-ocr page 1-
I
16
24
-ocr page 2-
wr# fay/&~~
Kaat 436
PI. B N°. 24
-ocr page 3-
I
1
-ocr page 4-
-ocr page 5-
WORDT HET WEZEN VAN DEN CHRISTE-
LIJKEN GODSDIENST OP JUISTE WIJZE
AANGEDUID, ALS MEN HEM VERLOS-
SI N G S GODSDIENST NOEMT (1)?
Verlossingsgodsdienst, ziedaar een titel,
waarin, naar veler oordeel, het eigenlijk wezen van
het Christendom het best wordt uitgedrukt.
Van ouds is de verlossingsideo doorgaans de
leidende gedachte bij de wetenschappelijke beschouwing
van het Christendom geweest. Na de drie eerste eeuwen —
die eeuwen van diepe gedachte en geniale bespiege-
ling — heeft de soteriologische zijde van het
groote probleem de theologisch-christologische dermate
verdrongen, en de anthropologie zoozeer beheerscht,
dat eene juiste beantwoording van de vraag naar het
wezen des Christendoms daardoor noodwendig op
een verkeerd spoor moest geraken.
Het Christendom werd voor de denkers de gods-
dienst der verlossing en der verzoening.
Deze beschouwing heeft ongetwijfeld een betrekkelijk
recht. Maar wij mogen haar geene absolute waarde
toekennen, wijl zij uitgaat van een beginsel, dat slechts
betrekkelijk recht heeft (de tegenstelling tusschen God
en den mensch en het gevoei van ellende), èn omdat
1
-ocr page 6-
2
zij alzoo op de religie in het algemeen , en op het
Christendom in het bijzonder, den stempel van meer of
minder egoistisch eudaemonisme drukt (2).
Vergunt mij dat ik slechts in vluchtige trekken
den gang van het dogmatisch denken, met betrekking
tot het punt dat ons bezig houdt, u voor oogen stelle.
De groote leeraars der eerste eeuwen zien in jezus\'
persoonlijkheid de idee der éénheid van God en den
mensch verwerkelijkt. Tusschen die werkelijkheid en
de verlossing erkennen zij het innigst verband. Hunne
opvolgers verliezen wel niet terstond dien samenhang
uit het oog, doch van lieverlede wordt in hunne be-
schouwing de verlossing, als einddoel, zóó op den
voorgrond, en de kracht, waardoor zij tot stand komt
(het in cheistus verwerkelijkte leven Gods)
zóó op den achtergrond geschoven, dat allengs de ver-
lossing — en wel hoe langer zoo meer van haar
zedelijk karakter ontdaan — het centraalpunt van het
Christendom wordt geacht.
Nu worden het doel en het middel, vroe-
ger nog innig vereenigd, steeds meer gescheiden van
elkander.
Verlossing wordt ontheffing van eene aan God te
betalen schuld. Athanasius wijst reeds den weg,
dien eeuwen later anselmüs zal betreden.
Terwijl velen, op voorgang van den Mzzeenschen
gregorius , de verlossing mogelijk achten door een be-
drog jegens den duivel gepleegd, bouwt anselmüS
zijne bekende theorie op zijn begrip van de zonde als
beleediging van Gods eer. waarop volkomene
eer-herstelling moet volgen. Verlossing blijft het
einddoel; voorwaarde is de satisfactie geworden.
-ocr page 7-
8
Maar nu zijn middel en doel voortaan ook vol-
komen gescheiden, slechts door uiterljjk-mecha =
nisch verband nog vereenigd.
De Kerk, de kern van anselmüs\' leer niet ver-
staande, neemt de formule voor het wezen, en kan
voortaan op het „cur Deus homo?\'\' (waarom is God
mensch geworden?) geen ander antwoord geven, dar
„ut Deo ablatus honor solvatur" (opdat aan
God de eer worde gegeven, die hem ontnomen is).
Zoo blijft het nu weer eeuwen lang.
Verlossing is hoofdzaak. Het „opus operatum"
(het eenmaal gedane werk,) van christus, staat met
haar enkel in mechanisch verband. Het is bekend,
hoevele schadelijke leeringen zich uit dezen bodem
hebben ontwikkeld, en daarop nog steeds voortwoekeren.
Ook voor het Protestantisme blijft het Christendom
in de eerste plaats de verlossingsgodsdienst,
door luther uit anthropologisch, door calvijn uit
theologisch oogpunt als zoodanig beschouwd.
In de opvatting van de wijze, waarop de ver-
lossing het deel der uitverkorenen wordt, moge men
lijnrecht tegenover de oude Kerk staan, en ook onder-
ling (in den kring der Protestanten) zeer verschillen —
toch blijft de verlossing (zij het ook nu menigmaal
dieper, als verzoening, opgevat) bij allen op den
voorgrond.
De ellendige mensch, uit genade verlost —
dat is de hoofdgedachte der Protestantscho dogmatiek.
Dat de Gereformeerden hierbij nog het Roomsche
en Remonstrantsche „om christds\' wil"\'behielden (3)
en niet inzagen (gesteld dat de Dordtsche vaderen daar-
toe behoorlijke moeite hebben gedaan) dat het in die
l*
-ocr page 8-
i
formule begrepen beginsel in onverzoenlijken strijd is
met het Protestantsch beginsel van de absolute souve-
reiniteit van Gods liefde — merk ik slechts in het
voorbijgaan op. Deze inconsequentie is een onvermijdelijk
gevolg van de beschouwing, dat de verlossing het
centraal punt van het Christendom is.
Hoe schadelijk dit heeft ingewerkt op de Protos-
tantsche soteriologie, behoeft nauwelijks betoog. Hoe
beperkt is do verlossingsidee b.v. in den Heidelbergschen
catechismus (4)? Verlossing is daar een ontgaan
van de tijdelijke en eeuwige straffen, van den eeuwigen
toorn Gods. De Catechismus spreekt ook wel van
zaligheid, bij niemand anders dan bij Christus te
vinden, maar die zaligheid wordt „benevens" de
verlossing gegeven; zij staat slechts naast deze. Dat
zij wezenlijk één is met de verlossing, en in deze
éénheid afhankelijk van het wezenlijke in de ge-
meenschap met Christus , wordt niet gevoeld.
Zóó is het ook in de Nederl. geloofsbelijdenis,
artt. 16, 20 en elders.
Wel is later, vooral door schleiermacher\'s invloed,
een nieuw tijdperk voor de theologie aangebroken, maar
de oude misvatting, over welke wij spreken, is nog
altijd niet principieel overwonnen.
Schleiermacher ziet datgene, waardoor het
Christendom zich wezenlijk onderscheidt van andere
godsdiensten, hierin, dat in het Christendom alles in
betrekking wordt gebracht met de door jezus van
Nazareth volbrachte verlossing.
Nitzch , zich aansluitende aan sciileiermacher ,
noemt het wezenlijke in het Christendom: de verlos-
sende werkzaamheid Gods.
-ocr page 9-
5
Zoo gaat het door tot op onze dagen.
Wijsgeeren en dogmatici van onderscheidene
richting zeggen ons, dat de verlossing het centraal-
punt van het Christendom is.
De allesomvattende idee is , naar veler getuigenis ,
de verlossingsidee.
Pfleiderer hv., de historische godsdiensten onder-
scheidende in wettische en verlossingsgodsdien-
sten , stelt onder de laatste rubriek het Christendom en het
Buddhisme. Wel erkent hij de meerdere activiteit
des Christendoms, maar het wezen van beide ziet hij
in het verlossende.
