-ocr page 1-
-ocr page 2-
vr\\yv\\ l(>lf*~/?
-ocr page 3-
-ocr page 4-
\'...
-ocr page 5-
GESCHIEDENIS DER ERANSCHE REVOLUTIE.
-ocr page 6-
\'
-ocr page 7-
•\\
-ocr page 8-
CC.A.Last                                                                                                            SUendr vEW.M.Trap.
Om lot onze aardappelen weer te keerea, zóó werden, de eerste poters bij ons
ingevoerd, pag. 23.
-ocr page 9-
yyj»2)./3
GESCHIEDENIS
DKR
n
UI
REVOLUTIE
van 1789.
DOOR
EBCKMAO-CHATBIAff.
Vertaald door D. LODEESEN.
Volks-uitRave.
EERSTE DE El,
------G*=<3beSsC*sC**\'
BIBLIOTHEEK
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
AMSTERDAM, — G. L. PUNKE.
1874.
-ocr page 10-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000007545258B
0754 5258
-ocr page 11-
EERSTE AFDEELING.
DE GENERALE STATEN.
I
De geschiedenis van de groote Omwenteling van 1789 door het volk
en de burgerij tegen den adel, is al door ij wat menschen beschreven.
Maar dat waren meest geleerden en vernuften, die de dingen van bovenaf
bezagen. Ik ben maar een oude boer, en ik zal alleen spreken over datgene
waarvan wij verstand hebben. Het best is altijd zich met zijn eigen zaken
te bemoeien; wat men zelf gezien heeft, weet men eerst goed ; daar moet
men partij van trekken.
6e moet dan weten, dat vóór de Eevolutie onder het ambt Pfalzburg
nog vijf dorpen ressorteerden: Wilschberg, Mittelbronn , Lützelburg , Hul-
tenhausen en Haselburg. Alleen de burgers van de stad zelf en die van
Wilschberg en Haselburg, waren vrijen. De bewoners der andere dorpen,
mannen zoowel als vrouwen , waren lijfeigenen, en mochten zonder vergun-
ning van den schout de banne of heerlijkheid niet verlaten.
Die schout of Prevöt sprak recht op het stadhuis ; zijn rechtsmacht
strekte zich uit over goederen en personen, behalve adellijken. Hij droeg
den degen en mocht den gemeenen man ook wel tot den galg veroordeelen.
Onder het portaal van het stadhuis, waar nu de hoofdwacht is, werden
de beschuldigden op de pijnbank gelegd, als ze niet bekennen wilden. De schouts-
dienaar en de beul konden ze zoo pijnigen, dat men ze op de markt hoorde
gillen. En dan werd de galg opgericht op een marktdag , onder de groote
iepenboomen , en de beul ging als ze hingen met de beide voeten op hun
schouders staan.
Wie in die tijden er maar aan durfde denken zich te vergrijpen, moest
wel zeer brutaal en verstokt wezen!
Pfalzburg had een hoog tolrecht, dat wil zeggen, dat elke wagen met
goederen, als laken, wol of dergelijken, een gulden doorvoerrecht betaalde;
elke vracht palen, planken, duigen en ander timmerhout, 6 groot of stuivers
(gros de Lorraine) ; elke vracht weeldeartikelen, als fluweel, zijde, fijn
revolutie.                                                                                                    1
-ocr page 12-
2                             Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
laken, 30 groot; een dragend paard, 2 groot; een mars met koopwaren,
y2 groot; een kar met visch, % gulden; een kar met boter, eieren, kaas,
6 groot; elk mud zout, 6 groot; elk mud rogge of koren , 3 groot; het
mud gerst of haver , 2 groot; het centenaar ijzer, 2 groot; een os of een
koe , 5 penningen ; een kalf, varken of schaap , 2 penningen , enz.
Zoo konden de bewoners van Pfalzburg of den omtrek geen bete nut-
tigen, niet drinken of zich kleeden, zonder eerst het noodige aan de her-
togen van Lotharingen op te brengen.
Dan kwam nog de zoogenaamde gabelle van den hertog, die hierin
bestond dat ieder logementhouder, herbergier of tapper van Pfalzburg of de
dorpen daaronder ressorteerende, aan Z. Hoogheid zes kan wijn of bier,
voor elk opgeslagen of verkocht vat te betalen had. Voorts moest aan Z.
Hoogheid worden ojïgebracht het recht van overgang, te weten: bij ver-
koop of erfenis van vast goed, vijf ten honderd. Dan nog een meetgeld
van het koren , hierin bestaande, dat alle granen , tarwe , rogge , gerst of
haver, die op de markt verkocht werden , met een franschen stuiver per
mud voor Z. Hoogheid belast waren.
Dan werd nog een marktgeld op de kennissen of groote marktdagen
geheven. Er waren drie zulke marktdagen per jaar. De standplaatsen
werden door twee marktmeesters op zoo en zooveel gesteld , al weder ten
bate van Z. Hoogheid.
Dan kwamen nog de stads-waaggelden : voor elke honderd pond wol,
meel of andere waar, een stuiver; voorts de boeten, die de schout oplegde,
maar die door commissarissen van Z. Hoogheid werden getaxeerd en geïnd ;
voorts een eikel- en weiderecht voor het weiden der varkens en runderen
in het bosch; een sprokkelrecht voor het brandhout; een vollersrecht voor
de laken werkers; de groote tiend , die voor twee derden aan Z. Hoogheid
en voor één derde aan de kerk toekwam ; en de kleine tiend op het koren,
alleen voor de kerk , maar die Z. Hoogheid met der tijd wist te verdonke-
remanen, omdat Z. Hoogheid nog meer van zich zelf dan van de kerk hield.
En nu, als men weten wil, hoe zooveel brave lieden onder het mes
van Z. Hoogheid en haar schouten, baljuws, drosten en deurwaarders
gekomen waren, — dan moet men zich herinneren , wat een paar eeuwen
vroeger gebeurd was. Een zekere Georg Johan , graaf van de Pfalz, hertog
van Beieren en graaf van Waldentz, die hier onmetelijke boschgronden bezat
bij de gratie der Keizers van Duitschland, maar die er geen duit van trek-
ken kon, bij gebrek van lieden om ze te bewonen , bij gebrek van wegen
om het hout te vervoeren , of van rivieren behoorlijk onderhouden om het
te vlotten , — was op den inval gekomen, om in den Elsasz, in Lotharin-
gen en in de Pfalz, alom te laten bekend maken : »dat elk en een iegelijk,
»die lust had om te werken, slechts naar zijn bosschen behoefde te verhui-
»zen; dat hij hun grond verschaffen zou, en dat ze daar zouden leven als
»hoenders op een dorschvloer; — dat hij, Johan von Waldentz , dat alles
»deed ter eere Gods ! Dat Pfalzburg een groote pleisterplaats was tusschen
«Frankrijk , Lotharingen, de Pfalz en den Elsasz, en handwerkslieden en
«kooplui, wagenmakers en hoefsmeden , kuipers en schoenmakers, er een
»grooten afzet zouden vinden, desgelijks huis- en wapensmeden, schilders
»en herbergiers en andere neringdoenden, — en, daar elke groote onder-
»neming beginnen moest met Gode de eer te geven, zouden zij die zich in
»zijn stad Pfalzburg kwamen vestigen, vrijdom van alle lasten hebben;
»ze zouden vrij mogen bouwen en hadden het hout pro Beo! Men zou
-ocr page 13-
De Generale Staten.
3
»hun een kerk bouwen , waar deugd en godsdienst gepredikt zou worden;
»men zou hun een school stichten, om de kinderen op te voeden in de
»ware leer, aangezien de jeugdige ziel een kostelijke hof is , waar wel-
sriekende planten gezaaid moeten worden, wier geur tot God opstijgt!"
De graaf beloofde nog een aantal andere voordeelen en vrijdommen, en
het gerucht hiervan verspreidde zich door gansch Duitschland, zoodat er een
groote toeloop van menschen kwam, die allen van dat voorrecht gebruik
wilden maken. Zij timmerden huizen, ontgonnen gronden, bestelden akkers
en brachten de bosschen van Georg Johan in staat om te rendeeren. Wat
vroeger niets opbracht, had nu waarde !
Toen ging dezelfde Georg Johan, graaf von Waldentz, heen en verkocht
alles , grond, vee en bewoners , aan den hertog van Lotharingen Karel III,
voor de som van vierhonderd duizend gulden, — zeker ook ter eere van
het goede geloof, de rechtvaardigheid en de glorie Gods.
De meeste dier bewoners waren Lutherschen, daar Georg Johan open-
lijk had verklaard dat het zuivere, eenvoudige geloof, volgens den Apostel
Paulus, te Pfalzburg gepredikt zou worden, overeenkomstig de Augsburgsche
confessie. Maar toen hij de viermaal honderd duizend gulden had opgesto-
ken, stoorden al zijn beloften hem niet in zijn nachtrust; en de eerste
opvolger van Karel III, die niets beloofd had, zond zijn »lieven , trouwen"
Secretaris van Staat, Didier Dattel, om in alle liefde zijn eerzame burgers
van Pfalzburg te vermanen, tot het Catholieke geloof over te gaan. In
geval sommigen in hun dwaling mochten willen volharden, werd hun aan-
gezegd het land te ruimen, op straffe van uitzetting en verbeurdverklaring
van hun goed.
Sommigen lieten zich bekeeren, en anderen, mannen, vrouwen en kin-
deren , trokken uit, met niets dan wat oude meubelen op hun karren.
Eenmaal zoover, gebruikten de hertogen van Lotharingen hun «lieve
en eerzame burgers van Pfalzburg, om de wallen op te hoogen en in staat
te brengen; om de twee poorten, de Duitsche en de Fransche poort, in
de rots te houwen of van gehouwen steen op te trekken; om de grachten
te graven ; het stadhuis te bouwen , voor de rechtszittingen; om een kerk
te stichten, voor de handhaving van het geloof, en naast de kerk een
pastorie voor den pastoor die het kuddeke zou verzorgen; eindelijk de waag,
om den impost te heffen." Daarna bepaalden de ambtenaren van Z. Hoogheid
de belastingen en servituten, verbruiksrechten en pachtgaven, hand- en
spandiensten, naar hun welgevallen; en de arme drommels werkten, het
ééne geslacht na het andere, van 1583 tot 1789, ten bate en gerieve van
de hertogen van Lotharingen of de koningen van Frankrijk, — alles omdat
ze geluisterd hadden naar de beloften van Georg Johan von Waldentz, die
eigenlijk niets anders dan een schelm was, zooals er \'veel in de wereld zijn.
Voorts gaven de genoemde hertogen patenten uit aan verschillende corpo-
raties of gilden te Pfalzburg. Dat waren een soort van compagnieschappen
tusschen menschen van hetzelfde vak, met het doel om de concurrentie te
beletten, en dus eigenlijk om het publiek onder elkaar op hun gemak te
kunnen afzetten.
Om in zulk een gild te worden opgenomen, moest men eerst drie,
vier , soms vijf jaren als leerling werken ; daarvoor moest de baas nog een
ferme som toe hebben. Dan , nadat men zijn zoogenaamd meesterstuk ge-
leverd had en zijn patent had betaald , werd men zelf meester of baas, en
verhaalde latei op een ander, wat men eerst zelf had moeten lijden.
-ocr page 14-
4                              Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Men moet zich de stad niet zoo voorstellen als ze er tegenwoordig uit-
ziet. Ja het beloop der straten en de steenen huizen zijn niet veranderd;
maar er stond geen enkel huis , dat geverwd was. Alle huizen waren ruw
gepleisterd , de deuren en vensters waren klein en boogvormig. Onder die
gemetselde bogen, achter kleine ruiten in lood gezet, zag men den kleêr-
maker, met gekruiste beenen op zijn snijtafel gehurkt, het laken knippen
of de naald reppen; elders in een donker hoekje, den wever zijn spoel heen
en weer jagen.
De soldaten van het garnizoen, met hun groote driekante steken , hun
witte versleten kuitendekkers, — waren er nog het slechtst aan toe. Zij
kregen maar eenmaal per dag te eten. Daartoe moesten de tappers en koks
er dagelijks op uit, om deur aan deur de kliekjes voor die sukkels op te
bedelen. Dat was zoo \'s lands wijs tot kort vóór de Eevolutie.
De menschen zagen er ongezond en haveloos uit; een vrouwenkleed ging
bij erfenis van grootmoeder op kleindochter over, en een paar schoenen van
grootvader op kleinzoon.
Tusschen de huizen zag men geen bestrating; aan de daken geen goten;
aan straatverlichting dacht men niet; menig glasruit in de benepen venster-
tjes was sedert jaren met een stuk grauw papier dichtgeplakt. En te midden
van die algemeene ellende zag men den schout met zijn zwarten barret statig
voorbijstappen en de stoep van het stadhuis opklimmen, of de adellijke
officiertjes heen en weer wandelen, met hun kleinen driepunt en witte uni-
formen en den degen in het dwars over den rug. En overal zwierven de
capucijner monniken met hun lange morsige baarden en roode neuzen , in
baaien kapjassen en zonder hemd; bij troepen gingen ze af en aan van het
klooster, waar nu de groote school is ....
Al die dingen, ze staan mij zoo levendig voor den geest, alsof ik ze
gisteren nog pas gezien had , en ik roep bij mijzelf: »Wat een geluk, voor
ons arme menschen , dat de Omwenteling gekomen is, en vooral voor ons
arme boeren!" Want, was de ellende groot in de stad, op het land ging
ze alle denkbeeld te boven. Vooreerst hadden de boeren dezelfde lasten te
dragen als de burgers; maar dan hadden ze er nog een menigte andere
bovenop. In elk dorp van Lotharingen was eene groote hoeve van den Heer
of van het klooster; al de goede stukken land behoorden aan die hoeve, en
alleen de slechte stukken bleven voor de arme lieden over.
En de arme boeren mochten op hun gronden niet eens zaaien wat ze
wilden. De weidestukken moesten weiland blijven, de bouwstukken mochten
niet in gras gelegd worden. Want als de boer zijn akker tot weide maakte,
dan deed hij den pastoor te kort in zijn tiende; en als hij zijn weiland
scheurde, dan zou hij het loopveld kleiner maken. Als hij klaver zaaide op
de braakstukken , dan moest hij toelaten dat het vee van den Heer of van
het klooster er op kwam grazen. Zijn grond werd bedorven door vruchtboo-
men, wier vruchten alle jaren verpacht werden ten voordeele van de heer-
lijkheid of de abdij. Hij mocht die boomen niet uitroeien, en was zelfs
gehouden om ze weer bij te pooten als ze gestorven waren. De schaduw van
«lie boomen , de onvermijdelijke vertreding van zijn veld vruchten bij de in-
:ameling, het verlet bij het ploegen door de stammen en wortels die overal
in den weg stonden , — veroorzaakten hem onberekenbaar verlies.
Bovendien hadden de heeren het recht om overal te jagen , om in alle
jaargetijden dwars door het maailand te rijden en den oogst te vernielen. En
de boer die een enkel stuk wild doodde, al was het op zijn eigen grond,
had kans op de galeien.
-ocr page 15-
De Generale Staten.
5
De heer en de abdij hadden ook nog een bijzonder weiderecht, hierin
bestaande, dat hun vee eiken dag een uur vroeger dan dat van het dorp ih
de weide gejaagd werd. Want alle weide was gemeene weide, en \'s nachts
zet men bij ons de beesten op stal. Het vee van den boer kwam dus achter-
aan grazen , en had het slecht.
Die hoeve van den heer of het klooster had voorts het zoogenaamde
vluchtrecht, het recht om een duiventil te houden. Hun ontelbare duiven
bedekten de velden. Men mocht dus van hennep, van erwten, van boonen
enz. altijd het dubbele uitzaaien om een enkelen oogst te kunnen hebben.
Voorts had elke huisvader alle jaren aan den heer te brengen, vijf-
tien maten haver, tien jonge hoenders en vier en twintig eieren. Hij was
hem drie dagen werk schuldig voor zijn eigen hoofd , drie voor ieder van
zijn zoons of knechts, en drie voor ieder paard of wagen. Hij had de ver-
plichting om den grasgrond rondom het kasteel van den heer behoorlijk ge-
maaid te houden , om diens hooi te bewerken en te droogen en het naar
zijn schuur te brengen, en wel op het eerste kleppen van de klok, —* alles
op straife van vijf groot boete voor elk verzuim. Ook was hij gehouden, om
alle steenen en hout die voor herstellingswerken aan het kasteel of de heeren-
hoeve noodig waren, aan te voeren. De heer had hem dan in den kost, dat
wil zeggen, gaf hem een korst brood en een spier knoflook voor eiken
dag werk.
Dat noemde men de corvee, de leendienst, zooveel als hand-en span-
diensten of heerendiensten (*).
En als ik nu nog sprak van den gemeenen oven, den gemeenen molen,
de gemeene pers, waar het gansche dorp moest komen bakken, malen,
of oliepersen, tegen vergoeding van zooveel wel te verstaan; — van den
beul, die recht had op het vel van elk gestorven dier, en eindelijk van de
tiende, niet het minst harde, daar men elke elfde schoof aan den pastoor
moest geven, terwijl men al zoo veel geestelijken , monniken, kanunniken,
carmeliten, capucijners en bedelaars van allerlei orden had te voeden ; —
als ik van al die lasten en nog onnoemelijk veel andere die op het landvolk
drukten, spreken wilde, — dan zou er geen eind aan komen!
Men zou zeggen dat de heeren en de geestelijken het er op toelegden
om de ongelukkige boeren uit te roeien, en dat ze alle mogelijke middelen
aangrepen om het zoo ver te brengen.
En toch, de maat was nog niet vol!
Zoolang ons land onder de heerschappij der hertogen was gebleven ,•
waren de rechten van Zijne Hoogheid en van de heeren, de abdijen, de
priorijen , de monniken- en nonnenkloosters, zeker al genoeg om ons dood-
arm te maken. Maar na den dood van Stanislaus en de aanhechting van
Lotharingen aan Frankrijk (1642), kwam er nog vrij wat bovenop, als: de
koningsschatting, — te weten dat elk huisvader moest opbrengen twaalf stui-
vers voor elk kind en even zooveel voor eiken dienstbode ; — het konings-
recht, een soort van belasting op de meubels ; — de konings-opcenten, te
weten een twintigste deel van de zuivere opbrengst der landerijen, maar
alleen der landerijen van den boer, want de heeren en geestelijken waren
er vrij van; — voorts de pacht op het zout, op den tabak , waarvan de
(*) Het fransche woord corvee is aan ons volk niet geheel onbekend; maar zijn
ongeoefende tong heeft er het woord k a r r e w e i van gemaakt, dat langzamerhand
ook een minder hatelijke beteekenis kreeg, en ook voor elk behoorlijk betaald werk
van den ambachtsman gebezigd wordt.
-ocr page 16-
6                           Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
kerk en de heeren ook vrijgesteld waren; — en eindelijk de koninklijke g a-
belle of Vereenigde Rechten.
En als al die prinsen, heeren en geestelijken , — die sedert eeuwen de
beste landerijen in bezit hadden en de boeren dwongen om voor hen te
spitten, te zaaien en te oogsten, en dan nog allerlei rechten en lasten
in geld en in waren op te brengen, — als ze nog maar hun rijkdommen
besteed hadden om wegen aan te leggen, vaarten te graven, moerassen
droog te maken , den grond te verbeteren, om scholen en gasthuizen op te
richten , dan ware er nog iets voor te zeggen geweest. Maar zij dachten
alleen aan hun vermaken , hun vertooning en hun hebzucht.
En als men dan zien moest, hoe een kardinaal Louis de Rohan , een
prelaat van de heilige kerk, in de nabijheid, te Saverne , een ontuchtig
leven leidde, de eerzame lieden bespotte, de boeren op de wegen vóór
zijn koets door zijn lakeien liet afrossen; — wanneer men te Neuweiler, te
Buchsweiler , te Hildeshausen, zag hoe de heeren faizanten opfokten; oranje-
riën en broeihuizen timmerden; tuinen en parken aanlegden van een halve
mijl in omtrek, vol marmeren vasen, standbeelden en fonteinen, om den
koning te Versailles na te bootsen ; om niet te spreken van de lichte vrou-
wen, in zijde gekleed, die ze onbeschaamd en driest met zich voerden ten
aanzien van het rampzalige volk ; — als men die troepen barvoetige Carme-
liten, Franciscaners en Capucijners zag bedelen en een lui leventje leiden,
van den eersten dag des jaars tot aan St. Sylvester; — als men de baljuws,
de schouten, de drosten (*), rentmeesters en officieren van allerlei rang
zag, hoe ze zich nergens om bekommerden , dan om hun emolumenten , en
van de aanschrijvingen en boeten leefden; — als men honderd en duizend
zulke dingen zag , dan was het wel treurig!....
en vooral treurig, daar eigenlijk de zonen der boeren zelf dat alles stijf-
den en steunden tegen hun ouders , tegen hun vrienden , tegen zich zelven.
Want als ze eenmaal bij hun regiment waren , schenen die boerenzonen
de ellende van hun dorp te vergeten. Ze wisten van niets dan van hun officie-
ren, hun colonel, altemaal adellijken, die hen gekocht hadden en voor wie ze
het land zouden uitgemoord hebben voor de eer van het vaandel, zoo als
het heette. En toch , geen van hen kon ooit officier worden : — de ge-
meenen waren niet waardig de epauletten te dragen! Maar als ze zich in
den krijg hadden laten verminken, hadden ze permissie om te gaan bedelen!
De slimsten begonnen een tapperij en trachtten op hun beurt jonge soldaten
te werven en het handgeld op te strijken ; de ondeugendsten gingen afzetten
op de groote wegen. Dan moesten er gendarmes op afgezonden worden,
soms zelfs een of twee compagniën geregelde troepen. Zoo heb ik er wel
een dozijn te gelijk te Pfalzburg zien ophangen , meest allen oude soldaten ,
die na den Zevenjarigen oorlog afgedankt waren. Ze hadden het werken
verleerd, ze beurden geen penning pensioen , en waren allen gevangen ge-
nomen te Wilschberg, terwijl ze van een tocht terugkwamen waarop ze een
postwagen bij Saverne geplunderd hadden.
Nu kan ieder zich voorstellen wat de oude tijd, dat zoogenaamd ancien
régime, was: — de adellijken en geestelijken hadden alles, het volk had
niets.
(*) Sénéchaux.
-ocr page 17-
De Generale Staten.
7
II
Dat alles is vrij wat veranderd, Gode zij dank ! De boeren hebben be-
hoorlijk hun deel van het goede dezer aarde genomen , en ik , natuurlijk ,
ik ben niet achtergebleven. Ieder in den omtrek kent nu de hoeve van
den ouden Michel, zijn weilanden van den Valtin, zijn schoone Zwitsersche
roode koeien , die weiden boven de pijnbosschen van de Bonne Fontaine ,
en zijn twaalf groote werkossen.
Ik heb niet te klagen : ik heb mijn kleinzoon Jacques op de Polytech-
nische school te Parijs , waar hij bovenaan zit; ik heb mijn kleindochter
Christine getrouwd met den boschopzichter Martin , een jongen met een goed
hoofd ; mijn andere kleindochter Juliette , is getrouwd met den commandant
van de genie Forbin ; en de jongste, Michel, van wien ik, als ik het maar
zeggen zal, het meest houd, omdat hij de laatste is , wil geneesheer wor-
den. Hij heeft reeds zijn candidaats-examen te Nancy afgelegd, verleden
jaar; als hij goed werkt, zal het best met hem gaan.
Dat alles , ik heb het te danken aan de Eevolutie !
Vóór 1789 zou ik niets gehad hebben; ik zou mijn leven lang gewerkt
hebben voor den adellijken heer en het klooster. Als ik dan ook daar zoo
zit in mijn ouden armstoel, in de groote kamer, en het ouderwetsche aar-
dewerk staat daar op de lijst, boven de deur, bij het schijnsel van den haard
te blinken; als grootmoeder, en de kuikens, rondom mij op en neer
trippelen , en mijn oude hond , zoo lang als hij is bij het vuur liggende ,
mij uren achtereen aankijkt met zijn goedigen snuit tusschen zijn voorpooten ;
als ik buiten door het venster mijn frissche appelboomen , mijn ouden bijen-
stal zie, en ik op het erf, of op den deel, mijn boerenknechts hoor zingen
en schertsen met de meiden, of de ploegen naar het land zie gaan, de hooi-
wagens volgeladen zie t\'huis komen, de zweepen hoor klappen , de paarden
hinniken ; — ja, ja ! als ik dan daar zoo zit in gedachten en mij de ellen-
dige hut. voor den geest haal, waarin mijn arme vader en moeder, mijn
broers en zusters in 1780 hun dagen sleten: de vier naakte en gescheurde
muren , de kleine venstertjes met stroo dichtgestopt, het dakriet verweerd
en weggewaaid; dat donkere , vermolmde hol, waar we stikten van den
rook, waar we zaten te bibberen van honger en koude ; — als ik denk aan
die goede oude lieden ; aan dien braven vader, aan die wakkere moeder ,
altijd maar zonder opzien werkende om ons met een lepel boonen den mond
open te houden , en ik ze mij voorstel in hun lompen, met hun droevig
gelaat, hun armzalig voorkomen !...... dan sidder ik nog , en als ik alleen
ben, dan laat ik het hoofd voorover vallen en ik ween.
Mijn verontwaardiging tegen hen die ons dat alles aandeden , om ons
tot den laatsten penning af te halen, zal nooit bekoelen. Mijn vijf en tach-
tig jaren doen daar niets toe; integendeel, hoe ouder ik word , des te die-
per zit het mij. En als men clan bedenkt, dat kinderen des volks , Jan ,
Piet en Klaas , in hun couranten schrijven dat de Eevolutie alles bedorven
heeft, dat we vóór 1789 veel braver, veel gelukkiger waren, — die rekels!
ieder keer dat ik zoo\'n courant in de handen krijg, beef ik van woede.
Mijn Michel zegt dan wel eens: »Maar grootvader! word toch niet
-ocr page 18-
8                             Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
zoo boos ! Die menschen worden betaald om het volk te bedriegen , om liet
weer dom to maken ; dat is de broodwinning van die arme duivels I___"
Maar hij mag praten wat hij wil, ik kan het niet verdragen. Lieve
hemel!... We hebben er bij dozijnen doodgeschoten van 1792 tot 1799, die
nog oneindig beter waren dan deze schavuiten : dat waren adellijken , sol-
daten van Condó , zij streden voor hun zaak ! Maar verraad te plegen aan
vader , moeder, kinderen en vaderland, om zich den buik rond te vreten ,
daar ! dat is al to erg !
Als ik dikwijls zulke vermaledijde couranten las , zou ik nog een be-
roerte krijgen. Gelukkig stopt mijn vrouw ze weg, als ze bij ongeluk in
huis komen, \'t Is of de duivel er onder speelt, die prullen komen overal
van zelf; men behoeft ze niet te bestellen.
Daarom heb ik besloten deze Geschiedenis van de O m w e n t e-
1 i n g te schrijven , om dat onkruid uit te roeien en de menschen te laten
zien wat wij uitgestaan hebben. Ik heb er al lang plan op gehad. Mijn vrouw
heeft er al onze oude brieven en papieren voor bewaard. Dat werk zal mij
veel moeite kosten ; maar men moet geen moeite ontzien als men iets goeds
wil doen. Daarbij komt, het is een zeker genot zulke lieden te ergeren,
die ons ergeren ; daarvoor alleen zou ik gansche jaren voor mijn schrijftafel
kunnen doorbrengen met mijn bril op mijn neus.
Dat zal mij een aangenaam tijdverdrijf wezen ; het zal mij goed doen
te bedenken , dat wij al die schelmen op zwart zaad hebben gezet. Ik be-
hoef me ook niet te haasten. Dan zal het eene en dan het andere mij weer
in het geheugen komen, en ik zal alles naar volgorde beschrijven; want
zonder orde kan niets goed gaan.
En nu begin ik.
Mij behoeft men waarlijk niet te komen vertellen, dat de boeren geluk-
kig waren vóór de Revolutie. Ik heb dien goeden ouden tijd, zooals
ze zeggen, gezien. Ik heb met eigen oogen onze dorpen gezien; ik hel)
den gemeenen bakoven gezien , waar men maar ééns in het jaar plaatkoeken
bakte , en de gemeene pers , die slechts in dienst van den heer gebruikt
werd of voor de abdij. Ik heb de gemeenen, de lijfeigenen van dien
tijd , gezien: mager en haveloos , zonder schoenen en zonder hemd , slechts
in een kiel en linnen broek, winter en zomer ; hun vrouwen, zoo taankleu-
rig , morsig en slordig, dat men ze voor een soort van beesten zou aan-
gezien hebben ; hun kinderen , die voor de deuren kropen zoo goed als naakt,
een enkel stuk lap om het onderlijf. O ! de heeren zelf werden gedrongen
in hun boeken te schrijven : »dat die arme lastdieren , krom van \'t spitten
onder regen en zonneschijn, om voor ieders dagelijksch brood te zorgen ,
toch ook wel verdienden , er wat van mede te eten !" Zij schreven dat in
een goede bui , maar ze dachten er later niet meer aan.
Zulke dingen vergeet men nooit. En zoo was het te Mittelbronn, te
Hultenhausen , in de Buurten , in het gansche land. En nog spraken de oude
lieden van een tijd , dat het er nog erger uitzag. Dat was gedurende den
grooten oorlog van de Zweden met de Franschen en Lotharingers, toen
de boeren bij trossen aan alle boomen opgehangen werden. Zij spraken van
de groote pest die daarna kwam , om nog te verderven wat over was, zoo-
dat men uren ver gaan kon, zonder een levende ziel te ontmoeten. Ze
riepen , met de handen ten hemel : »Heere God , behoed ons voor de pest,
den oorlog en den hongersnood!" Maar hongersnood had men alle jaren.
Hoe was het ook mogelijk , met zestien geestelijke kapittels , acht en twintig
abdijen , zes en dertig priorijen , zeven en veertig mannenkloosters, negentien
-ocr page 19-
De Generale Staten.                                                  9
vrouwenkloosters in een enkel kersspel, behalve de heerlijkheden! — hoe
zon het ook mogelijk geweest zijn genoeg boonen , erwten of linzen voor den
winter over te houden ? Men kende den aardappel nog niet, en de onge-
lukkigen moesten zich niet grutterswarèn zien te redden. Hoe zou men
daarvan genoeg winterproviand bijeensparen ?
Geen enkel arbeidsman kon dat redden !
Na al die leendiensten van omploegen , zaaien , wieden, maaien, hooien,
vrachtrijden, en in de wijnstreken nog die van den wijnbouw — kortom ,
na al die corveën , waarin de goede oude tijd verliep onder het bezorgen
van den oogst der heeren en der kloosters , wat kon men dan nog doen
voor zich zelf en zijn kinderen ? Niets!
Als dan ook het slechte jaargetijde kwam, liepen drie vierden der dorps-
bewoners te bedelen.
Dan maakten de capucijners van Pfalzburg hun beklag. Die bedelmon-
niken klaagden dat als iedereen hun kostwinning opvatte , zij het land wel
zouden moeten ruimen, en dat zou een groote schade voor de godsdienst
wezen. Daarop vaardigden de schout Schneider en de gouverneur van de
stad , de markies de Talaru, een verbod tegen het bedelen uit. De veldwach-
ters , en zelfs geheele afdeelingen van de regimenten van Eouergue , van
Schoenau en andere, leenden don capucijners de sterke arm. Doch men waagde
er de galeien aan , want men moest eten ; men ging er evengoed bij troepen
op af, om zijn voedsel op te loopen.
O ! de armoede , dat verlaagt den mensch ! of liever de armoede èn het
slechte voorbeeld. Immers als men op alle wegen en stegen capucijners,
franciscaners en barvoetige earmeliters , — kerels van 0 voet, sterk als os-
sen , die met de spade een schop aarde zouden hebben kunnen opbeuren om
een ganschen kruiwagen te vullen , — als men zulke deugnieten alle dagen
met hun groote baarden en armen als dijen , de hand zag ophouden en lief
kijken voor een cent, zonder eenige schaamte, — hoe kon er nog eergevoel
onder de armen blijven\'/
Ongelukkig echter is het niet genoeg te bedelen, al heeft men honger,
om brood te hebben ; er moet altijd nog een ander zijn die het heeft en het
geven wil. En het was toen zoo de manier om te zeggen :
»Ieder voor zich en God voor allen !"
Bijna altijd , tegen het eind van den winter, hoorde men dan ook dat
de eene of andere bende de wagens aanrandde , hetzij in den Elsasz , hetzij
in Lotharingen. Dan gingen de troepen op de jacht, en de zaalc eindigde
altijd met een groote opruiming aan den galg.
Verbeeld u nu , in die tijden , een armen mandemaker met zijn vrouw
en zes kinderen, zonder een duit geld, zonder een voet grond, zonder
een geit, zonder een kip , kortom zonder iets dan zijn handen om van te
leven. En geen de minste hoop , noch voor zich zelf, noch voor zijn kin-
deren , om ooit in betere omstandigheden te komen! Want dat was nu
eenmaal zoo de regel: een deel der menschen kwamen ter wereld als adellij-
ken en moesten alles hebben, en een ander deel waren bij hun geboorte
gemeenen , zoogenaamde v i 1 a i n s , en moesten tot in alle eeuwigheid ellen-
dig blijven.
Men verbeelde zich zulk een toestand : die lange dagen van gebrek en
vasten ; die winternachten zonder vuur of dekking; de voortdurende vrees
voor deurwaarders , gerechtsdienaars , boschwachters en garnisaires ! . . .
En toch , ondanks dat alles, wanneer in de lente de zon na den langen
-ocr page 20-
10                           Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
winter weêrkwam ; als haar stralen in de schamele hut binnendrongen en
vroolijk speelden over de spinnewebben tusschen de balken, op den kleinen
haard in den hoek links, op de onderste sport van de ladder rechts,
op den uitgesleten vloer van de hut, en de warmte, de lieve warmte,
ons weer verkwikte; als de krekel zijn lied weer begon te stemmen, het
bosch zich weer in het groen te tooien , — dan waren we, bij dat alles,
toch gelukkig te leven en ons lang uit te strekken voor de deur, — onze
bloote voetjes in de handen; — dan was het ons een genot, te lachen,
te fluiten , naar den hemel te kijken en ons in het zand te rollen.
En als we vader dan uit het bosch zagen weêrkomen, met zijn grooten
bos teenen of berkenrijs op den rug, met zijn bijl, waarvan de steel naar
omlaag hing, met zijn haren over zijn gelaat; en als hij ons dan toe-
lachte wanneer hij ons in \'t oog kreeg, — dan liepen wij hem allen te gemoet.
Dan zette hij zijn vracht een oogenblik overeind , om de kleinsten een kus
te geven ; zijn gelaat, met zijn blauwe oogen , eenigszins stompen neus en
dikke lippen , helderde op : dan zag hij er gelukkig uit.
Wat was hij goed ! .. .. wat hield hij veel van ons ! .. . . En moeder
ook , die arme vrouw , op haar veertigste jaar reeds grijs en gerimpeld, en
toch altijd vol moed , altijd in het veld om eens andermans grond om te
spitten , altijd \'s avonds aa» het spinnen van eens anders hennep en vlas,
om het kroost toch maar te voeden , den omslag te betalen , en die einde-
looze belastingen op te brengen ! Wat een moed ! en wat een lot, om eeuwig-
durend te werken , zonder andere hoop dan het loon in den hemel!
En dat was nog niet alles ! de arme menschen hadden nog een andere
plaag, de ergste van alle plagen , waaronder de boer gebukt kan gaan: ze
hadden schuld!
Ik herinner mij, dat ik nog als klein kind vader reeds hoorde zeggen,
als hij naar de stad geweest was , om een paar manden of een paar dozijn
bezems te verkoopen :
»Daar hebt ge zout, daar zijn de boonen of erwten ; maar ik heb geen
.«penning meer over. Mijn God! Mijn God ! ik had toch zoo gehoopt nog
»een paar stuivers over te houden voor mijnheer Robin !"
Die Eobin was de rijkste schavuit van Mittelbronn, een zware man,
met een baard in het grijs worden , een pet van ottervel onder zijn kin vast-
gebonden, een grooten neus, vale kleur en ronde oogen , en een soort van
zak om zijn lijf, bij wijze van overjas. Hij ging altijd te voet, met linnen
slopkousen , die hem tot aan de knieën reikten , een groote mand aan den
arm en een wolfshond op zijn hielen. Die man liep het land af, om zijn
interessen op te halen, want hij leende aan iedereen, bij drie gulden, bij
zes gulden, of tien en twintig gulden. Hij stapte maar zoo de huizen bin-
nen, en als het geld er niet was , dan pakte hij maar vast al wat men had
mede : een half dozijn eieren, een stuk boter, een flesch kirsch , kaas,
kortom al wat voor de hand was. Dat hielp hem nog zoo lang geduld te
oefenen. Men liet zich nog liever alles afnemen , dan den deurwaarder af
te wachten.
Hoeveel ongelukkigen worden ook nog tegenwoordig door dergelijke af-
zetters uitgezogen ! hoevelen werken voortdurend voor een kleinigheid schuld,
en sloven zich af zonder er ooit bovenop te komen!
Bij ons kon Eobin niets vinden, maar hij wist zich wel anders schade-
loos te stellen. Hij tikte op het venster en riep :
»Jean Pierre ?"
Dadelijk kwam vader al bevende buiten en vroeg, met de muts in de hand:
-ocr page 21-
De Generale Staten.                                        11
«Mijnheer Eobin ?"
»Zoo , zijt ge daar.... Ik heb twee corveën voor mijn rekening aan
den weg van Hérange of van Lixheim ; zult ge komen ?"
»Ja, mijnheer Eobin , ja !"
«Morgen , hoor , zonder mankeeren."
»Jawel, mijnheer Eobin !"
En dan ging hij weer heen. Mijn vader kwam bleek en ontdaan weer
binnen ; hij ging in den hoek van den haard zitten en vatte zijn vlechtwerk
weer op zonder een woord te spreken , met gebogen hoofd en gesloten lippen.
Den volgenden dag, paste hij wel op voor het werk van mijnheer Eobin op
te komen , en moeder klaagde:
»0 ! die leelijke geit!... O! die leelijke geit!... We hebben haar reeds
meer dan tienmaal betaald ! Ze is al lang dood . .. maar ze zal ons alte-
maal nog dood maken! . . . Ach ! wat zijn we toch begonnen met die oude
sik te willen koopen ! O wee , o wee !"___
En ze wrong de handen en was wanhopig.
Vader was dan al lang op weg, met de spade op schouder. Maar
zoo\'n dag bracht hij niets t\'huis, hij had slechts zijn interest voor een of
twee maanden betaald. En lang duurde het nooit. Als men weer wat op
zijn verhaal begon te komen , tikte Eobin weer aan het venster I
Men spreekt wel eens van ziekten en kwalen die iemand ondermijnen
en zijn bloed bederven; maar dit is de eigenlijke kwaal van den arme.
Dat zijn die woekeraars , die lui die zich nog voordoen alsof ze hem helpen,
en die op hem teren , totdat hij onder de groene zoden ligt. En dan zorgen
ze nog te halen wat ze kunnen van de weduwe en de kinderen.
Wat mijn ouders van dien Eobin te lijden hebben gehad, is niet te
zeggen. Ze konden er niet van slapen, ze hadden geen oogenblik rust, ze
werden oud van verdriet; en hun eenige troost was , dat als een onzer zich
vrijloot van de milicie , ze hem dan konden verkoopen en zoo de schuld afdoen.
We waren met ons zes kinderen : vier jongens en twee meisjes , Nico-
las , Lisbeth , ik , Claude , Mathurine en de kleine Etienne, een treurig suk-
keltje , bleek, zwak en kreupel. De bewoners van de Buurten noemden hem
den «kleinen eend" , omdat hij bij het loopen op zijn kromme beentjes wag-
gelde als een eend. Al de anderen waren gezond en welgeschapen.
Moeder zei dikwijls met het oog op ons drie jongens , Nicolas , Claude
en mij:
»Wees maar zoo bezorgd niet, Jean-Pierre ; van de drie zal er toch wel
één vrijloten. Dan laat Eobin oppassen ! Zoodra de schuld betaald is, sla
ik hem met de bijl zijn hersens in."
Men moet wel diep ongelukkig zijn, om met zulke gedachten om te
loopen. Vader antwoordde niet, en wij jongens , we vonden het zeer na-
tuurlijk te worden verkocht. We meenden vader en moeder toe te behooren
als een soort van vee.
De groote ellende belet iemand om de zaken in te zien zooals ze zijn.
Vóór de Omwenteling beschouwden alle huisvaders, behalve de edelen en
burgers , hun kinderen als hun eigendom. En men vindt dat nog mooi!
men zegt, dat daardoor de eerbied voor vader en moeder grooter was !
Maar zeer gelukkig had vader een veel te goed hart, om voordeel te
willen trekken van zijn kinderen. De arme man weende al, wanneer hij
vaak \'s winters , bij het algemeene gebrek, genoodzaakt was om ons uit
bedelen te sturen zooals de rest.
Den kleinen Etienne wilde hij nooit in de sneeuw uitsturen. Wat mij
-ocr page 22-
Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
12
betreft, lang heeft het met mij ook niet geduurd. Kwalijk herinner ik mij,
een paar keer uit bedelen te zijn geweest op den weg van Mittelbronn ot
Quatre-Vents. Ik was toen nog zeer jong, want op mijn achtste jaar kreeg
ik een soort van bestemming.
I
Mijn peet, Jean Leroux , herbergier en smid aan het andere eind van
het dorp , nam mij toen in dienst om op zijn vee te passen, en ik kwam
alleen \'s avonds thuis om te slapen.
Er zijn al wat jaartjes over heen gegaan, en toch is het of ik de her-
berg met zijn uithangbord: De Drie Duiven, nog voor mij zie, boven op
de hoogte. Ik zie Pfalzburg aan het eind van den weg, als in het grijs
tegen den hemel geschilderd; vóór de herberg de kleine, zwarte smederij ,
en er achter den boomgaard in zachte helling afloopende , met den grooten
eik en de kleine bron in het midden. Het water van de bron liep krinke-
lend over groote stukken steen met voordacht aangebracht, en verspreidde
zich over het dichtgewassen gras. De eik dekte er zijn schaduw overheen.
Eondom dien eik hadden de soldaten van het regiment van Boecart, in 1778,
een bank gemaakt, op order van majoor Bachmann, met prieeltjes van klimop
en kamperfoelie. En sedert kwamen de officieren van alle garnizoenen op deze
plaats, die men het Tivoli noemde , hun uitspanning zoeken. Al de dames
van de schepenen en gildehoofden wilden Zondags van het water van Tivoli
drinken en onder den eik dansen.
Daar heb ik dikwijls den grooten ridder d\'Ozé, van het regiment van
Brie , zien staan boven de bron. Hij hield zijn flesch met water omhoog en
sprak Latijn , met de oogen hemelwaarts. De dames , in het gras gezeten,
in haar fraaie japonnen met groote poffen en figuren, haar kleine satijnen
schoentjes met stalen gespen , en haar ronde hoeden bezaaid met klaprozen
en madeliefjes , luisterden toe en rolden van het lachen , al begrepen ze er
geen woord van. En als de kwartiermeester De Vénier, met een klein
viooltje , een menuet begon te spelen, met zijn gansche lichaam op de maat
balanceerende, dan ging het los. Dan zag men de ridders de Signeville,
de Saint-Féral, de Contréglise , — altemaal halve gekken , — met hun drie-
puntje op één oor, opstaan en het beentje vooruit steken. Strijkvoetend en
buigend boden ze de dames de hand , en deze haastten zich op te staan, haar
poffende japonnen neer te strijken en in de rei te komen.
Dan danste men statig, deftig. De dienstboden, allen oude soldaten,
gingen naar de herberg om manden met wijn en taarten en gebak te halen,
die met een ezel van de stad waren gekomen.
De arme lui van de Buurten stonden dan op straat in het stof, met den
neus tegen de rasters van den boomgaard , en keken zich de oogen uit naar
de groote lui, vooral als de kurken van de flesschen sprongen en de taarten
opengesneden werden. Ieder wenschte, al ware het maar voor een kwartiertje,
in hun plaats te zijn.
Eindelijk, al diep in den nacht, boden de heeren officieren hun arm aan
de dames , en het hooge gezelschap keerde langzaam naar Pfalzburg terug.
Al menig regiment heb ik daar zoo zien gaan en komen, op dat Tivoli
van baas Jan, tot aan het jaar 1791 toe: — die van Castella, van Bouergue,
van Schoenau, van La Fare, van Boyal-Auvergne. De heeren gildemeesters,
schepenen en raden kwamen er dan ook, met hun groote poederparuiken
en hun wijde zwarte tabbaarden, waarvan de kragen en ruggen wit waren
van het poeder. Zij leidden er een lustig leventje! . . .. En nu , van allen
die daar dansten of toekeken, ben ik misschien de eenige die nog in even
-ocr page 23-
De Generale Staten.
13
is. Als ik niet van hen sprak, zou men evenmin aan hen denken, als aan
de herfstbladeren van het najaar van 1778.
Toen ik eenmaal bij mijn peet was, had ik geen klagen meer. Ik
had mijn paar schoenen alle jaren en den kost. Hoeveel anderen zouden
daarmee gelukkig geweest zijn! En dat wist ik, en verzuimde dus niets om
het naar den zin te maken van baas Jan, jufvrouw Catherine zijn vrouw,
ja zijn knecht Valentin en de meid Nicole niet uitgezonderd. Ik trachtte
iedereen te vriend te houden. Ik vloog als men mij riep, hetzij om aan den
blaasbalg te trekken, hetzij om naar den zolder te klimmen en de beesten
hooi te geven. Ik zou de kat zelfs niet kwaad hebben willen maken. Want
dagelijks zijn beenen onder een goede tafel te steken, met een lekkeren brij-
pot of een schotel kool, Zondags met spek gestoofd, voor zich, en goed rog-
gebrood te eten zooveel als men maar lust, — öf, zooals \'thuis, met zijn
neus over een n(ap met boonen te zitten, waarin moeder het zout nog heeft
moeten sparen, en de lepels toegeteld te krijgen, — dat verschilt als dag
en nacht.
Waar men het goed heeft, moet men het goed maken. Daarom was ik
ook alle morgens, des zomers om vier uur, des winters om vijf uur, als het
volk nog sliep en de beesten in den stal lagen te herkauwen, reeds voor
de deur, en tikte voorzichtig tweemaal aan. Dan werd de meid dadelijk
wakker, stond op en deed mij in donker open. Ik ging in de keuken de
asch oprakelen om een kooltje te vinden , en stak de lantaarn op. Dan ,
terwijl Nicole de koeien zat te melken, ging ik naar den zolder hooi en
haver halen, en deelde het rantsoen uit aan de paarden van de voerlieden
en graankoopers, die den nacht vóór de marktdagen in de herberg sliepen.
