-ocr page 1-
. m
UITGEBREID}; HANDLEIDING
BIJ HET
&ODSDIEIST-OIDERWIJS.
Eerste Aftiteling.
GESCHIEDENIS VAN DEN GODSDIENST.
DKRDK GJÏDEKLTE.
toon
J. H. MARONIER.
Zevende druk.
1\'ULMBKB.\\I)K, .). JllJl"SS\'KS & C". — 1881.
-ocr page 2-
Kast 433
Pi. J NÖ.14
. .
J. TE KIEFTE,
BOEKBINDERU
UTRECHT.
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
vr-                <tt3.7.//
UITGEBREIDE HANDLEIDING
BIJ HF/i\'
GODSDIENST-ONDERWIJS.
JSerste Afdeeling.
geschiedenis vax den godsdienst.
DERDE GEDEELTE.
I,0,>K v*t>,.- ,-c?.ö^
J. H. MARONIEE.
ZEVENDE D H U K.
PURMERENDE,
J. HUUS8 E S & C.
1881.
-ocr page 6-
AUe exemplaren zijn aldus geteekend:
-ocr page 7-
1NHÜ ü D.
Hfdst.                                                                                                                     BI/.
XVII. Strijd tusscheu het Christendom en bet heidendom.      1
XVIII. De katholieke kerk..........    16
XIX. De kerk der middeleeuwen on de godsdienst van
Mohammed.............    33
XX. De kerk der middeleeuwen en het Soomsch*
katholicisme............    43
XXI. De kerkhervorming..........    58
XXII. De protestantsche kerk.........    73
-ocr page 8-
-ocr page 9-
HOOFDSTUK XVII.
STRIJD ÏUSSCUEN HET CHRISTENDOM
EN HET HEIDENDOM.
1. Na den dood der apostelen en de verwoesting
van Jeruzalem plantte zich het Christendom naar alle
kanten voort.
In het jaar 70, toen Jeruzalem verwoest werd en de Joden
hun volksbestaan verloren, waren de meeste apostelen reeds
gestorven. He Jeruzalemsche gemeente was kort tevoren ver-
strooid en naar Pella gevlucht. Maar al waren de hoofden dier
gemeente weggenomen, het Christendom ging voort de wereld
te veroveren. Bijzonderheden omtrent de verbreiding van het
Christendom in dezen tijd kennen wij slechts weinig. Het
blijkt, dat de voortplanting zeer snel is gegaan, meestal van
de groote steden uit; onder alle klassen vond het ingang. In
het begin der tweede eeuw klaagt de Romeinsche schrijver Plinius
over het verlaten der heidensche tempels; in het midden dier-
zeltde eeuw werden in alle deelen van het Romeinsche rijk
christelijke gemeenten gevonden; zij waren in het oosten ver
buiten de grenzen van dat rijk verspreid. Vooral op de noord-
kust van Afrika was het Christendom van veel beteekenis. Op
een synode te Carthago in het eind der 3de eeuw waren niet
minder dan 85 bisschoppen van de Noord-Afrikaansche kerk
tegenwoordig.
Verschillende oorzaken werkten samen om den voortgang van
C.
                                                                                     1
-ocr page 10-
->
liet Christendom te bevorderen; in de eerste plaats de e e n h e i d
van het Romeinsche rijk. Daardoor was men voorbereid
en vatbaar geworden voor het denkbeeld van één godsdienst,
die de gansche beschaafde wereld omvatte. Daardoor waren
de volken allengs verbroederd geworden; de muren van af-
scheiding tussehen Joden, Grieken en Romeinen waren om-
vergeworpen. De natiën hadden zich vermengd; gelijk er overal
Grieken en Romeinen waren, zoo waren er ook overal Joden,
en kou een godsdienst, uit het Jodendom voortgekomen, ge-
makkelijker dan in vroegere eeuwen in de heidenwereld ingang
vinden.
Het verval der heidensehe godsdiensten werkte
daartoe mede. Bij Grieken en Romeinen was het geloof aan de
oude goden, in den boezem der ontwikkelden en beschaafden
althans, verdwenen. Men verhaalt, dat de eene priester den ander
niet zonder een glimlach kon aanzien. De vroeger zoo luister-
rijke tempeldienst raakte meer en meer in verval. En daar de
mensen zonder godsdienst niet leven kan, zoo ontwaakte in
veler gemoed een vurig verlangen naar iets anders en beters.
Dichters betreurden in hunne liederen den rampzaligen toe-
stand van godsdienst en zedelijkheid en zagen uit naar een
betere toekomst, die welhaast de \'ijzeren eeuw, waarin zij leef-
clen, vervangen zou. Wie in zulk een tijd een nieuwen gods-
dienst verkondigde, hij kon er op rekenen, overal geopende
ooren en harten te vinden.
Ook de toenmalige wijsbegeerte heeft mede den weg voor
liet Christendom gebaand. Terwijl de grooto menigte haar heil
zocht in oostersche ceremoniën en allerlei bijgeloof, keerden
de meer ontwikkelden tot zichzelven in en zochten vrede in een
krachtigen wil, in kunst en wetenschap, in vroomheid des har-
ten. Maar vooral voelden zij zich aangetrokken door de Alex-
andrijusche wijsbegeerte, waarvan wij vroeger hebben gespro-
ken (Eerste ged. bl. 112). En ziet! deze wijsbegeerte heeft
zich bij het Christendom aangesloten en is daardoor een mid-
del geworden om de heidenwereld voor de christelijke denkbeel-
-ocr page 11-
8
den te winnen. Buitendien waren de Grieken en .Romeinen
in dien tijd meer dan ooit vatbaar voor een godsdienst als het
Christendom. Wanneer wij de ontwikkeling der Grieksche
wijsbegeerte volgen, van den tijd van Sokrates af, dan zien wij
de denkende geesten van eeuw tot eeuw naderen tot een
voorstelling van de godheid en een beschouwing van den
menseh, die niet ver van het Christendom der apostelen ver-
wijderd was. De afstand was niet zoo groot, als men soms meent,
tusschen de voorgangers van Griekenland en de predikers van
den godsdienst van Jezus. Vele christelijke denkbeelden en
gevoelens stralen in de leer van Sokrates en Plato door. Beide
wijsgeeren vermaanden den menseh om tot zichzelven in te
koeren en naar de Godsstem te luisteren, die zich in ieder
menschenhart doet hooien. Zoo ook begint het Christendom
met den eisch der bekeering en beroept zich op de kiemen
van waarheid, deugd en liefde, die in elke menschenziel slui-
meren. Ook in de wijsbegeerte der Epikuristen en Stoïcijnen
zijn punten van aanraking met het Christendom. De veel be-
sproken vraag omtrent het hoogste goed is dezelfde als de
vraag, die wij zoo dikwijls in het Nieuwe Testament hooren:
wat moet ik doen om zalig te worden ?
Wij kunnen dus in het algemeen zeggen, dat het Christen-
dom beantwoordde aan de behoefte der wereld, in welker mid-
den het optrad. De weg was gebaand, de harten waren bc-
reid, om den nieuwen godsdienst in zich op te nemen. Het
kon niet anders, of de prediking van het Christendom moest
allerwege als een blijde boodschap worden ontvangen.
2. De voortplanting van liet Christendom heeft echter
een langen en zwaren strijd gekost. De Christenen der
eerste eeuwen hadden hevige vervolgingen te verduren.
De oorzaken der vijandige gezindheid, die zich, ondanks deze
gunstige omstandigheden, tegen het Christendom openbaarde,
waren voor een deel van staatkundigen aard, een gevolg van
1*
-ocr page 12-
I
de Komeinsche staatsinrichting. De eenheid van het rijk werd
door het Christendom bedreigd. Alle inrichtingen en vereeni*
gingen, die niet van den staat uitgingen of van elders kwamen,
beschouwde men met een wantrouwend oog. Vandaar, dat
de beste keizers — Trajanus, de Antonijnen, Decius — de hevig-
.->te vervolgers van het Christendom zijn geweest. Andere oor-
zaken kwamen daarbij. Het heidendom was wel afgeleefd,
maar toch nog in lang niet van alle levenskracht beroofd.
Het Christendom werd als een joodsche sekte beschouwd, en
de Joden waren in de Komeinsche wereld gehaat, omdat zij
zich niet aan de llomeinsche zeden en gewoonten wilden on-
derflerpen. De ernst en ingetogenheid van het christelijk leven
schenen in tegenspraak te zijn met de eischen der samenleving-
en met de liefde voor het schoone in de kunst, die vooral in
de Grieksche wereld zoo algemeen heerschte. Het geloof aan
een onzichtbaren God, voor wien geen beeld werd opgericht,
stond in de oogen van velen met godloochening gelijk. De
geheime samenkomsten der Christenen, hun avondmaalsviering
in het duister van den nacht, gaven aanleiding tot de zon-
derlingstc, maar tevens boosaardigste geruchten; de ergste be-
schuldigingen, tegen hen ingebracht, werden geloofd; volks-
rampen werden aan den toorn der ^oden over de uitbreiding
der nieuwe sekte toegeschreven. Wanneer men dit alles in
aanmerking neemt, dan zal het niemand bevreemden, dat, on-
danks de gunstige omstandigheden, waaronder het Christendom
in de heidenwereld optrad, toch ook de heidenwereld de wape-
nen heeft opgevat om den nieuwen godsdienst te bestrijden en
zoo het kon, te vernietigen.
De eerste dezer vervolgingen had plaats onder de regeering
van keizer Nero (Juli 64), die de schuld van een brand,
op zijn eigen bevel ontstoken, op de Christenen schoof en
daardoor aanleiding gaf tot een heftige uitbarsting der volks-
woede, tegen hen, waarbij de apostel Paulus den marteldood
onderging. De Christenen werden in dien tijd van een alge-
meenen haat tegen het menschelijk geslacht beschuldigd, waar-
-ocr page 13-
5
door men zich tegenover hen van allo plichten der inenschlijk-
heid ontslagen rekende. Tot aan de regeering van Do mi ti anus
schijnen de Christenen rast te hebben genoten; doch op het
eind van zijn leven hadden er enkele vervolgingen tegen hen
plaats (9G), waarvan echter geene zekere berichten tot ons zijn
gekomen. Onder Trajanus (!)8—117) werd een bepaalde
wet, een cdikt, tegen het Christendom uitgevaardigd en begon
de vervolging, die zich tot nog toe hoofdzakelijk tot Komc
bepaald had, ook in de provinciën. Onder Antoninus Pius
(138—161) vielen in Griekenland enkele Christenen als slacht-
oflers voor hun geloot\'. Onder Markus Aurclius (161 —
180), wiens bedaard karakter niets van de geestdrift der Chris-
tenen begreep, brak in het zuiden van Gallie en in Klein-Azié\'
een hevige vervolging tegen hen uit; vooral de gemeenten van
Lyon en Smyrna werden daardoor geteisterd. Alcxander
Severus (V&d) onderscheidde zich door verdraagzaamheid
tegenover andere godsdiensten. In een tempel, aan de ver-
eering der beste Eomeinsche keizers en van andere edele gees-
ten gewijd, gaf hij ook oen plaats aan het beeld van Ghris-
tus. Onder hem en zijne eerste opvolgers werden de Christe-
nen met vrede gelaten. Een nieuwe vervolging brak onder
Decius uit (250) over het geheele Eomeinsche rijk; zij duurde
onder de volgende keizers, Val e rianus, Gall i ënu s en Dio-
e 1 e t i a n u s met meer of minder hevigheid voort. Doch ondanks,
en in menig opzicht juist dóór deze vervolgingen, nam het Chris-
tendom in uitgebreidheid en inwendige kracht voortdurend toe.
Wanneer wij die verschillende vervolgingen iu bijzonderheden
nagaan en ze met elkander vergelijken, dan blijkt liet spoedig,
dat zij niet alle hetzelfde karakter dragen en dat de keizers
daarin niet altoos de hoofdrol vervullen. Tot in het midden
der 3de eeuw hadden zij niet over het geheele Eomeinsche
rijk, maar slechts in Eomc en hier en daar in de provinciën
plaats en waren afhankelijk van de willekeur der stadhouders ; soms
was een toevallige aanleiding genoeg om een stadhouder tegen
de Christenen te verbitteren. De laatste vervolgingen, van die
-ocr page 14-
6
onder Decius af, waren meer algemeen en gingen uit van het
stelselmatig plan om de Christenen uit te roeion. De kerk
was een macht in den staat geworden; de keizers moesten
een keuze doen. Zij begonnen het Christendom, dat meer
en meer ingang vond bij het volk, te vreezen. Zoo ontstond
er een strijd op leven en dood tusschen de beide heerschende
godsdiensten, het steeds wegstervend heidendom aan de eene
en het steeds toenemend Christendom aan de andere zijde.
Een aantal Christenen verloor in die vervolgingen het leven,
en daaronder velen, die een sieraad waren der kerk. Onder
Markus Aurelius onderging een der uitnemendste christelijke
denkers, Justinus, de Martelaar bijgenaamd, en een bisschop
van Smyrna, Polykarpus, een vreeden dood (166). Vooral
de naam van den laatste is in de kerkgeschiedenis beroemd ge-
worden. Uitvoerig wordt zijn verhoor en zijn uiteinde be-
schreveii, door de dichtende legende niet weinig opgesierd\'.
Ook van de vervolging der Christenen te Lyon en Vienne zijn
verhalen tot ons gekomen. Een jongeling, Vettius Epaga-
thus, een vrouw, B i b 1 i a s, een dienstmaagd, Blundina, een
grijsaard, Pothinus, en vele anderen, ouden en jongen, mannen
en vrouwen, gaven bij deze gelegenheid bewijzen van gcloofsmoed.
Onder de slachtoffers der latere vervolgingen verdienen nog ver-
melding : Perpetua en Pelicitaste Karthago en P o t a-
miaena te Alexandrië. Perpetua, een ecnige dochter, een moe•
der van 22 jaren, beleed het Christendom voor hare rechters en
verklaarde zich tot den marteldood bereid. "Vergeefs smeekte
haar oude vader, dat zij hem en haar kind niet alleen zou
laten; hij viel voor haar op de knieën en bezwoer haar bij al
wat haar dierbaar was, haar geloof te laten varen. Niets
mocht baten; met vreugd gaf zij zich over aan den dood. —
liet voorbeeld dezer vromen wekte geloof bij velen. Het bloed
der martelaren was in waarheid het zaad der kerk. Eeeds in het
jaar 200 kon de kerkvader ïertullianus zijnen vijanden toeroe-
pen: //Wij zijn van gisteren en toch hebben wij al het uwe
in bezit genomen, de steden, de eilanden, de vestingen, de
-ocr page 15-
7
raadzalen, zelfs liet leger, het paleis, den senaat, de markt.\'
Wel traden ook velen, uit vrees voor den kerker en den
dood, terug; maar juist hierdoor werd de kerk gezuiverd en
won zij aan innerlijke kracht. Over het algemeen was de aan-
winst van nieuwe belijders veel grooter dan het aantal van
hen, die afvallig werden of door den dood aan de gemeenten
ontvielen. Er waren ook, die de martelaarskroon zochten,
alleen omdat zij daardoor den hemel meenden te verdienen;
maar die enkelen treden in de schaduw tegenover de sclutte-
rende voorbeelden van geestkracht en heldenmoed; ons door
de oude kronieken afgeschilderd.
Doch niet alleen met geweld, ook in geschriften werd het
Christendom bestreden, nu eens op ernstigen dan op spotten-
den toon. De voornaamsten dier bestrijders zijn Lucianus, Celsus
en Porphyrius in het eind der 2de en het begin der 3\'1" eeuw.
Lucianus, in vele opzichten een uitnemend schrijver, wist van
alle dingen de belachelijke zijde op te sporen, en zoo gebruikte
hij zijn satiriek vernuft niet alleen tegen de heidensche goden,
maar ook tegen vele denkbeelden en gebruiken der Christenen
van zijn tijd. Porphyrius bestreed het Christendom door te
wijzen op allerlei tegenspraak in het N. ï., vooral tusschen
Petrus en Paulus. Celsus was een tijdgenoot en tegenstander
van Origenes; hij was een man van veel kennis, richtte al de
wapenen zijner geleerdheid tegen de kerk van zijn tijd zooals
zij zich in hare verschillende sekten aan zijn oog vertoonde,
en stelde daartegenover al wat er goeds en uitnemends was
in de heidensche beschaving en wijsbegeerte, vooral die van
Plato.
Tegenover deze bestrijders traden verdedigers van het Chris-
tendom, Apologeten, op. Zij rechtvaardigden het Christen-
dom tegenover de vele valsche beschuldigingen, welke in dien
tijd in omloop waren, tegen de vooroordeelen, waarmee het
in vele opzichten bij het volk te kampen had. Zij trachtten
vooral duidelijk te doen uitkomen, dut de belangen van den
staat niets van liet Christendom te vreezen hadden. Maar
-ocr page 16-
s
tevens wezen zij de overeenkomst, aan tusschcn den nieuwen
godsdienst en hetgeen reeds lang te voren in de heidenwereld
al? waarheid was verkondigd. De beginselen van deugd en
godsvrucht, die zich hier en daar in vroeger tijd hadden ver-
toond, waren, volgens hen, in Christus in hun volle kracht
aan liet licht getreden. Twee apologieën bezitten wij nog van
Justinus den Martelaar, een man, die bij schier alle scho-
len der Grieksche wijsgeeren vergeefs naar waarheid gezocht had
en ze eindelijk in het Christendom vond. Als Christen-wijsgeer
deed hij vele reizen om zijne denkbeelden voort te planten.
Zijn eerste en tweede apologie diende hij in bij Antoninus
Fius en Markus Aurelius. Ook de kerkvaders Tertnllianus,
Origenes en Lac t an t ius worden onder de apologeten ge-
noemd.
Gij zult u herinneren, dat reeds spoedig na den dood van
Jezus het Christendom verschillend werd opgevat. Tegenover
hen, die met Petrus zich aan de Joodsche denkbeelden en
vormen bleven hechten, stond de richting van Paulus, die het
Christendom van den Joodschen geest wilde losmaken. ])aarop
volgde het Alexandrijnsche Christendom, dat wij in ons vierde
evangelie leeren kennen. Zooals te verwachten was, bleef het
daarbij niet. Nevens de genoemde richtingen vertoonden zich
in den boezem der kerk nog andere opvattingen van het Chris-
tendom. liet meest verdienen onze aandacht: hot Gnosticisme,
het Montanisme en het Manicheïsme. Trachten wij ons een
voorstelling te maken van hetireen elk dezer richtingen bedoelde.
Het Gnosticisme ontstond in het begin der 2dc eeuw;
het wordt reeds in sommige brieven van het Nieuwe Testa-
ïncnt bestreden, liet kwam voort uit de behoefte om de ver-
schillende stelsels op godsdienstig gebied tot één geheel te
brengen en zich boven het geloof der menigte, het geloof op
gezag, te verheffen. Daartoe wilde men zelf onderzoeken, om
door eigen
nadenken tot zelfstandige kennis, gnosis, te ge-
raken. Het gevolg van dit onderzoek was een zonderling en
duister stelsel, dat in korte trekken hierop neerkomt: Het
-ocr page 17-
9
Christendom, zeiden de Gnostieken, is zoo nieuw en goddelijk,
dat al wat daarbuiten ligt, ook elke andore godsdienst, als
een werk der duisternis beschouwd moet worden; ook de jood•
sche godsdienst kan niet afkomstig zijn van den volmaakten God,
maar alleen van eenig ondergeschikt goddelijk wezen. Dit godde-
lijk wezen, dat ook de wereld geschapen heeft, staat tusschen don
volmaakten God en de stoffelijke wereld, het rijk des kwaads
met de booze geesten en hun opperhoofd in. Aan de heerschappij
van dien onvolmaakten god wilde Christus con einde maken;
daartoe nam hij, die een hoogere geest was, de gedaante van
een niensch aan; wie zijn leer belijdt, behoort tot de geeste-
lijken, de wetenden (Gnostieken), en is daardoor verheven
boven de macht van het stoffelijke en zinnelijke. — In ver-
schillende vormen werd deze leer verkondigd door de gcheele
Chris ten wereld heen. Zij heeft een zeer belangrijken invloed
op de ontwikkeling der kerk geoefend, de kunst en de weten-
schap in haar midden bevorderd, de joodsche bestanddeelen
van het Christendom op den achtergrond geschoven en de be-
teekenis van den nieuwen godsdienst als een wereldgodsdienst
helder in het licht gesteld. I)c voornaamste mannen, die het
Gnosticisme voorstonden, waren Cerinthus te Efeze (115),
Basilides te Alexandrió\' (120—130), Yalentinus te Home
(140—160) en Marcion te Sinope (138). — Van eenigszins
minder belang was het M ontanisme, volgens sommigen nog
vóór hot midden der 2dc eeuw van zekeren M on tan us in Frygië
uitgegaan, die echter hoogstwaarschijnlijk slechts een mythisch per-
soon is. De Montanisten verlangden, evenals de Gnostieken, een
hervorming der kerk, doch niet, zooals deze, door nieuwe den k-
beelden, veeleer door een nieuw levensbeginsel. Vol-
gons hen was de kerk in den mannelijken leeftijd gekomen,
het tijdperk van den heiligen geest (den Parakleet), en daar-
om moest zij, in verband met de aanstaande wederkomst van
Christus, geheel zuiver zijn. De geest der profetie was,
meenden zij, de kracht, die deze hervorming tot stand zou
brengen. Door vasten en strenge boete, door onthouding van
-ocr page 18-
10
het huwelijk werd men dien geest deelachtig. Een der grootste
voorstanders van hunne denkbeelden was de kerkvader Ter-
tulüanus, in het eind der iie en het begin der 3de eeuw. —
Het Mani chefs me ontstond tusschen 260 en 270 in ooste-
lijk Perzië. Daar trad een zekere Mani op met. een leer, die
uit een vereeniging van het Parsisme en het christelijk Gnos-
ticisme bestond. De gansche wereld, leerde hij, is ontstaan
uit een vermenging van duisternis en licht, van goed en kwaad.
Deze vermenging op te heften, het licht uit de duisternis te
doen voortkomen, dat is de taak der wereldontwikkeling. De
mensch is een wereld in het klein; ook in hem moet dus die
ontwikkeling plaats hebben ; daartoe moet hij zich losmaken
van de stof en zich allengs tot kennis en reinheid verheffen.
Christus, de liclitgcest, met een schijnlichaam bekleed, heeft den
weg daartoe getoond; doch Mani heeft dien weg eerst in her
rechte licht gesteld. — Binnen enkele tientallen van jaren ver-
breidde zich de Manicheesche leer over een groot deel van het
Etomeinsche rijk ; later, in de vierde on vijfde eeuw, strekte zij
hare heerschappij en haar invloed nog verder uit.
Het zijn zonderlinge denkbeelden, die wij in deze verschillende
opvattingen van het Christendom vernemen. Toch waardeeren
wij daarin de behoefte aan kennis, aan reinheid van
zeden en aan ontwikkeling van het godsdienstig leven.
Maar dat verschil bracht velen in verwarring en deed de vraag
ontstaan, wat men geloovcn moest om den naam van Christen
te verdienen en om zalig te worden. De een gaf op die vraag
dit, de ander een ander antwoord. Hoe meer men nu de zaligheid
begon afhankelijk te achten van hetgeen men voor waarheid
hield, des te meer voelde men behoefte aan een vaststaande
kerkleer. Langzamerhand is deze dan ook uit den strijd
der meeningen geboren. Het ging cvenzoo met de vraag, welke
ondeugden iemand den Christennaam onwaardig maakten. In
den beginne was men daaromtrent zeer toegevend; maar allengs
werden enkele zonden aangewezen als met den Christennaam
in strijd. En zoo zien wij hoe langer zoo meer, wat de leer
-ocr page 19-
11
en de t u c h t betvett, de grenzen der kerk afgebakend. Wie
niet aan de gestelde eischen voldeed, werd buiten de kerk ge-
sloten en kon alloen weer in haar worden opgenomen, als hij
zijne dwalingen aflegde en oprecht berouw toonde over zijne
dwalingen en zonden.
Al zien wij nvi door die maatregelen om de zuiverheid dei-
kerk te bewaren, een geest van onverdraagzaamheid opkomen,
die de treurigste vruchten heeft gedragen, toch ontdekken wij
met ingenomenheid den weldadigcn invloed van het Chris-
tendom op het z edel ij k en godsdienstig loven,
tegenover de onmacht van het meer en meer wegstervend hei-
dendom. Zonder overdrijving kunnen wij zeggen, dat in de
eerste drie eeuwen onzer jaartelling de wereld door het Chris-
tendom werkelijk is hervormd geworden. Over het algemeen
onderscheidden zich de Christenen door ongehuichelde vroom-
heid en godsvrucht; zij leefden met de gedachte aan een God,
die in het verborgen ziet en alle dingen met de strengste recht»
vaardigheid oordeelt; zij hadden een diepen afkeer van al
wat onzedelijk on onbetamelijk was; zij muntten uit door
rechtschapenheid, trouw en kuisohheid, door opofferende liefde,
zelfs tegenover vijanden, door milddadigheid jegens andere ge-
meenton, door geduld onder lijden en in den kerker. Deze
deugden moesten te meer in het oog vallen, omdat do Chris-
tenen zich zorgvuldig onthielden van alles, wat hen in aan-
raking kon brengen met de bedorven zeden der heidenen,
vooral van de openbare schouwspelen, welke in dien tijd zoo
geliefd waren bij het volk. Ook aan het staatkundig leven
namen zij geen deel, maar waren des te nauwer onderling ver-
bonden. Hun huiselijk leven wordt door de kerkvaders zeer
geroemd; op de heiligheid van het huwelijk had de geest van
het Christendom reeds een grooten invloed.
Van de andere zijde mogen wij ook niet voorbijzien, dat
hunne denkbeelden over zedelijkheid en deugd zeer gebrekkig
waren, door hun geloof aan den invloed van booze geesten
of demonen, die van buiten af op hen werkten en op allerlei
-ocr page 20-
L2
wijzen onschadelijk moesten gemaakt worden, hetzij door de
kracht, alleen aan den naam van Jezus verbonden, hetzij door
de kracht van het gebed. Hierdoor kwam men ook tot een
overdreven minachting van alles, wat met de heidenwereld in
betrekking stond; want het gansche heidendom beschouwde
men als het gebied, waarop de demonen heerschappij voerden.
En hieruit is de haat tegen het Christendom te verklaren van
de heitlenschc wijsgecren, die den godsdienst der oude wereld
liefhadden en voor den ondergang poogden te bewaren. Over
het algemeen was de wereldbeschouwing der Christenen van de
tweede eeuw zeer gebrekkig. Zij maakten een scherpe afschei-
ding tusschen de zinnelijke en bovenzinnelijke wereld, tusschen
vleesch en geest, en achtten het de roeping des Christens om
strijd te voeren tegen alles, wat uit de zinnelijke wereld en uit
het vleesch afkomstig was. In deze opvatting lagen de donk-
beelden reeds besloten, die later door de kerk omtrent het maat-
schappelijk leven, het huwelijk der geestelijken enz. werden
uitgesproken.