Beide hebben, volgens hem, hetzelfde gronddogma,
te weten „de overtuiging, dat al wat mensch heet,
behoefte heeft aan en vatbaar is voor verlossing van
de banden dor eindigheid en van de ellenden des
zinnelijk-aardschen levens" (5).
Ook ten onzent is het reeds lang geleden en telkens
weer gezegd, dat alle godsdienst ontstaat uit verlos-
singsbehoefte (6). »
Ook vele dogmatici, — biedermann , schweizer ,
LIPSIUS , RITSCHL , KAFTAN , VAN OOSTERZEE , (reeds
namen genoeg) — beschouwen het Christendom als
den godsdienst, die verlossing aanbrengt, of stellen
alles in het Christendom in het licht van de verzoenings-
idee, of beschrijven het door Christus bewerkte heil in
de eerste plaats als verlossing.
Maar is die voorstelling juist? "Wordt het wezen
van het Christendom met juistheid aangeduid, als wij
het verlossingsgodsdienst noemen?
In geenen deele!
Terwijl ik dit oordeel zal trachten te staven,
-ocr page 10-
6
wensch ik eerst misverstand zooveel mogelijk te
voorkomen.
De quaestie is boven zuiver gesteld.
^ De bedoeling is natuurlijk niet de verlossings-
idee uit de beschouwing van het Christendom te ver-
wijderen. Dat ware zeer zeker eene verderfelijke
dwaling.
"Want deze godsdienst, optredende in eene zondige,
zedelijk onvrije wereld, breekt, door de werking van
zijn beginsel in den individu en in de menschheid,
de macht der zonde, neemt de innerlijke tweespalt
weg, waaruit in het menschelijk gemoed ongeluk en
schuldgevoel worden geboren, geeft den mensch aan
zich zelven terug; en voor de pijnlijke bewustheid
van gescheiden te zijn van God, schenkt het de
zalige ervaring van gemeenschap met den Vader.
Maar dit alles maakt de verlossing zelve nog
geenszins tot het wezen des Christendoms, al staat
zij met dat wezen ook in het allernauwsto verband.
Er zijn vragen, waarop de verlossingsidee geen
antwoord heeft. Zelfs lokt deze tal van vragen uit,
die datgene betreffen, wat dieper ligt dan de verlossing
zelve en verder reikt dan zij.
In plaats van zelve al het andere te kunnen ver-
klaren, is er iets anders noodig, waaruit zij moet ver-
klaard worden.
"Want zij is geenszins de diepste grond van het
nieuwe Christelijke leven, maar een gevolg; wel
een noodwendig, onmisbaar, heerlijk, onwaardeerbaar
gevolg, maar toch een gevolg, dat een dieperen grond
heeft, maar nu ook juist aan dien grond zijn ontstaan
verschuldigd is. De verlossing kan dus niet zelve het
-ocr page 11-
7
wezen van alles zijn, maar, integendeel, het
wezenlijke in haar is aan iets anders ontleend.
Welnu, dat juist is eene voldoende reden om
onze vraag te stellen.
Het geldt hier den éénen grond aller verschijnse-
len, wier geheel wij het Christendom noemen; de
kracht die alles uitwerkt; het centraalbeginsel waarvan
alle gedachten, toestanden, levensvormen als zoovele
stralen uitgaan.
Wij bedoelen derhalve van het wezen des
Christendoms sprekende, datgene, waarvan in het
Christendom alles afhankelijk is. Er is geene spraak
van dat wij iets, dat binnen den omtrek ligt, zouden
losmaken van het middelpunt.
Maar is de verlossing dat middelpunt?
Niemand, die nadenkt, zal het kunnen beweren.
Welnu, dan mag de verlossingsidee de beschouwing
van het Christendom ook niet dei-mate beheerschen,
dat men zou kunnen meenen het meest wezenlijke
van het Christendom door den naam verlossingsgodsdienst
aan te wijzen.
De leidende gedachte moet eene andere zijn. De
verlossingsidee wordt daardoor volstrekt niet miskend.
Integendeel, zij zelve zal juist dan gezuiverd en
zóó eerst recht diep opgevat kunnen worden, wanneer
aan eene diepere idee de eereplaats is gegeven.
Mijne bezwaren tegen den naam verlossings-
godsdienst, op het Christendom toegepast, komen op het
volgende neder:
1.   die naam is ontoereikend;
2.   hij rust op verkeerde onderstellingen;
-ocr page 12-
s
^^.3. hij doet vragen rijzen omtrent het karakter,
het beginsel, de voortzetting en het
einddoel van ciiristos\' werk, zonder gegevens
tot eene juiste beantwoording van die vragen te
bevatten ;
4. hij opent een brecden weg voor schadelijke
leeringen.
Ik stel op den voorgrond dat men eenig verschijnsel,
of cene groep van verschijnselen, slechts dan met een enkel
woord beschrijft, wanneer het mogelijk wordt geacht
het wezenlijke daarvan in dat ééne woord uit te
drukken. Anders toch zal men zich tot eene gedeelte-
lijke beschrijving bepalen, of zich de moeite van
eene brcedero omschrijving moeten getroosten.
Meent men nu het wezenlijke van een verschijnsel
in één woord te kunnen formuleeren, dan wendt men
zich natuurlijk tot datgene, wat den grond uitmaakt
van alles, wat in het verschijnsel ligt en er noodwendig uit
volgt. Zulk oone formule moet datgene aanwijzen , wat
toereikend is om alle eigenschappen der zaak, die men
beschrijven wil, te verklaren.
Wij zoeken haar dus daar, waar het wezen der
zaak is. Het wezen der verschijnselen alleen is de
grond van alles, wat in de verschijnselen ligt, of er
uit volgt, en daarom ook alleen toereikend om de
noodige gegevens tot de gcwenschte verklaring te geven.
Hiervan moeten wij ons bij de wetenschappelijke
behandeling van het Christendom rekenschap hebben
gegeven , anders lijdt onze beschouwing aan een gebrek,
waardoor zij nimmer eene wetenschappelijke kan worden.
Derhalve, wie het Christendom kortweg verlos-
-ocr page 13-
n
s i n g s-godsdienst noemt, moet — indien hij niet licht-
vaardig met woorden speelt — daarmede bedoelen dat in
de verlossing het wezen des Christendoms bestaat.
Is er dan bezwaar tegen dien naam ? Gewis!
Toegepast op het Christendom, leert hij ons, dat deze
godsdienst aan zekeren toestand van gebondenheid en
ellende een einde maakt; dat door zijne werking iets
ophoudt te bestaan.
Maar zijn wij nu waarlijk eene schrede verder ge-
komen? Kunnen wij nu het Christendom ten volle
begrijpen? "Weten wij nu wat het in zich sluit, wat
het geeft of doet ontstaan? Volstrekt niet! Zelfs die
verlossing zelve begrijpen wij niet; enkel dat zij
heeft plaats gehad kunnen wij aannemen, doch ook dit
nog maar alleen op uitwendig gezag.