Als ze dan beneden kwamen en naar hun beesten zagen, vonden ze alles in
orde. Dan hielp ik ze hun karren uit de schuur trekken, den toom aandoen
en het tuig vastgespen. En dan, als ze vertrokken en riepen: »voort Vos ,
voort Bles!" dan zeide ik hun goedendag, met mijn wollen mutsje in de hand.
Die dikke voerlui of meelhandelaars antwoordden mij niet eens. Maar
ze waren tevreden, ze hadden niets op de bediening aan te merken, en dat
was de hoofdzaak!
En dan gaf Nicole, die in den stal afgedaan had, mij in de keuken
een kom geronnen melk of pap, wat mij dan heerlijk smaakte. Ook gaf ze
mij een groot stuk brood om mee naar de weide te nemen, met twee of drie
beste uien, soms een hard ei en wel eens een beetje boter. Dan stopte ik
alles in mijn zak en, met mijn draagriem over mijn schouder, ging ik weer
naar den stal, terwijl ik mijn zweep liet klappen dat het een aard had. Eén
voor één gingen de beesten langs mij naar buiten, ik streelde ze, en achter
elkander aan, zakten we af naar de valei des Eoches , ik achteraan , zoo
gelukkig als het maar hoefde.
De bewoners van Pfalzburg, die zich in het dal van de Zorne gaan baden,
kennen die rotsen, zoover het oog reikt de een op de ander gestapeld, die
schrale heideplanten tusschen de spleten, en het beekje bedekt met water-
planten, dat opdroogt zoodra de witte vlinders van Juni komen.
Daar was het dat ik dan heenging, want wij hadden het weiderecht op
de gemeene weide van de stad. Eerst tegen het eind van Augustus, na het
St. Jans-lot, wanneer de jonge takjes hout gezet hadden, zoodat de beesten
ze niet meer afvraten, mochten wij ze in het bosch laten grazen.
Tot zoolang moest ik mij in het open veld houden.
De herder van Pfalzburg kwam slechts met zwijnen, die bij de warmte
-ocr page 24-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
14
overdag, hun kuil in den grond maakten en bij elkaar kropen als de kippen
op een mesthoop. Daar bleven ze slapen met hun groote vleeschkleurige
ooren over de kleine oogen. Men zou er over heen hebben kunnen loopen,
zonder dat ze zich verroerd hadden.
Maar wij van de Buurten, we hadden met onze geiten wat meer te doen.
Die vlugge dingen klommen tot in de wolken ; men moest loopen, fluiten ,
de honden achterna sturen ; en hoe meer men schreeuwde, des te verder
klommen die ondeugende beesten omhoog.
De jongens van de andere dorpen kwamen óók, de een met zijn ouden
blinden knol, een\' ander met zijn kale magere koe, en de meesten met niets,
alleen maar om met de zweep te klappen, te fluiten, of te loopen schooien,
en links en rechts in het land knollen en beeten en wortelen uit te graven.
Als de boschwachter hen betrapte, werden ze door de stad te pronk geleid,
met een krans brandnetels om den hals. Maar daar stoorden ze zich niet
veel aan. Het eenige waar ze bang voor waren was, dat ze bij den tweeden of
derden keer, al naar hun leeftijd, openlijk op een marktdag gegeeseld werden.
De beul sloeg hun den ganschen rug ten bloede met zijn bullepees , en als
ze het weer waagden, gingen ze in de gevangenis.
Hoe dikwijls, als ik rijke lui tegen de Omwenteling hoor uitvaren, her-
inner ik me op eens, hoe ik hun grootvader of hun grootmoeder, in dien
goeden ouden tijd, ook aldus een warmen rug heb zien geven. Of ik wil of
niet, dan moet ik wel lachen: men beleeft rare dingen op de wereld!
En toch, ik kan \'t niet helpen, maar ik betreur dien tijd ook wel eens.
Doch niet om den beul, den schout, de edelen en de monniken, neen! maar
omdat ik jong was. Bovendien, al waren onze meesters niet veel, de hemel
was er niet minder schoon om. Mijn groote broer Nicolas en de anderen,
Claude, Lisbeth, Mathurine, vertoonden zich ook wel eens op de gemeene
weide. Ze namen mij mijn zak met teerkost af, en ik schreeuwde , en het
ging aan een kibbelen. Maar als ze me alles hadden afgenomen, zou baas Jan
hen \'s avonds aan de hut hebben komen vinden. Dat begrepen ze, en lieten
mij mijn part houden, terwijl ze mij voor »pater goedleven!" uitscholden.
Met dat al nam onze groote Nicolas het ook dikwijls voor mij op. Al
de dorpen, — Hultenhausen, Lützelburg, Quatre-Vents, Mittelbronn, de Buur-
ten, onder- en bovenbuurt, — hadden in die dagen de gewoonte, om tegen
elkander te vechten met stokken en met steenen. En onze groote Nicolas, met
zijn stuk steek achterover op het hoofd, met zijn oude gescheurde uniform-
jas , die hem tot aan de knieën kwam, met zijn grooten knuppel en zijn bloote
voeten , voerde de Buurtenaren aan, als het hoofd van een horde wilden.
Hij schreeuwde zoo luid: »Voorwaarts!" dat men het bij Dann kon hooren.
Ik moest wel van hem houden, want telkens riep hij:
»Den eerste den beste, die Michel aanraakt, zal ik vinden!"
Maar hij nam me mijn uien af, en dat hinderde mij danig.
Ook liet men wel eens de geiten met elkander vechten; en als ze elkaar
stootten, kop tegen kop, dat de beenen kraakten, riep Nicolas lachende:
»De groote Eoode zal de Bonte over den kop werpen! . .. . Neen; daar
doet de Bonte een stoot van onderen op .... toe maar!.... toe maar! ..."
Meer dan eens verstuikten de beesten zich , of lieten een hoorn op het
slagveld.
Tegen den avond ging men zitten, met den rug tegen een boom, in den
schaduw; men keek naar het vallen van de schemering en luisterde naar het
suisen van de lucht en heel in de verte naar de kikvorschen, die hun lied
begonnen te zingen.
-ocr page 25-
De Generale Staten.                                          15
Dat was het oogenblik van naar huis gaan. Nicolas blies op den hoorn,
de echos antwoordden van elke rots, de beesten kwamen van alle kanten
aanloopen, en weer ging het in een langen stoet naar de Buurten, onder een
wolk van stof. Ik bracht onze beesten in den stal, ik vulde de ruiven en
ik gebruikte het avondeten met den baas, moeder Catherine en Nicole. Des
zomers, als er op de smederij gewerkt werd, trok ik nog aan den blaasbalg
tot \'s avonds tien uur. Dan ging ik naar huis , naar de hut mijns vaders,
heel aan het eind van het dorp, om daar te slapen.
III.
Zoo gingen de twee eerste jaren voorbij. Mijn broeders en zusters ble-
ven bedelen; ik, ik gaf mij alle mogelijke moeite om peet van dienst te
wezen. Toen ik tien jaar oud was, speelde mij de wenseh om een beroep
te leeren en mijn eigen brood te verdienen, al door het hoofd. Baas Jan
zag dat ook wel, en hield mij zooveel mogelijk bij zich in de smederij.
Zoo dikwijls ik er aan denk» is het alsof ik nog de stem van peet
mij hoor toeroepen: »Moed gehouden, Michel! moed gehouden!"
Hij was een groote zware man, met lange rosachtige bakkebaarden,
een dikken haarstaart op zijn rug afhangende , en snorren zoo lang dat hij
ze achter zijn ooren omhalen kon. In dien tijd hadden de hoefsmeden bij
de huzaren ook zulke bakkebaarden en het haar van achteren in een staart
samengebonden. Ik geloof dat peetoom gaarne wat van zoo\'n huzaar hebben
wou. Hij had groote, grijze oogen, een dikken neus, ronde wangen, en lachte
dat het daverde, als hij begon. Zijn lederen voorschootje kwam hem met een
punt tot onder de kin, en als hij aan het smeden was, had hij winter en
zomer zijn dikke armen bloot.
Alle oogenblikken kibbelde hij met Valentin, zijn smidsknecht, een groote
kerel, mager en gebogen, die alles hierbeneden goed en best vond: den adel,
de monniken, de gilderechten, alles! . . . .
»Maar, ezel!" riep peet dan wel eens," »als die dingen zoo niet wa-
ren , dan waart gij al lang, evengoed als ik, smidsbaas geweest; ge zoudt
wat bij elkaar verdiend en uwe schaapjes op het drooge hebben."
»\'t Is mogelijk," sprak dan Valentin, »ge moogt denken wat ge wilt;
ik voor mij ben voor onze heilige godsdienst, voor den adel en den koning.
Dat is de orde door God ingesteld!"
Dan haalde baas Jan driftig zijn schouders op en zeide:
»Toe maar, als gij alles goed vindt, ik heb er vrede meê. Voortge-
maakt!"
En men begon weer te smeden.
Ik heb nooit braver man ontmoet dan dien Valentin. Maar hij had een
hoofd als een suikerbrood en redeneerde als een gans.
Dat kon hij niet helpen.
-ocr page 26-
16                           Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Vrouw Catherine dacht zooals haar man, en Nicole dacht zooals vrouw
Catherine.
Alles was in bloeienden staat in de herberg, baas Jan hield alle jaren
over; en als de schatters gekozen moesten worden om de c o r v e ë n, de om-
slagen en andere lasten over de Buurten te verdeelen, dan was hij er altijd
bij, met den houthakkersbaas Cochart en den grooten wagensmid Létumier,
die ook wel een inkomen van drie of vierhonderd gulden hadden.
Men moet weten, dat toen der tijd de gewone weg voor de karrelui,
voerlieden en boerenwagens , die naar de stad ter markt gingen , door de
Buurten liep. Daar de weg van Saverne naar Pfalzburg recht tegen de steilte
op ging, en die weg zeer uitgereden , vol knippen en watergeulen was, en
men groot gevaar liep met voertuig en al in den Schlittenbach terecht te
komen; daar men een voorspan van vijf of zes paarden noodig had, om
tegen de hoogte op te rijden , verkoos men liever een omweg te maken door
de vallei van de Zorne. En bijna allen namen bij het komen en gaan hun
intrek in de Drie Duiven.
De smederij en de herberg werkten elkander in de hand. Terwijl het
paard beslagen of de wagen hersteld werd, ging de voerman de herberg
binnen. Uit het venster kon hij een oogje op het werk houden, terwijl hij
zijn stukje brood oppeuzelde of zijn roemer landwijn dronk.
Op de dagen van de jaarmarkt was de groote zaal altijd stampvol. Bij
troepen kwamen de menschen aan met hun marsen , hun manden of hun
karretjes. Bij het terugkeeren hadden ze bijna altijd een glaasje te veel
op , en ontzagen zich dan niet te zeggen wat ze dachten. — Dan waren
het klachten zonder eind ; de vrouwen vooral konden er nooit genoeg van
zeggen; ze noemden de heeren en de schouten bij hun waren naam; ze
verhaalden al wat haar op het hart lag, en als de mannen haar een beetje
wilden neerzetten , werden ze voor ezels uitgemaakt.
De kooplui van den Elsasz hadden het vooral tegen de tollen en in-
komende rechten , die al hun winst wegnamen. Want men moest betalen
om van den Elsasz in Lotharingen te komen. De arme Joden, die bij eiken
tol werden afgezet, — zooveel voor den Jood en zooveel voor den ezel! —
durfden zich niet beklagen; maar de anderen ontzagen niemand.
Maar per slot van rekening , na ter dege geprutteld te hebben, stond
de een na den ander op, en zeide:
»Ja, het is zoo, men haalt ons het vel over de ooren .... de lasten
worden alle dagen grooter; maar wat zal men zeggen? Boeren zijn boeren
en heeren zijn heeren. Zoolang de wereld bestaan zal, zullen de heeren boven
en wij onder zitten. Vooruit maar... in \'s hemels naam!... Ziedaar, moeder
Catherine, houd de vertering er maar af, daar is uw geld! Opgestapt!..."
En de gansche troep ging heen. De eene of andere oude vrouw begon
hardop haar rozenkrans te bidden om den stap aan te geven; de andere
vrouwen vielen mede in, en de mannen kwamen met gebogen hoofden
droomend achteraan.
Ik heb later dikwijls gedacht, dat zulk gegons met vragen en ant-
woorden, hun de moeite bespaarde van na te denken, wat hun zeker
een opluchting was. Het denkbeeld om zich zelf te helpen, om zich te
ontdoen van den zoutpachter, den ontvanger, den tolgaarder, de heeren,
de kloosters en al die dingen die hen drukten, en de tienden, de accijnsen,
de twintigsten en al die belastingen in hun eigen zak te steken, — zoo-
als ze later gedaan hebben, — dat denkbeeld kwam nog niet in hen op.
Ze lieten het aan den goeden God over.
-ocr page 27-
De Generale Staten.                                              17
Ondertusschen, al die beweging, die klachten, dat gewoel van Jo-
den, voerlieden en boeren in de groote zaal op de marktdagen; — hun
gekibbel over den prijs van het vee, het koren en allerlei waren; hun
manieren als ze elkaar in de hand klapten en den wijnkroes lieten aanruk-
ken om den koop, volgens gebruik, aan te spoelen, — dat alles gaf
mij kennis van menschen en zaken. Men kon geen betere leerschool be-
denken; en als ik later wat verdiend heb, komt dat, omdat ik van jongsaf
den prijs van waren, vee en gronden heb leeren kennen. De oude Jood
Schmoel en de groote Mathias Pischer , van den Harberg, hebben het mij
vooral geleerd. Want zij waren zeer dikwijls aan het twisten over de waarde
van allerlei zaken, en gelukkig ook! voor mij althans.
Hoe jong ook, terwijl ik daar roemers en kannen af- en aanbracht,
had ik de oogen wijd open en de ooren goed op de wacht, daar kunt ge
staat op maken !
Maar wat ik nog veel liever dan dat alles hoorde , dat was : baas Jan
\'s avonds , na het eten, de courant te hooren voorlezen.
Tegenwoordig heeft de minste dorpsherberg haar courant; de oude
Messager boiteux van Silbermann wordt niet meer aangezien; ieder
wil de algemeene zaken des lands kennen, en zijn Courrier du B a s-
E hin. of zijn Impartial de la Meurthe, twee of drie maal ten minste
per week lezen. Ieder schaamt zich, dat hij leven zou als een koebeest,
zonder zich te bekommeren over wat er in de wereld omgaat. Maar vóór
1789 hielden die menschen, —die zich toch nergens mede mochten bemoeien.
die alleen goed waren om de lasten te dragen, zooveel als de koning hun
op de schouderen geliefde te leggen, — natuurlijk niet van courantenlezen.
De meesten kenden trouwens geen a voor een b. Ook waren de nieuws-
bladen zeer duur; en baas Jan, hoezeer hij niet op een kleintje behoefde
te zien, zou zich, alleen voor zijn genoegen, zulk een groote uitgaaf niet
veroorloofd hebben.
Gelukkig echter bracht de kleine marskramer Chauvel er ons telkens
een heel pak van mede , als hij van zijn tochten door den Elsasz, Lotharin-
gen en de Pfalz t\'huiskwam.
Dat was ook nog een van die personaadjes , zooals men ze na de Om-
wenteling niet meer aantreft: zoo\'n marskramer met almanakken , gebede-
boekjes , catechismussen , a.b.boekjes en allerlei. Hij zwierf overal rond, van
Strasburg naar Metz , van Trier naar Nancy , Pont-a-Mousson . Toul, Ver-
dun. Men ontmoette hem op alle voetpaden , in de bosschen , voor de boe-
renhofsteden , de kloosters , de abdijen , aan den ingang der dorpen, met zijn
baaien wambuis, zijn slobkousen met beenen knoopen tot aan de knieën,
zijn groote schoenen vol glimmende spijkers ; met gebogen rug , den draag-
riem over de schouders en de geweldige mand , als een berg, op zijn rug.
Hij verkocht misboeken, maar hoeveel andere verboden boeken werden er
tusschen door gesmokkeld : Eousseau\'s , Voltaire\'s, Raynal\'s, en anderen !
Vader Chauvel was de slimste en de brutaalste van al die smokkelaars
uit den geheelen Elsasz en Lotharingen. Het was een klein, bruin, gespierd
mannetje , met gesloten lippen en gebogen neus. Hij scheen onder zijn mand
bijna te bezwijken; maar hij droeg haar overal heen. Als hij u voorbijkwam,
drongen zijn kleine zwarte oogen u tot in de ziel. Hij zag bij den eersten
opslag wie en wat ge waart, of ge iets noodig hadt, of ge met de policie
in betrekking stond, of hij zich voor u in acht moest nemen , of u een van
revolutie.                                                                                                                \'2
-ocr page 28-
18                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
zijn boeken aanbieden. Dat was noodig óók , want als hij op die smokkelarij
betrapt werd, stonden or de galeien op.
Eiken keer dat hij van zijn omzwervingen terug kwam , was zijn eerste
gang naar ons toe. Maar hij kwam meest \'s avonds laat als de herberg leeg
en alles op het dorp stil was. Dan kwam hij met zijn kleine Marguerite ,
die altijd bij hem was , ook op zijn tochten; en zoodra als men maar hun
tred in den gang hoorde , riep men al :
»Daar is Chauvel! Nu zullen we wat nieuws hooren 1"
Dan vloog Nicole op om open te doen, en Chauvel trad binnen, met zijn
kind aan de hand , en gaf een klein knikje met het hoofd. Die herinnering
maakt mij vijf en zeventig jaar jonger. Ik zie hem nog met Marguerite ,
zoo bruin als een braambes, met haar blauw linnen jurkje, aan flarden
rondom de beenen en haar zwarte haren tot op haar schouders hangende.
Chauvel gaf dan het pak couranten aan Nicole ; hij ging achter den
kachel zitten met zijn dochter tusschen zijn knieën , en baas Jan was recht
in zijn schik en sprak hem toe :
»Nu Chauvel! hoe gaat het ? lukt het nog altijd ? wil het wat ?"
»Jawel, baas Jan ! \'t gaat nog al... men koopt veel boeken... de men-
schen willen wat leeren... \'t gaat best, best!..." antwoordde hij dan.
Marguerite keek hem , als hij sprak , met alle aandacht aan , men zag
dat ze alles begreep.
Het waren Calvinisten , echte Calvinisten van la Rochelle , die indertijd
van daar verjaagd waren en later weer verjaagd van Lixheim , en die sedert
een jaar of tien twaalf in de Buurt woonden. Maar het bleven trekvo-
gels. Hun oude hutje was bijna altijd onbewoond. Als ze t\'huis kwa-
men bleven ze er een dag of vijf om uit te rusten , en dan ging het weer
op weg met hun handel. Men beschouwde hen als ketters, als wilden; maar
dat belette niet dat vader Chauvel alleen meer wist dan alle capucijners van
het gansche land samen.
Baas Jan hield veel van dezen man ; ze begrepen elkaar.
Hij opende het pak couranten op tafel en keek het eerst dóór, onder
allerlei opgewonden uitroepen :
»Deze komt van Utrecht,... en die van Kleef... en die van Amster-
dam... We zullen zien , we zullen zien ! — OIO! dat is heerlijk... dat
is prachtig! Nicole, toe ! geef me mijn bril eens, daar op het venster."
Nadat hij zoo eenigen tijd zich in het vooruitzicht verlustigd had, begon
baas Jan te lezen , en ik luisterde in mijn hoek met ingehouden adem. Dan
vergat ik alles , zelfs het gevaar om te laat naar onze hut weer te keeren,
in den winter , als de sneeuw alles bedekte en zwermen wolven op het ijs
over den Rijn gekomen waren.
Ik moest eigenlijk altijd dadelijk na het avondeten naar huis gaan. Mijn
vader zat op mij te wachten. Maar de nieuwsgierigheid om wat te hooren
van den Grooten Turksehen Heer, van America en van alle landen der we-
reld , was mij te machtig. Ik bleef tot over tienen ! en nog is het mij of
ik daar in mijn hoekje zit, links van de groote klok, met de notenboom-
houten kast en de deur van het kamertje waar peet sliep rechts , en de
groote herbergtafel tegenover mij, onder de kleine sombere vensters.
Baas Jan leest: moeder Catherine, een kleine vrouw, met roode wan-
gen , een witte muts over de ooren, spint al luisterende; en Nicole , met
haar hoog gevulde muts in den nek , desgelijks. Die arme Nicole was zoo
rood als een beetwortel, met duizend sproeten, en witte oogharen. Ja, ik zie
-ocr page 29-
De Generale Staten.
19
alles nog ! De spinnewielen snorren , de oude klok tikt, en van tijd tot tijd
begint ze te piepen, de gewichten zakken, het uur slaat, en dan gaat het
getik weer zijn gang. Baas Jan in zijn leunstoel, zijn bril met ijzeren be-
slag op zijn neus , — zooals ik nu, — zijn roode ooren en zijn verwaaide
bakkebaarden , heeft nergens oog voor dan voor zijn courant. Van tijd tot
tijd kijkt hij op, en onder zijn bril doorglurende , zegt hij:
»Aha ! daar hebben we berichten van America. Generaal Washington
heeft de Engelschen geslagen. Ziet ge dat, Chauvel!"
»Ja, baas ,\'\' antwoordt de marskramer, »die Americanen hebben pas
voor een jaar of drie vier hun opstand begonnen. Ze wilden al die belastin-
gen , die de Engelschen met den dag verzwaarden , zooals dat bijna overal
gaat, niet langer betalen ; en nu staan hun zaken vrij goed !"
Hij glimlachtje eventjes zonder de lippen te openen , en baas Jan be-
ffon weer te lezen.
o
Een anderen keer was er sprake van Frederik II, dien ouden pruissi-
schen vos , die zijn oude streken weer vertoonen wilde.
«Oude schelm I" mompelde baas Jan , «zonder mijnheer de Soubise, zou
hij zooveel niet in te brengen hebben. Aan dien grooten ezel hebben we
Eoszbaeh te danken."
«Ja ," antwoordde Chauvel, »en daarom heeft Zijne Majesteit hem zeker
nog vijftien honderd duizend livres pensioen gegeven!"
Dan zagen ze elkander zwijgend aan , en baas Jan herhaalde :
«Vijftien honderd duizend livres aan dien domkop ! En men weet geen
penning te vinden om den koninklijken weg van Saverne naar Pfalzburg te
herstellen. Duizende boeren moeten een mijl omrijden om van den E1-
sasz in Lotharingen te komen. Daardoor wordt brood , wijn , vleesch, alles
duurder."
»Ja, wat zal men zeggen ? Dat is de politiek , weet ge ?" sprak onze
Calvinist. «Wij gemeene lui, begrijpen niets van de politiek. Wij hebben
nergens verstand van dan van werken en betalen. Wat met het geld ge-
daan wordt, moet de koning weten."
Wanneer baas Jan al te veel in vuur geraakte, dan ging moeder Cathe-
rine al eens opstaan en luisterde in den gang en voor het huis , en dan
bedaarde het ook aanstonds, want peet begreep, wat dat beteekende.
Men moest wat voorzichtig zijn, de spionnen zwierven overal. Als ze ge-
hoord hadden, hoe wij over de vorsten , heeren en monniken dachten , dan
zou het ons slecht hebben kunnen bekomen.
Chauvel en zijn dochtertje gingen tamelijk vroeg naar huis. Ik wachtte
altijd tot het laatste oogenblik , totdat baas Jan zijn courant dichtvouwde.
Dan eerst zag hij mij en riep :
«He ! Michel, wat doet gij daar nog ? Begint ge al erg te krijgen ?"
En zonder mijn antwoord af te wachten, zeide hij :
«Komaan! morgen vroeg zullen we het druk hebben. Het is marktdag
morgen ; de smederij moet al vroeg in het vuur staan. Naar huis, Michel,
naar huis!"
Dan herinnerde ik mij dadelijk , dat er wolven in het dorp stroopten,
en ik vloog naar de keuken, om een fakkel aan te steken. Het kleine
venster, met zijn dikke tralies , was zoo zwart als roet. Men hoorde den
wind buiten huilen. Ik haastte mij al sidderende, en Nicole liet mij uit.
Zoodra ik buiten was , in het holle van den nacht, en ik die lange witte
straat met haar iepenboomen tusschen de onder de sneeuw bedolven oude
-ocr page 30-
Geschiedenis van de Pransehe Revolutie.
20
huisjes , vóór mij zag oploopen; als ik den wind hoorde huilen en som-
tijds de wolven elkander roepen en antwoorden in de vlakte, — dan zette
ik het op een loopen ; maar zoo hard , dat ik geheel achter adem kwam.
De haren stonden mij overeind op het hoofd, ik sprong als een geit over
de sneeuwhoopen en mesthoopen. De oude rieten daken, de dakvensters
dichtgestopt met proppen van stroo, waaraan de ijzel hing, de kleine
deurtjes met dwarsbouten gesloten , — dat alles was vreeselijk om te zien
bij het onzekere licht van mijn fakkel, die als een ster in den nacht
vooruitschoof. Alles scheen dood. Maar al loopende zag ik toch evengoed
achter in de stegen tusschen de huizen, rechts en links, van die lage scha-
duwen heen en weer sluipen, en dat gezicht joeg mij zulk een schrik aan ,
dat ik , eindelijk bij onze hut aangekomen, als een gejaagde tegen de deur
opvloog.
Mijn arme vader zat nog wel op , naast den haard in zijn oude verstelde
linnen broek , en riep :
»Mijn jongen, wat komt ge laat! Al de anderen slapen al. Hebt ge
weer naar het courantenlezen zitten luisteren ?"
»Ja vader ! ziedaar !" en ik stopte hem het stuk brood in de hand ,
dat baas Jan mij altijd na het avondeten gaf. Hij nam het en zeide :
»Ga nu maar slapen, mijn kind ! maar kom niet weer zoo laat, er
loopen zoo veel wolven I"
Dan legde ik mij neder naast mijn broeders , op de varens of bladeren
in de groote kist, met een oud stuk dek, vol scheuren , over ons heen.
Mijn broers sliepen dan al lang, vermoeid van het loopen bedelen langs
de dorpen en de groote wegen. Ik bleef nog lang wakker en luisterde naar
de windvlagen ; van tijd tot tijd hoorde ik in de verte een dof geluid; dat
waren de wolven die een aanval op een stal beproefden : ze sprongen acht
of tien voet hoog tegen de vensters en ploften weer neer in de sneeuw.
Dan hoorde men een paar vreeselijke gillen , en de gansche troep rende als
de stormwind de straat af: ze hadden een hond weten te pakken en gingen
hem verslinden onder de rotsen.
Een andermaal hoorde ik ze, met sidderen en beven, snuffelen en krabben
onder onze eigen deur. Dan stond vader op , stak een stroowisch aan bij
den haard, en joeg de uitgehongerde beesten verder.
Ik heb het er altijd voor gehouden , dat de winters in die tijden langer
en veel strenger waren dan tegenwoordig. De sneeuw lag dikwijls twee en
drie voet dik; ze bleef liggen tot in April. Zeker van wege de uitgestrekte
bosschen, die men later heeft uitgeroeid, en tengevolge van de ontelbare
vijvers en plassen , die de kloosters en de heeren in de dalen lieten staan,
om niet noodig te hebben ze alle jaren te bebouwen en te oogsten. Dat
was gemakkelijker. Maar die vele watervlakten , die bosschen en die moeras-
sen, hielden het land vochtig en de lucht koud.
Tegenwoordig, nu alles verdeeld is en bebouwd en bewerkt wordt, ziet
het er gansch anders uit. De zon kan overal doordringen en de lente ont-
luikt veel eerder. Dat denk ik er van. Maar het moge dan hieraan of aan
iets anders liggen , alle oude lieden zullen u zeggen , dat het barre jaarge-
tijde toen veel eerder kwam en veel langer duurde, en dat alle jaren
gansche zwermen wolven de stallen belaagden en de honden tot van de
boerenerven kwamen weghalen.
-ocr page 31-
De Generale Staten.                                              21
IV.
Tegen het eind van een dier lange winters , twee of drie weken na
Paschen , had er iets buitengewoons op de Buurt plaats. Dien dag had ik
mij verslapen , zooals dat aan kinderen wel eens overkomt, en ik liep op
een drafje naar de Drie l)uiven , uit vrees door Nicole beknord te zullen
worden. We hadden den vloer van de groote zaal moeten schrobben , dat
altijd in de lente en voorts een keer of vier in het jaar geschieden moest.
De beesten konden nog niet naar de weide gejaagd worden , want de
sneeuw begon nog pas langs de schuttingen te smelten. Maar het was
reeds zoel in de lucht, en overal zag men de menschen deuren en ven»
sters openzetten om de frissche lucht in te laten. Men had de koeien en
geiten buiten gebracht, om den mest uit de stallen op te ruimen. Claude
Huré was in zijn schuur bezig met een plok aan zijn ploeg te maken;
Pierre Vincent herstelde het zadel van zijn hit; de tijd van den veldarbeid
stond voor de deur , ieder bracht de gereedschappen in orde ; en de oudjes
kwamen ook met hun Benjaminnetjes op den arm voor de deur, om de
frissche lucht, die van de bergen kwam , in te ademen.
Het was een fraaie dag, een der eersten van het jaar.
Toen ik bij de herberg kwam , waren al de benedenvensters al open,
en zag ik den ezel van pater Benedic aan den ring van de deur vastgebon-
den , met de groote blikken bus op zijn rug , en de twee manden op zijde.
Ik dacht dat pater Benedic bij ons aan het preêken was , zooals hij
wel meer deed als de herberg vol gasten was , en er wat voor hem te halen
viel. Die Benedic was de broeder collectant van het klooster van Pfalzburg,
een oude capucijner, met een baard zoo geel en zoo hard als werk en een
neus in den vorm van een vijg, met blauwe adertjes ; hij had platte ooren ,
een laag voorhoofd en kleine oogen ; zijn pij was zoo afgesleten , dat men
de draden tellen kon , de kap hing met de punt tot onder aan zijn rug,
en zijn smerige teenen staken door zijn schoenen. De soep- en wijnlucht
kwam u al tegen. nog eer men zijn bedelschel kon hooren.
Baas Jan kon hem niet uitstaan; maar moeder Catherine had altijd een
flink stuk spek voor hem achteraf, en als peet daarover pruttelde, ant-
woordde zij:
»Ik wil mijn bank in den hemel hebben , evengoed als in de kerk ; en
gij zult mij nog dankbaar zijn, als ge dan naast mij moogt komen zitten."
Dan moest hij lachen en deed er het zwijgen toe.
Zoo ging ik het huis binnen. Daar zie ik in de groote zaal, rondom
de tafel een groot gezelschap: Buurtenaren, voerlieden van den Elsasz,
Nicole , moeder Catherine en pater Benedic. Baas Jan stond in hun midden
en liet hun een zak zien vol grauwe knollen of bollen. Hij vertelde dat
die knollen van Hannover kwamen; dat ze uitstekende knolwortels gaven
en in zoo groote hoeveelheid, dat die menschen er het gansche jaar van
konden eten. Hij praatte hun aan er ook van te poten, en voorspelde
hun , dat men dan geen honger in de Buurten zien zou . en dat het een
zegen voor ons allen zou wezen.
-ocr page 32-
22                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Baas Jan sprak dat alles in vollen ernst met stralend gelaat; Chauvel
stond met zijn Marguerite achteraf en luisterde toe.
De anderen namen die bollen in de handen, bekeken ze, beroken ze en
smeten ze dan weer in den zak , al ginnegappende , als dachten ze :
»Wie heeft ooit zulke bollen zien poten ? Dat lijkt nergens naar."
Sommigen stootten elkander in stilte met den elleboog aan, om peet
te bespotten. Op eens schoot pater Benedic, terwijl hij zijn dikken neus
vooruitstak en zijn kleine varkensoogjes met een spotachtige uitdrukking
toekneep , in een lach , en draaide zich om, waarop de gansche troep in
lachen uitbarstte.
Dat begon den baas toch te vervelen, en hij zeide :
»Jelui lijkt wel gek met dat lachen zonder te weten waarom. Schaamt
ge u niet mij den draak aan te steken, als ik in allen ernst spreek?. .."
Maar ze lachten er des te harder om , en de capucijner , eindelijk Chau-
vel in \'t oog krijgende , riep uit :
»Aha ! het is smokkelwaar ; ik dacht het al! . . ."
Dat was waar ook , Chauvel had die bollen van de Pfalz meegebracht,
waar ze sedert jaren reeds in menigte gepoot werden. Hij had er ons alles
goeds van verteld.
»Dat komt\' van een ketter !" schreeuwde pater Benedic , «daar wil geen
Christenmensch van zaaien , en daar zal de Heer geen zegen op geven !"
»Ge /.uit er nog eens naar snakken , om een paar van die wortels tus-
schen je tanden te krijgen , als ze gegroeid zullen zijn !" riep baas Jan hem
toornig toe.
»Ja, als ze gegroeid zullen zijn !" zeide de capucijner en vouwde zijn
handen met een medelijdend gezicht, — »als ze gegroeid zullen zijn ! . . .
Helaas ! geloof me , ge hebt geen land te veel voor uw kool, uw rapen en
uw wortelen . . . Laat die bollen liggen , ze zullen niets opbrengen . . .
niets .... Ik, pater Benedic , zeg het u."
»Ge zegt wel meer dingen, die niet waar zijn ," antwoordde baas Jan ,
terwijl hij den zak in de kast wegborg.
Maar een oogenblik later bedacht hij zich toch , en wenkte zijn vrouw
om den capucijner een goede snede brood te geven. Zulke schooiers kwamen
overal; ze konden iemand leelijk in opspraak brengen en onberekenbaar veel
kwaad doen.
Weldra gingen de capucijner en de Buurtenaren heen. Ik was geheel
ontstemd over de spotternijen tegen peet. Pater Benedic riep nog in den gang :
»Ik hoop toch , moeder Catherine , dat ge zoo mal niet zijn zult om
die Hannoversche bollen te poten ; ge zult toch wijzer zijn ! anders zou ik
hier wel honderd maal kunnen voorbijkomen zonder iets te nemen. God
beware ons ! Ik mag onzen lieven Heer wel bidden, dat hij u verlichte !"
Hij sprak door den neus en opzettelijk op een temenden toon. De
anderen lachten nog terwijl ze de straat opgingen ; baas Jan zeide , terwijl
hij aan het venster stond :
»Ge moet maar trachten zulke botterikken goed te doen ; dat is je
belooning !"
Chauvel antwoordde :
j)Het zijn arme schepsels die dom gehouden worden, om hen te laten
werken voor do heeren en de monniken. Het is hun schuld niet baas
Leroux! ge moet het hun niet wijten. Als ik een stukje grond had, zou
ik er die bollen op poten. Zij zouden zien wat ik er van kreeg en zouden
er vlug genoeg bij wezen om mijn voorbeeld te volgen. Want, ik herhaal
-ocr page 33-
De Generale Staten.                                              23
het, die plant brengt vijf en zesmaal zooveel op als iets anders , graan of
groenten. De knollen zijn zoo groot als mijn vuist, uitstekend van smaak ,
zeer gezond en voedzaam. Ik heb ze zelf geproefd : blank , melig, in den
trant van kastanjes. Men kan ze braden , koken . stoven , en het is altijd
lekker."
»Wees maar gerust, Chauvel," riep baas Jan , »willen ze er niet van
gediend zijn , des te beter , dan houd ik ze zelf! In plaats van slechts een
hoek van mijn tuin er mee te bepoten , zal ik. er hem geheel vol van zetten."
»En ge zult er goed aan doen. Elke grond is goed voor die knollen",
zeide Chauvel, »maar vooral zandgrond."
Zoo gingen ze , nog altijd er over voortpratende, het huis uit. Chauvel
ging naar zijn hut, baas Jan aan het werk in zijn smederij, en Nieole en ik
we begonnen de banken en tafels op te redderen, om den vloer te schrobben.
Nooit is mij deze twist van baas Jan en den capucijner uit het geheu-
gen gegaan , en men zal dat licht begrijpen , als ik zeg , dat die groote
grijze bollen die Chauvel meegebracht had , de eerste aardappelen wa-
ren die bij ons gezien zijn, die aardappelen, die ons sedert tachtig jaren
voor gebrek bewaard hebben.
Alle zomers, als ik uit mijn venster het veld rondom Diemeringen
heinde en ver tot aan den boschrand toe , zich zie bedekken met die volle
groene spruiten die zich uitzetten , bloeien en in zeker opzicht het stof der
aarde zelf in voedsel veranderen ; als ik in den herfst die duizende zakken
op de velden zie staan , die mannen , vrouwen en kinderen die ze zingende
op hun karretjes laden ; als ik mij het geluk der boeren tot in de kleinste
hutjes voorstel, in vergelijking van onze angst en zorg, vóór 1789, reeds
lang eer het December was , omdat men den hongersnood voor de deur zag; —
als ik aan dat verschil denk , dan komen die spotternijen , dat domme lachen
van de uilskuikens mij weer voor den geest, en ik zeg in mij zelf:
»0 , baas Jan ! o Chauvel ! waarom kunt ge niet nog eens even weêr-
komen gedurende den oogst en u nederzetten bij zoo\'n stuk aardappelen.
om den zegen te zien , dien ge verspreid hebt ! Dat zou de moeite waard
zijn. En dan moest pater Benedic ook nog eens weer levend worden . om
het uitfluiten en uitlachen der boeren te hooren , als ze hem met zijn ezel
langs de wegen zijn aalmoezen zagen ophalen."
Als ik daaraan denk , dan verbeeld ik mij , dat het Opperwezen in zijn
rechtvaardigheid hen laat weêrkomen , dat ze in ons midden zijn, en dat ieder
den vollen omvang van zijn braafheid of zijn domheid ziet en ondervindt tot
in eeuwigheid.
God gave dat het zoo ware ! Dat zou het ware eeuwige leven zijn !
Om tot onze aardappelen weer te keeren , zóó werd die nuttige plant
bij ons ingevoerd.
Baas Jan scheen vol moed en vertrouwen ; maar zijn verdriet was nog
niet ten einde. Toen vooral kwam de domheid der menschen in al haar om-
vang aan den dag. Er werd gepraat, dat Jean Leroux gek was geworden
en dat hij afval van knollen zaaide om beetwortels te krijgen. De zaadkoo-
pers en ieder die in de herberg kwam , zagen hem met een spottende uit"
drukking aan als ze naar zijn gezondheid vroegen. Natuurlijk maakten die
akeligheden hem boos. Hij sprak er \'s avonds met bitterheid over, en zija
vrouw had er verdriet van. Maar het verhinderde hem niet, om zijn hof
-ocr page 34-
24                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
achter zijn huis om te spitten, goed te mesten en er de Hannoversche bollen
in te poten. Nicole moest hem daarbij helpen en ik hield den zak op.
De Buurtenaren en voorbijgangers gingen over het muurtje van den
boomgaard liggen, dat langs den weg liep, en keken knipoogende ons
werk aan.
Niemand zei iets , omdat men bang was , dat baas Jan , ten einde ge-
duld , met zijn knuppel er op af zou komen om een eind aan alle gekheid
te maken.
Als ik u verhaalde wat we al niet voor spotternijen moesten verduren,
eer het aan het oogsten toe was , dan zoudt ge het niet kunnen gelooven.
Hoe onnoozeler de menschen zijn , des te vlugger zijn ze om hen die toonen
dat ze verstand hebben, uit te lachen als de gelegenheid er naar is. En
deze gelegenheid kwam den Buurtenaren zeer gepast voor. Als men maar
een mond opendeed over de Hannoversche bollen , barstten die botterikken
dadelijk uit in lachen.
Ik was zelfs genoodzaakt om dagelijks op de gemeene weide met de dorps-
jongens te vechten. Want zoodra als ze mij zagen aankomen, gingen ze
allen aan het roepen :
»He ! daar is de Hannoveraan, die den zak met knollen voor baas Jan
ophoudt!"
Dan viel ik er met mijn zweep op aan , en soms waren ze lat genoeg
om met hun tienen tegen mij alleen te staan , en \'striemden mij over het
gansche lijf, al schreeuwende :
»Weg met de Hannoversche knollen!___ weg met dat tuig!"
Nicolas en Claude waren ongelukkig niet meer bij de hand. Nicolas
werkte in het bosch om boomen te snoeien , en Claude hielp vader manden
vlechten en bezems binden , of hij ging berkenrijs en teenen halen van den
kant der Trois-Fontaines, —• altijd met toestemming van Georges, den
boschwachter van het Schwirzerhof, bij St. Witt, dat aan den kardinaal-
bisschop toebehoorde.
Zoo stond ik alleen voor de gansche dracht. Maar ik liet geen traan ,
daar was ik te woedend voor.
Men kan dus begrijpen hoe ik verlangde, om de knollen te zien uitloopen
en onze tegenstanders beschaamd te zien staan ! Alle morgens , bij het licht
worden , lag ik al over den muur van den hof om te zien of er nog niets
opkwam. En als ik nog niets bespeuren kon , ging ik verdrietig heen , in
mijn geest pater Benedic verdenkende dat hij een vloek op ons veld ge-
legd had.
Want vóór de Omwenteling geloofden alle boeren aan zulk bevloe-
ken en betooveren, en dat geloof had eertijds zelfs duizende ongelukki-
gen doen verbranden. Als ik den capucijner had kunnen laten verbranden ,
zou ik er ook geen been in gezien hebben , want ik was ontzettend boos
op hem.
Door al dat slag leveren tegen de jongens van Lützelburg, van de
boven-Buurt en de beneden-Buurt , had ik vrij wat moed gekregen. Ik
had er liefhebberij in het voor onze knollen op te nemen, en toch be-
roemde ik er mij niet op, noch bij baas Jan, noch bij Valentin, noch
bij moeder Catherine, die er niets van wisten. Maar vader, als hij
\'s avonds de lange roode striemen zag die over mijn beenen liepen, schrikte
er van.
»Hoe nu, Michel,\'\' zeide hij dan, »gij, dien ik voor zoo vreedzaam aan-
zag, ge doet dus ook evenals Nicolas: slagen uitdeelen en oploopen ? Pas
-ocr page 35-
De Generale Staten.                                             25
op , mijn kind! één enkele zweepslag kan u een oog kosten. Wat zou er
dan van ons worden ?"
Hij schudde bedenkelijk het hoofd en werkte dan weer voort.
Als het lichte maan was \'s zomers, werkte ons gansche huisgezin voor
de deur , om de beuken-olie uit te winnen. En als men dan in de verte de
klok van de stad tien uur hoorde slaan , dan stond vader op. Hij pakte de
rijzen en teenen bij elkaar , en een oogenblik naar den hemel, wit van ster-
ren , opziende , sprak hij:
»0 God! wat zijt ge groot! Dat uw zegen op uwe kinderen ruste!"
Nooit zijn zulke woorden met meer eerbied en innigheid uitgesproken,
dan mijn vader dat deed. Men zag dat hij daar veel meer bij gevoelde dan
onze monniken, die hun Pater Noster en hun Credo opzeiden, zooals
ik mijn snuifje neem, zonder er bij te denken.
Dan gingen we in huis; de dag was afgeloopen.
Dat was zoowat in Mei en Juni. De gerst, rogge en haver groeiden
reeds met den dag; maar in den hof van baas Jan was nog niets te zien.
Mijn vader had reeds dikwijls met mij over de Hannoversche knollen
gesproken, en ik vertelde hem van al den zegen, dien ze konden opleveren.
»God geve het, mijn jongen!" zeide hij dan, »we hebben het wel
noodig. De ellende wordt van dag tot dag grooter, de lasten zijn te zwaar,
de leendiensten kosten ons ook te veel dagen!"
En moeder riep uit:
»Ja , vooral als men nog genoodzaakt is, om die van anderen er bij
waar te nemen. We hebben wel behoefte aan een vrucht die uitkomst
geeft, ze mag dan van Hannover of ergens anders van daan komen. Zoo
kan het niet langer."
En ze had gelijk! Ongelukkig zag men nog niets in den hof van den
baas opkomen. Peet begon te gelooven dat pater Benedic geen ongelijk
had gehad met zijn spotten. Hij dacht er al aan den grond weer om te
zetten om er spurrie te zaaien. Het zou hard zijn , want het was te voor-
zien, dat de gansche streek hem jaren lang voor den gek zou houden. In
zulke dingen moet men volstrekt, en wel dadelijk slagen, om het gepraat
van die domkoppen; en daarom zijn er zoo weinig menschen die iets nieuws
durven aanpakken , en daarom blijven we altijd in de oude sleur. Diezelfde
vrees voor de dommen, hun gespot en hun gelach, weerhoudt de moedigen
en ondernemenden. Als we nog achterlijk zijn in onzen landbouw, dan
heeft men het daaraan te danken.
We waren dus alles behalve op ons gemak.
Als Chauvel toen niet juist op zijn groote reis door Lotharingen ge-
weest was, zou moeder Catherine hem de huid vol hebben gescholden,
want ze weet het alles aan hem.
Op zekeren morgen, tusschen vier en vijf ure, in het begin van Juni,
kwam ik als naar gewoonte de straat af, om Nicole te roepen, de beesten
te voeren en naar de weide te brengen. Er was \'s nachts veel dauw ge-
vallen, en helder en warm was de dag van den kant van Quatre-Vents
opgegaan. Langs den hof gaande eer ik aanklopte, keek ik over den
muur, en wat zie ik ? Rechts , links , overal groene blaadjes, die frisch
uit den grond opkomen: de dauw had den grond week gemaakt en de
spruitjes van onze knollen kwamen bij duizenden te voorschijn.
Oogenblikkelijk spring ik over den muur en zie dat het wel degelijk
-ocr page 36-
Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
26
zoo is, dat die blaadjes op geen andere bekende vrucht gelijken. Ik loop
achter het huis , ik klop aan het raam van de kamer, waar de baas en
de vrouw sliepen, en maak een leven als een oordeel.
Baas Jan roept: „Wie is daar?"
»Doe maar open, peet!"
Hij doet me open zoo als hij uit zijn bed komt, en ik gil het uit:
»Peet, de knollen komen op!"
Baas Jan was al boos dat hij zoo opgeklopt werd, maar zoodra hij dat
hoorde, helderde zijn groote gezicht aanstonds op.
«Komen ze waarachtig op?"
»Ja peet! van alle kanten, vóór en achter in den tuin. In een enkelen
nacht zijn ze opgekomen."
«Best, Michel!" sprak hij, zich haastig aankleedende, »ik kom ! —
He, Catherine ! de knollen komen op!"
Zijn vrouw stond ook met een sprong op. Zij kleedden zich en we
stapten samen naar den hof. Ze zagen dat ik het niet mis had ; do blaadjes
kwamen in menigte op , het was een lust om te zien. Baas Jan sprak opgetogen :
»A1 wat Chauvel ons verhaald heeft, komt uit; de capucijners en
consorten zullen op hun neus kijken ! . . . ha ! ha ! ha ! hoe heerlijk ! . . .
maar nu is \'t tijd om ze aan te aarden, en dat zal, ik zelf doen. Wij
zullen stuk voor stuk doen wat Chauvel ons gezegd heeft. Die man weet
het wel, hij is knapper dan wij ; wij moeten naar hem luisteren."