3. Toen Konstantijn de Groote, in 323, openlijk het
Christendom beleed, namen de vervolgingen een einde.
In het begin der vierde eeuw heerschte er groote verdeeld»
heid in het uitgestrekte Komeinsche rijk. Niet minder dan
vier vorsten streden om het oppergebied. Nadat twee dier
pretendenten waren verslagen en gedood, bleven Licinius en
Constantinus over. De laatste begunstigde, tegenover den eerste,
het Christendom, verwierf zich daardoor een grooten aanhang en,
toen Licinius, in 323, door hem omgebracht was, zette Konstan-
tijn do kroon op zijn alleenheerschappij, door het Christendom
als godsdienst van den staat te erkennen en aan het heiden-
dom vele voorrechten te ontzeggen, die het tot nog toe genoten had.
De kerkelijke geschiedschrijvers hebben den overgang van
Konstantijn tot het Christendom als een wonder voorgesteld.
Zij meenden, dat zulk een buitengewone gebeurtenis, die een
zoo grooten invloed op de ontwikkeling der kerk heeft geoe-
-ocr page 21-
13
fend, aan een bovennatuurlijke oorzaak was toe te schrijven.
Zij verhaalden, dat Konstantijn, bij gelegenheid van een veld-
tocht tegen Maxentius, een zijner tegenstanders, aan den hemel
een kruis had gezien, met het opschrift: //In dit toeken
zult gij overwinnen/\' Van toen af liet hij het oorlogsvaandel
en de schilden zijner soldaten van een kruis voorzien en
schreef daaraan zijne verdere overwinningen toe. Zonder twijfel
heeft deze keizer het Christendom niet in bescherming geno-
men uit gemoedelijke overtuiging, maar veeleer uit staatkun-
dige beweegredenen. IIij zag in de kerk, die zich allengs
onder het bestuur der bisschoppen tot één geheel, tot een
aaneengesloten lichaam begon te vormen, een macht waar-
van hij zich met goed gevolg kon bedienen om aan zijn rijk
nieuwe vastheid te geven. Zijn erkenning van het Christen-
dom gold daarom alloen de kerk als zoodanig, niet de ver-
sehillende partijen en inrichtingen, die van haar afweken. Het
bleek hem, dat er van het heidendom geen heil meer te ver-
wachten was en dat de toenemende heerschappij van het Ghris-
tendom niet meer was tegen te houden. Hij koos dus de
wijste partij en sloot zich aan bij dcu godsdienst, die bestemd
scheen om de wereld te veroveren. Hij verdient in zoover
den naam van Konstantijn de Groote, dat hij den geest van
zijn tijd begreep en daarvan uitnemend gebruik wist te maken.
Hoewel deze gebeurtenis den uitwendigen bloei van het
Christendom zeer bevorderde, zoo had zij toch van de andere
zijde een minder weldadigen invloed op de christelijke kerk.
In de tijden der vervolging sloten de Christenen zich nauw
aaneen, om in hun gezamenlijke kracht zich tegenover don
vijand van buiten te sterken. De zwakken werden, uit vrees
voor het lijden, dat hen wachtte, afvallig, en daardoor werd
de gemeente gezuiverd. Maar van nu af werd het Christendom
door de hoogste machten in den staat beschermd, en zoo gc-
beurdo het, dat men zich Christen verklaarde om een aan-
zienlijken post te krijgen. De godsdienst werd hierdoor een
dekmantel voor onedele bedoelingen, een kleed, waaronder
-ocr page 22-
1
te dikwijls de liefde tot de wereld schuilde. Daarenboven k\\va-
raen nu, in den tijd der rust, de partijschappen in de kerk veel
sterker uit dan dit vroeger het geval kon wezen. In één
woord, de zegepraal van het Christendom was verre van vol-
komen. Teel moest de kerk nog ontwikkeld worden om zich
de vruchten te kunnen toeëigenen van den uitwendigen bloei-
tijd, die voor haar wras aangebroken.
Een enkele maal scheen de tijd der verdrukking weer te
keeren. Het was onder de regeering van Julianus, bijge-
naamd de afvallige, een leerling der Nieuw-platonische
school, een man van een edel karakter en een ontwikkelden geest.
I \'oor bittere ervaringen had hij een tegenzin tegen het Chris-
tendom gekregen; daarom wilde hij een hervorming van het
heidendom beproeven, overeenkomstig de eischen der zcde-
lijkheid en wijsbegeerte. Zonder de Christenen te vervolgen,
deed hij hun zijn ongenade gevoelen, door hun de verkregen
voorrechten te ontnemen, aan de ketters dezelfde vrijheid te
schenken als aan de rechtzinnigen, tempelgoederen terug ie
eischen en aan de Christenen het onderwijs in de oude letter-
kunde te verbieden. Daarentegen begunstigde hij het heidendom
op allerlei wijzen door de herstelling der tempels, de oprich-
ting van scholen, de invoering van gezang en prediking bij de
godsdienstoefening, de eervolle onderscheiding der priesters en
de vestiging van instellingen voor liefdadigheid. Zelfs de Joden
nam hij in bescherming, door hen te ondersteunen tot den
herbouw des tempels te Jeruzalem. Hier en daar ontstonden,
ten gevolge van dit alles, vijandelijkheden tegen de Christenen.
Maar al de pogingen van Julianus, om aan den ouden gods-
dienst een nieuw leven in te storten, waren vruchteloos. Met
zijn\' dood, in 3 «3, neigde het heidendom in Europa ten on-
dergang. Een laatste flikkering van leven zien wij nog in
Hypatia te Alexandrië (416). Toen keizer Justinianus, in
519, de Nieuw-platonische school te Athene deed sluiten, (varen
er nog maar weinige leerlingen dier school overgebleven. Het
heidendom was in Europa gestorven.
-ocr page 23-
IS
HOOFDSTUK XVIII
DE KATHOLIE K E K E il K.
I De Katholieke kerk ontstond in het eind der twee-
de eeuw, door het streven om de christelijke gemeenten
onder één bestuur te brengen.
Nu en dan hebben wij reeds liet woord kerk gebruikt, zon-
der dat wij spraken van haar ontstaan. Wij gaan ons thans
liaar optreden voorstellen in de ltomeinsche wereld. Dat de
christelijke kerk niet door Jezus werd gesticht, behoeven wij
niet te herinneren. Hij poogde alleen het Godsrijk te doen
komen en legde den grondslag, waarop later het gebouw der
kerk is opgetrokken. Ook in den tijd der apostelen bestond
zij nog niet. De gemeenten waren toen nog onafhankelijk,
alleen door den band der Helde vereeuigd. Enkele gemeenten
hadden meer aanzien dan de andere, zoouls die te Jeruzalem,
te Antiochië, te Efeze, te Korinthe, doch zonder gezag over
de andere uit te oefenen. Van een kerk kan eerst sprake
zijn, nadat de christelijke gemeenten zich vereeuigd hebben
onder enkele hoofden en er naar streven om te worden: e e n e
algemeen e, met andere woorden, een katholieke kerk.
Deze naam werd eerst in het eind der tweede of het begin
der derde eeuw aan de christelijke kerk gegeven, i aarmee
kon echter de Boomsch "katholieke kerk nog niet aangeduid
worden; want deze is eerst later ontstaan, toen de katholieke
kerk verdeeld werd in de kerk van het Oosten en van het
Westen en de bisschop van ltome als het hoofd der katholieke
kerk van het Westen werd erkend.
Op de vraag, of het streven naar uitwendige eenheid met
de beginselen van het Christendom overeenstemde, moet ont-
kennend worden geantwoord. Jezus zelf had geen enkelen
uitwendigen band, als middel tot vereeniging zijner leerlingen,
aangewezen. Geene vormen van Godsvereering waren door
hem verordend; geen kerkleer was door hem vastgesteld,
-ocr page 24-
16
Een inwendige eenheid moet het zijn, die Jezus\' vrienden
samenbindt, do eenheid der liei\'de (Joh. XIII: 35), de over-
eenstemming, van gezindheid, van bedoeling (Joh. XVII: 22).
De geschiedenis heeft geleerd, dat eenheid in vormen en denk-
beclden tusschen ïnenschen van verschillende ontwikkeling en
karakter niet mogelijk is, maar elke poging daartoe juist een
middel is om verdeeldheid te bevorderen. Daarentegen toont
de ervaring, dat er bij verschil van denkbeelden en uiterlijke
vormen eenheid in de kerk kan bestaan. Te midden der ker-
kelijke twisten hebben alle tijden schoonc voorbeelden van
godsdienstige verdraagzaamheid opgeleverd. In onze dagen
ziet men niet alleen de afscheiding tusschen vele kerkgcnoot-
schappen opgeheven, maar ook mensehen van zeer verschillende
godsdienstige richting vriendschappelijk met elkander omgaan.
Dit zal nog beter worden, hoe meer men met Panlus tot de
overtuiging komt, dat liefde het wezen van den godsdienst is
(1 Kor. XIII: 1—3\', en dat men door onderlinge liefde alleen
de volmaaktheid kan naderkomen (Kol. III: 14).
Intusschen lag het in den aard der zaak, dat de Christenen
der eerste eeuwen naar eenheid tusschen de gemeenten streef-
den. De inrichting van het Roineinsche rijk, waarin zij woon-
den, gaf daartoe van zelf aanleiding. Het groot geheel, dat
zij rondom zich zagen, boezemde hun de zucht naar eenheid
in; zij wenschten haar te zien afgespiegeld ook in de nieuwe
godsdienstige maatschappij. Voorts had de kerk in die dagen
tegenover de heidenwereld en vooral tegenover den toenemen-
den invloed van het Gnosticisme, behoefte aan eenheid, om
zich staande te houden. Daarenboven bleek bij de geschillen,
die er al meer en meer over de christelijke leer ontstonden,
de wenschelijkheid van een hooger gezag, dat in zulke ge-
schillen uitspraak deed. Eerst openbaarde zich het verlangen
naar zulk een hooger gezag in den boezem der gemeenten
zelve; het veelhoofdig bestuur wenschte men tot een ccnhoof-
dig bestuur te verheffen. Daarna bleek de noodzakelijkheid
om geschillen tusschen gemeenten door éénc gemeente te laten
-ocr page 25-
17
beslechten. Zoo werd de weg gebaand tot den toestand der
kerk, dien wij in de derde eeuw aanschouwen.
Het zal later blijken, welke treurige gevolgen dat streven
naar uitwendige eenheid in de christelijke kerk heeft ge-
had. De vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven werd
er door belemmerd; het zelfstandig geloof, de eigen overtuiging
werd er door onderdrukt, de onverdraagzaamheid aangekweekt,
een uitwendige godsdienst op den troon verheven. Kortom,
het Christendom ontaardde in een jammerlijken letter- en vor-
mendienst, die in de zestiende eeuw een hervorming der kerk
noodzakelijk maakte.
2. Het bestuur der gemeenten bestond uit de oud-
sten, wier hoofd den naam van bisschop kreeg. In de
vergaderingen der bisschoppen, conci 1 iën of syno-
den, werden de kerkleer en de kerkinrichting vastgesteld.
Tn de Jeruzalemsche gemeente stonden de Apostelen aan
het hoofd en, hoewel enkelen door hunne persoonlijkheid een
grooter invloed uitoefenden dan de anderen (Jakobus, Petrus,
Johannes), toch waren allen gelijk. In de andere gemeenten
was het bestuur aan de oudsten toevertrouwd, aan mannen,
die door hun leeftijd en ervaring in eere stonden. Deze oudsten
droegen den naam van opzieners (Gr. e p i s k o p o i). In
het nieuwe Testament worden nog dezelfde personen nu eens
oudsten, dan eens opzieners genoemd (Hand. XX: 17, 28; 1
Tim. III: 1—8); maar langzamerhand werden deze namen voor
verschillende waardigheden gebruikt. Sedert de tweede helft
der tweede eeuw werd één der oudsten boven de anderen ver-
heven en hem de naam van opziener bij uitnemendheid (b i s-
schop) geschonken. Men beschouwde hem als den vertegen-
woordiger der gemeente van Christus, vooral wanneer met an-
dere gemeenten eenig gemeenschappelijk belang moest geregeld
worden, als den plaatsvervanger van Christus op aarde. Onder
den bisschop stonden de ouderlingen en deze werden
door de diakenen (dienaars) bijgestaan, vooral in de zorg
C.
                                                                                        2
-ocr page 26-
is
voor zieken en armen. De diakenen hadden weer diakonessen
en onder-diakenen nevens zich. Al deze personen maakten te
zanten de geestelijkheid uit, den klems (vanwaar klerikaal),
tegenover de groote menigte der Christenen, het volk (laos, van-
waar leek). Eeeds deze onderscheiding tussehen geestelijken en
leeken was met den geest van het Christendom in strijd, maar
nog meer de verschillende rangen, waarin de geestelijken werden
verdeeld en de hooge rang, die den bisschop als plaatsvervanger
van God en Christus werd toegekend. Uit deze verdeeling der
geestelijkheid in verschillende rangen is de hiërarchie of
priesterregeering in de Itoomsche kerk ontstaan.
Xadat de bisschop het hoofd en de vertegenwoordiger zijner
gemeente was geworden, kreeg spoedig de bisschop in de hoofd-
plaats der provincie (metropolitaan-bisschop) meer invloed dan
de anderen. Later werd de hoogste rang toegekend aan die
bisschoppen, die aan het hoofd stonden van gemeenten, door
oudheid of uitgebreidheid boven de andere verheven. Zoo zien
wij allengs het aanzien toenemen der bisschoppen van Jeru-
zalem, Rome, Alexandrië, Antiochië en Konstantinopel. De
bisschop van Konstantinopel werd door de synode van 381
tot Patriarch verheven, een titel, die vroeger aan alle bisschop-
pen gegeven werd. In 451 kreeg hij den voorrang boven de
bisschoppen van Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem, omdal
Konstantinopel de hoofdstad was van het Oostersch-romeinsche
rijk. Reeds vroeg slaagden de bisschoppen van Sonic er in
om zich in de kerk van het Westen meer gezag dan de an-
dere bisschoppen toe te eigenen (Victor in 190). Hunne ge-
meente was die der hoofdstad van het Bomeinsche rijk en, zoo-
als men beweerde, door de voornaamste apostelen, Petrus en
Paulus, gesticht, die binnen hare muren begraven lagen. Soms
gebeurde het ook, dat de keizers aan den bisschop van Home
de beslissing van kerkelijke geschillen opdroegen. Maar het
duurde nog lang, eer de andere bisschoppen zich die aanmatiging
van den bisschop van Rome lieten welgevallen. Cyprianus,
bisschop van Carthago, heeft zich daartegen krachtig verzet.
-ocr page 27-
lfl
Vooral in de vaststelling tier kerkleer was het gezag der
bisschoppen groot. Men gevoelde hoe langer zoo meer behoefte
aan overeenstemming in hetgeen men voor waarheid houden
moest op godsdienstig gebied. De verschillende leerbegrippen,
die in de kerk heerschten, deden allerlei twisten en scheu-
ringen ontstaan. Men verlangde naar eenheid, en meende
daartoe het best te komen door aan hare hoofden, die men
als verlichten door den heiligen geest beschouwde, de vast-
stelling der kerkleer op te dragen. Te meer was dit noodig,
zoolang er nog geen verzameling van heilige schriften
bestond, waaruit men de christelijke waarheid kon leeren
kennen.
Om eenstemmigheid tusschen de gemeenten omtrent de
kerkleer te verkrijgen, kwamen in het begin der derde eeuw in
de kerk van het Oosten voor het eerst de bisschoppen eener
provincie bijeen. Deze vergaderingen noemde men synoden
of conciliën. Tot in het midden der derde eeuw werden er
jaarlijks zulke provinciaal-synoden gehouden. Zij werden
welhaast de wetgevende macht, de hoogste rechtbank, niet alleen
wat de kerkleer, maar ook wat de kerkinrichting en den eer-
dienst betrof.
De eerdienst was in den beginne zeer eenvoudig. Gelijk Pau-
lus opkomt tegen het vieren van gezette tijden (Gal. IV: 8,9), zoo
beschouwden de Christenen der derde eeuw alles, wat eenige over-
eenkomst had met den heidenschen eerdienst, als met het Christen-
dom in strijd. Daar zij echter hun godsdienstig leven niet konden
aankweeken zonder uiterlijke vormen, ontstond langzamerhand
een reeks van kerkelijke gebruiken en feesten, die zich alle aan
de overlevering omtrent den persoon van Jezus aansloten. De
avondmaalsviering bekleedde daarin de eerste en voornaam-
ste plaats. Men vereenigde zich daartoe aan een liefdemaal,
dat met de herdenking van Jezus\' lijden en sterven besloten
werd. Voor den Joodschen sabbat werd de eerste dag der
week in de plaats gesteld, ter gedachtenis van Jezus\' opstan-
ding uit het graf. Welhaast werden daaraan bijzondere chris-
2*
-ocr page 28-
20
telijke feesten toegevoegd, het eerst het Paaschfeest. Over
den juisten dag, waarop dit gevierd moest worden, en over
de beteekenis van het feest werd tusschen 150 en 200 in de
kerk van Klein-Azië en Eome heftig gestreden. Tegen het
eind der derde eeuw begon men ook het Pinksterfeest
te vieren: het Epifaniënfeest reeds in de tweede eeuw,
op den 6dcn Januari, ter gedachtenis van het openbaar
worden van den Messias bij den doop, in de kerk van het
Oosten tevens als geboortefeest ter viering van Christus\' v e r-
s e h ij n i n g in het vleesch. De gedenkdagen van den dood
der martelaars werden gevierd in de gemeenten, waartoe zij
behoord hadden. Eerst in de vierde eeuw werd de viering van
Jezus\' geboorte en hemelvaart nog daarbij gevoegd.
De doop werd tot in de laatste helft der tweede eeuw alleen
aan volwassenen toegediend. Toen kwam allengs de kinder-
doop in gebruik, die in het midden der derde eeuw reeds als
noodzakelijk beschouwd werd. Daarenboven werden de ge-
doopten met olie gezalfd, en met handoplegging werd de plech-
tigheid besloten. De gewone godsdienstoefeningen bestonden
uit gezang, gebed, voorlezing en verklaring van het Oude
Testament, van de apostolische geschriften en ook van andere
stichtelijke boeken. Op enkele dagen, vooral op Vrijdag, werd
er gevast; in het eind der tweede eeuw had de kerk reeds
haar altaar, hare offers en priesters; het ongehuwde leven
was in eer, maar vrijwillig. Het huwelijk begon reeds kerke-
lijk gewijd te worden. De beenderen der martelaren werden
als heilige relieken vereerd; naast een martelaar begraven
te worden, beschouwde men als het hoogste voorrecht. In
het algemeen nam de vereering der heiligen allengs zeer in
omvang toe. Terwijl in de kerken geene beelden werden ge-
duld, hielden de Christenen veel van godsdienstige zinnebeel-
den op hun huisraad, hunne zegelringen en grafzerken, als
het kruisteeken, waaraan een bijzondere kracht werd toege-
kend, de herder, het lam, de duif, de visch, het schip, de
lier, het anker.
-ocr page 29-
21
3. De kerkleer kreeg voor het eerst een vasten vorm
in de zoogenoemde apostolische geloofsbelijdenis of de
twaalf artikelen des geloofs.
In den tijd der apostelen werd van hen, die zich met de
christelijke gemeente verbonden, niet anders gevorderd dan het
geloof, dat Jezus de Messias, de Christus, was (Rom. VI: 3;
1 Kor. I: 13). Langzamerhand werden echter andere geloofs-
waarheden daarbij gevoegd, waarover niet allen eenstemmig
dachten. Zoo breidde zich de kerkleer uit en kreeg een vasten
vorm in de apostolische geloofsbelijdenis. Deze ge-
loofsbelijdenis ontstond tusschen de tweede en de vijfde eeuw.
De formule van den doop (Matth. XXVIII: 19), het geloof in
den Vader, den Zoon en den heiligen geest, was daarvan de
grondslag. De andere artikelen werden er allengs bijgevoegd,
naar aanleiding van kerkelijke twisten over sommige geloofs-
punten, waardoor het noodig werd, uitvoeriger te doen blijken,
wat tot de kerkleer behoorde en wat niet. Zij kreeg den naam
van apostolische geloofsbelijdenis, omdat men haar hield
voor de uitdrukking van de leer der apostelen. Later verbreid-
de zich het sprookje, dat zij door de apostelen zelven was vast-
gesteld. Niet in alle kerken was zij echter eensluidend. De kerk-
vader Kufinus, die een verhandeling over de belijdenis geschreven
heeft, deelt haar in deze woorden mede:
//Ik geloof in God, den almachtigen Vader, en in Christus
Jezus, zijn eeniggeboren zoon, onzen Heer, die geboren is
van den heiligen geest uit de maagd Maria, gekruisigd onder
Pontius Pilatus en begraven, ten derden dage is opgestaan
uit den dood, is opgevaren ten hemel, gezeten is ter rechter-
hand Gods, vanwaar hij komen zal om de levenden en dooden
te oordeelen; en in den heiligen geest, de heilige kerk, de
vergeving der zonden, de opstanding des vleescb.es."
De kerk van Eome bracht later een verandering in de be-
lijdenis, zoodat het eerste artikel aldus luidde: //Ik geloof in
God, den almachtigen Vader, den schepper van hemel en
-ocr page 30-
22
aarde;" — en bij de omschrijving van Christus\' persoon werd
gevoegd: //de ncdcrdaling ter helle;" terwijl de //kerk" later
werd genoemd de //katholieke" of algemeene.
Met het vaststellen dezer kerkleer week de christelijke kerk
nog verder af van het oorspronkelijk Christendom. Nooit had-
den Jezus en zijne apostelen zoo iets bedoeld. De voorwaar-
den, die Jezus stelde om een burger van het Godsrijk to wor-
den, waren niet anders dan gezindheden des harten: armoede
van geest, zachtmoedigheid, barmhartigheid enz. (Matth. V:
3—10) ; over liet algemeen was bij hem kinderzin, ootmoed,
liefde de hoofdzaak. Daarin stemde Paulus met hem overeen.
Hij roemt de liefde als het ééne noodigc voor den Christen
(\\ Kor. XIII: 1—3); eiken band, die des Christens vrijheid
belemmert, beschouwt hij als een terugkeer tot het oude, tot
het Jodendom (Gal. V : 1, 13, 14). De heilige geest is bij
hem de eenige macht, waardoor de Christen zich moet laten
besturen en waaruit alles voortkomt, wat het christelijk leven
versieren moet (Gal. V: 22).
4. Ten gevolge van allerlei twisten, vooral over den
persoon van Christus, nam de kerkleer allengs in uit-
gebreidheid toe.
In het eind der tweede eeuw had de kerk zich vereenigd
in de opvatting van Christus als den zoon van God of Logos,
(Joh. I: 1); terwijl allen, die, als de Ebionieten, zijn boven-
menschelijke natuur niet erkenden of, als de Gnostieken, zijn
menschelijke natuur in twijfel trokken, als ketters werden be-
schouwd en buiten de kerk gesloten. Maar welhaast deden zich
nieuwe vragen omtrent den persoon van Christus voor. Zijn bc-
trekking tot God en tot het ïnenschdoui wilde men nader be-
palen. Daardoor ontstond een strijd, die jaren lang de kerk van
het Oosten heeft in beweging gebracht.
Arius, presbyter van Alexandrië (321), leerde, dat de zoon
van God door God geschapen is en dus aan hem onderge-
-ocr page 31-
23
schikt. Athanasius, diaken van dezelfde gemeente, leerde,
dat de Zoon eenswezend met den Vader is en van eeuwigheid
door den Vader is voortgebracht. Keizer Konstantijn riep
een kerkvergadering te Nicea bijeen, in 3 25, om dezen
twist te beslechten; door haar werd de leer van Athanasius
als de cenigc ware erkend en tot kerkleer verheven. Allen,
die haar niet geloofden, werden als ketters veroordeeld; Arius
werd afgezet en verbannen. Maar de strijd was hiermee niet
geëindigd. In 336 werd Arius teruggeroepen en Athanasius
verbannen. Na beider dood werd nu eens de partij van den
eerste, dan eens die van den laatste door de keizers van het
Oosten en het Westen in bescherming genomen. In de vierde
eeuw werden 13 conciliën gehouden, die Arius veroordeelden, 15
die hem verdedigden, 17 die de halve Arianen in bescherming
namen, totdat de synode van Konstantinopel, in 381, voor
goed de leer van Athanasius omtrent God den Vader, God
den Zoon en (iod den heiligen geest, de zoogenoemde Drieëen-
heidsleer, als kerkleer vaststelde.
Daardoor was echter de rust in de kerk nog niet hersteld.
Men had de godheid van Christus aangenomen, maar tevens
zijn menschheid. Doch nu rees de vraag: In welke betrek -
king staan beide tot elkander, de goddelijke en de mensche-
lijke natuur? Het antwoord was zeer verschillend, en weder-
om begon de strijd. Vooral in liet begin der vijfde eeuw barstte
hij in volle hevigheid los, toen Nestor in s, patriarch van
Konstantinopel, zich openlijk tegen de benaming van Maria
als Moeder Gods verzette. Een kerkvergadering te Efeze zond
hem in ballingschap; maar de oorzaak van den strijd was daar-
niede niet weggenomen. De twist duurde voort en verscheurde
de Oostersche kerk in een aantal partijen. Andere vragen kwa-
men daarbij, zooals die, of Christus een wil of twee willen had
gehad, een goddelijke en een menschelijke. Na tal van synoden,
waarop men het niet eens kon worden, nam eindelijk, in 680,
op een algemeene kerkvergadering\' te Konstantinopel, deze strijd
een einde.
-ocr page 32-
24
In het VVesten werd in de vijfde eeuw strijd gevoerd over
de vrijheid van den menschelijken wil in verband met het
Godsbestuur. Augustinus, bisschop van Ilippo in Afrika
(395 — 430), predikte de leer der voorbeschikking van een deel
des menschdoms tot zaligheid en van het overig deel tot
rampzaligheid. Hij stelde het menschdom voor als door den
zondeval beroofd van alle kracht ten goede. Alleen de god-
delijke genade kan den mensch behouden; dat geschiedt door
middel van de kerk. Doch nevens zijn barmhartigheid jegens
hen, die hij tot het goede drijft, toont God zijn rechtvaardig-
lieid in hen, die hij overlaat aan het bederf en den ondergang.
De monnik P e 1 a g i u s kwam daartegen op en leerde, dat de
mensch ook na tien zondeval een vrijen wil en de kracht tot
goede werken behouden heeft en dat Gods genade en de kerke-
lijke sakramenten niet meer dan hutymiddelen ter zaligheid zijn.
Na een langen strijd werd de leer van Pelagius, op verschei-
dene Afrikaansche synoden, door den bisschop van Eome en
liet meerendeel der bisschoppen van de Westersche kerk ver-
oordeeld, die van Augustinus tot kerkleer gestempeld. Door
den keizer werd deze uitspraak bekrachtigd. Maar hiermee
was ook deze strijd niet ten einde; want er waren ook zoo-
genaamde halve Pelagianen, voor wie de leer van Augustinus
te hard was om haar zonder eenig voorbehoud te omhelzen.