Zegt men nu, dat die verlossing ook niet op
zich zelve moet beschouwd worden, dat wij haar begrip
moeten aanvullen, door in de verlossing het begin van
een nieuw leven te zien, dan stem ik dit natuurlijk
volkomen toe. Maar ik ontken , dat dit alles in de for-
mule verlossing, zonder meer, ligt opgesloten, dat
deze naam ons iets doet vermoeden omtrent de kracht,
door welke die verlossing tot stand komt. Hierdoor
blijkt het reeds, dat onze formule en de Christelijke
godsdienst elkander niet dekken.
Misschien zal iemand zeggen, dat de vereischte
aanvulling van het begrip verlossing ligt opgesloten
in het hoofdwoord van de samenstelling, het woord
godsdienst, dat immers altijd eene geestelijke krach t,
een in het binnenste ingrijpend leven aanwijst.
Ik antwoord dan tweeërlei:
-ocr page 14-
10
1°. het spraakgebruik is op dit punt volstrekt niet
zoo vast en zuiver, als verondersteld ■wordt. Juist
de vraag naar het wezen van den godsdienst is nog
altijd eene der hoofdvragen, waarop tot heden geen
bevredigend antwoord is gegeven.
2°. dat het wezen van den Christelijken godsdienst
kracht, leven is, zou, bij het gebruik van be-
doelde formule, a priori bij ons moeten vaststaan.
Het ligt in de formule zelve niet opgesloten.
Zij heeft dus toelichting van elders noodig. De
beide deelen der samenstelling laten, wegens het nega-
tieve van het eerste, elkander onverklaard.
Verlossing zegt ons niet wat godsdienst is, en gods-
dienst niet wat verlossing is.
Deze beschrijving laat ons dus volkomen onzeker.
Ontvangen wij niet van elders het noodige licht — en
dit dienen wij een oogenblik te onderstellen — dan
kunnen wij alles er van maken, maar maken daarom
ten slotte niets er van.
Het antwoord, dat het antwoord op alle vragen
moest in zich sluiten, doet juist weer tal van vragen
rijzen, waarop wij het antwoord hier niet vinden
kunnen.
Beeds hierom is de term verlossingsgodsdienst,
als ontoereikend, en als op zich zelf beschouwd duister,
af te keuren.
Doch bovendien rust die naam op onderstellingen, of
geeft ten minste tot onderstellingen aanleiding, die m. i.
het wezen van de religie niet verklaren, en daarom
licht tot miskenning er van leiden.
Het Christendom, zegt men, is daarom de ware
-ocr page 15-
11
godsdienst, omdat het \'s menschen behoefte aan
verlossing bevredigt. Deze behoefte beet dan do
diepste grond der religie te zijn (7).
„Alle godsdienst" (zegt hoekstra. Zie boven
bl. 425) „ontstaat uit verlossingsbehoefte."
Is het ten volle waar? Is hiermede de diepste,
en dus de eigenlijke grond van het religieuze leven aan-
gewezen? Is de verlossingsbehoefte het eerste? (8.)
Dat zij spoedig ontstaat, en moet ontstaan, is zeker;
dat zij dan een krachtig middel wordt om God te zoeken,
moet ook toegestemd worden. Doch daarmede is zij
nog niet de diepste grond der religie. Zij zelve is
gevolg, geen grond. Wij kunnen dus bij haar niet
blijven staan. Als wij te doen hebben met eene reeks
van verschijnselen, die als zoovele schakels van ééne keten
in elkander grijpen, dan vragen wij telkens weer naai-
de oorzaak van de laatstgevondene oorzaak, totdat wij
den psychologischen grond vinden van de geheele reeks,
datgene, waarin alle die verschijnselen in kiem reeds
liggen opgesloten.
Welnu, heeft het psychologisch onderzoek waarlijk
zijne grenzen bereikt, wanneer het nasporen van den
grond der religie ons tot de verlossingsbehoefte
heeft gebracht?
Geenszins!
Verlossingsbehoefte onderstelt bewustheid van
innerlijke tweespalt. Maar hoe wordt nu de ervaring
geboren , door welke wij van die tweespalt weten ? Als er
tegenspraak is tusschen het moeten en het zijn, hoe
komt de mensch dan tot bewustheid van die tegen-
spraak? Wat is de maatstaf, waarnaar het be-
wustzijn omtrent onzen toestand zich vormt?
-ocr page 16-
12
Het is de behoefte aan God, het gevoel dat
de mensch behoort tot eene sfeer van leven, waarin
onze persoonlijkheid tot haar recht kan komen, dat
wij „in God leven , ons bewegen en zijn."
Ons gevoel nu van God is weer gegrond op ons
deelgenootschap aan Gods leven. Dit deelgenootschap
is de psychologische grond van den godsdienst. En om
dezen grond is het ons hier te doen.
Uit onze betrekking tot God volgt onze behoefte
aan God , en uit deze behoefte weer de bewustheid van
strijd tusschen onze behoeften en onzen werkelijken
toestand. Eerst uit deze bewustheid wordt verlossings-
behoefte geboren. Derhalve , zonder behoefte aan God,
geene behoefte aan verlossing. Deze heeft aan de
religieuze behoefte haar ontstaan te danken, ontleent
daaraan haar religieus karakter, en wordt daardoor in
eene religieuze richting geleid.
Men zegt: „de geestelijke nooden doen ons ver-
lossing zoeken in de ware kennis van en gemeenschap
met God." Waarlijk ik zal het niet tegenspreken!
Maar waarom zoekt de mensch zijne bevrediging juist
in God? Omdat in Gods gemeenschap zijn leven, in
God zelf zijn wezen gegrond is.
Welnu, dan is immers dat deelgenootschap aan
Gods leven de grond van al het religieuze.
Wordt nu het Christendom als verlossings-
godsdienst voorgesteld, dan wordt daarbij niet met
den grond der verlossingsbehoefte gerekend, of ten minste
aanleiding gegeven tot de meening, dat die behoefte
waarlijk de diepste psychologische grond der religie is.
De wezenlijke bodem , waarop deze rust, is de
drang naar goddelijk leven, dat positief, alles in
\'J
-ocr page 17-
13
zich sluitend en alles verklarend beginsel van Gods
leven in ons.
Paülus — denker, zooals weinigen — heeft dat
zoeken der menschelijke ziel naar God, onder de dwa-
lingen en zonden in de diepten der ziel gevonden. Hij
heeft het verstaan, dat behoefte aan God den mensch
dien eerst nog Onbekende doet zoeken.
Het is dan ook metterdaad deze ontwakende be-
hoefte aan God, waaruit onvoldaanheid en innerlijke
tweespalt worden geboren, die verlossings-behoefte
mogelijk maken.
Derhalve, in plaats van te beweren, dat alle godsdienst
ontstaat uit verlossingsbehoefte , keer ik deze stelling
om , en zeg: alle verlossingsbehoefte ontstaat
uit godsdienst.
De grond van allen godsdienst is absolute af-
hankelijkheid (innerlijke afhankelijkheid) van God.
Indien behoefte aan verlossing van de eindigheid
en do ellende des zinnelijk-aardschen levens de grond
der religie ware, dan zou haar wezen geen ander
dan egoistisch eudaemonisme zijn.
Maar, al kunnen wij, uithoofde van onze onvolkomen-
heid, aan het eudaemonisme eene betrekkelijke waarde
niet ontzeggen, het heeft in de religie toch geen prin-
cipieel recht. Overal, waar het als beginsel optreedt,
doet het aan de zuiverheid en de kracht van den gods-
dienst afbreuk, en maakt het waarachtige verlos-
sing, d. i. zelfverloochenende overgave en
toewijding aan God, volstrekt onmogelijk.
