-ocr page 1-
,-.\\A*«-
«•is
rw*i
___i^v^*^^!
,.m
\\&:-v- »«,
töfej
\'\'•\' \'*%t\'. riiJ\'Gfs *\'
riv.;\\
-ocr page 2-
-
.
*
. *.
\'M
f
»
429
\\6
~
- • .
»
.
-\'
-    -
*
:
4
I
;
» ,
.
V

*•
/
.
,
• \' •
,. - \'
-.                  .                                                                        ..
- -
*
,
* \'
i
.
\'
i
"
.
.
.
• .
.
\'
-ocr page 3-
—----Zl5k
y                                                            .....----------
.
-
i .
; .
-
.. .
1
^ -
.-
X
• •
-ocr page 4-
f
/c?/
\',?
\'. os;
•e
-ocr page 5-
KEURSTOFFEN, «f
l
*
OF VERZAMELING VAN
VIJFTIÜ UITMUNTENDE
PRE Dl KA I I RN.
WAARONDER EENIGE OVER ZEER GEWIGTIGE
PHAKTIKALti STOFFEN.
ALS OOK VEIISCHK1DENE ANDERE BIJ GELEGENHEID VAN HET H. ArONDMAAL, HET
BEGINNEN OP EINDIGEN DES J.I.IIIS, OP DANK- EN BEDEDAGEN,
KERSCHRIKKELIJKE STORMWINDEN, EN ANDERS BUITENGEWONE
OMSTANDIGHEDEN.
EN EINDELIJK EENE OPMERKELIJKE
DANKPREDIKATIE uit JER. XXV : 3.
GEDAAN DOOR DEN ZALIGEN HEER
BERN AR DUS SMYTEGELT,
In zijn leven waardig Bedienaar des II. Euangeliums te MIDDELBURG.
Met eene VOORREDE over de noodzakelijkheid van eene
ernstige en onderscheidene Predikwijze van
J0HANNE8 VAN DIK8BACH,
Lidmaat der Hervormde Gemeente te \'s GBAVENIIAGE.
NIEUWE UITGAVE.
DERDE DRUK.
NIJKEBK, I. J. MALÖA. 1876.
-ocr page 6-
Uitgegeven naar Kerken-ordre, met goedkeuringe van de WelEerw. Classis
van Walcheren. Hetwelk getuigen de Gedeputeerden tot die zaak.
DANIëL BERTLING,
Predikant te Vlissingen , Classis Frases.
ADRIANUS BRUISTENS,
Predikant te Middelburg , Classis Assessor.
V\'
***.
UrWT^\'
A06000001080641B
0641
-ocr page 7-
VOORREDE.
Het is wol waar, dat de wereld al voor lange hoeft moeten klagen,
dat zij door het overgroot getal der dagelijks uitkomende boeken overla-
den wierd; ja, dat zelfs de kerk maar al te vele redenen heeft, voor-
al in deze dagen, om te zuchten over het vermenigvuldigen van zulke
boeken, die of aan de leere en den wandel der Christenen schadelijk, of
ten minste tot onderwijzing en verbetering onnut en onnoodig zijn. Ech-
ter is er thans ook veel stoffe van dankzegginge voor allen, die den bloei
van des Middelaars gezegend Koningrijk, en dus ook de zaligheid, heilig-
heid en troost van zichzelven en hunnen medemensch beminnen, om
de goedgunstigheid van Sions Koning te erkennen, dat ei\' in onsse dagen,
zelfs boven de dagen onzer vaderen, nog vele zulke boeken te voorschijn
komen, die ter bereikinge der gemelde nuttige eindens zonderling dienstig zijn.
Onder zoodanige boeken mogen met regt de Predikatién van wijlen den
WelEerw. Heer Smytegelt geteld worden; want, schoon dezelve niet naar
den hedendaagschen trant uitgewerkt, veel minder voor de drukpers ge-
schikt, en slechts door zekere bejaarde dochter, (hoewel met kennisse en
goedkeuringe van den Autheur) onder het gehoor afgeschreven zijn; ech-
ler zal men in het lezen van dezelve overvloedige blijken vinden van des
Aulheurs uitgestrekte Bijbelkunde en zonderlinge ervarenheid in de behan-
delinge van onsterfelijke zielen, en vervolgens erkennen moeten dat de-
zelve zeer geschikt zijn, om allerlei soorten van zondaren van de dwalingen
hunner wegen te overtuigen, en door het voorstellen van de allersterkste
drangredenen tot den voldierbaren Middelaar uit te lokken. Alsook om
Gods kinderen in allerlei ligchainelijke of geestelijke omstandigheden op
hunne reize door deze rampwoeslijne te besturen, te vertroosten en tot
het betrachten van eene blinkende Evangelische heiligheid aan te sporen.
Trouwens, allen, die onzen zaligen Smytegelt gekend hebben, moeten
eenstemmig erkennen, dat zijn WelEerw. was een regie zoon van Sadok,
die het kostelijke van het snoode wisle af ie scheiden; een ervaren Schrift-
geleerde, die uit den schat van zijn harte oude en nieuwe dingen wiste voort
te brengen; een getrouw huisverzorger, die aan des Heeren huisgenooten
elk hun bescheiden deel toediende; ja, een herder naar Geels hart, die
\'2                                                  in
-ocr page 8-
VOORR E D E.
IV
in het hoeden van Jezus schapen zich wist te voegen naar den gang van
het werk. En dat zijn WelEerw. dus als een getrouw en uitmuntend
dienstknecht van den Heere Jezus trachtte te beantwoorden aan het groot
einde van de zending der leeraren, zijnde zekerlijk, om als werktuigen,
ja als medearbeiders Gods, de menschen te overtuigen van zonde, gereg-
tigheid
en oordeel, om hen dus langs de regte kennisse van deze drie stuk-
ken
bij aanvang of voortgang tot de gemeenschap en onder de gehoor-
zaamheid van hunnen Maker te doen wederkeeren , en oenen waarachli-
gen troost in leven en in sterven te doen deelachtig worden.
Gave God, dat. er in deze dagen van algemeene nlwijkinge vele zooda-
nige Smytegelts gevonden wierden! Billijk klaagde Gods Sion altoos; liet
treure ook vrij in deze dagen, over het klein getal van zulke getrouwe
wachters.
Men moet zeker toestemmen, dat de kennisse in allerlei soort van we-
lenschappen sedert een\' geruimen tijd merkelijk is toegenomen; maar hoe
wenschelijk ware het, dat men zulks ook mogte kunnen zeggen van de
wijsheid, die er noodig is om zielen te vangen, en dezelve naar hunne
onderscheidene toestanden te behandelen. Helaas! wat een jammerlijk en
schreeuwend gebrek bespeurt men doorgaans in deze zoo voortreffelijke en
noodzakelijke wetenschap ! Hoe weinig wordt aan het voorgemelde einde
van de predikdienst beantwoord door eene predikwijze, die meer geschikt
schijnt om den zondaar gerust te stellen, dan om hem uit de strikken des
duivels te doen ontwaken, ja, van de duisternisse tot het licht en van de
magl des satans tot God te bekeeren, en alzoo vergevinge der zonden en
een erfdeel onder de geheiligden door het geloove in den Heere Jezus Chris-
tus te doen deelachtig worden!
Voorwaar, het is naauwelijks te. begrijpen of te gelooven, hoe men on-
der de regtzinnigen eene algemeene predikivijze, waarin al de Toehoorders
als goede Christenen aangemerkt, aangesproken en behandeld worden, als
Apostolisch voorstaan, en integendeel eene onderscheidene en ernstige
predikwijze,
waarin de toehoordei\'s als hekeerden en onbekeerden, als dooden
en levendigen, als kinderen Gods en kinderen des duivels aangemerkt, en
dus ook aangesproken en behandeld worden, als onbetamelijk veroordeelen
en bestrijden kan.
Wat mij aangaat, ik houde het daarvoor, dat de eerstgenoemde predik
wijze
tegen Gods Woord en tegen de gronden van de regtzinnige leere
strijdig is; ja ook zich zelve oinverre stool; maar dal integendeel eene
ernstige en onderscheidene predikwijze op onwrikbare zuilen gegrondvest is.
Het zij mij geoorloofd, deze stelling op eene zedige wijze te bevestigen,
en naar mijn vermogen van alle tegenspraak vrij te maken.
Vooraf slelle ik als eene onbetwistbare waarheid vast, dal niet slechts
alle
-ocr page 9-
V O O R R E I) E.                                       v
alle mensehen in \'t gemeen; maar ook de zoogenaamde Christenen, ja zelfs
de regtzinnige belijders en leden van de zigtbare kerk, op eene gewiglige
wijze van elkander onderscheiden zijn; dit onderscheid bestaat niet maar
in wat meerder of minder te weten en te betrachten, maar in eene ge-
heel andere gesteldheid van het hart; in eenen tegenstrijdigen weg en
wandel; ja in eene geheel tegengestelde betrekking op God, zoodat som-
mige uitverkorenen en andere verworpen en, sommigen hinderen Gods en an-
deren kinderen des duivels zijn. liet is daarenboven zeker, dat de uitver-
korene en geloovige kinderen van God, niet alleen in vergelijkinge niet
alle andere menschen, maar zelfs ook in vergelijkinge mpt de uitwendige
belijders, het kleinste getal uilmaken. Matlh. XX: 10 en kap. VII: 14.
Luc. XII:;>52. enz. Vervolgens is het ook eene onbetwistbare waarheid,
dat er onder de gemelde tweederlei soort van belijders en toehoorders
nog een merkelijk onderscheid tusschen den een en den ander van die-
zeilde soort gevonden wordt. Zijn er onder de bloote naambelijders geene,
die zich met woorden en werken als onbekeerde en goddelooze menschen
aanstellen? Zijn er integendeel geene anderen, die uiterlijk zedig en
godsdienstig\' leven? Zijn er onder dezelve ook geene, die slechts de ge-
daante van de godzaligheid vertoonen, en ondertusschen de kracht van de-
zelve verloochend hebben? Of anderen, die op hunne uiterlijke voorregten
en vermeende deugden gerust en zorgeloos te slapen liggen? Zijn er ook
geene onder dezelve, die bekommerd zijn over hunnen eeuwigen staat, en
verlegen uitroepen, wal moet ik doen om zalig te worden\'.\' Zijn er aan
den anderen kant onder Gods ware gunstgenooten geene kinderen, jongelin-
gen
en vaders, zwakken en sterken, slapenden en wakenden, treurigen en
getroosten? enz. Ik denkc niet, dat iemand, die eenige regte bevattingen
heeft van de gereformeerde godsdienst, deze zaken, die op Gods Woord
en op de bevindinge van alle lijden, ja op het eenstemmig getuigenisse van
alle regtzinnige schrijvers gegrond zijn, zal kunnen of durven tegenspreken.
Dit dan vast staande, zoo is de vrage: 1. Of men evenwel alle de toe-
hoorders
als ware Christenen moet aanmerken? 2. Of men dezelve allen
als ware Christenen in den gebede aan God moet voordragen? 3. Of men
dezelve ook allen als zoodanige moet aanspreken? 4. Of dezelve ook allen
als zoodanige moeten behandeld worden?
i. Wat de eerste Vrage aanbelangt, namelijk of een Christen-Leeraar
alle zijne toehoorders moet aanmerken als ware Christenen en als alleenlijk
in trapper, van meer of min van elkander onderscheiden zijnde? Het is
verbazende, hoc zulke gedachteu in den geest van gereformeerde menschen
kunnen opklimmen! Wat? moet men dan voor waar houden hetgeen vol-
strekt valsch en strijdig is tegen de duidelijke tale van Gods Woord ,
tegen de bevindinge van allen, ja zelfs tegen de allerbeste lijden van het
* H                                                 Chris.
-ocr page 10-
VOO R U K lt Iv
VI
(Iliristendoru, logen zoovele zinnebeeldige benamingen der kerke, als een
akker rnet onkruid en tarwe, enz. ja tegen het eenstemmig getuigenisse
van alle regtzinnige schrijvers.
Men zegge niet, dat men naar den aard der liefde het best van zijnen
evenmensen moet denken; want 1. Hel komt hier niet aan op een be-
paald oordeel over bijzondere personen. 2. De liefde cischt wel, dat wij
onzen naasten het beste loewensehen, en ook, als men geene duidelijke
tegenbewijzen heeft, het beste van dezelve gelooven moeien; maar is de
Helde dan zoo ongeschikt, dal zij wil hebben, dat men de leugen gelooft?
Kan de liefde wel iets anders eischen dan hetgeen God eischt, die de liefde
zelve is\'? Waar eischt God nu, dat men alle de belijders van het Chris-
lendom voor ware Chrislenen moet houden\'? Leert en eischt God niet in
onnoemelijke plaatsen van de 11. Schriftuur het tegendeel\'? Zegt niet de
Koning van Sion, van wiens oordeel dit alleenlijk afhangt, dat niet allen,
die door uilerlijke belijdenisse, Heere, Heere zeggen, zullen ingaan in
Gods koningrijk; maar alleen diegenen, die door waar geloove en be-
keeringe
den wille des Vaders doen\'/ Matlh. VII:21. Is de kerk nieteene
gemeente van heiligen, van kinderen Gods, enz. En kan men dun onhei-
lige menschen voor ware leden van de kerke, en zulken, die het beeld
des duivels dragen, voor kinderen Gods houden\'? Kan men wel een waar
Christen zijn, zonder den II. Geest ontvangen te hebben, Bom. VIII: !>.
En moet men oordeelen, dat iemand den II. Geest heeft, als hij, in
plaats van door den H. Geest geleid te worden en te wandelen, en dus
vruchten van waar geloove en bekeeringe voort te brengen, integendeel,
door het betrachten van de werken des vleesches, zich als een vriend der
wereld en dus als een vijand Gods openbaar maakt? Trouwens dit stuk is
zoo klaar, dat het vergeefsche arbeid zoude zijn, om hetzelve met opstape-
ling van bewijzen te willen aandringen. Daarenboven, de voorstanders van
eene algemeene predikwijze gelooven immers wel, dat er geveinsden zijn;
dus is er immers een tweederlei volk, namelijk opregte en onopregte,
ware
en valsche Chrislenen, zulken, die reeds bekeerd zijn, en dus zalig
zullen worden; en zulken, die nog bekeerd moeten worden, of anders
zullen verloren gaan.
2. De tweede vraag (namelijk of een Leeraar in het openbaar gehed alle
zijne toehoorders
als ware Chrislenen aan God moet voordragen) zal zich
insgelijks zeer gemakkelijk laten oplossen. Het is reeds onbetwistbaar ge-
bleken, dat de toehoorders in tweederlei hoofdsoorten zeer verre van den
anderen onderscheiden zijn, en dat er tusschen den een en den ander in
heide die hoofdsoorten wederom een merkelijk onderscheid gevonden wordt.
Daarenboven is ook gebleken de ongegrondheid en alleruiterste onbelame-
lijkheid van al de toehoorders of belijders van het ware Christendom als
wa re
-ocr page 11-
VOORRED E.
VII
ware, Christenen aan te merken. Jloe is het dan mogelijk, dat een Leeraar
in zijn gebed alle zijne toehoorders, die van elkander zoo hemelhoog ver-
schillen, als ware Christenen aan Gode voordragen, en voor alle dezelve
als ware Christenen bidden en danken kan? Van twee een, ot\' men ge-
looft dat alle de toehoorders ware Christenen zijn; dat is te zeggen, dat
de zaligheid niet slechts voor allen verdiend, maar ook aan allen reeds
krachtdadig geschonken is: ot\' men gelooft zulks niet. Gelooft men het
eerste, hoe kan men zich dan Gereformeerd noemen? Maar gelooft men
in tegendeel, volgens Gods Woord en de Helijdenisse der Gereformeerde
Kerke, dat het getal der uitverkorenen, en dus nog veel meer het getal
der krachtdadig (jeroepenen en beheerden onder de uitwendig geroepenen
verre hel kleinste is, dan is het ten uiterste ongerijmd, dat men alle de
toehoorders
evenwel als ware Christenen aan Gode voordraagt, daar men
gelooft en belijdt, dat verre de meesten verworpen, of ten minste tot
hiertoe onbekeerd, en dus kinderen des duivels zijn. Kan men op eene
betamelijke wijze bidden om vermeerdering van eenige genadegoederen
voor dezulken, die dezelve nog nooit bij aanvang deelachtig wierden? Kan
men God danken voor de genadige verlossinge van zulken, die nog onder
het geweld des duivels zijn, en nog nooit eenige kennisse van hunne el-
lende, noch eenige begeerte naar verlossinge gehad hebben? Mag men voor
God onregt spreken? Mag men voor den God der Waarheid met onwaar-
heden verschijnen? Zijn dan de onbekeerde menschen, die zich onder
het gehoor van zulke gebeden bevinden, niet jammerlijk te beklagen? Is
dus hun lot niet erger dan van diegenen, die buiten zijn? Men bidt im-
mers wel voor de bekeeringe van ongeloovige Joden, Heidenen, enz. maar
indien men alle de toehoorders als xuare Christenen moet houden, en de-
zelve als zoodanig in den gebede moet voordragen, dan kan men geens-
zins de onbekeerde toehoorders met innerlijke beweginge der barmhartig-
heid voor den troon der genade nederleggen, noch tot hunne ontdekkinge
en waarachtige bekeeringe hartgrondige gebeden voor God uitstorten. Ont-
waakte zielen, die onder bewustheid van uwen genadeloozen toestand be-
kommerd vraagt, wat gij doen moetom zalig te worden? wat zijt gij dan
insgelijks te beklagen! daar kan dan ook, volgens die gronden, geen hei-
lig geweld voor u op den hemel geschieden, opdat gij door het waarach-
tig geloove met den gezegenden Middelaar vereenigd, en onder den band
des verbonds gebragt mogt worden.
3. Wat de derde Vrage aanbelangt, namelijk, of een Leeraar in het aan-
spreken van de gansche Gemeente zulke benamingen mag gebruiken, die
niet op alle de toehoorders, maar al eenlijk op het kleinste gedeelte der-
zelve toepasselijk zijn? Daarop antvvoorde ik volstrekt, neen; de reden is
gegrond op het wigtig onderscheid der toehoorders. Want hoe ongerijmd
zoude
-ocr page 12-
V O O ft I! E D E.
zoude men het achten, als iemand alle zijne toehoorders, uit eene gerneng-
de menigte van mannen, vrouwen en kinderen bestaande, met den bepaal-
den naam van mannen, broeders aansprak; inzonderheid als het getal der
mannen in vergclijkinge der vrouwen en kinderen zeer verre het kleinste
was. Hoe kan men dan allede toehoorders hinderen ofguntstgenootenvan
God, geliefde broeders en zusiers in den Heere,
enz. noemen, daar verre
de meeste, naar het woord van Gods getuigenisse, onbekeerde menschen en
kinderen des duivels zijn? De vrage is, of de onbekeerde menschen, die
zulke algemeene aanspraken hooren, zichzelven daaronder moeten begrij-
pen, ol\' niet? Men kan niet zeggen, ja; want dan zouden zij zichzelven
moeten bedriegen. Dus volgt noodzakelijk, dat als men de toehoorders aan-
spreekt met zulke namen, die alleen op het kleinste getal toepasselijk zijn,
.de onbekeerde toehoorders vcrpligt zijn om zichzelven daar buiten te slui-
ten, en te denken, dat al wat de Leeraar zegt, hen geenszins aangaat!
Wat dan, Vloeit hieruit niet voort de noodzakelijkheid van onderscheidene
aanspraken\'?
01\' zouden de onbekeerde toehoorders geen aansprekens waar-
dig zijn, en maar in de kerk moeten komen om te hooren, wat de Lee-
raar tegen de ware geloovigen te zeggen heeft? Wat redenen van noodza-
kclijkhcid of nuttigheid kan men ook voor zulke algemeene benoemingen
bijbrengen? Is er integendeel geen gevaar, dat onbekeerde menschen (die
van nature maar al te zeer geneigd zijn om het beste van zichzelven te
denken) daardoor in hunne ongegronde denkbeelden zullen gestijfd wor-
den? En betaamt het geen\' verstandigen en getrouwen zielenzorger, om
zich zooveel mogelijk voor diergclijke schadelijke gevolgen te wachten ?
4. Wat de vierde en laatste Vrage belangt, namelijk, of een Leeraar
bevoegd en verpligt is, om in het toepassen der gepredikte waarheden alle
de toe/worders
als ware Christenen te behandelen; zoodanig dat hij alleen
pogen moet om dezelve in wijsheid, heiligheid en troost 1c doen toene-
men? daarop antwoordde ik, dat elk Leeraar, zal hij voldoen aan God, aan
zijne conscientie, aan zijn ambt, en aan de hem toevertrouwde zielen,
niet alleen bevoegd, maar ook op het allerduurste verbondenis, om zijne
toehoorders als dooden en levendigen, als vrienden en vijanden, als bekeer-
den
en onbekeerden, enz. als ook beide deze hoofdsoorten wederom in ver-
schillende toestanden, aan te merken, en dezelve dus ook als zoodanig met
alle voorzigtigheid en getrouwheid op eene onderscheidene wijze moet
behandelen. En omdat dit het stuk is, daar het vooral op aankomt, zoo
zal ik hetzelve op eene zedige wijze, zoo kort als mogelijk is (omdepa*
len van eene Voorrede niet al te zeer te buiten te gaan) trachten te be-
toogen.
Eerst. Dit vloeit uit het gewigtig onderscheid dei toehoorderen van zelve
voort. Een Predikant moet dit onderscheid immers ook gelooven, omdat
het
-ocr page 13-
v o o u n e i) i:.
rx
het in Gods Woord gegrond is, en olzoo ook in de regtzinnige kerke ge-
leerd wordt, gelijk reeds overvloedig betoogd is. Kn gelooft men zulks,
dan mag men zoo dwaas niet zijn, dat men met de levenden en dooden,
met blinden en tienden , met kruipenden en loopenden, op gelijke wijze.zou-
de omspringen.
1.   Hoc kan men gclooven, dat er onderde toehoorders onbekfterde mcn-
schen zijn, die de bekeeringe noodig hebben, zonder door eene ernstige
en onderscheidene loepassinge aan derzelver bekeeringe te arbeiden ? Of
moeten dan die ongelukkige mensehen maar ongemoeid blijven\'? Moeten
die geestelijk blinde en doode zielen maar blind en dood blijven? Moeten
die hardslapende zielen maar voorlslapen? Moeten die dwalende schapen
maar verloren gaan\'? Kan men zulke menschen maar ongewaarschuwd la-
ten vertrekken , zonder zieh aan de alleruiterste onbarmharligheid en trou\\v-
weloosheid schuldig te maken?
2.  Als men gelooft, gelijk men moei gclooven, dat er onder de on-
bekeerde toehoorders
een merkelijk onderscheid gevonden wordt; boe kan
men dan nalaten van dezelve met noodig onderscheid te behandelen? Zijn
er .niet zulken , die zich met woorden en werken als onbekeerde en god-
delooze menschen openbaar maken ? En moet men dezelve niet toeroepen :
Wee de goddeloozen! het zal hen kwalijk gaan ? Zijn er integendeel gee-
ne andere, die uiterlijk zedig en godsdienstig zijn? Moet men dezelve niet
beduiden, dat indien hunne geregtigheid niet overvloediger is als die der
Schriftgeleerden en Pharizeën , dat zij in het koningrijk der hemelen geens-
zins zullen ingaan ? Zijn niet sommigen gerust en zorgeloos ? Moet dezen
niet toegeroepen worden: wee den geruste te Sion, en den zekere op den
berg van Samaria ? Zijn er ook geene, die uit bekommering over hun-
nen eeuwigen staat, met verlegenheid vragen: wat moet ik doen om ia-
lig te worden"!
Is het niet een allerbelamelijksle pligt, om voor zulke zie-
len het Euangelium te openen, en alle bedenkelijke middelen te gebruiken,
om hun de beminnelijkheid, noodzakelijkheid en bereidwilligheid van den
dierbaren Middelaar onder het oog te brengen , en ben tot het dadelijk
aangrijpen van zijn\' gezegenden Persoon , genoegzame verdiensten , en ver-
worvene heilgoederen uit te lokken, en beu alzoo onder den band des Ver-
bonds te brengen ?
3.  Als een Leeraar weet, gelijk hij zeker kan en moet weten, (want
hij moet naarstig zijn om het aangnzigle zijner schapen te kennen, hfj
moet zijn harte op de kudde zetten) dat er tusschen den eenen en den
anderen van Gods ware gunslgenooten een merkelijk onderscheid gevoiv
den wordt; dat er onder hen zijn kinderen , jongelingen en vaders, zwak-
ken en sterken, slapende en wakenden, bekommerden en verzekerden,
treurigen en getroosten , enz. Kan hij dan nalaten van zulke onderscheidene
toe-
-ocr page 14-
VOO H R E I) E.
\\
toehoorders op eenc onderscheidene wijze , elk naai\' den eisch hunnes wegs ,
te handelen, en zoo aan deze geestelijke liuisgenooten elk zijn beschei-
den deel toe te dienen\'.\'
Men moet niet zeggen, dat elk voor ziclizclven het noodig gebruik van
de verhandelde waarheden moet maken ; want dan moest men de loepas-
singen in \'l geheel afschaffen. Daarenboven zijn de onbekeerde menseben
daartoe zoo onbekwaam en onwillig, en zelfs Gods kinderen veeltijds zoo
traag en lusteloos, dat zij daartoe de hulpe van Gods dienaren volstrekt
noodig hebben.
Ten tweede. Blijkt de noodzakelijkheid van cene onderscheidene predik~
wijze
ook niet uil Gods voornaam 001/merk in de zendinge der Leeraren:\'
Is dat maar alleenlijk om de zoogenaamde Christenen met hunne vermeen-
de verlossinge te troosten , en vervolgens als zoodanige te besturen ? 01\' is
het, om uit hel gevallen manschdom cene gemeente voor den Heere Jezus
Christus te vergaderen f Om verlorene mensehen te roepen tol de genteen-
schap van Gods Zoon\'! Om hen te bewegen tot geloove en bekeeringe? Ja,
om hen, als gezanten van Christus wetje, te bidden, dat zij zich met God
lalen verzoenen\'?
Moeten de Leeraren daartoe niet als Gods werktuigen,
ja medearbeiders, hetzelfde bedoelen en betrachten , waartoe de gezegende
Middelaar den !!. Geest verworven en beloofd heeft? En is dit niet, om
de wereld te overtuigen van zonde, van geregtigheid en van oordeel; of
van de lecre der ellende, verlossinge en dankbaarheid f
Kunnen zij nu daartoe volstaan met deze drie stukken aan hunne toe-
hoorders blootelijk te verklaren, en hen daarmede te laten henengaan ?
Of met hunne toehoorders wegens gebrek van heiligheid of dankbaarheid
te bestraffen, en tot het beter betrachten van dezelve aan te sporen \'1 Of
moeten zij hunne toehoorders van deze drie stukken (die nooit kunnen ge-
scheiden worden) zoeken te overtuigen; en hen dus, onder de medewer-
kinge van Gods Geest, zoeken te brengen tot eene regie en grondige ken-
nisse van hunne eigene ellende; lot eene geloovige kennisse en omhclzinge
der verlossinge in Christus; en tot eene regte kennisse en godvruchtige be-
irachtinge der dankbaarheid? Of met één woord, om hen tot boetvaardige,
geloovige
en godvruchtige menschen te maken , als den eenigen weg om ge-
troost en zalig te leven en te sterven\'?
Kan nu een Leeraar wel getrouwelijk en met gewenschte vrucht ar-
beiden om zijne toehoorders van hunne ellende Ie overtuigen, en hen dus
tot boetvaardige menschen te maken, zonder hen te beduiden en te hol ui-
gen , dat zij van nature in het rijke des duivels zijn ; dat zij zonder God
on zonder hope in de wereld leven; dat zij van nature vijanden van God
en kinderen clcs toorns zijn ? Als ook hunne onmagt en vijandelijke af-
keerigheid , om iets tot eigen reddinge en verlossinge te kunnen of Ie willen
I oe-
-ocr page 15-
V O O R ii E l> K.                                      xi
toebrengen\'? Ja, de verzwaring van hunne ongeregligheid, door het ver-
achten van Gods langmoedigheid en goedertierenheid, en door hunne on-
gehoorzaamtieid aan het Euangelium?
Kan een Leeraar op de regte wijze arbeiden oin zijne toehoorders te
overtuigen van do genadige verlossinge die in Christus Jezus is, en hen
dus tol ware geloovigen te maken, zonder hun de algenoegzaamheid, nood-
zakelijkheid en bereidwilligheid van den beminnelijken Zaligmaker over-
tuigend voor te stellen, en hen met aanhoudenden ernst te vermanen, te
bewegen, ja te bidden, om tot Hem de tocvlugt te nemen, zijne sterkte
aan te grijpen, en zoo vrede met God te maken ?
Kan een Leeraar Gods verloste gunstgcnooten overtuigen van de dank-
baarheid,
zonder hen te onderrigten van de betamelijkheid , noodzakelijk-
lieid en hoedanigheid der Luangclische heiligheid, die zij uit hartelijke
wederliefde en dankbaarheid voor hunne genadige verlossinge te betrach-
tcn hebben; hoe zij daartoe in zichzelven onmaglig zijn ; en wat geloovig
gebruik zij daartoe van hun gezegend Hoofd, van den IL Geest, en van
de beloften des Verbonds te maken hebben? Ja, kan dit regt geschieden,
zonder Gods kinderen in hunne bijzondere omstandigheden te besturen.
hunne gernoedszwarighedcn op te lossen, on zoo al de hinderpalen , die hen in
het loópen op het pad van Gods geboden belemmeren, uit den weg te ruimen?
Het is wel waar, een Predikant kan, om zijne toehoorders van deze drie
stukken te overtuigen, in alle zijne Predikatiën van alle dezelve niet even
veel werk maken. De eene Bijbeltekst of Catechetische waarheid bepaalt
zich meer tot de ellende, de andere lot de verlossinge of dankbaarheid;
en dus dienen de toepassingen daarhenen ook voornamelijk gerigt te zijn.
Doch het is ook onbetwistbaar, dewijl deze drie stukken het kort begrip
van de ganschc //. Schrift, van den kostelijken Heidelbergschen Calechis-
mus
, en van de ware Christelijke Religie uitmaken, dat geene predikatie
of toepassinge aan het regte einde beantwoordt, zoo zij niet geschikt is
om den toehoorder van een of meer dezer drie stukken te overtuigen ; Ja ,
ook is het zeker, dat deze drie stukken in de toepassingen, noch ten opzigte
van onbekeerden , noch ten opzigte van reeds bekeerde toehoorders, geheel
van den anderen kunnen worden afgescheiden ; hetwelk zeer gemakkelijk
met overtuigende redenen zoude kunnen worden aangetoond.
Ten derde. Blijkt de noodzakelijkheid van eene onderscheidenepredikwijze
ook niet uit de benamingen der Leeraren ? Kunnen zij getrouwe Herders
zijn, als zij geen onderscheid maken tusschen schapen en bokken ? Als zij
niet het verlorenen zoeken , het weggedrevene wederbrengen , helgebrokene
verbinden, en het kranke versterken ? Kunnen zij geestelijke visschers zijn
als zij niet al hunne wijsheid en vermogen besteden om zielen te vangen?
Kunnen zij geestelijke deurwachters zijn , als zij de hun toevertrouwde sleu-
** 2                                               telen
-ocr page 16-
V O O li li E D K.
XII
leien niet getrouwelijk gebruiken, om hel Koningrijke der hemelen voer
boetvaardigen en geloovigen ie openen, en integendeel voor onboetvaardi-
gen en ongeloovigen toe te sluiten? Kunnen zij geestelijke vaders zijn, als
zij niet zoowel trachten oin kinderen te gewinnen, nis om dezelve het be-
scheiden deel der spijze loe te dienen\'.\' Kunnen zij getrouwe wachters zijn,
zonder voor de hun toevertrouwde zielen te waken , of zonder dezelve voor
het eeuwig verderf getrouwelijk te waarschuwen? Kunnen zij gelrouween
waarachtige getuigen zijn , als zij niet van en aan hunne toehoorders het-
zelf\'de getuigen dat God getuigt ? .la; kunnen zij getrouwe Godsgezanten zijn,
en hunne boodschap getrouwelijk verrigten, zonder aan hunne loehoorde-
ren den dierbaren Christus met zijne geregtigheid , als den eenigen grond
der zaligheid , uit Gods naam Ie verkondigen en aan Ie bieden, en hen te
bidden , dal zij zich met God laten verzoenen ?
Ten vierde. Blijkt de noodzakelijkheid van eenc onderscheidene predikwij-
ze
ook niet uit den inhoud van der Leerarenpredikstoffe ? Moeten zij niet den
ijanschen raad God» verkondigen, en voornamelijk de Wet en het Euangelium:\'
1. Als zij de Wel prediken, kunnen zij dan volstaan met eenigen pligt
letterlijk te verklaren , en vervolgens hunne toehoorders in \'l gemeen lot
de betracutinge van denzelvcn aan Ie sporen, en over hun gebrek te be-
slraffen t Wie moet zich deze vennaninge enbestram\'ngeaantrekken ? Alle
de toehoorders
, zonder eenig onderscheid ? Of alleenlijk de ware geloovigen f
Of alleenlijk de onbekeerden en geveinsden:\' Is het niet noodzakelijk, dat
de onderscheidene soorten van toehoorders duidelijk genoemd worden, op-
dat elk , die lot zoo een soort behoort, welen moge , dat zoo eene verma-
njngo of bestraffinge tot hem gerigt is ? En is hel niet noodzakelijk, dat
de Wet op eene onderscheidene wijze aan elk bijzonder soort gepredikt
wordt? Heeft de Wel niet een zeer onderscheiden gebruik ten opzigte van
onbekeerden en bekeerden f
a. Dient de Wet niet gebruikt eu gepredikt ie worden voor onbekeerde
menu hen
, als een zwaard., om hen Ie verwonden , en als een hamer om hun-
nc steenen harten Ie verbrijzelen ? Moeten de Leeraars niet uit Gods naam
aan de overtreders der Wet den vloek verkondigen, en hen zoo door den
schrik des Meeren zoeken Ie bewegen tot het geloove ?
/). Kan de Wet wel op dezelfde wijze gepredikt en toegepast worden aan
Gods kinderen, die reeds van de Wet als een Verbond der werken verlost,
onder den liefelijken band van het genadeverbond gebragt, en tot het houden
van Gods geboden van harte gewillig en bereid zijn ? Dienen deze niet op eene
geheel andere wijze over hun gebrek bestraft, lot betere bctrachlinge aan-
gespoord en in het regt betrachten van Gods geboden onderwezen te wor-
den ? enz. Kan ook een Leeraar de Wet wel regt verklaren en loepassen , zon-
der aan zijne toehoorders te gelijk den dierbaren Middelaar, als dien Heere ,
in
-ocr page 17-
VOO R II E i) E.
xm
in wicn geregtigheden en sterkten zijn, bekend te maken en aan te bieden ?
9. Als een Predikant de beloften van liet Euangelium predikt, kan hij
dan volstaan met dezelve letterlijk te verklaren , alle zijne toehoorders zon-
der onderscheid, met hun deelgenootschap aan die beloofde heilgoederen
te vertroosten, en deswegens tot betamelijke dankbaarheid aan te sporen ?
Zoude dan niet het Euangelium maar alleen aan de ware geloovigen gepre-
dikt worden\'.\' En zoude op die wijze de predikinge van het Euangelium niet
maar alleen bestaan in den menschen te boodschappen dat zij reeds declge-
nooten van Christus en zijne verdiensten zijn , en hen daarmede te vertroos-
ten\'.\' Zeker, dan behoefde er nooit geklaagd te worden: wie heeft onze
predikinge geloofd
, en aan wien is de arm des lleeren geopenbaard 1 Be-
slaat niet de verkondiging van het Euangelium voornamelijk in den men-
schen uit Gods naam te boodschappen, ja te getuigen, dat de vergevinge
der zonden, eeuwige geregtigheid en zaligheid aan hen, uit vrije genade
om de verdiensten van Christus wille, aangeboden of geschonken worden?
Moet deze boodschap nu alleenlijk geschieden aan de ivare geloovigen, die
reeds dadelijk bezitters van den Middelaar en alle zijne heilgoederen gewor-
den zijn ? Ui\' moet dit Euangelium ook inzonderheid verkondigd worden
aan de zoodanigen, die daarvan tot nog\' toe vervreemd zijn ? Namelijk,
aan zondaren , die onder het Euangelium leven, niemand, hoe goddeloos
en onwaardig ook, daarvan uitgezonderd ? En zal een Leeraar dit Euan-
gelium aan onbekeerde en goddelooze mensehen regt verkondigen, moet
hij dan niet als een gezant van den God des hemels zijne toehoorders al-
vorens door de wel trachten te overtuigen van hunne ellende; om hen
alzoo naar de verlossinge, die in Christus Jezus hun wordt aangeboden,
begeerig te maken; en vervolgens op allerlei wijzen hen zoeken te bewe-
gen tot het geloovig aangrijpen van den algenoegzamen Middelaar, inwien
alle Gods beloften ja en amen zijn\'? Ja, zal een Leeraar dit Euangelium
regt verkondigen, moet hij dan ook niet den ongeloovigen en ongehoorza-
men
verkondigen en openlijk betuigen , dat God met vlammende vure over
hen wrake zal doen; en dat zij niet ontvlieden zullen, indien zij op zoo
eene groote zaligheid geen acht geven ?
Moet dit Euangelium der zaligheid ook niet voornamelijk aan de armen
van yeeste
verkondigd worden 1 Moeten deze verslagene zielen niet inzon-
derheid door het voorstellen van de oneindige barmhartigheid van God , de
onuitputtelijke volheid en onbepaalde bereidwilligheid van den dierbaren Mid-
delaar , en de liefelijke lokslemme van het Euangelium , genoodigd, gebe-
den, ja als gedwongen worden , om geloovig te komen tot dien Iieere , in
wien geregtigheden en sterkten zijn, om alzoo in Hem geregtvaardigd te
worden, en zich te beroemen met het gansche zaad van Israël ?
Kan dit Euangelium aan Gods kinderen op dezelfde wijze verkondigd
** 3                                             wor-
-ocr page 18-
VOOR R K D E.
XIV
worden als aan onbeheerde en ongeloovige mensehen 1 Spreekt hel niel van
zelve, dewijl zij reeds het waar geloovc bezitten, en dus aireede dcelge-
nooten zijn van den Middelaar en zijne verworvene heilgoederen, dat in
dezen omtrent hen een merkelijk onderscheid moet plaatse hebben ?
Bij al het gezegde zoude men nog eene menigte andere redenen , alsook
velerlei bewijzen uit de II. Schrift, en getuigenissen van mannen die lof
hebben in het Euangelium, kunnen toebrengen; doch ik oordeele genoeg
gezegd te hebben, om elk verstandig en regtzinnig lezer de noodzakclijk-
heid van eene onderscheidene predikwijze te doen toestemmen.
Onderlussrhen weet ik wel, dal men om eene onderscheidene predik-
wijze
te veroordeelen, zich van eenigc schijnredenen bedient. Ik zal de-
zelve daarom, zoo kort en klaar als doenlijk is, trachten op Ie lossen.
A. Men zegt, dat eene onderscheidene predikwijze strijdig is tegen de han-
delwijze van de Apostelen in hunne brieven , waarin zij de gemeenten* in
\'t gemeen als ware Christenen aanspreken en behandelen. Doch ik antwoorde:
1.  Waarom beroept men zicli niet op de handelwijze van den grooten
Apostel en Hoogepriester Jezus Christus
zelve, zoo in zijne predikatiën hier
op aarde, als in zijne brieven uit den hemel ? Lees vrij alle vier de Luan-
gelisten, en gij zult. zien, hoe ernstig en onderscheiden dat volmaakt Hoofd
en voorbeeld aller Leeraren zijnen toehoorderen in alle zijne predikatiën en
gesprekken behandeld heelt. .Ia, lees ook eens zijn brief aan de gemeente
van Laodicea
, Openb. III. Worden alle de leden van die gemeente door Hem
als ivare Christenen aangemerkt, en als zoodanige behandeld ? Hoe verre is
het daar vandaan ! Schoon velen den naam, hadden dat zij leefden , Hij ver-
klaarde echter , dat zij geestelijk dood waren. Ja , schoon zij meenden rijk
en verrijkt te zijn, en geens dings gebrek te [hebben ;
Hij verklaarde nog-
tans , dat zij arm en ellendig waren , enz. Men moet geen uitvlugt maken,
met te zeggen, dat de Heere Jezus een hartenkenner is, en de Leeraren
niet; want het komt hier niet aan op eene kennisse van bepaalde perso-
nen,
maar op eene kennisse van onderscheidene personen in \'t gemeen.
2.  Daar is een groot onderscheid tusschen brieven, die een Apostel of
, Leeraar aan zijne godvruchtige vrienden schrijft, en tusschen predikatiën,
die voor eene gemengde menigte worden uitgesproken.
3.   Behalve nog, dat de gemeentens van dien tijd zeer klein, aan de
Apostelen van nabij bekend waren; en verre de meesten van dezelve , door
hunne kloekmoedige belijdenisse en godvruchtigen wandel in zulke ge-
vaarlijke tijden, zich als ware Christenen openbaar maakten.
•4. Waaruit besluit men toch, dat de Apostelen de gemeentens in \'t ge-
meen
, zonder uitsluitinge van iemand , als ware Christenen aangemerkt en
behandeld hebben\'? Mogelijk is het, omdat zij in hunne brieven ook spre-
ken tot zulke menschen, op welke de uitmuntende namen, waarmede zij
die
-ocr page 19-
VOORR E D E.
x\\
clie gemcentens benoemden, niet schijnen te passen ? Doch deze zwarig-
heid is zeer gemakkelijk op te lossen.
a.  Men stelt dan ook vast, dat er zelfs in die allereerste en allerbeste
lijden van liet Christendom reeds onbekeerde en goddcloozc menschen , wei-
ken de namen van Christenen, van geliefde broeders en zusters in den
Heere,
enz. niet toekwamen , gevonden wierden ; en dus zal men dan ook
niet kunnen noch durven ontkennen, dat er de zoodanigen in deze laatste
en booze tijden insgelijks gevonden worden.
b.  Wat wettigheid is er in dit besluit? Omdat de Apostelen in hunne
brieven ook onbeheerde en goddelooze belijders aanspreken, volgt daaruit,
dat zij ook onder de uitmuntende namen van heiligen, of van geliefde broe-
ders
, enz. begrepen waren\'? Wisten dan de Apostelen niet, dat hunne
brieven ook in handen zouden komen van zulke belijders, die zichzelven
voor ware Christenen hielden, en zich dus die uitmuntende benamingen,
schoon op valsehe gronden, toeëigenden? En konden zij daarom dezelve
lussehenbeide niet eens aanspreken , om deze vermeende Christenen van de
dwalinge hunnes wegs te overtuigen ? Immers, als men zoo wilde beslui-
ten, dan moest men ook vaststellen, dat de ongeloovige Joden en Heide-
nen
insgelijks onder die uitmuntende namen begrepen waren, dewijl de
Apostelen dezelve in hunne brieven ook wel eens aanspreken. Vergel. Rom.
1: 7 met het gehcele tweede kapittel van dien brief.
c.  Hoe kan men van zulke uitmuntende mannen, als de Apostelenwa-
ren, met eenigen grond denken, dat zij zoo ontrouw en onwijs zouden
zijn, dat zij aan uitverkorenen , geroepenen , gelooviqen , heiligen in Chris-
tus Jezus,
enz. schrijvende, daaronder ook zouden begrijpen dezulken, die
verworpen, of nog niet geroepen, geloovig no.ch heilig waren ? Spreekt het
niet vun zelve, als men aan geloovigen, heiligen, enz. schrijft dat er dan
de ongeloovigen en onheiligen niet onder begrepen zijn ? Of zoude men kun-
ncn schrijven aan levenden, en dan daaronder ook de dooden begrijpen?
ïooncn ook de Apostelen niet duidelijk genoeg het tegendeel ? Zie eens
Pardus brief aan de Philippensen ; aan wien schreef hij denzelven ? Dat
zegt hij duidelijk, Kap. 1:4 ,Alle den heiligen in Christus Jezus, die Ie
Philippus zijn.
Waren nu de onheiligen daaronder begrepen ? Dat zij verre,
liet tegendeel blijkt uit Kap. 111:18. Want velen wandelen anders, van
dewelke ik u dikmaals gezegd hebbe, en nu ook weenende zegge, dat ze
vijanden des /cruises Chrisli zijn.
En dat deze geene onchristenen, maar
uiterlijke belijders van hel Christendom waren, spreekt niet alleen van
zelve; maar blijkt ook duidelijk uit vergelijkinge met 1 Cor. V: 12, 13,
Want wat hebbe ik ook die buiten zijn te oordeelen t Oordeelt gijlieden
niet die binnen zijn ? Maar die buiten zijn oordeelt God. En doet gij dezen
luiozen uil ulieden weg.
"> La-
-ocr page 20-
xvi                                    VOÜRR E 1) E.
5. Laten wij nu eens spreken van de predikaliën der Apostelen, (want
ik weet niet dat men zich beroept op de predikaliën van de Profeten on-
der het Oude Testament; noch ook op de predikaliën van den grooten
Propheet
en oppersten Leeraar Christus. Mogelijk omdat men daarin \\vei-
nig bewijzen voor eenen algemeenen prcdildrant, maar wel overvloedige en
uitdrukkelijke bewijzen voor het tegendeel vinden kan) zouden die uit-
muntende en getrouwe Godsgezanten niel op cenc ernstige en onderschei-
dende wijze,
maar integendeel op eenen algemeenen trant gepredikt, en
hunne toehoorders in\'t algemeen als ware Christenen aangemerkt, len als
zoodanigen behandeld hebben ?
a. Althans niet als zij spraken lot ongeloovige Joden en Heidenen; de-
zen hebben zij ongetwijfeld met allen ernst gepredikt de bekeeringe tot
God, en het geloove inden Meere Jezus Christus. Dezen hebben zij zeker-
lijk door den schrik des Ileeren zoeken te bewegen tot het geloove. Dezen
hebben zij zonder tegenspraak als gezanten van Christus wege gebeden,
dat zij zich met God zouden lalen verzoenen. Ik weet zeer wel, dat men
zal zeggen, dat ware geene Christenen. Maar ik vrage, waren dan de
onbekeerde Joden en Heidenen meerder moeite waardig als de onbekeerde
Christenen"?
Worden zij, die onder het Euangelium leven niet zoowel als
anderen in zonden ontvangen en geboren ? Zijn zij ook geene kinderen
des toorns van nature gelijk alle de andere\'? Moeten zij ook niet weder-
geboren
, of geregtvaardigd en geheiligd worden , zullen zij gereijligd en ge-
willig
zijn , om in Gods Koningrijke , de gemeente van Christus, door ge-
loove en bekeeringe in te gaan ? Of hebben de Christenen dit alles minder
noodig dan de Joden onder het Oude Testament ? Beslaat dan hel voor-
regt der belijders van het Christendom daarin, dat de zaligheid niet al-
leen voor hen allen verdiend, maar ook aan allen dadelijk toegepast is ?
En waaruil zoude dit voorregt spruiten ? Omdat men gedoopt is en den
blooten naam van Christenen draagt f Zeker dan mogen de Jczuitcn de
arme Heidenen wel dwingen, om zich Ie laten doopen, en den naam van
Christenen aan Ie nemen.
Of moet het juist den naam zijn van een Gereformeerd of Protestantsch
Christen \'!
Kan de naam zoo veel voorregt geven? Kan hel den dooden ba-
ten dat zij levenden genoemd worden ? Voorwaar, dan worden er niet
weinige zalig. Dan is het onwaarachtig, dat de hemelweg een naauwe weg
is , en van weinigen gevonden wordt; dan is het gedaan met de uil- en
inwendige roepinge; ja met hel ganschc genadewerk van den II. Geest tot
bekeeringe van menschen die onder het Christendom leven.
Ik weet wel, dat men niet openlijk zal durven staande houden, dat al
de zoogenaamde reglzinnige belijders ware Christenen zijn; dat ware al
Ie grof gesponnen. Maar als men zoo sterk dringt om alVe de uitwendige
be-
-ocr page 21-
v o o ii ü i<; i) e.
XVII
belijders voor ware Christenen te houden, als men zoo ijvotL voor eene
algemeene predikwijze, en integendeel zoo afkeeiïg is van eene onder-
scheidene predikwijze,
waarin met allen ernst wonll aangedrongen op
eene geheele veranderinge van hart en weg, door waarachtig geloove en
bekeeringe ; hoe is het dan mogelijk, dat inen zich van zulke wanbegrip-
pen kan vrijpleiten? Althans, indien men gelooft, dat onder de uiterlijke
belijders
ook onbekeerde en goddelooze menseken gevonden worden , is het
dan wel naar den aard der liefde gehandeld , als men zich over zulke el-
lendelingen niet ontfermt, noch arbeidt om dezelve uit het vuwr te grijpen?
Laat men het getal der onbekeerde belijders en toehoorders zoo klein be-
palen als men wil; laat men maar stellen, dat er onder de honderd toe-
hoorders
maar een onbeheerd is, en dat de overige negen en negentig alle
ware Christenen zijn; zoude het dan geene onbarmhartigheid zijn, als men
zoo een dwalend schaap liet verloren gaan 1 Betaamde het dan niet beter
eenen getrouwen Herder, om liever de negen en negentig andere schapen
te verlaten, en dat verloren schaap op te zoeken 1 Is er niet meer blijdschap
in den hemel over éénen zondaar die zich bekeert, als over negen en negentig
regtvaardigen
, die de bekeeringe niet noodig hebben f vergel. Luc XV : <i—7.
Heeft men ook geene verkeerde bevattingen van de voorregten van het
uitwendig Christendom, en van de nuttigheid vanonder het Euangelium te
leven,
en in Gods naam gedoopt te zijn? Dit voorregt beslaat immers niet
in het dadelijk eigendom aan Christus, met zijne verdiensten en verworvene
heilgoederen
; of in metterdaad de Bruid en liet Wijf des Lams, en dus
een kind van God te zijn ; want dan moesten de Joden onder het Oude Tes-
tament
(aan wien het Euangelium verkondigd, en door de bcsnijdenisse
verzegeld is) dnt voorregt ook gehad hebben. Maar dit voorregt bestaat
daarin , dat aan allen , die onder de zuivere verkondiging van het Euange-
lium leven, de vergevinge der zonden, eeuwige qeregtigheid en zaligheid,
uit loutere genade, om Christus wille aangeboden of geschonken worden; en
dat deze heilgoederen aan de geloovigen , als ook aan hunne kinderen, in-
dien zij dezelve niet door ongeloove en ongehoorzaamheid verwerpen , door
den Doop verzegeld worden; zoodanig, dat elk, die dit Euangelium hoort,
en deze aanbiedinge, als niet alleen anderen, maar ook hem in \'t bijzon-
der betreffende, van ganscherharte gelooft, den Middelaar met zijne ver-
diensten en heilgoederen , als een allerdierbaarst genadegeschenk van Gods
Vaderlijke liefdehanden, met vertrouwen aanneemt, door dat geloove met-
terdaad een eigendom van Christus, een levendig lidmaat der gemeente,
de Bruid en het Wijf des Lams, en alzoo een kind van God en een erf-
genaam des eeuwigen levens, wordt.
Wat dunkt u, Lezer! Is dit voorregt der Christenen niet onschatbaar
groot? is het niet al vrij wel, dat zulke kostelijke schatten en gaven,
waar-
-ocr page 22-
VOOR li E I) E.
XVIII
waarbij alle de rijkdommen van Moorenland, Qpïiir en Havüa niet ie ver-
gelijken zijn, zoo goedkoop: ja voor niet, kunnen bekomen worden? Is
het niet jammer, dat de arme Christenen in hunne ongegronde en zotte
verbeeldinge van de dadelijke bezittinge dier heerlijke genadegoederen
door eene algemeene predikwijze gestijfd, en alzoo in hel begeren, zoe-
ken en aannemen van dezelve verhinderd worden ? Is dit wel anders als
iemand een dierbaar geschenk Ie onthouden , en hein eene ijdele waterbel
in de plaats te geven ?
Ware hel niet vrij beter, dat men den toehoorder zochlc te brengen tot
eene regie en grondige kennisse van zijne zonde en ellende ; dat men hem
daarbij poogde te beduiden , aan de eene zijde, zijn groot voorregt boven
anderen , in te mogen leven , niet alleen in \'t genot van Gods langmoe-
digheid, goedertierenheid en verdraagzaamheid , maar ook, onder de be-
kendmakinge en aanbiedinge van genade en zaligheid in Christus Jezus;
en aan de andere zijde, het verschrikkelijk oordeel, dat hij boven an-
dcren te.wachten heelt, indien hij op die groote zaligheid geen achl slaat;
en dat men hem zoo, door eene verstandige, ernstige en onderscheidene
gebrnikmakinge van de Wet en het Euangelium, zochte te brengen tot
waarachtig geloove en bekeeringe , opdat hij alzoo niet in de verbeeldinge ,
maar in-der daad en waarheid, vergevinge der zonden en een erfdeel on-
der alle de geheiligden ontvangen mogle\'.\' Zoo zoude men als verstandige
en getrouwe Godsgezanten, navolgers zijn van den Heere Jezus Christus
en zijne Apostelen; zoo zoude men rein zijn van het bloed der toehoor-
ders; en met waarheid zeggen kunnen : Wij zijn Gode eencn goeden reuk
Christi, in degenen die zalig worden , en in degenen die verloren gaan. Den
dezen wel eencn reuk des doods Ier dood ; maar den genen eenen reuk des
levens ten leven,
2 Cor. V: 15, 10.
b. Maar kom aan : Als de Apostelen spraken tot zulken , die reeds door
belijdenissc en doop tot het Christendom waren pvergekomen ; zouden zij
dezelve allen als ware Christenen aangemerkt, en als zoodanigen behandeld
hebben? Een van beide , ot alle hunne toehoorders waren oprcgle Christe-
ncn
, of daar waren onder dezelve ook goddeloozen en onbekeerde menschen.
Het eerste zal men niet kunnen stellen : dit zoude al te zfier strijden tegen
Gods Woord , en tegen de ervarenheid van alle tijden. Behalve dat de tegen-
wei pinge dan ook geenc kracht zoude hebben, want waren alle de toehoor-
dors oprcgle Christenen , dan moesten zij ook in zoo verre algemeen aangc-
sprokeu en behandeld worden. Dus moet men dan willens of onwillens
toestemmen , dat de toehoorders in de tijden der Apostelen als ware en
valsche Christenen , als bekeerden en onbekeerden, zeer verre van elkander
onderscheiden waren. Nu is de vrage, of de Apostelen zulks, hetzij met
zekerheid, of len minste met veel waarschijnlijkheid, wisten of niet? Ik
zeg-
-ocr page 23-
VOO U R E I) E.                                    xix
zegge, zij wisten het in \'t gemeen met zekerheid: dewijl er in do kerke
van den beginne der wereld al\' altoos kflf onder liet hoorn geweest is; en
het getal der uitverkorenen, en dus ook veel meer der ware geloovigen,
onder de uitwendig geroepenen, altoos het kleinste is. Ja zij wisten het
van sommige personen ook in \'t bijzonder, gelijk uit de brieven der Apos-
telen
overvloedig blijkbaar is.
Dit dan vaststaande, dat de Apostelen konden en moesten weten het
groot onderscheid, dat. er tusschen hunne toehoorders gevonden wierd :
zoo is de vrage, of zij evenwel, tegen hun beter welen aan, alle hunne
toehoorders
als opregte Christenen aangemerkt, aangesproken en behandeld
hebben? Wie zoude zoo dwaas zijn, dat hij zulks zoude durven vastslei-
len ? Zouden zij schapen en bokken , levendigen en dooden , vrienden en vij-
anden, kinderen van God
en kinderen des duivels, alle eveneens aangemerkt,
alle op gelijke wijze aangesproken , en alle zonder onderscheid behandeld
hebben ? Zouden zulke uitmuntende en getrouwe dienstknechten van den
lleere Jezus Christus, niet met innerlijke beweginge der barmhartigheid
over zulke verdwaalde en rerlorengaande zielen vervuld geweest zijn ? Zou-
den zij die ongelukkige toehoorders niel eens met ontfermingeaangespro-
ken , met ernst gewaarschuwd, en met alle hunne vermogens gearbeid
hebben, om hen door den schrik des Ileeren tot geloovc en bekeeringe te
bewegen ? Men stemt immers wel toe, dat zij zulks omtrent de ongeloo-
vige Joden
en Heidenen betracht hebben : hoe kan men zulks dan omtrent
hunne predikatien tot de onbekeerde Christenen in eenigen twijfel trekken?
Zouden zij wel rein kunnen wezen van het bloed hunner toehoorderen,
indien zij iets hadden achtergelaten , dat lot derzelver waarschuwinge, ont-
dekkinge , overtuiginge , bekeeringe en zaligheid dienen konde ? Immers
neen. En zoo meene ik dan, dat het fondament van eene algemeene pre-
dikwijze
ondergraven zijnde, dat gebouw noodzakelijk moet instorten.
B. Men werpt ook tegen, dat eene ernstige en onderscheidene predikvtijze
strijdig is legen den aard der liefde, als dewelke niet wil, dat men zijn\'
naasten veroordeelt. Doch, behalve heigene op deze tegenwerpinge reeds
te voren, pag. vi, gezegd is, zoo antwoorde ik:
i. Heeft God, die de liefde zelve is, zoo eene predlkwijze dan ver-
boden ?
2. Eischt de liefde ook , dat wij onzen evenmensen ongewaarschuwd
moeten laten verloren gaan \'? Mag men wel zoo trouweloos handelen in za-
ken van veel minder gewigt? Mag men wel zoo handelen omtrent eenen
dwalenden osse o ezel van onzen vijand? Eischt de liefde niet integendeel,
dat wij onzes naastens nut, daar wij kunnen en mogen , moeten bevor-
deren ? En kan men wel grootcr liefde aan iemand bewijzen, als dat men
hem als een middel in Gods hand van de dwalinge zijnes wegs bekeert, en
*" 2                                              zoo
-ocr page 24-
xx                                    Y O O R II K 1) E.
zoo zijne ziele van den dood behoudt ? vergel. 1 Pelr. IV : 1 , niet ac. Y: 20.
3. In ecne onderscheidene prMikatie worden de bijzondere soorten van
toehoorders alleenlijk in \'t gemeen, aangesproken en behandeld ; zonder
juiste bepalinge van de enkele voorwerpen in die soorten : waar gelijkt
dit nu naar eene liefdelooze veroordeclinge van den evenmensen\'? Yoor-
waar, dan zijn zij wel schuldig aan liefdelooze veroordeclinge, die niet
alleen hel juiste geslachte, maar zelfs de enkele onderwerpen dergeveins-
den,
met zoo veel oaauwkeurigheid weten aan te wijzen.
C. Eindelijk brengt men ook bij, dat eene onderscheidene predikwijze
de menseben wanhopig maakt. Waarop ik kortelijk antwoorde :
1. liet is volstrekt onwaarachtig, dal de rampzalige wanhoop uit eene
onderscheidene predikwijze noodzakelijk voortvloeit; of zijn alle de toehoor-
ders
van onderscheidene predikaliën .wanhopige menschen? Hoe is het ook
mogelijk? Want men zegt niet blootelijk dat onbekeerde menschen nooit
zalig kunnen worden, en dal zij eeuwig moeten verloren gaan; maar met
deze bepalinge, indien zij onbekeerd en builen waarachtige gemeenschap
met den voldierbaren Middelaar naar de eeuwigheid henengaan.
i2. Al gebeurde het al eens, dal deze of gene daardoor lot eene ramp-
zalige wanhope kwame te vervallen (dat echter onmogelijk is) zoude dil dan
een bewijs zijn voor de ongerijmdheid dei\' zake \'.\' Indien hel eens gebeur-
de, dat eenig mensen, wiens huis in de vlamme stond, en die door zij-
nen vriend of gebuur uit den slaap opgewekt en gewaarschuwd wierd , door
schrik en verbaasdheid uit het vensier sprong, en dood ter aarde viel;
zoude zoo een ongeval alle diei gelijke waai schuwingen ongeoorloofd maken?
Zeker, dan zoude men op dien grond alle de getrouwe waarschuwingen
en bedreigingen, die overal in Gods Woord te vinden zijn , wel onge-
rijmd mogen verklaren. En dan rnoeslen de Apostelen ook geene moeite
tot bekeermge van Joden of Heidenen hebben aangewend.
«">. Zoude men niet met meerder regt mogen zeggen dat ecne algemeene
predikwijze
de rampzalige wanhoop noodzakelijk moei voortbrengen\'? De
voorstanders van eene algemeene predikwijze moeten immers stellen :
a.  Of dat alle de uiterlijke belijders en toehoorders van hel Euangeli-
um ware Christenen zijn, en dus ook zekerlijk zalig zullen worden.
b.  Of dat onder dezelve ook zijn bloote naam-Christenen, onbekeerde
belijders,
die de bekeeringe. len leven noodig hebben, zullen zij ooit he-
houden worden.
c.   Of dat alle de uitverkorenen , die onder het Christendom geboren
worden, van de geboorte af aan , of van hunnen doop, wedergeboren,
in de Christenkerke ingelijfd, en dus ware Christenen, en kinderen van
God zijn; zoodat zij vervolgens geene wedergeboorte of geheele veran-
deringe van hart en weg noodig hebben.
De
-ocr page 25-
VOORREDE.
xxi
De eerde stellinge zal men zekerlijk, als geheel onregtzinnig zijnde,
met beide handen wegwerpen.
De tweede stellinge kan men niet toestaan, of men zal ook terstond moe-
ten erkennen, de ongerijmdheid van eene algemeene predikwijze; als ook
dat hel prediken en spreken van wedergeboorte, bekeeringe, ondervindinge,
enz. geene dweeperije, maar volstrekt noodzakelijk en zeer nuttig is.
Wat blijft er dan overig ? Ik geve aan elk verstandige in overdenkinge ;
Of men de twee eerste stellingen verloochenende , niet noodzakelijk de laat-
ste stellinge
moet staande houden. En wat volgt hier anders uit voort, als
dat alle goddeloozc en onbekeerde menschen onder het Christendom nood-
zakclijk op eene rampzalige wijze aan hunne bekeeringe en zaligheid moe-
ten wanhopen. Want hoc men deze zake ook mag wenden en keeren, men
zal nogtans moeten erkennen, dat er onbekeerde en goddelooze menschen
onder het Christendom zijn. En als dan de derde of laatste stellinge wordt
staande gehouden, (namelijk dat de uitverkorenen onder het Christendom van
der jeugd af wedergeboren zijn .
en dus geene wedergeboorte noch geheele
vcranderinge van hart en weg noodig hebben) wat kan een goddeloos of
onbekeerd naam-Christen dan anders denken, als dewijl alle de uitver-
korenen onder het Christendom van jongs ai\' wedergeboren en ware Chris-
lenen
zijn, dat hij dan zekerlijk een verworpeling is; en dat hij dus in
eeuwigheid geene bekeeringe of zaligheid te wachten heeft ?
Ziedaar, zeer geliefde lezer, hetgene ik thans tot verdediging van
eene onderscheidene predikwijze te zeggen hadde. Ondertusschen moet ik
nog, tot voorkominge van alle misduidinge, hier bijvoegen, dat ik in al
het gezegde alleenlijk de predikwijze in \'t gemeen, en geenszins eenige
bijzondere personen, bedoeld hebbe, als ook, dat het zeer verre daar
vandaan is, dat ik alle de voorstanders van eene algemeene predikwijze
van onregtzinnigheid in de leere zoude willen verdenken. Verzoeke daar-
om ook zeer gunstige verschooningc indien er, door den ijver voor de
goede zake die ik hebbe trachten te verdedigen, hier of daar eenige
harde uitdrukkinge (waarvan ik mij nogtans zeer naauwkcurig hebbe
zoeken te wachten) uit mijne penne gevloeid ware.
Voorts wertsclie ik van ganscher harte , dat het tegenwoordige werk van
den Heer Smytegelt, met zoo vele graagte gezocht, met zoo vele stich-
tingc gelezen , en met zoo vele heilrijke vruchten als de vorige predikatiën
van dien zaligen Autheur bekroond moge worden; en dat hij, die dezelve
gepredikt, zij die dezelve onder het gehoor afgeschreven, en hij die de-
zelve ter drukperse bereid heeft, als ook vele zielen die daardoor bekeerd,
of in hunnen genadestaat bevestigd mogten zijn , hier namaals met de vier
dieren en de vierentwintig ouderlingen , als ook met de vele duizenden der
heilige engelen, ja, met dat groot en zalig gezelschap, dat uit allen ge-
*" 3                                            slach-
-ocr page 26-
xxii                                  VOORREDE.
slachte, en tale, en volke, en natie is vrijgekocht, staande aan de
glazen zee met de citers Gods, Hem die op den troon zit en den Lamme
deswegens de dankzegginge, en de eere, en de heerlijkheid , en de kracht,
in alle eeuwigheid
mogen toebrengen.
Ik blijve,
Waarheid- en deugdlievend lezer!
uw heilwenschende djenaar
,
\'s Hage                                               i. tan DIESBACH.
den 6 Junij, 1764.
LIJST
-ocr page 27-
LUST
DER
KEURSTOFFEN,
IN DIT BOEK VERHANDELD.
EERSTE PREDIKATIE ,                             Pag. 1
over Zach. 1: 3.
Daarom zegt lot hen, alzoo zeil de HEERE der Heirscharen, keert
weder tot Mij
, spreekt de HEEIiE der Heirscharen, zoo zal Ik weder
tol ulieden keeren
, spreekt de HEERE der Heirscharen.
OP EEN BIDDAG.
TWEEDE PREDIKATIE,                                  15
over Zach. 1: 3.
Daarom zegt tot hen, alzoo zeit de HEERE der Heirscharen ; keert
weder tol Mij
, spreekt de HEERE der Heirscharen, zoo zal Ik weder
tot ulieden keeren, spreekt de HEERE der Heirscharen.
OP EENE KERMIS.
DERDE PREDIKATIE,                                    26
over Prov. 1: 24, 25, 26, 27.
Dewijle Ik geroepen hebbe , ende gijlieden getveigerd hebbet ; mijne hand
uitgestrekt hebbe, en daar niemand en was die opmerkte
: Ende hebbet air
len mijnen Raad verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewild; zoo zal Ik
ook in ulieder verder/ lagchen
: Ik zal spotten, wanneer uwe vreeze komt ;
wanneer uwe vreeze komt gelijk eene verwoestinge
, ende uw verderf aan-
komt als een wervelwind; wanneer u benaauwdheid ende angst overkomt.
OP HET EINDIGEN DES JAARS.
VIER-
-ocr page 28-
xxiv                            LIJST DER KEURSTOFFEN.
VIERDE PREDIKATIE,                                   40
over Prov. 1 : 28.
Dan zullen zij tot Mij roepen, muur lic en tal niet, antwoorden : Zij
zullen Mij vroeg zoeken, maar zij zullen Mij niet vinden.
OP HET BEGINNEN DES JAARS.
VIJFDE PREDIKATIE,                                   49
over Jer. VII: 16.
Gij dan, bidt niet voor dit volk, en heft geen geschrei, noch gebed voor
hen op
, noch en loopt Mij niet aan; want Ik zal u niet hooren.
OP DEN EERSTEN RUSTDAG NA DEN REDEDAll.
ZESDE PREDIKATIE ,                                   61
over Jer. VII: 16.
Gij dan, bidt niet voor dit volk, en heft geen geschrei, noch gebed voor
hen op, noch en loopt Mij niet aan; want Ik zal u niet hooren.
OP DEN TWEEDEN RUSTDAG NA DEN REDEDAfi.
ZEVENDE PREDIKATIE,                                 74
over Jer. XXV : 3.
Van den dertienden Jare Josie , des Zoons simons, des Konings van Juda ,
tot op dezen dag toe, [dit is het drie-en-twintigste jaar) is hel woord des
HE E REN tot mij geschied : en ik hebbe lot ulieden gesproken, vroeg op
zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord.
Gepredikt op den 23 Januarij 1718, zijnde het drie-en-
twintigste jaar van des Autheurs dienst in de
gemeente te Middelburg.
ACI1T-
-ocr page 29-
LIJST DER KEURSTOFFEN.                              xxr
ACHTSTE PREDIKATIE,                                 87
over Jes. LV : ü.
Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is: roept Hem aan lerwijle
dat Hij nabij is.
OP HET AVONDMAAL.
NEGENDE PREDIKATIE,                                 98
over Jes. LV : 6.
Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is : roept Hem aan ter wijle
dat Hij nabij is.
OP EENE DANKZEGGINGE NA HET AVONDMAAL.
TIENDE PREDIKATIE,                                 111
over Rom. X : 1.
Broeders, de toegenegenheid mijns herten, en het gebed dat Ik tot God
voor Israël doe, is tot hare zaligheid.
OP DEN EERSTEN RUSTDAG NA NIEUWJAAR.
ELFDE PREDIKATIE,                                  124
over Psalm CXLIII: 2.
En gaat niet in \'t gerigte met uwen Knecht; want niemand die leeft
zal voor uw aangezigte regtveerdig zijn.
OP DEN TWEEDEN RUSTDAG NA NIEUWJAAR.
TWAALFDE PREDIKATIE,                              137
over Psalm CXLIII : 2.
En gaat niet in \'t gerigte met uwen Knecht; want niemand die leeft
zal voor uw aangezigte regtveerdig zijn.
DERTIENDE PREDIKATIE,                              152
over Jes. LV : 7.
De Godlooze verlate zijnen tueg, en de ongereglige Man zijne gedachten.
OP EENE DANKZEGGINGE NA HET AVONDMAAL.
VEER-
-ocr page 30-
xxvi                            LIJST DER KEURSTOFFEN.
VEERTIENDE PREDIKATIE,                            iU
over Jes. LV : 7.
E tule hij bekccre zich tot den IIE ERE; ende tot onzen God.
VIJFTIENDE PREDIKATIE,                             176
over Jes. LV : 7.
Zoo zal Hij hem zijner ontfermen; want Hij vergeeft menigvuldiglijk.
ZESTIENDE PREDIKATIE,                             189
over Hand. NV : 2(5.
Menschen die luire Zielen overgegeven hebben voor den Name onzes
Ilcercn Jezu Christi.
OP KENE DANKZEGGINGË NA HET AVONDMAAL.
ZEVENTIENDE PREDIKATIE                           202
over Openb. 1 : 7.
Ziet, Hij komt met de Wolke , en alle ooge zal Hem zien, ooit dege-
nen die Hem doorsteken hebben; en alle geslachten der Aarde zullen over
Hem rouwe bedrijven; ja
, Amen.
OP HET EEItSTE AVONDMAAL IN \'T NIEUWE JAAR.
ACHTTIENDE PREDIKATIE,                            210
over Job XXXVI : 28.
Wie heeft hem gesteld over zijnen Weg i*
Gepredikt na eene zware ziekte van den Autheur, en het overlijden van
zijnen neve Do. Marinus Smytegett, Predikant Ie Borssele.
NEGEN-
-ocr page 31-
LUST DER KEURSTOFFEN.                           xxvn
NEGENTIENDE PREDIKATIE,                            280
over Psalm LXXXIX : 49.
Wat Man leeft \'er die den dood niet zien zal.f
OVER DE ZEKERHEID DES DOODS.
TWINGTIGSTE PREDIKATIE,                            240
over Gen. XXVII : 2.
Ende hij zeide, ziet nu, ik ben oud geworden, ik en weet den dag
mijnes doods niet
OP DE ONZEKERHEID VAN DEN DAG DES DOODS.
EEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                       249
over Pred. XI : 3.
Ende als de Boom na het Zuiden, o/ als hij na hel Noorden valt,
in de plaahe daar de Boom valt, daar zal hij wezen.
01\' HET TWEEDERLEI UITEINDE , EN DESZELFS ONHERROEPELIJKHEID.
TWEE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                    261
over 1 Tim. 1 : 10.
Maar daarom is mij barmhartigheid geschied.
OP HET AVONDMAAL.
DRIE EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                     271
over Jes. LV : 18.
Voor eenen Doorn zal een üenneboom opgaan; voor een Distel zal een
Myrtenboom opgaan.
VIER EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                . 284
over Jes. LV : 13.
Ende het zal den HEEBE wezen tot eenen Name, en tot een eeuwig
tcéken , \\dat\\ niet uitqeroeid zal worden.
.... 2                                                    VIJF_
-ocr page 32-
xxviii                         LIJST DER KEURSTOFFEN.
VIJF EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                     298
over Luc. XXIII : 39, 40, 41.
Ende een van de kwaaddoenders , die gehangen waren , lasterde Hem, zeg-
gende, indien Gij de Christus zijl, verlost Uzeivcn en ons. Maar de an-
dere antwoordende
, besira/te hem , zeggende, en vreest gij ook God niet,
daar gij in hetzelve oordeel zijl ? En wij doch reglveerdelijk; want ivij
ontvangen straffe
, weerdig hctgenc wij gedaan hebben; Maar deze heeft niets
onbehoorlijks gedaan.
ZES JEN TWINTIGSTE PREDIKATIE                      308
over Luc. XXIII : 42.
Ende Hij zeide tol Jezus , lleere , gedenkt mijner , als Gij in uw Koning-
rijke snit gekomen zijn.
ZEVEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE ,                    318
over Luc. XXIII : 43.
Ende Jezus zeide tot hem : Voorwaar zegge Ik u , heden zult gij met
Mij in hel paradijs zijn.
ACHT EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                    333
over 1 Petri 1:47.
En indien gij lot eenen Vader aanroept dengenen, die zonder aanne-
mingc des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk
, 200 wandelt in vreeze
den tijd uwer inwoninge.
NEGEN EN TWINTIGSTE PREDIKATIE,                   346
over Jes. LXIV ; 5.
Gij ontmoet den vrolijken en die geregtigheid doet, dengene, die uwer
gedenken op uwe wegen.
DERTIGSTE PREDIKATIE,                             355
over Jes. LXIV : 5.
Ziet, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben.
EEN
-ocr page 33-
LIJST DER KEÜRSTOFFEN.                            xxix
EEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                      363
over Jes. LXIV : F>.
In dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden.
TWEE EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                     373
over Jes. LXIV : 6!
Doch wij alle zijn als een onreine, en alle onze geregligheden zijn als
een wegwerpelijk kleed; en wij alle vallen af als een blad
, en onze misda-
den voeren ons henen weg
, als een wind.
DRIE EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                      382
over Psalm L : 7.
Ik God, ben uwe God.
VIER EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                      392
over Psalm LXXXVII : 5.
En van Sion zal gezegd worden ; die en die is daarin geboren , endeAl-
lerhoogsle zelve zal ze bevestigen.
VIJF EN DERTIGSTE PREDIKATIE ,                       40b\' \'
over Gen. XVII : 1.
Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zoo verscheen de Heere
Abram
, en zeide tot Item: Ik ben God de Almaglige, wandelt voor mijn
aangezigte, en zijt opregt.
0I> EENE DANKZEGGINGE HA HET AVONDMAAL.
ZES EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                       421
over Psalm GXIX : 120.
Het hair mijnes vleesches is te berge gerezen van verschrikkinge voor U,
en ik hebbe gevreesd voor uwe oordeelen.
OP EEN BIDDAG.
*"* 3                                             ZE-
-ocr page 34-
xxx                             LIJST DER KEURSTOFFEN.
ZEVEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                     435
over Psalm CIY : 3.
Die op de Vleugelen des Witids wandelt.
OP EEN VERSCHRIKLIJKEN STORMWIND.
ACHT EN DERTIGSTE PREDIKATIE ,                     445
over 2 Chron. XXX : 8.
Gevet den HEERE de hand , en kornet tot zijn Heiligdom, hetwelke Hij
geheiligd heeft tot in eeuwigheid.
OP HET AVONDMAAL.
NEGEN EN DERTIGSTE PREDIKATIE,                    456
over Joh. VI : 37.
Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.
OP EENE DANKZEGGINGE NA HET AVONDMAAL.
VEERTIGSTE PREDIKATIE,                            467
over Joh. VI : 37.
En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
EEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                     476
over 4 Joh. i : 9.
Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en regtveerdig dat Hij
ons de zonden vergeve
, en ons reinige van alle ongeregtigheid.
OP EENE VOORBEREIDINGE VOOR HET ANONDMAAL.
TWEE EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                    488
over Hehr. XI : 10.
Want hij verwachtede de Stad die fondamenten heeft, welker Konste-
naar en Bouwmeester God is.
OP NIEUWE JAAR.
DRIE
-ocr page 35-
LIJST DER KEURSTOFFEN.                           xxxi
DRIE EN VEERTIGSTE PREDIKATIE ,                     503
over Matth. III : 9.
Ende en meent niet bij uzelven Ie zeggen, wij hebben Abraham tot.ee-
nen Vader; want Ik zegge u
, dal God zelfs uit deze stcenen kan Abra-
ham kinderen verwekken.
VIER EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                     515
over Joh. XV : 1.
Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman.
VIJF EN VEERTIGSTE PREDIKATIE                      531
over Joh. XV : 2.
Alle ranke die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg.
ZES EN VEERTIGSTE PREDIKATIE ,                      545
over Joh. XV : 2.
En alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage
ZEVEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                   566
over Luc. XII : 16—21.
Ende Hij zeide tot haar cene gelijkenisse , en sprak. Eenes rijken men-
sches land hadde wel gedragen. En hij overleide bij hemzelven
, zeg-
gende
, wat zal ik doen! Want ik hebbe niet, waarin ik mijne vruchten
zal verzamelen. En hij zeide
, dit zal ik doen: Ik zal mijne schuren af-
breken, en grooler bouwen: En zal aldaar verzamelen alle dit mijn gewas
.
en deze mijne goederen : En ik zal lol mijne Ziele zeggen , Ziele, gij hebt
vele goederen
, die opgelegd zijn voor vele jaren , neemt ruste , eet, drinkt,
zijl vrolijk. Maar God zeide hem , gij dwaas , in dezen nacht zal men
uwe Ziele van u afeischen; en hetgene gij bereid hebt, wiens zal het zijn ?
Alzoo is hel met dien
, die hemzelven schatte» vergadert en niet rijk is
in Godc.
OP DE KERMIS.
AGJIT
-ocr page 36-
xxxn                            LIJS DER KEURSTOFFEN.
ACHT EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                    583
over Matth. VI : 19.
Vergadert u geen schallen op der aarden , daar ze de motie en de roest
verderft
, en daar de dieven doorgraven en stelen,
01\' DE KERMIS.
NEGEN EN VEERTIGSTE PREDIKATIE,                   598
over Matth. VI : 20
Maar vergadert u schatten in den hemel, daar ze noch motte noch roest
en verder/t, en daar de dieven niet en doorgraven noch en stelen.
OP DE KERMIS.
VIJFTIGSTE PREDIKATIE,                             618
over Matth. VI : 21.
Want waar uwen schat is, daar zal ook uw harte zijn.
EER-
-ocr page 37-
EERSTE
PREDIKATIE,
OVER
Z A O H. I : 3
Daarom zegt tot hen, alzoo zeit de HE E RE der Heirscharen, keert weder
tot Mij
, spreekt de HE ERE der Heirscharen, 200 zal Ik weder tot
ulieden keer en
, spreekt de HEERE der Heirscharen.
OP EENEN BIDDAG.
3©jj IB3BH/Pred. IX: 18, De wijsheid is beter dau de krijgswapenen;
maar een eenig zondaar verderft veel goeds. <£n Prov. XIII: 21, Het kwaad
zal de zondaars vervolgen, <©e iuftttie jit acljter be jonbe. %\\$ iemanb
geftolen of gemoord heeft / öe juftitie jtt er acljter. t©e zonde ig öe
motte in öe kussens van den staat. 3&e zonde 10 een gat in öe finantie
van republieken en koningrijken, bie geljeele teuublielien en ftoningrtj»
ften öoo^&oort. ©e zonde ig öe roest en öe vlekke in \'t zwaard van de
justitie. ü£e zouden 51)11 inwateringen en spleten in öe groote en kleine
huizen, Amos VI: 11. Hagg. 1:6, öaa? fp^eeïtt $oö 300. ©e zonde neemt
tucg öe verzadiginge van uw eten, öe warmte uit uwe kleederen, ^g
neemt öen zegen uit alles taeg.
ïüan een eenig zondaar beel goeög? &eöe;ben/ toat lïan ban een geheel
land ueüo:ucu too^ben/ baar zoo veel duizende zondaars in jrjn ? bie bej-
öejlien een gangcl) lanö / al liet goeöe bat et tn të. Zegget den regt-
vaardige, het zal hem wel gaan; maar wee den goddelooze, het zal bem
kwalijk gaan, nolgenó Jes. III: 10, n.
©e zonde verderft alles. 3P>ooj be zonde Hebben tbi) geen paradijs van
verkwikkinge te tnacljten. ©e zondezet eene gcfteele tnerelb onöe? toa»
tej. ®e zonde öeeb vuurvlokken in Sodom ballen/ gelift alji be fneentti\'
55                                              bloft>
-ocr page 38-
2                       ,                 I. PREDIKATIE,
blofifien 6tj onp ballen. ü£e zonde beeb oan<gcf) Egypte bejbo^ben 3ijn.
T&e zonde maaiït bat teïj 300 ecu klaagpropheet yeuuen/bie met gefcyrei
uitroept: Ziet! of er wel eene smarte zij als deze onze sroarte, Klaagl. 1:12.
Dit alles is ons overgekomen om onzer zonden wille. %\\ fiun ooeb yabben
3e bcjbojben. i\'ob seibe: \'t ip urne fcftulb/ gij f)cbt Xyet niemanb te totj*
ten/alp u^elben/ Jer. IV: 11, \'t Is uwe boosheid dat het zoo bitter is,
dat het tot aan uw harte gaat. üDoo? iibJC zonden Ijeut Qtj u ban JBÖ
afgebeeld. Urne zonden sullen u ftaptijben/ en yet 500 Bitte? maften/ bat
OU Off" raab üieet. ©00,: ubie zouden, jegt 60b/ btoingt oe .ïifêrj om
u te ftaptijbrn/baa? 3ft anbejp Qeen bejinaaft in ftefiöe/al3ao min alp
een man, bic Ijarb moet yaubelcn tegen 3Jjne vrouwe, Dmbat 5e ycm
beslaat; aljuo min aip een vader, bie ftarb moet Ijanbelen tcflen 3tjn
toebcpfpannig kind. gfi souöe ulpe 3ijn / segr 60b / alp 3[ft u mogt
tuelbocn. 3ft Ben niet blijbe alp 3jl\'t u moet flaan. SDft fietuige 11/ bat
9ift off» lupt nodj be^maaft ftcü&e in u uit te toeijcn. Ezech. XXXIII: 11.
<l3eltjfi alp nu be zonde allep verderft, be godzaligheid en godvruchtig-
heid bie herstelt ïncÊr alle?. %l map \'t 1100 300 bejre bejloopen/ al mijt
niematib raab/al fcap\'t biatcj tot aan be lippen offiampn/ 30obat mg"
in ofbaa: taaren ban in een oogenfelift te be?5inften/ alp yet bolft 3ielj
bekeert en berouw yeeft obe? yet fttaaab / in één oogen&lift ftan <ö>ob
rebbingc geben; nooit 31311 be ïaften 300 bejre bejïoopen in een Ianb/
bat men behoeft op malftanbercn te 3ten / geltjft alp Jozephs broeders
beben/Gen. XLlI:i. ©aa^ Ijabben bie ftinberen grooten gongc?/be ba-
be? bie ftomt/cn seibe biat yti geF)oo?b yabbe: daar is koren in Egypte,
3*jjt Öö / oaat er naar toe. .©ooit ip \'t 300 be?re bejlaopen/ bat taij
yet moeten opgeben; maa? ééne zake ip er te boen/ en niet mee?/ ban
Bult oÖ fjaapt yrt jjarte en be gulpe <!Fobp binben. ïü>at fp \'t boor eene
3afte ? lj*et ip eene redelijke 3afte/ eene noodige 3afte/ eene nuttige 3afte/
bic tot ubie cere/aan3ien en lof ip. Jöaen 3onbe peggen/ tot 300 eene
billtjfte 3afie 3ouöe men ofnafiftelóft te brenoen 3fln. flDat ip bat boor
eene jafie/3Ult OU JfflOf"\' ^" \'P öfe 3afte/bie oÖ binbt inben tektst,
öie mij u boojgeIe3en hebben: Keert tot den Heere weder, zoo zal Hij
tot u wederkeeren. Jifêoet 36 u baar toe bctargen/ 3egt <#ob? 4?tj 3Ult
yet onöc^binben. Sjn be oeljrele luerclb ip bat 30a ofoaan; bat geen
fabel nory ijdel woord; baar Kunt oÖ fraat op maften. SBcfj! mooten
huj onDe? <éobp 3eoen tcgenbioorbio aan ulieben 3511/ tjetgene be ftnecy-
ren ban Naiiman aan ycm hiaren. ^ij luilbc niet boen bat be^ropgeet
aan Ijem belapt fjaböc/ en baarom srjue ftnecf|teii omrinoöen alp \'t tnare
3tjne lioetfe/ 31J houöen l)cm ftaanbe/a Kon. V113. 2tj sciben/ big 3tjn
nu aan be 2Go?bane/ (\'t map tot aan öet uiterfre alp geftomen/ 300
lange Dabben 31J geluacht en gestegen) mijn babe?/ taeet ge toel/ toat
öe $>ropljeer 0f3egb Ijffft? Wasch u, en gij zult rein worden. Ir^aü yt)
u
-ocr page 39-
OVER ZACH. 1:3.                                       3
u een kostelijk medicament Belast/ joubt gij het niet gedaan fieBBen?
nu 3pgt hij maa?/wasch u, en gij zult rein worden, ©e ftnechten obe?-
reben Ijuniien Cjeere/ en fjö onberbanb de uituie?Hinge.
®eliefbc toeljocuöejfï/ mogt ift ban &oü§ toege 300 beel genieten/ bat
ift Bij u ingang bond; mijne lieue lanbgenooten en Du?ger£/ Ijaööe 43oö
eene g?oote jatte ban u jjeënjcftt/en u eene gjoote fcfjattinge boen ge•\'
ben/30iibt gij het niet gebaau heBBen? Ma ftomt *öob alleen vriend,
En $ij eijcht 311IR eene ligte salie. ©olB/ ?egt $i)/ milt gij niet toe»
bejomftomen naa? mijn hui?? i©ilt gij niet tot <ïtëij toebc?Heeren ? Als
gij tot Mij wederkeert, zoo zal Ik tot u wederkeeren. ^ij Naaraan beeb
Bet b?ticftt. %cï}l (jabbe bit taoo?b bat gebolg! fyet nolft/baar bit hier
tegen gefpjoften uiojbt/ haöbe geen een of twee jaa? Buiten Ijun lanb
gemeegt/ maaj al brij lange?. tyct hab met hen niet maar gemee^t ge-
lijft al^ met Nebncadnezar, bie zeven jaren Bij be Beften be?froten bje?b;
maa? bit bolft ïjabbc zevenmaal tien jaren uit Ijun lanb gebKCgt/ Dan. IX.
<#ö ftnnt eenjS benftcn/ hoe bat het er geftelb taa^. ïtëillen mij het u
eenp boen 3ien/hoe het met (jen geftelb tua£? Ezech. XXXVII, tuojbt
be j£?opljeet geleib in \'t ge3igte uan eene valleije met dorre doodsbeen-
deren; gij 3oubt seggen/ baar i£ nooit leben in getoee$t. SSij Ijabben
geene gebaante: 31J lagen baa? beschimmeld/ gelijH een beel berftjooibe
Beenberen. Sommigen maren in \'t Persiaansche rijk, anberen in Babel,
anberen in Egypte, anberen tot in \'t uiterste van Babels rijk; baar
fch?eeumbcn 3e in ben LXXIV Psalm: %d) $ob! tnij 3ien niet een tee-
ftentje ban rebbinge! baa? i£ geen Propheet noch Predikant, 3oab?aebig
ma£ h*t e? gejtelb; 33 hoo?den niet ééne p?ebtfiatte/ en 31J haöben 3ul«
ften honge? om te huoren. i©at boet $ob? %c\\}\\ bie ma^ 300 goede?»
tieren/ ii^rj 3onb h»» een paa? £?op{jeten/ 300 gocb al£ 3?) e? ooit gehaü
fiabden. @£mee maanben Boor be^en Zacharia 3011b iJ5od Ij»» Haggaï, en
ttoee maanben na Haggaï 5011b 4&od Ijun desen propheet; \'t maren een
paa? troubie goebe ^ebiftanten. ©it geben?de \'alé Darius in Persië fto-
ning taa^/\'t toag be zoon ban Ahasueros, Ezra VI. 3In benaaumdhefd
be? tijben ft?egcn ^tj 3ulftcn goed hart tot hen/Ezra VI, ban be?£ 1-12.
Cn Ezra^V 3achten 3e hen te jtuiten. Wit goebe Darius hab in 3tjn harte
3Ulfien ind?uft ban beu $od Stfsraëlg: hij 3cide/dat alle 3tjne lanbge-
nooten op bat bolft letten 3ouben/ bat 3ij hen niet soutien be?hinderen/
30obat bat boift h"» gang niet 3oubc gunnen gaan/ maar bat 5c hun
mogten behulpig 3Ö«- Rebben 3e mat schapen en runderen ban boen/
geeft het hun/ 3eide hjj. Cn tegen bat Uoili 3eibe Ijij: 300 er iemand
ip/die u belet/ men zal een hout uit zijn huis nemen, en hem daaraau
hangen, en zijn huis zal tot een drekhoop gemaakt worden. UDat heeft
<@ob het ha?te ban ftouiugen in 3jjne hand! i©ie 3oude dat denhen ban
een\' Persiaanscben vorst? ja/meet gij mei roaa?cun bat ift bat boe/3egt
au                                 hö?
-ocr page 40-
I. PREDIKATIE,
4
ïjfj? ombat gij soubt Sibben boor ben ftonfng/ 3tjne ftfnberen en jfjn
gefïacrjte. «il&oeten on;e overheden niet bcfcfjaamb ftaan 5 Soubt gij er
bat tael in binben ? <éi) ftunt ljer le3en Ezra VI: i—12.
<©ob be ï^eere sont bejen Zacharia tot hen/ fiom/ mijn brienb/ mijn
ftnpc&t/ scgc C|tj:
I.  <E>oe een«5 EEne boodschap. &ij (jebt be boobfcïjap in ong uej^/en
bie i$: Zeg dat ze weerom tot Mij komen.
II.  4üee|\' $b reden, ttiaajom bat %h u bie boobfcïjap late boen/in \'t
sbe ue?£. <©aajom: omdat God vertoornd is.
III.   £eg tjun/bat 3!ft 300 benoornb niEt ben/of bat 3ift nog tael naat
(jen jien taii/ als 3e maa? tot JlSij toillen ftomen/ ban ?al 9Jft tot fjen
bomrn. Ügij beboeben niEt tE ;eggen: zoo God venstereu in den hemel
maakte, geljijft bie hoofdman 3eibe/ 1 Kon. VII: a. Gij zult het met uwe
oogen zien, jciöe be propheet tot bem/maar daar niet van eten.
IV.   ©?uft bat driemaal op Ijun (jane. goo 31J naat be eerste en tweede
maal niet jjooreiv iaat (jet ban be derde maal 3tjn. Seg (jet bun drie-
maal, bat be HEEKE der beirscharen bat 3egt / opbat (jet 300 ingang
in hun geinocb mag binben.
©at 31J11 0113e vier stukken, (O^oe be boodschap, fp^eeft 3e eenj? aan/
en in utoe boobfcftap/ 3cg/ dat ze tot mij wederkomen, (a) <©eef 3e reden:
Steg/bat %\\ 3oobe?too?ubop hunne babergi ben. (3) ^oo 31J intuilligen/
3eg 3e ban bat goede toe/dat Ik tot haar wederkeeren zal. (4) %e% (jet
op Ijun genioeb: 3eg/bat %i\\ het u driemaal belast hebbe. jjpan ti een
tueinig in. ïtëij 3ul(en be twee eerste bingen tegenwoordig bejtjanbelen/
rn/ aló\' \'t ®ob belieft/ be twee laatsten in eene volgeode predikatie.
I. Wat Ijet eerste aangaat: Zacharia, gij 3jjt mijn Propheet, 3egt<Ü5ob;
hiertoe Ijebbe 3jft u be?taeftt/boe eené Eene boodschap tot bit üolft/ grj
moet bit bolft eeng taat 3eggen/ taeep een<ö trouw, hanbelt utoe Ianb-
genooten eenj? trouto/ toecg een£ kloekmoedig, tneep niet bejflagen boo^
Ijunne aange3igten : Éft (jebbe niet gaarne een vreesachtig Jproptjeet/bie
taat plooit of fcljiftt naa? ben 3111 ban \'t bolft; ja/ taecjSeenécouragieus,
(janöel 3e niet koel, maar ahj mEt Eene brandende en gloeijende borst,
toon bat Ik u gezonden hebbë. Woe Ijet aanhoudend. 3ift hebbe u ten &}a*
ptjete geftelb; gjft Ijebbe niet ge3cgb/bat ge in het verborgene pjopjjete»
ren 30ube. Arresteer ze boo? utoe prebiliatie/ (joub aan/ ttjbig en ontij»
big/geef Ijet niet op. 2egt ge: {fjeere/ bij wien moet ift gaan? Overal.
Seg liet elk in zijn rang. Srg (jet hun/ gelijft al^ men tegen iemanü
fp^eelu/ boe (jet familiaar en gemeenzaam, bat be aUejlntj^ften en ooft
be botften (jet batten bunnen. <öecf elk zijn bescheiden deel. ^tel 3e
eene safte boo^/ en fta baarop/ en bie 3a! alle 3aften in 3fch fluiten/ bat
ip: Keert tot God weder,
<£>m 11 bat wederkocron tot God itlaa? te boen 31C11/ 300 gullen taij u
eerst,
-ocr page 41-
OVER ZACII. 1:3.                                        5
eerst, eenige geestelijke prenten boo2bragen / toaarop bit wederkeeren
3iet. (Cm tweede 3iillen tarj toonen/taaarin bit wederkeeren fieftaat.
Eerst, goo moet ge u be<:6rclben in utocn qeept een\' man bïe 3ijne
lieve vrouwe, tacgen£ tjare misbaagingc/ te? beure uitgezet Qreft/ en
nog iemanb naar fiaa? toe;enbt/en ;egt: al 31\'jt gij onrrouta aan <i&oö
en mij gebiecht/ mijne lirfite torienbinne/ keer toeêr tot mij/ rn fff 3a!
u aannemen. Jer. III: 1, a, baaj neemt $ob btep2ente: Men zegt, zoo
een man zijne huisvrouwe verlaat, en zij gaat van hem, en wordt eens
anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeeren? en zoude datzelve
land niet grootelijks ontheiligd worden ? Gij nu hebt met vele boeleerders
gehoereerd: keert nogtans weder tot Mij, spreekt de HEERE. 25ie ooft Jer.
III: 10. SCcfi! mijne broutae/boet utoe fioererije en utoe obe2fpeelberije
toeg/ en 3tft 3a! u aannemen/ 3egt <#ob/ Hoz. II.
Ten tweede. Soo moet ge u ue?6eelben een\' lieven vader en moeder, op
fiunne knieën boor ftun kind ballenbe/ bat nog maat toeinige trappen
ban gun IjuijS i$/ om te gaan btaa!en/en bie ftet ftinb Dibben bat fiet
joube toebejfteerm; gelijk be baber ban bien verloren Zone, Luc. XV.
2^oo boet <#ob: bie 3egt/gij 3ijt toef mijne kinberen niet mee?; maar/
keert weder tot Mij, en Ik zal uwe afkeeringe genezen, Jer. 111:22.
Ten derde. U^et f$ be p^ente ban eenen goebe leidsman, bie iemanb
geleid Ijeeft; maa? baa? komen onbejtoeg verleiders, bie bat fcfjepfeltje
aftrekken ban 31]tien troutoen leibgman; be leib^man gaat toeg; baarop
raakt bat fefteufeftje aan \'tbtaalen; einbeïijk/be troutae leib^man bat
3ienbe/ bie roept: Keer weder, keer weder. Jer. VI: 16, Zoo zei* de
HEERE: staat op de wegen, en vraagt naar de oude paden.
Ten vierde. %t igf be pjente ban een\' doodkranke; gij meent/ bat
9b 300 roei i§: fjtj tnerpt alle be reinetten toeg; et/ 3egt be boftter/
boet bat niet/ gebruiftt ftet tnibbel/ of tiet ge3egenb taag.
©at 3ijn nu be prenten. 4i5aa? toat i$ be zake in \'t wederkeeren?
i©aa2in fieftaat fiet? ï©ij 3tillen in alle bie p?enten moeten Bhjben/
ban een kind, vrouwe, dwalende, btéperate zieke; abjbie toeberfteeren/
3|j laten en 39 doen toat; bat té eenboubig. ^ommige Jprebiftanten
taillen toat geiee?b£ in bat taoo2b Brengen; 30 3ijn niet geleerb/ bat
fioe ftlaarber en eenboubiger iet£ ge3egb toorbt/ fioe Beter. Ik 3egge
bit niet / om mg en tntjn^ gelijken te beseffen; maar Bet Waozh
3elbe 30a klaar/ en 300 eenboubig/ bat 3egt/ bat bat wederkeeren
gefeftiebt:
Eerst. ©002 dadelijk en hartelijk af te keeren van den kwaden weg.
Jêiemanb 3a! 3e er op Ijouben; 3$ 3ullcn er om geene in3igten/of om
eenig ftfiepfel op filöbeti / al taa£ \'t Run babe? of moeber / bie 3e et
op houben tailben/3tj 30itben niet kunnen.
Ten tweede. üDat wederkeeren geeft te Rennen hartelijk en dadelijk op
% 3                                                den
-ocr page 42-
I. PREDIKATIE,
6
den goeden weg over te komen, o£)in geen toaa^om 3cubcn 3tj nat na-
laten. ï©at 3uu?$? of Bitter?? Dat er ftomt/ 3fj 5°ubcn \'t niet nalaten*
$tj 3Uit fn uta ïjarte bennen: gij üienöet Dat een tocinig uit te brei*
Den; öaa? Ïje6t gij geltjft in.
I©at ijl (jet/ van den kwaden weg af te komen ?
Eerst. %t 6c!jelf?t dien kwaden weg te kennen. 2tj toiüen \'t toel toe-
ten/bat 3e eenen Booten toegijabbcn: Ik hebbe gezondigd, 3eibeDavid,
1 Sam. XII: 13. 3n \'t eerfle toiibe fjij jjet niet toeten. Ziet uwen weg
in het dal, kent wat gij gedaan hebt, Jer. II : 24. Alleenlijk kent uwe
ongeregtigheden, dat gij tegen den HEERE uwen God hebt overtreden,
Jer. 111:13. 2oo lange alt* er in on»? lanö 3ulfie biguuutjej? 3tjn/ Dat
ij? geene 30110e/ en bat ij? geene 3onbe/ ban fteeren toi) niet toeêr.
ï|et fcljtjnt/ of in oti3e ?euen p?obinciè\'n geene 3onbe meer en is; of
alle? gefcijieben mag. JlSaar «3oö eij?cijt: Kent uwe ongeregtigheden,
Jer. III: 13.
Ten tweede, ^an nomen tot) ban ben fttaabrn toeg af/alj? totj 311I-
fien ont3ag boor ben grooten #ob ljeüben/ bie in Den Ijemel 3|jnen
troon geeft\'en be aarbe tot eene boetüanft 3Öne? boeten/ bat tajj be«
ben boo? jfjn tooo?b en boo? $rjne oorbcelen. %tiy <0oü/ 3egt 300 een/
goe geöt <®z mij 300 lange Kunnen b?agcn/ baa? tft maa? ft of en ftanft
Ben? Jes. VI: 5, ïk ben een man van onreine lippen. Ps. CXIX : 120,
Ik hebbe gevreesd voor uwe oordeelen. goube men üoo? bien $ob niet
fiebcn/ bie 3Ulfte geirfetjaren geeft ? 2 Kon. XXII: 19.
Ten derde, ©an begint men boo? bien >J5ob 3rjne schuld te belijden,
en beschaamd te worden, en regt biddagswerk te doen, Neh. IX en Dan.
IX, Wij hebben tegen den Heere gezondigd, 3eiöeu bie gjoote mannen.
Ten vierde. <©an Begint men 3UIH eene walge van de zonde te tjeBBen/
eben gelrjft of er in utae fiamer een fcljotei fpiJ3C iitaam baa? gtj een\'
gjooten afftee? ban gabt. Ezech. XXXVI: 31, Dan zult gij gedenken aan
uwe booze wegen, en uwe handelingen die niet goed en waren; en gij
zult eene walginge van uzelven hebben, over uwe ongeregtigheden en over
uwe grouwelen.
Ten vijfde, ©an raaftt men aan get treuren, 5tcg! ban ij? men 300
bedroefd, bat men tegen bien goeben a&ob 300 geso.nbigb geeft. Jer.
III: 01, Daar is eene stemme gehoord op de hooge plaatsen, een geween
en smeekingen der kinderen Israëls, omdat zij haren weg verkeerd, en
des HEEREN hares Gods vergeten hebben. <#ob 3egt: Zij zullen mijaan-
schouwen, dien zij doorsteken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen
als met de rouwklage over eeneneenigen zone, enz., Zach. XII: 13. giet
ooft Neh. VIII: 10. ©aar ftaan 3e aitemaal te feijjeijen alj? 39 öe tooo?»
ben be? toet ïjoojben. ©at ij? get wederkeeren.
T«n zesde. J^et fieftaat in zich te beklagen. SCcfj! öoe fje&öen totj
o
-ocr page 43-
OVER ZACH. 1: 3.                                       7
300 gobbeloog Kanoen jflnï %t\\)\\ Rabben luij Ret niet gebaan: Wij
hebben berouw in stoffe en asscbe, 3Cggen 39/Job XLII:6.
Ten zevende, ^ct beftaat in zichzelven te veroordeelen, en te peggen:
2Ci nam ij5oD fjct stuaa^b/ en ft?eeft Uan Ret ligcljaam ban ben ganfcRen
ftaat fjct ïjoofö af/ fjet 3oube regtbaa^big $(jn; alle be bloeften en 002»
beelrn oSobsy bie in jijn boeit gefcljseüen ftaan/ 3R11 tuij maa2 Inaacbig.
Zn Rebben ban een tnelgeballcn aan be it.:affe uan ijimnc ougeregtigljeib.
Ten achtste. %$ gaan bar ban opjettelijft belijden, {jet moet niet al-
leen 6ij opzetten, tranen, voornemens of bidden ulijnen; maa?/ ift ÜJil
r: üüci: uitnomen; iü ben blijbe bat ilt ec mij boo? beslate.
*tf>elicfben! i$ bat geen wederkeeren, alg een bolft 300 tot ttëobftomt?
Cn waar dan heen? JJjet goede pad op. U3at i£ bat? 3Uit gij 3eggen.
UPeet ge mat bat ig?
Eerst. %it belieg met al mijn Ratte utoc bien^t. Joz. XXIV: 25, Ik
en mijn buis wij zuilen den HEEKE dienen.
Ten tweede. 2&ïijbe te 51\'jn al«ï men bat gebaan Reeft/ 2 Chron. XV:
10—15, ö^a2 3uit gö $ulfte luonbe^njfte 3ane liinben; 31J taaten Blijbe
bat je ben eeb gebaan Rabben; 31J jeiben/ bat bie ifijob niet bienen
3oube/ bie joube boo? \'t 3tnaa?b ban be juftitie geboob tooien. 3CcR
ÏJeere! taap bat in ong lanb! U3at i$ Ret fcRoon ban Josia, 2 Chron.
XXXIV: 29—33. t)jj btbe 3Euba ben JS^eere bienen/ ben @ob gunnet
uaberen. <éii3e regenten 3eggen Ret ooit in ben biddagsbrief: gij moet
u bekeeren. jHöaar / acR d5ob! bcben 3e Ret ong boen? en gingen 3Ö
uiió Uoor.
Ten derde. C?et öeftaat Rie2in: in 45ob 300 te bannen/ bat toij 3UÏK
een Ratte Rebben; 300 uit te roepen: Wat zal ik den Heere vergelden ?
3ift ben baa2 300 blijbe obi-,2: Heere, ik ben uw knecht, Ps. CXVI: 12- 16.
Ten vierde. $et öeftaat Rie?in: in 3ijne binnenftamej op 3tjnefinieën
een bejbonb met 4?ob te maften. Jes. XXVI: 20. <£n300 ban 3tjne flaap«
ftame; naai 3ijne liinbercn en bieugtöoöen te fioinen / en te 3eggen:
luij niesen töob te bienen/ geltjft Joz. XXIV: 25, Ik en mijn huis, wij
zullen den HEEKE dienen. *2ij boen Ret ooft in gezelschapjes, en in \'t open-
baar in de kerk. <i3eliefben / gij leegt ben SSpbel niet genoeg/ of gij
leegt Rem met geeue opmejftinge; Roe biftruijlg Rebt ge baarin ban
openlijke verbondsraakinge, 1 Chron. XV : 12. XX : 4—13. XXIV : 31—33.
©aa; hebt gii ïiiiHe beiDonben. 2lilggij t\' Ruig Homt/leegt eeng 2 Chron.
XV. XX. XXIX. XXX. XXXI. €n 2 Chron. XXIV Rebt ge bat ban ben
bromen Jozia. Stunt gij Ret ontRouben/ leeg Ret t\'Ruig eeng. %l$ 3tj
\\uebe2ftee2ben tot $ob/ ban gingen 3R biddagswerk boen; 31J verneder-
den 51CR; 3ij strooiden assche op, hun hoofd; 3R scheurden hunne kleede-
ren; 3R gingen bidden en vasten, met alle man; niemanb bleef eracR»
te2/g:oot of ftlein; 31J gallen ben J^eere be Ranb; jrj fttoamen in ben
eed
-ocr page 44-
8                                        I. PREDIKATIE ,
eeö en in ben blaeft : 39 fcljreben \'t met (junne Ijanö / bat 5e onbet
ben eeb en ben btoeft fttoamen/ 300 sö öct niet en Ijielben ? I^unue
bo?ften beben 3c 3mcrcn/ bat 31J 30uben wederkeeren.
ï©e öuobfrtjap ié niet alleen/ keert weder, tnaac tot wien moeiten
3e taebe^fteeren ? Tot Mij, 5cgt be C^eere. Absalom fteepbe tueber; maa?
gij inogt in be ftainec ban 3ijnen baber niet nomen/ baar Ijij ijem 300
be^toojnb Ijabbc. 60b i$ Beter al<» een menfeije. *Een mau 3egt tegen
3tjue vrouwe, bie afgebjeften ipVen Uiebe^ieert/be eerfte tuefte Ijoeft gij
onbe? mijne oogen niet te nomen. <£en vader 3egt / Iaat mijn weder-
spannig kind onbe^ mijne oogen niet fiomen/ boor bat mijn too^n iaat
geftilb i$. Wat i§ bat/ tot Mij ? ©it:
1. Tot Mij, bie met ulue troutne baojbabe^J/ en met u een verbond
gemaaftt ïjeübe.
a. Tot Mij, bie u geroepen en gefttneeftt IjeBüe; bieal£gij baar maf*
gelijft op ben belbe laagt/ tot lueibe: Leeft in uwen bloede, leeft, Ezech.
XVI: 16.
3.  Tot Mij, bie utn toeblugt gemee^t ben in noob en in boob/geiijft
alji een vader en een man i>5 boor een kind en eene vrouwe, toen gij
met Mii) tnaajt; en bie u 300 öifttatjfg gereb fjebbc ahj gij urnen noob
aan Jlfêij ftlaagbet.
4.  Tot Mij. |)eböe ülï niet alttjb een ®abe;§ geb?ag aan u getoonö 9
ïiunt gij meï ober üfêij klagen. Jer. 11:5, Wat onregt hebben uwe va-
ders aan Mij gevonden ? aSeene/8|eere! moet gij 3eggen/ nu noclj nooit;
mij/ noclj 0113e babejj». Micha VI: 3, ö Mijn volk! wat hebbe Ik u gedaan?
ï|eü SBB u mei ejgciig mebc bejmoeib? 2tj moeiten 3eggen/ nergenj»
mebe/ $|ccre! $£oen ulue babe?g regt en geregtigjjeib beben/ ging {jet
gun toen niet biel? 3Ga/ IfJeereJ SCclj! geeft ban uta (jatte aan 4JSiJ.
Bekeert u tot Mij, zoo zal Ik Mij over u ontfermen, Jes. LV: 7. 3Ift 3al
utoe 3onben uitbelgen: ült 3a! 5e niet 3oefteu: 3flt 3al er niet ban
fpjefien: 3JIÏ 3a! 3e u niet bejmijten: 38ït 3al in mijne liefbe 3tntjgen;
31t fjebbe u brntaiUig lief/ Hoz. XIV : 5.
5.  Mag een?. <®act fjet tot Mij: boet (jet n\'et half en half, Jer. IV: 1,
Zoo gij u bekecrenzult, Israël, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij. ©net
get tot Mij, anbe?$ 30ube 3» ooft in urn bejbe?f lagetjen. Keert weder tot
uwen vorigen Man, doe was \'t u beter als nu, Hoz. 11:6. Jlïugt niet/
boo^ bat gij in mijne gunfte 3ijr. ^Coont/ bat (jet 11 om 4iBij te boen f£.
(©at i£ nu be last en be boodschap. i©aa? moepte be fjopljeet met
bie Öoobfcljap gaan? Tot allen, die in de stadspoorte waren, \',-^egt (jet
elk in zijnen rang. \'t 3$ g^utaelijft/ alji (jet gaat ge lijft Neb. III2 5,
Hare voortreffelijke en br\'agten haren hals niet ten dienste hares Heeren.
2*.ij lieten \'t maar afgaan op be burgers en be goebe ingezetenen. Neh.
XIII, oaa? Ijeöt ge [jet tot twee- of driemaal; baa? moeite (JD met DC
Ede-
-ocr page 45-
OVER ZACH. I : 3.
9
Edelen tmiistcn; baajna fttuam Ijet 300 be:re/ bat fiij sebloeftte; tin»
brïijft moeite !jrt 30a beire fiomen/ bat i|jj 5c Fjet Daar uituluftte.
©at joube giutticlïjft 39 n/ bat Overheden jouben seggen/ laten be Ar-
men en bc Burgers maa? \'45ob bJee3en/ maa? wij milieu niet: neen zij
moeten voorgaan, en ban sullen er vele volgen.
2ij mogteu benften: JpropFjeet/ tuat tuilt ge ban onj3Fie&&en? i^\'t
geen koppigheid in u? «j.tëau/ gij ftelt u of gij ben Devotaris tna£. 2Cc{)\'.
3egt bat toclj niet: ifi fjc&fte mijn last en commiófic ban Fjooger FjanD.
Eerst, gjft ljebbe mijne rorpinge ban ben Cj«E€l1€. ï©at boet een
Vorst of Koning al£ gij een gejaute senbt ? Xciöt tirj be moo?ben niet
in 300 een 31311 monb? Cn mag bie gesante baa: mei buiten gaan;
4itöag iemanb mei 3cggen : gij en Ijeöt 3iilften Instructie ban ben ïfta-
ning niet ? 3!ft Detuige ti/ al tuag \'t bat «J?\'0b ïjier boor u ftonb/ üjtj
30110e niet atlbc?ji fureften. giet ban toe/ bat gij mij niet en be^toejpt
want die mij verwerpt, die verwerpt Hem die mij gezonden heeft.
Ten tweede. f)et i[J te HEERE der Heirscbareu , bie mij ge^onben
Fjeeft. Cu üiat Fjeeft ïf ij al legers om tl te verbreken \'? ^ij ftan be
engelen gruieüm om 11 te boobeu/ gelijlf fjet leger ban ben Assyriër,
2 Kon. XIX: 35. {£ij ftan be sterren geufeben om tegen u te frrnöen/
Rigt. V: 20. èij ftan be aarde grüirbrn om u letienbig te bejjïinben
Nuni. XVI: 32. ötj ftan be zee geuiebeu om u te obejjrjoomcn en
beibjinften/ Exod. XIV: 28.
II. iH>aa?om Iaat «J5ob bat 300 3eggen 9 ©aarom : omdat God zeer ver-
toornd geweest is tegen uwe vaders. C^ij tnilbe e? 500 gaajne uitfefjeiben
met ti te fiaan. ïtunnen ban be slagen u geen affteci ban be sonbe
buen Fjcbfirn ? Cjet iö of tf>ob seggen tuilbe: bolft/ gij loopt met ver-
scheurde kleederen; gij fjeüt Fjaaét niet te eten of te drinken in uüi
lanb; urn laub toorbt afgeloopen van de vijanden ; gij tnojbt een ge-
plunderd, geplukt en beroofd volk. be stok des drijvers u nog niet
te beel 5 ;tjt gij bru schepter der goddeloosheid nog niet moeoe ? Siet
gij be gebrande staken ban utnc Fjuisen niet? Siet gij be gerooste stee-
nen niet in ntu lanb ? 3$ al tjrt spotten der vijanden u nog niet tot
een lapt ? Stouöt gij niet gaarne naai um lanb gaan ? Souot gij er
niet gaarne intjeftftcn ? ^ot ftaat het bij u ? i$oe fta ift 6ij u ? ©an
uiejben ej eni<5 roode paarden gezien; nu bruine, ban hagelvlekkige;
ban witte. ll?at tuil öit al seggen ? ©e roode beöuioben eene tirannige
vervolginge, en blocbigm oorloii. ©e bruine 31)11 tuat boufte;be?/ be tpran*
nie roirjb wat verminderd, Fjet ging 500 bloebbujftïg niet toe. ©e ha-
gelvlekkige bcbuibben/ bat Ijet ban een? een tijb ban benaaumbfjeib/ en
ban bjegi ecn<S een tijb ban tuat abemfcFjcpping soube 3fjn. ï©ati3nu
roode, bruine, zwarte, witte, al door malkandercn ? 3Daaj ftomt altemet be»
naauwdheid en altemet eene ontkominge voor een oogenblik. ©e witte
25                                                 bat
-ocr page 46-
I. PREDIKATIE,
IO
bat taajS vrede en welstand. 3£an fttoam ex een ruiter te paard , bie com-
missie gaf bat 3e in gun lanb souben treftften. <2^an fttoam ec een ba
gelvlekkige Arthasasta, bic öen ingang fjinbc^be/ bic fiinbejbe ben Bouto.
<!3ob be^taeftte taei?r anbcren/ bic gabrn ojbc,: om te Boutoen. Cinbe»
lijft toajj \'t/ gaat naar uta lanb/ \'t \\i gebaan/ \'t \\$ b?ebe. i©aa? Begon*
nen 3e auj op nieuto te leben/ bie bo^rc Bcenberen/ baa? fttoam een
gee^t ittf lebenj» in/ 30 IjeBBen 30a al lange gcfuftfielb; maa? einbelijft
nomen ;ij 17 aan. 3\\i.i:op 3cibe $ob : ift ncfioe utae babejg nooit in
fjnn lanb laten tjeftfien/ al£ op conditie, ©e artikelen ftunt gij lC3en
Lev. XXVI en Deut. XXVIII, XXIX, XXX, Zij moeten met Godin een
verbond komen daarop boet $ij 3e in gun lanb tjefiftcn. (Coen 3JJ
nu [jet lanb gebeclb fiabben/ en bat 31J in bc Besittingeftonben gaan/
300 vernieuwen zij weder het Verbond , Jos. XXIV. (floen 31J er nu in toa*
ren/ 300 jeioe <0ob : Soa fteb %U broeg op getacegt/ en ge3cgb/ be-
keert u, Jer. III. SCn yc&Be boor uta gcgcele lanb geroepen/ gr) stilt er
uit moeten/ 300 gij u niet beheert; maa? als gij n bekeert, 30a 3a!
3jft JlSij obe^ 11 ontfermen; en 300 gij fiet niet boet/ 3a! 3fft u toebe?
nftroeijrn. Spilt gij r^ taebe? int?eftfteu/ uit IjeB er niet tegen/ 3ift
3al get 500 öcfcrjiliften/ af£ gij tot «JiEtj tailt taebe^fteeren/ en op gee-
nc anberc conbitie. DÖilt gij bat niet boen/ treftt e? ban niet in/ taant
ban 3a! utae laatjte btoalinge ejge? 31J11 ban utae ee?fie. Utae babe?g
gen 3ft met geeselen geftaptjjb/ en u 3a! %ït met schorpioenen Flagtij\'
ben ; boo? utae babejjS Ijeb 3Jft al£ een kleinste vinger ban oojbeelen ge-
Ijab; maa: ban 3al -J.lt boor u alp een lenden ban oojöerïen jjebben.
SCcfj! 300 gij tot oPob niet tallt toebe?fiomen/ 300 jet geen boet in jjet
lanb ; taant ïjet 3a! u niet tad ueftomen/ 300 gij niet tot 4H9ij toebe?ftee»
ren tailt. Sijmogten seggen/^opiieet gij moogr 300 toat pzaten; maa,?
bat jal 300 niet 3iju ; Ier<st ban 1 Kon. XXII : 28, baa? 3eibe Micha te*
gen ben Honing : ïndien gij eenigzins met vrede wederkomt, zoo heeft
de HEERE door mij niet gesproken. 3ift bctuigc/ bat ift maa? een gobbe<
loos? Jf^opfjeet 3al 3ijn/ 300 gij met bjebe taebe?ftee?r. 2oo mogten be*
3e ooft toel jeggen/ Hoort, volken altegaar, ift sal lirgcn 300 gij booj*
fpoeb stift gcböen/ als gg tot ben {}eere niet taebe^ftee^t.
tfcltefbrn/ baa: ycBt gij 0113c twee zaken. J&u blllben taij aan u tarl
een*? blagen/ (laat au§ eené familjaaj Ijaubclen) of gtj baa? tacl tegen
ftunt fjcb&en ? ^ienbrn taij (jet ooft niet te boen ? jfêogen taij tot u ooft
niet tacl mengen/ keert weder tot den Heere, gij afftccrigen? o5f fieb\'
Ben taij gcene 3onbe ? Souben be sonben ban öc burgerlijken , en Land-
mans, be kerkelijke personen , toel ftunnen opgetclb bio?brn J djet en
lu£t mij ooft thang niet. «Ugaaj bat ftellen toij bagt/ dat er tot den Heere
moet wedergekeerd worden , of <#ob 5a! tot ong niet taebe^fteeren. <6ij
3iilt 3C0gcn/ toat pe&bcn taij ban boor 3onben ? optellen bat tailleu
taij
-ocr page 47-
OVER ZACH. 1:3.                                      li
kuö "*et boen; taij gebben 3e 300 biFtmtjté opgetelb: bc jonben ban bc
grooten, be soubcn \\ian bc academiën, ban be burgers, erj. ban alle bc
landgenooten: \'t en lust oné niet meer.
Eerst. i©e hoovaardije in gesten en tale, in gewaad ban mannen en
vrouwen, bat toept tot <(3ab in den geniet. 30ie Voorbereidings-predika-
tie, 1 Cor. II, bat get mannen leetijff ftaat lang gaa? te bragen/baa?
b^aagt men nu niet naaj. 3fn^ge(tjftó be vrouwen, bie boen \'t geen te«
gen be nature ia in bie lebcn te ontblooten/ bie <öob en be nature lee-
ren bat men beliften moet. ©e mannen Irjiïenen natuurlijft bpanlueutjaa,:
te b?agen/ en bc brouwen soubcn bijna üiel hlootïSgoofb loopen; en
ban Hamen ec nog lusje tongen/ bie seggen/ is dat zonde ? en is dat
zonde ? 3fft gebbe ban mijn ieben ^ebiftanten fjet lang Ijaa? boo? een
man gooren befijaffen; en nu lagetjen sr| met be beftjaffinge/ en fam»
mige ^ebiftanten jtaan self met opgefmubt gaar op ben p2ebiUfroel.
Mu irioogt gij al Ieben 300 abj gij fjet berfraat/ Predikanten , politieken ,
Burgers, nu be buibel bat ingeeft/ dat is geen zonde , en dat is geen zonde.
Ten tweede, ©an 3jjn er be danserijen , get dartel huppelen en springen ;
ben renen -,ijnc Ijeupc uit get lib/ ben anderen In at atiür:*\'. Snoeren 31)11
ban beslucct en bc:tjit/ 300bat 3e/ als 3e tot ftilte fiomen/ in een oogen*
ulili boob 31311; bat l\'jcüucii luijai gezien : baa^om ebentnel niet gelaten ;
neen/ 39 moeten gunne Ieben oefenen ; 30 moeten taaftfte? en adret 3(jn.
(Pat ijl al geen 3anbe meer. Jêebe^lanb geeft geene 3onben meer.
Ten derde. Jgiet eeng al bat strijken en buigen ; bat neigen van den kop
in be toereiblingcu naar be moor.\' ?t\'is 3ij bat maar luel bannen boen/ \'t
i,ö of 30 in ben gemel maren. Qao:t gunne taal, gunne complimenten naa?
be motie/ gunue neigingen en buigingen van bet ligchaam, alö 31] bat maa?
tuel be?ftaan/ ban 31)11 3e 300 geruft/ alpof 3ij in ben gemel maren.
Ten vierde. $et i$ of men tegentaoorbig be ftinberen anbecg niet lee*
ren mogte aljï sabbatbschenderijen, vloeken in huis en op straat, of Fjet
iemanb siet of goo?t/ baaj blagen 3jj niet naar.
SBcg mengcg! bebenft u een£/ taac geöt gg et tegen/ om tot God we-
der te keeren ?
©aa? i£ niemand bie er raat tegen ftan ge&ben/ ab? be duivel, en
bie Itan e? nog niet altrjb tegen gefiDeir; of be wereld, bie in \'t 0003e
ligt/ bie i$ er tegen/ ura goddeloos gezelschap ig e? tegen; ura verdor-
ven hart, utae zondige nature i$ er tegen.
lïïaar tailt gij ren-j gooren in ie e: lioa: 31\'jn ? God uit den hemel i£
er boor/ moogt gij get bien tnel taeigeren ? 3$ ^tj get niet bie 3iel en
ligegaam fian be?be?ben in be geile ? Matth. X: 28. ©aar oi$penfee?t J£tj
niemanb ban. ©e grooten Runnen malkanderen nog berfegoonen; maa?
ban ÖC3CI1 lapt be?ftgoont ®aü ben koning nocg ben onderdaan. Jerem.
XIII: 15, 16, 3egt «Éob niet alleen tot alle be inwoonderen des lands,
2> 2                                            maa:
-ocr page 48-
12                                      I. PREDIKATIE,
maat 3clfgt tot be koningen , be priesters, en be profeten : Hooreten neemt
ter ooren, en verheffet u niet, want de HEERE heeft Let gesproken. Ge-
vet eere den HEERE uwen God, eer dat Hij het duister make, enz. 35oQ
Eens/ be engelen sullen e? br^bljjd ober jijn : jtj 3uchten alp toij jonbi*
gen/ toaj? Ijcr fp:ccfttooo:b onber be 3?obcn/ en jij 31J11 blijbc al£ be
mciifdicn jiclj tot iiPob belircren. 4f5oa een|/ bc goden op de aarde 3 ijn er
uooj. É?at jeggen be Staten Generaal tn ben bibbagsbiief ? bat gij u toaa^
lijft moet tot *6oö belircren. ïiunt gij er ban luel uit ? ©c god dezer
eeuwen, be duivel jclue/ biuft be beftecringe niet tegenfp?eften. ï|ij
3egt tori/ fïelc het nog luat uit: gij sult ti baarna nog toel eens" beftee-
ren; maar gij 3t*gt niet/ gij moet u niet bellerren. Unie conscientie ij?
er beo?/ al<s gij 3e niet tue en fch?oeif. UDiet gij ttni raab met uln ge-
moeb/ in al liet jonbigin ? 43ij ftunt 17 geen raab mebe Vueteu; of gij
moet 3iilfte fi?anbiJ3e?g nemen/ om 3e toe te fclj^oeijen. Uwe vrome voor-
ouders, al£ gij boor ljun boobbebbe ftondt/ mat jocfjten 3e u op \'t yarte
te bjuftften/ vreest God, of il$ fiau niet geruft fre^ben. 2M£ ift bat Bon»
be fiopen/ ban joubc ifi mijn Ijoofb met brebe Hunnen neberleggen; alp
gij inij bat seibe/ bat gij $ob 3oubt biencn. g# \'t 300 niet gebeurb?
SQljS gij ïjet niet tuilt boen/ mat toilt gtj ban met ben bijbel boen ? tailt
gij bie ban bc fte;lt uit fjcbüen ? 3egt gij/ ift geef er niet om ? IBeet gij
toel bat gij ï)et Woord Gods i£ = C^e&t gij ntu leben toel een oub of jong
Predikant geiien/ bie niet jeiöe/ keert weder ? SCU1 gij nog 3iilfte losfe Pre-
dikanten op ftoel 3iet/ bie bebefteeringc ftleinachten/ftunt gij 3e roei b?a-
gen ? l^ebt gij urn leben toel een fticntelijft traktaat in utoe Fjanb gefjab/
bat anberp sribe/ al£7\' gij moet naar (60b/en ban 3a! \'t u toclgaan?
tjeeft uta goddeloos gezelschap u baarban niet toel obertuigb ? %\\§ 31}
fttoaab beben/ jeitien 31J ban niet toel/ het gaat te g^of met on^bloeften/
3uipen/ hoereren/ bjinfien ? eii3. i|eut gij niet toel moeten boen/ gelijft
bie melaatsche, 1 Kon. VII: 8 , 9, toen 31J baar in be tenten gueben fier
niaaftten/ en aliep boor 31CIJ taegitaftcn ? èij welben einbelijft: Wij doen
niet wel. Rebben utoe goddelooze gezellen niet toel gesegb/ al«ï bie eene
moordenaar, Luc. XXIII: 40, tegen 3fjn\' ftameraab? Vreest gij ook God
niet ? $)e zegeningen Gods roepen \'t 11 tue. %ii heb&e getoactjt/ bat gij
goebe bjuibcn 30iibt boojtb?engen/ 3egt vC5oö/ Jes. V: 2. i£>e vromen
roepen \'t 11 toe: 3onbigt 500 niet/ 3eggen jij/ of mij Hunnen niet mee?
tobben: toij hebben geene b;tjmocbighc!b meer om te bibben. ©e oordee-
len Gods roepen \'t u toe/ Micha. VI: 9, De stemme des HEEREN roept
tot de stad : Hoort de roede, en wie ze besteld heeft, ©e galgevelden en be
dengnieten , bie baar op be ftaften en raderen fteften/ roepen u toe : 3Eee?t
ban mij geregtigjfteib te toejlien; taeept getoaa?fc|jutob/ bedacht be goben
niet; beltecjt u/ eu b?eept 43ob/ ce? gij in ljet3elfbe oojbeel Bomt.
5Cctj #oö! luat be^tcenöe ijarteu moeten toij ueüueii/\' bat toij naat
300
-ocr page 49-
OVER ZACU. 1: 3.
13
30a bele roepenbe ftemmen niet en luisteren! $f ij* get met op3et ?
Speelt gij ben disperate? SCclj 43ob! belnaat ong: ^et jaï niet gaan/
of {jet moet anbejé gaan.
Scgt gij/ tjet i<? geen uoob; \'t ï<bë nog tot op fjet uitentte niet getto*
men. 9Cc!)! Ijoe suur jal 3ulft.fp:cften en 3ulfte taal u benomen! Jtëilt
gft toacfjten tot op ljet uitrite/ en ljet ban maar boen?
gegt gij/ wij hebben traktaten genoeg; bic sullen ong Vnel rebben ?
©at üreesen tuij bat toclj in oen gtonb ban \'t ljaL:te 31c/ ban filein en
g?oot. HE>ij hebben \'t in ecne historie gele$en/ Ooobat fjet al een oud
kwaad iö) bat 5ij baarop fteunben/ in \'t jaa? 1573 ben 24 Siultj/ toen
Haarlem uerloren aiap ; 3(3 fcljreben een\' bjief aan ben p^in?/ bat 31) tnel
tailben toeten/ of e; eenig magtig potentaat tua£/ baat jjtj een t^atttaat
mebe gemaaftt habbe ? of hij uit bien Jjoofbe eenige huïpe be?bjacf(tte 5
«ïtoaar tuat anthjoojbbe bic p:iné ben 9 2Hugu£tu£ aan bie ban l^ol»
lanb? Nadat ik de bescherminge dezer landen op mij genomen hebbe,
hebbe ik een verbond aangegaan met den Alleropperste Potentaat der Po-
tentaten , met den God van den hemel, van wiens magtige en genadige
hand ik een treffelijk ontzet verwachte. 3Ccjj $ob ! bat 0113e regenten ooft
500 beden! ïPierben er 300 bele gejanten naa? ben hemel gesouben/ ahj
naa? Engeland, Frankrijk, Spanje, Regensburg, Weenen en atlbere po-
tentaten , baar 30 b;ebe en betuariiigc bij beboetten! Wa$ eltte regent
300 een bidder bij bm frjeere! bat 3e naar God gingen om b^ebe en be»
taaringc te behoeften! l^cüt» 3e 300 beel bij God, om ljet verbond te
vernieuwen en te bevestigen, a!e 39 Bij öe potentaten boen/ om het bet»
bonb te bebegtigen ! ©at tnij alle te samen soobeel beben/ nm $ob aan
0113e 3ijbe te lieggen! Wie weet, God mogte zich wenden, en berouw
hebben over het kwaad, en een zegen achter zich overlaten.
bullen be regenten niet met allen boen ? gullen 30 3eggen/ dat de
zonden steeds aanwassen, en bat tuij oiij? ejuftig befteeren moeten; en
tnillen 3ij ljet met beu binge? niet aanroeren ? föunnen 30 geene boos*
heid weren ? geen goed bevelen ? ^Bijn <#ob! toij toeten niet taaa? taij
lange; 313x1; bat Han niet bcjtaan al£ \'t 300 gaat.
\'£aat on£ elft ban onfóelben beginnen/ en bat gelijttejftanb/ hoe ee?
Ijoe liebe;. Soepen \'t be oojbeelen/ beluelfte $ab obe? anbere pjobincié\'n
uan ov.$ ©abe^Ianb uitboe^t/ u niet toe ï .üiBijn 05ob ! hebt gij be ttaajt
niet ge3icn/ en in utoe ftanb geljab/ ban bie innuudatie boot be toate»
ren ï ©ie 3e gesien fjeeft mag er bjij tael bijzetten : die dit leest mer-
ke daarop. 25obtn Utrecht, bij Gorkum en Alblasserdam, \'t ig alleg 30a
fcljjiüftelijft/ bat uüj ha^te bjeften moet. Sij ftabben toel altemaal moe»
ten bejfmoren/ habbe €>ob niet hefchiftt een\'3toaren tjabam/ toaa?boo?
het taate? maaj i£ aangetnagfen met een of een Ijalben boet te gelijft/
3oobat 5ö nog tijb habben om te blugten. 3$ \'t niet of <3ab nog in jij»
25 3.                                            nen
-ocr page 50-
I4                      I. PREDIKATIE, OVER ZACH. I: 3.
nen too?n beg antfe?men£ gebenftt? en oat l£ij3egt: 3& geöBe be ütjl
opgcljcuen om af te Aappen/ maar 3!ft goube je nog in.
llPilt aö aan <#ob nog niet breejen? %$ bat yiift een laat 5 i£ be
3onben te boen juïft een be:maaft ? I©flt gij ban get uite?fte afmacgten ?
i©ilt gij ban tttft ulne gui$en be?ö?anb yen/ utne goeberen megge-
roofb/ utn (anb bejïnoest/ ulne jtnangere bjoutnen opgefneben/ utne
ftinberen br?moo?b of naar b^eembe lanben be?boe?b .ven ? %\\ milt gij
tt}$t op een boobfiebbe of in be geile liggeu/ ee? gij aan utne Beltee*
ringe gebenftt 5 <$>ii moet tot o?ob
t11ebe.2itr.rrcn/ of Ijec i£ met ouö ianb
en met utne jieie gebaan. ïjoor ban naar raab/ re: get te Iaat iè.
Wij ;ullen \'t baar nu bij laten/ en biüben j3oö/ bat l£ij al bit ge»
jegbe Belfebe te jegenen aan onji en aan ulieben/ tot vjne eer/ om
3ijn?f 2oonp mille.
AMEN.
TWEE-
-ocr page 51-
TWEEDE
PREDIKA TI E,
OVER
Z A C H. 1:3.
Daarom zegt tot hen, alzoo zeit de HE ÉRE der Heirscharen, keert vee-
der tot Mij, spreekt de HE Eli E der Heirscharen, zoo zal Ik weder
tot ulieden keeren
, spreekt de HE ERE der Heirscharen.
OP EENE KERMIS.
Wij lejen/ Jes. XLVI: 10, bat <l5ob 3egt: Mijn raad zal bestaan en Ik
zal al mijn welbehagen doen. \'iCa.it fiet gaan 300 f)et gaat in be toereïö/
43oö£? boo?nemen 3a! bag"t beftaan ; öat ©ij een»? fiefluit t\' 3#ne? eEte/
;.il sonbe? fttnbering boo?tgaan. Daar is geen raad noch verstand noch
wetenschap tegen den HEERE , Spreuk. XXI: 30. SM taoebbe iemanb nog
300 tegen ben $feere/3gn iaab obe?ü)int ljet al. Jozephs broeders tnilöen
niet boo? licm buigen; maa? fieftaat 6e raab ban 45ob niet ? *Zi) fto-
inen alleu fiuielen boo? Jozeph. Itëat Uioelbe Pharao tegen Mozes? J^ij
moegt verhoogd tno?ben ; fier fiitrb moejJt op be riviere getuo?pcn too?«
ben/ opbat fitj tot geen fraar 30ube Bomen/ en baa?boo? fiomr fitj tot
(laat: \'$ ïïontngg1 bocfire? fiomt 3icft baat taagfcfien/ bie fier ftinb boo?
(jaren 3011e Iaat opfihieeften. Mordechaï moegte een taonbe?boompje 3?jn
bon? 3ijn bolft; maa? ftoe moelbe Haman cejgt tegen gem J (©efioning
moer maa? cm\' flapeloo3en nacfit Rebben/ en baa?boo? moet (jij fiennigfe
ftrijgen ban eene tuclbaab aangaanöe 31J11 leben/ boor Mordechaï aan rjem
gebaan ; baa? raaftt fiij ten fioogfte be?fieben. $oe jollen Daniël en 3(jne
medgezellen utj Nebucadnezar in acF)tingc Bomen? ^00 een g?ooten mo»
narclj/ baa? men ban seibr/ wien hij wilde , die doodde hij, en wien hij wil-
de, behield hij iu het leven o?ob toont bat IJjem uietjS te toonbcrltjft i0: $^rj
greft bat be Bon ing* in jijnen flaap met 3fjne gebacfjten maalt op ietgöat
bJonbe?ltjft i£; en toaftfie? 3tjnbe ftab fitj ben ö?oom ue?gcten/ baa?öoo?
raafit Daniël in 3iilf{cnpatelen/ bat grcn potentaat 30obcle cerc 300 lang
ficfilerb heeft; ei; bat onbe? ;oobrle omfteeringen ban3afien. "5>aa? moet
een ftoning ban SSabel ttuee ofö?ie toeg! f?aa? morren resolutiën Bomen
ban
-ocr page 52-
II. PREDIKATIE ,
ï6
ban bén $e?fiaanfcljen fioning. ©at buu?be 300 totbatbe3ebcntig jaren
uit 3tjn : toen fteejbe {jij mebe? naa? jtjn lanb. £)oe $af Israël uitBabel
bomen/ bat baar zeventig jaren bejöjubr moeite tno:öen ? Zeventig jaar,
\'t i£ menig mengel] 3t\'jn leefrijb niet! Cfoe 3u(len 315 in fjun lanb fjijnbc
taeê? te rrgre bomen ? Cfunne gutsen 3iju met buuj bc;brano ! 2Cilr?ij$
bejmoeiöt! De stad, be tempel, fjet paleis! i)ae gullen bic be?t\'t?ooiben onbr?
be f|onbe2b negen en tlniiitig lanofchappeu te regte fiomen ? ^oe sullen
bic dorre doodsbeenderen leben/ baa? 300 een Jpioplject als Ezecbiël UiaóY
gernc ftan$ toe 3ag 5 Ezech. XXXVII, Gods raad zal bestaan. Jer. XXIX,
3eiöc jBob/ \'t zal nog zeventig jaar moeten aanloopcn. i^oe 3a! \'t hielen ? ©c
g?oote HEERE Ijaöbc bit bollj eencn gesalfö; bie 3oube Ijet boen Jes. XLIV:
28 , Die zal al mijn welbebagen doen. ©ie ^oilöe tot Jeruzalem zeggen :
wordt gebouwd. ï^eere/ mogtcn jg seggen/ bie man Rent tl niet. 3GH meet
tod ïjoc Ijij Ijcrt/^egt <Öob; tjrj jjcet Cores; 3Üb toename {jem. ©at tëoü
baa? boo?3eibe bolgenj* stjnen raab/ bat i«5 gebcujb. 2 Cbron. XXXVI: 22.
23, baa? 3egr Cores, 6oö tjeeft mg bcbei gegrben om §|em ecu tjuigi te
öoumrn : mie ij» e? onbe? u ban al 31J11 bolft ? bie t?cbbe op; 60b ;a(
met Ijem syn. ©aa? bomt een leben onbe? alle bie bojreboobjibeenberen.
2rj tjabben geen\' moeb of b?atrjt mee?; baa? gaan 3e been/ op het bebcl
bej» boningé. \'t Was al? gij Cores 3ag eben al?of gij eenen anberen David
3ag; bie 3C1ÖC : ifi 3a! niet op mijn bebbc Klimmen/ of ift ;al ben HEERE
een fjui£ geooumb ï)cüDcin \'t JDap of gij renc anbirrn Salomo 3aagt/ bic
een ïjuié boo? ben üjrere boutobc. Cjet bolb bonö bibtorjlp mee? gunfte bij
be Persiaansciie koningen , al«S bn Ijuii eigen volk. ©aa? bielbe be stok des
drijvers op. ©aa? langden 3e be fta?pcn ban be milgen : tsnaj taareu sn alji
begenen/ bic b?oomben; baa? bomen 31J in tjun lanb. \'t $aat e? hun
in \'t ecjfte 50a tuel niet/ 31J Ijabben 30obeic trgenft?ibüelingen in fjunne
akkers, in Ijutinc nagotie, \'t fchcen bat «?ob gun een tao?ptelaa? üiaé;
«iPob geeft e? reben ban/ mag 3Gb met Ijet mijne niet boen raat SJIt tuil? éi\\
bacljt/ toat gullen nu 0113e ahtïc?<i en 0113e uiijngaa?beu al b?uchren gebeu!
^JSaa? neen! meent gij/ 3eibe<ëob/ bat 3]b u alle anberebiugen toeme?\'
pen jal/ aïj? gij niet 3o?gt boo? Mij eu mijne dienst ? ©aa: maren in $e?«
3ic mannen onbe? tjen/ bie g?ootr bebmtiambrben fiaböcn; eenHaggaï,
een Zacharia, een Zerubabel, een Daniël. «ï&oö 3cgt tegen !jcn/ boeteen»?
eene booDfcliap aan bat bol!; ; 3egt fjun/ dat Ik door bare Vaders ver-
toornd ben. gij meren Ijet toel; maa? 3egt hun/ bat 300 313 geene hanb aan
\'t tue?b flaan/ bat Ijet Ijun nier gclubbcn 3a!/ 300 313 Mij laten baren. gij
3jjn nu in hun lanb gebomen; maa? tjabben 511 licbrr gebleürn baar jij ttia-
ren/ 300 3tj 00} en mtjiif bien^t bcracljten ! Q&illen 31\'j in Ijun lanb Jifötj
niet bicmu/ laten 31J ban bragen bat er bomt: ban ;al %ïi jjen ban onöer
ben gcmcl uitbelgen/ en 21i 3al 3e in De (jelle bierpcn; maar bullen jg
3icl) öefteeren en Mij bienen/ ban jal T# Mij rot ben fteeren. ©at 3ulr gij
roe»
-ocr page 53-
OVER ZACU. I : 3.                                    17
roepen en hun fnfcfiejpen langs? ftjatcn en wegen; bat Sffi 5c ban Be»
loobe mijnen jegen/ en toon 3c/ bat 3\'ft ban een ©abrrg gcb^agobe?
hen 3a! tjoubcn. ©at hebt gij Ijicj 300 in \'t begin ban bese p:ophctic.
91 n bit derde vers toonbeu Mij bij be vorige predikatie bat vier stukken
Ui ar en. (i) ©at <#ob 3eibc : Ach volk ! gij zijt zoo diep van Mij afge-
keerd, maar keert weder tot Mij. (:) ©e reden Inaajoin bat 3ij morg*
ten mebc;fteeren ; omdat God zoo vertoornd geweest was. ([3) ©e belofte:
Dan zal het anders gaan , dan zal Ik weder tot u keeren. (4.) ©e zeker-
heid : ©aa; Runt gij gerust op 31111/ De HEERE der Heirscharen zeit
het. Wi) hebben toen be twee eerste ftuftften afgchanbclb. 43u 3Ulten
wij ïoefien te fprefien ban be twee laatste ftufiUcn.
I.   förbt gij be belofte. 45oö 3egt: Zoo zal Ik weder tot ulieden keeren.
II.   ©e verzekeringe. Z\\] fianüen er ftaat op mallen. 45ab 3egt tot
driemaal roe :• Spreekt de HEERE der Heirscharen.
I. I©at Uiil Ijet seg\'rjen/ alg <i?ob tot een balR Uicbejfieejt ? H£>ij 3ul-
len urne aanbacljt eerst ecnige prenten boojfjoubcn/ onbe? betaelRe gij
u 43ob moet bejöcelbcn/ alg $ij tot een bolfi of mcngch mebe?Ree?t/
en daarna 3Ulleu Unj toouen/ waarin dit wederkeeren bestaat.
A. ©e prenten baat Wij Ijet u onöe^ beitooncn 3U[len/ bie sulfcn e?
licht aan gebcn.
Ten eerste. {Jet ig be p^ente ban een man tuiend vrouwe ban Ij cm ig
toeggeloopen. Stj Ramt altemct eeng boor be ft?atc baa? be man taoont:
\'t fchijnt/ 3tj Ijunftcjt om meer bij hem te Ramen/ tiaa; bjuipt altc*
met een tjaan uit hare oogen. ©e man roept uit Ijet benfter : keert
weder. Jer. III: 1 en Hos. 11:6. ©aar beloont aSob\'bat het ig ebcn
alp Rigt. XIX, met fiet wijf van den Leviet. Sij Xa&ê weggeloopen, 3$
gaat naar haa? babe?: bie mag met fiaa? be?Iegen. %\\$ bc Eebict Wee?
om §**? RUiam/ \'gbabe?g ha^t raag bjoüjft. J^ij loopt haat na/ 31J
Reert Uiebe:/ hij fpjaft naa? haar harte.
Ten tweede. i£rt të öc pjcute ban een vader en een ondeugend kind.
üjij 3iet hem altemet om een hoeft ban bc beurc Romen/ en hij tg 500
3trR en 3Wafi/ boo? \'t geu;eft bat hij geleben heeft; Itiilt gfj infiomen ?
3egt be babc?/ Ijoe 3oube ift u obe?lebcren ! 4l"iijn harte ig in mrj om*
geftec?b : gij 3tjt mtj een bier&are jnnc. $)et br:loren Rinb fiomt mee*
hunneren. 3Cch! ;cgt be babe?/ mijn Rinb/ milt gij inRomen ? #iJ3ijt
toch mijn Rinb/ fjoc soube ift ban mijn harte boo? u fluiten/ nu gij toe*
berftce^t ? 9» tnil raat in 11 obe^ien/ ifi 3a! u geen filuaab boen ; Ramt
in. 2oa boet tfob ooft met een WcbejRecrenb sonbaat/ gefijft üe verlo-
ren zoon , alg hij nog be^re raag liep hem be baber al te gemoete/ Lnc. XV.
Ten derde, lijet ig be p^ente ban een doctor, bic een patiënt heeft, ©e
patiënt bc?mcrpt hem/ hij rail niet naa^ jijneti Uiilfe boen. nEinbelijft ht]
Wo?bt 300 Rjanft/ bat hij geen raaö raeet. 28ch! jegt hij/ alg ift mijn*
                                                  ou»
-ocr page 54-
18
II. PREDIKATIE,
ouben bortot [jabbe/ mijbunftt/ bat ifi oeue3en 30ubc 3»jn; 300 boet «3ob
ooft alg men met Derouto tot l^em tacöe?ftee?r. Süfij» men scgt: Kornet,
en laat ons wederkeeren tot den Heere, ban Ütati men oolt3eggen : want
Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heelt geslagen , en Hij
zal ons verbinden, Hos VI : 1.
Ten vierde, i^et tg? be p?cnte ban cru\' leidsman. i|ij Heeft iemanb onbee
3tjn geleide gefjab/ maaj fiij toilbe fiem niet meet bolgen ; fiij raaftr in
Öopfcficn. ©aa? 3ijnbe/ 300 fcfijcir fiij: SCrfi! toaé ifi bij mijnen borigen
iribiini.m ! ^2oo ij on.^e <!?ob : Zoude mijn aangezigte met u mede moeten
gaan ? 3tibe <öob/ Exod. XXXIII: 14.2fa/ $eibe Mozes ; goube %k u mijne
bmir- en toolfiftolomme moeten geben? Sfa/ 3eibc Mozes, iftjalanbe^
ban fitcr niet optjeftfien.
Ten vijfde. Jfjet i? be p;ente ban een\' man of Vader, bit 38 ne laatfte bet»
maninge boet aan jijne vrouwe of kind : en fiij jict/ (jet boet ï^aeftt/ baa?
nomen tranen/ 31) ballen in : bc man of babei rommelt ober Ijcn; fin
3egt/ ift toert niet toaar ilt fjet fiebbe/ bat gij tot mfj toebejftee^r. Jer.
III: 1, 3egt be ^ccre/ nu ;al %ïi 5e torec tjoumen. $ob toont bat onbec
3iiluc liefrlfjfie prenten.
B. ©ij snit 3eggen : bat batte ift/ maa? toat boet <tfob alj? Hij toteeu volk
wederkeert, bat taeer in 3|jne gcöoben gaat toanöelcn ? «tëeuefben! l|ij boet
3ee^ fieejlpe en fcfjoone 3aften/ baar bat teefte^fteereti ban f» bejiaan 3a!.
Eerst. ÜB>at boet <öob ban in be policie ?
1.  $tj fielt er obe^ firn omtjen te befieejfcfien/ bat gcenekinderen srjii.
Jlfêaar 3ulfien/ bie be suibere toaarheib en be bree3e <#oöji beminnen:
mannen bie be gierigljrib fiaren/ oube en be^ftanbigc mannen/ Deut. I:
13-17 Omdat uwe God Israël bemint (3e\'ÖE be ftoningfnnc ban ^cficba
tot^a(omo)zoo heeft Hij u tot een\' koning over hen gesteld , 2 Chron. IX : 8.
<©an fiebben bie bingen gecne plaatfe/ bie men leept/Jes. IX: 13, 14,Ik
zal van o wegnemen den ouden en den aanzienlijken, den raadsman, den held,
en Ik zal geven, dat kinders over u heersenen. 3l5aap in plaatfe ban bat
3al 36 geben/ dat de schilden der aarde Godes zijn. ©an Hjijgen3ij ^uilïcn/
gelijk een Mozes, David, Aza, Josaphat: bie jfjn ban aan fier betoinb.
2.   ©an geeft $00/ bat be koning en be Politiek niet bejegen 3311/ om
fiet kolft te fte^ften. ©e financiën, be feagten ban het babe^lanb 31J11
bootten : \'t gaat ban 300/bat men moet peggen/ gij geeft bijna te beet/
Exod. XXXVI : 5—7. ©aar toaj mipfrfiien toel een uitrocper tien of
ttoaalf/ bie riepen/ bat 3tj te brei bragtcn.
3.  <Dan gaat fjet met firn afij met een Hiskia, bie liet alïe jijnefcftat»
ten 3ten aan be grsanten ban 25abcï/ ftcctorl bat ben ïjrrrc mipfiaagbe.
©au geeft ©ob bat er 3(jn schatten ban olie en wijn, ban goud en zil-
ver, geljjn in Salomo\'s ujb. \'t 8>ilber map er geacfit al«» ftraatfteeuen.
4.  iban geeft d5ob/ bat fict uitermate eerlijk gaat in \'t gerigte. <Pe
reg-
-ocr page 55-
OVER ZACU. I : 3.
19
regters 5 ij tl ban geene raedgeiellen der dieven, \'t gefchenft uejölinbt ban
hunne oogcn niet: 3(j ftaitben het gerigte $obe. <©e regte?«K zijn bedaagde
mannen, baa^ men ont3ag uoo,? heeft; 3tj hebben ooft pen utitjag tiuur
bien teftjSt/ Deut. XXV : 1 , Gij zult den regtveerdige regtveerdig spreken ,
en den on regtveerdige verdoemen, ©aai tnojat niet alleen in be vierschaar
geschilderd : Vervloekt zij die den goddelooze regtveerdigt, en den regtveer-
dige verdoemt: van die beiden heeft de Heere eenen gruwel. Prov. XXVII: 15.
Jitëaa^ liet tno^bt ec ooit betracht. Sjj tuiden aan bie ulaatfe be£ gerigtg
be tranen be^ uc^bjufttrn niet {jenben.
Ten tweede, ©an ftee:t bc l^eerc taebej tot een uolft/ a\\§ fr}tj in be mi-
litie geeft afgerigte/ gejtDinöe gelben/ bie het jluaarb aan be fjeupe
Ijcbben/ taiec aangejigten al? keuenen/ en Hunne üoeten al£ bej hin»
ben jtjn/ gelijft Davids helden, 1 Chron. XU: 8. Aanjaagt er een tien/
en tien jagrn er honbejb/ en ljonbe:ti btii3enb.
Ten derde. %l$ &ob tot een üolft tDcbejfteert/ tuat baet v(5ob ban
in be kerke ?
1.  ©an geeft HJij/ bat er in be kerke julfte ouders 31311/ bie hunne
hanen op be safte <#ob$ jetten/ öic be onderwezenen van hun huis hen»
ïteii/ gelijft alé Abraham ijabbe/ Gen. XIV: 14. l^ati luien 43ob bttljeej\'
lijft getuigeni^fe geeft: Want Ik hebbe hem gekend; opdat hij zijnen kin-
deren en zijnen huize na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN
houden , Gen. XVIII: 19. Dan onbe?üig$en be oubej£ hunne ftinberen alg
3e aan tafel fitten/ aan ben Ijaarb/ op het nebbe/lang£ ben roeg. Deut.
VI: 6 , 7. Zij nestellen Bun/ tuat <öob al gebaan heeft. Ps. XLIV: 2. iH9en
moet er ban heugen al taaé \'t bat men $euentig jaren leefbe. Mijn vader
nu leerde mij ; jeibe Salomo, Prov. IV : 4, HEn Prov. XXXI lecjit gij be \\aoo}-
ben tuaarmrbe jijne moeder Ijem onbe^tuc.icn Ijabbe. 3fn Ijun afscheid
3cggen 3e: Gij mijn zone, kent den Goduws vaders en dien Hem. Zoo gjj
Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden , maar zoo gij Hem verlaat, Hij
zal u tot in der eeuwigheid verstooten, 1 Chron. XXVIII: 9. gtj leerendenjon-
gen de eerste beginselen naar den eisch hunnes wegs, opbat als zij oud ge-
worden rijn, zij daar niet van zouden afwijken. J^et ftlecft hun nog aan/
al£ 3jj oub getnorben 3ijn.
2.   Dan fleert d5ob tot een uolft taebcr al£ $rj In be kerk nitmun-
tende mannen geeft. (Coen $ob met 3tjn üolft 3Jöraël \\aa$/ 3011b l|tj
bun een\' Mozes, een\' Aaron, een\' Pinehas. 3Jn bejballene ttjben 3onb
«Bob mannen met Buitengetuone gauen : ban ftabt ge een\' Elia, ten\'
EJiza, een\' Micha, bie fjen tot ben i^eere beben tneberfteeren.
3.  %l$ l^ij zegen geeft op be talenten 31Jnet ftneeftten/ aftjemictal-
leen tien regtvaardigen 3»jn/ maar tucl zeven duizend, Dan geeft 45ub/ bat
boojbe goede vijgen be&oogtoichtenooft öebtoongcu taojbeti/Rigt.II: 7.52$
maren vroom 3oolang ahj be oudsten leef oen. €n uolgeng 2 Chron. XXIV: a
C 2                                                 tna\'
-ocr page 56-
II. PREDIKATIE,
20
taarcn Jtj bioom sooïangeDe ÏJoogepiicptejJojadaleefbe. i©an geeft <ük>b
mannen Daar bcei buuj in ip7 oie gocbe toacht en tucht houben/ Die mee;
ontvan. boo2 God (jennen al»? bon? cenig mensch, al toaé \'teen koning.
<x Chrou. XXVI: 16-21, luilöc De honing priesterwerk boen/ ma^? Daa?
bomt Azaria, tiie $riöe : koning , \'t en komt u niet toe te offeren, maar alleen
den priesteren. $}i) uiilbe re in uoojtg.ian : 4?oD jt?afte tjrm met melaatgch-
ijeib; öe p?icpte:s jagen \'t/ jij frieten Ijcni toen uit Den tempel.
4.  SBljS e; cene feesthoudende menigte liomt/ en Dat 3e ftomen met vas-
ten en geween , en met rouwklagen, gclnft 1 Chrou. XXX, XXXI, XXXII,
XXXIII en XXXIV. %\\$ srj 30a allen \'t 3amenbloeijeu om op Ijct feegt
te bomen/ om een" reformatiedag te Ijouben.
5.  3110 onDe? \'t bolh 3ullt ecue boogarljtinge ij? boo? De geestelijke
godsdienst. UÊat hab Obadja er achtinge boo?/bat hij honbe?b JD?optjeten/
telhenp bijftig/ in eene fuelonfte met b?ooD en \\natt; onDr?i)ielo ? I©at
cene achtfnge f)ab bie Elia bn be Sunamitische ! ï©at ecne achtinge hab
Die Profeet Bij be nicDurac te Serepta! <E>an 3cgacn 43ab? ftiuberen : bij
deze dingen leeft men , en in alle dezen is \'t leven mijns geestes.
Ten vierde. 2E10 $ob tot een nolH lüebe?ftee?t/ mat Doet ,lf)ij Dan in
fiet ligcbamelijke ?
1.  ©an geeft <!3ob bat bc bn?ge?ia Ijunne winkels bol hebben ; De akker
en be handteeringe, Ijet gaat alle? 300 toel/ jaaDat be boo?|\'poeb/ Die
elft Ijeeft/ niet te éefclj?ijben i<5: 3oobat elft moet uitroepen: Ik ben te
geringe dan alle deze uwe trouwe en weldadigheid, ©en winkelier, ben
ambachtsman, ben akkerman, ücn zeeman, \'t gaat hun allen toel/ Ps.
CXIV en CXLVII. 2tj 3itten 30a al? onber hunnen taijnftoft en bijgc»
boom/ en 30 noobigeu maiftauber tot ben lof bejs\' peeren.
2.  SClp sii in De fteben en Dorpen en obcral moeten peggen/ taat een ne-
gotie ié rr! Itëelhe fortifikatiëu en sterkten $fjn er! So tellen be torengi !
3.  Slilji #ob segt/ gelnh als Exod. XXXlV: 24. 2CI? 3Jft u ruimte 3a! ge-
geben hebben in urn lanb/ Dan 3a! 9ft Ijetin\'t Ijarte ban uuicbijanDen
niet laten opftomen/ om u te öenaDceleu ; 3tj sullen uüj goeD niet begeeren/
of/ 300 30 Ijet begeeren/ üau 3al 3ft een burige muur ronDom u 3ijn.
4.  SCI? <öob segt/ gij 3iilt al£ mijn oogappel 3jjn : %ïi jal utnen b?ebe
groot maliën/ üaa} jal geene bejegeninge ban eenig fttuaab 3jjn : utoe
lanbpalen ^aï Sfft in b?ebe setten/ Ps. CXLVII: 14.
Ten vijfde. 2tii0 >©oD tot een bolft tocDe?ftee?t/ üiat Doet ^ij Dan in
Ijet geestelijke ?
x. 2oo ra£ a\\$ 300 een bolft 3icft boor $ob be?neDe?t/ en met be-
ïijbcnigic ban fctjulb tot I£em bomt/ 3egt <J3oD : nn gij 300 ftomt/ nu
fieöbe 3ft Ijet u ai bergeben : Ik delge uwe overtredingen uit als een\'
nevel, Jes. XLIV : 22. Ik, Ik beu \'t, die uwe overtredingen uitdelgt;
Ik en gedeuke uwe zouden niet, Jes. XLIII: 25. *3jft toerue urne jüiibeu
ach
-ocr page 57-
OVER ZACH. I : 3.
21
aeljte2 mijnen rugge/ in de diepte ban be jee/ Micha. VII : t3, 19.
2.   ©an gaat l)ij met een tiniu ftandelen geltjfi aic? in ben beginne.
Ezech. XVI : 1—16. <0tj laagt daai tnafgeltjlt in uttieii bloede; geen
menfciie IjaDbc medelijden mee u; Jü&aa; 3ft fpaelbe uüj bloed ban 11/
g& jettebe erne fierlQbe Hioone op uto Uoofü en gij taieidtseej bejljee,?\'
lijftt. 3U ljanDe.be 300 niet u/ gilijft als in De al!c2gobu?ucljugfte tnben.
3.  ©an jegt 6jö : al? 3Cft utn pad ten einbe sal Ijebben laten ma»
pen/ ban 311U gij in ujebe ontflapen : utoe Kinderen sullen boot uto
Debdc ftaan/ al£ een\' Jacob; en gij snit in ben ^eere fterben/ en opjraan
in utu lor. jfêen jal ban u jeggen ; bie b?ome i£ in ben tjeerc geftojueu !
Hebr. XI <©aa«2 hebt gij 300 eene geïjeele biolfte. 3U 3a! u in mijn paleig
inbrengen/ boor mijnen t?oon/ 3egt <#od/ baat 3a! 3jjn be23abigingc uan
bjeugbe. ©aa? 3a! 3Jft u boen aanzitten/ met Abraham, Izaiik en Jacob.
©at ij» nu Ijet wederkeeren van God tot een volk. Sjcbt gn nu nog geen
lust om tot God weder tekeeren ? ^taat u bat op 300 eene conbitie niet
aan ? %$ Dat nu te beet geëijScljt/ dat Gij tot God moet wederkeeren , opbat
God tot u zoude kunnen wederkeeren ? ©e lj^££4x$; ftonbe seggen : het is
uw pligt, gij moet tot Mij wederkeeren. .Jfêaa? nu boet Cf tj nog 30a eene
groote belofte baa:bij : dan zal Ik tot u wederkeeren. 2!ij moeiten niet maat
alleen 3eggen : Heere , keert tot ons , maar ooft: wij komen totU. Jer. III: 22.
«Jfêoejke Dat bolft öat niet gejegö ijebben/ 3onbe2 eenigen aandrang ? SCclj ja.
II. jUSaar om (jen nu te mee? op te taeftften tot fjunuen pligt, en te
be2*efteren ban be toaarfjeib ban be belofte/ 300 boegt $i) er Drj: Zeit
de HEERE der Heirscharen, en bat tot driemaal toe. ©e C^eere tnilbe 3eggen:
Eerst, jfêeent gij/ bat be ^opfjeet Ijet maaj segt/ omdat fjij Ö^t
gaarne 300 jag 5 Neen, Ik hebbe het hem belast.
Ten tweede. 3Jft ftebbc geljeele heirscharen, Die u ten bienffte 3Ulïen
3Jju. l)n taooib ban mijn Debet bat loopt 3ee: fnei.
Ten derde, ©enftt niet/ nu bat gij in uto lanb 5jjt/ nu ij? \'t taeï; <ö»ob^
toorn ia ban 0115 afgefteejb ; benfit Dat toeft niet/toautbeftoningen 3ijn
3ee? beranbejlijft/ nu Fjebben 3tj eene goeDe ineeninge boor 11/ en morgen
niet. 4.M) ligt ronbom in utoe bijanDen : o bolft/ het ia een Heidensch
koning, bie u gunftig \\$/ een ande? ftan umei taeer tegen 3tjn/ hebt gij
er geene onbe2binbingen genoeg ban ? ©e eene bie 3eibe : bouwt, üe
anber 3eibe/ bouwt niet: daajom bolft/ gij fjebt God ban boen : 3oeftt God
toeft aan utoe 3tjbe te Ijebben/ jet uto tjait en alles booi ï)nn open/
en Dan 3a! ï)ij met u 31)11. Het harte des konings is in de hand des Hee-
ren, Hij neigt het als waterbeken waar Hij wil, Spr. XXI: 1.
Ten vierde. J|et ij> Den fjeere ernst, J^ij fpreeftt Ijet twee- of driemaal.
i©ie geeft er ooit feil aan J|em gebonOen ? l©aar i|S i|ij ooit ontrouw
getoee^t 3 Zoude Hem eenig ding te wonderlijk zijn ?
«(Beliefde toehoorde?!?/ daar hebt gij de berftlaringe ban bit berg in
3                                            ttaee
-ocr page 58-
aa                    ,                 II. PREDIKATIE,
ttoee refjeii: gij fteut Set Bunnen fjoareu. iBaa,? toat 3egt nu uta Fjatte ?
<tëtj moogt boen toat gij taift/ \'t mag ftier gaan 30a \'t gaat/ baat ftonit
fjct du aan/ of gij ftet fj°o.2t/ of bat gij fiet laat : gij moet wederkee-
ren tot God, toilt gij hebben dat God tot u wederkeert. ï^etgabaujoo
\'t gaat/ 4£ebc?Ianb! \'t 3a! anbej<S niet gaan/ 30a gij bat niet en boet.
Jos. XXIII, heeft God aan het volk Israëls bat uetuigb.
(öeliefbe toehoorbe?£! 3oube men \'t toelgebacht hebben/baajtatj sulft
een\' winter getjab hebhen in an§ baberlanb/ battatj tocöerom5ao3toaar
30uben burben sonbtgen nu het kermis is ï Wat boor een tainte: 3Ult gij
3egfjcn ? Drie provinciën zoo geinnundeerd ! lionderd zeventig dorpen onder-
geloopen , en ban nog tien steden zoo gesteld I EJet f$ Ijie? nu kermis ! 3oube
men toel 3cgrien/ bat get fjie? 300 getoeegtig? ^ollanbfclje menfehen/
^eeutofche menfcljen/ is \'t al Bij u bejgeten ? ([Joe fchuta heeft het geheel
ben 30iner ge3ien ? en nog 3iet her fcijuüj. ^Baai b^aait een bal in be lucht:
baar ip eene bonfterc taolfie/ als ban een mans hanb. Wat taillen anberé
bie schepen der zee peggen ? l©at 3eggen al öie menschen te lande ? J©at
toil bat 3eggen/ tiat gij zoovele congressen aan be hobeu 3iet 5 3fa \'t nu
een tijb om 30obeel ijbelheib tejienS ®aat men naarbefte^ft/ ban i^\'t
of men lobcn boeten habbe/ gaat gij naa? be marftt/ ban i? \'t of urne
boeten alg ber hinben maten. töaat gij naar be fte?ft/ ban laat grj uto hoofö
hangen als eene bie^e/ gaat gij naat be inajltt/ ban gaat gij met ben
ïjoofoe opgeljcben. 3Jft toeet niet hoe \'tlange? gaan 3a! : Ijet gaat er obe?-
heen/ ba*2 i$ neen lilem/ mat bat «5ob boet. 2ullen mij ban niet ruften/
boo: bat $jb Middelburg en Zeeland , ja ganse!) Nederland , ontftejmigt?
©00? bat ^n 3ul»e brnaautabc ttjben 3a! gebcn/bat men om geeneftej*
mi? meer bennen 3a! ? <$f benfit gij/ men begint te fpjeften ban congrea-
sen? 2a\' om malftanber te b?b?ienen. <£f benfit gij/ baar 3ön hanben ge»
noeg aan \'t toejft ? <£ngelanb/iIF>iiitsrhlanb/on3e ftaat? Wij 3eggen/ benfit
een taeinigje om Polen en Warschou. iDenftt gij/ \'t 33.1 mei gebonben rpo?«
ben ? <£en goeb commercietraktaat 3a! \'t al helpen/ al ig \'t bat bc ijtoec
boor be religie torg is ? ï^cere ! Kal \'t ban teel gaan/ al$ et een goeb com-
mercietraktaat i$/ en be verdrukte broeders bejgeten toorben ?
Engeland is nog te p?ij3eu. ^aa; fjouben 3e vast- en bededagen , en ban
3tjn 31J ons nog berre boo? in magt. l)un brief ban beu bebeoag op ben
18 3fulij/ oubc frijl/ is in \'t bijzonder en niet generaal. g5ij fclj?i)ben er
in/ bat er onber hen 3Ü11 3ulfie Godslasteraars, Libertinen ; Dwaalgecs-
ten ? %a/ 3ij 3eggen/ dat Gods Geest in eene groote mate geweken is. ü?ij
toengcljten/ bat er ooft altpb in oi^en öibbagsb^ief ftonb/ toat 3onben
bat er onbe? ong in 3toange gaan/ en toelfte be oorbeelen 3JJ11/ bie
on£ reebp bjufiftcn/ of nog bjeigen; bat men 3eibc/ dat en dat is onze
zonde; ban 3oube e? nog toat gaebg te machten 3ijn. W& 3eggen ban/
boen 3ü bat/ en moeten wij 300 bactel 31)11 ?
&aot
-ocr page 59-
OVER. ZACH. I : 3.
Ifëaa? ip nn jtufi/ bat noodiger en heerlijker iê/ alj? bat een bolft
3?cö naa? <#ob ftee?t 3
HDilt gn #ob niet 3oeften/ gij juit $em ban ooft niet binbeu.
JBij gaan fte^beu/ en gullen Ijet mogclijft met 0113e oogen niet jien/
maac toij b?ec3en/ afó gij niet mebcjlieen tot *0oö/ grj 3Ult een arm
gepfuftt bolft 31)11/ 300 benaaumb bat gij geen raaö juit bieten.
Eaat. ift Fjet eeng in een prente boor urne oogen b?engen.
1.   i©a£ get niet eene fchriiiftelpe 3afte/ bat b^eemben uta lanbaf-
liepen/ bat 3e utn ftui£ in bjanb itafien/ en er u uitb^euen/ en al be
fchatjeg/ bie gij be?gaarb fjabbr/ rnegtiamen ?
2.  43og eeng: 3oube {jet niet bitter 31)11/ a!0 b?cemben ftbiamen op*
eten bat gij ge^aaib/ geploegb en geoogst habt 5 gonbe Ijet niet bit*
ter 31)11 bat iibie hartjjiiebe vrouwe ban u Iniejb toeggenomen ? %l$
nbie ninberen ban urne bo^st en fchoot uiiejben weggenomen ? 2oube
Ijet niet uitte,? 31)11/ ai<S 3e u naa? be gebangenhjfe/ naar beballejjen/
naar be frljabottcn boerben ? goubt gij niet moeten fchjeeutnen: is er
wel eene smerte als deze onze smerte is ?
3.  ^oube Ijet 31J11 lebcn biel ban ubi gemoeb ftimnen/ bat om utaent»
Vuilte bit Ijeerlpe lanb be?hioe?t biierb/ en bat het eene tooninge toie?b
boor be nachtuilen en schuifuiten ? bolgen«S Jes. XXXIV : 11—15. ©at in
uiu lanb alle ongebie^te tuooube ? £>at be buibel en 31\'jnc mebge3el(en
er malftanber toeriepen ?
4.  gouüe Ijet niet fthriftftclp 3t\'jn/ bat be ftanbelaa? ban 3tjne plaat*
fc biierben bieggenomen/ rn bat €>ob er mebe ging naa? een anbe? land/
baar hij meer nut ftonöe boen ?
5.  goube het nier fchriftlietijft 3tjn/ bar be3e ftrjn Uiicjbe ingenomen
ban een bee! geschoren Papen, en bat be bjir.nurHer bc? banftïegginge/
bien mij 300 bifttanjlfi banüieggctibe Bejegend hcbüen/ mierbe üiegge*
nomen; en bat e? in piaatfe ban bien/ be tooverkroes ban beRoomsche
hoere op be tafel 3onbe ftaan ?
itëieng harte fleemt niet om? ©enftt gij/ bat 3a! on^niet obe?fioinen?
©at ïonbe/ ïuiitcn en tegen nlne gebachten/ al haagt gunnen 3ijn;
baar 3311 e? migfcljieu in be3e ïiejHe biel/ bic \'t Deleurn gullen, $etig
een Deuaaumbe tijd/ 300 bat Ijet begint op [jet üpje te Uomen. tCugt
u suilt eene bittere salie? $ij 3»lt seggen/ actj neen ! Wei ftee?t ban
tot <$ob.
3Laat on£ r-og rrn bioo^brtje fp?elien uit oprrgtighcib on3e|éha?tcn.
Eerst. Stctj ! 301\'ht een arme van geeste te lliorben. UPeest 300 hoo-
vaardig niet/ sarlit rijk in het geloove te zijn , jac. 11:5. $ob roept u
tot vasten en tot geween; Uiilt ge het niet boen/ 300 3al bit ge3egbe
ahj een Uuur 313ti/ bat itln tnee^clj beteren sal.
Ten tweede. Stcö rijke! mat Ijebt gij bintoijlp in utoe ganb tot tijb«
bc?-
-ocr page 60-
II. PREDIKATIE,
?4
be?b?ijf ? 3$ \'t niet een kaarteboek of ren roman ? of be?gelijfte ? Soubt
gij niet bete? ben Bijbel, of een Psalmboek in utoe fjanb jjébben ï Hierony-
mus fpjaft ban ecne boorluctjtige vrome vrouwe, 3Clf£ toen 35 boorsiclne
300 toaggelbe/ als 3c Ijaa? niet op ftonbe Ijouben/ bat gij je üonbmct
een Euangelieboek. ^00 paat yet iJt juffers en jonkvrouwen ban on3en
tijb : bat 3tj 3ic(j be?fierbcn met nederigheid , zachtmoedigheid en ootmoe-
digheid; baar 3oubrn 31J Bete? mebe p?aiiften / aló met gare parelen en
pendanten ; en 3oobcle anbere prullen , bie men niet noemen ftan of mag.
Ceii\'e maagb l>irc toapcn«i 3tjn onnoozelheid , en te schreijen. $cb2iiiftr.
bie/ en goubt baa? uln lanb mebe ftaanbe. Hieronyraus getuigt ooft ban
eene seftere b:ome vrouwe, bie Ijij bejmaanbe/ bat 3c gare tranen \\xtat
30Ubc opljotibeu/ opbat 3c gare oogen en gesigte 3oubc fparen tot jjet ïe«
3en ban get Ui>oorb. 2g anttooo?bbe/ bat 31J tjaa? aangesigtc 300 bift-
tntjlp tegen ben tnil ban <öob geolanftettct yabbe/en bat get nu toclbe?*
builb mogte tooiben/ boor fyniz tranen; en bat bat bieegcy/ bat 3e 30a
met 3acötc ftleeberen geftleeb yabbe/ nu biel met ba:be ftleeberen geftleeb
mogte 31)11/ tot gare tucFitiginge. 3!ft ftebbe niemanbsocfien te beljagen
ai? mijn man/ 3eibc 3e; nu 3ocftetft Christus te beljagen. ©at lagegen/
bat ift grlagcïien geböe/ mag toel met tranen be?golben taoiben.
Ten derde, ^oeftt elft be 3onbe tegen te ftaan/opbat gij bie geluftftige
tijben beleben moogt/ toaarin be taaazgeib en be geregtiggcib inalftan»
beren fiupfen. Jgiemanb 31e alleen op be 3onbcn ban anberen/ maai elft
3fe boo^namelijft op 3tjne eigene sonben. l^uipbabejié tn moebe?é! 31\'er
toat e? in uto gui£ t* geitellen ip. 23?engt be huisoefeninge, baa?3e
niet en ijS/ en Ijcjftelt 3e baa? 3c vervallen i$/ en loopt 30a t\' samen ben
^eere aan/ met urne ftinbejtjcg. Clft ga in 3tjne eigene 3ielr/ en Ijij soeftc
3ijne 3onben op/ en üelijbc en uerforfje 3e boo: ben ü^eere. 3Ja 3toee?t
boo? q]>ob/ bat gij 3e beslaten 3ult boor sijne gobbelgfte genabe. 25e»
tracfjt be beugb met malftanberen/ 3tjt malftanbc? tot opfegejpinge be?
liefbe en ber goebe toe?ften/ en ban aan \'tfiibben in utoe huizen, en in
be kerke, en in be binnekameren , en op be velden , en overal; ban Ijab»
ben mij te toacyten be genabc <£3ob£/ en een gunftig anttooo?b op elft ge»
beb bat gij boet. ©at moejéten mij gelijkerhand boen : get huis Aiirons,
Ijet geslachte Davids , en ban 30iiben be andere geslachten bolgen ; godde-
looze ! verlaat uwen weg, en ongeregtigc man uwe gedachten , en bekeert
u tot den Ileere , zoo zal Hij zich uwer ontfermen , en tot onzen God, want
Hij vergeelt menigvuldig, ©at toag be cenige bieg en remebie om alle
fttoaab tocg te Ijelpni en bic g:oote majcptuciife d?ob 30iibe u ban 3cge«
nen. Soube 11 bat niet bete? aanftaan/ al£ bie schrikkelijke prente bie mij
u boojgeljouben gebben ? ièillen mij u eene Jiefelijke prente ucjtoonen?
©an 30Ube God urn Vader toc3en/ en soube u zegenen in alle$ ; ban 3011»
ben utoe zonen aan utoe tafel toe3en al£ olijfplanten, en utoe dochteren
auj
-ocr page 61-
OVER ZACH. 1:3.                                     25
al? hoeksteenen. Utoe kudde 50U vermenigvuldigd tuo^ben; uta duizend
joutie tot tien duizend tooiden/ en utn honderd tot duizend. Urne winkels
3ouben ooi 3fjnöe/ ben cencn boo?raab na ben anberen uitmerpen. Utoe
landpalen gouden in brebe 31111; dan 30Ude de godsdienst n tut bekmaan
3Ón/ en titu lust om onbe: be ecnftige middelen te Komen; uiu hart
3011de bzoniien gemaaBt lucuben met Ijet bette ban 43uog |)uig,- en met
Bet heilige ban 31)0 paleis; ulo land 3011de genoemd tanjoen het ge-
trouwde aan den Heere, en gij 30Ubt genoeniD tooiden / kinderen des
Allerhoogsten. $|ij 30ube tot u seggen: Mijn lust is aan u.
beliefden 1 geloofbet go bat/gij 3oubt 3cggen tot üe 3onben/ ift fcgeib
ec uit. Sla grj 30ubt u tot <#ob fieeren/ en 60b 3oube 3fcfj tot u fieeren;
ban 3oubt gtj in utn lanb met cerc toonen/ gij jjoubt er al toat bartel
en 5onbig is/uitbannen. 3! pet is 300 bctamedjfi/ bat een boift alsoo
boet. Qrt ijs ooft 30a nuttig: Welgelnkzalig is het volk, dien het alzoo
gaat, Ps. CXLIV:i5.
I©ilt gij naa? on3e be?maninge niet Booten? j©(j fieBBen on3e boob»
fcfiap gebaan; mij leggen 3e boo? unie boeten ncbe,:; bJiit gij fitoaab
boen/ toel Ijet fitnabe 3a! ban utnen Ijiii^e niet tapen.
jP.aa; ifi Ban e? nog niet afjtappen. 3fi bibbe 11/ Fjaubcit tact) ge»
trouta met utn land, met uzelven, met utae vrouwen en kinderen; ift
bibbe u/ bekeert u van uwe booze wegen. 43&aac tnilt gij niet fiooren/
ïjoe fcljjiBBelp 3a! \'t ban gaanl <©an 3a! 3ift u berlaten/ 3egt d5ob.
Stel)! mogten toij aden op 0113c Knieën bifimijlg liggen/aUjeen Salomo,
1 Kon. VIII: 57, en 300 fineefien: De HEERE onze God zij met ons, gelijk
als Hij geweest is met onze vaderen: Hij en verlate ons niet, endeenbe-
geve oos niet. Neigende tot Hem ons harte, om in alle zijne wegen te wan-
delen, en om te houden zijne geboden en zijne inzettingen en zijne reg»
ten, dewelke hij onzen vaderen geboden heeft. 113ij hopen bat &ob fjet
boen 3ai/ ban 3uilen uit) in brebe ijeneu gaan. Éaat ban Romen bat
tan/ of razeil taat tuil / ban 31)11 ec geene aanjjangers? ban ben anti\'
clj^ipt/ noch eenige anbere bijanben/ bie on£ Bunnen tegen 3tjn.
Ma leggen ui ij al fjet gejegbe in utnen fcljoot; fiie^t nu/ tnien gij
dienen tailt; 3egt gtj/ il\'t Ban niet? j?ij Buut toel/ als gij maa? tuilt.
Stegt gij/ be ft?ootn i$ te gjoot/iB Ban e; niet booj? Ö3et/ toeegt ban
onbrj be lieden die zuchten, en oude; bc godbrucljtige Loths, die hunne
regtbaa^bige stelen Btuellen. 11?ij fcfjeiben er af/ en toenfefjen bat al
bit gejegbe gesegenb mag 3fjn.
AMEN.
3?                                        DERDE
-ocr page 62-
DERDE
PREDIKATIE,
OVER
P R O V. I : 24, 25, 26, 27.
Dewijle Ik geroepen hebbe, ende gijlieden geweigerd hebbet; mijne hand uit-
geslrekl hebbe
, en daar niemand en tvas die opmerkte: Ende hebbet allen
mijnen Itaad verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewild ; zoo zal Ik ook
in ulieder verderf lagchen
: Ik zal spotten, wanneer uwe vreeze komt;
wanneer uwe vreeze komt gelijk eene verwoestingen ende uw verderf aan-
komt als een wervelwind
; wanneer u benaauwdheid ende angst overkomt.
OP HET EINDIGEN DES JAARS.
i©ij lejen/ Ronu 1:18, Want de toorne Gods wordt geopenbaard van
den hemel over alle godloosheid en ongeregtigheid der rnenschen. \'t %$ al-
ttjb gezien/ al? er zonde i^/ bat er ban straffe i$; be C|eere i$ toel niet
fncl om ïjet oordeel uit te Doeren ober be 6003e öaaö be£ tnenfcljen: l)rj
i$ traag tot toorne; $$i) braagt De vaten des toorns met vele langmoedig-
heid, Eom. IX 122. {Jet oordeel gefcfiiebt niet haastelyk otarr be 6003e
baaö bt£ menfcïjen/Pred. VIII :u. jfêaar/ fïoe lange bat ftet ooft aan*
loopt eer ïjet ftomt/ Ïjet ftomt euentoelgetoip; enal^oö 3jjne gerigieu
ban brengt oue2 ben 3unbaar/ oan 3o:gt ^jj alttjb see?/ bat l^em nie»
manb liEjfjinbe2t/ fr}n sorgt altijd 3eer bat er niemanb i$ / bie 3eggen
ftan: De weg des Heeren is niet regt. <£n <l3ob bie taeet t)et toef/ bat e?
in 31J11C ftinbercn nog obejblpenbe be?bo2benheöen stjn/ pn nï# bie 31CÖ
ten?» oubocn/öat 3tj ban toel een£ 3onben ttoigtcn met ben l|eere; en
peggen/ waarom is der godloozcn weg voorspoedig? jBaar al? 3c renjS tot
3itll3tlljcn tocÊrfionien/ moetpn 3e belijden/ bat 3e ren groot beest bij OBod
:,tjn/en bat frjij ngtbaarbig i£. cJJtëaa: a&ob fttnt ooft De ftractjt be^ue?*
burbenljeib in \'t fja2te bri goüDrloo3n;/bat 3tj seggen/ de weg des Hee-
ren is niet regt; en 300 l]Cfft «Bob alle naajftigljeib grbrtiiftt/om ben
3onbaa2 in Ïjet ongeltjft te ftellen/ om sijtie regtöaa2bigljeib te boen
uit\'
-ocr page 63-
III. PREDIKATIE, OVER PROV. I : 24, 25, 26, 27.         27
uit&Iinften/ en te toonen/ bat het oojbeel <0obg? overvloeit van geregtig-
heid. <©at boet ï|tj op beje taij3e:
1.   Jtëet te toonen/ Ynac rjoeb bat l^tj Ijun gebaan lieeft/ Jes. 1:2,
Ik bebbe kinderen groot gemaakt en verhoogd; en Deut. XXXII toont «(Job/
fjne bat i|rj Jeschurun het gemaaftr {jab.
2.  «MSet te toonen/ taat er op Ijrt goebboen en op be rjun^tüetatjjen
gebolgb itf: Zij hebben tegen Mij overtreden! en Jeschurun sloeg achteruit;
Éft (jebbe hen op eenen vetten heuvel geplant/ 3egt $ob; maar zij heb-
ben stinkende druiven voortgebragt, Jes. V : 1, 2.
3.  ©an ging <0ob aantalen/ Öoe CJij (jen eerjSt met mindere slagen
gcflagen fiabDe. Araos IV reit $ob een gefjeel regtétcï op Kan minbere
plagen; 0rj ftab Ijeu be^ocljt met reinigheid der tanden, met droogte,
met brandkoorn en honigdauw, met pestilentie, en3- nogtans en hebbet
gij u niet bekeerd tot Mij , spreekt de HEERE.
4.  ©an toont 43ob bat tie$e i\'t?affen gerigt 3rjn naa? be misbaab/bat
3e juijst met be mi^baab otie^eenfiomen/ bat Qtj anbe:ö nieten boet al|
naa? be toet be? be?gelöfnge. %\\$ #ob sulften toeg tnflaat/ ban \\$ et
geen tegenfp?eften aan/al taag \'t een gobbeloo;e Pharao, hrj moet3eg«
gen/de Heere is regtveerdig, ik daarentegen en mijn volk zijn godlooze,
Exod. IX: 27. ^an moet alle mond boo? <6ob gestopt 3ijn/Rom. III; 19.
<©an moet men 3eggen/be CJeere \\$ regtveerdig in ;rjn spreken, en rein
in 31\'jn rigten. <©it toag be toeg bie be Opperste Wijsheid fiie? infloeg.
©e titel ban tjet boeft toont/toie baajban be autheur i$/ nameltjft Salo-
mo, bc joon ban David, be ftoning ban Stéraë\'l/ ü£- *• ©an b^ 2—6
toont fit) taat 3tjn oogmerk taag/ nameltjft/ om ben menfeften be taare
wijsheid te leeren; b£. 7 toont Ijtj/ taaarin be ware wijsheid befronb/
nameltjft ta be vreeze Gods, bat ig be regte tarj^fieib. 9n f>ct 8 en 9 b£.
taeftt fitj elft met ejngt op/ om naar bat öeginfel be? taij^fie\'0 te jtaan.
©an b«J. 10—19 toont fit) be beletsels om op bien goeben toeg te man»
beien; en ban t>3. 20 tot (jet einbe toont [jij/ hoc billp jijn raab bij
elft ingang moeite IjröBen : eerst, otnbat 31) baa?toe ban be Opperste
Wijsheid geroepen toie?ben/b<?. so—22. Ten tweede, om ïjet voordeel,
bat 3tj baarbij binben joubrn; Keeret u tot mijne bestraffinge: ziet, Ik
zal mijnen Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal mijne woorden
u bekend maken, bjï. 23. Ten derde, om fiet nadeel bat 3$ te toacfiten
habben alg? 30 niet en iuigte?ben/ bat 3Ö ban be fchiififteltjfte gebolgen
tot ijunne finarte 3ouben onbe^binben/ b£. 24—33. Stoobat 0113e teftgt
in bat beel begrepen ié/ baaj 43ob ftlaagt bat Dij getajocljt fiaboe/ maa?
bat 3ij toebcjfpannig toaren getaeesr/ en bat Dij geroepen tjabbe/ maa?
oat 3jj niet en luipterben/en bat baarom \'t oo^beel Hamen 3oube.
Jtëtj bacljten/ betatjl fiet jaa? 300 na aan fiet einbe i§/ bat jjet 1100-
oig taa?/ u eeng tot ftiiftaan te\' brengen. l!)et gefteele jaar i£ er taebe?
3P 2                                              aan
-ocr page 64-
a8                                    III. PREDIKATIE,
aan u gero?orjjt/ maa? mat bjueljt fjeeft pet aan u gebaan ? \'t &al
bjoebig 3tjn/ ?°o \'t bie tyucljt ig/ bat gij alle Gods raad verworpen
hebt! 31?»ii behoeften ban bat nij c: met aanbacFit en ee^bfeb op Iet.
I.  Rebben Ui ij te bedien be daad van den Heere aan ben 3anbaa?.
II.  ê)et gedrag van den zondaar omtrent ben l;)crrc.
III.  $et oordeel <tëobg.
IV.  fyae regtvaardig (jet tg/ bat 300 een oo^beel ttomt op 3Ulften gebjag.
I. I©at [jet eente aangaat/ be Persoon bie rjie; fp?eeftt en toenaam
mag/ toojbt in \'t 20 bg. bepmelb te 3|jn be Opperste Wijsheid, bat ig
be Heere Jezus. $tj ig een Prinse van de wijsheid 2too mag $tj fn \'t
$ube (jCeptament al bebenb alé bc Opperste Leeraar. Elihu 3eibe/ wie is
een Leeraar gelijk Hij , Job XXXVI: 22. Cn in Salomo\'s Spreuken tüo^bt
^ij menigmaal 300 peuueinD. $11 i|é bie Wijsheid, baarban ge3rgb mo^bt/
b&t 3e ban hare kinderen geregtvaardigd is geworden , Matth. XI: 19.
S2oo too?bt be fyttt 3|e3iig gcnoemb. 1. <émbat in $em be wijsheid
<#obg woont; mant in Hem zijn alle de schatten der wijsheid en der ken-
nisse verborgen, Col. III: 3, 2. <£mbat ï)n ben br:bo:grn taab en
teille <#ob£ omtjent on3e 3aligljeib openbaart; bat ig bie Wijsheid on-
der de volmaakten ; bie wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid. fc)ij
ip \'t die ons van Gode geworden is tot wijsheid, 1 Cor. 1: 30.
JBfêaa; bie Opperste Wijsheid Ijab eenig werk gedaan , en melft mag bat 5
Eerst, f^tj Öab geroepen.
Ten tweede. ï}ij jjab zijne handen uitgebreid.
Ten derde. ï^tj Ijab raad gegeven.
Ten vierde. $$ fjab bestraft.
t&at maren 300 be bie; boomame baben bie be lijeere in be fteiïie ge\'
baan fjaö/ \'t 3?) in mat tftb bat [jet toefen mag. iÈe $eere geeft baat»
boor in \'t gemeen te berft«ian bc uiterlijke middelen, bie 0tj gebruiftt
fiabbe om be menfrïjen tot befleeringe en 3alig(}eib te brengen ; en bat
ïjij aïjö \'t mate alles gebaan jiabbe mat er te bebenften mag om gen
te bemegen; 300 bat i^ij ftonbe 3eggen : Wat is er meer te doen, dat
Ik niet gedaan hebbe ? 6 ! Sf.rgt be {^eere/ Ik hebbe geroepen, Ik nebbe
banden uitgebreid, Ik hebbe raad gegeven en bestraft.
A. ©e eerste daad ban ben fjcere mag roepen. Hoepen ig eigenltjft
met luider stemme ietg te fpreften : ietg overluid uit te schreeuwen. S}et
tcortit in be ^cljrtftiuir menigmaal aan ben j^eere toegefcljrenen :
Eoept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid hare stemme,
leegt men Prov. VIII: 1. \'t 3lg gelijft een man/ l)Ö 3\'" iemanb bie
in \'t mater 30u.be loopen/ Ij ij Komt aan/ en ombat ij ij er te berre
banbaan \\i/ 300 roept Ijtj/ |ïa tocF) ftille/ ga niet bejber. iSoept be
i^eere onber be 3onbaren/ [jet geeft te \'Bennen:
1. 3?at be 3onbaar verre van God is: Ijij fcluaalt verre ban 43ob af; Fjoe
biepe
-ocr page 65-
OVER PROV. I : 24, 25, 26, 27.                        29
bfepe ig ög afgetueften! fiomt fjeztaaartg/ 3egt 43oö/ gij bie verre van
de geregtigheid 3tjt.
2.  ©at roepen geeft te fiennen/ bat be 3onbaaj hardhoorende en doof
10/ ÖÖ >£ traag om te hooren.
3.  \'treeft eene waarschuwinge te ftennen. u ! 25egt $ob/ 9|ft taaai\'
fchubje u; gij 3tjt op ben tneg beg bcjbeifê; gij 3ult bejloren gaan/
300 gij u niet en öcfteejt; 300. gij er op Blijft/ gg boet utoe ziele ge-
weld aan, en gij fjebt den dood lief.
4.  \'t töeeft te Rennen/ bat be sonbaa? slaapt: Ontwaakt, roept <Ü5ob/
staat op uit den doode, en wat is u , gij hard slapende ! fioe ronftt gij 300.
5.  j|og reng/ \'t geeft te Hennen beg peeren ernst in \'t tae^H: 300
beeb Jeremia, grj riep/ ö land, land, land ! hoort des Heeren woord , Jer.
XXII: 29. 2oo boet be l^eere ooft/ bie roept: 6 3onbaar/ sonbaar/ 3on\'
öaa: ! <$ob en begeeft utaen boob niet! 3 3onbaar/ onttoaaft! ©at tg
get eerste werk ban ben l^eere.
B. j^et tweede werk i$/ 3Jft genfie mijne handen uitgebreid, ©at leegt
men ooft Jes. LXV: a, Ik hebbe mijne handen uitgebreid den ganschen dag
tot een wederstrevig volk. ÏJet iji be geftalte ban een ernstig spreker, fitj
ban bat niet [aten; tjij D;einc 31\'jne [janü uit/lnat lui! bat te Hennen geben ï
i. $et geeft te ftennen/ bat iemanb ruste en stilte tofl gefiften : Petrus
Uien ft te met de hand, dat ze zwijgen zouden, Hand. XII: 17. £n ban
Paulus fraat er/ Hand. XXI: 40, Paulus staande op de trappen, wenkte
met de hand tot het volk. ö! £an boet be tyeere ooft; Ij ij tuil ben 3on«
baar tot itilftaan brengen: fioe taoelt gij 300/ 3onbaai ? Hoort aandach»
telijk na Mij, Jes. LV: 2. De woorden der wijzen moeten in stilheid aan-
gehoord worden, gebaart u/ goo2t taat %ft fpjeften 3a!.
2. 45og eeng/ \'t i$ een teeften ban bidden, Zoo 3eibe Mozes tot Pharao,
Exod. IX: 29, Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn ; zoo zal ik mijne
handen uitbreiden voor den HEERE. <£n Job XI: 13 ftaat et: Indien gij
uw harte bereid hebt, zoo bereid uwe handen tot Hem uit. <f£.n 1 Kon. VIII: 54
baa? bab be ftoning Salomo met zijne handen uitgebreid na den hemel.
Zua boet be Heere Jezus ooft; ncli! t)ij bibtben mcnfcftc om naar üjem
te gooren/ Ps. LXXXI: 14, Och ! dat mijn volk na Mij gehoord hadde. i^ö
3egt: Hoe dikwijls hebbe ik uwe kinderen willen bijeen vergaderen, gelij-
kerwijs een hinne hare kiekenen bijeenvergadert onder de vleugelen , Matth.
XXIII: 37. Cn ban ftomr J^ij met 3tjne Knechten/ bie 3eggen : Wij bid-
den u van Christi wege, laat u met God verzoenen, 2 Cor. V: 20.
Mag eeng/ \'t geeft te Kennen/ bat men iemanb bie ban ben tiieg
ip ben weg wijst: gjoo boe 3JK ooft/ 3egt be Zone 05ob^/ Ik ben de
we&» 3^gt i^t); fiaat bien toeg in : Wendet una Mij toe, wordetbehou-
den, Jes. XLV: 22. Die tot Mij komt zal Ik geenzins uitwerpen, Joh. VI: 37.
Dit is de weg; wandelt in denzelven, Jes. XXX: 31.
©3                                           MOQ
-ocr page 66-
30                                    III. PREDIKATIE,
4. Moq eeng/ \'t geeft te ftenncn/ fjoe gaajne bat men femanb stuiten
3aube bie be?fiee?b loopt; %\\i tailbe u gaarne tegenfjouben/ segt be l^eere;
toaa?om loopt gij 300 ten be2be?be ? 3ïft tail u fluiten/ en een\' anberen in-
brufi gcben/ Jes. LXV: 2. Ik hebbe mijne handen den gansenen dag uitgebreid.
C.  Het derde werk i<?/ raad geven, ^rjn name ig Raad, Jes. IX : 5.
Raad en het Wezen zijn mijne, Prov. VIII: 24. 3|ft Ijebbe geassisteerd in
den raad des vredes: %k mafte u ben verborgenen raad ban <0ob geftenb.
<©it en moet gij nu 300 niet opuatteu/ of tjet ben sonbaar bjjjftaat/
bien aan te nemen of te bejmejpen ; neen/maa?\'t geeft te Hennen/bat
<Ö3ab vriendelijk ftanbr(t/ en 3egt/ 3ortbaa2/ 3ft rabe u met julften teê?
Ijartc. lïjoe ftout bat bc jonbaar if/ Ijn moet altemetg 3eggen/maai 3a!
ift 3onbaac bcjfcfjijnen ! €n toat ja! ec op 3Utften gedrag bolgen ? 2oo
bat 3e met een\' Kaïn om3tue2wen op bc narbe/ met een\' Saul tael eeng
om raab Uragen/ met een\' Benhadad ülfeben ban ftamec in Kamer/ en met
nie mcnfcljen op Ijct ^in&ftejfcejrt 3eggen/ wat mag doch dit zijn ? 2oo
bat ban be 3onbaar met bat gefegubbet Ijartc tael eenj? naar 45ob toe
gaat. 3Üft (jeb&e u raad gegeven, 3egt <#ob. <6ob gaf aan Kaïn caab/ is
er niet, indien gij wel doet, verhooginge ? en zoo gij niet wel en doet, de
zonde ligt aan de deure, Gen. IV : 7. «éelijft Daniël: 6 koning, }egt Rij/
laat mijnen raad u behagen, breekt uwe zonden af door geregtigheid, of er
verlenginge van uwen vrede mogte wezen, Dan. IV: 27. Ik rade u,3egt
be C|eere 3ïe3UjJ/ dat gij van Mij koopt, goud, beproefd , komende uit het
vuur, Openb. III: 18. 6! Alle gij dorstigen! komt tot de wateren, Jeg.
LV:i. Wendet u na Mij toe, en wordt behouden, Jes. XLV:2i. Of hij
moeste mijne sterkte aangrijpen, en vrede met Mij maken. Jes. XXVII: 5.
D.  ï©e vierde daad mag/ 3ft Ijebbe u bestraft. J^et bestraffen gefcfjiebt
met slagen en met woorden alle öeibe. De roede en de bestraffinge geeft
wijsheid, Prov. XXIX: 15. %t fê te 3eggen :
1.  fjeböe bestraffende mannen gesonben/ tjie (junne öoobfcljap tjoutn
gebaan fjebben. ©an zullen zij weten dat een Propheet in \'t midden van
hen geweest is, Ezech. II :]$. <E?oet fjet maat/ 3egt <©ob/ hetzij dat ze
het hooren , hetzij dat ze het laten zullen.
2.  J^og eenj?/ 31ft (jeune u gedreigd en gewaarschouwd. Indien gijlie-
den gewillig zijt en hoort, zoo zult gij het goede dezes lands eten; maar
indien gij weigert, en wederspannig zijt, zoo zult gij van het zweerd
gegeten worden, Jes. I:i9, 20.
3.  \'t #eeft te Hennen/ bat bc l|eerc met mindere oordeelen Fjeu be»
3odjt Ijabbe/ opbat 3tj booj stoaajbere ft?affen 30uben bebjnb filpen/
gelijtt be HJeere gebieigb fjeeft/ Lev. XXVI: 23, 24, Indien gij nog door
deze dingen Mij niet getuchtigd en zult zijn, maar met Mij in tegenheid
wandelen; zoo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen : en Ik zal u ook
zevenvoudiglijk over uwe zonden slaan.
II. i©aa?
-ocr page 67-
OVER PROV, I: a4, 25, aó, 27.                         3t
II. P<i,i: tjrfit rjn Den handel des Heerea met het volk. .J,l3en 30U 3eg>
gen/ baaj vil immr^ ban ;ul&en bolft toat goebgS Itomen! ï)ab bc
ï|cere gesproken ban genade, men 50U benftcn/ bat 5c seggen jonden/
spreekt Heere, en nwe knechten hooren aandachtelijk na U. t^abbe bc
^i>ere Jtjne handen uitgebreid, men joude benften/ 3 ft 30Uben ge3egb
pefiöen/ acf) i hier zijn wij, wij komen tot U; geb?uiitte be l^eere jjie?
jijnen raad, moesten ?e niet jeggen/ na uwen woorde betaamt het ons
te doen? $Jab (ffirj Ijen bestraft, moeiten 51J niet 3cggen/ bestraft ons
Heere , en \'t zal weldadigheid zijn , \'t zal olie op ons hoofd zijn, \'t en
zal ons hoofd niet breken ? .JllSaa?/ in plaatfe ban een\' goeben uitflag/
300 luap \'t regt contjarie; en tegen bie vier weldaden gabben 39 vier
schrikkelijke misdaden. CO 2»S gabben geweigerd. (2) Niet opgemerkt.
(3) Zijnen raad verworpen. (4} Zijne bestraffinge niet gewild.
A.   2|) Öebben geweigerd, «©aa? be ft:actjt ban \'t grondwoord be»
grijpt get bit in 3icg :
1.  ©at 3e ronbuit neen 3eiben; openlg»/ 3onbe? fcgaamte. Stj sei»
ben/ Ijct en ftaat ,ons niet aan: 3ij lueige^ben naa: ben ïjcerc te
gooren; blaft uit/ ronbuit/ 3eiben 3e neen/ (^eere/ \'t en lugt ong niet
naa? JU te gooren.
2.  o!>penlgft/ openbaa?/ ytvbe} fcgamen/ 3eibeu 3e tegen <öob/ bat
3e niet toilben Ijooren.
3.   \'t 3$ een tueigeren met opftinaatrjeib. Zij weigerden op te mer-
ken, en togen haren schouder teragge, Zach. VII: IX.
B.   Zi) gabben niet opgemerkt: baa? tnaa niemand bie opmerkte j men
mocgt e? ban 3eggen/ geltjft Paulus, 31J ttiaren onarJfjtjaam op zoo een
groote zaligheid, Hebr. II: 3, of/ gelrjii Jezus lian 3rjne noobiginge 3eibe/
31) be?fcl)üonben ïictjielben/ be een F|ab eenen akker gekocht, beanbere
Iiab een wijf getrouwd , be anbere Ijab vijf jok ossen gekocht, Luc. XIV.
iüïen moeite e? ban 3eggen/ gcigft e? ftaat ban bar doode kind . 2 Kon.
IV: 31, Gehazi nu was voor haar aangezigte doorgegaan , en hij leide den
staf op het aangezigte van den jongen , doch daar en was geene stemme,
noch geene opmerkinge. fyet mag met Ijen gelijk in de dagen van Noë,
zij aten , zij dronken , zij namen ten houwelijk , tot dat Noach in de arke
ging, 31J üiaren gocbe? bing?. $et toagi al£ in be bagen ban Sodom, 35
Dabben niet opgeme?fit/ tot bat 43ob gen allen tecgnam ; jij maren bot»
te? als\' be zwaluwe, al£ be kraan, ooijevaar en tortelduive, bie namen
gunnen rrjb Uiaa?/ Jer. VIII: 7. 2ij gabben niet gelet op ben tijb/ niet
geme?ftt op \'t geuaa?: 31) toarrn alé een onbefuisb paa?d in ben ft?jjb;
3!) luaren niet opgelnaaftt uit gun ijbel gelilap en üalfclje g?onben/ bie
gun begeben souben. €11 bat be?3toaa?be Ijunne fcgulb/ bat get 300 al»
gemeen vna£/ daar was niemand die opmerkte, nocg groot, notl) klein.
Jer. V : 1 , Gaat om door de wijken van Jeruzalem , en ziet nu toe, en ver-
ne-
-ocr page 68-
32                                     III. PREDIKATIE,
nemet, en zoeket op hare straten, of gij iemand vindet, ofereenis, die
regt doet, die waarheid zoekt, zoo zal Ik haar genadig zijn. ª toag \'t
onbe? öc politieken, 300 üiaa \'t onbe? tte kerkelijken, 30a uur \'t anbe?
\'t geheele gros, baa? taa$ Et geen een ban allen/ bie opmerkte.
C.  23efjalbe bat/ 31J fjabben deji peeren raad verworpen; \'t blom al
fjoogEt. JJEt i£ te 3eggen:
1. Stj tjabben ben Raadgever bcttaorpen. <$aat toa£ naar fjnnne ge«
öacljte geene gedaante noch heerlijkheid in Hem bat 30 Hem zouden be-
geerd hebben, Jes. LUI: 2. gij fjabben geenen lupt tot ÖC3C11 J|eetc.
1. Moq eenj?/ fjab {Jij fjen geraben tot bekeeringe, geloof, godzalig-
heid, 3tj fjabben baat geenen lugt toe; 31J Ijabben \'t alleg afgefteurb/
\'t inoegte aïle£ 300 niet tne3cn: 3?) fjabben den raad Gods tegen haar-
zelven verworpen, Luc. VII: 30.
3. Moq een£/ 31J fjabben. baa?mebe gespot. «3obg raab roa£ fjtin eene
beratljtelrjfte 3afte; 31) acfjteben bie als wat vreemds : zij spotteden met de
boden Gods, en verachteden zijne woorden , 2 Chron. XXXVI: 16. goobat
3e 3eiben/ \'t en ftomt in on3E Fjarten niet op/ om baarnaar te boen.
D.   \'t ïtlom nog al ïjooger/ 30 JjadtttrJ be bestraffingen niet gewild.
lDat i,g bat;
1.   <F»at is\' te 3eggen/ bat men ongemoeid üiil 3onbfgen; niemand
mag tjun raben: laat <ëod maar 3orgeu/ 3cibcn 3e.
2.  i&og eens/ map ec een befttaffenbe man/ ban bielen 313 öicii op
fjet lijf/ en lajterbEn fjEin; \'t bolfi/ 3EibEn 3E/ En flan ulue taootben
niet btagen : gij 3ijt een moeijelijft man.
3.  Moq eenjs/ 30 fjabben be bestraffingen u3obg niet toiüen ont3ien:
30 begonnen te peggen/ Ui 3a! toel btebe ïjebben; Iaat ong boen bat
tarj toiüen; en/ waar is de God des oordeels ?
4.   \'t 30 te 3eggen/ toilbe iemand fjatbe tooocbEn fpteften/ ban toag
\'t/ schouwt niet dat regt is: spreekt tot ons zachte dingen; fjeelt onze
breuke op het ligtste; spreekt na \'t herte des volks. ,§praften 3E ceng
taEE/ toEE/ toee/ ban toa£ \'t/ toie ban bat Ijooren ? W&f et etgenjï
een trouta man/ 3fj 3ouben ijcm toel fteenigen; fjabben 3ij be fjulpe in
be pootten/ ban 3eiben 3e/ laat ons Ijcm maa? ban bant Ijelpen.
III. «ïiiïaat al£ op gtoote weldaden groote misdaden balgen/ ban bolgen
et ooit gtoote oordeelen op/ en bat ia ons derde stak. daarop 30itbe bolgen:
Ci) $et verderf. (2) Vreeze. (3) ©at verderf, bie vreeze en benaauwdheid
30ubcn bomen als eene verwoestinge en als een wervelwind. (4) <£>ob 30tide
lagchen in haar verderf, en spotten als hare vreeze komt. Ên 300 binden
tan vier of vijf merfotoaatbige oordeelen tegen biet metfitoaatdige zonden.
A. i^et eerste i£ fjet verderf, ^et gtonbtooorb beteeftent eigenltjft een\'
damp en duisternisse. i£n toaarlfjft $ob£ oordeelen mogen tetegte 6tj don-
kere wolken en duisternisse bergelefien toorben ; deels omdat 51J ontftaan
uit
-ocr page 69-
OVER PROV. I: 24, 35, 26, 27.
33
uit Ijet ontt;cFiften ban ijc t u\'cht ban töobs gunftig aanfchij 11; of uit jtjnen
toojn; deels, ombat 3e be hcejlijftheib ban onsen uitlueubigen ftaat bet»
buïjïteren/Jes. V: 30. VIII: 22. iBatboo?be;!be?f3aubehunnuobe?ftomen?
1.  Cen ligchamelijk verderf, gij jatlben bejgaan boa? oorlogen, pes-
tilentiën, armoede, krankheden, of andere oordeelen; 52rJ30Ubenuitteren.
\'t 31 alttjb gesien/ bat 3Ulö een bolft of meufche berbtaeneu en becgaan i£.
2.  <Baa; 30Ube hun een geestelijk verderf obeïftomcn: baa,2 3011 niets?
mee? ftjacht op hun fja^te Bunnen hebben; noch woord, noch bedienin-
ge, noch bestraffinge, noclj verraaninge, noctj belofte, nocrj bedreiginge.
2# 3ouben bijna oninogelijft tot belteeringe te ftjijgen 3tjn. I^un hajte
30ube zwaar tnojben/ 33 3ouben geraficn tot 3o?ge(oo£(jeib en ftille ge-
rugtheib; 35 3ouüen bejbuigtejb tno?ben en be?b!iub in het bejftanb.
3.  ï©aa? 3oube hun ooft obejliomen een eeuwig verderf; 31) 3ouben 3in»
ften in een eenling be2be2f. 43ub 3a! ligchaam en ziel verderven en in de
helle (mijten/ in\' bat onuitblusschelijk vuur; en bat Uuu; 3a! ljun al300
uicinig be;b:aubni/ al? tjet be jongelingen in ben oben/ of ben ü:aani\'
bogtï) bejbzanb heeft, ©aaj 3a! hun ban obejftomen een ligchamelijk,
geestelijk en eeuwig beibejf. \'t JSal schrikkelijk 3|jn/ onherstelbaar. *Z$
3ullen \'t ou niemanb fchuiben ftunnen/ noch aan niemanb anbe^ obe?»
boen; \'t igï uw verderf.
B. fyet tweede oo:beel i£ be vreeze. «ïltëaa? fjebt gij uta leben verderf
ge3ien baar geene vreeze ötj i? ? <H*n be3e vreeze 3a! vergroot tnojben
boor benaauwdheid en angst. l)or i» het ban geftelb/ als vreeze, angst
en benaawdheid beu 3onöaa2 tjeffen ?
1.  25oo een 3iet ban bejre Fjct be?be?f aanftomcn/ en hij bcjöcelbt
3iclj3elben rcnjï ben biocft en be helle/ en jjoe fctjjiftftelp het i$/ bij ben
builiel te 3(jn/ en uiet£ te lje&Den tot 3tjne rcbbiuge; 2Cch 6ob/3eggen
3e/ Uiat bjccéfelijfte safte 3a! bat 3tjn tot mijne fmajte! baa2 gaat een
iioube< boa: mijn lijf ais ift t} aan benfte ; mijn bloeb ucfte:ft in mijn lijf!
2.  \'Man eengV ban begint bevinge hem aan te grijpen, hij blijft aan
\'t oojbeel niet bennen; ban beeft Ijij; 3ijne polsaöeren rugten niet. De
zondaren te Sion zijn verschrokken, bevinge heeft de huichelaren aange-
grepen ; zij zeggen , wie is \'er onder ons, die bij een verteerend vuur wo-
nen kan ? Wie is \'er onder ons, die bij een eeuwigen gloed wonen kan ?
Jes. XXXIII: 14.
3.  ©aa2 ftomt angst en benaauwdheid, 30obat abj 3e 3ten/ bat het
*6ob c?npt ip7 om hen üieg re nemen/ ban flaan 3e met hunne hanben
op hunne lenbenen; ban jouben 3e tad roeyen/ bergen en heuvelen,
valt op ons, en bedekt ons; ban 3aubeu 3e tori blieben ban btbae op
beübiy en ban game? tot ftamej ; aan ellt Ijaa2 3a! on? een bjuppel 3toeet
hangen/ ban lucge be benaaubbheib; hun 3ce: bange. Sij bubbelt
op het laatst niet alleen 3911.
                                            C. Cfet
-ocr page 70-
III. PREDIKATIE,
34
C.  $et derde oorbeel i$/ bat get verderf en bc vreeze 3ouben nomen
als eene verwoestinge en als een wervelwind.
i. gij 30iibe bomen alg eene verwoestinge ; ©at i$ gelijft anj een huis ,
bat ben eencn bag fïerljjft ftaat/ en Den anberen Dag i£ \'t in ben g^onb
gelnojpen ; <0f gelijlt een land, bat te boren mag» alji een Eden , en baa}>
na in eene wildemisse ueranbejo toojbt. 2oo gaat get niet een men*
fege/ of met een huisgezin, of met een geheel land, al«J \'t in Den raaD
ban *#ob i£ om [jet te be?toe?pen.
0.  Sij joube Romen als een wervelwind. IDat tnil bat peggen?
a.  ©at 3ij 30Uben fiomen jeer onverwacht, 3eej schielijk, gr lijft een
Ijuijs bat geplunbejb u.io2bt; AVlen tjeeft e2 geen gebacljten noclj geen
ftaat op gemaant/ Dat De DooD 300 nabrj \\$; \'t %$ gelijfi een Dief in Den
nacljt; \'t ij? geïnft be Amandelroede Die b2oeg bloeit/ bengel. Jer. I: u, 12.
b.  «ïjjog eeiijD/ \'t \\$ geweldig; \'t i«> niet te lrjebe;i\'taan/ at 300 tDeinig
alg een wervelwind. Wie zal voor zjjne gramschap staan , en wie zal voor
de hittigheid zijnes toorns bestaan, Nah. 1:6.
c.   \'t 3$ onherstelbaar; 3tj sullen uejuioeist blijben: 51J jijn niet te betitel»
ïen of te repareren ; roept/ maar 3ft en 3a! u niet anttnoojDcn/ 3egt 160b.
D.  ©aar 3a! nu nog een vierde ooiöeel bijnomen : Ik zal in uw verderf
lagchen , 3egt <tf>ob/ en spotten als uwe vreeze komt. «ïitëcent gjj/ bat *Ji»ob
een bjeemb tnc?ft boet/ alê $p toornt ? 3£cg neen/ \'t i£ J^cm eigen/ \'t
\\$ $em natuu2ljjft eigen ; $tj i$ blnbe al£ ï^g\' ïj^t Doet/ alp ïjij boet
maatjen bat er ge3aaib \\$. \'t 3fp gelijft een Honing/ gij i$ blijDe alg gij
een neet met rebellen uitgeroeib fjeefr. ifêat i$ bat/ alj» $oD spot in
temanbgj verderf?
1.  V)i} ftclt ben 3onbaa? in 3ulften omftanbigFjcib/ bat 4?ob noctj cn--
gelen/ nocfj menfefjen/ niet get minfie mebeltjben met Ijem gebben in
3gne fmajte. I£fj binbt be minfie ontfejminge niet bij iemanb. 2Ccg Ijac
benaautub bat! bat bjufit Ijet allermeeste al? iemanb in üc uitentte
ellenbe geene ontferminge ban binben ; al£ fttj fcfijeeumen mue\'t: En
gaat het ulieden niet aan , gij alle die over weg gaat ? Schouwt het aan ,
en ziet, of er eene smerte zij gelijk mijne srnerte, Klaagl. I: ia.
2.  Cn ban fielt be ï^ecre Ijem nog mei cené boo2 31)11\' boob tot een
fpot; bat ip/ l|g laat Ijet openbaar tnojben uiat Ijij gebiecgt tg ; soobat
elft 3eggcn moet : Ziet den man , die God niet stelde tot xijue sterkte ; maar
vertrouwde op de veelheid zijnes njkdoms ; Hij was sterk geworden door zijn
beschadigen , Ps. Lil: 9. \'t 3Eg Dan gelijft een man bie Ueel onbe?neemt/ en
bij \'t einbe bomt hn bebjogen uit/ en ban utojbt hij uitgelagcgen ; gelijft
bie Baals-Propheten , 31) onbeinatnen bat gun a?ob bun boo; buui 3oube
anthioorben/ maa? 51J toieiben boa; Den $2opf)cct Elia befpot: Koepet met
luider stemme , Qeibe Ijrj) want hij een God is ; omdat hij in gepeins is , of
omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij cene rei ze heeft; Misschien slaapt
hij,
-ocr page 71-
OVER PROV. I : 24, 25, 26, 27.                         35
Lij , en zal wakker worden, 1 Kon. XVIII: 27. 35oo 3a! 43ob ooft tot ben
3onbaa: {eggen : toaa? 31J11 nu utae rijkdommen ? Waar 3tju nu utae
vermakingen ? lDaar 3!jn nu alle utae eerambten ? Waai 31311 nu alle utae
vrienden? ïïaie voornemens? ïltne ondernemingen? UDaar 3fln nu alle
utae afgoden ? (aar 3e nu opftaan om u te ue;lo?fen.
3. %a 4?oD 3al 3df«J op ecne fieilige tajjse ooft «potten In tjet be^bejf
ban biegencn bie met J^em en metstjneöoben gefpot rjeüben ; ©atftunt
gij 3ten/ Gen. 111:22, Doe zeide de HEERE God : Ziet, de raensche is ge-
worden als onzer een, kennende het goed en het kwaad. 2iet/ nu 3 ij t gij
<öob gelnft! \\$ \'t nu nfet toel gemaaftt? dEn alg be 3onbaa2 3a! ftaan
met ftlappenDc tanben/ ban 3a! öe E)cere 3eggen/ 3tet uu bicn moebigen
men^cft; nu i$ 31J11 aange3igtc betjoftften alp! een pot/ nu Ij8 naa? be
8elle 3a! moeten gaan; Ziet baa? bien menfc&e/ bie gemcenb fjeeft 300
tael salig te toojben aljï al be re£te; taaa: nu ulu inonb/ baazmebe
gij geulocftt Ijebt? Atheïst, 6?eng nu ulu beto8£ booj ben bag/bat<#ob
niet tegtbaarnig en i«S. Naamchristen, Zelfbedrieger, taaa? 31)11 nu De 6ig«
ften ban uta Crj?iptenDam ? IBaar 3ijn nu be üeta83en ban utoen ge»
nabeftaat? Waa? 3811 nu alle utoe balfcDe gjonben? (Dan 3a! 45ob 3eg*
gen/ siet Dien bebjiege? Daa? uu jtaan ; ©aar feftreit 88 nu/ baartajingt
Ijij nu 3ijne tjanben; ©at 3a! hem boo2 3511 fjarte fntjöen.
IV. J5u ftomen bnj tot Ijet laatste ftuft/ dat God regtveerdig is in al
3gn boen ; bat sullen tajj ftlaar betoiJ3en:
1. ©ie naar be Opperste Wijsheid niet en ljoo2t/ maat 38nen raab
be:tae?pt/ bie toont bat 88 ten patiënt i$/ bie geen parbon toil 8*b»
tien : 3fê \'t ban niet regt bat 88 geftrafc tawbt ï
\'s. 2oo een flaat ben tocg ban Ijet be?be?f in/ en ontbangt einbe*
Ujft ban ooft Fjct einbe ban bien taeg
3.  goo een menpcö ftiept ben bloeit: 3|ft 6en getjooét/ 3egt 300 een/
naa; De ijrile te gaan/ alp ift maar be 3onbe mag boen.
4.  (ïCen laatfte/ hem gefcljiebt maar/ gelgft a\\$ 88 ^ D^baan rjceft:
88 be2lnie2p Den {^eere/ en fpotte met l|em en 3ijne uoben; bill8ft ig
\'t ban/ bat o5ab ooft met Ijem fpot.
Staat ou£ nog een tooorb tot malftanberen fp2eften. ©aar ijs nejgenjï
eene jtab of lanb/ of particuIie2inenfcfte/of3oo02aal£3enaa2ben l^eere
niet tailïcn Ijooren/ 300 ljebBen 3e anbe2g5 niet ai<S sulften be?be2f te
taacfiten. giet (jet in be eerste wereld, in ben sondvloed ; 3iet ftet in Sodom
en Gomorra; gy ftunt Ijet 3ten in Juda, in be eerste Christen-Kerke, in be
zeven Kerken van Azië, en in beCorinthiërs, 38 38" tot Ijet allejuitejfte
verwoest. <J58 3ult 3eggen/ toaa2om 3egt g8 bat 011?; ? ©mbat <tëob met on£
ooft 30a boet: <ï3ab boet met on? op geujfte lütJ3P al£ tag met J^em boen;
8|eeft <6ob tot ong ooft niet geroepen/ en on£ 3oefteu taaftftej te maften
uit 0113e 302geloojJljc!b ? ban boor teekeneu en wouderen in Den hemel
€2                                                 te
-ocr page 72-
36                                    III. PREDIKATIE,
te gebcn; gij mort baa? joo ligtbaajbig niet ban fp^eften/be $|eere boet
fjer om ovp boo? f^em te boen bjer^en; ban geeft $ij geroepen met be
ft cm in e ban jijne zegeningen ; ban hiaé \'r eene ftemme ban oordeelen :
Hoort de roede, en wie ze besteld heeft, ©an een$ boa? be rocbe aan
anderen te bcfteilen ; gelijft een vader, fjfj Itaftijbt een slave om 3ijn kind
te boen b^erjen; 3Te jjeere beeft geroepen boo? 3tjne trouwe knechten,
bic altcmetiB moo^ben alg BÏoetjcnbenogeljs rjeöjuiFit bebbrn/en als bon»
bejflagen. Ijeeft li^ij niet geroepen boor be prikkelingen der conscientie,
bat gij 300 bed fyabt alj« gij opft2oppen ftonbe ? boo? gemeene gaven
des Geestes, joobat gij jcfbc/ gij beweegt mij bijna een Christen te wor-
den? $jj beeft u joeftcn te fruiten/ en ÜJfj liceft u raad gegeven, aljSgij
niet nier? en tuigt tnat gij boen soubt. il?at ignu ons geb?ag omtrent
ben $eerr ï (1) Weigeren. (2) J^ict opmerken. (3) Gods raad verwer-
pen. (4/) ^en w\'\' de bestraffinge niet.
1.  3>n on$ lanb en ftab begint Ijet weigeren generaal te toojben/ al
i$ men er ban oue^tuigb/ bat men niet regt en boet; bui^enbmaal fjeeft
men ben 0ecrc afgrflagen/ en bat onbe? een* ferjijn/ geïrjft altf be ge»
noobben brben/ bic be djeere tot bc bruiloft noobigbe : ©e eene 3efbe/
ift ben te jong; be anbere jeibe/ ift jjebbe een tofjf gct^onbib; bc an»
berr/ Ift jjrböe geen tijb/ ifi fjebbe oefen gefiacFjt/ 6113. <£n 300 fjebben
3e geweigerd ; be l^cere Ineeg geen ingang.
2.  «üfêen Ijeeft niet opgemerkt, \'t 9$ haagt in be3e ftab en gemeente
te beel getoorben op te me^fien ; %\\ê je in be fte^fte 3fjn i£ fjet te beet
aandachtig te 3tjn ; men 30Ube een slapende p?f)3en Boben een opmerken*
de; een Eutychus, bie boob biel onbe? Paulus pjeften/ boben eene Ly-
dia, bie Ijaar |ja?t geopenb tnirjb/ bat 30 acftt gaf op\'t gene ban Pau-
lus grfprohrn toie?b/ Hand. XVI: 14. fyoe onopmejftenbe men uj al{S er
get^outo geprebiftt raojbt/ ftunt gfj uit be trainen 3ien. 3W bet niet
waar/ bat eene Martha, bic haa? obejal mebe bemoeit/ beïjalbe met
fiet geljoo?be op te mejfteu en in fjaa? fiarte te fietaaren/ mee? geatjjt
ifi al|i eene Maria, bie \'t br^te beel uitbc?ftoren fjeeft ?
\'3. .ïlilcn fjeeft Gods raad verworpen; ben raab om genabe te 3aeften/
om te geloouen en sicfj te belieeren. 5CI? 43ob }egt: Verlatet de slechtig*
heden, en levet; 9filg |§ij roept: De godlooze verlate zijnen weg , en deon-
geregtige man zijne gedachten ; al£ ï}tj raabr tot befteeringe/ tot gelooue
en geljoor^aaintjeib/ men fïaat ïjet in ben tainb; maa? ftomt er c?geng
een gobbelootf men^ch/ bie een\' ftruaben raab geeft/ bien bolgt men met»
een op. ftomt ej iemanb met een\' trouwen raab/ bie 3oube men tncl toe»
graaurncn en seggen/ Wie heeft u tot des Konings raadgever gesteld ? ^00
gaat her in on3e ftab en lanb; tot on3e bjoeffjeib moeten tnij [jet 3eggen.
2onbigen tniilen 3e hiel/ maar gij moet 3e niet moeijen I \'t 3$ of men in
be safte tfubri moeotr inftjimpen. 3llp ecu Pjebiftantt3ouro banbelt/ban
-ocr page 73-
O VEE PROV. I : 24, 25, 16, 27.                         37
ip \'t/ \\vat mag bie J^ebiftant Fjem baa?mebe Bemoeijen 5 IDat geeft gij
met bien regent/ mer bien burger te boen ? ï©at geeft gij met bten man
of met bat mgf te boni ? ban tg men tot f en lapt; ban i£ \'t/ roaa?t gij maa?
üoob; ^agen mij bet ft?oo maar boor utoe beure! acFj/Tjoe gjaag gingen
tog actjtcr u te Igbe naa? get g?af. <£n leeft fjjj ban nog mat te lange/
ban met a((e man samengespannen en fjem op get lgf geuallen alp rooeben»
be leeutoen en beeren/ om gem maar Voeg te fjelpen. Siiet 500 gaat get
in on3e ftab. 3Jé get ban roeFfeioog ge^egb alp mg $eggen/ bar um be?«
be?f nabe?t? %$ \'f ligtbaarbig/ alg big 3eggen/ bat ejb^eeje/ang^t en
benaautnbgrib boor unabe^t? 3$\'t ligtbaarbig/alg mg seggen/bat «öob
3al fpotten in um be?be?f? Wij geben \'t nu aan um eigen oorbeel.
1.  peggen mij/ 3a! baarop bolgen Ijet verderf, gal \'tbe geheele stad
en \'t geheele land niet 31)11/ Ijet 3a! altoo^ boor die menschen 3gn; \'t i$ al»
tgb ge3ien/ alg 3e tegen ben {|cereof mclmeenrnbe^rebiftanten opjion»
ben/ bat 3e be?gaan sgn ; ©at ljebben brij ge3ien/bat gegeele guipge3in*
nen megb?open/ en bat 3ult gij oor nog 3ien. ;f.1 Iet er op/ rust er get
ligchamelijke br?be?f niet op/ altoop" get geestelijke roti; baar geeft nietji
bat op nen; \'t is gaapt onmogelijft om gen tot befteeringe te brengen.
2.  ©aar 3a! vreeze bomen ; bree3e in umieven, 3oobat ijij 311U 31)11 alp"
een gejaagbe ; 300 benaaumb/ bat gij stilt blieben baa?geen bejbolger en
ip\\ u5g 3ult bjee3en in um sterven, alp" alle£ u uejlaten en begeben 3a!/
ban 3iilt gfl moeten 3eggen/ mij ip~3oo bange ! 35a gg 3ult b?ee3en in get
oordeel, alp" gg boo? bien Öigte? ftaat/ bien gg gier niet gegoo?b/maa?
gegoonb en brfpot gebt. Slclj/ boe 3Ult gg ban ftaan fibberen en beben!
C|oe 3Ult gg ban uitfcljreeutaen : Wie kan bestaan voorden toorn des Lamsl
©an 33! \'t3gn: angften be? geile treffen mg; \'tmorbt gun 300 enge/
300 naaiim/ bat 3e geen raab en toeten, ©au nomt get eeuwig verderf;
baar balt ban be boom in be geile.
©an liomt be verwoesting» 300 oube^macgt. SCcg «tëob! 3eggen 3e/
bar gab il! niet gebatgt/ 30a fpoebig boor ben boob Vueg te moeten/
en boor $ob te bomen!
©an 3ai «IftoD spotten in nw verderf; Wel/ 3al be $eere 3eggen/3on«
baar/ gij pleegt ban te boren 300 melgemoeb te 3ijn; balt gg nu boor
iP.g op urne bnieën ? gaat/ onbejbinbt nu bat u 300 biumijlsi gesegb
fp\\ €n bat 3a! 30a regtvaardig 3gn; gg 3ult d5ob sulften gelijfi moeten
geben. tSftr gg nu getroost om 3iilUe fcljjififtelgfte bingen af te roacg»
ten ? 4?ij buut ban boorrgaan.
<$eliefben/ pet jaar i$ nu roeêr 300 na ten einbe/ onbe?3oeftt u eenpy
5&M1 ift en jijt gijlieben 00b onbe? bie menfcgcn/ bie meigéren naa? <0ob te
gooren/ bie sjjjrieti raab bermerpen/ en 3ijne beftjaffinge niet brillen ? 9fcg!
goc ongeluübig 31511 mij ban ! iDii t gg\' erup\' gooren Vu ie baar niet onber is 5
1. 2oo een bebent 300 ijartriijb/ bat gij ban nature 300 \\$l en bat gij
3                                               5Ul«
-ocr page 74-
38                                     III. PREDIKATIE,
3tilften gefraïtc ooft ouberbonben Qecft: 3jft berlnferpHooft; iftgeloobc
Ijet/ 31\'gt soa een/ nat ift ban nature ooft 300 ben.
a. goo een i$ 30a blijtie/ üat l)jj eene anbere nature gcft?cgcn Qccft;
Ijet i<« Ijem tot blijbfetjap/ bat bc ïjcere roept/ ftomt naar jtërj toe;
Soo een 3egt/ ift fiome/ ffecre! tot il/ naa? urn JDoorb. <£n öan Ijeb*
6e ift niet wel tjooren pjeefeeu/ l^ccre/ 3egt {jij/ alg ift uvn raab niet
geftoo:b Ijebbe; maar als ift ulne befoaffingen en uüi geroep jjoore/
ban lje& ift ee?j?t rerjt gooren preefien.
3.  Sölijfr er ban bat onbc nog mat obe?/ baar fttoelt fttj 5tjnc 3iele
obe?/ er. Ijij meent in bejuorrjene plaatfen; ©at Ijem bat filnaab 30a
bijligt/ bat boet tjein 3ee?.
4.  ©ie i£ er ban br?lost/ bic 300 eene Ö003C geftalte/ al£ 3e ftomt/
niet en ftan blagen/ al biais \'t in jtjn man of tatjf/ of ge3c(fcfjap/ of bjien»
brn/ of burger?/ of buren ; ban ;fjn 3e alpeenLoth, bie 3tjne rcgtbaa2bi»
ge 3iele ftüielbe/ en als een David , Oir 31\'iDc : Groote beroeringe heeft mij
bevangen van wegen de godloozen , die nwe Wet verlaten , Ps. CXIX : 53.
5.   ©ie ig er niet onbe?/ bie öe bestraffinge 00H hef Ijeeft. U?ert gr) mie
een regte toeljoo^brr ip ï bie bt bestraffinge ban fjetgene baar l)ij aan
fdjulbig i$/ al 300 gaarne fjoo^t al^ öe kenteekens of hij Ijet toe?ftbe? ge*
naöe besit. $ebt gij bie bijf teefteng/ toeljooroe??/ fprreftt Ijet uit boo?
43ob/ ban beljopft gij boo? \'t bejbcjf niet te breejen. <0aat b^w maar boort;
<èob 3a! ban niet lagclien in titu üe?be?f/ maa? {Jij 3a! blijbe 3ijn als £Jij u
toelboet/ en alp l£ij u öe ft^oone öe? hcrjlrjftljcib op urn tjoofb3aI setten.
Jüaar. 3tjn e? ooft niet bele onbc? ons/bie siclj aan Ijet be?uoe?pen ban
«3obg raab fctjulbig maften ? «ïlSoeten taij niet 3eggcn/ bese getrouwe
ftab 1$ eene tjocre getuojben ? baar plagt een naam ban goübrucfjt ban
u uit te gaan ; maar nu gaat er een naam ban gobloogtjeib ban u utt.
SCcft ! menfehen/ Iaat ift nog een tooorb tot ti fpjeften/ en $ob 39 u gena»
big om Ijet u te boen opmejften : De godlooze verlate zijnen weg, en de onge-
regtige man zijne gedachte, en hij bekeere zich tot den HEERE , zoo zal Hij
hem zijner ontfermen, Jes. LV : 7. 2tet eens/ toie is" \'t bie l)ie? fp?ecftt? \'t
ig Jezus. 25iet tuat een raad £)tj 11 geeft/\'t is om zalig te worden. 25ict hoc
beweeglijk, ernstig, krachtig en aanhoudend bat ÏJij 3tjne handen uitbreidt
jaar op jaar. jlQerftt op be groote beloften , bie tyi) boet op be regte po*
gingen/ J|tj 3a! u genade geben jjier/ en heerlijkheid hiernamaals. SCcrj/
laat u ban fietacgen om boor ben $ecre in te ballen ; of tnilt gij tnacljten
tot bat {jet te laat is ? iEMIt gij boen al£ er in fjet a8fteuc?s ftaat ? Dan zult
gij roepen, maar Hij en zal niet hooren. <6ij 311U seggen/ ift ftan niet/ of gij
al tuat p?eeftt; ift ftan \'t niet boen. V&t\\/ al£ een menpcïj/bie om 3jjnc
mijsbaab gebangen 3it/3eibc/ ift ftan nu niet gaan bjejften/ sotibe Ijem bat
bejfchoonen ? \'t J2ouöe 3tjn eigen fcljulb 3tjn. ©at gn niet ftunt Ijooren/
ip ombat grj ben tyeerc en be 3onöe te geitjft toilt Ijooren ; gij ftunt naar
ben
-ocr page 75-
OVËK PROV. I: 2 , 25, 26, 27.                          39
ben Ujeere niet Ijooren/ en te gelijft üe 3onbe doen. SCnberen 3eggen/ ift
Itiil töcl Ijooren ; gij tailt niet; ;oudt gij Hiel taat tatlfen uitflaau boo: ben
üjeerc? $n\' jouöt er geen ren gezelschap, geen eenc 3011de om toillen Ia*
ten. 2Cnderen 3cggen/ ift ja( \'t gaan boen/ ift 31e/ gij hebt gclijft. i©el/ seg>
gen tnij/ en liegt niet; Ijoe biftioyf^ Ijeüt gij Ijet uoojgenonien/ en \'t i$ be-
o?og gebleekt; \'t taai? 30a een rare morgen/ of eer gij t\'hui^tjt ijTt al
uiee,: obe:. <£en ande? 3cgt/ ili meene Ijet tael/ ili 3a! naar den l|cere hoo«
ren/ maa2 ift moet ee:gt bie of bie 5011ÖC nog taat boen. goudt gij luel
tebjeden 51J11 al? ei iemanö seide/ bit jaar luil ift nog al3 een bijanb
niet u Icben/ ban 3a! ift al? een ujicnb met u gaan leliën. Sogeen^/an»
beren seggen/ ift boe mrjn br?te; ift 3^1 daarna eentf <&ati gaan bienen.
Itëcl/ uta eigen Ijajte 3a! u tegenfujeften; dat gij 30a taeiuig üibt/ 30a
laauta/ 300 5clb3aam/ is dat nlii beet te boen ? 3fa/ 3a! iemanb 3eggen/ \'t
ij? goed peggen/ Ijadde ift altijd nnbe,: 300 eene ejnftige Oedietiinge geleefd/
ift had al bete* getaecjit/ maai ift Ijcbbe een laauta Jprediftant; ift lebe
onbcj eene fclj^ale bedieningc; \'t 3011de ande:<? nog tael met mij gaan.
3Jlt segge/ mengclj/ bie leliën moet 5011de: eene e^nftige bebieninge/ gij 3jjt
te Deftlagcn; maar taij blagen 11/ Ijebt gij er uta leben tael bei om tail»
len gaan? gij 3ijt tael 300 taijji in \'t natuurlfjfte/ al?" e? iemanb sieft i?"/
om/ al toa£ \'t ttaee uren bejre/ naar een ©octor teloouen/ of om ietg/
bat in utac plaat? niet i?7 tot urne noobdjuft. 45ij moet eeneernfrigcöe*
bieniuge 3oeften/ en 3icn taat 43ob taejften 3a!; maar bat gij er geene
hebt/ neemt dat tot geene brjfchooninge ban utae luiheid, lieden dan/
zoo gij zijue stemme boort, en verhardt uwe herte niet; UÈ>ee?t niet onacht-
jaam/ of gij 3ult in l)ct berdejf namen/ gelnft taij gezien en getaonb
Ijebten/ in alle de gemeenten?" bie bc2taoe?t jijn. iföij baojfpellcn u
ooft/ gclijft utae borigc 17111\'tige ^ebiftanten gedaan hebben/ 30a gij 30a
baojtgaat al«» gij uu doet/ o3ob ;al u bertaoe?ten. daarom bibden taij
11/ laat de? tjeeren raad en beft ja ff in gen u behagen en u aangenaam 3ijn.
j^et 3al met geen complimentje te doen 31J11/ maa? daa? moeten saften
uitnomen. Sioeftt ben lljecre te btaingen op eene heilige taij3e; luietaect/
l^ij mogtc 5ich nog tot ons tacnden. Segt/ behoudt 011?/ 3 ï^cere/ en
3ict ou 011?/ luij 3U.IC11 Ijooren. Itëij souden aani\'taanbeu rustdag in eert
bejbond nomen, jgegt tot den Deere/ in allen bescu manen taij een ba£t
behoud. IPilt gij het niet doen/ gij ftunt het laten; maaj taeet/ dat
grj in g?ootc2 gebaar jijt al? gij tael benftt. SCch mogte Ijet «60b nog be»
liclien/ dat die name ban fcljaude/ die ban on? uitgegaan i$/ nog be2=>
anticre in een name ban eere! daarom ftuit/ 3ondaa2/ of aliö gtj 3uit
roepen/ «?od 3a! niet Ijooren. (jjod gebc on«? sijnr genabc om naar J|em
te hoorrn/ en aan (?em getjouta te 31J11 tot in alle ceutaigfteib.
AMEN.
VIER-
-ocr page 76-
VIERDE
PREDIKATIE,
OVER
P R O V. 1: 28.
Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik en zal niet antwoorden : Zij
zullen Mij vroeg zoeken
, maar zij zullen Mij niet vinden.
OP HET BEGINNEN DES JAARS.
i©Ö ïe?cn/ Ps. LXXXIX: 49, Wat man leeft er die den dood niet zien
en zal ? Vc dood, baar Ijeb&en Ing eenige tingen obe? aan te me?ften.
1.  ^1} i$ algemeen; ÜJg 3iet niemand aan/ \'t 31J rijk of arm; l)ij jfet
niet alleen geen fcljepfel aan/ maar fiij 3trt ben tijd niet aan/ noeft
geene bezigheid ; be eenc ftejft in een bruiloftskleed , en be anbere in een
rouwkleed; be tenc fterft in jijnc eigene stad, en be anbere in cene an-
dere stad; be rene ftejft 3ee? schielijk en raaftfte?/ en be anbere geeft
eene sleepende ziekte, eene acfjt en be^tigjarige ftjanftfteib.
2.  53og een^/ be bood ttiz i£ boor elft bepaald. 43ob jet elft 39 n pe?ft/
öie palen ftan gij niet obejleben.
3.  Ma$ een?/ baa? be boob ftomt/ ötj mat fcljepfel Fjct mag 3tjn/
bie moet geftoo?3aam 3511 en balgen, \'t Sfê gelijft met een man/ bie
een uu?gla£ jjeeft/ ijet loopt tot Ijrt laatfte 3andetje baar uit i?; ala
bat laatfte moment je baar i?/ ban moet gij Den öoodfnift geben.
4.  Mqq ccn$/ be boob \\$ vreesselijk en gard boo? bie fjem 3tet; gij
boet 3e 3ucgten/ en daa? gaat een ftoube boor Ijun lgf. iDaarom ifi be
boob 300 schrikkelijk ? daarom :
a.   i)i) fcljcibt 300 tmee iicbe bjienben 31e! en ligegaam ; en gij fcfieibt
u ban alle ntuc buienden/ en uan al utu goeb/ Luc. XII: 20. Gij dwaas,
in dezen nacht zal men uwe ziele van u ai\'eischen, en hetgene gij bereid
hebt, wiens zal het zijn ? 2Cl bie afgobjeg tuorden u ban ontnomen/ en
ban laten 3e een fclje?pc fetjojpioenfteeit na.
b.   daarom i|S be boob 300 schrikkelijk, omdat in get leben sonde
begaan \\$/ en de conferentie 3cgt/ na den dood 311 It gtj reftenfefjap
moeten geben.
c. ^aar-
-ocr page 77-
IV. PREDIKATIE, OVER, PROV. I: a8.                      4l
c.   ©aa^om i£ bc boob schrikkelijk, 500 \'t een flecljten uitflag heeft
in ben boob/ ban 3ijt gtj eeutuig behoren/ en gtj 3u.1t Ijet nteinanb te
Uiijten Ijeüüen als* u^clUrti.
d.   ©aa?om is be boob 500 schrikkelijk, baar is ban geen Ijeibocn
aan; al tailbe gij ban üie mibbelen 111 \'t luerft (tellen/ bie in \'t leliën
goeb maren/ \'t i$ al b?uc0tclDO$: ban 3ult gij maaijen bat gij ge^aaib
Ijeüt: ban 3.il be l\')aue 31 ct) al3 boof Ijouben/ uuu: alfen bie 31111e 6e»
ftjaffïugen niet gctoilb en IjeDben ; be fijcerc 3al 3eggcn/ gij heot niet
tuillen l)ooren ais iCli u riep/ en baarom luil 3ift uult niet hooren nu
rjij roept, <#eliefben/ moest bat niet een öaiibe:luoo:b in ljet 002 en op
Ijet l),i:te 31)11 ban een icrjeljjft ? T>c no^te ml)uub ban bit boet» isbij =
3onbe?/ bat be liefelijHc 3<e3uj" elft een\' fclj?ift op Ijet (ja?te legt om toclj
niet te 30nbig.cn; en baa? Ino^bt een voorschrift in gegebeu aan be re-
genten om tneï te regeren , en een booriclj^ift hoe be Predikanten moeten
preken, en een boo^fchzift aan be huisvaders l)oe 311 Ijun huis en kindere
tael 3Ullen regeren , en een boozfch2ift \\ioe vromen met vromen , en vrien-
den met vrienden moeten letten.
©en inljoub ban \'teerste kapittel 3ullen tatj u niet repeteren; bat
hebben lui) te boren gebaan. ©e V;infe ber inijsljrib roept obe^luib in
be ftezfte en frab/ en 3e1.1t: Gij slechten, hoelange zult gij de slechtigheid
beminnen ? Verlatet de slechtigheden en levet : en tredet op den weg des
verstands; en waarom weegt gij uw geld uit voor \'t gene dat geen brood
en is? bat en past u niet. 2egt gij Ui at moet ift ban boen? ift 3a! u
leeren/ 3egt be (©ppczfte n3jjsheib: Keeret a tot mijne bestraffinge; en
?"*»tj boet er ecne belofte 6jj/ en 3egt/ Ik zal mijnen Geest ulieden over-
vloediglijk uitstorten. <#jj 3oubt 3eggen/ nu 3al \'t gaan; ja/ inaaï niet
minbez als bat; Ijoe ging Ijet? ©e $*»eere beeb vier jaiten : S^t) riep, (^ij
breidde zijne handen uit. tyq tbilbe 3e ftuiten in be JOlltte; {jij Ijab 3e
raad gegeven , en hab 3c bestraft, ©aar fjabben 3(J vier zonden tegen : 3tj
fjabben niet opgemerkt; 31J fjabben geweigerd te hooren; 31J floepen ben
^eere glab af; 31\'j verwierpen zijnen raad, 31J en wilden de bestraffinge
niet. <0p bier 311111e meloaben bolgen bier 311IIU\' miöoaben. Cnbaazom
ftomt be ïjcere billtjft met vier of brjf oarbeelen/ verderf, vreeze, ver-
woestinge, angst en benaauwdheid, en be (^eere 30Ube spotten in haar
verderf, en lagchen als hare vreeze komt. %bi gij 300 beteute2t jult itaan/
3egt be %ere/ ban 3a! %\\i lagchen met uüie beteute2bheib/ en ban jel
T(u 3eggen/ laat be 3011de u nu tjelpen : maar is nu ulti bast ücinija
bat gij 3alig 30Ubt tbo;zöen ? en toat 3ult gij ban gaan boen ? ©an 3ult
DU op iilnr bloote ftnieén ballen boor Jttij als het te laat i$; en dan
zult gij Mij vroeg zoeken maar niet vinden.
«tëeiiefben/ bat tua£ be ftoffe in \'t laatfte ban \'t otiöe jaaz/ nu ijl \'C
be thieebe 3onbag ban bit jaar.
f                                           I. (&eb.
-ocr page 78-
42                                     IV. PREDIKATIE,
I.  Rebben tan te fiejien Den zondaar in jtjue ellende, ©an sal Fjtj tot
God roepen en Hem zoeken.
II.  $}et gedrag van den Heere omtjciu beu sonoaa? : Ik. en zal niet ant
woorden, noclj gij en zult Mij niet vinden.
III.  ©at öit overvloeide in geregtigheid. ©at 3JJ11 bc öjie ftufiften bic
ton te bejjjanbcien helium.
I. J©at Ijrt eerste aangaat/ 3tj gullen roepen, 31\'j sullen vroeg zoeken.
ï©ie 3(jn hier bie ZIJ? SStjn \'tbr Joden ? bie naa? Assyrië gcboe;d toie?-
ben ? gijn \'t be Joden met een bcfifel op hun harte? 3# \'t bc Anti-
christ ? t)ct fcDeeït onj? niet/ taie on er boor neemt. i©tj sullen \'t u
ebentael peggen/ \'tjijn biegenen/ die onder de middelen der genade leef-
den, mie se ooft sijn; en bat té otijs genoeg/ of \'t ban Joden ofChris-
tenen of Antichristen sijn/ i$ ebenbcel. 11? at souben be3e boen ?
A. gij soubeu roepen (ï) \' t %f> te 3?ggen bidden, ©e schipper ban
Jona seibc/ roept tot uwen God, Jon. i : 6. (2) \'t 3Tpte 3eggcn hard roe-
pen, met geschreeuw Dan. 111:4, Een heraut riep met kracht. (3) \'t
9J0 ïc seggen een roepen uitde benaauwdbeid , Jon. II: 1, Ik riep uit mij-
ue benaauwdbeid tot den HEERE. Ps. XXXIV : 7 , Deze ellendige riep, ende
de HEERE hoorde ; en Hij verloste bern uit alle lijne benaauwdheden. i©at
geeft bit roepen tian bese menfcljen nu te Hennen?
1. Sfij 3ouben gaan bidden, ©e 3onbaar bie aubcjii ban geen bib»
ben en taigt/ bic selben of nooit bati/ bie 30ube nu gaan üibbcn. £ij
Soubni schreeuwen, obe2luib roepen. SUilfte menftljcn bie te boren 300
Sotgben/ bat toch niemand het inogte gooren/ alf? jtj nog al een£ 6a»
ben bie souben ijet uu uitschreeuwen; 39 3ouben roepen/ l|ecre ïjelp
mij toclj.
1. \'t S2al uit een benaauwd harte ftomen. ©ie hier sulfte Fjelben taa»
ren/ bat sü niet bjeegben bon: <#ob/ nocjj boor ben boob en ecutoig\'
Ijeib/ bie sullen ban 300 uenaautob 31)11/ bat 3 ij sullen roepen/ Ach!
Ach! ©ie Dier fpottcben met een broom menfche aïjS hij een? zuchtede,
3Ullen ban schreeuwen van weedom des herten, en van verbrekinge des
geestes sullen 31J builen, Jes. LXV : 14. gij sullen srggeu : En gaat bet
ulieden niet aan , gij allen die over weg gaat ? Schouwt het aan, en ziet
of er eenc smerte zij gelijk mijne smerte, Klaagl. I: 12. UDat 3a! be in-
boud van bun gebed 31)11 ?
8. 2?fi sullen tjunne ellende en hun goddeloos gedrag tiitfcfijeeutoeu/
gelljft Pharao, Exod. IX: 27 , Ik en mijn volk zijn godloozen.
b. gij 3ullen uitfcljrcruUirn hun zielsbedrog. 6 J©u gaat mijne lampe
uit! ö 4@u ontbalt mij mijn jenbgronb! 6 i&u ben iU behoren!
e. Si) sullen roepen/ nel]! ach 1 ift en sie gecne terftencn meer! 4Bu
öen ift be genabrmibbclm ftttint! Mu sal ih nooit meer geroepen too?«
öen om mij te beftrcreii! ©aor i$ nu gren olie ban gniabe meer te
-ocr page 79-
OVER PROV. I: a8.                                   43
firtjgen! 3 Jfèogt ift nog een£ een genaberrjb IjcB&en/ ift 3oube 300
roepen om genabe en om toaa?acrjtige befteeringe.
d.   2tj sullen \'t niet tofllen opgeben ; 31) jullen usagen/ of e? niet
iemanb booj [jen öibben en tail ? of er niet iemanb uj bie 3iclj ober
fjen ontferme/ geltjft 0E "jke man beeb Luc. XVI: 24, Ende hij riep
ende zeide, rader Abraham , ontfermt u mijner.
e.   ^rj gullen roepen/ bat *0ob fjen toef) m be fjelfe niat toejpen
toil/ en bat C^fj (jen tocfj niet Uejboemen soube.
f.  Jgu/ 3ullen 3e roepen/ beg^ijpe iH/ fjoe 3toaa? bat utn too:n tg !
i©ie ftan booj ïl beftaan! ^ij 3rjt een verteerend vuur en een eeuwi-
ge gloed.
$8 3ult 3cggen/ wanneer gullen 31) 300 roepen ? Dan, segt <!3ob.
1.  Dan, al£ <i&ob gerigten gaat oefenen; dan, a\\ê \'t ütoaab ten bolle
obe? Ijen Oefloten is ; dan , al<i vöoö 3egt/ baar i<? geen beftjaffenbe man
mer^ booj u/ baar 31J11 ueene miöbelen ban genabe mee? boo: u ; dan,
als 3e 3ien bat 3e fte?ben; ais 3e 3ien bat be boftte? en tjunne beien-
ben fjen opgebcn; alf 3e 3egge 1/ \'t i? gebaan met be3en. %{§ <J5ob
fjun bat boet onbe?binben/ ban maften 3e mi^&aar.
2.   5tn be tweede plaatfe/ 31) 3ullen 300 roepen/ dan, ald $ob fjen
opwekken zal; alg 3e alé eene lualgelijfte fcfjeute 3ullen ouftaan tot ver-
smaadheid en eeuwige afgrijzinge; dan, al$ 3Q een anbe? oo^beel 3ul»
len tje&ben/ alj» 35 f)if? Ijabben ; ban 3u((en 3e 3eggen/ ift tje& mij uebro\'
gen ; dan, ais <£ob jjen aan be pfjnigerg 3a! obe?geben; ban sullen 3e
3eggen/ bit bejberf fjeb&e ift mf)3elben aangebaan : en 313 jullen uit bat
gloeienbe gal roepen/ act) ! Ijabbe ift mij bekeef ! <©at sullen Zij boen/
bie onber be genabemibbtlen on&efteetb gebleben 3511/ toie stj sijn/ 3onbec
onberfcljeib ; allen bie ®ob verworpen hebben/ bie zijnen raad niet gewild
hebben. Jjier ij? onbejfcljrib tugfehen ben eenen mengclj en beu anberen ;
maar baa^ maaftt #ob geen onbejfcfjeib; baar ;al geene plaatfe ban
onbejfcheib 31J11; bat blijftt a\\$ be menfcljen ftc?ben/ 3fj gaan altemaal in
fjetselbe getoaab/ in een boobftleeb/ naar be eeutoigfjeib.
B. ©at niet alleen bat 3e 300 sullen roepen, schreeuwen en tieren
tot 45ob; inaa? 35 3ulien ooft C?em zoeken. ili>at lui! bat jeggen ?
1. \'t %$ te seggen/ bat 31J toat verloren Ijabben : 31\'j fjabben God lier»
foren/ ben hemel, ben zegen en {jet leven ; 31J fjabben alles bedaren ; öat
fjabben 3fj in Adam al berloren/ bat toaren 31) hier op aarde al fttoijr/ maaj
toen tuilben 3?) Ijet niet toeten ; toen fteurben 3<j fjet geen 3oefteu£ toaarb.
a. 2Jg 3ouben $ob 3oeften en Cljjiptuö/ ban} ftnjgen 31J öe üetou£t«
Fjeib ban/ toat een onbejfcfjeib Ijet bie te niiéfen of baar beef aan te 0*6»
&en : nu toillen 3ij baar niet ban fjooren/ maar ban sullen jij toel toillen.
3.   Zij sullen een innig geboel en fmarte fje&öen ober Ijun betlfeg.
ïtëel/ segt be souöaar/ Ijicr ftan ift J3aü toel migfen; maar \'t 3a! be groot»
# a                                                 (Ie
-ocr page 80-
4                                     IV. PREDIKATIE,
ftc frrrarte 3tju <öob te mi?fen; bansulfensefcfirecutrjenaïiSMicha: Gij-
lieden hebt mijne goden weggenomen , wat hebbe ik nu meer ? Rigt. XVIII:
24. Cu al$ Laban : waarom hebt gij mijne goden gesloten, Gen XXXI:
30, en geltjft 3e ban op arke seiben : De arke Godes is genomen , 1 Sam.
IV: 17. Mizig ftan ren Irinb <lïoog? mee? be?bli]ben al^ God %\\$ bat
Homt/ bat 3e 3ien bat <i3ob ijun beef \\ff tian 3911 3e uitermate blijbe.
4- <©an sullen 3e bie mibbelen soeftcn/ bie 3e f)ier ber3uimti hebben;
te ftejft te gaan/ ten 3Cboubmaal te gaan/ bij bramen te 3tjn/ te Ie»
jen/ te Bibben/; ja ban 3utlen 3c biel niet anbc??" toenfejjen te boen.
5.  %x\\ 3ullen niet af te 3etten sijn/ of <j3ob 3egt/ gij en he&t geen
bed aan JïSij; of I^ij fpot in fnm berbe^f/ 38 3iillen ebentoel soeften
in te gaan/ mi 3eggen/ boet mij tod) open.
6.  J2ti sullen 3tct) nog blejjen met eene tjbele D"pc/ f" 3C08C»/ biie
üieet/ S^ij mogte 3iclj laten berbiböen !
7.  \'t 3$ te 3Pggen/ 35 sullen be?nemcn/ of er niet nog een blpje
ban <J5ob£? goebertiereiiljpib i?7 of Ejij niet in goebcrticrcnljeib nog
een? op gen sien 3a!; maar fchriftt/ 31J sullen niet vinden! gij 3UI-
len vroeg 3oefien/ maar niet vinden.
i©at i$ bat te 3eggen/ zij zullen Mij vroeg zoeken !
1.   gij sullen \'t naar«tig en aanhoudend boen. Cfie? bja?* een gebcb
ban een ftiuartier te lang/ en een pjebiUatie ban een ure toa«j te lang ;
maar ban niet. %\\ moeiten ;ij met beNinevitenbeertigbagen roepen;
Stj sullen ban mei bag en nacjjt taillen roepen/ maaj bc ïfeere sal se niet
gooren. HEn ban sullen 3e bese pjebiliatie bestaan en onberbinben; 30
sullen bie ban toel millen gooren; a\\§ 31J 3ullen jien bat be elementen
Branben sullen/ en bat be töigter (jen 3a! ontbiebeu/ ban sullen 3e lnui«
penbe Romen/ en peggen/ ^ccre/sie toctj op mij! fjcfp mij! laten ütne
ingebianben toeft in genabe ober mij rommelen ; in ben onber be eer*
ften/ bie l)ier tot II Bomen/ gelijft Simeï tegen David seibe/ bie ft e in te
boren 300 grbloeftt fiabbe; hij 3a! 3cggen/ ift üuigc nu mijne ftnteen
boor UI ; ift ftome nu om ubien name te beltjben/ en naar ïl te bragen.
2.  Vroeg, i£ te 3eggen/ 300 toaftftej al? 5e in be helle liggen; \'t f£
geltjft ai? met een man/ htj i£ a?furanr 300 lange al£ ftij buiten ban»
ben ig; maar 300 toafilter i£ Fjij niet in be Banben/ of htj belijbt Fjet
alles"/ en ljij sueftr 300 lo? te ratten.
II. l£ae 3al Ijet met Ijen afïoopen ? gal het biat helpen ahjsijuitbe
benaaubibfteib tot tfob roepen, en 300 vroeg zoeken ? 5Cch neen! alle?"
3a! moeten einbigen in eene üe?tooebe bispcraatheib/ al? $ob 3a! 3eggen/
baar i£ in eeutuighetb geetie genabe boor u bcreib; baar \\$ geene hope
ban uitnomen/ noclj Deeneberminberingebanpijnc. SCclj ! \'t 3a! bjee?fe»
lijft 3ijn te ballen in be fjanben ban ben lebenbigeu d&ob. i|oe sal ®ob ban
$nn ? gal ïjij te bermurtuen sijn ? Been/ jtj jullen roepen , maar I|ij zal
-ocr page 81-
OVER PROV. I : 28.                                    45
niet antwoorden; 35 sullen $em ban zoeken, maar niet vinden, ^cfjrift/
Sonbaar/ bic ben l|eere niet gesocljt ftebt/ alj? toen Ijet te laat toa^t !
A.  ©e f^eere 3a! niet antwoorden. l©aarin beiraat bar niet antwoor-
den ban ben {(Jeere ?
1. 2ti sullen roepen en treuren, maat \'t sal ben Cfeere be^belen.
®ar fjabbc plaats? op be toerelb/ 3a( be l^eere 3eggcn/ toen moe*it gü
obec utne 3oubcn getreurb/ en tot Jlfêij geroepen Ijehbcn; maar uu
en mag 3|ft uto geroep niet gooren/ 0ct bejbeclt JJSij : 3ft fioore nu
ben 3onbaar niet. ^oe 3a! \'t ban met be be^boemben 3ijn ? $ij tnil 3e
niet fjooren fpreften; hun gebeb ij? maar huilen en tieren bij 45oa.
1. l>c ®eere 3a! 3eggen/ al bermenigbulbigt gij uto gebeb/ %\\\\ bebelï*
fte JiKij als? met eeue taolue; %\\\\ Ijoube JBrj ais? boof. %\\ taaj? een Mo-
zes of een Samuël uto eigen babe?/ 39 3ouben u niet jjelpen ftunnen
met fjun boorgebcb. 6jj ftaat baar/ 3egt<lFob/ maar 3fft en acfjte u nier.
3. 3Ili en sal 11 niet anttooorben/ 3egt $00/ maa? 3[ft 3a! rooken te-
gen uw gebed: «i?tj 3ult allennpUcns? erger toorbrn ; gij en sult geen ber*
abemingc (jebben bat ge uto fpeeftfel instoelgt: \'t eene taeesal niet toeg*
gegaan 3jjn/ of \'t anbere toec sal Romen. jrtètjn ijarte i«? niet boor u/
3al $ob 3eggen/ brijft 3e ban mijn aangejigte tneg. 3£e l^eere anttnoorbt
mij niet meer , seibe Sanl, noch door den dienst der Propbeten , loch door
drootnen, 1 Sam. XXVIII: 15. l&z %ere 3a! 5e uit een ontaeêr ant»
tooorben/ 3oobat 3e sullen moeten 3eggen/ de dagen der vergeldingen
zijn gekomen! <$an 3ulfen 3e Ijunne ongcregtigpeib getaaar toorben.
B.  Srj 3ullen ben ^eere zoeken , maar niet vinden.
1. Eerst, 3jj sullen l£rin niet binben onber be genademiddelen. <©p be
toerelb Ijabben 3e be bedieninge, maar bat sal baar geen plaats? ïjcb»
ben; toen (jabben 3e ooren, maar en boorden niet, herten, maar en
verstonden niet. \'t gal ban geen uur ban genabe meer 3(jn/ noclj geen
bag ban 3alig(jeib; \'t heden sal boorbij stjn: 45ob 3al 3eggen/ 2ft 3a!
u nooit meer onber \'t mibbel brengen/ 3Jfi 3al u nooit geene genabe
meer laten aanbieben. 3ft fian/ noclj totl/ noc& 3a! niet; Ma öejen
tijb ij? er geen tijb meer.
q. gij sullen ben ^eere niet binben alj? Ijunnen Verlosser, tot ïjun
rantsoen, noclj tot gunnen voorbidder; 31) 3ullen altoos? genoemb toot»
ben Lo-Ammi en Lo-Rnchama, gij zijt mijn volk niet; Ik zal Mij voort-
aan niet meer over u ontfermen. 3Ja 31J 3Ullen onberbinben tot Ijuune
fmajte/ bat be ^eere (jen met eenen ijzeren scepter ;al verbrijzelen als
pottebakkers vaten, Ps. II: 9. <E>c (S^eere 3al tegen gen stjn als? een brie»
Icfienbe leeuto. Cu baar 300 3(jnbe/ 3Ullen 31J roepen/ bergen, valt op
ons, en heuvelen, bedekt ons, van het aangezigte des Heeren en van den
toorns des Lams , als? be regtbaarbige ïïigtet be burige pijlen ban 3tjne
gramfdjap in gen 3a! fcgieten. 3)aa? sullen be erecuteurjJ ban «tfobé
ff 3                                          torafte
-ocr page 82-
46                                     IV. PREDIKATIE,
torafie be buibeïen jiju. ïjoc naar 3a! üfe bag 31J11/ ai.ö be elementen
zullen branden ! f)or naar 3a! bie bag 3Ü11/ alti gun alle gcnabe out»
3egb 3a! taorben ! \'t Zal naar 3tjn bar 3e niet blind en 3(jn/ maar
oogen 3UlIen fjeötirn/ om al bat brees(eltjfte ban J?ubö oo?beelen aan
te 3ien ! \'t 3al naar 3ijn bal 3ij niet doof ;ullen 3tjn/ maar ooren hebben
om get (chriftftcltjft bloeftbonni^ aan te gooren! \'t ;a( naar 3911 bat
30 niet onvernuftig alg eene aeefïr jullen 3tjn/ maar bat 3e een herte
3Ul(en hebben om te begrijpen ben bolmaaftten too:n ban <$ob/ en
hunne ceutuige eilenbel \'t 3a! naar 3911 bat 3e een memorie 3UÏIen
Ije&ben om te geheugen alle het ftroabe bat 31J gier gebaan/ en alle
fjet goebe bat 3e gier genotcnljeb&cn! \'t 3a! naar 3ijn om te ftegjij\'
pen bat er geen ontblteben aan 3a! 31J11!
III. Is God nu onregtvaardig, als" B}n toorne over ons brengt ? braagt
Paulus, en gij anttaoorbt/ dat zij verre, Rom. III: 5, 6. l^et oorbeel
\\$ overvloeijende in geregtigheid. «Dat is ons derde stuk, baar 3ui(en
toij niet brei toerft toe hebben/ om u bat te tonnen. U&ant/
1.  \'t 30 loon naar werk; \'t i0 gelijft met een soldaat, gij firijgt 38\'
ne soldije.
2.  \'t 30 naar be wet der vergeldinge. fanbaar/ bien gij gier 300 lief
gegab gebr/ laat bie u nu helpen/ 3a! <0ob 3eggen: gtj hoorbet altoos
naar ben fatan en naar be tnerelb/ roep nu bat bie u helpen. Stoel? nu
utue troost baar gtj 3e altoos ge3orïjt hebt. «Bij hebt geraeigerb te hoo»
ren al0 5fift riep; ftillijft i0 \'t ban nu/ bat Ift u niet en anttooorbe.
3.  \'t 30 regtbaarbig/ \'t i$ u niet onbeftenb gemee^t/ 3jft gebfte Ijet u
gebreigb/ en \'t u aangeftonbigb"; gtj gaat niet ongemaar(cgutob betloren.
4.   daarop 3tjt gij geftomen in \'t beröonb en in ben eeb ; ftop nu
utren monb; gtj stjt boor tfob bejboemelijft/ «t3ob heeft regt om u te
berboemen.
.föog een ftort toootb tot een (tfcftteïtjft flot.
«öeliefben/ mat benftt ge ? jijt gtj ooft onber bie menfcljen/ bie gier
300 öebreigb tnoröen ? ï©ilt ge een? gooren/ tuie er onber 3011 ?
1.  Ü5ie 3gn er onber begrepen/ bk 3eggen/ ift benfte baar mijn le«
ben niet aan. <tëtj 3tjt onber be weigeraars, bk 3eggen/ ift neftommere
mij baar niet ober: ift late bat op q3ob aanftomen. lli>at jult gij on«
3acgt toa&fter toorben!
2.  <©ie met een beel fpottemtjen en 3otte ftïugtjeg 3icft opgouben/ en
gun bermaaft baarin fcgeppen; ja/ bie met 3ulfte getuigtige jaften roei
(potten 3oubeu. iiDij 3ouben on0 berroonberen/ bat er jullie (potters?
maren/ inbien Ijet tuoorb 3tilft0 niet gc3egb gabbe/ dat er spotters
30Uben opstaan.
3.   Sniften uegooren er onber/ bie meenen bat get maar get Oude
Testament raaftt/ al utoettuigt gun be rebe/ bat get bie allen raaftt/ bie
Gods
-ocr page 83-
OVER PROV. I: a8.
47
Gods raad verworpen en zijne bestraffingen niet gewild en hebben, en bat
tjet bug ooft ons raaftr. CJoe öefluit grj 50a bwaaé? ?auöe üie ft?affe
on£ niet ratten/ baa? mij 300 brei g?oote? licht Ijeöben alg onöe: lier
©ube (Ce^tament ï @Eegcn ijoe groote? licljt bat men 3onbigt/ tjoe gjoote?
l\'t;affe en Ijoe 3üraarbe? ooibcel. ©ie bat niet beg?tjpt/ biebe^jtaatjij»
11e religie niet.
4.  gulfte 3gn e? onbe^/ bre peggen/ mij tjebben nog tijb£ genoeg/ fjet
3al nog tuat aanioopcn ; maa? tjoe meet grj tjet ? \'t Hanbe jijn bat 45ob
ban bejen nacht uuic 3icfe opeijjrfjte/ en u in be tjelle miejp. ïtttfret\'
\\t}$/ tjet ;al fcrj?iftftelrjft 3ijn/ 30a gij 30a afgefneben mo^bt! $rj 3Ult
moeten uitroepen/ 6 *5ob ! tnat gaat bat buiten mrjne gigfinge.
5.  Sulfte 3tjn e? onbe?/ bie niet en taillen roepen of zoeken; gij meet
mei Ijoe Inrinfg bat grj (jet ooet/ &at grj tot ben l^eere roept en {Jent
zoekt; of 300 gij tjet nog boet/ bat gij al een»? tot ben l^eerc roept en
%m 3oeftt/ grj boet Ijet zonder harte, gelrjft men naa? een<? anbecé gaeb
3ocfit; of met een gedeeld harte, <6oö mat en be tnerelb tnat: of grj
Doet tjet niet vroeg, bat \\$ broeg in urne gezondheid ; b?oeg in ben da-
geraad; broeg in urne overtuigingen; b?oeg alj* grj nog jongelingen en
jonge dochters srjt. <öij 3ult 3eggen/ p^eeft 300 naar niet; \'t i? of men
in be tjelle taa£:fft antmaojbe u/ \'t i£ 3cfte2; een mengctj/ 300 lang
tjrj leeft/ mag niet manjjopen/ maar in be tjelle te tjopen 3a! 3onbe 3(jn/
be manfjope 3a! ban een beel ban be be?boemenfjn"e 3gn/ 300 lange al^f
grj leeft moet grj tjet ebenmel niet opgeben/of3eggen/iftöenonneftee?\'
lijft/ fcrjoon tjet mei maa? ftan 3(jn/ bat um trjb ban genabe ten einbe
ig/ en bat gij nooit genabe jult ftirjgen/ Och of gij ook bekendet, 3eibe
be $jeere %z<,\\\\$/ ook nog in dezen uwen dag, hetgene tot uwen vrede
dient! Maar nu is \'t verborgen voor uwe oogen, Luc. XIX: 42. $rj 3Uft
3eggen/ liebe 4&ob/ bit moet mrj öilïrjft ontftellen ! mat öaat tjet mrj ban/
of tit #ob 3oefie abj be tfjb uit \\$ ? itëaaraan ftan ift tjet meten of \'t
boo? mrj nog een trjb ban binben ip ?
IBeet ge roaa?aan bat grj tjet meten ftunt bat um trjb ban binben
nog niet ten einbe i§/ en bat gij tjet nog niet moet opgeben ? i©rj 511I»
len cenige algemrene rebenen geben :
1.  ©at <6ob u nog het leben geeft/ en bat #ober nog geen tot u
ge3ouben tjeeft/ om te 3eggen/ dat Hij u verderven zal, genjft be Pro-
pheet tegen ben ftoning Amazia 3eibe/ ik merke dat God besloten heeft
u te verderven, 1 Chron. XXV: 16.
2.  ©at $ob u nog be genabemibbeten laat fjouben.
3.  ©at $ob u niet geeft be geringste, maar be beste, be krachtigste
mibbeicn.
4.  ©at (60b in \'ttjarte ban be ^rebiftanten geeft/ bat 3e mebeltjbenb
en met cjnjt aantjouöen/ sonbe? \'bat 3Q nog be^ietrg tooien.
5- ©at
-ocr page 84-
48                    IV. PREDIKATIE , OVER PROV. 1: 28.
5.   Dat <©ob nog aftcmet£ in ttoi^t met u ftomt; l^ij obe^tuigt tl
nog een£. 2&cb^ocft toeft ben heiligen 43eegit niet.
6.  3CI<? 4&ob/ baai gij Inoont/ nog ben renen en ben anberen beftee^t.
7.  2E1>S 160b nog onbr? bc mibbelen in jtjn« Ifinbcren Uie^ftt; Cjfj geeft
3e licljt en t?oo«jt/ en fteeftt hunne lampen aan/ opbat 5O ooit u jou»
ben aanfteften.
8.   SCIp gij 300 een tfjb beleeft baac >öab Inat goebj? aan beloofb Ijeeft/
\'t ié een terftcn bat 4?ob nog toat te boen Ijeeft.
J0u nog een optoeftlfcnb Inoojb. 113>ilt gij ban aï<i een luijc uoo? ®ob
fiomcn ? <£en ïui men^cfj i$ een toaigelijU mengel}. ï©üt gij <ï5cib niet
3oeftcn te?taijl tjij te binden i£? <®\\ milt gij een anbe? boa? u laten
3oeften ? ©at heeft in be rrirrelb tocl plaatfe/ maar in be 3atigfteib te
3oeften niet: elft menfefte moet 3tjn eigen paft bjagen. 25oeftt ben {^ee>
re re: het te laat ij?/ aki gij niet mee; jult Itunnen binden; ü ban .snit
gij \'t/ gelijft Ezan, moeten uitfcljreeumen!
ïffinberen 4&ab^/ tuat jijt gij gelultliig! gij jijt zoekers en vinders.
^tt bibben en te fte^fie gaan berbeelt u niet; gij fcfjifit er alle utoe
binnen naar/ om ben $rere tr ontmoeten: baar i$ n nietö sniaarbe?
alji bat ge moet jeggen/ met be Bruid, Hoogl. III: a , Ik zocht Hem, maar
ik en vond Hem niet. n£n baar u nietg? bierbaarbe?/ alg bat gfj ftunt
jeggen : Doe ik een weinigsken van Hem weggegaan was, zoo vond ik Hem
dien mijne ziele lief heeft, ^oeftt/ en gij jult binben. ©e %ere 3a! 39°
ne beloften toaarmaften.
AMEN.
VIJFDE
-ocr page 85-
V IJ F D E
PREDIKATIE,
O VEE
JEE. VII : 16.
Gij dan, bidt niet voor dit volk , en he/t geen geschrei, noch gebed voor
hen op, noch en loopt Mij niet aan; want
VA zal u niet hooren.
OP DEN EERSTEN RUSTDAG NA DEN BEÜEDAG.
IDij lejen/ I\'s. L: 15, Roept Mij aan in den dag der benaauwdheid. ©e
noob tuinot elft nienscbe en beest tot bidden. Slis men in den noob en
in be beuaaultiötjeiti bibbeu moet/ ban \'t een zegen:
1. Dat men ban bibben mag: als een a:m en gering fc&epfeltje
spreken mag tot ben >0ab ban ben tjeinei en ban be aatbe/ Gen. XVIII: 27.
9Ité Ijij baa? 3jjn Rekwestje neerleggen mag!
a. 4&og gjootet jegen té \'t af? (jij onderrigt mojbt/ wat hij bidden
moet; Joel I, jeibe <0ob/ a\\$ gij uafit/ 300 3ult ge tot .ÜSi) roepen; toe*
ten 3e niet/ luat 3tj fp^efien sullen/ ban jegt 4&ob: Kap. II: 17, Laat
de Priesters, des Heerën dienaars, weenen, en zeggen, spaart uw volk.
§©eet ge mei/ Séraël! taat boo? mooiben gij moet mebenemen ? Heere
bekeert ons , neemt onze ongeregtigheid weg, en wij zullen betalen de var-
ren onzer lippen , Hos. XIV : 3 , 4..
3.  «Sog g:aote^ segen té Ijet/ als #ob er aanmoediginge bij geeft/
al? Mattb. VII: 7, Biddet, en u zal gegeven worden; zoeket, en gij zult
vinden; kloppet, en u zal opengedaan worden, ©an twijgen 3e uele brij*
moebigftcib in \'t bibben/ 1 Joh. V: 14.
4.  lèat té nog g?oote^ 3egen/ alp <0ob jegt: Eer zij roepen, zal Ik
antwoorden , Jes. LXV : 24.
5.  €11 eindelijk, bat té be grootfte 3egen/ até e? öijftomt/ bc Geest
des gebeds, als de Geest zelve onze zwakheden te hulp komt, Rom. VIII: 26.
3?at i? aangenaam/ en een g?oote 3egen/ bat moet ge met on$ toe^
ftemmen. ïpat 3tjn vijf zegeningen, ilèaa? mat té Ö^t bat t} tegenobe?
geftelb tuojbt ?
1. SI té men in benaauwdheid té/ 3oobat men moet en wil bidden, en
                                                   men
-ocr page 86-
50                                     V. PKEDIKATIE,
men kan niet bidden , $ie bat Exod. XVII. Jozua toierb geflagen/ boorbien
Mozes {janben flap toie^ben: {jij moe^r uitscheiden. ö ! \'t 30 300 uitte?/
al£ men in nood f$/ en bat men niet bidden kan. 8 ! §et $ ren fctj?iftftelijft
oo^beel/ algS @ob fjet gebeb megneemt in ben noob/ en bat ®ob ;egt: a(
\\na§ \'t bat ge öabt/ 3ift ^af ebentoef met mijn\' toojn boa?gaan. "3» Ijeö&e
gefp?ofien/ bat 3Ift u uejteren 3a!. Ezech. XXII. 3jft 3a! toojn en be?»
nolgenljeib ober u uitjlo?ren/ en utnen Vneg op utuen ftop geben.
2. .ïSog bitte?be? \\§ \'t aljj ïjet iemanb gemaar too?bt/ bat ilftob segt/
zwijg; en al$ <©ob jegr/ 3(ft ont^egge u alle be^fjooringe ; al|5 bat fiomt/
ban ig bagtettjft {jet bejbejf ficflotcn/ ban \'t aange3igte be$ peeren. <fi3tj
3U(t peggen/ ftomt fjet onber een bolft tael 300 be?re ? 31a/gi) moet baa2«
toe niet gaan naa? be barbaren en tailbe Heidenen. <iuiti 3egt mei tot zijn volk:
3ft ontjegge u alle genaüe/ en alle Ijulp. ©at octaven mij uitbetuoo?»
ben/ bie blij u baa? boo?la3en/ bat 3iilft£ onbe? {jet bolft ®ob$ plaatg fjcefr.
©e man $ob£/ Jereuiia. luaj een trouw man: Ijjj leefbe in een\' be«
naaumben tiib ; {jij tuaja t?outo aan 60b en tjouto aan \'t bolft. 05ob 3eibe/
besie tjet jpab ban urne omtaanDeltnge eenjs/ \'t 3a! e? met u op aan-
ftomen ; fiirj 3a! geen Propheet, noctj oudste, noctj volk blpen. ffllag
ift niet nog een£ worstelen ? 3eibe be man. «Éeen/ 3eibe #ob. ©e man
ijS 300 bol! fjij ftan \'t niet laten : [jij raaftt aan \'t bibben en fcïjjeijen/
{jij loopt ben {jemel aan. $ob 3eibe/ :Us meene liet met tjet bolft mei/
3ft 3ai 3e laten bltjben/ taillen 3e $kl) befieeren ; maar 3Ö fiomen alleen
om te liegen booj mijn aange3igte/ ftan ift ban 3ulftc oooëtaictjten la-
ten ölijben ? ban soube 31ft 3e ftijben in Hunne boojifietb. Sïnberen 3eg»
gen/ wij zijn verlost om zonden te doen. 2ft beslate u/ af$ 5e 300 fto»
men (tnant 3|ft 31e {jet boo? mijne altoetenbtjeib) ban ftan 3|ft 3e niet
fparen. 1 Chron. XII, 3eiben 3e/ daar zijn nog goede dingen in Juda, tafj
hebben nog ben tempel, bie ftaat nog in \'t getjeel/ en be Bijbel ligt nog
op ben pjebififtoct. Wij tjebben be waarheid, en mij tjeöuen be zuivere
godsdienst, baar fteunen mij op; 3cg 3e ban mjjuenttaege/ bat 3e siclj
baa? niet mebe opfjouben/ mant tjet jnn ijbele moo?ben/ te fclj^eeutuen :
des Ileeren tempel, des Heeren tempel zijn deze. 2öemij£ ï}et i}im : Iaat
3e naa? Silo gaan/ bat fjeö 3Jft bejtooept om hunne baogljeib. ©at Silo
lag in be ftamme Efraïms. ©aajop begon be Jpropljrrt te tooelen 8|ij
tuil be man 3511/ bie in be b^epfe ftaat. ©aarop ftomt <öob/ en bie seibe/
^opljeet/ fjoubt op. i©ij fjebben bao^genomen be3e luao?ben te obe?«
b\'enften/ bie ong toonöe^lijft boo^uomen/ en ift gcloobe u ooft. J©tj 3ullen
e? 3eben jriififten obe? be?ljanbclen.
I. I^ebC ge ben smeekenden Propheet.
II. (|ebt ge ben verbiedenden God.
III.  ©e reden, Inaa^om 43oö bat tjebe.
IV.  %oe deerlijk [jet tian ooft onöe? een bolft flaat.
V. %al>
-ocr page 87-
OVER JER. VII: 16.                                   Si
V. gullen tut) u uit goddeloozen en onvromon eenige blijken noemen/
bat *!?oti bat in ons ïanb ooft jegt.
VI. Sullen toij eenige blgften in be vromen noemen.
VIL Wat boor ultjften tog moeten binben in be vromen, a\\§ tog- ma-
gen fiefluiten/ bat «tëob bat tot onp niet 3egt. ^pant u toat in/ be
3aften jijn \'t toel toaarbig.
I. Eerst hebt ge ben worstelenden Propheet. De man/ bie gier in be
brcgfe ftaat/ ij? be Propheet Jeremia. SC10 be 3onben beftraft taorben/ en
be oorbeelen berftonbigb taorben/ a(s tog onbcr be ftagen 0113e aange\'
3igten berljarben al£ eene rotfe ; aljS een j^rebiftant ban ebentael trouta
moet 3ijn/ ban i<S et geen anbere uitflag te machten/ aljS ben haat ban
een iegelp: ban toorbt er gesegb/ bie Jprebiftant i£ on3e brienb niet/
tjg soeUt on£ goebe niet/ maar oné fitaaab. §ij toiiöe biel hebben/ bat
get on£ fttaalijtt ging. l»an gaat het e; mebe gelgft met een taonbfiee-
le?: bomt gij bij een ftinb/ bat gij moet fnijben en Rebben/ tjg boet get
uit liefbe tot bes ftinbg begoub/ en \'t ftinb benfit/ bat gg ftomt om
gem ftmaab te boen. i§et gaat er mebe gelijft met beugnieten üan ftin»
beren/ sg buiben \'t al fttaalijft toat e? be oube^ aan boen/ 31J 3eggen/
3tj mecncn \'t 300 niet. SM£ be f>^ebiftanten op befteeringe aangingen/
alg 3g get^outa 31)11/ ban tjebbeu 3e ben gaat bijna ban een iegelgft/ en
ebentael 3oeften 3e bat te bouen te ftomcn/ baa^ boen 3e gun be£t toe/
gelgft aio ouders, 31J boen gun beat/ om gun ftinb teregt te bpengen.
25oo beeb be3e man. Wat beeb hij ?
Eerst. 3Jft f}ebbt een donderzoon moeten 3tjn/ maar ift 3a! e? u reben
ban geben. 3ft hebbe moeten garb fpreften/ maar ift 3al|u onberrigten
ban be reben, ©aar i£ eene remebie/ eiliebe gebruist 3e tocg.
Ten tweede. 35ehalue bat/ 300 ge niet en goort/ ift 3al bebroefb 3tjn/
en in berborgene plaatfen moeten taeenén. Jer. XIII : 16, Gevet eere
den Heere uwen God: <©f/ 300 ift in berborgene plaatfen 3al moeten
fcgregen/ get 3a! u niet nuttig sgn.
Ten derde, èoo betuigc ift u openlgft/ en ift Ban \'t met brgmoebig-
fjeib 3cggen/ bat ift utoen boobelijften bag niet begeerb gebbe. Jer.
XVII: 16, Ik hebbe niet aangedrongen meer als een herder achter God
betaamt. <6ob ió mijn getuige!
Ten vierde. §fft ftan \'t niet bragen/ bat get fttaabe ober u ftomt. Sic
manb i£ bebroefber alé het fttaabe ftomt/ al£ een getrauta ^rebiftant/
bat 3iet ge in ben liefhebbenben Heere Jezus; $i\\ ytt get fttaabe bat
ober iperujalem fiomen 3oube/ lïjg schreide , Luc. XIX: 41. ©e $ropgeet
Jeremia het fttaabe mortenbe aanleggen/ 30a 3eibe gg : 6 Mijn inge-
wand, mijn ingewand. Ik hebbe barenswee; ö Wanden mijnes harten!
mijn harte maakt getier in mij, ik en kan niet zwggen , Jer. IV: 19. SSoa
bebroefb taagl gij. Wat üetü get bolft; f"(n plaatfe bat 3e get fttaabe
& 1                                                         30U\'
-ocr page 88-
52                                     V. PREDIKATIE,
30uben 3oeften te laten/ en behoeften jouben/ bat Fjrj boa? Fjen tailbe
bibben/ 30a gingen *e in \'t Ittaabe boojt. ®e j^optjeet 6ab ebenlucl
boo? Fjen/ eben als Paulus. Broeders, ;cgt Fjtj/ de toegenegendheid van
mijne herte, en \'t gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hare
zaligheid, Rom. X: 1. 2oo teebe? mag? 3811 Fjarte. ©e J^opFjeet bie
gaat naar tëob/ hij gaat aan \'t bidden , en 300 gaat Fjö «nji 3ien/ of Fjtj
be roebc uit be Fjanb Drs tlrgtr;s Uan ^rjgen. Que Bomt l)ij baa?toe/
bat hrj gaat bibben/ mat U002 reden fjab tjij ?
Eerst, goo beben alle be Fieiligen/ alle be bramen/ a\\$ Ijct Fttoabe Fttuam.
i©at bebe Abraham , Gen. XVIII, als $ob Sodom 30ube gaan bfjberben ?
Waf niet Fjet bibben 3ijne toeblugt ? IBat bebe Mozes ? Exod. XVII. <®z
Ftinberen Slpraê\'lg tuaren 30a lange berbruftt gcrueep\'t in Cgnpte/ 3jj ma<
ren eben in be tooegtijne ontflagen ban Pharao, baar ttomt Almalek!
tjet lioift map" meer gemoon om i\'troo en ftoppelen te ber3amelen/ alp"
tegen be btjanben te firnben. ïtom/ 3eibe Mozes, Aiiron en Har, laat
UU\'S aan \'t bibben gaan op ben berg. Sict liet nog al in öicmelfbcn
Mozes, Exod. XXXII. Haat 9?ft bit bolfi berbelgen/ 3eibe tëob ; ^cere/
3egt fjtj/ delgt mij liever uit nvv boek. ©e Cjeere ftonbe gein een grooter
volk gegeben rjebben/ maar neen/ Fjtj bab er boor. ®ij l)ebt 3Ulft een erein»
pel in Sarauël, 1 Sara. VIL ©aar ij? 3$raél ben Ij^eere naftlagenbe/ eben
geltjit alp een ftinb bat 3tjne moeber berioeen heeft \'en niet meet maar 3e
i£; Ijet fchreit/ Fjet rorpt 3e achterna/ bat ge get eene gefjecle ftraat boor
Ijooren Runt; 31J beben biiijbentsfe ban Ijuuue 3onben / 31J frtjreiben;
en alg 3e niet meer ftonben fcFjtcijen/ 300 fcFjcpren 3e toater/ en go-
ten het uit boor \'t aangesigte be? peeren/ tnillenbe baarmebe3eggen:
^eere/ 300 meelt 3011 orjje harten/ mij menp\'chren tnel/ bat mij meer
fionben fcFjrerjen; 39 behoeften aan Sarauël, bat hij niet 30iibe 3U11J-
gen/ bat hij boor Fjen tot ben Ü^eere 3oube roepen. i©at bceb hij ?
Hij riep tot den HEERE voor Israël, en de HEERE verhoorde hem,
x Sam. VII: 9.
Ten tweede. <0n3e propheet ging in 3tjne tueemoebigFjeib tot 45ob om
te bibben/ ombat Fjij voip"te toat eene Ftracljt Fjet gebed tuel gebaan habbe.
Elia Fjabbe ben Fjemci open en torgebeben; Josua bab 300/ bat be zonne
en be mane ftiljïonbeu. 21"an mienj? gebeb ip Fjet te mijten/ bat er geen
3onbbIoeb meer ober be geljeele toerelb Ftomt ? %ai\\ Noach ; al{? hn ge»
offerb en geneben Fjabbe/ 300 seibe <tfob/ bat be tnateren niet meer ober
be gefjecle; aarbe jouben gaan; bat luag? een bibber jonber tne0rga.
CJet ip een ban be drie bidders, bie $ob altcmetf? eens ophaalt.
Ten derde. <©e propheet ging bibben/ ombat rjp toiptc bat tjet jijn
pligt tuap 0111 tr Bibben/ bat tnaf?<l3ob|? geopenbaarde wille. £}ij map baar
tot betplfgt alp een mensche, alp een godvruchtige, en booniamclijFt
alp! een Propheet. ï)ij moegte boen alp Mordecbaï. Esther X: 3. Zoekende
hst
-ocr page 89-
OVER JER. VII: 16.
53
het beste voor zijn volk, en sprekende voor den welstand van zijn gan-
sche zaad. Cn alp! Paulus, Rom. X: i , Het gebed dat ik tot God voor
Israél doe , is tot have zaligheid.
Ten vierde. ï)tj ging bioöen\' ombat hij wijst/ öat men boor Ijet ge»
6eb fomtijbj? achre> tëobji raab bomt. ©e tjrete ontbeftr tian altemet iets?
ban 3tjne bejbojgenljebi\'ii aan jtjne ftnechten/ gelijh Daniël gebcurbe/
Dan. IX: 21, 22. 21110 gij nog fpraft in ben gebebe/ 500 nuiam 6e man
Gabriël, en jeibe: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u den zin te doen verstaan.
Ten vijfde. ©e man ging bibben/ ombat hij geen be^bob genoegen
Ijaböe. j?ob Ijabbe tjet hem nog niet be:boben. <£n baatom 300 lange
al£? jjij ftonbe en mogte bibben/ 300 morste hij niet ophouben/ baat
inoejite geen flt(3tangen ürj hem yin. ©e man gaat ban aan \'t bidden
en schreijen en worstelen met tien hemel! \'t litDam allengafteiijt hooger!
\'t taa*? CO Bidden. (2) Schreijen (^) ©en i^eere aanloopen.
Eerst, l^ij raaftt aan \'t bidden. Üaat be ftzacljt ban \'t tuaotb i|? ï)et
te peggen bat hij et al btjboegbe Inat er Brjgeboegb ftan tnotben.
1.   liftj ftelt be 3alien eenboubig boor: $Üch i^eete! 3egt Ijrj/ taerp ben
troon ban time heerltjftfteib niet ter nebet. 43a niet berber/ roei niet uit/
bat <&t geplant hebt/ breeft niet af/ bat 45e geboulna fjebt. ©etnieuto
on|S/ aljü in be bagen ban oubfS; fpaar ben koning, fpaar be grooten,
fpaar be kerkelijken, fpaat be oudsten, fpaar be burgers en al be inge-
zetenen ban \'t lanb. SCcij Cjcere! t?eft utue Ijanb niet ban onj? af.
2.  ©it voorgesteld Ijebbenbe/ 300 bebe hij belijdenisse al?? Daniël Kap.
IX: 4, Ik bad en deed belijdenisse; of alj? be fieifte/ Jer. III: 25 , Wij
leggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons, want wij heb-
ben tegens den HEERE onzen God gezondigd.
3.  %$ öet voorstel, 300 Klemt hij \'t aan met te roepen , hij maakt
getier, Jer. IV: 19. Bgj riep tot <ï5ob uit 3tjne benaautobrjeib/ Ps.L : 15.
lijfj ftonbe 3eggen : uit de diepte roepe ik tot U, 6 HEERE, Ps. CXXX :|i,
6! Mijn ingewand! 3egt hij. ©aar ti\'mam een sterk roepen.
4.    I^ij öeeb Oer aanhoudend. jSiet alteen moet een üibbet roepen,
maar Ijij moet aanhouden. 1 Thess. V : 15. Biddet zonder ophouden, ifêen
moet Bibben zonder vertragen, Luc. XVIII: ï.SGlfjabbeftij een£een ver-
bod ; hij ftclbe ebentael 3Jjne begeerte boor. 2Ccfj l^eerel 3egt fjij/\'tig?
ten goebe ban ljet boift bat naar uturn name genoemb :s. En versmaadt
ons niet om uwes naams wille ; en werpt den troon uwer heerlijkheid niet
neder", gedenkt, en vernietigt niet uw verbond met ons, Jer. XIV: ai.
Ten tweede. ïjij raaltte aan het schreijen. J|et \\$ een ge3egenb bibben
alj? er tranen bijnomen! Ps. VI: 5, 6. ©aar lag bie man en fchjeibe al
fiibbenbe/ hij doornatte zijn bedde met zijne tranen. i£>Q siet tbel be aller-
grootste mannen fcljJetjen aïgf een ftinb. ©aar tg een ötbben met lamentee-
ren. Klaagl. II: 18 , Haar herte schreeuwde tot deu Heere: ó Gij muur der
05 3                                               doch-
-ocr page 90-
54                                     V. PREDIKATIE,
dochter Zions , laat dag en nacht tranen afVlieten, als een beke, en geeft
nzelven geene ruste, uwen oogappel en houde niet op. S?oo bpeb ooft on$e
Ü^opijcet. IBatE^bcUen bloten af uit stjne oogen/ alö Ps. CXIX: 136.
^tj riep uit/ alj$ Ps. CXLII:7, Let op mijn geschrei, want ik ben zeer
uitgeteerd, é^h 6ab tot be?b?efttnge ban 3011e 3icle. I^tj ft?reg 50a 3tjn
wensch. Jer. IX : 1 , Och dat mijn hoofd water ware, en mijn ooge een
springader van tranen, fi^j) en toa£ niet hardvochtig, 8}ij taag» een wor-
stelaar in fjet bibacn
Ten derde, H^ij ïtjeeg aan te loopen (f)et i«i eene fpjrefttnijje ontleenb :
ï. üan iemanb bie gelrgenljeib 3oeut om antwoord op 31)11 rekwest
te fijijgen : Ijrj i£ 8"» oogenblift ban be beure ban bieljem anttooojb
geben moet. 2Ccfj! 3Ulfte bibbe^j? maften fteebs in ben gebebe/ Prov. VIII:34,
Welgelukzalig is den mensche , die na Mij hoort, dagelijks wakende aan
mijne poorten , waarnemende de posten mijner deuren.
2.  \'t 3Gj3 pene gelijftenipfe ontleend ban een\' grooten waterstroom, bie
tegen een\' muur aanpe;pt/ Ps. XXXIV: 6. Zij hebben op Hem gezien,
ja Hem als een waterstroom aangeloopen.
3.  \'t Sfê eene geljjuenijife ban soldaten in ben ftorm/ 3ij Ijauben niet
op/ boo? bat 3e meeiste? 3tjn. Jes. LUI: 6, DeHEERE heeft onzer aller
ongeregtigheid op Hem doen aanloopeu. flt>ij lejeu ban een strijden in
den gebede. ©e gobbeloo3eu peggen/ wat bate zullen wij hebben , dat wij
Hem aanloopen zouden, Job XXI: 15. Ï0at toil bat aanloopen 3cggen ?
$et toil 3eggen : aan te houden , te bibben met volhardinge, niet te wil-
len aflaten, boo? bat men be;ljoo?b ij?. 2ulfte Sibbe?*. 3eggcn alj? Jacob.
Gen. XXXII: 16, Ik en zal Ü niet laten gaan, het en zij dat Gij mij ze-
gent. 3jft «an niet uitfegetben; <£ij moogt mij niet afseggen. Etj doen
geweld op \'t ftoningtijft bec Ijemelen/ Matth. XI: ia.
II. jQu Bomt be g^oote <0ob/ en ï^ij 3iet benen tao^telaaj. 2tjne oogen
öoo^loopen be ganfclje aatbe/ baar ij? geene plaatfc boo? Ifyem be?öo?-
gen/ baar 3flne oogen niet op srjn. J&iemanb toi^te (jet al^<J5ob/ bat
Paulus öab/ Hand. IX , Anania, ga naar Paulus, 3egt *6ob/ziet hij bidt.
<©e Heere Jezus 3eibe: Bidt uwen Vader, die in \'t verborgen is, en uwen
Vader, die in\'t verborgen ziet, zal \'t u in \'t openbaar vergelden, jf^opfject/
91» 3ie vier dingen in u/ 3egt <J3ob.
1.  3ift 3ie/ bat ge be? tooo^ben bol 31\'jt/ SBh 31e \'ttaelaan utaegan*
fclje gebaante; Iaat (jet mij toc[j eenj? toe/ %ere! toilt ge 3eggen/ bat
ift boor Ijct buiii uibbe.
2.  3tft .ve öe weekheid ban uta (jarte/uto (jatte ftoofit/ 3oobat (jet ma-
ter. ban tranen opbob&elt in uto oog/3oobat (jet op utoetaangen loopt.
3« üh 3ie/ bat ge 300 gcjlelb jgt/ bat ge met geen eeng? fiibben
3ult opljouben. 3tu 31e/ bat ge Mij gebutig lapcig toilt ballen/ en
bat ge tot fcljameiip toe toilt aanjjouben.
4. 9»
-ocr page 91-
OVER JÜR. VII: 16.                                   55
4. rflï 31e niemanb Oibben aljï gij. ©at bolfi baar bc fententfe ber»
boob£ op ligt/ ftomt jeifö niet; en jij 3ouben \'t miéfcljien nog toel Htaa^
lijft nemen/ al£ 3e mijten bat gij liet becbt. 9ft 31e utoe tranen/ gij
3ijt toeeft. SfH 3ie uta goeb ha^t toet; maat/- mijn bt2ienb! 3Ö& boe u
verbod. 31\'ch/ ^eere! verbod? 3a/ en ift boe ban mijn\' hoogeu t^oon
bat verbod. 301* en tuil \'t niet hebben/ bat ge bibt. 5Ccl)/ J^rere! toat
moe^t bat op (jet hajte ban ben Jp^opheet Pallen ? Bid voor dit volk
niet, heft er geen geschrei voor op, loopt Mij niet aan! $ob 3eibe ecngS
tegen Jozua : staat op , waarom ligt gij dus neder op uw aangezigte ? Jos.
VII: 10. jjfêaa? bie? gaat het hooger. tfobjeibe eenjj tegen Mozes : Exod.
XXII: 10, Laat Mij toe, dat mijn toorn tegen haarontsteke, en haar ver-
tere. «iKaar het allerergste igï: En bid niet voor dit volk , en heft er geen
geschrei voor op, loopt Mij niet aan.
III. J©el! toat Bijbel i$ bat ? 3tilt gij 3eggen. bat een Bijbel, ün
nood naar <6ob niet te mogen gaan ? toel/ nu be^Iie^t öe bijbel beet
ban 3ijne acfjtinge Bij mij. Sulfte tcgenihijbige bingen öaa?in te bin*
ben ! ban gebieden , ban verbieden ! bat 31J11 geene ruenscbelijke schriften
300 oubejtoojpen. 9n geene menfchelijfte fch^iften binb ift 3ulfte para-
doxen en tegenstrijdige dingen , al{5 in ben Bijbel, ©an i<? \'t een$ : Gij zult
niet doodslaan ; ban ij$ \'t: Abraham, offert Mij uwen eeniggeboren zoon.
©an prijst de SSijbcl een\' particulieren doodslag in Pinehas, bie eene ftoere
en borf boobftaft in een hoeretoinftel/ ban laakt 39 3e inSimeon en Levi,
bie be burger^ ban ^ichcm bejmooibben. ©an 3egt be bijbel: houd
sterk aan in \'t gebed , bid zonder ophouden , volherd in den gebede, bid ,
en gij zult onvangen, zoek, en gij zult vinden, klop, en u zal openge-
daan worden; en in anbere plaatfen: bid niet! $eliefben/ toat bermag
(jet blecgcl) al bij u ? ®tj moet op be wijze en het einde jien/ hoe en
waarom $ob het in ben bijbel boet ? >fi>ob boet het/ opdat Hij degenen
die meenen wijs te zijn, dwaas zoude maken, 1 Cor. I: :o. ©up papt op
u/ Rom. 1: 22, Haar uitgevende voor wijze, zijn zij dwaas geworden.
Jtoint het u 300 b^eemb boo^ ? toel in \'t natuurlijke 3oubt ge het p?ij«
3en en gocbfteurrn. $oe menigmaal 3iet ge/ bat een regter aan ben eenen
regt boet/ en ben anbeten paibon geeft ? *0p ben eenen tijb jult gij
ijen ban icmanb hooren jrggen ; \'t is geen moordenaar, en op een\' an-
beren tijb 3ult ge hem jfen leiben naa? be plaatje bf£ gerigtö/ om ge«
boob te tao?ben. Slilg e? een bjanbfiichte? toaj/en bat e^ een in sijnen
ijbe; fttoam/ bie gein boobbe/ soubt ge het nictpjjjsrn? JJogtana bui«
ten jutft een gcbal/ 3oube hij 50" &°°fö be:lic3en. §a/ toat begint ge
Sullic btoa3C obcjleggingen ? 311H ge niet moeten P^ijscn/ bat een rekwest
op ben eenen bag aangezien toojbt/ en ben anberen bag verworpen, om
eene mijsbaab/ bie tusfcljen beibe boo? 300 eenen begaan is ? Hiaat ban
baren 3ulfte gebachten/ en bejtct met on£/ ahj 60b 3ulftc tegenft2ijbige
bin»
-ocr page 92-
56                                      V. PREDIKATIE,
dingen boet. €ej£t: op wat wijze öac $ob 3ulff£ boet/ en tnaar get
ban ontleend ig ? Cu öan/ waarom öat <èob 3ulft£ boet ?
Eerst. <£>p wat wijze beibicöt <#ob Ijet biöoen ? $üö be?biebt (jet bid-
den niet rolstrekt; maaj J^li 3egt: en bid niet voor dit volk, want Ik
en zal u niet hooren; baar i|t ae klem. ^ie 3iiifte be2öo:benc obe^leg-
gingen Ijeeft/ Hum en 31e met mij/ waar dit van ontleend ijl.
i. 3$ \'t nictontleenüt ban een\'koning , baar iemanb met 31311 rekwest
naar toe ftomt/ en \'t \\$ een rebel ban öen ftontng. l©et/ 3egt be fto«
ning/ ift liiil ban u niet aaugefp^often 31)11/ en gij fmflt Ijet Ijem in 3tjn
aangeïigte/ fjij fcyeu?t fict met tjanüen en tanben baneen.
2.   3flp \'t niet ontieenb ban een wijf, bat met bele öoeleetbe^ ge-
fioeleejb geeft/ en bejoutreinigö 3ijnbe/ aan öe*f manj? beure ftomt/ en
3egt/ laat mij binnen ? Söillijft 3tgt gij : fp?eeft niet ban bie safte/ ift
Ijebbe gcene gebarsten om e^ acljt op te nemen.
3.  9$ \'t niet ontieenb ban een baldadig kind, bie iemanb ban 3rjne
bjienöeti uitzendt/ om boor Ijem te fp?rften ? Meen/ 3eggen be oube^/ gij
geeft mij buijenbmaal belogen ; ift tuil nog liebe? tiaa? het gengte gaan/
en 3eggen/ deze onze zoon is een wederspannige, hij is een deurbrenger.
4.  (öebnirt fiet niet/ en tao:öt pet niet bui3enbmaal gezien in Ijeeren
en brouwen/ bie boor hunne öiengrtboben 3cer beïeeöigö 31J11/ al£ er ie»
manö boo? ftomt fpjefien/ bat 3e in een gjam gemoeb 3eggen : ift toil
3e niet Ijooren fp?eften ? <gn 3a! \'t öan 300 fttaalijft genomen too^öen/
als? ge het in ben Bijbel binöt ? 3iet ge nu niet/ goe 30t gij 3ijt/ en hoe
tuiiö bit ijé?
Ten tweede, öan u bat nog niet bolboen/ bat i#oö 3eiöe tegen be$en
e^nftigeu biböej : En bid niet voor land en kerke, Ik zal u niet hooren? Jgiet
ban f n be redenen bie *£5oD geeft; baar luas? een geheel register ban rebenen:
1. JlSan/ 3!ft heöbe u ge3egb Ijet heimelijke van mijn\' raad, grj toeet
mijn besluit; 3G& ijebbe u bie amandelroede niet te bejgeefji boen 3ien/
en üie ziedende pot, welkers voorste deel naar \'t noorden ziet. 9|ft tjeüüe
er ti uitleg bij negebeu/ Jer. XLIV. %h ftebbe u öeftenb gemaaftt \'t geen
31" Befloten habbe/ dat Ik zoude afbreken , dat Ik gebouwd hadde , en uit-
rukken, dat Ik geplant hadde, zelfs dit gansche land. U3el man/ 3Jft hebbe
u mijne be^bojgene bingen beftcnö gemaaftt/ en tnilt gi) öat 3Jft tegen
intjn fiejluit 3ouöe boen ? om be geljcele tuerelö 30uöe üft öat niet
öocn. Sn ftaan 300 om geregt te tuojüeu; gij fjebt het ljun boojfpelö.
\'t in mijn Oefluit; man/ gij toeet öe bastigfieib ban mijn\' raaö;
en taie 3a! bie fi^eften ? Jes. XLVI: 10, Mijn raad zal bestaan, eii3on\'
öcr hinbermg uoo?tgaan. <JEn baarom 3egge Sift tot 11/ gelijft 3|ff
een? tegen Mozes stiöc/ spreek niet meer van die zake, Deut. III: 26.
i. \'t 9$ een ;eej goddeUos volk, baar gij urn gebeb boor opheft;
En zoude mijne ziele zich niet wieken aan zulk een volk als dit is ? <$ob
be«
-ocr page 93-
OVER JER. VII: 16.
57
&efcfi:tjft 3e Jer. V en VII, \'t \\$ niet ban vloeken, liegen, doodslaan;
bloedschulden raken aan bloedschulden. <£u al0 3|ft 3e be:Ioï?fe/ 3egt <l3ab/
üan seggen 5e: wij zijn verlost om alle deze grouwelen te doen ; \'t 3(0 een
Hall! baa? geene ftenniefe iiocj) torene #oba meet Bij gebonden Inorbt.
j3a.it/ luijSte?t mie aan Ijunne deuren/ en 5-ec of et biel iemanb i\'s/
bie #od jaeftt. aöij jult ec geen binben. Jer. V: 1.
3.   In tjebbe mijn harte ban (jen afgetroliften/ en u het geheim ban
mijnen raad be2Hlaarb. .Du treftfte ;(ïi ooit mijne hand ban gen af. Men
noemt se een verworpen zilver: want de HEERE heeft ze verworpen , Jer.
VI: 30. Drijft ze weg van mijn aangezigte, en laat ze uitgaan. Wie ter
dood, ter dood; en wie ten zvvaarde, ten zwaarde; en wie ten honger,
ten honger; en wie ter gevangenisse, ter gevangenisse. SBft tie&be mijn
harte en hand ban Ijen afgctroHlten. €. 1 jult gij ban niet tjaten/ birn
3jft Ijate ? ja laat bat 11 ui laatfte gebed >rjn booc fit». o3eef (jet maac
booc Ijen ou/ gehjfi het Abraham booc Ismaël moeóte ougebeu. David
marpte fjet biel booc Absalom opgebcn. iPrl man/ Samuël, bie 311IH een
bidder taag/ en baar gij niet bij te bergcfijften jijt/ moeite 3tjn ha?t
ban Saul aft^eftften/ 1 Sam. XVI: 1. l|oe lange draagt gij leed om Saai,
Ik hebbe hem toch verworpen ?
4.  31» 3ie een kommer in u/ bat gij geen fnacfit genoeg hebt om te
fiibbeu. 43tj men^cljtet tori/ bat er iemanb anber£ üiae1/ bie meer gatoen
en genaüe tjabbe ais gij/ om boor bit bol» te bibben; gij tnilbet biel/
bat er iemanb ban be Urarhtigftc öibbers uit ben booDen magte opftaan.
<£n ban benfit gij/ 3aude 9jfi biel te be^biöben 31J11. l$et i\'J niaar/ 3egt
be Kweere/ baar 3ijn betere bidders gebjeeét alögij 31\'jt: toil 3& 3e u een $
optellen? een Noach, een Job, een Daniël, Èzech. XIV: 14. «iÜaaatnu
berfttare 3U u/ 300 bie mannen/ bie 3Ulft eene bidkunst hadden/ in utne
plaatfe maren/ en Hoor mijn aangesigte üonden/ 3fn ^aube 3e niet Ijoo-
ren. $ob herhaalt het nog driemaal in het 16, 18 en aoba\\ 8!ij sou-
ben/ segt be l|eere/ alleen hunne stelen rebben/ maar 30 3ouben geen
30011 of bocljre? bebjijben. i£uu Eigen fiinb jouden 3e niet Hunnen rcd-
ben. i©ilt ge nog een vermaard man of tüiee Ijebbru ? 3iet ban Mozes en
Samuël, bie blaren onber be ernstige aanroepers mijns naams, Ps. XCIX : 6.
Mozes bie berfieeröe met Jiaij gelijk een vriend met zijnen vriend ; en Sa-
muël taiajï een ziender en rigter. jVlaar al stonden die voor mijn aange-
zigte, zoo zoude mijne ziele tot dezen volke niet zijn, Jer. XV: 1.
5.  SUljS 3ifi bat be^biebe/ 300 3orge 1U/ bat $e niet ban u en 3eggen/
gij zijt een driftig man, gij zijt een beroerder Israëls; gij en zoekt ons •
beste niet, anders zoudt gij niet weigeren om voor ons te bidden. SJegt
hun daarom brij uit: God heeft het mij verboden.
43e lief ben/ bit 31J11 uu be rebenen/ uiaarom be £}eere tot onsen p;o«
jineet 3eiöe: gij dan en bidt niet voor dit volk, eiu. ïtën leseu/ Jer.
^                                         XXXVI:
-ocr page 94-
V. PREDIKATIE,
58
XXXVI: 59, bat fjij op bien grooten öibbag niet in be ftetfieging/
maar bat Ijij Barnch in 3fjne plaatfe jonb. ^ommigen meenen/ omöat
Ijij naa? be tact onrein toapV anberen om ziekte of zwakheid. J&aar
mij gelooben lielie? om dit verbods wille.
H&aa?mcbe dringt nu be f)eerc 31\'ju be?üob aan ? $|ij 3egt: Want Ik
en zal Ba u niet booren. Sftob be?6ieöt Ijet fiiöben niet; maa? ^ij geeft
rene declaratie , bat $ij \'t niet hooren jal. ©f gij roept, of bat gij schreit,
3|li 3aï u niet gooren. f)eeft hij opgeljouben uan\'t öibben ? ïjet fcljijnt
niet; taant hoetael tiet Ijem nabejhanb al mer?maalfl be?6obcn ip7 alg
Jer. XIV: n , 300 ftonbe l)ij eucntael niet uitfcljeiben : öft ging nog al
üoort met öibben/ Jer. XIV: 19, ao C113. Jöob bc?öoob hem cigenltjlt rjet
bidden niet; maar <!?oö toilbe hem taaarfetjutoen/ bat ljij genie vergeef-
sche moeite moeite boen. $et map te üerre genomen, ©aar taa£ toch
geene verhooringe te taadjten. Uwe dochter is gestorven, 3eibrn 39/ wat
zijt gij den Meester nog moeijelijk ? Mare. V: 35. Soa taaö \'t (per ooh :
be boom ftonb 300 om uitgetrapt te luorben. #ij moogt öibben 300 gij
ruilt/ 3egt be Cjctre/ maa? %\\\\ ont3cgge bit uolft alle genade, allehulpe,
alle gunste, alle verhooringe, tot \\}zl minfte toe. %\\l t?eftHe mijne fjan»
ben ban hen af; JDic ten 3toaa?be; ten 3taaa?be; taie te? boob/ te?
boob; mie te? gebangenipfc/ te? gebangenipfe; mie ten hongc?fnoob/
ten honge?fnoob. 3|ft bemoeije «ïifêij niet mee? met bit bollï; af 31) ban
ïjet stoaarb/ of ban be IjonOen gegeten/ of ban be tailbe beesten be?<
fcfieu?b tao?ben ; of 35 in öallingfcljap of in be gebangenipfc gaan/ 3Bk
treHfie jBij bat niet meer aan. ©aar ig eenc toollte/ bie 4l£jj öebent/
3oobat e? geen geBeb boor ftan. giet ge nu mei/ bat er in bat berbob
geen boebfel ip boo? al bie lopfe en buibelfcrje berfteeringen ban ®ob£
tooo?b ? l©aarom 30Ube <öob niet hooren ? om be3e rebenen :
Eerst, \'t 30 in \'t besluit, Dan. IV: 17, Deze xake is in \'t besluit des
Wachters; 2 Chron. XXV: 16, Ik merke dat God besloten heeft u te verderven.
Ten tweede. m>aa?am milbe tfoö niet hooren ? \'t 30Ube tot oneere van
God getaeep\'t 3ijn ; ban joube ï)ij niet regtvaardig getacept 3ijn/ alp ^ij
3ultte soutien niet gefr?aft hbe.
Ten derde. 60b milbe t:ict Ijoorcu; mant anbe?^ 30Ube $ij niet waar-
achtig grtaeep^t 3(jn. $g gabbe gesegb bat {Jij bat bout fhaffen 3oube;
<$ob jjabbe al 300 menigmaal 3tjne oo?beelen obe? bit boltt uitgefp?ofien/
obe? alle tjunne öoo^fteib : bat 35 ben HEERE be?laten en anbere goben
gebienb rjabben. %:ie maar/ Jer. 1: 12—16. €11 in het boo?gaanoe bp\\
ban oil3en tenpt ijabbe 43ob ge3egb: Ik zal ulieden van mijn aangezigte
wegwerpen, bat tooo?ö tëobg moeste ftebcptigb too?ben.
Ten vierde, ©aar laaren rebenen aan be 5fjöe ban 3ijn e dienaars; bie
tailbe <ü>ob niet bespot hebben/ alp of 3e lengenpropheten maren/ gelijft
men leegt/ 2 Chron. XXXVI: 16, Maar ajj sporteden met de Boden Gods ,
ende
-ocr page 95-
OVER JER. VII: 16.
59
ende verachteden zijne woorden; zij verleidden haarzelven tegen zijne Pro-
pheten. 2tj souden in te g?ootc be?ac(jtinge nomen ön [jet bolft/ afstof
(jpoo ijcn niet gesonben [jabbe.
Ten vijfde. %\\$ 6ob ben |??api)cet gehoo^b [jabbe/ ban Ijabden Qe valsche
propheten, bit pleiétecaars met fooje ftalfte/ gelijk gekregen : bre ^eiöen/
(jet jal tael gaan/ mij sullen b?cbe [jcbben : tan sullen geen fttaaab 3ien.
IV. ,1011 on?» vierde stuk taasV fjoe deerlijk het staat met een volk daar
bet zoo gesteld is ? a(<j <&ah $tqt: Bid er niet voor! Stel) tjeete ! taat i£
bat fc^ililielijfl! IBrj Ie3en/ Dan. IV, al<? be ftoningNebueadnezar3Jjnen
b?oom aan Daniël beftend maafttc/ bat bie man 30a benaautuü taicjbe;
baar (laat/ bat Daniël, toienj» name Beltsazar taaaV^zich ontstelde bijna
een ure lang. [ftj en llonbe bien b?oom niet ljoo:en souöe? verschrikt te
3011; [jij ontsag [jet om be uitleggmge aan ben honing belicnb te mailen.
«©e fioning seibe/ ift 31e/ man/ bat ge 300 ontitelö 3tjt! 3egt me toch
ben uit (lag. Heer koning! seibe [jij/ de droom wedervare uwe hateren,
en den uitleg uwe wederpartijders. Steil Ifjeere! [joe fcljjiHftelijft moet bit
berbob ban 3011! baar ft^ijgt Ijij eene bclienbmaftinge/ dat God niethoo-
ren zal, bat alle be tranen en gebeden u?uchrelüü<? snn! ï}lj mogte toef
Srggen : Heere, dit wedervare uwe haters ; en de wederpartijders uwes
volks, gig bat nu 300 schrikkelijk ? SCcl)! ftan er tuel jchjiftltelijfter be»
bacht toojben/ alé bat «Sod 3egt: bid niet, Ik aal u niet hooren. i©at
uitleg soube seïfö be duivel baarop maften ? hij beeft e? eene goebe op
gcmaalu/ al§ Saul seibe : ift ben zeer beangstigt, want de Philistijnen krij-
gen tegen mij , en God is van mij geweken , ende en antwoordt mij niet meer,
noch door de dienst der Propheten , noch doordroomen , 1 Sam. XXVIII: 15. Q
ïtëat 3Cibe bie vermeende Samuël, bie een vermomde duivel taag ? Morgen ,
zult ge bij mij zijn. Stclj Qeere! bat i<? eenTfüUiig 5T£{jeraac ongeüal!
Eerst. ?|!|0 Dat 10/ bat 43od segt/ bid niet meer voor dat volk, ban
ontbreken de regtvaardigen. 5tö?atjam dujfdc/ Gen. XVIII, niet een tnoa^»
betje mee? biöDen/ toen $od 3eibe bat cc geene tien regtvaardigen ma»
ren. go taa?? \'t [jicr ooft: be regtbaardigen ontfoalïen/ be getjoumen \\
toaren toeinïgc gemorden.
Ten tweede. 5M0 <èod 3egt/ bid niet, ban i£ \'t beste middel te? Be»
fiaudenisfe toeg. Schreit niet meer! houd niet meer aan! dat is disperaat!
21\'clj! ban ig? \'t gebaan! 33e fchippe,:^ hebben een anker in Ijunneii
«itert\'tcn noob/ en ban geb?uifteii3e bat. ÜSaa? altf bat niet helpt/ ban
i£ \'t gebaan! het faatftc auftejtje/ 300 lang al£ bat nog gcb^uilit taorbt/
300 i£ er nog [jope ban bejlopfinge/ en bat bidden. %\\$ men in beu
bag be: benaauütafjeib nog tot <&aü ftan roepen/ tian ié er ftan£ 0111
geholpen te ruo;ben; maar al£ bat laatite mibbeltje taeg iaV $ob&e-
taare ons" bar.! ban siet het e? toanljopenb uit.
Ten derde. %i§! ij? \'t niet zwaar ? ©enft eeiijS aan ben toeftanb ban
# 2                                              3ulfte
-ocr page 96-
6c                    V. PREDIKATIE\', OVER JER. VII: i6.\'
3ulfte menfchen baaj men niet meer beo? mag Bibben. .ïfèen mag niet
fiibbrn boor bc dooden. jïkn mag niet bibben boor die de zonde inden
H. Geest begaan hebben. jj&en mag r.ict Bibben booc De verdoemden in
de helle.
i. 5tió tfob ban jegt/ bid niet, ban is liet of ge aan een bebbe
ftonbt/ baar een doode op ligt: men srgr/ gcb?uiftt nu geen mibbcleti
meer/ ïjrj i? reeb? gepafifre?b. 2Bib nu niet mee:.
2.  2H? ii?ob ;cgt: bid niet, ban io" \'t of gr} iemanb jag bfe bc jonbe
in ben i£. 4?erj3t begaan (jabbe: SCclj! \'t i£ nu met hem gebaan ! fjti
Ran nu nooit beïtee?b n»o?ben! baar i£ nu geen flag toffe? mee? obe?
boo? jijne 3onbe!
3.  2CljS <éob ;rgt: bid niet, ban i? \'t of ge aan de poorten van de helle
stond. öF*rl fjef baa? geen geftfjrei boor cu: \'t ij? al te be?gecf?7 Ij ij
al baar hij reuluig biijben 3.1!. SCtlj! Ijrj i? al aan be netenen be?
buijtr?tii£fe obrrgegeben/ om tot het ourbeel bcp gjootrn bagp &£tnaa?b
te tDo?beu. SCclj ! nu i£ r? in reiituigljcib gcenc genabe norlj jaligpeib
meer boo? ftnn te be?taacftten !
43eliefben/ baar Fjebt ge vier stnkjes ban be zeven. Wij 3ien tnel/ bat
tne te !arg joubeti jijn. ©e anbere fluitje? puilen toij tocHomenben ru?t«
bag hrBben ; ban 3Ullen tnjj er nog renige ftunjr? bi)boen: bie jullen
tri) ban sochcu uit te Bleiben/ cu op uta lja?te te B?engen; bie lu?t
geeft fian het fiooren. I\'C-i) gebeu Ijet 300 lange een tocinig in utue
bebenïiinge. S^irt fjet onbr?tu?fcljcn een?7 of tfob 3cgt ban ong: heft
er geen gebed voor op ? goo ge bat binbt/ hoe bee?lijft i? \'t ban grftelb ?
<$f tfij al op uittncnbige inibbelen 3ien/ en htilpe bij be fcftepfelcn 30e»
nen/ het ftan niet baten. <£f tuij al Ijulpe bertoacfjteu ban be heube\'
len/ en ban be menigte bc? 6e?gen/ al? OPob tegen on? i?7 luie 3al ban
boor ons? 3JJ11 ? gullen tnjj alleen uitwendig toenaam sijn/ en 3ulleu
tntj \'t in \'t geestelijke en in \'t kerkelijke niet 3ijn ? ©e courant tno?b:
tï)an£ meer gele3en/ om te hoorcu |j0e \'t met het lanb gaat/ al? een
kapittel uit ben 33pel/ om te toeten tjoe het met onszelven en met bc
kerke ftaat. Stollen totj ban maar bebeftonben en öebeoagen fiouben
auj Ijet er op aan fiomt ? ©aar fjebben Ing geen beel aan. i$tj Ijcbbcn
boorgenomen ulne gemorberen te p?eparrrrn/ en te jfen/ of <tl>ob 3ich
nog bclieföe te laten berbibbcn. D^i) laten ban bit gesegbe aan urne
oberbenfiingc. ©aar (0 in alle tjet ge,egbe toepassinge genoeg. U2ij la-
ten u baar 30a mebe gaan; rn bibben/ bat 03ub het aan mie en ulie»
beu belicbe te segenen/ tot 3ijnc eere/ om 3311^ goou^ toilfe.
A M E N.
ZESDE
-ocr page 97-
ZESDE
PREDIKATIE,
OVER
JER. VII : 16.