Moeder Catherine dacht er ook zoo over. Wij gingen samen weer in
huis. De vensters werden opengeschoven, ik ging het vee voeren . en
zonder iemand iets te zeggen, daar ik zelf niet wist hoe ik het had , ging
ik naar de weide. Toen ik daar aankwam, liepen de jongens weer :
«Daar is de Hannoveraan!"
In plaats van kwaad te worden , antwoordde ik hun terstond :
»Ja , ja , ik ben het, die baas Jan den zak ophield , ik ben Michel!"
En toen zij zich verwonderden , riep ik :
»Ga maar zelf kijken" — en daarbij wees ik met mijn zweep naar den
hof — »zij komen op, onze knollen, en menig arme drommel mocht willen.
dat hij er van in zijn kelder had."
Ik was den koning te rijk af. De anderen keken elkaar overbluft aan ;
zij dachten : »\'t Is misschien waar."
Maar toch begonnen zij weer te fluiten en te schreeuwen. Doch ik
antwoordde niet meer, ik had geen lust meer om er om te vechten ; ik
had gelijk gehad en dat was mij genoeg.
Toen ik \'s avonds om zes uur te huis kwam , zeide niemand in het
dorp nog iets ; maar de volgende dagen verspreidde zich het gerucht, dat de
knollen van Jean Leroux opkwamen , en dat het geen knollen en geen wor-
tels waren, maar een onbekende plant. Van den morgen tot den avond
kwamen er menschen , die over den muur gingen liggen en zwijgend toe-
kijken. Nu lachte men ons niet meer uit; maar peet had ons op het hart
gedrukt om hun niets te zeggen, daar het beter is dat de menschen zelf
hun ongelijk erkennen , zonder clat men hun verwijtingen doet.
Maar met dat al kon baas Jan zelf, op zekeren avond dat de capu-
cijner met zijn ezel voorbijkwam, niet nalaten hem toe te roepen:
»Ho ! pater Benedic , kom eens zien ! de Heer heeft de plant van de
ketters gezegend; zie eens hoe heerlijk ze opkomt!"
»Ja," antwoordde de capucijner lachend, »ik zie het, ik zie het! .. .. wat
zal ik zeggen? ik dacht dat het van den duivel was, maar het is van den
-ocr page 37-
De Generale Staten.                                              \'27
Heer. Des te beter! wij zullen er toch maar van eten, wel te verstaan als
het wat goeds is."
Zoo hadden de capucijners altijd gelijk ; als iets gelukte, had de Heer
het gedaan , en als het slecht uitviel, was het de duivel.
Wat zijn de menschen toch dom, om naar zulke schepsels te luisteren!
Zoo goed als het is, kinderen, zieken en grijsaards te ondersteunen, zoo bil-
lijk is het, die leegloopers weg te jagen. Het is me altijd een groote troost,
hun nooit iets gegeven te hebben. Alle bedelaars, capucijners of niet. die op
mijn boerderij komen, laat ik in de keuken brengen tegen dat er maaltijd
wordt gehouden. Dan zien zij de knechts en meiden blozend en frisch rondom
de tafel zitten, met een goed stuk eten voor zich, zoo als dat wezen moet,
als men goed en lang gewerkt heeft. Dat doet hen watertanden. Maar mijn
oude knecht Pieter vraagt hen, met zijn mond halfvol:
»Wat wilt ge?"
Als ze dan met hun bedelmanieren beginnen, dan houdt men hun
een spade onder den neus en zegt dat ze werk kunnen krijgen. Bijna altijd
druipen ze dan zeer spoedig af en denken bij zich zelven:
»Het schijnt, dat die menschen niet voor ons willen werken .... dat is
ondeugend volk! . .. "
En ik sta voor de deur en lach ze wat uit, terwijl ik hun goede reis
wensch.
Als men zoo gehandeld had met capucijners en al dat slag van leegloo-
pers, dan zouden ze niet eeuwen achtereen de boeren arm gemaakt, en de
vrucht van hun arbeid opgegeten hebben.
Maar ik moet u nog vertellen van het bloeien en het oogsten onzer aard-
appels, waardoor Jean Leroux nog meer in aanzien kwam dan ooit te voren.
In Juli kon men den tuin van baas Jan al van de hoogte bij Mittel-
bronn zien liggen , als een grooten groen en witten ruiker ; de stengels groei-
den bijna zoo hoog als de muur.
Gedurende de warmste dagen, als alles in het veld scheen te verdorren,
was het een groot genot te zien, hoe onze schoone planten al grooter en
grooter werden. Een weinigje dauw \'s morgens was genoeg om ze frisch te
houden , en dan kon men zich voorstellen , hoe onder den grond die dikke
wortels zwollen en aangroeiden.
Wij droomden er, om zoo te zeggen, aldoor over, en \'s avonds spra-
ken we nergens anders over; de couranten zelfs werden vergeten, omdat de
zaken van den Grooten Turkschen Heer en America ons minder aangingen
dan de onze.
In het begin van September zagen we dat alle bloesems afgevallen waren
en de stengels hoe langer hoe meer begonnen te verdrogen. Toen dachten wij :
»Het is tijd, om de knollen op te graven."
Maar peet zeide : »Chauvel heeft ons gewaarschuwd , dat men ze eerst
in October rooien moet. Den eersten October zullen we dus met een paar
voet de proef nemen en als we dan nog wachten moeten, zullen we wachten."
Dien eersten October was het een mistige dag. Tegen tien uur kwam
baas Jan uit de smederij; hij haalde een spade van achter de deur uit de
keuken, en zoo ging het naar den tuin, wij achter hem aan.
Bij den eersten struik hield hij halt en stak zijn spade in den grond. En
toen hij het spit omgekeerd had en wij die groote , roode aardappelen er
rondom zagen afvallen ; toen wij gewaar werden, dat een tweede en derde
-ocr page 38-
28                            Geschiedenis van de Fransehe Kevolutie.
spit evenveel opbrachten, en dat we van een voet of vijf zes een mand vol
hadden, — toen stonden we versteld elkander aan te kijken!
Wij konden onze oogen niet gelooven. Baas Jan zeide niets. Hij ging
eenige stappen verder in het stuk en groef daar ook een spit uit. Dat
leverde even mooie aardappelen op als de vorigen, bijna nog mooier. Toen
riep hij uit:
»Nu weet ik wat we hebben; het volgende jaar moet mijn gansche
stuk op de hoogte met deze knollen bepoot worden , en wat we overhebben,
zullen wij voor een goeden prijs verkoopen. Als men de menschen iets voor
niet geeft, hechten zij er ook geen waarde aan."
Intusschen had zijn vrouw de aardappelen in een mand gepakt; en zoo
gingen we samen weer in huis, de baas met de mand voorop.
Toen werd ik te post en te paard naar Chauvel gestuurd, die den vo-
rigen avond van zijn groote reis door Lotharingen thuis was gekomen. Hij
woonde met zijn kleine Marguerite aan \'t ander einde van de Buurt. Ik liep
er op een drafje heen en hij kwam dadelijk , want hij dacht wel half, dat
baas Jan zijn aardappelen opgegraven had en glimlachte reeds bij voorbaat.
Zoodra hij in de keuken kwam, toonde peet hem , met oogen schitte-
rend van vreugde, de mand naast den haard , en riep:
»Dat is de opbrengst van slechts zes voet, en nu hebben we er al even
veel in den pot."
»Ja dat wist ik wel," antwoordde Chauvel, dood bedaard , »dat had
ik u wel gezegd."
»Gij blijft bij ons eten, Chauvel,\'\' zeide baas Jan; »we moeten ze proe-
ven; en als ze goed uitvallen, zal het \'t geluk van de Buurten zijn."
»Ze zijn goed; gij kunt mij gelooven," zei de marskramer. »Het is vooral
een goede zaak voor u; alleen op de poters kunt gij een honderd gulden
winnen."
»Wij moeten zien," riep baas Jan, die zijn vreugde niet bedwingen kon,
»wij moeten zien."
Moeder Catherine sloeg eenige eieren in de pan , om een eierkoek met
spek te maken; zij had reeds den grooten soepketel overgehangen, waarin
eene heerlijke brij dampte. Nicole liep naar den kelder om een kruik met
witten Elsasser wijn te vullen en kwam toen tafeldekken.
Peet en Chauvel kwamen in de zaal. Zij begrepen wel, dat die knol-
len een voordeelige zaak waren; maar dat ze den ganschen toestand van het
volk zouden veranderen ; dat ze den nood zouden doen ophouden en meer
zegen over de menschheid zouden brengen dan de koning, de heeren en al
die menschen, over wie zoo\'n ophef gemaakt wordt, •— dat denkbeeld kon
niet bij hen opkomen.
»Als ze maar zoo lekker smaken als rapen," zeide peet, »dan ben ik
tevreden."
»Ze zijn vrij wat lekkerder; men kan ze op alle manieren eten," ant-
woordde Chauvel. »Gij kunt wel denken , dat, als ik niet zeker geweest
was, dat ze goed waren en nuttig voor u en iedereen, ik die vreemde bollen
niet in mijn mars genomen zou hebben — ze is toch al zwaar genoeg! —
en u niet aangeraden ze in uw hof te poten."
»Zeker! maar ik ben als Thomas, ik moet zien en tasten," zei baas Jan.
En de kleine calvinist antwoordde hem lachend:
»6e hebt gelijk! . . . maar ge zult zien en tasten; Nicole dekt de
tafel al... . Nog maar een oogenblikje geduld."
Eindelijk was alles gereed. In die dagen aten de knechts bij den baas
-ocr page 39-
De Generale Staten.                                              29
aan tafel, maar de meid en de vrouw des huizes bedienden; zij gingen eerst
zitten als de anderen gegeten hadden.
We waren pas gaan zitten, baas Jan en Chauvel tegen den muur aan
den eenen kant, de kleine Marguerite en ik aan den anderen kant; we zou-
den juist beginnen, toen peet uitriep:
»He! daar is Christophe!"
Dat was Christophe Materne, pastoor van Lützelburg, een groote, ros-
harige en sterke man. Peet had hem langs ons venster zien gaan; we
hoorden hem reeds stampen op de stoep buiten, om de modder van zijn
groote schoenen te schudden, en daarop trad hij binnen , zijn breeden rug
onder de kleine deur krommende, zijn getijboek onder den arm, zijn grooten
stok in de hand en zijn versleten driepunt op zijn dikken haarbos, waar
het grijs al begon door te schemeren.
»Zoo! zoo!" riep hij met zijn vreeselijk zware stem; »vincl ik u weder
bij elkaar, ketters ! . . . Ge smeedt zeker het een of ander complot, om het
edict van Nantes weer te herstellen."
»He ! Christophe! gij komt van pas I" voerde baas Jan hem met een
vroolijk gelaat te gemoet; »neem een stoel... zie eens toe ... ik zou juist
het deksel van den brijpot opbeuren."
»Dat tref ik," antwoordde de pastoor met een opgeruimd gelaat, ter-
wijl hij zijn steek tegen den muur hing en zijn stok naast de klok zette.
»Dat is goed ... ik begrijp u wel... ge wilt mij paaien ; maar dat gaat
niet, Jan ! die Chauvel bederft u. Ik zal hem bij den schout moeten aan-
geven."
»En wie zal dan Rousseau\'s aan de heeren pastoors in het gebergte
verkoopen ?" antwoordde Chauvel op ondeugenden toon.
»Houd u stil, klapper I" antwoordde de pastoor ; »al uw philosophen
wegen niet op tegen een vers van het Evangelie."
»Wel! het Evangelie!"... riep de marskramer, »wij calvinisten hebben
nooit anders gevraagd dan dat.\'\'
»Ja ... Ja .. ." antwoordde Materne , »gij zijt brave menschen ; dat
weten we wel, Chauvel; maar wij pastoors zien ook iets verder."
Daarop zich naar Marguerite en mij keerende, en zijn groot been tus-
sehen ons beiden instekende , zeide hij op zachten toon:
«Komaan , kinderen ! laat mij daar eens tusschen."
Wij schikten wat op , onze borden links en rechts wegschuivende. Ein-
delijk ging de pastoor zitten , en terwijl hij zijn brij at, keek ik hem ter
sluiks aan, zonder mijn neus van \'t bord te durven oplichten, zoo ver-
schrikkelijk vond ik hem met zijn groote grijze oogen , zijn kroeze haren en
zijn reuzehanden.
En toch was het de beste man van de wereld, die brave pastoor
Christophe. In plaats van een gemakkelijk leventje te leiden en van zijn
tiende maar voor zijn oude dagen op te sparen , — zoo als de meesten van
zijn collega\'s, — dacht hij om niets dan om werken en voor anderen
te leven. Des winters hield hij zelf de school van zijn dorp; en in het
goede jaargetijde , als de kinderen de beesten in de wei bewaakten , beeld-
houwde en sneed hij van \'s morgens tot \'s avonds , uit steen of eikenhout,
heilige beelden voor de kerken die geen geld hadden om ze te koopen. Men
behoefde hem slechts het blok hout of steen te brengen, en men kreeg den
heiligen Johannes , de heilige Maagd of den hemelschen Vader terug.
Baas Jan en pastoor Materne waren van hetzelfde dorp geboortig; ze
waren oude vrienden en hielden veel van elkaar.
-ocr page 40-
80
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»He ! zeg eens , Christophe," riep op eens peet, die zijn brij op had ,
»begint ge haast weer met uw school ?\'\'
»Ja , Jan ! de volgende week ," antwoordde de pastoor. »Het is juist
daarom dat ik op reis ben ; ik ga naar Pfalzburg om papier en boeken te
koopen ; ik dacht eerst den SOsten September te kunnen beginnen, maar
ik heb eerst een heiligen Petrus moeten afmaken voor de kerk van Abersch-
weiler, die hersteld wordt. Ik had het beloofd en wou mijn belofte houden."
»Zoo , goed . . . dus begint ge de volgende week ?\'\'
»Ja, aanstaanden Maandag zullen wij beginnen."
»Ge moest er dezen jongen op nemen," zei peet, op mij wijzende; »hij
is mijn petekind, een zoon van Jean Pien-e Bastien. Ik ben zeker dat hij
goed leeren zal."
To^n ik die woorden hoorde. werd ik zoo rood als vuur van genoegen,
want sedert lang wenschte ik niets liever dan naar school te gaan.
Pastoor Christophe keerde zich naar mij toe , en zijn groote hand op
mijn hoofd leggende . zeide hij : »Zie mij eens aan , mijn jongen I"
Ik keek met een beschaamd gezicht naar hem op.
»Hoe is uw naam?"
»Michel, heer pastoor!"
:»Welnu, Michel! ge zult welkom zijn. De deur van mijn school is
voor ieder open; hoe meer leerlingen er komen, hoe liever ik het heb."
»Zoo mag ik het zien," riep Chauvel, »dat noem ik spreken!"
En baas Jan dronk, met zijn glas omhoog, een toast op zijn vriend
Christophe.
Zij die tegenwoordig zoo rustig naar hun dorpsschool gaan en , zoo goed
als voor niets , het onderwijs ontvangen van een knap en braaf man, die
dikwijls voor vrij wat beter betrekking berekend is, — zij kunnen zich
niet voorstellen hoe velen vóór de Omwenteling hun dat benijd zouden heb-
ben. Zij kunnen zich ook niet voorstellen, hoe blijde een arme jongen als
ik was, toen mijnheer de pastoor mij wel op school wilde nemen, en met
welke vreugde ik dacht:
»Gij zult leeren lezen en schrijven, gij zult niet altijd dom blijven, zoo
als uw arme ouders."
Neen! die dingen moet men gevoeld en ondervonden hebben, men moet
in zulk een tijd geleefd hebben. De roekeloozen , die van zulk een groot
voorrecht geen gebruik maken, zijn dan ook diep te beklagen. Eens zullen
ze ondervinden, wat het zegt, het leven door te worstelen als slaven in
eens anders dienst; dan zullen zij tijd hebben, om te leeren hoeveel zij
daardoor achter liggen. Ik voor mij , ik was zoo goed als overstelpt door
mijn geluk ; ik zou wel naar huis hebben willen vliegen en mijn vader en
moeder vertellen . wat mij beschoren was; ik had geen rust op mijn stoel!
Al wat ik mij verder van dien dag herinner, is, dat moeder Catherine
na den eierkoek , de aardappelen in een grooten schotel binnenbracht. Ze
waren in water gekookt, kruimig en geel als eierdooiers; van binnen louter
meel. Pastoor Christophe , ze met aandacht beschouwende , vroeg: »Wat
is dat toch , Jan ? waar hebt ge dat van daan gekregen ?"
Peet noodigde ons uit er van te proeven, en wij vonden ze zóó lekker,
dat we als uit één mond riepen:
»Wij hebben nooit zoo iets lekkers gegeten!" Toen de pastoor hoorde,
dat dat nu die knollen waren, waarover het gansche dorp zoo gespot had,
-ocr page 41-
De Generale Staten.                                               31
en dat een kwart morgen er wel vijftien mud van kon opbrengen , kon hij
het eerst niet gelooven.
»Dat zou te mooi zijn," zeide hij; »dat is niet mogelijk!"
Toen moeder Catherine zag, dat ze eindelijk, hoe lekker ook, toch niet
meer zoo vlug van het bord wilden , kwam ze met een grooten pot melk
aan . die in een schotel werd overgegoten. Toen gingen de lepels weer om
het hardst, zoodat pastoor Christophe ten laatste zijn lepel op tafel leide
en zei:
»Nu is het wel, Jan! nu is het wel! men zou zich een ongeluk eten;
het is al te lekker ! . . ."
Wij dachten er allen evenzoo over.
Eer hij heenging wilde de pastoor eerst nog onzen hof zien. Hij moest
alles er van weten, hoe men die Hannoversche knollen poten en behandelen
moest, en toen Chauvel hem zeide, dat ze nog beter voort wilden in de
zandgronden van het gebergte dan in den zwaren grond van de vlakte,
riep hij uit:
»Hoor eens , gij Chauvel! met het meebrengen van die knollen in uw
mars , en gij, Jan ! met ze te planten in uw hof tegen de spotternijen van
de cajiucijners en andere uilskuikens in, hebt meer goed voor ons land
gedaan dan A de monniken van de drie bisdommen samen sedert eeuwen.
Die knollen zullen het brood des armen worden."
Toen drukte hij peet wel op het hart, om poters voor hem te be-
waren . daar hij ze ook in zijn tuin wilde planten om een voorbeeld te
geven. Want hij wilde dat over een jaar of drie vier, de helft van den
grond in zijn parochie met die heerlijke knollen beplant zou worden. Daarna
zette hij zijn reis naar Pfalzburg voort.
Zóó zijn de aardappelen in ons land gekomen. Ik dacht dat menig
boer dat nog wel eens gaarne zou willen hooren.
Het volgende jaar bepootte baas Jan het gansche vierkante stuk , dat
hij buiten het dorp had liggen , met zijn aardappels, en kreeg er meer dan
zestig zak van. Maar toen verspreidde zich het gerucht, dat men er de
melaatschheid van kreeg, en niemand wilde er van koopen, behalve Létumier
uit de Buurten en een paar boeren uit de bergen. Gelukkig stond den
volgenden herfst in de courant, dat een knap man, Parmentier, in de
buurt van Parijs , óók dezelfde knollen gepoot had en aan den koning ten
geschenke gezonden , en dat Zijne Majesteit er van gegeten had! . . . Toen
wilde iedereen er van hebben, en baas Leroux , die over de domheid van
de menschen knorrig geworden was , liet hen de poters duur betalen.
-ocr page 42-
32                            Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
V.
Van dien tijd af aan, begon ik eigenlijk eerst te leven. Iemand die
niets weet en ook geen middel heeft om wat te leeren , brengt zijn leven
op aarde door als een werkpaard; hij werkt voor anderen, verrijkt zijn
meesters en als hij oud en zwak geworden is , neemt men een ander.
Alle morgens , reeds zeer vroeg, riep vader mij op. De broers en
zusters sliepen dan nog. Ik kleedde mij in stilte aan en verliet het huis
met mijn zak op den rug , mijn bloote voeten in mijn klompen . een groote
muts over mijn ooren en mijn blokje onder den arm.
Het was reeds koud tegen het naderen van den winter. Ik deed de
deur goed achter mij dicht en liep zoo vlug ik kon , al blazende op mijn
vingers. •
Wat komt alles na zooveel jaren mij duidelijk voor den geest: het
hobbelige pad over hoog en laag, de oude kaalgesnoeide boomen aan den
kant van den weg, de winterstilte in het bosch, en in de verte het dorp
Lützelburg beneden in het dal, met zijn puntig torentje , waarvan de haan
tegen de grauwe wolken afstak; het kleine kerkhof daarnaast, met de
grafzerken onder de sneeuw bedolven; de oude huizen, de rivier, de molen
van vader Sirvin met zijn klapperend molenrad... Hoe is \'t mogelijk, dat
die herinneringen uit de kindsheid iemand altijd weder voor den geest
komen , terwijl het andere zoo spoedig door het hoofd gaat ?...
Ik kwam bijna altijd vóór de anderen. Dan was de schoolkamer nog
ledig. De moeder van pastoor Christophe, Jufvrouw Madeleine . een klein, krom
en uitgedroogd vrouwtje, met haar kleed van rood linnen en een kort
lijfje tot op het midden van haar rug , naar Elsassische mode , haar muts
met den dikgevulden bol in den nek , bedrijvig als een muis heen en weer
schietende , — had het vuur reeds aangelegd. Ik leide mijn blokje naast
den kachel en zette mijn klompen er op , om te drogen. Ik zie alles nog
als voor mijn oogen : de balken met kalk bestreken ; de kleine banken op
de rei; het groote zwarte bord tegen den muur tusschen de beide ramen ,
en tegenover de deur, de lessenaar van pastoor Christophe op een kleine
verhooging, met het groote crucifix er boven.
Ieder moest op zijn beurt den vloer aanvegen , maar zoolang de anderen
er nog niet waren , begon ik al vast; er waren er die van Hultenhausen ,
van de Buurten en zelfs van Schllferhoff\' moesten komen.
Daar heb ik al mijn oude kameraden leeren kennen: Louis Frossard ,
den zoon van den burgemeester ; hij is gedurende de Omwenteling jong ge-
storven; — Aloïs Clement, die te Valmy in het schrootvuur sneuvelde; hij
was al luitenant in 1792; — Dominique Clausse , die later te Saverne tim-
mermansbaas geworden is; — Franijois Mayer, kleermaker bij het zesde
regiment huzaren; in 1820 is hij stil gaan leven en was rijk, naar men
zegt, maar waar, daar weet ik niets van; — Antoine Thomas, bataillons-
chef in de oude garde; hoe dikwijls is hij mij na 1815 op mijn boerderij
komen opzoeken! Dan spraken wij over onze oude kennissen en onze jeugd;
-ocr page 43-
De Generale Staten.                                             33
hij kreeg altijd de mooie kamer boven ; — Jacques Messier , hoofd-inspec-
teur van de bosschen; — Hubert Perrin , postmeester te Heming — en wel
vijftig anderen , die zonder de Omwenteling nooit iets geworden zouden zijn.
Vóór 1789 bleef een schoenmakerszoon schoenmaker, een houthakkers-
zoon houthakker. Men kwam niet uit zijn stand. Na dertig of veertig jaar
vond men hem op dezelfde plaats aan hetzelfde ambacht, een beetje dikker
of een beetje magerder , dat was alles ! Maar tegenwoordig kan men door
moed en verstand vooruitkomen , men behoeft nooit te wanhopen ; de zoon
van een eenvoudig boer, als er wat in zit en hij wil oppassen, kan de
eerste van Frankrijk worden.
Laat ons dus den Heer danken , die dit licht over ons heeft doen op-
gaan , en ons in de heerlijke verandering verheugen.
Maar om op mijn oude schoolkameraden terug te komen , thans zijn ze
allen weg , verleden jaar waren wij nog maar met ons tweeën over : Joseph
Broussousse , hoedenmaker te Pfalzburg en ik. Als ik in het voorjaar een
nieuwen stroohoed kwam koopen , herkende de dikke Broussousse mij in den
winkel aan mijn stem ; dan kwam hij vóór met zijn trekkebeentje en riep :
»He ! daar is Michel Bastien !"
Dan moest ik met alle geweld in zijn kantoortje komen en een
flesch van zijn ouden Bourgogne met hem knappen. En als Broussousse mij
eindelijk weer uitliet, zei hij altijd :
»Mij dunkt, Michel! het wil nog wel met ons ; maar pas op! ... als
ik mijn paspoort neem , moogt gij het uwe ook wel laten, viseeren, ha!
ha, ha!"
Arme Broussousse ! verleden herfst heb ik achter zijn lijkkoets moeten
gaan. Maar met al zijn praten wil ik toch mijn paspoort niet laten viseeren.
Eerst moet deze geschiedenis af zijn , en dan zal ik nog wel allerlei dingen
bedenken , om al wachtende bezig te blijven. We hebben geen haast, het
is altijd vroeg genoeg om op te stappen.
Kortom, bij pastoor Christophe heb ik al die oude vrienden leeren kennen,
met nog een aantal anderen , wier namen mij af en toe wel weer in de ge-
dachte zullen komen.
Met klokke acht kwamen de jongens achter elkander binnen, roepende:
»dag , pastoor Christophe , dag , pastoor Christophe !"
Hij was er nog niet, maar men groette er even goed om. Men drong
zich rondom den kachel, men lachte en stoeide. Maar zoodra de zware
stappen van den heer pastoor in den gang gehoord werden , was alles stil.
Ieder ging op zijn bank zitten , met zijn a-b-boek op zijn schoot en den neus
er op , zonder kikken. Want om de waarheid te zeggen , pastoor Christophe
hield niet van luidruchtigheid of kibbelen. Ik herinner mij dikwijls genoeg.
als men elkander stompte , hem midden onder de les te hebben zien opstaan.
den zondaar bij den kraag uit de bank trekken , en hem buiten de deur
gooien of het een jonge kat was.
Dan had niemand lust om het weer te wagen, en als hij u maar
scheef aanzag kreeg men al kippenvel.
De heer pastoor kwam dus binnen ; terwijl hij nog in de deur stond .
zag hij rond of alles in orde was. Men kon het vuur hooren vlammen :
geen schepsel verroerde zich! Dan ging hij voor zijn lessenaar zitten on
riep: «komaan!" en dan begonnen we allen te gelijk ons b-a ba op te
zingen. Dat duurde een geruimen tijd ; eindelijk riep de pastoor : »halt!"
en alles zweeg stil.
revolutie.                                                                                                 3
-ocr page 44-
34                           Geschiedenis van de Pransehe Revolutie.
Dan riep hij ons ieder op de rei af:
»Jacques ! Michel! Nicolas ! kom hier .. .." — Dan kwam men met de
muts in de hand voor hem staan :
»Wie heeft u geschapen ?"
»God."
»Waarom heeft God u geschapen .\'"
»0m hem te aanbidden, lief te hebben en te dienen , en daardoor het
eeuwig leven te verwerven."
Dat was een goede manier om ons te leeren ; want alleen van het hooren
antwoorden , kende ik na drie maanden mijn catechismus op mijn duimpje.
Ook liet hij ons het gansche boekje mèt de vragen en antwoorden op-
zeggen ; en dan had hij de gewoonte tegen elf uur achter de banken langs
te loopen en over u heen gebogen te luisteren , of gij wel aan het leeren
waart. Als hij dan hoorde , dat iemand zachtjes spelde , dan kneep hij hem
eventjes in de ooren en zeide:
»Goed zoo . . . dat zal wel gaan !"
Zoo dikwijls hij dat tegen mij zeide , wist ik mij niet te bergen van
genoegen. Eens zelfs zeide hij tegen mij:
»Ge moet aan baas Leroux zeggen , dat ik best tevreden over u ben ;
hoort ge ? dat moogt ge niet vergeten."
Op zoo\'n dag was ik den burgemeester te rijk af; en toch zeide ik
niets aan baas Jan . om mij niet aan de zonde van hoogmoed schuldig te
maken.
In het begin van Maart kon ik lezen. Ongelukkig echter kon baas Jan
mij den kost niet geven voor niets ; en toen het weer voorjaar was , moest
ik weer naar de weide in plaats van naar school te gaan. Maar ik had mijn
catechismus altijd in mijn zak . en terwijl mijn geiten op de rotsen klau-
terden , zat ik rustig tegen een heester of onder een eikenboom , en hield
al wat pastoor ons geleerd had, bij. Zoo kwam het, dat ik mijn lessen
niet vergat, zooals de jongens van Hultenhausen en Schiiferhof, maar ze aan
het eind van den zomer nog beter kende. En zoo liet pastoor Christophe mij
den tweeden winter reeds overgaan in de klasse van de rijke jongens van
Lützelburg , die het gansche jaar door naar school gingen.
Ik leerde al wat men in dien tijd op onze dorpsscholen leeren kon :
lezen, schrijven en wat rekenen, en den . 15n Maart 1781 werd ik lid
en hield mijn eerste communie. Daarmee was mijn leertijd ten einde. Ik wist
evenveel als baas Jan ; het overige moest met werken en oppassen van zelf
komen.
Sedert dien tijd nam peet mij voor goed in zijn smederij. Hij gaf
zijn vee te bewaren aan den ouden Yéri, den herder van de stad ; ik bleef
het wel verzorgen op stal maar leerde ondertusschen mijn beroep , en toen
ik wat sterker geworden was , kreeg ik den derden hamer bij het aanbeeld.
Moeder Catherine en Nicole begonnen al tegen mij op te zien, want
\'s avonds , als de oogen van den baas moê van het smidsvuur waren, moest
ik de couranten en boekjes , die wij van Chauvel kregen , voorlezen. Ik las,
maar zonder te begrijpen , een aantal dingen. Bijvoorbeeld : als de courant
sprak van de rechten van de kroon , van de belastingen der Staten-landen
en der Verkiezings-landen , dan werd het mij groen en geel voor de oogen ;
daar begreep ik niets van. Ik voelde wel dat het geld was , dat men aan
den koning moest geven ; maar ik begreep niet, op welke wijze men het
ons afnam.
-ocr page 45-
De Generale Staten.
:$5
Met al wat ons eigen landje betrof was dat iets anders. Als de courant
sprak van de zoutpacht (gabelle), daar wist ik alles van. Immers ik ging
alle weken naar de stad , om het zout voor ons huishouden te koopen te-
gen drie stuivers het pond, wat gelijk staat met zes stuivers tegenwoordig;
en dan stelde ik mij den zout-commies voor, zoo als hij door het raampje
van zijn kantoor den een of anderen armen drommel toeriep:
»Ge zijt er verleden Dinsdag niet geweest... Ge koopt zeker smokkel-
zout.... Ik heb je in het oog .... Neem je in acht!"
Want niet alleen moest men het zout aan het bureau koopen, voor
veel meer dan het waard was ; maar men moest er alle weken zooveel per
hoofd van koopen.
Werd er gesproken van tienden, dan stelde ik mij den tiendgaarder
voor met zijn hooivork en zijn grooten wagen , zooals hij het land gedurende
den oogst rondreed :
»Ohé ! de elfde schoof!"
Dan moest men . al was het nog zoo slecht weer , de schoven op een rei
zetten , en de gaarder kwam u op zijn doode gemak met zijn lange vork
de mooiste schoof voor den neus weghalen en ze op zijn wagen laden.
Die dingen waren mij duidelijk genoeg.
Ik begreep ook zeer goed allerlei belastingen , waar ik bij ons genoeg
van zag, als: de rechten op de dranken, de dertiende penning op de
verkoopen , de tol- en bruggegelden op alle waren , de zoogenaamde veree-
nigde rechten en gereserveerde rechten , de tariefrechten , schutrechten , im-
posten , invoer- en uitvoerrechten , die op het weven, het mesten enz. enz.
Dan had ik mij maar voor te stellen de tollen, de waag, het stadhuis,
en de controleurs-visiteurs , meters , roeiers , peilers, proevers van wijn, bran-
dewijn of bier , de beëedigde afslagers , hooikearders, bottelmeesters, koren-
strijkers , ellegoed-meters , spek-commiezen, slacht-commiezen, en duizend
andere geëmployeerden , zooals men ze overal zag heen en weerloopen, alles
betasten , bekijken . openmaken en losrollen , en afjakkeren , gevangen ne-
men en verbeurd verklaren of het niets was .... Dat alles begreep ik maar
al te best.
De rest legde Chauvel mij uit:
»Wilt ge weten, wat de Statenlanden en Verkiezingslanden beteeke-
nen ,"\' zeide hij , rustig achter zijn kachel zittende , »dat is niet moeielijk
te begrijpen . Michel ! Een Verkiezings-land is een der oude provinciën van
Frankrijk , zooals Parijs , Soissons of Orleans , waar de koningen mee begon-
nen zijn. In die landen zijn de intendanten des konings alles en alles ; zij
slaan de belastingen om zooals ze willen , zij pakken zooveel op den ezel
als hij dragen kan en meer : zij zijn de meesters , niemand durft te kikken
of te klagen. De klachten tegen hen komen bij hen zelf te land en worden
door hen zelf beoordeeld."
»Eertijds namelijk benoemden die landen zelf hun schatters, en die pak-
ten den last zoo netjes mogelijk op . zoodat hij zich lichter dragen liet. Die
•schatters werden de Verkozenen genoemd , en daarom noemde men dat
de Verkiezingslanden. Doch dat neemt niet weg, dat al sedert
twee eeuwen die schatters door de intendanten worden benoemd ; dat komt
hun beter uit," — en hij knipte met het oog — »begrepen , Michel ?"
»Ja wel . baas Chauvel."
»En nu verder de Staten-landen . zooals Lotharingen, de Elsasz , Bre-
tagne en Bourgogne , dat is iets anders. Daar zijn de*intendanten niet al-
les ; de edelen en bisschoppen komen van tijd tot tijd in zoogenaamde pro-
-ocr page 46-
Geschiedenis der Fransche Revolutie.
36
vinciale vergaderingen bijeen, en stellen de belastingen vast; eerst het aan-
deel van do provincie in de algemeene kosten van het gansche rijk; dat
noemen ze het don gratuit (vrijwillig geschenk) — het apartje van den
Koning. Dan bepalen zij hun eigen uitgaven voor hun wegen , hun water-
werken , hun gebouwen enz. Eer ze zich overgaven, hebben die landen hun
voorwaarden gesteld , de adellijken en bisschojipen wel te verstaan ! Zij hebben
om zoo te zeggen gecapituleerd en hun rechten en privilegiën behouden. Wat
ons arme drommels betreft, wij betalen , dat is ons privilegie , en dat zal
niemand ons komen afnemen , denk ik ! Wij betalen niet alleen, zoo als
vroeger, onze provinciale lasten , maar sedert die zoogenaamde capitulatie
hebben wij nog die van den koning op den koop toe. Begrijpt ge, Michel ?"
»Ja." — » Welnu , onthoud het dan goed!"
Baas Jan werd dan boos :
»Dat is toch niet zoo als het hoort!" en daarbij sloeg hij met zijn
groote vuist op tafel. »Neen dat is niet recht! Zijn wij óók Franschen of
zijn we het niet ? Zijn wij niet van hetzelfde bloed en hetzelfde volk ? Waar-
om stelt de een zelf zijn belastingen vast, en hebben de anderen maar te
betalen ? Moeten de voordeelen niet evengoed als de kosten gelijkelijk
worden verdeeld?"
»Zeker , zeker!" antwoordde Chauvel bedaard. »En de tollen en de taxen
en de diensten en corveën , en al die lasten die alleen op de armen drukken,
terwijl de edelen en de kloosters , en zelfs de burgers die rijk beginnen te
worden , niets dragen of zoo goed als niets , — dat alles is ook niet recht!
Maar wat helpt het er over te pruttelen ? Wij zullen er niets aan veran-
deren."
Nooit maakte hij zich driftig. Ik herinner mij hem dikwijls met de
grootste kalmte te hebben hooren verhalen wat zijn ouders hadden moeten
uitstaan : hoe men hen uit la Kochelle verjaagd had ; hoe men hun land .
geld en huis ontnomen had ; hoe men hen door gansch Frankrijk vervolgd
had ; hoe men hunne kinderen hun had ontnomen, om ze in het Roomsche
geloof op te voeden ; hoe men later te Lixheim dragonders op hen afgezon-
den had om hen met den sabel te bekeeren ; hoe zijn vader gevlucht was
in de bosschen van het Graufthal, waar zijn moeder en de kinderen later
bij hem gekomen waren ; hoe zijn grootvader dertien jaar te Duinkerken op
de galeien geweest was , met zijn been dag en nacht op de roeibank geklon-
ken , waar zij onder een wezenlijken misdadiger stonden , die hen zoodanig
ranselde , dat velen van die calvinisten er onder stierven; en als er op zee
gevochten werd , hoe dan die ongelukkige galeislaven zien moesten , dat de
Engelschen hun groote kanonnen op hen aanlegden , — op een pas of wat
van hun banken , waar zij vastzaten ! — en de lont aan het zinkgat bren-
gen ! en dan , als de kogels , spijkers en het schroot er door geveegd had-
den , de lappen en gebroken beenen van de ketting werden getrokken en in
zee gesmeten en de boel schoongespoeld.
Hij verhaalde die dingen , die ons de haren te berge deden rijzen, ter-
wijl hij een snuifje in de holte van zijn hand loswreef en zijn kleine Mar-
guerite hem met haar groote oogen stil en ontdaan aankeek.
Hij eindigde dan altijd met te zeggen : »ja , dat hebben de Chauvels
moeten verduren van de Bourbons , van den Grooten Lodewijk XIV, van
den Welbeminden Lodewijk XVI. Zij is grappig, onze geschiedenis, niet
waar! En ik zelf ben tot heden toe nog nergens goed voor , ik heb geen
burgerlijk bestaan voor de wet. Onze brave koning heeft, toen hij op den
troon kwam even als alle andere , omstuwd door zijn bisschoppen en aarts-
-ocr page 47-
De Generale Staten.                                             37
bisschoppen, gezworen , ons ketters te verdelgen : — »Ik zweer oprechtelijk
»al mijn macht te zullen aanwenden , om uit alle landen aan mijne heer-
«schappij onderworpen , uit te roeien en te verdoen alle ketters , met name
»door de kerk veroordeeld."
»Uw pastoors die de geboorte-acten houden, en die er zijn voor alle
Franschen , weigeren onze geboorten , huwelijken en ons overlijden in te schrij-
ven. De wet verbiedt ons rechters , raadslieden , schoolmeesters te zijn. Wij
kunnen niet anders dan in de wereld rondzwerven als dieren ; men snijdt
ons alle middelen van bestaan af; en toch doen wij niemand kwaad, niemand
kan ontkennen dat wij braaf\' en eerlijk zijn."
Baas Jan antwoordde : »het is afschuwelijk , Chauvel, maar de chris-
telijke liefde ?...."
»De christelijke liefde!.... Wij hebben die altijd gehad," zeide hij, )>en
gelukkig voor onze beulen ! . . . . Als wij die niet gehad hadden ! .... Maar
schuld wordt betaald met interest op interest! .. . Alles wordt betaald !___
is het niet in één jaar , dan in tien !.... is het niet in tien jaar, dan in
honderd.... in duizend___ Schuld wordt betaald."
Men begrijjjt dus dat Chauvel niet, zoo als baas Jan , tevreden zou ge-
weest zijn met eenige verzachting, met een verlichting van de belastingen of
de milicie. Als men maar zijn bleek gelaat, zijn kleine levendige en donkere
oogen , zijn scherpen krommen neus , zijn dunne gesloten lippen, zijn rug
krom van het marsdragen , en zijn kleine gespierde leden , — als men die
gansche persoon maar aanzag , dacht men :
«Dat kleine mannetje wil alles of niets ! Hij heeft geduld, zoolang het
noodig is , hij zou er duizendmaal de galeien aan wagen , om boeken van
zijn gading te verkoopen ; hij vreest niets en wantrouwt alles ; als het er op
aan kwam , zou het niet goed zijn , hem tegen zich te hebben ! En zijn doch-
tertje gelijkt hem reeds op een haar: dat laat zich breken maar niet
buigen."
Zonder dat alles te denken, — want ik was nog te jong, — voelde
ik er toch iets van. Ik zag hoog op tegen vader Chauvel; ik nam altijd
mijn muts voor hem af; maar ik dacht: »Hij meent het goed met de boeren,
wij zijn het eens."
Onze couranten spraken in dien tijd ook dikwijls van een deficit, van
een tekort, en dikwijls riep peet, dat hij zich niet begrijpen kon waar
dat deficit van daan kwam ; dat het volk altijd zijn belastingen betaalde ;
dat men er geen penning van kwijtschold, maar ze met den dag nog ver-
meerderde , en dat uit dat deficit bleek dat er kapers waren; dat onze goede
koning wel zou doen met de dieven op te sporen ; dat het geen lieden van
onze klasse konden zijn, want als het geld eenmaal opgebracht was, de boe-
ren er geen rooden duit meer van zagen ; dat de dieven dus wel in de om-
geving des konings moesten zijn.
Valentin sloeg dan de handen in elkaar en zeide :
»0 ! baas Jan, baas Jan ! wat haalt ge u in \'t hoofd ? Maar aan het
hof, bij Z. M. den koning, zijn niet anders dan prinsen, hertogen, baron-
nen , bisschoppen , van top tot teen mannen van eer, die veel te groot zijn
om op geld te zien."
«Alles goed en wel," zei baas Jan dan driftig; »denk er van wat gij
wilt, en laat mij er het mijne van denken. Gij zult mij nooit wijs-
maken, dat de boeren, de ambachtslieden en zelfs de burgers , die geen
cent in de hand krijgen dan om te betalen, dat deficit gemaakt hebben.
-ocr page 48-
38                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Om te stelen, moet men bij het laadje zitten ; en als het dan die groote
heeren niet zijn, dan zijn het hun lakeien."
Peet had gelijk, want vóór de omwenteling kon het volk geen af-
gevaardigden zenden, om de rekening na te zien. De heeren en de bisschop-
pen hadden alles in handen ; zij waren dus alleen verantwoordelijk.
Maar om de waarheid te zeggen, van het heele deficit was niemand
nog zeker, de menschen , en soms ook de couranten , praatten er in be-
dekte woorden over.
Te midden van dat alles benoemde de koning op eens tot minister een
koopman van Genève, Necker genaamd. Die man, even als de kooplieden
die geen bankroet willen slaan , kreeg in het hoofd , om de rekening van heel
Frankrijk op te maken: aan den eenen kant de baten, aan den anderen kant
de uitgaven.
De couranten noemden dat de Compte-rendu van Necker.
Dat was de eerste keer sedert eeuwen , dat men den boei-en vertelde ,
waar hun geld bleef\'. Want rekening geven aan hen die betalen, is een koop-
mans manier, en de heeren, bisschoppen en monniken waren te trotsch en
te heilig om op zoo\'n denkbeeld te komen.
Als ik nog denk aan dien Compte-rendu van Necker! Alle avonden
had baas Jan er den mond vol van; de Americaansche oorlog, Washington,
Rochambeau, Lafayette, de zeegevechten in de Indische zee, alles werd ver-
geten voor dien Compte-rendu, dien hij zat na te pluizen, al zuchtende en
de handen ineenslaande: »Huis des konings en der koningin, zooveel! Huis
der prinsen, zooveel! Zwitsersche garde, zooveel! Tractementen van ontvan-
gers , pachters , betaalmeesters , intendanten , zooveel! Openbare gebouwen ,
paleizen, kerken, zooveel! Pensioenen uit de geheime kas , zooveel! — En
altijd bij millioenen!\'\'
Nooit heb ik een mensch driftiger gezien.
»0 !" zeide hij, »nu ziet men , waar onze groote ellende van daan komt,
en waarom ons volk zonder schoenen loopt. Nu ziet men, waarom zooveel
duizende menschen van koü en honger omkomen, en zooveel landerijen braak
blijven liggen. O! nu begrijpt men alles! God beware mij, moeten die ellen-
delingen alle jaren vijf honderd millioen aan den koning geven , en is dat
nog niet genoeg!.... dat er dan nog zes en vijftig millioen te kort komen!"
Als men hem dan maar zag, werd men er benauwd van.
»Ja," zei Chauvel, »wel is het treurig, maar ge moet ook denken,
het is een groot geluk , dat we nu weten , waar ons geld blijft. Eertijds
dacht men: waar blijft toch die heele berg geld ? Wordt het in zee gesmeten ?
— Als wij nu al die belastingen betalen, weten wij toch, wat men er mee doet.\'\'
Dan antwoordde baas Jan, opstuivende :
»Wel zeker, dat zal prettig wezen, om te denken: ik werk om mijnheer
Soubise paleizen te koopen. Ik moet mij alles ontzeggen opdat monseigneur
de graaf van Artois feesten van 200,000 livres mag geven. Ik werk mij het
spit in den rug van \'s morgens tot \'s avonds, opdat de koningin aan den
eersten den besten bedelaar tienmaal zooveel geve , als ik in mijn gansche
leven verdien. — Ja, dat zal prettig voor ons zijn."
Met dat al lachte het denkbeeld, dat er rekening zou worden gedaan ,
hem zeer toe, en als de eerste drift bekoeld was, zeide hij:
»Sedert Tnrgot hebben we nog zoo\'n besten minister niet gehad. Necker
is een braaf man, die denzelfden weg op gaat. Turgot wilde óók het volk
ontheffen, de imposten verminderen, de gilden afschaffen en toezicht op de
financiën invoeren. De groote heeren echter en de bisschoppen hebben hem
-ocr page 49-
De Generale Staten.                                             39
van het kussen gedrongen. Als ze mijnheer Necker ook maar niet zoo ver
krijgen ! Nu zullen zij die ons uitzuigen zich toch een beetje schamen , ze
zullen zoo driest hun afschuwelijk geldverteren niet durven voortzetten. Als
ze voorbij een armen sukkel komen. die in \'t veld werkt, dan zullen ze zich
wel moeten schamen , als die ongelukkige hen met verachting aanziet; zij
zullen denken: »die heeft ook zeker den Compte-rendu van Necker ge-
lezen ; hij weet dat ik die pluimen. die paarden, dat rijtuig en die lakeien
heb van zijn werk, en dat ik ze gebedeld heb.\'\'
Maar wat baas Jan nog meer verheugde, was, dat Necker aan het slot
van zijn (\'om p te-ren du zeide , dat men om het deficit te dekken , de
privilegies van de kloosters en de adellijken moest afschaffen, en hun dezelfde
belastingen opleggen als aan de armen.
»Dat is het mooiste !" zeide hij; »die mijnheer Necker heeft zeer goede
denkbeelden."
Het gerucht van een groote verandering verspreidde zich door het land,
de goede tijding werd overal bekend. Drie weken lang zag men (\'hauvel en
zijn dochtertje niet op het dorp. Al dien tijd deden ze niets anders dan
rondventen met (\'omptes-rendus van Necker. Te Pont-a-Mousson sloe-
gen zij ze in voor Lotharingen, en te Kehl voor den Elsasz. Ik weet niet
hoeveel van die dingen ze wel verkochten. Marguerite heeft het me wel
eens gezegd ; maar het is al zoo lange jaren geleden!
Op de marktdagen hoorde men van niets spreken dan van de afschaffing
der privilegiën en de gelijkheid van de belastingen.