Want het beginsel der ware verlossing is
lijnrecht tegenovergesteld aan de eudaemonistische
begeerte naar opheffing van ellende, welke,
-ocr page 18-
14
uit haren aard, deze opheffing van ellende als einddoel
van alles beschouwt.
Dat de zich schuldig en ellendig gevoelende mensch
die begeerte naar verlossing opvat en kweekt, meer dan
eenig ander streven, is wel zeer verklaarbaar. Maar
hieruit juist wordt het gevaar geboren , dat die mensch,
de verlossing zoekende, de ware verlossing niet
vinden zal.
Heeft men alzoo den diepsten grond der religie
niet aangewezen, als men van verlossingsbehoefte
spreekt — nog veel minder kan deze het eigenlijk
fundament zijn, waarop de Christelijke religie in
den mensch steunt. De grond, waarop deze godsdienst
rust, en wil rusten, is de behoefte aan God, aan de
persoonlijke ervaring van Gods liefde; eene
behoefte, niet geboren uit den strijd tusschen het moeten
en het zijn, maar zelve dezen strijd of de bewustheid
er van in het leven roepende, en noodwendig ontsprui-
tende uit den grond des goddelijken levens, die in ons
wezen uit God bestaat. Wel wordt die liefde Gods
door den zondigen mensch als genade ervaren; wel
wekt zij de bewustheid van verlossing en ver-
zoening; zelfs is zij alleen in staat om ons de
innerlijke tweespalt in beginsel te doen overwinnen.
Maar dit alles weten wij eerst, wanneer het verlos-
singsbegrip van elders toegelicht en aangevuld is. Het
ligt in de formule „verlossingsgodsdienst", zondermeer,
niet opgesloten. In plaats dat deze geacht mag
worden het wezen van het Christendom juist te om-
schrijven, laat zij ons juist omtrent dat wezen in het
onzekere, en doet zij tal van vragen rijzen, die eerst
moeten beantwoord worden, eer wij iets bepaalds en
-ocr page 19-
15
wezenlijks in onze voorstelling aan het woord verlos-
sing kunnen verbinden. Natuurlijk kunnen wij niet
gemakkelijk in één enkel woord alle eigenschappen van
een verschijnsel samenvatten, maar , wat er ook uit ge-
mist moge kunnen worden, niet datgene, wat, als gr o n d
van het verschijnsel, alle noodwendige gevolgen reeds
in zich sluit.
Ik kom tot mijn derde bezwaar tegen den naam
verlossingsgodsdienst, toegepast op het Chris-
tendom. Hij doet vragen rijzen, die hij niet kan
helpen beantwoorden. Het zijn deze: waarvan ver-
lost het Christendom? op welke wijze?
waardoor? en waartoe? Vragen derhalve, die
het karakter, het beginsel, de voortzetting
en het einddoel van christüs\' werk betreffen.
Eerst moeten deze beantwoord zijn, alvorens wij
de rijke verlossingsidee, die in het Christendom is ver-
wezenlijkt, kunnen verstaan.
Het karakter van christüs\'\'werk, of, wilt ge,
van de verlossing, die Hij uitwerkt, is geheel en al
zedelijk. Want het is eene verlossing, die niet met
verlossing begint, in het binnenste van den mensch
plaats vindt, de medewerking van den mensch tot
voorwaarde heeft, en op vernietiging van de macht
der zonde uitloopt.
Laat mij, ter nadere toelichting van deze punten,
met enkele opmerkingen mogen volstaan.
De verlossing begint niet met verlossing.
Dit klinkt als eene paradox, en schijnt mij toch zoo
eenvoudig en duidelijk toe. Immers, het Christendom
-ocr page 20-
16
begint met indrukken van Gods liefde te geven, met
Gods liefde zelve aan en in des zondaars hart te leggen.
Opent dat hart zich daarvoor, dan ontwaakt het leven
des geloofs, der hoop on der liefde. Er komt bewust-
heid van verzoening, eeno gewaarwording van de eeuwige
liefde, die vrijmaakt van alle vreemde macht, onvrede
brengt. Dat is het begin van het proces; een begin,
dat noodwendig verlossing voorbereidt en haar beginsel
in zich sluit, maar toch zelf ecne aanraking van Gods
liefde, eene mededeeling van Gods leven aan de men-
schelijke ziel is. Het is allereerst deze mededeeling,
die de verlossing tot ecne zedelijke maakt.
Zij is dat vorder, omdat zij in het binnenste
van den mensch plaats heeft. Natuurlijk!
Want het is een zedelijke toestand, die verbetering
eischt, een innerlijk lijden, dat genezing noodig
maakt. Er is dus geeDe andere dan eene innerlijke
verlossing mogelijk. Daarom kan zij enkel door gees-
telijke kracht uitgewerkt worden, door de kracht
van een leven, dat de kiemen van ons hooger leven
raken, en dus in het hart dringen kan. Al weder
is het de ervaring van Gods liefde, waarvan
hier alles afhangt. Of g o e n e verlossing is mogelijk ,
of slechts eene i n n e r 1 ij k e , die op de eigen ervaring
steunt, dat God ons liefheeft, en ons tot deelgenooten
van zijne liefde maakt.
Zij stelt dus de medewerking van den
mensch tot voorwaarde. Het Nieuwe Testa-
ment pleegt dit uit te drukken door den eisch van
het geloof. Want het geloof is eene door en door
zedelijke daad , het als innerlijk eigendom aanvaarden
van het leven, dat Gods liefde schenkt.
-ocr page 21-
17
Hoe zou liet beter uitgedrukt kunnen worden, dan
door het diepzinnige woord van paulus : „Het Evangelie
is eene kracht (<Ji/v«ui;) van God tot vorlossing (behoud)
voor ieder die gelooft" (Rom. I: 16).
Eene kracht van God, tot verlossing; maar
daarom ook meer dan de verlossing zelve; eene
kracht die innerlijk (ethisch-dynamisch) werkt,
omdat zij de in het hart zelf sluimerende krachten in
beweging brengt; eene kracht tot verlossing dus, die
de macht der zonde vernietigt, die \'s menschen ver-
vreemding van God doet ophouden, door hem het leven
in Gods gemeenschap te schenken.
(Over de vernietiging van de zonde — zie beneden,
waar over het einddoel der verlossing wordt gesproken).
Dit zedelijk karakter van de verlossing, die
het Christendom uitwerkt, valt zeker gemakkelijk in
het oog. Maar het is ook van het allergrootste
belang, dat het voor ieder boven allen twijfel verhe-
ven zij. Men zie dus toe, dat het niet onwillekeurig
in nevelen terugwijke. En dit moet wel geschieden,
indien men voortgaat te meenen, dat het wezen van
het Christendom volkomen juist door den naam v o r-
1 o s s i n g s godsdienst wordt beschreven. Zonder dat
er wordt bijgevoegd wat er niet in ligt, zegt die naam
ons niets, althans lang niet genoeg. Welke verlossing
ik mij denken moet; welk verband er tusschen die ver-
lossing en dien godsdienst bestaat; of de laatste enkel
middel, instrument, dan weidegrond, de vrucht-
bare kiem der verlossing is — dit alles bljjft mij door
dien naam op zich zelf volstrekt onzeker.