Eerst in 550 had de leer van Augustinus ten volle gezege-
vierd. Later zou zij op nieuw een bron van verdeeldheid wor-
den, vooral in ons vaderland.
Als wij vragen, wat nu de katholieke kerk, na al deze
twisten, als de christelijke waarheid erkende, dan kunnen wij
hare leer in de volgende trekken samenvatten, die nog heden
de hoofdzaak uitmaken van de geloofsbelijdenis der Iloomsch-
katholieke en der meeste Hervormde kerken:
De Vader, de Zoon en de heilige geest zijn drie onderschei-
dene personen, maar tevens één God; Christus is waarachtig
mensch, maar tevens waarachtig God. De mensch is volmaakt
geschapen, maar heeft door den zondeval zijn vrijheid verloren.
-ocr page 33-
25
Door de erfzonde is het gansclie menschdom voor God straf-
waardig geworden; het is Gods genade alleen, die een deel
van het verloren menschdom tot zaligheid heeft uitverkoren.
De kerk met hare sakramenten is het middel om den mensch
die goddelijke genade mede te deelen en liefde tot God bij
hem te wekken door het geloof in Christus en zijn werk,
vooral door geloof in het werk der verlossing, dat hij aan het
kruis heeft volbracht.
5. Te midden van den strijd der partijen werden de
oudste christelijke geschriften verzameld en tot één geheel,
het Nieuwe Testament, vereenigd.
De geschriften, die wij in het Nieuwe Testament bezitten,
zijn eerst langzamerhand tot één geheel verzameld. In den
beginne bedienden zich de Christenen bij hunne godsdienstige
samenkomsten van het Oude Testament; maar allengs ontstond
de behoefte om daaraan de evangeliën en de brieven der apos-
telen toe te voegen. Het eerst vinden wij van een vcrzame-
ling van christelijke schriften gewag gemaakt in de laatste helft
der tweede eeuw; zij bestond uit vier evangeliën en 13 Pau-
linisehe brieven. Aan deze oudste verzameling zijn allengs
de andere boeken van het Nieuwe Testament toegevoegd. Maar
het duurde tot in het eind der vierde eeuw, eer onze tegen woor-
dige verzameling als grondslag des geloofs door de katholieke
kerk werd aangenomen.
Vóór dien tijd hadden de verschillende gemeenten verschiU
lcnde verzamelingen van christelijke geschriften. De keus werd
door de omstandigheden en de bijzondere richting, die in elke
gemeente heerschte, bepaald. De joodsch-gezinde Christenen wilden
niets van de brieven van Paulus weten; de tegenstanders der
Logos-leer verwierpen het evangelie van Johannes. Daarentegen
waren weer andere geschriften, die niet in ons Nieuw Testa-
ment zijn opgenomen, zeer in aanzien, zooals de Openbaring
van Petrus, de brief van Clemens Romanus, de brief van Bar-
nabas, de Pastor van Hermas, de Handelingen van Paulus.
-ocr page 34-
26
Reeds toen werd de apostolische afkomst betwijfeld van den
brief aan de Hcbreërs, den 2d<m brief van Petrus, den 2den en
3den brief van Johannes en den brief van Judas. Door de meer
verlichte Christenen werd ook de Openbaring van Johannes
verworpen. Doch men begreep, dat er ook in dit opzicht een-
heid in de kerk moest hccrschcn, en op het concilie van Karthago
(397) werd het Nieuwe Testament, zooals wij het thans bezitten,
als kanon vastgesteld. Daartoe behoorden dus de 4 evangeliën,
de Handelingen der apostelen, 13 Paulinische brieven, do brief
aan de Hebreërs, 7 katholieke of algemeene brieven (niet aan
bijzondere gemeenten, maar aan de gchcclc christenheid gericht)
en de Openbaring van Johannes. — Over de Evangeliën en de
Handelingen der apostelen hebben wij reeds uitvoerig gesproken
(Tweede ged. bl. 3 en 103). De overige boeken van het Nieuwe
Testament verdienen nog eenige oogenblikken onze aandacht.
De eerste vier brieven van Paulus zijn gelegen-
hcidsschriften; zij werden niet door hem vervaardigd voor het
groote publiek, op de manier zooals thans een bock wordt uitge-
geven, maar naar een bepaalde aanleiding en voor een beperkten
kring van lezers. De brief aan de Eom ei nen werd omstreeks
het jaar 59 geschreven, kort voordat Paulus Korinthe verliet
om zich naar Jeruzalem op reis te begeven. Hij hoopte later
de gelegenheid te hebben, de gemeente te Eome te bezoeken; daar
dit echter thans nog niet gebeuren kon, wilde hij haar voorloopig
daarvoor reeds een vergoeding geven in zijn schrijven. Daartoe
deelt hij haar zijne denkbeelden omtrent het evangelie mede en stelt
zijn verhouding tot het Joden- en Heidendom voor haar in het licht.
De twee brieven aan de Korinthiërs werden in het
jaar 58 geschreven aan een gemeente, door Paulus gesticht,
en naar aanleiding van verdeeldheden in die gemeente en
andere wanordelijkheden, waarvan het gerucht tot hem was
doorgedrongen. Beide brieven dienen om de eendracht en de
zedelijkheid onder de leden der gemeente te bevorderen. In
den tweeden brief komt hij ook op tegen vijanden, die zijn
persoon en karakter in een verkeerd licht hadden geplaatst.
-ocr page 35-
27
De brief aan de Galatiërs is het oudste geschrift van
het N. T. Hij werd in het jaar 55 door Paulus geschreven,
tot handhaving van zijn gezag als apostel. De joodsch-chris-
telijke partij bad het hoofd opgestoken en haar invloed in de
gemeente van Galatië doen gelden; het vrijzinnig standpunt
van Paulus had zij aangetast en zijn apostolische waardigheid
betwist. Met ernst en kracht komt hij tegen zijne vijanden op
en doet de tegenstrijdigheid uitkomen van geheel de joodsch-
christelijke richting.
De overige brieven, die den naam van Paulus dragen,
behelzen grootendeels vermaningen, naar aanleiding van de
bijzondere behoeften der gemeenten, aan welke zij gericht zijn.
De zoogenoemde pastorale (herderlijke) brieven, aan Ti-
motheiis en Titus, zijn geschreven in het midden der iiR
eeuw, toen de katholieke kerk reeds aan het opkomen was.
De inhoud van den brief aan de ïlebreërs is een uiteenzetting
van de voortreffelijkheid der nieuwe boven de oude bedoeling,
van het Christendom boven het Jodendom.
Ook de andere brieven, die in het Nieuwe Testament voor-
komen, zijn niet afkomstig van de mannen, wier namen zij
dragen. De schrijver van den brief van Jakobus doet zich
voor als dien broeder des Heeren (zie Gal. I: 19), die een
der zuilen van de Jeruzalemsche gemeente wordt genoemd
(Gal. II: 9—12). De brief is in het jaar 80 geschreven en
kan dus niet van dezen Jakobus afkomstig zijn, die toen reeds
lang den marteldood gestorven was. De eerste brief van
Petrus is iets ouder dan de brief van Jakobus; de tweede
brief van Petrus werd eerst in de helft der tweede eeuw ge-
schreven. Uit dienzelfden tijd dagteekenen de brieven van
J o hannes en Judas.
Het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes, be-
hoort tot een soort van geschriften, zooals er meer zijn ver-
vaardigd in de eerste en tweede eeuw. Het bevat dichterlijk-
profetische voorstellingen, meestal een navolging van de vizi-
oenen in het boek Daniël. De bedoeling daarvan is, de ont-
-ocr page 36-
23
wikkeling en de zegepraal van liet Christusrijk op aarde te
schetsen. Het boek is geschreven in het jaar 68, kort vóór
de verwoesting van Jeruzalem, en werd vroeger algemeen aan
den apostel Johannes toegekend. — Over het algemeen kunnen
wij zeggen, dat de kerk zeer gelukkig is geweest in de keus
der boeken, die zij van belang voor de gemeente heeft geacht.
Aan de vereeniging dier boeken tot ée\'n geheel hebben wij
het te danken, dat er zooveel van de oudste christelijke letter-
kunde bewaard is gebleven.
6. De zegepraal der christelijke kerk over het heiden-
dom, waartoe vooral de kerkvaders veel hebben bijge-
dragen, gaf aanleiding, dat vele heidensche gebruiken
in de christelijke kerk zijn overgegaan.
De pogingen van Julianus den afvallige om het heidendom
te doen herleven waren mislukt, omdat het heidendom geen
innerlijk leven meer bezat. Keizer Thcodosius roeide (381) door
strenge maatregelen de laatste overblijfselen van den gods-
dienst der oude wereld uit; hij werd daarin geholpen door
den ijver vau dweepzieke moniken en volkshoopen, die, op aan-
stoken hunner bisschoppen, vooral van Cyrillus, patriarch van
Alexandrië, de prachtigste heidensche tempels, zooals het Sera-
peion te Alexandrië, verwoestten en de edele Hypatia in de-
zelfde stad (416) ombrachten. In het begin der vijfde eeuw-
had zich het Christendom over het gansche Eomeinsche rijk
verbreid en maakte ook daarbuiten, in het Westen onder
de Germaansche volken, in het Oosten in Abyssinië, Armenië,
Perzië, belangrijke vorderingen. Wel was deze snelle verbreiding
voor een groot deel het gevolg der tijdsomstandigheden;
maar nooit zou het Christendom de wereld hebben veroverd
zouder de innerlijke kracht, den geest der weldadigheid en lief-
de en de verheven denkbeelden, die het in zich droeg.
Tot de zegepraal van het Christendom werkten vooral de
mannen mede, die om hun hooge plaats in de kerk den
naam van kerkvaders ontvangen hebben. Onder de oudste
-ocr page 37-
kerkvaders verdienen genoemd te worden: Irenaeus, een
leerling van Polykarpns, sedert 177 bisschop van Lyon, die
het Christendom met de wijsbegeerte in overeenstemming
trachtte te brengen; Tertullianus, presbyter te Karthago
(190—220), een man van een streng en somber karakter, een
aanhanger van het Montanisme ; Cyprianus, een leerling van
Tertullianus, sedert 248 bisschop van Karthago, ijverig voor-
stander van de eenheid der katholieke kerk; hij onderging voor
zijn geloof den marteldood in 258; Athenagoras, de stichter
der Apologetenschool; Clemens van Alexandrië, die zich
eerst op mannelijken leeftijd tot het Christendom bekeerde en
toen zijne wijsgeerige voorstellingen aan het Christendom dienst-
baar trachtte te maken; Origenes, van Alexandrië (185—254).
Origenes was een man van ijzeren vlijt en een vast karakter;
naar waarheid en heiliging was zijn voortdurend streven gericht.
Zijn vader liet hem, toen hij nog een knaap was, dagelijks een
gedeelte uit den Bijbel van buiten leeren, en de knaap rustte
niet, voordat hij den zin er van goed verstond. Als jongeling
onderscheidde hij zich door een dweepzieke vroomheid, zoodat
hij tijdens de vervolging der Christenen onder Septimius Severus
niets vuriger dan de martelaarskroon begeerde. Toen zijn vader
in de gevangenis was geworpen en gedood, kon zijn moeder hem
daarvan alleen terughouden door zijne kleederen te verbergen. Een
rijke vrouw nam hem tot zich en spoedig was hij in staat in
zijn onderhoud te voorzien. Op zijn 18de jaar werd hij reeds
tot bestuurder der katechetensehool van Alexandrië aangesteld.
Vele vervolgingen had hij nu te verduren; maar zijn geloof
hield hem staande. Door zijne reizen naar Kome, Griekenland
en Klein-Azië leerde hij de verschillende opvattingen van het
Christendom kennen en toonde daarbij de grootste verdraagzaam-
heid. Had hij vroeger den Bijbel al te letterlijk opgevat, thans
verviel hij in de allegorische manier van Bijbelverklaring. Nog op
mannelijken leeftijd leerde hij Hebreeuwsch, om het Oude Testa-
ment in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen. Groote verdienste
heeft hij zich voor de uitlegging des Bijbels verworven. Hij vormde
-ocr page 38-
3U
een school van jonge mannen, die hij tot Christenleeraars op-
leidde. Vele schriften zijn van hem bewaard gebleven, en
daardoor heeft hij een belangrijken invloed geoefend op de
kerk van zijn tijd en van de volgende eeuwen. Maar hij had
vele vijanden, die hem zijn roem benijdden. Onder Decius
werd hij in de gevangenis geworpen, en zijn dood (254) was
waarschijnlijk het gevolg der martelingen, die hij had ondergaan.
De kerkvaders van den 1 at e r e n tijd (de vierde en vijfde eeuw)
ontvingen hun vorming in de godgeleerde scholen te Alex-
a nd r i ë en A n t i o e h i ë. Uit de eerstgenoemde school zijn voort-
gekomen: Athanasius, die vooral op dogmatisch gebied heeft
uitgemunt, Gregorius van Ny_ssa, die in geleerdheid en gees-
tesrichting den grooten Origenes evenaarde, Basilius, de groote
bijgenaamd, metropolitaan-bisschop van Césaréa, een voorstander
van de wetenschap, zoowel als van het monnikwezen, Gregorius
van Nazianze, de theoloog, die zich vooral als redenaar
heeft onderscheiden, Eusébius van Césaréa, de kerkgeschied-
schrijver, Ambrosius, aartsbisschop van Milaan, een man van
een ernstig en onafhankelijk karakter, de vriend van Augustinus.
Uit de school van Antiochië die door Lucianus,
presbyter dier stad, schijnt gesticht te zijn, kwamen voort:
Eusébius, bisschop van Emesa, Cyrillus, bisschop van
Jeruzalem, Efraëm, de profeet der Syrische kerk, Diod o rus,
bisschop van Tarsus, en Theodorus, bisschop van Mopsuesta.
Verder komen onder de beroemde kerkleeraars in aanmerking:
Synésius, leerling van Hypatia en bisschop van Ptolemaïs;
Epifanius, een tegenstander van Origenes; Hierony-
mus, die zich als uitlegger des Bijbels en door zijn voorliefde
voor het monnikwezen onderscheiden heeft; llufinus, die
den roem van Origenes in het Westen verbreidde. Een groo-
ten naam hebben zich eindelijk nog als kerkvaders verworven:
Augustinus in het Westen en C h r y s o s t o m u s in het Oosten.
Augustinus (354—480), bisschop van llippo Ecgius, maakte
zich in zijn jeugd, tot groote smart van zijn vrome moe-
der, Monicu, aan vele afdwalingen schuldig, maar werd na
-ocr page 39-
BI
allerlei ervaringen een oprecht Christen; hij wordt als de
stichter der theologie in het Westen beschouwd, gelijk Ori-
genes van die in het Oosten. Zijn invloed duurde tot lang in
de middeleeuwen, ja duurt tot in onze dagen voort. Chrysos-
tomus (344—407), bisschop van Konstantinopel, is door zijn
welsprekendheid zoowel als door zijne wederwaardigheden be-
roemd geworden. Hij muntte uit door een edel en zachtmoe-
dig karakter en was onverbiddelijk streng tegen de uitspattingen
van het hof. Terwijl zijn gemeente hem hoog vereerde en
innig liefhad, haalde hij zich door zijn eerlijkheid en waar-
heidsliefde de vijandschap van vele bisschoppen en de onge-
nade van keizerin Eudoxia op den hals en bracht de laatste
jaren van zijn leven in ballingschap en armoede door. Vele
zijner redevoeringen zijn bewaard gebleven.
Tegenover deze lichtzijde der kerk, haar snelle uitbreiding
en haar reeks van beroemde hoofden, stond echter een scha-
duwzijde. De snelle voortplanting van het Christendom had
ook nadeelige gevolgen. Vele werden alleen in naam Chris-
tenen, terwijl zij nog heidenen waren in het hart, en vandaar
kwam het, dat allerlei heidensche gebruiken allengs de kerk
binnenslopen. Dit bleek vooral in den openbaren eerdienst,
die al meer en meer van den oorspronkelijken eenvoud der
eerste gemeenten begon af te wijken. Vrome keizers wedijver-
den in het bouwen van prachtige kerken (de Sophiakerk te
Konstantinopel) ; de gereedschappen, bij de godsdienstoefening
in gebruik, werden steeds kostbaarder; de priesters kregen
een eigen kleeding; zij begonnen zich door het afscheren
van het hoofdhaar te onderscheiden van de leeken; zij namen
den wichclaarsstaf van de Eomeinsche augures over en veran-
derden dien in een bisschopsstaf. De feesten en kerkelijke
plechtigheden, waskaarsen, wierook, kerkmuziek kwamen in ge-
bruik; de prediking kreeg een meer kunstigen vorm; te Kon-
stantinopel werd zelfs de luide toejuiching uit den schouwburg
in de kerk overgenomen. Aan de zoogenaamde sakramenten
werd een geheimzinnige kracht toegeschreven; het avondmaal
-ocr page 40-
82
kreeg de beteekenis van een offer. Nevens de aanbidding
van éénen God, werd een aantal heiligen vereerd. De hoogste
plaats onder de heiligen werd reeds in de vierde eeuw door
Maria ingenomen, de moeder Gods, zooals zij na den
Nestoriaanschen strijd algemeen wordt genoemd. Met de
vereering der heiligen werd spoedig de gewoonte verbonden
om hunne overblijfsels, hunne beenderen en andere voorwer-
pen, zooals het kruis van Christus (Helcna), als heilig te ver-
eeren. Het kruisteeken kwam ook reeds spoedig in gebruik.
De vereering van beelden is van later dagteekening.
Dezelfde oorzaken, die al deze misbruiken in de kerk deden
ontstaan, riepen ook het. kluizenaar8- en monnik-
leven te voorschijn. Velen gevoelden zich in de kerk, die den
geest der wereld in zicli opgenomen had, niet meer te huis.
Hunne godsdienstige behoeften werden door haar niet bevre-
digd. Op een andere wijze zochten zij aan de eischen van
het Christendom te beantwoorden. Zij trokken zich van de
wereld terug, onthielden zich van het huwelijk en van alle
genoegens des levens; ja, eindelijk zonderden zij zich geheel
en al van de maatschappij af, om hunne dagen in de een-
zaamheid door te brengen en zich onverdeeld aan vrome over-
denkingen te wijden. Antonius was de eerste kluizenaar
(207); Pachomius stichtte de eerste vereeniging van
monniken, hel eerste klooster (340). Met groote snel-
heid verbreidde zich het monniklcven door alle landen heen,
vooral in Egypte en Syrië, Klein-Azië en Armenië. In het
Westen werd het door Athanasius bevorderd. In hare onge-
rijmdheid openbaarde zich deze zucht naar afzondering in
Simeon den zuilbewoner (420), die jaren achtereen
op een hooge zuil in de open lucht leefde en door velen werd
nagevolgd. Het kluizenaars- en kloosterleven ging uit van
een goed beginsel, namelijk van den tegenzin tegen den we-
reldlijken geest, die in de kerk was binnengeslopen; maar
zeer spoedig ontaardde het in een kweekplaats van allerlei
ondeugden. Vele monniken kenmerkten zich door dweepzucht
-ocr page 41-
33
en heerschzucht; zij waren dikwijls een gevaarlijk wapen in de
handen der geestelijkheid voor den staat en de kerk, vooral
in het Oosten. In het Westen waren de monniken van een
beter karakter. Er kwam orde in hunne samenleving door de
stichting van Benediktus van Nursia (529), die in Italië de
eerste monnikorde in het klooster Monte-Cassino in het
leven riep, aan een bepaalden regel en een eeuwige gelofte ge-
bonden. Vooral hierdoor onderscheidde zich deze orde, die der
Benediktijncn genaamd, dat de monniken godsdienst en
arbeid, wetenschap en een strenge leefwijze niet elkaar ver-
bonden. Door het afschrijven van boeken hebben zij zich zeer
verdienstelijk gemaakt en menig belangrijk geschrift voor den
ondergang bewaard. Spoedig echter kregen zij grondbezit, rijk-
dom, voorrechten van stuud en staatsrecht. Daardoor vcran-
derde het monnikwezen allengs geheel van karakter. ^^~-^
HOOFDSTUK XIX.
DE KEEK DER MIDDELEEUWEN EN DE GODS-
DIENSÏ VAN MOHAMMED.
1. De groote volksverhuizing, die een aanvang nam
in 375, opende een nieuwe toekomst voor de kerk, door
de zegepraal van het Christendom over de nieuwe bevol-
king van Europa.
Al had de kerk, sedert het Christendom tot staatsgodsdienst
verheven was, een belangrijken invloed op de Grieksch-Bo-
meinsche wereld geoefend, die wereld was te verouderd, dan
dat de bezielende geest van den jeugdigen godsdienst haar
geheel en al kon doordringen. De kerk liep gevaar oin reeds
in de vierde eeuw tot een doode rechtzinnigheid en een gees-
teloozen vormendienst te vervallen, toen haar een nieuw bloed
«erd ingestort door de volken, die tegen het eir.d der vierde
C.                                                                                     3
-ocr page 42-
3t
eeuw ons werelddeel binnendrongen. Het waren de Gothcn,
Vandalen, Alanen, Suëven, Burgunders, die, door
de Hunnen verdreven, een nieuwe woonplaats in Europa
zochten.
Door deze nieuwe volken, die zich over geheel westelijk
Europa verspreidden, ging het Westersch Romeinsche rijk, dat
sedert 395, na den dood van Theodosius, van het Oostersch
rijk was losgescheurd, te gronde (476) en trad daar een nieuwe
maatschappij in het leven. Zeer spoedig werden deze volken
voor het Christendom gewonnen. De reden daarvan is hierin
te zoeken, dat zij voor een deel reeds Christenen waren, toen
zij zich in het Eomeinsche rijk nederzetten. "Vóór 351) had Ulfilas,
een Christen, die bij gelegenheid van een inval in het Romeinsch
gebied door de Gothcn gevangen was genomen, onder hen het
Christendom gepredikt. Aan hem wordt de uitvinding van het
Gothisch letterschrift toegeschreven en een vertaling van den
Bijbel in de Gothische taal. Door de Gothen werd het Chris-
tcndoni aan de andere volksstammen medegedeeld. Zij begon-
nen met de Ariaansche leer te belijden, die door de kerk ver-
oordeeld was; in den loop der vijfde eeuw gingen zij echter tot,
de katholieke kerk over.
Toen de Frankische koning Klovis in het jaar 496 het Chris-
tendom aannam, volgde zijn volk, en ook de door hem over-
wonnen Allemannen, allengs zijn voorbeeld. In Engeland was
het Christendom reeds doorgedrongen; maar de oorspronkelijke
bevolking werd, van 459 af, door de Angelsaksers naar het
gebergte verdreven. Het gelukte den abt Augustinus
sedert 596, de Angelsaksers tot het Christendom te brengen,
terwijl reeds een eeuw vroeger de Schot Patricius in
Ierland en Schotland met veel vrucht den nieuwen godsdienst
gepredikt had. Uit Ierland kwamen de eerste evangeliepre*
dikers Duitschland binnen, waar slechts in enkele streken eenigc
sporen van bet Christendom aanwezig waren. Coluinbanus
en zijn leerling Gallus bezochten de Franken en Burgunders,
stichtten kloosters cu voerden landbouw en handwerken in.
-ocr page 43-
:55
Emmeranus, Ruprecht en Corbinianus predikten
in Pommeren, Oostenrijk en Beieren; Anscharius werd
de apostel van het Noorden, en Bonifacius (Winfried)
de apostel der Duitschers. De laatstgenoemde heeft zich vooral
door zijn uitgebreide werkzaamheid onderscheiden. Hij was
de eerste bisschop, die een eed van trouw aan den paus (Gre-
gorius II) aflegde, zonder dat hij tot diens diocese behoorde.
Daardoor heeft hij medegewerkt om ook in andere landen de
pauselijke opperheerschappij te bevorderen. In Hessen trad
hij als evangelieprediker op. Daar stond, in de nabijheid van
Geismar, een groote eik, die als heilig vereerd werd. Boni-
facius hieuw hem omver en, toen hij daarop niet, zooals de
heidenen verwachtten, door vuur van den hemel gestraft werd,
verloren zij hun eerbied voor de goden en gaven aan zijn
prediking gehoor. Van den eik werd een kapel gebouwd,
toegewijd aan Petrus. Met niet minder kracht arbeidde Bo-
nifacius in Thuringen. Onder zijne helpers worden genoemd:
Gregorius, Burchard, Lulus, Wilibald en anderen, ook vrou-
wen, als Chunchill, Chunetried, Tekla, Leoba en Walpurgis.
Nadat hij onder paus Gregorius III tot aartsbisschop verheven
was, begaf hij zich naar Thuringen en stichtte daar vele ker-
ken en kloosters, voorts naar Beieren, waar hij verscheidene
bisschoppen aanstelde. Een zijner belangrijkste stichtingen
was het klooster te Pulda, dat grooten invloed op de ontwik-
keling en beschaving van Duitschland geoefend heeft. In 745
werd hij aartsbisschop van Mentz en zalfde Pepijn tot koning
van het Frankische rijk.
Ook in ons vaderland heeft Bonifacius veel aan de voort-
p\'anting van het Christendom toegebracht. Wij mogen onder-
stellen, dat onze voorouders tusschen de vierde en de zevende
eeuw reeds min of meer met het Christendom bekend werden.
Al bestaan hiervoor geene rechtstreekschc bewijzen, de nabij-
heid der kerken van Trier, Keulen en Tongeren geeft ons
genoegzamen grond tot dat vermoeden. De stichter der eerste
Christenkerk op onzen vaderlandschcn bodem was Dagobert I,
3*
-ocr page 44-
36
sedert 630 koning van het Frankische rijk; hij behaalde een
overwinning op de Friezen en kreeg daardoor Utrecht in bezit,
dat hij niet een //kerkje," zooals het in de oude oorkonde heet,
verrijkte. Later werd dit kerkje door de Friezen verwoest, toen
zij Utrecht heroverd hadden. Maar het Christendom konden zij
niet uitroeien. Het werd sedert 631 onder de Friezen gepre-
dikt door Amandus, in de omstreken van Gent, in Limburg
en Zeeuwsch-Vlaanderen door Livinus, een Ier, en Eligius,
bisschop van Jsoyon. Bij gelegenheid van een oorlog tusschen
de Franken en Friezen trok Eligius zich het lot der krijgsge-
vangenen aan, die den Friezen in handen vielen en dan als
slaven werden verkocht. Een aantal dier slaven, soms honderd
te gelijk, kocht hij los en gaf hun de vrijheid.
In het jaar 078 bezocht Wilfried, een Angelsaksisch mon-
nik, op een reis naar Rome, ons vaderland en maakte van
de gastvrijheid van Adgil I, koning der Friezen, gebruik om
het Christendom onder zijn volk te prediken. Zijn woord vond
ingang bij aanzienlijken en geringen. Hij legde den grondslag
voor de Nedcrlandschc kerk, die door Willebrord en Bo-
aifacius ge-ticht is. Vooral Willebrord verdient de stichter
der kerk van ons vaderland ie heeten. Ook hij was een An-
gelsakser van geboorte, een leerling van Wilfried; in 692
kwam hij met een elftal vrienden herwaarts en begon in het
volgend jaar zijn zendingsarbeid onder de Friezen. In 694
behaalde Pepijn een overwinning op de Friezen, die door
Badboud werden aangevoerd. Hij maakte zich van een groot
deel van Friesland meester, zond Willebrord naar Bome, om
tot aartsbisschop van Friesland gewijd te worden, en schonk
hem bij zijn terugkomst de stad Utrecht tot zetel. Toen ech-
ter Pepijn gestorven was, schudde Badboud het juk der over-
heersching af, heroverde zijne landen, verwoestte de kerken
te Utrecht en elders en stelde daarvoor afgodstempels in de
plaats. Willebrord werd met zijne monniken en priesters uit
Utrecht verdreven.