Gij dan, bidt niet voor dit volk , en he/t geen geschrei noch gebed voor
hen op
, noch en loopt Mij niet aan ; want Ik zal u niet hooren.
OP DEN TWEEDEN RUSTDAG NA DEN BEDEDAG.
ï©rj Ie$en/ in be p^opljetie ban Jona, [jet Iste fioofbftun/ een wonder-
lijk gevai. 13aa? 51\'j 11 schippers, fteiinerg ban be iet, bic niet be;tiaa?b
blaren boo,? een luinbje/ bie ben ftojm gewoon baren ; be3e ftmamen
ebenlnel In JulBen noob/ bar 5e mrt ben ftojm rjcen raab en mijten:
31J taerften op 31)11 fcljipuc?^ 300 lange alp 3e Hunnen. Cinöelrjft/30 gaan
aan \'r bidden en roepeu tot hunnen éoü. $uoen bar al nier en Ijielp/ gin«
gen 31J ueöcnfien/ Uiat boor een man 31) baar öeneDcii fjabbcn; Jona,
3eggen 3e/ biel taat man jijt gij? %$ ï)et nn tijb om hier te liggen ron<
Hen en flaprn ? i©rj 3ijn in be uitcjfte berlrgcnheib! We\\/ man/ tuij ber»
gaan! l^cbt gij ooft een\' God, geltjlt er niemanb 3onbrj is/ roep tocg
boor onp en boor 11 tot fcien 03ob/ of uta #ob onp tjelpen bjiloe; !©at
3i)t gij boo^ een man? daarop artbioo:bbe hrj: Ik ben een Hebreër, en
ik vreeze dien God , die het drooge en de zee gemaakt heeft, ^oe moeite
3jjn fjajte Sloppen! Mtt luat obe?tuigfnge en fchaamte moept hn\' bat
3eggen/ baa? hn guiftc contrarie blrjften gaf! 2oo 3ier gij ban/ al£fe-
manb in noob 10/ htj 5oeftt Ijnlpe. Xigt iemanb in \'t mate?/ of öjanbt
3ijn fjuip/ al fjet roepen \\$ urn Ijulpe. 2 Kon. XXVI: 6, raag baar eene
vronwe, bie riep : help mij, heer koning! \'t flPa$ al een beerlnft gr<
frel baar 31J ober riep : 31) habben Ijaren sone geftooftt en gegeten; nu
toilbe 31J haar buu?b?oubj£ 3011e ooft Tjefiben om teftooften en om te eten.
1 Kon. III: 16 , tnaren baa^ twee vrouwen, bie fclj?eeiiVnben oin hulpe:
be eene seiöe/ be3e broubic Ijeeft te nacht ftarrn 5one boobgelegen/ nu
bul 51J mijnen 5011e Siebben ! \'rtoaj. ren 3tnaat gefchil/ trnens Ijctïcbenbc
ftinb toap\\ Hand. XVI: 9, ftaat baa,2 een Macedoniscb man 6fj Paulus nebbe/
bie riep : komt over en helpt ons. \'t 300 alp een mensen in noob ij ?
$ 3                                               $oe
-ocr page 98-
63
VI. PREDIKATIE,
ï^oe \\jeeI tE meer alp ren geheel land in noob i^/ baar 30a IieeI bui^enbe
inluonrrn in ïtjn ? Uf>at roepen öie öan/ help ons ! ©aa? ftaat/ Joel II: 15,
Roept een verbondsdag uit; bat ia een biddag; roept De regenten en alle
de ingezetenen tot Ijulpe, 1 Chron. XX: 5 , 6 riepen je tot ben Qeere
om hulpe: be koning en gansch Juda ftouben üooj het aauge^igte üeé
peeren ; hunne ïonen/ hunne Hinderen en hunne bigben : 51) riepen ben
^ecre aan. SCls er uilften noob \\$/ ban rjiteuOe Er üjeI een engel uit ben
ftemcl te fiomen/ gelijn Rigt. V: 28, bie jcibe : vloekt Meroz; en tnaa^om ?
Omdat ze niet gekomen zijn tot de hulpe des Heeren met de helden ; ban
tieube men tuel te boen als Saul Dcbe\' 1 Sam. XI: 7, Hij nam een paar .
runderen, en hieuw ze in stukken, en bij zoud ze in alle landpalen Isra-
ëls, zeggende, die niet zelfs uit en trekt achter Saul, en achter Samuël
alzoo zal men zijne runderen doen ; ban bienoe men tuel te Bunnen 3eg-
gen/ ahf e^ ftaat/ 1 Sam. VII: a , Ende het gansche huis Israëls schreide
den HEERE achterna, t^et gaat ban tuel eenji alp Rigt. VII. ©aar tua«
ren 3e boor het aange3inte (JPobé/ en 31) 3ciben : Wie is er van ons, die
niet opgekomen en is tegen Benjamin ? en/ na gocb onbe?30CH/ map er
niemanb getueept ban be intuonerp te Jabes in Gilead; Daarom nomen
3e obereen/ en 35 3enben er n^fjg?bolft naa^ toe/ en 3cggen bat 3e al
raat mauuelijft \\.uas booben 3ouben.
<£eliefben/ gij 3iet tuel/ maar uitj ïjeen trjfden. 9BIj?een land of mensen
in noob \\$/ ban roepen 3e om tjulpe. ©e obejheden roepen oufty rn 33
3eggen tot bE goebe inge3?tenen/ ber3amelt u te samen. 2tj roepen een
bapten uit: 3tj seggen/ iiiomt Iaat 0110 uurig bibben/ en 3ien/ of er nog
een jegen boor onp obej itf. $üer elf bagen Ijebbeu mij biddag geljou»
ben; mij .^eiDen/ be politieken hunnen niet ruften met eenen dag raad-
slagen te houden. iBrj Runnen ooit niet ruften/ jeggen tnjj/ met eenen
dag biddag te houden. npij biencn te jien Ijoe bat mij hulpe uerl^tjgcn.
itëij la^en boorleben ruptbag bejen 3elfben teftpt boor. n3n 3eiben toen/
bat mij allep niet Uouörn afhanbelen/ maar bat tatj eenfge fruHjr£ 30U-
ben fparen tot eene bolgEnbe reije; en bat mij Er ban nog eenige ftufijeg
30uben bijuoegeu. i©tj julten ba» uu eêii«$ gaan 3ien be3e vijf stukjes:
I.  ©at elft ingezetene/ g?oot en ftleiu/ Ijet lanb en be fiejHe ftan tot
hulpe 31J11.
II.  <èf er ouer ons laub oGft 3UIH een bejöub ligt/ om niet te bib»
ben/ alg totj ben gemeenen boop fiesien ?
III.  ©annee? buut gij IjetuitDe vromen öefluiten/bat er bat berBob ig?
IV.  iBaniiecr mij befluiten ftunnen aan be vromen bat Er bat ber*
Bob nog niet en i«i?
V.  gullen mij er u een^ boor roepen/ om te ooröeelen.
I. Wat het eerste aangaat. Stclj! gij moet aan vaderland en kerke
fiulne toebrengen. Jgiemanb 3egge/ ift fieu een vergeten burger: raat 3a!
ift
-ocr page 99-
OVER JER. VII: 16
63
il} boen tot boorbeel ban babe?Ianö en babrManbd fte^fte ? ©aar i£ geen
een intoonet/ ftoe fiecgt Fiö i?/ bicn Ijet ;ijn pligt nieten t^ tot QttTpe
te 3tjn/ op 3(jne toijje. 3a/ baar i£ er geen een/ of gij H«M er al mat
goeb£ boo? boen. Pred. IX: 14, 15 , baar binbt gij 300 een vergeten bur-
ger, bie aan be ftab Ijet gaeoe bede: \'t tnaji een a?m rntj^ man/ bie
tooonbe in cene ftab; baar «mam een gjoot fioning regen ! Wit jjelpt
jjaar? ©ie arme wij3e man berlost öe ftab boo: ;#ne mtj£geft>. .ittaaj
aan bien a?men Intjsen man mie?o daarna niet gebacgt.
beliefden/ om een irgeljjft ban onj? liomt be ftorm/ baar toij in $od«ï
boo^trnigtjeid onde? jutgten ; Somt (jet ftltiaöe/ elft ft;ijgt ej jfjn part
ban. ÏU»rj bibden u ban/ fiomt en Ijelpt vaderland en kerke. $(j snit
3eggen/ !joe 3a! il! Ijet beginnen en beleggen 5 !©aa?mebe Han ift gel»
pen ? (1) .ïltëct urn hart. (a) jDBet ulnen mond. (3) jfl&et urne hand.
Eerst. 3fi en gij/ ban be minfte tot be mecéte/ gunnen babe?lanb en
lir^Iïc Ijelpen met on£ hart. ^Daarmede ftunt gij toonen/ dat gij gevoelig
3tjt obe? be jammeren/ bie gij me?fct/ bat de fterfte en \'t land treffen
of dreigen. €en bjiend \\$ öeluogen ober \'t ongemaH/ dat 3!jnen briend
druilt of d?eigf/ 2 Sam. I: 26, Ik ben benaauvvd om uwentwille, mijn
broeder Jonathan ; uwe liefde was mij wonderlijker als de liefde der wij-
ven. 2oo i£ \'t nu ooft: Ijoe menige 3ijn er in \'t ianb/ tnelfter blugt in
ben tninter gcfdjiedt ? J^ot menige 3ijn er in \'t Ianb/ detoelfte met Ijet
luare? in (junne guijen 6e3orljt 3ijn 5 i^oe menige i£ er in \'t Ianb/ tnel»
fie?]S beesten berbronften 3911 ? fyae menige i<? er in \'t land/ melftcr^
belben onbejgcfpoeib 3ijn ? üjoc menige 3511 er/ bemclfte boo? be ftoude
gefneubclb en gefto?ben 3tjn/ en boo? ben. janime? tot a?moebe gebjagt
3ijn ? J^oe menige ^rjn e?/ dea elfte de Fjaipen aan de toilgen gangen/
en u toeroepen Ijebt gij dan geen medelijden met mij? Gaat het u niet
aan, gij allen die over weg gaat ? Ziet en aanschouwt, of er wel eene
smerte is als deze onze smerte. i©ij jtttèll in gebangenipfen/ in noube
en in naaftrljeib/ Klaagl. I. 31a/ mat 3eggen be magten ban \'t land?
S2Ü jeggen/ bat e? juluc laubbe?be?benbe tnatejbloeben 3tjn/ mijge»
toapfcn/ neringloogtjeib/ berftJoofjinge ban ftooptjandef. $aat u dat
altemaal niet aan? \'t itëap b?oebig a\'4 er eeninge3?tenetoag/ bie3e!»
be/ al ging fte?ft en land bejloren/ en al de inge3etenen behoren/ al£
rft alteen maa: beljouben rnajS/ fjet 3oube mij niet b?ufiften. <öij ftunt
ban yelpcn met urne mededoogendheid en ontferminge.
Ten tweede. <Daa? ig niet een in \'t Ianb/ bie niet yelpen fian en
moet met stjnen mond. 6! ÏJtj fian en moetnaa?bebinnenkameren. en
naa? bc bedehuizen gaan/ om <J?ob te bibben : Ijij moet ftej!» roepen en
fmcelten. %n be kerke en binnenkamers moeren öibdcjg 51311/ Jes. XXVI: ao,
©at 3ijn fcguiiplaatfen boo? de geitigen/ boo? ben regen/ en be?be?gin»
gen boo? den tuinü; dat 51)11 ftebeu ban fiegoudenigfe/ geltjü al? de eer-
ste
-ocr page 100-
VI. PREDIKATIE,
64
ste Christenen fjaböen/ bic ijabbcn jtebefteng\' Uan beljautteui^fe/ baar j3uü
gen in uetaaa,2be; aaaj 3tj Ijunne fmeeftingen uit|to2teben. Wi$ \'t niet
een teeften ban eene ftleine lieföe/ öat gij een goeö brienD habbe/ en gij
tailbe e? 300 beel niet bao? Dom/ öat gij e; een taoo?berje boo? fpreften
joubc ? 2 Kon. IV : 14 ;etbe Eliza tegen fijnen ftneeftt: Ia er niet wat
te doen voor deze Sunamitiscbe ? Is er niet wat te spreken voor haar bij
den koning of bij den krijgsoversten ? Ik zal het doen. \'<?.oo ia \'t ooft/ a((j
<(5oD be ftcrfte en \'t lanb in ongelegenfteib fielt/300 moeten mij ooft3eg-
gen: 3$ er niet taat te fpteften Dij ben <éob üan ben Ijemel en ban be
aa?bc ? %$ er niet een ge6eb)e te boen ? 3jft 3ai\'t ooen ? ©at eip\'cfit
<©ob/ öat elft boen saï. 3fó e? mei een Cfjripten/ bie niet een gcoebje
ftan boen ? H)at moet, en bat kan ellt boen/ naar ben t?ooujbe? genabe
gaan/ en bibben boo? ben uielftanb ban 3iL\'ru3aIem/ Ps. GXXII: 6. l©at
bebe Mordechaï ? l)n fp:aft ee?£t be ftoninginne Esther aan/ en l)ij beeb
haa? ben ftoning aanfp?elten boot \'t ganfcfte $aab be? 3Joben/ Esth. IV
en V. 25ij ftjeeg een gemenfdjten uitflag/ en bonb genabe in be oogen
Dep lioningp. Wel/ toeftoorberp/ 3oube hier iemanb 31311/ bie niet naat
<tëob in ben ftemel 3ouüe milieu gaan/ om te bibben en te fmeenen boor
\'t .baberlanb en be fterfte ? l©ie meet/ @ob mogte u ben goubcn fceptec
30tiet genabe toereiftcu.
Ten derde. 25eftalbe bat/ 50a i$ e? niet een bie niet te ftiilpe ftan en
moet Komen inet 3tjne hand. ©e politieken moeten hunne hand flaan aan
\'t reformeren. De zeevarende lieden moeten te? 3ee 3311/ om te fiefcjjcr
men/ en ftet ftrijgp\'uolft te lanbe ; en be ingezetenen moeten be onftojiter:
ljelpen blagen; en be politieken, en De kerkdijken , en De matrozen, en
be soldaten, en alle goebe ingezetenen, moeten ftunne ftanb flaan aan
\'t reformeren/ en aan \'t be?üetcren ban be be?ba?bene seben. %\\$ be
anberen te belbe en te mate? gaan\' moeten be t\' ftuiplijbenbe fte?ft
tot <l3ab roepen : $ob roept unp ban ben ftemel toe/ 300 gij um ba»
berlanb en fterfte milt betjouben/ ftouöt ban op ban 3onöigen. UMt gij
Ijulpe fiemiJ3en/ boet [jet gocDe/ en ban 3ti11 gij in \'t lanö manen Uan
ecutue tot eeuiue/ Jer. VII. Zoo menige 5onbe/ 30a menige ue?caber in
um huip en in be fterfte/ en in het lanb. Zoo menige sonbe/ 500 me»
uige ireum/ bie ftaat um ubie fterft en lanb te bcrflinben. Zoo menige
3011ÖC/ 300 menige bonfte/ öie um ftuip\' be Itcrft en beu geijeelen ftaat
5.1I brrüranbcn. Zoo menige sonbe/ 30a menige öebro3cn Boude abber
en (lange/ Die gij in urnen boejem berluarrnt/ en ontbooib 3ijnbe/ u
\'t fiart 3a! afjleften. Verlaat ban ume goböelooje megen/ en ubie on-
geregtige geöactjten / *oo jal 43oö jitf) ober u ontfermen/ Jes. LV: 7,
Dan zal God u wezen als den daauw, gij zult bloeijen als de lelie, en gij
znlt uwe wortelen uitslaan als den Libanon <£n tnöietl öüb u tuilbe tucft\'
tigen/ en lugt Ijabbe ftet lanb te beriaten/ en Ijet fttuabe ober onp te
Dreiv
-ocr page 101-
OVEK JEK. VII: 16.                                     65
Brengen/ 300 3oubt grj er utae 31de al? een\' Buit uirfjalen/ Jer. XLV : 5.
2CI? een fcfjippe? 3tjn fcfjip be^ïrejeti moeite/ en (jij lïanöe nog een bootje
fijijgen/ om in De (jaben te Uomen/ 30110e 5*111 oac n\'ct tot berlttaift»
ftinge 3Ö11 ï $ij joubt eiöej? eene bejIitaiUUinge Itrijgeu. fyaxiti op ban
be 3onben/ eer <èob u te macfelen flaat. 3$ \'t tijö boo^ een vogeltje,
om baar op een takje te sitten 3tngcn/ alg be frljutte? met (jet loob ge»
reeb ftaat? 3fë Fjet tijö om bc 3onben te boen/ ban at£43ob met be bijl
aan be tao^tel ban ben boom ftaat/ om 3e 30a uit te (tappen - Matth.
III: 10. ©at be2ftonb Johannes, de Bisschop van Maagdenburg , tael/ al£
be Hertog van Saksen op Ijem aantrolf: taat beeb (jij ? anbejs? niet a($
bidden en reformeeren; aló be I^e^tog bat IjoocOe/ troft [jij ban Ijein af;
ftij 3eibe/ ift tail tegen sulft een\' gobbjucfjtig man niet^ boen/ bteGod
tot 3tjnen Vriend tjeeft: ift 30ube niet tegen ijem Hunnen beftaan.
3?at i$ nu genoeg; gij 3iet Voel bat elft ingesetenc f)et goebe moet
en ftan boen boor taabejlanb en ftejft/ met 3tjn bart, mond en hand.
II. <l3rj 3Ult mogeïijft 3eggen ; wat bate zullen wij hebben , als wij God
aanloopen ? ©aar ligt 300 een nare teft^t/ en baar 3tjn er nog drie of
vier. \'tfóan toef) niet tjelpen. \'t Sij» of $ob in \'t vaderland en in be
kerke laat roepen : Bidt niet voor dit volk, loopt Mij niet aan, heft geen
gebed of geschrei op, Ik zal u niet hooren. «En baar 3tjn er 3Ulfte drie
of vier, Jer. XI: 14. XIV: 11, ia.XV: 1. Ezech.XIV: 13, 14, 16, r8, 20.
*©aar 3fjn fcljjiHlielpe relaten in ben SSijBel: baat noemr $ob ver-
maarde mannen in godvrucht en in bidden, fjunS gelijfte i$ er niet meer
op be taerelb ; al stonden die voor Mij , 3egt j3üü al liepen bie .4.13ij aan/
\'ten 3ottbe niet Ijeipni. %\\§ fjet met oiié ooft 300 geftelb i«S/ taaa_:om
30tiben tarj ban bibben ?
OSeliefben/ bat i$ on£ tweede stuk, om te onber3oeften/ ahj tarj (jet
gros, be menigte van de ingezetenen , aanfeïjoutaen/ of God ook zulk een
verbod aan ons doet ? ©f rr 3ulfte teeltenen in (jen 3tjn ? %l$ 4&0D bat
bejbob boet/ fjoe 3ijn be ingezetenen ban geftelb ? Ciliebe/ iet ec een£
op; fpant u taat in. l©tj 3eiben boorleben ru^cbag/bat gij er utaat op
fiebenUen soube : fjebt gij (jet gebaan? ban \'3a! (jet pteften u migfefjien
gemafiftelper ballen, <#>intjt gij fjet al toeg? (jeeft ö^t u niet gelukt?
$ob fjeeft (jet al ge3ien. !©tj Rebben fjet moeten boen/ en tatj 3agen/
als <&aü bat ur:buö boet/ bat e: ban be3e bingen plaats fjabben onbet
ben gemeenen hoop.
Eerst. 9Clg er trouwe bidders taaren/bat bie niet veel geacht en wier-
den ; rjoutoe bibbe;^/ bie aan fjet fj°f ban ben fjemel bejfteejben bag
en nacfjr/ en licrmben om genabe/ bentaclften be fl&eeiSt ber genabe en
ber geBeben te Ijulpe fttaam/ Rom. VIII: 26. Zach. XII: 10. Pharao,
fjoe gobbeloog Ijrj taajï/ in 3ijnen noob liet tjrj Mozes en Aaron roepen/
en 3eibe : Bidt vuriglijk voor mij tot den Heere. Jerobeam , fjoe rjobbeloa^
31                                            een
-ocr page 102-
VI. PREDIKATIE,
66
ren Honing {jij taa$/ Ij ij fcljatte julfie 6idbe?£ in ben noob. (<Coen3ijne
ftaub bejftijfb mag/ bat ijij 3C nfet naar Iirm ftnnbe rrrftften/ bid toch,
jciöc Ijü/ bat mijne Ijanbtercgteinag homen/ i Kon. XIII: 6.903 suifie
Bibbcrs niet geacljt morden/ ban is \'t bat Ojaö ïegt/ bid niet voor dit volk:
jij [jebben grene acljtiiige boo? mij e worstelaars, a Kon. 11:23, a4» biatf
baar een oud Propbeet, bie gebrcUliig bias op 31111 hoofd, of boor ouder-
dom , of boor zwakheid : fin gaat boor Bethel; be jongens" uit be ftab bie
fch^eeutoni fiem na : Kaalkop gaat op. Kaalkop gaat op. 5ï>e kantteekeninge
moet gij baarobe? najien. 4?rj Tjoort altemet ban bie geleerbe lieben fma-
delijli jp?enen/ en bat ban snitten bien 3ulns Ijet minfre past, Henben
3tj sitIjselUcn/ 3ij snubcii peggen/ triij en 31)11 niet waardig bie mannen
tjunne fcfioenricmen te ontbmöen/ of be3elbe na te üragen ; 311 souben
Seagcn/ bat jijn be Gamaliëls, aan tuier boeren Ui ij moeten sitten/ om
te Irrren ; 39 3ouben seggen/ bat 3tjn be Apollossen geUiecét/magtig in
be 45cljriftcn\'- SÜ Ulisteii uit ben goeden fcfiat jjunue? jjarten nieubje
en oube bingen boort te brengen ; maar 31\'j Bennen 3ich3elben niet/
notlj be mare bijjsficid : acfi neen 3e. Wat seggen bie geleerbe mannen/
Uiaaroiu bie jongens oen ^rupFject 300 beracljteben ?„4£ict uit beraeft»
tinge ban 31)11 persoon, ombat tjij kaal bias"/ maar om 3ij 11 ambt/ om»
bat |)ij een JPropfiect bes\' peeren tnap/ en dua een ejnftig brfbaffer be?
afgoderije/ die dese jongEné ban be? jeugb op ingedrongen jjabben/ en
die binnen Bethel 30a afgptjsfeliift gepleegd Uiierb/ bat be ipropljeten
be3e ftab Bethaven, bat i$ een huis der ijdelheid en goddeloosheid genoemb
fjebBen." ïaat u niet maar biat in be Ijanb fteHen : bie mannen lje&-
fien Uie3enlijfte bingen/ en fionbige berftlaringen op ben 25ijhel geftclb/
tot nut boor elft inge3etene. Stj jullen u meer lidjtgeben in een oogen»
6ÜH/ als" biegenen/ bie [jen 30a bejacljten/ in tUiintig jaar tjjbé jul*
len boen. %\\$ gij bic bcjartjt/ biat 3egt 45ob ban ? J^oubt op/ laat
ftaan met bidden.
Ten tweede, itëeet gij taanneer Ulij 3eggen/ bat fjet 300 gefield ia?
SCla" Ijet ben inge3etcneu niet en fcjjeelt/ ijac dat er gebeden uiordt: of
tt voor of tegen gebebrn tnorbt/ \'t en fcljeelt Qunniet. 3$ de bibber öe«
naauUid; maaftt tjij staarigfjeib in 31J11 gebed ; of be?bltjbt$ob iemand :
iaat €>ob ijem nog biat goeds\' in 3fjn gebeb Ijebbru; 31\'j 31)11 er onbe?<
fc&illig in ; 35 toeten er niet ban. ©rijeel anbe?3 baas\' Ijet 2 Kon.
XIII : 14. iDe Honing ^Ppraëï^ balt op fjetaangesigteban den 3p?oplject/
öie fterben moest; filj riep : Mijn vader, wagen Israëls en zijne ruiteren.
Wie bloeddorstige prinsesse in Engeland brerade meer boor de gebeden
ban meester Knoks, als boor tien buiend foldaten <De papisten plag*
ten te seggen: Wij vreezen meer voor der Geuzen biddagen, als voor
hare legers en vloten. %\\$ \'t u niet be?fcljitt/ of er voor of tegen u ge»
beden Uiorbr/ ban is\' \'t gebaan; Amalek bieesöp boor Mozes panden niet/
al
-ocr page 103-
67
OVER JER. VII: 16.
al taie^ben 3e onbejfreunb/ Exod. XVII, toen luap \'t gedaan. <©ePhi-
listijnen bjceóben teel toen be arke in \'t Iegi\'2 genomen Sua^/ en 30
[jabben be obe2ÜJmninge/ 1 Sam. V.
Ten derde, ©an moet men 3eggen/ bat 4nob bat be2uob boet/ al^je
Ijet üiel joubcn ueu2bieben/ te bibben gclrjft als er moet gebeben lnor-
öen. Dan. VI, tuie^b ei een gebob gegeben ban ben Perziaanschen ko-
uing, bat e? in bcjtig bagen üan geen\' o3ob iet? Ue^ocljt mogt tno?»
ben aïfi ban ben Honing alleen. 5C(? be ingezetenen mee? lian 3UIIÏ een
gebob (jouben/ alö ban bit gebob : Zoekt, eu gij zult vinden; bidt, en
gij zult ontvangen ; klopt, en u zal open gedaan worden. 3fll6° 3e e? niet
om geuen/ al totuamen 5.2 nooit geen bibbagen.
Ten vierde, ©an boet 43ob bat berbob/ taannee? snifte teltsten aljj
üijj nu bejljanbelen/ en biejgelnfte/ misb;uilit lD02ben. %ié men blijbe
ijj bat e? 3Ulfte tebpten 31)11. Di>jj beïjocben niet te bibben/ seggen 3tj/
ïjet fjelpt toclj niet: 45ob 3egt toclj/ dat Hij nooit hooren zal; cüen a\\$
bie gobbc!oo3en/ baa; men ban leept/ Job. XXI: 16, Wat bate zullen
wij hebben, dat wij Hem aanloopen zouden ? &rj 3tjn blijbe/ al«S 31) niet
bibben moeten.
Ten vijfde. %l§ l)iï onbe? fjet g.2o£ 300 jlaat/ bat 3e {jet bidden ban
3elf nalaten, al uia£ ej geen verbod. Dan. VI, baa2 beberi 3e {jet in
geen dertig dagen. $)oe menig inge3etene i<S e? bie fcljaamroob 3onbe
moeten too2ben/ aia men ïjem bjoeg/ of [jij toel in driemaal dertig da-
gen ftatelijlt boo? be salie oSobp\'\' of boo: stjne 3iele gebeben fteeft.
Ten zesde. 5Cló fiet met eeué bibbag te jjouben genoeg i«i; meteenen
bag 3ijne 3iele te totuellen/ Jes. LVIII. ïBat ligt gij baa; alttjb 500 ou
aan te b?ingen/ 3eggen 3e: ó ! in ban \'t gebeb niet gaanbe tjauoen.
J2tj Ijebben gcene pleitredenen, geene tranen; 35 Hunnen geen geschrei
opheffen; baa? 3911 3e te f)a2bbac(jtig toe: 31) ftaan be2mon.be2b/ als!
e; op beu bibbag iemanb fc{)2eit; batpagit/ kinderen en wijven, en ben
geveinsden. %a/ 3eggeu 3e/ \'t en ij? niet noobig een rekwest mee; ban
een? te piefenteren; 31} laten fjet baa? maaj liggen boo? ben t?oon :
Een is genoeg, 3eggen 3e. ©an jlaat Ijet fcijjinHcïnïf/ alg Ijet 300
geftelb 10.
Ten zevende. 3H(0 gij \\jet g20ji aanfcjjouüJt rn bit binbt/ bat 3e 300
gobbelooj? 3jjn/ bat 3e weigeren om 3ttlj tot <i3ob te befieeren ; al<S 3e
ijunne jonden niet willen nalaten. #ob 3egt: De goddelooze verlate zij-
neu weg, en de ongeregtige man zijne gedachten , en hij bekeere zich tot
den HEERE, zoo zal Hij Hem zijner ontfermen, Jes. LV: 7. {|et i# niet
ebenbeel/ wat lieben 45ob aanloopen. Ps. XXXII: 6, Hierom zal Üeen
ieder heilige aanbidden in vindenstijd. ©e blindgeborene jjab oogen ge*
noeg/ al Wag hn blinb uaa2 \'t ligcljaam/ om te ;ien en te zeggen :
God en boort de zondaars niet, maar zoo iemand godvruchtig is en zij-
3 2                                               nen
-ocr page 104-
VI. PREDIKATIE,
68
nen wille doet, dien hoort Hij, Joh. IX: 31. Het offer des goddeloozen
is den Heere een gronwel, Prov. XXI: 27. 3Jft mag utoe be2bob{5bagen
niet tienen/ 3rgt «5oö/ boet 3e maa? toeg/ Jes. I.
Ten achtste. StljS be ingezetenen/" in plaatfe üan te oibben voor lanö
en fterfie/ tegen (jen bibben. %\\$ 31\'j/ in plaatfe ban boor 3icl)3elben
en bon? inalftanbrr te bibben/ 3icf)3elbcn en malftanbe? beiblorften.
Hand. XXIII: 21, taap ren nejclfcbau ban mee? alp bee?tig menfehen/
bie bejbloefncn 3icrj3elben/ bat 3e niet eten of bïinfien 3ouben/ boot
bat jij Paulus ïjabbcn omgebjagt. "®&a} 31J11 et niet alleen veertig\' in
01155 l.iiiö/ ïnaa: UirI honderd duizenden, bie alle bagen 3icf)3clben en
inalftanbcren bribloeften.
Ten negende. SClji be ingp3etcnen nietj? beoogen/ al?? bat Fjrt maar
uitüienbig mag hiel ga.in/ op f)et veld, in be stad, in be familie, en
baa: bibben 3c al maai om/ om koorn en most. IPm ge toaaj tfoö
bat boo? te boeb frrlt ? boo? ren honden-gehuil, en of e,? wilde bees-
ten tierden , Hos. VII: 14. 3iJocc bat getir2 torg/ 3egt töob/ bat gij maa?
3egt: Wat zullen wij eten ? wat zullen wij drinken ? en waarmede zul-
len wij ons kleeden ?.
Ten tiende. 2Clg men be tjottlne bibbe^é te boeit set boor landberocr-
ders, bie niet § goeb$ propheteren. 2M«i men bie te boeft 3et/ of 3e bej»
bolfijS büiaab 3ocljtrn ; rben algS 1 Kon. XVIII: 17 , bien Hiacfttigen biö«
be? Elia gebeujbe: Gij zijt een beroerder lsraëls, seibe Achab. ÏJoe bift»
totjlp moeten 3e bat Ijoorcn/ alj? 3e elft een£ tiouto behanbelen/ ge»
lijft fiet getjoutae f^ebiftanten en libmaten pajt; ban ig?\'t: Dien man
propheteert niets goeds, 1 Kon. XXII: 8. (Dan ijl \'t: bic 3oeftt onjen
doodelijken dag.
Ten elfde. <Dan boet <$ob bat be?bob/ auj men 3elf<? op be bebebagen
niet tuil opftomrn in 4?ob«5 ijuis. ©an 30ubt gij migfehien be grooten
in bare jagten binben ; be kleinen op straat; be vrienden aan een gast-
roaal; anberen te bedde; be koopman migifetjien op zijn comptoir; anbe»
ten \'$ tointerg5 aan den haard 5ittrnbe/ eüen alp be koning Jojakim op
Den rjctrao2binairen bibbag/ Jer. XXXVI. 25tj boen ban al| men leejt
ban David, 1 Saro. XX. jfn liet 3nne piaarfe Irbig op ben ecnen en op
ben anbrrrn bag ban be nieuhie mane : waarom, 3nbe Saul, is de zoon
van Izaï niet gekomen ? ©e J^rebibanten jotlben ban ooft biel mogen
jeggen/ taaarom igi bie burgemeester niet grimmen ? toaajom ifi bie sche-
pen, bic raad, bie koopman, niet gebomrn ? Öoept Ijet maar luiblieclg/
bat O11" be gootsbienöt niet te: fjaite gaat/ noch be bibbag!
(©aa? Iirut rjij 300 elf blijken , baajuiit ban brfloten tooibcn/ bat 43ob
3egt/ bidt «niet voor dit volk.
III. Mu moeten ton hrt derde stuk jfen. C^oe fïaat fjet onbej be vromen,
als #ob 3egt: bidt niet voor dit volk? ^an ij? t} onbe? Godsvolk toat te3ien.
Eerst.
-ocr page 105-
OVER JER. VII : 16.
69
Eerst. 2Bfg urome Predikanten en lidmaten 300 fcö^iïtficn om te fiib-
ben boo? lanb en fie?fi: niet/ ombat her gun een ongewoon werk i|j;
\'t \\$ hunne bagelgfifrhe en be?m.ifielijfte bejigljeib; maaj/ omöat 3e
merfien/ bat be fiiöbagen 3911 spotdagen, tergdagen, reldagen; bat men
t\'samenftomt om te liegen, bat het maar i;S eene ijdele vertooninge. ©at
bejfilaren be hooge magten : elften fiibbag peggen 3e : de zonden zijn steeds
aangewassen. Clften fiibbag i$ \'t: Gij zult u vernederen ; de zonden zijn
aangegroeid. «Ên baar ig? niemanb bie 3ich vernedert: niemanb tail zijne
zonden nalaten. %$ bat niet spotten ? 6! ©an 3ouben be bromen 3ich
tael gaan bfrbergen/ alp \'t bibbag t£; 39 soubcn bijna toel geimelgli
toenfehen/ bat rjet geen bibbag rnas; geljjft be propheet Jereraia ge«
beurbe/ Jer. XXXVI: 5. gij jouben roei toenfehen/ boor \'t een of \'t an«
bej toebal Belet te toorben.
Ten tweede. 9GI£ hun ebcntoel be noob opgelegb 10/ ach $ob! 313
toeten niet/ Ijoe 3tj {jet grfirb bcgfnnen/ boo^etten/ of einbigen 311I\'
len ! 2tj 3onben toel 3eggen: Zend mij niet, Heere. Waarmede zal ikU
ontmoeten ? Tot wien zal ik spreken, dat ze bet hooren. Jer. VI: 10.
Jlcll Qcrre ! ijoe 331 ift het aanleggen? J3ij 3Ult 3e ban 30a binben/
bat 3e geen een taoorb Bunnen fpreficn. ©at i$ een fitaaab teeften/
aljé 3e moeten 3eggen ; ift toeet niet taat ift prediken of bidden 3a!!
€brn al£ 1 Kon. XIV: 14, bat tor) op ben fiibbag be?Ijanbelben.
Ten derde. ©an ftaat [jet 30a flecfit/ aljf alle be bromen/ in plaatfe
ban te fiibben/ en baartoe op te Bomen/ toel in berfiorgene plaatfen
3ouben gaan 3ttten te toeenen/ als Elia onder ben jeneberfioom/ en
Jona onber ben toonberfioom buiten be frab; 3oobat Ijnmie berfitaifi»
fiinge i$ in broefenigfe en in sucljten.
Ten vierde. 2Cl<? be bromen in het fiibben niet Bunnen aanhouden.
85tj Bunnen <$ob niet aanloopen: hunne tonge fileeft aan Run gehe*
melte: hunne hanben toorben met Mozes hanben flap. Stj fijtjgen slappe
banden en trage knieën, Hebr. XII: 12.
Ten vijfde. 2CI|? er ijver en aandoeninge in \'t fiibben ontbreefit onber
be bromen : ach $eere! 3eggen 3e/ ifi Ban niet fchjetjen; ach {Jeere!
ifi ben 300 Fjarb! iB ligge al heel tegen ben gronb! 9fi fjeööe geen
ijver noch invloed! gjfi boclc ben d&cegit be<? gebcbé niet! %\\\\\\\\ 3e eeng
regt gregteltjfi in \'t toejft/ alp 5e gaan fiibben boor tjun 3elben en boor
hunne fiinberen; al£ 3c aan lanb en fierfie Bomen/ ban toorbt hun
inonb gei\'topt. 2Ech ï|eere! 3eggen 3e/ ifi binbe bat niet in \'t fiibben
boor land en kerke, bat iB nog toel binbe in \'t fiibben boor mij zelven.
Ten zesde. ©an ig \'t 300 geftelb/ alé 31J bijna filgbe 30n/ alg be
fiibbagen boorbtj 5ijn; al? 3e er met fatfocn ban af 3ijn. SCth^eere!
3eggen 3e/ ifi fien fifjna bltjbe/ bat iB er af fiem ©ij binben eene op«
merBcltjfie safie/ Zach VII. ©aar Bomt eene aanzienlijke deputatie fifj
% 3                                              ben
-ocr page 106-
VI. PREDIKATIE,
ben bramen propheet; unj Runnen niet Dennen/ bat ftet ban &* t\'lecTjt*
fte foorte tuas; ;ij 3eiüen/J2topI)cer/ftct bakten ban de je^be en ban
be jebenbe maanb mort bat nog gcfch\'ebcn ï jjfëocten mij üa: nog al
lange,: boen ? Unj 31J11 blijbe/ bat het ünna gebaan 3a! 3fln. 2Clp in nog
ernige ft o ff en obrj ben üiböag ja( prebiften/ ju!t gn mijfcljien ooft 3eg«
gen/ moet bat nog al ianger buren? 5Ccfj! alë het oude? öe bromen
ooft 500 geftelb i$/ bat het bbben boor land en fterfte fiun als een lapt
ip/ ban ip het naar geftelb; audejis tieriangen 31J naar be biöbagen :
30 6(innet1 anbej»? 300 worstelen, 300 aanhouden, 300pleiten. 3[ft Ijeö&e
er ban mfjn leben in nnjnc jouftljcib op beu p?ebinftoel ge3ien/ bie 300
ejnftig ftonben bibben: bie beu ïjeere ba?tl)iclben. 31» hebbe ban mijn
leben cenp een oub tno^ptelaar gezien op een er,traorbJnairen bibbag/
bit een nanjlcrj uur achter 3tjne prrbiftatie öab; bie niet fcljeiben fton»
be/ of Inj inoefte een blfjftje Ijeoben/ bard&ob het goebe 3oube boen 3ien.
Ten zevende. 2Cl$ \'t ouber be bromen 300 geftelb ff/ bat oube tdoj?-
relaarp toorben tueggenomeu. ^e jonge uibberg 5sjn onbeb\'ebeu/ om boo?
babejlaub en fterfte te bibben ; \'ti£ hun ongewoon; \'tip hun al£ {jet
harnas ban Saul, bat David aanljabbe : 31\'i Ijebben geen berftanb om te
pleiten : 31) hebben bie oube bibbrro in ben eerfteu tempel niet gc3iru.
^et gaat jïetfjt al£ \'f300 gaat/ alp Gen. XVIII, baar geen tien regte
taorptelaarp maren; toen moepte be ganfclje ianbftjeefte voeg.
Ten achtste, \'©an ftaat Ijet flecljt/ al$ gfj be bromen 300 binbt bat 3e
niet burben aandringen met bie tboorben/ Bigt. X: 11, Alleen helpt ons
ditmaal: of geljjft er Ps. LXXX: 11, in tijm ftaat •
Wij zullen ons niet meer begeven
Tot afwijkioge : laat ons leven.
W|j zullen steeds zingen uw eer;
Troost ende helpt ons langs zoo meer:
Uw aanzigt geve zijnen schijn,
Zoo zullen wij geholpen zijn.
Slcfi ! al£ bromen 3ien/ bat er met al toet btbbagrjouben geene berBe*
teringe ftomt/ ban outbalt Ijun bie pleitreden, ü&au burben 3ij baar-
mebe niet meer buor 43ob ftoiuen; of 3fjue &ufpe behoeften.
Ten negende, ©an ftaat j)ct 300 fietjjt ouber be vromen, aft? <öob
rjuune gfbebeu niet öeantüioorbt; alp 31J moeten 3eggen ; Ik schreije tot
Ü , maar Gij en antwoord mij niet: ik sta, maar Gij en acht niet op mij ,
Job XXX: ai. $Ci£ 3jj moeten Blagen/ bat o5ob 3icfj meteenetuolUe&e\'
deftt/ bat er geen geüeö door en ftan ; bat <öob tegen hunne gebeden rooftt.
gjiet baar/ geliefden/ eetiige teeltenen/ bie er onder de vromen ge»
bonben morden/ aio $ob 3egti: Bidt niet voor dit volk. 31(9 die on bc? de
bro
-ocr page 107-
OVER JER. VII: 16
7i
bromen gebonbcn toorben/ \'t of $ob 3egt : Bidt niet voor dit volk,
loopt Mij niet aan.
IV. $nj» vierde stuk ié/ fjoe \'t onbec be vromen moet gaan/ als God
dat niet zeit. ll?at binbt men ban onbe? Ijrn ?
Eerst, ©an 3Ult gij cenc fterlic binben met vele bidders. 2rj sullen
300 t\' samenuloerjen/ met 3ullie graagte» SElisï gij eene fterfte met vele vro-
inen 3iet/ bat \\$ een goeb teelten. Min\\ leest/ Ps. LXXVI: 3 , In Salem
is zijne hutte, en zijne woninge in Sion. di ban buigt er in l)et 4ber$:
Aldaar heeft Hij verbroken de vurige pijlen van den boge ; den schild en
het zwaard, en den krijg, Sela. ©ij 311U 3eggrn/ mat inonbe^bjfic teltpt
\\$ bat? ©efetjiebt bat 111 ben tempel of in be kerke ? 3Ja/ taant in ben
tempel vnierben be gebeben grbaan ; en ©ob gaf baar be uebejlageaan
be Injanben. ©oor bie gebeben taiejben be bogen en be fpiefen lieibiO\'
ften. €cne fiejfte bol goebe bibber?; i$ beter als een leger met folbaten j
te uclbe/ en bele bloten te? sec. J@iet/ bat er bie niet moeten 31)11; 39
3tjn er ooit noobig. ilöaar be eniftige bibber^ boen nog meer firacljt met
ben l^cere aan te loopen. ©e koning van Macedoniën «reeg eens" be nebe?»
laag: Wij hebben, 3eibc hij/ onze vijanden gesterkt door zondig ge-
drag. 2l!lp gij eene fietfie bol goebe bibbera .yet/ bar geeft firacjjt en jterfi-
te aan be lcgcr£ te belbe/ en aan be bloten ter 3ee.
Ten tweede, ©at i$ een goed teeken, als gij ge3elfcBapjrg ban bro*
men 3iet/ bie met malfianbe? obe?eenjleminen/ om boor bahrrlanb en
fieifie te Bibben : alp 59 3eggen/ laten tot) altemet a-u? te 3ainenftomcn
om te taors\'relen boor het goebe ban .^ion en ban ons baberlanb.
Luther taap eengin groote öenaautabgeib : hij riep een ge3flfrl)apje bij\'
een/ om te bibben ober Ijet ftun ban be Reformatie; en al? Luther 3ag/
bat 3e nog Bonben bibben/ 3eibe fjtj/ J|eere/ gier ig öe ©eest bet ge»
nabe en ber gebeben nog: rog geböen Bet getoonnen ; bat befloot Ijtj/
oinbat er fionbe gebeben taorben.
Ten derde, ©at is nog een teelten bat <ï?ob bat berBob nog niet boet/
alp er nog familiën met bidders 3ijn. ü?jj peBben \'t ban ontf leben ge*
3icn en bngrtaoonb/ op ertraorbinaire bibbagen/ in \'t jaar 1672 en 1673,
bat be fianonnen ban be bloot geljoorb tafejben/ en onbejtaijle gin*
gen be ouberp of anbere met gunne ijuipgenooten/ en bieien in \'t ber-
borgene op be ftnieè\'n; tertogl be gronb breunbe/ 30a liepen 30 (0ob
aan met gunne gebeben; en be gebeben taaren \'p\'abonbp: niet geéin-
bigb/ of men fionbe merften aan \'t gebreun/ bat 3e berber ban be ftugt
af taaren; toen In as liet een tij ö ban benaaumbheib. %n ben tijb ban
be Reformatie fitaam Melankton met een gc3elfc{jau bgeeu : 3fj taaren
3eer beftlemb : tjtj Ijab noob3aUc 0111 een? tiit Ijet geselfctjap te gaan:
300 ging gij boor be Beunen ban bes Hosterp huis ; baar 3iet gij be
haptere broutae taortclen fcgoonmafien/ met ijet suigUinbje aan be fio:gt/
en
-ocr page 108-
VI. PREDIKATIE,
72
en een anbej ftinb aan gaar fcljoot/ bat .vjti ge&eb oy^cibc; Melanktoo
bit jienbe/ ftce?be tnebe? naar Ijet gejelfcgap/ ftlijbe en taelgemoebigb
3|jnbe. J£oe 3ijt gij ,00 beranbe^ö ? 3eibe [jet ge3elfcfjap; ik hebbe er
gezien, ^eibe tjfj/ die voor ons bidden.
Ten vierde, Weel gij raanncer bat er nog toat goeb£ ij? ! ©an/ al£
er binnenkamers ^nn/ baar worstelaars in gebonben morben : alé gtj in
be biuneiiHamer<? fjoort bibcien/ Jes. XXVI: 16, ao, In benaauwdheid
hebben zij U bezocht; zij hebben haar stille gebed uitgestort als uwe tuch-
tinge over hen was. Gaat henen , mijnvplk, gaat in uwe binnenste kamers,
en sluit uwe deuren na u toe ; tuaarom ï Verbergt u als eenen kleinen
oogenblik, tot dat de gramschap over ga. Jliïeent gij/ bat fjet al maar
te boen i$/ en genoeg i£ / alg gtj maar boor urne ziele Bibt ? Mttxx/
300 lange als gtj in \'t lanb en be He:Ih\' 3tjt/ 300 moet gij ooit uou: lanb
en fie:fte ftibben en 3orgrn; en ban/ als \'t met lanb en fterfte mei ij?/
en alg gp baarboor 3orgt/ ban 3ult gtj boor utoe 3iele ooft mei sorgen.
Ten vijfde. Dat i$ een goed teeken, bromen/ alj? gtj op biddagen in
een verbond ftomt/ en bat gij boor <6ob bejftlaart/ bat gij (jet met
Hem en zijne zaken Ijauben 3ult. 1 Chron. XV, baar fttoamen 3e in een
bejbonb/ en 30 maren er obe? be?Dlijb. ïtèij Ie3en toat opme?ftelijftg
Jer. XXXIV, leegt tjec een£ na ban b£. 3—18. ©aar fttoamen 3e in een
be?bonb met ben %ere: 35 flagtteben ftalberen/ en gingen tugfcfjen be
flufiften boor; en groot en ftlein lieten fjunne ftnectjten brij uitgaan.
JDat toas be uitflag? ©e Honing ban Babel moejste ban {jen aftreftften.
jHaar mat beben 3ij baama $ 31 j en tjielben \'t niet: 3ij\' beben Ijunne
ftnecljten en biengtmaagben toebe?fteeren/ bie 3e Ijabben (aten gaan/
toen ft ui a in be Honing ban Babel ooft meer.
Ten zesde. «Pan/ alg be bromen nu en ban eene verhooringe ftrggen
op tjun bibben; eene blijmoebige ondersteuninge in hunne Ijartcn ; een
aanhouden. Jgij toillen ben Sjeere nog niet laten gaan : E) ij geeft 3e alte*
mets reus eene opwekkinge, en altemetg beter ais 3ij gebeben liabbrn ;
of 1§9 geeft 3e eene verzekeringe: of i$ij geeft 3e fjetsclfbe bat 30 gebe»
ben ijabben. Luther 3ci öc tegen Melankton ; ik hebbe voor u gebeden , en
ik wil het nog doen ; en ik geloove, dat God mij verhooren zal; waarom ?
Ik hebbe het Amen in mijn harte gevoeld, ©aar ijebt gij nu mee? zes bingen.
V. i)ct vijfde bias\': nu roepe ift u in ben name en brce^e tfobs" boor
fiet ftuft: mat benfit gij 5 ^oe ftaat Ijct? het kwaad, af ig gec gaeb
geftelb onber 11 ? 2 Chron. XII: 12 ftaat: Daar wierden in Juda nog goede
dingen gevonden, {gijn be goede of kwade teekenen onber u : 85oo er nog
goede bidders aan be3e plaatfe 3|jn/ meer a\'gï één onber u; tarj bersoe*
Hen/ 3toijgt ban oii3euttoege niet: ftoubt niet op ban tot ben J|eere te roe-
pen/ 1 Sam. VII: 8. Soubt gij fjet niet toillen boen ?
Eerst. Dit beben aiie be vromen, 300 öeöe Mozes: Hij stond voor Gods
aan-
-ocr page 109-
OVER JER. VII: 16.
73
aangezigte iu de scheure, om zijne grimmigheid af te keeren, dat Hij ze
niet en verdorf, Ps. CVI: 23. Sgoa dede Samuël, Die mag? onder de aan-
roepers van Gods naam, Ps. XCIX: 6.
Ten tweede. <fi5od joettc naa2 ernftige bidbejg. Ezech. XXII: 30. ©aa?
3orrjt ®od een man om in De u:es te ftaau.
Ten derde, «Beliefden/ jouöt gij liet niet Doen ? a( toaajt gij maa?
een eemge/ gij 3ult ingang üinöcn Ps. CXLVI: 8, God heeft de regt-
veerdige lief: Hij zal de wensch der zachmoedige geven.
Ten vierde, gouöt gij het niet Doen ? ftebt gij geene liefDe boo2 ulne
feindereu/ uitenden/ geflaeftte ï 30uöt gij onbe2fcfjillfg 3(jn/ öoe t)et met
gen sal afloopen! suudt gn niet luenfcljen/ Dat jjet tjun na uto\' D00D
tuel mag gaan ï
Ten vijfde, önnt gij nog bidben/ Doet Fjet; mie meet/ #od mogte
fietoutn IjeuDen obe? f)et ftmabe/ Exod. XXXII: 11, i . UPie meet/ K3ob
mogte seggen : %h 3a! De ganfclje landfoeeft fpaten/ au? Gen. XVIII.
05oü magte 3eggen/ al<f tot Paulus, Hand. XXVÜ: 24.. Alle de zielen zijn
u geschonken. l©te meet/ >i3ati magte 3eggen/ alle De inmone2ji 3tjn u
gefcljonhen/ gelijlt 4?ob aan Laban Debc/ l^t) segende alle<f mat hij Ijab»
de 0111 Jacobs milie; Joram luiend gt^egend om Josaphats taille/ 2 Kon. III.
Ten zesde. $|et 3a! et op aanliomen/ dat juit gij 3ien; \'t mojdt 300
donlu\'2 ban alle ftanten. Wie meet mat auè obej \'t Ijoofd Ijangt? €n
3ULiDt gij dan ft il Ie stafjgen ?
Ten zevende. £00 gij boot urn bolft bidt/ dan 311ÏC gij 3ij 11 al£ Mor-
decbaï; f)ij üia<s aangenaam bij \'t gansche volk, Ester X: 3. l^ijtoajlaan-
genaam aan de menigte zijner broederen De Ifjoogepiieetci Jojada tjaö»
öe goed gedaan aan gansclj üCstaël/ beide aan #od en sjjncn (juije/ 2
Chron. XXIV: 16. Wa$ e; een man/ die (jet goede booc 3fêraël 30CIJ»
te/ 300 mag (jet Paulus, Rom. IX: 1, 2, 3, Ik wilde zelfs wel ver-
bannen zijn voor mijne broederen.
3&aa? ijeüt gij 0113e ftoffe. 3të 3ij niet luaaidig oliejbacljt te morden
op 311111 een tijd als bt\\e ia? SCegt fjet op um tja: te/ doet geltjfi Esther:
Zoo ik genade in uwe oogen gevonden hebbe ; 3eide 3ij tegen ben Honing/
geeft mij mijn leven, om mijnes verzoeks wille, en mijn volk om mijner
bede wille. Daa: fluiten ton dit mede: ö öod! geef on$? onj? leben om
Dii3es behoeft? mille/ en \'t leben ban 0113e lanbgenooten/ om 011362 be»
be mille, ö l^eete! IJ002/ 8 Ifyzete! begeef/ 3 {Jeete/ metfi e? toc(j op/
om deg Cjeeren töille l
AMEN.
ü                                                     ZE-
-ocr page 110-
ZEVENDE
PREDIKATIE,
OVER
J E R. XXV : 3.
Van den der tienden Jare Josie, des Zoons Amons, des Konings van Juda,
tot op dezen dag toe, (dit is het drie-en-twintigste jaar) is het woord des
HEEREM tot mij geschied : en ik hebbe tot ulieden gesproken
, vroeg op
zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord.
GEPREDIKT OP DEN 23 JANUARIJ 1718., ZIJNDE HET DRIE-EN-TWIN-
TIGSTE JAAR VAN DES AUTHEÜRS DIENST IN DE GEMEENTE TE
MIDDELBURG.
Wij ïejen/ Ps. CIII: i, i, Looft den HEERE mijne ziele, en al wat
binnen in mij is zijnen heiligen name. Looft deu Heere, mijne ziele, en
vergetet geene van zijne weldaden. <&nitt} al het HoötcliJHe üan be h:aclj«
ten bcr 3iele i$ in het 6tj3onbr? alj* een parel aan eene tnone/ het ge-
heugen ; jonde? geheugen leeft e? geen een menfclje; öie geen jrerlt ge-
heugen heeft in het goebc/ bie Ijepft tjet lucl in het huiabe. <gn bic geen
Htoeft geheugen Ijcrft in het fttuabe/ bie heeft het toel in het gnebe.
SJet geljeugen i£ be griffier ban be 3iele; baar i«i geen blugge fcl;)?nbe?
bie 300 gaautn 3oube hunnen opfcö?ijoen aló tiet geheugen ; cc: bat een
blugge fclj?t)be?/ al hiag hij nog 30a hlug ter penne/ jflne penne ge*
reeb heeft/ 300 heeft het geheugen al eene gefteefe reehé aangetee*
ftrnb. $et geheugen iï? be fioffer en be hapfe ban be 3iele/ fjet i<S eüen»
een$ alg be gouben ftruifte ban? het manna in be^Bojgen toa£. è>i\\ 3iilt
3eggen/ hoe gaat 3e open/ bie hasfe/ üielfte is be fleutel ? bat $()n be
mebitatiën ; be memorie üan? n\\ alle? in/ be mebitatiën boen bie ftof«
fer open/ rn 31) Bjengen uit be hasie bat baarin opgefloten tua^/ boa?
eene naautae ouc2öenlnnge; bic naautue oucrbcnfüiigr i$ als het getje»
melte in ben monb/ bie p:oeft bc 3ortigfjeib ban \'t gene in be memo»
rie opgefloten iff 31J Ijalen er be ftuftHen uit.
<#jj 3Ult mijfchaen blagen/ toat benhen <©ob£ hinberen al bour ijiuine
memorie? Twee dingen.
Ectat.
-ocr page 111-
VII. PREDIKATIE, OVER JER. XXV = 3.                  75
Eerst, fgfj gebennen aan God , Pred. XII : 1, Gedenkt aan uwen Schep-
per" in de dagen uwer jongelingschap.
Ten tweede, gij gebenften wat God aan den mensche gedaan heeft,
Pred. VII: 29 , God heeft den mensche regt geschapen, gij gebenften/ Ijoe
<0ou ben menfcFje regt gemaaltt fjeeft; ban gebenften 5e/ tjoe be men»
fclje geballen ig/ Openb. II: 5, Gedenkt dan van waar gij uitgevallen zijt.
Ten derde, fl^eet gij toat 31J nog obcrbenftcn ? 55 merften op alle oe
geballen trie hun in ben loop ban hun leben ontmoet 31111. (Coen De
ftinbcrcn gjdraëlg uit <£gnpte troliften/3Cibe <®ab/ Exod. XIII: 3, Ge-
denkt aan dezen zelven dag, C113. goo gebenften oTmöjs Hinderen aan öie
Uiegen/ bie 33 in be tnne^ttine al btunandelb hebben/ taar al 3oet en
bitter 3») baarin onberbonbeu hebben.
Ten vierde. gij gebenften ooft aan den tijd des godsdienstes, bat <$ob bie
ingejlclb heeft. Gedenkt des Sabbathdaags, 3egt q&ob in \'t vierde gebod.
Ten vijfde. 2?ij3onbcr gebenften 3e aan be ure van hunne bekeeringe,
luanneer bat 31J bic ftregen ; als 31J een ftmb in jaren toaren/ of een
jongeling/ of al<j 39 tot jaren lian onberfefteib genomen taaren/ of in
be mannelijfte jaren/ Eph. II: n , 12.
Ten zesde. g.g gebenften/ bat 31J certijbp breembelingen Inaren ban
be berbonbrn ber beloften/ 3onbcr (0ob in be taerelb.
Ten zevende, gij gebenften aan ben ttjb bie Ó3ob hun gegeben heeft/
om Ijen te befteeren ; in bc eerfte Inerelb habben 3e honberb en ttain-
tig jaren tijb; ®ob Ijeeft be ftinberen SlféraëUj beertig jaar in be taoeg»
tijue gebragen/ en Luc. XIII: 7, baar soeftte be J^eere brie jaren brucfje
aan ben boom.
Ten achtste, gij gebenften ooft aan be dienaren, bie $ob hun gegc
ben heeft; Ijoe lange bat 3e bie gehab fjebben. <éob haalt het ooft op:
gedenkt er aan , 3egt ©ob/ hoe bat ik Mozes , Aaron en Mirjam boor utn
aange3igte gegeben hebbe/ Micha VI: 4, 5. <£n geltjft er <#od aan benfit/
300 benften er 45ob£ ftnecfjten ooft aan ; 35 ftaleu \'t ooft toel eeniö op/
toanneer 4Sob 3e ge3onben heeft/ en Ijoe lange bat 30 onber \'t bolft ge»
Uierftt fjebben. Men buibt rjet njft fttaaltjlt bat een mendij jtjn ge-
boortedag gebcnftt; men buibt Ijet niet Htoalijft bat iemand 3ijn trouw-
dag gebeuftt ; men buibt hit niet ftroalijft/ bat een ftoning ben dag van
zijne krooninge gebcnftt: ftan het ban toel fttoalp gebuib luorben/ bat
een i^rebiftant een£ gebcnftt aan ben dag van zijne zendinge tot het bolft/
baar <3ob Ijem toe geroepen en betaogen ftreft om te namen ? ©at 3011*
ben tnrj Ijeben tot roem ban jfjnen name boen; be Jf>rapfjeet Jeremia
gaat er on| in boor in bir btrbe berj?/ baar tori bele rare en 3oete ftun>
jeg in binben gullen/ tot brrfttoiftftinge/ 300 gij aanbachtig toilt jijn.
J©ij hebben baarin te be3ien :
I. «©en tijd ban bré ^copheetp zendinge, fjij taierb ban öob gejonben
ïft a                                                 in
-ocr page 112-
76                                    VIL PREDIKATIE,
in den dertienden jare Josie, des zoons Animons, des konings van Juda.
II. <Pc gemeente, bie fitj ftrrrg/ Ijet toa£ het ganscbe volk van Jnda.
III. i©at br stofife ban 3tjne predikatie mag/ bie fin be gemeente üoor»
fiielbe: Het Woord des Heeren was tot hem geschied.
IV.   i©e neerstigheid en trouwe ban ben $5roufieet: En ik hebbe tot
ulieden gesproken, vroeg op zijnde eD sprekende.
V.  3?en tijd van zpe dienst; fior een lange rcefig ban jaren bat fiet
gebuurb fiabbe/ tot op dezen dag toe, dit is het drie-en-twinstigstejaar.
VI.  ü^e onvruchtbaarheid ban jtjne biengt : maar gij hebt niet gehoord.
VII.  ï>e reden bie be J^ropfieet heeft o"1 °*r cfn? tc 3f0O^n.
I. i©at fiet eerste aangaat/ taanneer tairrb be propheet j^rebiftant?
A.  2Clp pij 5ier op sijne jaren, 3eer broeg/ filj taa£ "og icer jong;
fommige teeftrnen aan bat fitj maar twaalf jaar oub mas rocn fin Jf>ro»
pfieet taierb; baarom $ribe fit)/ Jer. I: 6, Ach! HeereHEERE, ziet, ik
en kan niet spreken, want ik ben jong. 33e ^rere S^ug toaé twaalf jaar
otifj als l^tj onber be 3[eeraarg 3at om ftcn te onbertaiJ3en/ Luc. II :
42—4.6. 2oo seggen 3e/ bat be3e ^ropfteet ooft ban 3{jn thiaalfbe jaat
ban <öob ge^onben toa£. Sfnbere teeftenen aan/ bat fitj op 3(jn fioogfte
vijftien jaar oub tnajs/ en fitj ficeft veertig jaar g>ropfiert gemerkt; bie
vijftien jaar bij be veertig geboegb/ 300 i£ fiij ban vijf en vijftig jaar oub
getoetst alg 2Ceru3alem brrtooejSt i$ getaorben ; toen fieeft fitj baar inoe-
ten fuftftelen/ rn fitj t£ rr geftoruen ; bat i$ 3»jn Irefttjb.
B.  Ifêaar onber luirns Ieeftijb ir. fitj propljrct gebleekt? Cjcr Uutf in
den dertienden jare Josie, bien trrffelijften ftoning! 1 Chron. XXXIV
en XXXV, baar ftnnt gn- be fitjitorie le^en ban bien grooten rciocma-
.teur/ bie 3ulften toefte ftarte besat. $tj be3at elftg fiarte. §et toa? ge»
lijft toen mij on3e rerften ^rtn^ ftuiijt maren ; elft fcftrribe ober be3en
ftontng ooft/ fiet gefieele rijft fcfireibe/ \'t mag al in routoe/ 2 Chron. XXXV:
25. SEI bie maa? gebicfiten fton maften/ maaftte er een btchtje op ; 5elf£
ooft be3e terrfiartige JJropfiret; gtj ftunt ceng brnften/ fioe bemreg*
lijft bat fiet hiel geturrgt i£; bat bese ^ropficet be ftunfte mrl berjionb/
bat ftunt gij 3ten in be Ïtlaagltebeven.\'©e3e 3fo3ia ma£ acht jaar oub
atg fitj ïtoniug tnierb/ en fitj repeerbe vier en dertig jaar. <©n3eJeremia
fieeft achttien jaar onoer bien ftoning gepropfictrerb: fiet ig een fcfioo«
ne ttjb 1 5jtj ma£ be 30011 ban Amos. <©e bnber lua? brij flecfiter al? ft ij/
bat ftunt gij Ie3r.11 2 Chron. XXX11I. $et toaó ren gobbcloog Honing/ bie
be fcfiulb jerr brrmenigbulbigbe. giet gfi fiet biel/ bat be nature be
genabe niet beletten ftau ï Cene gobbeIoo3e opboebinge ftan be genabe
niet fiinberen/ alg <&ob bie roerftt. ®r3e J£ropfieet heeft in\'t begin ban
Stjnc Bebirninge achttien jaar lang ren\' broltjftcn ttjb grfiab onber 300 een\'
brometi ftoning; toen be honing öooö toaj/ 300 fiirrf ooft be propheet
Jessüa, bie firm 311 [tir rrpuuie fiulpc ma?/ rn toen morjit fitj nog onbec
bier
-ocr page 113-
OVER JER. XXV: 3.
77
bier ftoningen propljeteren/ namehjft Joachas, Jojakim, Jojachim en Ze-
dekia. <©it alle^ fiunt gij le3en/ 2 Chron. XXXVI. ©ir i£ nu de tijd van
zijne zendinge, en de tijd dat bij bevestigd wierd in zijne dienst.
II.  <!3tj 3tiir seggen/ toat gemeente ftmg Ijij 5 toa^ \'r ergenp pen borp
of b(e ft ? of flerljte pïaatfe ? map" rjrj alji ecu Jona, öie naar Ninevé
moepre ? of taa«S het op be straten van Askelon ofte Gad , onötr bc onbe-
snedenen, onber ren bolft bat zwaar van sprake was ? 31\'cft neen. Wat
gemeente kreeg bij dan ? \'t toaé rene aanzienelijke gemeente, t)rj ftreeg een
heel volk, al be borpen en ftebrn/ 3clfjé bc liooföftab/ baar bep Öoningjl
3ercl toap/ Fjet gcheele ftonmgrijfte ban 3Jirba. 2ij 3eiben tegen ben
debiet/ bicn iF.iilia Ijabbc: Is \'t niet beter dat gij Priester zijt van een
geheele stam, als van een huisgezin? Richt. XVIIÏ: 19. 2oo toa^ \\jtt
niet be3en ^ropgert ooft/ [jij ftreeg cene aan3icnlijfte ftanbplaatfe/ Ijij
uiurjSr üoor inningen en oberften/ 300 toerei\' Ifjften alp lierftelijftcn/
fpjeften; Ijtj fton 3eggen/ ift hebbc eeue gemeente bie uit be baberen
ip. $ob 3eibe : Ik bebbeeenen wijngaard op eenen vetten heuvel, Jes. V: I.
III.  Wat maf» nu de inhoud van des Propheets predikatie ? $et biaj»
Ij et Woord des HEEREN. Gij zult spreken, }egt <tfob/ dat Ik u geven zal
te spreken , gij zult niet verschoonen , al is bet te Amitbot; gij 3ult open»
baa? boo? ben bag bomen.
3tfeen 3oube mogen benften/ rjoe aangenaam en liefeltjft 3utlen beboe*
ten ban 30a een propheet op be bejgen gclneept 3iin? boe aangenaam
3al 300 een liefelfjft propheet in 3iuba getocept 31111 ? jfeen 5oubc ben*
fien/ 3fj 3Ullcn hem ontbangen alp een engel tfobp/ ja alp £\\)2istu$
2c3U^ 3clbe; te mee?/ alp ge benfit aan bie heerlijke stoffe bic Ijtj on*
be? fjen gcprrbiftt beefr.
Eerst, Jjet Uidfj 3iilften scboone en oude ftoffe/ bie Iiecl be rr?fte roe»
relb boo} al grp?ebifir map/ en bie ooft in be tlnrebe toerelb grpjeütftt
3al toojben tot op Ijet oorbeel toe.
Ten tweede, ^er roa£ eene ftoffe bie 300 noodig ip7 bie nicmanb m\\§>
fen han/ of 300 bij ftejft 3onbe? be^eibr/ 30a ip ft ij in be Ijelle.
Ten derde, %t map ooft eene ftoffe/ bie 3eer nuttig toa<?; bie 3e fie*
3atcn/ tjet 3oube bun tijbelijft rn eeubiig toelgaan.
Ten vierde. S^et map eene ftoffe/ tnaarin alle be ^jopfjeten obejeen»
ftemben/ hij p?eeftte 3tjne eigene infteclbinge nier. |fet i£ 300 3oer/ bat
be ^eöiftanten in eene ftoffe re be?tjanbelen eenparig 3ijn.
Ten vijfde. $et toa£ eene ftoffe bie goddelijk toasJ: \'t tnajé fjet Woord
des HEERLN. l^jj ftoube 3rgnen : de HEERE heeft het mij belast; {jet
taap" rene ftubie/ bie bij ban ben benul b;eeg/ lict3ij in een gezigte,
of in erncn droom, of boo? eene diïjvinge des Geestes , of boo?eencaan-
sprake ban mrnfthcn. Sijne p;ebiftatie luap geene ftubie of nitbinbinge
ban nrnftfirn. Sf.irr/ 5tgt fij/ ift Ijebbe mijne tt>mrrip"fie ban tjoogejbanb;
Ci 3                                                             bie
-ocr page 114-
78                                    VII. PREDIKATIE,
bic infj tegenftaat mag {jet boen/ maar Fnj fraat d3ob tegen. 3ift toilbe
altnnrtis 3ttijjgen/ maa? ifi ftan niet; ift moer jeggen : Gij hebt mij ovcr-
mogt. giet Dan toe/ bat gij bien bie fp?ccftt niet e» bejtoèjpt: ijcc fjó; bc
HEERE; inbien gr) mij be^me^pt/ 300 bejmejpt g>j.Hem, en ban ;ult gij:
Eerst. Cene g:uote 3onbc boen/ ban snit gn Ijanbelen aljt Pharao,
bie 3eibe : Wie is de HEERE , .viens stemme ik gehoorzamen zonde, Exod.
V: 2, of algi bie goddeloozen, toaarban men leegt Job XXI: 14, Nog-
tans zeggen zij tot God, wijkt van ons, want aan de kennisse uwer we-
gen hebben wij geenen lust.
Ten tweede, \'t Sal u fcfianbe toreen/ men 3a! ban ban u moeten 3eg<
gen : Dit is het volk, dat niet hoorcn wil naar de stemme des HEEREN
zijnes Gods! Jer. VII: 28.
Ten derde, tjet i|8 500 gevaarlijk, toa::t ban 3ijt gij fn gcbaa?/ bat
<©ob naar 11 ooft niet hoorcn 3al/ nip gij in be bcnaautnbljeib tot tjem
rorpf/ grlnft e: jtaat Zach. VI: 14, Daarom is het geschied, gelijk als
Hij geroepen hadde, doch zij niet gehoord en hadden, alzoo riepen zij
ook, maar Ik en hoorde niet, zeit de HEERE der Heirscharen. Cu Prov.
I: 24—26 , irgr bc $errc : Ik zal ban in uw verderf lagchen , en spotten
als uwe vreeze aankomt.
Ten vierde. {Jet té 300 schadelijk, taant ban 3ul(cn alle bie bloeften
olie? u ftomen/ bie be $cere ober be berachtcjp ban 3tjn i©ao?b be»
ö^eigb hcefr. Cu insonbe^heib toont be ^opljeet in het 8fte ber£ en
bejbolgcng/ taat fcgabe bat rjun 3oube obejftomen/ baa?30uben b^eem»
be gagten ftomen/ en 31J 3ouben 3ebentig jaa? moeten fufiftelen/ en ban
nog aftuacrjtcn be fchjiliftetijftfieib ban hunne bijanöen.
<!&tj 3ult 3eggen/ Ijonb ong toeft niet ïange,? op/ gij fprecftt 30a al
ban buiten om ; 3egt ong/ triat map be stoffe ? bat ftunt gij le3eii in \'t
5be en 6be ber£ : Bekeert u van uwe booze wegen, en woont in \'t land
dat God uwe vaderen gegeven heeft; wandelt andere goden niet na, om
God tot toorn te verwekken door het werk uwer handen, ©it tnagi 3tjne
prebfftatic : ftomt af ban ben 3onbigen Uieg/ en ftomt obe? op beu lueg
be: beugb/ jonbe? u lange te fteraben/ opregt/ geüullig/ ftanöba^tig;
ja laten ec bij n geene anbcie goocn boe? (ëobg aangesigte 31J11/ op«
bat a?ob 3iclj niet en be?roo?nt obej het tocjft utuer Ijanben.
IV. <6ij sult mi?fcf)icn in uln lja?tc benften/ fttaain be ^roplject niet
te laat ï tóa£ Ijij tacl tjouto en ijberig genoeg? bat 3cgt be man; litj
fpjcellt 3ijn tjarte brij uit. Ik hebbe tot u gesproken , vroeg op zijnde.
(Paa? taorot in ben bijbel gejegb/ bat <ff>ob 3tibc vroeg opis: vroeg
op zijnde, 3eijt <J3ob/ heb Ik gezonden alle mijne knechten de Propheten ,
Jer. VII: 13, 24 en Kap. XI: 7. <E>an taorbt e? in ben bi)bel ge3egb/
bat be Predikanten vroeg op zjjn, gelijft in 0ii3en teftpt/ en Ijet bolgcn»
be 4be berë. Wat \'milieu alle beibe bic fpjeeftuiiJ3en 3eggen ?
A. ®at
-ocr page 115-
OVElt JEK. XXV : 3.
79
A.  Pat God vroeg op is ; bat i$ te 3eggen/ 500 taafifter ai<i &ab$ bol»
begonnen te sonbigen/ meteen 3011b #ob tjun een\' J^ropftecr/ om 3e te
ftuiten; met bat e; bjanb ió/ ïacftt men bic te blugfehen ; gelijft als
een babe? jtjn ftinb boet/ bat in *t be?be?f 30ube loopen/ j)ij 3oeftt het
meteen te ftuiten. ^do boet öob/ ^ij senbt 3tjne ^optjeten met bat
3e beginnen te sonbigen/ al£ f)et jj^ftel nog mogeltjft en maftftelijft taai»/
eben aft? een Cftirurgnn/ htj bomt meteen alj> ue a;m of been geb?0\'
hen is/ te?tofjl tjet nog gemaftftelijft is urn in te 3etten. <öob beeb bit
aiié be bevallen jlaat en fte?ft nog geniaftftelijft taas" om te hentcllen.
B.  <ö>ij ^ult bragen : toat tail Ijct nu ban ben Propheet seggen ï
Eerst. 2oo taaftftec alp 4?ob fjem Jpcebiftant gemaaftt Ijabbe/ hn aa?-
3elbe nier/ hij nam sijne oube uitblugt niet mee?/ om te 3eggen : Ach
Heere HEERE, ziet, ik en kan niet spreken , want ik ben jong , Jer. II:
6, of aljïS Mozes: Ach Heere! zend doch door de hand desgenen dien Gij
zoudt zenden, Exod. IV: 13. <0oii 3ocljte hij niet te biugten ban boo;
het aange>igte beg peeren/ gelijft Jona, Jona I: 3. jföaa? Ijij 3eibe:
ik ben uw knecht. 3jö tailbe mij nog tael een? bemoctjen om niet te fp?e-
ften/ maa? ban taiejb het tooo^b &a<js als eni umi: iu mijne beeuDercn.
Ten tweede, ©e ^opljeet taa^ vroeg op : {|ij taa$ niet lui noclj t^aag.
®ij hebt Ijet ge3ien/ tail ijij 3eggen/ 30a (augc al^ gij mij geftenb Ijebt/
ljoe bat ift mijn hajte op be luibbe geftelb hebbe; ift taiejb niet moeöe.
Ten derde, fijet i$ te 3eggcn : ift bepjoefbe tjee op alle taijsen met u/
of het ntae befteeringe mogte toefen/ ift suctjtebe/ ift fcijreibe/ ift floeg
in mijne ftanben/ ift ftampte met mijne boeten; ban taaé ift cen^ een
zone des donders, ban taas ift cenj» een zone der vertroostinge. %U taiejp
Ijet net aan taeê?83ijben/ om te sten of ift u bangen fton : ift hebbe het
op alie taijsen grprobee^b/ om $ob in uta fjarte te ft^tjgen/ en om u
tot <£ob te brengen.
V. J®u niogt men benften/ tael geïuftftig bolft/ bie3ooeen $rebiftant
Hebben. AMaü} 300 een ió men bifttorjls rap ft ui ij t boor bererpinge naa?
anbere plaatfen/ of boo? ben boob ; of 3ij luorben boo? sieftte of anbere
toebalteu onb^uiftbaa? gemaaftt. Johannes taaé een brandende en lichten-
de keerse: boef) \'t toagS maa? boo? eenen tijb : Gij hebt u een\' kleinen
tijd in zijn licht willen verheugen, Joh. V : 35, $)e Heere Jezus tnagJ eene
zonne der geregtigheid; bocij \'t tuagi maa? boo.2 b?ie jaren en een half
bat 3e hem tot hunnen ïeeraa; habben. <öocbe J^ebiftauten ftjijgen
bifttuijl^ arendsvleugelen, Jes. XXX: 20, 21, Maar uwe leeraars zullen
niet meer als met vleugelen wegvliegen , maar uwe oogen zullen uwe Leer-
aars zien; bat taas be teftgt luaa^mcbe mijn saline (Dom obej b?ie en
tbjiatig jaren uit) en mijn\' saligeu collega D. van Stryen hebcgtigb geeft,
2oo biaj het met be3en ^opljeet ooft/ ljij ging niet toeg/ hij tailbe e?
niet af. ^oe lange haöoe hij e? getaeegfc? eene goebe teeiig ban jaren/
tot
-ocr page 116-
8o                                    VII. PREDIKATIE,
tot dezen dag. HEUt bag? l)ct luaa drie en twintig jaar, uf bat loopt/ f
bat reebp berbnlb ia en geeinbigb. ïDn Ijebben malkaiiberen geen ucrn/ of
bagen/ of meften/ of inaanbeu gekenb/ \'t ip geen hojten tijb bat iti utn
J^jopljeet en gij mijne gemeente geweest $gt; neen/ mijn uolft/ tuil hs
p:uplu*et peggen/ het ia drie en twintig jaar, bat 45ob mij tot u gejon»
ben Ijeeft. <&i) hebt gejien mijne leere en tafae ban boen/ mijne t;ou«
toe en iiefbe. tfn gcbt hunnen jfen/ bat iii niet mee; hebèe aangeb?on«
gen als een hejbe; acljtr? <j$ob betaamde; o?ob ijl be getuige. ;(ji« en
gebbe ii grenen aanftoot gegeben/ iii nebbe u niet geptebiht bat ik ;elf
niet hebbe milten boen; gij Ijiüt get gesien/ betuigt tegen mi). -J\\i en
fjebbe niet op tooehe? gegeben/ noclj op tooehe? genomen/ Ui 3ocjjte
geene gtoote biugen/ en als" Barach bie erns poenen Itiilor/ 300 beit^af*
te in l)cm. IPn 3iju hennipfen ban drie en twintig jaar; bc:acl)t ben
rijfibom ban tfobó be^bjaagjaamheib niet; ben in u nu tebeel gemo?-
ben ? bat en papt niet. ?lis een man en bjoutoe 300 lange getroulab
grlurrat jgn/ fjet papt niet/ bat ,c ban souben gaan tmisten. 2Clp een
Prrbiliant met ;ijne gemeente 300 lange get?outab gemeep\'t ia/ geep*
telgheitoijse/ Ijet papt niet bat be gemeente ben p.:ebil!aut moeüe
toojbt. §et iê drie en twintig jaar: be toolhen 3ijn haa$r uitgetegenb.
Soo gab be ^opgeet vroeg op geweest, Ijg gabbe geptebiht op be stra-
ten, in be buizen , op be collegiën, op be raadhuizen, en bat drie en
twintig jaar.
VI. «llSen 30ube jeggen : geel be gemeente 3a! gaa^t 6ehee?b raojben/
get 3a! gaapt al \'t onbe^fte bobeu heeren/ toat bat er ip\\ fyoe ging Ijet/
gabbe be ^opgeet veel vrucht? 2Ccg neen! ih gebbe/ ^egt gij/ drieën
twintig jaar j^ebiftant getoeep"!/ maar gij en hebt niet gehoord: baa?
In as toeinig 3egen; get ging naat oubr: gerooonte/ tjooreube goo^ben
3e/ maar $g tiejftonben niet. #ob 3eibe: ik hebbe mijne handen te vcr-
geefs uitgebreid, l^et ia bjoebig/ als men moet 3eggen: boiii/ ifi gebbe
drie en twintig jaar uln ^ebiftant gelueept/ maa? gij geut niet milieu
luisteren; of fh ftl)2eibe/ en of ifi bab; of ili hrjfbe/ of fneeb; ofiftu
br 11 Uloefi of bm jrgen boojftelbe/ gij blerft alp eene hene; gij hebt
niet gehoord. TDat is bat te 3eggen ?
Eerst, on ktoaamt naautoelnfip" onbrr mijne prebihatie om te gooren/
gij unior met eens naar ben tempel gaan/ gij uuibet niet rusten naar
pet grbob; be fabbatt) in as urn toe?» en berhoopbag; be grooten 3aten
in l)umie ü.iinter- en in gunne 30inerguijen; be honing 3at in 31J11 tuin.
rerhuip bij fjet buur alp" Ijet bibbagUias; nog reu*?/ ntaaamt gij/ ban
maart gij maar aiö beriiiiiihers/ om te gooren of er niet een luoorbet je
uit 3aube homen. Jer. XXXVI, baar hiuamen 3e/ en 31J hregen mat/
300 3Ö meenben/ 31J gingen get ben honing 3eggen; 300 beben be hove-
lingeu, 300 bebeu be Priesters, en get volk fjab get gaarne 9(300.
Ten
-ocr page 117-
OVER JEK. XXV: 3.                                   81
Ten tweede, gïij fjabben Ijunne complotteD : ïiunncn mij fjem niet
boen sturjgen/ 3eiben j,e/ ai boobfïaan/ Jer. II: 19. gouben tajj hem
niet ban »ant tjelpen/ en 3auöe men fjem öen monb niet boen gou»
ben ? Sücf) <0ab/ 3rgt (jij/ •» bias al£ een lam/ ift en Uii^t Ijet niet/
bat 3e mij bacftten ftuiaab te boen.
Ten derde, fjet i£ bit te 3eggen: 3Ccfj! 31\'j belogen en belastccbeti
mij; 50 jeiben/ gij jijt een opcorrmafter/ een beroeibe?; gij 3oeftt beó
bolftjtf tirebe niet/ maaj fjet ftüiabe; gij maaftt üe (janoeii Itan fjet bolft
(lap; ja gij correj>panöee?t met 0113e uijanben.
Ten vierde. $fj jteloe u altemaal tegen mij; gij 3eiöe/ fjet iö te bezce
genomen/ baar. té geen n-tne-j te machten; Ui ij milieu taanbeleu 11.1.12
ijet goebbunfteti ban onp fjatte; fjet ig buiten fjope; raij 31\'jn fjeere\'n/
en 3eggen openlijft tegen u: wij willen niet uooren, Jer. XLIV: 16.
Ten vijfde. Jgij gingen baa2ineDe spotten 111 Ijunne spotsaletten en dans-
kamers , in tjunne balen en baletten , bie 31J toen ooii al Ijaöben/ 1 Chron.
XXXVI: 16. %$ milbeu \'t niet gelooben/ bat •Baü fjem ge^onben tjab»
be. Zij hoorden niet naar mij. ?&at roa3 be iiitflag ban 3ijn preelten.
VII. 4Bu ijeubeu tntj [jet laatite; biaarom gegt be J5:opljeet bit 30a
in i)uii aange3igte? $eliefben/ baat 31\'jn tefcenen uuu:.
A.  jMet &et2eftliinge op öen Propheet tna? Ijet/
1.  <®m 51)11 dankbaarheid aan 4&ob te betuigen; ïjec moet cc eetitf
uit; acjj! ift moet <0ob Danften en loben/ bat f^tj mij tot Ijet j£rebi»
ftanttf-ambt befttoaaitl gemaaftt tjeeft. Wat zal ik den Heere vergelden
voor alle zijne weldaden i
2.   i0ai .ski; te herinneren alle be ontmoetingen gebureube ben loop
ban 3ijne bicn^t; eu itijunbertjeib alle be Ijulpe en getroumigtjeib/ bie
öe JJeere Ijem oelnesen tjabbe; baatbooc tailüe oe jH>2opfjeet alé een ge-
öenftjteen oprigten/ geltjlt Samuël: Tot hiertoe heeft ons de HEEKE ge-
holpen , i Sam. VII: ia; of al0 Paulus, bie getöe/ Dan hulpe van God
verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, enz. Hand. XXVI: 22.
3.  <©m te gebenften aan (jet einde; fjft Ijeööe reebjS drie-en-twintig
jaar Jp:oppeet getoeegt/ tail hij 3eggen/ (jet begint tijb te raojben om
aan fjet einde te gebenften.
B.  4,13et Üct2ct!lfiiige op be gemeente jegt be 1p2opljcct bit:
1.  <©m fjun in te prenten/ bat fjet niet lange mee? buten 30Ube/
bat l)i] fjun §0jcöiftant map; 43oü joubr ijem mogeltjft haast ban gen
tuegnemen.
2.  (0m hen até uit te bageu/ of 31\'j ooit iet£ tot Ijunne bejontfefjuf\'
bfginge ïjabben in te ü?engen. ©e ^opfjeet rail 3eggen; toef bolU/
Ijebt gij tnel ietg in te ü^eugeu/ alg gij behoren gaat ?
a. d5ij Uunt fjet mij niet te lapte leggen; <$ij fje&t mij nu 300 lan-
ge gc3ien/ fjeöue ift u bief e?gen<ü aanftoot mebe gegeben 5 $eö ift u
%                                                     toef
-ocr page 118-
82
VII. PREDIKATIE,
tael ergen£ mebe be,?moefb ? rjoe 3iilt gij te be?ontfcgulbigen jrjn/ 300
gij u niet Refteejt? \'t 3$ drie-en twintig jaar, bat ift uit $oö£ naam
tot u gefpjoften IjeBBe; ift fjebbe niet£ acgte?gefiouben; in beBBe u
ben ganfcljen ïïaab i#obg bejftonbigb; 3Jït bebbe geroepen, in ftcbBe
gebeden, al^of ilftob btio? ™g babe : Bekeer u toch van uwe booze we-
gen , en bat vroeg op zijnde ; 3ft ben niet lui nocfj naag getaceiét. Maar
gij hebt niet willen booren. <£n baarom/ ift fcftubbe (iet frof ban mijne
boeten af/ en betuige/ bat ift rein ben ban utu bloeb.
b. <#ij Runt bet God ooft niet te lapte leggen/ bat l£rj u geen ttjb
genoeg gegeben geeft om u te befterren; get 3tjn reebjï drieen-twin-
tig jaren, bat <ü>ob mij tot u ge3onbeu Ijeeft; en baajom/ abj $ab met
3(jne oorbeefen ftomt/ fjet 3a! niet gaa^tig 3tjn/ i^g geeft u lang ge-
noeg toejfcftoonb en getaaarfcfjutab.
3. <E)e J2?opfject 3^gt °it ooft/ of Ijtj gen nog bctaegen mogte/ om
be toapenp nebc? te leggen, $ij rail jeggen : <i3g gebt reebj? drie en-
twintig jaren met utae 3onben tegen <Ü5ob geft?cben; is het niet lang
genoeg J 3$ fjet nog geen ttjb om te luisteren J ï^oe lange nog na be»
3e? J9e?ga:bt toch "toe ba?ten niet lange?. 5tcft/ beïmz u/ fteftee? u
ban utoe 6oo;e tocgen/ ce? bet befluit bate. 2Ccg/ bat gij een? tog£
taie?b/ om in besen utaen bag te beftennen/ mat tot utaen b?ebe bient;
ee? bat grj «©ob/ en utaen $;apgect/ en utaen tgb/ en alleg bevliegt;
en ban 3ult gg bejelbe nooit taebe? ft?tjgen.
^iet baa? lie&t ge bie zeven heerlpe i\'tuftjepy bic iu bit 3de bp\\ 3tjn.
Wt\\/ <#ob fiabbe geejlgftc {finccfjten aan besen bolfte te ftogte gelegb/
ftogtelgfte ïtneeftten/ baat ift en mijnp" geitjfte niet Bij te bejgelgften
3Ün. jtóaaa? al 3tjn tan\' baar niet bij te bcrgefijften/ gun 011$ a?m/ ge-
ring fchepfeltje ebentael/ bat taij ooft een taoo?b mogen fp?eften.
Eerst moet ift 3cggen/ bat tfob on^ ooft gegouben en geroepen geeft
tot 3gne bienpt/ en bat \\$ nu acht-en-twintig jaren en acht maanden
geleben; bat taajS be ee?fte rei$e; binnen bier maanben 3a! \'t negen-
en-twintig jaar tae3en. <l5g jult seggen : bu?ft gij bat 300 Ujrjtnacdig
3eggen/ dat God u gezonden heeft ? *Zaa beel taij an$ 3elben en be #ob-
beltjfte 3enbinge ftennen/ ja; bat IjebBe ift 3onbe? fcg?oom bortoen ?eg«
gen/ 300 menigmaal alé ift 6ebeiStigb Ben/ dat God mij geroepen heeft,
©oorleben jSii^tbag taa# ftet drie-en-twintig jaar, bat ift aan be3e ge-
meente ge3onben en bebeptigb ben.
Ten tweede. ïüan ift seggen/ bat bet God alleen ip7 bie mg Ijier ge<
3onben tn gegouben geeft/ nabat taij ban anbere plaatfen meer abj
eeng 3gn begee?b. God Ijeeft onp gier gegouben/ maa? geen menschen;
bat ong tot 3ee? gjoote ruimte/ bat taij Bunnen seggen/ bat God
on?" fiie? geroepen en gcfiouben (jeeft.
Ten derde, mi) gebften onbe? be regeringe ban beel Regenten geleefb;
maar
-ocr page 119-
OVER JER. XXV : 3.                                   «3
maar be Josiassen ïjeBucn er ontbootten. l©at al beranberingen IjcBben
mij gejien in be regeeringe ? f)oe beel Bittere ürmnortingcii rjeBBen toij
toel gcfjab/ 0113e bijanbcn tot geen eerc noc!j nut. Ü3ij Ijebben Ijte? ge»
toeept otibe? beel Predikanten. Wi) benften bat gij etii toef eene lijate
in uto (jui]5 3Ult Ijebben ban be J^rebiftanten/ bie f)te? geftaan Ijeboen
febert be ïiïefo^matie; baat 3ijn er befc gctoeriéft/ Daar jijn er ai üele
ban ontflapen; ttoee jtjn ej begonnen/ Die Ijier met mg getoeegt 3ijn
in \'t Begin ban mijne bienjjt.
Ten vierde, U|ct jijn geene dagen bat toij fjic^ gemeegt 3ijn; luijnun»
nen malUanüeren niet onueftenö 3ijn; toij ftunnen u niet onbefienö 5ijn
in 0115e toyje ban boen/ en 0115e ftoffen bic tofj gepjebiftt Ijebben;
toij Runnen niet benften bat 3e 11 berbeeib hebben. ï©ij IjeöBen u Bij-
3onbere ft off en gep^ebiHt ban ben ^opljeet/ bekeert u van uwebooze
wegen. iBg 3utlen niet beel jeggen ban on3cn fjbe?/ naa^ftigfjeib en
troutae/ of ban onj> broeg opïfjn. ®n$e lippen taiilen lieber meiben ban
onse stoanfjeben en 0115c berborUenljcben; baar moeten toij on<i obe; be?»
ncberen. töij fiunt gclfs oojöeelen ; toij taengcfjten getroutoe? en naa?fti»
ge,? getaeept te 3fjn. ÖDij toillen ons zelven niet p^ijsen; J&aa}/ moeten
top be Gemeente p?t\'J3en ? l£oo?/ toij Hunnen 300 onBepaalb niet 5eggen :
gij hebt niet gehoord. ïjet eene beel/ Fjet grootere beel/ baar moeten
toij ban jeggen : gij hebt niet gehoord. «Jil^aar jjet anbere beel geeft im-
mers gehoord, gullen toij Ijet gjootere beel ban be gemeente p?D5cn ?
bat Aunnen toij niet boen; tiaa} 31J11 tjooggaanbe tergingen en üecBit-
teringen getacep\'t/ gclijft gij toeet; toij 3ulïen bat niet al oprjalen. ïton*
ben toij julftrn/ bic be g^outfte bijanben 3|jn getaee^t/ uit fjet buu?
galen/ toij jouben fjet boen.
6*! t)et g?ootftc beel ban be gemeente heeft niet gehoord; en mijSfcfjien
Ijet gjootfte beel ban bie Ijie? 3itten. ©aar 3ijn er ligt toel in öe ge»
nieeute/ bie 3oubetï aunnen peggen: 3jft fjeufie u In be drieentwintig
jaar geen drie en twintig maal gefjoo?b. 3Ja toij Ijebben e^ toel ge3*en/
Die 3ulfte toeberfioorige taaren/ bat al£ tog ouuejtoacfjt fttoamen/ toan»
nee? 33 een anbe^ ineenben te fjaoten/ op Ijet 3ien ban on£ toebej uit
be fte?fte gingen. 3fa toij hebben er toel ge3ien/ bie seiben : Ik hoore
niemand nooder, hg heeft er al veel te lange gestaan ; ja/ alj§ 31J ong» fjoor»
ben/ toaren 51J be?Hliftfter«»/ leugenaar^/ la$tecaa?#; ja menige 3eibe:
ift tail fjem 3elf niet Ijooren/ noclj toelaten bat be mijne yem fjaoten.
ÜJoe menige in bc gemeente 3JJ11 Daarom gebruftt 5 Cn bat bestellen 31J
nog aïji een helDenftuft/ om 3icf| aangenaam te maften aananberen. Ï|e6t
ge fcfjufb? be?nebe?t u. (©115e tijö i£ ligt fiojt. l^eöt ge geen lugt om
ons te gooren ? hoo^t onze medebroeders; tog toenfcljen u baa? fjaitelfjtt
3egen onbe?; en bat 51J ban fjet mibbel mogen 51J11 tot utoe Oclieeringr,
JHÖaar toeet bit/ bat 300 lange alé tatj leben/ gij on£ boet 3ucgten/
t 2                                         get*
-ocr page 120-
84                                    VIL PREDIKATIE,
hettoelfie u ntrt nut ;a! jtjn. Det $M u niet nut 3tjn/ 300 totj in ben
bag öes onrorclp" uta tegengetuige 3iillen moeten trienen. t=)oe 3ult OÖ \'t
manen ? Ctrrjgt ge in uta leben ^ebiifanten/ bie biejelfbe ftoffe niet
en pjeeften/ ïjet gullen fferfite ^èbïftanren 3tjn; maat alp" ift en mijng
tteiöUe in be eeutoigheib sullen $rjn/ ban jult gij er misfetjien nog om
fcforeutoen. Rebben taf) bat niet al geven\' bat ahj getjoutoe SEceraajg
beginnen te berbelcn/ bar ^nb fn jtjnen toojn öe3elbe toegneemt/ en
troutolooje in be plaatfe laat nomen ? öau 3itten 3e te 3ucfjten ; ban
3egt elft : Ach ! onze Propheten zijn weg.
ïFat hebt gij rorh regen be befteeringe/ baar be ger^outae 3Ecera«
ren 300 op aanb:ingrn ? ©e befteeringe i£ immej?? 300 betamelijk, 300
noodzakelijk, 300 nuttig! 9?a baar 3tjn er 300 l\'ele voorde bekeeringe. ïlPeet
gij luie er boor i£ ? God ip er boor ; be engelen 3tjn er boor ; ij&oöj? tronwe
knechten 3tjn rj boor ; be vromen 3ün er boor. Jtëaar taie 3tjn e? te-
gen ? J&fetnanb alp be duivel, be losse wereld, en het verdorven harte.
U?ij biDDcn u/ lioo^r tottv \'r ip nog niet te late. <©f ^ouben In ij moe»
ten seggrn : Zij en zijn tot op deze dag nog niet verbrijzeld van har-
ten , geltjft e? ftaat/ Jer. XLIV: 10. <©at mag on3e bierbe 2Bibbag£\'
pjebiftatie/ bie tofj in bf3c ftejfte gebaan hebben. <©f 30iibe ilt/ alg ift
t\'jjnip feome/ moeten 3rggen : Heere, ik hebbe al wederom in uwen na-
me tot haar gesproken , maarzij hebben niet willen hooren ? <£5oö 3a! ban
u ooft niet jjoorrn/ op uta booböebbe/ en in het oorbeel. HEn 3a! het
ban toel 3iju/ ai£ het u 300 buuj 3a! ftaan/ bat gij in eeutoigheib ooft
niet grfioorb sult taorben ?
i©ij 3eiben bac het meerderdeel niet gefioorb heöben/ maar bat er
ebentorI een ander deel toapy bat gehoojb habbe. SCch! Mat 3tjt gij ge<
lufiftig! ffli} 3fggen/ menigte 3fjn er bie gehoojb hebben, ©ele 3fjn er
ban ontflapen/ en fotnmige baarbau 3311 nog in leben : fommige bm}\'
\\ian 3tjn onji beftenb/ en fommige onfiefienb. i©aar jrjn t* fommige ban
bie iu obertuiginge leben/ baar i#ob her licfit nog 3a! t\'oen boo2ö?eften.
<X&H snit peggen : hoe )xieet gij bat/ bar er fommige 3jjn bie gehoord
hebben ? Wel bar ip in geen hoeft grfeftieb : tofj toeten het aan uta 3tich*
ten ; aan uta neerflagrfg boor u ncbr? te jien; aan utoe tranen ; aan
uta Ijemeléeh fp?eltrn ; aan uta afftomen ban beu b^eebni toeg; aan uta
oberftomen op ben goeben toeg; aan §et bragen ban uta U2Utpjc / en
al re milieu uit ftaan bat Fr tiir re ftaan ip boor <êob en 3tjne 3afte ; utae
fpjafte roaafcr u beftenb; aan utae liefde en acfjringe boo? <i?ob en öc
b?omen ; aan utae Blijbfcljap als er rroutae ^cbiftanten fttaamen ; aan
utoe b?oefbeib alp bie weggingen; aan uta" bannen alp <#ob bie fpaa?-
br; aan uta bcuen en fibberen/ alp gij b;erptir bat 03ob bie 30110e toeg\'
nemen ; rn aan bat 3eggen/ tori hunnen het getuig niet ö2agrn/ baa?
3iju nog 305e»be fepaapjep rn stoahhe lammcrrjrp; aan utabefto?meu
ban
-ocr page 121-
OVER JER. XXV : 3                                   85
ban ben fjemel; en aan bat sengen/ elg 313 Beroepen toierben: aclji
bert?eft toef) niet; en baaraan/ bat gij 300 blijbe toaart/ aftj gij fien
ban «ftobptarge fioorbe fpjeftcn. 43elooft gij bat ooft niet/ bat bat ge*
tnijsfe ulijnen 3tjn ?j <8>i\\ ;oubt regen mij en roijng gelijfte toel 3eggen/
als Comelius jeibe: Gij hebt wel gedaan, dat gij hier gekomen zijt, en
wij zijn hier alle bijeen , om te hooren, wat gij van Godswege tot ons
spreken zult, Hand. X: 33. ©at ïoaf 0113c cejftc Jp^ebiftatie hier in oe
<èube ïïerfte; en fjet heugt on$ ban bie nu al ontflapen 31311/ alg top
ban ben .^tocl fitoamen/ niet toat FjartelnHe fjanbtaptmge bat 3e 3ei-
ben : Gij hebt wel gedaan dat gij tot ons gekomen zijt. {Ce boren blaren
ivij malHanberen nnbeftenb\' be ncmrcite ons/en Ivij be gemeente/maa?
nu niet. J?ob ficeft on£ geb?uifit al£ een tn&tument tot bekeeringe ban
fommige/ en rot opbouwinge ban anberen. $eïiefben/ bie mij rjeben Ijoort/
ih toengcfitr r>at <(3ob onj? allen belieeren toilbe; bat burbe ifi boor ben
Slltoerrnbe seggen. ^ft f)ope bat ifi en mijne mrbeb?oebe;ó nog3ien 3ul«
len/ bat 4?ob onber u toe:ftt; en ifi behoefte ooft eene 3afte of ttocr.
Eerst. <E^aagt mrj ooft in mjjnr ^biatirjcib. 3ffi ïje&be mijne 3toaftfje-
beu naar Ijrt liythaam aan bese piaatfe genoegen, fóan ifi bij sirften
30a niet gaan/ en mijne FjufjHiejoeftmgen boor \'t Stbonbmaal 300 niet
biaarnetncn/ bjaagt het Vu at in mij; Zach. X1H : 6 ïuorbt t; gebraagb :
Wat zijn deze wonden in uwe handen ? en baarop toorbt geanttooorb :
Het zijn de wonden daarmede ik geslagen ben in het Huis mijner Lief.
hebbers. %\\$ gij ooft joubt bjagen; toat hebt gij boot 3toafthcben ? ift
3oube moeten anttooo^beu: Ik hebbe die gekregen in het Huis onzes Gods.
«ïitëaar baarom en sullen toij niet be?r?agen; bat fjeeft nooit in ong
harte getoeegr.
Ten tweede. 35er3oefte ift: 25ibt ooft altemetg <$ob een£ boor mij;
^ij jai \'t hooren. l^oe b.ifttoijl£ heeft <$ob ubi fiutégebeb toel be?fioo?b ?
0jj flaat baa_: ooft al acht op/ als gij boor een j^rebiftant bibt; toij
Sullen \'t boor u ooft boen.
Ten derde. 3Bcht alle urne ïeï-raren bie boor ben ^eere toerften;
houbt be3iilfien alle in toaarbe. ifêie onbe^fcljeibt on? ? iftan ifi geen
twee talenten l^sjgen/ al£ ®ob er mij ban maar één Belieft te gebert.
©e minfte 3leeraa?/ bie baar i?/ noemt (J5ob een engel, ©e minfte bjop*
pel ig vocht; be minfte fterre geeft 3ijn licljt. l^ouDt bie in toaarbe om
huns? toerlifi toille. Penfit aat een jjèrebiftant 30otoel ontferminge moet
rjeüüen/ a!$ü een anber. ïaren toij malftanbr?D3toaftr)eben bragen/ maar
laat on£ malfianberen baarom niet ftijbin in [jet fitoaöe.
Mn moeten toij 0&oö banften :
1. ©at f^ij on? hier gesonben en gehonben fieeft tot op be3en bag toe.
i. ü?ij motten ben ïjeere Dpenlijl? banften/ bat tjij 0113e bien£t aan
be gobbjuchtigen in bcje gemeente aangenaam gemaafit Ijcefr. n&ij öe»
% 3                                          Bennen
-ocr page 122-
86                   VIL PREDIKATIE, OVER JER. XXV: 3.
Rennen en ejftemien fiet openïrjft/ bat on£ ééne talentje, (of twee, tntj
taillen fiet niet be^ftleinen) niet ongejegenö i$ getneest. Doch wij heb-
ben dezen schat in aaiden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij
Godes, 2 Cor. IV : 7. 31>.u lïiajé on>e eerste tekst op 0115e eerste plaatse;
Daar l\'jeeft 45oö 011^ al ban oen beginne een iuöiult ban gejeben.
3.  l©jj bannen <èoö ïj^trlnft/ bat $n onsi nog lust geeft/ om J^ein
en u ten bienfte te ftaan/ 300 lange aljG \'t ÜJem belieft, l^oe ge^cgenb
3oube het sjjn/ bat alö Vnij ontflapcti sullen jtju/ bat tntj malftanbe»
ren niogten ont roiten boor ben t?oon.
4.  W\\\\ bannen $ob/ but föii onö nooit berlegeu gefaten fieeft in al
Uiat ons ontmoet i£. f) o e menigmaal 31J11 tun\' in ongefegenbeib geUieest ?
U3oü heeft ons toel Ijonbejbmaal gereb; 3oobat tatj tot roem ban 3fjne
genabe tuel een? ftonben gingen bat soete bejgje uit beuLXXIVRijmpsalra:
Gij zijt doch mijn Koning van ouder tijd,
Die mij wilt en opentlijk kunt bewaren,
Als mij zwaren nood hier is wedervaren ;
Gij hebt mij duizendmaal daarvan bevrijd.
Wij bibben fta?tg?onbig bat <&ab on£ bejfeftoonen üjü in al ong ge*
fl^eft en naar 3tjue groote goebejtierenrjeib berjoeninge boe obe? 0113e
ongeregtigljeib. DT»tj geben on£ aan <0ob obe?; boet fiet ooft 30a; geeft
u aan «5ob obe?/ en aan be bienaren/ bic u maar 3oeften te beteer»
ften/ om u naar #ob toe te brengen.
3jft bibbe/ bat rjet $ob mag beljagen/ al£ $jj tot mij en mijne me*
beb:orbr;s 3egt: Gaat henen, rust iu uw lot, om ban ooft tot ons te
3eggen : Wel gij goede en getrouwe Dienstknecht, gaat in in de vreugde
uwee Heeren. «En bat {Jij ban ooft tot u mag 3eggen : Komt gij geze-
gende mijnes Vaders, beërft het Koningrijke, dat u bereid is voor de grond-
legginge der wereld.
AMEN.
ACHT-
-ocr page 123-
ACHTSTE
PREDIKATIE,
OVER
J E S. LV : 6.
Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is : roept Hem aan terwijk
dat Hij nabij is.
OP HET AVONDMAAL.
J©(J lejen/ Luc. XIX: 10, De Zone des menschen is gekomen om te
zoeken en zalig te maken dat verloren was. Cen menfcge fj? ban nature
een verloren schepsel, ©oor be 3onbe 3rjn mtj altemaal be?b?eemb ban
U3ob oujen «ïifèaHer; tori 3tjn ban ben i^eerc bieggeloapen/ gelijft een
zone toegloopt ban 3tjnen babe?; en geltjft een schaap , bat uit bc 1\'nibbc
tnegloont ban .lijuru ge?ber/ en 300 gaat btaalen. «Én mij moeten eeu<
tnig berlorcn gaan/ 300. tfoüó genabe ong niet tuebe? binbt. ©at ®aü
otig Iaat zoeken, bat geeft te Hennen:
Eerst, ©at e? onbe^ ben be?loren goop nog uitverkorenen 3(jn. Het
fondament Gods staat, de Heere kent degenen die de zijne zijn, 2 Tim. II t 19.
Ten tweede, ©at ®ob enig Iaat zoeken, bat geeft te Hennen/ bat I^rj
langmoebig en genabig is; i)n berb^aagt ons jaar en bag; bettig/
beertig of bijftig jaar ; be eene in 3gne onkunde, en be anbere in sij«
nen moedwille.
Ten derde. #eeft get te Hennen/ bat d&ob be mibbelen bet genabe
brengt baat bie berlorene 3ijn; of C^g bjengt bie berlorene baar be
mibbelen 3tjn/ al mare get in get Aagten of Itëegten/ of in eenen an*
beren hoeft ban be taerelb/ be {|eere öie roept; Adam! waar zijt gij?
Elia! wat maakt gij hier ? Saul! Saul! wat vervolgt gij Mij ? ©at roept
<l$ob onber bien begarenen goop.
Ten vierde. $ob£ 3oeften bat geeft eene Hcacljtfge uttme?ftfnge; $g
buigt ben mille; ©tj tyeeïn gunne garten; ^ij boet gun ue?lieti 3taaa?
megen op gunne ga?ten; (jet 3oefien ban 45ob geeft tot 3tjnen uitflag/
bat be berlorene oor gaan 3oeften. n&abg 3oefien geeft be boo?rang:
%U tjeliüc u uitbecRoren/ segt <#ob/ maar gg Ijeüt jJStj niet uitbe?»
Roten/
-ocr page 124-
VIII. PREDIKATIE ,
88
Boren/ Joh. XV: 16. 3|ft ïp\'Mt u ectét liefgrljab\' maac gij fjeut Mij
niet eer^t lief geftab/ t Joh. IV: 19 $obs joeften cinbigt fn fjet joelien
ban be ue^lorene; Ps. XXVII: 8 ftaat: Gij zegt, zoekt mijn aangezigte,
ik zoek uw aangezigte, 6 Heere ! SClii üc l^eere jegt/ herwaarts aan , ban
3ijn rjunne aangezigten naa: ben l^eere. SSuI&e bingen >ti11 «ij in ang
ftauittel binben. ©e i^eerc fpjaft be iierlarene hier aan/ ö alle gij dor-
stigen. komt tot de wateren! Jood of Heiden, baar ijtf geen Ijeil te l)in>
ben ale bij slifê:j. Jood, gij joeHt rjet in be schaduwen; maac gij weegt
uw geld uit voor hetgene dat geen brood is. <l£n gjj Heiden, gn 3oeRt
f)ec in uÜJe atgodendienst; maar gij weegt ook uw geld uit voor \'t gene
dat geen brood en is. <£n gij Jood en Heiden te jainen/ trjie gij \\nc5cn
moogt/ treeft uln fjoofb rcné Uit: Hoort aandachtelijk na Mij : hoort, en
uwe ziele zal leven : S2(j $al geejStelfjK Icücii ; jij 3a! b?olnft lenen ; jij
3al eeutoig en ;alig leben. S2oo gij tjoojt/ Jood en Heiden, benft niet/
aio gij naar .Ulij ijoort/ bat gij tegen «èob jult 3onbigen/ of bat gij
eencn berlteerben soubt aannemen; neen/ Ik zal een eeuwig verbond met
u maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids. ©tnft niet/ bat
gij 3ult instapten/ al$S gij Jlfèij gefioor geeft; neen/ 3I& btn Ijer/ bien
Óïtab geftelb heeft tot een Vorst en Gebieder der Volken, ©aarin iag een
fteiniclijft üertnijt/ bat be Joden ben $|eere 3ouben berüiejpen/ en bat
ï|rj be Heidenen roepen 3oube. jBen 3onbe scggen/ bat uollt kent den
Heere niet: bat i$ maar; maar 4Pob 3oube 30a tnejlfen/ bat 3tj 3ouben
Ho me 11 geloopen . om des Heeren hares Gods wille, om des Heiligen Israëls
wille, jlu ftotnt 45oö/ en $\\j g:ijnt be Joden nog een^r in fjunne Ijarten/
en l£(j 3egt/ sult gij bc Heidenen u sten üoorgaan ? l^eDt gij geen meer
öccl aan David, gij 5131 immejé be Beminde om der vaderen wille. <(En
Heidenen, bloeit gij ooft toe/ het getal i*S nog teftlein. frjao^t/zoekt den
HEERE terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. ©at
ig 0113e tegentnoorbige ftoffe; maar be (toffe soube te ruim 3JJ11 in eeng/
en baarom 3u(len mij nu maa? {jet eerste ueltijftrn/ zoekt den HEERE
terwijl Hjj te vinden is. Cn alp (jet 43o& belieft/ sullen mij op 300 een
tfjb ale bese ip/ het tweede deel mebe nebben.
I. Sullen Ituj ücjirn be personen bie aangefpjolten en tut zoeken
opgetneftt taorben.
II. {jet 3maar verlies, bat 3e gebaan Ijabben : 3ij Ijabbcn deu Heere
verloren.
III.  «Cfêet zoeken 3ouben 30 ben $eere üieberftjtjgen.
IV.  ©e belofte tfobé: gij 3Ult vinden.
V. <ötob teil bat fjet 3oefien tijdig 3a! 3ijn/ terwijl Hij te vinden is.
VI. ©oor \'t laatfte/ bat er een heimehjü dreigement in lag/ 300
gtj bien ttjb bersuimt/ ban jult gij tuiden 3oeUen/ maac gij 3u(t niet
binben.
I. ï©at
-ocr page 125-
OVER JES. LV: 6.
89
I.  Wat (jet eerste aangaat/ baarin moeten luij sicn öe personen, ate
(jiec aangefujoFten luorbeu. Wk luo^ben (jier aangefproFten ?
Eerst, ©e Joden, bie in öen tjjö ban öen J^opljeer leefden. <J5rj moet
niet bennen/ öar be Jpropljeet jij 11 uollt altijb olie? \'t fjoofd jag; tjrj
\\s\\pt uicl/ tuat fttaaab be reputilieft ober (jet Ijoofö fjing. <E>e3onbe ligt
aan be beure/ baatoin zoekt den Rigter, eer Ijet oorbeel uitgegoten tuo^bt.
Ten tweede, ©e 43eegt ban <©od beoogt Ijier ligt be Joodsche natie,
ten einbe ban ise zeventig jaren in Babel, Dan. IX : 3, Ik stelde mijn
aangezigte tot God den lleere om Hem te zoeken,\'met den gebede.
Ten derde, ©e ^ropfjcet beoogt ligt be Joden bij be komst van Cbris-
tus, alp Ijij baar. be verlorene sehapön van \'t huis Israëls gaat 3oeften.
ütomt/ Joden, tuil Ijet ban srggen/ joefit gij nu ben ïjeere tertorjl
M öij u i§.
Ten vierde. ÜDorbeu ljier ligt öeoogb be Joden onder der Apostelen tijd,
na bat be tfecpt mao uitgegoten/ na bat er 300 bele buijenben Joden
be bcfteeringe gefijegen Jjabben.
Ten vijfde. <©f (jet ban 3tjn/ bat (jier aangefprofccn taotben beHeide-
nen, baar j&od ytï\\ een\' name oubec bertueftHen 30iibe/ bie 30a 30iibeii
Bomen loopen tot be tuare fte^lie: bieftt ubie buren mebe op; Ijet ge»
tal i$S nog 300 ftlein/ baar moeten er al meer 3ijn/ bie Ftomen om ben
^eere te 3oeftcn/ al£ 300 een tjanbje bof; laat (jet dEuangelium boo?»
örefien. ïl£>tj nemen \'t al bijeen/ en gij 311I: ong moeten toeftemmen/
bat er/ 300 lange al£ Ijet vindenstiid i$/ een «oeken plaatg geeft; grj
3Ult ontmoeten toeftemmen/ of (jet in \'t Oude of Nieuwe Testament \\$/
bat be verlorenen ben l^eerc moeten zoeken, tertatjl fjet vindenstijd i£.
II.  (©np tweede stuk ig?/ (jet g?oot verlies bat be 3onbaar gebaan tjeeft/
(jij fttnrjt eene perel van groote weerde, bien schat in den akker.
Eerst. 4&tj ftunt geen verlies bebattcn/of gij moet begrijpen bat men
ietj§ bezeten fjeeft. 2Joo mag \'t voor den val; $ob en be mengcfj blaren
te 3amen bereenigb in een gemeeusaam en liefciijii brrfteer. ©at zalig
deel, God, baar Ijab be menfclje gemcenjefjap aan/ Gen. I.
a. üE>an moet gij er bij gaan bennen/ (joe bat (jij (jet fttnijt getnor-
ben i*t. I^oe 3JJ11 tnrj Fjet fttiujt gemorben? boor be zonde; be^ bufbeïg
oog tnag boog; (jij uersocljt/ Ijij berleibt: baar raafttc be fitoon ban
ber menfefjen fjooföen af/ 300 ttiel alg ban be buibelen.
3.   <©aar berloor (jij fjet beeld van God; (jij berloor ben zegen, (jtj
berloor ben hemel, (jij berloor be aarde, fjij berloor 3ijne ziele en 3jjn
ligchaam, en al mat er raag; ja fjij braam ouber ben toorn van God,
oubrj ben vloek ber biet/ en onber be magt en onbec be fjeerftfjapptje
ban ben buibel en ban be 3011 be/ fjij moet naat be fjelle/ om eeutoïg
be ftjaffe te bragen.
4.  ^.et geeft te Bennen/ bat d&ob be safttn baarfjeen beftuujb fjeeft/
M                                                  cn
-ocr page 126-
VIII. PREDIKATIE,
9c
en in 3gn raabêbefluit Fjet 300 beleib fjeeft/ bien ongrluftftigen teregt
te boen Romen in beu ^rerc 91r3us <£fjristus7 ben 3Eo£fer/ ben 35o:ge/
ben 43oéï/ beu gaiigmafter. 3EU biebe jfêij toee? aan in ben $eere Je*
3u<i CjjriistugV 3egt 45ob/ 3tfft Ban u niet genabig 3ijn/ af^ in t^em ;
en gij fiunt in \'t grrigte boor ^ïhj niet befraan/ at£ in l^rm; £)i) i§
u bolfïreftt noobiu; t}rj i£ urne ftr?Btc/ bic gij moet aangrijpen/ 300
gij tut (tBob 3«lt Runnen Romen.
III. J0u bomt bie 3alige üjecre beftcnb maften/ toat tarj boen moeten ;
toat cUjcfjt uu be $ecte ï ©at \\$ onj> derde stuk, zoekt den HEERE.
ÜPat ip zoeken ? bat i<> be^ig te toefen in be inibücfen te gebruilien;
Ijrc ftopt mat het ftopt/ gij mort Ijettaieêr fjebben/ bat gij berloren jjebt.
©aar ip ren zoeken ban ben f}ecre bat ligchamelijk i§/ en baar ij»
ren zoeken bat geestelijk i£.
A.  ©aar ip een ligchamelijk zoeken ban ben $ecre. ©e oube^j? ban
ben ^aligmaftrr 3eiben : wij hebben U met angst gezocht, ©e feftare
30cfjt ï|cm/ en 31J bonden 8?em te Capernaura, Joh. VI: 24.. JiBJaar bat
zoeken Uiorbt fjiec 300 niet beoogb; 300 Ban men zoeken, en nietzoe-
ken, bat zoeken lian niet altijb ulaats Ijebbrn ; de armen hebt gij altijd
met o; maar ben C^rcre niet.
B.  ©aar i$ ten tweede ren geestelijk zoeken.
Eerst, ©aarboor loorbt berftaan bidden, Matth. VII: 7, Bidt, en gij
zult ontvangen, zoekt, en gij zult vinden, jgoo 3egt ooft Daniël, kap. IX: 3,
3ft frelbe mijn aangc3igte tot $ob ben fr}ecre/ £}em te zoeken met ben
gebede en smeekingen. J3an Panlus ftaat er/ Hand. IX : 11 , Ziet hij bidt.
<&i] 3ult tilu leben geen zoeker binben of fjtj 3a! eru bidder $fjn.
Ten tweede, i^et zoeken i$ eene daad, of eene werkzaamheid ban be
3iele/ bie niet rusten en San boor bat 3e genabe in be cogen br£ ïjce-
ren gebonben Ijerft/ Jes. XXVI: 9, Met mijne ziele hebbe ik U begeerd
in der nacht, en met mijnen geest, die in het binnenste van mij is, zal
ik U vroeg zoeken, ©aar ip 300 eene gcfjcele tDe^aamheib ui \'t zoe-
ken ban brn ï^rere. 45rj 3ult 3eggen/ berftlaart mij ban een?7 maar
Ijet zoeken in beftaat:
1.  ©e zoekende ziele ftjtjgt een bebinb ban haar verlies: be3onbaa?
ftent sijn bevlieg niet; fjn tuil het niet bieten ; Ij ij ftoojt e^ niet gaa?ne
ban; maar bie ben ^ecre 3oetten/ bie 3cggen/ fl! in Ijebbe baar 311!»
fcen bcfrffen ban/ bat ift buiten <£ob ben; 30 tjooren fjet gaarne/bat
Ijet ïjun ge3eob lnoröt; 300 cm neemt ijet niet ftteaujH alp; \'t hein
iemanb 3egt/ bat (jij een verlorene 10.
2.  Cen zoekende rjeeft et 3ulften fmarrelijftgeboei ober/ geen Job fjaö
3iilfteu finartelijfi geboel ober \'tbe^liej? ban al 31J11 gocb alp hij; geen
Laban ober \'t ftelen ban 5ijne goben; geen Israëliet ober \'t toegboeren
ban be arfte : 3ij 3Cibrn/ de Heere is gevankeljjk weggevoerd! Stao een
ver-
-ocr page 127-
OVER JES. LV : 6.                                     91
verlorene baar fian fiem niet£ troosten noch berbltjben 500 lang ftfj niet
gebonben heeft; mijne ziele weigert getroost te worden, serjgen 3e; al
toat in be tocrelö i£ ftan hen niet bermaften. 25tj tjijgen met Ijunne
borpt! hunne oogen bruipen tat 45ob/ en 30 3eggen/ift wa£ beter mijn
feben niet geboren/ als bat ift ben ïjeere niet 3oube Uinben.
3.  &5ult gij 3e Uinben met 30obeel angét en ftommer: ift ftan nergeng
rugten/ 5eot 300 een; hij maalt erop met 3tjue gebacgten; ift ben 300
beangst/ 3egt hij/ of ift !jrt gelul! toel ooit 3a! hebben bat be moeren
mij in eene liefeltjfte plaatfe 3ul(en ballen; 31J bruftften gunnen ftonv
mer uit met jucfjten/ met fclj.:etjen en met fpreften/ geljjft iemanb bie
toat ftogteljjft^ berloren heeft.
4.  Soo ren boeit ebentucl nog eene yeimeljjfte hope: ift fian ïjer nog
niet opgeben ; ift fian nog niet gelooüen/ 3t-gt ï\\ip bat ift niet binben
3a!; bat moeten bie maar boen/ bie be 3onbe in ben fy. 43eest begaan
lebben/ en be duivelen, en be verdoemden; maar ift niet. Waarom wilt
gij u zoo kwellen, en beroerd zijn, 6 ziele mijn ? Sjj geben het in be£
peeren ftanb.
5.  ïSeftaat het baarin/ bat 3e 3onber uitftel boornemen en bebenften
alle mibbelen in \'troe^ft te ("tellen. <(5ij jult 3e binben bidden en lezen,
geljjft be kamerling; hij Ia?? be^cötift. 03rj 3Ult 3e 3ien 3ich3elben 011*
ber3oeften/ en 30 fpreften met aromen : hebt gij genabe ? Ijoe ftreegt
gij 3e; toat onberbinbr gij al? ïjoe 3ulr gg 3e binben onber en boor
ftet SCbonbmaal? in belrjbenigfe ban hunne 3onben; 39 ftclïrn alle mib«
beien in \'t toerft/ bie 3e ftunnen.
6.   2too een\' 3oefter 3ult gij uto leben niet ftunnen fluiten : ftinber
noch ftuit mij toch niet/ 3eggen 3e; gij 3u!t mij ftet 3oeften toch niet
beletten; al balt gij mij tegen; al i<? \'t u leeb ; al moet ift er allee 0111
uitftaan/ {jet 3a! mij niet fluiten; boet mij geene moeite aan. 3CI fronb
ïjeel be toerelb tegen ben op/ 3tj Bltjben bolharben tot ben einbe toe.
7.  S2jj 3ljn onvermoeid in \'t soefteii en 39 flaan naauto acht op hunne
geftalteng/ op Ijunne betoerftingen en betoegingen/ of er niet rrgen«ï
een teeftentje ij?/ naar het Itëoorb/bat 3e gebonben Ijebben/Ps. LXXXV:c>,
Ik zal hooren wat de Heere spreken zal. Benhadads knechten namen 30a
uaajftig toaar/ of Acbab ban huunen Honing fpraft.
8.  ©oor Ijet laatste, al£ 31J binben/ ban ft^ggen 3e hunne begeerte;
3ieu 3e bat be £eere fjeu ontmoet/ Ijoe blijbe 31J11 Jö ban; ban i?\'t/
ik vond Hem die mijne ziele lief beeft, Hoogl. Iü: 4. 4itèaar nictgi \\$ hu»
fmarteujfter/ alé bat 3e moeten seggen : Ik zocht Hem, maar ik en vond
Hem niet. 4&iet!£ï ijr Ijun broljjfter/ al|ö bat 3e ftunnen 3eggen : doe ik een
weinigsken van Hem weggegaan was, vond ik Hem dien mijne ziele liefheeft.
. IV. ©e CJrere beeft tot ben Ijuise Sfacobg nooit ge3egb/ 3oeft Mij te
bergeefê; bie 300 3fjn harte gerigt heeft om <6ob te 3oeften/ al bj\'t niet
M 2                                          naar
-ocr page 128-
VIII. PREDIKATIE,
92
naa,? be reiuigljcfb bej Ijciligbom j/ baat 3a! vinden op balgen, ©at i$
nu onj vierde stuk, tuaarin Uirj moeten 3ien/ taat bat vinden ij.
Eerst, ©ie vinden , bic in \'t zoeften 300 geftejftt taorben/ bat fjec 30E-
ften Ijun alj niet bejUeclt/ bat ljet Ijun eene liebe en üiaarbige gcftalte
ij. C?et zoeken 3dfj ij fjun aangenaam/ al bonben 3e niet/ 51J gullen
ebcntael al boen tnat 3c Runnen, ©at ij rcebj vinden, al j 45od 300 3ijne
goebfteutinge op \'t 3pcfteu geeft: gij boet naar mijn bebcl/ 3egt$ob;
\'t ij tael bat ^rt in uta Ijarte opgeliomen is; 3fft Ijebbe er geiio;gcn in.
Ten tweede, ©at i£ vinden, alj be £?eerc sullicn lebenbigen Debat en
SUluen innigen moeb geeft/ üAt op bat zoeken ïjet vinden uolgen jal;
mijne goebljeid Iijbt bat niet/ bat iemanb met tranen naar .ïfêij blagen
3oube/ 3egt be iïjecre/ en bat 500 een fcftepfeltje niet binöeii souüe;
fjebt goeben moeb/ segt <l3ad/ niet met cene Ijoorbare fprafte uit ben
fjemcl/ maar boor \'t Woord en boor bc innige bewerkinge des Geestes:
be beloften liggen er/ bat langj 300 eenen teeg gebonben 3a! tootben/
en buiten bien toeg 3a! niemand binben.
Ten derde, ©at i$ vinden, alj <J5ob be ï^eerc Ware en lebenbige tee-
ftenen in \'t Itëoojb ftelt ban 3ulfte 3aften/ bic niet feilen 3ullen/ en $tj
bjengt uta fjarte bij bat ïtëoorb/ en ï?rj boet 11 öob bcrtegciitaoorbi\'
gen/ bk u aaiifpreeftt en 3egt/ toar benltt ge ban bie teeUcnen ? ïiunt
gij (jet tael ontftennen : ftunt gij nu tael 3eggeu/ bat julö^ niettaaaj
ij ? 3BJ " 6?t ï©oo?b niet bierbaar ? ïjebt gij er geene achtinge boa? ?
tailt gij met gaarne boor mijn aange3igte leben ? 351 gij niet 3ieB naa?
.iX^ij -. ©at is\' vinden, bat tfob u 300 üajtset; ï}\\) braagt 11/ en gij
burft \\)tt niet loochenen ; ift grbe ijet getaonneii/ 3cgt gij.
Ten vierde, ©at ij vinden, bat o3o£i daarop een innig gemeenzaam
be^ftce? houbt : §ij troojt/ l^ij ftujt/ l^jj troetelt/ $$ omljeljt/ ï|tj
fpreeht ban brebe; (jet ij een fuiken ban eene 3acftte ftilte; l£ij bec-
3efiert/ $tj geeft ljet onberpanb be§ tfeejtej; bat ij vinden.
Ten vijfde, ©at ij vinden, alj be 3iele taeberfteert met jullie ruimte
en fterfttc/ en fiijbfcfjap/ en neberigfjeib/ en liefbe; 31J fmelt in banu*
baar&cib/ bat Ijare fnoeren in bic liefelijfie plaatfe geballen sfln.
Ten zesde, ©at ij vinden , alj op bat allej bolgt eene g:ootc sterkte,
Bet fjarte taorbt met bie genaöe geftc^ftt; ban bunnen 31J cenen ftorm
uitftaan : ift zal *t mij niet meer laten bettai jten/ seggeii 3e/ ik weet,
Mi wien ik geloofd hebbe , ik vermag alle dingen door Christus, die mij
kracht geeft, ©at ij al eeuigjinj taeCr te fteeren tot ben bolmaaftten
jlaat: 30 raften taeber tot Ijunncn ouben l^eere/ tot (jutineoude liefde;
be finoop tu jfcljrn 43od en be jlefe/ bie boor be 3onbe toaj lojgeraaftt/
taorbt toeêt bajtgemaaftt.
V. J9ti on j vijfde stuk , ljet zoeken moet tijdig 3Jjn: terwijl Hij te vin-
deu is. ©aat liggen jullie fdjoone bingeu in bat l&oorb. ©oet [jet tij-
dig,
-ocr page 129-
OVER JES. LV : 6.
93
dig, tuil get 3eggen/ niet ahj be marftt ban bnje genabe gebaan ;
niet afg« gij in be tjelle 30ubt liggen. i©aat \\$ een aangename tijd, een
dag van zaligheid, get heden, een ure van genade, een bekwame tijd ,
een vindenstijd. B^ier moet öe beritanbige trjb en toijie toeten; hierin
moeten be kraan, zwaluwe, ooijevaar en tortelduive on«i nietbefchamen ;
bie linnen ben trjb hunner aanUomfte taaar. <£en landman, een reiziger
en een soldaat toeten ben tijb toaar ie nemen/ en toanneet \\$ bie tijb ?
%tt er op :
Eerst, ©an alg jtoare oorbeelen/ bie obe: een lanb gebjeigbtoojben/
nog niet uitgegoten toorben : 9 !Jeru$alcin i 3Jeru3alem ! \'t \\$ tijb t 6e*
benft nog in dezen uwen dag wat tot uwen vrede dient; maar nu is\'t voor
uwe oogen verborgen. Gen. VI: 3 Reegen 33 honderd en twintig jaar tijb.
3614 Ijebbe u tijb gegeten/ 3egt 4E>ob/ om u te befteeren/ eer üJft be
ligchamelijfie en geeptelijfte oorbeelen obe? u uitftojte.
Ten tweede. <E>an i$ \'t vindenstijd , als gij 3ulft eenen tijb beleeft baat
be pronljetiM) ban 3ciben/ bat be aarde vol kennisse des Heeren 30iibe
3ijn/ en bat 3c allen van den Heere geleerd 30Ubeu 3tjn.
Ten derde. (Pan ijl het vindenstijd, alg be ftanbelaar nog aan utoe
plaatfe ftaat/ en be suibcre bebieninge ban tjet l©oo?b; ahj$obbaa?«
mebe nog niet toeggaat; maar bat sulfte groote jaligheib nog be?fton-
bigb too;bt/ Hebr. II: 3, Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo
groote zaligheid geen acht en nemen ?
Ten vierde, ©an i£ \'t vindenstijd, ahj <l3ob groote mannen in utoe
fie?fte senbt/ bie eene tonge be? gelee?ben hebben; bie bejftanb hebben
ban 3ielen te bangen; bie hunne 3ielen aan ben Sjeere hebben obe?«
gegeben; bie t?outo 3tjn; bie boor hunne groote talenten en gaben
ingang btnben/ en elft 3oeften uit het buur te ruftften.
Ten vijfde. «Pan i$ \'t vindenstijd, a\\$ anberen/ bie 3Q0 3onbfg3ijn aïj?
gij/ beftcejb taojben/ bie nebeng utoe 3ijbe jitten; alg men u 3Egt:
Deze en die is in Sion geboren. ï^et pijltje fton u ban ooft tjeffen.
Ten zesde. $5an ijj \'t vindenstijd, alg anöeren nnber bele roeringen/
obertuigingen/ p?tftftelen en benaautobheben leben/ en gijlieben niet.
Wit hier onber on£ leben/ tjet ftan niet 3tjn/ bat gij nooit geene pjift»
ftel0 3oubt hebbeu: tjet ie u aitcmeté 300 bange ban binnen/ bat gij
300 beel hebt al« gij houben ftunt.
Ten zevende. l)an i<j Jjet vindenstijd, alj? <U5ob u nog Iaat leben/ auj
i}i) ben boom nog al laat fraan/ al opbat gij 8}rm 3oubt ftomen sorftcn.
<éij moet het boor utoen boob boen/ eer be boom geftapt taojbt/ anbe?g
3«lt gij \'t nooit boen ; na ben öoob ban 3oubt gij te bergeefg 3oeften,
Ten achtste, ©oor het laatste, ban ij* \'t vindenstijd, aió\' uto refpijt*
brief nog buurt: @ob fnijbt anbere boor utoe oogen af/ en Qij fmtjt
3e in \'t graf/ en in be helle; of ü|ij neemt 3e in ben fyemtl/ en 3tjne
M 3                                          Ïan0-
-ocr page 130-
VIII. PREDIKATIE,
94
ïanginoebigyeib blijft al buren ober u. ©an moet &ab$ goedertierenheid
u tot belteeringe leiben/ Rom. II: 4..
VI. Mu gebben luïj on<; laatste stuk, en bat ij? get heimelijkedreige-
ment: gij moet fcFj2iUften/ alf> gij er om benftt/ bat ®ati 3ouoe peggen/
gij onactjtjame/ bomt gij niet ? jult gij ben ttjo laten boozbijgaan ? Daa:
3tjn maar ttaaalf uren in ben Dag; be tijb loopt ra«j; 31J jlaat niet
frtlle: baat 3i;n maar tneinig jaren/ tucften/ bagen en uren mee; boa;
u ober ; baar sijn maar inning 3aubje{j in ben sanblouper bno: u nbe:.
UI>el Jood ! Jood ! luci Heiden ! utu lanb 3a! u tooesjt gelaten too^ben/
utne tafel 3a! u toornen tot een ftjift en tot een bal. <£n Heiden! toilt
gij niet/ get 3a! u niet bete? gaan al£ Jeruzalem ; Ijet 3a! u ban tot bej-
tjarbinge 3JJ11/ en bc«i buibel^ bienjjt 3a! gepleegb toorben/ baa? nu (jet
Cuangelium geujebiftt toorbt; tailt gtj op $ulfte gatbe conbitié\'n (jet zoe-
keu laten? tael laat get ban; maaj ift betuige u/ get 3a! u bitter 3tjn;
gtj 3ult 300 in be geile ballen; en baar sal geen tijb mee? 3jjn/ om ben
l^eere te soeften/ maar gij 3ult eculnig moeten ban öob bejftooten bigben.
©at 3tjn be zes stukken; aïfj gtj aanbacgtig getoee^t 3(jt/ 300 moet
get i©oo2b u getocejjt sjjn aljï een fcgerp 3toaarb/al£ priltftelen en na»
geljl/fciep ingeflagen. 5Cclj! bat be ÏJeere Die maar biep ingefïagen gabbe.
Ü?cr ifj raar als <ftob gebonben luorot ban bie naar l)nn niet blagen;
bat geeft plaatjj alfj $ob eene fte^fte eejjst plant. i©tj 3eggen mebe/ ber«
beelbt u of $ob get tegen u 3eibe: Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden
is. ü?at b:eef u/ bat gij naar taat anbcr£? 3oefft: Zoekt den Heere terwijl
Hij te vinden is. Wie ijj baar al voor, bat gij ütn l^eere 3oelfen 3aube ?
God if? er booj. God zelve, bie geeft get u belaét. ©e Heere Jezus 3egt/
wendet u na Mij toe en wordt behouden. ®e Geest ban $ob i*j er boor/
bie pjiliftelt er u toe. Htne conscientie bie 3egt/ bat gij ben Cf eere moet
3oelicn. %\\ Gods knechten peggen : Zoekt den Heere en leeft, tuant waarom
wilt gij sterven ? ©e engelen 3ijn et booj : baar 3a! blgbftljap obei u in
ben Ijeinel 3gn/ aljj gij ben Üjeere 3oefit. 2CI be vromen , 300 gij get boet/
bie 3ullen u met brei liefbe on t ban gen. jEaar toie i<ór er tegen ? ©e
duivel, bie 3egt/ zoekt toch niet. $nje booze natuur, onjj vleesch , en utu
3onoig afrabenb gezelschap sgn er tege.;. llDie moet Ijet nu bJinucu/ bie
voor, of bte tegen \'tJO\'fien ban ben Cjeere 3fjn ? igj \'t niet bie baar voor
3tjn ? Wiy bibbcn u/ zoekt den Heere. UbJ boop Ijartc ijj er toel tegen ;
maar bat moet gebtoben tuorben. guit gij \'t KEuangelium luel lange
gebben 5 en 300 Ijet nog lange bleef/ 3Ult gtj er in \'t ftorte niet boor
ben boob ban afgenomen tuorben ? l©ilt gij oen J^eerc niet 3oeftcn ? gij
ftunt Ijet ban op be3e Ijarbe conbitiün laten :
Eerst, ©an 3ult gtj ulu leben geen beel aan God gebben/ aan bie
goofbbelofte: Ik God ben uwe God, Ps. L : 7. o5ij 3Ult ban utu lebeu
geen beel aan Christus, nocy aan 3tjue verdiensten, nucfjaan3tjneliefde,
nodj
-ocr page 131-
OVER JES. LV : 6.                                    95
uocft aan jtjne voorbede Rebben. ^Ü juft um leben geen beel aan $ob
ben Heiligen Geest, noctj aan sijne bewerkingen fteft&en/uocft aan eenige
beloften <J5ob£ in getjerl ben bijbel ; ja grj jult ubj lenen geene hope
hebben 0111 5alig te tourben.
Ten tweede. lian rr bat al boa;/ toilt gij ebeutoel ben {Jeerc niet
joeften? ban moeten tuij be conbitié\'n nog be^bjaren. 4?ij jult pacten
beel hebben aan alle bc vloeken; baar jult gij ceutnig onbe? moeten
bigben ; en gij juli einbelijlt moeten in bit njne bes biiiüclsV \'t jij bat
gtj 500 sorgelooji of taanftopcnb baar naar toe gaat.
Ten derde. ïïan er bat ooft al boor/ milt gij beu ii^eere nog niet joc<
firn? Iaat ftet ban op beje derde conditie, a\\è gtj ftejft/ gtj jult ume
oogen in het berberf opheffen/ bij alle be berbqemben/ Daar be rooft
ban hunne prjninge opgaat ban ceutoigfteib tot \'eputoigheib! baar be
Uiorm niet l\'terfc; baar o5ob ban ,egt: zwijgt van dezen, zij waren niet
ora mijnen name te vermelden ; baar 43ob ban jent/ het jat Tyrus en
Sidon bc?b?aaglnfte,: jijn ban htinlicbcn in ben bag öeé oorbeehf.
Ten vierde. Éan er bat ooft al boor/ ban moeten tuft Ijet nog mat
bc?jtoaren met eene vierde conditie, bat gij in be eeulnigc rampjalig»
heib jult Uicjen met bie melancftolrjfte bejigljeib om u te berbloeftcn ;
bij alle be bnibelen en br?boemben julr gij onberbinben bat niemanb
u beftlaagt; gij jult onbejjbinben/ bat er boor 11 in eeumigljeib geen
tjjb ban binben mee? jal 3ijn ; gtj jultnog joeften in te gaan/maar töob
jal jeggen/ blijft je ban Mij; baar jult gij jeggen/ach liebel^eere!
pab ift naar ntucn raab gehoorb ! Ijab ift met be bromen bc?ftee?D ! ftab
ift mijne ftnieën boor <£ob gebogen ! ftab ift mtjjelben onbe^joeftt! fjab
ift toef) bat gebaan bat tot mijnen brebe bienbe ! €n bat jult gij brucfj\'
teloo£ menfehen tot in alle eeumigfteib ! ©aar jult gij ban eeutoig be»
benfien/ toat u heeft ftunnen gebeuren ; onber mat Bebieningegij geleefb
hebt; mat nepen gij berjet hebt; en jeggen/ gjoote <#ob/ ftab ift bien
inbjuft laten boo?toe?ften ! fjet ftab mij toijöfteib gebiecht; 9! nu moet
ift berloren gaan boor mijne eigene luifjeibjs fcljulb. HPilt gij nu nog ben
ï^rcre niet ;oeften terüitjl $ij te btnben ig ? Wij Ijebben u getoaajfchtttob :
urn bloeb jij op urnen ftop. Jtëaar anberen jullen mogeltjlt jeggen/ift
joefte ben ïferre; bat menfcljcn ton\' u toe; jitëaa? toelUe jijnutoeblij»
hen ? U?illen totj u be blijften gebeu bat gij ben l^eere niet joeftt ?
Eerst. 2CI£ gtj be tuaarfteib toilt jeggen/ ban 3Ult gij moeten fieltj\'
ben/ ift joeltc niemanb minbc? al£ ijjob; maar een regt joefter joeftt
niemanb mee? alj? <#ob. J^et jaar joo na ten einbe/ maa? toat ftebt
gtj in bit ganfche jaar gebaan om ben frjeere re joeften ?
Ten tweede. <6tj ftebt geen bebat ban uto verlie» ; bat gij een ftuft gelb
behoren fiabt/ gij joubt al meer in roere jijn a!0 nu; toa£ \'t toaar/
bat gtj jocht/ men joube u niet ontmoeten/ of gij joubt er ban fpreften.
Ten
-ocr page 132-
96                                      VIII. PKEDIKATIE,
Ten derde. o3ij joefit jonbt? hanc ; aïg g(j nibt/ of lee?V of fn be fte^fte
gaat/ of aan \'t SCbonbinaal/ tnaa? i£ uto Ijartc? men Ran \'t toedien/
bat gij harteloos joefit/ cüen a!ö innanb öie jijnfl buurman? goeb of
gelb joefit/ 500 jaeltt gij ooit ai? naar öingcn öie u niet aangaan.
Ten vierde. €M) joefit met een berbeefb Ijarte: al? gij aan\'t SBbonb».
maal jit/ gij fcijijnt te joeften/ en joo toalfftcr jijt gij baar niet af/ of
gtj gaat toeé^ tot uto borig 3onbig be?ftec?: gij toilt ttoce Ijerren oic
nen/ en gij bient er geen een.
Ten vijfde, ö ! %\\§ gtj eere en staat, of anöere wereldschc goederen
joefit/ Ijoe blaaftt gij ban in tjbe?/ al toatf\'t met bc^toaarloojinge ban
uüie jiele. jBaar al£ gij naar 45ub en anj?i?tu? joefit/ tjoe ftoub en
Ijoe flaauto Jijt gij ban.
Ten zesde. $ij Ijeüt nog bat/ bat gij altemetj. beftennen moet/ bat
gtj in bien ftaat niet Runt jalig taotbcn; maar gtj benut bat gij ttjb
genoeg Ijebt otn ben U>ecrc te joeften/ en gtj ftelt fiet uit tot een ouden
of zieken dag. nEen ouden dag juit gtj mogelijft uto lebcn niet hebben;
en ou fiet ziekbedde juit gij migfehien gelaten jij 11 al? een froft en een
filoft; of fitj uüj be^ftanb niet jtjn/ of bcbtoelmb jtjn/of het jai u mip«
feftien ban toege be ptjne bejbelen/ bat anberen boor u ben ifecre 30e*
ften. <ï£n fi^tjgt gtj een ouden dag, ban jal \'t mfgfcftfen geen rindens-
tgd booj u jtjn.
Xaat u ban betocgen om beu lijeere te joefien; gij juit fiet u nooit
Beftlagen; gtj juit jjet boen op julfte frtjoone conbiticn. SCI^ gij ben
JJeere joefit/ \'t i$ op conbitie ban te vinden ; op bie conbitie ban ben
Sfeere tot utuen $ob te hebben; alle be beloften £nib? jullen booc u
jtjn: be^gebingeban utoemi?baben/ btcbe/ fialmte/bltjbfcljap ; gij juit
eeutnig In ben fjemel jtjn/ al£ anbere jullen fchreeutoeu ban taeebom
bes fiacten; gij juit aan be rrgtevljanb (taan tn\'t oocbeel/al? auüeceii
aan be linfterftanb geftelb jullen Uiocben.
Jfêij jullen nu nog ecnige teekenen geben ban bie beu l^eere joeften.
Eerst. ©aar is\' Ijun booc ben Drere tiifrrï te beel ban alles! bat Qij
ei^cfit en gefiiebt/ afij er maac vinden op fieloofb tao^bt; jij fi^uipen
al£ een toornt booc <éob/ en jtj bragen \'t aan anberen/ hoe jtj gebon*
ben hebben ï
Ten tweede. 6! 8rj jtjn met joo beef angfren en fieftonimeringen 6e»
3Et: jtj treuren joo/ en jeggen/ be jafte i£ joo g^oot/ 45ob i£ joo brij*
magtig/ en ifi joo gering.
Ten derde. Zeggen jtj/ 3! «J5ob/ fietaaar mij booc öeb^og; moet ift
berloren gaan/ boer ïjet mij ban jien ; laat ifi met geen leugen in mijne
regte^ljanb benforen gaan; Iaat ifi mij be genabe ooit niet 10? tocpa?»
fen; ach/ Ijoe ongelufilüg joube ifi jtjn!
Ten vierde. Zoo een jtjn harte gaat open alg hij ban genade hoort;
al?
-ocr page 133-
OVER JES. LV : 6.
9?
abj ijij ban ben Heere Jezus boort/ bat i£ij genomen i$ boor berlorenen/
om bie te soeften; aio Ijij hoon/bat get nog vindenstijd i£; Iaat ift toeft
[jet ftonbetje biel neuruiften/ peggen se.
Ten vijfde. gulftc 3eggen/ f^eere/ \'t i£ mijn g^ootfte fcfjat/ al;8 <#tj
mijn God 3ijt; en bat i£ mijne g^ootfte a^moebe/ abt ift tl be?Iie3e; en
30 toenben 3icf) 500 naa> ben l^eere/ en 3eggen/ ift ben 3ieft om JU;
iü Ijcüuc niets lieue^ ingeljeet be toerelb ais II; en ift ben gerefolbeerb
uoo; ubie boeten te bbjbeii liggen; bain ift ban om/ 300 bain ift om;
ja/ al uonb ift nooit; bie 3oebenbe geftalte is mij Oiejbaaj; maa: bat
ban niet 31J11/bat 3iilfte zoekers geen vinders 3üuben bio:ben; begrepen
30 bat maa?/ bat Ijet 3ocben i£ De geftalte/ baa: tëob jtjue beloften aan
boet. Stunt gij nu be blijfteu biel ontkennen? Die een vinder i<j bie
fujfeiit e? ban; (jij is een be:bioiiberaa:: ip bat aan mij, aan mij ge\'
fcfjieb? 3egt ijij/ en Ijij i$ ooft een betaaa^be.?: aclj! segt 300 een/ ift
30ube ftet niet gaarn ftbJijt 3ijn; jjp 3tmbe elft in 3ijn buig biel aan\'t
3oeben bullen Ijelyeu; Ijij is 300 bttjbc/ 300 geftcjftt/ 300 brolijft in ben
^cere; maaft ben i^eere met mij gjoot/ 3egt ijij/ en hij banftt <£ob/
bat bö in een vindenstijd geleefb Ijceft/ bat er 3Ulfte talenten en mib»
beien geweest 31)11. Qci.it gij 311111e tceftcnen? bomt naa? ben {Jeere toe;
\'t ip booj u vindenstijd; bomt en 3iet toar gij bebben 3ult/alg gij binbt.
©e %ere 3egt/bie Mij uinbt/bre binbt bet leben; gij binbteenjjjae»
bicrjtimeestc: boo: ubie 3tctc/ een ilfèibbelaa? tusfcljcii £ob en u/ bie be
banierc b?aagt Doben tien bui.icnben; bie alfes in allen is; gij 31b te?
u ban bebanben; ouejlegt bet eens ft11 / en gij 3Ult einbebjft bunnen
3eggen : ik vond Hem die mijne ziele lief heeft.
AMEN.
&
NE-
-ocr page 134-
NEGEN 1) E
PREDIKATIE,
OVER
J E S. LV : 6.
Roept Hem aan leruijl Hij nabij is.
OP EENE DANKZEGGING NA HET AVONDMAAL.
iEMj le^eti Prov. I, ban ïjct 2f,jtc tot Ijet a3|lc be^g/ vier opinc^ftclrjfte
daden, bie <]3ob in \'t tue?ft fielt/ om penen 3onbaar tot j|>ne geineen»
fcljap te brengen :
i. tPe eerste daad fjé/ Ik. hebbe geroepen. <j?ob fcfijecufcot tot ben 3un-
baa^ : waarom wilt gij sterven? Zoo waarachtig als Ik leve, spreekt de
Heere, Ik hebbe geen lust in den dood van den stervenden zondaar, maar
dat bij zich bekeereen leve, Ezech. XXXIII: u. ©e l^cere bte toont/ bat
ïjet l$em rjn?t i£, Cjtj ;cgt/ jonbaa?/ ift luil iiliien boob niet; C^tj roept
f)em toafibc?; $fj roept/ keer weder, keer weder, gij afkeerige kinderen,
en Ik zal uwe afkeeringe genezen, gij fletjjten/ beslaat utnen Voeg/ en
treebt op ben Iticg btg be?ftanb£/ ee? ï)tt te laat i$. 3Dit niet alleen/ maa;
a. ï£>e tweede daad tg/ Ik hebbe mijne handen uitgebreid; bat i? rene
beun-ging ru begeerte ban een bie iemanb roept; \'t f# eene betneging ban
ecu bie bidt: %ii bibbe ti/5?gt #oö/laat u met «ïMtj be&ocnen. \'t %$
eene belurgmg ban een bie iemanb (\'tuiten tuil/bie bejneerb loopt, \'t 3$
eetie belueging ban iemanb/ bie eenen g^ooten erngt en tjber betoont,
\'t %5 eene betneging ban ren/bir iemanb Fjulpe tuil toebrengen; men
fterltt 5fjnc lianö uit; 300 boet <£ob aan ben 3onbaar ooft.
3.   ü?e derde daad,\'bie <#ob boet/om een ^onbaa,: tot 3i)uegcmecu<
feftap te brengen/i£/raad geven: 2 ft fjebbe u raab gegeben/3egt Ur»ob.
SBItemet? toopbt bc jonbaa^ toel cenjs berlegen/ 300 bat j)ij in stjne
binnruftamer mei een? uitroept/wat moet ik doen! Cn $ob Ijab f)et 300
gefcljiftt / bat 300 een nog raad i?peeg; mat boor een raad? 3irt bat
Openb. III: 18, Ik rade u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd, komende
nit het vuur, en witte kleederen, en oogenzalve.
                   
4.   vPe vierde daad mag/ %ïi bestrafte ze. 9CI£ een 3onbaa2 yd) mfof\'
braagt
-ocr page 135-
IX. PREDIKATIE, OVER JES. LV : 6.                     99
b?aagt tegen al bc genabe ban ü3ob/ban ftefr,?aft tfobfjem. t©aa^boo??
boo; be conscientie, Die jegt/bat niet XmV bat gij u 300 mi£b?aagt.
v©an beftjaft «i5oö [jcm boa; jjjn Woord, MicbaVI:9, Hoort de roede en
wie die besteld heeft. 3?an befhaft 45ob ben menfclie booj be vromen,
bie een befteaffenb tnoo?b tegen Ijen fpieften. ©an befhaft ijSob f)en
boo? be Predikanten, bie {Jij een ftei\'haffenb talent geeft; öie roepen/
fcljaamt u/ en taio^bt fcfjaamroob obe? uwe jonben.
%\\$ (0ob sulfte vier daden boet/ gcltjft fi?ij boet/ mij moeóten 3eggen/
be ^eere bie fla en bic befhaffe mij/tjet 3a! taelbabigljeib 3tjn: fiet3al
olie op mijn Ijoofb spn; het 3a! mijn Ijoofb niet Bjeften/ Ps. CXLI: 5.
ïtëij moeiten naa: 3(juen raab gooren en luisteren. %\\$ C^i) jijne fjan
ben uitbreibt/buj moeéten gejegb hebben/l&eere/l^eere/ftier jijn totj;
mij ftomen tot 111/Jer. 111:22. Clït morér ge^egb Ijebben/ fpjeeft/ {Jerre/
en urne bienjStnuecfjten en bicniétmaagfjcn nooren.
«ïlfêaa? fiet fcfirjut/bat be sonbaai 3tjn Fja?t niet meteen toilbjeften;
gelnft &\\$ met een boom, hg balt niet om met ben eerften flagof nap/
en al£ met eenen nagel, fitj O^at niet in met ben eerfren ftlop. ïgoo
gaat tiet met ben 3onbaar ooft; <öob blijft niet alleen bolharen in get
raab gcUcn/ maa: ijjij fielt ooft een tijd in uielften be 3onbaac moet re»
folberen. Cn tuelfte i£ bic ttjb?
Eerst, ©e ttjb ban ben loop onjeé lebeng/ Pred. XI: 3, baat be
boom balt/ baa? 3a! rjtj lurken/ en baar 3a! 1\'jij bltjben liggen.
Ten tweede, ©e ttjb ban i©obj2 langmacbigfieib/ Rom. II: 5, Of ver-
acht gij den rijkdom van Gods verdraagzaamheid.
Ten derde, ©e tijb/in bielften be mibbelen be? genabe nog onbecong
3ijn/Ps. XCV:7, Heden, zoo gij zijne stemme hoort, verhardtnwharte
niet, opbat 3[ft niet 3toere / bat gij in mijne ruéte niet jult ingaan.
Ten vierde, ©ie ttjb/ in roclften ^ob nog roept: ziet, ik sta aan d«
deure, en Ik kloppe, boet üiaij open opbat "Éft tot u inftame: en bebroeft
toer) ben heiligen 43eegt ®Db$ niet; ftaat (£em niet tegen; be?3et 3tjne
obejtuigingrn niet. töelyft 60b fpieeltt Prov. 1, 300 hanbelt j|rj in ong
tekstkapittel: ï^tj roept alle dorstigen; {Jij breidt zijne handen uit, en geeft
3e raad, een bestraffende raad; t^ij 3egt: waarom weegt gij uw geld nit
voor hetgene dat geen brood en is? Koopt ban Jfêij wijn en melk zonder
geld; {Jij breidt zijne handen uit, als $ij 3egf/ boort amndachtelijk na Mij,
eet het goede, en laat uwe ziele in vettigheid zich verlustigen. *öelrjft *É>ab
bie vier daden boet in bit ftapittcl/300 bepaalt {Jij ooft ben tijd: zoekt
den Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is.
HEaat^t jagen bjtj: zoekt den Heere, terwijl Hij te vindenis. Mü i$ onj5l
nogoüerig: roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, öaaj totj in te Be3ien Ijebben:
I. Wie hier spreekt, en tot wién.
II. Wat het gebod en be lesse itï: roept Hem aan.
m*                                ra. a«
-ocr page 136-
IX. PREDIKATIE,
ÏOO
Hl. Sin t»at bepalinge <g>ob fict fielt: terwijl Hij nabij is.
I. Wat bet eerste aangaat/wie spreekt hier? ©at binben tori niet
filaa? in bc3en tellet/ in bet 5be bp. ftaat e?: Gij zult een volk roepen,
dat Gij niet en kende, en bet volk dat U niet en kende zal tot U loopen om
des Heeren uwes Gods wille, en om des Heiligen Israëls wille.
i©ie 3tjn nu bie? bc sprekers? baa: bunnen be?fcljeibene pejfonen
boo? br?ftaan toojben.
A.  Sommigen bennen bat God jelbe bie? fp?eftenbe boojftomt/ Ijet3tj
ban in \'t geineen/of een be? b?ie èobbelrjfte ilpe?fancn in \'töiJ3onbe?:
jagogeltjft i$ {jet
i. 4&ob be Vader, bie ben $eere 3fe3u^ geftelb geeft tot een Getuige,
tot een Vorst en Gebieder der volken, <©an bet te peggen/ ftom aan
Heidenen, zoekt den Heere, terwijl Hij te vindenis, roept Hem aan, ter-
wijl Hij nabij is, baa? 3Ulften fcftoone gelegenjjeib: gij 3u.lt 3e ligt
nooit 300 mee? .ftrijgen.
3. ©oft ban et boo? be?fraan too?ben be Zone bie be Gebieder der vol-
keren taa£; O ij toa£ toen al beftenb alp bie Opperste Leeraar, gelijft
Elihu jeibe: wie is een Leeraar gelijk Hij, Job XXXVI :2a, en alé be
Opperste Wijsheid, Prov. VIII: 1.
3. flDoft ban e? boo? bestaan tno?ben be Heilige Geest, bie baa?on»
be? be %ibenen 3ii(ften roere bertoeftre.
B.  Jlêaa? gelijft cenigen benften/ bat bet be drieëenige God i$/ bie bie?
fp?eeftt/300 3eggen fommigen/bat bic? verscheidene menschen fp?eltenbe
too?ben ingeboe?b; neem een#:
1. Cen Jeremia 3elbe/bie niet mee? aanb?ong ban a\\é een ïje?be? acb>
te? <£>ob betaambe: urne ftab bie ie. belege?b/ bet ban toel bat gij \'t niet
3ien 3oube/ bat 3e ingenomen 3a! hio?ben; maa? 300 gij u niet fiefteett/
3al \'t 3efte? gefcöieben. ^UStjn fiart breeftt/ alg ift er aan benfte; en
\'t 3a! ebentnel gefebieben/ 300 gij \'t niet boo?fiomt boo? befteeringe.
a. Jgog ttnê/ fjet ftan 3ijn/ bat alle de Apostelen en dienstknechten
des Heeren fp?eftenbe too?ben ingeboe?b/ bie in \'t Jgieutae (Cegtament
30Uben tae?ften/abj be ^eibenen sooftüiamen geloopeu. ?2tj 30iiben 3eg»
gen tegen be Joden, fcijaamt grj u niet/bat gij u ban be Heidenen 30a
iaat befeftamen? ^ij 30uben seggen/ tnaftftc? b?oeberg! bomt ooft/ eer
bat be tijb boo;bij 10.
3.  Jöog een?/ \'t ftunneii be bekeerde Joden jtjn/ bie ftumie onbekeerde
vrienden aanfp?efteu/en 3eggen/gij moogt ben l^cerc be?me?pen/maa?
J|tj ebenlnel be regte Messias, \'t bie I^eere bien gij 3oeftr/(£ij ig
tot 3ijnen tempel genomen/Mal. III: 1. \'t Sfê of be veranderde Joden be
onveranderde Joden aanfp?eften/ en 3eggen/ boe ftunt gij cbentoel 300 be?»
lja?b 3tjn! be genabige aanbiebinge <tëob£ 3a! u niet lange mee? gebeuren.
4.  )|et ftan toesen/ bat be bekeerde Joden tot be Heidenen fp?eften/ tot
fier
-ocr page 137-
OVER JES. LV : 6.
101
het bolft bat nog in be buipte?nfjgfe jat/en jetben/ 3iet cen$ hoe beau»
beren ftomen geloopen! Iaat be ijbe? ban 30obeleanberen u opmcftHen.
5.  rlSog een$/ï)et ftan tDejen/bat be bekeerde Heidenen tegen bc on-
bekeerde Joden fpjelït\'n/ en peggen/ taorbt gij niet jaloerjjclj 5 lastert
toch ben %ere be? heejlnfiljeib niet lange?; jfec Ijoe tnel torj baren:
jjoe gelubbig 3tjn toij/ nu Inrj §em gesocht en geuonben hebben.
6.  $et ftan 3tjn/ bat 45öb^ <6ee^t hic? beoogt be bekeerde Heidenen
en Joden t\' 3amen/ bie eene geheele ftab al£ in roere helpen/ bat brien«
ben en buren malftanbe?/ bat be ftinberen be oube?£/ en be oubc?$ be
fiinbe?é aanfp?eften/ en effianbe? alp toeroepen/ laat on$ bhjtig henen
gaan/ om te 3oelicn ben (|eere Ce? fteufcharen. ©aa? hebt gij ban ben
spreker, ^ce gij\'t bat/ \'t i£ Vueï; \'t ijs eene legfe boo? bie ban \'t oDube
en J^ieutne (jCejitameiit/en boo? alle ttjben.
II. i©at ij* nu het gebod, en be pligt, bie 39 boen moeiten? $ettë:
Roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.
A.  ©at aanroepen 3ulien tor; u onbe? eenige prenten toonen/ en u 50a
be 3abe openleggen.
1.  \'t %$ eene p?ente ban iemanb bie 3ieft te bebbe ligt/ hg hoort bat
er een erbaren boeter nabij 31\'juf beure rê; bie patiënt roept ban 31)11
bebbe hem aan / te?taijl bat hü »abij be beure té / en hij 3egt/ ftom
toch in/ of ift ben ongeluftftig.
2.  J£et i£ eene gelijfteni^fe ban ieinanb bie eenen goeben brienb öeeft/
aan fciieng ftomfre hem uitermate beel gelegen ig: {jij gaat boo? be frab
en ontmoet hem; hp balt Ijem om ben haté/ en be?frerft a\\§ aan hem/
en 3egt/ fiom in/ gij gesegenbe/ ift hebbc 300 lange naa? u getuacht.
3.  J|et ij? eene gelrjftentéfe ban een bie 3jjne 3afien in jjet alleruiterfte
berbal 3tjn/ bat hij het opgeeft/ 300 hem geen raab gegeben tao?bt;
baa? i$ een toijg man in be ftab/ bie 3ulfie 3aften/até be 3tjne 3ijn/roei
meet gereb heeft; en ptj Somt bij ben mijden man/ en 3egt/help mij
toch oou; fiom tot mij in/of ift ben bejioren.
4.  \'t 3J£ eene gelpeni^fe ban een man bie in een b?eemb lanb i$/ en
ben tueg niet tueet; en 300 hij °» ben regten meg niet i§/ 30ube hf}
moeten be?fcheurb too?ben ban be luilbe bieren; hij 3iet ban betre een
man bie baa? beficnb ig; hij roept/ roijg mij toch ben meg. <©it3jjnbe
prenten bie gij u moet boo?ftellen/ en toaa?op giet mogelijft gé3ien ruorbt.
B.  §©aa?in beflaat nu bat roepen ban eene berlegene 3iele tot ben
#}eere Sjesu^ï jjet beeft brie ftuftfteu in 3ich :
Eerst, i^et begjijpt in 3ic(j / ban be religie te tno?ben bie be $eere
3fe3iig tailbe hebben; bat 3c 3onbe? gelb moeten ftoopen toijn en melft.
Ten tweede. Ifyet if bepaalbelijft/ 3jjne ftnieé\'n boot ^em te buigen.
Ten derde, gijnen name uit te roepen/ en bie befienb te maften, 3£at
3ün drie zaken bie tmj nu be3ien moeten.
& 3                                             Eerst
-ocr page 138-
IX. PREDIKATIE,
ioa
Eerst, t^ct i«S een ban bte sclfbe religie te tooien / te selao>icn bat
<#ob in CD?iptu£ be <J3ob ban een besloten 3onbaa: tnoibt; 300 uio?bt
Ijet genomen Gen. IV : 16, Doe begon men den Naam des HEEREN aan te
roepen. Rom. X: 13, Want een iegelijk, die den Name des Hoeren zal aan-
roepen, zal zalig worden.
J©aa:om tDO?0t be religie boo? bidden af aanroepen iiitgebrufit 5
1.  ©mbat fjet bidden {jet voornaamste stak ban be godsdienst i$/ Rom.
XII: ia, Volhardet in den gebede. 1 Thess. V : 17, Biddet zonder ophouden.
Col. IV: 2, Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegginge.
2.  <öinbat men in bc gobpbinipt nietj£ï boet/ of tiaaj gaat bidden mebe
Ue?3elb: singt men een ppaim/leept men/gaat men aan\'t SCbonbnual/
ban; gaat bidden mebe gepaajb.
3.  oimibat be religie beftaat in be bcjhonbinge ban be beugben 43obp/
i Petri II: 9, Gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninglijk priesterdom ,
een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deug-
den desgenen die u geroepen heeft uit de duisternisse tot zijn wonderbaar
licht. «Fobs beugben Uiir.ben boojnamelijft berbonbigb in Ijet aan«
roepen uan $ob.
4.  Omürir be religie beftaat in drie stukken, nanicujfi/ bennipfe ban
ellendet verlossinge en dankbaarheid; eene regte ftoffe ban \'t gebeb; an»
be^p 3aube iemanb geen goeb bibbc: 3ijn; mant bie drie stukken bjoj*
ben in ijet regte bibben geftenb en bet?acljt.
5.  <$mbat be b^ie hoofddeugden ban be religie/nameltjft/geloove, hope
en liefde, in Ijer bidden af aanroepen meept geoefenb Inoiben. <j5ob£ ftin-
beren oefenen in Ijet gebeb tjun geloove: Bevestigt uwe toezeggingen aan
uwen knecht, die uwe vreeze is toegedaan, Ps. CXIX : 38. %\\\\ bjuHften er
Ijunne liefde in uit tot #ob: $rj hopen en beslaten $iclj op itfab; bibben
31J tot <(5ob/ alle be hoofddeugden ban be religie loopen baa?in te jatnen/
tjet bomt met bie eenige en taaajacjjtige religie obereen.
Ten tweede, fyct aanroepen ban 45ob ij» te 3eggen/ 31311e knieën te bui-
gen boo? <0ob/ en $em aan te bidden, 300 bat men erftent/ bat *öob
alleen Ijet boorbjerp ban on.se aanbiddinge ip7 en bat i^ij alle aanDibbinge
taaarbig ip. üb öebbe ruijpjjeib/ segt <&ab/ genabc en magt; 8 roept
Jtfêij aan! ben 3k niet be Stltoctenbe/bie utue b^uftftenbe en breigenbe
nooben ftenne? buut gij Ijet tuel (tellen sonbc; jlSi)? ïoa*} sult gij an-
öerp naar toe gaan/ alp gij 3tefl tuorbt/ alp gij ft erft/ al$ gij u een^
bejbreibt bat gij rebening 3Ult moeten boen/ aio gij eenp ulue 3onben
met obcruiigte 3iet? Wel 3ijt gij in noob/ in benaautobljeib/ leert ban
bidden; alp uto geept cen^ obentelpt ip/al£ gij in biepte ban benaautnü-
ïjeib 3ijt obe? U3elbrn/ of ober uto tjui^gesin/ roept Mij dan aan, segt
tfiob/in den dag der benaauwdheid, Ps. L : 15. <$ij moogt numero alles
ban «ütëtj bibben. ©au 3egt <Jjtoö/3fl& bepale Ijet uniet: al wat gij bid-
-ocr page 139-
OVER JES. LV : 6.                                   103
den zult, geloovende, het zal u gegeven worden. \'Sotibt gij gaarne in
iemanb ban be tiVae !jft toerft <i3ab<? jien/of in iijclben/ roept Mij aan.
goudt oö gaajne 51^11/ dat (jet taerfi ban ben buibel berbroftEii taie^ö/
fpjceftt Et met Jfèii eeii£ obE<2; souöt gij gaarns gdoofgltracrjt/ gee^tElijfte
öebinbitigrn/ bErrroopcingen rn IciöingEii be3 45:Eötfó Ijeülien/ fpreEftt
ec niEt j,12ij EEH0 ubEc; laat uwe (temme eenö ftooren; Ijae stjt gij 30a
sonbr? öibben? jEgt <&ob. T>e EErftc Cfj?ijtnien beden bijna anbetjö niet
al§ tot 3EE,ué roepEn/bat toeten toij uit beftEtuiginge ban Ananias, al$
Ce ^eeïe 3e3up foem naa? Paulus toilbE 5Enben/ Hand. IX : 14. ü^ij tjeeft
hie? inagt (3Eibe ïjij) van de overpriesters om te binden allen die uweu Name
aanroepen. Cn Hand. XXII: ió, Laat u doopen en uwe zonden afwasschen,
aanroepende den Name des Heeren. ^eöÖeii toij ban taat ban bOEn/ mij
moEtEu bidden tot $Etn/ boo^ tuten alle ftniEE\'n 31\'clj moEtEn buigsn.
Ten derde. EeidEn totj/ tut ijet aanroepen ban -öoo ooft te >eggen ma?/
dcci Name des Heeren uit te roepen. Ps. CV: 1, Lovet den HEERE; roept
zijnen Name aan, maakt zijne daden bekend onder de volken. ÏDat tuil
bat in 3ic!j begrijpen ?
1.  Dat uien üeu briecenigen <#ob alleen Ijouöe boor Ijet bjaatbig boo?«
taerp ban alle oti3c acljtinge; bat biij bellaren/ bat i§ij alleen alle oti3e
befbe toaa?bfg ig. 3Ê>aa? ijï niemanb^obalg bc HEERE, 3egt msn ban ;
en/ waar is er breed of wijd, zulk een groot God als Gij zijt ?
2.  \'t 3$ te peggen/ bat tot) ban al ong boEn ben name 45ob^ laten
introEpen ; gElijft Joab, toen hij Rabba &EtegE?b öabbE; Ijij 3onb om Da-
vid , opbat mijn naam , ^eibe i)Ü/ niet over haar uitgeroepen worde, aSam.
XII: 28. goo 3Egt ooft 300 eeh ban al jijn toEjft/ ift tail e? geen ee^ ban
IjEbbEii; {jij geeft beu fijEEU\' 3IE3115J En bEn ö?ieëenigen <èob alleen de
EEre ban IjEt tarjft be? gEnabe; ja öö Iaat sicïj naa? 3ijnen name noemen.
3.   £}et iji tE 3eggEn/ bat men in be fterftE geen uamE ftEnt alj> be
name <#ob£; baar i£ gren anbere naam/ boo? tnrlftEn toij moeten 3alig
too^bEn/ Hand. IV: 13. 2111e menfcftelpft ge3ag 3ouben 3e bejtoejpen/ en
icggen/ be name #ob£ in Cij?i?tugl i$ \'t alleen : baar en \\$ geenan*
bere naam onbr? ben {jeuieI.
4.   Jjjet i£ te seggsn/ bat een ftinb ban $ob bat taerft/ bat «5ob in
hem getocrUr tjeeft/ niet toil bctbc;gen noclj fmoren/ maar ftrac&tig
öuor3EttEn ; Ijet i^ te 3eggen/ ift tail (jet gaan bestellen/ Ijoe en taat
<#ob i£/ eii toat tyi) aan mnne 3telE gebaan fjeeft/ aan allen bie ®ob
b^EE^En ; ift toil goEb gaan fpreften ban mijnen honing/ 3eggen 3e.
III. j>u ftomen totj tot cup derde stuk. Wanneer tail O&od bat taij l!|em
aanroepen ? 43ob toil bat Ijet tijdig gEbaan 3a! toorbEn ; toanneer ? terwijl
Hij nabij is. ©it ig eeue safte bie difttoijlg 300 jee? in bE gebacljten niet
1?. Wij siillEn eerst sten/ toat fjet 3eggen toil bat 03ob nabij i$/ en taat
Ijet te ïeggen iö/ $em aan te roepen terwijl Hij nabij is.
A. ®aar
-ocr page 140-
IX. PREDIKATIE,
io
A. ©aaj i? een nabij zijn ban (Jrtob in \'t gemeen, en een nabij zijn
ban <6ob in \'t bijzonder.
A.    UF>atiiiee? ftan 45ob in het gemeen fjesegb ItJOibcn nabij te 3tjn ?
I. üKet 3i)iieovcraltegenwoordigheid, Jer. XXIII :2}, Vervullelk niet
den hemel en de aarde ? ben Ik een God van verre en niet van nabij ?
a. ©an ijS >6nb soa nabij, al§ tyij gcfrabige Bluften ban 3tjue naBij»
Ijcib geeft, ©oor 3ijne geburige boorsieuigljcib/ baa?uit bloeit jijue ou-
berljoubinge/ mcbemejftinge en acljterbolgenbe tucrftinge. Paulus 3egt:
gij ftunt l£cm tasten en vinden ; 300 Iaat l^ij jicf) niet ouuetuigO aan on£.
3. ©an i$3 $ob 300 nabij, aif. Ifjj jtjne ücfïuiten/ Beloften en bni<
gementen ftaat uit te boeren : Ik zal gewisselijk komen en niet achter-
blijven, 3egt $ab/ llab. II: 3.
4* 3$ $ob 300 nabij, ahj l|tj ban een bolft nog nietgetoeften en fff;
Openb. II: 5 bjeigbe ^tj bat; en Ezech. X en XI ftaat/ bat be fteetlijlih
fjetb bc$ peeren ftoub ou ban tujifdjen be Cftetuoim/ en ftonb aan be
bcute; baaina binbt gij bat 3e ging ftaan ou eenen 6e:g/ en toen bat
gefcljiebbe/ 5cibc töob/ bat be Jptoplject ooft geteebfeftap 30iibe maften
ban betttcftften : want ook wee hen, segt 45ob/ als Ik van hen zal ge-
weken zijn! Hoz. IX: 12. ©at onberbonb een Saul, alg tjij3eibe: God
is van mij geweken , 1 Sam. XXVIII: 15.
5. <6ob i£ 50a nabij, aljj CJij met be baab 3elbe Be3tg \\$/ in get uit»
boeren ban jtjne beloften/ bjeigementen en Defluiten; be ^aligmaftet
3eibe/ Joh. XII: 35, Nog eenen kleinen tijd is het licht bij ulieden ; ge»
b^uiftt Ijet toeft; toanbett tejbJtjl gij fiet litfit IjeBt. 4l5u baat fiebBen
Ui;j nog biel mat ban ; be Bebicninge ió nog bij on«5; boot een\' Ulciucu
ttjb BeBBen mij fiet liegt nog.
B.  Jüaa? in \'t bijzonder ij? bc ïjeete nabij.
1.  2Cl£ ^ö u alle be 3aften en goebcren ban fiet genabebe^Bonb obet*
bloebig laat Ijooten ; 300 bat men 31-jgni moet/ baat \\$ geene fcgaat{!\'
heib ban genafcemibbelen : ban ij? bc {Jcece nabij u ; ban imut gtj 3cggen :
nu is het de welaangename tijd, nu is het de dag der zaligheid. <Ü5elicfben/
het i<? een boojtegt bat gij bic nog oubet u 0cbt: gg ftunt niet 3eg»
gen/ bat ej be mibbclen fefijaal 3tjn. ïtëojbt e? mei teig ban ben raab
ban <&ob boo? u acfitergegouben ? ©e ftoniug ftomt nog ftloppen aan
utae beuren.
2.   ©an i£ be $eete in \'t Bnjonbe? nabij, alj? §i$ in bie milbe Bebie»
ninge u geeft uitmuntenbe begaafbe mannen/ bic Befttoaam 3jjn om fjet
tooojb tegt te fntjben/ bic luat op uta Batte becmogen; baat gtj ban
3egt/ bat 3e nietje met u boojfieBBen/ aBj bat fiet u mefgaat; bie bie-
ten te bonberen en te troosten aft? fiet tijb i$; baat gij ban moet 3cg«
gen/ 31J 3ettcn mtj bajJt: ift 31e bat ift beel moet fteBBen aan ben I^eete
3üe3Ug; bat ift i£ob tot mijn dPob moet ftcB&en/ of bat ift moet besloten
gaan;
-ocr page 141-
OVEK JES. LV: 6.                                    105
gaan; soobat gij moet beftennen bat gij ba$tgejet naai (juté toegaat.
Wij milieu on£ welben noch onje mebebjorbc?^ niet p^fj^en ; maar tatj
bragen 11/ of gr) (jet menigmaal niet moet jeggen/iff ben geraaitt; ilt
31e/ öat ift 500 moet 3tjn/ en 30a moet Doen gelijH *n 3eggen.
3. $ab in \'tbij3anbe? nabij, af£ Qij u mannen in be bebieninge
geeft met e?n#t en lust/met teerheib/ niet mebeüjöcn obej urne ajmc
Sielen; als" gij Jp^ebilianten tjebt/ bie al Ijun boen baarljenen getigt iê/
öie altiib hun best boen om titoe sielen te minnen; bat 3e arbeibcn om
u te baren/ opbat Chri^tu^ 3Jcsug eene gcftaltc in u mogte ftjijgen ;
30obat het altijb baarop uitïionu/ gij hebt niet bele babers/ maa? in
€l)?tstu$ 3e3iié hebbe iftu boor het KEuangelium geteelb. Zij jouben 300
graag hebben/ bat. gij alle be hoogten^ ter neer toie^p boor <ti)tiêtnê.
4.. $ob in ljet bijjonbe? nabij, au? gij vet/ bat be bebieninge alte«
met£ belicht boet. 4öij 3iet ljet boor urne oogen/ bie (jarb en ttotpcij
toaren/ bat 39 taeeft taorben; 31] beslaten Ijunnen lueg/cn Ifeeren 3ictl
tot ben l|cere. 05ij 3iet ljet in u\\u tjui^/ eu in uln gefliacljte. €n i£er
nog 3egen obe? be mibbelen/ mat meet gij/ of er boor 11 ooft nog geen
3egen te machten i$?
5.  <öob in (jet bfj^onbe? nabij, aiê ^ij in be [ji^en ban bebromen
nog met 3ijncn $eeöt uierftt onbe^ (jet Icsen en ljet bibben/onbe? het
fieftjaffen en bekmanen ban (jet hui£ge3iu; aiê be (juiggesinnen aiê Itleine
ftejften 31J11; al£ be gejelfchappen be^ bramen eene regte gemeenfeftap
öe? heiligen 3911/ 30obat/ alê gij er onber 3ijt/ gij moet 3eggen/ branbbe
mfjn harte niet alé ift baa: üia<S! 2ooöat men moet 3eggen/ Aiê er ttaee
of b^ie be?gabe^b 31J11/ baar <ü>ob nabij, a^nbe^binbt gij bat ooft/bat
in het ge3elfchap uta harte gefrieftt tootbt?
6.  05ob i£ in \'t biJ3onbc^ nabij , a\\ê een treurige 3egt/al<? iftmtjn ge*
öeb uitftortc boor ben ÏJcere/ ift ft:tjge een gunftig antmoojb. ifèen toeet
altemetjs niet maar \'t ban öna.» ftomt; be moo^ben/ be tranen/ be ftleitv
fieib/ be troont! %H hebbe u/3egt<tf5ob ban/in be binnenHameren nog
niet beslaten. 2E1£ Paulus bab/3onb$ob Ananias tot hem/Hand. IX : 11.
Cornelius bab/ 3onb 05ob eenen Engel tot hem/Hand. X: 1—3. %[ê
Petrus bab/ (jij jag ben Hemel geopend, bö. 11.
7.  05aö in \'t bsj;onber nabij, als" l^ij bij 31111e ftinberen 3ich 300 be^«
tegenüJoorbigt u\\ \'t bibbcn/ in \'t Ie3en/ in \'t SCbonbinaal gaan/in hun
getoennen aan $ob/ in (jet bienteleu ban 0unnen tueg op $00/in hun»
nrn gcmeen$amen/ opregtcn en boo?3igtigen toanbcl boor o5ob : ö al£ ;ij
tot alle bic pligten 300 opgetueftt en üeroe^ftt biorben/ ban $ob nabij.
8.  <$ob ig 300 nabij, aio {Jij jijne ftinberen bcjtrooét/ 3oobat 3e niet
moeten 3eggen/ bat i?ij 3ich berbe^gt; al^ 31} niet beeï moeten peggen :
Mijn Liefste is doorgegaan ; inaa?/ Hij kust mij , Hij troo»t mij , Hij troetelt
mÜ > #ö betuigt bat ift 31J11 ftinb ben ; f?|j leibt mij in be öinnenftame«
                                                          ren.
-ocr page 142-
io6                                   IX. PREDIKATIE,
ren. 3b toeet niet/ of er ban be tien bromen hiel jeg souben toeten te
3eggen/ taat bet ig in be binnenkameren geleib te taorben. %ïi geloobe/
bat er ban be tien tae! 3e£ 3jjn/bie bat niet onberbinben ee? 3ij fterben.
9. Duur liet laatste is <J3oö in \'t bi)3onbe? nabij, aléf 3jjne binberen
300 bolbaan 3tjn met 43ob/ als" ^tj Ijen met ^em 300 tebreben boet 3tjn;
3oobat 3e ne?geng mee? blfjbfcftap obe? {jennen/ al? obe? ©ob; en alg
05ob bun mee? bljjbfcftap in gct Ijarte geeft/ al£ ten bagebat be? gob»
beloü.ïni {toornen mopr be?menigbuIbigbmorbt. ©ij {jebt toel gobbe!oo3e
maaltijben gesien/ baar blijbftbap toap; maar ©obg Itinberen Ijebben
nog mee? bbjbfcljap : 5 bat i£ niet uit te brubben/ boe bolbaan bat je met
©ob 3ijn; ;rifö be alle?minfte in be genabeiöer mebe tebreben; ïij ba»
ren e? 300 toet mebe met nabij ©ob te 3(jn. Mij aangaande, het is mij
goed nabij God te wezen, Ps. LXXIII: 28. gij $Hn Noachs duifje gelijb/
3e fjebben geene rujSte buiten ©ob/ en aiji 3tj nafiij ©ob 3ijn/ ban fjeb»
ben 3e al<? een fiemel in fjunne jiele/ en rjet boet {jen 3ucfjten naat ben
taarcn Seniel. 2ij 3Uctjten/ be3toaa?b 3ijnöe/ om met bunne taoonftebe/
bie uit ben tienuM ui/ obe?bleeb te Uiorben. gij 3eggen ban met Paulns
Phil. 1: 23, Ik hebbe eene begeerte om ontbonden te worden, en met Chris-
tus te zijn, dat is verre het beste.
B. 4gu nebben tof j te be3ien/ mat Ijet 3eggen tail/ roept Hem aan t»b-
wijl Hij nabij is. i©at i$ bat te 3eggen : terwijl ? 2Ccjj! tail be l!Jeere3eg»
gen/ bie onbe? 3iilbe gelubbige bebieninge leeft/ bom toet) niet te Iaat/
abj be ma?bt gebaan if; ais be tijbboo?bij3al3ijn; maar boettjette?\'
taijl Ijet be bag be? .viligljna en be ure be? genabe is. gulbe tijden ftaan
er op banben/ bat gij 3ult roepen, maar 3fb 3al u niet antwoorden. %a
3ulbe tijben/ bat gij moebe ban roepen 311U 31 jn ; bat gij 3Ult ftaan/ maa?
3b u niet aebten 30!. ©oet Ijet ban/ te?taijl 3fft nog nabij ben. i©el/
300 gij Ijet niet boet/ bc beesten ber aarbe jouben u moeten obe?tuigen/
be boomen jouben u obe?tuigen/ ja be natuurlijke, menschen 3ouben u
obertuigen. IV boopman taeet 31J11 marbtbag biel taaar te nemen, ©oet
pet te?taijl 3!ft nabij ben/ be tijb i$ 300 bort/ Ijij ftaat niet ftille/ taat
i£ fj\'j blugge! baar 31J11 migfetjirn maar toeinig 3anbjegmec?in ben loo»
per/ mijne langmoebigijeib baast uit; gij 311U nabe?ljanb berouta heb-
ben/ bat gij be taerelb 300 gebienb fjebt. 5tis gij fte?ft jaï\'t ligt te late
3ijn. ©ij 3Ult Ijie? be 3onbe moeten befcfjreijen met een toaa?acbtig be»
routa/ of ecutaig in toanljoop ; en boe 3taaar3alfjet u ban ballen/ jon»
baa?/ te gebenben taat u Ijier beeft mogen gebeuren/ en taat moeite gij
gebaan hebt om bet te finoren. ©ij ?ult in be eeutaigjjeib tijb genoeg
bebBen om fjet te oberbenben; Ijoe menig ^?ebiftant fjeeft u tael in be
engte gebragt/ en bat gij {jet al tcgenftonb. ©ij 3ult ban seggen/ ift
mogt {jet Ijebben laten boo?tae?ben/ bat fjab mij taijsSljeib getoeept.
ï>at ip nu [jet ftub: roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.
©e»
-ocr page 143-
OVER JES. LV : 6.                                   107
dMtefben! fieftoort gij ooft onbe? öe ernstige aanroepers ban (fltobjS
naam ? laat ift en gij eeng naar binnen weeren/ laten mij eens» getjouta
Kandelen:
Eerst, ^ijt gij ban be toare Christelijke religie? Verstaat gij bie toel ?
i|oe ftunt gtj er ban gehiocben 3tjn 300 gij üie niet berftaat ? Praktiseert
gij bie toel? .ïfêenig libmaac verstaat be religie niet/ tuat 3011 ftij 3e
praktiseren ?
Ten tweede. 55ibt gij üflesué bjel aan ? 3$ bat utoe bagelpfcfte De3tg»
fieib? \\$ ftet u eene be^maftcljjfie en ftajtelijfte be^igljeib ? ofsfetgije?
tegen op? 3egt gtj : bat iö maar een pligt boor be eeii3aamfjeib/ bat
moet ntemanb toeten? ©at i£ mis; men mag \'t toel toeten/ aitf gij
\'t maar niet boet ombat men ftet 3ouöe toeten, ^egt gij: ja/ ilï boe ftet;
boet gij ïjet ban toel om be regte 3aften ? boet gnfietopregt? boet gij
het ootmoebig ? toaar pleit gtj om 5 iet het om geegitelijlte bingen ? of 31JC
gij tebreben al \\$ uta bibben maar nittaenbig en om ttjbelpe bingen ?
Ten derde, floept gij \'t toel uit/ bat «0oö alleen (jet betamehjlt boo?-
toejp is om te bieneu 5 fteltjbc gtj 31\'juen name ? maaftt gij l)cm biel fte-
üend aan anberen.
Ten vierde, ©oet gtj ftet toel terwijl God nabij is ? Cf et i£ of gij eene
be?fteelbfnge ftabt/ bat ftet altijb ttjb£ genoeg ig; in een\'ouden dag, of
op ftet ziekbedde. i©el menfclje/ alg gij \'t maar eenen nacftt uitftelt/
ftet is gebaarlijft; be anbere nacftt ftonbt gtj al in be fteile liggen/ of
op uto 3ieftbebbe 3.11 tfob u ligt laten liggen alö een (teen; of gtj 311IC
migfeftien 300 3ieft 3(jn/ bat ftet u te heel 3a! 3tjn bat gij er aan benftt.
€n tote taeet/of gtj toel een\'ouden dag Belebeu 3ult ? €11 beleeft gij bien/
ban 3ult gij migfeftien geheel onlugtig 3tjn/ 3oobat gij 3ult 3eggen: ift
fteb&e geen lu£t om #ob aan te roepen; of gij 3ii(t 300 3ieft en 3toaft
3tjn/ bat gij 311H peggen/ ili ïtan d&ob nu niet aanroepen; ban gaat gtj
mftjfchien al fterbenbe in utoe fc&oenen/en met uta eene been in\'t g?af.
Stegt 0>i: ja ^tebiftant/ of gtj al 30a fp^eeftt/ toij 3ulien <0ob niet aan-
roepen. ïtëel/ "ftet jtaat in utae fieure niet: gtj 3tjt uta taoo^b al fttatjt/
ftet ijs al gepagfee^b/ in utaen <©oop en aan\'t SCbonbmaal; ofgtJ3oudr
boor ben pjebiftftoel moeten ftomen/ en ftet herroepen. Maat toij raben
\'t u niet: een man een man/ een taoo?b een iuoa:ö/ 3egt be toerelb; 30a
3eggen toij ooit/ een tooorb een tooorb; blijft er bij met een boornemen
bei harten. %\\t toeet ftet/ en gij toect ftet ooit/ais toij op oiigsietsbebbe
3ul(en liggen/ en be boab ftomt/ en aid toij bao? <©ob suilen moeten be;»
feftijnen/ bat gtj niet? liebe? 3tilt toenfefteu/ als bat gij tot <$ob geroc*
pen ftabbet/ te?totjl li)ft nabij toaö. ïiouöe ili ftet nog boen/ 3U(t gij
ban 3eggen/ iii beeb ftet. IDij toeten/ bat ftet 30a gaat; nu toilt gij
niet/ en op ftet sieftbebbe 3ult gij toenfefteu/ bat gij \'t gebaan ftabbe.
IDilt gtj ftet laten/ gtj ftunt ftet laten op be^e fiatbe tonbitiëu. ©ie
<& 2                                                ben
-ocr page 144-
io8
IX. PREDIKATIE,
ben $eere nfet aanroepen noch dienen tuil/ be conbitiën 3ijn al jjatbe?
aftj die ban bc mannen te Jabes in Gilead , bien altemaal beregtejoogen
30uben uitgeftofien 31\'jn/ hadbe Saul hen niet be?lo<it. ©ie ben Ujeere
niet tnil aanroepen/ gij hebt geen beel aan be Ijoofo&elofte ban \'t ge«
nabebe?bonb : Ik God, ben uw God. God i£ uw God niet/Jezus utu Za-
ligmaker niet/ be Geest urn bewerker niet. ©aar ré gcene belofte in ge-
heel ben S&ijbel boo? u. 43ij hebt geene Ijope op oen hemel. <#ij ftunt
het op bie fjarbe conbitie laten/ bat alle de bïoeften/ bie in geheel ben
bijbel 3ijii/ boo? u $tjn; en gij 3ujt 3orgeloo£ en gerugt blijben/ en
30a naa? be helle gaan ; of gij 311U 300 gejaagb 31)11/ bat niemanb u
ftillni ftan. tfij moer met b?ocfl)cib beuften aan utnen öooö/ aan Ijct
onabeel/ aan be opftanbinge tic? öooben/ en bat gij na bit lebeu utu
beel 311U Ijebben niet ben rijken man, en niet alle biegeiicn dien ben
rooft ban Ijutme pijniging 3al opgaan ban eeumigfjeid tot eeuwigheid;
bie hunne tonge 3iillen moeten ftaaulucn ban pijne/ en hunne tanden
ftnepfm. <ï3tj Tuint het op be3e harde conbitie laten/ bat ge in be tamp-
3alige eeutnigljeib eeuüiig stilt moeten blijuen; ja/ bat gij in bat nare
gescifcljap ceiilnig 3ulr moeten liggen 3011de? beftfaagd te morden. Itëilt
gij het nu laten/ laat het/ wij hebben het u gesegb/ en 60b drunfte
het op utn Ijartc.
43rj 311 It mogeltjft 3eggeu/ roat milt gij ban mfj hebben? ift ben ge»
boopt. 3!l2aar 67 bat bolboet niet; het SCbonbmaalbolboet niet/ gij ftunt
onroaardig ten SCbonbmaal gaan: een dtiibeléftïnd gaat ooft/ hoerocl hij
niet mag. fgegt gij/ ift soube 43ob mei Willen bienen/ maac \'t moe^t
300 naauto niet gc3et tuorben. l£oe ft?i)gt gij \'f300 fnoobï goube45ob
u genabe gebrn/ en gij be 3onbeboen? SSegt gij/ het mocgtsoonaautn
in gobbrucijt niet ge3et tnorbeu ? roei utn bloeb 31] op utocn ftop. «iiBoefït
gij be tuerelb eerjir en merjt bienen alé be bepte/ en ban ben $eerc ooft
roat ? I|oe ft^ijgt gij Der 300 g^uroelp! %egt gij/ gij öetnecgt mij bijna,
3oobat ift tnr! soubc 3eggen/ al? ift t\' ftui£ ftomc/ ift jal \'t ooft gaan
boen. ll?cl men^ch/ 3Üt gij nog \'naar bijna betnogen ? HM/ bat ift met
het parbon ban een\' regter fttuam bij een patiënt/ 30iibe het niet fcfjrift*
fteiijft 31)11/ bat Ijij maar bijna beroogen roierb om het aan te nemen?
3011de ijet niet Recht 3rjn ? \'Ja maar/ 3Ult gij seggeu/ift 3a! e? mij roat
op bebenften/ ift 31c bat gij gehjft Ijt&r/ ift ;al et mij tuat op bcraben.
UPcl inrnjjcft/ hoe lange? tot dat bat terwijl boo?bij ip ? tot bat be boom
geftapt 3al 3ijn/cn gij rn be helle sult liggen? hoe lange moet gij nog
toacljten ? 2egt gij/ eenjaar ? gij 3UU milfchien geen halfjaar Icben. 52egt
gij/ tot bat ift grtroutud ben ? gij 3lilt mrêfchicti niet trouwen. SSrgt
gtj/ tot bat ift Bit of bat cej?t gebaati tjebbe? baa? 311U gij mipfeftien
in fre^brn. 25eWegcti Wij u maar bijna? 5tclj! ftonbeu tuij u geheel be»
roegen! 9Cch ! ontfermt u ober u^elben.
2egt
-ocr page 145-
OVER JES. LV: 6.
109
Sii-gt gij/ gij Voilt fteuben bat ift tot <6ob rocpe/ maat ift öen 300
zondig, en £00 Ijoojc immt$ op jonbaa^ ntet. 2Jegt gtj bat uit een
gc3igte ban utoe 3onbrn? uit een geboeiig fiefeffen ? 43ri 3tjt aan big«
ter uij om geljolpeu te taorben/ al£ gij benfit, ©aar niet aangele-
gen taat gij getoeeét 3(jt/ het 3a! u uergeüen taojben. <0tn mijne/ of
utoe/ of aller menfefjen toaarbigljeib/5al $ob Ijet niet öoen. #ob fieeft
be 3onbaren brijtoillig lief.
%i maar/ 3uit gtj mogelijft seggen/ ift Den 300 onmagtig ? jtëiaartoij
atitVnooröen u :
Eerst. tëerft ïjet gecne be^ftee^bc namen: gtj 3fjt migfctjicii te (ut.
llPat 3oubt gij al ftuimen boen/ tint gij nalaat/ te^totjl gij naar utaen
Ijof gaat/ lang£ be ftrate gaat/ of in utue faletfen 3it. ^oebilitoijlg
3onbt gij ben lijeecc fiunnen 3ocften tertaijl l^ij te binben i$/ J^em aan»
roepen tertaijl ï)ij nabij is? lD,u 30ubt gij al Hunnen boen tertaijl gij
op utae faletten 3it? tertaijl gij op ben fabbatfi aan utae tafel jitï te?»
taijl gij u opfehifit? tertaijl gij op uta beöbeligt?
Ten tweede. 2Joo utae oninagt u maar bejlegen maafitc/ bij <Ö*ob i$
ftracfjt; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, te?toijl bat gij 3iet/ bat
Cjtj nog onbe,: on£ tne^ftt; tertaijl gij 3iet/ imt be ftanbelaa? nog on*
ber ong i#; te?tatjl <6ob nog 3egt/ bekeert n, waarom wilt gij sterven ?
3erjt gij ban/ trek mij, en ik zal U naloopen: bekeer mij Heere, of ift
moet be^gaan/ en ftetben/ 300 $ij mij niet Ijelpt.
UHen fuftftefenbe 3iele 3al 3eggen : ift fieöbe al 300 lange en 300 bift-
toijl«S tot ben £Jeere geroepen/ maar *£ij anttaoojbt mij niet; ï|ij ij?
300 be^re ban mij. Jli5aa? taij seggen/ berfilein ftet niet/ bat *èob aan
u oebaan ficeft; ontften Ijet taejft beg peeren niet in u. J£eut gij niet
al bifttaijiji een gunjiig Dipje ban 3tjnen <C»ee?t geftjegen ? §oe 3oubt gij
het uitgeftaau ftefificn/ bat gij al uitgeftaan gefit 5 {|oe 3oubtgiJ3on»
ber be geuabe 300 boorgeftomeu 31311/ baar gij nu af boor geraaftt
5»jt 5 2ft taeet niet/ 3ulc gij seggen/ of ift ben $eere üiel regt aan-
rocpe: ift ftefibe bc3en morgen aan beg ïjeeren tafel getaeejJt/ maar ift
fteüDe €?em niet gebonben ; 3l!cjj/ Vuilte ift ftet een£/ of ift ben $eete
toel regt aanroepe!
Eerst, ©ie ben %ere toel aanroepen/ ach! be eeii3ame plaat?je£ bie
;i)ii Ijini 300 aangenaam ! bat 31) tegen geene metifcljen burben seg»
gen/ bat seggeu 33 tegen ben ïjeere. <{3ij 3ult Bij be3iilften geen borre
üinnenftamejg binben.
Ten tweede. SEcfi : gij 3ult be3Ulften in 3oobele nooben binben/ en
onbej 300 beel b?uft: be noob bie leert hun roepen; be bree3e ban be?»
loren te gaan/ be bree3e boor be sonbe/ be bree3e boo? ben buibel; 38
Ijeöuen 3iilft een Doo£ Ijarte met 300 beel be?borbenfieben; 3oobat 3e
fcf^ccutoen uit be biepte ban hunne fienaautobfieib: aeft $eere! neem
^3                                               bat
-ocr page 146-
IX. PREDIKATIE, OVER JES. LV : 6.
IIO
bat paft teeg! mijn bijaub i<? tntj te ftejft/ 6Jeere! geïp mij toeft!
Ten derde, \'t 3p bejulfien 300 aangenaam/ al£ be (t^eere nabij i$/
alp1 5|rj al temet ^ nog een 3egen aan (jen geeft; 3oodat 3e moeten 3cg«
gen/ <$ob is nog niet geinenen, gooren 3ij eens" een brome tot gee?»
lijftfteib ban tfob fprenen/ bat boet gun 3ulften beugd/ be Cfjjiste*
lij f ie religie bie 153 gun 3ulüen bierbaren panb; be ^eece 3fc>uö bie
is Ij uu 31111\'UMi buren panb; £)ij 19 Bij gen be fuiingaöc: ban \'t le<
benbe toate?; 3$ 31\'jn 300 gaarne nabij Cjtin/ 30 gebben 300 gaarne
ben fjecre nabij 3irlj; 3ij 3ijn 300 bange als een gejaagb lint als be
i^eere getoeften i#. 301 gaf gij gun gegeel be tocreib/ bat al baat mrj
niet/ 3eggen 3e/ alp" ift ben f^cere mfpfen moet; en al gab ift nog 300
beel fmaab/ als ift II gebbe ^eere/ 3eggen 33/ \\$ \'taltemaaltnel. €n
300 al boortgaanbe/ raften 30 ailengpften^ aan \'t einbe ban gun ge»
loolie/ aan \'t einbe ban gunne gope/ aan \'t einbe ban gunne bui>3tc>
nisfen en berlatingen/ en aan \'t einbe ban gunnen ftrtjb en be?bo?»
bengeben; en 30a nomen 3e aUeng£ften|l ten gemel in/ en 300 sullen
3e een£ eeutoig in ben gemel 3tjn/ en met een\' Stépbanus 3eggen/ toen
gij ben gemel geopend 333/ Heere Jezus, ontvangt mijnen geest.
AMEN.
«
TIEN-
-ocr page 147-
TIENDE
PREDIKATIE,
OVER
ROM. X : 1.
Broeders, de toegenegenheid mijns herten, en het gebed dat ik tot God
voor Israël doe, is tot hare zaligheid.
OP DEN EERSTEN RUSTDAG NA NIEUWJAAR.
i©Ö l£3*n Joh. X: 16, bat tie galfgmafte? 3eibe : Ik hebbe nog andere
schapen , die van deze stal niet en zijn : deze moet Ik ook toebrengen, tyae
brengt be tyccre bie andere schapen toe/ bie nog ban jijn\' ftal niet 31J11 ?
J^tj jenbt Herders en Leeraars. Eph. IV: n , Ende dezelve heeft gegeven
sommige tot Apostelen, en sommige tot Fropheten, en sommige tot Enan-
gelisten, en sommige tot Herders en Leeraars. £}!) jcgt tot örjclbc : Zoo
hebt dan acht op nzelven en op de geheele kudde , Hand. XX : 28. Zijt
naarstig om het aangezigte uwer schapen te kennen. Zet uw harte op de
kudde, Proy. XXVII: 23. %\\$ een ICeeraar gelöft een goede Herder om«
tcent lijv.t gemeente toenaam [$/ Ui at \\f 3ijne öcjigtjcib ban ?
Eerst, 8Jet Woord te prediken, Blaar/ fietaegeltjft/ aanftoubenbe/ ti>
tig en outrjbrg: alle ben raab ban $ob fieftenb te maften/ bolgenjl
Hand. XX: 27.
Ten tweede. SBcg ! jtjne fiejigfjeib \\$/ ben gobbeloo3en niet te p?ij3en/
noch ben regrbaarbfge niet te fiebjoeben/ maat elft 31311 fiefcgeiben beel
te geben : Zegget den regtveerdigen , dat het hem wel zal gaan, wee den
goddeloozen, \'t zal hem kwalijk gaan, Jes. Hl: 10, 11. Si) |te?ften be ljan-
ben be; gobbeto03en niet. Sij 31)11 alg be taacfitejg op be muren : 31 j maa?\'
fcfiuuien elft; ben regtbaa?bige roepen 31) brebe toe/ en beu gobbeIoo3e
tjet 3luaarb en be op?bee!en. %oa 3oeften 3e fjunne 3ieien te bcbrijben/
opbat niemanb in \'t\'oo^beel tegen fjen 30ube opftaan/ en jeggen : gif
gefit mij niet getaaa:fcljulBb.
Ten derde. lli>at boor een Uiejft en fie3igfiefb fiebben be ïeeraa?p nog ?
€en£ op te logfen be 3taariglieöen ban éaH fiinberen. Zij gaan alte*
merg met een paft je op gun garte; 31 j loeten niet goe 313 er 3Ullen boa?.
tut»
-ocr page 148-
112                                    X. PREDIKATIE,
nomen. 3!ft ben 30a befloten/ 3eggen 3c/ geeft mij toat caab; ban jet*
ten 30 bun fjarte op bie 3afte/ 31) onbezrigtcn f|en uit a5oö? H9oo:b/
en uit hunne eigene Deuinbingen/ en <l3ob toezftt altemet soomeoe/ bat
3E in be Hitftomfie moeten seggen/ alle mijne jtnacigljebrti 31111 tueg;
<#ob Ijecfr mijnen saiï ontBanben/ en mij met bltjbfcljap omgorber.
Ten vierde, frjun toe?ft i?/ om 3elfbcb,:iege2<;/ bie op ualfctje gionben
ruften.\' tE ontbEfiftrn/ en naalit uit te fcljuDbcn/ soobat 3c toef ren£ Bit\'
roeyen : Wat moeten wij doeu om zalig te worden ?
Ten vijfde, ï|iin toe:lt ig te fluiten en te ontfluiten/ te troosten en te
öreigen/ben bloeit en ben 3i-gen ben bolbe boor te (tellen/Deut. XXX: 19.
Ten zesde. ^uniiE uE3igljeib ip/ uoo: be gemeente te bidden, niet een
gebeb te boen/ baa? bc gemeente uitgefloten i>s. Cen jpjebiliant mag
tnel 3eggen : Broeders, biddet voor ons, maaj Ijij moet ooit niet nalaten
voor de broeders te bidden, üjjj moet Hunnen seggen : Ik buige mijne knieën
voor u, Eph. III: 14. Ik bidde nacht en dag zeer overvloedig voor u, 1 Thess.
III: 10. Ik boude niet op voor u te bidden, opdat ge moogt vervuld wor-
den met de kennisse van zijnen wille, in alle wijsheid en geestelijk ver-
stand , Col. 1: 9.
Ten zevende. Cen ^ebtftant moEt niet alleen 3tjnc memorie, tongen
long, talenten En krachten, aan be gemeentE geliEn ; maaj ooft 3ijne tja?*
telijüe liefde rit toegenegenheid. 2oo ecu jprebiftant taaé 0113e Apostel.
HJtj ftonbe 3eggen: Maar wij zijn vriendelijk geweest in \'t midden van u,
gelijk een voedster hare kinderen koestert. Alzoo wij , tot uw zeer genegen
zijnde, hebben u geerne willen mededeelen, niet alleen het Euangelium
Gods , maar ook onze eigene zielen , daarom dat gij ons lief geworden waart,
1 Thess. II: 7, 8. <fi*n 300 Ijij boo: icmanb tnat ten beften Ijabbe/ \'t toaa
boor 3tjne broederen be Joden., bic zijne maagschap waren na den vleesche :
baar pij ^ulfte uttbjufiftingen ban bebE/ Roro. IX : 1, 3, Ik zegge de waar-
heid in Christo, en ik liege niet, (mijne conscientie mij mede getuigenisse
gevende door den Heiligen Geest) want ik zoude zelve wel wenichen ver-
bannen te zijn van Christo voor mijne broederen , die mijne maagschap zijn
na den vleesche. <£n of bat niEt genoeg \\v.a$/ met taat eene minzame in-
leidinge begint hi) Ijet tiende kapittel? Broeders, 3egt bij/ aclj! ift ftan
\'t niEt lange? berbergen/ de toegenegenheid mijnes herten, en \'t gebed
dat ik tot God voor Israël doe, is tot hare zaligheid. 1©cf Paulus, mog»
ten bE Joden 3eggen/ al urn fpieftcn ftan btj onji geen ingang lijtjgen:
blij öeuiien toep/ bat gij Ijet uit boojijjeib boet: In ij rebenen u uuo; een
afbailige/ en bat bet u niEt fpruit uit UIeiii ban taaarfteib/ maar uit een
bitter gemoéb: gij 3ijt al biftüjijljü in on3e hanben getoeegt/ \\vi\\ heb*
ben u ooft al£ een afbailige gEljanbclb 2 Cor. XI: 24 3cgt Ijij/ bat bij
ban be Joden veertig slagen min één vijfmaal Ijaö outbantjen. Cn baarom
öacljtni 3e bat Ijij met een bitter gemoeb/ en uit hjceiuualie tegen be
Jo-
-ocr page 149-
OVEK KOM. X: i.
113
Joden, 30a prebiftte. jjfêaat Ij ij litaiiöc betuigen/ tut uilfts in jijnen
fioejem geen öui^e|tinge Ijaööe. ©aar geljeel be tacrclb Itotube (jij jeg»
gen/ in uetuige u/ tut fjet er berre af i{?; 3f 11 tegenüeel/ de toegenegen-
Leid vau mijn harte, en \'t gebed dat ik tot God voor Israël doe, dat is
tot hare zaligheid, «éorbeelt ban/ of Ijet uit üieerüiraUe ij? ? 2too moet
(ft prebiftfen. ©e 2Gpoj?teI tuist ittrl/ alji men genegenljeib üoor iemand
jjeeft/ bat Ijet baarbij niet moeite ölijben. CJij toij?te/ bat alle be 3a»
iigfjeib ban 4&obj? üracljtbabige genabe boartbloeiöe. alnic genegenfjeib
boor iemanbj? jaiigljeio te hebben ij? niet genoeg; tnaac \'t ecnige mib*
bel om bie te beritnjgeu ij? Ijet geöeb. 9Jft balie ban/ 3egt (jij/ utaent
tnege booc 43üb nebec. 45tj moagt mij affcfjilbereu en afbeelben; maa<*
30a gij \'r anöerj? boet als op mijne ftnicé\'n/ 300 treft ge mjj niet Voel:
bat ij? mijne geburige üe3igljeib in \'t berborgen en in \'t openbaar. <£n
300 toont ij ij/ in plaatfe ban haat, liefde; en bat Ij ij gunnen toelftanö
30crjte. 3Ift Ijebbe geleerb/ $egt [jij/ te zegenen, bie mij vloeken; te
bidden, boor bie mi) vervolgen; en wel te doen, bie mij kwaad doen.
Spit urn \'t bij bibben niet laten; maar ift arbeibe/ bat gij tot #ob ge\'
uragt maogt taorben. ^tj magten bennen/ tnel arm\' onnoo3cl man/
tot) boen meer aïj? gij: torj 3911 ooft ijberig. 439 Deut selr)ft/ $egt ljij/
gij jjebt eenen tjber/ maar \'t ij? sonber Uerftanb. I^ae toont Ijij bat?
$n\' gaat berfteerbe toegen in: ben Uien./ bie #ob gebaanb tjeeft/ loopt
gij baoröfj. <©c regtvaardigheid des geloofs, bat ijl be weg bien <#ab
geöaanb heeft/ baat 3!je ge geflagen bijanben ban.
llDat boor een buur blaaftte er nu in bien groaten man ! tof) bacFj»
ten bat buur u tegeutaoorbig eeup boor aogen te brengen: baar wij
u in suilen bettoonen:
I.  ©e minzame aaüsprake, ljij noemt 3e broeders.
II.  ©e minzame uitsprake, in bie luoorbeu : Het gebed dat ik tot God
voor Israël doe, dat is tot hare zaligheid.
III.  Ma ftan fieel be tnerelö oorbeelen/ of ift ben ban bcr Joden uit
fiitterljeib berl\'tonbige..
I. Wat het eerfre aangaat/ ljij noemt 3e broeders; \'t ij? min3aatn/
\'t 3ij bat ge fjet toepast op be Joden, of op be Heidenen. 25rengt ge
Bet op be Joden, bie noemt Fjij bifttaijlj? broeders, Hand. XXII: 1 en
Eom. IX: 3 en3. S&rengt ge Ijet op be Heidenen, bie noemt ljij ooft
al bifiÜJtjij? sijne broeders, 1 Cor. XV: 58, 1 Thess. II: 1,9, 14. en*.
<&e naam ij? Ijetselfbe: maar 31J liomt in een bcrfcljeibeu 3111 boor. ®e
Joden toaren anberj? Paulas broeders als be Heidenen.
1. $oe noemt Ijjj be Joden 3tjne broeders, selfj? bie verworpelingen
toaren ï
a. 48aat be wijze der Joden. W\\t een Jood ban Godsdienst taaj?/ noem*
ben be Joden ïjunne broeders, Exod. II: üergel. Hand. VII j a, aïj? daac
p                                                  bie
-ocr page 150-
114                                    X. PREDIKATIE ,
bie twee ttuigtenbc tuatren/ 3eibe Mozes: Mannen, gij zijt broeders.
b ©ij ftonbe 5e broeders noemen taegcn«S een natuurlijk bloedverwant
schap, ©ij üiaji ooft cm Jode, l\'bil. III: 4, 5. 3ft Vua? ouft uit bet ge-
slachte lsraëls, besneden ten aebtste dage, een Hebre/ir uit de Hebreen,
naar de wet een Pharizeër. ©ij noemt Ijen üau broeders luegen£ 31J11
natuurlijk bloedverwantschap.
c. Hit nederigheid. SCI toaiS (jij ecu man ban sniften gjooten 6ebie<
ntnge/ 300 belief hij 3icft niet obe? het e?fbeel bcg peeren, ©et 311112-
beeg ban fioogmoeb 3at niet in hem/ gclijft al$5 in be Pharaeën: ©ij
acfiterbolgbe \'t geen be SSaligmaftejscibe : Gij zijt allen broeders, Matth.
XXIII: 8.
2. ©ij noemt be Heidenen $tie broeders, aan taelfte hij bit fc\'njeef/ hoe?
a. ï ftan s(jn bat e? \\baz ligchainelijks in \\anp. ©i) 3eibe renj/ ik
ben een burger te Komen, Hand. XXII: 28, ombat hij genoten taaé te
Tbarsen , geen onbermaajbe jïab in Ciliciön , bic hct;elfbe regt ban Ro-
men ftabbe. %i jegt hij ban op be eene plaat?/ ik ben een Jode, 300
ftan hij op be anbere plaats peggen/ ik ben een burger te Romen gebo-
ren. ©ij ftoiibe 3e ban broeders noemen/ al taacen \'t Heidenen, bjegeng
3tjn Roomsen burgerregt.
Mban} bJtj gclooben niet bat hij baarop $ag. Ifêrj gelooben/ bat öö
be Heiiienen 3ijne broeders noembe uit een gjonb bie geestelijk luaé. <Cn
300 haö ftjj met alle be geloovige Romeinen, en al Gods volk, eenen
Vader, namclijft God: al£ ooft eenen oudsten broeder, be Heere Jezus,
uit inclften alle geflachten be£ ftemelg en be? aa?be genaamb üwben:
ïjjj hab met Ijen ééne Moeder, Ijet Jeruzalem dat boven is, Gal. IV, in
hielftejié fdjoot Paulus en alle be geloovige Romeinen maten wedergebo-
ren , niet uit vergankelijken , maar uit onvergankelfken zade, door het le-
vende en eeuwigblijvende woord Gods, 1 Petri I: 23. §?ij hebben ooft
met malftanberen ééne erfenisse , bie erve der heiligen in \'t licht, Col.
I: 12 ilDat ij; be hattbe^anberenbe genabe nirt ftracljtig! Daa? uia£
ecnjS een tijb/ bat be;c schrijver, beje bidder, bC3e prediker, een
geftngen vijand ban $ulfte broeders bja0. ©ij ging 3e binden; hij gees-
scldc ze in be JSnnagoge; met beimaaft 3ag Ijij aan {jet ftccnigeu ftan
Stephauus, ben eejflen majtelaa.: ban \'t 4öiruüie (jCejstament. ©ij tnap
uitermate Uiocbcnbe tegen be liebe fefjaapjep" ban Ch?i?>tuji. ÖÓ bia£
alp een tuoebrnb ueept. üü tuag niet tetyeben al£ ift 3e ilocg en in \'t
gebangeiifiurê wie^p ; maai ift uiilbe heftben/ bat 3e hunnen ©eere bep
loochenben/ segt hij. Sïoo be;re tua£ \'t met hem genomen, illaa? bie»
3elfbe man/ bie nl£ een leeuw map/ üie \\# hier ecu lam, lueibcnbc on»
bc? be ftubbe. ©ij ftoube jonber eenige gemaafttfteib jchnjben aan Phi-
lémon , neemt Ijem alp mijne eigene ingewanden weberom aan. ©ij ftonbe
3eggen/ bat hg hem lief y.iü als zijn eigen ingewand, ombat be ftnecht
be*
-ocr page 151-
OVER ROM. X: i.                                   if5
öefire,2b ma£. tfCorrjooJbe??/ toat ij* be gcnabe rfracfttta! &fl binbt u
vijand, en 3(j maant u vriend. !>c Heidenen 5ciben ren£ ü,in <l3ob<? uollt:
Ziet hoe lief dat ze malkander hebben ! $}oe bcreib blaren 3e boor mal«
rnnbe? te fte?ben. 39e bromen/ alg 3e bijeen fttoamen/ 3eiben/ broeders
in Christus. 2Sn töarrtl één hart en ééne ziele.
II. uDp 300 rene brienbelijfte aansprake laat 0113c Paulus ooft eene
lirfberijfte nitsprake volgen: Broeders, 5egt tjij regen bE Joden, meent
807 bat ilf u tiitrr:!ieib toeb:age ï gjH rjeööe u bat mijn leben niet ge-
tuonb. 43» ift gcnabe geftjegen tjrtibr/ 311 bat nog minoe? in mijnen
boezem. U?at ban ? De toegenegenheid mijns harten, en \'t gebed dat ik
tot God voor u doe, is tot uwe zaligheid. !©at iö het buur bat in mij»
ncn &oe3em ü^anöt; bat ïijn bc fpranftcn ban Ifefbe/ bie uit mijn harte
blicgen ; Ijet té niet uit Ijaat of bittetjieib. Broeders, mijn fiarte ij? tot
u genegen; Ijet gaat naar u uit/ gelijft Jozepbs {jatte naar Benjamin;
gelijft <Uó Jacobs Marre naar Ezau, alö hij i)cm om ben rjaljt biel; en
at»S Davids rjarte naar Absalom. <&\\) 3ijt in bie bor^r niet uaautor. JBat
fluit bar in ?
Eerst. Broeders, 3egt rjiï tegen bc Joden, in toilbe 300 gaarne omme-
gang met 11 lebben. 38 inilbe 300 gaarne met u berfteeren/ met mgrt
geflacfjte en maagfcljaau. %lé een mengel) alleen moet leben/ bat fg
u} een boob aljS ten lebcn. 3Jft moet onbe? be Weibenen be2fteeren/ en
ift mag bij u niet Romen, .ifêeent ge/ bat rjet mij niet $en en boet ?
3Cft moet ejgenj? ulugten : ift moet in Ce gebangenigfe jitten: il* mag
met be feeatljoubenbe menigte niet een? opgaan. 3Gft betuige/ bat ifi
cene begeerte tot u Ijefiue.
Ten tweede. Broeders, alg ilf ommegang met u mogte rjeöben/ mij
bunftt ift 3onbe mijn talent aan u te ftogte leggen/ en \'t belifel bat
op nln Ijatte ligt/ 30110c ift e: soeften af te Iigten. 3CI fjeör ge mij
Hteaab gebaan/ iU hebbe nietg in mijn Ijart tegen u/ ift 3oelie te toe»
jen al? mijn tjemelftlje J^aber/ Matth. V: 44,, 45.
Ten derde. Broeders, ili ftan \'t niet 3eggen/ rjoe 3CC,? bat rjet mij boet/
alg ift eenen cenigen Jode naa? \'t be?bcjf 31e gaan. ilSijn tjatte bloebf
er ober: hoe bcrl te .meer obe? be geheele menigte ? bat ftan ift niet
beletten/ noch te boben Bomen/ Rom. XI: 2, 3. 3ft moet algMozes
3cggen : Delgt mij uit uw boek , Exod. XXXII: 32 ; of alp David 3eibe :
Och , dat ik , ik , voor u gestorven ware , Absalom mijn zone , mijn zone !
2 Sam. XIX : 33.
Ten vierde. Broeders, aïa ift eenen eenigen Jode 31e bie beftee^b ig/ ift
ben er 30a blijöc obtj ; jjoc beel te mee?/ alg ift e? drieduizend 31e?
iCoen ift naa? Jeruzalem ftmam/ seiben 3e/ 3iet rjoe bele butsenben
e? obergeftomen 31Jn! 3|ft ftan \'t niet 3eggen/ met mat een genoegen
ift bat iioorbe.
f> 2                                               Ten
-ocr page 152-
n6                                   X. PREDIKATIE,
Ten vijfde. 3ft male ouer u in mijne gebacfiten; ift toorbe in mijne
uinnenftamr? geb^cben ; in eenzame plaatfen ligge ift te fiibben; en ift
boe het ooft in \'t openbaar boor geheel be taerelb. %t[y! mogte het
tooorb öi\'js €uangelium? fijnen loop onber u hebben.
IBat \\§ nu toegenegenheid anbe?? al?" een ftoub buur/ ahj e? geene
anbere 3afte Bt) ftomt ? ^oe jal men Detoij3en/ bat men iemand lief*
heeft/ al? boor daden? 3fft fian \'t niet anber£ toonen/ alg in\'t gebed,
3cgt Paulus, dat ik tot God voor Israël doe, mijne liefbe 6?engt mij op
mijne ftuiré\'n/ ift boe mijnen monb open/ en ift bibbe boor Israël.
W\'\\z Israël \\p geliefben/ fian u niet onbeftenb jfjn. I^et ijï (jet zaad
van Jacob, joolxtrl naaj ben vleesche ah» naa? ben Geest. $|oe ftomen
;e aan bieu naam Israël ? <EHen hebben je geffjegen in be worstelinge
Jacobs. ^Dien naam hebben 3c febe^t aïtijb beijouOen.
Itëel Paulus, mat boet gij boor bat uolft ? 3jft toone mijne genegen-
heib boor u in \'t gebeb! jegt fitj/ bat ift nacht en bag boor u boe.
.finuit ftan men femanb 31\'jiie liefbe beter betoonrn/ aio bat men lioo?
hem gaat tot $ob/ bie be liefbrluengch grben ftan. <£ij hebt ulue fiin-
be;5 en malftanber niet Hef/ ain ge niet boo: fjeu bibt tot (#00/ bie
alleen geben ftan alle? mat ge hun ftunt toebjenfehen. .ïitëijne liefbe
b?tjft mij op mijne ftnieé\'n : ift bibbe boor hen tot 45ob: ift ganaa^\'t
toaa^bige boo?toe?p/ bie ift alleen aanbiöben moet/ Mattb. IV: 10. 91ft
ligge al te ftniclen en te bibben tot <t3ob. 11?ar geeft bat te Hennen ?
Eerst. 3tft ga ecn$ erftennen ban tuien ik get geftregen hebbe. %ft
toa?S ooft ecu Jode, een ban be stoutste en ban be snoodste, en mij is
barmhartigheid geschied, 1 Tim. I: 13.
Ten tweede. 3ft ejftenne boor 4?ob/ bat ift be uitwerkinge ban mijne
liefbe niet geben ftan: Paulus is \'t die plant, enApollos die nat maakt,
maar God moet den wasdom geven, 1 Cor. III; 7. 3jft en Apollos 3()n
niet alp ftnechtrn ban ben l^eere.
Ten derde. 9Cch! ift tuil u mfoen/ toaa? bat be jaligheib banbaan
moet ftomen. 3Jft ftan 3e u onmogelijft niet geben. 3[fttDiJ3eu bannaa?
bien <ftob/ bie 3e mij gegeben heeft; bat i? mijn gebeb in ftilheib/ bat
God in u werken üiilbe/ beibe het millen en het bolb?engen naar 3fjn
toelBehagen/ Phil. II: 13. 3[ft ligge bemoebig en aanhoubenb te pleiten :
ift ftan niet ophouöen : ift loope ben i^eere aan al? een frjoom. Wat
tua? 3tjn pleitreden ?
a.  2Cth 43oö! ift ftome met mijne broederen! hoe 3a! ift het fttnabe
Bunnen aanfeftoutoen/ bat hen r0?rffen 3a! ? gij gaan naa; be helle.
b.   $tj pleit baarmebc/ en 3Egt/ \'t i£ Israël: ift bibbe 11 boo?
uw beminde volk, bat OPtj ïl tot een bolft be2ftoren hebt/ Deut.
VII: 6, 7.
c.  {£ij pleit baarmebr/ en sciöe boo? <&ob: Gij hebt beloofd te zullen
hoo-
-ocr page 153-
OVER ROM. X: i.                                117
hooren , Matth. VII: 7. Biddet, en gij zult ontvangen ; zoekt, en gij zult
vinden; klopt, en n zal opengedaan worden.
d.   {^ij pleit baarmebe/ baa? 3ijn imme^j? 300 Bele Deloften/ bat <£rj
Ül oBej gen ^ouöt ontfermen ; en öat c> een $e?Iojife? 3oube nomen
om tjen te befteeren/ Jes. LIX: 20.
e.  ®tj pleit met $obj? magt en algenoegzaarnheid. 2Cch, Sjeere 1 3egt
hij/ baa? ij? Boo? JU niets te monbe^djft! $jj ftunt groote bingen boen
bie men niet boo^oeften ftan.
f.  ^ij pleit met ben inhoud van zijn gebed. 3Gch t)eere/ 3egt pij/ be
injjoub ban mijn gcBeö ij? tot eeutaige befjoubenijï en 3aligtjeiö ban
mijne broederen.
g.  ^tj pleit met be uitkomst van zijn gebed: a\\§ gij 3Ult gooren/ 30a
3al e? ume heerlijkheid in ulijnen.
45» bomt hij tot be zake. i©at ij? urne Bebe ? mat moubt gij hebben/
man ? mat f j? urne Bebe/ en mat ij? uln Behoeft ? 31\'ch <t5ob l fjet t£ de za-
ligheid van mijne broeders ! Zaligheid , laar ij? bat ? {Jet is een Bunbeltje
Ban alle wenschelijk goed Bij maibanbr; gepalu/ ban <éob op be? 3onbaa?jJ
rugge gelcgb/ en \'t is een Bunbeltje Ban alle droevig kwaad Bij malftan»
bet gepafte/ en Ban «5ob Ban be? 3onbaa?j? rugge afgeligt; milt gij eene
ftleine afbeelbinge ban be 3aligheib 3ien ? JBjj 3ul(en 3e u in eene ftleine
prente be?toonen. llDannce? ij? een bolft3alig? 3Cch! men tacnjicht mal*
ftanbej bifitoijlj? een zalig nieuwejaar, en men meet niet mat getij?.
©aar ij? eene driederlei zaligheid, eene tijdelijke, geestelijke en eeuwige.
A. ifêanneer ij? een Boiït naar \'t tijdelijke zalig ?
1.  ©an alj? een boift een vrij volk ijl/ alj? 3e niet moeten leben onbe? ben
fcepter bcr gobloo<?heib. Neh. IX baar fiermben 33/ ach l in \'t lanb bat #ö
on? gegeben hebt/ om be brucht ban öien te genieten/ öaa^in 3tjn Breem*
ben/ bie obe? onj? fieejfcfjen. $Cch ! in bc b?ebe iji onj? be bitte^geib Bitte?.
2.  ©an ij? een uolft tijdelijk zalig, als? er vrede ij? boor ben in- en
uitgaanbe/ en alj? e? gecne bejegentnge ij? ban eenig fttnaab.
3.   ©an/ aki Ijet bolfi malftanberen gaat uituoobigen onöe^ hunnen
bJj)nfton en btjgeBoom/ gelnft in be öagen ban Salomo, 1 Kon. IV: 25.
4.  <©an/ mannee? töob/ fcfjoon $ij onj? niet Belieft te geBen eene rijke
portie, ons ebenmel baebt met het 6?oob on3ej? Bcfcheiben bcelj?.
5.  ©an/ alj? ï|n het meinfgje/ bat ^ij onj? in be merelb geeft/ alj?
een proefje ban jtjrie liefbe geeft/ 3oobat mij 300 bergenoegb 3tjn/ bat
biij on3e Bete met rujSte mogen eten en genieten.
6.  ©an/ alj? mij 3ien het heilig regt bat mij aan be fchepfelen heb*
ben boo? ben Jjfêiöbelaar/ bolgenj? 1 Cor. III: 21, Alles is uwe.
7.  ©an/ alj? <tëob onj? en be on3en eene ramelnfte gezondheid JEnfeft.
8.  ©an/ alj? 43ob bö \'t gene bat $»j onj? gegeben geeft/ een |ja?te
geeft om öet3elbe te geb^uiften.
9 3                                    9- $>an/
1
-ocr page 154-
u8                                   X. PREDIKATIE,
9.  ^an/ alp tofj onbe; te ftastijbingrn ftille gemaaftt toojbcn/ joobat
Uiij bc roebe ftusfeü/ rn jeggen/ hoe gocb het bat ift gefiaéttjb beu.
4&n hebt mij uit rjPtjouUiigljnb geftastijd; eer i» geftastjjb luie?b/
bmaalbe ifi: 3fH baufte H/ %cre/ bat 03e toojnig op mij geinceét jijt.
10.   iDan/ als ton\' onbiu Den toorn 4?ob«i biijlien ban 51)110 outfec*
minge jien/ sooöac tjrj ;ujt/ mijn fiinb! mijn ftattr 10 uooc 11/ Ift
moest be roeöc nemen/ baar mat? luat barrel^ in u. 3|ft milde het er
uit hebben, ©at is 3alig in \'t tijdelijke; bie bat Jjeeft/ bie lieert een
parabrjp op aarbe/ Ps. XIV : 12—15 \'CXLVII: 13, 14. Deut. XXVIII:
1—14. ©at fcljepfelrje en oat lanb/bien \'t al.^oo gaat/ bat i$ een tael»
liarenbe naar \'t uitwendige. Dat roatf be wenseh ban Paulus.
13. ifjabt gij niet meer/ Paulus, üoor uUic foocben n ? ©aar maren 51J
mebe in hun\' fcluft: ;ij jnuben wel gejegb fjeubeu/ mie gal on£ bit
guebe boen ;ien ? l}et maren meest allen lieden vau deze wereld, wel-
ker deel in dit leven is. $fs bat bidden ? <lEeu ftinb $obs ftan baar jijn
teben niet mebe teu;eDen 31\'jii ; bat ftan hem niet Ijelpeu; bat maaift
hem nodj Ijeilig noclj gdufiftig; misfe ift het/ 3egt hn/ ift misfe baaj»
OH\' geene genabe: ifi liebbe wat beters in \'t oog. ©e koning van Tyrus
jeibe tegen Salomo, 1 Kon. IX: 13, Wat zijn dat voor steden mijn broe-
der, die gij mij gegeven hebt ? en hij noemde ze het land Cabul, een bc-
slijkt land. %$ bat ban 500 een\' Honing ! Ezau seibe/ hebt gij maarde-
zen éónen zegen, Gen. XXVII: 38. Jöeeti/ 3cgt Paulns, niet alleen i$
mijn gebeb/ bat ge tijdelijk , nitiar ooit bat ge geestelijk 3a(ig mogt too?»
ben. SBcj)! maren ift en gij Ijet! ï©aa?in bejtaat het ?
1. 3fn ben ganfehen ttjb ban oujS lebcn te hebben eenc be?ftluififte-
lufte/ fta^telijfie/ gecstchjfte bebieninge; 3oobat bc uitbejftorenen ober*
uiigb/ ftraefttbabig neroepen en obe?gebragt tuo?Den tot het honing»
rtjlte ban Clj?istug/ Col. 1: 13 , al^e? bagcigftp tot be gemeente morben
toegebaan/ bie 3alig tnojben; 3oobat (jet een bermaah i£ alö gij in be
fte?ftc ftomt; 30üdat urne oogen utuc 3£eeraarp 3ien/ bie oog aan oog/
en lja;t aan Ija^t nut u fpjelien.
i.- ©an/ ais 45ob ui u Uiejïït een suiue? toejfi bes gefoofé/ 3ooDat ge
3egt/ ift Uie^pc inij allecu in be genabigc a^men ban beu f)ecre T£iey\\%l
beu Saligmafte^/ en jegge/ ift geloobc/ ftom mijn ongeloobe te ijulpe.
3.   ©an/ als "hl hart in sulfte liefbe begint te blaften tot #ob en
tot bc Ijeiligljeib. Sl\'lj ge met al urne firacljt begint be hciliginalfinge
na te jagen/ en bat ge niet ftunt leben/ 300 gij niet ban lje??lijftheib
tot Ijeerlnftheib bejanbe^b toojbt/ 1 Cor. III: 18. 2tch! ift ftan niet
rugten/ segt 300 een/ of ift moet heilig leueu; ift moet ben engelen
gelijlf 31J11; en 30a ift booj een fttuaab toebetsigt balie/ ift ftan niet
rugten boor bat het be^oenb. \\ft in Ijet bloeb bcji U\'aniji.
4.  ©at is geestelijk zalig te 3$n/ al^ be b^otneu 300 in al,e \\y\\xwm
out»
-ocr page 155-
OVER KOM. X : i.
u9
ontmoetingen ben ®eept bejS geftcbg Ijeöben: 31J hebben 30a een\' toe-
gang tot ben troon/ om hun brangftigb gemorb baar neer te leggen.
Sij srjn in grenen bingjS br^ocgü; ;rj maften alle tjnnnc begeerten^
öonr üibüingni en fmeeftingen neiienb Oij 43uo.
5.  <Dau beginnen 3c rebennen/ bat 43ob hun bcel rê/ Klaagl. III: 24.
o?ob i£ mijn utirnb/ sengen ;?/ in 3yn "Zoon/ aitc$ uiat in 45ob i£
torffit boor mij ten bröte. %\\i ben biijbc aljS in aan iïati benfte.
6.  £>au beftaat het baacin/ bat 45ob allengpfteng 300 laag neberDaalt/
bat {Jij ïerjt/ mijn Bfnb/ gij zijt de Mijne. {Jij jegt tot hunne jiele/ Ik
ben uw heil. <J5ij 311IC niet Uerlorcn gaan.
7.  <Dan/ alg H5oö berjint 3icl)3elben aan ijen te openbaren/ Joh. XIV:
23. 38 ftan nirt langer jirn/ 3egt bc {Jcerr/ bat ge 300 ftruipt a\\$
een Inurm; §\\\\ hujt 3e met be ftupfe uan 3tjnen mono; en 3egt/ laat
%\\{ u rem* omfteKen/ gij 5ijr ais cene bie brebe binbt in mijne oogen;
bat ig ljet geestelijk geluk ban bc 3ie(e.
8.  *Dan/ abj baarop bolgt bie brebe met <0ob/ en brebe bejS gemoebj?/
o;e alle berftanb te boben gaar.
9.  3?an/ als 31J 30a geeptefijft brolijft 3rjti/ 3oobat 3c beginnen te 3eg»
gen/ mijn harte ftufngt op nan breugbe: Ik ben zeer vrolijk in den
Heere, Jes. LXI: 10. Ik ben inijues Liefsten, on zijne genegenheid is
tot mij , Hoogl. VII: 10.
10.  ©an/ auj $ob jegt/ 3Jft 3a! u in mijne ft?acftt bewaren/ 30obat
geen bief urn fchat 3a! i\'telen/ noclj geen roeet bie 3a! berberben : De
poorten der hellen zullen u niet overweldigen, Matth. XVI: 18. <©at
geestelijk zalig te 3tjn.
C. 45ij 3ult 3eggen/ i$ er niet nog al meer in ? %& het: «Daar.
cene derde zaligheid, bie loopt ban ben tijb be eeuwigheid in. Indien
wij alleenlijk in dit leven op Christus waren hopende, zoo waren wij de
ellendigste van alle menschen, 1 Cor. XV: 19. gtaube rjet geen jammer
3l)n/ ai<5 \'t einbe ban be jaligfieib tjier taa£5 J&cen/ \'t i£ tjier niet ge-
baan ; maar be 3aligheib bie groeit Ijier. i®at ijï be zaligheid öie in be
eeuwigheid gaat nitloDopen ? üjoe i«? 300 een menfehc gesteld ? i©at werk-
zaambeden heeft 300 ecne ? Wit geniet 300 eene/ bie eenwig zalig \\$ ?
1. ^00 een menfclje 3iet bat Ijij ieberen bag een bag nabe? ijS aan
ben fte?fbag en aan be eeutoigrjeiD. (Dat tiabert 300 al/ be eene bag/
toefte/ maanb en jaa2 inojbt 30a al na malftanbe^ afgefeïjjebcn. ©an
3cgt 30a eene/ mijne 3tele/ hoe 3UU ge ftet maften ? ^ijn uwe gron»
beu itlaar? {Jebt ge tuar/ tnaajou gij boor ben {Jcere 3ult ftomen?
Daar naat {jij onbersoeftcu/ en hij binbr taat; Ijrt Uiorbt hem ftlaar.
ïjij Fïau $eggen : Ik weet, mijn Verlosser leeft. Ik weet in wien ik ge-
loofd hebbe. Ik hebbe den goeden strijd gestreden. Het leven is mij Christi,
en \'t sterven is mij gewin.
-ocr page 156-
X. PKEDIKATIE,
120
s. C)oe .ïijn je ban ? SCcfi! baar ftomt be ziekte, en bit balt ijun op
Bet lijf! <©aa? takten 3e op in hunnen boezem. <£lft U^aagt/ Fjoe F|ct
met [jet ligchaam itf? M&aai 3tj seggen/ gij magt bjagen/ boe i<J \'t
ban binnen? flJaat 3al nta bal 31)11 ? I£oe ij? \'t met ben inwendigen
toensch ? daarop beginnen 3e te bentten/ 3oube Fjet mtjn laatfte ftonbetje
toel 3(jn ? ©aa? Beginnen 3e 3ic(j in te fpannen ; be Hemel bie gaat open :
baar baalt een golfje in Fjun gemocb ban bie 3oete fmaaft: 3Ulften tjel-
beren licljt1 alsof 3e reeöé baa: ftoben in bat 3oete üie;U be.;ig üiacen.
J2tj fpcefien altemet 300 uit be bolljeib uan gun tja;te/ bat be omftaan-
be?$ moeten 3eggen/ mat segt bat fcljepfel ? g|fi bejfta juffie tale niet.
3.  ©aarop nabert be dood; maac zij vreezen niet bie balletje in te
treben; want, 3eggen 3e/ Cjeere! Gij zijt met mij, Ps. XXIII: 4. ©aaiop
beginnen 3e ontbonben te tuojben; be pijl bes booba ftomenbe/ peggen
3e de bitterheid des doods is geweken: be boob ia ontmapenb; Dood,
waar ia uwen prikkel ? Helle, waar is uwe overwinninge ? 1 Cor. XV: 5^.
4.  ©aar 31)11 3e nu boob: al be wapens? (eggen 3e baa? uebe;: baa?
tno?bt be Ijemel boor Ijen geopenb/ Dat parabija tëoba. SCctj tfob!
baar 31\'jn 3e ban aio eene bie gebjoomb geeft. IDaa: ij? nu al mtjn
Bom me? J 3eggen 3e/ en Waar 3tjn mijne 3onben ? bat paft is? Weg.
<&aa? leben 3e en 3taeben 3e boo? beu r?oon in be nabtjfjeib vöobpy
SieiiDe o?oü in 31\'jnc Jjecrltjftfjeib; Wo?bcnbe boa? bieii glans oor 30a
lic:aube:b/ bat 3e in gebaante be?anbecb mo?ben ban fjeerltjftfjeib tot
ïjee?ltjft&eib/ (jebbenüe €>ob lief met eene bobnaaftte liefbe ban genie-
ten/ 30obat 3e in tjunne stele boelen uer.;abigmge ban b?eugbe/ Ps.
XVI. daarop beclangen 3e naac al be uitberftocene geloobigen. SCcft!
3eggen 3e/ ift Uiou bat bit bij mij maren/ bie ift baac gelaten Ijebbe.
SCli Wou bat heel mtjn geflacfjte binnen was?. £>an beclangen 3e ooft
naat be berfieerljjftinge ban bun ligetjaam/ bat ligt baac in (jet ftof
bt$ booba; bat 3ulr ge ooft nog eens becgeffen : bat 3a! ooft nog eens?
bieber icbeu. %ït tuiibe mei/ bat tan\' al met ons? allen ben üjeece te
gemoetc geboerb taierben in be bjolfteu in be lucljt/ en bat rag 300
altijb bij ben ïjeere mogten 31\'iu.
i©at 3rgt ulu Ijactc ? ftunt ge mei meec bebenften tot be saligfjctb
noobig te 31J11 5 ift niet. Sn ben tijd naat \'t ligcbamelijke en geestelijke,
en gierna in \'t eeuwige.
III. Xn-oeberaV bat ij? mijn gebeb. Oocbeelt nu/ of ift een man ban
een bitter gemocb ben? <tëf ift ulu fttaaab soefteï bat ij? ons? derde stuk.
3lli mag altemet eene barbe rebe peggen ; maar ift moet 3e seggen.
Ojtorbeelt nu/ of ift een man ban een bitter gemoeb ben 5 of ift utnen
boobelpen bag biel begeece ? 03ij legt (jet mij ten laéce/ uiaac \'t en
15\' ban mij niet meer biaar/ alp ban Jeremia, Jer. XVII: 16. Qet ia
mtjne finarte alp gij betloten gaat. Sin plaatfe bat ift bitter joube
-ocr page 157-
OVER ROM. X : i.                                    ïoi
3tjn/ ift milbe lieber roe^ften onber u tot utouefioub. fóunr ge ban nog
ijaat blagen? 9Cch! ift 3a! rein ban utn bloeb jf)n.
©el Paulas, maogt ge boot bc verworpene 300 üiüben? U3el Ü2aagt
ban/ of be Heere Jezus het heeft mogen boen/ Luc. XIX: 42, Jeruza-
lem, och of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgene tot
uwen vrede dient! Uüogt £|tj ban bien jongeling ttiel liefhebben ? Mare.
X:ar..H9ogt Mozes ban lucljeggcn/delgmijuituwboek? Exod XXXII: 3?,
en David : Ach, dat ik vooru gestorven ware! 2 Sam. XIX : 31. ïiunt ge
be natuurlijfte ontferminge mei toegsetten ? ïian men in be natuur jtjne
b2oebe2g mei in \'t uuur 3ien liggen/ 3onbe? hen te tnillen Ijelpen ï Cn
3oube men ban ftunncn nalaten boo2 hen re bibben tot hunne rebbmge?
IJ&obcnbien/ baar lagen anbe2 bat grog ooft al uitverkorenen ; hij migte/
bat bie nog reiig toegcuiagt 3ouben moiben; maa: hij miste niet mie
bie uftbe:ftorenen maren; bat raaftte hem ooft niet; en bug ftonbe hij
gerust bibben uoor het gansche Israël.
©at tg be jafte. (tfküefben/ gij fjebt fjet jaar aangehangen: \'tüïgbe
eerste rustdag in \'t jaar. fff ftan \'t in opregtigheib peggen/bat ooft bat
in mijn gemoeb ig : broeders en zusters , de toegenegenheid mijnes harten ,
en \'t gebed dat ik tot God voor Israël doe, is tot hare zaligheid, ^[fthebbe
nooit feeu ftmaab ftajt totiemanb in be gemeente gehab. 5Bft racet niet/
bat ift bat ooit getoonb hrhbe. €11 moester iemanö behoren gaan/ Ijet
fmartte onj». ©ij ftunncn ^onöe? omflag seggen/ be toegenegenfteib on^eg
harten/ en onp gebeb tioor u/ meet 05ob en onvs gemoeb. 3Jft Behoebe
bat niet beftjompen te 3cggen/ bat het tot zaligheid ban u allen.
«Elft menjScljt malftanbr? geluft/ en Ijet te pjfoen ; oubejg en ftinbejsV
\'t ij§ al in roere: en joube het ban een Leeraar niet boen ? Bfoonbe? alg
hij Begint oub temorben/en ftaas"t3al moeten fcheiben ? Stoa beeb Izaak,
Gen. XXVII: 2, Ziet nu, ik ben oud geworden , 3cgt hn/ik en weet den
dag roijnes doods niet. <£n ftfj zegende 3ijne ftinberf?. S5oo betb Moies\',
üeut. XXXIII. l^tj roept alle bc stammen Israëls , en 3egent elft in\'t btj-
3ai!be? eer hij op Nebo ging. 9ift meet niet/ mat ®ob met mij boojöeeft;
ift meet bat beoubeibomen gjnsigheiöbaar ig; en bat er 3Uiaftfteben ge»
noeg 3»jn. gift toeer ooft/bat <öoö oubcn en 3tuaftften nog bragenftan. €bcn*
mei bachten mij/ la.it er nog een bonüjeifefbe uir 0115» harte booHftomen.
Eerst, ©e gansche kerke hebben mij toegebcben hetgeen er Gen. XXIV:6o
ftaat/ baar bc bloeöbrirnben \'juu Rebekka 5eibcn : ó ! Onze zuster, wordet
gij tot duizenden millioenen, en uw zaad bezitte de poorten zijner haters.
2ücft ! 03ob hoore ons grbeb boo: gaiipch Sion ! ©e ganfefte ftejfte mengel}\'
ten mij/ uit Ps. LXXXVII, bat er ouer heel be mcretb fteejljjfte bingen
ban gefP?often mogen roorben/ bat men er ban jeggen mogte: deaeen
die is aldaar geboren; en bat be naam ban bit ft.it". 4?uDti mogte3Ü11:
De HEERE is ALDAAR, Ezech. XLVIII: 35.
<&                                                         Ten
-ocr page 158-
ia*                                    X. PREDIKATIE,
Ten tweede. <#nj? Hart öacfjte ooft aan on je verdrukte broeders; bic/
3eibcn toij/ 3ien u 500 in tneelöe ober oen toen, gaan/ Klaagl. III. Wij
jietl 11 in suogoebcn boen; gij jrjt suifte feejnfjoubcnbc menigte ; en tot)
Srjn 300 neb^ocfb om üer bijeeiiHumftcn toille; tot) jtjn op galg en rab ;
De froft brg bjtjberp i£ ou on£ ; toij jtjn ürbloeb. J©el l|eere ! toel fi^eere !
(tont) (jet in 0113e magt of mogenbljeib (jen te berlitoilsnen/ toij 30tiben
3e gaajne ailcj? gorb£ toebrengen ; maar bat is in 0113e magt niet; 30a
toenfcFjcn toij ban ban $ob obej 0113e liebe bejb^uftte b?oebe?é en 3U5J-
tere/ bat er crgeno" ren Estherrje fdjuilen mogte ; bat er ergens een Mor»
deohaï Iang£ be foatrn ftjijtcnbe mogte gaan/öie 3eibe/;oo gij ;toijgt/
300 jal <J3obp bolft ban c?gen£ elbrjg bcjUtoiftt toorben/Esth. IV: 1,14
en X: 3. Wij toenpcBteu/ bat e,? een toajï onbcr be grooten, bie ben
toclftanb sucfjte ban \'t ganfcfje saab : (jij joube aangenaam 31J11 bij be
menigte/ en jij souöen tjem ïieffjebDen. U2ij tacn^cljten bat cc een Jojada
toas"/ bic toelbabigljcib bebe aan <&ob en aau 3ijnen huije/en (jtj fte?ft
(joiibrjb en be;tig jaren oub/ 2 Chron. XXIV: 15, 16. Wij toengcljten
bat Blije republieft bc ecre Ijabbe/ bie 3c toel mee? geljaü fjeeft: toat
fttoamrn be bc^bjufttcn met banftseggingen uit be ftetenen. i©tj toen^cfj»
ten bat 3c bie cere fjabben/ bat e? naar be balleije ge3onben toierb/ en
bat 3c ontfiag ft?egcn. Pat 3e niet alleen fjun lanb ouenjettcben booj
be brjbrtiHten; maar bat 3e maaftten bat 3e in fjun eigen lanb toelge»
baan mie^bcn. <£n bu§ toenfcfjen ton onzen staat niet iets" gering^ toe:
<$ob 30110e Ijem rere geben : Dij joube Ijct niet onbcloonb laten , inaa?
SJij 3oube (jet fjonbejbboub be^gelbcn
Ten derde, ©e kerke in \'t gansche land en in onze stad toenfcfjen tot)
toe \'t geen Hand. IX: 31 ftaat : De gemeinten dan door geheelJudeam, en
Galileam, en Samariam hadden vrede , en wierden gesticht: en wandelende
in de vreeze des Heeren , en de vertroostingen des Heiligen Geestes, wierden
vermenigvuldigd. H?lj toenfcfjen 3e toe uit Ps. CXX11: 6 , Wel moeten ze
varen die u beminnen. Wi) toenfcfjen/ bat ge malltanbe? mogt aanfp?e-
ïtni ou bevpen en in be fleben/ en jeggen/ kom, laat ons opgaan ten
huize des Heeren , en hooren wat Hij tot ons spreken zal.
Ten vierde. flf>tj toenfcfjen be gemeente en ingezetenen in deze stad toe
naar \'t tijdelijke , bat (jet mag jijn in bc fjuijen al£ er Prov. XXXI ftaat
ban bie wijze vrouwe, (jaar man pree»? 3e in be poorte: 31) fjanbelbe
beugbeiijff. Wij toenfcfjen bat iitoe liinbe?tje«; mogen jtjn al£ bie/baar
<#ob ban 3egt: welgelukzalig is de man die zijnen pijlkoker roet dezelve
gevuld heeft, Ps. CXXVII: 5. 3Jft toenfefte bat 5e mógen 51J11 als olijfplan-
ten, en fraanbe rondom uwe tafel: en bat 4?ob u mag jegenen a\\$ in ben
flaap. 2Eft toenfefje/ bat ge met uto fjui^gejin in (jet gebeb niet be?-
jjinbe^b mcogt toorben. 3lff toenfefje bat (jet u en uto3aab tuel mag gaan
in \'t lanb bat <$ofa u gegebeu geeft: en bat i}\\j utoe bagen uerlcngen
mag;
-ocr page 159-
OVER ROM. X : i.                                   123
mag ; en bat ge in al \'t geen u ontmoet/ moogt 3eggen alg Jozeph: Gij-
lieden wel, gij hadt het ten kwade gedacht, maar God heeft het ten goede
gedacht. Gen. L : qo. %ii tuenfcfje bat ge moogt Utnötti öc 30,2je 43a0j6 in
at uUie jafien : bat ge 3onbe? fiommet alle uüie.vliirn in 3tjne tjanb moagt
gebeu/ en bat ge bij \'t fluiten ban \'t jaar moogt 3eggen: alle bingen
hebben mij mebegenje^lu ten goebe. 3Caat on<> toe bat blij onsen Uiengch
nog luat boen In \'t geestelijke. HDij taenfeften bat er geen een jij/ mieng
naam niet gefcljjeben 31\'i in \'t boen beg lebeng./ en toclfte;st naam niet in
bc Ijemeicn i\'taat. Sft menfclje bat ge ft^acfjtbabig geroepen moojt sijn/
of toorben/ 300 bat ge er niet aan ttuijfelcn moogt of 39 tg goboelijft/
en ban ben l^eere. <j£n 3tjt ge brfiee^b/ ban hmifclje ili u toe een suibcc
geloof/ een lebenb geloof/ bat ge u 500 in be genabige armen ban £jj?ig»
tujS moogt Incrpen/ en bat ge 300 boor ben geluobe fjcm moogt aanttle»
ben. %\\i tnenfclje bat ge altemetg eeng geregtbaa^bigb ban urne ftniefcn
moogt opftaan ; bat <l3oö mag 3eggen/ \'t ig u bejgeben/ al toat ge ge»
baan tjebt. 3?at ge met een teeber ftajt boo? #oö moogt leben/30a bat
ge fiet minfte fplintertje ban 3onben 3onbe? pijn in utugeinoeb niet ftunt
bragen/ Rom. VIL ©at ge moogt 3eggen/ ift Saté allen balfcfjen pab : ift
ftan het baar niet op ftarben. 3iiï töenfcfte bat ge bie ecre moogt {jeu*
fien/ bat ®ob 3egt/ nu 3J)t ge een ftinb J5obg/ maar \'t ij> nog niet ge*
openbaajb mat ge eeng 3tjn 3ult. 3Jft tnenfclje bat <$ob utti gebeb 5a!
Fjooren/ al? ge tot $em fmeeftt boo? be utnc/ boo? ujelben/tooo? mij/
en booj anderen. 3Jft tueufcFje bat ge 300 moogt gjoetjen en toenemen/
300 bat men ban u jeggen mag/ Ijoe ig bat fcfjepfeï aangenomen en toe-
genomen ! 3fft tnenfclje bat ge moogt leben in nabijljeib met $ob: bat
ge altemet een? boelen moogt bat $jj u in\' \'ttaijnljuujI boe?t/ met het
bliegenbe licfbebaanbel/ en be liefbebaniere boben ulu Ijoofb/30a bat ge
moogt 3eggen/ i£ bat liefhebben ! 3ft tnenfclje bat ge boltjarben moogt
tot ben einbe. 3Cft toenfefje bat ge alle bc geftalteng moogt De3itten/ baa?
be tjeere 3Je3u£ 300 biftttujlé be 3alig|jeib ober uitfpjeeltt/Matth. V. Sfift
tnenfclje u toe bat alg uto ftonbet je nabejt om uit ben tijb in be eeutnig*
Ijeib te gaan/ bat ge ban tot um lieffte fcjjepfel moogt 3eggen/ fta baar ;
bat ge tegen uto man/ b^outoe/ ftinb/ babe? en moebe?/ moogt seggen/
ift ftenne u niet. €n a\\§ be boobnabert/ bat ge moogt 3eggen/tuelftam
bobe ! ift ijeböe u lang genoeg te gemoete gesicn ; ift tuil Voel met u gaan.
SCft menfclje bat ge ban het parabij? moogt open sicn/ en bat $ab u
eenen ruimen ingang 3a! beliebcti te fdjen&en in 31J11 ftoningrijfte/ tot
Stjne eeutnige ïjecthjftljeib. (0ob boe 300/ ja/ $ij boe nog mee? baajtoe!
IBij betuigen/ bat oug gebeb tot üob tot urne? allei 3aligfteib. ©at
flunne ong <6oÖ altemaal/ tot 3tjue eeuroige Ijeerljjftljcib.
AMEN, ja AMEN.
<& a                                         ELFDE
-ocr page 160-
ELFDE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM CXLIII : 2.
En gaat niet in \'t gerigte met uwen Knecht; want niemand die leeft tal
voor uw aangezigle rcgtveerdig zijn.
ÜP DEN TWEEDEN RUSTDAG NA NIEUWJAAR.
flpjj Ir^en/ i Thess. IV: 17, Vertroost malkanderen met deze woorden.
Wat bour Inoo^ben ij.ii) be 2IIpoptel iiruir ? Uiuorbcn ban bc opstandinge
en \'t oordeel. I§rj jeibe tegen elft/ besliep! ge uiu lieben mebgejelle of
mebgejrllimie/ al taap" \'t be lust van uwe oogen, toeejï er niet ie 6e»
broefb om ; bejtroopt u met be obe^bcultiuge ban be opstandinge en \'t
oordeel. «Daar i$ t^oupt in boot een iiinD ban $ob; waarom?
Eerst. «Dan 5a! liet openbaar tnorben tuat bat je 51\'jn; ftet i$ nu niet
brftenb; be luerelb Bent (jen niet; het is nog niet geopenbaard wat zij
zijn zullen, 1 Job. III; 1 gtj jtjn nu beracljt en öefpot; jij jijn nu een
verachte fakkel, Job XII: 5. «Dan jal \'t üelienb tnorben/ «Jat 3e 3tjn.
Ten tweede. «Dan jnllen je joo naautn bercenigb jtjn met ben Jjöib»
öelaar; jtj jtjn \'t nu tnel; maar ban jal\'t jijn : Vader, laat zij één zijn
gelijk als wij.
Ten derde. l)ct 10 tot hunne bertroopttnge/ ombat je baar ben Mid-
delaar jullen jien. Mattb. XVII toterben er brie ban jtjne Sllpoptelcn met
i£cm ou ben be?g genomen baar $ij öan gebaantebrranbe^b tnierb ; bat
berfttaiHte Petrus juo tot bele jaren baarna; ja/ tot bat tjrj jterben
moeite/ 2 Petri. I : 16—18. \'t ïioube uit jtjnrn jin niet baren/bat !jfj
met ben i^erre op ben Berg getoerpt fjabbe. «Dan jullen 3e tjem jien
alp bun Middelaar en Zaligmaker.
Ten vierde. «Dat te obijbenürn tp lot hunne be?t?ooptfuge/ ombat Ijet
ban jal jijn br bag ban ij tinne kroouingecn vrijsprake in Cljriptupboor
geheel be toerelb.
Ten vijfde. 3£an jal Ijrt toppunt ban hun geluft jijn; ban jullen je
genieten verzadiginge van vreugde, en liefelijkheden aan Gods regterhand ,
Ps.
-ocr page 161-
XI. PREDIKATIE, OVER PSALM CXLIII : a.              125
Ps. XVI: 11. 3BIfi 3e apgeteaafit sullen 3tjn/ ban gullen 3e met zijn beeld
verzadigd zijn , Ps. XVII: 15.
3?at öit tot be?fibjiRfitnne be? bromen i£/bat Runnen tui) in be?fc(jei«
bene exempelen toonen. Jlfüct taat eene Rlijbfcfiap raag? er Jobobe?aan-
gebaan ? fioe toonbe fitj 3S" Uejïangen ! Mijne nieren , segt hij/ verlan-
gen zeer in mijnen schoot, JobXIX: 27. 3a/ atiberen 3eibett : komtbaas-
telijk, Heere Jezus, ja komt haastelijk , Openb. XXII: 20. ©oef) 3al een
ïtinb *l3ob0 3icfiselben be2troojSteu met bie tooorben/ 30a moet fitj welge-
steld 30n ; ban moet 3ijne jiele Voelbaren/ en üan binnen taelgeftelb 3|jn.
2oo troostelijk al|f bfe bag i$ boor een fiinb (öobp/al? !jij welvaart, 300
schrikkelijk \\$ 3e afij fit) n\'et welvaart; ban i$ fitj er boo? vervaard en
verlegen ; ban fcfjubt 31)0 fiartr/ al£ I)tj er om benut; ban ftomt er een
ril en een fcfirift in 3rjn gemoeb\' afjé fjij er om benfit. %\\$ fit) leeft in
beilatinge en brfrjijbingc ; al£ 31\'jn btjaub fiemfiet ftuft fiettuipt; alp" firj
leeft in \'t ge3i(?te ban alle stjnc mipbaben ; srjn gefieel 3onbig leben fiomt
fiem ban boor oogeti/ ban ;tjne jengb af; 3tjne boo^bebacfjte/ onbebacfitc/
firimclrjfic en meer 3igtuare sonben en obrjtrebingen; alj> $ob bie in
\'t licfjt ban stjn sange3igte ftelt/Ps. XC: 8, ban beben en rillen 3e; 3$
3icn ban/ bat 3e 300 fcfiulbig Haan. ;(n plaatfe ban met bejnoosringe
aan be opstandinge en fiet oordeel te bennen/ 300 gaat er toat anbejgi
om. ü£at 5 (Dit: Hebbe ik gezondigd, wat zal ik U doen , ö Menschen-
hoeder ? Job VII: 20. *E)it: Waarlijk ik weet dat het zoo is; want hoe
zonde de mensche regtveerdig zijn bij God ? Zoo hij lust heeft om met Hem
te twisten , niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden , Job IX; 2 , 3.
3Pit: Ik zal mijnen Rigter om genade bidden, Job IX: 15. ïEMt:Ikzal
tot God zeggen , en verdoemt mij niet, Job X : a. 3T>it : d HEERE, en straft
mij niet in uwen toorn , Ps. VI: 2. ^it: Zoo gij, HEERE, de ongeregtig-
heden gadeslaat: Heere, wie zal bestaan, Ps. CXXX : 3. ©it: Wie kent
de sterkte uwes toorns, en uwer verbolgenheid, nadat Gij te vreezen zijt,
Ps. XC: 11. $Mt: En gaat niet in \'tgerigte met uwen knecht, wantnie*
niand die leeft, zal voor uw aangezigte regtveerdig zijn.
. ©e man, bie fiiet fpreefit in on£ boo?gele3en teRptbcppje/ ftaat in \'t
fioofb ban ben J^falm aangetecRenb. \'t 30 een goeb broom man/ bie
vele genade fiabbe; maar firj fiabbe ooft vele verdorvenheden. Ï©iei0\'t?
l\')rr ip bic man na Gods harte , be koning David. l\')oe binbt ge bien man
tjier ? 2tcfi! fitj ip een worstelaar, een bidder; (jij i£ ingefpannen/ en
Ijuubt aan bij bctt troon ban 43oö; fitj tail berfiooringe fiefiben/ bp\\ 1.
Wat bibt fiij ? En gaat toch met uwen knecht niet in\'t gerigte. 3R moet
renp boor u Romen : ü5ij en ifi sullen een? t\' samen te boen hebben in
bie g?outc biejfcljare ; mij i«i bange/ tfi ben brftomme^b/ fioe \'t baar gaan
3al/ bp". 2. BPaarotn/ bromc siele! 2Bcfi! iR fieböe fiet 500 fiarb; ifi
lnorbc a!0 met buitten geflagrn ; iR ttiorbe 300 bejljeben in mijnen ge«
<& 3                                                ua-
-ocr page 162-
XI. PREDIKATIE,
Ii6
nabeftaat: l^eere/ tëij taeet taat er otnmegaat/ b£. 3. 98c&! ift Ben
300 gefloten ; ift öcn ouejjtcfpt; mijn harte ijj 30a bejbaasb ! li<s. 4. üfêen
30Ube 3eggen/ i£ het ban 300 befolaat geftelb ? ftunt ge er niet uitnomen
2üch! neen/ segt hij. 3Caat ge urne hanben flap hangen/ man? $eeft
het altjjb 500 gclneest? 2Cch! neen \'t/3egt hij; nu toil ift mij al behei»
pen a\\ê boojfteen/ maar ilt ftan niet; geltjft toen ift mijne gangen in
Bote? toicfctje/ b£. 5. J©at boet ge ban nu ? 3ER ftejme/ ift BtDbe/ ift
bjeibe mijne hanben uit: mijne ;ielc ip al^ een bo^ftig lanb : ift fcftjeeuuie
tot ben i^eere/ b£. 6, 7 , 8 lli>aar pleit ge mebe ? Met be waarheid #obpy
en met be geregtigheid $obp? ÜJeBt ge bie ban boor u ? jBt) buuftt ja/
bat ift het regt itëobfi boor mij hcbbe; mij bunftt/ bat be bijanbcn ban
mijne siele en ligchaam be gercgtigljeib 45ob«? tegen hen hebben/ Ug\\ 8, 9.
85ijn er ban nog goebe bingen in u/ man ï 3a het/ baar is nog bibben/
aanb?ingen om be^hooringe/ machtenen ftille 3311/ op ben J^eere tebe?»
troutoen/ fcfjuiiinge en be?Be?ginge te 3oeften in be geuabe <öobgi in
Cij^ijtup/ te hongeren en te boeten naar ben ^cere/te betuigen/bat
ift niet en ftan be^abigb toorbrn/ alp in be gemccnfcöap »£obp7 cene
ftille hope/ al£ \'t<#ob belieft/ bat ift het nog eeug atlrg te bobcn 3a!
Bomen/ bis. 10—ia. 33at ijs 30a be ftorte infioub ban bejen p«ialm.<i&ob
toilbe in \'t Oude Testament, bat be laatste en eerste dag van \'t jaar een
vasten- en verootmoedigings-dag 30ube toe3en boor gangch Ssraé\'l/Lev.
XVI. <êp ben eersten dag toa£ het geBruift/ bat be ^oogep^iepte? ging
in \'t heilige be? heiligen/ om bej3oeninge boor \'t bolft te boen/bat biag
eenmaal be£ jaa^ op ben eerflen bag ban \'t jaar; en mat 3oube ban
het bolft boen ? ©ajjten/ 31 clï be?ootmoebigen/ hunne 3onbeu bchjben
ban alle be borige jaren/ en BiJ3onbej ban \'t laatpt geê\'inbigbe jaar;
ban offerben jij/ en 31J oefenben geloobe in ben 4iBibbeIaar/ bie ftomen
30ube; 3ij betuigben/bat 3e lugt habbrn om boo? <0ob te leben; en
ban bebe $ob 6n ben ingang ban \'t heilige b:? heiligen al? een mira*
ftel/ fpreftcnbe ahj met eene Ijoorbarc jtemme. <0f baar taie?ben op ben
borstlap ban ben t>ooijcp?ieste; eenige (etteren gesien/ maaruit 3tj be
be?3oeninge ftonbeu bemesten ; of baar toicrbe iet? op gezien bat toit
biaó/ \'tmrlfte be \'urjjoniinge beteeftenbe/ Uiaaruit 5:) ban opmaaftten/
bat 4?ob 51\'iöe: Al waren uwe zonden als scharlaken, Ik zal ze maken
als witte wolle. #p ben ee?ften bag ban \'t jaar 300 be3ig 3ijnbe/ 300
gaf $ob een blijft/ bat hunne jonden be^oenb maren; bat tnierb ban
be^ftonbigb op be^g en bal/ met gefcfjal ban trompetten; en baartna^
b?olnftfteib in ben ganfche lanbe; bat tuiert) ban met een banftbag bc
floten. JDij 3ul(en niet fttoalp boen/ bat ton\' bat ontleenen uit het
<$ube (Ceptament. üDaar toorbr het jaar 300 geëinbigb/en 300 begon»
nen? IPilbc <!5oö het jaar 300 geëinbigb en begonnen hebben/ benfit
ban ren?!/ of urn gebjag toe! goeb i£? d&ij gaat het einbigcn en Begin»
nen
-ocr page 163-
OVER PSALM CXLIII: a.                             127
nen met 3onbfgen. IDilt gij ïjet wel einbigen en aaulj.ingeti/ gij nioe^c
fict boen gelp d3oö fiet befast. $6cfi! öir \'t ;e(foe pab intoillen/ bie 30e*
Hen \'t 30a te betrachten gelijfr in \'t «.Oubc ;Ccütanient: tuij moeten op
öeselfbc n.iij3e salfg toojben gelrjft alji 31J; fiet ceremoniële, en bat be
Üfèejifiaé nog verwacht taiecb/ ec maat uitgefloten/ Hand. XV: 11.
Openb. XIII: 8.
U?ij bacljten/ fiet boorleben jaar iagcciubigb; \'t i<i be tweede sabbath
ban fiet aangehangen jaar; tnrj bacljten/ laat ons» on&elben en be ge»
meente tot inbjuuften brengen/ 300 becl fjet «tfob belieft/ boo?teR^ut-
pen boor ben £}eere/ en te bibben : En treed toch met uwen knecht
niet in \'tgerigte.
lDij fjebben ban te Or.vru :
I. ©en biddenden knecht ban ben $eere.
II.  ©e bede 3eibe : Ach ! treed toch met uwen knecht niet in \'t gerigte.
III.   ©en aandrang ban bat gebeb : Niemand die leeft, zal voor uw aan-
gezigte regtveerdig zijn; ooft ift utuen itnecftt niet.
IV.   2oa <6tj mij fioort/ en een gunftig anttooorb geeft/ ban ;al ift
gcreb 31)11; ban 3a! mijne be3topinge en oberfteipinge opfiouben/ en
ift 33! een ninilrirn moeb fjebben.
I. ll\\ir fiet eerste aangaat : fiicr ftomr een knecht ban ben fijcere.
Ik hebbe knechten onder mij, 3eibe bie Hoofdman , Mattb. VIII. 3Hft/ 3egt
*ipoö/ hebbe knechten. Ujier ftomt er een ; \'t ia David : fitj toaj? be knecht
ban ben Qcere/ aïjö koning, al?» Propheet, ala lidmaat.
Eerat. Slllj? koning: 60b noemt fiem 300 Ps. LXXXIX: 11, Ik hebbe
David mijnen knecht gevonden. 3i& ben üiel een koning, 3eibe fit)/ maac
ift ben ooft een knecht onbe? ben Opperkoning; ift moet regeereu naa?
utaen bJille.
Ten tweede. C^ij toaj? een knecht alf? Propheet in be gemeente 45ob|?.
3ln bicn ttjb noeinbe «öob be Propheten 3|jne knechten , Amos III: 7,
Gewisselijk , de Heere HEERE en zal geen ding doen, \'t en zij dat Hij
zijne verborgendheid aan zijne knechten , de Propheten, geopenbaard hebbe.
Ten derde. l!)ij Uiaa een knecht al? lidmaat, ala een geloobig broom
mengel), ^oe bifttotjlj? noembe hij 3icft 300/Ps. CXIX: 17, Doet wel bij
uwen knecht. Vs. 38, Bevestigt uwe toezeggingen aan uwen knecht. Ps.
CXVI: 16, Ik ben uw knecht, ja ik ben uw knecht. Ps. XVIII: 1, Een
psalm Davids , des knechts des Heeren. 1D.U bcuftt bat uit alj? hij scibe/
ift ben een knecht ban ben iljeerc $
Eerst, §ij erftenbe be genade Gods aan fiem bemeten. 3|ftoenbatban
nature niet/ Ps. LI.: 7. JiBijne nature ij? gobbeloojj en dienstbaar aan
be zonden en ben duivel; ift ben\'t boor utne genabe geluorben/PsC : 3,
Hij heeft ons gemaakt (en niet wij) zijn volk en de schapen zijner weide.
Ten tweede. U}ij brult te ec nicöe uit/ bat hij baar meer mebe op ljabbe
-ocr page 164-
128                                   XI. PREDIKATIE,
aio mrt be koningskroon. SBcfi Qrrrc! luilüc hij jcggcn/ een koning en
een Propheet te sgn/ öaaj 3oube ift mebe behoren Runnen gaan ; maa?
boor uine geuabc iji utne goebc^tirrenljcib ing beter alp [jet (eüen/
Ps. LXIII: 4.
Ten derde. J|et bruftt uit fjet bebat bat gij gabbe ban be boogheid
Gods; ó Mijne ziele! gij hebt tot den HEERE gezeid, Gij zij t de Heere, Ps.
XVI: 2 en Ps. VIII: 1,2, 6 HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is uwen
name op de gansche aarde ! 3Ccl)! ijij toas 300 obejtuigb lian be heer-
lijkheid Gods en ban jflne eigene nietigheid, bat gij moeite in (jet ft of
ftruipeu/ en jeggen/ <0g 3(jt boben mg; $ij 3tjt be Heere! en ift ulo
knecht.
Ten vierde, \'treeft te Bennen/ jrjne onderwerpinge. 3ftï biil onbe?-
rourprn 3gn aan uüie leibinge en beftirrfnge; ift toil 3e niettegenfpje*
Hen/ Ps. LXII: 1, Immer» is mijne ziele stille tot God. ï^tj gaf 3uifte
blijften ban 3gnc onbe^taejpinge ue^fegeibene malen ; alé Simeï tjem
bloeftre met eenen gcbielbigen bloeft/ baar een ban 3(Jne Delöen/ ne#
licnj? gem gaanbe/ 3eibe/ goe fturit ge get bragen? iaat iU 3ijnen bap
ban gem nemen. ÜJeen/segt gij: God heeft gezeid, vloek David, 2 Sam.
XVI: 10 en 2 Sam. XV: 25, 16 3cgt Ijg : Brengt de Arke Gods weder
in de stad: indien ik genade zal vinden in des IJ KEUEN oogen, zoo zal
Hij mij wederbalen, en zal ze mij laten zien. Maar indien Hij alzoo zal
zeggen : Ik en hebbe geenen lust tot u; ziet hier ben ik, Hij doe mij zoo
als het in zijne oogen goed is.
Ten vijfde. ISjet bruftt uit/ 3tjne gehoorzaamheid. 31ft betuige get/segt
gij: Ik hebbe het gezworen, en zal het bevestigen , dat ik onderhouden zal
de regten uwer geregtigheid , Ps. CXIX:io6. Och dat mij De wegen gerigtet
wierden om uwe inzettingen te bewaren,. Ps. CXIX: 5. Ziet, gelijk de oogen
der knechten zijn op de hand harer heeren, gelijk de oogen der dienst-
maagden zijn op de hand harer vrouwe, (mat jtaan 3e maftftej op te
paffen!) zoo zijn mijne oogen op U geslagen, Ps. CXXIII: 2.
Ten zesde, ^et b?uftt uit 3(jne nederigheid. 3Jft ben maar een geringe
knecht. Wat zal David nog meer zeggen ? Gij kent uwen knecht, Heere,
HEERE! 2 Sam. VII: 18—20, baar 3egt Ijg 300 bifttoijt^/ ift ben maa^
een arm en veracht man.
Ten zevende, ^et bruftt uit get welgevallen bat Ijg in 3ljnen $ecrc
gabbe. SCcg/ 3egt gg/ ift ben een knecht, bie met mgnenQrereteb^e>
ben ben/ met 3gnc trouwe en bescherminge, met 3tjne bestraffinge en
belooninge; get i£ mij aliejr aangenaam.
Ten achtste. ï^et bruftt uit get goeb vertrouwen bat gij gabbe op 3ij»
nen {Jeere. 3jft ben een knecht, segt gij/ acg! ift 3a! ban bij mijnen
$eere nog biel een tuoarbetje mogen fpreften. %ti Jjeübenogeen goebe
gopr/ bat $}i} met mij naar 3ijne gejqcngljeib niet 3a! ganbeien; ift
iebc
-ocr page 165-
OVER PSALM CXLIII: 2.                              139
lebc in bt berlnacöttnge/ bat l^j) mij nog eenjf een goeö tjafttement
5al netien. Ift rail ban toaften/ mijne ftaa2fe üjanbenbe fjouöen/ en toactj»
ien op be fiamfle ban mijnen l^eece.
J^ij t2apt Ui at be2be? en 3cgt: ift ben uw knecht; taat toif bat seggcn ?
Eerst. Ó5tj Ijebt betrekkinge op mij, gij Jjebt eigendom aan mi)/ <&ij
Ijeöt tjet regt om mij/ al$ ift mi^baan Ijeböe/ reUenfcQau af\' te boröe-
ren ban al mijn üeöjijf.
Ten tweede, gjft Ijrbbe betrekkinge op U. 3Jft Ijeaöe II te bienen be?\'
fiorrn. TCaat anbere bienen bten jtj Uiilien/ maat ift 3a! ben lljeere öte-
nen: ift Ijeböe Ijet geschreven, beloofd en bezworen, bat ift uto ftuedjt
3al 3tjn. ^JSaaj man/ üiat 3ijt grj uooc een knecht ? J^oe ijl ö^c met 11
gefrelö ?
Eerst. 3ift ben een schuldige knecht. SCclj atme! ift fla 3eet schuldig
booc mijnen l|eere! 3[ft moet seggen : Wie kan zijne afdwalingen ver-
staan? Ps. XIX: 13. ©e Qeere ife3us fp?aft ban een\'t^eer/buiend ftnecfjt
tien duizend talentponden fcljulö Ijaö\'öe/ Matth. XVIII: 2 . Soa mag? \'t
ooft met be3en knecht. ?tc!j ! 3egt (jij/ alp ift boor mijnen ÜJeerc ftome/
ban moet ift uefcrjaamb ftaau ober mijne geb^rftftelijftc en floibige bienót/
Jlfêtjn ï|eere! ifi moet befcrjaamb ftaau obe? mijn\' berbojben aard, ge-
stalte, bewegingc, vreeze, vrijmoedigheid , liefde, haat, blijdschap, toorn ,
zachtheid! \'t i<j altemaal 500 ft2eupel en 300 jlecftt.
Ten tweede. %ti üeu een knecht, bie ooit be regtveerdigheid ban mij*
nen ^eere ftcnne; um regt omtrent 300 een\' flojöigen ftnecjjt/ 300 obe?
mijne ziele, ai$ ober mijn ligchaam , om bie beibe te be^bejben in öe ftet»
Ie/ Matth. X: 28. %l§ a&ij mij een Propheet 3onbt/ die Öetoetbe en bet*
Ö2iJ3eIbe mijne neenen. SCljï Gad fttaam/ en 3cibe: Drie dingen drage ik
u voor, verkiest u een uit dien. 35ft uioegSte uitroepen : Mij is zeer bange,
2 Sam. XXIV: 12—14.
Ten derde. %ïi Den 300 een knecht, bie indrukken Ijeeft/ bat fit) wn$
boor 11 331 moeten ftomen. ï©ie \'t meten toiï/ of niet/ ift toil \'t toel toe-
ten/ bat öe i^eere eeuj? rekendag ;ai fjouöen; l^ij 3a! tegen mij/ gelijft
tegen alle sfjne ftnecljten/ 3cggen : ftom/ fta tjiei boor M\\j/ lli fteöbe
met u raat te Ijanbelen; gij 3fjt mijn knecht. Jllaar aclj! ljoe3al\'töan
gaan met 300 een\' florbigcn ftnecht/ alg fiij boor 3iilft een\'^eereftomt!
l^oe 3a! \'t er mcöe afloopen ? $tj ftnnt toel 3ien öat alle bie gejralteng
en taejftsaamfteben in on3eu fpjeftcr gebonöcn toietüen.
II. üDat iji nu 3811e smeekinge ? %c\\)l mijn CJeerc/ mijn Igtgtei/treed
met uwen knecht niet in \'t gerigte, Ijanöel niet met mij naar unie ge»
ft?engljeib: laat ift niet alleen, 3onöe2 iemanb aiiöe?*?/ 5onöe2 een\' Bor-
ge, boor IX ftomen.
ÜDat ligt er in öic fiebe/ alj? iemanb bie ejnftig fiibt ? Wq ftefi&en
öien ceR^t uuiten ttoijfcl elft toel bifttoijijf gejegö en gele3en. ©aa? ijl
J5                                                    fiiec
-ocr page 166-
XI. PREDIKATIE,
130
hicc niemand of hij ftffft 3C tod opgesegb; maac raat ligt er in juïft
eene bebe = alp cru bjomc in 31J11 bidden jullie dingen baac ben Qeecc
brengt ? iDe^e paften 3ult ge ec in binben:
. Eerst, fjeere! ift heböe e? grondige kennisse ban bat 45e regtbag Ijou»
ben jult/ en bat i!ï baar ooft jal moeten hamen; bat ligt op mijn Ijan/
bat rr rcne opstandinge der dooden, en een algemeen oordeel toefen $al\'
Hebr. VI: i. (©at iö ren fonbamenteel artfcul ban mijne religie: \'t
tjet begin en fondament ban öe Icrre Clj?ieti. geliefde toehoorder*? ! baac
hebben alle be bromen ban alle be eeutoen 30a uitermate mede getoept :
Enoch, be jebenbe ban Adam, Ijeeft ec al mebe getoept/ Jud. vs. 14,
15. ©ie man/ bie (£ob naar ben hemel heeft opgenomen/3tjn harte raag
e: mebe berbnld alg hij met 43ob taanbelbe/ Gen. V: 24. Abraham 3ei»
be : Zoude de Eigter der ganscher aarde geen regt doen ? Gen. XVIII: 25.
David, Salomo, en alle be Prophcten, melben er ban. ©e Heere Jezus
fp^aft er ooit 300 bifttoijlg ban/ en al\'.e be Apostelen beg %am$ hebben
met dat ftuft 300 getoept. 2.oo uiaé \'t ooft met besen ftnecljt. 3!ft (lebbe
er gcene befUrjbinge obe?/ noch geene SBtfiefcjtifche gebachten. 3Gft bibbe
het ooft niet af/ bat <öe bat gcrigtc niet moogt houden; ift tneet/ bat
tjer gerigte 3iclj3ettcn ?al/Dan. IX. 9Cch! ift 3a! er boor ftomen. .ïBaaj/
ijoe 3a! \'t gaan ? 3;ft ban den lagt niet bjagen/ Ps. XXXVIII: 5. ült ben
beftommerb ober al mijn migb^tjf. l£oe 3al \'t gaan ? IBaac 3a! ift ge>
plaatst morden? IJoe 3a! \'t met mn afïoopen ?
Ten tweede. {Jet ftomt ing 300 vreesselijk boor/ \'t 3a! 30a schrikkelijk
3(jn ! IJoe fcfi\'ififielp mag \'t in bc eerste wereld! §oe b?eegfelrjft toag \'t
in Sodoui! hoe breegfehjli map bat oocbeel ober Korab, Datban en Abi-
ram ! hoe bjeeéfeltjft mag \'t te fraan op Sinaï hn\' be wetgevinge! $Cclj!
bet 3a! 300 fc|j?iftfteïtjft gaan/ aïg $ob 3a! ftomen ten gerigte met 3jjne
Ueel bni3enbe engelen ! ©au 3a! ec cooft ftomen uit 31J11C neusgaten/en
buur uit Jonen mond/ ban sullen be inmonerg ban be aacbe beroe?b
too:ben ; be beogen sullen berfmelten/ be heubclen 3ullen toegblieben/ ift
3al ban mijn g^af sien open gaan/ baac 3a! ecne betoeginge onbee be
beenbecen ftomen; elft been 5a! tot sfjn been ftomen. ifèrjn $°°! oaac
3al een Uria ftaan en een Bathseba, en bie mannen, bie ift om Uria\'s rail
hebbc laten be^moocben : elft sal baac bij mij ftaan/ baac ift tegen ge»
3ondigD fyebbe.
Ten derde. Sfilt Ijeötie een\' indruk, bat töe in bat gerigte toonen 3uft
alle utac rigterlijke eigenschappen: nbie alwetendheid, regtveerdigheid,
alraagtigheid. Stiie bie rigterltjfte eigenfeftappen 3tilt (0e niet be?loocfje*
nen/ baar 3a! geene be^fcfjooninge bij ben lligtec plaatg fjebben/ geene
aanneminge deg pejfoong/ noch ontbanginge ban gefeftenften. ©aat 5a!
be koning 31J11 alg be bedelaar, en be bedelaar alg be koning; (&ob ftent
bc rijken niet boot be armen, éllïft C^eerc! ift hebbe baac 3ulft een bebat
ban/
-ocr page 167-
OVER PSALM CXL11I: 2.                     n 151
ban/ bat ift II baat $al 3ien. I©i#ten 3e tut toen al 5 SCcl)! ja; met
bt3e mijne oogen/ 3egt Job, 3a! ift Cjem jien/ Job XIX: 27. ©at inaji
lange lioot Davids trjb. SCcl) l§eere ! bat gejigtesal niet eendc? 3jjn ! ©e
vrome 3a! u 3ten al«ï een vriend , en a\\$ genadig ; en hij 3a! 3eggcn/ ach!
ift hebue pajt en beel aan ïl. fi&aaz een godlooze 3a! ïl 3ien al^ een
vertoornd Rigter, en Ijij 3a\' Seggen : wee mij! bat gc3igte i<i mij tot
finarte/ ift tjebbe geen beel aan 11/ *i5ij 3(jt mijn galiginafte? en mijn
05ob niet! ©e vromen sullen ïl sien met liefde: be liefde bie j(j fjfec
fjabben/ bie blijft; bc godloozen gullen ïl 3ien met haat; Ijun Ijaat/ bie
3e tegen t#od hadden/ 3a! niet bejminbe^b morden/ Ijij 3al niet minbe?
3tjn alg nu/ opmaakte 3ienbe/ 3Ul(en 31) bloefteu op #ob en op ftun<
nen fóouing/ Jer. VIII: ai. ©e vromen sullen ïl $itn met blijdschap en
ruimte.in (junne fja^ten/ en met blijmoedigheid; be goddeloozen 3ullen
il 3ien met smerte en dippcraatljeib/ gelrjlt Belsazar bie fcftjtjbenöe tjanb
aan ben toanb 3ag; be vromen sullen <l$ob eenwig 3ien/ be godloozen
maat boor een oogenblik ; sij 3iillen $ob ban sien ; maar in eeutuigheib
niet meer/ Matth. XXV: 34. gij sullen Cfem üeibe 3ien ; maa? \'t gesig»
te 3al oneinbig be?fcljilfen.
Ten vierde. f[ft hebbe een begrip bat <tf$e mij jufr boo? oogen ftellen/ al
mat ift in mijn leben gebaan hebbe; bat jult ^ij baar altemaal apli-.i-
len. SCtfi/ C^eere! moet het fchulbboeft cené opengaan/ ban 3a! um ftnceftt
moeten jeggetl/ auj Ps. XL : 13 , Mijne ongeregtigheden hebben mij aange-
grepen. ©e schenker van Pharao 3eibe een?»/ Ik gedenke heden aan mijne
zonden, Gen. XLI: 9. %U gebenfte heden ooft aan mijne migbaden/ aan
bat bajtel tuulpji leben ban mijne jongheid en jongelingschap: ift geben*
fte be 5onben ban mijne mannelijke jaren en ban ben ouden dag. SCcTj/
IjfeerE! mijn fiigte?/ Ijoe Ijeb ift het gemaaftt au? een burger en alp een
vader des huizes in mjjne familie? auj een hoveling bij Saul ? Ijoe aan
be vreemde hoven ? hoe al$ Leeraar ? Ijoe al£ koning ? Ijoe in \'c eenzame ?
f|oe al£ een vrome nnbej be vromen ? hoc in mijne gemeenschapsoefenin-
ge met den Heere? 3ïft jjeöbe mij niet gedragen naar dat [jet vereischt
miejbe; noch naa? mijne koninklijke waardigheid, noch naar bebetrek-
kinge, Oie ift op God en menschen fjadde.
Ten vijfde. Treed niet met mij in \'t gerigte , bat i<?/ ift fjcb&e een &eï»
bet toijb begjip bcjl harten/ bat be engte? elft in \'t gerigte 3a! t?eft-
ften/ en ooft mij, en seggen 3a!/ set u hier/ gij 3Ulft eene/ 3& he&bc
tegen u mat te 3eggen/ %\\i hebbe met u mat te be?|janbelen; 3ft 3al
niet boo? ben bag brengen/ bat duister {$/ of dat niet waar i$; maaz
urne geljeele levenswijze, ban utoe geboorte tot utuen dood toe/ 3a! 3[ft
orbelijft boo? urne oogen ftellen. ïiamt/ fta hier bij Mi)/ 31ft3arteen£
mat ophalen: <6tj David, ma£ \'t eene ftleinc safte/ bat gij be bijanben
öeg peeren gjaotclpg &eöt boen lasteren/ in bie 3onbe met Bathseba
ïS 2                                               en
-ocr page 168-
13»                                    XI. PREDIKATIE,
en Uria, en \'t boen fueubelen ban 300 beef mannen ? 3fln \'t tellen van \'t
volk, ahj ge baa,: uwen hoogmoed brjtoanbe; Inar beïuoog 11 ? Jöu ge»
te 2ft u ttiö en p(aat«3 ban bejanttuooiDinge: pleit ujelüen bjij/ maaft
j)et eeng goeb. ïl£at 3ii!t ge in \'t gcrigtc jeggen ? QE>at ^ 1111 g;j inöjeii\'
gen tot ecu gjonb ban ulue regtbaaröininge ? 3Ccfj $ab! bat Ijebbe ift
in mijn ha?tr biep begrepen: 300 3ouöt <öe rcgtbaaröig met int) ftun»
tien hanbelen/ en taat 3oube ifi ban gaan boen ?
Ten zesde. %l$ ü5ij $eibe/ ftom\' David, nu ié \'t utoe Beukte/fpjeeft;
ifi soube be^ftomb en befchaamb ftaan in mijne bcjbebiginge/ in joubc
«nijselben be^fciftften en Beftlappen/ uc!fjï> een patiënt bie 3t)ne jaaft
tail goeb maften/ hij maaftt ,e czge^. §5cfi/ $eere! al luilbe ift mij
toapfehen met fneeuVumater/ en mij suiberen met 3epe/ ban jult v!?tj
mij in be gjacfjt inbuiften/Job IX: 30, 31. ifêjjn fjeere! ift lin-et niet
te boen alp Befchaamb en beriegen te 3(jn/ en boor utoe boeten nebe^
te ballen. .il?oet ili naar be helle ? muet ift bejforen gaan om alle be»
3en ? moet ift toeggejonben toojben 5 <$ij ïult regtbaarbig jvjn in utn
(poenen/ en rein in uln rigten/ Ps. LI. aiclj £}eere { alp" ift alleen moet
jtaan Buiten utoe genabe in Clj?i£rup/ ban bunftt mij/ bat ift be fen*
tentie al ftoore/ en bat elft tono^b al£ een bonbe^fjlag ijs. .flöij bunftt/
bat ift IH ban Ijoore seggen : ©eje booptuicfjt tnojbt ban JiBjj/ be regt«
baarbige <$ob/ be^toe^en ten eeuwigen burc/ tot ftaautainge ban sijne ton«
ge/ tot ftloppinge ban sfjn harte/ en tojinginge ban sjjne iianben/ en
bat altïjb eben ftzeng. «É5ij buuftt/ bat er ban uit utocn monb alêbuur-
bonften sullen ftomen/ en rooft uit utoe neupgaten/en bat ban be fib-
berenbe buibelen regt en lapt gullen ït^ijgen/ om be fententie uit te boe-
ren. 439ij bunftt/ bat ift ban be engelen 31e ftomen/ om mij weg te jagen
ban ®ob/ grlijft alp" Adam uit ben hof. .ïfèij bunftt/ bat ij^hen Ijoore
3eggcn : gij Bnoptoicht/ toij moeten ulne fjanben en boeten Binben.
3Ip bat nu geene safte ban gemigte/ bie af te bibben ip 5 ip Ijet niet
toel be moeite toaa^big/ om er ober te tao;ftcIeu met ®ob ? 5Cch! bat
ift en gij het nacht en bag bebcn/ tot onp" boobbebbe toe. Jl&aaj mig-
fchieu jal er rene fiebenftinge in uto tjarte oprijden/ Ijoe/ een vrome bat
te Bibben/ bie gcuabc heeft! en bie biftlnijlp; verzekerd iji getaeegt! bie
<&ob bifttoijlp" gedankt preft! ;al 300 ern vrome bat boen ! een man naar
Gods barte! «öeliefbcu/ toaj? Job ooft niet een vroom man? <£en bjome
ftan toeH donker toorben/ hij ftan toe! bestreden en verschrikt 31J11/ gelijft
hier. i©e bromen hebben hunne feilen en zwakheden; baar iijn altemet
zware zonden. Jgouben jr ban altemet niet moeten peggen/ ach ! ach ! ach
God, treed niet met mij in \'t gerijte ? <£>ob ontflaat be bjomen niet ban
be?bejgfnge en bcrlatinge. Wie ftan bt auijjte^nipfc opftlareu/ alp" één/
namelijft <tëob 5 \'t 3$1 301J fcfjjiftftclijft/ alp er 311111 eene bejb^cembinge
Romt. Waa} ligt een b?ome ooft niet al boot open ? lDat fpieciit en
Oenftt
-ocr page 169-
OVER PSALM CXLIII: 2.
133
benfit f)ij niet al in jtjne fjaagtigheib ? Ji5u Kan u bat geen raabfel
mee? 3tjn/ bat be vromen bat gebeb boen.
©aar fjebt ge be twee stukken ban bit be?jt: öe ttaee anbere stuk-
ken ;ullen Ui ij in \'t toelfoinenbe hebben/ ü!q \'t <3oü beiicft.
JilSugen taij nog toel een taoo?bje fp?eften tot utoe harten ? «öclief*
ben/ jijt ge ban niet te nbertuigen/ bat In ij alle uu 5e jaren en bagen/
en onsen gehceien iceftijb/ tot on<? boaöbebbe toe/ 300 bchooiben te ftan»
beien ? %ïi ben ec ban gbertuigö/ en ift meet/ bat elft et ban obectuigb
moet 3jjn. 3ft b?agc ban/ hoe maaftt oe het ? 3|ft hope/ oat Be
hier niet befchaamb >ult moeten ftaan/ aio tarj u een toeinig ontbeft\'
hen jullen.
©e een 3a! 3eggen/ ift benfte öaac niet om/ ift late bat op ®ob aan»
ftomen ; ban maaftt ge het flecht/ \'t f^ u misjchicn 300 nabij/ en hoe
naat 3ult ge ban toalifte? gemaaftt taorbcn ? elien af$ Jona: wat is u,
gij hardslapende ? $eibcn 3e/ en Ijtj tcie^b buiten öoo?b getaojpen.
€en anber 3egt/ ift boe mijn fiejSte om het te loochenen en teontften»
nen/ ift en mafte baar 3ti!lkn ftaat niet cen£ op. IBat onbertainöt gij
u ï <$n\' toeet liuinirg met bete?/ baar 3ooüeie oo?beelen a3obs al boor*
afgegaan 31J11. ïttunt ge het nog ontftennen ? tegen 3oobefe fchrifcuu?»
plaatfen aan ï %\\ 3oeftt ge het te loochenen/ gij Vuoelt te bergeefê/ en
gij fielt u in \'t uite?fte gebaa?/ bat <6ob u aan U3eiben 3a! obe?geben/
en ban 3uu ge er u^elben eeutnig ober be?bloeften.
i^oe maaftt het een anbe? ? ©ie fp?eeftt e? ban in een relletje, ©oor
\'t oo?beel/ 3egt hn7 ben ift niet be?baa?b; taant/ jegt hij/ be een 3egt/
\'t ig be laatste ure ; be anbe? 3egt/ \'t i$ in be laatste dagen; be anbe?
3egt/ \'t ij? nabij, en Hij die te komen staat, 3al ftomen; en onbe?tu<?«
fchen/ al be bingen bltjbeu 300 aio 3e 3ijn. ï©el/ gij maaftt het flecht:
ton 30Uben bertoonbe?b 31J11/ bat e? spotters maren/ inbien #obg« n?oo?b
het ongi niet ge^rgb Ijabbe/ o Petri III: 3. ©at $ob het uitstelt, neemt
bat be waarheid toeg? uta sterfdag tao?bt ooft uitgeftelb/ 3tilt ge baa?«
om niet fte?ben ? <Daar 3ijn getnigtige rebenen toe taaa?orn Ijet nog
niet en ftomt. <§uot niet/ opbat utoc banoen niet baste? tao?ben.
üf>el/ 3egt een anber/ ift lebe goööelocg/ ift late liet op <èoö aan-
ftomen/ ift biene ben duivel en be wereld t?outa: ach! hoe 3taaa? 3a!
\'t boo? u 3tjn/ boor een toeinig trjb be 3onben te bienen/ eeulnig te
moeten Itjben! ©00? een toeinig b?eugbe/ eeutoine fma?tP.
Cen anbe? 3cgt: ift taeet mij te beljelpen tegen bien gerigrgbag/ ift
fjeböc mijn uitblugt gereeb. ©at 311U ge boen ? 1» 3a! \'t loochenen/
bat ift be 3onben gedaan ftebbe. ^n 311IC ge bat tegen ben Alweten»
de boen ?
i-en anbe? 3cgt; ift jal \'t verkleinen en bemantelen, ift 3,11 3eggen/
luel/ \'t iji maa? gering, i&el/ eene kleine be?g?ijpingc \\$ 30otuel eene
tö 3                                               kwet-
-ocr page 170-
134                                   XL PREDIKATIE,
kwetsinge van Gods Majesteit, ahj eenegroote. Gedenkt aan \'t wijfLoths >
Luc. XVII: 32.
vCen anbe? 3a! 31\'ggen/ ift hebbe ïj^c vergeten, \'t i<? lange gefeöcn.
ö! jal >ü3aö peggen/ éénen dag is bij Mij als duizend jaren ; en \'t (laat
in mijn gebrntiboeft.
<Q.m anbe? 3egt: \'t i£ verborgen , \'t 3a! niet uitftomen. Sdch! $ob 3a!
\'t uitbrengen/ tot utoc ceuluige fchanbe/ boor alle jijne engelen/ en
boo.2 geheel üc luerelb.
<Ö«en anbe? 3egt: mtjne coufcfentie mogt gefp2ofteu öcö&en. I©rj ant»
taoo2ben : uüie confeientie heeft 300 bifttaijl£ gefp2often/ maar bic Ijeüt
gij op ben mono geftlopt/ en al£ met een öjanbijse? toegefcfijoeib.
dEen anbe?3egt: ift 3a! \'t op be Predikanten fchuiben/ bat 3e mij niet
getnaa2fcbulnb hebben, ©ebben 30 Ijet niet geöaau/ <#ob 3a! utn titoeb
ban Ijunne hanben eifcljen. Cu hebben srj tjet gebaan/ ban gullen 53
rein 3311 ban uta bloeb ©oclj of 31J het gebaan Ijcfibcn of niet/ gij 3UU
ebenbiel niet te bejontfchulbigen 3tjn.
<£en anbe? 3egt: ift 3a! \'t op een vlieden en vlugten frellen. i©aar 3ult
ge Ijenen gaan boa? <öobé öee^t ? en maar 3ult ge henen blieben boa:
3tjn aange3igte/ Ps. CXXXIX: 7. 9ÜI gjoeft gij tot in be geïle/ 300 3a!
j3obó fjanb u banbaar halen ; en al ftfomt gij in ben tjemel/ 300 3a! Dij
u banbaar boen nebe2balen/ Amos IX: 2. 25tjne haub 3a! u obejal binben.
<£-en anber 3egt: ift 3a! \'t op mijn\' naasten fcljuiben : ift 3a! 3eggen/
bat ift het niet ftan helpen/ gelijft Adam, bie fcljoof (jet op Eva, en
Eva op be slange. jlBaa?/ bat 3a! u ai 300 min baten al? Adam en Eva,
gij maep\'t jelbe toege3ien hebben.
€en anber 3egt: ift 3a! ban gaan bidden : ja/ utn gebeb 3a! u tot 3011»
be 3ijn/ \'t en 3a! niet helpen.
<£en anber 3egt: ift 3a! \'t er Inél (jeööen/ ift hoube 300 bcel ban God-
vruchtige Predikanten en boeken, <Pat ftan niet helpen; Herodes jjuojbe
Johannes ooft gaa?ne; gg neemt nature boor genade.
Cen anber 3egt: en ift 3a! ölijbc 31J11/ al£ ift ban God en ban be vro-
men ontflagen 3a! 3ijn. ®ij 3(jt ebeneen^ al? iemanb/ bie in eene razende
ziekte $/ ban iuillen 3e geen doctor Ijcbben; 111-va: tot hun be^ftanb fto»
menbe/ brillen 3e tr mei een hebben. &i) 3ult ban God niet ontflagen
33"/ gij 3ult i}tm eeutaig tot urnen ïtigtp? hebben. %tfy! laat grou»
toen ubi Ijajte öebeftften. <§ch?eciimt biij; 6 Mijn ingewand, mijn inge-
wand, ik nebbe barendswee ! i£oe naar 3a! \'t 31J11/ ban boben u/ onbe?
u/ ter 3pe u/ ban binnen/ ban buiten/ achte? u/ boor u/ ronbom u!
\'t 3al naar 3ijn/ maar ge u fteeit. Hme oogen sullen u tot fmajte 3tjn.
ïioube ge ban met Judas en Acbitophel gaan naar eene plaatfe baar ge
11 booüen ftonbet/ gij 3oubt het tuaaMijl; boen/ maar \'t ;al u niet gegunb
tao?ben. ïfcom/ 3et u/ gij uoogtoicht/ 3a! be Öigter 3e00en/ gij 3UU re»
fteii\'
-ocr page 171-
OVER PSALM CXL1II: a.                              135
ftenfcfjap moeten geben/ Regenten, Predikanten, Vaders des Huizes, al
luie gij 3ijr. Regenten, gij p>ult moeten bejanttaoorden uluc regeringen,
taat reg\'t gij geöaan/ tnat ftttiaao gij getaee?b hebt: 3rjt ge een vader
des vaderlands getaeegt? een voedsterheer der kerke? |)ebt ge fjet3taaa?b
gebjuint tot ftjaffe öec fttaaDen ? tot befcDejminge uan öe goeben 5 #tj
Predikanten, Ijebt ge toe! trouta gehandeld/ in ntu talent aan te leg»
gen? J^ebt ge naarftrg getaeejt ? tijdig en ontijbig aangchonben ï S^eut
gegctaaal\'it? getoaa?fcftutab5 gebenen? Vaders, hebt ge trouln getaecgft
in uta [ju:$ te ber^ojgcu ? Vaders en moeders, Ijebt ge bie bierbarc
panden/ uwe ftfnar?#/ oie u 300 na ueftanben/ tne( be?3o?gd? uta pligt
omtrent yel en ligcfjaam aan hen taei gedaan ? SBcfi1! gij 3oubt boor
utoe ftinberen alle£ boen! maa?/ Ijebt ge het beste taei öe3o?gb. Uta
tijd 3iilt ge moeten beranttaootben; uta bedrijf in be godsdienst, |jet
misbruik ban Doop en Avondmaal. €>ij 3UÏt moeten beranttaao?ben uta
opstaan en nederliggen, uta uitgaan en uta inkomen. %\\{ toeet/ bat ge in
uselben uta lebcu geen raab daarroe jnlt tacten. W\\t toeet/ hoe Qaa^c
er o3ob mg en u toe u:engen 3al 3 3?e oube bag Bomt/ be 3taaftljeben
ftlimmen. J5ij suït ec ligt tjaajlt boot ftaan. <ï3ij 3ult ban ntetg bieten
te 3eggen/ alg : treed toch niet in \'t gerigte met uwen knecht. ï©ilt ge
dat taei eenji Deftennen ai$ gij t\' huig ftomt ? toiit ge ec be3en abonb
taei eeu$ ober wortelen met «Uoo.?
45p 3ult 3eggen/ taat 3a! ift boen ? 9$ es niet een teekentje ban bie
Bet in bat gerigte taél 3a! fteööen ? 3I|a jjet; en ift 5a! e? geen een bui»
ten ben Psalm geben.
Eerst, 25ijt gij een bidder? een worstelaar ? eenkermer? 9$\'t bidden
u vermakelijk ? en uta dagelijksch werk ?
Ten tweede. g.ijt ge een knecht of dienstmaagd ban ben Heere ? ^fet
ge be hoogheid ban utaen ©ecre aan ? Wanneer ? en hoe 3tjt ge get ge«
tao^ben ? %l$ een knecht ue?fjuigt/ Ijtj toeet Ijet/ het i$ gein niet onöe«
ftenb a\\§ hij ötj een\' anberen ÏJrer bieugt neemt, S?ijt ge in een ver-
bond met bén $|eere geftomen ï Jes. XLIV: 5.
Ten derde. ïtent ge strijd met be vijanden ? 3&t$e knecht ftenbe strijd
en vurige pijlen.
Teu vierde. Bient ge verbaasdheid en overstelpinge ? 3 ft geloobe bat et
geen een naar ben hemel gaat/ of Ij ij ftent bat: baar ftan biiitaijls nietgf
uit noch in/ hij bindt öiütoijfg geen t?aan noch 3ucftt; f)Ö ij? opgeftjopt;
eu 300 ftaat gij boor vüjab/ aigi een bertoe3ene.
ïen vijfde. tient ge ooft zoete dagen? gelijft besekneoht, bolgeng \'t
5be bc;?. 43ob tjanbelt niet altijd eben ft?enrj; ftunt ge ooft met banft*
baargeib aan <&ati§ toeldaben gebenften/ en «éob bejhee?hjfien obe? be
toe^ften 3tjne; Ijanden 5
Ten zesde, fóunt ge niet taeg gaan 3onbe? een\' 3egen ? %l$ ge niet
fP?E\'
-ocr page 172-
136             XI. PREDIKATIE, OVER PSALM CXLIII: 2.
(paften ftunt/ maant ge nog geiten/ of boo? buiginge, of boor uitbrei-
dinge uwer banden.
Ten zevende. 25tjt ge een dorstige ? 3$ ubje 31de boor $5ob al£ een dor-
stig land ? jegt ge/ ift moet niet alteen met water Defp2engö tnojben/
maat ift moet ben regen uwer genade heüücn/ ift ftan geen uitftel bja*
gen? 3Eaat ift \'r licljt Uan utu ge3igt mogen aanfehoutnen/ laat ift mo»
gen seggen/ utne goebe2tierrnheib Uomt mij tioo: in ben moigniftoub ; ift
3ai Uoo? utne boeten blnuen liggen/ en Home ift ban om/ 300 ftome ift om.
Ten achtste. \'2tjt ge ge>et op be leibinge be£ 45ee?tcjï? 2egt ge ach
liefite 3fcsu£! ift Ijeube tegen U niet?. 3tieffte «öeegt Uan 4&ob/ ift heö-
öe tegen il nlettf. 3Jft taengcht* bat <#e mijn üeibpman bias/ ift roenpch\'
te/ bat 43c mi) alle bagen fcibet in een effen lanb: al ia ijet pab naar
ben Ijemel eng/ ift teil er luel mat om lijben!
Ten negende. jjet u 300 een la^t/ alg ge 300 boobig 3tjt? ïtunt
ge bat laag/ bat intuuftltriüü» leuen niet uitftaau ? gucht ge baarom
ooft 300/ gehjft be^e man. Stel}/ CJeere! maaft mij lebenbig! boer mij\'
ne 3iele uit be benaaubibheib/ om ulun naams taille.
Ten tiende, fóebt ge 30obeef op met een knecht of dienstmaagd ban
<&ati te 3ijnï (§telt ge baar mee? pin? op/ ban of ge een koning tnaajt ?
ïiuiit ge baarmeüe pleiten boor #ob/ gelrjft be3e man ? 2Cch/ l^eere !
3cgt hij/ ik ben uw knecht; baar fluit ift mebe. ©at i$ mij in \'t aüe
Ue?6 niet lop ontballen/ ift hebue er Ueel mebe op.
flPat 3egt nu uui harte ? ^efit ge bie blijftjeg ï ©an 3a! \'t roei 3tjn.
©ie l^rere 3a! ban b:ienbelijft met u hanbelen. $oubt urne üetaiJ3en
ftlaar. 23emjöt be gobbe!oo3en hunnen boojfpoeb niet. <£ob 3a! in \'t 00?»
beel onbejfcljeib maften tupfcrjen bie %m b?ee3en/ en niet b?ee3en.
JDoor u 3al \'t ceutaig brebe 3JJ11. 25rjt ge hie? knechten en dienstmaag-
den baü 43ob\' gij 3ult namaal«i als koningen Uan {|em gefuoono mo2-
ben/ en met ijau u-urn en ijcr:feijen ober alle creaturen tot in alle
eeubjigljeib. $11 be ^eere 3egene het gefpjoftene/ tot 3jjne eere en on«
3e 3aligtjeib.
AMEN.
TWAALF-
-ocr page 173-
TWAALFD E
PRE 1) IKATIE,
OVER
PSALM CXLIII : 2.
En gaat niet in \'t gerigte met uwen Knecht; want niemand die leeft
zal voor uw aangezigte reglveerdig zijn.
IBrj lezen/ Mal. IV: 5 en Hand. II: co ban een\' grooten en vreesse-
lijken dag, die komen zoude, ©aaj 31)11 al uelc bageu op De inerelD ge»
taeegt bic vreesselijk waren. Wat Was \'t ren vreesselijke bag al? De
tiuateren Die boben uet uitfpaufel waren\' en öe Uiateren Die oencöcn
fier uitfpaufel tuaren/ \'t jamenfpanöen/ en De Wrrelb obejftjooinDen!
Gen. VIL UPat toapl \'t een vreesselijke dag a\\é öaac nue; Sodom en Go-
raorra De vuurvlokken blogcn alö sneeuwvlokken , en \'t atli«j in branb
ftalten ! Gen. XIX. l©at Wats \'t een vreesselijke Dan altf DeaarDc liaren
monD openDe/ en Korah, Dathan en Abiram lebenöig ter helle boeren l
Num. XVI. ©aar Itomt nog een vreesselijke dag, Die? getij lire ec nooit
getoee«ït ban De fcljeppinge De? Werelö af/ noch ooit niet 3tjn 3a! tot
op Dien Dag. H£>at i$ Dat boor cenen Dag? ©at ij! Die öag/ Dien #ab
alleen in ^rjne magt fierft. God heeft eenen dag gesteld, op welken Hij
de wereld regtveerdelijk zal oordeelen, door eenen man, dien Hij daar-
toe verordineerd heeft, Hand. XVII: 31. ©at is Die Dag/ op tnelften ift
ulteDen/ en gtj mij 3Ult 3irn : Dan jutten lun elft Den i^eere jirn nomen
op De wollien/ Openb. I: 7. Wat 3al Die Dag vreesselijk jijn bao? Den
gobDrloojen en onuegenaöigücu scinDaar. iDaarom ?
Eerst, ©au jat \'t alpen/ mat elft geweest i$; nu ftan men 3icfj 30a
be?be?gen; men ftan vcij 300 be?jleften; men ftan De Dingen/ Die men
boet/ bebeHlren ; maar Dan 3al 43oa ;eggfii/ gelijft Esther jeioe: De
man , de onderdrukker, is deze booze Hanian. &au jat »6aD jeggen/ bit
i$ een onnutte biengttimetfjt/ wne buile jeuge/ een ftinftcnae boft boa?
mijn aangezigte.
Ten tweede, ©an 3a! De 3onbaa? gefcljeiben tnoröen ban öe uromen.
<®p De aarbe tnacen 3e er nog toet bij; maar ban sal \'t jtju/ zondaar
bij zondaar, Ps. 1: 5. %n Dat oorbeel suilen gcene gobbeloo3en btj öe b?o-
men fiomen : Daa? 3a! geen Kaïn bij Abel ftaan ; geen Israaël bij Izaak;
,£»                                                      geen
-ocr page 174-
138                                  XIL PREDIKATIE,
geen Ezau Bij Jacob; neen kafje jal er Bij \'t koorn 3(jn ; 3Ö 3UÏÏen oefcÖPi*
ben moröen/ Mattb. XXV: 3a, 33.
Ten derde, Zij sullen ben Kigter yen met be uitere bejfchriftftingc;
ft on ben je fterben/ 31J soubcn et ben öoobban halen. Zij sullen nog mee?
be?fdf)jiftt UÏn alé Belsazar, toen hij öc schrijvende hand aan den wand
3ag/ Dan. V. %dj <£>oö ! sullen 3e seggen/ mageen be Belgen tod) on onj?
ballen/ en be heubeleu uiifi bebcuften/ Openb. VI: 16. Zij sullen nog nooit
3ulft ren urrejsfeltjften grsigte gesieu Ijebben.
Ten vierde, ©an jal het alle^grootfte ongeluft obej hun hoofbftomen/
Ps. XI: 6, Hij zal op den godloozen regeuen strikken , vuur en zwevel;
en een geweldigen stormwind zal bet deel bares bekers zijn.
Ten vijfde, ©aa? jal geen schuilen of vlieden plaatfe fjefi&en. ©aa?
Snl geene Noachs arke srjn/ om in te gaan. ©aar 5a! geen Soar booj een
benaauroö harte 31J11; act) ! neen ; aclj ! neen ; ban 3a! be 3onbaar het
ftlnabc? hebben/ alp in alle het fttn.ibe bat fjem ooit getroffen heeft.
Zullen\'t Gods kinderen ban ooft breciéfeltjft hebben ? %c\\)! neen. ©an
jullen 3c bare hoofden met vrijmoedigheid opheffen , omdat hare verlossinge
nabij is, Luc. XXI: a8. ©aar i£ mjju Middelaar, 3ullen 3e seggen: bie
i|S mijn vriend; en Die i? be cenige gronb ban mijne saligheiö; en bie
ftaat baar om mij tot I^em te nemen. Zij 3ul(en Daar met een ruim
jjartc ftaan/ eben gelijft al?? Daniël ftonb bij eenen be?fchrifttcn Belsa-
zar; hij roaj? niet berfchriftr; eben al«i cene Esther bij eenen berfchrift»
ten Haman ; 31J maf? niet bcjfchriftt; eben ah! een Abigaël bij haren ber»
fcFj?ifitcn Nabal, 1 Sara. XXV: 37.
.JÜSaar gaat het altijb 300 ? Zijn 45obj? ftinberen hier roei aïtijb 3011»
bej fchrift; SCch! neen 3e. Zij jtju roei in geftaltenj? bat 3c niet ber»
fch?int 31J11; maar baar ij? cc geen eene/ of fjtj i<ï toel eeuf? berfchrifit
ahj hg benfit aan het einbe. Sf? e? mei een koopman, bic al 3jjn mei»
baren in een fthip heeft/ sonbe? Beïmmmerb te sijn/ alj? het 3tuaar
ftormt ? Zoubc e? roei een misdadige jijn in \'t gebangenhuijs/ alf? hij
fchulb haöbe/ bie öc fententie niet bree3en 30ube ? ©aar is? geen eene
brome/ alj? \'t naar be sielr niet roei gaat/ ah? \'t hem bonfte? i§/ alf?
3ijne 3afk hem Betroijit toorbt/ alj? hij in ftommer roanbelt/ of hij moet
toel eenj» uitroepen : Ach , God ! en straft mij niet in uwen toorn. %\\ ftenbe
300 een Bijna geen pfialm of be?fije uit ben 25jjBeI/ bat leert hij: Zoo
Gij, Heere, de ongeregtigheden gade slaat, Heere , wie zal bestaan, Ps.
CXXX: 3. SCI ftenbe Ijij Bijna niet een bergje uit ben 2&ijbel/ hij 3011 bat
bergje ftennen/ bat roij hebben boo^gelejcn : En gaat nietin \'tgerigtemet
uwen knecht: want niemand die leeft zal voor nw aangezigte regtveerdig sijn.
(©ber veertien dagen , bij ben aanvang van het Nieuwejaar, op 0113e
Brurtc boor ben miöfrag prebifienbe/ 500 hefiben roij u bit ber<? boo?«
Brlc3eii;tnaarfn roij bonben : (ij ©en smeekenden knecht. 0)Zfjnesmee
kinge:
-ocr page 175-
OVER PSALM CXLIII: 2.
139
kinge: ^ij 3eibe/ faat ift in nlD gerigte niet ftomeu om mijne jaftegaeb
te pleiten og mij 3t\'lben. (3) ©e drangreden, ban; Ijrj jijn gebeb mebe
aanbringt; anbe^é moet ift get opgeben ; Want niemand die leeft zal
voor uw aangezigte regtveerdig zijn. ( ) %{$ $ij mij Ijoo^t/en een gun •
ftig antmoorb geeft/ ban 331 ift gcreb 3tjn. ï©rj gebben toen öe twee
eerste stukken afgefjanbelb. \'Mu moeten Ing tjet bejbolg fjebben.
23ij ben aanUang ban get jaar geeft be mengel) biftmijlg nieubte
boornemenji; bij ft:ijgt nieutae be?;naningen ; gij bolgt 3e een meinigje
op. 43g üm-:r mat. i":; jcibet mogelnft/ tjet ging 300 goeb niet eend
boarleben jaa^/ en baarom bcte^be gij mat. ©an bacljt ge/nu berjoebe
ift boo? ben boob en \'t oordeel niet te breesen. ©ien toeg ftaböc IIero-
des gejacht in te (Taan; maat get en batcbe gem niet. ©ie jongeling
ooft/ Luc. XVIIhai. ©an meent ge/ bat ge vroom jijt/ en üat get
Uiel ;al gaan. £n gij vromen, ald ge mat beter bad ald boariebcn jaac;
mat meer geloof oefende ; tnat meer aandoeninge in utue jielc Ijabbe/ ban
meenbe ge dat ge er booj roaé. 5Ccg! neen. Wi\\ barsten/ bat toe ong
allen eend in ouje naaktheid moeiten ftellen. "©ie moorb bacfjten tarj
et toe bienftig/ Want niemand, die leeft, zal voor uw aangezigte regtveer-
dig zijn. iDarmn mij te bejicn gebben :
I.   ï)ct Un\'jb oegrip/ bat beje ftnecgt in jijn Ijartr gabbe/ dat niemand
die leeft, regtveerdig is voor God.
II.  2Ccg be?ljoor mij ban in mrjne fmeeftingen. Is niemand regtvaar-
dig voor God, 30a bringe ift aan : treed toch niet met mij in \'t gerigte.
©at 3tjn be twee dingen, baar mtj op te letten gebben.
!• ^Ü fp^eeftt ban begenen bie leven. i©ie moeten mij baarbaat niet
begaan ?
Eerst. Mitt be levendigen in be helle, ©aar lebcn in be helle bele af*
geballene engelen en bejbloeftte zielen, bat bie niet regtveerdig 3tjn/
ftemt elft gemaftftelijft toe.
Ten tweede, ©aft niet be levendigen in ben hemel. Ibaa? leben in ben
hemel buijrube geesten, bie toenaam jijn in be bienst ban ©ob/ bat
31J11 volmaakte regtvaardigen, Hebr. XII: 23. <j£n ban 300 bete buijenbe
engelen, bie jijn nooit onregtvaardig gebleekt; be engelen 3tjn regtveer-
dig geschapen, en be zielen 3Jjn regtveerdig in Christus.
Ten derde, ©oft niet bie geleefb tjehben voor den val. ©aat3tjnerop
be merelö voor den val gebleekt bie blaren regtvaardig: namelgftAdam
En Eva, bie toaren 30a regtbaatbig geschapen , Pred. VII: 29, God heeft
den mensche regt gemaakt.
I©ie moeten mg oan boor beje levendigen bestaan 5 2811e bie men*
(rijen bie na den val leben/ bic 3ijn allen onregtveerdig in haar zelven.
Rom. III: 10, Daar is niemand regtveerdig, ook niet één. 2&egalbe Chris-
tus be JÜSiD&elaar/ bie taa£ een regtvaardige, Jes. LUI: 11. 1 Petri
& 2                                        III: 18.
-ocr page 176-
XII. PREDIKATIE,
I4«>
III: 18. ©ie taas heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden vaude zouda-
ren, CI13. Hebr. VII: 26. "l&aaz anbe,:3 i£ e} na Den bal niemanO/ öie
leeft/ regtvaardig.
iEat Uiil öat ^cggen/ regtveerdig te 31\'ju ? f^et is" te 3eggen 300 regt,
300 onschuldig té jtjn/ bat ifi»ub nietjS tat on;eti laste Ijerft: bat #oö
ban ons Itan 3cgnen/ gclnn Pilatus tiau Christus jeiöe : Ik vinde geen
schuld in dezen mensebe. Jliüoctcu bij 300 regtvaardig $tjn ? SCcij! ja/
antiek 31)11 üitj vervloekt, Deut. XXVII: 26. Gal. III: 10, Wiedegeheele wet
zal houden , en in ééne zal struikelen , die is schuldig aan alle , Jac. II: 10.
3:6 17 nu hiel iemanb 300 regtvaardig? .<3dieröeii/ gij moet toeten/
öat er 10\' erne tweederlei regtvaardigheid, nainelijU/ rrnc regtvaardigheid
des Euangeliums, en eene regtvaardigheid der wet. gjijn er nu geene regt-
veerdigeu bolgeus het Euangelium ? 2Ccjj I ja/ Daar 31)11 er vele totregt*
veerdigen gesteld geworden , Jes. LUI: 11. Rom. V : 19. $Cl Gods kinderen,
öe ware geloovigen, 31111 regtveerdigen.
Eerst. ©00^ eene rigterlijke vrijspreking, toaajboo^ <C>ob aan een bej-
Icgcn/ boetuaaröitf en gcloobig mengel) öc geregtigjjeib uan beiiilSio«
belaar toereftent en fciieutn; en 500 een menseh gaat ban bic toegere*
ftenbe en aangebobcne geregtighciö door het geloove aannemen , Rom. V: 1.
<öij 3uit 3eggen/ uiat boet bat gelooüe? tjoe teijgen 3e öaaröoo^ öeel
aan Clj?ijJtu£ gcregtigfjeio;
1.  i^et grluuf bat geeft 3jjue oogen: {jet 3tet op #ob : 2Bc(j! <&aü iu
ben hemel/ 3egt het/ buut 4?e in Chrigtuji mij regtbaarbigen !
2.  ï^et oog bjuipt/ïjet fenrrit: Stlclj! I|eere/ jeggeii 3e/geef mij ben
Jfêibbelaar: ift moet $em hebben. Wat boen 3e dan?
3.    4iaij Dunftt/ 3egt 300 een/ tb 31e luat hope: baar i£ een aanbob
<JSoös\\ i©el/ tailt gelijem hebben ? jegt be l^eere; acFj ja/3egt öe ;fele/
gaarne : bat aanbob tuil ift niet afflaau. ïjeere/ ili neme U aan.
4.  #)er boet bit: lictic ïjecre/ mij öuulit/ ilt ben gerust/öat 45rj bc
mijne 3tjt/ en ift öe uwe ben; ilt ben gerupt in H; ili bt^tioutu H
mijne sanen tpe. 25oo/ jegr <#oö ban/ fp^efte 3Jfl u üjtj; 31ft rebene u bic
geregtighciö toe/ at«>üf 3e utne eigene geregtigjjeib taate; en gg neemt
3e öoor l)et gelootie aan.
Ten tweede, ©an 5hn fce geloobigen 00b regtbaajöigen öoo; öeHei-
ligmakinge. ©e £}eilige töeeët/ öie Ijuu om Cultus" taille gegeben tf/
öie bejnieutat Ijen naa^ *6oös" beclö ; öie maant hen getaillig en beHtaaam
om te boen bat goeb en regt 10; 3t"Jbat men ban hen ftan 3eggen/ ge-
lijb er ftaat ban Zacharias en Elizabeth, Luc. 1:6, Zij waren beide regt-
veerdig voor God, wandelende in alle de geboden en regten des Heerenon-
berispelijk. S!tj 31)11 tael niet volmaakt; maar 3ij jagen er na, Phil. III: 12.
S2i) tauröen allengslJenjS een boom , vervuld met vruchten der geregtigheid,
Phil. I: 11. £j) gaan 30a al boo?t iu öe fjeiligmaftinge/ ban trap tot
tcap/
-ocr page 177-
OVER PSALM CXLIII: a.
141
trap/ tac (11111 öaub&cötic toe ; baar l\'somc ban be boob tugfcljen ucibe/
om ui bat Uuiöc getuaai/bat er ban ben boom be: nature nog aan gen
uiao/ te boen ftc:üen; en 30a fto.nen 3e regtvaardig voor God.