Evenmin leert die naam mij iets omtrent het
beginsel, dat het Christendom als kern in zich be-
8
-ocr page 22-
18
vat. Is die verlossing zelve de kern, het cen-
traalpunt, waar omheen zich alles beweegt? (9). Dat
is onmogelijk ! ■ "Want, gelijk reeds werd opgemerkt,
de verlossing is niet zelve iets bepaalds; zij is niet
zelve de grond van alle andere verschijnselen in het gees-
telijk leven des Christens, maar één der in elkander
grijpende verschijnselen, die samen een gemeenschap-
pelijken grond hebben in iets anders, en van dien grond
gevolgen zijn; zeer zeker noodwendige gevolgen,
maar toch gevolgen, en dus, als zoodanig, niet toe-
reikend om het Christendom te verklaren, daar zij zelve
eerst verklaring behoeven De verlossing is vrucht,
gevolg van het Christendom, een gevolg, dat niet
uitblijven kan, eene vrucht die zich moet ontwik-
kelen, maar die toch als vrucht blijft afhangen
van het beginsel, van de kracht in het Christendom,
die haar voortbrengt.
Nu weet ik wel, dat zeker weinigen bij de be-
schouwing van het Christendom dit beginsel zullen voorbij-
zien, ook al meenen zij het w e z e n van dien godsdienst
door den naam verlossingsgodsdienst het best te
kunnen aanduiden.
Maar dat neemt niet weg dat het beginsel, waar-
door het Christendom verlossing werkt, in dien naam
geenszins ligt opgesloten. Wat hoofdzaak is, de
grond van de verlossing, en van al wat het Christen-
dom in den mensch en in de menschheid uitwerkt,
wordt er volstrekt niet door aangeduid.
Maar hoe mogen wij nu, wanneer met één woord
het wezen van een verschijnsel als de Christelijke
godsdienst zal geteekend worden, hoe mogen wij dan
juist dien grond verzwijgen , en omtrent de hoofdzaak
-ocr page 23-
19
zulk eene onnoodige en gevaarlijke onzekerheid laten
bestaan ?
Of zouden wij dien grond niet kunnen aanwijzen?
Bestaat hij niet in het leven Gods, dat in christüs
verwerkelijkt en als menachelijk leven optredend, door
Hem wordt gelegd in de harten, die voor Hem zich
ontsluiten, en dan in die harten de kiem van Gods
leven tot ontwikkeling brengt? Dat leven Gods —
het leven dat in christüs Gods liefde openbaart, en,
in ons hart ingaande, ons de ervaring van Gods liefde
schenkt — dat leven Gods verdringt elk vreemd element,
verbreekt elke vreemde macht, verlost, verzoent, hei-
ligt en volmaakt den mensch, door het leven Gods tot
zijn eigen onvervreemdbaar bezit, tot het gehalte zijner
persoonlijkheid te maken. Dat goede overwint het
kwade, eenvoudig door overvloedig te gedijen in onze
ziel. Dat zijn de stroomen van levend water, die uit
ons binnenste vloeien , als wij van het water, dat jezus
geeft, hebben gedronken. Dat is het, wat jezus heeft
in zich zelven, en ons geeft in ons zelven te hebben. Dat
is de kracht van God tot verlossing ; het leven, dat
hij heeft, die den Zoon heeft (Johannes\' lebr. 5 : 12).
Daardoor is het Evangelie, ja, zeker ook het
woord der verzoening, der verlossing, maar het
is dit enkel doordat het allereerst en naar zijn diepste
wezen i 1\'oyoc, rvis £&>yjc (het woord des levens) is.
In dit leven ligt de verlossing, maar niet omgekeerd
is de verlossing de grond van dit leven. Wilt gij dus
in één woord alles, althans de hoofdzaak van het
Christendom noemen, spreekt dan niet van de ver-
lossing, maar van het leven, dat verschenen is;
noemt dan niet één van de dingen, die het Christendom
2*
-ocr page 24-
20
doet, maar wijs op do kracht in hot Christendom ,
die alles doet.
Wij zijn het zeker hierover eens , dat het Chris-
tendom het leven, dat het in zich draagt, tot ons
eigen leven wil maken. Het wil niet enkel ons los-
maken van het eindige en zondige, en ons verbinden
met God (dat alles kan ook op uiterlijke wijze gedacht
worden), maar het streeft er naar ons te doordringen
met een leven, dat in God geworteld en gegrond is,
met Gods leven. Het geeft ons ervaring van God,
rechtstreeksche (10), persoonlijke gemeenschap met
Hem, zoodat Hij in ons is en wij in Hem. Daardoor
worden wij noodwendig los van de zonde, verheven boven
het eindige, boven de tegenspraak tusschen ons moeten
en ons zijn, zoodat wij „van de wereld" niet meer zijn,
en „de overste dezer wereld" niets aan ons heeft.
Maar dit alles blijkt volstrekt niet, als men het
Christendom verlossingsgodsdienst noemt. Deze
naam doet ons niet zien, wat juist met het wezen van
het Christendom zoo innig samenhangt, namelijk dat de
religie niet als eene vreemde macht (heteronomisch) te-
genover ons staat, maar dewetvanons eigen wezen
is, en dat dus geestelijke autonomie, vrijheid en
zelfstandigheid in den godsdienst, het hoogste standpunt is ,
waartoe het Christendom zijne belijders wil opleiden.
Wanneer wijsgeeren en dogmatici, met pfleideber,
het Christendom tegenover de wettische godsdiensten stel-
len , dan noem ik dit voortreffelijk. Maar zij nemen
weer alle evidentie en de kracht der tegenstelling weg,
indien zij dan (gelijk pfleideker) het Christendom als
verlossings godsdienst tegenover gene plaatsen. Daar-
door wordt dan weer eigenlijk niets gezegd. Die
-ocr page 25-
21
tegenstelling doet ons niet zien, wat het Christendom
dan eigenlijk wèl, en wat een wettische godsdienst
niet is. Er is dan zelfs eigenlijk geene tegenstelling.
Een verlossingsgodsdienst kan ook een wettische, en
een wettische kan tegelijk een verlossingsgodsdienst zijn.
Elke wettische godsdienst plaatst den wil van
God , als eene vreemde macht, tegenover ons. Maar
dat kan met een verlossingsgodsdienst ook het geval
zijn. Dat het Christendom het beginsel van auto-
nomie huldigt, den godsdienst tot wet van ons
eigen wezen verheft, blijkt alleen, wanneer wij niet
allereerst op één zijner gevolgen letten, maar op de
kracht, waardoor het alles werkt, in verband met de
plaats, waar, en de w ij z e, waarop die kracht zich laat
gelden. Die kracht is hetleven Gods, dat, van christus
uitgaande, in de harten der menschen dringt, en daar
het leven in God tot ons eigen persoonlijk leven maakt.
Dit wezen van de Christelijke religie is de bodem,
waaruit de Horvorming is ontsproten. Door het
oorspronkelijk Protestantisme is het zoo juist erkend, en
zoo meesterlijk tegenover de E. Cath. Kerk gehandhaafd.
Het Protestantisme heeft deze zijne overtuiging
omtrent het wezen des Christendoms uitgedrukt in de
leer van christus\' drievoudig ambt, — eene der
schoonste scheppingen van den Protestantschen geest.