In 716 kwam Bonifacius in ons land. Vergeefs poogde hij
-ocr page 45-
37
echter Radboud gunstig voor Let Christendom te stemmen en
moest onverrichter zake naar Engeland terugkeeren. In 718
reisde hij naar Rome, om van den paus de opdracht tot een
zending onder de heidenen te ontvangen. Met die opdracht
en een aantal relieken keerde hij in 719 terug. De dood van
Kadboud stelde ons land weer voor de predikers van het Chris-
tendom open. Van deze gunstige omstandigheid maakten
Willebrord en Bonifaeius gebruik om in de omstreken van
Woerden, VVeesp en Velzen het evangelie te verkondigen.
Na drie jaren met vrucht gearbeid te hebben, ging Bonifaeius
naar Duitschland, doch kwam in 755 weer, predikte in Fries-
land, maar werd daar spoedig bij Dokkum vermoord. Zijn
dood werd door de naburige Christenen gewroken en Radboud
II gedwongen om Friesland te ontvluchten; hiermee nam de
tegenstand der Friezen tegen het Christendom een einde. Op
de plaats, waar Bonifaeius gestorven was, werd een kerk
gebouwd. Zijn lijk was naar Fulda gebracht en daar begraven.
Toen ook de Friezen zich aan de zegevierende wapenen van
Karel den Groote moesten onderwerpen (775), werd ons va-
derland bij het Frankische rijk ingelijfd en daarmee was de
christelijke kerk voor goed geveptigd.
2. Een nieuwe vijandige macht kwam in het begin
der 7° eeuw tegen het Christendom op in den godsdienst
van Mohammed.
Toen de Joden hun volksbestaan reeds verloren hadden, leef-
den in Arabië de nakomelingen van Ismaél nog altoos in stam-
men voort, zonder een vereenigd volk uit te maken. Elke
stam had zijn eigen godheid. Gezamenlijk vereerden zij een
zwarten steen, die in een tempel bewaard werd. Een stad ver-
hief zich daaromheen; het was de stad Mekka. Hier werd in 571
de man geboren, die een grooten invloed oefenen zou op een
aanzienlijk deel van het menschdom; zijn naam was Mo ham-
me d. Zijne ouders had hij vroeg verloren; hij werd door zijn
grootvader en, toen ook deze stierf, door een oom opgevoed
-ocr page 46-
38
een edelmoedig man, maar die te arm was om in de behoeften
van zijn gezin te voorzien. Mohammed werd herder, om zijn
brood te verdienen. Op zijn 24ste jaar ging hij, als handels-
reiziger, in dienst bij een rijke weduwe, Chadidja, met wie
hij weldra in het huwelijk trad. Van zijn moeder had hij een
prikkelbaar gestel geërfd en bezat een in zichzelf gekeerd,
somber, mijmerend karakter; daarenboven had hij een zeer
levendige verbeelding. Al deze oorzaken te zamen deden hem
in godsdienstige overpeinzingen vervallen; hij sprak met allen,
die hij ontmoette, over godsdienstige vragen, ook met Joden
en Christenen. Zoo kreeg hij langzamerhand een eigenaar-
dige opvatting van den godsdienst, waarbij hij zich op goddo-
lijke openbaringen beriep, die hij in droomen en gezichten
meende ontvangen te hebben. Deze droomen en gezichten
waren het gevolg van erge toevallen, waaraan hij leed. Hij
zonderde zich met zijn gezin builen Mekka af in een eenzame,
dorre woestijn; daar bereidde hij zich voor het werk, dat hij
welhaast aanvaardde. Eerst wist hij zijne huisgenooten van
zijn goddelijke zending te overtuigen; daarna trad hij onder
zijn volk op als profeet.
De prediking van Mohammed was hoogst eenvoudig; hij
leerde, dat er één eenig God is, de schepper van hemel en
aarde, de rechtvaardige rechter, die in een volgend leven de
goeden beloont en de kwaden straft. Hij wekte voorts tot het
gebed, tot reinigingen en aalmoezen op en tot het erkennen
van hem als Gods gezant, wien ieder moest gehoorzamen.
Van het Jodendom en Christendom (zooals dit door de Nes-
torianen werd opgevat) maakte hij gebruik en ontleende daar-
aan, wat hij voor zijn volk geschikt achtte. Zijne profetieën
werden bewaard in den Koran, die later als een heilig boek
door zijne volgelingen werd vereerd.
Tien jaren lang had hij met veel tegenstand te kampen; hij
werd zelfs vervolgd en moest uit Mekka vluchten. Nu zette
hij zich te Medina neer. Van deze vlucht (622) dagteekenen
zijne volgelingen hunne tijdrekening. Zij was het begin van
i
-ocr page 47-
39
tien bloei van het Mohammedanisme, dat door de kracht dei-
wapenen zegevierde en nu eerst begon zich voor een goddc-
lijke openbaring uit te geven. De tien laatste jaren van
Mohammeds leven waren die van een krijgsoverste. In 680
veroverde hij Mekka en voorts bijna geheel Arabic. Zijne
opvolgers, de Kalifen, zetten zijn arbeid voort. Vooral Omar
bracht veel aan de zegepraal van het Mohammedanisme toe.
Bij zijn dood, in 644, waren Syrië, Palestina, Perzië en Egypte
door de Mohammedanen veroverd. Een eeuw later hadden
zij geheel de kust van Afrika in bezit en een koninkrijk ge-
sticht in Spanje. De drie hoofdsteden van het Christendom,
Jeruzalem, Alexandrië en Carthago, waren in hun macht.
Zij zouden geheel Europa overstroomd hebben, indien niet
het zwaard van Karel Martel hen aan de monden der Loire
had gestuit (722).
In de landen, waar het Mohammedanisme zegevierde, ging
het Christendom te gronde. Het had daar geen genoegzame
kracht in zichzelf om aan de wapenen der veroveraars weer-
stand te bieden. Het had zich met het heidendom vermengd
en was ontaard in een verecring van heiligen en beelden, in
de aanbidding van een drieëenigen God. Het Mohammeda-
nisme daarentegen had de afgoderij geheel vernietigd en trad
op met een streng ééngodendom en een zeer eenvoudigen
eerdienst. "Vandaar, dat de meeste Christenen, ook waar zij
vrijheid hadden om te midden der Mohammedanen hun eigen
godsdienst te blijven belijden, tot den godsdienst der verove-
raars overginsen. Het was een ernstige vermaning, die door
deze gebeurtenissen aan de christelijke kerk werd gericht, om
terug te keeren tot de eenvoudige en zuivere beginselen, die
de stichter van het Christendom had verkondigd. Doch het
was elders, dat de kerk hare kracht tegen den vijand zocht.
Door de wapenen was zij beroofd van een deel harer heer-
schappij ; met de wapenen trachtte zij het verloren grondgebied
te heroveren.
-ocr page 48-
40
3. Vooral door de kruistochten, die een belangrijken
invloed oefenden op de maatschappij en de kerk, werd de
voortgang van het Mohammedanisme gestuit.
Onder de landen, die voor het zwaard der Mohammedanen
hadden moeten bukken, behoorde ook Palestina. Sedert de
vierde eeuw was onder de Christenen de gewoonte ontstaan
om, als teeken van vroomheid, een reis te doen naar de
heilige plaatsen, die door den voet van Jezus betreden waren,
vooral naar Jeruzalem en de omstreken. Tot nog toe hadden
de jielgrims die tochten ongehinderd kunnen volbrengen ; maar
zoodra het Joodsche land in het bezit der Turken was, onder-
vonden zij allerlei moeilijkheden en werden zij dikwijls mis-
handeld. Hierover kwamen telkens nieuwe klachten n;iar Europa
en wekten het verlangen, dat Palestina van het juk der vreemde
overheersching bevrijd mocht worden. De\'.e wensch werd tot
daad, toen de kluizenaar Peter van Amiens Europa door-
trok en overal verhaalde, wat hem door de Turken was aange-
daan. Paus Urbanus II maakte gebruik van de gunstige stcm-
ming des volks, daardoor te weeg gebracht, en in het jaar 1095
werd op een kerkvergadering tot den eersten kruistocht besloten.
Kruistochten werden zij genoemd, omdat elk, die daaraan
deelnam, een rood kruis op den schouder had. Maar met den
treurigsten uitslag werden die eerste pogingen om het heilige
graf te heroveren bekroond. Duizenden menschen verloren op
de reis naar het Oosten het leven. Eindelijk gelukte het, in
1099, aan een leger van Franschen en Nederlanders, onder
Godfried van Bouillon, het doel te bereiken. Zij veroverden
Jeruzalem onder het vergieten van stroomen bloeds en het plegen
van ongehoorde wreedheden, terwijl zij meenden daarmede een
Gode welgevallig werk te verrichten. Te Jeruzalem werd een
christelijk koninkrijk gesticht, door verscheidene christelijke
vorstendommen, Edessa, Antiochië en andere, omgeven. Tot
1144 bleef dit koninkrijk bestaan; toen werd Edessa door de
Turken heroverd.
-ocr page 49-
•il
Op aandringen van Bernhard van Clairvaux riep de paus
tot een nieuwen kruistocht op, die door Koenraad II[, Keizer
van Duitschland, en Lodcwijk VIF, koning van Frankrijk,
werd aangevoerd. Deze tweede kruistocht (1147—1149) mis-
lukte geheel. De derde, naar aanleiding der verovering van
Jeruzalem door Saladijn, had denzelfden uitslag, eerst onder
Frederik Barbarossa, in 1180—90, en na diens dood onder
Filips August II en Eichard Leuwenhart, in 1190 en 91.
Geen ander gevolg had de vierde en vijfde kruistocht, al
werd Jeruzalem door Frederik II veroverd (1228). Verschil-
lende tochten op minder uitgebreide schaal werden in de
tusschenliggende jaren ondernomen en, toen Lodcwijk IX, de
heilige, in een tocht tegen Egypte (1248), met zijn leger ge-
vangen werd genomen en, in 1270, bij de belegering van Tunis
stierf, was de geestdrift voor deze ondernemingen voorbij; zij
hadden haar tijd gehad en zijn later nooit meer hernieuwd ge-
worden.
Het eigenlijk doel van deze kruistochten, de verovering van
het heilige land, werd niet bereikt; de zedelijkheid werd er
niet door bo-vorderd; met den godsdienst der liefde en der
zachtmoedigheid waren zij in lijnrechten strijd. Maar groot
was hun invloed op de maatschappij en de kerk. De
volken van West-Europa werden daardoor nauwer met elkaar
verbonden; de aanraking met andere volken deed hen een
nieuwen blik op de wereld slaan en nieuwe middelen verwer-
ven tot ontwikkeling van den geest en tot veraangenaming
van het leven; wetenschap en kunst, handel en nijverheid be-
gonnen van toen af allerwege te bloeien. De belangstelling van
het volk voor de priesters ging over op de ridders. De dichters
namen hun stof niet meer uit de wereld der verbeelding, maar
uit het werkelijk leven. Van dezen tijd dagteekent de afschaffing
der lijfeigenschap en de opkomst van den zoogenoemden derden
stand, die voor de ontwikkeling der Europeesche volken van
zoo groote beteekenis geworden is. En voor de kerk droegen
de kruistochten deze vrucht, dat daardoor de macht der pausen
-ocr page 50-
42
van .Rome over vorsten en volken aanmerkelijk toenam en de
geestelijken hun gezag en hunne rijkdommen vermeerderd zagen.
-/"\' Intusschen was het gevaar, dat Europa van de Moham-
medanen te vreezen had, voorloopig geweken. Later be-
dreigden zij nog meermalen de christelijke volken; in 1453
namen de Turken Konstantinopel in en maakten daardoor een
eind aan het Grieksche keizerrijk; vandaar drongen zij zelfs
tot Hongarije door en brachten Duitschland meer dan eens
in gevaar. Maar thans, na het eind der kruistochten, was
voor een tijd aan hunne veroveringen paal en perk gesteld.
De reden, dat hun toenemende macht zoo spoedig weer tot
staan kwam, was hierin gelegen, dat de godsdienst van Mo-
hammed zich alleen door de kracht der wapenen had verbreid
en nu, terwijl de geestdrift voor het heilige land den moed
der Europecsche volken had doen ontwaken, voor diezelfde
kracht bezwijken moest. Int Spanje werden de Mohammeda-
nen allengs geheel verdreven; maar in het Oosten breidden
zij hunne heerschappij steeds verder uit, vooral in het midden
en zuiden van Azië en in Afrika.
Men schat het aantal belijders van den Islam (toewijding
aan God), zooals de Mohammedanen hun godsdienst noemen,
tegenwoordig, in Azië, Afrika en Europa, op 100 millioen,
waarvan 2 millioen in het Eussische rijk, tusschen 16 en 20
millioen in Indië. Dagelijks wordt het Islamisme in den Indi-
schen archipel en in Afrika nog voortgeplant door bedevaart-
gangers, kooplieden, zeeroovers en ijveraars van allerlei stand.
In Perzië is het zoo goed als gestorven. Het heeft zijn hoofd-
zetel tegenwoordig in het Turksche rijk en staat onder het
oppergezag van den Sultan, Het bezit een aantal tempels of
moskeeën; alleen Damaskus telt er meer dan 300; de tempel
te Mekka mag door niemand, die geen Muzelman is, betreden
worden. De bedienaars van den godsdienst zijn in vijf klassen
verdeeld. De Vrijdag is de rustdag der Mohammedanen. In
Turkije zijn niet minder dan 32 monnikorden; de monniken
dragen den naam van Derwisjen, wier onzinnige dansen
-ocr page 51-
4y
bekend zijn. Volgens het getuigenis van bevoegde beoordee-
luars, die het Islamisme van nabij hebben leeren kennen, is
het nog altijd een groote hinderpaal voor den voortgang van
het Christendom en zal dit nog lang blijven.
HOOFDSTUK XX.
DE KERK DER MIDDELEEUWEN EN HET
ROOMSCH-KATHOLICISME.
1. Na de scheuring van het Romeinsche rijk in twee
deelen, in het eind der 4e eeuw, werd de verwijdering
tusschen de kerk van het Oosten en die van het Westen
steeds grooter, zoodat er eindelijk in de 11e eeuw een
volkomen scheiding plaats had tusschen de Grieksche en
de Roomsche kerk.
Wij hebben vroeger (blz. 17) gezien, dat zich de bisschop-
pen in de hoofdsteden (metropolitaan-bisschoppen), vooral die
van Jeruzalem, Rome, Antiochië, Alexandrië en Konstantinopel,
allengs boven de anderen in waardigheid verhieven en de bis-
schop van Rome, wegens de belangrijkheid van deze stad in
de staatkundige wereld, welhaast de aanzienlijkste plaats in-
nam. Het concilie van Konstantinopel (381) kende aan den
bisschop dezer stad den tweeden rang toe; doch het concilie
van Chalcedon (451) stelde beiden gelijk. Sedert dien tijd had
er een wedijver plaats tusschen de genoemde bisschoppen, om
zich de een boven den ander te verheiïen. Verscheidene kerk-
vaders werkten mede om het gezag van den bisschop van Rome
boven dien van Konstantinopel te bevorderen; andere gebeur-
tenissen brachten daartoe het hare bij, vooral de uitnemende
hoedanigheden van enkele Roomsche kerkvorsten, zooals Leo I
en Gregorius I. Deze verheflïng van Rome werd door den
patriarch van Konstantinopel met leede oogen aangezien en hij
-ocr page 52-
1-i
toonde zich\' ongenegen om zich aan de besluiten van Rome\'s
bisschop te onderwerpen. Vandaar telkens hernieuwde botsin-
gen tusschen de twee geestelijke machten. In het eind der 5de
eeuw had er reeds een scheuring tusschen de beide kerken
plaats, die eehter in het begin der volgende eeuw weer geheeld
werd. Deze onzekere toestand duurde voort tot in de 11de eeuw,
toen de oude strijd met nieuwe hevigheid ontbrandde tusschen
den patriarch Michaël van Konstantinopel en paus Leo IX van
Rome. Een kleinigheid, een verschillende zienswijze omtrent de
vraag, of het Avondmaalsbrood gezuurd moest wezen, zooals de
Oostersche kerk leerde, of niet, zooals in de Westersche kerk
werd beweerd, gaf aanleiding tot een zeer onvriendscliappelijke
briefwisseling, en eindelijk klom de oneenighcid zoo hoog, dat
de gezanten van Eome den 16<\'en Juli 1054 den banvloek te-
gen den patriarch op het hoofdaltaar der Sofia-kerk te Kon-
stantinopel nederlegden. Een Gricksche synode sprak nu ook
den banvloek uit over den Roomschen paus en daarmee was de
scheiding tusschen de Roomsche en Grieksche kerk onhcrroe-
pelijk beslist. Alle pogingen, die later tot hereeniging werden
aangewend, waren vergeefs.
De geschiedenis der Grieksche kerk is van weinig belang,
vooral omdat de patriarch van Konstantinopel steeds meer
afhankelijk werd van het keizerlijk hof en daardoor alle zelf-
standige ontwikkeling van de kerk belemmerd werd. Zij is
grootendeels gebleven, wat zij in de 11de eeuw was. Van de
Roomsche kerk verschilt zij alleen hierin, dat het Avond-
maalsbrood gezuurd is, dat de Avondsmaalbeker ook aan de
leeken wordt toegereikt, en in het geloof, dat de heilige geest
alleen uitgaat van den Vader en niet van den Zoon. Eerst
in de tegenwoordige eeuw schijnt er wat meer leven in haar
te ontwaken. Zij strekt zich thans over Rusland, Turkije
en Griekenland en verder in het Oosten uit. De kerk van
Rusland staat op zichzelve; de keizer vervult daar de rol van
patriarch en oefent een grooten invloed uit op den toestand
der kerk. Over het geheel rekent men, dat de Grieksche
-ocr page 53-
45
kerk 80 milioen leden telt. Zij heeft vele sekten, waarvan
de voornaamste zijn: de Nestorianen (400,000 in getal), de
Monofyzieten, en onder deze de Kopten (100,000 in getal), en
de Maronieten (100,000 in getal). Van meer belang is de
geschiedenis der Roomsch-Katholieke kerk, waarmee wij ons
thans hebben bezig te houden.
2. De Roomsche kerk, door verschillende omstandig-
heden in aanzien gestegen, verhief zich nu tot de alleen-
heerschappij. Zij draagt voortaan den naam van Roomsch-
katholieke kerk; de paus van Rome wordt beschouwd als
de stedehouder van Christus.
Gelijk in oude tijden de geschiedenis van een volk bijna
alleen bestond in de geschiedenis van de daden zijner konin-
gen, zoo is de geschiedenis der Roomsche kerk grootendeels
een geschiedenis van de daden en lotgevallen der pausen. De
naam paus (papa, vader) werd eerst aan alle geestelijken
gegeven, maar was sedert het begin der 16de eeuw de
eeretitel, die bij voorkeur aan den bisschop van Rome ge-
schonken werd. Tot in de 12de eeuw droegen alle bisschoppen
nog den titel van //stedehouders van Christus of van God;"
maar ook dezen titel heeft de paus voor zich alleen genomen.
Het gezag der Roomsche pausen was reeds tot een aanmerkelijke
hoogle gestegen, toen Leo I, de groote, den pauselijkcn zetel
beklom (120 — 461). Door geleerdheid en schranderheid muntte
hij boven zijne voorgangers uit en was de eerste, die begreep,
welk een belangrijke toekomst voor de Roomsche kerk was
weggelegd. In velerlei kerkelijke twisten oefende hij een be-
slissenden invloed uit en baande voor zijne opvolgers den weg
om het pausdom tot de hoogste macht in kerk on staat te
verheffen. Hij wist te bewerken, dat keizer Yalcntinianus III
een wet uitvaardigde, waarbij de bisschop van Rome tot
hoofd der kerk van het Westen werd verklaard.
Gregorius I, de Groote, trad in Leo\'s voetstappen (590—604).
Hij was een streng monnik, mild jegens de armen, vol ijver
-ocr page 54-
46
om den bloei en den luister van den eerdienst te verhoogen.
Het kerkgezang werd veel door hem verbeterd en de vereering
der heiligen en relieken door hem bevorderd. De avondmaals-
viering, als misoffer, heeft van hem hare tegenwoordige ge-
daante en beteekenis gekregen; zij werd voortaan als een
middel beschouwd om de zielen uit het vagevuur te verlos-
sen. Hij verachtte de wetenschap, zoodat men aan hem het
verbranden der Palatijnsche bibliotheek heeft toegeschreven
en wekte het wondergeloof in de hand; maar hij oefende
grooten invloed op de kerk door zijne praktische schriften.
Aan de Angelsaksers liet hij het evangelie verkondigen en
legde daardoor den grondslag voor de afhankelijkheid der En-
gelsche kerk van Eome\'s gezag.
Een krachtigen steun had de stoel van Home vooral in het
Frankische rijk. Toen de Longobarden in het midden der
achtste eeuw Kome bedreigden, riep de paus de hulp in van
Pepijn, die hen versloeg (755) en aan den paus de Romein-
sche provinciën ten geschenke gaf, welke vroeger door een
stadhouder vun den keizer werden bestuurd. Dit was de grond-
slag van de wereldlijke heerschappij der pausen. Karcl
de Groote bevestigde deze gift van zijn vader (800) en werd
tot belooning daarvoor als keizer van het Westersch-Romeinsche
rijk door den paus gekroond. Langzamerhand wisten de pausen
het zoo ver te brengen, dat de keizerlijke waardigheid als
een gift van den paus werd beschouwd. De tijdsomstandig-
heden werkten deze pogingen in de hand, zooals de verdeeld-
heid onder de opvolgers van Knrel den Groote, de onwetend-
heid en ruwheid der tijden. Het was mogelijk, dat in de
negende eeuw valsche geschriften als echt werden erkend,
waarin de heiligheid der priesterlijke waardigheid, de onafhan-
kelijkheid der kerk van den staat, zelfs het recht der piusen op
het bezit van Italië en het geheele Westen, op grond van oude
oorkonden, werd bewezen. Sedert de 14dc eeuw evenwel begon
men de echtheid dezer oorkonden (dekretalcn) te betwijfelen ; door
de Protestanten werd het bedrog ten volle aan het licht gebracht.
-ocr page 55-
47
Van de allengs verkregen recliten maakten de volgende
pausen gebruik. Nikolaas I (858—867) vorderde steeds een
eed van gehoorzaamheid van de metropolitaan\'bisschoppen,
daagde aartsbisschoppen voor zijn rechterstoel en zette een
vorst van Lotharingen af. De macht der pausen groeide in de
volgende eeuwen steeds aan door nieuwe schenkingen van kerk-
en kloostergoederen, door nieuwe rechten, die hun werden
verleend. Wel verminderde hun gezag gedurende eenigen tijd
door de ongeregeldheden, die er bij de bezetting van den pau-
selijken zetel plaats hadden, en de onzedelijkheid van enkele
pausen (Johannes XII, 931); maar toen Leo IX den Hoom-
schen zetel beklom (1048), werd Hildcbrand de ziel der
pauselijke regeering en door hem bereikte het pausdom het
toppunt zijner macht.
Hildcbrand was een Italiaan, een Benediktijner monnik,
met alle talenten toegerust, die er noodig waren om de bis-
schoppen en vorsten van hun macht te berooven en met
de verwarring der tijden voordeel te doen. Onder Leo IX,
Victor II, Stefanus IX, Alexander II nam de invloed van
llildebrand voortdurend toe, totdat hijzelf in 1073, onder
den naam van Gregorius VII, tot paus werd verheven. Hij
ving zijn regeeiïng aan met een hardnekkigen strijd tegen
Hendrik IV, keizer van Duitschland en koning van Italië.
Met andere vorsten verzette zich deze tegen de hervorming
der kerk, die Gregorius poogde tot stand te brengen. Op
uitgebreide schaal werd aan het Duitsche hof handel in kcr-
kelijke ambten gedreven; de keizer leefde in ontucht en ver-
sierde zijne vriendinnen met de edelgesteenten, die aan de
kerk toebehoorden; aan allerlei onrecht maakte hij zich jegens
zijne onderdanen schuldig. Gregorius riep hem ter verant-
woording naar Home en bedreigde hem, als hij niet verscheen,
met den kerkdijken ban. Hendrik IV riep een synode te
Worms bijeen (1076), waarop hij den paus van zijn zetel ver-
vallen verklaarde. Hierop sprak de paus den ban over hem
uit en ontsloeg zijne onderdanen van de gehoorzaamheid, die
-ocr page 56-
48
zij hem verschuldigd waren. De Duitsche vorsten, die, ten
gevolge van zijne gewelddadigheden, op hein verbitterd waren,
lieten hem aan zijn lot over en besloten, dat hij den troon
zou verliezen, wanneer hij niet binnen een jaar van den ban
ontheven was. Van eiken steun beroofd, toog hij naar Home,
verootmoedigde zich drie dagen lang (25—28 Jan. 1077) in
een haren kleed onder felle koude in den tuin van het pau-
selijk slot te Canossa, en werd eindelijk door den kerkvorst
weer in genade aangenomen. Nauwlijks naar zijn land terug-
gekeerd, vatte hij de wapenen op, om zich te wreken. Hierop
volgde een langdurige oorlog, totdat Gregorius in 1085 stierf.
Hij had do vroegere bepalingen omtrent de verplichting der
geestelijken tot een ongehuwd leven in een kerkelijke wet her-
schapen en door een synode te Home, in 1075, het bepaald
verbod tegen alle simonie (het verkrijgen van kerkelijke ambten
door middel van geld) uitgesproken, waardoor de kerk geheel
en al van de wereldlijke macht werd losgemaakt. Geen gele-
genheid liet hij voorbijgaan om de geestelijke macht over
de wereldlijke te doen zegevieren, hoewel zijne pogingen
dikwijls een hevigen tegenstand ontmoetten en hem meer dan
eens noodzaakten uit Eome te vluchten.