»He, baas Jan! zouden dan ten langenleste onze beste heeren en gees-
telijken toch ook wat meê moeten betalen?"
»Wis en zeker, Nicolas! dat hebben wij aan dat leelijke deficit te danken.
De oude belastingen zijn nog niet eens genoeg ; het volk alléén kwam het
deficit nooit te boven ; \'t is slim . \'t is slim ! Wat een ramp !"
Ondertusschen lachte men er hartelijk over. Men bood elkander een snuifje,
en beklaagde natuurlijk bitter die arme monniken en die arme heeren.
Dat gebeurde in 1781; maar de vreugde duurde niet lang. Weldra ver-
nam men dat de graaf van Artois, de koningin en de oud-minister Maurepas
dien burgerlijken minister, die rekeningen wilde opmaken, niet konden uit-
staan. De ongerustheid nam meer en meer toe, men vreesde wel dat er iets
hangende was; en den 2den Junij 1781 op een Vrijdag, toen baas Jan mij
naar het zoutbureau gestuurd had, om zout te koopen, vond ik de stad in
rep en roer. De muziek van het regiment de Brie speelde onder het balcon
van den markies de Talaru. De trommen werden geroerd voor het huis van
den schout. en voor het majoorshuis stond een heel detachement , alsof
het kermis was. En die trommelslagers kregen ook goed wat in \'t glas. Men
zou zeggen dat het feest was ! . . . . Maar het volk was ter neer geslagen ;
de kooplieden zaten stil achter hun kippen- en groentestalletjes en schreeuw-
den niet als naar gewoonte. Men hoorde niets anders dan die muziek op
het plein en rechts en links de trommelslagers in de straten.
Vóór het zoutbureau was \'t het drukst. Jonge officieren met hun drie-
punten op één oor, liepen bij groepjes van drie of vier op en neer, lachende
en zich aanstellende als gekken. De zoutcommies telde mijn geld na. gaf mij
mijn zak door het raampje en ik ging heen. Op den hoek van de waag stonden
eenige zaadkoopers met elkander te praten.
»\'t Is uit", zei er een, »\'tis uit. wij kunnen nergens meer op reke-
nen; de koning heeft hem op straat gezet."
-ocr page 50-
Fransche Revolutie.
Geschiedenis van de
10
Ik begon al spoedig te begrijpen , dat Necker zijn ontslag had , want
in de laatste drie maanden hoorde men over niets , dan over hem spreken.
Ik haastte mij dus naar de Buurten terug. De oude soldaten van de wacht
bij de Duitsche poort rookten hun pijpje en zaten te spelen, alsof er niets
gebeurd was.
Toen ik te huis kwam , wist baas Jan reeds alles van de kooplui die
uit de stad gekomen waren. Die kooplui stonden daar nog te praten en te
vertellen. Peet riep uit:
»\'t Is niet mogelijk ! . . . \'t Is niet mogelijk ! . . . Als mijnheer Necker
heengaat, wie zal dan het deficit betalen ? De anderen zullen weer hun
ouden gang gaan, feestvieren , jachtpartijen houden en het geld met handen
weggooien ; het deficit zal grooter worden in plaats van te verminderen. Ik
zeg , het is niet mogelijk !"
Maar toen ik hem vertelde wat ik gezien had ; de uitgelatenheid van
de officieren , de muziek voor het huis van den schout en al het andere ,
toen trokken zich zijn dikke wenkbrauwen samen.
»Ik zie wel dat het zoo is ; de eenige die het goed meent , gaat weg !
Ik had zoo gehoopt, dat onze goede koning hem wilde ondersteunen."
Hij zou nog veel meer gezegd hebben , maar wij kenden al die menschen
niet, die daar bij de deur stonden, en die met open mond naar ons luister-
den. Hij pakte zijn hamer wéér op en riep ons toe :
«Lustig , jongens ! . . . . Goed doorwerken .... We moeten het pen-
sioen van mijnheer de Soubise betalen ! . . . . voortgemaakt ! . . ."
Daarbij lachte hij zoo geducht, dat men het aan de overzij in de herberg
kon hooren, zoodat moeder Catherine haar hoofd uit het venster stak om te
zien wat er te doen was.
De kooplieden gingen heen, en dien ganschen dag trokken er nog
een aantal voorbij. zwijgend en droevig. Doch gepraat werd er niet meer ;
eerst des avonds , onder ons , toen deuren en luiken gesloten waren, stortte
baas Jan zijn hart uit:
«Monseigneur de graaf van Artois en onze mooie koningin hebben liet
dus eindelijk gewonnen ! Wee den man en vooral den koning , die zich door
een verkwistende vrouw laat leiden ! hij mag de beste eigenschappen van de
wereld hebben . hij mag liefde hebben voor zijn volk , hij mag pijnbank en
corveën afschaffen, maar al die feesten, clanspartijen en vermakelijkheden
kan hij niet afschaffen ! op dat punt verstaat een verkwistende vrouw geen
rede ; al zag zij alles te gronde gaan , de feesten zou ze toch niet willen
missen : daarvoor is ze in de wereld gekomen ! Zij kan niet buiten compli-
menten , bloemruikers en lekkere odeurtjes. — Zoo is daar ook die arme
klerk Kegoine: hij heeft zijn schaapjes op het drooge, van zijn vader en
grootvader een aardig fortuintje geërfd , en zou op zijn gemak kunnen leven
tot zijn honderdste jaar toe. Maar zie , daar heeft hij het ongeluk om juf-
vrouw Jeannette Desjardin tot vrouw te willen nemen ; nu moet hij alle
feesten , bruiloften en doopmalen anoopen; \'s morgens en \'s avonds moet de
kar aangespannen worden met een paar bos frisch stroo er op , om zonder
spatje op het bal te komen. En dan, na een jaar of vijf zes , komen de
deurwaarders, halen het huis leeg, verkoopen los en vast, en de arme
Kegoine kan opmarschceren naar de galeien , en mevrouw Jeannette gaat de
wijde wereld in met den ridder de Bazin van het regiment van llouergue.
Dat komt van een verkwistende vrouw, zoo eindigt het altijd met zulke
wezens."
Hoe meer baas Jan sprak, des te driftiger maakte hij zich ; hij durfde
-ocr page 51-
De Generale Staten.                                              41
niet zeggen dat onze koningin Marie Antoinette ons óók in het ongeluk zou
storten , maar men zag aan zijn gezicht wel wat hij meende. Hij had min-
stens al een half uur zoo geredeneerd , maar kon niet aan een eind komen.
Buiten regende het, en de wind huilde ; het was een barre dag.
Maar er wachtte ons nog een groote schrik , en we zouden nog droevi-
ger dingen hooren. Want even over negenen, toen Nicole het vuur inrekende
en ik mijn zak op zou nemen om naar huis te gaan , klonken er twee harde
slagen tegen de luiken.
Baas Jan had zoo geschreeuwd , dat men hem best buiten gehoord kon
hebben, niettegenstaande het waaien en regenen. Wij keken elkander aan
zonder ons te verroeren, en moeder Catherine ging reeds met de lamp
naar de keuken om te doen gelooven dat wij reeds sliepen .... We stelden
ons al voor dat gerechtsdienaars voor de deur stonden, en waren bleek van
schrik. Doch een zware stem begon van buiten te schreeuwen :
»Ik ben het, Jan ! . . . . het is Christophe.....doe open ! . . ."
Men kan denken dat wij adem schepten.
Baas Jan ging naar den gang en moeder Catherine kwam weer terug
met haar lamp.
»Zoo , zijt gij het ?" zei baas Jan.
»Ja , ik ben het."
»Wat hebt ge ons doen schrikken !"
Zij stapten tegelijk binnen ; we konden dadelijk zien dat pastoor Chris-
tophe niet in zijn nopjes was , want in plaats van moeder Catherine em
iedereen te groeten , zooals hij gewoon was , keek hij naar niemand om,
schudde den regen van zijn grooten steek en riep :
»Ik kom van Saverne .... Ik heb dien beruchten cardinaal de Kohan
gezien .... God in den hemel! God in den hemel!. . . . moet dat een car-
dinaal heeten , een kerkvorst.... O ! als ik er aan denk ! . . ."
Men kon het hem aanzien dat hij kookte. Het water droop van zijn
haar in den kraag van zijn langen jas; hij trok zijn kraag af en stak hem in
den zak, en bleef al op en neer loopen. Wij keken hem met verbazing aan,
maar hij scheen ons niet te zien en sprak alleen tegen baas Jan.
»Ja , ik heb dien kerkvorst," zeide hij , »dien groot-dignitaris gezien ,
die ons het voorbeeld moet geven van goede zeden en alle christelijke deug-
den , ik heb hem zelf zijn rijtuig zien mennen en in galop door de groote
straat van Saverne rijden , midden door de potten en het aardewerk, die de
kooplieden op den grond hadden uitgestald, en daarbij lachte hij als een
gek ... wat een schandaal!"
»Weet ge, dat Necker zijn ontslag heeft ?" vroeg hem baas Jan.
»Of ik het weet!" zei hij verachtelijk lachende. «Heb ik niet nog pas
gezien , dat de superieuren van al de kloosters van den Elsasz , de francis-
caners . capucijners , carmeliten , barnabiten , al die bedelaars , al die bloot-
voeten , in grooten optocht door de zalen van zijne Eminentie trokken ? ha!
ha! ha!..."
Hij liep met groote stappen de kamer op en neer. De modder zat hem
tot midden op den rug ; hij was doornat, maar hij voelde niets ; zijn groote
grijze krullekop trilde en schudde. Hij sprak als in zich zelven:
»Ja , Christophe , ja , dat zijn nu de hoofden van de kerk ! . . . . ga nu
aan monseigneur hulp vragen voor een armen huisvader, ga uw beklag in-
leveren bij hem, die de steun der geestelijkheid wezen moet; ga hem zeg-
gen dat de ambtenaren en commiezen, onder voorwendsel dat ze smokkelwaar
-ocr page 52-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
43
zoeken, in uw pastorie zijn binnengedrongen ; dat men hun de sleutels van
kelder en kasten heeft moeten geven. Zeg hem dat het schande is om
een burger , wie hij zij, te noodzaken, dag en nacht zijn deur open te doen
voor gewapende mannen , die geen de minste uniform hebben . geen enkel
teeken om ze van roovers te onderscheiden ; die voor de rechtbank op hun
eed geloofd worden, zonder dat men eenige informatie mag geven over hun
leven en zedelijkheid als zij worden aangesteld, terwijl aan zulke weinig
vertrouwde personen goed en eer en dikwijls het leven der menschen wordt
in handen gegeven. Zeg hem dat zijn plicht hem roept, om die billijke
klachten aan den voet des troons neder te leggen en een ongelukkige te doen
loslaten , die in de gevangenis geworpen is omdat die zouthonden vier pond
zout bij hem gevonden nebben .... ja. ja ... . dan hebt ge kans op een
mooie ontvangst, Christophe !"
»Maar in \'s hemels naam , zei baas Jan , wat is u dan overkomen .\'"
Hij zweeg een paar minuten en zeide eindelijk :
»Ik was daarheen gegaan , om mij te beklagen over een algemeene
huiszoeking, die de ambtenaren van de zoutpacht gisteren avond om elf ure
in mijn dorp hebben gedaan , en over de gevangenneming van een mijner
parochianen , Jakob Baumgarten. Dat was mijn plicht. Ik dacht dat een
kardinaal dat zou begrijpen; dat hij medelijden zou hebben met een armen
vader van zes kinderen, wiens eenige misdaad bestaat in het koopen
van een paar pond smokkelzout, en dat hij hem zou doen loslaten! Welnu,
eerst heb ik twee uur moeten wachten aan de deur van dat prachtige
kasteel, waar de capucijners binnenkwamen of zij te huis waren. Zij gingen
monseigneur feliciteeren met de gelukkige aftreding van Necker. Eindelijk
mocht ik in dit Babyion binnenkomen, waar de zonde der trotschheid u
uit alles tegenblinkt, uit zijde en goud en beeldhouwwerk, uit de schilderijen
en uit alles ! Men heeft mij daar laten wachten van \'s morgens elf uur tot
\'s avonds vijf uur, met nóg twee arme dorpspastoors. Wij hoorden de
lakeien lachen. Van tijd tot tijd zagen we er een . een grooten kerel. van
top tot teen in het rood gekleed, om de deur zien, en hoorden dat hij zijn
kameraden toeriep: »dat pastoorsvolk staat er nog altijd!" Ik bewaarde
mijn geduld... Ik dacht mijn beklag bij den cardinaal wel in te leve-
ren, —• toen een van die slungels ons kwam zeggen . dat de audiëntie van
Monseigneur afgeloopen was en wij over acht dagen konden weerkomen. De
schelm lachte ons nog uit op den koop toe!"
Dat zeggende , brak pastoor Christophe zijn dikken beuken stok als een
zwavelstok aan stukken, en de uitdrukking van zijn gelaat werd verschrikkelijk.
»Dat galgenaas had verdiend dat hij op zijn gezicht geslagen werd ."
zeide baas Jan.
»Als we alleen geweest waren ," antwoordde de pastoor , »zou ik hem
bij de ooren genomen en behoorlijk toegetakeld hebben ? Maar nu heb ik
het offer mijner smaadheid aan den Heer gebracht."
Daarop begon hij weer op en neder te stappen. We hadden allen me-
delijden met hem. Moeder Catherine haalde hem brood en wijn ; hij at er
staande van , en op eens bedaarde zijn drift. Maar hij zeide dingen . die
ik nooit vergeten zal.
»De overtreding en de ongerechtigheid zijn ten toppunt gestegen. Het
volk doet alles, en de grooten doen niets dan de grofste onbeschaamdheden;
ze treden alle geboden met voeten , ze verachten de godsdienst! \'t Is de
zoon des armen, die hen beschermt; \'t is de zoon des armen, die hen voedt;
en het is alweder de zoon des armen, zooals ik, die als pastoor den eerbied
-ocr page 53-
De Generale Staten.                                              43
voor hun rijkdom , hun waardigheden, en zelfs hun schanddaden , predikt!
Tot hoe lang kan dat zoo duren ? Ik weet het niet, maar eeuwig kan het
niet duren : dat is tegen de natuur , tegen den wil Gods. Wel is het een
gewetenszaak om eerbied te prediken voor wat verachting verdient! Dat
moet eenmaal ophouden, want er staat geschreven: »Zij, die mijne geboden
bewaren , zullen in mijn huis ingaan ; maar buiten zullen geworpen worden
de ontuchtigen en de leugenaars en de afgodendienaars ; al wie de onge-
rechtigheid lief heeft."
Dienzelfden avond ging pastoor Christophe weer naar huis. Wij waren
er allen van in de stilte ; eerst bij het ter ruste gaan zeide baas Jan:
»A1 die adellijken zijn alleen met elkander bekend. Als ze genoodzaakt
zijn een van onslieden te gebruiken, het mag zijn als priester, als werkman
of als soldaat, wordt hij vernederd en afgescheept zoodra ze hem niet meer
noodig hebben. Nu . het kon hun wel eens opbreken ! En nu iedereen van
het deficit weet, zal het wel anders worden. Men weet dat het geld
van het volk komt, en het volk zal het eindelijk wel moede worden om te
werken voor groote lieden en kardinalen van dat slag."
Eerst lang over tienen kwam ik in onze hut, en al die gedachten
bleven mij bij in den slaap. Ik dacht er geheel evenzoo over als baas Jan.
Chauvel en pastoor Christophe; maar de tijd was nog niet aangebroken :
we zonden nog vrij wat moeten lijden . eer de verlossing komen zou.
VI.
Onder al die geschiedenissen van Necker, van de koningin en van den
graaf van Artois , heb ik een nog treuriger herinnering : het nijpende gebrek
van mijn ouders, die altijd door werkten en toch altijd weer \'s winters
honger leden. Etienne was groot geworden; de arme jongen werkte bij
vader, maar, zwak en sukkelend als hij was , kon hij kwalijk zijn eigen
kost verdienen. Claude was herder bij het klooster van de Tiercelijnen, te
Lixheim. Nicolas werkte als houthakker in het bosch en was daglooner:
maar ongelukkig was hij een liefhebber van rinkelkooien en vechten \'s Zon-
dags in de herbergen , en bracht moeder bijna niets in. Lisbeth en onze
jongste , Mathurine , hielpen bedienen als de officieren en de dames uit de ,
stad op het Tivoli kwamen. Maar dat was maar een keer in de week, des
Zondags ; het overige van de week liepen ze te bedelen langs de wegen.
Want in dien tijd bestonden er nog geene fabrieken ; men liet nog geene
mutsjes , doekjes en bouffantes van heerlijke wol in onze dorpen breiden ,
men vlocht nog niet die duizende stroohoeden, die naar Parijs, naar
Duitschland , Italië en America gaan. De kinderen konden wel achttien tot
twintig jaar worden , zonder een stuiver verdiend te hebben.
Maar het ergste was , dat onze schuld altijd grooter werd. Ze bedroeg
reeds meer dan negen kroonen van 6 livres , en Robin kwam geregeld alle
drie maanden aan ons raam kloppen, om vader te zeggen , dat hij deze of
-ocr page 54-
44                            Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
gene leendienst te verrichten had. Dat was onze grootste verschrikking.
Het overige scheen ons niets bij die ramp vergeleken. We begrepen niet
dat door die gemeente-hoeven , die opcenten en rechten , men ons alle waren
tienmaal duurder liet betalen dan ze waard waren , dat we voor elk stuk
brood een zesponds . en voor elk pond zout, tien pond, en zoo vervolgens, be-
taalden . en dat we er zoo nooit bovenop konden komen.
Wij wisten niet, dat we , op vijf en twintig mijlen afstand van ons , in
Zwitserland , met hetzelfde werk veel beter zouden hebben kunnen leven en nog
vrij wat opsparen. Neen , de arme boeren hebben nooit goed begrij) gehad
van al die indirecte belastingen. Wat men hun in geld afvraagt, al waren
het maar twintig stuivers in een gansch jaar , maakt hen wanhopig ; maar
als ze wisten, wat men hen dag aan dag laat betalen op hun dagelijksche
behoeften . dan zouden ze nog wel anders schreeuwen !
En nog altijd komt het tegenwoordige niet in vergelijking bij vroeger :
de invoerrechten tusschen de verschillende provinciën zijn afgeschaft, de
commiezen voor drie kwart verminderd. Maar in die dagen , wat een afzet-
terij en wat een ellende !
O! wat zou ik mijn ouders gaarne hebben kunnen helpen, en wat was
het mij een heerlijk vooruitzicht, als ik dacht:
»Het volgende jaar zal baas Jan mij een daalder per maand geven,
en dan kunnen we zachtjes-aan onze schuld afdoen."
Ja. die gedachte gaf mij dubbele kracht; ik droomde er dag en nacht van.
Eindelijk liep ons , na zooveel lijden, toch iets mede : toen Nicolas loten
moest, trok hij een wit biljet. Toen ter tijd was het namelijk de manier ,
in plaats van nummers witte of zwarte biljetten te laten trekken, en de
witte biljjtten lootten vrij.
Wat een geluk !
Dadelijk had moeder het plan om Nicolas te verkoopen; hij was vijf
voet zes duim lang , hij kon bij de grenadiers komen ; dat moest meer dan
negen kroonen , zooveel als 27 gulden , opbrengen !
Mijn gansche leven zal ik niet vergeten hoe opgetogen wij allen waren;
moeder greep Nicolas bij den arm en zeide :
«Wij zullen u verkoopen! Er zijn vrij wat gehuwde mannen aangeloot,
gij zult remplacant kunnen worden."
Men mocht namelijk alleen de gehuwde mannen remplaceeren ; maar dan
was de diensttijd ook dubbel zoo lang: twaalf in plaats van zes jaar! Dat
wist Nicolas evengoed als moeder , maar niettemin antwoordde hij :
»Zooals ge wilt! \'t Is mij wel!"
Vader had hem liever t\'huis gehouden ; hij zeide dat hij door als hout-
hakker te werken en \'s winters de corveën waar te nemen , óók geld ver-
dienen kon , om de schuld af te doen. Maar bij gelegenheid beduidde moe-
der hem:
»Hoor eens , Jean-Pierre , als Nicolas t\'huis blijft, zal hij gaan trouwen;
ik weet dat hij de kleine Jeannette Lorisse naloopt. Dat wordt dan nog een
huwelijk , ze krijgen kinderen, en dan zijn we er nog slechter aan toe dan
ooit.\'1
Vader , met de oogen vol tranen , vroeg Nicolas zelf:
»En wilt ge wel remplacant woi-den Nicolas ? Wilt ge het huis uit ?"
Maar hij liep al met een rooden band om zijn ouden driepunt en riep :
»Ja , ik neem dienst! Ik moet de schuld aflossen ! .... Ik ben de oud-
ste , en ik ben degeen die de schuld aflost."
-ocr page 55-
De Generale Staten.
45
In zijn hart was het een goede jongen. Moeder pakte hem met de
heide armen om den hals , en zeide , dat ze wel wist dat hij veel van zijn
ouders hield ; dat hij grenadier zou worden . en dat hij op het dorp terug
zou komen met een witten jas en een hemelsblauwen kraag en een pluim
op zijn steek.
Nicolas begreep zeer goed waar moeder eigenlijk de schoen wrong, maar
hij deed of hij niets merkte. En bovendien hij was een liefhebber van de
soldaterij.
Vader echter zat al dien tijd bij den haard met het hoofd tusschen de
handen te weenen. Hij had iedereen wel bij zich willen houden; maar moe-
der kwam over zijn schouder leunen , en terwijl wij aan de deur schreeuw-
den , om de buren te roepen , fluisterde zij hem in het oor :
«Luister eens . wij zullen meer dan onze negen kroonen ontvangen. Ni-
colas is zes duim boven de maat; daarvoor krijgt hij extra; samen zal het
wel twaalf louis zijn! We zullen een koe koopen , en dan» melk en boter
en kaas hebben ; we zullen ook wel een varken kunnen mesten!"
Maar vader antwoordde niets, en dien gansenen dag bleef hij in de stilte.
Den volgenden dag echter gingen vader en Nicolas samen naar de stad :
en ondanks zijn verdriet vertelde vader bij het terugkomen , dat Nicolas den
zoon van bakker Josse zou remplaceeren , dat hij twaalf jaar zou dienen, en
dat wij twaalf louis zouden hebben , — een louis voor elk dienstjaar ! —
dat eerst Robin zou worden afbetaald , en dat men dan zien zou.
Hij wilde een of twee louis aan Nicolas laten ; maar moeder riep, dat
hij niets noodig had, dat hij voortaan zijn vaste maal eiken dag hebben
zou ; dat hij gekleed zou worden ; dat hij zelfs kousen in zijn schoenen zou
dragen. Als men hem geld liet. zou hij het maar in de herberg verteren
en nog straf oploopen bovendien.
Nicolas lachte er maar om en riep :
»Goed !... goed!... \'t kan mij niet schelen!"
Vader echter bleef ontstemd ; maar men moet niet denken , dat moeder
het zich niet aantrok of Nicolas wegging. Neen ! ze hield veel van hem :
maar de groote armoede brandt een korst om het hart; ze dacht aan de
kleinen, aan Mathurine, aan Etienne, en twaalf louis was een schat in
die dagen!
Tot zoover was de zaak dus afgesproken ; de teekening moest over acht^
dagen op het stadhuis plaats hebben. Alle morgens ging Nicolas naar de
stad , en zooals \'t gaat, daar hij remplacant was voor den zoon des huizes,
gaf vader Josse , die de herberg het Groote Hert aan de Duitsche poort
hield , hem zuurkool en worst en allerlei lekkernijen te eten ; hij liet hem
ook wel eens goed van zijn wijn proeven. Nicolas bracht dus al dien tijd
door met te zingen en te drinken in gezelschap van kameraden . die zich
aan andere burgers verkocht hadden.
Wat mij betreft, ik werkte met nieuwen moed voort. Nu zouden de
negen kroonen van Robin dan toch eindelijk betaald kunnen worden, en
wij zouden voor altijd van dien lastpost bevrijd zijn. Ik had genot in \'t le-
ven , terwijl mijn hamer op het aanbeeld danste , en baas Jan , Valentin en
allen in huis deelden in mijn vreugde.
Op zekeren morgen , dat onze hamers galopeerden dat het een lust was
en de vonken rechts en links vlogen , — daar staat op eens een kerel van
zes voet voor de deur , een brigadier van de huzaren , — kenbaar aan zijn
blauwen rok met gelen kraag , zijn zeemlederen broek, zijn hooge laarzen en
zijn sabel op zijde :
-ocr page 56-
Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
46
»Dag , neef Jan, hoe gaat het!" riep hij den baas toe.
»Zoo , zijt gij het, deugniet 1___Ben je nog niet opgehangen ?"
De andere begon te lachen en riep: »Altijd nog dezelfde , neef! altijd
een grappenmaker ! Geeft ge niet een flesch ?"
»Als ik werk , doe ik dat niet om een nathals van uw slag de keel te
smeren ," antwoordde baas Jan en draaide hem den rug toe. »Kom jon-
gens ! voortgewerkt!"
En terwijl onze hamers weder de maat sloegen , ging de brigadier, al
lachende en met zijn sleepsabel ratelende , henen.
Het was wel een neef van den baas , Jeröme van Quatre-Vents ; maar
hij had , eer hij dienst nam , zooveel slechte streken uitgevoerd , dat de fa-
milie hem met den nek aanzag.
De deugniet had een half jaar verlof. Ik vertel dat, om hetgeen later
dientengevolge gebeurde.
Toen ik den volgenden dag ons zout ging koopen , hoor ik aan den
hoek van de waag mij bij den naam roepen. Ik keer mij om en zie Nicolas
met dien grooten bengel voor de herberg de Beer staan, vóór in de straat
Coeur-Bouge. Nicolas komt naar mij toe , neemt mij bij den arm en zegt:
»Kom , ga nu een glaasje met ons drinken."
«Laat ons liever naar Josse gaan", zeide ik.
»Ik heb al genoeg van zijn zuurkool!...." zeide hij. »Kom hier!"
En toen ik van geld sprak , zei de ander :
«Breek daar uw hoofd niet mede ! . . . . Dat is mijn zaak."
Of ik wilde of niet, ik moest wel inkomen en een glaasje meedrinken.
De oude Ursule bracht ons haar ganschen kelder op tafel : wijn , bran-
dewijn , kaas en wat niet al. Maar ik had niet veel tijd , en die gevan-
genis vol soldaten en miliciens, die rookten en door elkaar schreeuwden
en zongen, maakte het mij benauwd genoeg. Er was nog een andere Buur-
tenaar bij ons , de kleine Jean Bat, een clarinet-speler; hij dronk ook voor
rekening van den huzaar. Twee of drie oude soldaten , veteranen, zaten
met hun grooten steek scheef en dwars op het hoofd, de ellebogen voor
zich uitgespreid, en hun zwartgerookte eindje pijp tusschen hun stompjes
tanden , ook aan dezelfde tafel. Men kon zich niets vuilers , slordigers en
ruwers denken. Ze spraken tegen Nicolas en- hij tegen hen als oude kame-
raden. Een paar keer zag ik ze oogwenken wisselen met den huzaar, en als
Nicolas wat zeide lachten ze en juichten hem toe, alsof hij de held van
\'t feest was.
Ik begreep niet wat dat beteekende en wist niet hoe ik het had , te
meer daar die huzaar altijd betaalde.
Op straat hoorde men de taptoe slaan voor de infanterie-kazerne, en
de Zwitsers van het regiment Schoenau kwamen op een drafje voorbijloopen.
Zij waren namelijk sedert eenige dagen in de plaats gekomen van de soldaten
van het regiment van Brie , die hier eerst lagen. Al die Zwitsers waren
in het rood gekleed, evenals de Eransche soldaten in het wit. Maar die twee
oude, die bij ons zaten, waren zoogenaamde gepasporteerde veteranen en
behoorden tot geen regiment; ze bleven gerust in de herberg.
De huzaar vroeg mij , hoe oud ik was ; maar toen ik zeide : «veertien
jaar", sprak hij geen woord meer tegen mij.
Nicolas was begonnen te zingen, maar toen ik zag dat er al meer
menschen binnenkwamen en het er werd om te stikken, haalde ik mijn zak
van onder de bank en maakte zoo vlug ik kon , dat ik weer t\' huis kwam.
-ocr page 57-
De Generale Staten.
47
Dat had plaats den avond voor den dag, waarop de teekening van het
contract op het stadhuis geschieden moest. Maar dien nacht kwam Nicolas
niet thuis slapen. Vader werd nog al ongerust, vooral toen ik hem vertelde wat
ik gezien had. Maar moeder zeide :
»Och! dat is niets, de jongens moeten het er nog eens van nemen.
Voortaan zal Nicolas toch niet meer \'s avonds thuis komen. Laat hem zijn
hart nog eens ophalen , als een ander voor hem betaalt."
Maar vader bleef\' stil en bezorgd. De broers en zusters sliepen al lang;
moeder klom de ladder op naar boven, en we bleven met ons beiden bij
den haard zitten. Vader sprak geen woord , hij zat te peinzen. Eindelijk ,
toen het al te laat werd , zeide hij :
»Laat ons gaan slapen , Michel ! als we kunnen. Morgen vroeg zal ik
gaan zien. We moeten die zaak zoo spoedig mogelijk tot een eind zien te
brengen ; er moet geteekend worden , dat hebben we beloofd."
Reeds klom hij ook naar boven en ging ik mij ontkleeden, toen wij
iemand buiten hoorden aankomen op het pad naar onze hut. Dadelijk klom
vader weer naar beneden en zeide :
»Daar is Nicolas nog!"
Hij deed open, maar in plaats van mijn broeder, zagen we den kleinen
Jean Ra,t binnenstuiven ; hij zag bleek en onthutst, en riep ons dadelijk toe :
«Ge moet niet schrikken , hoor ! maar er is een ongeluk gebeurd."
»Wat dan ? wat dan \'.\'" vroeg vader terwijl zijn knieën knikten.
»Uw Nicolas zit achter de tralies , hij- heeft den grooten Jeröme bijna
dood geslagen met een kruik. Ik heb hem zóó gezegd : neem u in acht! doe
als ik ; ik drink al drie jaren op rekening van de ronselaars ; ze willen mij
altijd snappen , maar ik teeken niet; ik laat ze het gelach betalen , maar
teekenen doe ik nooit I"
»0 . mijn God ! mijn God !" jammerde vader , »moet het ongeluk ons dan
altijd vervolgen !"
Ik was buiten mij zelven , en zat wezenloos bij den haard; moeder
stond op , ieder werd wakker.
»Hij heeft geteekend ? Wat dan toch \'! Zeg op ! Maar hij kon niet meer
teekenen, want we hadden ons woord aan Josse gegeven ; hij mocht niet meer?"
»Ja , wat zal men zeggen.\'" zeide Jean Kat, »het is zijn schuld niet en
de mijne ook niet: we hadden te veel gedronken ! Die zielverkoopers drongen
hem om te teekenen ; ik knipoogde hem al toe van niet, maar hij zag al
niet helder meer . hij begreep niets. Eindelijk moet ik een oogenblikje naar
buiten , en toen ik weer binnenkom , heeft hij geteekend : de groote huzaar
stak het papier al in zijn zak. Toen neem ik Nicolas even mee naar de
keuken en zeg hem : »Heb je geteekend \'.\'" — »Ja." — Maar nu zult ge geen
twaalf louis hebben, ge krijgt nu maar vijftig gulden : ge hebt u laten snappen !"
»Zoodra hij dat woord hoort, stuift hij als een razende naar binnen en
wil het papier verscheurd hebben. De huzaar lacht hem in zijn gezicht uit.
En toen . wat zal ik u zeggen ? Uw Nicolas heeft alles t\'onderste boven ge-
smeten : hij pakte den huzaar en een van de veteranen in hun stropdas ;
ieder sidderde en beefde , alles lag over den grond. — De oude vrouw riep:
»de wacht! de wacht!" Ik stond achter de tafel tegen den muur , ik kon
niet eens wegkomen. Jeröme trekt zijn sabel, en daarop neemt Nicolas een
kruik en geeft hem zulk een opstopper op zijn hoofd , dat de kruik in dui-
zend stukken vliegt, en die lamme huzaar zoo lang als hij is op den grond
tuimelt, naast den omgeworpen kachel, in de fiesschen , kroezen en kruiken,
die over den vloer gezaaid lagen."
-ocr page 58-
48                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
» Juist op dat oogenblik verschijnt de wacht in de deur , en ik had nog
maar even tijd om door den stal weg te slippen , achter uit, over de Sy-
nagoge-straat. Bij het omslaan van den hoek , zag ik Nicolas tusschen de
wacht, bij het stadhuis. De Waagstraat was vol volk, men kon er niet
meer door komen. Men zeide , dat de groote huzaar zoo goed als dood was!
Maar hij had ook zijn sabel niet moeten trekken ; Nicolas kon zich toch zoo
niet laten doodsteken. Jeröme is degeen, die van alles schuld heeft; daar
zal ik mijn vinger voor opsteken als ik opgeroepen word , hij is de schuld
van alles I"
Terwijl Jean Eat ons die ramp vertelde , stonden we allen daar als
verplet; we zeiden niets , we konden niets zeggen. Eindelijk was het moeder
die de handen ten hemel hief, en op eens barstten we allen in tranen uit.
Dat is het treurigste van al wat ik mij herinner ; niet alleen waren we dood
ongelukkig , maar bovendien zat Nicolas nog in de gevangenis.
Als de poorten der stad \'s nachts niet gesloten waren geweest, zou
vader op staanden voet er heen gegaan zijn ; nu moesten we tot den vol-
genden dag wachten en in de ongerustheid blijven.
De buren waren op ons jammeren de een na den ander weer uit hun
bed gekomen ; naar gelang ze bij ons kwamen deed Jean Eat hun hetzelfde
verhaal ; en allen zaten we , op den rand van onze oude slaapkist, met de
handen op de knieën te weenen.
O ! de rijken weten niet wat ongeluk is ! neen, alles valt op de armen,
alles is hun tegen.
Moeder deed in \'t eerst niets anders dan tegen Nicolas uitvaren; maar
ze eindigde met hem te beklagen en bitter te weenen.
Zoodra het dag was , nam vader zijn stok ter hand en wilde er alleen
op af: maar ik vroeg of het niet beter zou zijn te wachten tot baas Jan
bij de hand zou wezen , hij kon ons van goeden raad dienen . en zou mis-
schien met ons medegaan en de zaak nog schikken. Dat begreep vader ook .
en om vijf uur , terwijl het vuur in de smederij begon te vlammen , ston-
den we voor de herberg.
Baas Jan was reeds op de been , in zijn hemdsmouwen , op de groote
zaal. Hij zag vreemd op dat vader bij mij was ; en toen ik hem het onge-
val had medegedeeld maakte hij zich eerst geweldig driftig.
»Wat zal ik daaraan doen .\'" zeide hij »Uw Nicolas is een lichtmis,
en mijn schelm van een neef is nog erger! Schikken ? Er valt niet aan
te schikken. De zaak moet haar gang gaan en voor den schout komen.
Per slot van rekening, het best nog wat gebeuren kan , zou wezen dat uw
deugniet al op weg naar zijn regiment was , nu hij eenmaal zoo onnoozel
is geweest zich te laten snappen."
Hij had eigenlijk gelijk. Maar toen vader niets anders deed dan weenen.
trok hij op eens zijn zondagsrok aan , greep zijn stok , en zeide :
»In \'s hemels naam dan ! ge zijt een beste kerel, dien men wel moet
zien te helpen , als \'t mogelijk is. Maar veel hoop heb ik niet."
Hij riep zijn vrouw toe, dat we tegen negen uur terug dachten te
zijn . en voor de smederij gaf hij nog eenige orders aan Valentin. Daarop
stapten we voort, met hangende hoofden. Van tijd tot tijd viel baas Jan uit:
.«Wat te beginnen! Hij heeft zijn kruis als handteekening gezet in
tegenwoordigheid van getuigen, \'t Is een kerel van zes voet, sterk als palm-
hout; zulke lummels laat men niet los als ze zich eenmaal hebben laten
vangen. Dat zijn juist de beste soldaten : hoe minder hersens, hoe meer
moed. En zijn vriend, dat groote galgenaas, zou geen verlof van zes
-ocr page 59-
De Generale Staten.                                             49
maanden hebben, als het niet was , om de jongens uit de buurt in de
val te lokken. Als hij er niet minstens een paar voor zijn regiment aan-
bracht , zou het hem wel ingepeperd worden. Ik zie er geen licht in."
Hoe meer hij sprak , des te dieper werden wij ter neergeslagen. Met
dat al , toen we eenmaal in de stad waren , zat baas Jan niet te druilen ,
maar zeide :
»We willen eerst naar het hospitaal gaan. Ik ken den ouden direc-
teur Pelletier , die ons wel bij mijn neef zal toelaten; en als hij uw Nico-
las weer wil loslaten, zouden we het gewonnen hebben. Laat mij maar
eens begaan."
Ondertusschen waren we op den stadswal gekomen en weldra vóór het
oude hospitaal , tusschen het bastion van de fransclie Poort en dat van de
kruitfabriek. Baas Jan trok aan de schel van de poort, waar nacht en
dag een schildwacht staat. Er werd opengedaan, en peet ging naar binnen,
terwijl hij ons zeide zoolang te wachten.
De schildwacht stapte al op en neer. Vader en ik , tegen den muur
van den tuin leunende , keken naar de oude vensters op en waren in de
allertreurigste stemming.
Na verloop van een kwartier kwam baas Jan even aan de deur en
wenkte ons bij hem te komen. De schildwacht liet ons door , en we traden
binnen, eerst in den grooten gang , toen de trappen op , die tot onder het
dak liepen. Een oppasser ging ons voor. Heel boven deed hij een afzon-
derlijke kamer open , waar Jerème lag, in een klein bed, het hoofd zooda-
nig ingepakt, dat als men zijn neus en zijn snorren niet gezien had, men
hem moeielijk herkend zou hebben.
»Goeden dag, Jeróme I" zeide baas Jan , »van morgen heb ik uw on-
geval vernomen ; ik heb er meê te doen."
Jeróme antwoordde niet.
»Ja , \'t is geen gekheid," zei peet, »ge hadt wel dood kunnen zijn. Maar
gelukkig is het zoo erg niet ; de majoor heeft me gezegd, dat het wel
spoedig weer over zal zijn. Alleen zult ge een paar weken lang geen
wijn en sterken drank mogen gebruiken. Dan zal alles wel weer in orde
komen."
Jeróme antwoordde altijd nog maar niet. Eindelijk keerde hij zich naar
ons toe, en vroeg :
»Hebt ge me wat te vragen.\' . . . zeg op dan !"
»Dat zal ik u zeggen, neef! Ik zie met genoegen, dat ge niet zoo
ziek zijt, als men vertelde ," zeide baas Jan. »Deze stakkers komen van de
Buurten; het zijn de vader en de broeder van Nicolas. ..."
»0 zoo!" riep de schurk uit, terwijl hij zich weer neêrleide, »ik be-
grijp het al: ze komen me vragen , hem weer los te laten ! maar ik liet
me liever den hals afsnijden. Die schelm! ik zal hem leeren op zijn poot
spelen .... en de lui te verwurgen !. . . zoo\'n rekel! Als ik hem maar eerst
in mijn compagnie heb , zal ik hem wel klein krijgen I"
Hij knarste op de tanden, draaide zich om, en trok het laken over
zich heen , om ons niet te zien.
»Maar hoor eens even ," zei baas Jan.
»Loop naar den duivel!" riep de schavuit.
Toen begon de baas kwaad te worden, en riep :
»Ge wilt hem dus niet loslaten?"
»Hang je op !" schreeuwde de deugniet.
De oppasser zelfs zei ons, liever heen te gaan, daar zijn drift hem
HEVOLUTIE.                                                                                                                                i
-ocr page 60-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
50
kwaad zou kunnen doen. Maar eer hij de kamer verliet riep baas Jan
hem toe:
»Ik heb je altijd voor slecht gehouden, neef! ik hield je voor den
minste der minsten , sinds ge den wagen en de ossen van je vader ver-
kocht hebt, eer ge in dienst gingt. Maar op dit oogenblik wou ik , dat ge
gezond en wel vóór mij stondt, om je een paar duchtige oorvijgen te geven;
want beter verdient ge niet!"
Hij zou er nog meer van gezegd hebben , als de oppasser hem niet
naar buiten geduwd had , waarna hij de deur dicht sloot. Geheel verslagen
gingen wij weer de trappen af; er bleef ons geen hoop meer over.
Eenmaal beneden vóór het hospitaal, zeide baas Jan:
»Nu ziet ge, het is tijd en moeite in \'t water. Uw Nicolas zal zeker
achter de tralies blijven totdat hij weg moet. Hij zal alle kosten en wat ge-
broken is van zijn handgeld moeten betalen . en er zal voor u niets over-
schieten."
Maar op eens begon hij, met al die treurigheid te lachen dat hem de
tranen over de wangen liepen:
»In allen gevalle heeft Nicolas neefje lekker toegetakeld ; die slag is
raak geweest! Hij heeft hem voor zijn heele leven een\' mooi merk • op zijn
gezicht gedrukt."
Hij lachte zoo hartelijk, dat we eindelijk meê moesten lachen. Vader
zeide :
» Ja, het is een stevige kerel, onze Nicolas ! Die andere is misschien
grooter , hij mag grover botten hebben ; maar Nicolas heeft kracht in zijn
spieren!"
We lachten dat we schudden ; maar daarna kwam onze droefheid dub-
bel zoo erg weer boven , toen baas Jan ons alleen in de stad liet.
Dienzelfden dag gingen we Nicolas in de gevangenis ook bezoeken. Hij
lag op een bos stroo; en toen vader weende, zeide hij:
»Wat zal men zeggen ? het is een ongeluk. Nu zult gij niets hebben ,
dat weet ik best; maar als men niets aan de zaken veranderen kan , moet
men het in \'s hemelsnaam overgeven."
Maar we zagen wel, dat het hem innig leed deed. Toen we heengingen ,
omhelsden we elkander ; hij was bleek , en vroeg om de broers en zusters
te mogen zien ; maar moeder wilde dat niet toestaan.
Drie dagen later vertrok Nicolas naar zijn regiment, dat van Royal-
Allemand , grootendeels uit Duitschers aangeworven. Hij zat op een wagen ,
met vjjf of zes andere kameraden, die ook in de herbergen gevochten
hadden , terwijl ze hun handgeld verteerden. Marechaussees te paard gingen
aan beide zijden van den wagen. Ik liep ze achterop en riep :
»Adieu , Nicolas ! adieu !"
Hij deed niet anders dan zijn hoed oplichten ; maar hij had de tranen in
de o ogen van verdriet dat hij aldus moest weg gaan, zonder vader of
moeder of iemand anders behalve mij , te zien.
Zoo gaat het in de wereld! Vader werkte, gelijk eiken dag, voor zijn
brood, en moeder was verstoord op hem. Later zeide ze w^l: »0nze arme
Nicolas ! ik had hem aanstonds moeten vergeven ; het was zoo\'n goede jon-
Sen!"
Ja zeker; maar dat hielp nu nergens meer voor; hij was bij zijn
regiment, in garnizoen te Valenciennes in Vlaanderen , en lang zouden we
zonder eenige tijding van hem blijven.
-ocr page 61-
De Generale Staten.                                              51
VII.
De domme streek van Nicolas zou ons allen voor jaren weder in het
ongeluk gestort hebben, als baas Jan geen medelijden met ons gehad had.
Reeds den avond nadat broeder vertrokken was , zeide de goede man , toen
hij me zag kniezen in mijn hoekje achter den kachel :
»Wees maar niet zoo verdrietig, Michel! Ik weet, de woekeraar Robin
heeft ulieden in zijn klauwen ; uw ouders zullen hem nooit kunnen betalen ;
daar zijn ze te arm voor ; maar gij zult hem betalen. Ofschoon uw leertijd
nog niet afgeloopen is , zult ge voortaan vijf livres per maand hebben. Ge
werkt goed , ik ben over u tevreden."
Hij zeide dat met klem en ernst; moeder Catherine en Nicole hadden
de oogen vol tranen , en toen ik na een poosje antwoordde :
»0 ! baas Jan ; ge doet meer voor ons dan een vader I" — kwam Chau-
vel juist met Marguerite binnen , en riep uit:
»Ja , dat is heerlijk ! ik hield al veel van u , baas Jan ! maar nu heb
ik achting voor u."
Hij drukte hem de hand , en mij op den schouder kloppende zeide hij:
»Michel, uw vader heeft mij verzocht een dienst voor Lisbeth te zoeken.
Welnu, ze wordt gewacht in de brouwerij (1) de Groene Boom, bij
Toussaint, te Vasselonne. Ze zal hebben kost en inwoning, en alle jaren
haar paar schoenen en twee kroonen (f (5,—-; huur. Later, als ze goed be-
valt, zal men verder zien. Om te beginnen is dat genoeg."
Men kan zich voorstellen hoe verheugd mijn ouders waren , toen ze die
goede tijdingen hoorden. Lisbeth wist zich niet te bergen van blijdschap ;
ze had wel op slag willen heengaan. Maar er moest eerst een kleine col-
lecte door het dorp gehouden worden , want ze had niets anders dan haar
vodden van daagsche kleeren.
Chauvel gaf haar een paar klompen , Nicole een japon , moeder Cathe-
rine twee hemden , zoo goed als nieuw , Betje Létumier een jak, en vader
en moeder goede raadgevingen met hun zegen.
Toen nam ze al zeer spoedig afscheid van ons en sloeg het pad naar
Saverne op , stappende als een jonge haan , met haar pakje onder den arm,
moedig en blijde als een prinses. We zagen haar van voor. onze deur na;
maar ze draaide het hoofd niet meer om. Eenmaal op den top des heuvels,
was ze voor altijd uit het nest gevlogen.
De oude lieden weenden.
Dat is de geschiedenis der armen: ze voeden de kleintjes op, en als
de \' veeren gekomen zijn, trekken ze de een na den ander de wijde wereld
in, om hun brood te verdienen. De ouders blijven alleen achter, met de
herinnering:.
Maar ten minste begon sedert dien tijd onze schuld te verminderen.
Op het eind van elke maand, als ik mijn rijksdaalder beurde , gingen we
samen, vader en ik, naar Bobin, te Mittelbronn. We traden het hol , vol
(i) Tevens bierhuis, naar landsgebruik.
-ocr page 62-
52
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
goud en zilver, binnen, en vonden daar den ouden schelm met zijn grooten
wolfshond, in zijn lage kamer , achter zijn stevig getraliede venstertjes , de
smerige pet van ottervel op het hoofd , met zijn ellebogen op zijn boeken ,
bezig aan het bijhouden van zijn rekeningen.
»He!" zeide hij dadelijk, »zijt ge daar alweder? Lieve hemel! wat maakt
ge een haast ! Ik vraag u immers niets ; integendeel, wilt ge meer ? Wilt
ge nog tien livres , twintig livres hebben ? ge hebt maar te spreken."