Niet voor zich zelven alleen was christus profeet, priester
en koning, maar om de zijnen tot profeten, priesters
en koningen te vormen, om hun het leven ten eigen-
dom te geven, dat Hem tot profeet, priester en koning
maakte. Zóó spraken de Protestanten (10). En het
was wederom deze kostelijke overtuiging, die in den
strijd over de Sabbatsviering, op het gebied onzer
-ocr page 26-
2 2
Kerk, door coccejus en zijne uitnemendste volgers,
tegenover de gereformeerde dogmatiek der 17de eeuw
en hare heteronomische strekking, werd verdedigd.
Vragen wij nu , of die mannen in dezen strijd niet jezus
zelven en zijne Apostelen — paulus, johannes,
fetrus — aan hunne zijde hadden, dan zullen allen
een toestemmend antwoord geven.
En toch! — de naam verlossingsgodsdienst
zwijgt er van.
Welnu, wat zoo geheel en al het wezen van het
Christendom raakt, dat moet dan ook waarlijk in eene
beschrijving van het Christendom, die zijn wezen zal
aanwijzen, vooropstaan.
En waar het Christendom dezen naam niet enkel
tegenover wettische godsdiensten dragen moet, maar hem
ook gemeen zal hebben met een anderen godsdienst,
waaraan men gelijkelijk den titel van verlossings-
godsdicnst verleent, dan weten wij wederom niet, wat
wjj van het Christendom, in vergelijking met dien
anderen godsdienst, moeten denken.
Het is, gelijk men weet, het Buddhisme, dat
de hooge eer geniet, door den gemeenschappehjken titel
van verlossingsgodsdienst, als de evenknie van het
Christendom voorgesteld te worden. (Pfleiderer).
En, waarlijk! indien de beschrijving van het wezen
des Christendoms in dien titel lag opgesloten, dan ware
er aanleiding, ja, volkomen recht tot die gelijk-
stelling.
Het Buddhisme is metterdaad geheel verlossingsgods-
dienst, en niets meer dan dat. Het wil knellende
banden losmaken, smarten wegnemen, tweespalt ophef-
fen — door wegneming van het bestaan, door verduistering
-ocr page 27-
23
van het bewustzijn, door vernietiging van de persoon-
lijkheid. Uit een onvolkomen, zondig en ellendig zijn
tot een niet-zijn. Dat is daar hot einddoel! (12).
Blijkt het nu uit den gemeenschappelijken titel,
dat het Christendom iets anders wil? Volstrekt niet! En
toch, hoe geheel anders is datgene, wat het Christendom
beoogt en uitwerkt! Hier is het: uit het onvolkomen en
zondig bestaan, tot het hoogste, het waarachtig leven,
op grond van het leven uit God, door het leven
in God Het Christendom wil eerst vereenigen met
God, dan losmaken van de wereld en de zonde; eerst leven
en vrede planten in de ziel, dan smart en tweespalt weg-
nemen. Deze godsdienst vestigt \'s monschen bestaan op
een stcvigen grondslag, door zuivering van het bewustzijn,
door vorming en verheffing van de persoonlijkheid!
Ziedaar een geheel ander einddoel! Hier is het
waarlijk: uit God, door God en tot God! Maar
het Buddhisme? Dat moge spreken van de zaligheid
van het niet-zijn — zulk eene zaligheid is eene
ongerijmdheid. In het niet-zijn is niets, in elk
geval geene zaligheid!
Hoe is er grooter contrast denkbaar dan het
Christendom en het Buddhisme? Zij staan tegen-
over elkander als ja en neen!
Op den bodem van het Christendom bloeit het
leven der persoonlijkheid; op dien van het Buddhisme
vindt de persoonlijkheid den dood!
In het Buddhisme is dan ook medelijden met do
ellendigon het beginsel van alles. Het Christendom bestaat
en werkt door de liefde God s, die zijne kinderen goed
en gelukkig wil maken. Hier vinden wij dus het beginsel,
dat uit het hart in het hart gaat, en de vaste grondslagen
-ocr page 28-
24
legt van het persoonlijk deelen in Gods leven; ter-
wijl daar juist dat persoonlijk leven wegzinkt in het
eeuwig, eindeloos Niet
Nogmaals, welk een verschil tusschen die ver-
lossingsgodsdiensten! Maar is het dan niet een
gevaarlijk, ja zelfs roekeloos spelen met het wezen
des Christendoms, met zijne plaats onder de historische
godsdiensten , met zijne onvergelijkelijke beteekenis voor
de geestelijke ontwikkeling der menschheid, met den
eerbied , dien wij voor het Christendom moeten vragen ,
ook van hen, die het weinig achten — dikwijls doordat
zij het weinig kennen — is het geen gevaarlijk spelen
met dat alles, indien wij het Christendom met het
Buddhismc één en denzelfden titel, dien van ver-
lossingsgodsdienst, laten dragen ?
Nu beweer ik niet. dat bv. pfleiderer tusschen
het Buddhisme en hot Christendom geen onderscheid ziet.
Hij merkt wel terdeeg op dat het eerste passief, het
laatste actief is ; waarom hij het Buddhisme dan ook
aesthetische, het Christendom teleologische
verlossingsgodsdienst noemt (13). Maar het is juist uit-
hoofde van dit diepgaand verschil, hetwelk ik boven aan-
wees, en dat pfleiderer terecht door die onderscheiding
heeft aangeduid , uithoofde van het beginsel van eeuwig
loven, waardoor het Christendom een geheel andere
godsdienst is dan het Buddhisme , dat ik voor onze religie
een naam vraag, die haar in hare oneindige verheven-
heid boven eiken anderen godsdienst doet kennen!
Terwijl ik sprak over het beginsel, waardoor het
Christendom verlossing werkt, kon ik natuurlijk niet
zwijgen van het doel, waartoe het dat doet.
-ocr page 29-
25
En zoo heb ik meteen reeds eene andere grief
ecnigermate toegelicht, nl. deze: dat de naam verlos-
singsgodsdienst niets bevat, dat ons helpen kan om
het antwoord te vinden op de vraag: waartoe ver-
lost het Christendom?
De verlossing zelve kan, als zoodanig, het
einddoel niet zijn. Zij is ééne der perioden, die het
proces der wedergeboorte doorloopt. Dat proces gaat
echter voort, maar treedt dan ook, al voortgaande, in
een ander licht; het wordt verzoening, vernieuwing
van den inwendigen mensch, verheffing van den geest,
heiliging, volmaking naar Gods beeld!
Dat het Christendom dat hoogste goed beoogt,
den mensch door Gods leven tot dat hoogste
leven brengen wil, is duidelijk. Maar als men mij zegt,
dat het wezen van het Christendom in de verlossing
ligt, en dan niet tegelijk veel daar bijvoegt, dat niet
in het begrip verlossing is opgesloten, dan weet ik
waarlijk alweder niet, waar ik met het nieuwe leven,
de heiliging, de volmaking heen moet; hoe deze
de voortzetting en voltooiing is van het proces, dat
enkel door het woord verlossing wordt aangeduid;
welk verband er tusschen een en ander bestaat; ja,
of er zelfs wel verband is Moet ik die dingen dan als
onverschillige zaken beschouwen ? of een donum superad-
ditum, eene zekere toegift, eene uiterlijke belooning, op
nominalistische wijze willekeurige gaven Gods er in zien?