Na. Gregorius VII hebben Alexander III en I n n o c e n-
tius III het meest de uitbreiding der pauselijke macht be-
vordeid (119S—1216). Alexander III wist het zoo ver te bren-
gen, dat de Duitsche keizer Frederik 1 Barbarossa in 1176,
na het verlies van den slag bij Legnano (2\'J Mei), te Venetië
hem den voet kuste en zijn stijgbeugel vasthield. Aan In-
nocentius III gelukte het, de bezittingen der Eoomsche kerk
in Italië aanmerkelijk te vermeerderen, Engeland en Portugal
aan zijn gezag te onderwerpen, den koning van Frankrijk van
zich afhankelijk te maken, de Armeniërs in liet Oosten aan
den pauselijken zetel te verbinden en den koning van Hongarije
het aannemen der Grieksche keizerskroon te verbieden. Overal
werd het recht van den paus om uitspraak te doen over
vorsten en volken erkend, en ook de kerkelijke aangelegen*
-ocr page 57-
49
heden waren geheel aan zijne beschikking onderworpen. Het
4de Lateraan-concilie \') (1215), waarbij tot de herovering van
het heilige land, de uitroeiing der ketters en de hervorming
der kerk besloten werd, was de schitterendste zegepraal van
het pauselijk alvermogen. Sedert Innocentius III is de kerk
een zelfstandige macht in den staat; de geestelijkheid is van
staatsbelasting ontheven; zij staat boven de burgerlijke recht-
bank, is van de leeken gescheiden door den ongehuwden staat,
heeft het uitsluitend recht om de kerkleer uit te leggen, om
in de biecht volkomen rekenschap te vragen en zelfs in bur-
gerlijke zaken, zoodra zij met den godsdienst in betrekking
staan, uitspraak te doen. Als een vorst den paus niet wilde
gehoorzamen, werd zijn volk met het Interdikt gestraft. De
kerken werden dan gesloten; geen klok mocht worden geluid, geen
plechtigheid verricht. Er heerschte een stilte als van het graf,
waartegen de gemoederen spoedig in verzet kwamen. De kerk
werd alzoo een welgeordend lichaam, verdeeld in de lagere gees-
telijkheid, de bisschoppen en domkapittels, en de aartsbisschop-
pen. Boven allen staat de paus met zijne kardinalen, als het
hoofd van een ontelbare legermacht, die hem op zijne wenken
gehoorzaamt. De verkiezing der pausen geschiedde tot in
het jaar 5 68 door het volk en de geestelijkheid, daarna, tot in
1003, door de vorsten en sedert dien tijd door de kardinalen.
Een grooten steun vond de kerk in deze tijden vooral in de
m o n n i k o r d e n, die allengs een vroeger ongekende uitbreiding
en betcekenis hadden verkregen Een aantal nieuwe orden had zich
bij de reeds bestaande, die der Benediktijnen, gevoegd, de orde
der Cisterciënsers, der Praemonstratensers, der Karmelieten, der
Trinitariërs. Door al die ruonnikorden nam het getal kloosters
in korten tijd verbazend toe. Bernhard van Clairvaux stichtte
er alleen 160. Van Willem I tot Jan zonder land, 1066-1200,
1) De Lateraau-concilién hebben hun naam ontvangen van de kerk te
Home, waar men vergaderde, de kerk van den heiligen Johannes van
Lateraan. Zij stond nevens een paleis van dien naam, door Koustantijn
den Groote aan de pausen ten geschenke gegeven.
C                                                                                        4
-ocr page 58-
50
verrezen er in Engeland 375. De orde der Karthuizers, in 1084
door Bruno, koorheer te Kheims, gesticht, telde er in 1300 reeds
211. De meeste dezer kloosters verzamelden groote rijkdom-
men; zij kregen ze, bij de stichting, van koningen, vorsten en
edelen, ook door de vlijt der monniken, die op de markten met
voordeel kochten, geld voorschoten tegen vergoeding van grond-
bezit, dat in den tijd der kruistochten, als de eigenaar niet
terugkwam, aan hen verbleef. Ook door erfenissen, verjaring,
schenkingen, zielmissen werden de bezittingen der kloosters
vermeerderd.
Den meesten invloed op de kerk oefenden de orden der Do-
minikanen en Franciskanen, de eerste door Domingo G lisman
in 1216, de andere door Franciscus van Assisi in 1210 gesticht.
De Franciskanen mochten geen eigen vermogen bezitten,
maar moesten hun levensonderhoud in liefdegiften vinden; van-
daar heetten zij ook Bedelmonniken. Dit verhinderde evenwel
niet, dat zij langzamerhand aanzienlijke rijkdommen verkregen.
De Dominikancn weiden ook Predikheeren genoemd, omdat
zij zich meest aan de prediking wijdden, waardoor zij een
grooten invloed oefenden op het volk. Wij ontmoeten hen
later als geloofsrechters in den raad der Inkwisitie.
3. De Roomsche kerk, die in de middeleeuwen haar
hoogsten bloei bereikte, heeft in vele opzichten weldadig
op haar tijd gewerkt.
Wij zijn zoo gewoon, alleen op de schaduwzijde der toe-
nemende macht van Kome te zien, dat het niet overbodig is,
ook op de lichtzijde te wijzen. Over het algemeen was de
alleenheerschappij der Roomsche kerk in volkomen oveieen-
stemming met den geest der middeleeuwen en in vele opzichten
een weldaad voor de maatschappij. Bij de groote verwarring,
die er toen in alle dingen heerschte, was er een macht noo-
dig, die aan vele twisten voor goed een eind maakte. Tegenover de
geweldenarijen en de willekeur der vorsten trad de kerk menigmaal
als de beschermster van verdrukten op. Door haar werden de
-ocr page 59-
51
godsdienstige belangen van het volk in de donkerste tijden
beschermd. Ondanks de verbastering der geestelijken kwam
er eenige meerdere orde in hun verwilderden toestand, vooral
door de instelling der provinciale synoden. Ook de biecht,
hoezeer dikwijls misbruikt, was voor het volk een welda-
dige band. Uit den boezem der Koomsche kerk kwam ook
een tal van mannen voort, die een sieraad der weten-
schap waren, een licht voor hun tijd en voor het nageslacht.
Vooral aan de m o n n i k o r d e n is de wetenschap veel ver-
plicht; er waren mannen onder hen, die zich aan de studie
wijdden of hun tijd gebruikten om handschriften af te schrijven.
De beroemdste kerkleeraars der 13de en 14de eeuw waren
bedelmonniken; in 1230 maakten de Dominikanen zich zelfs
van een theologischen leerstoel te Parijs meester; hun voor-
beeld werd door de Franciskanen of Minorieten gevolgd.
Ook de k n n s t werd in de middeleeuwen door de Roomsche
kerk bevorderd. De bouwkunst bereikte sedert de 1 lde
eeuw een aanzienlijke hoogte, vooral in de Gothische bouw-
orde met hare spits toeloopende gewelven en geschilderde
glazen, waarvan nog vele prachtige domkerken, te Keulen,
Straatsburg, Neurenberg, Frankfort, Milaan, Utrecht, \'s-Herto-
genbosch, alle uit de 13de en 14de eeuw eeuw afkomstig, ge-
tuigen. In 15 06 werd de eerste steen gelegd van de Pieters-
kerk te Rome door paus Julius II.
De beeldhouwkunst vond vooral in Italië vele beoefe-
naars. Onder hen muntten uit: Nicola Pisano in de 13de,
Lorenzo Ghiberti, Luca della Eobbia, Donatello in de 15de,
en Michel Angelo in de 16de eeuw. Ook Peter Visscher in
Duitschland, in het begin der 16de eeuw, verdient onder
de beroemde beeldhouwers genoemd te worden. In de schil-
derkunst muntte Italië niet minder boven andere landen
uit. Giotto, Angelico van Fiesole, Leonardo da Vinci, Fra
Bartholomeo, Michel Angelo en Eafaël hebben zich op dit ge-
bied een onsterfelijken naam verworven. In Duitschland
Albrecht Dürer, in ons vaderland de gebroeders van Eyk en Rem-
4*
-ocr page 60-
52
brand (1609—1669). Zij gebruikten allen hunne gaven in
den dienst der kerk, maar tevens werden hunne talenten door
de kerk, die de kunst in hooge eer hield, opgewekt en ont-
wikkeld.
Van groot belang voor de ontwikkeling der kerk waren ook
de scholastiek en de mystiek. De scholastiek, die in het
midden der llde eeuw begon op te komen, poogde op weten-
schappelijke wijze de kerkleer te verdedigen en te verklaren.
Anselmus, aartsbisschop van Canterbury (gest. 1109), en
Petrus Lombardus, bisschop van Parijs (gest. 1164), bekleeden
onder de scholastieken van dezen tijd de voornaamste plaats.
In de 13de eeuw ontving de scholastiek, die vooral te Parijs
met ijver beoefend werd, nieuw leven uit de schriften van Aris-
toteles, die door de Arabieren van het Oosten naar het Westen
waren overgebracht. De Dominikaner-monnik Thomas van
Aquino (gest. 1274), die te Keulen, Parijs, Eome en andere
steden van Italië als leeraar optrad, deed de scholastiek haar top-
punt van bloei bereiken; hij trachtte de wijsbegeerte van Aristo-
teles met de leer van den kerkvader Augustinus te vereenigen.
Duns Scotus en Wilhelm van Occam deden zich nog in lie; be-
gin der 14de eeuw hooren. Na hen ontaardde de scholastiek in
een spitsvindig. zoeken naar het antwoord op allerlei moeilijke
vragen. Zij verviel in een langdurigen strijd tusschen de vol-
gelingen van Thomas van Aquino en Duns Scotus, Thomisten
en Scotisten, realisten en nominalisten. \') De godsdienstige ernst,
die haar vroeger bezielde, maakte plaats voor den onedelen
hartstocht van den partijgeest.
Tegenover de scholastiek stond de mystiek, een streven
om zich door middel van het gevoel met de godheid te ver-
eenigcn. Uit het klooster van St. Victor, dat door Willem van
Champeaux, leermeester van den beroemden Abélard, gesticht
1) Om eenigïziw de richting dezer wijsgeeren aan te duiden, zij het ge-
noeg te zeggen, dat de Realisten groote waarde toekenden aan het gezag van
beroemde mannen, de Nominalisten aan de eigen overtuiging de voorkeur
gaven. In
ons land behoorde Geert Groote tot de Nominalisten.
-ocr page 61-
53
werd, zijn verscheiden mannen voortgekomen, die de mystiek
met de scholastiek poogden te vereenigen. Maar weldra bleken
die pogingen vruchteloos te zijn en werden beide richtingen
elkaar hoe langer zoo meer vijandig. De mystieken der 14de
eeuw hebben veel toegebracht tot voorbereiding der kerkher-
vorming. Onder hen verdienen genoemd to worden: Meester
Eckhard en Johannes ïauler, in Duitschland, Johannes Ruis-
broek en Thomas a Kern pis, in ons vaderland.
De scholastiek en de mystiek waren beide even onmisbaar
voor de kerk van dien tijd. De eerste kwam op voor de rech-
ten van het verstand, de laatste voor de rechten van het ge-
moed in den godsdienst. Zonder de scholastiek zou de kerk
nog spoediger tot bijgeloof en dweepzucht zijn vervallen; zon-
der de mystiek zou zij zich geheel aan dorre schoolgcleerdheid
hebben overgegeven. Beide hebben een poos het bederf der
kerk tegengehouden en zelfs tot hare ontwikkeling medege-
werkt.
4. In den loop der middeleeuwen week de Roomsche
kerk steeds verder van het oorspronkelijk Christendom
af; vooral de onkunde en zedeloosheid der pausen en
priesters werkten daartoe mede.
De lichtpunten, die wij in de Eoomsche kerk der middel-
eeuwen hebben aangewezen, kunnen de donkere zijde, die deze kerk
aan ons oog vertoont, niet verhelderen. Sedert het eind der 9de
eeuw zien wij in haar de verbastering der geestelijkheid toene-
men, zoodat een hervorming der kerk dringend noodig wordt.
Vooral in de 10dc eeuw was de onwetendheid en onzedelijkheid
der geestelijken uitermate groot. Terwijl de kerk in aanzien
en rijkdom toenam, klom hun hebzucht en aanmatiging steeds
hooger. Velen verwaarloosden hunne kerkelijke plichten, om deel
te nemen aan de jacht, aan den oorlog, aan drinkgelagen; an-
deren maakten zich aan de grofste uitspattingen schuldig. De
kloosters werden kweekplaatsen van wanorde en allerlei onge-
rechtigheid; wetenschappelijke ontwikkeling werd er weinig meer
-ocr page 62-
54
gevonden. Natuurlijk ontbraken de loffelijke uitzonderingen
niet; zelfs bespeurt men sedert de 12ae eeuw een belangrijke
verbetering in alle opzichten. Doch er was zoo veel te her-
vormen, dat het goede door het kwade werd onderdrukt of
in de schaduw gesteld. De kerkelijke tucht, die ten deele
goede vruchten droeg, miste van de andere zijde hare kracht
door de werktuigelijkheid der boetedoeningen, die aan de
schuldigen werden opgelegd, door de steeds algemeener wor-
dende gewoonte om de boete met geld af te koopen of aan
anderen over te drygen. De aflaten kwamen allengs in zwang.
De pauselijke waardigheid werd een speelbal der partijen, een
lokaas der heerschzucht. De luistervolle eerdienst oefende
geen invloed op het godsdienstig leven; de twisten over leer-
stukken waren hoogst nadeelig voor het geloof des harten en
de onderlinge liefde.
Geen wonder, dat deze jammerlijke toestand der kerk bij
alle betergezinden grootc ontevredenheid wekte. In allerlei
geschriften werd die ontevredenheid, soms in scherpen spot,
soms in bittere klachten, uitgesproken. Er vormden zich ook
vereenigingen van hen, die het zuiver Christendom wilden her-
stellen, zooals de Paulicianen, de Manicheërs, de Katharen
(reinen). Van de laatsten is de naam ketter afkomstig, in
het vervolg aan allen gegeven, die zich niet onvoorwaardelijk
aan de leer en de voorschriften der kerk wilden onderwerpen.
Toen zich deze ketters in den loop der 12deeeuwin steeds
grooter aantal vertoonden, begon de kerk hen met kracht van
wapenen te bestrijden, ten einde hare eigen zuiverheid en een-
heid te bewaren. Veel hadden vooral de Walden zen en A1-
bigenzen te lijden. De Waldenzen, die uit de tweede helft
der 12de eeuw dagteekenen, hadden hun oorsprong te danken
aan een rijk koopman te Lyon, VValdus genaamd, die zijn goed
aan de armen gaf en als boetprediker optrad. Van den beginne
af hebben zij sieh door eenvoud en vroomheid onderscheiden.
Eerst toen hun het prediken verboden werd, scheidden zij zich
van de kerk af, ijverden tegen het pausdom, de voorrechten
-ocr page 63-
55
der geestelijkheid, tegen de mis der dooden, den aflaat, den
eed en de doodstraf.
Innocentius III gaf onbeperkte volmacht tot uitroeiing der
ketters. Daarvan ondervonden ook de Albigenzen in het zuiden
van Frankrijk de treurige gevolgen. Er werd een leger tegen
hen uitgezonden, dat een jammerlijke verwoesting onder hen
aanrichtte. Hiermede nog niet tevreden, liet de paus op een
concilie te ïoulouse (122!)) een bevel uitvaardigen, waarbij aan
alle kerkelijke en wereldlijke overheden de uitroeiing der ketters
als een dure plicht werd opgelegd. Allengs namen de Doininika-
ner-monniken deze taak op zich. Door hen kreeg de Jnkwisi-
tie die vreeselijke macht, die zij eeuwen lang heeft uitgeoefend.
Zoo heette, namelijk, de geestelijke rechtbank, waarvoor de ket-
ters werden gedaagd. Die rechtbank stond onmiddellijk onder
den paus, had een onbeperkte macht en heeft op ontzettende
wijze van die macht gebruik gemaakt. Duizenden zijn het slacht-
offer haror koelbloedige wreedheid geworden. In Spanje, waar
zij het mee3t van alle landen heeft gewoed, vooral sedert 1484
tegen de Joden en Mooren, is door haar voor eeuwen de ont-
wikkeling en beschaving onderdrukt geworden. Onder ïorque-
mada werden in Spanje, tusschen 1483 en 1498, niet minder
dan 8800 menschen levend verbrand. Men rekent, dat in het
geheel, tusschen 1481 en 1S08, 300,000 menschen door de in-
kwisitie zijn gestraft en daarvan 32,000 levend verbrand.
De geest van het vrij en zelfstandig onderzoek moest wel
aan banden worden gelegd, waar zulk een macht, als het
gezag der Koomsche kerk, de wereld beheerschte. De onwe-
tendheid, waarin het volk gedurende de middeleeuwen ver-
zonken was, gaat alle begrip te boven. Men verhaalt, dat
de kruisvaarders werden geloofd, als zij beweerden uit het
Oosten een straal van de ster der wijzen, iets van het geluid
der klokken te Jeruzalem, een sport van de ladder uit Jakobs
droom, een gedeelte van Petrus\' schaduw medegebracht te
hebben. Boeken waren zeldzaam en uiterst moeilijk te ver-
krijgen ; de Bijbel was zoo goed als onbekend; elke vertaling
-ocr page 64-
50
van dat boek werd zelfs door de pausen verboden. Niet
minder treurig was de onwetendheid bij het meerendeel der
geestelijken. Talrijk waren de wonderverhalen, die zij in om-
loop brachten. De sterrenwichelarij werd door hen tot een
wetenschap verheven. Het geloof aan heksen vond meer en
meer ingang, en duizenden zijn als de slachtoffers van dat
geloof verbrand of verdronken. De godsdienstoefening had
plaats in de Latijnsche taal, en niet alleen het volk, maar ook
de meeste priesters verstonden die taal niet. Met den Bijbel
waren ook zij geheel en al onbekend, en die geestelijken, die zich
op de wetenschap toelegden, verloren zich in allerlei spitsvin-
dige redeneeringen, die voor het volk onverstaanbaar waren,
of hielden zich alleen met twistgeschrijf bezig, waardoor alle
waarheid in twijfel werd gesteld.
De aflaathandel nam in deze tijden steeds in omvang
toe. De pausen matigden zich het recht van volkomen zon-
denvergeving aan, op grond van de overtollige verdiensten
van Christus en de heiligen, die zij aan de geloovigen naar
welgevallen konden uitdeelen. Predikers werden uitgezonden,
die, zooals het heette, ten behoeve van kerkbouw of andere
nuttige zaken, aflaten verkochten, waarvan de opbrengst voor
een deel door de predikers zelven werd verteerd en verder in
de kas der pausen vloeide. Vergeefs poogden zich enkele vor-
sten tegen dit misbruik te verzetten; vruchteloos kwamen
geleerden met ernst en spot tegen dezen zielcnmoord op. Bij
het volk vonden de aflaatkrainers een geopend oor en met een
rijken buit keerdon zij immer naar Italië terug.
Maar allengs moesttn de oogen voor deze misbruiken en
dwalingen wel opengaan. Verschillende oorzaken werkten
samen om langzamerhand cenig licht in deze duisternis aan
te brengen en de behoefte aan een hervorming der kerk te
doen ontwaken. Eeeds in de dertiende eeuw waren er verscheiden
vereenigingen onder het volk ontstaan, zooals de B e g h ij n e n
of Lolharden in Nederland en Duitschland, met het doel
om den praktischen godsdienstzin aan te kweoken. Deze ver-
-ocr page 65-
57
eenigingen breidden zich in de 14de eeuw uit eu begonnen zich
steeds meer tegen de macht der Eoomschc geestelijkheid te
verzetten. Predikende monniken wekten het godsdienstig ge-
voel op tegenover de verdorven geestelijkheid. In dien geest
arbeidden ook de Broeders en zusters van den vrijen
geest en de Broeders des gemeenen levens, de laat-
sten onder Geert Groote te Deventer. Het doel, waarmee hij
zijn Broederschap stichtte, was de wetenschappelijke opleiding
zijner kweekelingen. Deze trokken dan overal rond en onder
hun leiding ontstonden scholen en gymnasiën.
Zoo paarde zich aan het ontwaken van den godsdienst-
zin het herleven van kennis en wetenschap. Iu Italië kwa-
men de humanisten op, die, tegenover de dorheid en voor-
naamheid der geleerden, de werken van de klassieke schrijvers
van Griekenland en Italië, onder voorgang van D a u t e, P e t r ar ca
en Boccaccio, beoefenden. Mannen als Ctirysoloras, Bessario,
Valla, Barbanus en vele anderen zijn in dit opzicht met roem
bekend. Het voorbeeld van Italië wekte navolging in Duitsch-
land. Aenas Sylvius, ltudolf Agricola, later Johannes Keuchlin,
Ulrich van Hutten en vooral onze Desiderius Eras mus worden
met eere onder de humanisten der vijftiende en zestiende eeuw
genoemd. De stichting van hoogescholen te Praag (1348), Elo-
rence, Heidelberg en VVittenberg werkte mede om naar alle kanten
licht te verspreiden. Eindelijk brachten de uitvinding van het
papier, van de boekdrukkunst in 1424, van het kompas door
Gioja in het begin der veertiende eeuw, de outdekking van
Amerika in 1492 en het omzeilen van Afrika in 1498 niet
weinig toe tot bevordering van het nieuwe leven, dat in
Europa ontwaakte, en tot verruiming van den blik, tot aan-
kweeking van den zin voor kennis en onderzoek. Zoo stonden
er van alle kanten vijandige machten op tegen de Boomsche
kerk, die welhaast dat gebouw der middeleeuwen tot op zijne
grondvesten zouden doen wankelen.
-ocr page 66-
58
HOOFDSTUK XXI.
])E KERKHERVORMING.
1. In het laatst der middeleeuwen werd de behoefte
aan een hervorming steeds luider uitgesproken; door
enkele moedige en edele Christenen werd zij voorbereid.
13e Katharen of Albigenzcn in Frankrijk hebben ons
reeds getoond, hoe de heerschappij van Rome niet in staat
was om het licht der kennis uit te dooven en de kracht van
den vlijen godsdienst te vernietigen. Sedert 135 6 begon ook
in Engeland de tegenstand tegen Rome te ontwaken. Wick-
1 e il\', hoogleeraar te Oxford, gaf een bijbelvertaling in het
Engelsch uit en toonde aan, hoe de geheele kerkinrichting met het
Christendom, zooals hot in het Nieuwe Testament werd ge-
leerd, in strijd was. Hij vond vele aanhangers en werd door
de regeering, die juist begonnen was zich aan de macht van
Rome te ontworstelen, tegen zijne vijanden beschermd. Het
zaad, door hem iu zijne geschriften uitgestrooid, werd in Bo-
heme overgeplant door J o hannes Huss, leeraar aan de
hoogesehool te Praag. In 1405 begon deze de stem te verhef*
fen tegen de verbastering der geestelijkheid, de aflaten en het
pausdom, en bestreed, evenals WicklefT, de geheele kerkinrich-
ting door middel van de heilige Schrift. Hij ontmoette echter
een veel heviger tegenstand dan zijn voorganger in Engeland.
De geestelijkheid poogde door straffen en vervolgingen den
zieli snel uitbreidenden invloed van Huss te keeren. Maar het
baatte haar niets. Zij meende het vuur, dat in Bohème ont-
6,\'token was, te kunnen blusschen, door Huss en zijn medear-
bcider IIieronymus van Praagop de kerkvergadering te Con-
sta.nz tot den brandstapel te veroordeelen en ook het gebeente
van1. Wickleff te doen opgraven en verbranden. De algemeene
-ocr page 67-
59
wensch naar liervorming der kerk werd slechts te luider uit-
gesproken.
Ook in ons vaderland ontbrak liet niet aan mannen, die den
treurigen toestand der kerk inzagen, en deden, wat zij konden,
om daarin verbetering aan te brengen. In de reeds genoemde
stichting van Geert Groote, de Broederschap des gemeenen
levens, werden mannen gekweekt, die door hun matig en werk-
zaam leven een gunstige tegenstelling vormden met de pries-
ters van die dagen en door hunne kennis van den Bijbel licht
en leven om zich heen verspreidden. De namen van Wcssel
Gansfoort en Eudolf Agricola worden met ecre naast
dien van den stichter genoemd, en nevens hen mogen wij ook
Thomas a Kempis en de Navolging van Christus niet ver-
geten. In 1386 werd in de nabijheid van Zwolle, in den geest
van Geert Groote, de VVindesheimsche kloosterver-
e e n i g i n g gesticht, door Johannes Brinkerink, Florcns Eade-
wijnsz, Bcrthold ton Have en anderen. Deze Yereeniging had voor-
al de bevordering der zoogenaamde //moderne devotie" ten doel;
zij trachtte het kloosterleven met de zedelijke eischen van het
Christendom in overeenstemming te brengen en de afzondering
van de wereld aan de opwekking van het godsdienstig leven
in de bedorven maatschappij dienstbaar te maken. Naar alle
kanten verspreidde zij hare vertakkingen in het noorden en zui-
den van ons vaderland; tot zelfs in Duitschland had zij hare
kloosters, welker bewoners zich door tucht en vroomheid, door
werkzaamheid en wetenschappelijken zin gunstig van de andere
monnikorden onderscheidden. Onder hen vonden de schriften
van Lnther spoedig ingang; zijne denkbeelden werden door ve-
len toegejuicht, zoodat menig klooster in het begin der zestiende
eeuw door zijne bewoners verlaten werd.
Met den wensch naar een hervorming der kerk vereenigde zich
ook de hoogeschool te Parijs, onder voorgang van Petrus d\'Ailly
en Johannes Gerson. Maar de pausen waren te kortzichtig en te
slecht, om zelven zulk een hervorming te kunnen willen, en
toen aan het verlangen naar een kerkvergadering eindelijk werd
-ocr page 68-
60
voldaan, bleek deze te zwak en te verdeeld om doortastende
maatregelen te kunnen nemen. In het laatst der veertiende
eeuw waren er gedurende eenige jaren, ten gevolge van de ver-
deeldheden onder de kardinalen, die een paus moesten kie-
zen, twee pausen te gelijk, in het begin der vijftiende eeuw
drie. Vruchteloos waren de pogingen van Pius II (1458—
1464) om aan liet pausdom zijn ouden luister terug te geven
of een nieuwen kruistocht in het leven te roepen. Het bleek al
meer en meer, dat het hof van Rome zijn onbeperkten invloed
had verloren. De verregaande onzedelijkheid van vele pausen in
dien tijd, als Innocentius Vilt (1-I 84), Alexander VI (1492), werkte
daartoe mede, en de slechte indruk, door hen te weeg gebracht,
kou niet door den krijgshaftigen Julius II (1503) en denbeschaaf-
den en kunstlievenden Leo X (1513—1521) worden weggenomen.
De eenige goede vrucht, die de gehouden kerkvergaderingen
droegen, was de vestiging der overtuiging, dat de hoogste
macht in de kerk niet bij de pausen, maar bij deze vergade-
ringen berustte. Uit bleek op de vergadering te Pisa in 1409,
die de beide regeerende pausen afzette, op die te Constauz in
1414, welke de scheuring in de kerk heelde, op die te Bazel
(1431 —1443), waar een tal van hervormingen in het bestuur
der kerk werd voorgesteld en aangenomen. Het bleef echter
bij voorstellen en aannemen. De kerkvergaderingen waren nog
niet populair en eendrachtig genoeg om de genomen besluiten
te kunnen uitvoeren. De voornaamste oorzaak dier onmacht was
deze, dat men slechts eenige misbruiken wenschte te verbeteren
en geene doortastende maatregelen nam om het geheele stelsel
der priesterregeering omver te werpen. Daarenboven waren de
meeste leden dier kerkvergaderingen aan dezelfde gebreken on-
derhevig als de hoofden der kerk.