Óelfefben/ fu^eeflt nil 0115e öirljte; ban JUlfte Euangelische regtvaardi-
gen ? SCrtj! neen : bie loigte Uij mei/ üat er boor #ja£ genabe altoos?
geteice<?t toareu. «ilfèaaj hij fp^eefir lian wettische regtvaardigen , bie ia
zichzelven regtvaardig zijn. <©nbrr allen bie geleefd hebben, bie nu leven,
en bic nog leven zullen, 3a! er geen ern in zichzelven regtvaardig 31J11/
Pred. VII: ao, Voorwaar, daar is niemand regtveerdig op aarde , die goed
doet, en niet en zondigt. Rom. III: 20, Daar is niemand regtveerdig, ook
niet één. ©aar {jeuben er beien gelecfb/maa^ niemand taag regtvaardig
boor <öod. ©aar ig niemanb.\' al§ï ()tj boor 60b 3a! Itoinen/bie 3öne beug-
ben sal ftunnen tor ren\' grotib leggen/ om er oy booj öob regtvaardig
te sijn/ toaarop <J3ob ijein in beu ljemel3oube nemen. <Ö>jj jult seggen/
ij? fcac maar ? ©aar 3Ön uogtang? 3Ulfte perels? ban menfefjen oefcljzeben
in fjEt Ui>oo:b ! 30 er geen een üaat men ban 3ouöe ftunnen seggen/ bie
ij* om siJne godvrucht, of om stjne getrouwigheid en ijver, regtbaarbig
gelnee^tr Jgouben Adam en Eva, 01e allc:ix:öt [jet geloof gtocfnib lje&«
bén/ niet Runnen 3eggen/ fp;ecft mij baa^om brij? ^oubeAbel, dieal-
le^ee^t om be salte Oobs? 3fjn bloeb geeft uitgeiro^t/uiet ftunnen jeg*
gen/ fpjeeft mij baajom brij ? SBcf)! neen/ ai fp^eeftt Ijp nog nabat gij ge»
frorbeu ijS/Hebr. XI. gouben\'t ban Enoch en Noach niet ftunnen ?eggen/
bie be allejgemeensaamfre ommegang Ijabben met $ob ? .Heen : \'t i$
al/ deze zijn in den geloove gestorven; 35 Ijrbbeu allen door het geloove
geleefd, en 31) 3fjn in den geloove gestorven ; <l£n bat fielt baét/ bat nie»
tnaub regtvaardig i§/ als in een ander. Methuzalem , be oubfre in jaren ;
Simson, be frejftfte in H^acljt; Abraham, be gjootfte geloobfgc; Jacob,
be fre^ftfie martelaar; Mozes, üe aIle?3acI)tmoebigfre; job, be aIIe?op«
tcgtfteen bjoomfte; David, be gct20Ubjfte; Salomo, bebc^franbfgfte HQ»
ning; Johannes, begclieffte; Paulus, be uitnemenbfte SBpojftel; geen een
\\§ er ooit gebonben/ bie in zichzelven regtvaardig baas? voor \'t aangezigte
Gods. jl&eu ftan nog biel regtbaarbig 3ijn voor het aangezigie van men-
schen, mant bie 3ien maaj aan hetgene voor oogen is. ..UBen joube ban
malftanberen tnel ijet goebe ftunnen bennen ; maar baar i£ geen een
regtvaardig voor Gods aangezigte, ylfê be allervroomste niet.
43cliefbrn/ tuij allen moeten jrerben. 0113e baagje£ biiegen öaa? geen.
\'t 3$ ben menfeftn ge3et 31J11 leben af te leggen. <©n$ bagje en uu?tje na»
bert/bat men srifo ban bc allergodzaligsten 3a! 31\'ggen : Deze allen zijn in den
geloove gestorven, ©e goddeloozen ülijbru ooft niet leben/ en be vromen ooft
niet. 0113e bagen loopen baar henen al^eene gebaeftte. jllcn ftomt 30otoel
boo,: \'t boobbeöberje ban ben vrome alé ban ben goddelooze. <£n Inat ban 5
©au moeten 3e voor Gods aangezigte ftomeu. Wat ig Gods aangeiigte ?
& 3                                            E«re*.
-ocr page 178-
i42                                  XII. PREDIKATIE,
Eerst. I^ct i$ Gods Zoon. ^eent ge/ bat 3e bat toen niet tuisten/bat
be Heere Jezus bc Rigter soubc ;rjn ? Abraham, al{> hij l^ein sag in een
boo^fuel ban jfjne uienfcijelijfte nature/3eibe : Zoude de Rigter der gan-
sebe aarde geeu regt doen, Gen. XVIII: 25. Job tuiste liet; bie seiDe : ift
toeet bat mijn Verlosser de Rigter ;a( toefen/ Job XIX. ©at i<J het aange-
zigte Gods; Daarin ip Ijet aangezigte Gods te zien, Hebr. 1: 3.
Ten tweede. 21\'nberen 3eggen/gij moet et boor brjiïaan God ze,lve : Gij
zult geene andere goden voor mijn aangezigte hebben, 3egt $ob. 2M i$ be
Heere Jezas be Rigter; Ijet fl0oo?b noemt God in \'t gemeen ooft een Rig-
ter, Hebr. XII: 23 , Tot God den Rigter over allen.
Ten derde. 8^et aangezigte God» bruftt uit 3911 e alwetendheid en over-
altegenwoordigheid. ©aarin i£ te ïe^en be gunste of ongunste 43oö£. ©at
taijbe begrip Ijab bese man/Ps. XVII: 15, Maar ik zal uw aangezigte in
geregtigheid aanschouwen , Ik zal verzadigd worden met uw beeld als ik zal
opwaken. Jgal elft ban boor zijn eigen Magistraat ftomen/ om gcoojbeelb
te toorben ? SCch ! neen : \'t en 3a! boo? geen Mozes toesen/ of Salomo,
maar boor Gods aangezigte. %\\p nu ift en gij/ en alle menfehen/ ja 3elf0
be atle^bejjte bromen/ bic ooit gelcefb hebben/ bie nu nog leben/enna
be3en tijb nog lebrn suilen/ boor Gods aangezigte moeten bejfcfjtjnen/
ïjoe 3ullen toij e? ftomen ? met vele deugden ? SCctj I neen. JlEaa? al fttoa-
men toij er met nog 300 beie beugben/ niemanb 3oube Runnen beftaan.
Wij 30Uben moeten ftrrben banfcl)?ift/alji $ob aan \'t onbe?3oeft fttuam.
SCch! i^ccre/toij 3ouben moeten bejbïrrjnen/aftj het ftaf boor een ftorm»
toiub/ en als be ftouuel? boor be blamme. <6ob be Cjeere Ijceft bat niet
bekborgen in \'t<©ube nocf) Sieulne cCeótament/ bat ban \'t begin be?
tocrelb tot Ijet einbe ber3tibe? geen menfclje in 3911 eigene gcregtigheib
3al beftaan. 43ij 3Ult 3eggen/ bat 3e bat toeten in\'t Nieuwe Testament
ij? beftenb; maar toijten 3e (jet ooft in \'t Oude Testament ? 2Cch ! ja : bat
taijtc Job tael/ bie 300 opregt en vroom, en Godvreezende toa£. Cjtj riep
uit: Waarlijk , ik weet, dat het zoo is ; want hoe zoude een mensche regt-
reerdig zijn bij God ? zoo Hij lust heeft om met hem te twisten , niet een
uit duizend zal hij Hem kunnen antwoorden, Job IX: 2,3. ©at tuiste
David ooft toel/ bie een vroom Koning toag/ en een vroom Propheet, en
een vrome Vader in 3nue familie. $ob heeft bat in \'t ©ube ^.ejstamcnt
300 ftlaar ge3egb alp! nu/ bat niemanb in 3i£fJ3elbcn regtbaarbig ij? boo?
jijn aangesigte. JBat boet geheel be 25ijbel?
Eerst, ©ie segt/ niemanb 3a! salig toorben/ al$ uit genade, Eph. II: 8,
\'t ijï uit genade, maar niet uit de werken, Rom. XI: 5 , 6. S2ij toijïten
bat al broeg : Ik zal mijnen Rigter om genade bidden , segt Job, ftap. IX : 15.
Ten tweede, ©e Jicjjtift fluit in \'t begin/ mibben en einbe alle be toe?»
fien buiten. 2ij segt/ bat een menftlje door \'tgeloove gcregtbcerbigb
toorbt/ zonder de werken der wet, Rom. III: 20. €11 ban Abraham 3egt
be
-ocr page 179-
OVER PSALM CXLIII: a.
H3
be 3Cpoj»tel: Hij geloofde God , en \'t is hem gerekend tot regtveerdigheid,
Rotn. IV: 3. Hij heeft het teeken der besnijdenisse ontvangen tot een ze-
gel der regtveerdigheid des geloofs, Rom. IV: .11.
Ten derde, (©ie jyue toedien boo: $ob b.iil leggen/ bie i£ vervloekt,
Gal. III: 10. %a bie met jQne toeiften boo? (J3ob joubc tuiden ftomen/
om baarou boo? o?ob te beftaan/ bie \\$ niet alleen bejbloeftt/ maat
ban i£ Cljii^tug te bejgeefê geftojben/ Gal. II: 21.
Ten vierde. ^|og eeng/ al Ijab iemanb nog 300 bele beugben en goebe
toe?ften/ #ob jiet 5e boo? geenc bengben aan buiten Ct)?i|tu$. Al onze
geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed, Jes. LXIV : 6. 3Cl^ een Hleeb
bat be?fleten/ buil/ bebloeb/ en onueftmaam 10/ om 3iclj mebe te belt»
ften of be?fieren. 2CI taat goeb in on£ i<?/ bat ij? <i3obis tae?ft/ 1 Cor. IV : 7,
Wat hebt ge, dat ge niet en hebt ontvangen ? fën God werkt het willen en
het werken; Phil. II: 13. 2Clj? een brome tnat goebg fjeeft/ fjoe öeftnec
ip \'t altemaal ? <£aat ïjij ten Sdbonbmaal/ bibt &0/ lee^t ïjij/ gaat ïjg
in ge3elfcljappcn bie outoeHffenbc jijn/ ïjoe gebieïfUeujft ijUjet 5 ©e 3011\'
be/bie ïjem ligteltjfi omringt/ Fileeft Ijem obejalaan. l^oe joube ïjij Be»
(taan! bat ftjenuele en blinbe bjenrtt bat aan utoen bo2«?t. Zoude hij
het wel aannemen ? 3egt <J5ob/ Mal. 1: 8. <£n 30ube <£ob [jet ban boen ?
Ten vijfde. ,$og eens/niemanb ftan in 3ic!)3elbcn beftaan: iöob Fjeeft
ïjem naar een ander getoesen/ Jer. XXIII: 6, De Heere is onze geregtig-
heid. Jes. XLV : 22 , Men zal van Mij zeggen , gewisselijk in den Heere zijn
geregtigheden en sterkte. Ctï bjl. 25, Maar in den HEERE zullen geregt-
veerdigd worden, en zich beroemen, het gansche zaad Israëls. <£n Dan.
LX: 44 ïcegt gij ban bit eeuwige geregtigheid, bte be JlSibbelaarjoube
aanbrengen.
Ten zesde. Stlle biegenen/ beluelfte bennen/bat 30 in skfoelben 3ou«
ben Bunnen beftaan/ bie jfjn besfoeijelPK booc <£ob. Gij zijt het, 3egt
CljrijitiipVdie u zelven regtveerdigt voor de menschen : maar God kent uwe
harten. Want dat hooge is onder de menschen, is een grouwel voor God,
Luc. XVI: 15. i^et gemeen geboelcn ban be Farizeën en Esseën laapV
bat 30 3CHer 30iiben 3alig hio2bcn/ ombat 3e 30a ficfcjjaafb ïeefben ; maac
CFj2f|tUjj fuicrftt ïjer anbejé uit. ga/ bie <i5ob boor 3tjne beugben banft-
te/ mag een ftanït in be ncuppaten C^obp/ en Ijij ging ongeregtbaar*
bigb naar 30n Fjuij;/en moept 30a naar be ïjetle gaan/Luc. XVIII: 14.
2Ea/ bie jongeling, bic 500 bclc beugben jjab/ bat Stouj? ïjem er om öe»
minbe/ alp ïjij er ou ging bebouwen/ 300 Iaat ïjem be J^eere gaan;
ïjij ging bcbiocfb baeg. Mare. X: co—22.
Ten zevende. <£tHc brome/ 3clfs.be bepte/ moet be^oenfnge 3oeïten
obe? de onreinigheid van de heilige dingen: fjtj moet bibben alji Hiskia,
2 Chron. XXX: 18, 19, De HEERE, die goed is, make verzoeninge voor
dien , die zijn gansche harte gerigt heeft om God den HEERE , den God zij-
ner
-ocr page 180-
XII. PREDIKATIE ,
14
ner vaderen, te zoeken, hoewel niet na de reinigheiddesheiligdoms. <5e-
liefben/ jijt gij nu niet ubeituigb/ dat niemand, die leeft, voor\'taange-
xigte Gods regtveerdig kan zijn? 3!ft en gij moeren voor Gods aangezigte
ftomen/ maa? ili ja! ec niet regtvaardig boor nomen in mij selben/ noch
gij niet; selfg niet öe allerbeste onbe> on*i.
II. Mu Bomt David , en öie gebruiftt öeje talc/ hij jegt/ If^eere/ hoor
mij in mijn uurig fmrften. <£n f)ij gebruiftteenepleitrede: melftei^bie?
Want niemand, die leeft, zal voor uw aangezigte regtveerdig zijn. ï£>rj
hebben cene tDonbe:öarr religie ; hij pleit met 3ijne groote schulden oin
verboord te too?ben. (£et i$ trionberlijft/ in eene vierschare te 3eggen/
ach! ik ben schuldig, spreek mij vrij! $eliefbcn/ het 300 breeinb niet
alg gij tuel benfit. <£en patiënt/bie fch?eit en Heruit/ftetaeegt het harte
ban ben regtcr al meer/ aliS een bie ban jijne bcugben fpreeltt. Sfft
fioorbe een? een hfptorfe op ben p?eeftftoel br?halen: baar fitaani een
bo??t op be galerjen/ baa? bete mipbabigen geboeib Uuren ; hij gaat
elft aanfp?eftcn/en 3eibe/ waarom jit gij ftfe?ï en In.iarom gij en gij?
?2ij habbeu altemaal }ee? bce( tot hunne bejfcljooninge in te D?engeu.
$ij ftomt einbelijft bij een/ bie gaat al 3tjne fcftelmftuftften ophalen;
ift heBBe het 300 fchriftfielp gemaaftt/ 3eibe hij/ bat iU be?taonbe?b
öen/ bat ift nog lebe/ en bat ift het 30a mei hebbe. ©e ba?£t taierb
baarboor 300 Bctoogen/ bat hij 3eibe: Iaat alle tic anbere in be Boei\'
jen; maar laat bien eenen Iüö. ,2üo 10 \'t ooft/ al inajï men als een
fteen/ men joubc Bewogen toornen/ al3 iemanb 30a jrjne mfpbabcn Be«
lijbt. 3Jft heBBe ontmoet in mijne Bebieninge/ bat er een regter bij
een patiënt getoeegt taapV bie tegen mij jeibe/ be man geeft mij mee?
ge3egb a\\f ift bieten toilbe; ift 6en er jelf obe? berlegen. ®it taijite
David ooft tnel; en baarom geBruifite hjj 300 eene taonberlijfte pleit»
rebc : Want niemand, die leeft, en zal voor uw aangezigte regtveerdig
zijn. HEn Bijgebolge/ 300 er niemand ip/ bit boor H ftan Beftaan/ 300
ooft ift/ uta ftnecht/ niet: Ik kan ook niet voor U bestaan. !©at pleit*
rebe lag baarin ? <©aar ftonbe geen Beter 98bbocaat boor bejen ftnecht
bej? peeren 31\'jn.
Eerst. Cn tjeebt toch n\'Et »n \'c grrifjte met utaen ftnecht/ taant ift
30itbe niet regtbaarbig 31311/ bat Belijbe ift. l\\\\v ftnecht balt boor II
in ; baarboor gebe ift iinmejg een Blijft/ bat ift uta ftnecht öen. 3!ft
toil mij boo? ïl Blootleggen; ift ftan uit buijenb geen een anttooo?*
ben; moet ift fterben/ ift ftan er niet£ tegen inbrengen; maaj ift bibbe
W boet Ijct niet.
Ten tweede. 5Cch! l^eere/ ift öen niet trotpth. %\\§ ift in mijn harte
boele bat ift 300 onregtbaajbig en 300 fchulbig Beu/ ift 3oefte er mij
obe? te berneberen; en ban gebe ift immer?\' een Betoijji bat ift uta
ftnecht Ben. StB Ben niet Bete? a\\ê mijne baberen ; niet brome?al|an»
beren.
-ocr page 181-
OVER PSALM CXLIII: 2.                             1 5
beren 85at ooft iemand 31J/ alreebe té jj\'jn name genoemb/ en \'t i£ ftf
ftenb/ bat hij een raenscbc té/ een sanbig fcljepfd/ bat het onregt in»
benfit até tuate?. 9Cch! i^cece/ 300 ben il* ooft. 3JH ben até een on»
reine/ en alle mijne geregtigfjeben bie 31J11 30a bebleftt af^ een taeg»
tnejpelgft ftleeb.
Ten derde, j^ij pleit baarmebe/ dat niemand voor Gods aangezigteregt-
veerdig is, alóof [jij 3EOaen tailbe/ mat 3oube ift u ban ftunnen geuen/
%ere/ ift Ijebbe niettf boo? II te brengen até mijne g^oote fchulben/
bie tot aan ben hemel toe geliiommen 3fjn. 3!ft ftan mij nr^geité mebe
bcDelpen; alle$ buiten ïl maa? een geö^often &aft.
Ten vierde. jfêijn $eere/ ift soube U obejbloebig regtbaa^bigen/ al£
ge 3eibe : Gaat weg van Mij , gij vervloekte. j&ij blijft regtbaaibig in uta
fpjeften/ al£ (J5e mij ftjaft en te g:onbe laat gaan; al£ 45c scibe/ 3EI»
hebbe geen luflt aan Dayid: gij moet uaa? be geile.
Ten vijfde, jjfèijn ^eere/ jla ift nu geen\' goöbeljjlicn taeg in ? üjjft rail •
niet tot It ftomen/ al$ boor urnen Zaan/ Ps. CXIX: 122, WeestBorge
voor uwen knecht ten goede.
Ten zesde, l^ecre/ ift tuil op bien üieg luacfjten. ICiggen e,: ban geene
beloften boo> mij/ Ps. XXXIV : 19, De Heere is nabij de gebrokeue van
harten, ende Hij behoudt de verslagene van geeste. 3|ft ben bejflagen en
gcö?often: be beloften liggen boo? sniften; 3ult o5e ban niet op mij
3ien/ al taoont <tëij in be eeutaighcib?
Ten zevende. Jgu ben ift regt in ftaat om utaeu raab op te bolgcn/
en om ben Jiaibbelaa? aan te nemen. «ïBïjjne jiele fileeft H achtejaan:
mijne 3iele bollet naaj II: ift ben niet te be?3abigen até boo? ^etn.
3Dft 3\'E af uan alle eigene geregtigfteib. 2Ccö! J^cere Sfóu?/ tnilbet O&ij
boo? mij fp^eften in be gobbelijfte biejfchare; en urne geregtigijeio mij
fchenften/ opöat ®ij mij 30ubt Hunnen regtbaarbigen.
Ten achtste. qBenabc/ be?3oeninge en be^gebinge fpelen altijb in mijne
oogen. 3Jft moet ben u^ijujief uit uttic hanb ontbaugen; bie té mij 30a
öiejbaa?.
Ten negende. Sdcft ! $?eere/ mijn btjanb bie be?bolgt mij 300 5 ift hebbe
300 beel alp ift het fiouben ftan; tjeeb ban toch niet in \'t gerigte met
mij/ opbat 3ijne argumenten mogen ft^achtelooj? gemaaftt/ en3ijnepjj«
len uitgebutécht mogen taojben ; opbat ift mijnen bijanb taat te ant«
tooo^ben mag hebben. ü£e buibel 3egt 300 bifttatjté/ elft 3iet u boor eenen
heilige en begrnabigbc aan ; maaj toacljt/ gij 3ult haagt boo? ben fiig
ter moeten ftomen/ en taat 3al e? ban al antbeftt taojben/ batnube?*
boegen ? l©at 5a! e? al openbaar taojben ? T®zn julleti anberen/ bic
\'t ftooren/ 3eggen/ ift habbe u oaa2 njet ^aa? aangezien ; ban sullen 3c
3eggen/ hoe jra ift nu te ftijften! 3$ die man/ té bie b?autae 30a fcftul*
big! 3|ft bachte 3efte?/ bat bic in ben (jemci souben ftomen/ en 3ijn bie
(C                                               baar
-ocr page 182-
XII. PREDIKATIE,
1 6
baar en öaaraön ba£t! Soa homt mijn bijanb/ en f)tj legt mijn ïeben
al$ te; aajbe/ 300 bat mnn gec&\'t Incl sonbc olicjjteipt biorbeu. ï^eere/
boo^t ban toef) bat Bibbcn/boet fjrt om uujpj hjaa^fjeibjé mille; boet
bet om bc geregtigheib ban ben jfeibbelaa?/ en ban ben ilï gereb; al£
bat maar mei is7 ban (jreft be bmbel niet aan ing : ili gebe ban niet
om jrjnc lieten of argumenten. 5Ciü ik b?tjgefu?often bio^be/ ban 3a! ift
300 bejbaagb niet meej 3tjn; 30a niet al ftcrbenbe in mijne fcfjoencn
gaan; ban 3,1! ili brijmorbiglrift Runnen uitroepen : Wie zal beschuldi-
ginge kunnen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? God is het die regt-
veerdig maakt. Wie is bet die verdoemt ? Itom. VIII: 33. iDaaj ligt nu
be aanb^ang ban Davids gebeb boo? onjs oogen.
.K» hebben urn nog een moojb tot cm fticlitelijli flot» ©eletoehoo?»
be?? sullen mi&\'fcljien seggen/ ift bebbe beu telis\'t geleden/ en bep:ebi»
batie geljoo^b; il? be;eeuitie e? mij mebe : ili hebnc e? niets* tegen ; 300
joefie ifi se ooli te gc6?uifien. %U anttooojbe u/ toeepr niet tefcljielgli/
noch te Ijaaptig; ili benlite/ bat bic? fommigen 3\'tten/ bie er niet mebe
be:ecnigb 3ïjn/ en fommigen bie er be;ftee?b mebe lucjlien. <iEu baa?om
Sullen bhj u eens toouen (1) JE*ic e? niet mebe bcjeenigb 31311. (2) EiMc
e? bejfieeib mebe bleiben. (3) <C" °an sullen tnij nogeen geualof ttace
ban \'t gemotb oplos~feu.
A. ilfbit ge eens tneten/ geliefben/ bat bejre be mecgten oube? u met
bejen trfiipt niet bejeenigb jjjn ï ,§pant u eens" wat in/ ift jal \'t u
blaar joefien te tooneu.
Eerst. 2tjt gt) tuel g?aag onbc? juin een p?cbiHen/ baa? bc jonbaa?
300 bejfileinb tao?bt/ en sjjne fijne gjonbeu 300 benomen bJo?ben ? ^ijt
gg ban niet alp een/ bie al 3ijn goeb buiten Üoojb gefmeten wo?bt ? <©tj
liebf met bat metiGCh niet gaarne te boen. 6lj 511c liebe? bij sullien/
bie u Itiat Runnen opfcbililien.
Ten tweede, ^cöoon gij het hiel Iijbeti moogt/ bat gij ban alles" ont»
bloot tuo?bt/ Ijebt ge bui bomme?/ of gij e? geen eigen 3uurbeeg in
mogt hebben ï <£f gij e? ubic eigene geregtigheib niet boo? 3oelit op
te rigtcn ; tno^ftelt en (meent ge baar biel tegen ?
Ten derde, giet ge in ubic beste baben geb?elt en leelijftljcib/ 3oobat
ei ubj ba?tc ube? ltlopt ï 2U1?« ge bet goebe gebaan Ijebt/ fcljaamt ge
u ban obc,: Jjet geb?elt ? Stclj! neen/ 3ult ge 3eggen/ soube ili obc?
\'t goebe befcljaamb 31)115 3a/ ombat e; 300 beel flecljt^ bij ligr.
Ten vierde. itëflt ge het bui bieten/ bat e? niemanb regtbaa?big ia7
ift noclj gij ? itëilt ge bet biel bieten/ bat bet 300 fïccljt met u geftelb
igV bat ge uit buisrnb geen cen fiunt anttooojbeu? bat 05ob u geen
onregt soube boen/ ai.5 i)n u naa? be Ijelle 3011b ?
Ten vijfde, gjjt ge mei ban bien g?onb af te h?tjgen/ ban utoe eigene
geregtigljeib op te rigten ? al fttoaiu e? een engel uit ben hemel/ of be
beste
-ocr page 183-
OVER PSALM CXLIII: a.                              14.7
be^te SCpoérrI/ F)ij joube tl u niet ban gunnen af Stijgen; uw hui£ 13
in brrbe op öEjrn n?onö. <èij jijt geen horre/ of bief/ of bjonnaarb;
ban i£ \'t/ ift ben bat cf bat niet.
Ten zesde. ïïujöt ge nirt in uwe gebane plinten/ ald ge geleden of
geöebrn hebt/ aljè ge te Hr:ft of ten Sltuonbiiiaal getocrét 3tjt ? ïtust ge
niet in en op utoe beugben/ öie altemet 300 g?oot jijn/ bat e? beb^o»
men met bij en Bunnen? *?i) $(jt 30a ge^egge\'rtft\' 300 befcheiben; be
bjomen Hunnen e? altemet niet bijnomen. iPect ge hoe ge $(jtï eben
als be ftiubejs/ bie in ljunne beste Hleeberen 300 brjmaaftt }|)n; 3Ö
pjonften e? 300 op; 31) jqn ban 300 opgrfcfiifff.
Ten zevende. SClé ge in un.ip bcugbsbctjacljtingen artjtejuft gaat/ Blijft
ge ebcntacl niet pionnen op ntae tierige beste iileeberen ? é>\\) hebt ubï
pligt mififcl)icn boo2fjeen tWee- of bjiemaal baagö gebaan ; maa? nu biöt
gjj mijjfchicn maar eens\' en bat nog ïjaaëtig/ en gij 31K bftjöe alö e?
een neletfeltje bomt. Schaamt u: moet ge een Kapittel lejen/ gij 3ocftt
naa? een/ bat wat ftort is. (£fj berbalt/ en gij blijft rbentacl geruft.
Ten achtste. tïË5oer ge boor een bcome ulne gronben eens openleggen/
op toelfte gij boor 4?ob 3iilr bomen/ gij 3fjt brfrljaamb. 2Sebenlt het cen|:
hebt ge bat 30a biel obrrbacht/ op toat gronb gij boutot ? 43rj saubt
ncnaautaö 3fjn/ atë een urome ren uitfprane ober u bebe/ enaléhiJ3e
boen 3ottbe/ gn 3oubt ttiel 3eggen/ boet het toer) 3acht; eben gcltjlt be
ïtnecht ban Achab 3ribe tegen Micha : Alle de Propheten spreken goed tot
den koniug, laat toch nw woord zijn als het hare. %c\\) \\ broine/ 30Ubtgtj
3cggeu/ geheel be tnerrlb fprreltt goeb ban mij/ boet fiet ooft.
Ten negende. iBilt ge nog een ftultje hebben/ om te sien Wie met
br3en tehst niet bcreenigb 31J11; %\\$ 3e gaan fterben/ gij jult 3e op liet
3ieHbebbe meer ftooren fpreften ban hunne deagdeo, alé ban hunne over-
tuiginge, bekeeringe, naaktheid en gebrek. %[ê 3e maar Wat goebtf ge»
baan hebben/ gij hoort 3e baarban meer (urenen alg ban ben Heere
Jezus, hoc 3e baarmebe gcluerftt hebben. 3Cclj mengel)! alö ge al fter-
benbe 500 brie beupben optelt/ en be Cjcere 3^3"? H Er nict bij/ *>an
3Ult ge met cene fpreïtcnbe 3icle boor 43ob bomen/ maar l^ij 5a! u ber*
(lommen/ en gij sult berloren gaan.
Ten tiende, ©ie 39 n ooit met be^en tcftsr nict bereenigb\' bieben3elben
nict beel gcbruilïcn in ljunne grbrben. <Of het om 31cIj baarmebe te
berfchoonen/ al<? jfj boor 43ob nomen, \'t 3£ alsof bc^e tehjit uit be
harten en uit be binnenftamers ban be 30ogeuaambe ChtijStenen geban»
ncn i$. <i?jj soubt 5e eer gooren 3cggen/ Wel toat tailt ge ban ban on£
jjebben ? als/ en treed niet in \'t gerigte met uwen knecht, want niemand
die leeft zal voor nw aangezigte regtveerdig zijn.
B. (©ns tweede stuk ip/ bat cc 00b beien 31\'jn/ bie met be3en reftft
licrhccrb toer hen/ en bat fjreft 3rifs piaatfe onber be vromen. <i3ij 3111c
(£ 3                                              mo»
-ocr page 184-
XII. PREDIKATIE,
148
ffiOge!jj)B 3rgscn/ *& &en immerg licrccnio.li met Ijet fprcften en met be
geftalte ban David : bat i£ atmebe 300 Orceb niet een0; log 31)11 hierin
ooft fcjjulbig/ in en gij; bie gocbluillig i$/ tail I)rt biel toeten/ bat fjtj
fcfjulbtg té. ©ie i£ fcljuiöig:
Eerst, ©ie mee; fp^eefit üan 3ijne voornemens, beloften, veranderinge
e» bekeeringe, ban De vruchtjes, bic hij gebiagcn fjeeft/ alsbanbege-
nadc Gods, be geregtigbeid fcejji Middelaars, en ban be noob3aftelijftfjeib
urn in üjern gebonden te lno^ocn. 23efijjft urne biscoe^fen: 3511 3e niet
minjt ban Sfeug/ en ban \'t luare geloof te oefenen? \'Ja/ taat gij nog
300 biHtiujls ban \'t mare geloof Ijooren/ gebnrig i£ \'t Ineg: gij en
meet niet/ hoe gij \'t geloof moet oefenen; gn 30ubt mei alle rustbagen
op nirurojï ban be baben bes grloofs taillen rjooren pjebiften.
Ten tweede, \'t 3Jé 300 goed en 30a 3oet/ segt ge/ alg\' ge mat bfbta»
gen sijt; bau 3ijt ge büjbe/ al<j utac liefbe gaanbe is; al? ge matbcel
tyucljtjcp Ijeüt/ be eene bag üiar meer als be anbere. \'t 3$ tuel gocb;
maa; 31J 3!\'jn um JlSiübelaap niet. iltue liefbe/ üljjbfcljap/ tjancu/ ten
Stbonbmaal te gaan/ mat i^ bat alle^3onbe? ben jüSibbelaa^ 5 en ebeu*
tuel siit ge onbe^ Ijet geinig ban alle bie bingen 300 aangebaan/ atéof
alle?" bieg \'mag; ban Ijebt ge naa? urne gedachten ben üfeibdelaa: ooft
niet; ban 31Jt ge 500 jmaa^moebig; ï^tj en ftaat niet aan mijne 3iele
te ftloppen/ 3egt ge/ ift ben Ijoueloog!
Ten derde, ©ie fjoobaa^big i^op 3ijue gabcn/ op 3ijn pjeften/ bibbeu/
fp?eften/ baar fiomt eene be;heffinge ban Ijet ha?te: men meent nog
ietj? te zijn of te bebben boben anderen. Jfoei/ Inat 3(jt ge meet alé een
boobe hond/ ja als\' een gjoot beest bij #od ? <£n al<3 ge ieté bete? 3tjt/
ach moFjit ge ban niet jeggen : Door de genade Gods ben ik dat ik beD.
Cn hebt ge iets" mee? alp anberen/ wie ondersebeidt a? enwatbebtgij
dat gij niet en bebt ontvangen ? en zoo gij het ontvangen hebt, wat roemt
gij alsof gij het niet ontvangen en hadt ? 1 Cor. IV: 7.
Ten vierde, ©aar bomt eene heimelijfte nijbigljeib/ alleen anbe? be*
ftmame,? i£ auj gij : \'t i«S of gij e? mee? regt toe ftabbelilg een anbe?.
3ijt fchtilbig; Ban <&aü met Ijet 31\'jne niet boen tuat (§cm belieft?
%$ $ij iet£ fcljuiöig mu u ? al fjabt ge niet met alle/ ban fjabt ge nog
geenc rebrn om te blagen ai£ ouej nmc 30110e.
Ten vijfde. o&ij bu:ft niet ten Sllüonbmaal gaan/ noch ben Ejeere %e>
3up aannemen beo? het geloobe/ of ge moet ee:£t 300 geboelig 3fjn/ 30a
Hunnen fcli?eijen en belijben; jonbej te bebenften bat e? trappen in be
genade sjjn. #rj Inilt opgefeftiftt tot <öob bomen. JüSaa? bat Deugt niet;
gij moet met utac buile ftleeberen booj #od ftaaii/ geltjlt Jozua; ban
39! be üioning jeggen J Doet deze vuile kleederen van hem weg, en Ik
zal u wisselkleederen aandoen, ©at i£ te peggen: Ik hebbe nwc onge-
regtigheid van u weggenomen, Zach. III: 4.
Ten
-ocr page 185-
OVER PSALM CXLIII: a.
149
Ten zesde. %\\§ ge u geen troost durft toeëigenen/ of ge moet u cerét
gebeterd IjebBen. $ij 3tjt fcfjutötg aan Ijrt 3uurbeep> ban eigen geregtig-
beid. (J5rj moogt en moet Uiel ftaan naar Ijeiligmaftinge; maar gjj
moet be orbe öer genabe niet omfteeren. <£ij moe^t eerjit geloobig 30e*
Ben te roerften met Cljri?tué Dloeb tot regtbaatbigmaftinge/ en dan
uit bien gtonb met Cfrriritus» £>reat tot fteiligmaftinge. Bij n is verge-
vinge , opdat Gij gevreesd wordt, Ps. CXXX : 4. ©e trooct ftomt niet om
be beiligmakinge, maar om be regtvaardigmakinge.
Ten zevende, ©ie be gcnadegabcn J5oö^ meer boor Ijunue deugden
aijS uoor Ijunue voorregten aai^ien ; geloove, hope, liefde, getrouw te
bandelen met vroom en onvroom, 3i?n 3e meer boor Ijunne deugden aan/
al^ boor be werken Gods, 2tj jouben tne( scggen/ of ten mini\'tc benften/
ift fjeBBe 300 een groot geloof/ 30a eene fterfie liefbe; Ift Ijanbel 30a ge»
trouhi; ift Ben 300 fterU; gij moogt tael wat op mfj laten ftaan; en
3 ij sien niet/ bat jjet genadegaven jrjn.\' Stj souben \'t Incl allee boor
Ijuii tuerft aan3ien; en 51\'j soubeu met Petrus Breeb opgeben : Al wier-
den zij allen aan U geërgerd, ik en zal niet geërgerd worden. Al zonden
zij allen U verlaten, ik en zal U niet verlaten.
C. (tëetiefnrn/ bat 3t)n 0113e twee stukken, toaaruft gij 3ien fiurft/ taie
in \'t geheel of ten beele met be gefraltc ban on3en bicfjter niet ober*
renftomen. J5« 3tillen mij ten derde nog eene brage of ttuee oplogfen.
31a tuel/ 3Ult ge peggen/ vromen en onvromen fcfiulbig! $oe ftomt
het/ bat bie eigen gercgtigfteib 30a ftmalp uit ong tuil ? Itërj 3uHen
\'t u ftlaar 3eggrn/ bat ge het boelen ftunt.
Eerst, o^mbat fjet bc eerste religie getoeept ijj; be eerste wegnaar ben
hemel tuag be weg der werken. SSeegten en menfcljen flaan gaarne een\'
Voeg in/ bien 3e getoenb 31)11 te gaan. \'t Wa$ eerpt be eenige teeg naat
ben hemel.
Ten tweede, ©ie religie balt 300 gemakkelijk in de fjanb. ©e loet
O&obg ftaat in \'t fiarte gefchreben : Wij doen van nature de dingen die
der wet zijn, Rom. H: 14.. \'t föomt met on3e nature obereen.
Ten derde, ©e conscientie boet ooft haar Vnerft: a!0 tarj \'t goebe ge»
baan hebben/ 300 (lilt 3e/ en beroorbeclt niet; alj> tofj \'t fttoabe gebaan
hebben/ ban Benaautnt 3e. i&at 3ul(en tnij elft gaarne toeftemmen.
Ten vierde. {Jet ftomt uit onkunde ban de heiligheid en regtvaardigheid
ban $ob; ban be geestelijkheid van de wet, en ban be helwaardigheid
ban be minste zonde, gini tui) bele gebrrften/ 300 3eggen Uitj/ <(&od 3a!
luel tnat toegeben : ift 3a! mijn fiepte boen/ en 300 f)ope ift in ben hemel
te ftomen : 3oubr 4F>ob 300 bele menfefien gefcljapen yetioen om te ber»
doemen? \'t ^jjn fijne jpinnebjcbcen/ betoelfte tct gecnefileebinge3tjn.
Ten vijfde $ct ftomt boort uit oii3en natuurltjften hoogmoed en vij-
andsebap. ©oor be genade in Cftrigtüp regtbaatdig te taorben/ dat \\$
dC 3                                                                  te«
-ocr page 186-
XII. PREDIKATIE,
15©
tegen a((e bebat; bat ir?nbt tegen be be^bojben nature; bat is eene
e?ge?ni<3fe en rene btoaa^heib; bie religie 10 Vjoo? bc be?bo?brne nature
een jteen bt$ aanftooté. €brn alé met be Pharizeën, bie 3eiben/ 30U\'
ben hoeren cn tollenaren ;alig rnojbeii/ en mij niet ? bat ftonben 3ij
niet beg?ijpen.
Mu nog een vraagje, en baai ja\'I ift ntebe fluiten. 2Ccft! juït ge$tq»
gen/ mat ia een Uinö ban <J3oö grluftlïig/ b\'e 300 be?ftee?b niet tnejftt/
maa? bic met Davids ge traite 300 obf?rcnftomt! H3>ie 31311 hrt bie in
ben g^onb ooft 300 beftaan ai? David ? ï©crt ge uua?aan gij \'t 3iilt
ftiiuiieti meten ?
Eerst. ©ie ytï) 300 fta?tcfijft en met 300 beel uemeginge en inbjuft
br?eenigen roet julfie teftsren; jij 3oubcn ;e Incl ouetcn : 51) ruilfcn baa?«
mebe leurn en ftrjbrn. SCclj! 311111e religtcn 3ijn tjun 300 goeb al£ 5e ou
hun 5ieft- en boobbebbe liggen. W$ 3e (Stertoen moeten/ ban liggen 33
baai 500 ootmoeöig mebe te Ine,?Hen in hunne 3iele, $ij 3ult 3e 300
a?m en 500 naaftt bij sicrjsclbcti binben al£ 3e boor 43ob ftomen.
Ten tweede, ©ie 300 gaa?ne jcljulb beftennen. ö ! l&aaï is* ;oo eene
goebtoillighcib bij bc^ullten. 2ij tuilten be fcftulb niet be?bloemen. 2ij
3rjn 3\'jO in hun fchift/ al£ 31J Bunnen 3eggen : Mjjne zonden makeikU
bekend, en mijne ongeregtigheid bedekke ik niet. Ik zal belijdenisse doen
van mijne overtredinge voor den Heere, Ps. XXXII: 5.
Ten derde, ©ie 300 grtnillig 31)11 om tjun eigen lne?ft te be?loochencn
boo? ben a?6cib ban Ch?iétué. 8111 mijn me?ft/ seggen 35/ maa? een
geloften baft/ een lnegUie?pelnft ftleeb: ift ftan r? nictp in binben; ift
fchame mij om e? mebe boo? $ob te ftomen. l$ege ift mijnen arfteib en
Ct)?i?iwj ajbeib tegen malftanöe?/ ach ! ban moet ift ban ben mijnen
3eggcn/ gij 3jjt gemogen/ maa? grj 3ijt te ligt bebonben.
Ten vierde, ©ie boo? Cft?iptuj" tori raat ïoubcn milten laten/ al gun
be?maaft/ gemaft/ goebcn naam/ ja hun leben/ al^ Ijet noobig ió\\ 2ij
3ien stuft erne fcjjoonfteib en noob3alieIijfthcib in Cft?i£tu£/ en in l|cin
gebonben te mo?ben/ bat 3e mei alle bingen ferjabe en b?eft 3ouben ruil»
len relieneu om £h?iötti8 te gclninncn/ Puil. III: 7—9.
Ten vijfde. %\\p i^ob hen boo? 3911 o5eejt 300 naaftt/ 300 ontbloot ban
alle?/ naa? ïfcsiip brengt/ ban ftunncu 3e 3elfé be beroobinge ban alle
hunne ingebcelbe goeöeren met btijbfcljau aaiden. 3J\'f ben nfetj?/ 3eg*
gen 3e/ en 3Jf3u£ het al.
Ten zesde. ïiomt het eigen in tjun harte/ ban 3tjn 3e niet in hunne
beste, maar in hunne allerslechtste ftlerbrrcn. SUlj? mrjn hart mij 300
tuil opfchiliften/ 3rggen 3e/ ban moet ift uitroepen : alle mijne gcreg»
tighrörn 3ijn alp ren tnegtnerrjelijft ftleeb/ Jes. LXIV: 6. ,
Ten zevende, ©ie 300 gaarne te fterfte gaan/ en \'t boor sniften ge*
luftliig talmt rtfttnen/ alp; rum niet 3ith3clbcu imc0 rrn anber ünj?t
OP
-ocr page 187-
OVER PSALM CXLIil: 2.                              151
op geftalten en pligten/ maat tot bc genabe a3oö,ei in €i):ietiis : bij bic
lette ift/ 3eggen 3e; bat té \'t me,?g ban mijne ;iele/ 3eggcn 3e; öan
heöbe ift lnel te fte^fte gcüiecjit/ alg pligten en Christus gcpaa^b mo^-
brn; ift örn niet tebjeben als Christus af pligten inaa; alleen geftelb
lDO?öen. Philippus tailbe Nathanaël naa? Christus tjebben/ maar niet af*
t:ellften ban 31111c pligten. ©e Apostelen toilben bie drie duizend toel naa^
Christus hebben/ mas.2 niet ban hunne verslagenheid: 31} tnilben bcbe?»
flagenljeiö niet torg jjeüben. «©ntmort ge öcsulUen/ bat 3e ban Ijunne
geftalteité en genabcng ccn<? tuat ophalen/ 33 3eggen/ mag ift pet niet
eeug raat ophalen/ l^eere ï %&/ 3cgt &ab/ gtj moogt Ijet op be mecelb
turl tcué taat boen/ maa^ boo^ mijnen t^oon 311U ge het ceumig en
bolmaaftt boen : baar 311U ge tjet uitb^ciben fjoe belnogen eti bol üefbe
gij mei toaajt; tuat ftrntcefteug gij bJcl onberbonben hebt. \'Caat ift in
ben hemel ftomen/ 3eggen *e/ ban 3a! ift e? ban fp^eften. ^tj milieu c?
hier ooft voel eenj? ban fp^eften/ al? ban be genade Gods en be vruchten
van Christus verdiensten. 3ifêaar/ }§eere/ 3eggen 3e/ anberjS mil ift et
niet ban fp^eften: ja ift 30110e tjet selfé tegengaan a\\$ er iemanb ban
mijne beugben fp?ali. Cn a( fjaalöc (J3ij 3e 3elf op/ ahj erMatth. XXY
ftaat/ ift 3oube 3eggen/ toaa; Ijeb ift bat en bat gcbaan ?
Ten achtste. 3F>e3Ulften 3eggen/ al£ ift ban utae genabe fpjefte/ 30a
boe ift het alp ban bewijsjes bat dj?ijkug boa: mij gefto;ben rê. ïjet
gelaabe/ bat goeb tg/ legt Ctjjigtug\' in aile^ tot eenen g^onb. SCftj ge
300 boet/ bat ig 3uibe?; anbejg elft Ijeeft een ^aug in 3tjn Ija^te/ bat
mag be crjfte religie.
©aa? Ijcöt ge 0113e twee stukken uit bejen heejlpen ï^alm. l©ij
en gij/ bienben mij \'t jaa: 300 niet te beginnen en 300 te einbigen 3
©ienben mij ooft 30a niet te öibben : En treed toch niet in \'t gerigte met
uwen knecht, want niemand die leeft en zoude voor uw aangezigte regt-
veerdig zijn ? Ik konie bij U om pardon. SCaat bat mijne en urne bage»
hjfifche oefcninge tne3en. Wij meten niet tnanneer mij jterben sulten;
maar alp urn monb niet 3a! Bunnen fp^eften/ laat ban bie tefrêt in ben
monb ban urne sieic fp^eftenbe tue3en.
A IC EN.
DER-
-ocr page 188-
DERTIENDE
PRE D I K A T I E,
OTll
J E S. LV : 7.
De godlooze verlate zijnen weg} en de ongereglige man zijne gedachten.
OP EENE DANKZEGGING NA HET AVONDMAAL.
ï©tj IC3cn/ Hebr. VI: i, bat be SCpostel be?fcjjeibene fonbamentele
ftufiften en ajtiftelen ban \'t Cluistcnbom optelt; en .öa,i: telt hij ooft
onbe?/ bat een menfcfte bekeerd moet toojben ban be doode werken.
Eerst, ©at i£ een grond-artikel en een tuist fonbanient/ bat een men*
fcfie moet fieftben/ of 3(jn geheel geooutn beugt niet.
Ten tweede, \'t fis niet alleen een fundamenteel artikel ; maa^ fier i$ ooft
een jee? oud artikel; \'t f£ {rijna het allejoubfte na ben bal; #ob pjebiftte
fiet al aan Kaïn : Is er niet, indien gij wel doet, verhooginge ? inaaj in-
dien niet, de zonde ligt aan de deure; \'t ip een a?tifiel bat gepjebiftt 1$
in be eerste wereld ; en het lno;bt gepjcbiftt in be tweede wereld ; ja/ l)et
3al gep?ebiftt toorben tot bat be 2one nSobp 3a! ftomen op be tuolften.
Ten derde, \'t 3fg ooft een attiftel baa? allebe tjoutae^eüiftantcn gc-
geel be toerelb booc op geftaan hebben. .Uien Inil hebben./ bat alle be
j£?ebifianten eenparig 3ullen 3ijn; maa? alle be t?outae J^opheten en
jj^ebilianten ban alle eeutoen tjetioen bjoeg op getnee^t en bit gepje»
b\'iftt/ Jer. XXV: 4—6.
Ten vierde. j@og een f/ fiet tg een artiftel bat $t:ebi&ant noch libmaat
ntet mipfen fian: tnie Rij i$/ gjoot of ftlein/ btenptnare of b?tje; nfe»
manb mag baa^ geb^eft aan hebben; of 300 fiij e^ gebjeft aan öecft/
300 3al fin bij 3ijnen boob eenen gefloten fiemel en eene geopenöe helle
binben. Zonder heiligmakinge zal niemand God zien, Hebr. XII: 14. 3£egt
fiet tocfi op utn ha?te/ gij bie be bekeeringe nog mi^t.
Ten vijfde. Biet alleen i£ \'t een a?tiftel bat niemanb migfen mag;
maa2 fiet ooft een uitermate aangenaam en vermakelijk a?tiftel. "D:aagt
fiet mip aan een jonbaa?/ bie befteejb getno^ben 19/ taannee: fiij tegt
be?maaft haöbe ? tfjtj 3a! segge-.i/ toen ift mijne boeten op ben teeg naac
ben
-ocr page 189-
XIII. PREDIKATIE, OVER JES. LV : 7.                  153
bèn öcmcl ging 3etten; b:aagc ("iet ben Kamerling, wanneer. ï}i\\ srjn
taeg met öltjbfctjtip reisbc ? C$ij 3a! ;?gge.;/ tacn ifi bekeerd toa£/ Hand.
VIII: 36. ï^aagt ljet ben stok waard er, tnannee: tjtj verheugd tna£ ? SU
;al jeggen/ toen ift met a! mi)n Ijuté aan 43ob geloabig getaojben taai*.
Hand. XVI: 34. j^aagt lier aan Zacchéus, matinee? ïjij verblijd luag *
ijij sal iertaeu/ toen ift ben Bjeere ÅU$ in mijn tjiii^ en iti mijn Ijau
ontüing/ Lnc. XIX: 5, 6.
Ten zesde. %\\ ljet is» een voordeelig aniftel; be nature vet ec tegen
op/ maar alj? men e? öcel aan ftïijgt/ ban \'t uitermate mei/ jij lij«
ben fn geen öing schade. Siet ljet in ben verloren zoon, ieeb lïij tnel
schade? {Jijseibc: Ik zal opstaan, en tot mijnen vader gaau, Lnc. XV: 18.
3fn plaatfe ban schade, tjet gemeste kalf Uiic?ö gcflagt/ ï)tj B?«g*^ba-
be?é t?oete(inge. S2oa i$ \'t/ altf een 3onbaa? vcli beftec?t/ hij lijat geen
fcfjabc/ maar tic tjeere 3egt: Keer weder, gij afkeerige kinderen, en Ik
zal uwe afkeeringen genezen ; berlaat utDcn gobbeloo.>en Ineg/ en %\'\\i jal
u genabe genen ; g& 5a! ljet u alle# fttaijtfclielben; ift ucjrjebe menig-
vuldig, jooöat gij ljet 3Clfs niet 30Ubt fjebben biuuen bmften/ 3iilften
fomme fcfjelbe 3jft u ftluijt; 3|lt 3*1 3^ uitbclgen/ en Ift segge u/ 3|ft ge»
benfte in eeuüiigtjeib tiaa? niet mee? aan.
32iet baar/ geliefden/ 300 fp?eelft on^e J5ob in bat be:ö bat tor] u
boojgele^en fjeööen. £en ionbaa? mogt om Ijecl be inerelö niet taillen/
of ljet ftonb in ben Spijbel. 3Jn ljet 531\'te ftaptttcl be?toont be jH>?opj)cet
fjet Hoofd der kerke in 31J11 lijden. 9n ö^t 54|te toont Ijij be leden der
kerke uit alle geflacljteu; en Ijij taijpt ooft aan fjet verbond, op en in
\'t tuelfte 31) ben Cjeere toegeuocgb tuo?ben. €n in bit 551\'te ftapittel toont
f)tj be goederen des verbonds , be wijn en melk. lü>at 1$ bie wijn en melk ?
tÓ)e ber3oeninge met <j3ob/ be geregtigheib in Cfj:ii»fu3/ be geegtelijfte
gaben/ al£ geloobe/ fjeiligmaftinge en ulijbfcljap. ©\'e wijn en melk bat
3jjn be eerstelingen ban ben uemel Ijier/ en be heerlijkraakinge fjie2na«
maalj?/ \'t i$ be regtvaardigmakinge, heiligmakinge , en be eeutoige heer-
lijkheid.
©00c toien 3tjn nu bie goederen ï ©ooj hongerigen en dorstigen, bie
geen gelb fjefiuen/ bie \'t bij jicïjselucu en alle fcl)epfelen opgeben/ en
bejforen }(jn; 31) Ijebfien geen penning noch penningiiiiiaajne/ \'t 31311
armen van geeste, 31J fiebben niet met al; fin\' °\'e armoebe ï)eB6en 31J
3ulften bo?gt. £en a?me bie 3iet ben wijn, ijij jiet be melk ; ift Ijeube
er tnel t?eft toe/ 3egt Ijij/ maar ift fien boob a:m ; ift tuilde roei geregt\'
baarbigb/ geheiligb en bejheejlijftt luojben. j©u 3cgt 4T>ob/ koopt wijn
en melk, en um koopen ;al mijn geven liu^en/ g:ijpt f)et aan/ gij ïjebe
fjet boa? niet. JKoiteu mij niet met al gcben ? ,Ü5een/ segt be tjeere/
neemt de wateren des levens om niet. Mn mogt iemaub benften/ i? ej
boo? mg raaö om 3iilften geftalte te ftjiJBen ? %&/ 3egt be I^eere/ geeft
#                                               uta
-ocr page 190-
XIII. PREDIKATIE,
\'54
UW geld niet mee? uit voor hetgene dat geen brood is, en uwen arbeid
voor hetgene dat niet verzadigen en kan ; jaag baa? 500 niet naaj. 2El£
BÖ jult moeten gaan iïe^Ucn/ acij! juli gij ban peggen/ iü Bebbc jul\'
Ben bo?pt! al taaajt gij een fijiimg/ gijsult niet Bunnen beitaan/ mejBt
niet om Die bingen. 25 n mogten scrjgeu/ ré ec nog ern mibbel ? ja/ >egt
<Ê>ob. Neigt uwe ooren ende boort, en Ik zal dan een eeuwig verbond met
u maken , en u geven de gewisse weldadigbeden Davids. 25ij mogten ben*
Hen/ bat i£ tuel boot een Jode. Meen/ be tijb Bomt ooi?/ segt <&aü/ öat
9ifi brn fèeerc 3ft3ug 3a! ftellen tot een getuige en een vorst en gebieder
der volken. Ejij 3a! oaB Öaning olie? be Heidenen 31\'jn; taant 4ifêij is Dat
niet te tuonberiijfi om {jet uit te boeren ; jelfé 311IIÏC bolficn/ bie nooit
ban JlSij gemeten hebben/ en .ïtërj nictgeficub hebben/ op Ijcc 50e bejj?/
ja/ baac be $cere 3;esué gren fieuiiisfe tan Baboe/ bjcembeliugru uan
be beïbonben Der beloften. BDat sult o3ij e^ mebe boen/©ecre! met sul»
Ben gelnfi mij 3(jn ï 3!U sal 3e roepen, 3egt be l^eere. Éal liet b^icljt
hebben? 3ta/ 31J sullen Bomen loopen. ilPaarom 3a!\'t Bun re boenen?
om mat goub of rijfibommen? &;aagt ijet fjun een$/ taaarom 3tj Bo«
men loopen ? i^et 3a! 3ijn om des Heeren uwes Gods wille; om Cf)^i$\'
tug/ om genabe/ om ben $cest. ©au mogten 3e benfien/ meere/ sullen
mij niet te laat Bomen? Meen/ Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden
is , roept Hem aan terwijl Hij nabij is, vs. 6. 2l!lp tte i^eere buiten u lue^lit/
in utacn b^icnb/ in urne buren/ roept ban/ terlniji {^ij nabij u is/ en
3cgt/ Bom tor mij coB in/ $ij ge3egenbe be£ peeren/ maarom 3oubt <©ij
buiten ftaan ? I©aa^om soubt töij mijne buren een biffre geben/ en mij
niet ? floept/ terlniji ^ij sigtbaa^ en ra^telijlt tnrjfit in anberen. ll?el
ffyeete/ mogten 3e seggen/ mar fieb 1I1 gebaan! iB ben 300 goobeloos!
goe gjumclijft Fjebbe ifi grsonbigb! i£ et boot snift eenen nog mei ge»
nabe te ftaijgen ? 2Ccft ja. l©at targ moet ifi ban Inflaan ? Godlooze, 3e1.it
<öob/verlaat uwen weg, en ongeregtige man, beslaat uwe gedachten, vs. 7.
Daa? mogt een goböeloose op 3eggen/ atB $ccrr! bat Ban iH niet ben»
Ben\' gelijfi obejtuigDen boo?gaaii0 seggen Wat segt $ob baa?op ? Mijne
gedachten zijn niet als ulieder gedachten , en mijne wegen zijn niet als uwe
wegen , vs. 8, 9. 25ij mogten, srggen/ tori $rere/ !jo> ;oube bat 300 Bun»
nen Vue3en ? XBe\\/ b;aagt Bet een?/ 3egt $00/ bie regen en bie sneeuw,
hoe bie op be aa^be Bomt/ en b?aagt Bet/ mat uitme^Binge bat 3e boet ï
25ij bevochtigt de aarde, en maakt, dat ze voortbreng en uitspruite; en
39 3al niet ledig tot Mij wederkeeren ; 300 3a! \'t met mijn UF>oo:b oofi
gaan : 3JB sal \'t laten pjebifieu/ %\\i 3a! \'t gelrjfi ben regen en tien sneeuw
faten ballen: 3ij ficcren niet lebig taebe?; 300 sal \'t met mijn Woord
3jjn/ Bet sal bat boen Daartoe 3fi {jet senbe/ b£. 10, 11. €n baar>
op segt <i3ob/ sal dB alp in be handen klappen, be beranberinge3al300
gjoot 3jjn/ öat elfi 3a! legden/ baa? is" een mirafirl gefcBieb; en elB0
-ocr page 191-
OVER JES. LV : 7.                                  155
opfcfi^ift 3al 59»/ mij is barmhertigheid geschied, vs. 12, 13. ©atl^joa
be loop ban bic ganfcfie ftapittel. >i3rj ftunt toel sien/ Oat tojj geen
tfjb hebben om bic 7de berg geheel te berhanbelen. &} jult ec twee
stukken in bmben.
Eerst, ©en efsrh «öob^. ^ij moeiten iet£ laten en iet£ doen. JBat
moegten 31) laten ? Godlooze, verlaat uwen weg, en ongeregtige man, ver-
laat uwe gedachten. üi>at moeiten 30 integenbeel doen ? 39 moeiten 3tcfi
bekeeren tot den Heere.
i^et tweede stuk ia" be aandrang ban Jet nut, bat er boor ben 3onbaa?
in ligt: Zoo zal God Hem zijner ontfermen, en Hij vergeeft menigvuldiglijk :
,vteijniauio:öig hebben \'mij in 0113e gebachten [jet eerste gedeelte ban
het eerste stuk te öejten ; nameitjlt mat >i3ub milbe bat 3tj laten 30110211 ;
baarna/ 300 $ob tn?!/ het tweede stuk, en ban ben aandrang.
I.  3n bit eerste fluit hebt gij een godlooze, bie heeft een\' weg; en
een ongeregtige man, bic heeft gedachten.
II.  $ob<? eisch, bat öe godlooze zijnen weg verlate, en be ongeregtige
man zijne gedachten.
III. Wie bit fp^eeftt/ en tot wien er grfp^often tao?bt ?
I. iU>ij Rebben hier een godlooze en een\' ongeregtigen man. .Mloeten
Jmfj boor ben godloozen en ongeregtigen man bejfraan be Joden bepaalde»
lijft/ bie be verraders en moordenaars ban ben I|eere 3^311$ gemorden
3i)n ? of moeten mij baarboo^ bestaan ben antichrist of iemanb anbe^ ?
Om ronb en plat te fpjeften/ mij be?fraan baajboo? alle natuurlijke
menschen, bie ttoo: be 3onbe ban ifcob afgeballen 3tjn. l$aa} iö geen
g?ond toe om bit te Bepalen tot be Joden, of be Heidenen, of ben anti-
christ. !©rj bestaan boor bien godloozen en ongeregtigen man al luie
gobOeloog i$/ mie htj 39/ Jood of Heiden, ©at 3ullen alle 4&ob|? Hinbe»
ren gaarne fieftenne\'n/ dfe hunne religie bejftaan/ bat baarboo? bej«
ftaan moet tooiden elft natuurlijk mensch, al mag Ijfj nog 30a beugb-
3aam/ al Uiaj htj ahj bien jongeling, Luc. XVIII. i^ij i$ ebenluel een
godlooze en een ongeregtige.
3Caat on<S eerst 3ten/ toat een godlooze i§/ en dan ttiat een ongereg*
tige man ie
A. D3at i$ een godlooze ?
Eerst. $et i$ een menfcf)e bie ban God los $/ fii) ftan $ob gemaft*
ftelijlt laten baren/ l)ij luii aan «3ob ooft niet gebonden morben; luil
iemanb hem met banben ban liefbe aan $ob binben/ hij 3oube 3eggen/
laat ons zijne banden verbreken, ©aar \\$ hem uieinig aan gelegen of <Ö*ob
31)11 vriend of vijand i§.
Ten tweede, \'t SU? 30a een bie zonder God ig/ gelijft een zorgelooze of
liefdelooze genoemd toojbr/ bie zonder zorge of liefde ij$; 300 ig een god-
looze, ijij 3oube ruel in 31)11 harte 3eggen/ daar is geen God. Jtan fit) geen
© 2                               attftcfjt
-ocr page 192-
XIII. PREDIKATIE,
156
SCtfjeïpt in be beschouwinge sfjn/ {jij i$ \'t in be praktijke. Ciliebe/ let et
rorlj op/ jijt gij niet bcneejb/ gij sult e? u alpin erne irfjilörrijc in jien.
Ten derde, \'t ^p 300 reu/ Dir beroerd en gejaagd is ban binnen ; Ij ij
bol fetjjifi in 31311 t]a:te/ Ijij lueet geen raaö/ Ijij Ijecft een beul ban
binnen/ bic linn gedurig pijnigt/ en bij beroert jijn huis, Ijij beroert be
wereld, be kerke, öe gezelschappen, en Ijet geheeleland. Jgoo er iemand
een beroerder Israëls ip/ (jet ip een godlooze.
Ten vierde. Cfet ip een tiie 30110c? gcregtigrjrib ip ; Ijfj rjeeft geene ge»
regtigljeid naar be wet, tiortj naar liet Euangelium. §i) i§ alleen onreine
Ten vijfde, ü^ct ip een veroordeelde : jrjne conscientie en be Bijbel bon»
nipfen ^rm/ God en be vromen be?oo?berlen Ijem.
Ten zesde. J^rj leeft ongebonden, be eene min/ be anöere meer; ïjtj
ip burig in be 3onbe. ïjg bcbjijft 5e sonbe? maat of paal/ en al ïjabt
gij Jjem nog 300 lief/ en al geb^uiHte gij nogsoobele mibbelen/ gij fiunt
Ijem niet fruiten
Ten zevende. ÏJij toeet scïf raab. git 3a! tael 3alig taojben/ 3egt gij/
Ijij ijecft gcenp bmgs gcbreli. 2ij pleisteren 3icjj met Ioo3en lïallie/ 39
genesen be fi^eune op Ijet ligtfte.
^oo een\' godlooze uu Ijecft een weg, rn bat ip zijn weg. JE>at moet
gij bao2 bien bieg bejfraan ? een mensclj 3fjn leeftijd. ÏBij Ie>en Prov.
XXX: 19 ban een\' weg, ban een schip in de zee en een weg van een\'
arend in de lucht, en een\' weg van een\' slange op eenen steenrots. jlTaa?
toclfte \\$ be weg ban een mensche ? ©at is" 31311 levenswijze, 3tjn ge*
bjag/ 300 alp 1)0 !ifm öaajin aanftelt/ bat ip sijn weg. ©e godlooze geeft
een breedenweg, kromme paden , wegen die niet goed zijn. {^tj ip t?otpclj/
ljoobaa?big/ lja?b/ ötoalenbe/ menige^lei firgee?lnMjeöen en mellupten
bieneube; Ijij ip btoalcnbe in jrjne religie en geboelenp/ Ijij iö bol jotte
inbeeldingen/ ÖÖ \'P flat\'^fÖ b?ccmb en be^ftcejb in 3ijn Ijooren/ 3ien/
fpjeiicn/ benlien/ boen en laten; Ijij \\§ 300 log/ \'t ig 3ulfeen fcfjaöclij\'
Hen tucg. ©at brrebe pab/ bat sonbige pab/ baa? Bomt gij op boor
3ijnc geboomte/ Ijij bomt gobbcloop in be toerelb/ en bomt er geen ba»
benuatuuriijiie liracljt ban ben $eere/ Ijij gaat er in boojt/ en fterft
ïjij/ 300 balt tjij in be Ijelle en baa? ip geen toebejomfiomen aan.
ïtëaarom too?bt cen mcnfrïjc iijne levenswijze een weg genaamb?
1.  <#mbat een weg gemeen ig. loeien toanbclen op bien uieg.
2.  flEen weg ip zigtbaar, 300 ooli be levenswijze ban een mengeft/ en
bijjonbej ban een\' godlooze; 31J ftefien \'t onbe? geen ftoeien of banben;
3tj lebeu ruim/ 31\'i frljamcu 3itlj ober Ijunnc btaabe ranben niet.
3.  üPaarom een weg, men gaat/ alp men ejgenp naa? toe toil/ ban
ben eeneii toeg op een\' anberen teeg. goo 00b/ men gaat ban sijne
geboomte naa? 3fjn g?af/ en men ig e? niet mee?/ geltjft er ban Enoch
jïaat: God nam hem weg, en hij was er niet meer. Sgoo 3a! er/ boeg
in
-ocr page 193-
OVER JES. LV: 7.                                   l$7
in een\' fttoaben 3111/ ban ben godlooze ge3egb toojben/ bie vloeker, bie
speler, bic onbekeerde mensch ij er niet meer/ Ijtj ij meg.
4. <èp een\' weg, baai gaan ej velen op. ©e man neemt ÏJEt togf
meoe/ en get lurjf ben man; be ouberj be ftinberen/ be iirienben en be
buren malftanberen. ©at ij een weg, en bat ij be reben maa^om get
gedrag een weg nenaamb mojbt.
jflSaar fjet ij zijn weg; toaarom ?
1.  l^et ij gein eigen/ Gen. VI: 5. Het gedichtsel der gedachten van
\'s menseben harte is t\' allen dage alleenlijk boos: Ijet gobbelooj leben
in gem natuurlijft eigen.
2.  l^et ij zijn weg, gg bort be fteure. Abraham jeibe tegen Loth,
ftiejt toaaj gij tjefiften 3iiit\' en Loth bejftooj naa? Sodora te t?eftften.
2oo jegt 03ob tot be menfcljen/ alj jij tot jaren ban onbejfctjeib ge =
ftomeu 3ijn/ jongeling of jonge bocgtrr/ ftiejt mat lueg bat gij milt
tnanbelen. Wat berfiieien nu be godloozen ? gij berfiie3en getgene baar
fl&ob geen lu jt aan geeft/ Jes. LXV: 12. <£n 3tj moeten nog 300 be?»
ontfcljulbigb gegouöen taojben/ bat 39 300 ftie3en.
3.  \'t 3$ zijn weg, in tegenftellinge ban ben weg Gods, en in tegen»
fiellfnge ban ben weg der vromen, bie geb&en ook een weg, Ps. I: 6.
J^ij luil jijn toeg mei meten; gg fp^eeftt 3ijne 3onben brij uit alj So-
dom; Ijij üieet niet ban fcgaamroob te too?ben.
4.  \'t 3tö zijn weg, baar gg al 3911 bejmaaft op geeft/ ban i$ gij fn
3ijn element alj gij baarop manbelt.
B. $jie? bij ben godlooze gefit gg een\' ongeregtigen man, en bfe geeft
gedachten, bat 3gn zijne gedachten. Sommigen maften bit onbejfdjeib/
Een godlooze, 3eggen 3e/ 3onbigt tegen be eerste tafel ban be toet/ en
een ongeregtige tegen be tweede tafel ban be toet; be eerste, 3eggen
3ij/ geuen Gode niet bat ®obej ij/ en be tweede, 3fggen 3ÏJ/ geben
ben mensche niet bat gem toeftomt. SCnbrren meencn/ baar ij geen
onbe^ftgeib/ get ij get3elfbe/ en ban meenen 30/ bat bie ge?galinge
ban «tëob baarbg geftelb toojbt/ om te toonen/ bat be 3onbe 30a lee-
Igft ij/ bat 3e met geen eene name of pjente fian getoonb mo?ben. $$et
fcheeit onj niet beel/ of gg get onbejfegeibt/ of niet/ alleen toillen rog/
bat gg onbej be3en ongeregtigen man ooft fieg^gpt be bjoutoen/ be ftin-
beren/ be jongelingen en be maagben ; tot) toillen/ bat gij et alle na-
tuurlijke menschen onbe; negjgpt.
Wat ij nu een ongeregtige man ? l^et ij een man bie bol gbelge»
beu en Bedelingen ij/ bie 3icg3rlbcn brei moeite aanboet/ \'t i{? 3ooba«
nig een/ bie 3icg afflooft in ijbele Hingen/ bie ftajteelen in be lucgt
maafit: 6 gg fioutot 3gn gebouto op een 3anbg?onb; gg meent/ gij 3a!
toe! 3aiig toojben op ben b^eeben toeg; \'t ij een gbel man/ gij goubt
3iclj met ijbele bingen op; gij ij bol lojfe tonfepten/ bie geen gjonb
© 3                                                        &c&\'
-ocr page 194-
i53
XIII. PREDIKATIE,
FjefiOeu; jjjj ip ttjfi in jtine oogen/ hij meent/ J3ob i<j 31\'jn 43ob; Inj
jjoubt jfcÖ niet Iogfe inbeelbmgen op ban 3fjne befteecinge/ bie jjem
nirt te ontnemrn 3nn.
©ie ODgeregtige man jjceft gedachten, ©aar ij? toch geen menfcl)e.;on*
be? gedachten; Ijij maalt/ bh heeft jijne obe^benHiugen/ bic Ijem biep
ban 45ob afleibcn; 3jjne gedachten jtjn fnel/ blng/ ijbeï/ goddeloos. Gen.
VIII: 21. Jer. IV: 14. \'t 3? al£ eene getjrele fmitfe ban onbeunb3ame
gedachten en ntoabe ranSen : Uit het harte komen voort booze bedenkin-
gen, enj. Matth. XV: 19. $tj heeft niet ééne gedachte, maat fjec 3tjn
gedachten, (jij geeft eene menigte gedachten, 31J 3{jn vele in getal en
foo?te; 31J Bunnen \'p nactjt^ niet flapen ban hunne fufferijen/ ban be»
leggen 3e tjoe 311 bit of bat boen sullen/ Ijoe 30 bit of bat be?be;gen
3ulten; bun fjoofb rooftt ban alle be gebachten/ en bet 31J11 alle gcbaclj\'
ten buiten d&ob; clfte gcbacljte fp^erlu {jet uit bat 3tj genabcloop" $gn.
©aar (jebt gij ben ongeregtigen man , bic 31J11 boen 300 bei\'teent en
300 beleibt; baar 3egt nu be tferpt 43obp ban bat het zijne gedachten
3(jn. i©aarom 3311 liet zijne gedachten ? ©mbat 3JJ hem bijïonbe? etgen
3jjn. \'t 3$ totij tnat toonbejp/ a\\p menfrljen cenbe? gebachten hebben.
<£lft geeft 3ijne be^maftclijfte gebachten/ bie hem nuttigpt boojhomen;
bie gn alleen boor sichjelben ljoubt; taat iiittnenbigc brjtoouinge bat
gij maant/ hö geeft euentoel gebachten bie nooit iemanb toeren 3a!:
bat geheim 10 boor hem alleen.
II. Mu bomt be g^oote $ob/ en $tj (lelt ^ferj in het mibben ban ben
godloozen en ongeregtigen man, en {|ij 3egt: 3ift ljcbbe een tooo^b en
een cipcb aan u/ goot/ t)o°r. Ul>at ip \'t i^eere ? mogten 3e 3egrjen : tael/
godlooze, verlaat uwen weg, en ongeregtige man, verlaat uwe gedach-
ten. ©at 10 be eisch, en baarban 3a! 3,it niet ophouben 300 lange al£
gij leeft/ jrgr be $erre: 9 ft 3a! aanhouben met 3egeningrn en ilagen
tot op uto booöbrbbe toe; gil jal rorpen/ fcheibt er toch uit/boet het
contrarie/ beheert u tot ben $eere/ beslaat utoen toeg niet half/ of gij
boolt. 43ij moet bet niet maar boen alp het ccn£ nijpt/ grltjft be Nine-
viten, en 3111b foojt; neen niaa?/ 3egt henen uit/ \'t i£ lang genoeg be
3onbe gebaan/ \'t i£ lang genoeg mi) met 3UlHe 30tte gebachten opge-
Ijuuöni; ftapt e? ban af/ ban ben üoo3en toeg/ en jtapt obe? op oen
goebm toeg; nij firchte/ beslaat utoe flecljtigtjeben/en leeft/en t?cebt
op beu torg bc? be^ftaubs. Prov. IX: 6.
$g 3"\'t jrggen/ toat ip bat: ilPat buet een 3onbaa? ban alp Ijij zij-
nen weg verlaat, en zijne gedachten? IlPat eipcl)t $ob ban?
Eerst, ©it: ijn tao/bt anbe^p ban oorbeel ober 3tjnen toeg en lebend
geb^ag alp hij te boren toap. 2111e be taaajbije en bc acljtinge bie ljg te
boren boo? het 3onbig leben Ijaöör/ gaat toeg; ift 31c/ 3eggcn 3e/ bat
mgn bocig leben 301/ fcganöelga en rebeiiig toap/ bat Ijet een onueta-
-ocr page 195-
OVER JES. LV: 7.                                   159
meltjft en be?bfoeftt leben taa£. Paalus, dié te baren 300 bele acgtinge
boo? itjuen voeg habbe/ ftonde $eggen ; \'t Gene mij gewin was, bebbe
ik nu scbade en drek gerekend, ©c toovenaars, die te baren 300 bele ac|)-
ringe boor dien targ haaden/ toen 5e bein-e^d tuierden/ berbjandden
3|) openlijft de tooverboeken, daar ;e te boren tacl eenc gjoote lamme
gelbg boor tatldeu geben/ Hand. XIX: 19. 2ij hebben niet alleen genie
acf)t\'"9t? mi\'tc uoar bifn b\'fg en die 5cndige gedachten, maa? 3tj fttoel*
len 3tclJ3eiben daa^obe?/ alg öe3elbe in Ijunne IjaJten opftomen/ en 38
bejbelen jfcfj.
Ten tweede, ©an verlaten 3tj hunnen weg en gedachten, al^rjgeene
liefde meer boor gunnen ouden toeg hebbeu; de liefde taojbt dan in
haat beranderd/ in ecnen gesetten haat. Hetgene ik hate dat doe ik,
3cgt Paulus, Rom. VII: 15. ©at jondig Icbeiijsgedjag i$ !jec uoo?tar?p
ban Ijunnen rjaat/ eben geltift a\\$ de verloren zoon, toen hij gene-
geuheid ft^eeg cm ban 3tjn borig leben af te gaan. ©aar 31J te boren
ober opfpjongen/ daa? fcb?eijen en treuren 3tj ban obe?; baar 31) te
boren obe,: in hunnen fchift waren/ baa? 3ftn 3tj uu be?o?tetfj ober.
Ten derde. gij verlaten Ijunnen weg en gedachten, ais 31} met Ijunne
3ieleu in de een3aamljeid gaan/ en 3eggeu/ üiat 3a! ift gaan doen 1 den
borigen taeg daar dubben 30 niet meet op toandelen; Wat 3a! ift nu
gaan doen/ seggen 31J/ om ban dien lueg af te binben ? en unde? ftnie-
buigingen jrggen 3e/ i^eere! ift balie boor urne boeten neder/ en ift
3egge het 300 harteltjft/ ift ban de ïonde niet meer doen/ f» moet $ob
dienen/ Jos. XXIV: 15, o tfob/ jeggen 3e/ 43n jijt de getuige/ en al
taat getuigen ftan\' in Umx niet langer hinUrn op ttaee gedachten;
atlj <&ub/ ift tnoude dat ilt mijn leben up den Vneg dr? 3onde niet ge*
Uire«St hadde/ ift Ijebbe behoren gcloopen/ ift lüe.ïe harteljjli den an<
beren taeg.
Ten vierde. 2ij beginnen \'t in fjun fiui^ en oberal te toonen/ dat
3e de fieure gedaan hebben/ Ijet taojdt openbaar/ 31\') fteeren 3icIj) af
ban hunnen ongeregtigen Vneg; die een bloefte? taap/ doet het niet
meer; die naa? de ft?oeg ging/ gaat nu naar de fterfte; die ongodp-
dienptig taapy taordt godsdienstig; die pleeg met öe ftaa?t te fpelen/
Icept nu in den bijbel/ hij ftfcjt het aangesigte af ban allebie gjutaelen.
Ten vijfde. Siult gn bar binden/ dat 3e 3cggen/ ift tail er afblrjben
boor altooS en eeutoig; ift tail niet 31)11 ai0 degenen bie hunne hand
aan ben ploeg flaan/ en die roede? terugge peUften ; ift moet niet 3fjn
alp eene bedjierjelpe boge/ of al$ een onftefuipb paa?o in ben fr?ijb/
maar ift -Uiil ban dien fttuaden taeg eeutoig afblrjben.
Ten zesde. 3fift tail er nooit toeer opftomen; taat occafiè\'n mij magten
boarftomen/ taat bjeigemenren of beloften aan mij gedaan taojöen/ (jet
nopt taat het ftoét/ ift ftan niet mee? 30a (eben/ al fto^ttc \'t mg de
b?ienb>
-ocr page 196-
XIII. PREDIKATIE,
i6o
brienbfcftap üan menfcficn/ al itoóttc \'t mij aoeb en ölaeö/ al jeibe
elft/ ift gare u/
Ten zevende. Jöog baoj \'t laatste; 30a een 3egt: ach $eere! ift fiebel
maar om genade en «jachten/ eu leio mrj ban iiaaj urnen raab/ ift
bebinge uiet£ uit/ geef mtj maar boa:ftntnenöe/ mcöemejHenbe en acht>
tejbolgenöc genabe/ oubejiteunenbe eii bejnoosStcube genabe/ en einbelijft
bolniaucnbe genabe: mijne oogen jfen uu 11/ opbat 43ij mij geuabig
3oubt iijn. daarop Komt cene taétehjite en öoojbjeftenbe bcHceringe :
Hij bekeere zich tot den Heere, en tot onzen God. Cn baarop buigt het
nut; Hij vergeeft menigvnldiglijk. ©at ij? be ftof/ al? het «3ob belieft/
bic mij baarna stillen 3ten.
III. Mu/ wie spreekt dit, en tot wien tnojbt bit gefp?a<?en ?
©it fpjaft Jezus; tjoe dikwijls, 3egt l^ij/ heb Ik u willen vergade-
ren , maar gij en hebt niet gewild; bat $eibe be Geest, alle be ceuüien
öooj : Die ooren heeft die hoore, wat de Geest tot de gemeente zegt. ©at
3egt be jpjopljcet Jesaja, opbat 3e het be:be^f 30Uben üoojhomen. ©at
3egt Johannes den Dooper : Brengt dan vruchten voort der bekeeringe weer-
dig. ©at seiben alle üe Apostelen : God verkondigt nu allen raenschen al-
omme dat zij haar bekeeren. 2irj 3eiben : ©e nacht ij? boorbrjgcgaan/
bianbelt ban niet in flaapftameren en ontucljtigljeben ; Uiaubcit als Uiu-
öeren br|5 baags. fl! SSonbaar/ sonbaa?! bcfterjt u/maöalmat sij pje*
biftteu. l)et Uias be talc ban be bekeerde menschen : ban bebjoutnc tot
ben man/ uan be oubcjg? tot be ftinbeten/ ban be hooïöcn be£ ljui.>ej}
tot hunne bienptüoben/ ban be bjienben tot be bjienben/ iian buren
tot buren; 31J ltunben \'t Uejbejf niet 3ien ban be onftejfelijfte 3ielen;
\'t 30 öe taie geluee^t al be eeumen boor. Tot wien tuajS ijet ? (Cot
elft bie in ben natuurstaat maé. #rj ftunt öat luel mejften/ bat het tot
alle natuurlijke menschen i^; Godloozen, tot u ij? het moojö: bekeert h.
c-Dti nog een tnoorb/ 300 ftojt air. Uuj hunnen tot fint.
d&eliefbe toehoojbej*?/ om geheel be taerelb inogten mij niet millen/
of öese teftpt jtonb in ben 25rjöel. Hl>at i{? het een geluft/ bat mij sulft
een bijbel Ijcbben/ baar sulhe teftjSten in ftaan/ en öat bie gepjebiftt
mojben aan on<5/ tetmtjl mij nog lebcn onbc? be mogehjftheib tian te
hunnen salig luo:ben. lDie:ü 300 een relict een? gepjeeftt aan be pookte
ban be Ijclle/ Ijoe aangenaam 3oube het hun luesen ! <£n souben be
öuiuelen en berboembeu naajftig srjn om toe te lutéteren/ hoe ftunnen
mij ban 300 babfig 31J11 om toe te luistctcn ? £?oe hunnen big ban 300
t?aag 3311 ? jjfêen soube 3eggen/ 3ouöe ec mei een sonbaa? jijn/ bie
het niet 3oube milieu boen ? Soube e? ftiej aan bese plaatfe mei een
3tjn? Jiaaar/ ach arme! be meejSte ban allen bie hiej 3ün/ millen niet:
\'t en Humt op geen bui.u\'iiö aan.
HPtj luiden eenige kenteekens ftellen ban bie niet en millen; ep eeni<
-ocr page 197-
OVER JES. LV: 7.                                   161
ge kenteekens ban bic Uicl taillen. <£n ban iuKrn mij bic alle beibc nog
mat 3oefieu te behanbelen.
A. I©aaraan Ban men 50a een Bennen/ öie sijuen meg nog niet be?-
laten tuil ï
Eerst. Daaraan/ als bat gepjebilit mo?bt bat hij fijnen tueg moet
toeriaten/ 300 een fltiift e? tegen op/ en Ijij jegt/ uu 3a! ifi het nog
minbe? boen : hij t?efit be 3onbe met ftoo^ben be? ijbelheib/ met biftfle
toumen/ en hij boet moeite om Bovenmate te sonbigen; ^a/ in mee?»
mille ban #ob/ berfiiejit hij bien tueg/ en hij bo;bt alle jaren allengs?\'
fiens e^gc?.
Ten tweede. S,no een bril Ikbe? ben jaiigen »öob/ en srjn bolft/ en
«Boog IDoDjb en tueg beslaten/ alp bat hij ben sonbigen meg beslaten
soube. £>:j wil nog liebci al mat beugbsaam ia bezaten/ afvS bat hij
al mat onbeugbsaam is beslaten soubE.
Ten derde, gjult gij hem baa^aan Bennen : Ijrj is niet eengl obej 51J-
nen tueg uefiommejü. <&ij $it en ftaat ljie?; $rit gij uto leben obe? urne
lebengrotjse mei eens! beBommejb getaeejst ? <£jj 3ijt op bien jonbigen
taeg geboren; bloefie^/ fjoobaa^bigen/ ijbclen/ hebt gij utn leben toel
eens* Qesegb/ ac(j Ü^eere! 3onbe e? aan mijn\' meg mei een goebe uit»
flag roe3en ? 23e3tet het een*?/ of gij ulti leben bic brage mei gebaan
hebt. $ebt gij bie b?age nier gebaan/30iibe ifi bloefie^/toerclbfcfje/ fpe»
Ier/ toel salig morben ? <!3tj 3ult ban 3efie?lijlt behoren gaan.
Ten vierde. SMjJ gij een menfclje 3iet/ bien gij meet bat u obe? urnen
3onbigeu tueg soube aanfp?efieu/ gij fetjurat fiem ; gij 3ijt 300 b?eefi\'
act)tig. Jlioet gij cenj» in een geselfchap taesen baac 3ulBe mcnfcljen
3tju/ gfj tjeöt 300 bele fieïetfeUj; gij meet niet hoe gij e? uit 3ult ra*
Beu ; gij ti:ee.«t bat 3e aan \'t ftuB ban be fiefteeringe sullen Bomen;
al maren \'t uwe ouüeié of bloebb2ienben/ ban 3jju 31) u\'m bijanb.
Ten vijfde, \'t 30 300 een/ bte 300 beel uitvlngten rieefr. J©ilt gij bat
mij bie uitvlugten een*? boojftellen en oplopen ?
1.   3Pe eenc 3egt/ iB Ben nog sulfien jongen Bloeme/ en soube ifi
bat fjmelig leben gaan leiben! Wt\\ jong menécfj/ sult gfj 30a fpjefien ?
<£>aa? 3<jn er 300 bele in be helle/ bie bat 00B al gesegb ftelïben. ï©el
ifi anttnoarbe n/ het iji suiBen ebelmoebig en be^ftanbig leben. 3 ©?aagt
fiet cen£ aan ben jongeling Samué\'1, bie 3a! Ijet u tuel anbejj? seggen;
braagt tjet eenj? aan een jongen David; bjaagt het eens aan een jon»
gen Timotheus; bjaagt het aftob af/ of tsc jongeling niet aan #ob
moet beufien/ Pred. XII: i.
2.  Cen anbe? 3a! beufien/ ifi ben al te oud, iB ftebue nergenjir (iijSt
aan. Wij 3eggen/ Wel oube jonbaa?/ foei/ bu?ft gij bat 3eggen ? 2jjt
gij al te oub/ baa? gij haagt gaat (lebben ï IBilt gtj ban alle be jaren
aan beu buitiel geben ? SI} o e snit gii utu Ijaofb tot 60b Bunnen opheffen ?
%                                            3. ^n«
-ocr page 198-
162                                 XIII. PREDIKATIE ,
3.  SCnöcren hebben bc3e bejfcljooniuge/ ift hebbe geen tijb; ift ftan
ban üiegc mijn beroep met. 3JU anttaoo^be u/ siet eené mat een\' ha?»
ben hee? oÖ aan örn buiüel hebt; Ijt) Off ft u nacïjt en bag 500 beel
toe?»/ bat gij geen tijb hebt om aan be beftecringe te bentien.
4.  £en anbc? ^eor/ ili 5otibe her toel boen/ maa? ach a?me! ift fla
onbr; mijn man/ onbe? mijne oube?£/ onbc: mijne boogben. 2Cclja2ine!
ili ben bicnptbaa?; ift fta onbe? mijn bolft/ bie soubcn e; tegen bie«
3en. Wd ooibcclt (jet self/ mie gij mee^ moet gehoo^aam 51311/ öob
of be menfcljen.
5.   3a/ $egt ren anbere bienptbobe/ Ijet jal op mijn bolft nomen;
3lft anttooo^be u/ ril» jal 3ijn eigen paft blagen; gij moet joeften b?tj
te too;bcn/ of bij julften te ftomcn/ baar gij tijb hebt.
6.  3fa/ 3al een anbe? peggen/ ba^ i<j geen aanjien in bc bitnat ban
£ob/ men be^licpt r: alle jrjne acfjtinge. ötj bbjaalt/ een regtbaarbigc
is oUejtrrffelijliej! alö sijn naaate; ja/ baar ij? getnin Én/ maar geen
be?lfe£/ gtj ;ult ben zaligen $ub gewinnen/ en bat i£ meer alp be gun<
l\'ic ban menfcljen.
B. IDie tuil er j(jn weg en jotte gedachten toel bctlatcn ?
Eerst. ü5ie 4Bob tot $iclj5elbeii gebragt heeft; hij jegt/ i^eere! mat
jfe in baar boor een blamme aan \'t einbe ban mijnen weg! ili loope
berloreu.
Ten tweede. 3[ft fcljriftfte/ 3cgt 300 een/ bat ift 300 bigt bij be helle
ben; tl; Ijabbe maar éénen fniii te geben/ en ift raas» boob en berluren.
Ten derde. Sgoo een jegt/ ach ^eere! in moet 3eggen bat ift een
arm wicht ben; cllenbiger ais ift ben té er niemanb in be taerelb.
Ten vierde. SCelj! 3eggen 3e/ ift btn 300 öeftommerb/ hoe het met
mij 3al gaan; gal het wél met mij ajïoopeii! mijn i)art i$ 300 bol
fiommer.
Ten vijfde. a;ch l^eere! 3eggeu 31J/ ift tuil ban bien Weg af/ aanjtonbj?/
babelnft en oprcgt.
Ten zesde. 2oo een 3egt/ ach $eere! ift wil rot u oberftomen/ en
niemanb 3a! Ijrt beletten. 35» 8fe$e 11/ ift 331 H aanftleben.
Ten zevende. ^00 een treurt ober be 3onbe ; hij ftermt en Hlaagt ober
3ijuc ongeregtigfieben. l^n\' 3ent/ ili hebbe een hialge ban mij3clben. 55ft
teil alle mijne fcfjulben boor II belijben ; ift Wil boor ïl op mijne ftnieé\'n
ballen/ en in een bernonb met ïl ftomen/ en be tranen rollen 300 langg»
her aangesigte. tytï] C^cere! 3eggen $#/ 3ult (öij mij mei willen aan»
nemen? ift ftomc met 3aftfien om mijne lenbenen,\' en met ftnorben om
mijn Ijoofb; ift Ijebbe gefjoorb/ bat öij een goebertferen ïïoning 3tjt.
i©at benut gij/ bie belirerb 3fit/ hebt gij i^elben niet ftlaar bunnen
binben ? Cn gij/ bie nog onbcliccrb 3ijt/ hoe ijebt gij aan be tafel bur»
ben gaan ? f}oe bntfbe gij utac hanb uitfteben/ rn seggen/ in alle be»
jen
-ocr page 199-
OVER JES. LV : 7. •                              163
3en maften taij een ba£t beröonb met <ütab/ bat taij §em bienen jut*
len ? gegt utae confcientfe niet/ gij (iegt ? SJegt 3e niet/ meinëedige!
hoe burfoe gij aan be tafel nomen ? lllu naam toas? goddelooze en on-
geregtige man; 43ob ftenbe utne toegen/ uta gemoeb/ al 300 tael algï bat
bet üromen. ©aar ftïonft tn uto hart: Wee u ! goddelooze, het 3a! u
fttoalijft gaan/ in uw leben/ in uto lijben/ in uta biboen/ tn uta SJIbonü»
inaalgaan/ in uta fterben en in fjet ooröeel. goo gij utaen toeg niet
beriaar/ 30a loopt gij in eenc gapenbe helle, ^abloaje/ i$ \'t taeltaaarb
bat gij utaen taeg 300 baéthoubt ? git er in uta bloeften/ liegen/ gob»
beloof 3511/300 Heel boorbecl ? <©ob i£ uta brjaub. .ïlSogen taij u ban
bibben/ begaat utaen toeg; 43tj jjebt boorbenmibbag uto taoo?b gepa£»
fee?b/ bat gij $ob sulr bienen; beftee?t u ban ee? het te laat i£.
fóinberen ban 05ob/ gij taaa?t te boren ooi! godlooze en ongeregtige
menfrhen. 5Hcij/ hoe taonbe?baa? i£ be brfjmagtige genabe! Cjab *j5ob
mij en u noorbij gegaan/ en een aube? aangenomen/ toat Ijabben taij
te 3eggen gehab 5 o3ij taaart 300 ontaaa?öig als een anbe?; gij taaart
mebe onber be godloozen. 3Eaat ilf nog een taoo?bje tot utae optaeftftin»
ge fp?eften.
1.  SCcht be genabe beeï/ fcljat 3e hoog; ftunt gij niet 3eggen/ be ge*
nabe hl het g:ootfte/het joetfte; ilf hebbe merg liebe? al^ be genabe ?
2.  I©eegt uitermate nederig; 3egt / toie ben in/ boobehonb/ bat$ij
naa? mij 0111339 ?
3.  ^oubt u bigte bij dPob/ en onbe? be mibbelen/ fcheibt u ban be
gobloo^en af.
4.  goeftt ooft anberen te befteeren; laat uta talent taingt boen on<
be? <#ob£ 3egen. Petrus, 3egt be Éaligmafte?/ al§ gij beftee?b 3tjt/
3oeft utaen b?oebe? ooft te befteeren. I^e&t gij ftet?eftftinge op Bloeb-
brienben/ gjijpt 3e uit het buur.
5.  Soemt be be?bienfren ban ben i^eere 3Ie3ug. <©m 3ijnenttaille ft?eeg
gij ben #ee£t. >èa boo?t op beu taeg be? beugb; bient ben l^eere;
3£oopt elft u baarom tegen/ Uiers t taefgemoeb; al taorbt gij berbolgb
om 3ijnenttotlle/ gij 3ult 3alig 31311. ïjjebt gij ben taeg ber 3onbe be?-
laten/ ban 3ijt gjj op ben toeg beg hemelg/ en het einbe ban bien taeg
3al b?ebe 3JJ11; gij 3ult be?ft?ijgen het einbe utog geloof?/ be 3aligheib
be? 3ielen.
AMEN.
f 2                                           VEER-
-ocr page 200-
VEERTIENDE
PREDIKATIE,
OVER
J E S. LV : 7.
Ende hij bekeere zich lot den HE ERE; ende tot onzen God.
Wi) Icjpii/ Jes. LIX: 2, Uwe ongeregtigheden maken eene scheidinge
tusschen ulieden en tusschen uwen God, ende uwe zonden verbergen het
aangerigte van ulieden , dat Hij niet en hoort.
Eerst. ©at ie rnir toaarhcib/ bat be 3onbaa? in 3ijn Oibben ban <Ö>ob
niet ue^öo°?ö toojBt. ©e blindgeborene jeiöe baar Den raat)/ ift taeet
liet/ en gij taeet lier/ en geljeel te taerelb taeet fiet/ dat God de zon-
daars niet en hoort, Job. IX: 31. Het offer des godloozen is den HEEKE
een grouwel, Prov. XV: 8. Sijn geüeb ij? tot 3cnöe.
Ten tweede, \'t %$ ooft ernc taaaröeib/ bat er geen gemeen bejftee?
ió tupfcfjen «3ah en ben 30tibaa?/ 300 (ange ais dij gobbelooj? blijft:
Uwe zonden maken een scheidinge tusschen ulieden en tusschen uwen God.
2!ij maften een fcijeibmge in dezen tijd, en na dezen tijd, alf? e? geen
tijb mee? 3a! 3«jn; taannee? 3i) in be Ijelïe 3Ullen liggen/ ban i| öe
fcfjeidinge onfte^ftcl&aar; ban sullen 3e moeten seggen/ gelijft Luc. XVI:
0.6, Daar is een groote klove gevestigd tusschen ons en ulieden; 300 bat
bfe in ben Hemel s(Jn/ tot fteai niet 3iiiicn Bunnen ftcimen; en bie in be
geile ign\' sullen tot bie in den ftemel 3tjn niet Hunnen ftomen. JSiet
alleen maften be jonden rene fcfjcibinge na den dood, maar 30 mallen
eene fcljeibinge tuffefjen #ob en ben 3onbaaj/ in dit leven. <0bejfpel
maaftt eene fcljeibinge tupfc&en man en b?outac; Seoellie maant eene
fcftcibinge tujffcjjen een woning en ^ijue onbejbanen; 2&albabigfjeib en
ongefjoo^asmfjeib hie maften eene fcljeibinge tusfehen oube?^ en ftinbe-
ren; «Hen oor6Ia3C? bie fcFjcibt ben booniaamftcn brienb. 3X5aa?/ igbat
onbe; be menfeften 300/ ru^frtjen $ob en ben 50nba.1t i£ ftet nog beef
mee? : alj? 01) 3fjnen gobloo3en tacg niet tail bellaren/ ban maant 43ob
eene fcljeibinge. (£oen be engelen janbigben/ toen maaftte<i&ob ecneftrjei»
binge. fl£oen Adam gonoigbe/ be 3onbe maaftte eene fcljeibinge tujifclien
<J5ob en fjem. £oo ij? \'t i:i deje dagen ooft : alf? men jonbigt/ $ob tatjfit;
baa? ij? gecne beteeniginge.
-ocr page 201-
XIV. PKEDIKATIE , OTER JES. LV: 7.                  165
Ten derde, \'t Sfó niet alleen toaar/ bat be3onben eene scheidinge ma»
Hen/ en bat 3e &ob boen tojjften; maar het té ooft toaar/ bat e? toef
torer eene vereeniginge wan getroffen too?ben : ©e sonbaar nooit 300
ue?re ban <öob af/ of hg ban toebe? met <6ob be?eenigb tootben; be
sonbaar heeft pet nooit te machten bat be ^ecre naa? hem 3a! omsien/
of In) moet 3111 H?fjgen om zijnen godloozen weg te verlaten, ^al een
trnbe? of eene moebe? haar winö niet toebe,? aannemen nlè Tiet met Be*
roum torber Bomt? 2oo boet #ob/ aig be 3ondaa? fetjreit/ en 3egt/
iH ben be?loren/ ift 3a! opt\'raan/en beujbeu bat tft ge3onbigb Fjebae/ en
ilï 3.11 alle be taapenis neberlcggen Iioj: <U)ob<? boeten; Wat boet 03ob
baii ? <5toot $n 300 ren fchepfeïtje boo? get floofb/ en ;egt $jg/ ütt toil
niet met u be?eenigcu ? 2Cc[i neen ! in tegênbeel aclj ! 3egt <éob/ nu gfj
300 bomt/ bat grj utoen godloozen weg beriaat/ en utoe ongeregtige ge-
dachten , nu 3al 2Bh Mlij ober u ontfermen, en be uitflag sal genabig 3fju ;
3iR sai u genabig 3ijn ; 3Jft 3a! het 300 fchiftftcn; utoe g?oote 3anben 3511
u al bc?geben; Hij vergeeft menigvuldiglijk: i|g fchelt menfgbulbiglfjR
fttofjt. %cl)! bat toij ellf opmejftten/ Beftee^ben en on&efteejben ; die 6e»
i;cf;ö 15/ bie iirnt en onbe?bmb het; en onèefiee?ben/ ach/ bat <6ob l)et
11 gabe.
tf elirfben/ Ijeüt gfj luöt om gemeenfehap met beu $eere te be?fi?ggen/
en menigbulbige bejgebinge te ontbangeu/ gij moet ban gooren toat
be $eere ban u eigcht: Wel jonoaa?/ 3egt be ïjeere/ ahj gfj totlt ge»
meenfehap met jBtj hebben/ ban eifclje 3i» twee bingen.
Eerst, ©at gtj utoen zondigen weg verlaat.
Ten tweede, ©at gij u bekeert. ïtèei/ j^eere/ mogten 3e seggen/ hoe
bu^ben torj onbe? utoe oogen nomen ? i©fj hebben hrt ?°a 8?°f Bc
maant! Ik zal Mij over u ontfermen, 3egt <#ob/ en Ik zal menigvuldig-
lijk vergeven, Wel/ 3egt be 3onbaar/ J^cere/ bat fian in mijne gebach»
ten niet Komen/ bat $ij mij 300 behanbelen v-\'ic; Wel/ 3iet tjet een§/
3?gt $ob,\' mijne gebachten fcgeelen 300 beel ban be utoe tiiö be tjemel
ié ban be aarbe.
TLaaipt 3agen toij ben eersten eisch, bie $ob beéb/ Godloozen verlaat
uwen weg, en ongeregtige man, verlaat uwe gedachten. 4Êu hebben toij ben
tweeden eisch te besten : Bekeert u tot den Heere en tot onzen God: en/
al£ het ^oü Belieft/ bij be naaste gelegenheib ben gjooten uitslag, fiet
nut bat e? boo? ben sonbaa? in lag/ bat hij Öet "*" be^geefê 3oube boen :
Zoo zal Hij hem zijner ontfermen, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.
3|n ben tweeden eisch, baar tajj ban 30Uben fp?efien/ hebt gij:
I.  dEen hoofdlesse, en bie is/ hij bekeere zich. C}et \\oa$ niet genoeg
ban ben kwaden weg af te nomen/ maa? 3fj mochten ben goeden "Weg
inflaan.
II. 4Ecn nabete bepalinge. l}ec moeite 3fjn tot den Heere, en tot onzen God.
% 3                                         ni. Tot
-ocr page 202-
i6o                                  XIV. PREDIKATIE,
III. Tot wien too^bt bit ge3egb ? g£ot alle menschen , ban laat jaren/
rang of ftaat bar 3e bieden mogen.
I. Wat Ijet eerste aangaat: <$jj bekeert u toclj/ 3egt be l^eere. 3iff
31e bat gg begint te taanfteien ; gij jfet Ijet toei/ bat gij op juinen
jonbigen toeg niet tecegt tuint liotnen : 43ij begint te maten ; 43ij soubt
toei 3cggen/ toat eene be^anberinge ltomt mij obe?! Sïonbaa^ gij rjinftr
op ttoee geöacljren/ en bat ftan niet beftaan : ï©ilt gij utoen toeg üe,:*
laten/ bejanbe?t ban utne febeiigïtoijsc/ leeft al? be trainen ; fflzet gij
niet mar gij boen suft ? 110e! bekeert u. ©e bekeeringe i$ 300 fcfioon/bat
d&ob bic met geen prente ftan uitbjuft&en : 39 braagt aifejlei benamin»
gen. ï©ij sullen bie nu niet opnoemen. üi>at greft Ijet tooo^b bekee-
ringe te Hennen ?
Eerst. J^et toojbt geBjuiftt om eene grootc veranderinge te fiennen te
gebeu. Is dat Naomi ? 31\'iüni 3e; 300 v-\'(U men ooit ais een mciifclje
neftee?D \\$: i©el Ijoe ig Ijij be?anbe?0! bar Die üloefte^ ! bie on*
gobjjbicni\'tige! Dat Paulus, sciben 3e/ bien be^uolge^ ! Daar ftaat fjtj
nu bat 3CIV11\' geloobe te pjeüiften/ Dat jjjj ccrttjöjS be^bolgbe; mei Ijoe
iji Ijij bejandejb!
Ten tweede. Bekeeren i$ een beronw hebben ; een treuren, op taelften
toojtel be bljjbfcljau bolgen jal. Ifêaa^om ig be bekeeringe een treuren ?
ombat e^t nooit geene regte beftceringe ie/ of baa? tjeeft een treuren
plaatfe; {jet jgj 300 eene innige droefheid die na God is, die een onbe-
rouwelijke bekeeringe werkt tot zaligheid.
Ten derde. #oö pebruiltt een Inoo^ö/ bat öebufbt tot zijn verstand
komen, ©e 3onbaa? ig> bij tl3ob dwaas. $Clg hij beftcecb taorDt/ ban ber»
laat ijij 3jjne flrgtigftcib/ en tig t^eebt op ben toeg De? be?ftanD£/
Prov. IX: 6, baaj ig niemanb tong/ alö bie beltee^b tao?bt; l|ij ltomt
tot siclj 3elben al? be verloren zoon, Luc. XV: 17. (£11 alft Nebucad-
nezar, alg seben ttjben obe: Ijem boo^bijgegaan toaren/ 300 fttoam
3tjn uejftanb in hem/ Dan. IV: 34.
Ten vierde. 3Jn be bekeeringe too^bt een menfdjc omgezet: 5Er.fi! 3egt
be |f eere/ gij ftaat met utoeu rugge en ncltlte naar beu hemel/ en met
uto aange3igte naa? be helle! aclj I hoe ftaat gij 300 bejfteejb! Iaat
3ift u omzetten met uto aange^igte naa^ ben Ijemel.
Ten vijfde, tjet toorbt genoemb/ van zijnen doolweg af te ko-
roen : ïiomt ban utoen booltoeg af/ 3cgt be lijeere: 43tj 3jjt toegge»
loopen/ eben al? een ftnecfit ban srjnen heer toegloopt; dwalende,
menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende. ïiomt ban utoen
booltoeg af/ of gij loopt berloren; fcfi?int/ gij 3tjt 300 bigte aan be
fielle.\'
Bw 3ult gij ligt 3*ggen/ eiliebe/ 3egt Qet mij toclj eeng/ toat Be»
g?tjpt be bekeeringe in 3icfi ? rn toat geeft Ijet te ftennen aftf iemanb
-ocr page 203-
OVER JES. LV: 7.                                   167
jich befteert ? n&ij sullen het u te Bennen gebrn/ laat %et brfiehjr/ a\\$
een jonbaa: jklj beiicert:
Eerst. %i$ een jonbaa: 6eftee?b toojbt/ öau ft?ijgt gij juÉften ach/
tinne boor ben toeg uaa^ ben hemel; bien gcbaanben toeg baar heb*
ben ji) alle hunne acrjrfnge boo^: bat ijg een pab/ jeggen je/ bat heilig
en beilig ié; Stcti! tua£ iit er op\' jeggen 3e/ ift moet er op jijn/ Pred.
XII: 13, Het betaamt alle menschen God te vreezen. Och! dat uiijne we-
gen gerigtet waren om uwe inzettinge te bewaren , Ps. CXIX : 5. l&At
ig (jet eerste, |jij rt;jjgt acfjtinge boo^ bien toeg; het igjuift een feftoo»
nc toeg/ ^cfigcn je.
Ten tweede, ©at niet alleen/ maar al(e ljunne genegenheben toorben
ooft baartoe omgejet: 2".ij hebben baar ljunne luiit en bermaal! in; 9
$ob/ jeggen 3e/ baar i£ geen bermaaft als op bien toeg: ban jijn je
in Ijun fcljift. Het is de regtveerdigen eeue blijdschap , regt te doen , Prov.
XXI: 15. «iïiernt gij/ üat pet treurig \\p V^ob te Dienen? 2fch neen;
i£ Ijet een ftinb niet tor blrjDfciir.p/ al<i her jrjne oubers gcI)oot»
jaam i$-, Nehemia jeibe/ Cap. I: 11. Wij zijn knechten die lust hebben
om uwen Name te vreezen. Cu Paulus jcibe : Ik hebbe een vermaak in
de Wet Gods na den inwendige mensche , Rom. VII: 32.
Ten derde. Jgij ftiejen met hun gehcele harte bien toeg; 31J ftiejen
je niet jagtig/ noch op ftraten of toegen ; maar in hunne bmneiiftainerg/
op ljunne ftnieêu ; of Ijebben je fjet tn een open belb gebaan/ het i«ö be»
baarb gcfcljicb: iaat elft bienen toie hij bienen toil/ ift ja! U bienen/
ï=)cere/ jeggen je/ Jos. XXIV: 15. ©at i? hunne Keure/ en bie gefetjiebt
met juinen bróaarbheib : ift ftieje bien toeg met al bat er aan ba?t ijS/
jeggen je/ met al ben tegenloop/ bie e? aan bagt ip/ met al fjet treil»
rige en Ijet blfjbe bat er op ijs.\'
Ten vierde. 2ult gij je 300 binben/ bat je metterbaab gaan mijben
alle gelegenljeben eu gejelfcliappen baar je be jonbe gebaan Ijebben;
en 3tj joeltcn alle gelegenljeben en gejelfchappen baar tfob gebienb
toorbt: jfj ballen aan het reformeren in hun huijS en oberal; 300 een
ijj joo binbe/ bat hij reformeren mag; en hij ftomt met tranen in jijiie
oogen in een berbonb met o?ob; ja/ hij jtoeert/ bat hij jijn ïjarte aan
niemaub jal gebeu a!£ aan ^ob.
Ten vijfde. 2oo ren jegt/ ÜJeere/ ift toil ecutoig uto geftob Ijouben;
500 lange alö ift lebc jal ift H bienen : ift jal In utoe biengt Icben en
fierben : ift jjope in leben en fterben be<? peeren te jijn; en jij laten
al]s hunne ooren boorboren om ben Cjeere reutoig re bienen : ach ! jeggen
je/ Ijet fcljepfeltje moet ift laten; ift mag er mijn betroutoen niet op
jetten; maar ift moet op <Ü3ob alleen mijn betroutoen jetten; bie het
goebe toerft in mij begonnen heeft/ jal l;et ooft boleinbigen/ Phil. I: 6.
Ten zesde. 2oo een banftt ®ob bat hij beftecrb iji. étj bannen #ob
bat
-ocr page 204-
168                                  XIV. PREDIKATIE,
bat l£rj rjen uit be üutéte?ni?ïe getroftftcn heeft/ i Petri II: 9. Wat
3al ift JU! 6 l^cere/ be?gelben/ 3eggen 3e/ boo? alle utoe toeibaben/ bic
tft ban U bejegen fjcb&e? <£n bit obejtjeft fjet al/ seggen 3c/ bat
<©ij ing teregte gebcagt fjebt/ ban be f|el!e naa? ben fteme 1: ift gebenfte
e? toel tcjbegen aan ; en ift be^gete nooit/ taannee?/ en ijoe net gefeftieb
i?; en toat ift al onbejbonben he&bc/ en hoe fit uebe?tigb ben.
Ten zevende, l^ct mag geene bekeeringe ijeeten\' 300 e? geen geloof bij
en ftonit. 2CI fcftjeibe gij u jelben tot taate?/ en al boobbe gil alle ba-
gen nog 300 uele ^onben. üiaarom ? toel bat 6eftee?De fcfjepfelcjc moet
naa? ben sSone $oö|S toe. 6elicfben/ bat 1? 3iilften feftoone baab; een
menfetje bifttoijté al lange beftee^b ee^ hij bat regt beslaat; be gee?t
ban (0ob 3egt: .yet gij uto ge&jeft tóel in alle utae bcugben ? 3a/ ^eere/
peggen 5e/ ift fjebbe geene geregtigheib; ban $egt be^eere/ 3Ift liebfie
een Jllitiörf.vu boo? u; ban fi;tjgt ftij öuo: be kennende daad be? ge•
loof? ben «USiobelaar te jien: ban fbfjgt hij bc verlangende daad bes
geloofé: ift ben niet te (lillen/ jeggen 3e/ ift ftan het niet ha?ben.
daarop ftrijgen 3 ij be wagende daad be? geloofê; ift 3a! het tuagen/
3eggen 3e/ ijet ga 300 liet ga/ ift 3a! luun utoe boeten blijben liggen,
©an ftrijgen 3ij be toevlugtneraende daad be? geloofé: 43ij torj^t mij nog niet
af/ 3eggen 3e/ ift toenbe Ijet ban naa; Il toe. ©an be worstelende daad
heg geloof?: 39 too^freleu met ben $eere/ en bcagen 3icp uorfteltjft al£
Jacób : ift moet I^em hebben/ 3eggen 3e ; ift ftan tfjem niet mi?jen. ©an
ftrijgen 31J be aannemende daad bej? geloof?/ en Ijet i<? algof 3e bejig jijll/
met J^cin aan te nemen : ift omtjelse ïl/ 3eggen 5e/ met alle utae ber«
bienften. ©aarop fiomt be toeëigenende daad : $ij 3tjt be mijne en ift bc
utoe. ©au bc vertrouwende daad, ift 3a! het op be geuabe <ü>ub?" en be
uetoerhinge ban 43juDjS *t5ec?t laten afgaan/ 3eggen ^e : ift betroutoe alle
mijne 3aften ban 3iel en ligerjaam aan H toe; mijn man/ broutoe en
ftinbeten; goeb en bloeb. ©aarop ftoint be vragende daad be? geloofé:
Ü0el 43ob be ©aber/ 3eggen 5e/ 3ult &rj mijn J^aber toe3en ? <tëob bc
^one/ 3iilt i£ij mijn «ïifèibbeiaat tae3en? <S5ee?t ban <t?ob/ 311U ®i) mij
niet altoo»? geleiben? 3iilt £>ijH toel onttreftften ? ©rieéenige <&ob/ 3ult
»6ij mij nu niet lief hebben ? betuigt het geheele Itëoorb nu niet/ bat
30a een fchcpfcltje geluftftig i£? <ïfèag ift mij ban niet ceniö berblijben ?
3a/ ba«Top ftrijgen 3e toel be verzekerende daad bc$ geloof?. Cn ban be
heiligende daad: Mn toil ift uijj gaan oefenen/ 3eggen je/ omeeneouer\'
gertnfte confeieurie te leiben : 31) toeten Dat be heiligheib @ob? fterfte een
ficraab i?. gj» (jet Oude Testament toaj> het goud tot fieraab ban ben tem«
pel; maaj in \'t Nieuwe Testament i? De heiligheid tot fieraab ban be fterfte.
II. Steuianb mogte Denfieu/ Ijoe moet bie bekeeringe gefetjicbeu ? niet
haastig/ noch gelijft bc Nineviten ; niet gelijft Caïn of Judas, %$ moet
gefchieben tot den Heere. €en jonbaa?/ als Ijij in 31\'jn harte geraaftt
«1/
-ocr page 205-
OVEB JES. LV : 7.
169
\\ft 3f9t/ öö talen moet ift luesen? bij Mij, 3rgt £oü. U3el/ 3cgt de
30iibaa?/ift ijebbe het 500 g?of gemaant: in üiurüe oude? jjet ooge üan
cru Predikant niet ftomen; toomt bij Mij, 3cgt <3od.> ©ollt üan <J3ob/ scg»
gen 317 gij fp?eeftt ong 30a aan/ gij 3egt / beftecrt u tot onzen God;
gtj hebt het goeü 3eggen / gij 313 c er bao?geraahr. %\\ maar/ peggen
de Dromen : uuj waren üan nature al 50a boos" ais gij. i)\\) tof onze
God gebio?ben uit ftracht \\un (jet genabc-be?baud/ en alp; gij; u be-
keert tot onzen God, ban $al ÜJij ooit uw God uio?ben. 3fs jjier iemand
die bcUeejd igVlutj jeggen/luaa? ging gn in uüie beftecringe naa? toe?
ging gij naar den Heere? of maaftre gq oeel üeftag met inenfctjen ? 2Ccr)!
neen/ jult gij seggen/ Vnij Heelden 0110 aanftonbs naa? <6ob toe. Wat
üJil Ijet peggen bat men 3iclj Defteert tot den Heere ?
Eerst, l^et i$ te jeggen/ ai$ een 3otiüaa? oüertmgd i<S/ fjetstj in be
fte?fte of ergenj? anbe?g7 31) gaan daa?mebe naa? ben (Ijeere: daa? bib-
ben en fctj?eijen 3ij; bat i£ 300 suiüe?. ltëaar gaa: een kind naa? toe/
a\\$ t|ct misdaan ftecft? naa? 3tjne ouders. l©aa? gaat een knecht naa?
toe/ al# Ijn misdaan heeft? naa? jtjnen heere. l©aa? gaat eene vrouwe
naa? toe/ aft! 30 Ijaa? mi«jb?agen l\'jeeft? naar garen man. 3Cté ift en grj
3ien bat mij ons mipd?agen hebben/ bat goed als Uuj naa? God gaan.
Ten tweede, f^ec i$ te jeggcn/ iaat het 50a 3(311/ bat het in urne
beftecringe Dlijftt/ bat het 11 menens ande?jï om te üacu 10/ als om
God. ijptj 3ult toonen/jegt <6ob/bat Ijet u om mijne gunfte en gemeen*
frhap te boen ijé; bat gij ban de rijnfte ban geheel be Djcrelb souüt
5tjn/aljS gij baai maa? beel aan liadbe; Vele zeggen, wie zal ons het
goede doen zien? jllaa: de Dromen jeggen: Verheft Gij over ons het
licht uwes aangezigts, ö Heere 1
Ten derde, {fet is" te jeggen/ ou?ft gij urne beftecringe üiel Dao? ben
^eere openleggen? $>u?ft gij bie tuel te bep?oeibni geüen aan inenfctjen?
KEu brüiiji her tjact beb?teijeiijft is/ en be menfcljen öiinuijis 300 niet
ftunuen oo?deelen / fluit gij urne binnenftamec mei tt\\\\§ toe / en 3cgt
gij: beproeft mij Heere, en ziet, of er een schadelijke weg bij mij is,
en leidt mjj op den eeuwigen weg.
Ten vierde. 0et 10 te seggen/ruj?t niet boo? bat gij hier ia gunfte
en genade bij <èod 3tjt; 3egt/ ift moet nog al meer gunfte en genade
hebben: ift boele bie jjocte ürebc ito 300 niet; 9a/ bekeert u tot den
Heere tot het laatftc oogcnbliftje Dan um leben: gij moet u befteeren
tot dat gij Door den Deere ftaat.
3a maa?/ mogten 3e 3eggen/ ift Den 300 godloos! Q ©aar ftomr een
h)oo?b Dan moebgeDinge: befteert u tot onzen God, 3eggen be u?omen;
be {^eere ij? 0113e 4?oö mei getuo?beu/ en üirj waren Dan nature 300
gobloog ai» gij; öeftee?t u maa? tot onzen God, en üan jat t)ij uw God
ooft tuo?ben: ban sult gij 3oowel barmhartigheid binden a\\§ mij.
ta                                                     Doe
-ocr page 206-
XIV. PREDIKATIE,
170
üjoc ip be frjcere bq bromen God? Cjtj \\$ (jet niet uit ftracljt ban \'t
verbond der Werken, bat fjeeft na ben bal geen plaatfe; noclj i^r) i^ tjer
niet uit ftracljt ban be bedicninge des genade-verbonds; baa? lebeu er
300 beie onbe? be bediening van het genade-verbond en bet be?3oeniuge.
«ïifêaa? fy) is (jet uit «racete ban (jrt ltieigeorbineeröe genade-verbond,
toaa?in ttjij ben menfclje genabe geeft in Cljristuó: Ik zal u toteenen
God zijn, eii gij zult Mij tot een volk zjjn, $egt «öob in bat be?bond;
Ik zal u tot eenen Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en tot dochteren
zijn. 25cg?ijpt tjet biel / 60b $egt: Ik God ben uw God; ©at \\è te
3eggcn:
Eerst. Wat 3e met ®üb verzoend 31J11; 3Jlt IjebOe niet£ tegen u/ segt
«J5oö; \'t is brebc tusfcfien M&ij en u.
Ten tweede. C^et is te jeggcu / bAt qjüob (jen tot 3ijn bolft herscha-
pen heeft; 5Cl£ $ij ben menfclje fcljiep/ 30a fetjiep l£ij tjetn naa? 31)11 üeelb/
bat üeelb Ijeböen 3e behoren boor be 3onbe. Mu tao?bcn 3e toep? her-
schapen naa? bat Oeelb/Col. III: 10, en 300 lrjo?beu 30\' toebe?om Gods volk.
Ten derde, f^et üeg?rjpt bit in sicfj/bat alle£ bat be b?ieéenige 60b
is, heeft, doet en kan doen, boo? bat bolil ig; <öob be Vader heeft 3tjnc
besluiten boo? Ijen; {jet Óefluit bcr verkiezinge iö boor ben; alle
töobjï werken ber scheppinge en be? voorzienigheid 3911 boo? (jen. 45ob
be Zoon jjeeft 3tjne üe?öien|ten en boo?bebe/ alle 3jjne goederen be? ge-
nade en be? heerlijkheid boor (jen; ©e Heilige Geest bie toerftt in (jen/
$)ij [jeeft 3tjne geestelijke gaven boo? tjen / alle be beloften ban (jet
Cuangelium 3ijn boo? (jen.
Ten vierde. SCIjS 31) seggen/ <#ob onze God, bat i$ te 3eggen/ be
ganfefje Voorzienigheid toe?ftt onjü mebe ten goebe; Juda toerb naar
Chaldéa gefcfiiRt / hen ten goede, Jer. XXIV: 5. SClle biugen moeten
mcbetoe?ften ten goebe/ bengenen bie naa? <èob$ boo?nemen geroe»
pen 31\'jn/ Rom. VIII: 28. ©e buibel en be toerelb benften altemetjï ten
fttoabe tegen (jen/ geltjft abj Jozephs broeders tegen Jozeph öeben/ maar
(0ob Ijabde (jet ten goebe gebacht.
Ten vijfde. Sfilg <tëod iemanb£ God i$/ ban heeft i|tj julften (jatte bun?
hem. %\\# gij u tot <l5ob befteert/ l^ij treftt 3icft utoe 3aften aan. C^rj
i£ tot utoe fiulpe bij u in (jet mater en in (jet buur. <£en menfclje
Ijeeft n!temct£ 3ulfteu liefbe boo? een anbe? menfefie/ bat Ijtj hetn boo?
ïjet toater en boo? (jet buur 3oube bragen/ alp gij ftonbe; 9|ft ftenne
utoe taegen/ segt ®ob; 3ift 31e utoe treden; 3jft ftenne utoe tranen;
3Jft telfe bie.
Ten zesde. 3$ t©ob onze God, aclj/ban ijS er sulft een bolft niet alp
toij 31311. 3Dn 3ijn ban 30a rijft en 300 blijbe. Draagt (jet aan J3objj
bolft; al|? 5ij op jjtinnen regten breef J0n/ ban ftunnen 3e 3ingen/ al
is het bat er geen tunb in be fralle is; ban ftunnen 3e 3ic(j nog in beu ï)cevc
ber-
-ocr page 207-
OVER JES. LV : 7.                                  171
ber&lrjben; Welgelukzalig zijt gij, ö Israël! «Dit is ecu bout alö 0\')
3tjt ? wie is U gelijk !
Ten zevende. Sfê <J3ob onze God, ban i?ï Cjtj bat eeutoig en altoos?.
<£eu man bcrftcist 3tjue broutae/ ouberg?hunne Hinderen; maa? beje (tftob
i$ be onberanberlpc *!5ob/Cfij jal eeutoig 0113e jBoü ji|n.
I©a<? bit niet genoeg boor een godlooze, 0111 sijncn weg te verlaten?
fj? bat niet genoeg om ïieft tot den Heere tebekeeren? 3Ect)! het moegit
immer»? meer abj genoeg sijn. £n ebentael tnorüt bese ei^crj nog ber-
der aangebrongen met <(3od£? ontferminge. 2Clf| gij het boen toilt/ 300
3a! $ij 3iff) ober u ontfermen, en C|tj 3a! tl menigvuldig vergeven. $ie?
balt be bclijbenigfe tot boorbeel uit: alg? gij utoe sanbeu belijdt/J|ij
3al 3icjj ober u ontfermen. %ï§ een menfche ;ijn ftind tienmaal ber-
geeft/ al belijbt Ijet ftiub ban toeber 3ijne fcfjulb/ iS ftan u 300 dift«
taijl£i niet bergeben/ 3eggen 3e; maar <6ob 3cgt/ alfj gij treurt ober
utoe sonben/ en gij fteert toebcr tot Jifêij met belijbenigife/ %ïi 3a! u
menigvuldiglijk vergeven. 3Jft 3cgge niet zevenmaal, maar zeventigmaal
zevenmaal, ©at ig? be ftoffe in \'t toeliomenbe / die 30ube ongS nu te
breeb jfjn.
III. <&u toien moet bit nu taorben t\'Ijuigi gebragt? taij anttaoorben/
f|et een Icgiïe boor alle tijden, i^et moet niet maar t\'hufj? gebragt
taorben on Joden of toilde Heidenen, maar op elft een bie zondaar i§/
bit
be befteeringe ban uooben heeft; bie een\' berfteerben taeg heeft/ bie
moet 3e berlaten en 3ich Bcftceren. ï^oe moes»t bit elftftlemmen! Wat
30UUe een patiënt niet boen om parbon te «rijgen? ï©at soubc een tiinb
niet boen om be gunfte ban 3ijnen baber te «rijgen ? lÈat 30iibc een
onberbaan niet boen om be gunfte ban 3ijnen ftoning te Itrijgen? HEn
Soutien taij niet? boen om be gunfte tfnbs te ftrijgen ? >0aat dan
met utoe 3onben boort/ 3egt 4&ob/ en taacht ban/ taat bat er af Ho»
men 331. goo gij utoe sonben niet berlaat / 300 gij u niet befteert /
leegt ban utoe fentetuie met ombeer. <J3od 3a! 3icft niet ober u ontfet\'
men/ $Jij 3a! tot u 3eggen: Lo-Ruchama, niet ontfermde, C)ij sal utoe
3onbrn niet bergeben/gij 3ult alle utoe fcftulben moeten houden/ en {Jij
3al u menigbulbig ftjaffen. 3Hu ftunt gij fiïesen; toilt gij op utoen
taeg ölijben 5 gij 3u (t bergaan / en gij 3111c moeten ieben onber eene
3taarte taolfte ban (j&odg? ongenoegen / bantaaar telfteng. druppelen ou
u gullen regenen.
©aar ig? ongf ftuft/ gij hebt het gehoord. ifêij toeten niet of taij tael
mfgJfen 3ouden aljj taij 3eiben / gij hebt er utoe betaerftingen ooft al
onder gehad, ©e eene 30a eene / en de andere 300 eene betoetftinge.
JHaaat taat betoerftingen 31311 het getaeegït ? 3jft geloobe / dat er hier
Sijn / die dit taerft in 3icft geboeid hebben/ die seiben/ be preöiftant
fpreeftt eender aio mijne bromc ouderg? en brienden gefptoften hebben.
92                                        a»
-ocr page 208-
XIV. PREDIKATIE,
\\72
3lft geloobe/ bat e? in tie$e of in eene anbere fterfte toe! liggen/ bie
bat in hun leben tael op uta fia?rc hebben 3oeften te b?uftften/ en bat
fiet u noo toel rrn>ö te binnen ftomt/ bat 3e 300 fp?afien/ uta baber/
moeber of b?ienben. DPel/ peggen totj/ in ben monb ban ttoee of b?ie
getuigen jal alle tooo?b bcitaan.
3ft geloolie bat er hie? tael 3Jjn bie jeggen/ ift ;al \'t nog tnel eeng
boen. Wel ftelt het toch niet uit/ be?ha?öt uta ha?te niet.
SCnberen gullen peggen/ift hebbe het nog niet gebaan/ maa? ift neme
ïjet boo?. We\\/ hebt gij het nog niet begonnen/ en 3tjt gij al 300 oub ?
teamieer 3uit gij het eenjï beginnen ? gij moet het bon? uta boob be-
ginnen. ^ecmt gij het boo: ? SCcfi ! neemt t)et in eigen ft?acht niet
boo? ; 3egt: f^erre/ ecbept Gij in mij een rein harte.
SJft gelooüe/ bat een anbe? bit 3a! 3oeften op te halen/ ift Ban
niet; ftan ift mij befteeren ï ftan een boobe sictj 3elben lebenbig ma-
fien ? 3!ft 3rgge tot be^ulften/ boet bat gij boen 3oubt aftj uta huig in
6?anb ftonb; gij 30iiöt peggen/ ift ftan be blamme niet blujsfchen/ maa?
gij 3et het op een fch?erien en fcli?eeutoen. ®oet nu ooft 300/ en 3egt:
$eerr! help mij/ 3onöer II ftan ift wetg boen.
<©aar sullen e? ligt onbe? u getace^t 3tjn/ bie bie betae?ftinge gehab
hebben/ bie bacïjten : ift ben nog 300 jong, ift hebbe nog 300 beel tfjb
om mij te befteeren. 3Jft anttaoo?öe u/ bat toeet gij niet. i©ie patiënt
bie mo?gen te? boob 3a! geb?agt too?öen/ mogt ooft ge3egb fjebbeu: ift
hebbe nog 300 beei tfjb/ ift moet mijne rei3e naar <£)oj>tinbié\' ee?gt
boen ; ga mo?nen 3tcn taat hein ontmoet. <©ub tao?bt gij mogelijft uta
leben niet; alle bagen leeft gij in gebaa? ban te fte?ben. ^rgt toch
niet ift ben nog jong; bient utaen jScfteppe? in utoe jcugb. <©at uta
a?m uit h^t lib taajg/ of uta been geloften/ gij 3oubt niet 3eggen/ \'t
i£ te b?oeg om in te 3etten; maat gij 3oubt 3eggen : hoe lange? bat
ift toachte/ hoe mee? pijne b,n ift 3a! moeten lijoen.
Cen anbe? ;al 3eggen/ ift ben te oud, berftalbe/ ift ben afgcleefb/
ift hebbe e? geen lust toe. ü£el oub menfche/ hebt gij er geen lupt toe ?
tael/ |)et is mij\'fchien uta laatfte jaar baa? gij in get?eben sjjn. 43ij gaat
met uta eene been in \'t gjaf.
Cen anbe? 3egt/ ift ijebbe 300 g:of ge3onbigb; baar i£ boor mij geen
fiope. 3!ft anttaoo?be 11/ laat Oe duivel en öc verdoemden bat 3eggen/
baar in het boben alle bertoachtinge boo?; maar ftomt gij naa? -i3ob :
toie toeet/ S^ij mogte u nog genabig 31\'jn.
<j£en anbe? 3egt/ gij ftetaeegt mij bijna, en bie 3egt/ ift ;al \'t eeng
in obcrleg nemen. %ft anttaoo?be/ fttint gij nog niet geheel refolbcren om
boo: te b^efitn ? ipat ia bijna ? lD.u is bat/ of gij na aan be ftab ftomt/
als be poo?te toe gaat/ eu gn ftunt er niet in ftomen ?
<£en anbe? bacht ligt/ ift 3a! \'t in mijn beraab nemen/ en taat
ober-
-ocr page 209-
OVER JES. LV : 7.
»73
oberöenften. 3ft anttooo?be u/ met taien toilt gij te raöe gaan/ met
blcepclj eti öloeo 5 met Den buibel 5 met urn 3onbig ne3elfcljap ? of met
<&ab ? Cjoe lange vnilt gij u beraben ? tot be booö ftomt ?
Cen anDe? jat die 6eroe?ftfnge gelHö hebben : ift 30110e tael milieu/
maa? ift mort het om mijn boift en om mijn oube?si en u?ieiiöen laten.
9|ft ben öiengitbaar/ het sal op mijn bolft fiomen? %it anttono?öe u/ljet
is een leugen/ elft 3a! 3tjn eigen lapt Dragen : öe jiele öie 3onöigt/ öie
3a! ben Doob jte?beu ; gn moet $aD mee; b?er3cu al£ De menfcljen.
<fi*cn anüe? 3egt/ al? ifi mij beftcere/ ift 5a! ban geene vrienden hc&;
ben. 3Eh anttoao?öe «/ gn mist/ be g?oote €>oö $al uto vriend sijn/
be Engelen sullen utoc vrienden jrjn/ öc vromen 311IICU utae vrienden
3tjn/ en in be tortelö 3a! utiie conscientie uto vriend 3511; en ban Ijebt
gij geene vijanden al$ öe duivel, be wereld, en uto vleesch, en alle Die
bjjanben sullen nbe?toonnen bijauben 30n. 2ionbaa?/ gij tjebt geene
vrienden : gij hebt geen eene b?ienb in ben hemel, mant (#ob fjaat u/
alle öe fiemellingen haren u/ gij heöt geen eene b?ienü op be aarde,
mant be vromen seggen : Zoude ik uiet haten , Heere, die U haten ? en
öe boozen öie 31J11 inalkanderen hatende. 3Ja/ in De helle hebt rjtj ooft
geen eene bjicnb; alle be vriendeu, Die gij tjebt/ stjn als" een Judas,
en aljj eene be?leibenbe Delila. i©ie ij? e; tegen utoe befteeringe/ als be
duivel, be wereld, uta be?leibcnö gezelschap, uto eigen vleesch?
€en aubc? 53! mtpfehieu 3eggen/ er tael iemanb mee? boo? be
üefteeriugc alp gfj ? 3lft anttooo?öe/ ja; be drieè\'enige God ijS er boo?/
üe Engelen 3tjn ec boo?/ be vromen 3ij 11 er boo?/ het Woord tg e? boo?.
Mu tjeböen ton eenige bctoe?ftiiigen geraöen/ en boor u opgelost.
3Ba/ sal mogelijk een anber seggen/ gn tjebt be mijne niet geraben ;
ifi tjebbe goeöe gebachten ; iit üenfte/ bat ift be befteeringe geft?egen
heböe. Itëeet gij taaarom/ 3ult gij 3cngen : ift ben eeiij? beluogen getoeegt/
ift fch?eiDe/ ift Ijebbe erger geweest al$ ift uu öen. ï^ebt gij anöe?s"
niet? ©at haööen Ezau en Kaïn, en De Nineviten, Die toaren ooft eenjf
beujogeu. 3fa/ 3ult gij 3eggen/ ift Ijebbe 300 bele 3onben gelateu. 3Jü
auttoao?De/ Ijet toas migfehien omöat gij ben ftrijg niet mee? bolgen
ftonbe/ gij taie?bt te oub/ bc sonöc bertiet 11. gegt gij/ ift fieöbe eben»
tael rjoebe ambachten ? toij 3utleu u eenige teeftentjep geben. Kerst.
ü?aaraan iemanb 3a! ftunnen sicn/ bat (jij niet bekeerd is/ en dan,
toaaraau bat gtj snit ftunnen sicn bat gij immers bekeerd sijt. Cn
DaarmcDe sullen toij sorücn te fluiten.
B£aa?aan 3ouDt gij ftunnen sicn en Hennen/ bat gij geen bekeerde
3Öt?
Eerst. Sjoo een geeft e? niet ueei homilie? obe?. ï)n is self^ een
bijanb ban beftommerbe geöacfiten. C)ij ip 3(300 gerust algof Ij ij airebe
3alig toag. Ij>eör gij geeu ftomme?/ gfj 3ijt niet öeftee?b 300 gij geen
9 3                                                   Bom»
-ocr page 210-
XIV. PREDIKATIE,
174
ftommer fiebt/ en 300 bie niet blpt in uta 3ucljten en feftjeijen tot
$ob.
Ten tweede. Jgoo een ftent be bekeeringe niet/ [jij Öeefr Er 300 lange
en 300 Waar ban gooren fp?eften; maat al? gij er fiem naar braagbe/
fiij 30ube 3eggcn/ toat i? be bekeerioge ? jfêaar bie 3e öejft bie ftent3e toel.
Ten derde, ©ie niet üefieejb i$/ bie ftoo?t e? niet gaarne üan; aan*
gaanbe bat tuoorb/ 3egt fiij/ ift 3a! u niet ftooren/ b^ingt niet aan ;
tjouöt uu/ iü vil u tori] niet ftooren.
Ten vierde, %$ fcljijnt op fommige ftonben 300 befteerb te jijn; Ifgt
99 op ren 3ieftbebbe/ en tao?bt e? ge3egb/ ift benfte bat gij fte^ben
3ult; act)! 3egt fiij/ mogt ift nog oplïomen/ ift 30Ube anbe?? leben al? ift ge-
üaan fiebbe. gft geloobc bat er fiie? toel 31J11/ bie bat gesegb fiebben/
ift 3oube anbe?? leben ais ift gebaan fiebbe; ift joube 3iilfte geselfcfiap»
pen niet meer bijtoonen/ aio ift toet gebaan fiebbe. £n tut 3eggen
30 bifttoijl? met 300 beel panen/ bat men benftt/ baar sal ligt toel
toat af Romen; maa? ftpt 3e een? na/ baar ftomt niet? af. üi^uft het
op uta fia?te/ bie toel een? 300 getoce?t 3(jt; gij ftonb op uit uta
3ieftbebbe/ en bc beloften bleben 3ieft te üebbe liggen.
Ten vijfde. ©fe 3tjn niet befteejb/ bie in borige jaren/ of in fiunne
jeugb nog tod mbjuftften fiabben/ 33 ftonben nog taei een? fchjeijen
obe? fiunne 3onben/ en bat 3fj nog onbefteerb taaren; maar ftomt jaa?
en bag baarna/ ban 31\'jn er menigte befcfiaamb bat 3ij 300 onnoo3e(
getoec?t 3jjn/ bat 3e 3fcjj 300 gering fie&ben aangeftelb; bat 3e 30a be»
Iijbeni?fe beben. 2tj 3tjn nu al totJ3e? getaojben/ 30 fie&ben er 6e»
routa af.
Ten zesde, ©ie niet/ bie 300 3elf raab toeten. 2M ftomt e? een?
een roere/ 38 toeten fiet 300 te beletten. ï©at ijl het ? \'t i? een p?e»
öifiatie-3ieftte/ ee? fiet abonb of morgen ij?/ 300 i? \'t al taee? bej3et.
d3ij 3jjt onbe? be beftcejben niet te tellen.
O?!] 3Ult 3cggen/ toie iö e? ban onber te tellen ? %\\$ tog boo? uto
3ieftbebbe fttaamen/ 300 30Uöen taij u moeten bragen/ 3ijt gij beftee?b ?
en taij 30Uben moeten blagen/ al? gij on? ja anttooojbbe/ toannee?? en
hoe ging Ijrt toe ? Wei/ berbeelb u nu een? alsof gij op uta 3feftbebbe
lag en bat taij tot u 3cibcn/ hoe ging het toe ? gij 3Ult jeggeii/ 3egt
mij be teeftentje? een?; ftomt mij toat te fiulpe. Wij blagen u ban:
Eerst. Rebben be 3onben u gepe??t? toilt gij fiet toel toeten/ bat
gij 300 3onbig 3ijt/ en bat gij 3ulften 3onbige nature fiebt ? pc^?te u
bat 300/ bat u be tranen uit utae oogen fttaamen? ging gij e? on-
öe? geb?uftt?
Ten tweede, ^efit gij uta leben en bebjijf boo? <&ob opengelegb/
toaa?/ en hoe/ bat gij geleefb fiebt ? fiebt gij 300 in \'t bfoonbe? utae
3onben boo? <Poc opengelegb/ en taaren 31J u tot eene giootr fma?te ?
Ten
-ocr page 211-
OVER JES. LV : 7.                                   175
Ten derde. IlDij brageu u/ jjebt gij soeften in te jien/ Ui at 45ub al
Uoo; uluc beftcering aan 11 gcbaan heeft? Mott gij niet peggen/ ö
#ob/ift Uiap een rebel! Cm\'j Ijab altijb ftanft bour banli ban mij; fttttaab
Uooc goeb; «bij Hebt mg altijO melgebaan/ en ifi peftbe tegen II opgeftaan.
Ten vierde. 2CIg gij uefteejb taietb/ftroop gij af| een toocmpje uoo?
tfoö/ joobat men u in utoe tranen 30iibe nebben ftunnen Uuéfdjeu ?
Ten vijfde. J©aatt grj blijbe / al£ gg ban genade Ijoojbe/ en als? er
gefproften toierb ban ben ü&ibbeïaat? en als gg gootbc/ bat 0tj uw
Middelaar ooft tailbe Uio^ben? ging gij met l\'jeiu om? blugtte gij naa?
{fyem toe?
Ten zesde. itëierb gij nederig en ftlein? ftonbe gij tnat naat be toe»
relb fmaaftte niet bragen 3
Ten zevende, (©ing gij mijtten al toat n tot jonbe ftonbe brengen/
of u tot be 3onbe ftonbe lobben? toaafttc gij ober 11 Ui Ija.nr? 2Cl(e ge»
legengeben en plaatfen/ baar be jonbe bebreben luierb/mt\'jbbe gij bie?
Ten achtste. SCcFj/ Uiierb gij lieben ban prafttijft? praftticale tractaten
en boefien/ en eene praftticale bebieninge/ toaren bie öe confcientie aan-
genaam ? en als u iemanb tot be prautjjHe be? gobjaliggeib opineftte/
mag u bat 300 aangenaam ? IPij bigben bij be Urage: Ijebt gij be
befteeringe? 2egt gg ja; \'t ig mei; tjebt gij be regte teefteng/\'t \\$
ban luel; maa? Ijcbt gij be balfcye teelten^/ Ijet 1? treurig. iDat ja!
get fcjj?iftftelijft 3fjn / met eene ingebeelbc befteeringe in be geile te
ballen. Cn bie be befteeringe gebt/mat 3a! u ontmoeten? God zal zich
over u ontfermen, en J|ij 3a! u menigvuldig vergeven. oDberlegt get/
en ift gope bat <0ob get u en mij fcgenften 3a!.
AMEN.
VIJF-
-ocr page 212-
VIJFTIENDE
PREDIKATIE,
OVER
J E S. LV : 7.
Zoo zal Hij hem zijner ontfermen; want Hij vergeeft menigvuldiglijk.
Wij lej,tn/ Pred. VIII: e i, Omdat niet haastelijk het oordeel over de
booze daad geschiedt, daarom is het harte van de kinderen der tnenschen in
hen vol om kwaad te doen. <#ob i£ ïrcr langtnoeöig; $}ij ijs traag tot toorn;
i^tj berbraagt tic baten ör£ toorn? met 3cer bcle langmoebigljeib; en
i§tj oberbalt ben 3onbaar niet gaagtig. *&oö geeft Den jonoaar njb om
3icg te befieeren. 0jj braagt be rebeltigc fcljepfeloy ben enien tümitig/
ben aiiberen dertig/ ben anbcren beertfg/ bpfttg of jegtig jaar/ min
of meet; maar [jet i£ broebig/ alg een mengel) op [jet goebbocn ban
een mensch 3onbigt. Wat een groot tjartjeer \\$ fjet / al.ë een ftinb
op Ijet goebboen ban jfjne ouders 3onbigr ? 9lj» bar onrebclnlt bij be
menschen, Ijoe onrebcïtjlf i$ tjct ban omtrent God, auj J^rj ben jonbaat
berbraagt/ bat ban fjet fjatte ban be Hinderen ber menfcfjen in fjen bol
i$ om Htaaab te boen. ÜSet tnat tong i$ bar gocb te pleiten ? !©at
menftge 3a! bat Runnen berantuioorben ? Wit 3a! er boor 300 eenen
öiDbcri/ bic op be goebljeib ban <J5ob sonbigt ? %\\ fronb be Hracgtigjte
bibber/die er in Fjet ïPoord gemeib Uiorbt/3ao boor <öob«? aange3igte/
om baarlioor re Sibben/<$ob 3oube seggen: Eu loopt Mij niet aan, Ik
zal u niet hooren: bidt er niet voor, Jer. VII: 16. %l boet be 3onbaac
Fjonderbmaal lttnaab / en >#ob berleugt gem be bagen / get 5a! gem
ebentoel HtoalijK gaan ; fjet 3a! Ijem niet biel gaan/ alg gij éaü niet
breept. %\\$ <i$ob goeb i§/ ban i$ e? niet?" beter al? bat een mengclj ban
opljoubt ban Fttaaab te boen/ en bat fjtj 3egt/ ^rere/ baar liggen be
üjapeng neber/ ift tafl niet meer tegen il frnjöcn/ <j5tj Fjeör mg nooit
Htoaaö gebaan/maar #jj ijrbt mij altijd goeb gebaan; $g boet mij nog
goeb/ en #ij Uiift mij in ecumigFjeib geluftftig maften. SCfs be iicfbe <{&obg
ben.menfcfje 300 brfngt/ geltjft t)et rebeltjft io/at \\oai Fjet ban fjet al-
lerftinftenbfte fcfjepfef bat er leeft/ al toa£ Fjet ban be allerfnoobfte
3onöaar ore er ooit geleefb geefr/ Dan segt éab/ nu 3a! %U ti genabe
ge*
-ocr page 213-
XV. PREDIKATIE, OVER JES. LV: 7\'                   177
geben. 3&ti gij 30a fiomt met tranen in titne ooften/en met fchaamteop
urne matigen; ai Inas ntae frijulö ban groot tot aan ben hemel/ ;egt
be I^eerr/ 3Ift 3a! ;e u genaöig be?geben.
Sod fprerlir be H^rcre in bit btvs tot ben jonbaar: Godlooze verlaat
uwen weg , en ongeregtige unan , uwe gedachten. 113at ban? Bekeert u tot
den HEERE, en tot onzen God. $£11 mat ban? Zoo zal Hij zich uwer ont«
fermen. <E*n mat ban ? Hij vergeeft menigvuldiglijk.
itëij hebben rtnre SgonDagcn achtereen uit bit ue^g gepjebiftt. Paarin
hebben vni) gejien ben gjooten en reöelrj!;rn eisen tfuös: Godlooze, ver-
laat uwen weg, en/ ongeregtige man, verlaat uwe gedachten, laat 3e
baren/ en boet rene conr^atie-beugb; gij moet boo: befoeeringe 0Ü17»
liomen op ben meg ban gobb?nc|)t en beugV babelrjft/ opregt/ eenbou»
big/ ftanbbasrig tot ben einöc toe; bat dringt iSoö nu aaw met het
groote nut: meent gij/ bat gij .ilBrj te be:geefs 51111 bienen ? 3tft3al.-J.Eu
nog laten binbrn ; gfi 3UIC sïl£ij nirt te be:nrcfs bienen ? 3!li $al .Jitëij ober
u outfermen. 3ift ben beei goebertierenec Ütoning alé be koningeu Israëls.
(©e knechten ban Benhadad ^eiben: wij hebbeo gehoord, dat de koningen
Israëls goedertierene koningen zijn: en 3 ij grb^uiliten bat als een laatile
remebie boo? Ijunnen p^infe/ bat 3e 3ich 300 be^nebe^ben/ en salinen
om hunne lenbenen beben/ en ftoo?ben om hunne haisen ; en/ gclnlialg
3tj f)et gef)oo;b habben/ 300 onbejjbonben 3e het. Jozephs broeders, aljS
Üun babe? boob rua£/ 300 seiben 3e/ nu 3al Ijij aan on? tijjeften/ öetgene
mij aan Ijem gebaan hebben. O&at boen 3e ? 2ij mallen baac iemand
op/ bie beel ingang bij Jozeph liabbe/ en 3ij jonben bien naar hem toe/
om te seggen/ ach\' be^geef toch urne Knechten be mipbaab/ bie 35 aan
u gebaan hebben. Simeï Ijabbe David gelapte^b en gebloelu/ en toen be
honing toeêc fitoam/ 30a biel hij in boo? ben ftoning/ 300 al£ hij niet
be ponte oberboer: gedenkt de misdaad uwes knechts niet, 3egt hij/ en
ï)ij biel boor 3ijne boeten nrêc. *6efcljiebt bat ban menschen, 3egt tj&od/
toel godlooze, boet met JilSij ban ooft 300/verlaat uwen weg; waarom?
3!ft 3al jilSij obe? u ontfermen, en veel vergeven. U3ij hebben \'t laatste
deeltje ban het 7üe be^ó te bezien; nameltjll be goedheid Gods omtjent
ben belieerbe. Wat 3oube be (Deere hem boen ? ïfij 30iibe hem genabig
3tjn: l^ij 30ube 3icft zijner ontfermen, en hem menigvuldiglijk vergeven.
J©rj hebben ban te bezien :
I.  ®n$t$ töobs\' baberlijftc behanbeliuge ban ben 3onbaar : Qij ontfermt
3ich obe? hem\' en tjij vergeeft menigvuldiglijk.
II.   U?at klem bit hebben moest op het harte ban ben 3onbaa2.
I. H?at het eerste aangaat/baar hebt gij twee frtjoone beloften : 43ob
3al jich olie? ben 3onbaar ontfermen, en ban/ menigvuldiglijk vergeven.
A. Wij lejen/ bat $ob 3egt/ Jes. XLIX: 15, Kan ook êene vrouwe
bares zuigelings vergeten, bat 3ij haar niet en ontferme over den zone
%                                                  ha-
-ocr page 214-
178
XV. PREDIKATIE,
bares bniks? Ofschoon deze vergate, zoo en zal Ik doch uwer niet vergeten.
<&i er ooft 500 rere barbaarfclje mocbe? toa#/ bar Ijceft in &oü gcene
plaatfr. SKI? een jonbaar bcfrfjaamb toojbt/en op ;ijne fteupe en borst
filopt/ soube <ï?ob ban bc^gercn geuabig te srjn ? .42eeu/ al 50a min al#
cene buurtte fjarrs" suigclmgs br?geet. ÖUat is" ontferminge bij renen
mensche ? ©au juit nn \'r ligt bcjitaan/ aft* gij \'t Ban 300 luat oue?-
brengt. Ontferminge bii be menfrrjen is 300: baar is een tneinclje 3011»
be; cifrnbe en ongcmaHHrn/ bic $ict renen meufche met ellen be en on»
gemaftftcn : en bien menfclje }ienbr/ al beftaat bat fcljepfel fjnn niet/
ift tneet niet taat in boele/ segt hij; het \\$ of ift beel iiabbe aan bic
ongemaftfteii ban bien ellenbigen inenftrjr. <6clt)ft be Samaritaan, biebicn
man op ben teeg 5ag liggen/ bit in bc ftanben ban bc moorbenaa?s ge«
ballen toaj?/ fti) taie.zb met innr^lrjlic ontferminge bcluogcn ; hij beloond
rn berjorgbe hem/ Lhc. X: 33. ©ie mcns\'ch 3onbcr ellenbe heeft 3iilften
gclioel olie; bat fcljrpfcl niet ellenbr/bat hij 3egt/ tft ftan het niet lan»
ger 3ien; mijn harte soube beginnen te bc3toijftcn. ©aarop jegt bat
fchrpfel 3onbr? rllenbe/ ift taeet niet uut een gewemel bat in bode;
mijn ingewand i$ ontftoften; het begint te rommelen; bat is niet uit
re D^tiftfien/ of gij moet het oubc^binben. ©at fchepfrl 3onbej ellende
3cgt/ ift icret raab/ ift (jebbe magt rn inibbelen; ift weet een Weg tot
rebbiugr; ift 3a! 11 ftjachrbabig helpen/ en jjet niet uitjlellen : al bat
ift ftan boen/ 3a! ift aan u boen; en bat boet hij aan eencn onbekende
en onwaardige: fjfl be^bient het niet; ja/ft ij berbient biftWijls Wel Ij et
tegendeel, ©ie ellendige geniet öe weïbaab/ en is" er ober bejbaasb/ hij
jegt/ ift tjeb bat niet bejbienb. Ij^oe fcljoon bc3e öeugb ooft ia in eencn
meusebe, 59 i£ nogtan^ onbolmaaftt/ en bol gcb,:eften ; maar in God i«J
5{j 3onbej geb^eft en bolmaalit; niet ecu3ijdig/3onder aauneiniuge be$
pc^footif»; niet gepekt of ge b; on gen. i^ct ipeenefeftoone beugb imöob/
bie ren\' grooten glans" Ijecft: \'t is" een uitermate grootc rijftbom ban
barmhartigheid. «öob ts" bol ontferminge: Zijne goedertierenheid is tot in
der eeuwigheid, ftaat er Ps. CXXXVI, tot zes en twintigmaal toe. <l&ij jijt
de God mijner goedertierenheid , 5cgt David. (jjij ftrbt gehoofd bat be tyeere
een Ontfermer isVsegr Jacobus, nap. V: 11. 5Jn <öoö i£ be ontferminge
onbeblcftt; baar Ijecft grene menfchclnfte $taafiÖeid plaatfe in. Ontfcr-
minge in 43od is rene bolmaaftt fcfjoonc beugb. %\\i ben genadig, barm-
hertig en groot van goedertierenheid, 5egt $od tegen Mozes,Exod.XXXIV:6.
.töu ftunt gij Ijaas; 3icn/ Wat een glans bic beugb in tfob heeft, ^ij
ziet ben ellenbige: &ij kan helpen ; ÏJij zal \'t boen üflft boe jjet/ 3egt
<!5üb/ uit loutere goebfjeib; rn het fchcpfrf geniet er be bnichrbanen
bankt ben Cfeerc. <0ob/ als" ^ij ben jouftaar gerceb 3iet om siclj te
befteeren/ al^ C^ij Ijem 3iet ftaan met tranen iu be oogen/ en met
feftaamte/ ban 3cgt l§ij/ Ik zal Mij uwer ontfermen. $^jj Ijerft 3icf) in be
eeu-
-ocr page 215-
OVER JES. LV : 7.
\'79
eeuwigheid al obe? Ijen ontfermt/ boa? be g?anajegginge ber üierelb :
8JÖ ontfermt 3irlj aöe? (jen in den tijd , voor hnnne bekeeringe en na
hunne bekeeringe : en {Jij ontfermt 31c!) al^ Jtj sterven.
Eerst. %u be eeuwigheid jtjn 3e al [jet boa?me?p ban <&oï$ ontfer-
minge; ais er nodfj goeb noctj ftlnaab in {jen is/Hom. IX: 11. ü)et3ijn
vaten der barmhartigheid, baar 45aö ban jegt/ aan bat fcljeufeltjc 5a!
3S» 4Mij groot maften/ boor fjet in ber tnö genabe te bctnrjjcn.
Ten tweede. JBiet alleen bat/maar als bat fcfjepfeltjc geboren rao?öt/
300 leeft (jet goböeloos/ ttointig/ be?tig/ beestig/ uijftig jaar/ min of
meer/ en ban ontfermt 4?ob jfclj baarobe?.
1. Voor de bekeeringe. £n turet gij/ tnaarmebe 43ob bie ontferminge
Betoont? 2Clg tjrj 300 een menfclje belnaart/ bat (jij nooit öe zonde in
den Heiligen Geest begaat. 1©eet gtj Inaarmebe nog ? bat j^ij 300 lang-
moedig oüec rjen té: gtj j\'uit nog een*r in utu (jarte ft?ijgen om u te
bellerren/ segt $ob/ en l$\\j b?aagt 3e. %ïi jal u tnat zegenen , 3egt $ob ;
bat niet alleen/maar 38 3a! u cene sprekende conscientie laten tjeböen.
\'<©an laat Qij 3e altemrts cené ziek tuorüen/300 bat 3e ben boub onDe;
be oogen li?ngen/en be blammcn ban be ceumiggeib. l)ij laat 3e alte»
metó een§ aanspreken öoo? beftenben of onöeftcnben. {^!j ftelt 3e onöe?
eene bedieninge, bic gefcjjillt i£ naar Ijun temperament ; en 31] laten
tjet toe bat 3e altemet^ boo? be bebieninge een$ opgeüMu U)o?ben; 38
be?niaften er sict) in/ais in een lieb ber minne en algSeen bie tael fpeelt;
en 3tj ftrtjgen altemetj? een neep in Ijun fjarre; 300 bat 3e altemet£
300 Heel Ijrbbcn als 3tj bragen en (jouöen Kunnen; bat slet men aan
fjunne betroltften aange^tgten; fjiinne befclemöjjeib toont/ bat 3e niet
toeten maar 31) 31CIJ bergen sullen. £>e IJeere be3oeftt (jen met tegenbe-
den en met oordeelen ; bat 3Ön al ontfermingen ; flft moet u toclj t\' (juté
6?engen/ u\'iit 6uö/ laat %\\i u boo?af 300 al toat beljanöelen.
3. <&ob ontfermt 31c!) als 300 een mrnsiij bekeerd toojbt; ban ftomt
öe grootc 43ob/ m {£tj betjanbelt 3e boor goeb ; (£ij taerpt 3e boor goeb
omuc?re; be predikatie ziektens bie blijben tjun bij ; be pijlen ttcillicn iu
Ijct harte; en jtet/ 30a Inorbt Fiun tijb allengjïftenS? be tijd der minne;
fjet ftonöetje ftomt bat 3e omgeftee?ö tuoröen. ©ie met 3jjne 6o?£t naat
be geile ftonö/ en met ben neftfte naar beu bemel/öie luorbt 300 omge»
3et/ bat Ijjj 3tjncn neftfte naar be f>dle en (jet aangesigte naar ben he-
mel fteejt ; bat ftomt al ban 43obg ontferminge; het is niet desgenen die
wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods, Rom. IX : 16.
^{j too?bt als een lam: ïjjtj is niet mee? tnebi>?(joarig; 3&{j fiebt mij
oberreeb/ 3cggen 3e/ en <6ij 3tjt mij te fterft getnorben ; ift Blijbe op
ben torg be? 3onbe niet mee?: ift mort baar af; Ijet ga300 \'tga/Fjet
Itoste tnat tiet Itoste: ift moet op ben tueg naar ben fjemel/ en op Ij e r
pab be? bcugb stjn/ \'t mag ban gaan 300 \'t üiif. ©au ontfermt 60b
\'Z 2                                               3»Ö
-ocr page 216-
i8o
XV. PREDIKATIE,
jicFj bejber: jict gij \'t toel/ segt tfitob/ alle mönc beloften/ eigenfc&ap\'
pen en befluiten/ en mime geftrcle boonicnigljcib/ ij? boa? u; gij 3Ulr
niet frrrben/ gij 3ult niet uejlorcu gaan/ 3cgt $ob; ftaat gij baaj 300
met tranen in De oogen ober urne 3onben/ en 3oube 3Jfo u fïaan ? l£oe
joube 3b u bunnen obe^geben? 3fit rjebüe lu£t tot goebe?tierenheib;
frbr:r bat gij u 300 aangcftelb fjebt/ 300 benftc ;|;li nog c:nftig aan u;
111 ijti innelnanb bat rominrit obr: u. Pat ia niet genoeg; maar baar
io een Middelaar, jrgt 43ob; tnilt gij l)-:\\n rjebben 5 Dij folopt aan uta
Ijarte/ en $ij ig be mebeljjbige rn barmljajtige tjaogcpjicptej; ï)tj ij?
300 gctoillig om u aan te nemen/ alj? ;(ü ben om ijau aan u te ge»
ben; boe Ijct/tnenb rjet baainaar toe ; b^ijgt fjet begin ban\'t geloobe;
Hiejt ben $eere opregt en gewillig.
3. (Pan ontfermt 4?ob 3tctj a! berber Da de bekeeringe; l£ij geeft rjet
beroerbe harte/ bat altijb in naarrjeib toas/een toeinig abemfrfjeppinge;
taaji rjet bat niet/ baar biaj? gern een urbeerbe/ bie Ijet 3oube bunnen
Ijouben. 52tj 3eggcn ban toel eené : wat buigt gij u neder, ö mijne ziele ?
en wat zijt gij onrustig in mij ? SSfj toeten niet toat 3e boelen ; 3tj gjoeijen
in bastigljeib ; 31J genieten be husfmgen ban 43obj? mono/ en Ijet ge
tuigenipfe ban inobjê <j?crgit. ©jaagt men eenj? aan bat fcljepfeltje/ Ijoe
3ijt gij alle?? boorgebomen/ bat gij boorgebomen 3ijt5 \'t \'Zal allcj? boo?
bie ontferminge 3ijn ; 31) moetf 11 3rggcn/ mijn Ontfermer heeft er mij
boojgcljolpeu. SCclj! ja/ alle? toat rjun ontmoet/ jij jjebben er bc ont-
ferminge bij : Ijebben 31J brui??/ berbolgitigcn/ boobigrjeib/ bonbejljeib/
bejbal/ berbc:ginge ban 43orjp aangejigte/9Jft 3a! u toclj genabig3tjn/
3egt <tëob. JlSocten 3e otiMtoc^bcii/ ^ij bent hunne treben ; {^tj noemt
tuin naam Eucbama, be ontfermde; 31J moeten toclj vaten der barmhar-
tigbeid blrjbeti.
Ten derde. S* toat ontfermt a3ob jicrj obe? ften/ alj? 30 sterven, en
in \'t oordeel! 2üti beben niet booj ben dood noch boor \'t oordeel; 3tj bin«
beu/ (geltjft Paulus bab boor ben tjui3e Onesiphori) barmhartigheid bij den
Heere in dien dag. JJSag nu bit allrjf grene ontferminge geljceten too^-
ben ï 3fjS bat niet buiten/ boben/ en tegen bejbicnften ? l©at rjabbe bc
ongeregtige en godlooze ruaD bejbienb 5 niet anbe?f? alj? in be helle getooj»
pen te toorben. €11 in plaat fr ban bat/ toojbt l|it in ben hemel geno-
men. Dij H^ijgt genabe en parbon; be^efteringe ban 43nt\'s gunfte/ en
al 3Ulhe fcljoone bingen/ ahj toij u baar gemeib Ijebben. Pat moet
geen anbere naam Ijebben al? ontferminge; \'riteene baab buiten/ no>
ben en tegen bejbienften.
B. .ifêaar/ opbat Ijet nog met} blijben 30ube/ alj? een godlooze 3icft
bekeerde , bat be I^ecre 3icl) ban ontfermen 3oube/ 300 neemt «tftobnog
eene hoofdweldaad, daar ijij alle anüere toelbabeu in opfluit: want Hij
vergeelt inenigvuldiglijk. t 3,g te 31\'ugen/ bomt een bebeeiOe ionbaar
alp
-ocr page 217-
OVER JES. LV : 7.                                   181
aljS Ezra, bic jcibe : de schuld is groot geworden tot aan den hemel. SJegt
in)/ mijne 3onben gaan Ij er getal 1 es" 3anbé te bobeu : }ij 3JJ11 niet te
rellen. Wie kan de afdwalingen verstaan ? Ps. XIX : 13. ïtaint Ijl) in t^a«
iien/ bat tjij fmcit als Inaa : H:mj.u Ijij ala een uto:in : en macht 51)11
gcinoeb alle bagen ben laarften jlag; moet ijij uitroepen/ aclj l^eere!
ift sal tui besloten gaan! Jöerii/ 3egt 4?ob/ gij juit niet fre^uen: 3fi
iiebüc renen jlliübelaar buo: u; liet jal met 11 gaan/ gelnft als met
een bedaren ftinb/ bat tnebc^om ftomt/ en aan be beure itaat te fcrj?ei«
jen: öe babe; (loot (jet ftinb niet meg/ maa^ Ijij neemt het in. 2Cclj/
;egt <6ob/ Clft .vil >\' ooft niet megi\'tooten ; %\\\\ ;al u b^ijmafteu ban ben
booö/ en 3ft jal u be^losfen ban Ijct gemelö be: helle: gij jult niet
fielten; %\\\\ 3a! u boen finaften bc 3efte?fteib ban time 3aligtjeib. Mu
gij baar 300 ftaat/ joubt gij nu besloten gaan? JBern/jegt <èob: Hoe
zoude Ik u overgeven ? hoe zoude ik u overleveren ? mijn hart is in Mij
omgekeerd: al mijn berouw is t\' zamen ontsteken, Hos. XI: 8, bat Ijjbr
mijne goebljeib niet. H£en arm 3onbaar 3egt/ ift bucbe bat niet benfteu/
ift buruc bat niet aannemen ; habbe ift nog jebig geleefb; maar/ ach
iniü! ift hebbe 300 3onbig geleefb/300 ijobbcduis geleefb; ift hebbe bijna
in alle fttoaab gemeeisr. f(ft tieübe tjetoore afgetoeub ban i)er uube:Uu)a;
ift hebbe het al tnipbruiftt/ be 3egeningen/ be flagen; ift hebbe mijne
confeientie op ben monb gcftlopt. 2Ccf) (80b! ift ftan het niet benfien!
IjabDe ift nog grfchiftt geleefb ; maar ift t)eb&e 300 ongefchiftt geleefb en
300 ongeregclb geluanbelb. D9at al ongcregelbe gedachten Ijeöbe ift ge»
tjab ! ID.u al rjbele woorden Ijcbbe ift gefpjoften ! lD.it al3uubige d.idcn
ljebbc ift uitgeboerb! 2ij maren fomtjjbg b^onftaa;b]S/ bieuen/ gierig»
aarbp/ lagteraarg/booöpagerjj/ ftijbe^/eu}. 1 Cor. VI: 10,11. Ijeere/
3eggeu 3e/ Ijet Ijeeft b?ij grof gegaan; en tjet i$ geen taejft ban eenen
öag/ maar ban mijn ganfche leben ; het ió eene r\'samenftnoopinge ban
ougcregtigftrben. tjab ift mat minbe; fcljulb/ of ijabbe ift be3C of bic
3oube maar niet begaan/ ban 3uube ift nog benften/ bat Ijer be Cjccrc
iuef be^geben 3oubc. Ma ftomt <(3ob/en bie 3egt/meet bat 3Gft een goe»
öertieren fóouing ben/ en bat Sft een $ob beu/ toieng naam Ontfermer
i£. i^rbt gij ub)e zonden vermenigvuldigd, 3egt <l?ob/ %ït 3a! mijne ver-
gevingen ooft vermenigvuldigen. 3Jft vergeef menigvuldiglijk , baajmebe ia"
\'t uit. töob 3cgt nier/hoe dikwijls. tfrj noctj ift meren \'t nier/hoe bift>
toijlg bar ton jonbigen ; 300 segge %h het ooft nier/ hoe biftmijl^ bat
3\'ft be^gebe. gijn ume zonden onbepaalb ï het pardon ooft. fl&at rail
De ^rere baarmebe 3cggrn: Ik vergeve menigvuldig ?
Eerst. 3En bc eerste plaat£: 3ft bejnebc veel in \'tgetal. ©at ftunt gij
3ien Luc. VII, alp ClJ^iptu^ bie gelijhenipfe ban beu fcftulbtjcc? obe?*
öragt op be 3onoaregfe/ bie baar met tranen in hare oogen ftunb : fjaa?
Uiaji veel vergeven, 3egt §ij. giet baar/ 3egt éob/ ift becgebe 3onbe?
2 3                                                      8*\'
-ocr page 218-
i82                                   XV. PKEDIKAT1E ,
getal. 8 #ob/ ta.it (jet getal ban be 3onben groot! 3fft bergebe bceï/
jrgt ton*). 911 toert gij be getalm niet/ al jtjn je alf? eene wolke en
nevel, 3 ft jal ?e uitbelden/ Jes. XLIV: 22.
Ten tweede. £5o jnu berl in hare soorten. UPat jijn er bcel soorten
ban jonbni begaan/met pet ooge, niet oe handen, mptbe voeten, met
ben mond, met liet oore, met tjet harte erf- en dadelijke zonden ; jon»
ben üan doen en laten; jonben met gedachten, woorden en daden ; een-
zaam en onder menschen ; in be godsdienst en baar buiten; voor, in en
na de bekeeringe; in be familie en Ijet beroep ; alle foorten ban jon ben.
B?ie jouoe bie in orbe Runnen betgalen ? 3b toect/ 3cgt <#ob/ bat er
allerlei flag ban jonben op uto Ijarre liggen.
Ten derde. $ob vergeeft menigvuldig, niet alleen vele en alle soorten;
maar ooit br groote met be kleine. <g)f gij jetb?/ in br ganfcljefraö ip er
geen grooter jonbaar alp ift ben; of bit gn jeibe/tft ftenne er geen een
in be ganfclje ftab/bie iebigrr grleefb heeft alp ift; be ligtere of itaaar»
bere be;greft $ob/ be minDere\' be meerbere/ br Uortere en be langere;
^ij maant geen onbc2fcljeib. ©e allergobbelooptcn/ alp" 31) maar inrt
beltjbentpfe bomen/ be^geel\'t 45ob 300 toel aip be alle2&urge?ltjftften;
Alle de Propheten geven getuigenisse, dat een iegelijk die gelooft, (ban
mar rang/ ftaar/ conoitie/ of afftomjlt iemand toejrn mag) vergevinge
van zonden zal verkrijgen , Hand. X : 43. ©e monb be£ peeren rjeeft het
3elbe gefp?often/ Mare. III: 28, bat alle zonden en lasteringen ben men*
feften jullen bejgeben luoröen/ behalbe be zonde in den Heiligen Geest.
Ps. CM: 3. Die alle uwe ongeregtigheid vergeeft.
Ten vierde. <#ob bejgeeft be 3onben bie lange gefeben 3(jn/ofe bij u
en elft be^geten jrjn; bie gij boor grrne 3onben gerelienb ftc6t/enbie
ebentoel jonben maren, ©e gehrele bunbel ban ongcregngljetb/ jooalg
3e bejjegelb en toegeöaan ipVbergeeft <l3ob; gelijft met een patiënt/het
pleibooi bat i£ boltrofifteu ; (jet balt ben patiënt tegen ; be ftuUiten bie
toorben bijeen gelegb tegen bat betregtpbagip; maar hijnriJBcPar&on.
^00 ig« \'t ooft/ menigvuldige zonden , bie t\' jameugepaftt luaren tot utoen
lapte/ om op ben regtpbag gcopenb te toorben ; #ob 3egt/ 2Eft fehelbe
get u fttofjt/ be jonben ban utoe jeugd: be jonben ban utoen midden-
sten leeftijd: be jonben ban utoen ouderdom. IDii jouüen toel jeggen
metDavid, Ps. XXV :?, Gedenk niet der zonden mijner jongheid. Xfèaa?
UPob 3egt/ 3» bejgeef Ijet allep.
Ten vijfde. $ob 3egt/ gift hcrfjale fjet pa?bon : 300 bifitorjhj al<? gij
ftpuifteliunen hebt/ en gg bomt bte örlijben en betreuren/Jjft jjeube al
teeêr ben witten keursteen : en 3ft late u toel bui3enbmaal in uto leben
3eggen : Ontfermt U toch over mij: en telftenpV alp gg be toeblugt be?"
geloofd neemt/ 300 be?gebe gift Ijet u.
Ten zesde, jgoo bejgebc 3b u/ bat 3» u in CgJifftug aanfefjautoe/
ebcn
-ocr page 219-
OVER JES. LV: 7.
183
elicu of gij geene sonbcn gehab of gebaau Ijabbe; ja/ aféof gij alle ge*
regtigijeib boibjagt fjaobe ; 9flt ftenne geene jonöe in Jacob, nocft geene
obe;trrbiuge in Israël. Gij zijt in Hem volmaakt , Col. II: io. <Ö*ii 31ft
uoeme 11/ Mijne duive, mijne volmaakte, Hoog}. V: a.
Ten zevende. 3HÖ Ijeüue jelf^ mebelijben met ii/segt $ob/bat gij nog
3Ulften fi?acljt ban brrbu?l>rnheiö hebt; 3ü» 5ic u met goeüe? tjarteaan ;
alp gij fouifteit/ 300 öeu %ti al£ ren babe?/ Die jtrlj antfejmt obe? jiju
ftinb/ Ps. CIII: 13, en 3ift bejfcljoone u ai$ ecu man fijnen sone bcj.
fct)QOiit/ Mal. III: 17.
Ten achtste. Sft boe ïjet 30a gaarne; 3ifi boe ïjet met een bolmaaftt
genoegen; 3flft 3a! tyoltjft 3911 al<^ fHtfft u toelboc; geljjft een babe?/ öie
3tec bat 31311 rebellig ftinb 3ic[j be?nebe?t/ Ijn i£ blijbe/ bat fiij ft" taeê?
aanneemt; bat 3iet gij in ben babe; ban ben verloren zoon, Luc. XV.
Zoo ben git ooft/ïegt €>ob/ git ben e? ban alp brolgft obe?; mijn naam
i£ Ontfermer; 3|ft beu groot van weldadigheid , en geern vergevende; 3[Ft
boe Ijet niet om utaentlnille/ icgt <#ob/ ftrt 5i) " oeftenb.
Ten negende. <£oö begeeft 300/ bat ^tj Ijet aauge^igte niet en ftent
nocft aanneemt; Ik zal ze vrijwillig liefhebben, Hos. XIV: 5. git 3al in
mijnp üefbe stajjgen/ 3egt «5ob. Jüftie ongeregtigljcben sullen allen ge»
3oeht / maar niet gebonben toojben. ©aar 3a! geen handschrift mee?
tegen u 3!jn/ Col. II: 14. %ti 3a! u be?geben/cii niet be^tanten; 3Jft
tnejp 5c achter mijnen rugge/en in bc diepte ban be 3ee/ gelijftPharao
en 3ijn heir, bie allen in ttc 3cc br?b?ouften. <öroote en ftleine 3onben/
be minfte en be mccpte 3onbrn/ 3egt 4?nb/ gft 3al 3e niet gebenften;
gft hebbe fupt aan u; Ik vergeve menigvuldiglijk. %\\i 3a! be straffe ooft
ban u tuegboen. ©e bekeeringe fluit mijn toorn toe/en 31J opent mijne
genabe; 311 opent be poortc ban ben tjetnel/en 31\'j fluit ben monbban
öe helle. €n bat allep; ftan 3Jft boen/ segt ièob/ tot mijne Ijee^liiftgeib/
3onbe? opfprafte te geben in oe Ijelle of op be tnerelb. ©aa? JDn alte\'
metp rfgtejpV bie pardon geben/ maar 31J boen \'t met opfprafte; maar
3JU boe ïjrt rrgtbaarbiglnft/ boorbien 5ËÜ Ijet in ben ifêibbelaar boe.
©Dor Itjem heeft mijne geregtigfteib/ hciligheib en toaarfjeib bolftomen
genoegen gtft^rgen.
II. ©aar |)ebt gij na Gods goedheid. ïiunt gij baarop gaan ^onbigen?
bat souöe g?utaeltjft 3fjn. %$ \'t ooft niet t?aopteljjfi tot uitloftftinge ban
een be^flagen gcmoeb ? ftunt gij nu nog Peigeren 11 te befteeren ? ©at
\\§ onp tweede stnk. ©at bit een drang ip tot bekeeringe, en tot troost
ban bejegenen, ©ie ben boob be,:bfeub habben/ fpreeftt <©ob b?tj. ^pjeeftt
OBob niet rebelj)ft ? 300 gij niet gelooft/gij 3ult niet fiebeptfgb too^ben.
©rjirgene/ beslagene/ gelooft/ en gij 311(1 bebrp\'tigb üiorben. ®ij 3Ult
geen feil aan (jjob binben. «Daarom ö;uut uln harte 300 roegbantreu*
rigfje\'ib ; JIDeiüt ftltjbe/ fclj;cir niet. ©it iié eene drangreden, bie <$ob
ge»
J
-ocr page 220-
XV. PREDIKATIE,
i8
geöruiftt: Godlooze, 3ult gtj nu nog niet refolberen? ï©(j 3cggen nog/
tjoocc/ ee? tjct te Iaat (#/ Iaat u betaegen tot öeftecringe; Godlooze,
verlaat uwen weg, en ongeregtige man , verlaat uwe gedachten, 30a 3a!
<fcob u grnabig jijn ; l\'jtj 3a! \'t u ür^gebni. ÜDat fjinbejt u om het niet
te öoen ? ^tjne regtvaardigheid ftan u niet affch?ilfften/ Die i$ bolbaan
in Ctjri^tuis; utae groote schuld moet u niet aifch^iftften: 3tjt toelge»
moeb/ 30011 of bochte?/ utae 3onbcu 3rjn tl be?g?ben; uüie conscientie
ftan u niet hinberen: toat 3a! utae conscientie boen/ al0 gij met ben
J^eere toel ftaat ï IBijét 3e naar Mij\' 3egt #ob. ©e vloek be? wet ftan
u niet fjinberen/ bie ij? taeg; be eisch ban be toet ooft niet/ bie heeft
Cljriótus botbragr. ï&ett/ bat er geen Beter nog Fjc\'\'3amc? niibbcl ijs
om tot befterringe te ftomen/ alé u onbe? be inibbelcn te boegen : ben
S&ijbel te le3en/ aanljoubenb te bidden, ïient gij tacl iemand anbejj*/
bie u parbonnerru ftan alé «3ob ? 2egt gij/neen; maar ilttaii \'t eben»
tael niet boen; gij jult altijb grjaagb jtjn/ en <#ob jal *t jien enpochen,
©oet nf) fjet; tailt gij ubeftcerrn; gij 3tilt berligtinge binben ban beu
la?t urne? 3011 ben 3!ft brage [jet u/ 3egt <êob> toilc gij/ of toit|. grj
niet? üian 3ilt u ban niet brtacgen? alle mijne goebtjeib 5a! %h botJ?bij
u laten gaan: ftan bat uta fjarte niet öreften ? Fjoe 3J)t gil 300 boojn
toaarom tailt gij fterben ? balt lieber boo? 0ï\\) neber. \'t Sfê ebenrenjf
of gij hie? een rigter met ben patiënt sier taorftelen/ en be rigtè,: 3egt/
ili iegge be taoorben in utarn monb/en be patiënt toil niet hooren : hij
tail niet eeng jeggen tot ben rigter/ taees mij genaöig. SCigt er ban
ijeil in utaen boob/ 3cgt #ob/ taaarom tailt gtj fterben en in be helle
ballen? gal het ban toel 31311? SBclj/Ijoe naa? 3a! het in beplaatfeban
eeutoig ach en wee tnejen ! SSoo fpreeftt $ob; moet nu niet elft 3eggen/
acf) üjEcre! $ij 3ijt mij te ftejfi grtaorben/<étj hebt mij oberreeb en ift
ben obe?mogt ? ©at gebe #ob : ach \' mogteu tafj elU bat geluft hebben !
B?ij hebben tot on3e? ftichtinge nog een taoorb tot flor.
ÜPojbt gij nog niet gaanbe om u te befteeren/ betoeegt het u nog niet ?
©f 3PQr 3h7 gij betoeegt mij bijna ? fgoubt gij niet 3eggen/ taat een b\\ma$
\\$
bic pattrnt/ bie patbon ftan ft^jjgen/ en bat hij 3rgt/ gij betoeegt mij
bijna om \'t parbon aan te nemen ? Segt gij/ bijna ! Üf>el het moegt geheel
getoee^t 3ijn. gegt gij/ ift 3al Ijet toat in mijn beraab nemen ï jtëet
toien ïult gij te rabe gaan ? met beu duivel ? met uta berbo^bcn vleesch ?
met uta jonbig gezelschap? $Joe lange 3Ult gtj u Deraben/tot bat gij
boob 3tjt ? gegt gi}/ ja/ maa? Jprrbiftant/ pleistert gij niet mei looien
ftalfte ? geneept gil be brcufte niet op het ligtfte ? 2al \'t tael 300 3ijn ?
gij fp?eebt 300 hrfelnft: 3a! ift toel otufermiuge ftjijgen? ©at late ièob
berre ban mjj 513)11/ bat taij u 3ouben pleisteren met I003C11 ftalfte/ of
bat tot) u fttijifeng onbejbe ellebogen 3ouben leggen/ op toelfte gij rouftenbe
in 3orgeloop{)eib in be helle 3oubt ballen; neen/ fjet \\$ fcft2iftuuriijft.
-ocr page 221-
OVER JES. LV: 7.                                   185
05ö ,?ult SCOBen/ \'t té mi^fcfjien maa? üesc eene teftgt baat [jet
ftaat/ en 3011 ilir ijet baa,?op gelooben ? 3a/ al mag fjet maar beje eene
teftgt. .ilP-aa: baa? jjjn e: Iriei ljonbe?b en üiel bui^cnb ; fjrrl be ^ö*
öel loopt uit op een gefjeel pardon. l©i(ien Intj u nog Een of tmee noe-
iiien ? terpt ban Jes. I, be achttien eerste verzen , leesSt bic al§ gtj t\' jjuijS
genomen 3ftt. #ob fjab 3ijn boiü gjoot gemaaftt/ maat jtj liaöben tr»
gen t^ein gercbelleerb. <6r) 5tjt onbanftöaarbec/ ;egt $00/ ais een ge»
nieste osse , of een lompe ezel, gij jijt een zaad der boosdoenders, ben
l^eilige Jsraëia Ijtübcn je gelasrr:b. ïjet ging 300 Ijoog/ bac 43ob op
tjet i8be üc^ó 5egt/ gij 3ijt als bie ban Sodom, bie boo? Ijet buiu ban
ben Ijemel be^b^anb $1)11. "^auoe 43ob 3Ulft een bolft l)et nog be:geben ?
3a/ Doet de boosheid uwer handelingen van voor mijne oogen weg , laat af
van kwaad te doen, leert goed doen , komt dan en laat ons te /.amen rig-
ten, al waren uwe zonden zoo rood als scharlaken en als carraozijn, 5Bft
3a! 3e beogenen/ 3egt #ob. ll?ilt gij pet leien/ Iee£t ban Jes. XLIÏI:
24, 25, baar 43ob 3egt en fjen be^mijt: Gij hebt Mij vermoeid en ar-
beid gemaakt met uwe zonden. C" nogtan^ }egt «Bob : Ik delge uwe.
overtredingen uit om mijnentwille , en Ik gedenke uwer zonden niet. <fEn
Ezech. XVIII, bat getjerle Kapittel: Zoo de godlooze zich bekeert, alle
zijne ongeregtigheden zullen niet gedacht worden. <jEn 30a in bele anöere
plaatfen mee:.
3Ja/ 311IC gij 3eggen/ sfjn et toel exempels ban jullie baben ? %&/
be allergrootste zondaar bie ooit op be luerelb geüieegt ié/ bic Tjeeft
pardon genoegen; luie i$ be allergrootste getoeegt ? ift meet niet of gij
Het toel 3Ult meten/ bat mag Adam, bit 3üne uolmaantlieia yeeft ne^«
loren/ en bie bejanbe^b ip in een be?öo?beu fcljepfel/ en Ijij }|eeft ben
bloeit ober geljeel be Inerelö geb^agt/ ober alle 3ijne naltomeliugeu/
en bie geeft pardon geftjegen/ Gen. III: 15. IBilt gij een monster in be
3onbe Jien ? bat i$ Kaïn, bie 300 in Hoelen gemoebe jijnen broebec ber»
moorbbe. Is er niet indien gij wel doet, verhooginge ? 3ent $ob/ Gen.
IV: 7. Manasse, mat mag\'t een monjter ! 1 Chron. XXXIII, geljcel 3te-
rii3alem Ijab gij met alocb becbtilb; fjij fpottebe met tjet l©oorb/ en
tlij map een moordenaar ban be J^optjrten ; ijij tooftte op be tjoogteng/
Ijij raaftte gebangen ; fijj bejnebe^bc 3icl) boor ben [f eerc/ en be l^eere
bergaf fjet Tjem. i©at toae be moordenaar niet een monftej 5 mat tjeeft
l)i) liggen loeren in ac;bo:gnn- plaatfen/ of ec niet een arm reivfle?
boojbij braam/ om fjcm Ijer iebrn te benemen f ja tjij Ijeeft Ijet 30a
gjof gemaatit/ bat be juftitie op tjem patftc. €wbelijlt/ 3tj fmjgt tjem/
gij moegit ftejben boo: be juftitie. St\'ls be man met ben boob op be lip»
pen mag/ 300 ualt öÜ uoa? ®D0 Iin-*- \'•> °9 Qe juftitie lnaö geen parbon
boo? jjem ; maa: €>ob geeft rjem pa^bon.
IBat ontb^eeltt e? nu nog? gij Ijebt teksten, eene Ijeele molfte ban
9Ba                                                    ge-
-ocr page 222-
XV. PREDIKATIE,
186
getuigen en exempelen. %ït ftan \'t niet begrijpen/ 3t»lt OÖ iegqtn/
Dat <&ob$ genabe 300 g?oot ij}; maa? bleet/ zijne gedachten 3tjn niet
alé onze gedachten. Ui>iilen tnij Ijet u een tuetnij uitbrulilten/ fjoe groot
bat «öobjj genabe i#5 2ij ij} tiooger t>a.\\\\ öe Ijemelen/ en dieper ban
be foelie/ öreeöer ban be jee/ en langer ban be aartie. 25n i<} hooge:
Gods goedertierenheid is groot tot boven de hemelen , Ps. CV1II: 6. "2lj i£
dieper dan de helle, Ps. XVI: 10. Gij zult mijne ziele in de helle niet
verlaten. 2Jy i£ breeder ban tjet oosten ban [jet veesten is/Ps. C1II: 12,
Zoo verre het oosten is van het westen . zoo verre doet Hij onze overtre-
dingen van ons. 52tj tö langer dan de aarde. jrjne trouwe 10 niet alleen
alle morgSD versch en nieuw, maaj 31J buurt eeuwig.
gegt go/ \'lï Ban tjet niet aannemen/ tjue ftan J5ob het ban boen ?
In Christus ftan fy\\) (jet boni; baar i£ een verzoenend bloed. 2 Cor. V : 19,
God was in Christus de wereld met Hemzelven verzoenende ; baar ij? een
toornstillend bloed. töuö tjeeft jtjnen 2one voorgesteld tot eene betooninge
van zijne regtveerdigheid, Bom. III: 25. ©aar ia een genezend bloed , Jes.
LUI: 5 , Door zijne striemen is onze genezinge geworden, ©aar i£ een zui-
verend bloed, ©e Papisten peggen/ bat Ijet wijwater iiitjuiuert/ «naar
bit mogen tnij met regt üatl bit bloed jeggen ; 1 Joh. I: 7, Het bloed
Jezu Christi reinigt ons van alle zonden, ©aar té een verlossend bloed.
Col. I; 14, In dewelke wij hebben de verlossinge, door zijn bloed , namc-
lijk de vergevinge der zonden.
S2cgt gij/ iH lian \'t nog al niet aannemen ; toaarom niet ? $oö 3toeert
Ijet nontanó met buren erbe/ bat l^tj geen luet in utn boob fjeeft/
Ezech. XXXIII: 11. $ob toont Ijet ooit; tnij tjabben anbrrs al lange iu
be Ijclle Hunnen liggen; $n toont Ijet baarin/bat S|ij stjne boben senbt/
bie u bibben ban £ljriöti kuege/ of o3oö boor gen üabc/ bat gtj u met
43ob 3oubt laten ber3oencn. l)i) toont/ bat ï}tj u nog geuabig tuil yjn/
$|ij wenscht fjet/ och , of\' dit volk zoo een harte hadde om Mij te vreezen !
ftau bat al ban utn lja;te 5 en milt gtj nog in urne gobbeloosljeib boort»
gaan ? ban moet gtj een grumeiijfi berfteenb fjarte fjefiben; Cfjrijstuj}
tuas" bebroefb alp ij\\) be tjarbfgfjeib ban be; "jfaöcn fjarte jag.
Itëtj bragen u nog eens/ toilt gij Ijet boen/ milt gij u fjcfieeren ? 3ta/
jutt gtj jeggen/ gij tneet mei/ bat tfi mij niet lian öelieeren. \'t 3fê taaar/
maar jeg ten minfte: acfi l5ob/ geef fjet mij/ fcljep in mij een rein
Ijarte; helieer mij/ 500 ;al ili beUeerb 31)11. ©at ntu tjmo" branbbe/ fjoe
3oubt gtj Ijet op een roepen ftellen ; boer nu ooli 500 : 3egt/ Cjeere/ een
menfege lian jiclj niet bcfieeren/ maar r?eft >£tj mij/ en ift 3a! U na-
loopen; maalt mij een nieutu tjarre. ©oet Dat gij liunt/ 3oeft meer on-
der be mtbbclen te fiomen aio gij boet; lier 3a! u geen Hmaab boen.
HCaat be ongobBbieni\'tigljcib üc uube ban tjet lanb en ban be famiiiën
niet üjojben. ilDie ljao bat ooit gebacljt/ bat be ongodsdieustigheid in
-ocr page 223-
OVER JES. LV : 7.
187
3&ebejlaiib onbe? gioot en lilein 300 algemeen jouöe getoorben sfln !
3a/ bat Atheïsterije be 3onbc ban 0113e jctoeil p?obincicn 30ube getao?«
ben 3ijn/ baar öob 30a brie tarlöaben aan on<ü boer. ©aar is een be»
fier ban gramfcrjap in oPobs rrgtE^tjanb; r)et 3aube tori Runnen ge>
öeuren/ bat jSebejianb tjct g^onöfop uit^uigenbe soube moeren uit*
brfnhen. $)ij 3a! u migfrt)ien in be üJareren nog boen fmoren/ en u in
be biepre ban be 3ee toejpen tu be plaatfe ban uine 3onDen. Öan u
bat niet béngen/ \\$ ei niet een tooo^b bat u bjingt ? of 3egr gi)/ ja/
utoc tooo^ben béngen mtj; tori/ «öob gebe/ bat urn toe?ft boojga/ en
bat het geenc p:ebilïatie3ichte 31)/ öie t\' abonb of mojgen toee^ obrr i<?.
31emanb 3a! seggen/ ift toil mrj befteerrn ; maar il! bcnfte/ bat ift
rjet 300 3taaar 3a! hebben/ il! rjebbe 300 fcljriUftrip gejonbigb ! il! breeje/
bat ift alg boor be fjelle grfh-ept 3a! toorben ! gehort u bat ? 3fet ban
on3en teftgt. 4?ob Ijanbelt toel een>S 30a/ maar l^ij bort ooi! bel an»
ber«S: Hij vergeeft be3till!en tori menigvuldig, soobat 51J moeten 3eggen :
tfob Ijanbelr mij 300 genabig/ bat l|n mij a!é oücrftroomr met 3ijne itefbe.
<tEn gij/ bie boor 3ulfie betoergreöenen urtgeloftt/ en op 3UlUe gron»
ben beReerb en er boorgrraaftt 3ijt/ maaUt ben J^eere groot/ ;egt
brij/ waar is er breed ofte wijd zulk een groot God als Gij zijt ? wie kan
in den heniel tegen U geschattet worden ? wie is U gelijk onder de kin-
deren der sterken ? 35ie 500 naar J3ob gegaan 513c mrt tranen in be
oogen/ op 3ulHe tritsten/ gij fjrttt fctjriftuurtrjft geljanbelb; leert Ijec
anbcren ooft 30a boen. €ni J&rrbiftant moet niet ctlttjö berbocmen; rjrj
moet toel rcn£ be goedheid ban <5ob toonen/ ben zegen 3oolnei alp ben
vloek, het leven soomcl al^f ben dood. 5Clji hrj rjet net aan be eene 3fjbe
getoorpen Ijrrfr/ en hij sier/ rjer is niet nuttig/ ban moet hij tjct aan
be anbere 3tjbe ooft boen; alé bat 30a gepaarö ging/ 3oubc Ijet ftun-
nen gesegcnb 3tjn. 25oo moeten be ouberé aan Ijunne ftinbercn boen/
naarbar $fj een tjumeur hebben moeten 3ij 3e soeften te beljanöelen/
en 300 moet een ^rebiftant aan be gemeente boen.
üF>ij Ijebben nog een tooora tot een ftinb ban 4?ob bat in berbal iê.
3Ccrj l^eere! peggen je/ ift ga 300 achteruit/ tegen toat al licht/ blrjö»
fcljap/ bcrbonben/ onbrrbinbingcn en goeofjcben 4?oüs heb ift gejon*
bigb! ift ben 300 sonbig/ 300 tionfter; il! bcbe boor hrt minfte! l©el/
ftinberen ban #ob/ bie in brrb.tl 3tjr/ vit gij ban affteeren met eene
altoosburenbe afHreringe? gal \'t alrou* buren? 2al men ballen/ en
nier ïnebrr opftaan ? $ob 3rgt : Al hebt gij met vele boeleerders geboe-
leerd, koer nogtans weder tot Mij, mijn Sulamith! Keer weder, keer we-
der, 6 Sulamith, ift 3a! uuie aiHerringcn genegen. IBïl/ ftmOcrcn ban
<©ub/ 3ijt go grballcii/ ftaat tocörc op; jtjt gi) in tjrt Oonftere/ be
SCiwiagtige 3a! u tot een licht 31J11. 25uo gn niet toebc:l!ee;t/ gij ;ult
niet teregte raften. jfêaar boet grj het/ ban 3a! \'t licfclijft 31)11/ Hij ver-
Sla 2
                                              geeft
-ocr page 224-
188                   XV. PREDIKATIE , OVER JES. LV: 7.
geeft meuigvnldiglijk. 3a/ juit ijh\' seggen/ ift ftan bat biel gelooben/
bat <#ob bat aan godloozen boet/ bie niet tegen hun bete? Uu-ren ge<
3onbigb hebben ; maar in lirbbe tegen intjn bete; meten gejonbigb/
na ontbangene genabe en be^eneriiige; ift grioouc (jet nirt/ tjet ban
haast in mijn Ijarte nirt bomen/ ornbat til 300 tegrn iiimi beter toe»
ten ge^onbigb brbbc. 9a/ geloobige jielrn/ jiet het in Noach, Ijij |j,iü
$oa ;maa? geballen; £>ob bergaf het hem. Sier het in Loth, na nut»
bangene genabe fjab hg 300 fcb?ififtelijft ge3onbigb; ü5ob bergaf het
fjem. giet Ijet in David, na ontbangene genabe toa? Ijn joo fch?tftfte»
lijn gcballen : toen htf inbiel/ <£>ob 3e>be : Ik hebbe nwe zonden wcgge-
nomen. giet tjrt in Petrus, na ontbangene genabe be?loocf)enbe iih
örirmaal 3ijnen «ïfêeegter ; ift ben bejbloefft/ 3eibe hij/ 300 ifi $em henne;
3h bergrrf het u/ seibc be lïjeere. üfêaaft er ftaat on/ toie gij 3ijt/
300 gij tot 43oö bomt/ Hij vergeeft menigvuldiglijk. geheet u tot M&i)/
3cgt be $rerr/ en 3,ft 3a! Jfêtj tot u Kecrcn. 2(1 i<i utoe 3onbc tegrn
be allerljoogfte Jfêajejtrit tfnioé begaan/ alp gij maar ootmoebig en
geloobig 3rgt/ ^ecte/ jjiir Iionie ifi fi?uipen alp een tnormpje/ ber»
geef Ijet mi}/ en heiligt mij tot urne biengt/ gij 3Ult eeutaig 31J11 ftneebt
en bienjitmaagb toesen. ©at tocnfcFjrti tbij 11 en onp.
AMEN.
ZE3-
-ocr page 225-
ZESTIENDE
PREDIKATIE,
OVER
H A N D. XV: 26.
Menschen die hare Zielen overgegeven hebben voor den Name onzes Hee-
ren Jezu Ghristi.
OP EENE DANKZEGGING NA HET AVONDMAAL.
ffli) Ie3en/ Jes. LV : 1—3, 6 ! Alle gij dorstige, komt tot de wateren,
en gij, die geen geld en hebt, komt koopt en etet, ja komt koopt zon-
der geld en zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld
uit voor \'t gene dat geen brood en is? en uwen arbeid voor \'t gene dat
niet verzadigen kan ? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en etet het goede,
en laat uwe ziele in vettigheid haar verlustigen. Neigt uwe oore, ende
komt tot Mij, hoort, ende uwe ziele zal leven. gij mogten 3eggen/
I^eere! tiiat toilt <S>t met on^ boen ? Ik zal met u een eeuwig verbond
maken, 3eibe <©ob. $oö maaftt een üeröonb alleen niet fommige men*
ftjen ; öie brengt i^tj onder den band des verbonds, Ezech. XX : 37. $g
3Ulr in uta Ijarte benfien : ifi uiengc&te/ bat in 300 geluftftig timp/ bat
ift in ren bej&onb met <tëob ftonbe! J©ie i$ er in ?
Eerst, ©ie in een bernonb met <$ob ift. bie meet bat jjij \'t ban na*
ture niet en ?j>. 2Ccj) J^eere/ $egt 30a eene/ baar ftab ifi geen ijarte
toe/ ift en toilbe \'t niet boen; ift ftielbe Ijet met ben baber ben bui»
bel/ Hos. VI: 7.
Ten tweede, ©ie fiebbm bat oubc be^bonb gebroken; bat borige be?-
bonb ïjefiben 3e opgezegd met ben duivel, wereld, \'t zondige gezelschap,
en met hun zelven, met fjunnc eigene geregtigheid. 3ft b?ceft Ijet be?«
uonb/ ift fian niet meer met u te boen ijebbcn/ peggen 31J.
Ten derde, ©ie i£ in (jet bejbonb met üSob/ bie \'t niet uitbjufiften
nan/ Ijoe toaajbig en fioe noobig bat be $eere Sfeug gein i$/ 300 een
3egt: (©ij 391 mij be fonteine des levens, Ps. XXXVI: 10. %\\$ ift ftijebfie/
ban fian ift met Jacob 3eggcn : Ik hebbe het alles, Gen. XXXIII: 11.
Ten vierde, ©ie \\$ er in/ bie op eene regte toij^e in \'t berbonö ge»
ftomen \\f/ langp ben taeg ban obertniging/ tranen/ angflen/ ge&eben/
9Ca 3                                                 Job.
-ocr page 226-
190                                     XVI. PREDIKATIE,
Joh. XVI: 8. 25oo 3tjn je ec altemaal ingenomen/ bie er ingenomen jtjn.
Ten vijfde. ©ie ij? ec in/ bie be conditiën ban \'t bezbonb 300 intnil»
tigbe. IDciii\'e jijti bie ï baar 51\'jti ec 30a beien ; Unj sullen ec cenige
noemen. Wilt ge jllij liefdennen/
3e1.1t be Oeere/ baiiiibaae aan ilitj
3ijii/ jJStj get:outu 31)11 ? ijjet al bij 4Bij opsetten/ boor mijn naam en
jaafi 5 iBilt ge ^elben aan jl^tj geben ï 2 Cor. VIII: 5, 3rgt Paulas
ban be Macedoniërs; zij gaven haar zelven eerst aan den Heere, en daar-
na aan ons.
IFnit ge nu toeten of ge in bat beroonb 3(jt? <0nbe?jocH u ban aan
be genoembe fienteeftens. ©ie in \'t becbonb : (i) ©ie ftent bat lji)
\'t ban nature migt. (a) 258 breften gun oube berbonb. (3) 2ij Hunnen
\'t niet uittmiiiiini/ Jjur nooüig en taaarbig gun be jiSiböclaac is.
(4) ©ie ec in ig/ bie ec op eene regte luij^e ingeftonien i£. C5) Stj tuil»
ligcn be conditiën in; 31) toillen ben I^cece lieffleböeu/ banlibaar en
tjüutn 31)11; 3ij roillen alles bou: ben l)rere op3etten ; 3ij 30Uben bat
Uici tniiien oiiöc:!cii;ijUeti/ al toat ili ben/ fjeb&e en Kan/ bat 15 booc
u ten öienptc.
(fceliefben/ bit sullen mij .sien uit onsen trust/ baat binbt gij 300 een
paar men fel) en/ bie in fjet becbonb Uuren\' en bie 300 een 3111 Ijabben
in be conbitign; 30 [jabben bare zielen overgegeven voor den name des
Heeren Jezn. UPtj sullen letten op vijf zaken.
I. Sullen tiiij 3ien/ ijoe bit br:s Ijier iufiomt 5
II. Pau 3UlIen mij bit paar menschen besicn/ bie be.3en lof Ijeboen.
III.  «ülSoeten mij benijHen toat 35 overgaven ? Ijunne ganfefje zielen.
IV.  Waarvoor 3ij fjunne 3ielen obergaben ? tjet luas voor den name en
3aite van den Heere Jezus Christus.
V.  ©at jij bu£ bekwaam tuaren tot fj^t tae^H maartoe 3Ö ge3onben
toiejben.
I. D&at [jet eerste aangaat/ fjoe fiomt bit br;? gier te pasfc ? ©at
Stilt ge binben in \'t ifte b£. Paulus en Barnabas nomen te Antiocbië,
femmige Joden bie [jannen be besnijdenisse aan. ÏDm boen be bcoebe«
een? 3tj Ijanüelen niet los; maar in \'t cöc bp. seiöen 3e/ mij tailben
Uiel/ bat ge naar üjerusalrm öi"tt ulie> bit gebal/ om be Apostelen te
blagen/ mat 3e ban \'t gebal bennen. 3n \'t sbe b£. baac gaan 3e geen/
ban be gemeente uitgeleib .stjnbe. ©aac reisen 3e booc be fteben/ ban?
•£g?i£tenen maren/ en 31) iiecljaalben liiin öe groote genabe nnbec be
l^eibeuen/ en beben allen ben broeberen nruot e binbicliap 9M. %n \'t 4.0e bs.
nomen 3e te 3feru3alem; baar brrljaalben 3e/ mat groote Dingen #ob
met gen gebaan Ijabbe. 3fn \'t 5be bg. seiben je: Daar zijn sommige op-
gestaan van de sekte der Pharizeën, die geloovig geworden zijn , zeggende,
dat men haar moet besnijden. 3jii \'t 6be bs. Hamen 3e te samen om op
bie sane te letten. ©an \'t ?be tot Ijet 2ifre bg. gaf ril? siju abbijs. Kin
\'t aafte
-ocr page 227-
OVER HAND. XV : 26.
191
\'t 22fte bs\\ bernfe3en 3c eenige mannen/ om met Paulus en Bamabas te
3enben. J^an lip. 23—29 binbt gij ben brief, bien 31] gun mebe gaben.
i©e oproermaHerjS tnogtcn ge^egb ïje&bcn/ gijlicben 3tjt niet troutn ;
baatom 3onben jij et eenige incöe/ onber Uiellte tnaé Judas en Silas, bie
oolf jclf Prophetea waren, ©aar nomen je te Autiochië, 3(j gcben ope\'
ninge ban \'t gene geconclubeerb en gefproften map. ©aar Inorben bie
menfeftrn Dlijbe/ ais 3e rjoorden/ bat be .viligljeiö niet en ping aan be
besnijdenisse, en 31) bcrftrcrbcn baar toat met be menfegeu te Antio-
cbië, tot Ijunne fricfjtinge en bertroostinge. €11 al0 3e ec een tijb lang
getoeept fjadben/ lieten 30 3e meer gaan naar 3[ecu3a(em met b^ebe/ en
3tj Uieupdjten 3e allen genabc. Silas, bie een Propheet toapV bacjjt (jet
goeb baar te öijjben ; maar Judas, niet bc Iscarioth, bie ging toeg. fi^et
bias bie Judas, tuiena penne $ab gebruiltt Ijeeft om een brief in 31\'jn
ïSuiii te fcljrijben. Silas bleef; Paulus en Bamabas öleben baar oofi nog
eenigen ttjb. «ïtèaar in \'t 361\'te bp\\ 3eibe Paulus , \'t i$ niet genoeg ge-
mecntetip te planten/ maar men moet er ooit naar ommejfen. ©aar biel
toen Uiat broebigg? boor: Bamabas luilbe Jobannes Marcns mebenemen/
en Paulus bernoo$ Silas. ©aar ontfronb ban ecne berbittertnge. <6(j 3Ult
3eggen/ mie ljab gelnfi 5 Paulus, bat toont be gemeente; baar ftaat
niet/ bat 3e Bamabas be genabe léobj? üebolen/ maar Paulus. 2!oo bomt
er bat berp ban in.
II. Paulus en Bamabas, bie paar menftïjen/ bat ip ong» tweede stuk bat
Uiij bf.yi\'ii moepten/ bie bezaten jjet Ijart en be liefbe ban het uoilt. 2n
gabrn een gjooten lof/ 33 toarrn geactjt pilaren te 51\'jn/ 35 ftaftcn uit
alp fterren aan \'t firmament; 31) ftonben baar en blouften als bc 3onne
bcp Ijemelp. «ïfêaar be SCuopteien toipten (joe sicg [jun liftte beseffen
Jionbe; 300 jorgbeu 3e in beu lof/ bat 3e 3ic|j niet te beel mogten bet*
Ijrffen; üiaarmebe ? S2rj noeinben 3e menschen. ®ob ontleerbe Ezechiël
300 be Ijoobaarbije: menseben-kind, 3egt <J3ob; 300 ontleerbe ®ob aan
Daniël be rjoubaajbijr 00b: gij 31\']t maar een menschen kind, al oprn-
bare %\\i u jultic gefjeimen/ Dan. VIII: 17. <&ob ontleerbe Paulus ben
fjocgmoeb Inat liarber: i^ij liet ben duivel op Ijem afftomen/ 2 Cor. XII: 7.
©e Apostelen ban en be Ouderlingen misten bat ooft tnel/ bat stj nog
ecu berbojben {jan rjabben/ en nog bele slualifjcbcn en gebrefteu. Stj
3eiben: \'t ip Bamabas en Paulus: jij 31J11 Uirl geliefd bij onp/ maar
\'t 3fjn menschen.
Cru mensche Uias voor den val een heerlijk schepsel, maar na den val
ip \'t een slecht schepsel, tot alle goeb toerft onbeugenb. Wat is (jij ge-
ring bij God! Cen bloempje, een grasje, een druppeltje aan den emmer,
een stofje aan de weegschale! Jes. XL: 6, 15. Na ontvangene genade, taelfte
bejborbenljebru 31311 ec nog in gen! ©aar woont niets goeds in haar,
Sooöat ök\'3C Paulus fdj^eeutbbe : Ik ellendig mensche! wie zal mij verlos-
sen!
-ocr page 228-
192                                  XVI. PREDIKATIE,
sen! Rom. VII: 44. a3ob legt in fommige menfdfjen groote genade, 300*
bat elft/ bic hen 3iet/ moet seggen/ \'t 3tjn menfcljen/ bie bele genabe
Ijcbuen! De Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rast op haar, 1 Petri
IV: 14. (©aar sit raat in/ Oaat sitten schatten in die aarden vaten, \'t
3ijn uarclj» tian menfcljeti/ jooöat 5e ecne eere Christi gcnoemb inorben;
baar 3»jn menfcljen/ bie voorgangers 31311/ bie in waarde gehouden moe-
ten ruorben om hares werks wille, (©aar 3rjn menfcljen/ bic visschers van
menschen genaamb lno:Den.
III. !E»at luarcn bit nu boo2 menfcljen ? ©at i0 on3 derde stuk. J^et
maren menschen, die hare zielen hadden overgegeven voor den name on-
zes Heeren Jezu Christi. 43cliefbcn! gij 30t bezeil maggen aan be tafel
des Heeren getnec^t/ maar hebt ge uïnc 3ielen aan ben tjeere %f3\\x^
Ctjnjtug grgeben ? of tn<i]é fier maar utn oog of hand ? urne uitwen-
dige tegenwoordigheid ? of Runt ge 3eggcn/ ik hebbe mijne ziele aan den
Heere Jezus gegeven ? ©c$c tuier menfcljen maren kostelijke menschen,
3jj tjabbcn ecne ziele, eenc kostelijke ziele, eenc edele ziele. J©ati«5bat?
Ijun binnenste, gun harte. $ob jciöe ernö: Mijn zone, geeft mij uw har-
te, Prov. XXIII: 27. ©e3e habben naar bie ftemme gegoorb. Spreekt,
Heere, 3eibe 3e/ uwe knechten hooren, 1 Sam. III: 10.
A.  Itëat moet ge boor bic ziele bestaan ?
Eerst, ©en geheelen persoon. 3Jn \'t iPoorb binbt ge/ bat bc ziele
boor ben geheelen persoon genomen tnorbt: Jacob ftuam in Cgnpte
met 3ebentig zielen, Gen. XLVI: 27.
Ten tweede, ©oor öe ziele moet ge beiftaan ben redelijken geest: SSoo
leept men Luc. XXIII: 46, lu uwe handen bevele Ik mijnen Geest. o£n
Matth. XXVI: 38, Mijne ziele is geheel bedroefd.
Ten derde, ©oor bie ziele of geest luojben alle de vermogens beritaan ;
\'t verstand, beconscientie, be wille, al wat in de ziele is; Matth. XXII: 37,
Gij zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uw harte, en met
geheel uwe ziele, en met geheel uw verstand.
Wat moeten toij ban hjer boor Ijunne zielen bejftaan?
Eerst, l^unne geheele personen, geljjft er ftaat ban bc Macedoniërs,
2 Cor. VIIÏ: 5, bat 3jj haar telven aan ben t|eerc gaben.
Ten tweede, gunnen redelijken geest. <&ï\\ Unit niet alleen tjet ligchaam
gebbrn/ üjcere! om ïl te berfieejlrjften ; maar ooft bc ziele. 9ift 3a!
\'t met mijn harte boen.
Ten derde, ©en rebeftjften geeér niet alleen ; maar alle de krachten ban
ziel en ligchaam. Sn IjabDrn Ijer alleg boor ben Ifcere 3e.3iig ober.
B.  (#jj 3Ult in urn garte benften/ tnat i£ bat/ zijne ziele over te ge-
ven aan den Heere ë
Eerst, jaaen begint op te 3eggcn 3jjne biengt aan ben duivel, be we-
reld, be sonde, tjer zondige gezelschap. 3ft* ban niet meer met u mebc
boen/
-ocr page 229-
OVER HAND. XV: 26.                                193
boen/ 3egt 30a een. 25ij 3eggen al<? Abraham, ift ftan \'t in Ur niet lan»
ge? jjouben. 25ij beginnen te Doen al<S Ruth, ift ftan \'t bij mijn volk
niet lange? ftouben/ 3eibcn 3e : ift rafte be?ijbelb; ift 30ubc be?ft?iftt
mo?ben ; ift tail he begeerte van mijn harte niet mee? bolboen ; ift ftan met
bat gezelschap niet mee? mebe boen. 3[ft be?gete mijn volk en mijns
vaders huis; ift 3a! er ban uitgaan. J5u moet ift ban u fcfieiben. @Ee
boten \\naf ift bij u in mijn element/ tnaa? nu niet mee?; ift tao?be
bij il be?ijbelb.
Ten tweede. $et beftaat in opregt, hertelijk en plegtig te 3eggen/
$Jeere 31e3u<i! ïlb) volk be?ftie3e ift boo? mijn volk ; fttoe zaak boo? mijn
zaak. Stnberc mogen biencn/ bic 3e tuillen/ maar ik en mijn huis zul-
len God dienen, Jos. XXIV: 25. %U ftotic fiarteïijft aan II be opb?agt
boen; ift Itiil niet fjinftcn op tttice gebadjten. 25ij boen be opb?agt bij
fjunne eerfre obe?tuiginge. Wat wilt Ge, Heere, 3cggen 3c/ dat ik doen
zal ? Hand. IX: 6. <£n Hand. XVI: 30, Wat moet ik doen om zalig te
worden ? 33 3cggen : ik ben uw knecht en dienstmaagd , ift 3a! op uttl
beïieben pa?fen/ geb^uiii mij maa?. S5tj schrijven \'t met haar hand,
bat 3e des Heeren zijn, Jes. XLIV: 5
Ten derde, ^et beftaat baa?in/ bar 3e boor ben bag ftomen. t5tj 3tjn
niet af te 3etten boo? schade nocf} voordeel. 25ij 3eggcn tegen be tnerrlb/
boet mij geene moeite aan/ ift (jebbe mijn lnoo:b gcpasfec?b/ en\'t moet
300 blijben. oMt/ a\\$ 3e er toe geroepen tno?ben/ 31J ftomen e? boo? uit.
Ten vierde, i^et beftaat baarin/ in mijn prafttijft en taanbel 3a! ilt sullig
ailej» gaan uitb?uftfteu/ bat fiet niet maa? woorden en schijn i£/ maa?
bat f)ct in waarheid ; bat ift zoo spreke en zoo doe; 31J bu?ben tegen
be tuerelb 3eggen/ 3iet of mpn toaubel niet ig naa? mijne moo?bcn.
Ten vijfde. S}et beftaat ijierin/ in alle£ boo? ben I|eere op te 3et«
ten. Mu i§ er nict«j te kostelijk , niets? te dierbaar boor ben Heere Je-
zus. 25ij 3eggen/ moet ift om 11 alles? fttaijt 3ijn/ tjie? ben ift. ©e
liefbe Cl)?i??ti b?ingt mij ; nu oo?beele itt/ inbien i^tj boo? mij ge«
fto?ben en opgetoeftt is?/ bat ift ooft boo? ï|em leben moet. gjft re
ftene het alles? fcftabe en b?eft te 3tjn/ om be uitnemenbljeib öc? ften«
niS?fc ban Üe3iisi CD?is?tus? mijnen I|cere.
Ten zesde. SHIé bat gebaan is?/ ban hebben 3e genoegen in aïies?. <0f
3c be?bruftt tuorben/ of be ribieren gaan bruiden/ of eens? man£ ftuis?>
genooten 3tjne bijanben 3tjn/ 30 taenteien hunnen teeg op ben i^eere/
en 3Ö bertroutnen/ fiebbe ift mij aan ïl obergegeben/ 6ij jult mij
nooit bcrlaten ; Uwe goedertierenheid is in der eeuwigheid, Gij zult het
voor mij voleinden , 3eggen jfl/ Gij laat nooit varen de werken uwer
handen , Ps. CXXXVIII: 3.
d5ij jult 3eggen/ boen al be bromen bat? ja $%/ in \'t Oude en
Nieuwe Testament. Daar fj? er geen een in ben hemel geftomen/ of ;f)
2S&                                                                    be<
-ocr page 230-
19                                   XVI. PREDIKATIE,
beken bat. "Zoo bebe Abel, 300 bebe Enoch , 300 bebe Abraham , 300 bebe
Izalik, 300 btbz Jacob, 30a öeüe Mozes. <©eben 3e in [jet Nieuwe Tes-
tament ooft 300 ? 3Ja/ 300 beben dit paar mannen ; ja/ 300 bebe geheel
de gemeinte, Hand. XI: 23 , Zij bleven met een voornemen des harten
bij den Heere. <£n 2 Cor. VIII : 5 fraat: Zij gaven haar zelven eerst
aan den Heere, en daarna aan ons.
<©p tuat tatj3e gaar. bit overgeven toe ? $oe moet Ijet gefcljteoen ?
1. Aanstonds, met bat d3ob [jet Öarte geraaftt heeft, ^tjt ge ober»
tuigb/ bat ge f|et nog niet gebaan hebt ? boet fiet ban abonb
nog. Heden, terwijl gij zijne stemme hoort, verhardt uw harte niet.
dpeeft u aan ben fyeete ober/ f|oe eerber hoe lieuer.
a. §ae nog ? Geheel en al, met utn ganfcfte perfoon/ met siel en
ligchaam/ met at uine bermogeng.
3.  $}ot nog? Gewillig, vaardig, gereed, \'t €n ig niet tegen gun
Ijarte noch borgt/ Ps. CX: 3, \'t Is een gewillig volk.
4.  Voor altijd. Mizt maar voor een korten tijd, boor bit Avondmaal-
tje, of boor dezen avond, maar voor altijd , zoo lange als wij leven.
5.  5r5og eeng. Bij alle gelegenheid, en onder alle. %n \'t eenzame, in
uw huis, met uwe huisgenooten, onber vrienden, onber vromen, op \'t
Avondmaal, op bededagen , in de Godsdienst, voor de Godsdienst, na de
Godsdienst; altijb en btj alle gelegenheib/ ftie3en 3e ben ü|eere en 33*
ne bitnet.
6.   $&et al dat er aan vast is. 3|ft hebbe het biel oenenen/ en be
Boeten oberrefienb/ 3eggen 3e; ift 31c hiel/ bat ift brult 3a! hebben.
9fft incsc ben •ïjeerc en stjue biengr cUnilucl/ met al Ijet 3uur en
3oet/ bat er aan uajSt i$.
7.  iBog een£. ^tj boen öet met blijdschap. C^un hart ig er uerheugb
ober. 2oo lange al|ö 3e Ijet niet gebaan hebben/ 300 Hennen 3(3 geene
bltjbfchap. Hand. VIII: 39. ift in \'t berbonb geftamen üen/ 3eibe
be Kamerling, nu rei3e ift mijnen teeg met bltjbfchap/ nu»ifi met mijn
huis aan 4?uö geioobig geuiorben ben/ 3ciöe be Stokwaarder, nu ben ift
berljeugb/ Hand. XVI: 34.
8.  J§og Eeng/ 33 boen het op 3Ulfien redelijke en betamelijke wijze,
fóan men \'t tuel rebeljjfter en beter geuen al£ aan ben Heere Jezus ?
fiian men 3tjue 3iele toei aan zaliger of magtiger geben ? ift meet geen
beter. «Paar i$> iinmerji niet$ redelijker. ïBaarom ?
a.  Wel het komt Mij toe, segt be ï^eere Stouji. \'t 3$ 3ljn eigendom.
ïfyij i£ urn Schepper, Q 3iacob/ en u\'iu Verlosser, d 3I?racl. Zijn tatj
3(jne Schepselen, 3ijne verlosten ? en gullen mij lijetn ban niet bienen ?
i^tj heeft oug? geftotjjt/ opdat wij God verheerlijken zouden,, 1 Cor.
VI: 20.
b.  %&n luien 3ult ge Ijet geuen ? fiomt Ijet l^em niet toe? $rj heeft
zich-
-ocr page 231-
OVER HAND. XV: 26.                                195
zichzelven aan u gegeven. Wat gaf öj)ij aan de tafel, boor be teeltenen,
alg zichzelven ? Joh. VI: 54, Mijn vleesch is waarlijk spijze, mijn bloed
is waarlijk drank. Tit. Il : 14, Hij heeft Hem zelven voor ons overgegeven.
c.   5ttg ge u 3elben aan ben Ü^eere niet grcfr/ benfit ban/ bat ge
niet aangenaam jijt. <®n0 Bibben/ urenen/ SCbonbmaal gaan/ i£ ben
i^eere niet aangenaam/ alg fjet gefrfjiebt jonbrr \'t hart aan $em te
geben. %\\ mat sonbcr Fjatt grfcfjiebt ip nietj?. Al gaf ge uw ligchaam
over om verbrand te worden ; en gij had de liefde niet, zoo waart gij
maar een luidende schelle, 1 Cor. XIII: 1—3. Tranen, beloften, gebe-
den , \'t ip al niet/ al£ ge uto hart aan ben I^ecre weigert.
d.  ffilott be i^eere Fjet niet fjebuen ? ^ij let op ong bidden, preken,
Avondmaal gaan. E} ij 3iet 11 aa,: waarheid in het binnenste. J3clijft u\' in
fjet Oude Testament jagen naa? fjet harte, fjet innigste, fjet ingewand
ban be offejbieren/ 300 jlet 4?ob 11.1a: fjet fjajte/ naa? uUi tngetoanb.
e.   guit ge $em utoe 3ieie niet geUen ; l|ij ontbefit gcbeinpbfjfib/
en berfoeit 3e; ban 3pt ge JilStj niet met alle maa?big/ 3egt be ÏJeere:
üfi fjebbe geene acfitinge boo? u. ©an gaat ge lebig fjeen. ©an 3egt
<J5ob: uUte fjanben 3ijn bol ulorös/ gij gaat met een leugen in utne
regterfjanb ten bcrberbe; gij 351 al«S een frinfienb gjaf/ bat ban buiten
Uiel fcljoon fcfjpnt/ maa? ban binnen beugt ge niet.
                 |
f.   3$ fjet niet bete? urne pielen te geben aan öen Heere Jezus al^ aan
ben duivel, be wereld, be ijdelheid; aan ben tijd, aan be wrake, aan
dronkenschap, aan onkuischheid, aan godlooze gezelschappen ? i#lj ftunt
fjet niet bete? geben a\\§ aan ben $eere. <E>e ganfcfje be^gaberinge ge-
tuigbe bit/ tot lof ban bese menfctjen/ bat 33 jjunue 3telen aan ben
$eere gegeben fjabben; 30 fjabben een boo2iiemen be$ Darten om bij
ben Efeere te bltjüen.
IV. <£ij 3ult peggen : Waarvoor gaben 31J fjunue sielen ober ? ©at if}
ong vierde stukje. gij gaben fjunne 3ielen obej voor den name onzes
Heeren Jeau Christi. gij fjabben niet alleen hare zielen aan den Heere
overgegeven, maar ooft voor zijnen naam. JBat bat te seggen ?
Eerst, gullen tajj u seggen/ mat be naam des Heeren i«J. <£n dan,
toat fjet 3eggeu tuil/ zijne ziele daarvoor over te geven ?
A. ©e naam des Heeren, bat iji:
Eerst, gaine eere, 3(jn roem, Ps. VIII: 2. 6 HEERE, onze Heere, hoe
heerlijk is uwen naam op de gansche aarde! \'t %$ 31J11 geruchte bat 300
be^re geljoo2b tuoibt: 31311 geluib taojbt gefjoo?b obei gefjeel be aajöe/
Ps. XIX : 2—5.
Ten tweede, \'t 3$ 3ÖnE dienst, Gen. IV: 26, Toen begon men den
name des HEEREN aan te roepen. Hand. IX: 15, jeibe $ob ban Pau-
lus: Deze is Mij een uitverkoren vat om mijnen NAME te dragen onder
den Heidenen, 1-115. bat isy om mijne bicnpr bellend te maften.
2Sfi 2                                             Ten
-ocr page 232-
XVI. PREDIKATIE,
196
Ten derde. Hf et ij? zijn volk , bie ben name zijns Vaders, en ooft zijnen
naam, op fjunne boo?fjoofben tragen/ Openb. III: 12. XIV: 1.
B. i©at i|i öat nu/ voor den name van den Heere Jezus zich over te
geven ?
Eerst. Alles op te zetten beo? be eere ban Christus. l©o?bt be eere
ban Cfj?iétuj? fienabeelb/ ban 3jjn 3e aljï een ö?anbenb buu?; ban
too?ben 3e boo? ben ijbe? be?flanben/ al 3ouben 3e er ben boob ban fja\'
len; ban ont3ieu 39 niet??.
Ten tweede. ©00? be mare Christelijke religie fjeuuen 3e ooft allej? ten
Depte : maar ik en achte op geen ding, noch en houde mijn leven niet dierbaar
voor mij zelven , opdat ik mijnen loop met blijdschap mag volbrengen,
en de dienst, welke ik van den Heere Jezn ontvangen hebbe, om te be-
tuigen het Euangelium der genade Gods onder de Heidenen, Hand. XX:
24. g.jj ftqubcn trjbig en ontrjbig aan om te planten en nat te maften/
en ban fiibben 39/ bat @ob ben majSbom gebe. ï^unne nebe ij?/ bat be
itoning boo?fpoebig rfjbe op fjet moo:b be? toaa?fjeib/ Ps. XLV: 4, 5.
Ten derde. «2ij 30iiben boo? bat uitverkoren volk ftun leven zetten.
<$elijft Paulus ban Aquila m Priscilla getuigt/ Rom. XVI: 4, Die voor
mijn leven haren hals gezet hebben. ÏJun luj>t \\$ tot be fjeiligen bic
op be aarbe3ijn/ tot be Fjee?lpen in ben lanbe/ Ps. XVI: 3. gij 3eggen/
bat bolft is mtju bolft; fjun &ab is mijn 160b.
i©at beben 3e al voor den name des Heeren Jezu Christi ? (1) gij
spraken e? boo?. (a) &ö streden e? boo?. (3) %t reisden e? boo?. (4)
gij biilben e? teel boo? sterven.
1 gij spraken er boor. UPij fitinuen niet 3mijgen/ seiben 3e. W\\\\t
ge on<? in fjet gevangenhuis [mijten/ mij Bunnen ebentnel niet 3taijgen.
gij gingen met üljjbfcyap ban fjet aange3igte be<? raabj?/ ombat 3e
toaa?big geacljt maren/ boo? ben name ban Cfj?i|?tuj? fmaabfjeib telg-
ben. gij ttiaren gegeejifelb/ bat mas een ft?oone op fjun fioofb/\' boo? ben
naam ban %t},uji fmaabfjeib te lijnen. En zij hielden ebentnel niet op
van alle dagen in den tempel en bij de huizen te leeren, en Jezum Christum
te verkondingen , Hand. V: 41, 42.
2.   gij streden e? boo?. 3CI be fjaat ban gefjeel be merelb fian bat
niet breften. \'t Blaren wakkere dispntanten : 31) rujstcben niet boo? bat
be bhiaaigcejïteii ben monb geflopt maten ; srj melien 5e niet eenen
oogcnulift.
3.   4öiet alleen spraken en streden 39 e? boo?/ maa? 39 reisden er
boo?. gij fjiciben fjun gemaft niet: ban bc eene plaatfe reipben 3e naar.
be anbere. <0f e? gevaar ma£« D«m moordenaars, of wilde beesten, of ri-
vieren, bie ftonben ober te loopen/ o Cor. XI: 26.
4.  gij leden e? boo?/ in gunnen naam, in fjun goed, in ïjun bloed,
gij ontjagen nietjl: geen arbeid, moeite, waken, honger, dorst, vasten,
kou-
-ocr page 233-
OVER HAND. XV: 26.
»97
koude, naaktheid , al mie?ben 3$ aan den lijve gestraft; ja be dood aange-
daan. ©at alle$ fjabben 30 ober boor ben name tieg peeren SJe3u/
2 Cor. XI: 27.
V. J^et vijfde stuk mag/ bat 3fjti trouwe mannen: bie mogen een
commipfie opgeiegb mo?ben. $aat/ 6?engr fjet rappo?t/ geliefbe Barnabas
en Paulus, bie alte£ 300 aan ben fi^eere obe?gaben: <ötj moet meer
gaan reiden; en gaat met on3en u?ief naa? Antiochië. Wij meten/ bat
gij niet ruften 3ult/ boor bat ben tegenjtanbe?£ ben monb geflapt en
be geloobigen gefte?ftt 3ullen roesen. Wq 3cnben e? nog anberen mebe/
om getuigen te me3en.
<8>ij 3Ult ligt seggen/ mie ij? be;e Barnabas ? ^et mag een Leviet.
ffla§ bat ban 3JJ11 eigen naam? ©at fcfjijnt 300 niet. Hand. IV: 26,
mc?b [jij genaamb Joses, maar Ijij raierb ban be Apostelen toegenaamb
Barnabas. ïfëaaroin 5 2Ccfj het toag 3iilft een zone der vertroostinge. ï)ij
ïjabbe 3ulft een talent om te troosten. $}ij mag baar af meteen ueftenö
boor 3ijne milddadigheid. $jj habbe een (tuft goebj? te beel: fjfj gaat Ijet
berftoopen/ en leibe (jet gelb aan be boeten ber Sdpostclen. f[ft FjeBbe
bat te beel/ 3egt fijj: bcelt [jet baar Ijet nooöig \\$. ©at Paulus mag/
behoebe ift u niet te peggen, ©ie geliefbe en getroume man \\$ ge-
noeg beftenb. giet/ 3iilfte tuaftftere mannen sonben 313. l£et maren 3iilfte
trouwe mannen. 2rj 3ouben lieber self berloren gegaan hebben/ al| ietjS
ban be 3afte $obg berloren te laten gaan. ü?it gejien Ijeööenbe/ gelo-
ben mij/ bat Ijet u altemale ïtlaar i£ ban be inleiöinge af.
3©tj Bunnen nu niet betre ban malftanbec af blijben. ^eliefben/ moeten
3ulfte bingen u niet Denaren/ om urne 3felen ooft ober te geben boor
ben name on3ejj peeren %e$u Cljrigti ï ^eöt ge bat dezen dag gebaan ?
^eöt ge ïjet in meer andere Avondmalen gebaan ? fieut ge geene
obertuiging gerjab/ bat ge Ijet niet migfen moorjt ? 9$ bedrog en ge-
veinsdheid u aangenaam ? ïjebt ge u ooit lne( obergegeben ? 4ifèoct ge
bet niet boen ? fount ge mei beftouben morben 3onber bat ? 3$ Ijet uit-
stel niet gevaarlijk ? bat ge 3oubt 3eggen : ift moet eer^t getrouwd jijn ;
Bergt bie reize gaan boen ; eergt dat en dat gaan boen ? $ti sult seg-
gen : ift meet fjet niet/ baa? ig mat gebaan; maar ift meet niet of ift
mij overgegeven fteftbe ï WH ift u eenj? seggen ftoe gij fjet meten ftunt ?
Eerst. $ij snit alle ume achtinge boo?*ben l^eere fjebben. (©ö sult
3eggen/ mijn <!5ob in CÖ?tgtug 9Je3ug7 $ij taeegt mtj mee? alg tjeei be
mereib. Wien hebbe ik nevens U in den hemel ? 5l!ï fjet anbere i$ te ligt
öebonben/ $tj fjeöt alle mijne achtinge.
Ten tweede, goo gij ii3elben obejgegeben fjeöt/ 3ult ge biubcn/ bat
ge ulue gaufcfie 3iele boa? be bewerkingen ban jijnen $ee£t openlegt:
boo? 3?jne prikkelen ; boa? srjnen raad; boa? 3tjne opwekkingen ; boo?
3ijne invloeden, ^et \\$ mtj tot fma?te/ 3egt 300 eene/ alg ift urne fie»
256 3                                            toe?*
-ocr page 234-
XVI. PREDIKATIE,
19»
toegingen niet ouboïge: ift taif mij boo? utae 6etac?fiingeii Bloot (eggen.
Ten derde. <l3rj jult uta vertrouwen aan C|em geben/ 3oabat/ al$ be
J^eere SEe3UjS jegt/ Iaat ift uta deel en tie rotssteen van uw harte zijn,
het eenige fondament van uwe zaligheid, ban 3Ult gij ftunnen 3eggen/
bat 3tjt «©o/ #eere!
Ten vierde. 2CÏ uta schreijen , verlangen en begeertens jufletl naa? $ob
3(jn/ naa? ben $eere 3je3Uj>. Ó5ij 3ult ftunnen 3cggen: Ik zoeke U in
den dageraad, mijne ziele dorstet na U, mijn vleesch verlangt na U,
in een land dor en mat zonder water, Ps. LXIII: 2. HPeen arme feftjeit
ban 300 om een aalmoes; geen naakte om een kleed, alp gfj om God en
om ben Heere Jezus. 2$eftp utae gebeden bie gij boet; uta schreijen , om
taien i£ het ? Wtet ge (jet niet ? JlBoet elft bie [jet hoort en 3iet/ ban
u 3eggen/ \'t \\§ bie menfefien om <#ob te boen; niet om gjoot te 3<jn
in be toerelb; baat hoort ge be3ulften niet eeng ban fpreften; maa?\'t
\\$ er al om <öob te boen.
Ten vijfde. SCcfi! hebt ge u 3elben aan ben $eere gegeben ?
1.  goo 3ult ge ooft utae conscientie aan J^em geben. !©ie moet baa?
meester obe? 3ijn/ al£ <&ab ? SSfl hebben geen lujgt om 3e te fttoetfen ; al
taigte het niemanb. Hand. XXIII: 1, Ik heb in alle goede conscientie voor
God gewandeld. Hand. XXIV : 16, Hierin oefene ik mij zelve, om altijd eene
onergerlijke conscientie te hebben bij God en de menschen. ©at ift bien roem
mag hebben/ ban een goed geweten. Wat 3egt ge ? ig utae conscientie
boo^ ben J^eere 3fe3ti^ ?
2.   Mog een£. <d$ij 3ult ban utae liefde aan $em toillen geben. ^ij
6e3it ban uta hart: waar uw schat is, aldaar zal ook uwe harte wezen.
9$ het öe Heere Jezus bie in uta ha?te bedacht ? 2ïf£ ge toafifter tao?bt/
aan taien igj \'t bat ge benfit ? 311$ ge niet flauen ftunt/ aan taien i£ \'t
bat ge benftt ? 3$ \'t aan ben Heere Jezus ? 3$ utae Beftoinmeringe: ï)oz
ftaat fjEt ttigfchen mij en U ? tugfefien ben Vader en mij ? tugfetjen ben
Heiligen Geest en mij ?
3.  <Pan 3al utae overdenkinge en aandacht omtjent ben ï|eere taesen/
Ps. CXXX1X: 17, Daaromme, hoe kostelijk zijn mij, ö God! Uwe ge-
dachten ! eii3. Hfet i£ mrj 300 ftojatelijft alp\' ift aan ïil benftc; alg ift bij
11 mag 3jjn/ en Bebenften be bingeii bie boben 3911/ Col. III: 1. ©an
3ult ge met aanbaeftt benftcu aan \'t gene üI al ontmoet i£ ban ben
J^ecre; taat weldaden I|ij al gebaan/ en al taat beloften J^fj al bejbulb
heeft/ taat ge al ban l|em gehoord fjebt/ ahf gij met Lydia acht gaf
op hetgenc ban ben ï^ecre gefprolieu \\$.
4.  Sog ecn£. ©an geeft ge utae opregtigheid aan ben I|eere/ 30obat
ge ftunt seggen : SBch $cere/ mijn fta?te ij; opregt; fcaa? i£ geen bebrog
in mijnen geept/ Ps. XXXII: 1. Sflh taanbel boo? uta aangesigte in opreg»
tigheib: ik hate de valschheid, en hebbc er een grouwel van, CXIX: 163. ®an
3"It
-ocr page 235-
OVER HAND. XV : 16,                                199
;ult on fteebss fiibben : Laat doch opregtigheid en vromigheid mij behoeden ,
Ps. XXV: 21.
5.  4&og reng. ©ie sictj obergegeben heBBen/ bic geben hunne voor-
zigtigheid aan ben ïjeere : 35 Voilleti al£ bc slange 3311/ voorzigtig; niet
b?iftig; niet met het fjoofö obe^al boor te milieu : maa? verstandig: de
verstandige weet tijd en wijze.
6.   4Bog een£. gij geben hunne blijdschap aan ben l|eere/ 38 3fjn
b^olp in ben ï^eerc/ 33 bermaffen 3iclj in 3ijne in3ettingen. ^ij bet»
Reugen 31CJ) boor ï^ein met bebinge/ Ps. II: 11.
7.  Jgog eeng. 2ij wentelen Ijunnen hieg op ben ï^eere; 35 3eggen/
leiot v!3n mi) maar 300 aio ljet II belieft: ift 3a! II boigen in biatec en
buur. $|cBt ge u 300 aan ben I^eere gegeben/ en in 3ijne ïjanb ? 43rj 3Ult
3eggen/ \'t ijS mij nog al 30a buigter: 3egt mg nog een teeftentje ttoee
of brie: \'t ij» mij joet; ift heb er fmaaft in.
Eerst. I^et gaat niet gemakkelijk toe: ©an buiten 3(311 er aanvallen ,
verleidingen , aanzoekingen ; ban binnen 3(jn er vurige pijlen be<> buibel^/
vreesachtigheid, E115. $ing het luei gemaftftehjft toe/ alji Ruth uit haar
lanb/ en uan Ijaar uolft inoept gaan ? ©aar iji gunst en ongunst: baar
i|ï allerlei verdrukkinge, allerlei tegenstand ban vijanden en ban vrienden,
©at ftaat baar a!>j bergen boor hunne oogen. ©e tranen loopen langs?
hunne tnangen: 35 ftunnen niet boorbveften.
ïen tweede, ©aar ftomt Bij/ alj» 3e hun bioorb gegeben hebben aan
beu l|eere/ en aljl 3c boorgeBroften 3tjn/ ban jfjn 3e 300 Bhjbe/ bat 3e
hun tuoorb gegeben ijebben : nu jjebbe ift mijn bioorb gegeben/ 3eggen 3e/
ift 3ai [jet niet terugge treftften.
Ten derde. Ji3og een«S. 2hj heugen het/ hoe het gegeben ij?; waar en
hoe 3tj iu eenboubigjjeib/ in afljanginge ban J&obp genabe/ tjet beben.
Ten vierde. 4&og een^: 9|ft ftefibc mij obergegeben/ 3eggen 3e/ en het
en 3al mij nooit berouüien ; ja/ al map er nog 300 beel Bittere; al tnilben
alle auberen met Jobs wijf 3cggen: Houdt ge nog vast aan uwe opregtigheid ?
Süch ja! 3eggen 3ö. Mozes, uerftiegt ge nu nog/ met het uolft «tëobji5 ge-
btuftt te luorben/ nu bat ge al beertig jaar gefuftfielb hebt? %cï) ja! l\')ij
üerfiaoö ebenhiel (ielier met het bolft tfobs/ en om ben name bes peeren
berbrufit te tnorben/ ban een ftoning in «ÏEguute te 3511. Hebr. XI baar (eejSt
ge ooft ban bie Godvruchtige helden , 31J Ijaöben tijö om meber te fteeren ;
maar 31\'j tnilben uier/ us. 15, 16.
Ten vijfde. 5CijS 3e 3ictj aan tim l^eere heBBen obergegeben/ baii3eg«
gen 3e tegen hun sonbig hart/ en intaonenbe 3onben/ gij 3ult 30a be mees!*
fee niet meer fpeien/ Kom. VII. «En als 33 be meejfter toillen fpelen/ ban
3eggen 31J/ l^eere/ in ons is geene kracht tegen zoo eene menigte , maar onze
oogen zijn op U, gelijft er uan Josaphat fta.it/ 2 Chron. XX: 12.
Ten zesde, «fèog eenji. ©ie \'t geöaau hebben/ 31J Ijoubrn 500 beel ban
gees-
-ocr page 236-
XVI. PKEDIKATIE,
200
geestelijke bewerkingen, ban geestelijke meuschen, ban eene geestelijke be-
dieninge.
Ten zevende. Sgij 3rjn 300 bevreesd voor zelfsbedrog baar fcljjiftfien ,g
boo?; en daarom 3Ö11 3g 300 be?ftlgd/ auj>3ij een teeftentje ban geuabc tn
ijen binden bolgen£ tjcr iÈooid.
Ten achtste. %tj ijoubcn 30a beeï ban een ontmoetingc en inbloetjinge
ban <tëoü£ $ccgt te geftöen. Sdnbe?^ 3eggen 3g : 2Cclj i|cere! Mijne ziele
dorstet Da U, als een land dorre en mat zonder water, Ps. LXIII: 2.
ï©at segt nu ulii fiartc ? i^cbt ge u aan ben If^ecrc obejgegebeu? 9fft ge»
foobc/ bat be meepte moeten scggen/ neen. l©aa:om {jebt ge ijet niet
gebaan ? segt ge/ het i$ be manie? niet; bie en bic boen (jet niet ? i©el/
of bie en bie in (jet Uuur liepen/ 3oudt ge Ijet ooft moeten boen ? Cen
tweede 3tgt/ baa?om boe ift Ijet niet; Ijet jjoouje i£ 300 ftlein/ Ijet
3gn een beel arme En geringe lieden : ift 30iibe met dat uolft moeten
be:fteeren. i©el/ daa? 3oudt ge ban ooft mede be;ljee?Itjftt mo?den. 3Ga/
3egt een derde, ift ijebbe Ijet niet gebaan/ taant ift 3oube c? obe? ge-
fmaab rao?ben/ en moeten lijben. i©cl/ alj? ge ban mare genade en den
<#ec£t <&ob§ in uVu jjartc leueiidc Ijaddc/ dan 30iidt ge Ijet ftiui^ niet
eens boelen.
Écg meufcfjen! mat 3(jt gij brnaatf/ bat gij geen lugt (jebt om urne
3ielen boo? ben ï^eete ober te geben. 2ïan taien milt ge urne 3ielen ban
geben? 5Can ben duivel, wereld, zouden, eigen geregtigheid en eenc gedaante
van \'t Christendom ? U9at 3a! Ijet u helpen/ mengel) 1 aljj ge 3UU be?loren
gaan ? %{$ ge $ob berfaten jjeüt/ dan 3a! l|g u ooft tot in alle eeumig<
t)cid bejftooten.
Sa/ jal mogelfjft iemand 3eggen/ ift gebbe mijne 31de aan ben $cere
gegeben. SCch! ip" (jet mei trjaa?ljcib ? 3gt gg urne siele luel aan i|em
fttojjt getoo?ben ï 4i5nbe?50cft u 3cluen een^ te?bege. ^egt ge/ ja: %\\i
meet niet bete? ? ©el/
1. <ög moet bet dikwijls boen ; gij moet Ijet dageltjft£ boen.
a. ©ij moet Ijet bij alle gelegenheden boen : in boo?fpoed en in d?uft/
in alle de toegen bie $od met u mogtc iujïaan.
3. <J3ij moet get onbepaald doen/ 3onde? iet£ atljter te gouden. <ög moet
3eggcn : Maar ik en achte op geenes ding, ende en houde ook mijn leven niet
dierbaar voor mij zelven , Hand. XX : 24. 3Ceidt €>q mg maai uaa? utnen
raad: b?cngt <H3jj maa? obe? mg/ Inat $g obe? mg befchciben ïjebt.
©ie (jet nog niet gebaan geoben. 3tclj! geeft utac 3telen aan ben
0eere toeft ober. <Uij gaat uu uit bc ftejft : gij gebt e? ban baag mi^fegien
driemaal gemee^t/ en ten avondmaal gemeept; maa? mat 3a! \'t u baten/
aft* gg niet ftunt peggen/ ik ben uw knecht en dienstmaagd ? %{§ ge te?
fte?fte uitgaat/ be?beeld u ban/ bat be i|eerc aan elft b?aagt: aan wien
geeft ge uwe ziele ? <#jj moer 3c aan iemanb geben; en gij moet
Ijet
-ocr page 237-
OVER HAND. XV: a6.                                201
Jjet zeggen; gij moet Fjet uitspreken, of gij 3Ult ec niet uitftomen ;
en ift 3.1I e^ bij ftaau. ï&esen teftp^t 3al üit in (jet oo;beel Uoo: utue
oogen brengen, Sgijt ge niet tuel fomtijö^ in engte ? jooöat ge 3eg«
gen moet: ift moet mijne 3iele aan ben Jjéere geben/of iftsal het boo,j
i*ob en mijne confeientie niet Bunnen bepanttooojben ? ©e J|eere jal
het mij in \'t oojbeei in \'t ouenbaa? uejtaijten/ Dat ift mijne 3iele aan
ïjfem getoeige^b heööe; en l^ij 3a! regtbaarbig 3eggcn : nu tuil 3[ft u
ben hemel ooit niet gebcn/ gaat nu naar be helle toe.
$ij 3Ult 3eggen/ alp ift mij aan ben $ccre hebbc obejgegeben/ taat
3al i|ij ban met mij boen 5 J|ij sal u ftc^ften/ troosten/ be?fttoiftften/
bejfïeren/ betaaren ; uta gebjoften harte altemet een£ be^binben; $ij
3a! u raab geben en ophclpen; en alp ge ite?ft/ 3a! §i} u ftg Ufem ne«
men; l£ij 3a! u 300 fiejlijft opfehiftfien en berheerlijften. ïfebt gebaa^
taat tegen ? ïBat 3al $ij boen/ al£ 31J11 raab ftie? obe? onp bofeinbigb
\'\\§ ? 3jn be heejlnftheib bij ^em nemen. JSjeftt ge u aan jBij gegebcn/
ban hebbc Éft Mi) ooft aan u gegeben/3aï be l^eere ^eggeti; gij 3Ult
ooft eeutaig Bij Mi] taesen/ gelijft ahj een man en broutne/ bic 3icft
aan malftanbej obe^geben s 300 3al \'t jftn. Rebben In ij onp aan ben
^rere gegeben/en l£jj 3icft aan onp/300 sullen toij ooft altijö bij j£em
toe3en/ tot 3|jne eere/ oin 3ijn£ Zaong taille.
AMEN.
ZEVEN
Cc
-ocr page 238-
ZEVENTIENDE
PREDIKATIE
OVER
O P E N B. 1: 7.
Ziet, Hij komt mei de Wolkc, en alle ooge zal Hem zien, ook denenen
die Hem doorsleken hebben ; en alle geslachten der Aarde zullen over
Hein rouwe bedrijven; ja, Amen.
OP HET EERSTE AVONDMAAL IN HET NIEUWE JAAR.
\\&i\\ lejen/i Thess. IV: 18, Zoo dan, vertroost malkanderen met deze
woorden. ÏDat boor woorden ? met br opstandinge, die 300 tjeejhjft \\$.
U?at tioor woorden nog ? l?ie woorden, al$ be Cf ff re ten ao^öeele na*
men 5a!/ öat Uit] ban den Heere te gemoete gevoerd zullen worden in de
wolkc en in de lucht, en bat Uijj ban altijd met den Heere zullen zijn.
3$ dat eene (toffe ban breugdc en be^oo^tinge! ja Ijet: boo^ \'t liolft
ban 43ob ? IBaaram ï
Eerst. *E>an gullen 31J ftcftenb tno:ben öij de gefjiele üiereid; Ijun ge»
loobc jal Beftenb hjorben; tjunne liefde tot 43od 3a! Deltenb tuorben ;
Dunne huye/ &un gehcrle genabelt\'e^ft 3a! beftenb tnorden. Mn ftent
de Inerelb &oü$ bollt niet; maar 31J 3ullen altijD julfte onbeftenben niet
Bigben; 31J jullen een? beltenb morden al£ een 3aab/ dat üe %ere ge»
3egnid heeft.
Ten tweede. (£unne be^eentginge met ben ïjeere $e$u$ Clj?iptug jal
beftenb Uio?bcn. Mn jijn 3h een ranfije in ben tuijnftoft; maa^ dan
3uilcn 3jj een 31J11 met CÖ?i?tu£/ geltjft de ©aöe^ en Chjigtuji één
31J11/ Job. XVII: 91.
Ten derde, ©at i£ fiunne bejtjoostinge/ dat 31\'j den ï^eere stillen jfen.
Mn toanöelen 31\'j boor neloobe/ dan 3a! \'t door aanfcljoutnen jij 11/ 1 Petri
I: 8, In denvvelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende,
u verheugt. Dan jal \'t een jien 51\'jn oog aan oog. 31ft 31e ben lifeere
gejné ftaan/ 3cibe Stéphanus. 3?an 3ullen jij den i^eere in 3tjne fcöoon»
jjrib aanfchouttien/ aangejigte san aangejigte.
Ten vierde, l^ejgoost u da«rmebc/ bat baar ulu getuft op Fjet ïjaogfte
3*1
-ocr page 239-
XVII. PREDIKATIE, OVER OPENB. I : 7.                203
;al gefiragt taopben. ©aar ?al sjjn verzadiginge vau vreuge, lien*ijkhe-
den aan Gods regterbaod , eeuwig en altoos. ©aar sullen sij verzadigd
worden met Gods beeld bij het ontwaken. Soo brengen 31) bet einde
van haar geloove, de zaligheid der ziele, ©at i£ tot trooét ban #obg
bolft. ©ese Ü.1002ÖE11 31311 tot bebinge boor een men«ïclj/bic geen ftinb
43ob£ ijs; bie niet befteerb if/ fchriftt booj bese tooorben/ opstandinge
en oordeel. llfaarom ?
Eerst, ©aar 3a! be 3onbaar ooft beftenb tnoroen. <0ij IjeOt toat ge»
jcljcnen in utti leben : gij taaart be ItiitgepleiiSterbe gjaben gelijft ; gij
fchrent een lampje te Ijeöben/ baar öe olie nog in branbbe/ maar gij 3jjt
niet regt beftenb getoeegt: utn eigen fjart 3?ibe toel/ ftenben be men*
fcfjen mij/3Ö 3ouben mtj boe? 30a goeb niet groeten, ©aar 3a! beftenb
taorben toat gij gebacht en gebaan tjebt; utoc ingebeelbe genabe/ utne
fcfjijnbeugben. ©aar 3a! fjet sijn/ komt in, gij huisvrouwe Jerobeams.
Ten tweede, ©aar sult gij gefcheiöen toorbeu Dan be bromen/ ban
<&ob/ ban be engelen/ ban be be<ïtc flag ban menfefjen; baar sult gij
alp ftaf ftaan om be^branb te tao^öcn ; baar 3Ult gij eenc sruge 31311/ een
bonb/ een boft. ©e honing 3a! 3eggen/ fcfjeibt be fcljapen ban be boft»
ftcn af: 30 3iil(cn in be bejgaberinge be^ regtbaaröigen. niet beflaan.
Ten derde. (Cot utoe be?fclj:iftftinge 3a! toefen/ bar gij ben Itigte^ ooft
3ult jfen boor eenen fto2ten oogenbtift. SCI sjjt gij ban nog unbefteerb/
gi) jult ben ÏJeere ïflesu^ 3ien boor eenen ftorten oogenblili. Jöu benftr
gij/ üiat brage ilt er naar/ al igf \'t bat ift ben frjeere SJesujs en be bro»
men niet jfe/ en al muet ift 3e migfen ; gij 311U ben l^cerc Sfougi eben*
Inel 3ten/maar get 3a! sijn gelijtf een Belsazar, Dan. V. ©e banben ban
3ijne lenbenen toierben 100/ en 3gne ftnié\'n (lieten tegeneen. ^an 3ult
gij 3eggen : Bergen, valt op ons, heuvelen, bedekt ons.
Ten vierde, sgonbaar/ tjet 3a! tot utoe berfcfijiftftinge 31J11 ï IBaa^om?
©nbat gij ban fjet tojjyunt ban uto ongelufi ju(t hebben, ©an jal be
Üïigter seggen/ gaat/ binbt be^en Ijanben en boeten; gaat/ toijftt ban
cJilBij in Ijet eeutoige buur; gaat in be eeulnige pijnc.
J&eliefben/ tuij bacftten/ mij fp?eften altijb ;oo ban on«S ftomen tot
beu %ere/ maa? elft SÜbonbmaal i£ een betoijé ban De ftomftebeö Ufee-
ren tot oné. 110ij bacftten/ \'t i£ ljet eerste Avondmaal ban bit jaar/ en
be eerste rustdag ban ljet jaar; laat on<9 ons3elueu üat centf te binnen
brengen/ bat Hjij 3al komen. <£n laten toij on£ Ijarte berciben tegen
bien njb. Wij sullen ooft jjaa£t tot Qem ftomen. IBat ië bat\' of ton al
jaar op jaar ijet goebe geuteten 5 be^eere bie ,al bomen. Johannes bie
leibe bat alle be gemeenten op ljet tjartc; Paulus, öie g:oote man/ bic
prebibte bat te Athene, Hand. XVII en XXIV. ©e lieffte Heere Jezus , toat
3eibe bie? ©e Zone des menschen heeft jjet oordeel ban beu ©aae^ ge<
ftregen : be engelen seiben/ Hij zalalzoo wederkomen, ©e geliefbe 21\'pogtel
€c 1                                             Pau-
-ocr page 240-
204                                XVII. PREDIKATIE,
Paulus bil/ bat mij bat oiithouben jullcn. SCIjj turj \'t AvondmaalïjoU\'
ben/ ban moeren tnij aan ben dood ban ben $eere gebenften tot dat Hij
komt. Jtëtj mogen 3ijne komste niet be^gcten. <$at Belijbt bieg^oote Jo-
hannes ooft/ bie Balling/ bie een gcBannene toajB. ©e tjpeept ftomt ben
man eenji besoeften op fiet eilanb baar lui toaj?/ en bie gaat hem too«
nen/ Ijoe ftet be Re;fi ban bini ttjb tot ben einbe ban be merclb gaan
3al; toar rrne firatrjt l,ati br^bolge?? ten.cn fjaar nomen sullen/ tegen
een ïjanbjr bol bolfijï. ©aa^op 300 braagt ftij be gefjeeie fte^fie op 3fln
rjarte/ en seibe/ ift tornfche u allen genade toe om ftaanbe te blijben/
van Hem die is, die was , die komen zal, en van de zeven Geestes die voor
den troon zijn. %\\t brnfcïje bat nij ftaanbe moogt bhjben in alle snifte
6e3oefiingen ; <&ob gebe u baar 3tjn d5ee?t en genabe toe. <$aa? Begon
9ij 3ijn Boefi mebe; en ah* rjij Ijem in \'t 22fte fiapittel binbt/ eer hij
3ijne fjanb ban het papirj tjefit/300 noobigt Ijtj elft/en 3tgr: die dorst
heeft, kome , en neme het water des levens om niet. CJtj treftt 3Jjue Ijanb
niet ban \'t papiej/ of al$ hij gaat fluiten 300 heft (jij toeêr 3tjn jjarte
tot n5ob op/ en rjij bienptfjt elft be genabe oii3eg peeren 3ie3U €l)?is?ti
toe. ©an tnien fpjeeftt hij in bit fiapittel? dEejpr ban ben Vader, ban
ban ben Geest, en ban ban ben Zone. €>ij 3Ult 3eogen/ tjoe i| bat 300?
ifi IjebBe bat alsoo niet gelcejb; mij hebben geleerb/ bat toij gelaoben
in God den Vader , Zoon en Heiligen Geest! fèoe fteert Johannes bie o?be
300 om ï €n 2 Cor. XIII : 13 binben turj/ bat be SCpoprel Paulus ben
Middelaar errgt 3ct : De genade des Heeren JezuChristi, en de liefde Gods,
en de gemeenschap des Heiligen Geestes , zij met u allen , Amen. Ujoe ftomt
fiet/ bat bie getoone orbe niet geljouben tuorbt ?
Eerst, (©m aan al ®ob$ nolft te toonen/ bat er geen toesenfp on-
bc^fcheib i«> tnpfcfjrn be brie 43obbelpe ^erfonen; gun fiomen toe be
Selfbe (namen , eigenschappen, werkingenden eere.
Ten tweede. J^oinen/ gij tuorbt mtpfetji^n «f uta geBcb geleib tot
ben Zoon, ban tot ben Geest, ban tot öen Vader; Iaat u bat niet Be-
fiommeren. 45ob geeft u baar brijljeib toe.
Ten derde. Johannes Ijabbe boor/ ban ben I^eere 3Be3U|é be?be? te fp?e»
ften. ^ijn parte tuagf ban uitgebreib ober be ganfetje fte^fte. {Jet ip of
gij fjnn nog tot otió ijoo?t p^eftrn en fprefien : ift tuenfche u genade
toe/ van Hem die is, en die was, en die komen zal, en van ^de zeven
Geestes, die vroor zijnen troon zijn , en van Jezus Christus, die de getrouwe
Getuige is. (Dien Middelaar moer ift u bcjjbc? gaan toonen. HÊ>cet/ segt
hij/ but l^rj een? komen 3a!: Alle oogen zullen Hem zien , ook die Hem
doorsteken hebben ; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouwe
bedrijven : ja, Amen.
iBtj sullen letten op bejB vier stukken:
I. !&e Heere Jezus 3a! komen.
n. m
-ocr page 241-
OVER OPENB. I: 7.                                  205
II.  ï^tj 3a! op de wolken ftomen.
III.  $tj 3fll zigtbaar ftomen : Alle oogen znllen Hem zien.
IV.  É>at werkingen 3a! bat Ijrbben ? ©e vromen sullen 3eggen : ja,
Amen. ilPat 3a! \'t boo? werkingen in bronvromen fteDbrn ? Allegeslach-
ten der aarde zullen over Hem rouwe bedrijven. g£egcn bc bromen segt
bc ?tynóti\'l/ gaat nu morbig met mij boor be bloebplagfen en naar. be
ftfjabotten/en 3egt ai maar/Amen , komt Heere Jezus ! de Geest en de Bruid
zeggen, komt. En die het boort, zegge, komt, en baalt ons? ober tot ÏU.
I. <®u$ eerste stuk ip be komste ban ben Inerte SPejusi: Ziet Hij komt.
Eerst. ©aar is» een ziet ban opmerkinge. Jüöen 3er altemet op een
fcftjtjfborft een vinger of eene hand aan ben ftant; bat ifj/ opbat gij er
toat bij ftil 30Ubt ftaan ; die bet leest die merke daarop. Jes. VII: 14,
Ziet, eene maagd zal zwanger worden !
Ten tweede, ©aar is een ziet ban waarschuwinge. Ziet toe, dat unie-
mand verleide , Matth. XXIV : 4 ; en bp. 25 , Ziet, ik hebbe \'t u voorzegd.
Ten derde, ©aar ifi ren ziet ban verwonderinge, 1 Joh. III: 1, Ziet,
hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft.
Ten vierde, ©aar \\é een ziet ban verzekeringe, Matth. XXVIII: qo, Ziet,
Ik ben met ulieden alle de dagen, tot aan de voleindinge van de wereld.
©it tnoorbje ziet geeft ban fjirr te Hennen/ of eene waarschuwinge
en opbuftfiinge om er aan te gedenken, en ïjet ter fjarte te nemrn ;
of eene verzekeringe, gij fiunt er fraat op maften : $tj bie te ftomen
fraat/ 3al 3efte? ftomen. «ïltëaar biie ijj bie Hij , bie te ftomen fraat ? l£et
be Middelaar , be 2one br£ menfcfteii; ftet \\§ be tfigter ban gefteel be
taerelb ; Ïjet \\f be lïigte? ober aften. God de Vader i£ mer u be?3oeub ;
bie Jjeeft u 3Ü"E\'1 Geest gegeben. ^tj ïjrefc u ooft ben jlSibbeiaar ge»
geben/ toienj) boob grj berftunbigrn moet tot dat Hij komt. Cjtj ij? be ïüg»
ter aljj 41tëibbeiaar/ aljj $ob en mengen in één ^epfoon ; tiué 3a! 0jjj
gezien ftuunen tnorben/ otnbat öjti be Zone des menschen ifj; en Cjij sal
alles zien Bunnen/ ombat Cji) be Zone Gods ië. 113at ,egt nu be ^!poij-
tei ban bien Hu ? bat $\\) komt of komen zal: Ziet, Hij komt. 2Jn \'t <©ube
fCe^tament 3ciben jij/ Hij zal komen , Hab. II: 3, Indien Hij vertoeft,
verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, ifln \'r fèieutoe (Ceetament
3eggen tui)/ Hi) is gekomen, en Hij zal komen. %\\\\ tjet *£hibc en ^ieu«
toe {testament \\è l)i) genomen met sijiie geestelijke bewerkingen , Hoogl.
II :8 , Ziet Hem , Hij komt springende op de bergen , huppelende op de heu-
velen. Joh. XIV 123, Wij zullen tot Hem komen , en zullen woninge bij hem
maken. #ob laat 31J11 uolft altemetfj ftaan/ alsof $)q ycï) met tjrn nier
bemoeibe; maar l^ij fteeft sjjne bitj^e einbenjj. «lEcn Itinb moet niet taaft»
fier een jongeling/ een jongeling moet niet tnaftfter een man/ een man
moet niet tnaftfter een baber tnillen bieden. 3ift tuil u 300 fcjiieljjft niet
gjoot Ijebben/ 3egt 43ob. ©aar ftomen ttiinterjj ban beilatinge/ en bie
€c 3                                              3tjn
-ocr page 242-
qo6                                   XVII. PREDIKATIE,
3tjn ooft 300 goeb alg? be 3011UT? ban uertroojitingen. <©e CJeere komt
öan tot f ene ?iele/ fp??t mrt overtniginge, baarna met licht en troost,
en ban i£ et ooft eene ftcmfte op de wolken, en bat i£ be$e/ baar hie?
ban gcfproften mo^bt. 55e laatftc bie üio?bt ftie: neoogb. ^ointijb? too?br
beje fiomfte uitgebjuHt in net voorledene : De Heere is gekomen , Jud.
vs. 14. <©an ecnj? in \'t toekomende: Hij zal komen , Matth. XXV: 31. $ie?
tnorbt het uitgebrtiftt in fjct tegenwoordige: Ziet, Hij komt. Ü?at ne*
fcfitebt om er bc zekerheid ban uit te b?utiften. J©n lesen/Openb. X:
6, bat baar een engel ftonb tujsfchrn ben hemel en be aarbe/ en hij
ftaat baar te jtaeren/ bat er na be.^en tijb geen tijb meer toejen 3a!/
om te toonen bat het 3efte? toa£. igoo Wil het Ijier ooft 3eggen/ gij
moogt er jlaat op maften; sjjne toeftomfte i$ 300 3eftej algof gij 3e reeb£
lioor utae oogrn 3ag.
II.   j£u gaat johannes toonen/ waar Hij komen 3a! ? en bat onjS
tweede stuk. J|ij 3a! op de wolken komen. ïl?at geeft bat te Hennen ?
Eerst. Syne groote Majesteit, ©e Honing Salomo ftabbe een elpenbee-
nen troon, en trappen met leeuwen, om srjne njootljeib aan het tiolft te
toonen. Jikaar in \'t oorbeet/ Wat eene bjeepfelijfte ^ÜSajefteit 3a! bit
berroonen/ bat be wolken 3ich 3UlIen te samen paftften/ en tot een troon
3uKen bejft?eftHcn boor ben ïüinter.
Ten tweede, ^et geeft te Hennen be plaatse baar l^ij ftomen 3a!; \'t
3al niet op aarde 3tjn/ maar tusschen hemel en aarde, iri be ruime saai/
baar in be lucht; opbat een iegelijft H)em te gemaftftelijfter 30Ube sten.
Ten derde. Ifjet geeft te Bennen 3rjne Rigters gestalte. SClg C|rj ifitg»
terlijft in Egypte soube ftomen/ het Wa<5 fncllijft al^ op eene wolke.
Ten vierde. Cene wolke i«? tot verkwikkinge ban een amecfttige. ©e
ï^eere joube over alle woninge des bergs Sions, en over hare vergaderin-
ge, scheppen eene wolke des daags tor be^ftWiHftinge ban töobjïï bolft/
Jes. IV: 4. %x\\ 3ouben hun hoofö hee^lijft omhoogc heffen/ en seggen/
baar ig 0113e föejlogfer.
Ten vijfde. Cene wolke i$ tot verschrikkinge ban be gobloosen/ al$
er eene sWare tnolfte rê/ 39 3Ö11 bejfcli^iftt. É>at gij \'t? ©an ié het/
mat een toontje? i0 rr aan ben hemel te ïien ! en eift loopt uit. fijier
i|5 ooft een toonbr? : Alle ooge zal Hem zien, ook die Hem doorsteken hebben.
III.   >E>at i$ onji derde stuk: SJfj 3a! zigtbaar komen, ^oe na.iulne bien-
ben toij te letten/ of run $em doorsteken hebben ? ^Toen $jj bc?Ijeej-
Inftt toiejö op Thabor, waren er maa? drie bie het 3agcn Stéphanus,
alg l)i) gefteenigo toierb/ 3ag ïjcm maar alleen. Paulus sag ï!)em maar
alleen op ben weg ban Damascus. «ftaat i^rj naar ben hemd baren/
3ijne Apostelen alleen 3ien Ijer boor hunne oogen/ en niemanb anbe?£.
Jlföaar alp #tj op de wolken 3a! ftomen/ baar 3a! ban geen menjScft in
be taerelb jiju bie ^etn niet 3ien 3a!. Quoten en fileinen/ rijften en
at«
-ocr page 243-
ÜVEIt OPENB. I : 7.
207
armen/ bien^tbaren en brijen/ leeraar en gemeente/ elft jal met het
oog naar boben 3icn ; geheel be luecelü ; elft geflachte; geen geflachte
noclj tale 3a! e? 31J11/ baar het geruchte ban bes peeren 3|e3u£ ftomfre
niet gehoorb 3a! toorben; üat 3ien toij Openb. VII: 9, üaaz hebt gij
eene groote schare, die niemand tellen konde, uit alle natie , en geslach-
ten, en volken, en talen, ©ie üraam geltieest 31J11/ bie 3Ullen Ifjemzien;
bie goböeloos getaeegt 3ij 11/ bie jullt\'ii aait niet bliub jrjn. jllet bese
0113e oogen 3iil(en tuij Dein 3icn/ maar \'t 3a! met een g:ooc oube?\'
fcheib 3tjn.
Eerst. Wc bromen sullen hunne oogen naat boben flaan/ en 3?ggen/
baar is uujn ^oiigmaftej/ mijn Jfêibbelaaj; mijn liefi\'te %ere 3eju^/
3i)t 45tj baar! ®c anberen 3ullen 3eggen : tnel ift fjeb&e geen beel aan
ïflt/ <€>i) 3ijt mijn galigmaltrr niet geüiecgt.
Ten tweede, ©e üroinen gullen Efein zien met licfbe ; 3ij sullen ftunnen
3eggeu/ l|eete/ Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefhebbe. f|ft
tjeböe IX lief geljao op aarbe/ en ift heüüe U nog beel liebe?/ nu ift
Uan mijn ligctjaam be^ sanbe en bes boobj» öe,Ma<St ben. Miaa} be 3011»
baar 3a! moeten 3eggen/ ift fjebüe IH gehaat toen ift op aa^üe lna£/ en
ift hatc 11 nu niet mfnbe?; optnaa;t£ jtenöe/ 30c lastere ift 11/ en ift
ulpcfte ombat 43tj mij met eene ijseren fceutec brilt te moffelen flaan.
Ten derde, ©e üroineu sullen Cjem zien met een ruim hart/ en met
alle brijmoebigljeid : 31J heffen hunne hoofben amljooge/ ombat hunne
bc^logfinge nabij \\$l eu ombat be ftjoone be} \'neerlijltljcib nu op hun
Ijoofb ge3et 3al tnorbeu. ©e anberen 3ullen l^em zien met feftrift en
bjoeftjeib/uitroepenbe : Bergen, valt op ons, heuvelen, bedekt ons , voor
\'t aangezigte desgenen die op den troon zit, Openb. VI: 16.
Ten vierde. Wc Dromen sullen BJem eeuwig zien. gicn 31J ^cm nu
een<>/ \'ti£ biftuujls 300 ftojt; 31J 3ien l^em jjie<? no3 tiet saabelebon\'
ftejljeiö/ selfg aan Ijet SCuonbmaal; 31J moeten e; meteeiieii af. Miaa}
dan 3ullen 313 $em eeuwig zien. We i|eere saï 3eggeii/ Ijaalt nu urn
ha?te met lujlien op. Ik benJozeph, seibe Jozeph regentf stjne broeberjj;
300 3a! öe l|eere SSesuj» ooft 3eggeu/ Ik ben Jezus uw Middelaar; begiet
Jiaij nu ban bcegc; laat nu uüj ooge niet terugge 3ien. Wat ziet ge zoo
naar boven ? sal ban niet mee? gesegb Uio^beu ; maar (jet 3al ban sjjn/
3iet nu ben Storting in sijne fchoontjetb; siet ^em nu met be ftroone
be? heeclijfthcib/ toaajmebe 8^ ij beftjoonb \\§; 3iet l^em nu blinften met
meerbej glans? en Ijeerlijltljeib als? be 301111e/ tnanuee; 31J feljijnt in hare
ftracljt. ©e anbere 3u!len tjnn maa? boo^ een fto:ten tijb sien/ en ban
in eeubrigrjeib niet mce,2. M:et alleen stillen alle oogen Hem zien, maa?
iiiSonbe^ljeib de oogen desgenen die Hem doorsteken hebben, ^ietbatop
Die üaaü ban bien soldaat, bie Bjem doorsteken fjeeft; ja/ bie 3al fijem
ooft 3ien/ maar bat is? Ijet niet alleen, jitëaar Ijet 3iet ooft;
Eerst.
-ocr page 244-
XVII. PREDIKATIE,
ao8
Eerst. <&p bc Joden en Heidenen , bic ben $|ecre bc? ÖEC^ÏijftÖ^\'*3 fniaab-
(jeib aangcbaan en ijcinuisit fjebben.
Ten tweede, i^et jiet op allen/ bic er ï|un genoegen in getoonb f»eö*
ben : 03rj jijt verraders en moordenaars geluo^ben ban bien Regtveerdi-
gen , jeibe Stéphanus, Hand. VII: 52.
Ten derde. !©ir doorsteken ^em nog ? SMfen bie be overblijfsels üan
CÖriSjtup Itjben aauboeii aan ïtjne lebcn : Voor zoo veel gij dit een van
deze minste gedaan hebt, zoo hebt gij het Mij ook gedaan , Matth. XXV : 45 ,
Die u verwerpt, die verwerpt Mij. Saul, Saai, wat vervolgt gij Mij ?
Ten vierde. <©ie Hem doorsteken hebben , bat 3Jjn bc3Ulfien/ öie in alle
eeuüicn beben gelijft be «et\\ beben/ bie bartel en toulpjS leben/ bte
ben 43eegt bebjoeben en uiebc^fraan ; bie ben 2one tfobjS be?t?eben/en
Ijet blocb beg JSicubjcn (Cegtamentj» onrein acljten.
Ten vijfde. 2llle onbekeerde menschen, öie niet geïnilb fjebben/ bat
3ie3ii^ fóoning obe: (jen souöe jrjn/ bie niet tot fïjcm luilben nomen
om tjet eeulnige leben te fjebben/ üie fjebben i^ein doorsteken 000? fjun
ongcloobe en ongefjoor3aamljeib ban Ijer <£uangelium. SCclj 3onbaa?!
fiuiam bat een? op uto tjarte/ fjoe fttoaab en Ijoe bitte? bat i^/tegen
Ijet aanbob ban genabe te 3onbigen ! #tj boet ben l^eerc 3te3ug mee?
fmarte aan aljl begenen/ bie l^em gefnuikt fjebben.
IV. !©at boa? nitvverkinge 3a! bat zien nu fjebben ban Cjem/ bien 30
doorsteken hebben? Alle geslachten der aarde zullen rouwe bedrijven. IlDau-
nee? beb^ijft men af rouwe ?
Eerst. %\\$ men een lief pand be?lie£t. %[$ 31) bien bromen Honing
Josia HUiiit tnaren/af bie maar een klaaglied ftonbe maften/bie bebe Ijet/
2 Chron. X: 35. XXV: 25. «tëefijft eene Uroutue/ bie fjaar lief panb/ tjaa?
man , bektest. Itëat maaftte bie weduwe eene rouwe , 2 Kon. IV : 1, Uw
knecht mijn man is gestorven, en gij weet dat uw knecht den Heere was
vreezende. 3tfa/ toat ip er eene rouwe, alö men een fief kind bevliegt/
baar tjet fjarb aan fjangt/ een eeniggeborene, een eenigftinb. U0at maalt»
te David een gefterm/ toen fjet ftinb 3ieft toaé/ jjtj boomatte 3Jjn hebbe met
tranen ; Rachel beweende hare kinderen, omdat zij niet en zijn, Matth. II: 18.
Ten tweede. tXleu bebjijft rouwe als men ban ifjn? zonden obejtuigb
t<j. Job 3egt: Ik hebbe berouw in stof en assche , JobXLII:6. 3£an rouw-
klaagt men gelijk men rouwklaagt over eenen eeniggeborene , Zach. XII: 10.
Ten derde, ifèen bekijft rouwe alg be tijb ban be beUeeringe uit tg/
en alji men in be fjelle ligt/ geigft be rijke man, Luc. XVI. |©at boo?
eene rouwe jaf er 31311 alp De Cjerre %C)U$ bomt ? \'
Eerst. (lEene wanhopende rouwe, gelijft Judas,, 3oabat men $icIJ3elben
töel souöe bc?boen als" men ftonbe.
Ten tweede. Qet 3a! eene eeuwige rouwe 3tjn/ 3onbe? ftifte of ber»
poo3inge/ nacfjt nocg bag. ©aar 3a! men 3jjne oogeu niet ftunuen be»
btuin-
-ocr page 245-
OVER OPENIJ. I: 7.
C09
bluingen ban tranen. Ma fjeöt gij tne! tranen/ tnaa? gij tnilt bie niet
ftorteu; maa^ ban 3iilt gtj een bloeb ban tranen Rebben, ^et 3a! een
eeuwig gemeen 31)11. «öij betuaart nu utoen tranen tot öat gij in be fie\'le
3jjt; ö frtjrift! ifêiogt gij 5e liebe? Ijie? obe? utne 3onben fto?ten/ ban
30ubt gij 3e in be geile niet noobtg fjebben.
Ten derde. C|et 3al eene zware rouwe 3511. <Daa? toajj eene zware
rouwe al£ Jacob lieg:aüc 11 mie^b/ Gen. L. l©at een zware rouwe toaj?
Ijet/ al£ Korah, Dathan en Abiram in be {jelle sonnen/ geljeel 3!ptaël
bloob Uan |jun gefemel l
Ten vierde, %t 3a! eene pijnelijke rouwe 3tjn. 2tj 3Ullen Ijunne ton»
gen niet fparen/ maa? sü sullen tne tupfcljcn fiunne tanden nemen/ en
bcselbe naautuen ban pijue/ utrroepenbe: Wie kan voor eenèn eeuwigen
gloed bestaan ! Wie kan wonen bij een verteerend vuur!
Ten laatste, i^et 3al eene algemeene rouwe 31J11/ alle geslachten der
aarde zullen zoo rouwe bedrijven ; öat i£ te seggen/ öe onbekeerden uit
alle geslachten der aarde , niemaiib uitQcjonberb/ rijft/ arm/ jong/oub/
bienptbare en brije/ Honing/ onbe^baan/ SCeeraajjt/ gemeente; elft 3a!
al<i een ltoube fch?ift btbangen/ al£ 31) Ijet gcluib ber ua$uine 3iillen
tjooren/ a\\$ 31J baar puilen 3ien ben Rigter , toien£ oogen 31J11 al|3 vuur-
vlammen; alj 3tj sullen 3ien bie bui3enömaal bui3eub/ en tien buiseub»
maal tien bui3eub dienaren ban ben iïigter/ bie elft a\\§ een vlammende
vuur 31)11/ en aï§ 3 ij sullen 3ien bien ant3aggeItjHen troou ban vuurvon-
ken, en tnelftetp raderen 3ijn een brandende vuur. 5Hc\'j ! taat cenefefttift\'
fteltjfte bertooninge 3a! bat 3tjn ! clit 3al mipbaat maften en fjuilen/ al£
be braften en be jonge fttuijjifen ; 31J 3ullen jtaan al£ Belsazar, toen IJÖ
bic hand aan den wand sag; be eene 3a! Ijet 3oeften te ontblugten/
bc anbere 3a! siclj 3oeften te berfteften in be fpclonften en Ijoleu öer
aarbe ; be brouta ;ai ben man bagtjjoubcn/ en be ftinöeren Ijuiiue ou«
ber$ ; elft 3a! al<5 berittjfö ftaan/ en uitroepen : wee , wee ! want de groote
dag van Gods toorn is gekomen ; en wie kan bestaan!
«Jfêaar/ Ijoe 5a! \'t nu met be vromen gaan? vDie sullen seggen/ ja,
amen. Wit mil bat seggen ?
Eerst. ï©jj gelooven het/ tut) 31J11 er ban verzekerd. I©ij ftunnen met
Job 3eggen : Want ik weet, mijn Verlosser leeft; en Hij zal de laatste
over het stof opstaan ; En als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen heb-
ben , zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen; denwelken ik voor mij
aanschouwen zal, en mijne oogen zien zullen, en niet een vreemde. Job
XIX: 15-17.
Ten tweede. Ifêij stemmen het toe, mij aeljten Ijet regt te 3tjn/ bat <#tj
ten oorbecle ftomt: Zoude de Rigter der ganscher aarde geen regt doen ?
Ten derde. W\\$ verlangen er naar, tut) 3eggen : Amen , ja , komt Heere
Jezus, komt haastelijk, onse siele borgt naar 11/ on£ biecpclj bcrlangt
IDb               -                              naac
-ocr page 246-
aio                                 XVII. PREDIKATIE,
naa? ü. SCclj! ftelt uliic ftomfte tocfj niet lange? uit/ onze nieren ver-
langen zeer in onzen schoot.
<©aa? Fjebt gij on$e berFtlaringe obe? bit jebenbe be??7 be? vromen
troost en be? onvromen schrik. Mu nog een fticljtelijli flot. 2?al bat biel
toaa? 3tjn/ bat be $eerc %e$u$ 300 op be toolben 3a! bomen ? 3|a/ fj^c
3al al 300 3cfte? 31)11/ abj bat Fjet 3eUer i£ bat gij ten abonbmaal ge»
taee?t 31\'jt. Clft abonbmaal e? een betrujpuan. ©e duivels bieten fjet/
en 3Jj fibberrn ; ubie conscientie bleet {jet/ be goede kinderen bieten tjet
be geFjeelc Bijbel i<j e? bo! ban ; en biat ij» F^ij al gebomen met alge»
meene en biJ3onbcre oo?beeleu/ bie allen alé obcrluiö roepen/ dat God
ooft eenen dag gesteld heeft, op welken Hij den geheelen aardbodem regt-
veerdiglijk «zal oordeelen.
<l3etiefbcii/ Fjoe ftaan ift en gij e? bij ï %$ be fiomjle ban ben l^eere
3e3U]5 op be biollien tot 0113e vertroostinge of tot 0113e verschrikkinge ?
SScljooren bnj onber begenen/ bie J^ein nog doorsteken ? of fierjoort gij
onbe? begenen/ Die SJem kussen , en 3ijne verschijninge liefhebben ? SCct)
5onbaa? ! mat mocgte Fjet utii Fjart boo:p2ietnen/ bat gij ben Hjeere 3Je»
3ug nog bageltjfts 300 ucel arbeib maaltt boor urne 3onben/ en 300 be?»
moeit boo? urne ongcregtigFjcben. <6ij Fjanbelt c?gc? met ben l|cere 3fe<
311? al? be Joden en Heidenen, bie l§cm ftjui?feu; 3 ij bcben \'t uit on»
Vnetenböeib/ maa? gij boet Ijet nabat gij bcrlicljt J0t/ en nabat gij 300
bele boo?regten ban l|em ontbangen Ijebt. ©e B)eere i? tot oujö geito»
men met bcie segeiiingen/ met ben Ftanbelaa? ban 31)11 i©oo?b/ met bc
ontbcFtftenbc bebieninge; C}ij ftomt met ben luagen ban 3911 ï©oo?b;
$ij i{? tot mij en u geFtotnen met bele 3egeiiiiigen. Wat al 3egeiiingen
geniet gij! öunt gij bic hiel tellen! 2ejf? al£ be Sfeere tot mij en u
gebomen \\$ met tcgcnljeben en (lagen/ biat een 3egen b>a? e? in alle?/
tjet map om u tot ürlierringc re Brengen. 25onbaa?/ be ff}ecre i? tot u
gebomen met bele obe?tuigingeu. lli gelooue bat gij menigmaal in bc
ftejft 300 beef fjebt al? gij Fjouben fuint. ifêat nepen Fjebt gij al gc«
tjab in utue confeientie/ 3oobat gij 300 beel Ijabt al£ gij Ijouben bpnbc.
Wat bcebt gij eenc moeite om Ijet te be?be?gen en op te H?oppen; gij
bjilbet baa? niet boa? te bociie ftaan. F^et buur biie?b biet 300 na aan
urnen Fjaa?D gclegb/ bat gij scibct: ik moet aube?? lebeu/ ilt moet be»
ftee?b bio?brn of be?loren gaan. >6ij 3oubt biel aan be u:oinen fjebben gaan
bragen/ Ijoe bat bat bierb biel toegaat? <£ij 30iibt migfetjien roei een? ljeb-
firn biillcu luisteren naa? be gebeben en bicjUjaamljcben be?b?omcn. 3$
Bjij biel niet een? tot u genomen met 3icftte en met be bebreigingebe?
boobpV 3oabat gij brcepöet te 3iillen fte?ben ? l^oe bilnnijl? i£ Sjij tot u ge»
bomen met biaa?|cljutoingen boot Ijet fcljielijlt fte?bcti ban ume b?ienben
of belienben/ bie boor. utue aogen toierbeu meggerubt ? F^oe beien ban
3iilfte fcFjfelpf booben fjrbt grj in fjet boorleben jaa? belrefb! 2CcFj mengel)!
-ocr page 247-
OVER OPENB. I: 7.                                  211
lg hrt Romen ban bru ïjrere %c$u$ in gcnabc ern einbe geeft/ ban 3Ult grj
at ijcm moeten Bomen : \'t Is tori) den mensche gezet, eenmaal testerven.
•ij sal ban tot 11 Bomen al$ een Öigte?/ om u refienfcl)ap af te eis\'fcfjcn/
iat gebjuifi oö ban sjjne fiomfte tot u in genabe gemaaRr hebt. étj 3ult
in reRenfchap moeten neben/ tuaarom gij niet tot i^em lailbet Bomen ,ii«j
H) 11 riep/ tnaapom gij utn Ija^te niet boo? $em open beebt/ al? {^ij 3efbe:
\'et, Ik sta aan de deure , en Ik kloppe ? 3Cch mengel)! hoe bu^ft gij het
1 Jagen om be iïomjte uan bicn Kigte? af te maturen ; ö ©lugt toch/ ee?
lt te late i07 naaj lljem toe/ en 3egt: $ccre ! jfet/ jjie? oen ift/ ift Rome
\\£t JU/ taeejit ®i) mijn 43ob/ en mijn Saligmafier.
%&ij 3ult peggen/ uiaa?om Ramt be $ecrc niet aanftonöjS ten gesigte/
meja?om bejtoeft {|ij 300 lange ? aDm vier redenen:
^erst. ©aa? liggen nog p^ophetié\'n öie bcjbulb moeten toojben/ baa?
ma,Si 0«n feil aan 51J11.
, Ven tweede. <£>m be? uitbe^Roren taille, ïtëeet gg tael bat be laatfte
"\'/tbfjftorene eejpt binnen moet 31)11 ? <£>ob ijs langmoebig obe? allen :
^;j tail niet bat e? één ban be uitbe?fiorenen behoren ga/ maa? bat
3e allen tot uefteeringc 3ullen Romen. qDmbat gij binnen 3ijt/ meent g#
oal 31) baajom allen binnen 31J11 ? 6 "Oaa; 31)11 nog 30a bele dwalende
fp Pen » ö\'e noO uefice?b moeten tao^ben.
i(>u derde. Om alle bie b^omen/ bie nog groejjen moeten in be ge»
nabe.. 3^ 0E laatfte 3tjn\' bepaalben gjoei Ijeeft/ ban 3a! be i|eere
haaau jjomcn.
leii vierde. <@pbat be gobbeloo3en ben JJeere niet befchulbigen 3oubeii/
öat $j>jj jjun gEEn> tjj(j gEgEUEn ijabbc om 3ich te BeReeren. ©e eerfte
tuerelbi gaf 5^ Ronbe^b en ttaintig jaren tijbs; beu Sianaóniten gaf I[jg
We? Iji\'jnbc^b jaren/ om 3ich te bcp^oeben. ©rjftaat gij tjrt ? ©at be
ipeere jj00 tnaftftcj ten oojbcele fitnam/ geheel be taerelb 3onbe seggeu :
<#i) ljefrjt 0„2j oüfjtiallen/ en geen\' tijb ban bcReeringe gegeben.
©elieiföEn/ jft El] mj moeren baa? Romen. USiisfcljien jullen taij neffen^
malRam0EtEll ftaan/ on? (tof jal migfefjien uit één gjaf Romen : in ééne
Re?R ent jn >r welfde g?af luorben e; beien bcgjabcn. Wij gullen ban Ro-
men met» on^ 0{|En . on^E a0gEli gullen J^em jien. ^oe Romt tjet u boor ?
t}oe sal \\jhet u EI1 mg oaai gaan s j^Et jal tjaa} anberg gaan alp aan
f£t at,ont",maal. ï©aar 3ullen lag geftelb laorbcn ï llPaar sullen tuij ge»
fnjiRt luorb^,, s ^ ^^ oat njet/- jUu; gij 3gen. <0g moeat (jet tue»
ten. itëil ifi jjEt u EE11^ 3eggen/ bie aan be linRerhanb 3ullen ge-
plaatpt taorbeiii
Eerst, ©e 3°libanigen/ bie 3eggen/ ift benfir baar mijn leben niet om ;
ïli late bat op i^aa af5aan/ maar ï^ij mij jetten ja!, ^taan ulae bin=
gen 300 toel bat glj aaar njEt om 0Enfit; %$ 0E 5a(iggeib u 300 Rlaar 5
05oö bergebe het u/ oat gij u „jEt etnftiger aan geöcnfit. M 3egge
©b 2                                                 u
-ocr page 248-
212                                 XVII. PREDIKATIE,
u uit <&ab$ naam/ gij jult aan be linfte?fianb ge3et tnojben 300 gij
11 niet befteejt.
Ten tweede. <©e3ulften/ bic 3eggcn/ ift benfte aan geen 3ieft- nocft bood»
bcbbe/ notFj aan geen bag bc*5 oorbeelg. ^oube ift 300 leben alji be b?o«
men ? ift tril mijn jonbig leben aanfjouben. <0ij 3Ult 3efte? aan be lin-
fir^fianb ftaan. iBilt gij niet al? een tirome leben/ gij 3ult ban alleen
gobbelooje fte?ben en geoojbeclb roo?ben.
Ten derde, ©ie 3ullrn aan öe linfte?ïjanb geset toojben/ bie 3eggen/
toat 3tnaa: fioofb gij mij 3oeftt tE maftEn/ bat gaat mEt mij 3(jn gang/
ift fiebbe geen nood; üiiE meet of be $eere mei een£ Bomen 3a!. 3lil
3oefit gij nog 3ulft eene fi?acljt op mijn gemoeb tE boen/ ift 3a! fjet 30e..\'
ftcn üieg tE 3etten; gefiecl ben bijbel 3oeftE ift uit mijne gebacljten te
3emn; mijne confeiente soefte ift tocg te setten. SCclj b?ienben! ^Vaij
30uben berluonbejb moeten 31311/ bat e? 3ulfte menfefjen gelionben t{Do?«
ben/ ja/ bat e? 3cïf£ fporte/^ met bien bag 3ijn/ inbien be SÖpd\' \\)tt
onê
niet 3eibe/ bat e? 3ulftcn 3oubEti ftomEii.
                                    \'c
Ten vierde, ©ie 3tiIIen aan be linfie?ljaiib ge3et uiojben/ bie ben Sjee;i«
doorsteken gebben. JBij roepen u geburig uit 43ob£ naam toe: ach 3onbvgt
toet) 300 niet tegen ben {|eere/ b£?bitte?t $em niet lange?/ boet Ujem t;roc!j
geen mee? fma?te aan met urne 3onden ! .ïlSaa? acjj! Inat fieïpt het! t}et
ijé of gg u niet be^abigen ftunt boo? bat gij ben ^eere doorsteken ïjjeut.
SSult gg nu op be^en eejften 3onbag in \'t jaa? aan (jet abonbmaal gjaan/
baa? gij bien lieben 2aligmafte? 300 boo?ftoften yebt! baa? gij J^eim ge-
buiig 300 bele fma?te aauboet; hoe ftunt gij \'t goeb maften ? giult gij
bit ben $eere be?gelben ? 3$ bat utre banUbaa?fjeib boo? jijnc ,ig?oote
ïiefbe/ bat $ij 3icft 300 fieeft laten boojfteften om 0113e 3onben.rj
Ten vijfde, ©ie 3a! aan be linftejfjanb ge3et taorben/ biie nooit
boo? töobg <6eept obe?ruigb $f)r/ bat gij ö£n ^one &oüf boca?ftoften
gebt; bie bat nooit gEloofb/ nott) uet?eu?b fjeftt/ bie nooit een» routa»
d?age? noch een routuftlage? obe? urne 3onben getueeg\'t 3ijt.
Ten laatste, ©ie gullen aan be linfte?tjanb ftaan/ bie bat Billeji 300
Bunnen toeftemmen/ en 3icfi baarom inbeelben/ bat 3Q {jet um \'t oo?«
beel mei 3ullen hebben/ bat 30 onbe? be fcljapen 3Ullen ftaan 1/ en b?ij«
gefpjofteu 3ullen Uiojbrn; bie 300 leliën met inbeclbingen. ^Tjft ben be
flichtfte niet/ .peggen 311/ \'ft urn Biugejlnfi en goöedinifti\'\'g. JBlSaa?
3uo tuap bie jongeling 00b/ Mattb. XIX: qo. %U tjouüe berJ\'i ban ftichte«
hjfte p?efien en uan gab3alige lieden/ 3eggen 31J; maa? bata? ftielb Hero-
des ooft ticel ban/ en Ijij bleef etunmei godbrloo^. 8 ^RMijclj! bedriegt
u niet! 5tl ftomt gij nog 300 be?re/ alp gij niet tot Ö en Jj^eere Sfe^ué
fionit met een tuaaraefttig geloobe/ 300 gij niet met $»*m bejeeuigd/ en
een ban 3ijne scbapen bio?bt/ gij 3ult aan be linftc?fja nd geplaatst tao?»
ben! g>t\\)}\\\\i/ sonbaar! be ^ecre\'sal komen, en gtj>\'3"\'t ^em zien. <#ij
-ocr page 249-
OVER OPENB. I: 7.                                  213
jult niet blinb ;iju urne oogen gullen 11 tot mnr.tr 3JJ11. Dan 311U gij
fcf)?eijen en roumftlagen al?! het te late i$. o5d 3ult °an refienfehap
moeten gebcn/ regenten , of gij regte babe?? ban het babejlanb getneepc
3tjt/ maa? gij regt gebaan ftrbt/ maar gij Ij er fimabe gemeetb hebt/
maar gij boorgangerj. in \'t goebe gebiecht 3ijt. Leeraars bet gemeente/
gij jult refienfehap moeten geben/ of gtj mei boor be regte beure 3tjt
ingenomen/ of gtj um tjarte mei op be ftubbe gejet hebt/ of gij mei ge-
troum getoeegt sfjt/ of 00 Uiel gemaaftt hebt boor be 3iclen. $ebt gij
mei boorbeelben brr ftubbe gemeejt ? 3a! be 5)eere 3eggen. Huisvaders
en moeders, gtj 3ult reftetifchap moeten gelien hoe gij u gebragen hebt.
De $eere jal peggen/ maar hebt gij JlBij getroubi gemee^t ? maar leibe
gtj met urne arme ftinbcrtjej» op urne ftnieën ? maar fjebt gij bie aan
4ilStj opgebragen ? Uiaar tjeöt gij bk opgeboeb in be leere en berma*
ninge bej? peeren ? T©(j allen jullen baar moeten berfchfjnen/ om reften*
fcfjap te geben/ hoe Ui ij on? gebragen Ijebben omtrent $ob/ omtrent
ben naakten en omtrent onfoeiben. ©e ^eere 3aï 3cggen/ hoe gingt gij
aan het abonbmaal 5 hoe hebt gij mijn ï©oorb geljoorü of geleden? I©at
brucht heeft het gebaan ? Ifyoz biftmij!? tjebt gij ben 43,eegt mei bebroefb/
en geflapen alg gij maften moegt ? $ac florbig maart gij in um bib»
ben ! U)oe ma^ 11U1 berftcer onber be inenfcrjen ? Bjoe maart gij in um
beroep? ifêat nut hebt gij gebaan met time talenten? SCcfj menéch!
fcljrift ! hoe 3ult gij ban moeten berftommen/ en niets? tot urne berfchoo»
ninge ftnnnen inbrengen ! 8 .JiEögt gij alie be;e bingen ujelben nu eenj*
afbragen ! mogt gij urne fcfjulben boor Den ïïigter belijben/ en ben tjeere
nu nog om genabc fmceften ! 3 Jitëogt gij nog tot ben l^ccre Sjcsuja blic
gen als een biolfte/ en alö eenc Ouibe tot be benjSteren ; l^ij 5011ÖE u
toeroepen : bree«3t niet/ urne 3011 Den 31)11 u bergeben..
fl£ie 3a! in \'t oorbeel aan be regterband ftaan ?
Eerst^Die al biftroijlis met hun nanfclje hart geloofb en erltenb Ijeö»
Ben/ bat be ÏJeere een regtveerdig Rigter i$. 3 Dat roepen 50 geburig
uit: De Heere is regtveerdig. ï)rerr/ 3egt 300 een/ in al ljet bittere bat
mij ontmoet/ 3|jt <tfij regtbaarbig; ljet 3oete/ 3egt gij/ ben ift niet Uiaa?\'
big/ en in fjet bittere en in ftrt 3oete Ijebbe ift mij 300 gebjagm/ bat
ift mij-,elbrn mort beroorbeelcn. *3!ft ben niet maatbig aan urne regter-
hand gefteib te Uioröen. Soo een ban 300 hartelp gingen:
Ik zeg en meen het, Gij deed wel,
Zoo Gij mij wierp in de hel.
\'t Is wel hard, maar \'t is regtveerdig,
Ik ben schand, Gij eere weerdig,
Zijt Gij met mijn doem gediend,
Zoek uw eer, ik heb \'t verdiend.
Db 3                                             Ten
-ocr page 250-
21                                  XVII. PREDIKATIE,
Ten tweede. l|et 3#n snifte rouwklagers, gij bebrijben julfi cene Boete
boor <6ob/ 31J liggen fomtijbg in f)un Deübc te fcFjreijen. 52r) gaan langiö be
ftraat al 3iichtenbe/ bat 31\'j 300 3onbig $tjn. 6 ïtëat jjebbe ift al onregt ge
baan ! seggen 30/ tuat hebbe ift sottelijft gcljanbelb! ©an 3eggen bic
routrjftlager? : t;)eere! ift hebbe H doorsteken met mijne sonben/ tjet boet
mij aan mijn fjarte seer; wat zal ik U doen ? ó Menscbenboeder!
Ten derde. 2oo een 3egt: I|eere/ [jet ip mij fomtijbp 30a opener
of ift hiel ubj fetjaapje ben/ of ift toe! aan utue regterhand 3a! (taan!
Stfft fjebbe mii 300 mi^bragrn/ bat ift boor urne boeten moet neberbal»
len/ bat ift H/ mijn\' ïïigtec om genabe moet bibben/ en bat ift 3cg»
gen moet : Treed toch niet in het gerigte met uwen knecht.
Ten vierde, ©ie 3a! aan bc regterhand ftaan/ bie 300 segt: \'c i£ mij
300 fcftriftftrlijft te moeten ftooreu ; gaat weg ; ift toil lirber boor her ge*
loobc be torblugt tot II nemen ; ift hoube 300 beel ban alg een toormpje
aan utoe boeten te ftruipen/ en at? een Ijonbefte be ftruimpjeji utaer
genabe te mogen (maften.
Ten vijlde, ©ie be berfcljijninge ban ben ïfeere 30C3U$ 300 liefhebben.
^8 3egge»\' ^eerz 3fc3u^/ ift 31e uit naar utue ftomfte/ ift berlange er
naa?; ift 3üube nog biel tuillen bigben/ al£ ift meer nut fton boen/ alg
ift heilige? boo? Il ftonbe leben ; maa? anbc?g bellange ift bat $ij maa?
ftomen mogte. 3©tjne jtrïe rorpt uit: Amen, ja, komt Heere Jezus! è
4.I5ijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot. %\\i ftjcmjcljte hiel/ bat ift
be wolke at 3ag/ en bat ift ben tjeere al te gemoete geboe^b ttiiejbe in
be lucht. 9ffi tuenp\'chte bat ift al\'hoo^be 3cggen : Ziet, Hij komt met
de wolke. goo be wolke c^genji buiten bc ftaö te sien hiap/ ift soube
ben t^eere te gemoete loopcu/ ift 3oube be ftab uitioopen/ en blagen :
\\$ mijn 5fe3ug baaj ? 10 mijn IDejlosfe? baa? ? %li soube naa> bat plaatpje
loopen/ baat ift ben J|cere sag. 21\'ch ï^ecre! ift soube bejnemen of <&ij
30ubt seggen : gij 3ijt mijn fchaap ; gi\'3cgenbe ban mijnen l£aöe?/ be*
è\'?ft nu het ftoning^nftc. Sfi ;oube 3cggcu : liefde i^eerc %t$u$/ al bn;be
ift fjet niet seggen/ bat ift 11 beel lirf gcljab hebbe/ hebbe ift ebenmel
mrjn ha?t niet aan tl gegeben ? fycbüt ift II altemet niet hiel eenp ge»
fpfjgb in urne leben ? Ijebbe ift boo? urnen name/ en boo? nhie 3afte/ en-
boo^ uhi bolft niet hiel toat obe? gehab ? SSijt <$ij niet mtjn ftontng/ ben
ift niet utn ftuecht of bienstmaagb?
<6elicfbeii/ biat 3egt gij ? ïirnt gij bcse bingen ï #ij 3egt altemet:
al? be boob ftomt/ hiie 3a! mij afleggen? en gij legt 300 alleg gereeb/
toat baaptoc noobig ip; boet gij ooft 300 naa? ubie3iele ? 2oeftt gij 300
in tnbp utoe bctaniBJeg ftlaa: te hebben ï üiunt gij 3eggen : toen ben ift
bc?anbe?b/ toen ftreeg ift het geloobe ; toen ft?eeg ift beel aan ben 0eere
3fle3up; toen heb ift liefbe tot vï&ob gelmgeu ; toen ft?eeg ift ben <©ee?t
in mijn &a?te/ sonbe? bjeiften ift niet mee? leben ftan; alji ift bien d&ceist
niet
-ocr page 251-
OVER OPENB. 1: 7.
215
niet toenaam in mij boele/ ban loop ift om rn om ? ïtunt gij 3eggen/
Cjecre/ aljï utn aaugesigtc niet ij? alji gisteren en eergisteren/ öan ftan
in niet leben; öan gebcnfte ift aan öe bagen Uan oub£; ban moet ift
leliën op üc Uorige onbejbinüiugen Uan nluc liefbe/ op öien tjo<» b,2ui>
beu uit ïtanaan ! C^eerc/ hoc tuonbc^hjft Ijcöt *ötj mij al geleiö ! Biunt
gij jeggen/ ift Ijouöe mijne tiaajfe bjanöcnbe; ift joube niet gaajnc ben
iliotiing met UejUaajöfteib 3ien ; ift soefte 50a te leUen/ bat ift ïfem 3efte?
3ien 3al met Ue:ftuiiftftingc/ en bat J$tj eenó tot mij peggen mag/ inrj\'
ne bjienöinne/ mijne fchoone/ mijne öuibe/ mijne bolmaaute/ ftom bij
4tëtj/ over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten , gaat
in, in de vreugde uwes Heeren.
43elicföe toejjoo?be?fJ/ Ijebt gij baar geen ;in in 5 2oubt gij niet tacl
een Uan <H5oö<? ftinberen toillen 3ijn/ bic bat Uoo?regt genieten gullen?
2ouöt gij ben C^eere gfcju^ Uicl tot utn beel milieu Ue?ftie3cn ? %d)/
taaajt gn 30a geluftftig! ©at i«i mijn nieuUijaa:smensct) oue? u. Sft
taeufclje/ 30a on in bit jaa? jte?ft/ bat oe tfcere u 3a! Urijfprcften; en
aio gij boor ïi^em ftaat/ bat i|ij ban 3a! 5eggen : itomt Binnen ; en
öat gn tot utne be^Iimiftiiinge 3ult mogen onbejUinöen/ \'t gene mij
gcpjebilit tjeüben/ en gij geljoojö ijebt. 3Jft üienfclje/ bat blij een£ met
malftanberen gullen mogen seggen: baar i<« Cjij nu/ ^ij/ 0113e éalig«
mafte?; en bat alj l^ij alle 3i)ne en 0113e Ujjanöen onöe; 3tjne boeten
gelcgb 3a! Ijebben/ bat ÜJtj ban on#/ en alle 3jjne en 0113e b^ienben/
met i^em in öe biolfte 3al opnemen naaj ben ijemel/ geregtbaa?öigö en
bjijgefp^often; en bat C|ij ons ban ecuiuig 3a! be?ftee;lijfteu. 3Jft üieii-
fefte/ bat gij ban 3uit mogen 3eggen : \'t gene ift geljoopt en \'t gene
ift bc?bjacljt Ijebüe/ bat geniete ift nu. %ïi uienfclje öat gn 3eggen moogt/
ÜJeere/ *!3ij Ijebt mij obe?rceb/ cu ift ben obejreeö geü.io;ben; «tfij 3ijt
mij te ftejft\'gebjceét/ en $ij gefit mij oüe^mogt. %\\i üieufcljc/ bat gij
aan \'t aUonümaal bij ben i|eere moogt aangenaam 3ijn ; bat gij moogt
ftunncn seggen/ ift heübc tJt ben ïjeere genabe^b/ en i£ij ijs cot mij
geftomen; l^ij i<S mijn ïiefjle uoUeu allen/ bie in öe tocrelö 3ijn. HEn
alp \'e? geen tijo mee? bie3cn 3a!/ öat gij öan ooft geen tijö mee?öej Uan
nooöen juit Ijebben ; öat gij uuien tijb ban niet sult moeten beftlagcn ;
bat gij öan uit jült befjoeüen te treuren/ öat gi| urnen fcljoouen tijö
niet bete? hebt öoo?geb?agt. Vc l^ecrc geUc u luét om öcn tijö uit te
ftoopen. 3JH üjenfclje u &aü$ jegen en genaöe toe. *©e Cfcere 3egene 3ijn
UPoojö aan onj> en aan ulieben/ tot 3i)ne eere/ om 3ijne$ ^oonjS mille.
~-                               AMEN.
ACHT.
tot,..
-ocr page 252-
ACHTTIENDE
PREDIKATIE,
OVER
JOB XXXVI : 23.
Wie heeft hem gesteld over zijnen Weg ?
GEDAAN NA EENE ZWARE ZIEKTE VAN DEN AUTHEUR , EN HET OVER-
LIJDKN VAN ZIJNEN NKVE , D". MARINUS SMYTEGELT ,
PREDIKANT TE BORSSELE.
llPijlE3En/ Hand. XV: 18, bat be eerste Christen synode, bie te Jeruza-.
lem bejjgabejö tua^/ 3eibe : Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid
bekend. Wij bicncn eenen o3oö/ naa^ Ijun geboeicn/ bie alwetende ;
tuaa?tegen Petrus, ük ren iib aan bat synode luajö/ seibe : Gij weet alle
dingen, Gij weet, dat ik Uliefhebbe, Joh. XXI: 17. ltëaarban Paulus , bie
ban bie synode tot be 8|eibenen gejonben ttiiejbe/ fc0?eef: Daar is geen
schepsel onzigtbaar voor Hem , maar alle dingen zijn naakt en geopend voor
de oogen desgenen, met welken wij te doen hebben, Hebr. IV: 13. $ob
toeet alle$/ be mogelijke en be onmogelijke bingen. ©e Zaligmaker mejftte
bit 300 aan : is \'t mogelijk Vader, 3eibe 1fy\\\\/ laat dezen drinkbeker voor •
bijgaan, maar indien niet, Ik zal hem drinken, Matth. XXVI: 39. ©ie al-
toetenbe «0ob geeft uagtgefrelb be 3aften/ bie gebeuren zullen. ©aa;obe?
tjeeft l^ij een\' raadslag genomen/ al£ e? nog geen menfclje ttia£. 3M$ bien
fioning Nebucadnezar 3tjn fiarte in een bee^tenlja^te bc^anbcjbe/ bat Inagf
ooft in \'t besluit ban <öob/ Dan. IV: 17. goo gebeuren e? geene 3aften/
3eibe Paulus, alp bolgen<i Ijet besluit #obr?/ Eph. I: 11. 25oo balt \'er. geen
musken op der aarde, noclj geen hair van ons hoofd , zonder den wille van
den hemelschen Vader, 3eibe öe ^aligmafte^/ Matth. X : 19, 30. ©ie 45ob/
bie alwetend i§/ aljsl \'e? nog geene jaften in be tuerelb bjaren/ en ü|ij 3a-
Ffen bapti\'telbe/ bie in be toerelb gefcïjieoen 3ouben/ bie ftielb geen raab
met menschen, gelijft algi be grooten boen/ bie niet altnetenbe 3jjn. ©ie
roepen een oollegie bijeen/ en b?agen anberen/ Ijoc 3ullen tojj bit en bat
beieggen 5 300 bnü 4$ob niet; iijij tjaböi- niemanbg raab nooöig/ Kom.
XI: 34, 35, Want wie heeft den zin des Heeren gekend ? of wie is zijnen
raads\'
-ocr page 253-
XVIII. PREDIKATIE, OVER JOB XXXVI: 23.             217
raadsman geweest, of wie beeft Hem eerst gegeven, en \'t zal hem weder
vergolden worden ? ©ie aluietenDc $00/ bie alle binrjen bepaalb Ijeeft/
beuieiften in ben rijö gefcgteHen souben/ öie geeft e? btj bepaalb bc tijden
en stonden, op mclftc 51J gefcfjicben 30tiben. ©e menfefjen fpjeften al\'
teniet^ ban perioden, maar öob fp;ecitt ban geheele eeuwen, C^ij if? een
Koning der eeuwen, 1 Tim. I: 17. De gangen der eeuwen zijn zijne, Hab.
III: 6. H}ij toert Inat ban ben beginne 30a stjnen loop 3a! Ijeööen tot be
einden bec eeuwen toe; bic gangen bie jiet men ban in >ijn fjciligbom.
©ie groote J3ob ljeeft bc tijöcn en be ftonben in 3tjue eigene niagt ge»
ftelb : £2jj bepaalt allejS; on3e tijben 31)11 in 3tjne fjanb. ©an Iaat bie
03ob 3|jii befluit/ bat Cjjj in 3tjncn raab bepaalb l)ceft/ fcnitijb<? toel
een Ijonbcrb jaar trnec of b:ic lang stoatigcr gaan/ eer ÏJÖ !)ct uiibocrt:
3oobat sijn befluit begint te roepen/ ift ben iluanger/ en jjebbe barensüiee.
4ï?aar ter beftember tfjb 3a! <6ob Ijet fnelliju boen boottftomen/ Jes. LX :
aa. 3Us> tjet befluit staangcr i$/ ban fci)2ceuüien alle be belofte, en alle
be bedreigingen , ift Ijebbe barenjinoüb. <£n be $Jeere braagt niet aan [jet
fcljepfel/ 3al %ft er mebe boo2tgaan ? %$ ïjet naar umen 3111 ? 2\'al Ijet
tot utoe verblijdinge of bedroevinge 51)11 ï ©an 3egt 6oö : iiet/ bat ge 11
üicl geb2aagt; 3|ft ue:i\'ta niet/ bat ge AÜiij tegenspreekt: 3JH bejfta niet bat
ge verdrietig 3ijt/ of woelachtig ; %ii bcjfta niet/ bat ge tegen .Ulij oprijst;
baar ben 3kU » beel te Ijoog toe : £ij 3ijt maar een gering eu zondig schep-
seltje; gij moet zwijgen; acb ! of ze wijs waren : zij zouden dit vernemen ; zij
zouden op haar einde merken, Dcut. XXXII: 29. 3Jfi Uan Ijet niet buigen/
3egt 43ob/ bat Ijet fcljepfel tegen jifèij oprijst.
geliefden/ be tekst, bie tnij u boo2gelescn Ijcbben/ geeft onjï aanlci*
binge tot alle sutlïe 3aften. tfob fjeeft 011? üelicben te be3oerten niet be-
droevende ontmoetingen , en zware ziekte. ©p ons? 3icliuebbe la3ni blij
bit lïapittel/ en 4F»ob leiöbe 0113e gcbacljten/ om Hem eere te geven; en
300 bruine 43od on£ bit berp op Ijet Ijaate : en Qij bepaalde a,i$ baarbij/
Soobat luij het moeiten beloben/ a\\a blij ooit of ooit meet tot be ge»
meente fp:aHen/ bat toe ban ober bit bejji souben fpjeften/ en 300 ®ob
fieetlpljeib joeften te geben.
geliefden/ of het ban baag al voorspoedig gaat/ morgen ftan fjet Mara
31J11/ gelijft gij in ben gobb2iicljtigen Job buut 3ien. Elihu , bie be fp:c«
be? tp ban 0113e tcliptüioorden/ leefbe/ al? er nog geen beschreven Woord
biaS: Ijtj leefbe nabij £od in be hoogte. 3fU Ijebbe uliebea bipcour? ge»
Ijoojö/ seibe Ijij tegen be drie vrienden Jobs; llPat l)cbt ge 300 beel te
pjaten tegen Job ? ift toen^cljte bat ge mijne geftalte tjabbe; UDclfie ?
36 31e be hoogheid Gods aan : jjoe groot t}ij/ en wij begrijpen het
niet; tot) Hunnen fijem niet begrijpen/ noclj in 31311 wezen, tioclj in 3811
zijn. ©at ge lilacljtig biel/ alp $od \\ian iemanb ge^ct Uiaó 0111 be
toerelb te regeren/ en (f)ij regeerde niet toel/ bat toag rcbeltjft; maar bat
€e                                          geeft
-ocr page 254-
oi8                                 XVIII. PREDIKATIE,
heeft in <#od geen pïaatfe; ^jj t£ üan niemand aangesteld om te rc-
gerEn ; 300 pagt get 11 ban te zwijgen en te bukken boo^ dien ijoogen *(5od.
i©rj 3iillen u niet lange 3oelien op te houben/ maar bie3enljjne 3a»
Ren in uta hart 3oeftcn te leggeu. ïtëij hebben te öe3icn : (O ®E» weS
ban OjJob. (a) ©at ec niemand in hemel nog on aarbe \\$l bie <#od ober
bien taeg ge3et Deeft/ bie tegen t}em ge3cgd Ijeeft/ iftsalïllin3ulftc re-
geringe fteilen/ en 4f>ij 3u.lt 300 en 300 regeren. (3) UT>at bloeit baajuit/
al£ ifcob een teeg heeft baar niemand ïjem oue,? ge3et heeft ? 3Eaat <!3ob
boen toat ^ein behaagt; bertroutnt $em alle£ toe; laat l£tj u naar j#-
nen raab gelciben/ en doen met u taat $em belieft, ©at 31)11 0113e
drie zaken:
I. ©en weg, dien Q3ob inflaat in het regeren.
II. ©aar ijj niemand/ die <i3od baarober gefteïd heeft.
III. %f o5ob alleen vrijmagtig, legt ban de hand op ben mond; bat
betaamt u.
I. ïtëat het eerste aangaat: «5oö Ijeeft een weg. ©at leegt men bift»
toijtë in ben 25ijbei/ bat aan <£ob een. weg too^bt tocgefcljreben. ®ob
heeft vele wegen, ©aar igi een weg, bien o&ob be menschen boo^lcUjnft/
en een/ bien t^tj 3icb3elben boo^fetj^tjft.
1.  $ob Ijeeft een taeg bien H}n be menschen boojfchjtjft. 3ïii blil {jet
niet bragen/ 3cgt <£ob/ bat ge afaaat üan Den tneg/ bien 3jlt u boojfchjij*
bc. i^et ijï ben menpejj geboden om te gelooven en godvruchtig te 31311:
te treden op den weg des vredes en des verstands ; ©at de koninklijke
weg der wijsheid, de gebaande weg. ©ui3enberljje namen Ijeeft bie weg.
©e btoa3e/ die baarop tuanbelt/ 3a! niet buiaien. \'t %$ een taeg ban
geloof en bekeeringe. ©ie er op taanbelen/ hebben belofte ban genade
en heerlijkheid. ü£at cigcht De lijcere anberg»/ al«ji wandel voor mijn aan-
gezigte, Gen. XVII: 1. %\\$ be geejït 5egt/ dit is de weg, wandelt op den-
zelven, ban 3ijn blij berpligt baarop te taanbclcn.
2.  ©au heeft *#ob een taeg voor zichzelven, bien I£ij met de fcljep»
fclen inflaat boo^ tijd en eeuwigheid; bien tneg sal §fi bcbiaiidelen/
3egt (0ob/ en %\\i 3a! er Miy 3elben naar rigren. €n bat i£ CO €en
tueg ban d3obg voorzienigheid ober alle zijne schepselen, (a) <£eu taeg/
bien <£od Ijoubt omtrent ben geestelijken en eeuwigen ftaat ber menschen.
GO &ea to^O omtrent 3ijne kinderen biegen^ hunne ontmoetingen naar
ziel en ligchaam. (4) ©an ijl er een tueg ban ooideelen.
Eerst, lipob Ijeeft een weg üan 3fjne algemeene voorzienigheid. I|tj doet
aan allen goed : elft 3a! moeten o?ageu bat ober hem üefencibeu ijs; I£ij
beelt be lauben aan be bolften/ en i?ij 3egt/ gijlicbeu 3111c 111 Afrika, en gn-
lieben in Azië, en gjjlieden in andere plaatsen bionen.
Ten tweede, ©an heeft $od ten weg omtrent den iuwendigen en ecu-
wigen toeftanb dec menfehen/ Kom. XI: 33. De Heere kent wie de zijne zijn,
2 Tim.
-ocr page 255-
OVEli JOB XXXVI: 23.
219
2 Tim. II: 19. ©an eeutatgfieib fipeft §\\\\ ïjet getaeten wiens name in Let
boek des levens in de hemelen geschreven zijn. 3©te er ooit genabe tullen
fi2tioen ï °P raat *9^ > °V h,;it wii\'ze> °o°r toat middel. ©f get booj Petrus
of booj Paulus, of boa? een ander 5a! 3tjn.
Ten derde, ©an fteeft ^ob een\' weg ban be ontmoetingen jfjnet kin-
deren , naar Qet ligchaam en naar bc ziele : taat voorsmaken ban ben he-
mel of ban be helle 3ft 3tilfcn fieöbcn ; toelfte kussingen en zegeningen ,
of toelfte slagen 311 gullen fieBBen; toelfte verblijdende, en toelfte bcdroe-
vende dagen jfj gullen fieBBen. <Dat alle£ i$ fn ben raab ban d5ob 6e«
paalb.
Ten vierde. Soo Reeft <öab ooft een\' weg ban jfftl gerigte, Jes. XXVI:
8, baar be gobloo^en $em in beratfitcn/ en be bjomen 3icfi in bcrficti\'
gen; baar be bjomen <èob eere ober geben/ en be gobloo^en $cm ober
lasteren ; baar bc regtvaardigen in wandelen , en baar be overtreders in
vallen , Hos. XIV : 10. 3F>e godloozen toillcn onbe^ bicn weg niet buigen.
Farao, 3eibe «5ob/ verheft gij u zelven nog ? gij $ult ebentoel moeten
buftftcn ; taant daarom hebbe Ik u verwekt, opdat Ik mijne kracht aan u
betoonde, Exod. IX: 16, 17. t^ij moc?t in be 3ce/ al Ia>5te:he [tij tëob;
%h $al u 3ettcu tot een\' bïoeft/ en tot een oojbeel/ jegt o5ob.
^00 een weg van gerigte Ijielb oPob ooft met Job. 3Dat ontmoette fiem 5
8 ! 3egt fitj/ <0ob jïaat snift een toonberlnften tocg met mti In : tfjtj fcfirijft
tegen mij 3Ulfte Bittere bingen. gooren\' weg erftenbeElihu ooft : ÖÖ3a5
bat <Ü5ob 300 een torg met JobinjToeg.
$8 sult seggen/ toaajom toojben be handelingen Gods een weg ge»
nocmb ? hierom :
Eerst. <écn mcnncR verkiest boorgaans? een\' toeg. <£ob Reeft be3en toeg
uitgebatfit: ik weet, öHËERE, dat bij den mensch zijnen weg niet en is,
het en is niet bij eenen man , die wandelt, dat hij zijnen gang rigte, Jer.
X: 23. %l toa<? flet een koning, Sanhcrib lui^t 3ijnen weg niet/ Jes. X:
6, 7. Soo ifi fiet met <6ob niet: ftomt Ijct aan be kracht, ï^ij i<ö sterk.
Ten tweede. nEen weg i£ bepaald , be weg ban 4?obp voorzienigheid,
Ijoe l^jj ben menfefie leiben jal/ ij? in 31\'jucn raab ooit Ocuaalb ; toie
genabe 3a! firngen/ en toie niet/ ftet ij? al bcyaalb; Roe lang $ob toor»
tien ;al/ bet i$ al Beuaalb ; Alle die dingen zijn in Gods boek geschreven ,
Ps. CXXX1X : 16. Mijn raad zal bestaan , 3egt <#ob/ en Ik zal al Mijn wcl-
behagen doen, Jes. XLVI: 10.
Ten derde. Ccn weg ié boorgaanj» gebaand. <H5ob«? weg i<5 alttjb bereid.
Dat Ilij eens besluit te zijner eere, zal zonder hindering voortgaan. Ncbu-
caduezar 3eibc : Wie kan utoe hand afslaan, of tot ït zeggen , wat doet
Gij, Dan. IV: 35. Hij doet met het heir des hemels en de inwoners der
aarde al wat Hem behaagt; en ff ij laat ftet elft aaiden.
Ten vierde. €en weg Reeft eeir einde; bat men een toeg betoanbclt/
€e 2                                         bat
-ocr page 256-
XVIII. PREDIKATIE,
220
bar boet Men met een oogmerk en tot stuc? einde. <Öob (jeeft ooft een
einde in be3en weg. 9fft toif mtjiien naam berfteerhjften/ 3egt be Ujecre;
3ift 3al mijne onbepaalde vrijmagt, mijne wijsheid en heiligheid toonen/
bat al mijd boen majesteit en heerlijkheid \\§. JClfe^ toat <ï3eib bnet tot
p^ljlé ban 3ijne F)ee?!ijfie genade en ban 31\'jne regtvaardigheid. Uit Hem,
en door Hem , en tot Hem zijn alle dingen ; Hem zij de heerlijkheid , Rom.
XI: 36 , Eph. 1:5,6.
Ten vijfde. <£en weg i$ bifttoijló ben menfclje 300 verborgen en duis-
ter; 300 i«? Gods weg bifttoijl^ ooft : zijn weg is fotntijbï? in de zee, en zijn
pad in de groote wateren, en zijne voetstappen worden niet gekend, Ps. LXXVII:
90. Sfift 338 den\' weg van een\' arend in de lucht, 3eibc Salomo Ijet toa<?
mij 300 toonberlijft ; il! 3ag den weg van een schip in het harte van de zee ;
ift 3ag den weg van een glabbc flaiig op de spitse van een steenrotse; in ftonbc
rr niet bij. ïionbe Salomo bit srggen ? ïian Ijet ban Paulus niet 3eggen/
bie nog ttiöïer. toatf : 6 Diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der
kennisse Gods , hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen , en onnaspeurlijk
zijne wegen! Rom. XI: 33.
©aar Ijföt ge ben weg, bien <ï$ab Ijoubt/ en waarom ze een wEGge-
noemd wordt; baar Fjcbt ge mi onj? eerste stuk, bat $ob regeert over
alle schepselen boor tijb en reutaigfjeio.
II. ïionbe nu be3e man Job toel klagen ? 2&tj toten 3oubt ge gaan ? %$
er een hooger atë God ? 3E>an hebt ge billijft geftfaagb: gaat ban naa?
bien anberen ober <8>a\'a ftlagen; maar i«? er geen fiooger/ Billijft moet
ge ban 3tatïgen. üDat i$ onjtf tweede stuk: Wie heeft God over zijnen weg
gesteld ? 21ö er ergens? een ton3e Achitopel ? qj)f 31\'jn er eenige wijze
mannen, bie $ob aan fict roer geftefb hebben/ en bie gesegb hebben/
<t?(j 3ult Job 300 niet be3oeftcn/ nuclj 300 niet flaan ; 43ij 3u(t be toereib
toiJ3er regeren of (jet 3a! uto bag ooft een<i toojben; 300 gij niet afgebet jult
tao;ben/ 300 jaj Job of eenig ander schepsel u boor ben ftoel ban bien
anberen boen ftomen/ en ftooreu/ of gij regt boen 3iilt/ en gelijft geben.
©at ligt in bie bragr. 25ij be toerclö gaat fjet 300 toe ; baar i«? een groo
ter ober be grooten, baar sfjn keizers, baar 5jjn stadhouders, baaj 31J11
mindere regenten. Jtëen ftoint met Ijen in een verdrag, en 3egt/ ift ftelïe
u tot regent; naar be toetten 3uit ge bat bolft regeren. Én be taerelb
binbt men bat er onderschikkingen in collegiën u!aat<S hebben/ en ban
gaat ge 300 ban bc mindere tot be meerdere, en ban be hooge tot nog
hooger. 3fn alle collegiën ftan men 51\'ggen/ baar i$ een hooger. 12oo
gaat (jet in be tuerclö/ bat men jegt/ naar alle bie toetten moet ge an£
regeren : Doen 3e Ijet niet/ ban ballen be onberöanen ftiagtig/ en seg»
gen/ gij ïiilt mij regt boen. Soo gaat Ijet onöe? be menschen. ©e3e man
jegt/ God heeft ooft eene regeringe, boo? 31\'jnc voorzienigheid regeert $Jij
alle zijne schepselen , en in Ijet brjiuubi: be menscheu , 300 in geuade, als»
tn
-ocr page 257-
OVER JOB XXXVI: 23.
22 r
in toorne; 300 in zegeningen al$ in oordeelen. De HEERE heeft zijnen
troon in de hemelen gevestigd, en zijn koningrijke heerscht over alles,
Ps. CIII: 19. jifêaar id er icmanb uien #ob baarobe? advys moet geben ?
3$ er iemanö bie 43ob«j raadsman i$ gcbieeöt 5 David en Absalorn F)ab»
ben een Achitopel tot raabcmian ; maar is? er bid iemanö taaarmebe
(j?oö raabpfregt ? ©an moet ge er F)ct 241\'te bejé bijleggen : Wie is
een leeraar als Hij ? Job, met alle nhic filacïjtcn fcljijnt gfj mijmer te ;rjn
als? <*3ob? 2ntt gij 31\'jii meester toefen ? Jl&eent ge/ dat Hij u gelijk is ?