Worden zij mechanisch door het Christendom voortge-
bracht , en niet organisch door het beginsel des Christen-
doms uitgewerkt? Eén blik op het Christendom toont mij
dat dit laatste het geval is. Maar dan ligt ook de
conclusie voor de hand: de naam verlos singsgods-
-ocr page 30-
26
dienst dekt, ook in dit opzicht, het wezen des Chris-
tendoms niet!
Men kan toch niet zeggen, dat verlossing door
het spraakgebruik tegelijk reeds heiliging, volma-
king beteekent. Wèl is het zeker, dat in het N. T.
het verlossingshegrip voldoende wordt aangevuld door
de aanwijzing van het leven, dat in den verloste ont-
waakt. Maar daaruit blijkt juist, wat ik beweer, dat
wij den naam verlossingsgodsdienst niet zoo maar
alleen, zonder aanvulling, mogen laten uitgaan in de
wereld. De x\'Kolvrpwai^ (verlossing) van paulus is —
ik erken het — meer dan eene losmaking alleen. Doch
dat zij meer is, ligt niet in het woord xnolvrpai\'jii zelf.
Maar ik weet het, wijl paulus mij toont dat er ver-
zoening, heiliging, geheele vernieuwing des levens op
volgt, en dat dit alles de werking is van de ééne kracht,
van het ééne leven Gods in Christus, hetwelk den
mensch tot ééne plant maakt met Hem en met God.
Voert men misschien tegen mij aan, dat in het
Nieuwtestamentische autznpix en erw£etv (redding, be-
houd; redden, behouden) meer ligt, dan wij door de woorden
verlossen en verlossing kunnen aanduiden, dan
geef ik dit gaarne toe. Maar dan verzoek ik allen te
bedenken, dat de naam, dien ik bestrijd, is: verlos-
si n g sgodsdienst, en niet: godsdienst der aoxypix. Het
ware beter dat men het Christendom den redding sgods-
dienst noemde. Doch zou daardoor alle moeielijkheid zijn
weggenomen PVolstrokt niet! Ook dan rezen weer dezelfde
vragen: redding — waarvan ? waardoor ? waartoe ? En de
gegevens voor de juiste beantwoording van die vragen
lagen wederom niet in den naam, die dan geacht moest
worden het wezen des Christendoms aan te duiden, en
-ocr page 31-
27
de bedoelde gegevens dus ook in zich behoorde te bevatten.
Voorzeker, ffwSeiv en Gwnpix zijn iets anders dan verlos-
sen en verlossing. Doch gene woorden hebben, even-
zeer als deze, verklaring van elders noodig, en mogen
daarom evenmin belast worden met eenc taak, tegen
welke zij niet zijn opgewassen.
Zoo moet dan, bij de beschouwing van het wezen
des Christendoms, de verlossingsidee den voorrang
afstaan aan eene andere; ook in haar eigen belang,
om zelve in hare diepte en rijkdom gekend te worden;
opdat het blijke , dat zelfs in haar niet de verlossing,
maar het leven, dat verlost hoofdzaak is.
De levensidee moet onze geheele beschouwing
van het Christendom besturen. Want het Christendom
is leven; leven uit God, door God, tot God.
Houdt dit in het oog, en gij zult zien dat dit het eerste
en het meeste in het Christendom is: dat het goddelijk
licht, goddelijke waaiheid, goddelijk leven brengt in
de arme, zondige, maar voor God openstaando men-
schenziel. Verlossing, verzoening, heiliging — alles
is ééne werking van het leven, dat Christus geeft.
Levensvatbaarheid, levensmededeeling, le-
vensyermeerdering, levensvernieuwing, levens-
volmaking — ziedaar, in hoofdzaak, de gang geteekend
van het werk des Christendoms in den mensch, van
het psychologisch proces der wedergeboorte.
Het geldt hier dus niets meer of minder dan de
leidende gedachte onzer wetenschappelijke beschouwing
Yan het Christendom, en ook onzer prediking.
Zal de verlossing daarin voorop staan, alsof
uit haar alles verklaard kan worden, dan voorzie ik
-ocr page 32-
28
(en dit is mijn vierde bezwaar) allerlei schadelijke
leeringen, die of reeds geleerd worden, of niet uit-
blijven kunnen.
Ik sprak reeds over het Christendom, in vergelijking
met het Buddhisme en met de wettische godsdiensten,
die op het heteronomisch beginsel steunen. Kondigt
men het Christendom als verlossingsgodsdienst aan,
dan vraagt men op den duur Ie vergeefs voor dezen
godsdienst meer waardeering en eene hoogere plaats dan
voor die anderen.
En wat de Christelijke waarheid op zich zelve be-
treft, vrees ik, dat zij, enkel uit het oogpunt der ver-
lossing beschouwd, in menig opzicht niet tot haar recht
kan komen.
Het dualisme der orthodoxie —eene absoluut
zondige, verlorene wereld en God, eene
bedeeling der duisternis en eene bedeeling des
lichts — is dan niet te ontwijken.
De diepe gedachte der p raed esti natie-leer ont-
glipt ons, en die leer moet in den onwaren vorm van
voorheen herleven.
Voor het deïsme zie ik den weg openstaan, of
ten minste niet onherroepelijk gesloten.
Het nominalisme der middeleeuwen kan, met
het heteronomisch beginsel, gemakkelijk binnendringen,
en ons met de wonderlijkste invallen verrassen.
De christologie wordt achteruitgezet, of zelfs
verbannen.
En op het gebied van de christologie zelve,
zullen wij dan hoe langer zoo meer terugkeeren tot
hot Oudtestamentische middelaarschap. De volle, rijke
beteekenis van jezus\' persoonlijkheid gaat verloren.
-ocr page 33-
29
Het verband tusschen zijne persoonlijkheid en het
door hem gewekt religieus beginsel, zullen wij
allengs meer uit het oog verliezen.
En waar blijft, op het gebied van de anthropo-
logio, de echt Proteslantsche opvatting van het beeld
Gods, als een donum naturale (eene gave Gods,
die onze natuur uitmaakt)?
De kiem van den godsdienst, der kennis van
God, van het leven in God, behoort tot \'s menschen
wezen ; zij is hem in en met zijne natuur uit God gegeven.
En aan die kiem sluit het wezen des Christendoms zich
aan. Het leven kweekt het leven. Maar wordt dit
alles niet op gevaarlijke wijze voorbijgezien? en moet
daardoor de gedachte niet opkomen, dat de Roomsche
Kerk, die tusschen de verlossing en het leven in Gods
gemeenschap geen i n n e r 1 ij k verband ziet, volkomen ge-
lijk heeft, waar zij dat laatste eenvoudig voor een donum
superadditum, voor eene gave, die vreemd is aan
de menschelijke natuur, verklaart?
En de Kerk? Zij wordt dan het absoluut volkomen
instituut, dat, naar het goedvinden van den priester,
en steeds op eene wijze, die innerlijken samenhang
tusschen de verlossing en de zaligheid uitsluit, over de
geestelijke gaven Gods beschikt of ze onthoudt. Dan is de
Kerk niet het organisme van het religieuze leven, niet de
draagster van den H. Geest, door Christus in de
menschheid gewekt.
"Wij zien dus om naar een anderen naam.
Zullen wij dan, gelijk sommige Duitschers, het
Christendom Kind se haf ts- of Sohnschafts-religion
noemen ? Maar deze maken en gebruiken zulke woorden
-ocr page 34-
30
gemakkelijker daii wij. Bovendien zouden die bena-
mingen ons niet geheel kunnen bevredigen.