»Neen, neen! mijnheer Eobin !" zeide ik dan. «Ziehier den interest,
en daar zijn vier en een half livres op mindering van de schuld. Wees zoo
goed vier en een half livres af te schrijven van achteren op uw bewijs, als
het u belieft.\'\'
En , ziende dat ik zoo dom niet was , en dat we er wèl van hadden
door hem geplukt te worden , schreef hij, al binnensmonds pruttelende :
»He , he, he ! je moet de menschen maar voorthelpen , dat moet je !\'
En ik , vlak achter zijn leunstoel staande , keek terdege toe , of hij wel
goed opschreef: »voor de interest, zooveel! voor de hoofdsom, zooveel!" —
Of ik de oogen goed opendeed ! want ik had gezien wat het te zeggen heeft
in de klauwen van zulk een vos te wezen.
Als we dan weer op straat waren , zei vader , die altijd bij de deur
bleef staan , omdat hij toch niets zien kon , daar hij niet kon lezen :
»Michel! gij redt ons ... gij zijt de steun van de familie !"
En als we dan t\'huis kwamen, riep hij, zich naar de broers en zusters
wendende :
»Hier onze Michel is ons allen de baas !. . . hij helpt ons uit den nood.
Hij is iemand die wat weet; wij , we weten niets ! We moeten altijd naar
hem luisteren . zonder hem kwam er niets van ons terecht."
Dat was ongelukkig maar al te waar. Wat kunnen de stakkers , die
niet lezen kunnen ? Wat zullen ze aanvangen als ze eenmaal tusschen de vin-
gers van een man als Robin zitten? Zij moeten zich weerloos laten uitzuigen.
We hadden meer dan een jaar noodig , om de negen kroonen af te be-
talen en het bewijs in te lossen. Ten laatste zeide mijnheer Robin, dat we
hem te veel te schrijven gaven , en dat hij niet meer bij zulke kleine som-
nietjes afgedaan wilde worden. Ik antwoordde , dat dit zeer goed was, dat
we dan het geld bij den schout zouden deponeeren , en dan bedaarde hij wel.
Ten langen leste , toen ik het bewijs t\' huis bracht, sprong moeder op
van vreugde ; ze had er geen vrede meê , dat ze het zelf niet lezen kon ,
en riep :
«Afgeloopen ! wezenlijk afgeloopen ! . . . Weet ge wel zeker , Michel,
dat het nu afgeloopen is ?\'\'
»Ja , zoo zeker als tweemaal twee vier is."
»Kan Robin ons nu zijn corvéën niet meer opdoffelen?"
«Neen zeker niet, moeder!"
«Kom, lees eens op !"
En terwijl ik het stuk van a tot z voorlas , stonden allen met uitgestrek-
ten hals en open mond rondom mij te luisteren, en toen ik ten laatste
oplas : «Voldaan" , begonnen ze te springen en te dansen ; men zou ze voor
een troep wilden hebben aangezien. Moeder riep uit:
. »Nu zal die leelijke geit ons niet meer kaal vreten ! O , wat is dat
heerlijk! Ze heeft ons wat corveën op den hals gehaald! . . ."
En toen Robin eenigen tijd daarna voor onze hut stilhield , om te vra-
gen of we ook geld noodig hadden, nam ze de hooivork en liep als een ra-
zende op hem aan, al schreeuwende :
-ocr page 63-
De Generale Staten.
53
»0 zoo! wilt ge ons weer corveën bezorgen ? wacht eens I"
Ze zou een ongeluk begaan hebben , als hij het niet op een loopen gezet
had, niettegenstaande zijn dikken buik , totdat hij buiten het dorp was. \'t Is
afschuwelijk I Maar is bet wonder dat brave lieden , als men ze het vel over
de ooren haalt, tot zulke uitersten komen 1 Met de woekeraars loopt het al-
tijd zoo , op de eene of andere wijze , slecht af. Ze moesten wel bedenken
dat het volk wel is waar soms zeer laaghartig is , maar dat het op eens het
hoofd omhoog kan steken en dat het dan hun beurt ook eens wordt, om
te moeten bloeden. Wel een keer of vijf zes heb ik zoo iets gezien : er
was geen politie genoeg in het land om die afzetters te beschermen.
Ze mogen dat wel bedenken ! . .. Dat is een goede raad , dien ik hun
geef. Ik schrijf mijn geschiedenis , zeker , vooral voor de boeren, maar an-
deren kunnen er ook hun nut mede doen. Immers de boer , de koopman ;
de molenaar en de bakker. zij die het brood maken en zij die het eten ,
trekken allen partij van het goede zaad ; en hij die het zaait mag gaarne
zien , dat iedereen er wel bij vaart.
Terwijl dat alles met ons geschiedde , ging al het overige zijn gewonen
gang; jaarmarkten en weekmarkten volgden op elkander, de belastingen
werden betaald , de gemeene man klaagde, de capucijners bedelden, de sol-
daten gingen naar de exercitie , en voor deze laatsten had men zelfs de sla-
gen met het plat van den sabel weer ingevoerd. Alle vrijdagen ging ik naar
stad om zout te koopen en dan zag ik dat schandaal : oude soldaten geran-
seld door melkbaarden van cadetten! Er is al vrij wat tijd over heen ge-
gaan , en toch tril ik nog bij de herinnering.
Wat ons óók schromelijk hinderde, was , dat de vreemde regimenten in
Fransche dienst, — de Zwitsers van het regiment Schoenau en al die andere—
in het Duitsch gecommandeerd werden (1). Streed het niet tegen alle rede ,
als men samen tegen dezelfde vijanden zou moeten vechten , dat men twee
verschillende commando\'s had ? Ik herinner mij dat een oud soldaat van ons
dorp , Martin Gros , zich over deze dwaasheid beklaagde , en zeide dat ze ons
vrij wat nadeel berokkend had gedurende den oorlog met Pruissen. Maar on-
ze vroegere koningen en onze heeren zagen niet gaarne dat het volk en de
soldaten al te wel met elkaar waren. Ze moesten Zwitsersche, Saxische,
Duitsche regimenten enz. hebben , om de Franschen zelf in toom te houden.
Ze vertrouwden ons niet, en behandelden ons als gevangenen die men met
vertrouwde lieden omringt.
Nu , we zullen later zien, wat die vreemdelingen Frankrijk , dat hun
den kost gaf, aangedaan hebben, en hoe hun regimenten gezamenlijk tot
den vijand overliepen !
En nu ga ik voort.
Des avonds lazen we couranten, somtijds onder ons, somtijds met
Chauvel. Baas Jan had wel goed geoordeeld over de groote heeren en
bisschoppen. Sedert mijnheer Necker op zijde gezet was, bekreunden die
lieden zich niet om het deficit. De couranten handelden over niets dan over
jachtpartijen , feesten , vermakelijkheden , pensioenen , gratificatien, enzoovoort
enzoovoort. Onze schoone koningin , Marie-Antoinette, de graaf van Artois,
de opperstalmeesters, opperjagermeesters , garde-robe-meesters, de eerste
(1) Daar het mindere volk in deze deelen van Frankrijk tot in dit jaar 1871 zijn
Duit>ch nog niet heeft kunnen verleeren , is het twijfelachtig of deze trek zoo juist is
als de andere.
                                                                                               Vert.
-ocr page 64-
54                            Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
kamerheeren , de hofbakkers , de opperschenkers , de oppervocrsnijders, —
kortom die gansche bende adellijke dienaren, die een leventje van vroolij-
ken Frans leidden, lachten wat in het deficit. Ze hadden al gauw ministers
naar hun smaak gevonden om de bruiloft vcort te zetten, mannen als
Joly de Fleury en anderen, die geen compte rendu\'s bekend maakten.
Baas Jan, toen hij slechts van die feesten en hofpartijen las , maakte
zich niet driftig meer, maar zijn dikke wangen vielen in , en hij riep uit:
»Wat beteekent dat alles , dat huis des konings, die koninklijke muziek-
kapel, het koninklijk theater , de groot meubelbewaarder , de groote stoeterij,
de kleine stoeterij , de hertenkamp , de wolvenkamp, de thesaurie des konings
en de capitainerie der jacht van Fontainebleau , van Vincennes , van Royal-
Monceau, der houtvesterij van het park van Boulogne , van la Muette en
aanhoorigheden ; en die koninklijke bailliages en capitaineriën der jachten
van den hertenkamp van het Louvre en der valkenierderij van Frankrijk,
en al die malle dingen en lange namen .\' Wat hebben wij burgerlui daaraan ?\'\'
Dan antwoordde Chauvel glimlachende :
»Dat geeft handel en vertier , baas Jan."
«Handel en vertier ?"
»Ja zeker ! de ware handel, dat is als het geld weggaat en niet meer
bij de boeren terugkomt .... De weelde doet den handel leven, hebben onze
ministers zoo honderdmaal gezegd , dat men het wel gelooven moet! Wij
hier , we werken en we betalen maar altijd door ; maar daar ginds moeten
de adellijken geld verteren en zich vermaken ! zij dragen kanten , geborduurde
kleederen en diamanten. Die dozijnen gewone kamerdienaren en kamerdienaren
van de antichambre , die behangers , kappers en kapsters , linnendames en
stoofbadmeesters , staatsiedames en stalmeesters , dat alles geeft vertier ! . . .
Al dat volk behoeft niet van linzen en boonen te leven , en draagt geen
kielen , zooals wij."
sNeen . neen ! dat geloof ik , Chauvel," riep peet driftig uit; »en die
opperbraadmeesters , waarvan ik daar lees , óók niet! evenmin als die in-
specteurs van het departement der mondbehoeften. O ! schande en nog eens
schande ! moeten zooveel millioenen menschen werken om zulk slag te on-
derhouden ! We moeten maar wat anders lezen. Lieve hemel, is het mogelijk ?"
Maar op de andere bladzijde vond hij nog ergere dingen : bouwwerken,
leesten en ceremoniën van allerhanden aard, optochten met goud-gegalon-
neerde hoeden, zijden kleeden; kortom vertooningen waarvan wij arme
boeren ons niet konden voorstellen welke bergen van geld dat alles wel kos-
ten moest.
Cha/uvel riep met een onnoozel gezicht:
»Maar wat kwam die mijnheer Necker toch vertellen met zijn deficit ? Wij
hebben nooit zooveel geld gehad ; we weten niet wat we er mede zullen aan-
vangen , het licht ons in den weg!"
En daarbij keek hij ons met zijn kleine kwaardaardige oogen aan , en
de verontwaardiging scheen daaruit in onze ziel te worden overgegoten. Want
zonder al te scherp toe te zien , moest men toch erkennen, dat, in een tijd
dat zeven achtsten van het fransche volk honger en gebrek leden, dergelijke
verteringen , om aan de ijdelheid van enkele leêgloopers den teugel te vie-
ren , toch al te verschrikkelijk waren.
Bij het naar huis gaan , placht Chauvel dan te zeggen :
»\'t Gaab er mooi naar toe ! De belastingen , de verkwistingen en het
deficit, alles vermeerdert van jaar tot jaar. We gaan vooruit: — hoe meer
schulden men maakt, hoe rijker men wordt, dat is duidelijk !"
-ocr page 65-
De Generale Staten.                                              55
»Ja , ja ," herhaalde baas Jan , terwjjl hij hem uitliet, »dat is zoo klaar
als de dag."
Hij sloot de deur , en dan maakte ik ook spoedig dat ik t\' huis kwam.
Hoe meer wij van die couranten lazen , des te meer werd ons het hart
vol; we zagen wel, dat die adellijken ons voor groote halzen aanzagen ;
maar wat er aan te doen ? De policie en de militairen waren op hun hand.
Bij zich zelf dacht men:
»Wat hebben ze toch een gelukkig leven , die heeren ! en wij, wat zijn
we rampzalig I"
Het voorbeeld van de koningin , van den graaf van Artois en de ande-
ren die mooi weer speelden aan het hof, sloeg ook op de kleinere steden
over : dat was overal feest op feest, groote revue\'s , galapartijen , enz. De
burgerlijke en militaire autoriteiten der kleinere plaatsen , de majoors , ka-
piteins , luitenants en cadets , deden niets dan als pauwen op en neer loo-
pen , hun soldaten ranselen en zelfs de boeren die \'s avonds naar hun dorp
terugkeerden, af kloppen. Vraag maar eens aan den ouden Laurent Duche-
min ; die zou u kunnen verhalen wat een leventje de jonge officieren van
het regiment van Castella in zijn herberg den Bloemenmand leidden ;
hoe ze Champagne dronken en de vrouwen en meisjes binnenhaalden , zoo
het heette om te dansen ; en als de vaders of de mannen zich er tegen gin-
gen verzetten , hoe ze hen met stokslagen tot aan Quatre-Vents het uitge-
leide gaven.
Men moet zich ook voorstellen , wat treurigen indruk het op ons, werk-
lieden en boeren , maakte , als wij dan die muziek hoorden , en zagen , hoe
de vrouwen en dochters der burgers , schepenen , gildehoofden , controleurs,
kortom de aanzienlijksten die wij kenden, — hoe die dametjes aan den arm
van die jonge officieren wandelden en met hen naar het ïivoli gingen. Ja
dat was een akelig gezicht. Ze dachten misschien zoo ook nog van adel te
worden !
Men hoopte eigenlijk alleen nog maar . dat het deficit aan dat alles wel
een eind zou maken. Elk verstandig man zag wel in , dat het steeds groo-
ter moest worden , vooral sedert de koningin en de graaf van Artois mijn-
heer de Calonne tot controleur-generaal der financiën hadden doen be-
noemen.
Die man kan zich beroemen ons vier jaar lang den duivel in \'t lijf ge-
jaagd te hebben met zijn leeningen , met zijn conversies , of v i r e m e n t s ,
zooals hij ze noemde ; met zijn prorogaties van den twintigsten penning, zijn
»additioneele stuivers" of opcenten , en al die andere schelmerijen meer! We
hebben vrij wat slechte ministers gehad sedert die Calonne , maar hij was
de ergste; want de anderen hebben zijn kunsten en logens om de lui te
bedriegen overgenomen , en de domsten zelfs konden zich zoodoende al heel
slim voordoen ! Hij scheen nergens bezwaar te zien , even als de schurken die
er niet aan denken om hun schulden te betalen maar alleen om ze te ver-
meerderen ; hun uiterlijk van vertrouwen boezemt vertrouwen in, en dat is
juist wat ze willen.
Maar met dat al kon mijnheer de Calonne ons geen zand in de oogen
strooien. Baas Jan kon geen courant meer opendoen, zonder boos te worden ;
hij zeide dan:
»Die schavuit zal mij nog een beroerte op het lijf jagen: hij liegt altijd !
Hij gooit ons geld met handen weg en stopt het eene gat met het andere.
Hij leent rechts en links , en als er ten laatste betaald moet worden , zal hij
zich uit de voeten maken , naar Engeland misschien , en ons met de gebak-
-ocr page 66-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
56
ken peren laten zitten. Daar wed ik mijn hoofd onder : men kan bet op de
vingers narekenen."
Iedereen zag dat het verkeerd liep , behalve de koning , de koningin en
de prinsen, wier schulden Calonne betaald had , en al die hovelingen , die
in een regen van pensioenen en gratificatiën stonden.
De geestelijkheid begon ook lont te ruiken en te begrijpen , dat het
met al die kunsten van mijnheer Calonne eindelijk spaak moest loopen.
Ieder keer als Chauvel van zijn reizen terugkwam , straalde zijn gelaat en
blonken zijn oogen ; hij zette zich met een glimlach op de lippen achter den
kachel, en zeide :
                                                                                              ,
»Baas Jan ! het gaat nu hoe langer hoe beter ; onze dorpspastoors wil-
len niets anders meer leien dan den Vicaire Sa voyard van Kousseau ;
de kanunniken en allerlei groote heeren van de kerk lezen Voltaire. Ze
beginnen de liefde tot den naaste te preeken en klachten aan te heffen over
de ellende van het volk : ze doen collectes voor de armen. Door den ge-
heelen Elsasz en Lotharingen hoort men slechts over goede werken spreken:
in het eene klooster laat de abt plassen droogmaken . om werk aan de boe-
ren te verschaffen ; in een ander schenkt men dit jaar de kleine tiend vrij ;
elders deelt men soep uit. Nu . beter laat dan nooit! Ze krijgen nu alle
fraaie denkbeelden tegelijk. Die lieden zijn slim , zeer slim ; ze zien dat het
schip zachtkens naar den kelder gaat, en zorgen dat ze dan vrienden heb-
ben , om hun den haak toe te steken.\'\'
Daarbij knipoogde hij op zijn eigenaardige wijze.
We durfden bijna niet gelooven wat hij ons zoo vertelde ; maar gedu-
rende de jaren 1784 , 1785 en 178G , kwam Chauvel steeds vroolijker en
opgeruimder t huis. Hij was gelijk aan die vogels, die zeer hoog vliegen
en met hun scherp oog de zaken op grooten afstand en zeer duidelijk zien.
door alle wolken henen.
De kleine Marguerite begon ook zeer aardig te worden ; ze keek zoo
vriendelijk als ze de smederij voorbijkwam en ging over de deur liggen met
haar boekenmars op den rug , en riep ons toe met haar helder en vroolijk
stemmetje :
»Goeden dag, baas Jan! dag Valentin ! dag Michcl!"
En dan kwam ik ieder keer naar buiten en had grooten lust om met
haar te gekscheren. Ze was van de zon verbrand , de rand van haar blauwe
linnen kleedje en haar laarsjes met breede riemen vol modder ; maar ze had
zulke levendige oogen , zulke schoone tanden . zulk fraai zwart haar , ze zag
er zoo vroolijk en moedig uit , dat ik , zonder te weten waarom , altijd in
mijn schik was als ik haar gezien had , en zelfs keek ik haar na tot aan
het hek van hun huisje , in mij zelf denkende :
»Als ik eens haar mand mocht dragen en met hen boeken rondventen,
dat zou mij een groot genoegen doen !"
Doch verder ging ik niet, en als baas Jan mij dan toeriep :
»He ! Michel, wat voer je daar toch uit.\' Voortgemaakt!" vloog ik
dadelijk weer naar binnen , en antwoordde : »daar ben ik al, baas Jan !"
Ik was groote knecht in de smederij gewoHen ; ik verdiende tien li-
vres per maand, en kon moeder vrij wat verlichting bezorgen. Lisbeth
zond van Vasselonne niets, dan van tijd tot tijd do complimenten. De,
meiden in zulk een brouwerij of bierhuis moeten goed gekleed zijn , en ze
was ook wel wat ijdel; kortom. zij zond niets. Maar mijn broeder
Claude , die herder aan het klooster der Tiercelijnen geworden was , ver-
-ocr page 67-
57
De Genevale Staten.
diende vier livres in de maand en zond er drie van aan vader en moeder.
Etienne en Mathurine vlochten manden en vogelkooien en verkochten die in
de stad. Ik hield veel van hen , en zij hielden ook veel van mij , vooral
Etienne. Alle avonden kwam hij mij te gemoet, waggelende op zijn kromme
beentjes en schaterende van pret; dan nam hij mij bij de hand en zeide:
»Kom eens zien , Michel! wat ik van daag gewerkt heb."
Dat was somtijds zeer goed gewerkt. Vader zeide altijd om hem aan
te moedigen :
»Ik zou het zoo goed niet kunnen doen. Ik heb nooit zoo mooi kunnen
vlechten."
Dikwijls had ik er over gedacht, om Etiene óók naar pastoor Christophe
te sturen; maar ongelukkig kon hij onmogelijk \'s morgens en \'s avonds dien
weg afleggen. Doch daar hij lust had in leeren , gaf ik hem les als ik van
het werk kwam , en zoo leerde hij lezen en schrijven.
Kortom , niemand uit ons huis ging meer bedelen ; we leefden van onzen
arbeid , en vader en moeder hadden het een weinig ruimer.
Alle zondagavonden drong ik vader om in de herberg de Drie Duiven te
komen , en daar zijn halffleschje landwijn te drinken ; dat deed hem goed.
Moeder wou niets liever hebben dan een goede geit, en nu kon ze haar eigen
geit laten grazen langs de wegen ; ik had er eene voor haar gekocht van den
ouden jood Schmoel, een prachtige geit, wier uieren tot op den grond hin-
gen. Moeders grootste genoegen was haar te verzorgen , te melken en kaas
te maken ; ze hield van het beest of het een dochter was. Onze arme oud~
jes hadden dus wat ze verlangden, en ik voelde mij recht gelukkig.
Op zondagen en feestdagen, of soms \'s avonds na het werk, had ik tijd
om te lezen. Baas Jan leende mij goede boeken en ik kon gansche avonden
doorbrengen met die te lezen , in plaats van met mijn kameraden te gaan
kegelen.
• We waren toen in 1785. en toentertijd gebeurde er een groot schan-
daal voor gansch Frankrijk. Dat was de fameuse geschiedenis van het pa-
relsnoer. De rampzalige kardinaal de Kohan , die groote ergernis van pastoor
Christophe, wilde de koningin verleiden door haar een prachtig parelsnoer
ten geschenke te geven. Toen bleek het dat die man het hoofd verloren
had , want hij liet zich om den tuin leiden door een comédiante. Eerst wist
die dame met haar parelen te ontkomen , maar ze werd later gevat , en de
beul zette haar het koningswapen op den schouder.
Wat den kardinaal betreft, die werd niet gebrandmerkt, omdat hij een
prins was. Hij mocht naar Straszburg gaan.
Al die oude zaken komen mij weer voor den geest, en ik herinner mij
dat baas Jan zeide , dat als bij ongeluk pater Benedic, of de een of an-
dere capucijner zijn vrouw had willen verleiden , hij hem zeker met zijn ha-
mer de hersens zou inslaan. Dat zou ik ook doen; maar onze koning was
te goed , en het was een groote schande voor de koningin , dat een kardi-
naal al was het maar gehoopt had haar te verleiden door het geschenk van
een parelsnoer. Het gansche land had er den mond vol van. De eerbied
voor de heeren , prinsen en bisschoppen daalde vrij wat; al wat eerlijk man
was begon hen meer en meer te verachten. Het deficit was ook nog niet
uit het geheugen ; zooveel was zeker , dat het met de logens van Calonne en
de schandalen van het hof wel niet gedekt kon worden.
Zoo sleepte dat voort tot aan het eind van 1786. Op oudejaarsdag
zagen we Chauvel en zijn dochter, van boven tot onder besneeuwd, van
hun reis terugkomen. Ze waren naar Lotharingen geweest en kwamen ons in
-ocr page 68-
58                           Geschiedenis vun rle Fransche Revolutie.
het voorbjjgaan vertellen dat ze vernomen hadden , dat de koning een groote
vergadering van Notabelen te A^ersailles bijeen had geroepen, om de begroo-
ting van Calonne te hooren en te trachten de schuld te delgen,
Baas Jan was opgetogen en riep:
»We zijn gered ! . . . Onze goede koning begint medelijden met zijn volk
te krijgen , hij wil de belastingen billijker verdeelen I"
Maar Chauvel werd bleek van drift toen hij dat hoorde , en riep met
zijn groote mand nog op den rug :
«Als onze goede koning de Notabelen bijeen roept, dan is dat, omdat
hij niet meer anders kan ; de schuld is nu al zestien honderd dertig millioen!
Hoe kunt ge zoo onnoozel zijn te denken dat die prinsen van den bloede ,
die hoofden van den adel, van de magistratuur en van do geestelijkheid ,
hun eigen zak zullen aanspreken 1 Neen, ze zullen zien of ze het ons op
den hals kunnen schuiven! En die goede koningin , die brave graaf van
Artois, nadat ze dat lieve leventje geleid hebben , dat we weten , het volk
hebben getrapt, en de grootste dwaasheden en schandalen ter wereld hebben
uitgevoerd , — hebben niet eens den moed om de verantwoordelijkheid van
hun eigen daden te dragen , ::e roepen Notabelen bijeen , om alles te wetti-
gen en te teekenen wat hun goeddunkt. Maar wij , ongelukskinderen,
die altijd betalen en van niets medekrijgen , — wij worden niet bijeengeroepen;
onze meening wordt niet gevraagd. Dat is schelmerij , dat is laagheid !"
Chauvel maakte zich al sprekende hoe langer hoe driftiger. Dat was
de eerste keer , dat ik hem boos zag worden. Hij stak de handen omhoog
en trilde op zijn kleine beenen. Marguerite , doornat en hare zwarte haren
op haar wangen geplakt van de smeltende sneeuw , ging rechtop naast hem
staan als om hem te ondersteunen. Baas Jan wilde wat antwoorden , maar
ze hoorden hem niet! Op eens stoof moeder Catherine driftig van haar spin-
newiel op en schreeuwde , dat onze goede koning deed wat hij doen kon ;
dat men niet oneerbiedig over do koningin mocht spreken in haar herberg ,•
dat ze dat niet zou toelaten ! . . . en Valentin zeide :
»Ge hebt gelijk , vrouw ! men moet eerbied hebben voor Gods vertegen-
woordigers op aarde! Zoo is het... ge hebt groot gelijk."
                v
Baarbij stak hij zijn lange armen als in bewondering vooruit. Toen
verlieten Chauvel en Marguerite zonder een woord te spreken de herberg en
lieten zich niet weer bij ons zien. Ze draaiden het hoofd af, als ze de sme-
derij voorbijkwamen , wat ons geweldig hinderde. Baas Jan zeide tot Va-
lentin :
»l)aar hebt ge \'t al... . Wat deedt gij toch u met mijn zaken te bemoeien!
Gij zijt oorzaak , dat inijn beste vriend mij niet meer zien wil: een man wien
ik hoogacht, en die meer verstand in zijn pink heeft, dan gij in uw gansche
lange lichaam. Zonder u zou alles wel in orde gekomen zijn, ik zou ten
laatste wel begrepen hebben dat hij gelijk had."
»En ik ," antwoordde Valentin , »ik houd vol, dat hij ongelijk had. Ue
Notabelen willen het geluk van het volk !"
Toen werd baas Jan vuurrood en zag hem scheef aan, tusschen zijne
tanden mompelende :
»Ezel! . . . Als je zoo\'n brave kerel niet waart, had ik je al lang op
straat gezet! . . ."
Maar dat zeide hij zoo voor zich, want Valentin zou zich niet hebben
laten beleedigen , zelfs niet door den baas. Hij was bijzonder trotsch met al
zijn domheid , ên als zoo iets gebeurd ware , zou hij denzelfden dag zijn
boeltje hebben bijeengepakt en vertrokken zijn, daar ben ik zeker van. Op
-ocr page 69-
De Generale Staten,                                             59
die wijze zouden wij voor een vriend\' er twee verloren hebben: oppassen was
dus de boodschap.
Onze spijt dat we Chauvel niet meer zagen, werd hoe langer hoe
grooter. Dat duurde totdat op zekeren dag baas Jan den marskramer en zijn
dochter den pas versnellen zag voor onze smederij voorbij. Toen kon hij
het niet langer uithouden en riep op goedaardigen toon :
»Chauvel! . . . Chauvel! . . . gij zijt nog boos op mij.... ik ben niet
boos op u!"
Aanstonds drukten zij elkander de hand, men zag dat ze elkaar wel had-
den willen omhelzen , en een dag of wat daarna , toen Chauvel en zijn doch-
ter van een hunner reizen door den Elsasz teruggekomen waren , kwamen
ze als naar gewoonte weder achter den kachel zitten: sedert werd er nooit
meer over gesproken.
Dat was ten tijde dat de Notabelen te Versailles vergaderd waren , en men
al begon te zien . dat Chauvel gelijk had gehad met te beweren , dat ze niets
voor het volk doen zouden. Want toen al die adellijken begonnen te be-
raadslagen over het voorstel van Calonne »om de gemeene hoeven af te
«schaffen , vergaderingen in de provinciën op te richten ten einde ieder naar
«zijn vermogen aan te slaan en een belasting te leggen op alle landerijen zon-
»der onderscheid," — toen eindigden ze met alles af te stemmen.
Chauvel, toen hij dat hoorde voorlezen , lachte in zijn vuistje.
»0 ! dat schelmenpak !" riep baas Jan uit.
Maar hij zeide :
«Wat zal men zeggen ! Die menschen houden van elkaar, ze dragen
elkander een te goed hart toe om zich onderling aan te slaan of eenig kwaad
te doen. O ! als ze bijeengekomen waren om een nieuwe belasting op het
volk te leggen , zouden ze zich niet lang bedacht hebben , ze zouden al zeer
spoedig ja gezegd hebben , nog liever tienmaal dan eenmaal. Maar belasting
te leggen op zijn eigen landerijen , dat is hard, dat begrijp ik. Als men
zijn waarde gevoelt moet men zich zelf ontzien."
Het meest maakte Chauvel zich vroolijk over het begin van het verslag
der vergadering van Notabelen :
»Na de koninklijke aanspraak is monseigneur de grootzegelbewaarder
«den troon genaderd , onder het maken van drie buigingen: de eerste , eer
«hij zijn plaats verliet, de tweede na eenige stappen gedaan te hebben , en
»de derde toen hij op de eerste trede van den troon was. Daarna heeft hij
«knielende de orders van Z. Majesteit ontvangen."
»Dat is het allerfraaiste ," zeide hij, «daarmede zijn we geholpen."
In \'t eind gaf de koning aan Calonne zijn ontslag en benoemde mon-
seigneur de Brienne, aartsbisschop van ïoulouse , in zijn plaats. Toen na-
men de Notabelen de verlangde hervormingen aan ; men heeft nooit geweten
waarom. Maar toen waren de mannen van het parlement van Parijs , —
die nooit deel genomen hadden aan de verkwistingen van het hof, omdat
het rechters , bedaarde lieden waren , die eenvoudig onder elkander geleefd
hadden, (1) — toen waren die verontwaardigd, dat men hun de dwaasheden
van anderen wilde laten betalen. Zij verklaarden zich tegen het belasten der
landerijen , bewerende dat voor het uitschrijven van nieuwe belastingen de
toestemming van Generale Staten noodig was.
Dat beteekende , dat iedereen , en dus zoowel werklieden , boeren, bur-
(•1) Die oude parlementen in de groote steden van Frankrijk waren hoofdzakelijk
rechterlijke colleges.
-ocr page 70-
60
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
gers , als edelen , gezamenlijk hun toestemming moesten geven , eer men lïun
geld vragen kon. Daarmede was het groote woord gesproken ! . . . Dat was
een schandaal nog grooter dan dat van de koningin met den kardinaal de
Rohan. Want het parlement verklaarde daardoor, dat men dus sedert de
oudste tijden het volk belastingen had opgelegd buiten zijn toestemming,
hetgeen dus eigenlijk een diefstal was.
Zoo begon de groote omwenteling.
Het was nu duidelijk dat de edelen en de monniken sedert eeuwen het
volk bedrogen hadden; de eerste rechters van het land zeiden het! Ze
hadden dus altijd ten koste van ons geleefd; zij hadden ons in de vreese-
lijkste armoede gestort, om zelf mooi weer te spelen; hun adel beteekende
niets , ze hadden niet meer rechten dan wij, en zij hadden niet meer hart
en verstand dan wij; slechts onze onkunde was hun grootheid geweest, ze
hadden ons opzettelijk in onhoudbare begrippen opgevoed , om ons op hun
gemak te kunnen scheren.
Nu kan iedereen zich de blijdschap van Chauvel voorstellen , toen het
parlement die verklaring aflegde.
»Van nu af aan,\'\' riep hij, »zal alles een andere gedaante aannemen : de
groote dingen zijn op het komen; het einde van de ellende des volks nadert;
de rechtvaardigheid begint het hoofd te verheffen ! . . ."
VIII.
De verklaring van het parlement van Parijs vloog als een storm geheel
Frankrijk door. Men sprak slechts van de Generale Staten , op kermissen en
markten , in alle dorpen. Nauwelijks hadden vijf of zes boeren een kwar-
tiertje samen gezeten of samen geloopen , of een van allen viel op eens in:
»En de Generale Staten ! . . . wanneer krijgen we onze Generale
Staten ?"
Dan had ieder het zijne te zeggen over de afschaffing van de tollen ,
hoofdgelden en tienden , over den adel en den zoogenaamden Tiers état
of Derden Stand. Men maakte zich warm en ging de eerste de beste her-
berg in om het eens goed door te praten ; de vrouwen kwamen er ook soms
bij te pas. In plaats van als koeien maar voort te leven en altijd te betalen,
zonder te weten waar het geld blijft, wilde ieder begrootingen hebben , en
zelf over de belastingen stemmen. — Eindelijk begonnen hun de oogen
open te gaan !
\'Ongelukkig was dat jaar 17\'88 bijzonder slecht van wege de droogte.
Sedert het midden van Juni tot het eind van Augustus viel er geen druppel
regen , zoodat koren , haver, kortom alle vruchten mislukten. Het gras was
de moeite van het maaien niet waard. Men zag den hongersnood voor de
deur , want zelfs de aardappelen hadden niet opgebracht. Het was een wan-
hopige toestand. En daarbij kwam nog de winter van 1788, de verschrik-
kelijkste winter, die menschen van mijn leeftijd zich herinneren.
Er verspreidde zich een gerucht, dat eenige groote schurken al het
koren van geheel Frankrijk hadden opgekocht, om ons uit te hongeren; men
-ocr page 71-
De Generale Staten.                                             til
noemde dat zelfs de Honger.s noo dmaatschappij (1). Die booswichten
kochten het koren bij den oogst op, en zonden het te scheep naar Engeland,
en toen de nood gekomen was , lieten ze het weer terugkomen en maakten
er voor wat ze hebben wilden. Chauvel verhaalde ons dat die maatschappij
al lang bestond en dat koning Lodewijk XVr zelf er toe behoord had. We
wilden het niet gehoven; dat scheen ons al te afschuwelijk ; maar later
heb ik wel moeten erkennen dat het waar was.
Het arme volk van Frankrijk heeft nooit zooveel te verduren gehad als
in dien winter van 1788 op 89, zelfs niet in den tijd van het Maximum (2)
en later in 1817 , gedurende het dure jaar. • Er kwamen overal inspec-
teurs in de schuren , die u noodzaakten het graan te dorsenen en het aan-
stonds op den wagen naar de markten te brengen.
Als ik zoo gelukkig niet geweest was mijn twaalf livres in de maand
te verdienen , en als Claude niet al wat hij missen kon had gezonden , om
onze arme ouders en de twee kinderen die ze tot hun last hadden , te on-
dersteunen , — dan weet God , wat er van hen geworden zou zijn. Duizende
mensehen stierven van honger ! . . .
Onder zulke omstandigheden kan men zich de ellende te Parijs voor-
stellen , een stad waar alles van buiten af moest inkomen , en waar men van
den oudste tot den jongste zou verhongeren, als het geen groote winst
opleverde om daar de granen en het vleesch ter markt te brengen !
En toch, ondanks dat alles , vergaten de menschen de Generale Staten
niet; integendeel juist de ellende deed de verontwaardiging nog toenemen.
Men dacht: «Als gijlieden ons geld niet verkwist hadt, zouden wij er nu
zoo slecht niet aan toe wezen. Maar dat kan zoo niet langer ! We willen
evenmin van een Calonne als van een Brienne gediend zijn ; dat zijn ministers van
uw slag ; wij willen ministers voor het volk hebben zoo als Necker en ïurgot."
En te midden van die vreeselijke koude , waarin de wijn en de bran-
dewijn zelfs in de kelders bevroren , staakten Chauvel en zijn dochter geen
oogenblik hun tochten door het land, met hun marsen op den rug. Ze hadden
schapenvachten tot verwarming om de beenen ; we rilden als we ze zoo met hun
groote stokken met ijzeren punten , door sneeuw en ijs, zagen uitgaan. Ze
verkochten toen een onnoemelijk aantal van zulke kleine boekjes , die van
Parijs kwamen , en dikwijls , als ze van hun tochten terugkwamen, brach-
ten ze er ons ook van mede , die dan gelezen werden bij den kachel, die zoo
rood stond als een smeltoven. Ik heb er zelfs sommigen van bewaard , en
als ik ze u kon laten lezen, zoudt ge verbaasd staan over het gezonde ver-
stand , dat men al vóór de Omwenteling had. Iedereen waren de oogen
open gegaan, iedereen was de schelmerijen meer dan moede, behalve de
adellijken en de soldaten die ze gekocht hadden.
Den eenen avond lazen we. »Diogenes in de Generale Staten,"
— een anderen avond : «Klachten, bezwaren, vertoogen en be-
g eer ten van de burgers van Parijs," of wel: »D e oorzaken
van het gebrek onthuld," of: Consideraties over de belan-
gen van den Derden Stand, gericht aan het volk der p r o v i n-
e i ë n (3) en andere zulke kleine boekjes , waaruit ons bleek , dat zeven acht-
(1) Pacle de famine.
Ci) In Oct. 1793, toen de Nationale Conventie de toevlucht nam tot het stellen
van een maximum van de prijzen der levensmiddelen.
(,3) «Diogène aux états généraux," — Plaintes, doléances , remontrances, et voeux
de nos bourgeois de Paris," — »Cuuses de la disette dévoilées," — «Considérations sur
les interets Ju tiors état, adressées au peuple des provinces."
-ocr page 72-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
62
sten van Frankrijks bewoners even als wij over het hof, de ministers en
de bisschoppen dachten.
Maar in dien zelfden tijd gebeurde er iets , dat mij veel verdriet deed ,
en waaruit bleek dat men in dezelfde familie al zeer uiteenloopende wezens
vinden kan.
Tegen het midden van December , gedurende de grootste sneeuwvlagen ,
kwam de oude Hoccard , de boodschappenloopster tusschen de stad en de
omliggende dorpen , ons vertellen , dat de postdirecteur de afgehaalde brie-
ven op het marktplein had afgelezen , en dat er daar een onder was voor
Jean-Pierre Pastien, van de Puurt bij het Eikenbosch(l). Toentertijd liep de
besteller nog niet alle dorpen rond, om de brieven te brengen. De post-
meester , Pernet genaamd, kwam eenvoudig op de marktdagen zelf op het
marktplein , met zijn brieven in een mand ; hij liep tusschen de stalletjes
door en vroeg aan de lieden :
»Zijt gij niet van Ltttzelburg ? Zijt gij niet van Hultenhausen of van den
Harberg ?"
»Ja."
»Zoo , geef dan dezen brief aan Jcan-Pierre of Jean-Claude zus of zóó.
Ik heb hem al vijf of zes weken liggen , maar niemand komt hem halen.
Het wordt tijd , dat hij aan zijn adres komt."
Dan nam zoo iemand den brief aan , en de postmeester bekommerde er
zich verder niet om ; hij had het zijne gedaan.
De oude Hoccard zou onzen brief ook wel aangenomen hebben ; maar hij
kostte twaalf stuivers , en die had de goede vrouw niet; ook was ze niet
zeker , dat wij er zooveel voor over hadden.
Het was hard , om twaalf stuivers voor een brief te geven in zulk een
slechten tijd. Ik had wel lust om hem maar niet op te vragen ; maar va-
der en moeder , die wel dachten dat die brief van Nicolas was , hadden rust
noch duur. De arme oude luidjes zeiden mij , dat ze liever veertien dagen
wilden vasten , dan zich het genoegen ontzeggen , tijding van hun jongen te
hebben.
Ik ging dus naar de stad om den brief te halen. Hij was werkelijk
van Nicolas , en ik ging er mede naar onze hut terug , om hem voor te lezen.
Hij was geschreven den In Dec. 178b. In dien tijd was Prienne als
minister ontslagen met een pensioen van acht honderd duizend Uvres ; de
Generale Staten waren opgeroepen tegen 1 Mei 1789; Necker was weder
aan het roer gekomen ; — maar Nicolas bekommerde zich geen haar om zulke
dingen! Ik zal dat oude, gele en gescheurde papier, dat ik nog heb
liggen, letterlijk overschrijven, om u te doen zien wat de soldaten dachten ,
terwijl het overige Frankrijk alom recht vroeg.
En toch was die arme Nicolas niet beter of niet slechter dan zijn
kameraden : hij had volstrekt niets geleerd , en redeneerde als een leeghoofd ,
daar hij niet had leeren lezen. Maar men kon het hem niet wijten ; en mis-
sehien had ook de vriend , die voor hem geschreven had , er hier en daar
wat uit zijn eigen koker bijgevoegd , om het toch vooral mooi te maken.
Kortom ziehier den brief:
(t) De drie gehuchten, die ik in de vertaling «deiBuurten" genaamd heb, worden in
liet fransen Les Baraques genoemd (les baraques d\'en haut, d\'en bas en
du b o i s de c h è n e). Eerst later heb ik bespeurd, dat de Duitschers ze in de beschrij-
vingen van den tegen woord igen oorlog Dreyhansen schijnen te noemen. (Vert.)
-ocr page 73-
De Generale Staten.
63
»In naam des Vaders , des Zoons en des Heiligen Geestes"
»Aan Jean-Pierre Bastien en Catherine zijn echtge-
noot, Nicolas Bastien, brigadier bij het 3e escadron
van het regiment Boyal-Allemand , in garnisoen te
Pargs."
«Waarde Vader en Moeder, Broeders en Zusters!"
))Gijlieden zijt zeker nog wel in leven , want het zou niet natuurlijk zijn ,
om altemaal te sterven in vier jaar en zes maanden , terwijl ik zoo gezond
ben als een visch. Ik ben nog niet zoo groot als de gildemeester der
slachters , Kuntz , van Pfalzburg ; maar , zonder mij zelf te vleien , ik ben
even sterk als hij, de eetlust manqueert me niet en de rest ook niet, dat
is toch maar de hoofdzaak."
»Waarde vader en moeder , als ge me nu eens zaagt op mijn paard
zitten , met mijn steek op één oor, de voeten in den stijgbeugel en den
sabel in de vuist, hetzij voor den militairen groet, hetzij voor iets anders ,
—   of zooals ik lustig door de stad wandel met een kennisje aan den arm,
—    dan zoudt ge opkijken en nooit gelooven dat ik uw zoon ben ! En als
ik me van adel wou houden, zooals sommigen in het regiment, dat zou
maar van mij afhangen ; maar ge begrijpt wel dat ik dat niet zou willen
doen om uw grijze haren en den eerbied dien ik u toedraag."
»Ge moet ook weten , dat ik in het eerste jaar vrij wat uit te staan
heb gehad van den kwartiermeester Jerome Leroux, altijd nog voor het
merk van de kruik , dat ik hem op zijn gezicht heb gesmeerd."
»Maar tegenwoordig ben ik brigadier bij het derde escadron , en ik ben
hem niets meer dan het groeten schuldig , buiten de dienst. Eens word ik
ook kwartiermeester en dan zal ik hom wel vinden ! Want ik mag u niet
verzwijgen, dat ik schormmeester in het regiment ben , en dat ik mijn eer-
ste jaar reeds twee prevoosten van Noailles geblesseerd heb. En nu zou .
behalve Lafougère , \' de Lauzun en Bousquet, onze overste , niemand mij
scheef durven aanzien. Dat zit hem in het oog en de greep ; men heeft het
of men heeft het niet, het is een gave des hemels ! — en zelfs komen die
van andere regimenten mij uit jaloerschheid uitdagen."
»Den In Juli laatstleden , vóór we uit Valenciennes trokken, heeft de
staf van ons regiment op mij gewed , tegen dien van het regiment van Conti
(infanterie). De schermmeester Bayard , een bruin kereltje uit het zuiden ,
schold mij altijd uit voor sElsaszer !" Dat begon mij eindelijk te vervelen.
Ik zond hem twee prevoosten om hem satisfactie te vragen. Alles was voor-
uit besproken en den volgenden dag hebben we geduelleerd in het park. Hij
sprong als een kat, maar bij den derden uitval heb ik hem met dat al
geprikt in zijn rechter borst, en een beetje netjes ook ! Hij heeft geen kik
gegeven, en uit was het! Het gansene regiment had er pret in. Wel
hebben ze me vier en twintig uren policie-arrest gegeven, omdat ik
een ongelukje gehad had ; maar onze majoor , de ridder de Mendell, heeft
van .zijn eigen tafel een mand met wijn laten brengen naar Nicolas Bastien,
een mand met fijnen wijn en vleeschen : dat mocht geproefd worden ! Ni-
colas had dan ook ons regiment laten winnen, daar mocht hij wel eens
voor getracteerd worden. Sedert hebben mijn superieuren wat inef mij op !"
»En als ge weet wat hier omgaat, hoe die lummels van burgers zich
beginnen te roeren , vooral ile advocaten en zulke pruiken , — als ge dat
-ocr page 74-
<> 1                              (iesehiedenis van <Ie Fnuisclio Kevolutii\'.
weet, dan begrijpt ge dat er gelegenheid genoeg is om zich te onderscheiden.
\'t Is nog niet lang geleden, den 21 n Augustus, gaf de commandant van de
waclit, Dubois , order om het canaille overhoop te rijden , op den Pont-Neuf;
en dien ganschen dag tot middernacht toe , hebben we niets anders gedaan
dan ze onder de hoeven te dorsenen . op het plein Dauphine , op het plein
de la Grève en overal. Als ge den volgenden dag gezien hadt wat een slach-
ting we hebben aangericht in de Eue St. Dominique, de Kue Meslée en an-
dero straten, zoudt ge gezegd hebben: »dat\'s de moeite waard!" — Ik was
vooraan aan den rechtervleugel van het escadron in het 2 e gelid : al wat
binnon het bereik kwam werd neergesabeld. De luitenant-colonel de Keinbach
zei , toen het al\'geloopen was , dat die pruiken nu wel geen kik meer zou-
den durven geven. Dat geloof ik graag ; ze hebben er van langs gehad !"
»Dan ziet men toch hoe mooi de krijgstucht is ; als de order gegeven is,
moet het er op los ; al hadt ge vader en moeder , broers en zusters voor u,
men gaat er over heen als over mest. Ik zou al kwartiermeester zijn , als
men dan niet moest kunnen schrijven, om zijn rapport op te maken. Doch wees
maar gerust, ik heb nog een appeltje te schillen met Jerome Leroux ! Een
kameraad van goede familie , Gilbert Gardet, van het derde escadron , leert
mij lezen , en ik geef hem sehermles ; ik zal er wel achterkomen, dat beloof
ik u. Bij den volgenden krijgt ge mijn eigen schrift, en onder dezen zet
ik mijn kruis , u in gedachten omhelzende en u toewenschende al wat ge
wenschen kunt in dit en het toekomend leven."
Nicolas Bas tien
Schermmeester bij het Kegiment Eoyal-
Allemand. den In Dec. 1788."
De rampzalige Nicolas wist van niets dan van vechten ; zijn adellijke
officieren beschouwden hem als een soort van bulhond , dien men tegen een
anderen hond ophitst en waarmede men weddingschappen wint ; en hij vond
dat heerlijk ! Ik vergaf het hem , maar ik schaamde mij dien brief aan baas
Jan en Chauvel te laten zien. Vader en moeder echter, stonden al dien tijd
dat ik den brief voorlas, de handen in een te slaan van bewondering ; moeder
vooral , ze lachte en riep :
»0 ! ik wist wel dat Nicolas zijn weg wel zou vinden ! Nu ziet ge
hoe men vooruit komt! Omdat wij altijd op de Buurten blijven , daarom
zijn wij arm. Maar Nicolas wordt nog van adel, ik voorspel het u, hij
wordt van adel.\'\'
Vader was ook recht tevreden , maar hij zag gevaar in al dat vechten .
en zeide , met de oogen naar den grond geslagen :
»Ja .... ja ... . \'t is mooi! . . . . als nu maar een ander hem ook niet
in zijn rechter borst prikt; dat zou ons het hart doen breken ! Maar het
is toch verschrikkelijk ! Die man had misschien ook vader en moeder !"