Wie i$ 5tjn raabïjman getaecst ? Wie geeft tjem Ijrt beifranb gegeben ?
Wie Ijeeft £}em ben tneg bes beeluulbigen bejjtanbg öritenb gemaaftt?
Wie onbertoeeïj C?em aangaande be uaben be^regt^? Jes. XL: 13,14. 45ij
moet er bij bergrlijften tiet laatste deeltje ban onjj bc^. Wie heeft ge-
zegd : Gij hebt onregt gedaan ?
Mu ftunt ge begrijpen taat Elihu peggen luil met öeje b?agc. fijij
luilöe jeggen : ï©el Job, i«J \'ej een hooger a!?? God, gaat \'er öan naa?
toe/ en filaagt ober <!5oö; breng urne ttnfgtjaSe ban $oös? rigtejitoel
tot eene hoogere regtbanft. <23fj öe menschen fian bat gefcfjieöen; öaar
3tjn hooge en nog hoogere rigterftoefen. %i$ men bij öen eenen geen
regt fian ftjtjgen/ öan gaat men naar öen snoeren toe. €11 al taojbt men
fitaalijft fiehanöelö öoor öen allerhoogste op de aarde, öan 1$ \'er nog een
Allerhoogste in den hemel, öaar fian men ban nog obe? fiem gaan ftfa*
gen. ©at taijjt Nebucadnezar toef/ bie ;oo g:oot taasy öat Daniël ban
ïjem betuigbe: Uien hij wilde doodde hij, en dien hij wilde behield hij
in het leven ; en dien hij wilde verhoogde hij , en dien hij wilde vernederde
hij. SClle boïlteren moesten boor ïjem fieben en ftöbcrcn. ©ie trotfefje
bó:]Bt moeste ebenracl uitroepen : Dat God de Allerhoogste Heeischer is
over de koningrijken der menschen, en over dezelve stelt wien Hij wil,
Dan. V: 19, ai. l&at BiWt ge ooit jfen/ Bigt. I: 7. ©aar tuasj bie ge»
tuelöenaar Adoni Bczek, bic f)abbe 3cbentig ftoningen onber jijne tafel
geftab/ met afgehoutacne öuimen Ijunnci hanben en !)uuner boeten/ en
300 moesten 3e öe fiiuimpjeé ople3en/ bic ban 3tjne tafel bielen; al<?
|em fiet^clfbe ge6cti2öe/ 300 3eibe F)tj/ <6ob ij? regtbaaibig; grip ift
aan anberen gebaan fjeöfie/ i$ mtj ooft gefcfjiebt. $n\' 3iet öan/ öat al 3ijn
öe menfefjen op öe aaröe nog 300 gjoot/ stj fjrbbcn nog een ficoger
fioben fien/ öie Ijen aangeftelö Ijeeft\' en öie Ijun reftenfetjap afcifrtjen/
en ftiaffen fian. iilSaar wie heeft God over zijnen weg gesteld ? ^löoet
ge niet seggen/ niemanö ? 3Ccfj Job, taeet gij \'er wel een te noemen 5
3fi toeet \'e? ooft geen : Hij is het die daar zit boven den kloot der aarde,
en derzelver inwoonders zijn als sprinkhanen. $rj i$ Ijct/ die de vorsten
te niete maakt, de rigters der aarde maakt Hij als ijdelheid, Jes. XL. ^fljj
fjet öan niet fiillijft en rebelijfi/ öat men boor <0oö stajjgt ?
1. $oö ij? öe eeuwige $ob; jtjn weg ij? een eeuwige weg. <i£et \'er een
€e 3                                          fcfjep*
-ocr page 258-
XVIII. PREDIKATIE,
222
fcFjepfel toa£/ 300 lireft <#ob in bc eeutoigFjeib ba^toeftclb batfcFjepfe»
len in ben rijb toppen jotibpn.
2.  <©ob i«? bp eenis;e q?ob. Deut. VI: 4, De HEERE onze God is een
eenig HEERE. Jes. XLV : 22, Ik ben God en niemand meer. $ij Ban 3cg»
gpn : Zie nu dat Ik , Ik , die ben , en geen God met Mij: Ik doode en makc
levendig, Ik versla en Ik hecle, en daar is niemand die uit mijner hand
redde, Deut. XXXII: 39.
3.  <!5ob i£ ppn volmaakt. <J5ob; aïïp 3tjnp trtpgpn 31\'jn boIinaaFlt/ baa:
balt nipt£ in tP fipri<?ppn. Deut. XXXII: 4, Hij is de rotsteen wiens werk
volkomen is.
4.  0?ob ij? bp Algenoegzame: Cjij aan nipmanb iPttffcFiulbig; ^ij
fippft ban nipmanb ict£ tP ÜJacrjtPti/ nocF) voordeel, nocfl schade. Wie
heeft Hem eerst gegeven en het zal hem weder vergolden worden ?
Rom. XI: 35.
5.  (J5ob i£ PPn vrijmagtig <6ob ; fjij Fiepft aïfp bp feftcufeïen voortgebragt.
$ij i«S bp pottebakker, pn FlPt fcrjppfri ió 31\'jn leem. jflSaaï)!] nu mpt Fiet
Srjnp nipt bopn toat J^pin ÖPFiaagt ? Of heeft de pottebakker geen magt
over het leem ? Jföag $fi F)Pt nipt Buigen pn Bneben ;oo aï£ $rj Voil ?
6.  <$ob i$ ppn regtvaardig <6ob; luft jfln armp misdadigers, boor. rrf
pn babcliifte jonbrn. De gehcelc wereld is voor God verdoemelijk , Rom. III:
i9- 9të "öob ban liipï tP bpfcljtilbigpn/ al;£ §i) toornp obpp an$ ïupngt ?
SÉu\'j 3tjn fmmer# fcFjulbigp pn bprbopinplrjftp fdiepfeïen boor 45ob.
dPelipfben/ bit aïïp<? ligt p? in bic bragp npgcflotcn. 0pt i<i aïs\'of Elilui
3Pggpu ttiilbc: 6 Job, Fjop bu?ft gij mpt d?ob ttuijStpn ? HDiP Fjppft ooit
5Ünpn üiiHc Irjpbp^ilaan ? of Fjrt joubc ppii monster inoptpn 3rjn. Sal
ppn hip;ft tpgpn 3ijnpn toe?ftmppj5tpr peggen/ gij hebt geene handen ? gal
pen zoon tpgpn 3ijnen vader ;p{igpu/ waarom hebt ge mij zoo gegenereerd ?
of jat bp dochter tpgpn DP moeder peggen/ waarom hebt ge mij alzoo ge-
baard ? gal fipt leem tpgpn bpn pottebakker 3pggpn/ Uiaarom maant gp«
3iiIFi ppii bat ban mij ? I©at monster soube bat 3tjn ? 2al cen boob*
fcftulbige misdadiger tpgpn $ob 3eggpn/ tuaarom Fjp&t gp mij 50a of 500
gpbaan ? goo Filpnit <l3ob ftpt ftFjppfpl. Wie heeft God over zijnen wegge
steld ? 43ipmanb; I^ij geeft bp ganfcFjp dispositie obeu omS.
III. ilDaar toil beman bit brengen? 3totjgt <#obc; gij ficöt nietje te
jeggen. B?opft nipt; fiuftt u boot bicn Fjoogpn <ü5ob; Bult en staijgt
<Pobp. Daar inopt FjPt tocFj top ftomen/ bat Intj seggpn :
1.  <!3ij jijt bp Regent ban on£ pn ban alle utoe frtjcpfelcn.
2.  Dat toij seggen/ Ifebe tjperc! ifi toiï onbpr niemanb£ regettnge
licbe^ ftaan a\\$ onbpr bp ulnp; ntne regeringe i«? 300 pcup volmaakte
rpgcringp; 31) ij? 300 betamelijk, 30a regtvaardig, 300 goedertieren. 3?li
Uipnpcljtp nipt of $jj Inaart mijn Regent.
3.  5Hlïerïiefftp 60b ! al topte ilt utoen weg nog niet bic <#e met mij
Öou»
-ocr page 259-
O VEE JOB XXXVI: 23.
223
(jouben juït/ ift 3a! 3e ebenluel aftiiacfiten naar ziel en ligchaam, in mijn
huisgezin en geslachte, boor tijd en eeuwig! 3jft uen teüreben/ bat 4i>g
obrr mij boet Komen/ allcgf bat <0ij obe,: mij befcljeiben IjeOt; geleib
mij maar naar utuen raab.
4.  %ït jal II 3elfê öibben/ bat ift t)et mibbel mag 3tjn om urnen weg
uit ti- boeren.
5.  Stijl ift utnen weg öejie/ al benfte ift/ bat bejelbe fttnaab vS/ ift 3a!
beii3elbeu ebentnel ujnsen/ ombat [jet nvv weg iji. ©at ift benfte kwaad
te 3tjn/ igï biftuujls goeb.
6.   JEel/ mijn tycere! «ïtëtj gefcöieöe naar uln tuoorb: boet met mij,
boet met het mijne en al de mijnen raat It belieft. jBijn alletliefitc
fcljeufeltje settc tft onber iX; ift gebe Ijet in ulue jjanben/ om te boen
300 alg 43ij het goEb Uinbt.
7.  JÉMcepcl) en uloeb/ gij moet 3üiijgen; <£a acfitcr mij/ fatan; ift en
ruil met geen bleejicft en blocb te rabe gaan. ©f menfehen 3eggen/ \'t
ij? 300 Ijarö boor bleegclj en bloeb! 4f5een/ 3a! ift 3eggen/ ift tuil u niet
hooren; <(5ab legt mij niet te beel ou.
©aar liggen 0113e drie stukken: (1) 45ab geeft eenen weg. (_a)Sie*
manb Ijceft l§em tot iïegent geftelü. (3) Qet uagSt elft te 3Uiggen/ en
te seggen/ boet met mij tuat ïll beliefr. ©113e ^ob ig? boctj in oen tje»
mei/ en ii)tj boet al tuat 0}em beijaagt. l^ij neemt, ^Jrj geeft, inslaat,
$ij kust, i#ij wondt, i|ij heelt, l^ij lei bt ban eenji in \'t donker, ban eetnj
in \'t licht, ijij boet al tuat $em beijaagt; \'t pagt ong? te 3eggen : Heere !
leert mij uwen weg: vereenigt mijn harte tot de vreeze van uwen naam ,
Ps. LXXXVI: 11. JDerminbert mij/ bermeejbert mij; berlaagt mij/ber>
hoogt mij; neemt mijn licffte fefteufel tueg/ of laat {jet bigben; neemt
mijne ge3onbtjeib tueg/ of laat 3e bigben; if! 3a! 3eggen/ Hij is de Heere,
Hij doet wat Hem behaagt. j£ot bie laagte moeten ing Komen/ bat run
boor 45ob bukken, ©at ge uiu liinb {jet Vader Onze ijoorbe opeggen/
en gij Ijoorbe Ijet be derde bede oberflaan/ ijoe tuaftlier 3oubt ge 3eg*
gen/ fitnb/ bat moogt ge niet boen: Uwen wille geschiede, moet ge ooit
bibben. €n 31111 gij {jet 3elfê boen in uto gedrag ? 3j!i {joue/ üat &oti
tjtt in on£ Ijarte 3a! ü^uliften. Egn tuij knel in üie ge|talte uau Elihu ?
©ie man IjaObe geen geschreven Bijbel, en uugtanjj goo^t ge bieu man
3iilft eene liogtelgtie taal fujeften. £00 verheerlijkte yg «fcoo : baar luilbe
tjij Job ooft toe hebben ; oat Ijg niet ftlagcig üait ouer ben weg ban &aü.
43ogtangi mag Job tuat bitters ontmoet. \'Zaa er ieinanb Luag./ bie tuat
tegen *i3ob fu^eften mogte/ men 3011de 3eggeu/ oieu man 3a! tuat out*
ballen. £}g Uiaji al zijn goed ftÜJrjt/ en Oat 300 onverwacht, 300 smar-
telijk, en zonder herstel, 30U\'t fcljccn. Sijnekinderen ! ^gneaangename
kinderen ! bie hij hem en onder malkander 300 aangenaam verkeerden !
op cénen dag bie altemale tegelijk ft\'uujt! Sül 31J11 vee, en allep bat Ijrj
hab-
-ocr page 260-
flö4                                 XVIII. PREDIKATIE,
Ijabbe/ op eenmaal fitüflt! HEn ban nog vol van verachtelijke plagen!
Sioo bat l)ij in \'t stof neerzit, En ren potscherf neemt/om tjein baarmebe
te fch:obben. 3?e hand Gods tuaó niet alleen tegen hem uitgegaan/ maar.
hij Vniejb ooit van elk verlaten : 500 bat niemanb bij Ijem fttuauv ja bat
Elft het ljoofö ban Ijem afftcejbc; 31311 abem ftja£ 3elf? stjnc huisvrouwe
bjeemb ; 3tjnc eigene lirbe brotime/ bic te boren be Iu?t ban jtjne oogen
was ! $jj liotibe selfê geen ingang in \'t harte ban 3jjne bjoutue bin<
beu/ baar Ijtj 300 bele ftinberen bij getcelü ljaböe! Sfift fmeeftte 3e om
be ftinberen fjarr? But&jS; maar 39 tnilbe niet in \'t beztjeft ftomeu baai
ift toag. 9n plaatfc ban boor 3ijne vrienden gct200<Jt en geholpen te
tuorben/ 300 toaren 31) Ijem 3dfs tot bitterheid : 35 30uben Ijem eer toan<
ftopcnb nemaaftt hebben. l©at bcben 313 ? 2ijne vrouw gaf Ijem 300 een
goöbeloo.ieu raab; 51) fnaaubiben Rem 300 üitjS toe: Houdt gij nog vast
aan uwe opregtigheid ? Zegent God en sterft: laat töob maar baren ; gij
hebt öocl) nict<> goeb£ ban ï)em te wachten, itëat beben 3tjnc vrienden ?
*É>ie ftluamcn om hem te t2co?"ten ; maar Ijet blaren snifte moeijclijke ver-
troosters : 3tj bielcn hem 500 bitter. 25tj befchulbigbcn Ijem 300 balfche-
lyft; zij handelden trouwlooslijk met hem, Job VI: 15. ilDat i£ ben man
al meer ontmoet ? J£ct bittere ban allen bia?7 bat tfoö 31311 aange3igtc
boor Ijem be2be;gbc! Soo bat tjij moeptcfcjjjccutuen : Waarom verbergt
gij uw aangezigte . en houdt mij voor uwen vijand ? Job XIII: 24. Ikroepe
tot God , 31\'gt hij/ maar Hij en antwoordt mij niet: Hij is mij als in een
vijand verkeerd. EPat i£ hem nog al ontmoet ? I^ij toajü 3tjne acljtinge
ftinijt in huis en buitens huis: 3jft riep mijnen knecht, 3eibe hij/maai
ift ftieeg geen antluoozb; hij biiibe niet hooren. ©e jongen? op ftzaat
joiitaöeu hem na; be ouben en aaii3iciilijften öie berachtebrn Ijem; Ijtj
toafi" het boozwczp ban elft? fpot. ilï>ilt ge een£ nieten tuat Ijij al gc«
lebeu heeft/ en wat Ijn al ftütjjt loajs ? 3Cee{?t ban een? be drie eerste
kapittelen ban Job. 2Sij bat alle? ftwamen 3ijne verdorvenheden, {$et wa£
alpof 3ijne onnerrgtighebrn Ijem aangzcpcn/stjneberbarbenljebeii raaft*
ten ooft gaanbe/ bie luaren 300 ftezlt; hg fpzaft 300 bezwoeb/ bat Ijjj
baarna moe?tc 3rggen : hoe Ijrbbe ift mij 300 onèetaincijjft gebragen !
Daarom verfoeije ik mij : ik hebbc berouw in stof en assche , Job XLII : 6.
Itëie onser heeft 3iilft£ ooit ontmoet ? Ca al? on? iet? ontmoet/ fjoe
ij> \'t ban ; ï^oc özagen Wij 011? ban/ al? bet naar 0113C11 sin niet gaat ?
il?a«j \'t nog\' maai dat of dat niet; toijh het die een?; leefbe die nog;
Jjabbc ift dat gedaan: Ijabbe ift bat gelaten; ach! bat ift bleugelen ban
Ecne buibe Ijabbe/ ift bloog weg. g,oo Ijerft of sueftt men buisenberleije
uitblugteii/ al? Uilianis ezelinne; of gclijli al? Palti: hij biiibe niet wij»
ften ban Michal, tot bat Abner sribe/ gaat naar ubi Ijui?/ 2 Sam. III:
16. £00 hebben wij üiii^enüe uitblugtefy tot bat In ij op het laatfte niet
mrrr ftunnrn.
-ocr page 261-
OVEE JOB XXXVI: 23.
225
35a/ 3QI mogehjfi ieinanb 3eggen/ tuigt ge Ö^t maat eeng/ toat mij
ontmoet i§\\ \'t 90 niet toat gerings; \'t ijl 300 zwaar! Jl&eent ge bat
toij ooft niet toeten toat \'er al ontmoet too2Dt ? ll?tj sjjn ooft niet al»
tijd miggedeetd. UPeet ge toat tog anttoooiden ?
1, ©enftt ueel aan anderen/ Die ooft toat 3toaa?£ ontmoeten in ben
loop hung lebeng. Stel)! baat 3311 e? 30a beien begalbe gij.
a. tjet ija be hel nog niet; daa? mocgt gg en ift al lange toe3en/
ahj «tëod naar 3ijne regtbaardigljeid met ong 3oube handelen.
3.  Üicnt ge \'er geene in be jtao/ bie \'t nog zwaarder hebben ? i©eet
gg \'et niet toel/ baar gij niet mede 3oudt toillen ruilen ï ©ie filagen
moeten bat i£ob ijun be taateren be? bejbjuftUingc met bolle belief
infcgenftt; €n 3aubt gij ban nog «lagen?
4.   lient ge \'er geene in ben Bijbel, bie u in bittere ontmoetingen
obeitjeffen ? ©berleg pet eeug. \'£ee£ ceu£ Ijet leben üan Paulus, 2 Cor.
XI, en ban bie geloofshelden, Hebr. XI, mat hebben bic al uitgejïaan t
30a maa?/ 3a! mogchjft een aiibe; peggen/ bie en bie hebben 300 beel
voorspoed, en ift Ijebbe 3Ulfte droevige ontmoetingen, \'t gaat gun 300
toel; liunne kinderen rollen \'er boor; hun beroep i£ 30a boo2fpaebig;
iJSeent ge/ bat ift bit 300 gemaliftetiju blagen ftau ? 3JU anttoooröe:
1.  ïtëactjt u boo? nijdigheid. IlPecgt niet Boog al*. $uO goeb ig.
2.   Uit hunne boo2|poedige dagen ftunt ge niet öefluiten/ dat $od
gen lirtljeeft; en uit utoe tegenfpoebige dagen ftunt ge niet befluiten
bat <!5ob u gaat/ Pred. IX: 1,2.
3.  ©nde? ben Booji\'poed too?dt iemand bifttoijhj goddeloog/ gelijft alg
bie rijke man. <£n Lazarus bleef broom oude? ben tegenfpoeb/ Luc.
XVI. De voorspoed der zotten zal ze verderven, Prov. 1: 32.
4.   UDeet ge ijet ban niet/ bat öc toeg naar ben Ijeutel een enge weg
igj? Matth. Vil: 13, 14. Dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaaa
in Gods koningrijke, Hand. XIV : 22.
5.  ©e Uou?ipoed oe? goddeloozen tg bilitoijhj vervloekt; En \'t Kleintje
ban be vromen ig diftinijlg gezegend.
6.  ©e boujfpoed bei gobdtloojen tiesitten sg bfftünjls 3011de? respect.
Men Ijeeft toclj geene acytiuge boor hen/ alg geotoongen. 4£n be te«
gnifporb üe? bromen \\$ dilitoglj» met Ueel respect.
3|a maar/ sal iemand seggeu/ ift Ijebbe 311IUC harde dagen ; #od
geeft mg op het geboeligjte gcö?ulit! ïtèaarmeöc ? SJli ben mijn man
Hlugt! SJft beu mgne vrouwe ftuigt I 3Jlt ben mgn goed fttoijt! 43oö
geeft mg op Ijet alietgeüoeligi\'te gcü?uftt. SU anttoaotde:.
1. tjebt gg toel gelesen/ 2 Kon. IV: 1,2. ©aar ftomt eene tuebutoe
uit de 5011e de? propljeten/ die moegt ftlageu/ dat haar man geftoruen
toag/ en Ijet \\aa$ 300 een godbructjtig man ; daarbij innam nog de
fcguldheer om Ijate beide hinderen tot jlaben te maften. €11 31J toa? 30a
JFf                                                     arm/
-ocr page 262-
XVIII. PREDIKATIE,
<ii6
arm/bat .itj nietp in Fjuip fjabbe alp eene bruine met olie. Spfiet met
u nog toel 300 berre genomen 5
2. ^Öt 80 toaarlijft eene weduwe, bejtrouto ou <öob; 3Caat ulne
weesjes acïjte?; al moepteu 3e 11 ooft be?lie3en/ Ik zal ze in het leven
behouden 3egt $ob. 3Cu ftcube ban baag met belc bc^taonbetinge ge»
lejen Job XIX: 13, \'t Harte der weduwe dede ik vrolijk zingen. ïionbe
Job bat 3eggen/en 3a! <(5ab Ijct niet boen ? Job XXXI: 16 segr bic man/
de oogen der weduwen hebbe ik niet laten versmachten; den zegen des-
genen die verloren ging kwam op mij. gal een man bat boen/ en 3a!
God {jet niet boen? ^oor cenp/ alp 43ob utae manp nfaatfebe?bult/ mat
3al u ban ontboenen ? SClp <èob uw Man en bc? wezen Vader ip/ taat
3a! 11 ban ontboenen? ö ! baar 31J11 gecne beloften zigbaardernoclj groo-
ter alp booj weduwen en weezen! JBiemanbp 3afie t^eftt «öob 300 aan/
leep maar eenp/ Exod. XXII: 22—24. Ps- LXVIII: 6. CXLVI: 9.
3fa maar/3ult gij 3eggen/ ifi ftan \'t niet geloobeu; [jet fionu mij 300.
onmogelijn boo?; fjet $iet \'er 300 bonnet uit. 3Jlï anttaoorbe u :
1.  «jBipfcljien fp utae genabe onftlaar/ 3oobat ge niet fiunt 3eggen/
mij is barmhartigheid geschied, goeft tot be?3eftermge ban utaen gena-
beftaat te luimen.
2.  i©oor eenen donkeren weg boet 43ob tacl \'t gjootfre lieftt fiomen.
êfêap \'t ntet bonue?/ toen Mozes ouders pet ftinb oy Ijet üiate? leiben?
fr)eeft öob al be 3afien niet gereb?
3Ja maar/sult ge seggen/ ilt moet 300 beel verminderen in middelen
en in staat! IDat moet ili mtj klein aanstellen: ifi breese bat ilt nog tot
armoebe 3a! ftomen! 3i» antlnoorbe u:
1.   SClp \'t be taille <£obp 300 ip/ toilt gij ban niet buftften/ en 3eg»
gen : Uwen wille geschiede ?
2.   il?at 3ult ge blein 3tjn/alp genaaftt ter taerelb 3ult uitgaan ! ®ij
3tjt \'er naaln ingenomen.
3.  2iet taat be Heere Jezus berminberb ip om u. ©aar ^ij rijft taap/
ip {^tj om utaenttaillc arm getoo^ben.
4.   Dat ge breept bat ge nog a^m 3ult taorben/ 3a! mipfefiien nooit
ftomen; Dy ben be;g bep peeren 3a! \'t ligt bootsten taorben.
3fa maar/ 3egt ge/ \'t ip 300 Ijarb baor \'t bltepclj! i£oc burft ge öet
fy^encn ! IDat hebben tajj met tjet bleepctj te boen ? Daar Ijrbben taij
maar tegen te becljten/ Gal. V: 16, 24. Daar moeten taij maar tegen
bibbcn:
Neem van ons weg dat vleesch en bloed,
Dat tegen uwen wille doet.
Durft gij seggen \'t i^ 300 Fjarö boor \'t vleesch! ll?el trayt Ijet blerpcfj
onber ulue boeten.
Sa
-ocr page 263-
OVER JOB XXXVI: 23.                              aa7
3!a maa?/jal iemanb peggen/\'t ié aï toe! getroost; maa? braam öet
eengf aan u/ geïijfi met Job, toen \'t aan Ijem fttaam/ toen 335 bij boe
bitte? ftet 10. gft anttaoo^be: l^ct soube u niet paéfen / bat ge i)et
iemanb toemenécljte/ bie 11 3oeftt te troosten uit en naa? fietl©oojb;
2Bcftt ftet niet gering; of <©\'ob joube moeten 3eggen/ raaa^ ;al 3fft trooé-
tc?é boo? u binben ï ïttae bjeufte fé al£ be jee; geltjft be klaagpropheet
eenë jeibe. Keften (jet niet gering alé \'er 300 een ié/ bie u 3oeftt te
trooéten; maa? banftt #ob \'er boo?.
%\\ maa? / 39 3ttllen mij aan3ien bat ift ban <öob gebaat ben / en
bat ift een monfter in be 3onbe ben/ ombat ift 300 ïjarb gefiagen
biojbe ? ©an 3a! $ob tegen Ijen 3eggen : Ik moet u bestraffen , geltjft
ÜJij tegen Jobs vrienden 3eibe ; en geltjft be Heere Jezus tegen zijne
Apostelen 3eibe/ als ;0 broenen: Wie heeft er gezondigd, deze, of zijne
ouders, dat hij blind zoude geboren worden, Joh. IX: a, 3. Noch deze,
noch zijne ouders, 3eibe $fj/maar dit is geschied, opdat de werken Gods
zouden openbaar worden. (Of geltjft er ftaat Luc. XIII: , Meent gij dat
die raenschen, op welke de toren te\'Siloam viel, grooter zondaars zijn ge-
weest als de anderen ?
3!a / sult ge 3eggen / \'t i£ 300 onurrmacfit! 3!ft fiab \'e? geen gfé*
finge op gemaaftt; 33aa?in 3tjt ge fcfiulbig boot &ab: \'t iDaö beter/
bat ge ftct ftrurê bcrtoacljt fiabbe/en bat ge babtbunnen 3rggen: Ik
ben bereid, niet alleen om gebonden te worden, maar ook om te sterven,
Hand. XXI =13. \'t Wag beter bat men tegen u babbe Bunnen seggen/
\'t gene Paulns tegen be Thessalonicensers 3eibc/Gij hebt het niet noodig
dat ik u van de gelegenheid des tijds schrijve, iThess. V: 1. \'"Liij uuren
op fjunne {joebe. ©oe ooft 300: waakt en bidt. 2C1S gtj geen bastaard
3tjt/ maar een kind van God, ban moet rie bje^ niet anberS aft? ftruió
macfiten. 2Mé u taat onbertaaeftté ontmoet/ ban baart ge enen aftj
Jona, bie 300 uit ben fïaap in be 3ee gefmeten taierb. ©erneber u en
belijb utoc fcQulb.
fa maa?/ ïegt ge/ ift 30Ube\' bet r.og mei allee te boben ftomen/ maé
bet alleen een ligcbamelijk ft:ui<?; maa? ift bree3c bat be ziele berlo»
ren \\$\\ 31ft ben mijn vriend, mijne vriendinne, mijne vrouwe, mijn
man, mijn kind ftraijt/en ift bree3e boor be 3iele/bat bie bejloren i{S;
bat balt mij 300 bitter! fft antmoorbe u :
1.  ©aar moogt ge mei ober tjeuren ; 30a beel te meet/ boe nabet
bat 3e u beftaan; geltjft David ober Absaiom. SCcfi J mijn ftinb 300 in
be geile te ballen!
2.  jViaar onbe^oefit of gij \'er uut pligt aan gebaan {jcüt. %\\ i§ \'t
u ban fmartelijft/alé\'t maar urne fcbulb niet i£/5et3Ö boot zwijgen,
of boo? \'er niet mebe te bidden, of boor 3e 3elfS tot zonde te brengen.
{}eüt gij tiuicn pligt gebaan/ tegtbaarbigt <Ü5ob ban/ al maren 3e in
fff 2                                                be
-ocr page 264-
228                                 XVIII. PREDIKATIE,
be geile; en 3oeftt bc gcbacïjtcn ban gunnen eeutaigen toeftanb uit uta
ga?te te petten; bat iji ben l^eere aangenaam.
%a maat/ 3a! iemanb ;eggen/ ift gebbe 300 een jtaaar ftnité/ baar
ift niet nnber Duftfteii ftan! Cn wat ift bat? 2Ccf)! bie en bie ban mij»
ne familie 31\'jn non onbekeerd, en bat balt mtj 300 onb?ageIijft! BJocftau
ift 3fen bat mtjn man, mijne vrouwe, mijn kind naa? be geile gaat?
3jft anttooorbe: \'t i# 3taaar en fmarteïtjft; maar:
1. Soefi 3e te fluiten/300 bejre al£ ge ftunt; 3oeft 3e uit get buur\'
te trefiften.
1. 25ib \'er aangoubenb boo?. §?eg tot <!5ob/ geltjfi al£ Abraham, Gen.
XVII: 18, Acb! dat Ismael mogte leven voor uw aangezigte.
3.  Paa? gij bifitatih? be flergtjte gebacgten ban gebt/baar geeft <!?ob
fomtijbs bc bcéte gebacljten ban. giet bat in ben babcr ban ben berlorcn
30011/ Luc. XV.
4.  %\\ 31\'jn s(j nu nog onBefieerb/ <öSob ftan 3e baarna nog befteeren.
£}ij 3al mfgfcgien uta gcüeb eer^t bc^bulien na utacn boob/al£ gtj in
ben gentel 3tjt.
3a / 3a! een anber jeggen / goe jonbe ift ftille Bunnen 3n» \'• 38
bree3e bat ift 3elf nog onbeftecrb Ben/ en naar be ftelie ga. 3ft ant-
taoorbe u: <E>oe uta 6e#te; taerft uta 3elfi? jalfggeib uit; fbijbt om in
te gaan; toojftel; behoeft 60b om een nieuta gatte. <ü>ij fmeeftt toel
om ge3onb te too?ben/ en om 3egen in uta beroep; toel fmeeftt ooft boo?
utae 3iele/ bat «5ob uta (reenen ftartc taegneme: CJierom tail 1P aan»
geBcben 31\'jn/3egt #ob. KCaat get u niet onberfcgillig 3tjn/berïoren te
gaan. Seg/ \'t i£ 300 hard, maa? \'t 30iibe ebentael regtvaardig 3tjn/
bat <iPtj mtj berloren liet gaan.
<6eliefben/taat gebben ift en gij nu meer te ;cggen? !©iegeeft$ob
obe? 3tjnen taeg geftelb ? niemanb. Hij is de HEERE, bat ijS in alleg
genoeg om 11 te boen 3tatjgen. 3T>oe maar utaen pligt en geef afle<« aan
(fiSob ober. ®tj 3ult jeggen/ gtj seibc/ bat ge bejen teftpt 3onbt prebi-
ften boor bc voorspoedigen en boor be tegenspoedigen. t©at i$ taaar;
Sog een ftort taoorbje ban.
1. Sie bifitatjïg op bejen teftét. ï©tj geöben \'er on£ leben 3ulftc bin-
gen niet in gezien: Wie heeft God over zijnen weg gesteld ?
a. gie bifttatjl^/ goe gobbrucgtigen 3icg tael gebragen gebBen : <©p
ben Berg be£ peeren taorbt get al boo^ien! Aiiron, die zweeg stille.
3. 2ie bifttotjftj op be fttoalpegebraningeu ban anberen. npelfte lecltjfte
bleftften 31\'jn get/ oöobg taeg boor niet regt te gouben.
4.  q?f *£&obgf toenen gocb of fttaaab 31\'jn in utae oogeu/ geef allr$ maa?
in 3Jjne ganb; Iaat Ifrem tae?ften; Want de wezenlijke goedheid maakt
het goed met dat zij wil. <j3tj moet 3tat\'jgen en <l?ob Meester laten 3tju;
bat 3a! utae berfttoififtinge toe3en in be broefgeib.
©at
-ocr page 265-
OVEK JOB XXXVI : 23.                               229
©at i£ nu mtjti raab. Wi\\t gij \'" naa? luisteren/ gij jult \'cc u teel
Bij Bebinben. %cï)\\ Qet ig 30a BetamelijFi en 300 troo^teujFt boor ^ab
in te ballen/ en öe FjeerfcFiapptje obe? alle.3 op stjne fcljouberen te leg»
gen. «ïü&aa? brilt gij niet? ÜHel/ Uiaelt u ban boob/en lastert @ob in
be Fjelle. 3Cft ïjeööe liebec te bukken, iït FjeBBe geen jfn in \'t woelen.
i©ilt gij meestee jtjri ? <0ob Ffan utu ijveren neFtFte Ijaaöt Breften. <öij
3iilt \'er tocö niet nicbe borberen; of gij al tnoelt obec utu Ftruig; of
ge al filaagt obec Fjet berlie£ ban ulne brienben. Blaren ift en gtj in
ben Fjemel/ en toeten bnj bat \'ec 30a ober on<i getrenrb en geftlaagb
Uiierbe/ bnj 3onben/ inbien \'t mogclijFt taaj?/ uit be taoïnen roepen tot
biegrnen/bie ober oné treuren/ taat boer gr/bat ge meent? HDij FjeB>
Beu \'t Fjier Boben Beter als? gij Bcneben! ïDat Baat bat liggen rasen
niet al bie compliraentjes, wij beklagen uw verlies. <6ij 3ijt malFranber
eec een buibel alg? tot jtecFite. Mïbj peggen in (jetgeen onj? obecgeFiamen
i$/ $ob geeft 3fln taerFf gebaau. €11 Intj liiilfen onber nieinanb£ re»
gecinge liebec {taan/ al£ onber be regeringe ban <#ob. Jpa^t Fjet onj?
niet 300 te Fjanbelen/in alle on3e ontmoetingen? 3G& moet Fjet boen/
en gijlieben ooFf. ©aartoe toenfcFje iFt u be£ peeren 3egen.
AMEN.
fff 3                                          NE-
-ocr page 266-
NEGENTIENDE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM LXXXIX : 49.
Wal Man lee/t \'er die den dood niel zien zal?\'
OVER DE ZEKERHEID DES DOODS.
Wij le^en/ Pred. III: i—8, bat Salomo ban bcle tijden en ontmoc»
tingen/ Die ben menfcfje in bit Icbcn oberliomen/ fprecftt; fommigen/
bie fjij optelt/(taan ben nattnulijficn menfclje toe! aan; Daar is een tijd,
5p0t Ijij/om te lagchen, een tijd om te planten, een tijd om te bouwen;
maar baar ftomt een boose tijd onber/ en bie balt Ijem ftoub op 31J11
fia?te/ in pet abe ber<«/ en bat i$ / een tijd om te sterven! <2>ie tijb
30ube 300 fioitb op urn (jacte niet ballen/al£ gij beeü gelijlï be grootc
fieiligrn in Ijet IDoorb gebaan Fjeöben; tuat bebeu bic? ©rie 3aften:
Eerst, gij binbt bat 3ij bien ttjb boor3agen. Ten tweede. 2tj bermaan»
ben \'er sicfoclben alle bagen ban. Ten derde. 2oo binbt gij/ bat 3tj
\'er 3irl)3elben tegen bereibben. %\\$ ift en gij bat boen / ban 3a! be
boob otij? niet ftoub op Fjct fiarte ballen.
1.  ©e grootc Heiligen in fjet ï©oorb 3agen ben boob ban berre aan»
nomen; een\' pijl/ bic men 3iet bliegen/ ftan men ontünjften. Jtèen
;egt/ als? men een basiliskus eer^t 3iet/ bat 51J n ban niet 3a! nefeftabigen
Izaak 3ag bien ooft ban berre/ en (jij leefde nog b^ieè\'nbcertig jaar öaarna.
2.  éij gingen jfclj alle bagen bermanen/ en ben boobboo^ftellen: ©e
fieiligen in Ijet ÏÉoojb bermaanden 3ic!j alle bagen ban Ijiinnen bood;
Jozef van Arimathéa raag een broom man; in stjncn fjof Itfd bij 3tjn
g^af; ftij gaat daar diftltujl^ naar toe/ baar 3ag tjtj 3JJ11 graf; jji)3eide:
mijn n5ob/ ift be$itte Qet alïe£ al# niet be3ittcnbe. %&/ be allergjootfte
heilige/ namelijft Christus, liet ftet toe op ben berg/bat Mozes en Elias
Sjcm brjmaanben ban 3ijn\' boob/ en ban zijn\' uitgang uit Jeruzalem,
Mattb. XVII. Bfnlt gij u den boob alle dagen boorftellen/ dan 3iilt gij
den priUbrl niet boelen; bat i,c de prikkel ban den dood? be zonde.
3.  Jgog eeng/taat beden be g?oote fteiligen? Sij bereidden \'er ycï)
tegen. Itëat beeö 3elfê een Aehitopüel ? jjij toilde niet fierben of {jij
ftth
-ocr page 267-
XIX. PREDIKATIE, OVER PSALM LXXXIX: 4y
ftelbe op allcjl in 3ijn fiui£ goede orbe/ 2 Sam. XVII: 23. <£n 2 Kon.
XX : 1, baar ftomt bic brienb ban Iliskia, en seibe/gebt gij toat te Beftellen
in urn rijft/ in utn fiuip/ tu^fcljcn ubie ftinbeten/ en tujïicljcii <&aü en
utue p>icïe ? hebt gij n°8 wat te boen 5 boe fiet. *©e Zaligmaker 3eibe
eenp: Daarom zijt gij ook bereid. Zalig is die dienstknecht, welken zijn
Ileere komende zal vinden, alzoodoende, Matth. XXIV 144, 46. ©e boob
InagS 1)002 be 25tjbelljeiligen geen koning der verschrikkinge, maac een
aangename bode. gij 3agen hem ban be2te aanftotnen; 31J boo^agen ec
3iclj tegen; 31) bekmaanden ec siclj ban in hunne gcootfte U2eugde; 31J
bereibbcn ec 3icft tegen ; 31J maafttcn bat 31J olie in hare lampen habben ;
31J Daden : Leert ons alzoo onze dagen tellen , dat wij een wijs harte beko-
men, Ps. XC: 12. SCclj! om bat te obeibenHen jtjn mij jjier te samen.
9JB ben 300 becre geftomen/bat ift hie2 booc ulu aangesigte fta. ©aa2
31J11 nog bele sieften/ ft2aiiftcii en ftc2benben in be ftab ; en al£ ift (jet
Ijcic obe?3ie/ bat bie? uooc mijn aange3igte jft/ 300 31e ift cc in ben
roulue 3itten/ bie moeten 3eggen : Jozeph i£ ec niet/Simeon i$ e2 niet/
en luilt (J5ij mijn\' Benjamin ooft uiegneinen ? Uit ben mijn kind fttnijt/
mijn\' man fttnijt/ mijne vrouwe, mijn\' goeden vriend ftluijt! ©aac 3jjn
ec bic ziek gcUieegt 31)11/ en die een taeitiig hersteld 31)11/maac Ijet 10
niet bolftomcn ; het ig Ijun te beel bat 31) eten/bcinften/of ietj? anöe2jj
boen; 31) Hunnen niet flapeu. ©e een 3egt/ mij i£ bange/ift ben mijn\'
man ftbiijt; be anbe2/ en ift ben be IiijSt ban mijne oogen ftluijt; een
anbe? 3egt/ baar ftomt be boob om mijn eenig ooilam; een an0e2/ ift
heb een\' ouben dag/ ift ben onbe; be afgaanben nHn altemaal IjeüDen .
lnij be (aatfte maand ban \'t jaac; binnen b,:ie Uieften ia\' (jet ten einde.
5Clle bic bingen roepen on$ 0111 een tuoorbetje baatobe,? te fp2cften ; gfcoö
bebijocljt ong hart baartoe op on£ 3ieftbebbe/bat luij een^ fp2eften sou-
ben obej be zekerheid des doods, en ober be onzekerheid van deszelf\'s tijd.
ilDtj 31J11 nu 300 berre hecftelb/ bat Unj benften bat luij tjet sullen ftun»
nen boen. J^an auonb 3iillen blij be3icn be zekerheid des doods; en baacna
be onzekerheid van deszelfs tijd; en ban/ ais Ijet $ob belieft/ gullen luij
met een\' nicutneu inocb gaan tot ono oube Uie2ft bat luij ondec be
fjanb heDöeti.
43ij 3Ult 3eggen/ taelfi i$ be inhoud ban be3cn psalm ? UDilt gij Ijet
eenjS bieten ? ja maat/ luij 3Ullen ec geene komedie ban maften/ met
ijrec een beel sprekers in te boeren. 3Jft IjeDöe gelee2b0at een hinb tfobjj
belerlei gestalteus heeft en beleclci ontmoetingen, en bat bie gestalteus
en ontmoetingen geene sprekers moeten genoemb moeden. %l$ men obe2
ïjet ï©002b fpjeeftt/ moet men fiet met beel mee? eecbieb boen. 43ij 3111c
3eggen/ban Uiicn fprecftt be propheet bit/ ban 3ic|)3elben of uan een m>
be? 7 Dij fprecftt ban sictjseiuen/ en ban be gemeente «@obp 111 bcletlei
geballen. t}oc luap\' be P;opljret gemoed: Ift 3011de Uiel smgen/ 3cgt
-ocr page 268-
XIX. PliEDIKATIE,
232
yg; ift fian "iet altgb ftïaagu£almen opljcffen/ ban (jet ee?jle tot ïjtt
3esbe bcj£. i£g sag op Ijet tuelgeo^binee^b üejbaub. IDan \'t 3ebenbe tot
ijet btjftienbe 1117a seibc tjij/ iü moet u De tjoogljeib óüüa toonen/ 0111
30 n toej&onb ftaanbe te goubcn; ©aaj 3a! niet tegen getuoelb tcio^ben/
of be tjoogljeib en be arm $ob*i 331 3e jtaanbe [jouben. 41tèan/ goe te»
ftent gg bat bolft bat in bat be^bonb i£? ü?ejgi 16—19 toont gij/ bat
bit alleen tjet geluHnige bolti i£; 31J 3ullen 300 beel blijofcgau tjebben/
bat 30 be blnbfctjap Dan be tuereib obe^rrcffen 3a!/ maar tjet 3a! in 43od
lur.sni; tjet 3a! genie bienjitbaarljeib 31)11/ tuant ljunne biengtuaa?yeib
aan tfub 33! be regte ünjtjeib 31311: ©at bolti sai tjet geklauk bes Uü-
mnggi hennen/ en zich den gantschen dag verheugen in zijnen naam. Q&aat»
uit bloeit bat al? ©ie l^clb/ bij toellien *&oü yuipc üeftelb ijeeft/ bie
geeft tjet boot tjen bejegen, ^al l£g beel Uoili tjeböcn ? mant in be
beeigeib be? onbe^banen üeftaat beg HoningJ tjeerlgugeid i 5Cct) ja! Ufo
3a! 3011e ganb in be 3ee 3etten/ en l|n 3al Ijee^fctjen ban 3ec tot 3ee.
Sai ij ei lange buren -: la Ijet/ tot aan ijet embe ban be bierelb. &e?
3al Ijeuiel en aarbe boorbijgaau/ ala bat be t^ccee ile.iiis geen l\'ioniug
3oube 3gn. l^oe üolgt bat/bat bierelb üioning3a! 3|jn5 ifêaaruit bloeit
jjet ? uit tjet contract <#ab0/ ban tjet ttointigfte tot tjet bejtigftc bc^.
\'£al bat bolü met ballen 5 ;{,a/ 31J sullen beie gebitten tjebben. Sullen
bte tjet be^bonb brelicn/ of De liefde tfobs 3 %cï) neen ; 300 tang ala 3onne
en mane 3ullen fcggnen/ 3a! $ob boor bat bolft 3orgen/ in tjet een-en»
ne^rigfte tot yet acgt-en-berrigfte be?g. %&\\ %r\\ 3e ban niet üe3oeften 5
3I«V 30 sullen biltünjl? langg uare ruegen geleib tuojben/ baar tjaalt gij
eene Deele Iggte ban op/be?039—46. JJDat 3a! bat 3tiiaftl.e bolit boen 3
"Zij 3uiien tjet op een fcjj?egen en bibben (tellen/ be?£ 47, 48. Zxy 3011»
beu seggen/ lui) 3011 300 biel menfetjen ala anbereu; mat beb^oefbet
eeulu belebeu tug? 11?» tuorben bejmoo^b; laat un£ 31UH een\' getuelbi»
gen boob met fte?ben; moeten luu ebeutuel fte^ben/ laat ona ban bln»
uen 30110e? moo^üen. ©aar gaan 50 pleiten ban tjet negen-en-beertigfte
ue^a en ncöejiuaa^ts; UDat tueg ia oat ? toat 31111 4&g ^a\\\\ met uluen
gjiiotcu name boen ï Ijue sullen Dan be bganben baojilnii uUie ecrcfcljcn»
oen ? tjoe blgbe sullen ume HinDe^é 3011 ala <$ij Oen tjeipt. ©aarop segt
be man sela! %M beu geruft/ il» uoei tjet amen in nirju tjarte. ©aa,?
tjeüt gtj beu inljoub ban ben psalm. 11£>0 tuilben mei eens boor ulue
yeccictjii.il brengen :
I. i}et leven Dat luy elft Ijeüücn.
IL ©an tuilben tug tuel eene vrage boen: wat man leeft er die den
dood niet zien zal ?
III.  d£n ban ben grond, maarom bat mij die jien 3ullen.
IV.   i^et vierde i»/ Ijoe pleit be ftejHe 4&obg Jjiejmeöe?
I. UPat ijet eerste aangaat/ tjet teven, tuat is bat ï C}ct &eftaat in
tmee
-ocr page 269-
OVER PSALM LXXXIX: 49.
233
ttaee hingen/ in be be?eeniginge ban 0113e jiele met onpligcgaam/enin
be toc^ftjaamfjeib ban bic beibe. $)et leben baa? heeft ®ob bcle p^cn*
ten ban gegeben in planten, kruiden, en3. J^et leben ij? zoet, tjet ij?
kort, tjet i$ onzeker.
A. J§et leben i<j zoet, bat be boomen , planten , kruiden , cn3. tongen
ïjabbcn/ 3!) jouben 3eggen/ bat \'er. niet bic:baarbe? tonjr alj? Ijet leben.
ïionben be beesten fp^efien/ 31J souben 3eggen : het leben on£ tjet 6e?»
te. W&t een toce? boet een raensche boo? 31J11 leben! %$ tjet ftoub/tjtj
boet bubfiele filecberen aan; i$ ïjrj 3ieft/ hij gaat naar een boctor. <©e
fcljippejj? en Bootpgesellen ban Paulus en Jonas, toat een toee^ beben
30 boor tjun leben ! ©e buibel/ bie een leugenaa? i$ ban ben beginne/
fpraft baajin be toaarljefb/Job 11:4, Huid voor buid , en al wat niemand
heeft, zal bij geven voor zijn leven.
13. i^et leüen ij? kort en bol moeite. Job XIV : 1, De mensebe van eenc
vrouwe geboren , is kort van dagen, en zat van onruste. ©at leben moe*
ten taij al ra£ afleggen/ geiijft iemand stjne 3onbagfclje ftleeberen aflegt.
.Iltërjn leben/ 3egt Petrus, ij? ftort; be boob ij? bigtebtj: Ik weet dat de
aflegginge mijnes tabernakels haast zijn zal, 2 Petri I: 14.
C. ^et leben i{? onzeker. Wij meten toel bat toij nuleben: maa?totj
bieten niet of tot) morgen leben 3ullen. t^et leben ij? gelijlt tjet gras, of
gelijft een bloempje bejf belbj?/ bat tjeben bloeit/ en aauftonöj? afgemaaib
toojbt. ISoobat Een mengel)/ Ijoc aangenaam tjem het leben i§/ tjij 3iet
ben boob in 3911 beseft ftomen/ en hn 3*8*/ baar tjoor ift bej? boobj?
jtemme; en be boob gaat uit bat bertrclt nier/of bat fcljepfel ij? gebelb.
I. (öeltjft tatj u (jet leven getoonb tjebben/ 30a moeten tog u ben dood
ooft boen 3icn. 4£>ij ligt 50a en fcljriftt boor ben boob/ maar be boorbe»
reibing boor ben boob/ bic ip be boob 3elbe niet. ïjeteene ftuft ban ben
boob en boeit gij nooit/ en tjet anbere fluit en bat gij nooit. ï©at ijl
fte?ben ? ©e breftinge ban bien naautaeu baub tugfcljen ^ei en tfgegaam/
en bc fetjeibinge ban bie öeiben. (£et ee^jre fiuft bat gij niet/en get an*
bere gcboelt gjj niet. $}et bejbjeiten ban ben uaautaen banb tupfehen 31e!
en ligchaam 3tilt gij nooit bebatten/ en be fchcibing ban utoe stele uit
tjet ligcljaam jult gij nooit toeten. 3ü tjebbe ban mijn leben bij een\'
fterbcnbe getoeegt/ bie boelenbe bat be boob fttoam naberen/ lag te tuig»
teren/ Ijoc bat bie fcljeiDiugc toeging/ maar alji tjet er op aanUtoam
taijït t)ij er niet ban. C|et eene 3Ult gij niet batten en tjet anbere niet
geboelen. SCIjS bc boob in een puiji ftamt/ hij gaat e? niet uit booj bat
hij bien mebe neemt/ baac tjtj om fttoam. den alj? Ijjj ban boob ij?/ al
toaj? Ijfj uto alle^bejitc brienb/ ban i$ tjet: ift ban tjem niet langej meer
3ien. ©an gaat men tjem naaj be aarde beftellen/ en men fcljcibt ban 3ij«
nen Benjamin; men mag acljte^ be bare of in een bekborgen beseft
rciijs fclj^etjen ; maar uien ig al bdjbe/ bat men ban bat boobc ligchaam
tfg                                                ont<
-ocr page 270-
XIX. PREDIKATIE,
234
ontflagen ip. ©aar taoont ban 30a een mengel) in ben aatbfjoop/en ig
eene fpÖ3^ °e? mo?men/ bit niet rugten boo^bat 31J 3ijnen fjuib booj-
finaagb jjebben.
Jtëelft sijn nu be tnibbelen bie baartoe geuruiftt tao^ben/om een men»
fclje te? boob te brengen? ©ie 31J11 belerlei. jBeegt geferjiebt (jet boo?
jieftre of boor oube^bom. Een man sterft als hij verzwakt is, en een men-
sche geeft den geest; waar is .hij dan? JCnbere tuerben tneggcruftt au
eene getuelbabige tnijse. ©aar ligt ren Abel onbet Ijet mes ban een\'
moo^bbabigen Kaïn , baar balt een (teen op ben kou ban Abimelech , en
uejmojfelt 3ijne (jerfenpan; ginber balt een Eli acljterober/ cu breeftt
ben neftftc. <£en 3cfte? Honing ban Engeland, op eene fjciinelijfte plaat»
fe 3ijnbc/ toicrb onbe? boor 3jjn fonbament met een gloeijenb tjse^ ge-
boob; bij anbereu ftomt maar een rjift en een fnift/cn be $ecgt gaat
tot ®ob/ bie ïjem gemaafit fjeeft/ en fjer Iigdjaam ftee^t toeber tot be
aarbe. J^et leben geniet elft/ en ben boob mebe.
II. «fèu moeten mij in üe tweede plaats eene vrage boen. Wat man of
uroutoe/ jongeling of maagb/ of ftino/leeft er, die den dood niet zien
zal ? Refter Honing op een\' berg 3ittenbe/ ober3ag 3tjn leger eengy en
jicnbc 300 bele bui3enben Bijeen/ 500 3at ljij in (jet eenjame tefcjjjei»
jen; baar ftraam een obe^fte bij hem/ 3ienbe bat fjg 300 3at en fcftjei*
be/ bie braagbe gein/ tuaarom ljij fcljjeibe ? $}$ seibe : ombat er obe^
jjonberb jaar of minber/ geen ban bie allen te binben jal lursrn. €11
geliefbcn/ 31e ift be3e uergaberinge ober/ en 3iet gij mij/ 6! ban mo«
gen toij ooft toeï ftj)?eijcn/ bat toij malltanbe^ in brij minber tijb aï§
ljonbe:b jaren niet mee^ jien sullen. IDij sullen allen ftejben : 3ij lig*
gen onbej u/ bie bat getuigen: en Daarom mogen toij tuel bragen/
taat man of broutoe/ of ftinb/ of uroeDer/ of 3ugrer leeft er/ bie ben
boob niet 3ien 3a! ? <6ij sult 3eggcn/igï üebooö ban resien ? SCcfjnecn;
met geen menfcljenoog. <6ij moogt Dien in eene fcljilberije 3ien afge»
beeib met ceucn gebieugelbeu 3anbloopej/ met boog en pijlen/ met 6lin-
ftenbe tanben/en in een geraamte/ maar cigcnlijft i£ be boob niet te 3ien
met IfgrFjamcIijfte oogen. gaagt gp ben boob/ al£ ljij u op fiet lijf biel/ Ijoe
bejfcijriftt 3oubt gij 3jjn. Maat ig ljij ebcntocl niet te 3ien5 la/ met
toat boor oogen? met be 3irlgoogen; met Ijet be^ftanb/cn met be on«
berbinbinge in anberen. 3jft 3a! fjem 311:11 met mijne sieiguogen/ en gij ooft.
A. ©aar 3911 bele bingen onber ,be menfcScn gemeen.
Eerst, ©at jjebnen toij met malftanber gemeen/ bat toij menschen j(jn.
Sommigen/ gelijft een Herodes, mogen \'t 3icl] laten aanglijen/ al<» er ge-
roepen toorbt: een stemme Gods en niet eens menschen. gij mogen 51CJJ
inbcelben bat 31) goden 3tjn/ alg een Belsazar; maar 31J 31J11 Ijet niet.
Ten tweede, ^ebbm toij \'t allen gemeen/ bat mij op beselfbe tuij3e
in De Uicri\'10 fiornrn; luij luoröeu allen uit eene broutoe gebaren.
Ten
-ocr page 271-
OVER PSALM LXXXIX: 49.
235
Ten derde. ^ebfien totj gemeen/ bat mg zondige menfcftcn 3tjn; mat
tnen^cfi leeft er/ öie goeb boet/ en niet jonbigt?
Ten vierde, ^tt toebetbaren op be taerelb f)e&&en tuft gemeen. dEene?»
lei taeberbaart bengenen/ bie €>ob bree3en/ en bie <èob niet b ree jen.
Ten vijfde. W# Jjeöfien elft ben dood gemeen/ elft fte^ft bie \'t leliën
e^ft/ uitgenomen een paar menfdjen/ Enoch en Elias; en ban bie men»
jcljni bie nog leben julien a!,a be faatfre basuine 33! flaan.
Ten zesde. Cn ban gebuen tatj gemeen/ begraven te taorben; baar
pet Doobe ligcFjaam ligt/ bat 31J11 gjaf/ öouen of onbej be aarbe/ of
in be 3ee.
Ten zevende. t©an fie&Ben Ing gemeen/ boor Fiet gerigte te Bomen:
Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rigterstoel Christi,
2 Cor. V: 10.
Ten achtste. i©rj fiefi&en gemeen/ opgewekt te sullen taorben uit ben
öoobe: Want de nre komt, in dewelke allen die in de graven zijn, zijne
stemme zullen hooren , Joh, V: q8. <£n gelijff tun allen beje bingen ge»
meEn fiefe&en/ 300 fiet ooft met Fjet sterven: Wat man leeft er, die
den dood niet zien zal ? bit i£ on£ gemeen/ bat tatj sullen fterben/ en
ben boob finaften, \'t %$ maar/ be galigmaftej 3eibe een|: Zoo iemand
mijn Woord zal bewaard hebben, die en zal den dood niet zien in der
eeuwigheid, Joh. VIII: 51, maar bat tail alleenhjft 3eggen/ gn 3iilt er
ftet bittere niet ban fmaften/ gij 3ult ben uitfiag niet ïjefiBen ban ben
toerelbling.
B. ï©at FjeBBe alle menfcfjen niet gemeen ? Drie dingen (i) $an
d?ob uitberftoren te 3tjn ten leben. (a) <ü>enabe in <i5obé oogen te bin»
ben. (3) Ceutaig ber&eerlijftt te taorben.
Eerst. Verkoren te zijn ten leben/bat i£ niet gemeen/ bat i$ Ijet bnje
öefiagen i{3obö in CFjrtétug; fiier i<? Fjet/Jacob hebbe Ik lief gehad, en
Ezau hebbe Ik gehaat, Hom. IX: 13.
Ten tweede. Genade in Gods oogen te vinden, i$ ooft niet algemeen ;
act) ganfcFjeïtjft niet! Noach alleen bonb genabe in be oogen be<? peeren/
3aobat Fjtj met 31)11 jjuijrgesiii BeFjouben tafe^b in be arfte/ te^taijl be
gegeele er^fte taerelb bejbefgb taie^b. Cn 300 i$ fjet nog; ttaee fïapen
fomttjb^ op één Beb/ en be een too?bt aangenomen en be anber tao^bt
berlaten; gonbejb en bui3enb sijn fomttjbji in ééne fte^ft/ en maar één
ban be$elbe taorbt aangenomen.
Ten derde. Eeuwig verheerlijkt te worden i$ ooft niet algemeen ; adj
Fjoc taeinigcn sullen er ten jongfren bage aan be regte^Fjanb ban €lj?i£-
tué ftaan! 98cg taat een fifein Fnibbelie 3a! in ben Fjemel ftomen/ en
het ftoningrijftc be$ IPabe?? beërben ! JlQaarfr! toat eenegjoote menig»
te 3al rr al^ban aan be Iinftejft,anb ftaan/ en in be Fjelle getoorpen tao^*
ben ! SliFj C^cere! baar i<? be uitsonberinge! <ü5ob gebe bat toij onbe?
43g 2                                              ïjet
-ocr page 272-
236                                  XIX. PREDIKATIE,
Ret getal ban bc uitbcrftorenen mogen 31J11/ öie genabe in $ob|? oogen
binben/ en een£ eeutaig berReerlijftt sullen toorben.
III.  üCatcn toij nu 3ieu toaarom be dood 500 algemeen i^/ bat niemanb
ben^elben ftan ontgaan.
Eerst, ©at 6003e 3a! elft obejftomen om bc sonben; utoe 3onbcn 3(jn
baar be oor3aaft ban. ïjabben toij niet ge3onbigb/ toij jouden nooit
BeRoeben te frerben. <©ie in ben Remel 31\'jn/ bic Rebben geene 3onben/
en baarom ;af geen boob nocR be?be?f Ren oberftomen.
Ten tweede. ©e uitfp^afic en fententic <öob£ moet uitgeboerb too^«
ben: Gij zijt stof, en gij znlt tot stof wederkeeren, bat mag niet be^-
anbc:b toorben.
Ten derde. 2egt «Pob/ %ït ftan/ 3ft 3a!/ 31ft tofl niemanb sonber ben
boob in be Rel of in ben Remel Brengen; Roe 3oubt gij/ rcgtbaarbigen/
anbe?p eeutaig boïmaaftt Reilig ftuniien 3311/ en gij gobbeloosen/ ecu»
tang bolmaaftt goböeloo^ toorben? I^et i$ ban den meusch gezet eenmaal
te sterven.
IV.  $et vierde i$/ Roe pleiten be Reiligen Bij <©ob Riejmebc ï l©tj ant-
tooorben/ op be;e taijse: 3tj taillen 3egöcn/ toij toeten bat toij fte^ben
moeten/ maar toij tailben niet gaarne bermoorb toorben; Rct i$ niet
bermafteïijft aïj? flacRtfcRapcn te 3ijn ; toij toillen toel fterben/ maaj laat
be berbolginge opRouben : fïaat onp niet ombat toij in leer en leben ge*
Breftfielijfi 3ijn ; liebe ïjecre/ Roe 3ouben öe btjanben cajen. gij jauben
3eggen baar 3tjn geene CRri\'^tenen meer/ 3ij 3tjn uitgebelgb. SEaten
3Ü 300 niet fcRelbcn en rasen ; als toij bermoorb toorben/ toie jaï er ban
oberBlijben ï $ecre/ toaar blijft" <#ij ban met uto eeutoig brrfionb !
l©at 3ult d?tj ban met utoen gjooten naam boen ? ©ie moet immers?
boo?tgepIant taojben ban gcflacRte tot geflacljte.
Mu toilbe ift toel eenc brage boen. <£eliefbru/ Roe sijn toij geftelb ge*
toeept onber Ret prebiften ban bc3e (toffe/ ift in Rct fpjeften/ en gij in
Ret Roorcn ? SCcR! Ret i£ te brec3en/ bat beien onber oiij? niet toel ge»
ftelb getoeept 3tjn ! tailt pij eent? toeten/ toie niet toel geftelb 3tjn ?
Eerst, ©ie in Runne Rartcn 3eggen/ toij taeupcRten toel bat gij bit
nooit pjebiftte/ ban toeten toij geen raab met oup3elben/ en bic baar»
om toel 30uben 3eggen : zwijgt, ik weet het zoo wel als gij.
Ten tweede, ©an 3fjt gij \'niet toel geftelb/ al<? gi) Ranbelt als Thomas ,
bic Bij be $Cpos"telen niet toilbe ftomen/ ombat er ban be opftanbinge
gefp^often toie;be/ bat ftonbe Rij niet geloobrn ; beien gullen ooft moe»
ten 3eggrn: ift Ben toel getoeept bat ift niet in be fterft toilbe ftomen/
ombat e^ ban ben boob gefp^often toerb.
Ten derde, ©ie 3fjn niet toel geftelb/ bie 3eggen: acR man ! gij Be»
3toaart mij; bat gij nog 300 fpjaft alj? ift sieft toag/ maar nu on t fielt
uto fp^eften ban ben boob mij meer a(£ mijne 3onben; baar ging eene
ft OU\'
-ocr page 273-
OVER PSALM LXXXIX : 49.
237
fioube obe; mijn hart al£ o;\') er 300 ban fp?afi. Paulus p?ebifienbe ban
ben dood en ban het oordcel, fjoeine^bFelix ontftelt! gij nijpt mij; 3a! ifi
in het oo?deel Romen! ifi onmatige! ifi onregtbaa^bigc! mij i£ öange!
Ten vierde. ÜDie i£ niet mei geftelb/ bic 300 jegt: iR heETti al meej
baajban gcftoojb/maar ifi heo er geen gin in. 3[ft hebüe geenegebach-
ten om mtj te bcgeben tot julft een leben/om mtj ban Oe tocrelbaf te
fchciben/ en 60b te gaan brceseii. 43ij 311U mfj tot ulii oogme?ft niet
R^tjgen; (jet i£ mtj een berbjietig pjebiften; ifi tuil \'f üeber met bien
rijke ftouben/ bie 3tjnc fchuren gjoote^ ging uoutnen/Luc. XII: 18,en
met bien anberen rijke, bie alle bagen lefifter leefbe/Luc. XVI M9. $rj
Reut niet ban mij te machten/ bat iii tnrj öeftceren 3al; ifi tail liebec
gaan 3tncrben obe? be aarbe met een\' Kaïn, bic cene jtab gingboutneu
om hem te bibe^teren. atcfi menjrch ! jijt gij 300 geftelb ! bat 3a! 300 le«
ben/ 300 ftejben bjesen ! ÏE?aar 3aleene (ttniinc uit ben hemel Romen :
Rapt bien Room af; tnaartoc öeflaat hij onnuttelrjfi be aarbe? ©e utjte
ligt alreebe aan ben mortel; gij b^iaagt ligt 300 al een ongeinafi bat niet
te gene3en boor bat het u ben boob 3a! boen (maften. 2Cch ! of gij
toijjé maart/ en bit becnam/ gij 3oubt op urn einbe merften. IBilt gij
niet/ ban menfeften tnrj n toe/ hetgene een£ geficurbe aan Petrus Wal-
dus, een rtjfi Roopman in jff2anftrjjft ; beje/met 3rjn geselfctjap in baj\'
telheib en 3onben öcjig 3ijube/ 30a toaé cc iemand in Ijet geselfcljap/
die fchieltjfi nebeibiel/ en in een oogenblift ftiejf; hij bat 3ienbe/gaat
taeg uit Ret ge3elfchap ; hjj balt in boo? $od/en geeft 3fch3elben aan
d3ob ober; en het i$ getnorben een treffelijft ^rebiftant ban bc \\Valdeu-
zen, bie hunnen naam ban Rem bjagen/ en baarna ooft Armen van
Lions genoemd toerden. 2Ccft öeliefben ! 2oa gij het frerben ban anbe»
ren/ ja ooft utn\' eigen\' aanfraanben boob/300 mogt ter harte nemen/
en bat bit ooft 5u!fie gc3egenbe tnerftiiirjen in u boortu,2agte/dati30udt
gij ooft haa^t Runnen singen/ balgen^ Ps. XXIII:
AI waar \'t schoon dat ik in \'t dal des doods gioge,
En dat mij des doods schaduwe omvinge,
Ik vreeze niet, Gij zijt bij mij gestadig,
En Gij troost mij met uwen staf genadig.
SBcö/ Ö°e ftlE\'11 \'$ Öct getal ban be joobanigen/ die bien ppafm regt
Runnen 3ingen met toepapfinge op sicfijelben! A&ct cene bloote jucht
en bien<Sch Runnen het beien tncl boen ; maat tueinigen boor onbe;binding.
3ult gij 3cggen : bJie.ip er omtrent bit prebiften melgefteld?
3Eaat ong bat ooit cenj 3icn ; luie draagt 3icft tncl omtrent Ijet p^ebi»
Ren ban bese ftoffe?
Eerst. $)ie in ben loop ban 31JU leben naar een goeb uitjiet/ baar fit)
<#g 3                                                *n
-ocr page 274-
238                                  XIX. PREDIKATIE.
in bc EEumigljEib mebc fianbEÏEn ftan. ©aar i$ 300 geen gorb in geïjeel
be xatttïb. WtÏÏi i# get goEb baar EEnCfi?i£renmebefjanbelt5\'tJi5ieu\'
toe leben/ rm liFeEfcQen fiartE/ een beklagen 0Ee«5t/ Fjct geloof in ben
J^eere 2fe3u£/ be liefbe tot @ob/ be fiope op (tfob/bebree3Eboo?#ob;
<fltob te bejgcerïijHcu en te banfien; 300 een i? toElgeftelb. jüQaar bie
ftet meep\'te opfjefifien met een gocb bat na bit leben niet te pagfe ftomt/
bie 3fjn niet taeïgefrelb.
Ten tweede. ©ie 3ijn toelgefrelb/ bie niet leben Runnen 3onbe? «6ob
tot fiet berl ban fjunne 3fefe te fjeöfien; bie 30a 3rsgcn/ mijne 3iele
dorst naar U, ift fian JU niet mi^fen. «fcliefben/ toat \\$ urne ftcure?
ïttint gij 3onber #ob niet leben of frejben? SfiS 0flt 0E g?onb maarop
gij Doopt 3alig te 3uIIen frejben en onbebjec^b boor \'too^beel te ftomen/
bat gij beel fjeut aan een ©zieËEirig 43ob?
Ten derde. ©ie \\§ tnelgeftelb/ bie in fret een3ame met $ob in een
be^bonb ftomt. Sücfi menfcö! maar en op mat tijb gefit gij fjet gefcljje»
ben/ bat gij des Heeren sonbt 3tjn 5 $eBt gij mei ooit ge3bJoren : ik ben
uw knecht of dienstmaagd? %t\\)\\ bic ben ÏJeere bree3en/ bic Ijeböen fret
mei bui^enbmaal gebaan/ bat i$ Ijun bageIijF)?cf( en bermaftelijft taerft.
Ten vierde, ©ie \\$ taelrjeitelb/ bie sulft eene liefbe tot $ob in 3iclj
boeit; bic 300 3egt; ift ftan niet leben al£ ift II niet en licbe/ al£ ift
mijne liefbe aan mat anbe^iö 30ubc geben; al£ ift bie ;oube geben aan
man of brotitn/ of ftinb/ of aan cen anbe? lief panb. Soo ift Ijet eengi
gebaan Ijefi&e/ 3egt 300 een/ ift moet e? taeê? af/ dBob moet gcljeel mijn
Qarte IjeBBen/ en geljeel mijne liefbe.
Ten vijfde. SCcïj! 3cgt 300 een/ ift tnil U tot mijn <J5ob niet tjeB&en
alé in <itfiri£tu£; ift ftan niet leben 3onbe? geloof^oefening in €ï)}if>
tui
; toant Buiten ïjem meet ift/ bat a&ob een berterenb buur i$; ift
toil niet 3alig morben als tot urne eere; 6 be 30obanigen ftleben Cft?i£»
tu<? 300 aan! ^ij bo^ffen naar I£em/ 3Ö fiunnen niet uitfefjeibeu.
Ten zesde, ©ie 3tjn tnelgeftelb/ bie sicïj aan beleibinge<j&objf obe^ge»
ben/ en 300 3eggen : leib mij naar urnen raab ;i£\'t Bitte,? of 5oet/laat
e: maar geen toorn in .yjn ; maar anör,:s bipponeert ober mij 300 ais tjet
ïll Belieft; <$ij 3ijt <#ob. 6 $oe Bctamclrjft i£ ïjer 300 geftelb te3fjn/ en
300 te seggen : ift toil niet te beel boo^uitloopcn/ift soube mij altemet^
ftmcllcn obE? bingEn bis nietig 3911/ en bie mogelijfi nooit gefcïjiEbEn3uUen.
Ten zevende, ©ie ij? toElgEftElb/ bie 3tjnE gjonbEn/ toaarop {jij hoopt
boor d3ob tE ftomen/ soefit ftlaar te gouben; 31J11 geegtelijft leben/ 3tjn
geloof; fjet mogt/ 3egt 300 Een/ op get laatftE nog een? fto,:men; op*
bat ift ban mag fiunnen 3egoen : daarop ga ik heen.
Ten achtste, ©ie 300 in alle opregtigljeib boo? <#ob en boor bc men*
ffïjcn 5oeften te leben/ en bic 300 jjuune 3ieïe jocnen re Bezitten in lijb»
3aamjjeib en in flilljcib/ en 300 allcngjïfien£ Beginnen te 3eggen/ ift
toaeft\'
-ocr page 275-
OVER PSALM LXXXIX : 49,
239
taacfite op bc ftomfre ban ben $eere. 3Jft Ijeö&e een\' bromc geftenb/ bie
3eibe : fttaam be boob in ecne ligcfjamefijfte gebaante in bc ftab/ift 30U»
• be uit mijn fiuig naar gein toeloopen; ift soube 3eggen/ ift IjeDBe 30a
lange naar u getaacljt; ift fieuue al300 lange grteefb; i£ nu mijne rei*
3e uit? gij 3ijt mij een aangename babe. (0eliefben/ taajt \'t niet tael/
bat tnij altemaal 300 gefrelb maren ï
<lEen ftinb <&aü$ ;al 3cggen/ iff jaefte fiet tart 50a te ftnjgen/ maar
ift uree3e bat ift Het in ceutaigftcib niet ftnjgen jat. l©el roerpt (jet
immer$ niet roeg; ai ij» Ijet nog boor u bcröorgen. 4itèen 3cgt altemet/
ban bat ftinb sal niet met allen taarben/ en fiet bjorbt altemet Ijet
boojnaamfte. 45ij 3ult mi^fchien nog groot taorben in fiet üfoningrijfte
<£obg. ®tj 3et u mi?fcljien op be laagfte plaatfe/ en gtj boet roei/ be
Üaning 3a! ligt {jaagt 3eggen/ brienb of briciibinne/ fcljuif Ijooger op.
3£at taenfeft ift bat be fi^eece tot mij en u 3a! 3eggen; en bat l^ij
bit geip^oUene aan een iegelijft ban on£ 5a! öelieben te 3egenen tot 30*
ne rere/ om 3tjnp Soan£ taille.
AMEN.
TW1N-
-ocr page 276-
TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
O E N. XXVII: 2.
Fnde hij zeidc, ziet nu, ik ben oud geworden, ik en weel den dag
mijnes doods niet,
OP DE ONZEKERHEID VAN DEN DAG DES DOODS.
fflÜ le$tn Matth. VIII: 8—10, bat baar Een Ijaofbman tua|/bie jei\'
be/ ift hebbe krijgsknechten onder mij, en ik zegge tot dezen, gaat, en
hij gaat, en tot den anderen, komt, ende Hij komt. Zijn er 3U(fte ftce*
ren onbej be menfeften; toat bunftt u ban Doe fjet niet <£ob \\aeyn
moet/ bic geeft ooft knechten onbe? $|rm. Wtlhe 3Jjn 3(jne knechten ?
(Pe duivelen, be engelen, alle menschen, en injonbejljeib Ijeeft 0?ob een
knecht, ben dood, bien ïfyij elft toejenbt. Cn uiat i$ bat boot een hode ?
$et i? Gods bode. l&e dood, baa? segt <#ob tegen : fiomt/ toee^t mijn
bode, bien $enbt $ij tot alle menfcljen/ in allerlei jaren bcg leben&Z en
in alle ftaten. ïll>ie of tnat gij 3Öt/bie bode ftamt tot an§elft. ^oehoog
ictnanb 31J/ Ijoe schoon, ftoe rijk; ijtj morbt gesonben tot een\' bedelaar
en ooft tot een koning. ©at 3tuaarb bejteejr 3ootoel be3en aft* genen.
<#ob 3rgt tegen ben dood, balt op hem aan bat hij jlcrbe. oï>f Ijtj vroom
of onvroom i$/ of Ijij willig of onwillig ij?/ alji 36ft u 3eube/ 3egt <$ob/
ban i£ 31)11 rrfuijtbricf uit. 2GI£ bie bobe bie boobfehau boet/ hoe ftaat
het ban bij foiiiniirje menfcljen? dommige ioubcn bifttogljïtael boen ge»
lijft bic Uure zonen, Matth. XXI: 29, 30. ©e een 3Eibe: ik en wil niet,
en daarna berouw hebbende, ging hij henen. (Jtn be anbere3eibe: ik ga,
Hecre; en hij ging niet. Sommigen peggen eerpt/ ift tuil niet ftejben/
tot bat d?ob het Ijun 300 moebe maaftt/ bat 33 öcrouto ftrtjgen/ en naar
ben boob brjlangen met Paulus, Phil. 1:23. 2tj U?tjgcn Inel boor be ge-
nabe d?obp te peggen : \'t heupt mft/ bat ift onltiillig uia£/ maar bat \\$
tocg. ©aar 31J11 anberen/ bie te boren gelnillig maren om te fterben/
maar alg be boob ftomt/ ban beranberen 51J; ban 3ouben 31 j lieber nog
mat ïebrn milieu. %cï)! be boob 300 een naaulne meg en enge yoo^te/
baar
»
-ocr page 277-
XX. PREDIKATIE, OVER GEN. XXVII: a.
341
baar beien geen sin in fteö&en om op te Luanbelen; maat \'t ïePen ig
be ü:eeöc toeg en pookte/ baar beien g,?aag op ujanbelen. ll|ae noobe ruil*
len be meeste fcljeiöen! %i 30a naabe aljS Patiël en Michaël, 2 Sam. III:
15, 16, Wat ip er al een omftpen/ eer men fcljeibt. ©aar i£ boo^ tfobg
genabe nog een geflatljte/ bie/ al£ be boob tot Ijen ge3onben toa;»bt/
getuillig 3911 om te fte^Pen; al? bie&obe ftomt naberen tot hun pejfoon/
ban 3eggen 31)/ ift ijeb er niet tegen, &ij souben toel 3eggen/ welkom
bode! ©f gclijft Jonathan, 1 Saui XIV 33, Moet ik sterven ? hier ben ik.
Wi} 3D"/ Seggen 55/ maar gasten en vreemdelingen op be Pie^elb. ©e
lne?elb i£ hun maar al{» eene fto?te be,2&lnfplaatjSe en herberge ;3jj Pin»
ben 300 Peel 3oetigheib in be genadegoederen, bie gun al? boojfmaften
3fjn Pan be aanftaanbe heerljjft|)eib/ bat 3c 3eggen: ift berlange om te
lte:brii; ift Ijcüül* al lange genoeg geleefb op bese genabe fpij3e/ ift Pej»
lang naar be (pij5e ber heerlpheib/ ift tjebbe al lang genoeg in be
Ijerberge getoee?t. ^ij 3oeften een beter uaberlanb/ bat i$ be Ijemel/
Hebr. XI: 16. Vat Paberlanb 1? beter al? be aarbe/ tnegen? be plaatse, en
mcgenji [jet gezelschap, en megengi Ijet werk bat 31} baar boen. 8?tj be»
gmurn er naar uit te ftrjften; 30 3ijn ölijoe al? 3ij Bunnen srggen/ mijn tijb
i? boon? ftojt; be tijü ban mijn bertrelt uit mjjjne (tab of bo:p 1? aan(taati\'
be. d£u nog filijber/ al£ 30 Hunnen peggen/ pet mijne laarfte ure. 2tj
hebben öiHtaijlj? ban nog iet? te (pleiten tot beu eeueu of ben anberen. IH
ga fieiPeri/ seggen 3ij/ ift moet u ee^t nog eeng aaufp^elten; ift fteöbe u te
jrgenen in ben name bc? peeren. ^00 betü bie oubr Jacob; hij riep al 3ijne
ftinberen bou: 31)11 fiebbe/ om 3e te 3egenen/ jijne ftinbereu en ftiiio?uinbe\'
ren: hij boer3e altemaal Poor 3ijn öebbe nomen/ en hij 3egenbe 3e. l^ier hebt
gij een\' ouben Izaiik; bie lua? gemeeu3aam met ben boob; (jet mageen
regte teller Pan 3ijne bagen: hij batjjte/ Ijij fton al niet beel langer leben.
38 ftan niet ftejüen/ 3eibe tpj/ of ift moet u boor mij roepen/ mijn 3011e!
mijn ftinbl "Zit uüi\' baber aan/Ijij i? oub/ en ift meet niet tuanneet ijet
mijn uurtje toefen 3al ban jte_:ueu. IDat boet be oube man 5 Qij tuil 31(11
ftinb segenen; hij bju:bt mi?leib; j3uü? raab beftaat euenvael. %\\$ |)ij (jet
beb^ogsag/toen 3ag Ijij bat 43ob? raab beftoub. ©en n ©eeember ban
tjet uoorleben jaar Ijcüben Uiiju be zekerheid des doods boen 3ien in eene
abonbpjebiftatieuit Ps. LXXXIX: 4.9. V/at man leeft er die den dood niet zieu
en zal ? IPij 3eiben toen/ al? $ob 011? (paarde/ bat mij ooft be onzekerheid
van deszelt\'s tijd jouben toonen; baartoe 51 jti mij Ijeben iji\'er.
I. i)\\cy hebt gij een groot man met jrjnen zoon boen 31 ju bcbbe.
II. Sgijue aansprake: ziet nn ik beu oud geworden, eil3. 3[ft meet niet
manueer ift (tejurti 381; ift moet ban mijn ftonbetje maaruemen; il;
Uiurbe aange3et om tfub? 3egeti ober u uit te (paften.
I. Wat Ijet eerste aangaat/ Ijier i? een groot man, bie een ftinb Pan een
g:uot man tuac/ uamelijli ban ben Paber aller geloobigeu/ Abraham.
m                               1. %t
-ocr page 278-
XX. PREDIKATIE,
242
i ï^ct toa^ een wonderkind, dat boot een mirafeel geboren \\MA§. Sou*
be bat geen taander 31 ju/ ai? et een hinö grtjouUien Uiierü uit öe fjetlig*
Ijeib deg rotssteens? l^ct toajS een Rind dat getaonncn taferb alj? Abraham
rn Sara oub getoojden toareu/ ali> be loop ban bc natuur gegeel uit
\\Ottf/ Rom. IV: 19.
2.  $ct toa£ een fiinb ban be beloften 45obg/ Gal. IV: 28.
3.  j§et taas" een fiind bat een lagchen genoemd luierb/ Gen. XXI: 6.
©eifrheidcue perfonen hebben om bat Rinb gelachen; een dooi het geloof;
een boor ongeloof; een dooi bespotten; en eenigc dooi blijdschap. I©te fjeeft
et boor geloof gelagchcn ? Abraham ; Ijij lachte dooi geloof, Rij toaj? 300 blij»
be bat het hem toegc3egb tuicid/ Geu. XVII: 10. IH»ie heeft dooi onge-
loof ober bat Rind gelagchcn? 3ijue moeder Sara, Gen. XVIII: 12. Wie
boo: bespottinge ? Ismaël 3IJ0 bioeöcr/ alji Izaiik gefpeend toierd/ Gen. XXI:
9. ÏPie tjebbeu duo: blijdschap ober dit Huid gelagcgen? ©c gaufche
kerke, alle de geioobigen jijn bioii|R ober bat ftfnb.
4. $}cr lua.fi een Rinb dat öij tfodbegeeib/en ban 3ijue oude?p geliefd taaj?.
5.  i§et toaj! een Rinb bat ban 3ijneu bader aan #oö gegeben Uiie:d/
Gen. XXII, en H5ob gaf hem dat Rmd toedcr. (Dude^/ tooiden ulne Rin»
beren 5ii.it/ geeft Ijeu bolbaarbig aan $od/ dan 311U gij ljen ligt ai\'
lereeist toedcrlïiijgen.
6.  £}et toap een Rinb dat geFjeel onderscheiden toas ban Ismaël en ban
bie Hinderen bie Abraham getoouuen Ijeeft uit Ketura.
a. «fêict alleen in (jet ligcharaehjke, toaut Abraham gaf Izaiik ai dat gij
haübe. AlSaar ben zonen der bijwijven gaf Ijij ailceniijR gefcfjenRen/ Gen.
XXV : 5 , 6.
b.jl&aar boo^al in get geestelijke, taant Ijij toag een man die ?cer godvruch-
tig toas/ toaarbau Jaeob 500 beet ulijnen gezien ijaüüe.\' dat iji) 43od noemt
de vreeze Izaiiks, Gen. XXXI: 42. l^ij toaji een man die 31)11 behaalt in Ijet
bidden Radde/ Gen. XXIV: 63. tji) toaj? een man die met 3!ju huijige3iu bad/
Gen. XXV : 26. l}ij toaji een man die gemeeusaam met den bood ommeging.
li}ij taajï een man bie een tellet ban 51 juc bagcu toaj?. ü}ij toaji een man die
bejlangbe om te mogen fterben. t}ij toaji ecu man die liefde aan sijneu Ua>
der betocej?/ taant alji Abraham bood toaji/ 31311e 30UCII Izaiik en Ismaël be\'
gtoebcu Ijem.
UDat boet de man ijier? l^rj toept een ban jtjne fiinbejen boo? jfjne bebde.
Sijne 3onen die ijij Ijadde/ taaren tweelingen. Wie ban die ttoee roept Rij ?
Ezau : J^ij toaj? de eerstgeborene; hij toaj? het bic het haite ban 3ijnen ba*
oet be3at/ en bat om eene ligchamclijHe reden; Ijij geeft31 jnen babet
300 taat bepmaali met sijne jagt; het toiidbraad toaj? Izaiik fmafteiijft/
maar Rij toaji op berre na de beste niet; toeest tocij geen onheilige,
noclj hoereerder, 3eibe Paulus, gelijlt alp Ezau, Hebr. XII: ió. Wi) Ic3en
dat Ijij 3\'jin\' uuüe;s tot becdijet toap in Ree nemen ban jijue taijüeu
uit
-ocr page 279-
OVER GEN. XXVII: 2.
2 3
uit bc dochteren Hetz. ©e man boet Qet ebenlneï ooft uit gobb.nicTjtig\'
fjeib/ 300 brei a1£ tutj Bunnen mejften; Ezau \\vaë be eerstgeborene, en
300 bacftt Ijij/ fiem ftmam bc srrjen toe bic <l3ob ober Abraham fjabbe
uftgefpjofien. ©at Ezau ;ijn ee?ptgr&oo?te berftocFjt fiabbe/taag Izaak
niet nnbeftcnb; maac öö bacFjr/Ijtj i£ bennoeib getoee£t/en fijj i^een
jongeling, itfiob ;al bat infcljiftftcn.
II. Wat fp?cefit be.^c man tegen Ezau ?
A. «JÜStjn ftinb/ 3egt fig/ ift ben oub/ zie nu ik ben oud geworden.
3Dn be eerste wereld biirjbeu be meufcFjen $ec} oub/ 3ebenrjonbe?b/
artjtfionberb/ en tact nrgenïjonberb en meer jaren/ bat taiajS opbat be
toerclb niet bertnoeét/ maar brboulub 3011de toorbeu.
5En be tweede wereld trjierben be menfcFjcn 30a onö niet meer/ toen
ma? be tgb ban 4$ob£ berbraagsaamljrib 300 lang niet mee?. 3fu Mozes
ttjb \\ua$ Ijei ïeben brr menfcFjen al bepaalb op zeventig of tachtig jaar/
naarbat ftet een frerft menfcFje lange maaftte; en bat 3a! 300 burin
tot bat be l^eere ten gerigte 3a! ftomen.
Cjoc ftonb het met ber menfcljen leeftrjb onber be Patriarchen ? Farao
broeg aan Jacob, alj? Fjtj boor ftem ftonb/ Gen. XLVII: 8, 9, Hoe vele
zijn de dagen der jaren uvves levens ? en mat ;eibe Jacob ? De dagen der jaren
mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren : weinigen kwaad ,
3eibe fnj/zijn de dagen der jaren mijnes levens geweest, en hebben niet be-
reikt de dagen van dejaren des levens mijner vaderen, ^n toen ïeefbe Jacob
nog 3ebentien jaren in dErjyute/ 3ooöat be man Fjonberb en 3ebeu en
beertig jaren geleefd geeft. Abraham ijSfionberb en bfjf en 3ebentig jaar
oub gebiecpt toen F)ij ftierf. ÏJoe maê ftet met Izaak aljSjjtjbit fpraft?
$£oen taa£ Fjg Fjonberb en 3eben en bertigjaar. $tj ma?? brie en beertig
jaar bedlegerig ; en bti£ ftierf [jij aft? lig omtrent Ijonderb e;i tacfj-
tig jaar oub Uias. <®e menfefjen fclj:iliften boorgaang? a\\§ 31J aan ben
boob gebenften ; maar beje man niet ; gjj ïeefbe 3eer gemeen3aam met
ben boob. %ïi ben oub/ iuilDe gij 3cggen/ en afgcleefb; ift ben bolbaan
ban «60b/ al moeste ift geen bagje mee? (cbeu ; (jet genoeg/ al biajs
Ijet ban baag mijn laatfte bag. §ft ben\' al$ bc top ban ecne are bie rijp
gcbiorben i$/ aftj een fcljoofje/bat gereeb i£ om opgeboerb teVuojbcn;
mijne oogen (laan ftrjf ban ouberbom ; op allrp ftaat a\\§ be boob/op oogeu/
Ijauben/ tanben/ boeten ; in alle? is al$ öe boob te 3ien. ©aar ftaat/Openb.
VI: 8, Ende ik zagende ziet, mat ma*? er te ftijften ? Cen vaal paard , en
be ruiter Ui«i<5 ooft vaal, battaa*? be dood, en be page, bic Fjcm bolnbe/
biag be helle. Wag er te ftijften een Mordechaï, met ecne ftoninftlijfte
ftroone/ en een Hanian, een ban be gjootfte bo^fien/ bie be Fjeraut en
uitroeper lna«3 ï Sfcf) neen ! %$ er ban te ftijften brie jongelingen bie uit
ben obcn nuDefcFjadinb geftomen 3ijn 5 %$ et te ftijften een Daniël bie ban
onber be leeuwen onbcfcljabigb geftomen ij? .Been. UParen er 3u!fte bin«
m 2                                      gen
-ocr page 280-
XX. PREDIKATIE,
24
gen te ftijfirn getoeegt/ toat 3ouben 31\'j een grooten toeloop gefiab fieB*
Ben. jJSaar baa? taa^ taat anber£ te ftijfien. i©at taaö" het? <£eu vaal
paard, baai* alg neen fijacht in toaj?; hrt taag ebentoel een paard. ï£ie
3at er op ? be dood. i©ie taaj? be page ? be helle. We knecht toaj? fchrififte»
lijfter aljS be heer, bien hij op be ftfele bolgbe. J|et paard toajS vaal, maar
be knecht toa£ zwart, Irom mijn ftinb/ jetbe be3e man/ ziet, hier ij? be
vale ruiter, maar be hemel 3a! bolgen. 3[ït fcljriïifiE niet boor bien valen
ruiter. «ïifêaar nebenfi/ mijn ftinb/ bat 3a! u ooft eenp gebeuren :giJ3iilt
ooft ren£ moeten ieggen : Ik ben jong geweest, en ik ben oud geworden.
B. 5Cï|S be man bat ge3egb fiabbe/ boet hij et &\') • Ik weet den dag
mijnes doods niet. 3Ift weet niet/ hoe lang of hoe ftort bat ift het ;al ma«
fien ; boel) liet 3a! ebentoel 3efter 3ijn : al Ineet ift ben dag niet. 3ÏIÏ meet
niet in taat jaar, maand, week of dag ift fterben 3a!; be boob 3a! ebentael
fiaa^t ftomen. <Poet biebrage eenj? in «toe ge3elfchappen/ of aan uta
man/ broutae/ of bjienb/ in taat jaar/ maanb/ tacefte/ ofbag bat gij
fterben 3ult? jüSet taat ftalf gij ooft ploegt/ baar ;al u niemanb op
Bunnen anttaoorben/ alp\' <6ob/ 6ij taien alle utaepaben 31 jn ;bie tijben
en ftonben 3ijn in be magt ban 3ijne fianb gcftelb. $ij herft 0113e maan»
ben en bagen geftelb. $ob heeft het aan fommige ban 3ijne ftinberen
ïieftenb gemaaftt. <#ob 3eibe tegen Aaron : Klimt op den berg Hor, en sterft
aldaar; en tegen Mozes, ftlimt mebe op/ en fcfiiet hem ben ^;ic^terroft
uit/ Num. XX. <0ob 3eibe tot Mozes, Deut. III: 27, ftlimt op de hoogte
van Pisga, en fterft albaar; ftlimt er op/ maar gij 3ult e? nooit taeber
afftomen. Petrus 3eibe/ <0ob ïjeEfr het mij ontbeftt/ ift taect bat be af*
leggtnge ban ftet aarbfche huij? mijneg tafternafielö Fjaa^t jfjn 3a!/ 2
Petr. 1: 14. Elia, 3cibe <éob / gij moet toeg ; <&ab Fjab ftet ontbeftt aan
Elisa en aan meer anbere ^ropheten/ 2 Kon. II. gehoon be lo°P ber
nature en be boctor$ on£ tóel boor3eggen/ bit jaar 3iilt gij fterben/ gij
fjcüt een ongemaft bat u boor3egt/ bat gij Het niet lange ftunt Fjou»
ben; nogtans" ftau ftet ban 300 een/aï^ fiet <6ob Belieft/ nog Indacht
en bertig jaar fiouben/ of brie en beertig jaar/gclijft aló Izaiik. Mozes
3eibc/ $eere/ leert ons alzoo onze dagen tellen , Ps. XC : 12. Wc beste tel»
Ier en cijferaar ftan fiet niet toeten; ftet i$ er juigt mebe gelijft met
een visch, hij taeet niet/ toanneer Ijij in het 6005c net 5a! gebangen
tnorben/ en een vogel taeet niet taanneer ftij in ben ftrift 3a! gegrepen
toorben ; 300 i$ Fjet met ben men«?cft : Ijij taeet niet toanneer fjij ftecbm
3al. Sommigen mogen 3eggen/ ift heftbe bcle ontbelifiingen ban ben
J^eere ontmoet/ maa? bat ftunnen 31 j niet seggen/ bat hun be bag üté
boob£ ig beftenb gemaaftt. AlSen mag er naar raben ; maar men blijft ei
naar raben. 3111 toat iemanb raabt/<#ob be i|eere 3egt/ftet i£ mijn raab 30a
niet. Wt buibel of be helle toeten het niet; be buiuel 3eibe tori tegen Saul,
morgen 3ultgij en utoe briesonen Bij mij 3911; maar hij loog het/ gelijft hij
in
-ocr page 281-
OVER GEN. XXVII: 2.                                2 5
in alïeg een leugenaar té; {jet leeb ten minfre nog biel ttoee of b?ie
bagen. (Cegen Eli jeibe 03ob/ utne ftinberen 3iillen op cénen bag ft et»
ben/ 1 Sam. 11:34. maar dPob 3eibe niet/wanneer. tfjobjS ftinberen ft^ij*
gen mei eeng Bij Betae?ftinge te 3eggen/ in bit jaar/of ban be3e sieftte
3a! ift ftcjben; maar 3fj loeten ben dag of nre niet.
%l$ een ftinb <!&obé 3egt/ ach «5ob! ift ga fte^ben/ en ooft Ineet ift
ben bag nu\'jtirö boob niet. Wat geeft bat te ftennen/ en toat, ineenbe
Izaiik a\\$ hij bat 3eibe 5
Eerst. Mi)n ftinb ift ftan het niet lange maften ; mijn ftinb/ift Ben lo«S
ban alnté; ift 6en nejgeng aan bapt/ noch aan utoe smakelijke spijze,
noch aan mijne lieve Rebecca, nocfj aan mijn lieve leven, geen fchepfel
heeft mij baét.
Ten tweede. ïDeet bit/ bat ift ben boob niet b?ee3e. Mott ift fte?»
ben/ al taa# het bejen abonb/ mijn toejft té afgebaan; moet ift in (jet
bal ber feftabutoe be£ boobg/ ift 3a! geen fitaaab b?ee3en.
Ten derde. Jtèijn ftinb/ ift bare toef naar be 31de; ift ben 300 uiter*
mate taelgefrelb/ fiet té of <£ob ben tjemel in mijn ha?te fielt/ ift ftan
3eggen/ op uwe zaligheid wachte ik, ó Heere. JBijn ftinb/ mijne genabe
té lebenb/ en mijne hope té toaftfter. Paulus 3eibe/ Hand. XXIV: 6, Ik
worde over de hope en de opstandinge der dooden geoojbeelb; bat té
ober be hope der vaderen. $ie? lag 30a een oude vader, met 3ijne hope,
5Cmen/ Jjeere 3Jefu/ 3egt hij/ ftomt ftaagtelijft.
Ten vierde. Jï&ijn ftinb/ niet alleen ben ift ftereib en berlangenb/ en
mijne hope \\é lebenb/ maar mij buuftt/ ift boele ben boob ftomen; fiet
jal haagt gebaan $fjn; gij 311U utoen baber haagt fttaijt 3tjn; maar ift
ftan niet geruft flerben/ of ift taiibe u gaarne lèobe bebelen; ift tail
Bebel aan mijn huig geben; ift moet niet Belemmejb boo^ob ftomen.
©au 3ult gtj ftunnen 3eggcn/ bat taaren be laatfre tnoo^ben ban mij»
ncn baber. €n tuil <0oö mij laten öhjben/ ift toil toel/ ift 3al toacfj\'
ten en Bibben/ en op ben fjeere bertjoutaen/ en l^ein aanftleben. 91ft
fchjift er niet boo^/ 3dbe be man/ taant ban gaat mijne 3iele ban jton*
ben aan naar #ob. ©jie en beertig jaar baarna fttaam be boob/ en
toen taerb rjij ban Jocob en Ezau Begjaben/ Gen. XXXV: 28, 29611 <H>ob
fietaaart nog 3ijne ftofjeg tot Ijeben toe/ tot bat hij 3tjnc hope beelacfj»
tig 3al taojben in be opftanbinge ber regi?uaacbigen en ban alle bie
in Chjiftug gL\'fto:ben 31311; tot bat 3ij al te samen bergaberb 3ulien
toojben ban be engelen/ en boo? be molften en baoj be lucht ben ïjeere
te gemoete 3Ullen geboerb toojben/ 1 Thess. IV: 17. en 30a sullen 30 al»
njb met ben i)me tuesni. ©au sullen alle be patriarchen en alle be
uitfierftorenen eeuta uit en eeuta in 45ob berheejlijften. ©aarop 300
3egent Izaak 3511 ftinb/ maar hij toigte. niet bat jjet Ezau niet mag;
maar 3ienbe beftanb$obg/3oobebegtigthijben 3egen. <H*n Ezau baa^na
m 3                                            fio-
-ocr page 282-
246
XX. PREDIKATIE,
ftomenbe/ bic fcfi^pit en fchrreurnt/ maar hij Bonb Bij jijnen baber geen
Berouto/ Hebr. XII: 17. gift heBBe hem ge3~egrnb/ 3tMöe hij/ ooft 3a! hij
gesegenb Blijben.
©aar hefit gij onje obejbenftmgc ober be$e froffr. JSu nog een taoojb
tor ren frichtelijft flor.
Eerst, laar nirmanb 3eggen/ taat p?eeftt gfj ban 300 een telitpt in het
Begin ban fjer jaar 5 %h ben jong/ ift 3a! ligt nog af bele öagen tellen; mijne
Bcencii 3(|n nog bol merg/ rn mfjne melftbaten bol melft; ift benftebat
ift nog al lange sal leben. ©ie batjotiben benfien/^oo?t een^/gij toeet
ebenrneï ben dag ban urn\' boob niet. %\\§ gij in het boo:jaar een baam-
gaarb met Boomen 3ag Bfoeijen/ 3oubt gij niet peggen/ baar gullen al
meer filoeffelp afüallen al£ aan Blijben? 2Éft IjeüBe bat ai 300 bele jaren
ge3icn/ en 3fet gij het ooft niet/ bat er al mier onbe menfrhen rouüie h;n>
gen ober hunne Hfiinbertjepy al$ ftinberen ober hunne oubers"? ïftomt gij
in cene familie baar bijf of 3eö ftinberen 31\'jn/ eer 30 bijf en tvnintig
jaar get^ourub jfjn/ 31\'jn er biftrnrjl^ al ern ftuft bjieof bier in het gjaf.
2iet gt\'j bat niet? ift fjrBbe het in mijne familie ai ontmoet. SUjS be
uube^é gaarne troost ban hunne ftinberen jouben hebben/ ban i£ [jet/
Joseph \\$ er niet/ Simeon ip er niet/ milt <#ij nu mijn Benjamin ooft tneg»
nemen?
Ten tweede. ?goo gier een jongeling of jonge bocfjter VüapV bie 3eibe/
ift tuil mijn hart nog tnat ophalen in be 3onbe? boet jjet/ jeggen mij/
inbien fiet u 300 gelust. «ïfêaar ra ij hebben ebrntuel tot u ooft een uioo^betje.
1.  Gedenkt aan uwen Schepper in de dagen van uwe jongelingschap,
Pred. XII: 1, bient <J3ob in urne jeugb.
2.  <£ob te bienen ig regt bermaftelijft/ be sonbe te bienen ip geen be,?-
maaft; be üierelb te bienen ia geen bc^maaft; gij 311U er 300 beet bocnueti
in binben.
3.  heggen tiuj/ berBlijbt u/ maar rneet bit/ bat gij om alle be3en in
Det gerigte 3Ult Romen/ Pred. XI = 9. 6! ©aar i£3ulft een bjoebig maar
achter be jonbe.
4.  $et 3al niet lang buren bat gij urn harte 300 3uït opljalen in be
3onbe; bat bermaaft i£ 300 fto?t; maar 43ob te bieiirn buurt 300 lang/
bat buurt rrutofg! 3 l©at i$ 3Cp"tig/ 3ebcntig of tachtig jaar/bij eene
reumigheib! bient ban liefier\'bien gij gaarne eeulnig bienen 30ubt.
5.   l|oe onsefter boet gij het/ gij bie fjeben eeneopgaanbe 3011112 3jjt/
en op ben hoogften trap ban eere/ gij ftuut 300 fte^bcn in het mibben
ban utu be?maaft in jjet 3onben6eb?ijf; gij ftunt u niet beroemen obe?
ben bag ban morgen.
6.  JÖiemanb 3a! het 3tuaarber IjeBBen in het ftetben en in be helle/
alp be uitjïellerp ban hunne Befteeringe; baar 3ullen 31J ober liggen hui»
Icii in be ccuUiigljcib; iiienianb 3a! het 3tuaarber hebben alp bit tegen
3Ön
-ocr page 283-
OVER GEN. XXVII : 3.
H7
3(jn licht oesonbfgb 3al hebben; ftonbet gij ban met urne tanben nln
bleepch baarouer opeten en be^fcheuren/ gij beebt het/ maar bat 3al
ban niet Hunnen helpen.
Ten derde, ^tjn hier oiibe of jonge lieöen/ bie Izaiiks God ooft tot
gunnen 4?ob bcri^egen hebben ? itèij 3eggcn tot u/ ach breeöt toch niet
boot het frejben ; het cene beel ban ben boob sult gij nooit batten/ en
het anbere 3ult gij nooit boelen : be fchcibfnge ban siel en ligchaam
bat gij niet/ en tyet bevberf ban uüj ligcljaam boeit gij niet. 3a/ sult
gij 3eggen/ ban soube ift niet bjeejen/ tjab ift Izaiiks genade en Izaiiks
gestalte ; Wel/ Izaiik Ijeeft Ijet gedocht en hij heeft tjec uit genabe ber-
l^egcn. <0ub of jong/ milt gij Izaiiks gestalte hebben/ 31J ig te Krijgen,
ïtëeet gij manneer gij ftunt 3ien bat gij bie berft^egen hebt ?
1.  2UlfS gij/ geltjft Izaiik, met 43ob in fjet eei^ame gemeeii3aain om»
niegaat/Gen. XXIV : 63. l^ij ftenbc>J3ab in alle3jjue tuegeu. gijnersulfte
ccn3aiiie plaatfen/ baar gij hebt gaan obcrleggen/hoe gij er beel aan ge»
Uregen hebt of Krijgen 311U ?
2.  föent gtj bat/ met uto huig biftmijhj ulnc ftnieën te buigen ? hebt
gij ietp ban nooöcn bat gij er te samen ben 0eere om aantoont/gelijft
Izaiik Oeebe? Gen. XXV: at.
3.  Dat ijS Izaiiks geftatte/ al<5 <tf*ob het boortoe^p ban urne vreeze ij?;
ift tuil niet 3onbigen/ sult gij 3eggen/ in b^ee3e >èob.
4.  vTmj 3iilt ban fiaat maliën op be hope ber baberen.
5.  4?ij 3iilt ban 311IU een b^eembelingetje Inesen op be aarbe. Voo: be
toerelt sult gij ban henen reisen aig een breembcliug/ en urne tnoon»
plaatfe stilt gij ban maar houben aio uüie tjerberge; gij sult 3eggen/
ift hebbe al lang genoeg in be tjerberge geüjce^t/ ift berlange naar iniju
huig; en aiö gn ben boob boeit/ ban sult gn 3eggen\' ift rail tnel fterbeu/
al raag Ijet ban abonb uf ban mibbag/en in tuu fterben 3111c gij u 30a
met eenc ftille hope aan <$ob obergeben.
vi5ciiefben/ railbe Izaiik 3tjucn 3011e jegenen/ mij millcn ooft 300 boen ;
ïjet fg tjeJen be ee:ftc bag ban Ijet jaa:; mij hunnen u 3onoer bat niet
laten henen gaan. 2ijt gij oud gemorden/ mij roenfetjeu u tue/ bat *öob
u Begiftige met Izaiiks geftalte/ bat gij u gemeen maant met beu boob/
al moegt gij nog brie en beertig jaren lebeu; Ijij 3eibe/ mijn Hinb/ Ui
fian niet fterbeu of ift moet u segenen. %H raenfclje u toe öe gcuaöe ban
ben ouben Barzillai, a Sani. XIX: 34., 35. $ob gede u Abrahams , Izaaks
en Jacobs genabe/ en hunne heeclijftfjetb. \'^ijt Q!J onbec be afgaande
mannen of brouuieu/ ift tuenfclje u toe/ bat gij moogt 3eggen/ be 3a»
ligtjeid ir. mij nu naber alg toen ift ee:ac beloofbe; mijaunlit ift 31e
lanb. ©e 3eelicben/ alg 31J langen tijb op be raoegte 3eeljebbcu oiinjc»
3bJorben/ ban 31J11 31J 300 bejblrjb alg 31J lanö sten; land, land, land,
welkom land, roepen 3e. 3JH menfclje bat gij ooft moogt roepen/mellioui
ïje»
-ocr page 284-
248              XX. PREDIKATIE , OVER GEN. XXVII: 3.
gcmel/gij taorbt mg alleng^ftené nabej. 2ijt gijnogjong, ffttucnfcye
u toe/ bat gij bifttotjftj tnoogt brnflen aan uln uitr:i\'tr/ en ban juft gij
niet jonbigen. 9!ft toenfefte bat gij al b^oeg aan ntaen Schepper moogt
gebenfien/ en bat gij u 300 in be bree^e moogt gouben.
Jlfêgnc grliefbe tocgoorbe^/ ift taenfchc bat tntj allen in on£ Beroep/
in on£ gui£ en in onje uebieninge/ beel Blijbfcfjap mogen geöocn/ en
bat bie blijbfcfjap fjeilig mag 3«jn/ en bat onje broefheib gematigb en
ooft Ijeilig mag roe3en. %ïi toenfthe bat rug mogen bltjben in Ijet geloobe
en in be liefbe tot ben {jeere 3teju$. 3fft toenfefte bat gg brei geloofd»
oefeningen moogt geünen ; bat gij moogt fcftreculnen en ftermen om ben
$eere 9ie3u?; bat l|ij elften bag bien gij leeft/ ti bierbaarber 30; en
niii gij ban bejen bag of abonb alleen gaat/ en be ^eere u braagt:
Hebt gij Mij lief? bat gij ujelben berftlaren moogt/en met b^tjmoebig\'
Ijeib srggen : Ja, Heere, Gij weet dat ik U lief hebbe. 3JIÏ taenfche ban
ijarten/ bat be btiecenige 45ob u bie eere gebe/ bat gij moogt seggen/
(èob ft^oont on»; allrn niet goröe^tierriiijrürn; 3oobc:rr Ijrt oooten 1.0 ban
pet tocjitcn/ geeft $jg onje obertrebingen ban oné gebaan; gclijft een
babet 31CÖ ontfermt obej 3jjn ftinb/ 300 ontfermt 3icf) be^eere ober mij en
mgn huig. 3jft toenfrpe u ban parten toe/ bat be liefbe d&obg in uta
garte 3oo ftjanben mag/ bat gg urne liefbe bertoonen moogt boor be
toerfien/ 30obat gij uto ücfjt moogt laten fepgnen in een Urom enbe?»
braaib gejïatpte. ;{t; In en óc Ij alp ift en gij fterbrn gullen/ bat In ij 311b
len ftuniirn 3eggen/ ift peböe ben Ifeere geleefb/en ift 3a! ooft ben i^eere
fterben : Het leven is mij Cbristi, en het sterven is mij gewin. Sfift toenfefte
u toe/ als uln pab begint ftort te taorbui/ bat 1Ö0D5Ï genabe in u mag
oberbloetig toe3en/ *30obat gg sult Bunnen 3eggen/ ift hebbe eene be*
geerte om ontbouben te toorben en met Cpri^to re lnc3en ; batggsult
mogen uitfepjeeutoen/ nu heb ift ben loop gcëinöigb/ ift geböe ben frjjjb
geftreben/ nu ga ift heen om be ftjoone ber regtbaarbigheib te bejft^g»
gen. 3Jft tuenfclje/ bat ooft alle anbere bingen u mogen toegeworpen
toorben. <£n al tuat u in urne familie toeöcrüaart en ontmoet/toenfepe
ift/ bat u ten goebe mag toerficu; ja/ Dat gg 3uit uunnen 3eggen/ ift
gabbe het ren lilnabe gebaeftr/ maar <i3ob tjeeft tjet ten goebe gebaept.
^ion toenftpen rug toe/ allerlei bcrfttoiliftinge. 3jft toenfepe bat <®ot>$
her He ge^cgrnb mag sgn tot in be buiteniatibfclje fteben. 3|ft tuenfche
bat liet «©long laatfre jaar ban berbruliftiug mag toe3eii/ en pet ee^jle
ban gare berftlniftftinge. iPn taenfepen ulo latib en ftejfte allea goebg
toe: am&acgtjman/ tocbutorn en torsen/ groot en ftlein/ be i^eere 3ö
met 11/ en ï)n segene u en mij.
AMEN.
EEN-
-ocr page 285-
EEN EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
O VEK
PRED. XI : 3.
Ende als de boom na het Zuiden, of als hij na hel Noorden valt, in
de plaatse daar de boom valt, daar zal hij wezen.
OP HET TWEEDERLEI UITEINDE, EN DESZELFS
ONHERROEPELIJKHEID.
Itërj Ie3cn/ Gen. III: 19, bat 43oö tot Adam3eibe: Want gij zijtstof,
en gij zult tot stof wederkeeren. $ij 3Ult 5eggen/ txiel l)oe moet iif bat
ber|taan ? ben ik stof, en zal ik tot stof wederkeeren, baat ift vleesch
Ben? \'JSLet öan hierop:
.1. ©e menftge i$ stof ten aandien ban 30ne afkomst. <0ob Dab Adam
gemaaltt niet uit zilver of goud, uit koper noctj ijzer, inaac uit bet
stof der aarde, Gen. Il: 7, en 300 3tjn toij allen uit de aarde aardscb,
1 Cor. XV: 47. ©e eerste mensebe tuajï uit de aarde aardsch, maaj be
tweede mensebe luaji de Ueere uit den hemel.
2. J^oeut er ban bit hij: en gij zult tot stof wederkeeren. Ifêanneet
fierst De menfefje al tot stof?
Eerst. 3511 ben loop üau 3911 leuen/ met bat hij gcöoten ij»; Ijie? ijt
[jet: Gij hebt mij met het gruis des stofs bekleed r gelnll Job 3eiDe/ Job
VII: 5. Abraham 3eibe: Ik bebbe mij onderwonden te spreken tot den
HEElïE, hoewel ik stof en assebe ben, Gen. XVIII: 27.
Ten iweede. gij uiojben Ijet niet alleen tn ben levensloop, maa.2 bao2«
nameinu 111 tjet uurtje üan ben dood. j£e bocen mag Ijet een levend
en werkzaam stof, niaa? ban vuojbt Ijet een dood stof, bat jtil ligt.
M&tn mag e2 ban seggeu/ tiem? i£ nu bat aardsche huis verbroken.
Ten derde. Müq een?/ bc mengel) too^Dt tot stof at? tnj 111 tjet graf
.gelaten üio^bt met De jjanbuooineu be? g^afs; baat 51J11 begroeven der
verteeriu^e : Ijij 1? uit be aarbe en Ijij hee?t luebec tot be aatbe. 4pij
311U 3eggeu/ bat ip al koel/ mij en humt merg obec aia alle be atibe\'
ren/ bat ia bc Uu*g ban alle tilecsctj, ;(a maac/ 3eggen tui)/ gij moet
Sn                                                           ben
-ocr page 286-
25o                                   XXI. PREDIKATIE.
ben boob ooft ceng ban acöterrn jien; be eene mcnfclj inaaftt pet toel toat
lange? al$ be anberc/ maar hij moet cbentael ftejben; ftet \\$ gehjft een
uurwerk bat opgetoonben ip/ tjet laatfte tilije ftomt; en al|S een zand-
looper, [jet laatfte sanbje ftomt; 300 i? Ijet met ben mcnfclje ooft. 4Ü9aar
3iet nu eeng/ toat er achte? öien valen ruiter, nainelijft beu dood, bolgt?
©aar bolgt op boo? be goeden, be hemel, en boo,: be kwaden, bc helle,
naar bat be menfche getoeegt t?. Jli5e?ftt ej op/ godloozen, baar bolgt
achtc? öicn valen ruiter een eeuwig ongeluk; en iet er op/ regtvaardi-
gen, baar bolgt een eeuwig geluk op boor u. Het einde van u zal vre-
de zijn, Ps. XXXVII: 57. ©it het bat Salomo, bic JS>?ebifte? te Sleru»
3alem/ op het Ijarte toilbe b^uftften ban al &et bolft.\' ïDtj hebben te«
gentooo^big boojgenomeu bat een toeinig te besien/ beuiijle bat het ge»
tjjbe beg jaar? baar ip/ toaarin *öob biel getaoan i£ menigeen toeg te
nemen; en toie toeet/ luie e? ban be 3tjneu/ bic gie^ nogstju/jal moe»
ten mipfen; en betogle baa? hangt en bjtjft bic 3taarte toolUe/name»
hjft bc peste. 2Buj bie ceng fttaam/ Ijoc 3ouben be pjebiftanten ban ban
ben booo p^ebiften! \'t ^al geen litoaab boen/ al fttoam 3e niet/ bat
men ben boob een£ booj oogen gcftclb heeft. ï©ij hopen/ al fp^eften
ton er ban/ bat 31J niet 3a! ftomcii. ll±uj toenfcljen \'t hartehjft; maar
of o5oö bien bitteren bjinftbcfte? tacl boo?Bn 3a! latcu gaan/ toeten toij
niet; en al$> bc pegte oube? unji fttuain/ ban 5a! men moeten 3eggen/
Ijet i£ boo?3igtig getoecjst/ bat men e? een^ ban gepjebiftt heeft.
©e J^ebifte? 3egt hie? op Ijet ijle bejgi: Werpt uw brood uit op het
water: want gij zult het vinden na vele dagen. C)et i$ te 3cggen : toejpt
er utoc aalmoesen op. ü&aarom too?bt bat genaaino op het water te
werpen ? ©mOat bc mengch benut/ ift ben het fttagt al? ift toat gebe;
ABeen/ 31\'gt be ^ebiftcj/ gij zult het vinden na vele dagen, l£et \\$ eene
gelijfteuigfc/ onticenb ban een arm mensche, ftaanöe baar boor u met
31J11 bet^aanb aangcjigte; Itèerpt uto b?oob op 3tjn betjaanbe aange*
Jigte/ en bjoogt e? 5011c tranen mebe af. ©f \'t ig cenegelgftenigfe ban
een rijke, bie 3ijne bgbc^ Ijecft/ hij toejpt 31311 b?oob op het toate?/
eu na belc bagen binbt ijij Ijet nog/ als hij be brucht baaruan op 3jjnc
tafel ft?rjgt. ©oet het niet eens, 5cgt be Jp^ebiftc,?/ maar aan zevenen
aan achte. ©e Jp^cOifter fchijnt te meeueu/ gg mogt ooft een? in ellenbe
ratien/ en bat het fttoaab u ooft cen? in hu oogc fttoam. ©aarom 3cgt
hg in het begin ban Ijet sbe be?£: Als de wolken vol geworden zijn,
zoo storten zij plasregeu uit op der aarde, tjet tfan toel op zegeningen
3ien/ maar ooli toel op oordeelen, en ban 311(0 gij bat inuaöe baar me*
be aftoeiiben/ alp gg ben armen uto b?oob geeft, ©oet het toch/ toil
ÜI) 3eggcn/ ö!3 5uic er niet lange gclegeuljeib toe hebben: baar Uoint
ecu haft aan ben boom/ en Ijg balt/ eu baar hij balt baat 5a! Ijtj toe»
3t\'ii. Wij hebben te bedien:
, I. ©at
-ocr page 287-
OVER PRED. XI: 3.                                  251
I. 3?>at een levendig mensch Btj een staanden boom bejgeïeften taorbr.
II. <£en stervend mensch mojbt be^gcleften bij een vallenden boom.
III.  $et uiteinde uan bic üeibe.
IV.  «Pat e? geen herstel aan \\p fort té onfieiboenlijftV onFic^ttcïöaar.
V. $et argument, werpt uw brood dan uit op het water, en geeft
een deel aan zevene en aan achte.
3?at 3Jjn 0113e vijf zaken. HEaat get u niet berbeïen bie te gooren;
be paften 5pn fjet Itiel tnaarbig om ren£ obe;bacgt te taojben.
I. Wat get eerste aangaat/ baar i$ nietg gemeene? in [jet fflaafi/
als bat een menscfi Btj een boom ue;>geleften tuorbt/ bc aanzienlijken
en bc slechten. IDaajom tco?bt be mengel) bij een boom vergeleken?
1.  <lEen boom heeft fijnen planter, een mensch ooft/ Ps. CXXVIII: 3,
Uwe kinderen zullen zijn als Olijfplanten rondom uwe tafel.
2.  <£en boom geeft 3511 groei en wasdom : be menschen ooft. gij fio«
men tot iit bolftomene g:ootte/ tot be mate eeneg mang. ïPat 31J11 jij
in ljet ecjftc een tcej fpruitjr! 3?e S^eere Sfesug CS?i?ttié tniejj op in
g^ootljeib en in aangenaamfteib/-3oo boen 3tj ooft.
3.   4£rjg eené/ mat fjreft een boom al uit te ftaan ? ggnc tointe;é/
5tjne 3onie?iê/ ftormminben/ C113. Pilaar mat tjeeft een mensch al uit
te ft aan ! $ecn boom ftaat 300 beel uit; be eene mengeg in bestorm-
winden, be anbere in be wateren, anberen in koude, anberen in hitte.
Ik ben geweest, 3e;be Jacob, dat mij bij dage de hitte verteerde, en bij
nacht de vorst, Gen. XXXI: 40. ^ct uitnemendste ban be? menfcljen Ie»
uen ij» moeite en verdriet. Ps. XC: 10.
4.  €en boom fjeeft $Qne verjaringen: alle jaren balie 3fjne blaberen
meet af/ en gij ft^ijgt mebe? nieutae; 300 ij? get met ben mensche
ooft: elfte toeefte en bag bjuipt ej een ölab af/ tot bat 33 niet mee^
berjaren sulten.
5.  4Een boom mag nog 30a ftloeft 3tjn/ get einbe ftomt euenmel; 30a
i$ get met een mensche ooft/ ijij ff? kort van dagen, al mag gij nog 300
melgeftelb. (gelooft gij bat toet/ menfegen ?
6.   33aar 3tjn boomen ban allerlei slag, goede en kwade, vruchtbare
en onvruchtbare. ^00 i<? get met ben mensche ooft: baar 3t\'jn goede en
kwade: baar 3tjn er bie vruchtbaar 3tjn in goebe tae^ften; baat sgn er
als boomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstor-
ven en ontworteld, Jud. vs. 12.
7.  Jjïog een?/ ren boom, al ftaat gij nog 30a lange/ einbelijft baar
ftomt een ftormtninb bie gem uitruftt/ of baar ftomt een (joubgoume?
en bie ftapt ijem af; 300 ip get met ben menfege ooft/ gtj raaftt ein<
celnft tot 3ijtie rjoogte/ be boob bie Ijoutat gem af.
8.   £Ii5og teug/ een boom, al{$ gij uitgeftapt ij?/ geen menfcgcnftunjSt
Ban gem toefcr? Ijrjftellen; 300 ij? get ooft met ben mensche, gij D,öft
3l! 2                                                  lig.
-ocr page 288-
XXI. PREDIKATIE,
252
liggen baar fitj geballen ig/ Job XIV. 12, 14. ©aar fiebt gij be eerste
prente, roanrrun Dat ren levendig menscbe bij ren staander) boom ber»
geleften morbr/ 300 ftfioon al? fin baar ftaat met loof. Absalom fiab 300
fcfioone frature/ bat fiem niemanb gelijft mag/; bij ig ebenmrl geuelb/
en 300/ bat fin onfierftelbaar mag.
II. j&u gaan torj obe? tot fiet tweede, namelijft bat <#obga5cegt een
stervend mensch brj een\' vallenden boom be?geli)ftt/ en roaarom bat ?
1.  9!n be eejfte ulaatfe/ ombat een boom aïlenggfteng balt; ;oo ooft
een mensch: fin (iaat aïlenggfteng naar 3iin eeutbig fiin\'é: 3Ü fterben
alle hagen; fiti b:ijgt nat sieftte/ en fin morbt roeejfiejirelb/ fin ftjiigt
eene tmeebe veftfe/ en 300 morbt bij af geftapt ban tijb tot tijb/tot
bat fiti einbeltjft ombaft.
2.  Jf5og eeng/ baarom toorbt fifj bn een\' vallenden boom be;geleften/
ombat be baf ban een boom 300 fcfi:fftftelijft té; be g:onb babert/ ft?aaftt
en b^eunt aïg fin balt/ 30obat bie er bij ftaan/ bie blttgten. goo ig fiet
ooft met een menschè, aïg fiti fte:ft/ mat ig fiet niet fcfi?ififteliJH fn fiet
ge3igte! be flaapftebe ftjaaftt baar fin in ïigt; fiet Klamme $roect ba:ét
aan alle ftanten uit; be fteel en beöorjSt maften een icfi:iftftelfift gelttib.
©at fcfi?iftfielfffie binben tori in be fiobelingen ban Perzen, aïg bie boom
(Belsazar) brgon te ballen/ baar 35 roeelberig bijeen roaren; haar bomt
eene ftanb aan ben taanb! baar ;agen 3ij bien boom ballen! bebanben
ban 3Üne ïenbenen roepben log. .Jlfêcn 3otibe 3eggen/ roaarom ftlnamen
3tjne fiobelingen niet om fiem met een fiïugtje tebejmaften? of ttiaa:»
om braam er niet een bie be ftanb roeejbe? «Jfêaar 3tj ftonben bebeegb
ober ben baï ban bien boom.
3.  J[5og eeng/ een boom tg niet te stuiten in jijnen bal; 300 ooft een
menschje, aïg bie balt in ben boob/ alle 31\'jne brienben mogen fiem bn>
ftaan; 3tj mogen fiem be fiinberen ban 3tinen buift bertoonen/en 3eg»
gen/ blijft tocfi brj ong om be ftinberen ban timen buift. 9CÏ ftlnamen
alle be brienben bneen met alle fitinne liefbe/ en 3eiben/ hifi 3iiïlen u
niet laten gaan; grj meet fioc noobig bat ift u fiebbe; en/ mat ?al ift
gaan boen! fiet tg al te bejgcefg/ fiet ig niet te beletten. 2 Kon. XIII:
14. baar ftraam be ftoning Joas bti Elisa, en 3eibe/ gij juït weggaan/
gij 3üt aïg on3e fieele menigte ! ©f Elisa Elia nafcfi?eeutnt/ wagen Israëls
en zijne ruiteren! 2 Kon. II: 12, fiet ig niet te ftuiten. Sfa een boom, aïg
fiij balt/ nietg ftan fiem ondersteunen, met mat fcfi?agen bat gü ooft
ftomt. ^00 ig fiet met een fte?benh mengcfije ooft/ nietg ftan fiem onbe?»
(leunen/ 3oobat fiii niet 3oube ballen: al leibe gij urne linfiejfianb onbe?
,3tjn fjoofb/ en al omfielgbc gij fiem met urne regtejfianb. <Peeft fiem me»
bicijnen/ fiet fieïpt niet; baar tg geene mebiciine tegen ben boob; en mag
e? r?grng 3ulüen goeb te ftjijgen/ mij geloobett bat e^ ons lanb roei ban
bootten 30ube 3(jn/ al 30ube fiet fommigen allegftogten bat 35 fiabben.
4. 4&og
-ocr page 289-
OVER PRED. XI : 3.                                 253
4.   Bog eené/ aft? een boom gebaïlen \\§/ fiij Ifgtftfl/ fit) fietaeegt
3ic[j niet meer; te boren maafite fitj een getaemel met 3tjne taftften en
blaberen; maar ban niet meer. Soa i£ \'t met een menfefie ooft/ met
bat fiij gcfrorben t£/ Rij blijft frilïe/ en fiij berroert 3icft niet mee? aft! fitj
gebelb i«?. Daar is geen werk noch verzinninge in het graf, Pred. IX : 10.
5.   2Cft? een boom baat 300 ligt/ fiij verwelkt. 2oo i$ een menschje
ooft: fiet vlecsch gaat tueg; be beenen beginnen uit te freften; belip.
pen fi^uipen op/ baar beginnen be tanden te ftliftften; 30obat men er
ban moer peggen/ té bat Naomi! f£ bat bat menfefie!
6.  Cen boom aft? fitj uitgeroeib \\ê/ men bergeet be ptaatfe baar fitj
gefraan fierfr. ª \\$ fiet met ben mensche ooft: al taa£ fin" al£ een
inïanbfcfie boom/ ;tjne plaatfe té teeg/ 3tj taorbt niet gebonben/ Ps.
XXXVII: iö, 36. jDiemanb fteefr nog een lange? gebacfiteni^fe a\\§ een
regtvaardige, bie fijnen name tot ^egeninge/ maar bie ban een god-
looze ijS tor berrottinge; 3clfé (jet alïe:lieffte fchrpfeltje bat totj fiabben/
baar gaat fiet gefieugen ban roeg.
III. 5Su ten derde trapt i(3ob«J $ee£t taat berber/ en bie $egt/ be
boom valt in fiet Zuiden of in bet Noorden. S^et Zuiden en Fjet Noorden
fieeft <J5ob fieibc gemaaftt. Ps. LXXXIX: 13. Zuid en Noord , baaronber
moet gtj bie twee andere winden ooft berfraan/ namelijft Oost en West.
l&aarom belieft 43ob maar twee winden te noemen ? ©at \\è jee? 3oct:
baar 3jjn maar twee uiteinden ban ben menfefie/ een naar ben hemel,
en een naar be helle. <£n ban belieft <l3ab jni<?t beje tliice tainben te
noemen/ ombat 31J 30a birect regeneen jijn/ en 300 beet berfcfiillen.
©002 fiet Zuiden moet gij berfraan ben gelukzaligen uitgang van Gods
kinderen; en boor fiet Noorden ben rampzaligen uitgang van de godloozen.
itëaarom segt <!5ob 3ij:ie kinderens uitgang in fiet Zuiden te 3ijn/ en
bie ber godloozen in fiet Noorden ?
1.  ©mbat bie ttnee Urinbcn 500 Itjnregt.tegenober malftanbej ftaan;
300 ooft be helle fraat regt tegen ben hemel obe:. lijie? i$ niet te ber»
jtnnen een voorburgt der vaderen in fiet Oude Testament, noclj een va-
gevuur in fiet Nieuwe Testament ©aar niet te beginnen/ bat be 3*e*
len ban be menfefien fteiben met fiet ligcftaam. B}ier té fiet hel of he-
mei, aft? gtj tiitgeftoutaen 3rjt. <!3Mj ftunt bat jien in ceparaöel ban ben
rijken man en Lazarus, Luc. XVI:2\'2, 23. ©e rijke man Vna^ in be helle,
en Lazarus in ben hemel.
2.   (0mbat Noord en Zuid 300 verre van malkanderen 31J11. Stomt be
koninginne uit fiet Zuiden tot Salomo, baar (laat: zij is gekomen van
de einden der aarde, Luc. XI:3i. UPilbe <£oü een$ toonen/maar fit) 5Öne
onberbanen al ban baan 3oube boen bomen/ J^tj 3egr: Ik zal zeggen tot
het Noorden , geeft, en tot het Zuiden, en houdt niet terugge , Jes. XLIII:
6. ©aber Abraham 3eibe tegen ben rijken man, Luc. XVI126. Tusschen
3» 3                                                 «ns
-ocr page 290-
254                                  XXI. PREDIKATIE,
ons en ulieden is een groote klove gevestigd, ©aar i«? 3ulft eene oroote
ftlobe rujfchen u en mij.
3.  4Dog eenj/ in het Zuiden zijn andere modens aïj in het Noorden,
anbere taal een Jjreï anbere aard. goo ij \'t ftier ooft: in ben hemel
hebben 38 pen\' hemelschen aard, maar in be helle een\'dui%\'elschen aard.
$pt ij hier/ grlijft ej ftaat/Jer. XXIV: 2, In den eenen korf waren zeer
goede vijgen ; maar in den anderen korf waren zeer booze vijgen , die van
wegen de boosheid niet konden gegeten worden, ©aar 3811 anbere mo-
dens ; in ben hemel baar hebben 38 liet witte kleed , het rein en blin-
kend fijn lijnwaad, 3fjnbe de regtveerdigmakinge en heiligmakinge be?hei-
ligen , Openb. XIX: 8 ; maar in be helle baar ï]eöBrn ;rj een rouwkleed,
©e taal ij anbere; %n grr Zuiden baar ij het Halleluja: Gij Heere zijt
waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eere, en de kracht, Openb.
IY : ir. Jtëaar in be helle ij net wee, wee, wee, dat wij zoo gezondigd
hebben en/ ik lijde smarten in deze vlamme, Luc. XVI: 24.
4.  jfèog een j/ het Zuiden i$ ren plaatfe ban licht; 300 ij» het in ben
hemel ooft/ <6ob ij er l)rt licht; ppn eeuüiig licht ij baar; Ijet ij be
erve der heiligen in het licht, Col. I: to. %n f)Pt Noorden, in be Jjel/
is \'t een stikdonker ïanb ; baar ij grpn licht als be blatmne ban 03obj
toorn/ om erutaig hunne Pllcnbe bij te 3irn.
5.   $et Zuiden ij een ïanb ban vermakelijkheid en ;oetigheib. D&at
ij Jjrt ïanb in ben hemel, bprmaftelfift ! baar ij be verzadiging van vreug-
de, en lieflijkheden aan Gods regterhand , eeuwiglijk en altoos, Ps. XVI:
ii. %r\\ sin gen/ 35 juichen ban goeber harte. Jfèaar in be helle ij
Ijet bol finarte/ en 3eer naar / 3cer berbloeftt/ 3ecr melancolnh.
6.   J0og een j/ in ïjet Zuiden ij? het warm. ^00 ij Fjer ooft in ben he-
mel, Ijet ij eene plaatfe ban taarmte; baar 3911 38 300 Branbenbe ban
liefbe/ 300 burig ban geënte/ bat men er ban 3eggen moet: De liefde
is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf; hare kolen zijn vurige
kolen, vlammen des HEEREN, Hoogl. VIII: 6. l^un ïjarte ij 300 toarm
ban be naftijheib <!5obj. Jifêaar in [jet Noorden ij het ijskoud, fgoo ij
liet ooft in be helle: 38 mogen baa: branben boor get buur ban @obj
toom/ en boor be fiitre ban eene finagenbe ronfeientie; maar baar ij
geeue taarmte ban liefbe tot <£ob of tot malftanberen.
7.  Mo# een j/ iu ïjrt Zuiden ij het een Ïanb ban overvloed j maa? in
fict Noorden i$ alle gebrek ; baajom lejen tag/ Job XXVI: 7, bat <èob
liet Noorden over het woeste uitbreidt. ï^et ij in ben fjnnrl altgb boloy :
bir baa? 3811/ seggen/ ifi fyebbe genoeg ; mij en lujt niet mee?. «ïJSaa?
in be helle ij fier een lanb ban ecutaig gebrek: baar ij geen bruppeï
toate? om be tonge te bejftoclen. ^ict gg tael/ geliefben/ boe nabiufi»
fielgft het \'?/ fl,£ ®ob ben hemel b8 ft*t Zuiden, en be helle B8 her.
Noorden brrgelijftt ? SCrh ! hoe groot ij &ct onbe^feftetb tujfchcn 3a»
lig»
-ocr page 291-
OVER PRED. XI: 3.
255
ïigljeib en berboemeiiigfe! JPiogt 45ob get op 0113e garten b^uftueu.
IV.  42u nomen tag tot tjct vierde stuk: baar öie Ual nu gebeukt/
\\§ jij onherstelbaar; taant in de plaatse daar de boom valt, daar zal hij
wezen, j^rt ljï te 3cggen:
1. Sterft icmanb in 3ijnc 30nben/ gij 3a! in be helle sgn; en frc^ft
icmanb niet in 3ijne jonben/ gij 3al ni ben hemel 31)11.
3. €IFi/ baar gg ualt/ baar tjij fterft/ baar 3a! gg bhjben. Bjet 3a!
niet 3tjn gelijft met een Paulus, bie in ben bejben tjemel taiejb opge»
tjofifien/ gij moeite e^ toeer uit/ 2 Cor. XII: 2. 4l§aar bit mogcirtog
er ban 3eggrn/ gij 3UU bag nocg natljt baar niet uit mogen/ ais op
een buitnigetaoon bebel *(So0<;. ^eibe o3ob tegen Mozes, gaat er eeng
uit/ om op ben bcjg met ben l^eere %e$u$ te (poenen/ tjij beeb get.
^gt gij aljS een befteejbe ontflapen/ gg 311U 3eHc^ in ben tjemel 31J11;
en 300 niet/ ban gaat gij naar bc geile/ en be afg?oub 3a! bouen u
be?3egelb taorbeu. Slicg! 30iibaar/ als gij utae oogeu in be geile open
boet/ ban 3tilt gij moeten peggen: nu moet ili boor ecuüjig/ boor eeip
talg in bt^c nare plaatfe bigben! ©e rijke man bub baarom niet/ bat
Ijij mogte genengaan om 3ijue bjjf broeberen te taaarfcljutaen/ maar
bat Lazarus of iemand anders bat boen mogte/ Luc. XVI: 27—30. Éfg
toigte mei bat ijij baar nooit 3oube uitliomen.
3.  J2og een^/ baar 3tj geballen jjjn/ baar moet gij 3e joeften/ in get
Noorden of Zuiden. Cu baarom/ bat b^ceb fp;euen baar gouoe in niet
af: Ijet ip al mijn man en urouto zaliger. U9tj seggen/ gg liegt bilt»
toijl£. David 3eibe/ ilf 3a! tot get Hinb gaan/ 2 Sana. XII: 23. Ujg toigte
bat tjet iiinb in ben hemel liiaa/ gg tailbe Ijet in be helle niet gaan soelicn.
Sanl beeb fcl)?ifi&eltjH utaalijti/ Ijg tailbe Samuël in be helle gaan 3oeften.
4.  Moq eeng/ een hoorn geballen sijnbe/ ig ban tot gebruik üan beu
eigenaar/ Ijct^g om er een Hunftig ftuli tae^n af te maften/of 3icg baaj«
bij te mannen. 25oo is\' get ooli met ben menfclje; bie in get Zuiden
ualt/ bien ljeeft 43ob gefonncerb om 3tjnen lof te nestellen; maar bie
in get Noorden balt/ bie taorbt atiergegcuen tot eeumig af&gjen.
5.     (£en laatfte/ ai tjab een boom gonberb jaar lang be aarbe befla»
gen/ ais gij balt baar ia geen bejbibben ineej aan/ uotij geitellen.
"Zaa i£ get ooli met ben menfclje: bie in Ijet Noorden geualleu 31J11/
al gaalbe gij 3e uit be Ijeile/ baar \\§ geen mogielijUljeib tot tjuune be»
neeringe; tfob 3a! 3fggcn/ baar ig geen geitel nocg üe?öiaoen aan. %[
ging gg/ gedjlt een David, acljtej be bare/ en riep : mijn zone Absalom, mijn
zone Absalom, mijn zone! ach! ware ik voor u gestorven! get 30110e niet
Ijelpen; en bie in ben hemel 31J1V bic moeten bg 4üag bigben/ 3t-gt &ab.
V.  4i5u Uomt *i?obg itfcegt met be klem, en 3cgt/ werpt oan uiu
brood uit op het water, en geeft een deel aan zeveue, ja ook aan ach-
te. i$ij 31111 scijgen/ taat klem ia er in ben ccltgt/ om 300 milb en
30Q
-ocr page 292-
256                                  XXI. PREDIKATIE,
300 liefdadig te 3311 ? geliefden/ see,? bed. ©e ^ebifter Vuil 3eggcn:
1.  8£ijt gij teb^eben met te seggeu tegen een acme/ word warm, en
word verzadigd, 3011de? dat gij 3e brat geeft/ üan 3tjt gij maar een boom
met loof 3onüe? brucljten/ en Dan sult gij uitgeroeid en in het gelfclje
vnur geworpen worden, Matth. III: 10.
2.  ©oet ijet terwijle gij nog leeft, tnant uto boom 3a! ballen; beeït
ban ban uln goeb aan Den armen/ maar mte-it aan be Ijmagcnoaten
Des geloofë.
3.  ïllm boom 3al ballen/ en 30a gij f)et niet boet/ 30a 3a! «5ob
Seggen : Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven;
Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was
naakt en gij bebt Mit niet gekleed. Want zooveel gij dit een van deze
minste niet gedaan hebt, zoo en hebt gij het Mij ook niet gedaan, Matth. XXV.
4.  Cmj moet niet bennen Dat gij na urnen bal nog een£ tneer 3Ult
Bomen. Meen/ Daar De boom balt/ Daar blijft hij liggen.
5.  Mog een?/ gij 3ouDt Dien armen in tjet Zuiden 5jjne öiengt tacl
bullen jjebben alg gij in De Ijelle taajJ. ©e rijke man in De Ijelle 3eiDe/
zend öien armen Lazarus, dat hij \'t uiterste zijner vinger in \'t water
doope, en verkoele mijne touge, Luc. XVI: 24.
2iet baar/ toefioo?üe?0/ tjebt gij 0113e vijf stukken, 300 ftlaa? en be«
battelnh alg bjjj geuunneu tjebbeu. Mn nog een moo^D tot een jtich»
telnh fïot. 4&0D gebe onp bclibjaamheid om te fpjehen/ en ulieden om
te tjooren. ,§taat eeng met ubie geDacljten ftil boor elften boom. ©?aagt
het ouDe lieden/ Ijoe menige 39,11 er met hen al geplant? Sn souden
met Elia tael moeten 3eggen/ ik ben alleen overgebleven. <J&tj 3ult3cg»
gen/ gaat maar tot utnen en mijnen tijD: [joe menige 31J11 er met on£
al geplant/ in De fctjolen gcftlncelit/ op De toinftelg/ ter 3ee? tfoerne*
nige boom 10\' er al uitgenapt? u\'-v, raltcn allen niet oud. SUile de men»
fchen dooreen gereliend/ 3eggen De geleerden en Doctoren/ Die er ouc?
geftuDce?o hebüen/ Die morden gereliend vijf of zes jaren oud te üio?»
Den; Doclj anderen souden Dat nog niet Durüen seggeu/ maa^ Die ben-
hen liefst Dat tjet niet mee? i? at£ drie jaar/ of op 3tjn Ijoogfte vier
jaar. €11 hoe menige liebe boom ie" er al gebelü/ die otig als Joua\'s
wouderboom luaren/ Daar tnjj oude? fcjjuilöeu ? t^et is 500 opmertteltjit
Dat Jacob 3cide: Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara zijne huis-
vrouwe: daar hebben zij Izaük begraven, en Kebecca zijne huis vrouwe: en
daar hebbe ik Lea begraven , Gen. XLIX : 31. Cu dan nog/ dat Jacob seibe :
Jozeph die en is er niet, en Simeon die en is er niet. nu zult gij Benja-
min wegnemen ; alle deze dingen zijn tegens mij. «Souden bit niet/ onOer
Degenen Die Ijier tegenwoordig 31J11/ biuoe^ ban hunne ouüereu luiuneu
3eggen/ en ouoejg üau Ijumie Hinderen? %&/ ijoe jagtig gaat Ijet me-
higmaal; men Ijreft DiUtoyhj eerder ban Dunnen Dood alg üan de 3ieUte
06\'
-ocr page 293-
OVER PRED. XI: 3.                                   057
geFjoo?b; en be boomen bte gebelb 5tjn/ filtjben liggen/ toaa^ jij gebal*
len 3ön. <£n 300 be iJjeere be pe$t een? 3enör/ ban 3a! ïjct 3t)n: ftoutot
boomen af. ®oü gebe/ bat Ijet niet 3a! jjjn. 2Cc!j ! Ijae menige Doornen
3tjn e? al gehapt/bie in [jet Noorden, bat \\$ in be fjelïe/ geüallen3jjn !
tutj gelooben bat gij fict 3clf moet toeftemmen/ bat gtj [jet ban beien ge«
loobcn moet. 2tj ftomen niet ttieéV en bie in ben hemel 3fjn ooft niet.
$}et 3al u eu mij ooft een£ treffen; bat ig fjet onfeilbare ï©oo?b ban
$ob: Het is den mensche gezet eenmaal te sterven, Hebr. IX: 27. _4&e-
bejt Adams ttjb iji de dood tot alle menschen doorgegaan, Rom.V: 12.
Wat man leeft er, die den dood niet zien en zal, Ps. LXXXIX : 49. Dpaa:
3tjn mojmen aan be doornen/bie 300 allengaften.fi ben luo:tel afbijten. IDij
3(jn bcftommerb obe? eenigen ban 11. i©eet gtj obe? toat booj boomen ?
1. <$tj 3iet cc niets goeb£ aan; 39 31\'jn flccfit in gun gebjag en in
gun fpjeften; grj ftaat om 30a gebelö te taorbeu/ en gtj 3(jtnogonue\'
fteejb.
a. jfèog een£/ obe? bie bloempje^/ bie toonen altemetjï eene obertui»
ginge te gefiben; 31J gebüen een boornemcn/ 3tj sullen ban naa? <öob
gaan; en 55 Bigben al 300 ftaan/ of 31J fteereu tarêr terugge.Jtëtjfien»
nen 3ulfte boomen tocl. Sllcg ! mogten mij nog ingang Dij u binben ! mij
nomen niet om urn goeb/ nocg om u ftiuaben raab te geben; gij 3ijc
on3C getuigen/ en boo? <J3ob 5itlt gij get moeten getuigen/ bat gij on£
300 bifttoijl^ ïjebt 3ien ftaan ftneeften en 3eggen: geeft onjStocg plaatfe.
\'L"mj gelooft het imme?g bat gij 3ult uitgeftapt toujben ; en ban 511 ït gij
of zalig of rampzalig 3ijn. €n 300 gij niet befteejb 3ijt/ het laatfte3al
u 3efte? tjeffen. <6ij 3ijt tael beftomme^b obec eenereize, hoe gij 3e 3tilt
obèjraften ; gij 31JC tnel 6eftomme?b obec een accident, en obe? eeue bloe-
dige fluime, bie gtj fttaijt uiojbt/ en 3ult gij u ban obec utuen eeutai\'
gen ftaat niet fieltommeren ? $eliefben/ be3e gebadjten sullen u niet
3Uiaa?moebig maften/ of gtj moc£t gobbeloo^ Inillen bigben/ en e? ban
aan bennen. 4ifêaac gebt gij luptom met$obber3oenbtemo2ben/benftt
ban beel aan um einbe/ en get 3a! u biel e^nftige? maften om <6ob te
3oeften/ maac Ijet 3a! u niet benaaubien. %ci) jonbaat! be,?nebe?t u.
ii^oe brie proefjaren gefit gtj al uitgeftaan? l£oe bele tranen 3311 ec al
obe^ u uttgeftoct! Wat al gartfi^eftenb prebiften i£ er al aan uteftogte
gelegb! ©enft toeft een£/ ben ift niet te fluiten? 2al ift ban nooit ban
mijn gobbeloo^ leben af ftaan ? ^al ift Ijet nog langer tegen j&ob en te»
gen menfeften bigben uitljouben? SUclj/ ift ellenbige!ujat3al er ban ban
mij toojben? ®it Inillen mij u raben: benftt bifttuijftf aan urnen boob/
fp^ceft e? bifttatjftj ban; boet gelgft be Emmaüsgangers, }(j fpjaftcn ban
beu boob ban ulftrigtug. <E?oet gelijft al? Iza&k, bie 3eibe: ik ben oud,
ili ga fte^bcn. ©eiilit 17 om alg gtj acljter be bare ban anbere boobeu
gaat. $>ie boobe/ bie niet ftan fp^eften/ fp?eelu u baar ebentoel aan/en
m                                        3eat:
-ocr page 294-
258                                   XXI PREDIKATIE,
3egt: bat mij ljebcn gefc jicbt/ ;al u morgen ooft gefcfjiebrn; en elfte
trebe/ bie gij artjter mijne bare gaat/ 3>jt gij eeiie t?ebc te nabec aan
uüi g?af. npec?r tocfj 300 ongeboelig niet alf be beesten/ bic aiibeten
jlcn booben/ en 31J Uu-ten r? niet een£ af/ fjoetoel Ijet terftonb fjunne
oeurte i£; 300 gaat fjet in De lpljufseu ciiacfjter bc Ipen ; men benfit
et naautuelgli^ aan/en men fpreefttban allerlei onbepfcljiüige of3onbige
bingen. l&eliefben/ mogen toij niet nogeen ü oorb fpjefien? 2Cclj ! Fjoort
Fjet/ toij (\'tellen u Ijet zuiden en fjet noorden boor; In at ftie?t gij? ver
loren of zalig? leven of dood ? zegen of vloek ? 2Cclj ! aiittoootöt torfj niet
loji/ bat gij 300 maar 3onbt 3eggcn/ in ben fjemel toctm\'ljte ift Uiel te 3(jn.
tDaar milt gij niet 31J11/ of gij 3ult ooft sin hebben fn ben weg bie naat
ben fjemel leibr. llDrj 3eggcn/ 3tr eens Bcbaarb nebcr; braagt Hjelben
ten?" af/ vuat berliie3e Mi ï maar toar.öele ift naar toe? fjoelebe ift? HCceft
gij gobdeloosy gij 31111 in fjet noorden ballen; maar 3oelft gij boot 43ob
te lebcn/ gij 3iilt in fjet zuiden ballen. 45ij 3ultpeggen : ciliebc/seg mij
ren?/ luie sal er in Ijet zuiden, en tote 3a! in fjet noorden ballen? ï|et
i? ban een groot getnigte/ maar toilt gij fjet ftlaa? toeten
1. 2oo gij in Ijet zuiden 3UU uallen/ ban 311 ït gij fieftee^b 31)11; ban
moet gij ten naa?tebij tneten ben tijden be plaatse ban utae uefteeringe;
Ijet 3al u gebeurd 31J11 ban ber jeugd af/ of in timen bejberen leeftijb.
<0ij tueet ben ouberbom toel ban uto natmulijlt leben; gij moet bien
tijb ooft ten naagtebij toeten ban uta gee^telijli feben. npanncer stjt gij
beftcerb ? 3ijt gij er geen bijanb ban ? fpor gij e,? niet mebe ? €en ftinb
UÊoc? bie rrftent fjet uit/ en fjij toeet cenig3in«J bien tijb sootoel al?
ban sijiie natuurlijlic geboorte.
q. <£ij moet fjet toaa^acfjtig geloobe fjefiben. Die in den Zone gelooft,
die heeft bet eeuwig leven; maar die den Zone ongehoorzaam is , en zal het
leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem, Joh. III: 36. ïient gij fjet/
toat Ijet i? : gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo
schreeuwt mijne ziele naar U, ó6od,Ps. XL1I: 2. ïtent gij fjet/ toat fjet
\'? ie seggen/ Cjij i? mij be fp^ingaoer bc<« eeutoigen leben?/ en t}em
ftlebe ift acljteraan ï of toeet gij e? niet ban ?
3.   2oo een i$ een broom inen?c!j/ niet alleen on ftraat/maar in
hui?/ obe^al/ bij alle incnfcljen/ en in alle ge3elfcljappen. Zon baar/ bat
3ijt gij niet; men moet treuren/ aio men in uto ge^elfcfjap is.
4.  ©ie men?cf) toorbt 300 naautoelijft? 3alig/ en fjij toil cbentocl al»
Ie? uitftaan/ 311U2 en 3oet; maar be anberen niet/ bie gaan lang^ öe
brecbe pabeu.
5.   "Zoo g\'j een bolfjarbenbe 3ijt in fjet toerft ban ntoe befteeringe/
geloobe en Ijeiligmaftinge/ tot bat gij ft uut seggen: 1111 fjeblie ift Den
loop grëmöigb. üDie bolljarör 3a! jalig too:ben ; maar fjier ballen be
mirsten af.
-ocr page 295-
OVER PRED. XI : 3.
\'-59
beliefden/ toij Bunnen niet boorbij nog een luoojbje tot u te fp?cftcn.
<ïF>ij moet u toctfen: Fjoe ftaat firt met u? 5Can taiat ftant benfit gij te
ballen al£ be boob u uitroeit? SCrtj! Ijet ij? 30a naar in firt Noorden te
ballen. $ij stilt jengen/ Ijoe ftomt fjet ban/bat be gobbcloo^e menfeften
300 geruft 3tjn in ben boob af te taacgreri?
1. ©e eerste reben xp (jij behangt naar ben boob boor oukunde. üPijst
gij get/ brat bc boob toaj»/ gij 5011ÜC bien 300 brijmoebig niet afbiarg»
ten.
a. <Poor be^ftcerbe inbeeldingen, geltjïi be Honing Agag, 1 Sam. XV:
3a, De bitterheid des doods is geweken, jrrjr gij/ maar Ijtj blikte niet/
bat Ijem get ftluaab 300 gaautu treffen 3oube.
3.  Miïcn geeft bejb;ict\' ftrnijS en fitoelfiurje. „ill&en segt/ift taen^cgte
bat ift er ai uan ontflagen toa<?. a ©toaap! gij meet niet/bat gij ban
naar get ceuUiig brjbrict moet gaan.
4.  3Pat \\$ bij rjem eene genereusheid, gcltjft bie bolle ftoppen in ben
Krijg/ 300 eene jjbele gencreujigeiö.
5.  3P>e duivel, bie get getaclb be£ boobo geeft/goubt get guitfin tyc
be. Sü burben öeter ftctlien a(£ é>obp ftiuberen.
Cm anbej gcbal i£ bit/ waarom bromen 300 benaautob 3ijn om te
ftcjben? WAt fcljort gun ban?
1. €ergt 3eggen tnfl/ get i$ niet aitijb 300; get tofl ""£ bat 313 moe»
ten 3eggen: ach/ Inag ift bij ïl! en/ ik hebbe eene begeerte om ontbou-
den te worden.
q. ÜJet i£ met allen 300 niet. lU>tj binben er mei/ bic met een\' Jacob
Runnen 3eggen/ Gen. XLIX: 18, Op uwe zaligbeid wachte ik,öHeere!
en niet Panlus, het leven is mij Christi, en het sterven is mjj gewin, Phil.
I:2i. Ql>f a!<i Stéphanus; Heere Jezus, ontvangt mijnen Geest, Hand.
VII =59
3. l§et i{ï natuurlijk, fjet i$ 3clf in een beestje. 4PÖ fiunt geen men»
fege 31111/ of get i|S 30a. 3?c ÏJcerc 3clbe rote?b bejgoo^b uit be brec^e
btë boobj»/ Hebr. V: 7, en (£ij b*b tot b^icmaal: Vader, indien het mo-
gelijk is, laat dezen drinkbeker voorbijgaan, Matth. XXVI: 39.
4rij 3ult 3eggrn/ bat en bolboet mij nog al niet; roei let ban gierop:
1. i^ct ftomt baar banbaan/ ombat fjet u ontDrecUt aan een uoor-
üeelbig gob3alig leben.
q. itèrct gij toaar get nog fcgcelt? gij beslaat ubae eerfte liefbe.
3.  %ij fiunr.cn ben ftaar ban genabe niet opmafien/ en 31J fcg^iftften
boo^ beb^og.
4.   Sgfj 3?jn altemct^ met een fcgrpfeltje gepaarb/ rn 30 3ien bat cc
hunne trrjentooorbiggeib nog toel üiat ba,n boen i$.
5.  2i) roilbrn fomtijbjS nog luel Itiat Irben/ om bit of bat buji of 30a
te 3<rn/ gclijli Jacob, bie toilbe roei ftcrbru toen fjij Jozeph ge^iru
m 1 *                                    ljab<
-ocr page 296-
26o                 XXI. PREDIKATIE, OVER PRED. XI: 3.
ftabbe/ Gen. XLVI: 30. &n Simcon, die tiJtlbe Uiel fteruen toen Ijij öen
Zaligmaker geyen gaböe/ Lnc. II: 29.
(Cen ïaatfte/ be 3afie i$ 300 getoigtig. 2Cclj! 3cggcn 31J/ bie g?oote
oue.zftau te boen naar een eeuwig zuiden, of een eeuwig noorden, baa?
Ijangt 30a eene eeuwigheid aan!
ïiinberen <öob£/ nog een tooojbje tot tiUie fiemocbiginge: algaat gij
met be ürce3e be£ boobg/ %e$u$ sal 3e tnrgnemen; J^tj taa? be Zone
Gods toel/ en ï^ij toa£ 3elue 300 beroerd, ^tljjiftt niet al \'te liccl/ gij
3iilt ebentuel in Ijet zuiden ballen. We ttjb ijS uooj be beure bat gtj Ijaaöt
i\'rrst 3u(t Fjouben. Doubt ban utne (enbenen omgorbet/ en ulue lampc
öranbenbe/ en Incest gij ben inenfcljen gelijft/ bie op gunnen ï^eere
Uiacfjten. 2alig 3tjn bie biengtmiecfjten/ Inelfte be I^cere/ al|? l|ij fiomt/
3a! Uialienöe Uinben.
AMEN, ja AMEN.
TWEE-
-ocr page 297-
TWEE EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
1 T I M. 1 : 16.
Maar daarom is mij barmhartigheid geschied.
OPHETAVONDMAAL.
H£ij lesen/ Eph. II: n—13, bat beSCuo^tel 3egt: Daarom gedenkt dat
gij , die eertijds Heidenen waard in het vleesch ; dat gij in dien tijd waard
zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, vreemdelingen
van de verbonden der beloften , geeue hope hebbende, en zonder God iu do
wereld. Maar nu in Christo Jezu, gij die eertijds verre waart, zijt nabij
geworden door het bloed Christi. 3Ul£ <6ob een menfefte ueranbert/ ban
örufit Cf ij boorgaanj» bie bingen ou §tt Ijarte : Cfij tail Ijeöben/ bat 30
nooit bergetEn 3ulien rjunneti Elfenbigen toeftanb/ baar jtj in getoeejït
Ijeooen boor hunne fieltecringe; en ban ben gelunftigen toeftanb na
ftunne oefteeringe. i©at i«S bc toeg/ bie $ob met Israël infloEg/ Deut.
XXVI: 5. %l§ gij in rJEt lanb jult genomen 31J11/ 3egt 03ob/dan zult gij
voor het aangezigte des HEEREN uwes Gods betuigen , en 3egrjen : Mijn
vader was een bedorven Syriër. Cn Ezech. XVI : 5, G, baar $egt $ob :
gij laagt baar toalgelijft ojj ben beïbc: en IkzeidetotU, in uwen bloe-
de, leeft; ja Ik zeide tot u , in uwen bloede , leeft. <s£n 1 Cor. VI: 10, 11,
Ce^trjb^toaart gij hoereerders, dronkaards, en?. Maar nu zijt gij afgewas-
schen , geheiligd en geregtveerdigd. fën Eph. V : 8 , Eertijds waart gij duis-
ternisse, maar nu zijt gij licht in den Heere. Cn gelijft &ab biettaeebin»
gen tui! op rjet Ijarte bjunften/ 300 tail ooft 30n bollt bie bingen 300
gaarne oberbenften. D^asjom taiilen 39 bie 300 gaajne obcjöeiiFten ?
Eerst. <©pbat 31} $ob bE ecre ban fiet taejft souben geben/ Eph. II:
8, Uit genade zijt gij zalig geworden, Fjet ij> boo? be uitnemende groot-
heid van Gods kracht, Eph. I: 19.
Ten tweede. (0pbat 3e nederig jouben j?rjn; 38 moeten 3Eggeu : Wat
hebbe ik, dat ik niet hebbeontvangen ? JÜKeroem igBuiten gcjïoten. ^rj
moeten boor geljeel be tacrelb 3eggen/ bat 3jj ban 3icjj3elbcn tot alle
&ft 3                                           goed
-ocr page 298-
c62                                 XXII. PREDIKATIE,
goeb tnerft onbcugenbe 31J11; fiet \\$ niet uit de werken, maar uit den
roepende, Bom. IX: n.
Ten derde. <£pbat 3e 3icfi al<? rene ftfiilberfje aananberrn soiibcu be?»
toonen/ opbat bie ooft merb ;oubcn fefteppen. ?(!(£ iemand 3icft i£/ en
fiij fioort/ bat anbrren/ bic Fjcm grlnjtteu in Ijtume sirfttc/ftc?ftclb3tjn
getoorben/ bat brrftbiiftt 300 een. ^oo i«ï fiet ooft\'ai£ een g:oot sonbaa?
3iet/ bat al snifte g?oote sonbaaré/ als? fitj \\%l Beftrcrb jQn getnorbeu/
bat brrftbiiftt F]em/ en ftfj ftan seogen : j^rere/ titn fianb i<j nog niet
brrfiort/ <!?tj fiebt nog begi <j5cc£tr<ï oberig. 45jj ftunt mij ooft Ba^mfiar*
tigfirib Bclufoen.
Ten vierde. <$at te oberbenften/ geeft ren groot nut om gemorbigb
omtrent anbrren te 3tjn ; boor ccn\'vader , om netnocbigb te 3jjn omtrent
;rinc huisgenooten ; boor een Leeraar, omtrent 3fjne gemeente, jllïcn ftan
baarmrbe pleiten/ en 3eggen : ij? er icmanb getroftften/bie 300 ftarb/bie
300 gobbcloo^ bia«j/ gij ftunt ban bese of bic ooft tieftften/Kweere; fict
ftan maar een flccfite en gobbelooje 33n ; *J?ij ftunt fict boen/ al toa£ bet
ter elfder ure.
Ten vijfde. ®at te gebenften/ boet fiim Christus en srjne verdiensten
g^oot atfitcn. 1 Joh. I: 7, Het bloed Jezn Christi reinigt ons van alle onze
zonden. Alle zonde en lastering zal den mensche vergeven worden , Matth.
XII: 31. <£n 30a prii3en 31\'j 9fe3UjS rantfoen.
3?e ^posrei bie feftreef riet alleen aan anbrren/ bat 3e gebenften 3011-
bcn/ mat 3$ te boren gebiecht maren/ en mat 3e nu getnojben tnaren
boor bc grnabc a?obp ; maar fitj heeft fict jelf ooft grpractifceib. 3En be
vier eerste verzen ban an# tckstkapittel toont fitj be zuiverheid ban be
leere,rn in fict 5bc ber»? be zuivere verkondiginge ban be wet; fiet einde
ban be wet toap liefde. <Daarop toont fin bjj. 6 en 7, bat er ijdelheid-
sprekers maren/ bie seiben bat een menfefie boor be toet geregtbaarbigb
moepte mojben/ of 313 ftrlbcn 3e buiten alle fiope ban genabe ; bat toon-
bc be SCpoptcl bat inaa^ ijdelheidspreken toa«i" : be toet bie regtbaarbig»
bc nier. €n in fiet 8, 9 en iobe üö. 3egt fiij/ bit) ftcBBen tegen fict
wet prediken niet/ al? fiet maa? mei gebaan \'Inorbt; bc wet taaj? ben
godloozen rj?3et om fiaar te bestaan/ en opbat 3e 3oubm 3oeften naar ge*
nabe; bat 31\'jn ge3onbe lnoot:ben/ bic jullrn 3iefte 31de ge3onb maften.
£n fiier fiebt gij ban alle bc tien geboden bijeen. T>aar is geen teft«?t
in gcljeel ben ^Snbel/ baar alle be tien geboden 300 bijeen gebonben mo2«
beu/ al<5 fiier; ftoctoel niet met bcselfbe tooorbrn; maa,? be saften 3jjn
rr altcmaal in te binbrn. J^erbolgenp gaat be Jïpostel toonen in fiet
ii bc bjj. bat fiij gernc gemernfefiay ftrrft met 3iilfte bcrfteejbe wetprc-
dikers, maar bat fiem fict Euangelium tocbejtjotihib. Dan 3cgt fitj in
fiet i2be bp. boor bic gunftc ben ift al mijn leben banftBaa^ficib fcljul»
big; waarom/ Paulus ? fflcl/ ift Ben 3iilftcn flecfit meufdjcgelucegt/ in
fict
-ocr page 299-
OVER i TM. 1: 16.                                  ft6.$
get I3&C b$. Ik was een godslasteraar, en een vervolger, en een verdruk»\'
ker, maar mij is barmhertigbeid geschied. Jjl\'i Ijab biel 3Uiaar gesonöirjö
tegen ben Vader en Den Zone, öodj ebcntucl niet tegen Den Heiligeu
Geest, jl^aat omDac i\'A Ijet uit oiuneteiibljeid geöaan IjeöDe/ 300 UunDe
<!5od mg barm jartiggeib bettiijjeu. (lïbcnlnel #ob tuas 3UIH2 niet ver-
pligt, bolgcnj? bj». 1 6 ^Oecn/ 3egt Ijg : maar de genade onzes Heereu
is zeer overvloedig geweest met geloove en liefde, die daar is in Christus
Jezus, ©ie g^oote genaöe boude tjg niet be^geten; maar Ijg moe$t Ijet
uitfclj2eeuüjen/ mat ceuc bracljt Ijet rautfoen uan Clj^igtug geüaan Ijaa»
De: lïet is een getrouw woord, en aller aanueminge weerdig, dat Christus
Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, waarvan ik
de voornaamste beu. JSuiïi een voornaam zondaar beeft 43ab batm!jartig<
Ijeib betnesen; be ïjcere taanbe aan tjem alle zijne lankmoedigheid rot
eene fcljilDenje ban anberen/ b£. 15, 16. ©aarop barpt tjij Uit 111 be
allejljartelyliite banli3egginge/ b<5. 17, Üen Koning nu der eeuwen, dcu
ouverderfehjken , den onzieulijken , den alleen wijzen God , zij eere en hcer-
lijkheid in alle eeuwigheid, Amen.
3n onsen tii|ot Ijebben bJij ban :
I. oBen deerlijk man, boor sgne befieeringe
II. (Cegenluoo^öig een gelukkig man.
III. <||en vroom en verzekerd man.
I. 110at get eerste aangaat/ tjier Ijebben tajjj een\' man bic 3ee^ deer-
lijk bja$ eer *£>ob Ijem üesoctjt met geuabe. SJijn naam boo2 3ijne be»
Uecringe mag Saul, Hand. IX 14., Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij ? Si)g
biasi Uan afkomste een Jode,. een Hebreër uit de Hebreen, gg Uk;r. uit
ben ftamme Benjamins. 2tjn beroep bia<? een teutemaker. Dan studie biajr
gij een Pbarizeër, ^jju leven bjajf bescheiden, Philipp. III:5, 6. (£ij maai
een religieus man/ een ijbetaar boor be baoeilylie regten. «iBaar Ijoe
tua<« Ijg in 3tjnen inwendigen toestand? ©aar tuaé Ijg/ bolgen^ Epb.
11:3. Een kind des toorns, en dood in zonden en in misdaden, Jlfiaar gij
mag oali een waanheilige, bie in 31J11 UJe?B/3!)ne geregtigjeib Uoo2 4f>oö
30djt/ Philipp. III. <£n ten aansicn ban Jezus leere tnaó tjg een bittere
vijand, joooat gg commigfie Kreeg/ um 5e te öinben/ en ter öooo tue
te berbolgen/ allen Die in bien name fu:aUen/ Hand. IX : 1, 2. tjg
blaajsDe bejbolgmge en moarb/ en al<i er geene beulen te uinben tua»
ren/ ban luaó (jij e? 5elf een; Ijg luascijte srjne hauben in get b;ocb
brr Cijtiptcncn. f}ij ömoiig 3e om te lasteren; in Ijet bccinoorbeu ban
31!c5ii5 Discipelen \\na$ Ijg bijna üe eetfte. 3H ma£ jegt pij/boüemna-
te tegen Ijin moe Den be/ soobat iU een fcljciftftelgH nunite^ baur j3j0
taajJ. HEn toen men Stéphanns fteenigöe/ jij bragten Ijnnne ftleeöercn aan
3ijne buiten: Ijg seiöe: tli 3a! 3e biet beUiaren ; en Ijg gaoe?meDeeen
liulbi\'Liagni in. Qn ftreeg 31111101 fcgrilf Helpen naam/ bat gg een fclj:ili
lua$
-ocr page 300-
q6                                   XXII. PREDIKATIE,
map boor alle öe Cfijtptcnen/ 3oobat Ananias, aljï itfob (jetn naar Pau-
lus toejonb/ ;cibe: Hcere, ik Lebbe uit velen gehoord van dezen man,
hoeveel kwaad hij uwe heiligen in Jeruzalem gedaan beeft, Hand. IX: 13.
frjtj btirfbe niet i:aar gein torganu/ boor bat ©ob jeibe: Hij is Mij een
uitverkoren vat. itèag men niet biel 3eggen/ mie ftan Paulus afblnalin*
BEn bestaanï JÖogt gij niet hiel seggen/ ift meet tit getallen niet!
gijuc 3onben maren 300 rooö alp fcgarlaften: fig map be voornaamste
zondaar onfccj be 3onbaren. Daarenbobcn lnap hij een laatdunkend man,
bol iubeelbingcn. C^ij map" ontbloot ban genabe/ en Uiiiöc j?ob om geen
genabe bibben; gij map uaaftt/. en tuilöe niet grftleeb 3511; bat }ag lig
baarna eerpt/ toen moept ÖÖ nitfehjeeutoen : Ik hebbc alles dings gebrek.
II. JSu ijebben ttuj te bi^ien 31J11\' tegenwoordigen staat. $g map" nu
een gelukkig man. ©aar ficert öc salie om: Mij is barmhertigheid ge-
schied. l^ct of Ijem be tranen uit be oogen ba^ften/ en of (jij obe^Iuib
uitroept: Mij is barmhertigheid geschied! $et ip ebenecn^ gelijft get een^
map met 3cfte? patiënt/ bie te^ boob liejüieseu üiapy en onbertoacljt pa^»
bon ftrecg; bat üceis jfjn fjart 300 fmclteti/ bat Iji) uitriep: Fjet pardon
geeft gebaan/ bat get doodvonnis niet Ijeeft ftunnen boen; te boren mag?
mijn garte be^garb/ maar nu ig Ijet gebrtj3clb gemorben. ©at ftonbe
Paulus ooft 3cggen: hg bacljt/ goe ip get mogelijft? H^aarom fmcet
4?>ob 300 een Ijcflemicljt al£ ift map" niet in be geile ? «ïBaar neen/3Egt
Öö/ bat bceb <J3ob niet/ maat {^g öemec^ mij 3|jne on&egrgpelijfte barm-
hertigheid.
A.   ©e barmhartigheid cene deugd in een mensche: maar in 60b
ip" 3ij renc wezenlijke eigenschap, ©e barmhartigheid in eene menfefie ip7
bat gij «»\' ellendige 3iet/ Ijij boeit er fmarte obe^/ en BÖ biebtfjem
3tjne Ijulpe aan om gein te rebben. Dit 31011 mij in bien Samaritaan,
aan bien man/ bie in be handen van moordenaars geballen mag/ Luc. X.
«ïiltïaar goe i$ be barmhartigheid in God? treeft ijet baar plaatfe bat $ob
roinmclingen en fmarte geeft? jOeen/ maar \'tip bie eigenfegap in
43cb/ baarmrbe i)i\\ genegen i<8 om aan een\' ellendige mei te boen. De
ellende ip bc oorzake niet Itiaarom 43ob ijet boet; maar 3ijne goedheid,
alp bie gaat omtrent ren\' ellendige, bie tao?bt barmhartigheid genoemb;
31J ip bie tursenlijfte eigenschap $obp/ öaar ban gemelb moröt/ Exod.
XXXIV: 6 en Lr.c. VI: >6. Weest dan barmhertig, gelijk ook uw Vader
barmhertig is. giij i$ groot; 31J buurt van geslachte tot geslachte booj al»
len bie ï)em breien/ Luc. 1:50. De barmhartigheid 4&ob«S ij» groot in
Ijarc heftigheid %u gecne moeder ftunnen 3ulfte rominelingen gebonben
toorbrn. i}ct 31)11 ingewanden van barmhartigheid. <!5ob ip rijk in barm-
bertigbeid, Epb. II: 4. $)tt ip eenc groote barmhertigheid, Neh. XI: 10.
$)rt 51)11 innerlijke bewegingen der barmhertigheid, Luc. 1:78.
B.  Ühi segt Paulus Ijicr: Mij is barmhartigheid geschied. Daarip"eene
barm-
-ocr page 301-
OVER i TIM. 1:16.                                  265
barmhartigheid $obgt voor den tijd, ban alle eeuwigheid; en in den tijd,
en in den dood, en in het oordeel.
Eerst. Barmhartigheid beluijót <i>aö voor den tijd, in be eeuwigheid,
in get verkiezen ban ben 3onbaat.
Ten tweede. In den tijd, in bicn bejftoten 3onbaat te trekken, 1 Petr.
1:3, Gezegend zij de God en de Vader onzes Heeren Jezu Christi, die
door zijne groote barmhertigheid ons heeft wedergeboren.
Ten derde. ©aat ig barmhartigheid tfobö in den dood en in het oor-
deel, 2 Tim. I : 16, God geve den huize Onesiphori barmhertigheid in
dien dag.
Eerst. <6ob gab aan Paulus fiatmgsttiggeib 6etae3en ban alle eeuwig-
beid: toen gab <8>aQ 3Jjnen name al gefcgreben in get öoeft beg lebeng.
Ten tweede. Cn in den tijd gabbe gg bubbelbe öatmgartiggeib ont»
bangen: (1) «©at <ï5aö gem in §et garte gegrepen gab. (2) ©at $ij gem
öe Bebieninge gab toebejt?outnb/ 2 Cor. IV: 1.
Ten derde. ï|jj be2Wacgtte ooft barmhartigheid in ben dood en (jet oordeel.
ï©aar 3iet Paulus Jjtec meeglt op? git bcnfte/ op de bekeeringe en be
genade bit gij in den tijd bê?Htcgeii gabbe. 2Clg? <#ob iemanb barmhar-
tigheid geeft in zijn leven, mat tg bat? ©it moeten tatj nu nog een
Vueinig obetbenfien.
Eerst. Rebben mjj te obetleggen/ bat [jet 3(jn uitverkorenen. Ten
tweede, ©e oorzake, boot en om uielfte <öob tjet boet. Ten derde, ©en
staat, baar $ob Ijen in vindt. Ten vierde, ©en staat baat be ^eere gen in
brengt. Ten vijfde, ©p biat wijze bat $ob 3Ulftg? boet. ©e I|eete loopt
3e aig acljtetua/ en opent gun get bejftanö.
Eerst. 5llan toien ÖebJtjgt €>ob barmhartigheid ? i^et 31J11 uitverkorenen,
bie baattoe opgefegteben 3911/ Hand. XIII: 48, üaar geloofden er zoo ve-
len als er geordineerd waren ten eeuwigen leven. Rom. VIII: 30, Die Hij
te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, ©at ig get eer-
ste. <©ij jult um leben geene barmhartigheid ft?tjgen/ of utu naam moet
in get 2&oefi beg? lebend ftaan.
Ten tweede, ©e bewegende oorzake i«jt <#obgt enftele genade: baat ij?
geene teben ban aljsS 3gne enftele goebgeib; get \\$ boor genabe/ moet
elft 3crjgen/ bie barmhartigheid bejoegen geeft: Door de genade Gods
ben ik die ik ben. ^aat Irjag geene fcgoongeib notg beugo in 0110/ bie
\'t ong taaa?big maaftte. J^et Vnaa niet uit de werken der regtveerdigheid
die wij gedaan hadden; maar na zijne barmhartigheid, Tit. 111:5» ^et
30 u beftenb/ 3egt ©ob/ %ït boe get niet om uiuenttoille. ©e verdie-
nende ooizake baatban ijl Christus: Joh. 1:16, Uit zijne volheid hebben
wij allen ontvaDgen ook genade voor genade. ©111 jgnebejbieiiften ont»
bangen tui) ooft be eeutaige 3aliggeib. ©e werkende oorzake ig $ob be
Heilige Geest, bie üieiftt get uit/ bat 3e uit beu ftaat bet natute in ben
%l                                              ftaat
-ocr page 302-
q66                                  XXII. PREDIKATIE,
ftaat bet genabe oberftomen; bie neemt tjet fteenen garte toeg;bieifi
ijun een <tëeeft be«S lebeng.
Ten derde. J£oe vindt *J5ob nu ben menfcljc boo? 3tjne befieeringe?
©e^loren/ Fjarb/ 3orgeloop7 ban ben ^eere afïoopenbe/ be?boemclp/ on»
ber bejbonöjibreufte/ onbec toorn en bioeft/ toalgelp. Paulus ruajS 30a
een godlooze, hij roaj? op berre na be be^te niet.
Ten vierde, ©e ftaat baar <0ob [jen in brengt, ie een ftaat be$ Ie»
bcn£:U)ij brengt 3e ober tot 3tjne gemeenfehap m CTjciGtuö; ü)ij fchenftt
3e bergebinge ber 3011 ben/ en genabe om heilig Uoor Qnn te leben.
J|tj fc&enftt 3e eene brgmoebige gcftalte; C^ij brengt 3e tot licljt/3oobat
39 3ien/ bat 43ob hun beel t£. ©at i£ &et Dat 3e fjicr al be^ftnjgen; bat
31)11 be eerftelingen ban ben hemel. Cu Dg ben boob ftrngen 3e het bolle
genot/ eer^t naar be ziel, en ban naar ziel en ligchaam fteibe.
Ten vijfde. ©p mat wijze boet <ï3ob bit? ©e %erc loopt 3e aftSacIj\'
teraan; §ij opent hun Ö*t gactc en Ijet bcjftanö; ï^ij üe^flaat ben
3onbaar/ 30obat het itëoo^b luo:bt ala een buur in 3jjne beenberen/ ge»
lp als met öe Emmaüsgangers, Luc. XXIV:52. 2tj beginnen uit te
toepen/ te fcljreeutoen/ te bibben en te fchreijcu. %% 3oe!ien boor te
boenen; 3ij boen openljarttge bclijbenigfen ban hunne 3onben; 31J fmel»
ten in tranen; 31J ftleuen §e3u^ achteraan ai£ een arme eenen rijfte/
om tnat te outbangeu; alp een naakte om een kleed boet; al«i beKanane-
sche vrouwe 3eggen 31): geeft mij maat een hondekens portie; alp be ver-
loren zoon 3eggen 3e: Maak mij maar een van uwe huurliugen;al$ Jacob
3eggen 3e: Ik zal U niet laten gaan. ©aar bofgt ban op een leüen tot heer-
lijUtieib ban 430b; &ob ia ban Ijet einbe ban al hun boen en laten; 31 j
bienfcljen maar öat be Uoning ber Koningen geerlijfttjeibmogeontbangen.
42u bomt Paulus, bie segt/ 50a geeft 60b met mij gebaan; ift toa<?
berloren/ en $oö be Vader Ijeeft in öe eeuroigljeib mij verkoren; be
Zoon Ijeeft Ijet verdiend, en $aö be Heilige Geest taerftte 300 ft?acljtig
111 mij/ 300bat ift/ bie een Godslasteraar toasy ja 3elfgi al$ een beul boor
be Christenen/ nu barmhartigheid be^liregcn heüüe. 03ob Ijeeft mij uit
bien ftaat berlopt/ en C^ij riep mij tot 3ijne gemeenfehap. €n l^ij beeb
het op bie taf j3e/ gclijft Ü|ij tjet geüioon tua£ te boen; fcijoon bc tniJ3e
ban mijne roepinge tael taat ongetaoou roa£. J^ct ip: buiten verdienste;
ift taa<i een onOeugeub menfeft; tJEt taaj? tegen verdienste; alle bloeften
taaj> ift toaarbig; Ijet taa£ boven verdienste; ift habbe bat mijn leben
niet hunnen bcjbienen/ al Ijab ift volmaakt getoeept. SüljJ ift alle£ ge»
baan tjab dat mij Debolen luap/ 30a tua<S ift nog maar een onnutte
bien£tftnecljt gebleekt/ Luc. XVII: 10.
III. Mu ftomen toij tot het derde stuk. J^ij toap" cbcnloel een verze-
kerd mensch; mij is barmhertigheid geschied, fyaü gij Ijet ban 300 3elier/
Paulus? 3Ja/ jegt hij:
Eerst.
-ocr page 303-
OVER i Tim. I : i6*
267
Eerst. <E?e Heere Jezus fiab get fiem ge3egb toen $tj fiem riep: Ik
ben Jezus, Hand. IX: 5.
Ten tweede. 2gne beranberingetaakteftïaarblrjfteïgft; niemanbfton«
bc bat ontftennen ; 3tj toa£ 300 onbe,itaacgt/ 30a openbaar/ 300 firactjt*
babig. $tj toag baat op ben taeg/ geene gebacfiten gebbenbe om ge»
grepen te toojben.
Ten derde. Ananias fiab fiet Rem Romen 3eggen uit <6obj? naam/bat
fig een uitverkoren vat taag. Hand IX: 15.
Ten vierde. $tj ftonbe 3eggen/ ik toone mijn geloove uit mijne wer-
ken; bat toonbe fiij boor jtjnen ijbe? bie gij boor d5ab fiabbe/ boor
5gne 3afie.
Ten vijfde. $q toi£t fiet 3efter / ombat fitj 3Ulfte fieerïgfte betoerfiin»
gen fiabbe/ï*tj 3ag ge3igten «jPobeg; ban ftonb leiug? bij fiem op ben
taeg; ban taiejb gg een£ tot in ben derden hemel opgetrofiften; ban
ftrecg gg een£ get getuigenisse van Gods Geest; iöobó ©eejit getuigbe
met jfjnen gceét bat gg een kind Gods toa«S; ban beeb ®ob fiem ecnö
vreugde en blijdschap gooren/ 30obat fitj met 300 bele ruimte ftonbe
3eggen : Ik weet in wien ik geloofd hebbe , en ik ben verzekerd, dat Hij
magtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag,
2 Tim. 1: 12.
\'JÖCaten tatj nu nog een taoorb tot toepajöfingc fprefien. dSeliefben/
luij 31\'ju nu l]ic: allen tegentaoorbig boo; <èobg aangesigte; baar ftaat
be tafel; acfi! mogten taij ooft peggen fiunnen/ man boor man/ goofb
boor goofb: Mij is barmhertigheid geschiedt! mat benfit gij ban ^el-
ben ? $oe ftaat get tu^fcFjen u en 45ob ? @ob 3erbe een??/ Hos. II: 22,
Ik zal Mij ontfermen over Lo Rucbama : En Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: gij
zijt mijn volk. Steg üjeere! mogt bit ooft on? geluft 3tjn/,bat allen bie
aan bit plaatpje 3tjn/ op gun boorgoofb ftonb/ mijn volk, be ontfermde,
©it taai? get/ bat tatj een toeinig onber3oefien 3ouben; tatj 3tjn een
ban fieibe/ een ontfermde of een niet ontfermde. |©g mocjSten alj? ont-
fermden aan be tafel fiomen; men moet baar niet fiomeu om ontfer-
minge, te ftrtjgen/ afif taij bie nog nooit gegab Rebben. <fi5tj moet bit
ai ban te boren Ijebben/ of be Ifoning 3a! geen genoegen in u geb«
ben. <©tj moet be ontferminge, 300 gij bie nooit gegabfiebt/onberfiet
Woord 3oefien; maar niet aan get Avondmaal. lüan be jtoning tael ge-
noegen Rebben in duivels kinderen ? Weet gij niet/ taat fiet formulier
3egt: Het is het brood dat God alleen zijnen kinderen geordineerd heeft, ©e
ïioning 3egt/ Hoogl. V : 1, Etet, vrienden , drinket, ende wordet dronken,
6 liefste. <èn toeet gij niet/ bat al taat uit den geloove niet gefcfiiebt/
zonde i«J ? IBcet gg niet/ bat fiet zonder geloove onmogeltjft ij? God te
behagen? SClj? grj geen ontfermde 3tjt en fiet geloove njet gebt/ban ftunt
gij niet eten: ban liegt gij; ban gefit gg geene oogen, geene handen,
%i 2                                              geene
-ocr page 304-
XXII. PREDIKATIE,
268
geene voeten , geen mond ; ban 3tjt on maar een godlooze, een natuur-
lijk of burgerlijk menfclje; ban ftunt otj u niet fieproeben ; ban fieBt
00 gein gebroken en verslagen harte. SCI fiab gfj alle ontferminge\'ban
meuschen, gtj firbt fiier geen rrgt toe. <®ij 3ulr 3eggcn/ gtj raaftt mtj
aan mijn gemoeb; mag baar niemanb ftomen/ alj» bie bat weet en ver-
zekerd i£ ? 3Ift anttnoorbe:
Eerst. Cen verzekerde mag altoos» jrfter ftomen; bte kan ooft fiet
Bepte ftomen; bic moet ooft ftomen; mant bie bet^efterb i«? ftan fiet
torer ftmtjt toorbrn ; gij ftunt meer bonfter tnojben ; urne beneftcringe
ftan nog g:oote? en bolmaaftter morben. <#rj ftunt in het ligchamelijke
ban urne huize en goederen niet te beel be^eftejb 3011/ bat fiet utn
eigen ; 300 fjier ooft niet.
Ten tweede. (0u be brage antmoorbe ift/ ontferminge te hebben, of
baacban verzekerd te 3tjn/ i$ een groot onberfcficib/ t Cor. II: 12. <£rj
ftunt mei ontfermd j(jn/ maar ban moet ntj ben geëist nog fie&Ben/
om u te tooncn/ bat gij genabe in #obj? oogen gebonben fie&r / en bu£
een ontfermde getnorben 3ijt.
Ten derde, ^emanb ftan genade fiebBen/ en in g?oote donkerheid 31\'jn;
ift 6cn bejBjtJselb/ ik drage uwe vervaarnissen : ik ben twijfelmoedig,
3Cibe Heman , Ps LXXXTIII: 16.
Ten vierde, ©e Beloften ban Fjet Cuangelium/ bie in Tiet SEbonb*
maal be^egelb morben/ 3ijn *oo ,cer niet booj verzekerden ahj? boor
kleinen en treurigen, Matth. XI: q8 , Komt tot Mij die vermoeid en belast
zijt, Ik zal u ruste geven. Cu Matth. V: 4, Zalig zijn die treuren. 3fn
alle bie zaligsprekingen ftebt gij e? niet tfén tot verzekerden; maar be
J^cere 3fe3ii<S tojcnbt ;icfi tot be kleinen: fiet geftrooftte ricnal fijij niet
berbreften. ©ij 3ult 3eggen/ 3cgt ban eenjï taie be ontfermden 3ijn/en
bug ten Avondmaal mogen ftomen ? Ifêij gullen het u soeften ftlaar en
ecnbouöig. te tooncn/ soobat bc allerbonfie^fte/ be allermmfte in be ge»
nabe/ fiet 3a! ftunnrH batten :
Eerst, ^eeft be tfecgt ban 45ob op uüj be2ftanb 300 geltierftt/ bat
gtj me2ftte/ bat gtj 300 ellenbig taaart? i©te2bt gjj aan ujelbenbeftenb
gemaaftt/bat eg alleen gingt/u boo? $ob neberleibe/eu 3eibe :9 vl&ob!
mat cene 3onbige en g2utuelijftc natuur ficBBe ift! $i2eegt gtj inb2uft
ban utoen jammejltjfien natuu2jtaat ? .ïlêoegt gij uitroepen/ ift fieb&e
<#ob be2toornb/ en geen fcfiepfel i£ befttoaam om mtj met $ob te be2*
3oenen ? 3fa/ 6egon bte ellenbige toeftanb u 300 te tuegen/ bat gij
3eibe/ ift tuiste niet bat be 3onbe 300 gjutaeltjft uia£! 2Ccft! fioe ge-
luftfttg 3tjn be ontfermden, bie genabe gebonben hebben iinöobj? oogen!
o tua2e ift ooft eeng? 30a geluftftig!
Ten tweede. ïtëerftte be tëeegt 300/ bat gtj Beftommerb taietbhoegij
Bet in be cculuigfjcib 3oubt maften ? l!}oe fiet in utu uiteinbe soube
3fjn5
-ocr page 305-
OVER i TIM. I : 16.
069
3(jn ? Sfept on fiet uit ? iüonbe gij liet niet bragen ? 9W£ gij Bij een
geeéteïijft menëcft fttoam/ jeibe gij ban/ wat moet ik doen, liebe ÏJeere!
Wat moeten wij doen, mannen broeders !
Ten derde. i©e;fite be <J5er^t 300/ bat gij moe^t treuren obe? utoe
jonben/ bat grj ben buibel en be toerelb 300 lange gebienb fiab/ bat gij
uta bleeécft 300 opgebolgb fiab ?
Ten vierde. ït <8>ab$ <6ce0t u leecen ftennen fiet onberfcfieib tu£»
fcfién ben toeg naar ben fiemel of naar be fielfe ? ©cjftic^t gij in fiet
berbonb met ben $eere ober te gaan met al bat aan 3tjne bienét ba^t
i$? 3i?oet gij net gaarne en gewillig? 2egt gij/ift berftie3c 11/ Heer»,
boor mijnen Goden Vader; ïl\' Heere Jezus, boor mijnen Middelaar, en
U/ Geest ban tfob/ ift berfiic3e 11/ boor mijnen Heiligmaker ? Ifëilt gij
ban ben toeg ber sonbe en beg berberfê af? 2!egt gij/niemanb 3a! mij
baarop ïioubeti nocfi binnen ?
Ten vijfde. ï^ebt grj ïu£t om bolftanbig te bltjben ftrijben tegen urne
be?borbenficben? $aat gij be boojfieen Beminbe 3onbe? fëliebt gtj nu
alle ocrafièn tot sonben? @£re:bt grj nu in een berbonb om boonaan
niet meer te 3onbigen? en bibtgfj om pardon ban be boorlebencn jonben ?
Ten zesde, gjel be Heere Jezus Christus u nu 300 bferBaar ? Segt gij/
be fèabe? ftonbe mij grene barmfiartigfieib betntj^en al^om bicn Stone.
®e <&te$t ftonbe fier niet boen al$ ombien^one? be tjecre 3fejué
u nu 30a bierbaar/ bat $ij fiet boortarjp i£ ba<i urne geburige oue>«
benftinge/ be eenige g?onb ban alle utoe bertaacfitinge/ fietfioogite ban
alle utoe Begeerten;? ? $onge?t en borgt gij nu geburig naar 3!e3uége>
regtigfieib? Segt gij ja? <È5an fiunt grj ooft 3fggen : Mij is barmhertig-
heid geschied, i^an ftunt gij ooft geruft aan be£ peeren tafel nabcren/
en ftaat maften/ bar be ^eere 3icfi berber ober u 3al ontfermen. <Be
JEee^ter roept u: ftomt maar/al toajS fiet met eene bebenbe tjanb en
met een fieroerb fiajt; fiebroeft ben <ü3eej?t $ab£ niet/ gij Ijeöt fiet 300
bifttoijljg gebaan; boet fiet nu niet mee:. ©eracfit ben bag ber ftleine
bingen nier.
3a maar/ 3ult gij 3eggen/ ift toen^cfite tael/ bat gij een£ 3eibe/ op
toelfte Blijften ban genabe ift 30ube mogen toenaberen?
Eerst. <©p eene biepe verwonderinge ober be vrije en souvereine genade
$obg/ bat 8$ be3e aanneemt/ en gene niet; en bat gij 300 3egt/ lj>eere/
toat taa$ ift ongelufiftig 300 $ij mij boorBtj ging.
Ten tweede. <0p bat getuigen/ ^eerp/ <J3rj 3aube mij geen g?oote?
gefcfienft ftuunen geben/ al£ bat <0tj mij barmhartigheid feftonft ; ift 3oube
bar gefcfienft fiet allejlieffte fieBBeu. iftaat er op ten SCbonbmaal.
Ten derde, daarop/ bat gij u 300 boo? d3ob neberlegt als een allee
ontoaajbige; en bat gij 3egt/ toat 30ube $ob 3ieu op een dooden hond !
ift ben niet toaarbig een ftinb aPobo genaamb te toorben.
301 3                                            Ten
-ocr page 306-
XXII. PREDIKATIE, OVER i TIM. I : 16.
270
Teu vierde, ®aarop/ bat gij 3egt/ allerlfeffte tyecre/ ift fiebbe ten
minfte lu£t gefi?egen om genabe bij l\\ te ftomen 3oeften; ift jal baat-
om ooft niet ban II gaan ten3tj bat H5tj mij jegent; ftoine ift om/ 300
ftame ift om; ift batte be ïjoornen be£ altaa,??; ift ftan maar fterben.
<£n bat bejfimiftt mij/ bat tft niet toeggeloopen ftrn; mie meet/ «5ob
mogte op mij 3icn. <S5ij alfen/ bie bat 500 Runt betuigen/ gij 3tiIton-
bejuinben/ 300 gij fiet 300 boet/ bat het niet b;ucf)teIoo£ 3a! 3tjn; Bet
ici mat gnebii. Cn baajom al,g gij aan be tafel nabert:
Eerst, ©e^toonbrrt u ober <&ob$ genabe.
Ten tweede, betuigt/ nietg lieber te heöBen aljS barmhartigheid.
Ten derde. 3ÏI£ gij aan tafel gaat/ 3tgt/ l^rere/ ift ben fiet niet töaa^
big/ bat <&ij op mij soubt 3ien.
Ten vierde. "Zegt/ ift 3a! Dlijben liggen boor urne boeten; ift Dibbc
U/ 3ict toeft op mij. d3ob 3a! Ifgt toet tot u 3eggen: Leeft, ja leeft.
<fl-n 300 3a! einbelijft iiln getoobe en ftouc beranberen inbolmaaftte lief*
be en aanfefioutnen ; al£ bc sonbe en be ft^ijb geeïnoigb 3a! 31\'in/ ban
jutt gij reutoig bij <#ob 3tjn. 3ft fiopc bat ift en gij/ aan tafel gaan»
be/ en t\' fjuiji ftomcnbe/ $ullen Runnen seggen : Mij is barruhertigheid
geschied.
AMEN.
DRIE
-ocr page 307-
DRIE EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JES. LV:13.
Voor ccnen Doorn zal een Uenneboom opgaan; voor cm Dislcl zal een
Myrlcnboom opgaan
Wij lt$en in het boeit ban Ruth, in het ifte Sap. b£ 19 en 20, ahj
baar eene arme brourae/ trie eene taebutue üia£/ in Bethlehem terugge
fttnam/ bat geljecl be \\titi beroc2b tua£/ en 3eibe: Is dat Naomi? $ob
heeft groote veranderingen in be nierelb boen uooiüaüen; taat al gjoote
be^anberingen jjjn er belïenb! ©e engelen 3911 tot duivelen getnacben;
en be volmaakte mensch in een zondaar Ue2anberb. i©at 3tj\'.i ben
menfche al beranberingen obe^gcfiomen febert bat hij ge3onbigb heeft ?
Kijken lno;brn arm, en armen tao2ben rtjff; rijken en voorspoedigen,
üielHer^ naam liefelijk mag/ alj? gij 3e Hort baaraan 3ier/ noemt mij
niet liefelijkheid, seggen 3e; maar noemt mtj Mara. ©ebrome Job, ben
eenen bag tuag Ijij be rijkste ban \'t getjeele oosten, en ben anberen bag
be armste. B0at eene bejandering Hinam er ober tien Honing Nebucadne-
zarl be eene ure ttia«S hij groenende in 31J11 Paleis, en be anbere ure
fireeg hij een beestenharte, en hij bjicrü ban be menfeften onber be beejS*
ten bejftooten/ tot bat 3eben tijben obei gein boorbijgegaan maren/
Dan. IV. i©at eene beianbetingc binbt men onber be menfehen? Saul,
bic een boozen geest habbc/ <&aü bejanbert 3fjn Ijarte/ eu ijij Hiijgt een
koninklijken geest; tjij/ bie op betre na be üeste met Uiaa.\' als Ijein ecu
hoop Propheten ontinoeteben/ hij fetjoot oaH 3eilie 3ijne Hleebeceu uit/
en lag ben gaufcljen nacht bloot tegen be aarbe/ en Ijij p2ophetee2be
ooft. 3Pe Nineviten, bie op berre na be be^te niet maren/ als $ob ooor
ben Jp*:opf}eet liet p2ebiHcn: Binnen veertig dagen zal Ninivé vergaan,
be Honing en al het bolft/ 31J gaan in eenen 3alt/ 31J Uapten/ en roe-
pen tot <0ob om Ijet be^berf te ontgaan en boor te nomen. \'Zooeztenê
iemand geroeegt had/ en hen gesien Ijabbe/ eet 31J 3iclj be2nederben/
en alö 3e tjeu ban in hunne be2iieberinge ge3ien Ijabbeu/ 33 3ouben
daaroüer gejcfpeeuüjö hebben/ en ge3egd/i£ dit Niaivé ? i£ dat dic3elfde
ilad!
-ocr page 308-
XXIII. PREDIKATIE,.
272
(tab! ïjoc ontmoet gij dien gobbcloojeu Acbab; fyi) gaat tn een ja» al
mijmrrenbe ober alle jtjne fcljcltiiftulirien; maar \'t ijs al maar uitUieu»
biij; \'t i? gebeing\'bjjeib/ \'t ftan niet be rampjaligtjeib gepaajb gaan.
3il3aar nooit i$ er jullten g^oote bejanderinge in be taerelb Qtyen/ al$
tuamieer een uitverkorene bekeerd too?bt; ban bienöe men mei te boen alj?
bie blinde, bie ziende getaorbrn toag/ Luc. XVIII143; gij be^geejltjftte
4?ob/ en al [jet bolft ah? 3e 3agen/ bat tjö gencjen toa£7 gaven Gode lof. <£n
al£ bie kreupele gencjen toajj/ bie aan be pootte be£ tempeuj jat en
bebelbe/ geel bc ftab liep te jamen/ Hand. III. 5Cuj $ob een menfcfje in
\'t garte g?gpt/ moet men be^baagb ftaan fcgjeeutoen/ en jeggen: ij?
bat Manasse! is bat bie verloren zoon, bie Oaac joo uitliep in oberba
bigfjeib! ©an moet men jeggen/ i<s bat bie Saul, bie joo moorb en be?»
bolginge blaapbe tegen ijct built ban $ob! ig bat biejelfbe man! Dan
moet men jeggen/ ifï bat biejelfbe moordenaar, bie baar joo in [jet beid
lag en locrbe op bloed! ITuit Ijij baar nu joo in boor een man bie met
tjem getuigt too?bt! ©an moet men jeggen/ i$ bat bie doorn! tg dat
die distel! ig" dat dat jelfde menfclj! toel ja get/ maar $ob yeeft [)et
Ijecl en al omgeltee^b; goe i£ \'tgefcIjieO? ©oor een mirabel ban jgne
[jand: Hij roept de dingen die niet en zijn, alsof ze waren; Hij doet het
licht schijnen in de duisternisse. ©e <&oü Stgraëip doet toonberen. ©at
i§ \'t/ bat «Bob?» d5eegt boor den ^ropljeet fpreeüt: <#ob joube jtjne die»
naarj? en de brome menfegeu jenden onber be tnilbe Heidenen; men jou
jeggen/ al«? je er met Fjct <£uangclium ber genade fttoamen/ jij jouden
ue^fegeurb toorben; maar in plaatfe ban bat/alji jij 30a uittrokken, jij
toterben ban 03obg $ee£t voortgeleid in vrede. 4,l5en mogt bennen/ jij jul»
ïen geen ingang binben/ de jafte jal baar niet gaan; maar jij toie^den
met toejuicginge ontbangeu/ met ecne toegenegene blijDfcgap: De ber-
gen en de heuvelen zullen gcschal maken. I^oe iiluam get bat die tuoe^te
Heidenen Ijct Cuangelinm aannamen/ en bat je er 500 brolijlt ober toa«
reu ? I|ct joube door ben ^cere gefegieden ; de *J5od SJgraëlg joude on*
der \'jen toonberen boen; Daar joube eene jtgtbarecu tagtelnlte berau»
berintie Bomen; Ijun ganfrge gart joude toorben omgeltcc^d/ gelijii alg
ecu doorn tiic reu denneboom luo^bt/ en een distel dieren mirtenboom luo^öt.
3In on jen teftpt gebben tog drie stukken:
I. ÏJoe <tfobg bienaarft Ijet bunben onder de Heidenen? gij toaren
bol doornen en distelen.
II. OPat er getoejnt \\xne}b onder die doornen en distelen ? gij tnie^»
ben veranderd.
III. dDp mat toijje die be^anberinge gefegiebde/ en luie er jtjne fjand
in joude Ijebben ï
I. Wat get eerste aangaat/ alg? be dienaarj? onder be Heidenen fttoa»
men/ goe bonbeu jij get onder bie tooegre mcufcijni? €a\\t woestijno,
daar
-ocr page 309-
OVER JES. LV: 13.
273
baat \'t al tuoc^t en Uiilb ig; grj uonbeu 3e als doornen en distclen. U&aao
om uuuüen öc Heidenen en alle onbekeerde menseben becgelelten bij door-
iicn en distelen?
Eerst. Ombat be sonbaar 50a wild is in 51\'jucii aa:ö/ en 300 woest
in sjjne maniere Uan libcn en 3ebeu/ Rom. 1:29, Vervuld zijnde met
alle ongeregtigheid, hoererije, boosheid, gierigheid, kwaadheid; Vol van
nijdigheid, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid. %\\y leefOen in So-
domitisebe gruwelen, en in alle anDeie 3onben. daarom 3egt Paulus
uan be bekeerde Heidenen, bat jij te boren een wilden olijfboom wa-
ren, Rom. XI: 17. ©aatom Uiojbt be 3onbaac ooit bergeleüeu bn beal-
lerwildste beesten, alp bij üen wolf, een luipaard, een leeuw, 6113. Jes.
XI: 16. <l£n bij be tuilbc eu luocgte aarde, bie doornen en distelen Uoo^t»
brengt en vervloekt ij/ Hebr. VI: 8. 4&ob 3eibc Gen. III: 17. Het aardrijk
zij om uwentwille vervloekt. Ook zal het u doornen en distelen voortbren»
gen. Eoo is tji\'t ooit met een\' sonbaac/ tjij ligt üoo: be 501101; onoet ben
vloek. S2jj üio^ben genoemd kinderen der vervloekinge, 2 Petr. II: 14.
Ten tweede. Doornen jjjn 00U 3eer voortzettende en vermenigvuldigende.
;l.ou Uias l)et met bie tuilbe Heidenen en met alle onbekeerde menschen;
31J oberliepeu alp Ijet mare be geljeclc üiecclb; De gebeele wereld ligt
in het booze; 3oobat me moge 3eggen/ bie doornen en disteleu manen
pet gjüutfte getal uit; bie meufetjen maliën bat be üiecelb is als be akker
des luiaard», baac distelen in opfcljoteu/ en bte met netelen beDellt taap.
Ten derde. Doornen en distelen 31)11 uitermate stekelachtig, kwetsende
en wecdoende alp men ec mebe omgaat; men bienbe tuel boo^ien te3tjn
met i)5ereu tjaubfeyoenen als men ec mebe omgaat, j.rjen bieub ooit mei
boo^icn te 31)11 om met een onluebergeboreii mcnpcl) om te gaan; luat
nüjetfen 3e een gob3alig meiipchy Ezech. XXVIII: 24. itëat 31J11 3e een
vveedoende distel; be beste ban Ijen is als een doorn, Micha. VII: 4. lij et
is of 3e ec toe geboren 31)11 om fma:te en mee aan te boen; gjjjullen
tot doornen in ulieder oogen wezen, en tot prikkelen in uwe zijden, jegt
OftoO/ Num. XXXIII155. Wat Hluctfeu 3c een gob3alige mei met Ijunne
tongen en babeu/ 3oobat ec mei ban mag ue.u\'go mocbeu/ geltjii ban be
bruid in Ijet Hooglied, liap. II: 2, Gelijk eene lelie onder de doornen, alzoo
is mijne vriendinne onder de dochteren.
Ten vierde. <geu doorn is onhandelbaar en stijf; 300 is" een natuurlijk
mensch ooit; Ijoe boo?3igtig moet gij^e beft^affen/of gij U,2ggt een jtebe.
Ezech. 11:8 3egt $00: Menscheukind, en vreest niet, hoewel wcdervvil-
ligen eu doornen bij u zijn, en gij in \'t midden van schorpioenen woont.
Ten vijfde. Doornen eu distelen, luat 31J11 3eaan malkandercu vast; 31)
Ijangen aan maiiiaubereu alp Hligfsn; 300 ip Ijet met be godloozeu ooit:
31) 3ijn aan een met onuerbreeHelgUc bauöen; zij zijn in malkandereu
gevlogtcu als doorueu, Nah. 1:10.
4118 in                                                         Ten
-ocr page 310-
XXIII. PREDIKATIE,
<7
Ten zesde. Doornen en distelen 31)11 onaanzienlijk en veracht. 33e gob»
loojen 3JJ11 ooft ban niemand geacht; rn tooiden 3c geacht/ het ge»
dtoongen/ en al 3ucfjtenöe. l^ue geacht bat 31J ooft in de rocrcld 31J11/
3tj 31J11 nogtangï veracht in de oogeu de^ vromen , Ps. XV: 4. %a/ God
3Clf veracht haar beeld, Ps. LXXIII: 20.
Ten zevende. ï©at 3ijn doornen en distelen ooft uitermate lja?b. Soo
is Int niet ben 3oubaar: men bienbc biel een halben bamej te tjebben
om een inbjuft op hem te maften ; 58 hebben een\' stijve nekke en harde
zenuwen, Ezech. II : 4. <fijen hard harte, Jes. XLVIII : 4.
Ten achtste. Doornen en distelen, hoe krom en averegts 3fjtl 3e. 2oa ij?
Ijet met ben 3ondaar: luat begrijpen 3e be bingen üerfteejd ; luat 3911
3e bcjlteejd in hunnen tnil en oordeel/ in Ijnnne jja^tjStogten/ en in
fjunne tonge; 31) Ijebben kromme en slomme paden, Sitj Uiojden genoemd
een krom en verdraaid geslachte, Phil. II: 15.
Ten negende. Doornen en distelcn beletten ben gjori ban Ijet goebe
ft^uib; be 3onbaar ooft. 6 gij ftaan een bind $ob0 tegen: 31J bcroben
ftrm ban 3tjncii gL:oei en fap; en grftften Ijet 3e 1 fg? naar stel).
Ten tiende. «iten distel en een doorn, jij mogen nog $oo lueciderig g?oci-
jen/ 3tj 3iillen ebcnltiel niet eeutuig buren. ©e hobcniec ftomt op 31311
lano/ bij treftt 3e er uit/en jleeftt 3e in b^anb. 2oo ;al 0113e 4?od met
be gobloojCii ooit boen : 300 3ij doornen en distelcn bljjuen/ $od 3a! 3e
nitroeijen, ($tj 3^1 3e met onuitblugfcheiijft buu^ verbranden.
Ten elfde. Doornen en distelen, luannee^tj berb^andujo^den/ mat een
geknetter en luat een geraas Ijouben 3e; 30a ooft be gabloo3en/ alji>tf>ob
tjen boo? ecutnig in b^anb 3a! fteften boor 3tjnen too^n/ hoe sullen 3e
feij^ceumen en bfoeften tegen ben i^eere/ en (Ifem lasteren/ al£ 3e hun»
11e touge 3ulleu ftaaumeu ban ptjne in bat onuitüiii^fchelijft iuui:.
II. Mu ftomt be ï)eere/ en bie 3egt tegen 3{jne ftuechten/gaat met
mijn iPoo^b oude^ bie doornen en distelen. Cu mat 3011 er gebeuren ?
voor een\' doorn zal een denneboom opgaan, en voor een\' distel een mir-
teuhoom. \'t S$ te 3eggen/ doo^ mibbel ban be berftonOiging de£ UPoo^dji
3oubc er ecne tuonbc?bare bejanbecinge Homen ; in 3Ulfte lanben/baa^
te boren niet ban doornen en distelen gjoeiben/ baa? niet anbe^alj»on-
beftrerbe en onheilige menfcljeii toaren/ baar 30uben nu denne en mir-
teboomen uoo^ ben bag ftomen; 3tilfte menfcijen/bie te boren onb^ucht*
baar en tot alle goed lue^ft onbefttoaatn maren/ bie souben b^ucljtüaat
tuo^beu/ en ai£ fchoone boomen optuagïcJ)en/ naöat 313 bao^ beu tj. <&ce§t
3ouoen bernieubib en luebe^geboren 31J11. éoü soube onber allerlei fta* t
ten en rang ban menfehen 300 toepten/ bat 3e beftee^b en iuaa?-
acljtig bcranbe^b tuie^ben/ 30obat men 30ubc ftunnen 3eggen/ in plaat^
bat 3e doornen en distelen maren/ 300 3ijii3edenneboomcn en mirtenboo-
men gemorden.
A. X&W
-ocr page 311-
OVER JES. LV: 13.
275
A. daarom Ülo?bt een bekeerd mensch Bij een denneboom be^geleftcn ?
%et er een£ op ; fpant u eetijs raat in/ $00 gij lugt fieBt.
A.  2tn ïjtt gemeen. ÏPe denneboomen , taat 31\'jn 3e aanzienlijker alj? een
doorn ! jij 31J11 fcfioon en Fjee^ïiift ; 300 i£ ooft een bekeerd mensch ; ij5 fjtj
niet fieerlijfte,? als" fttj re boren mag? 3l<j een regtvaardige nier voortreffe-
lijker als zijnen naasten ? <#ob legt op fjenjulft een gïansV bat men moet
peggen/ bat 31\'jn be heilige en heerlijke inbenlanbe; aïmtjnluét \\$ tot
Öen/ 3egt @öb.
B.  Üï>at \\§ 300 in het gemeen , Ui\'aarom bat 3e Bij een denneboom be,2-
gelefien Uiorben. pilaar tuar \\ê fiet nu in het bijzonder ?
Eerst. m>aar is geen eene denneboom bie ban ïelbe gcttiagfcn iS7 ftij
ficeft een\' planter; 300 ftet 00» met een\' bekeerde: 6 bie Beftecrbe
geeft 3icïJ3elben niet Beftrejb/ maar be rjjoorp 60b i£ er bc planter ban :
3Ü 31JH eene plantinge des Ilecren, Jes. LXI: 3. jj)!j maant be woc-
stijne tot een vruchtbaar veld. Cen fioning fielt instjn\' Inérïjof kastan-
jeboomcn, beuke en busboomen , en allerlei aangename planten. <Cn ig
een boom groot/ en ffomt e; brucrjt aan/ {jij ;egt/bat i£ mjjn gewas,
bat igbe boom bicn ift geplant nebbe. 3?e Sjeere3le;i!é 3eibe : AUeplante,
die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden , Matth.
XV : 13.
Ten tweede. Cen denneboom heeft ooft 31J11 eigen grond baar Ijij op
gjocit; gij ftan niet obejai gjoeijcn baar men tuil; ftij moet een mate?»
acfitigen gronb fteBBcn/ boor toelfte:\'j fap {jij groent/ en in !jet lebcn
Beluaarb tnoibt; 300 té fiet met een uitbcrfioren en öeftee^b menger) ooft.
(jHn toelfi i£ 31J11 g^onb? de voorhoven desHeercn, Ps. XCII: 14, Die in het huis
des Meeren geplant zijn , dien zal het gegeven worden te groeijen in de voor-
hoven onzes Gods. Zij zullen vet en groeu zijn. ^jj Filnelen aI«S 3e Buiten
ben berg Sions 31)11; ö %\\\\ Kunnen Ijet niet fjouben in ben g?onb bet
goblooscn/ ban rituelen 3e en 3tj gaan achteruit: 3tj niesen lieuereen
dorpelwachter te zijn in het huis des Heeren , alj? te 3tjn in de tenten der
godloozen. Jozeph ftmijnbc aan Ijet Fjof ban Pharao , Mozes ftmtjnbcaan toet
ljof ban Egypte, ö \'2tj moeten een rrgten g,:onb ljeBBen/ ban groeijen
38 gulsig.
Ten derde. Wt denneboomen 3tjn ban eene uitermate g?oote lengte,
Ps. CIV : 17 , Des ooijevaars huis zijn de denneboomen , 31J maften ijun
negt in fcrn Bruinen top ban ben denneboom. Cen bekeerde, tuat gloeit
ftij Ijoog op; fnj 6ebenftt bc bingen bic boben 3ijn ; jfln tnanbel ij? in
be jjcmelen. £n 31\'j FjcbBrn geen rugre boo,? bat 3c ijun firuin in (jet
paleig" ban <tfob jrcfien. ïtëat heeft een geloobige altemet£ een fchoonen
hen elbaajtgtag! fiij Uojbt epgetrofiften tot boor ben t?oon bcg ï^ecren!
Paulus 3cibr/ ift firnne ren menfefie/ bic opgetroftficn i£ getueegt in |jet
parattjg" tfctgV a Cor. XII: 4. gij 3ijn aftj be arend, bie fioben ben rooft
Mm 2                                           ban
-ocr page 312-
176                                XXIII. PREDIKATIE,
ban be toerelb gernbïiEflt; 300 boer een ftinb ban <öob ooft : jij jijn
heilige der hooge plaatsen, Dan. VII: 18. gij joeften de dingen die boven
zijn, Col. III: 1. gij Runnen jeggen : Onzen wandel is in de hemelen ,
Phil. III: 20. gij jien be jienfjjfie bingen niet aan/ maa? be fjcmel»
ftfie. <$e jfrnltjfie bfngrn raften uit liet oog.
Ten vierde. <E?e denneboomen, ;eggen ;e/ bat be taftften booigaang
boo? malftanberen kruiswijs jijn. 3$ pp" bekeerde ooft 30a niet ? gijn
je niet boo?gaaiij5 met ftiufg en bjuft ? ©e buibeïlegt net op be gob«
jaligheib altijb toe. gij jijn ej ooft 6e(5t in ftaat toe om een ftnifö te
bragen; Fioe meer ft?ui£ ;ij Rebben/ Roe fiemelfcfter bar je biftmnlo\'siin.
Ten vijfde. I^at niet alleen/ maar be denneboomen Run loof ij» nite:»
mate groen, vermakelijk rn sierlijk ; 300 ;ijn be bekeerden ooft: Ik
zal haar zijn als een groenende denneboom , jegt <ïP»ob/ Hos. XIV : 9. ?Bl<S
4Pob in be bejbjiiftftinge met jijtie ftinbrren iê/ ban jijn je al£ een
groenende denneboom om u in te bcjmaften. Wat i§ een fiinb <©obé
sierlijk! ftoo?t grj je eené bidden of schreijen, jiet gij je in fjunne ge-
loofsoefeningen , jiet gij je penjö met ftunne ftinberen opbe ftniecn/ jiet
gij jp eeniS een bepbonb maften/ en jeggen : Ik en mijn huis, wij zul-
len God dienen; toat ftaan jjj ban sierlijk ! ja/taat Rebben ;ii ren fcfioon
loof tot in Runnen ouderdom toe; taat jün je fcftoon in Run sterven;
JÖ bragen brurrjten bie vet en groen jijn/ jij jijn als een boom aan
waterbeken, welkers blad niet afvalt, Ps. 1: 3. gij bprliejcn Ijun Mi»
te? niet tot op Ijun doodbedde; tnat e? ban nog fap ban nenabc in
firn. 31a/ ftomen je boor \'t gerigte, jij ftaan baar vol loof. Hit be
b?ucrjten ban Run grloobe tao?bt Ijun eenefijoonegeblogtenen op Run
fioofb ge;et/ tot qjSobg lof en eere. <£n be $eere p?ij\'t je ban ober
Ijunne fcfioonfieib en Ijerrlijftljeib.
Ten zesde. Wt denneboomen ftunnen een ftorm uitftaan. Wat een die-
pen wortel fiabben je in ben bejg Jjiontf gefcfintcn. gij ftonben ba£t/
taat frnrmrn baa? fttaamen Rebben Gods kinderen in bien berg Sions,
ben Heere Jezus, taojtelgrfrfioten/ al ballen bc plaéregenen/ en al toaai«
jen be tainben/ en al flaan je tegen fietjelbe Ijuié aan/ jij blijben
ftaan; Run fiarte i$ tael ondersteund met genabe/Ps. CXII: 8. gij jijn
standvastig, onbeweeglijk, 1 Cor. XV: 58.
Ten zevende. 3P>e denneboom jijn ftoomen/biebe Roningen gebjui»
fien om jirfi baarmebe te bejmafien : jij gebjuiften je in Ijun paleis?
tot sieraad en vastigheid, goo jijn Gods kinderen mebe een pilaar in
45obj? ftufj?/ Gal. II: 9. gij jijn tot fieraab ban be ftcrfte. 2&ejiet gij
be ftejfte eenj? in be fteben en borpen/ fiier en baar jiet gij -e? een
booj ben Ijoop fjenenfcljijnen
B. <ö5ij jult jeggen/ taij jien nu tael/ bat be bekeerde menschen Rij
denneboomen mogen be^gelefien toorben; maar toaaroin taorbt een
men\'
-ocr page 313-
OVER JES. LV: 13.
2-7
menfcfie/ bie te boren godloos taa«?/ aïg Fjtj veranderd too.Jbt/ Bij een\'
mirtenboom be?geïeften ?
Eerst. nEenc mirte i$ ban eenen licfelijken reuke; ^ao ijS een menfche
bie 43ob b?ee£t/ fitj i£ obcjal toclftom;\' alg een gobbeloo3e in tijb ban
noob naa? iemanb omziet tot 3tjne fiulpe/ liet naar 300 een; Pau-
lus seibe : Wij zijn Gode eenen goeden reuk Christi, s Cor. II: 15. ©aa?
gaat eene li\'efelrjfte reuk ban r)un gefoobe/ ban fjunne ftefieeringe en
ban Fjunne gob3aligFieib. Vuilte menferjen fjeBften ooft een\' goeden naam,
bie bete? i$ al<? welriekende olie.
Ten tweede. <£en mirtenboompje i£ nipt alleen liefelijk, maar gefcficujb
en gepluftt ^ijnbe/ 30a fpuuit e? ftïaa? fap uit; als (rij Fiet bjuftt/ 300
ftomen er t?aantjeg fiïaar biatcj uit. ^00 té Fiet ooft met bc beftee?be
menfrtjen; aï^ <©ob fittn lia:te fcriPU2t/ be tjanen liggen op ruin aan-
ge^igte; toojben 3e gefefteujb boor be bejbolgmge/ ban nomen e? beet
b?tippeïtjeé bloeb uit; ja taorben 3e geb?uftt boo: tcgenlonp/ lift fap loopt
er uit. Mijn sap wordt veranderd in zomerdrooste, peggen 3e.
Ten derde. «Eene mirte ftaat gemcenltjR fndiepe plaatse, in eene diepe
valleije; ^ao rê \'t met een 6eftpe2b menérti ooft/ al ig Frij alleen den-
neboom, Fitj g?ocit ebrnltiel in be laagte ooft/ Fin gjoeitin neberigfteib.
ïl£»at fieöbc ift/ bat ift niet ontbangen FiebBp? 3eggen3e: Houd toch
uwen knecht terugge van trotschheden. Igrj fteböen een neberigen gee^t/
;rj 3fjn ooft uittnenöig neberig; 3Ü fte&ben iomttïbS niet beel/\'ti£bifi-
taijló een arme Lazarus, bie ;rjn Bjoob moet bebelen/ en op be mi(b«
babfgfteib ban anberen moet leben.
Ten vierde. nEene mirte iö sierlijk, joobat er elft naar ;iet/ om bie
in sïjnen fjof te Fjebbcn/ om bie te bejjieren ; 3(1 tao?bt 300 fioog ge»
feftat. 2oo \'t met een ftinb (ÉSobê ooft. ©e cipier ïjabbe Joseph 30a
gaarne in 31\'in ïjuié/ Darius Fiabbe Daniël 300 gaarne aan 3tïn Fjof. ï©at
3o?gbe David bat 3e in 3tjn ftof mogten tae;en/ in ben ioiften $§a\\m,
i©e gobbeloojen mogen 3e uittnenbig bjnFtften/ maaj 3tj moeten e? toer)
intoenbig ontsag boo? nebben. 3£aar i«? geen bolft/ baa? ;n \'"?£? ont*
3ag boor Fjrbben. Herodes Fiab 3ulften ontiag boor Johannes. 2oo gaat
F)et nog/ bie ftcm regtuit al£ een be?anbe?b menfcfie toont/ 5Ö Fjeb»
ben 3UÏften ont;ag.
Ten vijfde. €ene mirte i$ alttjb groen, mat Barre tainte? bat Fjet
tg/ au? Fjet allee berflen^b ftaat/ f£ be mirte nog groen. 2oo i^\'t met
een ftinb <£ob£ in be be?b?uftfitnge ooft/en in ben tegenfpoeb; finn gob>
3alig aan3ien bat 35 boor ben inblocb ban \'t genabefap be£ $). <$ceé-
te$
bertoonen/ bat Blijft. Dit alles, bunnen 3e 3eggen/is ons overgeko-
raen, nogtans hebben wij uwer niet vergeten, noch valschelijk gehandeld
tegen uw verbond, Ps. XLIV: i&.
Ten zesde. nEene mirte ljeeft bat eigen/bat 5)0 gaarne in een\' voch-
Mm 3                                             ti-
-ocr page 314-
XXIII. PREDIKATIE ,
278
tigen grond fraat/ baa? mate? in i£. €en Befteepbe ooft. SCcfi ! fiettoa»
ter ber genabe baar mort fjrj Bij g?oeijcn/ gelijfi al£ er Jer. XVII: 8
fraat. Sij 3Ön aetn Boompje bat ftaat aan bc waterbeken, jij fpjui»
ten uit al$ een wilge aan de wateren.
Ten zevende. nEene mirte ftan ligt ban be Beeéten vertrapt toojben.
2\'oo i£ \'t ooft met <0ob£ ftinbcrrn ; 500 fier be©eere niet berljinbrrbe/
elft soube Ijen be?frfioppen en bf?t;appen. (Daarom/ luat jag be j^o»
pfieef Zacharia Bij be mirten die in de diepten waren ? ©ij 3ag e? een man
örj bie fiet ftmaah affteepbe; fiet i£ be Heere Jezus, ©ij Bibt booj fien/
©ij Beruaarr je/ bat nietnanb Ijun geen fttoaab boet; Blijft rj af/jegt
©ij/ en tapt je niet aan.
III. $? 11 juït nfj jeggen/ ftoe grfcfiiebt bat/ alé <6ob een doorn tot
een denneboom maaftt/ en een distel tot een mirtenboom ? ü?at boet $ob
ban 5 tfeliefben/ bat ij? een tae^ft/ bat ift en gij in on<? leben moeten
onberbonben fiefiben. «ïifêen ftan tael Bebattrn/fioe bat 1$/ alé een doorn
tot een denneboom, en een distel tot een mirtenboom gemaaftt luorbt/
en bat een Brfierrbe baaronber afgefcïjabubib tnojbt. 4l3aa? mij moeten
jien/ of gij en brij ban een doorn tot een denneboom, en ban een distel
tot een mirtenboom gemojben 3ijn ; ift en gfj moeten bie beranberinge
onberbonben ficBbén/ of <#ob jal onjj be?B:eften en bc:üjanben. €11 300
moeren Ine ban gaan jien/ljoe bie be?anberinge gefcfnebt; toatboet be
©eere/ alé ©ij bie beranberinge 300 3igtBaar maaftt ?
Eerst, ©5} ftomr met fiet ï©oojb/ en bat jegt: bolft/ gij 3ijt ban na-
ture üiilbe en gobbetooje doornen en distclen; fiet H9oo?b flatteert nie*
manb; fiet 31Poo?b jegt/ gij Beffaat onnntteïijft be aajbe/ gij jijt on-
wijs, ongehoorzaam, dwalende, Tit. III: 5. öDat een onBuigjamen/fia?»
ben en ft^ommen fia^te IjtBt gQ! qDf men \'t fiooren toil/of niet/ $ob
flatteert niemanb.
Ten tweede, ÏÏDan fiomt <©ob nabe?/ en ©fj maaftt bat be conscientic
fiaa? toejftt boet/ grj ftunt niet jonber conscientie 3911; aljs? gij er op merftt/
31J Begint te moeien en te malen/ 31\'j ij? be?fcfi?iftt; baa? leeft geen een
menfefie jonbe? conscientie, bie jegt/bat be Dejolbinge be> 3onbcbeboob
ijj. Slilj? 3e fiefificn fiooren pjebifien/ 3ij boet fiaa? Vucjft/ en 33 jijn e?
boo? Bcbaarb/ bat 3e 3ien/ bat 3e boojFjunnc bejbloefttc natureeen be?*
bloeftt men<?cfi getnorben 31\'jn.
Ten derde. (Pan fiomt $ob/ en bie bjengt 3e 30a fiïaarboo? beoogen
31\'jnc gpoote langmorbigfieib/ bat ©tj fien behaagt/ ja/ ban fiunne
geboorte af/ en al ben tijb in betoellte 59 boojnacfitig geleefb fieBBcn.
%\\t fteB&e in al bien tijb in mijne langmoebigfieib allcj? obe^icn/ segt
d3ob/ en 4!Rij niet onBetuigb aan u gelaten. B&at al bjuppeftj/ ja
plagrcgcng ban 3egeningen fiebfie 9ift tael op u laten ballen / al|
gij nog een doom toa$; 3i" liet mijn ;3onne opgaan obe? be goe-
ben
-ocr page 315-
OVER JES. LV: 173.                                  279
tien en fitaaben: Ui at al br:liUiil?!imgni geut gij toen Uirl genoten!
Ten vierde, ©an ftoint 43oü/ en üic 3egt/ jiet gg mg 11 regt Uiel ? goube
3!f{ niet regbaa^big 3ijn geUieegt/ toen gij onnut be aatbe befloeg/ al£
3|U u met öe bgle Dan mijne oo^bcclcn uitgeliapt tjabbe/ en alg 3JR u
ai lange in urano gabbc gcftouen? 5©aart gtj niet taaarbig/ bat TJM u
tot een rrempel ban een gegeele (\'tab geftelb Ijabbe? bat eene gegeele
ftab gesegb joube Ije0ben/->(3ob Ijeeft bten doom uitgetoeib?
Ten vijfde, ©at leuen bat 3e ahj een doorn geleib gebbeu/ begint
3ij 11e adjtinge te betliesen; bloeften/ onftiitgcp/ goöbeloo<i leben/ on*
gobgbiemitig te 3ijn/ baar Ijebbcu 3e geene adjtinge meet Uooc.
Ten zesde. {|oe 31)11 5c ober ljun borig leben geitrlbï t^eere/ 3eggcn
3e/ ili ben 300 bcfctjaamb; ilt Uialge baarban/ iü treurc oaarober/ il?
uelijbe ijet boor il\' bat il? 300 een (eben geleib Ijcbbe/ il? jta baarober
be^toouOerb en beliegen/ ili meet geen raab; ili 31e bat geen een fchep*
fel raab Uu-er; ili 3a!/ tertugi ili nog Han/ 300 niet meer leüen; ili moet
er ban af/ get üoat Uiat het Siapr/ al Host te tjet mijn naam en goeb/ Ui
ltan 30a gabbeloog niet meer ieben/noch mg met een burgerlijken wan*
bel meer tebreben tjouben.
Ten zevende, ©an üoint 05ob gen bemestten/ en J^tj opent 3e Ijet ga?»
te/ en 3g Ijooren bat er een genabig pardon in ben jP.iöoelaar io/ en
goe goeberticren en getroulu öat l^g ip in 31J11C beloften/ en bat l|g meer
3ullie doornen en distels, aUj 31J sgn/ gercO geeft; Daar 5ien 3e be erein»
pel? ban/ sg gooren 3e fp^etien/ 31J be^lteeren baarmebe; >©g 5ijt een
i(5ob/ 3eggen 3e/ die menigvuldig vergeelt.
Ten achtste, ©aarop ümbt gg bit/ bat 3e naat ben t^eere loopen/
als een Uiu:mpje Kruipen/ en mortelen om genabe; 31J blicben naar
2Be3U<i/ 31J ijoubeu l|em bagt/ 3g magen het met tjjem/ 31J üe,:trou\\ncu
op i^em/ 31J eigenen t^em aan ^ichjeiüen toe/ en 35 3eggen: acg! 45g
3gt 1111)11 tiriianb.
Ten negende, ©an seggen 3e/ nu moet ifi boortaan en geburig een
leliën ban eenen au leren aaro leibcn; ili ben tik 3elfbe man/ broutuc/
jongman/ of jonge bocljter niet meer; bic te boren toornig maiv tsnu
zachtmoedig; 01e onkuiscu tuagi/ ij? kuisch; bie ouregtvaardig UJas/ 1$ geel
consciëntieus; bieu Ijij te boren 3acijt te be^leiben/ bic brengt Ijg uu uaac
be liertie; te boten ma?! Ijg ongodsdienstig, nu geheel godsdienstig.
Ten tiende, ©oor tjet laatste. Zoo een Hruipt op 3jjne Umeeu al? een
taormpje in oan^egguigc boor tfoo/ bat l)n ijem 300 be^auberb Ijeeft/
en gg behaalt/ Uiaar öob tjet lue;i? begonnen geeft/ en hoe i)ij Ijet
boortgi"3ct heeft/ tjoc -i3ob hem heeft boen boorü^elien; eu gg banlit
«0ob bat l)i) gein bentnaam gemaakt Ijeeft/ om beel te hebben in be
erbe ber geiligen in tjet liegt. Stch fi|eere/ 3egt tjij/ boet pet g^oegen 1
acg i|eere/ boet ijet beftenbig 31311.
-ocr page 316-
XXIII. PREDIKATIE,
a8o
jult gij 3eggen: tuie tu^ocgtEn bat/ be Apostelen of be bekeer-
deuV 2ticlj neen! \'t üomt Uan 4doo; gaat/ p,?eDiHc/ seIDe &aü tegen Oe
SQpoptelen/ eu i^ij to^ocljt uieöe met teehenen en toouticren boor be
t^acljt Uan bsn o&Eegt; 300 3tcn tui)/ bat vöob bE oor3aaft ban \'tge<
IjeeIe üje?H mag/ (£ob mag ee m te 31E11/ EU 300 tiomt ÜJem bE naam
toe; $Jij H?ggt 3e ooft ban De j^eüiftaiuen en Uan bE gemeeiitt; 39
3eggen: Wij dragen den scbat in aarde vaten, ©at 3UllEn tut) in \'t Ue^«
üolg 3icn; t)ct 30ubE ben lieere wezen tot eenen naam en tot een eeu-
wig teeken, dat niet uitgeroeid zal worden.
jaaogt ec in oup lano ooft 500 EEtig Een ljeinel|\'c&e planta3iE gE3ien
tuotbEii! ©at Ijab plaatjï 111 De eerste Christen kerke, aio i£ob bi£ boot
teeltenen en tuonbEten ging Doo^etten. 3Jn Jobannes tijbEn ftuiamen
be soldaten, en selben: En wij wat moeten wij doeu ? en bE fcjecre maatite
biE doornen tol denneboomeu. Jn Christus tnb 3ag niEii een Mattheus
eii een Zacbéus, eii meet anbere tollenaren en 3onbateu/ bie openlijlt
uitlüuamen/ al tot UEjbuiimge Uan be3Eti teugt. J19at gabben bE Apos-
telen een opgang/ alg 5e ee^t in hunne bebienmge fttoamen? han
\'t ftechtfte |iag tuit^öEU et ooii UeheejD. Hand. XIX, baar Ijabt gij een
tjuap toovenaars, Die üEiteetb tuiECbcu/ en Die belfEErb maren/ bragtEti
yuniiE tooverboeken op De matftt/ en UE^braubben 3e opEiiüjtf Paulus
3egt/ 1 Cor. IV : 10, il, gij tuaart EEttnbgi overspelers, boereerders,
dronkaards, afgodendienaars, maar nu 3ijt gij afgeüiajïfcljen en geregt»
Uaajbfgo. 3Jn be3E ^eibenfetje landen tjeeft »£oD 3jjne HerUe groot ge«
niaalit/ en t)oe UeêI üuisenü doornen 5911 Er tot denneboomen gemaalit.
Wat 3JJ11 ee in DE3e ftab al Urlen getueEgt? la/ tui) mogen tot roem
Uan &ob seggen/ oat ec met een jaar in De3e ftab boocgaat/ of Daar
tuorbt nog al een doorn tot Een denneboom gemaal». IDij mogen tot
roEtn Uan Den i^eere 3EggEii/ Dat ee niet Een jaar Doorgaat/ of baar
boen ee 31c!) nog al op/ Daar Unj Ijct ban tuacl)ten bat 3e tot denne-
boomen sullen gemaaiit tuujbEii; ja/ tui) mogen tot roem Uan i&ob
srugen/ bat l)ij be allc?fuooDfte mei Uoor 0113e uogen in \'t ftacte ge*
grepen Ijeeft/ o aar tjet niEiuanb Uan geDac|)t t)abbe; 5111 ii e oiijjanbci\'
baren/ Die uien niet ie na mogtc tioinen; Die u lieber geflagEn 3ou=
beu tjEbUEti/ alp Dat 3e naar u 3011DEU geljoojb jjebüni/ 3ulUen/ Die
aie een tueggEtuo^pEii ftiub op tjet Ueib lagen/ baar men \'t uan opgaf/
Daar De uuberp uuct) uiemano raab meDe tnioteu/ Ijoe tuonbejIijU 51J11
3E UrjauDerO in denne- en mirteuboomen!
.Ulaar/ fct)oou tui) Dit/ tot roem ban <tf>ob omirrut fommigen 1110=
gen 31\'ggEii/ 1)oe menige doornen jijn er ebcnluei nog in De ftaD/ 51)
ie\' alp De akker der luiaards; Ijoe Uelen 31)11 ee ftrftElacljtig/ onljan«
Delbaar/ onfierliju; 51 j 31)11 be plaatje met tuaarbig Daar 3e jtaan. iij
jjcüüei! tiru/ itumtig en meer jaren doornen en distels rjclncegt/ en
3\')
-ocr page 317-
OVER JES. LV: 13.                                  281
3tj 3ijn nog doornen en distels; en bie gee^tehjfte ri gen ban ljet Jtëoo^b
balt op Ijen/ 30oWel a\\$ op anberen ; 31J bltjben al doornen; 33 fiabben
nog Wel genoegen in \'t prebiften ; maar 31J bleben al doornen; alWoj»
ben 3e op een 3ieftbebbe gelegb/ 31J bltjben al doornen. <£n Ijoe menige
ij? \'t een doorn in \'t vleesch, al? e? iemanb be?anbejb Wo?bt in 3tjn
Ijuip7 al taag \'t een ftinb of bienptbobe; of alp Ijem iemanb be?anberen
tuil. $oe menige be?anbereu/ maar \'t i$ onbtbacljt en onfranbbaptig:
ï|oe menige fiinften e? op tWee gebacljten; en bie 3tjn bij <èob/noclj bij
be luerelb niet aangenaam. ï}ne menige bennen bat 3e ban doornen
in denneboomen beranbejb 31J1V ombat 3c raat befcljaafber 3ijn aftj te
boren. <!i>m u niet te beliegen/ Ijie^aan ftunt gij {jet meten/ of gij ban
een doorn en een distel in een denne- en myrtenboom be^anbejb 3Jjt:
Eerst. 2oo gij \'t gemorben 3ijt/ 3ult gij onbe^fcfjeib Bunnen maften
tupfcljen menfeften en menfejjen.
Ten tweede. ©e doornen 3ullen u leeltjft en affcfiuwehjfi boojftomen:
bij 3ulften ftunt gij tjet niet Ijarben.
Ten derde. i©tj 3UU 3oeften op bc doornen te wejften ; occafie of geen.
2l!clj ! mogt ift maar merften/ 3tilt gij seggen/ bat be i^eere in Ijen
toejftte; en Ijet Wijf sal op ben man/ en be man op fiet Wijf gaan
tuerften; en be oubejj» op be ftinberen; aclj! mogte ift Ijet in u 3ien/
3ult gij 3eggen.
Ten vierde, ©aar 3a! iet$ in u gefiomen stjn/ bat te boren niet in
u maji: bie u te boren acljtten/ 3ullen u nu bedachten/ befpotten en
Jjaten; of 31J 3ullcn u ont3ien; baa? begint ban ietg in u te fiomen/
öat 3jj/ bie u te boren mei 3etteu mogten/ u nu baarom Qateu.
Ten vijfde, ©aar ftomt ietj> in 11/waarom <!3ob«» ftinberen liefbe boo?
u geft?cgen Ijebbcn. ©aar ig iet£ in u/jeggen 3e/bat 0113e liefbe loftt;
en gij begint te seggen/ aclj i|eere! ift Inil iiebe? mijn oub ge3Clfchap
mipfen alp urne liefbe/ en uwe ftinbejj* liefbe.
Ten zesde, ©e be^anberinge 3a! u 300 biejftaar ttie3en.
Ten zevende, ©e doornaebtige eigenschappen 3ullcn 300 niet meer in
u te binben Wesen ; maar be eigenfeftappen ban be denneboomen en be
myrtenboomeü: gij 3UU fierlijft/ aangenaam en nuttig tae3en. Cn geltjft
gij in üc hoogte 3UU gjoeijen/ 300 ooft in be laagte, in be nederigheid.
\'3ïp bit allep aan u gebeurb of niet ? burft gij biel antüioorben ? goubt
gij naar Waartjeib niet moeten seggen/ ift ben nog een oube doorn.
«Jlfèigfcljien segt gij/ ift 3a! Ijet mij in \'t miufte niet aantreftfien/ of
300 gij nog eenig3in£ rebelgft y)t/ 300 3ult gij seggen/ ift bieet fjet
niet; ift burbe Ijet niet 3tggen/ Wat ift ben. ©ujft gij Ijet niet 3eggen?
Wel Wij seggen:
Eerst. i\'Mis\'jt sulftcn onWaa^bigen fiTjcpfel boor d?ob a(.s een doorn
300 beracljt sijt gij bij <&oü en mcufcljen,
Mn                                                  Ten
-ocr page 318-
«82                                XXIII. PREDIKATIE,
Ten tweede. SGnbien gij niet öefteerb en tao^bt/ban3(jtgrj eeneuej?te
boo? öe taerelb/ een «loeft/ en nabij get berberf.
Ten derde. <#ij sjjt onbe? ben blaeft üe$ SClmagtigen ; gij 33c ber*
bloeftt in ultt eten en bjinften; en in ulu uitgaan en in uta ingaan.
<£ob 3a! 3eggen/ baar gaat bie berbloeftte! 3Cigt gij ou utn ft^anftbebbe/
en fterft gij/ 43ab 3a! peggen/ gaat/ ziet naar dien vervloekte. JilSoet gij
boo^ \'t gerigte ftomen/ uta bonni£3aI tae3en : Gaat weg, gij vervloekte !
ja/ inet 3iel en Hgchaam 3al utn beel tae3en/ al$ bat ban be ranken bui»
ten ben wijnstok; en ban öe doornen bie be?Dranb 3ullen taorben.
®ij 311U srggen/ ift Beften/ ift ben een doorn, maar of ift het bltjben
3al/ bat taeet iU niet. Stft tocet bat ooft niet/ maar bat taeet ift/ 300
lange au» gij een doorn jfjü/ gtj fraat 300 (eelijft in be fterfte. Cen doorn
in \'t hof ban een\' ftoning i£ leelgft: gij leeft onbe? 300 bele tjartelrjfte
bebieningeu/ en gij blijft ebentael een doorn; ach! tjoe fchanbelijft ig
bat! 25ijt gij een\' doorn, gij 3(jt boor welben 3ooUiel fteftelacljtig als?
boo? een anbe?. Jlftaar <(3oö leeft nog: tjij ftan 11 tot een\' denneboom
maften: uit fteenen ftan 8}ij Slibraljani ftinüeren be^toeftften. ^ij 3ouoe
u ban bage tael tot een\' denneboom bunnen maften. SClle <föob£ ftinöe\'
ren 3311 ooft doornen gcuicejit; 38 taaren (jet niet taaa^öige,; aUj gij.
SCcf) 3onbaar! mogt Qij nog bcjanöejb bjorben ee^ <J3ob met 3ijneoor»
öeelen ftomt! 91\'cft 3onbaat! neemt jjet toclj maar/ eer Ijet te laat ig!
5Ccö! maart gtj be^anbe^b/ gij taaa^t 30a beracfjtchjft niet mee?.
&) 3ult 3eggen/ tuat Unit ge ban bat Ui e boen 5 Vr,a\\ raab ge*
ben mij u :
Eerst, ©ejueelb u bifttagftj oat BD üelïce^b of on6cftee^b3tjt/ bat gij
3alig of ramu3alig 3ijt/ bat gij naa? be ljei of naar ben jjemel moet.
Ten tweede, belooft bat gij ban nature een\' doorn 3{jt/ en bat gij
ücranbejb moet taorben/ en pet U3elüeu niet boen ftunt.
Ten derde. H&ebenftt/ bat be middelen, bic <&ab$ <#ee|Jt gefi^uiftt om
menfehen te beranöeren/ 31J11 pet lesen en Ijooten ban <&ot)$ nj>oo?b;
be^ljaiue moet gij be onberlmge bijeenUomften niet nalaten; gij moet
met nalaten Ijet le^en ban het lDou^ü in urne hut3en; en bat moet
gi) al üiöbenöc öoen.
Ten vierde. %i$ gij naa? be fte^li ftomt/ 5egt ban/ arjj! mogt bit
het miböel ban mijne be?anberinge 31J11! «ütöogt bit be ujeöiftatic en
^ebiftant sijn/ toaa,?boot ift üefteejo 3a! taorben ! $aat gij utn leben
tael 300 naar be ftejft toe ? üHiljS gij e? 3Ü/ 3egt ban/ mat 3a! e? ban
bc3en bag taorben -, Sal ift al Uieoer oe-ji-iftie blijben ? acIj Jf ecre/ i£ e?
niet een 3egen booj mij ?
Ten vijfde, ©ien raab geüen taij 11/ betaijle <J3ob 3ijnen <#eegt tail
geben aan oie 11}em baarom bibben; uibt bifttaiji^/ acjj i|ecre! mogt
01 j \\i\\aen &ct#t geben in \'t binncufte ban mij! acjj if)eere! en taerut
mij
-ocr page 319-
OVER JES. LV : 13.                                  283
ntij tuil) niet ban uto aanfetitjn ! {En taaerjt ban Iang£ ju^fte mibbe»
len; gij jult niet te bc?geefê poenen; tnant baar jlaat: D e tot Mij
komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
gegt iemanb/ift (jebbe Ijet gejjoopb/ iü benfte/ bat <S>ob mtj ban een\'
doorn een denneboom gemaafit fjceft. Soubt gij bat mogen benficn ? Tjcfit
gij baa? g^onb toe ? üient gij alle öe beranberingen bie mij geuoemb
ïjebben ? Scgt gij/ ja ? biel "bcjtuonbert h; (iaat boo? ben frjeere ftille :
èjij Ijab u Bunnen boo^uijgaan. $eeft €»ob u uit Ijet noojben ban be
jjellc get?oftlfen/ be^nebcjt u ban obe? al be doornachtigheid, bie gij
getoonb ljcöt. Wevgt jee? filein boo? <ff»ob ; 2egt/ mat toaé ift boobe
honb/ bat <ï?ob naar mtj om^ag/ baar ï^tj sicljselben ïjab Hunnen ue?-
ljee?lpen met mij in be Ijelle tetoejpen! ïïoemt jtjneliefbe/ en taacfjt
ban bat «60b u nog eens beranberen 3a! ban oubolmaaftt in bolmaaftt;
a 1 ó 1\')!) u beklanten 3a! uit beu (jof ban .iijne fie?Be in ijet parabij?
be? fjce^Iijfiljeib/ om beet te nebben aan ben boom be£ lebeiijj.
3Ifi fluite met te jeggen : Zalig zijn ze, die zijne geboden doen, opdat
bare magt zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen
ingaan in de stad.
AMEN.
&ti 2                                           VIERr
-ocr page 320-
VIER EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
O V K R
J E S. LV: 13.
linde het zal den lil: l. lil] wezen tot eenen Name, en lot een eeuwig
teehen
, \\dal] niet uitgeroeid zal worden.
Wi) ïe;cn/ Prov. XVI: 4., De HEERE heeft alles gewrocht om zijns zelfs
wille. ®at tf? geen filnaab in een inenfcfjc/ bie ecu roe?ftmerjSte,2 i<>/ bat
pij een ftuft lue^ft maaftt om tot jtjne eere te toonen mat Ijii ftan ; en
i<i \'t in een inenfefje niet te misprijzen/ \'t ij? in onsen 43ob ooft niet re
miB\'pjfoen bat é<j een tnejft maaftt tot jtjnen lof en hce^lijftheib. oEn
i£ er een taonbe? ftuft tae?ft bat (60b gemaaftt heeft/het i<3 bemensch;
bie is" het hoofbftuït ban be megen ifiSob^. aftob fchiep ben uienfclje naaj
jonen fieelbe/ Gen. I: 26, en P)ij hing hem in be tnerelb op al«? e\'eue
fchilbertje ban srjne fcftoonheib en ïjccriijftfjcib; maar boo; be jonbe
ontbreeftt be menfche in 31\'jnen pügt/ en hij ee^t 4Poö niet ba.ir Ijtj
toe gemaaftt is?, .ilïaar 60b heeft ebentoel mibbelen/ taaarboo? Cjij aan
ben 3onbaar be?heejlrjftt rtiorür; selfj? aan ben Fjatbneftftigften jonbaar/
baa? be^ftcejlijftt 4?ob 31c!) aan in regtvcerdigbeid: $ob berftee^lrjftt e?
Sicfj aan/ bat «Jij fjem betnaan tot ben bag be$ ftujaabsV om geftjaft
te toorben; ja/ tfnib be?ijee;lijftt er jiclj aan alö ïjrj naar bc Ijeile en
\'tbe?be:f toe uioet; ban Uiorbt o3ob licejïijft gemaaftt in si\'juc regt-
veerdigheid. «Jil&aar alle be meufcljen 31J11 niet julftc jonbaar^/ bie in be
5onbe fterben gullen. iPaar. 31Ï11 ooft vaten der barmhertigheid, uitverko-
renc vaten. H0o;bt 4ftob aan Ijen ooft be?fiee?l(jftt 5 2Da/ booj be genoeg-
doeninge en geregtigheid zijnes Zoons in hunne plaatfe. ÏDe Sone 43ob^
3eibc in 31J11 leben op beje uencöentnerelb; Ik hebbe U verheerlijkt op
der aarde, Joh. XVII: 4. <j£ii Joh. XII: 2 roept $ob/ bat ÜJtj jfjn\' name
be^jee^lijftt ftab/ en bat l$ij fjet nog boen 3oube. 60b be?hee?lrjftt yc\\)\'
3elben boo? be fiebicrftingen beg t!3ee£te,«j te geben in Ijet {jarte ban be
uitbe;fiorenc en geftochte jonbaren; baar ftomt bie gjoote o3ob met
ftiacDt in het harte; jjoe tailt/ moest/ of hoe Burgerlijft bat ooft ie*
manb ij?/ J^tj toerfit 300/ bat bat fcfjepfel tnajbt cene spruite zijner plan-
tin-
-ocr page 321-
XXIV. PREDIKATIE, OVER JES. LV: 13.                385
tinge, een werk zijner handen, waardoor Hij verheerlijkt wordt, Jes. LX:
si. <©an ;egt <6ob/ alé ©fj pen menfcfie befteprt: Dit volk bebbe Ik Mij
geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen, Jes. XL III: ar. i©an 3egt *j5ab:
Gij zijt een uitverkoren geslachte, opdat gij zoudt verkondigen de deugden
desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternisse tot zijn wonderbaar
licht, 1 Petr. 11:9. SWg 43obé «T3eeét fn \'t ftarte mejftt/ ban 3fet men
een\' monbc?IrjFieii omFteer ban paften; ban 3iet men mirakelen" be <J5ob
lisralMé boet ban tnonberen/ bic men niet begrijpen/ nocFi niet tellen
fian. %\\ê §ü doornen tot denneboomen maaïtt/ ban taojbt <%f) betoemb/
en ©tj Ftjt\'jgt be?maarbF|efb/ en een\' gjaoten naam onber be menfcFjen/
en onber be engelen in ben Fiemel. 6 fanbaar! bat moet u en mij obej»
ftomen sfin boor onsen boob! %\\$ gtj bie toonbe^IrïFie beranberinge niet
onberbonben Fjcfit/ 300 ij? \'t aïfeJS met u maar schijn sonber zijn; Jacobs
stemme en Ezaus handen; \'t i<? ban al maar eene gedaante ^onber wezen,
goobja al$ iemanb beranbe^b ij?/ fin luit tot FieerrrjftFieib ban <H5ob 3tjn;
maar een sonbaar/ bie niet beranbejb \\$f s\\ê F|ij ban genabe mag Fioa»
ren u:ebiften/ bat ftaat fiem al mei aan; ban 3oube sniften ^:ebiftant
mei al soo beel toeloop Fieööen al£ 31\'jn .jfêeeéter/ biannecr ©tj be broo-
den uitbeelbe; 39 so«ben Fjem ban mei Fioning tnillen maften. 4iïaat
al«? een ^:ebiitaiit baarop ftaat/ bat men beraube,2b moet uio:bcn/ ban
\'rben sonbaar al 300 pijneltjft alï? be regter-oarie uit te fteften. 3Eben>
mei/ \'f mag meien 300 \'tmil/<öob ftan anbejj? niet berftrerltjftt too?«
ben/ of baar mort een mirakel aan u gefcFiieben; en bat Ftan niet aan
11 gefcFiieb ;ijn/ 30a gij tf3ob tot geene eere en jtit. ®at ;iet men in
onsen teFïjsiï: baat ftaan 5e eejot a(<ï doornen en distelen, en stj raojben
denne- en myrtenboomen. fgulften beranberinge moet er ftomen/ gelt\'jft al<?
een doorn , bie tot een denneboom, en een distel, bie tot een\' mirten-
boom nemaaFtt mo:bt. fff seggc bat ben allerburgerlijkste 30obicl alj£
ben allerwoeste; ^t\'itl geheele hart en gedrag moet anbe?s? sfjn. Jlfïen mag
bennen/ talen sal men bat toepasfen? luie sal bat raerft boen? bat i<?
niriiMnb toe te pasfen alö «Jlfêtj/ segt dftob: En het zal Mij tot een\'naam
zijn. TCaatïït sagen mij be mirakelen, be g:oote veranderingen; nu F)eb>
ben mij Fjet slot: jfèiemanb ftan bat boen alt? God; en baar net aan
gebaan Vtiorbt/ bie sjjn onber Ijet bolft den Heere tot eenen naam en tot
een eeuwig teeken.
I.  ©ebben taf} te ven/ maartoe u3ob be ©eere sniften beranberinge
tap:ftt? fjer om i)e\\n tot een\' naam en tot een teeken te 31111.
II.  ©oe vast bat Fjet FuerFf is? ban bie beranberbe menfcljen; Fjet 3a!
een eeuwig tecken 3t)ii/ dat niet uitgeroeid zal worden.
I. Wat fiet eerste aangaat. 2fil<? een menfclje 30a taöteli\'jft beran»
bc;b mojbt/ Fietst) bat Fjet een rooc^t of een burgerlijft menfcfie is/
nl<? bic doornen en distels bie beranberinge Ftjijgen/ tnaartoe \\§ bat?
Bn 3                                     \'t 31
-ocr page 322-
q86                                 XXIV. PREDIKATIE,
\'t S# tot eere van God, otnbat 3e tot jijnö naams roem 30tiben taejpn.
A.  0et ftan toet 3tjn/ bat gier ge3ien toojbt op een geBjuift in ou-
be tfjben.
i. 2CÏ# 3c een\' boom pïanteben/ 300 fneben 3e een\' naam baajop/ om
te toonen mie e? be planter ban Itiajg; en opbat niemanb fiem jfdj joubc
fiunnen toeëigenen. Sgoo ftomt 05ob/ en $tj 3et fijnen naam en 3tjn beeld
op bie beranberbe metifcfien/ en $rj eigent bie beranberbe menfefien
3icfi3elben toe: \'t is mijn volk, 3egt <#ob; \'t tg mijn boom, 3egt $tj/
opbat niemanb in be taereïb baar be fianben aan fïaan ;o\'ube.
1. We Ueidencu fiabben ooft be getaoonte/ aftjï 3e een\' boom pTantc*
ben/ 3Ü 3etteben er een\' naam ban een\' god op; baar 3fj mebe tenen»
nen gaben/ aan taelften gob bie boom tocbefioorbe: en 300 fit) bengel*
ben beeb gjoerjen/ bat 3e fiem baarban een afgodsbeeld jouden maften.
S2oo 30uben bie beranberbe menfthen boen: 3Ü 30ubcn 3icfi naar Gods
naam benoemen/ om te toonen toten 3Ü toebefioorben: Jes. XLIV:5,
Deze zal zeggen: ik ben des HEEREN ; en die zal zich noemen met. den
name Jacobs; ende gene zal met zijne hand schrijven: ik ben des HEE-
REN, en zich toenoemen met den name Israëls. ïjet 30tiben menfeften
3ijn/ bie fiunne 3?eïen aan ben ïjeere obergrgeben ftabben/ Hand. XV: 26.
B.  !©annee? tntj Ie;en bat be;e hoornen ben Qeere tot cenen naam ltia«
ren/ ban ftan er ooft gesien tnorben op softere groote daden of werken
bie iemanb boet of maaftt/ rnaarbonr fiij beroemd en vermaard morbf.
Meem eetijg/ al£ iemanb eene stad inneemt, en Prei bolli flaat: üiat
3eibe Joab tegen David? ftom 3elf boor Rahba, opbat/ al«S ift ftaar fla/
mijn naam obrr ftaar niet uitgeroepen tnorbe/ 2 Sam. XII: 27, 28.
Wanneer David met ben ftop ban Goliath ftlnam/ mat een naam ging
er ban fiem uit! Si) 3eiben: Saul heeft zijne duizenden geslagen, maar
David zijne tien duizenden, 1 Sam. XVIII: 7. %\\% be heldenstukken ban
Davids belden opgetelb tnorben/ 2 Sam. XXIII, 300 (raat er: die had een*
naam onder de drie; en die had een\' naam onder de dertig, goo 30iibe
be Cjeere 4?ob 3jcfi ooft een\' name maften booj liet beranberen ban door-
nen en distels in denne- en myrtenboomen; elft 30Ube moeten peggen/ dit
is de vinger Gods; niemanb boet fiet alö be ^«ECltaS; niemanb ij? er
be oo^aaft ban aftj be God Israëls, die alleen wonderen doet; $-*»rj bort
fiet tor roem ban 3tjtien name/ om te toonen bat $tj sulfteu genabi»
gen/ magtigen en goeben «5nb f0. 50iet een menfefte \\$ e;/ bic Bejait»
berb Piorbt/of i"ob 3egt/ 3iet grj ftet tuel/ bat nü er $elf be toerftenbe
oo^aafi niet ban 3Ütï bat bae%\\)/ opbat 9ift een\' «aam baarboo? ^oube
fieftben JJDannrer er ten hovenier ipaë/ bie fiet onkruid toipt te Per*
anbeiTti in goed kruid, toat een naam3\'mbe er ban fiem uitgaan/
bat fin\' 3«lfte taonberen en teeltenen fion boen! Mu ftomt «Bob/ en
bie 3cgt/ aftj 3!ft een fiarbneftftig 3onbaar br?anbere/ 3ft boe fiet
tot
-ocr page 323-
OVER JES. LV : 13.                                  287
tot eere van mijnen name. l^ue 30ude Gods naam baarboor verheer-
lijkt bio?ben 3
Eerst. ?tis bie genabigc boobfcyap ban \'t Cuangeliinn onbe? be Hei-
denen ütpani/ en de menfcljen daardoo? &ebee?b üne?dcn/ alle deafgo-
den bcrioren gunnen naam en achtinge: 31J milben ec niet eenö mee?
ban gooren ; Jupiter, Mercurius en Baiü, Daar soude niet mee? tian ge»
l)oo?0 nocj) aan gedacljt tuo?den; 31) 3011001 seggen : benen uit: üieg
met 0E3E; 3jj souden 3e be?tuc?pcn. JilfJen soude dat ge|\'cti?ecum niet
mee? gooren : groot is de Diana der Epheseren. ©e naam üan alle öie
andere goden 30UDC be?gaan; gelyti in ott land/ nini benltt e? alg niet
mee? aan; 31) moeiten uit Den meg/ 39 be?ioren alle tjunne artjtinge.
Ten tweede, ©ie üe?anderöe menfcgen souben Oen d?ieéeiiigen en ttiaa?»
acljtigen ©ad maar alleen acljten en Uerceren; sg 3ouden tegen mal»
baiiDeccu seggen/ tntj 3ien/ dat 43oD een uierlt mc?tit öat bobeu tjet
bereili ban elligf Ucrïtand gaat; 39 souden zien , en bekennen , en over-
leggen, en verstaan, dat de baud des HEER EN zulks gedaan , en dat de
heilige Israëls zulks geschapen had, Jes. XLl: 20. ^rj 3tiuüen er ben drieëe-
nigen God be eere Uan geUeu.
Ten derde, ©aar jouden bie be?ande?de ïnrnfctjen onbe? malftanberen
[taan/ en seggen/ tuat tuil dit 3Ö11! 258 3ouden ttuyfelmoebig en ont»
j\'teld 31J11/ Haud. II: 12. gg 3duüen 3eggen/ ig bie gobbeloo3e b?dom
gemo?üen ! 3;3 ote üe?ga?de 3ondaa? meelt getuo?den ! die ongaiidelüarc/
die iccuiu en tijge?/ ip die 300 malt en buigsaam gemorden! WH dat
fcgepfeltje 3icij uu 300 laten leiben boot sgue confcientie en dooc iuiop
©eest! Z\\] 3Quben be?baa<m ftaan/ en seggen/ \'t iü ban alle eeutuen
af niet gesien/ noctj geljoo?ü.
Ten vierde, ©aar bomt bij/ bat 3e baatban gunnen mond bol 5011*
beu ijcüüen : sg soubeu \'t mallïanderen bertellen/ tuat e? 111 die plaatfe/
en in dat Honmgrglie/ en aan 300 of 300 een menfege gefegied tuaa/
onder de Tyricrs, Palestiners en Mooren; stJ30uben\'t meiben/dat dorp,
Dat land, 01e familie, Dat mensebe, iö geraatft. .Dan Paulusseiöc men :
Degene , die ons eerst vervolgde, verkondigt nu het geloove , dat hij eer-
tijds verwoestede! Gal. 1: 23. ©ie te boren DeinoorOüasuine aan 3tjnen
moiiD Ijabbe/ geeft uu be basuiue uan \'tCiiaugeliuin aan sijuen mond/
en sij üe?gee?lijUeu ©od daa?uoo?.
Ten vijlde, ©e menfetjen bie üeltcerd taie?Den/ die noemden sicg naar.
ben naam van God; en bie naa? den name Gods uuren genoemo gemor*
Den/ Dat built suuoe morden ais sultien maa?ouer ^uüs naam nooit ge>
tioemd map/ Jes. LX1II: 19. ©at ©aö onbe? be Ue?tno?pen Joden üe?-
liesen suube/ dat 30110c HJij oude? de Heidenen tnede?H?ijgeii. ©aa yabde
nooit mee? acgtinge geyao oude? Abraham, Izaük en Jacob, aladiel:}ij
nu oude? de Heidenen soube Ijeüüeu; t)ij 5011de de God des ganschen
aard-
-ocr page 324-
XXIV. TKEDIKATIE,
a88
aardbodems genaamb morden; <#ob 3011de (jen noemen/ mijn volk; en
30 3uuDen 3eggen: Gij zijt mijn God.
Ten zesde. ti|et ij? te seggen/ Dat 43od{i deugdeu en volmaaktheden ge»
jjcel jbe tucreld door bekend gemaakt en ontdekt souden voorden. IV\\\\
lesen/ bat er ban Salomo een naam uitging/ i Kon. IV: 13. Zijn naam
was onder alle de Heidenen rondom. Sgjjn naam ÜJiejb 3elfj3 in \'t zuiden
ban de zuider-koninginne geboord/ 1 Kon. X: 1. Staosoudc be name <#od$
oüi; Ijeel be tuerelb booc ouder be Heidenen klinken. T>ie geen begrip
ban 43od tjabben/ alö 3c boor 03oög &cc$t bejanderd souben tnoroeu/
mat 3oiideii 3e een g^oot begrip Imjgen ban #od! Wat sagen 3e bet\'
rukkinggmagtige volmaaktheden in ftoü! ©aar bejitigden 31) Ijun oog
ou/ en riepen uit : 0 diepte des rijksdom, heide der wijsheid en der
kcunisse Gods!
1.  ^ij begonnen te jien be onbegrijpelijke hefde en genade bietëob
voor den tijd uüu: Ijcu geljab en aan tjen betuesen tjabbe/ al$ 3c nog
niet geboren maren; bat <£od tjen lief geljab Ijadde met eeneeeutnige
liefbe. Dan, bc genade bie *i3oü Ijun betuonb Ijabbe in den tijd, alji 31J
naar <©od nog niet sucljten ; dan, be cejfte voorkomende genade, Ijoc
«5od gen getrokken Ijabbe niet goedertierenheid; (30e stj uan dood ma»
ren levendig gemorden; hoc 31) beel aan den ïjeere %>e$u$ hadden ge»
«regen; en Ij o e 31} met öoü be^oend maren; dan, de genade na den
tijd in be heerlijkheid, bat gjoote goed/ bat 31 j ua dit leben nog te
machten tjadden!
2.  03oö 3011de hun bekend üiorben in 3tjneontferminge, bat i|Ö3ic&
ontfermt dieng $}ij tuil/ bat niemand Uan seggen/ wat doet Gij ?
3.  2ij souben sien be uitnemende wijsheid i£odgV ijoc bat $jg ge30?gd
Ijaoue/ dat de eere tiau 31311e name met benadeeld luierb/ alp un den
allergodbeloogftcn aannam ; daarin souden 39 sien de wijsheid tfiJodgV
bat i)jj 300 baneeuuugheid bende bie de jtjnen sjjn ; dat l)i) 300 naauin
keurig bepaald hadbe/ den tijd ban hunne bejanderinrje/ en Ijet middel,
en mat mate van genade dat 3e liegen 3ouden; Ijoe lange 51J op aarbe
sunden ftaan groenen/ en matinee; "dat 313 uit dese mereld inden hemel
Souben berplant moeden.
4.  C\\) souden sien iSüodg souvereiniteit in be bcbcelingc be; genabc;
bat be genade met boor allen mag; maar dat er uit ben hoop met
doornen l)ie: en baar maa; eene beranderd Uiierd ; \'t mag maar l)ie; en
baar eene uit de menigte. i}et mag maar een Zachéus uit de menigte/
uit die geljeele fetjare; het luag maar een Paulus uit het geheele ge-
Siifchap; het mag maar eene Lydia uit de gegeele bc^gaderinge/ Die
het Ijarte geopend mie?d ; Ijet ftaat er met 3Ulken nabruh : God opende
het harte van Lydia!
5.   3a 4?uDj5 naam tuiend onöe; be Heidenen 300 oenend boot sjijne A1-
magt
-ocr page 325-
OVEITJES. LV: 13.                                  289
magt, bat ÏJij overwinnende genade Ijabbe; of je wiïben of niet/ 60b
rne^fttc jtjn tce^ft/ en ban üiie^bcn 3e getaillig. goo toicjb <j?ob^ airaagt
ooft gelienb in sijne bevestigende genade, bat stj ftaanbe bleben/ niet»
tegenftaanbe alle be toatcrblocben en ftormtüinben ban Dinnen en ban
buiten.
«JSu ftunt gtj begnjpen/ aïjö (Pob doornen tot denneboomen ; en distels
tot mj-rtenboomen maallt/ hoe bat <ï3oö 311 Hij? tot een naam ip. ©e i^eere
riep reng sjjnrn naam uit boo? Mozes , Exo\'d. XXXIV : 6, HEERE, HEERE
God, barmhartig en genadig, langraoedig, en groot van weldadigheid en
waarheid. goo tjeeft 45ob ooft 3ijuen naam uitgeroepen onbej be Heide-
nen, alj» Ifjjj hun £§}\\$tu§ boo^ftelbe tot ecne be^oeninge boo? Ijet geloo<
be in 3ijn üloeb; en aftf ^ij 3«lltc groote en genabige monbe^tac^fien
onbc? ijcn berrigttebe. ö! gij moeiten \'t uitfclj?ceutoen : Gij zijt groot
en wij begrijpen \'t niet! Ïl3el/ ÏJeere! hoe heerlijk is uwen naam over de
gansche aarde! ö Diepte des rijkdoms!
3HSen 3oube mogen bennen/ of \'e? al een groote naam ban iemanb
uitging/ en baa^ tua£ geen daad, tuat 3onbe bat 3tjn? IDa^f Ijet ban
genoeg? &een\'t; SOftj ec een hovenier Urn?/ bic ben roem habbc /bat
hij doornen tot denneboomen ftonbe maften/ en men sag e? nooit be tee-
kens nan/ mat Ijab men e? ban aan ? Xiu/ bic bejanbe^De menft|jen/
3egt <#ob/ 3Uilen Jtètj 3tjn tot teekenen, obcjal luaar gij bejelbe 3ult
binben/ in fteben of op borpen/ in belbcn of op rnegen/ 3tj sullen tot
teekenen 31)11. ï©at tuil bat 3eggen ?
Eerst, gij 3ullen bewijsteekenen 3gn ban be? ï)ceren volmaaktheden.
€eu mrnpch\' i?\' alttjb üeltipt/ al?\' htj aan Oob geiooben 3a!/ om een
teeken te hebben. Slith <6ob! 3eggen 3e/ Ijab ift toch een teeken Ijfêaae
be %ere segt/ hun 3a! geen tecken gegeben tuo^ben/al? bie tie,:anbe?be
menfehen ; bie sullen 3e oüe^al ontmoeten/ en bat f$ tot een openbaar
teeken, bat niet tueberfp^often ftan tnojben; 3tj 3ullen niet alleen ben
lijecre rot eenen naam 31311/ maar ooft tot een teeken. *i5tj 3ult ec niet
een 3ien/ of men 3al 3eggen/ hie^ geeft #ob een teeken ban 3tjneg?oote
kracht en wijsheid.
Ten tweede. gij 3ullen 3tjn tot een kenteeken , bat God {jet rne^ft ge*
baan Beeft/ en niet eenig fchepfel/ {jet3ij ^opjjeet/ 2Cpoptel of$re-
biftant. ©ie be^anbejbe menfehen sullen 3eggen : Hij heeft ons gemaakt,
en niet wij. ^ie? moet elft 3eggen : Wie is Paulus, wie Apollos ? 3(j 3ijn
bet bte planten en nat maften/ maac $ob ip \'t/ bie ben taapbom geefc.
Ten derde, gij sullen 3911 tot een onderscheidsteeken tupfcljen God en
be afgoden; bie sjjn gecne scheppers ban tjemeI en aajbe/ bie voorzeg-
gen geene toekomende dingen, üie ftonben 3iUfte gjoote becanbecingen
niet te rnege brengen; actj! neen. Stllen/ bie be3c bejanbejbc menfehen
3agen/ bie moegten uitroepen : De HEERE is God! de HEERE is God.
<0o                                             gtj
-ocr page 326-
SO                                XXIV. PREDIKATIE,
grj moeiten 3eggen : Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en
daar zijn geene gelijk uwe werken ; Gij zijt groot, en doet wonderwerken;
Gij alleen zijt God, Ps. LXXXV1: 8, 10.
Ten vierde, gij gullen tot wondertcekenen 3ijn onber be menfeïjen ban
gergene 43ob geDaan Ijaö. ©at gij en ilit ge3ien Ijabben/ Jonas wonder-
boom, bie 300 fcfjleljjft opging/ en 300 fcljielp flierf ; ben staf Aiirons, bie
bloeiüe ; ben vijgeloozen vijgebooni, öie m een oogeublift be?öo?öe; öe tien
plagen in Egypte; (jet gaan door de roode zee, eu alle die mirakelen in
\'t Oude Testament; oat blij ge5ien Ijaööen alle öic mirakelen in Ijet
Nieuwe Testament; öat dooden levendig Uiie^ben ; bat dooven hoorden ;
bat be stommen sprekende en be blinden ziende 3ouben ttiorben; men 30110e
Ijebben moeten seggen : £eere ! tjier 3911 bui3enb mirakelen! €n al 3iillie
geestelijke mirakelen boet 45oö nog: lijn maalit bat een steenen harte i een
vleeschen harte, bat (jet murü)/meelt en maft luo^bt; \'t %$ een mirakel
ban 3pne genabe/ al? een duivels-kind tot een kind Gods geinaaftt morbt.
$et i? al 300 groot/ ja/ nog groter/ al? bat een leeuw een lam too^bt.
©e galigmafte^eibe : Ziet, Ik en de kinderen, die de HEERE Mij gcge-
ven heeft, zijn tot teekeneu en tot wonderen in Israël, Jes. VIII: 18. ©aa?
i? niet een ftinö ban <£ob/ of Ijij \\<i een mirakel. ©e dooden tuo?ben le-
vendig, öe blinden bio^ben ziende, öe Ijarbe keisteenen too^ben kinderen
Abrahams; een duivels-kind Uiorbt een kind van God; be kreupelen en
lammen, öie niet gaan Itonöen/ Hunnen gaan en springen als een hert:
öie 3ullten afkeer ban ben hemel Ijaööen/ bie zuchten nu/ fie3taaarb
3ijnbe/ om met be taoonjteöe/ bie uit ben Ijemel i?/ ouejtileeö te tuo?»
Oen. (Ce boren/ al? er Ijen iemanb naar toe tuilbe Ijebben/ 300 roilöen
30 met; maar mi gaan 5e gewillig. \'t 25? een mirakel! gij beginnen
alp een ue,2anöe?öe te fprelten; 3tj be^fteereu baarmeöc; Ijunne bc
taerlmioen eu gehalten?/ oaa^ jtaan 3e 3elf boor jtiile; 31J Hunnen e?
niet üjj ; {joc beu iii üug! 3cggeu 5e; ben ift getoenb te schreijen ? te
3ucljtcn? Ui fta er olie,: tayuaajso! 31) i\'taan obe^ 3ict)3elben be?baa?b/
eu 31J11 een mirakel in tjiin eigeu ouröeel. jgjj 3ouöen te baren tjet bollt
<#oö? Uicl geöruUt Ijebben/ maar nu fcljatten 31J Ijcn 30a Ijaog. gij 5|jn
Uionöcriijfte menfehen: een koning 5onüe^ kroon, gij 3jjn rijk, al ljeb>
ben 3ij niets in öe toerelö. gij 31JII vrij en nogtan? Gode dienstbaar,
gij 3911 blijde at? 3e schreijen. 2fili "winne, seggen 3e/ al? il! vcrlieze. gij
30U ten mirakel 111 j)un kruis, lijden en verdrukkinge. ©an Bunnen3e
d&oö nog een? danken. SücbV l^eere/ 3cggen 3e/ ijaöt 43n mi) niet gc-
flagcn/ m Ijao een beborben ftinö getueept. gij danken $oö boor sgne
JDaöerltjIte kastijdinge. Eer dat ik verdrukt wierd, dwaalde ik 3eibe i)&-
vid. 3fn jjun lijden 3eggen 3e: Acht het voor grooto vreugde, als gij in
veelderlei verzoekingen komt; zijt geduldig in de verdrukkinge. gn\' roemen
en zingen in ben stok. gtj 3tjn een mirakel in bun\'dood. 5111? alle men»
fcöen
-ocr page 327-
OVER JES. LV : 13.
291
fcljen taillrn BlijBen/ ban taiïfen 31\') teeg. Sficft tfyeeul 3eggen 3e/ ift
hienpcfite/ bat 03ij mij maar Bij JU nam: ift jucijte baa^naa;; ift RcBBe
eene Begeerte om ontbonbrn te hielen, .^trlt mi een£ julfie mirakelen
Boor utoe oogeu/ ftunt gü je Vuel trgenïpreftcn ? Wat öunftt 11/gelief»
ben/ Bunnen jullie Beranberbc menfcljen niet met regt een teeken ge»
uoemb üiorben?
,HSen mogt benften/ \'t \\§ maar/ bat 5e tot teekenen jfjn; maar 3a!
\'t tuel 300 BlijBen? ;a( \'t niet Uiee^ oBeraaan? *Pat joube treurig ujn/
aljï 3Ulfte denue- en myrtenboomen mee: distelen en doornen ftanben blo;»
ben. ïitèaar neen/ jij jullen niet meer doornen en distels taorben ; jij 311I»
len jtin tot een eeuwig teeken, ;tj 3iilfen niet uitgeroeid worden.
A.  In \'t gemeen. S^ct 3tjn eeuwige teekenen, in toeerlüil uan ben bui»
Bel en be geljeele hierelo. SCn alle eetitoen jullen je bie teekenen niet
Bunnen ftuiteu. IDat jaï onber be Heidenen 300 lange srjn gang gaan/
tot bat be laatfte Binnen ijS; tot bat be volheid der Heidenen zal ingaan,
en <l3ob tot be Joden ftomen 3a!/ en 300 nefteel 3Péraël3al3alig morben.
©aar 3tjn geene mirafteft? in \'t Oude of Nieuwe Testament gefeftieb/ of
31\'j 3ijn boor ben ttjb/ of boot geBreft Ban gefieugen/ Bejfleten en lier»
gaan. llPaar 31J11 be steenen, bie 3e geburig tot gebacfiteniéfe BeB&en
upgerigt? Waar 31)11 alle bie mentenen baar be &)eere 3Je3U^ 300 Bele
Inonbercn aan gebaan Beeft? jl&aa^ beje teekeuen BlijBen; al i^\'t bat
bie menfefien jterBen. %\\§ be eene Binnen \\$/ ban ftaat er meer een
anber in 3tjne plaatfe op. Cn 300 3a! be name <tëab<5 Ban ftinb tot ftinb
ujoröen boortgeplant/ 300 lange aBj? be 3onne en be mane 3UlIen ftaan.
B.  In \'t bijzonder. $Jet 3Ullen eeuwige teekenen zijn.
Eerst. J2ü ïijn er in be eeuwigheid toe gefcBiftt en be^ftoren/ Jer.
XXXI: 3. Ik hebbe u liefgehad met eene eeuwige liefde.
Ten tweede, 3!lle be uitBe?ftorenen Inorben niet gclijft geBoren nog niet
gchjft InebejgeBoreu; bat 3a! 300 boor alle be eeuhien rjeeu 3ijn; boor alle
be eeuhien Been 3ullen 3e 300 al boor beu bag ftomen.
Ten derde. Slj 3Ullen be eeuwen verduren. Absalom ftab ecuetl pilaar,
bien ftij uoembe Absaloms hand, tot een teeften bat er 300 een Absalom
geroee^t hia£; maat alle bic teekenen 31)11 boor ben tijb berfleten/ of
boor ben bijanb Berbranb? maar Bcranberbe menfeften/bie ftaan tot eeu-
wige teekenen, ban Abel af tot mi toe: fommigen ftaan Bcfteub met ben
naam en be plaatse ban fiurmc woninge: maar anberen in \'t gemeen;
en bat Blijft baar 300 al ftaan.
Ten vierde. {Jet 3ullen eeuwige teekenen 31J11; 3ij 3UlIen Booj \'t oor-
deel 300 ftaan. 2oo ift en gij baar aï£ Befteerben sullen ftaan/ toiJ3ullen
er ban alé een mirakel ftaan. ®an 5a! $ob verheerlijkt worden in zijne
heiligen, en wonderbaar in allen, die geloovcn, a Thess. I: iö.
Ten vijfde, iijet 3UlIen eeuwige teekenen 3jjn/ 39 3iillen in ben hemel
<©o 2                                                     ftaan
-ocr page 328-
092                                 XXIV. PREDIKATIE,
fraan als eni eeuwig teeken ban tfabé magt en trouwe. ©au gillen lui]
Kunnen berftaau/ biat Het ia: Ik zal op hem schrijven den naam mijnes
Gods, en den naam der stad mijnes Gods, en ook mijnen nieuwen naam,
Openb. III: 12. \'t 30 bit te ;erjgen:fn be strijdende kerke geböen se ge<
tnee^t tot heerlijkheid ban <öob/ en 31\'j sullen ooft tot eere ban $ob op-
staan; en in öe triumpherende kerke sullen se be deugden en vo!raaakt-
heden a5ob0 jirn en bertoonen/ beet ïielberber en ftlaarbei auï hier. €n
alg 3e in bie ftab sullen jijn/ baar sullen je in eeutaigFjeib niet mee: uit*
gaan. ©at \'t nu/ 3JJ sullen ben I^eere toesen tot een eeuwig teeken.
«iltëen mogte benften/ acfj $eere! 3iillen 3e niet toeer doornen taor»
ben ? baar sal Ijun ebentoel soo bcel moeite aangebaan biorben/ guiten
30 niet uitgeroeid toorben? „Jiïeen/ 3egt be {Jeere; taat al moeite Fjuu
aangebaan tnotbt/ baar 3a! geen eeu uiriiiuï) sulfte Doornen ftuunen
uitftayuen; 31\') 3Ulïen tot een teeken zijn dat niet uitgeroeid zal worden,
daarin sijn toeer «Poba ftinberen fjet grootfte mirakel bat er in be toe<
relb ijl; en lueet gij toaarom?
Eerst, ©e ganfefte magt ber Belle/ be gaufcfie magt ber merelb en
ber 3onben 31J11 tegen fjen. 2ij 50n alj? lichten in een krom en verdraaid
geslachte. 4H9en 3oube benften/ bie ftorm sal 3e uitblazen. 85fl 31)11 afg
een kaarsje iu eene woeste zee, baar ftomen 300 befc baren. Qimne bij»
anben jijn 50a beel en magtig om fjen te berDreften. ^tj rjeOöen bele
boobbjjanben/ en bie 31J11 onbermoeib; men joube benften/ fioeftunneu
31J ftaanbe Bigben!
Ten tweede, SSeliaïbc bat/ bie beranberbe meufchen 51J11 selfê soo
Stoaft/ bat 3e siclj moeten bcitoonberen/ ftoe 3ij ftuunen ftaanbe ülijben;
3Ü 3>J" 30a bol 3onben en geöreften iu gun fjarte; men segt ban ecneu
menfclje/ al<? (jij 30a ellenbig i<s/ \'t een luanber bat 300 een menfefte
•leeft! maar fjet i£ een toouber/bat «#ob£ ftinberen blijben iu be genabe/
met alle dunne berborbenfjeben!
Ten derde. 25el)albe alle bic tegenhcden en verdrukkingen, soo beiue^gt
<Ü>ob nog biel sijn aangesigte eeu£/ en bat i*S erger alö ailejg Uiat Tjiiii
ooit ontmoette; ban i$ \'t: Mijne ziele m geheel bedroefd tot \'er dood toe:
Mijne ziele druipt weg van treurigheid! ©at ig niet uit te fprcfteu; ban
ontbalt Ijun menigmaal be moeb. 2ij gaan eensaam en s\'tten ftilïe;
brienb en mebgesclle gaan ban weg; dunne beste brienben biorben biel
troutoeloofi en onouregt. 2!tj ftecren hun ben neftfte en rugge toe. 3B£
\'t geen miraftel bat se ftaanbe blijben? €n ebentoel segt «Ü3ob/ 31) 3UI-
Icu niet uitgeroeid worden. lBat i£ bat toanberlijft! UDat Uiil fjet seggen/
bat 3e niet uitgeroeid sullen toorben? (1) ©at fïag ban bolft sal er
altoos sijn. (2) ©aar $al er niet één ban verloren gaan. (3) $unne
genadens 3ullcn blijben.
Eerst. J©at er ou be toerelb boor bolft uitgeroeib i$/ bat fïag ban
bolft
-ocr page 329-
OVER JES. LV : 13.
293
bolft niet. 9Iu beu zondvloed l)ab Noach eenearke. 3ln Sodom ftreeg Loth
een Soar. 3Jn Egypte ftregen 3e een Mozes en Aitron. Sfn Babel baat roa£
Daniel en be brie jongelingen. 3fn Chaldêa maren goede vijgen. l©atoor«
beelen er ïiomen/ al moe^t men uitroepen/ bat lieel be üierelb Arriaans
gemo^bcn taa£; al moegt be trouwe jproprjeet Elia uitroepen: Ik ben
maar alleen overig gebleven; «ïöeen/ 3egt ®ob; baar $fjn er nog zeven dni-
zend, die hare knieën voor den Baiil niet gebogen hebben.
Ten tweede, \'t 3të te >eggen/ fjuu getal 3a! ölijben. J£au allen/ bfe
betanberb 3(311/ 3a! er niet één berloren gaan. 2rj sullen mei vermeer-
deren, maar niet verminderen. SC(g o3ob Ijet getal obersien 3a! in ben
Ijeinel/ baar 3a! et niet één acljtergeuleben jfjn.
Ten derde. CJunne genadens mogen laat verminderen; 3tj mogen in
groot verval ftomen/ maar [jet geestelijk leven ülgft. 3(n Fjun berballen
3ijn 3c 50a öefcljaamb en 300 gejaagb. Sjj sullen er sulfteu rjartfilop-
pinge ober Be&ben. *ZH IjeöOen Deroulu; be mortel ber safte bie öltjft
alttjb. 2CI Ijab be bruid te beti gelegen/ en siclj berfcljoonb/ bat $jj niet
ftonbc opftaan/ 31\') ftonbc etoentoel niet langer blrjben liggen; 311 (lonb
taeer op am Fjarcu Eiefjle te gaan soelïen. vDe tegterrjanb be£ tjeeren
bie beranbert mei een£/ maar 5)ij üctuaatt 3e cbenüiel in 3ijue Itracfjt.
(0ob ucluaatt 3e met 31J11C eeuwige armen. lli>eet gij mat boor eeutaige
armen bat 4?ob Ijceft?
1.  0)g fjeeft vijands magtbrekendc armen.
2.  4\'J beefc alt,Jö wakende armen, ©e ^eeue flaapt nocD fïutmect
niet. SM$ gö flaapt/ ban maant l^ij ober u.
3.  Bjij rjeeft alomtegenwoordige armen, ïjrj i$ met 3tjne armen obrral
Dij/ al 300 tucl alö met sijne oogen, bie boorioopen be ganfclie aarbe.
2111 taa£ Ijet bat icmanb in bc aarbe of Ijellc berftofiten Inierb/ 5)ij 3oube
Fjcm binben.
4.. «öob ïjeeft onvermoeide armen. Jes. XL: 28, Hebt bij liet niet ge-
boord, dat de Scbepper der einden der aarde noch moede noch mat wordt?
5. <l3cib Ijccft onveranderlijke armen. Simson, fjoe fterft bat fjtj tuag/
Ij ij berloor 3fjnc Itracfjt. léaar in $ob ijö eeue eeuwige kracht. SJij 3al
jijn bollt niet bcrlicscn. 3Ja/ 3ulften ftracljt i£ er tu #ob/ bat l)i\\ eet
een mirakel 3a! boen om j(|n bollt ftaanbe te fjouben/ alé bat l^ij rjet
Ijun 30iibc laten bcrliesen. ï^tj beeb ecu mirakel aan Daniël in beu kuil,
en be jongelingen in ben oven. SCcjj! toat i£ bat troogtelijft boor 03ab£ ïtinbc
ren/ Dat jfl in bc Ijanbpalmcn ban 300 ecu almagtig 45ob gegrabcerb 3311!
HDj) tjcüficn nu nog een fticljtehjU üioocb tot (lat op Ijetgene mij ber-
Ijanbelb Ijcböcn.
<£elieföcu/ 3Üu Uuj tot ecu teeken en ecu naam ? 2ao lange Unj niet
beranberb sjjn/ 31J11 mij tucl een broebig teelten.
Eerst. DPij 31JU\'tot ecu teeken bat bc vloek in bc tuerelb genomen ig.
UDo 3                                              Ten
-ocr page 330-
29                                 XXIV. PEEDIKATIE,
Ten tweede. Wi\\ 31\'jti tot een teeken ban ben duivel 300 lang mij niet
Befieerb 3tjn/ of taorbcn. <S5tj 3tjt ren teeken, bat bie onvalfge ttjran
utn ftoning i0. <#8 söt fiet met fiem eerijö; gtj 3tjt een fïabe ban bc
30ttbe. Itëat teeken 3tjt gtj? <#tj 3Üt een teeken ban utoe g?oote onmagt.
gonbaa?/ gij moet u befieeren/ en ftoe onmagtfg 3tjt gij! en ging het
naa? uta 3in/ gtj bleéft een\'doorn. 43tj 3tjt 30a lange een doorn getaee|t/
en gtj tailt e? een bltjben. 2Ca/ ftomt e? eensf eenig me?ft in u/ bat
fiet fcfitjnt alftof d5ob u ban een\' doorn in een\' denneboom 3a! be?att*
beren/ gtj jöt e? 300 lange tegen al? gtj ftunt; gij toilbet bat gtj niet
bc?anbe?b taie?bt.
Ten derde. Wat teeken 3tjt gtj/ a(£ een teeken ban ben vloek ? %\\$
gtj ïang<« be ftrate gaat/ en gtj 3ict een on&eftee?be/ ban 3tet gtj een
teeïten ban ®objfS vloek, 300 toef aïjsi bat een doorn een teeken i$ bat
q$ob be aarbe be?bIocftt Fieefr. qFn meent gtj/ bat fiet gering iê/ ban
OPob vervloekt te 3tjn ? 2Chï ubie oube?$ u be?bïoeftt fiabben/ gtj 30iibt
e? obe? treuren tot ubt boob&ebbe toe.
g[a tuat boor een\' naam maant be 3onbaar?
Eerst, gij maliën 3icfi3elben een roem boo? kunsten en wetenschappen;
en 3tj 3tjn filtjbe ah? men 3egt/ taat boor gaben heeft bie man! goo
maant fiij 3icfi3eiben tot een\' naam, en pronftt op 3tjne gaben. Jfêaat/
menfcfte! gtj 3ult bien naam be?ïie3cn/ gij moont bieden mie gtj 3tjt.
Herodes taa«? 300 taeftcb?eben/ ah* 3e riepen: Eene stemme Gods: en
niet eenes menschen.
Ten tweede, gtj maften 3icF)3eïüen een\' naam boo? be zonde. jE>aar,
gaat een naam uit/ bat bie mettisSrft een vloeker, een zuiper, een tui-
scher, een overspeelder i£. gtj 3tjn fielben om baarban te fprelten. <£n
ach arme! \'t3tin 3Hlfie/ baar <#ob banjegt: Zwijgt van deze, want zij
zijn niet om mijnen name te vermelden ; Gij zult uwen name mijnen uitvcr-
korenen tot eenen vervloekinge laten. ülta naam jal met u be?rotten.
<#tj 3ult 3eggen/ rê be fanbaar rot geen naam ban God ? 3fa |)tj.
Eerst, gin 3tjne scheppinge; fitj i£ ïjet hoofdstuk ban $obg? Uie?F{en/
mee? ahS eenig anbe? fcfiepfeï.
Ten tweede. @£ot een teeken ban Gods goedheid. Wei/ ftoe brienbeïtjft
fianbeïr. $ob u; C|tj 3egent u bifttutjlé mee? als? 3Üne fiinberen. ttëatal
3egen giet ÏJtj op u! 43obbeIao3en/ iÜ5ob laar 31CÖ aan u niet onbetuigb.
Ten derdci @Tot een teeken bat het oo?beel niet haastig gpfiamen ij?
obe? utoe Doo3e baab; bat gtj in ntoe jonge jaren niet toeggebiorpen
3tjt; bat <#ob u ttjb gegeben geeft otn tot $em te liomen/ ttointig/
be?tig/ bee?tig/ bijftig/ 3estig jaar/ min of mee?.
Ten vierde, goo gij u niet 6cftee?t/ gtj 3ult tot ren teeken ban $obj?
regtvaardigheid 3tjn/ geljjft een opgehangene tot een teefien ban be Ju-
stitie i§. QEn 300 een teeken ban <#obj? regtvaardigheid 3tilt gtj 3911:
1. In
-ocr page 331-
OVER JES. LV: 134                                  295
1.  In uw leven. Cen broom menfege ftaat biftluijlji en fttjftt boo? \'t
Ij ui 2? ban een gobbeloose/ en segt: Immers is er een God die op aarde
regt doet ?
2.  >#jj 3Ult in urnen dood tot een teeken 3911; ban sal \'t magor mis-
sabib 3(311/ schrik van rondsomme.
3.   3fa/^onbaa^/ gij 3ult tot in eeuwigheid een teeken 51J11 ban *!?>obgi
regtvaardigheld, 300 gij u niet beheert. Loths wijf be^anoe^öc in een
zoutpilaar, en bat bleef 31J. jifóaa; gij 5u(t tot een\' brandende stake nio^-
ben; een teeken ban i£ab£ regt vaardigheid ; en bat 3UU gtj 300 eeuwig,
eeuwig, eeuwig blijben. %cï) ! ^onbaar/ inogt gij ec eeng inO^ult ban
Krijgen/ en Duo: beu fcfjrih örs peeren betuogeu tnorben om u tot 4.uiö
te bebeeren :
                                   #
<$ij 3111c migfeftieu in uln Fjarte 3eggcn : Q vj3ob ! gab ii\'t in bien ttjb
geleefb toen •Oao 5111lec mirakelen tiectic/ ttt Ilias iiiisfcnien ooit belteerb
gcluo^ben. JIDel mciigclj/ tiic doornen Ijabben e^ al 300 tneiuig bracht
toe ahj gij; gtj 3öt ouoer be^elfbe fcljooue bebieninge. ilü>at al arbeib
tnorbt c} aan u gebaan ? ID.ic al raab cu inibbelen ? en lnat al gjoote
boorregten tjebt grj/ beter al£ 31J. Wel ^onbaaj! ban het nog aan urn
gemoeb niet bomen? <&aü biebt bet u aan; Ijct ban u nog gebeuren;
3|jn e? geenc ban uruc bjienben/ of ban uui bluaab ge3cifcljap/ bien tjet
geüenrb ip/ bie te boren een\' doorn vaaren/ en nu een g^oeu myrtje ?
groet gtj 3c e} niet booj ? «JiBoec gtj niet 3eggen/ tb Home tic mirakels
tegen? Wel/ 43ob i<« nog eben magtig cu gaebcttieren;gelnb t)u aan
gen gebaan geeft/ ban i^ij aan u boen. &n tnareu \'t 00b niet iuaa:big/
3t\'j maren 00b doornen. ,.f»n:eelic uut harte eeng uit. fóomt Ijct üililuijis
niet ai ttn$ bigte bij ? Unit gij niet Uiel een plaatsje baar nui {jatte
300 hioelbc/ tint tic tuinen uit uüie ougen fprongen ? en ais gn 111 ulu
eensaam ulaatfje biuaamt/ bat gn op ulue bittecn ging liggen/ cu bat
gij een boorneineu Ijabben om anbe?0 te leben 5 €11 als gg luiu: tèobgf
aangesigte jtt/ lnat geeft ulu betrobhen aangesigte te bennen ? €11 als
e; 300 een febrib ober u bomt/ meent gr) bat net niet met allen 10 ?
(Coont <0ob met/ bat i)\\) bet u ban eu tuit boèu ? ~icij ! UuuDen uuj u
eenp brengen aan tic beure ban ben ar\'gjonb! luat 3011de gij b iar on-
telbaren tjooren 31 cIj beblagen olie; be uerha:binge ban hunne harten/
en bat 3e geen acht gegeben habben op be 3aligtjeib. dBogten oe ver-
doemden um boorregt genieten/met mac cent toegenegenbeiasouben 3e
het aanbob ban genabe tjooren ! boe blrjbe 3ouoeu 3e er uue: naar tjuis\'
gaan/ bat er uu nog hope luas. Üiuut gij ban alp een fteen en blob bat
aanbob Ijooren ? Staube tjet niet bet 17 31)11 öat gij op ubJchuieénuielt
en 3eibet/ d <jf»ob! Uulbet o3tj mij/ftebeube doorn eu üteeboenbe distel,
00b Béng beranberen in een\'denne- en myrtenboom, en ill 300 tot eeucu
name maliën ! en bat gtj baartoe be miöüeltjes geu?uilue. vtijsgn 500 luerb»
tet/
-ocr page 332-
296                      "         XXIV. PREDIKATIE,
ter/ Ijet 3oube mfffcgjfen gcscgenb 31J11; gij soubr e^ tacl niet mrbe
bektenen/ maar <U5od belooft "e? 3311 3egen op.
Mu fefteiden tot) ban ben jondaaj af. €11 tot <&ab$ Kinderen FjcüBcn
tot) nog een tooorö. Wel runderen <(5obp7 uitbcjftorencn/ befterrben/
moept #ob£ ooge op u ballen ï tacl bejbeelbt u ecnp7 bat $ob u aan-
fpjecftt : <®p u biel mijn ooge; u Ijebbc 3ift be;anbe?b/bat gijJïtëij tot
ten mirakel en lof 3onbt 3311; maa?/ mijne ftinberrn/ fjoc flecftt laat
gij \'t liguen ! |)oc 3ijt gij 300 ft om bij malftanberen en bij anbrren ? (Coen
3[U u ee^t ban een\' doorn tot een\' denncboom maafttc/ Ijoc lief Ijabt
gg Jj9tj! ö°e toaart gij tot oUrrtuigingc en bejHtoiftftfnge ban anbrren ?
ftoc taap uta toanbcl tot fieraab ban tic ftf^fte! fjoe ijberig toaart gij!
gg toaart bü nicmanb ge3eten/ of uto mond taai? bol tot Ijec^lijftljeib
ban 4lSij! €lft/ bie u 3ag/ 3eibe/ raat cene be^anderinge \\$ e? in bat
ferjepfel! gij loftte en noobigbe elft uit tot mijne gemrcnfcljap! maar
nu 3tmjgt gij. Qoe jijt gij 300 berballen/ bat gij 300 toeinig tot mijn
lof 3ijt? l£ebbe |ift u daartoe beranderd/ opdat gij de taerclb gelijftbo?»
mig 3oubt 3ijn ? opbat gij opfpraaft 3oubt geben 5 «ïitëoet mijn naam
om utoenttoiile onteerd voorden? gedeuft eenjS aan beborige dagen/aan
de toetdadigljeid utoer jeugd/ aan de liefde utae? ondertroutoe ; ftoc lief
00 «ïïïij toen tjabt! Ijoe toeeft götoap;hoe Ijooggrjstoeefdet; uta Ijarte
en tuandcl toagf in den Ijemcl ; hoe ftlein toaart go toen al|? een myrte
in de diepte; Ijoe ned^ig/ hoe g^oen; altijd toaajt gij groenen bolgoebe
b^ucljtcn. Snebbe 31ft u nu be?anderd opdat gij tot oneere ban jjBiJsoudt
3011/ opdat gij 30udt 3tai)gen en ftom 3ijn ? fyebbe 3Bft 11 daartoe br?-
anderb/ opbat go 300 onbanftbaar/ 30a onbrjgenoegd soudt 31)11/30Qbat
31 n Ijet bona nooit naar utocn 3in ftau maften ! ïfjs {jet uicrftb.n ;(ft aan
u gedaan ljebbe/300 gering/ dat gij er naautoeltjftg meer aan gedenftt?
3$ mgne gemeenfcljap 300 toeinig toaard? «U&ag 3jft nu niet ecnjS meer
tugfegen utoe borften bernactjten ? 2Cch ! Ijet moet door uto Ijarte fnij*
den. ©enftt niet/ dat Unj de bromen te beel opleggen: ach/neen l tap
ftaan 300 fchuldig. J©el 3ift had u beranderd/ 3egt 45ob/ opdat gij .üfêij
tot een\' naam 3oudt toe3en; en eert gij ^lïiij dan niet/toie3al \'t ban
doen/ alp: gtj \'t niet doet? H&ij moet het in uto lebenboen; gij3ijter
toe uitbcrlioicn; gij 31 ]c er toe geftoctjt met |)ct bloed ban Cftriptug;
go 301 er toe geroepen en beranderd door mijnen aöeept. 5lille de feftep»
feien gaan u daarin boor; 3jli 3.1I u er toe in den tjemel brengen ; daar
311U go \'teeubug moeten doen. tgert .Ulij dan toeft op aarbe. <$ij 3ult
3eggeu/ toie muien dat nog rriuijynp doen ? JIDeet go toat boor flag
ben i^eere nog eenip3inp tot eenen naam 3011.
Eerst. <®e nederige Hinderen $obg. ffjebbe ift toat/ 3eggen3e/ toat
roeme ift dan of ift net niet 011 tbangen hadde 5 113at 3a! ilt den t^cere
vergelden ? ift ben ijet ontoaardig.
Ten
-ocr page 333-
OVER JES. LV: 13.
297
Ten tweede. <E>c opregtc ftinberen i0ob£/ bic ftun fiarte300op Fjunne
tonge ligt; baa? geen beooog in ij?/ en \'baar geen breemb bemecgrab
in ; bic 300 jutljten/ laat opregtigbeid en vromigheid mij beboeden.
Ten derde. ©e bidders, bie 300 aanhouden; het i$ gun bagclijft^clj
bc^maaft te Bibben. Hei)! 30 ftunnen niet leben jonbe^ öibbcn/ 31J moe»
ten geburig Ijun tj.ut uitftojten turn: [jet aange3igte bes peeren.
Ten vierde. ©ie 300 beb^ecjib 31)11/ om tegen <#ob te 3onbigen; 39
3oeftcn 3icl) 50a te luacljten boot bc uabcn bej$ inb^efte^/ en Hunne
gangen te fjouben in i\'mts fporen.
Ten \' vijfde, ©ie 300 lijdzaam 3911 ; fiebuen 3^ een ftrui^/ 3tj 3ettcn
er fjunne feftouberg naar.
Ten zesde, ©c verloochende ftinberen <J3obj?/ bic geen eigen 3in nocjj
toif hebben.
Ten zevende, ©ie Qoogacfitcjj? ban dfobj? gemeenfefiap! \'t i£ Run 300
goeb/ nabij <23ob te \\rje3e11; sü getoennen 31 clj aan 4$ob; 3ij ftunnen
niet$ boen/ of 31) beraben jiclj met <È3ob.
Sdclj ! ftinberen $ob£/ geeft gij urnen naam boor <ü*ob ten fteiste; $ij
3al \'t onber C|em niet laten; Die Mij eeren,3egt $ob/ zal Ik ook eeren.
igoo lange al$ gij tot cere ban töob jult ü)c3en/ bc alle^gobbeloogtt
btjanben moeten acfjtinge boo? u Fjebben/ al£ gij in Dun ge3elftljap 3ijt.
ftinberen $obg/ roemt ben J^eerc/ maant 3(jne baben beftenb;3egt/
Ijoe gjoot bat Ó5ob i£ aan elft baar gij mebe onuncgaat. ©oet uln öe^t
tot bejanberinge ban urnen mebemenjScfj: (JPob ftan get aan hen ooft
boen/ bat pij aan u geöaan Ijeeft; 3tct of gtj iemanb ficFjotiben, ftunt.
Cn 3ijt gtj be^anbe^b ban een doorn tot een denneboom, d&ob 3a! u
nog eenj» bejplantcn uit be3e woestijne in ftet hemelsch Kanaiin, baa?
gij ban altijb ben $eere 3Ult \\ne3et1 tot eenennaam, en tot een eenwig
teeken, dat niet nitgeroeid zal worden.
AMEN.
f U                                          • VIJP-
-ocr page 334-
VIJF EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
L U G. XXIII: 39 , 40, 41.
Ende een van de kwaaddoendcrs, die gehangen waren , lasterde Hem, zeg-
gende, indien Gij de Christus zijl
, verlost Uzelvcn en ons. Maar de
andere antwoordende
, bestrafte hem, zeggende, en vreest gij ook God
niet
, daar gij in hetzelve ^oordeel zijl} En wij doch reglveerdelijk;
want wij ontvangen straffe, weerdig hclgene wij gedaan hebben; Maar
deze heeft niets onbehoorlijks gedaan:
itëij lB3etl Prov. XXII: 2, Rijke en arme ontmoeten malkanderen; de
Heere heeft ze alle gemaakt. i©r) binden beel onde?fcljeid tugifctjen men*
frjjen en menfcgen; de een ip een koning, de aiiöe; i<3 een onderdaan;
öe een i$ gc3ond/ en de ander onge3ond; de een ijs rijk, en de ande?
arm. Cu tag uetluigten <£>oü dat niet; die gesond \\f/ en die een Honing
i?/ die üctuiipt pet d&od niet/ dat e? 3UiIien onde^fcgeidtugfcgen inen«
ftjjen ijl. d3n 3111c 3eggen/ tnaac brilt gij üaaimeüe genen ? iDn brillen
17 dat mede 3eggen: ftan *öod 3UlHen ondeifcgeiö maliën naat Ijet uit-
wendige, naat get inwendige ftan i^g get dan ooi*doen/ en fpjeelu $od
daajom dan ooft niet tegen. 4Itèaaftt iuiQ 3Ulfien ouütvfcljciö naat Ijet
uitwendige, en fnieeftt gg er *j?em niet in tegen/ utu mond moet dan
ooft gejtout 3gn naat get inwendige; daar iji ijet: twee op ecnen akker,
de een 3a! aangenomen, en de anüei verlaten tooiden ; twee vrouwen 3UI»
(en malen in een molen, de eene 3al aangenomen, en üe andere 3a! ver-
laten tnocden/ Matth. XXIV: 41. üpaatsulleu t^ twee te zamen getrouwd
31)n/ de man 3a! genade krijgen en de vrouwe niet. David gad genade/
maac Michal 3gne üroutne niet/ 2 Sam. VI: qo—22. <®f de vrouwe 3a!
genaöe in de oogen <J3odjï binden/ en de man niet/ 2 Cor. VII: x6, Wat
weet gij wijf, of gij den man zult zalig maken? Cen vaderen eene moe-
der moeten ijet fomtgdff tne3en die genade leggen/ en get kind niet.
((Job yaOöe 31CIJ ontfermt nbe? Abraham en Sara, en olier Ismaël niet;
get 3oude een woudezel ban een meni\'rge 3ijn/ Gen. XVII. gpari 31)11 er
fum tijbjii kinderen die genadeweggen/ en de ouders niet: 3oodat de bader
°P\'
-ocr page 335-
XXV. PREDIKATIE, OVER LUC. XXIII139, 40, 4\'. 299
opftaat tegen beu 3011e/ en be moebcr regen bc boerjter. $oe Bebjoefb
fé bat/ atë be oubejö bc fifnberen in liet goebe Beletten/ baarom tegen»
ftaan/ Fjaten/ Bcbjoebeu of Befpottcu! SPan Fjeeft men twee broeders
Ban be^elfbe oubejf?/ be een ftjijgt genabe en be anbec niet: Israaël en
Izaiik toonen bat. 3Pau vet men kinderen van eender dragt, be een ftjijgt
genabe en be anber niet: Jacob en Ezau jrin baar Beluij;en ban; $ob
3eibe: Jacob h ebbe Ik liefgehad, en Ezau hebbe Ik gehaat, Kom. IX: 13.
|)irr 5t)n er twee op één kruisbedde neffenjS malftanber/ bic op renen
ban, tn be eeuhiigFjeib jullen liggen/ be een $al aangenomen, en beau*
ber jal verlaten taorben, J^ele menfcFjen jtjn er onber eene en be;elfbe
Bebieninge/ en geliift <É5obj? genabe alleens? B^fjmagttgc genabe i<?/3oo
Fjet ligt maar eene ^feïe uit ben geFjeelen Fjoop/ bie ïf^tj t?eftf. ©e
i^eere 3fe^u3 Fjabbc eene fcFjare ban btjf of ;eö bui^enb menferjen/ en
maar, een Zacbéus taiejb in tiet Fjarte getroffen uit bien ganfcljen Fjoop.
Paulns en Silas, 31J Fjabben een goeb geFjoor/ en uit bien geFjeelen fioop
openbe <#ob alleen maar Fjrt Fjarte ban Lydia, 500 beelünj toeten/ Hand.
XVI: 14. Paulus toaé met $tjn gejelfcFjap op ben lueg naar Damascus,
Hand. IX, maar Vurj le^en niet/ bat er iemanb BeFtee^b tnie?b Buiten
Fjem. %a/ op be^cn kruisberg, F)ier op Golgotha, taaren er 300 bele bui»
3enben/ bie ftonben om aan te fcFjoutaen bat bjeeiEïfeujFï regt en juftitie/
en nogtanjr binbeu toij bat maar bt$e eene man Bettee^b taie?b/ en bat
mag nog een mnjbabigc! en bc anbere/ bie mebe geftjaft toie^b/ biel
in be Fjelle. ïtlit geFjeel be^en Fjoop g?tjpt <©ab/ 50a brei mij toeten/
inaar be.^en éénen man in Fjet Fjarte. «i&tj 3ult 3eggen/ taatnuïlBaar
milt gij baarmebe Fjcen? 3[ft teil er bat mebe 3eggen/ bat gij 300 beel
urn monb niet roeren soubt/ ah* <6ob ben eenen aanneemt en beu an»
beren niet. <©n^e religie Iee:t oniff/ bat be genabe singulier, en een vrij-
magtig toe?H <#obf? !??: Hij ontfermt Hem dien Hij wil. o£n baarmebe
FjeBBen toij u taillen obertuigen/ met u Fjet ïtgrrjamelpe onberfetjeib
te boen 3ien/ bat gij Fjet <6ob niet fiettoi^t/ aljj be een rrjFt en be anber
ajm \\$. !©ij FjeBBen Fjier op Golgotha b?ie toonbejlijFte patiënten: tlnee
bie Fitoaabboenerj? taaren/ en bie baarom gefoaft mierben/ en een ^a»
tient/ bie nooit geene 3onben grïienö Fjabbe; be een Bibt boor bc ober»
t?ebe?j?; be anber aanBibt bien patiënt/ en be berbe boet 3tjne lippen
open met fpotten en lasteren, $et 3tju b?ie taonberlijFte patiënten! be
een ij? be ÉaligmaFter ber toerelb/ en be anber ber3oeFtt be 3aligFjeib
ban Jf)em/ en Fjij be^fijrjgt 3e/ en be berbe geeft op 30a eene gjaote
3aIigFjeib geen actjt/ en Fjij gaat bcrloren. W\\t te 3amenfp?eftinge ban
bie tlnee Ftmaabboenejjj toilben bij tegentaoorbig BcmjFien. l©ij sullen
baarin Bedien:
I. <£en booswicht, ben t^eere lasterende.
II. Cen booswicht, 3ijn medemakker getrouw behandelende.
^p-2                                      III, j&oe
-ocr page 336-
XXV. PREDIKATIE,
3°°
III. $oe vruchteloos het biagi.
I. Wat het eerste aangaat. J2ij hebben ben Heere der heerlijkheid ge-
kruisigd, en boIgen£ be JkF^ift moept ÜJij met de overtreders geteld
zijn, Jes. LUI: 12. J^iec lno?bt het berbulb. i&aar toaren twee kwaad-
doeners, bie met I£em geft^uifigb toie?6en; jf| rigtten 3e alle b?ie op/
en be ÏEjeete in het mibben; 31J flaan be fpijftejg boot be allergeboe
ligfte feben/ boot be 3enutnen en abcren; hunne hanben en boeten tater»
ben bootgjaben. ©aar toa# ban ben Jillibbelaar boorsegb/dat zijne han-
den en voeten zouden doorgraven worden, Ps. XXII: 17. C)ij moeste 3at
ban fmaab toorben/ ï)ij moeste naar mebelijben taacfjtcu/ maat niet
binben/ bolgen^ Ps. LXIX. J^ier taierb bat berbulb; baar ontmoette J£ij
niet alleen fmaab ban be Joodsche prelaten; maar ooft ban be soldaten,
bie Dein befpotteben. ©och/ opbat be buibel tetbeeg 3ijn perfonagie
3oube fpelen/ 30a taaé hij gebaren in bejen eencn kwaaddoener, een
kwaaddoener, bie foaarboor beftenb taaé bij fijnen naam/ bie Fjet op een
mootben geftelb habbe/ bie ban bat g?utoeïijft ambacht 3ijn tae^ft ge
maafit \\)abbt\', het taa£ er een/ bie aftj een moorenfjuib Fjabbe/ en fuip»
aa?b£bleftften/ bie getaenb toa£ fttaaab te boen, <®est toa£ ooft ba^tge»
fpijftejb/ en fifj hing baar aan fjet ft?uig/ en taacfjre ben boob met
het boob^gelaat op 3ijn aange3igte; h\'i 30tibe er niet lange hangen;
hij 3oube haagt fcfjeiben uit ben tijb/ eii in be gebucfite ecutaigheib
oberftappen. .ïiaaac toat boet hij op fjet ïaatfte nog/ nu hij tao^teft
met ben boob op 3ijne lippen? l)i\\ lastert ben $eerc ber Fjeerlijftfjeib.
Wi\\ souben niet bertaonbejb 3ijn/ hab hij Fjet buiten banben gebaan;
hab hij buiten banben in öe taoegtijne getoeegt/ Fjij habbe ben $eere
ligt tael bermoo^b; maar baar Fjangcnbe/ lastert Fjij ben i^eere. ^ij
tuajS ü\\§ een booptaicht gefoaft/ en Fjij einbigt 300 al lasStcreube 3ijn
lebcn. t)ij Fjoo^t bc oberp^iegte^sy en Fjij 3iet be fcFjare/ Fjoe ,n fpotten
en boogaarbig fpjeften/ Fr j toont ooft/ Fjoe hij eene tonge heeft ban be
helle aangetroffen/ Jac. 111:6. öij lastert ben I|eere. Lasteren, mat i£
bat? ©ar i$ in het openbaar ietjï buiig in iemanbjSaange3igte tefmij»
ten/ fcljoon men obettirigb ip bat Fjet leugen f#/ en in jfjn harte meet/
bat Fjij er geen fchulb aan heeft, l^ij lasterde Hem; ftaööe F)*) beover-
priesters en be schare gelaj?te?b/ het habbe beter getaeept; maar F)ij
lastert ben Hcere, bie hem nooit misbaau habbe/ bien Fjij 3ijn leben
niet gc3ten noch geFtenb Fjabbe/ en baar Fjij een ooggetuige getaeegt
taag hoe be rigter hein ontfrhulbigb habbe/ Fjoe jtjn taijf lietseggen:
Hebt toch niet te doen met dien Rcchtvcerdigen, hoe be rigter mater
ehjcfjte/ en 3ijne hanben taaechte/ hoe gobb^uchtig be l^eere 3iclj ge*
tyoeg in het rigtjjuig/ mat fmaab 3ij i)tm in Fjet aangesigte fmeten/
en taat fmarte 3?| $em ooft aanbeben.
Ifjoe lastert be3e boogtofcDt ben J^eere? JlBet be3e gjutoelijfte moor*
beri:
-ocr page 337-
OVER LUC. XXIII: 39, 40, 4t.                         301
ben: Indien Gij de Christus zijt, verlost Uzelven en ons. $ij 3illt 3eggen/
té nat 300 gjutoelijft/ te 3cggen/ indien Gij de Christus zijt, verlost
Uzelven en ons ? 3Ja/ Fjet-taaren lagterenbe en befpottenbe tooorben. I^et
fcrjtjnt bat öe3e öoogtotrijt nog al taat opboebinge gefiab fjeeft/ofbac
ïjij nog aï eenige mibbelen ïjabbe toaargenomen/ of bat Fjij nog al een
taeinigje ban ben SSijurl tnijate/ en bat |iij bien nog al üiat boorDlabe?b
{jabbe; Fjij tui^t 300 te fpjeFten uan den Christus, en bat bie een Koning
toag/ of ÖÖ 3Pgg^n toilbe/ ift Fje&fie gef)oo?b/ bat de Christus nomen
30Ube/ gclijft 0\\$ bie buile Samaritiaansche vrouwe 3eibe: Wij weten dat
de Christus komen zal. SJet taaé/ of Fjij 3eggen Inilbe/ ift toeet/ bat 43fj
cc 11 üooc uitgeeft/ en bat be fcFjare/ bie H aanFiangt/ Il baarboor
Fjoubt/ inaac/ indien Gij de Christus zijt, verlost Uzelven; be Christus
3oube magtig en fre?ft jtjn/ jfjn arm 30110c $em Ijeil befcFjiftften. S)et
toag/ of Fjij uit ben 2öijöel luiste/ bat de Christus 3icF)3elben 3oube Bun»
uen rebben/ a!0 fr?Ö »n "00b toa£. 4l5ti 3ftt vi&ij in ben uiterfteu noob/
üiilbe Ijij 3eggcn/ uencffenö mij en mijn maftfter; ift 31e/ bat U be boob»
be^toe op utoe lippen ligt; de Christus soube eenen a?m met magt fjeö-
uen; toont nu utoe magt met uan Fjet ft?uip af te ftomen/eu boet fjet
on£ ooit. Sflnbien #tj de Christus taaa?t/ <iFij 30iibt al bat ongelijft niet
ftuuiien bjagen/ <#ij soubt een buur lian ben Fjemel boen ftomen/ en
bcïen Ijoop be?6?anbeti/ gelijft bie jÊ^opFjeet aan bien Fjoofbman met
3tjne btjftigen bebe. $u 3jjt $jj in ongelegeuljeib/ ueneffeng? mij en
\'mijn maftfter/ bejftalbe 3ijt $ij een leugenaar/ al<# <6ij ?,egt/ öat $ij
de Christus jijt; 4?ij ï}tbt [jet liolft berleib/ en 05ij ontbangt foaffe
taaarbig fjetgene $ij gebaan fjeöt. ©at taag ftet giutaelijlie en uefpot»
telijfte bat er in lag. I|et maren bué tooorben/ beel fcFjejper al«? be
nagelen/ bie boor be fjauben en boeten ban ben %ere geftlonlten taa*
ren/ fcFjcrper a\\§ °e eöift/ bergiftigcr alg Fjet allerflimire bergif. <De3e
boo^taicFjt Utoam nog 30a berre niet al£ be overpricsters en be schare
Fitoamcn/ bie seiben/ 300 «3ij ban \'tft^uté afftomt/ ban sullen mij in
tt gelooben. ÏJabben 31J geefrelijfte oogen geFjab/ ban Fjabben 31J fjet
gcyrn/ bat SJij zichzelven verloste, betaijl Fjij boor 3ijne ftracljt 3tcrj\'
3elbcn onberfteunbe/ om bit bittere lijben te blagen; en bat tjij anderen
verloste, belmjle S?ij sijne 3iele gaf tot een rantfoen boor beien; ja/
bat/ Ijab ï?tj ban fjet ft^ui^ afgeftomen/ $ij ban de Christus niet 3011ÜC
getoee^t 31J11 : En moeste de Christus niet alle deze dingen lijden , en alzoo
in zijue heerlijkheid ingaan? Jiiaigfcfjien geeft ött fnoobe fcljepftl nog al
meer 3iilfte butle tooorben tegen ben C)eere uitgeb^aaltt/ maar be oPee^t
teeftent be3c maar alleen aan. ilDat fcfjo^tte be^cu öoo^toicljt/ bat Ijij
3iilfien tale uitfijaafttc? IlDaarom becb fjij bat^
Eerst. €>m te toonen taat een rjelb bat fjij toag/ bol couragie; bat
(jij nog een ïjelbenïjartc in 30" \'Öf Ijabbe.
fp 3                                             Ten
-ocr page 338-
302                                 XXV. PREDIKATIE,
Ten tweede. $8 toil Ret bolft ligt nog Beftagcn; fit} bebe Ret moge»
lijft/ ombat 3e Rem niet Befpotten nocft fmaben jouben.
Ten derde. «ïlfiogeujft fpeelbe be buibel er toat onber: bie mag Rem
totj£ gemaaftt Rebben/ al<? gij bat boet/ ban 3uïfen 38 u ligt nog toel
loslaten/ 38 ;uHcn julften 3R1 in 11 fi^rjgen/ bat 38 u nog toel gullen
afnemen ban Ret Rout. 2J(j lieten Barabbas toel ïo*?/ en bu$ 3Ulien 38
Ret u ban ooft toel boen.
II. Wat boet be $eere omtrent bejen BoogtoicRt? l^rj 3tarjgt/I^ij ant»
tooo^bt Rem niet één tooo:b : En antwoord den zot na zijne dwaasheid
niet, jseibe Salomo, Prov. XXVI: 4. «Pel^cere anttaoojbbe Rem niet naar
Sfine btoaapljeib. ©aar ftaat/ Matth. VII: 6, Geeft bet heilige den honden
niet, noch werpt uwe peerlcn niet voor de zwijnen. Soa beeb be $eere
ooft/ §ij taie^y 31\'jn genabetooo?b boo? bit 3tagn «iet. jiBaar laat l^ö
Rem ebentael 30a baren/ al 3toijgt J^tj? ö 4f5een; maar 5)8 opent
Ret Rarte ban ben anberen inoorbenaar. ö ©ie toais? nu ber taoo^bcn
bol! bie ftan niet langer 3uiijgen/ bie toaiö nu beranbe^b/ en boor
ecne sotiberlingc ftjacfit <J5obö befteejb; bat toont Rij: fin 6:engt
b?ucRten boojt ber befteerfngc toaarbig; Rfj fpjeeftt Rem ftajtelijft en
abS met panen aan. B5at boor blijken gaf be3e man ban 3811e bekee-
ringe ? 3Cet er eeniö op:
1.  gg» ee?fte blijk, bat Rg een anber man taajS getoo^ben/taaé/bat
R8 niet 3toijgen fion/ al£ be Bjcere geïaétejb taiejb/ Rij 3eibe: ift Rebbe
Ret te boren ooft gebaan; baar ftaat/ Matth. XXVII124, En betzelve
verweten hem ook de moordenaars. Jflöaar nu fton Rg Ret niet blagen;
Ret taa£ of RR 3eibe/ Ret i£ mg een boobftefte in mgnc beenberen bat
gg bejeti Jfêan ïa^tejt/ bie Ricr neffeniS m8 ftangt; Ret boet mtj\'meer»
ber pgne ban be nagelen/ bie boor mgue Ranben en boeten 31J11 gefla»
gen: ift ftan niet 3tot\'jgcn. ©ie man Reeft mg* tot brfteeringe gefi?agt;
acR/ mogt gij ooft Befiee?b toojben! daarom toilt gij frerben?
2.  ï}g berlaat 38n borig laétercn/ Rg Rab Ret ftojt te boren taaar*
fcRgnlnft ooft gebaan/ maar Rier geeft Rg filgften ban 38neBefteeringe:
Degodlooze verlate zijnen weg, en de ongeregtige man zijne gedachten;
en hij bekeere zich tot den Heere, Jes. LV: 7.
3.  $ct derde bewijs ban 3Rne bekeeringe toag?/ bat Rg God vreesde;
bat blijftt ombat Rg 3tjnen mcbge3elïe tot be vreeze Gods 3ocRtete6e-
toegeu. $8 befienb niet alleen openïnft bat R8 God vreesde; maar Rg
tail ooft seggen : Rebbe ift Ret genegen/ 60b ftan fiet u ooft geben. 3|ft
Ben ban menfcRenRanben gegrepen/ om mijne Boo3e feiten; ift 31cüat
ift naBg be eeutoiggeib fta/ ift 31e/ bat rnRne arme 3iele 3a! oberftRjben
abj ift fterbe/ bat er een lebcn na bit leben ig; 6 <Z3ob! beRarenban
mgu bleepcR rg3en te Berge! $oe 3a! ift boor uto Reilig «J>e3en ber*
fcljgncn! ift bcbe/ ombat ift 300 aanftonbgfta teberfcRgnen boor ï|em/
bie
-ocr page 339-
OVER LUC. XXIII: 39, 40, 41.
303
bic niet alleen magt geeft om pet (igrpaam te öaoben/ maat bie/ na*
bat l)n geboob heeft/ ooii magtig i$ in be Ijelle te toejpen.
4.  l$et vierde teeken ban 3gne bekeeringe biagf/ 3tjne trouwe behande-
linge van zijnen medemakker, ^oe! vreest gij ook God niet! 3egt gij/ en
gg iilembe gein boo? bie U^age. ICö Ijlc nog geen ti\'jö büo; 11/ milbe
ÖD 3*00cn/ om God te b?ee3en ? ï©ilt gij bien niet btee3en/ bie gier
in uuo mibben ijangt; tnel/ u:rc«St ban boor God. l)ij gaat berber en
3egt/ daar gij in hetzelfde oordeel bejibaobs»zijt. Wit gjutnel ij? bit/ bat
gg God nu nog niet vreest! i©at gij get niet tiebe toen gij in be tuil*
bejnigfe en op be wegen/ en Dus buiten banben tuaa?t/ en toen gij
getoin ftonbe nijgen met moo^ben en roouen/ bat tua,ó nog in te fclj 1 it-
iun; maa; 31EC gg nu geen ont3aggelijRen boob tiuo: urne oogen (taan!
IkHuDi pet nog geen ti)Q om te oiierleggen/be aanftaanbe ceumigtjeib!
Zult gg met 300 eene tonge boa? Ijet gerigte i>oö& Oi^\'uni fiomen!
"ïai be Ü)eere u 300 in be tnapeng tegen i|em moeten binben ! tfij sjjt
ban be meufcljelgüe jujlitie op be tinaü betrapt en gegrepen; moet be
gobbelgftc juftitie u ooit 300 op be üa&ti betrappen! en 3ult gij 300 al
lajStereube 111 be eeutuiggeib fiomen ! i)et of ijg 3eibe/ mijn ingetnanb
bat rommelt/ ili ben bcu.iauViio om utnentmille! ik">n gebbeu 30a ian-
gcn tgb en tot yiejtoe in gobbeloo^tjeib t\' samen be^fiee^b/ ili mengcgte
bat gg nu ooit neffeng mg God vreesde.