2 In het begin der zestiende eeuw kwam de lang ge-
wenschte hervorming tot stand, eerst in Duitschland,
Zwitserland en Frankrijk, vanwaar zij tot alle landen van
Europa doordrong.
-ocr page 69-
61
Te midden van deze woelingen trad Luther (1483—1546)
in Duitschland op en wierp de vonk in het hout, dat sedert
jaren lag te smeulen en waaruit nu een vlam opging, die
niet meer te blusschen was. Te Eisleben geboren, werd Maar-
ten Luther in het Augustijner klooster te Erfurt opgevoed. In
1508 verliet hij Erfurt, om aan de pas gestichte hoogeschool
te Wittenberg wijsbegeerte en godgeleerdheid* te onderwijzen.
De aflaatprediking van Tetzel deed zijn verontwaardiging ont-
branden en den 31sten October 1517 plakte hij aan de
deur der slotkerk te Wittenberg 95 stellingen aan, waarin
hij, nog op gematigden toon, den aflaat bestreed. Bij . de
humanisten vonden die stellingen luiden weerklank; de te-
genschriften bevorderden haar snelle verspreiding door geheel
Europa.
In zijn schriftelijken strijd met den theoloog van Ingolstadt,
Joh. Eek, ging Luther steeds verder; hij begon nu ook de
onfeilbaarheid van den paus en van de kerkvergaderingen, de
leer der sakramenten, de heiligen-vereering, de verdienste der
goede werken te bestrijden, en stelde daartegenover de hei-
lige Schrift als eenigen regel des geloofs. Met hem vereenig-
den zich anderen, als Garlstadt, Melanchthon, Ulrich van Hut-
ten, Frans van Sickingen, Pirckheimer, Spengler enz. In den
zomer van 1520 door den ban getroffen, verbrak hij den laat-
sten band, die hem aan Rome hechtte, en verbrandde openlijk
de pauselijke bul (10 Dec. 1520). Zijn moedige verschijning
op den rijksdag te Worms (18 April 1521) breidde het aantal
zijner vrienden uit. Op den Wartbnrg begon hij de vertaling
van den Bijbel, die hij in 15 34 voltooide. Inmiddels wer:len de
denkbeelden van Luther en de zijnen ten uitvoer gebracht.
De Augustijner monniken te Wittenberg vereenvoudigden den
eerdienst; vele kloosters werden door de monniken en nonnen
verlaten; vele priesters traden in het huwelijk; in 1521 gaf
Melanchthon het eerste protestantsche leerboek uit.
De onstuimigheid van enkelen, die met den langzamen voort-
gang der hervorming niet tevreden waren, zooaU Caristadt
-ocr page 70-
62
en Thomas Münzer, deed Luther van den Wartburg afdalen
en in het werkelijk leven terugkeeren. Snel verspreidden zich
nu de denkbeelden der hervormers (behalve de genoemden:
Bugenhagen, Bucer, Osiander en anderen) in en buiten
Duitschland. Maar, onafhankelijk van het licht, in Wittenberg
ontstoken, was ook elders de morgen van een nieuwen dag
opgegaan. Een kweekoling der hoogeschool te Bazel, Ulrich
Zwingli, geboren te Wildhans in 1484, begon in Zwitserland
hetzelfde werk, waaraan Luther zijn leven wijdde. Hij pre-
dikte een bijbelsch christendom, verzette zich tegen den verkoop
der aflaten en relieken en werd in zijn bestrijding van Kome
door de regeering van Zurich, waar hij werkzaam was, tegen-
over de aanvallen der geestelijkheid gesteund. Nergens ging
de hervorming zoo geregeld voort als in het kanton Zurich;
de beelden en de mis weiden afgeschaft, de kloosters o|>gehe-
ven, het huwelijk der priesters toegelaten en het avondmaal
met brood en wijn aan de gemeente toegediend. In andere
kantons vond het voorbeeld van Zurich navolging, maar niet
overal zonder tegenstand en strijd. Ja, een aanmerkelijk deel des
lands bleef aan de lioomsche kerk getrouw. Daardoor ontstond
een scheuring in het verbond der Zwitsers on brak een oorlog uit
tusschen de hervormde en roomsche kantons, in 1631. Zwingli
trok mede uit, als veldprediker bij het leger van Zurich. Hij
sneuvelde in den slag bij Kappel, 11 Oct. 1531. Zijn dood en
de vrede, die op dezen slag volgde, verhinderden den voortgang
der hervorming in het Duitsche gedeelte van Zwitserland. In
scherpzinnigheid en helderheid van denkbeelden stond Zwingli
boven Luther; nog worden zijne geschriften hoog gewaardeerd.
De onlusten, door de onstuimigheid van Carlstadt en Mün-
zer te Wittenberg en Zwickau ontstaan, werden gevolgd door
den boerenoorlog, die in Zwaben, Franken en den Elzas stroo-
men van bloed deed vloeien, zonder dat de verbeteringen, die
men in het staatsbestuur verlangde, tot stand kwamen. On-
danks die onlusten, zegevierde de hervorming al meer en meer;
vooral in Pruisen, Saksen en Hessen vond zij ingang. Ook
-ocr page 71-
63
inwendig werd de hervormde kerk allengs meer geregeld; de
evangelische vorsten en steden zorgden voor een nieuwe in-
richting van den openbaren eerdienst, Luther en Melanchthon
door hunne geschriften voor het volksonderwijs. Do evange-
lische staten van Duitschlaud sloten zich nauwer aaneen en
werden daardoor machtig tegenover de roomschgezinde staten.
Als een sterke partij traden zij op in het protest tegen een
besluit van den rijksdag te Spiers, waarbij de afschaffing der
mis verboden en elke invoering van nieuwigheden in den gods-
dienst veroordeeld werd (15 29). Vandaar de naam P rot es-
tante n. Zoo leverden zij ook een belijdenis in bij den rijks-
dag te Augsburg (1531) en, toen hunne onderhandelingen met
den keizer over volkomen vrijheid van godsdienst niet geluk-
ten, sloten zij te Smal kal den een verbond (1531),
waarbij zich vele andere vorsten en steden aansloten. Tegen-
over hen vereenigden zich, in 1538, de katholieke staten tot
een heilig verbond. Maar de vijanden, die van buiten
dreigden, vooral de Turken, verbinderden, dat nu reeds de
burgeroorlog in Duitschlaud uitbrak. Zelfs werd in 1542 en
1544, bij een besluit van den rijksdag te Spiers, de vrede ge-
waarborgd en kon de hervorming zich rustig uitbreiden.
Maar de rust van buiten deed de inwendige tweespalt onder
de Protestanten herleven. Steeds wijder werd de kloof tusschen
de hervormden van Duitschland en Zwitserland (1544). De
Duitsche staten waren het onderling oneens. Te midden van
die onlusten stierf Luther (1546), door lichaamslijden en ker-
kelijken strijd uitgeput, maar vol van geloof en hoop op de
toekomst. In 1525 was hij in het huwelijk getreden met Ka-
tharina van Bora en genoot in zijn huiselijk leven veel vergoeding
voor al de moeilijkheden, waarmee hij daarbuiten te worstelen
had. In den laatsten tijd van zijn leven verloor hij veel van den
moed en de standvastigheid, waarmede hij was opgetreden; maar
in de geschiedenis der hervorming zal toch zijn naam altoos
met eerbied worden uitgesproken, als die van een geloofsheld,
zooals de wereldgeschiedenis slechts enkelen weet aan te wijzen.
-ocr page 72-
64
Van een geheel ander karakter dan Lnther was de man,
die, nevens hem en Zwingli, als de derde onder de hoofden
der hervormers pleegt genoemd te worden, Johannes Kal-
vijn. Te Noyon in Frankrijk geboren (1509), studeerde hij
eerst in de rechten en daarna in de godgeleerdheid. Keeds
was in Frankrijk, en wel in de hoofdstad Parijs, de hervor-
ming begonnen door de prediking van Lcfèvro d\'Etaples en
anderen. Het was Kalvijn niet gegund, zijn licht in het land
zijner geboorte te laten schijnen. Om zijne vrijzinnige denk-
beelden vervolgd, werd hij in 1536 door den Zwitserschen
hervormer Parel met aandrang genoodigd om zich in Genève
te vestigen. Hier greep hij het hervormingswerk met krachtige
hand aan. Alles deed hij buigen voor zijn scherpzinnigen geest
en onverzettelijken wil. Niet alleen de kerk, maar ook het
staatsbestuur van Genève hervormde hij naar zijne inzichten.
Een strenge tucht, met hardheid gehandhaafd, maakte velen
van hem afkeerig. Servet, die Kalvijns drieëenheidsleer be-
streed, moest zijn stoutmoedigheid op den brandstapel boeten.
De vrijheid van denken, door Zwingli in Zwitserland voorge-
staan, werd door Kalvijn onderdrukt. De geleerdheid en de
geestkracht van den Franschen hervormer hebben een lang-
durigen en in sommige opzichten gezegenden invloed op de
protestantsche kerk geoefend, maar van de andere zijde een te
groote waarde doen hechten aan de handhaviug eener vastge-
stelde kerkleer. Kalvijn stierf in 1564; zijne talrijke geschrif-
ten, vooral zijn Onilerwijs in den chrittelijken godsdienst en zijne
verklaringen van verscheiden Bijbelboeken, hebben hem een
wereldberoemden naam verworven.
Ook in ons vaderland hebben de denkbeelden en de
geest van Kalvijn een grooten invloed geoefend. De schriften
van Luther hadden zich, spoedig na diens optreden, den weg
naar Nederland gebaand, waar trouwens de gemoederen reeds
waren voorberoid om de zaden des nieuwen levens in zich op
te nemen. De Broeders des gemeenen levens, de leerlingen van
Wickleif, de geschriften van Erasmus, de rederijkerskamers
-ocr page 73-
G5
werkten samen om de gebreken der kerk te doen inzien en
het verlangen naar hervorming te doen ontwaken. Daar onze
voorvaderen echter meer met Frankrijk en Zwitserland dan
met Duitschland in gemeenschap stonden, nam de hervor-
ming weldra meer een gereformeerd dan een luthersch karak-
ter aan. Niet zonder een bloedigen strijd behaalde zij de
zegepraal. Karel V wilde in zijne erflanden zijn ijver voor
de moederkerk toonen en stelde een vervolging tegen de af-
valligen in, waardoor honderden in den kerker en op den
brandstapel het leven verloren. Onder de moedige predikers
der hervorming verdient Hendrik van Zntphen, onder de mar-
telaars voor hun overtuiging Hendrik Voes, Jan van Essen
en Jan de Bakker genoemd te worden. Velen namen de
vlucht naar andere landen, waar zij in vrijheid hun over-
tuiging konden belijden. Door den beeldenstorm, in 1566, waar-
bij in de voornaamste steden, vooral te Antwerpen, \'s Her-
togenbosch, Amsterdam, Delft, Leiden, de schoonste kerken
werden geplunderd en geschonden, is de hervorming van ons
vaderland op treurige wijze ontsierd geworden.
In Engeland vonden de vluchtenden een schuilplaats.
Daar had Hendrik VIII den band met Rome verbroken (1532),
omdat de paus zijn huwelijk met Katharina van Arragon niet
wilde ontbinden. Eerst onder zijn opvolger Eduard VI (1547)
gelukte het aan Cranmer, Eidley en anderen, een betere
richting aan de hervorming te geven in een gematigd Kalvi-
nistischen zin, zoodat de eerdienst en de kerkinrichting nog
zeer Katholiek gekleurd bleven. Na Eduards dood (1553) be-
gou ook hier de vervolging onder de Katholieke koningin
Maria; zij duurde voort, totdat Elizabeth den troou beklom
(1558), die het aangevangen hervormingswerk bevestigde. In
Ierland bleef het Katholicisme heersenen. Schotland volgde
den nieuwen weg. John Knox, vurig aanhanger van Kalvijn,
plantte zijn geest in Schotland over en deed de hervorming
daar zegevieren.
In Frankrijk werd het Protestantisme door koning Frans I
C.
                                                                                       5
-ocr page 74-
oC
uit staatkunde tegengegaan. In 1545 liet hij een bloedbad
aanrichten onder de Waldenzen in Provence. Onder zijn op-
volger Hendrik II (1547) breidde zich het Protestantisme in
Kalvinistischen geest aanmerkelijk uit. Nu ontbrandde de
strijd in al zijn hevigheid. Na Hendriks dood was het rijk
verdeeld tusschen de Katholieken onder de hertogen van Guise
en de zoogenoemde Hugenoten onder den prins van Condé en
den admiraal Coligny. Met wisselende kans werd de strijd
sedert 15fi2 gevoerd, totdat in den Bartholomeüs-nacht (24
Aug. 1572) dertigduizend Protestanten werden gedood. Toch
hielden de overgebleven zich staande; zelfs wisten zij in
15 7 6 vrijheid van godsdienstoefening te verkrijgen. Toen
Hendrik van Navarre overging tot de Koomsche kerk (1598),
verloren zij een machtigen steun, maar werden tevens door
hem, bij het edikt van Nantes, volkomen in hunne rechten
als staatsburgers en in de vrije uitoefening van hun godsdienst
hersteld.
Wat de andere landen van Europa betreft, sloten zich
Denemarken, Noorwegen, IJsland spoedig bij de hervorming
aan, hetzij door den wil der regeering, hetzij door de wenschen
des volks. Zweden volgde na ecnigen strijd. Polen werd een
zetel van godsdienstvrijheid en een toevluchtsoord voor elders
vervolgden; het zou geheel protestantsch zijn geworden, zoo
niet in het eind der zestiende eeuw de Jezuieten het hadden
verhinderd. In Hongarije was aanvankelijk het grootste gedeelte
van den adel de hervorming toegedaan: Matthias Devay was
daar als prediker opgetreden. De pogingen der Jezuieten kon-
den niet verhinderen, dat het Protestantisme in Oostenrijk en
Hongarije bij den vrede van Wcenen in 1606 werd erkend.
Ook in Bohème groeide het zaad, door lluss gestrooid, welig
op en, al moest een aantal Rohecmsche broeders naar Polen
en Zevenbergen de wijk nemen, in 1609 werd ook hier vol-
komen vrijheid van godsdienst aan de hervormden geschonken.
Zoo was in alle landen van noordelijk Europa, behalve in
Eusland, waar alle pogingen om de Giieksche kerk voor het
-ocr page 75-
67
Protestantisme te winnen, ijdel bleven, de hervorming doorge-
drongen en waren de volken in twee gelijke machten verdeeld,
waarvan de eone helft tot de nieuwe, de andere tot de oude
kerk behoorde.
In het /.uiden van Europa droeg de hervorming minder
blijvende vruchten. Wel vond zij ook in Italië ingang bij de
ontwikkelden; maar deze misten veelal dien godsdienstigen zin,
waardoor de voorgangers der vernieuwing zich elders onder-
scheidden, en het volk was te zeer aan den luister van
het pausdom gehecht, om met Eome te willen breken. Van-
daar, dat de vervolging, die door paus Paulus IV en Pius V
(in de tweede helft der zestiende eeuw) in Italië werd in-
gesteld, voldoende was om alle sporen van het nieuwe leven
te doen verdwijnen. Met Spanje was het evenzoo. Velen waren
daar in den beginne de nieuwe richting toegedaan; maar de
inkwisitie woedde er met zulk een hevigheid en het volk was
over het algemeen zoo weinig ontwikkeld, dat na weinige jaren
het licht geheel was uitgedoofd.
De koning van Spanje, die in zijn eigen land met zulk een
goed gevolg de kerk van Konie handhaafde, zag zich in ons
vaderland teleurgesteld. In 1555 was Karel V door zijn zoon
Filips II in de regeering opgevolgd, en meer nog dan zijn
vader was deze aan de rooinsche kerk gehecht. Hij poogde
de hervorming geheel uit te roeien cu wekte daardoor een
hevigen tegenstand op, zoowel op staatkundig als op godsdien-
stig gebied. Inliet verbond der e delen en den b e el den-
storm openbaarde zich het verzet. De hertog van Alva werd
naar de Nederlanden gezonden en richtte een vrceselijk bloed-
bad aan. Maar de noordelijke provinciën vereenigden zich
onder prins Willem van Oranje, sloten de Unie van
Utrecht (1579), zeiden aan Filips de gehoorzaamheid cp en
legden de vrijheid van godsdienst ten grondslag van de jong-
dige republiek. Na den moord van prins Willem (1584) werd
de strijd tegen Spanje onder Maurits voortgezet, in 1G09 een
twaalfjarig bestand met Spanje ge^-Iolen en bn den West-
-ocr page 76-
68
faalschen vrede, in 1648, de onafhankelijkheid van Ne-
derland na een tachtigjarigen oorlog erkend. Aldus zegevierde
de hervorming in ons vaderland over den hardnekkigsten tegen-
stand en werd de vrijheid van godsdienst ten koste van duizen-
den menschenlevens en door een volharding van bijna een eenw
veroverd.
T)e Westfaalsche vrede, die den tachtigjarigen oorlog besloot,
dei:d ook den dertigjarigen oorlog in Duitschland eindigen.
In het begin der Zeventiende eeuw hadden de evangelische vor-
sten een verbond gesloten, onder den naam van de evange-
lis c h e unie, en de Eoomsche vorsten onder den naam van de
katholieke ligue. In 1618 barstte de strijd los. In den
slag bij den Witten berg (1620) leed de Unie de nederlaag,
waarna het Katholicisme in Bohème, Oostenrijk en de Palts
hersteld werd. Vergeefs poogde Denemarkens koning de vrijheid
van Duitschland te redden; de Katholieken behielden het veld,
totdat Gustaaf Adolf, koning van Zweden, de bedreigde Pro-
testanten te hulp kwam, den slag bij Leipzig tegen Tilly won
(1631) en bij Lutzen over Wallenstein zegevierde (1632). Zelf
verloor hij in dezen slag het leven. Na zijn dood werd de
strijd met afwisselende kans tot 1648 voortgezet, toen de West-
faalsche vrede aan de Protestanten van Duitschland vrijheid
van godsdienst verzekerde, behalve in de keizerlijke erflanden
van Oostenrijk, waar het Protestantisme in een onderdrukten
toestand bleef verkeeren. Hongarije behield de vrijheid, die
het in 1143 bij den vrede van Linz verkregen had.
Ook Frankrijk werd in het eind der zeventiende eeuw nog-
maals het tooneel van bloedige vervolgingen. Door de herroe-
ping van het edikt van Nantes (1685) wilde Lodewijk XIV de
eenheid in zijn rijk herstellen en tevens zich aangenaam maken
bij de Eoomsche geestelijkheid. De beruchte dragonnades
waren hiervan het gevolg. Met meedoogcnlooze wreedheid wer-
den de Protestanten gedwongen in de Eoomsche kerk terug te
keeren. Honderd duizenden namen de vlucht en brachten kennis
en wetenschap, nijverheid en kunst in Holland, Duitschland en
-ocr page 77-
elders. De bergbewoners, Camisards geheetcn, namen de wa-
penen op, verdedigden zich met ongelooflijken heldenmoed en
noodzaakten eindelijk de legers van den koning den strijd op
te geven, na jaren van heldhaftige volharding.
3. De Roomsche kerk poogde met al haar macht,
vooral door middel van de orde der Jezuïeten, het ver-
loren grondgebied terug te winnen; maar zij kon het
Protestantisme, waar dit eenmaal had wortel geschoten,
niet meer uitroeien.
De Roomsche kerk, die zich zoo lang tegen de luide wen-
schen tot hervorming had verzet, begon eindelijk te begrijpen,
dat zij den ondergang te gemoet gingf zoo zij althans niet eeu
enkele poging beproefde om haar treurigen toestand te verbeteren.
Van verschillende kanten daartoe gedrongen, riep paus Paulus III,
in Dec. 1545, een kerkvergadering bijeen, die in 1547 naar B0I0-
gna verplaatst werd, in 1548 ontbonden, in 1551 te Trente voort-
gezet, in 1552 weer opgeheven en eindelijk in 1562 en 1568
werd gesloten. Op deze vergadering werden door Pransche
en Spaansche bisschoppen, in vereeniging met de Protestantsche
gezanten, Oostenrijks keizer en Frankrijks koning, vele voor-
stellen en eischen tot hervorming der Roomsche kerk gedaan;
maar de pauselijke partij maakte de meerderheid uit en be-
haalde de overwinning. Zoo werd op alle leerstukken, die in
de middeleeuwen ontstonden, het zegel der onfeilbaarheid ge-
drukt en elke afwijking daarvan veroordeeld. Alleen ten op-
ziclite der kerkelijke tucht en der kerkinrichting werden heil-
zame verordeningen vastgesteld; maar de verklaring dier be-
palingen werd aan den paus overgelaten. De besluiten der
Trentsche kerkvergadering werden in de meeste Italiaansche
staten, in Portugal, Polen en Oostenrijk zonder eenig voorbe-
houd aangenomen; elders niet dan onder min of meer beper-
kende voorwaarden.
Met nieuwen ijver begon de Boomsche kerk van nu af het
Protestantisme te vervolgen. Zij werd daarin ondersteund door
-ocr page 78-
7o
een macht, die zicli in de eerste helft der zestiende eeuw be-
gon te verheffen en zich sedert dien tijd over de gansche
aarde heeft uitgebreid: de orde der Je/,nieten. Door
Ignatius de Loyola werd deze orde gesticht en in 1540 door
paus Paulus IIt bekrachtigd, als het Genootschap van
Jezus tot bevordering van den wasdom der ziel in christe-
lijk geloof en leven, als een krijgsdienst van Christus tot ver-
breiding des geloofs. In den beginne was de orde tot een ge-
tal van 60 leden beperkt, met Ignatius, als generaal, aan het
hoofd. Haar inrichting, die door zijne opvolgers, Lainez en
Salmeron, op uitnemende wijze ontwikkeld werd, bezorgde
haar den uitgebreidsten invloed. Na een zwaren en strengen
proeftijd werden de leden in scholastici, coadjutores, wereld-
lijken of geestelijken verdeeld; de hoogste rang, waartoe zij
konden opklimmen, was die der professie. Uit deze werden
dan weer de bestuurders der orde gekozen, de supcriores en
provinciales, en aller hoofd, de generaal. Onbepaalde gehoor-
zaamheid was de eerste plicht van alle ondergeschikten jegens
hen, die boven hen stonden. Daardoor bad de genoraal al de
draden in handen, waarmee deze orde als het ware de gan-
sche aarde omspande; zijn wil was de wet voor al de leden;
aan elk werd die taak opgedragen, die voor zijn aanleg en
krachten bijzonder geschikt was; maar dan ook moest hij, met
volkomen verloochening van eigen inzichten en begeerten, blin-
delings den last volbrengen, die hem voorgeschreven werd.
Met deze inrichting was de Jezuieten-orde bij uitnemendheid
geschikt om het doel te bereiken, waartoe zij was opgetreden,
namelijk het herstel van den ouden luister der Kooinschkatho-
lieke kerk. Zij bediende zich daartoe van de veelsoortigste
middelen, de school en den biechtstoel in de eerste plaats,
waardoor zij op het aankomend geslacht en op de hoogere
standen zocht te werken, voorts luisterrijke plechtigheden en
populaire welsprekendheid, waardoor zij het volk in haar
macht kreeg; eindelijk zendingen in verre landen, als Oost-Indië,
China, Japan, waardoor zij in aanzien klom en zich de gele-
-ocr page 79-
71
genheid opende om rijke inzamelingen te doen. Wat de orde
der Jezuieten in haar strijd tegen het Protestantisme ver-
mocht, hadden wij reeds de gelegenheid op te merken. Zij
was het, die in Duitschland de vervolging tegen de Protestan-
ten deed ontwaken. Door haar invloed werden de Lu.th.er-
schen uit Reieren verdreven, de Protestanten in Oostenrijk
door Eudolf II tegen het eind der zestiende eeuw in hun vrij-
heid beperkt en in 1591) door den aartshertog Perdinand uit
Stiermarken en Karinthië verbannen. Geen land was er, waar-
in de Je\'.nieten niet wisten binnen te dringen, het vuur van
tweedracht te stoken en in meerdere of mindere mate het
licht der vrijheid en des levens uit te dooven.
Ondanks alle kunde en list, alle gewetenlooze middelen, door
het Jezuitisme aangewend, kon het zijn doel niet bereiken en
het Protestantisme uitroeien. Het menschdom was niet meer
naar de middeleeuwen terug te voeren. Zelfs in den boezem
der Pioomsche kerk vertoonden zich telkens sporen van voor-
uitgang. Dit bleek o. a. in het opkomen van het Jansenis-
m e. Een bisschop van Yperen, Cornelis Jansenius, had bij zijn
dood (1638) een werk nagelaten, Avgudiuus getiteld, dat door
een vriend in het licht gegeven werd. Jansenius verkondigde
in dit boek, dat de scholastieken en de pausen niet zoover van
de ketters verwijderd waren als men meende, en dat de heilig-
heid der laatsten veel te wenschen overliet. Hij stelde tegenover
de uitwendige zedelijkheid der Jezuieten, die alleen in ecnige
willekeurige werken gelegen was, den inwendigen godsdienst,
waardoor de Christen niet zondigen kan en de ware vrijheid
vindt in de dienstbaarheid aan God. Het boek werd door de
Jezuieten aangevallen en door den paus veroordeeld. Nu ver-
hieven zich vele stemmen in Frankrijk en Nederland ten gunste
van het boek en tegen de Jezuieten. Vooral de mannen van
Port-royal, Pascal, Arnaud en anderen, traden met kracht en
waardigheid op tegenover de aanmatiging der kerk. Met fijne
scherts werden de praktijken der Jezuieten door Pascal ten
toon gesteld. De geschriften, door hem en zijne vrienden uit»
-ocr page 80-
72
gegeven, verdrongen de boeken der Jezuïeten. Toen Clemens IX
en Lodewijk XIV tot den ondergang der Jansenisten besloten,
vluchtten zij naar de Nederlanden.
Ook hier gaven de Jezuieten den strijd tegen het Jansenisme
. niet op. Zij rustten niet, voordat zij de Nederlandsche Katho-
lieke kerk, die onder het bestuur van een aartsbisschop en
vijf bisschoppen een zekere onafhankelijkheid genoot, geheel
en al aan Kome hadden onderworpen. Dit gelukte hun in
het jaar 1700, toen de aartsbisschop van Utrecht, Petrus
Codde, door den paus van zijn zetel werd vervallen verklaard.
Het krachtigst verzet tegen dien willekeurigen maatregel mocht
niet baten, en van dien tijd af dagteekent het bestaan der
zoogenoemde Oud-kath olie ken of der Bisschoppelijke kle-
rezie in ons vaderland. Daartoe behooren allen, die zich niet aan
de onbepaalde heerschappij van Rome willen onderwerpen. Zij
hebben hun eigen aartsbisschop te Utrecht, met een bisschop
te Haarlem en te Deventer. Overigens onderscheiden zij zich
van de Roomsche kerk alleen door de ontkenning van het
onbeperkt gezag van den paus, door de waardeering en het
gebruik van den Bijbel en door strengere begrippen omtrent
het zedelijk leven. Hun toestand werd niet verbeterd in het
jaar 1853, toen paus Pius IX een aartsbisschop te Utrecht
benoemde met drie bisschoppen, te Haarlem, te \'s Hertogen-
bosch en te Eoermond. Thans evenwel heeft zich een toekomst
voor deze afdeeling der Katholieke kerk geopend door den
tegenstand, die zich allerwege openbaart tegen het nieuwe leer-
stuk der onfeilbaarheid van den paus. Allen, die dit leerstuk
niet aannemen, ook in het buitenland, sluiten zich bij de Oud-
kutholieken aan en erkennen hun aartsbisschop als hun wettig
hoofd.