»Och wat! Kom , kom !" riep moeder. En aanstonds nam zij den brief
en ging hem aan de buren toonen , uitroepende :
»Een brief van Nicolas ! . . . hij is brigadier ... en schermmeester bij
zijn regiment . . . Hij heeft er al menigeen doen sneuvelen . . . niemand durft
hem maar scheef aan te zien !\'\'... en zoo maar al voort.
Na een dag of drie gaf moeder mij den brief terug ; en daar baas Jan
mij er naar gevraagd had , moest ik hem wel medebrengen en \'s avonds
voorlezen. Chauvel en Marguerite waren er ongelukkig ook ; ik durfde de
oogen niet opslaan. Baas Jan zeide :
-ocr page 75-
De Generale Staten.
65
»Wat een ramp zulke schavuiten in zijn familie te hebben, menschen
die het hoofd vol hebben van doodslaan, al was het vader en moeder
en broers en zusters, en die dan nog vinden dat dat mooi is, omdat
dat krijgstucht heet!"
Chauvel antwoordde :
«Ondertusschen , het is goed om te weten wat die Nicolas daar vertelt:
die groote cavalerie-charges in de straten, die slachtingen , daar wisten wij
nog niets van. De couranten spraken er niet van , hoewel ik op mijn reizen
al vernomen heb, dat men een menigte troepen naar de kanten van Greno-
ble , Bordeaux en Toulouse heeft afgezonden. Dat alles is een goed teeken ;
dat bewijst dat de stroom alles meesleept, dat niets hem meer kan stoppen.
Aan die kloppartijen hebben we reeds het ontslag van Lomenie de Brienne
en de bijeenroeping van de Generale Staten te danken. Die slachtingen dat
is het niet wat we te vreezen hebben ; wat beteekenen vijftig of honderd
regimenten , wanneer de massa er tegenover staat ? Als het volk maar waar-
lijk wil, als de Derde Stand het eens is , dan is dat andere slechts even als
het schuim, dat wegstuift wanneer de storm zijn adem er over drijft. Maar het
doet mij genoegen dat alles te weten. We moeten ons tegen de verkiezingen
gereed houden , en mochten dan het gezond verstand en de rechtvaardigheid
van allen zich doen gelden."
Toen waren de lippen van Chauvel niet meer zoo samengedrukt; hij
scheen vol vertrouwen. En ondanks den hongersnood , die tot aan het eind
van Maart voortduurde, ondanks alles , sloten boeren, werklieden en burgers
zich aaneen. Chauvel had gelijk gehad, toen hij na die verklaring van het
Parijsche parlement beweerde, dat er groote dingen op til waren; ieder
voelde zich sterker en moediger ; het was als een nieuw leven ; en de ge-
ringste man , zonder kleêren en zonder brood , boog niet moedeloos en ra-
deloos het hoofd , maar scheen het vol vertrouwen omhoog te heffen.
IX.
Hoe feller de hongersnood werd , des te meer moed spreidden de arme
lieden ten toon. In de Buurten , te Hultenhausen, te Quatre-Vents liepen
de armen als geraamten rond ; ze groeven wortels van onder de sneeuw op;
ze kookten de brandnetels die ze nog langs oude muren vonden. Alle mid-
delen om het leven maar eenigszins te rekken , werden opgezocht. De ellende
was afgrijselijk ; maar de lente begon langzamerhand te naderen.
De capucijners van Pfalzburg durfden nu niet meer te bedelen , men
zou ze op den openbaren weg doodgeslagen hebben , want het regiment van
La Fère, dat in plaats van dat van Castella hier in garnisoen gekomen
was , wilde hen niet ondersteunen : het waren oude soldaten , die wèl hadden
van den adel en de slagen met het plat van den sabel.
Bovendien , ieder zag wel dat er iets broeide ; de baljuws en provin-
ciale gouverneurs (1) waren wel genoodzaakt geweest het edict des konings
(1) baillis et sénéchaux.
REVOLUTIE.                                                                                                                                                      5
-ocr page 76-
66                        Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
aangaande de bijeenroeping van de Generale Staten te publiceeren. Men wist
zooveel, dat ze de laatste verordeningen over de samenroeping (1) tegen
dien en dien tijd zouden ontvangen , om dadelijk bekend te maken dat die
bekendmaking aan de deuren der kerken en stadhuizen zou worden aan-
geplakt; dat de pastoors ze van den kansel zouden aflezen ; en dat hoog-
stens een acht dagen daarna, wij allen, werklieden, burgers en boe-
ren op het stadhuis bijeen zouden komen, om een Memorie (2) van
onze klachten en bezwaren op te maken en afgevaardigden te benoemen,
welke die memorie zouden brengen ter plaatse die men later bepalen zou.
Dat was al wat we van het beloop wisten. En God weet, dat we klach-
ten hadden om in de memorie van elke gemeente te plaatsen!
We wisten ook dat er reeds een tweede vergadering van Notabelen te
Versailles bijeengekomen was , om de laatste maatregelen voor het oproepen
der Generale Staten vast te stellen. — En in dezen tijd van hongersnood,
in December 1788 en Januari 1789, had men overal den mond vol van den
Derden Stand; dat waren: de burgers , de kooplieden , de boeren , de werk-
lieden en de misdeelden. Men verhaalde elkander , dat men in ouden tijd
ook onze arme voorvaderen in zulke Generale Staten geraadpleegd had, maar
dat ze op de knieën, met het koord om den hals, zich voor den koning ,
de adellijken en de bisschoppen hadden moeten vertoonen, om alzoo hun
memories van klachten aan te bieden. Er ging een algemeene kreet van
verontwaardiging op , toen men hoorde , dat de parlementen onze toenma-
lige Generale Staten ook op dezelfde wijze wilden zien verschijnen. Men
noemde dat de «vormen van 1614."
Toen voer ieder hevig tegen de parlementen uit, en men begon te be-
grijpen , dat al waren ze het eerst met dien eisch van de Generale Staten
voor den dag gekomen, dat niet was om het volk te ontheffen en recht te
verschaffen, maar om te voorkomen, dat op hun eigen landerijen de lasten
gelegd zouden worden, die zoo lang op die van de arme lieden ge-
drukt hadden.
De couranten zeiden dat er koren van America en Kusland werd aata-
gevoerd ; maar wat wij zagen was juist het tegendeel. In de Buurten en
overal in onze bergen, in plaats dat er koren werd aangevoerd, kwamen
de inspecteurs alle huizen tot onder het dak doorzoeken, om het weinige
dat we nog over hadden, ons te ontnemen. De bewoners der groote ste-
den kwamen in opstand, en die moest men wel ontzien; men kleedde dus
de rustige menschen uit, omdat die geduldiger waren.
Ik herinner mij, dat tegen het eind van Februari, in de dagen van
den grootsten hongersnood, de maire, de schepenen en de gildehoofden der
stad, die bezig waren de schuren en zolders van den omtrek te visiteeren,
op .zekeren dag in de herberg van baas Jan het middagmaal kwamen gebruiken.
Chauvel, die ons telkens de laatste tijdingen van den Elsasz en Lotha-
ringen kwam brengen , was juist in de groote zaal toen zij aankwamen. Hij
had zijn mars op een bank gezet en dacht niet om gevaar. Toen hij die
groote lui in poederpruiken, steken en ambtskleeding, in wollen kousen ,
moffen en lange bontgevoerde handschoenen zag binnenkomen, en achter
hen den schoutsluitenant (3), Desjardins , — een lang mager, geel man ,
(1)  aLettres de convocation."
(2)  Cahier.
(3)  >Lieutenant du prévot", de eigenlijke rechtsgeleerde beambte, die den schout
(prévót) in zijn rechterlijke bediening ter zijde stond.
-ocr page 77-
De Generale Staten.                                         67
met gegalonneerden steek en een degen op zijde, — was hij eerst ietwat
onthutst. De luitenant zag met een schuinschen blik uit de hoogte op hem
neder. Hij was degeen, die te zijner tijd het bevel tot de pijniging gaf.
Hij zag er onheilspellend uit. Terwijl de anderen zich van hun vlaggen en
wimpels ontdeden en naar de keuken gingen zien, ontgespte hij zijn degen
en zette hem in een hoek ; toen ging hij dood op zijn gemak de mars ope-
nen en keek de boeken na.
Chauvel stond achter hem met de handen in de zakken van zijn broek
onder zijn kiel, alsof er niets te doen ware.
De schepenen en gildehoofden liepen op en neer en riejDen lachende :
»dat is al weer een lastige karrewei achter den rug!"
Men had de deur van de keuken opengelaten, het vuur flikkerde on-
der den schoorsteen en verspreidde zijn licht tot in de zaal. De kleine
Mèrle, gildehoofd van de bakkers , keek onder de deksels van alle schotels
en wilde alles van moeder Catherine weten; Nicole spreidde een helder ta-
felkleed over den diseh; maar de schoutsluitenant verroerde zich niet van
zijn plaats. Hij haalde de boeken, het eene na het andere, uit de mars
en stapelde ze naast zich op de bank.
»Zijt gij het die deze boeken verkoopt ?" zeide hij eindelijk , maar zon-
der zich om te keeren.
»Ja , mijnheer ," antwoordde Chauvel rustig , »om u te dienen."
»Weet ge wel," klonk het antwoord met een slepende stem, »weet ge
wel, dat daar de galg op staan kan ?"
»De galg ?..." zeide Chauvel, »voor zulke kleine goede boekjes ? Zie
die titels maar , dat is toch zoo gevaarlijk niet.. ."
»En het koningsprivilegie?" (1) vroeg de luitenant op drogen toon.
»Het privilegie ! Ge weet wel, mijnheer ! dat sedert Monseigneur Lo-
ménie de Brienne, zulke brochures zonder het privilegie mogen uitgegeven
worden."
De luitenant bleef nog maar steeds zoeken, en toen kwamen de ande-
ren om hem heen staan.
Baas Jan en ik , we stonden achteraf tegen de kast; maar we waren
lang niet op ons gemak. Chauvel keek ons ter sluiks bedaard aan, als om
ons moed te geven, maar hij had zeker iets in zijn mand dat beter niet ge-
zien was , en de luitenant met zijn scherpen neus scheen het te ruiken.
Gelukkig , toen de boeken bijna allen uitgepakt waren , kwam moeder
Catherine in volle glorie binnen met den grooten dampenden soepschotel;
en de kleine Merle, die met zijn pruik geheel verwaaid achter haar aan
binnenkwam , begon te roepen :
»Aan tafel... aan tafel... de soep is al opgedaan !.. . Lieve God ,
waar kijkt ge daar toch naar?... Hé! dacht ik het niet? al weer een visi-
tatie!... Hebben we niet al genoeg moeten visiteeren ?... Komaan , aan ta-
fel, of ik begin alleen !"
En hij was al gaan zitten met zijn servet onder zijn kin gebonden , en
beurde den deksel van den soepschotel op, waaruit een heerlijke geur zich
over het vertrek verspreidde ; op hetzelfde oogenblik bracht Nicole een groot
stuk pekelvleesch , een paterstuk , binnen, zoodat allen aanstonds aan tafel
gingen. De luitenant, ziende dat men geen zin had om op hem te wach-
ten , zeide , blijkbaar knorrig , tot Chauvel :
»Ge weet, uitstel is geen afstel."                              >
(1) «Privilege du roi," waarmede vroeger alle boeken ïoorzien moesten zijn.
-ocr page 78-
68                         Geschiedenis van de Pransche Revolutie.
Daarop smeet hij het boek dat hij in de hand had op de anderen , en
ging naast Merle zitten.
Dadelijk pakte Chauvel zijn brochures weer in en ging met zijn mand
de deur uit, ons recht verblijd aanziende. Wij schepten adem ! want een
schoutsluitenant van de galg te hooren spreken, was , met al de beloften
die men ons deed, toch nog altijd iets om het te besterven van schrik.
Maar gelukkig , Chauvel was het heelshuids ontkomen , en die heeren
zaten aan den maaltijd, zooals de adellijken en rijken vóór de Revolutie dat-
gewoon waren te doen. Ze hadden uit de stad hun eigen wijnen , versch
vleesch en wittebrood laten aanrukken.
Buiten voor de deur stonden dozijnen van bedelaars te bidden en keken
naar de vensters ; ze bedelden , en sommigen lieten daarbij klachten hooren
om van te ijzen , vooral de vrouwen, met haar vermagerde kinderen op den
arm. — Maar die heeren van de stad hoorden niets ; ze lachten en ont-
kurkten de fiesschen , en schonken elkander in onder allerlei nietsbeteekenend
gepraat. Tegen drie uur vertrokken ze weder, gedeeltelijk in een rijtuig
naar de stad , gedeeltelijk te paard , om het visiteeren in de bergen voort
te zetten.
Dienzellden avond kwam Chauvel ons met Marguerite bezoeken. Hij was
kwalijk over den drempel of baas Jan riep hem al toe :
«Och ! wat hebt ge ons in den angst doen zitten! . . . Wat is het toch
een vreeselijk bestaan dat ge leidt, Chauvel! Maar dat is geen leven zóó ,
dat is altijd onder de galg staan! Ik zou het geen veertien dagen volhou-
den met die gedurige angsten."
»En ik ook niet", zeide moeder Catherine; en wij dachten er allen even
zoo over; maar hij glimlachte :
»Kom, dat beteekent niets," zeide hij terwijl hij naar zijn plaatsje
ging, »dat is nog maar gekscheren in vergelijking van voorheen. Voor
tien , vijftien jaren , ja , toen werd ik vervolgd ; toen moest men zich niet
hebben laten vangen met boekjes uit Kehl of uit Amsterdam : in een oog-
wenk zou ik van de Buurten naar de galeien verhuisd zijn, en nog iets
vroeger, dood eenvoudig opgehangen. Ja, dat was gevaarlijk toen; maar
tegenwoordig, laat men mij oppakken , ze zouden mij toch niet lang vast-
houden. Men zal mij nu niet radbraken om mij mijn medeplichtigen uit de
keel te halen."
»Dat mag wezen", zei baas Jan, »maar ge waart toch ook niet op uw
gemak, Chauvel; hadt ge wat in uw mars?"
»Ja zeker!... zie, dat had ik", zeide hij, terwijl hij een pak couranten
op tafel wierp. »Zie, hoe het met de zaken staat."
Toen, terwijl deur en vensters goed gesloten waren , gingen wij aan
het lezen tot bij middernacht; en ik geloof u geen ondienst te doen , als ik
u het een en ander uit die oude papieren mededeel. Reeds die berichten
alleen, hoe de welmeenenden in dien tijd elkander ondersteunden, zijn aan-
doenlijk om te lezen.
Overal waren de adellijken en de parlementen der provinciën het eens ,
om de Generale Staten tegen te werken. In Franche-Comté had het volk
van Besancon zijn parlement weggejaagd, omdat het zich tegen het edict
des konings verzette en verklaarde dat de landerijen der adellijken natuurlijk
vrij van lasten waren, dat zulks sedert duizend jaar zoo geweest was , en
ook altijd zoo blijven moest.
In Provence had de meerderheid van den adel en het parlement zich
-ocr page 79-
De Generale Staten.                                          69
tegen de samenroeping van dezelfde Generale Staten verzet. Toen hoorde men
voor het eerst den naam noemen van Mirabeau , een adellijke , van wien de
anderen niet wilden weten, en die zich bij de partij van den Derden Stand
voegde. Hij zeide , dat die tegenkantingen van den adel en de parlementen
»noch nuttig , noch betamelijk , noch wettig\'\' waren. Nooit heeft men iemand
met zooveel kracht, juistheid en verhevenheid hooren spreken. De andere
edelen vonden hem niet adellijk genoeg; ze sloten hem uit hunne beraad-
slagingen uit. Daaruit bleek hoe verstandig ze waren !
Overal werd gevochten : te Rennes , in Bretagne , doodde de adel de
burgers die het edict des konings gehandhaafd wilden hebben en vooral de
jonge lieden die als moedig bekend stonden. Die burgers waren niet machtig
genoeg, en daarom riepen ze die van de andere steden der provincie te
hulp.
Met versnelde marschen kwam de jeugd van Nantes en Angers tot hun
bijstand aanrukken , en daarbij hadden ze het volgende manifest uitgegeven:
«Trillend van verontwaardiging op de tijding van de moorden te Eennes;
opgeroepen door den algemeenen kreet van wraak en verontwaardiging; be-
speurende dat de weldadige beschikkingen van onzen doorluchtigen koning,
om zijn trouwe onderdanen van den Derden Stand uit de slavernij te ver-
lossen , alleen tegenstand ondervinden bij die zelfzuchtige edelen, die in de
ellende en de tranen der ongelukkigen slechts een hatelijke schatting zien ,
die ze over alle toekomende geslachten zouden willen bestendigen ; krachtens
de bewustheid onzer macht, en willende verbreken den laatsten schakel van
onze boeien , — hebben wij besloten en goedgevonden in voldoenden getale
op te rukken, ten einde de lage beulen der aristocraten in ontzag te
houden.
»Protesteeren bij voorbaat tegen alle besluiten die ons als oproerigen
mochten willen beschouwen, terwijl we slechts reine bedoelingen koeste-
ren , en
»zweren allen , in naam van de eer en van het vaderland, in geval een
onrechtvaardige rechtbank ons mocht hebben overweldigd, — te doen wat
de natuur, de moed en de wanhoop den mensch tot eigen behoud ingeven."
«Gearresteerd te Nantes, op de zaal van het hotel
de la Bourse, den 28e" Januari 1789."
Het waren jongelieden van den handelsstand , die alzoo spraken.
Anderen , studenten van Angers , trokken met hetzelfde doel naar Een-
nes. In Angers namen zelfs de vrouwen deel aan de vaderlandslievende be-
weging. »De moeders , zusters , echtgenooten en beminden der jonge lieden
van de stad Angers, extraordinairelijk vergaderd" hadden insgelijks haar
manifest in de wereld gezonden. Ze verklaarden , dat ze »zich bij de natie
zouden aansluiten", door te doen wat binnen haar bereik lag: het bewaken
der bagage en provisie , het bezorgen van de uitrusting , het vertroosten en
oppassen der gekwetsten enz. , insgelijks met de betuiging , dat ze zich be-
wust waren zich hierdoor »niet te verwijderen van den eerbied en de ge-
hoorzaamheid aan den koning verschuldigd."
Dat alles lezende , werden we tot tranen toe bewogen en zeiden :
»Dat zijn brave vrouwen en ferme mannen; wij zouden ook zoo doen!"
We gevoelden ons sterk. — En Chauvel sprak , den vinger dreigend
omhoog heffende :
»Laat de adellijken, de bisschoppen en de parlementen op hun hoede
zijn! Het is een belangrijk teeken, als de vrouwen ook noodig vinden
-ocr page 80-
Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
70
voor het recht in de bres te springen, en als ze hun broeders, mannen en
beminden steunen, in plaats van hen van den strijd terug te houden. Dat
is niet dikwijls gebeurd , maar als het gebeurde, dan waren de tegenstan-
ders bij voorbaat verloren!"
X.
Eenige dagen daarna, den 20en Maart 1789, toen de sneeuw begon te
smelten , verspreidde zich eindelijk het gerucht dat groote biljetten, met het
groote koninklijke zegel van de drie leliën, aan de deuren der kerken,
kloosters en stadshuizen waren aangeplakt, om ons allen op het gemeente-
huis te Pfalzburg bijeen te roepen.
En dat gerucht was waar ! Die biljetten riepen den adel, de geestelijk-
heid en den Derden Stand op tot de vergaderingen in de baljuwschappen (l)
om de noodige voorbereidende maatregelen voor de Generale Staten te treffen.
Ik kan niet beter doen dan den hoofdinhoud dier publicaties over te
schrijven ; dan zult ge zelf het verschil zien tusschen de Generale Staten in
die tijden en zooals het tegenwoordig toegaat.
Het opschrift luidde:
Reglement des konings voor de uitvoering van de v e r o r-
deningen aangaande de samenroeping, van 24 Jan. 178!».
»De verordeningen aangaande de samenroeping voor de Generale Staten
aan de verschillende provinciën onder zijn heerschappij toezendende, — heeft
de koning gewild dat al zijne onderdanen geroepen zouden worden om mede
té werken aan de verkiezing der afgevaardigden waaruit deze groote en
plechtige vergadering bestaan zal. Het beeft Z. Majesteit behaagd , dat, tot
aan de uiterste grenzen des koninkrijks en de afgelegenste hutten, ieder
verzekerd zou kunnen zijn dat zijn wenschen en klachten den troon zouden
bereiken. — Z. Majesteit heeft derhalve geoordeeld , dat door middel van
trapsgewijze vergaderingen, in gansch Frankrijk voor de vertegenwoordiging
van den Derden Stand uitgeschreven , de troon in aanraking zou komen met
al de bewoners van het koninkrijk en alzoo zekerder en spoediger hunne
behoeften en wenschen zou leeren kennen.\'"
Vervolgens sprak het reglement over den adel en de geestelijkheid, over
hun samenroeping, over het getal afgevaardigden dat door de bisschoppen,
de abten , de gedoteerde geestelijke kapittels en gezelschappen , zoowel ge-
ordende als wereldlijke , der beide sexen (2), en in het algemeen alle gees-
telijken met leenbezit (3) — gezonden zou worden , eerst naar de vergade-
ringen der baljuwschappen en later naar de Generale Staten.
Eindelijk, wat ons eigenlijk aanging, hield het reglement het vol-
gende in:
(1)    «Assemblees de bailliage."
(2)    »Les chapitres et communautés ecclésiastiques rentes , réguliers et seculiers
des deux sexes.\'\'
(3)    »Poss<5dant Oef\'.
-ocr page 81-
De Generale Staten.                                              71
»lo. Alle parochiën en gemeenten , vlekken en steden , zullen verga-
deren aan het gemeentehuis voor den rechter, schout of eiken anderen ko-
ninklijken beambte. Recht tot toegang tot die vergaderingen zullen hebben
alle bewoners uitmakende den Derden Stand, geboren of\' genaturaliseerde
Franschen, den ouderdom van vijf-en-twintig jaren bereikt hebbende , en
gezeten en op de belastingkohieren geplaatst, — om mede te werken aan
het opstellen der Memories van klachten en de benoeming der afgevaar-
digden.
»2o. De aldus gekozen afgevaardigden zullen op het stadhuis en onder
voorzitterschap der stedelijke autoriteiten, uitmaken eene vergadering
van den Derden Stand der stad. Ze zullen de Memorie van klachten
dier stad opmaken, en zullen afgevaardigden benoemen om die memorie
naar het hoofdbaljuwschap te brengen. (1)
»3°. Het aantal afgevaardigden die door de parochiën en stadsgemeenten
gekozen zullen worden , om hun memorie in te leveren (op te maken) , zal
zijn twee voor elke tweehonderd haardsteden en daarboven, drie voor elke
driehonderd haardsteden en zoo vervolgens.
»4°. In de hoofdbaljuwschappen, of hoofd-sénéchaussées (2), zullen de
afgevaardigden van den Derden Stand in een voorloopige vergadering
al die memories in ééne hoofdmemorie samenvatten en zullen het vierde uit
hun midden benoemen, om die hoofdmemorie naar de algemeene ver-
g ad er ing van het hoofdbaljuwschap te brengen.
»5°. Z. Majesteit beveelt, dat in die hoofdbaljuwschappen de verkiezing
der afgevaardigden voor de Generale Staten, onmiddellijk geschieden zal
nadat de Memories van alle steden en gemeenten in de hoofdmemorie zullen
zijn samengevat.\'\' (3)
Men ziet, in plaats van , zooals tegenwoordig , afgevaardigden te benoemen
die men bij name kwalijk kent, en die men u van Parijs toezendt met de
noodige aanbevelingen, — benoemde men toen lieden uit zijn eigen dorp ,
zooals verstandiger is. Die kozen dan weer uit hun midden de bekwaam-
sten , moedigsten en kundigsten , om onze klachten te verdedigen voor den
koning, de prinsen, de adellijken en de bisschoppen ; —- en op die wijze
had men iets goeds.
Zie wat onze afgevaardigden van 1789 gedaan hebben en wat die van
den tegenwoordigen tijd doen ; dan kan men beoordeelen wat beter is : boe-
ren te hebben die men kiest, omdat men ze kent, of menschen die men
zich laat welgevallen , omdat de prefect ze aanbeveelt. Ik zeg dat niet om
die heeren te verachten, maar er is altijd baas boven baas. Het is dui-
delijk , dat de afgevaardigden vertegenwoordigen moeten, hen die ze kiezen,
en niet het gouvernement, dat ze moeten controleeren en op de vingers
zien ; dat begrijpt elk verstandig mensch. Vooronderstel, dat koning Lodewijk
XVI toen óók, door middel van zijn baillis , van zijn drosten (sénéchaux) ,
zijn schouten (prévots), zijn provinciale gouverneurs en zijn policie , zelf
de afgevaardigden van den Derden Stand had laten kiezen. Wat zou er dan
gebeurd zijn ? Die afgevaardigden zouden den koning , die ze daar geplaatst
had , nooit hebben durven tegenstaan ; ze zouden al wat het gouvernement
(1)    «Bailliage principal."
(2)    «Bailliages principaux ou sénéchaussées principales."
(3)    Bijzonder duidelijk zijn die bepalingen op zich zelf niet; doch ze worden door
het beloop zooals het in het vervolg van het verhaal voorkomt, eenigszins opgehelderd.
-ocr page 82-
72                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
wilde, goed gevonden hebben, — en wij zouden nog tot over de ooren in
de ellende zitten.
Ik behoef u niet te zeggen, hoe verheugd en opgewonden men was ,
toen men wist, dat de Generale Staten werkelijk zouden plaats hebben , want
men twijfelde er altijd nog eenigszins aan. Altijd bedrogen en om den tuin
geleid, durfde men nergens meer staat o\\i maken ; maar nu moest de zaak
toch doorgaan.
Dienzelfden dag waren baas Jan en ik, tegen vijf ure des avonds, bezig
in de smederij te werken, en waren recht gelukkig. Telkens riep peet,
terwijl hij het ijzer in het vuur stak , met zijn groote gezicht, stralende van
genoegen :
»Nu , Michel, we zullen dan toch onze Generale Staten hebben !" — en
ik antwoordde lachende :
»Ja baas! de zaak is gezond!" en dan gingen de hamers weer aan het
galopeeren , dat het een aard had. De vreugde geeft verdubbelde krachten.
Buiten was het een modderboel zooals men tegenwoordig niet meer kent;
de sneeuw was aan het smelten, het water stroomde, spoelde de mesthoopen
af en kwam in de kelders. De vrouwen vlogen elk oogenblik buiten de
deur, om den modder met alle macht van bezems weg te keeren. Want
uit het een kwam het andere voort: nadat men aan de groote wegen de
corveën van den koning, van den heer en van het klooster volbracht had ,
kwam men er niet aan toe de straat van zijn eigen dorp ook nog te be-
straten ; men was al blijde rust te hebben en in den drek voort te sukkelen.
Op eens zagen wij vijf of zes oude Buurtenaren , uit de Bovenbuurt ,
de Benedenbuurt en de Eikenboschbuurt voor de smederij staan , met hun
grijzen kiel en den platten, breedgeranden vilthoed op schouderhoogte in de
hand. Het waren de oude Létumier. Nicolas Cochart, Claude Huré ,
Gauthier Courtois, kortom onze notabelste inwoners. Ze stonden daar in
een zeer deftige houding en blootshoofds, als bij een buitengewoon plechtige
gelegenheid.
»He ! zijt gij het , Létumier!" riep baas Jan, »en gij Huré ! Wat dui-
vel doet ge daar ?\'\'
Hij lachte daarbij , maar de anderen bleven ernstig, en de groote Lé-
tumier , zich onder de kleine deur vooruitbukkende , sprak achter uit zijn
keel, in den trant van de pottenkooplui, als ze hun waar venten :
»Baas Jean Leroux ! met uw verlof, we hebben u eene mededeeling
te doen."
»Aan mij ?"
»Ja, aan u in eigen persoon! en wel betrekkelijk de verkiezingen."
»0 zoo ! goed ... maar komt binnen ... ge staat daar in den modder."
Ze kwamen, de een voor de ander na, binnen , zoodat we kwalijk
ruimte hadden om te staan. Terwijl ze nog stonden te dralen, hoe ze hun
aanspraak beginnen zouden, zeide baas Jan :
«Welnu , wat is er ?.. . wat hebt ge mij te vragen ?.. . Maak geen
complimenten ; als het mogelijk is . .. ge kent mij."
»Het geval is dit,\'\' zeide de houthakker Cochart, »ge weet dat de drie
Buurten samen stemmen moeten in de stad?\'\'
»Ja ... wat zou dat ?"
» Welnu , de drie Buurten hebhen twee honderd haardsteden ; we heb-
ben recht op twee afgevaardigden."
«Zeker. En verder?\'
-ocr page 83-
De Generale Staten.                                         73
»En verder ? Gij zijt de eerste van die twee, dat spreekt van zelf. Maar
den tweede daar zitten we mede verlegen.\'\'
»Hoe? wilt ge mij benoemen?" zeide baas Jan, inwendig toch kenne-
lijk in de hoogte gestoken.
»Ja , maar wie zal de tweede zijn?"
Het gelaat van baas Jan helderde nog meer op, en hij zeide :
«Maar we staan hier en laten ons braden bij het vuur , laat ons lie-
ver in de herberg gaan en een goede kruik samen drinken, dat zal ons
wel opscherpen."
Natuurlijk namen ze dit aan. Ik wilde in de smederij blijven , maar
baas Jan riep mij van het midden der straat nog toe :
»He ! Miohel, kom mede !... Een dag als van daag blijft niemand achter."
En zoo stapten we samen de groote zaal binnen. Men ging rondom
de tafel zitten , baas Jan liet wijn, bekers , brood en messen aanrukken ,
en er werd gedronken en geklonken. Moeder Catherine stond er bij te kij—
ken zonder er iets van te begrijpen, en Létumier veegde reeds zijn mond
af om haar op de hoogte te brengen. Maar baas Jan riep uit:
»Ik, dat is goed ... daar gevoel ik mij vereerd mede ... Ik neem het
aan, omdat ieder zich voor het land opofferen moet. Maar ik moet u
vooruit zeggen , dat als ge niet tevens Chauvel benoemt, dan weiger ik."
»Chauvel, den calvinist!" riep Létumier uit, op eens groote oogen
opzettende.
En ook de anderen keken elkander half verschrikt aan en riepen :
»De calvinist... onze afgevaardigde! hij!..."
»Luistert," zei baas Jan, »we gaan daar niet heen, om \'k zal maar zeggen
kerkvergadering te houden, om te beraadslagen over de geheimenissen
van onze heilige godsdienst, over de heilige sacramenten en dergelijke. We
gaan daar heen voor onze zaken en in het bijzonder om vrij te komen van
de heffingen , grondbelasting , corveën, hoofdgeld enz. ; om onze heeren op de
stang te rijden, als het mogelijk is , en uit den brand te redden wat we
kunnen. Welnu , ik voor mij , ik ben iemand van gezond verstand , — dat
geloof ik ten minste ! — maar dat is niet genoeg om die ingewikkelde partij
te spelen. Ik kan lezen, ik kan schrijven ; ik weet ook zeer goed , waar
ons de schoen wringt, en als het er maar op aan kwam om te balken als
een ezel, dat kon ik zoo goed als de beste uit Quatre-Vents of Mittelbronn
of de gansche parochie , nog wel doen. Maar daar is het hier niet meê
gered. We zullen daar ginds allerlei uitpluizers vinden, procureurs des
konings , bailli\'s, raadsheeren en andere rechtsgeleerden , menschen die veel
geleerd hebben , die ons allerlei redenen zullen opdisschen , uit de wetten ,
cDstumen en usantien enz. geput; en als we hun geen degelijk bescheid we-
ten te doen , zullen ze ons de stang voor goed weer in den bek leggen!
Begrijpt ge?"
Létumier zette den mond wagewijd open:
»Ja !___maar Chauvel... Chauvel!" zeide hij.
»Laat mij uitspreken," hernam baas Jan. »Ik wil uw afgevaardigde
wel zijn , en als een van de onzen goed het woord voor ons doet, ben ik
best in staat om hem te ondersteunen en zal ik hem ondersteunen, — maar
om op mij zelf te antwoorden , — neen! daarvoor heb ik geen kennis ge-
noeg, en ik zeg u, dat in het gansche land niemand zoo goed als Chauvel
in staat is om te spreken en voor ons op te komen. Hij weet alles : de
wetten, de costumen, de besluiten — alles ! Dat kleine mannetje , ziet ge ,
kent al de boeken , die hij sedert vijf en twintig jaar op zijn rug gedragen
-ocr page 84-
Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
74
heeft. Als hij op weg is, denkt ge dat hij rechts en links naar het veld ,
de hoornen , bruggen en wegen uitkijkt. Volstrekt niet. Hij loopt met zijn
neus in een van die hoeken , of hij practiseert. En dat maakt, dat als ge
geen ezel wilt zijn en uw corveën belastingen en tollen houden wilt, —
dan moet ge hem in de eerste plaats kiezen , en zelfs vóór mij. Als Chau-
vel er bij is , dan zal ik hem dapper ter zijde staan; maar als hij er niet
is, dan behoeft ge mij ook niet te benoemen, want dan bedank ik bij
voorbaat."
Baas Jan sprak eenvoudig maar met overtuiging, de anderen krabden
zich achter de ooren.
»Maar," zeide de houthakker , »zal men hem willen hebben ?"
»De afkondiging maakt niet het minste onderscheid tusschen de gods-
dienstige gezindheden," antwoordde baas Jan : «iedereen wordt opgeroepen ,
mits hij Franschman zij , vijf en twintig jaar oud, en op de belastingskohie-
ren ingeschreven. Chauvel betaalt zoo goed als wij, en misschien nog meer.
En heeft verleden jaar onze goede koning niet de lutherschen , de calvinis-
ten en zelfs de joden weder het burgerrecht gegeven ? Dat moest ge toch
weten ! — Ik zeg het u , laat ons Chauvel benoemen, en ons verder het
hoofd niet breken. Ik sta er u borg voor dat hij ons meer nut zal doen dan
vijftig capucijners ; dat hij onze belangen met veel verstand en grooten moed
zal verdedigen. Dat zal de drie Buurten eer aandoen , gelooft mij. Kom ,
Catherine , nog een kruik."
De anderen waren nog in het onzekere ; maar toen baas Jan de glazen
vulde en zeide :
»Dat is mijn laatste woord , als gijlieden Chauvel niet benoemt, bedank
ik , als ge hem wel benoemt, neem ik aan. — Op de gezondheid vnn onzen
goeden koning !"
Allen herhaalden met aandoening :
>)0p de gezondheid van onzen goeden koning!"
En toen ze leêggedronken hadden, zeide Létumier op ernstigen toon :
»Het zal spannen om de vrouwtjes daar vrede meê te doen hebben ;
maar als de zaken zoo staan, baas Leroux, — daar hebt ge mijn hand."
»En de mijne ook," zeide een tweede, zich naar hem buigende , en
zoo de gansche tafel rond. Daarna dronk men de kruik leeg , en ieder stond
op, om naar huis te gaan. — Het waren onze notabelste ingezetenen en
we waren zeker dat al de anderen zouden doen wat zij deden.
»Nu dat blijft dan zoo afgesproken !" riep baas Jan hun nog van zijn
deur achterna.
»Ja zeker !" antwoordden ze onder\'t heengaan al plassende door den modder.
AVij gingen weer naar de smederij; maar gepraat werd er niet veel
meer. ieder was met zijn eigen gedachten bezig. We werkten tot zeven ure.
toen Nicole ons voor het avondeten kwam roepen.
De oproeping naar de stad was voor den aanstaanden Zondag. Chauvel
en zijn dochter waren sedert een veertien dagen op reis , nooit hadden ze
zulk een aantal van hun boekjes verkocht; maar baas Jan hoopte toch wel.
dat ze bij de vergadering op het gemeentehuis zich zouden laten vinden.
Voorts gebeurde er dien dag niets bijzonders meer ; de dag was ook al
belangrijk genoeg geweest!
-ocr page 85-
De Generale Staten.                                         75
XI.
Toen ik dien volgenden grooten Zondag , tusschen zes en zeven ure ,
de oude straat van de Buurten met mijn vader afstapte , kwam de zon prach-
tig rood op boven de bosschen van la Bonne-Fontaine. Het was de eerste mooie
dag van het jaar ; de rieten daken en de zwarte gemetselde schoorsteentjes,
waaruit de rook omhoog steeg , schenen van goud te wezen ; de plassen langs
den ganschen weg schitterden zoover men zien kon ; de witte wolkjes dre-
ven kalm boven onze hoofden , en men hoorde van verre , zeer ver soms, de
clarinetten van de dorpen die zich op weg begaven , de trommen die appel
sloegen in de stad, en de eerste klokslagen waarmede de mis van den Hei-
ligen Geest werd aangekondigd , die de verkiezing zou voorafgaan.
Mijn vader, reeds oud , mager en stumperig, met grijzen baard, zonder
halsdoek , liep naast mij, met zijn kiel van grof ongebleekt linnen nauw om
zijn heupen gesloten, zijn broek van hetzelfde linnen aan de enkels dicht
gebonden , en zijn schoenen van ruw leder als laarsjes geregen. Hij had ,
gelijk alle boeren van onzen tijd , de oude wollen muts op , — de Jaco-
bijnen-muts , die men later op het vaandel van de republiek geplaatst heeft,
— en keek bezorgd rechts en links , met steelschen blik , alsof ons iets moest
overkomen. Helaas ! door altijd geleden te hebben , wordt men vreesachtig
en zwaartillend. De arme man zeide alle oogenblikken :
»Michel, pas op ! Laat ons niets zeggen !... liever stilzwijgen !... dat
kan nooit goed gaan !..."
Wat mij betreft, ik had meer vertrouwen ; ik die gewend was baas Jan
en Chauvel zoo vrij over de zaken te hooren spreken , en zelf te lezen wat
er te Kennes , te Marseille , te Parijs en overal omging, was daardoor reeds
niet zoo spoedig vervaard. En bovendien op zeventienjarigen leeftijd had het
smidswerk mij de schouders gestevigd ; de groote hamer van twaalf pond
was repds niet te zwaar voor mijn vereelte handen. Ik had nog kwalijk één
baardhaar, maar dat belette mij niet mijn man te staan. Ik ging ook gaarne
goed gekleed : des Zondags droeg ik mijn blauw-lakensche broek , mijn hooge
laarzen en mijn fiuweelen buis naar smidsmanier; en , als ik het dan zeg-
gen moet, ik zag met genoegen naar de mooie meisjes , omdat ik ze mooi
vond ; daar steekt geen kwaad in !
Het gansche dorp was op de been. Toen we bij de herberg kwamen ,
zagen we baas Jan en Valentin , in de groote zaal met alle vensters wijd
open , samen een stukje brood eten en een flesch wijn ledigen op de valreep.
Ze waren beiden in \'t zondagspak: baas Jan in zijn meestersrok met
breede panden , zijn roode vest, de broek gegespt op zijn dikke kuiten en de
zilveren gespen op zijn schoenen ; Valentin, in een kiel van grijs linnen, op
den kraag en van voren rood geboord , met een groot hart van zilver bij
wijze van hemdsknoop , en de boerenmuts scheef op het hoofd. Zoodra ze
ons zagen , klonk het:
»Zie zoo! daar zijn ze!... daar zijn ze!\'\'
Wij traden binnen. — »Komaan , Bastien! op de gezondheid van on-
zen goeden koning !" riep baas Jan , ons twee bekers inschenkende.
En vader antwoordde met de tranen in de oogen:
-ocr page 86-
76                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»Ja , ja , Jan , op de gezondheid van onzen goeden koning !... Leve de
koning !..."
Het was nog de mode in die dagen te meenen dat de koning alles deed ;
men beschouwde hem als een soort van onzen-lieven-heer , die over zijn kin-
deren waakt. Mijn vader hield dan ook veel van den koning.
We dronken ons glas uit, en aanstonds daarop kwamen onze notabelen.
Het waren dezelfde van de vorige week , benevens grootvader Létumier, die
reeds zoo oud was , dat hij niet goed meer zien kon en men hem stap voor
stap moest geleiden om hem niet te laten vallen. Maar toch had hij wil-
len stemmen. Terwijl men wijn ging halen en de glazen gevuld werden ,
had ieder zijn woordje in \'t midden te brengen , en riep het door elkaar :
»Nu, \'t is in orde---- \'t is klaar!... Men zal zien wat de Buurtena-
ren zijn ; — allen zullen gelijk stemmen , daar kunt ge staat op maken l..."
Doch de oude man sprak , terwijl men handjes gaf, lachte en klonk :
»0! wat is het leven lang ! wat is het lang!... Maar om \'t even, als
men nog zulk een dag beleven mag . vergeet men al zijn verdriet."
Baas Jan antwoordde hem :
»Ge hebt wel gelijk, vader Létumier! men rekent de dagen van regen,
sneeuw en hagel niet meer als de oogst gekomen is. Dat zijn onze seho-
ven !... Ze hebben ons moeite gekost, dat is waar ; maar we zullen ze dor-
schen , wannen , ziften ; we zullen brood hebben , en als God wil, onze kin-
deren ook. Leve de goede koning !..."
En allen herhaalden we: »Leve de goede koning!"
De bekers werden aangestooten , men had elkaar wel willen omhelzen.
Daarop ging men op weg, arm in arm , vader en ik achteraan.
Alle bewoners vam de Buurten stonden ons reeds bij de groote pomp te
wachten , en voegden zich achter ons met de clarinet en de trom. Nooit
heeft men zoo iets meer gezien ; het gansche land was vol muziek en klok-
kenspel ; van alle kanten zag men o]) wegen en stegen lange reien menschen ,
die dansten , met de hoeden zwaaiden en hun mutsen in de hoogte wierpen ,
al schreeuwende:
»Leve onze goede koning ! leve de vader des volks !"
De klokken klepten elkander tegen van de berghoogten tot in de diep-
ste dalen ; er was geen eind aan. En hoe dichter men bij de stad kwam ,
des te drukker werd het gewoel. Aan de kerk , aan de vensters der beide
kazernen , aan het hospitaal, overal wapperden de vlaggen van witte zijde ,
met de drie leliën in goud. Neen , nooit heb ik iets zoo grootsch gezien !
Later waren de overwinningen der Kepubliek , de kanonsalvo\'s op onze
wallen , ook wel geschikt iemand het hart te verheffen, en men riep met
fierheid : »Leve Frankrijk ! ... Leve het volk !... Leve de republiek !..."
Maar op dat oogenblik dacht men nog niet aan menschenmoorden , men dacht
met elkander te omhelzen alles in één slag te winnen.
Zulke dingen zijn niet te beschrijven !
Toen wij de stad naderden , ziet, daar was pastoor Christophe, aan het
hoofd van zijn parochianen , juist op het kruispunt der beide wegen. Men
houdt stil, men zwaait de hoeden en roept pllen te samen:
»Leve de goede koning!"
De pastoor en baas Jan omhelzen elkander, en de beide parochiën ver-
volgen samen hun weg , lachende , zingende en spelende op clarinet en trom.
Zoo komen we voor de buitenbrug der vesting, die reeds stampvol volk was.
Nog zie ik den schildwacht van het regiment la Fère, met zijn grooten
witten jas met grijze opslagen , zijn ontzettenden steek op de gepoederde
-ocr page 87-
De Genevale Staten.
77
pruik, het lompe geweer op schouder, die ons wenkt om te wachten. De
bruggen waren verstopt door de karren en wagens ; al de oudjes lieten zich
naar het stadhuis rijden ; allen wilden voor hun dood nog stemmen ; velen
weenden als kinderen.
Laat men na dat alles eens zeggen , dat we in dien tijd niet wel dege-
lijk ons verstand hadden: van den k eerste tot den laatste wilden ze allen
toch óók recht hebben.
Om kort te gaan, we moesten daar meer dan twintig minuten wach-
ten eer wij over de brug konden , zoo groot was de toeloop.
Maar vooral had men moeten zien, zooals het er binnen de stad uit-
zag , die straten opgepropt met volk , die tallooze vlaggen aan al de vensters !
Daar had men die kreten van »leve de koning!" moeten hooren , die wer-
den aangeheven dan op het marktplein , dan bij het tuighuis, of de Duit-
sche poort, en de rondte deden van troep tot troep , langs de wallen en de
straten , als het rollen van den donder.
Was men goed en wel door de valpoort binnengekomen , dan kon men
in de stad niet vooruit of achteruit en geen vier pas voor zich uit zien. De
kroegen, tapperijen en bierhuizen, de straten Saint-Christophe, Coeur-
Rouge, des Capucins, — alles langs de twee kazernen , het hospitaal en
tot aan de graanmarkt — alles was één enkele klomp van menschen.
De mis van den Heiligen Geest was juist begonnen; maar er was geen
denken aan bij de kerk te komen. De patrouilles van het garnisoen zelfs
mochten schreeuwen wat ze wilden : »op zij, op zij!" — ze werden aan
alle kanten geduwd en gedrongen , en bleven in \'s hemels naam , met afge-
zet geweer , staan waar ze waren.
Baas Jan herinnerde zich gelukkig, dat de herberg van zijn vriend
Jacques Eenaudot vlak bij ons was, en zonder iets te zeggen en ons slechts
wenkende hem te volgen , ging hij ons , — pastoor Christophe , Valentin ,
vader en mij — vóór, tot op de stoep van het Witte Paard. Maar we
konden niet anders dan door de achterdeur -in de keuken komen, want de
groote zaal was zoo vol als een ei; men had alles , vensters en deuren ,
moeten openzetten , om niet te stikken.
Moeder Jeannette Renaudot ontving ons vriendelijk en liet ons naar
boven gaan in een kamer die nog leeg was , waar men ons wijn, bier, ge-
bak , al wat we maar wilden, kwam brengen.
De anderen , nog beneden op straat, keken naar alle kanten en meenden
dat we in de volte van hen af waren geraakt. Maar wij konden hen toch
niet roepen en allen bij ons boven laten komen. Wij bleven dus met ons
vijven daar; doch tegen één uur, toen ruim de helft der dorpen reeds ge-
stemd had , en onze Buurtenaren den hoek van Fouquet omsloegen om ook
naar het plein te gaan, werd het onze tijd óók. We namen de straat van
het Hospitaal en kwamen nog vóór onze dorpsgenooten aan. Ze dachten,
dat we daar al lang gestaan hadden en ieder riep :
»Daar zijn ze ! . . daar zijn ze !.."