Wat mij betreft — mij is het Christendom de
godsdienst der liefde Wil ik hem, als zoodanig,
nader, naar zijn grond, zijn beginsel en zijne wer-
king beschrijven, dan noem ik hem den godsdienst
van het in Christus verwerkelijkte leven uit
God en in Gods gemeenschap.
Leven uit God is zijn grond.
Gods leven is zijne kracht.
Ons leven in God is zijne vrucht.
De mensch wordt één met God door den Heiligen
Geest van christus.
Ik geloof dat wij alzoo de kern van het
Christendom hebben aangewezen, den grond, die alle
gevolgen in zich sluit, het centrum, van waar allo
stralen naar den omtrek uitgaan, en dat dus de gege-
vens bevat tot verklaring van elk verschijnsel, dat wij
binnen den omtrek aantreffen.
Vergis ik mij niet, dan is de aanbevolene formule
goed te keuren om de volgende redenen:
1°. Zij is volkomen toereikend om het wezen des
Christendoms uit te drukken.
2e. Zij is volkomen duidelijk en ondubbelzinnig,
zoodat zij geene aanleiding tot schadelijke onder-
stellingen geeft.
3". Zij wijst het wezen van alle religie aan,zooals
dat in het Christendom eerst in zijne ware heer-
lijkheid is verwerkelijkt.
4°. Zij laat ons niet onzeker omtrent het karakter
van christus\' werk.
-ocr page 35-
31
5°. Zij toont ons het beginsel, waardoor dat werk
wordt bezield en gedragen.
6°. Zij laat ons de voortzetting daarvan, de éénheid
van alle werkingen des Christendoms, en het
einddoel, waarop zij uitloopen, duidelijk zien.
Is dit alles zoo, dan blijkt het, dat de levens-
idee alleen ons veilig kan geleiden op de wegen van
het onderzoek.
De orthodoxie is in een schadelijk dualisme ver-
ward , omdat zij begint bij eene volkomene breuk tusschen
God en de zondige wereld. Zoo miskent zij de éénheid
tusschen den mensch en God, die toch nog onder de schijn-
baar volkomene breuk ligt, en waarop Gods liefde in
christüs de brug vastlegt (14) , die ons over de breuk
heen tot onzen Vader terugvoert. Voor haar vangt alles
met verlossing aan; terwijl toch alles begint met de
aanraking van Gods liefdeleven, die ervaringen van
vergeving en verlossing in het hart wekt.
Van genade spreekt de orthodoxie; maar dat
die genade eerst liefde was, en zijn moest, om genade
te worden, verliest zij te veel uit het oog.
Zij kan dan ook de dwaling niet te boven komen,
dat tal van niet-verloste individuen zouden te gronde gaan.
De liefelijke voorstelling van de «7roKa-raoTaa-is toü/tmh
(de herstelling van alle dingen) werpt voor haar geen
licht op dat ontzettend probleem. Er schiet haar niets over,
dan: of het decretum horrendum (het verschrik-
kelijk besluit der verwerping) te aanvaarden, óf een
uitweg te zoeken in de leer van de conditioneele
onsterfelijkheid. Deze zal haar echter ten slotte
stellen voor dit dilemma:
-ocr page 36-
32
of God is eeuwig de Liefde, en dan worden
allen zalig;
of velen gaan te gronde, ondanks Gods werk in
hen, maar dan is er geene eeuwige Liefde, dan is er
geen God!
Maar zóó is zij, in hare grondheschouwingen, eene
miskenning van het leven Gods in den monsch, en van
de reddende macht van Gods leven in Christus. Zij
kan paulus dit heerlijk woord niet nazeggen: flGeze-
gend zij de God en Vader van onzen Heer jezus
Christus, die ons met allen geestelijken zegen in den
hemel gezegend heeft in Christus, gelijk Hij ons vóór
de grondlegging der wereld in Hem had uitverkoren,
om heilig en onhesmet te zijn voor zijn aangezicht,
en ons in liefde te voren verordend had tot zijne zonen
door jezus Christus." (Ef. I: 3—5). Dan blijft haar
echter ook enkel het nominalistisch infralapsarisme
over, en daarmede maakt zij strijd en zonde, in
stede van leven en 1 i e f de, tot motieven van Christus\'
verschijning.
Laat ons, aan het zuiver Protestantisme getrouw,
hiertegenover Gods leven, God alloen, God ge-
heel, als grond van hot Christendom, als motief
van zijne verschijning, als kracht van zijne kracht,
als einddoel van zijn streven doen kennen.
Ik meen dat dit inzonderheid op den weg ligt van
ons, als van Evangelischen, die niet — gelijk het
averechtsch oordeel van velen luidt — de prediking
van jezus, maar zijne persoonlijkheid, het leven
Gods en des mcnschen, dat in Hem verwer-
kelijkt is, op den voorgrond plaatsen. Om datieven
heen groepeeren wij alles. Uit dat leven verklaren wij
-ocr page 37-
33
alles. Daarin zien wij aanvang en einddoel van alles.
Laat nu ook, tot de kennis en de verwerkelijking van dat
leven, alles in onze wetenschap en in onze prediking die-
nen. Hoe onze naam dan eerlang zijn zal, doet er
niet toe. Maar dit acht ik zeker, dat wij zóó het best
den zegen genieten en verspreiden, dien het licht en
het leven des Christendoms ons schenken.
Utrecht.                            Dr. T. CANNEGIETER.
-ocr page 38-
AANTEEKENINGEN.
(1)  De volgende bladzijden behelzen mijn antwoord op deze
vraag, gegeven in de vergadering van Evangelische predikanten
eu gemeenteleden, die in April dezes jaars te Utrecht werd
gehouden.
(2)   Vergl. dorner „über das Wesen der Religion" in Theol.
Studiën und Kritiken, 1883 II.
(3)  Zie Nederl. geloofsbel. art. 23. Vergl. fl. catech.
o.a. vr. 21, 56, 59—61, en 70.
(4)  Zie, behalve de reeds genoemde, vr. 12, 14, 29.
(5)  Pfleiderer , Beligions-philosophie auf geschiehtlicher
Grondlage, 1878, bl. 727.
(6)  Hoekstra, Ontw. der Zedl. Idee in de geschiedenis,
Voorrede XX; vergl. hoekstra\'s „Bronnen en grondslagen van
het godsdienstig geloof bl. 106 v.v.
(7)  Pfleiderer, kaftan, e. a.
(8)  Von hartmann, (in zijn „Eeligion des Geistes", hl. 110)
beweert zelfs, dat het eerste begin der openbaring uit haar voort-
komt. Dit is m. i., de uiterste consequentie van de zooeven
genoemde stelling, en eene geheele omkeering van het Johan.
neïsche „wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad."
(9)  Schleiermacher , Glaubenslehre.
(10)  Door rechtstreeksche gemeenschap met God,
versta ik geenszins eene onmiddellij ke, maar zulk eene,
die ons hart raakt, ons eigen, innerlijk leven op \'t nauwst
met God verbindt, dus eene persoonlijke.
(11)  Zie bv. calvltn, Institutio II, XV, 4, 5, 6.
(12)  Zie kern, Geschiedenis van het Suddhisme.
(13)  Pfleiderer, t. a. pi. bl. 729.
(14)  Dat deze vergelijking — gelijk trouwens elke andere —
mank gaat, behoeft nauwelijks herinnerd te worden.