5.   $et vijfde bewijs ban 3gne bekeeringe mag/ bat gg God en be
justitie regtvaardigde, en 3icjJ3elben fcgulbtg be^ülaatbe: En wij doch
regtveerdiglijk, Qegt pp) want wij ontvangen strafte waardig hetgene wij
gedaan hebben. i£g tajït 300 3ijnen mebeinaHfie,? nog biepec in sgn Ijacte.
%cï)! tuil gg 3eggen/ ing Igben regtbaarbig; gij moet niet benften/ mg
bio^üen te stnaa,? geft^afc naa? onse be^bienfteu. Meen/ bat üunt gg
niet 3eggen; be meni\'cgelijfte jujlitie iji ne^genji in te befcgulbigen; gg
en ili tuisten Ijet mei/ ai$ mg Ijet op een rooben en moo^ben ftetben/
mat ijet 3oube sgn/ alg mij gedegen taierben; 0113e confcientie 3egt
get 011? mei/ bat get eene ft^affe ijj naaj 0113e mijüaaü. JlDilöcn mg
anberen niet laten leben/ 300 sijn mg oofi niet luaarüig teicüeu. lï}cü»
ben mg anberen tu^eebelpfi bc^moo^b/ öe3e ureegfelgUen boob 3gn taij
ban ook toaarbig. \'Ziet gg op $obji regtvaardigheid, bit het regt Gods,
dat degene die zulke dingen doen, des doods weerdig zijn, Kom. 1: 32. ^u
Ua\\:öt De toojn $oDj* gcopciibaaib ban ben tjemel olie? alle be goboe»
loogtjeib bie mij begaan Ijeöbeu/ Kom. I: 18. l^et toaji of gg seibe/
o mg gebbeu tegen «i3ob fcg^ilfHelgfi ge30iibigb/ laten mg oiijs fcgiftften
om be g^auïfcljap beg #eeten te blagen; luant big hebben tegen H^ein
ge3onbiga.
6.  ü|et zesde bewijs ban 3ijne bekeeringe mag/ bat gij booj be onschuld
ban Oen l|eere 30^3"^ 300 ingmorbig uitinuam; bat tjy nu 3gne tonge
niet
-ocr page 340-
XXV. PREDIKATIE,
3°4
niet meer aan ben duivel, maa? aan qpob en aan ben $eere 3k3ti£
leenbe; gij 3681: Maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan , l^tj geeft
niet$ gebaan tegen God, noch; tegen ben keizer, noclj tegen ben stad-
houder , nocFj tegen be overpriesters, nocfj tegen get volk. 45ob jorgbc
altijb 500/ bat 3ijnc b?ienben en b^ienDinnen 3er? bele blglten paböeu
ban Cg?i£tu£ onschuld. Slilgü be martelaren leben/ #ob 30?gbe altijb 300/
bat Ijunne onschuld boot Ijct bolft bleeft; en 3oube $ob 300 ge30?gb Ijeb»
ben boor bc blijnen ban be onschuld oer martelaren, en joube i|tj Ijct
niet gebaan |)ebben boo^ ben overste Leidsman harer zaligheid! iföoö
btbt bat/ al 30ube $|g renen moordenaar Deueerrn/ en ben monb ope»
nen. $ij meet get mel/ to\'102 !)ö 3e0flen/ bat gij 300 bcle gjutoelftuft»
Ren gebaan gebt; maar bc3e Ijeeft niet met allen gebaan/ bat bc3e
ftraff\'e tnaarbig i$. l£oe ttii£t Dij get bat be ^eere onschuldig leeb ?
1.  8Jij gabDe Ijet ben rigtcr uijfinaal gooren seggen/ en in sijne tc-
gentuoo^bigtjeib gooren betuigen : Ik vinde geen schuld in Hem.
2.  ^ij yaDbe Ijet üe§ rigters vrouwe boo? eenen ltnecljt tjooren 3Efl0cn :
Hebt toch niet te doen met dien Kegtveerdigen, ik hebbe heden veel gcle-
den in den droom om zijnentvville.
3.  ^ö tjabbe get ge3ien in alle Die uitblugten/bie öe rtgte^ maaftte/
en in alle be befegaambe ftaften/ bie be 3|oobfcge P?elaten Ijabben ge»
Stegen.
4.  <#g jiet get nog tael/taiibe fjrj seggen/ in sgn gobsalig gebrag;
goe I|jb3aam ig l£n ! goe ftom ! j|n öoet 3tjncn monb niet op; fr^ij bibt
3elfgl boo? be obcjt?eberg. giet gij öe teeltenen niet groeijen/ Dij tnelfte
ifjij get 3al boen blijften/ bat i^g onfcljulbig lijbt? Siet gij niet/ bat Ijet
bonlte^ too^bt? £oelt gij niet/ Dat De aa?De begint te Dreunen? J3ij
Ijoo^t l^cm yic? 300 gobbrucgtig fpjelicn. €n taeet gij/ Inaarom lifij
niet ban get ftjuig ftomt? ©at ip opbat be^cljriftberbuibsoube tao?«
ben. €n Voeet gij teel/ bat i|ij sicfoelben niet berlopfen mag? 2iet
gij niet/ bat be geegtelijfte beriopjïnge Ijie? gefcgieDt ? ©aar ben ilt een
betnijg ban; ban luien jjeübeiUDit? i,)\') Ijeeftmij berlopt meteene brij
betere Dc.iiopi\'mgc ban of H}ij mijne ganoeu en boeten ban get Uruip Ijaüür
lopgemaaiu. ©at moeiten De uunyjiepn^a\' en al jjet bollt ftaan aan*
gooren/ goetael bat get gun niet aangenaam luap.
©aar gebt gij be3en moo^benaar 3ijne getrouwe behandelingen ban3ij\'
nen mebemaltHer/ en be blijken ban 3ijne bekeeringe. Jf5u/ 3eibe Ijij/
Ijcbbr iti mijne canfeientie ontlast; nu ga ilt fterben. $l!cg! 300 gaat
get/ alp er uit een ge3elfcgap een öelteejb Uiojbt; nu Han ilt er niet
af fcgeiben/ 3egt 300 een/ of ilt moet 3e ee?gt een£ taaarfegutoen/ en
alp get geenen ingang binbt/ ban moet ilt er af fcgeiben/ eu (jet aan
<$ob obergeben/ en 3eggen tegen mijne b?ienben : baa^t luri. i©at boet
nu be3E man? 31ft tjebbe/ 3egt gij/ met u gefproften; nu fcgeiöe ilt
-ocr page 341-
OVER LUC. XXIII: 39, 40, 41.                         305
ban u af; ift ga bootte met ben ïjeere fpreften/ engetmet$emgou-
ben. <JDu 3a! ift in sijnc armen ballen/ en l£em fmeftcn/bat fr}y mij arm
monftcj mijne 3onden tuil bejgeben/ en my in genade mag aannemen.
3tft 5>e gÖ SDt al£ eene rotfe/ en gij gaat niet groote fcjjreben naaj de
jjelle. %\\i tail utoe boetftappeu niet balgen. Jl?ei £|eere/ toil hij 3eg>
gen/ geef toch uinen <töec?t de^ genade en bej gebeden aan mij ! biel/
gebeuft toch aan mij ! <&ij snit naar alle iuaa:i\'clji]nlijftijeib ee? boob
jgn al^ ift. d5n $t 300 gcmartclb; en <£jj sfjt 300 beel üloeb ftbjjjt
gelnojben. 9M? <U>ij in uto ftoningrijftc 3UU geftomen 31)11/ benft ban/
baa: hangt baa: 300 een fchcpfeltjc/ bie tot .Ulij riep/ te?taijl HM nabij
toa?/ bic Jtèij 30djt/ tertogl Éft te binben raag; en 3eg ban/ J^abcV
laat bit fchepfcltje niet in ijet berberf nederdalen; %\\ii)cülie debe^oe»
ningc boor hem gebonben. ©e i^eere openbc 3|jnen monb in 300 beel
haneltjftl)cid/ baar üÜ 300 gestoegen gaddc/ ai£ i^g 300 befcljuldigd
tuiend; bie tegen ben anderen boojftoicgt/ al? !)ö ^em lasterde/ nier
biilbe fpjefien/ bie segt tegen desen: Heden, Dan Desen dag/ zult gij
met Mij in het Paradijs zijn.
III. M\\x hebben toij het derde. ïjoe ging het bien lasteraar/ ïjoe ging
het e? mebe? 4flüen moet er ban 3eggen/ ijy i?in5ijnc3ondeuge|torUen.
©aar moet men ban seggen/ bau u ftomt geen brucht mee? in eeuwig»
Ijcid. IDij moeten e? ban 3eggen/ bat hij al? eene fteije bleef/enat^ eene
rotfe. M~itn moet er ban seggen/ bat Ijij al fpottenbc en al (agiterende
in de helle biel. i0an ben ftjuigtbejg i? hü in de tjeite: geballen/ want
geen lasteraar 3a! het ftoningrijfte <tëod? üec^ben/ 1 Cor. VI: 10. i£an
be menfcljelijfte SCmtitie i? Ijg geftomen boo? >öod? 3lu|"titie: Het is doch
den nieusche gezet eenmaal te sterven , en daarna het oordeel, Hebr. IX : 27.
I^Ü moet 300 boor het gerigte $od? compareren/ baar de l|eere gesegd
heeft: Heden zult gij bij den duivel in de helle zijn , en utue oogen 111 oe
Ulamme opflaan; en baar sult gij onderbinden een fel)at ban toorn;
en baar die boom balt/ sal hij eenling Uu\'seu. <j-n die tot den dood
toe medgesellen knaren/ bie (tonden nu Hoor eeutuig gefegeideu te tooc»
beu; de een boor eeuwig geluliftig/eu de ander boo? eeuwig ongeluhftig.
2,00 gaat jjet nog/ die difttoijl? lange jaren inedemaftfte^? in gruwelen
gerueeglt 31)11/ algü 05od den ecnen befteert/ 300 bjorben 3g boor eeutuig
gefcpetöen. l^ct gaat er mebe al? met een\' man en broutoe/ bie difttoyi?
deftig/ beertig of bijftig jaren te jamen getrouwd/ 5ijn/enalj»medge-
jeUcn leben; 1? een ban DrseiUc belteerd/ en be andere niet/ door oen
dood morden 30 ban boor eeutoig gefc{jciben; de een gaat naar de helle/
en de andere naar ben hemel.
JBat dunftt u/ toehoorder? ? i©ij moeten u 0113e inleidingc nog een?
te binnen brengen; Wat ftan 6od al doen! en i}ij anttooordt niet ban
3ijne baden! .ilïag Ift met het mijne niet doen/ 31\'gc ©od/ luat üft
<&q                                                   totl ?
-ocr page 342-
306                                 XXV. PREDIKATIE,
tail ? Citicbe/ Iaat on? malftauöereu nog Utat neljanbelen; mij 3iUlen
Ijet mipfcljien niet lange meer doen. lll>at jr)n <!3ud? racgen tooiiberhjK/
afoj fi}ij boor jjceft om ren mcnpclj te öeftceren. ©e Honing Manasse tuag een
tiran, een moordenaar, en een toovcuaar. ((Cocn (jij \'n gouden fitten?
tüa?/ toen taa? (jij een monftep; maat toen Ijrj in ijveren boeijen mag/
toen toicrö Ijij aan 5ictj3eiucn beftenb gemaaftt/ en tot <öod beitcerd.
Zachéus, een oberfte/ ()ij tna? nieutnpgierig om ben I^eere te jicn/ Ijij
Vilimt op een\' boom ; bie nicunj?gierigljcib tua? Ijet miboel bat 4?u0 Ijem
(jet tjarte beranderbe. ïjet gaat nog tnel 300 ; men i? altemet? nieuta?»
gierig om iemaub te tjooreu/ en <öob gebcuifit bat middel om on? in
[jet (jatte te treffen, ö i©at boot tuondeplijlte toegen gebrtiiftt <&ob!
Oncsimus, be Unectjt ban Philemon , (jij ftat 3ijng tjeeren goeb/(jij uiugt
naar Rome, (pj hotnt bij Paulus in (jet geuangenljuip/ daar Paulus
prediute ; bat ig ijet middel ban 3ijne beftceringc. Paulus en Silas, bat paar
tjeeplijftc liebeu/ toorüen gegcegfeld : 3ij raften in Ijet gebaugeuljuiö; bat
i? Ijet miboel ban ben cipier 3ijnc befteeringe. JDat i?<!5ob toonberlijft!
©cse mootdenaat moc?t jui?t in tjanben ban be SJuftitie taften/ en ftcp-
ben op dat momentje al? de ï^eete Stcsu? fterben moegt/ en Dat i? tjet
middel ban 3ijne betieeringe en eeutuige bcljau&ciiióiï. ©e Iierftelijftc big»
toriën en Ijet mattelaarpboett/ berljaletv dat er een mattelaat ccr?t met
ftoiiben fcptitifteiijli geflagen tuietd/ toen Ijaalden 3c een\' ftoft met een\'
IjaaU/ om 3ijn\' buift open te trefiften;en de cipier; 3ienbe3ijneftanb»
bajitigljeiO/ toierb er boor beUeerd. II}ct i? gebeurd dat een martelaar
tupfctjEu ttuee dieben geleid tuietd ; de eene 3eibe/ al? dese 0113c leid?mau
i?/ ban sullen tuij bic» in ben Ijemel bomen, ©en anderen taa? bat 3eg»
gen tot een fteelt in Ijet (jatte/ en ijet tua? een middel tot jtjm b\'eliee»
ruige/ joodat Ijij fterbende Ijet bolli en jtjnen medgesctle getroulu aait;
fpraft. Zoo UiQiiOetlijH 1? $od in ;i)ne boor3ienigt)eib. vöod tuil ebeutuel
met/ dat men de üeueermge een oogenüiiii uit|telle. ©at i? tjet oog*
mcrli bat tuij tjaddcu om u uit te piedilieu. $ij sint doop ijet uitftellen
ban de bebceruige niet beteren. 5ti tirrcgt gij de oeHeeriuge nog op Ijet
laatfte ban uüj leben/ Ijet 3011de u 300 Ueel te 3toaardcr ballen/ bat gij
den duiUel 300 lange gediend Ijad. ©atutaaemuit (jet lid/of gebrolicn
lwa?/ en gij ftcldet bet eene taeeb ttuee of brie uit/ eer gij Ijet liet mjteiien/
of Ijet eerfte üerband liet leggen/ tjet 30110e 11 30a beel reangcnce?iij»
fier en pijulijiïcr 3ijn. Cen geleerd man tuierd een? ban iemanb geUraagd/
toanucer moet Ui mij tuel bcHeereu ? €11 Ijij anttuoorddc Ijem : een uur«
tje boor ulueu dood. UDauneet i? bat? seibe Ijij. ©at i? te 3eggen/ 3eide
die man/ doe tjet nu of nooit; tuant gij tueet niet of gij nog luel ttuee
uren leben 3ult. JIDilt gij tjet on? bragen/ tuanneer? llt>ij 3eggen ooit/
een uurtje boor utocn bood/ grgt gij/ toanneep ig bat? 3Uctj ! aanftonbg/
tjeden. 3Jn tjet getjcele Jtëootb ljeb ifi nog geen ecnen tcli?t ooit gelC3eu/
dat
-ocr page 343-
OVER LUC. XXIII: 39, 40, 41.
307
bat er iemand te broeg geftomen i?; maar wel/ bat men te laat ftan
ftomen/ gelijft be dwaze maagden, Matth. XXV. %a/ wilbct gij (jet boen
al? oü O^at Herben/ miéfcljien 3ult en ban neen berftanb/ noclj furafie/
noclj ltt?t hebben. 3JR brage 11 ban of gij bat boot3<gtig oorbrelt/ Ijet
uft te ftelien tot Ijet utterfteS «ülTSaar/ wilt gij 300 btaaa? 31311/ taflt
gij Ijet iiitjlellen tot uto uiterfte/ ift Uieet 11 ban te 3eggen/ gij jult
onboor.vgtfg/ onrebelijft en onnatiitirïtjft rjanbelcn. «5fj soubt in Ijet na»
rmirlijfte niet graag 50a onboor3igtig willen 51\'jn; Wel tocept Ijet ban
in ftct geeptelijfte ooft niet. <tftj $0t immer? niet berjefterb/ bat *i3ob u
ou een booboebbe genabe en 43re?t 5a! geben om u te üeftecren. be
Waarfcftijnltjftljeib niet tegen u5 $ceft <j3ob niet bcbrcigb/bat $ij ban
in uw berberf lagrljen/ en fyotten 3a! al? uUic brec,e aanftomt/ Prov. I.
3Ja/ bat Cjij ban peggen 5a!: Ik Lebbe u nooit gekend? gjegt gij/ ja/
4P>ob heeft Ijet een? gebaan; bat ij? Waar; öocfi ooft maar aan bien
eenen; be anbere ftrerg tjet niet. «3jj ftunt niet taaeftten/ bat <#ob 300
een mfraftel ban jïjne genabe aan u 3a! willen boen. éebt gij utoe
oogen op ben anberen niet gcflagen? itëaarom benfit gij niet/ Ijet lot ban
ben anberen mogt mijn lot ooft jfjn/ bie al la?tcrenbe in be Ijcllebiel!
3Ucfi! fcfjjift torlj boa? bar oojbeel/ bat uwc lampen 3iilleii uitgaan; bat
gij gecne uïaatfc be? öcrouto? jolt Bunnen binben/ al toa? Ijet bat gij
bie met tranen soeftte; bat gij met beien 3tilt soelien in te gaan/ en
niet Bunnen/ ombat bc beure bc? genabe gefloten i?.
&\\ 3ult 3eggen/ i? e? niet? tot mijne tnoebgebinge/ bat ift nog 6e*
ftecjb joube Bunnen taorben? %a:
Eerst. (Denftt/ bat gij een\' <J?ob bient/ bie uit vrije genade 3alig
maaftt/ Eph. II: 8, Uit genade zijt gij zalig geworden. <©f gij nog 30a
gobbcloo?/ of nog 300 burgejlijft 31 jr/ \'t 3a! altijb genabe toe3en/ 300
gij 6eftee?b en 3alig tao?bt.
Ten tweede. 4&ob? genabe i? eene onderscheidende genade, ©enftt/ bat
q?ob onbc?fcljcib ftan maften tupfcljen menfcljen en menfcljen. #ob ftan
boo? be öeftecringe en genabe onbejfcficib maften tugfefien u en uw
geselfcljap. Wit onbejfcfieibt on?/ al? be ïjeere?
Ten derde. (£ot utoe moebgebinge/ al ftabt gij nog 30a fefijiftftelijft
gesonbigb/ 4?ob? genabe i? eene overvloedige genade. 3F>e beelfjeib ban
jonde ftuit be genabe niet. Hij vergeeft menigvuldig; al blaren utoe
jonbCU 300 roob al? scharlaken en al? carmozijn, $ij bejgeeft 3e.
Ten vierde. <J3ob? genabe i? eene krachtige genade. Paulus furaft ban be
uitnemende grootheid en ban be sterkte zijner magt,Eph. I: 19, U?aari?
geen een Ijartc/ ai ma? Ijet nog 300 fjajb/ bat C)ij niet be?mu2taen Iian.
Ten vijfde. <J3ob? genabe i? eene onverwacht werkende genade. $ij 3oubt
Ijet ban bcsen ocljtcnb toef niet Hunnen gewacht Ijeböen/ en gij 3t>udt
Ijet cbcnwel Hunnen ft?ijgen. BPaac Wachtte Ijet Zacbéus,Pauliis en beu
(Ü£q 2                                               ci-
-ocr page 344-
308 XXV. PREDIKATIE, OVEE LUC. XXIII = 39, 40, 41.
cipier, bat sij fieftee?b 3ouben tuorben? Waat toacfitte fiet bcjen eenen
moordenaar, bat Bij fte?bcnbe 3alig 30iibe 3fjn? <l3ob Ban onBejtuacfit
Bomen. $ij Beeft eene Fjanb ftcjïï met mngt. ï|tj boet get iiit brtje ge*
nabe/ en tnaaïït baajboo? onbejfcöeib tupfcBen ben tenen mengel) en ben
anberen. %>n onse ftab en in ong lanb/ aï£ ej iemaub ftejft/ Bet ip al:
mijn brienb en Bjienbinne salige?; onbejtnpfcljen ïigt fomtijb^ niet al*
leen ijet boobe InTf 6fnnen#ijufg op ftroo/ maar ooft be 3iclc in be Belle.
J^oort/ milt gij meten/ tuannee? gij ban urnen oeflo?ben Bjienb/ of
ban u selben niet beet goebp* benficn mooot/ ah? gtj of 3tJ fterben 5 05ö
Boort 3e al maa? Blagen obe? fyet fte?ben/ en bat jij 300 ellenbig sijn/
en ober Ijet ligeBaam. ïüomt e? eenp een bjome fin/ om naa? ben 3iefie te
blagen/ ban moogt gij niet eenjS in Bun Bart tapten; gij moogt niet
nnbe?3oeBen/ B°c 50 e? Bij (laan; of 3fj al 6eRee?b 3tjn; of 3Ü al beel
aan ben ïjeere ^e^u§ fjeBBen; of sij bc broinen liefijeBBen; of fiunne
ïjopc op ben Bemel toel gegjonb i«S? Meen/ baaz moet ge niet eeng
aan Bomen; bat moet men baar laten, draagt gij/ of 3tj$ob gebreegb
Ijebücn? ^preeftt gij ban Fjun Ijarte en ftaat te onbe?3aefien/ en bat
e? particuliere genabe ip7 en bat e? rene ftjacljtige be^anberingc moet
toe3en; bat ftaat ben 3iefic niet aan. JiBaa? tnilt gij Ben bleijen en t}aa$>
ten/ bat ij? Ijun mei aangenaam. 9GB? gij iemanb 300 siet fte^ben/ 3egt üdn
niet/ mijn vriend zaliger. jUSaar baa? moogt gij gocbe gebacfiten ban l)eb =
6en: baar be siefie 3egt/ ift tail hiel fte?ben; baaz be 3iefte een?" meent
nbe? 3ijn mijSBebjijf/ en o3ob regtbaajbigt/ al to\'ïbe i$ij met fjein tratéten;
en baa? sij ftunne 3onben een£ opfjaleu/ en elft een^ aanfpreBen/ bie Bij
gen Bomt; baar een 3iefie 3fjne mebge3ellen Beftjaft/ en soeftt uit (jet
buur te rufiBen; en ah? men ban *6ob niet fttaalijft Ban ftooren fprcftcri/
maa? ah? een buu? t$ alp" «?>ob niet geé\'e?b lno?bt. 3£aa: be 3ielien öe Fjanb
beg geloofd naar ben Ijemel fteFsen; baa: 3ij sulfie acFjting boa? $ob
FjeBBcn; baa? stj ;oo bojften en loopeu naar SfeSupV en 30a taar«Stclen
met ben l^ecre. 9(110 het 30a ipV ban moogt gij teel seggen/ mijn vriend
en vriendinne zaliger, jfêaar anbe?pv raat IjeBt gij e? aan/ met bat te
3eggen? #ij boet e? uüien b?ienb of brienbinne-nncfj goeb.nocO fttaaab
mebe; gij boet e? u jelf maar fituaab mebe; bat i$ Ijet ftuli. ?ïc!j! mogten
toij liet geluft fjeöBen/ pjebiftant en gemeente/ man en broutae/ oubc?gS
en Binberen/ bat taij niet baar eeutnfg gefegeiben tnicjben/ maa? met mal»
fiauberen gemecnfcBap 3aubcn fjeBfien tot ben boob/ ja tot in alle eeulnig»
Öeib/ om o5ob te bejljee^lijfien. Wa$ ftet niet Bete?/ aï£ eeutuig Ban
malftanberen ocfcïjeiöen te Inoiben? Eaat anjS genabe 3oeften en ben
ïjeere biencn; en ban sullen mij ecn£ eeulnig in ben Ijemel Bij <J3ab eu
Bij malftanbe,? 3ijn,
AMEN.
ZES-
-ocr page 345-
ZES EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
O V E K
LUC. XXIII : 42.
linde Hij zeide tol Jezus , Ilcerc , gedenkt mijner, als Gij in uw Koning-
rijke zuil gekomen zijn.
Wi) lejen/ Matth. XXII: 14, Want vele zijn geroepen, maar weinige
uitverkoren. Cjet ij? te peggen/ Ijet lnoo:b toornt tot velen gefptolfcn/
en onüez bie velen i£ fjicr en öaa? maaj eene uitbejftoreuc/ Vuieuis naam
gefcljjebcn i^ in Den Ijcmeï in Ijet boeft bc$ leben<ï. <f£n tjoe uieinigeu
bat e^ jfltl/ $ob ftent 3e ebenlurl bij namen. Het vaste fondament Gods
staat, hebbende dezen zegel, de Heere kent degenen, die de zijuen zijn.
ï)ij Vnrct toaat 3e 3ijn/ bij be taegen en üe ftraten. ©oor elft uitberfto*
rene Ijeeft «öob een ftonöetjc öc? minne/ in tuelfte l^tj 3icfj ober Ijen
ontfermt; en alé öat baa? ië/ ban ftrijgen je een pijl in ftunne fiarten
en 31J luozben ban ben l^eere in \'t hare geftunctst/Ps. XLV:6, Diellij
te voren verordineerd beeft, deze heeft Hij ook geroepen, Rom. VIII: 30.
Cn bat naar zijn eigen voornemen en genade, 2 Tim. 1: 9. $ab be ÏJeete
belieft airemetg be uitbcjftorenen Ijun ftonbetje be? minne te bepalen in
ben margcnftonb ban gun leben; fomttjbg boet frjij fjer in ben mibbeU
ftaat/ al$ 31J een jongeling of in mannelijUe jaren 5(jn; fomtijbjS öoct
^tj fjet in ben oubejbom/ en fomtjjbtf in ben abonb ban gun leben/ op
Ijet boobbebbc. Cn 300 gaat be $eere ooft uit ter elfder of ter laatster
ure, en lijij g:tjpt 3e in fjet Qartc. Wij sullen ong niet opljouben om
omfïag te maften. ïjie? jult gö een man ontmoeten/ bie baar jjangt
tugfehen Ijemel en aar\'be/ en 300 ftaat te frappen uit ben rijb in be
eeuuiigljcib. ©aar bia«S maar eene ftleine fcljrebe tugfcljen hem en ben
öoob; Ijet toa£ een man/ bie ban een rampsalig fjellemicgt in een
oogenölift een gelulisalig Ijemelling ruierb. ©e ^eere Ina? hier niet gaan*
öe naar bc marftt om arbeibe^ in 3ijnen Vuijngaatb te-huren/maar f^tj
ftomt uit Ijet regtljui£ ban Pilatus, met ijet ftruijS op syiie Icftouber^/
gaanbc om geflagt te tooien/ met een beel bebjuftte menfcljen/ bie
<Üq 3                                            ^em
-ocr page 346-
3io                                 XXVI. PREDIKATIE.
fijein atBte?na boïgbcn/ en een beel broïrjften/ bic booruit gingen. 6tj
binbt J|em Qie? tu£fcBen ttoee fnoobe menfcBen/ bagtgeBouben boot be
bienaarg ban be 3fuftitie/ bic fict bicrft aan gen alle brie gingen boen.
2$ g?ijpen ben Banier brr arbeib^ueben/ en jij ftlinften gen met be fpö»
ïter^ boor be aïlcrgeboeligfre lebcn aan fiet ftruiggout bagr. I^ier stjn
brie tnonberhjïfe patiënten; biergehjfi brietaï i$ er nooit genieept. Mm
3iet alttjb bat e? boor een patiënt gebcben taorbt ee? BÖ nerigt too?bt/
maar fiie? 6ibt een patiënt boo? 3ijne beulen/ en 3cgt: Vader, vergeef
het Laar, zij weten niet wat zij doen. <©e anbere patiënt bib boor $kï)>
3dben 3Önen ^Eebrpatient om eene gunftige berpooringe: enbebe?bc
patiënt lastert ben $cere ber BeejIpBeib. $ier i<?beftruiëbcrrreenc plaat*
fe be? mebejgrboojte; men ban er ban peggen: Deze is aldaar geborcD.
ïE>ö Öeböen onlange tot urne aanbadjt gefpjoften ober Jes. LV:is,
Voor eeuen doorn zal een denneboom opgaan; voor een\' distel zal een mir-
tenboom opgaan; en het zal den Hcere wezen tot een name, tot een ecu-
wig tecken dat niet uitgeroeid zal worden. S0Ö bacBten/ laat on$ baar
eenjö een exempel of twee ban geben aan be gemeente/ al£ $ob voor een\'
doorn een\' denneboom tloct opgaan, en voor een\' distel een\' myrtenboom;
en ïjoe taaaraerjtig fiet i$/ bat oberaï teaar pet €uaugclic geprebiftt
biorbt/ bat pet ben $eere tot eencn naam is. i^ier liebt gij een\'biddenden
patiënt, bie tnojfrelt om genabe en ljee?IöfiBefb; en een patiënt, bic
geeft een gunstig antwoord. 3[5u sullen buj tjet worstelen van den eeuen
bcsien/ en fiet antwoord baarna. (.Ceoentooo^big Tjebben bnj ban te öcjien:
I. llDie get \\$/ bie bibt.
II. ïtëien gij aanfprrefir.
III. i©at 3t\'jn verzoek ma??.
I. ü£>at Bet eejfte aangaat; mie i$ \\)ct bie bibt.
Eerst. $et fg een man/ bie ban nature jeer gobbeloo^ liiaj?; bie
ban nature niet getooon toag te Sibben/ ï)tt taa£ boor ï}tm een onge»
tuoon bjerfi.
Ten tweede. J©at i§ fytt boor een man ? JfëijJfcBien ban affiomjlc een
Joodsch man/ of ban religie een Jodengenoot. $g hiect 300 gereeb te
fpreben/ Heere; Bfj melbt ban een koningrijke; bug tna£ BS miöfcljien
ban religie een Jode, of Jodengenoot.
Ten derde. jfliïipfcöien Bab M f me goebe opboebinge gcBab/ 30a abj
brome ouberg fyunne fiinberen biel opbocöen/maar 3ö migbruifien Ijet:
gelijfi Absalom, be verloren zoon. rn anberen. 4iISigfcBien Ijab BÖ biel
grene gorbe opboebinge geBab/ BÖ bia$ mogeïijfi geboren en opgrboeb
in be tooegtijrje bij bc moojbenaren/ en 300 ma«j BÖ \'*0t en 3oue bcg
moorbrnaarg/ een ftinb br{$ buibebj/ een bganb ban alle gerrgtigfieib/
eene ganprfj bittere galïe/ en eene t\' 3amenbnoopinge ban alle onge»
regtigBeiü.
. Ten
-ocr page 347-
OVEIl LUC. XXIII: 4.3.                              311
Ten vierde. {Jet maj? een menjicg/ bic gjutuelen gebaan Dabbc: goc
bifttnguj gad Dü °P °e taegen liggen loeten/ geljjft een leeuüi/bie baa^
ligt en taiacfjt of et niet een ftgaapje Humt om Ijet te betfegeuren.
§ae menig at in rcisiger geeft gij ligt üjcf aangcpaltt ürj ben iïtop/ en
gebclb. tfjoe diftUiijlg Dat gg tjet geüaan ijceft/ dat teelient be Sec$t
niet aan. KDgt geeft Ijij al menige moatb gebaan/ ombat tjet uitgebruiit
taotbt/ een moordenaar.
Ten vijfde, fijet tnaj een man baat be 3i«ftitic jiclj aan gelegen liet
liggen. "Zij Uuren uitgegaan met laittaatnen en ftoüüni ain Ijem te
tiangen/ en (i3ob ïjab get befcijiftt/ bat gg in fjunne ganben mag ge-
ftomen.
Ten zesde. J|ae fnooben menjicg gg ooft toajJ/ en goc lange bat Ijtj Ijet
gebaan Ijabbc; aijj gg boor be luftitie fttoam/ meteen toap ljg Uej-
jtamb. Siju eigen manb maejst Ijem uerootbeelen/ gclgft ijg tegen jijnen
maftliet 3eibe : Wij lijden regtvaardig, boeg öe3e onfcgulbig.
Ten zevende. 3ï>oo> ijet taatfte. o" UPonber! bat Ijet goafbftuft t>an al-
Itjö mag/ get tuag een man baat $ob 5011e genabe aan üergee^ujftte/
tecüjgl ljg baat ging/ met gem in Ijet garte te g?gpen/ en 3ijne con»
fcienne taaftüe,: te maften, gijn gemoeb üue^D behagen/ en in 31J11 gatte
(tartte $ob ben üecöt betgenabe en De: gebeben uit. Cionbe gij ftjuipen au
31311e ftnieëu/ gg Ijadbc get gebaan. 4itëaar uu Ijangt Ijg baat Uaót aan
ijet gout/ en baatom/ gg buigt iuuieubig bc ftnieëu üau 51)11 gatte/ en
Ijg opent 313ncn monb met fmeeftingen.
II. Qj)aac tjebt gg nu ben bidder. jBaaj tot tuien bibt gij? I©icn
fp^eeftt Ijg aan ? ©en Heere Jezus Christus ; dien jpatient/ bte baat ne-
Uena gem aan Ijet gout ijangt. ijij ftijftt eLi naat toe; gij Vuenbt 31 ui
beklagen fjaete naar t}em toe; Heere! 3egt gij/ Il meeue ift/die baat
neuenjï mij tjaugt. 3|ü ftan met boor li Knielen/ maat ift Ktuiue alt.
een motm met mijn gatte boot IX. $i) ftan niet jeggen/ mijn LIeere,
30a berte raa£ ijij nog niet in de genade. Thomas jeiOe/ mijn Heere,
mijn God ! «Jöiemaub ftau Cg^tug ben Heere noemen/ aljf üooc den Ü}ei-
ligen 4&ee«St. I£oe ftomt de man tot sufte jalten ? Wat tuil bat uitd?uft»
ften ? r£et et tocg ou : 2C!$ gij l^ein Heere noemt/ dat geeft te Bennen :
Eerst, gijne hooge gedachten, die Ijij ban beu tjeerc gabbe. Zi] ljeb«
ben ben Heere der heerlijkheid gefttuiöb/ 1 Cor. II: 8. t}\\\\ begon eeue
fttaal ban gobbelijugeib te 51011 in dien patiënt.
Ten tweede. {Jet i£ te peggen: Heere! aclj ! tjoe biijbe 3oube ift 3ijn/
bat J3ii be mijne Uuart/ en ift ubi ftneirijt! .Ulijn gatte gaat open uaa,:
ïl/ en mijne begeerte ig tut ÏI.
Teu derde, $ij 3ijt 3ii!ften gtooten JPerfoan/ 3ulften luiJ3en en mag»
tigen CJeerc om mi] te gclpen. o3ij 5ij£ be sterke God; magtig om te
boen/ uulien bat ift 50110e Kunnen bibben of bennen.
Ten
-ocr page 348-
XXVI. PREDIKATIE,
312
Ten vierde. Hecre, ift boe Ijk} belijbenipfe ban mijne religie. t)ij
habbe het mogeltjft 3911 lebcn nog niet geöaau. Ift belijbc bat u3ij bE
Heerc 3ijt; al toorbt »l3tj &•?? 3Qo befpot/ ift c^ftennc ïl ej boo?/ Ü002
4&ob En ocljeel bc toereld. $}oe fttaam Ijij er toe ? 31311 jilftedepatient
Heerc tE noemen! bic mebe ftejuen moept boot be 3iufritie! öie 300
befpot tuierö 1 bic baar Ijing ah) eene bejachtesicle/ in tnellte geeue ge«
baante noch beerhjftfteib toa£ ! IjoeUomt hij tot sniften taïe?:Cet ejeeng
op; alp" gij tjet toilt obe^denften/dan snit gij het haap"t battenftunncn.
Eerst, ^tj tjab ïjjcin Ijooren bcfchulbigen; Ijij toajSeen medemipda-
bige; be eene mipdadige tuisten be befcljulbigiugen ban ben anbEren
al af. fijij had ooit gclni^terb naar alle be befcljuldigingen baar 31J ben
ÜJeere meüe uefcftuldigd hadden. öDaar üiaren er getocejit/ bie 3eiben/
bat £^ij ge3egb hadbe/ bat C}|j een Koning toag; Ijij had gcsicn hoe be
hjngpJinechten JIjein befpot Ijabben alp Koning; en boben Ijet ft^uip 3ag
ijn bat gcfpijftejdc bordje: Deze is de Koning der Joden.
I Ten tweede, iljjj hadde ooft ge3ien/ in toat al bogten be rigtej 3ij 11
gemoed had moeten Uitingen. ©e3C man toa£ een breembeling ban
tjetgene gefetjied laag; t)tj hadde gesien/ fjoe die JilSan gefraan Ijabde/
0111100361/ ftom/goduruchtig; en mat een glau£ of op 31)11 aange3igte
lag; en dat de rigtcj tot bjjfmaal toe 3eide/ ift Uinoe geen fetjuib in
be3cn menfelje; toaajom hij ooft 30a gerecb uitfttoam tegen 31)11 en mafi*
fte:: il aar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan, tyr) hadde al beel boor*
lieïicn; tf>od tjabbe hem aandachtig gemaaftt.
Ten derde. UDect gij Inat Ijem betooog ? $ij habbe bcsen patiënt
300 3atUt3innig gooren fpreften; en 500 ftrachtig Ijooren bidden/ self^
uoor 3ijne btjanden. ©at moeite ijet harte urenen; 3oadat Ijij mogt
denften/ $tj 3öt biel een toonder/ ban een mengel)! §|a/ hij 3ag dat
l}ii 3UIIIC11 goobruchtig harte hadde lioor eene bcoutoc/ bie 31311c moe-
Ö17 map. €n hoe 3nne bedruftte bjiendmnen daa? (tonden ; i)oc 31\'j uw
geii)ft trommelben op haar harte. €n buiten ttoijfel heeft hij ge3ien
de toondc^toe^ften die e: gefetjiebbeu; de aarde fchuddede; en daar
gebeurden Uerfcheidene toonde^teefteuen; hij sag ooft mogelnft de begin»
felen ban de de^donfteringe dej 3onne/ en meer andere toonderen.
Ten vierde. 0g hadde gelet op de befpottingen/ daar 31} den i^eere
mede befpottedeu; en Ijij baboe acht geflagen op be Defcl)impingen3ö»
nee byanben: Anderen beeft Hij verlost; Hij heeft op God vertrouwd,
dat Hij Hem nu helpe.
Ten vijfde. 3W toat luij daar gemeld Ijcbben/ dat sagen de bodenen
de andere moordenaar ooft/ en duj? 3011de dat alles niet geholpen heb»
ben/ ftnoon her Krachtige middelen baten; maar <£odp <#eept die
opende 3fjne oogen en jj^te/ dat hij acljt gaf op al hetgene hij BQQt3
De en sag. tfcodp <0eept gjijpt hem uit ijet rijft dep duibelp"/ en Ijaa\'.t
tjem
-ocr page 349-
OVER LUC. XXIII : 42.
3\'3
Ijem ober in het ftoningrpc ban den ï^eere Sfou^ Cpriptug; cben»
grdili Pi) Mattheus drbe/ bie ban ben tol opfrond ; en ai.s een\' Zacbeus,
een\' Faaius en een stokbewaarder; in een oogenblift mag hij iu het har»
te gegrepen.
III. 4l5u moeten bJij jien mat jffn gebed map. $ij mompelt niet mat
binnensmonds; gij 31\'rjt niet maa: mat in jijn harte; maar het map
mei te Ijooren ! flfel/Heere! 3egt hij. JlPJipfchien öceft öe ïjeere/ 3oobra
hij begon te fpreftrn/ 31311 aange3igte naar tjem toegetoenb/ en alp ge»
3egb/ mat ip urne bede/ en roat ip utn behoeft ? J>preeft um harte maar
luij uit! 6 pij tuendt mij tot Ijct gebed beogenen/ die ganprlj ont«
bloot ip ; ja/ er? 39 roepen/ 300 tjoort $ij al. %cï) ïlecrc! 3cgt f)ij/ ge-
denkt mijner, als Gij in uw koningrijke zult gekomen zijn. I|et map een
gjoot gebed. (1) §n fpraft ban een koningrijk. (2) ©aar 5UIC (föij in-
komen, 3eibe gij. (3) Gedenk dan aan mij!
1.  I^ij e^fiende bat $ö "» Heere en Koning laag/ bie een rijk Ijecfr.
Wat boo; een honiiigrtjue meent hij?
Eerst. I^tj meent geen aardscb koningrijke, daar grleeft bc lijrere niet
naar. ©at ftonbe Ijem ooft niet t2oopten/ of de Iljeere op aa?de regeerde
en of tyij ï}cm een tijbclijft boorbccl ftondegeben ; hij ging toch jterben.
Ten tweede. f}et laag ooft 300 3rer Ijet geestelijke koningrijke niet.
©at mag reedg binnen in Hem : dat toonde t)ij door ben ^ecptdeg ge»
UcCip dien O ij habde.
Ten derde. 5}et 3»et op het koningrijke der beerlijkheid. SCcft ! mogt
bat boor mij bereid 31J11 ban boor de gjonblegging de? Uieriib! ©at
koningrijk der hemelen, baa? \'t allej» bolopipy rijftbomen eere/enbuur»
achtig goed.
2.  I£g erftent dat bese Heere, met ai? ^ij ftiejf/ in zijn koningrijk
zoude ingaan; hij geloofbe ban/ dat de I^eere 3je3u«i te2|tond al? lijr)
ftierf/ met jijne ziele daarnaar toeging; en mogelgft mijt bij al/ bat be
i^eerc Sesup ooft naar ben ligchame haapt 3011de opftaan/ om ten fte*
mei te baren/ en in bolle fijacijt alp een ftoning ouer 3|jn koningrijke
te gaan geejfchen.
3.  %c\\) J^ecre! #jj 3tjt e? 300 nabij; «3n 3ult vóór mij fteiben; be
boobbr:tue set 3ich al; oij 3tjt 30a beel bloed liUiijt getooiden ; ili 31e
bat töij li al bereid om benen te gaan; en ift arme ellendige ftan Ijie?
nog een tiurtUiee of d2ieblnuen gangen; Ijijmipt niet/dat sgne beende»
ren 3ouden geloften biordtn. <6ij gaat mg booruit/ tuil Ijtj 3eggcn ; en
300 vi) mij niet Ijelpt/ 300 ip mijne 3ielc in de Ijelle/ en mijn itgcljaatn
3al met ecne rselp begjafenipje brgjaben marden; en dan machte ili eene
npftandinge tot beifmaadljeib en ecutuige afg2JJ3tnge. Stoo 45Ö il ont>
t2eht/ 300 ben ili eeutoig ongelnliftig! Gedenk dan toet) aan mij als Gij
in uw koningrijke zult gekomen zijn. !©annee? gedenkt men ietg ? (1)
lïr                                         Mtu
-ocr page 350-
XXVI. PKEDIKATIE,
3H
jiaen gedenkt iet£ met f|ec in 3ijne memorie te ontfjouben. (2) «UBen ge-
deuk iemand met ontfe^minge: Gedenk der gevangenen, alsof gij mede
gevangen waart, Hebr. XIII: 3. (3) l^et ip* niet alleen iemanO 111 sjjtie
memorie te Ijouben/ en e^ ycï) ouc} te ontfermen, maar [jet i£ 00H ie»
inanD lt;acl)tDaöigc ijulpc toe te brengen : 50a 3eioe Jozeph tot ben schen-
ker, Gen. XL: 13 , 14., Doch gedenkt mijner bij uzelven wanneer het u
wel zal gaan, en maak dat ik uit dit huis kome. C}ij tuil Dan 3eggen:
Eerst. t)oub mij in uu-e gebarsten/ geoenli/ als gn tn ben tjeinel jijt/
baac ijangt 30a een ellenbige op be aacbe aan [jet Ijuut/ bie 31J11C (mee*
hingen boor mij uitgoot.
Ten tweede, il|oub mij niet alleen in utuc gedachten, maar gcbenöt
aan mij met ontferminge. SSiet Ijoe bat ili Ijiee tjange in be pjjnr; itt
31e niet alp ben boob en be tjelle booroogcn; ift Belilagcmnii ongeluli;
al Home ili tuat late/ ili Home ebentuclopregt; ili betfocije mnjelben ouej
mijne feilen; ili ben er befcljaamb en Ueriegen ober. ©aar itaau e^gie^
bie II befpotten ; maar/ acij ijecre! ifi niet; ifi tmibe mjj lieber in urne
armen roerpen; ifi geluoue/ i^eere! Hom mijn ougeloobe te Ijulpe/ ili
3a! 11 niet laten gaan/ boor Dat v\\] mij gesegenu yebr.
Ten derde, ©at «örj mij Hracijtbabig en fpoebig Helpt/ bat beboette
ili/ maar niet ban [jet ïnuip; tuaiu ili meet tuat een booten tjart iH
[)ebüe; ili mogt tneer uitfpatten ; maar 300 in) lil ober mij ontfermen
milt/ ili tuil ban tuel fterbeu/ en ban jal ifi ooti mei gemuebigo fter*
ueu/ €n of ili al broom leefbe/ ili 3.11 eüeutneleenp moeten fterbeu. Sip
431.1 tl naar oucr my ontfermt/ ban ben ïii taelgerefolbeerb om teftecuen.
%cl) i)ecre! ijoe jouüt Oi) mij obergeben ! ijoe 3011b t $n, mij oberleberen !
ijjeere/ iiau bat mei ban uiu tjarte ? :\'Caat ulu ingeuianö obe^uuj rom-
uielen/ en ban Vuil iü mei ftertten : iDat map be drang ban 300 een bioüen?
Eerst. jDijiï iigctjaam moet fterbeu : t^eere! grip mg ! nog maa: een
tueiiug en [jet ip; met mij gebaan.
Ten tweede, ©en lapt üq 3011de fian ili niet dragen; alle bie uloeb*
fdjiuueii ftaan fteebp boor mij! £}oe Hejmben bie meuftljeti/ alp31J baar
auüc: mijne uiourbbabige Ijauoen maten ! IDat fcij^eeuroben 31)/ fpaar
mij om mijne inoiiüje of Hmberp mille/ en om mijne brienben luille!
\'I(li ben 300 belapt; ili Han [jet niet blagen!
Ten derde, ©at be Üoningop 3iju bertreii ftonb/bat fton gij niet bja»
gen/ bat maalite Ijem üung: ijij nep om [jet paboon/ te^mijl be i\'jee*
re nog nabij map ; hij 30C[jt l)em/ te^tuijl Uij uug te umueu map.
Ten vierde. i]i>at perpte ben man al meer ï ©e 43eept üan J&ob/ ttie
lui e; o tjeiii alp een uuur in jijne beeuDcreu; Die o:una ijem 0111 naa?
ben Oer re te gaan ; bat Ijeefi ijij met lange; Hunnen tegeuftaan.
Ten vijfde. SJB 31c bat utue bipcipclcu ooit parbon geli^egeu Hebben;
boer [jrt aan mij ooft.
Ten
-ocr page 351-
OVER LUC. XXIII =42.                                315
Ten zesde, ©oor Fjet laatje\' fort i$ nog be tneïaangename ttjb/ Fjet
ij? nog be ure be? 3aligfieib/ mijn uurglaj? ij? nog niet uit geloopen/ en
baar ió nop een fiorte ttjb/ taaarin on mtj genabig 3oubt Hunnen bie»
jen. ©aar ligt be drang. Sgotibe be ÏJerre niet hiel FjeBBen mogen 3rg*
gen/ baar 3tjn ej beien/ bie ten bage ban boobelijfte BenaaurnbFjeib tot
JdlStj roepen/ ïleere, Heere, doet mij open, maar ^ft segge tot be 300ba»
nigen/ gaat weg, Ik hebbe u nooit gekend? Soube be ïjeere niet regt«
baarbig FjeBBrn mogen 3eggen/ berotjïe 3Ff» geroepen IjrbBe/ en gij niet
geantmoojb Jjefit/ 300 3a! 9!ft/ nu gtj roept/ ooft niet antlnoojbrn; maa?
3Ift 3a! fpotten in iitn be?bejf? .ïEaar neen/ bat boet be Cjrcre niet.
J^oort/ tnat boet be fjeere? üjfj fpiaft tot öe.^en man ban brebe? Jezus
zeide tot hem : beden zult gij met Mij in \'t paradijs zijn. ©at tnorjit 6al«
fem op ;tjne roonbe toefen! JSlSaar bat julien mtj op een\' anberen ttjb/
a!<? Fjet (60b belieft/ met be gemeente be^ljanbelen.
HPat bunftt u ban bat ftuft? ©aar ?tjn maar tltiee ftaten in bit Ie»
ben; en roti 3fjn in een ban beibe; bitj 3tjn in bit ieben Befter^b of on*
Befterjb/ boob of lebenb/ brietib of btjanb. q3aat eenj? in uui Ijartc/ en
3iet een?/ brat pij jijt/ of gij ban 45ob Deïtee^b $ijt of niet? <ü*n baa?
3ijn maar ttnee ftaten na bit Ieben: mij gaan naar be Fjelle/ of naar
ben gemel; mij sijn behoren of 3alig/ en be?Iiej?t gij utoe 3iclc/300 ij?
ïjer al behoren; öefjoubt gij ubie siele/ 300 ij? Fjet al BeFjonben. Sfn eer.
ban beibe bie ftaten ben ift en gij; en in een ban beibe sullen ift en gij
fiomen. 5CcFj/ Oüeliefbcn! laten torj inalftanbe? nog eenj? troubi beFjan-
belen. JüSenfcFjen/ bie nog onbeftecrb 3fjt/ mat ge&juiff maaftt gtj ban
be ttoec moojbenaatj??
Eerst. Sommigen maften alleen gefiruiftlban ben moordenaar, bie on-
bekeerd grftojben ij?. SficFj! 3cgt 300 een 3onbaar/ Fjet ij? boor mtj niet
te Stijgen! Fjet ij? met mij gebaan! ift FjeBBe mijne tongeaan ben bui»
bel gelcenb! ift Fjcböe <i3obj? naam aangetast; ift Ben een monfte?; ift
breesc bat ift ooft 300 fte^ben 3a!/en ban moet ift naar bc Fjelle! Jlïaa?/
arm sonbaar! bat mag be buibe! u toijj? maften/ bocFj fjet ij? 300 niet;
ben gefcFjiftfte gaat <S5ob hiel boorBfj/ en $rj neemt be monfte?j? in gob»
belooéFjeib me! aan; be Bujgejlijftften en 3ebigften gaat d3ob biel boor»
Bij/ en $ij neemt be gobbelooëften aan/ geeft Fjet baarom niet op:
Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de
godloozen gestorven, Rom. V : 6. 51IcFj! brome uube???/ 3egt niet/ met
bat ftinb ij? Fjet gebaan; baar ij? niet meer aan te boen; geeft Fjet niet
op; Fjet ij? nog niet Buiten Fjope. 43ob geeft u Fjier 30a een Blaar Be»
totjj? ban be gjootljeib 3?jnet BarmFjartigFjcib/ ban be ft?acht 3tjne? ge-
nabe/ en ban be toaarbigFjeib ban 3fe3u§? bloeb. (|tj Fjceft er Fjie,? op
Fjet ftejfFjant nog een in \'tFjart gegjepen; en ï)ij Fjeeft niet gesegb/
bat bat be laatjte sal 50n. ©e $eere ftan Fjet nog boen; Fjet Bloeb ban
Öc 2                                         Cïjjij?»
-ocr page 352-
3i6                                  XXVI. PREDIKATIE,
CftjijStiig fg nog al 300 beseft ahj het toen mag toen het maar eejgt
geftojt toiejb. 9Ccft mogt gij be tnonbc^Iijfte fiefieeringe ban ben moo?»
benaar gefiruiften tot urne ftemoebiging/ om c^ op te pleiten bij ben
ï|eere/ en te peggen/ ach CJeere! ift ben ban nature ooft een moorbe»
naar; ach! ift Ö^ö&e 300 bele fifoebfcriulben! maar bat <J5ij aan bien
moorbenaar gebaan fjrfit/ mogt d5rj bat aan mij ooft boen!
Ten tweede, gitten hier ooft geene onbefteejben/ bit alleen tee?ften met
ben bekeerden moordenaar, om 3ich geruft te ftellen; bie 3eggen/ het
ig maar/ ift ftcmme het toe/ bat {jet ttie?ft moet gebaan taojben; ift
moet mfj fiefteeren; maar ift hefibe nog tijbj» genoeg. 9Ccft/ a?m mengch!
het maar/ fiet i£ nog tijb om genabe te ftrjjgen; maar mo?gen ftan
ïjet te laat jfln. gegt gij/ be;e moo?bcnaaj ft?eeg mei genabe ftojt bao?
3tjn\' boob; bat i# maar/ maar be l^eere 3tfe>UjS tnie?b toen gefijuigt/.en
bat ja! nooit meer gebeuren. <£n baarenfioben/ vaaarom benfit gij niet
aan ben anberen moorbenaar/ bie geene genabe fi^eeg/ en bie genoot
nog 300 een get?ounie aanfp?afte ban ?rj!i maftfte?/ bat mogehjft u nog
niet eeng gebeuren 3a! op urn boobbebbe. 9Ccö mensch! bie onbcliee?»
be moorbenaar heeft buisenb mebgesellen in een jaar/ en be anbere naau«
roelfjftis één. goube het niet broaag j#n/ bat men/ oinbat be 3onne eenjj
ftitle geftaan heeft/ alle bagen ging ftijften of be 301111e niet taebe: frille
ftonb? al>inbat <J3ob eeng? een\' visch {jeeft befchiftt/ bie Jonas aan lanb
bragt/ 30Ubr gtj baarom 300 btaaag 3ijn ban in bt 3ee tefp:ingen/en
te 3eggen/ flBob ftan bat aan mij ooft boen? ^nibat <!3ab 30a een tnira-
fiel ban genabe eenö aan bien moojbenaar gebaan heeft/ jaubt gij niet
bhiaag 3ijn/ bat gij het baarom op fret (aatfte liet aaiifto\'nen? IDij bib-
ben u/ onthoubt Ijet; bjnftt liet toch op uta ïjarre: mi«jfcl)ien 3ultgtj
öelemmc?b 31\'jn in urne fppafte/ of bebtudmb in utti bcjftanö/ of geene
Vracht of l\'utft hebben, iiaipfcljien 3tilt gij haastig naar be ecutaig*
heib gaan. llDat benfit gij tnel/ bat gij 30a gemaftfteltjfi en so^geiaoia ;a*
lig 30iibt tao?ben? gullen her een Hiskia, David en Petrns 300 3hiaar ge"
\\)ab hebbeu/ en 3üubt gij het 30a gemaftftelijft hebben? a^ij 3anbaar! bie
ben {fjeere 300 gerejgb/ en met eene opgeljeben tjanö tegen Ifjem ge*
3onbirjb Ijcbt? raat iaat gij u al booji\'t.vati ? gal iemaiib in ben hemel
Bomen/ 3onbr? een bejmo^ielb en rjereinigb harte ou be? aarbe geljab
te fjebbeu ? llDeet gij niet/ bat be regtveerdige maar naauvvlijks zalig wordt?
ÏJebt grj het voel ooit geleden/ bat iemanb 30a gemaftfieijjft ^alig toie^b?
l§et 3al 11 niet aantaaatjen bij be tnegen/ en op be ftraten en in be gab-
beloo3e gcjelfcljappen.
Ten derde. 4il9ogeli\'jft fitten ej ftie?/ bie benften/ ift öemoeije mij met
geen ban beibe bie moojöenaa?^; ift hoebe mjj onbe? jhlfi foort niet te
tellen/ ift Ijcöüc mij nooit aan 3ulfie gobbcloopheben fcl)iilbig gemaaftt/
ift heb&e al mijn leben gobsbtenstig geruanbelb/ ift ftan bele beugben
op\'
-ocr page 353-
OVER LUC. XXIII: 42.                               3\'7
optellen; maar/ arm nietig! ban Behoort gij tot ben Farizcër, en
niet tot ben Tollenaar; ban heBt gif geen regt om tot ben ÏJeere 9Je3Usl
te ftomen/ taant bie i$ boor be goddeloozen gefrorben/ Rom. V:6, en
bie roept alleen bc goddeloozen, Jes. LV: 7.
ïtinberen ban J3ob! taat 3Üt gij geïuftiitig! <6ij maart ooft moorde-
naars. üfèen moet ban u ooft ;eggen: Dit waart gij sommigen, gtj moet
nu nog bintaijlg Sibben/ ö God! verlost mij van bloedschulden! «JlBaa^
be ï^eere i$ ulner gebachtig gctaeegt; gij heBt het op ben ÏJeere mo»
gen taentelen/ en ï^jj heeft u geholpen! 31a maar/ juït gij migfchien
jeggen/ toaö ift ooft 300 geluftftig! IBcet gtj ban taien taij goebe ge«
barljten fieBBen?
Eerst. ©ie aïtemetö 300 bejflagen obe? hunne 3onben 3tjn/ en 3iche
3eïuen 300 g?aag bejfoerjen en be?oo:bee!en boo? #ob en menfcheu.
Ten tweede, ©ie èibbejj? getao:ben 5tjn: bie niet gaan of (taan ftun»
nen of 31J ;enben al een 3uc!jt op naar ben hemel.
Ten derde, ©aar be ^ane &ab$ 3ulft eenen glan£ Bij heeft; 8 l£tj
i«S hun 30a biejöaar! ©aar isS geen naam hoog noch lief genoeg om
$em te geben; het \\$ al: mijn Heere! mijn Meester! mijn Liefste! mijn
Appelboom! mijn Schoonste onder de menseben kinderen ! 6 ïjij i^ 300
lïosteltjft in Ijunne oogen!
Ten vierde, ©ie 300 bilHtrijIjS aan ben $eere benften;3ti ftunnen seg»
gen : Als ik uwer gedenke op mijne legersteden, zoo peinze ik aan U in de
nachtwaken, Ps. LXHI: 7. 6 2tf(tf 3ij aan ben Ö^eere en aan sfjue baben
gebenften/ ban roepen 3ij uit: Daaromme, hoe kostel ijk zij a mij uwe ge-
dachten, Ps. CXXXIX:i7. %\\\\ ftleben l^em 30a aan.
Ten vijfde, ©ie beu $eere 9eju$ %oa g:aag boor Koning uitroepen;
31\'j 31J11 30a in fjun\' fcfiift/ a\\ê 30 ftunnen 3eggen; Mijn Heere Koning!
mijn Heere en mijn God! %\\$ 31\'j 300 Bunnen betuigen: Gij zijt toch
mijn Koning van ouds af! Sij be^ftlaren CJcm 300 g^aag boa: ftunnen
B»eere/ aan taieu<5 gc&iebenbcu taille enüiijmagtigcregeringesijsiclj toen»
fcljcn te onbejtaejpen. Sllch! 3tj nemen ben ï^eerc jHe^uè aan/300 tael
tot hunnen Koning, al<S tot Dunnen Behouder en Zaligmaker; 3ij feftiften
31\'jne ambten niet. %x\\ tailleu $=)em tael tot hunnen Priester Ijrbüen;
maar 3tj willen ooft onbe^ 3ijn koninklijk gebied geljao^ame 011 benbanen
3tjn. l©at bnnftt u/ <l5eliefben/ ftunt gij bit 30a bij u binben ? 3 ban i$
3De3tió uw Koning! en ban 5a! HJij bij utaen boob en ten jongften bage
ooft tot u seggen: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
AMEN
iSr 3                                           ZEVEN
-ocr page 354-
ZEVEN EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
LUC. XXIII: 43.
Enrie Jezus zcidc lot hem : Voorwaar zeyge Ik u, heden zult (jij met
Mij in het paradijs zijn.
Wi) lejrn/ Jes. XLIII: 19, 20. Ziet Ik zal wat nienws maken, nu zal
het uitspruiten, en zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woes-
tijne eenen weg leggen, en rivieren in de wildernisse. Het gedierte des
velds zal Mij eeren, de draken en de jonge struissen; want Ik zal in de
woestijne wateren geven, en rivieren in de wildernissen, om mijn volk,
mijnen uitverkoornen, drinken te geven, l^nöer alle nabmliHelijlie luoo?»
ben/ bie <#ob hirr gefn,jaftcn heeft/ letten üiij nu maar op bc3e:Ziet,
Ik zal wat nieuws maken.
Eerst. C^ct ijs niet wat nieuws, bat <J?ob begoddeloozen onbe? hetjin»
nebrelb ban beesten in ;iin ffi^oorb ons boer boorftomrn; en biel onbe<2
ïjet 31\'nneöeelb ban verachte beesten, al$ honden, bokken, stieren; ban
tueber onbe? ïjet 3innebrclb ban venijnige beesten , als" schorpioenen, slan-
gen, baziliscussen, eti3. ban bierier. onbe: fjet jinneBeelö ban wilde bees-
ten a\\§ eenhoornen, leeuwen, tijgers, luipaards, enj.
Ten tweede. dSeliift liet niet nieuw is bat $ob be goddeloozen 6fj becs«
ten be?nelpt; 300 i$ het ooft niet nieuw bat ^ti be nature en aatb ban
be Beesten gebruiftt om er bet natuurlijk leven ban ben 3onbaar mebe
uit te bruftften;
1.   ©e wilde beesten, toat jfjn 31\'i trotscb! Cen natuurh\'jft menpch/
luat i0 hij hoogmocbig! hij fpjreftt ooft uit ber hoogte! 5CI gaat be
hoogmorb boor ben bal/ het ftomt ebenbiel in jijn harte niet om te $en>
gen: Houd mij toch terugge van trotschheid.
2.  <I?ie wilde beesten, luat 31111 jij onversaagd; al ratelt be prjlfiofie,?/
hij öclacfit je; 300 i$ get met ben jonbaar; het ig of hijalgbrLevia-
than gemaaftt hiag/ om jonbej brec;e te *tjn; het moet hem toe! ftlem*
men/ 300 bij een0 Bebjeepb biorbt/algFelix, Hand. XXIV: 25. JDerroont
hem be öjanbenbe helle/ of be hierelb bie boor het tuatcr br?gaan ip;
of Sodom en Gomorra, bie boor het buur be^branb 3ijn; be^ftonbigt 0em
het
-ocr page 355-
XXVII. PREDIKATIE, OVER LUC. XXIII: 43.             319
get eeutaig acfj en toee! 30a Ijij niet öeftee^b taojbt/ pij öelacljt ijer/
2 Petri III: 3 , 4.
3.  <©ic wilde beesten, laat 3tjn 33 ongemanierd! 2oo i$ jjet met een
3onbaac ooft/ laat is ijij ongemanierd! grj ftunt hem tot geenegaebe 5e»
Den Hijgen; al nibt en fcfceit gij buo,? ljem/ ft" öelyc niet; Ijij laat
ljem niet keten/ Ijij igï gelijft ecu paard en een muilezel, öic men moet
fi^eibelcn met toom en gcüib/ Ps. XXXII: 9.
4.  %&/ tuat 31J11 Öic wilde dieren niet bloeddorstig! %$ {jet een 3on«
baat ooft niet? ^tj ijj een man des bloeds,Ps. V: 7. jgrjneganben3ijn
bof blucüó.
Ten derde. lPect gij tnat Ijct nieuws is/ bat 43ob maften 3oabc 3 j3üö
30ube maften bat 3Ulfte wilde beesten be^anbe^ben ;3JJ5aubeu tam ujo^*
ben. ©at tg? ban 30a toel wat nieuws, alpf Da c be aarde baren mond open-
de, en Corah. Datban en Abiram met tjuiine gansche vergaderinge Ie*
benbig tet (jellc beeo balen. Cu alji öe i^eereinaaftte bat öe ezelinne ban
Bileam met menseben tale sprak. %t mag! al 300 tnel wat nieuws, alfi
bit be vrouwe den man zoude omvangen, Jer. XXXI: 22. 30 [jet niet
tuac üionbejj?/ alj? be allergoddeloosste menscb üooc Den l^eece inüalt/
i|em eiftent/cn ls?em aanüior om parüon üooe sunesiele? 5Ci£ Dat ge\'
fetjiebt/ ban scbept 45ob een nieuw barte: en öaac gaat üoac een\'doom
een denneboom op/ en baot een\' distel een myrtenbooui, en bet is den Hee-
re tot eenen naam ( en tot een eeuwig teeken , dat niet uitgeroeid zal wor-
den. ©aar tuaagt Dan eene geljeele jtaaeu eengeljeellaua üan/ ban 5UI»
fte miralielen in De genabe; en obecalbaacljct JfêootDgeiJ^eüiMt ujotot/
Daar taorbt tot tjuiine gebactjteniójc gefpioöcn. €n al 18 ijetmonOe^lrjU
in 0113e oogen/ boot #ob niet; Qem 15 geen Ding te lUuuDciinii.
IDij sullen u 30a een mirabel tooueu in ecupanciii/ üieuiet Oen Qcc
re geitruist i<s\'. I£ic2 51J11 drie patiënten ; De eene i^oe Zaligmaker; oe anDC\'
re toocDt zalig gemaakt; De öeibe gaat verloren, lifter 51CC ga een patiënt/
bie bidt voor de kwaaddoeners; en ljiet3iet gij oen aiibeten patiënt/öie
bidt dien Bidder aan : en ij!) be^ceftt siel^patoou Uau t)i\\o , en De an>
bete spot met Den Qeere/ en Ijij balt al lagtereube 111 oe tjeiie. tjiet
3iet gij/ bat De {|eere 31CÖ ontfermt ober Dien i^n uni/ en bat t^g \\te}>
harbt/ Dien ^tj mil. i|et ijS Ijiet ttuee op ecu gaigeueia/ De eene aan»
genomen/ én De aubere Ueclaten. iyct uiareu cuiee menfetjen Die in een
gebangcugui£ ge5ttcn Ijaböcu/ en bie in tjun tebcu ban maiUanbcreu
niet beifchcclDeu; eben gelijft be bovelingeu ban Farao; 3n3aceugeuau\'
gen elft om tjuiine mi&baab; 3ij croo 11 en elU eeueu 0200111; De uitleg\'
gingc tna£ at eenbej in her eeii\'te; maat Ijet einoe be^icijilbe ijet.
©ese tmee toaren tjeibc gegrepen; hunne gccegtspiaatfe/Ijun bunuifi
en feuteutie tuas al renbe:: 31J tuiccDen beiDc tet OooD geuoemo/ ijet
tua£ al cenae:; bcljalbe [jet einde; toen luas tjec: Let op den vrome,
ziet
-ocr page 356-
XXVII. PEEDIKATIE,
320
ziet naar den opregte, het einde van dien man zal vrede zijn. £\'iet naa^
ben berflagene ban gerote/ 4?ob 3a! hem niet berachten. lDn p?ebifttcn
onlangjj obe^ Jes. LV: 13, Vooreenen doorn zal een denneboom opgaan ;
voor een\' distel zal een myrtenboom opgaan; üat i§/ 43ob jal ben alle;*
gobdcloopfte sijne tuoegtheib boen afleggen/ en hem befieeren; en 300
3a( l)ij l)iin een naam maften. lDij 3eiben laatst/ bat lui) niet boojbn\'
Bonben/ of ton\' moejten bat met een erempel of tluee bcbejitigen. €11
Un\'j bacljten bat het ra-mud ban bisrn moordenaar niet onpepagt 3011*
be 3ijn. 1L\\ig bic niet een\' doorn ? en maaiite 4?ob hem niet tot eenen
denneboom, toelfir^p fijuine tot in ben fjeinel fteigc2be? 3Gp het ben Hee-
re niet tot een\'naam, en tot een eeuwig teeken ? ©oojlEbEn maanbag taa£
er ooft een in be3E ftab/ biE boo^ bE ijanben ban üe jufttcie rei boob ge»
bjagt rnie^b; baar hij gebailen [$/ baar i£ hij bigben liggen/ in tjet
3111ÖC11 ban ben tjemel/ of in het nou.:öcn ban be helle; ton lucten het
nier. Jtt&aar laat ons bi\'3cn patiënt cenp Be$ien/ in 31)11 uitcinbc; ban
hem ftan men altoos 3CÜ17 lucten luaa: 31)11 uitcinbc toap; mant Jezus
zeid e tot hem , voorwaar zegge Ik u, heden zult gij met Mij in \'t paradijs
zijn. j.tten heeft bifttajjlp telipten genomen op bi\\3e ijdele dagen ban ker-
niis, en bie er be meepte fchulb aan be 3011de Ijebben/ bic hooren onp
niet. IDij bachten daarom/ laat on-i bir maar laten gaan/ en laten tui)
met inalftanDcren eens tjet bermaalt tjebben ban te 31C11 hoe#oü ccncii
Ellenbigen ben Ijemel geeft. 85fjn demoedig bedelen 3agcn mij laatpt/ Ijoe
bat hij tot ben Jgone 43od$ SEibE : Heere, gedenkt mijner als Gij in uw
Koningrijke zult gekomen zijn. Mn hebben uiy het gunstig antwoord bat
be ïHtit gaf aan bc3cn ellenbigen en nogtanp geluliliigen man: Jezus
zeide tot hem, voorwaar zegge Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
Om be3c bingen met malltanberen te obe^bcnlten/ 300 hebben tui)
te bc3icn:
I. l)oc be l)ecre dien bibber aanspreekt.
II. i©at I^n he>» beloofde.                                ,
III. i&e verzekeringe: J^tj ftonbe e; ftaat op maften.
I. lDat Ijet eerste aangaat. 43od IjaDtic gelegd : Kocpt Mij aan in den
dag der benaauwdheid, en Ik zal er u uithelpen. Klopt, en u zal open-
gedaan worden. vPi\'3c man Uias nu in een\'dag der benaauwdheid en be«
rorrtE : I^ij riep den lleere aan, terwijle Hij nabij was, hÜ zocht Hem,
terwijl Hij te vinden was.
i^oe biilnft Ijabbe bc C)eere mogen rooften tegen 3fjn gebeb; ^fj toaji
regtbaarbig getocept/ tjadbc Bfn gE3cgb/wat noemt gij Mij Heere, en
doet niet wat ik u gebiede; gij hebt niet gebaan dat 9|U u btbolcii heb»
be. IPat neemt gij mijnen naam in iiluen mond/ %U Inii 3c ban 11 niet
geuoemb hebben. t\'}et haddc regtbaarbig getoeept/ habbe bie man moe*
ten seggen/ ift fch^eije/ maar <$ij acht mij niet; ift hange hie^/maa^
#9
-ocr page 357-
OVER LUC. XXIII : 43.
301
<É5ij 3ict naar mn nier. ï}et Ijabbe regtbaarbig getoecpr/ bat bc ÏJrere
gesrgb/ uto gebeb ip jiEtj eenen gjutael/ taant utae hanben 31J11 met
Blocb Bebleftr. ^et joube regtbaarbig getaeept 31)11/ Ijabbe bc ^r^re
•ge^egb/ tacl gij booptaicht/ be juftirirlaatu niet lebeu ; het gcrigte moet
regt aan tl boen ober alle utae boo3e baben ; utae eignie confeientie
er ban obertuigb/bat Ijet regtbaarbig ip; uta eigen monbljecft u ber*
boemb; en joube bc lligter ber ganfrhe aarbe ban geen rrgtboen!
3 ^cftanbblcftfte! gij ïjeüt tegen utn gemoeb ge3oubigb/ en tegen be
toet/ en tegen Ijet licljt ban tjet BPoorb! ja/ baar liggen be toonben
ber bejflageneu te roepen om ta?afte! baar ip eene ftemme beo üioeb.sS
ban bie bermoo?be menfcljen tot Gillij genomen ! goube be Cjeilanb niet
IjeBBen Bunnen seggen/nu soeln ^ob het Bloed ban bemenfeïjen/taieng?
brnaautabheib be? siele gij 3aagt/ alp 30 u om lijfpgenabe en om f)ct
leben Baben/ maa? gtj Ijoorbe niet naa? Ijun geroep; en baarom/ nu
gij roept/ 3a! 31» u ooit niet anttooojben. %oube mijne 3iele jicö niet
torenen aan 300 ecnen boo£toicht al^ gtj 3tjt ?
«ïtëlaar bc salie Ijccft eenen beteren uitflag; ïjij Bab ecnen Barmljar\'
tigeu f^oogcp?iepte? aan/ bie be jfêiböclaar ip tupfcijcn &ob en ben
3onbaar/ en bie genomen ip/ om te zoeken eu zalig te maken dat ver-
ioren was. Cjij Bab bien 4Ütlibbelaar aan/ bie 3ijne arme 31de/ al toagi
Ijet bat be3elbe 300 rood ban be 3onbc toas alp scharlaken , tiiitier ftoube
maften alp sneeuw of witte wolle, Jes. I: 18. l}n bab bien jjltiibüelaar
aan/ bie boor gobbeltjfte authoriteit geuaamb taap Jezus, Matth. I:oi.
^et taap be Zaligmaker; maar Ijet taap er 300 geeuen alp Jozua, be30011
ban Nun, bie nonbe Ijet bolft in be üiaaracljtigc nipte niet Brengen/
al bragt l)fj 3e in Kanaiin. {!}ct taap ooft geinen valschen Christus; maar
het taap bie/ dien de Vader verzegeld en inde wereld gezonden heelt, bie
zichzelven die eere niet hadde aangenomen ; Jjrj taap bie eenige name, die
onder de meuschen gegeven is, 5onbe? taelften niemanb ftan 3alig mor»
ben/ Hand. IV: ia. ©ie volkomenlijk kan zalig maken, allen die door Hem
tot God gaan,Hebr. VII: 25. ©ie 3cggcu Uau : Ik ben de deure der scha-
pen, die door Mij ingaat, die zal behouden worden: Ik ben gekomen op-
dat zij het leven hebben, en overvloed bij Mij hebben, Joh. X. lijn ip oe
hoorn der zaligheid, in taellie alle volheid ip/Col. I: 19. 5tc|)! {jij tjab te ,
boen met een algenoegzamen Zaligmaker, bie tegen alle gebrelt een
luilpmibbel Ijab. ijabbe icmanb fcljulb/of blenfteu/of naalïtljeib/of a?-
moebe/ of borpt/of [jonger/i^ij taap tot allep gepapt. gja/ 4}n taap niet
alleen een SSaligmaner bie in den tijd fiotibe 3aligmalien/maar ooft na
den tijd; bat 3irn lui) in besen armen man/ bien Qij in ben njb sjjuc
3onbeu bergaf/ en 11a ben tijb eeutaig geluftftig maaftte.
2oo een ïjoorber bc$ gebebp7 3oo een almagtig ^aligmaftej/boetnu
Sijnen mond boor bien ellenbigen open. ^00 lange alp 51) ben Qcece gc-
£$                                    fma-
-ocr page 358-
XXVII PREDIKATIE,
322
fmabigb (jabben/ 50a stoeeg JSjij fïtl; J^ij taa£ a\\$ een Lam dat stem.
mcloos \\f/ Jes. LUI: 7. jtöaar 30a (jaagt ftomt be3c arme patiënt
geen parbon be^oenen/ of ü}ij/ bie te boren al£ (lom toa<«/ boetjijn\'
monb open/ en t}n Ijoort (jet gebeö ban bcjen ellenbigen. 5Cctj! rjier
bleeft (jet bat 31311 geljemelte enüel joetigtjeiü i^/ en bat sijne lippen
als leliën zijn, druppende van vloeiende mirrhe, Hoog]. V: 13; bat ge-
nade is uitgestort op zijne lippen, Ps. XLV: 3, en bat IJtj ecne tonge
der geleerden heeft, om met den moeden een woord ter regter tijd te spre-
ken, Jes. L: 4. Wai moet bienj* niang (jarte niet opengegaan (jebben/
en tegelijü jijne ooren/ al<« (jij sag/ bat be i^eere }t)n aange3igt naar
tjetn toenbbe! lL\\u moet 3911 tjarte niet opengegaan fjebbcu/ al<5 (jij
3ag/ bat be Ifjecre Ijeni een brienbetijii gelaat toonbe! IDat moet bie
man niet geiuccjst Ijeuben al? lienhadads knechten ; 31) uernamen 3erj
naarftig of (jet üan Benhadad toag bat be Honing fpralt/i Kon. XX: 33.
guiten ttoijfel 3al (jij al? llabakuk getoeegt jijn/ bie luisterde mat i£>ob
(poeljen soube. ïlab. II: 1. iljij 3a! gebaan (jebben gelijk* alj> 39 omtrent
Job bebcn/ Job XXIX : J23. YVant zij wachteden na mij, gelijk na den
regen, en sperreden haren mond op als na den spaden regen. I^ij tiecb
algf be jjgalmijït/Ps. LXXXV:9, Ik zal hooien wat God deHeerespre-
ken zal. n£n alg be Kananesche vrouwe, Matth. XV : 27. 6 SJ.ij battebe
ben tjeere op 31J11 tooo^o/ toen l£ij 3eibe: liet is niet betamelijk dat
men het brood der kinderen den hondekens voorwerpe. ^ij g^ecp ben iljecre
op bat tooo,?b; ben ik een hondeke, seibe 3ij/ geeft mij ban een hon-
dekens portie, bie li:ijgcn immer? ooit ban öt brokskens die van de ta-
fel harer heeren vallen.
II. UPat tjoorbe nu be man ben BJcere SCe3Ugf fpreiien? fr)jj 3egt:
Voorwaar zegge Ik 11, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
A. In \'t gemeen , tolt De (fjeere 3ÏC3UJ seggen ; gij man/ bie 30a lange
in urnen onüelieerben |taat tieötuaatü tjebt/ bie U3etben bejUortjt tjabt
om UUiaab te boen; gij man/ bie ccebg met be boobbectue be3et3ijt/
bie tnaarbig luaa om met utuen malilier in be (jelle beg:aucn te mor»
ben ; gij bie 300 uit ben tijö in be gebucfjte eeutnigtjeib ftaat 0I117 te
(lappen! 4?ij/ bie tnaarbig toaart te ber3iufien in benjammcrpoelban
eeutuige ellcnbe/ om einbeIao-3 utoe tonge te Haaumen/ utoe tanben re
unepen/ en uliic tjanbeu te ingingen ban be pijne Dr? geile! 31U toil
u niet boen naa? utoe 3onöen/ nocfj be^getben naar utoe ongcregtig\'
jjeben. Mtta/ neen! maar integenbeel/ nu gij met opregt berouiu en
met geloobig bectjoutoen u naar ABij toenbt/ uu gij Mij boor utaen
Heere en Koning e^Hent/ te^tofll elli met jifêrj ben fpot blijft; nu gij
300 gcbjolini ban tjarte en 300 beklagen ban geestc 3-jt/ bat gij toet
ban Ijet !i7iii,Q 3oubt toilleu afiiomen om boor mrjnc boeten te Ö*jui-
pen en te bibben om genabe; nu rommelt mijn ingetoanb obe^ 11/ nu
-ocr page 359-
OVER LUC. XXIII: 43.                               323
totl 3Bft Jlörj ober u ontfermen; 3ft 3a! u genabe pelten om uta£?bcr«
3oefrê taille! JMj fp^eeftt ban een koningrijke, maar 5fft 3egge 11 een
paradijs toe. H5»j\' moogt bennen/ bat gij nog lange na 41KÖ in be fmartc
3Ult ölijben hangen/ maar 3[fi 3egne u/ bat gii heden in {jet paradijs
3ult 31111. «3ij be^oeftt maar/ bat %U u ;al gedenken, al? %U baar 3\'at
gekomen zijn, maar Sflft 3a! ban hier niet gaan/ man,\' of 3ft 3a! 11
mebenemen/ opbat gij 3911 moogt baar Slft ben. &j 3ijt nu mijn meb»
ge3el aan (jet ftruuj/ maar gij 3Uït eeutaig mrjti mebge3elle in Ijet
paradijs 5tjn.
B. .ilftaar Iaat anjS nog cenjg in \'t bijzonder 3ien toat Ijet \\$/ alsi be
ÏJecre Slte3Uj? 3egt: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
A. €en paradijs, taat i«i bat naar bc letter? ©at i£ eenc verlusti-
gingsplaatse, bic bc g^ootfte monarchen ban bc taerclb IjeDDen om er
3iclj in te bevlijtigen/ baar alle? in 10/ bat jjet oog naar 3icfi treft*
ften/ bat bc fmaaft bolboen/ Ijct oor ftjeelen/ en bc reuft be^lïtaiftften
ftan. I)et ij? een hof tot uitspanninge en verkwikkinge. S\'00 le3en toij
Neh. 11:8, bat Azaf be fietoaarber toa£ ban ben lujsttjof brg ftoniugg?
Arthasasta. ©e grootc ftoning Salomo, uiienj? gelijfte er niet getoeej?t
i$/ maafttc sieft ooft lusthoven, Tred. 11:5. ©af ij? nu een paradijs in
\'t gemeen; maar in Ijet llPoorb binben taij brie heerïtjfie paradijzen.
(1) <£en aardsch paradijs, en bat té ftet paradijs boor ben bolmaaftten
menpch gelticejSt. (2) Cen geestelijk paradijs, en bat ij? be kerk, be
gemeente ban <£ob/ en be genademiddelen. (3) 30 er een hemelsch pa-
radijs, goobat er naar ben ftijl ban fiet IDoojb drie paradijzen 3011:
Eerst. <£en ligchamelijk paradijs, baar <6ob ben bolmaaftten mengel}
in ftclbe. 3!" ben ftaat ber regtljeib/ alj? er nog geene 3onbe in ben
menfrfie nocfi in be tacrelb taap"/ maaftte «60b een hof, baar £}ij Bet
bolmaaftte fcljcpfcl in 3ettebe; en baarin toaj? boor bien bolmaaftten
meubel) alle?? bat be fmaaft berfitaiftften/ Ijet oog bcrlujïtigeu/ het oor
ftreeieu/ en net fiart bergenoegen ftonbe/ Gen. 11:8, 9.
Ten tweede. 31\'lg bat paradijs boor be 3onbe berlorrn toaj?/ 500 Ijeeft
<öob een genadeparadijs geplant/ een geestelijken lusthof, taaartn clfte
bromc een boom ig/ en fiuiine deugden 3ijn al<? 300 bele bloemen in
bien hof. ©aar leej?r gij ban/ Hoogl. IV: 13, 14., Een paradijs van gra-
naatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, en nardus metsaf-
fraan , calnius en kaneel, met allerlei boomen van wierook, myrre en Aloë,
mitsgaders alle voornaamste specerijen, ©at toont Inat a! fpjuiten ban
genade er ban be brieënigen $ob geplant taaren.
Ten derde, ©an ij? er een derde lusthof, een eeuwig leven, baar $ob
be sirlen ban be geloobigen in neemt 300 ra? a($? 31J uit Ijet ligcfiaam
gaan/ en in bt opftanbinge ligctjaam en 3iele te 3amen. töan bat laat\'
fte paradijs fp^eeftt Paulus, alp" Ijij 3cgt/ bat Tjij opgetroftfien ij? ge»
^j? 2                                           taeejSt
-ocr page 360-
XXVII. PREDIKATIE,
3U
tiiiTjjt in Fjet paradijs Gods, ben derden hemel, en baar 3tilfte bingen
geljoorb ïjeeft/ bic renen menfcFje niet neoorloofb 31J11 uit te fp:rften.
^ij toa£ niet magtig om Ijct uit te fp?efteu noeïj te Defcfjnjuen/ Ijoe
ncleerb F)ij ooft fpjeftcn en fclj?tjbcn ftonbc/ Fjfj 3Qube Ijet maar ber»
buigteren. l^an bit paradijs üicnbt ooft gefproften/ Opeob. XXII: 12.
©aar 3ag Johannes ben boom des levens, en eene zuivere riviere van bet
water des levens, in liet tniboen ban Fjet paradijs <J?ab$. ©it laatste pa-
radijs i£ Fjet bat be I|eere 3ie;$ué bien man toeseibe. ïDaarom belieft
<j3ob ben bemel boor 300 een lusthof af te yjenten?
Eerst, ©mbat in 500 een lusthof allee i£ bat ong lief i«? en be?ftmift-
fteu ftan/ 300 ooft in ben hemel, gijn baar niet liefelijkheden aan Gods
regterband en verzadiginge van vreugde? 03ij ftent geene ölijbfcljap/ 300 gij
gecne gecptclijfte ölijbfcljap ftent/ en bie ïjeeft er nog niet bij/ bij be eeuwige.
Ten tweede. $fn Fjet paradijs ban ben bolmaaftten menpetj fjabt gij ben
boom des levens. 3Jn Ijet hemelsche paradijs baar Fjebt gij ben Ileere Je-
zus Christus, bic regte boom des levens, ftaanbe in rjet niibben ban fjet
paradijs, bie alle maanb 3tjne tyucljt geeft/ en toelftcr^ ülab i£ tot ge»
ne3inge ber Cfeibenen.
Ten derde. %n Ijet aa^bfetje maren allerlei kostelijkhcden en schatten.
JlJSaar baar 3tjn beef beter fcFjattcn in ben hemel al<ï goud en paarlen.
God i£ Fjun overvloedig goud en krachtig zilver. Cf ij fjun üejtenbig gout)
en algenoegsaam beel/ bat nooit ban ben öc^itter ;al mrggenomen tnojben.
Ten vierde. ^fln Ijet paradijs Fjab grj volmaakte menschen; in ben he-
mei ijl alïeö bolmaaftt! £en bolmaaftt <l3ob! bofmaaHtc engelen! bol\'
maaftte 3ielen ber regbaarbigen! ©aar 3ult gij in ecutnigljeib niet al§ bol»
maaftte inwoner^ binben/ taant baar 3a! nooit inftomen iet£ bat onrein \\§.
Ten vijfde. 3fn fjet paradijs ging be bofmaaftte mnisclj met ®<sb ^
gemeen3aatn om/ 3onber tuéfcfjenltomen ban een «ïfëibbelaar; in ben
hemel jal $ob alle£ en in allen jfjn; baar 3al tëob jicFj üolmaaftt me*
bebeelcn/ 30obat al be baatje»? gullen bol loouen/ en bat elft 3eggen 3al/
ift Fjcb&e genoeg. 6 ©aar fpjeeftt 43ob met be Fjemellingen al£ een brienö
met een b^ienb/ en al£ ban aange^igte tot aange3igte.
Ten zesde. 3P" rjet paradijs taa^ be menfdje 3onöer eenig gebrek.
6 ©at sal ban ben hemel ooft ecutuig maar 3tjn; baar 31311 je 3onüer
3onbe/ 3onbcr buijïterniófe/ 3onber beranberinge of berminberinge.
Ten zevende. JJJet paradijs tna0 eene plaatfe ban ruste, ©e hemel ooft.
Openb. XIV: 13, Zalig zijn de doodeu, die in den Heere sterven, van nu
aan; zij rusten van haren arbeid, giet/ om bese en biergclijftc 3aften tao^bt
be hemel bij ren paradijs be^gelclten. ilPij 3ullen Ijct niet al uïtujetben.
3ia/ be hemel \\$ jelftj beel schooner ban het aardsche paradijs, gij i£
beel ruimer. In het huis mijnes Vaders zijn vele woningen, jetbe be C)eere
3fe3U0/ Joh. XIV : 2. ü}et hemelsche paradijs tg? beel heerlijker al$ Fjet aard*
sche.
-ocr page 361-
OVER LUC. XXIII: 43.                                325
sche. fEijn bc buitenwerkcu 30a fcfiaon/ trjat gullen ban be binncnkame-
ren 3011/ baar bc ïfioninn ié\\ C?et et ooft beel veiliger, baar nooit
be buiuel ingeflopen/ en nooit ijeeft be buibel baar 3ijne pezfonagie ge»
fprelb. ©e braaft gegrepen en getuorpen in ben poel. Ü[n het aard-
sche paradijs \\aaé be üolmaaftte menfche valbaar, maar Ijicr niet; nooit
Hamen 3fj er uit; bie baarin 3911/ bie sullen er in btijtien/ zonder te
scheiden meer.
B. Siet baar geliefben/ bat nu be plaatse, bie ben ^eere beje man
toescibe. ?Cch! üiat moet stjn hart opgefp^ongen hebben ban breugbe
ober 3iilften aangenaam taoorb! JlSaar hij mogte ligt bennen/het 3a!
nog lange aanloopen/ be ï^eere bacgt er baarom Bij/ heden, ban be3en
bag 3al het 3ijn. 6 ïjoe traag be ïjeere tot toorn/ en hoe raj« tot
parbon. Segt be f|eere/ bat be tnereïb boor het uiatet 3a! be^gaan./
ïjtj berb?aagt 3e en luaarfchulnt 3e honberb en tlnintig jaren lange.
Israël in be taoe^tijne bjoeg l^ij veertigjaar. ©en Nineviten laat fitj 3eg«
gen/ nog. veertig dagen 3a! het Duren/ eer bat gij 3ult bergaan. 35ft
ftomc met geene trage fchieben/ segt be ï^cere; gij gi£t bat 3|H ban bage
fterben 3a!/ bat Ijcbt gij bel gegist/ maar gij hebt fttrjalnft gegist bat
gij nog een bag of rlure hangen jult, vDe 3onne 3a! niet anbee 3ijn/ of
gij 3ult uüi lenen afleggen; urn aarbfefte ïjüiê bat 3a! gebioften tuo^
beu; ban bi\'$t:n bag 3ult gij een geuauiu bij <#ob he&&en/ eeumig in
be Ijemelen/ 2 Cor. V: 1. iïjat cenc be;auberinge fttaam be3en man ober!
©en -cenen bag \\naê hij een tuoeét/ gobbefoo?? mcnfclje/ en ben anberen
bag een aobbree3enb menfcljc. töhjteren Vaas? hij een menfefje bes" buibelj./
en ban baag een liinb <0aQ<j; Hort te boren tna3 hij in be hanb beeï bni«
belja/ en nu hij \'» öe hanb <!3ab$! Itiort te boren Inaö hij nog boor be
poorte ban be fjeïle/ en nu in beu hemel! l©at cene be^auberinge tuaj.
bat! Sich\' be man ftonb fttjf ban bejbjonberinge.
De Ujeere fpjeeftt nog al berber met hem; gij 3uit er met Mij sjjn/
3eibe fijij/ bat maaftt het al fcfioon. $ij en 3Jft hebben boor één gerigte
geftaan; gij en 3Jft Ijcö&en het ftrui£ op onsefchauber^ moeten biagen/
gij en \'Jft 51J11 aan het fi^uijS gefpijfterb/ gij en 3Ri moeten boor ben
abonö ftejben/ man/ maar beef niet; meent gij/ bat gij nog lange 5ult
lebcn/ en bat 3Gb eer 3a! henen gaan ? 3GH 3a! u niet beslaten/ maar %ït
3al u mebenemen; 36 ga naar ben hemel/ en gij ooft/ gij 3iilt bij Mij
3ijn. fjet taatf gjoot geroec^t/ habbe be Cjecre gesegb/ gij sult 31J11 bij
bc duizende engelen, bie groote scbare van duizendmaal duizenden, bie
boor mijnen troon ftaan; het habb? g^oot geUiceét/ habbe bc lïjeere
ge3egb/ gij 311U taesen bij be duizende heiligen, bij Abraham, Iza;tk, Ja-
cob, Mozes en alle be Patriarchen, 1\'ropheten en Apostelen , bie binnen ge«
bragt 3tjn/ baar al ban ge3egb taierb/ toen 31J nog hier maren/ mijn
lujit tot be heiligen die opjaarde zijn, en tot bie heerlijken. i0ateen
M 3                                                ft\'CD\'
-ocr page 362-
326                                XXVII. PREDIKATIE,
fticrjtcfijft gcfelfcïjap moet bat toefen. Maat/ ïjet gaat nog al Ijooger/
be ï^eere 3cibe: gij 3tilt er met Mij toefen. Paulus 3eibe: Ik hebbe be-
geertc om ontbonden te worden, en met Christus te zijn, dat is mij verre
het beste, Phil. 1:23. Mlaar hoe verre bat 511ÏHJ? het beste iö/ bat toeten
ton niet/ bat 5a! maar bejftaan too?ben in ben Ijemel. Paulus jeibe:
1 Thess. IV: 17, 18, Alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen, zoo
dan vertroost malkanderen met deze woorden. 3&tj ben ÏJeere 3[e3iiiS te
3tjn/ bat boet alle ftrui£ beletten/ en in F|et ftrui£ alle moeb fcfiep»
pen en alle be?maaft ficbben. ö !©at i£ fjet een boorrrgt ïonber fctjei-
ben bij Slefu^ te 3ijn/ in bt tcgentaoo^bigfieib ban ben 2one 6obs!
n %\\\\\\\\z tcgcntooorbigfjeib boet alle bitter 3oet jfjn! BDorben Paulus
en Silas in ben kerker gefloten/ al<? 3Q ben ïleere maar bij 3fcI) fjeö-
ucn ban i<> (jet (jun ecne aangename gcbebepfaatfe; 3tjn bc drie jon-
gclingen met Christus in ben gloeijenden oven, ban i«» fjet fjuti eene be?>
manelijfte wandelplaatse. Wa$ Christus met Daniël in ben kuil der leeu-
wen, jjtj befjoefbe ban niet re bree3en; toaarom? ÜPel be Heere toajS er
in. ^et ingewand van eenen visch, boet $ob cene plaatfe ban br^trou»
toen 3tjn boor Jona; toaarom ? ïl?el be l^rcre taa£ bij fjem met 3(jue
tegentooo^bigfjcib. ó 3CI£ be ïjeere met 3fjn bolft i§/ ban bcfjoeben 313
niet te bree3en/ al gaan 3 ij ban in Met toater en in [jet buur/ rn in
een dal der schaduwe des doods Ps. XXIII: 4. Zij hebben mij allen ver-
laten, 3eibe Paulus, a Tim. IV: 16, 17, maar de Heere heeft mij bijge-
staan. ©aar be $cere 3tjne rcgentaoorbigljeib laat binben/ toat een be?«
maalt i$ er in bat fjarte! 6 ban lacrjt be tongc/ be nieren fppigen
op ban brcugbe; ban maften 4?ob«S lïiiiöeren gefcljal met brolp ge>
3ang. 2Cl£ gocbe brienbrn baneen gefcljciben jfln boor ben boob of
boor anberc oor3aften/ Jjoe bifttoijljs oberbenlmi 31) Ijet/ Ijoe 3oct |flt
toa£/ al?" jij bij malftanberrn tegentooorbig toaren. ïl^orben goebe bricn»
ben baneen gefcljeibrn boor ben boob/ fjet i$ of er een fluit ban fjun
ligcfiaam afgeruftt too^bt. T-C(?S be Cfeerc ^e^g berre met 3tjne te*
gentooo?bigIjeib/ ban bruipr Ijuiine 3iele toeg ban trenrigljeib; maar
al£ I|tj nabij ij?/ alg? 31J in be öinnenltameren en in Ijet toijnfjutf? ge*
bocrb too^ben/ aljéi %($»$ fjf" omljclft/ en getuigt bat 3ij be 3tjne
3tjn/ ban bespugen 31J 3icfj met eenc fjeerlijfte en onuitfprrHelijFfe bjeug»
be. <£n \\§ Ijet rjter 300 soet/ toat 3a! fjet ban in ben fjeinel 31311!
fjet fjier 300 goeb door het geloove met ben I^ecre te leben/toat 3al Ijet
ban in fjet aanschouwen 3rjn! ©an 3aï men met bolftomen taaarljeib
lui 11 mui seggtn/ Ijctgecn be zuider koninginne ban Salomo\'s knechten
3eibe/ 1 Kon. X: 8, Welgelukzalig zijn uwe mannen, welgelukzalig deze
uwe knechten, die gedurig voor uw aangezigte staan, die uwe wijsheid
hooren. J©el man/ bie baar 300 aan Ijet buiig fjangt/ toat benfit gij toel!
al? bat aan u gebeurt/ 3ult gij ban mebe niet moeten 3eggen: 3alig ben
W
-ocr page 363-
OVER LUC. XXIII : 43.                                327
ift/ bat ift 30a gcburig bon? uüi aangesfgte mag ftaau ? §oe 3ult gij
be?baaj>b ftaan ftnften/ man/ a(£ gij in bet paradijs ftomt/ tn bac g^ooc
en eertoaarbig ge3elfcljau! ©aar 311IC gij ÜU3C11 bag um Icoontje met
banlt3egginge boor ben tijeere neerleggen/ en aaiiftonbj» met De tjeinel*
lingen gaan 3ingen en bannen ober uui parbon.
<0tj 3Ult in uta Ijartc benftcii/ habbe bc fjeere baac rcgt toe/ 0111 bie
man 300 gerecb Ijet paradijs toe te 3eggen ? IDel ja ; mee: gij maa^om ?
Eerst. i)n heeft Ijet self gcüouluO/Jlebr. I:io, Gij Heere hebt iu den
beginne de aarde gegroudet, en de hemelen zijn de werken uwer handen.
^ij 3al hem eene plaatfc in 31J11C eigene ftab geUen ; mag tf}i) met jjet
3ijne niet boen bat i£jj toil?
Ten tweede. <£ob be ^>abe? heeft $?em alle magt gegeben in hemel en
op aarde; C}ij heeft £}C\'" uiagt gegeben om bc 3onben te be^gebcn/ en
bu<s ooi? om öc.u\'ii man ben fjemei te gelien.
Ten derde. ©e;e man tua£ l£em ooft gefchonften/en niet één/ bic bc
IDaber J$em gefchonften heeft/ of ïjij moet 3e Ijebben; J||j ftonbe 3eg=
gen/bc3e man ma?; uwe/maar >èij tjebt hem Jitèij gegeben; Ifttpil/
©abc?/ bat hij ban bage 31J11 3a!/ baac 3jlt ben.
Ten vierde. Moq een£/be fi^eere 3fcsu^ tjaö beu sleutel ban be helleen
ban ben dood; J|ij Ijab ben sleutel ban ben hemel, om te openen en te
fluiten.
Ten vijfde. JDe^lnonbcrt U niet/ bese man geloofde in den Heere Jezus,
en ftonbe J£ij iemanb ben hemel toeigeren/ oie in Hem geloofde ? Joh.
III: 36, Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven, JJa/ hij ge»
loofbe 3ao/bat be Sone >£>obg mogte 3eggen : Ikhebb\'ezoogrooten geloove in
Israël niet gevonden ! 9 Mian/ groot isuwegeloove ! moc£t be &}cece 5eggen.
III. Jiïu boor Ijet laatfte Ijebben tnij be verzekeringc. <5)e I£eerc3egt:
Voorwaar zegge Ik u. ©e man mogte 3cggeu/ ^eere/ taie ftan bat ge-
looben/ bat ift ban bage in beu hemel3a! nomen! luie ftan mij bat beu«
3eftercn ? Ik, 3egt be l^eilanb/ bic gij baar Heere en Koning genoemd
gefit/ Ik, bien gtj geloofb hebt/ bat gaapt naar ben ijemel 50Ube gaan/
Ik, bie gij 30a aangebeben Ijebt. <£n gn Huilt er ftaat op manen ; voor-
waar zegge Ik het u, met eene bure uetuiginge3egge3ilt Jjet u. ©e men-
fcöen in be taerelb 31J11 bifttojjlg rijft in beloften/ eu arm in hunne fcljulb
te betalen ; taaaram ? aclj ! 3ij 31J11 be^anbe^lijft/ 31J hunnen tjet altemetg
niet boen/ boo? bat jfj onmagtig geuiocbeii3ijn; 3U 3\'jn biiilnijl^ geene
menfeften ban hun ruoojb/ 31J geben e? niet om of 31J een? liegen ; maar
Ik, mil be l^eere 3cggen/ Ik ben magtig om overvloedig te doen boven dat
gij bidden of denken kunt, Eph. III: 20. 36a/ Ik ben de getrouwe en waar-
achtige getuige, baa? i£ nooit geen feil of beooog bij Jïöij getaec^t. Voor-
waar zegge ik u, jeiöe be ff}cere/ Voorwaar, heden zult gij met Mij in het
paradijs zijn. l^et taoo^ö amen, boor voorwaar aberge3et/hfeenefp^eeft»
tnij3c/
-ocr page 364-
XXVII. PREDIKATIE,
3*8
taijïf/ bic in rjet qDube en JI5ic«ltie ^rptamcnt biffUiïjï^ jjc&2uiftt lnic?ti-
^Et iji ren Uioorb ban tocstemminge. üeut. XXVlIisó, Al het volk zal
zeggen, amen. Ü|et ig een Inoorb ban wenschen : De genade onzes Heercn
Jezu Christi , de liefde Gods , en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij
met u allen, amen, 2 Cor. XIII113. 5jet ig\' f f n tnoorö üan verzekeringe :
Voorwaar, voorwaar, zooiemand niet wedergeboren wordt, hij kan in het
koningrijke Gods niet ingaan, Joh. III: 5. Jfcfet baar/ bat laatfte amen
geeft Ijic; plaatgV een amen ban verzekeringe. JlSan/ 3Jft verzekere {jet
u/ 300 luaarachtig alg\' %ii leur! fpjecftt be ^eere. i©at bcljorfbe be
f^eere hier 300 buec te fprelten.
Eerst, li^et mag ombat $fj taig\'t aan luien bat Ijet gefrïjiebbe; 3ul>
ften ontuaajbigen mengel).
Ten tweede. <Öm be grootheiü ban be saftc.
Ten derde. (Ombat bese man in gebaar toag ban be pijlen beg buibelg\\
Ten vierde. dDpbat bc$e man te ftejfiet bc?r?oogtinre 30110e hebben.
$ie?mcbe fluit be i^cere 3ijn grfpreft/ en be man üleci uitsienbe naar
ben fijecre/ en toacljtenbe op ben tfob stjng heiig" ;hfj ftonbe met Jacob
nu ge3erjb hebben : Op uwc zaligheid wachte ik , 6 Heerc ! ©e man Ijerft
niet een Inoorb meEr gefproften/ maar buiten ttoijfel .sijnc ooncu op ben
J|eere gebrgtigb geftouben/ algi hij ÏJeni 3ag fterben en 31311 hoofb op snne
borgt liggenbe; hij 3a! al be3ig gebleben 31)11 in berrconberinge/ in bauft»
3rgginge/ en anbrre gobbrucljtige toe^ftsaamljcbtn/ tot bat be beulen
met Ijet ij5er utoamen/ om Ijem be beenen te urenen/en 30a een einbe
ban 31J11 leben te maften ; 9 toen 3911 aarbfclje huij> bescg ta&rmaftelg"
bejfiroften tnie?b/ toen ging hij heen om een gebouui te hebben bij
ten i^eere in ben Ijemel. €n 300 Ijecft hij op Ijet bioorb ban ben $}rerc
ftaat gemaalit; en [jn ig nu al ober be 31\'ünitien Ijonberb jaren bn
ben $ecre 3,t-5ug« in Ijet paradijs getucegt.
Sfiet baar/ gelicfben be toerrlb heeft sulften bejmaaft in bekermisse,
en in hetgeen baar al te ftijften ig7 maar mag Ijet niet beter jullie
teeftenen en üionbcrcn te bcftnften alg\' turj u baat bertoonb hebben.
1. <£n 3iet/ Ijoe lange bat een boogboener be Ijanbeubcr juftitie out»
loopen mag/ hij raafttembeltjft in Ijare magt. tDe3c moorbenaar mogte
300 lange b^ijioopen alg hij Bonte/ hij raante in hare hanb. jUSengcn!
gij tocet niet tuai u al ontmoeten ftan. 22iöt bilituijlg/bat gij baiibe^\'
3oeftingen moogt bEtoaarb too^öen; gij 3oubtaItcmctg urne hanben uit»
ftrftcn lot eene migbaab/ bic bij ben rrgtrr ftrafbaar ig. tfij moogt het
tteee- of briemaal ontloopen/ maar einbeltjlt binbt u bc regter. *Dic
patiënt mcenbe bat ooft/ bat fjÖ altfjb ongeftraft 30UÖE öltjben ! Joab,
Abner en Amaza, 31} mogten lang brtjloopen/ maa? einbrlnft moegteu
30 hunnen ftop bejliesrn. Simeï bloeftte David, maar cinbelijft 3eibe bc
Honing/ laat 3ijne gjaautoe garen niet met bjebc in get graf balen. I^oe
ftomt
-ocr page 365-
OVEii LüC. XXlJi : 3\\
M
Bomt bat/ bat eenc mtébaab Bij ben ïxigter ibafbaar/ einbeïtjft uft*
Bomt? ilPel/ bc torafte $oos laat bicn menfrfje niet leben/ sciöen be
barbaren ban Paulus. JJjoc Bomt Ijet? Wel 3tj 5ijn alé gejaagd; 51} Ijeö*
ben een beroojbeelb gemoeb. Kaïn, mie jaagüe u/ man? Zijne confeien»
tie: al wie mij vindt, 3egt ft ij/ zal mij doodslaan. 3fa/ geliefden/ 300 ie-
manb be fjanben ban be juftitie oiitfttnain/ 500 soube $ob biftmijl^ 30a
een menfclje sijne eigene fjanben geb?uiften om be tajal?e 4&obf» ober
ïjem uit te bcecen; geltjlt Saul: fjg balt in 3511 eigen 3toaarb. Judas,
eene mi^baab begaan ftebbenbe/ bie Bij ben rigter niet geftjaft \\na$/
noclj boor geene mi^baab gereUenb taiejb; toat boet 45ob? l^ij befcfjiut
fjet 300/ bat jrjn fja^te 300 Inoelt/ bat fjrj 3Öne fjanben aan jtjn eigen
leben (laat. 3Ja/ cc? 4?ob fjet ümaad ongefcaft liet bigben/ 3oube f^ij
lieben een\' oorlog laten aanrigten/ alp bat E^g Ijet niet toaaracljng
30Uöe maliën. Die menschen-bloed vergiet, zijn bloed zal door de menschen
vergoten worden. Cf ij eigcfjte fjet bloeb bat binnen 3!ctU3alcm uejgoten
tuajs/ van het bloed van den regtveerdigen Abel af, tot het bloed van Za-
charia, die gedood is tusschen den tempel en den altaar, Matth. XXIII: 35.
a. «Jlfèe^ftt 00B bit/ gn moet niet alle be menfcljen/ 01e boor üe fjan>
ben be? juftitie iterben/ opgeben/ al^of 3fj behoren maren, ©e Zoon
ban $ob Die toie^b gerigt; en fjoe menige bui3enbe martelaren 31J11 e?
om 3ijnentüJille omgeüomen/ boot ongefjoorbe tu^eeötjeben ban beulj?\'
fjanben? 2Cl*S Stéphanus gerigt toiejb/ 300 riep fjg ben (|eere aan: Heere
Jezus, ontvangt mijnen geest! ©e zielen, die onder den altaar zijp, fclj^eeu»
men: hoe lange wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde
wonen! 3Ja/ De3e man jtreftt tot een lebenbig beüjgg. 45ob Jjeeft niet
ge3egb/ bat Cf g fjet maar aan De^en eenen boen 3a!/ 3ijne fjano i? nog
niet berfto^t; en fjet bloeb ban alfjri$»tu£ ip nog euen üe^cfj en nieuta/
gelgft toen ijet ettft grfto,:t Uia.s/ en be <ëee<it ban $oü 1.0 nog eben
lebenbig en fijacfjtig. ©ie bit fctjepfeltje in fjet fjarte g?eep/ Uan fjet
e? meec boen. 2a/ in fjet ÏEoopü be? genabe le3en mij/ Dat be Efeerc
in be laatste ure ooft uitgaat; <(En fjoe meten mij of fjet boor suilt
eenen be laatfte ure niet 10? ID11 moeten niet lujitelaog tooiden om ijet
Uir>lt aan biergelgfie patiënten te boen; maar. ton moeten yen met alle
magt en blfjt 3oeBen te regt te brengen.
3. .Oog trii?. ltftj jien fumtijbó bat ee^t 6eftee?ben naat üen (jemel
gaan/ en bat anberen/ bie lange op ben toeg 3tjn getoerot/ en bie mei
mebe 3ouben taillen genengaan/ fjier moeten bigben/ 1 Kon. XIV: ia,
13. ©aar gaat bat kind naar ben fjemel; en üe oude Propheet moet big»
ben. Ifier gaat be E} e e re naar ben fjemel; en baar itaat sgne beojoefoe
moeder, en bie moet Bigben/ ©e ffeere 3ouüe toel 3eggen/ gg ftunt bic
nog niet batten/ maat fjierna 3.1I 3)fi u allen ooft tot ifêg ueitHen.
IPaarom Boet 45ob fjet/ dat ïf ij Bedroefde oude harten laat Bigben/ en
(Ct                                                    dat
-ocr page 366-
XXVII. PREDIKATIE,
33°
bat be jongen, bic nog tart taat 3ouben taillen bigben/tao^brn toegge»
nomen ? ilDaa^om hanbelt be lij re re önja t
Eerst. S^g ip u^tjmagtig: Indien Ik wil dat hij blijve totdat Ik kome,
wat gaat het u aan? Joh. XXI: 22. 2oo jeggrn bnj oofi/jongen, inbien
<$ob tail bat be oaden bigben/ taat gaat u bat aan?
Ten tweede. <6ob pejfit een iebejp leben. ©e u,:amen taojben niet
op cénen tgb geboren/ noclj niet op éénen tgb toebergeboren; 3tj 3UI-
leu ooft niet op cénen tgb fterben. On^t tgben 31\'jn in Jpobp Ijanö\'.
Ten derde. $ab boet bat om 5jjne liinberen te beproeven in hun ge«
loof. ©e Scepter heeft 3^ ban nooben; l£g boet Ijct om gen beü^c
bene en groefenbe lieben te maden, ©e l^eere geeft 5e ban nooben om
anbcren bie ee^pt obertuigb 3gn/ te befturen/ te troosten en te fticjj*
ten. Paulus jeibe/ in taenpchte tan in ben hemel te 31111/ maar ifi 3a!
bij u bigben tot utaer allee blnbfchap/ Phil. 1:24, 25. ^g bigben bg
be jongen, om e? een£ mebe te bibben/ en 3e op te tuefifien.
4. d3rj allen/ bie belang refient in be befieeringe ban anbecen/ ge«
benfit aan bit exempel; geeft uta leben geen rn.enp.clj op. <0ube^p7 boet
het tod) niet ban ulue fiinberen; man/ geeft het met op ban titae
b^outoe. I|et i£ 300 fitoalgü gesegb/ ban bat fiinb/ of ban bat Icelglte
fcgepfel ip alle hope ban behouben te taojben/ afgefneben. ÜJct i£ nog
be taelaangename tgb/ 300 lange alp 3g leben. 2CI moet gg 3eggen/ hij
bibt niet/ hij leept niet/ gij bloefit/ hg raagt/ hijitiejt; geeft het niet
op. i®^^>e moordenaar hab tot Ijet laatfte toe gobbeloo^ getacept. !n get
ee^fte 3oubc men het e? niet ban Ijeüben burüen bennen. Onesimus bie
fteelt/ en Ijg loopt taeg; toie 30ube \'t baat ban gesegb hebben? ^g
taap blugtig! ik hebbe hem, 3cibe Paulus, in mijne banden geteeld, (©eeft
get niet up/ ouöe^? ^ebifianten/ boet get ooit niet ban uüie gemeente/
bat gg 5oubt 3eggen/ ifi hebbe geene gebachten ban bit of öat fcgepfel.
Sioubt gg Ijet opgeben? ïltae oubcjp Ijebben Ijet ban u ooit al opge»
geben; en het ip ebentael gefiomen. <&oü fetjept taat nieutapV al ip et
geene apparentie. laat utae hanfien niet flap hangen; maa? laat elfi
in 3gn toe^ft trouta 3ijn. Jgegt altemetp/ 3oube een man/ een bjoutae/
een fiinb ban 30a bele tranen en gebeben berlocen gaan!
Sla/ 3al be 3onbaac 3eggeH/ gij fpjeefit al een beetje naa? mijn fjajt.
S2ij ftooteti mg obctal boo^ get jjoofö; Ijet ip of gi) mij een taemig
be^fttaifttet; 3iH 3al het op tjet laatfte laten aan Bomen/ en ban meen
ifi bat liet ooit nog tijb genoeg ie. Hn 300 mernr ifi Ijet niet/ 3onbaaj!
bat hebbe ifi u met grp^rDilit. öi) moet bc genabe -0uo^ niet mipü^ui»
Ben tot 3ojgcloopljcib/ om baarup genipt te 31J11/ en te bennen/ alp ifi
op een bootibebbe ligge/ ban 3a! m ooti tael genabe twijgen/ 30otael alp
be3e moordenaar. «fèeen/ 3oiiöaar! taij gebben tael ge3ieii/ öat &oü het
boen Ban; maat bat ip geen öeluijp bat Qij get aan u sal boen; bit
-ocr page 367-
OVER LUC. XXIII: 43.
33»
ren boorbcelb sonbe? booröeelb; bit ié gefcfiieb ötj eene geïegenfieib/
bie gij nooit suft fiebben. Wfy taenischten/ bat gij op ben anderen mooi*
benaa? ooft 3ag; bie fiabbe fiet e^ ooh op laten aanliomen/ en fiij balt
a( laéterenbe in be fjelle. 2egt gij/ ifi 3a! Ijet e? op laten aanfiomen/
rn iéob ;al mij ban in stjn parabüg? nemen/ op bat mamentjc al£ ifi
fterbe. ï©el ban 30ubt gij moeten toe3en al£ be;e man.
Eerst. l£ij taaö gobbeloo&Z bat ig maar\' maar fiij tniejb be?flagen; fioe
fiermbe be man! fioe taai» fiij in 3tjne 3teï berlegen! en fiabbe fiij 3tjne fian»
ben ban be fpijftrjsi bunnen lo£ ft?ijgen/ fioe fiabbe fiij op 3ijne bojjt geflagen!
Ten tweede, ^ie man taiejb een bidder; fin 3ettebe fiet op een tao?«
ftrlen; men fionbe ban fiem 3eggen: ziet, bij bidt.
Ten derde. ü|n toa£ een geloobig aannemer ban ben $eere 9ie3u0;
fiij blugt naar l|em/ en neemt I^em aan.
Ten vierde. J£ij tna^ een fioogacfiter ban ben $eere Sfejii^; fiti aefit
ï^em Boben al; fitj erfienbe $em alj? stjnen J^eere/ ïïoning en ïjooge»
p?iej>ter. JiEJaar hoe 3ün be meeste menfcfien op fiet boob&ebbe? $et
\\$/ laat mg flapen; in fiebbe 3UIIÏ eene pgne! fiaalt een fierlmeegter
boor mijn ligchaam; ifi San ban ben boob niet fiooren. SCrfi! bat ij?
met €>aH ftinberen 300 niet. gonöaar/ tnrj taaarfcfiutaen u/ toaagt fiet
e? niet op/ (tfob laat $kï) niet befpotten. Soubt gij in utn leben ben
buibel bienen/ en ban in utn fterbcn bij ®ob bomen! !©ij 3eggen u/
alg gij 300 boojtgaat/ ban 3iilt gij 3orgeloo«i en genabeloo^ fterben/ en
met bat unie oogen gefloten 3iju/ 3al fiet taesen/heden , heden zult gij
bij den duivel in de helle wezen, ©an utae tafel/ ban allé uta pracht/
en ban alle utae belicategfen/ en ban uta ijbel ge3elfcfiap/ taorbt gij ban
toeggejlrept naa? be fielle toe; 3pa/ gij b?aagt nu al be beginfehS ban
be fielfcfie pijne/ »n bat to?oegen en ftnagen/ en in be beroerten^ bie
\'er in utae confcientie sijn! ban burft gij boor i0ob niet ïtomen/ en ban
moet gij 3onber bibben of lesen in uta bebbe. «J5ij bja\'agt be beginfebj
ban be fielle al in utae 3iele. $et 3a! toat te 3eggen 5ijn/ 300 getaaar»
fcfiutob te sijn/ en ban nog berloren te gaan!
Ifitnberen <6obj5/ uta geïuft gjoot. l^oe 3Ult gij ftijf ban be?taonbe*
ringe ftaan/ al£ gij in bat koningrijke ftomt! taat 3iilt gij bejbaa^b ftaan
ftijften ! H£at een fcfioonen ^emet! 3ult gij 3eggen; taaf een fto^telijft
gezelschap! <Ê>ij 3ult uselben naautoefijft bennen/ al£ gij baar 3iilt ftaan
met utae lange witte kleederen, en te blinken als de zonne in het ko-
ningrijke uwes Vaders! üiinberen <&ab$/ gij bie fiier bifitaijl$ maar
een schamel kleedje fiebt/ en niet afij een hutje bat flecfit$ taater- of
toinbt-bigt ip! af>at 3a! bie beranberinge g?oot 3ijn! i^ier 3it gij bift»
tagl£ aijï eene eenzame mussche op het dak; maar beihjbt uta gezel-
schap eenjé/ bat gij baar 3ult genieten; fiet ij? be drieëenige God, be
Middelaar, be engelen, be heiligen! Cn bat geluft fiefit gij om niet
iCc 2                                                        ge
-ocr page 368-
XXVII. PREDIKATIE, OVER LUC. XXIII: 43.
332
gcftjegen! om fiet bfoeö öe£ %am#l 5Ccft! fjoe g?nor i$ uta getuft!
4P»n sult miéfchien in uta ïjajte öenften/ 5a! tjer mij 11 griuft teel taejen ?
mag ift f|ct mij tael tacëigcuen? i©ij Ijebben een teelten tje ttaee of ö^ie.
Eerst. <£tj leeft ï)ie? 500 gaa?nE in öe nabyljeib en gemeenfcöap met
<£ob. 05ij fiunt geens be?b?Eemöinge blagen/ öat i£ u bitteröer aï^ öe
boob; geen bitterbe;? 3aaft \\§ e? boor u/ al«>/ Ik zochte Hem, maar ik
vond Hem niet! nooit jijt OÖ b?oltjfter auj bat gij ftunt 3eggen: Toen
ik een weinigje van Hem weggegaan was, zoo vond ik dien, dien mijne
ziele liefheeft. ïf pnt gtj bat niet ?
Ten tweede. üEegt be gemernfrFjap ban öe tacrelbfcfie ïieöen/ en öe
gemeenfefjap <J3oöp bij malftanber/ maat 3a! be fcftale oberflaan/ aan
öe 3gbe <i?ob£/ of aan bE 3(jbe ban öe jonbe en öe taerelö? ^egt gij
niet/ aan öe srjöe iföoöjiS
Ten derde. $et toolft öat gtj naar ben fiemel sier gaan/ \\$ öat uta
bolft met? ©e toeg naar öen fiemel/ i$ bat uta pab niet/ öaar gij op
taanöeit? goefit gtj niet be bingen/ öie Boben sfjn ? öit $ijn 3ulfte moetje\'
lijfte en 3taare buigen niet om te onbersoeften. <tötj/ biz bit nog niet fient/
beb^iegt u niet; soeftt (ieber nog ontöeftt te toorben eer ïjet te (aat i$/
en gij eeutaig 3oube moeten uitroepen: verraad! verraad! ik ben bedrogen !
«ïtëaar bie tiet fient/ acïj! 6enaa?ftigt u om öet flufi bagt te matten/
ban 3iilt gij 300 niet fbuiftelen/ nocr) taanftelen. $eliefben/bie43oöb?ee3en
gtj mogt op riet laatftE nog een\' ftojm jjebben/ (aat öaarom al utae lieföe/
rujke eii gEnoegrn in 43oö 3tjn. SCcfj! taat moesten öe bjomen niet be?«
langen naa? öen fiemel! 4©aar öie 3ijn er niet beet; 30 3itten ooft al
te ö^ee3en en te fcftjiliftEii boor öen öooö. JBaar ftomt Ijun tierbjiet
of ft?uij( ober/ ban berïangen 3fj uit berbjietelrjftrjeib/ om ban tjunnen
ö?uft en ban öe toerelb ontflagen te 3jjn. 2Ccfr! al^ men 300 beu?ee£b i$ boo?
ben boob/ of aljS men alleen uit beröjietelijfttjeiö baarnaa? berlangt/
öan \\§ tjet ban binnen niet ïjelöe?; öan fcftuilt er eenige salie, ©eet
gij/ fjoe men naar öen öooö berïangen moet? SCcfj! ift ben een bjeem»
öeling! ift ben buitenpTiuté! ilï tncnpclïte öat ift Bij mijnen ®&\\\\zz en
bij mijne bjienben taa$! SCclj J|eere! ift sonbigc 300/ ift tatngcrjtc bat
ift ban be sonöen berflagen taa£! maar ift ben toel onöertoo?pen; ift
tail tael bltjben/ ab! rjet tl belieft. 2oo gematigb en 300 gelaten te sgn/
fioe bat tJEt <H5oöe ooft bEtjaagt/ ijef bat niet IJEt be^te ?
iSünberen j&objS/ leeft beel in be befeftoutainge ban urne boo?regten/ en
ban öat eeutaig geil öat gö nog te taachten ftebt; üCooft/banftt en prijkt
utaen ©aber/ öie u 300 lief gcfjab heeft/ en utaen ïioning/ öie u tor
3tjne onöejöanen gemaaftt rjeeft. €n abj öe tijö ban utaeontftinbinge
öaar 3a! 31\'jii/ öan 3al öe ï}crre tot u ooft seggen: heden zult gij met
Mij in het paradijs zijn.
AMEN.
ACHT-
-ocr page 369-
ACHT EN TWINTIGSTE
PHE DUATIE,
OVER
1 P E T R I I: 17.
En indien gij tot eenen Vader aanroept dengenen , die zonder aanneminge
des persoons oordeelt na eens iegelijks werk
, 200 wandelt in vreeze
den tijd uwer inwoninge.
^er ig opmejftelijft bat tot) lewi/ 2 Cor. VI: 16, 17. Ofte wat t\' za
menvoeginge heeft de tempel Gods met de afgoden ? Want gij zijt de tem-
pel des levendigen Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in haar
wonen, en Ik zal ouder haar wandelen; en Ik zal haar God zijn, en zij
zullen Mij een volk zijn. Daarom gaat uit het midden van haar, enschei-
det u af,zeit de Heere, en raakt niet aan hetgene onrein is, en Ik zal
ulieden aannemen. 4&ob tuil peggen/ toilt gij jjaij tot een\' Vader Ijeb»
oen/ en toilt gij mijn kind jijn/ 300 moet gij anber£ leüen alé De toe»
relb. 45Ö 3ijt een uitverkoren geslachte. WHt grj ftebben bat 3Bft uto Vader
oen/ ban moet gij leuen alé geliefde en gehoorzame kinderen. <©aar
nietgj bete? om een menfche op te toefiften tot een\' f|etlig?n taanbel/
als oese nabolgenbe buigen :
Eerst. !&at gij hem volmaakte voorbeelden booj oogen ftelt: Weest
dan gijlieden volmaakt, gelijk uwen Vader, die in de hemelen is, vol-
maakt is , Matth. V: 48. Leert van Mij , 3egt öe Zaligmaftei/dat Ik zacht-
moedig ben, en nedrig van harte, Matth. XI: 29. jja/ taij moeten boen/
geltjft be SSaligmaHeï tieeti/ Matth. VI. I^ij ftelbe 3e het exempel ban
Die volmaakte hemellingen Hoor in \'t bagelijftfclje ge&eb/ uwen wille ge-
schiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde.
Ten tweede. J5iet alleen ip \'t goeb/ om een mengcfi tot een ïjeilig
leben op te toeliHcn/ bat men nem boo:l]aubt volmaakte exempelen;
maar ooft/ bat men Ijem met allen ern$t boorftoubt be geboden Gods,
én totljem3egt: Dit is de wille Gods uwe heiligmakinge. ©aai rê geen
disputeren tegen/ noclj uitulugten : Zonder heiligmakinge zal niemand
God zien, Hebr. XII: 14..
Ten derde, ^et ig 3eer fi^acljtig om een inengcfi, tot een getlig leben
<f£t 3                                                nP
-ocr page 370-
334                                XXVIII. PREDIKATIE,
op te toeftfien/ bat men Fiem boojrjoiibt be groote gerigten\'Gods, 2 Cor-
V : 10, Wij allen moeten geopenbaard worden voor den rigterstoel van
Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgene hij in \'t ligchaam gedaan
heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. <£n öe SCpoistrl Petrus segt/ 2 Petr. III:
11,  Dewijle dan deze dingen alle vergaan, hoedanige behoort gij te zijn
in heiligen wandel, en godzaligheid ?
Ten vierde. Hjet een 3re? faachtig mibbel om iemanb tot een {jet*
lig leben aan te petten/bat ge hem boo^ïjoubt be onzekerheid vanzijn
leven, en be kortheid destijds, fi <®n$ leben is uitermate fiort! (jet i<S
eene handbreed geftelb/ Ps. XXXIX : 6. Ma bit leben te gaan toenfcfjen/
bat mij in bit leuen heilig geleefb ftabben/ ij? bruchtclooé ; gelpEzau,
fit} socht te laat eene pïaatfe be£ fierouto?/ maar hij bonb 5e niet/
Hebr. XII: 17. <£n be rijke man riep/ bat e? iemanb mogte henengaan
om 3tjne b;oebc?g te üiaa?fchuttien; maar \'t taakte laat.
Ten vijfde, l^et i£ een 3ee? «jachtig mibbel/ aanbachtig te letten op
alle be voorregten, bic een ftinb $ob£ boben anberen ontbangen heeft
be genade en liefde Gods aan hem ücmesen ; en be gjootc beloften, bie
aan be heilighcib geöaan jfln: Dewijle wij dan deze beloften hebben,
geliefden, zoo laat ons onszelven reinigen van alle besmettingen des vlee-
sches en des geestes Cor. VII: 1. Een iegelijk die deze hope op Hem
heeft, die reinigt hemzelven , 1 Joh. 111:3. ©an Hunnen 3e neggen : De
genade Gods is ons versebenen, en onderwijst ons, dat wij matig, en regt-
veerdig, en godzalig zouden leven in deze tegenwoordige wereld , Tit. II:
12.   ©it i$ be 3afte baar Petrus \'t bolft mebe ftlembe; hij bonb 3e in
ben fmeftK,?oej> ban ellrnbe; hunne be?bo2benhebeu taierben mogelijft
. mee? gaanbe nu 30 in bjuli tnaren. S5ij maren Ijun goeb/ gun babej»
laub/ en allr£ fttotjt; 3Ö habbcn noobig/te tnojben opgefpoojb/en aan»
ge;et tot heiligmaHinge. Soa gij lust hebt/ gij nunt het met aanbacht
lesen alp gtj t\' huig ftomt. ©e Stpoëtel leibt 3e eergt in hunne voor-
regten, bie 31) habben ; (jij 3egt b<?. 2—6, gtj 3tjt ebenuiel eeu uitver-
koren en wedergeboren bolft/ bie eene erfenisse bij <&aü tje&C; gij tno?bt
in be «jacht ban <fi?ob bewaard! Jitëijne geliefben/ mijn ijane i^ tot u
uitgebreib. 2ij mogten >eggeu/ biel man/ mogen mij niet eeu£ fch;ci*
jen? 3fa gij/ maar \'t mag niet hoog gaan; 3iet een£/ of gij ooft gcene
reben ban blijbfchap fjcbr ? ïlui geloobe jal boor be uepjoebingc aljJ
goub te boojfchijn Bomen. 3a/ geliefben/ ifi ïjebüe u nog taat te 3eg«
gen/ het einbe ban utu geloof 3a! fiomen/ en bat 3al be saligheib be?
3ic!en niesen; \'t \\$ 300 eene 3aligheib baar be J^optjctenbau gebjaagb
en onbe?3ocljt hebben/ b£. 7—12. 3j)an gaat be 2Cpo«jtel Ijun eenige
pligten boo?fcfj?ijben/ b£. 13—16. i©el geliefben/ laat utne gebacgten
niet te u:rrDuituieibni; opschortende de lendenen uwes verstands, tureót
nuchteren, en hoopt volkomenlijk op de genade. 3JH oïbbe u/wordt dezer
we-
-ocr page 371-
OVËil i PETllt i: If.
335
wereld niet gelijkvormig; fteït u btn taille ban 43ob boor \'. weest heilig
in alle uwen wandel, gelijft 43ob/ Die u geroepen Ijeeft/ tjeilig ijS. ©an
geb^uifit be Sfipojütel ecnige drangredenen , ü$j. ij—25. i©ij 3Ullen tite
alle niet opnoemen; maar in an3en relict gebzuiltt hl) i!5aö^ onpartij-
digbeid en regtvaardiglieid in her gerigte/ en houbt Ijun öat boot als1
een mibbel om <!5oö te vreezen.
J©tj {jebben in bit 3ebcntienbc bejj? be3e twee stukken:
I.  Rebben taij eene onderstellinge, bat 53 tot een\' Vader aanriepen,
die zonder aanneminge des persoons oordeelt.
II.  ©at moet jeHer tot een gevolg Rebben: Wandelt ban in vreeze
den tijd uwer inwoninge.
I. J©ar het eerste aangaat; baat ij? een God, bie 3a! oordeelen zon-
der aanneminge des persoons.
A.  ©aar iö een God, bat toeten be duivelen tael; be mensclien toe»
ten \'t ooft toel; \'tgeheele schepsel roept het onsi toe am alle plaat»
fen/ bat e? een 3eer Ijee^lnft God ij?, ©at toeet een Clj^ten/ en elft
fttnb j?jög; en baar ftan \'t ntemanb beter toeten als bie genaoe in
gun harte hebben.
B.   ©ie God 3al oordeelen na eens iegelijks werk. l|ij Ijeeft al drie
algemeeue oordeelen geljouben ober geheel be toerelb; Ijet eerste laag
in \'t paradijs; jjet tweede toa$S ten tijbe ban Noach, al«i sföob geljeel be
toerelb boor toater liet bergaan; het derde toas in \'t verwarren van de
spraak te Babel, als 3e bien toren boutoöen/ Gen. XI. #oD heeft niet
alleen 3eer fclj?iftftclrjfte algemeene oordeelen geljouöen/ maar ooft par-
ticuliere. ©aar beranDerüe l^ij een mensche in een zoutpilaar! ©aar
toierbcn be steden Sodom en Gomorra verbrand! ©aar toierüen de men»
fthen boor be aarDe bejflonben/en voeren levende ter helle! ©aa^ toie^b
een menpth ban be wormen gegeten! ©aar stierven ze boor be pest!
©aar toierben be menfcljen boor ite boeten bcr beesten verpletterd ! &atj
klopt de goddeloozeu t\'zamen in eene plaatse daar aanscbouwers zijn. Sgulfte
norbeeleu Ijeeft 4&oö geljouben/ baar utoe Ijaren abe; moeten te br:gc
rij3en/ en uiu aange3igte betreftften als een pot. €11 3°o 3al 45oo nog
een vierde algemeen oordeel Ijouöeti in ben laatsten dag ban be toerelb/
boor een\' «JBan/ bien J^ij Daartoe berotöineerb Ijeeft/ Hand. XVII: 31.
©aar 3tjn be bljjften ban in bc conscientie. ©aar 3al elft moeten bec«
fcftijiien/ groot en klein, dienstbare en vrije, Jood en Heiden, De koning
met 3tjne onderdanen; Indien ons harte ons veroordeelt, God is meerder
als ons harte, ©at leest men blaar in be Schrifture; en men 31CC Ijet
uit be gerigten/ bie be magistraat houbt. €n men toeet (jet uit Ijet
regt, bat e; bij J3ob i|S/ Hom. 1:32. l)et gaat toclj hie^ geineenlgft ücn
gobbeloo3en toel/ en ben regtbaarbigen fttoahjft/ en bat ftan niet big*
ben buten; neen/ $ob ij een regtvcerdig Rigter, en öat 3a! i)ij eeng?
too-
-ocr page 372-
336                               XXV111. PREDIKATIE,
toon en/ bat Cjü ren iegrltiH brjgelbt naa; iijne Itierfeen/ en bat zonder
aanneminge des persoons. d&ob neemt geene personen noct) geene kwaliteU
ten aan/ Oat biftbinip tjirr biel in *t gerigte gefcljiebt/ en buiten \'t gerigte.
Eerst. In \'t gerigte. fjier ftan be eene Uiat meer Ujienöen en ft?acfj-
ten Ijebben alp öc anbece; en ba» bc^fetjoont men ben g^oote boo^ ben
ftleine in alle paften ; 4i5ecmt/ bat gij bc geringe Atheïsten foaftet/ en be
grooten boojbijgingt. «iitècn buigt t)et regt/ en bejieljoont be gobbeloo3en/
alp 30 g^oot en aansiciilijft 3311/ en be tmaan$tenlnlieu ujo^üen gekaft.
Ten tweede. T&at Ijeeft ooit plaatfe buiten \'t gerigte, in \'t berfteet met
mentcljen. «JiSeem eenp twee menfetjen/ öe eene ip 30a taaacbig en met
3ulfie goebe galien boo^icn al? be anbere/ maar ftrj1 ip a^m; en bc an«
üere ip rijft, ©an boet men alp e? Jac. II. ftaat: tot ben man met eene
fierlijfte ftleebtnge segt men : zit hier omhooge, benevens mij, maa^ tot
oen arme met berfcljeurbe ftleeocren : zit hier onder aan mijne voeten,
i^et ip fttDaab/ alp 3ulftp gefcljiebt in \'t berliee,? met iiieurcljen; maar
tnj3oii0e? in\'t gerigte; gelijl Salomo 3egt/ Pred. IV: 1. SCan be 3ijbe bei
arme gebjutueu baar taaien tranen; maar aan De 3jjbe ber berb^uft»
fterp Uiap magt. 31 n be üierelb geicljieben bifttnflljj be grrigtpjjouöingen
uit insigt; maar bij *t5ob is geene aanneminge des persoons; boor geib
of b^ienben ftan Lhj met beuiogeu blosoen; lf)tj ftent beu ttjlie niet boo^
ben arme; 31J 31JI1 allen ban euen grooten rijft bom en afHomfte bij 4J>ob;
30 gaan altemaai naaftt uit be luerelb/ ijun ftleeü/ Ijun ambt/ ofljun
fteraab beftt Ijen met in \'tg^af; Ijier lp be ftuecfjt eüeueeup alp be
honing; 31) 31J11 eben g?oot. #ij 3"H 3*08*"/ gij Ijebt baar biel ge3egb/
bat e^ bij God geene aanneminge des persoons is, maar uetoijpt Ijet mij
eenp/ opoat ift er op gerupt ftan 31)11.
Eerst. $)at blgbt uit Hand. X:34. ©aar 3egt Petrus, toen (jij tot be
Heidenen ge3onben Uiiejb: Ik verneme in der waarheid, dat God geen
aannemer des persoous is. 8 l|et lp 300 naDjuftftelnU/ bat e? ftaat Ps.
LX II: 10, De groote lieden zijn leugen, de geiueene lieden zijn iedelheid ;
al te 3amen in de weegschale opgewogen, zouden zij te zamen ligter zijn
dan de iedelheid.
Ten tweede. Qlüt ge Uiel gelet op be commipt\'ie/ bie 43aba ftnecljten
fjebürn ? 3p \'t maat boor kleiuen bat 3e i\'p:rlien ? Meen/ Jeremia moegt
ten Ijobe; Mozes en Aüron, 31J mocpteii aan \'t ijof ban ben Honing gaan.
%oo 5eggen bJij ban/ daar is geene aanneminge des persoous bij God. *jpob
3eibe tegen EzechiëJ, ftap. XXX11I:7, Meuschenkind, Ik hebbe u tot een\'
wachter gesteld over het geheele huis Israëls. i$eu g^uoteu moet men 300»
Ui el p^etnticii bat 3e obeztuigü moeten taojben/ en be genabetfobp in
Clj^iptup moeten Ijebben/ suilen 30 3alig tcojben/ alp ben ftleinen.
Ten derde. 3tip <Jpob oorbeeleu uit|"to;t/ gaan be g:ootru biel bjij ?
Stcij neen! bat sicii tuij in Egypte; öe eerstgeboreuen ban bie op ben
troon
-ocr page 373-
OVER i PETM Is 17.                              33?
troon zaten, ftfe?ben 300 uiel/ alp be eerstgeborenen ban De slavinnen.
Ten vierde. <@ob ftan sichjelben niet be?iaoci)enen om be gjuaten de?
aarbe; Qij 3egt: Zoude mijn ziele zich niet wreke aan zulk een volk als
dit is ?
Ten vijfde, ©e aanzienlijken maften \'t bifttotjlg fteel flecfjt! %\\\\ be?«
bienen tjet diiüuijts meet alp be anderen. €>oo jeijent 3e/ en 31) 31111
ondertupfehen 3o,?geloop en dartel; hunne jjand is oiUluijls be ce?fte in
be ube:t:eümgt. ^ij minnen met berftljoond tooiden; 31) üerdieiien
be meepte ftraffc.
Teu zesde. ï)e boob ftomt üij ben tenen jaaluer als bij ben anderen/
bij b^oom en oubroam; bij dien/ bie apgeftljilic ip/ 3ootuel alp ui) bien
bie met gefleurde ftieeberen gaat. ©e booa gaat sootoel in be g^ooten
jjunne tjui3en/ alp m bec armen Ijutjeji: Wat man leeft er, die den dood
niet zien zal, die zijne ziele zal bevrijden van het geweld des grafs ?
©e3en *i&ob bie roept gij aan , 3egt Petrus. (|et ip te 3eggen/ dien bidt
gij aan. I\'aar 31)11 be^ïijeiüene faunen ban biobmge; bad? 31)11 smee-
kingen, gebeden, voorbiddiugen en dankzeggingen. li^ie? too?üt Ijet bidden
een aanroepen genoemd; bat 13 m 3Ulheu nood te 31)11/ bat men beliom«
me^b too?or/ en 30a 31)11 harre uitftott/ metaanijoubinge ; mi) totldentoel
gereb 31)11; Roept Mij aan in de dagder benaauwdheid, 3egt $ob/Ps. L:
15. %\\\\ ftnielen boo? $od/ en toepen om genade alp een misdadige. <&*n
\'t \\% geen toonde?/ bat een fcöepfel 3ijneu ^cfjeppec aanroept, en een
misdadige Jijnen itigter. 2l!lp men in nood ip/ dan bibden suiüe menfchcii/
bie ande?g niet ücci ban bidden meten: in dreigenden of 111 Otuiilieti\'
ben/ in toeliomendeu of in tegentooocdigeu uoob/ dan 3iet gij 3e bidden ;
en bi)3onde? mei ijet gebed ban David, Ps. VI en OXL1II, o lleere, eu
straft mij niet in uwen toorn, en3. En treed niet in het gerigte met uwen
knecht, 6113. ©aac ip geen fcijepfel/ al ip tjet nog 300 godloop/ of \'t
fteit 31CI)/ alp \'t in noob ip/ op een bidden, ©e schiplieden ban
Joha, 3i) riepen tot God; daac 31) mogelijlt ande?p ban geen üibben
luipten.
lDat tuil het nu 3eggen/ als Petrus getuigt/ bat be geloobigen eenen
vader aanriepen, die zouder aanneminge des persoons oordeelt ?
Eerst. ©at 31J ban Ijarte geloofden eu ettiendeu bat voa 300 een Pa-
be? lp/ bie zonder aanneminge des persoons oordeelt : Zoude de Kigter
der ganscher aarde geen regt doen ?
Ten tweede, ©at 31) eenenden bat tëob met hen ooit 300 regtbaatbig
handelde; bat 3e boo? <$od fc{juldig ftonben; 31J seioen/ 300 «wi) naat
\'t tegt toilt ootbeelen/ luie yal beftaau! Ik weet, Heere, dat uwe ge-
rigten de geregtigueid zijn. itëij luo?ben ban be bijanoen mei ueco^uliC
alp ouuou3cie lammeren; maat bij U 31)11 mij toen icijuidig.
Teu derde, ©at bie inOtuftften/ bat tfoö 30a regtvaardig ip/ hen ue*
Pb                                        uaauuiü
-ocr page 374-
338
XXVIII. PREDIKATIE,
naautob maaftten: ïjet mag er niet aïtgb 300 ruim. Jifêeent gij/bat fjet
met een gob3alige altgb eben ruim hj ? JBecn Ijet; 43ij srjc ebentael een
Vader, jeiöe 3e/ die zonder aanneminge des persoons oordeelt! en ift
oen 300 fcfjuldig! dat maafite tjcn Ui ei ecujï berlegen ; en nood leert
roepen.
Ten vierde, ©at aanroepen geeft te Bennen/ bat 30 fomtöbgi roei toat
moeiten machten, gij Daden toel/ maa? $ob gaf 3e meteen geenant»
tooo?b; Jj|0 berbe?gde 3ich toel toat/ en dit maalite gen beliegen/ 30a*
bat 3ö gingen roepen, tnaarom houdt «ar) H abj doof; ja 30 taiejden
aanhoudend; 3ij baden 3ander ophouden.
Ten vijfde, ^et geeft ooft te Bennen hunne geloofs vrij moedigheid; 30
ftonden niet ban betre/ neen/ 30 aanbaden met een hinderlgu be?t?ou»
toen 300 eenen Vader, die 30 toijjften bat zonder aanneminge des persoons
oordeelt. ïfyn geeft ooft te Hennen hunne liefde en hoogachting boor bien
Vader: bat ï|0 taaatbig tea^ aangeroepen te toojben. $0 3nt taaajbig
0113e aanroepinge; d3{j be3it een onbepaalde altoetendljeid/ eene oneindige
majefreit/ eene oiiuitputtelgfte bolheid ban genade! al toat in noobtg
hebbe/ dat be3it <j5g. 2n aanbaden dug toel 30a een i£ad/ die zonder
aanneming des persoons oordeelt, maar ebcntoel daar fttoam bJ0moe«
digfjeid/ 300dat 3e dSoö niet mee^ gunnen Rigter, maar gunnen Vader
noemden.
JE>el be?ft?oofbe geloobigen! 3eibe be Stpogtel/ öejtet uto gebed eeng
bat gij bagelgftp bidt; begiet een?/ hoe de ï}eere u in dat gebed uitlont/
en leert bidden: Onze Vader! <0od taa^ toel de Vader ban den menfche
voor den val, boor scheppinge naar 30n beeld/dao? onderhoudinge en va-
derlijke behandelinge; maar door be 3011de igf be menfctje ban 4&ob af\'
geballen/ {jet beelb en liet ftinbfchap #odg htoijt geraaht/ en een kind
des duivels geloofden, «fèu ig 43aü alleen de Vader ban 30n uitverkoren
volk, op eene to03e/ die de 3ondaar niet ftent.
Eerst. ©00; wedergeboorte, Jac. I: 18, Na zijne wille heeft Hij ons
gebaard, door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn alseerste-
lingen zijner schepselen.
Ten tweede. ©00^ aanneminge tot kinderen Eph. I: 5. Die ons te vo
ren verordineerd heeft tot aanneminge tot kinderen, door Jezus Christus,
na het welbehagen zijnes willens. Rom. VIII: 15. Gij hebt ontvangenden
geest der aanneminge tot kinderen door welken gij roept: Abba. Vader.
Ten derde, ©oor her geloove. $ob mag uto Vader niet/ maaj gij H^eegt
fier geloove, toaardoor g0 Jezus Christus Ijebt aangenomen , en 300 h^eegt
00 ntagt om een kind Gods te toojdcn/ Joh. I: 12.
Ten vierde. $jj 30t een kind Gods door Ijet huwelijksverbond met ®odg
&ouii in te toiiiigen : tijg luigte 11/ liju ondertrouuide u in ueniiigfe/ in
geloobe/ en in guedejticcenheid/tot in eeuwigheid/ Hos.II: 18, 19. ©e
-ocr page 375-
OVER i PETRI lnfi
339
be?b?uftftïngen fcftdbcn u ban <#ob niet af/ gij blijft bat gij jijt.
ilfêaar tiiaatoin 3egt be SCpoftel: Indien gij God tot eenen Vader aan-
roept? l^oe bio?bt gier 300 conditioneel gefp?often?
Eerst, $m ben muiiö cg?bjten uit te fluiten; een maar Cg?ij?ten 3egt
{jet niet \\a$.
Ten tweede. We 5Cpofrel rail 3eggen/ gefit gij u al onberjodjt? $efit
gij biel genere g:ouben ban uln ftinbfcgap? l)eüt gij u al fiepjoefb/of
uta toejft goeb ig?
Ten derde. We SCpoftel beeb liet om er ban een taettig gebolg uit te
tjeftften: Zoo wandelt in vreeze den tijd uwer inwoninge.
II. ©at ig on£ tweede stuk: %$ bat 300/ bat grj juinen 45ob tot eenen
Vader aanroept, 300 3tjt gij ooft bcrpligt om den tijd uwer inwoninge
met vreeze te wandelen; of gij gefit niet te gelooben/ bat ®ob nw Vader
i£. %# get eerste maar/ Iaat ban get laatste ooft blaar 3tjn.
Eerst. Cen ftinb <H3ob$ geeft een tijd van zijne inwoninge. Ten twee-
de. 9(n öien tijb geeft gij eenen wandel. Ten derde. Wie moet 3tjn
met vreeze,
A. %\\$ be 2Cpofteï fp?eeftt ban een tijd der inwoninge, ban fiunt gq
meteen meten/ bat fjet 3iet op een man bie eene rei^e Doorgeeft; gij
ftunt batten/ bat get 3tet op eenen man bte eene gehuurde woninge geeft;
alg be guur uit ij»/ be man moet bert^eftften. €en ftinb ban ®ob ig
agj een reiziger; jj) toonen in be wereld, bat jammerbal; en 31) toonen
in be kerke. %i 3ijt gij in be^bjuftftinge/ gij 3jjt euenbiel in bie arfte
ban ücljciubenijsfe. €n 3Ü binnen in een gutje ban gun ligchaam, bat
aardsche huis, 2 Cor. V: 1. ÜÊ>aarom bergelpt beSCpoftel boo? ben <0ee0t
on0 leben in be wereld, in be kerke, cu in onj? ligchaam, fiij een gë-
huurde woninge ?
Eerst. Cene gehuurde woninge i$ 0115? eigen niet. ^00 ooft/ hnj geö»
ben \'t al uerfieu?b; mij 3tjn \'t niet biaa?big bat big bionen in be
wereld, in be kerke, in on| ligchaam. <Pocg een ftinb <£ob£ geeft bat
be?fieu?be regt in Cg?iftu^ meer genoegen; maar ebentuel 300/ bat
<#ob gem boet uertjeftften/ agj \'t <fyem belieft
Ten tweede. 3Jn gehuurde woningen luoont men met verscheidene par-
tijen, fgoo ooft $ob$ ftinbeten/ 33 bionen met be wereld, ben duivel,
en be zonde, 300 lange alt. 3ij gier op aarbe 31311.
Ten derde. Én eene gehuurde woninge roacgt men bat 3e opgezegd 3a!
taojbeu. 8^00 ooft een ftinb <$ob£/ bie tuacgt bat tfoö 3a! 3eggen/ maaftt
u gereebfehap ban te bert?eftften.
Ten vierde. Wie eene gehuurde woninge gefiuen/ 33 gaan bergui3en
ban get eene guig in get anbere Zoo ooft/ moeten be menftgen bet»
tjeftften boo? ben boob/ <#ob roijgt 3e een anber guij? aan; ben goddeloozen
be helle, maar Gods kinderen ben hemel, bat huis des Vaders, daar vele
©b 2                                                  wo-
-ocr page 376-
340                                XXVIII. PREDIKATIE,
woningen zijn, Joh. XIV: 2. 3£fe bfngen/ bfe ;no mepgt boo?gaan f n \'t
natuujltffie/ bfe neemt <ö>ob tot prenten in \'t geegtelfjlte.
Ten rijfde. l*e Fimir ban bie in een huurhuis tooont/ \\$ bfftmrjïg kort
en onzeker, fgoo fg \'t fiier ooft: een mengen fteeft neen oogenblift 3e»
fierüeib ban 3fjn leben. ©2aagt een mengel)/ fioe lang fin" leben 3al?
\'t9lg ^eer ftoJt/ ;ebentig of tarfitfg jaar/ naarbat fjet een ftejft menfefte
lang maant/ Ps. XC: 10. ©e ïüfgter ftaat boo2 be beure. §et i$ boo2
uele be laatste ure. jft&aaft ftaat bat net niet lange meer buren 3aï; gtj
3tjt niet ;efter ban utn ïeben; gfi ftunt u ben bagban morgen niet ber«
jefteren; 3Jfi ga fte:ben/ ^eibe Izaak, en ik weet den dag mijnes doods niet.
B.   J©u ;egt be 9Cpofreï/ geburenbe den tijd van uweinwoninge hebt
gtj een wandel. SÜcrj! bat ig meer 30a $oet om te obejlegcren. Utn bet»
fteer op be rei;e naar beeeumigliefb noemt hri eenen wandel; en fin" be?*
geltjHt be menfeften in liet gemeen/ en Cobg ftinberen in ftet Bij^onber/
6ti wandelaars. ID.iarom?
Eerst. Cen wandelaar fteeft een tijd bat fitj begint te wandelen, 300 ooft
een mengen; natuurlijk, aïg fitj geboren toc^bt; en geestelijk, algfitjwe-
dergeboren tnojbt.
Ten tweede. Cen wandelaar fteeft een weg; ;oo ooft een mengel): na-
tuurlijk i{? be weg aïïeg mat fin bejrfpt: Het harte des menschen over-
denkt zijnen weg, ;egt Salomo, Prov. XVI: 9. Cn geestelijk ig be weg
bc mare godsdienst, be weg des geloofs en ber heiligheid, ofallegmat
een menéeft bejrigt in ftet gobgbienfrige.
Ten derde. Cen wandelaar fteeft 3tjnen voortgang; 300 ooft ftier: in
\'t natuurlijke mojbt men alle jaren een jaar ouber; en in \'t geeste-
lijke gaat men ban beugb tot betigb/ ban ft2ar.F11 tot ftracfit/ Ps. LXXXIV: 8.
Ten vierde. Cen wandelaar fteeft allerlei tegenheden; 300 ooft ftiej!
in \'t natuurlijke fteeft men allerlei tegenfpoeb/ en in \'t geestelijke
fteeft men strijd, donkerheid, verberginge van Gods aangezigte. goobat
é>ob$ ftinberrn mei eentf moeten ftlagen: Ik ben der tegenheden zat.
Ten vijfde. Cen wandelaar fteeft ooft 3tjn einde; 300 ooft fiier: natuur-
lijk boor ben boob/ en geestelijk, altf geloobe en fiope in aanfenoutaen
be?anbe?b mo2ben. <©an ;erten <i3obg ftinberen ben reigiraf neer.
C.  $oe moet nu bie wandel mesen? Met vreeze, ;egt Petrus, ^otn»
ttjbé $egt C-ob/ wandel voor mijn aangezigte, Gen. XVII: 1. ©an Henoch.
en Noach ftaat/ bat 3tj wandelden met God. <©an tao2bt ftet genoeinb een
wandelen als Christus gewandeld heeft; ban eeng een wandelen weerdig
het Evangelium, ban een wandelen in Christus, en.?. J^iej ig\'t cen wan-
delen met vreeze, bat alle bie anbere benamingen niet fienabeelt/ maat
3e alle injïuit. ï©at toil \'t3eggen/ wandelt met vreeze?
A. In \'t gemeen, bat mij al ong berfice? in be inereïb 30a 3ouben
rigten/ bat totj fiet in bc b?ee3e <0obg beben. 9Cc5! Bet ig 30 fcfioon/
bat
-ocr page 377-
OVER i PETRI Ij 17.
34*
bat Obadja 3eibe: Uw knecht vreest God van zijne jongheid aan! \'t3fó
300 hpminnelijft bat Jozeph 3eibe: Ik vreeze God. nfeaar \'t 30a b2eeg»
(drift/ alé men 3egnen moet: Alleenlijk is de vreeze Gods aan deze plaatse niet.
B. üfêaar toat \\$ bat in \'t bijzonder te peggen/ met vreeze teleben/
en te wandelen?
Eerst. (€e leben met eencn bfepen fnbïuft ban be noagfiefb <&ab$\\
©an bfen fieerlrjften en majeftueufen dfab! te^egrten! God is groot, en ik
begrijpe het niet! 6 Heere! onze Heere! hoe heerlijk is uwen naam over de
gansche aarde! ^oo te letten in tjet aanfctioutnen ban <&ab$ gjootfjeib!
Ten tweede. 2too te lebrn met eenen btepen inbjuft ban on^e nering»
fieib; 300 uit te roepen: Wie kan de afdwalinge verstaan! ö boe ftebejbe
fft liet geburig! taat boe ift beic 3onben! 10at Ben ift een nering ftofje
aan be meegfcftale/ en até een hnipje aan ben emmer! en au! Jesaja te ;eg»
gen: Ik verga, ombat ift ben Heere der heirscharen gezien nebbe/ Jes. VI: 5.
Ten derde. SClttjb 300 te Hunnen betuigen/ ift ïiate ftet fthrabe; fjet
femabe bat ift niet toil/ bat boe in; 300 een mtébagen te Ijebben ban
3fcFl3elben; 500 boo2 <0ob te belriben) ift fteftbe gebaan bat ftmaab iö
in urne oogen! 3ffi fteftbe gebaan bat mij niet betaambe! gf<t fjeööc geene
ruéte; ift 6en er 300 berlegen en befcftaamb ober; be jonbe 300 tebe*
t?euren/ te beleiben en te fiaten.
Ten vierde. @Ee Hunnen peggen/ acli! fioe lief fiehbe ift utn gebab! ach!
ftonbe ift Jlt bienen/ $eere/ bat 3oube aï mijnebmjgb toefen; net 3oube
mij *oo eene ftlijbfcljap 3tjn/ regt te boen. ö l|eere/ rigt mijne gangen
in urne fporen!
Ten vijfde. 2icïj 300 te toacfiten ban alle geïegenfieben om te 3anbi*
gen; 300 bang te 3fjn boo? be be2leibingen ban be tnerelb en ban 3tjn
eigen bebjiegehïft Ijajte; 300 te Hunnen 3eg<jen: ik hebbe mij na het
woord uwer lippen gewacht voor de paden des inbrekers, houdende mijne
gangen in uwe sporen; ;oa naautn en 30a teeber ban confcipntie te 3tjn/
bat men ftan ;eggen: Ik wachtede mij van mijne ongeregtigheid.
Ten zesde. 2?oa te 3ucflten/ ach ïjeere! ift nebbe 300 beleberboiben»
fieben/ bie mij geburig ban ïl aftieftften; baar 3tjn 300 bele gelegen»
Ijeben/ maarbooj ift in 3onbe 3onbe ftunnen ballen; laat ift toeft niet
ban H aftotjften! betaaat mij toclj in ubjeftjartjt! ïeib mij toeft in geene
ber3oeftinge; ftoub utuen ftnecftt ooft terugge ban notéeftfteben/ laten bie
niet ober mij fieeifrften. Sficfi! bie 300 met vreeze wandelen, bie3ingen
300 g:aag bat 3oete bergje uit Ps. XIX:
Uwen knecht doch bewaard,
Dat hij niet zij bezwaard,
Met moedwilligheid kwaad;
Dat zulks niet over mij
J^b 3                                            Heer-
-ocr page 378-
XXVIII. PREDIKATIE,
343
Heersche; maar dat ik zij
Rein van zulk ecu misdaad.
Al wat ik spreken zal,
En mijn gedachten al
Laat U, Heer, welbehagen,
Ja U, die mijn troost zijt,
Die mij verlost altijd
Uit al mijn kwade dagen.
JSu bat wandelen in vreeze moet gefcftieben den tijd onzer inwoninge ;
bat in 300 lange als taij leven; 300 lange als Uuj in het ligchaam 31)11;
te uilen bage moet men toanbelen in be u?ee$e be£ peeren.
<#tj 3iilt peggen/ Ijoe bolgt bat/ als wij zoo eenen Vader aanroepen,
bat totj 300 met vreeze moeten wandelen? ï^oe ftan bat te 3amenftnoo»
pen/ bat 45oö onze Vader ip7 en bat totj ban in 3oobanigen vreeze moe»
ten leben ? i©ii bat i|ö al 300 een btoa3e bjage/ of gij b?oeg/ of een kind
3tjnen Vader toel vreezen moet? ïDat gaat al 300 ba^t alé bat een knecht
3tjnen heere moet tyeejen. H)&t 10 3elfj$ bij be barbaren beftenb: Een
zone zal den vader vreezen, en een knecht zijnen heere. Wel/ 3egt <#ob:
Ben Ik dan een Vader, waar is mijne eere? ben Ik een Heere, waar is
mijne vreeze ? Mal. 1: 6.
Eerst. (J5tj moet ban met vreeze wandelen, taant <8>ab ftan be 3onbe
in 3ijne ftinberen niet be?b?agen; H|ij tail geb^eepb 31)11/ of ^ij ftomt
met be roebe. SClg gij 3onbigt/ {£fj 3a! 31311 aange3igte ban u tie^fte?gen/
en in tegenïjeib met u taanbelen; en ban ,oubt gij moeten be?fcf)?iftften.
Aanbelt baarom in lotese; siet bat gij <#ob geene oo^afte geeft om
te ftlagen.
Ten tweede. <£en fiinb <0obé Ijeeft 300 bele vijanden. *En baarom moet
ïji) geburig op be taacfjt ftaan/ om niet be?ft?iftt of bcrleib te tao^ben:
Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoekinge komt. 5Cl£ gij 3Ult ft?ijben
tegen utae bijanben/ wacht u dan van kwade zaken; anbe?^ ft?ijgt 50
u3oö ooft tegen u; maar als gij #ob aan utoe 31\'jbe &oubt/ toat 3a! u
ban fcfjaben?
Ten derde, d&n hebt 3ulften boobelijften fta^jte/ en baarom/ welgeluk-
zalig is hij die geduriglijk vreest. $ij ftunt al liggen eer gij er om benfit.
Behoedt uw harte boven al dat te bewaren is.
Ten vierde. Vreest den Heere, of gij ftunt anbe?g niet betalen bat $ij \'
uw Vader i$. Dient den Heere met vreeze, en verheugt u met bevinge, Ps.
II: 11. gioo gij ftaat maaftt/ al? gij fte?ft/ bij 43ob te gaan/ en lt)em
niet vreest, fjet 3a! u mi?fen. <èf gij al 3egt/ift ben geboopt/ift fjebbe
fielijbenifife gebaan; ift ga ten 2Cbonbmaal; iftgebbe Bu^gejlijft geleefb; fjet
-ocr page 379-
OVER i PETRt I: tf.                                3 3
jal u tnijSfen ; bat sal 6tj ben 8?eere niet gelben. Wezenlijke genade 3a! baat
maat
gelden; be vreeze Gods 3a! baa? maa2 gelben; bat ip ontoedejfpjeHelijH.
Ten vijfde. J|et ip 50a profijtelijk met vreeze te wandelen, taant #ob i$ niet
onregtbaarbig bat Dij bit onbeloonö soube laten ; Die den Heere vreezen
hebben geen gebrek van eenig goed; gelijk zich een vader ontfermt over
de kinderen, ontfermt zich de Heere over degene die Hem vreezen. De
Heere doet het welbehagen dergener die Hem vreezen , Hij hoort haar ge-
roep en verlost ze. Cu 51) gullen namaalj? beel tangen aan bat groote goed,
bat <l5ob weggelegd Ijeeft voor degene die Hem vreezen, Ps. XXXI : 20.
4&eliefben/ laat ili nog een ftoit taoo;b tot utae ftictjtingen fpjefien.
^onbaar ! fjoe öifttaijlis roept gij ®aü tot eenen Vader aan , daa? ll^n uw
Vader nog nooit geüiojden iö. $g ïijt iiiime:ö uaj auuit met ;(iV^us Ucc>
eenigb ; 3gt gij teel taedejgeboren ? ©2aagt gg get beelb tael ban ben
gemelfctjcn i^adej ? ©andelt gg tael met u^eeje en ee;bieb boor Dien
JDabej ? i^ebt gg mei ontoangen öen #ee£t bej aanneminge tot ftmderen ?
©indt gg bie Hinbcrigfte brgmoebiggeio/ taaarboor gn fomrgbtf ftunt
3eggen : Gij zijt toch mijn Vader ? J^inbt gij bat ftinbe;lijti fcljuilen üij
(J3ob? bat UinDe^lijft bert;outaen op 05ob/ als utaen almagtigen en ge»
ttoutaen i£abe2 ? SCcg neen! fft beroep mg op utae eigene confcientfe.
ï©eet gg taien^ ftmberen gij 3ijt? Gij zijt uit den vaderden duivel,
Joh. VIII: 44. Itëeet gg Ijoe bat gg wandelt ?
Eerst. 43g taanöeit naar den eeuwe dezer wereld; gij be,2ftce2t metbe
toereld; bie tjebt gij lief; al uut taereldg is/ taaait regeninoojbig ban
be «Clj:isteHPii af.
Ten tweede, iÊ)elen taanbelen naar de overste van de magt des luchts.
in b^agfergen/in jlaapitame^/ in ontucljtigheben. ^ij taanbelen gobbe»
loog. öomt gn 3e op be |ï?aten tegen/ 3g sgn 02onften of aantel; Ijet
beelb be£ buibelg 3iet gun be oogen uit SOndecen taanbelen bu2ge2ltjft/
of gebeingd/ of op een g^utaeltjfteu taeg ban atgefêterge/ bie geen #od
taillen erftennen/ Die een regtbee^dtg ixigte; ig. ïDg moeten 3e met be»
bjorfbe oogen aandien.
Ten derde. Delen taanbelen boor een Itorten ttjb met 43oüa Itmtieren ;
3tj beginnen met öen töeegt/ en 31J eindigen met get bteegcij. %n ben
beginnen soube men gesegb (jennen/ 5ij taanbelen naar ben tiemel/ 3(j
loopeu op get pab ban 43ob£ geboben; maa* act)! 3g 3tjti omgekeerd
alp een bebjiegelijfte booge * 3tj taanbelen nu anberg ; tjunne treden tjou»
ben nu be helle bast. d U}et taare Ijun beter bar 31) ben taeg ber ge<
regtigljeid nooit geitend Ijabben! Gedenkt aan het wijf Loths.
Ten vierde. Joelen Ijebbeu geen 3in in 3Ulften taanbel; 31 j tailben niet
gaarne in beractjtinge jijn/ of onde^druftttaocden ; 3jj fcgainen 31c!) get
dEuangeiium en be bclnöenijie ban <Ctj;iötus7 als af get eene fcpanöe
Uiare/ «0oO te b;er3cn.
Tea
-ocr page 380-
XXVlIt. MtËDlKATlE,
34
Ten vijfde. 2Cnbeten jeggen/ 31J toilien julüten roejft tDel toelaten/ en
311IHC11 leüen/ in geringe flecljte menfcijeu; maar be aaii3ienigtie men<
U\'ijen moeten dat niet Doen. 3iS tjet u Dan niet aangejego/ bat cc bij
God geene aanneminge des persoons is ?
Ten zesde, onderen die 3ulten tjet te late tnenfcjjen bat 3e get mogten
gedaan tjrüüen ; en bat sullen suiUe luueijteioüse uicnfcljcn 31311. 51 dj !
menpclj I gg moet #od bcee3en den tijd van uwe inwoninge; anbe^ 3Ult
Sji) get te iate en te Hergeeft toenfegen. v\\) meet iinmeps oat Ijct 50a
redelgli ip$ob te brresen. Ui>el/ vreest dan God ; dat betaamt alle menschen.
Ten zevende. 2tnderen/al mandelen 3e niet in de vreeze Gods, sij den»
Ben ebenmel/ dat tfob Ijun Vader ipy en bat tjet ebenluel mei gaan 3a!.
51 dj! ïnrusdj! bebrieg u niet! \'.ilaieu Uuj onsseiueu eens onöe^oeKen/
of mg g:ono tjebüen om te Oenben bat tjet in \'t gecigte tuél met una"
gaan 331 ? UJ>eet gg toien get in \'t gerigte mél 3a! gaan ?
Eerst. ©leng Vader bie öigte? gemorden ip op eene anbece mg3e
alp boor scheppinge, namelnli/ boot wedergeboorte, boo; aanneminge tot
kinderen, door een geestelijk huwelijksverbond; die 3ulten liefde tot $od
ijcüüni; ti}ein 300 gehoorzaam 31J11; uie ben t^eere navolgen, bie sullen
liefde tot de broederen IjcUben.
Ten tweede. Slicg! bie 3gn 3Ulfie bidders! 31J 3gn gedurig in get ge»
bed; bat is 300 een 31)11 leden , baar Hoopt gg 31J11 tgb toe uit; gg
Sint 300 een met al? een luiaard op snn bedde 3ien bidden; neen/aio
gg bidt/ dan ligt tjij op sune ünieeu, gij um tjet anderp doen alp" de
3UlHen obe? toellie 4j>od Klaagt/ Hos. VII: 14. Zij roepen ook niet tot Mij
met haar harte, wanneer zij huilen op hare legeren. \'Zn boen get 300 biRbJgip
alp 31J daartoe bemogen mo^ben/ en in3ou0e^geio op ge3ette tijden/ ge»
lijn Izaük, David en Daniël, ©au djagen 3e den kweere alle gunue naa»
den üoo^. Wit 3egt nu um tjacte ? leeft gij 30a ?
Ten derde, ©ie $a0 tot jijnen Vader geeft/ die onderbindt bat (jet goed
ie in de Incese tfoüa te leliën, 31J tjebüen een\' anderen trant ban leliën
alp be roereld; 31) doen alles met 30a beei trè:ljrio/ met 300 eene om»
Sigtigljeio en Uiaalisaanitjeio; 31J suctieu 300 eene goebe confcieutie te
gebben boo? 03ob en be meufetjen.
Ten vierde. ^00 een 3egt/ aclj C|eere ! geef mij tocg een tuijji ga^te;
en dat ilf 300 mag leliën/ gehjtt iH 3a! tueiifcljeu geleeft te Ijebbeu als1
ïli 3t.1i moeten fte^beu ; en dat ib met Hiskia mag tiunnen seugeu : iii tjeb»
be in Uiaarljcid en met een bolliome tjatte uooj um aange3igte geluandeiö.
Ten vijfde. ;lij leben alp een man die in een huurhuis luoout: 3ijüiacg*
ten dat gun de (jure 3a! upge5en.i1 moeden., en Dat se 111 tjet bun 111 eene
andere tuuuiug sullen 51)11; jij leüen hie^alp gapten en breemdelingen.
4öu btagen tui] u, leeft gij 300? 5tntüJoorb niet lus. 5tdj ! gij sult
gaast moeten be^eüben! Men 3iet get üagetijHp aan btienoen en du»
tenj
-ocr page 381-
OVER i PETR. 1:17.                                 345
ren; en bie ban 300 geïcefb hebben/ mat i|S Bet bert?eft ban finarte»
lijft! gegt rjrj/ iftgebeom niemanb minber alpointöob; roei ajmmengcjj!
roeet gij niet/ bat oö haagt boor bien Üïigter sult moeten ftomen ? 2rgt
00/ ift DeB&e b?icnbcn/ en goeb/ en aaiden ; tnel/ tueet gn niet bat utne
fententie onparrtjbig jal ballen? >J3ob 3a! 3eggen/al£ gtj niet mebergebo«
ren 331/ en dtëtj niet geb^eegb fjebt/ utu bonni£ ijiin be helle;en bat
toojbt u in ben boob aange^egb. 23tj «JBrj/ 3egt $00/ i<? geene aanneminge
des persoons. IQPat i«> er moeite aan bagt/ aftji een regent een gobjlagteraar/
Een hoereerber 0f ouerfpeler \\§/ a!0 tjij 3tjne hano be eerjte in be ouertje»
binge heeft/ om hem hier geftjaft te langen. 4,tèaar bat 3al bij 43ob niet
gelben: (^tj oordeelt naar eens iegelijks werk. J©el 3onbaar! uio^bt u beauté
opge3egb/ al£ gij nog onbeftee^b spe/ ban moet gij in ben gloetjenben oben!
in bat nare Tophet, baar gij eeutoig 3ult b^anben/ sonbet bertee^b te root-
ben. Ooi: 3Ult gij ban moeten b^eesen boor be buidelen en boor al be ber»
boemben/ ombat gtj hier <6ob niet roilbe b^eesen. SCcfj! mogt gn boor ben
fch?ift be<? ïfceren nog beroogen toorben om 160b te b;ee3en en J^em
heerltjftheib te geben: Kusset den Zone, opdat Hij niet en toorne, en gij
op den weg vergaat, wanneer zijnen toorn maar een weinig zoude ontbranden.
Want zijn gramschap ontsteekt zeer haast, en brandt
Gelijk een vuur, als men daarop niet achtet:
Och hoe zalig is hij in zulken stand,
Die Hem vertrouwt, en op zijn goedheid wachtet.
Cn gtj/ ftinberen <6ob£/ [10e leeft gij 300 moebeloo^/ ja altemet<? ooft 30a
fioouaatbig/ 300 meinig tot een licljt in be luerelb ? l£oe Diftroijlg geeft gij
ben ffeere reuen om te blagen : Gij hebt Mij op uw harte niet gelegd; of om
te bjagen : Ben Ik dan een Vader, waar is mijne eere ? en ben Ik een Heere,
waar is mijne vreeze? Itëeet gij niet mat een fcjjat [jet i$/ $ob te bienen
en te b^ee3en ? ^oe meer gij $ob b^ee^t l]oe minber gn alle.s" behoeft te
bjee3en. SCch $elicfben! laat oné opregt 3ueften te Ijanbelen/ en tegen
0113e 3maiijjeben 3ueften te ft?tjben; bat 3a! ooft een blijft 31)11 uan be bjci^e
<#obg\\ ïiinberen <®ab$/ roat 3tjt gij gelubrtig! gij roept $ob aan ala uweu
Vader! benut een? tuat bat i§/ ben Rigter tot een Vader te Ijeböen! SCI0
u be puur opge3cgb Uio:bt/ ban 511U gij eene tnouinge in beu tjetuel Ijeb»
ben/ in bie ("tab bie foiibamcnteu jjeeft. SU 10 gij uit Ijet ligcljaam 3ult uit»
tooiien/ ban 3ult gij bij beu fjeere inlnoueii. $ij meet tjet/ bat al0 urn
aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, bat gij bau eene tnouinge
bij <t3ob 311 It hebben/ een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in
de hemelen, 1 Cor. V: 1. I©jj Ijopen/ alp gtj l\'te^ft/ bat gtj ban 300 üeel
licht sult tje&ben/ bat gij bat sult ftunnen geiooben.
AMEN,
n
NEa
-ocr page 382-
NEGEN EN TWINTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JES. LXIV : 5.
Gij ontmoet den vrolijken en die gercgligheid doet, dengenen, die uwer
gedenken op uwe wegen.
Ifêjj ïesen/ Luc. XV: 11—31, öat öe 2aligmafier fyjafi ban ben ver-
loren zoon, (joe htj weggegaan taag ban 30nen baöer; hoe f)Ü i" engce
geraafite/ en hoe 1)8 bJeDer tot zichzelven utaain/ en 3eiDe: Ik zal op-
staan, en tot mijnen vader gaan; en Dan 3cgt l^n Den uitslag, fjoe üe
baöer jjem ombuig en bertaellïomöe. ©at 3011 öe vier stukken ban ben
verloren zoon, Die De i^eere met öat bootöac|)t 3eiöe/ om te toonen (joe
het gaat met een verloren zondaar. (1) 3Jn 3jjn natuurstaat nog 3ijnüe.
(O 3B11nE overtuiginge. (3) 3Jn 3ijne bekeeringe. (4) 3fu oen uitslag.
Eerst. i)at gaat het met een menjicij in 3tjnen natuurstaat? «Euen alg
met Den verloren zoon, ijn b^aagDe naar 3jjne ouöc^ niet; 300 i^een
berloten 3onDaar ooli: hij bjaagt naat 43oü niet; iii 3a! tuel te tegte
raUen/ 3egt Ijn/ 3onüer n3oD; Ijrj heeft goeü genoeg/ üenftt Ijij/om te
leben. %\\y gaan Den üutuel tjoutn Dienen; 3ij gaan Ijun harte ophalen
in De 30110e.
Ten tweede, ï|oe gaat ïjtt in öe overtuiginge ban 30a een menfthe/
toat öoet vati öan? ©ie brengt 300 een 3onDaac in engte; gij üiojöt
30a a}m/ eben als" öe verloren zoon, bat hn niet meec leben Ban; 31 j
3oeften het hier en Daar; 31J Bunnen niet te regte Bomen; 31 j Bunnen
300 ra$ 00B niet bJeöetlietren. tfiJoö ü:nigt öen uetlocen 3onüaac alte-
metjj 111 eiiijte/ 300 öat 31} beginnen te 3eggen/ biat een get^olien üali
i# üe tueteiö! baat ia met£ in öat Uet3aöigen Ban/ Jes. LV: a. l^un
gemoeD Uegiut Ijni te fiaau; baat iiomeu atietiei 3tnarigljeöen: <&ob
binöt 3e met üanöen Der etleiiöe/ en i^ij 3egt/ belleest u. d#oö!öaat
raaliï een Mauasse, Die berloreii 30011/ in Bet geüangenhuijS met ban<
beu öer ellenüe geüonöeu 31J11D17 tot 3tch3elbeu.
Ten derde. 3Ju öe elienöe 3ijnöe/ Hijgen 3ij beter geöacgten/ gcltjft
ïjet berioren Hinö; tot 3icl)3elüen Bomende/ 3egt hij/ üiat hebüe iB
ge*
-ocr page 383-
XXIX. PREDIKATIE, OVER JES. LXIV: 5.                347
gebaan! mijn baber té berfoomb; fft 33! rbenmel opftaan/ en tot mij»
nen baber gaan. Jlfêaar öiUgfi 3a! fin mg* boor\'t fioofbftooten/en 3P0*
gen/ ga geen; laat bie u fiplppn/ baar gg mebe berfteerb firbt. èoa
té tiet met ren berloren 3onbaar/ tot vcftjelben ftomenbp/ ooft. 2Ccg
<j?ob! ?egt fin/ <£ij 3tjt bertoojnb; ift ben tot mgsefben grftompn; fioe
3a! ift boor II ftomen! ift $a( fiomen met tjanpn\' met fcftaamtp/ met
belijbeniisfe/ ja.\' met eene ronbe fieftjbeniefc ban be grnmplgftftpib en
bloeftmaarbignefb ban mrine jonben; ift ;aï mtj aan ben genabtgen
<tfSob obergeben bat $g met mg boet bat $jg mil; gelnft até be verloren
zoon. 2^oo ge;egb/ 300 gebaan : 3tj ftaan op/ 5Q ftomen 300 tot 05ob/
en merpen 3icfi boor sfinp boeten neber.
Ten vierde. tt?at raaé be uitslag? "JPe baber gaat $eif naar 31\'inpn ;one
toe/ fiti fp?eeftt ban geene misflagen/ maar fin\' balt ftem om ben ftaté/
fin\' ftu£t en omfieljSt fiptn. ÏPat té nu be uitslag ban een berloren $on»
baar/ bie fiem aan be genabe <0ob!? oberneeft/ en ;egt/ acfi! morjt ift
maar ren ft:nimpje genabe fie&ben! op dezen zal ik zien, ;pnt bp $pprp/
op den armen en verslagenen van geeste, die voor mijn Woord beeft. ll^at
is be uitslag ? T*e lepere ftomt fiem tp(jpn/ pn §)g ontmopt ;oo ppiip vele :
3lft meet bat gti oberfteïpen 3oubt/ ;egt $tj/ 500 3fft nipt fttnam om u
op tP fiplppn ; Hf ij t:ooj£?t fipt fiartp ban bie nebericrrn ; V)\\\\ fpjepftt naar
fict fiartp ban ^ulftp bprffagrnp ^ipfpn. SUilftp bingpn fipfit gij in een
menfcfip/ bie beftppjb taojbt; en ooft fipbt on 3iifftp bingpn in bp boobfge
fiinbprrn 43oti>ö•: ^tj ftpfibpn bipgnrïnoppn pn afgp^lnorbpn; bp ï^pprp 6?pngt
3P in pngtc; p?ff ftomen rot fcfiaatnre; dPob brengt 3e meer te regte.
"©at ftunt gü 3ien/ Jes. LXIII: 17. %x\\ btaaalben/3tj maren bprftoftt/31J
raafitpn in rngtp/ 3tj ;piben/ ïjpprr fipt té nipt mpl Pan Binnen; acfi
Bjpprr! fiop ^gn toft 300 flprfit geffpfb! %\\\\ fipt i8be bejë raften 3Ü tot
berflagenfieib/ en in fiet 64de ftap. ban fiet ifte tot fiet 4be beré baar
fteeren 3Ü taeber. SCcfi ©eerp! 3?ggpn $j)/ bat d5g ben fiemel fcfieurbet
en neberfttoaamt! laat fiet bftjften mat töij boen 3UÏt aan bie/ bie op
II taacfitpn. €n in on£ tpltétbp;té fip&r nij bpn pplufiftigpn uitslag: Gij
ontmoet den vrolijken en die geregtigheid doet, dengenen die uwer ge-
denken op uwe wegen.
I.  fjipr fiebt gij ftfioone mpnfcfipn/ bie bp geregtigheid doen 5 $ij 3f jn
vrolijk; ;ij gedenken aan den Heere fiunnen <U5ob op alle zijne wegen.
II.  ftpfit nu ben uitslag, be taelbaab bie (fitob fiun uptaeeg/ Hij ont-
moette firn/ ÏJt\'j fttnam 3e tPrjpn.
I. ü^ier binbt gij een vrolijke. ÜDie té fiier bie vrolijke? ©jaagt gij
fiet aan be toerplb/ bip jullen mei 3egaeu até Haman, tot taien 3aube
be ftoning lugt fiebfien até tot ong? mie 3ijn er 300 bjolijft até mij?
mij ïagcfien/ toij fp?ingen/ taij 3ijn uitermate bjolijft en ölijbe. Maat
(i5abtQ lüiibcren/ bennen 31J/ bie 3Ün beb^oefb en oeftlemb/ 31 j gaan in
£r 3                                       fiet
-ocr page 384-
3 8                                 XXIX. PREDIKATIE.
fiet 3taarte/ mij fiooren 3e 3ucfiten/ en 3fen 3e grbutfg frtjjefjen/ 3eg\'
oen 3e; maar/ 300 nemeibig afj? Haman in gfjnc gebacfiten mijïte/ en
get èuitcn 31 jnc gijjjïnge ging in ben uirflag/ 300 moet fiet u ooft bui»
ten urne gebacfiten gaan. «JSfen toerelb/ gij jijt (jet niet. i£$ob fpjecftt
er in Fiet ó^fte ftapirtel ban/ mie fiet 5ijn: Mijne knechten, segt <6ob/
zullen blijde zijn en juichen van goeder harten, boclj gij/ tnerrlb/ zult
schreeuwen van weedom des harten, en van verbrekinge des geestes zult
gij huilen. <J5ij 3u!t 3rggen / mie jijn ban be vrolijken ? i$ij jeggen/
|et 3ijn tfobs liinbercn. Rebben jij er mei ftoffen toe? ^et fcljijnt niet
bed. 2ij fcfiijnrn in fiet eerfte niet beeï oorjaUe ban b^cugbe te fiefi>
Ben/ maar gij moet 3e mei ter becg benijden. Rebben jij ban ftoffe
ban bjeugbc? 3!a jij/ fcfioone ftoffe; tnclfte ij? bie ? <&e verkiezinge
töobj?/ bat fiunne namen gefcfijeben 3ijn in be fiemeïen in Ijet boeft bej?
ïebenp bej? KEamé! ©e roepingc <6oö<?/ bat jij geroepen jijn uit 300
bed bui3rnb menfrfirn in bc merrlb. J^rr geloovein Ijun fiajte/bat fiet
fiun uit genabe gegeben i<? te gcloobrn. 3De regtvaardigmakinge, bat ge*
nabigc pardon. 2oo ren heilig gemoed. Ccnc goede conscientie. ©e vrede
Gods, bic alle berftanb te liobcn gaat. <£en verkeer met God. ©e verzege-
linge in fiun fia?tc. gij firbbcn be vertroostinge ban binnen, ©e Vader
ficeft be verkiezinge boor fien. ©e Ueere Jezus bic koopt ze. 2Ef mat
Gods Geest bir^fit ij? boor fien. ®at ijs fiunne ftoffe ban vreugde, ffoe
i$? 300 ern alp fiij vrolijk ijs 5
Eerst. gij 3ien bc ftoffe ban ulijbfcFjap aan aïj? mat ficerlijftji/ en laat
raa^jS/ en als iets bijjonbrjo; baar is" niets bij bc3flbe te ucrgrlijUcn
ban allrj? mat onber bc 301111e 155. ©ie ftoffe ban blijöfcfiap fieefr fiarej?
gclijfte nier. (Daar luij blijbe ober 3*jti/ jeggen 3\'j/ obe^eft fiet al.
Ten tweede. SCcfi 43ob jeggen jij/ ift Drn 300 3ieft naar 3uliÏ2 bin»
gen! ïjabbc ift bic! Dcjat ift bie! ift gcloobc bat ift er mat ban fiebb?;
ift ftan fiet cï: 300 mebe ftclfrn; ift Drn er 300 mebe bergenoegb; ift fiebbe
naar nirr»? anbrrj? om te 3»rn/ al?? ift bie ftoffe ban blïjbfcljap ficbDe.
Ten derde. C^cr ij? een b:o!ijft fiazt eigen/ 3iclj altijb nog meerber te
Deloben; fiet niet onbolmaaftt; br blijbfrjjap ij? fotntijbj? ftlcin en
buister; 3ij Ino^bt ficibcben; maar 31J Dclobni jicij nog al meer ban
43ob re Inijgen. $ij fieeft nog meer/ jeggru jij; fiet ij? een fcfiat bic
bermrerbe^b 3a! morben ; jij jullen b^ctigb op u^eugb fiebben. $er licfit
ij? nog gejaaib boor bc regtbaarbigen: baar 10 nog 300 brei onder be
ftïuitjejj/ bat nog op 3af ftomen.
Ten vierde, gij fpjeften ban fiunne ftoffe ban Dlijbfcfiap: jij gaat
aïlejj te öoben 3eggcn 3ij. gijn 3ij in belerlei bedoeningen/ 3<j acfitcn
fiet boor g:oote b^eugbe; 3ij roemen in be berb^uuUinge. %U ftan al
loat er ij/ 3eggen 3*j/ gemoebigb b>agcn in mijne gecjjtclljfte ftoffe
ban blij&fcijap. K0at ij berb;nftftinge en fmiip\'? 3cggen 31 j. «Een bag
Hijf
-ocr page 385-
OVER JES. XLIV15.
349
bijf of 3e£ te boren lag ift in eene 3ee ban biepe elïenbe/ en nu fao?b
ift beft?aalb met licftt/ met ba^tfgfieib; nu ftomt <öob tnet fiïijbfcöap
mij betbullen.
$ob|S ftinberen al£ 3tj nu 300 b2olrjfi 3fin/ mat boen ?fj ban? gaan/
3tj 3ic5 öan mat bettnaften? 2rjn ;ti ban 3oetboerig en onbanbict in
bie 3oete gebacljtett ? jBeen; maar zij doen de geregtigheid. 9N ntj blijde
3rit/ en gij doet de gereKtigbeid niet, ftijftt ban naar unie blijdschap om.
Nehemia jeibc: De blijdschap des Heeren is uwe sterkte Neh. VIII: n.
\'ZÜ gaan taerften boor 43ob/ Ps. CXIX:^, Als Gij mijn harte verwijdet
zult hebben, dan zal ik loopen op het pad van uwe geboden. C^oe meer bieug»
be/ fjoe meer liefbe en fieiligfteib. ©at \\è niet te peggen/ f)oe fieilig een
bjolijft €h?i?ten 3oeftt te leben. W\\e blijbe in tfob 3tjn/ bie doen de
geregtigheid. 2tj menfeften te boen bat be galigmafter ;eibe/ Matth.
III: 15, Aldus betaamt ons alle geregtigheid te vervullen. $et \\ê te 3eg=
gen/ naaumfteurig naar ben infioub ban be Wet en ïjet Cuannefium
re lebeu boor <0ob en boor be menfcFirn. Hf»eet gtj fioefiet rê? Zij ujn
alé booinen in eenen boomgaasb en fiof; elft Fircft ;ijne bzticftten/ nelijft
gij leept in Fict Cjooglieb: Aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten,
ö mijn Liefste! €11 in bet Sieuroe @Tr3rament ooft/ baar 31\'jn vruchten
der lippen; vruchten in den wandel, Phil. I: n, Vervuld met vruchten
der geregtigheid, die door Jezus Christus zijn tot heerlijkheid en prijs
Gods. gij betrachten al wat eerlijk , lieflijk en welluidende is, en zoo daar
eenige lof of eenige deugd is, dat bedenken zij. ©e vruchten des Geestes
taorben openbaar in bicgenen/ bie be geregtigheid doen; 3ij jtjn mei
niet bo\'maaftt: aclj neen! ;tj bebenften 3ect taeï fictgeen er ftaat/
Jes, LXIV:6, Wij alle zijn als een onreine, en alle onze geregtigheid is
als een wegwerpelijk kleed, ©e tacrclb liegt ban <#obé bolft; 3tj 3eg»
gen/ Tiet jfln tnc^HQciltgcn/ aft? fjet ïieben ban p^actijft 3tjn. Meen/
®obs? ftinberen Ijebben te geringe gebacljten ban ^ichjeluen/en ban aï
ïjun boen/ nl<§ bat 3ij baarop 3otiben fteunen. Meen/ baar fcïjozt Ijet
jjun niet/ bat 31J iet§ 3ouben inillcn berbicnen. J^ogtan^ doen zij de
geregtigheid. IBat boen 3tj ban ?
Eerst, gij 3orgen bat 31J be geregtigljcib ban Cfijiptué mogten h>b»
ben; bie i£ Ijun fonbament op Inclfte 3tj boor 45ob ftunnen beftaan. gij
Ijcuücn gcenr grrcgtigïjriö; jfj ;oeftm be geregrigfieib #obé/ bie boot fjet
geloobe in Cf)?iPtu? \\$. ©icn Hpere onze geregtigheid, baarin ftunne
gerrgtigf)cib obrrblorbiget alg bie ber $Fjari3rën en 4&cfj2iftgcleerben.
Ten tweede. 2ij 3cggcn/ 300 binbc ift ban nu bat ift fjet met mijnen
<0ob renp* bm/ bat ift een beminnaar ban öeugb en Ijeiligfjeib moet
Voe3en/ bat bic ren ranftje in bien totjnftoft/ ben l^eere 3Je3Ué7 i|/be
bjucfjt niet tuiden ftau/ Joh. XV: 5. ©at 3Ö be Fjeiligmaftinge moeten
najagen/ jonber Uirllic niemanb 43ob 3ien 3a!.
f% 3                                                    Ten
-ocr page 386-
35°                                 XXIX. PREDIKATIE,
Ten derde, gtj jrjn 500/ bat 38 ban be ocfeninge ban een gob$alig
leben niet af te H^rjgen ;fjn: baar ijö niemanb in be toerrlb/ bie er
Ijen af ftjrjgen ftan; ;fj jtjn niet te fruiten/ a( toa£ Fjct boor rjunne
naaéte Bïoebtoienben; De regtvaardige zal zijnen weg vasthouden, Job.
XVII: 9. fcfj nouben Ijun fruft ftaanbe.
Ten vierde, grj 3eggen/ ift taemëcljte bat ift alle üagen Beter mogte
toorben; in ftome alle bagen 500 üeel te ftojt; ift ben nog niet ïjeilig ge*
noeg. 2tj taenfrfien volmaakt te 3ijn/ gelijft ïjun lDaber/ bie in be fiemclen
iéVbolmaaftt té. 2n jagen naar befieiligmaftinge en naar beuoïmaaftrrjeib.
Sri taenfcften fteilig re 3fin/ gelijft $ij/ bie tjen geroepen rjeeft/ rjeiligi£.
Ten vijfde. %x\\ ballen bifttarjté op ftunne ftniecn met fmeeftingen en
geneben/ en peggen/ $eere/ i«> bat niet bc Belofte ban urn genabeberbonb/
bat 43ij utaen d3eeêt 3\'oubr gcBen in ïjet Binnenfte ban mrj/ en bar <HStj
3oubr maften/ bat ift in utae in^ettingen 3oube taanbelen 5 Ezech. XXXVI:
27. 2tj Bibben/ 9 45ob iseê biebeiS/ rjeifig mij geljeel en al/ en Iaat mijn
ligcfjaam en gee£t onBerfépelijft Betoaarb toorben/ tot ben bag Ban utae
topftomfre! ^eiïtge JDaber/ tjeilirt 0110 rorfj in utae taaarfjeib/ia öifttaijlg
Dunne fiebe; gelfjft be föeere 3[e;us ooft Boor Ijen Bab/ Joh. XVII: 17.
ïtan bie vrolijke tacï de geregtigheid doen, 3onber bar er meteen bij*
ftomt bat 3Ö aan God denken? SCcrjneen! 30 Beginnen aan <0ob te den-
ken. grj 3eggen: Mijne overdenkinge van U zal zoet zijn. Ps. CIV: 34.
o God! hoe kostelijk zijn mij uwe gedachten, Ps. CXXXIX: 17. goeden-
ken zij aan God? %xs benften aan «?>ab in 3ijn Wezen; aan be Personen
in bat Ï0e3en; aan bat verbond ban ben bjieè\'enigen <öob/ bat in alle^
300 teel georbineejb en Barït ij?; 3rj benften aan *èobé beloften en goe-
deren: bie groote en dierbare beloften; aan al bat gjoote rjoeb/ bat <l5ob
taeggefegb rjeeft boor begenen/ bie C^em b^ee^eu. j,X5aar/ baar liet fjier
meeiöt op aanftomt/ 3i\'j benften aan God op zijne wegen; {jet baar»
om/ die uwer gedenken op uwe wegen.
ïl?at 3rjn bie wegen Gods ? jiBen Ijeeft airemet»? sulften opïjef ban be
wegen Gods, ban be gangen onzes Konings; bat taeet men bifttatjls? 300
uit te meten tot be zigtbare kerke in ïjet gemeen; maar fret pajit op
be onzigtbare kerke, op bie vrolijken, bie be geregtigheid doen. d3ob
rjeeft drie wegen, namelijft/ 3(jn Zoon, be weg van zijne getuigenissen,
en fiet Beleib ban 3tjne voorzienigheid, 6(J3onber met 3tjn bollt/ 300 in
be natuur aï$ in be genade, ©at 31\'jn be drie wegen itfobgj.
Eerst. (j3ob Ijeeft een Zoon, isie i$ be Weg, de Waarheiden het Leven,
Joh. XIV: 6. <#fj moogt al 3oeften taaar gij toilt; of gij fcïjjeit of Bibt/
grj moet boor bien Weg/ of gij raaftt nooit te regte. ïienteeften^/ t?a»
nen/ beugben/ gaafje^/ of bibben/ moeten utae gjonben niet 3yn. JJ)et
moet Jezus 3tjn/ bie Weg, bie Waarheid, bat Leven, niemanb ftomt
tot ben Wfabez ban boor i^em. $^rj i£ bie versche en bie levendige Weg.
Ten
-ocr page 387-
I
OVER JES. LXIV: 5.                                 351
Ten tweede, ©an i$ e? be weg ban #otrê geboden, Ps. CXIX: 32 , öfe
een ftnaüe/ en nogtaué ooi; een effen ineij 10/ baac be oiuase niec op
l;au büialen; bie ben berfranbige naar boben leibt.
Ten derde, ©an geeft ®ob boor een vroiijk fjart/bat be geregtigheid
doet, 3ijne wegen en handelingen, jijne leidingen en besturingen in be
natnre en in be genade, baac \'m geloobe bat gir:op ge3ien uitnut. 2Soa
een vrolijke 3iet be wegen en gangen <&ab$ met 30ne fte^ftein get$>a\'
rabgg begonnen/ en ooit in jij» ganfclje leben/ 31) Inorben gein ala be
galerijen ban ben ïioning; Ps. CXXXIV, CXXXVI, CXLV en in bete
anbere plaatfen ban ben 35rjbei 3iet gij $obp ttinberen 300 gebenften,
aan <J3aö<3 tingen, iiij fronben met ben Honing al? op be galerijen/ om
be gangen be? ïioning^ te jien; en 35 3eiben/ taat wegen geeft $ob
met mg en be mijne gegouben? <£n taat wegen goubt (#ob met be uit*
bejftorene 3onbaren? l©crelb/ 3ouöt gij seggen/ jjoe gaat j)et toe?
ïtëel/ mij Hunnen u bat 300 niet 3eggen; *öob gebe bat gij get bij
onberbinbinge Uitten moogt. <£5ob£ fttuDeren 3eggen/ Ijoe üja:üti^oOöe
<öoa ban een sonbaar? en hoc i? l^ij get mg getaorben? UPat biegcn
jloeg be l^eerc met mij in ? <£n 31J bennen aan $ob? toeg/ tjoe 33 be-
fteejü en obertuigb 31J11 ? goe <&oti ljet taerlt begonnen en boorgenet
geeft. Jfègne 3ieïe/ 3cggen 30/ benlit er inel terbege aan; get Ban uit
mgn fjarte niet gaan; bat gergaleu en hetaarcn 30 bij 3iclJ3elben; 3ij
fluiten \'t op in tjun ijarte; 31J 3eggeu: Hoe kostelijk zijn mij, ö God!
uwe gedachten ! hoe magtig vele zijn hare sommen! \'Zij aanbiOöcn ben
ï^eere; 31J bannen SJem ; 31J taanbelen met $ob; jlapensij/Ijuu Ijane
maant; taorüen 31J een? taalienbe geljouöen/31J 3oeften *i3oö bes nacgt?
op Ijnn leger ; 31 j oberbenlien een? be uiegen ^3ob?. gijn 51 j in ongele\'
genljeiö getueegt/ tn b^uli/ Hruip/ 3iclite/ elienbe/ 3ij obeibennen taat
tneg be l^eere met gen gegouben ijeeft; goe bele oiitfermmge en liefe*
lijlïljeib 31} al onDe:bunöen tjebben. Vut 31)11 300 be oberbenluugen ban
bie vrolijken. %i be ganbei 43oü? met tjen ia gun 300 ücrsti) of \'t maar
gipteren gebeucb luaa/ al luaa ljet bijf en tlnintig jaar geleben/ 30a
abejbeufien en gerltaautaen 39 get.
II. 4l5u on? tweede stuk, be weldaad, bie $ob aan be 3oabanigen öe-
taijpt. Di)at boet 45ob met 3ul»e menfcgen ? %t\\y l^eere! 31\'ggen 3Ö/ $ij
ontmoet mg. Höoü liomt 3e tegen : Ik vond Hem , die mijne ziele liefheeft,
3eiüe be btuib. llcbecca 3eibe tegen Eliëzer, tuie ftoinr on? baar te ge«
moetc? gg 3eibc/ taeet gg Une get lp ? ljet i? mijn Ijeer. Zoomoet
een brolglt Ijarte 3egncn/ i^cere/ apij ontmoet mij/ >öij Uomt mij üoo,? ;
<&\\\\ 3ijt een God des aanziens, u£ie ontmoet ijem 5 ljet i? <0oD/ get 1?
gun üatigmalic,:; get i? Ijun lD^icnb. Que Itomt gij 3e tegen op ben
tneg? tnat ia bat/ al? ®ob gen ontmoet ? hiat boet gij ban ï
Eerst. %\\\\ bie ontmoetingen geeft Qij gun te Rennen/ bat ljet ujije
ge-
-ocr page 388-
~
35a                                  XXIX. PREDIKATIE»
genabe i#: gij 38* 8et niet .iraarbig bat %\\t u tegenftome/ 3egt bc
Ifytetz; al gedenkt gij aan Mij op mijne wegen; bat t£ Ineinig genoeg/
en flectjt genoeg/ 300 bat 3|ft eer 30ube fluimen 3eggen/ bat gij mgner
bergeet/ bat gg op mijne toegen niet en iet. Mten/ Ijet \\$ onberbienb/
get ip 300 b^ijmagtig. €n <&oQ$ ftinberen fieftennen \'t ooft; ift Ben \'t
niet taaarbig/ 3eggen 31).
Ten tweede, tjoe onverwacht en fuöiet gefcfjiebt fjet/ alp" 35 aan God
denken, en In Hommer en ftleinmoed 3eggen/ ift jal ben $eere mgn
leben niet jieu; baar ontmoet i-nü nen onbertoargt/ 300 bat 31J 3eg»
gen/ ftadoe ift bat ban bage in mijne gebacgten/ ift tjabbc mij bat niet
l)oocge(telb! liiomt De frjeere bij mg! bat ia boben mijne gebacljten/
boben bat ift uebeben en gEbacljt ijebbe; ift bujfoe er niet om bibben/
ombat ift net 300 flecgt gemaaftt gaböe; 31J 3eggen/ $od boet overvloe-
dig boven dat wij bidden of denken kunnen, Epb. III: 20. %ïi jjebbe ban
J|em berft^egen mgne begeerte/ en meer.
Ten derde. <£oö ontmoet ze niet alp een leeuw en een beer; maar $|tj
otudelit 3ijne liefde en bpieiiüeinftgeid aan tjen: mijn ftinb/ mgne b^ien*
bmne/ 3egt $00/ laat 3|ft u eeup b^ienbelgft en in liefde omgeven; %\\i
3al u utue bejtjoo|tinge voeüergcben/ gg treurige; 3ift 3a! utu garte
ccnp bcruigöni; baar troetelt/ baar luist i)ij 3e/ baar ontgaalt i)\\j
Ijen op Ijet bepte ban 3ijne genabegoebereu. Sgt gij Jlög niet een dier-
baar kind? 3egt <j3ob. %tt) tljeere! 3gt tfg mg ooft niet een dierbaar
God? 3eggen 3g. ©e genade en be vrede uuorben baar vermenigvuldigd.
2g onDerumDeii ban Ijetgene be Hjeere ïjfeué beloofbe/ Job. XIV: 21,
Die mij liet\' heelt, zal van mijnen Vader geliefd worden: en ik zal hem
liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren, (gil bp\\ 23. Wij znl-
len tot hem komen, en zullen woninge bij hem maken.
Ten vierde. <(i>üb ontmoet gen/ bat ip te 3eggen/ iljjob vervrolijkt ze.
ijlt is 30a uuonüerlgft en aangenaam/ als lieföege3ellen/ bie inaitiau
beren 111 lange met gesien geoben/ oubertuactjt elftanber ontmoeten:
Eg gaan ober beu tueg alleen/ 31J beuften mis aan Ijunnen lieben
bjieno/ en tertugi 31J er aan benlieu/ ftoint hun bjienb Ijun tegen! alle
Ijuiine liefüe tuo20t raalifter: het is/ mijn bjicub/ 3eggen 31J. &00 boet
(t>uD ooft: als gg aan M\'i\\) betiftt/ 3egt <£ob/ ban Den ;(u niet berre
ban u. lijet is ban met tjen/ alp met be Emmaüsgangers, Luc. XXIV.
gij ipjaften ban %e$u§/ en eer 31J get uoipten raap 3[e3up bij gen. Cn
geiiju met Maria, alp 311 aan Ijet njaf jtuub te uurenen/ 300 ituno 3je>
3up bij Ijaar; ö ijue uerblijö 31)11 ban tfuosi ftiuberen/ alp 31 j 300 ban
<&oü ontmoet tuorben! %i] 30uben ban mei uitroepen: Dat is de stemme
mijnes Liefsten; 51) 31J11 ban 300 blijde in den Ueere; 31J 31J11 ban 300
bjugefteib; 31J bertjeugen 3U"b ban m ben roem ban sijnen name.
Ten vijfde. ©00c JjEt laatfte: <tfoö ontmoet ze, bat ij/ gij blijft fiij
Öenj
-ocr page 389-
OVER JES. LXIV:5.                                      353
Ijen; %k toü* tori toat 6tj u ülijben/ jfflt be tyeexc; gij 3jjt uu tocl«
gefteld. CUi Ui il met u gaan handelen; ;(;n ga 500 ItiaHHe; niet Uu-g.
2tj gouben den Jïjrere outi ba$t; 31J laten frjem niet gaan. ©e J^ecre
heeft Iji\'t ooft in ben 3111 niet om te gaan. ü&enlit gij aan ben l}eere
op jrjnc toegen/ ÏJg 3egt/ 3jtt 3a! 500 UiaftUer niet toeggaan; baar ig
in 300 een tjatte ala een geeftelijft logica; Daar 10 plaatfe in bie lje?<
be:ge. 3Dit heeft nu 51311c berbuitiuge geijab/ boor alle tijben heen; bie
aan ben Qrcrc batljtcn op alle 31311e Uiegen/ bie ontmoette l}n. ©at
heeft niet alleen plaatfe gehab in Enoch en in Noacb in bic oube ba.»
gen; maar nog \'motben üe;e Uioorben 111 be tjarten lian i>oDa hiube»
reu berbulb.
Ka te 11 tot) nog een tooo^betje fp:eUcn tot fïichtfnge ban utoe en mijne
3iele. 31\'r in e totreld/ %[i toeet bat gij 300 blijde 3ijt; maar het ig met eene
tjelle ban binnen; in \'t lagcljen moet uto harte D:oefijeiD hebben: gg
3131 ober nietige bingen blijde; obe? buigen/ bie geen Uie3en hebben;
ja/ ober jonbige dingen. 3n bjmftrn/ Danfen/ fp^ingeu/ i<j uüj be^*
maart en blijbfcljap. ïjoe haast üan <8>ati tjet boen Heeren ? Que ligt liau
4?od tegen u 3cggcn al? tegen bien rijnen boer: Gij dwaas, in dezen
nacht zal men uwe ziele van u afeischen, Luc. XII: 20. <ï£n buurt het
lange?/ 300 Heel te ongeluuliige^ maatit gij het u u\'lUeu, gg bergabe^t
u 3elben toojne ala een tchat; ja ala gij fcheiden moet/ 300 beel te
nüuDe,: 311 u gg ban alter» af Hunnen, «cu itejft gij/ en Uio:bt utoe cou»
fcientie Uialilie:/ ban ia uUi boobbebbe al eene helle Uüu: u. «£11 tuorbt
utoe confeientie niet toahUc:/ ban 3al 313 ljct in ben bag ban be ejeccutie
boen. ©aar 511U gij ban ba:|ten ban fpgt/ en fmarte Igcen in be ulam»
me. £uit gij pet ban niet biel gemaaut hebben? 31 dj mengcg! ip het
300 met u gefteld 5 toept ban btg Hlaagbrouinen/ bie ober unieenen!
©at ongeil Uunt gij nu nog boatftomen. ©aar ftaat be goebe $od mee
het parbon al£ in 3tjne panden/ en 3egt/ mengel)/ toaarum beflaat gij
onnutteliju be aarbe ï 3licg! Uiiit gg u belieeren en leben! 3JU Ijebbe geen\'
luat in utocn bood. ilto ongeiuü Hunt gij nu nog booriiomen. ?tcij meubel) l
300 ftaat tfub nog nacljt en dag boor uto gemoed met het parbon! 34icijl
Hondet gij cena" aan tjet fcljrcijcu en bidden liomen; anüeca 5a! $od u
ontmoeten ala een beer/ die ban jongen beroofd ig/en alleen bertooniQ
fiegtej. 31\'eg! 3oeiu pet boo^ te hamen door boor uuieii lïïegtee in te
ballen/ boor ootmoebig ftljulb te belijden/ door te blugten naar den
lljeere %e$u$/ en door u met «l3od te laten becjoetien.
üimderèn 43oDg/ gij 3ult 3cggen/ acg! 1» geluube uto predilteu toel/
maar ilt ben ban die vrolijken niet: iü doe met met allen; iü merite
geene geregtigheid; Ut gedenHe 300 niet aan tfod op3gnetocgeu! IPei/
iit brage u:
Eerst. W&t ij ebeutoel de ftuffe/ daarban gij boor tfobjouüi Hunnen
-ocr page 390-
354                XXIX. PREDIKATIE, OVER JES. LXIV : 5.
3eggen bat gij et Bltjbe ober 3tjt? Sfó Qet ober ben natuurstaat? ober
weelde, eere, goed? goubt gij niet moeten $eggen/ bat gtj u betgeugt
ober be verkiezinge OBobg/ obc^ be roepinge, ober be verzoeninge met
God, ober get geestelijke leven? 4&ij 3Öt een ban be vrolijken, Die 300
3egt/ aclj! ift Ben e? 300 3iefl naar! ift berlange e? 300 naar!
Ten tweede, ^oe ftaat gg met be deugd ? 3$ 3tj fcgoon of leeltjft fn
urne oogen? i|ebt gij geen ittpc om De geregtiggeib te tnerfien? <&m
boor <&ob en menfege on6eri£pelijft te jrjn?
Ten derde. HCteben ban practijft/ en eene practfftaïe Bebieninge/ en
practiftale fioefien/ gefit gg baar geen garte boor ? be beugb u niet
300 fcgoon/ bat gij 3egt/ ift moet ooft een men^cg ban practijft tae3en;
al gabbe ifi ban nog geene genabe/ ift tail geen praal maar een daad-
christen 3jjn; en aio gg fpreften moet/ 3oeftt gtj ban 300 te fprefien/
en 300 te boen?
Ten vierde. (Purft gtj aan <£ob niet mei benfien op 3tjne toegen/goe
bonfier en goe filein get taerfi ber genabe in u ooft ip. «Ontmoet gij
43ob altcmctö niet rnis\' nlsf gij 300 oatmoebig en met tranen in utoe
oogen/ en met utoe ganö op utoe fior^t en geupe boot O&ob be^fegijnt? alj»
gij in ben gebebc Betuigt/ bat get u 300 lief 301101* 31J11/ aio l)ij naar u eeng
fttoam 3ien? ïtunt gij get tnel jtellen 3onber #ob? ^egt gg/aclj! bat
alles ligt 300 op ben gronb ban mijn tjarte! baar ia be Qm-c be ge*
tuige ban! i©el/ toij roepen u toe/ toeegt berfitoiftt. o3ob 3al u ligt on«
bettoacgt tegen&omen/ en ban 3UU gij ligt nog aan bit becfiaubelbe
benfien/ en 3eggen/ bat gab ift niet geöacgt/ bat be C^eere mg 300 on»
bertoacgt en 30a fcgieltjft ontmoeten 3aube! aEn al£ be Ifjeereugierin
genabe geeft ontmoet/ ban 3a! ttjg u ooft eené in geerlnftljeib ontmoeten/
baar gij bolmaaftt brolijft 3ult 3tjn/ en bolmaaftt geregtiggeib 3Ult tne?«
fien/ en bolmaaftt aan tfuó gebenften sult op alle 3(jne toegen/ en bat
tot in eene eiuörloose eeutoigljeib.
AMEN.
DER-
-ocr page 391-
DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
J E S. LXIV: 5.
Ziet} Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben.
ï©fj lejen/ Pred. VIII: n. Omdat niet haastelijk bet oordeel over de
booze daad des menschen geschiedt, daarom is het harte van de kinderen
der menschen in hen vol om kwaad te doen. %\\$ be menfcljen 30tibigen
tegen <öob/ $ij boet fiet fiun geboeïen in \'t ftort of lang/ bat ^ij et
geen genoegen in Beeft. £?omtijbg aanftonb£. aDber een Rabzake, (joe
Baa$?t fitaam Ijet oorbeeï? Nebucadnezar, 300 toaftfier toa£ erljetbooö*
moebige taoorb niet uit/ of be fremtne #obj} bertoijpt gein 6tj be
Beesten, l>e gobbelooje Joden ftiejben a!0 38 ÖEt bleegcB nog tuffcgen
fiunne tanbcn öabben. 05ob laat ooft toel eenigen ttjö berloopen tujS*
fcgen be 6003e baab/ en ben bag bej> gerigtejï. ©e eerste wereld fyab fion«
berb en ttaintig jaat uitftel/ Gen. VI: 3. Wt Kananieten firrgen biet
Bonbe^b 3e£ en be^tig jaat uitftel ce^ fiet gerfgte fttaam. H?ij Bltjben
ban 6ij on| ftufi/ dJob ftan be 3onben niet bjagen; in Bet ftort of lang
3a! C^fj e? §et oojbeel obe? boen Romen, 5|ij ftonbe be 3onbe niet on*
geftraft bragen in be engelen, maar ^ij toie?p 3e uit ben Detnel in be
geile. $ij ftonbe be 3onbe niet bragen in on3e booroubetj?/ Adam en
Eva, maa? $ij b^eef 3e uit {jet $arabtj£. 45ob mtl be 30110e niet 3ien
in be reoellen/ maar $tj ftraft 3e fcö?ififteIijR« 25f3ict ftet ineeneeer-
ste wereld, Ijoe <l3ob bie geftraft ï}ttft\', 3iet Ijet in be Heidenen, in be
Joden, en baarna in be Christenen, in later trjb. <6ob ftan be 3onbe
niet blagen in be rebellen; maar ^ij ftan fjet fttoaab ooft nietbe?b?a*
gen in 3tjne kinderen; ^onbigen 31J tegen Bunnen ïïoning/ ${j geeft
roeben/ gefcfiiftt naar fjunne 3onben. David 311U gij 300 Uiel Bange bin»
ben alg Pharao; ftij Ijabbe 300 3toaar ge^onbigb/ 1 Sam. XXIV. ï£aar
ftomt een ^ropfteet ban «5ob/ bie ftelt gein bjie 3taare oorbeelen boo?/
en hij moet fiicjen: Mij is zeer bange! 3egt fiij. $ij 3Ult ftcmooft3ien
ft^uipen alp een toorm boor tfob ober bat ftinb/ 2 Sam XII: 16.43iet
M 2                                                    al*
-ocr page 392-
356                                  XXX. PREDIKATIE,
alleen maften be 3onben fiet fiun 300 uitte?/ maar ban titanen igfiet
bittejbe? al# be boob: baar ligt 3uïften filem op fiun fiarte aïj# jfj ge«
3onbigb fiebbrn/ boor be Bluften ban <i?ob!? ongenoegen. $fj Binbt 3e met
Banben ber rllenbe; l^tj geeft seftunne ontreregtigfieib teftennen/ opbat
31\'j 3icfi toee: tot d?ob joubcn befteeren. ^elijft nu <£ob£g2immigneib ben
onfieftrerben menscfi bernielt; 300 boet 4?obj? ongenoegen obe? sijne fttnbe*
ren niet/ ®Ö bcjbcjft 3e niet/ maar f?tj ftas\'tijbt 3e tot fiunnen mitte; 30
ballen eenö in/ 3Ü fcfirrfien : acfi! mat ftome ift te Hort/ $eere/ in Fiet
Beantwoorben ban time liefbe! acF)! fioe onfietamclijft ié fiet bat fft 300
3onbige! 2!ij fprrftrn goeb ban töobis regtbaarbigfieib; <£n bat ftomt fiun
300 onBrnrijpclijft boor/ fiet f)S 300 toonbejlijft in fiunne oogen/baar 3$
300 3onbigen/ fioe fiet ftan 3tjn/ bat 3Ü niet be^teejb 3ijn! SCcrj! 3eg»
gen 3c/ baar eene eeuroigfieib ban liefbe <£obg in! Snifte 3aften tao?»
ben oné fiier getoonb in fiet bolft ban dPob. Jes. LXIII: 17—19, baar
ftlaagben 3tj/ mij fieBBen ge3onbigb/ liebe ï^ecre! mat fieBBen mij tl
bifttonlé bertoojnb! oné fiarte i$ bejftoftt! mij btaaalben ban urne me*
gen! ^Cicbe $ecre! 3eiben 3e/ 4>ob flaar ons te? bege! d3ri ffaat on# al
fieel in ben gronb; baar liggen on^e ftciligbommen! l^et i# of 43rj nooit
Ïl3elben met onjj gemoeib en fiabbet! ïEb\'j ftaan/ en ®tj acttr ons? niet.
(Pan gaan 3rj boort in onj? teftgtftapittel/b*?. 1—3. TCiebe d$ob/3eggen
3e/ fiet ij? 11 niet te toonbe?lijft/ onjj te fielpcn; <6ij fiefit fiet al meer
gebaan. Wi\\ fieBBen al meer in bree3e getaee^t; fiet ftonb al meer 30a
fioprlooj?. 3ln fiet 4be ber£ gingen 3Ü ftaan boor be rrjftbommen ban
be genabe <ïF»obj?/ boo? bie fioogtc/ fi?eebte en biepte ban be liefbe bc§
peeren. 2ij ijé nier te peilen! Wit taeet fiet/ Befialbe <0ij/ ï^eere!
mat d3tj aan urn bolft boen $ult$ *$n on? teft^tbe^jj 3eggen 3tj/ <&\\) ont>
mort urne fiinberen/ $rcre! SCcfi/ bat taij ooft 300 eeni£? eene liefelijfie
ontmoetinge fiabben! Gij ontmoet den vrolijken, bie ïujjt fieBBen om tot
ïl te naberen met fiunne obejbenftingen/ die de geregtigbeid doen, bie
3onfce? Il niet gaan of ftaan Runnen/ bie aan U denken op alle uwe
wegen, bie met ïl tuanbelen ; <£fj ftomt 3e tegen; <&i\\ be?b?o!ijftt 3e
bifttaij\'^ op fiet onbe^macfitfte; <fcfj troont 3e; <£ij fprccftt 3enaa?fiet
fiarte. ÜDaa^om fiaalt bc fiejfie bat 300 op? Itëij anttaoo?ben/om te too«
nen fiet geloobe/ bat $ob fiet fiun ooft 3oube ftunnen en millenboen;
maar bat be $eere nu regtbaajbig toa£ alj? $$i) anberö met fien fian«
belbe. Ziet, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben; ÜPfl bcben
geene geregtigfieib; toti gebacfiten aan ben $eere niet op alle 3ijne
toegen. UDel ftejfte/ fioe ftomt fiet/ bat gij niet be;tee?b 381 onbe? be
be?ooïgenfteib be£ SCfmagtigen? WeU 3egt gij/ in dezelve is de eeuwig-
beid, opdat wij behouden worden, grjne ftaétijbingen be?6reften 3tjne
eeutaige liefbe en genabe niet. MM fiejfte/ fioe ftomt \'t/ bat gij 300 ba«
bekijft ban <$ob pcfianbrlb toorbt/iji r? ban iets in 11 bat ïjcm brüjerntï
SCcfi
-ocr page 393-
OVER JES. LXIV : 5.
357
5Ccft neen! Wij alle zijn als een onreine, en alle onze zonden als een
wegwerpelijk kleed. fieBBen Bet eerste deeltje ban fier. 50e berg op
30a eene gelegcnfieib alg be;e met be gemeente be?fianbeïb. JÖu moeten
tori ven raat rebenen e? tnaren/ bat <lPab fjtin niet ontmoetebe: Ziet,
Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben. <£n/aI3 net <l?ob 6e»
Heft/ ban baar na be reden, bat 3rj niet be:nieïb taaren. In dezelve is de
eeuwigheid, en3. en ban/ Jïoe onraaaibin bat ;rj jicftseïben jieri: Wij
alle zijn als een onreine. Cegentaoo?big fieBBen tan ban:
I.  ^e redenen ban «tfobg ongenoegen : Wij hebben gezondigd.
II.  <6ob<5 ongenoegen jelbe: Gij waart verbolgen.
III. fêunne opme?ftinge/ bat 3$ <#ob£ ontmoetinge niet ftonben taacfi\'
ten: Ziet, en;.
I. m>at Bet eerste aangaat/ brome menfcfien fieBBen 3onben ; Ifëfj
moeten ban niet toacfiten ban be brome menfcfien bat .;ij 3anbe?3on«
ben 3tjn / maar 3tj fieBBen fiunne be?bo?benfiebeu / ftruiftelingen /
3taaftfieben/ ja moebtaiUigfieben/ en ftoute^onben. B^et gaat e? altemetö
rené obe?fiecn/ 30obat e? <èobö ftinbere» Benaautab obe: 3rjn. ©ebeötc
ban $obé ftinberen fieBBen geen mee? Beloften ban Bebjijb te 3ijn ban
gjoote ^onben als David, Noach,Loth en anberen. <©e schenker ftonb eeng
boor ben ftoning Pharao, en 3eib/ ik gedenke heden aan mijne zonden.
ÏPe fte?fte/ fiet bolft ban <£ob/ ftaat Bic; ooft boo: fiunnen ïioning/en
moeten ooft peggen: Ziet, wij hebben gezondigd, gtfj xuït miéfcfiien 3eg»
gen/ fiet ftaat baar 300 algemeen/ wij hebben gezondigd, fioc 3ult gij e?
acfite? ftomen/ toat boo? 3onben fiet maren? I©at 3onbcn 3fi in fiet ooge
fiabben/ fiunnen tan afnemen uit Bet i7bc berg ban fiet63fte ftapittel.
ffii) 3Ün alö dwalende schapen, 3eggen 3tj/ tot) btaalen ban <0obö toe»
gen af. U3at 31\'in fiet ban tocl U002 sonben alsS d3obé bofft 300 btaaalt ?
Eerst. IDe 3onbc ban ongeloof; <©an be^eneïen 3tj 300 niet mee?\' bat
diSob taaa?ncfitig té; Bet ij? alg met eencn Thomas, ift en tail noeft en
3aï niet gclooben; met cene Sara en anberen ttanfelen 3rj aan J3obö
taaarBeib/ aan 3tjne magt/ en aan 3tjne liefbe. <Dat toag fiunne 3onbe/
acfi CJeere! tot) Beginnen aan utae taaarBeib/ magt en liefbe te ttafj*
feïen; gtj Begonnen te peggen/ Bet iö al uit met onö.
Ten tweede. üï>an be 3onbe beö bolfté ban <öob hopeloosheid en mis-
moedigheid , Klaagl. III: 18—28. Jfju ig on3c fiope en 0113e fre?fite be?gaan
ban ben $eere. $et toaé Bfjna of e? in fiunne gcbacfiten fttaam/ bat e?
een afbal be? fieiligen plaatfe fiabbe ; of e? in be bienét be? 3onbe en ber
toereïb incc? bc?maaft taaö alé in be bienét ban <öob. ©unne ;iele buigt
3icfi ban nebr:; 3Ü 30" até booben in be g?aben/ Ezeeh. XXXVII.
Ten derde. Liefdeloosheid; Sri tao?ben 300 ftoub en ftoel omtrent #ob.
ïjet ié met Fjen niet alé in fiet begin ; 30 plegen niet een\'bag tetac3en/
of 3tj mogtcn met ben l|eere gemren3aam berfteeren; maar nu ftunnen
SP 3                                                   
-ocr page 394-
358
XXX. PREDIKATIE,
38 jaar en bag ïeben 3onbe? eenig toe?ft ban <#ob£ <0ee$t of eenfge na*
öeriuge <#ob£ tot Run fiarte te onbe^binben. ©e ï^eere moet ftfagen/ 31ft
fiefibe tegen u/ bat gij utae ee?fte ïiefbe bcjïaten Fjeöt. <@$Runt uft-en
ingaan/ 3onbe? bat grj eenö naar M3rj braagt/ 3onbe? bat gtj utaeacfi*
tinge boo? M^rj een£ uitb/uftt. 3tfft gebenfte aan be bagen utoe?jeugb/
aan be liefbe ban utae onbe?troutoe. $eugt het u niet hoe lief bat gij
JlKtj in fiet Begin habt ? maar nu 3jjt gij be^ftoclb/ fiaauto/ en jam*
merhjfi berbaden.
Ten vierde, ©an i$ hunne jonbe klagen en murmureren obc^ <#objjl
hanbelingen; be ïfeere ftan hun nooit genoegen geben; get i^ altgb te
ftejmen en te fiïagen obe? $ob£ fianbelingen; maar taatftlaagt een Ie»
benbig menfcfie obe? $ob£ fianbelingen? C^et taag beter bat men ftille H
3toeeg/ en be Ijanb op ben monb leibe. hebben ban gebutig mat te
bebiïlen in 43ob£ taegen; fiet gaat bie 300/ en mij 300/ \\§ het ban ; het
gaat bien gobbeloose 300 tocl/ en mrj 300 fttaaltjft. ©aar ip cbentoel nie«
manb afi? <J5ob/ bie gen 300 3iet. $rj ftent be 3onben en be nooben ban 3811e
ftinberen boo? en boo^. ©aar ip niemanb/ bie gen 300 ftcfcftamen ftan afij
«Pob. gijn ooge i$ op fien; ÏÉMJ 30U liebe? een taonbertae^ft boen/ alg
bat ®i\\ fien niet Bcfchamen 3oube/ gehjft al£ aan een Jonas gebeurbe/
Jon. IV: 6—11. ïtëat onregt ficbt gij aan Mi) gebonden ? 3egt$ob;6e»
tuigt tegen «JUSrj: Is uw toorn billijk ontsteken?
Ten vijfde. ïtëeet gij mat nog fiunne 3onbe ip? Jöiet beet te bidden;
gij 3tjn \'traag in F|ct bidden, ©e honing moet toei een£ 3eggen/ gift hcBBe
utae ftemme in fange niet gcfioo^b noch uwe gebaante gezien. J©aa? 3tjn
utae flappe fianben en utae trage ftnieën/ bat gij bie niet eenpoprigt?
Ten zesde. 2tj 3ijn doodig, ahj een bojre boom; 3ij groeijen niet;
baar i$ niet een bruchtje aan fien/ noch op fiunne tonge/ nocfi in hun
harte/ noch fn fiunne baben; fiet of 38 niet met allen beben; of 38
fiunne piaatfe onnut Befïoegen. ©aarb8 Somt fiarbigfieib: Davidftonbe
elf maanben gaan/ tv? fin geboeïig biiejb. Hebt gij nog uw verhard
harte, seibe be $eere É?5U^. l|oc ftonb fiet met fiet bidden? 38 moe£»
ten seggen: Daar is niemand, die uwen naam aanroept.
®8 3u!t 3eggen/ toat een fcfiriftftclöft berbai toa£ bat? ïfêattoager
nu nog gocb£ in? ©at 38 fiet sagen: Wij hebben gezondigd, seiben 39.
28 bielen boor <#ob in. Zij fpraften ban be gangen ®ob£. Zij fttoamen
Bclgbeniisfe boen. ©at niet alleen/ maar 38 3eiben/ $8 fta^tgbt on£ met
regt; <#8 boet on£ regtbaarbig bejfmelten om 0113e onceregtigfieben.
3fn fiet mibben ban fiunne aftanjftmgen 3eiben 38/ big fiebben ge3onbrgb/
fiet pa£t ong niet 300 te boen. gouben toi) 300 fianbelen met 300 een
goedertieren en fieilig 60b/ en 3ouben tafi ban geene fia^ttjbtnrje hebben ?
©at goebe toag er nog in/ bat bie ootmoebige geftaltenogin taaatbge
\\33üp/ <®oii 300 te fiillflfteii; en bat 38 er boor ®ob ban burfben fpre»
hen.
-ocr page 395-
OVER JES. LX1V: 5.                                   359
ften. ^rj ballen boot <ff>ob in/ en fmelten er ober boor #o&0 aangesigre.
SU/ 3(j gebben eenen inb^nft/ bat get gun niet toel bergaan 3a!: Wee
onzer, dat wij zoo gezondigd hebben! Jozefs gobeling ^eiüe tegen 3tjne
b^oeöer^: Weet gij niet, dat zoo een man, als mijn heer is, dat zekerlijk
waarnemen zal? goo peggen jtj ooft/ Ing gebben er be obertuiginge ban
in ong garte; mg gebben ge5onbigb/ en OPaö 3a! get 3ien en 3oeften;
mij 3Ullen on^e ongeregtigt)eben geüiaac tnotben/ ten bage al{« #ob 3e
3oeften jal. Wij hebben gezondigd, bat ij? get eerste fruft.
II. Mn fiomen tatj tot get tweede, poe t(3ob get maargcuamcn geeft?
Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben. lijet i£ gcene ftlcine
gjamfcgap; get i£ al£ een leeuw, bie elft bejfcgeu^t; a\\§ een beer,
bie ban jongen becoofb \\$f bie niemanb fpaact; of alleen wind, bie fcf|ie-
lijft opfteeftt en fcgriftfielgft tnoelt. Mn/ 300 scggen 31)/ t^eere! 30a maart
j?ij tegen ons ontfroften. ï)ct ma£ geene ftleme g^amfojap; maat eenc
verbolgenheid, bie on£ in het tjarte btuftte. 23 #ob ban al£ een menfctje/
bat l|g toomt? 3C(£ een menfctje toomt/bat ig3anbig en onbolmaaftt;
maar ünt i$ 300 in <6ob niet; nogtan^ ig 43oD verbolgen. 10aata;n nae»
men #obji ftinbcren be oo^beclen J3obé een toorn of eene verbolgenheid?
05ob sonbigt immer^ niet alji l|n toomt. J©ilt grj Ijet lebenbig begrijpen ?
ban moet gij in #ob$ eigen I©e3cn 3Jjn\' toom be3ten. 4iBm fp^eeftt er ligt
ban/ maat get taojbt roeiniggeftenb; bie 3c tegenfu^eiien/ gebben nooit
Begrepen mat bie [jeilige tooju i§. Ql>at i$ <&aü$ toorn of verbolgenheid ?
Eerst. ®ob neemt kennisse ban alle be migbaben bn menfctje/ en ooft
3ijne? ftinbeten/ Prov. XV: 3, De oogen des Heeren zijn in alle plaatsen,
beschouwende de kwade en de goede. Cn fijij geeft bien menfctje/ bie 3on«
bigt/ bien inb^uft\' bat l^g e^ ftenni<sfe ban tjeeft/God is meerder als ons
harte, en Hij kent alle dingen, 1 Joh. III: 20. l|ij betidjt tien menfctje ban
be baab: tueet gij mei bat gij bat gebaan gebt?>egt 45jb; l^g1 betog^t
get met be ftuftften : urn eigen garte/ 3egt #ob/ be^oorbeclt u/ en 3egt/
4?ij 3ijt be man; beebt gij bat baar en baa2 niet? ging mjjn tjatte niet
mebe al£ gij bat üetse3. ©an/ 2ft fprefte fententieaüe: u uit/ 3egt #00/
gij 3fjt ben öoob maarbig; ift gebe u brijtjeib om U3elüen te berbebi»
gen/ 300 gij ftunt.^Cctj Meetel moeten 30 3eggen/ mijn monb i£ geflopt! ift
ben be?ftomb! Sflft legge mijne ganb op mijnen monb ! ©at ió get eerste.
ï^et tweede ijl/ bat <0jb een afkeer ban be 30iibe jjeeft. ©aar geeft
elft een lebenbig bebat ban. I©eet gij niet/ 3egt $ob/ bat 3fft een Licht
ben/ en bat gcene bui^te^ni^fe in Jifêsj ig? I©at gemeenfeftap 3oube
3Dft met u ftunnen gebben/ baa; gtj 300 buil 3tjt;31ftftan be 30110e niet
3ien nocfj blagen; mijn garte bat malgt ei ban.
Ten derde. <0ob]é toorn of verbolgenheid geeft te Bennen/ 3(jnen regt-
vaardigen wille om be sonbe te ftcaffen. Ift berftlare/ 3egt #ob/ bat 2&
500 ren heilig n?c3en ben/ bit be sonbe niet ftan laten pagferen/of 3SU
moet
-ocr page 396-
36o                                 XXX. PREDIKATIE,
moet 3e u boen .yen en geboelen door ftjaffe; anbe^g" joube 3ft geen
<#ob tucsen. Jes. V : 9, Zoude Ik over die dingen geene bezoekinge doen,
spreekt de Heere ? of zoude mijne ziele haar niet wreken aan zulken volk
als dit volk is ? öan een leeuw tod nalaten te bcullen ? ïtan een vuur
Uu-I nalaten te branbeu? iian eene slange toel nalaten te begiftigen?
%l 300 eigen ij» het «iüSn/ 3rgt tfob/ 111 mijne oorbeelen te toonen/ bat
ÏIU ongenoegen in be 30110e ijeübe.
Ten vierde. $}n ip te 3eggen/ 3ju be 5Elle,2googite trefifte be fileebeten
ban mijne goebectierenheio/ uc?b,:aag3aauiheiü en langmoebigheib uit/ en
;(li treHHe |)it Mceb ban to^alte aan ai? een pantfter/ en beu 13 be: aio eene
mantel; en ban Home Clü toonen mijne eegtbaarbigtjeib en heiligheib.
Ten vijfde, ©e vijfde daad, ip eene baab naar buiten: baac Hamen ban
babelglit oorbeelen; bat 31311 bte bittere bcuchten/ maarbaat het ben
3onbaac 300 bitter üjotbt bat liet aan 5H11 ijarte raaüt. l}icr opent 51CI3
be aarbe/ 3oobat 31J lebenbig ter, helle 3inlicn. ©aar öranbt een ^o»
bom en 43umu:ra boor het buur ban ücn hemel. Omber tnotbt er een
tot een 3outpitaat. ©aar luijyt et een een beepten harte/ en toorbt
Lij be beepten gefloten, ómoce tiomt ec een engel/ bie oen Honing (laat/
bat hg ban be toormen gegeten lnotbt/ en ben geept geeft, ©aar tiomt
een engel met het 3tu.nuo ban be pept alp 313 raipbaan Ijaüoni. ©aac
tiomt ouo 31311e Hameren 300 &e$QeBen7 bat 313 moeten uitroepen/ act)
i^eece! Ui ben 300 be;|ci3;il;t en bejb;tJ3elb! beljoub onp/ of Ing tno^ben
obe^ftelpt! Ou buut gij eenp Oentieu/ mat bie menfeheu boen/bie oen
toorn 111 £>üu tegen|p,2eHen. "Zij (prelien tegen bat 30 hun leben niet
bestaan hebben. ^13 ip^eüen eeuuifge taaarijeben tegen/ bie 300 Hlaaj
biijurii/ al tuare het bat ec geen 2ögbel mag. vy 3111c uragen/ luaa;oin
bomt Gods toorn jjie^ boo,? oube,? ben naam ban verbolgenheid? Ifêij ant»
üiuüïüen/ ombat be oocbeeleu 300 fch^iHHelgli tuaren; het map geen ge«
meen flag, \'t map of het al \'tonbe^fte boben 3oube Hccrcu; net tuag
met te ftuiten; baac luap niemanb/ bie in be b^epfe bonbe ftaan; 313
bachten/ het 3a! eene geheele bejüioeptinge bjocben.
Pelen Uiiiien nu 3oenen op mat tijb en plaatfe bit map; maar bat
ip uup niet beel tuaacbig. il 13 milieu liebe; onbe^oeUeu/ mat Uluaab
gen bruine/ bat 313 eene verbolgenheid noemen? l)oe map het geftelD?
2Ulj lierere! in 0113e gobpbitnpt ip het 300 b^oebig ge|telb. IPij 31311
0113e troutuc lecraa^p btogt; 313 31311 ban ong toeggegaau alp met arenopi»
bliugeten; baac 31)11 grtne nuooeien mee:/ bie onp tnaHHe? maliën of
optuibhcn. ïfeere! tui) breiden boo^ bekere be^Dtulihingen! J^ejft^ooi»
jmge ftaat onp boo? be teute. Qeeie! urne Hiaóeien |tecben uu; baac
bnj|t haagt niemanb ban utu 3aab meer obec in be be^h; oubec ben
gnjicim hoop ip gaapt niet één tattutje! 2&ehoub/ o Qertc! mie 3a!
ban 3,ateb tbrt bigben! ©e üielbabige Heten ontbreken! 21 eg Iffeetel
\' on»
-ocr page 397-
OVER JES. LXIV: 5.                                361
onber bc $»?ebifianten en ïibmaten 3tjn gaapt geene opregten mee?/ bte
ben gemel in \'t ooge gebben/ bie be gemeente naar ®ob toillen gebben.
SCcg sl&ob! totj 3ullen ten lanbe nft moeten/ <#jj ftomt met utoe 6003e ge»
rigten/ met oorlogen en pe^te. <©ti3e 6e£te jongelingen/ Daniël, Ezra,
Nehemia en anberen/ 3tjn allen ten lanbe uit/ bie al£ 0113e fcljabuto en
ben aöem ban on3en neii3e maren. 3ln rjet 7be be?£ toag ijet toebcr:
toaarom brjbcjgr @g ulti aangesigtc? {|ct gaat niet mee? alp in be ba»
gen ban oub£. ©at be verbolgenbeid.
III. Jgu Rebben rog ftunnc opmerkinge, bat i^get derde stuk. ^(j 3eg»
gen: ziet, Gij waart verbolgen. HJ»at geben 3tj baarmebe te Rennen?
Eerst, ©e regtvaardigbeid tfobp; get i$ 300 fiillljft; 4Pïj 31\'jt rein itl
uto fp?efien/ bij JU i$ be geregtigrjeib/ maar ög on$ be befcgaambljcfb.
Ten tweede. ü?tj 3511 tot ftilte geraaftt/ totj murmureren niet/ bat
«Prj ong niet ontmoet. ï©g 31\'tten eeti3aam/ en seggen: laat on^ bc? ï|ee»
ren g^amfegap blagen/ taant tog gebbrn tegen ÏJem gc3onbigb; toij
taillen nirt$ boen alj? be ganb op ben mono te leggen.
Ten derde. l©g rjcugen ben ftojm; 6 <6ob! toij Ijeugen ïjet! toat toa£
ïjet al£ een getaelbige ftojm! toat toa£ get alp een buur/ goc toaart
03tj ontftoften/ toen totj baar aan be ribicre ban 2Ba6el 3aten tetoee»
nen! alg totj gebarsten aan Jjion en 3ieru3a(em.
Ten vierde, ©at niet alleen/ maar hoe 3fjn toij e? boo? geraaftt ? ï©ie
ïjeeft 011$ gerebbet? Het en ware de Heere, die bij ons geweest is, zeg-
ge nu Israël, doe zouden zij ons levendig verslonden hebben, Ps. CXXIV:
1—3. 5Ccl)! totj banften 111/ bat $ij toojnig oponpgetoee£t3tjt; maa?
nu troost <0ij an$/ Jes. XII: 1.
Ten vijfde. i|et geeft te ftennen eene toaarfegutoing boo? elft: ziet
get/ boet utae oorjen open/ 3onbigt niet meer; opöat u niet toatc?ge^
ontmoete; ziet, toaar Romt get u ban baan/ bat 45ob u niet ontmoet!
Sgonbaar/ inbien be regtbaarbige naautoelgftj» salig toojbt/ toaar jat
ban be gobbe!oo3e en be 3onbaar bcjfdjtjnen!
©aar gebt ge on£ derde stuk. Ma nog een taoo?b tot ftiefitinge. 2on»
baar/ toat 3onbigt gij alle bagen! toat 3onöigt men tgau£ in be3e ftab.
©e buibel 3egt nu: ten trjbe aï£ gij 3Ult gooren jjrt geluib bej pjjpe/
be? citt}/ bc? bebel/ be? pgalteren/ beg accoo?bj? ge3ang/ 3ult gg ne»
bejballen en mtj aanbibben; bat goort be tacrelb/ en 3Ö getjoojsamen.
gg 3onbigen om ftytjb; bie meept Stegen/ bloeften/ bjinften/ 3ÏCJ) op*
fcftiftften ftan/ get tg of gg een firoontje ban ben jjcmel30ubeaiitban»
gen. 25tj 3gn niet ban be 3onbe af te jcljcuren; oubejs/ftinberen/bien^t*
fioben/ 31J 30uben fcfjjcgen al£ jfj e? af moegtcn. Zoubt gg ban 300 toel
taillen fte?ben met utoc ftejmipbagen/ met bloeften in utaen monb?
Soubt gij toel toenfrgen/ bat be boob u 300 aantrof? Soubt gij als 30a
eene toerdbfclje poppe toel boor j?oo butben ftomen?^oubt gtj 300 toel
%i                                               in
-ocr page 398-
36a                XXX. PREDIKATIE , OVER JES. LXIV: 5.
in be fii^te gclegb toillen taorben ? <©enfit gij niet/ aclj ! <lPob ig be?boï«
gen! 2ult gij ban nog boo? <£ob niet inballen? ^oubt gij met 300 een
getnaab toel toillen opgetaeftt taotben? 2oube 43ob niet ban utoafgen?
^oube <J3ob met 3eggen/ bat jtjn be bingcn baac gij 4iBij »neöe tot too?n
bcjtoeftt fjebt ? ^oe bitte? 3a! fjet 3311/ al£ $ob 3a! 3eggen: gij sjjt mijn
bijanb/ en gij juït ïjct eeutoig blrjben. ©aït ban toef) in uoo? éab/ ee?
ïjet eeutoig te laat ig. 5tcij! geeft ulu gelb/ en utoe egt)/ en utae fto£»
teiijbe jielen in besc fte?migbagen tod) niet uit boor Ijetgene bat geen
bcoob io; bat nlue pielen niet ban be^abigen! Stoop liebet bie parel
van groote waarde, bien schat in den akker, bie ftogitelijfte oogenzalve,
bie kleederen des heils, bat beproefde goud, bat duurachtig en bestendig
goed, bat ééne noodige, bat beste deel, bat in eeutaigfjeib niet ftan tao?»
ben toeggenomen. %tï) menjSclj! bat allee fjoefe u geen geib te ftojïten;
ïjrt tootbt 11 nu nog boor niet aangeboben; en 30ube {jet u 300 goebftoop
niet aanftaan ? SCcjj mengeft! ift rabe u/ alle #ob0 ftneeftten en fiin«
beten raben u/ ja/ be 2one <#ob£ 3elbe raabt u\' bat gij {jet ftoopt/
eet be marftt bootbij i£/ eet bie tijb bomt/ bat gij {jet niet meet 3on«
be? gelb of prijö/ ja/ niet meet boor eene gefjeele toerclb met goub/
3ult bunnen boopen. 2Cdj! mat 3Ult gij {jet u ban eeutoig beblagen!
ïtinberen ban 43ob/ 3onbigt gij toch niet. l^oe 3ijt gij 300 ongcloo\'
big/ 30a mi^moebig/ 300 mutmuterenbe/ 30a bojenboobig? (60b beeft
ooft al btfttoijtgï teben om op u bejbolgen te 3ijn/ toeet gij {jet tael ?
gij bujft (jaagt "\'^t tot 43cb bomen/ Ijet balt u al tegen; gij tjebt gee>
ne brijmoebigheib in openbare en be?borgene gobpöiensrpiigten/ noctj
in uto abonbmaal gaan. <J3ebenftt aan utae borige bagen/getfaltengen
toerftsaamheben; taaten bie niet betet al£ nu? tfebenft aan utae op*
regtigljeib/fileinljeib/ nebetigïjeib. Seg: ach/ ift pebbe ge.^onbigb! ©e?»
nebet u boot ben ïjeere; bfugt naar Ijet bloeb ban ben üBibbeiaar.
^eg: aclj B^eere/ bejfcljoon mij/ gelijft een man 3ijne 3011e ue^feftoont/
bie tjem bient. €n gelooft ban/ bat et in $ob|S barmhartigheid ooft eene
eeuwigheid i§/ opbat gij bcljonöen 3oubt taojben,
AMEN.
EEN-
-ocr page 399-
EEN EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JES. LXIV:5.
In dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden.
Wq le?en in ben XXXIV. Psalm, fiet aofre berö: Velen zijn de tegen-
spoeden der regtveerdigen, maar uit allen dezen reddet hen de Heere. Bjct
boïft ban <ö»ob Qccft bele ligchamelijke tegenfpoeben; het tg bc eene te*
genfpoeb op ben anberen. ®c eene i£ nfet taeg/ of be anbere ig er mee?;
baar 3tjn zeven benaauwdheden, Job VH9. 2tj 3tjn menigmaal be? te»
genheben 3at; hunne uefr?afftngen 3tjn e? allemojgen. €n mag e? niet
meer anj ligcfiaamgtegenfpocben/ ban toag het nog te blagen; ban raaft«
ten 3tj er boor/ en ?tj jouben al<? Job peggen: De Heere heeft gegeven,
de Heere heeft genomen, de name des Heeren zij gedankt. Ja/ met Ha-
baknk, Hap. III: 17, Alhoewel de vijgeboom niet bloeijen zal, dat het
werk des olijfbooms liegen zal, en dat er geen rund in de stallinge we-
zen zal; zoo zal ik nogtans in den Heere van vreugde opspringen. <ö>ob
ebentoel on?e <6ob/ in $em gullen tarj oti$ be?heugen/ en ban b;eug>
be opfp?ingen in ben $rere. 3fêaar gelfjft jfj bele ligchamelijke tegen»
fpoeben hebben/ 300 hebben 31J ooft bele geestelijke tegenfpoeben; 3ie
Ps. LXXVII en LXXXVIII. ^unne jielen 3fjn bifimtju? 300 benaautob.
ï©at 3jjn be geestelijke tegenfpoeben? $utine 3onben/toaarboor 31J ban
altemetg onbejbinben\' bat $ob 3ich omtrent Fjen niet gewaagt alg te
boren; 3tj hebben 300 geen toegang tot ben troon; be$cerebejbergt
3tjn aangc3igte; 8?rj fcfjönt hun in een\' bganb be:ftee?b te 3tjn; fto»
men 31J aan het ftibben/ het gaat niet; 3oeften 39 ben .riaibbelaa? eeng/
het gaat niet; ban b?tipt hunne sirle toeg ban treurighieb/en 3tj Run»
nen hun hoofb niet fioben houben; ban jeggen 31)/ be {^eere geeft tap
ner bc?gcten/ l$ij heeft mij berlaten; ift moet onbejbinben bat be
ÏJeere ban mijne beure toeggegaan ijï. ©an taojben 3Ü beroerb/ en ban
ftlagen 30 : Mijn Liefste trok zijne hand van het gat der deure, en mijn
ingewand werd ontroerd om zijnent wille, Hoogl. V:4, <#ob heeft eenige
^3 2                                                   K*
-ocr page 400-
364                                 XXXI. PEEDIKATIE,
remebien om Bet te Boben te Samen; %q geeft ee» taeg b^ieofbie?/
boo? toeïfie bat 33 e? uit Hunnen Hamen:
Eerst. <©be?ïegt pet een£/ 3egt aBob/ ah? %U 500 Banbele met u/ of gij
niet in be fcljulb 3ijt? of gij ftet e? niet naar gemaaftt Qe&t ? Ben flft
niet heilig in mijne taegen? %cï)\\ 38 moeten ban uitroepen:
6 God! heilig zijn uwe wegen;
Niemand kan U spreken tegen.
jennen mij in- en uitmenbige tegenfpoeben/ 3eggcn 3ij/ taat ij? $ob
regtbaarbig in 3tjn rigtcn/ en rein in 3911 fu^eFien! tnat 3a! ift meer
tot ben ïioning roepen; ift Ben een ftinb br«i boob$!
Ten tweede. 2C(p gij be3en meg &C3iet/ bat 3a! e? u uit 6?cngen; Beeft
Bet altijb 30a getoeegt tugfcljcn 43Qij en u?3egt$ob. SCcft %cre! 3eg<-
gen 30/ ift moet bennen aan ben borigen tijb; Boe b^ohjft ift toen toag/
èij ontmoette mij! 9Cl£ ift be bagen ban oubg obe^benfte/ ban moet ift
3eggen: ift gebenfte Itjeere aan urne goebBeben/ bie $tj boojmaaïé öefit
gebaan: Gedenkt aan het woord tot uwen knecht gesproken, ophetwel-
ke Gij mij hebt doen hopen.
Ten derde. 4?ob Beeft nog een tocg om e? uit te ftomen. 3ift gebe/
3egt $ob/ Bpt aan um obejleg; meent gij bat Bet altijb 300 Blijben
3al? 3ïft tucet tnat maaftfel bat gij 3(jt/ gij joubt boo? mijn aange3igt obe?<-
(tript bJorben; toeet gij Bet mei/ bat beregte^B^nb be^ceren/bietael
een? ten fttnabe bejanöejt/ ooft mei een£ ten goebe be?anbc?t ? 3Jft 3a!
u meê? ontmoeten; ïjet mag nu 30a naar 3ijn al$ Ijet tail/ gij jult nog
bjeugb op breugb Beuben. daarom 3ijt gij 300 onrustig? mat buigt gij
u 300 nré^? Boopt op $ob/ gij 3»it ^etn nog loben.
Ten vierde. Weet gtj/ tnat bieg bat $ob nog aan be Banb geeft om
er uit te ftomen? iülimt met urne gebacljten naar be eeutnigBeib/3egt
<£ob; meent gij bat mijne liefbe uit \\$/ aft? fjet ftojmt/ uic-ofinmen»
big? fölimt een? tot mijne eeutuige g^onben en fonbamenteu/baar 3|ft
u op geset BeBbe. Ifïaften ®ob$ ftiuberen baar met fyunm gebaeftten/
bat 3ü gaan sien naar bie eeutnige grbacBten bie $ob gemaalit Beeft/
baar $ij alle£ in be? tijb naar bezigt Beeft/ ban loopen 31J metqjob
boor eene Benbe/ en 39 fp^ingen met ü^ein oue? een\' muur. Cu biuben
30 ban IicBaam£- of 3ieftjtcgenfjeben/ 31J gclooben b&t bie Bun niet 3ul»
len fcBaben/ maar bat 31J/ niettegenftaaube alle bie (toornen en Baren/
ebentnel heljoubeu aan lanb 3ul(en ftomen.
^ulfte paften B^öt gij in Bet i7be be?0 ban %et 63de ftap. 9Ccft/ B°e
3onbig 3ijn tutj ï mij btoalen ban utoe tuegen/ 0113e Barten 3ijn 300 Ba?b !
3fn Bet i8be en i9be be?g jeggen 31}; acB tyetrel $ij flaat en bjuftt
uu?\' 4?ij fielt 11 aan aftjof tfij 0113e lioiiing niet meer maart/ aftjof$ij
Bet
-ocr page 401-
365
OVER JES. XLIV : 5.
get boot een\' Borten tgbmaat getaecgt taaart. gjnïjetifre benban get
64.JÏ ftap. peggen 30: loopen ttiij naat on3e binnenftaine20/ uta gemcl
ig toe; tag ftaan boor een gefloten fiemel. 2ücl)! taij goopten/ bat be
ï|eere/ bic gjoote bingen aan onje babe?£ gebaan geeft in be taae<?tgne
en aan be 3te/ 3ulfte bingen die *tj niet gabben bu?ben taacgten/ 3ul«
fte bingen aan on£ ooft 3oube boen. 5Ccfi! bat gg 300 eenötotou^ mogt
ftomen. <©n3e noob i£ g2oot. 2Clle?gjootfre ®ob/ baar ligt nog taat goeb#
boor uta Uolft in get 4be be?ö. §et i$ ban oube tgben niet gegoorb/
taat <l5g baama boen 3ult; bet t$ niet be?nomen bat <J5g boen 3ult\'
niemanb taeet get/ al£ d3g7 3 $ob! tnat È>i\\ boen 3iilt aan biegenen/
bie op H taartjten. IBelfte onbe?binbingen fteftften uliieftinbcren taeï ge»
pab Bg on3e babe?£/ in oube tgben ! <èg ontmoetre besulften/ bie 3tcft
in $ob 3ocgten te be?lu£tigen. 3Pan\' Bjeere! ai§ big bat 3ien/ al 3gn
rug nog 30a (ïecfjt/ 300 gullen big H fieiligen ; $g 3tjt brij/ big 3gn in
be fcftulb/ big sgn 3onbig/ baarom ;gt ifiSg 30a be?bolgen. 4öu ftomt
(®ob/ en bie Ijelpt 3e naar be eeuwigheid op met gunne gebaeftten. ^oubt
gij benften/ het i£ nu uit/tag gaan berloren/ombat gg tegenfpoeb hebt ï
j©een/ jegt ®ob/ ftlimt in be eeuwigheid met utae gebacljten ; bat boen
3g7 en 3tj roepen uit: In dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden
wierden, daarop ratten 3g 111 be ootmoebigfieib; 3g rnerpen sidHellien
gan£cfj te? nebe? al£ ontoaarbige/ in get 6üe be?ü : Wij allen zijn als
een onreine, en onze geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. l©ij
ïjebben ober get 5be be?é met be gemeente ;oo berre gefpjoften : Ziet,
Gij waart verbolgen , omdat wij gezondigd hebhen. jfèu ij? ong oberig:
In dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden. 3J>e2CpaêtclPe-
trus 3eibe een£ ban 3(jnen geliefben b?oebe? Paulus, bat e? in 3gne b:ieben
vele dingen zwaar om te verstaan waren • tag mogen Ijet ban be fcfoiftcn
be? ^opgeten ooft tael seggen isat e? bele bingen in 31)11/ 3taaar om te
bejjïaan/ en brJ3oiibe,2 ooft tael ban Jesaïa en ban be3e teftisttaoojben/300
alj? 30 Ö\'Et onj boor oogen ftomen. gtaaa? 3tjn bie laatftetooojben bie
tag nu be3ien moeten/ en toaarom i£ ljet bat 3g 500 ;taaar 3JJ11 ? <©m»
bat 39 gunne betreftftinge op get borige en get tegentaoorbige gebben.
Ü3g sullen 3oeftrn e? bat liegt aan te geben/ bat qJSob on£ gegeben Ijeeft.
I.   Rebben tag te be3ien ieté bat 51311c Betreftftinge op get borige
geeft; br Jpjoplject jegt: In dezelve is de eeuwigheid.
II.   <E>at taag be reden, bat 3Ö 3efte? 3alig 3ouben taojben: Opdat wij
behouden wierden.
III.  ©e verkwikkinge bie baarin taag in gunne Iigcï)aam|?- en 3ielgite\'
genljeben.
I. U^at get eerste aangaat/ be ^opgeet3egt: in dezelve; gtJ3iet met-
een/ bat bat 3üne betreftftinge Ijeeft op taat anbe?jö. ïtëaa? 3Ullcn tarj
bat binben in dezelve? %vi get 4be en 5be bej£.
%l 3                                            Eerst.
-ocr page 402-
366                                XXXI. PREDIKATIE.
Eerst. Gij, ö God! 3fjt fier/in dien God, bat 3aïige ïfëesen/is de eeu-
wigheid, om menfcfien oeïuftftig te ftunnen maften ; duizend jaren 3ijn
6ij ben ï^ecre at^ één dag, en één dag alj? duizend jaren. Gij zijt de-
zelfde, en uwe jaren zullen niet ophouden. H^tj fjeeft geen beginsel des le-
vens, noch einde der dagen. ©ie eeutaige töob ftan öaarom tacjen uta
3alig/ algenoeg^aam en eeutaig beel.ü&g ftunt in bien <6ob behouden wor-
den, fiet gaat 300 fiet gaat.
Ten tweede. In dezelve is de eeuwigheid, bat ban 3fjne betreftftfnge
fiebben op fiet goed, in fiet 4&e ber£ be?melb. 6 <6ob! @tj fieftt 30a
beet goeb boor uta boift! geen ooge heeft het gezien, taf e meet fiet/ aft?
dPtj/ ö <#ob ! taat d3rj bereib Ijebt boot bien/ bie U lieffiebben ? ï|et ij?
30a een eeuwig, buuracfitig en beftenbig goeb; ó hoe groot is het goed
dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vreezen. Ps. XXXI: ao. $et
ig» duurachtig goed en geregtigheid. 43rj boet uwen liefhebbers beërven dat
bestendig is, Prov, VIII: 18, 11. 8 ï^et i^öat beste deel, bat nooit ban
gen toeggenomen tao^bt/ Luc. X: 42. ©aa? in ®ob een oneindig goed,
om 3rjn bolft reutaig geluftftin te maften.
Ten derde. In dezelve is de eeuwigheid, gtj ftunt fiet brengen tot fiet
5be bejié/ tot be wegen Gods; jij ^etben : Die uwer gedenken op uwe we-
gen. ©ie wegen, langg en boor betaelfte $ob iemanb obe?b^engt tot
3tjne gemeenfcfiap/ en betaaart/ en naar be eeutaigljeib bjengt; bie
wegen loopen 300 boor alle tij ben fieen/ tot bat 35 in öe eeutaigfieib
einbigen/ aft* ï^tj al 3tjn bolft 3a! geluftftig gemaaftt fieöften. Die gangen
on3e£ $ob£ en on^ej? ïtoningé 3uüen niet opfiouben omtrent 3gneftin--
beren/ tot bat 311 in be 3aftge eeutaigfieib 3tjn.
Ten vierde, qj&rj ftunt fiet brengen tot be ontmoetingen, met toelfte
43ob 3ijn bolft ontmoeten 3a!;\'bat 3a! 300 tot in be eeuwigheid toe 31 jn
gang gaan; boor alle be eeutaen geen ontmoet Gij degenen, die uwer
gedenken, ©at \\§ 30a gebleekt ban Adams tot Mozes tijb/ ban Mozes tot
Davids tijb/ ban Davids tijb tot be ftomfre ban Christus in betaerelb/
en ftet 3a! buren tot bat Christus ten oorbeeïe 3a! ftomen.
Ten vijfde. (J3ij ftunt ftet brengen tot $obé verbolgenheid Q ®ob! taat
ij? bejelbe g?oot en fie?ft/ taac blijft 3e eeuwig op utaeuijanben! @£oen
toij bat begonnen te 3ien/ bat toaj? ijet middel taaarboa? toij behouden
wierden, ©ie schrik des Heeren biel op 011$/ en beweegde ons tot het
geloove, 2 Cor. V: 11.
Ten zesde. In dezelve is de eeuwigheid: bat ftunnen toij brengen met
betceftïungc op be zonde. ü£ij fiebben tegen H gezondigd; baar i$? eene
eeuwigheid in be zonde, al too^bt 3ij ban rinbige menfcfien begaan/ om»
bat 31J bcbrebcn toojbt tegen be oneindige Majesteit Gods, 300 ip er eene
foort ban eeuwigheid in be 3onbe; be 3onbaar taaarbig om er eeu*
taig in be geile boor te branben. $£ocn toij bat sagni/ bat taap een
mid-
-ocr page 403-
OVER JES. LXIV : 5.                                 367
middel bat wij behouden wierden. i©g raaftren er boo? tot fchaamte/ en
tor een blieben naar U om genabe. Wij geloouen/ bat &ij nu ftunt 3fen
bat tjet op alle bie ftuftften 3ijne betreftUinge ftan tjebüen. «©u tuactj»
ten ttnj/ bat gij 3ult seggen: tuaar brengt gtj het toe* llt totl tjet liefêt
brengen tot God, tot bie eeuwige voornemens en wegen, bie $ob
Ijoubt om een menjsclj te Brengen tot bceeutuige3aligheib/bolgen«i3Dn
eeuwig verbond: ift jegge/ Ünj brengen Ijet tot 43ob$ eeuwige voorne-
mens, en tot alle bie wegen, bie 43ob üoljcna 3Jjn eeuwig verbond in»
flaat/ om menfcljrn geluliftig te maften; en ift ben Be/ bat tap urne toe»
ftrmminge hebben, 4<5u moeten tntj in be eeuwigheid een weinig apftltm»
men met on3e geöact)ten/ en jten/ hoe be eeuwigheid ban God en 3ijne
wegen, bienen om <&obp ftinberen te bemoebigen in hunne uittnenuige
of 3ielptegenljeben.
Eerst, ©aar i£ bat eeutoig jalig l©e3en boo? u/ bat onbe?anbe,?lrJHe
Wc$cn/ bat altoo^ gecselfüe igi; baar al 3jjn bolft op gezien hebben.
Abraham boutabe een\' altaar, en hij riep ben naam be$ eeuwigen Gods
baarop aan/ Gen. XXI: 33. 3Jft ben een #ob van eeuwigheid tot eeu-
wigheid, 3egt be lijeere; en baarom/ gtj huig Jacobs, ombat 3ft utn
eeuwige God ben/ baarom 3jjt gij niet be?tecrb. SJft wone in de eeuwig-
heid, om Icbenbig te maften het harte be? be?b?g$elbt:u/ Jes. LVII: 15.
d3ij gebt een eeuwig God, bie nooit moebe noch mat üJO?bt/Jes. XL: 28.
Ten tweede, ©at eeuwig Wezen ig niet alleen utn beel tot in be? eeu»
taigheib; maar 31J11C eeuwige liefde i£ ooft boa? u/Jer. XXXI = 3, Ik heb-
be u lief gehad met eene eeuwige liefde. Jacob hebbe ik liefgehad, Kom.
IX: 13. ©at eeuwig Wezen roept u toe: Maar gij Israël, mijn knecht,
gij Jacob, dien Ik verkoren hebbe; het zaad Abrahams mijnes liefhebbers,
en vreest niet, want Ik ben met U, en zijt niet verbaasd, want Ik ben
uw God, Jes. XLVII: 8, 10. £n hebbe 36 iemanb lief geljab/ 3egt
<tëob/ 3Jft hebbe hem lief tot ben einbe toe.
Ten derde, ©aar ligt in be eeuwigheid eene eeuwige Borgtogt ban ben
2one <6ob£ boor be ganfche fterfte. ©ie Vader der eeuwigheid nabe?be
tot $ob; en hij 6efp?aft het ganfctje ftuft/ bat ^ij allen/ biebe^abec
üjem gegeben hab/ in hee?lijfttjeib 3oube brengen/ en ban 3oube l^n 33»
ne Bebieninge neerleggen. JtJoo? u i$ Ijet Eam bat gc|ïactjtet igboo? be
g?onblegginge be? toerelb. ©e ftracht ban bie Bo?gtogt tno?bt niet ge»
broften boor utn ftmija/ boot nlue uit- of intnenbige tegenfpoeben.
Ten vierde, ©aar liggen eeuwige besluiten en voornemens ban 45ob/
om bcsen en genen uit 300 bele anbere menfcijen in be toerelb/ in \'t
harte te g?ijpcn/ om 3e te Brengen tot geloobe en Ijeiliginaftinge/ en
om 3e te Betuaren en te troosten. Het vaste fondament Gods staat, heb-
bende dezen zegel, de Heere kent degenen, die de zijnen zijn, 2 Tim.
II: 19. 2ti brenge fft u ban in nog suiiïe ongelegentjeben/ 3egt «öob/
3ift
-ocr page 404-
XXXI. PËED1KATIE,
368
3i& uenne/ bfc be mijnen 3tjn/ 3Ih uenne u 6g name; fu geööemijn
fonbament be?3egclb; 3Üï 3a! u tod tuebet uinben/al fcïjgnt gg algbc?*
geten en berlaten te 3911; al taaart ijij a\\$ in Basan en in de zee, al
laagt gg alj3 tusschen twee rijgen van steenen.
Ten vijfde, ©aar ligt een eeuwig verbond, en baar ?gt gij in 6eg?e«
pen; laat get ban al \'t onöe?fte boben gaan/ be gebacljten ban mijn
harte 3al 2Lft baar (tellen, ©aar ligt mijn eeuwig verbond, bat nooit
verbroken noctj vergeten 331 üjojben/ 300 toeinig alg {jet berbonb ban
ben bag en ben nacljt be?b?ouen toorbt/ Jes. LIV: 10, Want bergen zul-
len wijken, en heuvelen wankelen; maar mijne goedertierenheid zal van
n niet wijken, en het verbond niijnes vredes zal niet wankelen, zeit de
HEEKE uwe Ontl\'ermer. ttfecne fctjepfclen/ noclj geene 3onben/ noclj gee*
ne moeijelijfiheben/ g?oor of Hlcin/ 3uiien bat be?bonb brelien.
Ten zesde. Paar ligt een ceutnige en toi)3e tneg/ lange taelnen töob
alle 3ijne lunberen altoog binnen brengt; eene tog3e op tnellie ^tj 3e3a»
lig maaftt; toat 10 bie lnij3e en tneg? boo? ïjet UDoo^b/ en booj ben
<©ee«it ban Cg,?igtu£/ en boa} ucle be^uUUingen. 43n 3ult e? niet één
binben 3onber Hruig. Zoo toaiiUe^ Hrggen 30 geene genabe/ of 3g trio?\'
ben een ftuti ban een\' martelaar. g|fi bermane u/ 3eibe be l^eere %t>
3iigf/ bat gg in be tuerelü btie verdrukkingeu 3ult Ijebben/ Joh XVI:
33. vImj moet boor bele berDjuliliingcn ingaan in get ttouingrrjUe ber
hemelen, ©aar 3al geen anbere tneg naar ben Ijemel 3tjn/ alf? bc enge
weg, Matth. VII: 14. t£g moogt tuel opugficn alj gij niet boor bien
toeg geleib tuojbt
II. ©aar ligt nü be eeuwige God; 3tjne eeuwige besluiten, 3gne wegen
en 31)11 verbond, en bat moet allrgi bienen/ 3eggen (öoögItmberen/ op-
dat wij behouden wierden. 3$ er in dezelve 300 eene eeuwigheid, ban 3a!
bie öuc niet ruften tot bat iifg alle 31)11 e Uinbereu geuragt geeft in be
eeutuige 3alighei0, fl^ij le3en/ Hand. XXVII: 44, bat eenigen metzwem-
men, Oe anbtren met planken, en fommigtn met een stuk van het schip
begouben aan lanb innamen, ©te jtoominen/ bic Utnamen er unit ge»
maliUelijUer/ alg bie op een planu of op een ftuft ban het fcgip 3aten.
^00 gaat get met H?oDg uinberen ooit; bie be^enerb en fteju iji in bc
genabe/ bie Uouit er toat gcmaUUeiguer alj» anberen; 3g 3tnemmen abj
\'t mare boor alle be tegenljcben en 3toaUgcbcn {jeeu. SCnbercn/ bie bon«
fier en fultHelcnbe 3gn/ moeten \'t biMngis op een ftlein gjonbetje tna«
gen/ en met bele Urec3e en beliommenngen binnen Romen. iO-aar 31\'j
liunien e? ebentuel/ 31) üiorben ebeutuel alten behouden. Qoe tno:öeii 31J
behouden? Jl?el o5ob maaut sgne fiinberen geluhUig/ en 5a! 3e behouden
iu ben tijd, in ben dood, en in get oordeel.
Eerst, tfoö 331 u 5a 11 o mafien en begouben in ben tijd. ï^oe? 300/
bat ï}n u lubrgtt ban al bat utoe jiele uieect fian b^uRfien; en Qij
geeft
-ocr page 405-
OVER JES. LXIV: 5.
36^
geeft ti in ben tijb al bat utoe 3tele meept fian berBlpen/ op ben eenen
of op ben anberen ftonb. B?at b?uftt u/toat 3oube be Hcrfiegebiufithcfi»
Ben? <Pe zonde b?uftt u 300 bifttuijïg. .ïtèaar gij heugt het bat gij al*
temet eene be?Iichtinge fijeeg/ bat gij ftonbe gelooben/<tfob heeft mijne
3onben tDeggenomen. !©at bjuftt u altemet^al meer? <#obj?toorn; tael/
baar ftomt een ftonbetje bat gij fiunt 3eggen/ uwen toorn is afgekeerd,
en Gjj troost mij, Jes. XII: 2. ü?at b?ufit u? bat gij ban nature een
be^bloefite 3fjt. Jtëel/ baar fiomt een ftonbetje/ bat gij fiunt 3cggen/
$ob heeft mij ge3cgenb. Wat benfit u? be beerschappije der zonde. J©ei/
baar "ftomt een ftonbetje bat gij fiunt 3eggcn/ het fchijnt ofifitnatop
uirjne bejbo^benjjeib tuinne; ofifi er mat ftjacht tegen ft?ijgc;3tj heejöcht
300 niet; al Ben ift gcballen/ ifi Ben \'t met u een£. JEatbjufttu? alle
be wederwaardigheden, 300 bat gij 3egt/ taaarom moeten toij het aïtijb
300 fitualijfi ftcBBen? en op eenen anberen tijb 3eggen 31J/ het moet
al mebetueifien ten goebe/ Rom. VIII: 28. Wat bjufit u ? urne Beroerbe
conscientie; en op eenen anberen tijb moet gij 3eggen/het ^300 ftalm;
300 ftil; 300 bol brebe. ü£at b^ufit u? be vreeze des doods. <£)p eenen
anberen tijb/ 3eggen 33/ ift bieese ben boob niet/ ach ! ftUiam 31) maat.
IDat bejfttaiftt tfobs ftinberen nu? bat 31\'j ftaan in be eeumige ge\'
geregtigtjeib bie in €fy?i$tu$ ^t^ug ip; en uit ft?acht ban be3elbe ig
<£ob hu» ©aber/ en genieten 3tj be brienbfeijap 45obj? en be boo?\'
fmaaft ban be eeutnige 3aligheib. ~^oo tno?ben 3ij behouden; 3oomaaftt
03ob 3ijn bolfi 3alig in den tijd, onber alle be Bejegeningen bie 31J
fieBBen.
Ten tweede. §ij maaftt 3e 3alig in den dood, afij 38 baar liggen op
hun jlerben; hoe 300? ®at ban al hu» Hommer toeg 3al 3ijn/ hun
fbijb/ hunne bonfterfieib/ hunne 3onben/ hun ellenbig ligchaam/ bat
Bier bifttoijljS 300 sieft en pijnlijft ig; en bat hier 300 beel ban boen heeft/
bat Mtp gaan 3ij ban afleggen/ bat ganfche ligchaam ber 3onbe en tie$
boobg; alle bien lagt/ alle bic moeijelijfiheben raften 38 banfttoijt; en
bat alleg te gelijft; 3ij sullen bat niet mebe in ben hemel nemen; maar
baar gaan 3ij ban genieten/ ben briee\'enigen H3ob te fiennen/ ben 238\'
Bel te fiennen/ en be booj3ienigheib <!3ob^/ bie l^ij ober hen en ober
3jjne fiejfie gehouben heeft; 38 gaan er genieten nabij ®aö te3ijn;en
bat niet fto?tftonbig/ niet maar in be Binnenfiameren/ boor een ftojt
ftonbetje/ bat gier 300 bejfttrjiftfiehjfi op be tnerelb tnas/ maar eeutoig;
baar sjjn 31J ban in een anber fticljtelijfi grsctfcljap als 3ij op be tncreib
genoten heBBen/ Bij be belc buisrnben ber heilige engelen/ Bij be 31c»
len ber bolmaaftte regtbaajbigen/ en Bij ben lieben l|eere 9e3U$; en bat
niet maar fioit boor een uur of ttaee/ 300 alp gier op aarbe; maac
het 3al 3jjn:
9Paa                                                  Wel
-ocr page 406-
XXXI. PREDIKATIE,
37°
Wel hem dien gij hebt uitgelezen,
Dat hij bij U zij, Heer!
Die ook altijd bij II mag wezen,
Zonder te scheiden meer. ,
Ten derde. «jBaar jjoe 3a! get gaan al£ be $|eere ten oordeele Bomen
3al 5 ©an 3a! J|g 3* b^g maliën ban ijct bederf/ üe fmanen Dep baatig
ontbinDenDe; Dien laatiten bganü 511111:11 39 in ecutaigtjeiü niet meer.
3ien; i$g 5ai 3e gectlgli maliën ; l^i) 3a! 3c naar stel en ligcijaam Doen
beëeben een gaupeg seec uitnemeuD eeutuig geinige ban IjeejlgftgeiD.
III. giet Daar/in dezelve is de eeuwigheid; 3jtt bic groote 43oD/tjrbbe
mnne besluiten, verbond en wegen, langg toelne 3|li mgne Uerbe en &in»
beren leioe/ en in dezelve is de eeuwigheid; be^iiuiiHt u DaacmeOe/ 3egt
Jesaï\'a tegen onp/ en tegen De ganfege lichtte/ af gg eenp afDtnaalt/ en
Een gefloten gemel bmüt/ en Dat gij moet 3eggen/ wij hebben gezon-
digd, 43oü verbolgen; troopt u Dan DaarmeDe: In dezelve is deeeu-
wigheid, opdat wij behouden wierden. l|oe moept Dat gen be^liuiililien?
Eerst. j,u alle ijunne 3iclp- en Igfp-tegengeDen; nemen Die 4&oD£ eeu*
toige liefüe tuet tueg? Slicg neen/ i^g bemint get goub met get fctjuün;
Dun Qij erna lief geeft/ Dien geeft i^g lief toe Den einbe toe.
Ten tweede. 3?e tegentjeDeii benemen utne genaDe niet; gij dunt biel
in bele ongeiegengeben calien/ maat De wortel der zake ia ebentael bg
mg/ 3eiDe Job; net mag gaan 300 net tuil/ 4J3ob ia ebenluel gun tue-
Uuigt in nooD en üuuu, en (jet bevallen tiuiu 3tet/ Dat De mortel öec
3aUe 111 \\im gloeit/ in Dat tilein en nebetig 31311/ in Dat blagen Dat 31J
300 ijarü 31J11/ in Dat 3uibe?Dec mestten met Den j.UiDDetaat en Ijet be^bonD.
Ten derde, d l^ouot inoeO/ elite Dag ip ee een; gij 5111c ligt gaast
uit Dien ftocm 3gn; mie meet guc üialiUer! 43g 3gt mogelgli Digte aan
Den gemel; en jüuD;a alp gg boet aan lanD geset ijebt/oan 511IL gij dc
moeite be^geten/ of Ijaae geDenUen alp De luaceeen Die boo^bggegaan 51311.
43fiiefüen/ Dit ia nu get raaofet; Ijebben 43uua UinDeren 300 bele lig»
cgaamp- en 3ielptegeugeoen/ biorüt get met gen Ditnunia 300 DonHer/
en 5ai Dat üoih eüeutuel ftaanoe bigben; Üja/ gelief oen. IDie souüe
ooit gesego geüben/ Dat Die arke, Daac Jsoach met 31J11 ijuiögcjin in
biap/ tecegte 30UDC gecaabt tjebben? $oD Doet (jaar maten uu De ber-
gen van Ararat. Mozes 3eiDe/ üiat een UionDe^liJR ge3igte i$ Die braam -
bosch! uau brauDt ee ligtec alp Doornen! 31J branDt ebenluel en sg
bejteect met. Xaat De oben nog 30a geet geitoolit 31J11/ be jongelin-
gen uiauuelen ee eueniuel in. Xiiat Israël in Egypte, 111 BabelenonDec
be Komeiuen nog 300 geD^ulit uio^oeu; Daac sal eucntoel altgD een obe?«
blgffei tatita naac De bejHiesinge Dec genaDe/ Dat tfuD tecegte bren»
gen 0ai. 3|U moet u eeue be^bocgengeiD seggen/ seibe Fauliis, 43uö 3a!
3C
-ocr page 407-
OVER JES. LXIV: 5.                              371
3e meer teregte Brengen; laten er 3UÏfte mannen afbaïlen aï£fietrofï:
evenwel het vaste fondament Gods staat. ÜEaten er frerren uit ben fiemel
ballen/ al maren liet 3uïfte bie men noemt Alsem; al fttoam be gefiecïe
ftefle tegen fien/ laren ^fj alremetg jonbigen/ bonfter en befbeben 3tjn/
en bat tfob moet peggen/ 9?fi rjeobe bat tegen u/ bat gti urne cejfte lief*
be be?ïaten rjebt. Hiaat <H3ob fcfirinen be fianb ban 3tin boïft af te t?eftften/
Fjet geeft ebentarl geen noob; é|tj *al 3e ebrntoel tact Binnen brengen,
ïtinberen <£ob£/ rjoubt ban maar moeb. ftiemanb ban u ontbaïle
fiet ftart; jfjt fterft fn ben $eere/ en $fj ;al uto Ijarte be?fterften/
ja/ toacfit op ben $eere; öe eeuroige 60b \\$ u eene rooninge/ en ban
onber eeuroige armen:
Zijt kloek, geeft den moed niet verloren;
Want God wil die aanschouwen,
Die op Hem vast betrouwen.
«ïBaar/ 3onbaar/ bie Vnefge?t u te bcfteeren/ of fiet u lief ofleebté/
bie eeuwige God sal tegen u toefen. H?at 3onbigt gtj ban/ al^of gg
een meepteriruft Begingt? ï©el/ bie <6ob ijS een eeuwige God, bieeeu-
wige besluiten beeft/ en een eeuwigen toorn en eeuwige wegen om u te
bejberben/ of gij ;oubt boor f|em moeten inballen/ en urnen Sigter om
genabe moeten bibbcn/ en .peggen: Hebbe ik gezondigd, wat zal ik U
doen, ö Menschenhoeder ! Cn ftaan alé een Tollenaar, uitroepcnbe: ö God!
zijt mij zondaar genadig! en fcfaeeutoen: mat moet ift boen om befiou*
ben te taojben! o3ij moet u beneeren/ 3onbaat; fteer toeber/fteer roe»
ber/ taaarom biilt gij ftejben 5 .JlEaar gij suït 3eggen/ ift ftan niet/ ift
fien 30a onmagtig. SCclj! mogt bat 11 op urne ftniec\'n Brengen/ en bat gtj
;eibe/ bat ift niet boen ftan/ 8 eeutaige 60b! batafnjbat aan mij bebe!
SCcfj 3onbaar! 3tjt gtj ban getrooët tegen bien eeuwigen God te ft?tjbcn/
en een eeutaig bejberf te onbergaan! i©el fioe breejifcïijft 3alfiet3ijn/
in be fianben ban ben lebenbigen <6ob te ballen! benfit niet bat be pijne
ligt ;al 3ijn. 15e nepen fn uta geinoeb/ be pijnen bfe gij ftier al in um
ligcfjaam lijbt/ bie toanen fiet u biel anber£. oEcn gejaagbe Kaïn, een
taanrjopcnbe Saul, een oberftelpte Judas, toonen fjet u tael anber£. <©e
Heere Jezus, bie be ftejfte <0ob taajS/ bie al*? een uiorm ftroop/ toen 0ij
bien toorn ban d3ob broeg/ 3al er utaelanbere Bïijften ban geben.SCcft/
3onbaar! bat gij ban nog mogt 3oeften te ontblieben ben toeftomenben
toorn ban <öob/ taaarin ooft eene eeurofgfieib i$ tot utae be?fcljriftftinge.
fl 3!fèogt gij nog in tijbj? blugten naar ben $eere 3te3u$/ itie eene ceu-
toige geregtigheib 6e3it om urne onnoemclpe fcfjulben te be^oenen/
en bie eeutoig leeft om boor be obejtreber^ te Bibben/ en bie eene on-
cinbige almagt en goebertferenfteib öesir om u te Bunnen tn te milieu
Befjouben.
5t\'aa 2                                         ïiin
-ocr page 408-
372              XXXI. PREDIKATIE, OVER JES. LXIV:5.
ïtinberen ban 4Sob/ b?eegt gij ïjunne btte$z niet/ ontvet u niet met
fiunne ont^ettfngen. Moet gij fomtijb^ 3eggen/ acg ï|eere/ iftben3oo
ijarb/ 30a 5011 big! ii\'j pebbe 30a taefnig liegt/ iftoen30abe?baflen;aan
toat fiant ift fiet be3ie/ ift 51e niet ftoe ift gereb 3a! tooiben boot bfen
eeutoigen <#ob! ^oor/ bat 3iicgten/ bat jten ban uta uejbal/ bat 6ib«
ben en lno:stcicu/ bat 3eggen/ ecg! bat 43g mg eengmogte ontmoeten!
ach/ bat ift mijn ftoofb ecn£ uit be gebreften mogt opgeffen! bat roe»
pen tot <öob/ acg $eete! $g 3fjt ebentael mijne toeblugt in noob en
boob; bat 3ijn be blgften bat gij bat bolft 3Öt/ bie be eeuwige God 3a!
behouden. ©ie 30a 3ucgten obe? fiun berbai/ bie baar aïtemetp ineen
fioefije liggen te sucgten metonuitfpreftelijfte3ucfttingen/3oobatbe tra»
nen langg gunne aange3igten neerloopen/ tot bie 3eggen mij: §\\j i$
ebentael uw God. 3 ©aar ifi eene eeuwigheid in *0ob om u te behouden.
$ij 3a! u bul binnen brengen; 8=>g 3a! u om alle£ toat gg gebaan Ijebt/
niet be?tae?pen/ niet bezaten nog bejgeten. &omt gij in belerlei on«
geflalten^/ ö bie eeuwige God 3a! niet be^anberen/ noeft 3fjne eeutoige
toegen en Befluiten. €n gaa£t bomt gg in bat eeuwig huis, baar gg
eeuwig blijben 3ult/ bolmaaftt fteilig en tiolmaaftt 3alig/ en baar gg ben
eeuwigen God boor 3tjne eeuwige en tijdelijke wegen 3ult toebrengen be
aanbibbinge/ be banft3egginge en be geerlgfigeib in alle eeutoigljeib.
AMEN.
TWEE-
-ocr page 409-
TWEE EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JES. LXIV:6.
Doch wij alle zijn als een onreine, en alle onze geregtigheden zijn als een
ivegwerpelijk kleed; en wij alle vallen af als een blad en onze misda-
den voeren ons henen weg
, als een wind.
Wi\\ Ie3en f n ben XXXII. Psalm, Welgelukzalig isdemensche, in wiens
geest geen bedrog is. üPat lp bat boor een menfche ? $et ip 300 een
man bic ban <föob genoemd ïnojbt gelijft alp Jacob, een opregt man; en
alp Natbanaël: Ziet waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. $fj
Siilt 3eggcn/ bat blijft mij nog al rben buister. i©ie ip een opregt man ?
Eerst. Qct ip 300 een man/ bic ;ijn harte aan ®ob geeft. T»c gebeinp*
ben geben gunnen mond, fjunne lippen, fiunne banden, tjunne voeten,
ïjunne gedaante; maar 31J machten 3icft mei/ bat 31) Ijun harte niet ge«
ben. €en opregt man 3egt/ mat ip mijn mond, mat 3tjn mijne lippen,
hiat 31J11 mijne handen en voeten ? d J?ub! baac itf mijn harte.
Ten tweede. $|et ip een man/ bie altijb bC3elfbe 3oeftt te me3en 6fn»
nen en buiten \'0 lanbp/ of binnen en buiten \'p fjuip. ©at 3ien mij in
Joseph, f|ij map 300 mei broom in Egypte alp in Kanaan; Daniël map
bjoom aan fiet Perzische hof, gelijft ooft bie drie jongelingen, Dan.III:
16—18. VI: 11. €en onopregte binbt gij niet altijb be3elfbe; jte?ben
3tjne brome ouberp/ bjienben of leeraarp/ ban i$ 3ijne u^omigfteib ge«
baan. 3£at 3ten mij in Israël, Rigt. II: 7, 3ij maren 300 lang b?ooui
alp hunne brome bor.Qtru en rigterp leefben; be ftoning Joas, bie map
300 lang broom alp 31 jn brome oom/ be Ijougcjniepter Jojada, leefbe.
Ten derde. <£en opregt man 3ult gij ban 3ijne opregtigheib niet af»
ftjijgen/ boor 3uur noch 3oet/ boor beb?eigingen noch boor aanloftfielijft*
Ijeben; bat 3iet gij in Daniël en bie drie jongelingen, ^al fiet 300 3ijn/
a ïioning! 3eiben 313/ meet ebentoel bit/ bat mij u niet 3uilen geftoo?»
3amen; maar een onopregte fchiftt 3ich naar Ijct beloop ber viiicn.
Ten vierde. €en opregte Ijeeft geen fleeftt bemeegrab/ uit mclfte hij
3iju toejft begint; maar een goeb bemeegrab; gij taerftt allep uit Ijet
SCaa 3                                              Ie»
-ocr page 410-
XXXII. PREDIKATIE,
374
ïeben bat #ob fiem gegeben fieeft/ Gal. II: 20. l&t ïieföe tot <l5ob bjfngt
fiem om niet meer 3icfjjelben te ïebcn; ï^ij mejftt aïle£ tot eer ban
43ob; be anberen boen fiet al om flun 3elben/ en tot fiunne eigene eer.
Ten vijfde. <Ü*en opregte openhartig. Bij de opregten is goedwilligheid,
Prov. XÏV:9. $et bomt er al uit bat er in ip; 3tjne tonge ligt op 3tjn
fiarte; en sijn fjarte op jijne tonge; 31J peggen al mat boor en tegen
fien ij», gij p^ijjen <£ob/ jij be?fileinen 3icfi5elben; <£ob i£ bij fien fiet
al/ en 3rj gijn 300 filein/ ja/ alg> niet met al in fiunne eigene oogen.
Om u niet te berre te brengen/ fiier fiebt gij 3Ulften fïag ban men»
fcfien/ gelijft mij u baar Befcfoeben hebBen; 3ij maren in een monbe?»
lijft bejftel ban 3aften/ in ïftt boojgaanbe ftapittel. !©ij 3ijn 30a be?»
ballen/ $cere! jeggen 31); maarom be?ftoftt Oij on£ fiarte/ bat mij il
niet b;ee3en? 5Écfi! mij liggen onber urne oorbeelen gebjuftt en ban
ïX beslaten, {^eere! mij ftunnen fiet 300 niet lange fiouben. <£n in ong
teft^tftapittel 3eggen jrj/aeft! tajj miiben ben fietneï gaarne open fieB»
ben; mij 3ijn immer£ um boïft/ l^eere! fielp on£. ï|cere! tëij plagt Ijet
hiel te boen aï£ <#ij on£ in fiet eerfte tot een bolft gemaaftt fiabbe.
SCrfi/ bat <S5ij fiet meer bebe. Oij ftunt on£ en on3e Uerballen 3aften
fierfteïlen/ Bemij^ on^ urne oube troume en goebfieib. SGlIerlieffte $eere!
3ie eenj? neberroaartgJ/ <U5ij IjeBt immer£ julfte boornemenis en bcflui»
ten. 2MIerliefte J^eere! ontmoet gij ban um bolft niet meer ? fóomt (J5ij
3e niet meer tegen bie uwer gedenken op uwe wegen, bie ït soeften/
bie be geregtigfieben boen ? ©an 3eggen jij/ J^eere/ mij fieiligen ït aftï
45jj onë fïagen geeft; <£ij maart regtbaarbig verbolgen; mij ftabben ge-
zondigd. ®an 3eggen 3Ö: H^eere! <!3ij fieBt ebenmel eeuwige gedachten
en eeuwige wegen, opbat mij 331*3 jouben morben; gebenft aan be
raabflagen ban um fiarte. (Daarop 3eggen jij in on? reft<ïtberjS: mij
bejneberen on$ tot fiet ftof. Wij allen zijn als een onreine, en alle onze
geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. J^eere soubt $ij nu ben
fiemel niet eenji fcfieuren al? mi) on£ 300 gering aanjlellen ? 2Ccö ï^eere!
baar Blijben 300 toeinig jullie opregten onber ons. On je fcfioone repu»
blieft/ jij mas te boren aljS een boom bol loof en ölabercn; maar nu val-
len wij allen af als een blad. Wie jal er ban um bolft obejfilijben ! Onze
misdaden voeren ons henen weg als een wind; mij regtbaarbigen 11/ mij
befchulbigen on&elben. 30 3Ulften fïag nu niet opregt, bie 300 fiet in*
nige ban fiun fiarte boor ben I|eere openleggen? Wi) fieBBcn \'t5be
ber£ ge3ien op brie 3ulfte Beurten aï£ beje nj. Su fie&Ben mij fiet 6be
berjï/ baar gij in 3ult binben :
I. B^aar be bromen 3itfi3elben Bij ®ob boor fiouben. Wij allen zijn
als een onreine, en alle onze geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.
Il.J&oe meinig er ban bat flag maren; 30 maren 30a bunne: Wij
allen vallen af als een blad.
m. m
-ocr page 411-
OVER JES. LX1V:6.                                 375
III.  X>c meintgen bie c: nog obe? maren/ baa? ftmam ban miluinb
ban oo?beelen onbe?/ bic tjeu nog be?|\'t?aoibe. Onze misdaden voeren
ons henen weg als een wind.
IV.  ©at ftan ebenmel on3e 3aligfteib niet hinberen: In dezelve is de
eeuwigheid, opdat wij behouden wierden.
I. I10at t)et eerste aangaat: Wij allen zijn als een onreine; mie maren
bat 5 $et talaten ligt be beamen in Babel, of \'t biaren ligt be beamen
in ben ttjb ban ben l^eete Sjeju^/ of in 3jjnec 2Cpo£telen ttjb. Scemt
het 30a gij milt/ bat ftan on£ niet feftcien/ be 3alte i£ be3elfbe. o^nje
tefigt i$ het fonbament ban öe religie in Ijet <0ubc en Sieutae @ugta»
ment. <j£)n3e maaiben 3tjn eene fo?tjegfc enboo?fchan£banbefte?fte. %l
be beamen beljjben het tegen allen/ óic liet hun bctmrêten/ bat 3tj uit
genabe geregtbaatbigb en 3alig gemaaftt mo? ben/ alleen om be gereg»
tigheib tian €lj:ukuü. £\\\\ als gtj Ijct 30a neemt/ ban ftan het am niet
fcheten of gij cc be beamen boa? toestaat boor bien ttjb/ of in bien ttjb/
of nabientijö; elite bromebe?eenigt et 3icftmebe. ©ie teft^t Ijeeft sulften
ftlem en tnaarfteib in het ha?t ban al tfüuo bolft. Staagt Ijun een<J:
hoe jijt gij geftelb? SCcft $|eere ! 3eggen 51J/tuij 3gn30a ieelnft/alleen
onreine. i)uu gemoeb fcljiet hun bol; 31J hefttjtien hunne nature cenjS;
ïjae leelijft 31J/ 3eggen 31J. Wie kan een reine geven uit een onreine ?
niet één. Het gedichtsel der gedachten onzes harten is t\' allen dage alleen-
lijk boos, Gen. VIII: 21. gfoa leelijft 31J11 tDij/ 3eggen 3JJ/ eer $ob 0113e
nature be?anbe?t. <£n als 3(j in beu genaoejtaat 51)11/ hoe 51311 stj ban ?
©an moeten 31j seggen/ baa} moont in uns nieto gocbó ; als Ijlt gebob
geftomen ia/ ip be 30tibe babenmate lebenbig in mij gemorben; 3ulften
oui3dUe nam 313 boor het goebegebob; iftmtejbbobenmatesonbigenbe/
ift tnifit te boren niet bat ift 300 3onbig ma£. 2Üch ï^eere/ 3eggeu 33/
toij 3ijn aa?bgclj/ natuurlp/ ja buibehjeh/ boor be obe?6ltjffel$i De? be?»
bo?benheib. lDij 31311 300 onrein/ bat £>i) nietjS malgettjfte?^ bebeuften
buut. 5tip een tünb bat baa? malgelijft ligt 11131311C11 bloebe/ aio een man
bie bol 51UCUC11 en etterbuilen lf/ bien beette? lang^ijn ligc|)aam nee?»
loopt. ?tis een menfeije bie be plage ban be pegt heeft/ 300 onrein 3|jn
toij. 2GU\'e?itefët millen mij het nemen en be?gelnften bij een menfehebie
in het Ouöe {Cegtament onrein naar be met uias. ©at luas eene on-
reinheid, bie met fommigen ftarten ttjb buurbe/ en metfammigen jaar
en bag. Wit maren het? $et maren bemelaatschen,Lev.XIIIenXIV.
S2ij maren met gescheurde kleederen; in hun ge3igte habben 3ij eene
doodskleur; 51J maten 3ee? vervallen, schurftig, bol zweren en bobbels.
X)a mate jullie menfthen/ bie aio lebenbe 111 hunne fchoenen oerrot\'
teben; be etter bloeibe langóhun ligchaamnebe?. ^tj habben een teeken
aan hun huis,311 gingen blootshoofds, of op hun jjoofb habben 31J een
teeken. Si j moeiten een pleister op hunne lippen leggen; alp et iemanb
ftmain
-ocr page 412-
376                                XXXII. PREDIKATIE,
Htoam/ ban moeiten $tj van verre staan, en $(j moepten roepen/onrein,
onrein ! wijk, gier ip een onreine! Lnc. XVII baa? lee^t gij ban bie tien
melaatsche mannen, die van verre stonden, en jij Bogen 3icg boo? ben
J^eere/ 39 butfben niet naberen. 2tj moepten alleen wonen in afgejon»
tt^bt plaatfen; 39 taaien 300 besmettelijk; jij gabben noobig be ont-
zondiginge boor water en bloed. Steg fyeett! jeggen aPobp" ftinberen/ 300
3tjn toij. BPij Hunnen get niet beter uitbjuftften. (Ongbe^jtanb en con»
fcientie ip bevlekt. J^eere! baar igeene besmettinge des vleeschesen des
geestes in ons, 2 Cor. VII: 1 J^eere! toij bienben elft toel te taaajfcgu»
toen/ bie maar bij onjï 3iju/ taant met 0113e moorben en baben 3ouben
toij gen besmetten, I^eere ! mij bienben tael onp harte te scheuren in plaatfe
ban on3e kleederen ! fl?ij bienben ooft on3e lippen tael te bewimpelen! I©ij
bienben tael van verre te staan, alp bie tollenaar, bie burfbe 3ijne oogen
niet opgeffen naar ben gemel. Wi] moeten ooft uitroepen boor get aan»
ge3igte ban $ob en tnenfcljen: onrein, onrein! l^eere ! toij gebbcn bicn
Hoogepriester, ben Heere Jezus Christus, 300 noobig; het bloed Jezu Christi,
des Zoons Gods, moet onp reinigen van alle onze zonden. J10ij gebben wa-
ter en Geest ban nooben om onp te reinigen/1 Cor. VI: 11. ©at bebe
Paulus 300 uitroepen : Ik ellendig mensebe! wie zal mij verlossen van het
ligchaam dezes doods, Bom. VII: 24. <£en mengel) moet 3eer buil toe3cn
alp gij ban jicljjrilien taalgt. Jfèaa? 300 i$ get met <#obp ftinberen/ bie
31)11 niet alleen ban nature taeggctao?pen getocept op liet blaftfte begï
belbpV om be walgelijkheid harer ziele, Ezech. XVI: 5 , maa; 30 toalgen
ooft ban sicgselben/ Ezech. XX: 43.
iBel menfcljcn/ 3ijt gij alremaal3oogeficIb? 3!a/wij allen zijn zoo on-
rein , man booc man/ geen een iiitgcjonbejb. 3fn 3jsraci taaren be meepten
brij ban be meïaatpïggeib/ en get taaren maar eenige toeinigenbtemet
bie plage bejocht taaren. jHaa: tëobp ftinberen moeten 3eggen : wij allen
31 jn 300; ben een Kleeft bit geb^efi/en ben anberen bat geb^efttaelmeept
aan/ maar allen 31J11 31J ban nature onrein. 3fa/ elft ftinb 43obp ftoubt
3icl)3elbcn boo? ben onreinfte/ boor ben minfteber geiligen/en boor ben
g?ootfie ber 3onbaren/ al£ 3ij toelgeftelb 3ijn. ï©aa?om bat? <£mbat3fj
3iclj3elbeu tjet bepte ftennen. gunnen naapte 3ien 31J maa: ban buiten/
maar jitgselben 3ien 31 j ban binnen, gunnen naapte bcoojbeclen 31J naat
ben aarb ber liefbe/ en boor ootmoebigtjeib acht be eene bjoeber ben
anberen beter ah) 3icg3elben. SCcg! 31 j 3tjn 300 onrein in fjunne oogen/
bat 3ij ban bejre ftaan. %\\\\ 3ijn in gun be?jtanb/ taille en gajtptogten
alp boo^ftanftcrb ban be 3oube.
<$ij 3Uit 3eggen/ maften 31J fjet niet te groot ï Rebben be bjomen
niet al te leeli)fte gebacgten ban 5iclj3ciben/en ban beonteingeib gun-
ne? sonbciiï £}tt 31 ju immer? menfegen die de geregtigheid doen, baac 31J11
011D17 be bjomen juIhe ftuptelijlte mannen/ met sulfte gjoote genabe en
öeug«
-ocr page 413-
OVER JËS. LXIV: 6.
377
beugben! €n al mogen 35" 300 fpjeften al? 3fj 3icl)3elben 3ien op gun
slechtste; \\$ Ijet ebenmel niet beter met F^n gefteio alj» men Ijen be»
3fet op fjun beste? 2Ccl) neen! 33 öeöBrri niet te beel ge3egD! ï©ilt
gij (jen een£ Bp^ten op pun beste, Ijoe 3tjn 3?) ban geftclD? 2Ccïj!3eg»
gen 3IJ/ alle onze geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.
Wit 3Ön bie geregtigheden ban <tëoö£ ftinberen? oat 3311 bie bcugben
en baben/ bie met De biet ouereenliomen; bie goebe b^ucljten bie 30
toonen in eenen gobsaltgen toanbel. Sommigen taorDen in be gobbelijlie
gaben en genaöe 3eet g^oot; 31J 31)11 altemetjï 300 gjoot/ bacüe^eere
3egt: Des Konings dochter i£ uitermate uitpebo^cljt; 31) is gebeel verheer-
lijkt inwendig, i^oe fcljoon hiorben 3jj bcfcljjeben/ Ps. XLV en Iloogl. IV.
Z\\) gaan altemet? met bui3enb beugben/ bat gij geen tien fouten aan
Jjen 3<et; 31) maften 3tclj altemet? bermaa^b : De gansche stad uwes volks
weet het, dat gij een deugdelijk wijf zijt, 3Ctbe Boas tegen Ruth, ftap.
III: 11. Pinehas luic:b bermaa^b Door 3ijne tyomigljeiD. IPaar gt) De
b^omen fomtp£ be3iet/ 33 3j)n al? licljten in be tuecelb; Enoch tuaj»
ïjet in be eerjlc taerelb/ Noach in be cerfte en tüieebe bierelD: tjij bJajS
regtveerdig in zijn geslachte; Jozeph aan Pbarao\'s hof; Mozes in Egypte;
Daniël in Perzië; Zacbarias en Elizabeth, 35 toaren onbcn?"peljJH. ©aar
3ijn 3elf£ altemet? burgrrltiHe menfcljen/ bie bele beugüeu tjebben; bie
jongeling, Matth. XIX; bie Pharizeër, Luc. XVIII; Paulus boor 3Üne be>
fteeringe/ Phil. III. J|ij 3eibe/ ift leefüe boor mijne befteeringe naarbe
befcfjeibenfte fecte ber 3^ljari3ci;n. <$m [jet niet alleg op te Ijalen/ telt
een? be beugben op ban $ob$ ftinDeren/ tuil be fierhe 3eggen/ 31J ftaan
altemet?" vervuld met vruchten der geregtigheid, Phil. I:n. ^tj toonen
Bun geloof uit Dunne tocrUen. 2t) 31)11 biel 300/ bat 31) tegen Oen ïiu»
ning 3eggen : Acb, dat mijn Liefste tot zijnen hof kwame, en ate van zijne
edele vruchten, Iloogl. IV: 16. Aan onze deuren zijn allerlei edele vruch-
ten, Iloogl. VII: 13. Mtaat laten d&ob£ ftinDeren nog 30a u^oom 31)11/
al toanDelben 31) onberi?pelijft/ al bolb^agten 33 alle gerccljtigljcib met
gun ïja^te/ tonge/ baben en tnanOel/ ïjot 3ijn 31)/ al? 31) öie geregtig»
Ijrib boor <6ob brengen/ en al? 3tf bie bij gun bcrücljt uerftanü be3ien?
8$ö 3jjn als een wegwerpelijk kleed. 43tj 311IC 3eggen/ 3jjn deugden als
deugden niet met allen ? ÏE»r) 3eggen/ in De eene bet^eftftfnge/ ja/ maar •
in be anbere bet^eftftfnge/ nren. fjn be eene betjeftliitiQe 3911 30 beel/
om er <#ob boor te berljerrlijficn/ 0111 banltbaar boor 3jjne genabe te
toe3en/ om fjet gcc?telijft leben te toonen; gij lui nt er boor 3ien Dat gij
een goebe 600111 3tjt/ bat gij geen boob gcloobe Ijebt; gij fiuut er utoen
naafite mebe frirljtcn; een bidder lian 3tjuen naa?tc betet fticljtcn al?
een vloeker; ren gob3alig man ftan 3tjncn naa?te beter minnen/ al? een
bie gobbeloo? i?. «ittaar in Dr anbere betjeftfimge 31JH 31J niet goeü; baat
3i)ti 3Ö ern wegwerpelijk kleed, boor be brfieeringe en na beontbangenc
2$bD                                                                 ge»
-ocr page 414-
378                                XXXII. PREDIKATIE,
genabe. <## 3Ult tfQQen/ toaac yjn y\\ 30a geartjt? %n be vierschare
Gods? %t\\y\\ 43ub tg 300 bolmaattt ïjeiiig/ oat l^ij te tein ban oogen ip
0111 Ijct ininfte litnaab te aanfcljautnen; be alletmnifte aftaijltenbe ip ben
%ete een g^utaei; Daarom segt Eliphas, Job XV: 15, Ziet, op zijne hei-
ligen en zoude Hij niet vertrouwen ; en de hemelen zijn niet zuiver in zijne
oogen. jKaar 31511 31) qqh 30a 111 be oogen Dan 4i>oOp uinbereu/ alp 31) bie
üeiüjouïuni Ui) be oneinbige Ijeiligljeib *>obp/ en üi] bie 3uibere tjetligtjeib
bie $ob in 3911e tuet eiptht. ö ©au burüen 3jj et niet aan bentien om op
of om bie beugben b^ijgefp^olien te 3Uilen taotben ban be 3onbe/ of baat\'
boot een erfgenaam beg> eeuwigen lebenp berHlaajb te sullen taojben.
itëat ip nu een wegwerpelijk kleed? Ifet ip een vuil, oad, versleten
kleed, bat men baatyenen toe^pt/ om et 3ielj aan te ontlasten/ombat
Int) 3ultte bobben in on? l)uip utet oiiilen Ijebben. ©e Gibeoniten ituuv
men een?\' in 300 een ulecb/ Jos. IX: 5, Jozephs broeders HÏoameii met
300 een nleeo bij Jacob boor ben bag/ Gen. XXXVII: 31,3a. l$et toap
gefcl)eu?b/ bejtopt/ bebloeb. Ebimelech ging een Deel vodden, bie gefcljeujb
luaun/ u:t beu ljucü op3oelien/ om Jeremia Daacmebe uit ben buil te
jennen; tjet 31JU 3Ulne kleederen, baat men Uan 3egt/ (jet ip mij te
beel/ bat bie bobbe in mmi l)uip ip. ïtcij 45ob!3egt een ftmb ban 43ob/
mijne deugden 31)11 boot uüie oogen/ gelijft 30a een wegwerpelijk kleed
boot urn ut: uogen ip. EPaatomï ©aatom/ bg 43ob ücitaat nirtp/ alp
bat volmaakt i$; bat 31011 rui) 111 be engelen, en in Adam en Eva boot
ben bal: toen 31) balinaalit Luaten/ toen ttonben yj boot 43ob üeftaau/
maat 300 tuft alp 511 betborbeu üiierben/ nueiten 31) uit «töobp gemeen»
(cyap uieg; be uou3e nan bij 4&ob niet berHceten; be onsinnigen Itun»
nen boot 3i)ne oogen niet beftaan. ©e bepte ban <ÜJobp mnbeten ïjeeft
nog 300 beel gebrelt/ bat l)ij moet .peggen/ ilï 3aube boot JU niet ftun»
nen beftaan/ 300 ec geen «JiBibbelaar tuap. ©aar. 10 nog 300 beel on»
remyeiü 111 be bepte; ellt lJeefc nog suinen geulen/ bat Ijij moet 3cg«
gen d 43ub! bie goeb si)t/ boet toet) bet3oeuinge obet be onretntjeib
ban 0113e Ijcilige buigen/ a Chron. XXX: 18, 19. goo 3egt/ alp gij al
boet bat gi) Uuut/ ban boet gij nog niet bat gij fcljulbig3ijc; baat fteelit
geen aapje. bjaatbigtjeiö in! Cu ai |)et goebe bat et in ip/ bat tjebt gij
\' ban 4©i). itèat l)ebt gij/ bat gij met outbaugen tjebt? en uiat 30Ubt
gij ban toemen alpof gij yet niet ontbangen tjabt ? $ij ftunt uiet boen
bat et te boen ip/ nutl) lijben bat et te lijden ip. 9Clp M u in U3elben
befci)ouiue/ ban joubt gij uertnorpclijli jijn. ©at 3ijn mij nu man boot
man/ en beugb uoot oeugb. "Zao tjaböeu 31J 3icjj3elben gesun/ niet
alleen op yun |ïetl)tfte/ maat uu 3agen 31 j 3itlj ooH op l)un bepte.
III. Waien et biel beien/ bie bat300 3agen5 5Cclj ü|eete! 303^300
toeuuge/ en bie et nog 3ijn/ bie betminberen 300: Wij vallen af als een
blad. «)c3e |\'c[)uone tepubliefty ftaat eu üouingtijlie/biealp eenfetjoone
boom
-ocr page 415-
OVER JES. LXIV : 6.                               379
boom toaé/ taelftg taftften en btaberen beïe maren/ 500 bat elft et
onber neiötelbe/ en baarobtr fiïfibe in <#ob maö; öe;fet gr| ften in Je-
saïas tfjö/ in Babel of in Christus tfib/ taat er een ftlein aVierBïtif»
feitje? $et loof i£ uitermate bun nehinrben! 5ücft <6ob/ Jacob 3eet
bunne gemorben! Beftoub/ fl $eere! brie 3al er ban Jacobs nberbïrjffeltje
blijben ftaan ! S?rj begonnen te fcRjeetitaen: De weldadige lieden worden
weggeraapt! SMlerlirffre ©eere! a\\$ tnfi on>S ertiené bn berrreïrjfien 30U*
ben/ ïjet jonbe toefen bij een boom in ben Ijeifêt/ bie aïö ttaeemaaï
frtjtjnt berftorben te tne^en. ©aar bjnpt ban en ban een bfab af; tag
boeten niet brie be eerfte 3al roeden, ©aar liggen be boobe b;ome men»
feben te berrotten. 9$ er ergené een blab/ men ftan bet er niet meer
aan ïgben. ©e eene b?ome fte?ft boor en be anbere na. SCrfj $eere!
öe b?omen bie er nog oberig 3tjn/ bie 3tjn 300 weinig gemo?ben. €n
öat gaat 500 sijn gang; geltjft fiet met on.^e mebeb?oebe:£ gegaan té/
3a! bet met onö 00b gaan. <£n al£ er ban nog een wind ban oorbeelen
Bomt onber bie taeinige toornen/ bie berfbooit 3c in be berboiginge.
ïjeere/ >l3rj 3tjt 300 regtbaarbig! 8|et bomt ban on3e mi^baben. ï©at
ïjebben tatj bat ge?ien in Israël: 3tj moeéten naar Babel, en in ben tfiö
ber Apostelen, aï£ bet begon op fiet einbe te bomen/ al betSSoobfcge
bolft raafite in be berftjoorjinge. 9$ ban boor be berftrootjinge be ge-
Ijeele 9!oobfdje ftetfte/ en al bat bolft tiitgefto?ben ? 2Ccjj neen (jet!
jjjSaar onber be ^eibenen 3tjn 3tj toeër lebenie gemorben.
IV. SSoo i£ bet met onö/ 3eiben <C>obg fiinberen/ borjj brij 3UlIen
baarom ebentael niet berloren gaan/ maar 3efter 3alig taorben; ja/in
dezelve is de eeuwigheid, bat \\$ tot on^e moehgebingeen berfttaiftfiinge/
öat er eene eeuwigheid i£ in stfiobiS raad en voornemens; bie 3a! <6ob
alle uitboeren tot 3tjne eere en tot on3e 3aligbeib; en bat 3a! 300 aiïejS
3(jnen gang gaan tot in ber eeubrigljeib/ tot bat <£ob onjj bolftomen
geluftftig gemaaftt jaï fjebften.
Eerst. l©ö moeten in be bierfegare 05obé niet met allen fiebben;
baat fioopt men zonder geld, wij worden om niet geregtveerdigd.
Ten tweede, ©e genabe ban ben gjooten <!3ob 3al baar bet tae?ft boen.
.JüSoe^t bet boor onse eigene roaarbigbeib 3tjn/ baar fttoam niemanb
binnen; maar onse onbolmaafttbeib b?eeftt be ïiefbe $obö niet.
Ten derde. !©tj bobben eene anbere geregtigfteib: In den Heere zijn
geregtigheden en sterkte, Jes. XLV: 04. Dit zal zijne name zijn, waar-
mede men Hem noemen zal, de HEERE onze geregtigheid, Jer. XXIII: 6.
jgu nog een taoojb tot een ftidfjteïp flor*
Eerst. <0nbcftee?b/ onbeilig/ gobbeïoog menfdje/ taat moet gij boot
<£ob een onreine 3tjn! mat moet gij boor <#ob een roalgeltjft menfcfie
3tjn! Roeten be b?omen 3ulfien taïe fpjeften/ bie reeb£ afgewasschen,
geheiligd en geregtvaardigd 3fjn; taat 3tjt gij ban! $ebenftt eeng aan
25Dö 2                                        utae
-ocr page 416-
380                                 XXXII. PKEDIKATIE,
utoe onreine natuur/ aan alle utoe 6003e bebenftingen beg bïeefcjjegV
bfe btjanbfcfjap 3tjn tegen <U$ob; aan al uta bloeften/ liegen/ jot geftlap;
aan ulne nrjbigljeib/ t,?ot]SCijfieib/ ongobgbienjtigljeib; gebenft eengaan
alle utoe 6003e toegen en ljanbeifngen/ aclj! brat moet grj een g?utoel
Brj 43\'ob 3t)n! brat moet en mat 33! $ob tegen u 3eggen5 Kind des
duivels, vijand van alle geregtigbeid, be Brjle ligt aan ben mortel/ 300
grj geene u^ucrjten boo^tB^engt/ üft 3a! u uitroerjen/ en in \'t buur meppen.
Ten tweede, git ftier een burgerlijke, bie 3egt/ ban bie gabbeloo^lieib
fien ift b?rj; maat fft tjeööe a( b^rj bele beugben. l©el/ftier toont 43ob/
bat utn 6ebbe fiier te fmal io/eu uüj ücUfcl tclion. ttlulue.Mï 3a! u geen
nut boen; grj 3ult er niet mebe boor $ob ftunnen öeftaan. gegt gij/
ift t?eftfte bat mrj niet rena aan; ift 6en er niet onber te tellen. IDie
öeljoorcu onber be burgerlijken ?
r. ©e3ulften/ bie allermeest ban hunne eerfle religie fiouben. |©eet
grj taelfte bic i#3, $et werkverbond; 300 boor 3tjne taerften boor 43ob
te brillen Bejtaan; 30 binben 300 eene toet in 5"" fiarte gefeft^eben/
en boen 3tj er eenfg3ii?£ naar/ fjunne canfeïentie ontfeftulbigt ften ban;
3 ij 3iHlru Ijun Begte boen 300 beel al«5 31) ftunnen/ en 45oö 3a! toat boor
be binge?f? ;ien; en 30a jullen 31J Beftaan.
2.  ï©eet grj taie er onber be burgerlijken ij?? $rj ftunt 3e uaautae»
U\\\\i$ ontbeftften ban be balsrtjljeib ban bie religie; ilï bril mijn leben
baarban niet beranberen/ 3egt 30a een; ift bril er 6ij Blrjben. J|et ij?
moerjelijft iemanb ban teligie te boen beranberen.
3.   35e brare religie/ be religie ban <a3ob$ fiinberen/ jtaat fiun «iet
aan; uit genabe/ boor ben ï^eere 3fe3U^/ boor be öetoerftinge be$ $eegteg/
3alig te taorben; neen benften 3Ü/ ban 30uöen tarj toet 3orgcloo^ taorben.
4.  goo een 3egt/ bat ftau ift niet blagen/bat be3onbaar 300 berftleinb
too^bt/ bat firj ban 3icft3elben nietg ftan/ niet^ bril/ en niet^ beugt.
5.  grj ftunnen <öob£ fiinberen/ bie $ob in $eegt en taaarfteib 30e»
ften te bienen/ bie 300 beel fu^efien ban ftunne onreinfjeib/ en bie 30a
beel oufie&öen met {jet öïoeb en be o&eeöt ban Cfi?ujtug7 bie ftunnen
31J niet blagen/ bie 3auben 3(j taeï berbolgingen aairboen. 2Can bie bier
of brjf bingen taorben be burgerlijken openbaar, ©ie jongeling fteerbe
ben ïjeere 3e3u^ ben nefifte toe/ al^ ^ij 3eibe/ bat gij boor genabe
moe£t 3aïig taorben.
Ten derde. 5Uc&! taaar 3ullen be geveinsden Bfrjben/bie 30a beel boor*
geben! \'SCcftl ongefuftftige! gij Bebjiegt utaetr naakte/ gij öeb^iegt be
b^omen/ bie u boor fiun foorte aau3ieu/ ombat grj u 300 aanftelt/ gij
öeb^iegt U3elben! 2flfg be ïïouing ftomt om be aaii3ittenbe gakten te
obet3ien/ en alg $rj 3eggen 3a1/ vriend, 3onber Bruiloft jiftleeb/ hoezijt
gij hier gekomen? 300 3ult grj berftommen. %t\\yl ft^eegt gij nog een#
lugt tot taaarfteib in Ijet Binneiifie! €11 uiogt gij allen/ W nog in
utoe
-ocr page 417-
>
OVER JES. LXIV : 6.                                 381
uitte onreine natuur 3tjt/ en bie nog taeggetuorpen ligt op getblaftfie
des Uclbé/ om be tnalgeltjftgeib ultiem 3iele/ mogt gtj irenó eeue Uial«
ginge ban ujelben ftjijgen/ eu mogt gtj een£ ;oo tot ben |)eere 3e3u£
Romen/ geltjft be melaatschen onbe? get v®ube (jEeptainent tot ben p^ieg»
ter Htaamen. C^oe fttnamen 3tj ? met ontbloote hoofden, met bewimpelde
lippen, en met gescheurde kleederen. I©at gaf bat te Hennen ?Pat urne
gatten moeten gefcljeujb uju ubr: utue onreingeib/ bat gii ontbloot
moet 31Ï11 ban alle eigen geregtigfieib/ en bat uut monb moet geftopt
31\'jn boa: <]3ob/ 300 bat gij nier? tueet in te brengen/\' al tnilbe ï}ij u
be?itooten.
Omberen ban #ob/ gtj stjt ooft nier gelp gtj tue3en moet/gtj fieftt
ooft nog 300 bele onreinheid.
Eerst. «i3ij fuiste:t te beel mat anberen ban u 3eggen.
Ten tweede, ^tjjt een atlbe? u/ acfi ! goe filtjbe 3tjt gij!
Ten derde, ütaften 39 u/ goe beb^ocfb 3tjt gij!
Ten vierde. 9Ucg! gtj bu^ft naar be genabe éatig niet gaan/ al# gtj
niet beel beugben Ijebt! *éi) burft nietö goeb? uejtaacljten of gij moet
fiet tf}$t 300 en 300 mei gemaaftt hebben; urn gebreft moegt u tuel
nebcrig maften; maar niet ongelaobig. $tj moet leerrn alle ulne Ijope
en b^ijmoebiglJEib te gronöcn in be eeulnigfieib ban 45obsi genabe/ eu
ban 3ie3u£ üe^bienften en boorbibbinge/ en in be onbe^anbe^lijUfieib ban
#ob£ bejbonb/ ban 3nlt gij mee? ba^te pabcn maften boo,? ulne boeten.
l©ie er 300 gejrelb al£ bit bolft?
Eerst, goo een 3egt/ aefj lieert! ift fiebbe alle bing gebreft.
Ten tweede. SCclj! ift ftan 300 ongebeinga peggen/ bat mijne beiate
beugöen 30a buil/ 300 leeljjft en 30a tnalgeltjft 3tjn/ ift acgte 3e agj
fcljabe eu b^eft.
Ten derde. SClfejlieffte 03ob ! 3egt 30a een/ ift fiebbe utue genabe 30a
ban boen; ift fiebbe alle oogenbliftften noobig/ bat utuebarmfjajtigfie»
ben mij boojftomen ; bat $ij l\\ obe? mij ontfermt/gelijfi 3icft een ba-
öc: ontfermt abc: be ftinberen ; en bat 43ij mij be^fcfioont/ gelijfteeu
man ;fjnen 3011e be^fegoont!
Ten vierde. SCcfi! be l|eere 9e3U0 i$ 300 ftos\'telijft in fiunne oogeu !
E) ij is Ij uu be fcfiooufte alle: meufcfien ftinberen ; gun fiatt fpringr op
al| 3ij ban ben ÊJeere 3te3"£ gooren fpjeften. üinberen (J&obg/ legt u
bij öe3e ftufifteu nebej; 3ij 3iju u niet onbeftenb. ^oeftt mee? boo^ fiet
gelaobe gcb:uift te maften ban ben Qeerc ïCe^usS en ïijue geregtigfieib.
€n ala gij öjii Uoo: $ob 3ult ftomen/ ban 3Ult gij bejftjijgen jjet einbe
ulurp geloofa/ be 3aliggeib ber 3ic 1 e.
AMEN.
256Ö 3                                         DRIE-
-ocr page 418-
DBIE EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM L : 7.
Ik God, ben uwe God.
Wij ïejen/ Joh. XIII: i, bat be l^eere 3te3U?l £D?t#tug jijn boïft/ bat
J|ij in be toerelb öabbc/ lief had tot den einde toe. l|et i$ eene onftet\'
felijfte brienbfcgap/ tiie er tugfcgen <öob en stjn bolft plaatfe geeft: 43obg
liefde geeft geen einbe; maa? 31} geeft een Begin. l©at jegge ift? 3ij
geeft een begin auj geen Begin aan be jijbe^obé: j|ij geeft 3e lief met
eene eeuwige liefde, Jer. XXXI: 3. Jacob hebbe Ik lief gehad, en Ezau
hebbe Ik gebaat, Kom. IX: 13. Cet sij geboren maren geeft 60b gen
lief/ en bat buurt 30a tot ben einbe ban be toerelb toe; ja/ bat loopt
300 boor alle be eeutaen geen omtrent al <$ob^ bolft. %l toaé get bat
be aarbe en al mat e? op \'t onbe?fte Boben fteerbe/300 Blijft bieliefbe
onbe?anberlijft; al fronben 3ij tu^fegen be lebeuben en be boobcn/<#ob
geeft ge^egb : Ik zal u niet begeven noch verlaten. We Ifefbe <#ob£ Blijft
tot bat gun leben een einbe geeft; ban ig get: Deze God is onze God,
eeuwig en altoos, Hij zal ons geleiden tot den dood; ja/tot obe? ben boob.
Cn ban ij? get nou: Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven van
nu aan , Openb. XIV: 13. <H5ob geeft 3<jn bolft lief tot ben einbe ban be
ganfege 3igtbare Sterfte en ben ganfegen tijb ban 3ijne iangmoebiggeib
ober be fte^fte/ in betoelfte 3ij leben; en taannee? betijb ban 31\'jne lang«
moebiggeib ten einbe loopt/ en l|ij be uitejlijfteBelijberjS noemt Lo-Ru-
cbama , niet ontfermde , ban Blijft nog be naam ban yjue gun^tgenooten
Ammi, mijn volk, en Gheptziba, mijn lust is aan haar. Sf.ij ij? tot ben
einbe ban be toerelb/ al? alle be3e 3igtBare bingen een einbe geBBeu/
ban-geeft be liefbe 60b? geen einbe ; ïij Blijft tot op get laatfte oorbeel toe.
Jfn alle ftojmen 3o?gt <Ü3ob boo? 3ijne jutaeclen/en in ben laatften ftorm
3al $ij 3ijne engelen 3enben om 3e fiijeen te be^gaberen ; toant Hij kent
degenen die de zijnen zijn. gulfie 3afte toont ong be3e pj?aïmis>t. Stfn ben
491\'ten pgalm toont gij/ bat get rantfoen bat in be toerelb taa£/ niet
eene siele fionbe be?Iojpfen. €n in be3en sojïen pgalm/bat al get offeren
ban
-ocr page 419-
XXXIII. PREDIKATIE, OVER PSALM L:7.               383
ban ogfen en anbcre Beesten/ geënt 3ocnoffercn tnaren: jrj gaben e?
j?aö nietg mebe; taant het bus al \'tsijnc/ al laat e; leefbe op ber
aarbe; ja/ J|ij hongejbe noch boekte niet/ ï|tj taagf een bolmaaftte (éeegt.