Wij mogen de geschiedenis der Roomsche kerk niet verla-
ten, zonder nog op enkele lichtpunten te wijzen, die onze aan-
dacht verdienen. Dat er leven in haar was, is ons gebleken
uit haar krachtig verzet tegen den 1\'rotestantschen geest, uit de
stichting van de orde der Jezuieten en uit de beweging, door
-ocr page 81-
73
Jansenius en zijn boek veroorzaakt. Het blijkt verder nit een
tal van liefdadige inrichtingen voor zieken, armen en weezen,
voor opvoeding en onderwijs: de stichting der //barmhartige
broeders," door den Portugees Johan de Dio, die der „barm-
hartige zusters," door Vincentius van Paula (1634) in
het zuiden van Frankrijk tot stand gebracht, de Lazaristen,
die zich aan het volksonderwijs, en de Ursulijnen, die zich
aan de vrouwelijke opvoeding wijdden, de //vaders van het
Oratorium" te Rome, die zich op wetenschappelijk gebied zeer
verdienstelijk maakten. De kunst en de wetenschap vonden
een ijverig voorstander in den eerzuchtigen, maar zeer ont-
wikkeldeu paus Sixtus V (1515 — 1590). Na de hervorming
heeft de Roomsche kerk door dit alles een geheel andere ge-
daante dan de kerk der middeleeuwen.
Zij telt tegenwoordig, wat Europa betreft, de meeste leden
in Spanje, Frankrijk, Italië, Ierland en Oostenrijk. Terwijl het
Protestantisme in Duitschland, Engeland en Schotland, Noor-
wegen, Zweden, Denemarken en de Nederlanden de heerschen-
de godsdienst is. In de andere werelddeelen kunnen wij min-
der van een heerschappij der verschillende kerken spreken. 1)
In Noord-Amerika telt het Protestantisme, in Zuid-Amerika
het Katholicisme meer aanhangers. In Azië, Afrika en Australië
trachten de zendelingen der Roomsche en der Protestantsche
kerk met meer of minder gevolg de beginselen en denkbeelden,
die zij toegedaan zijn, voort te* planten.
HOOFDSTUK XXII.
DE PROTESTANTSCHE KERK.
1. De kerkhervorming, in de zestiende eeuw begon-
1) Men rekent, dat de R. Katholieke kerk in Europa 15S millioen leden
telt, de Grieksehe 36 millioen, terwijl het getal Protestanten 71 millioen
bedraagt. Buitendien zijn er 5 millioen Joden en 7 millioen Moham-
medanen in Europa.
-ocr page 82-
74
nen, werd niet voortgezet, zooals het behoorde. Hierdoor
geraakte langzamerhand de Protestantsche kerk in verval.
Terwijl Eome met al de macht, die h;iar ten dienste stond,
de hervorming poogde te onderdrukken, had de Protestantsche
kerk met allerlei moeielijkheden in eigen boezem te worstelen,
waardoor de voltooiing der hervorming verhinderd werd. Ds
meeste aanhangers en zelfs de hooiden der nieuwe beweging
verloren maar al te spoedig het ware doel uit het oog en
verspilden hunne krachten in godgeleerde twisten Zij verga-
ten, dat het Protestantisme was opgetreden met het doel om
de uitwendige gods vereering der Roomsche kerk door den
inwendig en godsdienst, het geloof des harten, te vervangen
en tegenover het gezag der overlevering en der kerkvergade-
ringen de vrijheid van geweten en de vrijheid van onder-
zoek te handhaven. \\A elhaa^t werd het geloof des liarten met
leerstellig geloof verward, het woord van God, de waarheid,
waaraan de Christen zich alleen onderwerpen mag, met den
Bijbel, en de onzichtbare met de zichtbare kerk. Zoo bleef de
geest van Eome in het Protestantisme leven, en al de kwalen,
die men in de Katholieke kerk veroordeeld had, keerden terug
in de hervormde. Men begon de kerkleer als hoofdzaak te
beschouwen en allen te veroordeelen, die een andere over-
tuiging hadden. De hartstochten werden opgewekt en spoedig
ontstond binnen de Protestantsche kerk dezelfde vervolgings-
woede, die zij van buiten te verduren had. Het was een
noodzakelijk gevolg van den tijdgeest, die nog niet rijp was
voor volkomen vrijheid in het godsdienstige.
Duitsehland was het hoofdtooneel dier kerkelijke twis-
ten. Reeds in Luthers dagen was er een strijd ontstaan over
het avondmaal, die ten gevolge had, dat Luther de broeder-
hand, door Zwingli hem na het gesprek te Marburg aangebo-
den, weigerde. Na den dood van Luther ontstond er een
hevige strijd tusscheu zijne volgelingen aan de eeue, en Melanch-
thon met zijne geestverwanten aan de andere zijde. De laat-
-ocr page 83-
75
sten beweerden, dat er vele dingen onverschillig waren voor
het geloof; de eersten hielden het tegendeel staande. Daaraan
paarde zich een twist over de waarde der goede werken, een
andere omtrent de erfzonde. Tegenover het in Duitschland
doordringend Kalvinismc klemden zich de Lutherschen steeds
meer aan hunne leerstellingen vast. Men was het verder on-
eens over de vraag, in hoever de Mozaïsche wet nog geldend
gezag had voor den Christen, over de opvatting van Paulus\'
leer omtrent de rechtvaardiging door het geloof. Er was
bijna geen leerstuk, waarover geen strijd onder de Protestan-
ten werd gevoerd.
In plaats dat zij als één man tegenover de Boomsche kerk
zouden hebben gestaan, werden zij dus reeds spoedig onder-
ling verdeeld. Vóór het eind der zestiende eeuw had er reeds
een groote scheuring plaats in de Protestantsche kerk; er waren
volgers van Luther en van Zwingli, volgers van Kalvijn en van
Melanclithon; er was een Hervormde en een Luthersche kerk,
en iedere kerk had haar geloofsbelijdenis, waarvan zij de zalig-
heid afhankelijk stelde, haar katechismus, waaruit hare leden
de waarheid moesten leeren.
De hoofdbron, waaruit deze verdeeldheden voortvloeiden, was
de verkeerde opvatting van den Bijbel. In den beginne had
Luther met groote vrijheid over de Bijbelboeken gesproken en
geschreven, den brief van Jakobus voor een strooien brief ver-
klaard, alleen waard om verbrand te worden, aan den tweeden
brief van Petrus, den brief aan de Hebrcërs, dien van Judas
en de Openbaring het kanoniek gezag ontzegd. In het laatst
van zijn leven echter liet hij zich door den tijdgeest medeslee-
pen en keerde tot de oude opvatting van den Bijbel, als het
woord Gods, terug. Daaraan moest het verstand zich, volgens
hem, onderwerpen. «Wanneer gij oordeelen wilt,*\' zoo sprak hij
toen, //wat hebt gij dan het geloof van noode ? Wie gelooft,
oordeelt niet, maar geeft zich gevangen in het oordeel van een
ander. Van alles toch, wat mij de Schrift leert, heb ik niets
gezien, noch gehoord, noch ondervonden; maar dewijl God het
-ocr page 84-
76
zegt, wil ik het gelooven." Hij noemde zelfs de rede het beest,
dat door het geloof verworgd moet worden.
Deze opvatting van den Bijbel als het woord van God werd
in de Protestantsche kerk algemeen. Men hield dat boek voor
ingegeven, zoodat al de schrijvers op een buitengewone
wijze door Gods geest waren bestuurd, en alles, wat in den
Bijbel staat, als goddelijke, onfeilbare waarheid moest aange-
nomen worden. Het kwam er dus maar op aan, den Bijbel
goed te verklaren, het tegenstrijdige met elkaar overeen te bren-
gen en uit Oud- en Nieuw-Testament een stelsel te maken van
hetgeen men gelooven moest om zalig te worden. Hierdoor werd
de wetenschap, het vrije onderzoek van den Bijbel, aan ban-
den gelegd. Lang heeft die opvatting in de Protestantsche kerk
geheerscht. Thans evenwel begint deze dwaling allengs meer
voor het licht der waarheid te wijken.
Het belijden van de leer der kerk, waartoe men behoort,
draagt den naam van rechtzinnigheid (rechtgeloovigheid).
De eerste aanleiding tot het opstellen eener kerkleer waren de
geloofsbelijdenissen, die de Protestanten bij verschillende ge-
legenheden aan de regeering moesten voorleggen, om zich te-
gen allerlei ongegronde beschuldigingen te verdedigen, of te
doen blijken, wat zij eigenlijk, in onderscheiding van de Koom-
sche kerk, wilden. Toen nu de Bijbel als regel des geloofs werd
erkend en de verklaringen van den Bijbel zeer uiteen bleken
te loopen, werd een overdreven waarde aan die geloofsbelij-
denissen gehecht. In plaats van de uitdrukking des
geloofs van enkelen in een bepaalden tijd, hetgeen zij
eigenlijk waren, werden zij tot regel des geloofs voor
allen en in alle tijden verheven. Daarenboven werd het ge-
loof, zooals wij reeds opmerkten, alleen verstaan in den zin
van leerstellig geloof, overtuiging van het verstand, niet in
den zin van godsdienstig geloof, gezindheid des harten. Aan
de belijdenissen werden later nog de geschriften van en-
kele gezaghebbende mannen toegevoegd, als regelen des ge-
loofs, als voorschriften, waarvan de predikers niet mochten af-
-ocr page 85-
77
wijken. Zoo kwam de letterdienst in de Protestantsche kerk op
den troon.
2. Het beginsel der hervorming kon niet op den duur
onderdrukt worden. Langs allerlei wegen drong het licht
en leven in de Protestantsche kerk van alle landen door.
Het hoofdbeginsel, dat de hervorming in het leven had ge-
roepen, was de behoefte aan v r ij h e i d, tegenover het gezag,
waarmee de Roomsche kerk hare leeringen en voorschriften
aan de Christen wereld poogde op te leggen. Het was hetzelfde
beginsel, waardoor Jezus werd bestuurd in zijn strijd tegen de
Farizeérs en Schriftgeleerden. Ook zij wilden den godsdienst
aan leerstukken en vormen binden; maar Jezus meende, dat
de godsdienst van alle banden ontslagen moet worden en zich
vrij moet ontwikkelen, dat de eenige band, dien hij behoeft
en eischt, de band der gemeenschap is met God. Die waar-
heid van het Christendom was in den loop der eeuwen steeds
meer vergeten. Zij herleefde in de hervormers der zestiende
eeuw. Maar ook hun tijd was nog niet rijp om haar ten volle
te verstaan en in praktijk te brengen; zij werd op nieuw ver-
duisterd en miskend door de kerk, die uit de hervorming is
geboren. Toch kon zij niet op den duur onderdrukt worden;
als de springveer van het godsdienstig leven, verhief zij zich
welhaast weer, zoodra de omstandigheden het gedoogden.
Op verschillende wijzen kwam de geest der vrijheid in verzet
tegen het gezag, dat in de Protestantsche kerk was binnen-
gedrongen. Het eerst in de Socinianen. Laelius en Faustus
Socinns, oom en neef (de eerste gest. in 1592, de laatste in
1604), verkondigden in Polen dezelfde denkbeelden, die Servet
omtrent de eenheid van God in Zwitserland had gepredikt; zij
stichtten er een kerk, die spoedig in uitgebreidheid toenam.
Hunne volgelingen muntten uit door strenge zedelijkheid; maar
hunne opvatting van het Christendom was te dor en te plat,
om eenigen blijvenden invloed op de Protestantsche kerken te
oefenen. Zij werden door deze hevig vervolgd, maar leefden in
-ocr page 86-
78
Amerika voort en deden daar het zoogenoem de Unitarisme ont-
staan, waarover wij later zullen spreken.
In ons vaderland trad de geest der vrijheid op in de R e-
monstrante n. Deze dankten hun oorsprong aan Jak obus
Arminius, in 1560 te Oudcwater geboren. Na zijne studiën
in Leiden voltooid te hebben, had hij te Gcnève dun beroem-
den Beza gehoord en met Wtenboogaert kennis gemaakt. Naar
verstand en hart veelzijdig ontwikkeld, keerde hij naar liet va-
derland terug en werd in 15 $8 tot predikant te Amsterdam be-
roepen; daar wekte hij door zijn geleerdheid en welsprekend-
heid zoozeer de aandacht, dat hij in 1003 tot hooglceraar aan
de Leidsche hoogeschool verkozen werd. Reeds was het gcblc-
ken, dat hij zich niet met de hier te lande heerschende kerk-
leer, de leer van Kalvijn, kon vereenigen. Te Leiden vond hij
een krachtigen tegenstander in den hooglceraar Franciscus
Gomarus. Maar Arminius stond niet alleen; toen hij in 1609
stierf, liet hij een talrijke partij achter, die zich, evenals hij,
tegen de zoogenaamde leer der voorbeschikking verzette. Aan
haar hoofd stond Johunnes VYtcnbogaert, die een geschrift opstelde,
remonstrantie genaamd, dat door een 40tal zijner geest-
verwanten onderteekend werd en in 16 I 0 bij de Staten van Hol-
land en West-Friesland werd ingediend. Pat geschrift gaf hun
den naam van Remonstranten. De tegenpartij diende daarop een
contra-remonstrantie in. Zoo was de kerk van ons vaderland in
tweeën gescheurd; de partij der Contra remonstranten was verre-
weg de talrijkste; zij had den stadhouder, prins Maurits, tot
steun; terwijl de Remonstranten door de hoofden der Staten-
partij, Johan van 01den\'\'arneveld en Hugo de Groot, onder-
steund werden. De S;atcn-Geueraal riepen een Synode te Dord-
recht bijeen (1618 —1619), om de geschillen te beslechten. De
Remonstranten verschenen hier als gedaagden, nadat 01denbar-
neveld, Hugo de Groot en anderen van hunne partij door
Maurits waren gevangen genomen. De welsprekende verdediging
der Remonstranten door Episkopius, den opvolger van Arminius
te Leiden, baatte niets; zij werden veroordeeld en alle predikan-
-ocr page 87-
7!)
ten en hoogleeraren hunner richting vervallen verklaard van hun
ambt. De meeste Remonstrantache predikanten, die zich niet aan
de uitspraken der Dordsehe synode wilden onderwerpen, werden
uit het land verbannen ; velen zetten in stilte en onder voort-
durende vervolging hunne prediking voort. Na den dood van
Maurits (1625) kregen de Ecmonstrantcn onder het meer ver-
draagzaam bestuur van zijn opvolger Frederik Hendrik, de vrij-
heid terug. Zij stichtten een afzonderlijk kerkgenootschap, met
een kweekschool te Amsterdam voor de opleiding hunner leer-
aren (1634).
Onder de uitspattingen, waardoor zich de hervorming gckcn-
merkt heeft, behoorde de beweging der VY e de rdo oper s,
eerst in Zwickau en Wittenberg (1521), daarna ook in ons
vaderland (1535). Zeer verschillend was hun zedelijk gehalte;
er waren onder hen, die door de edelste beginselen be-
stuurd werden, maar ook, wier dweperij tot de treurigste
maatschappelijke wanorde leidde. Ecnige uitgeweken Neder-
landsche Wederdoopera stichtten te Munster een zoo^cnoemd
koninkrijk, waarin gemeenschap van goederen heerschte en
vcclwijverij. Na het uitrichten van allerlei ongeregeldheden,
werd deze sekte door de inneming van Munster (1535) ver-
nietigd. Van een geheel anderen geest waren de Doopsge-
zinden bezield, onder den voormaligen priester Menno
Simons. Door nauwgezet onderzoek van den Bijbel had hij
de dwalingen der Roomsche kerk leeren inzien. Te uitspat-
tingen der Wederdoopers bewogen hem om openlijk met zijn
overtuiging op te treden en een betere richting te geven aan
het verzet tegen Rome. In 1536 voegde hij zich bij hen, die
den kinderdoop verwierpen, en werd welhaast gedrongen
om het leeraarsambt onder hen te aanvaarden. Als afvallig
priester was hij aan veel vervolging blootgesteld, en ook van
de I.utherschcn en Hervormden had hij veel te lijden. Met
den beroemden Johannes a Lasco, het hoofd der Hervormden
van Oost-Friesland, hield hij een openbaar gesprek over zijne
bijzondere overtuigingen, maar zonder dat de beide partijen
-ocr page 88-
80
het eens werden. Ook onder de Doopsgezinden zelven rezen
er twisten, vooral over kerkelijke tucht. In de laatste jaren
van zijn leven hield Mcnno Simons zich in Duitschland op,
aan de kusten der Oostzee, en bleef tot aan zijn dood (1561)
bij zijne geestverwanten, die zich naar hem Mennonieten
noemden, in groote achting, liet doel der \'doopsgezinden was,
een koninkrijk Gods op aarde te stichten; alleen de doop der
bejaarden werd door hen als de ware doop erkend; de eed,
het oorlogvocren, rechtsgedingen, echtscheiding waren bij hen
verboden; er hcerschte onder hen een strenge zedelijke tucht.
Ten opzichte van den kerkelijken ban verdeelden zij zich in
fijne en grove Mennonieten. Aan de laatsten sloten zich
de zoogenoemde Collegialiteit, naar hunne vergaderingen
(collegia) aldus genoemd, vooral te Rijnsburg in Holland aan
(1620); zij verwierpen het kerkelijk leeraarsambt, eischten
een strengheid van zeden als die der eerste Christenen, en
hechtten geen waarde aan de kerkelijke leerstukken. Thans
zijn de Collegianten geheel verdwenen.
Ook in Engeland werd een poging gedaan om de hcrvor-
ming van het kerkelijk leven voort te zetten en den geest der
vrijheid in zijne rechten te herstellen. Een schoenmaker,
George Fox, stichtte te midden der staatkundige omwenteling
van 1649, een gezelschap van vrienden, door het volk
Kwakers genoemd Zij gingen uit van het denkbeeld, dat
de heilige geest in alle Christenen werkt, zoodat elk in staat
is de gemeente voor te gaan. Alle godgeleerdheid beschouw-
den zij als menschenwerk; de sakramenten erkenden zij alleen
als zinnebeelden van inwendige toestanden en meenden, dat
zij niet uiterlijk behoorden bediend te worden. De eed, de
krijgsdienst, de tienden, de belcefdheidsvormen van het gezellig
leven werden door hen verworpen. Hun verzet tegen het
gezag der kerk bracht velen in gevangenis en krankziunigen-
huizen. William Penn bracht deze sekte in 1681 grootendeels
naar Amerika over, waar hij den staat Pensylvanié\' stichtte.
Toch bleef zij tot heden toe ook in Engeland voortleven.
-ocr page 89-
81
Het was ook de tegenstand tegen de heerschappij der ker-
kelijke rechtzinnigheid, die het Piëtisme en Methodisme
in het leven riep. Het piëtisme had zijn geboorte te danken
aan Filip Jakob Spener (1635 — 1703) te Halle. Hij wilde
een hervorming tot stand brengen door een levende, op den
Bijbel gegronde vroomheid. Daartoe hield hij oefeningen (col-
legia pietatis), waarin de Bijbel werd gelezen en besproken.
In zijne pogingen werd hij ondersteund door Herman
Francke, den stichter van het weeshuis te Halle, en door
andere godgeleerden aldaar. Zij hechtten weinig waarde voor
het godsdienstig leven aan het leerstellig geloof en drongen
vooral op wedergeboorte, vernieuwing van hart en wandel
aan. Het piëtisme is nooit een sekte geworden, maar heeft door
zijn richting in het godsdienstige een weldadigen invloed op
de kerk uitgeoefend, hoewel het spoedig weer in de oude
dwaling is vervallen, door het godsdienstig leven als de prak-
tijk der kerkelijke leerstukken te beschouwen en het dus met
deze te verbinden. Vooral de voorstelling der bekeering, als
een oogenblikkelijke en duidelijk merkbare gebeurtenis, heeft
het piëtisme op een verkeerden weg geleid. De bekeerden be-
gonnen zich van de onbekeerden af te zonderen; zij hielden
bijzondere bijeenkomsten, hadden een eigene manier van spre-
ken en handelen. Hunne vroomheid ontaardde in ondragelijken
geestelijken hoogmoed, in diepe verachting voor allen, die
niet tot hunne partij behoorden.
Het Methodisme werd omstreeks 1730 door John We si ey
en James Whitefield in Engeland in het leven geroepen.
Evenals het piëtisme, ging het van de begeerte uit om het
hart van den mensch door het Christendom te vernieuwen.
Het ontstond in een kring van studenten te Oxford, die Wes-
ley om zich heen verzamelde; hun naam kregen zij van de
methode, den vasten regel, volgens welken zij meenden, dat
elke bekeering moest plaats hebben. Whitefield doorreisde met
vurige geestdrift verschillende landen en won daardoor velen
voor zijn overtuiging. Door zijn somberen ernst en zijn gemis
C.                                                                                     6
-ocr page 90-
82
van waardeering der verschillende menschelijke karakters en be-
hoeften heeft het methodisme zoowel de vrije ontwikkeling van
het godsdienstig leven als de blijmoedige vroomheid in den
weg gestaan,
Veel overeenkomst met de Piëtisten en Methodisten hadden
de Hernhutters, in het begin der achttiende eeuw van graaf
Nikolaas van Zinzendo rf uitgegaan. Beeds vroeg koesterde
hij het plan om de kerk in den geest van Spener te hervor-
men en het Christendom onder de heidenen voort te planten.
In vereeniging met eenige Moravische broeders stichtte hij
daartoe op zijn landgoed, den Hutberg, een gezelschap, dat
zich spoedig uitbreidde en welhaast zendelingen naar de hei-
denwereld afvaardigde. De godsdienst van Zinzendorf bestond
vooral in de liefde tot den Heiland, die boven de verschil-
lende godgeleerde richtingen verheven is; maar het was te
veel een vereering van Jezus, te weinig een vereering van
God. Vooral de dood van Jezus, opgevat als een zoenoffer
in den letterlijken zin, bekleedt een voorname plaats in de ,
voorstellingen der Hernhutters. In alle werelddeelen werden
gemeenten gesticht, die nauw met elkaar verbonden zijn. Ook
in ons vaderland is een gemeente van Hernhutters, te Zeist,
die zich door een ecnvoudigen en vromen zin onderscheiden,
maar wier school voor opvoeding en onderwijs de ontwikkeling
van het gezond godsdienstig leven en de helderheid van denk-
beelden omtrent het Christendom niet bevordert.
Nevens al deze godsdienstige richtingen heeft ook de wijs-
begeer te veel toegebracht om de kerkelijke rechtzinnigheid
te ondermijnen. In Engeland vond zij een uitmuntend beoefenaar
in Baco van Verulam (1561—1626), die zich in zijn denken
losmaakte van de overlevering en zijn overtuiging op onder-
zoek bouwde; aan het gezag der kerkelijke overlevering bleef
hij zich echter nog onderwerpen. Maar ook hierboven verhieven
zich, in uns vaderland, Descartes en Spinoza. Van den
eersten, een Franschman van geboorte (1596—1650), dagteekent
de nieuwere wijsbegeerte, als een zoeken naar waarheid en zeker»
-ocr page 91-
83
heid, onafhankelijk van alle godgeleerde denkbeelden en alle ker-
kelijk gezag. Spinoza (1632—1677), een vrijzinnig Israëliet, die
zich om zijn\'overtuiging smaad en armoede getroostte, stelde in
zijne geschriften, die nog heden hoog gewaardeerd worden, de
eenheid van God en wereld, geest en stof, ziel en lichaam in
het licht en baande den weg, voortaan door de wijsbegeerte
bewandeld. Het stelsel van Spinoza vond in de Duitsche wijs-
geeren Leibnitz en Wolf bestrijders; terwijl Locke in
Engeland, op het voetspoor van Baco, een verklaring van het
menschelijk kenvermogen trachtte te geven. Ook Balthazar
Bekker (1634—1698), eerst predikant te Franeker, daarna te
Amsterdam, verdient hier vermelding, wegens zijn beroemd ge-
schrift: //De betooverde wereld," waarin hij het algemeen ver-
spreid geloof aan booze geesten, toovenarij, heksen en spoken
bestreed. Zijn boek werd door een synode veroordeeld en hij
zelf als predikant afgezet. Eindelijk noemen wij nog Coccejus
(1603—1669), die den Bijbel als de eenige bron des geloofs
beschouwde en een Bijbelverklaring, benevens een bijbelsche
geloofsleer in het licht gaf.
Zoo werkten allerlei oorzaken samen om den nieuwen geest
te doen ontwaken, die zich in onze eeuw met kracht doet
gelden en er naar streeft om de hervorming, in de zestiende
eeuw begonnen, voort te zetten en te voltooien. Eer wij voort-
gaan met de ontwikkeling dier beweging te schetsen, werpen
w\\j nog een vluchtigen blik op den arbeid, in het laatst dei-
vorige eeuw ondernomen, tot voortplanting van het Christendom
onder Joden en heidenen.
3. De opwekking van het godsdienstig leven deed in
het laatst der vorige eeuw een nieuwen ijver ontstaan
tot verbreiding van het Christendom onder Joden en hei-
denen.
Terwijl de Roomsche kerk al hare krachten inspande om
het verloren grondgebied terug te winnen, vergat zij hare uit-
breiding in de heidenwereld niet. In 1622 werd te Rome een
6*
-ocr page 92-
84
vereeniging gesticht, //tot voortplanting des geloofs," om zende-
lingen voor alle deelen der aarde op te leiden. De orde der
Jezuieten nam ook de zending, zooals wij zagen, onder hare
werkzaamheden op. In 1632 werd een Seminarium voor zende-
lingen te Parijs gesticht, waardoor vooral in China de uitbrei-
ding der Roomsche kerk bevorderd werd; de vruchten van dien
arbeid gingen echter later bijna geheel verloren. Zoo ging het
ook in Oost-Indië en in Tibet. In Zuid-Amerika kreeg de
Roomsche kerk vasten voet, vooral door de talrijke Spaansche
kolonisten, die zich daar hebben gevestigd.
De Protestanten begonnen zich eerst in het eind der vorige
eeuw met ernst aan de zending te wijden. Wel waren daartoe
vroeger reeds pogingen beproefd, maar zonder veel gevolg.
In 1646 trachtte John Elliot de inboorlingen van Noord-Ame-
rika voor het Christendom te winnen; de Methodisten volgden
zijn voorbeeld; maar ook Noord-Amerika is meer door kolonisten
dan door zendelingen bekeerd. De zoogenoemde pelgrimva-
ders, voortvluchtige Independenten, die in 1620 in Mas-
sachusets landden, stichtten daar een koninkrijk Salem. In
Engelsch Oost-Indië, op de West-Indische eilanden en in Lap-
land arbeidden zendelingen nit Denemarken, op Groenland
een Noorweegsch predikant, Hans Egede (1721). Al deze
ondernemingen droegen weinig vrucht, evenals de stichting
te Halle (1728) ter bekeering van Joden en Mohammedanen.