Het oude stadhuis, met zijn klokketoi\'en, zijn groote open vensters on-
der de klok , zijn gewelfde poort, waaronder het eene dorp na het andere
verdween, gonsde van boven tot onder, als een bijenkorf; van verre zou
men gezegd hebben een mierennest.
De Buurtenaren waren vóór de Lützelburgers aan de beurt; ze stonden
tnsschen de oude pomp en de groote stoep. Baas Jan , Valentin , vader en
ik kwamen toen voorop te staan; maar die van Wilschberg hadden nog niet
gedaan met stemmen, en we moesten vrij lang op de stoep staan wachten.
-ocr page 88-
78                         Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Gedurende dien tijd , terwijl ieders hart klopte bij de gedachte aan het-
geen we straks doen zouden , terwijl achter ons, onder de groote iepenboo-
men , het herhaald geroep »leve de koning!" van tijd tot tijd door oogenblik-
ken van stilte werd afgewisseld, — klonk op eens in een dier tusschen-
poozen een helder stemmetje , dat wij allen kenden , dat van de kleine Mar-
guerite Chauvel, op schellen toon naar de wijze der almanak-verkoopers,
roepende.
»Wie wil een »Wat is de Derde Stand? door den abt Sieyès?
Koop, koop een Wat is de Derde Stand?" (1) — \'k Heb de Verga-
deringen der baljuwschappen, door Mgr. de hertog van Orle-
ans. Wie neemt de Vergaderingen der baljuwschappen? (2)
Ik keek baas Jan aan en zeide tot hem :
»Hoort ge de kleine Marguerite ?"
»Ja , ja , ik heb haar al lang gehoord ,\'\' zeide hij. »Wat een duchtig
volk die Chauvels ! . . . Die kunnen zich beroemen goed in het land gesticht
te hebben ! — Ge moest Marguerite\'zeggen , dat ze haar vader hierheen stuurt.
Hij kan niet ver weg zijn. Het zal hem toch een voldoening zijn op zich
te hooren stemmen."
Oogenblikkelijk werkte ik mij met de ellebogen door de menigte heen
tot boven op de stoep, en van daar zag ik Marguerite, haar mars op een
der banken van het plein der Iepenboomen , bezig met boeken en blaadjes
te verkoopen. Men kan zich zoo\'n duiveltje niet voorstellen , zooals ze daar
de voorbijgangers aanklampte , ze bij de mouw vasthield, en ze in het Duitsch
of in het Fransch toesprak. Ze was in het volle vuur van het verkoopen,
en dit was de eerste maal, dat de levendigheid van haar zwarte oogen mij
verwonderde, ondanks al die andere gedachten, waarvan ik het hoofd
vol had.
Ik ging de stoep af naar de bank toe , en zoodra ik bij haai- was,
pakte ze mij bij het buis al roepende :
«Mijnheer, mijnheer! Een »Wat is de Derde Stand? Zie, de Der-
de Stand van den abt Sieyès voor zes duiten." (3) Toen zeide ik:
»Zoo, Marguerite , kent ge mij dan niet ?"
»Kijk , \'t is Michel!" sprak ze en liet me los, hartelijk lachende.
Ze veegde het zweet af, dat op haar bruine wangen parelde, en schudde
haar lange zwarte haren, die geheel in wanorde hingen, naar achteren. We
stonden beiden balf verbaasd elkander hier aan te treffen.
»Wat zijt ge in de weer , Marguerite, wat geeft ge u een moeite!"
zeide ik.
»Ja , \'t is van daag een groote dag; er moet verkocht worden."
En mij op haar japon en kleine gemsvoeten wijzende, die vol modder
zaten , zeide zij :
»Zie hoe ik er uitzie! We hebben van gister avond zes uur af geloo -
pen. We komen van Luneville met vijftig dozijn Derde Standen, en
sedert van morgen zijn we aan het verkoopen , zoo hard als \'t kan! Zie, dat
is al wat we over hebben : tien tot twaalf dozijn.\'\'
Ze was er wat trotsch op, en onwillekeurig greep ik in mijne verwon-
dering haar hand.
(1)   «Qu\'est ce quo Ie tiers état" par M. Tiibbé Sieyès.
(\'2)   «Assemblees des bailliages," de Mgr. Ie duu d\'Orleans.
(3)   iliards.\'\' Een liard was gelijk aan onze cude duiten, dus voor ongeveer vier
centen.
-ocr page 89-
De Generale Staten.                                          79
»En uw vader, waar is die ?" zeide ik.
»Ik weet niet... hij draaft de stad rond , — hij loopt de herbergen
af. . . O , we zullen geen enkelen van die Derde Standen overhouden.
Ik wed , dat hij al de zijnen al verkocht heeft."
Maar op eens trok ze haar kleine hand terug, en zeide :
»Kom ge moet gaan, de Buurtenaren gaan het stadhuis in."
»Maar ik ben nog geen vijf en twintig, Marguerite, ik mag nog niet
stemmen."
»Om het even, maar we staan zoo onzen tijd te verpraten.\'\' en oogen-
blikkelijk begon ze weer te venten :
»Mijnheeren , de Derde Stand___de Derde Stand!..."
Ik ging vol verbazing heen. Altijd had ik Marguerite naast haar vader
gezien ; maar nu scheen ze mij geheel iemand anders te wezen, haar moed
verwonderde mij, ik dacht:
»Ze zou zich beter weten te redden dan gij Michel!"
En zelfs te midden van al die drukte, boven op de stoep waar ik
weer bij baas Jan kwam, dacht ik er nog aan.
»Nu V\' vroeg peet mij , toen ik bij hem kwam.
»Ja , Marguerite is daar alleen, haar vader loopt de stad rond met zijn
brochures !"
Op dat oogenblik gingen wij den grooten gang binnen , die naar de
gehoorzaal van den schout leidde. De Buurtenaren waren nu aan de beurt
gekomen , en daar men hardop moest stemmen, konden wij al lang voor-
dat wij in de zaal waren de stemmen hooren :
»Baas Jean Leroux ; — Mathurin Chauvel; — Jean Leroux — Mathu-
rin Chauvel; — baas Jean Leroux — Chauvel" en zoo al voort.
Baas Jan , rood als vuur, zeide tegen mij :
»Hoe jammer dat Chauvel er niet is! dat zou een gelukkig oogenblik
voor hem zijn."
En ik zie op , en daar staat Chauvel achter ons , ten hoogste verwonderd
over hetgeen hij hoorde.
»Dat hebt gij zeker gedaan !" zeide hij tot baas Jan.
»Ja, dat heb ik ," zeide peet met een opgetogen gelaat.
»Van u verwondert dat mij niet," zeide Chauvel hem de hand druk-
kende ; »ik ken u sedert lang. Maar wat me verwondert, en wat me ont-
zettend veel genoegen doet, is catholieken een calvinist te hooren stemmen.
Het volk zet zijn oude bijgeloovigheden op zijde : het zal de overwinning be-
halen."
We kwamen slechts langzaam vooruit en we stelden ons twee aan twee,
om de groote zaal te kunnen binnengaan. Een oogenblik later zagen wij ,
den Schout, mijnheer Schneider, in zijn zwarten mantel met wit geboord, de
barret (1) op het hoofd en den degen op zijde op een verhevenheid staan.
Het was een man van vijftig jaar. De schepenen en gildehoofden in zwart
gewaad en een sjerp van dezelfde kleur op den nek , zaten een trede lager.
Achter hen, tegen den muur, was een groot crucifix.
Dat is al wat ik mij er van herinner.
De namen van Jean Leroux en Mathurin Chauvel volgden elkander op
als het tikken van een zwaar uurwerk. De eerste die zeide: »Nicolas Létu-
mier en Chauvel" was baas Jan zelf. Daaraan herkende men hem, en de
schout glimlachte. De eerste die zeide: »Jean Leroux en Létumier," was
(4) Toque.
-ocr page 90-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
60
Chauvel, en men herkende hem insgelijks. Maar mijnheer de schout kende
hem sedert lang, en hij glimlachte niet. De schoutsluitenant Desjardins
boog zich naar hem toe , om hem iets in \'t oor te fluisteren.
Ik was naar den rechterkant gegaan , daar ik niet had te stemmen. —
Chauvel, baas Jan en ik, kwamen samen het stadhuis uit; maar we had-
den vrij wat moeite om weer door de menigte te dringen , daar het markt-
plein vol stond met de Mittelbronners, die juist waren aangekomen. Al
spoedig scheidde Chauvel zich van ons , zeggende :
»Tot van avond , dan zullen we het eens doorpraten."
Hij had nog boekjes te verkoopen.
Baas Jan en ik alleen , wandelden in gedachten verzonken huiswaarts.
De drukte begon af te loopen , vermoeid maar toch vroolijk gingen de men-
schen weer naar huis. Sommigen hadden een slokje te veel op en zongen
en zwaaiden met de armen langs den weg. Vader en Valentin kwamen eerst
later. Al hadden we nog zoo lang gezocht, we zouden ze toch niet hebben
kunnen vinden.
\'s Avonds, na het avondeten. kwamen Chauvel en zijn dochter , als
gewoonlijk bij ons. Chauvel had een groot pak papieren in zijn zak ; dat
waren de redevoeringen \'s morgens voor de verkiezing in de gehoorzaal van
het stadhuis door mijnheer den schout en zijn luitenant uitgesproken ; voorts
de instructies voor de vergaderingen van de geestelijkheid, den adel en den
Derden Stand. De redevoeringen waren zeer mooi ; en toen baas Jan zich
verwonderde dat menschen , die zoo mooi tot ons spraken , ons zoo slecht
behandeld hadden, zeide Chauvel lachende :
»In het vervolg, zal het een naar het ander moeten zijn : de daden
naar de woorden. Die heeren beginnen te begrijpen, dat het volk toch
eigenlijk sterker is en ze beginnen hoedje-af te spelen. Maar het volk moet
ook zijn kracht kennen en gebruiken , dan eerst zal alles naar recht gaan."
XII.
Doch hier moet ik u een gebeurtenis verhalen , waaraan ik nog altijd
met aandoening denk ; want ze maakte het geluk van mijn gansche leven.
Eerst echter moet ge weten, dat in de maand April de benoemden
uit onze streek om de Memorie onzer klachten op te stellen , bijeenkwamen
in het baljuwschap van Lixheim. Daar moesten ze in de herberg t\'huis
liggen. Baas Jan en Chauvel gingen er alle maandag morgens heen en kwa-
men eerst saterdag avonds weer ; dat duurde zoo drie weken.
Men kan zich ook voorstellen wat een levendigheid het in die dagen in
onze bergen was: al dat geschreeuw en getwist over de afschaffing van de
grondbelasting, de zoutpacht, de milicie , over de stemming uit eigen over-
tuiging of volgens opdracht, en honderd andere zaken, waaraan men vroe-
ger niet dacht. Elsaszers en Lotharingers zaten bij troepen in onze herberg;
ze dronken, ze sloegen met de vuisten op de tafels en raasden als Turken.
-ocr page 91-
De Generale Staten.
81
\'t Was alsof ze elkander zouden vermoorden, en toch waren ze het allen
eens , zooals alle mannen van het volk ; ze wilden hetzelfde als wij , anders
zou men wat vechtpartijen gezien hebben !
Valentin en ik werkten in de smederij aan de overzijde. We herstelden
de karren en besloegen de paarden van al dat heen en weer trekkende volk.
Somtijds trachtte ik ook wel eens met Valentin te redetwisten , want hij ge-
loofde , dat alles verloren was , als de heeren en de bisschoppen er onder
kwamen. Ik zou hem wel tot andere gedachten hebben willen brengen.
maar het was zulk een goede kerel, dat ik hem geen verdriet durfde aan-
doen. Zijn eenige troost was om te praten over een hutje dat hij in het
bosch had staan , achter de ;>Platte Kots" , o:n koolmeezen te vangen; hij had
ook netten in de heide en strikken in de paden , om patrijzen en lijsters te
vangen, — met vergunning , altijd! van den inspecteur Claude Coudray ,
wien hij van tijd tot tijd een rist vinken of lijsters ten geschenke bracht.
als bewijs van zijn dankbaarheid. Die liefhebberij hield hem uitsluitend bezig
te midden van de groote omkeering , die men reeds zag aanbreken ; hij dacht
slechts aan zijn lokfluitje, en zeide tot mij:
»De tijd van het broeien nadert, Michel ! en daarna gaat het fluiten
weer aan. Dan komt de groote trek van de lijsters , die in den Elsasz vallen
als de druif rijp begint te worden. Het jaar laat zich goed aanzien ; als
het zulk mooi weer blijft, zullen we wat vangen!"
Zijn groote gezicht helderde dan op , hij lachte met zijn grooten tande-
loozen mond , e» in zijn verbeelding zag hij reeds de lijsters bij den nek in
zijn strikken hangen. Hij trok al vast alle paarden , die wij te beslaan kre-
gen , haar uit den staart voor zijn lijsterstrikken.
Wat mij betreft, ik dacht na over de groote zaken van het baljuw-
schap ; maar vooral over de afschaffing van de milicie, omdat ik in Septem-
ber moest loten en ik daar nog meer voor voelde . dan voor al het overige.
Maar er gebeurde nog heel wat anders.
Sedert eenigen tijd , als ik \'s avonds t\'huiskwam , vond ik in onze hut
moeder Létumier met haar dochter , met mijn moeder aan \'t spinnen, terwijl
vader, Mathurine en de kleine Etienne, korven vlochten. Ze zaten
daar als of ze t\'huis waren en bleven met ons op tot tien ure. Die Létu-
miers waren rijke lieden, voor dien tijd; ze hadden wel twaalf morgen lands
bij het dorp liggen ; en hun dochter Annette, een groote blonde meid , wel
wat rosachtig , maar blank en frisch , was een goed schepsel. Ik zag haar
dikwijls voor de smederij voorbijgaan , met een aker onder den arm, — zoo-
als \'t heette om water bij de pomp te halen, — en met een zuikerzoet ge-
zichtje naar ons omkijken. Ze liep in een kort kleedje met een lijfje van
blauw linnen , en de armen tot aan de ellebogen bloot.
Ik za;>\' dat alles zonder er veel op te letten of er iets bij te denken.
\'s Avonds , als ik haar zag spinnen, sprak ik een paar woordjes tegen haar.
aardigheden , zooals een jongen tegen een meisje zegt, och ! uit beleefdheid,
omdat we jong waren; dat gaat van zelf zoo, en men denkt er niet verder bij.
Maar zie, op zekeren dag zegt moeder tegen mij :
»Hoor eens , Michel! \'t zou niet kwaad zijn , als ge zondag naar den
Ooievaar gingt dansen en dan uw fluweelen buis , uw roode vest en uw
zilveren hart aandeedt."
Eenigszins verwonderd vraag ik haar, waarom. Ze antwoordde mij
glimlachend en vader aanziende:
»Dat zult ge wel zien."
revolutie.                                                                                                                   6
-ocr page 92-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
82
Vader zat in gedachten te vlechten ; maar zeide toch tegen mij:
»De Létumiers zijn rijk; ge mocht wel eens met de dochter dansen ;
dat zou een goede partij zijn."
                 *
Toen ik dat hoorde , was ik verlegen. Niet dat ik een afkeer van dat
meisje had, neen! maar nog nooit was de gedachte om met haar te trou-
wen bij mij opgekomen. Maar toch, niettegenstaande dat alles, uit nieuws-
gierigheid, uit domheid , en ook wel wat om mijn vader genoegen te doen,
antwoord ik :
»Zooals ge wilt! Maar om te trouwen , daar ben ik nog te jong voor;
ik heb nog niet eens geloot."
»In allen gevalle ," zei moeder, »ge kunt er zachts heengaan, dat kost
niets , en ge zult er de menschen genoegen ineê doen ; \'t is een beleefdheid,
dat is alles."
En ik antwoordde : ȕoe dan maar!"
Den volgenden Zondag , tegen den avond , stapte ik op ; ik daalde de
berghelling at , over de zaak nadenkende en eigenlijk zelf verwonderd over
wat ik deed.
Toen ter tijd hield moeder Paquotte , weduwe van Dieudonné Bernel,
de herberg de Ooievaar, te Lützelburg , een weinigje links van de hou-
ten brug. Achter het huis , waar tegenwoordig de tuin is , tegen de helling
aan , danste men onder de boomen. Er was veel volk , want pastoor Chris-
tophe was niet zooals vele andere pastoors; hij hield zich of hij niets zag
ot hoorde , zelfs de clarinet van Jean Eat niet. Men dronk witten Elsaszer
land wijn en men at wat gebak.
Ik ga dus daavheen en klim de paar treden achter de plaats op , al
kijkende naar de jongens en meisjes , die daar op het terras met elkander
ronddraaiden. Nauwelijks was ik boven, bij het eerste prieeltje , of ik hoorde
moeder Létumier mij toeroepen :
«Hierheen, Michel I hierheen!"
De lieve Annette zat naast haar ; mij ziende werd ze zoo rood als een
klaproos. Ik greep haar arm en ik vroeg haar voor een wals. Ze gilde :
»0 ! mijnheer Michel!. .. O ! mijnheer Michel!" en ging met mij mede.
Ten allen tijde, vóór en na de Omwenteling , zijn de meisjes hetzelfde
geweest: ze hebben meer zin in den een dan in den ander.
Ik danste dus al met haar , vijf, zes walsen , ik weet zelf niet meer.
En we lachten , en moeder Létumier was recht op haar dreef en Annette ,
rood als vuur , hield de oogen neergeslagen. Natuurlijk werd er niet over
politiek gesproken ; er werd gekheid gemaakt en gedronken , en koekjes ge-
geten. Zoo is het leven !
Maar tegen zes ure had ik er genoeg van ; en zonder mij ergens om te
bekreunen , ga ik het terras af, de straat op , en het denneboschje door , om
den kortsten weg naar huis te hebben.
Het was buitengewoon warm voor den tijd van het jaar ; alles ontlook
en bloeide : de viooltjes , de braambessen en de aardbeziën , alles liep uit en
vervulde de lucht met zijn geuren, \'t Was of het al Juni was. Die din-
gen herinner ik mij nog als of het gisteren ware ; ik ben toch al vrij wat
jaartjes ouder , dat ben ik.
Boven op de rotsen, kom ik weer op den grooten weg , van waar men
de daken van de Buurten al zien kan ; en twee of driehonderd pas voor mij
uit, zie ik, grijs van stof, een meisje met een groote vierkante mand op
den rug, gebogen onder haar last, maar die liep of ze er wezen moest !...
Ik denk bij mij zelf:
-ocr page 93-
De Generale Staten.                                              83
»Dat is Marguerite !... Ja... ze is het!"
En ik leg een stapje op... ik begin op een drafje :
»Hé ! Marguerite , zijt gij het ?"
Ze keert zich om , met haar bruine gelaat, spiegelend van het zweet,
niet haar haren sluik langs de wangen hangende, en haar levendige oogen ;
toen ze mij ziet begint ze te lachen en zegt:
»Hé ! Michel!... kom! dat treft niet ongelukkig!"
Ik , ik keek maar naar haar sterken draagriem , die haar over den schou-
der knelde , ik was verwonderd en verlegen.
»He ! ge ziet er een beetje moede uit," zeide zij ; »zijt ge ver komen
loopen ?"
»Neen... ik kom van Lützelburg... van het dansen."
«Komaan ," zei ze, en ging weer aan \'t loopen. »Ik kom van Dabo ;
ik heb de gansche graafschap afgeloopen. Ik heb er wat verkocht, daar
ginds , van die Derde Standen! Ik ben op het goede oogenblik ge-
komen ; de afgevaardigden der parochieê\'n waren juist begonnen te verga-
deren. En eergisteren ochtend was ik te Lixheim in Lotharingen."
»Zijt ge dan van ijzer?" zeide ik naast haar loopende.
»Nu , van ijzer , dat juist niet; ik ben óok wel wat moede. Maar de
groote slag is geslagen , ziet ge ; dat gaat een gangetje !"
En daarbij lachte ze ; maar ze moest wel zeer moede zijn, want toen we
bij het muurtje kwamen dat langs den hof van Fürst loopt, zette ze haar
mand tegen den rand en zeide :
»Laat ons een oogenblikje praten Michel! om adem te scheppen."
Toen nam ik haar de mand af, en schoof ze geheel en al op den muur,
zeggende:
»Ja, even rusten ! Och, Marguerite ! ge hebt zuurder werk dan wij."
»Ja; maar het vlot dan ook tegenwoordig," zeide zij met dezelfde stem
en denzelfden oogopslag als haar vader; »wij kunnen dan ook zeggen, dat
we gevorderd zijn ! We hebben reeds onze oude rechten terug, en nu zul-
len we er nog nieuwe bij vragen. We moeten alles terug hebben, alles !
Het moet zoo ver komen , dat alles gelijk is . . . dat de belastingen voor al-
len dezelfde zijn . . . dat ieder er met zijn moed en zijn werk komen kan.
En dan moeten we de vrijheid hebben , dat moeten we !"
Daarbij zag ze mij aan. Ik was één en al bewondering, en dacht :
»Wat zijn wij en dergelijken toch , in vergelijking van die lieden.\' Wat
hebben wij toch voor het land gedaan ? Wat hebben wij geleden ?"
En , naar mij opziende, ging ze voort:
»Ja, zooals ik zeg ! Nu zijn de Memories van klachten bijna gereed ,
we zullen ze bij duizenden verkoopen. Ondertusschen loop ik alleen te venten.
We hebben niet anders om van te leven; ik moet nu wel voor twee werken,
daar vader voor allen werkt. Eergisteren heb ik hem twaalf livres gebracht;
daar zal hij deze week mede toekomen ; ik had er vijftien verdiend ! sedert
heb ik er vier verdiend, ik houd dus nog zeven livres over. Overmorgen
bezoek ik hem weder, \'t Gaat goed! En, als de Generale Staten zitten,
zullen we alles rondveuten wat daar gesproken wordt, in den Derden Stand
wel te verstaan! .. . We zullen er geen gras over laten groeien . . . neen!
Het is noodig, dat de geest vooruitgaat.. . dat men alles weet. . . dat de
menschen wat leeren ! Begrijpt ge ?"
»Ja, ja, Marguerite!\'\' antwoordde ik haar, »ge spreekt als uw vader,
het brengt mij bijna aan het weenen.\'\'
Zij was op den muur gaan zitten , naast haar mand. De zon ging juist
-ocr page 94-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
84
onder ; de hemel was , naar de zijde van Mittelbronn, goudgeel met groote roode
aderen ; en links, boven de oude ruïnen van het kasteel van Lützelburg, zag
men de bleeke schijf der maan aan den wolkeloozen hemel verrijzen.
Ik zag naar Marguerite, die niet meer sprak, maar in de aanschouwing
van dat schoone tafereel verzonken scheen. Ze leunde met den elleboog op
haar mars ; maar toen ik mijn oogen zoo strak op haar gevestigd had, was
het of ze dat gevoelde en sprak ze :
»Hé , ik ben zeker erg bestoven , niet ?"
Zonder haar te antwoorden , vroeg ik :
»Hoe oud zjjt ge nu ?"
«Den eersten Paaschdag, over 14 dagen," zeide zij, »zal ik zestien jaar
wezen. En gij?"
>>Ik , ik ben al over de achttien."
»Ja , ge zjjt sterk ," zeide zjj van den muur afspringende en den draag-
band weer om haar schouder doende. üHelp mij even. . . mooi! ik heb hem."
Met dat opbeuren van de mars , voelde ik , dat die verschrikkelijk zwaar
was , en ik zeide :
»0! \'t is te zwaar voor u , Marguerite ; laat mij maar eens dragen."
Maar zjj antwoordde mij, terwjjï ze met gekromden rug voortliep en
met moeite het hoofd naar mij toedraaide , glimlachende :
»Kom, wat! als men werkt om zijn rechten te herwinnen, is niets te
zwaar ; en we zullen ze herwinnen , zonder twijfel!\'\'...
Ik durfde bijna niet meer antwoorden ... ik was niet geheel op mjjn
gemak ... ik was een en al bewondering voor Chauvel en zjjn dochter, en
in mjjn geest verhief ik ze hemelhoog.
Marguerite scheen niet vermoeid meer ; af en toe vertelde zjj:
»Ja , daar ginds , te Lixheim , hebben ze zich met hand en tand ver-
dedigd, die adelljjken en die monniken. Maar men heeft hun te woord ge-
staan , men heeft hun gezegd wat ze verdienden te hooren. En alles zal in
de memorie komen, men zal niets vergeten. De koning zal weten hoe men
denkt en het gansche volk ook. Eerst moeten we echter zien wat de 6ene-
rale Staten worden zullen. Vader zegt, dat ze goed zullen zjjn : ik geloof
het ook. We zullen zien! . . . en we zullen onze afgevaardigden steunen : ze
zullen zich op ons kunnen verlaten."
Zoo kwamen wij aan de Buurten. Ik bracht Marguerite tot aan haar
deur. Het was reeds donker geworden. Zij haalde den sleutel uit haar
zak en zeide naar binnengaande:
>)Dat is weer achter den rag ! . . . Nu, goeden nacht, Michel !"
En ik wenschte haar ook goeden nacht.
T\'huis komende zaten vader en moeder op mij te wachten; >.e keken mij
vragend aan :
>> Welnu !" vroeg moeder.
»Nu! we hebben gedanst."
»En toen?"
»En toen , — ben ik naar huis gegaan V\'
^Alleen?"
»Ja."
•)Hebt ge niet op hen gewacht ?"
»Neen."
»En hebt ge niets gezegd?"
»Wat zou ik gezegd hebben ?"
Toen begon moeder boos te worden en te schreeuwen :
-ocr page 95-
De Generale Staten.                                         85
»Je bent een uilskuiken , ziedaar ! en die meid is nog groot-er uilskui-
ken , dat ze van je weten wil. Wat zijn wij dan bij hen ?"
Ze was wit van drift. Ik, ik keek haar rustig aan zonder te antwoor-
den. Vader zeide:
»Laat Michel met rust; schreeuw zoo hard niet."
Maar zij hoorde naar niets en ging maar voort :
»Heb je ooit zoo\'n domoor gezien? Ik, die sedert een hall\'jaar dat
groote koebeest van een Létumier aanhaal voor zijn best! een gierig oud wijf,
die niet anders doet dan van haar landerijen, haar hennepland en haar koei-
en te spreken! . . . Ik verdraag alles ... ik bewaar mijn geduld ... en clan
als ik het klaar heb , als hij maar heeft toe te bijten , wil die schavuit er
niet van gediend zijn! Hij denkt misschien dat hij een groote mijnheer is ,
en dat men hem na moet loopen. Ach! lieve hemel! moet men zulke domme
wezens in zijn familie hebben ; \'t is om dol te worden ! . . ."
Ik wilde antwoorden , maar zij stopte mij den mond :
»Hou je mond ! Je zult eindigen met te bedelen en wij er bij.\'\'
En toen ik zweeg, begon ze weer van voren af aan:
»Ja wel, mijnheer bedankt! . . . Slijt je leven maar met Nicolaassen en
Michels groot te brengen , zulke deugnieten , die zich laten snappen. Want
dat is zeker , dat deze zich ook ergens heeft laten snappen . . . Zulke schooi-
sters zijn er wel in de buurt! . . . Nu hij weigert, is dat zeker omdat hij
o]) een andere verliefd is ! . . ."
Ze draaide zich met haar bezem rond en keek mij over den schouder
aan. Ik kon het niet langer aanhooren en klom , bleek en onthutst, den lad-
der op. Sedert het vertrek van Claude . sliepen Etienne en ik boven, onder
het dak. Ik was meer dan verslagen. Van beneden schreeuwde moeder
mij nog na :
»Zoo, ga je loopen ... ik heb het goed gezien , heb ik niet ? ondeugende
slungel! Je durft niet te blijven! . . ."
Drift en schaamte deden mij bijna stikken. Ik wierp mij in de groote
kist, met de beide handen voor het gelaat. en dacht :
»0 ! mijn God ! is het mogelijk !"
En beneden hoorde ik moeder hoe langer hoe harder schreeuwen:
»0 ! die stommerik !... o ! die ezel!..."
Vader trachtte haar tot bedaren te brengen ; maar het duurde zeer lang.
De tranen stroomden mij over het gelaat. Eerst tegen één uur was alles
stil in de hut, maar ik kon niet slapen , ik voelde mij al te ongelukkig. . .
ik dacht:
»Zie !. .. sedert tien jaar werkt gij... De anderen gaan heen, gij blijft;
ge betaalt de schuld van het huishouden; ge geeft tot uw laatsten penning
om de oude lieden te ondersteunen ; en — omdat ge niet trouwen wilt met
dit meisje . om haar goed te krijgen ; omdat ge het hennepland niet wilt
trouwen . — is er geen haar goed aan u ; ge zijt slechts een Nicolas , een
ezel , een schavuit!"
Ik werd hoe langer hoe meer verontwaardigd. De kleine Etienne lag
rustig naast mij te slapen. Ik kon geen oog toedoen; de treurigste gedach-
ten woelden mij door het hoofd en het zweet sloeg mij uit; ik stikte op dien
zolder , ik had behoefte aan frissche lucht.
Eindelijk, tegen vier uur, sta ik op en ga naar beneden. Vader sliep niet;
hij vroeg mij:
»Zijt gij het Michel ? gaat ge uit ?"
»Ja , vader! ik ga uit."
-ocr page 96-
86                           Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Ik had wel met hem willen spreken : hij was de beste man van de we-
reld ; maar wat tegen hem te zeggen ? Moeder sliep ook niet; haar oogen
schitterden in het donker ; zij zeide niets en ik ging de deur uit.
Buiten steeg de mist uit het dal omhoog. Ik nam het weidepad langs
de rotsen. De mist maakte mijn kiel doornat, dat was mij een verfrissching.
Ik liep zonder vast doel recht voor mij uit. Wat ik al niet dacht, God al-
leen weet het! Ik wilde de Buurten verlaten , naar Saveme , naar Quatre-
Vents gaan ; een smidsknecht kan overal werk vinden. Het denkbeeld om
vader , Mathurine en den kleinen Etienne te verlaten , brak mij het hart.
Maar ik wist ook dat moeder nooit de mooie landerijen van de Létumiers
zou vergeten ; dat zij ze mij telkens voor de voeten zou werpen , tot in
eeuwigheid. In zulke oogenblikken spelen er wat gedachten door het hoofd!
Men denkt er later niet meer aan , men wil er niet meer aan denken , men
vergeet ze gelukkig.
Al wat ik mij herinner was, dat tegen vijf uur de zon heerlijk opging,
een ware lentezon ! De koelte had mij goed gedaan ; ik riep bij mij zelf:
»Michel , ge blijft! ge zult alles verdragen ! Ge kunt vader niet verla-
ten , neen ! en uw broeder Etienne , en uw zusje ook niet. Het is uw plicht
hen te ondersteunen. Moeder mag nog zoo schelden en razen ... ge blijft!"\'
En met zulke gedachten steeg ik naar het dorp op , langs de tuintjes
en boomgaarden , die aan den rand van de helling lagen. Ik werd hoe lan-
ger hoe meer versterkt. De zon werd steeds warmer, de vogels zongen ,
alles was met een rooden glans overgoten , de dauw trilde en schitterde aan
de bladeren. Ook zag ik den witten rook van onze smederij langzaam ten he-
mel stijgen. Valentin was dus al op.
Ik stapte wat door. Maar toen ik bij het dorp kwam , hoorde ik op
eens , aan den anderen kant van de heg waar ik langs liep , iemand spit-
ten. Ik zie op: daar was Marguerite achter haar woning bezig een hoek van
hun kleine tuintje om te zetten , om er aardappelen te poten. Daar ik wist,
dat ze den vorigen avond zoo vermoeid t\'huis gekomen was , verwonderde
mij dit; ik bleef bij de heg stilstaan en keek een langen tijd naar haar, en
hoe langer ik haar aanzag . des te meer bewondering gevoelde ik voor haar.
Ze stond daar te spitten met moed en ijver in een kort kleedje en op
klompen, aan niets dan aan haar werk denkende. En ik zag voor de eerste
keer, dat haar bruine wangen gevuld waren, haar voorhoofd klein, met
mooi bruin haar bij de wenkbrauwen en als een fijn dons rondom de slapen.
Ze geleek op haar vader ; haar beenen en armen waren dun en gespierd en
haar lendenen stevig; ze hield de lippen gesloten en haar klomp dreef de
spade in den grond, dat de vezels en wortels kraakten. Het zonlicht , dat
door de groote bloeiende appelboomen scheen, viel op haar, met de flikke-
rende schaduw van het trillen der bladen. De aarde dampte , alles schit-
terde ; men kon vooruit voelen , dat het een warme dag zou worden.
Nadat ik een geruimen tijd naar Marguerite gezien had , kwamen mij
de woorden van moeder: »hij is verliefd op een ander!" weer voor den
geest. En ik dacht: »\'t is waar: ik bemin een andere!... Deze heeft geen
land , geen weide , geen koeien. maar ze heeft moed, zij zal mijn vrouw
worden! En dan. zullen we hebben wat meer is dan dat alles. Maar eerst
wil ik haar waard worden, en ik zal haar waard worden door mijn arbeid!"
En sedert dat oogenblik , ben ik die gedachte nooit ontrouw geweest; ik
had nog meer eerbied voor Marguerite dan te voren; het denkbeeld kwam
geen oogenblik in mij op, dat ze de vrouw van een ander kon worden.
-ocr page 97-
De Generale Staten.                                             87
Toen ik dat besluit genomen had , verliet ik die plek vast besloten, vol
moed en zelfs tevreden. Er kwamen ook al menschen het pad af, om in
het veld te gaan werken. Ik kwam in de dorpsstraat. Valentin, met
zijn hemdsmouwen over zijn lange magere armen opgestroopt, borst en hals
bloot, stond mij reeds voor de smederij te wachten.
»Wat een heerlijk weer, Michel!\'\' begon hij al te roepen , toen hij mij
zag aankomen , »wat een heerlijk weer ! O ! als het zondag was, zouden we
een aardig uitvluchtje naar het bosch maken."
»Ja !" antwoordde ik hem lachende, terwijl ik mijn kiel uittrok ; «maar
het is Maandag. Wat hebben we van morgen te doen ?"
»De oude Rantzau heeft ons gister avond twee dozijn bijlen van den Har-
berg gebracht, om bij te smeden ; en dan is er nog de kar van Christoplie
Besme , die een nieuwe bus in de naaf noodig heeft.\'\'
>)Goed , goed !" zeide ik »we kunnen beginnen."
Nooit had ik mij vuriger tot den arbeid gevoeld. Het ijzer lag al in het
vuur. Valentin nam de nijptang en den bijhamer; ik den grooten hamer, en
daar ging het los.
Zoo is het mij altijd in het leven gegaan. Zoo dikwijls ik helder zag wat
ik wilde , en ik in plaats van te mijmeren en soesend den sleur te volgen,
besloten was tot iets moeielijks dat oplettendheid en moed vereisehte, — is
de goede stemming weer gekomen. Dan zong ik en floot ik en liet mijn
hamer roffelen als de beste. Het ergste is altijd, geen vast plan te hebben :
maar ik had er toen een , dat mij bijzonder aanstond.
Men moet echter niet gelooven dat het gemakkelijk was , mijn plan
ten uitvoer te brengen in het jaar 1780. Lang niet! En dienzelfden morgen,
toen, tegen zeven uur, Marguerite de smederij langs kwam met haar groote
mars , om haar brochures rond te venten — was het reeds Valentin , die mij
aan de bezwaren herinnerde. Hij had nog volstrekt geen erg, en juist daar-
om was ieder zijner woorden mij een openbaring.
»Zie eens , Michel !\'\' zeide hij op het meisje wijzende, die reeds boven aan
het dorp was, »is het niet verschrikkelijk een kind van zestien jaar met
zulke lasten op den rug te zien ? Dat gaat door regen en wind, sneeuw en
hitte ; dat schrikt nooit voor eenige moeite terug ; als het geen ketters waren,
zouden het martelaren zijn. Maar het is de duivel die ze drijft om hun
slechte boekjes te verkoopen , om onze heilige godsdienst en de orde door
den Heer in deze wereld ingesteld, te vernielen. In plaats van loon te ver-
dienen , verdient dat nu den strop."
»Nu maar, Valentin! den strop !" zeide ik.
»Ja , den strop !" zeide hij zijn neus vooruitstekende en de lippen vast
op elkaar drukkende, »en zelfs den brandstapel, als men rechtvaardig wilde
zijn. Zouden wij ze nog moeten verdedigen, als het juist hun verstand, hun
oppassendheid , hun moed zijn , die tegen ons gericht zijn ? Dat is evenals
de wolven en de vossen , hoe slimmer ze zijn . hoe meer men zich haasten
moet ze uit te roeien. Wanneer ze dom waren als de schapen, zouden ze zoo
gevaarlijk niet zijn; integendeel men kon ze scheren en ze zelfs fatsoenlijk op
stal zetten. Maar die calvinisten luisteren nergens naar, \'t is een ware pest."
»Maar het zijn toch schepselen van den Heer, niet minder dan wij, Va-
lentin !"
«Schepselen van den Heer!" schreeuwde hij , zijn lange armen omhoog
stekende. »Als het schepselen van den Heer waren, zouden dan de pastoors
weigeren om hun geboorte-acten, hun huwelijken en hun overlijden in te schrij-
ven ? Zou men ze dan begraven in het veld. ver van de gewijde aarde, als
-ocr page 98-
Geschiedenis van de Fransche L\'evolutie.
SS
dieren.\' Zou men ze dan van alle posten uitsluiten, zooals Chauvel zelf\'
/egt ? Zou iedereen dan zoo tegen hen uitvaren ? Neen, Michel! Het
doet me wel leed , want behalve hun handel, kan men hun niets verwijten;
maar baas Jan doet verkeerd met die menschen bij zich aan huis te laten
komen. Met dien Chauvel zal het slecht afloopen ; dat gaat te hard met hem !
Onze Buurtenaren zijn ezels dat ze hem benoemd hebben; als eenmaal de
orde weer hersteld zal zijn , ik zeg het u , de eersten die men zal inrekenen,
zijn Chauvel en zijn dochter . en misschien baas Jan ook , en wij allen, om
ons eenige jaren in de gevangenis te reinigen van onze zonden. Ik voor
mij zal het niet verdiend hebben , maar ik zal er toch de rechtvaardigheid
des konings in zien. Recht is recht.... We zullen het verdiend hebben. . .
\'t Is hard ! . . . maar de rechtvaardigheid voor alles."
En daarb|j kromde hij zijn grooten rug, de handen met een gebaar van
onderwerping samenvouwende, en daarop sloot hij de oogen als in gedachten
verzonken. Ik dacht :
»Kan een mensch zoo bekrompen wezen! Wat hij zegt raakt kant noch wal."
Maar met dat al begreep ik wel, dat ik alles tegen mij zou krijgen ,
als ik Marguerite ten huwelijk vroeg, en dat de Buurtenaren in staat zou-
den zijn mij te steenigen. Maar \'t was mij alles om \'t even , en ik verwon-
derde mij zelf\' over mijn moed.
Den avond van dien dag , toen het tijd was om naar huis te gaan ,
«jing ik er zonder vrees op af, en vast besloten van moeder alles aan te
hooren , zonder een woord te antwoorden. Toen ik dicht bij huis was, kwam
vader , bleek en schuchter , mij te gemoet . en wenkte mij met hem in een
steegje tusschen de tuinen verborgen, te gaan, om niet gezien te worden.
Ik volgde hem , en de arme man sprak bevende :
»Je moeder heeft gisteren erg getierd, mijn kind ... O ! \'t is verschrik-
keljjk ! . . . Wat zult ge nu doen ?. . . Ge gaat het huis zeker uit?. . ."
Hij zag mij angstig aan ; ik zag dat hij in de grootste ongerustheid
was , en ik antwoordde hem :
«Neen , neen , vader! Hoe zou ik u kunnen verlaten, u , den kleinen
Etienne en Mathurine ? . . . Dat kan niet!"
Zijn gelaat helderde op ; \'t was of hij herleefde.
»0 ! dat is goed," zeide hij. »Ik wist wel, dat ge blijven zoudt, Michel!
Ja. ik ben blijde met u gesproken te hebben!... zij is onredelijk... ze
maakt zich te driftig .... O ! ik heb ook veel geleden in mijn leven . . .
Maar , gelukkig . gij blijft... hoe gelukkig . . .!"
Hij hield mijn hand vast en ik voelde mij innig aangedaan.
»Ja ," zeide ik «ik zal blijven, vader ! en als moeder tiert .... ze is
mijn moeder. ik zal het aanhooren zonder te antwoorden."
Toen was hij gerust gesteld.
«Heel goed ," zeide hij. «Maar , luister , gij moet hier nog wat blijven
staan ; ik ga alleen binnen , want als je moeder ons samen zag, zou ze \'t
mij erg lastig maken; begrijpt ge ?"
»Ja vader ! ga maar."
Toen ging hij het steegje uit, en eenige minuten na hem volgde ik
hem dood bedaard , en ging in huis. Moeder zat achter in de kamer, bij den
haard , te spinnen , de tanden stijf op elkaar. Ze dacht zeker, dat ik iets
tegen haar zeggen zou . . . misschien dat ik heen ging. Ze volgde mij met
vlammende oogen bij elke beweging, en bereidde zich al voor mij te ver-
vloeken. De kleine Mathurine en Etienne zaten aan haar voeten een mand-
je te vlechten zonder de oogen te durven opslaan ; vader maakte wat hout
-ocr page 99-
J)e Generale Staten.
89
stuk, mij ter sluiks in \'t oog houdende ; maar aan mij was niets te bespeu-
ren , ik zei eenvoudig :
»Goeden avond vader! goeden avond moeder ! ik ben moê van daag ,
we hebben op de smederij druk gewerkt."
En daarop klom ik den ladder op. Niemand had mij geantwoord. Ik
legde mij ter ruste, voldaan over mijn handelwijze, en dien nacht sliep
ik goed.
XIII.
Den volgenden dag ging ik zeer vroeg naar het werk. Maar de her-
berg de Drie Duiven was al vol met menschen ; ze kwamen langs den
geheelen weg aan , sommigen op karren , anderen te voet.
Het gerucht liep , dat de memorie van onze klachten en bezwaren bijna
gereed was , en dat men ze weldra naar Metz zou brengen , om samenge-
smolten te worden met die van de andere baljuwschappen.
Sedert den dag der verkiezingen hadden een groot aantal afgevaardigden
naar het baljuwschap hun vrouwen en kinderen naar Lixheim laten komen.
Die menschen gingen nu weer naar huis , recht blijde het eigen nest weer
te mogen opzoeken.
Ze riepen in het voorbijgaan :
»\'t Is klaar!... Van avond komen de anderen.... Alles is in orde."
Valentin en ik , we waren ook blijde weldra baas Jan weer op de sme-
derij te zullen zien. Als men sedert tien jaar samen werkt, dan is het een
groot gemis drie weken alleen te blijven , en zoo\'n groot goed gezicht niet
meer voor zich te zien . dat u van tijd tot tijd toeroept:
»Komaan , jongens, vooruit!"
Of wel :
»Halt! we moeten even adem scheppen."
Ja , dan scheelt er iets aan ; men is de kluts kwijt.
We hingen dus onze buizen op , terwijl we over de goede tijding spra-
ken en keken naar die menigte menschen , die bij de herberg stil hielden.
Nicole en moeder Catherine kwamen met stoelen naar buiten, om de vrou-
wen te helpen uit de karren te komen ; en clan begonnen de complimenten
en begroetingen, want al die vrouwen waren oude kennissen, en sedert haar
mannen tot afgevaardigden benoemd waren, werd er nog meer gegroet;
men werd deftig en noemde elkaar «Madame."
Valentin lachte er hartelijk om.
»Zie eens , Michel," zeide hij , »daar is de gravin Dikke Japik ... of
de barones Gaarniks .... Zie eens ... nu kunnen we fijne manieren leeren !"
Hij kon grappig zijn als hij de burgers , die niet adellijk waren , bespotte ;
\'laarentegen , toen hij ze allerlei buigingen zag maken , kreeg hij de tranen
in de oogen , en eindigde telkens met te zeggen :
»Dat staat dat volk als een kanten kraag aan Finaude , de ezelin van
pater Bénédic!... O! die schraalhansen !... En als men dan bedenkt, dat
-ocr page 100-
90                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
zulk volk durft opstaan tegen Z. Maj. den koning, tegen de koningin en allen
die in hoogheid gezeten zijn ! Dat ze rechten voor zich eischen !... O ! ik zou
ze rechten geven , dat zou ik !... Ik zou ze op hun nommer zetten ; en als
ze niet tevreden waren, zou ik mijn Zwitsers en mijn veldwachters ver-
duhbelen."
Hij redeneerde aldus half binnensmonds , terwijl hij aan den blaasbalg
trok en het ijzer met zijn nijptang in het vuur hield. Ik kende zoodoende
al zijn gedachten , want het was hem een behoefte te spreken om zich zelf
te kunnen begrijpen ; en mij maakte het vroolijk.
Om kort te gaan, we hadden het werk weer opgevat; het aanbeeld
klonk sedert drie uren , de vonken vlogen naar alle kanten en we dachten
nergens aan dan aan ons werk, toen op eens een schaduw zich voor de
deur vertoont ; ik keer mij om : daar was Marguerite ! Ze had iets in haar
boezelaar en zeide tegen ons :
»Ik breng u werk . . . Mijn spade , die gebroken is . . . Zoudt gijlieden
me dat niet weer in orde kunnen maken tegen van avond of morgen vroeg ?"
Valentin neemt de spade . die erg gescheurd is en bij den hals afgebro-
ken. Ik was in mijn schik. Marguerite keek mij aan , en ik lachte haar
toe , als om te zeggen :
»Wees maar gerust . . . dat zal ik je netjes opknappen ... Ge zult zien
wat ik er van maak."
Zij eindigde met mij ook toe te lachen , daar ze zag , dat het mij ge-
noegen deed haar een kleinen dienst te bewijzen.
»Voor van avond of morgen ochtend . dat zal niet gaan ." zeide Valen-
tin , »maar als ge morgen avond terug woudt komen. . ."
»Kom , kom !" riep ik , >)zoo\'n zaak is dat niet! We hebben veel werk .
dat is waar , maar de spade van Marguerite moet vóórgaan. Laat het maar
aan mij over . Valentin ! ik neem het op mij."
»Hé ! niets liever dan dat," zeide hij, «maar het zal u meer tijd kos-
ten , dan ge denkt, en we hebben het druk."
Marguerite lachte.
»Nu ." zeide ze , »kan ik er op_ rekenen , Michel ?"
»Ja , ja, Marguerite ! ge zult ze van avond hebben.\'\'
Daarop ging ze heen ; en dadelijk ging ik aan het werk. Ik leide het
oude ijzer in het vuur en pakte de greep van den blaasbalg. Valentin keek
me wat vreemd aan ; mijn voortvarendheid verwonderde hem ; hij zeide niets ,
maar ik voelde dat mijn ooren rood werden en dat mijn wangen ook al be-
gonnen. Toen begon ik het smidslied aan te heffen :
.>Smid braaf en klook, liet vuurtje brandt helder" (1),
En hij , volgens gewoonte , stemde dadelijk mede in . met grove stem en
elk woord lang uithalende , op den slependen toon der oude knechts. Onze
hamers sloegen de maat; en bij de gedachte, dat ik voor Marguerite werkte,
sprong mijn hart op van genoegen. Ik geloof niet , dat ik ooit in mijn leven
beter gewerkt heb ; mijn hamer sprong nog vlugger omhoog dan hij op het
aanbeeld neerviel , het ijzer spreidde zich uit als deeg.