<£n hij taijjst in het 5be berg aan/ taelfte het eenige zoenoffer tnag? bat
0&ob aangenaam roaö/ bat taajS be 5|eere 3e3UjJ Ch?i£tug/ baa? 3ijne
gunptgenooten boa: get giiaabe beel aan ijabbe/ en bic moesten ban
ben 2Clle?hoogire daakofferen, hunne geloften aan ÏJem betalen/en ben
Qrcre aanroepen in be benaautabfjeib/ ban 3aube Qij hen baa2 uitbel\'
pen/ en 3ij 3onben Qetn eeren/ bg. 14,15.©an toont hij/bie\'t Cuan»
gelium ongehoor3aam taaren/ en ben l^eece 3Je3ii«i boorbij gingen/ Ijoe
het bte hebben 3ouben/ bg. 16 -aa. 3fa maar/ bjannee? iemanb in Ch?ig-
ttia <&ab tot 3ijnen $ob Ij.iöbc/ bie 30Ube be?bolgingen nrtftaati! Qet
i£ geen noob/ 3eibe be l^eere/ 300 gij <il3fj banftoffert/en Jtëij 300 eert/
Ik zal u mijn heil doen zien, bjJ. 23. J|n otifi be,?<i 3egt be ^eere: Ik
God, ben uwe God. ©e mafte? fcljaambe 3ich bit lieb niet; hij 3ette er
3ijnen naam boor: het ig Azaph. Paulus 3eibe eenj? ban Jesaïa, bat hij
3ich verstout habbe om te 3cggen/ bat $ob be üBoben be?me?pen en be
{^cibenen 30ubc aannemen. ©C3e man bejftoutte 3iclj ooft om te 3eggen/
alp be fchabutuen ten einbe uiaren/ en alg 3ij op fjec regte offer 3ajen/
bat 31 j ban töob tot hunnen 43ub 30Ube hebben. Azaph tuaja een uit\'
legger ban graote p^opljetiën; hij IJEEft behaiüe be3e pjfaltn/ nog elf
anbere gemaaftt/ ban ben 7,} ft en tot ben 83(101 psaim; 300 bat Ij ij
be authcur \\f ban thiaalf heerlrjfte psalmen. .Du tnilben mij bit moor»
bet je/ bat Ij ij tot moebgebinge uuur tfobs balft geeft/ in alle be oocbeelen
bie er ober Ijet ftaf sauoen gaan/ mei eeiisi besien; baar Qn\' hebt:
I. God.
II. Ik God.
III.  Ik God ben.
IV.  Ik God, ben uwe God.
V. J^eegt ban niet; (^ij 3a! tita <&ob 3tjn in ftojmen en Baren; tucegt
maar t:ouiu, Iaat het gaan 300 Ijet gaat/ laat het ftojmen onbec Ijet
ftaf/ onber jhec ftaojn 3al het me3en: Ik God, ben uwe God.
I.  iBat tjet eerste aangaat: aio gij God hoo?t noemen/berftaat baat»
boor bat lief/ 3a!ig/ bolmaaftt/ algenocgsaam i©ppermc3en; urn harte
moe^t opengaan/ alg gij l^em maar ljoo?t noemen/ 300 gij er eenige
ber?eftftinge op hebt. J§ij ig bat We&n bat in 3ic&3eiben genoeg3aam
ijs\'/ bie niemanb noobig Ijccft/ bie in 3ich3elben bolmaaftt gelufi3alig i£;
in toien toij allen leben/ on£ betaegen en 3tjn/ tegen tuien niemanb tet|
bermag/ tegen tuien alle getnelb geloften ujo?bt. God, ijl bat balfcftoone
En üotvilige @ppertae3en.
II.  Ik God, 300 al£ Ift Jtttj Ijier late Befcljztjben in bc^cn pgalm/
3iU 13eütjre eene uuorjienigljeib booc mijne fterfte/ baar i$ eene offecanbe
in
-ocr page 420-
384                               XXXill. PREDIKATIE,
in mijne fierfie/ 9JB geBBe een berBonb met mijne fterfie/ inbiefierfte
3Ön mijne gunptüetoijjen. Ik, bie <£5ob/ baar mijne gungtgenooten 3icg
aan obergeben/ bie ÜDaaracgtige/ bie ïïegtbaarbige/ 30a alp" fft
gier late befcg^ijben.
III.  Ik ben, 3egt <ffob. 43ob geeft sicg laten ontbefiften bat 0ij is boor
ben bal/ en ö^ij Ijeeft 31CÖ laten onbeftften bat ÏJij is na ben bal/ en
8jfj 3al in eeutoiggeib zijn bat C^ij is. ©oor ben ba! geeft <£ob 3itg ont«
bent/ bat üjij was in ben fcgeppinge ban allep: Want zijne onzienelijke
dingen worden van de scheppinge der wereld aan uit de schepselen ver-
staan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, Rom. 1:20.
03ob ontbeftt 3tcF> ooft bat l^rj is na ben bal: baar geeft nicmanb te tya»
gen/ ij> er 500 een Ijeilig/ regtbaarbig/ grnabig en 3alig 4)>ppertoe3en ?
3$ er 300 een JDerbonbpgob ? 2oo een magtige 2&efcgermer/ bie al? er
btjanben tegen be fterfie opHomen/gen boet beben. JÖiemanb ij? meep"«
ter ban bie gebacgtcn/ of er 300 een (60b ip of niet. ï|et ftaat aan
niemanbg bcrftie3inge/ 3egt 03ob/ of %\\i ben of niet Ben. %\\ menpïgte
een gobbeloo3e/ bat %\\\\ niet taapy 3iH ben ebcnmel/ in toeermille ban
allen/ bie tnilöen bat 3Ch niet map^; en al tnie tegen jJSij tcoelt/ bie
moeit brucgteloopV rebcloop^ en gebaarlijft/ gij ip in gebaar/ bat 3ft
mijne ganb ban gem 3a! aftjenften/ gij moeit tot 3ijnefcganbeen fcgabe/
en al£ gij al getooeb geeft/ ban moet gij nog altijb gooren : Ik God
ben. 3,ft gebbe 300 bele blgfien gegebcn bat 3fi ben, in get kennelijke
bat er in elfig ga?t ipy tot een ftinb ingefloten: baar ij? eene confeientie
in elft. üjft toone bat 3GB ben, boor bele schepselen, boor mijne voor.
zienigheid, boor bc wonderwerken bie SB bor. 3ifi gebbe get in mijn
Woord ontbcfit dat Ik ben, wat Ik ben, en wat Ik worden mil boor een
a?m berloren 3onbaar in Cg?iptnp"; en Buiten bat ïtëoojb ftent
niemanb rrgt. <®oft ontbeftt be $eere aan allen bie 5jem 3oeften te bie»
nen/ bat 3gn lapt ligt ip7 en 3ijne geBoben niet 3tnaar 3tjn.
IV.  ^IlSaar getgene get gjootfte taonber ipy Ik God, ben uwe God.
iPaar t£ een bolft in be taerelb/ bat beel aan geeft/ baar %\\i
Jiag3elben aan gebe/ baar 3Jft allcrmeept aan toone/ dat-Ik ben, en
bat 3Jft voor hen ben.
A. <#ob ma£ be 4&ob ban be menfegen voor den val, en $tj ip get
ooh na den val. Voor den val map J^tj get boor be jegrppin ge naar 3tjn
Beelb/ alg ïjij ben menfege fcgiep regt naar ben Beelbe $obp\\ 2oo lange
be menfege bat Beelb b,20c.g map God zijn God, zijn goed, zijn deel,
uit H?acgte ban get mejnberbonb/ tuaarboor be menfege berpiigt map"
om <$ob bolmaafit te bienen/ tot get einbe ban ben tgb ber bepjoe«
binge/ en maarin <£3ob 3icg berpiigt gab om alles mat £?ö map/ en
mat CJjj bermogtc/ boor syner. gungt- en bonbgenoot ober te gebben/
tn bat bit met $}tm in be reutoige 3aliggcib leben joube/ om 5}em tE
la
-ocr page 421-
OVER PSALM L : 7.
385
ïoben en te p?tjjen. SBIj? 4?ob gier 3egt: Ik God, ben uw God, 300
too?dt e} niet Beoogd Dat ®od de God ban den menfctje wasvoorden
val; neen/ maar tjer 3tjn zondaars na den val, daa? (ftodgiet mede gan*
belt in ben jjaiöbelaa?/ en met toten li^n doo? den 3ilSibdelaaj 3icg be?«
3oent/ en in een berbonb bej genade Bomt/ en die $g naar 3gn fieelb
ge^fcgept. 4&od ij Oe God ban ben 3onöaac boo? l)et verbond der ge-
nade, bat in allej 30a toelgeo^dineejde benband; toaatin be ©aöe? eijcht
tooldoeninge aan 31)11 e geregttgtjeid; De goon boldoet/ en de tëeejt öic
brengt be uitbejnorenen onde? den banb dej berbonbj. Ik God, ben
nw God, bat Begjnpt fjeeilgfie en bo^ftelgfte 3aften in 3ich. J©at boo?
3afien? 3Ult gg 3eggen.
Eerst, ©at 300 een 3ondaar en 3onbarejfe bce( geeft aan de verzoe-
ninge; daa? ij geene grimmiggeib bg 3ilSg/ 3egt «3od/ 3j« IjebBe mp
nen tootne afgelegd; ;(H (egge de toapenj nedej. tfod U.111 niemandj
<#od 31)11 / alp t}i) den toorn 3oude Betjouden/ maar Qij ij met gen bej«
3oend. gullen die ttnee te 3amen biandelen/ 300 51) niet te 3amen ge»
nomen 3gn doo? ber3oeninge ? ©aajom 3egt <öod/ Jer. XXXI: 33 , 34,
Ik zal hen tot eenen God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn; want
Ik zal hare ongeregtigheid vergeven, en harer zonden niet meer gedenken.
Ten tweede, gg tjebben niet alleen deel aan de verzoeninge, maar
ooft aan de herscheppinge. Z\\) Bigben niet dood in 3onden : maar 3g
tuorden lebenbig gemaaur. Eph. II: 1. Col. II: 13. 3E>aa^ tuorot aan gen
berbuld Ijetgene 45oü belooft/ Ezech. XXXVI: 26. En Ik zal u een nienw
harte geven, en zal eenen nieuwen geest geven in het binnenste van u ;
en Ik zal het steenen harte uit nw vleesch wegnemen, en zal u een vlee-
schen harte geven, gg tooiden den nieutoen menfcge deelacutig.
Ten derde, ©at niet alleen/ maar 51) Krijgen deel aan tjet gegeele
genadeverbond, aan alle de goederen ban (jet verbond, aan alle de be-
loften, aan de verzegelingen ban t)et verbond. I^oe twijgen 3*j deel aan
bat be?fionb ? 2fiü 3a! 300 een eeutoig bejBond met gen matten/ 3egt
<0ob/ Jes. LV: 3.
Ten vierde. {|et geeft te Bennen/ bat 31) deel geoöen aan get Godde-
lijk Wezen 3elf; niet alleen aan de schepselen, aan de engelen, aan de
goederen, maa? ooft aan get Wezen 3etf; 300dat de drieëenige God, bat
bejruftlienjmagtig/ 3alig/ algenoeg3aam l©e3en/ Ijun Oeet ij/ Klaagl.
III : 24, Ue Heere is mijn deel. gg mogen jeggen : God is de rotssteen
mijnes harten, en mijn deel in eeuwigheid, Ps. LXXIII: 26. Gij zijthet
deel mijner erve en mijnes bekers, Ps. XVI: 5. SUctj ! luie 30Ude niet uic*
loepen : Welgelukzalig is het volk, wiens God de Heere is!
Ten vijfde, i^et geeft te Hennen/ dat 51} deel gebüen aan de Perso-
nen in bat Wezen: aan ben Vader, aan den Zone, en aan ben Heiligen
Geest; aan alle? bat die Personen in get tuejH be? salinpeiö doen/ naa?
€cc                                          elftj
-ocr page 422-
XXXIII. PKEDIKATIE,
386
elfig ïjuf^ïjoubfnge in be öebeelinge ban be genabe. f^eeft be Vader eene
eeuwige verkiezinge, eene teebere liefdezorge, eene Vaderlijke ontfermin-
ge, tiet i$ boa? tjeu. ï^eeft be Zone eene eeuwige geregtigheid , eene lij-
delijke en dadelijke gehoorzaamheid , eene Krachtige voorbede, fjet tjï boo?
ïjen. %# be Geest een getuige, papt i^ij fjet alle? toe bat be ©abe? boo?
gen georbineejb/ en be 2one boor fjcn be^tnojben fjeeft; i£ l$ij een
zegel, een onderpand, een trooster, {jet jg| a[ üoo? fjen.
Ten zesde, §et begrijpt in 3itfj/ beel te fjebben aan alle be eigen-
schappen ban bat Wezen, aan alle be volmaaktheden en loffelijkheden;
baar 10 e? geen een/ of 3jj 3ijn e? erfgenamen ban. l^eeft €>aü eene ont-
ferminge, 31J fjebben e? beel aan: Gelijk zich een Vader onfermt over
de kinderen, zoo ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen.
5B0 43ob vol liefde, genade, goedheid, kracht, 31} fjebben e? beel aan.
Jgij Ijebben beel aan 3ijne wijsheid; 3ij gaan bij ü|ein om raab ; al£ 31}
bon tiet en bejegen 31)11/ ban onbetrigt ij^ij 3e toef/ sooöat 3ij altemet
niet meten tnaa? 31) f)et onbrjrigt ban baan galen; 31 j gaan altemet£
filinbelingg een mibbel geb?uiben/ en in ben uitflag 3ien 31 j/ bat fjet
ban ®ob ip.
Ten zevende, S2ij Rebben beel aan <J3ob$t besturinge en regéringe. $e-
fijft <Ü5ob be tnerelb gefcfjapen fjeeft/300 beftuurt l^ij 3e oali; tot tuieng
begte? (£ot niemanb^ al? tot stjn bolft£ be$te? bie $ob bienen/ 30U\'
ben tnel ecn£ 3eggen/ maaroin moet ib geflagen en geHaitijblnorben ?
inaa? {£ij boet fjet tot tjunnen nutte/ uitgetroutuigljeib. ©egoedevij-
gen tnie?ben naa? Chaldéa gefcfjiftt ten goede, Jer. XXIV: 5. <j£n Gen.
L : 20. 3eibe Jozeph, Voel/ mijne b?oebe?é/ gij hadt het wel ten kwade
gedacht; tnel/ Jozeph, fjabt gij {jet ooft niet toel gebacfjt/ toen gij 300
gebangen 3at} ja/ 300 biKbigl?;; Maar God had het ten goede gedacht.
Kom. VIII: 28. Wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen
moeten medewerken ten goede. 3£aat fjet gaan 300 fjet gaat/ fjet 3a!
bon: i^uöa «moeren al ten beate fteeren. Nehemia 3ag bat ooft: blij 3ul-
len ons opmaften/ en be goebe fjanb 0113e? J?oDs 3a! fjet 0115 boen ge«
lubben/ 3eibe fjij. T>c ürjanben mogen boen mat 3ij bullen.
Ten achtste. <&ob$ bolft 5e&ben beel aan alle be. schepselen; af 6e3it»
ten 3ij e? niet beel ban/ 31J fjebben fjet toeinfgje in een getjeiligo en
ge3egenb cegt; en in ben «jfèibbelaar bunnen 31J fjet gebtuiben al? fjet
fjunne. ©e bleine of gjoote pojtie/ bie 3ij fjebben/ i? ban tjunnen It^ienü
en ©abe.2; en f)un weinigje i]ö bete? als be overvloed van vele goddeloo<
zen, Ps. XXXVII: 16. Alles is uwe, 3eiDe Paulus , 1 Cor. III: 21.2,1}
3ijn al? een rijk kind, bat unüe: voogden ftaat; 51J fjebben tjun gaeü
in regt, af 1? fjet nog niet in gebruik.
Ten negende. Hit ft?acfjt ban bat tooo?b/Ik God, ben uw God, fjeö»
beu 31J beef aan be voorsmaken ban be eeuwige heerlijkheid, aan be
voor-
-ocr page 423-
OVER PSALM L: 7.                                   387
voorproeven; f tl bfe blijdschap, fn bat licht, in bfe stilte, fn hfe verhef-
finge van hun harte, in bfe nabijheid Gods, in trie eerstelingen ban fjet*
gene boben 1$.
Ten tiende, fgrj fieböen niet alleen beel aan be eerstelingen, maat
300 ra0 al$ 35 fte?ben/ ban tao?bt ftunne jiele tot Cïj?iétu$ [jaa? $aofb
opgenomen; en bug ftjrjgen 3ij ooft beel aan bat groote goed, dat God
weggelegd heeft voor degenen, die Hem vreezen. <©tc onuitsprekelijke din-
gen, baa? Paulus ban fp?aft/ 1 Cor. XII, bie jullen 31) ooft eené fjoorett
en 3ien; 3 ©an gullen 30 peggen al£ Job, boemel in een anbe? opygt/
met het gehoor der oore hebbe ik van U gehoord, maar nu ziet U mijn
ooge. Cn met be 2uibe?-ftoninginne : De helft is mij niet aangezegd l
Ten elfde. Ik God, ben uw God, bat geeft ooft te ftennen: gift ben
geen God der dooden, maa? be? levendigen; gij 3Ulr toebe? totftofftee»
ren/ maar 9!ft 3a! u toebe? lebenbig maften/ en 1ft 3al u optoelilien
tot ljee?Iijfth;etb; en ban 3al ift u in mijne gemeenfrhap brengen/ en
baar eeutoig laten filtjben. SJft 3al bij u toonen/ en gij 3UH mijn bolft
3tjn/ en 3ft 3elbe 331 uta <föob tae3en/ Openb. XXI: 3. ©an jal 45ob
fjen ft?engen tot bie frab/ bie fonbamenten fjeeft/ en in \'t Eie^it uan
bat goeb/ bat ï|rj boor gen bereib beeft. Cn bat 3a! 30a eeutoig en
altijb 3(jn; lange? ftan bet niet/ en ftorte? mag pet niet toefen, ö i|oe
geruft 3ullen <6obg ftinbeten baar nebe?3irten! nierg 3a! bat fiinberen.
J^et tg een buuraefttig/ een eeutoig en atgenoeg3aam beel! Wij ïe^en/
1
Kon. IV: 25, bat be ftinberen SPéraélg in be bagen ban Salomo 30a
zeker woonden, een iegelijk onder zijnen wijnstok en onder zijnen vijge-
boom. jiBaar boe geruft en beilig 3a! bet in ben hemel 3ijn/ baa? fta«
men geen Kanaiinilers in bat huig bcgï peeren.
V. TlJ>ft bienbe nu tot fch?ift boor be onbekeerden en goddeloozen; 3ijt
gij btjanben ban «JÜBij en ban mijn bolft/ ban 3a! gift ftomen en niet
3Uitjgen ; een buur boo? mijn aange3igre 3al be?teeren/ en ronbom Jifêtj
3al t)et ftormen. M&aat 3jjt gij mijn gunstgenoot, bie boo? alle be of»
fe?anben heen3iet op het regte Zoenofjfe?/ al be?6ranbbe het ganfehe
heelal/ 3Bft 3al nta <6ob en uto 6oeb 3jjn. l^et hoofbaniltel in Ijet ge*
nabebe?bonb té: Ik God, ben uw God. 3jft/3egt $ab/blijue aan mijne
3?jbe getrouto/ taat e? ooft ftomt; maar ban eifclje 3(ft ooft/ bat gij
ger?outa aan Jlfêrj 3«It blijben/ niet bobaarbig 3(jn/ en bat gij aan
be fchabutoen niet 3ult blijben hangen; maar bat gij JiBij/ aljéi uüi
©cjöonbis-^ob/ in geest en taaarheib sult bienen; bat gij 4l3tj 3ult
toeb?engen be offe?anben ban een geb?often hart/ en ban een be?flagpn
geejét; be offeranben öejé lofg en be? banft3egginge; bat gij in utoen
noob en benaautaheib 4lBij alieen 3Ult aanroepen/ op üfêij alleen be?»
troutoen/ en bat gij 3ult toanbeïen toaarbig (jet <£uangelium/ en al{?
ftinberen en bonbgenooten ban 30a een g?ooten 4&ob betaamt.
<Ccc 2,                                                               <&z»
-ocr page 424-
383                                XXXIII. PREDIKATIE,
töeliefben/ laat ong nu nog een h:«oo?b fp?eften tot een fttcrjteltjfi flot.
i©at 3egt gij/ 3onbaar? SW (tfüobg bolft niet een geluff\'alig bolft/ mieng
<Ö5ob be #eere igï B£orbt gij er nog niet op bejliefb? 2egt gij nog
niet/ ach! toag ift ooft 300 geluftfiig! Ifytbt gij nog niet lang genoeg
in 300 een\' naren ftaat getaeeét? Zonder Christus, vervreemd van het
burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geene
hope hebbende, en zonder God in de wereld? Eph. II: 18. SCclj/ tnat 3ljt
gij ongeluftftfg! ifêeet gtj hiel tuat het te jeggen ij?/ een mengel) te
3tjn/ bie geen God fjeeftï SCcft! ig <(5ob uw God niet/ taat traogt/taat
3egen/ toat 3aligfteib Kunt aij ban bertaartjten? en tataar sult gij heen/
alle be fcftepfelen u beslaten? %t\\)>\' ban ijeut gij geen toeblugt!
ban guit gij alg Saul moeten peggen: Ik. ben zeer beangstigt, want God
is van mij geweken! 9Cch menger)! mogt gij nog eeng boor 43ob inbal»
Irn; baar if< nog raab boor u/ al tnaart gij nog 30a gobbeloog; gtj
toorbt nog geroepen/ en be E}cm* geeft nog lu$t om in ben Jïïiöbc»
laar u tot een 43ub te taorben.
©romen/ ig 60b uw God, tatel/ toat hoeft gij ban 30a te bree3enï
©ertroutnt ban op $em/ en ï^fj 3a! \'t boor u maffen/ 0ij 3a! alttjö
met u toe3en. 2tjt gij in het toater en in fjet buur/ of in gebange»
nimfen/ d&ob ig bfj u. ifêoet gij schepselen berlie3en/ gij berliegt <®ati
niet. 45ij/ bie d3obg bolft 3ijt/ breept niet; het 3a! u alleg ten goebe
bie?fien; o5ob 3a! u nooit berlaten. W\\t/ of taat tegen u mag3ijn/en
in al ijetgene u b:ul\'*ben of b:eigrn mogt/ 45ob 3a! met u tateren. £f oubt
utne bctjefiftinge op bien «5ob maa? onbe? \'t oog/banftan u nietp fjinbe»
ren/ ban jult gij in urne ftommejlijfte omftanbigljeben nog Hunnen 3tngen;
Onze God is de zaligheid geprezen
Der vromen, die ook altijd wezen zal;
Haar sterkte als \'t kruis zal groot zijn opgerezen,
Hij zal hen verlossen in zulken val,
Verlossende zal Hij die ook genezen,
Want op Hem hebben zij vertrouwet al.
<l3ij 3ult 3eggen/ ift tnflöe tael een Renteenen ttaee of brie tjeööen/
baar ift fjet ban toeten ftan bat 43ob mijn God i<u.
Eerst. 43ob 3a! 300 een hebben boen 311*11/ bat hij ban natuur 3onbet
<0ob en 3onbcr hope tataö. JDij 31)11 3onbe? 43ob in be üicrelb/ geene
ftope Ijeftücnbc; "mij 31J11 3U0 bee?lnft geftelb! £>ac 3a! 43aö 300 een
tjeuben boen jicn.
Ten tweede. %{$ $ob bat boet 3ien/ ban 3a! i|ij ge3egb hebben te»
gen oiifï/ ftunt gtj baar nu tael gerugt in üiesen/ bat gij Mïij mijpt?
vPat harte 3a! 31J11 leben geene rujtc ftunnen hebben; het 3a! 3eg«
geti:
-ocr page 425-
OVER PSALM L : 7.                                  389
gen: ift mf^fe fiet öegite beel; fiet eene noobige! ift elfenbig menfrtje.
Ten derde, ö! goo een 3a! 300 ïjeööen gaan taenfrhen in eensaam»
heib/ sicft ftellenbe boo? bat g^oote J©e3en/ ach! bat 45ij mijn God
taaa?t! tailbe 4?i) mi) bat geluft geben! baat 3a! hij 3ieft am tai^en/
en Ij ij 3a( boa? ben H|eere betuigen/ bat ec ban geen rijfte? noch ge*
luftftine? mengel) in be taerelb 3aubc 3JJ11 al£ hij/ 300 {jij bat ft^eeg.
Bjeere/ ban 3oube ift bolbaan 3ijn/ segt 30a een.
Ten vierde, gij gaan al 3ucijtenbe/ soeftenbc en bejlangenbe/ bat 38
Ij et eenii aan ljun Harte mogten gooren/ bat 31J ben £|eere tot hun
beel Ijabbcn; bat 31J e^ eeng geruft op mogten tne3en; baar i$ alle hunne
begee;te naat/ bat 3ij bat eeno mogten ftuunen ba^tfrellcn.
Ten vijfde, gij sullen een plaatsje in be taerelb Bennen/ baa? 3tj op
hunne ftnieen 4&ob geftoseu hebben; baa? 3ij ban ftunneu seggen: toen/
op bat (tonnetje/ op bat ulaatgje/ hebbe ift $ob gelden/ geltjft Josua:
Kiest heden wie gij dienen wilt; maar aangaande mij en mijn huis, wij
zullen den Heere dienen, Jos. XXIV: 25.
Ten zesde, gij 3ullcn het geen eenjS/ maar tael buijenbinaalgebaan
hebben: 3Q 3iillen geen eenmaal ïjet be,iftonb gemaaftt hebben/ maar
tnel öui3enbmaal/ en ge3egb hebben/ ach C^eetc! ift rail ïl in Cfj.ité\'
tup tot mijn God Ijebben/ en ift 3a! ilX bienen/ onbe? bebing ban tfeegt
en «jacht.
Ten zevende, gij gullen onbe?binben/ bat 30 nu <8>aüz$ 3tjnbe/ ooft
ban ijarte gemillig 3JJ<V of allejJ taat 38 3tjn/ of hebben en bejmogen/
boor 45ob te 3911/ boo? 6ob te hebben/ en boor <ëob te befteben. gijt
<J3ij boo? mij/ l^eere? 3eggen 31J/ ÏJeere/ ban ruil ift ooft boo? JU 3ijn.
B|ebt $ij U3elbcn en al mat $ij hebt/ boor mij ? mijn naam/ mijn goeb/
mijn bloeb/ \\$ ban ooft boor U. ütent gij batï llDeet gij bausiilftebin»
gen ? ilient gij 300 een plaatsje/ baar gij $ob aft? een taatejftjoam aan*
liep/ #em be?ftoor/ en met $em in een bejbonb ging? baar gij al
3uc(jtenbe en al toenfdjenbe naaj <fi*ob ging/ en 3eibe/ ach! mogte ift
U tot mijn <$ob hebben!
JSigfcftien 3a! hiej een boobig hart 3eggen/ ift ben in 3Uiften bet*
bal; ift heübe het boo^ besen tael gemeten; maar 30Uben e? tael ften»
teeften^ 31J11 boor be aIle2boobig(te en alle^barjte? ||a/ baar 3ijn e? ooft
boor be3e.
Eerst. Hit bat onbolbaan 31\'jn obe? uta be?bal. $aat gij ej al3ucft»
tenbe ober langg be jtjate? ^cïj^eit gij er ober? i©cent gij er ober?
34 het 30a niet? 2ijt gij ej niet 300 bebjoefb abe??
Ten tweede. <#ij taoibt het met ben buibel en be toerelb nooit ecn^.
gegt gij/ bat ontbalt mij ooft al; taant ift boe al beel mebe. i©el/
ban blijft e? nog ober.
Ten derde. 9l!ch $eere l ift taengcfite bat ift eeng taee? fitaam tot mijn
€cc 3                                                burig
-ocr page 426-
390                              XXXIII. PREDIKATIE.
borfg ïicïjt! bat ftan «ft mijn fiarte nfet gaan. Sfa/ raften jfj erbift*
taijbJ een£ ban te fpjeften/ jij fpjefien er met 500 beel fmafte ban/ bat
be tranen boor ben bag fiomen.
Ten vierde, gij Blijben trouto aan {jet fl^oorb ©00$/ t?outa aan ©objï
bolft/ en aan <©ob0 3afte/ bie sullen jij nooit berlaten.
Ten vijfde, éfj jeggen/ ift tailbe ebentoet mijn onjeftej beel boo? geen
gebeele taerelb ruifen; net mag met nog 30a beel ftainme? sijn/ baa?
i£ ebentael altemet een ftlein aanbllftje ban fiopc/be 8|eerc 3a! mij nog
toef eenj? rebben, ürn grj bie 300 üeftommejb 3ijt/ in noob en boob/ taie
\\$ ban uta toeblugt? SW Ijet «3ob niet? (èp 3ulften tntJ3e moeten taij
on£ onbe^oeften. ©rnbt gij 3Ulfte teeftcnen in u? be I|eere 3a! met u
toe3en en eeutaig uta 45ob jijn.
JÓISaar geliefben/ al ftent gij be3e teeftentje^ nog/toee^t baajbij niet
teb?eben/ al 3fjt gij 300 boobig en 300 borre. %cï)l al$ gij 300 blijft/
ban ïjebt gij geen troont in utae 3iele; ban ftunt gij met 4&ob niet tae?*
ften al£ uw God; ban ftunt gij OPob oofi 300 niet berfieerlijften/ nocfj
utren naakten fticfjten; ban gangen utae fianben 300 flap. 8 ZaeM
een£ toeber in Ijet lieftt te geraften/ en te 3ien bat $ob uw God i0.
2egt gij/ taat raab? Wel/ taij raben u:
Eerst. <$nbe?3oeft eengf toaar Ijet ban baan fiomt/ bat gij 30a onge»
ftelb 3ijt. «Haijsfcfifen leeft gij in ber3Uim ban be^borgene of openbare
pligten; mi^fdjjren 3ijt gij niet getjouta nog opregt in uta beroep; mi£»
fcfjien (telt gij <0ob niet geburigboo? u; mi^fcfiien maaftt gij geen taerft
genoeg ban u af te jonberen/ of ban ïjet onbe^oefi ban <®aüp U@oo^b/
of ban aanïjoubenb te 3ucljtcn om taat ban €>oü aan uta hart te on\'
berbmben. ^cfiuilt e? niet eenige 3aaft bij u? acfi ! binbt gij iet£?be?«
nebe?t u ban boor ben ü|eere; rigt ban taebe? op utae trage ijanben
en ftappe ftniën : be $eere fioubt ban geen luijc brenftftnecfiten/ maa?
i^ij tail bat 3rjne ftinberen standvastig, onbewegelijk en altoos overvloe-
dig in 31\'jn tae?ft 3ulïen bejig 3ijn.
Ten tweede. HEaten ebentael utae 3toaftljeben u niet moebeloo£ maften.
Uta ©ob en ©abe? taeet taat maaftfel bat gij 3ijt; al ig bet bat gij
ftjuifielt/ bat 30! Ijet be?bonb niet b?eften. J>taat in utae fcfiaamte/
neemt toeblugt tot <6ob in ben .JlSibbelaar ban tjet berbonb; 3eg/ C^eere/
om iitojg naam£ taille/ om utoj? bejbonb^ taille/ om be£ ilSibbelaariS
taille/ 300 bc?geef mijne ongeregtigljefb/ taant bie i£ g^oot!
Ten derde. ©ij moet meej toejften met be beloften abj met utae ge-
staltens. tiPobgï beloften blijben aitooj? be3elfbe/ al bejanberen urne ge*
fralten^. 2eg ban/ J^eere/ 43ij fjebt gejegbtlkGod, ben uw God J fiomt
bie belofte mij ooft niet toe? 3$ bat taoorb be? 3aligrjeib tot mij ooft
niet ge3onben? ©ij getuigt immejö in uta B^oojb: Ik God, ben uwGod!
Itet lebt ©ij aan mij getuigt en be?3egelb in ben doop.
Zoo
-ocr page 427-
OVER PSALM L : ?.
391
Zoo baast als ik was geboren,
Hebt Gij mij ontvangen en verkoren,
En getoond, dat Gij mijn God wilt wezen,
Hooggeprezen.
Söcf»! roep ban geloobig uit/ bat het Engelen en menfchen hooren:
6 God! Gij zijt mijn God! fft ber&ie?e 11 boor fjet eenig/a(genoeg3aam
en eentoig beel ban mijne jiele: Wien hebbe ik neffens U in den hemel ?
neffens U lust mij ook niets op der aarden , bezwijkt mijn vleesch en mijn
harte, zoo is God de rotssteen mijns harten, en mijn deel in eeuwigheid.
ïïinberrn <£obg/ öie mee? bebegtigb 3ijt/ benfit gij er tuel genoeg
aan/ toat het te peggen ig/ bat d5oö uw God is? Jfêoegt gr) niet jtrjf
ftaan ban be^taonberinge? .iViorst gij niet buijenbinaal in éénen abein
uitroepen: Van waar komt mij dit? Waarom hebbe ik genade gevon-
den in uwe oogeu ? SBcJ}/ jfjt befchaamb en bcb^oefü/ bat gij het 30a
fleer} t maakt met tfob/ bie Ijct 300 tnel met u maant. 3tch/ tjoebanige
behoo?be gij te 31J11! !©at moegt gij uituiiuHcn! Jjchaamt u/ bar gij
het 300 flccfjt laat liggen. «itëaar troost u ban ooü baarmebe/ bat #oö
u toeroept: Gij nu, ö mijne schapen, schapen mijner weide, gij zijt men-
schen, maar Ik ben de Heere aw God. hebbe het Inel genieren/ bat
gij troutnioo0l|jft hanbelen 3oubt; 3Gft 3a! ibentuel uw God öltjben/ en
u verschoonen, gelijk een man zijnen zone verschoont, die hem dient.
Wat moet uu een ftinb ban 43ub boen ? ©e genabe gaan erliennen/
en 43ob gaan bannen/ en snneii Ui eg toél aanbellen, ©au 3a! tfub eeu<
tuig uw God 3{jn.
AMEN.
VIER
-ocr page 428-
VIER EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM LXXXVII : 5.
En van Sion zal gezegd worden ; die en die is daarin geboren , en de Aller\'~
hoogste zelve zal ze bevestigen.
Wij lesen/ Joh. XVIII136, bat bc $eere 3Ic3up" boo? Pilatns seibe:
Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. J£Ö ontHenbe niet/ bat ïfyij Ko\'
ning toap/ en bat i^rj eeh Koningrijke gaböe; maar bat ontbenbE ÏJfj/
bat §i\\ pen tpe gabbe/ bat naa? bc» aa?bfcgen >taipj gefcfiifit to\'ap\\
ï|er Jioningnjfte ban ben tïone éob$ ip ooft hiel in de wereld, maar
niet van de wereld; get fcgeelt beel ban bp KoningrrjBen ber tocrelb.
Eerst. 3JE3Up ïiuningnjHe fcgeelt beel in ouderdom En jaren, ©e aa?b»
fcge BioniugrgHen stjn maa? ban giptercn en gcben; 3g mogen een goti»
be?b jaar of meer (taan/ maar einbelgn loopen 31J te niete. Itëaar ir?
l)Et ïioningrijHe ban Griekenland, ban Babel, ban be Meeden En Perzen?
^g 3gn bejgaan/ eh al ie niete gelooprn; gunne plaatfe in betoerelb
ü)o:bt met mee? gebonbcn. jH.iau liet fóouingrijfie uan lÊr^us/ bat is
alp bie fteen/ bie uit ben Be?g fttoam rollen 3onbe? ganben/ Dan. II,
en bie bat beelb Uan goub/ ban 3ilbe?/ ban Hope?/ ban ijgr? en ban
mobberigen leem bermaalbe/ en 300 alle bie HoningrgRen bernielbe. ï)et
föoningrpe ban ben ï^cere Stesup Cl)?iptup i$ ban ben beginne/ en
get loopt 300 boo? alle bc eeutoen geen/en {jet einbigt in bercutoiggeib.
Ten tweede. J^et fcgeelt beel ban be JtoningrgHen be? taerElb in heer-
lijkbeid. CjEt ij beel gee?lijhe? alp alle be Honingrpen bic op bc aa?be
3gn; be Koning ban bit fóoningrpe geeft op sjjn Hleeb en op 3011e brje
besen naam gefegjeben: Koning der koningen, en Heere der heeren,
Openb. XIX: ió. 4^g jegt/ Prov. VIII: 15, 16, Door Mij regeren deKo-
ningen, en de vorsten stellen geregtigheid. ©e Honing Salomo ij moge*
Igu be tj c 171 ij lift t- Honing gebjeept bie e? ooit op aarbe tuap\'; maa? 5iet/
een mee? alp Salomo ip tjiej. Peje ïioning geeft get gec?Ipfre Beroinb
ober geljeei be toerelb/ en obe? ben tjemcl/ ja obe? be sec en alle be
aföfüi.üui. 3Clp 31J11E DiiüE?banen I}cm cenp bej\'cljoubjcn/ 300 ip c? geen
-ocr page 429-
XXXIV. PREDIKATIE, OVER PSALM LXXXVII: 5. 39;
geegt meer in gen; ban roepen 35 uit: óHeere! onzeHeere! hoe heer-
lijk is uwe name over de gansche aarde, dies Gij uwe majesteit gesteld
hebt boven de hemelen !
Ten derde. $et ïioningrtjfte ban 3!e3Uj? obertjeft be aarbfcfir ftoning*
rijften in previlegiën en voorregten. ©aar srjn geene aarbfefte ftoningen/
öie hunne onberbanen 300 bcfcljenficn fiunnen; 3?j mogen ben eenen
een booruitberl geben boben ben anberen; maar in bit ïioniiignjfte
ft?tjgen 3Ö bjebe mer $ob/ fiftjbfchap boor ben C|ciligen $eepr/ eene
eeutaige geregtigheib om te fiunnen neftaan in bc bierfchare <£obp. ©aar
mag gun nicmanb leeb boen/ of be ïioning t?eftt ^ct 3icl) aan: en het
ip/ Saul! Saul! wat vervolgt gij Mij, Hand. IX: 4.
Ten vierde. $et obe?t?rft be aajbfchc ftoningrtjften in be veelheid der
onderdanen, ©aar iji julftcn rijft ftoningrtjfie onber be jonne niet/ al£
Fier fóoningrijfte ban <£h:iptuj?. Zerah be Moor haö toel ticnbui3enbmaal
bui^enb onberbanen/2 Chron. XIV : 9. Abasueros hre^pchte ober honbe^b
3ebenentbJintig lanbfcgappen. «ïifèaar be3e ïionfng tjeejpcht van zee tot
zee, en van de rivieren tot aan de einden der aarde, Ps. LXXII: 8. i^et i $
tz
300 bolftrnft/ bat het er ft?ieït ban mrnfetjen/ 300 bat Johannes in
5jjn tjjb al eene schare 3ag/ die niemand tellen konde, Openb. VII: 9.
Ten vijfde. I|et fcherlt beel ban be aa?bfct)e Honingrnften in fonda-
menten en vastigbeden. l)ct ip bas ter geg:onö alp be aarbe. li}m heeft
tot stjne fonbamenten:
1.  ©e eeutaige verkiezinge, 2 Tim. II: 19, Het vaste fondament Gods
staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen die de zijne zijn.
2.  S^et lijden en be gehoorzaamheid ban ben ^one J3o0g: Niemand mag
een ander fondament leggen, dan hetgene airede gelegd is, namelijk Christus.
3.  JSfet eenwig verbond, het verbond der genade, Jes. LIV: 10. Want
bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar het verbond mijnes
vredes zal niet wankelen in eeuwighaid.
4.  ©e ontoanftelbare trouwe Gods, 2 Tim. II: 13, Indien wij on-
trouw zijn, Hij blijft getrouw: Hij kan Hemzelven niet verloochenen.
Ten zesde. IJC3110 itoningrtjfte obe^treft be aarüfclje ftoningrtjften in
Fjet nette register, bat er in gehouben too^bt. David mogt eenji 3eggen/
telt Israël. Augustus mogt mip een geoob iaten uitgaan/ om alle 51311e
onberbanen te oefrfijnben; 39 taiïben een£ een net regipter tjebben
ban hunne onberbanen. «ïiéaar baar ig geen netter regtpter/ al?\' bat
<&ob houbt; $jj houbt 3tilfien netten regtpter/ taie er al lnebergeba^
ren tao?bt? en taaar? op taat ttjb? uit taat bolft? en taat tjun ai
ontmoeten 3a! in be toerelb?
Ten zevende, ©aar ig geen ftoningrtjfie baar 300 beet blijdschap in
i$, Abasueros maaftte cnip een Dltjmaal boor alle 3tjne grooten; maar
het ueftotib alleen in taat te eten en teb?inften; en het buurbe flecljtg
©bb                                                   tjüll-
-ocr page 430-
XXXIV. PREDIKATIE.
394
ïjanderb en tachtig bagen; Belsazar maaftte een uïtjmaal allen fijnen
getoeldigen. iyct taartn pracgtige maaltijden; maac met taateen tjiti\'
der toiejden jij grjjouden! Ahasaeros taie^d geftoojd boor 3gnetamutae;
en Belsazar taag outftelb ober be schrijvende band, bie baar aan ben
toanb fttoam. èoobat bie blijmalen in treurmalen br^anbe^den. «JBaat
in bit ïioningrijfte ftunnen be onderdanen jeggen/ be lijrere Ijeeft mij
meer vreugde en blijdschap in mijn harte gegeven, als ten tijde als der
godloozen koom en most vermenigvuldigd wordt, Ps. IV : 8. %\\$ er geen
run o in be frallmgen/ en al be boojraab opgeteejb i#/ air. $ob ban
maat licht in hun gEtnoeb geeft/ ban be^blgdcn 3e 3icfi tot opfpjin»
gtn.ö toe. «Spant u een taeinig in; alle bese bingen 3ult gij binben in
dc.icn póalm. Sin [jet ifte be:e hebt gg btn grondslag ban dit ftoning«
rgfte: Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid. 23ehalbe dat/ taat
yoorregten |)ceft |jet? bat bindt gg b£. 2, 3, De Heere bemint depoor-
ten Sions boven alle woningen Jacobs. Zeer heerlijke dingen worden daar
van gesproken. «JiBaar daar 3911 ooii belc onderdanen, bg. 4. Ik zal Ra-
hab en liabel vermelden onder degenen, die Mij kennen; ziet de Phili-
stijn, en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren, ©an hebt gij
de vastigheid van dat volk, ügr. 5, Ende van Sion zal gezegd worden,
die en die is daarin geboren: en de Allerhoogste zelve zal ze bevestigen.
3jn pet 6de bej£ tooiden 3e opgeschreven en geregistreerd. De Deere zal
ze rekenen in het opschrijven der vol keu, zeggende, deze is aldaar gebo-
ren. %n het 7de ücrja Ijefit gij de blijdschap bie er toefen 30ude: En
de zangers, gelijk de speellieden, mitsgaders alle mijne fonteinen zullen
binnen in u zijn. U^elgeluujalig iï> ban 300 een fchepfel bat geboren ia
in 300 eenc gjoote (\'tab/ en dat ücijuapi onderde regermge ban 300 een
ïioning! 3Gft menigte/ dat ift en gy elft dat getuft Ijadben. IDij ijtbben
tegentaoojüig het 5de berg te besfen. «s»pant u een taeinig in; het 3a!
u niet Bunnen bejbelen. Én dit 5de be^ hebben tag te öe3ien:
I.  35e vermeerdering ban de onderdanen der ftctfte : ©aar 30Ude van
Sion gezegd worden, die en die is daarin geboren.
II.  ©e bevestiginge ban ellien onderdaan. SCI$ 45ob iemand bejandejd
heeft/ l^ö laat 3e er niet altijd onftundig ban 3ijn: De Allerhoogste
zelve zal ze bevestigen.
I. I©at het eerste aangaat. ïjier toojdt gefpjoften ban Sion, dat \\$
be gemeente ban Christus, de kerke Gods, het geestelijke Jeruzalem, Dij»
5onder in de dagen dti J2ieutaen f£egtamentj5? taat 3011de daarin ge*
fchieden ? (1) ©aar 5ouden er velen in geboren worden. (2)l|et50Ude
bekend taojden. 4©en soude het zeggen.
A. ;Hii>5 de fte^fte <öodg in eene piaatfe ftomt/ dan i? er bete gele*
geutjtio boor een sonüaar om wedergeboren te tao,2den.
Eerst, ©aar ftomt dan God de Vader, en die maaftt siclj bele geej5«
te*
-ocr page 431-
OVER PSALM LXXXVII g .
395
teïfjfte ftinbeten. God de Zoon ftomt baa?/ bie magtig i<? booben ïeben»
big te maften; en bit ontfermt 3icfi in ben trjb bet minne ober be uit*
be?ftorenen; ^tj fi^eibt jtjne bleugelen obe? fien uit. God de Heilige
Geest ftomt baat met 3tjne gee^telQfte öebie^ftingen/ en ban tao^bt be
tnoe^trjne rot een bjucfit&aar belb; ban tno?bt be^e en bie getaaftt/ en
toebetgeboten. 3£aa? be <Jtèan ban be fte?fte 3fjne uitbejftotenen fieeft/
baa? be?gabc?t l^tj be fte?fte/ baat 3enbt f%»rj 3tjn itfee^t en ïtëoo?&.
Dat boet $rj niet baa? geene uitbc^ftotcnen 3tjn.
Ten tweede. De kerke selbe i$ eene vruchtbare moeder, bie 3e Baa?t.
Hit bie baarmoeder des dageraads ftomt be daauw des jeugds. S2oo taaft»
fte? ftomt be ftetfte niet op eene plaatfe/ of 4?ob maaftt 3e b?ucfitfiaa?.
<&i) 5tet meteen ben baautuban begenabeaan fommigen/ gelijft men bt$
mo?geng b?oeg aan be g?oenc g?a£ften# be b^uppelrje^ baauta ytt fiangen.
Ten derde, Daa? be ftejfte ftomt/ baar ftomt ban be bedieninge, bc
Leeraars, bie planten en nat maken, gij bibbtn/ 3tj fmeeften/ baa? toojbt
geptebiüt in 300 eene frab; «öob jenbt julfte f>?ebifianren baat totj niet
obe? Bunnen ftlagcn/ bie gefcfiiftt jtjn naat onjen toeftanb; en $}i) maaftt
bat 30 een ftlem op fiet fiart fiebben. 45ob ftomt ban in be tooningen eenö
ftrjften; baat peggen ban be oube?£ tegen be ftinberen/ en bc ftfnbeten
tegen be aubt}$\' laat on£ ooft ttnê gaan fiooren tnat be <ï3eegt tot be
gemeente 3egt. <£n baat ftomen ban gjooten en ftlefnen/1pen en armen
te 3amen; be een ftomt uit nieuto^gietfgfieib/ be anbe? uit booiöfiefb;
een anbe? uit eene goebe opboebinge/bie firj gefiab fieeft; en 3Ü ftomen
ba^t allen boot fiet net; en 300 3tjn 30 in ftaat om boo? d3obg fianb ge»
bangen/ en in ,§ion geöoren te taojben. i^et té e? mee? gebeu^ö/ aïg
eenen Zachéus, bat (60b fien in fiet fia?teg?eep/en bat 3tj tacbe?gefio«
ten toiejben/ afi? 3rj alleen uit nieubJjégicrigfieib ftbiamen. <i3rj moet bit
bieten/ gij ftomt utoleben onbe? geene pjebiftatie/ of 38 boet fiaa? taetft;
31\'j boet ftjacfit. fiet geen taejft bat met be 3alfgfiefb geboegb i$/ fiet
i$ ban tot eene reuke des doods, en tot be?3taarfnge ban iemanbjS 00?»
beel. Doet fiet 8ʻoo2b geen gocb/ fiet boet ban fibiaab. I^et i$? eben afij
eene ft?atfitige medicijne: 3Ü boet fiaat tarjft; boet 3e geen goeb/ban
boet 3e fttaaab. 3$ fiet ligcfiaam 30a bol co?tuptie/ bat fiet fibiaab be
mebinjne meeste? ijS/ban fiebejft 3e; 300 be mebinjne fiet oiiettainnen ftan/
ban boet 3e goeb. 3$ e? in be ftejfte icmanb bie 3uïfte bejborbenfieben
in 3tjn fiarte fieeft/ bat fitj fiet ÏDoojb meeste? too?br/ban 3a! fiet l©oo?b
geen bat boen. .ïfêaa,: ftan fiet iBoo^b be betbojbenficben obertainnen/
ban boet fiet goeb. dPrj moogt tae3en taie gij iailt/ fiet IPoorb bat boet
3rjne b^ucfit/ ten fitaabeof ten goebe: Want gelijk de regen en de sneeuw
van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert; alzoo zal mijn
Woord ook zijn, 3egt ü5ob/ het zal doen, \'t gene dat Mij behaagt, en
het zal voorspoedig zijn in \'t gene waartoe Ik het zende, Jes. LV : 10, 11.
Dbb a                                          Wen
-ocr page 432-
396                                XXXIV PREDIKATIE,
ö£eet gij taat boor tae^R Fjct Ifêaojb boet op ben zondaar , en ban/taat
taejfi (jet boet op een uitverkorene en begenadigde? 4£iliebe fpant u een<?
lu.it m ; be bingen 31)11 Rlaar/ en 3ij gullen u niet ftunnen bejbelen.
ö JÜSogt gij met aanbaeftt (uipcerrn/ djob 3oube u nog Hunnen rafteu!
Eerst. SCIp bet lDao:o ben jonbaar ten ftüiabe tnertn/ Ineet gij tu.it
Jjet ban altemetp biel te tuege brengt ï
1.  ©ft: 3rt jouben ^eifiS in be fterfte/ al£ 3tj tjet t©oorb booten/ tnel
uitroeptn : Wat wil doch deze klapper zeggen? Hand. XVII: x8. 2tj lagchen
en fpotten er mebe/ al?" 2 Chron. XXX: 10. fgtj fpotteu met be bobcn
<Ë>obp7 en met Ijet ïl^oo^b. Hand. II: 15 3eiben 3e : Zij zijn vol zoeten wijns.
2.  I©eet gtj/ taat boo,: een ftbiaab tae:ft Ijet nog boet ? ©it/ bat 38
ban in fjun &a?re be Hprebiftantcn verachten en $ob«i bolft verachten;
31J 3fjn niet aanzienlij!* genoeg; fjet i$ een beel flecljt bolft/3eggen 30/
bat e? in be fterfte gebouben iuorbt; Ijet i£ ijet dwaze van de wereld, bet
3tnaftfie 05ob^; be booge 43ob ban t}/ naar fjunne gebacljten/ niet ueel
mebe uitrigten. Cn 45aö beeft e? nagtanp meec mebe uitgecigt/ als be
frejftfte ftoning met alle stjne magtcn. 3 peggen 31J/ bet 3jjn niet beie
rijften/ niet bele ebelen; fjet \'\\$ sulHen geringen bolfi in Ijunne oogen.
ilSaar gtj moept toeten/ bat bit be raab $oü£ i?7 bat JJ?n be rijften
boojbij gaat/ en bat I£ij fyt arme ban be taerclb beeft uitbe^ftoren.
3.  SCI? bet i©oo^b ten fttnabe toerftt/ ban boet &et altemet? bit/ bat
gfj bet gaat lasteren/ en segt/ ftomt/laat oiij? ban maar besonbeboen.
èij ï)oait in be ftr?fte boo?|\'tellen/ al^ <É5ub een g^oot 3onbaar beftee^t/
bat ban 31\'jne genabe te oberuloebige^ luajbt; en gij gaat lasteren/ en 3egt/
Iaat ilt ban gaan 3onbigen/opbat begeuabe $obp te obe^üloebige? tuojbe.
4.   IDect gij Uuu uoo: btii.i.ib tjet nog biel üie:lit ? Dat (jet be toe»
fjoorbeten beröarbt; Ijet Itëaarb flaat al^ een tjaine,? op fjet (jarte;
maar üaw is ijet (j.ivte als een aanbeeld: tjoe lange: er op gcflagen
tao;tbt/ fjoe ba?te? i}et tuo?bt. ^oo i£ Ijet ooft/ Ijae meer be tjamej
ban b^t ö£oo?b op uta harte ftlopt/ Ijoe öarbe,? tjet too^bt. Maakt het
harte dezes volks vet, 3eibc be $eere/Jes. VI: 10. ^apljeet/ üjilbe $ab
3eggen/ gij 3iilt aube?$ niet uitrigten/ al? bat gij tjet fjarte tjarbe?
3utt maften. Cben gebjft als een ü.ibe: bie met alle sijue bc:niatini<
gen en ftafttjbingen fjet üinb bc:lja:ot.
5.  S&eet gij taat bet lDüa:b nog boet ? Dan ftomt Ijet tot een be?-
bolgen ban biegenen/ bie bat ©oorb begMÜoningg 3oeften boo?tte3et»
ten/ ja tot mooibcn/ Haud. IX. %\\$ 30a een begint/ ban gaat fjgmoo^b
en berbolginge üia.ïcn. Qet ;ijn pepten/ peggen 31J/ en eene feftte/ bie
oberal öetjoorbe tegengefp^ofteu te tao:bni.
J3ij 3ult 3eggen/ tnel/ fjet JDoo:b beeft snifte toegingen fn mij niet
gejjab. IDij Ijopen bat Ijet ttiaa: is; maar tjet IDoorb tjeeft nog bief
anbere uittue:ftingcu bie kwaad. 31111/ en eucntaii 300 gtuUieltjft niet
-ocr page 433-
OVER PSALM LXXXVII: 5.                            397
ah? be hooggaande. 0et me^it fomtijb£ een tneift bat beel Beter té;
maat \'r en öicngt u euentael niet tot be geineenfchap met $ob. €n
taeet gij melfte uitroeiingen fjet Waa^ü ban ïjcefr ?
i. 8 (jjet overtuigt u; (jet set u ba£t; 3oabat gij moet 3eggen/ ift
fian et niet ban tujafcheu! €11 toaa?t grj een£ alleen/ gn 3<Jubt met
Pharao 3eggen/ ift nebbe gejonbigb! I^oe menigeen heeft mei eené moe»
ten jeggen/ ift hebbe gesonbigb! 3|ft gelaobe bat er hier geen een sit/
of hij heeft mei een^ eene obettuiginge onber het ÜDooib gehab.
2.   ï§et beweegt 300; l^et ftan altemetg een inenfche met tot gioote
fiemeginge brengen. Haad. XXVI: 28, seibe Agrippa: Gij beweegt mij
bijna een Christen te worden. (£et i$ te 3eggen/ gij Detaeegt mij bijna
om 45ob te gaan bienen; baar fcljeelt niet beet aan/of ift 3oube ooft ge»
toelD gaan boen op het fóoningrijfte ber hemelen.
3.  I^et ooet bie mejftinge/ bat fjet een inenfche mêleer^ verschrikt, en
öenaauüjb maaftt boor ben öaoö/ en uaoc be eeuiuigheia. 3Ift geloabe/ bat
gij • ban urn leben toel hebt hooren p2eoiften/ bat het moo2b 300 een fefpift
boor um Ijaite gaf; gelijli ais een Felix; hij taieja zeer bevreesd aïjS Paulas
pjebiftte ban be regtbaajbigheib/ matigheid en ban hettoeftoincnbao2becI.
4.   3a/ Ijet boet bit mei/ öat (jet ben inenfche uitwendig vernedert.
Achab Die lag in een salt; Herodes deeb beel om Johannes. ^ij be2bete«
ten toel beel; 3tj laten beel ftroaab/ en sij boen bele goebe bingen. J&en
3oube 3eggen/ het sijn gegeel anbece menfehen.
5.  %et boet bit mei/ bat 300 een begint luét en t?eft te fljrjgen om
[jet l©aajb te hooren; 3oobat hij 3egt/ ach Bjeere/ de prebiftatiën be?*
beien mij niet. Zt\\ 3311 al£ bat bolfeV dat eenen last had om tot God te
naderen, Jes. LVIII:2. sSij 3ijn alé be toehao?be?g ban Ezechiel, Ezech.
XXXIII: 10, 11. ®aac seiben be buren tegen malftaiibeten/ ftomt laat
on£ hem gaan hooren; hö roag hun alj? een lied der minne; het i£ een
man/ 3eiben 313/ bie fchoone gaben heeft; 3tj maaftten malftanüereu
gaanbe om hem te gaan hooren. ©e ï^ccre 3eibe tot ben $2apheet:
Zij zitten voor uw aangezigte als mijn volk plagt te boen/ zij hooren
uwe woorden, maar zij doen ze niet.
6.   Bag eeng/ het öoet bit/ bat 3tj toel blijde 3fjn alg sfj het hoa-
ren; ach! seggen 33/ ift hebbe baar met 3ulften blijbfcfjap bie p?eöi»
ftatie hooren boen/ Matth. XIII: 20, Maar die in steenachtige plaatsen
bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde
ontvangt. Johannes was eene brandende en lichtende keerse, en zij hadden
zich voor eenen korten tijd in zijn licht willen verheugen, Joh. V: 35.
7.   igog eeug/ het ltëoa?b öoet bat mei/ bat het u onverantwoorde-
Hjk ftelt/ 300bat gij moet 3eggen/ ga ift toe?loren/ 45ob 3a! altoo^rein
3511 ban mijn bloeb. fl l^oe menigte menfehen gaan er behoren/ bie
boot het lDoa:a getuaarfc{juajb 31)111 .j&aar 43ab ;al rein ban gun bloeb
-ocr page 434-
398                             XXXIV. PREDIKATIE,
taejen/ eben geïtjft <0ob rein roa£ ban fiet filoeb ban be eerste wereld;
En geltjft <#ob rein toag ban fier öloeb ber Sodomiten,enban beCaper-
naïten, en ban be Nineviten: Hoe dikwijls bebbe Ik u willen vergaderen,
gelijk eene henne hare kiekens, maar gij hebt niet gewild, 3eibe be l^eere
3lie:;u£. Bfet \\$ eben genjft aï£ bat er een publiefte taacfiter beg nacfitji
aanbelt/ en fitj j,tQt/ um fiuï£ fraat in ben b?anb/ of be bief 3a! in
uta fiui£ nomen/ en fiet ïuöt u niet op te ftaan; biojbt gtj ban be?»
8?anb in uta tiuig/ of mo?bt urn goeb geftolen/ bc taacfiter té bjtj/ en
fiet i$ uüie fcfiuïb. %oo 3egt ®ob ooft/ 3fft ben rein ban utn bfoeb/ 30a
gtj beMoren gaat; 3fft fiebbe fiet u tnel bui3enbmaal en meer ge3egb;
grj 3UÏt niet ongetaaajfcfiurob bejloren gaan. ï^oe 3uft gtj fietontblie»
den/ inbien gtj op 30a eene gjoote 3aïigfieib geen acfit geeft?
Ten tweede. 32aar i£ ooft eene bjurfit be^S i©oojb£ omtrent be uitver-
korenen en geloovigen, bie met be 3aligfieib gepaa?b gaat/ en bat i$ eene
goebe bjucfit/ baar men ban seggen ftan: Die en die is er geboren. ($fe
b?ucfit toojbt fiier meejSt beoogb/ in on£ be?|S. J^ebt gij be fttnabc ge*
3ien/ ïaat on£ be goebe ooft eeni beftijften. T£>k goebe b?ucfiten 3tjn et
taeinig; be meeste fiebben er geen ftommer ober. ï^et ip be b?ebe/afijl gtj
maar ter fie^fte getoee^t 3tjt/ en bat gij ftunt 3eggen/ ift ficfiöe taél fioo»
ren p^ebifien. «ïltëaar bat 31\'jn be regte tyucftten niet. <Pe fieilsame ujucft*
ten ban \'t tooojb/ bk gtj niet mi^fen ftunt/ bat 3tjn bie/ baar @obg
bolft ftommer ober Rebben/ om be conclufie ban bunnen genabefraat
op te maften, itëtj 3ullen fiet u ftïaar 3oeften te 3eggen.
1.  Soo een bie ftomt onber fiet !©oo?b/ mant baar ftjijgt niemanb Ie»
ben aft? boor 3aab/ en fitj maniere ban boo^tteelingc/ 500 t£ fiet in fiet
natuujhjfte/ en 300 i$ fier fiier ooft. ^et3aab baar be uitbejftarcnen leben
boor nijgen/ en boo? mebejgeboren taopben/ bat i£ fiet ïï?oo?b d3ob£/
Kom. X: 17, Zoo is dan het geloove uit het gehoor, en het gehoor door
het Woord Gods.
2.  ü£aar 3ittenbe/ 300 brengt <$ob fiet IBoojb fn fiet fiarte/ en baar fiet
ontbangen mo?bt/ mejftt fiet betc^lei tae^ft. itëat toejftt fiet boor een tae?n?
a.  $et ontbeftt 300 een/ fioe fitj geftelb uj/fioe bejbloeftt ban nature/
en bat fitj onber <0ob£ too?n i£; fioe sonbig fitj \\$. fl?at fiebbe ift ge-
baan? 3eggen 31\'j; fioe bele toelöaben fiebbe ift mr#B?uiftt! 9 $ob! ift
ben een monfrer! il?at al 3onben fiebbe ift tegen Cl gebaan! bat i£ het
eerste, bat 60b firn niet alleen ontbeftt/ fioe 3onbig bat 33 3tjn/maar
mat een monftereii3cn fcftepfcl bat 3fj 3fjn.
b.   $et toejftt üst/ bat 3Ö sten mat een onbe?fcfieib bat er i$ tug«
fcfien behoren re gaan of 3alig te toojben. Sdcfi éeere! 3cggen 3Ü/ mat
een onbe^fcljeib i$ er tujifcfien 3aïig te mo?ben/ of in be fielle geraoj»
pen te tao?ben! <£n mat onbejftfieib ig er tupfcfien opgemeftt te too?»
ben tot be;fmaabfieib en afg?{J3inge/ of tot fieerlpöeiö! €n mat een
011«
-ocr page 435-
OVER PSALM LXXXVII:5.
399
onberfcïjetb i£ et tugfcgen/ tn het oo^beelaan utoe reöte,2- of linfte^ljanb
gefrelb te biozben.\' en in öc eeuhriggeib \'Jij 4?oa of tiij ben duibel te
3tjn! Wat een fcfi^iftftelgft onbe«?fcgeib het!
c.  ©an ftomt $ob ontbcftften het onberfcfteib tu^fcFjcn b^omen en ontyo-
men; bat fjabben 3tj gun leben niet geftenb/ tjet onberfcöeib tugfchen
een b?onfien of een nuchter menfche/ tu^fchen eenfpeler of een naa?(rig
menfche/ tugfcgen een tjoobaa^bige en een neberige/ tugfchen een gob>
ïoo3e en een gobu^ucgtige; o be regtvaardige, Die i^ F>ier voortreflfelijker
alg 3tjn naafle. <£e?tgbp tnaajt gij een gierigaa?b/ een b?onftaarb/ een
lasteraar/ een goereerber of oberfpeler; maar gij zijt nu afgewasschen,
geheiligd eu geregtveerdigd in den name des Heeren Jezu, en door den
Geest onzes Gods.
d.  ©an ftomt bat ïtëoojb en fiet Begint 3e aan te 3ettcn om bie tnib\'
beien te gaan gcb^uiften/ bie 39 gegoojb hebben bat tot be taebe^ge*
6oo?te noobig 3jjn. 2Öen ift 300 een mongter 3eggen 33/ en ij» baar raab
toe om nog tnebe^gcboren te luojben? l©el bie mibbelen rail ift gaan ge»
bruinen/ al 3oube ift al{? een mo^mpje moeten ft^uipen/ en mat ban mijn
bierelbjj taesen moeten afleggen/ en mijn sonbig ge3rtfcgap moeten la»
ten. 6 3tft tuil g?aag allejï boen om maar toebe^gcboren te too^ben!
e.  «Dan ftomt $ob met het I©oo;b en geeft 3c een ftlop op gun (ja^*
te/ 3oobat 51J roeg3inften in sicljselben. SCctj ^eere! 3eggen 39/ ift ben
bejloren; iü tneet bat ift II niet migfen ftan; ift moet II hebben; en ift
migfe U ebentael! <£n baar liggen 33 ban Ijanbeloog en boeteloog/ (jope*
Ioo£ en rabeloo^. 3ft moet naar ben frjeerc/ seggen 59/ en ift iïan niet
nomen ! 3 43ofc! raat 3a! ift gaan boen ! %\\i ben in geen jtaat om IX te
biencn/ 3cggen 35/ maar ift 3oefte her ebentoel te boen; ift ben het fchul»
big. ©an too^bt 300 een fcljcpfeltje al£ ma£/ tjet fmelt in tranen/ en het
ftomt met 3|jne fmeeftingen ft^uipen alg een taojm boor €>oü.
f.  jHaa: ban ftomt 4?obö 4?cest boor Ijet lDoo:b\' op Cuangelifcfte Ü11J3C
toejfien/ en bie 3_egt tot Ijen/ mat boet gij gier? ^oe blijft gij 30ain
U3elben? giet gij be beloften töobj? niet 5 giet gn ben «ïfêibbelaar niet ?
giet gij ben 6eej«t $obj? niet? giet gg alle be gocberen ban get ge*
nabebe^Bonb niet/ bat bie allen boor u 3ijn ? u?eet gij tjet ban niet/ bat
4$üb roei taoont in Ijet Ijooge/ maar bat l)ij ooft jiet op 3ulftebe?|ta«
gene ban gecgte ? Jtëeet gg het ban niet/ bat 3[e3ug u bjaagt: be^lo*
ren fchaapje/ milt gn\' ban Mij ooft geuonben tno^ben; ©an ftomt bat
fcgepfeltjc met tranen in be oogcn/ en fiet ftleeft ben tjeere aan/ Ps.
LXIII:9, Mijne ziele kleeft U achteraan. Cn ban 3eggen 39 aljSJacob:
Ik zal Ü niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent; en ai£ be Kananesche
vrouwe, ift ftan ban Hl niet af; 300 <#tj mg helpen ftunt/ boet het tact)/
ift tnejpe mij op ü; ift tui! be time taojöen. a ©an taajöc be ï^eere
IC311J30Q geliefd en 300 goog geacgt!
g. ©au
-ocr page 436-
XXXIV. PREDIKATIE,
4<V5
g. ©an boet (jet i©oo?b al meer/ fiet 6:engt pene gefieeïe nieutoe
teucftt uoo?t. $et i$ et mebe eben gelgft alé met een ftinb/ bat pas?
geboren ij»; of een ftinb ftlein of g?oot \\$/ fioe 3toaft bat fict ooft ij?/
met bat f)et in be merelb ftomt/ het i£ een uolftomen menj?cfi; fiet
geeft oogen/ ooten/ een tonge; en in fiet opmaken geb?uiftt fiet be*
jelbe. oEen toebe?geboren menfcfie ooft; jij ftenben geej?telgftc oogen,
om ben ïïoning in 3tjne fcnoonheiö te jien; 3fi fiefi&en ooren orn te
gooren be tooo?ben beg 23oeft|?; 3fl fiebben fiun lebcn 300 niet gefioojb;
3g fiebben eenc tonge om tot lof ban ben C^eere te fp?eften/ al 300 hiel
aie een bejaarbe: 3Ö fiebben handen om te toejften fiet toe?ft be?? 0ee«
ren/ en voeten om te toanbelen op ben toeg <l3ob£?. ©aar fiebt gg ban
300 een gefiecl nieuw schepsel, 2 Cor. V : 17, Het oude is voorbij gegaan,
ziet, het is al nieuw geworden, ©at geluft nu ft?ggt een menfcfie on*
oer be Bebieninge/ bjoeg of laat/ ha?b of 3atfit/ naar bat fiet 43ob 6e»
Heft. Cn alg bie toebe?geborene bat ban ft?fjgt/ ban ftomt be Aller-
hoogste zelve 300 eenen bevestigen.
©at toe?ft nu taojbt bg eene geboorte be?geleften.
Eerst. «Ombat fiet er net 300 mebe obe^eenftomt.
Ten tweede. (Om te toonen/ bat mg a!300 onmagtig sfin tot bc we-
dergeboorte al«i tot be natuurlijke geboorte. <$ob moet 3e tac?ftcn/ 300
oat men 3cggen moet: Hij heeft ons gemaakt (en niet wij) zijn volk, en
de schapen zijner weide, Ps. 0:3.
Ten derde. <©m te toonen/ bat een ftinb dJSobj? fict fieelb 4Pobj?/ bat
boor be 3onbe be?lorcn i$/ nu taebe?ft?ggt. <£en ftinb bat gelgftt naat
3gne oube??; 500 ooft be toebe^geborenen; 35 fieübcn 300 een 3toeem
naar (£>ob/ in ftennigfe/ gercgtiggeib en fteiligfieib.
Jgiet baar gcbt gg nu be wedergeboorte. 2Can toten soube bit geïuft
nu te beujte ballen? 2Can die en die. %n bc g?onbtale ftaat/ man en
man. ©at ütta fommfgen bcnften/ of fiet niet Christus toa£/ baar fiier
ban gefpjoften toojbt/ bie God en mensch toaf?/ een dubbel man. fjet
becb anberen benften op be groote magten, op koningen, Propheten en
Apostelen, jBtëaar allerliefst seggcn tog/ bat fiet 3eggen taiï be veelheid
ban bie tnebe^geboren 3ouben too?ben. $et 30ube geen fcfjaa??cfi toe?»
3gn; fiet 30Ube 3fin man en man vrouwe en vrouwe. GEn bat ig ftlaar;
gelgft <#ob Abraham BeioofDe/ bat 3gn 3aab toesen 3oube al? be fterren
ban ben fiemcl/ 300 3oube fiet gier ooft gaan.
B. 2oube nu bat tui^ft in eenen fioeft grfrfiiebcn? Soube fiet be?«
bo?gcn bigben? Slicfi neen! bat taejft 3oube 3UII1 eenen glanj? aan be
hejfte geben/ bat get openbaar 3oube too?ben. jfifêen soube et300be?«
bigö obe? 3gn/ bat men fiet niet 30iibe ftunncn 3toggen/ elft soubeer
ban fgjeften. ©aar 30Ube gezegd worden, die en die is aldaar gebo-
ren. Wie 30Ube bat 3eggcn ? %avbt fiet be vijanden jegtjen ? 3a/ bie
-ocr page 437-
OVER PSALM LXXXVII: 5.                            40!
ooft toel/ bocïj met fpfjt; gelijft 3tj ban ben Heere Jezus jeiben: Dege-
heele wereld gaat Hem na; en gelijft stj ban öe Apostelen 3eiben: Gij
hebt reet deze uwe leere geheel Jeruzalem vervuld. .ïêaar tafe 30uben [jet
met Blrjöfrijap peggen? Éillen/ bie<©ron liefijebben/bie3eggen bunnen:
Uwe knechten hebben een welgevallen aan hare steenen, en medelijden
met haar gruis, T®e$t souben in \'t herborgen en in \'t openbaar #00
baarboo? beöanfien. 2tj 30uben e? met elftanöer ban fpjenen/ 31J 3011»
ben 3eggen: baar i£ e? een obrrtuigb/ baar i£ e^ een boo^gebjoften/
baar i$ er een tot ruimte genomen. Cn 30ube f)ec in den hemel ooft
niet ge?egb taorben? 5Ccfi ja/ be fjemellingen 30uben fiet ooft toeten/
en er blrjöfcljap ober IjebBen/ Luc. XV: 10.
II. ^oube nu bar taerft toel vastigheid [jeBben ? ^oube Bet toel blij-
ven baar fiet begonnen taag? SCcl) ja/ 3egt tfob; al? bat gebeu?t/bat
er opcnlrjft ban grfp^often too^bt/ en ge3egb: die en die is er geboren,
taeet gfj taat ^jft ban boen ;al? Ik de Allerhoogste zelve zal ze bevestigen.
A.  Wat f£ bat te 3eggen/ bat $ob be Allerhoogste i£; toaarom toojöt
^9 öe Allerhoogste genoemb?
Eerst. 9£an toege 3(jne woonplaatse. l^fj ip be Hooge en Verhevene,
die in de eeuwigheid woont, bie 3cggen fian: Ik wone in de hoogte en
in het heilige, Jes. LVII: 15. De hemel is zijn troon.
Ten tweede, dfrob i$ be Allerhoogste ban tocge 3jjn Wezen. Jïiemanb ij?
ÏJem gelijft; baar ié maa? één 3ulften J©e?en; baar ip e? geen ttoeebe;
$H) alleen ip be Allerhoogste, Ps. LXXXIII: 19, Opdat ze weten dat Gij alleen
met uwen name zijt de HEERE, de Allerhoogste over de gansche aarde.
Ten derde. J^an toege 3fjne regeringe. l^n, itf be Opperheer toau alle
fcfjepfelen/ Ps. CIII: 19, De Heere heeft zijnen troon in de hemelen ge-
vestigd, en zijn koningrijke heerscht over alles. Ps. CXV:3, Onze God is
doch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.
Ten vierde, ©an toege 3tjnc werkingen. J^tcmanb ip t;/ bie 3tjne toe?"
uen fian naboen/ 300 in bc nature aló in be genabe/Neh.IX :6, Gjj zijt
die Heere alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en
al haar heir, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is.
Ten vijfde. 3n eere en heerlijkheid, ö ï©ie tjeeft 3ulften eere als $oö!
Matth. IV: 10, Den Heere uwen God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
B.   bomt baar een toebergeboren ftinö $oö£ in öe fterfte. 5Cc{j
J^eere! 3egt firj/ 5al net toel toaar 3ijn/ 3a! [jet taejft niet obe^gaan/
3aï fiet toel Bigben 5 SCcïj ^eere! 3a! Ijet niet jijn alp een bjoegUomeuöe
öaauta? %l§ e? tegenfpoeö bomt/3a! ift ban niet afbailen? €11300 gaat
een taeöe?ge6orcne uit be fie?ft. Maar toat öoet d&ob? Jj|rjftan üat niet
alttjö 3ien : J^tj zal ze bevestigen. 3[ft öe Allerhoogste, 3egt $00/331 öat
öoep. 6 ®aar öe regte b?ucfit ig ban fiet B3oo?ö/ öaar 3al öe J|eere u
niet binben a\\p bien gast zonder hrniloftskleed; üjrj 3a! u niet binben
£ee                                                algl
-ocr page 438-
40i                               XXXIV. PREDIKATIE,
al$ be dwaaze maagden, bie geenc olie in harc lampen habben;en $ij
3al u niet binben alg bien dwaas, bie 3tjn fjuijS op een 3anbg?onb ge*
fiouuib habbe; nof<j alp Judas, een ban ör 2Cpogtelen/ bie bejloren ging
uit het getal be? 3Cpoptelen. ©ie het toejfi Begint/ bie 3a! u allengg»
fieng tot bagtigljeib ban utoen ftaat boen Romen ; euen alp een nieuto\'
geboren fiinb/ het taant allenggRen^ tot baptigReiö; en het begint ïjet
eene boetje boot Bet anöere boo^t te petten/ tot bat het rap en baét
op 3tjnc leebjeg too?bt. ï©at boet ®ob be Allerhoogste ban/ a!£ ï|ij be
toebejgeborenen bevestigt?
Eerst, $ij Romt het lne?R eenjg Befiijfien/ en $ij app?o6ee?tfiet;i|ö
fiefitjfit het/ of get naar jjet J©oo?big/of tegen het itëoajb/ Gen. I: 31,
God zag al wat Hij gemaakt hadde, en ziet, het was al zeer goed. ^00 boet
IJij 00R; $i\\ bcfinRt bit ïne?R/ en het ig 3ee? goeb.
Ten tweede, ffyij 3a! e? 3nne ftanb oofi niet aft?eRfien; tjij 3a! f»et
niet laten baren; ^jj 3a! 3ijne hanb aan u houben. <E>aa? 3UlIen toef»
nig p^ebiRatiën boojgaan/ of i£ij 3a! toonen/ bat l^tj 3jjne hanb aan u
houbt. <6tj 3ult haagt niet hoorn1 p?ebifien/ of utoe3bjatigrjcbcn3Ullen
opgelost too?ben; be pijlen Des buibeijs sullen be;b:oüni taorben;het
gocbe toe?fi in u begonnen/ 3a! ®ob boleinoigen/ tot op ben bag ban
3ie3U<ï <Ctj?i«Jtué. 43ob 3a! het boor u voleindigen, Hij laat nooit varen
de werken zijner handen.
Ten derde. j|g lolu u naar $em toe; wentelt uwen weg op den Heere,
3egt i|rj/ en Hij zal het toél maken. <£n 31J beginnen bat te boen boo?
gcloofgoefeningen; ja/ 31J beginnen te 5ien/ bat bie tooeiingen ban hun
harte minder tooiden. Cn 31J burben het toe?R 3°o "iet mee? ontRen»
nen/ 3D 30uben het eet soeRen te etRennen. ^eere/ 3tggen $#/ iR30tibe
niet gaarne urnen $eept béb^oeben/ noch tegen utoe genabe 3onbigen/
bat Vu 11 iR niet ooen. JDo:ouc 1R niet naar tl ï achtte iR ïl niet öoben
alles? €n 300 Romen 31J een beetje tot frilte.
Ten vierde. gja/ ban Romt #odg löeeét/ en bie 3et e? Bet 3egel op/
en bie toont hun be teeftentjeji in ben bijbel. 3Cegt er ^elben eeng
neffeng/ 3egt $od£ o&eept. 2oubt gij \'t Vnel burben ontRennen/ bat gij
3e niet &L\'3tt ? 43een iR/ ^eere/ seggen 30/ en 31J Voorden 300 filein. 3fR
Inil het getuigen boor mijnen <#eegt/ 3egt be J^eere/ bat gij een fiinb
d&obp 3tjt. Wei/ ^eere! seggen 3ij/ habbe ifl bat mijn leben geloofö!
H&elooben of niet/ 3egt be Ifyeete/ boeit gij het niet? föunt gij nu Vnel
tüiijfelen? 43een iït/ 3cggen y\\/ iR boele ben $ee£t ber aauneminge
tot Rinberen; iR oubejbindc 3ulUe Rinde^lijfie taejfi3aam[jcben; iR Begin
300 Vader te Runnen 3eggcn/ en iR begin nu 30a RinbetlijR op ben
i^eere te bertjoutnen.
©aar ig nu ons frufi. IDat bunRt u? %$ Ijtt niet be toaajheib/bat
heerlijke dingen ban bie l\'taö gesproken worden, al<j? t} bit ban Range*
fp?o.
-ocr page 439-
OVER PSALM LXXXVII: 5.
40-5
fproften toojben : Deze en die is er geboren, en de Allerhoogste zelve zal
ze bevestigen? SCI ftroam gun/ ore e? geboren 3(jn/ nog 3oobeelobe?/
om utoentmille/ $eere/ 3eggen ?tj/ 3oefte ift getroura te 3fln. 3fft brage
niet meer naar be merelb ; 3tj mogen get al maften 300 31J Ijettoillen/ Iaat
gaan 300 fjet gaat/ ift 3a! met een boo?nemfn be? Ijarten bij ben l|eere
3oeften tp bigben, ïtëg 3eggen niet/ bat 31J niet ftnnnen ballen of be?«
ballen. SCcg ja! (jet fian fomtgbg al geel berre ftomen met tfobjjftin»
beien! maa? 33 Hunnen nooit uit ben ftaat bc^ genabe ballen. $et3aab
<0ob|S blijft in pen. flPij 3eggen ooft niet/bat beftc?ftealtgbebenb?ucïjt»
baar i£. 9Ccg neen/ ^eere! totj bjre3cn bat mg ban on3e ftab meet
moeten 3eggen/ bat er elft jaa? bie en bie mebe?geborene fte:ben en
naar ben gemel gaan/ aftj bat e? die en die wedergeboren worden. ffl$
bjee3en/ bat e? meer meggaan alp bat e? befieer-b mojben. <©e ftejfte
fg ebenmcl nog geene onbjucgtbare moeber. i©g gelooben/bat er geen
een jaar boorgaat/ of bate? be een of be anbere nogal toegeboegbmojbt.
W$ gebbcn nog een ftort en ftlcmmenb tooojb tot flot.
Eerst. m>ee$t blijbe obe? [jet furceg bat be fteifte in be merrïb fteeft/
bat e? 300 beïe berlorenen te regte gebjagt tao?ben; bat be^ïfoningg
pijlen nog 30a fcf)e;p 3jjn/ bat 3tj treffen in\'t (jatte ban 3(jne bganben ;
bat er nog berfcfteibene boor l|em ballen; bie boob maren/ morben
lebenbig gemaaftt. Wce$t blgbe/ be engelen 3ijn er blijbe obe?; <£ob
geeft e? genoegen in aljj be menfegen mebe^geboren tooien/ enal03ij
3tjne onberbanen morben. .ïfêaaftt te 3amen ben $|eete gjoot/ en teeftt
malftanber op om 3Jjnen name te be^Ijoogen.
Ten tweede. JJDeegt niet alleen blijbe/maat Iaat ift en gij bibben boot
onje lanbgenooten/ boor on3e mebeburgejg/ buren/ brienben en ïjufö»
genooten; Hoor anbere lanben/ (laten en ftoningrtjften. ©e $|eere SffexusS
geeft ong boen bibben: Uw koningrijke kome. floept beel uit: Gord uw
zwaard aan nwe heupe, Ö Held, en Iaat uwe regterhand U vreesselijke
dingen leeren; laat uwe pijlen treffen tot in het harte van des Konings
vijanden, dat volkeren onder U vallen.
Ten derde. lEaat on£ elft ooft een onberbaan tot ben ïtoning 3oefien
te brengen. ©ie befteerb jijt/ brengt e? ooft een toe. $>aa? ig ligt toel
iemanb onbe? be urnen/ bie nog onftefteerb i$/ urn man ofmijf/ofura
fiinb; 3oeftt 3e ooft toe te bjengen. goo gij er een toebrengt/ get $al
utae ft?oone en um geluft me3en. 31a/ gij moet urn talentje niet toïlien
gaan begjabcn. $g milt ïjetimmergmel op toinfte gaan leggen. 2gt
gg bcftce?b/ 3oeftt ooft urnen bjoeber te befteeren.
Ten vierde. <£>nbe?3oeftt u/ of gö in <§ion geboren 3gt. I^et f£ eene
3afte ban een gjoot gemigte. ©elen migfen get/ beien bebriegen 3fcg;
beien 3gn geruft en 30tgeloo£/ beien gobbeloo^/ beien gebben een ge»
baante en fcggn ban gob3aligljeib. <0tj 3Ult mfpftljien niet lange tgb
€er 2                                         geb*
-ocr page 440-
XXXIV. PREDIKATIE,
404
ben om gel te boen. $}et 3oube niet breemb 3Ön/ bat ïjet ban abonb
be ïaatfte p?ebiftatie tuaa bie gij ooit hoo?be. ï)et 30ube gemaïïlïclijlt
Bunnen gebeuren/ bat gij be$en abonb utae laatfte p?ebiftatie hoo?be;
en bat gtj nu boot (jet allejlaatfte getaaarfchutab toie^b. d&tj moogt er
ober inipnoegb 30" 30a gtj tnilt. «öij 3oubt be eer jle niet 3311/ bie heben
onbe? fier gcfjoo?/ en ober acht bagen in be ceutoigheib toag. gtjt gtj
in be3e ftab niet geboren/ ban 3ult gij in bie ftab/ bie fondamenten heeft/
ooft niet nomen. 2tjt gtj in be3e ftab/ be fte^fte/ niet toebergeboren/
ban 3tjt gtj in be ftab be0 berberfê geboren. <£n 6 toat ig uto ftaat ban
ongeïufiftig! ban 3a! be hemel op u regenen ft?iftften/ buur en 3taabel/
en een getaelbige ftormtoinb 3al fiet beel utoe£ befier£ 3tjn. 6 JBBogt
gtj nog in ttjbg 3oeften te ontnomen! haa£t u/ men£ch/eer het bejïuit
baa?t/ en 3oeftt te biugten naar bie geegteltjfte b^ijftab/be ftejfie; ban
;ult ij ij in eene tooonplaarfe beg bcebe£ toonen/ en in eene bleibede»
fierbe bioninge.
©f 3egt gij: ift ben reeb^ in be fterfie geboren/ in ben reebg een
burger ban ,®ion. i©el/ tnat nut hebben ban be prebiftatié\'n aan u ge«
baan5 of benfit gtj baat utn leben niet aan = .illet boorbacljt hebben
totï in ben beginne toat flreeb (jet nut getoonb/ bat l)et IBoorb boet.
Of hab het IDunrü niet tocl eene bbJabe uittoe^fiinge biju5 taie?bt gij
niet fjarber/ toic?bt gtj niet bao£ ï v0tngt gtj (jet niet lasteren ? Of 30a
het u al een? bebioog of obejtuigbe/ 30a bat be tranen uit utae oogen
fttaamen/ bleef het baar niet bij/ of iiet gij maar taat grobe gobbriüoa-
heib ? f^oo?t: 31J11 tatj toebergeboren ? bat i$ be 3afte baar het op aan-
fiomt. jrïLii fian het haagt toeten of er ban ong gi\'51\'ijb mag toorben :
die en die is er geboren.
Eerst. ïDan 3ult gtj obe^tuigb getootben 3911/ bat gö het ban nature
niet 3ijt.
Ten tweede, ®an 3ult gij ge3fen hebben/ hoe ongeïufiftig bat gij toaart
300 gij er buiten bleef/ al 30a ongeïufiftig ahj be eerste wereld, bie bui-
ten be arfie bias/ en bat gij ban nog onbe^ bc fteerfchappije bc? bui»
belg leefbet.
Ten derde. ïDan 3UU gij ge3ien hebben/ bat het beter boor u mag
nooit in be toerelb geboren te 3ijn/ alg in be fterfie niet toebergeboren
te 3ijn ; bat het beter getoeegt toag/ bat gij nooit een boet op be aajöe
ge;et Ijabbe/ a(,ö bat gtj niet toebergeboren 30Ubt toorben.
Ten vierde. ï^et ;al u hebben boen firuipen alp een taorm boor #ob/
en u tot tranen en belijbenigfe gebragt hebben, <èij jult ge3egb hebben/
ach ïjccre! ift ben 300 bange! bat 31)11 be 3onben ban mijne jeugb/ en
bat 31 ju mijne bagelijftftbe 3onben; 31J 31)11 300 beel en 300 leelijft. SCcft
ÏJeere! toat 3a! ift gaan boen !
Tea vijfde, o #ij sult onberbandcii hebben/ bat tiln harte open ging
-ocr page 441-
OVER PSALM LXXXVII: 5.                          405
al£ on ban genabe in Ctj?ij>tu# goorde/ uta fiajte ging open al£ gij
ban Cg?i£tug Begon te gooren; ban 3ult gij bic onberbonben fie&Ben/
bat gij bui^enbmaai jcföe: 8 43ob! taaarom Ijeüt i3:j naar mij gezien?
en bat gij jeibe: 6 6ob! in Ben ebenmel 3ieft naar ume gemeenfcfiaB/
fcfienft e? mi) beel aan; en 3oo05ij fjet nog niet boet/ift 3alebenbjeIboo?
utae boeten nitjbrn liggen; ift 3a! Il niet laren gaan; ift bienbe een\'
jegen te fteBBen/ tjet geinig mrj onbjagelijft; ift IjeBBe een\'boeten
langer/ bie onb?agelijft \\$/ naa? urne gemeenfcljap; brengt er mrj eenö
toe/ bat ift bolbaan mo?be. i©at bunftt u/ i£ het u eeneb^eembetale?
gaat ban naar utn ftui&/ en jegt: SücFï 1>tit! ift Ben nog niet mebe?»
geboren! 8 mat Ben ift ongeluftftig! SCctj ^eere! mogte iftnoginSion
geboren worden eer ift iterbe.
6 439enfctjen/ bie bat geluft tot nog toe migfen/ mogt gij bat geluft
tjebben/ bat gij het ban ücjen abonb nog ft^eegt; bat gij be$en gan»
fcften bag nog niet geft^egen fjebt/ mogt gg bat in be3e abonbure nog
ft?jjgen. (60b 30Ube öe eer ban liet roerft ontbangen. .jBogte net u 30a
gaan/ gelijft 45ob ban Paulus 3eibe tegen Anania: gaat ia destrate, ge-
naamd de regte, baat 3ult gij Paulus van Tarsen binben/ bie een ber»
bolger mag/ ziet hij bidt, ftrj fcfireit; bat tnenfcrjen mij u toe/ bat $00
öc^L-n abonb in urne een3aamheib nog aan u mag fcgenften. £11 giiftin»
beren ban <®ton/ bie mebergeBoren $f|t/ banftt e? ben ©aber/ en ben
2one en ben $$. $eegt boo?; gelooft bat be Allerhoogste u ooft 3al be-
vestigen; $i) 3a! u onde^fteunen in alle urne stnaftrjeben. töeraaftt gij in
ongeballen/ bert^oumt ben $eere ume jaften toe/ en 3egt: De Heere zal
het voor mij voleinden. Uwe goedertierenheid is in der eeuwigheid; en laat
niet varen de werken uwer handen.
AMEN.
€te 3                                       VIJF-
-ocr page 442-
VIJF EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
GEN. XVII: 1.
Als nu Abram negen en negentig jaren oud tras, zoo verscheen de Heere
Abram, en zeide tot hem: Ik ben God de Almaglige
, wandelt voor mijn
aangezigte, en zijt opregt.
OP EENE DANKZEGGING NA HET AVONDMAAL.
$et ij? opme^fteïtjfi bat mij Icjen fn brn LXXI. $£?aïm/ ger negenbe
be?j?: Verwerpt mij niet in den tijd des ouderdoms, en verlaat mij niet,
terwijle mijne kracht vergaat. Cn in fjet i8be bejj? 3egt be3elfbe man:
Daarom ook, terwijle de onderdom en de grijzigheid daar is, en ver-
laat mij niet, ó God! J^ct ij» 300 uitrrmate fcfioon/ aïj? pen menfclje al
broeg be genabe bcelacljtig too^bt; aïj? gij in urne jonge jaren\'jï peeren
goebfjeib moogt onberbinben/ geltjft aïj? epn Jakob, baar al bjopg be£
peeren brre3e in maj?/ Gen. XXV. en Rom. IX. en gelp een Obadja, bie
burfbe tegen bien trouwen ^opljeet 3eggen: in b?e?3P $ob ban mtjnpr
jongfjeib aan/ 1 Kon. XVIli: 12. ï^et iji 300 uitermate fcfjoon/ aïj? er
ban onj? Ban ge3egb toorben/ geltjft ban bat kind van Jerobeam, 1 Kon.
XIV: 12, 13, baar maj? tnat goebj? fn boor ben $eere/ ben d5ob 3f?raél|?.
$et ij? seer lief/ alj? men ban onj? 3eggen ftan/ geltjft er jraat ban Timo-
theus bie (jabbe be heilige ^ctjrift gemeten ban ninbjiBeen aan/ 1 Tim.
III: 15. J|oe fcfjoon en fieminnelrjft bat ij?/ {jet ij? ebentnel geene gabe
boor alten. «ïlfêen moet altemetj? be potige jaren in fjet öeb^ijf ber 3onbe
boorfijengen; be $eere belieft ben jongeling mei te laten leben naa? be
megen ban jfjn Ijarte. Matth. XX: 3, baar ging be ^tereniet alleen fn
ben tutjngaarb om arbeiders te tjuren ter derder ure, maar ooft ter zes-
der ure, ter negender ure, ter elfder ure, en ter laatster ure. ^et ij? niet
alleen een Timotheus, bte genabe in <$obj? oogeu binbt/maa: Ijrt mogt
ooft een\' Zachéns, gebeuren/ en bie moet tot ïnanneltjfte jaren geltomen
31J11/ eer Ijjj be genabe ftreeg. Wc stokbewaarder tnaj? al in een tjuij5ge-
3in eer <&ob stjn Ijarte raaftte/ Hand. XVI. $}ct ij? 300 uitermate fcljoon/
-ocr page 443-
XXXV. PREDIKATIE, OVER GEN. XVII: r.
407
a\\§ men be genabe in be mannelpe jaren ftiijgt. Jüaar bat gebeurt
ooit allen nog niet; een 3onbaar moet altemetgSoub en gjijginbe 3onbe
taorben/ 300 bat 31J ben buitoel bfeneti/ be een bijftfg/ be anber 3e<Stig
jaren/ of meer/ eer 39 genabe ftiijgen. Hand. II, 3egt$ob: Ik zal mij-
nen Geest uitstorten over alle vleesch; uwe zonen en dochteren zullen propbe-
teren, uwe jongelingen zullen gezigten zien, en uwe ouden zullen droo-
men droomen. 2oo raas? get met eenen Abraham; al$ <#ob hem ue^fcijeen
en gem in get harte raaftte/ mag gij omtrent 3ebentig jaren oud. ©e
oube/ fitoabe bagen 31111 biitUiijls ftoube bagen; ban begmnen be firacg»
ten en be luiten ban ïiel en ligtljaam te bergaan/Pred. XII: 1. ©e
oube Barsillaï 3eibe: um ftnecfjt i$ 3eer oub/ tjoe 3oube iftftunnenftoo\'
ren of lugt hebben in be 3angeié en be 3angerepfen. $er ig ebentnel
uitermate fcboon/ ban nog bet en gjoen te 3ijn/ Ps. XCII:i5. ^et \\$
uitermate fcgoon/ alg men be fi?oone ban g2ij3igheib met genabe toer»
fie?b 3iet/ en bat men ban eene oube Anna, en een\' Simeon, in ben
tempel toinbt/ en hoort seggen: Nu laat Gij, Heere! uw dienstknecht
gaan in vrede, Luc. II: 29. l|et ijS 300 uitermate fcgoon/ bat men Paulus,
öie jong geroepen \\na§/ in ben oubcn bag 3elfê hoort 3eggen: ift ben
een oud man in een\' fteten. ©e l^eere 9Je3iig 3eibe tegen Petrus, toen
$13 hem dab aangefp:often en behanbelb ober 3iineberlouctjeninge: Toen
gij jonger waart, gordet gij uzelven, en wandeldet waar gij wildet; maar
wanneer gij zult oud geworden zijn, zoo zult gij uwe handen uitstrekken,
en een ander zal u gorden, en brengen waar gij niet en wilt; bit 3eibe
be I^eere/ beteefteneiibe met hocbanigen boob hij in 3jjnen ouben bag
<0ob berheerltjftcn 3oube. 19e ftaning David tiiz 3ag bat/ bie 3eiDe : %erc 1
verwerpt mij niet ten tijde des ouderdoms, en als de grijzigheid daar is.
45ob 3a! ïjet oofi niet boen; heeft Ü|g iemanb jong geroepen/ of geeft
ï)ij iemanb oub geroepen/ £}n 3a! getrouta bltjbsu in (jet baleinbenban
31)11 Uierü tot ben einbe toe. Dat toonbe <0ob aan Abraham, bie al£ gij
oub in jaren Vua^/ genabe ft^eeg; $ob bertnierp hem niet toen 3|jne
ftjacht toergaan mag. BJij taag vijf en zeventig jaar ouö als ijij geroepen
tnieib. 35u mag hij negen en negentig jaar; toen toonbe <öoö bat iftij
Ijem nog niet berlaten Ijaböe/ maar bat Qij omtrent gein be 43ccroiniie
gebleben toag. Sfn het iabe fiapittel baar gab gij geb2eften bg 3tjne
genabe/ in Ijet i3be fiapittel baar jjebt gij Loth, 3gu\' neef/ en Ijij/
3ij toonen bat 3ij geüKfien habben/ maar bat be genabe ebenluel Ijeergcijte.
3fn het ube fiapittel boet Loth eene flecjjte fteuse: hg ftiegt naac
Sodom te treftfien; baar tuoib be ftaning ban Sodom met 3gn bolft taeg«
geboerb boor be breemben/ en Loth boe?ben 30 oofi toeg. Abraham bie
.berneemt bat/ en/ boor ben 3egen ban «tfob/ gij rebt 3e. ©aar ftomt
Melchisedek, bie ;egent Abraham; be man tg alg betmonbe2b ober 3ulft
eene ontmoetinge. «Daarop ftomt be Honing ban Sodom, en bie 3egt:
man/
-ocr page 444-
XXXV. PREDIKATIE,
40S
man/ to(j 3tjn aan ti fae?fcF»uïbfgb; onjc perfonen toilt gij niet fieöBen/
maar milt rjij ben buit hebben/ ifi gebr hem u. Abraham bie meigejt
het/ öie 3cot: in jal geen b,?aab ban u nemen/ opöat gij niet en jegt:
ift heBBe Abraham rijft gemaafit. 3En Ö*t 150e ftapittel Bomt <tëoö/
en bie toont bat ï)i) in bie ebelmoebigheib ban Abraham genoegen nam;
htj geloofDe bat be Almagtige 3tjn schild map7 bie hem gecebbet ijabbe; en
bat be Algenoegzame 3rjn loon toapV en bat map" hem meer maa?b alp;
hetgene be Honing ban Sodom hem ftonbe gebcn. daarom ftomt be $eere/
en i^ij gaat een t?apje berbe?/ en $ij 3egt/ gij 3ult een 3aab hebben/
en in uta 3aab 3ullen allen geflacljten bev toerelb gejegenb 350. tUme
naftomelingen/ bie gij nog in utoen Igbe Ijebt/ gullen tot een g?oot bolft
tnojben/ 3ö sullen b;eembe menfctien bele jaren moeten öienen/ en 3ft 3at
bat bolftp ïïigter tae3en; 2ÜH 3a! be berbjuftftinge matigen/bat 33 niet
te goog gaat; maar gij 31111 flapen ai? bie faftftel boor be ftuftften boor
3a! gaan/ ban 3ult gij ruften in uta graf. 3in tjet i6be ftapittel tee*
ftent 4&ob aan be fouten ban Abraham en Sara, hoe 31J 3icfi tegen Hagar
&e3onbigben. <Dic birnptmaayib ban Sara moet ten Ijui^e uit; borg
45ob t?oopt haar. (Daarop ftomt <£»ob in ijet i7be ftapittel/ en $ij be?«
fchijnt ai Uieer aan Abraham, alp jjrj negen ennrgenrig jaar oub toapV
en J|ij geeft fiem eene lepfe/ bie mij u boo^gc^en Ijebben. (Daarop 3egt
43ob: 3jft rigte een berbonb op tupfeften «üBtj en tupfcljen u/ en tupl*
fcljen utoen 3abe na u/ en baar ip° een facrament tot een teeften en een
3egel ban bat berbonb/ en bat ig be befnijbenipfe/ 3Jft 3a! u (tellen tot
een\' baber ban bele bolften. 4&ij moogt bat geloobig taachten/ üft 3a!
het boen ftoinen: wandelt voor mijn aangezigte, en zijt opregt. (Dit eerste
be,$ bat toij u boorgenen Ijebben/ baar 3ult gij in binben:
I. IDic Abraham berfcljijnt? het mag be Heere; en ben tijb wanneer?
het toag als bij negen en negentig jaren oud was.
II. Wat be {Jeere ban 3ich3elben 3egt: Ik ben God de Almagtige.
III.  (De bubbele lepfe: Wandelt voor mijne aangezigte, en zijt opregt.
IV.  ÏDat pa git een bonbgenoot <&ob?/ bat ip e? het merftteeften en Ijet
ftaraftter ban.
I. ÜE>at het eerste aangaat/ Abraham, ahj hij negen en negentig jaren
oub toapy hoe oub toap hij toen in be genabe? ©ier en ttaintig jaa?;
bier en ttointig en bijf en 3ebentig maften negen en negentig jaren,
d&ob toagf hem bejegenen alp» hij 3e? en tathtig jaar oub map; toen
map l)ij elf jaren oub in be genabe; bertien jaren baajna ftomt j?ob/
en bie bejfcjjijnt hem al toee?. 2ij habben in bien tijb geenen 25ijbel/
geen Beftj)?eben Bl»oo?b ; Uiaarom ?
Eerst. Ombat be ftcpft toen nog 300 ftlein toapV het map" nog maat
aan toeinig huipgejinnen/ baar 43ob 31311e gunfte aan gaf/ in be ee?|\'te
toeteib/ en in tjer begin öcr ttoeebe toecelb.
Ten.
-ocr page 445-
OVER GEN. XVII: I.                                 409
Ten tweede. <$mbat be menfcïjen toen langer ïecfben ahj nu; beeene
fionbe Ijet ben anbere obe^eggen alj? e? ietg? gebeu?be.
Ten derde. (0m be menigbulbigc berfcljijningen ®obê bie 3Ü fjabben.
IDe ï^eere openbaarbe 3ic!j menigbulbiger al£ baa^na. ©e £}eere bie
open&aarbe 3icfj fjie? aan Abraham, en 30a be^bult $jfj Jjct gebjeft De^f
23jjbel£ en ban fjet gefcjj?ebene l©oo?b. ©e ï^eere fprait boojtijbp beel-
raaal en op bele?lei taij^e tot be baberen/ Hebr. 1: 1.
<©ie f)ie? aan Abraham berfcljrjnr/ b^aagt ben naam ban HEERE. ïjet
ij? be Jehovah Exod III: 14, 3eibe <éob bat Mozes 3eggen 3oubc: Ik
zal zijn heeft mij tot u gezonden, <£n totj Ie3en/Exod. VI: 2, bat *&oü
met bien naam HEERE, Jehovah , al300 aan be baberen niet belienb ge»
toeegt taa£. <ötj 3oubt u altemeté ftooten/ nb? gij bat Ia?/ en benUen/
Ijoe Bomt ban bat ijfer ftaat/ bc I|<iE€Ii€be?fcljeen aan Abraham ? fyn
i$
te 3rggen/ <6ob geeft 3?cfj in be beJbuUinge ban bien naam 300 niet
beftenb grmaabt/ gehjft aO? ten ttj.be ban Mozes, toen (£ij gen uit Egypte
ging uitleiben ; {|fj tuaé met bien naam Uiel beftenb üoo? ontbeftftmge.
Gen. IV : 2 , jeibe Eva al: Ik bebbe een\' man van den HEERE verkregen.
Cn Gen. VI: 16 ftaat: Van toen aan begon men den naam des HEEREN
aan te roepen, gij Dabben bien naam 300 ftlaar niet in beberbullinge/
maa? teel in be belofte. Wit i$ be^t I^€€I3€?1©D Ie3en/Gen. XIX:
24, Toen dede de HEERE zwevel en vuur over Sodom en Gomorra rege-
nen van den HEERE uit den hemel, goo ijs e? ban eene meerberfjeibbet
^erfonen in fjet tfobbelijft ü&e$cn; en eïfie ^erfoon bjaagt ben naam
ban HEERE Jehovah. Wfi gelooben bat tjet" be Zoon \\p be tweede Per-
soon in tjet <£obbeiijft Wt$tn/ betuelfte ai mee? aan Abraham en aan
Sijne naftomelingen be?fcfjencn i£. ©e i^eere 3ag te gemoete/ bat fjun
geloobe 3oube bestaeften fjebfien/ en baarom fttaam l^ij altemctg in een
boorfpel ban 3tjne menj»cïjmorbmge. $oe meent gtj bat 3jj 30uben ftun»
nen ftaanbe gebleben 3tjn in bat groorc fruit te gelootien/ ten taare be
C^eere altcmetg (junne 3taaftfjeben fjabbete ïjulpe geftomen/in eeng aau
gen te be?fcljtjnen. ü£e C^eerc bie berfcfjeen aan Manoach op ben bo:£C()-
bloer/ Rigt. XIII; aan Jozua örj SJericFjo/ Jos. V: 13 ; aan Mozes in ben
üranbenben braamboJSrlj/ Exod. III: a; aan Jocob, Gen. XXXII: 24;
30obat 3tj t\' 3amen ligcjjamelijft en gee^telp too^ftelben; en aan Loth,
Gen. XIX. 2oo be?fctjecn be i^eere gier ooft aan Abraham, Cf tj ftomt bij
ïjem in eene menfcljelpe gebaante/ gefijlt $jj ooltbebe toen ifn met
jjem fpraft ober ^obom en Gomorra. <£{jrigitii|S üia$ toen nog geen tuaac
mengïclj ; be gobbelijfte met be menfrljeltjfte nature taaren toen nog niec
t\'3amen bereenigb; (jet toajö maar een be^fcjjtjnen/ en ban berbmeen
J|tj toeê?; Fjet taag nomen en roeggaan; be banb ban bejeenigtnge tag
er nog niet tugfcfjen 3fjne gobbclfjlte en mcnfctjeiijnc nature; \'t maren
bcrfcfjtjningen ban gorten buur/ boor bat gefpjelt en be?öe? niet. 3ju
-ocr page 446-
XXXV. PREDIKATIE,
4io
ïjet 22jle be?g ban bit ftap. baar einbigt bit gefpjeft; baatjtaat: God
voer op van Abraham.
®ij 3ult benlien/ fjoc taeet grj get/ bat bc ^eere fiier fttaam in eene
menschelijke gedaante ? bat toeten tarj uit Ijet 22fte berg! ; be ï^eere futaft
met Ijein/ en met bat ^ij geëindigb ftabde te fp2eften/300 boer ^ö °P\'
©C3e man braagbe niet mie O^ij toag bie Ijein bcrfeheen/ gelift Ja-
cob, bie braagbe/ hoe is uw naam? en Manoach 3eibe/ geeft mij toch
uwen naam te kennen. Mozes toilbc ooft ben naam toeten; maat be3e
man niet. Jtëaatom ? toel baatorn/ be man ftanbe het toel toeten bat
ftet meet aftj een mensche taa^/ üie met hem fpzaft/ bie 3Ulfte ftraicn
ban gobbelpfteid beztoonbe/ 3oabat hij moegt 3eggen: het i£ be HEERE.
^ie^ ftonbe pij het toeten/ bat tfjij God toaa en geen mensche, uit bie
bejbonamaliinge; aan be goeberen bie l£ij ijein Beloofde; aan be belof»
ten/ en aan Ijet facjament bat ^ij fjEin gaf/ en aan be betbullmge.
45iemanb ftonbe ftet bejbullen aft» be ij^eere. ©at het be I^eere taaé/
daar toa£ bc man toel ban obe2turgb. ©at fit) er ban obejtuigü taa^/
bat ftunt gij 3ien in Ijet 3be be2£ : ftjj biel op 3511 aangc3igte tct aar»
be; gij ftunt Ijet 3ien aan be neaerigljeib en bien eerbied bic I|ij bec»
toonbe. 43ij ftunt ftet 3ien in ftet i7be ber£/ toen Hiel hij op 3tjn aan»
0B3igte in neberige bcrtaonberinge/ en Fjij lachte. Qtj 3ciüc in stjn Ijat*
te : 3a! een bie fionberb jaar oub i§/ een ftinb geboren toarben ? i©g Ie»
3en in ftet i8be ftap. bat Sara mebe lacljte aftjtjaar geDaoDfchaut toiejb
bat 3Ö eeuen 3one baten 3oude; maar tugfcfjen het lagchcn ban Sara
en ban Abraham taa<S een groot onbeifchtib : Sara\'s lagctjcn toa£ in on»
geloobe/ maar Abrahams lagcljcn in BlnDfcfjap en uertaonderinge; 3Ö11
Batte toa£ gefterftt door ftet geloobc/ gebenbe 43od be eece/ ten bolle
ber3efterb 3t)nbe/ hetgene frjij öclaofb hadde/ ïjij ooft magtig toag te
boen. J^ij 3eiae: Stfmen/ ^eecc! boet 300; ift berblijbe mij abe2 bat
luooib; ift balie op mijn aange3igte obei 5UI& eene toesegginge. Sara
balt niet op haar aangesigte; maar Abraham sege aïé Ijet toace/ mijn
harte i£ bejölijb/ en ilt be:tcoulne/ bat $ij bat tooorb jult balöiengen
bat <0ij gefproHcn ge&t. Zaa berfchijnt ban be HEERE aan Abraham, en
in ftet 22|te be?£ hcut gij 3ijn toeggaan.
II. ©e ^eere 300 Dij hem ftaanbe/of fjij nog aleenige ttoijfetingc in
3ijn harte habbe/ feftoon toij bat niet binden/ die ftomt 3ijn geloobc bec»-
fteiften/ en 3ijne liefbe opiueftlien; toonenbe toic bat J^ij toa^/ en 3eg»
genbc: Ik ben God de Almagtige.
A. Ik ben GOD. ©aar 3iju drie Personen in ftet gobbelijfte ï©e3Cll/en
Elftc j^erfoon ig <0ob; bc Vader, beZoon, be Heilige Geest i£ 43ob. ^ie?
ig fjet be Zoon bie aan Abraham berfchijnt/ baar Johannes ban 3cibc:
Deze is de waarachtige God en het eeuwig leven, 1 Joh. V: ao. Cu Paulus
noemt J|em/ Kom. IX: 5, God bovenal te prijzeu in der eeuwigheid, i^et
-ocr page 447-
OVER GEN. XVII: i.                              411
f£ de groote God en Zaligmaker Jezus. l®at 3ieïbejniftftenbe Wetfn ftaat
gier bij u/ Abraham! 3&/ die F|et 3alig en algenoegsaam ©ecl mijnejil
bolfijS Ben/ bie alle£ be3itte/ en u allcg geben ftan/ taat grj ban noo»
ben fiebt om u eeubiig geluftftig te maften. ï©at i$ uta gelnft groot!
gft ben uta <#ob/ en gij sgt mijn bondgenoot/ mijn fiinb/ en erfgenaam
ban alle mijne goeberen.
B. Ik ben God de Almagtige. $et g?onbtaoorb jiet eerst op be kracht
ban bat ïE>C3en; ten tweede op be algenoegzaamheid ban bat !©C3en.
Eerst, ^et ftebuibt bat $ob de Almagtige i£. Sgoude JÜÊij eenigbing te
toonderlp 30"? wil be j^eere seggen; afg fiet aan be ftjacftt ftomt/
3ift Ben fre?ft. S$ Sara bijna negentig jaar oud/ en 3tjt gij bijna (jon»
berd jaar oud/ en moet gij 3aab $ten tn urnen ouderdom uit utoc fiui£\'
broutoe; mijne hand i$ niet berftort. 3|ft ben niet aüeen magtigomtt
3aab te boen 3ien; maar ooft om het 3cer te bermenigbulbigen. ïïan
%\\l u eenen Izaük geben/ 3|ft ftan hem 300 boen bermenigbulbigen/ en 3ijn
3aab maften alg de frerren be£ fiemelg/ en aï£ fier 3and dat aan den
oeber der 3ee ig. €n al^ dan uta 3aab berdjuftt 3al taojden bie? fion»
de?d jaar/ dan 3al mijne fiand ooft niet berftort 3fjn om fiet te bcjlog»
fen/ betoijl ift alle menfefien onde? mijn getaeld firBBe; 3|ft ftan 3e de
handen openBreften/ 30odat 3tj die julïen moeten loslaten. JlSoet uta
3aad in Kanalin ftomen/ en taonen daar nu be Kanaanieten, be Pherisie
ten en anbere bolftcren/ ja de kinderen Enaks, taonen/ 3fftbenGodde
Almagtige, 3]ft ftan fiet al bertooe^ten en berdoen/ en 300 eene plaatfe
boor uta 3aad maften, ©aar 3ijn gcene palen aan mijne ftracljt. Ik weet,
3cide Job, dat Gij alles vermoogt <®p de magt ban ®ob gaan 3tjne ftin»
beren door de allerbonftejfre toegen fjeen. ©e drie jongelingen 3eiben:
Die God dien wij eeren, is magtig ons te verlossen, ^ij 3eggen met Nehe-
mia, de goede fianb <#ob£/ br£ $ob£ ban ben fiemel/ 33! fiet on£ doen
geluftften. ^00 ftejftte be $eere be3en 3tjnen iieffiebber. ^ij 3eibe: man/
maaftt er fraat op/ bat %\\\\ ftan boen ftoben bat gij bibben of benften
fiunt; ftoop dan toeft op fiope tegen fiope.
Ten tweede. Ift Ben niet alleen 4$ob de Almagtige, maar üïft ben ooft
be Algenoegzame, ift ben genoegzaam boor «ïBtJ3elben/ en ooft genoeg»
3aam om u tot een 45ob te 3tjn/ en om u eeutaig geluftftig te maften,
(got mijn gekift ftan nooit eenig fcfiepfel/ engel of menfefie/ fet£ toe»
boen; fiij ftan er ooft niet aföoen. ©at 3fft u berfefttjne/ enftel bjienb«
fcfiap. SCft too?de ban geen menfeficn-fianden gebiend algietébefioeben»
de/ SJB gebe niemand genade ombat 3fi fiet moet boen/ %\\i befioebe
bie niemand te geben; alö 3Ift fiet doe/ 300 i| fiet uit den obejbloed
ban mijne goedfieid. 3Dft ben genoeg3aam boot 4üSi]3eluen niet alleen/
ooft niet alleen boor de engelen die in den fiemel 3ijn met fiare dui»
sendmaal dui3enden/ be dui3enben berdubbeld/ om alle die geesten te be?-
jpffa                                      bol*
-ocr page 448-
XXXV. PREDIKATIE,
413
bullen en te berftuitftften. %ït ben niet alleen een ©abe? ban be enge*
len; maar %ft 6en ooft be g?oote o5ob ban alle mijne fcftepfeïen. ©en
Ijemel en be aarbe bie Range 9IR al$ aan een niet/ bic b,:age3ift boo?
ïjet taoorb mijner firacfit. IR ben genoegsaam om ftet altemaal itaan*
be te fiouben. 31 iemanb be tegenpartije ban mijn bolft/ gfft ben ge»
noegjaam om gein te be^taoe^ten of tegen te ftaan/ en te peggen/ tot
gier toe jnlt gij Romen/ en niet be?bej. Soa iemanb u ongelijft boet/
of 500 gij in ongeïegenfieib raaftt/ fiomt tot «ïitèij/ 9Jft 3a! u alle? geben
mat gij tot utue 3aligljcib en tot be goö^aliggeiü noobig hebt. ^ft ben
eene bolle jfontein/ een 3ee ban algenoegsaamfjeib/ Daar gij u in be^Iie»
jen Runt. ïtëilt gij «JBij tot utn <(3ob hebben/ en mijn bonbgcnoot me-
3en/ gij Runt nooit in sniften ongelegenfteib Romen/ of %U Ran en 3a!
u rebben/ 30obat gij $ult moeten 3eggen/ het i£ genoeg/ $eere; mij
lu£t nietiS meer neffeng 11 in ben hemel en op be aarbe; ahj ift l!t heb»
6e/ ban Ijcb&e ifi genoeg.
III. &u Romt be Cjeere/ en bie jegt: man/ het i£ niet genoeg/ bat
9IR u toone mat 3DR hie3eii tail boor mijn bolft; baar 3al elft toel 3in in
ïjefifien/ bat 3Jft sijn <#ob ben; maar milt gij «JiUïtj tot uta «öob he&-
ben/ baar ig ban eene bubbelbe leisfe bie gij te betrachten hebt. Wat
eig\'cfite be l§eere? Wandelt voor mijn aangezigte, en zijt opregt. ©aat
fytbt gij CO öods aangezigte. (2) ©aar tuil 43ob bat Abraham en 3jjn
3aab boor wandelen jaï/ en opregt 3jjn.
A.  J^ier hebben mij het aangezigte Gods. $$et i$ of gij ben l|eere Riet
hoort 3eggen: man mat ïegt gij 30U op urn aangc3igte ? 2iet een£ op/
3ic .Cfêtj een£ aan/ 3JR 31e u mei aan. 3fft he&be ooft een aangezigte;
befttjR mij een£ met aanbacfit, Joh. VIII156, 3eibe be $eere: Abra-
ham uwe Vader heeft met verheuginge verlangt om mijnen dag te zien,
en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest; bat migfchien hierop jier.
$|et aangezigte <0ob£ bebuibt 3Üne tegenwoordigheid, be blijken van Gods
gunste of ongunste. 9Ghf *6ob ban ban 3311 aangezigte fp?eeftt/ foo fp^eeftt
ï|ij ban be blijken van zijne gunste en ongunste. %{$ lijn\' ban 3ijne gun-
ste fp?eeftt/ ban 3egt l^ij: zoude mijn aangezigte moeten medegaan, om
u gerust te stellen? Exod. XXXIII: 14.. «En in bien 3egentnen!éch/Num.
VI: 26, De Heere verheffe zijn aangezigte over u. 2oo ooft Ps. IV: 7,
Verheft gij over ons het licht uwesaanschijas, 6 HEERE! <|&eïijfi een men-
fclje in 3tjn aangezigte met 3tjne oogen 31)11 genoegen of ongenoegen
toont/ en laat blijRen; 300 Romt <tfob/ bie Ui il boor 31J11 aangezigte 31)11
genoegen of ongenoegen beL:ftaan Rebben, ©it aangezigte djoüj? i£ ooft in
ben Heere Jezus te binben. Jes. LXIll:*?, rooröt fyi) genoemb be en-
gel van Gods aangezigte; en Hebr. 1: 3, Ij e tafschijnsel van Gods heerl ij k-
heid, en het uitgedrukte Beeld zijner zelfstandigheid.
B.  Romt bit HEERE, bie Abraham 300 ue;fc|jeen/ en scibe: hen
-ocr page 449-
OVER GEN. XVII: i.
13
3Ift Qet aangesigte <öob|?/ overaltegenwoordig en 6tj U/ wandel ban voor
mijn aangezigte. (^icc 3Ult gij binben (O een wandel. (2) Voor des Hee-
ren aangezigte. (3) di bat opregt.
A. $g ftunt niet begrijpen bat ttaee te 3amen toanbelen/of baat toot\'
ben eenige 3aften toe bejeigcfir.
Eerst. ©aar moet kennisse ban eïftanber toejen/ al^ao i£ get fiie? ooft;
baar. i£ kenisse tujéfchen ben j^eere en sfjn bolft. ©e i^eere Bent ften
boor sijne alwetendheid, en boor be verkiezinge, 2 Tim.II: 19 , De Hee-
re kent degenen die de zijnen zijn. it^ij ftent 3e boo,? be roepinge; bie
J^erbe? ftent 3tjne fcljapen/ Joh. X: 14, Ikkenne de mijne, en worde
van de mijne gekend. Zij jjebben ooft ftennisfe aan ben %ere/ jtj ftun»
ncn jeggen : gelijft ej ftaat/ Hos. VIII: 2 , Mijn God, wij Israël kennen U.
^g Soelien booj 31J11C ftennisfe geregtbaarbigb te taorben/ Jes. LUI: 11.
Srj toeten bat baatin fict ceutoige leben \\§/ in <6ob te ftennen. %$
toeten taie O&ob \\p en toat ®ob i$/ en taojben toit boo? eenajmbe?\'
loren sonbaar in CijrijStiiG.
Ten tweede. i®at ttaee te 3amen taanbclen ftunt gij toeêr niet &egrij«
pen/ of gij moet er bij begrijpen/ bat et vereeniginge des harten moet
3Ön. ï©at menfcftcn toanbelen er te 3amen öaar ttoigt igi ? ^oc 3u((en
ttoec te 3amen taanbelen baat ttoigt i£5 %\\$ nu #ob en be menfcfte
te samen toanbelen/ 30a geeft Ijet te Hennen/ bat e? een toebe^ijbfcfte
vrede ip tupfcljen ben {|eere en ben menfcge. ©e l^eere ïjabgeene gjiin»
migfieib tegen 3tjnen bonbgcnoot/ en 3tjn bonbgenoot gabbe be ftejft»
te $obp aangegrepen/ en brebe/ja brebe met $em gemaaftt. 43obtaag
in Cljri$tu£ niet alleen be taerelb/ maar ooft Abraham met 3icfnelben
bct3oenenbe; 300 3egt Jacobus, ftap. II: 23 , Abraham is een vriend Gods
genaamd geweest.
Ten derde. #ij ftunt get niet begrijpen/ of gij moet benften/ahj ttaee
te 3amen toanbelen/ bat 38 malftanberen vermaak aanboen. ^00 f# get
ïue? ooft : $ob geeft lugt in 3ijne ftinbeten/ 3jjn Deljagcn i# in ber men*
fcften ftinbeten/ Luc. II: 14. $jj geeft lu£t in Den/ en 3fj fieft&en ïu|t
in ben l^eere/ sij 3eggen: neffeng ïl Imjt mij nietg in gemel noc& op
aarbe.
©at i£ nu getgene ïjet wandelen onberftelt. Eerst, ©ie te 3amen taan*
beien/ moeten kennisse ban eïftanber gebben. Ten tweede, ©aar moet
vrede tujfcgen bcibe sijn. Ten derde. \'2ij (jebben lu^t in malftanber^gc
3elfcgap. moeten toij ben wandel 3elbe 3ien/ en taaarom on£ ber*
fteer met $ob Dij een wandel be,?geleften taojbt ? i©aarotn taojbt be oin-
megang ban i|3oöji Uolft met $ob bij een wandel bcrgeleften ï ©aarom :
Eerst. €en taaubelaa^ ftiejSt jfjnen toeg. ^uo ooft get bolft ban a£ob;
jij ftie3en ben toeg bie naar $oö/ naar oeji fjemclïeibt/bienengen weg
Matth. VII, bten toeg/ bie ben bcjftanbigeu naar boben leibt/ Prov. IV.
jFff 3                                    ®i
-ocr page 450-
XXXV. PREDIKATIE,
4H
^Ö 3eflgen met Jozua, anbere mogen bienen bien 3tjtoilïen/ maar bat
;al mi)n toep tae;en : Ik en mijn huis, wij zullen den Heere dienen , Joz.
XXIV: 15. èfj fileren ben toen, be£ geloofé/ bet liefbe/ ber geiligma<
ftinge/ om baarop boor <l3ob re tnanbelen.
Ten tweede. <£en tnanbelaar ftelr 3tjne boeten op ben tneg bien grj
berftoren gEeft; 6 gg Bomt op bien tneg. goo i£ het met een menjJcg
bie wandelen tnil voor Gods aangezigte; gij ftomt op bien tneg bie {jrj
be?ftoren geeft; roannee? ? %l$ grj obemrigb en 6eftee?ö tno?bt/ en tot
fiet geloobe geftomen ijs ; ban alp f)ij aflfomt ban ben tneg ör: ;onbe:
De godlooze verlate zijnen weg, en hij bekeere zich tot den Heere, Jes.
LV: 7. ©aar fiaat gij ban ben tneg naar ben ficmcl in/met bat^ob
gem obertuigb en in grt garte gegrepen geeft.
Ten derde. <£en taanbelaaj i$ niet rjaagtig; gij geeft acgt op jtjne
boeten. 2oo ïtitie Hiskia: Ik zal al zoetkens voortgaan alle mijne jaren,
Jes. XXXVIII: 15. Zij gaan van kracht tot kracht, Ps. LXXXIV:8. 2tj
boegen be eene beugb bij be anbete/ 2 Petr. I: 5, 6. JStj gaan gefta*
big en ftille boort.
Ten vierde. q£en tnanbelaar geeft 3tjne ontmoetingen op ben tneg; 8
<£ob£ fiinberen ooit; ;tj t\'jeüöen blijbe en broebigeontmoetingen. *Zaa
gaagt 3tjn 3$ niet op bien tneg/ of baar 3fjn fteenen be£ aanftoorg;
35 tnorben bifttoijl£ geftremb; maar 3fj gaan ebentoel ftille boort. 2ij
3ijn ooft toeï tot ginfien gereeb. Sjj geöben gunne bjaïgfte enfmarte*
lijfte ontmoetingen. 6 ©e eene bejacgt 3e een£/ be anbere prijkt 3e
eens/ be eene boet gen rens" goeb/ be anbere ceng 1\'iluaab.
Ten vijfde. (gen tuanbelaar bie bezorgt jictj ban eenen staf. gooooft
<#ob$ fiinberen : 3ij grb&en ben ftaf bep geloofé. 8 C^et geloobe ié gun
oogc baar 311 altemetg een^ mebe naar get lanb 3ien; fjet ij? gunne
Ijanb baar sij be beloften «tëobg mebe aangrijpen; ljrt i$ ooft Ijun
boet baar 31 j mebe tnanbelen naar bm geinel; fterijS oofi gun staf baar
3ij op leunen/ en met toelfte 31J alle be bijanben affteeren.
Ten zesde. 2Clg iemanb manbclt/ get i£ een teefien bat gij nog niet
t\'gui£ \\§. 5CI300 ig tjet met een ftinb <#ob? ooft; gij i£ nog niet t\' guf£.
^ijn gemoeb 3ucgt altemet^ eeng om met bie taoonftebe/ bie uit ben
gemel \\$/ obejftleeb te tnojben.
Ten zevende. Cinbelijft ftomt een tnanbelaar/1\' gui<>/ en gij 3et 3fjnen
rcigftaf baar neer. Cen ftinb <$ob<ï ooft/ gaanbe boor alle be moeijelij»
fie ontmoetingen ; 3?j tnorben tnel een£ moebe ; 31 j sucgten eeng om t\'
Ijuip te ftomen; en aan get einbe 3ijnbe/ 5e11cti jij aan be beure ban
ben gemel ben rcipftaf boor eeutnig neer.
B. <8t\\\\ 3ult nu in utn garte benften/ tnat fg get nu voor Gods aan-
gezigte te tnanbelen ? ï)ci ig ebeneenp gelijft al? een baber/ bie tegen
3ijne fiinberen 3egt/ gaat een tneinigje booruit/ en boor mijne oogen/
op»
-ocr page 451-
OVEË GEN. XVII; i                                  415
opbat fft op ura geb?ag lette. Sgoo ftamt #ob ooft/ en bie 3egt: wan-
delt voor mijn aangezigte. JH»at begrijpt bat?
Eerst. 2oa alle£ te boen al$ in bes Oerren tegentaoojbigljeib; niet
alleen 300 maat te jeggen: ift taeet bat &ati aue?altegentnaarbig ij;
bat meten be gabbeiao$cn ooit toef. 9Ücft neen! maac30a een jegt: maar
fft ben/ i£ <Ö5ob öij mij; in mijne ge3elfcljappen/in mijne eeti3aamljeib/
in mijn fiuij. ï©aar in ben/ I|tj Iet 30a naautne op/ l£tj onbe^oeftt/
goe ift (jet mafte met mijne ooren/ en met mijne oogen/ met alle be Ie»
ben ban mijn ligcfjaam/ en alle be ftracljten uan mijne 3iele; mat ift
boe/ hoe ift ftet boe/ mijne einbeng en mijne aogmejften. ©at i£ voor
Gods aangezigte te taanbelen/ 300 alg in 3ijne tegentaoojbigtjeib te 5tjn;
300 te Hunnen peggen: aclj/ ift ijebbe-ben i|cere geburiglgft boor mij;
maar ift ben/ 31)11 ooge iö op mij.
Ten tweede, ©at niet alleen/ maar 300 een i<? met 3Ulften ont3ag boor
<£ob aangebaan; ftamt be buibef/ be merelb en het garte/ en 3eggen Die/
boet be 3onbe; raat Ijoeft gg 3011 flipt te leben? l©at tjoeft gij op allej?
30a te letten? SCcfj! 3egt (jij/ ift heööe 3itlft een ant3ag boa^ Saü$ aan-
gesigtc/ ift bree3e l^em te mishagen! "2ij leben niet gelijft be merelb
en Ijun bejbojben blee^cft ftet gaajne Ijaböen; maar gelnft3ij pet gaarne
eeng boor tf oa be^antmoarben 3ouben. :Zi\\ 3oeften 300 alle«i te boen/ al$
in be tegenmoo^oigljeib ban $ob. °2aa een segt: $|eere/ laat ift H niet
mishagen. jgfj 3ou0en elft mei toeroepen: Ontziet n voor Hem, gij zaad
Israëls. goo tua£ Job, ift ftonbe toel een menigte be^bjuftt jjebben/ 3ei-
be Ijij; maar ift be^mogt fict niet ban mege 4Z>aü$ Ijaagtjeiö. Jozeph3ei»
be: Zoude ik zulkeu grooten kwaad doen, en zoo zondigen tegea God.
Ten derde, ©at voor Gods aangezigte te wandeleu, ban 31J11 gelioa/
ban 31J11 tnoo^b en ban be inblaebeu 3\\jne£ #ee£te£ 30a af te gangen;
300 al gebutig te 3eggen: mat milt 43j bat ift boen 3a! ? bij öui3enb
gelegenfteben te 3eggen/ ift heöbe geene tnilfe al$ umen mille; en ift
tjange in alle£ ban umen inbtoeb af. 3|ft moet gedurig peggen: in mij
geene Bracht tegen De3c g^aate menigte/ in mijn bleejcg maant geen
goeö; al£ ift Ijet goebe rail/ 303 ligt Ijet fttaabe mij bij; inieig tot ae$e
bingen bentnaam! Ujecre/ maaftt 43>j mij befttnaam om ït te bienen.
Ten vierde, ©e 3aobanigen boen noch onbe^nemen nietsV of 5tj ftennen
q&ob in alle hunne tuegen; en 3tj 3eggen/ bat/ of bat/ of bat3auüeift
boen/ $eere/ ift ftome om t} IX ftennijfe af te geben/ en te hep^oeuen/
bjat bat 43tj mij raben 3oubt; en al? 51} ben raab 43ob^ bcinomcu fte&-
ben/ ban 3eggen 3tj: nu tuentele ift mijnen tueg op ben Qeere; uu ben
ift geeneg bing£ be3argb/ nu\'sal get $ab boor mg boleinöen.
C. Ma ftamt be J^eere/ en J|ij boegt t} Bg7 ea zp opregt. i©at i$ bat
opregt te tae3en? uiJauneec wandelt een menfche in opregtigheid booc
Gods aangezigte?
Eerst,
-ocr page 452-
XXXV. PREDIKATIE,
4-i6
Eerst. Wig hij ta alle# toat htj beet fian 3eggen/ift bebe liet met mijn
harte. §©at fian het baten met De lippen tot 43ob te naöeren/ en $em
te bcjeeren met ben monbe/ al? het harte baar niet bij ip?MatthXV:
8. I©at 5ijn tranen/ gebeben/ tnat i£ pjebiften en gooren/ en mat i£
ten $CbonbmaaI gaan/ alp" het 3onbe^ tjart gefchiebt5al taaëhet bat ift
allebei liefbebetuigingen Debe/ 3onbe? hart/ 30a ttta<s het nietp\\
Ten tweede. Cjet ip bit/ bat men ban buiten getpt/ gelijft het üan
Binnen met 011^ ftaat; bat gcöaante en hart een 3oet accoo?b flaan; bat
men niet anberp ban buiten bertoont alp" men ban binnen be^it; 3ich
te lat\'en 3ien gelijft alp rnij ban Binnen 3tjn/ het3tj bat ïjet e? loei of
bat het cr fitoalpfi geftelb lp". Hanna be moebcr ban Samuël, alp" 3tj niet
Berhoojb toap7 5tj map bjoebig; men sag het. 2C15 38 baarna be?|oo?b
mapy gaar aangesigte mag Ijaar 3oobanig niet meer. 911 lp" het üan mn*
nen en ban Buiten 300 obercenfiomt/ bat ip opregt te 3pn.
Ten derde, i£g ip bit/ bat men in het openbaar en in het Be?fior«
gene be3elfbe ip/ binnen en buiten \'£ {jut£/ bij menfehen en alleen; boor
q?ob en boor menfcljen al ftet3elfbe te 31311; gelijft Jozepb in 3ijnp" ©a»
be^p o"\'?1 broom maj>/ 300 Uiap hij Qct ooft in (ïEgnpte. Zoude ik zulken
kwaad doen, 3eibe htj/ en zondigen tegen God ! Daniël was een gewenscht
man al toap hij aan het hof te Babel; Die goede vijgen bic maren in Ba-
bel 300 tnei goeb als in \'t lanb Kanaün. Sti houben Bapt aan hunne
upregtigheib.
Ten vierde, 3jn hetgene 3tj boen 3tjn 38 bolftanbig; 38 boen het niet
nngejtabig; neen/ een opregt man i«5 een geftabig man; 38 3H« stand-
vastig en onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren ;
1 Cor. XV : 58.
Ten vijfde, ©oor het laatfte/ 31J öegeeren biftloph? met een Boïftomen
harte boor ben J^eere te manbclen; 33 taillen niet parten en beelen/
bat 3tj tnat bij <0ob/ en toat bij be toerelb 3ouben Be?fteeren. Sij 3eg*
gen niet/ ift 3al elft een beetje tebreben [tellen; maar 38 3oefien te le«
Ben/ geltjft er Luc. 1: 6 ftaat ban Zacharias en Elizabeth; 3tj maren bei-
de regtveerdig voor God, wandelende in alle de geboden en regten des Hee-
ren onberispelijk.
IV. ©at ip nu be eisch ban 45ob ben HEERE, bie hier aan Abraham
Beschijnt al? hÖ negen en negentig jaren oub tnap\\ i©ilt gij nu mij
Binben alp be 9üimagtige/ en al? be 5ilgenoeg3ame/ mil be $eere 3eg\'
gen/ ban moet gg bien eipch bolbrengeu: Wandelt voor mijn aangezigte
én zijt opregt. U?tlt gij mijn bonbgenoot tae3en/ boet ban geltjft e? ban
Henoch ftaat: Henoch wandelde met God; en alp e? ban Noach ftaat:
Noach wandelde met God. 2tj maubelben met <0ob/ en 31J Bonben ge*
nabe in be oogen o?uüg. o?uü ontflaat niemanb ban be3cn eipïfi/ of het
in het Begin/ of bat ijtt op Ijet cinbe Ban Be Bjetelb ip/ bat etpcht
-ocr page 453-
OVER GMt XVII: u
»7
03ob ban tm# allen, l^ij Belooft aan ntetnanb anbe?0 te me3en be HEEEE
God de Alraagtige en Algenoegzame. 3[a/ niet een bonbgenoot geeft te
3eggen/ bat get te be?geefê i£ <$ob te bienen/ al£ gij ben algenoegsamen
0?oö bient. <Die algenoeg3ame d3ob geeft Uu-i mat boor stjnen bonbeling
ober. ^oube gjft um 6ob 31)11/ 3egt «J3aö/ en 3oubt gij niet boor «sfêij
Ieben! Soubt gij be 3onbe boen tegen Ijet liegt ban utu gemoeb ? tegen
urne beloften? tegen utne fteu3e? ^oube 3jft utn $ob3gn/en3oubtgg
tibi garre in be 3onbe ophalen ? goubt gtj boor jl^ij niet ieben ? 2oube
SPS utn (Jpob 3ijn/ be $Gtgenoeg3aine/ uto almagtige %lper/ en 3oubt
gg .tV.i) niet bennen in alle utne toegen/ en ban mijn gebob en inbloeb
niet afgangen/ om u in alle? bebmaam te matten? Zoabt gij niet
alles op3etten boor J.P.ij 5
^aar geut g0 0113e vier stukken. ifêij 3Ön 0een negen en negentig
jaar; mij fjeuben bie uitmenbige berfcgtjninge niet te tnacgten; maar
of mij oub of jong 31311/ 300 45ob ons berfcgeen/ 300 Qn tot 111 ij of tot
u fpjafi/ tiiat 3oube Cjg fy^eften ? 2Clp mg Dejen. ocljtenb aan beg (j?ee<
ren tafel satcn/ 300 <&aü onö ün 01131-11 name genoemb gaübe/ mat
3oube l|n tot onj? gcfpjoben geöben? i£et 30ube getneegt 3511: Wan-
delt voor mijn aangezigte, en zijt opregt. jgoube be l^eere mei iets an«
öe^ geëigcgt geuben? €n als l^g bat geëijcgt ljaboe/3ouoen mij niet
moeten ge3egb Ijrbbcn/ naar urnen i©oo?be/ iljeere/ pagt (jet on£ te boen;
get betaamt ong 300 te Ieben! JÜSaar/ aclj atme sonbaat/ algggregt
uitfp^eften moept/ 30Ubt gij niet moeten 3eggen/ ib benne get niet/ tuat
get ig>/ voor Gods aangezigte te wandelen, en ift gebüe er nigjetben mijn
Ieben niet aan gelegen laten liggen om t)et te bennen; ïu Ijcüüe (jet
00A nog niet gebaan/ termijl er ban gep?ebibt is? Sllcg! Ijoc beien
toanbelen naar be eeutne be3er merelb/ naar be gelgbenigfe ban Deje
toerelb! bat i«s als in gunnen monb befto^ben/ Ijet i? be maniere 300.
$l!lj? gg gun b?aagt/toaarom leeft gg 300? {£et ig be maniere 300/ 3eg»
gen 31J. %g manbeien ontucljtig/ onbuigcg/ naat gun bieepcg/ naar
gunne lugten; 3$ millen manbeien naat gun genoegen/ gelgb 31J get
berftaan. SEiebe menfcljeu! luat 3al Ijet luu:0en ? Suilen mg manbeien
naar be gebacgten ban ons bleegcg ? naar be maniere ban be mecelb/
en niet voor Gods aangezigte ? is bat naar get SUbonbmaal geleefb ?
naar ben eeb/ bien gg boor <J5ob gebaan gebt? 3#batbe bergeloinge/
bie gij aan <$ob boet/ boor al getgene oat gg genoten gebt gebucenoe
get ganfcge jaar/ bat nu 300 11a aan get embe is/ bat gg naar umen
lupt en naar utne gebacgten milt Ieben? jP.enecij! bie naar be geile
gaat/ in eeuroiggeib 3u 11 gij get niet goeD pleiten/bat <&aü 300 mei
aan u gebaan geeft/ en bat gg 3ijn bganb geblebcn 3gt. itëeet gg roei/
bat <£oü almagtig ip om u in een oogenblib te bertooegtcn? gg bunt
geene baajfe 300 gemaHnclijb uitfila3en/ al? 4pob u ban bEcüiaesten.
<$gg                                             Wat
-ocr page 454-
4i8                              XXXV. PREDIKATIE,
Wat een 3Clgenoeg3ame ip <#ob om u eeutoige fma?te aan te boen;
aljoo algenoeg3aam als Qij is om alle be engelen en alle 3ijnc ftinbercn
eeutoig te berfttoilfften en te berhlgben. Jtèat i|S uto lenen en toanbel
ban/ ahj gij niet voor Gods aangezigte toanbeitï Smme^g ip~ uto toan«
bel ban als in een fieelb. 4^og taeinige flappen/ en urne toanbelinge
ig ten einbe. itëeet gij tnel/ bar gij ban aan een frfoiftftclgften uitflag
311U fiomen ? i©aar 3ult gg in [jet fiorte fiomen ? «JSiet alleen in be
groeve der verteringe, bat huis der t\'zamenkomste aller levendigen; maar
in be helle, in bien put des afgronds! gegt gij/ ift wandel imme?^ voor
Gods aangezigte. jüSaar beb;iegt grj u niet? 3ft gcloobe/ nl$ gij uto
ïjarte op utoe toegen set/bat gij toel sult moeten 3eogen: acft^eere!
ift lebe 30a niet! €n of gij al infieelbingen hebt/ geut gij et toel gjonb
of reben toe? tëobbeloosen/ gg maaftt be beamen boor gebeinpben uit;
maat ggïieben 3gt opregt/ benfit gij. %a/ gg sgt opregt 3onbig; gij
bient optegt ben buibel en be toerelb; en al toat gg omtrent «60b boet
i£ gebeinpbfteib. .fèeemt ec be uiterlijfte gebaante en het fat3oen teni
ban toeg/ ban ip Ijet al toeg. iDillen ift en gij toeten/ of toij voor Gods
aangezigte wandelen in opregtigheid ? ïto^t/ met een tooo^b/ 3Ullen toij
het u ygQtn-
Eerst. <ètj 3Ult 3ulften uitermate g^oote compap^fie öcöben met jul»
fien/ bie 300 niet toanbelen/ insonberheib alp gij er toat naautoe be»
t^eftftinge op gebt. giet gij uto man/ b^outoe/ of oube^ of ftinbejp/
bie 300 niet toanbelen/ ban i$ het/Absalora, mijn zone! mijn zone! uto
Ijarte 3a! met 3ulften ontferminge ober hunne arme 3ielen 31311 aange*
baan. SCdj! 3ult gij 3eggen/ Sjeere/ mijn man/ mijne b^outoe/ mijn
ftinb/ mgn b?oeber/ leeft boor 60b niet! Ach! dat Ismaël leven mogte
voor uw aangezigte!
Ten tweede, ©g 3ult bit onberbinben/ bat grj omtrent elft/ naar be
betjeftftiuge bie gg er op hebt/ 30031111 toenaam tae3eit; gij 3Ult boor
gen 300 fchjeijen/ 300 bibben/ hen 300 bermanen/ om Ijen ahf een buur»
b^anb uit l)ct buur te ruftftcn. §az toerften b^ome oubejg op Ijunne
ftinberen/ jjoe toerften 39 op aubereu; 31J 3eggen/af£Paulus, iftvoilbe
bat gg allen toaa?t gelgft alp ift/ uitgenomen be$e banbcn.
Ten derde. £->g 3UU op ben toeg bet 30110e niet te Ijouben tac3en/ boor
nicmanb in be toèrelb/ al lagutoeb^outuc/of man/of oube^p/op fjunne
ftnieèn boor u/ en bat 3g 3eiben/ gij 3uit mijn b?ienb niet toesen 30a
gg op ben toeg ber 3onbe niet blijft/ gij 3oubt 3eggen/ gij boet mij
3ulften hapeer/ ift ftan er niet op binben.
Ten vierde. $g jult bit Hennen/ baar 3a! u niemanb ban ben toeg
be£ Ijemelpi boen afftomen; noch buibel/ noch toerelb/ noch boojfpoeb/
noclj tegenfpoeb. l^et ip opset/ 3cggen 31J. Jfóet een boornemen beg
hajtcu toiilru 30 er op bigben. Zi} gaan 300 rrgt uit regt aan naar
ben
-ocr page 455-
OVER GEN. XVII: i.
419
ben hemel/ nfemanb in geel be taerelb jal 3c ban bien teeg affhijgen.
Ten vijfde. 43ij 3Uft bit onberbinben/ bat gij 300 neberig en oótmoe*
big 3ult 3oeften te leben; taat eiscfit be i£eere/ al£ bat gij ootmoedig
30ubt wandelen met uwen God, Micha VI: 8. 3f!tijb 3oefien 3ij 300 ftlefn
te tne3en ; adj $eere! 3eggen 3tj/ ik ben te geringe dan al deze uwe
trouwe en weldadigheid, Gen. XXXII: 10.
Ten zesde. 5Ccji! be 3oobanigen 3fjn 300 treurig/ bat 30 ban bien
3onbetoanbel niet gefieel fiunnen ontfïagen raften ; en si) 3tjn ebentaet
300 filijbe/ bat 31J eenen anberen teeg berftoren hebben.
Ten zevende. SSfl leggen 3idj 300 blanft boor menfefien en boor <0ob;
Proeft mij, toetst mij, 3eggen 3ij. gij hebben 300 een lupt tottaaarfieib
in fiet fiinnenfte/ en 300 een gjutuel ban alle bcbrog en gebeinpbfieib.
Ten achtste. Wat be tocrelb hun boor een nafpraaft geeft; ofsij fien
beracfiten en berfmaben; 31J achten op geen bing; fft ben mffcelben/
3eggen 50/ gceneg bingé berouwt. 3Ü1 i£ [jet bat 31J nog uitUioiien ban
ben I^eere/ 3tj 3oeficn l|em maar üielbefiagelijft te tne3en.
Ten negende. 2*oo grj een ban bc opregten 3tjt/ \'t fcljepfcï 3a! u 30a
toeinig toaarbig tnc3en ; u3ob mort alle unie acfitinge fiebbcn.SCfij (CSob
en fiet fchrpfel in eene toeegfcftaal leiben ; üiat toeegt er get meegte ?
STegt gij/ lieber alle fctjeufelj? baren laten/ al£ 45ob ?
Ten tiende. Stcfi 1 gij Snit 11 300 brei aan 3fjne gunfte gelegen laten
liggen/ en ban niemanb»? gunfte 300 beel Vuerft maften aïiö ban $ob|S
gunfte. <£fi 3uït fiet 3onbrr >H>ob niet fiunnen fiarben; gij 3Ult niet berre
ban <#ob fiunnen lebcn; fiet 3a! u 3ulften bittere tale 3tjn/ te moeten
3Cggen : Ik zocht Hem, maar ik en vond Hem niet; en fiet 3a! u 30a
3oet 3tjn/ te ftunnen 3eggen : Toen ik een weinig van Hem weggegaan
was, vond ik Hem.
Sücfi sonbaa?! fiet i£ met u 300 niet/ gcltjfi met be opregten! J^efit
gij 3ulfien ontferminge met bie u aangaan? tnerfit gij 300 op anberen ?
fta.n niemanb u op ben tneg ber 3onbe fiouben ? fian u niemanbbanben
teeg be0 fiemeUj affi^iigrn ? 3ijt gij 300 neberig ? 3tjt gij 300 treurig/
om bat gij 300 3onbig 3ijt? iegt gij u 500 te? Bep?oebinge open boor
<6ob en menfehen ? geeft gij om geen nafpraaft of bcrachtinge ? ig" fiet
fcfiepfef u 300 tneinig toaajbig/ in bergelijftinge met <#ob? Iaat gij u
aan <i&obë gunfte 300 beel gelegen liggen ? 5Ccft 3onbaar! bie bat nog
niet en ftent/ fioe ongelufiftig sijt gij! <#ij 3fjt een gjutoel in <j5obg ooge !
d5ob fiaat u! $ij 3a! 0/ bic boor 3ijn aangejigte niet in opregtigfieib
hebt trillen toanbelen/ boor eeuwig ban 3911 aange3igte bejftooten/ en
urn beel ftellen Bij be gebeingben in bien poel/ bie ban buur en fulpher
fijanbt. SCcfi ! mogt gn\' u nog in tp£ neberleggen boor ben }|cere %f
3up7 bie almagtig en algenoeg3aam ij? om u ban ben toen be^ berbe?fjjl
af te bjengen/ en om u te geleiben op ben toeg be? gcregtigheib. ^Q
<£gg 2                                             fian
-ocr page 456-
430              XXXV. PREDIKATIE, OVER GEN. XVII: i.
ban geben bat uta toe?b in be? toaarljeib 3tj. 2eg ban tot $em/ gelflft
David bebe: Schep mij een rein harte, o God! en vernieuw in het bin-
nenste van mij eenen vasten peest; en bibt bat l)i) aan ube^bullebie
firloftc/ Ezech. XXXVI: 27, En Ik zal u een nieuw harte geven; en Ik
zal mijnen Geest geven in \'t binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in
mijne inzettingen zult wandelen.
fóinberen <8>abp/ gij blaart niebe gelrjb be rcjEte; l&ie geeft \'tuge*
baan alp 43ob ? $oc beeft $ij u getoonb bat ï^ij be Almagtige en be
Algenoegzame ijs! 8|eeft u biel iet£ ontb^oben? Qeeft $ij niet gebaan
bobeu bat gij joubt burben bibben ofbenfien? :fis u3ob niet anuitput*
telijb in algenoegsaamljeib/ in magt/in toijébeib/ in getroutnigljeib/ in
ontfrrminge? HCaat ift u nog eenö bjagen/gaat gij met 43ob taanöelen/
met een inbrub ban 3öne oberaltegentaoorbigljeib ? l^angt gij ban jtjn
gebob en inbloeb fteeö^ af ? ïient gij fytm in alle urne tnegen ? 3yt gij
niet gebeingb maar opregt ? ?tclj! 3ult gij jeggen/ift bjeet niet beter
als ja; bij be^e bingen lebe tb/ en in alle bc$e is bet leben mijnegl
geepte£; maar bet i£ nog 300 gebrebbig! Wti/ OBob 3iet naar be bol»
baarbigbeib bep gemoebg. -C:oost u met üejni tclist; o?ob 3a! u 00b
nog mei een? berfcöijnen. <£u al£ u tuat ontmoet/ fpreebt ^ein eeng
aan; braagt l!)fin raab; Dij 3a! u biel mis aanmoebigen; t_)ij 3a! u
inisicljini tuel becfrijgnen als gij gaat fterben; gij 3ult ligt geen negen
en negentig jaren leben. <©an 3al $^fj u nog eenj? bejfcöijnen ten laat»
ften bage op be toolben/ en 3eggen/ fiebt gij boor mijn aange3igte ge»
toanbelb in optegtiggeib; nu 3a! 3b u ceutuig be^btoiftben.
AMEN.
ZES
-ocr page 457-
ZES EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM CXIX: 120.
Het hair mijnes vleesches is te berge gerezen van verschrikking* voor Ut
en ik hebbe gevreesd voor uwe oordeelen.
OP EEN\' BIDDAG.
ï©rj lc3en/ Jes. XXVI: 10, Wordt den godloozen genade bewezen, hij
en leert evenwel geen geregtigheid, hij drijft onregt in gansch rigtigen
lande, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan. gemand ftan $oa
obermannen jieft naar het (tocgaam 3011/ bat hij geene fpij.;e ïu^t/ en
bat 1\'jiMii be genee^tnibbelen geen nut boen. Sao ftan een gobbeïoa?e uiel
alle 3egen genieten/ en bat 3fj hein geen nut boen. Als nu Jeschurun
vet werd, zoo sloeg hij achteruit, Deut. XXXII: 15. Hoort gij hemelen,
en neemt ter ooren, gij aarde, 3egt be J^eete/ Ik hebbe kinderen groot
gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden, Jes. 1:2.
<Pe l^eere moet Blagen: tuat 3a! 1& meer aan mijnen toijngaajb boen/
bat Éft aan hem niet gebaan en Ijeööe ï 3[(ï tuachtte bat hij goebe bjui\'
beu 30ube boojtgebjagt hebben/ maat tjij geeft frinftenbe bzuiben boojt*
gebjagt/ Jes. V:*. ijjet uitermate ffecht/ alg men anber bc segenin»
gen d3ob]| gobbeloog taajbt. <£bentael 300 ftaat er/ Pred. VIII: n, Om-
dat niet haastelijk het oordeel over de booze daad geschiedt, daarom is het
harte van de kinderen der menschen in hen vol om kwaad.te doen. ÏK)an»
neer een balft het 3tnare paft ban taeelbe niet blagen ftan/30a beran*
be?t <&ati$ hanb/ en J^tj begint/ in pïaatfe ban 3egeningen/ oo^beelen
te gebeu; en lï}ij bepjoeft fier op eene anbere tniJ3e. ï©il een fiinb onder
be ftupfingen ban een baber niet gehoor3aam 3ijn/ ban neemt (jij be
roede. \'Zaa boet 0113e tfod ooft: ï}rj ftan be 3onbe niet sien 3onber be<
3oeftinge te boen. Siet C}ij bie in ben hemel onöer be engelen/ t}n tue,:pt
3e e; uit. Siet H};j be 3onbe op be aarbe in ben bolmaabten menjjch
Adam, C)ij taejpt \'hem en 3tjne naftomelingen uit het parabij^. \'Ziet C)tj
3e op be aarbe/ Üjjj boet 3!inen too^n bau ben hemel openbaar toorben
<£gg 3                                             Jes.
-ocr page 458-
XXXVI. PREDIKATIE.
4-22
Jes. XXVI: 9, (taal: Als uwe gerigten op aarde zijn, zoo leeren de inwo-
ners der wereld geregtigheid. hetgeen bifimijlji be 3eoeninQ[rn niet boen
Bunnen/ bat boen be fïagen. ©e zegeningen 31311 biftbJi)I«> mibbelen tot
fiet berbe^f/ en be fïagen 31311 biftfoiju? mibbelen rot berbeteringe. Pha-
rao, aï£ fiij be oorberlen zag in «Ennpte/ en aftj 3ijne ftnccfiten3eiben:
Ziet gij nog niet dat uw land verdorven is? begon ftlein te tno^ben. ©ie
gobbe!oo3e Acbab, al£ <23ob firm boor ben 3p2opfieet \'\'ct 3rggen/ Bat be
fionben zijn Blocb 30uben leftfien/ baar ftomt be ftoning in een 3aft/ en
Fiet fioofb fiangt fiem al£ eene Bieze. %\\$ Jona ban fiet gerigte Binnen
Ninivé p?ebiftte/ 5^t ftomt ben ftoning ter oore; be ftoning en al Bet
bolft gaan in een zafi\' ÖÖ 3eibe/ Iaat menjScfi of Bee$t nocfi eten nocfi
bjinfien gegeben Vnojben. J©aa?om? mei/ <èob mogte ziclj taenben/ en
fieroum fiefifien ober fier ftbiaab. frjet i$ meer gezien/ alj? er gerigten
op aarbe maren/ bat be inroonejj? ban geregtigfieib leerben. sDat i.s alö
in be nature ingebjuftt. ©e fcfiiplieben ban Jona op 3ce maren niet zor*
geloof; bie te boren ligt ban geen fiibben roi«sten/ riepen nu tot «tëob.
Éoo ging fiet met be kinderen Israëls, Ps. LXXVIII: 34, Als Hij ze doodde,
zoo vraagden zij na Hem; en keerden weder, en zochten God vroeg. I^et
mi£t ooft mei: fiet gebeukt tnel bat be fïagen tot geen Betejfcfiap 3fjn.
Jes, VIII: 21 leegt men ban sulfte gobbeloozen/ bie alé zij gebjulu mie?»
ben/ gingen bloeften op aftob en op Bunnen ftoning. gij leggen be fcfiulö
hiel op anbcrrn/ Ezech. XVIII: 2, De vaders hebben onrijpe druiven ge-
geten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden. *£)f zij Befcfiulbi»
gen é>ob ban onregt/ Ezech. XXXÏII: 17, De weg des Heerenis niet regt.
ifêaar baar altrjb een bolft baar be zegeningen goeb aan boen/ en bc
fïagen ooft; zü fmelren onber be zegeningen. Jacob zeibe/ Gen. XXXII: 10,
Ik ben veel te geringe dan alle deze uwe trouwe en weldadigheden. Cn be
fïagen boen fiun ooft goeb; zÖ ftaan 3e met berroonberinge aanteftij»
fien. JlSen 3oube er ban 3eggen/ fiet i$ 3ulfien onnoo3el bolft; 3ij1 ftaan
baar onber fiet bolft/ 35 3ucfiten etnf/ 3fj Bibben een£/ 3(3 gebjagen
3iclj onber be oorbeelen 300 fticfttelijft/ 3tj zien <6ob£ fioogfieib aan/ en
Zij zeggen : De bairen mijnes vleesches zijn te berge gerezen van verschrik-
kinge voor U, endeik hebbe gevreesd voor Uwe oordeeleu. <J3elicfben/ gij
en ift 3ijn geene bjeembelingen ban fietgene gefeftieb i^ban ben 1 ^ep»
temBer tot ben 25 en 26 f>ecem6er beze^ jaa?g; mat berfcfijiftftelijfte
fto?mbJinben fiebBen mij grfioojb! 3n bat gebaar 3ijn mij getneegt om
in be see Begjaben temo?ben. SCcfi! mij bacfjten tegentuoorbig malftan»
beren op te tueftften om boor <tëob te Bcben. <#ij fiunt zien/ bat er 003e
trlijst aanleibing toe geeft. Hij 3ullen zoeften in fiet berfilarenen toe*
paffen ban beze tuoorben eenboubig en opregt boor ben ïjeere te 31311/
en getjouta omtrent ulieben te ftanbelen. %n bit be;p/ bar tnij u boor»
gelezen fieBBen/ hefit gij:
I. €en
-ocr page 459-
OVER PSALM CXIX: 120.                             443
I. 3Een vroom man.
II. ®e gebaante/ onber melfte bat Qtj #ob be^&eelbt a!# een Rigter.
III.  i£g ftaat abj boor get fcljabot en 3tet be executie.
IV.  éijne gemoedsgestalte; bie laeefte geftalte ifï altrjb floeb/ en be
ïjarbe ie altijö ftmaab.
I.  Wat (jet eerste aangaat/ biel F|icc eene b^ome 3iele; een gob»
tyucfttig ftoning. We\\/ tjoe fcfjoon \\$ get! 2oo een gjoot man/bie een
rigtcc op aarbe taa£/ bie ligt gier op 3gne ftniecn neber tioor fyem/
bie be Sigter ban l) e in cl en aarbe ie! i)ct ttiae een regte tao^jrelaar;
[jet tiiae een man/ bic bele genabe en brie 3onbe gabbe; liet tuae een
man/ bie bg alle 3gne berbojbenljeben een 3eergeerlpft gebjag gabbe;
gtj ftenbe 3e/ jjij öcleeb 3e/ gij mageer ootmoebig;3tjne bruine Ijabbe
bie genabe niet/ bie belacfjte gein: 3Ce bat u ftoninftlrjft aangeftelb?
3egt 31J; Ijoe 3Jjt gij nu oerheerlijftt/ nu gij u 300 geringe boor al get
bolft gcbt gebogen! ^jj 3eibc/ ift 3a! mg nog al geringer aanftellen/
en met bat bollt/ baar gij 300 beracfttelijft en 300 fmabelnft ban fp?eeflt/
3a: in berijeerlijlit tootben.
II.   ©63e man ligt gier boor ben ï|eere neber; en (jij moet {|em er»
gen«? onbet bertegentaoorbfgen; gij boet get al{? een Rigter. ^omtnbgi
boet Ijij Ijct onöer liefelgfte pjenten: ban aio een Vader, en in 3jjne
g^oote goeberticteu&eib: ban alö 3JJ11 Herder, Borge, Schild, Rotssteen,
£113. Qicr ie\' get als een Rigter. ïjoe öiliaitjie bomt $aö boor als een
Rigter: en l\'}n ie al3oo noobig/ 3ooöanig te befctjoutnen al^ in sgne lie»
felgife cigcnfcljappen. Paulus telt onbet be fonbamentele artiftelen ooft
op [jet oordeel. Enoch, be 3cbenöe ban Adam, ftonb ooft al in bat ge»
rigte: De Heere is gekomen met zijne veel duizend heiligen, om gerigte
te honden tegen allen, Jud. vs. 14., 15. Noach, een p^ebifter ber gereg*
tiggeib/ (jeeft er in be eerfte tuerelb al af gep?ebiftt/ 2 Petr. II15. Job
3eibe: Ik zal mijnen Rigter om genade bidden, Job IX: 15. Abraham 3eibe:
Zoude de Rigter der ganscher aarde geen regt doen? Gen. XVIII125. Jtüle
be Propheten en regtvaardigen gebbeu üan be3en Rigter gefp^olien. UDaat»
om Uituac «&ob een Rigter gcnoemb? 1Dij antlnao:öen/al bat een Rigter
besitteu moet/ bat tao?bt in #ob gebonben.
1.  £en rigter igi een wetgever: 0113e $ob de eenige Wetgever, die
behouden en verderven kan; baar i£ geen fcljepfel 3onbec tnet.
2.   Cen rigter (jeeft eene vierschare; 0113e $ob geeft eene vierschare
in eiüe confcientie; 300 geeft elft iu 3idJ3elüen eene Uierfcrtaar baar tie$e
Rigter in bomt/ Rom. II: i , 15.
3.  dEen rigter boet ben mijbabige get proces aan; n&ob in ben gemel
boet get ben sonbaar ooft aan/ Mich. VI: 2, Hij zal zich met Israël in
regt begeven; en baar gaat beje Rigter ban al opijalen mat i|g[ge&aau
geeft; en alp Qrj bat gesegb geeft/ 300 3tgt gij/ nu i§ ïjtt urne beukte;
ffioe
-ocr page 460-
XXXVI PREDIKATIE,
404
ïjoe (jefit OÖ gcbaan in bien ttjb en in bie plaatfen? en bc Rigter fielt
jjem o?belt)ft 3ijn ucbjijf boor oogen/ Ps. L: ai.
4.  Ctn rigter, alg be patiënt niet in ftaat is om 31\'j 11c fhiftftrn goeb
te pleiten/ ig genoobjaaht om oojbeel te bellen; be3e Rigter fpjecfi\'t oofi
vonnis uit tegen g?ooter en tegen Kleiner fjobbeloojen/ jontiec aagten
ban pe?foon/ ban (raat/ rang of jaren/ Deut. XXVII126, Vervloekt zij
die de woorden dezer wet niet zal bevestigen.
5.  €en rigter heeft Een troon baar (jij be fcntentie op uitfp?eefit;<$ob
ooft: in ben hemel, op be wolken, tg 51J11 troon. Salomo habbe eenen
troon, bat er 3ijng gclpe nooit getaeegt toag; maar be3e troon ip
baarbij nter te bergeüjften; be hemel ijl sjjn troon, baar J|tj be gefen*
tentiéerben boor baagt
6.  €en rigter Fjepft een schavot, baar (jij ben patiënt op brengt/ten
aanjien ban al jJEt bollt; beje Rigter geeft ooft 3ijne schavotten, baar
J^tj een gefcntentié\'e^b lanb/ familie/ of bnjonbcr mcngrh op b?eugt:
be aarbe en be ^ee/boor het oog ban alle meufcljen. (£ot Pharao 3eibe
<föob: Maar waarlijk hebbe Ik u verwekt, opdat Ik mijne kracht aau u
betoonde, en opdat men mijnen name vertelle op de gansche aarde, Exod.
IX: 16. $Jij b^agt Pharao boor Israël en boor be ganfclje wereld op
het tooneel.
7.  ®e3e Rigter fjeeft sfjne executers, en be instrumenten zijner gram-
schap. 5^e executeurs 31J11 be gorbe en be ft In abc engelen; be instrumen-
ten zijner gramschap 31)11 vuur, water, pest, honger, en alle bie frhcp-
felgV bie be Rigter geb?uiftt/ om 3pne oo^beelen ober bc gcfentiëerbcn
uit te boeren; en be aanfcfjoutoerg/ öie op be fcntentie letten/bie 3eg»
gen/ ton moeten berftanbtg letten op (jet huig ber gobbeIoo3en; tm»
mr:? i,s er een 4$ob bic op aarbe regt boet.
®aar 3iet nu 0113e gobb^uchtige man een lanb/ ecue familie/of een
6iJ3onbcr mrngch/ boor <#obg juftitie fraan; (jij ftaat er een? boor ftillc;
en 3ict fjoe <èob bat lanb omlaag boet balen; tjoe bic familie bermin»
bejt; hoe bat mengch te g^oubeu gaat. ©esc man bic beftijftt ben ïSig»
ter in 3tjne rigterlgfte eigenschappen en bonnigfen; (jij beftijftt i^em in
ïjet bjeebe ill 3hne verschrikkelijke eigenschappen. Wit eigenschappen
3iet f)jj in besen Öigter?
Eerst giijne alomtegenwoordigheid, 300 bat er geene plaatj? en igV
baar <$ob niet tg. Vt juftitie ftan obcral niet bij 3ijn/ baar (jet ftlnaab
gebaan tuejb/ maar <!5ob tael/ Jer. XXIII: 23. Vervulle Ik niet den he-
mel en de aarde ? ben Ik niet een God van verre en een God van nabij ?
t&aar ig geen lanb baar <tëob niet rrgentooorbig is/ Ps. CXXXIX: 7.
Ten tweede. ï>E3e iligtrr heeft boor 31J11C alwetendheid eene naautóe
nennigfe ban saftcn; menig rigter moet het al uit ben migbabige ha*
len; maat öese iiigter niet; If\'nj heeft cene uaaubjfteurige ftennigie ban
39\'
-ocr page 461-
OVER PSALM CXIX : 120.
4*5
3aften: get al naaftt en geopenb booc spne oogen; baar ip geen
fcrjcpfel on3i0tOaar boo? ï^em.
Ten derde, ©an öe3iet Oese man ben Higter in 33ne regtvaardigheid;
$0 Öecft nooft fthiaaü rent gebaan. ©e rigtrjp ban be aarbe Hunnen
altemetj? een fttoaab regt boen/maar be3e ïSigte? niet; bij %m ip1 geeue
aanneniiiige be£ pe^foonjS/ notg ontbanginge ban gefcIjenUen.
Ten vierde, ^an fiesiet Ijg <J3ob in 3gnc heiligheid; bat J|ij te tem
ban oogen i«» om (jet fttoabe te aanfcijouluen; bat be3onben eene fcgei»
öinge maften tupfcljen $oö en be menfcgen; bat <i3oD een \'£ic|jt ipy
bie met be buipte?nipfe geeue gemeenfcgap nan Ijebben.
Ten vijfde. IJ?e3e man Öe3tet ben Rigter niet alleen in 3jjneregtvaardig- •
heid en in 3tjne heiligheid, maa? ooft bat ï£rj een waarachtig Rigter ip/
bie altijb boec gelijti l$g gefu?often Ijeeft; bieaitgb naa? üiaa^tjeib oo^beelt.
Ten zesde. IDie een rigter ma?/ moept een ban üe oudsten 3311/alp Ijet üiél
ging; be3e Rigter ip be oude van dagen, Dan. VIL ^tj ig be eeuwige God.
Ten zevende, tjij ij* be almagtige Rigter; li^ij Hau 3ict)3elben (taanbe
gouben en be^bcebigen; tyij beljoeft boo? niemanb te ü?ee3en/ Job. XL1I:2,
ik weet dat Gij alles vermoogt. Dij boert allep uit bat i|ein belieft; als
het aan de kracht komt, Hij is sterk.
Ten achtste, i^n ip een Rigter, die hooger is als alle de hooge. Jes.
LVII:i5. 3(ïUe Honingen 31)11 bg iïot} al£ een Druppeltje aan beu em«
me?/ en alp een ftofje aan be toecgfcgale.
III. i)\\£} fiomt nu üe^c man alp boo? be gerigtsplaatse, en gij toajS
onbe? be aaii3ienbe;p en fitjfie^. i|g 3ag allerlei oordeelen, en bie er»
Senbe gij bat ban God fttuamen.
A. Böat 30ii er al fctniWielglie oordeelen ban be3en Rigter ge3ien in
be eerste en tweede wereld! 3jn be eerste wereld 3ag men ijoe bat ttfjüb
bc toateren obej geijeel be aa?be ticeüc Komen/ en alle be beüJotie^p ban
beselbe bzeb fmoreii. 3Jn be tweede wereld, tpaterecutiën 3ag men baad
vDaar 3ag men get vuur van den hemel Bomen/ bat Sodom en Gomorra
be^branbbe; ginber 3ag men eene vrouwe in een zoutpilaar berauberen;
baat 3ag men tien plagen in Egypte, en be elfde map" nog be 3Uiaar»
fte/ namelgft/ be verstoktheid uan get gart; ginber openoe be aarbe
garen mono/ baar Corah, Dathan en Abiram met Ijunne ganfctje bet«
gabering in 30116; baar 3ag men bie? of ugf en ttuintig bui3enb Isra-
elieten op éénen bag ballen/ Num. XXV: 9. $iube? ftali get bleepcg
nog tupfcgen tjunue tanben/ alp d5ob gen foafre; ginber Hgtien 3e in
be arlie/ en £->ati flagt eene g?oote flagtingc boo? bepeptileucte; ginbe?
Bomt een honger, Amos IV: 1—12, baar üiap be jjemel ftoper/ en be
aarbe gjer- baar tiomt be rupfe en be fp?inüljaau/ bie get u:uid Dep
lanbp opaten. De oordeelen, bie üe$\\> Honing in ;nn njo ge3ien gab»
be/ toaren gjoot en 3toaar,
li}liD                                            Eerst,
-ocr page 462-
4\'2Ó
XXXVI. PKEDIKATIE,
Eerst, ®aar fiomt een propheet ban ®ob tot gem gejonben met b?ie
3taare plagen; ftiegt u één uit bie/ seibe gij/ en yet taat anttaoojb ift
bien gebcn 3a!/ bic mij ge3auben heeft: jebeu jaa? {jonge?/ of b?ie maan*
ben boo? get 3toaajb ban utoe bganben geflagen te toorbcn/ of b^iz üi\'
gen pestilentie? en fjie? ig niet te blieben/ gij moet ftii^en. 2CIS get
taesen moet/ 3eibe gij/ laat in ban in be fianben ban 160b ballen/ biant
3(jne barmhajtigljeben 3(jn beie. ©aar ftomt Fjet/ en eer be be?be bag
\'ftomt/ maren er al 3euentig bui3enb gebelb.aEn al£ gij get fttoaab 3iet/
en ben flaanben engel/ 300 balt pfl in/ en 3egt: ift geöbe ge.ïonbigb/
maar taat gebben be3e fcgapen gebaan? <§,a mtj/ {Jeere! <£n baar
ftuit <#ob ïjet fttoaab/ op 30a een bemoebig bibbe?S behoeft/taieng ga*
ren ban 3jjn blee^ch te Bejgc gere3en toarcn.
Ten tweede. Spat 3ag gij al g£uto3ame nebejlagen in 3tjnen tgb!
2 Sara I, baar 3ag gij be gelben beklagen liggen op get gebergte ban
Gilboa, ben ftoning Saul en 3tjne 3one Jonathan; Verkondigt het niette
Gath, 3eibe 09/ boodschapt het niet op de straten van Eskalon, opbat
be btjanben .;iclj niet ue^blijben.
Ten derde. l)rj 339 in 3ijnen tgb een biiejarigen tjonge?/1 Sam, XXI: 1,
om Saul en be| bloebfjuise^ toille te Gibea. tjij 3eibe tegen hen/ toaa?-
mebe 3a! ift u genoegen geben ? toilt gtj gelb fjeö&en ? of Rebo?be?b
toorben? eigicgt het maar. 4ï5een/ 3eggen 39/ het on^ baa?om niet
te boen; maar geeft onj« bie mannen/ bie bat fttoaab gebaan hebben/
bat totj 3e ben ï^eere opgangen; en gij gaf gun 3eben 3anen ban Saul.
(Daar gaan 3jj geen/ en 31J gangen 3e ben $eere op/ en 3ijn toorn
toir?b gefrilb/ en $$$ liet 3tclj ban ben lanbe bejbibben.
Ten vierde. 5»g toa£ een man bie tael taipt/ taat stoarte taolften bat
er nog Ijingen; gij taag? een p?opljeet; gg 3ag toat fcgjiftftehjfte tooi»
fien bat er nog uitregenen 30uben.
B. <E>e3e oojbeelen fcfjjgft on3e gobbrucfitige fprefier aan God toe;
J|eere/ 3eibc gg/ al# gij be töigte?ljjlie oordeelen 333/ get 3tjn uwe oor-
deelen. ÏJet 31J11 Gods oordeelen, 31J ftomen ban God. %n besen atFjeï^ti*
fetjen tjjb fjebben tog noob3afte om u bat een taeinig te boen 3ien/ bat
30 ban God ftomen; het t$ de stemme des Heeren, die tot de stad roept.
<ëaa? eenige liefbe tot bc toaarheib in i£/ bie moet 3eggen: fjet ij» be
stemme Gods, en niet eenes menschen. Ifêat 3ag gg? bat er ntetj! btj ge»
balie toaji gefdjicb. Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet
en doet ? Amos III: 6. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwado
en het goede? Klaagl. III: 38. 3Jn be3cn atgeïStifcgen tijb 3ullen ton eenige
teeftenen noemen/ toaa?aan gij Runt 3ien/ Dat be oordeelen ban God }f|n.
Eerst. fi}tj boert 3e uit boo? ftleine en geringe buigen; boo? een sprink-
haan, een wormpje, rupsen; boo? get stof in luizen te bejanbeten/baa?
toe Egyptische toovenaars Uan 3eiben: Dit is de vinger Gods.
Ten
-ocr page 463-
OVER PSALM CXIX : 120.
427
Ten tweede. 2Mg gfj get milt sien/ bat get ban God tg/ gij Runt tueï;
ïjg tneet 300 net te btnben/ bat land, öie familie, bat mensche, baa?
be jonbe Begaan fg. itëaar bïiegt be vloekrolle ? Zach. V: 4, In het huis
des diefs, en in het huis desgenen, die valschelijk zweert, en $tj rugt
niet boor bat 31J bat guig bejteerb fjceft niet jijne balften en jijne mu»
ren. j,11lmi joube ;eggcn/ Ijij 3a! baar niet in nomen; maar gij fiomt
er ebentoel in.
Ten derde. $et fiomt bffimglg op bedelf be plaatse baat be 3onbe ge»
baanig; Achab en Jezabelbie gabben Naboths bnjngaarb genomen ; tnat
gebeurb er ? baar ftomt een propgeet/ en 3egt: op bie eigen plaatfe/
baar be 3onbe begaan ig/ baar 3Ullen be fjonben ntn bloeb lefiften; en
Ijet gefegiebbe ooft 300: toen be fioning 300 gemonb mag/ liftten baaj
be gonben gïjn bïoeb.
Ten vierde. Dat Bet oordeelen ban God uit ben Ijemel 3ijn/ blijftt uit
get onderscheid bat <#ob goubt; J^ij tneet er 3ijne ftinberen uit te t?eft\'
Hen. De fioning Pharao gabbe het gtjn ïeben niet geloofb. %i$ gij Ie3en
milt/ leegt Exod. IX :9—11, alg ooft Exod. IX : 23—26. öaa? bie hagel,
donder en bliksem gemeegt taaren in gansch Egypteland; maar alleen in \'t
land Gozen mag geen hagel. .Sog eeng/ Exod. X : 21—23 > °aa? mag duis-
ternisse obe? geheel Egypteland; maaj alleen in \'t land Gozen mag bet liegt.
Ten vijfde. £}et 3fln Gods oordeelen. daaraan 3ijn 38 te Hennen ? Doo?»
gaang fiunt gij get in be oorbeelen en ftjaffen sien ; gij Ronbe niet ftïaa?be?
boben get goofb ban Cg?f#tugop bat barbetje3gnebefcgulbigingle3en/
alg bat gij in be fr?affe be migbaab fiunt le3en. 2ie eengRigt. 1:5-7,
baa? ban bien tjeibenfegen fioning Adonibezek gemelb moibt; gij mieib
obermannen/ en fi?eeg tot 3gne ftraffe/ bat be üuimen ban 3tjnc gan*
ben en boeten toiejben afgegoumen ; en 300 moegt gij be n?uitnpjeg
ban onbe? be tafel op^en/ al grafiuelenbe; toen 3eibe gö : zeventig ko-
ningen met afgehouwene duimen harer handen en voeten waren onder mij-
ne tafel, de kruimen oplezende , gelijk als ik gedaan hebbe, alzoo heeft mij
God vergolden. Dat fiunt gij ooft 3ien in Absalom: $ij reBclleen tegen
3gnen baber. Wat boet <#ab ? ï|8 maafit bat in 3gne fr?affe 3tjne mig»
baab openbaar toorbt; alg gg blugtebe/ baa? ftmam gg onbe: een taft
ban eenen boom/ baar bleef gij gangen; bat mag be galge; 3ijn haar
mag be strop; 3ijn muilezel get schavot; jt|n baberg generaal mag be
beul. ©ij 3iet geene familie of lanb bat &ob ft?aft/ of gij 3iet in be
ftraffe gunne migbaab:
Ten zesde. Daarin 3iet gg get/ in be fttllinge ban <tëobg toojn alg be
ftjaffe gebaan ig; alg Jona buiten boorb mag/ be 3ee toiejb gcftilb;
alg <©ob oojeelen boet/ban mo2bt 3ijn toorn geftilb.
IV. $ïu gefioen mg ong vierde stuk: goe mag be3eman gefrelb/alg
bij ben Rigter en 3tjne gerigten aan3ag ï Wat mag 3ijne gemoebgge*
$gg 2                                       ftalte?
-ocr page 464-
428                                XXXVI. PREDIKATIE,
fïaïte ? ftij 3egt: Het haar mijnes vleesches is te berge gerezen van ver-
schrikkinge, en ik hebbe gevreesd. Weet gij roaaruir bit genomen ié?
uit Job. IV: 15. Doe ging voorbij mijn aangezigte een geest, hijdedehet
haar mijnes vleesches te berge rijzen. CJet schrikken en ftet vreezen of
beven i£ onbe;fcftpiben ; fter gaar tael re tarnen; maar. {jet verschrik-
ken ip 300 fcftjiftftelijft m 5\'gtBaar niet aI<S tjet beven.
A. $oe i$ ,00 een/ bie boor <CSobjJ oojbeelen schrikt?
Eerst. S5oo een sier lier gerigre; ft ij ftabbe bar nier getaacftt; ftij
bejfcftriftr. <pe ïïaning Belsazar ftabbe nier gelnacftr bar baar bingeren
ban eeneg tnenfcften ftanb 3ouben fiomen/ en bar bie op be Kalft ban
ben taanb be£ ftonmftlriftrn paleis 300 een fcftjifr 3ouben fcft?ijben : Gij
zijt gewogen, en gij zijt te ligt bevonden, Dan. V: 5, 6. ©e^ ftoningjÜ
giané beranberbe/ en zijne gedachten verschrikten hem. J|oe be^fcft^iftte
Job! ftij ftabbe bie bobe op bobe nier getaacftt.
Ten tweede. |giet alleen ftabbe 30a een baf nier gelnacftr/ bat ftet
fiem 300 finiren 3Üne fcftiftftingen sotibe gaan; maar 300 een ftecfc julft
een hiijb fiegjip beé ftarren; ftet i£ een bie ftet oordeel boor en boor
3ier in beéselfê fcfi?iftftelijftftrib en bjorbige geboïgen.
Ten derde. 3Cft? iemanb boo? be oorbeelcn schrikt, ban begint ftij e^
<#ob in re 3ien. SBftj Pbarao SP^ratff naroog booj be 3ee/ ftij mecnbe er
mebe 300 boo? re t?eftften a\\ê Stféraé\'I; baar 3ier 43ob op fter leger bec
<£gnptenaren/ en $ü berfcftriftt 3e; baar fttaamen be toateren obe?
ftunne toagenen en ruitere geloopen ; be raberen ftunner magenen ftie»
ten tegencen; toen be2fcft?iftre Pharao, en 3eibc; God strijdt voor Is-
raël! tnat tnif bat rnesen ! mij sullen ftier nier uir geraften.
Ten vierde. 2010 iemanb schrikt, ban i£ ftij nieuto^gierig/ en bijna on»
gebulbig/ om re toeten ftoe berre ftet nog gaan 3al. 3Jft Ben ongebul»
big om te tripten toat mijn bjoom getoee^r \\f/ 3eibe Nebucadnezar; ift
ben e? af be:fcft:iftt; gij 3ult ftet mij $en,qexi/ of ift 3a! u allen beo»
ben/ 3eibe be ftoning regen be roobenaajö/ Dan. II.
Ten vijfde. %\\$ men verschrikt i$/ ban fcftjeeutac men \'t uir. ©e fto»
ning Belsazar fcft?eeutabe fter ouerluib uir/ hij riep met kracht om alle
be toiJ3en be$ ftonfngpV Dan. V: 7.
Ten zesde, ©an binbr gij mebe/ bar be conscientie fpjeeftt in be 6e«
naautobftcib. Jozephs broeders 3eiben/ nu 3oeftt $ob ftet bloeb ban onsen
bjoeber ; paët op/ nu 3a! fter on£ gelben; en 31J ftaan ljarr- en ftan»
beloosV ftunne potëaberen rupTen nier. ©enftr een£ ftoe fter mer on£
ging op ben 1 September/ en ooft op ben boorleben ïte^bag/ en on«
be} alle be oorbeelen <$ob£ febejt bien rrjb. Qae betroftften taaarr gij !
©e haren van uw vleesch rezen te berge! 43ij 3Ult 3eggen/ toar bebuibr
bar/ aftï de haren te berge rijzen ? iEeet gij ftoe bar fter ban gaat ?
Eerst. <£ij beranbert ban in urn aaugesigte; ban yet gij bleeft/ ban
roob/
-ocr page 465-
OVER PSALM CXIX: iao.
429
roob/ ban paajg/ ban filaauta. SCcfi! 3egt gtj/mijn fiarteig 300 Beftlemb!
Ten tweede. <$rj begint p? een ftouben g?il fn uta Fjarte oüe? te ftjfj*
gen; be boobfioube ftomt ab? obe? uta lijf; utae tanben Mappen regen
malftanbej; utae lippen Beben; utae fngetaanben taorben ontroerb;
en in bie boobfioube ftjaalt uta Bïoeb 500 niet boa:; gij Begint te Be*
ben; utae garen beginnen 3ir.fi naar omQoon; te Beffen; gij ftaatfttjf;
gtj ftunt niet opftaan. $et gaat eben 30a gelrjfi alé ift ban mijn leben
toel ge3ten fieBBe in een mtgbabige/ bie ter boob beroorbeeïb taa& 31a/
alg utae rjaten te Be^ge rrJ3en/ al taaart gtj in be alïerbeiligfre plaat*
fe/ gtj 30iibt be?fcfi?iftt 3tjn.
B. J©iet alleen jeibe be man/ ift Ben verschrikt boor utae oojbreïen/
maar fitj toa£ e? 30a obe? aangebaan/ bat 3ijn liarte ftonb te fibbeten
en te Beben; Ik hebbe gevreesd, 3egt fiij/ voor uwe oordeelen.
Eerst, ©aar i£ geen een ïib aan mrjn lijf ftiïle; ban mijn fioofb tot
be boeten toe i| alleg in fietaeginge ban taegen fiet gerurê mijncg Barren.
Ten tweede, ©aar fpjingen tranen uit be oogen. 9CI fiab iemanb 3ün
leben niet Bunnen fcfijetjen/ Bij fcfi:eit en fcfijeeutot ban obe^luib: Be*
fioubt/ 8 ^eere! totj bejgaan! en tjfj Begint toef obejfuib te tieren.
©e fcfiipïieben ban Jonas bie riepen een ierieïtjfi tot 3tjn $ob.
Ten derde, goo een gaat ejftennen bat Bet regtbaarbig itf: bit al*
leg i<? ong regtbaarbig obe?geftomen/ 3eggen 3tj; Bfj W Q ^eere! f#
be geregtigfieib\' maar Bij ong be Befcftaambfieib.
Ten vierde. <©an Beginnen 3tj in bat Beben en Belijben Beïoftenigfe
ban Beteringe te boen; 311 fieBBen 3tilften Berouto; be ftinberen Begin»
nen ban te Be3ien/ bat 3ij 3icfi tegen fiunne oube?g niet toef gebra*
, gen FjeBBen; en be oubejö/ bat 3ij rjunne ftinberen niet boo? 60b op*
gefttaeeftt BefiBeu; elft Befijbt ban 3ijne 3onben en <U5ob£ regtbaarbig*
fieib. 2$ boen buisenb Beloften ban Bete2fcfiap: laat on£ leben/ 3eg*
gen 3tj/ en totj 3ullen ong niet meer tot aftotjfien Begeben/ Qelpt ong
alleenlrjft bitmaal.
ïBat benfit gij/ geliefben/ ig bie geftalte goeb of fitoaab? 3CB! totj
on*» fiarte laten fp?eften/ 300 toeten totj toel bat eene F)arbe geftalte
fitoaab \\$/ en eene taeefte geftalte i£ alrijb goeb. ^oo fieBBen Mozes en
Aaron en al be bromen gebaan; Is er niet, 3eibe 4$ob tegen Kaïn, in-
dien gij wel doet, verhooginge? Stoa gij u Befteejt tot ïfêtj/3egt $ob/
gift 33! Berouto hebben obe? fiet fitoaab. <&ab$ engel ftaft fiet 3toaa?b in
3fjne fcfiebe/ alfi David op stjne ftniè\'n lag/2 Sam. XXIV. 3$ eene Ba?»
be geftalte niet fitoaab? 3Ba $8/ alttjb; 45ob taorbt baajboo? 300 ge<
te?gb/ öat ï|rj bc oorbeelen 3ebenbulbig tail be?bu66elen. ©aar BeBt
gij onfj 120 bejpje/ in öese vier stukjes afgcfianbelb.
!©ij FjebBen tjebeu bededag; 3et u nog taat. J|et i$ fjfe? in on£ lanb
verbodsdag op verbodsdag. {|et taag boorleben 3onbag Bet acht honderd
#Ö& 3                                    - vijf
-ocr page 466-
XXXVI. PREDIKATIE,
43°
vijf en veertigste Avondmaal in bc$e gemeente; bat ij een verbondsdag
toooj ben zielsstaat, opbat tntj boor get bloeb Cgrijti be?3oeninge 30U*
ben firrjgen; en nu/ 3tjnbe b^ie banen baarna/ ij get hieer een ver-
bondsdag, en bat ij boor get uitwendige, boor land en kerke, gegt ntj/
tneet gtj niet goe neet biddagen lntj tnel gegab gebben ? 3Öcen 18/ maa?
fier getal ij beel/ \'t # 3eer beer. Ütaarlijfifclje/ maanbelnRfcge/ toefie-
Itjfifcge! i©ar gebbeu toïj nu te jien op dii3en fiebebag? (1) ^et goe-
de bat tntj genieten. (2) l^et kwade bat on? drukt. (3) §n kwade bat
onj dreigt. (4) ©e redenen ban be dreigende en drukkends oordeelen.
(5) ©e remediën baartegen.
A.  ïIP»at goed bat <£ob 011 $ te genieten gcgeben geeft/ bat ij get eer-
ste. $ebt gtj er tnel op gelet?
Eerst. H£n\' genieten <#obj bierbare goedheid, Iangmoedigheid en ver-
draagzaamheid, baarmebc ^rj onj behagen geeft, .fèu 300 bele jaren
acnte? malfianbe? geeft d3ob onj met bele langmocbiggcib berbjagen.
Ten tweede. ï©eet gtj Inat nog? Ruste en vrede na ccnen beeljari»
gen oorlog; bfjf of 3e? ja?en brebe/ na eenen ticn- of elfjarigen oor*
log. ï©at ij get eene goebgeib/ bat ®ob 0113e lanbpalen in brebe frelt!
bat ^tj be gjenbelen on3e? poorten ban binnen be^frejfit. ©aar in 30a
beel oorben ban be tnerelb buur en oorlog i§/ baar ij {jet onber onj
boor ben in- en uitgaanbe brebe.
Ten derde.\'<0ber on3e vrijheid moeten tntj <6ob banfien; bat bjeembe
rjeeren obe? onj niet gcgeerjcgr gebben; bat tntj onber tprannige oti»
be?j of obe?geben nier moeten 3ucgten/ maar bat tntj Runnen leiben
een leben bof ban eerbaargeib en ban gob3aliggeib; en bat tntj ban
ntemanb begoeben af te gangen alj ban on3rn t©ob; bat tntj bie b?tj»
geib gebben/ baar on3e babe^j 300 naar berlangb gebben. SClj be ^paan»
fcge fioning 3eibe/ goe Runt gtj baar 300 naar ftaan/ gg 3ult 3e imme?j
niet lange Bunnen genieten/ gtj 3fjt te oub? ©an 3ullen 3e on3e fiin«
berj genieten/ 3eiben 3e.
Ten vierde, ^et vierde bat tntj genteten alj ietjS goebj/ bat ij on3e
fiojtelgfie religie, bie tot nog toe betaaarb ij/ goe beel bat ejbebui»
bel en jgne tne?fituigen tegen moeien.
©at 3tjn 0113e bier of btjf bingen/ bie tntj genieten, ifêaaj Raggen tntj
bat goebe ban baan ? Itir <!3obj nooit bolp?e3etie goebgeib en tjoutne/
en om <0obj bolfi/ bie bifitotjlj in be ge3elfcgappen böo? ^gpoerpten
taorben aange3ten Wij 3eggen u/ bat get be fonteinen 3fjn/ baa^ get
uit bloeit.
B.  il?at kwaad drukt onj? 3$ er tetj bat on j 3tnaar drukt ? 3[a get/
berfegeibene bingen.
Eerst, ©aar 3tjn ongemafifien en me?RelgRe fcgaben/ bie ben Roop»
ganbel ban get lanb fijenfien; bie oojiug in get <®ojten; bat meten bie
bejr/
-ocr page 467-
OVER PSALM CXIX: 120.                             431
fie£t/ bie baat fdjabe bij lijben. ©00? besen souben an$t booroubetg
3ulfie bclemmeraarg ban ïjunne negatie mei taeggebla3en geb&en; en
nu ftan men \'tbie niet beletten, itëaar Ijet aan papejt/ meten bfe
6e£t/ bie baataan ba^t 3911. Wie 3tjn {jet toeft biebien oorlog boeren ?
E}et 3tjn aan ben eenen itant be Muscoviters, en aan ben anberen liane
be uitgeputte Zweed. !©fl on3e ^taat Ijanbel b?ijben op be £>a£t3ee/
ban ballen 3?) op 0113e fcljepen aan/ en Ijet gaat op een foaopen tot
boor 0113e 3eegaten toe. vOnje boo:oubc:s souücii 3u 11 ïc Hleine bijanbjeg
toel UH\'ijgcuia.ïiMi jjc&ben.
Ten tweede, ©at on$ drukt ij? be3e sterfte onder het vee, 30a bele ja»
ten achtereen; en nog buurt 31\'j/ nog 3ien mij Ijet einbe niet. 11} o e me*
nige melgesetene \\$ er boo? getufnee?ö!
Ten derde, ©ie ongemeene stormwinden; gij ftunt et niet aan ben*
Hen/ af be Ijaren ban urn bleegcfj moeten te berge rtjsen/ a(£ gtj be ge»
rutïjten Ijoort ban ben 1 ^eptemöe? tot nu toe. ©an be3en minte? ij?
ïjet fcfoiliftelijR gegaan: ben r Jjept. öacfjten mij in onsen (juinen be»
gjaben te tnorben; en op ben fóe^bag meenben mij in be 3ee gefmoo^b
te sullen fjebben; geltjft 45ob gebaan fjeeft te Embden, en anbere plaat»
fen. 3tn Groningerland, in Vriesland, in Noordholland, en in een gebeel»
te ban Zuidholland, rjebben mij gefjaorb/ bat ï)tt getal ber berbjonften
üeegten ontelbaar ip. «En Ijet i$ fclj2ifiHeüjH om te Ijaoren/ jjae bele
menfcljcn boar Ijet mate: gefmoarb 31311. ©enft aan bit lanb; mat een
fctjaöe f<S er ben 25 en 26 Jfebruanj booi ben fc{J2iftHelijlfen tjögang
gefejjieb. ©enft aan Ijetgceii gebeujb i0 ben 12/ 15 en 18 Jèaatt.
Koningsbergen en Dantzig 3tjn Ijaa^t ^ca; \'•> bc ftiaten mcuben met fcljui»
ten bebaren. ©enfi aan 0113e p:obincie en lanb; Ijet \\ï al in rep en
toete gemreót. 0113c regenten ban alle bc fteben en ten platten ian»
be/ moeiten gaan om te Rijnen naar be fcljaben bie e; aan be bijueu
maren. ii}et 15 al in tep en toete getaeegt: baar i$ ftaatsbeigabetinge
op ftaatjbe?gaberinge gefjauben. @£e Schoondijke té Ijet meegft al tneg/
baar liet brocöiu\'st ban bc atljetéterije 13. 43aat men naar Zuidbeve-
land, be breebe materen loopen et obej/ en 33 3911 in tjet uiterfte ge*
naat; 30 jeggen: mij Runnen niet? mee; boen atë sucijten tot #ub.
Ten vierde. Ï0at drukt on| ?\' Gods toorn 13 in ben b^ebe ober Ijet
lanb ontftofien; [jet \\p of oberal een bloeit op ligt; be segen gaat abeial
uit meg. €n bat niet alleen/ maar bat gaat gepaata met gcrsteitjlie
aorbeelen/ 30tgeloo£ljeib/ ijarbigtjeib beg Ijarten en onbeltec^iijttljeiü.
©e {jeetltjftljeib o3oöj5 gaat meg; pij neemt sijnc ftiiiberen meg; be
getioume be^miuberen; bie bc pilaren 31J11/ morüen meggenomen.
C. Itëat dreigt e?/ 300 43ab Ijet niet beaijoebt ?
Eerst, i-ene totale tufne: bat 4?uü ooit 0113e ötjftcn 3<il boen boot»
Gteften. Zoo gij u niet uelïeejt/ 3egt <«3a&/ gtj 3uic allen &e£ge(tjft£
-ocr page 468-
XXXVI. PREDIKATIE,
w
tiejgaan; bat fjangt ong obe? pet ijoofb; 00 tnaogt Fjet toel toetert.
Ten tweede. B0eet 09 toat o»? »°0 o^^ tjet tj°°fö Dailgt; ©e eene
of üe anöere oorlog, ©te berftanb tjebben/ die toeten toel/ tjoe ligt tiec
tegentooorbig baartae 3aube iiutmeu liomen.
Ten derde, ©aar tjangt ong obe? tjet tjoofb fctjjiftHeüj&e verdeeldhe-
den; in3onbertjcib 300 be Atheïsten ban 01131:11 tijd toat meepter too?»
ben ; 30 tuoelen 300/ bat tog moeten seggen : baar bjeigt u een oproer.
Ten vierde, ©e sterfte onder het rundvee in tjet eilanb ban Zuidbeve-
land gjoot; in éénen jtal 31)11 ttointig beesten geftorben aan eene
3ieltte/ bie niemanb üent/ en men 3egt/ bat be3elbe febert eenigen ttjb
meehelp ip boo^tgegaan. ©enlt eeiigi fjoe \'t on£ 3a! gaan alg tjct
Eenjï tot onjS ttomt; \'te meer/ tertanl be geruchten ai geljoo;b toorben.
9jtt meene Dat tjet naar in Zeeland geftelü 3a! 3ijn/ alp bïe 3tefcte 300
3ai boortgaan.
Ten vijlde. l©eet gij toat onp dreigt ? Cen getjeeie onbcjgang. i©aa?»
om? üöei/ be Staten 3cggen/ bat oe 3onben ftecbj? aanruapfen onber
be 3egeningen en (lagen/ en bat Unj onbe; be 3egeningen nog niet öe-
teren. €n baar iji.geene tuaarfcljijntijhtieiD bat ton tjet beltjben 3u(len/
of bat toij onp 3uilen belieeren. ©aar tjet 300 fta.it/ ftaat be besciu
Dep be^bejfp baar niet 3
D. lL^ij tjebben gesien tjet goede, toaar bat ban baan Bomt/ name*
tyli ban öuü en ban be broinen. 4E11 tjet kwade, toaar Homt bat ban
baan? Dan onp. 33rj ong ij be befctjaambtjeiD/ regenten en prebilianten
en opsienerp ban be hejhe; oubejp/ üromen/ en alle be ingezetenen.
Eerst, i$oe ftaat tjet met be regenten? 2jj 3fjn ongobpbienftig; 39
berlaten 43ob; tjunne oiigobpdienfrigtjeib loopt e? obertjeen. €ti al? gij
bie eeng onber tiet gelioor 3iet/ ban moet be prebiltant en be predilta»
tie al toel naar tjun 3111 3911; tjet moet tjun al toel te pap nomen, ©e»
lcn manen 31CU meepte^p ban be lie^lie. 5tlp er een ambacijtgtjeerlp»
ljeib te Hoop ip/ tjet ip met tjet toeggeben ban tjet p?eüiltatitpambt!
©at 0113e baberp jjcï eenp sagen/ 31J jonben seggen : gtj 51JC 0113e Kin»
beren met. Uan een paappetj tjeer en broutue een prebiltant matten ?
Ten tweede, ©nber be grooten, tjoe ftaat tjet baar 5 lifoe naattt en
onltuigctj 51J11 beien in tjnnne ttieebije; in bie leben te ontbefthen/ bie
t£ub en be nature leeren te betihen. ©at 31J tjet uit armoebe beben/
men 3oube 3e jpoebige tjanbteitiiiige boen! €11 31J Drutfctjen tegen be
getroutoe toaarfetjutomgen aan. Zi) maliën geen tue^tt ban bibben Uooj
3iclj3L-iUen/ noctj met gun jjuipgesin; 4&ob£ IDuo^ü tuorbt bijna nooit
111 ijuutic IJ1113LU gelesen; tjunne ttmberen brengen 39 boor be tjelle op;
bie moeten leeren banfen en ïjüeic beunen siiigeu. Stip 31) toat gjoo»
ter toorben/ ban moeten 511 in be gjuote toerclb bejheeren/ en gaan
reistn naar nreembe lanöen; baar 3uigen 33 ban tjet bengn ban attje»
iittrfit
-ocr page 469-
" OVER PSALM CXIX: 120.
433
litertje fn/ en bat Blaften 55 ban uit aftj 38 t\'guig geftomen 3(jn.
Ten derde. Onber be Predikanten, jjoc ftaat fyet Daar? ^tjn 31J alien
mei rrgc3innig in be letTE? ün Ijet toepapien 31311 31) Ijet altoog niet.
Sommigen ft rj ben be buu:itanürrs ban eene algcmeeiie genaüe. loeien
3n.11 boor Ijunneu lopfen bjauüel boo^ftanberp ban be lopljeib/ tegeuftan»
bejs» ban be opregten/ 3ij 3rjn bJereIügge3iuD; tujifetjen menigen Jp,2eüi*
ftant en eenen militair i£ Ijaaat geen onoe^fcijeiü. Joelen 31J11 onHunOige
rn onbeftrrjame: 38 moeten 3üingeu en 3ucljten. 2110 31J u^ebilien/ban
moeten 35 boor taeinigbulii p^ebtlien/ oinöat 31J De meiifct)eii/ Door Ijunne
eigene ongoöpöietigtigjjeiO en taauüJijeto/ ongoopbienetig en laaum maliën.
Ten vierde, frjoe ftaat [jet met Oen kerkeraad? Zij geb^uilien tic dis-
cipline niet get:ouu.i en onpa,2tijbig. ?ian eenen lüruie en geringe nog
mei; maar ijs er Ui at aan eenen g^oote te ooen/ Dan Hompen 51J in.
<E)e op3ienerg ue^orgen niet altjjb 300 al? jjet üeljoojt/bat ec beu^uefoe
mannen in be ft er ft e 31)11; belieube bromen/ t:uuiue mannen/ bie 111 be
ftab Ijunne ouberji of familie Ijeuüen/ bie men jaar en bag gelienb tjeeft.
ltfaar ftoinen De fiejfielnHen op biü- of anbere Dagen te 3amen met
Ijunne familiën? ^n Qebben geene onderwezenen ban Ijun tjuigi; 3tj
bestellen be babcn 43oD<ï niet aan Ijunne itinDeren. Zi) liiueeften Dunne
ftmberen Uooc De toerelD op; en 31J 3911 meer belioiniiiera Dat 313 De
complimenten (reren/ als Den liatrcijiamua.
Ten vijlde. 25e3iet De vromen: Die 31JU liefoeloojj; 38 fteeren malftau»
beren tjet ijoofD en tien nelilie toe; gij Dur|t 3e tjaa^t niet meer ue:<
trouroen. \\Ce uuren ftonben 31J De ininfte be^eeuiDiuge uan $oü niet
blagen; maar nu ftunueu 3tj meuten en maanden tjeneugaau/ 3onber
bat 38 üiat ban tien Qeere ;U\'5iiü of ban sijncn $eefit aan Ijunne Ijaj\'
ten getuaar Uiu:öeu. 20clj! maar iijlu Ijet met beien naar een naauüj\'
fteurig Ctjri^teuDom! Ifêaat lijltt ijet naar bat DagelijUpctj geb^utu
maliën ban Clj^iptup! naar bat üianüeini Door Den tfeeat! naar Dat
ftennen ban ben l|eere in alle 3ijuc uiegeu ! Wat 31)11 38 ^uululuua oin>
t^ent onbeüeerbe menfefjen! Zn 3811 ftom; 51) tiomeu met uit Uuur ben
j§eere. ©e vromen, Ijet ia of tjun IjoofD ooti Ijangt naar luat uieuiug;
38 meten ooft Ijunne ftinDeren op te fcpiMieu/ eu üiorüen be merelo
gclgi\'. ©at boet be bromen fcljriUHcu boor Den buob/ eu up3ien tegen
tjer SCbonbmaal.
Ten zesde. iJ5at boen be ingezetenen ? @m fjunne be^bloelite öuobaa^»
bije outbiouteu 38 Ijunne leDen; ala 38 Ijet uit armueoe DeDen/ men
3uuöe 3e eene IjauOreilünge Doen. llAit ia üe ouUiiiecijijciD meniguuioig;
En tjet faletteren met opene ueuftcra/ seifa op oe fabbatljbagen. €11
bijna alle bagen 31)11 38 op faietten of gefciiicljappcn/ baar luiicrjcnjeu
en fpeelbenjen 38n. ilDat gaat Ijet fpelen ouDer anp fteiH in suiang!
528 3U" ongubpüienftig/ 31\'ifg op <£obg bag! 3fn be meeft ftunueu 38
%n                                                  met
-ocr page 470-
XXXVI. PREDIKATIE, OVER PSALM CXlX:iao.
434
niet een uurtje uftBoopen. ï}un fjaofb Ijangt naar btoalingen; fjet i$
of get al belicategfen maren/ Ijuc Ir cl ij li en $obte?genb bat die bma-
lingen 3#n. UB>at sgn öe meegte ingesetenen 3ojgeloo£! ZQ s9n niet ue>
gaan ober gunnen ftaat; 39 39» beb,?ieger£ ban sicljselben/ ga?bneft-
Higen; 39 Santen 3tcf| tegen be roebe 4Bob$; 39 s9n oufiunbig/ en 39
geb&en geenen lugt in be fienntpfe ban éoh$ mrgen/ geen lu£t otn
belirr:b te mo?ben/ noclj om $ob te bienen. Oat ij; 300 maat een Klein
ftuftpfte ber 3afte. 5Ccö ^eere! tuat 3a! [jet nog too^ben!
<tëg jult 3eggen/ mat sullen mg boen? $et opgebcn? 3®een/bat30
ber^e; maai* fctjulb belijben/ onjs boor 45ob bcjootmoebigen/ booc I|ein
nebejballen in tranen/ be?flagen sgn/ be garen ban on£ bleepcg te
berge boen r93en/ te öeben boor <Ï5ab/ afftomen ban beu ftmaben raeg/
babeigiï en gajtehjft/ en obe^ftomen ou ben goeben tueg/ gajtcigft en
ftanbba^tig. Ifêilt gg niet? ICaat get. 2gt D9 urne bjg&eib en $obg
gunfte ban mocbe? 5Ccg J|eere! ban moeten ume ga^eu te öe?ge rg*
3en/ al£ gg goo^it ban beu bganb/ ban be pe^te/ ban Ijet luater/ ban
ben boob; ais gg bien jirt bomen/ bien balen ruiter/ bie tot 39n ge»
bolg be geile geeft. ;=fU Bibbe 11/ bat gg ®od banfit boor \'t goebe bat
gg nog geniet; balt boor ^em neber/ fielt öet niet langer uit. Obe?<
geben/ EeeraargV op3ienerg7 Ijuigbabe^/ inge3eteuen/ reua^ce^t bat er
ontftelb ip. Of milt gg Ijet niet boen ? Oau ij» $ob rein ban uiu Bloeb;
en toacgt ban bat be garen ban urn bleejsclj suilen te berge rgsen alsf
get te Iaat ijS. ïStomt ten minfte 300 be?re algS Pharao, al£ Achab en
alg be Nineviten. Cn milt g9 niet/ Bet ip mei/ tug gouen öet met be
gctjoulucn in ben lanbe te tjouben; en tui) sullen Ijet sten 300 lange te
gouben al£ mij Runnen Bij beu ïjeere en ög sguc 3afte. Cn fiinberen
«Éobj»/ al moegt gg bejb^iiiften/ #ob 3a! met u me3en. Noach lïjeeg ban
(èob eene arke, en Loth een Soar. t£>it ij? tjet bat mg bacgten tebe?<
Öanbelen; laat get geene te bejgeeffcge ftoffe me3en/ of geen tejgbag
getaeegt 3ijn. <tëg geBt 300 maar meinlg ftauuen te gaan/ en get ig met
u boor eeumig\'gebaan. \'Caat <#ob utu Öoning üje3en. Biecht taeber tot
uuien borirjen jlian/ en fjg 3a! üeroulu ge&ben ober get ütuaab!
AMEN.
ZEVEN
-ocr page 471-
ZEVEN EN DERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
PSALM CIV : 3.
Die op de Vleugelen des Winds wandelt.
OP EEN VERSCHRIKKELIJKEN STORMWIND.
||et té opmerfteltjft bat totj lejen Job XXXVII: 22 , Bij God is eene
vreesselijkeMajesteit. IBaarom té e? btj<öob3UlfteenevreesselijkeMajesteit?
Eerst. i©egené .^rjne hoogheid. ©e Honing Pharao 3eibe eené: Wie is
de Heere! €n ren Kabzake laéterbe <#ab. «ïl&aar een be?ftanbig mrnéclj
bfe jiet be hoogheid ban <j$ob aan; eben geltjft be zuider-koniDginne be
F)ee,2ÏüHljeib ban Salomo aanjag; baat biaé geen geest meer in gaar.
éoo gaat fjet ooft met eene 3iele/ alé 3e mgeleib mojbt om be groot-
heid <£obé te 3ien/ ban 3tjn je alé Jesaïa toaé/Jes. VI15 Wee mij, ik
verga! riep ï)»j/ dewijl ik een man ben van onreine lippen; want mijne
oogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien, ©an roept
300 eene 3tele uit: ö Heere, onze Heere! hoe heerlijk is uw naam op de
gansche aarde ! die Gij uwe Majesteit gesteld hebt boven de hemelen. JlSaat
alé een gobbefooje ingefpannen i$ om <£obé gjoorljeib te 3ten/ ban gaat
§et r)em alé be3tilRenbaar men ban leej?r/Jes. XXXIII: 14, De zondaren
te Sion zijn verschrokken, bevinge heeft de huichelaren aangegrepen; 3$
>eggen : Wie is er onder ons, die bijeen verterend vuur wonen kan? Wie
is er onder ons, die bij eenen eeuwigen gloed wonen kan?
Ten tweede, ©aar ié öijitftob eene vreesselijke Majesteit, alé gij (et op
3tjne breesfeltifte eigenschappen; 3fjne overaltegenwoordigheid, alwetend-
heid, almagtigheid, heiligheid, regtvaardigheid, en bergelrjne; alé gij (et
op be plaatse öaar <®aü woont; öe hemel fé 3(jn troon: alé gij Iet op
3tjne dienstknechten ; duizendmaal duizenden dienen Hem, en tien duizend-
maal duizenden staan voor Hem. fgjjne engelen jtjn alé eene vlamme vuurs.
Ten derde, ^rj OPob ié eene vreesselijke Majesteit, alé gtj met urne ge*
bacilten taanbelt in \'t gevangenhuis en in Den kerker Dien $ob neeft/
be helle, bie geapenben poel! ©aar gaat be rooit ban fjunne pgniginge
lil 2                                                   op
-ocr page 472-
436                               XXXVII PREDIKATIE,
op ban eeutaignrib tot fn alle eeuftiigFieib; baar i# be executeur bp dui-
bel; elft ijö bnbaarb a\\§ litj er maar aan benfit! $oe bejfcftriftt mag
Saul, aï£ be duivel in be gebaante ban Samuël opfitoam alg? {jij bij be
tooveresse roaé!
Ten vierde. IJSij $ob \\i eene vreesselijke Majesteit, alg? gij bjilt ben»
fien/ fice §r\\ baa? op be taoïften 3al ten gerigte ftomen/ en fjoe baar
elft boor $em jal moeten be,2fcïjrjnen/ be ftleinen met be gjooten/ be
rrjften met be armen/ be bien^tbaren met be brijen/niemanb uitge3on»
be?b ; até be elementen bjanben 3tillen/ en be Fjemelen al{S met een ge»
brille stilten boorbn\'gaan. .
Ten vijfde. iPaar i£ eene vreesselijke Majesteit bij #ob/ abj gij $em
befcFjoubJcn milt in be werken der nature op be toerelb; de sterren stre-
den tegen Sicera; be wateren, baar 30ube >(?ob on£ mebe Bunnen bebeft»
ften al0 met een ftleeb; baar ftebt ge ban ben donder en bliksem ban
<#ob«? mogcnbljeib; en baar boet ®ob be winden tnaaijen uit befchat-
ftameren beg> minos?/ 300 bat be bergen bewogen toojben; 3tjfp?ingen
alp rammen; be g;onb babert en ft?aaftt/ Bet b^eunt al luat er té; f)et
ip al om Ijet bjecpfelijft^t als? rjet $icFi bejtoont; *i3ob is? ftet öie ben
toinb bet getnigte geeft. 60b is? eene vreesselijke Majesteit a\\ê I^rj .vclj ber»
toonrn mil op be aarbe; met 31\'jn geblaap" bekijft Sjn be taateren ; i|fj
brult met 3fjne ftemme op be aarbe; 3tjne blilifemen berlicïjten be me-
relb/ en met 3tjne bonfteren berheft ^ij 3tjne ftemme in beljoogte; met
bie ftemme maaftt 03ob geraaë in be tnateren , en 300 toont ^ij aan elft/
bat $n een groot OPob is?. Jfèicmanb ban bie biet ij?/ ban een breembe»
ling 3ijn ban \'t geen mij boorleben maandag geljoorb fiebben in ben
abonb ; elft geeft toen ftunnen ;icn/ Ijoe *0ob met Majesteit beftleeb toaj?.
$et hieer als? een nieuhi blijft ban 43abj? goebfieiD/bat tori allen nog
lebcn ! l^ct .bias? alleö beroerb tegen onj?; taate?/ ïucftt/ minb. I©ij bacfj»
ten bat bet noobig tuaé baarop te pjebiften ; en bat bcben mij te bien
einbe/opbat fiet u nog te langer 3oube beugen. Cn om bat te boen/300
nemen tniï bit ftorte bceltje uit bet 3be be?j? ban uejen J^sjalm. <®e$e
ganfefte JBsalm ij? als? een tooneel ban $obs? giootpeib/ ban 3fjne ma»
jei\'teit/ goebfjeib/ liefbe en rpgtbaajbigneib; al«? gij er op let/ gij jult
moeten berbaa<?b ftaan. 4Df bet Davids JpsSalm i<V of ïjrj er be mafte? ban
ij?/ bieten mij niet; (jet ftan er altoos? toe! boor pasjferen; Fjij beeft al
mee? julfte galmen gemaaftt. 5CIb" gij Icej?tVIII en XIX. %[ ftaat
e? niemanbj? naam op/ \'t ij? ebcntoel een fchoone Jpsalm ban q3obj? groot»
fieib ; en 3ij ij? een 3maarb tegen be Atbeïsten. iDaa? maren er in \'t <j£ube
^Tejitament ooft al bie burfben 3cgoen : 300 be wereld al ban 45ob ge-
maaftt ij?/ ban ij? cbentoel be beweginge niet ban <ü>ob/ maar ban be
ft?acf)t bie fjij in \'t fcfjepfel geleab fieeft; en 300 meenden 3e Ijab 05ob
De ftracfjt ban betcegen in \'t fc|)epfcIoelegb;en al^ ban be betoeginge
ban
-ocr page 473-
OVER PSALM CTV : 3.
«7
ban bat fcfiepfel ten einbe mag/ ban bfel het ombe?re. iitëen fiabbe ooft
Philosophea onber be J^eibenen bic bit tegenfp:afien; maar ban fiabtgtj
ooft eene anbrre foo:te/ eenber aïgS on?? Atheïsten 3tjn; 31J ftenbe mebe
geen #ob; jij seiben/ be fieeïe nature ig God;«en \'t gaat 500 al naar
Eene eeutoige orbe; en bie $ob ma3 gebonben aan eene noob;aftcltiRe
orbe/ geïtjft een horologie bat opgemanben i$; \'tftan anberönfet; ftet
moet ren cinbe ïoopen. ^00 begrepen 31) het; en 300 begrijpen het be
Atheïsten; en 30a ;ien mij/ bat er a( in bien ouben tfjb Atheïsten ma-
ren. UDe Atheïsten 3ijn niet nieum <©au maren er bie 3eiben/ bat aUeg ge»
fcfjiebbe bij toebal; baar matf in aUe£ geene fianb; ftet gefchiebbe alle0
300 Bij geluft en ongeluft. l&at geboden maé ;eer b?uchtbaar: Laat ons
eten en drinken, want morgen sterven wij. <g)m bie oojsafie binbt gtj
3ulfte galmen; gij 3oubt anberg beuften/ maajtoe 3tjn 3iilfte galmen ?
03ob geeft 3ulfie ftulffien in 31\'jn IDoo?b:
Eerst. ®mbat be 6003e nature ban ben menfche tot 3ulfte bmalingen
geneigb ij. 2uïfie accibenten en souben 3itten in elft; en $ob geeft baa?-
om 3uifte fhififten/ opbat mij genesen 3ouben mojben.
Ten tweede, daarom: bc Joden en be Christenen bie 3auben be ge-
fieele luerelb ober be?fp?eiö mopben; en 300 sojgt ®ob boor Joden en
Christenen, bat 3e mapenen 30ubcn hebben om be bijanben te obeptui*
gen/ en om 3e teregte te bjengen. <E>e ailejbejftanbigjte moeöten 3eg«
gen/ gtjlieben bat fiet tori; mtj fiunnen ben 25rjbel niet mebejitaan.
«Jlfêet 3iilfien habbe Stéphanus re boen: Zij konden niet wederstaan de
wijsheid en den geest, door welken hij sprak, Hand. VI: 9, 10. 2!oo bpij*
moebig fp:afi hij ban bien <0ob/ in tnclUen mij leben/ ons betnegen en 3(jn.
Ten derde. <©pbat mij 3otiben fiunnen jicn maar het alle£ ban baan
fiomt/ bat be hanb beé peeren alle be3e bingen boet; en opbat mij
boor bie natuujlijfte btngen soubrn opftiiinmen tot #aö/ en 30a niet
bcjre ban $ob 3ouben 31\'jn.
IDfj fiebben in 0113e moopben te be3ien:
I.  iPen wind.
II.  <©e vleugelen des winds.
III.   ïBat bat i$/ bat de Heere daarop wandelt?
IV.  3?at bit een bewijs ia ban \'t ifte üe^sf: Dat God met heerlijkheid
bekleed is. ÜCet et toch op; gij 3ult er geene bingen in binben bie u
3ullcn fiunnen bejbelen/ 300 gij maar eejbirbig en aanbachtig 3ijt.
I. ï©at ftet eerste aangaat. lDij binben in \'t n5oojb/(i)Cengeeste-
lijken wind. (2) ©au een wind van duivelen af een helschen wind. (3) Hj*en
natuurlijken wind.
A. Wij binbeu eenen geestelijken wind, bat 3|jn be zaligmakende wer-
kingen ban <£ob ben Heiligen Geest, Hand. 11:22, En daar geschiedde
haastelijk uit den hemel een geluid, als van eenen geweldigen gedrevenen
31ü 3                                           wind,
-ocr page 474-
438                               XXXVII. PEEDIKATIE,
wind, en vervulde het geheele huis d>wir zij zaten. <£n Ezech. XXXVII,
baar fttaam een wind ban Gods Geest in be dorre doodsbeenderen. <©e be-
werkingen ban Gods Geest ;tjn alë ren wind ,Hoogl. IV: 16, Ontwaakt gij
Noordewind. en komt gij Zoidewind, doorwaai mijnen hof. ©e SSalig»
mafter 3eibe/ Joh. III: Ö, De witrd blaast waarhenen hij wil. goo ij? \'t ooft
met ben Geest, alg Iftij een menfefie brtaejftt: baar ftomt eerst pen storm-
wind ban obejtuiginge/ bie fiet fia?te fcfieujt; ban ftomt erecnNoor-
dewind, bic fiet fiarte juibe^t; ban ftomt pr een aangename Zuidewind
in be vele/ bie fiet fia?te bejtaa^mt en b?urhfbaar maaftt.
B.  Jfêaar baar rê een anbere wind in be helle, baar bejtaefitbe bui*
bel een wind tegen bar huis, dat op eenen zandgrond gebouwd is, en \'t tao^bt
ombejre geflagen/ Matth. VII: 27. <E*e duivel i$ be overste van de magt
der lncbt; fit) ftan ooft in be Incfit tac?ften/ onber <ö>obg roelatinge. Cn
han ij? er nog een duivelsche wind ban verleidende leere, Eph.IV:i4.,
en ban vervolginge, Jes. XXXII: 2. ^e buibel boet be boomen in «dSobejii
fiof jeer bifttatjfij fcfiubben.
C.  (Pan i{? er een natuurlijke wind; en bien (lellen be narutijftunbigen
te $tjn Pene sterke beweginge der lucht. $rt \\$ onft renigsing te bebatren;
taant naarbat men fiarbpr of ^aeftrer tail fpjeften/ moer men jicft meer
of minber betoegen. 3£p fcfi?iftuur fpjeeftt bat niet tegen/ bat be wind
eene betaeginge ber ïucfit \\§. 3HSaar <öob boet 3e uit 3fjne fcftatftanipré
boojtftomen. Cn be^e wind i§/ of een gewone wind, bie men bagelijftjÉ?
min of mee? fioojt en boeit/ of een ongewone wind; al?» het ;ee; fta?b
taaait of fto?mt. l&e taerelb soube jonber wind niet Hunnen 3rjn/ of al»
lej? 30tibe be^pepten; be wind ij? be bejem ban be taerelb/ om 3e te jui»
beren. <#ob tail onjj niet jonber wind laten/ opbat tori niet souben be?»
fmarfifen. 4ifêaar baar i£ een wind bie ben getaonen wind te boben gaat/
en bien men een stormwind of orkaan noemt. 5CI£ 160b bien wind op aarbe
3enbt/ ban bejtoont liet:
Eerst. 45ob]S gramschap tegen ;rjne bijanben. Adam en Eva biehodr-
den de stemme des Heeren Gods aan den wind des daags, en 30 vreesden
en verbergden zich, Gen. 111:8. 3?an be^torftt <#ob eenen bjeejsfeltjften
Noordewind, of eenen frcpltrn Westewind, geltjft toen 4pob Israël boor >be
;ee beeb gaan/ en Pharao baar fn begjaafbe. <J5ob be?b?aft met 3tjnen
Oostewind be fte?fie schepen van Tarsis.
Ten tweede. i^at niet alleen/ maar $ob senbt bien wind ooft in 3tjne
gunste tot ftulpeban .Min bolft. ©e l^eerc bejtaeftte in fiet leger ber Syriërs
een wind aftl fiet gelüib ban taagencn en ban paarben/ en al|> fiet ge»
luib erner g^oote fieijftjadir; 300 bat fiet leger bloob/ 2 Kon. VII: 6.
2oo ftaat er ooft Ps. XVIII: 11, bat 4Sob fttaam snellijk gevlogen op de
vleugelen des winds, rot fiufpc ban 3gn bolft. Doch tjoe beel mij ban ben
wind ftennen en onberbinben/ tarj ftennen ebenUiel maar een ftlein ftufije
ban
-ocr page 475-
OVER PSALM CIV : 3.
439
ban bc 3afte. Wie heeft den wind in zijne vuisten verzameld? Prov. XXX: 4,
Wie kent den wég des winds? Pred. XI: 5. ©e 2aligmaftet 3eibe: (iij
hoort zijn geluid, maar gij weet niet van waar hij komt, noch waar hij he-
nengaat, Joh. III: 8. ©aar hebt ijn nu Ijetgeen 43o0 aan ben wind ontaeftt,
II.  4§u bolgt tjet tweede stuk, be vleugelen des winds. ©aar 3311 bej*
fcheibene vleugelen; baar.31)11 vleugelen üan vogelen; daar 3JJ11 vleugelen
ban Gods voorzienigheid; Daar 5JJ11 vleugelen ban genade en goedertie-
renheid Gods, bic ffjn uitbjeidt ober 3tjne ftinberen; bat 3311 die vleuge-
len bic bc J^eere 3ic3iip be^bienb heeft door 3011c inbelijne en daoelnKc
gehoo?3aamtjei0/ en baar i^jj ban fpjeeftr/ Matth. XXIII: 37, Hoe me-
nigmaal hebbe Ik uwe kinderen willen bijeen vergaderen, gelijkerwijs eene
henne hare kiekens bijeen vergadert onder de vleugelen, maar gij hebt
niet gewild. ï\\u 31)11 die vleugelen baar 4&odg Hinderen tjunne toevlugt
onder nemen/ Ps. XXXVI: 8, en maa;ondec 33 genezinge vinden, Mal.
IV: a. ïjiec Ice^t men ban vleugelen des winds. Jtèaarom tno?öt de wind
be^geleften Ölj de vleugelen van een vogel?
Eerst, ©aarom/ een vogel blijft op 3011e ble^fien tu^fchen hemel en
aa?de; 300 ip \'t met den wind ooft: hg drijft tupfcljen hemel en aajbe.
Ten tweede. %l$ een vogel drijft/ tjjj spreidt 3jjue vleugelen uit tnijd
en u^eeb. 2oo ij\' \'tooit met den wind; tuat meet tfui tjein niet b^eed
obcjai uit te breiden be gehecle aarbe ober; obe^al daar de 301111e ip/
taaait de wind.
Ten derde. ©e vleugels ban een bliegenben vogel maften een geluid, ©e
wind ooft: ijn tjoa:t 31J11 geluib/ 300 dat er de aaroe al? üan beroemd luu^üc
Ten vierde, «gen vogel Ultegt snel en vaardig, ©e wind ooft/ die ip 300
fnei dat geen vogel 300 fnef ftan bliegen a\\$ oe wind. %$ de wind 111 oca
cenen hoeft/ tjae Ijaapi fteejt hg om/ en meteen in eeiieu andecen uoeft.
Ten vijfde. £en vogel jjouüt geen ft^eeft: hij bliegt dan naar \'t oopteu/
ban naar \'t mepten/ dan naar \'t noodden. Zao ip \'t ouu met beu umg»
gen wind; dan maait Ijn uit die (treeft/ en ban uit die fóeeü: ban uic
tjet uujiten/ en dan uit ijct mepten, i^oe rap meet 43od be fcefteu te
bejanüeren!
Ten zesde. «Een vogel, alp* hij bliegt/ maaftt eeue schaduwe met 3tjne
vleugelen. \'Zoo ip \'t met ben wind ooti/ die maaftt 3Ulftc schaduwe Dat
ge üijna geen licht 3iet.
III.  jBaar nu moeten mfj 31\'en het derde stak, hoe öe iljeece op de
vleugelen des winds wandelt ?
Eerst. J^et ijl te 3eggen/ öe $|eere ij? er öe Besteller ban. Wit ftan
\'t doen maaijcu ahj öie gjootc *£oö? mien ipf öe wind auOetp gcijuj,?»
3aam al $ $oö ? De Heere wierp eeneu grooten wind op de zee, en daar
werd een groote storm in de zee, Jona f:4 ©e menfehen 3eggen mei/
\'t ip ban \'t getijde öeji jaarpy ban öen openen mmtec/ of uau eene
maan*
-ocr page 476-
xxxvii. predikatie,
440
maan- of 3oneftIip£; neen/ \'t i$ God, öie öen wind voortbrengt uit
zijne schatkameren, en öie op de vleugelen des winds wandelt.
Ten tweede. l|et geeft te Hennen/ Dat er niemanö het beituur ouer
geeft alg Oi>üö: Hij maakt den winden het gewigt. t}et ig eene gelijMe*
nigfe ban ietg üat men roeegt/ üat men meet goe 3bJaar of Ijoe ligt
get moet jtjn. ©e £|eere 3egt/ 300 goog 3a! öe minü rtjsen/ en 30a
lange 3a! hg buren/ en 300 uele fcljaöe 3al Ijtj öoen/ en niet meer.
Ten derde, o&elgft öe wind meteen obejal üij ig/ gij ftunt gem ne?\'
gnip buiten fluiten. \'Zaa ip 1&00 ooft meteen obejal bij 0110: i)v, ftan
nejgeiigi buiten gefloten too^Deu; Wie heeft zich tegen den Heere ver-
hard, en vrede gehad? S©Ht gy ben wind ergengi buiten fluiten/ gij
fmgt öe glajni aan itulituu! Suu ig \'t ooft met ben ifjeerc: $g een
03uö ban becce en een óuD ban nabij; Hij vervult den hemel en de aar-
de, Jer. XX1II:23, 24.
Ten vierde, fyet i£ te 3eggen/ öe C^eere geeft öen wind gemaalit/ en
l^g verlustigt 31CI) eeng öaarm; ^g tjeeft et 3311 vermaak in; l^rjIjiet
ban eeng/ tjue ftlein Dat elft uio:br; en t\')i) 3iet eeng/ Ijoe elftgi aan»
ge3igte bet^eftt alg een pot. Mu lagelie Ik, 3egt öe lljeere/ als uwe
vreeze komt gelijk eene verwoestinge, en uw verderf als een wervelwind.
Ten vijfde, ©hu 3iet öe ÏJeere eeng/ |)ue 3tjue ftinöeten 31c!) georagen:
30 biöüeu; 3g erftennen 3tjue g^ootgeio eeng; 3tj 3tggen : ue Heere re-
geert, en Hij is met hoogheid bekleed, jgij aeftcaffen öe güööelou3en eeng/
en 31-ggni/ maar ïp nu utue ftioeftijajtiggcio en 30?geiuogïjeiö ? J^ult gij
<tëoö nog niet b?ee$en) ©e l^eere fctjept tr be^maaft 111/ öat 3ijne ftinöeten
öau t\'samen met gun huig Homen biööen; 51) gebeu l?em öau gjootljeiö.
Ten zesde. %n ben wind geeft 4ü>uö blyfteu ban 3gue obejtreffeinfttjeiö:
Qij obettteft tjct al. ©at een vogel upuliegt/ en een visch 3tuemt op
3ijne biuneu/ en bat een mensch gaat op 3tjne beenen/ öat ig elft gun
aatö 300; en öat een mengdj öooc öen wind tuorüt opgeyeben/ öat ig
geen uetugg ban 313111\' sterkheid, maar ban 3ijne 3toahljeiö. 4J£aar Dit ig
een bemgg ban «l&oüg groottjeio/ öat t)ij wandelt op de vleugelen des winds.
IV. Xlu ftumen mg ban 3eif tot get vierde stuk, öat öit een bewijs
ig/ dat God met hoogheid bekleed is. |£n meet gij Ijueï
Eerst. t)ij öoet öat mg met batten ftunnen; l)ij öoet g?oote bingen
bie mij niet peilen bunnen. t}rt ig eene eere boot een mejftbaag/ öat Ijn
ietg öoet öat auöeten niet batten ftunnen/ en baar gg gen 111 obettreft.
&00 ig öit ooft eene eere boor öoö/ öat Dij 5111111: Dingen öoet/ öie tog
met batten ftunnen. i^ij öoet öcn wind gaan eii Dan meer ftille 31)11; gg
(tuu^t öen wind bn öen tenen/ en bij öen anoeren niet.
Ten tweede, ©aar ftan get niemanö naboen, ©cse troon alleen ig <$ob
fjooger alg alle menfegen.
Ten derde. föet ig een uetujjg ban UFoöj? groote Majesteit, ^oegoöüc*
loog
-ocr page 477-
O VEE PSALM CIV: 3,                                44I
loog bc tncnfchcn jfln/ 3tj moeten bie ftoogheib &ob$ erftennen. %\\$
<&aü
met 3tjnen gehielbigen fto?mujinb ftomt/ ban 3iet ge öe alfergob»
beIoo<sfte met bleeftftcib bebangen. Cn Iioe het opbcfcljepen/bie te? 3ee
baren/ mei torgaat/ ftunt gij lejen/Ps. CVII: q6 , Hare ziele versmelt van
angst. <gn bat ftunt gij jicn al? gij leegt Jonal. ©e erbarenfteu/bie be
ft?cften ban be 3ee ftenben/ ftonben fianbclooj?/ en 31J/ öie mrgfcïjten aan
4&oD nooit barftten/ bit fch^eeumben/ fieftoub onp7 en helpong. éi) ftunt
het 3ien Hand. XXVII: 33. <&c inatrosen en be fchipperji habben in bee?»
tien bagen geen mat om te eten.
Ten vierde, ©e ^eere toont ban bat $tj met hee?Iijftfteib fiefileeb i$.
ï)et ia ban jiiuüaa.:/ bat Cmti groot ia. o?ij ftunt bat niet ontftenuen
als gij ben wind 300 hoort. %\\t baar/ nu ftomt be psalmist/ en 3egt:
Looft dan den Heere, mijne ziele! bien l^ecre/ die op de vleugelen des
winds wandelt! ©at i$ :
Eerst. Crfient ftet/ bat <6ob 300 groot i£.
Ten tweede. iSoemt i£em/ bat $ij 3ijng gelijfte niet Ficcfr»
Ten derde, Jjpreeftt er ban met malftanöcren.
Ten vierde, <©ient en b,2cept {£em.
©00? \'t laatste. ïSocpt uit: l|em 31J toegeöragt alle eere en bien^t
ban alle fcljepfelen in ftemel en op aarbe.
"Zie baar/ #eliefben/ ia liet bioorb bat tmj bacfiten te fpjeften. Ma
nog een tooojb tot een ftitfjtelijft flot. Weet gij elft niet mat e? tte$e ba-
gen gefcjjieöt ig ? 3?s ftet geluib ban boorlebcn maanbag nog niet in urne
noren ? ban bien b?eee"felijften orkaan ! ltëaar maart ge elft al£ \'t ftmam 5
©e een in 3ijne tooning/ be anbe? op 3911 bjejft/ be berbe ineenb?inft«
Ijiiia/be liiejae op een falette en op een öe3oeftje/ anbeten luaren (igt
be3ig met be fiaarte te fpelen. 4i&aat mat öcmegingen ftreegt ge elft tn
uto Harte/ al£ gij 3ag bat het ben hemel e?n£t ma?? %$ ej tuel Ijaapt
een huig getoeegt/ bat ®ob niet heeft boen ft^aftcn ? l^et 31 jn broebige/
ftecoerbe tijben! l\')et is geniën hoeft gefcljieb. ll?ie meet mat e; bien
nacht en bien bag a( op geboigb ijS ten platten lanbe! [joe 43ob Ijet ooit
al beuaaubjb gemaaftt fteeft in anbere plaatfen ? lïjrt mater is obec bij\'
fien en bammen gefooomb/en mie tueet mat e? buiten on^ al gefcljieb
iör bat jal be broebige tijbinge ons mogelijft mei haast Doen (jouren.
I©ij öibben u/ 3egt ftet/ mat bemestingen ftabt gij toen ? Sommigen
fp^aben op 3ijn U^cibenfch/ en 3eibeu/ \'t ip be tijb be{S jaarji en een
opene bainte?. ö «jfêetifcfte! öeeft; Ijebt ge 43obs haogheib niet ge3ien?
Stnberen bie maren niet eens berbaarb/ 3ij misten e: niet ban/31) Ijab\'
ben een nieum huipV \'t ma? ftc^ft gebourob/ 39 ü^ee^ben niet/ 3JJ ftetben
hunne eere in tjuune fchanbe. l)et taag fchanbe bat gij niet beroejb
tnte?b. 2al <5ob jlaan/ en stilt gij neene pijne boelen? ^al l^n 31\'jne
flemme beseffen/ en sult gij niet jïQberen ? onderen fitoatnen bijeen
UUH                                             
-ocr page 478-
4 a                               XXXVII. PREDIKATIE,
en 3eiben/ toat geeft het geltiaaib! «Elft habbeben monb bal om te bet-
tellen ban 3(jne bcnaautobfteib/ en te btagen/ gebt gij geeue fcfjabe ?
i©ret ge Ijoe het gcbaan geeft 5 \'t fjeeft 300 gegaan : Cenigen habben
ftommet/ bat <èob hunne goeöeren jouben flaan ; en 3jj taareu benaautnb
toat ttjbinge 30 3ouben Ijoocen ban hunnen man/ of banljunnen b?ienb
op 5ee. 2ünberen/ boor be bejigfteib ban öimne fchabe te repareren/
fjeböen ben {^eere bergeten/ en ^ern niet een? aangeroepen ; en anüe«
ren/ bie biftturjlg nog 300 ftloeft toilleu toe3en/hebben in hunne ljui3en
al fibberenbe geftaan of ge3eten/ 300 bat 3e toe! ban ftamet in ftamet
30iiben gebloben hebben/ 300 bat hun be lugt ban eten en bruinen be?»
ging; 30 3ouben tocl uit fjunne fjui3en gebloben hebben. 3?e gobbelaog*
ften seiben/ \'t toaait ober geljeel <t£uropa/ en öaarom ip Ijet jui#c gcene
be3oeftinge boor ong. 4Baar/ 3oube men baarom ebentoel niet moeten
beben/ aljenbt tëob 3rtne ooröeelen op bele plaatfen te gelijft 5 2oube
men \'t baarom niet mogen opme?fien ? SCnberen bie hebben brei betet
gebaan/ bie ejftenb tjebben bat $ob opjSeêtlanb be^grainb ig; JSeêJ*
lanb ig naautaeltjftg ttoee jaar bttj/ 3onber mr^fteltjUe oo2beelen. €u
bie hebben gaan bennen om \'t jaar 1682 , aan bat fcIjriftbelijUe onmeêi/
baat nog obe?al be gebcnftteeftengban te bmbeu 3011! €n anbereti3Ul-
len gebacftt hebben aan \'t jaar 1688, tjoe $ob toen met 3i)neni\'ta2m»
toinb b2eegfeltjft tegen ong jt2eeb/ en be fchepen bejbraft. 2ij hebben
gaan gebenften aan ben 7 en 8 ©ecembe? ban \'t jaar 1703, tnannee?
«Bob ooft 300 een b2eegfelnften ftojmtoinb bertoeftte. (jCoeuamenbetooeng»
bAQ ió \'tbibbag; \'t niet om op te mennen ? goudc het niet tael be*
buiben/bat <öob toil 3eggen: Heft geen geschrei op, Ik en zal niet hoo-
ren ; en/ of gij fcftoon Ijet gcbeb beiinenigbulbigt/ \'t 3a! al niet helpen.
Wat al fdjabe ij? et gefcftteb aan be hui3en en aan be heeften ! ©egla«
3en toaren bjjna oberal uitgeflagen ; baat hebt ge fiet teeften ban in bit
buig baar gij nu 3tt. 2oube 45ob baarmebe niet toel toillen 3eggen/ gfil
3al utoe hui3en tooegt maften/ bat e: geen intoonet in 313/ en 3Ift 3*1
ban mijn huig eergt beginnen? €n benfit eeng/toat al fcfjabe ig er aan
be fcljcpen gefcljieb ! Biunt gij ban niet bennen bat 60b u toeroept/ 3et
uto hart op utoe taegcn/ en bat be l^ecte 3egt/ Sflft 3al utoen fchat ban
u luegnemen : Gij ziet onime na vele, maar ziet, gij bekomt weinig, en
als gij het in huis gebragt hebt, zoo blaze Ik daarin , Hagg. 1: 9. Cn alg
gij elft 300 benaautob toaa?t/ moegt g» ban niet bennen/ hoe i\'ch?ift»
fteltjft 3al \'t 3tjn/ alg $ob ten oorbeele 331 ftomen ! ©e l^eere fmeet be
gebelg en fcfjoorftcenen mêt / en ligtte be baften af; tailbe ^ob baar*
mebe niet toonen/ toat een grutoel bat er in be huisen al ommegaat ?
Dʻilbe 43ob baarmebe niet 3cggen/ alg gtj u niet befteert/ ban 3a! et
op pet laatgt geen één fteen op beu anoeren gelaten toojben? ^Baat
g:udt toat fttoaabg boot Xli.feetlanb; toQ Ijeübea u 300 lange getoaat*
fcfjutob.
.
-ocr page 479-
OVER PSALM CIV : 3.
443
fcïjuwb. <©e 3afien en tijben ftaan 300 ftommerlijft. 2oubc <ü5ob boor be»
3en ftojm niet roei millen peggen/ üft 3a! utae gui3eti leeg maften/ bat
er geen intaoner meer in 305 Wie t£ torj£/ üie lette er op/en sette
3(jn fjajte op be^e 3ane. d5fj 3Ult 3^00^"/ taat moeten rntj ban nu boen?
Eerst. We gjoote majefteit 45ob£ ontjicn/ en 3eggen/ al£ bie moor-
denaar tot 3ijnen mebge3elle/ vreest gij ook God niet? i^cör pij geen ont\'
3ag boor bien 05oi3/ bie 300 op de vleugelen des winds wandelt ? giet gij
fjet ban niet/ bat 4Sob/ al£ \'t £|em belieft/ alle£ tegen u ftan boen roer*
nen 5 ^ult gij ban nog «iPob niet bjeesen/ bie utn gefjeele lanb in één
ure 30iibe ftunnen onber roater boen loopen?
Ten tweede. J©ij raben u/ balt boor bien jjoogen itfob in. J^eejSt
d5ob/ en geeft ftem ïjeerïijftfteib! <Ê>f milt gij iieber boo^tgaan in uuj
3orgeloo? en goboeloo^ leben? 03ij ftunt fjet boen; maar mij raben u/
fieejt terugge. fêloefte?/ ongobgbienftige/ {joobaarbige/ tuij raben u/
beftecjt u tocD ! d5üb geeft u nog tijb.
Ten derde. i©ij raben u/ mejftt toeft be fioogfteib ban <#ob aan;
fpjeeftt er met maiftanber ban/ fpjeeln aanbacfttiglijft ban alle stjne toon»
beren, goo gij 3torjgt/ tnel be fteenen 3ullen fpjeften; 30a gij 3torjgt/ be
gla3en/ bie uitrjeblogen jijn/ sullen fp?eften; 300 gij 3mijgt/bcmateren
3Ullen fp?eften; 300 gij smijgt/ be baobe lijnen/ bie baar berongeluftt
3tjn/ sullen tot u fp?enen ; 300 gij 3b.u)gt/ be rojanften ban be fetjepen/
bie bergaan 3Ö"/ 3Ullen tot u fp^enen.
Ten vierde. Üt»rj taben u/ bat ge elft eeng gaat 3ien/taelfte be Jonas-
sen In het jcfieepje ban onse republicft en ban 0113e ftab/ enbanon$e
fiui3en 3tjn! i©ie be Jonassen 3ijn/ bie be €>pperftunrman boor bejen
fro?m ftroam roanficr maften. n?rj Ijouben nier ban siefi te bcjfcljoonen/
en be oojsafte ban bit nluaab op anberen te fchuiben.5£fen/elft moet
3icf|3elben fctjulbig ftennen. Jonas 3eibe/ be ftojm Itomt om mij. #ij
bloefter/ ongobpbienftige/ fioobaa^bige/ be fto^m ftomt om utaentmille.
Ten vijfde, ïéij raben 11/ bat gij ban bic Jonassen buiten öoojb 30ube
roerpen/ hoe bermaftrlnft bat 3e ooft sijn/ en (joe boo^beelig. dEene fcft?ift*
fteltjfte en affcïjutoelijne safte gefcfiiedt er in ben lanbe ; 3(j souben Iieber
ben 2$ijbel roenfmijten als be nieuwe mobenji en be 3onben.
Ten zesde. 55eftent utne fcljulb boor $oö/ bernebejt er u ober/ en
banfit 45ob ban/ bat l|ij bien ftojm nog 300 genadiglp geftilb fieeft/
en bat mij Ijet gebaar nog 300 ontnomen 3ijn,
Ten zevende, 03ij moet ben C^eere fmeeften om een geestelijken wind,
bat bie mogte ftomen in uroe tjuisen/ in umefiame^/en in uro r)a?te.
25egt: Ontwaat noordenwind, en komt gij zuidenwind: boo^roaait ben
fiof ban mijne 3iele.
Ten achtste, ©ejbeelbt u eeng ben ftf^innelijften bag beg oo^beeftf!
Mu befioefben roij uit on3e ftuisen niet te gaan/ al£ hsij niet tatlben;
ÏTftft 1                                          maat
-ocr page 480-
444            XXXVII. PREDIKATIE, OVER PSALM CIV : 3.
maar ban 3a! niemanb get Bunnen ontbïugten. Cn fioe b^cp^feïflft jat
\'t ban 3tjn/ te ballen in be fjanben ban bien b?ee?felij&cn <É5ob/ bie een
berteerenb buur ig! \'£aat tocfj be fcfj^ib beg peeren u betaegen tot
get geloobe! 45tj 3uït toef) baartoe moeten ftomen/ of gij toiltofniet/
of gÖ 3ult in bien b^eepfelijften bag berloren gaan; \'t3a! u op 3Ulfte
toegen ban 3orgeloo£fjeib en gobbeloopfjeib niet gelubften. SCcfj! bat fjet
<Pob beliefbe on0 300 te betoe?fien/ bat tot) met Job ftonben 3tggen:
Het verderf Gods was mij tot een schrik , en ik vermogte niets van wegen
zijne hoogheid! <j£n bat tui} uitriepen: Bij U, Heere, is de geregtigheid,
maar bij ons de beschaamdheid! JBie toeet/ <6ob mogte 3fcf| laten ber»
bibben! SCanftaanben tooenpbag ijS\'tbiddag; maar mij hebben gebu»
renbe ben oojiog 300 bele benaautabfjeib niet gefjab alg febe?t ben b^ebe/
en Fjet 3fjn ligt nog maar beginfelen ber fma?te. $*aa,j tao?bt tocfj in
\'t lanb ertjaujbinair ge3onbigb/ en be g.2ooten tjefeften \'t jicïj niet beel
aan; en baarom/ \'t ligt onp op\'t gemoeb bat <Ö*ob met ertjaorbinaire
ftzaffen 3a! Bomen. $et i£ niet te boen met een$ te3ucfjten/of er eeng
ban te pjebfften; maar baar 3a! fjanb aan \'t toejft moeten geflagen toot»
ben. 9Blg er geen fijacfjtiger mibbelen geb?uiftt too?ben/ alp toat tegen
be 3onbe te p?eften en te fcFjjtjben/ ban 3a! \'t niet beel fjefpen. SCcl)/
gobbeloo3e en onbefteejbe menfC0en/ berlaat tocfj utoen toeg/ en t?eebt
op ben toeg beé be?ftanbg! ©ejlaat be flecfjtigfjeben en leeft. 5ücfj!
baar i$ nog ontfiominge boor u bij bien jfêan/ bie eene berberginge ig
tegen ben hiinb/ en eene fcljuilplaatfe tegen ben bloeb! $ij roept u nog
toe: Wendet u na Mij toe,enwordet behouden! 6! ©at grj een$ 3cg»
gen mogte: Ziet hier zijn wij, wij komen tot U; weest Gij onze God!
fóinberen <öob£/ bie &ob tyeegt/ fjouöt u bigt bij ben l^eere Se3ti£/
opbat §i\\ u met be fcfjabutae ban 3ijne bleugelen bebeftfte. 3ln alle ftor*
men en baren jal be ^eere ber fjeirfcfjaren met u 3tjn. %\\ beranberbe
be aarbe en bit lanb 3ijne plaatfe/ gij befjoeft niet te bjee3en; bat \\$
be e^be ber ftnecljten beg peeren, i^omen/ Fjoubt maar moeb; fjaa^t
3Ult gij bomen baar fjet niét meer ftojmen 3a!/ baar alle be orftanen
3ullen opfjouben/ baar gij eeutaig in eene taoonplaatfe beg u?ebe£ 3Ult
toonen/ in toelber3efterbe tooningen/ en in fiille gerufte plaatfen. Ma/
toij toenfefjen/ bat be J|eere fjet gefpjofiene 3a! 3egenen/ tot 3ijne eere/
om 3gn# goon? tniile.
AMEN.
ACHT
-ocr page 481-
ACHT EN DERTIGSTE
PRE I) I K A T I E,
OVER
2 C H R O N. XXX: 8.
Gevet den HE ERE de hand, en kornet tot zijn Heiligdom, hettvelk Hij
geheiligd heeft tot in eeuwigheid.
OP HET AVONDMAAL.
IDtj le^etl/ Prov. XXVIII: 28 , Als de godlooze opkomen, verbergt zich
de niensche; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de regtveerdigen.
A.  3Clg Ijct üetuinö Der 3aften ban De literfec of politie in be IjanD ban
goddeloozen balt/ ban moeten be opregten 3ic|j berbergen ; en 313 moeten
ban anberg? niet boen alé maar berbofgtnge en moorb ijooren Diaken.
(Daar ia ban niet Beter boor be regtbaarbigen/aliö in berbo?gene plaat\'
(en te gaan taeenen. 2ij bunnen ban nietg bete?0 boen alp fjetgene $ob
een$ tegen 3tjn bolft jeibe : Gaat henen , mijn volk , gaat in uwe binnenste
kamers; sluit uwe deure na u toe, en verbergt u als eenenkleinen oogen-
blik totdat de gramschap overga. (Dan boen 39 luel alg een Elia, üiejat
onöe? eenen jeneverboom, en tjtj 3eibe/ ik ben maar alleen overgebleven,
en nog zoeken zij mijne ziele, en [jij Öab d3ab/ bat 3tjne ziele mogte
sterven, 1 Kon. XIX : 4. l^et gaat ban met fjen bifttotjlg nietanberpalg
met öie honderd Propheten, bie ten tflbe Achabs ban Obadja telften^ bij
bijftigen in eene fpelonfte met bjoob en toater toiejben anber&ouben/
1 Kon. XVIII : 13. «Daar tg ban nietj? te taacljten abj omteftomen en
te niette te taojben.
B.  Jllaar alg be goddeloozen omkomen ban vermenigvuldigen de regtvaar-
digen; ban ftomen 35 uit fjunne be^bojgene plaatfen en fcfjuilljoeften/
baar 39 ;icg3elben berbargen dabben/ geltjft be tortelduiven ban tu^»
fcljen be ftioben ber fteenrotfen. ©aar 3ön bele plaatfen in Qet JDoorb
om bat te betuigen; maar In ij 3ullen u niet (ange opljouben/ om bie
allen op te Ijalen. i|ie? fjebt gij 3ullten blaren betotjgabjer één f£. %n
Ijet 281\'te ftapittel fjebt gij bien goDloo^en Honing Achas, fjetmoejftal
boor ljcin ïtjöen/ 3Ull\'ien goblaoseu menjrlj mag (jet: be tempel tanerb
Üfift 3                                            ge*
-ocr page 482-
446                               XXXVIII. PREDIKATIE,
gefloten/ be gobjjbicngt toierb beracfit; en ttirrrb be man fienaautob/
300 3eibe firj/ ift 3a! nog al meer jonöe boen; dit was de koning Achas.
31fèaa? baar ftomt ren broom ftinb in 3rjn plaatfe/ in get Q9Jle ftapit-
tel/ in firttaclft tnat goebg toa£ boor ben tjeere ben 43oö 3fsraé\'f£. i^et
toa«> Hiskia, een man baar <$ob in tooonbe/baar be beugbintooonüe/
baar bc liefbe en breesc $ob5 in tononben. 2oo toaftfte? ftomt bie niet
op ben troon/ of gij fegbe 3tjn ganfcjje harte open/ bat (jij ben {^cere
bienen toilbe naar get regt; en gij 3eibc tegen be fiejftelgften: reinigt
u en utae (juinen tot bej> peeren bien^t; toee^t lustig/ mijne 3onen!
en 300 moebigt (jij 3e aan. £n al toat er ontftelbtaaé/ taorbt gejftelb/
bolgeng bit 3ofte ftappittel; cnjjü goubteen£ fecreten raabmetbe obej*
ften en be ganfcfte gemeente te 3frni3alem/of get niet goeb3oube 3ijn/
bat 3ij eeng Jpropgeten en Oobcn 3onben boor alfe be ftammcn/ om gen
te noobigen tot ben 4Pob (junner baberen. J^et i£ toel/ boet get/ 3eg*
gen 311; tatj 3911 get met u ecvp. Waar 3enben 3Ö boben en poften/
bie seiben tot alle be frammen/ eiliebe/ bolft/ tatj noobigen u/ Dat gij
3oubet toebe?ftomen tot ben d5ob utoer baberen. TCaat ong be«> peeren
paagcgfeegSt eeng gouben/ Ijrttoelfte in lange jaren niet gegouben i$.
üfêaar be ooben taierben niet toel ontfiaaib; toat moogt gijlieben al
boen? seiben 311; teij {jfbuen bc ftali>eren te Dan en te Bethel lieber/
en be googten 2l5aal£\' alé <l5ob. Cn <ï>ob teeftcnt aan inget iobebe?^/
bat bie ban Ephraïm en Manasse tot Zebulon toe 3icg niet bejootmoe»
bigben. nEbentoel taaren e? nog eenfge ban Aser en Manasse en ban
Zebulon,, bie 3icg beroottnoebigben. 4Su toaj get Benjamin en Juda,
ober toelfte be ftoning regeerbe/ bie fttoamcn uit gunne fctjuilgoeften
boor ben ban;/ bie bejgabrrbcn 3irg om tjet paagcljfeejjt te gouben/ een
groot getal menfrgen. Wat boet nu be ftoning? §i) 3eibe/ mannen/
tjet niet genoeg/ bat gij ben koning geeft bat bes konings ij?; maar
gij moet ooft Gode geuen bat Godes i£. ï©eegt niet Ijarbneftftig; Iaat
ift u een£ aanfp?cftrn/ en gij boet get met be tooorben bie tog u gen»
6en boorgenen : üPienr ban ben $eere/ opbat be gittiggeib ban brg
peeren toojn uan u afgrfteerb toorbe. Wt tooorben ban on3en teftgt 3511
5eer bctoreglijfi en opme?ftrlijft. <(?g ftaat baar boor get heiligdom, toil
be ftoning 3rggen/ maar ift moet u booraf toaajfcgutoen/ get ftumt u
niet toe te offeren , of gij moet den Heere de hand geven ; Dat magili nocïj
gij niet boen/ of gij mort ^em de hand geven. ÜSij Ijrbbcn ban te3ien :
I. Wat bc eisch igi ? Gevet den Heere de hand.
II. Wat birgenen/ bic julftg beben/ bc b^ggeib tjabben om tot het
heiligdom te komen.
I. Wat get eerste aangaat: den Heere de hand te geven ig een groote
eigcg/ en ge* tirg^tjpr belc saften in 3JCIJ. <6g toeet bat men onber be
menfefien/ malftanbrrrn behand gevende, belc saftenbaarboojftomt uit
te
-ocr page 483-
OVER 2 CHRON. XXX: 8.
44?
te bjunfien. 3lft 3al u niet opljouben/ om Qst alle? op te tellen/ alg
alleen hetgene ter salie dient. «Eu 50a sal Hl het et tugfcljcn inbocgen/
jjoe Ijcr toegaat/ a!c men suUfs\' in ijrt geestclijltc boet. 3C(£ men aan
iemand de hand geeft, mat geeft dat te ftennen?
Eerst. Zao betuigt men aan 300 iemand/ dat men alj?3tju harte aan
tjcm geeft/ srjn inuigi\'te/ sijn oinnenfte. jlScn 3egt al£ tegen hem/ ift
gebe u mijn harte, mijn binnenste. Mu/ den Heere de hand Je geven,
dat \\$ 500 beel alf? Prov. XXIII : 26, Mijn zone, geeft Mij uw harte. J£et
is 3tjn harte, snnc liefde, siju binnenste aan den l)eere te genen; 300
bat gij ftunt seggeu/ mijn tjarte beroorbeelt mijn niet; ift ftebbe eene
goebe confcientic; in 3ocfte in allcg eerlijlt te wandelen boot 43uö en
menfcften. 3fa 300/ dat ahjfjen iemand befchuldigt 31J dan Bunnen jeg*
gen/ ift ben mffcelben geenc£ dinga beWust; mijne confcientie üliegt
mij niet in mijn aangesigte; ift hebbe uu-De ban binnen. ï)eere/ Ut
gebe II mijne nieren, mijn ingewand, mijn harte.
Ten tweede. SCljg men iemand stjue hand in eene 3aaft geeft/300 be«
tuigt men 3jjne opregtigheid. 2 Kon. X: 15 scide Jehu tegen Jonadab:
Is uw harte regt met mij, gelijk als mijn harte met uw harte is? en Jo-
nadab zeide: het is, ja het is, geeft uwe hand; en hij gaf zijne hand.
2oo 00U/ al£ men den fijeerc de hand geeft: SCcjj (£eece/ 3eggen 33/ ift
Wil op gcene twee gebacijten ftinften; maat ift wil opregt 5511 ais de
duibe; laat er in mijnen geest geen bedrog gebonden Woeden; laat ift
afti Nathanaël, een Waar Israëliet sijn/ in Welften geen bedrog i<». 3»
Wenscljte te Wandelen in mijne oprcgtigljeid.
Ten derde. %\\$ men iemand de hand geeft, bat geeft te Rennen/0113e
liefde. i©ilt gij aan iemand uwe lietde uttd^uftlten/ gij djuUt uwe Ijaud
in sjjne hand. ö! 2oo \\$ het ooft/ aluinenden Heere de hand geeft; Ijet
ipf om 0113e liefde uit te d:uti»rn; men ftan dan segjen: Ik zal U hartelijk
liefhebben, Heere, mijne sterkte, Ps. XVIII: 2. jguo een ftan seggen:
Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefhebbe.
Ten vierde. jQ&en betuigt er mede de achtinge, die men booc iemand
geeft/ dat hij bn on| sWaac Weegt en beel Waardig ip. 2 Chron. XXIX: 2 .
leegt men/ dat alle de vorsten en helden, ja ook alle de zonen des konings
Davids, de hand gaven, dat zij onder den koning Salomo zijn zouden, jgtj
gauen de hand aan Salomo, dat 39l sijne ftuecljten souden $jjn/ en dat 31J
achtinge en eerbied uaoc hem souden hebben/ al vn,\\ê hij een jongeling.
2oo geeft Ijet jjier te ftennen die öoogc achtinge, die men üooc den i^eere
heeft. Sij peggen/ ffjeere/laat niemand 30a staaat bij mjj Wegen aig43ij.
Wien hebbe ik neffens U in den hemel, neffens U lust mij ook niets op der aarde,
Ps. LXXIII: 25. Gewissehjk, ik achte alles schade en drek te zijn, om de uit-
nemendheid der kennisse Jezu Christi mijues Hoeren, Phil. III: 8. lijeere/ 3egt
300 ren/ Ijet is al bij U gewogen/ maar fort ig altemale te ligt benouden.
-ocr page 484-
448                       • XXXVIII. PREDIKATIE,
\' Ten vijfde. SOlé men iemand de hand geeft, 300 benefteren totj Fjem ban
on^c trouwe en standvastigheid, 300 ftaat er/ Ezra X : 19. En zij gaven hare
hand, dat zij hare vreemde wijven zouden doen uitgaan. 2CIs men iemanb
te hand geeft, ban geeft men hem 3Jjne gctrouwigheid. Daar is de hand van
trouwe, mageen fp^eefttooo^b bij be Heidenen al geb?uiftrltjft/cu ftetignog
300 onber 011^. !Koo ooft den Heere de hand te geven, tuil peggen/ $eere/ ift
3al met een grtjoubJ/ ftanbbajjtig en onbemegelhh boornemen be? harten
bij H blijben. §tfft tnil het alieg bij ït en boor il opletten. g[ft achte op
geen bing; in mentele mijnen toeg op 11/C^eere/45ij 3iilt bet üiel maften.
Ten zesde. C^et geeft te hennen\' alji men iemanb de hand geeft, bat
men met hem in een verbond bomt. Ik geve u de hand, jegt men/bat
ift Ijet berbonb niet 6?ehen jal. Klaagl. V : 5,Wij hebben den Egyptenaar
de hand gegeven, ©e honing Zedekia tjabbe 31CÖ berbonben met ben honing
ban 2&abel/ en hij jjabbe hem de hand gegeven, Ezech. XVII: 18. Zoo
geeft men ooft ben Heere de hand, alg men 31c!) aan Ifyem verbindt, tromt
in een verbond met J3ob/ tuil be ftouing 3eggen/ geeft zoo den Heere de
hand, en 3egt/ 300 maajacljtig gullen üJtj H tot bienstftnechten en tot
bienjtmaagben toe3en; 3tgt/ ift 3al mij aan u onDertaerpen/ïl b?ee3en
en bienen; ift tnil ijet fchjnuen/ en er mijne Ijanbonber 3etten; en on3e
oubften 3ullen het onbe^teeftenen/ en $ob i£ getuige.
Ten zevende. 2Clgj men iemanb de hand geeft, bat i$ eene erftententjSfe
ban dankbaarheid megenp het goebe/ bat hij aan on£ gebaan tjeeft. fflzl/
biil be honing 3eggen/ mat heeft $oö al gocb£ gebaan aan 3ijnbolftl
Geeft den Heere de hand; banft i^em; betuigt bat gij beel te gering jflt/
ban alle bie taelbabigljeben en t^outue. Siegt boot 31J11 aange3tgte: Wat
zal ik den Heere vergelden voor alle zijne weldaden ? Ik zal den beker der
dankzegginge opnemen, en den name des lleeren aanroepen, Ps. CXVI: ia, 13.
Ten achtste, ö ! 3tlo men iemanb de hand geeft, ban betuigt men baar>
mebe/ bat men 3Jjn vertrouwen op hem j,tt. %i$ men den Heere de band
geeft, het is te 3eggeu/ ift ftelle IH tot het eeulnige en eeuige fonbament
ban mijne saligheib/ baar ift op ruste ;43rj 5ljt be rotssteen van mijn harte,
en mijn deel in eeuwigheid. $ij 3tjt bie Petra, baar ift op boutne. lljet ijö ban
of be honing seibe: Vertrouwet op hem t\'aller tijd, ö gij volk, stortet ulieder
harte uit voor zijn aangezigte: God is ons eene toevlugt, Sela, Ps. LXIII: Q.
Ten negende. Den Heere de hand geven, bat i$ fyem aan te roepen, tromt/
toaar 3ijn utoe Ijanben/ tuit Hiskia 3eggen/ b^eibt 3e een£ uit boor ben
tjeete; laat er geënt uage hanbeu of flappe Knieën 3ijn; betuigt/ bat gij
gereeb jijt 6000 jegen te ontbangcn; ja/ fteeftt be fjanb ban uta geloobe
uit; g:npt be fte^ute $obg eens aan; Ijoubt {f}cm bast; Iaat E)em niet
gaan. Den Heere ban de hand te geven, bat ig te 3eggen/ geeft C|em uta
hart, urne conscientie, utoe opregtigheid, urne liefde ; geeft hem ü\\ot hoog-
achtinge, utae trouwe; iiUie band, bie gij aan ben ploeg geflagen hebt/
-ocr page 485-
OVER o CHRON. XXX : 8.
449
t?eftt bie niet terugge; geeft $em utoe hanb ban onderwerpinge. @£jeeb
in een verbond met ^cm; geeft C^em utae dankbaarheid ; geeft $em uto
gebed en uto geloove; en niet één tooojb/ het ij? of be Honing uoo? [jet aan»
gejigte ban be ganfche gemeente ftaat/ en haar toeroept: Nu dan, Israël,
wat eischt de Heere uwe God van u ? dan den Heere uwen God te vreezen,
in alle zijne wegen te wandelen , en Hem Hef te hebben, en den Heere uwen
God te dienen, met uw gansche harte, en met uwe gansche ziele, Deut. X : 12.
$eliefben/ toij 3tjn nu genomen om den Heere de hand en {jet hart alleen
te geven. jjfèoet pet toel iemanb anbergi hebben? iE>e buibel en be toerelb
behoeften 300 bifttoijfê utoe cbele jiele; 39 bjagen 300 bifttofjl^ om utae
acljtinge en liefbe te hebben. 2tj behoeften u 300 bifitafjlg/ geef mij utoe
ftopteiijfte 3ie(e. €11 30a bat naaj utoe confeientie te bee! toa£/ 3ij 30iiben
ban toel 3eggen/ al| bie bjoutoe ban het boobe ftinb/ het levende kind zij
noch het mijne, noch het uwe , snijd het door, 1 Kon. III: 26. ^telt het
300/ 3eggcn 31J/ bat gij elft taat geeft/ ban 3a! 4Bob niet te Klagen lje6«
6en/ en tog ooft niet. ^inftt toat op ttoee gebachten/ jeggen be buibel
en\'be tnerelb; baa? 3ullen toij mebe tetijeaen 3ijn/ en Iaat e? 45o0 ooft
mebe tebjeben 3ijn. 4ifêaaj neen/ gcliefben/ <&ob ftaat toel ftipt op bien
eigich ban het harte en be hand geheel en alleen te hebben. UDaa^om i£
be buibel 300 toegebenb/ bat hij 3egt/ laat be ïjeere en ift be helft heb»
ben? ïfëaa^om boet bc buibel bat? ï©el bat boet hij/ombat het anbe^
boo? beien te g?of 30UOC 3)jn; 30 3oubcn \'tmetften; en baa?om bueft
hij niet te beel eifcfjen. ${j boet het ooft/ ombat hij toel taeet/ bat gij
geen twee heeren te gelijft ftuut dienen; Ijij taeet toel/ bat bie bat boet/
3efte^ behoren gaat. jfêiaar neen/ be ï§eere laat ban 3tjn\' ei^cfj nfetgf
ballen ; ^tj moet het harte geheel en alleen hebben: Vreest God, en houdt
zijne geboden, dat betaamt alle menseben. ï)\\ei \\$ geen pacten noch bee«
len. €n taat i$ e? rebelijfte? en billijfte??
Eerst, ©e $eere i£ e? be Heer en Eigenaar ban. $et3fj nu bat gij bat
tooojb Heere neemt wezenlijk booj ben drieëenigen God, of personeel en
bepaalbelijft boo? ben Heere Jezus Christus , bat i<5i onbe^frijillirj. ïtëat tg e?
rebelijfte? 5 gec ftomt ben Heere toe; {£ij ijs? e? be Maker en Eigenaar ban; en
bobenbien/ <$ob be fêabe,? Ijeeft be uitbejftorenen gegeven aan ben Heere Je-
zus, om 3c te be^logfcn; baa^om 3egt ï^ij: Als zijne ziele haar toteen schuld-
offer zal gesteld hebben zoo zal Hij zaad zien , Jes. LUI: 10. SJij 3ijn be sijnen
boo^ schenkinge 03obp/ Joh. XVII: 6. Zij waren uwe, en Gij hebt ze Mij gegeven.
Ten tweede. ®e hand en Ijet harte ftomen ben Heere niet alleen toe/
maa^ ift be^ftlare u/ 300 gij ben fyeexe ietj? anbe^ö geeft/ alle het an»
bete ip §em niet aangenaam. ®f gij l^em utoe gebeden en tranen geeft/
en utae offeranden ban beesten/ of anbe?3in£; ja/ al gaaft gij uta ligchaam
obcj om be:b:anb te too:öcn/ het 30ube <#ob niet aangenaam 3jjn/ en
het 30iibe u geene nuttigfjetb gebeu.
%\\l                                               Ten
-ocr page 486-
XXXVIII. PKEDIKATIE,
Ten derde. SCan taien jult gij (jet geben ? ^fj i$ e? niet alleen be €i«
genaas ban/ en nietg ftaat $em aan alp* bat/ maa? abj gij aan fjet heiligdom
fiomt naberen/ baa? ig niet? baa^naa? gezien tao?bt/ alp" naa? Bet binnen-
ste, of Ijet baa? regt ftaat: De oogen des Heeren zien op den opregte van we-
gen. 3Daa? jal 300 see? niet gesien too^ben/ fjoe gij Ijicj 3it of ftaat? toat
gebaante gij e? bejtoont? «ïHSaa? naa; fjet binnenste, [jet harte en be
nieren, Ps. XXVI: 2. %t eeifte baaj be ^ie^tej^ naaj fielten/ taag
naa? fjet harte en ingetaanb.
Ten vierde. il?aa?om moet God fjet harte Ije&ben ? itëel anberp" \\$ al
ong boen maa? bebjog en gebeinpbfjeib; en van den man desbloedsen
des bedrogs heeft de Heere een grouwel, Ps. V : 7. Vervloekt is hij, die het
werk des Heeren bedriegelijk doet. De mensche ziet aan dat voor oogen is,
3egt <#ob/ rnaar de Heere ziet het harte aan, 1 Sam. XVI: 7.
Ten vijfde, ^et ip eene conbitie/ 3onbe? toelfie tntj geene bjijfjeib geb\'
ben om tot fjet heiligdom te naberen; t^eebt ban niet toe/ blijft e?
ban af/ 300 gij uliic hand niet reilt geben. SCnbe^ jal <öob peggen:
Wat neemt gij mijn bejbünbptecftcn in uwen monde? dewijle gij de kas
tijdinge haat, en mijne woorden achter u henen werpt, Ps. L:i6, 17.
$Et ip 00b niet ebenbeel/ hoe dat gij uwe hand geeft; fjet moet op
eene regte wijze gefcljieben; en tuelUe ig bie?
Eerst. $ct »10Ct aanstonds gefcljieben; be 3afte lijbt geen uitftel. d5rj
mongt niet sammelen; maar gij moet fjet baajbig en gereeb boen:
Heden, heden, terwijl gij zijne stemme hoort.
Ten tweede. (i5fj moet fjet opregt boen/ en met geheel uw harte, met
geheel uwe ziele, met geheel uw verstand, en met alle uwe krachten, Matth.
XXII: 37, De God des vredes zelve heilige u geheel en al, en uw geheel
opregte geest en ziele en ligchaam worde onberispelijk bewaard, 1 Thess.
V : 23. goo bat men segt/ acfj C^cerc! baar mijn ganfclje fja?t.
Ten derde. $et moet grfcljicöen dikwijls; fjet moet uta bagelpjS biejft
tne3en. «JBeent gij/ bat gij bat maa^: aan ijet avondmaal moet baen ? «©een/
gij moet fjet bui3enbmaal boen; niet alleen zevenmaal, maa2 zeven-
tigmaal zevenmaal; bat fjet 300 be geftabige baab ban utrje siele ip\\
Ten vierde. J£et moet gefcljieben 3onbe? eenige tegeiiftiiboclinge; fjet
moet geen gebtoongen fpel toesen; niet tegen be bo??V maa2 met blijb»
fetjap/ gclfjU men leept/ 2 Chron. XV: 15, En gansch Juda was verblijd
over dezen eed; want zij hadden met haar ganscheharte gezworen , en met
haren ganschen wille Hem gezocht. D£ij sullen unse urrn nooit betei bc»
fteeb meten; bat 3a! on? fjet uep\'te bekmaan toesen. 2C(g tntj Gode de
hand en het harte geven, ban sullen tuij bept in onsen fcljilf toesen. Afêijn
«Bob! 3egt 300 een/ nu i£ fjet biel; baa? fjebbe ift lange naa? be?»
langb; in 300 een ftonb?tje ie al mijn hipt en beimaaft.
Ten vijfde. Alle man moet fjet boen; elft in 3fjn\'rang; be koning,
üe
-ocr page 487-
OVER 3 CHRON. XXX : 8.
45i
öc oudsten, be hovelingen: be Leviten, mannen, vrouwen, rijken, armen,
dienstbaren, vrijen.
Ten zesde. <0(j moet den Heere de hand geven voor altijd, een£ boo?al/
boo? eeutoig; gelijft een man en eene b?outae malftanberen be InitaefijftjfJ»
hanb geben/ en 3eggen/ °at i£ boo? on$ leben gepapfee?b; taij betuigen
[jet/ bat taij 3uur en 3oet met malftanberen blagen suilen. Soa oor
moeten taij Den $cerc de hand geven een£ boo?al/boo? eeuüiig; bat ig
ïl gegebcn/ fyetze/ moeten taij 3eggen/ met a!Ie£ bat aan urne biengt
en gemeenfcljap ba£t i$.
Ten zevende. l|et moet geftflieben binnen en buiten \'s huis, in mat
plaatfe bat men ooft mag be?fteeren; boo?/ in en na be gob^biengt;
in boo?- en tegenfpoeben; in ft?uijifen; op het boobbebbe; gelijft bcse
ftoning bebe/ Jes. XXXVIII. <£)p jijn ftranftbebbe 3egt f}\\\\\' Heere! ik
worde onderdrukt, wees Gij mijn Borge. ©au batten 3fj ben Jfêibbclaa?
nog eenp aan met be hanb bes geloof?/ en 31J geven den Heere de hand
en öet harte nog op ljet laatite.
4^u liomt 0113e gobbruchtige ftoning/en bie toil3eggen/gij hebt 3iilfie
trage/ 3onbige/ troutaeloo3e Ijanben; gij hebt 300 lange ban *(3ob en ban
achter het heiligdom teengeloopen/ taa^cht utoc Ijanben ban bie boo^ljeib/
en betuigt bat tjet u ieeb i? bat gij 300 lange omge3tao?ben hebt/en
3egt: Heere, ziet hier zijn wij, wij komen tot U, weest Gij onze God.
II. <©at nu be g?oote eisch; baa?op ftomt be öoning/ en bie 3egt/
boet gij 300/ ban noobigc Ift u tot het heiligdom, l£ie? ié" geen gouden
kalf, alp" te Bethel en te Dan, boo? be anbere ftammen. Hjie? 3tjn geene
Baals-priesters in ben tempel/ gelijft ten tijbe Achabs. üomt/ mannen/
gij ftaat hie? uao? oie" hee?lijften tempel, toaa?ban <&ob gesegb Ijeeft/
bat $ij baa? gebienb moet toojben. ©ie plaatfe i|ö heilig; het een hei-
ligdom, baa? 30" heilige dingen in/ heilige menschen, het i$ een heilige
grond. ö£at een heiligdom i£ fjet! Inil be ïftaning 3eggen. #ij trieet/ bat
baa? achter het voorhangsel i£ h" heilige der heiligen; bat het eene p?en«
te i$ ban ben hemel, ©eet gij niet taat boo? kostelijke vaten bat e? 3ijn?
©e gouden kruike, Aarons roede, be arke des verbonds i$ baa? in f)et hei-
ligdom, met h£t verzoendeksel, baa? <#ob fp?eeftt ban tu^fcljen be bleu*
gelen be? Cherubijnen, ©e ftoning Salomo heeft ï)et geboutab 3onbe?
licht/ taant/ 3egt Ijij/ d5ob joude in be bonfte?heib taonen; be Djeere jelbe
30ube e? ljet licfjt tne3cn. ©aa? in ljet heilige jijn bejï peeren Priesters,
bie bui3enben/ bie J^em baa? bienbe in hunne taittc fiergetaaben; baa?
ftafien 33 be lampen aan; sfj ftaften ljet reufitae?ft aan; 38 rigtcben be
b?ooben toe op be tafel. ©aa? ï)tbt gij in het voorhof het altaar be?
be?3oeninge; baa? offeren 33 be bieren; baa? ftaan be lammeren gereeb
om geflagt te too?ben. <8>ij ftaat baar boo? be beu?/ maar/ er? gij e?
binnen t?eebt/ geeft den Heere de hand, of blijft e? Duiten. Want/
301 2                                           Eerst.
-ocr page 488-
XXXVIII. PREDIKATIE,
45*
Eerst. Der is een heiligdom; meent gij bat 30a te ontheiligen? 60b
heeft het geheiligd, en 30Ubt gij öat gemeen maken? f^tt i<? bc taate
gobjbiengt/ bic haren gang\'3al gaan tot bat 3tj eengStaeggcnomen 3a!
taojben/ aljj be Heiligheid der heiligheden gekalfd 3al too?ben obe? ,4>imi/
ben öe?g ban 43ob£ tjeiiighcib. 5CI i$ bit heiligdom ban betaegelijft/ het»
gene baajboo? bebuib tao?bt/ $al echte? in ben hemel ee?$t oprjouben;
het .ïiaibbelaajgnjejfi ban £h?i£tu£ sal in ben Ijcmel ee?£t ophouben.
Jl\'iü j3üö ban segt/ bat alle bie bingen in eeutnigtjeib sullen 3911/300
3iet het op hetnene bat daarboo? fiebuib too?bt/ bat 3a! in ben hemel ee?pt
ophouben. éet al heilig toat baa? gesien en be?tigt taorbt. €i/fcfuftt
u ban om öob te ontmoeten; bereibt uta ha?te/ ee? gij utae hanben boo?
05ob uitb?eidt. 2&etaaa?t Utaen boet/ ee? gij ten hui^e <öob£ intreebt.
Ten tweede, ©e ^eere ftan Ijet niet b?agen bat gij hie? flechtjS met
uUie lippen 30tibt naberen. 4§een/ gij moet den Heerede hand geven, of
gij 31\'jt niet aangenaam. jtfêaar Ij ebt gij het gebaan ? tnei a5ob 3a! u 3e»
genen; eet en b?inftt bm\\ ban goebe? harte; p?ijgt en banftt en bet»
fjee?lijUt ban tfijob; en b?aagt u aan I^etn op 300 ruim al£ gij toilt;
ftomt nu 3tjne liefelijftljeib in sfln hut£ aanfehoutaen/ en onbe?3oeften in
3fjncn tempel. <0ij jult nu onbr?binben/ bat ééne ure of één bag in be
boorhoben be£ peeren bete? is ban bui3enb elbe?£; bat het bete? i£ een
bo?peltaachter te 3fjn aan het hut£ bejU^eeren/ban lange te 3jjn in het
hui£ ban Achab, of in anbere tenten be? gobbeloogheib. uta h at te
regt boo? <£ob/ naliet ban tot >#ob/ en l£ij 3a! tot u geuaften.
Ten derde. 8S00 gij uwe hand niet aan den Heere 5oubt geben/ ftomt ban
niet/ fpot ban niet met <Ö5ob/ opbat utae banben niet ba|?te? tao?den. goubt
gij liegen met utaen monb! $ob 3oube be bteijenbe lippen affnijben.
Ten vierde. §et i£ be£ Heeren heiligdom; Ijet ftaat elft niet brij/ om
toe te t?eben. guit gij 300 in \'t kabinet ban ben Koning ftamen al0 een
be?rabe?/ en ontroutae? ahj een/ bie ben ïtoning bc?ftiiftften tuil? üMt
gij hier met eene uite?Iijftc gebaante ftomen boo? J^em/ bie be kenner
des harten van alle menschen is ? 3£oo? taien^ oogen alle dingen naakt en
geopend zijn? l|et 3ulften heiligen en regtbaarbigen $ob! l©at heeft
ï}ij at gebaan boor 51\'jne aanbibbeljjlte regtbaarbigheib/ alt. er iemanb
onheilig of onbereib in bit heiligdom fttoam! 09at heeft <#ob ont3agge»
lijfte oorbeefen obe? be3elbe uitgeboe?b! €n bat 3onbe? aannemingebeg
pe?foon£! ©e Betsemiten 3(jn bij 300 menigten gefto?ben/bijftig 0ui3enb
en 3ebentig mannen taie?ben e? be?flagen/ ombat 39 in be arfte beg
peeren ge3ien habben/ i Sam. VI: 19. Aarons zonen toie?ben ban ®od
berbranb/ ombat 3ij met breemb buur boor bes peeren aangesigtc ftlua«
men/ Lev. X: 1,3. <(Een Uza, bie met bien b?omen fioning David de
arke opbragt/ raaftte hij 3e maar ecn£ onbebactjt aan tegen het gebob/
be too?n beg peeren ontftaft/ en J^ij fioeg hem bat hij jlierf/1 Cmron.
XIII:
-ocr page 489-
OVER 2 CHRON. XXX: 8.
453
XIII\': io. n£n baarom/ tail be ftoning 3cggen/ontjiet u boo?bfenfioo«
Oen rn b;ee£feïijften (^eere; 2üclj! baar i£ nog juffie pitte ban toorn!
Juda üjc?b nog 300 bernebcrb om Achabs taille! €n toietneet taateene
3tuare taolfte ban toorn bat er nog ober on£ fioofö fiangt! Gevet dan
eere den Heere nwen God, eer Hij het nog meer duister naake, en ftoint
betamclijft tot 3tjn heiligdom.
«Hklieföen/ <jJ>ob<i heiligdom ooft onbcr onj?/ 300 lange a\\ê er be Bebie*
ntnge tieg <&tt$tt$/ rn be taaregobgbinipt boor {jet geloobein Cfi?i£tug/
en boor be Betaerftinge tieê 43ee{?te£/ plaatfe fieeft. <S>atiê heiligdom \\ê be
kerke, en baar maafit #ob onbejfcljeib; mogen taij fiet ban ooft niet
boen ? 6tJ3onber aïji Ijet in tfjben ban Avondmaal ? De mensche beproe-
ve zichzelven, enetealzoo. Zoo iemand onwaardig eet of drinkt, dieeeten
drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren.
Mu tnilbe ift/ bat taij elft ecn£ naar binnen fteejöen/ en boor ben $eere
fiet ecn£ onber30Cljten/ of mij be hand en het harte al aan den Heere ge-
geven hadden, in al bie omftanbigfieben en jaüea/ bie totj u baa?eben ge*
noemb fiebben ? nameljjft/ be hand ban liefde , hoogachtinge, vertrouwen,
be hand beê geloofs? Waat beebt gij fiet? mat betuecgbeu? ©p toat
tijb beebt gij (jet ? .ïtëet hielfte tooorben beebt gij het ? itëat taa£ fiet
miöbel bat er u toebemoogj I©at beran.berfng onberbonbt gij toen ban
binnen ? ï©at be^anbering fietoonbe gtj toen naar buiten ? 3Ccft! bat
taojbt ban 3tjn leben niet gefieel bergeten; albja^iemanb in fietg^oot\'
flc berbal/ fitj bieet ten minjte nog eenfgjin^/ met taat uitb^uftlïingen/
omftanbigfieben/ boornemen^ en Betuigingen bat gefcfiiebt i£. J5ij sult
3eggeu/ gtj oberrecbt anê/ 3oobat tnij u geltjft moeten genen. .ïll&aac
laat on£ tenê Maat 3ien/ of mij ben l|eere tic hand gegeben fiebben
ofte niet ? ©ie Ijet niet gebaan fieeft/ al fieeft fitj nag;3oo beel inBeel*
bingen ban 3ic&3elbcn/ en al betoont fiij nog 300 beel gebaante; bieet
gij toaa? tik aan te Bennen ijl?
Eerst, ^tj uoelt e^ 30a eenen inntgen afftec? ban in 3tjn fiatte! algfiij
regtuit soube fpjeften/ ban 3oube fiij jeggen/ aan bJien ift mijne fianb
gegeben fiebbe/ alttjb aan ü&oö niet. SÜcfi i^eere ! joube fitj 3cggen/ aan
taien ift mijn harte 3oube geben/ altoo£ aan H niet.\'^h fiebbe II niet
gaarne bigte bij mij; en ift Ben niet gaarne bigte bij JU; bij il Ijet
mij bange. i&aat ift mij boor taatfite/ 300 fiet baarboor.
Ten tweede, ©ie fiet niet gebaan fiebben/ ach ! 3ij 3ien niet gaarne bat
fiet anberen boen. 9Jft fiope/ 3eggen 3tj/ bat er geen een onber mijn ge«
flacfite mag 31J11/ bie fiet boet; nocfi geen een ban allen/ bie ift onber.
mijne oogen moet 3ien ; nocfi ftnecfit/ norfi bfen^ttnaagb/ nocfi ftinb/ noch
man/ nocfi bjoutoe/ ift mag 3e onber mijne oogen niet jfen/ bie fiet boen.
Ten derde. 2oo e? ergen£ een in 3tjn gcfïacfite of in 3tjn ftui£ bien
hij moet 3tEii/ hij begint al toat hij San/ om bat fchepfeltje mignïoebig
\'CU 3                                              te-
-ocr page 490-
454                            XXXVIII. PKEDIKATIE,
te marien; baar maant gfj 51\'jn hiejfi ban; 300 bat ï;et öat fcïji pfcïtje
al$ onbocnlijft ijs? om boor te orenen.
Ten vierde. (éntmoet gg iemanb/ bie get gebaan geeft/ gg geeft ban
niemanb g^ootr^ affiee?; 0tj 3et niemanb lager te boeft. <S3e regtbaar*
bige ij? bij ben gobbeloose eene verachte fakkel.
Ten vijfde. SUd)! jQ geven hunne hand aan gunnen gjootften brienb/
ben btiibel! bie rjoeft fijj gen nooit öat te boen/ bat gij 3egt/ifi3al u
alle be Honfngrtjfien ber aarbc geben/ inbien gij boor nnj tuiït nebe?»
ballen/ en mij aanbibt! B?ij ftan get al brij gemauftelijftc? ban genftjg*
gen. Sllcg meng\'c!) ! gebt gij utae ganb aan gein gegeben/ gij 3ult ulne
ganb niet gemaftftelijft ineer ftrfjgen. i©o?bt gij ban öaarna een£ obe?<
ruigb/ gtj ftrijgt 3e niet gemaftftelijft luee?/of tjetftoj>t 3toeet en tranen;
en mogten bie ban nog maar Ijeluen ! ban 3oubt gij nog gelunftig 3tjn.
Ten zesde. ©ie Ijeeft 3tjne hand niet aan ben ï^eere gegeben/ bie 3e
geeft aan 3tjne pligten/ aan jfjne gob^öienftiggeib en beugben; al^bie
300 g?oot in 3(jne oogen 3911. 8 2oo een mengel) i£3ieft in Ijet gagtgui£
ban eigene gerentiggeib ! gelooft (jet/ bat i$ be teeg niet naar ben fjemel.
Ten zevende. ©ie geeft get ooft niet gebaan/ bie 3cgt/111331300 leben/
bat be tuerelb nocg <éob niet te blagen gebben. §lt 3a! be taerelb toat
bienen/ en 05ob ooft tnat. c£ïi 3a! \'t 300 boen/ bat elft niet ftlaagt. 9 <®tv
3e *öob ig baarmebe niet tebreben! ©an 3tjt gij een galbe bejrabe^en
een galue bjienb! <£en menfege e? niet meöe tebreben.
Ten achtste. ©ie gebben get ooit niet gebaan/ bie be hand geben aan
gun eigen 3111; bie taillen leben gelgft 31} get bejftaan. 3Cft tuil baar 30a
naautu niet op letten goe ift leben moet/ 3egt 300 een. Wt\\/ tot de wet
en het getuigenisse, 3egt <öob/ 30a gij er niet naar fpreefit en boet/ het
zal zijn dat gij geen dageraad zult zien, Jes. VIII: 20. ©at 31J11 3e/ bie
gunne hand niet aan <H>ob gegeben gebben.
Wie gebben gunne hand immejjS aan ben Ifyeete gegeben 5
Eerst, ©ie gun hart en handen afgetroftftcn gebben ban ben buibel/
be toetFÏb en be 3onbe. gg 3eggen er neen tegen; ift 3egge u mijn garte
op/ 3eggen 30/ bat ift u gegeben gebbe in mijnen uatuurfraat; get tnorbt
Bg u maar bejijöelb en be^leib. 3ift 31e bat gg be oneinbige begeerte
ban mijne 3iele niet bolbocu ftunt. Sient gij bat?
Ten tweede. ©ie/ gelijft 31J gun gart en ganben opge3egb gebben aan be
bijanben/ 300 gebben 3ö bcsclbe ejnftig en ftatelijftaan<0obopgebjagen;
30 3f0gp"/ atg %ere! Jtt 3a! ift bienen agj 4&g mij beftbiaam 3ult maften,
©aar i£ 300 beel occafie ban ne^leibinge/maar 300 ®ij mg utoen <#ee£t
Belieft te geben/ ban 3a! ift It bienen ; en 33 roepen uit: De Heere is
God, de Heere is God! üft 3a! uto ftnecgt en bienjtmaagtsgn 300lang
alj? ift 3a! leben
Ten derde. ©ie get gebaan gebben/ 3iiïlen get ooft bejftlaren boo?
<#oa
-ocr page 491-
OVER 2 CHRON. XXX : 8.
355
<$ob en menfchen; tegen be menfchen seggen 3(j/ boet mij geene moeite
aan; het niüet 300 ultjben/ ift heïiöe mijn toootb gepagTeerb/ ift ftan niet
terugge/ en ift toil ooft niet.
Ten vierde, ©ie ober be3e 3fjne betfilacinge ftacteïp ölijbe ipV2g
3eggen/ mijn 45ob! 9 toat fchcnftt ®fj mij! bat ftonbe ift toen en toen
niet boen; toen ftonbe ift genie blijbiïijap 3ien in utiic öienst; maar
nu moet ift berftlaren/ bat ift mijn ieben geen bljjber uren geljab [jeöbe/
alp toen ift bat begon.
Ten vijfde. 2oo een 3egt/ ach i^eere! ift heö ec mijn Ieben geen De»
routo af/ bat ift mijne hanb aan II gegeben heböe. ü£at bat mij ontmoet/
al i$ het bat 3tj 3eggen/ fjoubt gij nu nog ba£t aan urne opregtigfieib? ^ft
toil lieb:r met Ijct bolft <öobg fmaabljeib lijben/ a\\$ boot een\' tijb be ge
nietingc ber jonbe-te hebben. 9 ïicut gij bat? fterft cc uto hacte mebe.
Ten zesde. Ma eene opregtc berftlaringe en opbeagt aan 43ob/300 toilt
gij pcactiftaal gaan lebeu/ tnaacbig utoe opbragt/ hoetael gij Ijet Vnel meet/
bat ec in u/ bat i$ in uto biee^cf)/ geen goebeu tooont/Kom. VII: 18.
SCI i?" het bat gij moet seggen/ hoe meer bat ift 0et op be practijque
5ette/ hoc meer bat Ijet ec bifttoijftj ober henen gaat! Als ik het goede
wil, 3cibe Paulus, 30a ligt het kwade mij bij. ïtunt gij ebentael niet 3eg>
gen/ Ijet 3ouöe mij 300 lief 3511/ bat ift 300 tnaacbig Ijet Cuangelium mog»
te taanbelen? Ifêat 3egt gij tui? %p tjet 300? gaat ban naac be tafel toe;
finelt in liefbe. lt>e$ peeren zegel ig booc u/ be tafel ig booc u/ be Mid-
delaar i£ booc u. $ob 3a! u gunftig 3ijn. 2egt gij neen/ ift ftenue bat
niet. ï©ac[)t u ban: $ob i$ een heilig/ altoeteub en cegtbaacbig $ob.
Wij bec3oeften u ban niet aan be bonbjStafeï/ maacluij behoeften 11/ bat
gij eetjjt den Heere de hand geeft. l©ij betuigen u/ bat be fi^ecre utoe hand
en harte toaacbig ij?. 2Cch! bccljacbt ban nu uto Ijacte niet! Geeft den Heere
de hand; bient ben l^eete/ zoo zal de hitte zijnes toorns van u afgekeerd wor-
den. Zoo gij u bekeerd, uwe broederen en uwe kinderen zullen barmhartigheid
vinden voor het aangezigte desgenen, die ze gevangen hebben. %&/ gij soubt
het u nooit bcftlagen. (J5ij soubt onbecbinbeu/ bat #oö te Dienen 30a ber*
maftelijU ip7 bat be toegen bec toijgheib/ liefeiijftheio/ en alle hare paben
brebe 3tjn.
ïliinbereii n3obg7 toat 3ljt gtj gclufifiig/ bat grj den Heere de hand gegeben
hebt! Sneeft fjet u nog toel ooit Decoutob? Sdclj! mogt gij het mcec fier»
halen! <!5ij moegt Ijet bageiijftgV ja gebucig boen. 3|n3onbecijeib/ nu gij
aan des Heeren tafel 3ult uabereu. %cï)! niogten utoe harten nu gerigt
3ïjn/ om den Heere de hand te geven. $$ het 300 niet naac be reinigfteib
bejl heiligbomjj; toij fmeeften/ bat gpoö toersneuinge boe ober u en oud.
AMEN.
NEGEN-
-ocr page 492-
NEGEN EN DERTIGSTE
PR EDI1ATIE,
O VEK
J O H. VI : 37.
Al wat Mij de Vader gee/t, zal lol Mij komen.
!©Ö lejen/ Hand. XXVI :a8, bat Paulns boo? ben honing Agrippa
fionb/ en p?ebifite 500 fi?ac(jtig/ bat bc honing 3eibe/ ih rafie in öctDE»
ginge. JlSan/ gij beweegt mij bijna een Christen te worden. ÏI?at heeft
<&ob al bewegingen aangerigt in be toerelb boo? be bienjïr ban jijne
Knechten in het Oude en Nieuwe Testament! ÏBat eene beweginge toajï
e? tn Egypte boor Mozes en Aarons bienpr! oeljecl Egypte raaftt in roe*
re! ïfêat eene beweginge toa£ e? onbe? bc kinderen Israels boo? be bfengt
ban Elia! 3.00 bat tig ben honing en jtine onbe;banen beeb fchjcentoen :
De Heere is God, de Heere is God! 1 Kon. XVIII: 39. IlPat eene bewe-
ginge b?agt Jona te Ninivè! <©e fioning en 31311 ganfclje Ijof seiben: Laat
meusch en beest tot God schreeuwen. i©at ecne beweginge maahte Jo
hannes den Dooper! 3?aar htoamen be burgerlijken, be kerkdijken, be
soldaten; \'t toaj* al: En wij, wat moeten wij doen? ïjjet grljccle lanb
raahte alp in roere/ Luc. III. di beeft e? iemand beweginge aangerigt
onbr? 4?obg hnerhten/ het taap Paulus. 2tj 3ciben ban &cm/ bat i$ bie
man/ bie geheel be toerelb in roere helpt! baar raafiten bijna giijeelc
fiontngrtjhrn in beweginge; in Spanje en te Jeruzalem tot Illiricum toe.
Wat boo; bewegingen htoamen bAZ} booj be Apostelen, Hand. IlenV.
t©aa? toareu e; 300 bele bui3cnbcn/ bic in betaegfnge raafiten. Cn 300
r? ooit bewegingen onbe? be menfehen bejtoefit 3()n/ 300 i$ Ijet boo?
ben Zone Gods, getocegt toen ÏJj) op bc toerelb fitoatn p^ebihen: J|tj
tóonbe/ bat SJi) cen «llfêan toap/ krachtig in woorden en in werken. %$
liepen uit be fteben en bo?pen; $tj hab altjjb een t,joep menfehen ach»
te? fijem. Cfet toa£ of geheel Ijer lanb behcejb 3oubc too:ben. «ïiSaa? alle
be bewegingen, bic e? jfln/ bie 3tjn juigt niet goeb; bie ben mecgten toeloop
fieefr/ en be niecjue bewegingen in be toerelb maaht/ boet bihtoijl^be
minfre b?ucht; het maaht fointtjbg tod beel brjloopc??/ maar tocinig
regte bnjcipelen. Cbentoel een p:ebifiant 3tet gaajnc bjucht op stjn p?e>
-ocr page 493-
XXXIX; PREDIKATIE, OVER JOH. VI: 37.              457
bifien/ al 300 toel al£ een fioopman op 3tjn\' ganbeï. JUH<#fen jij biurtjt/
taat moeten 3tj ban boen ? ^tille jftn in get öeleib en in ben raab 05ab£;
al getoon gtj nooit eene 3ieie; ja/ a( taa£ {jet toaar/ bat gij alleen Je-
saïa aan get bolft toa£. J©at uitflag tjabbe bie 3tjn p:ebiften ? l^et fjatte
be£ bolft£ taiejb e; bift en stoaar onber. J©at moet gtj boen ? 3n ben
raab #obj? tcbreben jfln/ geltjft een lanbman/3eeman/ftoopman en am»
bacjjtpman/ en 3eggen : De wille des Heeren geschiede, ©e iifeere Se3ug/
fjoe ftjacgtig prebiftte i£rj./ en goe toeinig b^ucfjt bebe get! 2oubt g(j
mee? taillen toefen aftj be $eere %e<,up ? 3In taat eene roere 6:agt t)tj
3e! €n goe toeinig brucgt bebz fjet! Jl3aar ^tj toa£ e? ftif in. ï©aar>
000,2 ? Al wat mij de Vader geeft, 3cibe H=)i)/zal tot Mij komen, en die tot
Mij komt, zal Ik geenzins uitwerpen. 3|n be vijftien eerste verzen geöt gtj
goe e? vijfduizend menschen verzadigd worden met toeinige fpijse/ en baar
toaö nog obe:. ti5an get ióbe tot get 21 fre be:ggeöt gtj eene rare schecp-
vaart; baar ftotnt een flo^m op 3ee/ baarop ftomt be $eere op be 3ee toan-
belen; 313 tolkten niet bat get be l^eere toaé; 30 fcgjeentaben/ meenenbe
te bejgaan; 3jft ben fiet/ seibe be-iïfeere/neemt mij in ; 35 namen ^em
in/ 31) toaren obcjjlelpt en $ij rebbe 3e. T>aar ió be fcljare nn gaten
«JÜSeegte? fttatjr. ©an ö^t aafte tot get asfte be;£ loopen 31] l^ein 30e*
Ben/ eben al|of gunne 3aligycib aan jijne tegentaoorbiggeiü bagt toag.
©aar ftomen 31) te Kapernaum, en 3tj binDen ben ï|eere. J^inben toi) il
Ijie?/ ^ifêeegte: ? 3eiben 31J/ $tj 3ijt onf toelUom. J,üaac be l^eere 3ag
tael/ bat 31) berrot aan get garte toaren; $tj 3eibe/ al(e bie tooojöen
geiben Ij ie: niet; toert gij taaaratn 3fft u 300 aangenaam ben ? gtj $iet
be teeftenen/ en 3Jft mafte/ bat gtj aan be ftogt ftomt; gtj 3oubt ÜSg
alttjb toel boïgen/ inbien W* toa£ al£ Mozes, bie be kinderen Israels bee?«
tig jaar in be tooe^tijne gefpggö jjeeft; Ijnnne ftleeberen toaren niet be?»
gaan/ nocjj rjunne fcgoenen toaren aan gunne boeten niet be:fleten of
ue:anbe:b; ban 3oubt gtj «ill&ij toci bitjben boigen/ maar tae:ftt niet om
3ulfte fptj3e bie bergaat/ maar om bie/ bie blijft tot in (jet eeutoige Ie»
ben/ bie 3flft u geben 3a!/ b£. 16, 27. 2tj mogten benften/ bat iraat
onjf toel aan; Geeft ons altijd dat brood, 3eiben 35/ gelnft bie vrouwe
3eibe/ Job. IV: 15. Geeft mij dat water. $2tj mogten jeggen/ toaat \\§ bie
spijze? toie i# i^tj/ bie 3e on^ geben 3a!? ©aarop ftomt be l^eere in get
35fte en 36fte be^/en 3egt: %\\\\ ben bie gee^teltjfte fptj3e; maar toat mag
lift al mijne prebiftatiën aan u te fto^te leggen/ fff },iz tocg/ batfn
boo; be meenten ban u allen een fleen be$ aanftoot^ben/en bat Slltin
utoe 3aliggeib niet betgeerltjftt 3a! too:ben; 3Ift taeet/ bat 3fi mijne
firacfjt onnutteltjft aan u Defrebe. ï©el/i^cere! toaar 3tjt Rijban in te»
b?eben ? nPel/ 3egt Jezus, bat mijn regt is bij den Heere , en mijn werk-
loon bij mijnen God, Jes. XLIX:4. i©el ^cere/taat ia uto loon ? Al wat
Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Qoe 3Ullen jjet öie bij U binöen ï
415 mm                                                Ik
-ocr page 494-
458                                XXXIX. PREDIKATIE,
Ik zal ze geenszins uitwerpen, ©oo?Icbcn jaar/ op 300 een trjb aï£ be3C ii/
p?ebifiten ttnj obc? Jes. LXIV: 6. Doch wij allen zijn als een onreine, en
alle onze geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. HEn bao^leben rUBt«
bagp?cbilltcn tui) oüc^sChron. XXX: 8, Gevet den Heerede hand, en ko-
met totzijn heiligdom, hetwelk Hij geheiligd heeft totin eeuwigheid. lDij D<icl)-
ten/ laat ons bit e: eengop laten Uüirjcn. ©aar is altcmetj» al eeue g?oo»
te beweginge onber Ijet liolft/ en cbentoel^oo 3a! in bc ^aligfteibban bie
allen niet uepljeerlijftt taorben. ü£ij Ijebbcn ban ftebcn lioürgenotnen re
berjjanbelen: Al wat Mij de Vader geeft zal tot Mij komen. HEn al? [jet <£ob
Belieft/ toeftomcnöen rustbag: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uit-
werpen. <©m ban nu Ijet ftuft biel te begrijpen/300 moeten tuijöe3ten:
1. ©e gifte des Vaders aan ben gone.
II. ©at bie gegevene met er baab zijn eigendom zullen worden.
III. ©at be $eere 3cgt/ daar ben Ik mede tevreden in ben loop ban
mijne bebieuinge.
I. UPat Tiet eerste aangaat/ baar fjebben tnij pen\' Vader bie geeft/ en een
Zone aan tuien ietj» gegeben tnorbt/ en ban be gifte bie gegeüen tuo^bt.
A. d5ij Fjebt Ijier ben Vader, bat \\§ bc eerste Persoon, en ben Zone, bat
i$ be tweede Persoon in Ijet goöbelijft ÏBe^en/ beselfbe öobfjeib tjebben»
be/ bic be &abcr Ijeefr. gij $ijn ebenlnel ban tnalftanbercn onderschei-
den: in namen, be ce^te heet Vader, be ttnecbe Zoon; in maniere van be-
staan: be Vader i? be eerste Jjjejfoon/ be Zoon be tweede: in maniere van
werken: be Vader tuerftt van zichzelven boor ben goon en ben ll). 43ee?t;
«5ob be ®kbe? i£ 300 be 12aber ban ben l^eere 3!cui?/en op3u!ften tuij«
3e al? S)ij nictnaub? ©aberijf. <£n be l^ccrc SBejugi? 30a be gone <!Sob?y
bat er niemanb 30a be 85one <&ab$ genoemb ftarc taorbeu : J^ij be
eenige/ be ecutuige/ be natuurlijfte/ be geliefbe^one. ©e $aber tuerftt
ban sicftjelben boor ben Zone/ en boor ben 1$. $ee?t; en beSone tuerftt
ban ben tëabe^/ en boor ben 1^. 43ee?t.
©e Vader bte geeft nu tuat aan ben Zone, en tnat geeft l^ij ?
Eerst. Hij geeft den Zone het leven te hebben in Hemzelven.
Ten tweede. ty\\) gaf l^em tnat; tuat gaf S|ij i^ein ? Stilte beuitverko-
renen, bic ten eeutuiueu leben tuareu opgcfclpeben/ Joh. XVII: 6, Ik
hebbe uwen name geopenbaard den mensohen, die Gij Mij uit de wereld ge-
geven hebt, zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven. %\\ baa? gij
tl in genabe aan be^ljeerlijftni uiilt/ bie Ijrbt ^ij Mi\\\\ gegeven.
Ten derde, «fèabat 0ij bolbaau Ijaböe a(^ .üfêibbelaar/ 300 gaf be|!5a-
be? i^em die heerlijkheid, die Hij bij Hem hadde eer de wereld was. <&n
be3e ttuee laatfte biugen 3iet be Jijeere Sejug Ijet mec?te/ en &ij3an«
ber op Ijet mibbelfre. I|et 3iet 300 3ee? niet op bet Zoonschap, al? tael
Dat <0ob be uitverkorenen aan $em geeft.
B. Aan wien nj Ijet bat be Vader tuat geeft? I$et i^ aan ben Zone.
©e
-ocr page 495-
OVER JOH. VI: 37
459
©e Gever be Vader: en bc Ontvanger, baat aan gegeben too?bt/ fj?be
Zoon. I©at tno2bt baarboor te ftennen gegeben/ alp" God de Vader bc uit«
bc?fiorenen aan ben ^one geeft?
Eerst, ©at Ijö be 3aligficib uan be uitbeiftorenen 3fcft aantreftt; bat
i^fj e? ooft Belang in fieeft/ en bat 3tjnc genabige en brijmagtige fianb
baarin ooft bjeiftsaam getoeept i«?; 5Cctj ja! totj moeten 03ob ben fèabe?
ooft be eere baarboor geuen/ Col. I: ia, Dankende den Vader, die ons be-
kwaam gemaakt heeft oui deel te hebben aan de erve der heiligen in het
licht. Eph. 1:3, Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Chris-
tus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in den hemel
in Christus, ©e Vader fieeft er ooft $yne Ijanb in; t)i) baant en opent •
ben toeg boor Cfijigtuj? bcjbien^ten/ om 3tjne genabe tot ben 3onbaac
uit te laten/ en ben jonbaar tot jtjuc genabe in te laten.
Ten tweede. $et boet sten/ bat e? tujjfcljcn ben Vader en ben Zoon een
verbond en contract ip/ toaarin be Zoon iet|» aan ben Vader, en be Vader
iet*? aan ben Zone belooft te gullen geven; be Zoon 3eibc: ik hebbe lust,
ö Mijn God! om uw welbehagen te doen; 2fft 5a! mijne ziele tot een schuld-
offer stellen. Cn be Vader 3eibe: Dan zult gij zaad zien. Ik zal de Heidenen
geven tot uw erfdeel, en de eindens der aarde tot uwe bezittinge.
Ten derde. Sfet boet 3ien hoe gemeenzaam be ©aber. met ben ^one
ij?. $oe lirfberrjft fianbelben 3b met malftanberen/al£3tj fianbelben ober.
be 3alighnb ban be uitberftorencn! SCI i$ be Vader beRigter, i^tj Oltjft
ebentoel be Vader, ©e l^cerc 3te3U$ 3eibe in 3ijne alleirrjootfte benaautob/
fieben nog: Vader! in uwe handen bevele Ik mijne Geest.
Ten vierde. $et geeft te hennen Itiat een giooten en wonderlijken Per-
soon bc Heere Jezus toa£; be J^eere 3|e3u£ i^ ben £>aber geljjlt. €n fiet
geeft ooft te ftennen/ tot taat een heerlijken staat $jij 3011 bolft heeft be?»
fieben! Mijn Vader, 3egt $ij,/ ij? uw Vader; baarom leerbe ï^ij gen bib»
ben en in fiet begin ban fiet gebeb 3eggen: abba Vader! onze Vader!
C. ©u£ ficb&en totj ge3ten/ luie be Gever i£; en aan wien ^ij taat
gaf; nu moeten totj 3ten/toiebegegevenen3tjn ? Stjn bat alle menschen,
alle bc Joden, en alle Heidenen? Jgeen fiet; fiet ij! een 3efte? juigt ge»
tal/ bic be gtoote en brijmagtige <éob bcpaalb fieeft met namen/ baar be
30011 be S&ojge en KCo?fe? ban 3a! 3311; baar be d&eegt in toefen 3a!.
èoubc baar iemanb iet$ tegen bunnen hebben ? $eeft be Pottebakker dan
geen magt over het leem? ©ie nu niet taillen bat be i^eere 3fle3it£ üioning
ober fien $#/ bie 3al i£tj al£ pottcbaftfteig baten berfiriJ3elen; brengt ze
hier, 3a! 0{j 3fggen/ die niet gewild hebhen, dat Ik Koning over haar zij, en
slaat ze voor mijne voeten dood. ©e verworpenen 3011 ooft biel aan ben l^eere
3jc3ti£ gegeben/ om fiet oogme?ft<#obp uit te boeren. J^tj gaf Judas ooft/
om te berbullcn \'t gene gefcfi?eben mag/ opbat hij fiet mibbel 3oube toe*
3en/ toaarboor be ^eere Stoug berraben en geboob 3oubc toorben/ Joh.
Mmm *                                       XVII:
-ocr page 496-
XXXIX. PREDIKATIE,
460
XVII: 12. Jifêaar eigenlp 3tjn bc gegevenen alieenïtjft be kinderen der
beloftenisse, be uitverkorenen, be beminden bie tot bc verkiezinge bc? ge»
nabe bcfjooren; bie vaten der barmhartigheid en ontfermden zijn.
fromt bc ^aligmafte?/ en bie fujeelit in ben tegenwoordigen tijd, bat be
fëaber $em be uitbejftorenen geeft, Vaat geeft l|ij baarbooc te fiennen?
Eerst. i©at er bil <6ob geen voorledene nocli toekomende tijö plaats heeft/
maat alleen be tegenwoordige: Want één dag is bij den Heere als duizend
jaren, en duizend jaren als één dag. ï)ct igi nog 300 heden bat be ©abe? be
uitbejftoreuen aan ben 2one geeft/ auj het ban eeutafgfieib gebleekt \\§.
Ten tweede. CJij i£ tegenwoordig nog bejig om alle be uitverkorenen,
elft op Ijunnen tijb toe te brengen. Vat ift bebongeu fiebbe/ 3egt 3e»
3ti£/ brengt be &aber boo? ben 6cegt nog alle dagen toe. 3[n gejtiftte ftlee-
beren trjo?bcn 39 tot ben ïtoning geleib/ alp Ijet ftoubetje be? minne baa?
ié; ban toorbt be een eenö toegebragt/ ban De anbcre; ban ïjonöe?b/
ban buisenb; ban bijna geljeele fteben/ bie in gcftinte ftleebereu tot ben
Bioning geleib/ en met ben mantel ban Cljri^tup geregtigFieib/omljan«
gen toojben/ bien mantel be? gercgtigfieib/ bie <öob ben 3tjnen omïjangt
en toercftent tot safigfjeib. Joh. VI: 44. fraat: Niemand kan tot Mij ko-
men, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke. 45ob Reeft et
in alle tijben bien bijtrekt en toebrengt; 31J 3fjn ï^em altemaal eben aan»
genaam; allen bie tot ben {^eere 3Je3ii£ nomen/ 30a in Ijet <Dube aI0
jSieutue testament/ jg 3ijn allen eben lief en aangenaam. 5Clle giften
be?ouberen in be taerelb/ of 39 be?lic3en hunne luaarbije/ maar be3e
gifte niet; of ï)et nu/ of in oube? tijb i£/of baarna/3tj i$J al eben bedrij.
<Daar hebt Sö ben Gever; be daad ban het geven; en ben Persoon aan
wien be ©abe? be uitbe?ftorenen geeft; fjet 10 aan ben Zone.
ï©at ligt baat al in/ dat de Vader de uitverkorenen aan den Zone geeft ?
Eerst, l^et geeft te Bennen/ bat be uitbe?ftorenen tnat g?ootö moeten
3tjn. $et \\$ een groot geschenk, cene groote gifte, ban een\' grooten Ge-
ver; naarbat be man i£/ 300 ijs jflne n,2acl)t; en naajbat be man \\$/
300 i£ 3(jn goeb. JSaarbat ietnanbg tijftbom i£/ 300 rê 3ijn gefchenft. ©e
uitbe?ftotenen/ bie be ©abe? fcftenftt/ moeten tuat g?oot£ 3jjn. %n 3icfj»
seinen j(jn 39 het niet/ maat in be gaben en genabenjö/ bie 31J ft^rjgen/
n 30 g^oot: De regtveerdige is voortreffelijker als zijnen naasten, 3£ie
fchoone gifte geeft be l&atiz} aan ben ^oon. Sfln -3ich3elben 3tjn 3fj
uitermate fïecFjt; maat boot be genaben?/ bie <6ob in Ijen legt/ en
be bemestingen t>e$ $. ®eejrte£/ 3(jn 30 gjoot.
Ten tweede, $et bjultt uit/ bat $ob ben 2one beftlnaam en magtig te»
ftenbe om bat toejft uit te boeren/ en hen totsijneeere en Fjeejlijfthein
te berlosfen. Ik hebbe eenen uitverkorenen uit den Volke verhoogd, 3cgt
<J5ob; Ik hebbe hulpe besteld bij een\' Held Zijn magtige arm 3oube ^em
fjeil Befchiftften.
Ten
-ocr page 497-
OVER JOH. VI: 37.                                   461
Ten derde. ®ob b?uftt er mebe uit/ bat be gone getrouta 3a! 3tjn in
rjetgene baar Ifjij toe geftelb taas. Mozes taag getrouta in Ijetgene
baar $rj ban $ob toe gefteib toaé; maar be3e i$ nog 300 beel meet
getrouta/ alis be $eere meerbe? ban be ftnetïjr.
Ten vierde. $ob b^ufit e? mcbe uit/ in be uitüejftorenen aan ben Sone
te geben/ bat t£ij/ bie be gjootfte ©ntfejme? i£/ jjen leiben 3a!. ï£ij Ijab
eene tonge der geleerden, om met de moeden een woord ter regter tijd te
spreken, gtj tioubcn J^em aanftfjoutaen atj« ben l^e^be?/ bie 3ijne ftfjaap»
je£ taeiöen 3oube met 300 beie ontfejminge/ meer al<? eene teebere moe»
be? gaar ninb. t|ct gerjreii 3al3ijne tiefbe niet öreiien; uta ongeloobe sal
3fjne liefbe niet b?eïien; maar $|ij 3a! 3eggen/menschen, schapen mijner
weide, gij zijt menschen, maar ik ben de Heere uwe God; 31» 3al u met mee?»
be? ontfejminge öejjanbelen alj? Mozes, bie 300 3acljtinoebig taajS/ meet
alg eenig mengel) op ben ganfc&en aarbbobem/ goe seer bat be ftinberen
Sfêraè\'tii 3iclj ooft tegen Ijem mi^bjoegen. W$ ban be ©aber be uitbe?»
liorenen aan ben Zone geeft/ bat geeft te tien tien/ bat be 2oon tjen 3al
aan3ien met be alle^attjtmoebigfte gejtaite. tf)ij 3a! 3ijne kudde weiden
gelijk een herder, en {Jij 3a! 3icg op 3tjn getnafi boegen naaj ben gang
ban (jet tae?ti. tijg i$ ooft be Magtige, bie boltiainen in jïaat t^ombe
uitue^tiorenen te be^tojifen/ te ber30?gen/ te betoaren en te &efcl)e?men/
in taat toeftanb 31J ycl) oor 3oiiben mogen oebinbeu.
II. IDat 3a! er nu ban ai bie menfctjen taorben/ bie aan ben gone
gegebcn 3tjn? Al wat Mij de Vader geeft, 3egt ï|ij/ zal tot Mij komen,
©aar 3a! met er tijb een getaemel tiotnen onbe? bie borre boobjS&ecu-
beren. O&ij 3ult een getaemel in uta Ijarte boeien/ bat gij ban Mij niet
3ult tiunnen af&ltjben; 30 3ullen aiteinaal tot Mij komen, ©aar geilben
taij get komen, en bat 3jj allen jutten komen, en tot wien, nametgli/
tot ben C^eere Slejug Cg?i£tu£. t|et i$ in \'t gemeen te peggen/ boa? get
lebenbige uJ>oorb <&oti$ 3Ulien 3<j bekeerd taorben; 3g 3u(Ien get ware
geloove tijggen; 38 sullen »?ijgen/ Ijun vertrouwen op 41®tj te 3etten in
leben en te fterben. 4&ij 3ult 3?ggen/ 3egt get mij een toeinig omftan»
biger. ©at 3ii(len taij boen. I©eet gij/ toat (jet te seggen ig/ al£ be uit\'
berftorenen tot Christus komen ?
Eerst. #ob be t^eere jtelt 300 een\'boor be b?ce£fclijfte Jlfèajegteit/
bie bij JÏJem ig; en t^ij 3egt: man/ brouta/ jongman/ jonge bocgter/
fegepfettje/ ftoe sutt gij get met jBij maften? !©aartncüe 311ÏC gtj boa?
jfêij tiotnen? Waatmebz $uït gjj boor «JlBg Hunnen beftaan? $ij geut
mgne «ïlBajcgteit getitaet^t/ mijn\' d&eegt bertrapt/ onbe? mijne (lagen
3fjt gij bertjarb/ onber mijne 3egcningen berbartelt; gij 3tjt ougefto»
ben tegen mijne taet/ ja/ ongeljoorsaam geweckt anber be aanuiebinge
ban get Cuangelium. <(En tft öen bc regtvaardige, be alwetende, be al-
magtige, en be heilige #ab. giet gtj Mij 300 niet jtaaji alg een bc?»
Mmm 3                                           tee*
-ocr page 498-
462                                XXXIX. PKEDIKATIE,
teerenb buur/ eu eenen eeutoigen gïoeb? $oe ?ult gij ïjet maften!
Ten tweede. SBcfttjfit uselben eeng. ï©at fie&t gij gedaan? i©at ijS
uta Brbrijf gebleekt ban utocr jeugb af aan? 3$\'t niet een <6odont«
eereuö leben getoeejSt? eene gjutaelijfte 302geIoogftcib; een taeelbjig/
dartel en brjboemengtaaarbig gebjag?
Ten derde. Sörftijfit utoe remediën een»?. 2Mj> gij utoe 3onben 300 taat
3iet/ mat heelpleigterg legt gij op utoe conferentie/ om ulo harte tot
ftilte te B?engenï gtjt gij niet Blijde/ alg men het maar niet vet bat
gij beroerb 3ijt? giet gij het tocl/ bat bc toerelb een geuroften 6aft i£?
giet gij Ö^t "iet/ abj grj in be 3onbe niet te fluiten jijt/ bat gij al»
ïenggfteng ejge? tat»2bt? giet gij biel/ bat al utoe pleijite^ ban uitflel/
ban uoo2nemcngi of öeloften/ niet goeb sjjn? SSlijft gij er bij/ 300 311!»
len sij u ontballen/ en gij 3iUt moeten uitroepen en 3eggcn/acf) <£ob!
nu FjeBBc ift niet met allen!
Ten vierde, ©aarop 3egt <0ob/ 3JB arrestere u Bij beje gedachten;
gij moet een Befïuit nemen. i©ilt gij Blijben bij utae oube dienst? of
miit gij bie berlaten ? daarop raften 313 ingefpannen. \'6ij moet seggen/
3egt èob/ toat gij ftieót? SSij 3tggcn/ blijbe ift al mijn leben bij be me»
relb/ bij ben buibel/ bij be 3onde/ ban hebüe ift het bounig in ingiet»
ben/ en bat i£ be boob. ^cfjeibe ift er mij ban af/ bienbe ift (jet naar
<Ü5ob toe/ ban i$ e? nog eene mogelijftlieib om Begouben te toaibeiu ifèie
toeet/ bet mogte mij nog eeng geluftften!
Ten vijfde, daarop ftomt <#ob/ en bie 3egt/ nu moet gij u beclare-
ren/ of gij ban uhi borige leben buit affcheiben of niet? Cu ^Jftbra»
ge u/ of gij boor bnje genabe toilt 3alig too^ben? 35ep:oeft het/ en SCft
örclarere u/ bat %ïi mijnen gonc autljori3ere om alle be 3afien/ ban
allen/ bic naar S^em toe Bomen/ uit te boeren; en 3Jft berftlare u/ bat
ï^tj magtig en gewillig i<?/ om u eeutoig geluftftig te maften/ 3oobat be
toet/ en alle be buibelen uit be helle/ en alle utoe jonden/ en al be bloe»
Ben/ bie gij be?bienb gefit/ niet magtig jiilïen 3ijn om u te tierboemen;
bat i$ mijn brijmagtig toelbepagen; bat i£ mijn gobbeljjft/ getrouto
en alleraannemengtaaarbige taoorb/ bat 3!ft " mfln\' Sfoon tot een bol»
Bomen galigmafier fchenfte/ en bat bie magtig en getaillig ig om u te
behouben/ 3oobat nietg noch niemand meer magtig 3a! stjn om u te Be»
fchabigen of te berboemen.
Ten zesde, ©an 3egt 300 een/ aclj l^eere! bat geïoobe ift! baar3fjn
3fj ban oberreeb/ baarmede raaftt e? een getoemel in hun fjartc; baar
begint bat tooorb berbulb te toorbeu: Zij zullen komen met geween, en
met smeekinge zal Ik ze voeren. Al wandelende en weenende zullen zij he-
nen gaan, en zoeken den Heeren haren God. Zij zullen den Heere toege-
voegd worden met een eeuwig verbond. 2Cch J|eere! seggen 31J/ mijn ha?»
te ftlopt/ mijn Borgt hijgt/ mijne oogen fcgjeijen/ift boutae mijne han»
den/
-ocr page 499-
OVER JOH. VI: 37.
463
tien/ ift fiuige mijne ftnieé\'n/ ift milde bat ift Jt dienen mogte H&eere!
doe \'t mg tocjj gelufiften!
Ten zevende, ©an begint <25ob gun te boen oeg^gpen/ dat be^eere
üCc^us naac gen toeftomt/ bat bie gen roept en noobigt; bat biealg? tot
gen jegt/ i£ er geene Uoigeib in jBg? *2gt gg 30a arm/ bclagr en bet«
ftagen/ Sift biebe 4!l£g3elben u aan. Itëat djaalt gg? €fiec pa£t geen
talmen, ^egt maar opregtelijft/ ift gebe mgn Oarte en mijne ganb aan
H. UJ>ilt gg jBg nier aangrijpen en tot utn beetgebben?3Cclj ja/$jee«
re! 3eggen 313. U9ilt <ü>ij mg beu toegroei ïeeren alj>Propheet? J©ilt$g
mgn Hoogepriester en mgn Koning roei 3gn/ en mg met 45ob be^oe»
nen/ en al<S utn onberbaan regeren? S2g binben 300 al tnorftelen/maa?
31J burben nog niet toeta^ten. ^g 3gn nog bot breese; en baar ij* nog
30a beei onluii/ bat 3 ij niet jten bunnen; baar 3tjn nog 300 beie ban»
ben/ bie moeten nog los ratten, ©e fi^eere mogte gun met bertogten:
Gij wilt niet tot Mij komen: Hoe lange zult gij u onttrekken.
Ten achtste. €inbelijft nomen 3g tot bat 6ebat/ bat sg 3eggen/ acg
$ecre! ift gcloobe bat *J3g 30a gemillig 3tjt; SCctj! laat ift mg niet 6e«
bjirgen; geef bat ift niet miafe. 2Ben ift aan Hgefcljonften! 31JC <0g 300
gettnllig om mg aan te nemen! dringt K5ij 30a ou mg aan! fcgenft mg
ban get getoobe ban urne uitberftorenen. ó* HCaat ban nnjn roe^ft rnaa?»
geib 3gn! %ft gjgpe JU ban aan al<S ben Heeie mijne geregtigheid; ais"
mijnen l^eilanb/ in wien geregtigheden en sterkte zijn; als mgnen Pro-
pheet, Hoogepriester en Koning, en bat 311IC vfiSrj eeulnig bigben; ift
late II nooit toji.
Ten negende, ©aarop 3egt gg/ allerlieffte l|eere! bit arme gartebej»
Iaat stcli op ïl/ ift toerpe mijne arme 3iele in urnen fcfjoot/ ift gebe
mg in urne tjanb/ ift gebe mg aan utn bloeb en boorbebe ober. €n bat
3al ift boen 300 lange aljsf ift sat leben/ en ift 3a! mijne arme 3iete ooft
aan ill geben op mijn booabebae; ban 33.1 ift seggen/ Heere Jezus ont\'
bangt mijnen gee£t! ja ift 3a! öet ooit in tjet gerigte boen boor eu<
geien en menfcljen. l|ier beu ift/ %ere! ift ftome tot W ift ftie3e urne
3göe en utue 3afte/ en ift berfttare mg bijanb te 3Ö11 ban mgn eigen
Doos" ljarte/ en ban mijne inluonenbe beibo^bengeben en 3onben/ en ban
alle urne bganben. 3Ja ift berftlare ooft brienb te sgn ban H/ l|eere/
en ban utn l©oorb/ en ban urne bien^t/ en ban urne 3afte/ en ban utn
Uolft/ en ban urne ftnecgteu. ©at i£ het komen.