Het eerste Protestantsche zendelinggenootschap tot voort»
planting van het Christendom werd in 1795 te Londen gesticht.
Daarop volgden meerdere dergelijke genootschappen: te Edin-
burg in 1796, te Boston in 1810, te Bazel in 1817, te New-
York in 1820, te Berlijn in 1823, te Barmen in 1828 en te
Dresden in 1835. Daardoor werd de zending een zaak van
het volk, en in rijken overvloed stroomden de giften van alle
kanten toe. Sommige van deze genootschappen hebben een con-
fessioneel karakter, andere niet. Daarnevens ontstonden, ook het
eerst in Engeland, Bijbelgenootschappen (1804), die zich
ten taak stellen om aan alle volken in hunne eigen taal den
-ocr page 93-
85
Bijbel te leeren kennen, zonder bijgevoegde verklaring. Door
deze gezamenlijke pogingen wordt nu het Christendom, hier met
meer, daar met minder goed gevolg, aan heidenen en Joden
bekend gemaakt.
Ook ons vaderland bleef in dezen zendingsijver niet achter.
Een Hollandsch geneesheer, van der Kemp, getroffen door het-
geen de Engelschen voor het Christendom deden, bood zich als
zendeling bij het Londensch genootschap aan. Eer hij naar zijn
bestemming heenging, kwam hij herwaarts terug met een op-
wekking van wege dat genootschap om het voorbeeld van En-
geland te volgen. Dit gaf aanleiding tot de stichting van het
Nederlandsen zendelinggenootschap te Rotterdam, in
December 1797. Het heeft in de binnenlanden van Zuid-Afrika,
in Bengalen, maar vooral op Java en de eilanden van den Oost-
Tndischen archipel gearbeid. Niet altoos heeft die arbeid aan de
bedoeling beantwoord. Op Celebes, in de Minahassa, heeft de
zending de beste vruchten gedragen.
4. In het begin der negentiende eeuw begon aller-
wege in de Protestantsche kerk een nieuwe hervorming,
die nog steeds moet voortgezet worden.
Gelijk in de geschiedenis niets op zichzelf staat, maar elke
gebeurtenis hare oorzaken heeft, zoo liggen de oorzaken der
nieuwe beweging in de Protestantsche kerk in het verleden.
Wij leerden er reeds eenige kennen. De voornaamste oor-
zaak was de geest der vrijheid en zelfstandigheid tegenover
het kerkelijk gezag, dezelfde geest, die de hervorming had in
het leven geroepen. Evenals de Roomsche kerk, zoo had de pro-
tcstantsche allengs een vasten vorm aangenomen en zich in
een bepaalden kring van denkbeelden opgesloten. Daartegen
kwam nu, evenals te voren, de geest van vooruitgang in ken-
nis en wetenschap in verzet. Tegenover de wereldbeschouwing
der kerk ontstond bij de uitstekendste mannen in verschillende
landen een andere wereldbeschouwing, met die der kerk in strijd.
Zij was de vrucht van de ontdekkingen der natuuronderzoekers
-ocr page 94-
86
en\' van het licht, dat de wetenschap allengs deed opgaan over
den Bijbel.
Het onderzoek der natuur had sedert de hervorming be-
langrijke ontdekkingen ten gevolge gehad. K o p e r n i k u s (1473
—1543) sprak in het jaar van zijn dood de nieuwe waarheid
uit, die thans algemeen wordt erkend, dat de planeten, ook
onze aarde, zich bewegen om de zon, terwijl men vroeger al-
gemeen geloofde, dat de aarde stilstond en het middelpunt was
van het heelal. Kepler (1571—1630) zette deze ontdekkingen
voort en bracht ze tot nog meerdere klaarheid. Galileo Ga-
lilei (1564—1642) kwam reeds in zijn negentiende jaar, door
een regelmatig zich heen en weer bewegende lamp in den dom
van Pisa, op de gedachte van het slingeruurwerk. Hij deed be-
langrijke ontdekkingen omtrent de wetten der snelheid van val-
lende lichamen, omtrent den magneet, den verrekijker, het mi-
kroskoop. Vooral in de sterrenkunde heeft hij zich zeer ver-
dienstelijk gemaakt, maar zich daardoor hevige vervolgingen op
den hals gehaald. Ook hij was de leer van Kopernikus toege-
daan, die door de Eoomsche kerk voor een erge ketterij werd
gehouden, daar zij in strijd was met Jozua X: 12, 13. Galilei
werd dientengevolge voor de rechtbank der inkwisitie te Rome
gedaagd en veroordeeld om zijne leeringen, vooral die van de
beweging der aarde om de zon, te herroepen. De woorden, hem
toegeschreven, maar waarschijnlijk niet door hemzelven uitge-
sproken: //E pur se muove!" zij beweegt zich toch! zijn het
wachtwoord van den nieuwen tijd geworden: de voortgang van
kennis en wetenschap is door niets te stuiten. Aan ditberoem-
de drietal moet nog de naam van Newton worden toegevoegd
(1732—1727), die zich vooral door de ontdekking van de wet
der zwaartekracht onsterfelijk heeft gemaakt.
Ondanks alle pogingen der kerk om het licht der wetenschap
uit te dooven, is het voortgegaan te schijnen en de dwalingen
van het kerkelijk stelsel, zoowel op Roomsch als op Protes-
tantsch gebied, aan den dag te brengen. Daar de ontdekkin»
gen van Kopernikus en Galileï in strijd waren met de voor-
-ocr page 95-
87
stellingen van het heelal, in den Bijbel vervat, moesten of die
ontdekkingen voor dwalingen worden verklaard, bf de onhoudbaar-
heid van het leerstuk der onfeilbaarheid van den Bijbel en daar-
mee van het geheele kerkelijk leerstelsel blijken. Het laatste is ge-
schied, en de toenemende kennis van het ontstaan en de waarde der
Bijbelboeken werkte daartoe krachtig mede. Natuurlijk was de
Roomsehe kerk met die betere kennis van den Bijbel niet inge-
nomen. Toen Bic hard S im on, een priester in het Oratoire te
Dieppe, in 1678 een //Kritische geschiedenis van het Oude Tes-
tament" in het licht gaf, werden bijna alle exemplaren door toe-
doen van Bossuet verbrand. Voor meer dan een eeuw was hier-
mee aan alle Bijbelstudie in Frankrijk de doodsteek gegeven. In
Duitschland ging het beter. Daar traden, in het midden der acht-
tiende eeuw, Michaölis, Ernesti, Semler en andereu
op, die den Bijbel in het licht van zijn tijd plaatsten en naar
dezelfde regelen der uitlegkunde verklaarden, die op andere ge-
schriften uit de oudheid worden toegepast. Daardoor bleek het
hoe langer zoo duidelijker, dat de Bijbel ten onrechte het „woord
Gods" werd genoemd, dat hij een boek is als alle andere boe-
ken, en alleen naar zijn inhoud beoordeeld moet worden.
Deze vooruitgang was evenwel niet vrij van afdwalingen.
De zoogenoemde Deïsten in Engeland (Hobbes, Il urne en
anderen) kwamen, op het voetspoor van Baco, tegen de voor-
stelling eener bovennatuurlijke openbaring op, maar stelden
het Christendom met de hcidensche godsdiensten gelijk en be-
schouwden allen godsdienst als een vrucht van vrees of pries-
terbedrog. Bij de voortreffelijke denkbeelden, die sommige dezer
Deïsten, vooral Hume (1711—1776), hebben uitgesproken, wer-
den de eischen van het godsdienstig gevoel tegenover die van
het verstand te veel door hen verloochend. Sommigen misten
geheel en al den zin voor godsdienst en haalden zich door
hun ruwe taal den afkeer van alle weidenkenden op den hals.
In* Frankrijk kwam dezelfde geestesrichting voor den dag in
Voltaire (1695—1778). Het schitterend vernuft van dezen
wereldberoemden man wordt door ieder, die hem kent, gewaar»
-ocr page 96-
88
deerd; maar al wie op godsdienst prijs stelt, zal evenzeer de
betreurenswaardige lichtzinnigheid veroordeelen, waarmee hij over
den Bijbel en het Christendom sprak. Hij oefende een grooten
invloed op zijn tijd, vooral op de hoogere standen, en daar
zijne geestige uitvallen tegen elke soort van priestergezag en
tegen eiken heerschenden godsdienst van mond tot mond voort-
gingen, werd het allengs mode met den godsdienst in het al-
gemeen en al wat daarmee in betrekking staat te spotten. Voor
die verachters, van den godsdienst onder de beschaafden zou
welhaast de groote Schleiermacher een andere taal doen hooren.
Voltairc heeft veler oogen geopend voor de dwalingen, die
in de kerk hcerschten, on mede den nieuwen tijd voorbereid,
waarin wij thans leven. Daartoe werkten ook op hunne wijze
de Encyclopedisten mede, schrijvers eener door Diderot
uitgegeven Encyclopedie (een handboek voor alle kunsten en
wetenschappen), hoewel zij niet alleen de misbruiken en dwa-
lingen in den godsdienst, maar ook den godsdienst zelven be-
streden. Eousscau had met hun materialisme geen vrede
en stelde daartegenover de ervaringen van het innerlijk leven,
de diepte en warmte van het godsdienstig gevoel. Toch werd
ook door hem aan het Christendom slechts een zeer beperkte
waarde toegekend. Daar de mannen der kerk over het alge-
meen te arm waren aan geleerdheid en scherpzinnigheid om
het vernuft der Eranschen met gelijke munt te betalen, zoo
scheen voor een poos het Christendom niet opgewassen te
zijn tegen den geest der 18deeeuw, dien Frankrijk over Europa
uitstortte.
Maar reeds begon het morgenrood van een beteren dag te
gloren. Niet vergeefs had de wijsgeer Immanuël Kant, sedert
1781, een krijgstocht tegen de bespiegelende wijsbegeerte ge-
opend. Het kerkelijk supranaturalisme (de leer eener boven-
natuurlijke openbaring) werd door zijne logische geschriften
voor altoos ondermijnd en de zedewet aangewezen als den eeri.ig
zekeren grondslag, waarop de godsdienstige overtuigingen
gebouwd kunnen worden. Godsdienst en zedelijkheid werden
-ocr page 97-
89
door hem in het nauwst verband met elkaar gebracht, een
bovennatuurlijke openbaring, de drieëenheid van het Opper-
wezen, de erfzonde, de godheid van Jezus, de wonderen, als
onbewijsbaar en strijdig met de ervaring, verworpen, en daar-
tegenover God als de schepper en bestuurder der wereld, Jezus
als de edelste en wijste mensen, de stichter van den zuiveren
godsdienst erkend en voor den mensch het uitzicht op on-
eindige volmaking geopend. Snel plantte zich deze denkwijze
onder de geleerden van Duitschland voort; zij deed een nieuw
tijdperk aanbreken voor de proteslantsche theologie.
Daartoe was echter meer noodig dan de wijsbegeerte van
Kant alleen. Wel had deze groote denker het supranatura-
lisme in den wortel getroffen, maar aan de eischen van den
godsdienst had hij niet voldaan; door zijn arbeid was de gods-
dienst bijna geheel binnen de grenzen der zedelijkheid beperkt
geworden. Vroeg of laat moest deze leemte worden aange-
vuld, en reeds in den tijd van Kant deden zich stemmen hoo-
ren, die de snaren van het godsdienstig gevoel weer in bewe-
ging brachten. Wij denken \\ooral aan Lessing (1729—1781),
die het bewijs voor de waarheid van het Christendom niet in
den Bijbel, maar in des menschen inwendige ervaring zocht.
;,De hervormers hebben ons van het juk der kerk en harer
overlevering bevrijd: wie verlost ons van het veel ondragelijker
juk der letter ? Wie geeft ons eindelijk een Christendom, zoo-
als Christus zelf geleerd heeft?" In die woorden van Les-
sing wordt de richting aangewezen, waarin de nieuwe hervor-
ming zich voortaan zou bewegen. Ook Herder (1744—1803)
werkte in dien zelfden geest; hij was een man van een diep
godsdienstig gemoed en een helder verstand, bezield met inni-
ge liefde voor den Bijbel, dien hij met behulp zijner veelomvat-
tende wetenschap aan zijne tijdgenooten beter leerde kennen.
Zoo werden allengs de gemoederen voorbereid, om naar de
stem van een nieuwen profeet des Christendoms te luisteren.
Die profeet was Schleiermacher. In 1810 trad hij op
aan de hoogeschool te Berlijn. Zijn jeugd had hij doorgebracht
-ocr page 98-
90
in de Broedergemeente der Hernhutters en daar de zaden van
het piëtisme in zich opgenomen. Door de kritiek van Semler,
de wijsbegeerte van Spinoza en Kant was zijn verstand ont-
wikkeld. Zoo vereenigde hij in zich de beide richtingen, die
zijn tijd beheerschten, en was daardoor bijzonder geschikt om
de behoeften van zijn tijd te begrijpen en te vervullen. Iteeds
in 1799 maakte hij een diepen indruk door zijne //Kedevoerin-
gen over den godsdienst, voor de ontwikkelden onder diens
verachters." Hij toonde daarin het onredelijke aan dier ver-
achting van den godsdienst, die toen onder de aanzienlijkste
standen heerschte. Maar vooral na zijn optreden als hoog-
leeraar en door zijne talrijke geschriften over dogmatiek en
bijbelverklaring, alsmede door zijn prediking, oefende hij een
machtigen invloed uit. Hij wordt beschouwd als de vader der
moderne theologie, de theologie die aan de eischen van
onzen tijd beantwoordt. Hij had een aantal leerlingen en
vormde een nieuwe school, waaruit mannen voortkwamen als
Neander, Tholück, Liicke, en anderen. De groote beteckenis
dier school is deze, dat zij gepoogd heeft zich boven het ratio-
nalisme en het supranaturalisme te verheifen en het godsdien-
stig zelfbewustzijn als de bron der geloofsleer te doen erkennen.
In deze poging ligt de oorzaak van den grooten ingang, dien
Schleiermachers stelsel bij de meest ontwikkelden van zijn tijd
heeft gevonden. Maar tevens lagen daarin ook reeds de kie-
men van het verval dier school en van een nieuwe richting,
die daaruit geboren werd.
Deze richting werd vooral bevorderd door de wijsgeeren van
het eind der vorige en het begin der tegenwoordige eeuw.
Onder hen komt de voornaamste plaats aan He gel toe
1770—1813). Wij zullen het ingewikkelde stelsel, dat door
hem werd verkondigd, hier niet trachten uiteen te zetten. Het
is genoeg, wanneer wij mededeelen, dat uit zijn school twee
mannen zijn voortgekomen, wier geleerdheid en scherpzinnig-
heid nog immer de theologie beheerschen. Wij bedoelen:
Strauss en Baur. — David Friedrich Strauss (geb.
-ocr page 99-
91
1808), wiens leven van Jezus (1835) een groote beweging in
de protestantsche kerk, vooral van Duitschland, deed ontstaan,
heeft het kritisch onderzoek van het Nieuwe Testament, waar-
in velen zijner voorgangers halverwege waren blijven staan»
onbeschroomd voortgezet en de uitkomsten daarvan met. betrek -
king tot de geschiedenis van Jezus en tot de leer des Bijbels
(in zijn //Christelijke geloofsleer") in het licht gesteld. He weg,
door hem ingeslagen, werd spoedig gevolgd door Ferdinand
Christaan Baur (1792 — 1860), den stichter der Tubingsche
school. In een tal van werken heeft deze de geschiedenis van
het ontstaan en de eerste ontwikkeling des Christendoms aan
een ernstig onderzoek onderworpen en daardoor in vele op-
zichten den aard en den inhoud van de schriften des Nieuwen
Testaments duidelijk gemaakt. Op zijn voetspoor hebben zijne
leerlingen (Zeiler, Volkmar, Hilgenfeld) de evangeliën en de
brieven der apostelen onderzocht, en door dien vereenigden ar-
beid van velen begint er thans een helder licht over den godsdienst
van Jezus te verrijzen. Het blijkt meer en meer, dat men het
supranaturalisme niet behoeft, om het Christendom te verklaren
in zijn wording en in de verschillende vormen, die het in
den loop des tijds heeft aangenomen, dat het, evenals alle an-
dere godsdiensten, een noodzakelijke vrucht is van de eeuw,
waarin, en het volk, waaronder het geboren werd, en dat het
onder de volken, die het in latere eeuwen omhelsden, die ver-
anderingen moest ondergaan, die de Boomsche, Grieksehe en
Protestantsche kerken ons vertoonen.
Niet enkel in Europa begon tegen het eind der vorige eeuw
een nieuwe geest te ontwaken. Ook het vrijhcidlievend Ame-
rika bracht mannen voort, die voor de kerk der nieuwe wereld
een betere toekomst openden. De namen van Channing en
Parker zijn in dit opzicht beroemd geworden. Channing
(1780—1842), een Unitariër (d. i. een belijder van Gods een-
heid, tegenover de Trinitariërs, die aan de Drieëenheid geloof-
den), trachtte door zijn prediking en geschriften een mildere
opvatting van het Christendom te verbreiden. Zijn geheele
-ocr page 100-
92
theologie kan men samenvatten in deze drie woorden : //God
is
goed." Zijn groote kracht was gelegen in het nauw ver-
band, waarin hij den godsdienst bracht met de zedelijkheid.
Theodoor Parker (1810—1860) muntte boven Channing
in geleerdheid en geestkracht uit. De vruchten der Duitsche
wetenschap bracht hij naar Noord-Amerika over en wekte den
geest der vrijheid en des onderzoeks in de kerk van zijn va-
derland op. Vooral heeft hij, als predikant in een vrije ge-
meente te Boston, tegen de heerschende slavernij geijverd en
den tijd voorbereid, waarin die schandvlek van Amerika is uit-
gewischt. Om zijne denkbeelden over Christendom en maat-
schappelijke vrijheid heeft hij veel te verduren gehad van de
kerkelijk rechtzinnigen en de voorstanders der slavernij. Zijn
kortstondige werkzaamheid, nog door ziekte belemmerd, heeft
een rijken zegen in Amerika achtergelaten.
Ook op ons vaderland werpen wij een vluchtigen blik. Ge-
lijk daar de hervorming der 16de eeuw spoedig ingang had ge-
vonden, zoo was het te verwachten, dat de nieuwe geest, die
allerwege ontwaakte, ook hier niet zou nalaten zich te open-
baren. Tegen de Kalvinistische kerkleer hadden zich reeds in
de 17de eeuw de Arminianen en Mennonieten verzet. Niet te
vergeefs hadden later Balthazar Bekker, Coccejus, Spinoza en
üescartes in ons land geleefd en gewerkt. Allengs begonnen
vrijzinniger denkbeelden in de kerk door te dringen, en toen de
hoogleeraren van Groningen den persoon van Jezus weer op
den voorgrond plaatsten en aan de theologie een godsdienstig
karakter gaven, toen ook de denkbeelden van Schleiermacher
en zijn school in ons vaderland binnendrongen, wankelde het
gebouw der oude, kerkelijke rechtzinnigheid op zijne grondves-
ten. Maar de tegenstand bleef\' niet achter. De dichter Bil-
dcrdijk en de bekeerde Israëlieten da Costa en Capadose
hadden bij velen de liefde tot de oude belijdenisschriften der
Hervormde kerk weten te doen ontwaken. Er ontstond een
partij, die den terugkeer eischte tot de besluiten der Dordsche
Synode. Haar hoofd, de predikant de Cock, werd wegens ver-
-ocr page 101-
93
zet tegen de reglementen der kerk afgezet. Met hem verliet
een gedeelte zijner gemeente de Hervormde kerk; 4 predikan-
ten en ongeveer 4000 gemeenteleden volgden hun voorbeeld.
Zoo ontstond de dusgenoemde Afgescheiden kerk, die thans
over geheel ons vaderland verbreid is; zij heeft hare kweekschool
te Kampen en is weer verdeeld in verschillende partijen.
Inmiddels hadden de kerkgenootschappen der Lutherschen, He-
monstranten en Doopsgezinden zich nauwer bij de Hervormde
kerk in ons vaderland aangesloten; met hen ging ook deze op
de baan der ontwikkeling voort. De Groningsche hoogleeraren
verloren allengs hun invloed en werden voorbijgestreefd door
de hoogleeraren van Leiden, die op het gebied der uitlegkunde
van Oud- en Nieuw Testament en op dat der kerkleer nieuwe
wegen insloegen en door hunne geschriften de oogen van velen
openden voor de onhoudbaarheid der oude wereldbeschouwing.
Hun invloed, met dien van vele hoogleeraren en predikanten
in ons vaderland en daarbuiten, deed allengs de zoogenaamde
moderne theologie in onze vaderlandsche kerk ingang
vinden. Deze theologie is een vrucht van den tijd, waarin
wij leven, en onderscheidt zich van de theologie der vroegere
tijden, doordat zij de oude wereldbeschouwing der supranatu-
ralisten geheel heeft vaarwel gezegd en zich ten volle vereenigt
met die organische wereldbeschouwing, die in alle andere weten-
schappen wordt gehuldigd. Uit dit oogpunt onderzoekt en be-
oordeelt zij de geschiedenis der kerk en de boeken des Bijbels;
op dien grond bouwt zij de zedenleer, en geraakt daardoor tot
geheel andere uitkomsten, dan de godgeleerden van vroeger
tijd, omtrent den aard en de taak van den godsdienst en alles
wat daarmee in betrekking staat. Zij heeft invloed op het ge-
heele leven, op de gansche maatschappij en zal, wanneer zij
meer doordringt, een geheele hervorming in de christelijke
kerk te weeg brengen.
Slechts een deel der Protestanten echter volgt tot nog toe
deze nieuwe richting. Een aanzienlijk getal staat daartegen-
over, die in meerdere of mindere mate de oude opvatting
-ocr page 102-
94
omtrent de openbaring, de wonderen, den persoon en het
werk van Christus blijven toegedaan. Hiervan is het gevolg,
dat, terwijl het verschil tusschen de onderscheiden kerkgenoot-
schappen in ons vaderland (de Afgescheidenen uitgezonderd)
in de hoofdzaak als opgeheven mag beschouwd worden, er
thans drie richtingen onder de Protestanten bestaan: de
orthodoxe richting, die zooveel mogelijk aan de belijdenis-
schriften der Nederlundsche Hervormde kerk wenscht getrouw
te blijven (daaronder de confessioneelen, die deze belijdenis streng
handhaven), de moderne richting, de vrucht der moderne
theologie, en daartusschen nog een andere richting, die zich
de liberale of evangelische noemt, het geloof aan een
bovennatuurlijke openbaring en aan de wonderen des Bijbels
met de uitkomsten der wetenschap tracht overeen te brengen
en boven de. kerkelijke rechtzinnigheid uitmunt door haar stre-
ven, om het Christendom meer op een zedelijken grondslag te
vestigen.
5. Al de veranderingen, die in den loop der eeuwen
in de christelijke kerk hebben plaats gehad, zijn een be-
wijs, dat de geest van Christus in haar leeft, en geven
hoop, dat eenmaal het licht volkomen over de duisternis
zal zegevieren.
Met deze overtuiging besluiten wij ons overzicht der geschie»
denis van de christelijke kerk. Als wij hare lotgevallen nagaan,
dan blijkt ons, dat nooit de geest van Christus uit haar boe-
zem is geweken. Het was niet te verwachten, dat die geest
de oude wereld van vóór 18 eeuwen op eens vernieuwen zou.
Het kon niet anders, of hij moest bij de weinig ontwikkelde
Germaansche volken op een tal van vooroordeelen stuiten.
Ieder land, waar hij binnendrong, had zijne eigenaardige denk-
wijze en gebruiken, waarnaar de geest van het Christendom
zich voegen moest en waardoor het Christendom zelf zijn
eigenaardige gedaante ontving. Zoo heeft de godsdienst van
Jezus allerlei vormen aangenomen, waardoor hij dikwijls veel
-ocr page 103-
95
op den ouden godsdienst der Joden of\' der heidenen geleek.
Maar het zuurdeeg, eenmaal in het meel gelegd, openbaarde
toch telkens zijn kracht. Vooral dan, wanneer de geest van
Christus door dwaling en bijgeloof dreigde verdrongen te wor-
den, kwam hij met nieuwen luister te voorschijn; dan ging
het oude voorbij en werd er een nieuwe tijd geboren. Zoo is
het vooral geschied in de 16de eeuw, en zoo geschiedt het op
nieuw in onze dagen.
Ondanks alle verschil, dat de menigvuldige kerkgenoot-
schappen en de genoemde richtingen op godsdienstig gebied
nog heden opleveren, kunnen wij toch zeggen, dat in geen
van alle de geest van Christus geheel ontbreekt. Dien geest
hebben alle met elkaar gemeen; hij is de heilige en onver-
breekbare band, die ze te zamen vereenigt. In die overtuiging
kunnen allen, die Jezus liefhebben, elkaar de hand reiken en
samenwerken tot het groot en heerlijk doel, waaraan hijzelf het
leven wijdde: de stichting van een Godsrijk op aarde.
Dat doel kan echter eerst goed worden bereikt, waar vrijheid van
denken heerscht. Zonder haar is geen vooruitgang, geen ont-
wikkeling mogelijk. Vandaar, dat de Roomsche kerk, die de
vrijheid van denken veroordeelt, altijd blijft, die zij was, en
geheel in strijd is met de eischen en behoeften onzer tegenwoor-
dige maatschappij. De godsdienst moet een zaak van over-
tuiging zijn, en zonder vrijheid is geen overtuiging mogelijk.
De godsdienst is een zaak van het hart en bij verschil van
denkbeelden kan er toch eenheid van hart en ziel bestaan.
Waar vrijheid is, daar alleen is leven; en zoo zien we dan
ook in de protestantsche kerk, bij groot verschil in de opvat-
ting van het Christendom, juist door de vrijheid, die er heerscht,
een voortdurende ontwikkeling plaats hebben, waardoor de
bloei van het Godsrijk en dus ook de bloei der kerk bevorderd
wordt.
Tot dien bloei van liet Godsrijk moet ieder Christen mede-
werken in den kring, waarin hij leeft, door zijn voorbeeld, zijn
invloed, door den geest, die van hem uitgaat. Wanneer alle
-ocr page 104-
96
leden der kerk ware burgers van het Godsrijk zijn, dan is de
kerk wat zij wezen moet. Niet van kerkelijke reglementen,
niet van geloofsbelijdenissen hangt de bloei van het Godsrijk
en de zegepraal van het Christendom af, maar van den geest,
die er woont in het hart van eiken Christen, Trachten wij
onzen geest te heiligen, te veredelen, te versterken, te bezie-
len van den geest Gods, die tot ons komt uit het woord en
voorbeeld van waarlijk groote mannen, dan zal het geen ijdele
bede zijn, die wij opzenden tot den hemelschen Vader:
UW KONINKRIJK KOME!