Ma segt be i|eere/ 3g sullen allen ftomen. ©aar i$ altemet^ een ftinh
in een tjuig/ een man/ of broutae/ of brienb; men benftt/ mat 3a! er
ban bie morden? Zij 3utlen mi^fcljien gun leben nier befteetb rno^ben.
Meen/ 3egt be ^eere/ 3g 3iillen ooft al ftomen/ a!£ \'t gegevene 3ijn. Sla
30 3uïfen allen ftomen/ bie ban ben ®ciiie} aan den ^one gegeven 3gn.
Wat i$ dat te seggen?
Eerst.
-ocr page 500-
464                               XXXIX. PREDIKATIE,
Eerst. dPob be ©aber 3a! er raab toe toeten om 3e te boen ftomen;
boor b? conscientie, boor Woord, boor Geest, boor slagen en zegeningen
jouden 31J tot Hem komen, en joube {|ij 3e tot Hem brengen.
Ten tweede. <®at er Dij 45ob een zeker stondetje \\$l bat l£ij baartoe
geftelb heeft/ den tijd der minne; ban 3üiibe Hjij de schapen, die nog met
er baab ban zijne stal niet 3gn/ ooft toebrengen, Joh. X: 16. ï©at ftan
e? in een ure/ ja/ in een oogeubliftje/ eenc omfteeringe Bomen!
Ten derde. 43iet alleen sullen 31) allen ftomen/ maar baar 3a! e? geen
een achter ölijben: baar 3a! er niet een gaan disputeren/ Inatfiij boen
toit/ of hij ftomen toil of niet; maa? \'t3a! 31J11 a[$ met Paulus,Hand.
IX: 6, Heere wat wilt Gij dat ik doen zal?
Ten vierde. Zij jnlletl allen ftomen/ en elft 5al (jet moeten aanjien/
al 3agen 39 het nog 300 noobe. <©f het een man/ of broutoe/ offtinö
10/ biengtbare of orije/ alp <öod tjet toerft ftomt doo?toe?ftcn/geen dui»
bel of menfche 3a! het fteeren. %i ftna^ten 33 op tjunne tanden/ en
ai baretten 31J ban fpijt/ 313 3uilen het ebentael moeten aandien. Zoo
gaat fjet nog; net toe?ft/ baar het begonnen {$/ baar blijft fiet. Zn
3ullen allen tot X&ij ftomen/ al toas fiet nog 300 onmogelijft/ Dij mij»
nen &abzï/ 3eibe be ^eere Slejn^/ fg fiet mogelijft. SKI 3eiden 35/ fioe
ftan uit Galilea en uit Nazareth ietg goed^ boortftomen! 2CI 3eiben 31J/
3al er ban bat mengel) iet£ goebg uoortftomen ? SCcft! ja fiet/ alp fiet
gegevene ban ben ©ader 3tjn. 2111e be kranken, bie genejen souden üio?*
ben/ moe|ten naar fiet BethesdaRomen; alle be gebeten Israëlieten moe$«
ten op be koperen slange 3ien; alle bie in ben zondvloed jouben behou»
ben taoibrn/ moegten in de arke ftomen. €n 3ouden dan alle begege-
vene niet tot ben ï^eere Sfóujg ftomen?
III. Bomt be Cfeere !Ée3ug7 en B|ij berftlaart/ dat $ij daarmede
tevreden ijS; bat i$ on<3 laatste stuk. 2tl ftan 3jft aan de meeste ban u
allen niet berfteerlijftt taorben/ 3egt J^ij/ %h ben ebentoel tebrebeu. €n
geen taonber; taant/
Eerst, ü^ij taig\'te/ bat 31J ^em niet gegeven toaren/ $rj mag de alwetende;
3Ön 3ö JKKtj niet gegeven, 3egt J£g7 §!ft fieB de3eibe ooft niet geftocfit/ en
daarom cifcfie 9ift fien ooft niet. t)ij luiste bat t)ii ande:o iiietó bebou>
gen fiadbe/ en dat ï)n boor niemand anbejg de bo?gtogt habde opgenomen.
Ten tweede, $tj taigte ooft hoe getrouta 3(jn ©ade^ toagV dat bie
C}nii 31311 toerftloou niet 3011de ontfiouden.
Ten derde. ï£et i£ ten uiterfte redelijfi/ al| be fêaber 3fjn Itëoojö
fioubt/ bat 3ïft ooft tebreben ben. jflQtjn loon too?bt niet be?fto?t. ©e
t^aber 3011de Hunnen 3eggcn/ brienb gij hebt fiet utae,
©aar IjeDt gij nu on3e drie stekken, bie alg" een flingerfteen sijn
in het hoofb ban be Arminiaansche Goliaths, of be b?ijbe,2| ban beal-
gemeene genade en vrijen wille; baar tuimelt bie njootc Diana boor oiiv
bet»
-ocr page 501-
OVER JOH. VI : 37.                                  465
berre. «Beliefden/ filimt gij met urne gebacgten toeï 300 googe ï Btïimt
eenjï met utoe gebacgten in te eeutoiggeib. Ztjt OÜ niet eeng? belust
te toeten/ Ijoe tjet baar met u ftaat? H£at bet?eftftinge gij in batge-
gcim gefit? Jjfêen 3ir en praat ban dingen/ bie geen nut boen. Hjebt
gg e? toel ooit Hommer obe? gegab/ of gij in bat contract begrepen
3tjt? <0f maaftt gij get gocb met te bennen/ tuie 3a! ten gemel op»
ftlimmen/ om get mij te boen toeten ? €11 te 3eggen : bie bingen be»
gooren tot be diepten Gods ; Ijoe ban in bit toeten 5 Jtëel men«Scg/ <fi>ob
fp^eefit 300 niet; bic toii bat ift en gij bat toeten. <l?ij fiunt get toe»
ten of <éod be ©abe? u aan 3tjnen ^one gefcgonften geeft. «Bij 311IC seg»
gen/ goe ftan ift bat toeten? CM/ alle de gegevene 3Ullen tot Christus
komen, gegt gij/ toel ift ben gekomen; J=)oe? 3?oor belijbeni^fe ? <Boa}
eene uitetlgfte bcrtooninge ? üSet utoe lippen ? <®f eeng te? loop<S en
fcgiclijft ? J©el/ bat ij? get regte komen niet. 3Ift b^age u nog eeugi/ goe
3flt gg gcftomcn? itëannee?/ ï^oe toaa?t gij geftelb ? Itëaart gij 3000e»
ftelb/ en onbcjbonbt gij batgene/ bat toij u in be be^Maringe gc3egb
gebben ? «Df 3egt gij: ift taeet get niet/ mi^fcljfen gebbe ift get toel
onberbonben/ maar get i£ toeer obe?gcga.m. 6 jfêen^clj/ beöricg u
niet; gij moet get toeten; men bergcet bat 30a ligt niet; baa? betoog
tel \\$l baar 3a! bat toerft toel bigben. SCcgmen^cg! ban get regtc fto»
men tot Sfesuji gangt utoe en mijne 3aliggeib af; en baaruit fiunt gg
alleenlgft fiefluiten/ bat gg 3efter een gegevene van den Vader sijt. 45rj
3Ult 3eggen/ 3egt mij een teeftentje ttoee of b?ie/ toaaruit ift ftan toe-
ten of ift gekomen ben ? ï^et is 3elter/ bie een gekomene if/ bie i£ een
gegevene. gfoo ift en gij gekomene 3tjn:
Eerst. 2oo 3a! <j5ob ong ban an§ leben ingeïeib gebbenin get gc3fg»
te ban 3tjne bjgmagt; en gij jult er niet een taoojb teaen re3eggen
gegab gebben; maar gij 3ult gebben moeten seggen: 9 J^cere! ligt be
gegcele toerelb berboemelgft boor H! en belieft «J3g fommigen naat utoe
urginagt aan te nemen/ ift gebbe gier niet tegen te seggen; $g be»
goeft niemand refteufcgap te geben ban uto boen: Gij ontfermtUdiens
gij wilt, en gij verhardt dien Gij wilt. 8 9a/ <£ij gebt magt obe^ uto
leem; al gabt töij mg boorbggegaan/ toat gabbe ift te seggen gegab?
Ten tweede, ©an 3Ult gg ooft fiunncn seggen/ bat gij ooft bit on»
dejbonden gebt/ dat gg gesegb gebt: tael/b?ijmagtig$ob/mogte Ijet
uto belieben getaeept jfln/ dat ift onde? utoe genade in Cf)?ij»tu£ mogte
begrepen 3gn ! ift betuige/ bat 43g mij nierg liebe^soudt bunnen ge»
ben; ift toilbe liebec een bedelaar 3tjn/ en baac beel aan geböen/ abf
een ftoning/ en bat te migfen. <#ij moet bit urennen/ 300 gij e? beel
aan gebt : 3Ccg i^eere! bat betuige ift $1/ bat ift ban genoeg gebbe/ a!£
ift maar bat boorcegt mag genieten; utoe goebejtiecengeib i$ mij be»
te? al£ get leben.
Jgnn                                            Ten
-ocr page 502-
466              XXXIX. PREDIKATIE, OVER JOH. VI: 37.
Ten derde, ©an ftent gij ooft bit/ bat gtj 3egt/ gjoote en liebe Qec»
re! taat mag ift/ ontoaarbige teo?tn/ fiier boor lt ne&erliggen ! ift ben
er beel te geringe toe; ift beu üeel te g?utoelijft en te flecfjr/al^bat
<H5rj mij met utoe gunist 3oubt brjteaaröigen. .J,13tjn vader toa$ een
Amorieter, en mijne moeder toa«? eene Hetitische; ift ben maa? een boo»
be lioiiü; in at soubt d3ij on mij sten ! Zi)t gij ooit in sulften ftaat
boo? töob gctoeejSt?
Ten vierde, ©an 3ult gij ooft bit ftrnnen : J|eere ! ift mag nog 300
gering en ontnaarbig jtjn/ een boobe Ijonö/ ja/ een fielletaicrjt/ een
ftinb be<? buibeljS; ift Ijebbe ebentocl/ ja 30a beel te itice?/utac genabe
in Cfi?i?tup 300 ban. boen; ift mag e? geen gcb?cft aan hcböen ; ift 3a!
300 boor urne boeten blijben liggen/ al 3oubt $ij mij be?|\'tooten/ ge-
lijft ift tuaatbig ben; ift Ineet elientnel geen\' anberen lueg/ al£ boo? IH
in te ballen/ en 11/ mijn Sigte?/ om genabe te ber3oeHen; al 3oube
ift ban ban boor urne boeten in be fielle lullen.
Ten vijfde. Van 3a! oBob boor het Cuangclium snnen ^one aan urn
fiart gropenbaarb hebben ; ban julC gij ben .Ifêibbelaar 300 aanfegoutab
fiebbeu in 3ijne fcfjoonfieib/ in jijne noob^alielijftijeib en bereibmi!lig-
fieib/ bat gij niet lange? ban I^em ftonbc afblijben/maa? bat gij moegte
3eggen : fijecre! ift ftome tot H met mijne letiijfte en bejboemelijfte
3icle; ift be^fiicse en omfielse W om mij te regtuaarbigcu/ te jjeiligen
en te saligcn; en ift gebe mij boor altons aan II obe?.
Ten zesde, ©an 3tilt gij ooft bit ftcuneu : aclj ï^ecre! nu öen ift Blij\'
be/ nu ift mij 300 be?ft(aarb Ijebbe, nu Ijebbe ift ccrat genoegen in
mijn ieben/ en ift ben be?fttoiftt in mijne stele; bat i$ e? nu uit/ en
\'t moet 300 blijben/ en ijet 3a! 30a blijben. Doet mij geene moeite aan/
inerelb! ift ben mijn tnoorb fttant.
Ten zevende. ïtomt e? een boufter toolftje/en ahj 6obbraagbe/ houbt
gtj nog bap\'t aan utoe opregtfgftcib ? %c\\) ja/ sult gij 3eggen/ tft en
teil niet troutaelooiÈ 3ijn/ ift teil niet uitfefteiben/ al gingen 39 allen
teeg; Tot wien zoude ik gaan, Heere! Gij alleen hebt de woorden van
het eenwige leven. 3fft fieböe er geen berouto obc?/en ift fiebbeer inrjn
leben geen beroute ober gerjab.
U?at 3egt ute fiarre ? öent gij bat? gegt gij/ ja; be d3ob ber go»
ben teeet her/ en mijne 3iele teeet tjet ooft/ bat bese 3aften mij niet
unbeftcnb 3011/ en ift soefte nog bageljjftg 30a tot ben ^eere %e$n§ te
ftomeu/ of ift ftan fier niet b?agen. ©el/ ban seggen toij u/ gij 3tjt
een ban be gegevene van den Vader, en een ban be gekomene tot den
Zone, v!3ij ftunt u ban ooft baarmebe troogten/ bat 0ij u nu noclj nooit
3a! uitwerpen, ©at popen terj in\'t berbolg te toonen. ©e i^ecre 3ege»
ne bit gefp?oftene om stjnjs Jgnoiio teille.
AMEN.
VEER-
-ocr page 503-
VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JOH. VI : 37.
En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
Wg hitï)/ Joh. 111:5, hat öe galigmafier 3eibe: Voorwaar, voor-
waar zegge Ik u: zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij
kan in het Koningrijke Gods niet ingaan, t$e wedergeboorte 3a! Elft niet
te berftaan nocl) te onberuinben Itrtjgen; baar 31311 altijb natuurlijke
menschen, bic niet begrijpen de dingen die des Geestes Gods zijnjmaa?
be uitverkorenen 3ullen het te berftaan ftrjjgen/ en 30 3ullen (jet allen
onberbinben. ^oo helen sullen be wedergeboorte te Uerftaan en te on*
be^binben «rijgen/ ahf er ten eeutaigen lehen jijn uitbejftoren en be?«
orbinrejb; geen een meer noch min. <£ob bjaagt be uitberftoreuen al»
temetg 3eer lang; bertig/ brertig of bijftig jaren min of meer in öe
3onbe lebenbe/ en ban Brengt ^ij hen tot be mibbelen/ of be mibbe»
len tot hen. ^oe staaft bat (jet mibbel ooft fcfiijnt/ baar taerftt #ob be
üteber boo?; $ob heeft rare boor3ienig(jeben7 boo? toelfte en onbe? tael»
fte f&g ben menfefie uejanbert/ en tot 3|jne gemeenfehap Brengt. I©at
taag (jet eene taonbe^lgfte fieftieringe omtjent be Samaritaansche vrou-
we, bat 3tj niet eer nocjj niet later ftomt naar be put/ om toate? te
putten! bat 39 er juijt fttoam alg be ^eere Üe3ug baar nee^at oin
te ruften! toen fi^eeg 3(3 genabe. J©at een 3elb3ame Ijanbeltaa? het om-
trent Zachéus! baaj moept een 6oam op beu taeg ftaau/ baar hij op
ftlom; en 300 ftreeg hij gelcgenheib om ben ^eete te 3*en/ en bc l^eere
ooft om hem te 3ien/ en om hem aan te fpjeften/ en om (jem genabe
te gcben. !Dat een 3elb3aam ftuft taaj? het met ben öefteerben moor-
denaar! hn\' moegt gehangen taojben op beh*elfben tijb alp be licbe i^cere
3Je3U^ gehangen toiejQ! hij moeite in eene" en be3elfbe Jjepfie beroor*
beelb taorben! hij moeite op een en ben3elfben tijb heen geleib en te?
boob gehragt taorben/ opbat be ïjeere bien man boor 3jjnen boob nog
Befteeren 3oube/ Luc. XXIII. Wat een taonbe? gebal toag (jet met ben
stokbewaarder J baar (jab fijj in 3jjne eene &anb een lantaarn/ in 3tjnc
.fênn a                                                an#
-ocr page 504-
468                                XL. PREDIKATIE,
anöere fianb een 3toaa?b; en baar moeiten juist bic ttaee uitmunten*
be mcnfcften/ Paulus en Silas, gebangen 3itten/ bie ben man te tegte
brengen ! Hand. XVI. BPat eene b^ermbe fiefcQiriüingc geeft be i^eere
gejjouben met Onesimns S hn\' hierb een bief/ en ligt gehangen in het
geüangeiifjuijs/ baar Paulus gebangen 3at; baar taorbt hn\' m het ha?te
gegrepen/ en uit (jet buur geruftt/ en hij rootbt 3tjne heere befteerb
t\' hui£ gejonben. I^et i£ bifttoiji^ gefteu:b/ bat een menfefte niet naar
be pjebiftatie toilbe/ en af£ hij ebentael ontaillig ging/ bat hij beftee?b
tuie?b ! %a/ anberen gingen alleenhjft om gezien te tnojben/ of om hun-
ne onfiuifche en obejfpelige oogen te bolboen/ en <#ob fteliefbe gen tot
3tjne genabe te brengen/ en Ijen 3alig te maften! <£n/ al# ban 300 een
3onbaa? 6eftee?b bjorbt/ ban 3oeftt be buibel hem tot taanljoop tebjen*
gen/ en hij toerftt op 300 een men^eft/ geljjft hij op Saul bebe/ bAt hg
in 3iju eigen 3toaarb 30ube ballen; en gclrjft hij op Judas bcbe/ bie
hem3clben Ijet leben benam, i^ij 3egt: gij sgt een bertnorpeling; gij
3Ult hanben en boeten moeten gebonbeu hjorben/ en in be belle moe>
ten liggen boo? eeutoig. %t\\y \\ en bat hajte b^ee^r/ bat het 300 i£!
het \\$ 300 bol fth^oom ; liet beeft, ©aa^op Bomt be $eere 3Je3ii£/ en
bie soigt bat be buibel bicn ingang niet ft?ögt/ en l^n belet bet gem.
5CcÖ ! 3egt C}ij/ ftomt maar naar dUSij toe/ en gij 3ult bjelftom tae3en ;
%\\i i&\\ u om geen bjaarom boor het fioofb ftooten/ Ik zal u geenszins
uitwerpen. iCaatgt Ijabbeu taij be gifte des Vaders aan den Zone; toen
3agen toij: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. j?aa: 3ij 11 nu
altemetg rj:uUielijiic 3onöaa:»j onbe?/ bieu be moeb ontballen 30ube;
en baarom ftomt nu be I^eere %v3u$/ en $ij 3egt tot be3Ulften: ftomt
maar/ en gij 3ult tnelftom me3en; ja/ gij 3ult eenen barmhartigenen
ontfermenben jlliböeiaar aan jHij Uiiiben. T»at moeten Unj tegenmoac
big beftijften naar be befttnaamgeib/ bie 45ob au? 3a! geitellen te genen.
JPij hebben baariu drie stukken.
I.  iDaarbnor bat be i!)eerc eene ftomenbe 3iele aangiet.
II.  «ïifêct tuat een toegenegen harte bat $$ haar ohtbangt.
III.   I©at $jj niet tail heb&en/ bat het in jjare gebachten 30ubeap«
ftlimmen/ bat ï)n haar 3a! uitmerpen.
I. Ü0at het eerste aangaat/ alp eene sicle tot den Heere komt, met
gemeen/ met fmeeftinge en met gelooue/ tnaarboor $iet $i) {jaar aan 5
Eerst, ©oor een uitverkorene, Hand. IX: 15. Hij is Mij een uitverko-
ren vat, 3eibc #ob ban $aulu$/ toen hij 30a naar $em toefttaam met
gemeen en met fmeeftingén/ en bat hij in b}iz bagen en brie nachten
niet en at noch bjonft.
Ten tweede, j^jj 3iet haar baar boor aan/ bat 30 geschonkene 3ijn ban
ben ©aber : Niemand kan tot Mij komen, of het moeten geschonkene ban
ben Dabcr üiejcn/ bie aan j,liij in be eeutoigfjeib gegeven, en in het
con»
-ocr page 505-
OVER JOH. VI: 37.                                  ±6)
contract/ bat er tugfcïjen M$ en mijnen ©abe? \\$/ beg?epen 3fln.
Ten derde, ïfjij 3iet haar baar boor aan/ bat be ©aber in haar her
toe?fi be? genabe begonnen Ijeeft. Stj kunnen en jij willen anberS niet
Bomen. Joh. VI144., Niemand kan tot Mij komen, het en zij dat de Va-
der, die Mij gezonden heeft, hem trekke. <£n Joh.\' V140, Gij wilt tot
Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.
Ten vierde. 9! ^egt öe fjeere/ aljl gij (tornt/ 3onbaar/ 300 31e 3fft u .
aan/ bat gij nu 3ijt in be ure be? genabe/ en in ben bag ber 3alig«
Ijeib. 43u tjecft be tijb be? minne boor u een aanbang genomen.
Ten vijfde. Mu 3ie 3fi u baar boo? aan/ bat uto tne?R in be? Uiaa?<
heib i&/ bat het rrgt in mijne oogen i$, ö ©at me?lt/ bat met $a(ig«
maRenbe obe?tuiginge begonnen/ en 300 boo?gctne?Rt i$/ bat men Ch?i£«
tu£ in Ijet ooge R?ijgt/ en met 3ijne fchulbcn en onreinheib $tch boa?
hei: geloobc naa? |ein begint te lucnben/ bat 3a! sijn leben niet obe?*
gaan/ Kom. XI: 29, De genadegiften en de roepinge Gods zijn onberouwelijk.
Ten zesde. %\\i 31e u boor 500 een aan/ bie Rulpe bij 4il^rj tioait 30C-
fien/ en bie hulp ljebben moet; al£ 300 een/ bie geljeel be?flagen i$/
bie geen raad tncet/ bie ban b?oefl)cib soube be?flonüen en obe?fteipt
tnorben/ 300 gij niet geholpen uoic?ö.
Ten zevende. 3JR 31e tacl be achtiuge bie gij boo? JüStj ljebt. «Ifèeent
gfj/ bat 3ft u niet Renne/ en bat 3R niet tnete/ tuaar gij JiBij boor
houdt? 3ft toegc bij u het 3tnaarfre; gij tailt JJÜtj hebben tot be rot£<
fteen ban ulu Ijarte/ en tot ijet ecnige fondament ban urn be?trou«
Uien; gij 3oubt 30a g?aag luillen jeggen: Die God is mijn God; i^jj ij?
mij een <tëod ban bolltomene 3aligheib.
Teu achtste. 3fR be?Rlare/ bat gij 30a een mengel) 3flt/ baar 3IR mebe
tebreben ben; al maart gij be allerberachtfte in urn huig af gcflacfjte/
3IH ben met u bolbaan en tebreben; gij moogt sijn/ mie bat gij 3ijt/
3[ft ben met u tebreben/ gij jflt mijn lot en mijn erbe. $ob seibe te«
gen be Leviten: gij 3u(t geen fttuaab beegt boor een goeti beegt nemen/
gij 3Ult Ijet geeti^ins be?bjipfelen. 3Cch! 3egt be li^eere/ 3DR 3a! u geenS»
3ing bertoigfelen/ gelijR al? be menfcljen boen; 3tj nemen het bepte/
en laten pet flecfitfre liggen; maar bat boe 3BR niet/ 3egt be fijecre;
al maart gij be alle?flim|\'te/ ÜR 3al u niet be?bJi?feIen; al taaact gij
be alle?bcrachtfte/ 3R 3a! u niet be?toe?pen om allcg mat gij gebaan hebt.
II. Mu Romt 300 eene Romenbe 3iele/ en bie 3egt/ aclj n5ob! iR ben
maar toaarbig om in be geile te branben; iR ben een jtanR in mijne
eigene neusgaten; iR ben 300 tnalgelijR! boe 3a! het nog met mij af»
loopen! Jacob taag 300 bange toen Ijem Ezau tegenfitoam/hoe het met
hem 3oube afïaopcn! ö 300 eene Romenbe 3icle/ alg 39 al bebende en
fclj?eijenbe Romt/ hoe 3a! het met mg bergaan? 3egt 3Q; iR carmo»
3ijn-roob 3onbaac of 3ondaregfe/ ift ben ahj ttoeemaal be?ftorben in be
42un 3                                         30 nbe
-ocr page 506-
XL. PREDIKATIE,
47°
3onbe! fyoe tjS bc i|eere tegen 300 een? SCclj! baar ij? genabe op 3fj«
ne lippen! Zijne lippen zijn als leliën, druppende van vloeijende myr-
rhe; en gij moet u berroonberen obej be aangename rebenen/ bie uit
3ijnrn moub boortftomeu. 3fft tneet/ 3egt gij/maar get u fcfteelt; U^ee^t
niet/ Ik zal n geenszins uitwerpen. Wij lejen ban Benhadads knechten:
3fj battebrn ben ftoning op bat moojb/ aljS Fjfi jeibe: leeft Benhadad
nog? Hij is mijn broeder, 1 Kon. XX: 32. ©e Kananésche vrouwe, 31J
battebe ben ï^eere on bat tnoojb/ toen i^tj gaar een hondetje noembe.
ïiomt gij tot ben $eere 9le3ug?/ bat §tm ban ooft op bit moojb/ bat
§)) $egt: Ik zal u geenszins uitwerpen. ©e SZaligmafter gebruiftt giet
een moopb/ bat 3rgt/ iet£ te laten liggen, <E>e Engel seibe tegen Johan-
nes: Den voorhof die van buiten den tempel is, laat uit; (bat ij?/ laat
dien liggen) en meet dien niet. ®an jegt tjet ooft: icr?? van zich te doen,
of weg te werpen, gelgft be blindgeborene boor be Joden uit be ^gna»
gogc roirjb uitgeworpen, Joh. IX : 34, 35. SMj? ban be f^eerc %e$u$ $egt:
Ik zal u niet uitwerpen, ban geeft {jet in \'t geineen te Hennen/ 9fft 3al
u niet ligt achten; 3Sft sal u niet laten liggen; SBB jal u niet wegwer-
pen, nog ongedoopt ban Mij laten gaan. 3Jn \'t biJ3onber geeft get
uitwerpen of wegwerpen ban ietff te Bennen:
Eerst. "<®at men fjet niet actjt; David 3eibe/ 1 Sam. I:si, Aldaar is
der helden schild smadelijk verworpen. <Ö5ob 3cibe/ 1 Sam. II: 30, Die Mg
eeren, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen ligt geacht worden.
Ten tweede. (Pat get nejgenj? toe beugt; onbeugenbe bingen/ bie
men niet geöuen mil/ merpt men tueg; algï ftaf/ flijit/ of bpeft; men
fmtjt get taeg.
Ten derde. ©at men iemanb niet gooren nog gelpen tuil. Jl&en tae?pt
femanbg behoeft berre Ijeen; men floot gein boor fiet Ijoofb; men laat
gein ongetjoo??t gaan; men tuil gein niet gooren, ©e ^eere %e$u$ tuil
ban 3eggen: 3Jtt 3a! 300 een komende ziele niet verachten noclj versmaden;
ÜH 3a! Ijem niet boor Ijet goofb ftooten/ nocg bejtue^pen. 5Hcg neen! in te»
genbeel/ get 3a! 300 eene 3teie gaan geujff er in bat 3oete üe?j?je fraat :•
Een regt offer, dat de Heere neemt aan,
Is een gemoed benaauwd door angst en klagen;
Een nedrig hart, en eenen geest verslagen,
En zal God niet verachten, maar ontfaan.
$fonbe be frjecre 3e5ii|? be fcgaren niet gongerig laten gaan/ en soubeC^ij
ban eene gongerige 3ieie ongetjoogt ban ^em laten gaan ? ©at gg get nu?
Jêu moeten mg e? nog tnat biepep in tjeben/ en cengJ 3ien/ waaruit be
%ere gen niet 3a! roerpen? 3Cet er tocg eenj? op:
Eerst, ^g jal 3e niet roeppen uit 3fln Vaders gunste en liefde. ï|eeft
iinju
-ocr page 507-
OVER JOH. VI: 37.                                  471
mfjn $abe? u lief geftab in be be?ftie3tnge/ 3[ft 3*1 maften/ bat mtjn
&aüc}ë harte niet ban u gaat. Kaïn 3eiöe/ i^éere/ ift 3a! ban uto aan«
ge3igte en ban utne gunfte bekborgen 3tjn! maat baat 3a! 3ft boo? 30?»
gen/ 3rgr be ^eete Sleju^/ bat gtj/ komende ziele, ban mtjn i£abe?0
gunfte niet be?Go?rjen jult 3tjn; maat 45ob 3a! boo? u en abe? u bja«
Ren ten goebe/ 300 lange alp gij leeft.
Ten tweede, liit mtjn huis en woninge, uit mijne kerke, 3al %\\l u
niet ttie?pen ; maat 31» 3a! U in mijn huis en binnen mijne muren eene
plaatse en een\'en name geven, beter dan der zonen en der dochteren; 430
3ult Jiajj in mijne liefelijfte taoninge aanfcljaubjen. 3fft 3a! u in het jjui£
be$i peeren planten/ en u baarin boen bltjben eene lengte ban bagen. tög
3ult JlQij een tegt huisgenoot bje3en/ en een mebebuege? ber Ijeiligen.
Ten derde. 3ft 3a! u niet hie?pen uit be hoofdbelofte ban jjet geua-
deverbond, noclj uit be goederen ban het verbond; Ik God. ben uw God.
31ft 3al u helpen/ en utn beel in eeutnigheib 31)11. %tfy\\ bat berbonü/
bat in alle£ 300 mei gcorbinee?b i$/ baac ai ub ïtijJt en al utu heil in
i^/baat 3a! ift u niet uitmeten; gtj 3Ult utu lebeu geen vreemdeling
30n ban be berbonöen ber beloften.
Ten vierde. SEn 3al u niet üie?peu uit Jjet genot bc? vruchten ban
mijn Middelaars ambt; %\\i 3a! u niet tuerpeu uit mtjn lijben/ gehoor»
3aamljeiö en boorbebe: 3Jft 3<il u niet toejpen uit mijn ftracjjtig rant»
focn en geregtigheib; 6 neen/gij 3ult eeutnig ueftleeb 3tjn met bieit man-
tel der geregtigheid en bie kleederen des heils, bie 3Jft u 3al aanboen;
en 300 lange al£ g0 leeft/ 3a! bie fonteine, bie gcopenb i£ tegen be3on»
be en be oineinigljeib/ ooft boor u open ftaan.
Ten vijfde. 3» 3al u niet tuejpen uit mgne ontfermende ingewanden,
uit m0ne onBe3tD0fteIgl!e lieföe/ bie 3ft tot u jjebue. <®p be gobloa3en
3al 3UR aanbaden al£ een leeuU)/ 0111 3e te bejfcSjeuren; maar u 3al3|lt
alg een Eam ontmoeten/ alg ecu ©abc? en alg een l|e?ber; 300 bele
ontfermingen 3ult gij bij Mij binben.
Ten zesde. f|ft 3a! u niet luejpen uit be volheid ban mijne genade, noch
uit ben ftaat be? genabe/ noch uit be ftenteeftcntjejS ban üe genabe/ nocft
uit be ber3eftering ban $ob£ gunfte. l|ebt gg 32 een^ genoten/ 35ft3al3eg»
gen/ leeft er op/ blijft er bij; 3oobat gg einoeigft een| 3UIC ftunnen telgen:
ik hebbe den goeden strijd gestreden, ik hebbe den loop geëindigd, ik hebbe
het geloove behouden : voorts is mij weggelegd de kroone der regtveerdigheid.
Ten zevende. 3(ft 3a! u niet Hielpen uit jjet gebed, uit be liefde en ach-
tinge be? vromen, noch uit be bcuje?ftiuge ban $aü£ trouwe knechten;
neen/ bie 3UII111 u betjanbelen/ Befturen en raab geben; tgöigen ontg»
big aanljouben; gij 3111c er alttjb eenige of ten minftc 300 eenen Ijeü*
fien/ om u te betjanbelen/ het30 in \'t bijzon be?/ of in \'t openbaar.
Ten achtste. 3[ft 3a! u niet toerpen uit Ijet eeuwige leven, nocJj uit ben
, hemel,
-ocr page 508-
XL. PREDIKATIE,
472
hemel, nocïj uit ïjet gezelschap ban bc engelen en volmaakte regtvaardigen.
«3iJ3ult niet Beljoeben te brec3cn ban in bupfelen gebonben en beland
te morben; urne tocblugt 3a! niet fiefjoeben te 3ijn in be fpelonften en (ja*
len ber aarbe. <ö>ij 311U niet beljoeben te peggen: Bergen, valt op ons, heu-
velen, bedekt ons. %n bien g^ooten gerigt^bag 3a! bat Maranatha u niet
treffen: Gaat weg, gij vervloekte; maar baa2 3a! totu gesegb mojben:
Komt, gij gezegende; 3iet of %ït u niet lief fjebbe; nu neme 3Jft u met Jtëij
mebe boo? be tnolften in be lucfjt/ om eeumig in IjcrMijlftjeiö te 31\'jn ütj
mijnen 1®atie?/ bij jKiijy en bij alle be Wemelingen, I2e2ftaat gij ïjet nu
teel/ tnat ïjet te 3eggen ip7 Ik zal u niet uitwerpen?
III. J©u ftoint be J^cerc/ en bie 3egt: menp\'cfj/ bat jult gij 3eftC2 300 on-
bejbinben; mat ligt gij ban 500 te aar3elen en te talmen ? <éa mat buigt
gij u ban 300 nebc?? iDat giet gij (jet 300 in allerlei baten/ om tegen u;ci\'
ben te pleiten? Ö2at 3it gij utn tjarte tebrbjoeben? 3ift bejfta fjet niet/
Ik zal u geenfcin$ uitwerpen, ©at ip meer eene licfeltjfte uitb2ufiliinge:
geenzins! ïfêij Ie3en/ Matth. V:26, bat be J|eete3egt/ al? iemanb in be
gevangenisse 30110e gelooppen toorben/ gij zult er geenpsinp" uitkomen; ïjet
ip te 3cggeu/ oö 3«ït e? nooit uitnomen. Stomt nu iemanb tot ben l^eere
3Ie3Up7 300 331 l^ij 300 eene fiomenbe 3iele in ber eeutoigljeib niet be?|too-
ten/ nocïj in bc fjelle ftorten; (jij 3^1 nooit/ nooit/ nooit in be (jelle nomen/
al Ijabbe Ijij alleen 300 beel 3onben begaan/ als Ijonberb/ ja buisenbe au»
bere menfcljen begaan Ijebben. 3Ja/ al Ijabbe Ijij 300 bcel jonden begaan/
alp alle be menfetjen; ai Ijabbe (jij aljfjn lebcn lang ben buibel gebienb/
alp gij tot ben I^eere 31c3up Bomt/ ^ij 3a! u geenszins beractjten/ berftoo\'
ten noclj hermenen; al Ijabt gij een berbriet ban utne oube2p getueept/
al Ijabt gij 3ulften monjireujen lebcn geleib/ bat er bele anberen boor ber»
leib en in be helle genomen maren; al öabt gij ge3onbigb tegen conferentie/
tegen licïjt/ tegen obertuiginge; al maart gij anbe?p niet alp sonbe/cn
alp eene t\'3amenmioopinge ban ongeregtigtjeib; alp" gij maar tot Mij
komt, 3egt be frjeere Ée3Up7 Ik zal u geenszins uitwerpen. 3CI jjabt gij na
ontbangene genabe smaac ge3onbigb/ al toaart gij nog 300 biütuijij? ge»
ballen/ al maart gij nog 30a berre afgemcfien; ja al Ijabt gij Mi) laten
Kloppen met bc bruib/ en gcmcigc2b op te ftaan; Ik zal u ebenmel geens-
zins uitwerpen. vDat 3UU gij meteen batten/ bat baarin ip: (O eene fte2fte
ontkenninge. (2) <£ene fteriie bebeptiginge. (3) ©at be ^ecre niet en bc?\'
ftaat bat fjet in 0113e gebatljten 3ouöe opnamen. HLzt een£:
Eerst. 8jet ip eene fierftc ontkenninge. 1 Kon. III: 24, baar eipïïjte be fio-
ning Salomo een 3Üiaa2b/ om (jet lebenbige ftinb te booifnijben. ïtëat
3eibe be broutac/ bie er beinoebe2ban tnapï jfêijn ingeüranb mo2br ont<
roe?b! doodt het geenszins niet. 2oo boet ooft be 8|ecre 3fc3UgE/ alp be bui-
bel en be merelb/ ja 3elfp <£obg regtbaarbigjjeib/ be met en be confeientie
ban 300 eene fiomenbe 3iele/ roepert: Ijij moet geboob taotben; neen/ 3cgt
m/
-ocr page 509-
OVER JOH. VI : 37.
473
gij/ mijn ingetoanb rommelt obej 3ooeene3iele/ dood ze geenszins&ieh-
Ten tweede, ©aar i$ ooft eene ftejfte bevestiginge in ; 5131 gij een ftarb*
neftftig jonüaar ; hebt gij <#ob bertoornb/ 300 lange alj? gij geleefd Ijeüt;
3jft fietufge 0/ 3egt be Sjeere/ ftomt gij 300 met tranen/ toilbe gij
gaajne mij tot utoen jlSibbelaar hebben/ Sfi 3?gge pet u/ 3!ft 3a! u ze-
ker aannemen ; 3]ft 3a! 11/ en elft bie 300 ftomt/ aannemen ; ja/9jit 3a! 3eg-
gen/ sonbaar of 3onbarc£fe/ taaar 3jjt gij 30a lange gebiecht? ftactjefit
gij 300 lange gebtnaaib ? n^aarom hebt gij u 30a lange ban .i,1Sij onttjoft*
ften? ü& hrftbe al lange getnactjt om u genabig te 3ijn; Suft hebbe mijne
hanben ben ganfthen bag uitgefrjeftt 0111 u te noobigen ; 3jft hebbc al 300
bele jaren geftlopt en geroepen : Doet mij open , want mijn hoofd is vervuld
metdaauw, en mijnehairlokken met nachtdruppenJiJEn 30ube3ift ban nu mei-
geren om u aan te nemen ! JSeen/ 3!ft biil en 3;ft 3a! u geenszins uitwerpen.
Ten derde, ©e ÏJcere rail 3eggen/ SCft bejfta het niet/ bat (jet in utuc
gebachten ftomt/ 3fl mfl niet bat (jet in utoe gee^t opftomt. 2oa3n
u toeliet baataan te tlnijfelen/ 30a liet 2ft u toe te ttaijfelen aan mijne
magt/ aan mijne genabe/ batmtjartigrjcib/ ja aan mijne regtbaarbig»
heib en toaajljeib. Mnn/ ift ben goeb en regt/ eii baarom tuil 36 be
3onbaar£ oubertoij^eu in ben taeg. <£u joube Ift u ban boor Ijet tjoofb
ftooten ? 4^een/ 31ft sal u geenszins uitwerpen. JCrm ha:tc/ gij moogt het
in urnen geegt niet laten opftomen! Sfntegenbecl/ Sffi 3a! u omhe^eu/
troetele/ ftujifen/ 3fft 3a! utaen brienbeltjlten engetroumen C^eilanb tae»
3en! 9Cch gij 3ijt <4ilötj 300 Hef! Dij 3»jt mijne vriendinne, mijne schoone!
gij sijt iiBt) bui3cnbmaal toelfiom.
éij 3ult mi^fcljien seggen/ i$ bat al 300 tuaar ? 3a/ ftct ftau niet an«
be?g toe3en. 2oo be J|eere %e$u$ 300 eene3iele uitwierp, bausoube l^ij
be ue?ftieMiigc moeten faeften/ ben 45eept ueb^ocben/ Ijet contract/ tat
er tu£fcï)en $em en fijnen Jf>aber i$/ uejnietigen. 2ijn loon 30iibc $ij
moeten toegbjerpeu/ ja/ l^ij 3oube Ijet gefteele Waa?ü <&oü? leugenacij»
tig moeten maften ; en is bat nu mei mogelijft 5 l^et mag of ftan niet sijn/
het mag in ubic gebachten niet fiomen. ,§mijthet ongeioobig taeg/3cgt
be $eere/ en 3egt/ ift berfaeije mij/ bat het ooit in mijne geöacljten ig
opgeftomen. <tèij 3UU 3eggen/ 3ijn baar ooft cjrempcl^ ban/ bat be l^ecrc
3ulfte ftomcnbe 3ielen niet uitwerpt ? 3a het/ geljeelc taaHicn ban getut-
gen. Bl>ieru {|ij een Manasse biel uit ? i©icrp %j beu tollenaar luel uit/
bie 300 ban berre ftonb/ bie niet dorêt naberen/ noctj Ooor be menfeften
henenb^ingen ? ïfêierp l£ij beu verloren zoon, biie?p ïfjtj ben moordenaar
aan het ftrui^/ taie^p J^ij Zacheus, toierp l^ij Paulus, bie een töobgla^te»
raa? mag/ loei uit * itëilt gij but3cnbejceinpel£ hebben 5 ïient gij er geene
in ben tijb ban utolcben/ bie tot 3^3110 geftomen/en ban $em aangeno*
men jfln ? dEnj mogt anberg 3eggen/ alle bie boo^beelben 31J11300 lange ge»
leben. .oBaat bent gij ec geene in utoen tij ia ï Sn t gij [jet migfehien self niet:
#00                                                 3H?
-ocr page 510-
XL. PREDIKATIE ,
47
%\\f grj in urnen obettuigben fraat taag/ toen bacljt grj ifgt/ acQ ! $ob 3a!
mij nu uittacruen J en gij 3tjt mogeujft nu al tot lichten bagtigDeib Be&omen.
2Dcftomme?be 3ielen/ moet mi utu harte niet 6?eften ï ftuntgrj nu tuel
meer jeggen/be tjeere geeft magt genoeg om mij te helpen/ habbe l^tj maa?
wille genoeg ? SCch! mogr gij ecn£ gelooben/ bat be ^eere 30^3"^ beeï ge*
millige? i£ om u te 3aligen/ alg gij/ om u boor $|em te laten 3aligen.
2ult gij nu nog lange? in\'t ongeloobe blijuen ? <0f moet gij noch raacft-
ten/ om ietg te ftunnen mebe&rcngen ? JJebt gij öan niet genoeg om te
Brengen ? 2&?eng §em uta (reenen hart/ Breng $em utne onreine ;iele/
ö?eng fem alle urne fchulüen/ Bjcng i^em urn ongeloobe/urne ongehoo?»
3aamljeib/ utne onmagt/ utne ontnilligfjeib/ en gelooft/ bat $ij magtig
en gelnillig ij? om alle utne ongeregtigtjeben te bergeben/ omalleuttie
ft?anfiheöen te oenenen/ om uta leben tebetlogfcn ban het bcrbc?f/enu
te ftrooncn met goebr?tierenheib en 6arm(ja?tighebcn. ö gonbaa?! taat 3Uït
gij Ijet 3tnaar te beranttaao?bcn ge Boen/ al£ gij onbefteejb Blijft! fiunt
gij toef ruime? <£uangeliumBegeereu ? 2ult gij tuel ietg Hunnen inB?en-
gen tot utue berfchooninge/alg gij boor ben Üïigtc? flaat ?©e ^tevt^e\'
3"0 3egt 300 onbepaalb/ die tot Mij komt, mie Ijet 3)jn mag. <tëij tnaart
maa?big bat i|ij tot u 3eibe/ gaat\' weg , gij vervloekte ! ennu segt^ij in-
tegenbeel nog tot u/ Wendet u naar Mij , neigt uwe ooren, en komt tot
Mij ; en ahj gij fiomt/ Ik zal u geenszins uitwerpen ! ö mogt gij eeng« 3eg-
gen/ i|eere! 3iet hie? Ben ift/ ift Home tot 11/ tnce^t $ij mijn $ob en
mijn Éaligmafte?!
©aar 3it er mi^fehien tueï een/ bie 3egt/ ift IjefiBe 300 biftmijhj tot öcn
$eerc ge3egb/ Ik wil niet komen, en 3aube ift tf)em nu tuel aangenaam
me3eu? §a gij/ al Ijabt gij bat bui3enbmaalge3egb/ het 3a! u bergeben
tnorben. ©ie eene zone 3eioe/ ift tnil niet toedien in ben taijngaarD ; en
baarna ftreeg Ijij beroutu/ en ging oenen/ Matth. XXI: 29.
Ceu anbe? 3egt/ ift Ben tuel een$ geftomen/ maar ift Ben taebe? tjeuen-
gegaan/ en ift ft?ijge nu Berouta; soube üe i^eere "Je3UjS mij niet uir-
tnerpeu ? 2fch neen ! 3iet het in David, bie tna£ ooft tot l|em geftomen/
en baarna mag hij ecu lange tijb mebec heengegaan/ alg Ijij bar obe?-
fuel begaan hab met bieechtebroutne/en ah! hij be man ban biebroutue
hab laten bermoorben ; hij 3eibe cbentael: Een gebroken en verslagen harte
zult Gij, O God, niet verachten , Ps. LI: 19. Petrusmagal berre Ijeenge-
gaan Ban ben ^eere; (jij jjab ^em be?laocpenb/ maar Ijij ftomt mee?/
en ttiecube Bittcjlijft. BT>at boet be ©cere ? J^ij 3eibe/ gaat/ 3egt hét aan
Simon, bat 3Jft ougeftaan Ben/ en tfjij gaat 3elf£ niet hem eten.
^00 iemanb nu 3egt/ ift plagte ober jaar en bagal Beter te 3ijn/maa?
ift Ben berballen/ ift Ben 3onbige? getuojben! mei/keert weder, o Sula-
mith, 3egt be i^ecre/ en mat 3a! l^ij üboen? ï^ij 3a!uwe afkeeringe ge-
nezen, <#aat niet berber; gij 3iet mei/bat gij er niet teregtmeberaaftt
met
-ocr page 511-
OVER JOH. VI: 37.                                   475
met 3onbfgen tegen ben $eete. tëefit gij gejonbigb/ Ree?t meber. 2egt gij/
ifi burbe onber 31\'jne oogen niet Romen/ boet get ebentnel; betoonben/
bie gtj geft?egen Reöt in utn afficeren ban C^em/ baac 3al be ïf eere een
pleister ban 30» genabebloeb en $ee£t op leggen. SCcR! 3cgt gij/ift Ren
een be^geten menuet) onber be inenfeïjen/ nicmanb benfit aan mij! fiomt
maar tot .ïifêij/ 3egt be l^eere/3Ift 3al mijn oog op nflaan;3Ift 3alu mijn
tja:t en Ijanb geben.
SCcR %ete! 3egt een anber/ tfi üio^be 300 fiefocöen; \'t ftuft taojbt mft
300 Rettnigt! get ij? al tegen mij/ mijne confeientie balt mij tegen/ bie
iiejoorbeclt mij/ en ift u?ee3e/ bat be $eere 3tfe3ti? mtj ooft 3al tegenbal>
len ! IDri/ het Ran mei 3ijn bat gij welben fjebt fcljulbig getnaafit; maat
3(jt gij goebmillig om fcïjuïb te ReSennenï 3gt gij geset op bejgebinge
en getie3inge? ïiomt maar/ ï}ij 3a! u geenszins uitwerpen.
31a/ 3tïllen anberen 3eggen/ be toornen fieeren Run fioofb ban mij af;
30 ffftijnen mij te laten baten; 31) tuillen met mij niet te boen tjefiben;
ftom ift tot hen/ 31\'j jouben mij roei uittue?pen! Komt tot Mij, 3egt bc
tjeere/ %ti 3a! u niet uitwerpen; en i$ bat niet Beter/ al$ bat alle b^o«
men op u 3«gen ? lDat boorbeel Ijabt gij baarbij? a 300 een ftilbejfteec
met ben $eere/ bat i$ {jet be^te; 5Cch $eere! mag ift ban naar lil toe»
Romen! 3egt fiet oberft?opte fiarte; SCcft! jagij/3egt be J^eere/30a bifi»
tuijftj aio gij bilt/ bij nacljte en bij bage; op ben ruptbagof op anbere
bagen; in iitn hui£/ of in mijn Ruijf; mijn Ijarte/ mijn Remel/ mijne booj\'
Rebe/ mijn bloeb/ mijn <#ee£t/ mijne bolljeib boor u. Mu/ ^eere/ 3egt
bat lja:tc/ iR 3.1I ban 30a boen; ift 3a( teïfienp tot 111 fiomen/ al.5 mij mat
ontbjeeftt. €n 3Jft 3egt be $eerc/ 3a! telftenp tot u fiomen/ en 3a! 3eg«
gen/ baar fiomt er Ine er een aan om ban «ilfêij geholpen te roo?ben;Slft
3al u gelpen en onbejfteunen met be regtejïjanb mijner geregtigljcib;
gij 311 it ban jVïij niet be?frooten luo;bcn; boet iiluen monb maar tuijb
open/ en 3B& 3al Rem bejbullen.
ïtinberen ban <#ob/ Rebt gij 300 een bjienbelijRen galigmafter/ bie 300
aIgeuoeg3aam en 3oogetuillig ijs/om u te tjelpen/mat fiau u ban ontfije»
fien ï 8 .Jtïaaftt boeft geburig gebruift ban üe3eii ïjeerc in allep mat u ont-
b:ccftt; ue:tjoumt i)em utne jaftcit toe/ £)ij 3a! u nooit begeben nocfj ue>
laten. Wi] roepen u tot flor toe: Dewijle wij dan, broeders, vrijmoedig*
lieid hebben, om in te gaan in \'t heiligdom door het bloed van Jezus, op eenen
verschen en levend weg, welken Hij ons ingewijd hééft door het voorhang\'
sel, dat is door zijn vleesch; en dewijl wij hebben eenen grooten Priester over
het huis Gods, zoo laat ons toegaan met een waarachtig harte, in volle verze-
kerdheid des geloofs. ®e Sjcer e 3 egene Ij et gefpjoftene om 3i jnp 2oonp mille.
AMEN.
(0oo 2                                           EEN
-ocr page 512-
EEN EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
1 \'JOH. 1:9.
Indien wij onze zonden belijden, Hij is gelrouw en reglveerdig dat Hij ons
de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongeregligh\'eid.
OP EENE VOORBEREIDINGE VOOR HET AVONDMAAL.
l©ij Ic3en/ Mare. X:i7, bat baar een jongman fttoam/ die balt op ben
toeg °P 3Ön* lïnirëti nrber boor be boeten ban 3Ieju^. ^jj fegrjnt jeer
outftelb te 31J11/ jeggenbc: Goede Meester, wat zal ik doen, opdat ik het
eeuwige leven beërve? <üjlft mcnfcFje/ bie met eenen inbjuft leeft ban 3a*
ligfjcib of ramp3aligBeib/ ban fjemel of ban Jjelle/ Fjtj 3tet bat er in
Bet rene nietp i? al£ bat fmarten ftan/ en in (jet anbereniet^al^bat
berblijben ftan. ©ie bat 3ict/ Ijet ftan fjem niet onberftfjillig 31)11/ tuat
ljem ontmoeten 3a!. ©ie bien inbjuft Tjeeft/ bat in be Belle al Ijeton»
geluft ijs/ en in ben Ijeme! al ï)et geluft/ bie boet 3tjnen monb open
met bien jongman/ om te 3eggcn: Goede Meester, wat moet ik doen om
ten leven in te gaan? <Ü*n 33 ftaan af«J bie drie duizend, bie 30a be^fla*
gen en be^lnonb hiaten boor be pijlen ban SJeju? Cf)4i£tu$?; 30 fcB?ecubj«
ben: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Hand. II: 37, Wat moeten
wij doen om zalig te worden? $n 3ij 3tjn al£ bie man/Hand. IX, bie te
boren 300 Dobenmate tooebenbe tuaö tegen be gemeente/ en tegen 4J5ob/
al£ 3Je3«S» Bem riep/ en 3eibe: Saul, Saai, wat vervolgt gij Mij ? ©aat
balt bie be^bolget/ bie te boren een be^fcfieurenbe leeutu hiasS/ baar ben
$eere neber; en baar BÜ Ï|em te boren 300 gaarne ïjaü Ijaoren \\a§-
teren/ 3eibe tjti nu/ Wie zijt Gij Heere? HEn/ wat wilt Gij, dat ik doen
zal? ©at binbt gij ooft/ Hand. XVI: 30, in ben cipier, bie be oppatf»
fer ban be gehangenen taajS/ fjij uiag op bejte na be gobgaien<kigfte
niet/ maar alg 45ob fiem ecne aa?bbebinge fiabbe boen fjooren/ 30a
balt Bij boor be gebaugene\'neber/ en 3egt: Lieve Heere, wat moet ik
doen opdat ik zalig worde? ©at binbt ge ooft Micha VI: 6, Waarmede
zal ik den Heere tegenkomen, en mij bukken voor den hoogen God ? Cn
-ocr page 513-
XLI. PREDIKATIE, OVER i JOH. I.-p.
477
Job VII: 20, Hebbe ik gezondigd, wat zal ik U doen, ö Menschenhoeder? l©at
3al ift Doen? 3ift toeet niet taat ift boen moet! <£ob ö^eft het suilt een
bejegenen beftenb gemaafit/ tnat hij boen moet. J$at efgcht43oö ? i©at
tuil l^fj? 2egt ^tj/ alg tegen Abraham, offert Mij uweenigkind? 3Ccft
neen. 2CI£ een menfche op 3tjne ftnieën boor <öob gaat leggen/ en 3egt:
taat moet ilt boen? ift ;oube gaarne jalfg tao?ben; taat mibbelen geeft
Ijem o?ob ban aan be hanb? Onber anbere mibbelen i£ het ooft bit mtb.»
bel/ 50a gij fchulb ficftent/ 3fi 3al Ijet u bejgeben. i|et verbond der
werken fjab een geheel anbercn ftlanft/ 300 gij 3onbe begaat/ en bie be»
ltjbt/ gij 3iilt cbentael ftejben en bejloren gaan; maar {jet verbond der
genade 3egt/ 300 grj 3onbc begaat en bie beltjbt/ God is getrouw en
regtveerdig, dat Hij ons de zonden vergeve. 3[n het verbond der werken
fionbe $ab 300 niet fprcften/ ombat baac geen ifêibbelaar intaap". 3tn
het verbond der genade ftan #ob het boen in ben «ïKibbelaar. l©ie ooren
heeft om te Ijooren/ öie hoore/ taat be gcept tot be gemeente fpjeeftt.
Johannes, bie oube man/ moegt ooft al beleben bat er SCtljefjïten toa«
ren/ bie 3eggen/ taie tneet of {jet toaar ig bat Ijij fpjeeftt ? €n baarom
3ent hij in be bier re?fte be^en: Hetgene wij gehoord hebben, betgene
wij gezien hebben met onze oogen, hetgene wij aanschouwd hebben, en
onze handen getast hebben, van het woord des levens dat verkondigen wij
u. v!3ij ftunr altoo^ uiet^ 3efterbrr hebben/ en bat pjebiften totj u/ op*
bat gij gemeenschap 3aubt Ijcbben met ben Vader en met zijnen Zone
Jezus Christus. Jgtj mogrcn 3eggcn/ i£ bat 300 g^oot/ pa?t te hebben
aan be genabeï 35^ bat 300 beel toaa?big? 3Ja fjet; het t$3C1T gjoot/
op fjet 5be berjs : Wij verkondigen u, dat God een zuiver licht is, en dat
er geene duisternisse in Hem is; geenc duisternisse ban zonde, genie duis-
ternisse ban onvolmaaktheid 33ie ban gcineenfcfjap aan God fjeeft bie
ijl geheel in ïjet licljt; wandelt dan als kinderen des lichts. 3fn fjet 6be
bers fteanttuoo^bt fjij ben monbehrigten/ bie 3cibe/ hij habbe ai beel
aan ChrijStuji; bat i$ onwaarachtig/ 3egt bij: gij liegt/ taant gij taan»
belt nog in be Dtii£ternf#e ban utoc be^bo^benljebeti; gij sult met utae
religie beb?ogen uitftomeu. u£n in Ijet 7be berg behanbelt hij be bjo«
men nog taat. 5CI i$ ij" bat gij "OS eeuige 3onben hebt/ en bat gij
nog ccnigïinjS in fjet buistere toanbelt/ gij 3tjt ebcutael kinderen des
lichts. 4ifêaar/ 3ult gij ligt 3eggen/ Ijoe 3al het gaan met mijne be?\'
bojbenheben na mijne öefteeriuge/ en na ontbangeiie genabe? l^eel toel/
het jat utae gemeenfehap/ bie gij aan #ob hebt/ niet fcheiben; Het
bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonden, ifa maar/ 3Ult gtj
Seggen/ alg <#ob in Chrigtug be 3onben be?geeft/ taat ip ec ban ooft
aan gelegen/ of toij be 3onben boen/ 39 jfln tocfj be^geben. Wij moe»
ten seggen/ ja/ 3tj toojben 300 bejgebcn/ ebcn aljtof gij geene 3ouben
habbet; ja of gij alle geregtigheib d&obji bolfijagt habbe; maar al ifi
(0üo 3                                                         be
-ocr page 514-
XLI. PREDIKATIE.
478
be schuld br?3oenb en bc straffe fttotjtgefcfjolben/ bc smette fiïtjft ebentael/
gtj ïjefit ebentoel nog bele 3onben; €n 300 gij bat 3egt/ dat gij geene
zonden hebt, zoo verleidet gij uzelven, en de waarheid is in u niet: be
regtbaa^bigmafiinge neemt be jonbe niet tocg. Indien wij zeggen, dat
wij niet gezondigd hebben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar, en zijn
Woord is niet in ons. 3£aten turj lieber 3eggen/ totj 3tjn 3onbig; maat
toö moeten er ong ooft ober be?ootmorbigen/ be3elbe üelijbeiy en ec
Befcfiaamb ober 3tjn. Wel 3egt bie oub\'e eejlgfte man/ God is getrouw
en regtveerdig, al£ wij onze zonden belijden, ^tj 3al bie ooft vergeven.
3[n bC3c tooo^ben stilt gtj drie stukken binben:
I. ©en piigt ban <0objS uonbsballt/ bien 3:\') morsten boen; 3Q moej?»
ten de zonden belijden.
II. i©at be 25onbgob boen soube? Hij is getrouwen regtveerdig, dat
Hij ons de zonden vergeve.
III. $et verband tujjfcljen get belijden en vergeven bet jonben; in»
bien (jet eerfte boo^gaat/ bat fict anbere ban 3a! balgen.
I. Wat get eerste aangaat/ gier jjebt gij zonden, bie toojben ge*
noemb onze zonden.
A. Zonde i{? ongeregtigheid; alle ongeregtigheid i£ zonde. Zonden 31)11
misdaden. $ii3e baben 3tjn zonde alj> 3tj mipfen het regte einbe en oog»
me?ft baar 3tj toe foeftften moeten. 3M£ toij sonbigen/ ban mfpfen totj
bic gel)oo?3aamljeib bie toij fcljulbig 3JJ11 aan Aïob. 3|n be zonde mijSfen
totj bat leben gettoelfte ®obe nehageitjft \\$. ©e 3onbaar i£ een misser
of een misdoener in 3tjne natuur, in 3tjne gedachten, in 3jjne woorden
en werken, ^tj ij? een misser in 3jjne eindens en oogmerken; Ijij is een
ongeregtige man; gtj i£ een bief/ Ijtj ig een bie geen regt boet in alle
lijnen ganbel/ (jij fteelt ban God, ban zichzelveu en ban zijnen naaste,
aï bat gij fian. 3 ^ö \'£ een onregtvaardige omtrent i0ob/ Ijtj bc^gelbt
Utaaab boor goeb/ Ijtj boet zichzelven fttoaab/ Ijtj loert op 31J11 eigen
uloeb/ 3tjnen naaste fticïjt fjtj niet/ gij maaftt/ bat 3ijn naaste met
f)em naar be geile gaat. 3?e zonde bie Ijeeft teehjftc namen, 51 j Uiujbt
boor leehjfie prenten on? bertoonb. 2ag gij bat monfter renó in sijne
eigene gebaante/ gij 31111bt er ban ulieben geltjft als .JÏ5o3e£ ban fijnen
staf, al£ gij in een draak of slange beranberb toiejb/ Exod. IV: 3. <£n
gelijft Israël uloob boor (jet gefcfjrei ban Corah, Dathan en Abiram, Num.
XVI: 34. JlScn goeft niet te 3eggen/ be 30iibe Ijeeft geen wezen, ©at
er een£ een Atheïst op {jet fiupfen sat/ en men ruftte Ijem baar af/
3otiöc bat niet met al 31J11? ©at een ftinb tegen 31311e ouöers" opftaat/
\\§ bat niet met af? Soa ifi het ooft. ICaat on? niet seggen/ bc jonde
geeft geen wezen; (jet i? al 300 beel ah) bat een ftinb tegen 31\'jnc ou*
berg opftaat. IDaarom toojben bc ongercgtigljeben iu get meerbec getal
zouden genaamb?
Eerst.
-ocr page 515-
OVER i JOH. 1: 9.                                  479
Eerst. ©mbat gaar geta! 30a groot ip.
Ten tweede. ÜJare soorten 3tjn 50a velen.
Ten derde. 25tj 3tjn niet te tellen/ nocg in o?be te ftellen/ (jaar naam
ip legio: gare soorten jijn Beien; baac 3jjn 3anbe/ BebreBen in oen
natuurïpen ftaat/ en na ontbangene genabe/ öooc boen en laten;
guip3onben/ Bcrocpp3onben. W\\e s&\\ bie ftunnen noemen ? $et 3ijn
zonden en ongeregtigheden bie ontallijk 3tjn. <£n ruii)li 31J aan deneenen
Ftant niet te tellen 3tjn/ 300 31J11 3tj aan ben anberen ftant ooft niet in
orbe te Brengen; tog toeten be orbe niet.
B,  Mu fp^eefit Johannes Ban zonden en ongeregtigheden, en bie noemt
!jij be onze; bat ip te 3eggen:
Eerst, ©at öe zonden gecne baben Ban God zijn.
Ten tweede, ©at alle jonbrn gecne baben bc$ duivels 3(jn. l©g 5fjn
bifctaglp 3ee^ gereeb otn ijet allep op bc refteninge bep buiBelp teftel*
len. j.VJaar in het bijzonder toorben get onze zonden genoemb :
Eerst. <©mbat 30 onp eigen 3rjn/ 3tj 3tjn onp eigen goeb; baar ip
nietig bat onp 300 eigen f£ alp be 3onbe; onp Be^be^f ip uit onp; get
ip 0113e Boopgeib/ en om 0113e jonben/ bat get onp 300 Bitter ip/ bat
get aan onp garte gaat/ Jer. II: 19.
Ten tweede, I^et 3gn onze zonden , ombat elft al 3tjne 6iJ3onbere 3011»
ben geefr/ baar gij aan Bapt i$/ be eene bie/ en be anbere be3e 3011»
ben. oElft geeft al 3jjne Icftfterc bete/ 3911 regter ooge en ganb/ bie
uitgeftoftcn en afgeftapt moeten toojben.
Ten derde, ©e zonde, 6/ 31J ip een gemeen kwaad; get ip alle? men*
fcgen fttoaab/ 1 Kon. VIII: 46, Want geen mensche is er die niet zon-
digt. Pred. VII: 20, Voorwaar, daar is geen mensche regtveerdig op aar-
de , die goed doet en niet zondigt.
Ten vierde, ©e zonde tg onze, ombat 31) onp 300 lange Bijblijft alp
luij gie? op aajbe met malftanberen Berftceren/ en niet lange?; baa?na
niet mee?.
C.  ©e zonden, segt on3e geerlgfie 5Cpoptel/ moeten beleden toorben.
Eerst. «Jtëen moet bit niet Becftaan gclgft be Papisten, bie guntic 3011*
ben in be ooren be? Priesteren Beljjben/ en 3eggen bat er anbe?p gcene
be?giffenipfe Baii3onben te ft?tjgen ip; maar ban bfentbemonb Ban ben
Belgöe? tocl te 3JJ11 alp be monb Ban bien visch, baac een stuk geld in
taap/ om in be Ijanb bep jprirptecp te geBen. ©aar ftaat toel/ belijdt
malkanderen de misdaden, Jac. V: 16, maar bat papt 3aotoel op beu
Priester of Predikant, alp op get volk. %et ip te seggen/ alp bc 3onbe
zigtbaar ip/ en in get openbaar Begaan/ bat get fcgaubaal zigtbaar ip/
Iaat ban be Beüjbenipfe ooft openbaar en zigtbaar 3ijn. ©at Begjeep Da-
vid, bic baarom 3ijne boetpsalmen in get openbaar gaf.
Ten tweede. $}et paPt ooft toel/ alp men ge3onbtgb Ijeeft/ en men Binbt
een
-ocr page 516-
XLI. PREDIKATIE,
480
een get?outn man of gobb?ucljtige b?oume/ beüielfte men meet bat be
brute ban hunne lippen betuacen Hunnen/ bat men het baac ooft een<?
tegen 3cgr/. en ycï) 300 ontlast, ©och op bC3e belijdenisse van zonden
toojbt fjicr ooft niet ge3ien. ©aar Johannesop 3ier t£ bebelijdenisseom•
t?ent God. €n toaarin beftaat bie*
Eerst, ©at een hart/ be3maa?b obe? be sonben/ 3egt: ach! ift 6cn
300 gebogen ; ift hrbbe 300 ge^onbigb! mijne 3onben tuegen mij al£ 3bJare
ftuftften loob! 3Jft ga er firom/ belast en belabenoube? : Als een zware
last zijn ze mij te zwaar geworden.
Ten tweede. ©an ftomt 300 een belijber/ en 3egt/ï£ecre/ ift meet mei/
bat -LMJ alle mijne 3anben meet/ maac öij milt hebben bat ift bieooft
toete. <£n ban gaan 3tj hunne 3onben 300 takseren en belijden boo? beu
$eere ; Ijunnc hoovaardije, hunne achteloosheid en dwaasheid , hun ver-
geten van Gods daden, hun ongeloove, hunne ongehoorzaamheid en we-
derspannigheid , hunne trouwloosheid, omtrent God en menschen. 12Btj be
menfehen i£ niemand berbonben om 3ich3elbcn te befchulbigcn/ maat
bij ièob hiel; isaaj. moeten mij 3eggen algDavid, Ps. LI: 6, TegenU,
U alleen, hebbe ik gezondigd.
Ten derde. 2n fp^eften hun eigen bonnig uit. 2oo een 3egt/ ach
tycerc! om al üneu ben ilt taaaroig hanbeu en boeten gebonden en
in be Ijelle gemo?pen te too?bcn.
Ten vierde, gioo een belijber/ bie be 3onben boor $ob beïijbt/ hij regt»
baarbigt ben ïjecre 300 hij een bloebig 3taaa?b tegen hem uitneiit.
2oo <8>\\) mij berboemt/ en in het gerigtemet mij tjebet/ 3egt hij/ ift
3oube niet bunnen beftaan/ maa? bij ben {Jeete 3aube be geregtigheid
3ijn/ en bij mij be befchaambhetb.
Ten vijfde. ©ie stjne sonben belijbt/ bic i£ het te boen om genabe
in <£obg oogen te mogen uinbrn/en ba?mha?tigheiö te berft^ijgen ; ge-
lijft een fiinb/ bat jijne mijsbaab beftent op Ijope ban bejgebinge. 2oo
een belijber is het ooft te boen om parbon te uc:H;ijgcn; bat ;ict gij
in ben verloren zoon en in ben tollenaar; bie belebcn 300 hartelijft hunne
mijïbaab/ op hope ban genabe/o God, weest mij zondaar genadig! 3egt
be tollenaar, Luc. XVIII: 13.
Ten zesde, ©ie belijdr? bliebt naat ben jEibbelaar. $;j meet mei/
bat $od stjne 3onben niet ftan bergeben sonber bolboeninge/en baa?\'
om blurjt hij naar het bloeb ban Cft^iptuj!/ baa? pleit hij op/ en bat
omftelpt bij/ fn baarop bertaacht hij ooft ban <#ob be bcjgebinge ban
3ijne jonden en be bemuptftcib oaarban in sijne confeientie. 3ft rugte
niet/ 3egt 300 cenen/ boo? bat ift bet getuigenigfe umer genabe in mijn
garte geboele/ bat mij mijne 3onben be^geben 3ijn.
Ten zevende. q£n einbciijft/ Ijceft be 3onbe en be bloeft ber sonbe/
Ijunne onftunbe en gun 3o?ge(oo£ leben/ ben 300 üenaauUib/ 31 j mil*
len
-ocr page 517-
OVER i JOH. 1:9.                                   481
(en bie niet Bigben aan be l\'janb Vjaubrn: jij brillen er ban af; eben
als; een me£/ bat in be taonbe fteeftt; jij ruften niet boor bat get er
uit ig. <E»e 3onben gefiben gun juïfie fteften en bJonben gcgeben; 3?}
ruisten niet boor bat het boor $ob£ <èeeét gebcte?b ió; ;n ftaan af
ban Qunne ongeregtigbeib: Die zijne overtredingen bekent en laat, zal
barmhartigheid verkrijgen. 3CI fclj?eibe gtj eene 3ce ban t?anen/ en al
fttoam gg geburig utae fcljulb boor <6ob beigben/ en gtj 3ag toee? met
uto öarte naar utae ongeregtigfjeib om/ pet 30ube niet gelpen.
,©u 3egt on3e jjeerltjfte Johannes {bit Ijet taerft ban be belijbeniiéTe be?
3onben 300 in ben g?onb berftonb/ en er bij getaecgt toag toen Petrus
300 bitterlgft ober 3tjne 3onben gefegreib gabbe) tag moepten bie belij»
den; Wij, goofb boor goofb/ tsie be sonben begaan hebben; elft sgne
eigene zonden; een babe? mag be 3onben ban 3gn fiinb/of een ftinb be
3onben ban 3ijnen baber belijben/ bat i$ tael goeb; maar get ig niet
genoeg. Cene broutae mag get boen boor ben man/ en een man boo?
be broutae/ get tael goeb/ maar get i£ niet genoeg. l©ilt gij gemeen\'
fcgap aan #ob geo&en/ bie een 3uiber Hicfjr is/ gij moet uwe zonden
belijden, en met David 3eggrn/ ik bebbe gezondigd: ik hebbe gedaan dat
kwaad is in uwe oogen. HEn met ben verloren zoon: ik hebbe gezondigd
tegen den hemel en voor u, en ik ben niet waardig uw zone genaamd te
worden. Cen 3onbaar baar niet toe te ft?fjgen/ om 3ijue eigene fcgulö
te beigben. C^ij ganbclt met be 3onben gelijft al£ een menfege bie eene
aanftootelijfte fcöüberije fieeft/ gij gangt er een gorbijntje boor/ opbat
3e niet 3oube befteften roorben. «ïKïaar neen/ taij moeten onje sonben belij»
ben en openleggen boor 43ob/ elft boor 3iclJ3elben/ Ijoofb boor goofb.
II. Itëel nu/ Johannes, al? get bonb£boIft£ ytï) 300 aanftelt/ taat jal
be 2Sonb«?gob ban boen ? llf g 3a! onze zonden vergeven, en l^tj 3al onj?
reinigen van alle ongeregtigheid, en bat 3al bloetjen uit 3tjne trouwe
en regtvaardigheid.
A. (£g 3^1 be zonden vergeven. ï©ie bie Hij? $et ig? bie Hij, bien
be SUpogtel te boren een Licht genoemb gab; Ijet i? God in Christus.
guiten <Cg?i0tu0 i£ <£ob een berteerenb Uuur; maar In Cfj?i£tug ig
ï|g een be?3oenb <èob en 3£>aber. J^et iji bie <éoö/ bie be eere alleen
geeft/ bat ^g bergeben ftan/ Mare. 11:7. ©ie $ob in €lj?i£tii|Si£ liet/
bie regtveerdig maakt, Rom. VIII: 33. ï©at 3al bie 4?ob nu boen? $|g
3al be zonden vergeven, ©e vergevinge der zonden geeft bele namen in
be $}. ^chjift/ baar anbe?£ al bele 3oetigfjeib in ligt; maarbJtjftun\'
nen bie niet allen ophalen. 2CI£ baar een menfege met tjanen/ met
ftgaamte en met 3elfbe?oorbeelinge boor 43ob ftomt/ taat boet be $eere
ban ? ©ie 3egt/ %{\\ 3al u niet ft? a ff en in mgnen too?n; %it 3a! met u
niet treben in \'tgerigte; %U geböe eenen 2&orge boor u georbineejb
en gcjalfö/ met tytm geube 3Jft in get gerigte get?eben;3iHljeööealle
f pp                                          mij.
-ocr page 518-
482                                  XLL PREDIKATIE,
mijne g^amfcfiap op ^em boen aanftotnen; alle utoc ongeregtigfieben
fteBBe 3lft op $em boen aanloopen. $ij i$ een ^aligmafte?/ bie bolfto-
men Ban jaligmafien; öie 300 een fcljepfeltje/ al£gij3ijt/geluftftig ftan
maften! l|et fteefr l^ein een Bitte? lijöen en g^aot rantfoen geftopt;
baarop ftan ulne ue^moeibe ;iele nipte binben; en baarmebe ftunt gij
Beftaan in fiet gobbelijft gerigte; 300 bat alle u In e fcljulben uerjaenb
en bepgeben 3fjn; en 31» reftene u al$of gij nooit eenige jonben geftab
of gebaan/ maar integenbeel/ of gij alle gerrgtigtjeiö <#obp bolB?agt
habbe; en 300 gebe 3fft u het geeptelijft (enen/ en een regt tot het
eeumige leben ; 3!ft bejftlare tl onfcfjulbig/ en bat gij niet 311U behoren
gaan/ maar eeutoig Beljouben roo^bcn ; gelooft gij bat ? 5Ccl)! Ftonbe ift
bat gelooben/ 3egt be 3iele/ eer 35 boorgeB^often ig; en aftf 33 mat
berber geftomen ipyban 3egt 3ij/arft Ojeere! iii geloobe het maa? ftomt
mijn ongelooue te Ijulpe; en ban 3egt 33: aeft ja! J|eere/ ift geïoobe
fier; ftet mo^öt (jaar uit genabe gegebcn te gelooben/ Pbil. 1:29. J^et
mei/ 3egt <ö$oö/ gij 31111 niet fterben; Ift fpjefte ujalfg/ ftiej in ben
tfjb/ en namaak ecutoig. ©at i«?be baab ban ben l^eröonb^gob. «U&eent
gij/ 3egt <#ob/ bat 31» u 3a! flaan aï«ï gij met tranen ftomt ïSGcfj neen;
Hoe zoude Ik u overgeven, hoe zoude Ik u overleveren ! <£n 30a hergeeft\'
<#ob alle ongeregtigheden, of be3elbe beel 31J11 in Ijare foorteu enin ftaar
getal; en of gij mat min of merr ge3onbigb hebt/al 3(jn ftet oubeson»
ben/ 3onben/ bie al boor bele jaren gepleegb 3fjn/ of nieutne 3onben/
bie nog onlang^ Bebreben 3tjn; 3!» be^gebe 3e altemaal. €» a\\$ gij
taebe? in 3onben balt/ al map jjet zevenmaal, ja al maé ftet zeventig-
maal zevenmaal baagö/ en gij ftomt tot «iüSij met Berouin en teebmc3en
lang£ bien bejfcljen en lebenbigen tueg ban mijn£ ^oon^ bejoienften/
ban gerrjale 3ift Ijet pajbon/ 3egt <&ob/ 3ift 3a! ftet u al toeber be^ge*
ben; 3[h 31e o met mebelijben aan/ bat gij nog 300 3onbig 3tjr; 3Ift
ontfejme «iBp ober u/ gelijft alleen babe?3iclj ontfermt oue? 3fjn ftinb/
alp ftet ft?uiHeIt. 31a/ 3!ft be^gebe ftet u met ftet allejbolmaaftfte be?»
genoegen ; 3jft bejgebe ftet u 300/ bat 31ft mtj 3ee? bejBltjbc al|J 31ft "
meiboe. %l$ gij u 300 aanftelt/ bat gij met opregte BeltjDeni^fe ftomt/
3(ft 3al eenbe? boen gclfjft alp een babc? aan sjjn ftinb/ bat 3icft mei
aanftelt; 3ft 3a! ftet boen alp be Vader aan ben verloren zoon bceb ; 9
fioe teeöe; ging bat toe! En opstaande ging hij naar zijnen vader. En
als hij nog verre van hem was, zag hem zijn vader, en wierd met in-
ncrlijke ontferminge beweegt; en toeloopende viel hem om zijnen hals, en
kuste hem, Luc. XV: ao.
B. fóunnen nu <3obg fiinbrren mei teb?eben 3fjn/ alp* be schuld en
straffe be? 3onben booj be regtüaarbigmaftinge tnojbt meggenomen ? 31$
be smette ber jonbeti hun ooft niet lastig ? Sfcft ja/ 33 beugen niet/
bie alleenltjft .naar be regtvaardiging ftaan/ en niet naar be heiligmakinge.
Been/
-ocr page 519-
OVER i JOH. I: 9.                                    83
Meen/ <tëob£ ftinberen 3oefien 3ootaeI naar genezinge aïj? naar vergevinge.
Wel Johannes, toiï dPob aan snifte belijbe;:£ ban hunne 3onben alleenlijft
be rcgtvaardigniakinge of bc b?j)fp?cftfngc fcljcnfteti ? jBeen/ 3egt bc %ua§»
tEÏ/ <&ob tDü u ooft reinigen van alle ongeregtigheid, boo? be heiligma-
kinge. ö?ij geïi&en pene leelijfte nature/ baar eene ftiacïjt en geejfchap»
pije ber jonben in ig/ 500 een üuil en onrein Ijart/ en bat jal %a voeg*
nemen/ 3egt <£ob/ 300 bat üïfi alé geenc 3onben mee? in u jie; Ik zal
mijnen Geest geven in het binnenste van u, en Ik zal maken, dat gij in
mijne wegen zult wandelen, Ik zal mijne vreeze in uw harte geven, opdat
gij van achter Mij niet afwijkt, ©aar ftomt er niet een met eene regre
beltjbenigfe/ of 43ob heiligt hem ooft. ï|oc Deiltgc <È5ob jrjn liolft ? ©00?
be taelbaab ber wedergeboorte; en ban jet t}tj fjet boo?t boor beheilig-
makinge ; baar boet J£ij 3e in g?oetjcn. i^oe ftejfter bat iemanb in be
geiligmaftingc toorbt/ hoe groore? CD^igten hij tno?bt: Gijlieden zijt nu
rein , 3cibe Éc3U£/ om het woord dat Ik tot u gesproken hebbe ; CJij boet
hen allenggfteng bajJtej morben ; en $Jjj 3a! gunne heiligheid uolmaften/
alg $tj gun be heerlijkmaking fcFjeriftt/ eej^t naar beziel, en ban naar
ziel en ligchaam beide; ban 311IICI1 alle <l3obf? ftinberen 3onbe? bleftfte of
rimpel 3jjn. ^eliefCen/ tarj moeten met 0113e fcgulb en fmette3inften in
ben afgjonb ban Clj?igtuj? be?bienpten ; bat ig/totj moeten Ïangjj3ijne
uerbienftrn tot God ftomen/ niet alleen om regtvaardigmakinge, maar
ooft om heiligmakinge ; ja mij mocgtcn meejbe? fraan naar heiligmakinge
al£ naar regtvaardigmakinge; ban3ouben tuiJ3uibe?be? mejften/en mee?
geset 3(jn op d?obg eere al|» op onsen eigenen t?oo^t; en benfit gij bat
be ^eere bat onficloonb 5oube laten ? SCcfi neen! ^tj 30iibe tot 3ijne
gtmgtgenooten ban b?ebe fp?eften/ en seggen/ gij 3Üt mÜn vriend, gtj
3{jt mijn kind, gtj 3tjt een gewenscht man: Ik ben uw schild en loon
zeer groot!
C. <£tj 3iilt 3eggen/ goe ftan ift bat toeten/al£ ift mijne 3onben fielgbe/
bat ift ban geregtvaardigd en gereinigd 53! too?ben ? We\\/ 0113e (jeejltjfie
SCpo^tcl 3al \'t u 3eggen; gij ftenbe be fcgoongeib ban 0113e religie/ en
be g?onbcn be$ geloofê. ÜPaartnebe segt gtj/ bat een ftinb tfobg ftan
aanb?ingen 5
Eerst. Met be trouwe d^ob^: God is getrouw, 3egt gfl. ©aarin ig
<Ü5ob getrouw ? 3Jn 3(jnen raad; gij goeft er niet naar oinme te fttjften.
ï^tj ig trouw in daad; $ij ij? een <S>oit/ bie de vromen in geenen nood
verlaten zal tot in den dood. {jij i$ getrouw in 3ijne beloften, in (jet
woord der belofte; 31311 name i| be waarachtige en getrouwe God, bie
Ij et bej&onb en be ttielbabiggeib Ijoubt. i}\\) ijSftanbbagtig 0111 31)11 rooo?b
te uerbullen; taie geeft e? ooit feil aan gebonben 5 B5aar ig 3ijn Vooorb
ooit lebig tDebe?geftee?b ? J^et geeft altijb 3ijn oogmejfi bolbragt. Weegt
e? gei ugt op/ uelijberg\' ban ubje 3onben; gaat er op af; «tëobig beter
f pp 2                                               te
-ocr page 520-
48                                   XLI. PREDIKATIE,
te be tjoutoen alg eenig fcQepfeï; l£tj f# bc g?oote <tftob/ bie onbe?anbej(p
eh eeutoig i§/ bie stjn be?banb ftoubt tot in bui^Eiib gefïacOten ; beproeft
ten Hjrere/ öjj 3ult nooit fciï aan CJeui binben; $Elfê ai i£ l)et bat ton
ontrouto jgn ; gij moogt ee toEl 3elier op aangaan/ mee? alf op iemanb
anbr:g5. E?ij ip be Almagtige ; EEn inrnfcijc ftan toEl trouw 3tjn/ boc(j Öct
ontboent Ijem aan bE magt; inaa? <6ob is boifiomen in ftaat om alieg
toat C^tj beloofb &EEft/ babElijlt te bo!b:EngEn.
Ten tweede. d?ob ij? niet alleen trouw, maar {Jij ij? ooft regtvaardig.
4"obj? regtvaardigheid toorbt onbE^fcfjeiben in Eens wezenlijke regtvaar-
digheid, bis anber? d3ob^ heiligheid gmonnb toojbt; alg? ooft in EEne
regtvaardigheid al£ Opperheer ; in fjet rEgEEEn ban allE«»; eiiEEneregt-
vaardigheid alg Regter, toaarboor 5ü renrn iEgElijftEii bE?gElbt naa? 3jjne.
toE?Ikn. ÜI»d ftuiniEti \'t tjter in jijne ruimte nsmEn. AVla&t taaaEom
3egt Johannes niet/ <#ob ig barmhartig, ï^ij Ijeeft eeuen njftbom ban ge-
nade, en baarom ;al $rj utoe 3onben toEl bejgeben ?
Eerst, $mbat in be belijbenijife ber 3onbEn $obj? regtvaardigheid aan«
ftonbg in brn taEg 5oubE ftomEn ! 2Pcij ! 3Egt EEne bEftommejbe 3iele/
jjoe 3al 4Sob/ bie 300 regtvaardig i$/ mijne 3onbEn ftunnen be:geben!
ïjij segt imme2<?: zoude mijue ziele zich niet wreken aan zulk een volk als
dit is ? «tèEEn/ 3Egt bE SCpogfEl/ uit #ob£ naam/ fcjjjiftt üoa? <*3ob£ regt-
vaardigheid niet/ al£ gtj 30a met beltjbenigfe ftomt. Jifêijne regtvaardig-
heid, 3egt 60b/ ïjeeft niets merr tegen u; bie oben/ bie bjanb/ bat
buut/ bie gloeb ie uitgeftUig\'cfjt boor [jet ftogtelijfte blueb mijnes £oonp/
en baarom Ijeftöe 3[ft gE3toorEn/ dat Ik niet meer op u toornen, noch
u schelden zal.
Ten tweede. f$ <föob regtvaardig, ban Hunnen 3ijne ftinberen toat
goeb£ ban ^em bertoaeftten; sullen aa^icfyt babe?£/ bie boos 3ijn/ be
niijjnabeu aan Ijunne ftinberen bergeben/ abl 3ij beselbe belijben/ en
30Uöe ban be ^eere/biE3oabolmaaftt regtvaardig ij?/ 3ijne ftinberen niet
gaarne be fchulb fttoijt fcïjelbeu/al£ 3ij 3ict) 300 boor $em be:nebcren ?
Illclj ja/ toant gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, zoo ont-
fermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen.
Ten derde. {Jet Bloeb ban 3[e3ug Cf)?i£tu£ roept betere bingen als"
ïjet öloeb ban Abel. 2CI# er bloeb op aaEt>e i$/ bat om blafte roept/
ban enjcljt $ob£ regtvaardigheid jtraffe. «ïlïaaar bit öloeb roEpt om bet»
gebinge I1002 ben boetbaajbigen sonbaar; bijgebolge eisdjt tëobji regt-
vaardigheid ooft bat $Jij be jonben bergrbe.
Ten vierde. $ob heeft be vergevinge der zonden op be ootmoebige be-
lijdenisse ban be3elbe in [jet 31->erbonb en @Ee£rament ber genabe beloofb.
3©il (60b nu niet bat be menfcheltjlte juftitie itmanb 3ijn erfgoebont»
ttEfiften 3a!; en joube ü|ij bet ban boen ? Verre zij de Almagtige van onregt.
Ten vijfde. <B>c fcljulben ban ben öelijbrr. 3ijn gekaft in ben JSib»
be»
-ocr page 521-
OVER i JOH. I:p.                                   485
belaar/ en alp <$ob bic ban in ben menfrljc nog rcns ftjafte/ ban joube
i^ij bubbele (t^affe boen. ©e regtvaardigheid #oö£ bo^bejt ban/ bat $#
bc sonben/ bie ben «ïlfiibbclaar gebjufft Rebben/ aan ben öeïrjöe? bergebe.
III. M\\i on£ laatste stuk. <$aat bat alttjö 30a ba$t/bat be bergcbinge
be^ jonben/ op bc belijbenigjfe bolgt ? UPij 3eggen ja:
Eerst. ©aar gebt gij 300 bele voorbeelden ban; bat 3iet gij inDavid,
in Mannasse, in Zacheus; in ben Tollenaar, in bic uoetbaa^bige zonda-
resse, in Paulus, en mee,: anbcrcn.
Ten tweede, ©at bljjlft uit berfcfjefbene plaatfcn/ a\\§ Lev. XXVI:
40—42, Dan zullen zij hare ongeregtigheid belijden, en de ongeregtigheid
harer vaderen , met hare overtredingen, daarmede zij tegen Mij overtre-
den hebben , enz. zoo dan haar onbesneden harte gebogen wordt, en zij
dan aan de straffe harer ongeregtigheid een welgevallen hebben; dan,3cgt
<#ob/ zal Ik gedenken aan mijn verbond met Abraham, Izaiik en Jacob.
©at gelooft #ob ooft/ Jer. III: 11, 13, Want Ik ben goedertieren, spreekt
den Heere, Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden. Alleen kent uwe
ongeregtigheid, dat gij tegen den Heere uwen God hebt overgetreden. <£n
Prov. XXVIII: 13, Die zijne overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig
zijn, maar die ze bekent en laat , zal barmhartigheid verkrijgen.
Ten derde, gullen Ijet be menfcljen/ bie boos 3(jn/ aan malnanbe?
boen/ en 3oube <l3üb Ijet niet boen ? ©at b?ingen taij aan in be vijfde
bede: Vergeeft ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren.
Ten vierde, ©e vergevinge der zonden ij? bt) 30a een\'/ bie jijne obe?»
feedingen ftent en belijdt, alleen tnelHom ; 6 bie i^ boot ïjetn al£ een
b^onft ftoub taaterjS op cene bermoeibe 3ie(e.
Ten vijfde. 2oo beftjde? is in eenen gepaöten toeftanb geftelb 0111
fjct taaarbig te e?ftennen en te beleben. d 2Cls" $oü 300 eenen boet»
baarbigen belijder be vergevinge fcjjenbt/ (jij ftaat 30a bcjtooiiörjd; fjij
roept 300 uit/ waarom hebbe ik genade in uwe oogen gevonden ! ö Gij
God des aanziens! ^(j 3egt/ il{ ijab ben eeulnigeu boob betüient/ en ih
li^ijge fjet reutaige lebcn. %cï) l ijij ftan 300 Sartelijtt 3ingen :
Al mijn misdaden en mijn zonden
Waren zeer groot en zwaar,
Maar uw goedheid niet om doorgronden
Vergaf die al voorwaar.
(fteliefben/ Ijet i£ morgen bes? peeren Avondmaal, en Ijet i£ nu een
bag ban boopbercibingen/ om u$elben te fcfjiHhen om töob morgen te
ontmoeten, ifcaat nu niet uit tuanbeleu/ nocl) naat uttie fjoben/ nocfj
naar urne ge3elfr.Fjappcn; of moet gri buiten ü)C3en/ gaat alleen/ gaat
naar utoe bmnciiftame,:. 2egt 80/ iuat 3ouben toij baat gaan boen?
f pu 3                                                 <©n»
-ocr page 522-
486                               XLI. PREDIKATIE,
onbr^ocftt baar welben; bcïijbt baar utae3onbe. £>f Ijcbt gij v. genie ?
fflm gtj e? geene ? 3tjt gtj er tntgefïoten ? <®f jtjt gij cc te t?ot$cg en
te gajb toe ï @aat/ obejloopt uta ganfcge leben een£/ 300 lange al£ gtj
geugt; öcnlft 30a reus aan be notabeljte sonbeu; ftaat er Ui.it booc
fril/ En 3egt/ ï^eere/ ben ift tael ooit ober mijne 3onben rcgt be?oot-
moebigb en beru^elb getaeegt? <0tj 3Ult mijifcljien peggen/ get i£ toel/
in 33! get boen; maa? 3a! fjet ban morgen ftlaar 3311 ? 2al $oö mij
ban reinigen van mijne ongeregtigheid ? ifêag ift bat ban taacgtEn J l©el
3acgt/ toee^t niet tE bootbarig; Sanl En Judas bElsben 00b gunne3on<
ben. i©aar gaperbe get ban aan? ^ult gtj 3eggen ; toel aan get regt
belijden. üMlt gtj toeten/ op toat boor eene belijdenisse gij be verge-
vinge te taacfjtcn gebt? <®n be$e:
Eerst. %\\$ utoe belijdenisse 300 gewillig i<?. löiemanb 3et er u toe aan;
gij binbt er 300 een brang ban binnen toe; gtj 3oubt Ijet nfEt ftun-
nen norl\'j toillen laten. 43ij 30ube Ijet boen/ a( gabt gtj öesc p^ebicatfe
niet een£ gegootb. gonbaar/ taeet gij goe get u gaat; ®tj 3ijterniet
aan te ftjijgen. <H3tj loopt al om en om; maar gijfiomt totgeeneregte
belfjbcnijfe; uta garte raafit niet blot/ of get i£ alj e? ceng eene
fp^anfte ban be geile in utoe confeientie fiomt; of al£ be boob en be
ceutaiggeib fcgijnen te naberen. ©aar \'t regt i$/ i$ get 300 ban 3elf/
gelijft be verloren zoon, en be Tollenaar.
Ten tweede, ©e regte belijbe?^ noemen gunne 3onben; 31J seggen/
bat en bat geb ift bebjeben met mijne tonge/en bat met mijne oogen
en bat met mijne ganben/ en bat met mijne boeten/ en bat met mijn
garte/ op bie plaatfe/ in bat guig/ met bie en bie ber3toarenbe om»
ftanbiggeben; 6 <£ob/ 3eggen 3ij/ toaar ben ift niet al fcgulbig aan!
gelijft Daniël bebe : Wij hebben niet gehoord naar uwe dienstknechten de
Propheten, Dan. IX: 6. <E>e 3onbaat boet alg Nebucadnezar: ift gebbe
geb^oomb/ 3cibe Ijij/ maar be 3afte i|B mij ontgaan. 3ili gebbe gc3on»
bigb/ 5Egt be3onbaar; maar gij tueet bijna nieste noemen; be3aften
31J11 gein ontgaan.
Ten derde. Cen regte belijder fiomt tot ben oorsprong ban getfttoaab/
tot be be?bo?bengeib ban 3ijne ganfcge natuur/ gelijft David, Ps. LI: 7,
Ziet ik ben in ongeregtigheid geboren , en in zonden heeft mij mijne moe-
der ontvangen, ©aar 31J11 be anberen niet aan te ftjijgen ; gun gajte ij?
300 goeb/ get i{? 300 tael geftelb; 2-i\\ ftomen tot ben oorsprong ban be
3onben/ tot gunne verdorvene nature niet.
Ten vierde. <£en regte fielijbe? beroorbeelt 3icg3elben 300 gjaag/ en
get ij! 300 goebtoillig/ om <6ob teregtbaarbigen. 6 ^ij fiomt 300 graag
met get boobbonnij? in 3ijne ganb boor 3ijnen ifligtej ; gij 30ubc get
tael met 3ijn bloeb toillen onbc?{cg?ijben.
Ten vijfde, ©an gaat 300 een fcgjeeutoen om genabe/ om3Je3ujtot
Mn\'
-ocr page 523-
OVER i JOH. 1: 9.
487
3fjn\' SCo^fct te fjeuben; HÜ öoet affranb ban 3tjnen Horigen teeg; ïjrj
ru^t niet boor bat jijne conferentie boor het Öloeb en ben d5ee^t ban
Cf),?>£tug gereinigb i£ ban boobe tne^ftcn/ om ben (eaenbigen «Sab te
bierren/ en om 300 met een ue^bjijbeb Ijarte te Hunnen loopen op iret
pab ban <ü5obj« geboöen. j!>irtl)o«bt beje bingen; beproeft u baataan.
goubt gij Hunnen 3eggen/ bat gij 300 Beleben Ijefit ? 2egt gij/ neen/
ifi taeet baar niet ban; of 3egt gij/ ifi taeet niet taat iH seggen 3a!;
ifi jie bilitui)!? ttui beel fcljulö/ en iH Home 00H tue( eenjö tot öeiijbc*
ni^fe; maa? ifi R^ijge geen b?ebe. 33R breeje bat 0et nog niet regt
met mij geftelb ij?, lfêel mengel)/ iH rabe u/ aeft gaat naar utue bin«
nenfiame?/ balt boor ben Ö^eere op urne finiecn/ roept er om 300 ern*
frig en 300 aanhoubenb als gij Hunt. 11?ie Ureet of gij het beseir abonb
nog niet H;ijgt! en of gij morgen niet al 311U Hunnen 3eggen : Mijne
zonde maakte ik U bekend, en mijne ongeregtigheid bedekte ik niet: ik
zeide, ik zal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den Heere;
en Gij vergaaft de ongeregtigheid mijner zonden, sela!
©ie nu ban ben Cfeere öarmhartigheib ontbangen he&öen/am hunne
3onben 300 te Belrjben en be?geüinge tebejR^rjgen/en bie Renni«?fe heBt
aan bie ftuRfien/ bit brij baar genoemb Hebben; gaat aan het Avond-
maal ; u&ob i£ getroum/ $rj 3a! u op nieuta be^getiinge en gene3inge
fchenfien. 31R taenfefte al£ gij morgen aan be @£afel fiomt/ bat 45ob
tot u 3eggen 3a!/ toee^t bjeIgemoeb/utne30irben 3tjn u beogenen ; fiomt
boo^ het geloobe tot ben 2one tfobp/ en Ijct 3a! u brelgaan. i-u aliï
gij fte^ft/ ban 3irlt gij fiomen in bie plaatfe baar gij bolRomen be^ge*
birrge ban alle urne 3onben suit Hebben/ en üaa: gij $obe en ben 3Eamme
eeutaig bolmaafit jult loben en banfien. ©at toenfehen tnij/ bat be l^eerc
u en 0113 uit genabe tuil fcljeiiRcn.
AMEN.
TWEE-
-ocr page 524-
TWEE EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
HEB R. XI : 10.
Want hij vcrwachtede de Stad die fondamenten heeft, welker Konslenaar
en Bouwmeester God is.
OP NIEUWEJAAR.
ïtëtj lejen/ Gen. XLV: 20, bat Jozeph met uemilliging banPharao,
magenen rn paarben 3011b/ om jijnen uaber en 3fjne b^oebrren/ met hun
ganfche huij5ge3in/ uit banaan naar €gnpte te brengen; en/ bemtjle
be tnagenf? en paajben niet genoeg tuaren om allen hunnen huisraab
op te laben/ 300 beeb be Roning hun aanseggen/ Uwe oogenen verschoo-
nen uwen huisraad niet, want het beste van gansch Egypteland is voor u ;
üomt e? maar met met uta lijf uit/ milbe hn 3eggen/ en Iaat utaen
huijraab maar blijben. ï^et ma£ eene moeijeipe 3aRe/ alltp achter te
laten bat 35 in ïianaan Ijabben/ en te gaan kbenin een bjeemblanb/
en bat baar 31J tuiptcn/ bat be fcï)aap{je?berp ben <£guptenaren een
g,uirnel maren/ en baar 39 op be gunfte ban eenen b^eemben Roning
3oubcn moeten gaan leben. <£bentnel/3fj boen Ijet; maa? mat beeb ïjet
Ijun boen? üMe aanmoebiginge/ bie be Roning er btj boet; Het beste
van gansch Egypte zal uwe zijn. ï©at tnilt gij met een beel flechte bob\'
ben boen ? ÏPie 3tjn niet te be?gelpen met hetgene ifi u aanbiebe/ tuilbe
be Roning 3eggen. ©ie belofte fiunbc het allep goeb mafien.
J©eet gij/ maar tan henen tuillen ? Wi\\ millen baarhenen/ bat <öob
tot een Chipten/ bie naar ben Ijemel gaat/ 00R 3egt/ laat het alleg
acljter/ paR en 3afi/ allep mat bc tucrelb Ijeeft of geeft/ bcrloocljent
alle? om mijtuntmille; 5IR ;al het goebmaRen met alle be gorberen bef?
genabeberbonbg/ met be 3egeningen Abrahams, met buurachtig en De-
ftenbig gocb/ bat alle urne fchatfiameren berbullen Ran. ^alJacobmet
3Qn ïjui?Df3m aHe£ achterlaten/alp een aarbgch Roning allrenltjR3egt/
En tjet beste van mijn land i«S boor 11/ en Ran <#ob Ijet ban niet goeb«
maften met u het beste van den hemel te geben? 6! gegt H?ob/ beslaat
flö
-ocr page 525-
XLII. PREDIKATIE, OVER HEBR. XI: 10.                489
gij utoen babe?/ 3|fi 3a! u tot een ©aber üiejen/ 2 Cor. VI: 18. ©e?*
Iaat gij utae moeber/ be fte?fte 3a! u tot eene (icfelijfte moeber toe3cn ;
en 3al bat nfet beter al|ö utae aa?öjcfieoube?gtoe3en ? ©ejlaat gij utae
b?oebc?£ en 3u£te^/ utae natuurlijfte maagfeftap/ alle be Fjeüigen/ bfe
in ben hemel en op be aarbe 3911/ 3iillrn utae geejStelijfie maagfehap
toe3en; üerlaat gij alle utae goebcren/ üft 3a! uto ftoogfte 8°cD/ uta
ftfiilb en loon toe3en: fjet allejbe^te beel 3a! utae spn ; berlaat gij utu
leben / boo? bft leben 3a! 3ft u een reutoig leben fcljenften ; beslaat gij
ftab en babe?lanb/ 3fft 3a! u een beter ftemel^ch babejlanb en eene ftab
geben/ bie %ïi jclbe bereib en gemaaftt ïjebïje/ eene stad die fondamen-
ten heeft, toaaruan %\\t 3elbe be Kunstenaar en Bouwmeester ben. 3ïn
fiet tiende kapittel habbc be SCpostel be geloobigen tot standvastigheid
bejmaanb; taat i$ et aan be bernobingc ban uta goeb gelegen 5 jeibe
bij; gij moet boclj uit ben geloobe leben ; gij taeet/ bat gij na bit leben
een bete^ goeb 3ult hebben. «Daarop bomt hij in bit xibehapittel/en
ÖU 3P81/ 8\'j Bunt het geloabe niet ijebben/ of gij moet het met e?
baab bejtoonen ; gij moet ban ooft met lijbjaamfjeib (jouen op hetgene
gij gelooft. $ij Runt (jet geloobe niet Rebben/ of gij moet gelooüen/
niet alleen dat God is; maar ooft/ dat Hij een belooner is dergener die
Hem zoeken. Cn baarop ftelt hij eenige heiben in \'t geloobe boo^: be»
fiijftt/ 3cgt bij/ een Abel, bie heeft boo? bet geloobe eene berere of*
feranbe geoffe^b al? Kaïn; beftijftt een Enoch, bie geloofbc bat bat het
beste taa?V <6ob tot 3ijnen 43ob te Ijebben/ en J£em tot -cen bolft te
31J11; beftijftt een Noach, bie ïjabbe boor (jet geloobe ban be gobbelijfte
openbariugc en belofte/ een arfte bereib/ baar bij met 3ijn ftui£ge3in
in behouben taiejb; Iet op een Abraham, alé <6ob hem riep/ tjoe ge»
goorjaam taag hij/ al taijSt (jij niet toaar Ö5ob hem brengen 3oube;
f)fj toonbe te geloobcn bat 45ob een beloone; taaiö ban biegeucn/ bie
Üjem 3oeften/ want hij verwachtede de stad die fondamenten hadde, daar
God de Kunstenaar en Bouwmeester van was. 25ij gelegenhcib ban (jet
Nieuwejaar bachten toij u bese taoorben een£ te binnen te moeteu bjen»
gen. W\\\\ leben boor <0ob£ goebfieib nog in beje ftab; maar taij jul»
len er eenj? uit moeten bc?hui3cn naar eene anbere ftab. <£llï jaartje
i£ 300 een g^ootc ftap naar bie ftab/baar toij eeutaig jullen blijbeu;
naar be stad des verderfs, of naar bie stad die fondamenten heeft. SCcft !
bat taij met Abraham beje ftab ooft ftonben verwachten l ïfêij hebben
in be3e taoojben te bejfen :
I. H>c stad, baar ®ob be Kunstenaar en Bouwmeester ban iê.
II. $|oc Abraham, en 3fjnjS gclijfien/ bie stad taaren verwachtende.
III. J©at be verwachtinge ban bie stad boot uitwerkinge op hun
harte habbe?
I. H£at bet eerste aangaat/ gij fiunt meteen jien bat bet eene stad
<©gg                                                  W
-ocr page 526-
XLII. PREDIKATIE,
i^ bic boben i$/ baar hier ban gefujolien toojbt; eene stad, bte een
vaderland boor be bteembelingen ban het Oube en ..DieuUie (jCeg\'
tament; eene stad, baar Abraham naar toe reisb»:; bat 1\'ian geen e
ftab in be tnerelb 31)11. C)et i«i eene hemelsche stad, bic bele heerlnlic
namen bjaagt in het iDoojb; 3 ij tuotbt genaamb Ijct paradijs Gods,
Ijrt paleis Gods, be stad Gods. lDaatoui toojbt be hemel eene stad ge\'
naamb 5
Eerst. Ombat et in eene stad eene regeringe i£; in ben hemel ooft:
baat ie een Koning bic tcgcrjt; f)ct bolti jtet et ben Koning in zijne
schoonheid, Jes. XXXIII : 17. De Heere heeft zijnen troon in de hemelen
gevestigd, Ps. CIII : 19.
Ten tweede. 3n eene stad» jtjn burgers; in ben gctnel ooft: be en-
gelen Gods jtjn baar al£ be burgejjS/ bie in een gjoot getal 3ijn : Dui-
zendmaal duizenden dienen Hem, en tien duizendmaal tien duizenden
staan voor Hem, Dan. Vil: 10. 3?aar 3tjn be burgers be zielen bej vol-
maakte regtvaardigen, bie <öob reebj» ten gentel heeft binnen geb?agt;
300 eene groote schare, bat niemand bic tellen en ban/Openb. VII: 9.
<B5e burgers ban bie stad 3tjn ooft be geloovigen hier op der aarde; bie
sullen baat ooft ftomen. £n mogen fomtrjbg be beginfeltjej» en be boot»
"fmaaftjcja baatban teebfi in Ijiinnc Ijartcn geboden/ bun luanbei en
bun butgetfcljap ij? teebj? in ben hemel/ Phil. III: 20. (föobg ftinbeten
mogen tojj betgeïijften bij ben jlamme ban 33Sana?fe; hij tuag half
in ïtananiT en half baat buiten. goo 31)11 43obo ftinbeten ooft/ half
op aajbe/ en half in ben hemel. J.P-ct hun bejljeetljjftt Hoofd, ben
Heere Jezns, met hun hart, en met tjunueu wandel, 31J11 31) rceba in
bie hemelfthe stad.
Ten derde. 3fn eene stad ij? eene wet; in ben hemel oafi: en bat ij?
be liefde; be liefde blijft, 1 Cor. XIII: 8. ©e liefde vergaat nimmermeer.
Ten vierde. 3(n eene stad 3311 bele fchoonegebouwen, biebe3ellie heer»
lp maften; maaj in bie stad der heerlijkheid 3tjn ooft 3ulfie fcljoane
gebouwen; both het 3tjn geene ligchatneljjfte of eigenltjfte geboutoen/
maar oneigenljjfte/ namelijft/ bie onbejfcjjeibene tjappen ban jjeetlijft\'
Ijeib/ bie be hemellingen bezitten; elft Ujijgt baat eete naar 31)11 ge»
toonnen talentje/ en naat ben gettoutaen ajbeib bien hu\' boot <&ob
gebaan heeft; baatban 3egt be SSaligmaftej/ Joh. XIV : 2, In het huis
mijnes Vaders zijn vele woningen ; het ij? te 3eggen/ baat 5JJ11 bele plaat»
fen; elft Ujijgt ej jijnc plaatfe ban eete en loon.
Ten vijfde. 3(n eene stad ij? allejlei voorraad; in be stad Gods hiet
boben ooft. IPat ij? et een boottaab boot allen/ bie baat toonen en
bejfieeten! baat ij? geen gebjeft/ baat ij? allej? bolop. ©e ftinbeten
3C?raëlg in be tooej?ttjne Hjegen altemetj? een pjoefje/ een boojfmaaftje
ban het lanb üianaan/ baat 5ij naat toe gingen/ 300 bat 3 ij ftonben
3eg»
-ocr page 527-
OVER HEBR. XI: i o.
491
3eggen/ bat het een 3eer goeb lanb toag; 300 ig het hier ooft: <tftob
geeft aan 3jjne fiinberen alteinetg toat boo?af;be eer delingen bcjj<!3eeg\'
itg/ bc ftugfingen ban 3ijnrn monb/ be gcciBtef|)fte Bhjbfchap/ 300 bat
38 Bunnen 3eggen/ boortoaar het i£ ren uitermate goeb lanb. jaaaar
in ben hemel 3a! het ebentoel nog geheel anbe?£ ttirjeu. 9! W$ 38 baar
Komen/ ban sullen 31) alp beltonnen ban bcrtoonbering; Ijet 3a! hun
gaan al$i be Koninginne van Scheba, baar bleef geen geegt in haar/ toen
31J al be hcrriiiUljrib ban Salomo 3ag; ö 45ob^ fiinberen 311IIC11 ban ooft
3eggen/ be helft ij? ou$ niet aangc3egb! ©aar 3a! het een einbelooje
maalfooom ban eeutoige algenoeg3aamIjeib jfln; verzadinge der vreugde,
en lieflijkheden aan Gods regterhand, Ps. XVI: 11.
Ten zesde. <£ene stad Fjeeft 3811e previlegiën; 300 get in beu hemel
ooft. Paulus 3eibe/ het koningrijke Gods heeft tot 3tjn pjebilegie/ regt-
veerdigheid, vrede, en blijdschap door den Heiligen Geest, Rom. XIV: 17.
(©ie stad heeft tot eene p^ebilegie/ bat baar geen inwoonder zal zeggen,
ik ben ziek, want het volk dat daarin woont zal vergevinge van ongereg-
tigheid hebben, Jes. XXXIII: 24. gjj hebben bie p^eUilegie/ bat 38 ben
ïtoning 3ien geft^oonb met eere en heerhjfiheib.
Ten zevende. qJEene stad heeft 3811e veiligheid; öe3e stad fg eene veilige
plaatse; alle bijanben 38" er Buiten/ en alle bjienben 38n er Binnen,
©aar fian geen buibel ftomen om te behoeften/ of alj» een B^iefchenbe
leeutu om te berfcheuren/ noch om te 3iften alg be taptoe/ noch 38n*
IJtjIen te fchieten op @obg fiinberen. ©at parabijt ig 3onber bieflange;
baar 3a! geene berleibenbe toerelb toe3en/ bie 30a bele moeite aan $obg
fiinberen baait: In haar zal niet inkomen iet dat ontreinigt, en gronwe-
lijkheid doet, Openb. XXI: 27. ©ie onrein ig 3a! baar niet Binnen fio»
men/ geen Brbo2beu liane 3a! het bollt tfabs baar 300 meer boen t^en»
ren/ alle be be^bojbenheben gullen boor bc pookte ban bie stad afge*
legb too?ben en blt\'jbcu liggen/ blcepch en Bloeb 311UCU baar Buiten
Bigben/ bie gullen het fóoningrijfte $obg niet Beërben.
Maat 3oube het tod eene stad, en toel eene gelukzalige stad mogen
heeten/ inbien 38 niet bagt mag/ inbien 38 geruïneerd ftonbe taojben ?
Meen/ ganfchelpft niet. goube be3e stad\', bie Abraham uettoachtebe/
en bie alle #ob£ fiinberen bertoachtcn/ toel 300 Begeerhjfi 3ön/ al^ 31J
toanfte\'Baar toa^/ en maar eenigen tijb buu?be5 9 4öeen/ töeliefben!
en baarom tao?bt er ban be3e stad getuigb/ bat 38 fondamenten heeft.
Ü9at geeft bat te hennen?
Eerst, ©e vastigheid en onwankelbaarheid ban bie stad; geheel anbe?j?
alg Abrahams tente, bie maar log ftonb/ en geene uagtigheib ter toe<
relb habbe/ alg eenigc pinnen en toutotjeg. 28 mogte een dakje he&«
Ben/ maar 38 hab geen fondament; 38 fionbe ontbloot toojben tot be
fonbamenten toe; maar be^e stad eene onwankelbare stad; bat he-
«fèqg. a                                                mei
-ocr page 528-
XLII. PREDIKATIE,
492
melsche Jeruzalem fj? eene geruste woonplaatse, eene tente, die niet ter
nedergeworpen zal worden.
Ten tweede, ©at bie stad gesegb tno^bt fondamenten te ficööen/ bat
geeft be eeuwigdurendheid ban bie stad te ftennen. SCile anbere fteben
bie berouberen; 33 Hunnen boor fjet buut be^anb/ boor fjet mater
meggefpoelb/ of boor mr2ftelijlie plaaen be^nielb tooien; maar be3e
stad niet; $ob fjeeft 3e in be eeumigljeib öereib/ en in ben beginne
gefcïjapen/ en f|ij 3a! 3e tot in eeuroigfjeib boen buren, ©aar ftaat op
be pookten ban bie stad geschreven , onsterfelijkheid en overderfelijkheid,
en fjet eeuwige leven.
@tj 3ult in um fjarte ligt al Belust 3tjn/ en 3eggen/ toelfte 3tjn bie
3ltiare fondamenten? !©eet gij toelfte bat 31J 39115
Eerst, ©e ceutaige b^ijmagtige verkiezinge; bat ba^te fondament Gods
staat, het heeft dien zegel, de Heere kent degenen die de zijne zijn,
2 Tim. II: 19.
Ten tweede. $et tweede fondament \\§ Ijet bloed van den Zone Gods;
baar ftan nocf) mag geen ander fondament gelegd worden dan \'t gene
reeds gelegd is, namelijk Christus, 1 Cor. III: 11. <j|)p bie Petra; op
be berbienften ban Cf)?i?tu£/ i£ 30 gefticftt; op 3911 lijben en gefjoor*
3aamïjeib.
Ten derde. JJet derde fondament i«J fjet verbond der genade; bat tg
3ulften bakten bernonb/ bat ®ob er ban 3"?gt: Bergen mogen wijken,
en heuvelen wankelen , maar het verbond mijnes vredes zal niet wankelen
tot in eeuwigheid, Jes. LIV: 10. j|et i{S 30a ba^t al£ het verbond van
den dag en den nacht, Jer. XXXIII: 11. $et toojbt genoemb een eeuwig
verbond, Jes. LV : 3.
Ten vierde. Weet gij/ toclft nog een fondament ij? ? ©e ftjacfjtbabige
roepinge; de roepinge Gods is onberouwelijk, geljjft aftj alle de genade-
giften onberouwelijk 3311/ Rom. XI: 29.
Ten vijfde, 8|et vijfde fondament i$ be onwankelbare trouwe, en be
onbepaalde magt ban «5ob. frjtj i$ een eeuwige Rotssteen; een <ëob/ die
trouwe houdt in der eeuwigheid, en bien fjet aan geene magt ontbjeeftt
om be3e stad te öetoaren boor fjet mooib 3rjner flracfit. <#eifefben/ ftan
men ban ban epne stad, bie 30a bele fondamenten heeft/ niet met maar*
fjeib 3ingen/ wij hebben eene sterke stad, God stelt heil tot muren en
tot voorschansen?
gegt gij/ mie fjeeft bie stad gefioumb? Paulus 3egt fjet boor «tftabg
$ee$t/ God is er de Kunstenaar en de Bouwmeester af. Cen bouwmeester
in be toerelb fient men uit 3911 gebouw, een schrijver uit 3jjne boeken,
een schilder uit 3ijne schilderijen: 30a ij? fjet fjier ooft: uit fjet werk
Iee?t men ben werkmeester Rennen. <#ob ij? een Werkmeester, taienj?
tuejft bolftomen ig; t}ij ij$ be tfojmeejber ban alieg; baar tg er maar
één
-ocr page 529-
OVER HEBR. XI: 10.                                 493
één 300/ en geen ttoeebe. <$ob iê bc Kunstenaar en Bouwmeester ban
Die stad.
A. 11? aar om luocöt <£ob tic Bouwmeester ban bie stad genoemb ?
Eerst. Ombat <t3ob alleen be Schepper en be Formeerder ban bie stad
i$/ In den beginne schiep God den hemel ende de aarde, Gen. I: [.Gij
zijt die Heere alleen; Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der heme-
len, seibe Nehemia, kap. IX: 6.
Ten tweede. l©ie geeft be burgers ban bie stad gemaafit ? ^ijn niet
be engelen ban J$ob gefcljapen ? Hij maakt zijne engelen geesten, Ps.
CIV: 4. B0ie geeft $ob baar noa gemaafit ? ®c zielen der volmaakte
regtvaardigen 3të 43oö niet een Vader der geesten? Hebr. XII: 9. Cn
moeten niet alle be geloobigen 3eggcn/ Hij heeft ons gemaakt (en niet
wij) zijn volk, en de schapen zijner weide? Ps. C: 3. üfèaeten alle &ab§
fiinöeren niet 3eggcn/ Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Chris-
tus Jezus tot goede werken , Eph. II: 10. $ab bejgabect op aarbe altengé\'
fien£ bc uitbejfiorenen ; jij tnorben taebergeboren tot eene leaeubegope.
^g tnorben intDonejjS ban be fcgbenbe ftejfte/ en 35 tnorben fjoe lan-
ger tjoe mee; bentnaam gemaafit om intoone^ te 51)11 uan bie stad ber
Ijeerlijftfieib. €n 300bra al? 31J baaj binnen 3tjn/ 30a beginnen 39 te
3ingen/ Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de
eere, en de kracht; Gij hebt alle dingen geschapen; Gij hebt ons gemaakt
tot koningen en priesters, Openb. IV: 11 en V: 10.
B. i©aa?om mojbt be ï^eere niet alleen be Bouwmeester, maar ooft
be Kunstenaar ban bie stad genoemb ?
Eerst. <&m te tooncn/ bat be Ijemel 30a een baa?:reffelfjft kunststuk
i§. 9Cuj Besaleël en Aholiab ben <#cegt gedegen gabben/ om fiuuftige
toerften te maften/ 300 fttaam er niet£ uit Ijunne Ijanben boo?t al£
bejruftftingjjinagtigc toejftcn. 6! 2oo i$ be hemel ooft; bic stad ber
geejlgftgeib i$ Ijet gooföftuft ban 43ob£ taerfien. I©at sgn e; al bele
ftunftcnaar£ onber be menfegen getoeegt! tuat sgn e; al bele ftunftige
me:ften gemaaftt/ baar üc gigtarie\'n niet genoeg ban toeten te fp^eften !
taat\'gebben fommigen al ftunftige en ftogtelpc liigtfiobenen pjarijtige
palei3en ftunnen maften ! .lïlaar bie ben hemel gesien gabbe/ bie 30110c
moeten 3eggen/ be hemel obertjeft atfe0. €n bie e? inftomt 3a! a(£
6e3togftcn ban be?taonöering/ en moeten uitroepen/ Heere, Gij zijt
groot, en doet wonderwerken, Gij alleen zijt God!
Ten tweede. 2Clg e? ge3egb too^bt/ bat <5ob be Kunstenaar ban bie
stad \\$l bat geeft te bennen/ bat niemanb bit taejft 3icg ftonbe aan
matigen : De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, die
zullen vergaan. Wit ijS e; onber be fct)epfelen 300 turjgi en 300 magtig/
bic julft een fiun^tftuli/ ais De Ijemel is/ 50110e bunnen namaften ?
Ten derde, ^et i? te 3eggen/ Dat al mat ftunftig en Hogteujft ijS/in
<£gg 3                                               die
-ocr page 530-
XLII. PREDIKATIE,
494
bie stad gebonben mtubt. lDat geeft be Qeerc 31\'jne eeuwige kracht en
goddelijkheid getoonb in f|et fcfjeppen ban be3e aa?be/ 300 bat David
baarobe? al|> berrufit ftonb/ en uitriep/ö Heere, onzeHeere! hoe heer-
lijk is uwen naam op de gansche aarde! Ps. VIII: 2. Cn Ps. CIV:a4,
Hoe groot zijn uwe werken, ö Heere, Gij hebt ze alle met wijsheid ge-
maakt. iPat is be mensch een inmat ft uli ban 4&obp Ijanbentoejft/ 300
bat e; be psahnigt obe? moegt uitroepen/Ik love U, omdat ik op eene
heel vreesselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn uwe
werken; ook weet het mijne ziele zeer wel, Ps. CXXXIX: 14. <£n i$ er
300 beel fiunfte hie^ beneben te 3ien/ toat 3al ïjet ban Ijier boben 3tjn!
3$ jiet allejï 300 toonbc^lijft op be boet banu ban $obg boeten/ 300
bat er geheel be Inerclb ober berbaas\'b moet 3tjn; toat moet er ban in
Gods paleis 3911!
Ten vierde, i^et te 3eggen/ baar \\$ in ben gemel nietjiof Ijet ber*
toont bc lïunfte <6obj$/ of het roept 3rjne fiunfte uit/Rom. I: 20. Want
zijne onzienlijke dingen worden van de scheppinge der wereld aan uit de
schepselen verstaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en goddelijk-
heid. <£n i$ Ijet fiic? 300/ ban fiunt gij eeng? benften/ goe het in ben
hemel i$; 6! (Paar i£ nietg in ben hemel/of het fch?eeutot uit/betoon»
bertoe?fien ban öien #oö/ bie bolmaaftt i£ in toetenfehappen.
II. ©ie nu 300 eene stad op goebe g^onben verwacht, 3oube bie niet
alles" ftunnrn berlaten : .\'2uube bie 300 eene ftab als be toerelb is/ niet
getoillig baarboor Runnen obergeben ? ©ie ban 300 eene stad fjoo^b/
3oube bie met geenen lust üebangen toorben/ om baarfjeen te reiden ?
feij reiden toel naar be berre 3Jnbiên/ om aajbfche fcljatten te galen;
en naa; be einbnio\' bej aarbe/ om toat mooi goeb/ bat maar ttjüelijft
ijj; maar bie 300 eene stad in Ijet ooge Ijeeft/ soube bie niet belust
31)11/ om baar naar toe te fpocben 5 SCclj ja/ $eliefben/ bejuISen Bun»
nen 3eggen/Wij aanmerken niet de dingen die men ziet; maar de din-
gen die men niet en ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk,
maar de dingen die men niet en ziet, zijn eeuwig , 1 Cor. IV: 18. ©at
toont ons" be ï). <$ee£t in alle bie gasten en vreemdelingen. Que maren
3Ü gejtelb? ^jj verwachteden bat 39 e? nomen 3ouben; 31J berlangben
om e? Binnen te geraften. ïtëat befiehjt öat/.die stad te verwachten ?
Eerst. 3Jft geloove bat er. 300 eene stad i^; ach Qeere/ segt 300 een/
baar ttotjfefe ifi niet aan; iü 31e tegen be onbejfte blocr aan; a(«5 jjet
mijn lugt/ 300 loope ilt cen£ buiten mijn tentje/ en ifi Ittjfte ben hemel/
bat toerfi utoer bingeren/ eens" aan; en ban benfie ift/ baar boben i|S
bat Vaders huis, baar 300 bele woningen in 31JU/ bie stad die fondanten -
ten Ijeeft/ bat babejlanb baar ifi eeutoig menfche te sullen manen.
Ten tweede. gft geloove niet alleen/ bat e? 300 eene3aligheib tebe?»
machten i?; maar ifi geloobe oofi/ Qcete/ bat 3e voor mij i«s; bat a3ij
et
-ocr page 531-
OVER HEER. XI : 10.                                495
er mij toe geroepen gefit: Ik weet in wien ik geloofd hebbe. 9Jft geloobe/
ü^eere/ bat ift fiolien in ben hemel fig" il Romen 3al.
Ten derde. 25g mijn geloove fiefiöe iR 3ulfien hope op ben hemel; mijn
ha?te i# niet beel neergebogen/ het i<? niet jcer onrustig; ift geloobe
op hope tegen hope; al boobbe mg be Ejeerc/ 300 5a! ift ebenlnel nog
hopen en op ben ^eere machten/ al£ be machte^ op ben morgen. 2Ccg!
bie 300 eene stad verwachten, bie jien uit naar ben J^eere/ en jeggen/
Indien wij in dit leven alleenlijk op Christus waren hopende, zoo waren
wij de ellendigste van alle menschen. %l 3gn 3$ nog niet in be 6e3lt«
tinge uan gun goeb/ 3tj leben ebenlnel in be bertnachtinge; 31J man»
beien boor geloobe/ en niet boor aanfcgoutnen.
Ten vierde, ©ie stad te verwachten i£ te 3eggen/ ift verlange er naar.
Hionbe David 3eggen/ Ps. XLIIt3, Wanneer zal ik ingaan, en voor Gods
aangezigte verschijnen? 4?n Ps. LXXXIV:3, Mijne ziele is begeerig, en
bezwijkt ook van verlangen na de voorhoven des Heeren; ban ftunt gij een£
bennen goe be3e b^ome man Abraham gejrclb tna£/ en goe alle 43ubj?
ftinberen/ bie 300 eene stad geloobig verwachten, geftelb 3(jn/ en in gun
gajtr jeggen/ acg! tna£ ift in mijn babe?lanb. Jacob, 3gn ftleinjaon/
bie get ban jfjnen gobb^ticgtigen baber Izaük migfchien ooft geljoo^b
Öabbe/ alji hg be3ig tnaj? met 3ijne ftinberen te 3egenen met eenen p?o«
pgetifchen 3egcn/ 300 6?aft lig ccnjS af/ en 3eibe/ op uwe zaligheid wachte
ik, Heere! Gen. XLIX:i8. <£n hoe fcfceeumbe Job get uit/ als hij aan
bie fchoone stad gebactjte/ en aan bie g^oote 3aligheib/ bie baa:in 3a!
genoten tao^ben; Mijne nieren, 3eibe gg/ verlangen zeer in mijnen schoot,
Job XIX: 27.
Ten vijfde. 3|ft tail cbentnel mijne 3tele in Iijb3aamgeib buitten; niet
b?iftig ndcft niet fiaagtfg 31J11. 3(ft toeet/ fyeete/ 3eggen 30/ oat #ij ben
tgb fiepaalb ge&t/ en ift 3a! het einbe uittaacljten. 3ft taeet/ bat ift
ee^t be rei3e ren einbe moet genncn/ eer ift tot U ftan Romen. SCljJ
een menfcge naar <tëo£t-31nbië gaat/ en gg binnen tjoo^b \\$/ of gg al
taengcljte fig 3gne ujoutne te üje3eu/ get itaix niet 3Ö11 boor bat gg be
rei3e ten einbe heeft. 2too 3eggen töobg ftinberen ooft/ on3e reije moet
eejjit ten einbe tue3en; 35 verwachten het met lijdzaamheid, ©e tgb man»
neer/ Ijet mibbel maasboot/ en be bjg3e op toelfte 3g in bie ftab sullen
opgenomen lno:ben/ bat alles? geben 51\'j aan $obg fieitellinge ober. 4?ij
3iet fomtgb| $obj? ftinberen 3taaft en 3ieft/39 benften bat be boob Bomt/
30 heffen tjunne tjoafben cen£ omgaoge/ en benften bat gunne berlos?»
fïnge nafig ij?. 4iBaar/ neen/ 3egt be Hioning/ al 3ijt gg boobelijft 3ieft
en 3tuaft/ gg 3Ult «ctèij euentnel nu nog niet uolgen. Wat boen 43obj8
ftinberen? gg toillen ebenlnel ftille 3jjn/ en met Igbsaamljeib bie stad
bermacgten/ gelijft een lanbman bie macht naar be ftogtehjfte bjucftt
beö ianbjj; 31J benften/ het 3a! ebenlnel boorregt genoeg 31J11/ in bie
-ocr page 532-
XLII. PREDIKATIE.
49*5
stad te mogen aanftomen/ aï buu?be be retje negen honbejb en negen
en 3t#tig jaar met Methuzalem. Cn 3oube in ban/ 3eggen 3ij/be?b?ie»
tig 3ijn/ nu [jet maar ern rei?je ban 3ebentig of tachtig jaar ié. Sücft/
neen/ l^eere/ 3eggen 30/ leib $ij mij maar naar urnen raab/ en neemt
mij ban rot JU op in heejlgftheib. ©at i$ nu het liefeltjfte ban Abra-
hams geftalre in \'t verwachten Uan bie stad. «öeiiefben/ ($ \'t niet geer»
lijft? 3In alle o5oö^ ftinberen/ bie 300 eene stad geloobig verwachten,
311U gij 3tilfte birrftingen binben.
III. &a moeten tajj boor fjet laatfte fieftijften/ mat uittoe?ftinge Fjet
verwachten ban 300 eene stad [jabbe op het gemoeb en in {jet geb^ag
ban Abraham, en ban alle be geloofshelden? ï©eet gij luat [jet te toege
6?agt?
Eerst. 4§u tuilben 31J gaa?ne hun babe?lanbberlatcn/en gerjoo^aam
3(jii/ al<S 3Ö geroepen tnicjben om te gaan naar een b^cemb lanb/nict
toetenbe maar 39 nomen 3ouben. Ma tailbe Abraham mei een bjerm»
beling toescn op bc taerelb/ en bat belijöt hij openlijft/ bat hij ?n 3«jn^
gelijften maar vreemdelingen op ber aarbe maren; boor be ooren bec
zonen Heths Delijbt hij/ bat hij maar een vreemdeling Ina? in een bjeemb
lanb/ en bat Ijij niet ren boetje lanb? habbe bat 5311 eigen taa?/ al?
ben akker, bien ijij ban be zonen Heths ftccht/ om 3tjne booben baajin
te öegjabcn/ Gen. XXIII: 24.
Ten tweede. Wtet gij Inat [jet nog mjocht? %\\y berachteben alle be
bingen ban be bierelö; al [jet mooije habbe grene ft?acht op fjen. I^oe
ebelmoebig floeg Abraham af al bat be Honing ban .^otiom tjem aanuoob
om [jem rijft te maliën! ^ij tailbe 30a rijft niet bie3en: Opdat gij niet
zegt, 3eibe [jij/ ik hebbe Abraham rijk gemaakt, Gen. XIV: 23. Hij ver-
wachtede eeue stad die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouw-
meester God is, 6 bie fcljoone heerlnftheib/ bie blinftcnbe hemelftab/bie
berö alle be aa?bfdje herjltjftfteib berboobcn en berbleeften; bie 3onne
brbe aile be aa^bfche jrcrren uit 31J11 oogcn bejbtoijnen. $|ij ftoopt geene
lanberijen/ jjoetnel pij mibbelen genoeg [jabbe; Ijij fiabbetoel b^ie ljon<
oi\\:ö oubertne3enen ban 31J11 hui?.
Ten derde, ©at niet alleen/ maar het berooj3aaftte/ bat sij hunne
aangejigten naar bie stad getaenb hebbenbe/ hunne reise berlnaa^t? ooft
tailben boo?t3etten. ^ij rei?ben alle anbrre freben boo^bij/ eii 31J Bleben
baar bulten; 31 j 3eibcn/ wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij
zoeken de toekomende. <0enaaftce Abraham eene jtab baar be bjee3e <J5ob{?
niet in taapy hij ma? bebree?b. <0an plaatjte [jij 3ijn tentje een? hier/
en ban een? baar. $eere/ 3eibe hij/ gelijft mijn tentje gerEcb ftaat tot
mijne bi?pnfitie/ om ïjet te 3ctien en op te bjeften; 300 ben ilt ooft
boor ü gereeb/ om te ftomen en te gaan ah< [jet II belieft, gelieft <#ij
mij uit ijet ligcljaam te boen uitwonen/ en naar ben \'hemel te nemen/
-ocr page 533-
OVER HEBR. XI: 10
497
fiet f£ toel; ift toil gfe? niet Ijooger abf een vreemdeling tae3en/ Hebr.
XI: 14—16. Jacob, tegen Pharao fp:eftenbe 3eibe/ De dagen der jaren
mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren, Gen. XLVII: 9.
David 3etöe/ Want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk alle
mijne vaders, Ps. XXXIX: 13, Mozes prentte bat ooft in 3tjn fjarte/ op»
bat ÖÖ Ijet jijn leben niet be?geten 30110e. $oe boet bij } frjij ft2tjgt een
ftinb/ en htj noemde zijnen name Gersom, want hij zeide, ik ben een vreem-
deling geworden in een vreemd land, Exod. II: 22. "®it bebe htj/ opbat/ 300
bifitojjl^ al«» fjtj beg ftinbg name noembe/ F|tj e? aan gebenften joube.
Ten vierde. ïïDeet gij laat Ijet verwachten ban 300 eene stad nog ufr*
toetftt bij 45obp ftinberen ? ^jj Runnen be taerelb niet uitgaan/ maar
bat bc taerelb p2tj?t/ bat laften 38; en bat be taerelb laaftt/ bat p?rj\'
3cn 3rj. IPan} bc taerelb ober treurt/ baar 3tjn 3tj blijbc oue2. Met
alle menfrrjrn ftnnnen öe taerelb>jftinberen 31\'clj nog be^mengen/ maar
met itfobjj bolft niet. «lEaar <#ob£ bolft ooft met be taerelb niet. Wat
gemecnfcljap fjeeft het Itcljr met be buiptejni^fe ? ^e bjomen sfjn btj
be taerelb een gjutael/ maar bc taerelb is? ooft bij bekomen een g?u=
biel. ^otibe ik niet baten, Heere, 3rggen 3tj/ die U haten? ik hate ze
met een volkomen haat.
Ten vijfde. 2tj taoibcn abj vreemdelingen get?actce2b. 2tï tao2ben 6e»
fpot/ getjaat. De schimpinge is op haar een\' last, Zach. III: 18. 4?ob
3°?gbe 300/ bat be ftinberen Sfsraëla geen\' biecmbelingfttaaltjft 3011»
beu behanbelen. «ufêaar baar tooien e? gceue fttaalijfte? geïjanbelb
abj het "olft üan <0ob.
Ten zesde. $Cc()/ be bingen ban be taerelb/ bie toegen bun 30otaet-
nig. 0er al Ijet gee^teltjftc en fiet bemelfclje bat 31J 3oeften. §et
aarbfclje fjintieit gun te beel in Ijunne gemeenfebap met <6ob. S5(j 6e-
benften be bingen/ bie bobcn 3tjn/ baar fjun Vader ia/ baar t)un Mid-
delaar ip/ baar alle [junne vrienden 3911. 6* ®aar bun
scnat \'0/ oaac
tg ooft tjun harte.
Ten laats*, ^et boet Ijun gaarne uit be taerelb gaan ; 33 3tj" $eet
fiegeerig om uit het ligcftaam uit te taoncn/ en bij ben Ifyeete in te
toonen. Stj reftencn Ijet |te2ben boo2 een gewin, gij heoueu begeejte
om ontDonben te tao2ben/ en btj €l)P$tu$ te 31)11/ alp 3cer be:re Qet
öejitc; 3ö 3eggen al menigmaal met be töeegt en be Ö2iiib : Komthaas-
telijk; ja, komt, Heere Jezus.
^eliefben/laten tatj nu nog een fto:t toooibetje tot utae 3ielen fp?e»
Ren. $oe ftaat gij e? btj ? ©ertaacljt gtj ooft 300 eene stad die fonda-
menten heeft? 3$ utae rei.^e ooft naar bie stad, of niet? $f i| utae
rei3e naar be stad des verderfs ? üBij )U(Ien u eenige teeftentje^ geben/
taie niet naar bie stad br?J Ijemebj/ niaar intrgenbeel naar be stad des
verderfs gaan?
Üïrc                                            Eerst.
-ocr page 534-
XLII. PREDIKATIE,
98
Eerst. ©ie ftir? 30a baüt getnortclb 51\'jti. Srj 30Uben niet tuenfcljen
naar tien hemel, 30a <#ob Ijuu fce aatbe maac gaf; al mag ijet een
stad al£ Sodom. 2ljj Biejeii be tnerelb/ al fjun beel i$ in bit leben ; 39
benften 0111 geene eeuüiigljeiö/ 30 bennen om geen hemel of helle, 38
bennen aan geen\' boob; 30 bemeten bat Ijet ben menfclje ge3et ig
eenmaal te fte?ben; 33 buruen aan geen $ob noeïj aan geen\' boob of
eeutnigljeib benften. ö ï|oe btoaag 3tjt gij/ arme menfcljcn! *>3tj benfit
e; niet aan/ bat be gebaante ban be tnerelb boo?btj gaat; bat allejl
toat be tnerelb heeft of geeft/ niet aube?g i$ aftj rjbelhcib be? ijbelrje*
ben. €n 3Ult gij urne oogen laten gaan op Ijetgene niet| \\$ ? bat
Ifgte? ig ban be pelheib ? ®ebenftt gij niet/ bat gij met al Ijet
goeb ban be tnerelb 3ult moeten ten be?be?bc gaan? SCcft/ tnogt gij
mee? gebenften aan ben boob en aan ben eeutnigen ftaat ban niuesic*
ie 2 43ij nabe?t al bapt met snifte grootc flappen aan utn. eeutnig hui£.
T\'e boob loopt u 300 fnel te gemoet: wat man leeft er in brsc ftab of
plaatfc/ die den dood niet zien zal? <£n in bie stad, ba.*} be boob u 3a!
brengen/ baar 3iilt gij eeutnig moeten blijben! beliefden/ Ijet \\$ nu
Ijet Nieuwejaar, maar tnie toert of tnij tnel mee? sullen boen Ijetgene
tnij nu boen! tnij p?ebiftcn op bit Nieuwejaar, en gtjliebcn hoort on£;
maac tnie tuect/ of be $eere/ eer bit jaar gcè\'inbigb i§/ niet al een
einbe ban ong leben 3a! gemaalït Ijebben i Wit tneet/ of tnij tnel ooit
een J&ieutajaac beleben 3Ullen ? 3 i|oe sult grj ban eeutnig moeten
ftlan.cn/ bat grj ben trjb utue? be3oeftinge niet hebt tnaargenomen!
Ten tweede. $Wle onbefteerbe menfcljcn 3tjn niet op ben tneg naa?
be3e stad, be opregtcn 31J11 er alleen op. 21\'llen/ bie niet tnebejgrboren
3ijn/ 31J mogen bu?ge?lrjfi of gobgdienftig/ of openbaar gobbeloojS 31)11/
30ii 31J nog buiten Crj?i?tup/ ban 3911 31J nog op ben breeden weg, bie
naa? be stad des verderfs leibt. 5Gclj geiiefben/ al£ Unj een£ Ijet geb?ag
ban beien onbec u befetjoutneu/ ban moeten tnij 3eggcn/ bat ipbetneg
naar ben ijemcl niet. Sllan het lage einbe ban bien voeg itffiet be?becf.
i^ct be?maaft/ bat gij tjebt iu be 3onbe/ mag in Ijet begimangenaam
3911/ maar in ben boortgang sult gij allerlei bipteien en boo?nen ont\'
moeten/ bie u fteften 3iillen/ en Ijet einbe 3a! 3fjn het be?becf ban 31e!
en ligchaam in be helle lDMt pij naar beu hemel/ ban moet gij ban
bien tneg be? 30110e afftomen. ïangg bien b?eeben tneg iu ben hemel
te tnillcn ftomen/ bat 30ubè ebeneeng 3JJ11/ al^of gij naac fjet Westen
ceijbet/ en bat gij iu Ijet Oosten tnilbet uitftomen; of bat iemaub te
gelijfi üiiibe op- cu nebe?ftlimmen/ naar ben ljemel en be helle tegelijft;
bat ftan niet 31J11. JU\'h/ sonbaar! Ijoe sjjt gij 300 btnaa?\'/ bat gij luilt
blijben op 300 een\' tneg/ tnaaraan be boob en be helle baiat ip! hoe
bange sult gij 3ijn ten bage ban boobehjfie luanftljeib ! Ijoe jtnaac
tjeeft Ijet utn ligcpaam menigmaal! en Ijoe sult gij net ban naac utne
3ie«
-ocr page 535-
OVER HEBR. XI: 10.                                 499
jiele maften/ alp on e? aan 3Uït benfien op uwe boob&ebbe! fioenaar
3UÏt gtj ftet fiebbcn/ alp* gtj 3ult gebenfien/ toen bronRift mrjb?onficn;
toen bloefite ifi; toen ontfieiligbe ift <öobp" bag; toen (jen ift bie en
bie 3onbe neb^elien; toen ftebbe ift bien of bien pligt be?3uimb! SCcft/
fioe 3iiït gij ban ultien be^uimben tijb beftïagen. ö „üfcïogtet gij ban
naat on3en raab luipteren/ en uüie flecfttigljeben bejlaten/ en trebcn
op ben toeg be^ be^ftanbp!
Ten derde, ©ie jullen in be ftemelftab niet aanfiomen/ bie op ben
toeg naar be geile/ en op ben toegnaa? ben fiemel tegelijft toillcn taan»
beien; bie op ttnee gebacfitcn ftinfien; 6tj be bramen 3911 31J broom/
Btj be bujge^gften 3911 31J 6u?ge?IijR/ en 6tj be gobbelaasen 3ijn 31J gob»
beloof. 2 ij souben meer ontftelb 3911/ bat gtj 3eibe/ bie menfefje be?«
(laat 3(jn taerclb niet/ alp" bat gij 3cibe/ fiij fjeeft gecne genabe. SCcfi
menfeijen/ gij Runt in bie stad niet Romen; en ahj gij e? in Rtaaamt/
gtj soubt er niet in brillen bltjben; taant be fteiligfteib/ bie fjaat gfj/
en fteilige menfeften 3fjn n een ftatelgfi ge3clfcftap. $ij ftunt fiet e? nu
geen\' fiolen tijb onbej ftajben; fioe 30iibt gij fiet ban 30a eene lange
eeutoigfieib in ben fjemel Runnen ftouben? SliMj menpcfj/ gelooft ftet
toeft/ bie stad i£ boo? u niet. I^ct 3oube u een oubrageljjRe Iap"t3(jn/
300 lange in ben hemel te tae3en.
Ten vierde, ©ie gullen e? niet infiomen/ bie 3icïj 300 lop" inBeelben
bat 3Ö bie stad ooft verwachten. DPaarom fieelben 3tj het 3icftin?©at
toeten 30 fomtijbjé/ 3elfé niet/ 39 3ouben e? geen éénegoebe reben ban
Runnen geben. SCcft menpeft/ toat 3(jt gij btoaapy bat gtj op 3iilfie lopfe
gjonben utae arme 3iele taaagt. ïltoe ftut3en en rentebrieben 3oubt gij
op 300 een lopfen boet niet taillen öe3itten; gij 30ubt niet ruften boor
bat gij e? ban be?3efie;b toaart. €n Runt gij in 300 een getaigtig
toejfi 300 ligt germjt 3ijn ? ftet tg een filaar Betoog bat gij u 3elben öe<
b?iegt; taant be opregten/ bie 3tju 300 boo^fiarig niet/ bie taillen ftun
ftuig niet fioutoen op eenen lojjffcn 3anbgronb/ maar op be fteenrotfe
Cftri^tug 3fe3u^. 2Ucft menp\'cfi/ taat 3ult gij ftaan fiijfien/ alp" gij 3iet
bat gtj uebjogen 3tjt en alp 43ob met een onfie?roepelijR bonnig tot 11
3eggen 3a!/ gaat weg gij vervloekte! taat 3tilt gtj be?6aapb ftaan/ alp1 be
onbejanbe^Ipe 45oa u met eene eeutaige fententie naar be ftab bes be?»
bejfp\' 3al be?tatJ3en. SCcfi/ taat 3a! bat beel berfcftillen ban utae inReel*
btnge! 3 Men§tl)/ taat 3ult gtj ban boen/ in be fielfcfte blammen/alg
eeutaig utae tonge ftaaulnen ban pijne/ en uitroepen: aeft iR fteömtj
6eb?ogén! 5Crft! mogte ftet toeft met inbruR op uta harte Romen/ 300
alp bie b:ie buijenb 3ielen op ftet pinRgte:fcrét; bat ge 00R 30a bcr*
fïagen ban ftarte mogtet tao^ben/ bat ge moejJt uitroepen/ wat zullen
wij doen ? SCcft/ bat ge een£ mogt Retoogen too^ben/ om 300 al# ge 3#t
booc be boeten ban ben $eere S(e3U^ nebec te ballen; 3 $tji£onein<
Krr 2                                                   big
-ocr page 536-
XLII. PREDIKATIE,
5°o
big magtig/ en ooft getaillig/ om utae affieeringen te genejen/ rn om u
te brengen op bien ttirg/ öie ben bejftanbigen naar boben leibt.
2egt gij/ taie jal ban bc?fieerrn in brj? peeren teute? i©ie 33! too»
nen op ben Berg ban $obj5 heiltghrib? Wie heeft gronb om biestad,
die fondamenten heeft, te verwachten ?
Eerst. 43ob br?anbe?t 300 een 5(jn F»arte om in bie stad te fiunnen
31J11. <0ii3c religie leert on?/ bat mij ban nature genegen 3fjn ®ob te
haten/ en 300 een fchepfel ftan in bie stad niet Bomen/ bie onbefimaam
ij? om irtj? goebj? te boen ©ie in bic stad 3a! Bomen/ bie moet niet onbe-
Btaaam 3511 om ietj? goebj? te boen. $ij m°et geen bijanb ban <0ob 3ijn.
$ij moet een harte hebben bat liefde tot <J3ob heeft. $et moet een Ine»
bergeboren meng\'ch 31J11; anbe?j? Ban h# bij ben Üoning in biestad niet
Bomen. 45eliefben/ Inat 3egt uto harte? ïient gij bie geboorte uit «£ob ?
BPeet gij taat fj^t ij?/ in Sion geboren te worden ? gegt gij ja; ban 3UU
ge 00B in het hemelfche <§ion aanBomen; en Bent ge het niet/ ban 3ult
ge e? eeutoig moeten buiten bhjben.
Ten tweede. 3F>ie in bie stad 3a! Bomen/ bie moet een geregtvaardigde
boor het geloobe stjn. <S3rj fiunt er niet Bomen/of gij moet geregtbaa^»
bigb sjjti ban be sonbe/ taant bie geregtvaardigd 31)11/ bie taorben 00B
verheerlijkt. ©nbejjoeBt u 3elben ban eens/ of gij al geregtbaarbigb
3ijt? ^oe ij? 300 een geftelb? 9Cch! hij 6*nt 3tjne ongeregtigheib/
gtj belijbt en betreurt 3e. £oo een be;oo:brelt e; 3ich3elben ober; hij
blugt boor h^t geloobe naar ben l£eerc 3fe3iij?/ en 500 toorbt hij 3alig.
Ten derde. Ojet moeten reinen van harte 31)11/ bie zullen God zien,
Matth. V: 8. Een iegelijk, die deze hope op die stad heeft/ die reinigt hem-
zelven, 1 Joh. III: 3. ©e Koning, be wetten, be burgers, 3JJ11 altemaal
rein. I§ebt gij be reinigheid des harten lief/ ban ij? be Koning uto Vriend,
en ban 3a! £}ij u ooft in bie stad brengen/ opbat ge 51311 moogt baar
Ten vierde. 2Q hebben 3UlBen liefde tot hunnen Leidsman, bien 3$
gelijegen hebben; 6 30 fiunnen nietj? fitJ3otibe?j? boen 3onbe^ bien
•Êeibjïinan te Bennen; 6 2jj bibben geburig: ach %ere/ leer mij toch
urnen taeg/ en ifi 3a! in utae taaarheib taanbelen/ bereenig mijn harte
tot be breesc utaeó naams; ach laat utn goebe 4&eej?t mg toch geleiben
in een effen lanb! ïient gij bat oofi/ geliefden ? i©eet ge taat het ij?/
300 een\' HCeibj?man te hebben? tt&cet ge taat het ij? op bie HCeibjiman
liefelgfi te leunen in utae rei3e naar bie ftab? 2Crh/ be regte rei3igerjï
naar bie hcmeljtab/ bie Bunnen 3onber hunnen ICefbjSman en sijtien
a3erpt niet boort!
Ten vijfde. 2g hebben 3ulfien liefbe tot het Woord. 6 ©at ij? het
kompas, bat 31J geburig gebruifien in hunne reise naar bie stad; het
ij? hun eene Iampe voor haren voet, en een licht op hun pad. £tj 3oe>
fien
-ocr page 537-
OVER HEBR. XI: 10.                                 501
licn rtcburtrt naar tien regel te ganbelen en te taanbelen/ en 30a gun
pab 3Uttier te gouben. d&eltefben io liet mrt u ooft 300? Stunt ge met
ben psalmist peggen: Hoe lief hebbe ik uwe Wet! Zij is mijne betrach-
tinge den ganschen dag?
Ten zesde, gij geoben sniften lirfbe tot biegenen/ bic naar bie ftab
gaan. 6 2CIIe bie vreemdelingen en reizigers borgen 3tth Oij malltanber/
30 gcftben niaiftanberen 300 lief; 3ij onberftcunen en troosten malftan»
be?. 90 gct met u ooit 300? JJiunt ge peggen/ bat ge be btoeberg lief»
hebt/ en bat ge een ge3elle 3ijt ban begenen/ bie ben l^eere bree3en?
SCcFj/ bebjiegt u niet/ inbien gij bit migt/ gij 3iilt in bie stad niet
aanfiomcn.
Ten zevende. 2tj ftebenften be bingen/ bie boben 3tjn; baar gun fcgat
i£/ baar ij* gun garte. Wat 3rgt uta garte giejop? 9Ccg/ mogten mij
elft onjS 3elben onbe?3oeften/ en naar tnaarfjcib tiunnen3eggen: wij ver-
wachten die stad; wij gaan er naar toe.
4lfêaar/ goc 30tibcn mij fiunnen fcgeiben/ 3onber tegenmoorbignaar
be gelegengeiö bc$ tijbjï een rooorbje te fpjiften? 43n meet/ bat get
be ee?fte ocgtenb ban fjet jaar i£; mij millen u 300 nog niet [aten gaan/
of mij milieu nog ren liort tuoorb tot 11 fpreften. <©ie getroumb 3ijn/
en ftinberen gebben/ mij menfcfjen u ban ganfcger garte toe/ bat gij
mallianberen moogt liefhebben; bat örs peeren gunfte up utn liuió\' ne»
berbale; en getgene pij gcbeben gebt op urne ftniecn/ bat $ob u bat gebe.
J©rj toenftgen/ bat gij in urne familie\'n nfet belc fmarten moogt geb«
ben/ en BiJ3onber bat urne ftinberen u niet tot finarte/ maar tot b(ijb<
fcgap mogen meseu. Wi) menfctjen u met 011$ ganfcge garte/ bat <*3ob
aan be brouroe ben man/ en aan ben man be broutue tot onberiinge
berfimififtinge en gulpe nog lange jaren tuil geben; en bat ge urne ftin»
beren dia fpruiten ban bc§ peeren plantinge inoogt 3ien opmapfen.
2onbaar/ mij Uienfcgen u toe/ bat gij be 3onbe einbelgft eeng moe*
be moogt morbcn/ en bat ge ban bie nare flabernije bis" buibegj een-f
berlojSt inoogt morben! 36cg 3onbaar/ f|oe bele jaren gebt gij ben bui«
bel nu al gebienb ! gtj 51 j t misfcljien in urn laat ft e jaar getrapt/ en in\'
bien gij 300 flerft/ 300 3Ult gij in be geile 31J11. ÏBij roenfcgen bat bit
jaar een£ get jaar ban ulnc brijlatinge mag 3911; en bat gij aan bit
jaar alp ljrt jaar ban urne gceptelijfte geboorte/ tot in be? eeumigljcib
moogt gebrnften! «öeftrooftte rietje?/ 5 Ui aft In* lammert je^/ mij fjopen
bat <ü5ob u urne genabe 3a! boen 3ien; mij tuenfcgen bat <&ob u late
3ien be bingen/ bie i)ij u gefchonften geeft/ en bat gij ooft ren? gena»
be moogt ontbangen om die stad, die fondamenten heeft, geloobig te
verwachten.
43ij allen/ bie als" breembelingen boor öcjc merelb geen reist/ en naa?
bat baberlanb soeftt bat bobcn i{S; mij roenfcgen u geluft met urne fteu-
*rf 3                                              3e;
-ocr page 538-
502               XLII. PREDIKATIE , OVER HEBR. XI: 10.
3e; totj raenfcfien bat ge be merelb niet beel moogt adjten; bat ge fiare
gungt niet re bcel moogt joeften/ en rjare ongunst niet te beel moogt bree<
3en. BIMl be merelb u üeracfjten/ iaat 3e rjet boen; marrjr u maar ban
eenige oor^aïfe tot la^reringe te geben/ en soeftr te öetrac&ten a( mat eer»
lp i$t al taat regtbaarbig ijl/ al mat ïicfelfjft ij?/ al ttiat roei ïuiöt/
en traerjt 300 een gneb geruerjre re 6rengen ober rjet lanb baar gij naa?
toe gaar. Ü0ij taenftrjen 11 toe/ bat gij met ben Moorman urnen roeg naar
bic stad niet blijbfeïjap moogt rei3en/ en bat ge beel moogt gunnen
dingen ober rjetgene u op be3en tneg al ontmoet. Wij raenferjen u en
onj? 3elben toe/ bat/ alj? mij uit be3e stad uitgaan/ bat mij ban mogen
inftappen in bie groote stad Gods, baar mg ban gefproften rjefiben. 3!
©aar 3ullen mij raj? bergeten alle be moeire/ bit onj? op berei3eont«
moet ij?/ en baar gullen mij ban onge reij?ftaben öcjS geloofd ncberpetten/
en ban vreemdelingen op aarde, gemaafit morben burgers van den hemel,
ö ï^oe aangenaam 3a! rjet 3tjn/ in 300 cene stad te tnonen/ baar alfej?
fcmaabj? öuirengefïoren/ en allej? goebj? ingeflaren ig. 3&u mij menferjen
u toe/ bar rje u bcel met be$e stad, die fondamenten heeft, moogt ftun»
nen be^tjoojsren/ en bat be ^eere rjet gefpjoftene oeliebe te 3egenen/
tot 3ijne eere/ om 3tjnj? 2oonj? mille.
AMEN.
DRIE-
-ocr page 539-
DRIE EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
O V £ R
M A T T H. III: 9.
Ende en meint niet bij uzelven te zeggen, wij hebben Abraham tot eenen
Vader
; want Ik zegge u, dat God zelfs uit deze sternen kan Abraham
kinderen verwekken.
Wi) lesen/ Pred. VII: 29, Alleenlijk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat
God den mensche regt gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht.
Salomo map een man ban g^oote luijsticiö en ban gjoote geleejöjjeib.
$ij Ijaö ietp\' gevonden aan öe 3ijDe Gods en aan öe 3tjöc bep menschen.
5llan be jjijbe Gods Ijab bö gebonben/ öat <#ob ben menfc&e geschapen
Öab; gij Ijab gebonben/ bat ^ij bem goed gefcljapen bab; bü
Ijab gebonben/ bat <£tob ljem naar zijn beeld, en öué togpV gei»
lig/ regtbaarbig en 3alig gefcbapen Ijab. l£g bab ooft ietj> gebonben
aan be 51\'jDe bej» menschen; bie Ijabben vele vonden gezocht. IDaa:tjab
bp gebonben/ bat 3e bele bejsinningen/ bele a?gliptigbeben enueben*
ftingen ge3ocbt ftabben. ©e menfche (jabbein en na den val 300 vele
vonden gezocht. Wat zocht hij al vonden in den val om ban bienp booms
vrucht te proeben. ©aar ftonb gij bg ben verzoeker; gij ftcreg lu£t tot
°e fPÖ3e; bö floeg alle toegen in/ om tot bet eten ban be vrucht des
booms te ftomen. €n na den val, taat maren er al ajglip\'tigbeöen ? Je-
remia 3cgt: Arglistig is het harte, meer dan eenig ding, ja doodelijk is
het, wie kan het kennen? i©at fjecft be menpcb/ na den val al vonden
gezocht, om 3gne confcientie gerupr te ftellen/ omtrent/ God, omtrent öe
zonde, omtrent ben dood en be eeuwigheid.
Eerst. <$mt2rtn God,
1. Zij 3agen tuel/ nu 3Ö gcballen maren/ bat 3e foafbaar buren.
ï?an gingen 3c fiebenften/ bat 3e be fcljuiö ber 30110e op <$ob gingen
leggen/ baar e: Dij <$ob geene buïgtejnipfe en geen onregt rp\\«
a. %\\$ \'t ijun ftmaltjft ging op be toerelb/ ban 3eibe 3e: de weg
des Heeren is niet regt. <j-r. ban ftüiam l}tt 3°° oe^re/ öat 3e 3eiben :
Daar is geen God, Ps. XIV: 1.
3. €n opbat get gebenften bat er een o5ob tp7 ben niet brjfcö?ift\'
Hen
-ocr page 540-
XLIII. PREDIKATIE,
ften 30ube/ Inat bonben 3e ban uit ï Sao e? een <6ob ffj/ ban is ïjrj
niet alwetend, niet overaitegenwoordig. Cn 31J begonnen 3idJ3clben toijj?
te tnaben/ bat €>ob julften affteej ban be ;onbe niet eens tjab/ ombat
be jtraffe niet aanftonbfr ftomt obe? be 6003e baab be? menfcfjen/ en
ombat ®ob ben jonbaat toel 3egcnt/Ps. L: ai, Deze dingen doet gij,
en Ik zwijge; gij meent dat Ik t\' eenemaal ben als gij.
Ten tweede, ètj lebben vonden gezocht omtrent be zonde, om 3fclj
baajin genist te frellen. Z\\) gingen 3e mat verkleinen, toat bemantelen
en toat bedekken Elke dwaas zal zijne schuld verbloemen, Prov. XIV: 9.
Stel)! hoe rein i$ hij in 3tjne eigene oogen/ selfé ban alg hij ban 30*
nen b^eft niet geroaöfchen en ijj. <0f3tj gingen bejelbe ftijf ontkennen, ge-
lijn , Gehazi, ik hebbe noch herwaarts noch derwaarts geweest. JJn allen
mijnen toanbel peggen 3e/ \\$ gangch geen onregt.
Ten derde. 2;jj dabben vonden gezocht tegen;? ben dood en be eeuwig-
heid, boo? hunne ingebeelde gronden baa? 31J gunnen fraat op gingen
Boutoen; baar taic^ben 3c met stroo zwanger, en 5ij baarden stoppelen.
Stj maren al»? een hongerig menscher bic droomt, bat hij eet, en al{?
jjij wakker too^bt/ 300 ié stjne 3ieie mat en ledig.
Cn baa?om ftomt d£ob/ bie gaat ban ben menfene ontbefiften/ en
3egt/ bat bedde 3a( te kort 3ijn/ en bat deksel te smal. <ü*ij ftunt e?
niet onbe? liggen. ïXlne webben en beugen niet tot kleedinge. <6ob be
$eere heeft altoofj ge3ocftt 3tjn toe?ft te maften om ben 3onbaa? naaftt
uit te ftleeben/ opbat Ij ij baatboor 300 betoogen en betoe^ftt mogt too?-
ben/ om fchulb te beftennen. 2oo bceb Nathan aan David. Sgoo beeb
d3ob aan Israël, als 3e bacftten bat 3e toel ft?acht habben/ om alle be
geboben te onbe?houben. %l toat be l|eere geloften fjeeft/ seiben 3e/
i$ altemaal goeb/ en mij 3u(len Ijet boen. SCcfj! 3egt be lljeere/ bat
bit bolft 300 een harte habbe om Jfèij te breesen! $>at bas alfi Ijet
einde ban \'t Oude Testament, en Ijet ifi ooft fret begin ban get Nieuwe
Testament. H£e $eere ftnoopt het Oude en Nieuwe Testament aaneen.
^D 330/ Öoe 3e \'n \'r Oude Testament bejbtoaalb blaren/ met 3iclj in be
bebeelinge befj genabebe?bonb<j te bergjijpen ; bat 3e bacljten/ bat bie
uiterlijke voorregten be genade ^elbc toaren. <Ü*n het i$ bijna be eerste
predikatie in \'t Nieuwe Testament, ^oubt u toc5 met geene voorregten
op/ toant zoo gij u niet bekeerd, gij zult allen desgelijks vergaan. 25oo
gij bat tot een fonbament toilt leggen/ bat gij eenige vooruitdeelen hebt;
3fet toe/ bat gij in \'t3elfbe oo?beel niet en balt. ©oojleben bag befi
peeren» hebben toij moeten pjebiften : Zoo Christus de eeniggeborene Zone
Gods is, waarom dat wij dan ook Gods kinderen genaamd worden ? 11?ij
bacljten er bit op te moeten laten bolgen/ opbat toij onrj niet 3ouben
berleiben met uiterlijke voorregten, en opbat toe/ buiten bie boorregten/
goeöc g?onben 3oubeu 3oeften/ om op te boutoen.
Jo-
-ocr page 541-
OVER MATTH. III: 9.                                505
Johannes de Dooper, bie fttnain Qie? pjebiften. ©aar toa£ al in eenfg
jaren niet regtsmtiig gep?eeftt. ©e 3[oabfcfte geeftcl8nfieib fiab fiet bolfi
ban fiet toejenitjfie afget?oftften. H)k !eeraa?£ 3riben/ bat 3e mogten
Boutorn op fiunue voornitdeelen. <£n toen fitnam <£ob/ en 3onb fiun be»
3en Elia, bie get Ijartc ban be fiinberen toee? tot be baberen 3ocfit te
brengen. ©at fttoam fiun onbcjtaacljt boo?; 38 fiabben in langen 30a
niet gooren p^ebifien. Johannes taa£ in\'t ee^fte een ge3egcnb pjebifrant.
<J3efieele fteben en boruen liepen uit/ om fiem te gooren, ©aar fitaa»
men be tollenaars en zondaars, Luc. III: ia, \'t fitnam al naar fiem toe ;
en $ob obejtuigbe 3e. 28 toie?ben bc,:&?8felb en ftlcin boor ben I|eere.
guliten/ bie ban geene boo^uitbeelen en tuisten/ ük toie^ben getroffen."
©ie soldaten fitaamen ooft met fiun getare? op hunne 3gbe/ met tranen
in fiunne oogen/ en 3e riepen uit: Wat móeten wij doen, om te ont»
blieben ben too?n $ob£? 28 ftjegen gee^telgft onbe^rigt/en 38 mierben
e,: boo? bejUtniftt/ Luc. III: 14.
©e Sadduceën en Pharizeën Kinamen ooft. ©e Saddnceën maren 68na
Atheïsten; en be Pharizeën maren hoogmoedig; 38 lïtnamen niet/ ombat
3e bcjflagen tnaren; maar 38 ftlnamen alleen om \'teen^alleg af te ft8*
Ren/ en baarboor ban toeöe? fthiaab te gaan ftoften. ïtëel/ biub ift u
fiie?? segt fig/ 08 adderen gebroedsel, gobbetoog gefpuig. giet gij maar
toe/ en ontvliedt den toekomenden toorn. C^g 30CÏ)t Ijen ooft te roeren;
maar het fjabbe geen bat op Ijen; Brengt dan vruchten voort derbe-
keeringe waardig, 3cgt Johannes, maar \'t ftabbe geen bat op §en. IBaar»
om Ijab fiet geen bat? 28 3ciben : Wij hebben Abraham tot eenen va-
der. gij bacftten/ bat 38 300 Beroejb niet mogten 3ijn. Wel/ 3eibeJo-
hannes tot gen/ Meent niet bij uzelven te zeggen, wij hebben Abraham
tot eenen vader; want ik zegge u, dat God zelfs uit deze steenen kan
Abraham kinderen verwekken. Wij 3ullen in be3e moorben twee stuk-
ken obertoegen:
I. Rebben ta8 te 6e3ien fiet vermeende voorregt be? Joden. 28 5*i»
ben/ Wij hebben Abraham tot eenen vader.
II. Cene waarschuwinge tegen fiun bebjog: En meent niet bij uzelven
te zeggen, enz.
III. fijct Bctoöj» en ben gronb ban bie waarschuwinge: Cn bleit u
baar niet mebe; Want ik zegge u, dat God uit deze steenen kan Abra-
ham kinderen verwekken.
I. Wat fiet eerste aangaat/ baa?in fi\'eBBcn ta8 te letten (1) °P
Abraham. (2) ©p Abrahams zaad. (3) ï©at voordeel baarin lag/
in Abrahams zaad te 3gn? (4) ©e verkeerde besluiten bie 3e baa^uit
maafttcn.
A. Wat fiet eerste aangaat/ Abraham ftiag een zoon ban Terah, ge«
Boren in Ur der Chaldeën. JIjij fiab lange jaren 3oubig en gobbcloog ge\' „
M$                                       \' wee^t.r
-ocr page 542-
50ö                                XLIII. PREDIKATIE,
toeegit. ^tj toa£ ban nature een Heiden, en ïjab ben duivel gebfenb. $tj
toaji boor jijne öefteeringe boob in sonben en migibabeu; baarban 3ei»
ben 5e/ Onze vader was een bedorven Syriër. <j£n Ezech. XVI: 3, Uw
vader was een Amoriter. {Jet taa$ een man/ bie be afgoden gebienb ftab»
be in ür tot 3911 btjf en 3ebentigfte jaar; toen bleeü Ijet eerjit/ bat Ijrj
een uitverkoren vat ma*?/ al£ <I3ab ftem riep uit Ur naar Charran, Hand.
VII: 4. <0ob 3eibe/ gij moet be mijne 3tjn. ü^et mag een man/ bien
#ob getoetst fjeeft in 3ijne gehoorzaamheid.. {|ij 3cibc/ Ga uit uw land
en uit uwe maagschap , niet toetenbe taaar naar toe/ naar een land dat
Ik u wijzen zal; Hand VII : 3. Abraham mogt 3eggen/ ®ati tg? mij te
fterft getnorben/ en heeft obe^mogt. l£et niaé een man/ bien $ob beproef*
be in 3ijne liefde, al$ ^0 3eibe : Offer Mij uwen eenigen zone, uwen
IzaJik,dien gij liefhebt. \'t ffla$ een man/ bien *#ob üep^oefbe in 3jjn ge-
loove, alg> (£ij fiem zaad firloofbe in 3tjn oubejbom/ en alg be moebe? in
Sarai al br^ftorben ma?/ Eom.IV: 19. ^et baareen man/ bie tot <èob
3eibc/ Gij zijt mijn God; en ttie $ob öeeb seggen/ bat CJij 3ijn God, en
be God ban zijn zaad soube 31311 tot in ccumtgfjcib. J^et u.ia$ een man/
bie [jet teeken be«» verbonds in 3311 blecpclj tjaböe. Ü|et üiaj» een man/
bie beel ftab aan alle be goederen ban \'t genadeverbond.
B.   vE>e3e Abraham ftab ooft een zaad. $ob ftab aan Abraham gege-
ben een vierderlei zaad: namelijft/
1.  Christus, bie taaj-ï Abrahams zaad naar ben bleefcfie/ Gal. III: 16.
2.  J^et geestelijk Israël; allen/ bie boor *#ob?$ecg«t wedergeboren 3ijn/
300 in Ijet Oude aljS Nieuwe Testament: Jes. XLI: 8 , Het zaad Abrahams
mijnes liefhebbers. Gal. III: 29. Indien gij Christi zijt, zoo zijt gij dan
Abrahams zaad.
3.  ©e Heidenen, bie in Cfi?t£tiif? gelooben 3ouben/ Rora. IV: ir.
4.  S|et Jodendom naat beu vleesche. Ik weet dat gij Abrahams zaad
zijt, 3eibe Jezus, Joh. VIII: 37. daarom 3eiben 3ij/ Wij zijn Abrahams
zaad, en hebben nooit iemand gediend. ï©ij 31 ju niet geboren in fla-
be:nije. iDij öcfioeben omi 0113c aflunnst niet te fcfiamen/ bie onj?3Ulfte
hee^lijfte vooruitdeelen geeft boben alle anbere bolften.
C.  3$ bat 3ulft een gjoot voordeel, Abrahams zaad tesijn ? Wi) 3eg-
gen ja. ®e Zaligmaker 3eibe/ en 3oube be3e/ bie een dochter Abrahams
i,iV niet ontbonben en lojfgemaaftt Luojben ban tjaren banb op ben bag
bej? fabbatfip"? Luc. XIII: 16. 3)e Joden fno^ftten ooft altijb baarop/311
riepen gcburig: Wij hebben Abraham tot eenen vader. i©at voordeel ig
er in/ ^Abrahams zaad te 31J11 ?
Eerst. 9Mj? men Abrahams zaad toaj?/ ban toag? men onbe,j \'t uiterlij-
ke verbond öcgjepen/ onbec be beloften Gods, onbej be mogelijkheid ban
zalig te worden. Sgij tuaren ban geene vreemdelingen van de verbonden
der beloften.
Ten
-ocr page 543-
OVER MATTH. III 9.
507
Ten tweede. 2$ alleen habben ban het taare Woord van God, boot
ftettoelfie men toijj? ftan toorben tot saligheib. daarom 3egt Paulus:
Welke is het voordeel der Joden of de nuttigheid der besnijdenisse? Vele
in alle manieren; want dit is wel het voornaamste, dat haar de woorden
Gods zijn toebetrouwd, Rom. III: i, 1, goobat 3e fiunnen 3eggen/ faiaar
\\$ er een bolft al? bit bolft/ bat 3ulfte jjeerlijfte toetten geeft?
Ten derde. Wat voordeel toag er In/ 30 alleen toaren tot een volk
Gods aangenomen, goobat <#ob fien zijnen eerstgeboren zone noemt. Mijn
zone, mijn eerstgeboren, is Israël, Exod. IV: 22. 2» hcbbe u uitber*
ftoren/ 31\'gt $ob/ niet om uto aan3ien/ maar om mijne brijmagt te
toonen/ en ombat 95ft u liefhcfibe/altaap het bat 3e baar bertreben toa»
ren in gunnen bloebe/ Ezech. XVI.
Ten vierde, gij habben bat vooruitdeel, bat be Middelaar Fjun Broeder
i£ naar ben uleefche. We Zaligmaker noemt baarom be Joden zijne
broederen ; $}{j toag been van hunnen beene, en vleesch van hunnen vlee-
sche. J^ij taaj« uit de vaderen, zoo veel het vleesch aangaat, Rom. IX: 5.
Ten vijfde, gij fjabbru bat vooruitdeel, alj» 45ob eene anbere beöie*
uinge/ of bermreröeringe ban genabe 3oube geuen/ ban 30Ube $ij bat
het eerst aan hen boen. BDij toaren genoob3aaftt/ 3eiben be Apostelen,
eerjJt het tooorb tfoöf. tot u te fprefien; maar naöemaal gij tict^clüc
berftoot/ en u bes" ecutoigen lebrnis ontaaarbig maant/ 300 fteeren torj
ong tot be Heidenen, Hand. XIII: 46. *De l|eere 3Ie3Ufj seibe tot be Sa-
maritaansche vrouwe, de zaligheid is uit de Joden, Joh. IV: 22. %\\e baar/
bat toagj nu Abraham tot eenen vader te hebben.
D. ïlit öcse btjf bingen maafiten 39 nu een besluit op. ïfêat boo?
valsche besluiten maafiten 3tj baaruit op 5
Eerst. <Ü>eltjft 3e besneden toaren/ bat 3fj ooft geene erfzonde noch
geene verdorvenheden habben. We galigmafte? bat mejftenbe/ 3eibc/
Al wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch, Joh. 111:6, of \'teen
Leeraar of een Lidmaat i<3. iBat eene moeite haböe be $eere %eiw%l
om bat bien 3£eeraar be? 3!oben/Nicodemus, te boen begrijpen! Joh.III.
iPat eene moeite fjabbe i\\\\) om bat ben Joden te boen begrijpen/ Job.
VIII. $Jtj 3eibe/ gtj moet ban ben 25one vrijgemaakt toojben/ of gij
3(jt niet brij. ©el/ 3eiben 3e/ wij en hebben nooit iemand gediend. (Daar
tóas 3iilfic moeite aan bast/ om 3e te boen begrijpen/ bat 3e öiengt*
baar toaren aan be 301101% Abraham tot eenen vader te hebben/ bat
toaa1 naa? hunne gebachten/ in \'t harte be?anbe?b te 3tjn.
Ten tweede. $}et toaji bij hen 300 beel alp God tot een\' Vader te heb»
ben; bat toa£ bij Ijrn ebeneenis; ombat 43ob tot Abrahamge3egb hab»
be/ Ik zal uw en uwes zaads God zijn tot in eeuwigheid, Gen. XVII.
Ten derde. Abraham tot eenen vader te hebben/ bat toag bij hen te
3eggen/ bat 3e 3efte? zalig zouden worden; toant/ 3eiben 3e/ alle be be-
-ocr page 544-
XLIII. PREDIKATIE,
508
loften 3tjn boo? ong; anbejg en joube <£ob niet getroum 3ijn in 3(jn
be?bonb. 2Cfg Paulus bat p^ebiftte/ bat e? ooft onbe? be Joden 30U»
ben licElorcn gaan/ biel 3eibcn 3e/ joube ban Qct iDoojb $obg uit*
geballen sfjn?
Ten vierde. 2BljJ 3(j Abraham tot eenen vader gabben/ tiat mag te
3eggen/ bacgten 3e/ bat 3e nooit veranderinge in gunne godsdienst móg»
ten geböen. Dat bie schaduwen en offeranden eeutaig 30uben bigben
buren; en bat bie toijngaarb nooit aan anbece lanblieben 3oube be?\'
fjuu?b tao^ben.
II. Ma ftomt Johannes, en bie 3egt/ ift taeet get/ goe get in uta ga?-
te ligt. ^o waarschuwt gen bij tgbg: goubt bat 300 bagt niet; alle
bie ncfluften 3ijn valsch.
1, ïltrje eerste conclusie balgcg. %i gabbe iemanb be beste nit-
wendigheden, bie ig baarom niet bekeerd, Rom. 11:28, Want die is
niet een Jode, die \'t in \'t openbaar is; noch die is niet de besnijdenisse,
die \'t in \'t openbaar in \'t vléesch is, maa? bie \'t inwendig ig in be be-
snijdenisse des harten.
a. <$e tweede grond ig? ooft balgclj: ombat gij kinderen Abrahams
3ijt/ bat gij baatotn God tot eenen Vader 3oubt ge&öen. Zn fcg?eeuh>
ben \'t 300 eeng met bollen monbe uit tegen ben tjeere 3te3ug: Wij
zijn Abrahams zaad! Wij hebben Abraham tot eenen vader! I|et ij?
et 300 berre ban,af/ 3eibe be ^eere 3|e3U?/ bat gij integenbeel uit
den vader den duivel zijt; anberg 30Ubt gg Abrahams werken doen,
Joh. VIII: 4 .
3.    ©e derde grond ig balgcg: gij meent om utoe vooruitdeelen za-
lig te biojben. Paulus telt 3e eeng op/ Rom. IX: 4—6, en öemijgt f(et
bat 3c baarom niet zalig gullen tno^ben/ met een Ismaël, bie raag ooft
Abrahams zaad; maar {jij en taag geen erfgenaam; en gij ging moge»
Igft besloten. IBel/ Paulus, mogten 3e peggen/ bie biag in hoererije
getoonnen! bat 3ag Paulus, bat 3e 3eggen 30Uben. ï©el/ 3egtgij/taat
3cgt gg ban ban Izaak en Rebckka? ©at toag altoog een echt paar;
baat ijabt gij twee kinderen uan eender dragt, een Jacob en Ezau. $£n
$ob 3cgt cc ban/ Jacob hebbe Ik liefgehad, en Ezau hebbe Ik gehaat.
4.    ïjet vierde besluit mag balgclj. 25ij Ijabben Abraham tot eenen
vader, ejgo gunne godsdienst biag be ware godsdienst, en bie moegt blij-
ven, bacljten 3c/ belnijle 43ab be besnijdenisse Ijab gegeben aan Abra-
ham en zijn zaad tot een eeuwig verbond. Ö5ij 3eggen/ be besnijdenisse
ij? geen behiijg ban be ware godsdienst; tnant Abraham taag al bekeerd,
en diende God al/ al£ DÖ nog in de voorhuid mag; en daarna ftjeeg fiij
jjet teeken der besnijdenisse tot be tijben be? be^beteringe. Wij 3cg»
gen nog/ be besnijdenisse ig eeuwig; ja/ maat bit ig te 3eggen/ baac
3a( eeutoig aan gebargt tuojben. <£n Ijet tegenbeeld ban be besnijde-
nis-
-ocr page 545-
OVEK MATH. III: 9.                                  509
nisse, bat i$ be geestelijke besnijdenisse, vit rcuVniri buten. ,r.u tu aa?«
fctjutoe ift u/ 3egt Johaunes, boutot e? niet op; utn geboum ;al om»
be?re ballen.
III. «38u moeten tot) ten derde 3icn/ taaarmebe Johannes 3fjne maa?«
fclHitninge bewijst? ^tj 3e0t • 3fn ^egge u/ God kan uit deze steenen
Abrahams kinderen verwekken; en bij geüolgc 300 fiunt gij 3ien bat gij
op bic boojregteu niet boutnen moogt.
Johannes pjebiftte aan be Jordane, en baat (agen steenen bij menigte.
Jos. 1: 3, baar leejft men/ bat 3e twaalf steenen uit be Jordane geno«
men/ en tot eene gebacfjtenijïfe opgerigt ïjebficn. Ma meenen fommigen/
bat Johannes tnilbe 3eggen/ 3iet gij bie steenen baa? tacl ? 9ft ^egge
U/ bat <J5ob magtig i$ uit die steenen Abrahams kinderen te verwekken.
(lEbcneenjJ gelgü be duivel eeiij? tegen ben Heere Jezus jeibe : Indien Gij
Gods Zone zijt, zegt dat deze steenen brooden worden, Matth. IV, ioobat
men ej menfcljen mebe joube Hunnen bocbeu. <0f gclijft be Heere Jezus
eens 3eibe: Zoo deze zwegen, de steenen zouden spreken. tfelijft als" gij
3iet in be scheppinge; üsa? taiejb be menfefje uit be aarde geferjapen;
ïoo 30Ube <6ob ooit magtig 51J11 om uit steenen Abrahams kinderen te
bejtoeftften.
*6ij 3ult 3eggen/ Ijebt ge niet tegen bat geboelen ? 9Ift 3egge ja. 3!"
gcloobe niet bat baa^boo^ berftaan moet Inorben/ bat $ob uit eigenlijke
steenen, menschen, en toel Abrahams zaad, soubc bertueliften; tnant a(#
tjet formeren ban menschen uit steenen in beje taoo^ben te peggen i$/
be3elbe uit steenen te scheppen, ban 30uben bie menfcf|en goed en naar
Gods beeld moeten gefcljapen luojbcn; en ban 30ube öic menfcljen geen
Abrahams zaad ftuunen 3fjn.
2li benfte ban 300/ bat e: boo? bie steenen be soldaten en bie tollenaars
moeten berftaan hjorben/bie baa? ftonben/ en 3ooberlegen toaren. <£n
ban ij» \'t te jeggrn/ eer bat Abraham 3onbe^ 3aab 3aube srjn/ 303 3oube
$ob uit be Heidenen aan Abraham een geestelijk zaad gebeu. <èn üiaar*
lijft/ blaren be Heidenen niet af<? steenen? #2ij bienben goden ban hout
en steen, ©e Heidenen, {jabben 3ij geene steenen harten ? <£n bobenbien
iö 3ulü«3 ook boor be uititomfte betaaarfjeib. 3|n \'t lobe bers" toonbe
Johannes, Ijoe be SJoobfclje republiefi gcfjcel ten onbej 3aube gaan. De
bijle ligt aireede aan ben Uioitii ber boomen. il} o e soubc ban Abraham een
zaad H? ij gen ? Sluimer^ uit be Heidenen; want in Christo Jezu heeft noch be-
snijdenisse, noch voorhuid eenige kracht, maar een nieuw schepsel. HEn 300
beien al«> er uit den geloove zijn bie 3tjn kinderen Abrahams. Gal. III:
7, 29. 3Bfi gebe get aan urne oberbenftingc/ of \'t 300 niet be?t Fian 6e»
grepen tuurben? 5|rt 30Ube ban boor herscheppinge 3fjn.
Johannes boegbe e? tot bebejStiging bij/ Ik zegge u. Ik, bie ooft een
kind van Abraham ben; ik, bfe ban Priesterlijke afkomst ben; ik, bie
&U 3                                         ™a
-ocr page 546-
XLIII. PREDIKATIE.
5«°
van God gezonden Ben; ik, bie de stemme des Roependen in de woestijne
Ben ; ik, öie Elias, öe voorlooper van de Zone Gods Ben. itëaarom filem»
Be Johannes Bat 500?
Eerst. <$mbat Bij ?ag/ Bat jij 300 geBaarhjft btoaalben. JJetBiagin
Be fondamenten. Snaren fitinne Btoalingen maa^ alj? hooi en stoppelen,
air. 3Ö nog maa^ Be fondamenten Bajst fjielben/ Ban uiaji \'t nog 300 ge>
Baarltjft niet.
Ten tweede. Johannes brong bat 300 aan/ ombat fiet 300 geBaarïnft
\\$/ met eene leugen in 3tjne rrgterfianB naa? be geile te gaan. 2CcB!
toiibc tjtj 3eggen/ de bijle ligt aireede aan de wortel derboomen! ö $|fi
UiilDe u in trjös ontbeftften.
Ten derde, ©mbat prt 300 moeijelijk \\$/ een mcnfcfie Ban sulfte gjoo»
te btoalingen af te ftnjgen. Zijn wij dan ook blind? 3eiben 3e.
Ten vierde, qT>mbat het Bijna onmogelijk Biaj$7 gen baar Ban af teftjjj-
gen. ª toajS \'t met be Joden; 300 i?\'t ooft met be genaambe Chris-
tenen, bic op berftecrbe gronben meencn 3alig te tao?ben; baar moet
haajst een mirakel gefcftieben om 3e e? Ban af te ftnjgen.
d&eiiefben/ bienbe bit nu niet om bie opgeB(a3ene mcnfcfien te oBcr«
tuigen/ bat gunne inBeelbinge baljscft ma? ? 2tj backten/ tofj 3tjn Abra-
bams zaad, en bug 3tjn tori Gods volk, toij 3iillen 3eftcrl«ft zalig worden.
jQtëaar neen/ 3cgt Johannes, be grqnb beugt niet. $00 ij? tocl be <H5ob
ban Abraham en 3fjn zaad; maac bat ij? niet Ban 3tjn ligchamelijk, niaar
Ban 3tjn geestelijk zaad; en Bat bêljoeft <£3ob niet uit Be Joden te Bet»
toeftften. ©at Ban <&ob Uiel uit bie steenen, bat ijs uit be Heidenen en
Tollenaren bertaeftften.
ÜEaat onj? nu een tooojb fpreften tot een fticfitelijft flot. <6tj 3uït 3eg-
gen/ üiat raafit onj? be3e teftgt; bie raaftt maac be Joden, in \'t Oude
Testament ? ü?ij anttooo^ben/ bie tcftgt raafit onj? oofi:
Eerst, itëij rjeBBen be3clfüe boorregten. *J5tj gefit meBe be Bebienin»
ge bej? i©oorbj? en ber facramenten. <èrj leeft mebe onbc? be Beloften ban
\'t geuabebe^Büb/ ja meer abj be Joden. ®ob Iaat Bet Cuangelium on*
ber u prcbiften. ï}tj Biebt u 3tjnen <i3ee£t aan tot aanneminge tot ftin»
beren. l)ij Bomt u uitlofifien/ bat gij fjet naa? J|em 30tibt toenben. ©at
Boet ^g in \'t openbaar en in utae gui3en en familiën.
Ten tweede. <fiJtj maafit ooft 3Ulfte valsche gronden ban utae uiterlijke
voorregten.
1.     ®tj 3cgt ooft/ tafj 3ijn Godsvolk; toij Befiooren tot Beware kerke.
ïfêÜ 30" gedoopt; Big gaan ten avondmaal; totj sullen toel 3alig taorben.
2.    <#tj fioutot baarop/ bat gtj 3eggen Runt/ niemanb Beeft toatop
mij te 3eggcn; ift Ben <£[j?i6teltjft opgeboeb; ift boe niemanb leeb; ift
Ben onBcrijpeiijft/ en alf? ift ftrrbe ban 331 ift 3tggen/ifi Banfte#ob/bat
ift in geene ejgejltjfie 3onBen geBallen Ben.
3. €en
-ocr page 547-
OVER MATTH. III: 9.                                511
3.  Cen anber 3egt/ fft fiefiöe 3iilfte g?oote gaben. Wt Ben 300 ge»
oefenb In [jet Jfèoorb. Sflft heBBe 3ul&e liefbe tot be gobgbfenét. §ft
ga aio" te gaat al£ ilf naar be fterftga. 3fft fjoore 300 gaarne gobb?ucft>
tig p^eften.
4.  Cen anber 3egt/ bit alletf ftan mij nog niet bolboen/ maar ift ftan
eene Ijeelc Beftceringe opmaften; ift ftan fp^eften ban obejtuigingen/ en
ban begeerten^ naar CijrijGtus. fjft tjebbe een Ui jat tot be heiligheib. 3jlï
üieet ban een\' ftrtjb tegen be jonden.
«Iltëaar/ geliefden/ alle bie gronbrn 3ijn baï^cft/ Ö\'En ",aa? rietfra»
ben/ bie u/ al£ gij ft e? ft/ be tjanben 3ullen booröorcn. l^oe ftunt gij 300
bmaaj? jgn/ bat gij op 3ulfte lo^fe g?onben utne arme 3telen bujft ma*
gen ? ©oet gtj tnel 300 in utne ttjbeltjfte 3aften ? SStjt gij baar 300 ligt
geruft in? Sllcft neen! ift moet u 3cggen/ alp" gtj anbc^geene g?onben
tjebt/ en al£ gij baarmebe fte?fr/ gij jult 300 3efter behoren gaan/alp
get 3efte? i£ bat gtj een mcnfche sQt.
$tj 3n(t migfcfiien seggen/ biel/ tnie 3a! ban 3alig mo^bcn ? 3Dat 311!»
len biij u toonen/ geliefben/ mie bat regte kinderen Abrahams 31J11. %et
er een|S op: tntj 311IIC11 Bij Abraham bljjben.
Eerst. Abraham toiejb ft^acljtbabig geroepen «it 3tjne maagfeftap en
uit 3ijn lanb. fêinbt gij bat ooft/ bat #oo boo? \'t IBoojb en boo^ 3tj»
nen <#eej?t tot u gefpeoften heeft/ en gc3egb : Gaat nit uw volk en maag»
schap, uit het diengthuig ban be 3onbe en be tuerelb ? 2Clleu/ bic ban
$ob verordineerd 3ijn tot aanneminge tot kinderen, bie geeft ü^ij ooft 300
geroepen, ©aar 3egt i^ij ooft tegen : vergeet uw volk en uws vaders huis.
Ten tweede. I^ebt gtj met Abraham het ware geloof? ftc&t ge al beet
aan ben «ülöibbelaar ? 2tjt gtj met Abraham ooft geregtvaardigd in be
bie^fcfjaar <®ot)$/ en ooft 111 utne coufcientfe ? @£oont gij nu utn geloof
uit utne taerften ? 3[aagt gij nu be heiligmaftinge na/5onber roetfte nie*
manb OBob 3a! 5ien ?
Ten derde. Abraham ftab tiietp" te fto^teltjft boor $ob. i^tj berltet
3tjn volk en land, en hij offerbe 3tjn eenig kind^Izaak, bie hein 300 lief
toap\\ üjefit gij ooft 300 allep obe? boor <©ub en boor ben (£eere %z>
311?/ en boor be goebe 3aftc ? ïtunt gij 3eggen: Al gave mij iemand
al het goed van zijn huis voor deze liefde, ik zoude hem ten eenemaal
verachten ?
Ten vierde. Abraham bias? een vreemdeling. i|ij taooube in tenten;
gij maaftte 3icfi niet ba£t aan be bicrelb ; hij 3agnaar öoben/en 3odjt
een anber baberlatib/ Hebr. XI. fyij boub hier sijne rupte niet. t|eöt gij ooft
300 een b^eembeling^ harte? 2ijt gij ooft 300 lop" gemaaftt ban beaar»
be ? Itunt gij ooft 3eggen : Wij aanmerken niet de dingen die men ziet ?
2Mg \'t aardsche huis utoefl taöe^naftel^ berbjaftcn tuo^bt/ IjeBt gij ban ooft
een stad die fondamenten heeft ? Hebr. XI : 10.
Ten
-ocr page 548-
XLIII. PREDIKATIE,
512
Ten vijfde. Abraham ij? getoept een vader van vele volken. ïje&t gtj
ooft lugit om geestelijke kinderen te getainnen boot $ob? gfjt gr) ge»
burig in atbeib om te Baren/ opbat Cf)?igtu£ ooft in anberen eene ge<
ftalte mogte ftjijgen ? ©crlnagt ge 500/om tweelingen te mogen boo?t\'
&?engen/ om niet jongeloos boo^ <©ob te ftomen. jlSaar bat ge ooft moogt
bunnen 3rggen/ aljS ge lioo? <#ob ftomt/ ziet hier ik en de kinderen,
die de Heere mij gegeven heeft.
Ten zesden. Abraham ip in den geloove gestorven. J>taat ge baat
ooft naar/ om op titu booöbebbe te fiunnen seggen : Ik bebbe den goe-
den strijd gestreden, ik hebbe het geloove behouden ? l©at bunftt 11/ ge-
lieföen/ Bent gij atle bie bingen ? 6jj moet niet maar 3cggen/ ifi hope
ja. *lPij moet ooft maar niet anttooorben naar urne berbeclbinge. %cï}
neen ! <öij mort bie bingen boor q3oo«5 <See<>t gdeerb en onbcjbonbcn
hebben. SCclj mengel)! beb^irgt u niet/ de bijle ligt aireede aan den
wortel der boomen ; a\\§ gij u ban fiebjiegt/ al$ gij meent Gods kinde-
ren te 3t)n/ en gij jijt onbertu^feften kinderen des duivels, luat 30Ube het
u baten ? 2tjt gtj onvruchtbare boomen, gij jult ban boor ben boob
uitgeroeid, en in \'thelsche vuur geraorpen toorben.
fja/ 3a! mogeltjft iemanb seggen/ ift 31e tael/ bat ift nog maar een
steen ben; maar Ijoe fiome ift beranberb ï 2oube er boor snift mini
als ift ben/ nog toe! mogelijftheib 3jjn om een fiinb <J5ob^ te taojben ?
fflelf mer.gcfi/ meent gij bat? 2oubt gtj 500 graag be^anbe^b toorben ?
(öcbjuiftt gij baartoe alle mibbclen? \'Söuigt gij baartoc 300 bifttaijlg?
utoe ftnicén boor $ob in \'t herborgen ? ^oitbt gij \'t boor oneinbig g?oo<
te? gcluft achten/ een kind Gods, al<i een konings zoon of dochter te
taojben? !©el ift anttaoorbe u:
Eerst. 45ob ftan uit steeuen tnei Abrahams kinderen verwekken. <$ob
ftan uit steenen harten tael vleeschen harten .maften, ^ijne (janb ifi nog
niet be^ftort.
Ten tweede. |5oor be fiefiommerbe en be berflagene ytlen/ bie ne?«
grn? raab tarten/ baar sijn be beloften boor. JCft Ijebbr mijn lebeu
niet gelesen / bat er eene belofte ij» boor be zorgeloozen; maar tael
boor be armen en kleinen, Ps. LXXII: 12 , Want Hij zal den nooddruftige
redden , die daar roept; mitsgaders den ellendige, en die geenen helper heeft.
Ten derde. <#een 3onbaar i$ er te oud of te groot. 2ict het in Abra-
ham, in Manasse, en in ben tollenaar. <$ob segt/ Alleenlijk kent uwe
ongeregtigheid.
Ten vierde. 2Cch : totj bienen 3ulften gocben tfob ! Hij vergeeft menig-
vuldiglijk. Cn 3tjn S2oon ij? een volkomen Zaligmaker. J§ij geeft ben boo-
ben het lebeu.
4?ij 3ult 3^ggen/ taat taeg moet ifi ban inflaan om ben ïjeere tot
mijnen Vader te ftjtjgen ?
«£& H-SoC Eerst-
-ocr page 549-
OVER MATTH. III: 9.                                5\'3
Eerst, ^ifttoijuj benfien aan uta uiterste; acl) ! 00 ïcefr 300 onjeSec
al£ een bloempje en al£ een gra^fcfieutje! in een oogcnblift fiunt gij af\'
gemaatb En naar be eeutuig[|eib gebragt too?Den ; \'ti$ 300 nuttig bat
beii te gebenften.
Ten tweede benfit beel taat gij ban nature jijt/ namelijfi dood in
zonden en misdaden , en bat gij onber Ijet getoelb brj? buibeïji jijt.
Ten derde, goeftt te geïooben/ bat gij i^elben niet fiunt nocf) brilt
oefteeren/ en bat gij u niet tuilt laten oefteeren. 5Ccfi ! bat soube u 300
ootmoebig maften/ en 30a ftajtrlijft boen uitroepen : ö God, trek mij.
Ten vierde, goefit baar een orfeffen af te fi?ijgen/ ift 3a! na bit Ie»
ben salig of rampzalig sijn; \'t 3al Ijemel of geile met mij 3fln.
Ten vijfde, ©enftt beel/ $00 gebruiftt anbe?£ geen mibbel om frec
nen banen meg te nemen al£ be genabnnibbelen/ baarboo? Iniltjij uit
steenen Abrahams kinderen maften; als gij ban naar be Kerft gaat/ beult
ban/ aclj l^eere! 3onbe ift ooft mei uitverkoren 3tjn ? 2oube er mei een
plaatsje in be toerelb 31J11 baar ift befteerb 3oube mo^bcn ? goube er Voel
een Predikant in be tnereïb 3tjn/ bien ®ob al£ \'t inftrument 30iibe ge«
öcuiften om mij te Befteereu ? goube er roei een tekst in ben SSijbel
3jjn/ bie \'t miböel 30U 3(jn tot mijne bejanberinge/ baa? ift booj ge»
raaftt 3oubc too?ben ? <£n al? gij onber be bebieninge 3tjt/ 3egt ban :
2Ccfi fijeere! mogt mijn tijb nu ren£ 3tjn be tijb ber minne! mogt U?»ij
urnen bleugel nu een^ obe? mijne arme 3ielc uitbjeiben! mogt ift nu
eeng ftomen onbe? ben öanb beg be?bonb£ ! €n al0J3ob u banftomt be«
toerften/ftelt bet niet uit/om een? alleen te gaan. SCl^gtj f fiuigftamt/
buigt ban uVne ftniee\'n baor 03ob/ en 3egt: aclj $eerc ! ift fjebbc ge«
hoorb/ bat <j&jj 300 een genabig en öarmfjartig «3ob3tjt; bat «3Mj geen
lu^t in mijnen boob hebt/en bat <#ij 3ooalmagtig3tjt/ bat $ijuitstee-
nen Abrahams kinderen kunt verwekken ; mogt 43t) mij ooft eenji ber»
anberen/ en tot een ftinb $obg maften ! 2Ccfi! mogt <#tj 300 toerfteu/ 45ij
30Ubt ftet niet te bejgecfé boen; ban oubgi£ ÜEt et gehoorb/ noch
met ooren bejnomen/ en geen ooge heeft ijet ge3ien/rnat #ob boen bril
aan bengenen/ bie 300 op ïjem biacrjt.
3£og een renig taoo?b tot een ftinb ban 4?ab. lDrl
Eerst, ^anfit OPob/ bat gij ban steenen tot Abrahams kinderen 3ijt
getoojben; en toat maart gij/ bat $ob op u 3ag? {§joe genabig i^fjer
tl gefchieb/ en hoe fi?achtig! 2egt al öifttaijl^/ 9 mijne 3iele/ en ber-
gect bit nu noch nooit niet.
Ten tweede. l©e?ftt ban ooft niet moebcloog omtrent anberen; 43ob
bie het u gegeben heeft/ ftan Ijet ooft aan anberen boen; Dij ió mag\'
tig genoeg; toejftt ban met ontfejminge aan utne ftinberen en be»
nenben; boet het aanhoubenb/ en ooft met bejtrouraen op bien mag»
tigen 4Pob.
(Ctt                                               Ten
-ocr page 550-
5H              XLIII. PREDIKATIE, OVER MATTH. III: 9.
Ten derde. iPanftt #ob/ bat ï^t) uta $aber getbo^ben i$/ bat ï|tj
300 goeb aan u toa£/ baar o ij litnöcrcti beo buibeljS tuaart.
Ten vierde. ^tj?t H|em aan anberen aan; geeft anberen moeb/ bie
ftleinmoebig jfln.
Ten vijfde. (j£?oo£t u baarmebc/ al£ gij ben abem 3Ult moeten ge»
ben, ban 3a! ej tael een fteen op uta graf gelegb Uiojöen/ maa? utae
3iele 3a! opbaren/ aljS met bleugelen be? arenben\' naat ben fjeinef.
ÉBa/ gij 3ult uan be engelen gebragni taorben in Abrahams schoot; en
in be Opstandinge 3a! be fteen taeber ban uta g:af afgrtaentelb/ eu
uta ligcljaam met utae 3iele tarbe^om be^eenigb taorben. €n ban 3u!t
gij eeutatg aansitten met Abraham, Izaak en Jacob in [jet ïioningrijfie
ber [jemelen.
AMEN.
VIER
-ocr page 551-
VIER EN VEERTIGSTE
P RE\'DIKATIE,
OVER
JOH. XV : 1.
Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman.
$et f$ opme^fieRjR bat tnrj lejen/ Hoogl. V: 16, Al wat aan Hem is
is ganscb begeerlijk; zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend
gij dochters van Jeruzalem. $>e spreker is Riej be mare kerke of ge-
meente, toaarban alle bc geloobigcn bc leben 3ijn. T*c uitmuntenbe Per-
soon, üan ttiicii gefprofien luu:bt/ is be Middelaar, öc SSone 43ob£. QEn
Ret getuigenisse bat ban ^em gegeben uiorbt/ \\$ aHerboo?t?rffeRjR0t
jjet ig: Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. %\\\\t be ltefclrjfffjrben
ban <CÖ?i?tug tuorben onbe? liefeltjfie en fcfioone prenten uitgeb^uRr.
Eerst. ©an fiomt £}tj cnijj bao? onber be benaminge ban een kleed
boor be naakten; 500 jegt Paulus, Bom. XIII: 14, Maar doet aan de
Heere Jezus Christus, ö €en fiouing ip in 3tjne fcRoone fikeberen 300
niet berfferb als een <£R?igten met CRrigtup! l>at be Hoogepriester
3iURe fïerlpe Rleebingen Rabben/ toat totlbe bat anbe?£ 3eggen/ aljö be
Christus nog beel flejltjfie filceb i$ tioo; eene naafite jicle?
               ]K
Ten tweede. 30 i|tj niet begeerlijk, als ^0 boo?Romt al£ waterbeelt-
jes in een dorstig land? Jes. XXXII: 1. Wat ig er begeejIrjRej boo? eene
borftige 3tele ai£ waterbeken ? Wa$ e? tael ietg Begeejltjfte,: boot Elia
tn bie oojre tooe^ttjne/ ais te jittcn aan bie matcrbcefie Crith? 1 Kon.
XVII : 5. liegen eene bo?re en borftige 3iele 3egt be JJeere/ Romt naat
Ulij toe/ SDR ben be fonteine des levens, bie altijd bloeit boot een
amecfttig (jatte.
Ten derde. *$$ $tj nfet begeerlijk, ahj ^tj boorRomt aRj bie schat
in den akker? Matth. XIII: 44. ©e Zone Gods ijS bie schat, baar bie
man naa? socfit/ Rij berfiocfit al bat Rij Rab om ben^eiücii tcberR;ij-
gen. ©e engelen Rebben begeerig geweekt om bien schat in te 3icn/
niaa: 3ij Rebben ben gjonb baajban niet Runnen binben. Jüicmanb
Reeft 3iilRen schat, aUj bie beel aan be SUme 43obó Reeft; en bie beel
en gemeenfejjan aan ben Zone Reeft/ bie geeft 00R gemecnfcljap aan
(Ctt 2                                              ben
-ocr page 552-
5I6                                 XLIV. PREDIKATIE,
ben fëabe?; en bie bien schat geeft/ {jij &an er be geïjecle taerelb mebe
boo?raften. Clft 3onbaaj be?acfjt bien schat; maar bie e? beel aan (jeeft/
fian alleg biat in be tnerelb ip alg feftabe en breit refienen/ opbat jjij
Christus mogte getoinnen.
Ten vierde. C|tj ij? begeerlijk, alj? {^tj boorfiomt alö een rotssteen. Gij
zijt de rotssteen van mijn harte, 3egt Azaph, Ps. LXXIII: 2 . %l be
tegenpartijen ban <j$ob£ bolft loopen e? 3icfj tegen te 6a?gten ; maaj
3Be3U^ tortelduifje, be geloobige siele/ i£ in be klove ban bie steenrotse,
en 3ö fcfjuilt onbe? 3011e fetjabutoe/ om bejbejginge te binben boor ben
toorn ®ob£.
Ten vijfde. $tj ij? begeerlijk, alg 8|ij boorfiomt alj? een fondament,
biWi elft op moten mag; en a(ö een kostelijke hoeksteen, baar fjet
gefjeele geboutn be? fterfte op rugt. 8 2oo i$ ^jj alleen levende steen,
niet alleen uitverkoren en dierbaar bij God zijnen Vader, i Petr. II: 3,
maar ooft bij alle be toare geloovigen, 1 Petr. 11:7, U dan, die gij ge-
looft, is Hij dierbaar.
Ten zesde. fr)tj ig begeerlijk, al£ $8 boorfiomt als eene roze van
Saron, Hoogl. II: 1. fl 2oo igj l|tj eene roze bie altijb bloeit/ bie nooit
{jaren reuft of geu? bevliegt.
Ten zevende. Sta/ CJij i{S begeerlijk, a\\§ gij J^ein 6e3iet al# een wijn-
stok, bie 30a bejftbjiftftelijft ij boo? eene siele bie bo?jt naa? be ge»
meenfcljap 6ob#/ geljjfi l£tj 31CÏJ noemt in on3en teftjt/ bien mij u
boorgenen fjebben. ©e 2one 45obó/ alg ïf ij in be taerelb ftmam/ fpjaft
allerlei gelijkenissen, en 30a fp?aft Cjij öe3e gelijkenisse ooft. tyij 3?gt •
Ik ben de ware Wijnstok, en mijn Vader is de Landman. ©e^bolgeniS
fpreeftt be tjeere ban tweederlei ranken, namelijk onvruchtbare en vrucht-
bare. €n t}ij toont/ fyoe ongeluftftig be eerste maren/ bie in ^em geen
brucfjt broegen/ 38 töiejben weggenomen en buitengeworpen. Jl&aa? be
i^eere toont ooft be onrnagt ban be anderen, bie met J§em bereenigb
maren/ al<5 3Q niet in Hem bleven; fijt) 3egt: Gelijkerwijs de ranke geen
vrucht kan dragen van haar zelven, zoo zij niet inden Wijnstok en blijft,
alzoo ook gij niet, zoo gij in Mij niet en blij vet. J^et maj of be ^one
$oö«? fjie? 9\'ng boorbij een beel wijngaarden, en bemijle J^rj een ge =
geel geegtelijft fjarte fjabbe/ 300 bragt lijij allej tot Ijet geegtelijfte
obe?. Jjij toilbe ban seggen/fjebt gij bie wijngaarden baar mei ge3ien?
8 *éat 3Jjn maar ligchamelijke wijnstokken; 35 brengen maar ligcha
melijke ranken en druiven boort/ tot nut ban Ijet ligchaam; maar 3I&
Ben be ware en be geestelijke Wijnstok; 3Jft jjebbe geestelijke ranken en
druiven, tot nut uoo: be ziele, óf fian u bie gebactjten niet behagen/
benfit ban/ bat be l^eere *Sc3"£ be3e tooo^ben gefprofien beeft bij ge<
legentjeib ban fjet Avondmaal. ÏJij hab mogeltjfi ben beker ban \'t Avond-
maal in sijtie Fjanb; en ban toilbe be fycett %e^ü$ seggen: 8 fian be^e
totjn
-ocr page 553-
OVER JOH. XV: i.                                  517
Uiiju ti 300 bejfimififien; benut ban een£ mat ~M boen ftan: Ikbendc
ware Wijnstok boor be 3iele. ï©tj fiebben in 0113e tnoo^ben te letten
op twee stukken:
I.  $5e uitfp^afte/ bie be l^eere ban zichzelven boet: Ik ben de ware
Wijnstok.
II.  ©e uitfpjafte bie l|tj ban 3(jnen Vader boet/ met öetreftftingeop
zichzelven en op alle der ranken: Mijn Vader is de Landman.
I. !©at fict eerste aangaat; be i^eere 3fle3U$ fpreeftt ban zichzelven,
en 3egt/ Ik ben de ware Wijnstok; Ik, de Middelaar Gods en dermen«
schen; Ik, bie u geroepen tjeböe; Ik, baat gij tot Ijiercoe mebe be?«
fèeejb fjtbt; Ik, bie gereebfefiap mafte om te bejtreftften; Ik, baar gij
eeu£ ban getnigöe/ Gij alleen hebt de woorden des eeuwigen levens; Ik,
baat gij ban 3eiöe: Wij hebben geloofd en bekend, bat $ij zijt de Chris-
tus, de Zone des levendigen Gods; Ik baac gij ban benfit/ al£ H?rj gaat
Ipcn/ tnat gullen tutj boen? 43ij 3ult toeten/ en geiooben en erften»
nen/ bat Ik be Wijnstok ben.
3Ullen 0113 niet opfjouben mrt te onber3oefien/ raat eigenlrjft
een wijnstok ig? tjet met één tnaojb/ een tiielbefteubc plante, bie
niet alleen aangename druiven tot fpi)3e/ maar ooft een liefelijft vocht
tot b^anft boo^tbjengt. ©e wijnstok i«S eene ^innebeelöige uenaminge:
Eerst, ï£an be geljecle Joodsche natie, Ps. LXXX:^, Gij hebteenen
wijnstok uit Egypte overgebragt.
Ten tweede. J^an een voornaam geslacht; 300 lno2bt be aati3ienlijfie
familie ban Zedekia een wijnstok genocmb/ Ézech. XVII: 6.
Ten derde, ©an be kerke, Hoogl. VII: 12, Laat ons zien of de wijn-
stok bloeit.
Ten vierde. i£an ben Heere Jezus 3clbe aUj be Middelaar, gclijft in on«
3en teftst. Ü0aarom ue^gelijftt be %ere 3iclJ3elben bij eene 11 wijnstok?
ïl0ij anttooojben/ om be soete obejeenftumften tujéfcfjen beu Heere Je»
zus en eenen wijnstok.
Eerst. s£cn wijnstok, baar té uittnenbig raeinig fcöoonFjciö aan. Ift
hebbc uittnenbig ooft tneinig fchoonfjcib/ 3cgt be ÏJeere 3|e$ug;Ikben
een Worm, en geen man; 3jft Ijebbe uittoenbig geene gebaante nocö
ïjeejlijftljeib/ bat men 4119ij 3011ÖE begeeren; Sfft ben be?acljt enbeon-
txiaa?bigfle onber ben bolft?/ Jes. LUI: 3, 4. <£n baarom moet gij M$\'
niet befchoutocn gelijft bc natuurliifte menfehen/bie maar naar ïjet aan*
3ieu oo,:beclen; maar gij moet jBij befcljoutuen met een gecêtcli)ft oog;
6 ban sult gij moeten uitroepen: Wij hebben zijne heerlijkheid aan-
schonwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, vol
van genade en van waarheid, Joh. 1: 14.
Ten tweede, Bt>at i$ be wijnstok ongemeen vruchtbaar! Num. XIV,
baar fneben 3e een tros druiven af/ 33 moegten ïjem met troee mannen
@£tc 3                                             b?a»
-ocr page 554-
518                                 XLIV. PREDIKATIE,
bjagen/ 300 g?oot toag hg. JUSaar 3fet/ tofl be $rere seggen/ fioe 3IS
Behangen ben met allerlei aangename bruchten/ bie 3fi boor mijne th>
beltjRe en babeltjfie gehoorsaamheib be?toorben hebbe; al£ be verzoe-
ninge en vrede met 45ob/ be regtvaardigmakinge, be heiligmakinge, be
verzegelinge, be bewaringe, en alle bie anöere vruchten des Geestes, bie
alé «n eenen trog btj malRanber gebanben toorben/ Rom. XIV: 17 en
Gal. V:22.
Ten derde. <Pe wijnstok ig om 3fjne hee^lijRe eigenschappen uitne*
menb begeerlijk.
i.-Jftfj Öp*ff E^ne alïe?aangenaamfte zoetigheid. t!oa ben 3BR ooft boot
be 3ieie/ tuil be J^eere 9Ie3Uj? 3eggen. o $ae 3oct tg bc be^oeninge met
«öob/.het geestelijke lebrn/ be be?gebingeber ^onben/ be be?troogtinge
beg 4f>ee^teg. 6 ©ie bruchten 3ijn boor «öobji fiinberen 30a aangenaam/
bat 31J 3eggen: zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.
1. ïc*e vrucht beg wijnstoks geeft ecne genezende, versterkende en ver-
heugende fnacfjt. 2oo ooft be Heere Jezus, ó" *©c bladeren ban besen
gergtelijficn wijnstok jijn tot genezinge der Heidenen, Openb. XXII : 2.
2CiIe be^bjonbe sielcn binben genezinge onder zijne vleugelen , Mal. IV14.
gijne brurfjten }ijn 300 versterkende, bat #ub£t ftmberen Runnen 3rggen :
Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft, Phil. IV: 13.
<©e geeptelijfie treurigen toorben baarboor 30a br^hcugb/ bat 3e blijbe
Runnen 3ijn in btn iijcere/ en bat jjnn fjarte 3ich be?heugt in ®ob hun*
nen SüaligmaRcr.
Ten vierde. 3?e wijnstokken 5tjn obejaï te binben/ in heete en in Rou*
be lanben. Soo ben 3SR obe?af te binben/ tuil be J^cere Sffesug peggen.
3ifi 3a! met mijn B0oo?b en $ee£t be ganfefie tnerelb boojtrelilien/en het
Cuangelie laten p:ebifien allen creaturen. 2oo bat gij haagt niet één
hoefije binben 3UU/ of 3JR 3al baar alg 30a een gecgtclijRe wijnstok te
binben 31J11.
Ten vijfde. <£en wijnstok, 3a! hij bruchtbaar 3ijn/ hij moet in be aar-
be geplant tnojben/ of anberg fian hij gcene aangename en nuttige
brudjten boo^tbrengen. ^00 heeft 00R be $eete Sfesuó be plaatje 31J*
ner bijjonbere taoninge moeten berlaten/ en boor 3ijne mengchtoo?»
binge alg in be aarbe geplant toorben/ anberg 3oube fjij nooit bie 3a»
lige bruchten boor be uitbe^Rorenen hebben Runnen boojtbrrngen/
Hebr. II: 14, 15.
Ten zesde. Cen wijnstok i$ 3eer uitgestrekt. C^ij fpjeibt 3ijne ranRen
tnijb en $ijb uit. ^00 ig fjec 00R met ben i^cere 3ie3ug. 6 I|ij schiet
zijne ranken uit tot aan de zee, en zijne scheuten tot aan de riviere. 3a
t)ij heejgcht van zee tot zee, en van de riviere tot aan de einden der
aarde. Zoo lange als er de zonne is, zal zijnen naam van kind tot kind
voortgeplant worden, Ps. LXXII: 17.
-ocr page 555-
OVER JOH. XV : i.                                   519
Ten zevende. Cen wijnstok 6e3tt alle be bettigQeben en fappen/ toaa?\'
boor be ranften bjucljtbaat taorben. Zoo ij? (jet oog met ben l^eere
3ie3Ug/ al be fi^acgt ban het geepteipe leben/ al be bjucfttöaa^geiö/
öie be geloobigen bejttten/ bie moeten 31) uit Cfoigtug/ alg gun lÈjoofb/
ontbangen : Uit zijne volheid ontvangen zij genade ook voor genade ; jjrj
tg be ooj3afie ban hunne regtvaardigmakinge, heiligmakinge , en volkomene
verlossinge, 1 Cor. 1: 30. "Zoo bat $Jg peggen mag: uwe vrucht is uit
Mij gevonden , Hos. XIV : 9.
<#ö sult 3eggen/ waarom be^gelgftt 3fcg be $eere 3Ie3ug niet lieber
61) een ceder, of brj tenen anderen boom? taaatom juigt bij een wijn-
stok ? 3|ft anttaoorbe :
Eerst. §\\j 3a! 3efte?ïijft beeene of anbere ftefttaame gefegengeib of aan»
leibinge gegab grb&en om 3ich ïne? bg eene wijnstok te bergelijften.
Ten tweede, «©inbat een wijnstok, feftoon bij be onaanzienlijkste, be
laagste en be zwakste ban alle boomen i$/ en ooft üe allrrflecljtfte
schorse Ijceft/ eüentuel ïjet allervolste van ranken \\§/ en 3ict) alle^meegt
in be3elbe uitfpjeibt/ 3oobat 3ijne taitften boben alle anbere taftften ban
Boomen fjet alle^uchtbaa^jïe 3gn. <©g 3iet ban jjoe gepaft en goe
fi?acl)tig be3e gelpenigfe ig om aan get oogme^ft ban ben l£eere 3fe»
jug te beantbioorben.
iïiBaat be ï^ecre 3te3ug bergelpt sidj niet alleen bij een wijnstok,
maat $}tj noemt stel) be ware Wijnstok, fl^aacom boet 6jg bat ?
Eerst, dpinbat er in een eigenlpen wijnstok nietg te binben tg/ of pet
ig ooti ou eene greptelijlic Unj^e in l)cm te üinben.
Ten tweede, o^inöat be wijnstok nog maar eene flaautue fcïjilberije
i$ ban ben {j^eere 3Je3ug. 2CI neemt go be boojtreffelpfte eigenfehap*
pen ban een wijnstok, en bfoonber 3rjne vruchtbaarheid in taftften en
brucljten; 3 bat alleg maar eene fcljabutuc ban getgene in ben
ï|eere Slesug te binben i$. <#elp #ob alleen üan 3eggen/ Ik zal zijn,
die Ik zijn zal, en alle anbere bingen maar eene fcljabntne ban zijn
gebben; 300 geeft ooft be i^eere SfC3u£ alleen Waallijn en babelijft in
3fct) alle be boo^treffelijftgeben ban bte bingen/ waarbij $\\\\ bejgeleften
too^bt. ©aarom ftan $g 3eggen: Mijn vleesch is waarlijk spijze; Ik ben
het ware brood, rn3.
Ten derde, ©e (|eere %tl\\x$ noemt sicfoelben be ware Wijnstok, om
te ftennen te geben/ bat ï)i] niet flrcljtji ben naam of gebaaute ban
een wijnstok be3at/ maar bat ^ij in ber baab en tnaajfjeib 300 een
geestelijke Wijnstok mag. ®ij sult Ijet in uta garte onberbinöen/ tuil
öe 4|eere 3cg"gen/ bat Ift toaarltjft een geegtelijfte Wijnstok ben; 300»
bat gij jult moeten 3eggen/ Gij zijt waarlijk de Christus, Gij zijt waar-
lijk de Propheet; Gij zijt waarlijk de Koning Israëls.
II. $ij 3u.1t 3eggen/ ij? be Heere Jezus een geegtelf jfie Wijnstok, taie
-ocr page 556-
XLIV. PREDIKATIE,
520
f£ ban be Landman? bat gullen mij nu gaan jien; bat i$ fiet tweede
deel ban on3en teftpt. Wit i$ be Landman? 5|et ij? geen Salomo, bic
ren wijngaard te Baai-Aarnon Ijabbe. .j&een! {jet mijn Vader, 3egt be
^cere 3!e3u£. 3ft Ije&be een Vader, $egt H?ij/ een eigen Vader, lift öen
3ijn geliefde Zoon; bat Ijeeft (|ij meer alj? eenfl getuigb; a\\§ gij bie
ftemme uit ben fjemel geljoo^b fjent/ toen 3ijt gij niet beb^ogen ge*
tarcjit; al<? be $ee<>t in be gebaante ban eene duive nebe^albc/ en
be ^eere 3eiöe/ Dit is mijn geliefde Zone. <£n taanneec 3» uoot u ban
gebaante brjanberbe/ toen tjebt gij Ijet gesien en geljoo^b/ bat mijn
Vader scibc/ Dit is mijn geliefde Zone, boort Hem. JÊijn Vader ïjeeft
Ijet ge3eob/ Gij zijt mijn Zoon, Ps. II: 7. Jiaijn ©aber bezat Mij in \'t be-
ginsel zijns wegs; Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, Prov.
VIII: 23, a . goo öat 3lft tjet Afschijnsel ben ban Gods beerlijkheid, en
\'t uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, Hebr. 1: 3. 3(1 ben \'t Beeld van
den onzienlijken God. Die groote $00/ bie mijn <éob en ©aber i$/ bie ij?
be Oppasser ban ben gefjeelni wijngaard. Mijn Vader is de Landman, ^ij
ig? be Landman ban ben Wijnstok Christus; ^ij ig? be Landman ban elke
ranke en ban ben geheelen Wijngaard.
A. ï)i3c i;i be Vader be Landman ban ben Middelaar alg? 30a renen
geestelijken Wijnstok?
Eerst. De Vader Ijeeft $em geplant. $ij Ijeeft £jem geplant ban eeu-
toigljeib in ben raad des Yredes; toen Ijerft ï|ij $em be^orbincerb en ge«
fchiftt om 300 eenen geegtelijften Wijnstok te 3ijn. $ij ijeeft l^em geplant
in be beloften, Gen. III: 15. Jer. XXIII15, 6. <|ij Ijeeft l^em geplant
in 300 bele schaduwen en voorbeelden, i^ij Ijeeft Hfem geplant in be pro-
phetische schriften, baat be plaatfe en be tijö ban sijne ftomfte/en al»
lep mar. 5|ij boen en lijben 30ube/ bepaalb mo^bt. fijij geeft ö?em ge-
plant alg? l=Mj $rm in be merelb ge3onben Ijeeft; toen i$ l|ij al??een rijsken
opgeschoten, en alji een wortel uit eene dorre aarde. UJij heeft ïfem ge-
plant aï|? {£ij $EI" 0En Geest jonbet mate gegeben/ en ge^egb Ijeeft: Deze
is mijn geliefde Zone, in welke Ik mijn welbehagen hebbe; hoort Hem.
Ten tweede. De ©abec Ijeeft I^em ooft alg? 300 een gee*?te!pen Wijn-
stok behanbelb; $ij heeft J^ern boor lijben befnoeib/ 300 bat l|ij een
Wijnstok van rooden wijne mierb. 5|ij Ijeeft ï|em geperst in be uerfe
ban 3ijnen toorn: Want het betaamde Hem dat Hij vele kinderen tot
heerlijkheid leidende, dien oversten Leidsman der zaligheid door lijden
zoude heiligen, Hebr. II: io, Dat me^fite Chrig?tiij? op in 3tjn lijben/
flip *l\'j 3Eibe/ Den drinkbeker dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik
die niet drinken? Joh. XVIII: 11.
Ten derde. De Vader fjeeft een uitermate genoegen in be3en Wijn-
stok; Jjjij 3egt: al mijn welbehagen ip in IX. 2ijne offerande mag? ben
Vader tot eenen weiriekenden reuk, Eph. V:a,
Ten
-ocr page 557-
OVER JOH. XV: i.                                   521
Ten vierde. SCHe be vruchten bie ban besen Wijnstok boortftomen/
bie 3»jn boor ben Vader; J^tj 3egt/ Jes. XLIX: 3. Gij zijt mijn Knecht,
in welke Ik verheerlijkt worde, ©e Vader ié in ben Zone bejftee^ltjfit;
%[ taat tfob bt Igoon gebaau en geleben giccft/ bat btent tot heerlijk-
heid des Vaders. Cn alle bt ranken, bie aan be^en Wijnstok groejjen/
bie 3Jjn vervuld met vruchten der geregtigbeid, die door Jezus Christus
zijn tot heerlijkheid en prijs Gods, Phil. I: 11.
B. jP.tiar hor is be Vader bt Landman ten op3igte ban elft rankje in
ben Wijnstok?
Eerst. f$t Vader Fjeeft elft rankje baartoe verkoren, Eph. 1:4, Gelijk
Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegginge der wereld, op-
dat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde.
Ten tweede. %t i£ Fjet btJ3onbe? toerft bt$ Vaders om elft rankje op
3tjn ttjö in be taerclb te brengen, «tëclijft e? een trjb \\$ om te fterüen/
en tot jtof tocbe? te fteeren; 300 ig er ooft een trjb om geformcr?b en
geboren te too^ben. ©aar plant «60b ban 300 een rankje in be tocrclb
3tjne£ aarbrjjftö/ en ^tj laat fiet 300 eenigen tijb flaan g?oetjen alg
eene verbasterde ranke ban eenen vreemden wijnstok, tot bat be ttjb
ftomt bat 30a ren rankje moet bejplant/ en in ben waren Wijnstok moet
ingrëntet taojben.
Ten derde, ©e Vader brengt elft rankje in ben Befitaamen ttjb naa?
ChjijStuji: Niemand kan tot Mij komen, 5egt be {|eere 3fcju^/ tenzij de
Vader hem trekke, Joh. VI: 44.. 3fn ben tnb be: minne brengt $n 3e
naa,? ben gone toe; lijij bcjeenigt 3e boo? ben §. #ees?t met oen \'Zont;
en 300 toorben 39/ bie ban nature verbasterde ranken van eenen vreem-
den wijnstok maren/ in ben waren Wijnstok ingcgntet/ 300 bat 39 3tjn
eene spruite ban brg? Vaders plantingen, en een werk zijner handen, op-
dat Hij verheerlijkt worde, Jes LX: SI.
Ten vierde. 33e Vader heeft een naauta opzigt obe? elft rankje al£ fiet
ingeëntet ij». {|tj ij? be Behouder aller menschen, maar meest iler geloo-
vigen. Ik deHeere behoede dien wijnstok, jegt ®ob; alle oogenblikken zal
Ik hem bezoeken. <ï3tj 3u(t 3eggen/ toaajin beftaat bat naautoe opzigt,
bat be Vader obe? be ranken fieeft?
Eerst. i|ct beftaat baarin/in bie naautoe ftennigfe bie be Vader ban
elft rankje beeft; 3ift toeet fiet/ 3egt be l^eere/ aftj gij g?ocit/ of alg
gij fttoeelt; 3Hft ftenne utoe ftleine ftracfit; SR toeet het/ toannee? gij
gebonben en onbc:fteunb moet taojben; %a 31e utoe tranen; en becga*
bere 3e in mijne flegfcfte; 3!ft ftenne alle utoe t?eben; 3jft toeet be biepte
ban alle utoe nooben en 3toarigfieben; 3ift toeet taat gij behoeft; Ik zie
fiunue wegen, en Ik zal ze genezen.
Ten tweede. {£et beftaat in bie teebrre liefde, bie be $eere boot elft
rankje geeft. %\\i fie66e u ban ecutoigljeib lief geljab/ jegt bt l^eere;
tëbb "                                        benftt
-ocr page 558-
"\\- 522                                  XLIV. PREDIKATIE,
benfit ban toeft, niet/ bat 3ift u niet lief 30ube fieööen/ na bat 3Jft u
obe^gcfi^agt tjenbe. 3|ft ficbüe u lief ge!)ab/ 3egt be ^ecre/ eet 3ft u
be^ftooj/ en toen gg «üiag nog gatebe; en *oube Ift u öan nu ber*
biejpcn om allep bat gg gebaan gefit? J0ecn/ utoe jon ben 3ullen
mijne liefbe niet beranberen. 43g 3gr Mij een bterüaa? fiinb; mtjn
itigebiaub rommelt obe^ u; febert bat %h tegen u gefpjolfen gebfie/ ge»
benfi 3,ft nog biel e?iiftelg& aan u; 3fft 3a! Mij 3efte^lgft obec u otit*
fejmen/ Jer. XXXI: 20.
Ten derde, i^et öeftaat in bic naauüiftcurige 3ojge/ bic 60b boo? gen
fjeeft. Sojgt #ob booj be ossen, 3orgt I|ij boor bc jonge raven, 30?gt
J^g boo? be muschkens, 30^gt tjg booj be haren des hoofds, en 30Ube
$|g boo? 3gnc kinderen niet 30?gen? l|g 3o?gt in ben tijb boo? gun
ligchaam en ooft üoo^ hunne ziele SCch/ üflti 3o?gc/ jegt be l^eere/ boo?
ulnen ligcljamelnftcn toeftanb: Weest in geen ding bezorgd: wentelt
uwen weg op Mij; Ik zal \'t maken; wentelt al uwe bekommernissen op
Mij, want Ik zorge voor u. Op den berg des Heeren zal \'t voor u voor-
zien worden, i&aaz be ziele, 3egt be C^eere/ jal %ït maften bat grj ge»
naöe genoeg gefit. Sn 3al \'t Ine^ft mijne? ganben niet laten baren.
ï©e grootfte en biejfiaa^\'te beloften 3ijn boa? be geeftelijfte ranken, ©e
gob3aligheib geeft be beloften ban bit en het toeftomenbc leben. <£n op
get doodbedde, 3egt be I^eere/ ban 3a! Stft u berfttoiftften/ ban 3al 3ilt
be Üotjftecn 3tjn ban utu tjajte. 31» ;al maften/ bat get fterüen u ge-
tuin 3al 3911. i©at sojgbe éoü boo? Lazarus ziele; 3g bJie?b ban bc
engelen gebragen in ben gemel; en 300 boet be ï^eere met elft rankje;
0! als get berplant moet tao?ben uit ben fienebenljof in ben fiobcnljof/
ban 3enbt $g 3tjne engelen om 300 eene 3iele af te galen/ en beilig
tn beu gemel te brengen.
Ten vierde, j^et beftaat baarin/ bat be l!|ecre be ranken ooft beschermt;
ï}i) 3oube e? get 3toaa?b tioo: uittjeftften; 3Ü 3Ullen .iltooo be bcicgut\'
tinge $obji gefiben: Vreest niet, gij klein kuddeken, Ik helpe u, Ik
sterke u, ook ondersteune Ik u, met de regterhand mijner geregtigheid,
zeit de Heere, Jes XLI: 18. ^oubt gij bree3en? Wel als gij zult gaan
door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet
overstroomen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbran-
deu, en de vlamme zal u niet aansteken, Jes. XLI11: 2. 6 ! 9dl$ $ob boor
hen ȣ/ luie 3a! ban tegen gen 3gn ?
Ten vijfde. l£et fieftaat baarin/ bar be Vader elft rankje 300 naa? 3(jn
toeftanb behandelt; l^ij let 300 uaauliiftetirig op Uiauuee? get rankje
ben megt ban brucgtfiaajmaftenbe mibbelen moet geööen; tuaunecr Ijet
zonneschijn ban boorfpoeb/ of een taintej ban tegenfpoeb moet geööen;
mannee? get een fnoeimeji ban öep^oebinge moetgebbeu; taan nee? get
gefionben en onbejfteunb moet Uioibcn. 3té e: e?gen£ een onbrucljt*
baar
-ocr page 559-
OVER JOH. XV: i.                                  523
6aac rankje, $$ 6?engt get naar te gonne ber geregttggeib toe; ij?
er e?genp een in een berfcgoben plaatsje/ een bonftcre/ treurige/ een
afgejaftte/ bat geeft al lange genoeg gcbuu?b/ 3egt <öob/ en l^g boet
gunne buijSternipfe opftlaren/ i|ij geeft 3e gunne be?t?oo£tinge meber/
en ^0 geneert gunne affteeringen. Sion mag Slagen/ de Heere heeft mij-
ner vergeten; de Heere heeft mij verlaten; maar neen/ jegt bc J^eere/
\'t ij? onfietamelp ban u gefpjoften/ |B& 3al u nooit bergeten/ Slft 3a!
u in eeumiggeib niet berlaten. J^et ip mei maar/ be l^eere boet fom»
tjjbg? met be ranken gelijft alf? mij met be wijnstoksranken boen; in ben
min ter laat men gaar altemet maar gangen/ al^of 3e nfemanbaangin*
gen/ maar tegen Ijet aanftomen ban ben 3omer Iaat men gaar fnoegen
en öfnden; 300 boet be Dmr. ooft met be ranken: foiiitijöö geb^aagt
3icg be i^ecre omtjent gen a\\p een bjecmbe/ aléof gö 3icg met gen
niet bemoeibe/ 300 bat 39 blagen moeten: Ik sta; maar Gij acht niet
op mij. jflSaar be l^eere 3egt: in den tijd des welbehagens hebbe Ik n
verhoord, en ten dage des heils hebbe Ik n geholpen. 6! 3Pan ip get:
Staat op, mijne vriendinne, mijne schoone, en komt. Want ziet de win-
ter is voorbij; de piasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen wor-
den gezien in den lande, de zangtijd genaakt, en de stemme der tortel-
duive wordt gehoord in onzen lande. De vijgeboom brengt zijne jonge vijg-
kens voort, en de wijnstokken geven reuk met hare jonge druifkens,
Hoogl. II: 10—13.
C. üCaat onj? nu nog met een tnoo?b 3ien goe be Vader be Landman ff?
ban ben geheelen Wijnstok, ban Christus en alle de ranken te 3amen?
Eerst. §ij bepaalt/ mie al ranken ban bien Wijnstok 3ullen 3Jjn/ en
mie niet. ^ij bepaalt in mat grond bie Wijnstok in bie of in bie ceume
3al geplant mo^ben. ^tj plant bien Wijnstok baar \'t l|em lupt; baneend
in Egypte, ban tueêr in Kanaan, ban in Chaldéa. fyij Iaat bien Wijnstok
300 Bojt of 500 lange aan eenc plaatfe bigben alp \'t J^em lujit/ en l^fj
berplant ben3elben ban meer als? \'tétta luj?t.
Ten tweede, ©at be Vader be Landman ban geel be Rejfte ij?/ bat ij?
re 3rggen/ ||tj geeft 3e 3iilfie arbeiders of wijngaardeniers al$ \'t l^etn
Iuj?t. $q guujt 3e; 3tj (laan altfmale onber mijnen Vader, tail be l^eere
3e3U|? 3cggen; 31J moeten ben Vader relienfcgap geben/39 moeten l^ein
alle be bjucgten toebrengen; al be b^ucgt bejf wijnstoks 10 boor Sïesuj?
Cg?i*itujï tot heerlijkheid en prijs Gods.
Ten derde, ©e Vader bepaalt goe lange of goe ftojt be rankjes gier
op aarbe bigben sullen; fy\\) berplant elft rankje op 31J11 tijb uit be
booigoben in \'t eeumig gemelgcg parabijj?.
Ten vierde, ©e Vader bie neemt be onvruchtbare ranken toeg; ïjfj
fngbt 3e af/ en (^ij me^pt 3e in be geile.
Zie baar/ geliefden/ taaa^om be Vader een Landman genoemb roo?bt.
Dub 2                                           Ma>
-ocr page 560-
XLIV. PREDIKATIE.
4H
«üfêogen mij $em n*et ^el noemen ben waren Landman, geltjft be ï&eere
9[e3U$i jfcö^elben ben waren Wijnstok noemt? SCcft ja/ $jj obert^eft
alle anbere landman», gelp be peere J\\rsalle anbere wijnstokken;
J©ant/
Eerst. J^tj \\$ een almagtige Landman. SCnbere landmannen mogen plan-
ten en nat maken, maar God alleen geeft den wasdom, i Cor. 111:6, 7.
Ten tweede. {|tj \\$ be allervlijtigste Landman, i^tj ftan 3eggeu: Wat is
er meer te doen aan mijnen wijngaard, hetwelke Ik aan hem niet gedaan
Lebbe? l)v, neemt öarjciijUs liemiiö nan be ranken; Dij Dcfcljuuu.it mat
beticht jtj blagen/ en taat elft rankje al noobig fieeft.
Ten derde, ©e Vader i«S be allergetrouwste Landman, ö! ©e ï^eere i{?
omtjent bezeil wijngaard alg? een vurige muur om fiem te beschermen,
al^ eenc zonne om hem te verwarmen en vruchtbaar te maften/ algï cene
riviere 0111 fjem geburig te bevochtigen, Jez. XXVII: 2, Te dien dage zal
er een wijngaard van rooden wijne zijn, zingt van denzelven bij beurte.
Ik de Heere behoede dien, alle oogenblik zal Ik hem bevochtigen: opdat de
vijand hem niet en bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag.
<#ij 3Ult 3eggen/ tnaarotn noemt be Sone q5ob|S jui$t ben Vader be
Landman? %ti antbJoo?be:
Eerst. Pat biocide 500 Bej?t. UDaö be 2oun be Wijnstok, baar moegt
ban ooft een Landman 31J11; en luie 3oube bat anbe^ ftuunen 31)11 al£
be Vader?
Ten tweede. 3Jn be natuur tao?bt ben Vader be boo^tenigljeib toege*
fcljjcben. i©el/ 50a moegit J$ij tjet oolf in be genade 31J11.
Ten derde, ©e Vader geefr ben gione geojbineejb/ gesonben en 6e»
fthiaam gemaaftt om 30a een Wijnstok te 3tjn. ©e Vader 3eibe/ Ziet
mijn Knecht dien Ik ondersteune, mijn Uitverkoren, in den welken mijne
ziele een welbehagen heeft: Ik hebbe mijnen Geest op Hem gegeven, Jes.
XLIIti.
Ten vierde. ÏJet Begin ban al \'t genabetoe?ft ftomt ban ben ©afcer.
Alle deze dingen zijn uit Gode, 2 Cor. V : 18. Uit Hem zijt gij in Christus
Jezus, die ons geworden is wijsheid van Gode, en regtveerdigheid, en hei-
ligmakinge, en verlossinge, 1 Cor. 1:30. <éaat bent gij \'t ftulï.
nog een lio:t Uiaojb tot een fticljtelijft flor.
$eliefben/ bat niet uitnemenb tjooptelp boor een 6efiomme2b ge>
moeb/ boot eene bojftige en (jeiibegcerige 3iele/ bat be ü^eere 3ie3u«?
300 een ware Wijnstok ip, 6! %\\$ <®a\\}$ $eejSt in be 3ielen toejftt/
maar bojften 31J ban naar? naar be?3oeninge met 43ob/ en naar ber»
gebinge ber 3onben; 39 bojften naar geegtcltjft leuen/ 31\'j bojften naar
biebe in \'t gemoeb/ 31) boeten om eens berDIfjb te mogen 31)11/ 51) öo>
ften om fjeilig boor 43ob te mogen leben. jDiet een baar «3ob^ 43ec£t
in toe^ftt of tjtj ig 30a gejlelb, i©el/ gij boegen/ ftomt maar/ 3egc
be
-ocr page 561-
OVER JOH. XV :i.
425
be $eere; alle bie trosfen gangen aan bejen Wijnstok ; ftomt bcienben/
rast maar top/ bjinfit maac 300 beel als u lust tot bronnen tacnbrns»
toe. <J5ij Befjocft niet te peggen/ tnat moet ift ben l^eere geben/ ee? ift
een teugje ban bejen Wijnstok bannen mag. SCcfj neen : het tg te Soa»
pen 3onber gelb/ en ^onbej prijè. I©cl a?m ftajt/ scgc be l|eere/ 3ft
gebe u br^en Wijnstok met alle 3tjne trossen bon: niet! 3 bomt ban
maar/ en ftoopt/ hoe minber gelb gtj mebebjengt/ F)ae beter; erftent
maar/ bat gij nietg maarbig 31JC; en gelooft alleenlijk.
Cen fiinb d£ob£/ bie eene ranke ban bejen Wijnstok gemorben i§/
3al inigfcfjten jeggen/ ach/ ift onberbinbe be sappen ban besen Wijnstok
300 niet/ ift moegit 300 toenemen en 30a g:orijni in be genabe; maar
uu Ben ift alg eene drooge ranke en ala ren dorre boom. i©el/ gelief»
ben! 3Jjt gij niet gegjoeib boor be sappen ban besen Wijnstok ? JSeeuit
eeng/ febert bat gij ben d?eegt beg gröebg geft^egen hebt/ tuat heeft
be J^eere al ingebloeib/ en mat 3ijt gij gegjoeib. fn \'t eerftc/ alg gtj
öabt/ hoe ftinberacljtig/ hoe ongeloobig mag het; maat baa:na/ hoe
ft^acljtig/ hoe geloobig ftonbet gtj aanljouben. Sn \'t ee^fte/ Ijoe ftlein
mag urne kennisse ban \'t genabemerft/ ban \'t bejuonbbej genabe/ban
ben 4.19ibbelaar; maar nu be^bolgt gtj ben ^eere teftennen; gij luagt
op in be genabe en in be ftennigfe. §11 \'t rejite toen gij Ijet geloove
ft?eeg/ in be eene ure mag het ietg/ en in be anbere ure toag het al
tueër Voeg; en nu ftunt gtj toel eeng seggen : Maar ik zal uitzien na den
Heere, ik zal wachten op den God mijnes heils ; mijn God zal mij hooren ,
MichaVII: 7. oDf met be klaagkerke, Klaagl. III: 2 , De Heere is mijn
deel, zeit mijne ziele, daarom zal ik op Hem hopen. lE>at bloeibe be
tjrere al bifttutjlg *" urn geloove, hoe biftrotjlg fttaam l|ij uut ongeloobe
te fjulpc/ ban bermce^bc^be ^tj eeng ulu geioobe/ ban mie^b uut ge-
loobe eeng boor be liefbe mejftenbe/ ban toierb het eeng 300 berftcjtit/
bat het een bc^efterb geioobe miejb/ 300 bat gtj ftonbet 3eggcn/ ik
weet in wien ik geloofd hebbe. goo mag \'t ooft omtrent urne liefde: in
\'t eerfte mag 30 300 ftlein; maar boor btw inbloeb ban be3en Wijnstok
ftunt Qtj nu fomtnbj? mei 3eggen/ ik ben krank van liefde. Urne heilig-
makinge, hoc ftlein mag 30 in \'t eerjle! jBaac Ijoe jnt gtj uu boo^ge»
ï^ofien/ fjoe gejct 3tjt gt] nu om Ijctlicj te 31)11/ hoe 3ucljt gtj gcburig :
6 <tëob beg bjebeg/ heilig mij geheel en al! l£oe teeber toorbt gn om»
trent urne berbotbenheib; tuat mojbt jfl u eenen lagt! hoe 3uctjt fltj/
om ban bat Itgcljaam ber 3onbe ontfiarteit te 3tjn. S|g bat niet alles?
boor be inbloetjinge ban bf.,en Wijnstok \'? ö! Simberen $obg/ mat ig
\'t be?ftmiftftelgft een rankje in 300 een Wijnstok te 3(jn ! 9Cch/ erftent
utu geluft; het ij? een Wijnstok bie nooit ftroeeit/ taelfte^g bjuctjt nooit
liegt; een Wijnstok bie nooit uitgetuftt/ en tnelftejg ranken nooit af»
gefneben gunnen roorben. iiinberrn #obg/ maaltt ooft beel gebtuift ban
©bb 3                                         be*
-ocr page 562-
XLIV. PREDIKATIE,
$i6
be3en Wijnstok. 2egt/ acfi fyttt/ <(3ij 3ijt mij 300 noobig; utoe gob»
belgfte En menfrtjelgfte natuuj ij mij 300 noobig; utne namen en amü\'
ten 3ijn mij 300 noobig/ taant 3onbe? H San in niet^ boen.
lPat ij \'tooit ucr troost dij l\'t/ ftinberen <ï5obgf/ bat uto Vader be Land-
man ij! 8 U?at ij \'t be?HtoiHHeïijfi in uUi baders [janb te 3fjn.
Eerst, $et ij juinen wijzen Landman, bie aüe utne nooben Bent/
bie toeet toat rjij behoeft. 3! «Paar ij geen boo:gronbingc aan jijn
bejftanb.
Ten tweede. J^ij ij 300 een almagtig Landman. Sdnbere landmans
hebben geene magt om te boen regenen/ noch om be sonne te boen
fcfiijnen/ noch om toa jbom te geben ; maar uto Vader ftan geestelijken
regen geben; S?ij ij ecne zonne en een schild. 8|ebt gegeejteliinemejt
ban nooben/ uto Vader ftan 3e u uesorgen; fttoeelt ge/ uto Vader ij
magtig om u te boen gjoeijen alj be lelie, en utoe toojtelj te boen
uitflaan als be Libanon.
Ten derde. $ij ij 3Ulfien getrouwe Landman in toooiben en fn toe?»
fien ; 3eif j alj gij ontjouto sfjt/ $rj blijft getrouta : Want bergen mo-
gen wijken, en heuvelen mogen wankelen , maar zijne goedertierenheid zal
van u niet wijken , en het verbond zijnes vredes zal niet wankelen , tot in
eeuwigheid, Jes. EIV: 10.
Ten vierde. J£ö ij juinen naarstige Landman. J|ij ij nacht en bag
toenaam om sijne ftinberen te 3egencn en toel te boen; ï?ij fïaapt
noch fluimejt nooit: De oogen des Heeren zijn op de regtveerdigen, en
zijne ooren tot haar geroep, Ps. XXXIV : 16. 3 ! ü£ij roepen u ban toe:
Vertrouwt op Hem t\' aller tijd , 6 gij volk ! stortet ulieder herte uit voor
zijn aangezigte : God is ons een toevlugt, Sela !
«ïfêaar 300 troojtelp alj {jet i^ boo? «iSobj fiinberen/ bat be Vader
be Landman ij/ 300 fchriftftelijft ij Ijct boor alle onbcfteejbe menfefjen.
Eerst. J^et ij fchriHHelijft boor alle onvruchtbare ranken; $ob 33! 3eg«
gen/ hoc 3rjt gij in ben tuijngaarb genomen? 2ijt gg toel ware ranken
ban ben Wijnstok getoeejt? $ebt gij toel brei geftab aan be sappen ban
ben Wijnstok? Waat 3tjn be vruchten ban utaen boop en abonbmaal?
Pc Landman 3a! 3eggen/ toaa? 31)11 be bruchten ban mijn IDoojü en
«èeejt 5 nPaar 3ijn be bjuchten ban al be genabemibbelen/ bie gij ge*
noten hrbt ? itëat bruchten hebt gij gebjagen in boor- of in tegen»
fpoeb? ï©at bruc{jten Ijebt gij gebjagen in \'t bekborgen en in\'t open»
baar/ in uto huij/ of in utoe ge3elfchappen ? 3! J>cp?iftt/ be Vader
3al tl uitwerpen, il^ij 3a! 3eggen/ 3Dft fjebbe 300 beie jaren urucfjten
ban bie ranfien bettoacijr/ en 3!h binbe 3c niet/ houtat 3e uit/ toaa?»
toe beflaan 3ij onnuttelijft be aa?be?
Ten tweede, ^et i j fcn^HHelp boor sulfie ranken, bie niet al j blade-
ren boort6?engen; be bladeren ban eene uiterlijke belijdenisse, en ban
eenige
-ocr page 563-
OVER JOH. XV: i.                                   527
eenige uitwendige deugden, baar 3(j onbertujJfdjen aan ^tet Ijart bejrot
3tjn/ en gcene b?uchten boo?tfi?engen/ bie jjet geloove en be bekeeringe
waardig zijn. 2llcfi fcÖ?tftt/ alle on&efteerbe naamhcitjöe?<n iit Landman
3al 3eggen : Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijnen monde, en zij
Mij met hare lippen eeren, doch haar harte verre van Mij doen. Daarom,
ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en won-
derbaarlijk, Jes. XXIX: 13, 14..
Ten derde, ^ct ijï fcfl^iftlïeltjH boa? ^ullte ranken, bfe stinkende drniven
boojtbjengen ; lioo: alle ontheiligen ban <J3objS naam en bag/ boor alle
bloeftejé/ leugenaa;^/ gierigaa?b<?/ b^onftaarb^\' fioeree?be?ë; gij maaftt
bat £viöb naam om ntoenttoiile gciaêtepa toa?bt/en bat <èob£ Hinberen
öebroefb taojden; gij be?be?ft ujelben en urnen naakte. jHaar fctjjiftt:
Alle boomen die geen goede vruchten voortbrengen, worden uitgehouwen
en in \'t vuur geworpen, Matth. III: 10 Die doornen en distelen draagt,
die is verwerpelijk, en nabij de vervloekinge, welker einde is tot verbran-
dinge, Hebr. VI: 8. SCcf) men^cf)/ mogt gij [jet nog te? {jarte nemen!
i©at 3gt gij ongeluftftig! €11 ftunt gtj bit 300 aanljaaten/ 3onbc? te
ontroeren? ©an 3tjt gtj al£ Pharao, Die 3ette er 3ijn Ijarte niet aan.
guit gtj ban 300 lange toacijten tot bat be laatjte flag ftoint/ en tot
bat gij boor eeutoig uitgeroeib tuo:bt? <&ij 3egt tnipfcljieii/ mat milt
gtj ban onj? Ijebben? W\\] Hunnen on^elben immec$ niet be?anberen?
43Saar totj anttooojben u/ act) mogt gij bat regt geiooben/ bat gtj 300
onmagtig 3(jt/ en bat (jet ebentoel uto pligt i£; en mogt gtj er 6tj
3ien/ bat gij 300 ontoillfg 3tjt; en bat «i^ob ebentael nog magtigen ge»
toillig \\$ om u te be?anberen. <£ij leeft nog onbe? eene mbgeitjltjjeid am
toerande?d te toorden; Ijct \'? nog niet te laat. ièod laat u ben Jfèia<
belaar nog boo?ftellen al£ ben waren Wijnstok, en l^n biedt u 3ijnen
<tëee<it nog aan/ om u ban doornen en distelen, ban onvruchtbare en
vervloekte ranken, te beranberen in levendige en vruchtbare ranken ban
ben waren Wijnstok. 2Cc(j mogt gtj ban beel ge&rutit maften ban be
mibbelen ber genabe/ en u 300 ah? gij yjt/ neberleggen boo: ben ïjeere
Stoiis\' en sucljten om be öetaerftinge ban 3(jnen tfeegt/ bie alleen
magttg ia om u in Cljrigtus in te enten/ en te maften tot eene fpruite
ban 43oa«5 plantinge/ en een tnerft 3tjne? Ijanbcii/ maarboo? £}n ber>
heerlijtit tuorbt.
Jkog een tooojb moeten me fpreften tot 3ulften/ bie meenen/ bat 38
randen ban be3en Wijnstok 3jjn. I©tj meten Uiel/ bat fommigen goebe
gronben Ijebben/ om 311111? te geiooben; maar Ui ij toeten ooft Uiel/ bat
bele 3icl)3eibcn Ijier jammerljjft bebriegen. €11 baarom moeten ton eeng
geuouüi met elUanbe? Aanbeten.
ibij njagen u ban boor 4&ob en uto gemoeb: ftunt gtj 3eggen/ tft Ben
ooft een vruchtbare ranke ban d^en Wijnstok ? «Een ban beide i$ toaar/
of
-ocr page 564-
528                                  XLIV. PREDIKATIE,
of BÖ 3Öt in of uit ben Wijnstok, gfjt gtj fiuften bien Wijnstok, ban
3tjt gtj bjeembelingen ban bc be?boubcn bc? Beloften/ jonber <£ab en
3onbc? CD?\'?tu0 in be taerelb; ban jijt gij jonbe? hope. Jjfêaa? 3tjt
gij e; in/ ban papt op u ftetgeue Paulus 3egt/ Rom. VIII: i, Zoo en
is er dan geene verdoemenisse voor degenen die in Christo Jezu zijn. SCclj/
het is 300 gebaa?Itjft als gtj tjie: mist; baa?na 3mt gij in eeutoigfteib
geenc ranken Runnen toojben. <Baa?om neemt fjet niet te gereeb aan;
gtj 3iilt jrggen/ 3cgt [jet mij ban een$/ toaa?aan Ban ift (jet toeten
of ift een ranke ban bien waren Wijnstok ben?
Eerst. 81(5/ ^o0 ïal üo°? ume oogen en op nto Ijajte gcb?agtheb>
ben/ en gij 3ult het toillig hebben hunnen toeftemmen/ bat ge ban
nature buiten bien Wijnstok taaajt; ja/ bat ge ban nature cene ranke
in ben wilden wijnstok toaa?t
Ten tweede. &tj jult hunnen seggen/ atfj $eere! toat toa£ fft een
fcfi?iftheiijh monfter! ift toajï ontoijl/ ongeftooj3aam/ ift btoaalbe/ ift
bienbe menigerlei begcc?Itjfthcben en taellugren\' ih (ecfbe in boogljeib
en in ntjbigheib/ ift taajt een fjateltjft fchrpfel/en ift uia? mijnen naaste
hatenbe. Cn ih tnag e? 300 meöe in mijn feftift. %\\t taen^chte nooit
anöejj te roojöen. 6! <©at 3ult gij ge3irn/ en met ootmoebighcfü en
t?aneu beleben Ijeböen. <£ij jult met uta ganfche hajtc gejegö tjebben/
acjj $eerc/ 300 eeiie brrbloeftte ranke als ih ben/ i£ toaatbig om in
\'t belfclje buu? gctoo?pen te toojben!
Ten derde. è>ij 3ult uit ben wijnstok van Sodom nitgeruftt/en in ben
waren wijnstok ingre\'utet 3Q11; en bat 3al gefcljiebt 31)11 lange" (tëobs" ge»
toonen torg/ iangp ben toeg ban ootmoebig bibben/Iangë beu tuegban
geloobe in ben J^eerr %c$ué. $Hch/ onbr?3oeh U3elben! ^oe homt gtj in
be3en Wijnstok? %\\$ gtj ban ben ftaat be? nature in ben ftaat be?
penabc obepgmg/ hoe ig öat gefchiebt? C^et 3a! 30110e? utoc hennipfe
niet gefchieb stjn. <©at gelooben totj niet.
Ten vierde, Hjebt gtj be sappen ban be3cn Wijnstok gefmaafit? fêeüt
gtj be geeetclpe betoerfiingen ban ben $. 43eegt in uto harte onbc?»
bonben • %\\t ftan u bat 300 niet 3eggeu/ bat gij \'t regt berftaat/ of
gtj moet het onbejbonben Ijebben; maa? ift b?age u/ hebt ge 300 eene
toalgc ban U3clben/ 300 eene fnne?fpe hoogacljting en liefbe boor ben
I^rcre ^esujj/ 300 Eenen honger en bc?gt naa? 3tjne geregtigheib on»
be?bonbcn? ÏJcnt ge bat toeblugt nemen onbe? be feftabutoe ban 3e»
311? blrngiirnï föcnt ge bat ftbijjt toojben ban ii.u\'ibenï ©at ftomen
onbr? ben banb Des" brjbunbsï fóent ge bat be?6mben ban uselben
om 3tju fturcht of bienstmaagb te 3tjn?
Ten vijfde. 3?ie een rankje ban be3en Wijnstok getoo?bcn \\$/ bie 3al
ooft geestriijfte vruchten bjagen/ be b?uchten ban geloove, ban bekee-
ringe, ban een fticfltrlrjli godvruchtig gedrag; be vruchten ban matig-
beid,
-ocr page 565-
OVER JOH. XV: i.                                       5^9
beid, rcgtvaardigheid, godzaligheid , en3. baar Wij in \'tbe^boTgoofttaeï
ccn5 ban fp?ewen ïtillen.
Ten zesde. i©ie een rankje i$/ bie geeft 300 een lujSt om in bfen Wijn-
stok te bigben, ^fl 3oenen met een boo?nemen begS ga?ten bij ben
I)cere te blijben; 3ij gebben 30a een luot om te blijuen in be leere bcr
genabe/ in \'t beröonb ber genabe/ in ftet roemen en p?fJ3en be? gena*
be; 3Ö 3eggen tot ben ^cere 3Je3U<?: Heere, tot wien zullen wij gaan?
Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.
Ten zevende, ©oor \'t laatste, bie een rankje ban be3en Wijnstok i$/
bfe ijf ober 3ijne onbjucfjtbaarjjeib 300 aangebaan; acg7 3egt gg7
ift ben maar een dorre boom, een uitgeledigde ranke! raat boe in 300
een onbrucgtbaar fdjepfel/ in be raerelb? 3jft fiefla maar onnuttelgft
be plaatje!
«éeliefben/ 3tjn u be3e 3aften onbefienb? 3Ccg7 6eb?iegt u ban niet!
itëat 3oube §et u Bunnen baten/ gemeend te gebben/ bat gij eene
ranke in be3en Wijnstok raaart/ en cbcntoel buitengeraojpen te raoj\'
ben? Sücg/ rag" raben u/ leeft niet langer bij inbeelbingc; maa? 3oeftt
eenjï levendige ranke in be3en waren Wijnstok te raojben. ©aar f j? nog
Ijope be3en aangaanbe boor u/ ai maart gij nog 300 eene be?borbe
en be?bloefite ranke: <&ob i§ nog magtig om u in bien Wijnstok in
te enten.
HSigfcljien 3ullen fommigen 3eggen: 3fa/ ifi meet Ijet niet/ raat ffi
ban mtjselben 3a! bennen? lPel tuij raben u/ b?aagt tjet aan ben
l&eere ICcsu? 3eibe; ö ï)jj jal u niet beliegen! €n ru|t niet boor
bat gij baarban bersebrrö sjjt.
€n gij/ <£eliefben/ bie barmgartigljeib ban ben ïjecre ontbangen
geut om be 3aben/ bie Uijj baar eben genoemb gebben/ te Bennen;
IDij roepen u toe:
Eerst. SCcp/ meejit brolijfc; 3egtt be3e mijne 3iele mag boob/ maat
38 \\$ lebenbig getoorben; 38 mag berloren/ en 38 gebonben!
Ten tweede, ©raagt toclj beel brucljt. ^oeftt boort te gaan ban
beugb tot beugb/ en ban Hracgt tot ftracljt. SCcg! fcgaatnt u/ bat
gij 30a tneinig brucgten b^aagt; taaar fcgeelt tjet aan? S-ijn er
gecne mibbelen genoeg? %$ er geene bebieninge öc? öccétea anber
u? Sf# Ijet niet een bette Beubel baar gij op geplant 3(jt? i©aar»
om braagt gg niet meer brucljt? bemebert er u ober; en 3oeftt in
be nracgt ban Cgjigtug? betbulb te raorben met allerlei brucljten ber
geregtiggefb.
Ten defde. 3Ccg7 Beeft u aan be leibinge ban uraen Ijemeïfcljen
Landman ober/ laat utnen Daöec boen mat $em begaagt; f Jij
h)t)3er ab? grj/ U)ij tueet mat best boor u i§. lDecgt maar in boo?»
fpocb bauflbaar/ in tegenfpoeb gcbulbig; en ber trouwt ban, bat I)ij
%W                                                   \'t 3al
-ocr page 566-
53o                XLIV. PREDIKATIE , OVER JOH. XV : i.
\'t 3al maften, ^tjt fti\'lïe en Iaat ben ïjeete toe?ften/ en 3(jnen raab
ober u uitboeten.
Ten vierde. 6 ©ertroojJt uban baatmebe/ bat gij met Azaph 3eggen
moogt: Gij zult mij leiden naar uwen raad, en bat uto getroulne Land-
man u een? jal betplanten uit 3jjjne voorhoven in het hemelsch Para-
dijs, baar gy eeutnig bolmaaftte bjucfjten 311 it blagen boo? ben t^oon
«PafcjJ en beg X\'am?.
AMEN.
VIJF
-ocr page 567-
VIJF EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
JOH. XV: 2.
Alle ranke die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg.
i©tj ÏC3en/ Ps. CXLVII: 19, 20, Hij maakt Jacob zijne woorden be-
kend; israël zijne inzettingen en zijne regten. Alzoo en heeft Hij geene
volke gedaan. <éoö gaf in Ophir fiet fijne goud, in Arabiëftoj?telrjfiespe-
cerijën , en in Babel allejlei schatten; maar jijn boift Israëls gaf C^tj
3tjn Woord, en öat toa0 fiet Bepte ban alle. Paulus melöenöe fiet voor-
deel der Joden, en öe nuttigheid der besnijdenisse, 3egt: Dit is wel het
eerste, dat haar de woorden Gods zijn toebetrouwd. tën boo?toaar/ öie
met het Woord Gods öebeelb i£/ öie 10 niet miggebeelb/ fig fioeft 3fcft
niet te migbanfien. ©at i^ een scgeii/bieaile jegen te boben gaat.
itëaarom \\$ bat 3ulften boorregt/ het Woord van God te fteBBrn ?
Eerst, ©aarom/baar het Woord Godsig/ baat ijS God: Aan alle plaat*
sen daar ik mij nes naams gedachtenisse stichten zal, zal Ik tot u komen,
en u.zegenen, Exod. XX: 24. Cn/ waar twee of drie in mijnen naam
vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden van baar, Matth. XVIII: 20.
©aar \'t Woord i$/ baar taanöelt be honing in \'t mibben ban öe gou»
ben ftanbelaren/en öejiet elften toefioojber/ Openb. II: 1.
Ten tweede, ©aarom i$ \'t 3ulften jegen; onbe? \'t miböel ban fier
Woord mojbt öe Befteeringe en be?anöeringe getoejftt/Rom. X: 17,Zoo
is dan het geloove uit het gehoor. En het gehoor door het Woord Gods.
%$ öat geen srgen öat men boor fjct net ip öaar men ftan gebangen
toojben ? %$ bat geen boorregt/ bat men onbcr eene mogeipfieib
om fiefieerö en ;alig te rooröen?
Ten derde, ©aarom \\§ fiet 3Uïfien 3egen/ ombat <fl>ob 31\'inc Bijïon»
öcre 3orge geeft ober 3tjne fietfie. ©aar i§ §i\\ öe Landman ban öien
wijngaard; 8=)$ bezoekt öfcn alle morgen, en alle oogenblikken bevoch-
ftt a                                       . tigt
-ocr page 568-
XLV. PREDIKATIE,
532
tigt Hij hem: 3fa/ $0 let ooft op bc onbrutfitbare ranken. ©ocfi/ De*
lijft bet ten uiterfte fc&oon i£ bat boorregt te fiebben/ en baar te Ie«
ben; 300 i£ \'t nogtanji niet genoeg om te Bunnen bennen/ alg men
bat boorregt fiabbe/ bat men ban 3altg joube taojben. Dat toa£ be
mijiflag/ bie be Joden habben. 2ij Ijabben ben tempel/ 3ij fjabben be
Woorden Gods, 3tj habben Abraham tot eenen Vader; en baarom meen»
ben 31J/ bat God fiiin Yader ma?. d£n bat liet <!5ob gun geburig ont»
bEfiftcn bat 3uifté mig taa£; bat bie niet een Jood ma£ bit fiet in \'t
openbaar in \'tvleesch taa^; maat bie fiet in \'t verborgen biaji. <#ob nam
be baifefte gronbeu hicg. #ij 30iibt be?t?outoen op balfclje g^onben/
3egt <J5ob/ al? gij 30iibt roepen/ des Heeren tempel, desHeeren tempel
zijn deze. giet gij mei/ «tëeliefben/ be3C brie bingen 3Uit gij moeten toe*
ftemmen; bat toeten toe:
Eerst, ©at fiet een groote 3egen i$/ fiet Woord en be bedieninge te
fiebben.
Ten tweede. ©at gij fiet Woord en be bedieninge ftunt fiebben/ en
ebentuel berloren gaan/ 300 gij e; geene fiartberanberenbe genabe bij
ft?rjst.
Ten derde. d?ij 3ult moeten toejlemmen/ al?" gij lange onbe? fiet
Woord en onbe? fiet genademiddel geleefb fiebt/ en ebentoel onftcfteejb
gebleben jijt/ bat gij ban 300 beel te 3taaa?be,2 oorbeeï 3Ult ontban*
gen. ©at leerbe be gaiigmafte? 300 ftraefttig/ abj $|ij 3eibe: Wee u
gij Chorasin; wee u Bethsaïda, want zoo in Tyrus en Sidon die krachten
wareo geschied, die in u geschied zijn, zij zouden haar eertijds in zak
en assche bekeerd hebben, Matth. XI: 21. 3a/ be Niniviten en be Sodo-
miten, bie 300 gobbeloo^ tnaren/ 3uHen \'t bete? fiebben/ ban be3ulften
in ben bag be^ oo?beel£. 6 Sub? fiet Woord geen goed boet/ ban boet
fiet kwaad; alg> \'t niet vermurwt, ban verhardt fiet; al?" fiet Woord geen
reuke des levens i?7 ban i? fiet een reuk des doods. ©at blrjftt ooft
uit be3e gelijkenisse: ^et onkruid, bat bij de wegen gjoeit/ ijï injul*
hen gebaar niet om uitgeruftt te toorben/ af? bat in een Lusthof jtaat.
SBofianneg bc booper 3egt 30a nabruftftefijft Matth. III: 10, De bijle ligt
aireede aan de wortel der hoornen ; alle boom dan , die geen goede vrucht
voortbrengt, wordt uitgehouwen en in \'t vuur geworpen. HEn bat toonbe
^ij 300 blaar in be tooo?ben bie toij u fiebüen boorgenen. 3In \'t ifte bg.
fiab I^ij ge3egb: Ik ben de ware Wijnstok, en mijn Vader is de Land-
man, bie fieeft fiet op3igt obej Mij/ ben Wijnstok, en obe? elft rank-
je in \'tbiJ3onbe?. ©elft toa^ bat op3fgt? ©at toont ^ijin\'tabe be??*:
Alle ranke, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle
die vrucht draagt , die reinigt Hij , opdat zij meer vrucht drage. Sjij 3a!
3e naar fiaren aarb befianbelen; geljjft be Landsmans: de kwade ran-
ken tjefiften 3e uit/ maar bt goede ranken bie befnoeijen 30/ opbat 30 te
brucfit\'
-ocr page 569-
OVER JOH. XV: 2.
533
bjucfit&aajbe? souben toojben/ en te mee? bj u rijt ;ouben bragen. 3fft
fieufie ftet ifte bej^je onlangg gepjebifit/ en fton jjct niet nalaten get
abe baa?Bö te boegen; en mijftljien/ alj? 43ob tail/ ooft biel öet 3be
op een\' anberen trjb.
<8>q fjebt in bit 2be berj?/ (1) tweederlei ranken, namenjft ranken,
öie geene vrucht dragen, en ranken bie vrucht dragen. (2) €>ob$ twee-
derlei handel omtrent bejelbe: 4?ob fjanbclt 3e eili naac [jaren aajb/
öie geene vrucht dragen, die neemt Hij weg; maar die vrucht dragen,
die reinigt Hij, opdat ze meer vrucht dragen. ^Cegentaoojbig tjebben toe
oue2bloebige ftoffe om fjet iste deel af te fjanbelen ban be onvruchtba-
re ranken. Sficft/ bat fjet 43ob Beficfbe/ bat Ijet op on$ Ijajte mogte fta«
men! <£n bit tot nog toe onvruchtbare ranken 3tjn/ bat gij baarboor
een£ tiitgeloRt/ en begeerig geinaafit taierb/ om boo? dE>obg genabe eene
vruchtbare rank te toojben. <£n bat beje pjebiftatie 30a aan utoe on»
ftejfelpe 3jele mogte ge3egenb 3fjn!
I. Wij fje66en ban tegentooojbig te 6e3ien: eene ranke in den
Wijnstok.
II. ©ie ranke in den Wijnstok 3ijnbe/ bat 31J geene vrucht draagt.
III.   $ob£ regtvaardigen handel baajomtjent: Hij neemt ze weg.
IV.  itëaajom bat CöjijStujï bit 30a aan 3jjne Apostelen 3eibe/ alg I|tj
toeg ging?
I. ï©at ïjet eerste* aangaat; tarj rjebBen te fiesien een ranke in
Christus, men sonbe 3cggen/ eene ranke in Christus, baa? immejg
mat gocb£ af te machten/ bie op 3ulften betten ftam i£? Ve ^eere
boo^ag bat ooif/ toat eene fijacfjt bat be Cï|2i£teIijHe religie in be toe»
relb 3oube boen. ijCocn ï}\\\\ eejét pjebiftte/ en Jobannes prebiftte/ be
gcljceic toerelb raafite alp in roere; en bat 3oube nog maar ee:st te?
bege aangaan/ al<i $}ij berfteerlijftr toa£; ban 3oube Ftet ftoningrijne
getoelb aangebaan toojben; bat fg te 3eggen/ baa? 3a! sulften roere fto-
ïiini/ bat er bui3enben ban Joden en Heidenen gullen nomen om brlij<
benigfe ban be Cfirigtelflfte religie te boen. $UIjS 3e be Apostelen (joor«
ben prebilien/ 30 boelben bat tjet llDourb <&ob$ fefterper taa<5 a\\$ eenig
ttoeefntjbenb fcljcrp 3taaarb/ en bat ftet boorging tot be binnenfte ber*
beelinge ber 3icle/ en ber t\' 3amenboegfeIen/ en be£ merg£; en bat
Ijet een oorbeeler mag ber gebarijten en ber ober leggingen be| (jarten.
Sn moeiten 3eggen/ bat 3e nooit 300 fiabben gooren prebiïten noch,
fpreften; en alle bie menfrijen bcben beltjbenigfe; maar bat toaöal gee-
ne toare beranberinge be£ herten; Bet maaftte (jen tnel uitwendigeran-
ken in Christus, maar \'t maren nogtang ranken bie weggenomen sou-
ben toorben. 2tj beben beltjbeni^fe; maar 3fj taierben niet befteerb. $#
moet boor besc ranken ban berjtaan mondchristenen, nabijchristenen,
naamchristenen, tijdgeloovigcn. 2Ü fjabben ooft al een lampje/bat eenig-
fn 3                                 M
-ocr page 570-
53                                    XLV. PREDIKATIE.
3fng fcfieen re firanben/ fn be fiefijbenf^fe bet toaarfiefb/ en Bet fie*
tracljten ban eenige uiterlijfte beugben/ maar 3Q maren afcj be getaajS«
fcfiene 3euge; 38 fteerben toeber tot ben flijft/ 3fj maren groote Ben*
nerg? en fileine prafttïfeerberj?. 2oo ban/ 3Ulfte naamchristenen, bat 3tjn
Bier be ranken in Christus. <èij 3ulr 3eggen/ i£ bat niet te beef ge3egb/
bat 3tj ranken in Christus 3tjn 5 4üeen jjet; meet gij/ maarom 3Ö 300
ftunnen genoemb taotben?
Eerst, goo een uiterlp Cftrigten ftoubt Bet met alle be toesenltjfte
ftufiften ban be gob^bien^t/ baar fiet be b^omen mebe gouben. ^e&t
gij be 3uibere ieerc? 3eggen 30/ mij ooft. SCIle be me3enlijfie ftufiften
bes* geloofê fiebbcn 3ij ooft aangenomen.
Ten tweede. 2tj tnorben ooft ingeënt/ nameftjft uittoenbfg boor on-
derwijs, boor Doop, boor Avondmaal, 300 mei afij be bromen. J|et on«
berfctjeib \\§/ bat er geen gecgtelijft intnenbig genabemerft ban ben 5|.
4&eejït in fiunne fiarten fg/ bat er gecne intnenbige geegtcltjfte beree*
niginge tu^fcgen ben Wijnstok Christus, en tu£fcfien fiunne 3ieie i$. Zij
3ijn er al<? eene ranke, bic er 300 maar ban buiten aan gebanben i§.
Ten derde. SCIIeg? bat $ob uit turn big aan be goede ranken geeft/ bat
geeft ï|ij ooft aan gen. C^ij geeft 3e 3tjne bierbare mibbeïe-n ber gena<
be; fiet Wootit/ be facramenten/ 3jjne fiajJtijbingen/ 3jjne 3egeningen/
en bele anbere boorregten.
Ten vierde. 2ij toorben ranken genoemb/ ombat 3e 3iclj uittaenbig
bertoanen algof 3e ranken waren. ®aar i$ altemet^ geen onbcrfcfieib
te 3ien tupfcfien Ijen en be ware ranken; 313 toonen een fcfjoon gelaat/
3(j Runnen ooft fpreften ban hunne onberbinbingen/ 3Ü Bunnen 30a
fcljoon Btbben en fprefien of prebifien/ bat 39 3eïffS ban (éobjS ftinberen
\\ioo,: ware ranken gcljoubcn tnorben. f} et gaat Ben afij Judas, Bij tuajl
in \'t openbaar een Apostel, en in \'t fjeimeljjfte een duivel.
Ten vijfde, daarom tnorben 39 ranken genoemb/ ombat 3$ 3icAjel\'
ben baarboor fiouben/ en 3fcfi bij anberrn baarboor uitgeben! ai3eg»
gen bie uitwendige ranken, get contrarie Bomt in mijn fiarte niet op;
ifi treft bat niet eeng in twijfel of ift mei eene ware ranke ben/ of niet?
9|fi ben baar tori geruft en 3cfter op/ en bie mij boor geene ware ranke
30ube aan3ien/ ifi 3oube fiet Bern 3eer fitoalijfi nemen. 3(fi fiebfie baar
niet eenji eenige nagebadjten obe?.
<$fj 3ult 3eggen/ Boe 3a! ifi rbentnel be ranken, bie ban be regte
flag niet 3(jn/ ban be ware ranken Bunnen onbe?fcficiben? J|oe 3al ifi
roeten/ tote geen ware ranken 3511? f&g anttuoojben/ uit be3e bjie
bfngen :
Eerst. Hit be be?ftlaringe <8>ob§ in jrjn i©oo?b; <#ob ontbefit 3e in
fiet aPoo?b/ taic goede of kwade ranken jtjn/ te bipputeren of e? eene
zigtbare of onzigtbare kerke \\$/ bat ig onnut/ Bet \\$ altijb 300 geroeegt.
-ocr page 571-
OVER JOH. XV: 2.                                   535
Sin Adams tjjb gab flÖ «"\' Kaïn en Abel. %a Noachs tjjb gabt OÖ
ren\' gezegenden\' Sera en een vervloekten Cham. 3|u Abrahams ttjb
gab gij een\' Izaak en Israaël. 3fn brr Propheten tijb gab gij een\' Da-
vid mi Een\' Saul, een\' Absalon en Salomo. 3Jn beu tjjb ban Christus
en be tijben ber Apostelen baac gabt gij een\' Judas; baar taag een Is-
raël na den vleesche, en een Israël na den Geeste, Rom. IX:6—8.
©e Zaligmaker be^filaa^t get3rtbe: ^ij 3egt/ be fte^fte ig alg een ak-
ker, baar onkruid en goede tarwe op i£; af? een dorschvloer, baar koorn
en kaf op tg; alg een vischnet, baar goede en kwade visschen in 3ijn;
alg een wijnstok, baac goede en stinkende druiven aan jijti. 4in 43ubg
lDoo;ö geeft unö be Henteefteng aan be ijauö/ taaaruit lui] be valsche
ban bt ware ranken Bunnen onbe?fcgeiben.
Ten tweede. J£et tweede teeken, om be ware ban be valsche ranken
te onbejfegeiben/ bat tg öe vruchten bie 3tj blagen: Aan hare vruchten
zult gij ze kennen, 3egt bc Sialtgmafte?/ Matth. VII: 16. (De ware ran-
ken die brengen vruchten voort, get geloobe en be bcneeringe tnaajbig.
~;ij toonen bat 3tj ware ranken 3jjn boor gun gobb^ucgtig geb^ag en
taanbel; maar be valsche ranken bie brengen grene goede vruchten
voort. <én alg ïfl al eenige schijnvruchten boo^tb^engen; 31J bjagen nog»
tang geene brucgt in Christus.
Ten \'derde. 2!jj tuojben openbaar boor [jet oordeel Gods; be I)ecre
3egt/ zij worden buitengeworpen, geltjft taij giema 3\'en 3Ullen.
II. ®ij sult 3eggen/ mat ig bat ban boor eene ranke, bie geene vrucht
draagt in Christus?
Eerst. H|et 3ij n 3Ulfte menfegen/ bie tebreben 3tjn met ben naam bat
3e eene ranke 3jjn; 33 3tjn tebreben/ bat 3e alg ranften aangesien en
gecerb Uio.:ben. -lDij binben bat Judas tebreben mag met bien naam
bat gij een Apostel mag. <Dic engel be? gemeente te Sardis tnag 300
tebreben met ben naam bat gij leefde, Openb. III: 1. ï}tj tnag er 300
tnebe in 3(jn fcljilï: Gij hebt den naam dat gij leeft, en gij zijt dood. gij
3tjn alg Israël; 3ij goereeren met gunnen naam. 4$ij sult benften/ tnat
ig bat te 3*fl0en/ met 3ijn naam te goereeren?
1.  3M ig ben naam meer te acgten alg be baab.
2.  iDaarop gerugt en tcotgcg te 31J11/ en baarop te gaan 3onbigen.
3.   l£ct ig te seggen/ bat toe 0113e eigene eere iieber ge.bben alg be
eerc <$obg. %c\\)! tuat 51311 er bele 311111e ranken! €n be begte ban
ong 3a! be obejblijffelen ban bk berbojbengeib nog Inel in 3ijn gajte
onbejbinben.
Ten tweede. (Dat 3(jn ranken, bie in Christus geene vrucht dragen,
bie met be uittnenbfge bebieninge en boojregten 300 monbc^Itjft in gun
fcgift 3ijn/ en baarop 30a roemen ftunnen; sij 3eggen/ tuij 3ij!iCg?ig«
tenen/ taij sijn geboopt/ totj gaan ten a\'uonbtnaal/ mij ieben onbec
get
-ocr page 572-
536                                  XLV. PREDIKATIE,
get Jgicuroe {Cejltament; 38 3tjn er 300 geruft op aï^of 3tj reebji fn
ben hemel Uuren.
Ten derde, {£et sfjn sulfte Cfijijftenen/ bic be CO?f?teujfie brjjfiefb
mipbruiften/ tot eene ooj3afte boor get bleejkfi; bie baarop fIo?big en
ongebonden paan leben; en 300 be genabe i^obs misb:uilien tot on*
tucgtigfieid/ gunjelben brijfieib beloobenbe/ 3fjn 3e dienjitftnecïjteii be?
3onbe gemorden. 5Mj? be 3011de meer ij?/ 3eiben 3e/ 3a! $od te meer
be^jjeerltjftt moeden in genabe te bemtjjen. aDnder ben Cfi?ij?teljjften
naam beginnen 3e oncg?ijJtelgft te leben/ en 300 geben 3e ben brjan*
ben ban on3e religie oo?3afte om te lajiteren/ en te 3eggen/ bat on3e
leere 3o?geioo3e en gobbeloo3e menfcgen maant.
Ten vierde. <®nbe? 3Ulfte ranken begooren ooft bie menfcgen/ bie tael
toerftaan bat 311 be Cg?fj?telgfie brijfieib niet mogen migbruiften; 3ij
hebben een regt3innig !jiótoriécIj geloobe/ 31\'j 3tjn fticljtelijfi in gunnen
mande!/ 30a in \'t openbaar alj» in gunne ijni^rii/ 31\'j leben onopfp^a»
fielgft; 3tj gouben beel ban godujucgtig paften en fp;jeften. Ztj 3tjn
alj> be toefjoordejj? ban Ezechiël, be godbjucïjtige 3Cce?aar£ 3ijn gun
aljf een lied der minne, 3tj fteunen op 43obj2 barmgartigfieib/ en 3tjn
3e eenjf onbe? eene e?nftige pjebiftatie/ baar mat betoeginge onbej ij?/
ban 3|jn 31\'j in Ij uu fetjift ober be aangename moorden.
Ten vijfde. <0nde? 3Ulfte ranken beljooren al be?be? 3Ulfie menfcgen/
bie meten te fp?eften ban obejtuiginge ban 30110e/ 31\'j betuigen een\' af*
fteer ban \'t fttuade/ en lust tot (jet goebe te hebben/ 3 ij fietoonen
bele googacljtinge boo? #obj? Hinderen/ 3tj meten ooft te fp?eften
uan geejSteujfte ondejbinbfngen/ 31) mojben ban be b?ome menfcgen/
bie niet beel doo^igt fiebben om be geesten te fiepjoeben of 51J uit 450b
3(jn/ boor brome menfcgen aangezien, jVuat bie toat meer boo^igt
tjebben/ bie mejften Uiel/ bat 3ij niet ban be regte ranken 31J11. 3jft
geloobe mei/ bat er onbe? mijne toegoojdejji 3ulfie menfcgen gebonben
morden/ die 500 beflaan. 3Jft geloobe Uui/ dat gij fomtjjdj? met ober*
tuigingen naa? jjuiji gaat/ aljt um 3011015 gedrag mat geraaftt Uiojdt/
urne confeientie flaat en ftlopt; maar {jet blijft niet; ijebt gij urne 3011*
bagfepe ftleederen uitgetjoftften/ en baar neergelegd/ 300 legt gij urne
obertuigingen ooft mi}/ {jet 31)11 maar sondaagfcjje overtuigingen.
ü)oorr men il fpjeften ban urne oude^binbingen/ en ban um be^maaft
in \'tlBoorb; get 1? maar gartjftogtelijft merft en geen gartemejft. ïltae
boornemenj? en betuigingen om geilig te milten leben/ bie 31J11 maar
ais eene mojgentoolfte/ en een brorgftomenbe baauta; um me?ft ijS geen
3aiigiiiaüend genademe^ft ban den £). j?eejst; ulue vruchten 31)11 niet
in Christus, um guijf iji maar met bloemen gelieerd en be^ficib. ©aa?
3eide eens? iemanb/ toen gij jong maart/ gelijftte gij een\' jongen ljeili>
ge; maar nu gij oud 31 jt gemorden/ nu 31 jt gij al? een oube buibel.
SCcg/
-ocr page 573-
OVER JOH. XV: a.                    .                537
SUcfi/ l)oc gebaatïtjft i£ uta toefrand! de dufbel bie fjatibt u maac in
bie beröeeldinge/ bat ge beftce?b en toebergeftoren 3tjt/ en 30a fluiten
alle be pijlen ban <0ob£ llDoojb op u af. <#ij 3tjt bijna buiten alle moge»
Igftfieib om outbeftt en obrrtuigb te toorben. poeren en tollenaren gaan
be3ulften boot. SCcrj/ ban Boe beien moeten toe 3eggen/ gij begon met
ben 43eegt/ toaarom einbigt gij ban met Bet blee^cf)? «5tj liep tael/
toie Beeft u be?5inbe?b 5 a! %i$ utoe brome ouöer£ nog leefben/ en
bie bfengtftnecljten 43obp baat gij 300 eenen 3111 in Ijaböet/ en bie
nog eenige firacfit op uiu getnoeb beben/ toat 30uben 31\'j bebtoefb
3tjn/ bat 3fj in be goebe bertoacfitinge/ bic 30 ban u Dabben/ 300 öe«
drogen jrjn.
III. 3&u BefiBen totj Bet oordeel ban ben Landman te Indien : .\'Ulijn
Vader Bomt/ 3egt be i^eere Sfe3U0/ en ï^ij neemt ze weg. Ciliebe/
leent onó nu nog een toeinigje aanbacftt. ©e Landman 3a! nomen en
nemen ze weg. ï©at geeft bat te Bennen ?
Eerst. ©at be ^eere fien jiet en ftent. De oogen des Heeren zijn
aan alle plaatsen, beschouwende de kwade en de goede. ï^t) ftomt be
aan3tttenbe gakten een£ obe?3icn ; $ij ontdeftt ben b?ienb janbet öcuf*
toftgBleeb. $tj ftent tnie be 3ijne 3tjn/.en toie niet ?
Ten tweede. $$ $egt/ toat al occaffe gebe 3Jft u om brucfitöaat te
3fjn! 3Ift gebe u 3onen be£ bonbe?pV 3onen be? be?t?oojStinge / Iee-
raa?jï met allerlei talenten en gaben. C|et Ijeeft u aan geene gaben
ontöroften; gij fieöt 3egeningen en fiagtrjbingen geftab; 3|ft heöbe al«
lep aan u gebaan toat men ban een getrouto landman 30ube ftunnen
be?toacfiten/ om u brucfitbaar te maften. 31» Bomenu3ien/3egt®od/
hoe Bet met u ftaat/ en of gij toel goebe b?ucfiten b?aagtï fit IjebDe u
proefjaren genoeg gegeben/ fammigen 3egtig of 3ebentig jaar/ min of
meer/ om u te laten ftea?Beiben/baar §ft u al lange in be Belle fiabbe
Bunnen toe?pen. ï©at 3a! 3fft nog meer aan u boen? €n ban ftomt be
Vader, en bie neemt ze weg. 3|ft $fe/ bat gij flecfite? toorbt/ 3egt be
ï^eere. 3Jn plaatfe ban goebe b^ucfjten te blagen/ 300 ftee?t Ijet ge»
geel anber£ om ; gij b?aagt Boe lange? Boe fttoabe? brucBten. ©aar»
om mengc&/ gij 3»jt in uta laatfte jaar/ en in utae laatfte maand/ en
in utoe laatfte toefte/ en in utoen laatften bag/ ja in utoe laatfte ure/
en oogenBlift. 3fn bc3en nacfit 3a! men utae 3iele ban u toegnemen.
<£n ban u en ftomc geene brucfjt mee? in ber eeutaigljeib.
• <£rj 3ult 3eggen/ 3egt Bet on£ een£ toat mee? in \'t 6ij3anber; toat
doet be $eere aBj J^tj 3Ulfie ranken wegneemt ?
Eerst, ©e J|eere 3et Ben onber eeue onderfcBefbene Bebieninge ban
\'t i©oo?b/ baar bufbelijft getoond too?bt/ toie ware ranken, en tate
valsche ranken 3ijn; toie de opregte en toie de geveinsde 3911; toie al
toaarfieid in Bet binnenfte Be3ittcn/ en tofe 3ich3elben Bed?iegen; daar
ÜPP                                                 tot
-ocr page 574-
XLV. PKEDIKATIE,
538
tot ben regtvaardige ge3egb toojbt/ het zal u welgaan; en tot ben god-
delooze, wee n, het zal u kwalijk gaan.
Ten tweede. (JPob Pelt 3e onbe? een ontbrfifienb tooorb/ baat alle
Ijimnr balfcfje g^onben oube^mgnt/ en baar 51\'j naaftt en ontbloot uit*
gefrljub roorben. $tj Iaat gun toonen/ bat niet een iegelijk, die daar
zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koningrijke Gods ; maar die daar
doet den wille des Vaders , die in de hemelen is. <£n bat jullie nienferjen/
bie l)i t IDuorb Ijooren/ en tjrtjrlbt niet boen/ gelgfi 31J1; aan een man/
bie 3ijn ï}üi§ op een\' 3anbg?onb gebourob geeft; en als be pla^rege»
nen/ en be toatcrbloeben/ en be fto^nituin ben baartegen aanftomen/
ban balt fjet omberrc. \'Zij toorben ontbettt bat 30 valsche ranken 3ijn.
Ten derde. 55e $|cere berftlaajt bat 3e geenen grmeenfcjjap Ijebben
met ben ©abe?/ noclj met sgnen Sione \'Oüesug Clj^igtug/ noclj ooft
met 3tjnen «tëecjït; Want wat gemeenschap heeft het licht met de duis-
ternisse ? Of Christus met Belial ? $ob bejfilaa^t/ bat 3e geen
beel/ noclj geregtigfjeib/ noclj gebacgtenipfe Rebben in öer geegtelgft
3Ceru3alim.
Ten vierde. <lF>ob neemt ze 300 weg, bat ^tj fien uitfluit uit Ijet
bejbonb bcr genabe/ en bat l^tj gun bc goebcren beg genabeberbonbg?
ontljuubt; soobat 3e jtjn vervreemd van het burgerschap Israëls, vreem-
delingen van de verbonden der beloften, 3onber <£>ob en 3onbe? Cgri|«\'
tugi/ en 3onbe^ Ijope. ©e J^eere noemt f)en Lo-rucbama, Lo animi, bat
Hf zÜt mÜn v°lk niet, gij zijt geen ontfermde.
Ten vijfde, ©e ï|eere neemt ze weg uit be liefbe en acfjtingc be^
bromen. 3b en fian mQ niet meer met u bejeenigen/ 3eggen 3e; ift
ftan met u niet meer 300 gemecn3aam omgaan ais te boren/ en
300 biorben 3e weggenomen uit be gezelschappen der vromen , gelgfil Ju-
das uit ljct gezelschap ber Apostelen.
Ten zesde. Cn aio" \'t mat g^of gaat/ bat 3e 3icB openlgfi aï£ fttoa-
be ranken bertoonen/ ban neemt 60b ze weg uit be ware kerke; $ob
3eot ban/ gtj 3UU 3e teeftenen/ gij 3ult 3c affngben; boet bat 0003e
uit grt mibben ban u meg. 2g 3jjn aio een berrot lib/of baar\'t buu?
in is; 300 \'t niet afgier uio:bt/ Ijet loept tot een anbr? Iib; baar
ip geen grnejen aan ; en baarom moeten 3tj afgefneben mojöen.
Ten zevende. <#ob neemt ze weg van de aarde ; Ijet $ meg ban be
aarbe met snift eenrn. 6 T>c iljcrrr geeft altcmetjS jullie Uionbe?lgfte
megen om tien meg te nemen, 3?at jlen toe in Judas, yg verworgde
zichzelven. t$e ftontng Herodes micrb van de wormen gegeten en gaf
den Geest. <£en Juliaan, de Apostaat, ging in ben firijg/ en be C^eere
nam hem weg. ®je aartjftette?/ Arrius, ging in rene fjeimelgfte plaat»
fe/ en d?uo tiet Ijetn 31311 tngetoanb uitftorten. Zi} ftaan oiiiUinls\' al£
een gjoene tnlanbfcge Boom/ en in een oogennlift 3tjn 3e tueg.
Ten
-ocr page 575-
OVER JOH. XV : i.
539
Ten achtste, ©oo? \'t laatste: 4$ot> neemt ze weg uit be ^afiaïjeib.
J5te?bcn 3e/ öunne 3ielen gaan niet met Lazarus naa? ben Fjemel/ maa?
met ben rijken man naa? be jjelle. ïün \'t oo?beel too?ben 3e niet ge*
plaatst aan be regte?fjanb/ maa: aan be linUe^ljanb. vDaa: too?ben
3tj ban bc?oo?berïb/ en alj kwade ranken en onvruchtbare boomen in be
geile getoo?pen/ om baa? ceutofg te 6?anben 3onbe? be:tee?b te taa?«
ben. Dien onnutten dienstknecht, 3egt ®ob/ werpt uit in de buiten-
ste duisternisse, daar weeninge is en knersinge der tanden. %ti) l
taat een fcfi?iftfteltjft oo?becl! luie 3auae niet fcfi?iftften om een e kwade
of onvruchtbare ranke te 3\\jn ? 3 JlBogten toij elft b?agen: Ben ift ïjet/
^eere? 3$ <J5ob nu mei ourcgtbaa?big/ alj ï^tj 30a (janbelt? 2ücö
neen : $et i§ naa? be toet bej Landmans. %t f£ immc?é in eenen
landman te p?tJ3en/ alj een boom 300 lange be aa?be onnut fieflagen
Tjeeft/ bat fiij hem uitroeit; bat ftan ban niemanb tegengefp?often tao?«
ben. Cn 30110e <3ob ban 3iilfte onvruchtbare ranken, bie ben Wijnstok
300 ontfïeren/ en 300 beel nabeel aan be anbete ranken boen/ niet mo»
gen uittoe?pcn?
IV. «JEu ftomen toe tot Fjet laatste. J©aa?om be $eere bit tegen 30»
ne SCpoptelen op ïjet laatst nog 300 3egt? 3E>aa? ftabbe l^tj g?ootere«
benen toe/ l&e Stpojtelen moepten geheel be toerelb boo? gaan p?ebf»
ften; en \'t 3a! olie?al in roere raften/ toilbe be $eere 3eggen. ^Baa?
reftent utoen 3egen niet te g?oot. 2(j jullen niet alle beftee?b 3ijn/bie
neltjbenigïe boen. <J3ij itilt onbe?fcljeiben p?eften; en alfï gij 3ult 3ien
bat e? bcle afballen/ be?taonbe?t u toclj niet te 3ee?; maa? benfit ban/
üat Jjet geloobe niet alle? ijl/ en bat e? aan ben i©ijnftoft tweederlei
ranken 31)11. dommige toeinige 3jjn e? ingelijfb boo? ben ÏJ. 45ee^t/
en boo? het geloobe be? uitbe?ftorenen; maa? be meenten 3(jn e? maa?
alj aan bajtgeöonbeu boa? een hijtarigetj/ of tjjbelp geloobe/ en ceuigè
niet jaligmafienbe betoc?ftingeti ban töobg U5eegt. E^eejt baa?om niet
ue?3et/ até gij 3ult hooren/ bie iji afgeballen/ en bie \\$ afgeballen/en
bie tjeeft be tegentooo?bige toerelb lief geft?egen. 43ij 3u(t baa?om ooft
onbe?fc5eibenli)U p?ebiften/ toil be galigmafte? 3eggen/en bit aan utae
toef)oo:öe:0 ftlaa? be?toonen; en met nab?ufi op hunne f)a:ten 3oefien
te b?uftften/ bat e? 311IH ttoeeöe?lei fïag ban ranken 3tjn/opbat niemanb
3ic5 moge 6eb?iegen; en bat elft 3icft3elben naautofteurig moge bep?oe>
ben/ onbe? toelft flag ban ranken bat hij &ehoa?t?
Mu moeten toij nog een tooq?b tot een ftichtelnft fint fp?efien. «0e«
liefbe toefioo?öe?j/ moet uta 5d?t niet inft?impen/ bat e? 300 bele ran-
ken 3tjn/bie geene b?uchten b?agen? Sdch/alp toij ecn$ bien Wijngaard
uan $obg" fte?fte befcijoutaen/toat gelijftt hij ee?be? eene dorre woestij-
ne, al? een vruchtbare wijngaard.
Eerst. W&t 51J11 e? een beel onvruchtbare, ja jelf^ verdorde ranken!
@op a                                             %\\$
-ocr page 576-
XLV. PREDIKATIE,
54°
2CI0 BÖ i" fiunne fiuf3en ftomt/ toat relfgfe i$ baa? te bhibenS §at
toeinfg grb?uift maften 39 ban <6obj? bfe?baa? tooo?b! 3fj toeten ban
geene ppalmen te gingen tot be?{jre?Iijftinge ban 60b. gij fticjjten uial«
ftanbe? niet met galmen/ 5Eof3angen of gee«?telpe HCiebeftenj?. gö
ft?afien ban bo?ficib. gouben 39/ gelrjft Abraham, fiunne fiinberen en
fiuis?genootcn ben taeg bes? peeren leeren? gouben 31J met en boo?
malRanbercn bc ftnfcën buigen? gonben 39 op grutte ttjben ytfy af*
3onberen? SCcfi/ toaa? gelrjfit fiet naa?? ®aa? ij? bijna geene gobj?\'
bicngt mee? in be fitsen te binben. <£n ftomt men op be ge3elfcfiap»
pen/ fiet ij? of bie maa? bienben om malftanbe? fioe langs? fioe onbjucfjt»
fiaa?be? te maften.
Ten tweede. ï^oe bele ranken 3tjn e;/ bie tael bladeren fiebben/ maa?
geene vruchten, gcltjft bie bijgeloo^e vijgeboom, Mare. XI: 13. gij fieb-
ben anbe?j? niet al? be bladeren ban belijdenisse, ban doop en avond-
maal; en fomtijbj? ftomen e? nog taeï eenige bloeisels bij ban voornemens
en beloften. Jlfêaa? fiet blijft baajbtj; baa? ij? geen boo?b?eHen; baa?
ftomt ban alle bie beloften/ en ban al bat boo?nemen niet??, gij b?en»
gen geene b?ucfiten boo?t in Christus, gij mijden 3Ulfie b?ucljten/ bie
fiet geloove en be bekeeringe toaa?big 3tjn.
Ten derde, <©aa? 3tjn fommige ranken, bie mij?fcfiien nog al eenige
vruchten boo?tfi?engen/ maa? fiet is? al boo? 3icfj3elben/ en niet boo? een
anbe?. ï|et it? of 3ij maa? boo? 3ic&3elben in be taerclb leefben/ en of
30 niet 300 tael be?bonben toaren aan be pligten ban be tweede tafel,
alp aan be pligten ban be eerste tafel. Of 300 38 al iets? boen omt?ent
anberen/ fiet ij? maa? om een\' goeben naam tefieöben/en om ban men*
fcfien gezien en grp?r3en te tao?ben.
Ten vierde. SCcfj/ bele 3tjn er onbe? onj? Belaben met kwade vmch-
ten! ÜPat t?o??fen ban kwade vruchten 5ijn e? in be leere, en in \'t ge-
voelen, ï-^et ij? of alle ötoalingen nu belicategfen 3(jn getao?ben. 3£aa?
3tjn e? geene 300 fnoob of 30 fiebben fiate bolge???/ en 3tj too?ben boo?*
gefproften tot be gobs?las?te?aa?s? toe. €n ftomen toe tot be zeden, bie
3tjn gobbelooj?. $et vloeken too?bt een bloemetje ban be rebe geacfit;
fiet kaartspel gaat boo? ben 23pel; bes? gonbags? op saletten te 3ttten/
bat gaat boo? fiet fte?ftgaan; be comparitiën ban een beel bronften fiou»
ten op ben rujStbag fioubt men boo? ee?lijft ge^elfcfiap; banfertjen 3tjn bQ
beien eene aangename bibe?titie. IDij toeten toat totj 3eggen; en 3oubt
gijlieben ranken 3tjn/ bie goebe b?ucftten b?agen! 6 i^ec 3tjn tocl bit-
tere bezien uit ben wijnstok van Sodom!
43rj allen/ bie onbe? 3ulfte kwade ranken befioo?t/ torj moeten u nog
eene b?aag ttaee of brie boen/ en baa?mebe fluiten.
Eerst, ifêoet gtj fiet niet tot utoe fcfjanbe reftenen/ bat gij 300 on>
b?ucfjtuaa? jijt? <Eat Heidenen en Turken onb?ucfitbaa? 31)11/ bat ij?
niet
-ocr page 577-
OVER JOH. XV: 2.                                       541
niet te bejtoonberen. Jlfêaa? Fjoe i# jjet te be?anttaoo?ben boo? u/bie
gepfaatgt 3fjt op 300 eenen betten fjeubel? bie julfien fjee^lijfte belijbe»
nigfe gebaan gefit? ©oo? Cfj?i£tenen/ Die 3oobele fto^telijfte genabe«
mibbclen JjrbBen ? Uaa? $ob soobecl aan gebaan ^eeft/ bat ^tj toef
mag blagen/ mat i$ e? mee? aan u te boen/ bat 3|ft aan u niet ge»
baan fjeböe?
Ten tweede. i©g moeten u be3C b?age boen/ aï£ gij booj #ob 3Ult
Bomen/ en al£ $ij 3egt/ tnaa? 3ijn urne vruchten? i©at ftebt gij op aar»
be uttgeboejb? ï©aaj 3tjn öe brucljten ban alle be genabemibbelen/bie
3!& u gefcljonften fjefibe? i©at bjucfjten Ijeut gij in utn jju^/ en bui*
ten uüi fjui^ gebragen? I©aar fjebt gij Jifêij uerljecrirjftt en gebienb?
BPaat fjebt gij urne naakten gefticljt en getnonnen? Sdctj! taat 3a! fjet
ban naar 3(jn/ al? gij nietg 311H Bunnen bertoonen?
Ten derde. Ü9jj bragen u/ of gij ban mei Bunt benfien/ bat gij be
brucfjt be£ fjetnel£ 3ult genieten/en bat utae magt en beef 3al3ijnaan
ben 25oom beg SEeben? tiiz in \'t parabijt #ob£ ftaat? ïiunt gij mei
benfien/ bat 3ulfte kwade ranken in ben fjemel 3ulIen"üerplantbJorbcn?
IDat 3oubt gij in ben fjemel boen ? 43ij 30110c bat parabjjs üoös maar
ontjleren. «ïlBoet ge niet toeftemmen/ bat ge in eene goede ranke moet
beranberb taorben rertoijf gij nog leeft; of bat gij anberjS al£ gij fterft naar
be geile moet ?
Ten vierde. Wat brucfjt 33! be sonbe Ijefiben/ alg bat gij er u ober
3Ult moeten fcfjamen? ï©at brucfjt/ a\\$ be boob en be berbranbinge?
fl <tëij oraagt ben boob brucljten. SCIg gij fterft ban sal \'t stjn/ neemt
bie ranken uieg/ ftapt 3e af. SCcfj! tnat 3jjt ge ongeluHBig! draagt
gij geene brucfjt/ban 3i)t gij maar een bijlooper/ja een fjeimelijfte bij»
anb; gij 3tjt er een te beef in be tnetelb/ en in be fierfte. €lfi ftcurt
u af. J^oe bifttnijl^ toorbt gij afgefieurö ban d&objS finecfjten en fiinbe»
ren/ bat gij in ben ftaat ber genabe niet en 3tjt? <£rj 3tjt oberaf uit;
#Ö 3ijt toeggenomen uit bc liefbe ban be bromen; gij 3ijt tneggeno»
men uit {jet uerfionb ber genabe; gij 3tjt toeggenomen uit be geineen»
fcljap £oö£. ttfij ftaat maar gereeb om 300 boor eenling afgefneben te
toorben!
SCcfj mogt gij nog betaogen toorben! 3$ \'t nog geen tijb om te ber»
anberen 5 l^ebc gij nog niet lang genoeg 300 eene kwade ranke ge»
toeejt? «ïlfêoet gij ban 300 lange taacfjten/ tot bat be faatfte flagfiomt?
2D<f (jet niet fietamelijn bat gij goebe brucljteu braagt? 3ë tjet niet
fie?lijft 300 bejbulb te 3ijn met vruchten der geregtigheid, die door Jezus
Christrus zijn tot heerlijkheid en prijs Godes ? 3£ fjet niet een onbe?be?»
felijft be?fie?fel/ 30a ootmoebig/ 30a nebrig/ 300 3acljtmoebig/ 30a gob»
3alig tr 3ijn? %tï} tnat 3oubt gij getroogt en bjolijft ftunnen leben;
rn tjet 3oube u 300 befe ruimte geben op uto boobbebbe. <$ij soubt
Syp 3                                      öu£
-ocr page 578-
XLV. PREDIKATIE,
54a
bug nfet Befioeben te b?ee3en om weggeworpen te mo?ben. 9Cch neen!
<©e ï^eere joube u ban be?planten in ben (jemel/ en baa? 3oubt gij
ban ceutoig fraan gjoeijen alg eene fp^uite ban d&obg plantinge/en een
toejft 3ijnej (janben/ toaajboo? l|tj bepheejlijftt too^bt.
<£ij 3Ult 3eggen/ gij betaeegt mij bijna. W\\\\$t mij ban ben roeg/bie
ift injïaan moet om 300 be^anbe^b te mojben. Wel 300 gij &et meent/
300 3eggen mij:
Eerst. $aat iu ume een3aamfifib/ïegt u nebej boo? ben 5|eere;3egt/
ach, C^eere/ tft Ben maa? eene onvruchtbare ranke, ja 18 b>age niet alg
ftmabe bjucfiten. S&elijbt (jet boo? ben $eere; \'t 3a! u geen fttnaab/ maa?
goeb boen. <H5ij ftoeft {jet juipt tegen geen menfetjen te 3eggen; maar
öelijbt f|et boo? ben $eere alleen.
Ten tweede. ©r:nebe?t u uoo? ben $eere/ 300 gij fiunt. SSegt/ g?oote
<öob/ mat boojrrgtcn lieü il\'t al ban ume l\'jaub otubangen ! t)oc me»
nige p?cbiftarie heb ift al gefioo^b! ^oe menig genabemibbel ge&be ift
al geïjab! en ift Ben nog 300 eene onvruchtbare ranke! %t\\y\\ toeejSt e?
Befchaamb en Bebroefb ober.
Ten derde. S2egt/ $eere/ ift Ben 3?er bermonberb ober uta boen!
$$ae {jefit #\'i mij/ }°° «n berfchriftftelijft gobbelooö fchepfel/ 300 lange
bunnen bragen. Mfoii\'saa eene btoa3e en ha?bneftftige! <è>\\) hebt mijn
brienb en Beftrnbe toeggenomen/ en mij hebt 45ij laten ftaan! ö §oe
bifttaijfji haöt 43ij mij al in \'t eeutnig buur ftunnen roerpen!
Ten vierde. 43ceft [jet ebenmel nog niet op. SCI beroorbeelt u urne
eigene cenfeientie/ bat gij tot hiertoe nog geene bruchten gebragen
hebt; maar bat gij altoog eene kwade ranke gemeegt 3ijt. %*. maar/
3ult gij mogelijft peggen/ ift Ben al 30a befe jaren oub/ en 30ube 30a
eene oube en berborbe ranke nog bruchtbaar ftunnen morben? ü£>el/
Abraham mag vijf en zeventig jaren oud al? <5ob hem riep. l&e ï|rere
hefteen ooft mei oube menfehrn; gij 3ijt üoot 45ob niet te oub. 3a/
3al een anbe? 3eggen/ ift Ben üeel te gobbeloog. lPii ahj een gobbe*
1003e 3ich Befteejt en 45ob joeftt/ üe $eere fr.hept e? 3nn bermaaft\' in.
Wt ïjeere %e$u$ ié boo? be goddeloozen geftorben. .Jllaat eeng bien
rorg In/ bie rotj u aanraden; en gij 3ult onbejuinben/ bat e? Bij ben
l|eere Barmha^tigheben 3311/ en bejgebingen/ alftoeroel gij tegen Qem
gerebellee^b gefit. dEn alp mij get leben/ 300 3UU gij on| getuigenigfe
geben/ bat mij u be roaarjjeib gepjebiln he&Ben.
Ten vijfde. Vit raben toij u/ ftomt onber get raoo^b/ baar ig be
Belofte ban segen aan bagt gemaaftt. Jlfêaaftt e? bagelpg gc6?uift ban/
en boo^al op ben bag brö peeren o Gedenkt toch den sabbathdag, bat
gij bien baaHoe af3onbe?t en getroutnelijft befteebt/ om j3üö te sotiieiV
en utoe 3altg|jeib uit te me^fien. $ebenftt/ bat be l^eere een almagtige
en genadige Landman i£. ï}ij ftau doornen en distelen bejanberen in
-ocr page 579-
OVER JOH. XV: 2.                                   543
dennc- en myrthenboomen, en 300 30ube ï)i) ooft u ban crue dorre en
verdroogde ranke in eene vrachtbare ranke Hunnen beranberen/ om jiclj
een\' g^ooten en ueerlpen naam te maften.
Ten zesde. ©oet bat altijd/ alé gij naac het huis bes peeren gaat;
buigt eejpt urne ftnieën boot töob/ en jegt/ ach ^eere! ift moet ban
mtjselben benften/ bat ift nog geene genabe en ijcUüe/cn bat ift nog mie
onvruchtbare ranke ben; nu ga ift naar utn huis\' toe. Stcij moge ertaat
goeb£ boor mij 3911! mogt er een 3tgen boor mij stjn rneggelegd! 3lft
ga er aio mi onbekeerde naar toe; maar/l\'Jetrc! mogt Ift als een be-
keerde tucderftomen ! 9Cch/ mogt Ijet jiondetje ban mijne befteeringe baa;
3|jn ! SCclj mogte tfrj bit fcftepfeltje/ bat nu utn moo^b 3a! fp^eften/ alg
een infrjument gebruiften tot mijne befteeringe! 2Ccl)7 mogte bit Ijuijj
het plaatsje 31J11 baar ift belicr.:o jal mo:aen ! SCclj Qeerc/ mogte ift Die
fte?ftte ban utae ftracht onbejbinben/ bte 03ij bemeten ijebt in urnen
i\'.une uit beu boobeu op te tutftften ! 2Cclj Qeere! mogte ift in bit Ijuis
eeng een gebenftfteen ftunnen oprigten/ bat *ön mij hie,: aan m^elben
Ijiüt beiienb gemaaftt; en bat $ij mij aan bc3e ptaatfc tnebergeboren
jjebt ! Sttfi/ menftljrn/ mij fmeften u/ me?fit e? totjj op ! ïaat 0113e
raab u toch behagen/ anbe^ 311U gij [jet boor 43od niet ftunnen ber>
anttaoojben. 45ij 311U niet ftunnen 3eggen/ bat gij niet getaaarfchurob
jijt. IDij 3oeften rein te 5JJ11 ban uiu bloeb; en Daarom finreften mij u/
bat gij Het toch ter harte neemt/ eer bat e; geene mogelijUljeib mee;
3ai 51)11 0111 beranöejD te Uu\\:den
lDi) Ijebbci; nog een ftort tuoorbje boor >!3obja ftinberen.
Eerst. Jlatibibr De souvereiniteit ban uruen hemelschen Landman, bat
ï}ij 300 bele ranken onvruchtbaar Iaat blijben/ en eindelijft boor eeulnig
in be helle ttiegtne^pt.
Ten tweede. Pe^monberr u beei obr? be brije genabe aftobt/ bat £)tj
anberen liet liggen/ bie niet rjgrr maren abj Ijij/ en bat ï)ij }uipc u
ruilde beranberen! o ftoept er beel ober uit/ taaarotn ij eb ift genabe
gebonden in urne oogen! maarom ift meer als 300 bele anberen ?
Ten derde, Söebanftt e: utuen hemelschen Landman boor. 43ij moet
al toog 3 eg gen : Door de genade Gods ben ik dat ik ben. Siocftt nu
urnen jbabrr te be^hecrltjften/ boor het dragen ban bele brurljten.
jHaalu dat men het aan u 51C11 ftan/bat gij vruchtbare ranken ban ben
waren Wijnstok 3tjt.
Ten vierde. ö ï)eüt beel mebeltjben met 300 bele dorre en doode ran-
ken. iDrnftt altijd/ wie onderscheidt u ? SCcl) ! bidt er beei boor/ bat
<&ob 3e mag beranberen. Pleit op $odjmagt, dat li}ij een o3od i§/ bie
be booben ftan lebeubig maften/ bie uit fteenen ftan 9ibraljamg ftinberen
be?mefiften. Jpleit op 51J11C beloften, bat er boor doornen en distelen ,
denne- en oayrtheboomen 3oubcn opgaan. Pleit op 3ijne vrije genade, bat
m
-ocr page 580-
XLV. PREDIKATIE, OVER JOH. XV: 3.
544
$ij bie 30a taeï aan gen al£ aan u joube gunnen be^geerlijnen. €n
Ijebt gij eenigr talentje^ ban ben l^cere outbangen/ 6 fiefreebt bie toclj
om ou Ij en te toedien/ of mj nog een mibbel mogt jijn tot ljunne ber»
anberinge.
Ten vijfde, ©ertroo^t u baarmebe/ bat gij niet fiegoeft te b^eejen
ban ooit töeggetoojuen te sullen tnojben. o3ij snit ï)aa$t nomen ineene
pjaatfe baa? gecnc kwade ranken met} 3Ün; baar niet anbe^gebonben
taorbrn al£ goede en volmaakte ranken, ©aar jult gij ban eeutoigfraan
groeijen/ en bet en g^oen jfln/ om te berftonbigenbe beugben ban utoen
Landman, en H}cm te lierljrcrlijlkn boor jijue genabe.
AMEN.
ZES-
-ocr page 581-
ZES EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVIK
JOH. XV : 2.
En alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht droge.
1©$ It\'3en/ Hebr. 17: 12, Want het Woord Gods is levendig ende krach-
tig, en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdende scherp zwaard, \'t 9lg
levendig, bat ig te 3eggen/B" Woord, alg gij Bet leegt of Boo?t pre-
öiften/ \'t \\$ alttjb toenaam; ï}et Woord, alg gij ï)tt leegt of Ijooct/
boet goed of kwaad; 300 pet u niet bekeert, 300 verhardt fjet u. ï|et ig
krachtig; \'t tg alg de nagels, die boor. öen ftejften a?m ban eenen am»
fiac&tgman met eenen Ijaine? too^ben ingeflagen; gei ig alg öe pijlen,
bie boo^ingen/ baa? nietg boa? ftan beftaan. Zoo ig Ijet Woord, het
ig eene kracht Gods tot zaligheid; Ijet 3ijn be pijlen des Almagtigen, Ps.
XLV:6, Uwe pijlen zijn scherp; luie Rail booc be pijlen des Almagtigen
beftaan? j^et Woord is scherpsnijdender dan eenig tweesnijdende zwaard:
get futjbt aan toebe?3ijben/ al 300 alg gij Bet Boubty 30a fnijüt Ijet; 9
Bet Woord fnijbt ft?acBtig aan be 3tjöe ban be goddeloozen, en aan be
3tjbe ban be vromen.
Eerst. {|et fntjbt firacgtig op ï}tt Ba?te ban be goddeloozen, alg Bet
Bun ben fcB?i& beg peeren op Ijet Ba?te Brengt. Wt i^eere igeen t|etlig
en regtbaa^big <0ob/ 3egt Bet; 3iet grj tëob toel? 3egt Bet Woord; J£rj
Be3tt eene b^eegfeltjfte inajcgteit; $rj ig booc ben 3onbaaj alg een ver-
teerend vuur, en alg een eeuwige gloed, ©an tg \'t krachtig, alg Bet Bun
boet toeftemmeu Bunnea uerlorenen ftaat en Bunne onmagt om 3icB\'
3elben baa^uit te Bunnen rebben. Ziet gij toel/ segt t)ec Woord, toat
be toet ban u eigc&t/ en Boe fcBanbeltjft gg be3elbe beloften gefit3
Ziet gij ben bloeft <$abg toel? jegt Bet Woord; öebloeften ban öe tact
en ban \'t Cuangeliuiti? Ziet gij toel toat een freenen ljarte bat grj
fiebt? Ziet gtj toel/ Boe 3orgeIoog/ Boe goöbeloog/Boe ongobgbienftig/
of op 3ijn begt &oe Burgejltjft/ gij jgt? $oe nabij bat gtj ooft ftomt/
3fet gij toel/ bat gtj eene ranke 3ijt/ bie geene btucBten b^aagt?
Ten tweede. €n/ gelöft &et Woord eene fnebe geeft aan öe 3tjbe ban
Z33                                                  öe
-ocr page 582-
XLVI. PREDIKATIE,
546
be goddeloozen, 300 geeft Set ooft eene fnebe aan be 3tjbe ban be vro-
nien; maa: baa? i£ \'t eene liefclijfte en aangename fnebe; nogtang ig
ïjet er ooft scherp, ^fet pij \'t mei/ 3egt het Woord tot Ren/ bat 43ob
tot u 3egt: grimmigheid is bij mij niet, Jes. XXVII: 4. fgiet gij\'t mei/
3egt het Woord tot hen/ bat e? een iBibbelaa? i£? 2iet gij uiel/bat
ec geen 30110,1a: te oub io/ geen 3onbaa? te leelijft/geen3ondaa? te gob«
beloop/ nog te rllrnbig/ noch te jammerlijft/ noch te a?m/ noch te blinb/
noch te naaftt. «fèiemanb/ al? fin maa? ftomt/ ftomt te Iaat. l^et Woord
3egt/ be ïjeere 3^311$ té «n .ïlBibbelaa? boo? bejlegene jonbaa^/ bie
fttj 3icï)3ellien geen\' raab metpn; boo? berfïagenen ban geënte; boor
armen/ bie alle? bing£ gebreft hebben; boo? belabene en belagten met
het paft ban Ijunne 3ouben/ Matth. XI: 28. <£n ftomt gij 300 tot ben
ü^eere 3^311$/ en taorbt gij eene levendige ranke ban bien waren Wijn-
stok, ban 3egt Ijct Woord, gij 3ult niet buiten ben Wijnstok u-orüen
gemo^pen; neen be Vader, bie be Landman ig7 33! Ijet e? niet bij laten;
maai/ gelijft i^ij boo^ftomenbe genabe gegeben heeft/ 300 3a! $ij 11 ooft
achtetbolgenbe bruchtbaa? maften/ ja be bolmaftenbe genabe geben;
$ij 3a! u reinigen, opdat gij te meer vrucht zoudt dragen.
beliefden/ lp bat taaar ban het gansche Woord Gods in \'t gemeen/
bat het alp een tweesnijdende zwaard i$/ het i$ in \'t bij^onbe? maac
ban bat Woord, bat onmibbeltjfi uit ben monb ban Gods Zone, bie het
zelfstandige Woord Gods is, boorftomt. Jes. XLIX:2, baac getuigt i^ij
ban 3ichselben/ bat be l^ecre 3tjnen monb gemaaftt Ij^bbc al? een scherp
zwaard: allrjï/ bat S^ij fpjefien 3aubc/ bat 30Ube levendig en krachtig
3ijn; aan ben eenen ftant/ om ben zondaar aan te tapten; en aan be
anbete 3tjbe tot troogt ban Gods kinderen. Cn 300 toij bat ooit ge3ten
hebben/ 300 i£ \'t in bit ftapittel. <&aa? 3egt Cfij ban 3ictJ3elben: Ik ben
de ware Wijnstok, en mijn Vader is de Landman; ban Mij en ban elft
rankje, en ban be heele kerke. <£n hij fpjeeftt be ranken aan/bie boor\'
geben dat 33 in ^em 31)"/ *" geene vrucht dragen: al maa?t gij een
hoogcpjieptec i^obpy en al maart gg een gemeen prie^tej; of gg een
Keejaa;/ of een lidmaat 3tjt/ of gij rijft of arm 3jjt/ alp gij in JiBij
geene bjucht b^aagt/ mijn Vader, bie be Landman ip"/ 3a! u wegnemen.
©at 3agen mij onlang^ aan 01:3e plaatfe: toen toonben mij hoe scher-
pen zwaard het Woord booj ben 3onbaat mag; bat be ï|eere boet gelijft
be landman; ig e: een boom, baa: l^g beel mept aan gclegö en beel
moeite aan gebaan heeft/ en baat ftomt na lange jaren machtcnp geene
brucht aan/ hij roeit hem uit. Maa} nu geeft het Woord nog eene
anbere fnebe Uoo: tfobp ftinberen: En alle, die vrucht draagt, die rei-
nigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. ©at brengt be natuur be? 3afte
mebe; alp\' een landman 3iet/bat ej eene vruchtbare ranke aan ben Wijn•
stok hj/ bk bemant Ijij/ bie binöt hij ba£t/ bie fnoeit en 3Uibect hg;
en
-ocr page 583-
OVER JOH. XV : a.
5 7
en 300 3oeftt gij bejelbe al meer brucQt te boen liocmfacncien. Soo boet
mijn Vader ooft/ gegt be ^eete. (Cegentaoo^big fieb&en tatj Bet laatste
deel ban on£ teft^tber^/ baar taij in te Bedien fjeft&en.
I. Cene ranke, bfe taaarlijft in Christus is.
II. ©at bie ranke, in Ch^£to stjnbe/vrucht draagt.
III.   eetgedrag ban ben Landman omtrent bie ranke, E)ij reinigt ze. •
IV.   I|et oogmerk bat er be Landman in jjabbe; \'t taaj? opdat zij te
meer vrucht drage.
V. ltfaaron: be J^eere bit aan 31\'jne ^Cpopteïen jeibe Bij sijn beitreft
uit be toerclb ; 8 let er een£ op/ aï£ een ranke moet gereinigd taorben/
baar gaat al taat om; baar moet gaar al beel ontmucteu ! .JHaa: geen
noob/ \'t ij?/ opdat ze meer vrucht drage.
I. U^at Bet eerste aangaat: taij Ijebbcn te Be;ien eene ranke die waar-
lijk in Christo is. o3tj jult 3eggen/ bat i$ bonfter om te Begrijpen; en
te meer/ betoijl bat er 30a beien 3tjn/ bie toel ben naam IjeBBen ban
ranken, en tiie {jet cbentael niet 3911. itëeet gjj taie een ware ranke
in Christus is ?
Eerst. ^00 een ban eeutaiggcib baartoe ban <£>ob in Christus uit-
verkoren, Eph. I: 4. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem voor de
grondlegginge der wereld. J^ij ij? in der tijd krachtdadig geroepen tot de
gemeenschap van Gods Zoon, Cor. I: 9. Soo een i£ met Cft:i0ttijJ op
liet naautoftevereenigddoor\'tgeloove, Eph. III: 17. Opdat Christus door
het geloove in uwe harten wone. i£ij guit geggen : Die bereeniging tu£«
(rijen Cljjtétu^ en be gcloobigen i£ mij 300 bonfter ; bcrftlaart 3e een
toeinigje/ bat taij begelbe Begrijpen ftunncn. ÏBel/ taij 3eggcn : baar 3ijn
300 bele vereenigingen bonftc?/ bie ebentoel taaaracfttig 3Jjn. ïtunt gij
tacl begrijpen/ Ijoe be zeilsteen met Bet ijzer be^cenigb i$ ? \'t 3fé bon»
fier 0111 te Begrijpen/ Boe QE zonne met öe stralen, en hoe be stemme
met fiet gehoor be?eenigö 13. Cn bie bejcenigingen 3911 ebentoel tuaat
en onberbinbelijft. l^et iji bonftc?/ Boe utoe ziel met ulu ligchaam be^»
eenigb i£; en fjoe CJ)?i£tu£ goddelijke met 3tjnemenschelijke nature bet*
eenigb fjf. %t \\$ bonfte? om te begrijpen/ fjoe be drie Personen in (jet
goddeljjk Wezen met elftanbe? be?eeniiiö 31J11. SCI300 ió\'t ooft bonfte^/goe
be Middelaar ip be;reuïgb met be uitverkorenen. Cbentael geeft er be
$eere 3ulftc filare gelijkenissen ban. ©erleent on? eeng utae aanbaeljt:
1.  ©ie vereeniging tugfcften Christus en be geloovigen fiomt 011 j boo?
onbe? be prente ban eene verbondsvereeniging. Sgoo taag Adam in \'t
werkverbond, alp het hoofd, berecuigb met alle jijne nakomelingen. <£n
300 t£ Christus in \'t genadeverbond, alji \'t Hoofd, bejeenigb met alle
uitverkorene menschen.
2.   ©ese vereeniging fiomt boor/ otibF? be prente ban een gebouw
met 3tjnen hoeksteen, Eph. II: 10, Gebouwd op bet fondament der
233 2                                           Apos-
-ocr page 584-
548                                 XLVI PREDIKATIE,
Apostelen en Propheten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen.
3.  <©ie vereeniging fiomt boor onber be prcntc ban bc vereenigiug
tujifrfien fict Hoofd met het ligcbaam en alle be03elfê leden, Epb. I: 11,
En heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen ; welke
zijn ligcbaam is, en de vervullinge desgenen , die alles in allen vervult.
4.  ^rj fiomt boor onber be p^ente ban be vereeniging bie er i£ tu£»
fthen man en vrouwe, Eph. V: 31, 32, Daarom zal een mensche zijnen
Vader en zijne moeder verlaten, en zal zijn wijf aanhangen: en zij twee
zullen tot één vleesch wezen. Deze verborgenheid is groot; doch ik zegge
dit, ziende op Christus en op de gemeinte.
5.  ©ie vereeniging tuojbt bejgeleften Bij be vereeniging öie e? ijl tmj»
fcïjen een\' boom en 3(jne takken, en tugfcfien een\' wijnstok met 3tjne
ranken. ?IIq gij bat crnirjsfnó bebatten tnilt/ ban moet ijtj bculten aan
twee boomen, een\' goeden en een\' kwaden boom. .4JSen neemt een taftje
ban bicn fttoaben boom/ en men gaat het oculeren of inenten in ben
goebcn boom; fjet begint te hechten/ het mo?bt be fappen ban ben
goeben boom beelacfjtig/ het g?oeit/ het Begint ooft goebe bruchtente
b?agen/gehjft bie goebe Boom. 2Ccf)/ 30a i£ \'t ooft met $ob$ ftinberen.
^tj maren ban nature takken ban een\' wilden olijfboom, en ban bien
vreemden wijnstok; maar 39 3tjn baarban boor (jet 3taaarb beg <®ee$\'
te? afgehouwen; 3tj 3#n in Ch?i£tug/ bien vetten Olijfboom, en bien
waren Wijnstok, boor ben $. é»ee$t/ en boor het geloobe/ ingeëntet/
en 300 op het naautnfte met J|em bereenigb. Rom. XI:\'17,18.25iet gö
nu/ gelicfben/bat eene ranke ban ben Wijnstok te 3Jjn/toil3eggen/op
het naauwste met Christus vereenigd te zijn ?
Ten tweede. <£ene ranke te 3311/ toil 3eggen : in Christus te blijven. Q
©e geeptelpe ranken 3tjn 300 Benaautub bat 39 er toeer uit 3Ul(en ra»
ften. 6 T>e3uifieu sijn en fihjben in be genabe; 31J filjjbenin\'tgeloobe/
in be hope/ in be liefbe; 38 toïllen met eEn boornemen beg harten b#
ben £)eere blpen. Sjj 3oeften niets te boen/ toaarboor 513 ben «Seegt
bebrocben of tegenftaan of uitblusfcfien jouben; act)/ baar 31)11 3e 300
3orgbulbig omtrent. Zij bibben itcebs\' om in be ftjacljt 43ob$ betoaajb
te mojben.
Ten derde, ©at 3$jn ranken ban ben waren Wijnstok, bie be sappen
en ben invloed ban bien Wijnstok bedachtig mojben. 2tj onbe?bfnben
be ftjacht ban be genabe en ben <$ee?t ban Chjigtug aanhuniiesirlc.
fi %lê 3Ö bic 300 niet gewaar mo^ben/ ban fchreijen en Bibben 3e er
mee? om. Sij ontbangen uit be botheib ban Ch?is"tu$ genabe lioor ge»
nabe. Hit bien Wijnstok bloeit geburig het gecsteltjfte fap in hunne
Sielen; en al£ 3e maar één\' bag 3onbe? beselbe 31311/ ban hangt hun
het hoofb ah? eene uiesc; ban ineenen 3e bat 3e het alles\' fimijt 31311/en
bat be l|eere hen nerlaten en bemeten geeft. ifêaat neen/ be £}eerc
neemt
-ocr page 585-
OVER JOH. XV : 3.                                  549
neemt bc een£ gegebene genabe en <0eegt nooit grijceï toeg; maar Qij
geeft e? meejbe? genabe Bij. <Dc ^eere jeibe/ af£ 2Bft u een bleefcfien
harte gegeben jjeb&e/ siet ban/ of 3fft ooft niet maliën 3a!/ bat gij in
mijne taegen jutt toanbelen/ en bat gij ban achtej\'.ffèn niet en 3utt aftaij*
fien. 4HSijne genabe 3a! u in al(e$ en tot allc£ genoeg 3tjn. 3[ft heBBe
een eeutnig becbonb met u gemaaftt/ bat 3Jli u nooit Begetien noch bej«
laten 3a!. ©e I^eete heeft beloofb : Ik zal u geduriglijk leiden, en uwe
zie Ie verzadigen in groote droogten, Jes. LVIII: 11.
Ten vierde, ©ie eene ranke \\§/ bie i<? beter ban Binnen alg? ban Bui»
ten; hij oefent meer gobbrucljt in \'tbejöorgene/ afê hij in \'t open*
Baar beloont. %l geeft 300 een rankje een vruchtje, geltjft een trosje
druiven, \'t bejbe^gt 3ich aï<? onbe? be ölaberen ban ootmoebighefb. 2rJ
gjoeijen meer intoenbig al|? uittoenbig; 30 Besitten ben verborgen men -
sche des harten, in het onverderfelijk versiersel eens zachtmoedigen en
stillen geest, die kostelijk is voor God, 1 Petri III: 4.
Ten vijfde, l&ie eene ranke i§/ bie b^aagt ooft vruchten, niet flecfttsj?
met ttioorben/ maar met \'er baab en toaarfjeib. 6 €ene toare rankeig
een goburuchtig men^ch/ ?e» opregt men£ch/cen3adjtmoebfg men^ch.
2g bragen bruchtcn ban gelooue/ en ban liefbe tot 45ob en ben naakte,
^tj 5tjn ootmoebig/ neberig/bjienbelp/getrouto. ö 2ij 3tjn vervuld met
vruchten der geregtigheid. ftan 3eggen 3e ecngJ: ach/ dat mijn Liefste
tot zijn\' hof kwame, en ate zijne edele vruchten! <®an 3311 3e eenj-S ahS
een paradijs van granaatappelen, en roepen uit: Aan onze deuren zijn
allerlei edele vruchten , nieuwe en oude. ö Mijn Liefste, die hebbe ik-voor
U weggelegd, Hoogl. VII: 13. <H3eIiefben/ bie besebijf ftuftften Be3it/bie
ij? erne geestelijke ranke, maar bie be3elbe niet Be3it/ berfieelbt u ban
ooft niet/ bat gij eene ranke in Christus 3tjt.
II. jüu hebben blij te 3ien/ bat bie ranke in Christuseene vruchtbare
ranke is. ©e Steligmafte? 3egt: Alle ranke die vrucht draagt, ©ooj be$e
vrucht bejftaat be ^eere üesug alle bie goede gestaltens, en heilige be«
trachtingen, bie $ob£ ftinceren uit Bracht ban hunne gemeenfcftap met
ï|em/ boojtb^engen/ met gedachten, woorden en daden. Paulus noemt
3e vruchten der geregtigheid, Phil. I: n. <gn Petrus noemt 3e geestelijke
offerande, die Gode aangenaam zijn door Christus Jezus, 1 Petri II: g.
Plaagt gij/ tuaarom bat bie goede gestaltens en werkzaamheden ban
<#obj5 fiiuberen vruchten genaamb taojben ? Wij anttooorben : <©mbat
be $eere 3fle3Uj? zichzelven bij een\' wijnstok, en be geloobigen Bfj ran-
ken bejgclpt; 300 tuil $n bij bie geiijfienigfe Blijben; en baa?om be?*
gelijftt ï|ij al het goebe/ bat ban be geloobigen boojtftomt/ Bij vruchten,
en biel Bij vruchten, bfe aan be ranken van een\' wijnstok gjoetjen. Daa?
i$ ooft eene soete obejeenftomfte tugfchen Beiben.
Eerst. <#e!ijft oe ranken be vruchten tafl voortbrengen en dragen,
^33 3                                         maar
-ocr page 586-
55o                                 XLVI. PREDIKATIE,
maar ebentael hunne vruchten boot be kracht en ben invloed ban ben
wijnstok boortfijengen; 300 i# het oott met be geestelijke ranken, ö/
2Mfe fjunne bruehtBaarheib fiomt boor be H^acljt ban CF)?istuö/ en
boor ben inbloeb ban fijnen ®eegt. daarom 3egt be S^eere tCnué in
Ijet 5be be?$: Zonder Mij kunt gij niets doen. <£n baarom segtPaulus,
1 Cor. XV: 10, Door de genade Gods ben ik dat ik ben ; en zijne genade,
die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik hebbe over-
vloediger gearbeid dan zij allen ; doch niet ik, maar de genade Gods
die met mij is.
Ten tweede. <#elgft öe vruchten niet boor be ranke, maar boor ben
wijngaardenier 3gn; 300 ooft be goebe taerften ban 43ob?f fttnbereu/ 3fjn
niet 300 3eer boor 3ichïelben/ maar boor ben i^eere; het 31\'jn vruchten
der geregtigheid tot heerlijkheid en prijs Gods, Phil.I: II. «lEnbe^eere
3de3u£ 3e0t baarom in Fjet 150e be?g : Hierin is mijn Vader verheerlijkt,
dat gij veel vrucht draagt.
Ten derde. 43elnft het ben wijngaardenier 3ee? aangenaam \\$f ahj be
ranken bele vruchten bragen; 300 geeft be ^eere ooft een ongemeen
genoegen/ al£ 3ijn bolft obejbloebig i£ in het 6et?achteu ban allerlei
goebe tae?ften ; be H^eere 3egt ban: Ik ben in mijn\' hof gekomen, 6
mijne zuster, 6 bruid; ik hebbe mijne myrrhe geplukt, met mijnespece-
rijen; Ik hebbe mijne honiggraten met mijn\' honig gegeten : Ik hebbe
mijn\' wijn, mitsgaders mijne melk gedronken, Hoogl. V: 1.
3Caat on£ nu een<? 3ien/ taat eene ranke i$/ bie in Christus vrucht
draagt.
Eerst, gjoo eene geestelijke ranke leeft onbe? bien inbjuft/ bat be
bjicéenige <6ob 300 maarbig ig/ bat 33 ^em boo? het öjagen ban bele
bruchtcn be^heeilgftt; 300 eene 3iele 3oude mei geburig uitroepen :
Heere, wie zoude U niet vreezen, en uwen naam niet verheerlijken ?
het komt U toe. Gij zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de
eere, en de dankzegginge. JSiet alleen/ Cjeere! segt 30a eenesiele/ 3gt
<Ö*Ö get 300 toaajbig; maar ift fien get ooft but3enbmaal aan 11 be?-
pligt. ^oubt H5ö ÏJeere/ allegi boor mij ten 6e£te hcfibcn/ en 30Ubeift
ban niet alle| boor 11 heBBen; ^oubt K3n mg ban eene vervloekte ranke
eene gezegende ranke ban ben waren Wijnstok heBBen gemaaftt; en
30ube ift tian niet berbulb 3ijn met bruchten be? geregtigljeib/ maa?<
boo; *ög be?fteerltjftt morbt.
"Ten tweede, goo eene ranke 300 ge^et op goede vruchten ; 3$ heeft
300 een\' hamlijnen lust en liefbe om 43obe bele b?uchten te bjagcu ;
3fl fjeeft 30a een\' lu^t tot heiligheib en gob3altggeib; 3$ 3oube 300
g?aag leben om <#ob te be?hee?ljjfien/ om haren naapte te ftichten/
om onBefieejbe menfehen boor ben ^eere 3Ie3U]S te getoinnen; 39 Bib-
ben 300 bJelmeenenb: Och dat mijne wegen gerigtet wierden om uwe in-
-ocr page 587-
OVER JOH. XV: <2.
551
zettingen te bewaren. <gn 3ij Kunnen 30a garteltjft 3tngen/ Heilige Jezus,
heilig mij, ik moet heilig zijn als Gij.
Ten derde, (gene mare ranke, bie vrucht draagt, fiebinbt ycï) in \'t
ge3igt taan Ijarc gegeele omnagt om uit sicljselüe eenige goebe brucgt
boojt te brengen; 9 3eggen 33/ taaie \\$ tot beje bingen bentnaam?
3t;<> il\'f get goebe tnii boen/ ban ligt get nmabe mij bij; in ben ge\'
burig tot ginnen geteeb! .ïij Kunnen \'t 300 tnelmeenenb belijben boor
<&ati en mcnfcljen/ Ik weet dat in mij, dat is in mijnen vleesche, geeu
goed en woont.
Ten vierde. Cene ranke, bie vrucht draagt, leeft 300 nebecig en af»
gangenb bar. ben {|eere 9ïe3u£; acfi #eere/ seggen 3e/ tl moet in
bienen/ en tl tuil iïi Dienen; maar mijn onmagtig en onmillig blceocl)
mij geburig in ben tnrg; acg l|eere/ 3anbe? JU nan ift niet? boen;
m.iii: &ij liunt mij tot alle? goeb? getuilligrn beHtoaam maliën; Schept
mij een rein harte, en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten
Geest; trek mij en ik zal U naloopen. 2Cc{)/ 3U 3ucgten 30a geburig
om ben inbloeb ban bie geeételijlte fappen te mogen onbe^binben en
om boor be in.icljt ban Cljrijitu? $eept en genabe geburig bebocg\'
tigb en bjiicljtbaa.: gemaalu te toorben; 39 3eggen/ t^eere/ $ij 3tjt
be gee?Iijnljeib ban 0113e fte^fite; in ong i? geene ftracgt/ maa? 0113e
oogeu 3ijn op H geflagen/ 39 soeften 300 geen eene beugb te bet?actj-
ten/ alp onbc? inroepinge ban be? peeren inbloeb; 31J Kunnen 3icg 30a
bereenigeu met bat gerefo^meejbe bergje uit ben 891\'ten njmpaalni:
Zoo wij sterk zijn, daarvan hebt Gij alleen de eer.
Vermogen wij ook iets, zulks alles komt, 6 HeerI
Van uw goedheid, die ons bescherming is bevonden.
Is \'t dat wij benaauwd zijn nu of t\'eenigen stonde,
Gij, 6 Heilige God Israëls! hoog verheven,
Zijt ons Koning, tot wien wij ons ganschelijk begeven.
Ten vijfde. Cene vruchtbare ranke, al 3tjn gare vruchten nog 3006e\'
bent/ baar (tornt nu of ban mei een t?osje bruiben in \'t berfcgiet tus*
fchen be blaberen uitjtenen; 300 i? \'t 00K met eene geestelijke ranke,
al maant 3ij niet beel opljcf; al 3oent 3ij öao: geilige fcijaamte en
ootmoeDigljeiO gare brucgten te bebeftfteii; 3 bit Ijaar jien en met
tjaa: omgaan/ tik Kunnen \'t Uui merKen/ bat 3ij vrucht dragen; tjet
bliuiit uit in gare ootmoebigrjeib en 3acgtmoebiggcib/ in tjaren afUeej
ban be 3onbe/ in gare begeerte tot Ijet goebe; in gare matiggeib/
regtbaa^blggeib/ gob3aliggeib. Sij dragen vracht met gare gedachten;
Q 5ij gebben sufKe 3oete obejlcggingen ! Z\\j bebenlien be bingen bie
&0\'
-ocr page 588-
XLVI. PREDIKATIE,
55*
fioben sou/ $fj oebtnfïpn aan 03ob en 3tjne toerften; 31\'j Bunnen hiel
een jS jeggen: Hoe kostelijk zijn mij, o God! uwe gedachten; hoe mag-
tig vele zijn hare sommen! ^tj dragen brucfiten met rjare lippen, 31J
fpreften mat andere a\\é te boren: De lippen der regtveerdigen voeden
er velen; liunnc monden 3ijn fomtijdgl vervuld met Gods lof; de mond
der regtveerdigen Oegt Salomo) is een springader des levens, Prov. X:
11. 25f| dragen vruchten in hun gedrag en wandel, ^tj öet?acftten $ul»
fie beugben/ bat elft/ bie gen 3tet/ moet fieftennen/ bAt 3tj eene sprui-
te van Gods plantinge 5511/ en een zaad dat de Heere gezegend heeft.
<©be?al baa? 3tj ftomen baa? laten 3tj een\' tooerftap ban eenen Cfi?<£*
ten na; 31J voegen bij haar geloove deugd, en bij de deugd kennisse,
en bij de kennisse matigheid. En bij de matigheid lijdzaamheid, en bij
de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde,
en bij de broederlijke liefde, liefde tegen allen. 5* Pe trtt^.
Ten zesde, (féene vruchtbare ranke brengt b?ucftten boort ter bekwa-
mer tijd. Rebben 35 bagen ban tegenspoed, ban dragen 39 vruchten
ban lijdzaamheid en onderwerpinge onde? 43ob$ babe^lijfte tjanb; ban
3cggen 31): Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik hebbe tegen
Hem gezondigd; ban ftnpfen 31) be roebe/ en peggen: ik weet, Heere,
dat uwe gerigten de geregtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwigheid
verdrukt. Cf ebben 3ij voorspoedige dagen, ban dragen 3tj vruchten der
dankbaarheid; ban 3eggen 3e: ik ben geringer dan alle deze weldadighe-
den en trouwe; of/ Wie ben ik, Heere, en wat is mijn huis, dat Gij
mij tot hiertoe gebragt hebt? ö 3Jn allerlei omftanbigljcben/ tuaajtn
30 3icfi bebinben/ soeften 39 3iclj 300 üetamehjft te gebragen; Deregt.
veerdige weet tijd en wijze.
Ten zevende, ^tj dragen vruchten in volstandigheid; fjet ftan ban fien
nfet ge3egb biojben/ bat jij beginnen met den Geest, en eindigen met
het vleescb, of bat 38/ gelijft Demas, met den Heere beginnen, en met
de tegenwoordige wereld eindigen, «©een/ eene vruchtbare ranke bie igS
als een boom, die aan het water geplant is, en zijne wortelen uitschiet
aan eene riviere, ende en gevoelt het niet wanneer er eene hitte komt;
maar zijn loof blijft groen: en in een jaar van droogte en zorgt hij niet,
en houdt niet op van vrucht te dragen, Jer. XVII: 8. I£>an 30a eene ran-
ke bJo;bt nesegö/ In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dra-
gen; zij zullen vet en groene zijn, Ps. XCII: 15. %x\\ petten standvastig,
onbeweeglijk en altijd overvloedig in het werk des Heeren te 38 n; 31)
toülen volharden tot den einde toe. 2ij 3eggen/ ift moet toesien! tiat men
niet en 3egt/ um laatfte \\$ fïecfjte? alg uta ee^fte. %c\\] ï^eere/ 3eg»
gen 31)/ mogte mijn laatste tijd mtjn beste tijd 3tjn! 5Cc|)/ mogte ift
ban ü gebonden tooiden 3(300 baenbe.
III. ^Kaa; alfcfjoon be ranken voor den val in het Paradijs volmaakte
vruch-
-ocr page 589-
OVER JOH. XV: 2.                                  553
vruchten mogten geb?agen fiefi&en/ fiet \\$ ebentoeï na den val 500
niet; acfi neen/ alle ranken fieBBen Rare onbolmaafitfieib/ en daarom
{jennen 38 nog geburig be 30?ge en ben arBeib ban ben landman noo»
big. §5oo i$ Ijet ooft niet be geestelijke ranken: 39 blagen geene vol-
maakte vruchten; acfi neen; baat fcfieelt nog 300 bcel aan: Wij strui-
kelen allen in velen: Wie kan zijne afdwalingen verstaan! Wie kan zeg-
gen, ik hebbe mijn herte gezuiverd? %cï} ja/ 38 IjeBBen nog geburig
be 30^ge ban gunnen fiemelfcfien Landman noobig/ om gen meer en
meer bjucfitbaar te maften. €n baajom boet be %ere gelyft een
landman, j|(j 6e3iet/ toelft rankje dat vrucht draagt; en baar fpaa^t
$8 ban geene Sopten nocfi moeite aan; $8 geb?uiftt allerlei mibbelen
en tnegen/ bie bienen ftunnen om 3e nog bjuchtbaarber te maften ;^ö
reinigt ze, 3egt be l^eere 3Je3Up/ op dat ze meer vrucht dragen. 8£at
toil bat 3eggen/ bat <©ob fien reinigt? l£et ig te seggen/ bat be Kweere
fien bagefijft^ meer en meer bernieutat naar 3811 Beelb; be fi^acljt ber
berborbenfieib rao^br meer en meer in fien be?ö:often; hunne geënte*
lijfte bermogen£ tnorben fioe langer fioe meer berfte?ftr;3ö ft^jgen meer
ftennigfe/ meer geloobe/ meer iiefbe tot H3ob en ben naakte; alle bie
fiinberpalen/ bie ommen gee^telgfien gjoei beletten/ bie tnorben al
meer en meer weggenomen.
(JBÖ 3ult 3eggen/ mat mibbelen geu^uifit be l|eere om 3jjn bolft 30a
te reinigen?
Eerst. 5|et eerste middel om 3e te reinigen ig? fïagen en fta^tijbingen
ban 3(jne ftanb. De oojbeelen/ 300 lange alg 3e tegenbioojbigstjn/30a
fcfitjuen 3e geene oo?3afte ban öltjOfcljap/ maar ban b^oeffjeib te 3311;
maar 3tet get eeng? baarna/ taat fieifsame geboïgen öc.^eitae fie&Ben;
3tj brengen boo^:t eene vreedzame vrucht der geregtigheid; 38 üiojben er
$obOeiligfieib meer\'en meer boor beelacfjtig. ©e l^eere geeft 3e fla»
gen/^omtijb^ ober fiun ljuig/ of ftinbereu/ of ober lanb en fti^fte/ om
fien tot nabenfien te Brengen/ om fien te berootmoebigen/ om Ijen be
3onben meer en meer te boen Ijaten/ om fien naautofteuriger te boen
toanbelen/ om fien getjoutoer en blijtiger in ben tneg ban aSobji in»
(tellingen te maften. David 3eibe/ Eer ik verdrukt wierd zoo dwaalde ik;
maar nu houde ik uw woord, Ps. CX1X: 67. Sgoo ttetü #od aan Ma-
nasse; fioe tnie?b fiij tot be genabe geb^agt? Door be Boeijen en Ban»
ben. i^oe ging fiet met ben verloren zoon? ©oor fïagen en oorbeelen
fttaam fitj tot 3icfi3elben. ©e l^eere segt ban tegen 3ijn bolft/ gij 38c
al te toeelberigen loot; bat en bat 3oube urnen taagbomberfjinbecen;
en ban ftomt l^ij met be roebe ber tucljf/ en met fiet fnoeimej? ban
be^b^uftftingen/ om 3811e ftinberen te reinigen. De Pjeere tuejut fien in
ben fmeltlnoe^ ber ellenbe/ geiijft er flaat Mal. III: 1, En Hij zal zit-
ten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen Levi rei-
SCaaa                                               ni-
-ocr page 590-
554                                 XLVI. PREDIKATIE,
nigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver: Dan zullen zij
den Heere spijsoffer toebrengen in geregtigheid.
Ten tweede. <#ob geujuiftt baartoe De conscientie bfe bfnnen ia ben
menpcïj ip; en bie 3egt geburig/ 3tilt gg/ bie 30a öegenabigb 3öt/bie
300 bele toelbaben ban ben %cre Ijebt ontbangen/ 3ult gij 300 ganbe»
len? 3Jp bat bc meldabiggeib aan utocn ©jiEtib en SE>Elboener? ©oclr
gg get niet fomttjbp/ fiinberEn $obp/ ais gij sonbigt/ bat uuje cori\'
fcientie u 300 befcgulbigt? $Ccg/ 80e befegaamb ftaat gij fomtgbp! Ijoe
moet gtj tisellien fomtgbg beroorbeelcn en berfoetjen ober utn gebjag!
3iet ernp goe <l£ob Davids caufcientic baartoe gebjuifttE; zijn herte sloeg
hem, fiaat et/ alp gg jjer bolft getelü ijabbe; [)oe mejftte beconscien-
tie üan Petrus, al£ f)Ö bEn i^ccre berloocgenb gabbe! l^tj ging naar
buiten En weende bitterlijk, ^ij Stijgen een luaaft3aam ga?t/ eenc Ie*
benbe confcientiE; En gEÖBEn 3E be 3onbe gsbaan/ ban bomt d5ob/ en
boEt IjEt gajte ftloppen/ 300 bat 3g er befegaamb en bebjoefd ober
tDOjbEH.                                                                              _
Ten derde. $ob reinigt bE vruchtbare ranken boor. get Woord; fom*
tijbp gefcfjiebt bat baoc IjEt hooren ban get Woord; ban eenp boor get-
3ElbE te lezen af te overdenken; get Woord ontbeftr gun be leelgngeib
ban be 3onbe/ 300 bat 38 ec een affteer ban ft?ijgen/ en gun Dept boen/
om bic jonbe t\' onbet te b^EiigEn; gEt Woord öjEngt gun bE ÖEinin*
nelpgeib ban tic heiligheid onber get ooge/ 300 bat 3Ö er op berlie»
ben; tjet* Woord brengt gun eenige gobbelgfic belofte aan get gemoEb/
toaa?boor 3tj grftejftt toostten om be sonbe te oberroinnen. <®f &et
Woord beptigt gunne aanbacljt op eenige gobdelijne eigenschappen of
anberc nuttige waarheden, taaarboor be intnenbigE mEtifcfjE geftEjftt en
get bleepclj be?3ajaftt teo?bt. 9! Wat een gesegenb mibbel taap Ïjet
B0oo?b boó? Azaph, alp 3tjne be?bo?uenöeib 300 gaanbe map/ bat gij
nijdig tiiir:b/ 3ienöe be voorspoed der goddeloozen, en alp gij 3oapiur«
muteerbe ober be tDegen ban $obp boo^ienigheib! Jtëaa^boor geraaftte
gg te regte? i^ct raag boor mibbel ban get Woord: Tot dat ik in Gods
heiligdommen inging, en op haar einde merkte, 3egt gg/ Ps. LXXIII: 17.
6! @£oen moept (jij uitroepen/ Ik was onvernuftig, ende en wiste niets:
Ik was een groot beest bij U!
Ten vierde. <t$ob reinigt 3{jne fiinberen fomttjbp ooit biel boor zcge-
ningen; ï}ij oberlaabt gen bag Bij bag/ fyj boet gun Fjrt gocbe besep
Ianbp eten/ 38 genieten ge3onbheib/ boo^fpoeb/ nipte en brebe/ get
geluUt allep 30a tucl/ biaar 3i) gunne Ijanbcu aan flaan/ 31) geraften
er berlegen ober; 3ij jien gunne ontoaajbiggeib/ 300 bat 3?) met ber»
toonbering moeten bjagen/ Wie ben ik, Heere Heere, en. wat is mijn
buis, dat Gij mij tot hiertoe gebragt hebt? Sij uio:drn langp öc5cn tucg
üiel eenp ingeleid in fjun oiibanliüaar gebjag/ bat be Qeere 300 beel
boor
-ocr page 591-
OVER JOH. XV : 9.
555
boor fien ober geeft/ en bat 3fj 3°o bieinig boor 6ob ober fie66en; en
300 tao^bcn 3Ö opgetaefit om ben $eere te bereeren ban gun goeo/ en
ban bc celdelingen fiunner inftainften.
Ten vijfde. 4>omtijb£ Brengt ®ob fien ztn$ op een ziek- en krank-
bedde; ujij boet hun mis\' nabeten aan be pootten beg boob^/joobat
30 moeten Blagen: acfi/ be Banben be£ boob£ ombangen mij/ift mo?be
getroffen ban tje angften bcr fielfe/ ift binb Benaautobfieib en b?oefe»
ni^fc. 8 ! ïtëat een fioptelijft mibbcl ig bat menigmaal gemeegt/ om
een berballen ftinb $ob£ te regte te brengen/ en mee? brucfit&aar te
maften ! %\\$ bah 300 een ellenüige roept/ en bat be $eere fiem be?»
fioo?t/ en fiem berïogt uit 3ijne Benaautnbfieib; & mat binben 31) 3fcft
ban ue^pligt om boor ftet aange^igte beiö peeren te tnanbelen in ben
lanbe bec lebenbigen; 2üch/ fioe fiartelijft Bunnen 30 ban biel eeng
3ingen:
Gij hebt uwen naam gemaakt groot,
Als Gij in nood
U toont waarachtig.
Als ik U aanroepe, Heer Gij
Verhooret mij,
En troost mij krachtig.
Dies moeten de koningen al
In dezen val
U zeer vereeren,
Als zij verstaan dat steeds nw woord
Vast blijft nu voort,
ó Heer der heeren.
Ten zesde. d5ob reinigt 3tjne ftinberen/ boor fien meer en meet te
verzekeren ban 3fjne toonbejlijne liefde, en fien 30a tot toeberliefbe te
ontbonfien; 300 bat 3tj moeten 3eggen/ acfi/ de liefde Gods en Christi
dringt ons. éö moeten ban hiel eengl bragen/ acfi $eere/ taat Betaoog
il toch om mij ban eeutoigfieib lief te fieBBen/ en om urne iiefbe in
ber njb aan 300 een ontnaarbige af*? ift Ben te bectoonen 5 ö 2tj tnoc
ben baarboor 300 opgetaefit om boor 60b te leben/ en fiun ligcfiaam
en 3ie(e te fielten tot eene lebenbe/ fieilige en «ètabe taelBeftagelijfie
offe?anbe.
Ten zevende, ^e $eere reinigt 3tjn bolft ooft boo? fien meer ftennigfe
te geben ban ben .ifêibbelaar/ en fien boo? 3tjn ®eegt te onbe?taiJ3en
om ban i^em tot uit3uiberinge ban fiunne onreinig&eib gefi?uift te ma«
fien. 2Cch/ alle anbere mibbelen bie 3jjn afiïof men 3icfi tailbe toa^fcfien
3anöec zeep, maar be Heere Jezus en oe kracht zijnes doods en opstan*
SCaaa 2                                        din-
-ocr page 592-
556                                XLVI. PKEDIKATIE,
dinge , bfe stjn ahj be zeepe des vollers, Mal. III: 2. {|tj i$ bie geopende
Fonteine tegen de zonde en de onreinigheid. Q Iftaz mee? tot} ban leeren
grö^utft ban bz$e Fonteine matten/ f|ae meet tatj ban on3e onreinigljetb
Bunnen ge3uibe?b toojben.
Ten achtste. <©an geb;uiftt be $eere ooft toel exempelen ban anberen/
om 3ÖU bolft te reinigen, ©e CJrere 3cgt/ gedenkt aan het wijf Loths;
gebenftt aan be eerste wereld ; gebenftt aan Sodom en Gomorra ; gebenftt
aan het murmurerend Israël; gebenftt aan ben bal ban David en Petrus.
9 %\\ bfe exempelen jjjn uefrtj?eben tot taaarfchiitainge ban anberen/
opbat 31J ytï} booc bie 3onben 30uben toactjten. ©an geörutftt <Ö>ob ooft
goede exempelen , om hm baarboor tot heilige jaloe?jB"cl)ljcib te bertaeft*
ften. $ft jtelt Ijim boor be zachtmoedigheid banMozes, be lijdzaamheid
ban Job, be opregtigheid banHiskias, be kloekmoedigheid en standvas-
tigheid uan 300 bele bloedgetuigen, bie geheele üiolfte ban bjome ge-
loofshelden, Hebr. XI. giet op een Enoch en Noach, 3egt beJ^eere/bie
met God. wandelden. 31a/ 3iet op het voorbeeld aller voorbeelden, op ben
oversten Leidsman en Voleinder desgeloofs, Jezus, bie geencsonben ge«
ftenb/ bfe geen onregt gebaan heeft/ en in toienj? monb geen öeb^og
gebonben i£. 8 ©oe ft?ac|}tig 3Ön fomttjbg 3ulfte voorbeelden, om d&obJS
ftinberen tot heilige fchaamte en tot bejfoeijingeban 3ich3elben tenten»
gen/en om Ijun te boen 3eggen/ift Ben maa? een groot beest btj 43ab!
fêoe too?ben 39 forntgbg baarboor berliefb op 30a een gobbruchtig ge*
bjag / 300 bat 39 een innigen \\u§t en boornemen be$ Ijarten ft?#0en/
om 3Ulfte boetjlappen na te bolgen!
Ten negende. ®ob gebjuiftt baartoe ooft toel beftojtfieib en be on3e«
ftejheib ban on£ leben; bat be boob on£ 3ee? fchielijft 3aube ftunnen
obejballen; en oat e? nog 300 beel taerlt$ ij? af te boen. gij ft^tjgen
toel een?" inb?uftften/ toat pet te 3eggen \'\\$/ bie g^oote (lap te boen
naar be ont3aggeItjfte eeutoiofieib/ en bat 31J nog 300 onöereib 3jjn;
bat 3Ö nog 30a toeinig boor 43ob/ en boor hunne naakten/ en boo^ 3fcft\'
3elben hebben uitgeboet\' ö ©it boet hun haa$t maften\'om alles wat
haar hand vindt om te doen, te doen met alle magt, oinbatergeen werk ,
noch verzinninge, noch wetenschap, noch wijsheid is in het graf, daar zij
na toe gaan. ö \'Z\\) Hunnen ban 300 tjartelijft uibben/ Leert ons alzoo
onze dagen tellen, dat wij een wijs harte bekomen, Ps. XC: 12,
Ten tiende, ©e JIjcerc reinigt 31311 bolt! ooft boor gen in te lefben in
fiet gesigre ban bfe onnaggelijfte buigen/ bie na bit leben te machten
3tjn; 3Ullen bedooden opgewekt worden, 3egt $ob/ Q 3tct ban toe/bat
ge beel ftnjgt aan be opstandinge der regtveerdigen. gullen be hemelen
met eengedruisch voorbijgaan ? gullen be elementen branden en vergaan ?
gullen be aarde, en be werken die daar in zijn, verbranden ? I©el hoe\'
danige behoorde gij dan te zijn in heiligen wandel en godzaligheid ? Jstaat
be
-ocr page 593-
OVER JOH. XV: a.                                  557
bc tfigte: boor be beure/ tuien? oogen 31\'jn als buurblammen/ en bie
ren iegelgft 3a! bergelben naa? 3ijne toc?ften? i©el 3fet ban toe/ bat
uüic turkten mogen bat gebonben taorben boo: (60b; opbat be itigtrr
tot u mag bunnen jeggen/ Wel gij goede en getrouwe dienstknecht,
over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal Ik u zetten; ga in,
in de vreugde uwes Heeren. 3 ï|oe t?oo£teltjH 3a! bat 31)11/ al^ban bie
tale te mogen gooren: Komt gij gezegende mijnes Vaders, beërft het
koningrijk dat u bereid is van de grondlegging© der wereld. Want ik ben
hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven: Ik ben dorstig ge-
weest, en gij hebt mij te drinken gegeven, Ik was een vreemdeling, en
gij hebt mij geherbergd, Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed: Ik ben
krank geweest, en gij hebt Mij bezocht: Ik was in de gevangenisse, en
gij zijt tot Mij gekomen. Daar fiebt gg 300 renige mibbelen/ bie be
ÏJcere gcü:iiilu/ om be vruchtbare ranken te reinigen.
IV. JBu bomen toij tot get vierde stuk: namelgft/ mat oogmerk bat
e? be J^eere in geeft/ abj ï£n\' be ranken mee; er. meer reinigt? 8^et
i§/ 3egt be ï^eere 9!e3U{>/ opdat zij meer vrucht dragen. 3 ©e SJeere
3iet 300 g?aag/ bat 3gne ftinberen g?oegen a 10 een palmboom, en map»
fen a!ji een ceder op den Libanon! ^oe if? \'t ban met hen/ al^ 3e meer
vrucht dragen?
Eerst. ^00 een menfcFje fi?rjgr meerbe? geestelijke kennisse. ^ij leert
meer 3ien be geegtclrjfigeib ban be toet/ be berborbengeib ban 3tjne
natuu?/ en be 3onbelgHgeib ban alle£ bat gij be?rigt/ 300 bat gtj ne»
beriger en ootmoebige? too?bt; ö $g 5iet mee* en mee?/ bat 3tjne
geregtigheden een wegwerpelijk kleed 31)11; gij ban met Job uitroepen/
Met het gehoor der oore hebbe ik u gehoord, maar nu ziet u mijne ooge,
daarom verfoeije ik mij, en ik hebbe berouw in stof en assche. 8 25tj
taorben mee? en mee? obe?tuigb ban be noab3afteltjftgeib be? b?tje ge»
nabe/ be bie?baa?getb en noobsafielgfigeib ban Cgri£tu£ pe?foon/ ban
3gne be?bienften en boo?uibbinge. ég bio?0en mee? e?baren in get
geloobig geö?uift maften ban ben ^cere 3e3Ug; Zij wassen op in de
genade en kennisse onzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus, 1 Petr.
III: 18. %$ 3ien mee? bc fctjoonljeib ban be beugb/ en be uitgebreib»
geib ban be plfgten ber gobsaligfieib/ 300 bat 3tj seggen moeten/
Heere, in alle volmaaktheid hebbe ik een einde gezien; maar uw gebod
is zeer wijd, Ps. CXIX : .j6.
Ten tweede. 2oo een ftfnb ttëobg groeit ooft in \'t geloove, bat tao?bt
300 ligt niet meer gefrgub. %\\) taorben geworteld in het geloove; 3tf
bunnen be 3toariggeben ban get ougeloobe beter obe?toinnen/ 39 bur*
ben mee? (laat maften op be getroutaiggeib <£ob£/ en op be toaa?ljeib
be? beloften. Zij bu?ben alle gunne tgbebjfte en eeutaige belangen^
mee? aan ben $eere toebe?troutaen/ en gelooben bat 5}ij get maften vil.
Staaa 3                                             Ten
-ocr page 594-
558                                 XLVI. PREDIKATIE,
Ten derde, gij gjoeijen fn be hope. SCI 3fet het e? al een# ftommer>
lijft uit/ 30a bat anberen soutien peggen/ mijne sterkte is vergaan, en
mijne hope van den Heere; 6 3tj peggen/ Als ik in duisternisse zalgcze-
ten zijn, zal mij de Heere een licht zijn; be?bergt be $eere 3ijn aan«
ge3igte eenf? boor hen/ 3tj 3eggen/ Ik zal den Heere verbeiden, die zijn
aangezigte verbergt voor den huize Jacobs. $Cl mo?ben 39 aanftonbgS niet
berl)oo?b/ 3tj 3eggen/ Maar ik zal uitzien na den Heere; ik zal wachten
op den God mijnes heils; mijn God zal mij hooren. gij beginnen te fto>
men tot be volle verzekerdheid der hope, en 30a tnillen 3tj navolgers
zijn dergenen, die door geloove en langmoedigheid de beloftenisse beërven,
Hebr. VI: 11, 12.
Ten vierde, gij g?oeijen in be liefde. «ïjlSen ftan ban fien niet 3cg«
gen/ dat zij hare eerste liefde verlaten hebben. 3Cch/ neen! ©e liefde ban
God en Christus bie dringt haar tot wederliefde; 3tj Sunnen 31\'ggen: De
liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf; hare kolen zijn
vurige kolen, vlammen des Heeren, Hoogl. VIII: 6.
Ten vijfde, gij groeijen in bet betrachten ban aïfejlei pligten der god-
zaligheid, gij ftmeeien niet; maa? 39 gaan boort ban beugb tot beugb/
en ban ft?acf|t tot ft?acljt; 3(j boegen be eene beugb tot be anbere. gij
31\'ju kiljs\' David, ble bc^at be beugb ban nederigheid, maa? Ij ij milbe
et nog mee? in toenemen: Ik zal mij nog geringer houden, dan alzoo,
en zal nederig zijn in mijne oogen, 3eibe 1)0/ 2 Sam. VI: 22. gij 3tjn
aljS be ranken ban ben wijnstok: {jet eene jaar ö?engen 3Ö een of tmee
tro^jeg boort; maa? in \'tboïgenbe jaar nog beel meer. ©an be liefde
tot God gaan 3tj boo?t tot be liefde des naasten; ban be liefde tot hunne
vrienden gaan 3tj boo?t tot be liefde omtrent hunne vijanden. @£e bo»
ren maren 31J mei dankbaar in voorspoed, en geduldig in tegenspoed,
maa? nu beginnen 3ij in tegenspoed ooft al ftoffe ban dankbaarheid te
3ien/ en om te gingen ban goedheid en ban regt. goo bat 33 met Job
jeggen/ De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des
Heeren zij geloofd, Job I: 21.
Ten zesde. tDtt meerder vrucht dragen beftaat baa?in/ bat men
naauwkeuriger too?bt in het betrachten ban be pligten. ^e boren
fionbe men nog al bie en bic 3011de olie: het hoofd jfen/ en bie en
die uligt bertuaa?Ioo3en; maa? als be heiligheid g?oeit/ö ban be»
gint men allen valschen pad te haten, en alle Gods geboden in alles voor
regt te houden. l)an ftan men mei David 3eggen/ Ik hebbe mij na het
Woord uwer lippen gewacht voor de paden des inbrekers, houdende mijn
gangen in uwe sporen, opdat mijne voetstappen niet zouden wankelen,
Ps. XVII: 4, 5. gij oefenen 3ic|J3eIbeu om in alles? eene onergerlijfte
confeientie te houden boo? <$ob en menfehen; ö be bedacfttsaamljeib
houdt jteebg 300 be macht obe? hen/ bat 3ij mei gebutig souden bidden:
-ocr page 595-
OVER JOH. XV: 2.                                   559
Al wat ik spreken zal
En mijn gedachten al,
Laat U, Heer, wel behagen.
Ten zevende, gg Beginnen ban zuiverder te werken. 9 (.Ce boten lie»
pen 3Ö e? bifttDtjI^ maa? obe?f|een/ en toaten toel teb?eben/ alj? 30 be
pligten maa? het?acF|t Ijabben. Jl&aa? nu beginnen 39 mee? te letten
op be hoedanigheden ban fjiinne goebe toc?Ften; 33 toeten nu toel/ bat
ïjet al gecne goede vruchten zijn, bat goede vruchten schijnen. gg lebeH
nu mee? met 3ielue?nebetenbe inb?ufiften ban be gobbeltjfie bolmaaHt-
ïjeben op jjunne lja?ten; al toat 39 boen of laten bat gefdfjiebt nu
mee? met bep?oebinge en gejjoo?3aminge ban #obj« babe?lpe taille/
uit liefbe 45obg> en 0):i?ti/ cn uit banltbaarljeib boot alle *!3obö toel»
baben aan gen betoe3en. SCcjj/ 39 ïjeDöen 300 beel inb?uft ban fjunne
boobelgfte onmagt tot eenig gee^teltjft goeb/ bat 3ij niet? bu?ben on»
be?nemen/ 3onbct bat 33 eerj»t tot ben $|eete Sfou? boot (jet geloobe
be toeblugt nemen/ opbat ï^tj Fjun tog^getb cn ftetfite mogte geben;
en bat ^g Fjet 3onbigc ban tjunne bcjite beugben mogte bet3oenen.
<£n afê 3Ö eenige 3onbe gelaten of t\'onbetgebtagt fjebben/ of al£ 39
eeuige beugb habben betracfjt/ ban taillen 3ij niet offeren aan haar eigen
garen, nocfj rooken aan haar eigen net; aclj/ neen; integeubeel; 39 toe*
pen ban 30a ïjatteltjft uit/ Niet ons, 6 Heere! niet ons! Maar uwen naam
zij de eere! a gg betrachten Ijunne pligten alleng^fieng gee^teltjftet/
ailnigslinijS gemaftlïeüjfter en betmaftclpet.
Ten achtste. gij groeijen al<? 35 meet bestendig tootben in be oefe*
ninge bet gobjaligljeib/ en in eeuen fjeiligen toanbel. Qiiime tjatten
bltjben 300 ontoanftelöaar in geegtelijftc gciiegenljebcii/ in tjeilige toern»
jaatnljeben/ en in be gemeenfetjapgoefeninge met <6ob; bat ia een Be*
UnjpV bat be inwendige mensch vernieuwd wordt van dage tot dage. g$
3fjn abj be palmboom, tjun filab balt niet af; 39 39n be£ winters en
bej? zomers groen, gij Brggen 30a een ge3etten ttein ban gobsaligfjeib/
300 bat men peggen moet/ toaat of taanneet iit bat menscU befcljoutoe/
in Ijuie of buiten \'p Ijuip/ in btult of in boorfpoeb/ ijij \\$ obecal een
gobbtutljtige.
Ten laatste, gij dragen meerder vruchten, abf fjunne gobbtucfjtig»
fjcib meet openbaar tootbt aan anberen. 6 Daar ligt 3ulften glang
op gen/ bat fjet affttaalt in \'t oog ban een iegrlijl\'t. gij sijn al| een
ftljoonc tros druiven, baat een iegelgft Ijct ooge op geeft, tfelijn Boas
ban Ruth 3cibe/ De gansche stad uwes volks weet, dat gij een deugdelijk
wijf zijt, Ruth Hl: 11. 5 goo Ran men ooit ban gen 3eggcn/ be gan-
fclje ftab jjun^ bolftj» sier/ bat et alp een glans? ban gobjSbtucfjt en ban
opregtigijeib °P Öcn ligt» ®e Ijeiligljeib Blmftt gun ai? be oogen uit;
men
-ocr page 596-
56o                                 XLVI. PREDIKATIE.
men ftan ban gen 3eggen/ gebjfi die Sunamitische vrouwe ban Eliza
jetbe/ Ziet nu, ik hebbe gemerkt, dat deze man Gods heilig is, i Kon.
ÏV:9. gij laten gun liegt schijnen boor öe menschen; jtj wandelen als
lichten in een krom en verdraaid geslachte. %\\\\zw Die gen jfen bic moe>
ten erftennen/ dat zij een zaad zijn, dat de Heere gezegend heeft.
V. l>aa? geut gij nu onje vier stukken. HCaat on£ nu booj get laatjte
eeng .ven/ toaajom öe l^eere bit aan jtjne Sdpogtelen bg jtjn bertreft
onber get oqge brengt?
Eerst. (Daarom/ om gun en alle 3gne ftinberen te lecren/ al 3(jn 3$
vruchtbare ranken, bat 31J ebentael nog bele bejbojbenljeben bejitten/
en bun naobig gabben om bagelijftg? mee? en mee? gereinigb te toojben.
£n bat jg baa^om geene rebenen gabben om googgeboelenbe te 3gn/
maa? toel om geburig te bjee3en/ te maften en te biböen.
Ten tweede. OpOar anberen ban iftobj? ftiuberen niet berbaapb 50U*
ben ftaan/ al£ 3e 3ten 3ouben/ bat 30 nog 300 bele be?bo?bengeben
gabben.
Ten derde. <0pbat 3gne SCpopteïen en alle anbere 3Eeeraar£ op öe
prafitgfte 3aube prebiften/ en bat op get garte ban elft ïouben leg»
gen/ bat niemanü eene levendige ranke i$?/ of gij braagt goe langer
goe meerber brucgt/ opbat niemanb 3icg mogte bebriegen. gij moe$«
ten\' baarom onberfegeiben preften/ en een ieöec 3ijn uefegetben öeel
geben.
Ten vierde. <©m gun en elft te lecren/ alg 3$ 3agen bat 3(j meer
brucgt begonnen te öragen/ öat 3e ban souben öenften aan ben Land-
man, en 43ob be eere baarban 30uben geben.
4Êu gebften mg onber ®ob£ 3egen een£ gesien be fteganbclingc ban
ben J^aber omtrent be ranken, bie niet taaarlgft in ben Wijnstok 3tjn/
en be bcganbelinge ban ben Landman omtrent Öie ranken, bie waarlijk
in den Wijnstok 3gn.
«Beiiefben/ toat 3egt nu uto garte. 2Clg gg met aanbacgt gelut^terb
gebt/ juït gg ban niet moeten 3eggen/ bat gg nog buiten ben waren
Wijnstok 3ijt/ bat gij nog nooit vruchten in Christus gebt gebragen/ en
bat gg bug? nog berre 3ijt ban te begooren onber öie ranken, bic boor
ben Landman taorben gereinigd om meer vruchten te dragen? <£)f 3Ult gg
nu nog 3rggen/ bat gg get niet tocet ? J©el/ ban 3gt gg moebtoillig
blinb/ ban fluit gg utae oogen toe/ ombat gg get liegt niet toilt aan»
fegoutoen. HEaten big u ebentael nog een taeinigje fieganbelen/ of get
iJ5üD ben lï)eere begagen mogte bat ge een«5 aan U3elben taierbe beftenb
gemaaftt/ cn leerbe sien/ öat ge nog buiten öe waren Wijnstok 351.
I©fllrn tan u een£ 3eggeu/ toaaiuit gg öat ftunt toeten?
Eerst, écilen bie in ben waren Wijnstok jijn/ öie gebben broeg of
laat heren 3ien/ öat 39 ban nature baar buiten taaren. llPert gg baar
ooft
-ocr page 597-
OVER JOH. XV : 2.                                  561
ooft ban? .Hfêengcfi! jaagt gtj ^elben ooit be?brcetnb ban het Burger»
fcfjap Sfêraé\'bj/ en een bjeembeling ban be be^Bonben ber beloften/ ja
3onoer d5ob en jonber Cl)?iptu£ in be taerelb?
Ten tweede. ffi>at uittac^ftinge heeft bat gejigte fitj u gehab? .ïltëaaftte
bat u 300 beftommrjb en beliegen/ bat ge moejjt uitroepen: ach/ iftben
een behoren fchepfd? Ifeaaftte het u 300 öegeerig naar ben ^eere 35e»
3ug7 bat ge alle bingen tnoubt fcljabe en b?eft achten/ om in Üjem ge»
bonben te tuo^ben? Bijeegt ge 300 bcel ge.vgt ban be uitnemenbheib
ber ftennigfe en gemcenfchap ban ben ^ecre %esu$ £ï);i$Ui$/ bat ge
er allcg boor tailbe obejgeben?
Ten derde, fóunt ge eenig Befcheib gcben/ hoe ge in bien Wijnstok
geftomen stjr? SUcfi/ öat gefcfiiebt in geenen hoeft/ noclj in eenen bie»
pen flaap! ^oe raaftte gij log ban titaeii ouden stam? C£oe raafite gij
bejeenigb met ben Heere Jezus? ö ©aar gaat bij 45obg ftmberen ban
toat om/ bat 3tj nooit geheel nunneti bemeten!
Ten vierde. J|eöt ge ooft beel geft^egen aan ben Geest van Christus.
6 SCIIe be toare ranken fi^tjgen beel aan be geestelijke sappen ban ben
Wijnstok; uit 3tjne bolheib ontUangen jij genabe Door genabe. I©at
3egt urn harte? <0nbe?binbt gn/ bat bie <0eegt in u toe^Ht? %$ bie
<ÖSecgt in u een (tëeegt ber genabe en ber gebebcn/ een <l3eept ber nebe»
rtgheib/ een #eegt be£ geloofd en ber Ijeiligheib?
Ten vijfde, fóunt ge ooft peggen bat ge gecgtelijfte vruchten draagt?
i©aar 3tjn urne brucötcn/ in uro fjuigV in utoe familie/ in utae ge3el*
fchappen/ in uta beroep? i©ien (licht ge al? Wie rtio^öt er boor utaen
gobjaligen tnanbel uitgeloftt/ of boor Cfiri£tu£ gewonnen?
Ten zesde, ©ie tnare ranken 3ijn/ bie b?agen hunne b?ucljten inChris-
tus. 6 gij leben in sulften gc3igte ban hunne boobelnfte oninagt tot
eenig gecgtelijft goeb; 38 leben in 3uift een ootmoebig en geloobig af»
hangen ban ben %ere S^ug; 35 moeten \'t geburig 300 uitfchjeeutaen:
Van U is \'t, ö Heere goed,
Dat men verwachten moet
Hulp en troost vroeg en spade!
Ten zevende %\\$ 39 eentge vrnchtjes mogen boo^tbjengen/ 3tj 3311 er
300 filein onber/ 31J 3ien er nog3oobeelbe?boruenheiben ge&^eft in/bat
30 be3Cibe Bijna boor geene goebe bjuchten burben aamnejften/ en 3tj
3eggen; J^eere/ 300 er ietg goeb£ in mogte 31J11/ IX ftomt er be Tracht
en be grerlgTtficib ban toe. 6 Zoo wij sterk zijn, daarvan hebt Gij al-
leen de eer.
Ten achtste, ©ie vruchtbare ranken 3fjn/ bie taorben boor ben hemel»
fcljcn Landman bagehjftf? gereinigd. Sdclj mengel)- bieet gij baar ooit ban?
55&BB                                             <£n»
-ocr page 598-
XLVI. PREDIKATIE,
56a
(tënberbinbt gtj ooft/ bat <#ob bc ï}eere 300 geburig bc hanb aan u houbt/
om üe 3onbe in u t\' onber te Brengen/ en om u hoe langer hoe meet»
ber 3Önen Brelbc gelpbormtg te maften? fóunt ge maften/bat be toe»
gen ban boorfpoeb of ban tegcnfpoeb/ bie $ob met u inflaat/ baattoe
aan urne 3iele geheiligb mo?ben5
Ten laatste. %l\\tn bie in ben tnaren Wijnsfbk 3tjn/ bie blagen hoe
langer hoe meerder vruchten. 8 SCllrn die in \'thuis des Heerengeplant
zijn, dien wordt het gegeven\'te groeijen in de voorhoven onzes Gods. ïfoe
fraat ge baar nu Bij? £>inbt ge ooft bat ge groeit? 3fp urne geegteïijfte
kennisse bejmeerbcrb? E©o?bt ge hoe langer hoe ootmoediger,geloovi-
ger, godvruchtiger? HCeeft ge hoe langer hoe naauwkeuriger ? S2ijt ge
in \'t betracijtcn ban urne pligten hoc langer hoe zuiverder en standvas-
tiger? 4??oeit ge 300/ bat utn toenemen ooft aan anberen openbaar
too^bt? ÜPat 3cgt ge nu ban u^elben? SCch mogt ge eenj? bebaarb Bfj
alle be3e ftuftften gaan nebcr^itten/ en ^elbcn naautoe/ ja naautae
onber3oeften/ of ge tael in het geloobesijtï <£f gij h-iel in Cfiti£tu£ jijt/
En of Ch^iptug tod in u ig? 2Ccp mengel)! Dit të «n getoigtig ftuft/
baar utoc 3aligfteib of berboemenigje ban afhangt, gijt ge Buiten be3en
JEijnftoft/ ban 3tjt ge be?bloeftt; en 3ijt ge er in/ ban i$ er gcene be?«
boemenipfe boor u. JjQoct utoe confeientie 3eggen/ ift b?ee3C bat ift nog
geene vruchtbare ranke ban ben %ere 3fc3U^ Ben? 2Ccfj/ toat 3tjt ge
ban ougeluftftig!
Eerst. iE>an 3|jt ge eene bojre ranke ban een dooden stam, en 300 lange
al£ ge baarin blijft/ ftunt ge geene goebc bruchten boo?tbrengen.
Ten tweede, ®an i£ allc^ te be^geefê toat er aan u gebaan taojbt
om u vruchtbaar te maften. !©at mibbelen men ooft gebruifit/ om eene
verdorde ranke te boen gjocijen/ het ig alle$ be?geeffcj)e moeite. 8 2on«
baar/ 30a ig get ooft met u. *De ^ebiftanten of be bromen mogen alle
hunne trachten infpannen en tot süjeeteng toe arBeiben om u tcbc:«
anberen/ maar gn\' Blijft al be3elfbe. <23ob mag bagelijftg ben regen ban
Ij et IPoojb op u boen ncberbalen; l\')n mag om u g?abcn en mest om
u leggen; l^g mag u met boorfpoeb of met tegenfpoeb Besoeften; ü^ij
mag u op een fi^anft- of boobBebbe nebe^leggen; J^ij mag met be ge*
meene Betne?ftingen ban 3ijnen 43eegt aan uto harte Romen ftloppen/
300 bat gij fomtijb^ Begint te fchubben en te Beben; ach Öet \\$ allegl
te be?geefji! Al stampte men zoo een dwaas alg gij 513r in een mortier,
uwe dwaasheid zoude niet van u wijken.
Ten derde. ®an migt ge alle be voorregten ban be mare ranken;
<#ij migt be geegtetrjfte sappen ban ben Wijnstok; gij too^bt ban niet
brft^aalb boor be Zonne der geregtigheid, gij migt ban ben geënte»
Igften dauw en regen, gij mig\'t ban bie teebere bezorginge en behande-
linge ban ben Landman; en gtj hebt ban ooft niet te bejtoachten/ bat
Be
-ocr page 599-
OVER JOH. XV: t.
563
ge Dij uta fierben in [jet hemelsche paradijs jult oberge6?agt tnorben.
Ten laatste. Stlfg gij buiten bejen itëijnftoft 3fjt/ ban beflaat gt) nut*
trloop bc aa?be/ ban stjt gij crue be?bloeftte ranfte/ ban hebt ge niet
anbc?g te be?taarfiten/ alp bat ge afgegoutaen/ en bij ben boob in Ijct
eeutoige buur getoo?pen jult tnorben.
$Ccg 3onbaar! laat 3a! ift nu nog mee? tot u 3eggen/ om u te 6e»
toegen ? SClie be boorregten ban ben flaat ber genabe/ bie migr gij/
en alle be bloefien ban ben jtaat ber natuur/ bie nipten op u. %ïk$
bat iii nog tot u 3eggen ftan/ bat i§/ bat be salie nog niet gefieel
Ijopcicop met u ip. o Paar ia nog hope bezeil aangaanbe! baar i£
nog mogelijftfieib om uit utocn ouben (tam uit te raften/ en met ben
$eere %ie$u$ bereenigb te tnorben; 8 be Landman i$ be Heere de A1-
magtige God 3elue/ bic ftan u uit utoen ouden stam uitrufiften/ al taaart
gij e? nog 300 baat in getoo?telb; en bie ia magtig en genabig ge*
noeg om u in Christus in te enten. SCcQ/ ru^t ban niet/ boor bat gij
eene plante ban ben hemelscben Landman, en cene b?ucfirbare ranke
ban ben waren Wijnstok getao?ben 3tjt.
9Cch7 3a! een ftmb <d>objl $eggen/ ift b?ee3C bat ift maar eene dorre
ranke ben/ taant ift b?age geene b?uc!jten ! tacl taij anttooo?ben u :
Eerst. <E)u?ft gij bat 300 b?ij uit 3eggen ? 9$ er niet bier of baar
een b?ucljtje in u te binben? \'$ij 3uit 3eggen/ ach/ maaft mij niet
fioobaarbig/ bat taiilen tae ooft niet boen. jttaar lieg niet tegen be
toaa?fteib; berbonfter of berftiein ijct toe?ft <i?obp niet.
Ten tweede. <£ij leeft mijSfcfjien in een geejitelijfien wintertijd, en ban
ftan men 30a niet yen/ of een boom gloeit of niet. Zij g?oeijen ban
maar aan ben taortel/ en 31J be?gaberen ban fappen/om baarna toe\'
ber te mee? b?uchten boort te brengen.
Ten derde, %i 3iet gij geene b?uchten in u/ be b?otnen 3ien 3emfg-
fröien in u; ja/ taij 3eggen : 3iet gij 3e niet/ acg be $eere 3iet. 3e
toel/ afê gij 300 fteb?oefb en öefcftaamb 3gt ober utoe onb?ucfttbaa?»
peib/ alp ge 300 ftomt fch?eijen om 31\'jnc gemeenfehap/ alp ge 300 een
innigen lupt ij eb t om boor <éob te leben/ alp ge 300 g?aag ietp soubt
toillen boen boor be eere ban sijnen naam/ en boor be 3aligfieib ban
utoen ebenmenpcö; of al? ge fomtjjbg eens? eene iiefbabigc hanbrci»
ftinge aan een arme brome boet/ uit liefbe boor ben Qeere SCejiia;
bat aücp 3iet gij boor geene brucjjt aan; maar be £}eere toel.
€en anbe? 3a! 3egoen/ gij moogt al fp?eften/ toat gij tailt/ giJ3Ult
mij ebentuel niet 3o?geloo£ ft?ijgen; ift berbaite Roe lange? hoe mee?/
ift ga fch?ififtelijft achte?uit. 5Ccft; ift mipfe mijne borigeliefde, ift mi^fe
bie borige tecberftcib bie ocietljeib om boor <$ob te leben ift misïe
bie taeeftheib bcp\' harten/ bien ijber boor be 3afte tfobp/ en boor be
befteeringe ban mijn ebenmrngrlj. E>e [maalt en be 3oetiggeib ban Ijet
Sööbö a                                      i©oo?b
-ocr page 600-
564                              XLVI. PREDIKATIE ,
ïl?oorb iis 300 berminberb; 2CH ftan nu al ren? boen baar ift te boren
niet aan burfbe bennen/ en met één tooorb/ fft bjee3e bat fft mijne
eejfte liefbe tierlaten ftebbe. Wel/ torj anttooorben:
Eerst. §et fian tori jijn/ bat gij geltjft geBt/ en bat be ï|eere 3eer
brie rebenen geeft om ober u tP Klagen/ en te 3eggen: 6 Mijn volk,
wat hebbe ik u gedaan, en waarmede hebbc ik o. vermoeid ? Betuigt te-
gen Mij. <£f/ waar is de weldadigheid uwer jeugd , en de liefde uwer on-
dertrouwe , toen gij Mij nawandeldet in de woestijne, in onbezaaiden lande ?
Ten tweede HPij 3rggen/ berneörjt u er obe^/ balt boor 3tjn aan»
ge3igte in be fcïjulb; belijbt/ bat fjet brjbe^f uit u \\$/ en bat be $rere
regttiaarbig soube ;gn/ ais l\'}ij u geheel toilbe laten berborren/enalg
eene onvruchtbare ranke toilbe toegtae^pen.
Ten derde. 6 ©e?gert tocFj nirt het goebe/ bat nog al in u gebon»
ben too:bt; uto bibben om fjer jrel/ niuc uitgangen ban iiefbe/ utoe
taafienbe confeientie/ uto toeblugt nemen naar ben ï^eere %eiu§/ utoe
geloofêoefcninge. SCclj erftent be§ peeren b^ije goebljeib/ in bat nog
in tjet leben te beljouben.
Ten vierde ïjet u te boen om meerder vrucht te dragen ? 8 ^laat
ban utoe fianben in bc£ peeren mogenbfjeib aan Fjet toe?ft! begeeft
u tot bakten en bibben/ tot gr3ette af3onberingen tot een naarftig
gebfHiilt ban het lPoojb en be genabemibbelen/ en pleit op bej? t)ee>
ren beloften ; $^rj beeft imme?$ gr3egb : Ik zal uwe afkeeringen gene-
zen, Jer. III: ia. dEn Hos. XIV: 8 belooft bc ^eere/ Zij zullen weder-
keeren, zittende onder zijne schaduwe; zij zullen ten leven voortbrengen
als koorn, en bloeijen als de wijnstok. 3 U^acfit op ben ï|eere/en fioubt
3Üncn toep; gij 3ult niet alttjb 300 berballen nocö 30a onb^ucfjt&aat
bigben, ÏJet 3a! u nog toel eenj? toebe? gegeven worden te groejjen in
de voorhoven onzes Gods.
                                                                  ,
Omberen 43oös/ üie ban ben l^cerc bertoaarbigb toorbt/ om vrucht
te dragen, en nog vet en groen te zijn.
Eerst. Weeft tact) $o?gbulbig om Ijoc langer goe mee:bej b^ucfjt te
blagen; maant toclj bat uto toenemen aan anberen openbaar toorbt.
ö Bjoe meer vruchten bat er aan eene ranke gebonden toojben/ Ijae
meerber eere {jet ig boor ben wijnstok, en ooft boor ben Landman.
Hierin is uw Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, Joh. XV: 8.
Ten tweede, goeftt toch hoe langer fjoe meerber u\\ afIjanginge ban
ben ÏJeere 3e;u^ te leben en te toerften. ©e?toac(jt ban Qetn al uto
licht, leven, sterkte, en al anbere geestelijke weldaden. ®i\\ moet met
Paulus Runnen 3eggen: Ik leve, doch niet meer ik, maar Christus leeft
in mij, en hetgene ik nu in het vleesch leve, dat leve ik door het ge-
loove des Zoons Gods, Gal. II: co.
Ten derde. Wij moeten tot utoe bejfttoüïftmge jeggrn/ ahj gij in
ben
-ocr page 601-
OVER JOH. XV: 2.                                   565
ben ï^eere 3fe3Uj?/ utnen geegtelpen Wijnstok, boo? ïjet geloabe blijft,
en in Hem veel vrucht draagt, gtj jult t)oe lange? (joe meerbe? be liefbe
ban <&ob en ban ben l)errc SIe$u^/ en be brrtpoostingc ban ben {}.
<£eeg\'t in utoe yarten onbejbinbrn; gij jult gcnoemb taorben de dis-
cipel, dien Jesus lief heeft; gtj jult gcnoemb tnorben een man naar Gods
harte; en een zeer gewenscht man. ^et 3a! u 300 beel tjaost geben en
onbe^iteuninge in alle iilue tegentjebcn/ en 300 bele ruimte op uta
boobficbbe/ ais gij met Hiskia jult Hunnen peggen/ Ach Heere, gedenkt
doch , dat ik voor uw aangezigte in waarheid, en met een volkomen harte
gewandeld, en dat goed in uwe oogen is, gedaan hebbe. £mi Ijieinasult
gij zoo eene g?oote ft^oone Rebben/ als gij 311U blinften gelijH be 301111c
in liet fóoningrpe uln£ ©abejjS. o l>an sult gij onbe^uinüen/ bat er
vrucht is voor den regtveerdige, en dat uwen arbeid niet iedel is in
den Heere.
AMEN.
25b6b 3                                            ZE-
-ocr page 602-
ZEVEN EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
LUC. XII : 16—21.
Ende Hij zeide tot haar eene gelijkenisse, era sprak. Eenes rijken mensches
land hadde wel gedragen : En hij overleide bij hemzelven
, zeggende,
wat zal ik doen ? Want ik hebbe niet, waarin ik mijne vruchten zal
verzamelen. En hij zeide
, dit zal ik doen: Ik zal mijne schuren af-
breken
, en grooter bouwen: En zal aldaar verzamelen alle dit mijn ge-
was
, era deze mijne goederen : En ik zal tot mijne Ziele zeggen , Ziele,
gij hebt vele goederen
, die opgelegd zijn voor vele jaren, neemt ruste,
eet, drinkt, zijt vrolijk. Maar God zeide tot hem , gij dwaas , in dezen
nacht zal men uwe Ziele van u a/eischen ; en heigene gij bereid hebt
,
wiens zal het zijn ? Alzoo is het met dien , die hemzelven schatten ver-
gadert
, en niet rijk is in Gode.
OP DE KERMIS.
Jtëij it$en/ i Tim. VI: 6—8, Doch de godzaligheid is een groot ge-
win met vergenoeginge, want wij hebben niets in de wereld gebragt, het
is openbaar dat wij ook niet en kunnen iets daaruit dragen. Maar als wij
voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Cen broom
mengel) ig een minnend mengel); daar mint niemand 300 beel algbjomc
menfegen/ 31) minnen altfjd/ 3elfê alj? 3e fcljtjncn re berïtejen; 39 tain»
nen 3elf|? met gunnen dood: Het leven is haar Christi, en \'t sterven is
haar gewin. Sgij Hunnen 3eggcn : Wij zijn meer als overwinnaars. Cen
brome/ die 3oeftt vergenoegd te 3jjn/ fiomt tot die googte dat gr) ge»
ru$?t leeft/ en bolbaan ig auj gij <èod tot 3tjn deel geeft. <©e verge-
noegdheid, gaddpn de engelen die uemaard/ 38 toaren geene duivelen
gemorden. ï)aö Adam de vergenoegdheid betuaarb/ daar mag? geene zonde
in de tnereld geftomen. Sedert den bal ban de engelen en ban Adam,
taojdt de vergenoegdheid 3elden gebonden ; elft 3a! 3eggen/ fft gefiöe niet
genoeg. !&t vergenoegdheid ij? een 3eld3aatn ding; de vergenoegdheid ij?
uitermate fie^lrjft. ontmoet ge een mengclje die vergenoegd ij?/ \'t i$
eene
-ocr page 603-
XLVII. PREDIKATIE, OVER LUC. XII: 16—91.            567
eene fic^Irjfie ftroon op jtjn D^ofb. Jacob 3eibe tot n5o&/ aïj <®t mij brood
en water 3iilt gegeben fjebben/ en kleederen om aan te treftften/ban 3a!
ift toeten en e^ftennen/ öat 4&ij mijn $ob jijt/ Gen. XXVIII: 20, 21,
Agur 3eiöc : f^eere/ Voed mij met het brood mijns bescheiden deels, Prov.
XXX: 8. <tEn Job 3eiöe: Naakt ben ik uit mijnes moeders buik gekomen,
en naakt zal ik daarhenen wederkeeren. De Heere heeft gegeven, en de
Heere heeft genomen; de naam des Heeren zij geloofd, Job I: 21. Verge-
noegdheid üaa^ mogen üiij geen gebeft aan tjeböen/taant 38 ij noobig;
Um ara ui 5 IDcgciHi £3obj raad, bevel en belofte.
Eerst. n&rgenj d&obj raad. l©oelt 30a gij toilt/ 3egt be l^eere/ gij
3Ult bun: Jllij moeten tonnen: Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al mijn
welbehagen doen, Jes. XLVI: 10. Hij werkt alle dingen naar den raad zij-
nes willens, Eph.1:11. SCclj ia/ bat e^Henbe Asaph, bie3eibe/ Gij zult
mij leiden door uwen raad, Ps. LXXIII: 24.
Ten tweede, ©e vergenoegdheid ip niet alleen noobig taegenj het be-
sluit <J3obj/ maa? ooft toegenj ^tt bevel (tfSoDj/ Hebr. XIII: 5, Uwen
wandel zij zonder geldgierigheid, en weest vergenoegd met het tegenwoor*
dige. €en ftinb <#obj ban dilitatjf j seggen/ aangaaube fyzt inwendige ben
in onbetoegelijft als een pilaa:/ maar aangaaube Ijet uitwendige ben ift
alp een riet/ bat ginbj en toebe^ gefcfjuö tao?bt. «iifêaa? ais een geloo*
bige ftan 3cggen/ Ik hebbe geleerd overvloed te hebben, en hebbe geleerd
gebrek te lijden, bat ij ban een parel ban een menjeft.
Ten derde. 33e vergenoegdheid ij noobig toegenj $obj belofte, ©e
godzaligheid geeft niet alleen be belofte boo,j ijet toekomende, maar ooft
boo? bet tegenwoordige leven, 1 Tim. IV : 8. <C>ob j funderen ftunnen bol\'
genj 43obj beloften jtaat maften/ bat #ob hen ban alle ligcfiamclijfte
noobbjuft 3a! beregen: Geen ding ontbreekt hen vroeg noch spade. Cn
alp l)un ieta litoaaüp in bit jammejbal obejliomt/ ban ftunnen 3tjbe?«
3efte?b sou/ bat $ob hetjelbe tot gun Depte 3a! fteeren. SCclj ja/ be
ïjeere heeft gc3egö/ Ik zal u niet begeven noch verlaten; 300bat 30 met
David ftunnen segjen: De Ueere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken,
Ps. XXIII: i. Cn met be ftejfte/ Klaagl. III: 24., De Heere is mijn deel,
daarom zal ik op Hem hopen, dllllaar baa^ moet in be vergenoegdheid
be?hoeb toojben be 3011Ö1\' ban Sodom, namefijft stille gerustheid, zat-
beid van brood, en een toeüujtig taeelberig leben. <£en mensclj 3egt af»
temetj/ ift ben be^genoegb in nitjn jtaat/ en Ij ij flaat tot ba^telljcib
obc?. 25ij be bejgenoegbljeib in Ijet uitwendige, moeten blij 0115e Ijanb
flaan om 300 beel te bltjtige? het Hemelsche te $aelien. UDij moeten 0113e
hanb uitjieften en toepten om be fpijse bie niet Dergaat/ en tot 0113e
}iele seggen/ zoekt eerst en boojal Gods Koningrijk. %i \'t anbe?j ij/
a tnee! 11?at tjeipt ban al be bejgenoegbtjeid bie in be tnerelb ij/ alj
3e onp leidt tot een dartel leben?
3n
-ocr page 604-
568                                XLVII. PREDIKATIE,
3fn bit ftapittel/ baa? turj u eenige toefen ban boo^gel^en geöfien/
baa? fraat be ^aligmafier/ bolgenp" vers 1—3, onber bui3enben ban
menfcgen; fiet brielbe er ban uolft. Ma toa£ Bet ttjb boor ben $eere
om te merbeu; $ij neemt öier maar te prebiften tegen be geveinsd-
heid. ffletpt niet/ 3egt ^jj/ als be geveinsden, taant getgene gij Be-
befit/ ®ob jal f|ct boor een iegelijb openleggen. 2ij mogten jeggen/
<0r| prebittt 300 al mei; maar \'t is\' geen trjö om opregt te jfln; ban
rafien mij in banben en Öoeijen. .ü\'aat Ijet gaan 300 als (jet tuil/ ,;ciüe
be l\'Jcere/ 3ij bunnen urne 3tele niet booben; maar \'ten gaat niet al\'
ttjb 30a bat ge utu lebcn moet berlirjen/ vs. 4., 5. S2tj mogten 3eggen/
J^eere/ mij bunnen be bopt niet minnen. IE*el/ let op be boor5ienig«
hetö ban ben $eere. n^eet ge niet/ bat 43ob ne3egb fteeft/ bat föij be
regtbaarbigen nooit Ijeeft berlaten? Ps. XXXVII: 25. ©ertrautot" ban
op be gobbelijbc i2oor3ieniggeib/ en beltjbr mijnen naam met beel brij*
moebiggeib boor be menfcgen/ ban 3a! u Ijet goebe nooit ontbrrben/
en be SSone bep menfcgen 3a l u ooft belgben boor be Cngelcn 4Pobp7
eii3. vers 8—iq. ©e J§eere fprafi beel gecrlnbe moorben ban allerlei
raab en metenfegap; en alp l^jj bic geerlpe tooerben fpraft/ roept
baar een uit bc fepare: I^eere/ ib morbe bcnabeelb ban mijnen broe»
ber; jegt tocg tegen gem/ bat bij met mij be erfeni^fe beele. i©el/
baartoe/ segt be ÜJeere/ ben %ft niet in be merelb geftomen/ maar
mei om be oo^aUen ban alle bie manorbe bie in be merelb iq tneg te
nemen/ bat ip be onvergenoegdheid en be kwade begeerlijkheid. SCcft/
3egt be Sfeere/ of iemanö al meer geeft al£ gij noobig geeft/ 300 Dat
gij leeft ban ben oberbloeb/ mat ban \'t fiem baten ? fêermeerbert get
goeb/ be eters bermeerberen 00b/ en gij Ijeeft er bibtuijls niet tian als
\'t aanfegoumen ban 3tjne oogen/ vers 13—15. 3Ba/ mogt men 3eggen/
ban 3al ib een gemabbelijben ouben bag hebben; ban 3a! ib meiiup"--
tig bunnen lebcn; baar ftelt be f)eerc 00b oroe op. $|et melluptfge
leben/ bat gaat be ïjecre affcgilberen onber eene 3oete geiijbcnipfe
ban get 16 tot get 21 vs. ^oor mie 3a! \'t 3tjn bat ge nalaat? 21110
ge get al hebt/ boe las uejfr gij get: I\\iarop bomt be {|eere ban
\'t sa vs. en nebertuaartpV en ^ij 3egt tegen 3JJ11 bolft/ 3iet be ganb
itPubs obc? minbej fchepfeltjep ais" een meup\'cg/ en obe^ minber men*
fcgen alp een broom menpcij. IPrI bertrourot j3ob ban utu ligctjaauif?\'
3o?ge toe/ en Uierftt om het Koningrijke Gods, en bcp3elf^ geregtigheid,
*©ie f pij 3e/ bie niet bergaat 3oebt bie eerpr en booral. ICaat mijn
JDabcr u maar leiben naa; 3tjnen raab en lDabe:lijben mille; en gij
3ult e: i!}cm eeumig booj bebanhen. Cn 300 gaat be l\'jeerc üïe^tió al
boojt/ en 5rot/ laat brjt^outot ge 300 op eigen b^acljt in allep mat
u ontmoet; iée^tjoumt op $00/ en niet op usclben noch op eenig
incnpclj. %ïi meet tori/ segt be i^eere/ alp 3b 300 fpreeft/ bat e; ban
geen
-ocr page 605-
OVER LUC. XII: 16-ai.                                  569
geen brebe fian 31\'jn/ be een en be anbej 3a! fiefteejb Uia:bcn/ en ban
jal hUi naakte u\'iocb utu brjanb 31\'jn. iriaar geen noob/ laat u bat niet
ergeren. <£n 500 gaat be fyeete booit met allerlei fteeplpe toootben
te fpjeften/ tot aan {jet einbe ban {jet kapittel.
@Tegenbioo2big hebben mij be gelijkenisse, met het oogmerk ban ben
^eere 3e3Ug. (©aar totj in te bedien hebben:
I. <Cïiu$tü§ zeide eene gelijkenisse, en sprak.
II. ©e gelijkenisse 3elbe.
III. 8?et oogmerk, tnaar be ü^eere baarmebe heen tailbe?
I. i©at het eerste aangaat: Hij zeide tot haar eene gelijkenisse, ende
sprak. Wie i$ beje Hij? $$ l^tj ban geen naam taaatbig? SCcft ja;
niaa: be Cuangelfpt geeft 3911 naam rcebp bifttaijfg genaemb in be oo<
cige ftapittelen/ en l^tj geeft ooft geen naam ban nooben om l^em te
onbe2fcheibcn: Wie is toch een Leeraar als Hij? ^ct 10 Jezus Christus;
\'t Sfaji be Allerschoonste aller menschen kinderen, Ps. XLV: 3. $)et i{S
bie Propheet, bien <6ob ue2toeftt Ijabbe; bie Leeraar der geregtighcid,
bfe eene tonge der geleerden fjabbe. $tj zeide, en sprak eene gelijkenis-
se, of parabel.
i©at ij* eene gelijkenisse? l^et ij? eene beibloembc maniere ban fpje»
Ren/ om eene gebeurbe of gebeurdjfte jafte te aangename: en te bui*
belgfter boo2 te (lellen. €en p2ebiftant/ bie bat talent heeft/ Fjceft ec
3ic(j niet obe? te befilagen. ©e pjopfieet Ezechiël üie fcfjönt ejbeel ge«
btuift ban gemaaftt te hebben; 3\'tjne toehoo2be2j? sciöen: is hij niet een
verdichter van gelijkenissen ? Ezech. XX: 49. Salomo mag er ooft op ge»
ftelb/ bie 30a beet heerlijftc fpjeufien gefproften heeft, ©e Heere Jezus
ftielb ec ooft beel ban/ om 0002 gelijkenissen te fp2eften/ en meet gij
toaatom?
Eerst\'. ^jj geeft ec 3elf be teben ban/Matth. XIII: 34,35. ©ie fcft:ift
moejit becuulb taorben/ Ik zal mijnen mond opdoen met spreuken; Ik
zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van oudsher, Ps. LXXVIII: 2,
Ten tweede, ^ij fp?aft boo2 gelijkenissen, opbat be2üulb 30Ube toot»
ben bat oorbee!/ bat <èob booc3egb Ijabbe/ Jes. VI: 9. 2tj 3ouben hoorende
hooren, maac niet verstaan, en ziende zien, maar niet bemerken. 25ij 30U*
ben niet bieten maac be Ifteeee heen tailbe/ opbat\' bo!genj?$objJcegt<
baacbig oojbeel/ hunne haften bet/ en (junne oocen 3ltiaa? 30Uben taocben.
Ten derde. l$tj fp2aft boo2 gelijkenissen, opbat l^ij geb:aagb 3oube
tnorben; bat fjab C)n gaaenc. ©aacom sciörn $)i\\ be gchjfteuijife ban ben
zaaijer, Qi\'j tailbe ec biel een bij>coucjS ubec hebben.
Ten vierde. J£ij beeb het/ om onbe2fcftetb te (lellen tujifchen beftin»
beren fceg ftontngnjfijS en be ftinbecen bec buijïternijife; t|jj 3iebc te-
gen 3(jne bijicipelen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid des
Koningrijks, maar haar niet,
<Cccc                                                    Teu
-ocr page 606-
XLVII. PREDIKATIE,
57°
Ten vijfde. $tj bebe het ombat l|rj te minbe? in 3(jne tooa^ben 30U»
be gebangen mo?ben; Matth. XXI123, maren 3e baar op uit. i^rj fpjaft
3ulfte luouröen/ bic met be 3aaft obereen ftraamen/ en die er tegen
fchenen te frjtjben; het maren buistere rebenen.
Ten zesde. i|ij btbe Ijet/ ombat 3tj e,? te lange? op malen/ en het
bus te bete? begrijpen en te natter onthouben 30Uben. ^00 beeü be
ï)eerr ban Ijle? ooft: ïjij fp:ali eene gelijkenisse, bie mei naa? binnen
milbe; bie ftlaa? toaé/ en bie beel onber be mcnfclicn gejien luicö.
II. ll\\it l)oo? eene gelijkenisse fp?afi be Qccreï Qet map eene tnotP
berlijfie gelijkenisse, bie 3eer ftlaar te berfraan toapV en 3cer ftrachtig
bienbe tot het oogmerk ban ben J^eere Se3up\\ Eaat onp letten (1) op
ben man 3elbe. (2) <®p 3ijne goddelooze tale. (3) <0p het berfchtififte»
lijft vonnis, bat ober hem uitgefproften toierb.
A. i©at het eerste aangaat/ be $eere fpreeftt ban een rijk mensch,
bie beel goeb had/ en inzonderheid bele landerijen, l\'jct map er een/ bie
een grootcn 3egcn ban <éod hadde; bie .yclj baarop üerfjief/ en daarop
maalde. ©at papt immerp een menpch niet/ .ïicfj te berhoobaarbigen
op n&obp 3cgen. <£en menp\'clj is maar een gering/ fterfelijft en sonüig
fchepfeltje; £uit ge 300 boen? 3egt be Qerre/ mat diuaapljrid ip bit!
l}n noemt niemanb; li}ij benabeeit ooft niemanb. I|abbe de^eerege*
segö/ baar 311 er l)ier een/ of baar ftaat er hier een/ ban 3onbe i)ij
gen aan \'t malen geljoipen hebben/ en 30 30ubcn niet hebben Uiillen
gooren; en baarom $rgt Qij maar in \'t gemeen: Eenes rijken mensches
land badde wel gedragen, enz.
ü^et map een menuet)/ bie rijk map/ een gegoed man ; 3ijne ouberg
hadden boor hem gesorrjb/ om fchattcn boor hem te bergaDeren; q&od
hadde hem rijftelijft gegeben het goebe te genieten; \'t map" eeti3taaar
gegoed man/ alp Nabal, 1 Sam. XXV: 2. %\\$ bie oude Barsillaï, 2 Sam.
XIX: 32. SCls bie rijke jongeling, bie baar op 3tjne ftnié\'n op beu meg
biel/ en riep: mat moet ift boen/ om ten leben in te gaan? Mare. X:
22. ün alp bie rijke man, bie Lazarus boor 3tjne beure tjaböc/ en bie
alle dagen urolgft en prachtig leefde/ Luc. XVI.
4$i) 3ult 3eggen/ hoe ging get dr^cn rijken man? f}et ging Ijcm jcer
boorfpoebig/ zijn land bad wèl gedragen.
(©e rnndommen in dien tijd beftonben meept in vee en landerijen.
Zoa map Ijet met disen ooft: ijtj Ijaüöc eene groote ftreeft lands. JiBen
pleeg boor be3en be menfejjen rijft te fchatten/ die hoeven of landerijen
hadden; maar tegentnoordig berteerd de bloeft het land/30odat het een
lapt ip beel land te hebben. jtfaar bc;rn Inas Ijet 31J11 liipt; ijet ging
hem 300 mei: 3ïjnc velden waren bekleed met kudden, en jijiie dalen
maren bedekt met koom. l)ij ging eenp naar sijne maaijerj?; 3Ö11 land/
3ag hij/vnap gesegend alp" een Obed-Edom, 2 Sam. VI: 10. fyn toap bij
-ocr page 607-
OVER LUC. XII: 16—21.                              571
ïjem ahj in bie 3eben bette jaren des overvloeds in Egypte, toen het
land voortbragt bij handvollen, Gen. XLI:47. SZfjne lanberrjen gaben ben
eenen boorraab na ben anberen uit. Sijne aftfter£ bjagten beelboubige
brutftt boo?t; fitj fiabbe e? geboelban; alleg ging gem naar ben mengen
3tjne? 3iefe.
B. <Daa? gefit gij nu ben rijken man en 31\'jn boo?fpoeb. $oe geb?aagt
gij 3tcft baa?onbe?? mat boet be man? i^rj he3iet eeng bjat öö at
geeft; Bf>at raab? 3egt fig; gij Borat in gefpjeft met 3ijne 3iele. {£jj
toag 300 mijg in 3tjne oorjen/ bat Ijtj geen raab ban anberen noobig
Öabbe; ift fiefifie 3oobefe fchuren niet/ segt hij/ om be3e mijne b?ucg»
ten in te 3ameïen. Hij overleide bij hemzelven; pij fp?eeftt in 31\'jn harte:
wat zal ik doen? fflti/ rijfie man! ftabt ge eeng om een anbe? wat zal
ik doen gebacht. $abt ge een? gebarfit aan Job VII: ao, Hebbeikge-
zondigd, wat zal ik U doen, ó Menschenboeder? J^abt ge eeng om Da-
vid gebacht/ Ps. CXVI: ra, Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zy*-
no weldaden ? I^abt ge eenj? gebacht op bie menfeften/ bie tot Johannes
den Dooper fttoamen/ met fierouto in gun Öart/ uitroepenbe: watzul-
len wij doen? Luc. III. l|abt ge een£ gebacht op bien jongeling, bic 30a
bee! goeb öabbe/ en baa? op ben uieg op 3tjne ftnié\'n biel/ en 3eibe:
goede Meester, wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve ? Mare.
X: 17. d5tj fiabt beter gebaan/ bat ge fiabt uitgeroepen: Wat zal ik doen
om mijne roepinge en uerftie3fnge bagt te maften ? Wat zal ik doen om
ben ouben mengcfi in mij geboob te ft?ijgen? #m fjet geloobe te oefe«
ncn? $m be liefbe <l3abg? in mijn Bar te te laten hee?fcgen? j^abt ge
ge3egb: Wat zal ik doen om ben S^eere te be?eeren ban mijn goeb/ en
ban be eerftelingen mijne? inftomften? Cjabt ge met Job ge3egb: ift rail
mijne bete niet alteen eten/ maa? be thebumen en be rne3cn moeten
e? een portie ban hebben. l|abt ge ge3egb: mijn vader was een be-
dorven Syriër, en nu ziet, ik hebbe gebragt de eerstelingen van de vrucht
dezes lands, dat Gij, Heere, mij gegeven hebt, Deut. XXVI: 2 — 11. ï^abt
ge gebaan al? Jacob, Gen. XXXII: 10, Ik ben geringer dan alle deze
weldadigheden, en dan alle deze troawe, die Gij aan uwen knecht ge-
daan hebt, en3. Maat neen/ hg bergat bien <öob/ bien hem 30a ge3e»
genb gabbe; {jij floeg met Jeschurun acgte?uit/ en liet d&ob baren.
^00 obe?Ieggenbe en 30a malenbe/ 300 benfit 88/ Daa? W niet bete?/
aïgf bat ift aan \'t Breften en aan \'tfioumen ga; ift moet mee? ruimte
maften/ om alle mijne vruchten te verzamelen. 3tft moet aan \'t afbre»
fien ban mgne fetjuren gaan/ en g?oote? fioutaen; bat fraat bagt;
ift 3al ban \'t maften en Breften niet ophouben boo? bat ift ftlaa? geb*
be/ boor bat mijn ooggt \\$ inge3amelb; ban 3a! ift 300 boenbe bele
menfefien aan \'t tnerft helpen; ban 3a! mijn gewas niet berloren
gaan; en ban 3a! ift alle mijne goederen in beiliggeib hebben/ en ge\'
Cccc 2                                            rujit
-ocr page 608-
XLVII. PREDIKATIE,
57 J
nipt Bunnen 3011/ bat 30 niet 6ebo?ben of gefloten Bunnen tooien.
<tfrj 3UÏt 3eggen/ fijj N° imme^gelgft? %\\# men 3jjne goeberen niet
ftan beogen/ Dan mag men toef g?ooter fcfturen laten boutoen ? 9Gcfi
ja! maa? stjti fia^t bcugbe niet/ en 3tjn oogmerft toag ooft boop\\ Qjj
toa£ 300 een rnfte/ bie jij" Öa?t op 3fjne goeberen 3ettebe; en baa?
Salomo ban fp^eefit/ Prov. XVIII: 11, Des rijken goed is de stad zijner
sterkte, en als een verheven muur in zijne inbeeldinge. Cn taeet gij toaaj\'
uit 3Ulfcg bljjftt? ^« blyftt daaruit:
Eerst. l\')i] normt alirp 30a het zijne. Qet iö al: mijne vrachten, mij-
ne schuren, mijn gewas, mijne goederen. %it\\ manl \'t ij? al \'t uwe.
$fceft utae (janb u ban bat bermogen gegeben? i£et \\$ al openbaa?/
bat In\') een dwaas toa<>; bat mort op elft tooorb toorben aangrteeftenb.
B^at 3egt een ftinö $obp? ©e aarde is des Heeren, mitsgaders alleha-
re volheid, Ps. XXIV: 1. ^i) 3eggen met Jacob, tftj l^ecre fiebt mij ge»
boeb ban bat ift toap tot op Ijeben toe! Z\\\\ 3eggen: ift ben geringec
ban alle brse utoe t^outae en toelbabigfteib. €n alp 5ij hunne goebe*
ren een£ obe^ien/ ban 3eggcn 33: {jet i$ be 3egen/ ï|eere/ bie 45ij
utoen ftnrcftt genabelp bejleenb rjeftt; 31J 3eggen met David, 1 Chron.
XXIX: 13,14., Nu dau, onze God, wij danken U, en loven den name
uwer heerlijkheid; want wie ben ik. en wat is mijn volk, dat wij magt
zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is
alles van U, en wij geven het U uit uwe hand. 25oo fp^eften $ob$? 8in«
beren alp" 31) trut be3itten; ö ^ij filimmen al tot «öod op/ ei^eggen:
wat hebbe ik, dat ik niet ontvangen hebbe?
Ten tweede. IDeet gij toaaruit het al mee? Bljjftt/ bat hij een god-
delooze rijke taag? Hit 3(jne goddelooze woorden. (Coen het Boutacn ge»
baan taapV en be bjucpten in öe fcfturen inge3amelb en geborgen toa»
ren/ toen fp^aft hij zijne ziele of zichzelven aan/ en 3eide: Ziele, gij
hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neemt ruste, eet,
drinkt, zijt vrolijk, ö itëïijne siele/ toil hij jeggen/taeegt nuteu^eben;
gtj 3uit niet te Uo:t ftomen/ al toare bet bat ge nog 300 lang leefde,
jjfêtjne stele/ bat gaat u 300 toel; baalt uto [jatte nu maar op/ gtj
3Ult het niet opteeren/ al leefbe gij nog 300 obe^babig en taellufitig;
gij 3ult uto leben niet te ftojt ftomen noch gebjefi hebben. €n gij be»
tjoeft niet beftommecb te 3tjn boo? ben boob/ gij tnoet uien boo3en bag
maa? bejte ftellen; ift ït&n nog bele jaren leben/ en ben nog ftloeft en
ge3onb/ imjue melftbaten \'3911 nog bol melft/ be maaljrer£? ftaan nog
niet i\'tille/ be ttoee beuren uaa? be jtjaten 3(jn nog niet geiloten/ en
bie uit be benfïereu 31011/ 31J11 nog niet be?buip"te?b/ en be ftruifte aan
ben bojnput too?bt nog niet aan frufifien geftooten. £ti naa? be siele
gaat ijct mij ooft toel: ift ftan boen al mar mij lupt/ al toat ift toil.
I?ct i$ alle Dagen fcept; ift ben gapt of ift fie&be gagr. Heeft maa?
3QD
-ocr page 609-
OVER LUC. XII: 16-01.
573
300 boort/ 8 mijne 3fele! taeegt maa,? tyohjft en prachtig; leeft maar
taelgemoeb/ 3orgeIoo£ en onbeliomme^b. ©at 3eibe bie dwaas tot 3icfj-
3elben. 3Jn toelli alle£ boojjtraalt/ bat hij een dwaze en goddelooze
rijfte taag.
C. %t\\y man! gij fp?eeftt 30a; maar taat 3egt God? l©at 3a! uit bien
monb be£ SCllerhoogjren ftoinen? SSal ulti gobbeloofS gebjag en utae on»
heilige tale Hjem toet aangenaam 3tjn? 2Ccj) neen! taat een berfch?ift«
ftelijft üamiió luojör t} abc; u uitgefp^often! gij dwaas, in dezen nacht
zal men uwe ziele van u afeischen; utae onfrerfelijfte 3iele/ utae ftojite»
lijfte 3iele 3a! ban u genomen taojben! en taat nog? ïfet 3alnietlan»
ge aanloopen. $rj ligt aan be beurre/ dezen nacht $a( \'t 3tjn ; Uwe
vreeze zal komen gelijk eene verwoestinge, en uw verderf als een wer-
velwind! 3 fcöjin! de benaauwdheid en angst zullen u in een oogenblik
overvallen. Cn mat segt $ob nog? En hetgene gij bereid hebt, wiens
zal \'t zijn? tttne goeberen boo? utae bijanben/ en utae 31CÏC baoj ben
buibel.
JllSaar laten taij rot on3e frirtjtinge be3e taoorben/ bie 300 bol ban
nabruft 3ijn/ bat 30 elft boor lijf en, 3tel moeten fnijben/ nog eeng elft
in \'t bi)3onber obertoegen.
1. 60b noemt {jem een dwaas, l^et i£ of $ob be %ere/ bejen man
300 hoorenbe fpreften/ al$ met eene hoorbare ftemme uit ben fiemel
tjem toeriep: »Zalt gij bit ben l^eere bcrgelben/ gij btaaa£ en gobbe*
loog mengel) ? Sult gij 300 alle mijne goeberen/ bie ift u gegeben heb\'
be/ migbruifien/ om jjBij tot too^ne te berluelitften/ en 0111 utae arme
3iele ten berberbe te brengen? 0ij flec&te/ hoe lange 3u!t gij be (leeft»
tigfieib beminnen? en gij sot/ fjoe lange 3iilt gij be taetenfehap l)a>
ten? 4&jj dwaas, oberbenfft gij niet eenpV bat gij moet fterben/ en
bat be gejjeele taerelü boorbij gaat met alle ijare Degeerlrjftfteib? I©eer
gij niet/ bat het u niet baten ftan/ al habt gij be geljeele taerelb/
a\\§ gtj frftabe aan utae siele moet lijben?" Jlfèaar geliefben/ tailt gö
bat ift u nog eeng in \'t bij3anöer toone/ taaarin 3ijne dwaasheid be*
ftonb?
Eerst, {£ij [jab baar niet op gemerftt/ bat be alferrijftjte in ééneu
bag arm ftan 3ijn/ geiijft be Urome Job, bie in 300 ecnen ftorten tijb
ban aUeg beroofb/ en fcebelarm taierb; en Naomi, hoe rijft taa£ sijl
en in \'t ftorte 300 arm/ bat 3?) 3eggen moegt: Vol toog ik weg, maar
ledig heeft mij de Heere doen wederkeeren, Rutb 1: 21.
Ten tweede, hierin toag 3ijne dwaasheid, aat hij hem inbeelbbe een
3eer lang leben; en \'t geljeele l©oorb 3egt/ bat taij maar eenen ftor»
ten tijb hebben/ 3eer tacimg bagen/ en bat bie nog 3eet on3efter3ijn.
JSiemanb ftan 3ich ben bag ban morgen beloben.
Ten derde, ©aarin fileeft 5et bat hij een dwaas taag/ ombat hij"\'"
Cccc 3                                                oaeftte
-ocr page 610-
XLVII. PREDIKATIE,
574
bacfttc aan \'t fterbm en aan \'t ooibcrl; en bat fifj niet op 31\'jnr ftnicn
lag met bat gefieb ban Mozes, Ps. XC:ia, Leert ons alzoo onze dagen
tellen. <0f niet Ijet gefieb ban David, Ps. XXXIX : 5, Heere, maakt mij
bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wetehoe
vergankelijk ik zij.
Ten vierde. ©aa?in fiïeeft het bat hij een dwaas taa??: in 3tjn fieept»
achtig leben bat hij leibe; hij ïeefbe e?ge? a!<? een ezel, al$? een kraan,
zwaluwe, tortelduive, of ooijevaar, bie maren tot 3ijne fiefchaminge.
Ten vijfde, ï|et fiïeeft bat hij een dwaas toa«?/ ombat hij geen beter
goed ging 3oeften. ft ©at duurachtig en bestendig goeb bat ïienbe hij
niet/ en bat fiegee^be hö "\'Et; Öö \'iet 3(jne oogen maa? gaan on het»
gene niet?? i£; bat 3ich bleugelen ber arcnben ftan maften/ en in een
oogenfilift boo? eeutaig ftan tnegbliegen. $ij hielb 3icft inaa? alleen»
lijft op met het fieujelgocb ban be3e aatbe/ en maaftte geen taejft ban
be eeutoige bingen. €n in plaatj? ban eenige geoo?loofbe uitfpannin»
gen/ 300 fïoeg hij obej tot ba?telfteib in singen/ fpjingen/ en allerlei
mipfiruilt ban @objï gaben.
Ten zesde. (Daajin fiïeeft het bat hij dwaas toaj?/ ombat hij bacht/
bat hij nu geluftftig toaf». $ij 3eiöe in jffn hajte: toél bien man/bien
het 31300 gaat; en hij fieg^eep niet/ bat a( jj?t goeb ban bc tuerelb
geen nut boet ten bage be? brjfiolgcnheib/ en bat be voorspoed ber zot-
ten hen ;al verderven, ö* J^abbe hij liebej gebacht aan hetgeen e? ftaat/
Jer. XVII: 11, Gelijk een veldhoen eijeren vergadert, maar en broedt ze
niet uit, alzoo is hij die rijkdom vergadert, doch niet met regt. In de
helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijn laatste een
dwaas zijn. 3ft hefifie gelcsen ban Augustinus, bat hij 3eibc/ ift toa|? fie»
fcljjoomö als» 60b mtj eenen boo?fpoebigen bag gaf; ombat ift breej!-
be/ bat bfe bag fttoalijft 30iibe geé\'inbigb 31)11/ of o5ob 3oube ecnigynrï
affcheib ban mij nemen/ ombat ift mijn hart te beel aan het fchepfel
gegeben/ en het ben ïjeere getaeigcrb habbe.
2. <&ob noembe hem niet alleen een dwaas; maa? {Jij fp?aft ooft een
fcftjififtelijft oorbeel obe? hem uit. Utae taal/ segt d5ob/ ftaat M&H niet
aan. In dezen nacht zal men uwe ziele van u afeischen, enz. 31 ch! hoe
3a! hij berfchjiftt 3ijn getoojben boo? sulfte ont3aggelijfte tooorben!
GEben al{? Belsazar, toen hij bie vingeren van eenes menschen hand 5ag/
bie aan ben taanb fch?ebcn: Gij zijt gewogen en gij zijt te ligt bevon-
den! 9 <E5e glanj? bes? fionfngj? bcranberbe/en 3tjne gebacfiten berfchrift*
ten hem/ en be fianben 3ijner lenbenen toferben Io£/ en 3ijne ftniën
frieten tegen malftanberen aan/ Dan. V:5, 6. $er toa<? fiijnaaïjttner
Nebucadnezar, Dan. IV 131, Dit woord nog zijnde in den mond desko»
nings, viel er een stemme uit den hemel: u, 6 koning Nebucadnezar,
wordt gezeid, bet koningrijke is van u gegaan: en men zal u van de men-
\': --~
                                                                                               schen
-ocr page 611-
OVEE LUC. XII: 16—21.                                 575
schen verstooten; en uwe woniugc zal bij de beesten des velds zijn. C)et
tuap met gem ais met ben btnasen Nabal: biz 300 rijft taagf/ en in fto?»
ten tgb taag gij öoobl 1 Sam. XXV: 36-38. ÜM man/ 3egt be Cfjee*
re/ gij 311U ban utne tafel niet opfraan/ en utnen maaltijd niet geé\'in-
bigb geb&en/ of baac 3a! een bobe 31311/ bie ;al uwc ziele eiscben. IDan
be3en nacgt 3a! <fi5ob utne 3iele ban u tnegnemen. En betgene gij be-
reid hebt, wiens zal het zijn? D9ie 3al ban urne ziele eifcyenJ ©e dui-
vel tiftpt utne 3iele; be dood eigcgt 3e/ bie pagt op u; gij «omt aan
utii Ijuifi ftaan/ en pagt op u aïg ge opftaat/ neoerligt/ uitgaat en
ingaat. 3|fi fjebfie bebel/ 3egt be boob/ om ben pijl beg boobg in utn
Bart te fcgieten/ bie ongeneeglijft \\$. ©e groote $ob 3eibe/ 2|ft gen*
be utiien bag bepaaib: Het is den mensche gezet eenmaal te sterven; en
gij IjeDt uhien genetten tgb bolöragt; be tijb ban mijnen raab tg bol»
fyagt; gij 3ult tuillen blijben/ maa? niet bunnen. 4Bg tnilt urne schu-
ren afb^eften/ maar Ift 3a! uln aardsche huis aföreften. €n/ gelijft 3I&
get gefpjoften öe&be/ 3a! 31ft get boen: SB 3a! \'t geen bijftien jaar
uftftellen; Ijct \\§ binnen ben tgb ban bier en ttaintig uren bepaaib;
ja/ nog nabe?/ in dezen nacht 3a! \'t gcfcïjicben; baar 3a! op be3eu
nacljt geen een bag meer bolgen. #ij gebt be3en nacljt met utne b^ien*
ben en ge3elfcgap üroiijH getoeegt; tnigfcgien 3tjt ge bol gelopen/300\'
bat utne tafel bol uitfputufel tg? maa? abj ge naar utn beb gaat/ of
al eerbe:/ 3a! be boabftoojfe u op get lijf baüen/ 330 bat utn ge3elfcgap
u 33! 3oeben op utn bebbe te ftrijgen. 8}et aecibcnt of be sieftte 3a! 300
toenemen/ bat ge geen tijb sult geoben om iemanb te laten roepen.
dDf ft^ijgt ge iemanb elft 3al be ganben in een (laan/ en 3eggen: Ijic?
be3taijbt bc fi^acgt ban menfcgen; boor bC3c 3ieftte i$ geen raab. Men
3«ii ban gene befteeringe of tnebejge&aojte/ of gelaabe in ben .Jl2ioöc>
laar fpjeften/ of ban geen fte^ben/ \'t mogt ben 3iefte be$tuaren. fifet
flot 33! Dan be3en nacljt een onüertnachte en be,?fcgjift&eiijfte Doob 3ijn.
I^et minfte tcmpregtje ij? in <J5objï fjanb: Hij doet den menschen we-
derkeeren tot verbiijzelinge, en zegt: keert weder gij menschen kinderen,
Ps. XC: 3. J|g 331 30a fcgielijft be?6^often tno^ben/ bat e? geen ttjb 3a!
3ijn om boo? tjem te bibben of te le3en; mujfcgien 3a! gij geen gebrutft
ban 31)11 berftanb gebben. €11 tuat ban? 2oo een leben/ 300 een ein»
be! Puo^: ben buibcl geleefd/ en boo? ben buibel geftorben! ©aar be
^eere i$/ baa? 3al 3gn finecQt ooft 31J11. ^et 3a! met gem jtjn abj met
bien anberen rijken man, Lnc. XVI:23, tjtj gief 3ijne oogen op in be
Ulamme. <£n 3ij 11 utne fcguren 300 bol/ bat ge niet te ftu^t soubt lio»
men/ al leefbe gij Methuzalems jaren/ wiens zal al dat goed zijn ? $5oo^
gutnelijften of anbersing 3a! \'t 30a een ftjijgen/ bie ge in utn leben niet
3ag of ftenbe. Uaa^ Ijebt ge uu be parabel.
III. Sa üiel/ 3ult ge $tgaeti/ yin ec tnel 3ulfte menfcgen ? 0f30053
E?
-ocr page 612-
576                              XLVIL PREDIKATIE,
er al 3tjn ig get niet maar een filetn getal 5 ïBit joube 300 jot Hun»
nen 3jjn/ bat fjtj 300 30Ube Ijanbelen? %ft 3a! \'t u 3eggen/ tofe
Ijet iê/ bie 300 tiejraat/ 3eibe be galigmaHej/ in \'t 21 vs. Alzoo is \'t
met dien, die hemzelven schatten vergadert en niet rijk is in 60de. ©aaj
tuil 3>H geen/ 3pBt be galigmaHer/ baa? 3JJ11 mcnfcljen in be toerelb/
bie 3ic|j zelven schatten vergaderen, en die niet rijk zijn in Gode, die
boen 300/ bie leben 500/ en bie ftejben 300.
<£ij 3iilt seggen/ legt on£ nu nog mat nabe? uit/ taie Qct 3tjn/ bie
zich zelven schatten vergaderen, en niet rijk zijn in Gode.
Eerst. $et 3tjn jullie menfcfjen/ bie Ijet eergt en meegt me?ften en
3o?grn 1)üo? ben moiiü en boo? (jet ligcljaam/en niet Uoo? f)ct ïlaninij =
rtjHe <6ob$i en jfjne gerrgtigljeib. <$tj Ijoopt 3e al bragen: Wat zal ik
eten 5 wat zal ik drinken ? en waarmede zal ik mij kleeden ? «Hfèaar gij
JjooH 3e nooit of toeinig bragen: Wat moet ik doen om zalig te worden ?
Ten tweede. gij bjagen naa? bjucjjt boo? 3icf)3elben. Itëillen anbe»
ren mat ban gen geböen/ 3Ö Heggen een graautu. Wil dBob tuat ban
ften IjtVbttt/ \'t i$ al afflag. gij 3pn niet rijk in God, nocfi, rijk voor
God, maa? rijk voor zichzelven. gij 3311 aï$ andere Nabals, bie 3eibe:
Zoude ik dan mijn brood, en mijn water, en mijn geslagtet vleesch
nemen, en zoude ik het den mannen geven, die ik niet weet van waar
zij zijn? 1 Sam. XXV: 11.
Ten derde, i£et 31)11 alle onöefieerbe menfcljen/ allen bie geene ge»
nabe Ijcubrn/ allen bie geen beel ïjeubcn aan ben Qcere 3fc3Uö. 2111e
be3e menfcljen 31)11 niet rijk in Gode.
©jaagt gij nu/ tuie 3JJ11 Ijet bie rijk zijn in Gode? gijn e? 3Ulfte
menfcjjen? °* 3a! toaren e? 3ullic menfcljen niet/ 43od 3oube al ra£ be
gemeten met gebjuijs boen boojötjgaan/ en be elementen Ijaa^t boen
tiranden; taeet gt) brie rijk zijn in Gode? 3IK 3eggc/ alle <$ob$ ftiuöc»
?en/ al 3ijn 3JJ nog 300 arm en ellendig naa? be toerelb/ jij 31)11 nog»
ranja rijk in Gode.
Eerst. gij gebDen ben drieëenigen God tot Ijun beel; 31] Hunnen met ge»
ruptljeib 3rggen : met Azaph, Ps. LXXIII:26, Bezwijkt mijn vleesch en mgn
herte, zoo is God de rotssteen mijns harten, en mijn deel in eeuwigheid.
Ten tweede, gtj 31J11 rijk in genade, gtj tjrbben beel gefiiegen aan
bat beproefde goud, liomenbe uit l)et buu?/Openb. III: 18. gij jij 11 rijk
in \'t geloove, Jac. 11:5. Rijk in eenen heiligen en stichtelijken wandel,
gij 3jjn rijk in goede werken, gij Hunnen doo? genade 3eggen: Aan
onze deuren zijn allerlei edele vruchten; nieuwe en oude, 6 Liefste, die
hebbe ik voor U weggelegd.
Ten derde, gtj sjjn rijk, ombat alle dingen gen moeten medewerken
ten goede, Rom. VÏII:28. <©mbat alleg tot [junne 3aligfjeib moet bie»
nrn. 1 Cor. 111:21,22, Want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apol-
los,
-ocr page 613-
OVER LUC. XII : 16-ai.                                577
los, het zij Cepbas, het zij de wereld, het zij leven, het zij dood, het zij te-
gen woordige, het zij toekomende dingen, zij zijn alle uwe.
Ten vierde. S2ij 3Jjn rijk in öc hope der heerlijkheid, en ble onbe?taeI»
fielrjfte ft?oone/ öie onBeblefifieltjfte e?fenigfE. Zi] IjeBBeii een g?oot goEb/
EEnen tjemelfcftEn fcljat/ EenEn EEUtoigen icljat. 2ij 3#n "jk in Dat gansch
zeer uitnemend eeuwig gewigte der heerlijkheid.
dBfj jult 3eggen/ toaa^om too^bt bit alle^ nenoemb/ rijk in Gode?
Eerst. $m te toonEn bat Ijet nirt flechts? tijdelijke dingen 3tjn/ öie
©ob£ ftïnberen 6e3itten/ maar eeuwige, bte 30a Eeutufg sijn al? $00
eeutnig i£. ffyet i§ Een duurachtig en bestendig goed.
Ten tweede. <&m be zekerheid ban Ijunncii rntfüom aan te tooncn: 51\'j
Hunnen e? fraat op maften/ 39 loopen niet op bet onzekere, 39 kampen
niet als de lucht slaande.
Ten derde. <©mbat gun voornaamste rijkdom in God gelegen ij?: God
i{J hun hoogste goed, en alle fiunne anbere rpbommen bie be3lttcn 5tj
uit ftracjjt ban hunne gemeenfcnap aan<lBab; Welgelukzalig is het volk
diens God de HEERE is, Ps. XXXIII: ia. Zij Hunnen scggen: In God
is mijn heil, Ps. LXII:8.
4Bu ftunt gr) gemaftfteltjft fiegrtjuen/ taie fiec 31\'jn/ biE niet rijk zijn
in Gode: IJEt 31)11 alle natuurlijke menschen, den Geest niet hebbende; bie
jijn 3onber God, en zonder Christus, en zonder hope; bit 31)11 vervreemd
van het burgerschap Israëls, En vreemdelingen van de verbonden der be-
lofte. ö Jjctjjift/ onBeftee?be menfehen! al ineenc gij rijk en verrijkt te
zijn, Eti geenes dings gebrek te hebben; gij 3ijt Ebenbjel arm, en ellen»
dig, en jammerlijk, en naakt, En blind, Opent». III: 17.
(Cot een ftictjtelp fïot 3ullen taij IjeBBen:
Eerst. i©aa;otn mij bese gelijkenisse gepjebifit fjeöben?
Ten tweede. ^ftp^aft CtJ^i^tu^ raadsels, uijj 3ullen ooft eenige raadsels
ftebben.
Ten derde. Wit i$ 300 een dwaas, ahj baaj totj ban gefpjoften heb*
beu; en luie niet?
A. Weet ge taelfte be gelegenheid lua? bie ong tot ljrt pjebiftcn ban
bE3e gelijkenisse gc&rant heeft?
1. ©c eerste grlegenljeib tnajS be oogst, biE boor bc beute Ij?. $ob
Fjeeft ïjEt gEtoa^ gE3Egenb. itëtj IjeBBen lanbliEbEii gefproftcn/ bic 3eg<
gen/ bat het ijun niet ijfu0t/ oat Ü^rt getna^ 30a mei geftaan jjceft.
Cenige bagen grlcbni ftonb Ijet of be lanbman 3ijne tjope 50110e ber«
loren fjebbeii; maar nu ig \'j gebaa? toaa?fchijnlijH üir^ afgeüiEnb. «Üïu
311IIC11 beien ooft al aan \'t BrefiEii en BouUien milieu; en in beu obej\'
blocb <$ob bergeten/ en laten baren. Maat mij roepen u toe/fpieijelc
u aan be3tn dwaas, ©ergert tortj niet/ bat regen en brucljt&are tijben
ban ben ^eere affiomen. 6 .ïfêogt gij e? licbej ftlein en neberig onber
^tiüü                                                            U10C"
-ocr page 614-
578                                XL Vil. PREDIKATIE,
toojben; Vereert den Heere van uw goed, en van de eerstelingen uwer
inkomsten; dan zullen uwe schuren van koorn, en uwe perskuipen van
most overloopen.
a. 30e tweede gelegenjjeib toapV bc schepen uit het betre Oosten 3tjn
genomen/ tot 3eben in getal; top toeten niet/ of bit toel beelgeueujb
i§. ©e een 3it en fcgjeit obe? 3ijn bevlieg ban goeb of&Ioeb. SCnberen
3|jn uitermate blijbe; 31 j 3ouben ligt met btyn btoa3en man toel mebe
boen/ en tot hunne stele 3eggen: gij gefit bele goeberen gewonnen;
eet/ bjinftt/ taeegt nu maa? bjolijft. ifêaar toij roepen u toe: ahjuta
bermogen obetbloebiglijft aantaagt/ 3ct er tori) uto hart niet op. Set
uto bertroutoen toch, niet op ben ongeftabigen rijftbnm. E} o e ftaa^t ftan
al uto rijnbout aijp met bleugelen toegbliegen. S^uilt en toeent lieber
ober utoe arme en ellenbige .Vele; en rust niet/boor bat bealtnagtige
en a!genoeg3ame en onberanberlijfte t^ob/ in ben tyeere Iteup/ uto
oberbloebig goub en uto Krachtig 3ilber getoorben i£.
3.  i$e derde gelegenljeib taapy ombat elft men^ch ban nature in 3(jn
ïjarte geeft om te toetften op bie fpij3e bie bergaat/ en maar te 3or«
gen om boor be toerelb te gerafien; of om toat op te leggen boor ben
ouben bag/ en ban een gerugt leben te hunnen hebben, .il\'iaar/ arme
ötoa3e menfehen/ toap het niet heter/ bat gij het Üoningrijfte $ob3
3ocgt; en bat gij uto &e£t beeb 0111 toel uit be toerelb en om in ben he»
mei te Romen? ü&ie toeer/ of gg toel een ouben bag 3ult Ijefi&en ? Cn
alp gij al eeneti ouben bag ftrijgt/ hoe rag 3a! ben abonb ban bien bag
ftomen! Sdlp ban tjet aa?bfche Ijuip uto*S taberuafielpiberbroften toorbt/
ban 3.11 uto einbe 31711 alp bat ban be3eu dwaas. «Dan 3a! uto lot 31J11:
Een zondaar, honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden, @£ertatjl 3e
utoen maaligb gereeb maften om te eten/ en om te brinften/ en btolijft
te 3tjn/ 300 ftunt ge in bicn jelföen nacht toel in be helle ballen.
4.   IBe vierde gelegenheib/ toaarom toij be3en tenjSt gcprebi&t hefi\'
hen/ 153/ bat het obec acht bagett SCbonötnaal ip. $)e ïionmg roept nu/
gij flecgtjen/ berlaat utoe fïechtigheben/ gobbeloo3en/ berlaat utoen
toeg/ en leeft; treebt op ben toeg bejS berftanbp: Kornet, etet van mijn
brood, en drinkt van mijnen wijn, dien Ik gemengd hebbe. Cn 30UÖI gij
ban maar eten en brinften en brolijlt 3ij 11/ en u niet beftommcren boor
utoe 3iele? Sioubt gij u ban niet fcljifthen om ben tf)cere te ontmoeten?
<&i] ftunt aan be tafel beg peeren niet gaan/ en aan be tafel bec bui»
beien. 2gt gij briapt en belaben met be sorge of met be goeberen be3eg
lebenp? Wei 3oeftt ban lieber belast/ en belaben/ en bermoeib te 31)11
ober utoe 3011001/ en gaat ban 300 naar ben J)ecre 3JC3"P toe; ïjij sal
u berfttoihtten. oT>f 31 jt gij ban 3ijne bnenben/ braagt u ban niet alp een
bijanb tfobp. tfjeift tëob u tnel onthaalb/ 3cgt ban: Mijne ziele, keert
weder tot uwe ruste; want de Heere heeft aan u wel gedaan.
5. <Ee
-ocr page 615-
OVER LUC. XII: 16—21.                              579
5. ©e vijfde neïcgenljeib toa£/ be aanfraanbe kermis, itëij gelooben/
bat e? al beien in tjuu garte naar berlangen/ en er .ycF) al toe gereeb
manen/ om ban te eten/ te brintten/ en broiijft te 3tjn. Cn gec jai iiiq-
geljjft fommigen roei gebeuren/bat 38 in eenen ban bienacgten/of ba*
gen/ in be geile sullen ballen. ï©at bunftt u/geliefben/gebenalle3ulfte
geiegenfjcben niet mei reben om ecn<i ober 300 eene ftoffe te prebiften.
9Brg! bat gij allen u aan be3en dwaas mogtet fpiegelen/ bat gij in tijbjj
3oegtct roijp te tao^ben/ cn op um cinbe te merHen!
B. jfêaar openbc be ^eere 3Ie3u£ 3ijnen monb met gelijkenissen, en
fpraft $Jtj fomtijbj? duistere redenen, bie uitleg noobig gabben: blij jul*
len ooft eenige duistere redenen of gee«>telijfte raadsels bootftellen.
Eerst. 1. i©ie i$ rijk cn arm tegelijh? Sllcg! bat io een men#cfj/bien
\'t nooit roei gaat; bie altijb ftlaagt en giert om meer; gij ftleeft aan
\'t 3tene(ijHe; gij geeft beel/ maar gij geeft niet£. €n geeft gij al ietg/
\'ti£ 3ulben ftleine gifte; fjet Ijeugt gem 300 lange; get bienbe tarl uit*
getrompet te rnorben. ü?ij ftan een\'anber geen goeb boen/ en rjij boet
3811e eigene 3ici gebreft fjcnöen; bat \\$ eene groote ijbelgeib/Pred. IV: 8.
2. ©ie 3ijn ooft rijk en arm, bie rijft 3ijn naar be roerelb; maar3on»
öer genabe. 43ij moogt toc3en mie gij milt; 3ijt ge een rijft regent/of
een rijft burger/ en hebt ge geene genabe/ gij 3ijt arm.
Ten tweede. Jl^ie i$ arm en nogtati^ rijk? ©ie arm i$ naar be roe«
relb/ en ebentnel bergenocgb leeft; gij fcgifit 3icft naar be bebeelinge
ban <0ob£ boor3iemggeib; get mag gaan 300 \'tmil/3ij 3toijgen d&obe.
<&ob$ beftel i£ Bij pen mei. Jfcfj 3ien in \'t fileintje 3ulften fcgat/ bat 38
3eggen: mijn tneinigje i$ meer al£ be oberbloeb ban belegoboetoo3en;
3tl 3ijn 3ij arm, 3ij 3ijn nogtang rijk indPobe. ©ie300 bergenoegb i$ in
3ijn garte in al <Ü5obg boen; en bie 300 3egt/ ift gebbe genoeg alg ift
maar beel aan ben ï^eere 9Ie3u<?/ en aan een ©rieëenig <£ob gebfte/
bie 3ijn arm, en iiogtans bubbel rijk.
Ten derde. Wit i$ arm en bie ebenlnel get meeste geeft? ©ati$een
mengcg/bie arm naar be roerelb \\$l en nogtanjfgenadegeeft: bijgeeft
xim.il en gij geeft beel. l|g 3ucgt en fcgreit tot ®oti boon 3tjn\' naap«
ten; en geeft gij mat/al roag get maat ttoee penningjeg/gij geeft 3e.
I^eeft gg nietg/ gij geeft een gefteb/ gij geeft raab/ gij geeft aanmoe»
öiging/ gij geeft fticgtinge. l^ij 3egt: al gebbe ift geen 3ilüer ofgoub/
ift gebe alles mat ift gebbe boor ben name ban ben C^eere 3Eesu? ober.
Ten vierde. i©ie geeft veel goed en geen goed ? Cen mengeg/ bie groo»
te fcgatten geeft/ en boobarm naar be 3iele i£. 2Bcg urne fcgatten 3ijn
bloeften om be sonben. $ij 3gt arm naar be 3iele/ en nogtgan$ rijk van
den vloek; gij 31 jt 300 bol bloeften alj? bol 3onben. illro ijui£ (^300 bol
bloeften abj bol fcgatten; tuij 3eggen \'t niet/ maar <tëob. ©at bitj get
3eiben/ gij 3oubt get niet dragen. ïeegt eeng Lev. XXVI en Deut. XXVIII,
©bbb 2                                               baa?
-ocr page 616-
58o                                XLVII. PREDIKATIE,
baar ;ult gfj een 3toart register binben ban alle be bïoeften bie op u liggen.
Ten vijfde. Wit \\$ rijk in zijn leven, 300 lange a!0 gg leeft/ maat arm
in zijn\' dood ? £rn rrjfte 3onber genabe/ bie i£ tot 3{jn boob rtjft/ en ban
gaat sijn goeb tot sfjne arme of rtjfte erfgenamen; en öö gaatnaaftten
arm naar \'t g?af en naar be geile.
Ten zesde. Wit iö be wijsste en be dwaasste? ©enfit Ijet ttn$. 1%tt
i|S een magtige en rijke naar de wereld, bie niet rijk in Gode i£. 43 ij Ijouöt
u met toat bemelingctjej? op. ^et ig cenber alg een man of b^outoe
bie fjun gui£ in ö?anb i§/ 5{j galen er een bunbel ft?oo uit/en 31J laten
r? Ijet fi\' m \'•> i°° 0oet 0e met ume 5\'e\'* ®0 flanbelt eenber al£ een
btua3e Indiaan, bie boor een fpiegeltje/ of mat firaaltje^/ berl goub#
geeft. 2oo boet gij ooft : boor toat goeb ban bt tocrelb geeft ge utoe fto£\'
telilfie 3iele. ©at sgn 300 eenige buistere rebenen.
C. 11?ie is nu üi\\u"ti menfclje geltjft $ IDic i<3 300 een dwaas alé baa?
tofj ban nefp?often geDben?
Eerst, ©ie in gunne jonggefb flaben en bjaben/ en 3o?gen en tojoe»
ten/ opbat 3e het in gunnen ouben bag gemaftfteltjft 3ouben hebben.
S2ijn bat geene dwazen, bat 3jj gunnen ftoételgften rgb öefteben bao?
iet£ bat 300 on3efter en 300 fto?t ij?? Souben 30 niet Infoe? ganbelen
als 3Jj gunnen ttjb gingen öefteben om te 3oeften het Koningrijke Gods
en zijne geregtigheid; en bat 3$ 50tgten beel te ftrijgen aan bie bieröa*
re belofte/ Jes. XLVI:4, Ende tot den ouderdom toe zal Ik dezelve zijn,
ja tot de grijzigheid toe zal Ik ulieden dragen!
Ten tweede. Sgulfte 3JJ11 500 dwaas, bie opgepagt/ en een gemaftfte»
Igften bag geft:egen [jeböenbe/ ban 3eggen: nu jje& jft Dp ntemanb te
3ten/ ift ben in be onbe3o?goe ftogt ;3gn bat gecne dwazen, bie tjec goeb
tot gun bejt^outoen/ en Ijer goub tot gunne jjope fielten ? JUSag men
niet mei ober 300 een dwaas lagetjen/ 3eggenbe: Ziet den man, die God
niet stelt tot zijne sterkte: maar vertrouwt op de veelheid zijnes rijkdoms?
Ten derde, ©te boo^ $ob£ goebgeib obejblocb geft^egen geo&enbe/ ban
300 bennen of fprefteu/ alsof alle? bet gunne i£; 3onber bar ,ij ooit eens?
bragen/ maar is bic goebe o3ob/ bie mij al bat belogen gegeben geeft ï
$f met be?legenfteib uitroepen: taie ben ift/J|eere/ en toat ij? tmjn
Ijniiö/ bat é>i) mij 300 ge^egenb gebt 3
Ten vierde, ©ie maar fpreften ban maften en breften/ ban Ijet goeb
bat 3ij Ijebben/ en ban al Ijet goeb bat 33 boen; maar bie men sclöen
of nooit hoojt b:agrn/ toat 31J boen moeten om 3alig te toorben. 52 ij
ftellen ben 000501 bag berre. ©e boob gun al te naar/om e? aan te
benftcn. tfa eenj? in uta Ijarte; burft ge aan ben boobtoelbenltcn? <$g
3oubt fjet bijna toe! beiterben/ als; gtj Ijuojbe bat be boob {jaagt in utae
benfterg 3al filiminen.
Ten vijfde, ©ie toel tebreben sgn/ alg 38 een\' gemaftftelrjften bag be«
HO\'
-ocr page 617-
OVER LUC. XII: 16-21.                              581
Romen fiefiöen ; al migfen 38 #00/ al mtéfen 30 get toaaracgtfge geua<
betac^ft/ baar beftommeren 3g 3icg niet eeug obrj; 3gseggen: nu fian
ifi mijne ftinberen met eere g?oot 3ien/ nu ben ift op ben trap ban eece
en aat^ien; ift ftan nu eten en bjinften en goebgmoeb^ 3ijn. #g allen/
bie 300 beftaat/ gij 3tjt bejen man gelijft. €11 mat 3a! uto einbe 3i)n?
<öelijft gij bien dwaas in 31J11 leven gelijft getoeeét 3ijt/ 30a julc gij gein
in 3jjn sterTen en in 3(jnen eeuwigen staat ooft gelijft 3iju. 2Ü13 gij niet
unj0 toorbt en u 6eftee?t/ ban 3UU gij met be3en dwaas, en met bien
anbeten rijken man, utae oogen in be geile open boen/ en 3eggen: Ik
lijde smerten in deze vlammen! €n acg ! hoe fcl)ielgft ftan tl bat oberfto\'
men! Jiaigftgten 3a! tfob tot u ooft [jaagt 3eggen: Gij dwaas, in dezen
nacht zal men uwe ziele van u wegnemen, en hetgene gij bereid hebt,
wiens zal het zijn? a l£oe naar 3*1 bat tae3en ? i|ae beerlijft $u\\t gg
fraan ftijften/ alg gij in be helle ftomt. ©aar 3ult ge ban tegen malftan-
be? jeggen: baarom/ en baarom/ en baarom 3ijn totj 30a ongeluftftig.
SCclj! gabben tag ong in tpbg öefieejb; maa? nu i$ get te laat! €n 300
3Ult ge het u in eeutaigfteib beftlagen/bat ge ben binbengtgb gebt la*
ten boorbggaan. 5Ccf|/ arme meufchen/ mogt ge in tijbg utne btaaaégeib
leeren 3ien/ en Betoeenen/ eer gg nabejljanb 3ult taeenen alg get te
Iaat is\\ ffyk} i$ eene t?aan obe? urne 3onben Betej alg bui^enb na utaen
boob. fölopt utne parte niet? Itëg toeten bat fyet 300 iö; of gg moegt
het met een 6?anbJ3ej toegefc&?oeib peBBen. 5Cdj/ bat gg nog eeng
toijé mogtet too^ben en op uto einbe tne^ften.
©tornen/ gij 3|jt be3en dwaas niet gelijft; gij 3egt iutegenbeel met
Luther, ift p?ote£tere boor $ob/ bat get tgbelijfte mg niet bolöoen ftan.
<£ob£ ftinberen 3eggcn met Paulus, bat 3JJ niet aanmerken de dingen die
men ziet, maar de dingen die men niet ziet. BJeere/ 3eggen 3e/ toat
Baat mg be gegeele toerelb/ al£ mijne arme 3iele 3oube moeten bejlo»
ren gaan/ en al£ ift 3oube Blijben 3onber utoe genabe\' en ;onbe? een
fcgat in mijne 3iele ? l©at baat ftet/ of mijne fiagfen bol goeb leggen/
en bat ift naar be jiele boob arm 30Ube 3#n/ en alleg bingé geö2eft 30U\'
be ge6Ben ? 2oo boet een ftinb ban #ob. ©aar i$ mtfn geluft niet in/
3eggen 3e/ alp ift rijft Ben; en baar 1? mgn ongeluft niet in/algiftazm
Ben. 2Bft geB&e Beleben bar mijn geluft in <H$ob i§. l|eere/ seggen 397
geeft <&e mg niet beel ban \'t goeb ban be toerelb/\'t 3a! mg te on&e-
|emme;be? maften. €11 geb&e ift boor \'t ligchaam niet beel te 3°rgen/
\'ti# een mibbel bat ift 30a beel te meer tgb en gelegengeib geBBe om
<©ob te bienen/ en mgn naakten goib te boen. Luther ftonöe nietbol«
baan 3ön alé met töob. goo sgn alle <6obg ftinberen. l©at baat get mg
al/ 3eggen 3e/ 300 lange als\' ift <£ob niet 31e ? 2g 3eggen : Wien hebbe
ik neffens U in den hemel ? neffens U lust mij ook niets op der aarde. V&§
prepareren 3icg in tgbg om te fcgeiben. €n alg ge 3eibe/taienp 3al bit
©bbö 3                                             al*
-ocr page 618-
582            XLVII. PREDIKATIE, OVER LUC. XII: 16—ai.
alleg 3(jn5 ®at fcfieeït mij niet/ 3eggen 3e. $eere/ geeft <#rj Qet bien
43tj \'t öelirfc te geben. €n 300 rafien 3e log ban \'t fdjepfef. €n/ 3eggen
3e/ moet ift öe nare balleije in/ o5tj t^eere I 3ult er mij inieiben/ en
ttoorleiben/ en uitleiben. €n 300 gaan 3ij met gun gerst riijit leben/ ge*
loobenbe en be^Iangenbe/ 11,1,12 ben i|eere; en roepen uit: komt haas-
telijk, ja, Heere! komt haastelijk! Cn 5J) gaan een? ophalen/ban gun»
ne ecjfte bejanberinge/ obejtuiginge/ rn ben booitgang ban \'t taejft:
Ijoe 4?obs goebe en t2outoe Ijanb het begonnen/ en niet onoe: ïicl) ge-
laten heeft/ en ai ben ftjijb en be bonfte:[jeib baa? ^tj gen uit geïjol«
pen heeft. 5010 3E op Ö«" uite?fte liggen/ ban 3eggen 3e: $eere 3e3U0
<0tj 31\'jt mijn Jifêibbelaa?; en 31\') leggen ai hunne3aften boo? Dem open;
en 3tj bcjtjoutuen \'t^emalieg toe. Cn 300 geben 3e een FnUjeenfnift\'
je/ en baarmebe bliegt punne .vele naar boben. HEn fchoon hunne lig»
cfiamen gelegb toojben in fiet jj0f neg boobs\'/ nogtang 3a! 45ob be tjee»
re/ bie [junne tranen getelt geeft/ en be rjaren fiung fioofbg/ ooft biel
boo? Ijunne ftofjrp 3orgen. $rj 3a! 3e optoefifien in fjun lot; al# gun
iaatfte bijanb/ be boob/ te niete gebaan 3a! 3ijn/ ban 3a! l^ij 3e optoeft*
urn in onbcrbr:fcIijH!)C-ib.
AMEN.
ACHT
-ocr page 619-
ACHT EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
O T E R
MATTE VI: 19.
Vergadert u geen schatten op der aarden, daar ze de motte en de roest
verderft, en daar de dieven doorgraven en stelen.
OP DE KERMIS.
l©jj lejen/ 2 Cor. IV: 18, Dewijle wij niet aanmerken de dingen die
men ziet; maar de dingen die men niet en ziet. Want de dingen die men ziet,
zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet en ziet, zijn eenwig. Zij
mogten 3eggen: toel Paulus, 3tet gfj geene zienelijke dingen aan ? jüSoe»
ten De bramen Die uoojuijgaan ? jBaeten je baa? geen oog op flaan?
3ïa/ 3 ij 3ien be zienelijke dingen ooti toel. Zi) Ij effen Ijuniie uonen al me«
nigmaal een£ om ïjooge/ en 31) zien wie alle deze dingen geschapen heeft,
Jes. XL: 16. I^et i$ met hen gelijft al£ met Abraham, tegen taelfte #ab
3eioe: Ziet na op na den hemel en tel de sterren, Gen. XV: $. ï^et \\$
met Ijen geltjft als met David, bie jeitie: als ik uwen hemel aanzie, het
werk uwer vingeren, de mane en de sterren die Gij bereid hebt, Ps. VIII: 4.
SClji 45oöö ftmDemi be zienelijke dingen 30a oefcfjoutoen/ ban toepen 31J
met David uit/de hemelen vertellen Gods eere, en\'t uitspansel verkondigt
zijner handen werk, Ps. XIX: 1. n£n met Paulus 3eggen 31J ban: Want
zijne zienelijke dingen worden van de scheppinge der wereld aan uit de
schepselen verstaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en goddelijk-
heid, Rom. 1:20. J|et gaat 30a Ijaog bat 3e t} toel eeng mcbe spreken,
Job XII: 7—9, En waarlijk vraagt doch de beesten, en elk een van die
zal \'t u leeren, en \'t gevogelte des hemels, dat zal \'t u te kennen geven,
of spreekt tot de aarde, en zij zal het a leeren; ook zullen het u de vis-
schen der zee vertellen. Wie en weet niet uit alle dezen, dat de hand des
Heeren dit doet? lljet is een mijsflag/ al$ ge 30uöt Denften/ bat öobe
ftinoercn be zienelijke dingen niet cenjS aanjagen. J^een/ bat ip Ijec
toe^ft ban be gobötioo3en/ bat 31J niet letten op de daden des Heeren,
noch op de werken zijner handen. 4$ob fiiaagt e; 300 Oüe?/ Jes. V: 12,
Zij en aanschouwen het werk des Heeren niet; en zij zien niet op het
maak-
-ocr page 620-
584.                               XLVlII. PREDIKATIE,
maaksel zijner handen, 35e $eere ^ue\' hermaant e? 3tjn bolft 300 toe !
Aanmerkt de vogelen, aanmerkt de leliën, 3egt $tj. q£n tfêob£ fiiuberen
nebben e? ooft lust in. 9 2ij fiunnen fomtfjba\' 500 bele monberen in be
zigtbare dingen 3icn/ bat 3ij e: met berbaapbfjeib obe? moeten uitroc
pen: Hoe groot zijn uwe werken, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt,
en het aardrijk is vol van uwe goederen, Ps. CIV: 2 . <#tj jult 3eggen/
fioe jegt be SBpoetel ban: Wij aanmerken ze niet? Sflft antmoorbe/ fiij
fpjeeftt be maarfjeib; 39 3ien 3e niet aan geiijft Achan bat fieilijft Ba-
bilonisch overkleed, rn bat goud en zilver aan3ag/ Jos. VII: 21. JSocfi
alp Achab ben wijngaard ban Naboth aansag/ om bie fjaiteljjft te be-
geeren/ 1 Kon. XXI: 2. 2tj öegeeren 3e niet rerpt en mee^t/gelgft an-
bere menfcfjen/ bie toe! seggrn 3ouben/ geeft mij Bet goeb ban be me«
relb; geeft mij fiinbercn/ of ift ben boob. Jgeen/ 3eggen $ft/ ift moet
God hebben/ bie ie mtj mee; taaa^big alp1 bet goud. 3[ft meet bat <j5ob
ge3egb beeft/ in \'t tiende gebod: gij zult niet begeeren uwes naastens
huis, wijf, of goed, noch iets dat uwes naastens is. Jgjj begeeren ban
fiet zienlijke niet eerpt en meest; 30 3811 e? niet 3feft naa?; geiijft font»
migcn/ bie 3onber fiet 3trnlnfte niet leben fiunnen. 2ij 3ien fjet niet
aan alp fjun hoogfre goeb; 6 2tj meten mei/ bat fiet fju» begaat in
fiunne mrepte ongelrgenfteib. Zi} meten mei/ bat je fjet mipfcn bun»
nen/ en ebenmel ongeluftfiig 31)11/ en bat 3e fjet fie3itten fiunnen/ en
ebenmrl ongcluftbig 31J11; 3iet bit in bat paa; ineiifcljen/ Luc. XVI. ©e
arme Lazarus bic baar boo? be beure ban ben rijke lag/ bie mipte fiet/
en ebentoel tuag fiij grluftfiig; en bie rijke, bie fiet öe3at/ bie binnen
be beur toapV bie mag ougelufifiig. 2ij 3ien \'t ban niet aan alp fiun
renig beef en hoogfte goeb; jjj tjebben geleerb bezgenoegb te 31311/ alp
3jj maar boebfel rn bchfel Ijrbben. 2-ij 3eggen/ mij 3ijn naaftt in be toe>
relb gcftomen/ mtj 3Ullen e; 00b naafit toeê: uitgaan, ©e njftfte a\\§
fitj in be tuerclb bomt/ fioe malcficlijft i£ fip in 3jjncn bloebe! en fjoe
arm gaat Ijtj uit be merelb? Dan tooibt 3JJ11 fcfjuon ftleeb 31)11 nactjt»
grmaab/ baa? fin mebe gepronfit ftabbe op 3tjne 3icfibcbbe/ uitgebaan/
rn baa? ligt Ijtj ban 300 malgeltjfi/ bat elft afftecrig ban Ijem ip.
IL-ii Faulus, mei man/ ip bat urn bcel niet/ baai ge in be merelb op
;iet? a\'tfi neen! 3cgt Paulus, en alle bromen met fiein/ wij aanmer-
ken die dingen niet. STHi Paulus, be merelb 3oube aan u en aan alle be
bromen teel bjagrn/ en seggen: mg sien cbmtorl aan um naa^ftig
3taorgen rn jagen/ bat ge ten 3efte2 tolt in \'t oog fjcbt/gtj beboelt iets\';
tojj 3icn/ bat ge e?grne 3ieb naar 3jjt/ baar ip etgnip een goeb/ baat
gij Ijcogarhfinge booi firbt. Wat soeht ge? maa; bibt en me:ftt gij 30a
om? Jjoc fiebi gg Ijft 300 b2uft? W& gullen u 3rggrn/ ïegt Paulns,
baa: fpetit mat tiiibivp in 0119 fiart; bat groote goed, bat <&oü Uiegge»
lepb grrft boor begenrn/ bie firin br^en/ Ps. XXXI: 20. J|et ip een
gucD/
-ocr page 621-
OVER MATTH. VI: 19.                                 585
goeb/ bat een uitnemenb gctoigte ban Ijeeiïnftgeib geeft. $rt i$ get
beste deel, bet eene noodige, get i\'s God in Christus, daarom Ijeöucn tatj
\'t 300 b2uft in be taerelb/ met naar bat googfte/ bat buu?acgtig en Be»
frenbig goeb te bragen en te jagen/ om get te bejft?|jgen; en aljtaij
Ijet bejegen gebben/ om e: oiij? ban ban te be^eftrren/ en get ban
taaarbig te beleben. lDi-et ge luaarom al otié roepen en bragen ij??
I^et ij? alj gij leejt Luc. III. En wij, wal moeten wij doen? seibe 3e
tegen Johannes. 4£n al|? Hand. II: 37, Wat zullen wij doen, mannen broe-
ders? $et ij al<? Hand. XVI: 30, Lieve heeren , wat moet ik doen om za-
lig te worden? Cn al£? Hand. IX: 6, Heeren, bic mtj baar 300 Doben be
3onne aanfpreeftt/ wat wilt Gij dat ik doen zal?
i©cl Paulus en utag? geltjfie/ mogte be toerelb peggen/gij 3tjt immers?
nog niet 3ieft? 33ie bien taeg intaillen/ bie jtjn 300 een filein en bejacg^
rehjft goopje? Wie toeet of 3tj get regt gebben? Wz\\ toie Uieettoate?
ban be eeutofggeib toorben 3a! ? ï)et tegEntooorbige baar ftunnen ton
toe! btj leben. M.&A} toij anttooo2ben/ aclj arme toerelb/ utoe rebenen
3tjn 3otte rebenen/ en fïecgté öebenUincien brj? bleefcgej?. i©eet gij toat
rebenen tatj gebben/ om niet te aanmerken de dingen, die men ziet, maar
de dingen, die men niet ziet? <©e$e eene rede \\$ genoeg? anberj? 30Uben
tatj er 300 bele ftunnen noemen: Want de dingen, die men ziet, zijn tij-
delijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. 6 Hl>ij Ijcbben al ulu
goeb beltenen; Ijet ij maar zienelijk en tijdelijk, fijet ftoint naar u toe
en \'t groet 11 maa2 eenj. 2oo gaapt geeft get u gegroet/of\'t neemt stjn
affegeib. ï|et goeb bliegt taeg/ of gtj bliegt taeg : De wereld gaat voorbij
met alle hare begeerlijkheid, .lli) aai be onzienlijke en eeuwige dingen, bie
Romen te pao alg? geen gegeele taerelb met alle gare bolgeib te paj
ftomt; alt? be tjjb en Ijet ganfetje fcljrpfel ban aué taegbliegen. 6 ©at
gofb/ bat in be eeuwigheid gelbt/ bat ij? \'t boel ban al #obs? bolft! Wij
aanmerken de zienelijke dingen niet, 3eggcti3tj; de eeuwige, baa2 5it onj?
ga:te in. %\\ moeten 31) met Petrus en Johannes peggen/ zilver of goud
hebben wij niet. 2tj ftunnen ooft met Paulus seggen/ Wij hebben nie-
mands goud of zilver begeerd.
J©el mogte be taerelo 3eggen/ bat ij eene nieutoe en brecmbe leere!
M&aa} tatj 3eggen/ neen/ toerelb/ fpjeeft 300 niet; get ij? eene leere/bie
obeieenftomt met be leere ban Mozes, Samuël, Salomo, en alle beProphe-
ten, en met be leere ban Johannes den dooper, en ban ben Heere Jezus 3elbe.
ï. $et ftomt obereen met be religie ban Mozes, Hebr. XI: 2 —27.
$ij fiaat baar ütj alle be schatten van Egypte. 3Jft tail 3e niet gebben/
3egt gij; ift loop e? ban toeg. €n toie taeet toat al fcgatten in öat fio«
ningnjft getoeejt 3tjn! 3& tail al bie schatten niet gebben/segt gij. 3lft
tail get liebej met get bolft tëobj gouben/ en met gen een kruisdrager
3tjn/ alj? met be toerelb een kroondrager.
<H*cee                                                     2. l$ec
-ocr page 622-
586                                 XLVIII. PREDIKATIE,
3. Qct ie be religie pclncrpt ban Mozes tot op Samuël, i Sam. XII: 3.
3CR Ben/ jejjt (jij/ utti regent getocegt; maa? fjebbe iR teel een\'osse of
ezel ban u genomen ? l^eb&c ffi roei ban icmanbj? een geschenk genomen ?
Been gij/ jeibe (jet bolR.
3.  $et Romt obe^ecn met be religie ban Salomo, 1 Kon. 111:5—10.
Öotn Salomo, seibc <#ob/gij 3tjt een jongeling/en een groot fioning; 3fR
tail een? taelbabig aan u jtjn; eigcht en begeert ttiat 3lfi u boen 3a!?
i©at boet Salomo? giet hij het zienelijke aan? JBeen; tnaa? hij jegt/
liebe JS^eere/ geef mij wijsheid, ban heb6eifi genoeg. üEn Prov. XXX: 8,
baa,2 bab Agur, voed mij met het brood mijnes bescheiden deels.
4.  ^et\'ig be religie ban be Propheten! ïfoat liet 4Pob boo? Jeremia aan
Baruch 3cggen? HÊ»eI Baruch, hoe hangt utn ïjoofb 300 naa? \'t ftof ? Zoudt
gij n groote dingen zoeken? En zoekt ze niet. Jer. XLV:5«
5.  l|ct ftemt obejeen met be religie ban Johannes den Dooper, bie at
sprinkhanen en wilden honig; hij taaé omgojb met een lederen gordel, en
een flecljt kleed van kemelshaar, Matth. III: 4. 3CI genoeg/ 3eibe fjij/om
obe? ben torg te nomen; ifi toil gcene onnoobige conbejfatie met be toe»
relbfcfje menfehen hebben; en als tR maa,2 voedsel en deksel (je&be/ ban
fiebue iR genoeg.
6.  {|et ijS eene religie/ bie obejeenftemt met be leere ban ben ge3e»
genden Heiland, ©e Heere Jezus p^ebffite op ben berg; $rj taa^ een 3ee?
begaafd en gesegenb ^ebifiant; ^n b?ong doo? tot in \'t ha?tc. Wat
al heejIijRe t^oogtrettcnen en nuttige lesfen fpjaR $ij in \'t boorgaanbe 5be
Rapittel; en i|ij befluit her met te 3egcjen: gij hebt een\' Vader in de he-
melen, toeejit ijjcm gelijR/ doet uwe vijanden wel, hebt ze lief; toont/
bat ge bete? 3tjt ah? be toerelb. In bit 6be Rapittel segt bc i^eere Ie»
3»?/ ontmoet u altemetj? een arm mensch, uefilaagt u niet als ge hem
tuat geeft; refient fjet niet boo? tnat gjootg; rnee^t e? niet Ijoobaar»
big op/ bj». 1—4. ©inbt ge aitemetjï t^eR om te bidden, neemt een toet»
nigje ban utaen bag en abonb af; balt eensf op unie linken. SJegt ge/
iR Ran niet bibben; 3ffi 3al u eene fchetfe geben/laat uta gebed daa?»
op uitloopen/ gelijR alg iR u leere/ ban 3ult gij altijd ftoffe tjeööen om
te Runnen öidden/b£.5-15.3Cch ^eere/ mogten 3e 3eggen/on3e be^dorben»
heben 3ijn 300 groot! baar Romen 3iilRe-3toare tijben! be3onben gjoetjen
300 aan! l©el/ neemt ban een Vastendag, 3egt be l^eere; maar gij moet het
niet milieu bieten; boet fjet in \'t herborgen/ bg. 16—18. ©erbolgeng
3egt be ^eere/ toel bolR/ SDR 3*e bat ge het 300 drufihebt; hoe 3jjt ge
300 öe3ig? biat 3oeHt ge al? gijn het schatten van de aarde? 2Ccfj/ ver-
gadert die niet! .ïlfêaar tailt ge goeberen en fchatten hebben? 3|h tafoe u
op eenen hemelschen schat; en baar bie schat 15/ aldaar moet 00R ulu
harte 31111. (©orbeelt hetgene 3fjfi 3rgge. ©oet be oogen ban uta berftand
open/ en gij 311 It berftaan hetgene 3Ru segrje; maar tailt ge boos sjjn/
-ocr page 623-
OVER MATTH. VI: 19.                                987
En een\' afftee? fieu&en ban mijn fpjeftEii/bansultgefcfiriftftelfjft bonfter
toorben/ b£ 19—23. Zi) mogtEn bEii&En/taat fitaaab (leefrt ee in/ in aard-
sche schatten te vergaderen ? Jütieii ftan daarom «öob ooft toet bieneti ?
Meen/ 3E|jt be Heere, bat \\$ onmogElijft/ gij ftunt gesn ttoee tegenjt?ijbige
bingen tE geltjft boen ; gij ftunt niet Gode dienen enden mammon tegs»
lijft/ bj. 23. gfa maar/ mogtEn 3e 3rggen/moeten tojj banniEt bJErftEn
eii 3o?gen? 3fa/ jeibe be l^Eerc; maar be on&etamelijfte 3o?ge moet ge
taegboen/ En laten <6ob 3orgen. 43rj moogt luel 3o?gen boo? be tijdelijke
dingen, maar gij moEt booral 3orgEii boo? be eeuwige dingen : Zoekt eerst
en booral Gods Koningrijk en zijne geregtigheid , en alle andere dingen zul-
len n toegeworpen worden. $od 3a! \'t 3»jnen Beminben al? inbenflaap
gelien. ®n 3ult genoeg fieöben om utoen Uieg te gaan/ en Bijzij te
ftomen/ bj. 25-34. ©an be^bolgt be ïjccre stjne p,:ebiftatie in \'t 7be
fiapittef. ^fj geeft allerlei fjee?li)fte lesfen/ biat elft te aec^atbten geeft
omtrent ben naakte/ en omtrent 3icÖ3eIben; en iii3onbe^heib ftoe 38
boo^igtig moegtcn jtjn om een gocb fondament te leggen boo? ftet toe*
ftouiEnöe/ om niet 6eb?ogen uit tE ftomEn. ©aar jal een fto^n ftomEii;
baat 3tiIiEn ee al biiubeu biaaijen! $ij 5ult boo^ «60b moeten ftomen; en
300 gg geen goeb fonbament legt/ laat 3a! uto bal g?oot 3jjn!©ati£
300 be infjoub ban be pjEbtftatiE.
$Eliefben/ toij fjefiben ge3ien/ bat elft Ijet 300 b?uft geeft/ Elft bEjlangt
om rijn tE jijn ; (jet is niet alleen in bejc kermis, maar boo^gaanj?. ©aar
reftent men nier£ te beel noch te 3bjaac toe/bat moet e? bij boor/mEU
moEt gelb En goeb Ijeübrn; men moet een\' jdjat Ijebbeu/ al joube men
be3elben ais boa? be beure ban be geile fialen. Itëij bacljten bit tooo^betje
eenj? op um fiartE te leggen/ ben valschen en ben waren schat, en\'tge\'
b?ag b£j menfcgen baaromt?ent. ©e $eere 3Je3u j 3egt/ 3oeftt ben val-
schen niet/ maar soeftt ben waren schat, ban 3UU ge geluftftig leben en
fterben. <j5jj ftunt (jet hJEÏ toefen/ baaac um fcfjat ij ? Daar uw schat is,
daar zal uw harte wezen. SW Utn schat in ben hemel of op be aarde; baar
uw harte mcejt ij/ baar is ooft uw schat. (iCegentooo^big (jeüben mij
bsn valschen schat, baar toij in te ÖE3iEn hebben:
I. ©aa? jtjn schatten.
II. Vergadert ze niet.
III.  ©e J^eere dringt het aan, be motte en bE roest Bomt e? in ; of be
dief jïaat er stjne hanben aan/ gij jflt hst fttoijt.
IV.  ©an 3UÜE11 toij eenige bedenkingen oplossen, En ;oeften 300 onbej
(öoDjj 3egen be nagels en be pjiftftelj in uto gemoeb te liaan.
I. ©aar 3tjn schatten in be toerelb. Itëjj lejen ban bE schatten van Egyp-
te,Hebr. XI: 26, U3jj le3en ban be schatten van Hiskia, bie hij Het jien
aan öe gezanten van Babel, Jes. XXXIX : 2. Jtërj ie3En ban be schatten
ban be magtige Koninginne der Mooren, Haod. VIII: 27 , ©ie kamerling
€eee 2                                             toaö
-ocr page 624-
XLYIII. PREDIKATIE,
588
tna£ over alle haren schat, ftaat er. Q^atjfjn schatten ? $et is"beelgeld
of ander (tost baar goed, men (egt [jet weg boo? een limabcn dag/ of
boor renen anderen tijd/ omfjet ban aan tefp?efien ; Ijetis 3ulften goed/
daar men in rijd ban nood pne toeblugt toe neemt; bat iemanbjS ftaat
bermeerde^t. «ïfêen 3egt/ \'tip een schatrijk man of vrouwe, men fiomt
er boor in aai^ten in den voorspoed ; en in den tegenspoed, dan be^fitoifit
men et 3*rö mede door fjet gebruifi of boor Ijet ge.vgte. üfêaa? alle
schatten jtjn niet eben g^oot/ Ijet 3tjn juiötnfet altijd koninklijke schat-
ten. Cen arme of een burger Fjecft ooft 31)11 schatje. Wat boo? schatten
3jjn er 500 al/ die elft al Ijeeft ?
1. Waa? 3jjn schatten ban goud en zilver, gemunt of ongemunt. {Jet
zilver ma 5" in de dagen ban Salomo 300 gering gracljt als straatsteenen ,
en \'t goud Inas er in menigte.
a. ÖPat boor schatten 31J11 e? nog ? 23efjalbe be metalen , 3(jn er edele
gesteentens en parels, die wit gemaafit morden door de3onne/ geferjuu^b
op be gjonden ban be ribieren/rn een glan^ gegeben tno^ben boo^ men*
fcljelijfte flunfte; men rijgt 3e aaneen/ en men fjangt 3e om ben fjalg.
Wan 3(jn rj diamanten, bie cbele gesteentens, bic uit rotfen morden ge»
Ijoutaen/ 39 tnorden in \'t goud ge3et alji in kaskens der ringen, ©an i0
er be Smaragd, Ce Turkoys, 3ulfte burtg bjanbenbe fteeuen! We ko-
ning van Tyrus toaji ban al Ijet edel gesteente als in ben b?anb. {Jij
wandelde in\'t midden der vurige steenen , Ezech. XXVIII: I3,i5.©efta«
tiing Herodes 31J11 ftleed ma£ 30a bol edel gesteente, bat al£ e? de 3oune
op fcijern/ men (tonde e: jijne oogen niet op tjouben. Wc borstlap Dan
ben {Joogepiirgter Aaron Uias~ berbuld met edele gesteentens, be aller*
brpte/ die er in de tuereld toaren/ en maardoor de Ijeerlijftfjeid ban fjet
nieuwe Jeruzalem luo^dt uitgedjulit/ Openh. XXI: 19, 20.
3.   ©aar 31)11 schatten ban p^aerjtige gewaden; aio ge die milt 3ien/
dan moet ge met 11 toe gebactjten ben (toffe? ban de dochter Sions ope«
nen/ Jes. III. \'Zij ging in\'t purper, in\'t scharlaken in\'t fijn getweernd
linnen, gij öa$ geftlceb in zijde ban wormen gefiomen. SCuj ge 3U(fte
schatten milt 3101/ ban moet ge sien be kleederkamers ban be g^ooten.
S2ij moeten kleederbewaarders tjeböen/ om bie schatten te bewaren.
4.  Wan 3J)n e? schatten ban koorn en most, en olie, en allerlei konink-
lijde lekkernijen. Wie tien mannen 5r 1 öe tot Ismaël, wij hebben verborgene
schatten in \'t veld , van tarwe en gerste, en olie en honing, Jer. XLI: 8.
5.  ©aar 5tjn schatten ban akkers , landerijen en vee, ais" be kudden
bij duizenden werpen, en bij tienduizenden op de hoeven vermenigvuldigen,
Ps. OXLIV: 13.
6.  Wan i£ e? een schat ban Ijet huwelijk als" men een gewenscht
man, eene gewenschte vrouwe, of aangename kinders Ijeeft.
7.   Wan 31J11 er nog schatten ban eere en aanzien; of ban vrienden , bie
men
-ocr page 625-
OVER MATTH.VI: 19.                                589
men partee^t of bie ong t?acteren/ men i$ gast, of men fjeeft gasten.
«3eliefben/ bie gier jft of ftaat/ Rlopt utne confcientie niet/ alp ge
bit hoort ? Maet ge niet 3eggen/ ach ècere! 3ulfte schatten 3ijn fter/
bie in tot Ijie^toe gejocfjt en üergade^b fytbbe ? 45ij 3oeftt maar een
schat om hier tneelbcrig te Kunnen leben/ en ;at te 3tjn ban rijkdom
rn eere en weelde. <£n
\\xiat i$ \'t ban/ alp ge bien schat be?ftregcn Ijebt ?
3fon 3«Jt ge t^otpefj en hoabaardfg; ban bienbe elft inel uoor u neer te
ballen/ grip alp- boor Haman. ©au milt gij boor een aan3ienli)ft man
of tyoutoe papferen 6fj aanzienlijnen en flecfjten ; ban toilt gij ban elft
grë\'ejb stjn ; baar (lelt men ban 3jjn Ijarte op. %\\$ men öien schat yet/
men begrert fjetn/ en ;egt algEzau , ach/ geef mij van dat roode, dat roo-
de daar. Men ftan niet ruptcn boor bat men bien schat heeft/ ai 3011de
men om bien schat boo^ ben buibel nebe^ballen; baar ben ift 3ieft naar/
3Pgt 300 een/ bic bien schat begee?t; bien schat, 5cgt (jij/ moet ift3ien
te be^jjgen/ \'t fto^t tnat Ijet fiogt; alle bie heejlptjeben moet ift
hebben/ 3fggen 3 ij; pu bien schat bejegen ftebbenbe/ban gaan 3e Ie»
ben naar hun\' lucir/ tegen <J5ob/ en tegen fjet l©oorö/ en tegen be con»
fcientie aan. 2ij bragen naar geen <£ob noctj hemel/alp 3e tot 300 een\'
ftaat ban,rijkdom, eere of gemak geraaftt 31J11.
H. Ö9at 3egt nu be licffte l^eere 3ie3tigban bese schatten? Gjrj 3eide/
onber bui3enben ban menfehen/ tegen allen/ bic e? regentuoorbig tua»
ren/Vergadert u geene schatten op der aarde, ü^elegfe behelpt be?fcljei\'
bene fioptelnfie saften. Il?at Uiti ijet 3cggen/ Vergadert u geene schatten
op der aarde ? Qct ip te seggen :
Eerst. Vergadert ze u niet eerst en voor alle andere dingen, gij fcfjjeculu»
ben eenj? onder be Heidenen, o burge?p? be?gabr^t u ee^t goud, en
ban deugd, ©at ferjijnt Den C&ripreuen ooft na aan \'t tja^te te $n/
bete^ alp be lepfe ban ben l^rcre 3Je3Up"; eerst de aarde en dan den he-
mel. ö U3at al menfehen $0n er/bie alle andere dingen zoeken , in plaat»
fe ban Ijet koningrijke Gods rn zijne geregtigheid ! 25rj moeten cergt hare
huizen boubJcn/ eer 31\'j aan Gods huis gebenften/ gelijft be Joden, Hagg.
1=9 JBeetl/ 3egt be fi^ecre 3Ie5Up7 Vergadert u zoo geene schatten op der
aarde. #tj nioet bie niet ee^pr en bobeu al 3oeften te be?fi?ijgen/ 30a
bar gij baajbooj al utoen tijb 3oubt be^fpillen en boorörengen/ en 300
bat/ alp men u op een 3icft- of boobbeb 3oube bragen/ fjebt gij al beel
aan ben l^ecre 3ie3mj? (jebt gij utnen boet al op ben teeg naat brn
Ijemel ge3et ? bat gij ban30ubt moeten 3eggen/ act) neen! ö daar fjeb ift
nog niet aan gedacljt I 2l\'c& menpch! bat mag hie; 300 al berfcljooub
en gcplooib tooiden ; maar in *t gerigte julleu bie ejccuupjep niet gel*
ben. Daar 3a! \'t niet gelben bat ge een naa?ftig man/of een IjuipTjou»
iu •" Bftaee^t 3tjt/ ©at 3a! ooft niet gelben/ bat ge 3oubt 3eggen/
ift nebbe getoeegt bat bij bage be tjitte/ en bfj nacljt be borgt mij ber»
€eee 3                                             teer»
-ocr page 626-
XLVIII. PREDIKATIE,
59°
teejöe/ iiiiiti te fjuié öfijbm tnaö toeinig; ifi FjrD&e mijn ttjb 300 naar •
ftig boorgebragt/ bat in tot het 3oeben ban ben eeuwigen schat geen tgb
fjabbe. ©at fieeft töob nooit ban utae Ijanben geeMpcljt. $ob toil niet
oat ge 300 naar ftig boor \'t ligcljaam 3otibt 3ijn/ bat ge geen tgb 3oubt
ïjrübni om boor unie arme 3telen te 3orgen/ of om get taoojb met aan«
öacfjt te fe3en ; of om ernfge tfjben baag^/ en boo^al bejs mo^genjf en
bej» abonb^/ utae ftnieën te buigen. Jgeen/300 moogt ge geene schatten
op der aarde zoeken.
Ten tweede. $et i£ te seggen/ Yergadert ze u niet alleen , en 3onbe? te*
gelp be andere en betere schatten te poenen ; 500 bat gfj al maar soubt
3eggen/ ifi moet ;ien Ijoe in wel door de wereld\'3a! nomen ; en niet/poe
1 ft wel uit de wereld 3a! nomen, ©at #ob heeft te 3amengeboegb/ bat 3Ult
ge niet fcfjeiöcn. 2ult ge bo?£t hebben naar goud en goed boor uta lig-
chaam , en 3Ult ge niet Ijongeren en borfren naar genade boo? utae zielen ?
Ten derde. Vergadert bie aardsche schatten niet boven God, boven het
hemelsche en Fjet eeuwige. Soo bat ge }oubt seggen/ ik achte de geregtig-
heid van Christus schade en drek , opdat ik het goed van de wereld mogte
gewinnen. Vergadert ze 300 niet/ bat ge soubt jeggen/ wien hebbe in
nevens rijkdom , eere , aanzien en vermaak ? Nevens de aardsche schatten
lust mij niets in den hemel. 3Eaat ej toef) niet ge;egb teorben in uto gac»
te/ God is gewogen, maar Hij is bij mij te ligt bevonden !
Ten vierde. {Jet ij? te 3eggen/ vergadert ze niet tegen het gebod van God ;
en bug boor onregtbaarbige taegen en mibbelen. ©at Ijrrfc be i!)rere
300 buibelijli berDoben in \'t achtste gebod. <£n Jialomo segt/ Prov. XXI: 6.
Te arbeiden om schatten met eene valsche tonge, is eene voortgedrevene ijdel-
heid dergenen, die den dood zoeken. Öomt ge in \'t huig bej diefs, alj
3i)ne ltasten en Higten open ftaan/ 300 moet get goeb bat er in \\$/
uitroepen : \'t x$ 6rj u geftolen ! €n baar fiomt eene vloekrolle in \'t gui£/
öie berteert 31\'ine balken en 3tjne steenen, Zach. V: 5.
Ten vijfde. Vergadert u geene schatten op de aarde , ij? te seggen/ boet
jfjec niet zonder God daarin te kennen; alp gij schatten vergadert, 300
moet ge niet 50110c? ben i)ttu optrenften; ban moet ge Hunnen 3eg»
gen/ in heübe e? <t3ob in beoogb en in geacht. 4&g kooplieden en kra-
mers, bie in be3e ftab tooont\' of uit anbere plaatfen Ijie? gebomen 3tjt/
gij toilt koopmanschap gaan bedrijven, en gfj tailt winste gaan doen;
maar ift bibbe 11/ ijebt gg 43 o ö tael in \'t ooge ? Segt gij tael/ als de
Heere wil en wij leven, zoo zullen wij dit of dat doen ? ï©at beoogt ge
in uta rei.sen en tjtiiUni/ in uta ftoopen en berfioopen/ in al uta fla-
ben en braben? Waat i$ \'t u om te boen? 5Ccfj/ moet utae confeien\'
tie niet seggen/ bat ge in alles maar uta eigen tail/ uta eigen luét en
boo^beel beoogt/ en niet be eece ban 45ob/ nocl) Ijet nut ban utoen
naajite/ nocfj be bebojbering ban fjet tael3tjn utae? anjietfeüj&e 3iele ?
-ocr page 627-
OVER MATTH. VI: 19.
59[
Ten zesde. $et rail 3eggen/ vergadert ze niet onmatig. Weegt niet alp*
een onuer^abelpe/ bat ge FjuijS aan tjuip/ en afi&e? aan aftftej joubt
toillen tjenften; 300 bat ge 3oubt beminnen tjet uioojb geeft, geeft, «firn
a(£ <;e Jjet berfijegen fiebt/ bat ge ban geen Ijajte joubt Ijcbben om
ïjet mei te gebjuinen. Wacht u voor de gierigheid l Eens gierigaards gan-
sche gereedschap is kwaad, Jes. XXXII: 7. <(Een gierigaard doet zijne zie-
le gebrek hebben van het goede, en hij zeit niet, voor wien arbeide ik
doch? Pred IV: 8.
Ten zevende. $et tail 3eggen/ vergadert ze 300 niet/ bat ge geen me-
beltjben nocl] fjulpe aan anberen 3onbt millen oefenen; bat ge 300 on*
geboelig 3oubt 3fjn/ bat ge geen fjajt 30Ubt hefiben/ om u obej ellen»
öigen te ontfermen/ of om toebutoen en mc3en te bejftmiftKen. Verga-
dert ze 300 niet/ bat ge maar soubt 3eggen/ alp" bie rijke boer, Luc.
XII: 19, Ziele, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren,
neemt ruste, eet, drinkt, weest vrolijk, 8 8|oe öele 3ulfte fcfjrapejp" 3fln e?!
\'t i$ al boor fjun 3elben/ en niet booj een anbe?. €n alp 3e al mat
geben/ met mat eeue ftuurpctjljeib i$ \'t biftmijlp/ 300 bat be tranen op
be gifte bjuipen. <tëeben jij mat/ \'t ip öiliüiijip 300 uiein/ en 51) renenen
Ijet 300 groot. Si) fjalen \'t 300 biftmijlp\' op. €11 Ijoe menigmaal senoen
3tj be nooböruftigen lebig tueg/ en seggen maa?: gaat henen, en wordt
warm, wordt verzadigd; of God helpe u.
Ten achtste. Vergadert u geene schatten op de aarde, em er uw vertrou-
wen op te zetten. <J5tJ moogt al 300 bele schatten ban rntJöoin/ brien*
ben of eere en fiaat bergaberen en bezitten alp gij milt/ 300 bar ge
geen gefceft Ijcbt ban eenig goeb 300 lange alp gij leeft; (jet 51)11 eben»
toel maaj gebjohen rietftaben/ bie urne Ijanben suilen boojöoren. o Eaten
30 baa?om be ftab ban ume jtejnte niet 3fjn. 9Hctj/ alp ge \'t meepte tjulp
en tjoopt noGbig 3111c Ijebben/ ban 3al\'t u alirp ontballen! Absalom fjaü
31111\'f een bejtjoumen op sjjn\' muilezel geftelb; Ijij souoe tjet baarmebe
loei ontnomen/ bacljt ijij; maa? baa? gaat bat fieepr ban oubej Ijem
booj/ alp! {jij met be loltUen aan be taftnen ban een\' boom bleef fjangen.
9Cc(j/ 300 \\$ Ijet met fjet goeb ban be merelb/ fjet begeeft en beslaat
$ijne lic3ittc;p/ in ben alleruitcjften noob en benaautoütjeib.
III. i^et derde stuk ip be aandrang. $tclj/ tjet 3tjn maa? schatten op
de aarde, daar ze de motte en de roest verderft, en daar de dieven door-
graven en stelen. ï©at ftlem ligt baajin?
Eerst, gijn jjet maaj schatten op de aarde, ban 3tjn je flecfjrp\' tijde-
lijk, ban lmn 11 en 3e u allen in bit leben te papfe Komen/ 300 lange alp"
ge ftie? jfjt/ en lange? niet. 6 9$ gec ban mei be moeite tuaajbig/ om
beel atbeib te boen tot fjet vergaderen ban 3ulfte schatten, bie Ijiejna»
maalp niet te papfe ftomen/ bie men op een boob&ebbe moet beslaten/
en bie ban ban on£ al£ met aienbpbleugelen uiegbliegen? 3Dn moet u
op
-ocr page 628-
XLVUI. PREDIKATIE,
59*
op bit (tuft ren?" eene gefdjiebenipfe be?Fjalen/ bie ift onlang^ geb^en
Ijeb&e. $et tnag al ban oubg/ en ijï nog bij bele ftoningen eetie ge«
tooontc/ bat 3ij ftunne 30ogenaambe gekken, of hofnarren hebben/ bic
fien met allebei Hlucgtje^ en gjilletjejü 30a btat bi?maften. Zette? fto«
ning/ bfe ooft 300 een gek of hofnar fiabbe/ \\na§ 300 tod ban Fjem bol\'
baan/ en fiab 300 bcel genoegen in hem/ bat hij fym eene ftogt&are
rotting liet maliën/ bie met goub en silbe? bejïagen toa£; en al£ fjtj
bie aan hem ter h*nb ftelDe/ 300 seiDe hij/ bie stok gebe ift aan u tot
bat ge iemanb binbt/ bie gcftfte? \\$ alg gij. lfêat gebeii?bee?? öie bo?jit
fttie?b boo? t&ob$ boo?3ienigheiü op (jet 3ieftbebDe gebjo?pen, fjjj ma0
300 benaaurob/ bat Ijij geen raab lni£t. i©ie hofnar, öie totJ3e? taag
alê 3tjn meeiate?/ bomt bij fiem/en segt/mtjn fjeer ftoning/ hoe3tjt gij
300 \'benaauliib? %\\i fta üe?6aagb öat ift u 300 uitibe! l^oe ftan ren man/
öie 300 bete schatten heeft/ 300 benaautob jtjn? SCctj! seiDe be boréf/
be boob i£ met geene schatten af te tonjen; hij Iaat 3trh met geene
schatten paaijen. Wel/ hee? honing/ seibe be gek, ift b?ee3e ooft/ bat
gij 3iilt gaan ftc?ben; maa?/ ip be boob ne?gen£ mebe te beletten/ ift
ftelle ban bapt/ bat gij naa? bat anbcre lanb/ öaac gij naat toe gaat/
300 bele wisselbrieven jult gc3onben hebben/ bat gtj in Dat land rpe<
lijft 311U Bunnen leben? 9Cch/ ifibe be bo?pt/ ift moet naar een lanb
toe/ baar geen geld noch wisselbrieven te pasfe bomen! Wel hoe/3ei\'
be be gek, moet ge ban nu uit al urne schatten ftappen/en boo? ecu»
toig arm 3tjnl ï©el mijn Ijee?/ 3eibe fjrj/ nu gebe ift u Dien stok, iuant
gtj 3(jt geftfter al£ ift; ombat ge niet ge3o?gb hebt boor 30a een goeb/
en boo? 3Ulfte schatten, bie na Den boob te pagfe bomen, ^iet ge üjcI/
geliefben/ bat geld, goed, ambten, wisselbrieven, vrienden, en alfe be
aardsche schatten; na ben boob niet Ijelpcn Hunnenï Sl\'ctj/ op um boob*
bebbc 3ult ge moeten seggen/ ftaat Daa?/ ambten/ ftnrchteu/ bieupt»
maagben/ omftanber^/ ja/ b?outu en ftinberen; jtaat Daa?/gij ftunt mtj
nu niet helpen! SCc&/ °*n 3ult 00 tot utae hui3en/ lugiïhoben of tui*
nen/ tot utoe goubeu tingen/ fiogtbare gefteenten/fie?Iijfteftleebingen/
ja tot al utu gelb en goebseggen/ ligt baa; nebe?/ gij berbrelt mij maa?/
gij ftunt mij niet helpen/ utu p?onft berbeelt mijl Mu gaat utamee$<
te? boo? erutoig {jre»« "bi meeste? 3a! in eetitnigfjeto niet tot u/en gij
iult in rrubiigheib niet tot urnen meejte? njcbcrfteeren! 43elicfben!
moet uta harte niet filoppen alp ge Dit hoopt? 9Cch/ vergadert u dan
geene schatten, bie maa? tijdelijk jtjn! 3$ ölijben u maa? bij 30a lan*
ge al? ge op be aarde 3tjt; en 30 t-iten Difttuijl^ jutfte fma?teipe ge«
bolgen na.
Ten tweede. %\\$ het aardsche schatten 3fjn, ban bergabe?t gij 3e
maa? boo? een anbr?/ en niet boo? U3elben.
1. 45y vergadert ze boo? be motte en be roest, tycut ge beelgoud en
lil.
-ocr page 629-
OVER MATTH. VI: 19                                   593
zilver en BojJtelpe gewaden; grj fluit bic schatten in ubie Bamerg en in
ulur Baarcn eu ft offer?/ en gij opent 3e altemet? een?; IjeBt grj 3e taat
Befiefien/ gtj fluit 3e hu-er tneg; Bomt ge eenigc bagen of maan beu
baama om 3e tuebec te Befirjfien/ be schimmel en be roest ftaan er on/
be glan? i? er af/ baar moet eene bienjftnobe Bomen om tjet te reinigen
en fchoon te maliën. SSiet ge utne beste kleederen, Ijoe ra? Bomt er be
motte in ï l)oc ra?" tnojben 5ij bc^borben/ en onBefitoaam gemaalit om
3e te geB^uifien.
a. vtF»tJ vergadert ze boor be dieven. <J5rj moogt tjet tncl 300 b?ufi rje&<
oen in tjet be?gaberen ban aardsche schatten , al?" ge bie be^ftregen IjeBt/
ban Bomt er een dief, bic steelt ze. ©aar 3fjn groote en kleine dieven,
©aar 3911 vorsten bie medgezellen der dieven jjjri; 31J bieten Ijet 300 te
Brfteften/ bat er niemanb acljter ftan Bomen, ©au 5fjn er kleine dieven,
bie ftelen met be elle, mate en gewigte, of met be ware en munte; of
anbere onregtbaarbige mibbelen en üicgen. ©aar 31311 geweldige dieven,
bie Bomen om her huis te doorgraven, en 300 te stelen. 35" ééuen nacht
Bunnen 3fj tl ont3etten ban alle bie schatten, üie gn in bele jaren/en met
beel arbeib be?gabe?b IjeBt. Cu toat srjn er tiele andere hiegen/tnaar«
boor grj ban alfe utne aardsche schatten in een oogeuBlift Buut Beroofd
tooiden ! l!)oc oube^tuacljt Ban be ïjerrc alle utne schatten boor de ulamme
boen begeren/ of in Ijet tuater boen berbjfnfien? <£n sult grj ban utne
oogeu laten gaan op tjetgene niet? en i?/ bat siclj gemi?felijB üleugel£
3al maBen/ en in een oogenBlifi boor eeutnig 3a! biegbliegen ? ltëaar is"
be gouden kroon ban Salomo? U£aar 3tjn alle die gouden schilden ? ©aar
3tjn alle be schatten ban Ahasveros? i©aar i? Ijet gouden beeld ban Ne-
bubadnezar? UPaar i? be fio?teli)Be borstlap ban ben Hoogepriester? l©aac
i?" be gouden tafel ber toonbrooden? SClIe dfe schatten 31J11 al lange be?\'
tee,zb. SJct \\$ ec mebe gegaan al? met be koperen slange, bie i?" tie?grui?d;
en al? met (jet gouden kalf ban Aaron, \'t i? tot ft of bejinalen itèaar i£
al \'t gewaad ban ben Hoogepriester, baar 31J 300 mede be^fiejb bjacen?
©aar ma? biel een tijd om te naarjen/ maar baar toas ooit een tijd om,
te fcjjeuren; baar tna? een tijd om te maBen/ maar baar tna? 00B een
tijd om te ft:cften. ©at is aandrang.
IV. .Du tot oir,e toepassinge IjeBucn tnij nog eenige bingen te 3eg«
gen/ bie gij mogcirjB al in utn rjarte ouerdacljc IjeBt.
A. <$rj 3ult 3eggen/ mogen ban oubcr? of aubereu geen goeb bejgabeten
booc Ij umi e Binberen of Bjienben 5 .illogcn 3c niet ioeften rijft te tuojben ?
Eerst, ©aar tje&Ben buj niet tegen; bat tuil 0110 p^eftcu niet seggeu.
3a/ menfcljen/ grj moogt tncl naar goeb 3oeBen; 4?od geeft u baarom
3c? bagen om te tne?fien/ en al? grj getjoutneltjfi arbeidt/ ban segent
è)i) Ijet tnejfi utner ijanben.
Ten tweede. <(?ob be^Bjebt be lebigrjeib/ 2 Thess. III: n, 12, Want
JPfff                                                                vvij
-ocr page 630-
XLVIII. PREDIKATIE,
59
wij hooren, dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende,
maar ijdele dingen doende. Doch den zoodanigen bevelen en vermanen wij
door onzen Heere Jezus Christus, daar zij met stilheid werkende haar eigen
brood eten. <£n in tjet\' 19de bg. 3egt Paulus, bat zoo iemand niet wil wer-
ken, hij ook niet mag eten. 35a/ tnat een boorbeclb ban naarftigljeib ttia#
bie Apostel! $tj ftonbe 3eggen/ in het Site bg. Wij hebben geen brood bij
iemand gegeten voor niet, maar in erbeid en moeite nacht er» dag wer-
kende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn. Cjjj brgee?be nfe»
inanbs goud of zilver of kleedinge; maar hij tnerftte lietoer met 3rjnefjan»
ben/ Hand. XY1II: 3. XX : 33, 34..
Ten derde. $ob en menfcfjen hebben een toalge toan een luiaard. $ob
toilbe baarom geene ezels op 3tjnen altaar hebben. €n Salomo $egt: Ge-
lijk edik den tanden, en gelijk rook den oogenis, zoo is de luije dengenen
die hem uitzenden, Prov. X: 26.
Ten vierde. $oö heeft lust tot naarstigheid; i^ij belooft er 3tjncn 3e»
gen ober/ Prov. X:4,De hand der vlijtigen maakt rijk. <£n Prov. XII: 24
fraat: De hand der vlijtigen zal heerschen. Cn baarom/ ouberg/ of an»
bere menfcljen/ alg ge inat be^gaöeren milt boo? ii3eltoen/ of boor utae
ftinberen en nabeftaanben/ gij moogt het tncl boen/ gij moet baar geene
ftloppinge ober hebben; tojant zoo iemand de zijne, en voornamelijk zijne
huisgenooten niet verzorgt, die heeft het geloove verloochend, en is erger
als een ongeloovige, 1 Tim. V: 8. «ïtèaar mij 3eggen 11/ gij moet üin»
nen be paden bes regtg bigben:
Eerst, fyet tgdelrjfte goeb moet fjier utn beste deel niet 3tjn/ baar gij
alle u in en fcfj.it in 3ouDt reftenen en al utn geluft. 2CcF|/ gij moet be
aarde niet hooger alg ben hemel achten/ nocfj Ijet goud boben God.
Ten tweede. Uto tjarte moet er log omtrent jtjn. $tj moet fjet alfeg
in be hand ban ben £}eere geben/ en jeggen: l§erre/ mij Ijeböen \'t al»
leg uit utn tnilbe hand ontbangen/ en luij geben \'t meer in utne hand/
Ci) ftunt er ober digponeren/ 300 alg \'t ÏL Belieft.
Ten derde, (öij moet gaarne 3eggen/ \'t tg maar een toewerpseltje. 3fft
Tjebbe ren beter goeb ban il genoegen/ i^erre. 43tj moet niet rugten/
boor bat ge Runt 3eggen: ift banfte ïl J^eere/löij hebt mij urne genabe
bekeend; d3g hebt mij beel gegeben aan be erve der heiligen in het licht,
©ie aardsche schatten reftene ift maar boor \'t goeb ban uIne voetbank en
ban utee linkerhand. 3fii acfjtte fjct goeb ban urne regterhand oneindig
hooger.
Ten vierde. 2Clg ge mat ban be aardsche goederen toejfiregen Fjeöt/ bat
moet um tjarte in lieföe ontfreften omtrent de armen/ om hun rtjfte»
lijft mede te toeelen/ eben alg Boas, bie 3eibe tot be maatjerg/üefcfjaamt
bie. arme boctjter niet; en hij belagte 3e/ dat 3e ailnigsffcns mat 3ou«
ben laten ballen/ opdat Ruth, die arme toebume/taat bc^gaberen ftonbe.
Ten
-ocr page 631-
OVER MATTH. VI: 19.                               595
Ten laatste. $fj moet be aardsche schatten 300 vergaderen, bat utn
harte ctn-nlini blug blijft om naa? bobcn te blfegen/om ben t>ere te
geftoo?3amen en te bienen. gij moeten u sij-.i aio liefbefioo?ben/ om u
naa; ben Qrrrc te t?eftfien/ en om u ïjoe lange? tjoc bagte? aan ben
^eere te be?binben.
B. $et tweede geval ip: baa? jit fiie? mig\'fcljten een arme vrome, bfe
3egt: ift fiebbe {jet 300 beftrompen in be toerelb/ ift pebbe 300 beef toe?ft
om met mijn Ijtiitf aan be Uor.t te ftomcn/ 30Ube ift niet mei mogen toen\'
fcften om het mat ruime? in be toerelb te hebben? HPn anttooo?ben: ja/
al£ gij het boet op eene beljooriijfte toij3e/ gelgft mij baa? eben gejegb
hebben. Jlfêaa? ebentael moet gij bergenoegb 3tjn met urn lot/ en 3eg«
gen: Vader, uwen wille geschiede. <0nbe?tusfrF)en moet gij bit bebenften:
Eerst, ©aa? ftomt u ntetpb?eembotie?; beb?omen 3tjn altemctjibebel\'
a?m. <©enftt eenö aan Naomi, aan Ruth en Lazarus; mat maren 3tj a?m!
Ten tweede. <6ob geeft 11 altemet? eene ftaanbe gezondheid. Sdcf) rijfte/
be fpti3C/ bie be arme beamen eten/ ig biftmijlg al fmafteltjfter aï$ een
ftonmftlijfte maaltijb; pnn flaap f? hun 300 3oet; 3ij too?ben niet ge«
fttoelb met be brftommernipfen be? rijften; 30 toalgen niet ban be ge»
mrene fpijse. 5t\'lle£ fmaalit hun 300 mei/ en \'t gebijt hun 300 ten ftc«?re.
Ten derde. K&nb maafit u 300 teb?eben in urnen (taat. $jj 3ijt fomtijb£
be?genoegbrr in be gobbrlijfte brbeclinge obe? u ahj een honing. #jj
3oubt met geen honing ban be toerelb urnen ftaat milieu ruilen. <ètj
30iibt liebe? a?m 3{jn/ alfi bat ge <&aü 30ubt moeten mt^fen.
Ten vierde. n3ob legt een bubbelen 3egen in utoe geringe portic\'n. ©e
b?ome armen 3ijn aijs bie jongelingen, bie be stukken van de spijze des
konings niet begeerben/ 39 ljabben lieber een schotel moes alé alle be
koninklijke lekkernijen, en \'-t gebijbe f|un bete? algi bie be koninklijke spijze
aten/ Dan. I: 15. <£rj 3iet bifitotjl£ bat be rijken be?acht too?ben met
alle hunne ftogtelrjfte ftleeberen/ en een arme vrome, bie maar een fcfia»
mei fileebje aan heeft/ toorbt bifttoijlj? geè"e?b; 3iet ge be rijken, met
al ben obe?bloeb 3tjn 3e nog niet be?3abigb; en 3iet ge een armeb?0\'
me/ <0ob 3egent hem met ben staf des broods, 300 bat een b?oog ftuftje
b:oob gein fomtijbji 30a leftfte? fmaaftt/ en 300 be?3abigt/ bat hij e?
abj be?baaj?b obe? flaat/ en moet 3eggen/ $eere/ ift ftebbe obe?bloebig
en tot be?3abigenjï toe gegeten; ift moet e? utoen naam boo? p?iJ3en.
Ten vijfde. JUSigt gij be aardsche schatten, <fi*ob segent u met genabe
in be plaatfe; gij binbt een toegang tot ben t?oon be?genabe; gij ge-
niet blgbfcliap in tfob/ gij be3it een goeden naam, baa? be rijften bift\'
totjlg? een slechten naam hebben. Cn ip een goede naam niet bete? ah£
groote rijkdommen ? ga gij hebt beel aan birn rijkdom eneere, aan bat
duurachtig goed met geregtigheid, bat bij bendeere 3e3iig te binben ig.
#ij be3it bie schatten, bie geene motte noch roest kunnen verderven, en
fffff »                                                  dia
-ocr page 632-
XLVIII. PREDIKATIE,
596
die geen dief doorgraven noch stelen kan! 3fa gij leeft in be be?taacfi•
tinge ban bat groote goeb/ aat oe Bjeere tneggelegb ö^eft booj begenen
bie l^em bjer;en/ en getoroeftt heeft boot begenen bie op !fyem bejt^ou»
toen/ Ps. XXXI: 20.
C. Cen derde geval. 91a/ 3cgt be toerelb/ be vromen bie vergaderen
ooft tael schatten; baat 3tjn tuel vromen bie 3ee? tijft 31)11 getaojben. 0oe
rtift toa£ Abraham, en Loth, en Job, en David, en 300 bele anderen?
4>r?tjbt bat niet tegen be3e le^fe? ï©ij anttaoo^ben/ be bjomen mogen
geene schatten Eiryrten alp 31) er Cipisttis ofyjne paften om 3oubrn moe-
ten bezaten/ of a(£ 39 e? feftabe boo? jouben lijben aan ftunne3ielen;
ban moeten 3e lieuej allee beslaten om btê peeren taille; ban moeten
3e 3eggen/ baa^tael/ rijkdom, tiaajtael/ schatten, baartoel ee? en staat,
gij 3t)t mijn hart niet toaarb; maa^ anbe^j? mogen be bromen toel goeb
besitten; 31J moeten ftet niet toegfmgten/ maa? 31) moeten het be3it»
ten al£ een b?ome/ 30 moeten hunnen schat niet boben God 3etten. $tj
moet utoen schat niet taegfinijten. ©jotnen/ bien töob bele goeberen
geeft/ gfj moogt 3e tnel bezitten en ge&?uiften/ gij moet 3e niet taen>
fmijten noch bejfttaijgten. Petrus jeiöe tegen Ananias, Hand. Y14, Zoo
het gebleven ware, bleef het niet uwe? En verkocht zijnde, was het niet
in uwe magt? Cn Luc. VIII: 3, lee^t gn tian bie godvruchtige vrouwen,
bie 300 rijn maren/ bat 3tj den Heere dienden van hare goederen. 25tj
fmetcn \'t niet taeg/ 3fj vereerden den Heere van haar goed, en van de
eerstelingen harer inkomsten.
dPelicfben/ eer toij eindigen/ toillen toij het taoo?b ban ben liefften
^eere 3ïe.;ii0 nog tael taat op mijn en uta gemoeb binben:
Eerst. @C?oo<?t e? u niet te üeel mebe al£ ge ftet goeb be3er toerelb
Be3it/ als uta bermogen obe^bloebiglp aantoa^t/ ^et e? toeft uta fiajte
niet op. ö tfebenftt toeft beel/dat de wereld voorbij gaat met alle hare
begeerlijkheden.
Ten tweede. #ebenfit toeft bat al het goeb ban be taerelb niet in
ftaat is om utae 3iele te be^geuoegen of geluftftig te maften. 8 Qet 3a!
u in ben hemel niet brengen/ noeft niet 3a(ig matten. Nebucadnezar en
be rijke man 31)11 al lange in be ftclle.
Ten derde, ^oeftt toeft in tijbj? utae ftarten lojS te ft?tjgen ban be
tijdelijke schatten. 2Ccft/ 3ij villen u anbejp" 300 benaautab boen fte?»
ben! 3&AA? luas een goddelooze ftoniug fnCngelanb aljTt nogpaap^ch
bias; hij moegr fterben/ m.ia2 ft ij tailbe niet t\'te:üen; ft ij 3eibe tegen
ben boob/ 3ftt gij niet te beletten ? .ïBag ib geen uitftel ban eenige
jaten hebben? jBaa: be boob tailbe hem geen uitftel gebeu. l)ij boob
alle 3ftne goeberen aan/ en ft ij tailbe met beftulp ban 3jjne buienden
nog beel meet geuen. .flfèaa? \'t mogt al niet ftelpen; be 3icUte nam
fteedg toe/ en be boob maaibe ft e in af; hij moegt alle sijiie goeberen en
beien\'
-ocr page 633-
OVER MATTH. VI: 19.                                597
bjfenben op een oogenblifi bezaten. Moet gij get niet toeftemmen/ tae»
relb/ bat hef 300 gaar? Jüigfctjien 3ult ge eene opgaanbe 3onne 3tjn/
allé ge in een oogenblift afgemaaib lno^bt. €n hoe 311 ïc ge \'t maften a\\$
ge eeng uit alle utoe schatten 3Ult moeten uitftappen? SUchV fi°e 3"It
ge ban alleen ftaan/ en 3ien bat Bet een menfetje niet ftan baten al
fie3at hïj be geheele wereld; en bat alle be tijdelijke schatten geen aa{?je
troont op een boobbebbe Hunnen genen. Süctj inenscfj al liet gÖ alle
utae schatten boo? uta boobbebbe brengen/ 31J 3ouben u maat meet Be»
naauhien. €n luie taeet/ hoe IjaasJt be ï)errc nomen 3a! om utne .vele
op te eifeften? Cjcüt ge ban geen anberen schat, alfi Ij 1 e2 op aatbe/
3 fioe a?m 311IC ge ban boo? <!Bob beschijnen! ©an 3Ult gij nietgljeö«
oen tot logfinge ban utoe 3iele. $tj moogt ban utne toeuitigt nemen tot
be heuvelen en bergen, of tot be spelonken en holen der aarde, maat
ach/ öie 3ullen u niet Hunnen be?bc?gen boa? Ijet aange3tc|)te beogenen
bie op ben t?oon 3it/ noc&te boo? beu too?n bejl 3Cam£.
ï©n moeten nog een taoojbetje tot u fp?efien/ en injonberljeib tot
3ulftcn onbe? u/ bie 3icfj in be3e kermisdagen, oie bagen be? nbeltjeib/
300 fc&ulbig gemaalït fyebben.
Eerst. l©ij moeten 11 3eggen/ gij fjebt uta gelb betfttaigt/ utacn tijb
bertttoijft/ en utoe ftoptelijfie 3iele be?fttoi£t; maa? toat biucrjt fjcöt
gij uu üaarban? Jü&oet gtj e? u niet auer ferjamen? ^oe btaaag 3ijt
gij/ bat gij uto gefö gaat uitgeben boa? ftctgene bat geen ötoob ig/
en utoen arbeib uoo? Ijetgene bat niet be?.$abigen ftan. SCcft pabt gtj
uto gelb lieber aan be armen gegeben! H|abt gij utaen ftogtelijften tijb
Heber beftreb met (jet Icsen ban <j3obg I©oorb/ en met bibbeu op utoe
ftnieën/ bat gij inogtet befteerb toorben! taie toeet toat töob 30Ube ge»
baan hebben!
Ten tweede. l©ij moeten u 3eggen/ aclj bemebect u obej utoe fcfiulb/
belijbt 3e boor ben I^eece/ en 3egt: om utaeg naamg taille ó l^eere!
bergeeft mijne ongecegtigljeib/ taant 31J \\$ gtoot.
Ten derde. 2iet gij utoe fcljulb? §$ gec u om barmtjartigfjeib en
bergebiuge te boen? 5Cclj/ ban bunnen toij u in bes ïjeeren naam ooft
3eggen/ be J^erre %e$n$ ftaat nog met {janben bol ban anbere schat-
ten, l)i) biedt 11 alle be goebecen ban yjn HoningrijH boot niet aan/
3onber gelb en sonber prij£. J^ij roept boor be ftraten ban be ftab:
Ik rade u dat gij van Mij koopt goud, beproefd, komende uit het vuur,
ne oogenzalve, opdat gij zien moogt, en kleederen des heils, om be schande
uwer naaktheid te bedekken. 0ij laat u nog toeroepen: Waarom weegt
gij uw geld uit voor hetgene dat geen brood is, en uwen arbeid voor het-
gene dat niet verzadigen kan? <£n ftan u bat niet betoegen/ menjhrh?
Stilt gij ban 300 beel gelb en 300 beel tijb obe? hebben boor een tij-
delijk schatje, en 3u(t gij niet£ ober hebben boor be eeuwige schatten?
f fff 3                                   Zult
-ocr page 634-
598            XLVIII. PREDIKATIE, OVER MATTH. VI: 19.
guit ge ban be $eere 3tou<3 laten roeyen/ en urne ooren boor f?cm
toeftoppen/ en sulr gij 300 luisteren naar tjet geroep ban be gobbe*
1003e luerclbr %())/ boe 3U(t gij \'tu te late bcftlagen/ a\\§ alle bie
ftojitelijfte fcliattcn/ bie u nu boor niet taorben aangeboben/ boor geene
gefjeele toerelb met goub meer jullen te beftomen jijn! 2fch rnogt gij
ban nog in tijOr. toijs voorben/ en Ijrt begte beel bergiejen/ bat in
eeutaigljeib niet ban tnorben toeggenomen.
fóiubrren <j?obi3/ gij taaart te boren 00b 300 btoaaj?/ bat gij utoe
oogen liet gaan op Ijergrne niets en is. Spet arme beel ban be tuerelb/
baar ftelbe gij te boren ooft urnen rijfibom in/ ombat gij geen beter
gocb ftenbe. «ïifêaar toat jijt gij geluftbig! ü>e ^eere heeft utoe oogen
berlichtrt/ ^ij heeft utoe banben lo&jemaaftr. ®ij ftunt nu peggen:
Een andere schat van grooter waarde is \'t, daar ik met mijn ziel naar hijg.
SCch/ banftt er ben Cjeere boor/ bat £}ij u 300 tuijs gemaaftt beeft/
bat gij het br^te beel fjebt berftoren; bibt J£em/ bat J^ij utoe ijar«
ten mrer en meer ban be aardsche schatten logmafie/ opbat ge bie inoogt
be3Jtten al£ niet be3ittcnbc/ en alp be ^eere be3elbe ban u toil ne»
men/ bat gij 3e getoilbg aan ï^em obergeeft; en bat gij fterbenbe
moogt bunnen 3eggen/ Wien hebbe ik neflens U in den hemel? Neffens
U , Heere, en lust mij ook niets op der aarde. Al bezwijkt nu mijn vleesch
en hart, en al burgen nu alle mijne tijdelijke schatjes toep; Gij, Heere,
zijt en blijft ebentoel de rotssteen van mijn hart, en mijn deel tot in
eene eindelooze eeuwigheid.
AMEN.
NE-
-ocr page 635-
NEGEN EN VEERTIGSTE
PREDIKATIE,
OVER
M A T T H. VI: 20.
Maar vergadert u schatten in den hemel, daar ze noch motte noch roest en
verder/t
, en daar de dieven niet en doorgraven noch en stelen.
OP D E KERMIS.
l©rj le$en/ Prov. XXIII: 5, Zult gij uwe oogen laten vliegen op het-
gene dat niet en is ? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken, ge-
lijk een arend, die naar den hemel vliegt, ©e aardsche dingen bcagen
&Ó3onbere ^ct\\)tc namen in tjet i©oo;b. ,ö&en mag er üan 3eggen :
De aarde is woest en ledig, en duisternisse is op den afgrond, ©e iritï>c
Salomo noemt je/ Pred. I: 3, IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid;
en tjier noemt Ijij 3e een niet. lüaacom ö:ageu öe aardsche dingen
3ulfte flechte namen ?
Eerst. <©mbat er ntet# in ij? bat eene Beroerbe confcientie ftan ber»
ftlniftften. %i mag Adam in tiet paradijs; alsi hij gesonbigb fyabtic/ Fjet
ganfrrje paradijs ftonbe hem niet becfttnHtften. Saul, als" bö otj °\'e too_
veresse 300 be^fcljtiftt Xaa$/ al taag hij een Baning/ 3\'tjn geheele fto>
ningrjjfi ïtan Ijcm niet be^fttniftften. Belsazar, al jat hij aan Dien u:actj»
tigen maaltrjb/ al? bie fctj:tjuenöe IjanQ aan ben toanb Htaam/ alie 3ijne
leftftejnrjcn en alle yjne gakten/ bie ftonben Ijem niet uetfttniHften.
ö .Deen! jilSaar be banben 3tjnet lenbenen gingen IojJ ! Judas, al fjabbe
hg bit dertig Zilverlingen, bat gelb ftonbe gem niet betftmiftften/ al£
jijne confcientie hem 300 benaaumbe. SCI habbe iemanb nog 300 beel
goeb/ hij ftan ec $ijn bang gemoeb niet mebe ftillen.
Ten tweede. ©mbat het aardsche goed 300 gering/ en niet met al
ig boor een mendij bie ben hemel in \'t ooge heeft. 281| iemanb be
zonne jfet/ hoe ftlein toojbt hem be kaarse! %[$ men goud of zilver
3iet/ hoe gering tuorbt tin en lood ban in onje ooge. ö %\\$ iemanb
ben hemel en Ijet hemelsche in het ooge heeft/ ban boet hÖ/ fleltfft ,nen
leejSt Hand. IV: 34, 37, Zij leiden haar geld aan de voeten der Aposte-
-ocr page 636-
XLIX. PREDIKATIE,
6oo
len, bc naaste t?ap om bertreben te toorben. ©ie vrouwe, baar men
ban leept Openb. XII: i, bie Ijabbe 0E mane, bat \\$ alie be aardsche
dingen , onder hare voeten.
Ten derde, ©au 3tjn 3e niet met al/ alp* men gaat fte?ben. Jgiemanb
lp" beter in (laat/ om ober aardsche dingen te oo?beelen/ a\\§ 300 eenen.
8 ©an 3iet men be nietigh>ib ban alle ï\\et aardsche! ©an 3iet men
be bingen ban be toerelb in hunne tiaaUtfjeib! ©an 30110e men toel
jeggen: ïjoubt be bingen ban be toerelb maar uooj u ; alp mijne arme
3irle maar gelufifiig mag 3ijn.
Ten vierde, ©an 3fjn be bingen ban be toerelb niet met al/ alp" 3tj
on£ 30uben moeten troopten in ftoo?tfrn/ sieftten ofpijne. ©at 3iet gij
alp" be epen ernp be30tljt 3tjn met 311IÏJC of biejgelijften fttoalen; al
f)un gelb en goeb ftan hunne siefite of pijne niet toegnemen/ nocfj (jen
baarin bertroopten. S^iet gij Voel geliefben/ fjoe gering alle Ijet aard-
sche ij?? ®tj Runt er geen een 3onbetje tnebe afftoopeu; ofalpge3oubr
meenen/ bat fjet u te papïe 30iibe ftomen/ om ^obé gunp^t baa/mebe
te ftoopen/ ban 3oube men tot u moeten 3eggen : Uw geld zij met u
ten verderve. $Cl£ uto grmoeb onjtelb ij»; alp* ge ben (jemel in \'t ooge
Ijeüt/ alp" ge op utu boobbebbe ligt/ of alp ge 3iet bat ge e,? niet^ mebe
fiunt ftoopen boo^ ubje 3iele/ ban luojben De bingen ban be tnerelb
300 ftlein. Jpcliefben/ alp" bit bingen ban 30a ftlein toorben/ 300 ftan
\'t niet anbe^ toefen/ of men 3rgt/ i^ er niet een bete? goeb ? 31a liet/
baar ij$ een beter; en Fnertoe bient be3e Irp\'fe ban on3en lieben en t?ou»
toen 2aligmafie2. ï^tj geeft nooit iemaub Belogen/ en 0rj 3al \'t ooft
nooit boen. iBat 3egt 0ft ban \'t aardsche goed? Vergadert u geene
schatten op de aarde; be dief steelt ze, be motte verteert ze, be roest
verderft ze. Wel/ $eere/ mat ban? Vergadert u een schat in den hemel,
baar be motte niet bij ftan/ baar be roest geen berberf ftan aau6?en\'
gen/ en baar be dief niet boorg?aben ftan. I|eere/ toat 3a! \'t ban >rj" ?
©an 3ult ge fiemelpïfi, Irben/toant daar ban uw schat is, daar zal ook
uw harte zijn. %$ uto schat aardsch, gij 3UU met utoen schat behoren
gaan. %$ utoc schat hemelsch, 39 3a! u in ben Ijemel brengen.
i©ij hebben ai eenige jaren be3ig getaeept met op ben ttjb te pje<.
biften. ©ooj tbiee jaren toen pjebiftten toij op 300 een ttjb a\\$ bt$e ban
bien btoa3en rijken man. ©aarop lieten toij in \'t boo^leben jaa? bol»
gen fjet ifte vs. ban oiijS teftgitftapittel/ ban ben valschen schat, ©e
kermis fraat toeer boor be beutp/ be marktdagen (taan Ijier toeber ge»
ljouben te toojben ; elft tuil ban toat Ijebben ; l)ij boo^iet ski) boor
een jaar/ min of meer/ naarbat Ijrj ha" boen Fjceft. ïlPtj batljten/ Ia«
ten toij u be3cn schat eenj$ boen 3ien/ ben waarachtigen schat, tejtaijl
geheel be tnerelb bejrg ip met het 3oeften en bergaberen ban ben val-
schen schat, geliefben/ elfie rustdag ip een gergtrltjfte marktdag. jlKo»
gen
-ocr page 637-
OVER MATTH. VI : 20.                                601
gen anberen 300 boenbe 31\'jn op bc aardsche markt, om \'t aardsche goed
te ffoopni/ en jouben toij ban op be geestelijke markt niet toat boot
0113e 3ielen ftoopen? ©e Sgaligmabet beet) in \'t-de,6deen 7de bapittel
3ulue fjeerlijBe pjebibatiè\'n. 3[n \'t vijfde kapittel pjebiftte hij/ boe tot)
ong omtrent God gelagen moeten; in \'t zesde kapittel, hoe tojj pan*
delen moeten omtrent onszelven, en in \'t zevende kapittel, hoe toij ons
gebjagen moeten omtrent onze naasten. 3Dn bit zesde kapittel lee?t Cjij/
fioe toij on? omtrent onszelven gcbjagen moeten? J^ebt ge eenig bet<
mogen/ jegr IJjij/ geeft altemet? een aalmoesje aan ben armen, ©at
niet alleen; maat bidt difttorilé. HPeet ge niet/ hoe ge liet beleggen
3Ult? 3flt 3a! u een ftujt voorschrift gebcn. SfD mogten benben/ aller»
lieffte C^eere/ (0t) geeft on? vijf beden Uoor bc ziele, en maar één boot
\'tligchaam; en bat nog met 311111e tooo?ben/ Die öe fouettjrib uitb^ub\'
ben! «£n ban 3egt 43e nog/ bat Ui ij altemet?: een? vasten souben! Ui>n
tyce3cn/ bat toij arm gullen taorbrn. iil»el/ 3egt be fyeete/ ban 311I1 ge
naar be 3iele 300 rijk tooiden. Cn al buut ge het niet 3ien/ gelooft
het ebentael. $}et i? met het ooge der ziele gelrjli met het ooge des lig-
chaams; get grfjrele ligchaam toojdt ban het ooge geregeerd; laten 30a
ooft utoe geestelijke oogen uwe ziele regeren, ©aarop segt Ü^n/ 3ou0t
ge «iifêtj en be toetrld elli toat geben? 4Öeen/ gij Huur bie tweeheeren
niet gclijh bieuen: Zoekt eerst het koningrijke Gods en zijne geregtigheid,
en de andere dingen zullen u toegeworpen worden, üaat Ijet 3ÜJaarite bij
u Ijet 3iuaa:ite toegen; en ban >al *3od 11 op bie gjoote en eeutoige
goederen bie iileinighrtbje? roegcben; gelijfi al? een Hoopman/ die eene
3luare patctje goed? betHoopt/ hij geeft 300 eenige ftieinigheiüje£ op den
ftoop toe. ©aar hebt ge 300 \'t Beloop ban \'t zesde kapittel. IDn gullen
u 3onder omflag bertoonen:
I. ©en waren schat in den hemel.
II. $et onderscheid tusfcljen den waren schat en den valschen.
III.  ©e vermaninge omtjent den waren schat; begiet et u ban/ ver-
gadert hem.
IV.  ©en aandrang, door het tooojbje maar; ft ij ftaat tegen ben an»
beren schat ober; grj moet den slechten of den besten bieden.
I. IPat het eerste aangaat: ©aarin Uuijüt gefp?olien ban ben he-
mel, bie p^atfttige plaatfe! 8joe fcljoon i£ 3ij! ;iet ge 3c altcinetp\'
toei een? mer aaudatht aan? 3£i? ge ben bloct jfet/ die is Ma een
gegoten fpicgel. ©aar i? een hemel, daar de vogels in bliegen/ en
daar ton in leben/ dat i£ de hemel der lucht, ©an i? e^ een hemel,
toaarin de zon, maan en sterren jteft aan oné bejtoouen/ dat 1? de
hemel des firmamenls. ©an is er liet paradijs Gods, be hemel der he-
melen, bat p^aeljiige paleis, Openb. XXI: 22. ©aar \\$ (jet 300 hee?-
lp! toeet ge toaarom/ Stegen? de g:ootljeid\' fietltjüfteid en Ijeiligljeib
43(388                                            ban
-ocr page 638-
6oa                                XLIX. PREDIKATIE ,
ban bie plaatse; torgené fjet boortrrffelijfte gezelschap; baar Ije&t ge
God drieëen, öe Vader, Zoon en II. Geest; baat rjeür ge ben fjcejlgften
Middelaar, bc millioenen engelen, bat fctjaone en 30de ge3elfcljap ban
alle be grluftjalige menfctjen/ bie u baar br?tnacgten/ en baac gij tjie?
300 naar behangt.
3n bien hemel 3tjn schatten, segt be liebe $eere Stfesug.
Eerst. T>aar 3911 schatten in bie hemelen, bie hemelsche 3tjn/ en bie
op be aarde tocuben genoten.
Ten tweede, Wan 3511 er hemelsche schatten, bic in den hemel, boben
be hiolftcn genoten tooiben/ maar bie ccijter op de aarde berf^egen
tooiben. 3ift jegge/ baar 31311 schatten, in den hemel, bie reeö£ op aarde
fie3eten uiojben; en baar 3nn schatten, bie üieleeriér in den hemel 311I»
Jen bezeten tnorben/ niaa? bie center reebjï op de aarde moeten verga-
derd tnerben.
Hiskia roonbe alle zijne schatten aan be gezanten be^ konings van Ba-
bel Jes. XXXIX: 2. *£ot) nam bat 3ee? BtoalnH. ,J,1Saar <J3oö 3a! \'t niet
BlDalijft nemen/ al£ tnij u be schatten onzes Gods bertaonen/ om u op
te toe&ften en gaanbe te maften/ om beselue te fiegeeren en te berga*
beren, ©e wijzen uit het oosten fttoamen en openben fjunne schatten,
Matth. II: n. 2oo ftomt $ob ooft alg uit ben Ijemel/ en $?n opent
3tjnen goeden schat, be genade in Christus, boor be arme 3onbaarjï;eii
alle bie zaligheid, bie 31) eeuteiig gullen genieten.
A. i©elUe 3jjn bie hemelsche schatten, bie op de aarde bejegen en
genoten toorben ?
Eerst Wen drieëenigen God tot 3Ün beel te Beu&en; te Bunnen ;eg-
gcn/De Heere is mijn deel, zeit mijne ziele, Klaagl. III: 24. Gij zijt de
rotssteen van mijn hart en mijn deel in eeuwigheid, Ps. LXXIII: 26. sgoa
te ftunnen 3rgaen/de Heere is het deel mijner erve en mijns bekers. De
snoeren zijn mij in eene liefelijke plaatse gevallen: ja eene schoone erfe-
nisse is mij geworden, Ps. XVI: 5, 6. Slclj\' üiat ijö tiat een ouuejge\'
Irjftclijfte schat boor ohoötf ftinoeren! SClé 3c 30a ftiile sitten/ ban te
Bunnen benden/ be eeuwige God, bc almagtige God, br algenoegzame
God, öe onveranderlijke God, be getrouwe God, be goedertierene God,
bie God bie alirs geschapen heeft en nog onderhoudt; Oir drieëenige God :
i£ mijn God; Hij i£ mijn overvloedig goud en mijn krachtig zilver. Ui>at
3ent utj? 3$ bat g\'-en schat der schatten?
Ten tweede. We Heere Jezus ij? Die schat; u dan, die gij gelooft , is
Hij dierbaar, 1 Petr. II: 7. IBie bie schat in den akker ban öe roe-
relb ? f=É£ \'t niet be Heere Jezus Christus ? luie iJS tiie parel van groote
waarde ? \'t niet be Heere Jezus ?
Ten derde. Wie schat 1$ be Geest van God met alle 3tjne genadegaven.
3fü bie Geest geen Hogrelgfte schat? l!}et ijs eene ban be g?oot|"te en bie2>
baat\'
-ocr page 639-
OVER MATTH. VI: 10.
603
fiaajflc Beloften ban \'t nFnangelium: Ik zal mijnen Geest geven in\'t bin-
nenste van u, Ezech. XXXVI: 27, Zach. XII: 13.
Ten vierde. 3?ie schat jtin atle be genadegoederen, bie tfob mebrbeelt
uit Hractjt tian \'t genabeberbonb; ala; lift nieuai geestelijk leven, be
roepinge, fjct geloove, be regtvaardigmakinge, be heiligmakinge, be be-
waringen, be gceptelijfie blijdschap, en bie onderpanden ban be eeuwige
zaligheid.
Ten vijfde, ©ie schat i{j Ijet Euangelium ber be^uiillmge/ met alle bie
fcfioone delofren; en be taaarbirjr bedieninge van \'t Woord. StCÖ/ bat
ta\'rrfi al$ 300 een groote schat bno: Ijrr uubr Israël aannemrrftr/ Ps.
CXLV11: 24., Hij maakt Jacob zijne woorden bekend; Israël zijne inzet-
tingen en zijne regtcn. 6 Pat Woord is begeerlijker dan goud, ja dan
veel fijn goud, jejjt üavid, Ps. XIX: 11. <£n Ps. CX1X: 72 $egc hij/
de wet uwes monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver. (©113e
uonruiicn\\:ó bie gingen rz alles lum: opletten; ;u ttniben lieber allrsJ
laten baren/ en fttaijt 31J11/ al«S Fjet bie^öare Woord en be toaajbige be-
dieninge ban Ijet^rlbe.
£i\\) 3iilt miefcljien in utae gebacfitni peggen/ inorben bie schatten
fie;eten op aarde, hoe noemt grj 3e ban hemelsche?
Eerst. 3I\'1 ben hemel 3011 3e verordineerd; üaa? ip Orpaalb en ba£tge-
ftelb/ tuaarin bie schatten gullen beftaan? Wie be bezitters ban bie
schatten stillen 3jjn/ en hocbeeï elft baarban lir&Ben 3a!?
Ten tweede. 33ie schatten Ïtomrn ban God uit den hemel nebc^balen
al<i goede gaven, Jac. 1: 17, Alle goede, gave, en alle volmaakte gifte,
is van boven, van den Vader der lichten afkomende. 4?ob boet als? \'t
in ar e be benitrrs bes hemelg? open/ en l)n boet bie schallen op be aa:be
nebe?balen/ Hand. II: 2.
Ten derde. Jgij 31311 hemelsch in tegenfrelling ban be Rontngrrjfien
bE3er Inerclb. l®e}e schat beftaat in gecne spijze noch drank, maat
in geregtigheid, vrede en blijdschap door den Heiligen Geest, Rom.
XIV: 17.
Ten vierde, (©ie schatten bie geleiben ben mendij naa? ben hemel.
2Stj maften ben bezitter hemelsch in 3tine gebaeftten; {jij 3oeftt en fie«
benfit be bingen bic Boben 31)11/ Col. III: 1. 2tj boen fjetnel^tï) rtierft;
3ij btbben alle bageu 0111 Gods wille te mogen boen gelijk als in den
hemel: 31J 3ticfjten naar ben fjemel; 31\'j seggen/ Ach wanneer komt die
dag! Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot! Ikhebbeeenebegeerte
om in den hemel te zijn.
Ten vijfde. In den hemel 3a! \'t alïeg vergroot worden: baar 3a! \'t
uolop 31J11; baar 3a! <j?ob alles in allen taesen.
Ten zesde. %\\$ bie schat in \'t Ijarte ig/ 300 rugren 3e niet/ of 3e
moeten in ben hemel 3ijn; 3ij jagen baarnaa?; 3ij fetjieten na hel wit,
<öggg 2                                              na
-ocr page 640-
XLIX. PREDIKATIE,
6o
na dien prijs der roepinge Gods die van boven is. J2fj jagen naar Ijet
eeuwige leven.
B. |Sti 51\'jn rr schatten die op aarde toel verkregen toorben; maar bie
alleen in ben hemel bezeten toordrn. HSta die 3tjn of in be voorbereidinge,
of in be dadelijke bezittinge
Eerst. Sin be voorbereidinge op f|er ziek- en doodbedde. Wttt gij mar
3Ü ban onderbinden?
1.  2tj toorben 300 loggemaaftr ban be toerelb/ en ban hunne lieffre
fcljrpfrltjep; al h-idben 3e een afgodje, jtj taillen e? af; gclijft Abraham,
hij toag 30a log ban 3tjnen Izaak, en ban 3tjnc Saraï. %$ \'t een gob-
brucljtig man, hij srgt/ ift ben 300 log ban mijne gelicföe broutne; ig
\'t rene gobbrucfjtige broutoe/ 39 3egt/ ift gebe mijn man/ mijn bier«
baar pand/ aan ben ïjeere ober/ ift ben er log ban. Jacob 3eibe/Ben
ik van kinderen beroofd, zoo ben ik beroofd.
2.    ©e dood Homrnbe/ 33 jijn er nier berfcfjriftt boor; 31) bree3en
niet in bat dal der schaduwe des doods. 6 ©an bcginr gun ftart eene
gocbe reben op te gebcn; 33 31J11 ban 300 nemelgcg in hunne taoor«
ben! l^rt moet er ban alle? eeng uit bat 3e 300 lang opgeftropt fjab»
ben. 2ij fprrften ban bifttonlg eene tale bie be omitanberg niet ber»
fraan/ alg bic genabe hebben/ bie berilaan \'ttoel. ©an begint alg
be hemel in hun harre te nomen; 31J geraften in jalRen Blaren licfjr/
300 bat 3e 3tjn alg Mozes opNebo, en alg be discipelen op Thabor. §Jg
liggen te berlangen om maar ontbonden te toorben/ en bij ben 5jeere
3Jt\\ius te $fjn; 31J 3eggen/ 8 boob! ftomt maar ftaagtelijft/ en boet uta
laatfte gctoelD maar aan mij. €n 300 geben 33 een gift en een fnift/
en 3ij 3Ö\'1 niES-
Ten tweede. ©p bic voorbereidinge 300 bolgt be babelijfte bezittinge.
1. (Cen opsigte ban öe ziele: 30a rag alg 35 fterbeu gaat be ziele
ban fronben aan tot ben ©eere 3fe;ug/ jjaac (^oafo. Heden, 3egt (^n/
zult gij met Mij in \'t paradijs zijn. Lazarus ziele ging terftonb naarden
hemel, ©e ziele ftrngt eergt een geerlnft geleide ban engelen, eer \'t
ligerjaain geleid tao?bt naar tjet graf. ©an 3eggen 3e/ mnn #od! ift
ben alle mijne pijne fttotjt! SCile mijne ellenden\' al mijn hommer tg
toeg. $eere/ ift heb nu niet één ftcuigje! l^eerc/ ift gebbe nu geen
ftrijd! (§eere/ gier ig geen toollte bie uin aanne^igreboor mtj herbergt!
Cjcere/ l)irr is niet eene 3011de om mij te beblelilien! Cu dat >al 30a
duren tot in de eindfIao3e reutnigfjeid. ©at ig bie schat in den hemel,
bie gier verkregen en daar bezeten taorbt. ©aar bezitten 3e alleg/ toat
gen berfttoiftften en berblijben ban; baar 31)11 3e bij ben bricé\'enigcn
03oü/ die ig Ijun algenoeg3aam deel. ,tïu geüreelir gun uietg. fjrrre/
3eggen 3tj/ \'t ig mij 300 goed getoeegt nabij 11 te toefen/ op aarde;
maar Ijter ig \'t nog beel beter. ïjjeere/ seggen 3e dan/ goe geiiig
toorüe
-ocr page 641-
605
OVER MATTH. VI: to.
too?be ift nu/ boo? JU 300 onmibbellijfi te aanfeljoutoen! %\\$ ift op
aarde rcnjS ue,:toaajbigb tniejbe om urne heerlijkheid als in eenen spiegel
te aanfeftoutoen/ ban uiiejbe ift 300 al£ van gedaante veranderd! 3 ©aa?
lag ban 300 een glans op mi)! .maar nu m 11 300 onmiOöellgft mag
aanfdjouiuen/ nu tnorbe ift ban be hcilig&eib af£ boorttoftften; nu ligt
et een bolmaafttc g(an£ op mij. ©p be vnerelb taaé mijne liefde maac
ecne liefde ban verlangen; maat t)tet \'£ 3\'J eent liefde ban genieten,
l^eete/ op be tacrclb taaé ift mei eeng verheugd, maat nu fptingt mijn
harte op in be volle verzadiginge der vreugde, ©at i£ be schat in den
hemel boor be ziele.
2.  (j£en ousigte ban het ligchaam, in be opstandinge. d%\\$ be ziele
ban Ijct ligchaam gcfcljeiDen l|/ baaj gaat öic ziele ban liggen betlan»
gen: ift fiebbe gefcljrilit om te fcljeiben ban mijn ligchaam, jal 3e seg«
gen/ maac nu betlange ift om et tnrêc mebe beteenigö te 3ijn. SCcfj/
toanneet ftomt bie bag! ©an 5a! ift eer£t tegt bet3aab 31)11. Baatbe
ziele beu ift nu bet3abigb; maat ift hebbe ecu bertangen om ooft naat
\'t ligchaam ber3abigb te h)c;en ; Ijet ij? ooft een beel ban mij. Weegt ftille/
3egt <i3ob/ git 3al ulne ftofjeé betoaten; betlaat u maat op üSi)/ se$t
be l^eetc. ©at boe ift ooit/ Ü|eete/ 3egt De 3iele; ift geloobe/ bat $ij
mijn ligcfjaam een? tneber sult IcbenDig maften/ en uit het ftof beg
boobj? 3ult boen bettij3en. ö ©an 3a! 3e ben 2&ijörl hennen/ooft in bat
beel üan be opstandige der dooden. ©icn artiliel ban be wederopstan-
dinge ban haar ligchaam, 3a! bie stele tian bolmaafttelijft ftenneu en
gelouben. %l$ ban be bag üet algemeeue opstandinge ftomt/ ban 3a!
®ob 3tjne fjanb tot ben aatbljoop uirjleften\' en 3eggen/ waakt op en
juicht, gij die in het stof woont; tuqpbt Inebe? ïebenbig; gij hebt al lange
genoeg m ben aarüjjuop getooonb. o ©an 3al \'t sterfelijke be onsterfe-
lijkheid aanboen/ en \'t verderfelijke be onverderfelijkheid! ©an sullen
3tj j)et verheerlijkte ligchaam ban Christus gelijUbojmig gemaaftt bjorben.
gij gullen üan sullte vlugge ligchamen Hebben/ 51J sullen geene gebrc
ften hebben; baat sal geen hinkende Jacob taese"/ geen kreupele Me-
phibozelh, geen kranke Lazarus, geen zwakke Timotheus, o 2Clle Die
ligchaamsgebreken, baat tfaöp liinbetcn tjtcr op aatoe 300 menigmaal
onbet moeten sucljten/ baat 3tillen 31J ban op eenmaal en boot eeulnig
ban bebrijb tnotben.
3.  .©aar ziel en ligchaam Beibe hebben d5obg fttnbeten nog meet schat-
ten te machten. Itecet gij bielfte?
a.  ©at 31J in het oordeel sullen (laan aan be regterhand. ©e ï|eete
3al ban 3cggen/ fefteibt nu mijne ftinbeten af ban bieu grooten Ijoop/
en 3et 3e aan mijne regterhand; 3fft bril mijne schapen niet langer on-
be? be bokken hebben.
b.  ©at 3e opcniyft boor ben iSegtet vrijgesproken sullen taotben. 3ft
tfggg 3                                         fptefte
-ocr page 642-
6o6                                 XLIX. PREDIKATIE,
fprrfie u bjtj/ ^al bc $rere 3eggen/ ban alïe urne e?f- en babelrjfie
3onben/ en ban alle be fl^affrii/ bie gij baarboo? be:bienb fiebt; ja/
gezegenden mnnej Vaders, 3tt tDii^c u nu toe bat koningrijke, bat mijn
©abr? ban eeutaigheib boo2 u fiereib ficeft/ en bjt 3jti boot u bej»
bienb fiebbe.
c. 35at 3e boor be engelen 3tillen bio:ben opgenomen, ©e {Jcere 3al
peggen/ gij engelen/ tacejt eene gedienstige geesten uan mijne tnnberen/
bie baar nog beneben fraan; brengt 3c een? boo2 be molften en boor
be lucfit. tPaar gullen 3tj ban grlnft alj een Enoch en Eliasopgrnomcn
en in ben hemel grfirant hio;ben in bat paleis Gods, in bat huis huns
Yaders, in bie stad die fondamenten heeft. 3?aar ftoincnbc/ mat 3a! \'t
ban 3tjn? ü?aar jullen 311 tot eenen schat hebben/ bat hetgene ten
deele taaj te niele gedaan zal worden. 2tj juffen ban bolmaaut Bennen
ben drieëenigen God; 30 sullen geheel ben Bijbel Rennen; 3tj juffen be
voorzienigheid Bennen/ bie $ob in be natuur en in be genade, 30a in\'t
algemeen obe2 be wereld en ober be kerk, alj in \'t bijzonder over hen
geljouöen fjeefc. $>aar sullen 3e #ob met alle hunne magt bcrfterriij\'
fien en bienen. 3 ©aa? juüen 39 genieten fiergene geen ooge ge$fen/
noch geene oore grfioo:b geeft/noch hetgeen in geen\'j mcnfcljen harte
ij opgeftlommen J 2&rfioo?r Ijet u niet/ geltefben? 30 fiet niet een ftoj»
telgfie schat, <l?ob te kennen 3onbej duisternisse, te dienen sonberzon
den, te verheerlijken 301100,2 vermoeidheid, te genieten 3onber verstoringe?
<fEn bat 300 eenüJ uit eeutn in; alle vrienden en alles goeds binnen, en
alle vijanden en alles kwaads buiten!
Jfêag be Saligmaftfi bat nu niet met regt een schat noemen? ©e
toerelb mag Fjct bedachten/ maa2,be J|ecre 3fe3us noemt fiet een schat;
en allen/ bien be oogen bevliegt 3tjn/ bie moeten 3eggen/ fiet ij een
schat der schatten! ÜDat ij een schat? f£et i^ een groot/ 3elb3aam
en liojtelijh goeb/ bat men met beel moeite en lïosten bergabert/ en
met 3o:gtuiIbigljeib betoaart; bat ons aansienlijft maaftt/ en öaa: men
3icfi in ttjb ban noob ban fiebient. Sao ij fiet ooft met besen hemel-
schen schat.
Eerst. Ve$z schat ij ooft een groot goed; men moet e? ban 3eggen/
in alle bolmaafttfieben fie&be ift een einbe gebonben/ maaain bat goeb
niet/ Ps. XXXI :ao, ö Hoe groot is het goed dat Gij weggelegd hebt voor
degenen die U vreezen!
Ten tweede, 5|ct ij een zeldzaam goed, bat ban bieinigen geftenb/ en
ban nog toeinige; genoten hio;bt; Ja, van ouds heeft men het niet ge-
hoord, noch met ooren vernomen, noch geen ooge heeft het gezien, behalve
Gij, ö God! wat Hij doen zal dien die op Hem wacht.
Ten derde. <E>e3e schat i^ cm kostelijk goed; \'t ij rijkdom en eere,
duurachtig goed met geregtigbeid. 3tj e? ietj te behelpen bij genade
Ijier/
-ocr page 643-
OVER MATTH. VI: ao.                                607
Bier/ en heerlijkheid hiernamaals" ? 9 <©e engelen 3511 Bcgeerig gemeegt
om er in te 3irn! 2Cllen bie be?en schat ijebben/ bie moeten jeggen/
iiebenp bien schat In51 mij nietje meer op aacüe. Qet allerminfte ban
bien schat, jeibc Mozes, acljte ili mee; rij ü bom/ alp alle be schatten
van Egypte.
           
Ten vierde i©e^e schat ig ooft een goeb/ bat sfjnen bezitter aanzien-
lijk maakt. Genade en heerlijkheid, matten bie ceiien mengel} niet aan-
zienlijk? I©ie \\§ er geëerd, als 3Ulltcn bolït? taie ojorben ban «öob ge-
eerd, alp bie l^ein üjec;ni ? De regtveerdige is voortreffelijker als zijnen
naasten, Prov. XII: 26. Tien regtveerdigen mieröen ban v£oo mee; geacljt
alp vier steden, Gen. XVIII: 3 .
Ten vijfde. Cen schat fp^reftt men aan in tijb bannoob; men maaftt
ec gebjuilt ban. Zoo boen óoö.a ftinberen ooi) met bejen schat; 51) \\jc^-
t?oop"ten e; ;icl) mebe. Zn matini in tijden ban iliiaritjljeöen geb:uiU
ban <öobp H?oojb/ ban ben Hjeere SCr.iup ban ben i1). vfikegt; ja ban
ben bjieë\'enigen H&od 3elben ; 31J Bunnen 3mn.n1:
Als ons de nood overvalt krachtig,
Ons Borg en heil is God almagtig:
Zulks bevinden wij in den nood,
En hebben in Hem troost zeer groot.
Dies vreezen wij in geenen dinge,
Al waar \'t dat de wereld verginge,
En de bergen hen wierpen snel,
In \'t midden der zee diep en fel.
Ten zesde. Cen schat, bie bewaart men lnel; men fluit hem tneg;
8 300 is \'t ooit met Oejen schat! lifet is! bat pand, bij God weggelegd en
bewaard, 2 Tim. I: 12. i^et is bat bestendig Wezen, en aar groote goed,
bat- boot be opregten i£ weggelegd, Ps. XXXI: io. Prov. II: 7.
Ten zevende. Jitëen l^tjjt een schat niet maltltelnU; het ftoét beel
epbiib en moeite/ eec men bien fian belijmen, 3 Zoo is pet met be^en
schat; mat al tranen en gebeden/ mat al martelingen en (tinnen lust
tjet/ eer men bien schat beftomt! j,liïen moet alles üe:lujuen om e:
beel aan te ftjtjgen. o iDat is ec al te looueti en te fcijbeu/ ee: men
in tjet bolle be3tt ban bien schat geraalft/ en in tien Memel (tornt.
II. beliefden/ gij Ijebt nu gc3ien/ bjaacin be rijkdommen ban <ö*ab£
ftinberen bij\'taan/ en toaajoin drselbc een schat genoemb üij:0cii ?
3 IlDat moepren 0113e Ijartrn ec uu beclieben! Jfêaeten tnij nu niet
3eggen/ Ijet 3nn buia;en en blinben/ ja geljeel 3inneloosen/ bie er geen
tiuvli ban maliën/ maar bie 3iclj alleenhjH aphruideu met ben valschen
schat, a 5Hip gij be^en schat bejgeinftt bij ben ralschen schat, ban
moet
-ocr page 644-
6o8                                 XLIX. PREDIKATIE,
moet ge uitroepen/ turg taerelb met alïe urne fiegee^pljeben/ gtj
jijt mijn hart ruet luaarbtg om u te Beminnen ; ja/ gij 3ijt mijne
Ijaiib niet ttiaarbig om u op te rapen ! ®tj jflt bij mij getoogeu/ en
ift hebbe u brei te ligt bebonben. lPilt ijn/ bat taij u rrnsf bij be
fiuftften toonen/ Ijet gjoote onberfcheib tujfcjjen ben waren en ben
valschen schat?
Eerst. <©e hemelsche schat ijs een allervoortreffelijkste schat, ö <Q.en
Rlein ineinigje ban be;en schat ig beel meer aio be overvloed ban vele
goddeloozen, Ps. XXXVII: 16.
Ten tweede, $et ig een allertroostelijkste schat. 3 ^oe hunnen $ab£
ftinberen 3irh baarmebe Dooéter. in alle hunne bjoefeni^fen fitc; op
aarbe. Miffin 31J eenig schepsel, 31J herdoopten ycï) met ben schep-
per. jBoeten 31J trruren ober het berliej» ban aardsche vrienden, 31J
tjoüétni 3icf| met hunne geestelijke en hemelsche vrienden. IE>o:ben
31) beroofb ban hunne tijdelijke goederen, 35 3eggen/ geen nnoö; mij
Ijebbrn een beter en blijvend goed in den hemel. gfa/ al moeten 33
sterven, ban 3rggen 39: God is de Rotssteen van mijn hart; en ban
3ingen 30:
Want in den dood, de bangste nood,
Is Godes Zoon ons \'t leven.
Ten derde. $et ig een onverderfelijke en onverliesbare schat. ©e3e
schat ftan boor geeue mot noch roest verdorven, en boor grene dieven
gestolen worden; baar ftan geen dief nocl) f enig verderf bij. Simon,
Simon, seibe öe i^rere Sesupy ziet de satan heeft ulieden zeer begeerd
te ziften als de tarwe ; maar Ik hebbe voor u gebeden, dat uw geloove
niet ophoude, Luc. XXII; 31, 32. ©e pootten der helle julleii 3cniet
overweldigen, tfeeu bief noclj roobei/ nocl) anbere bnanbcn/ Bunnen
<fcobg» ftinoeren beroobcn ban Ijun geejstclijH letten/ noch ban hun gc>
Ioobe/ noch ban hunne hope/ uoclj ban hunne liefbe/ noch ban hunne
previligiën, ö ïüinberen v©oDjö/ üJrept ban nooit brbjeegb; be btjauöeii
Bunnen uüj ligchaam hiel booben/ en utue tijdelijke goederen üui roo»
ben; maar 30 ftunurn urnen geestelijken en hemelschen schat niet ban
u nrmrn; Want ik ben verzekert, 3egt be apostel/ dat noch dood,
noch leven , noch engelen , noch overheden, noch magten , noch tegen-
woordige , noch toekomende dingen , noch hoogte, noch diepte , noch eenig
ander schepsel , ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in
Christus Jezus onzen Heere, Rom. VIII: 38, 39.
Ten laatste. l&c$c fcljat ig eeuwigdurende, bat goeb gaat met u mebe
alp ge alle anber goeb moet berlaten. fi %\\$ be lieben/ bie ban öe^e
bjrrriö 31311/ toelficr beel alleen in bit IcbenfpV moeten seggen/ift fieftfte
rijk
-ocr page 645-
609
OVER MATTH. VI: 20.
rijk geweest, ift (jeBBe bie en bie schatten 6c?eten; ban gunnen «öobjj
ftinbrren jeggen/ ift Ben rijft getaee^t/ ift Ben nog rijft/ en ift ga nog
rijfter taojben. 961$ 3e gaan fterben/ ban \'fiunnen 3e 3eggen/ift na he»
nen/ om mijne onvolmaakte schatten met volmaakte en eeuwige schatten
en rijkdommen re be?toipfelen; ift ga nu henen om bolnomen be$it te
nemen tan alle bie rijkdom en eere, ban ai bat duurachtig en besten-
diggoed, bat mijn ®Abt? boa? mij bereib fjeeft; bat mijn 4Bibbc(aar
boa? mij be^bienb geeft/ en toaarban bt fy. $cegt bc Beginfelen in
mijn fta?te getojocftt heeft. d£n alg 3e ban in beu fjcmel ftomen/ ban
Uiojbt (jun be kroone der heerlijkheid ouge^et/ en tot Ijen ge^rgbïögij
gezegende des Vader, beërft nu dat Koningrijke, dat u bereid is voor
de grondlegginge der wereld; en geniet nu verzadiginge der vreugde, en
liefelijkheden aan Gods regterhand, eeuwiglijk en altoos.
III. tëeliefben/ tuorbt gij nu nog niet bejlicfb op beje schatten ?
!©o?bt e? uta harte niet booj uitgeloftt en öegeerig/ om er ooft beel
aan te mogen ftjijgen? 2£c(j/ 300 bat taaa? ij?/ ban moet be lesse ban
ben Sfaligmafic? ooft ingang bij u binben/ Vergaderd u schatten in den
hemel; 3oeftt hct3elbc beelacgtfg te tuojben/ niet alleen voor u, tnaa?
ooft voor anderen, boor utaen man of vrouwe of kinderen, boor uüir
vrienden en bekenden.
ï©at toil (jet 3eggen/ bie schatten te vergaderen?
Eerst. $ct tnil 3eggen/ bat men bien fcfjat fjceft leeten kennen, taant
onbekend maakt onbemind. IDaa: fiomt Ijet ban baan bat be taerclb
besen schat niet vergadert? 3 2hj 3iet hem niet/ en 3ij ftent fjeni niet.
gal men ban be3en schat gaan vergaderen, men moet e? eer^t kennisse
ban ftrijgen.
Ten tweede. J|et geeft te Rennen/ bic schatten 300 hoog te achten;
8 ©ie be3C schatten in fjunne bierbaarfjeib en noobjaftelijftljeib fjeeft
ieeren Rennen/ bie fpeclt baarop met 3|jnc geöacjjten; (jij acljt oien
schat 300 uitnemenb Ijaog; hij ftan 3e uit 3ijn fjarte niet 3ettcn; bat
ij? Dat bedenken van de dingen die boven zijn, Col. III: 1. ^eete/ 3cg«
gen 3e/ 3(jn er 3ulfte bierbare schatten, en (jebbe ift bie nooit gefienb
noch ge^oerjt: ö ©aar gaan 3e ober malen lang£ be ftrate; 3tj ftomen
et mebe t\'Fjuig; 3tj achten niemanb gtluftftig/ al£ bie bien schat fjeeft/
en 3ij achten elft ongeluftftig/ bie bien schat mist; ö Cjoe ongcluftftfg
Ben ift/ 3eggen 3e/ alp iR bien schat mipfe; en hoe geluftftip, 30Ube
ift 3ijn/ ahj ift bien mogte be3itten; 3 $oe oneinbig gelufi3alig/ 3cg«
gen 3e/ u-i bat bolft/ bat er beel aan tjeeft!
Ten derde. ï^et f<? te seggen/ bat men obertuigb ij?/ bat uien bie
schatten ban nature niet bezit. 2tcft/ 3eggen besuiften/ ift meenbe te
boren/ bat ift rijk en verrijkt taa£/ en bat ift geenes dings gebrek tjab»
be; en ift luiere niet/ bat ift tuas ellendig, en jammerlijk, en arm, en
CjFjÖÖ                                              naakt,
-ocr page 646-
XLIX. PREDIKATIE,
6io
naakt, en blind. SCclj $eere/ 3eggen je/ toat Ben ift een arm fcljepfel!
ift ben berbjeemb ban Ijet geestelijk leven; ift ben vervreemd üan het
burgerschap Israëls, en banbe verbondeu der belofte; ift lebc zonder
God, zonder Christus, eii zonder hope! 2Ecl)/ ift ellendig mengfcp!
Ten vierde. ï|et i£ te jeggen/ bicn schat te begeeren. SCclj l^eere/
3eggcn 3e/ toat ge e? ooft boor eigchte/ ift jouoe het ït baar boo?
geben. 3ft toilbe liebet een bedelaar vin/ geltjft Lazarus, airi ift bien
schat maar mogte bejitten/ ban een rijken man, en dien schat te mi^-
fen. 3 0$ob/ toat a?me? fcfjepieltje ij bat/ jeggen 3e/ bie bat groote
goeb migt. éCclj $eere! 3eggen 3e/ mijne ;iele i«J er 3eer Begeerig naar/
ift besüJijfte ban bejlangen; nu ift bien schat ftcbBe leeren fteuuen/ nu
joude ift tuel allej? tuillen berftoopen/ om beti3e[ucn te berftrtjgen.-
é <©aa? gcraften 31J ban lo£ ban ben valschen schat; ftetgene mij te
boren gewin mag?/ 3eggen 3e/ bat aeftte ift nu boa? schade en drek.
4£u tuitten 3tj alle Dunnen rijkdom, vrienden, eere en staat, baar be
toereib 300 beet mebe opljeeft/ geüiillig meguie?pen boo? be mollen en
be vledermuizen, om maar brei aan ben waren schat te berfi?ijgen.
Ten vijfde. ^Tie schatten te vergaderen ip te seggen/ alle middelen te
gebruiken om beselbe te benomen, ö %i# een mengel) be3e schatten in
tjunne bolftreftte noodzakelijkheid en dierbaarheid heeft leeren Hennen/
ban ftan Ijrj niet ruften bou? bat hij er beet aan geeft, ö lDat raaftt
gij aanfronög aan \'tbrageu/ wat moet ik doen, om de3e schatten te
nc?ft?ijgen? itëat too?bt Ijtj naa?|\'tig in \'t gebruiften ban be mibdelen
cc: genabe! IDilt gij 300 een mcnpclj binben/, gij moet fjem 3oeficn in
\'t be?6o?gene op stjne finiè\'n/ of met ben SSjjBel in 3tjne Ijanb/ of on«
be? fjet gehoor ban fjet fl£oo?ö. I^tj geltjft alé bie vrouwe, bie naar
ben verloren penning 30Cht: zij ontstak een keerse, en zocht naarstelijk,
tot dat zij dien vond, Luc. XV: 8. €11 31J11 33 in gun Beroep/ a die
schatten 3ijn geburig in Ijttnne geöacljten/ baar 3uct)ten 31J om; SCcfj
^eere! seggen 3e/ geeft mij Jezus, of ift fre?be; geef mtj utoen (éeejt/
geef mij utoe genabe; laat ift beel jjeBBen aan be goederen vanuwKo-
ningrijk; Iaat ift ooft een naam en eene plaatse hebben in uw huis; en
binnen uwe muren, geltjft ultie Hinderen. %cï) l^eere! 3egge 3e/ laat
ift ooit een £ Hunnen peggen: de Heere is mijn deel, God is de Rotssteen
van mijn harte, en mijn deel in eeuwigheid. "Zij tuo?dcn geestelijke wor-
stelaars, om die schattten te beftomen; 3 ij 3eggen met Jacob: l^ecre/ift
3al JU niet laten gaan/ boo? bat ift deel aan die schatten berftregen
BebBe.
Ten laatste, ijjet ig te 3eggen/ al Ben ift geen H?uimpje genabe maar»
big/ al i$ het alle?minjre ban be3e schatten mee? Uiaa?big/ ahf eene
geheele üierelb met alle hare bolticid/ ift tuil ebentael met be cerfte
neginfeltjep niet teb?eben 3nn; Wij die de eerstelingen des Geestes ver-
kregen
-ocr page 647-
OVER MATTH. VI : 20.
611
kregen hebben, jeibe Paulus, wij zuchten in ons zelven, verwachtende
de aanneminge tot kinderen, namelijk de verlossinge onzes ügchaams,
Rom. VIII: 23. 9 gij jagen naar be bolmaaRtheib; en 3tj Fjouben niet
op met fict vergaderen, tot bat 53 in (jet üollc 6e3it ban bie hemel-
sche schatten gcüjagt Jtjll.
IV. 3Sti Ijet laatste stuk, nameïtjfi oen aandrang, booj Fjet taoo^bje
maar; Verkiest en vergadert ben valschen schat toe!) niet/ trui be CJcere
3eggen/ toat jtilt gij baaraan hebben ? d3jj 3ijt alle bie aardsche schat-
ten 30a tag fitnijt; 35 Runnen urne a?me siele niet baten; 30 Runnen
u niet troosten ahj gij gaat ftejben ; 3 ban moet gtj 30a arm uit be
toerelb gaan a(£ gij e? in geRomen 3ijt. ï©at Fjc&t ge e; ban aan/bat
ge uta gelb uitgeeft boo? fietgene bat geen fijoob i$/ en utuen arbeib
boot fietgene bat niet br?3abigen Ran. 05at moet ge bifitaijl^ smeten
en Inboeten/ om bie aardsche schatten te bejfijfjgen/ en ban Roeten 3e
nog urne arme 3irle. 5Clg ge on utn boobbebbe ligt/ tuaar 3"lt ge ban
om fcljjerutocii ? guit ge ban roepen om fpij^e of b?auR j guit ge ban
roepen om goub of 3Übcj/ of om ubje 3afiRen met gelb/ of om urne
obligatic\'n ï %\\é men ban alle be aardsche schatten bij uüi boobbebbe
u^agt/ 3oubt ge ban niet roepen : brengt 3e meg/ mat Ran bat alle^
mijne y.tir baten/ als bie berloren moer gaan! 6 lD.n 3ult ge ban om
be hemelsche schatten fcfi^ecutoen! iE>an 3ult ge roepen : o iR moet ge»
nabe tjebben ; iR moet beel aan beu I|eere 3[£3u£ en aan 3ijnen <0eejft
fiebben ; ifi moet mrr ®ob be^oenb 3|jn ; ifi moet een e^fbeel hebben
onbe? be gefieiligben. JSaar al bat roepen 3a! ban niet Runnen baten ;
be binben^ttjb i£ ban baojbij; be gee^telijfie ma^Rtbag i£ bangebaan;
en ban moet ge 3onbej ben waren schat, en 3onbc? eenige mogeltjfi»
fieib om benselben ooit te Runnen be?R?ijgen/ naa? eene ramp3alige
eeutnigheib genen gaan. %cï)/ tnil be I^eere Sfoué 3eggen/ taeegt ban
300 btoaa^ niet/ bat gij urne oogen 3oubt laten gaan op Fietgene lig>
te? ig ban be ijbelfieib. JlSaar 3oefit licber het Koningrijke Gods en zij-
ne geregtigheid; werkt om de spijze die niet vergaat, ©oet lieber aig?
Abraham, al<? Mozes , al<? Azaph , en alj> Maria , bie be hemelsche schat-
ten bejfloren. gij 3ocFjten Ijer beste deel, bat 3Ö in eeutaigfieib niet
Sonben firarjt raRen. gij gingen allee bejfioopen/ en Rochten bejen
fcfiat.
O&eiiefben/ fjoe ftaat gtj er Bij ? gijt ge oofi ban \'t oo^beel ban ben
l^eere 3ie3H£5 SücFjt gij bc hemelsche schatten ooft berre bobcn be aard-
sche schatten\'\' SCclj/ alle bie $ob breien/ bie 5ijn oofi ban bat oor«
beel; baa? i£ e? geen een in ücn bijbel befienb/ of sij 3tjn ban \'t oor*
beel en ban be p?aRnjR ban ben i|eere Stouj?; en baar ijl nog geen
eene brome/ of 3ij boen 300. goo beben 0113e uoo:oubcr?: 9 be gena<
öe/ be fjeerïrjfiöeib/ fjet taoojb/ be religie/ bat toaren fjunne schat-
$DÖÖ 2                                            ten,
-ocr page 648-
XLIX. PREDIKATIE,
6ia
ten, baar jrj naar 3ochten ; En Ijoe buur ftonben brje schatten gun aan!
2CIp on3e gobb?ucljtige boorcube^ een$ opftonben/ 3ouben 3e niet tot
uden onbe? onp moeten 3eggen: gij 391 0115e fiinberen niet; 3ij fton>
ben 3e(f^ bij nachte op/ om in be RerR te gaan. Z\\j moeiten het
boen mer gebaar ban hun leben/of ban Boete en Bannipfemcnten;
ni gij Runt be genabemibbelen 500 obe^tiluebig eu 300 gemafiReltjfi
hebben/ en gij ^oubt e? fomtijög niet cenj» ban utuc tafel om opftaan.
$tj fchat be aardsche goederen mee?; baa? pjonRr ge mebe/ met urne
paarlen en diamanten, of anbere schatten; baar 3it uta ha?t in. <&ij
maaRt tito harte \\a$ ban ben hemel/ en ba£t aan be aarbe. ®at3Ult
ge toee? born 3ien in be3C tjbele bagen ban kermis; baat 3ult ge mee?
Branbcn al£ een oben in be sonbe; of gij ;ult u al maa? 6e3ig hou»
ben met het fioopen of be?fioopen ban be aardsche schatten, en onbe?<
tugfefien 3Ult gij be hemelsche schatten bergetcn. 5Cctj geliefben/ mogt
ge bat gelitfi Rebben/ bat ge niet uit be fie?fi ging/ of ge maart Be*
gcerig geuiojben om beel te Rjtjgen aan bie hemelsche schatten! Wil>
len mij u ban $obs" raege eeng soefien te bringen 3
Eerst. ©e3e schatten 31J11 300 noodzakelijk; Runt gij be genabe en
BatmF|a?tigheib «fltobj?/ Runt ge ben «Hfêibbelaar/ Runt ge ben 43ee$t
met 3tjne fietacjfiingen/ ja Runt ge ben bjieëenigen $ob tael migfen ?
9 <©ij 3oubt eejbr? urn Bciöe oogen/ of urne beibe handen en boeten
Runnen mijsfen/ alg be3e schatten, fóunt ge bje( 3alig taorben/ Runt
ge mei in ben Ijenicl Romen 3onber be3c schatten? Injaagt [jet een£ aan
ren Rinb ®obg$/ taaajom fchreit ge 30a ï maarom Bibt ge 300 ? taaar«
om 3Öt ge 300 blijtig onbr? be mibaelen ? Wel/ 3a! hij 3eggen/ tjet
i|S om be hemelsche schatten; fl bic 3ijn boo? mij jjet eenenoodige, het
beste deel, en dat zal ik zoeken al de dagen van mijn leven.
Ten tweede. 32ic schatten srjn 300 vermakelijk. 9CcFj 3onbaa? / i£ e?
tael cenig tne^enltift bejmaafi in be wereld, alji er God niet in i$/ en
al?> gij be3e hemelsche schatten mijSt ? 3D? het mei anbe^ alleen 3011*
big en tjöel bcunaafi/ baar eeutnige finarte op bolgt? SJg uta lagchen
tael anbejp" als het gekraak van doornen onder een pot? %$ um ver-
maak mei anöe?jé algf een Ezau\'s vermaak obe? bat roode roode, baar
hij 5011e eerstgeboorte om moegte be?Iie3en ? «iBaar l)ae groot i<$ fyet
vermaak ban een ineng\'cl)/ bie naar ben hemel gaat! 9 Ijij 3oube 3(j»
ne vreugde niet taillen bermipfelcn boo? alle be vermaken ban be me»
relb. We gobbe(oo3en mógen Blijbe 31J11 als hun koorn en most verme-
nigvuldigd wordt; maa? alg gtj beel fijfjgt aan be hemelsche schatten,
o ban suft gr) beel mer? bejmaaf» hebben in het Woord, in\'t gebed,
in be gemeenschap eu dienst ban God, eu in be verkeerign met be god-
vruchtigen.
Ten derde, i^et 3(jn 5ulRe aanzienlijke schatten, bie een mengcR 300
aan»
-ocr page 649-
OVER MATTH. VI: 20                                    613
aanjienfp maften/ bat fifj overtreffelijker ij§ alg jtjn naaste, jijne bij*
anbpn 3elf{? rigte^ jtinbe. d ©ie be$t hemelsche schatten Bezitten/
bip 3Ü11 bp rijken onder den volke; jij 3tjn öc heerlijken op aarde. 3?ö
3tj» geheel verheerlijkt inwendig, hunne kleedinge ip ban goudborduur-
sel. ©p i^eere 3?gt e? ban/ die Mij eeren zal Ik eeren.
Ten vierde. J^et 3tjn 3ulfie nuttige schatten. o5ij moogt/ a!£ gij
t\' öui^ ftomt/ uhae schatten Bcsien/ boet brtj utap ftoffc^ of ftaBinpt*
trn oppn ; 6 $5I£ gtj ft be^e schatten Bij bp^gpltjftt/ ban gullen alle
utap schatten al? b^pfi in utne oogen moeten taojben. 9 W$ gij eenp
utn geld ging bedien/ en gtj 3ag bat het altemaal valsch geld taa?7
Roe 3oubt gij be?fchjiftUen ! jflfèaa?/ arme mengel)/ 30a i£ het met
alle urne aardsche schatten: <ètj fiunt er nietg mrbe boen boo? utae
fiogtelgfie 3ide/ notfi boor be toefiomenbe reutae. ^00 gij p? be he-
melsche schatten niet bij fijtjgt/ 300 3tjt gtj bpjbloeftt in uta eten/in
uta bjinften/ en in uta uitgaan en in utn ingaan/ in urn nebejliggen/
En in uta opftaan Ö ©e hemelsche schatten 3tjn \'t alleen bie u ge*
segenb en eeutoig gelufiftig maften. ©an fiunt ge ban allcg peggen/
bat gtj onrbangt/ of bat u obe^ftomt/ het ig ban $obg babejltjfie lief\'
benanb in Cfiri^tUjS.
Ten vijfde. ©e3e schatten 3tjn 30a goedkoop. ®ij fiunt r? 300 ge»
mafiftelijft aanfiomeu. ifóunt gij 3e tael goebftoope? öegeeren alg voor
niet, en zonder prijs of geld? ©e %ere tail 3e u geben boo? eene
opregte 3ucftt of traan. $CI floeg gij maar een£ ootmoebig op utae
6o?£t; al bieft gij maar een$ op utae ftniré\'n/ om utoen ïtïigte? ban
Ijarte om genabe te bibben. <Be alle^Iieffte $eere ei?cht tael geloove
en bekeeringe, maar $tj tail u 3elf 3311\' <èee£t geben om bat in u te
tae^fteu. J^n tail u een getaillig harte geben bat gtj alleg gaat bej«
fioopen om bese schatten te berftjtjgcn
Ten zesde, C|et 31)11 3iilfie onberouwelijke schatten. 9 %\\$ gij bC3e
schatten be^it/ baar mag ti ban obe?ftomen taat e? tail/ al ontmoette
u nog 300 bepl fi^uip pn tegpnfpoEb/ gij 3oubt er geen fierouta ban
firbBen. ©^aagt her aan allen/ bie 0c3e schatten Bezitten/ of het ïjun
tael beroutat bat 31) öe^elbc br?gabe?t fieBBen ? 6 Éfj juden allen uit
eénen monb 3eggen/ j)abbe ift het niet gebaan/ ift begon het ban
baag nog. 2CI moeite ift nog bui3enbmaaï mee? tegenfpoeü onbejgaan/
ift tail om bie hemelsche schatten alle? uitftaan taat uitgeftaau ftau
tooien/ én alle^ mi?\'fen taat gemijt ftan taojben. ©raagt [jpt fjnn/
3Ü 3ullpn spggrn/ al taie^b Ijet nog 300 bonfier/ en al mor?te ift ban
niruta^ af Bcginnpn/ ift 3oubp naat bpn l^eeregaan/en seggen/ ach
^errc! ift mort beel Ije&bpn aan utop hemelsche schatten, of ift fian
nipt lebpn. 2ij spggpn/ ahj ift brtouta ftabbc/ °a» Irabbc ift tijb geljaü
om tarbej uit te ftjjribcn; maar nu soefte ift be hemelsche schatten,
mm 3                              ^
-ocr page 650-
6i4                                 XLIX. PREDIKATIE.
ifi 3oefte een Vaderland, bat öabcn i$/ die Stad, die fondamenten heeft.
fl Zoo fprrfien be rente ftenner^ ban be3e schatten; en 300 souben 3ij
fpjeftrn/ al toa£ het bat be öuibel ronbom tjen ging/ om hen te bct>
flinben. ö gij hebben ben Schepper berftoren boor het schepsel, Chris-
tus boor Belial, fjct onzienlijke boor het zienlijke, Ij et leven in plaatfe
ban ben dood, be eeuwigheid in plaatfe ban ben tijd, en be gelukzalig-
heid in plaatfe ban be veidoemenisse. 6* %\\$ gij besc schatten vergadert,
gÖ 3Ult e; geen berouta ban hebben in utn leben/ en nog berlminöe?
op utn boobbebbe en in het laatftc oorbeel!
<l3e!iefben/ toat 3egt nu utn harte? m>o,2bt gij nog niet bctoogen
om be3e lio^teltjfie schatten te vergaderen? <0f 3egt gij/ gij betaeegt
mij bijna; maar ifi 3a! het nog toat uitftellen? Wel/ tog anttooo?»
ben u:
Eerst. ïXlu tgb f£ 300 fto?t en 300 Mug/ ifi en gij fiunnen haagt
taeg 3(jn. ^oe bele ban biegenen/ bie ober toeinfge bagen onbet on{*
gehoo? tsaren/ 3tjn al teeg/ en binnen toeinig oogenbliftlfen Runt gg
ooft al in be eeutoighcib jtjn. <tf*n of gij al op 3tjn iangfte 3cbentigof
meer jaren ïeefbe/ toat \\$ bie tijb bij öe eeutotgfjeib. 2Cch mengch !
uto ïeben i£ maar ahf een oogenblifi; utae bagen 3jjn maar al£ eene
hanbb^eeb. Cn a(£ ban uto ttjö boo^bij \\H Q toat 511IC gij ban fte?>
men/ bat gij utoen fto^tclijlien tijb niet gebt öefteeb om bie hemel-
sche schatten te vergaderen; ban moogt gij fch?eeulnen/ gelgü bie
Heiden: SCclj <6ob/ geef mij mijn vervlogen tijd weder, dan hope ik
beter te leven! 3JSaar/ 3onbaar/ bat sai u niet mogen gebeuren.
9CcQ7 toat helpt al \'j?toerelb£ glan£? ÜJoc haa£t fiunt gij er ban
ontset toojben ? goubt gij \'t nog al langer uitftelien ? Wie Beeft u be?»
3efte?b/ bat gij mo?gen nog 3ult leben ? Cn al ïeefbe gij nog 300 lang/
goe lange? gij toacjjt/ hoe minbe? tijb gij hebt om te bepgaberen/
en hoe meeröec uto affieer ban be hemclfcfje schatten 3a! toenemen.
ö ï©ij roepen u ban toe/ heben/ heben/ tertog! gij H3ob£ ftemme goojt/
bc?harbt uto harten niet.
Ten tweede, guit gg\' burben taeigeren/ of nog uitfteUen/ hetgene
11 300 bure belast i«ï? $jet \\$ ebeneen^ ahfof be i^eere 3Ie3uj> 3flbe
op be3en pjebiftftoel ftonb/ en u toeriep/ bat gg be hemelsche schat-
ten 30Ubt vergaderen; en ftan Ret ban uto hart om bat te toeigeren?
2oo gg toeige^t/ meent gn\' bat be J^eere het niet fitoalgfi 3a! nemen/
bat gg 3Ulfte ftogteliifte schatten berfmaabt ? Jozeph sribe tegen 3gne
broebcren : Wat daad is dit, die gij gedaan hebt ? Weet gij niet dat
zulk een man als ik dat zekerlijk waarnemen zoude? Gen. XLIV: 15.
«En fp?eefit een mciipcl) 300; 6 toat *,al J3oD ban 3eggen/ bie 300 g?oot
i$! 30ube l|g het 3iclj niet aantreftfien/ bat gg maar uit fïeu? fierfie
gaat; bat gg 300 ongob^bien^tig leeft; bat gg geen toe?» maafit ban
-ocr page 651-
OVER MATTB. VI: 20.
615
Bibbeu/ joclten en filoppen om bee! te ftrggen aan be hemelsche schat-
ten? 3a/ 3aube Oe i^cere get niet fitaalijft nemen/ bat gij be3elbe ber*
fmaaöt/ en uicl 3oubt Bibbeu/ gehjft al£ be Gadarenen, bat be l^eere
%e$u$ met 3ijne schatten maar uit utae fanbpalen mogte bertreftïten!
2Bclj goe 3taaar 3al utae beranttooorbinge 3511/ en taat eeue fcgtift»
ftelnfte ftraffe ftcfit gij te machten!
Ten derde. %\\$ gij taeigert/ ban Bcbroeft ge 45ot)g getrouwe bienpt*
finecgten en ftinberen; ban bcbroeft ge utae ürome ouberö en brieu»
ben/ bie 300 graag tailDcn bat ge beel ftreeg aan be hemelsche schat-
ten. 6 Srj 3ouöen mei boor u op be finiecn tpiUen balten/ en u met
tranen in be oogen üibbcn/ bat gij er toclj naar soubt 3oeften! 2ij
3ouben u toe! mebc tnillen nemen in gunue geselfcljappen/ of in guitne
Binnrnftamer^; en fian bat al ban uta Ijarte? meent gij bat bit ecne
ligte 3afte i£?
Ten vierde. 2onbaar/ ahj gtj Uicigert ban Bcbroeft gij welben;
ban boet gij u 3rlben fmarte aan. $g toilt bifttogljj 6lgbe 3tjn/ maar
gij ftunt niet; gij moogt u 300 aanftellen a\\§ gij milt; 3 gij 3ijt be
Befcgulbiginge en be ftnagingc ban uta gemoeb geen meester; gg
toorbt al menigmaal in be engte geuragt/ al neemt gtj nog 30a een
heet 6?anbijier om utae conferentie toe te fcgroeijen. guit gtj nog
langer taeigcren om bese hemelsche schatten te bergaberen? l©el/d5ob
Betaare u boor sulft eene fctjriHlïelgfie mipöaab! è %\\$ gij sonber be3e
schatten jterft/ luat sult ge ban in be helle/ en in be eeutaigc fmarte
liggen te tueenen en te hermen; ban 3ult gij seggen/ bat i£ nu boot
mijn eigen berjuim en onacgt3aamgeib; ift geBBe ben rgitbom ban
H&obg Iangmoebiggeib beracgt! jj ®aü\\ mat fteBbe ift gebaan! ©an
3ult gtj 3eggeu/ uu ié er in eeutaigljeib geene mogelrjUtjeib meet
om bie bettoaarloopbe en berfmabc schatten te bcrftrijgen; bie 3Ut*
len mij nu in geene eeutaigljeib bcr eeutaiggeben meer taorben aan*
geBoben.
Wat segt gtj/ 3onbaar/ tailt gij tui nog langer taeigeren? €ian
bit allcp u nog niet Betoegen? 43aat ban boort in get berfmaben
ban <#ob/ en ban beu Jfèibbelaar/ en ban ben $ecgt/ en ban alle
be hemelsche schatten, tot bat ge in be geile utae tauben ftnergt/
ulue touge haautiit/ en uitroept/ aclj/ ift lijbe fmarte in be3eblammel
JSaar taorbt gg\' betoogen ? Ujeeft get ftaninorijfte ber hemelen getaelb
op u gebaan 5 éijt gij begeeng gctaorDen naar be hemelsche schatten?
ö ftelt ban het vergaderen niet langer uit; Ijaagt u 3onbaar/ tertagï
be gee^tehjfte marfttbag nog buurt; gelooft bat be gjoote €igenaac
ban alle£ be3e schatten ooft aan u boor niet tail ferjenften. ö l^tj
roept u nog toe: Ik hebbe lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg
zoeken, die zullen Mij vinden; rijkdom en eere is bij Mij; duurach-
-ocr page 652-
XLIX. PREDIKATIE,
6i6
tig goed en geregtigheid. Mijne vrucht is beter dan uitgegraven goud,
en dan digt goud; en mijn inkomen, dan uitgelezen zilver. Ik doe
mijnen liefhebbers beërven dat bestendig is, en ik zal alle hare schat-
kameren vervullen.
30u/ ftfnberen ban toab/ eej taij c? afftappcn/ 300 moeten Uit} nog
een ftort tooo^bje tot u fpjefien.
Eerst. jüSoeten mij u usagen/ taaaj fiomt het ban baan/ bat gij
be hemelsche schatten gEöt gaan bergaberen/ en bat gij er aanban*
fieltjfi beel aan gefirrgen F)e&t ? $Cch/ 511H gtj jeggen/ [jet \\$ ban
<0obp onbirfcljeibenbe genabe. Dlta taaren te boren nofi 500 ontofjpV
bat totj 0113e oogen lieten gaan op hetgeen niet£ en i£. ifêij gaap»
ten te boren ooft met on£ gapen/ naa? fjetgene bat geen b?oob i£.
«iÜSaaj fjet \\§ 43ob bie ong licht gegeben heeft. üf>tj hebben het be?\'
ftanb geftregen/ om te jien be rjbelheib ban alle be aardsche schat-
ten, bat bie on£ fiajt niet toaa^big taaren; on3e oogen 31J11 geopenb
getaorben/ om be hee^lrjftheib en fchoonheib te 3ien ban be hemelsche
schatten, 500 bat taij getoillig 3tjn getaorben/ om e? alïe^ boa? te
be:ltoopen/ on3e eigene üitjgfjeib/ neregtigheib en fte?ftte; on3en eigen
taille/ 003e achtinge/ ong tijbeltjft bejinaaft en boojbeeï/ 0113e aa?b<
fetje b?ienben/ on-,e eer en achtinge naa? be taerclb/ ja alleg baa? tatj
in 0113e ontoetenbheib 30a beel inebe op fjabben/ bat fiuniicn taij nu
a(£ ftof en bjclt achten.
Ten tweede. jüoeten taij u blagen : taaarom leeft gij 300 on«
banftbaat ? l©aa?om jijt gij nog 30a be?ltlccfb aan utae aardsche
schatjes? i©aa?om 581 gij niet mee? fie3ig in h>t 3oeften ban be
buigen bie Boben 3tjn/ in Ijet vergaderen ban be hemelsche schat-
ten? D^aaroin berluptigt gij e? u niet meet in? ï©aa?om roemt
gij niet mee? in be be?toachtinge ban alle bie schatten, bie in ben
hemel boor u betaaarb too?ben? Stcft! fiinberen tëobgV fcljaamt u
ober utae onbanftbaarheib/ ober utae aajbgchgcsinbheib / en obe?
utoe t^aagheib; en 3oeftt utae trage fianben en flappe ftnieën op
te rigten. 6 Ifêat moe^r gij ftanbba^tfg en anbetaeeglp en alttjb
oberbiocbig 3ijn in het oberbenften en bergaberen ban be hemel-
sch goederen, toetenbe bat utaen ar&eib niet ijbel 30ube 3(jn in ben
ïjjeere.
Ten laatste. Biinberen $obg7 bie beel geftregen hebt aan be hemel-
sche schatten, 8 3oeftt be^rlbc ooit aan anberrti aan te prijken;
3oeltt 3e ouH te bergaberen boor utaen ebenmengch/ bootal boor sul-
ben/ baa? gij betreiiftinge op Ije&t/ boor utaen man/ of b^outae/ of
ftinberen/ of bienpt&oben. Biunt gij hun ban geen goud of zilver
geben/ ban 331 be vreeze des Heeien hun schat 3tjn; ban *al be A1-
magtige gun overvloedig goud en hun krachtig zilver 3ijn. <én alg gij
-ocr page 653-
6i?
OVER MATTH. VI: 20.
ban gaat fterben/ ban 3ult gij boïmaafit beel ftrggen aan al bat buur»
acïjttg en öeftenbig goeb/ bat alfe utae fcïjatftameren ftan öerbullen;
ban 3ult gö genieten bolmaaftten rijkdom én eere, en öeërben bat Ko-
ningrijke, dat u bereid is voor de grondlegginge der wereld.
AMEN.
SN                                     VUF-
-ocr page 654-
V IJ F T I G S T E
PREDIKATIE,
O V E B
M A T T H. VI : 21.
Want waar uwen schat is, daar zal ook uw harte zijn.
Wij le$en/ Joh. XV: 14, bat be Saïigmafier 3c»be: Gij zijt mijne vrien-
den, zoo gij doet wat Ik u gebiede. SCcïj/ een vriend ban ecu aanzienlijk
mensch te toejen/ toat ig bat aangenaam! alg men fian 3eg0.cn: 3111»
Ben g?ooten vriend [je&6c iR! Wit ig Jjct aangenaam/ een vriend ban
een\' koning te toefen! 9$ bat 300 g^oot en 30a aangenaam/ ï)oe groot
ig fiet ban een vriend Gods te toe3en? ijjrt taie^ö 300 groot gerelienü
boo^ Abraham , Jac. 11:23, Abraham ip een vriend Gods genaamd geweest.
5fé bat Abrahams geluk maar alleen? 4Becn/ neen: elli/ bie een bege«
nabigb libmaat ban be fie^fee [§/ fjeeft bat geluft. Hoogl. V: 16, baa?
3Pgt elft/ bie genabe heeft: Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn
vriend, ^oe fiomt bat/ toat i£ baat be reben uan/ bat be ^eere 3e3Ujjt/
en bat be brieëenige 05oD/ be Vriend ban een begenabigb fcöepfel i|?
KDda: blijfn bat uit? ©at ftornt boo^t/ en bat Dltjlit uit ör.ïc Dingen:
Eerst. Elit een onderling verbond, $oe Homt bat man en vrouwe el«
Ranbe^ vrienden too^brn? ©at tg niet alleen ombat 3e matfianber man
en vrouwe noemen/ maa? 39 too?ben met malfianbe? be?eenigb/ en fto\'
men in een verbond ban vriendschap. J2oo i$ \'t ooft met <tëob en een
begenabigb frhepfel; #ob tjceft een verbond des vredes opgerigt/ Jes.
LIV:io. ^rj noobigt 3e om in bat verbond te fiomen/ Jes. LV: 3. <#rj
3Ult ïjEt 300 toel bij X&Ü binben/ 3egt #üb. <£n ^jj brengt ze onder
den band des verbonds, Ezech. XX: 37. €n toat boen 33? 2jj 3eggen :
3\'U liome oube; ben batib bcó br:öanD?; ift fcljJtjbe l)et met mime Ijaub
bat tit be£ peeren ben/ Jes. XLIV : 5. 3Jfi 3toere/ bat- tft ben J^eere ge-
t?outo jal 3tjn tot ben boob. €n heb6e ifi !jet gezworen, 3eggeii3e/ik
zal \'t bevestigen, dat ik zal onderhouden de regten uwer geregtigheid.
3al \'tallrg boo^ ïl opsetteu/ Ps. GXIX: 106.
Ten tweede. 41fêalRanbc?j? vriend te 31J11/ bat fiomt boojt/ en bat
Dipt boor in onderlinge openhartigheid met elfianber te verkeeren. €en
man
-ocr page 655-
L. PREDIKATIE, OVER MATTH. VI: ai.                 619
man en vrouwe, alé \'t tocï ió7 bragen 31) tael ict# op Run Ratte/bat
.ie malftanber niet en ontbcfiiien ? %t\\y neen jfj. èoo boet #ob met be
mcufcRen/ bic genabe in jtfne oogen gebonben Rebben, ©e Bjeere 3cgt:
9ift noeme u mijne hartsvrienden, §\\\\ jegt: Zoude ik voor Abraham ver-
bergen wat ik doe? Gen. XVIII: 17. Jonathan 3eibe: Mijn vader doet geene
grooten zaken, noch geene kleine zake, die hij voor mijne ooren niet open-
baart, 1 Sam. XX: 2. §goo boet 4&ob ooft. 3? iemanb mijn vriend, zegt
be J^eere/ ik zal Mij zelven aan hem openbaren, Joh. XIV: ai. %\\i noeme
11 geene dienstknechten, zegt be t^eere SJezup/ maat vrienden, Joh. XIV:
15. ©at men tiooc een\' knecht jlnijgt/ bat legt men boor een\' vriend
of kind open. Ci tfobg ftinberrn boen ooit 300; geReel Run Rarte leg*
gen 3e open boor o?oö/ Ps. XXXVIII: 40, Heere, voor U is alle mijne
begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. S2n jnuben tael 3eg«
gen als Hanna, t Sam. I: 15, ik hebbe mijne ziele uitgegoten voor het
aangezigte des Heeren. jUSet onuitsprekelijke zuchtingen maften 3e Runne
fienecrteniö uelknd.
Ten derde. «ïBen tooïbt elftanbe^ vriend boor een\' taeberzflbfcRen ge-
meenzamen ommegang, ©at boet <èob ooft met 3tjn bolft. J2ij wandelen
met God, gelijft Ënoch, Noach en Abraham. $ob neemt 3e alp bij be
Ijanb/ en leibt 3e in be Binnenftamer; Jjjij boert 5e in \'t taijnRuipV en
toont Run 51)11 e uitnemenbe iiefbe; 3oobat 3e tael moeten 3eggen : Qeere/
Ret i$ genoeg. gij gaan gemeenzaam met ben %ere om in Run gan-
fcRe leben; 0ij if alle Runne paben getaeub/gelrjfi ren man en vrouwe,
of twee boezemvrienden, aan maiftanberen getoenb zfin. 25n zeggen: Mij
aangaande, het, is mij 300 goed, nabij God te wezen, Ps. LXXIII: 28. 52ij
gewennen 31c!) aan den Heere: 31\'j kennen Hem in alle hunne wegen: 33
stellen den Heere gedurig voor zich. <£n be ï|eere Iaat Ret er aan 3(jn
ftant ooft niet otj. ö S^ij uabect tot begenen/ bie tot l^ein nabeten/ l|ij
fpjeeftt tot begenen/ bie tot Rem fp^ften; l^tjtoanbelt met begenen/ bie
met Rem taanbelen. $ij openbaart zijne verborgenheid aan be opregten.
Ten vierde, jfèen tao^bt elftanbe^ bjienben\' en men betoont 3Ulftp7
boor malftanber te onderriglen. W&t boen vrienden? gij geben 3Ulft eenen
tjoutaen raad, waarschuwinge en onderrigtinge aan malftanber. 25oo boet
<#ob ooft met zijne vrienden: Ik zal u leeren en onderwijzen van den weg,
dien gij gaan zult: Ik zal raad geven: mijn ooge zal op u zijn. Ps. XXXII: 8.
ïiomc maar naac iRn toe/ 3egt be fijecre/ mijn naam tg Raad. ïiomt
maar naar «ïitëij toe/ en 3|ft 3a! u onbe?rigten/ taat gtj boen of laten
moet. jJSjjne inzettingen sullen uüie raadslieden 3ijn; mijn Geest 5a! utn
raadsman zijn. €n taat boen 6ob| ftinberen? StcR jjeere/ 3eggen 3e/
ift bertae^pe urnen raad niet/ bien J3tj mij geeft/ ift meet bat bie altijd
goeb ijl. 3fft meet/ JJeere/ 3eggen 3e/ bat urne caabgebingen 3ee? ge»
trouto/ en oetamelp/ en nuttig 3|jn. JJ&elgeluftjalig 3Ö« 3*/ bienaa?
-ocr page 656-
620                                    L. PREDIKATIE,
ïl gooren. Vc fleert bie geeft aan jtjn bolft allebei raab en onbejrigt
in allerlei geballen; bat binbt ge ben gefieelen 25pel boo?/ en 500 ooft
in onj? tekstkapittel. 3JR rabe u/ 3egt l|rj/ vergadert u geene schatten op
der aarde. Sgulften raab is goeb; gij 3Ulr e; uta ieben niet mebc be<
beogen roejen. Maar vergadert u schatten in den Hemel. Joelen Bunnen
Ijet nieten/ bat toe onjé 300 al toat gefeftifit fieuben naa: be tijb|?gele-
genfieib. Wij 3agen 300 a( \'tgetooel om schatten te vergaderen, te lanb
en te? sce. 4lifi ficeft (jet eben b?ufi; en elft i? fiet 3o?gbulbfgfte en
boo?3igtigfte om 3e te betoaren. ï©ij fpreften bat biel niet tegen; maa?
torj 3?8Qen °°fi/ Baat reng in fiet een3ame/ en 3iet eenp"/ of fiet niet
maa? alleen ip/ om ben valschen schat te vergaderen, bat ge 300 naa?»
ftig jfltJ Vergadert ben aardsche schat; maa? ben waren schat moet ge
niet ue?gcten. 43ob te bienen/ en ubi beroep toaa? te nemen/ bat ftjijbt
niet tegen malftanbe?. =lfêaa? gij moet ee???t 49ob bienen. Elia jeibe tegen
bie weduwe: maakt mij vooreerst eenen kleinen koeke, doch u en uwen
zoon zult gij daarna wat maken, 1 Kon. XVII: 13. Sgoo 3egt be ^eere
ooft\' zoekt eerst het koningrijke Gods. Werkt eerst om de spijze, die niet
vergaat. Vergadert u eejjït ben hemelschen schat, en ban ben aardschen
schat. 4£n toaajom ié bat? lDii baa? i$? 300 een g?ooten onbejfcfieib
tugfefien bie ttoee schatten. .3Cbj ge ben valschen schat gefit/ be motte
en be roest bomen er in/ en be?be?ben 3e; of igï e? ejgengi een dief,
fitj ftj^eelt 3e/ fifj flaat e? 3(jne bicfacfjtige fianben aan. 3g? be andere
schat bete?5 3a 3e; baa? bomt geen motte nocfi roest in; baa^ ftomt
geen dief bij. Ziet grj ban mei bat torj bejpligt 3tjn/ ben waren schat
te 3oeften ? Cn taaa?uit bunnen mij ban meten/ of be ware of be val-
sche schat be 0113e ij?? Daaruit fiunt ge fier toeten: Waar uw schat is,
aldaar zal ook uw harte zijn.
UPii hebben tegentaoojbig al eene üionbe?Itjfie p?ebiftatfe te boen.
11?»i11 ge u infpannen/ 300 3a! 3e u bunnen nuttig 51311/ alp \'t 49ob Belieft.
ÏPij hebben baa:in te be3ien :
I. v©at elft 3(jn\' schat geeft: een rijke, een arme, een vrome en een
onvrome.
II. ll?aa;uit elft 5oube bunnen toeten/ toat 3tjn schat ip?
III. ï©e drangreden, bie e? in be3e taoo?öen ligt/ om be hemelsche
schatten te vergaderen.
I. 113at fiet eerste aangaat: een schat bat ip beel bo^teltjft en aan»
genaam goeb/ bat men toegiegt tegen een\' bejegen trjb; baa? neemt
men ban 31311\' toeblugt naat toe/en fp?eeftt fiet aan. «3ij sult 3eggtn:
bat ban ib Begrijpen/ bat be rijken een\'schat fiebben; maar fieefteen
arm mensch ooft een\'schat? 3a. J|eeft een onvrome een\'schat? 3a.
$eeft een vrome een\' schat? 3*«
A. l$eefr ren arm mensehje ren\' schat? 3a/ al toagi fitj nog 300 fie-
fa\'
-ocr page 657-
OVER MATTH. VI: ai. \'
621
ïaben met armoebe/ fiij ftan ebentoel nog een\' schat Britten. ïtëeetge
taat be schat ber armen tg ?
Eerst. <#ob geeft een\' armen bifttaijli? eene getaenpcfjte gezondheid. SCI
tuat 3e eten of b?inften/ het fmaaftt en \'t gebijt gun teel; 313 oegoeben al\'
temetg in een geheel jaar geen fhiiber aan be mebicïjnmeeg,te?g\' te ge*
ben. %$ bat niEt een fcgoone schat?
Ten tweede. Jtëeet ge taat al meer be schat be? armen ij?? 8|unne
vrijheid. 3[ft tnil niemanbj» flaaf 3tjn/ 3eggen 3e/noch mijn gemoebotn
een anbe? fijenfien; baar be g:ooten bift\\ng(# arme flaUcn 31\'jn ban
anberen/ om besclbe in gunne belangenp te itrijgrn of te begouben.
Wit 3tjn be grooten bifttoijuj slaven ban gun geld en goed, of ban
gunne vrienden, of ban hunne vellusten. ittaar be armen 31311 ban bie
JTabetnge 6eb?gb; 3ij eten en bcinften en flapen gerust; 3ij öehoebcn
3fcg aan anberen niet te ftoren; 31\'j begoeben niemanb naar be oogen
te 3ien/ ais 60b en bie ober gen geftelb 31\'jn.
Ten derde. $un schat \\$ bat 3tj vergenoegd en vrolijk 3tjn. ©e rijken
jitten bifttoijlp te 3uchten/ te?togl een arme 3it telingen. ©e Hoetfen
ban be rijken 31\'jn bifttoijhj 300 naaubJ ombat e? 3iilUe naautoe harten
in 31\'jii. èrj 31\'jn nooit bergenoegb; en baar ontb?eeftt alttjb taat/ maat\'
obe? 31\') 3iclj tttaellen.
Ten vierde. Wat boor een\' schat gefifien be armen nog ? $unne naar-
stigheid. 2ij hebben niet bele lebige bagen. Si) hebben geen nenurê
aan bat lui en lebig leliën/ taaarboor be rijken 3iclj3elben bilïtaijlp\' tot
een\' lajSt 31111.
Ten vijfde. I©at ij? ber armen schat nog 1 S&ÜIeu be rijken gun niet
acgten en eeren/ 3$ eeren malftanbe?. ^tj 3eggen tegen be rijken, urne
arijtinge 3oeften toij niet/ en utae beracgtinge U;ee3en tag niet. ï©at
brage ili naar u/ seibe Mordechaï in 31311 tjarte tegen Haman, gij moogt
300 g:oot 3tjn als gij tailt.
Ten zesde. 0un schat bat be rijken gen 300 noobig geüfien : 31\'j
Hunnen 3onDer be gulpe be? armen niet leben ; baaram ftaat er Prov.
XXII: 2, Rijken en armen ontmoeten malkanderen: De Heere heeft ze
allen gemaakt.
Ten zevende. $un schat \\§: 3$ gefiöen altemetj? een gewenscht huwe-
lijk, en aangename kinderen, ©aar be rijken altemetgftinberengeb&en/
bie op gun harte trappen/ en baa? 3ij obe? moeten 3U1IJten ; baar 3jjn
be Hfnberen ber armen bifttotjijï alp pijlen in be ganb eeneg pelbj?/ om
gunne ouberg te berbebigen/ en be bnanben ban gunne oube?g te fttaet*
fen ; en alp olijfplanten ronbom gunne tafelpy om gunne ouüers te be?\'
fie?en/ te boeben en te be?fttoiHften.
Ten achtste, ©at ij? gun schat, bat 3e fomtijbjJ een goeb geruchte
6?engen obe? een geheel bolft en in eene ganfege (tab; 3g 3ijn alé bat
3iiii 3                                           deug-
-ocr page 658-
L. PREDIKATIE,
622
deugdelijke wijf, baat Salomo ban fpjeeftt/Prov.XXXI, en aïg bearme
Ruth, baar Boas ban jeibe/de gansche stad mijns volks weet, dat gij
een deugdelijk wijf zijt, Ruth III: n. Wie fian alle be schatten be? armen
tellen? 3fH ben baar niet beftuiaam toe. Armen, bie Ijier jijt/telt utae
schatjes eens op: gij jijt e; bete; befttoaam tocaisilf; gij onberbinbt
c; meer Uan nip ift.
B.  <J5tj 3Ult 3eggen : geb&en be onvromen ooft een\'schat? 3fa/biehe6«
ben bifitoijl^ schatten op be aarbe. j&aac het ligchaam hebben jijfoni\'
tjjDji eere, rijkdom, vermaak; en naar be ziele jeggen 3ealtemet«J/wat
ontbreekt mij nog? 43elijft bie jongeling, Matth. XIX: 20. 25rj jeggen met
bien Pharizeër, Luc. XVIII: 11 , ö God, ik danke U, dat ik niet ben als
andere menschen. J&.et bie ban Laodicéa jijn ;ij rijk en verrijkt gewor-
den, en hebben geenes dings gebrek, Openb. III: 17. %ïi ben 300 geruft/
jeggen 3e/ al£ be bejite. <£n al Ijcböc ift fileine genabe/ 3eggen 3e/ ift
6en ebentacl be^efte^b/ bat be hemel mij niet ontgaan 3.11. 3ift tneet
niet/ hoe anberen 300 hunnen fuftftelen. 3Ift hebbe het mare geloobe/
3eggen 3e; en al lebe ift niet ahj bie en bie/ 43ob h) barmhartig/ en
t^Ö Deefc ge3tooren/ bat ^ij geen\' ïujït heeft in ben boob üeé fterben\'
ben 3oiibaar«J. Pat eigenen jij jidj toe; en 300 31J11 31) in Ij 111111c ber-
beelbinge rijk. 439aar/ act) mengch! hebt gij geen\' anberen rjjftbom/
ban 3ult gij a?m fterben/ en eeutaig moeten gebjeft Itjöen.
C.    l©at heeft een vrome boo? een\' schat ? l^ij heeft een drieëenigen
God tot 3tjn\' schat; hij heeft het liebe Woord tot 3ijn\' schat; 3iitier
noch goub achten jij 30a bcel niet ahj bat. «fèog eens be (iefehjfte be-
dieninge ban het Woord, baar ftomen 5e op bien akker, en baa? binben
3e een\' schat, ben Heere Jezus Christus, bie bie^barc fiotftelijfte parel;
ben Geest en jtjne gaven en bewerkingen , alle be vruchten des Geestes;
yet genade-verbond en alle be£3elfjS goederen, gij hebben tot een\'schat
get geestelijke leven, be bie^&are genade in \'t harte. Cu mat hebben
3tj nog een\' schat te machten ? ©at gansch zeer uitnemend eeuwig gewigt
van heerlijkheid, in ben hemel, (©aar igï ong eerste stuk : elft j)eeft een\'
schat, vroom en onvroom.
II. ©iig tweede stuk i£/ toat i$ mijn en utn schat? ©aar fjangt ont«
3aggeltjft beel aan. tëtjjult seggen : 3egt het be fi^eere 3fcsu^ niet ? J|a/
bie 3egt/ bat i$ uto schat, baar ge 30a naar janfit/naar loopt en b^aaft;
daar uw harte i$. ©aar 3tjn onbec anberen 30a zes teekenen, baar ge
yet aan toeten ftunt/ toelften uto schat ijS.
Eerst, ©at uto schat, baac ge 300 boor jorgt bat 3e beilig i£. 3Is\'
\'t een aardsche schat, hoe joeitt ge bien te be^efteren; gij soeftt e;
30a jcftr; in te gaan/ bat ec geene 3toarigheib i$ 0111 ben jiiuen te lier<-
Xxeyn.
3$ \'t eene e?feni£fe/ bie ge bectoacht/ gij rugr niet boor bat
ge boor 3egeh? en boor puuliefie pe?fonen baarban ber3efte?b jijt. \'•Zijn
•;;•;:...;                                                                                                                   \'t g0C-
-ocr page 659-
OVER MATTH. VI: ai.                              623
\'t goeberen/ fate gij reebj Bejit/ gij fluit 5e taeg/ bat er niemanb Bi)
ftan. Achan ging 31J11 geftolen schat onber een\' boom berbergen; Rij
belfbe een gat in be aarbe/ en ftan get baarin/Jos. VII: ao, 21. Rachel,
alp 3tj be goden ban (jaren baber geftolen Rabbe/ 31) ttaft bejelbe in
ïjet zadeltuig ban ben Hemel/ en 3R sar er op/ Gen. XXXI: 3 . <£en
schat ftomt niet ligt te boorfcRp/ of men moet Roobaarbig toorben/
en er mebe toillen pronften; bat toonbe mij onlangj in Hiskia, bie
3tjne schatten ging tooncn aan be gezanten ban Babel; of/ ala- men met
iemanb $rer gemeensaam ommegaat/ ban ij tjet: gij zult uw lotmid-
den onder ons werpen, wij zullen allen één\' buidel hebben, Prov. 1:14.
<0f men openbaart 3pe schatten, om 3fcR uit groot gebaat te rebben/
gelp bie tien mannen, bie tot Ismaèl seiben: En doodt ons niet, want
wij hebben verborgene schatten in \'t veld, Jer. XLI:8. <0eliefben/tuelfie
schat ij nu be urne/ be valsche of be ware schat? ïfèaar jorgt ge Rct
meeste boor? %$ Rct bat ge mogt Rebben bed ftojtelp goed, groote
ambten, of ficrlpe kleederen, en al mat Hojteljjft ij? SClj ge üaarban
maar beneftert 3tjt/ ij \'t ban al tnel? <©f Begint ge te 3orgcn boor
utoe roepinge en verkiezinge; boor be goederen ban Christus koningrijk;
om beel te Rebben aan be gemeenschap met God, en aan be weldaden
van het genade verbond? fij baatboor u\\ue meeste sorge en btïtommt\'
ringe? «pau 3cggcn mij: be ware schat ij be utne.
Ten tweede, ©at ijl 0115e schat, baar men {jet meeste verblijd ober \\$.
2ülj iemanb öeel heeft aan ben valschen schat, en boet Rij 31311e fiajten
en hipten open/ be3iet Rij 30" gdb of goeb/ of 3ijne Rlceberen een j/ 6"
Rij ij ban 300 blijbe! $R ^oube ban tnel seggen/ gcïrjfit bie rijke dwaas,
Luc. XII: 19, Ziele gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele
jaren, neemt ruste, eet, drinkt, weest vrolijk; gij 3UU Ret urn leben
niet opteren. $eliefben/ ij |jet 300 met u? goeltt ge al maar leftUer
te leben op be aarbe? git urn hart in um huis, in be maaltijden, in
koorn, in most, en anbere aardsche goederen? gjjt ge Ret meejte baar»
ober Uerjjeugb ? ©an Ijrbt ge maar beel aan ben valschen schat, ban
mijt ge ben waren schat nog; ban Rebt ge maar beel aan 3ienlpe en
berganftelpe bingeu; aan jullie schatten, bie töob ooit geeft aan be
3onbaren/ ja/ aan l^eibenen en ^utlien; tjet 3tjn maar 3egeningen ban
«öobj buetöani!/ en ban 3jjne linfterRanb. jfêaar act)/ iiie beel Rebben
aan ben waren schat, bie fluimen 3icR 300 niet Hermanen ober bic
aardsche schatten, maar 31J 31)11 brolijH in ben 8Jeere; 31J berReugen
3icij in ben tfob Runnej Reilj/ en in be goeberen ban Sesugf ftouingrijft/
met eene Rrerlpe en oiuiitfpreftelpe breugbe/ Jes. LXI: 10. gij *eg<
gen: verlicht Gij over ons het licht uwes aanschijns, ö Heere! Ps. IV: 7.
gij 31J11 baar 300 berblp mebe/ bat be anbereu er ober berBaajb ftaan.
gtj bibben luc! om Ret aardsche, maar 3e hunnen er ooit tnel bij ftaan
fcRrri-
-ocr page 660-
6h                                    L. PREDIKATIE,
fcg?etjen/ abj \'t gun ban binnen niet biel gaat. Stïle gunne bjeugbe i?"
in 43ob te bienen/ en ootmoebtg boo? 31311 aange^igte te tuanbelen/en
3tjne 3oete gemeenfcgap te onberbinben.
Ten derde. ®at ij on3e schat, tta^ men 300 beftomme^b obe^
i$/ bat Ijij bejminberen/ of bat men gein becliejen 3a!. 3$ men
beftommejb obe? ben aardschen schat, men 3oube mei ban fcftjilt
fïerben/ ahl men bien benut te sullen ue:liescn. <£elgft abj een Nabal,
be fcg?ift bebing 3tjn gaste/ al? gij go°COE oat ÖEt nipt beel ge-
fcgeelb fjabbe/ of gij taace 31J11 goeb en leben ftmtjr gebleekt. $f ia
iemanb brhummejb obe? ben waren schat; 3 al? 60b 3tjn aan ge
Sirjt ban een? bejbejgt/ of al? be 43cr?t in ?tjn tae^ftinge 300 niet
onberbonben moebt / mat fjebben besulften ban geen nommc: bat
<#ob gen beslaten 3al/ bat be <&ce$t gefjeel ban gen gemeften i§. SJtj
3eggen met David, Ps. XXX: 8, Toen Gij uw aangezigt verbergdet,
wierd ik verschrikt.
Ten vierde. <©at i$ on3e schat, baaj men 300 Bebroefb ober i§/ al?
men fjem bmtjt ig. ö ©ie teel tjebüen aan ben valschen schat, goe
bebroefb 31\'jn 313 al? 31J eenig tijbelp gaeb ftujjjt sijn. Cen sonbaar
geeft nooit 300 gefegreib ober \'t getuig ban genabe/ als ober \'t gemfrj
ban een goub ringetje; ban ijï \'t al£ met Laban: Waarom hebt ge mijne
goden geslolen? (gn al?" Micha: Zij hebben mijne goden gestolen, wat heb
ik dan meer? .flftaar ijS be ware schat be urne/ ban 3a! get tegenbeel
waar 3tjn; 6 ban i$ \'t met Maria, zij hebben mijnen Heere weggeno-
men. <gn als men ban aan u braagt/ geltjft als aan Maria, vrouwe,
wat weent gij? #{j 3uitban3cgn.cn: Omdat zij mijnen Heere weggenomen
hebben, Joh. XX: 13. 9 ©aar sal boor u ban nietg naarber 31311/ ai£
be gemeenfcgap ban 160b en ben Sjeere %e$u$ te moeten mi?fen/ en
bat gij moet seggen: Ik zochte Hem, maar ik en vond hem niet; en
niet?" lieber/ al§ bat ge moogt Runnen 3eggcn: Toen ik een weinigsken
van Hem weggegaan was, vond ik Hem, dien mijne ziele liefheeft.
Hoogl. III : 4.
Ten vijfde. 3$ be valsche schat be urne/ afg ge bien banfitagntjt/
gtj 3ijt niet gerugt boor bat gtj meet goe gtj bien bmjjt geraaftt 331.
n£f \'t regt of onregt ij?/ 3egt ge/ ift moet mijn berloren goeb melr
geböen. «©ie vrouwe, bte garen penning berloren gabbe/ sg berpfaat^tc
alle be (loeien en bannen om ben penning te 3oeften/ Luc. XV: 8. Wit
herder ging 3511 eene schaap 3oenen ober berg en bal/ Luc. XV : 4.
J2tjt ge uteen aardschen schat Smijt/ gtj luint noet) eten/ nocl) brin<
ben norg flapen. 2»oo ijl \'t met ben waren schat 00b. 9 %\\$ be bruid
bien fttatjt toag/ bonbe 31J get toen biel op get bebbe ban gaar gemaft
gouben? 2Ccg/ neen jej maar sjj furong ten bebbe uit/ en braagbe
aan be wachters: Hebt gij ook dien gezien, dien mijne ziele lief heeft?
Hoogl.
-ocr page 661-
OVER MATTH. VI: ai.                             6:5
Hoogl. III: 1—4. <£f 3fj ban be wachters fïarjen fi?eeg/ bat hielp «iet;
jtj bleef joeften/ tot bat 31J lionb.
Ten zesde. IllMlr gtj luiten/ toat uta of mijn schat ij? ©e ijlere
9le3U j 3a! \'t u met taeinig taoo^ben jeggen: Waar uwen schat is, daar
zal ook uw harte zijn. $et harte, bat ij uta binnenste; utoe ziele, uta
verlangen, utoe begeerlens, utoe gedachten; bie jullen baaraau ftleuen/
baarnaat uitgaan. <0f uta schat boben in ben Fjeiuel \\$f of bat $r Be»
nebeu op be aarbe tp/ baat uta schat ij/ baar ij ooft uta harte, ©at
ijl een teeften bat alrijb toaat ij; of uta schat berrc of nabij ij/ of
fitj in <©ojt-31ubië ij/ of bat hij in uta fjuf j ij; al toare Ijct bat uta
schat onber eenen Boom geboluen lag/ a( \\aai uta schat in be 3ee/ uta
harte 30iibe et tae3en
CHir ij bat ban alj onj harte Bij on^en schat ij?
Eerst. U5ij 3Ult ban üoelen/ bat er nietj 300 bele acljtingr Bij u
heeft/ alj uta schat. SCile utoe liefbe en acljtinge gaat ban baarom<
t^ent.
Ten tweede. Utoe jfnnen fpelcn baarop. <#ij maalt et ober met utoe
gebaerjten ; taat gtj ooft boet/ gij ftunt utoen schat niet uit uiue ge»
bacftten 3etten/ geheel uto harte sit er in.
Ten derde. »tf>g 3gt niet te bolboen alj niet utoen schat; pprfentee?
300 een al taat ge toilt; ifi moet mijnen schat hebBen/ segt hn7 \'t
ftojte taat ijet toil.
Ten vierde, iPan ij onj harte Brj oti3en schat, alj men er 300 aan
bejftlcefb ij/ bat men e? niet ban ftan affcljeiben; ij \'t een man/ of
eene bjoutoe/ of 3»jn \'t fiinberen/ uto harte gaat ej ban 300 naa?
uit; gelijft Jacob 300 be^ftleefb taaj aan Benjamin, en David aan Jo-
nathan.
Ten vijfde, Wan i^ onj harte, Btj on3en schat alj men e^allejboo?
oue? heeft. «Jïïcn 30ube allcj toillen bejftüopen om bien schat te Ijc6«
beu. Wat 3egt uto gemoeb/ geliefden ? öa.u eenj in uto Binnenfte/ en
3iet eenj/ toaar uta harte ij? i©.ia;mebe gaat gij uit en in? U0aa?«
mebe fïaapt en onttaaaftt gtj ? ll?aar benftt of fp^eeftt gtj het iicffte en
Ijet meejte ban ? i©aa? maafit ge rjet meejte toejft uan ? \'t ban
<tëob en ban ben ^eere 9touj? 3ij \'t ban ijet Bibben? %i \'t lian\'c
U0oojb? ij \'t ban be bienjt ban tfob? Hieraan ftunt ge rjet toeten/
taelfte uta schat ig; taant baar uw harte ij/ baar uw schat..
III. Jgu/ het derde stuk ij/ taat drangredenen in bese tooorbenIig-
gen/ om niet bc aardsche, maar bc hemelsche schatten te vergaderen.
S2ijn baar drangredenen m? 3fa het; be 0eere 91c3iij tail seggen :
Eerst. Sllj gtj be aardsche schatten bejgabert/ ban befteebt gn uto
harte omtrent suifte bingeu/ bie uto harte outoaarbig 3tjn. ï)an iaat
g(j utoe oogen gaan op hetgeen nietj ij; ban gaan utoe obe:bcnftin-
ftftfift                                        gen/
-ocr page 662-
626                                      L. PREDIKATIE,
gen/ utae Begeerten?? en bevangens? naat bingen/ baar utae 3fcïe nfct
bij (eben ftan. Cn Daarom Iaat baren ben valschen schat, rn vergadert
boo? ti/ boo: utae ftinberen en boor titoe li?irnben/Den waren schat.
So?gt rocfj niet mee? boo? \'t ligcfiaam al£ boor öe 3iele. 3fU fta Uoo?
\'t ligcfjaam in/ 3egt be ^eere; gfi jojge boo? u/ en baa?otn/ toee£t
in gren bing Be30?gb; maa: toe?pt alle utoe Beftommeringen op .Ulij/
3ift 3al \'t boo? u maften.
Ten tweede, 3$ on£ harte baar on3e schat i£/ ban i$ het imme?g
Bete? be hemelsche schatten te 3oeften\' taant ban bc?gabert men 311I»
fte schatten bie ong harte ftunnen brjgcnoegen en bc?r?coj3ten. 8 ty\\z
hemelsche schatten fiomen {jet Begte te papfe in noob en boob. %a ahj
bleegclj en |ja?t Brjlntjftt/ ban ftomt bic schat nog te paófe. Wat
fttoatn bie ware schat aan Jozef te pa?fe in Egypte! oEn taat fttoam
3e Mozes te pajfe aan \'thofüan Pharao, en in be woestijne! Itëatfttoatn
;e Daniël te pagfe in brn kuil der leeuwen, en Jonas in brn visch, en
Paulus en Silas in \'t gevangenhuis! 6 2Clj> ge in ongrfegenljcib ftomt/
gebruiftt ban öesen schat; gaat ban naar ben ^eere 3fe3uj?/ gaat ban
naar ben §. $eegt/ gaat ban naar het l©oo?b/ en be gcnabemibbelen.
3fa maaftt ban rjebjuift ban bie schatten bie ge nog te taarhten hebt/
baar ftunt ge u ban mrbe tjooéten/ en 3eggen: Want onze ligte ver-
drukkinge, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitne-
mend eeuwig gewigte der heerlijkheid.
Ten derde. $Ctp onp harte ig baar on^e schat i{?/ ban frangt ban geC
bejgaberen ban ben goeden of kwaden schat on3e saligljeib of be?üoeine»
nigfe af. ©e?gaberen taij ban be aardsche schatten, ban Bchooren blij
tot be lieben bie ban ücïc taerelb 31311/ taelfter beel alleenltjft in bit Ic-
ben i£; en ban\'3111101 tot) met be taerelb moeten be?Ioren gaan/ ban
3al tot onj? ge3egb taorben/ geltjfi aljs JSabei Abraham 3cibe tegen ben
rijken man, Luc. XVI: 25, Kind, gedenkt dat gij uw goed ontvangen
hebt in uw leven en baa?oin lt)bt gij 1111 fma?te; maar al£ taij behe-
melsche schatten vergaderen, ban fjebben tot) beel aan duurachtig en be-
stendig goed: ban hebben taij een ceutoig getafgte ban fjre^ii)ltbc\'0 te
ue;toactjtcn. 9 Wie 3otibe ban niet met Mozes be smaadheid vanChris-
tus grooter rijkdom achten dan allen de schatten van Egypte? llPie ^atibe
niet met Paulus uitroepen : Want ik houde het daarvoor, dat het lijden
dezes tegenwoordigen tijds niet te waarderen is tegen de heerlijkheid, die
aan ons zal geopenbaard worden.
«tëeliefben/ badr tjebt ge nu 0113e berftïaringe obe? besetooojben. $£ot
toepaéfinge sullen taij ttaee of b?ie gevallen ban \'t gemoed oplogfen ; en
ban nog een taoo?b tot outbeftftiuge üan on&efteetbeu/ en tot optaeft\'
ftinge ban n&obg ftinberen fp:eficn.
»^e eerste 3toariggeib bic ig/ al£ een ftinb <üSobg7 ooft bie rijft f# in
be
-ocr page 663-
OVER MATTH. VI: ai.                                627
be genabr/ ooft beel fieeft aan ben aardschen schat, i$ bat niet nabee\'
lig? B3tj anttooo^ben/ neen! alg er uta Ija^te maar niet in ig. 3En*
tegenbeel/ gij fjcbt het als? een groot boorrrgt aan te mejften. ï©ant
gij 3tjt een lian bie ütinbercn üBobg/ bie bubbel geluftftig 3pn; gij hebt
eene bubfiele portie/ gij jijt bub&ele erfgenamen/ gij e?ft be goebe»
ren ban ben t^oon en ban ttc bortbanft/ be goeberen ban «öobjs reg»
te2- en linfiejganb. d5g srjt ban bie Inienben bie taat boo?uit ejben.
Üijfte fiinberrn «tfobj?/ gij 3ijr ban bie Benjamins onbe? be beamen/ bie
een bubbel beel ftjijgen. 2oubt ge ongciuHHig 5()nï 03rj Ftröt gele«
genheib om ben noobb^uftigen te Ijeiuen/ om toebutoen en toreen te
bejfttainftrn; ja/ om aan lanb en fie^he \'t meeste nut te boen. Jozeph
van Arimethéa ftonbe taat uittoejften fioben anberen. $tj fiunt een
boojftanbej of boo^ftanöfte? ber gemrente taejen. <£n Dij gebolge Runt
gij toel 3ien/ bat {jet geen nabcel/ maaj boorbeel i§/ als icmanb ge»
nabe fjprfr/ bat hij ooft een bejittr? i? ban be tijbclgfte goeberen.
i^et tweede geval i«?/ bezitten <£>ati$ fiinberen hunnen schat anbcj^
aïé be taereib ï SCcI) ja 35. 9Ci$ een gobbjucljtige man of b^outa een\'
tijdelijken schat Bejitten/ t)oe gebruiften 31J bienï
Eerst. 2oo: ïjeere/ 3eggen 33/ ift fjrbbe eenen schat, bie i$ gees-
telijk, en baa? 3it mijn harte in. JJBaar <£tj rjebt mij nog eeniae an*
bere schatjes grgrben/ en tiie toegen mij 300 beel niet; bat 3tjn maat
ligchamelijke schatjes, baar 3oefie ih lop ban te 3tjn. 33iguoneett baa?-
ober/ l|eere/ 30a alg \'UU belieft; neemt bie/ of geeft bie/ ;oo a\\$ \'t
H behaagt, giet bat in <©abib/ 2 Sam. XV: 25, 26, Indien ik ge-
nade zal vinden in des Heeren oogen, zoo zal Hij mij vvederhalen, en
zal mij de arke laten zien, mitsgaders zijne woninge. Maar indien Hij
alzoo zal zeggen: Ik hebbe geenen lust tot u, ziet hier ben ik, Hij doe
mij zoo als \'t in zijne oogen goed is. 2M 3eibe 45ob/ tuil gij 3eggen/ Da-
vid moet gren ftouinn 3fln/ fjie? ben ift/ ift ben tebreben. giet get
ooft in Agur Prov. XXX: 8. gijn ga?te sat niet in be aardsche schat-
ten; geef mij niet te beel gocb/ ï§eere/ jegt gij; maa? voed mij met
het brood mijnes bescheidenen deels.
Ten tweede. %\\f een fiinb #ocg te bagt raaftt aan get ttjbelrjfte/
3tj fcljjegcn en bibben jicFj log/ om 300 met Jacob te fiunnen seggeh:
Ben ik van kinderen, (of goederen) beroofd, zoo ben ik beroofd, gij
toeten bat be gedaante van deze wereld voorbij gaat. gg bolgen be
legfe ban Paulus, 1 Cor. VIII: 29, 30, Maar dit zegge ik, broeders,
dat de tijd voorts kort is; opdat ook die wijven hebben, zouden zijn als
niet hebbende; en die weenen, als niet weenende; en die blijde zijn,
als niet blijde zijnde; en die koopen, als niet bezittende; en die deze
wereld gebruiken, als niet misbruikende. 9 gg toillen gier geene blij-
vende stad hebben; 39 Fjeö&en een bete? goeb in \'toog; 31) verwach-
ÏÜ&ftft 2                                             ten
-ocr page 664-
L. PREDIKATIE,
6;8
ten rene stad, die fondamenten heeft: en sfj hopen op bie onverderfe-
lijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenisse, die in de hemelen
bewaard is.
Ten derde. Itëat boen bc b;omen/ bie tgbelijfte goeberen Besitten ?
SCcfj/ jij öocn Ijet fcQcpfcI niet 3ucljtpn/ 31) gaan \'t niet migfiruiften/
3ij freften niet op bc tjoobaajbijc: ift tuil neberig en ootmoebtg blijben
boor ben fjeere rn boo; be menfefjen/ 3eggen 35. %\\\\ 3jjn banbiejlil»
Ie rijfien in ben lanbe/ bie niet beel 3toir; maften; 3 31J ;oeften tjtinne
rere niet in het omhangen van goud, of zilver, of kostelijke kleederen;
maar in het onverderfelijk versiersel van eenen stillen en zachtmoedigen
Geest, die kostelijk is voor God.
Ten laatste. 2n maften een goeb ge6;nift ban hunne goeberen; baa;
lebrn e? 300 beien ban. S2ij boen aljj bie godvruchtige vrouwen, bie
tien HJcere ^e;ué dienden van hare goederen, Luc. VIII: 2, 3. <®f al|J
be oube Barzillaï, bie aan David rn sjjne mannen allerlei berfttnift»
fiinge bragt/ ai? 33 moebe/ en hongerig en borftig maren in be
Uioe^ttjne/ 2 Sam. XVII: 27—29. <Oi ij) boen alj| Dorcas, bie rok-
ken en kleederen maaftte boo; be öerjoeftigen/ Hand. IX: 39. SSij bienetl
be a;men niet alleen ban hunne ligchamelijke, maa; ooft ban hunne
geestelijke goederen; boot fien een£ aan te fp;eften/ te bjaa;fchuuicn/
op te tneftften en uit te loftften; of boa; Fjun raab en beftuur te ge«
ben/ of boo; hen te be;t;oosteu. Siet/ 30a hanbelen be rijke godvruch-
tigen, en buó toonen 3tj hunne tijdelijke schatten op eene geheel anbete
toij;e te buitten al? be gobbefoo3en.
\'£atcn ui ij nog een tooo;bje tot ontbeftftinge en optoeftftinge fp:e<
fien.
Eerst, (tot be rijften/ en dan tot be a;men.
Rijke menschen, bie ban >0ob met oueruloebige inibbelen gesegenb
3ijt/ Ijoe ftaat gij e? bij? SSit uüi harte niet in utoe schatten ? Jü&aaftt
gtj niet meer tue;ft ban utue eigene huizen al«J ban Gods huis? ïfunt
gij u niet mee; ue;maften in utne lusthoven, al£ in Gods inzettingen,
fëjnbt gij niet mee; fmaaft in utne leliftere spijze en drank, ofinkaart-
en dobbelspel, of in het Ie3en ban onnutte boeken, al? in het bie;üaa;
Woord ban 43ob? ©erlangt gij niet mee; naa; utue rjoele gezelschap-
pen, als om een gezelle te jijn ban biegenen/ die den Heere vreezen?
Slicht gij het goud niet boben God? $et schepsel Bouen ben Schepper?
Cn 30Ubt gij i?ob ben hemel niet mei luillen laten/ aljs Cjij u be aar-
de maa; Het behouben? SCch/ al£ men u een? broeg/ 3jjt ge al öe-
fterrb? ï}ebt ge al beel aan ben Cjeere 3e3u£? Sijt gij al bec3oenb
met 4?nbï Qi-bt ge ben waren schat al ge$oc&t? QeBt ge al beel
aan be hemelsche schatten? ö iiPac 3oubt gij moeten be;fto urnen ! <öf
aljf men u Deje ujagen eenjï boo;hielö op een boob&ebbe/ toat 3oube
utae
-ocr page 665-
OVER MATTH. VI: ai.                               629
ume confcientfe moeten antmoojben? SBcft fioe naar joubt gij get
moeten uitfcljreeuuien/ ift ben nog onbelieejb ! 3fft fjebbe nog geen
öeel aan ben jEiibbelaar! 3fft ben nog onbe?3oeub met 4&ob ! 31ft
Ben nog bc?breemb ban be hemelsche schatten! 5Ccfj mat 31HC gij ban
liggen te Hermen en te suefjten obe? utne broaapljeib/ bat gij u boo?
pet schijnschoon ban beje toerelb 500 hebt laten betooberen; bat gij
urne oogen gebc laten gaan op fietgene nict£ i$: gij 3ult ban moe»
ten uitroepen: aclj/ \'ft ftebbe om tenen steen des velds be sneeuw van
Libanon tiijiaten; ift nebbe ben springader des levendigen waters be?\'
laten om gebroken bakken, bic geen tnate? Ijoubeu. %t\\\\\' ban 3ult
gij onbe?binden bat Ijet peggen ban Salomo maajfjeib f$/ Prov. IX: 4,
Goed en doet geen nut ten dage der verbolgenheid: maar de geregtig-
heid reddet van den dood. 3Cch. rijken! JlKogt ge ban in tnbp poenen
\\o$ te rafien ban ulne tijdelijke goederen, al£ urn garce ontoaarbig
3tjnbe; en integenbeel baa?naa? ftaan/ bat ge beel ft;eegt aan bat
bestendig wezen, bat boo? be opregren i£ meggelegö. jiEogt ge armen
van geeste poenen te üio?ben; 3 ban uifejbt ge rijk in \'tgeloove, en
erfgenamen des Koningrijks.
Sfa/ 3u(Icn be geringen naar de wereld, of be gemeeneburgers, seg»
gen/ bit raaftt ben rijken maar/ bie aardsche schatten be3itten; bie
ïjebben fjunne harten bij Ijunne schatten, boeft vun hebben baar geen
noob af. Jföaar mij jeggen u/ ai tjeöt grj geene groote schatten, ge»
lijft be rijken, gij ftunt baarom tnel kleine schatjes tjebben baat urn
harte in jlt. Maah gij ooft niet meer taerft ban uta bagelijftsth Be«
roep/ en ban utae ;ondige be?mafteltj&|jeben en gejelfcrjappen/ al£ ban
be hemelsche schatten. 3CI0 <J3ob u eeng? 3a! bragen/ maar hebt gij
urnen ttjb mebe öoorgr\'jpagt 5 iDaa: fjebt gij utoen meenten arbeib
toe befteeb? Waa? hebt gn Ijet meeste boo? ge3o:gb? SCcfj mat 30U»
be utne confcientfe moeten anttaoorben? goubt gij uiet moeten jeg»
gen: ift hebbe ben meenten tijb bejteeb in be 3011de en in be tacrelb/
en in mijn bagelijftgcfj beroep; ift {jebbe Ijet meepte geatbeib en ge-
30?gb 0111 met eere boo? be tnerelb te ftomen; ift tjebbe Ijet meeste
bermaaft geijab in sonbige ge3eïfcftappen/ in he?be?gen of fctjutter£go»
ben/ of in (jet rtjben op fpeeJroagens/ of in andere mcrelbfcfte berma»
fielijfifjeben. Sücfj taij fcfjüftften alg mij e? aan dennen/ hoe 0113c ge-
meente be?balt met a( bie speelwagens, schuttershoven en herbergen!
J^oe 3Ult ge Ijet maften alp 4&0O bragen 3a!/ Ijebt gij beel aan be he-
melsche schatten? I£ebt gij die boben alleg begee?b en ge30tlji ? $ebt
gij den ftostehjUen binbengtijb/ en alle die ft?acfjtige mibbelen be? ge
nabe/ bie 3ft u gegeben tjebbe/mei getroutnclijft maargenomen? J^ebt
ge mei geme?ttt om be fpijje die niet bergaat? l)oe sult ge ban moe»
ten berftommen. SCch ïjeere! mat 3tjn 0113e tijden en 3eben betborben;
Öfiftli 3                                            toat
-ocr page 666-
630                                   L. PREDIKATIE,
taat i$ er een be?bal nfet alleen onbe^ be rijken en armen, maa? ooft
onber be gemeene burgers, ö Afar tooelt men om rijft te taojben/ om
aanjfen in be toerelö te bejB^ijgen/ om be een Bolien ben anbe? uit
te ftefien! <£n onbr?tupfcf)en toorben be hemelsche schatten bergeten/
en fiet ÜÜoorb en be bierBare genabemfbbcleu ftlein gracht. D£ij fja*
pen ban ben fjcere Barmfiarrigfieib te gullen berftrijgen/ om getrouto
te Blijbrn/ en u aanficubenb te toaarfcfiutoen. ©ij Inillen rein 3ijn
ban uta Bfoeb. SCcrj! mogren taij u nog Hunnen Betoenen/ om uVn Bar*
te ban be tijbeiijFse bingen af te trefifien/ en be hemelsche schatten te
3oeften. H?tj fraan fiier nog boor utoe aangeyrfiten/ om be^elbe in ben
name ban Oriotiis aan u aan te Bieden. t)eür gij er lust toe? SCcf)!
gij Runt be3elbe nog boor niet Benomen; en gij 3oubt het u op ubj
boobbebbe niet 6efilagen/ bat gij naa? onycn raab grluistr:b Ijabt.
SSegt gij/toij ftunnen fmme?£ onse haften niet lo^maften ban fiet fcfjrp»
fel/ bat i^ 43ob^ toe^ft? 2BdIj/ geloofbe gij bat regt! Jl&ogt gij bat
boo? <8>ob Belijben! 3fa/ mogt ge cen§ een boetbal boo^ ben ÖJeere
Sfe.ïujS boen/ en 3eggen : acfi {Jeere! ift IjrBöe gefioojb/ bat <öij in be
toerelb geftomen 3tjt om be toerfien be^ buibrftj te berBreften/ om be
Banben ber 3onbe Ioé» te maften/ om ben gehangenen openinge ber ge-
bangeni?fe te Befcfiiftfien ; ach! mogt u?ü mijne Banben eeng lo^ma*
ften/ en mij een Harte geben om met Maria fiet beste deel te berfttejen/
bat in eeutoigfieib niet ftan toorben toeggenomen.
©romen/ nog een ftort bioorbjc tot u. 3$ fiet niet eene fcfianbe/
bat gij ooft nog 300 bajSt gefileefb 3tjt aan be aarbe/ en fiet aarbftfie.
<8>ob sefbe tegen Baruch, Jer. XLV 15, Zoudt gij u groote dingen zoe-
ken? fl ©at mogen mij tegen u ooft tocl 3eggen. DPat toegen utoe
rtjbelijfie Belangen^/ utoe eigene cere/ boorbeel of genoegen/ bifttotjl^
3taaarber Bij u/ ban be eere $ob?/ be Belangen^ ban utoe onfterfelij\'
ftc 3iele/ en be 3aligfieib ban ntoen ebenmen?cfi! Deöt gij baartoe
3tilft een boorregt ban ben i^eere ontbangen/ bat $tj u beel gegeben
fieeft aan bc erbe ber heiligen in fiet licht/ en aan alle fiet goebe ban
3ijne uitberfiorenen/ opbat gij u nog 3oubt bergapen aan eene fianb
bol flijft m breft. 6 4?ij sjjt al te fioog en te ebel ban ftaat/ al? bat
gij nog gelijft be mollen in be aarbe 30Ubt toroeten. 25ijr gij niet een
uitverkoren geslachte, een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een
verkregen volk, ja/ erfgenamen van een hemelsch en eeuwig koningrijk?
<Ên 3Ult gij ban 300 aan fiet (tof ftlcben/ en Bruipen op be boetbanit/
baar gij als Burger? ban ben fiemel/ ooft utoeti toanbcl in ben fiemel
moe?t fieb&en/ en BebenBen mocjt be bingen bit Boben 31\'jn 5 5Cclj/
frfiainet u/ en toorbet fcfiaamroob/ bernebert er u ober booc ben
$}rere/ en tigt toebcr een? op trage fiauben en flappe ftnieeu; en
fiibt ben Cjcere/ bat frjij uto geioobe en utoe liefbe 300 mag bermeer\'
be-
-ocr page 667-
OVER MATTH. VI : ai.                                631
beren/ bat ge baarbooj moogt opbaren al£ met bïeugelen ber arenben;
ja/ bat ge moogt $tjn al£ bie vrouwe, bic bekleed was met de zonne,
en de mane was onder hare voeten, en op haar hoofd was eenekroone
van twaalf sterren, Openb. XII: 1,
3a/ 3ult gij mogelnft 3eggen/ taaé i& maar uerjefte^b/ bat ift beel
tjabbe aan be hemelsche schatten, ban 30Ube ift 300 beel tnerft niet ma»
fien ban be zienelijke dingen. 2egt mg ban eeng/ maaraan ift het me*
ten ftan ? ï©el/ mg antuuiojben u/ be %ere 3!e3u£ 3egt get u: daar
uw hart ig/ daar is uw schat. 3j nu um hart 6g be hemelsche schat-
ten, ban {jcbt gij et ooft bed aan. 3!a maay jult gp 3eggen/ ift tall*
be het nog mei mat ftlaarbe? en onbe^fctjeibenber tjoocen. j©el/ mij
3ullen ftet u in eenige teeftentjeg 3oeften te toonen/ maaraan gij get
fiunt meten/ of gg beel Ijebt aan be hemelsche schatten.
Eerst. <$ij 3iilt baar ban get meeste aan gedenken. i#tj 3Ult ftun«
tien 3eggen/ bie obejbenftingen 3tjn mij 30a 3aet/ be gebacgten ban
ben ft e in cl en get gemelfcge 31311 mij 300 liogteigft; ift ftan e; mij 300
in be^Iustigen.
Ten tweede. <H3g 3ult e? 500 g^aag ban spreken of hooren spreken,
atg öjj in um gui£ 311/ of al£ gij uitgaat/ of alp gg, nedejligt/ofalg
gij opjtaat/ tito monb 3a! t} gedurig 300 bol ban sijn. Suifte ge3el\'
fctjappen 3ijn u 300 aangenaam/ baar ban be hemelsche schatten ge«
fpjolien rnojbt. €n alg gg e; bat niet binbt/ ban ftunt gij get er niet
Ijarben.
Ten derde, ©e hemelsche schatten bie begeert ge ban öoben alle£.
Q $ij 3ult ban Bunnen 3eggen/ i^eere/ be Begee^tenjS ban mijne stele
3tjn naar II en naar urne gemeenfcgap/ en naar ben JUSibbelaar/ en
naar ben 4&ee£t/ en naar be gaeöeren ban um fiianingrijft. l^eere/ mat
Cnj mij ooft ontgoubt/ of ontneemt/ Iaat ift toeft beel ge&ben aan be
hemelsche schatten. <&t\\ 3ult ban ftunnen seggen : Als ik dan Uhebbe,
ö Heere mijn, zoude daar iets anders mijn God zijn? SCI gabe mg ie*
manö al tjet goeb ban be merelb boor be$e schatteu, ift 3oube Ijem ten
eenemaal be^acljten.
Ten vierde. SCIgS gij beel fieBt aan be hemelsche schatten, ban 3UIC
gij 300 gjaag jicn öat anberen baar ooft beel aan mogte ftcijgen ; 3
bat 3a! ban geburig 30a een boo^naam artiftel in urn geBeb 3gn. ^jj
3ult ban 300 3oeften te uiejften op utocn man/ of b^outoe/ of ftinbe*
ren/ of anberen/ baar gij mebe berfteert/ om gun bie schatten aan
te p?i)3en ; en get 3a! u 30a een innig bejmaaft 3tjn/ alg gij 3iet of
goo^ty bat bie of bie ooft lugt ft?ggen om bie hemelsche schatten te
3oeftrn.
Eindelijk. <0ij 3Ult 300 bejlangen naar ftet bolftamen Be3it ban bie
hemelsche schatten; gij 3ult met Jacob ftunnen 3eggen : Op uwe zalig-
heid
-ocr page 668-
631                  L. PREDIKATIE, OVER MATTH. VI: ai.
heid wachte ik, ó Heere! Cn met Job: Mijne nieren verlangen zeer in
mijnen schoot.
Wit 3C0t gij/ «tëeliefben? gijn u beje paften fieftenb? ©an gc&C
ge ooft beef aan be hemelscbe schatten, droogt er u ban oofi uiebe
ai£ ge op aarbe met eene geringe portie oebeelb yjt. 3 «Pan limit ge
Singen:
Een andere schat van hooger waarde,
Is \'t daar ik met mijn ziel naar hijg;
En mij genoeg als ik op aarde,
De kost maar voor dit leven krijg.
OEn alp gij op uta boobbebbe ligt/ en a\\§ alle be aardsche schatten
u begeben 3iillen/ bertroojit u ban baarmrbe/ bat gij fjrbr rrn beter
en blijbenb goeb in be Ijemelen. 6 T>aar IjouDt alle tjrt tijdelijke en
vergankelijke en gebrekkelijke op ! ©aar i$ alleg eeuwig, een eeuwig
huis, een duurachtig goed, rene onbevlekkelijke rn onverderfelijke erfe-
nisse; eene eeuwige blijdschap 3.1! baar op ulue IjoofbctiJ3!jn; rjet 3a!
3ijn verzadiginge der vreugde, en liefelijkheder. aan Gods regterhand, eeu-
wiglijk en altoos.
AMEN.
EINDE.