Ik smeedde mijn spade eei-st heet, en daarop koud na ; ik gaf er een
mooi fatsoen aan , vierkant, een weinig langwerpig , licht. de dikte precies
in het midden , de voorkant ietwat rond , de hals zoo afgerond en vast ge-
(1) »Bon forgeron , ton feu s\'allume."
-ocr page 101-
De Generale Staten.                                         91
klonken , dat Valentin van tijd tot tijd stilhield om mijn werk te komen be-
wonderen. Ik hoorde hem in zich zelf mompelen:
»Ieder zijn gave : baas Jan heeft zijn gelijke niet voor het hoefijzer ; ik,
ik heb het juiste oog voor de velgen en bussen. Ja, dat is een gave des
hemels , dat zal niemand tegenspreken. Hij zal het krijgen voor de spaden,
schoppen en ploegijzers, dat is zijn vak; zijn gave des Heeren."
Hij liep heen en terug, keerde zich om en vroeg mij soms:
»Zal ik je helpen ?\'\'
»Neen , neen!" riep ik dan, wat trotsch , en wat blij, dat ik mijn werk
zoo goed zag vlotten.
En ik begon weei\\te zingen :
»Smid braaf en kloek....."
Ieder ging zijn gang. Eindelijk, tegen vijf uur, was mijn spade gereed.
Ze blonk als een zilveren schotel en klonk als glas. Valentin nam haar in
de hand , woog haar lang en , mij in de oogen ziende, zeide hij :
»De oude Eebstock , van Ribeaupierre, die zeissen, spaden en ploegijzers
verkoopt tot in het hartje van Zwitserland , de oude Eebstock zelf zou zijn
groote R. op deze spade zetten en zeggen : »dat is werk van mij!" Ja, Michel!
de Chauvels zullen zich mogen beroemen, dat ze een schoone en goede spade
hebben , die het misschien langer zal uithouden dan zij zelf. Daar ! dat is je
meesterstuk."
Men kan denken of ik voldaan was , want Valentin was een kenner;
maar de eer van zijn loftuitingen was niets bij het genoegen dat ik mij er van
voorstelde die spade naar Marguerite te brengen. Alleen moest er nog een
steel aan\', en ik moest er een hebben van esschenhout, spiksplinternieuw.
Daarom liep ik , zonder dralen, naar onzen buurman den ouden draaier Ri-
gaud , die aanstonds zijn grooten bril op zijn neus zette en aan het werk
ging. Hij maakte mij een steel zooals ik dien wenschte; netjes rond . de
handgreep van boven niet te dik en stevig bevestigd , kortom iets lichts en
sterks. Ik betaalde hem metéén, en ik ging naar huis om de spade zoo
lang achter onze deur te zetten , totdat mijn dagwerk afgeloopen zou zijn.
Tegen zeven uur , toen ik mijn handen , gezicht en hals voor de sme-
derij bij de pomp stond te wasschen , en toevallig de straat op keek, zag ik
dat Marguerite op de bank voor haar huis aardappelen zat te schillen. Al
van verre liet ik haar de spade zien en ik kwam opgetogen bij haar, roepende :
«Ziedaar uw spade ! . . . . Wat zegt ge er van, Marguerite ?"
Zij nam de spade en bekeek ze met alle verbazing. Ik haalde kwalijk adem.
»Och!" zeide zij mij aanziende, »dat heeft Valentin gedaan."
Ik werd rood tot over de ooren en zeide :
«Denkt ge dan dat ik niets doen kan?"
»0 ! neen ! . . .. maar ze is zoo mooi! . . . . Weet ge wel, Michel! dat ge
een knappe werker zijt?"
Zij lachte mij toe ; en ik kwam weer in mijn humeur , toen ze op eens
zeide:
»Maar dat zal veel kosten. . . . Wat ben ik u daarvoor schuldig ?"
Toen ik dat hoorde was het of ik een slag in het aangezicht ki-eeg,
en ik antwoordde haar bijna driftig:
»Wilt ge me dan met geweld krenken , Marguerite ? Zie , ik doe mijn
best voor u . . . . Ik breng u een spade ten geschenke .... Ik verheug me
u een genoegen te kunnen doen , en gij vraagt me wat dat kost!"
Toen ze mijn verdrietige gelaat zag , riep ze uit:
»Maar je bent onredelijk, Michel! alle werk is zijn geld waard, en
-ocr page 102-
02                            Geschiedenis van de Pransche Revolutie.
bovendien , de kolen krijgt baas Jan ook niet voor niet. en gij werkt in
zijn dienst.\'\'
Ze had gelijk en dat voelde ik ; maar dat belette mij niet te antwoor-
den : »Neen neen ! dat is niet zoo ....!" en zelfs boos te worden, — toen
op eens vader Chauvel, in korten linnen kiel met den stok in de hand, mij
bij den arm vatte , zeggende :
»Wel, wel!. .. . Wat is er toch , Michel! zijt gij beiden daar aan liet-
kibbelen ?"
Hij kwam van Lixhehn en zag mij vergenoegd aan : maar mij bleef de
stem in de keel steken . ik was geheel en al verlegen.
»Och !" zei Marguerite , «hij heeft mijn spade hersteld, en nu wil hij er
geen geld voor hebben."
«Kom , wat !" zei Chauvel , »en waarom niet ?"
Gelukkig viel mij een goede gedachte in , en ik riep :
«Neen ! ge zult me geen penning in de hand krijgen, mijnheer Chauvel.
Hebt ge mij niet honderdmaal boeken geleend ? Hebt ge zuster Lisbeth geen
dienst bezorgd ? En nu nog . helpt ge het gansche land niet 0111 zijn rechten
te herwinnen ? Als ik iets voor u maak , clan doe ik het uit vriendschap ,
uit dankbaarheid ; ik zou me schamen u te zeggen : »Dat kost zooveel."
Dat stuit me tegen de borst."
Hij sloeg mij met zijn kleine levendige oogen gade en zeide :
»\'t Is wel... \'t is wel !... Maar ik heb dat alles ook niet gedaan, om
de menschen niet meer te betalen. Als ik het met zulke bedoelingen gedaan
had , zou ik mij ook over mij zelf schamen . . . Begrijpt ge , Michel ?"
Toen wist ik niet meer wat ik antwoorden zou . ik had wel haast wil-
len weenen . en zeide :
«O ! mijnheer Chauvel! ge doet me verdriet.\'\'
En toen antwoordde hij , blijkbaar eenigszins getroffen :
»Neen . Michel! neen , dat was de bedoeling niet. want ik houd je voor
een braven, eerlijken jongen; en, om het je te toonen, neem ik je geschenk
aan. Niet waar , Marguerite ! we nemen het beiden aan ?"
»0 ja!" zeide zij, »nu hij het gaarne heeft, kunnen we het niet
afslaan."
Chauvel bekeek toen de spade en prees mijn werk ook. Hij zeide. dat
ik een knappe werkman was , en dat hij mij met der tijd baas hoopte te
zien met een goede zaak. Ik was weer recht vergenoegd geworden, en toen
hij zijn huisje binnenging , mij de hand drukkende , en Marguerite mij toe-
riep : «Goeden avond, Michel ! en nog wel bedankt!" was alles vergeten. Ik
was over mij zelf tevreden, dat ik zoo goed geantwoord had , want de wij-
ze , waarop Chauvel mij aanzag toen ik sprak, had mij zeer verlegen gemaakt,
en als mijn gronden niet zoo goed geweest waren , had hij wel wat anders
kunnen denken. En zelfs beschouwde ik dat als een waarschuwing om wèl
voorzichtig te zijn , en mijn gezindheid jegens Marguerite goed te verbergen,
tot den dag , waarop ik haar ten huwelijk zou kunnen vragen.
Dat waren mijne gedachten, terwijl ik naar de herberg terugging.
Toen ik de groote zaal binnenkwam , was baas Jan juist aangekomen; hij
hing zijn groote jas in de kast en riep:
»Nicole . .. Nicole . . .! breng me gauw mijn baatje en mijn muts. O!
wat is het heerlijk in zijn huisjas en zijn klompen te zitten ! — Kijk, zijt gij
daar Michel! Nu zijn we weer allen bij elkaar ... ge zijt zeker achter met
het werk?"
«Niet zoo heel erg, baas ! we hebben het loopende werk afgemaakt.
-ocr page 103-
De Generale Staten.                                              93
De wiggen die van den Dagsberg gekomen waren , zijn gister avond allen
afgestuurd."
ȣomaan , des te beter! des te beter!" Moeder Catherine kwam ook
niet een vergenoegd gelaat binnen, en vroeg :
»Is het dan nu afgeloopen , Jan ? voor goed afgeloopen .\'. . gaat ge er
niet weer heen\'!"
»Neen , Catherine , Goddank! Ik had er genoeg van op het laatst, van
al die fraaiigheden. Nu is onze zaak gezond, de Memorie gaat overmorgen
in zee. Maar \'t is niet zonder moeite gegaan , en als we Chauvel niet ge-
had hadden, dan weet God wat er van terecht zou gekomen zijn. Wat een
kerel! hij weet alles . hij kan over alles spreken; \'t is de roem van de Buur-
ten dien man afgevaardigd te hebben. Al die van de andere baljuwschappen
hebben hem onder de eersten gekozen om onze klachten en bezwaren naar
Metz te brengen , en ze staande te houden tegen wie er wat op zou willen
afdingen. Nooit. zoolang als de Buurten bestaan zullen , zullen ze zoo\'n
goed figuur slaan. Nu is Chauvel ovei\'al bekend, en men weet ook, dat
wij hem hebben afgevaardigd; dat hij in de Eikenbosch-Buurt woont . en
dat de lieden van deze streek verstand genoeg hebben gehad om hem te
waardeeren. niettegenstaande zijn godsdienst."
Baas Jan vertelde dat alles, terwijl hij zijn klompen en zijn huisjas aantrok.
»Ja," riep hij al snuivende , »op honderden afgevaardigden naar het
hoofdbaljuwschap heeft onze Derde Stand er vijftien gekozen om de memorie
in te leveren, en daarvan was Chauvel de vierde ! — Nu moeten we dan ook
een feest hebben , hoort ge : een groote partij voor de vrienden van de Buur-
ten, ter eere van onzen afgevaardigde Chauvel. Alles is al afgesproken, Lé-
tumier en Cochart weten er al van: ik heb ze in den Gouden Appel, in
stad , aangetroffen , en ze al vast genoodigd en hun opgedragen de anderen
te noodigen. De oude fiesschen van onder uit den kelder moeten er aan ;
de keuken moet snerpen en sissen. Nicole moet van avond nog halen zes
pond best ossenvleesch, drie pond varkens ribbetjes, twee mooie schapenbou-
ten, bij baas Knntz op de markt; ze moet er bij zeggen, dat het voor
baas Jan van de Drie Duiven is. En de boutjes moeten met uien ge-
braden worden. We moeten kool met saucijsjes hebben , en de beste ham
moet afgekregen worden , en een goede salade , kaas en noten. Ieder zal te-
vreden wezen. Ik wil dat het gansche land wete , dat de Buurten de glorie
gehad hebben den vierden afgevaardigde van het baljuwschap naar Metz te
zenden ; een man dien niemand kende , maar dien wij gekend hebben , en
gekozen hebben , en die alleen meer gedaan heeft, om het recht des volks
te handhaven , dan vijftig anderen. Maar daar zullen we later over spreken.
Chauvel heeft de oudste j>rocureurs, de slimste advocaten en de rijkste bluf*
fers van de provincie den mond gesnoerd!"
Baas Jan had zeker hier en daar een glaasje gedronken onderweg; hij
praatte alléén maar door, zijn groote handen uitslaande en zijn roode wangen
opblazende , zooals hij altijd deed na een goed maal. Wij stonden met ver-
bazing naar hein te luisteren.
Nicole dekte ondertusschen de tafel voor het avondeten ; dat calmeerde
hem wat; ieder dacht na over hetgeen hij gehoord had.
Op het oogenblik dat ik naar huis zou gaan , zeide baas Jan tot mij:
»Zeg ook aan je vader, dat hij genood wordt door zijn ouden kameraad
Jean Leroux , want we zijn nog oude kameraden ; we hebben nog samen
geloot in zeven en vijftig ! Zeg hem dat. Morgen, precies twaalf uur, hoort
ge Michel?"
-ocr page 104-
94                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Hij hield mijn hand vast, en ik antwoordde hem :
»Ja, baas Jan ! ge doet ons veel eer aan."
»Als men zulke knappe menschen als ulieden noodt, doet men zich zelf
eer en genoegen. En nu, goeden avond!"
Daarop ging ik heen. Nooit had baas Jan , mijn peet, zoo veel goeds
van mijn vader gezegd, en ik had hem er nog liever om dan te voren, als
dat mogelijk is.
XIV.
t\' Huis komende vertelde ik aan mijn ouders, dat vader en ik den vol-
genden dag bij baas Jan ten eten verzocht waren , met de notabelen van de
Buurten. Ze gevoelden welk een eer ons daarmede geschiedde, en vader
was er aangedaan van. Een geruimen tijd sprak hij van zijn loting in de
milicie in het jaar zeven en vijftig, toen Jean Leroux en hij arm in arm
door de stad gingen , met linten aan hun driepunten ; en daarop van mijn
doop , waarbij zijn oude kameraad wel peet had willen zijn. Hij riep zich
die herinneringen tot in de minste bijzonderheden weer voor den geest, en
zeide :
»0 ! die goede oude tijd! die goede oude tijd !"
Moeder was ook tevreden ; maar daar ze nog altijd tegen mij mokte, liet
ze niets van haar blijdschap bespeuren , maar spon maar stijf voort, zonder
een woord te zeggen. Maar met dat al lagen den volgenden dag onze witte
hemden en de zondagskleeren op tafel klaar; ze had al vroeg alles gewas-
schen , gedroogd en in orde gebracht. En toen vader en ik , tegen den mid-
dag , arm in arm de dorpstraat afzakten , keek ze ons uit de deur na, en
riep tegen de buren :
»Ze gaan naar het groote feestmaal van de notabelen, bij baas Jean
Leroux!\'\'
Mijn oude vader , op mijn arm geleund , zeide glimlachend :
»We zijn weer even mooi als op den dag der verkiezingen. Sedert is
ons toch niets kwaads overkomen ; als dat nu maar zoo blijven mag, Michel!
Laat ons goed op onze tong passen, men praat altijd te veel op een groot
maal. Laat ons ons in acht nemen , hoort ge ?"
»Ja , vader! wees gerust, ik zal niets zeggen."
Hij was altijd angstig , als een arme haas , die sedert jaren van struik
tot struik vervolgd is. En hoeveel anderen in die tijden waren even als hij !
Bijna al de oude boeren , die onder de heeren en de kloosters waren opge-
groeid, en die maar al te goed wisten , dat er voor hen geen recht was.
Om iets te ondernemen , moet de jeugd beginnen , met enkele koppige
ouden, zooals Chauvel, aan het hoofd , die nooit veranderen en nooit terug-
schrikken. Als de boeren de omwenteling van 1781) alléén hadden moeten
maken, en als de burgers niet begonnen waren, dan waren we nog in 88 !
Wat zal men zeggen ? Door altijd te lijden, verliest men den moed; het ver-
trouwen komt van het geluk. Bovendien ontbrak vooral het onderwijs.
Maar men zou dien dag zien , wat goede wijn al niet kan uitwerken.
We waren nog wel honderd pas van de herberg af, toen we reeds het lachen
-ocr page 105-
üe Generale Staten.
95
en het vroolijk praten van de notabelen, die vóór ons aangekomen waren ,
konden hooren. De groote Létumier , Cochart, Claude Huré de wagensmid ,
Gauthier (Jourtois de gewezen kanonnier , en baas Jan , waren staande aan
het praten , bij den hoek van de groote tafel, waar een wit tafelkleed over
heen lag ; en toen we binnen kwamen , waren we zoo goed als verblind door
de karaifen en fiesschen, de borden van oud gekleurd aardewerk, de lepels
en vorken , die blonken van het eene eind der kamer tot aan het andere.
»He ! daar is mijn oude kameraad Jean-Pierre !" riep baas Jan , ons te
gemoet gaande.
Hij was gekleed in zijn smidsbuis met huzarenknoopen, de pruik
in een dikken vlecht aan den nek saamgebonden , het hemd van voren open,
wollen kousen en schoenen met zilveren gespen, terwijl zijn wijde broek
ruim om zijn welgevulden buik golfde. Zijn dikke roode wangen trilden van
genoegen , en zijn beide handen^ op vaders schouders leggende , zeicle hij :
»0! mijn arme goede Jean Pierre ! Wat ben ik blijde je te zien! Wat
komt alles mij weer voor den geest, als ik je zoo aanzie !"
»Ja ." zeide vader, met de tranen in de oogen , »de goede oude tijd
van de loting, niet waar, Jan ? Ik denk er ook nog wel eens om ; die
komt nooit weer I"
Maar Létumier, met zijn steek op één oor en zijn lange kaneelkleurige
jas sluik over zijn magere dijen hangende , met zijn roode vest met stalen
knoopen , die klonken als schelletjes , begon te schreeuwen :
»Hij is al weer gekomen , Jean Pierre! we hebben eergisteren allen vrij-
geloot, het gansche land heeft vrijgeloot! Leve de vreugd !"
Hij zwaaide daarbij met zijn steekhoed tot aan den zolder ; en de ande-
ren lachten, zeker óók omdat ze de fiesschen, die op een rei stonden, zagen;
ze hadden wel kunnen dansen van pret; van tijd tot tijd keerde er een uit
den kring zich om , als om zijn neus af te vegen , en telde met een schuin-
schen blik hoeveel fiesschen er wel waren.
Achter in de zaal was de deur van de keuken 0])en ; men zag de roode
vlam op den vuurhaard omhoog flikkeren , de twee bouten langzaam aan het
spit draaien . terwijl het vet sissend in de druippan lekte ; moeder Catherine,
met een groote witte muts op en haar hemdsmouwen opgestroopt , liep dan
met een schotel , dan met een taart in haar boezelaar , druk op en neer;
en Nicole was even druk bezig , met haar groote ijzeren vork de stukken
vleesch in de pannen om te keeren , of den slaëmmer in een hoek uit te
schudden. — De lekkere lucht verspreidde zich overal.
Men zou niet gedacht hebben , dat baas Jan eenvoudige dorpsnotabelen
zóó deftig zou onthalen ; maar deze eenvoudige en werkzame man zag bij
groote gelegenheden niet op een kleintje ; en hoe zou hij beter gelegenheid
kunnen hebben . om de achting van de streek te winnen. dan door hen goed
te onthalen . die hem naar de vergadering van het baljuwschap hadden af-
gevaardigd met zijn vriend Chauvel. Al de goede burgers van mijn tijd heb-
ben hetzelfde gedaan ; dat was het beste middel om de orde te bewaren. Ze
waren zoo verstandig . zich aan het hoofd van het volk te plaatsen ; en als
hun zonen . uit hoogmoed , gierigheid of domheid , zich van het volk hebben
willen afscheiden . om een soort van valsche adellijken te worden , hebben
ze altijd eigenlijk voor anderen gewerkt , die hun te slim af waren. Dit is
in weinig woorden onze geheele geschiedenis.
Ondertusschen waren de oudjes bij het venster op een troepje gaan staan,
en begonnen weer te praten over de zaken van het baljuwschap, en eiken
keer als er weer een notabele binnenkwam , ging het weer aan een roepen :
-ocr page 106-
9G                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
«He ! 1\'letche ! . . . he! Bigaud !. . . kom hier ! . . . Hoe gaat het ? . . ."
Valentin stond achteraf en lachte terwijl hij mij aanzag. Maar zijn geest-
drift voor «den koning, de koningin en allen die in hoogheid gezeten zijn,\'\'
belette hem niet, veel van goeden wijn, saucjjsjes en ham te houden. Zoo\'n
feest lachte hem toch maar zeer toe en zijn lange neus keerde zich met wei-
behagen naar den kant van de keuken.
Eindelijk, klokslag twaalf, kwam Nicole mij vragen Chauvel te gaan
halen . en ik zou juist gaan , toen hij bedaard met Marguerite kwam aanstap-
pen. Allen riepen :
«Daar is hij! . . daar is hij!"
In zijn carmagnole (1) en zijn linnen broek, ging hij vroolijk en lachend
ieder de hand drukken. Hij was toch een ander man geworden , een man
van gewicht. Mijnheer de schoutsluitenant zou hem nu niet meer komen
oppakken ; hij was onder de vijftien van Metz gekozen en dat kon men hem
aanzien ; zijn kleine zwarte oogen schitterden nog meer dan vroeger, en zijn
liemdskraag . goed gebleekt , stond hem fier tegen de ooren op.
Daar de groote Létumier, die veel van deftigheid hield, een scort van
aanspraak tegen hem wilde houden , zeide hij lachend tegen hem :
»Baas LétumierI daar komt de soep aan; ze ruikt heerlijk!"
En zoo was het; vrouw Catherine kwam juist met den grooten soep-
schotel binnen , dien ze in alle statigheid op tafel zette.
Baas Jan liep :
«Zitten gaan , vrienden, zitten! Létumier ! ge moogt uw aanspraak bij
liet nagerecht houden . . Hongerige buik luistert niet. Gij hier Cochart:
Chauvel daar ginds , aan het boveneind ; Valentin ! . . Huré ! . . . Jean-Pier-
re ! . . ." kortom hij wees ons allen onze plaats aan , en men dacht nergens
meer aan dan aan de feestvreugde. Vader, Valentin en ik zaten tegen-
over baas Jan, die voordiende; hij beurde den deksel van den grooten soep-
schotel op. de geur van een krachtige vleeschsoep steeg als een regenwolk
naar den zolder , en men begon elkander de borden aan te geven.
Ik had nooit zulk een groot feestmaal bijgewoond ; ik was één en al
bewondering en mijn vader nog meer.
«Ieder heeft zijn flesch naast zich ," zeide baas Jan , »en zal wel zoo
goed zijn zich in te schenken."
En natuurlijk, na zulk een goede soep, ontkurkte men de Hesschen en
vulde de glazen. Sommigen wilden al drinken op de gezondheid van de af-
gevaardigden naar het baljuwschap; maar dit was Elsaszische landwijn , en
baas Jan liep :
«Wacht zoo lang! . . . op onze gezondheid moet met fijnen wijn gedron-
ken worden , niet met gewonen."
Men vond dat hij groot gelijk had.
De bouilli met peterselie gekookt kwam op , en ieder at er een goed
stukje van.
Létumier zeide dat ieder die in het veld of in welk beroep ook werkt.
een half pond van zulk vleesch, met zijn kalkoentje wijn, bij eiken maaltijd
hebben moest. De houthakker Cochart was het volkomen met hem eens .
en zoo begon men over de politiek te praten , toen de zuurkool met gebra-
den saucjjsjes aankwam ; dat bracht de meesten weer op andere gedachten.
Marguerite en Nicole liepen rondom de tafel , om de leège flesschen te
(1) icarmagnole," een wel berucht woord in de latere geschiedenis der Omwen-
teling, is zoowel het buis of de kiel, als de dans, en het lied der Jucobijnen.
-ocr page 107-
De Generale Staten.
97
ruilen , en vrouw Catherine bracht de schotels binnen. Tegen één uur, toen
de schapenbouten binnenkwamen en oude wijn van Kibeaupierre opgezet
werd , begon de vroolijkheid te komen en al toe te nemen. Men keek elkan-
der aan met een vergenoegd gelaat, en Cochart zeide :
»We zijn menschen ! . . . We hebben onze menschenrechten ! . .. Wie hef.
tegendeel beweren wil, laat hem in het bosch komen, en ik zal hem te woord
staan."
En de gewezen kanonnier Gauthier Courtois riep :
»Als we niet altijd menschen geweest zijn , dan ligt het hieraan . dat
de heeren den goeden wijn en goed eten op hun zijde gehad hebben. Als
er een veldslag geleTerd moest worden wilden zij ons wel graag vleien en
ons alles beloven wat we wenschten. Maar als het gedaan was . werd er
weer over niets dan krijgstucht gesproken , en het regende klappen met het
plat van den sabel. Ik zeg dat het een schandaal is de soldaten te slaan .
en mannen die moed in \'t lijf hebben van de officiersplaatsen buiten te slui-
ten , omdat, ze niet van adel zijn."
Létumier zag alles op zijn mooist in, en riep :
»De ellende is voorbij; onze Memories zijn in orde; men zal zien wat
we willen , en de goede koning zal wel moeten zeggen : >>Die menschen heb-
ben gelijk , honderdmaal gelijk ; ze willen gelijkheid van belastingen en ge-
lijkheid van rechten , dat is niet meer dan billijk." Zijn we niet allen Fran-
schen ? Moeten we niet allen dezelfde rechten hebben en dezelfde lasten
dragen ? Dat zegt je gezond verstand . wat duivel!" De man sprak niet
kwaad ; hij sperde er zijn grooten mond tot aan de ooren bij open, hield de
oogen met een ondeugende uitdrukking half gesloten, het hoofd een weinig
achterover, en sloeg zijn lange armen uit zooals zij die vlug voor de vuist
spreken veel doen. Ieder luisterde toe ; en zelfs vader knikte een paar ma-
Ie» met het hoofd en mompelde:
»Hij kan het aardig zeggen ... \'t is waar ! . .. Maar laat ons niets zeg-
gen, Michel ! dat is te gevaarlijk."
Telkens keek hij naar de deur , alsof de veldwachters alle oogenblikkeu
zouden binnenkomen.
Toen sprak baas Jan , na de glazen met den ouden wijn gevuld te heb-
ben, het volgende :
«Mijne vrienden! op de gezondheid van Chauvel, die ons het best van
allen in de vergadering van het baljuwschap gesteund heeft. Dat hij nog
lang moge leve om de rechten van den Derden Stand te verdedigen , en al-
tijd zoo goed spreken , als hij daar gedaan heeft; — dat wensch ik ! Op zijn
gezondheid!"
En ieder rekte zich over de tafel heen, en met de grootste opgewonden-
heid werd er weer geklonken. Men lachte en ieder herhaalde :
»Op de gezondheid van de afgevaardigden naar het baljuwschap: baas
Jan en Chauvel!"
De glasruiten van de groote zaal dreunden er van. Op straat gingen
de menschen stil staan met den neus tegen de ruiten en dachten zeker :
>)Die daar binnen schreeuwen zijn goed gezond !"
Toen de notabelen weer waren gaan zitten werden de glazen wederom
gevuld , terwijl Catharine en Nicole de groote roomtaarten opbrachten en Mar-
guerite de kliekjes vleesch , ham en salade wegnam.
Alle oogen richtten zich naar den kant van Chauvel, in gespannen ver-
wachting van wat hij antwoorden zou. Hij zelf zat bedaard aan het opper-
eind , met zijn katoenen muts over den knop van zijn stoel ; gelijk gewoon-
REVOLUTIK.                                                                                                                                                                   7
-ocr page 108-
08                            Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
lijk bleek en met strakke lippen, zat hij als in gedachten te staren , mot
zijn glas in de hand. De oude wijn had hem zeker wat korzelig gemaakt,
want in plaats van óók een gezondheid in te stellen . zeide hij met een heldere
stem :
»Ja. de eerste stap is gedaan! Maar laat ons nog niet \\ictorie kraaien;
er blijft nog veel te doen . eer we in onze rechten hersteld zijn. De afsehaf-
fing der adellijke privilegiën , der grondbelasting, der heerendiensten , der
zoutpacht, der tollen , der corveën , — dat is al veel gevraagd : de anderen
zullen niet gemakkelijk toegeven . neen ! ze zullen vechten, ze zullen het recht
weerstaan ; ze zullen met kracht en geweld gedwongen moeten worden ! Ze
zullen te hulp roepen al wat beambte is , al wie van hun posten leven en
hopen ook den adeldom te verwerven. En, mijne vrienden ! dat alles is
nog maar de eerste greep , dat is nog maar het geringste, ik geloof\' dat
de Derde Stand dien eersten veldslag winnen zal; het volk wil het; het
volk . dat die ongelijke lasten draagt, zal zijn afgevaardigden ondersteunen."
»Ja , ja , tot den dood !\'\' schreeuwden de groote Létumier , Cochart ,
Huré en baas Jan , met gebalde vuisten, »we zullen het winnen, we wil-
len het winnen ! . . ."
Chauvel verroerde geen pink ; toen ze uitgetierd hadden, ging hij voort,
alsof niemand iets gezegd had :
»We kunnen het winnen op het punt van al de onrechtvaardigheden ,
die het volk inziet en gevoelt, en die al te schreeuwend , al te duidelijk
zijn. Maar wat zal ons dat baten, wanneer later, als de Generale Staten een-
maal ontbonden en de gelden tot dekking van de schuld toegestaan zijn, —
wanneer dan de edelen hun rechten en privilegiën weer invoeren? \'t Zou de
eerste maal niet zijn , want we hebben ze vroeger ook gehad , zulke Gene-
rale Staten, en toch al wat ze ten gunste des volks besloten hebben , be-
staat sedert lang niet meer. — Wat we noodig hebben , na de afschaffing
der privilegiën , dat is de kracht om te beletten , dat men ze herstelt. Die
kracht is in het volk aanwezig , ze is in ons leger. Maar men moet niet één
dag, één maand, één jaar willen: men moet altijd willen; men moet be-
letten dat de schavuiten , de schurken , langzaam , voorzichtig en langs om-
wegen weer herstellen , wat de Derde Stand , met den steun van het volk ,
zal hebben omvergeworpen! Het leger moet met ons zijn en , zal het leger
met ons zijn , dan moet de minste soldaat door moed en verstand, van graad
tot graad kunnen opklimmen . tot maarschalk en connétable, even goed als de
adellijken , verstaat ge ?\'\'
»Op de gezondheid van Chauvel!" riep Gauthier Courtois.
Maar hij , de hand uitstrekkende om de anderen tegen te houden van
daarop te antwoorden , ging voort:
»Dan zullen de soldaten zoo dom niet zijn om den adel tegen het volk
te steunen , ze zullen met ons zijn en blijven! — Verder , — en luistert
goed toe , want dat is het voornaamste! — opdat het leger en het volk niet
meer bedrogen zullen kunnen worden; opdat men hen niet zoo zal kun-
nen verblinden, dat ze zelf hun eigen bevordering tegenhouden en hen ver-
dedigen , die de posten bezetten , waar zij recht op hebben , — moeten we
hebben de vrijheid om te spreken en te schrijven voor iedereen. Thans, als
men u onrecht aandoet, bij wien beklaagt ge u ? Bij de hoogere overheid.
Maar die hoogere overheid geeft u altijd ongelijk , en dat is zeer natuurlijk,
want de beambte voert immers zijn orders uit! Maar als ge u kondet be-
klagen voor het volk ; als het volk zelf zijn overheden benoemde, dan zou
men u geen onrecht durven aandoen ; zelfs zou er geen onrecht kunnen be-
-ocr page 109-
De Generale Staten.                                             99
staan, daar gij uw beambten altijd tot reden zoudt brengen, door hun niet
meer uw stem te geven. — Maar om dat alles te begrijpen, moeten de men-
schen wat leeren , en daarom houden de adellijken het onderwijs voor zoo
gevaarlijk ; daarom predikt men u in de kerken : »zalig de armen van geest/\'
En daarom ook hebben we zoo vele wetten tegen de boeken en de couranten ;
daarom moeten zij die ons verlichten willen, de wijk ne2nen naar Zwitserland,
Holland en Engeland. Een groot aantal zijn onder hun last gestorven , —
of neen ! zulke menschen sterven nooit; ze zijn en blijven onder het volk,
om het te ondersteunen ; alleenlijk men moet ze lezen . men moet ze begrij-
pen. Op hun gezondheid , daarop drink ik !"
Toen hield Chauvel ons zijn glas toe , en allen te zamen riepen wij:
»0p de gezondheid van de knappe lieden !\'\'
De meesten begrepen eigenlijk niet over wie Chauvel het eigenlijk gehad
had : maar dat schaadde niet, ze schreeuwden er niet minder om. Dat ging zelfs
zoo hard. dat ten laatste moeder Catherine ons kwam waarschuwen, toch niet
zoo te schreeuwen, aangezien de helft van het dorp voor het huis stond, en
we ons aanstelden of we oproer maakten tegen den koning.
Valentin ging op slag heen , en mijn vader begon mij ook al aan te
zien , alsof hij vragen wilde , of het ook tijd was ons uit de voeten te
maken.
»Nu ja , dat is goed , Catherine !" zei baas Jan, »we hebben nu zoowat
ons hart voor elkander uitgestort; nu is het ook genoeg."
Ieder zweeg stil. Men liet de schaaltjes met noten en appelen rondgaan.
Duiten op straat hoorde men het getingel van een lier.
»He !" zeide Létumier , »daar is Methusalem I"
En baas Jan riep : »Goed! laat hem binnenkomen... hij komt juist van
pas.
Dadelijk ging Marguerite naar buiten, en bracht den ouden Methusalem
binnen, dien iedereen onder dien naam kende. Zijn eigenlijke naam was Do-
minique Saint-Fauvert, en al de oudjes zullen u zeggen , dat er nog nooit
iemand op zulke oude beenen geloopen heeft. Hij wras zeker bij de honderd
jaar. Zijn gelaat was zoo geel en gerimpeld dat het wel op koek geleek, en
men kwalijk den vorm van zijn\'neus en van zijn kin, of de plaats van zijn
kleine oogen kon onderkennen , onder lange witte wenkbrauwen , als van
een poedel, bijna verborgen. Hij droeg een grooten grijzen hoed . van voren
plat gedrukt, en met den rand rechtstandig omhoog, met een haneveer er
op. De mouwen van zijn kiel en de pijpen van zijn broek waren openge-
scheurd en met touwen, in den trant van luiers, vastgewikkeld. De liedjes
die hij speelde , moesten minstens uit den tijd van den Zweedschen oorlog
zijn; als men ze maar hoorde , moest men haast wreenen.
»Zoo zijt gij daar, Methusalem?" riep baas Jan hem toe , »kom ! kom
eens hier!"
Daarbij hield hij hem een glas wjjn toe, dat de oude man aannam, on-
derwij] naar drie kanten met een knikje van het hoofd groetende. Toen
dronk hij het zeer langzaam uit, waarbij hij zijn kleine oogen dicht kneep.
Moeder Catherine, Marguerite en Nicole stonden achter hem; wij zagen hem
met aandoening aan.
Toen hij zijn glas terug gaf, vroeg baas Jan hem om een stukje te
zingen. Maar de oude Methusalem zeide, dat hij in jaren niet meer gezon-
gen had. Doch hij begon een stukje te spelen, een alleraandoenlijkste wijs,
maar zóó oud, dat niemand het kende; we keken elkander verwonderd aan.
Op eens zeide mijn vader:
-ocr page 110-
100                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»Och! dat is het oBoerenlied", en toen riep de gansche tafel:
«Ja, ja!... dat is het »Boei-enlied". Jean-Pierre! dat moet gij er bij
zingen!"
Ik wist niet eens dat vader zong; ik had het hem nooit hooren doen.
Hij zeide:
»Ik heb het vergeten!... Ik ken er niets meer van.\'\'
Maar toen Chauvel hem sterk aanmoedigde en baas Jan beweerde , dat
vroeger niemand beter zong dan zijn vriend Jean-Pierre, zeide hij eindelijk, met
roode wangen en neergeslagen oogen, na een paar maal gekucht te hebben:
»Als het clan wezen moet... nu clan! dan wil ik zien of het mij te
binnen wil schieten."
En meteen begon hij het Boerenlied te zingen, naar de wijs die de lier
aangaf. Hij zong met een zeer zachte stem, en op zoo droefgeestigen toon,
dat het was of men onze arme voorvaders zelf zag, zoo als ze in oude
tijden de aarde gebrekkig bewerkten met hun vrouwen voor den ploeg ge-
spannen ; men zag als \'t ware de plunderende soldaten, die hun oogst weg-
roofden ; den brand die van hun stroodorpen opsteeg, en hun voorraad in
vonken deed wegstuiven ; hun vrouwen en dochters naar hoeken en bijpaden
weggesleurd; en daarop den hongersnood, de pest en het ophangen bij gan-
sche troepen... al die afgrijselijkheden!... ellende vóór, ellende na! er was
geen eind aan!
In weerwil van den goeden wijn, lag ik, bij het derde couplet, al met
mijn aangezicht op tafel, letterlijk te snikken, terwijl Létumier, Huré, Co-
chart, baas Jan en een paar anderen het referein meezongen, zooals men
op de begrafenis van zijn vader of moeder zou zingen.
Marguerite zong ook mede. Haar stem klonk als een klachte van een
dier vrouwen, die voor den ploeg gespannen of meegesleurd werden. Het
geheel was verschrikkelijk , om de haren te berge te doen rijzen.
Bond ziende, zag ik dat we allen zoo bleek zagen als dooden. Chauvel,
aan het eind van de tafel, met toegeknepen lippen, keek uit zijn oogen als
een wolf.
Eindelijk zweeg vader stil; de lier kraste nog een oogenblik na; Chau-
vel zeide :
»Jean-Pierre, ge hebt uitstekend gezongen! Gezongen als een van die voor-
vaderen zelf, omdat ge dezelfde dingen ondervonden hebt; en — ons aller
vaders , onze grootvaders , al die mannen en vrouwen , van wie wij sedert
duizend jaar afstammen, hebben ze ondervonden .. ."
En terwijl de anderen zwegen, riep hij , vol geestdrift :
«Maar het oude lied is uit. . . Een nieuw lied moet beginnen!"
En op slag waren we allen , ik het eerst, overeind en riepen :
»Ja , er moet een nieuw lied beginnen... we hebben al te veel geleden!\'\'
»We zullen het spoedig beleven!" zeide Chauvel. »Voor het oogenblik
heeft moeder Catherine ons gewaarschuwd niet zoo te schreeuwen ; zij heeft
gelijk; hier dient dat nergens toe."
Toen hief baas Jan, met zijn zware stem, het smidslied aan. Daar Va-
lentin weer binnengekomen was, zongen wij beiden met hem mede. Dat lied
bracht weer wat vroolijkheid aan ; het was óók wel wat somber, maar het
was forsch ; het referein was dat de smid het ijzer smeedt!. . . Daar kon
men alles bij denken , en men glimlachte.
Er werden nog vrij wat andere liederen gezongen, en mooie ook ! Maar
dat van vader zal ik nooit vergeten, en als ik er aan denk , zeg ik nog bij
mij zelven :
-ocr page 111-
De Generale Staten.                                        101
»0 , groote, o , heilige Revolutie ! dat ieder boer van Frankrijk , die
op u mocht willen smalen , het lied van zijn voorvaderen leere! En als dat
lied hem niet bekeert, laat hij , zijn kinderen en kindskinderen, het dan nog
eens zingen als lijfeigenen. Dan zullen zij het misschien begrijpen, en hun
ondankbaarheid zou gestraft zijn.\'\'
Eerst laat gingen vader en ik naar onze hut. Den volgenden dag, den 1 On
April 1789, vertrok Chauvel naar Metz. De Generale Staten begonnen te
naderen.
XV.
Na het vertrek van Chauvel, werd er eenige dagen lang nergens anders
over gesproken dan over de zaken van het hoofdbaljuwschap, en vooral over
het al of niet vereenigen der drie standen tot één vergadering , bij de Ge-
nerale Staten. Dat is en blijft een der grootste twistpunten , die ik ooit be-
leefd heb.
De koninklijke ordonnancie had bepaald , dat de Derde Stand uit een
dubbel aantal zou bestaan, dat wil zeggen , dat wij evenveel afgevaardigden
zouden hebben als de twee andere standen samen. Derhalve wilden wij ye-
stemd hebben bij het getal, om zoodoende de privilegiën te kunnen af-
schaffen , in weerwil van den tegenstand , dien de edelen en de bisschoppen
daartegen mochten voeren. Maar zij , die natuurlijk hun oude rechten wensch-
ten te behouden, wilden juist b ij standen stemmen, omdat ze wel ze-
ker waren het samen altijd eens te zijn tegen onzen stand , en dus altijd
twee stemmen tegen een te hebben.
Toen had men de opgewondenheid en verontwaardiging eens moeten
zien van baas Jan , van Létumier, van Cochart en al de notabelen, als ze des
avonds in den hof van de Drie Duiven , onder den grooten eik , bij el kan-
der zaten!
Want sedert eenige dagen , werden de banken en tafels \'s avonds naar
buiten gebracht, voor de luchtigheid. Zoo winderig en regenachtig het later,
in Mei 1789, worden zou, zoo buitengewoon warm was het in April van dat
jaar; alles bloeide en liep uit; de vogels hadden den lóen jiun nesten al
gebouwd. En ik herinner mij, dat Valentin en ik in de smederij stonden
te werken in broek en kiel, want zelfs het hemd hadden we uitgetrokken
en achter de deur gehangen. Baas Jan , zoo rood als een biet en glimmend
van gezondheid, riep me alle oogenblikken naar buiten:
»Kom hier Michel! pomp nog eens !"
En dan moest ik hem een femien straal op zijn kale hoofd en zijn
naakte schouders pompen. Dat was zoo zijn manier, om zich op te frisschen.
Madeleine Eigaud , de vrouw van buurman den kunstdraaier, stond dan aan
de overzijde er hartelijk om te lachen.
Daarmee wil ik maar zeggen dat het erg warm was , en dat we recht
blijde waren toen we na achten, in de koelte bij het maanlicht , een halfje
-ocr page 112-
102                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Elsasser of een kannetje appelwijn konden gaan drinken, in den tuin achter
het hek.
Langs de gansche straat zaten de vrouwtjes en meisjes voor de deuren
te spinnen en te snappen. Overal hoorde men lachen en praten , hondenge-
blaf en levendigheid , van ver en nabij. De buren konden ons ook hooren
politiseeren ; maar daar bekreunden we ons niet om , men begon wat meer
te durven.
Marguerite kwam ook wel eens bij ons in den hof. Dan praatten we
samen bij de beukenhaag en maakten gekheid , terwijl de groote Létumier
met zijn beide vuisten op de tafel sloeg en riep :
\')\'t Houdt eenmaal op!... zóó kan \'t niet langer. We moeten maar ver-
klaren , dat wij alles in alles zijn !"
Dan suste moeder Catherine :
»In \'s hemels naam , baas Létumier ! sla onze talel niet stuk; die arme
tafel wil niet standsgewijze stemmen."
Zoo was ons leventje ; en ik herinner mij niet gelukkiger geweest te
zijn , dan in die tijden dat ik met Marguerite praatte zonder haar te durven
zeggen , dat ik van haar hield. Neen , nooit heb ik mij gelukkiger gevoeld.
Dien avond dan, tegen acht uur, zaten we in den hof onder den boom.
waardoor het kalme maanlicht flikkerde. De groote Létumier schreeuwde :
Cochart met zijn krommen neus in zijn rossen baard gedoken , een eindje
pijp tusschen de tanden en oogen zoo rond als een nachtuil. zat met zijn
elleboog bijna midden op de tafel, te rooken en te luisteren. Men dacht aan
geen kwaad , Cochart evenmin als de anderen , hoewel hij dien morgen een
mooien slag geslagen had. Zijn houthakkersbaantje bracht hem niet veel op.
zooals te begrijpen is ; maar hij wandelde van tijd tot tijd over de grenzen
en haalde uit het •Graufthal een fermen zak met tabak , die met een aardig
winstje verkocht werd : de blanke fijnsneê voor twintig stuivers het pond
in plaats van vier, en de donkere , die hem drie stuivers gekost had , voor
vijftien.
Het politiseeren scheen weer, zooals altijd . tot minstens tien uur te
zullen duren , toen het hek aan de straat openging en een man in burger-
kleeding met twee marechaussees langzaam den hof binnentraden , op ons af.
Het was de dikke Mathurin Poulet, de sleutelbewaarder van de Duitsche
Poort te Pfalzburg , met zijn driepunt achter op zijn gelen gevlochten haar-
dof, zijn rooden neus in den wind, zijn koeienoogen glinsterende bij het
maanlicht, zijn onderkin op zijn borst, en zijn hangbuik vooruit: want het
was een vreeselijke eetzak ! Hij had voor zijn ontbijt noodig zes cervelaat-
worstjes of hoofdkaasjes over een grooten schotel boontjes met olie, een
hapje brood van drie pond en twee kannen bier; en voor zijn middagmaal
dezelfde portie plus eenige ferme sneden ham of schapenbout, en een paar
kaasjes met uitjes. Men kan dus wel begrijpen , dat hij met zijn tractement
als poortwachter niet uitkwam. Poulet gaf dan ook niets om vader of moe-
der , broer of zuster, neef of nicht, als het er op aan kwam zijn grooten
schotel vol te krijgen. Hij zou onzen lieven Heer aangegeven hebben , om
de premie te verdienen ; en in spijt van zijn domme uitzicht, was hij zoo
slim als een vos , om de smokkelaars te krijgen of achter verboden handel
te komen. Dag en nacht, waren zijn gedachten daarmede bezig, en hij leefde
van zijne aanbrengingen , zooals een ander van zijn dagelijksch werk. Zoo gaat
het als men zoo\'n geduchten buik te vullen heeft; dan zakt het hart naar
de maag af, en men denkt alleen aan eten en drinken.
-ocr page 113-
De Generale Staten.                                            103
De twee marechaussees of commiezen volg Jen hem, gekleed zooals de com-
miezen toen waren, in een witten rok met gele opslagen . waarom men ze
»spekstrepen" noemde , en een langen sabel op zij. Het waren kerels van
zes voet; maar allebei danig van de pokken geschonden. Vóór de omwen-
teling namelijk was bijna iedereen geschonden; de mooie meisjes liepen al-
tijd gevaar haar schoonheid te verliezen en de mooie mannen ook , en blin-
den en éénoogen waren er bij de vleet, alles door die vreeselijke ziekte !
En toch, God weet wat moeite het gekost heeft, de menschen aan
de vaccine te brengen ! nog meer misschien dan met de nieuwe aardappelen
het geval was. Het volk begint altijd met tegen te stribbelen, al is iets nog
zoo goed. . . . Dat \'s wel ongelukkig !
Ze kwamen dan op ons af, en de dikke Poulet, toen hij Cochart zag
zitten , zeide met een glans van genoegen op het gelaat . echter een pas of
vier van onze tafel afblijvende :
»Daar is hij! we hebben hem!"
Dat gaf een algemeene verontwaardiging ; want al sedert een geruimen
tijd . gaf Cochart voor niet tabak aan Poulet. Maar door zulke dingen was
Poulet al lang door heen , en hij zeide tegen de sergents, zooals ze ge-
noemd werden :
«Pak hem op ! Hij is het wel!"
Ze pakten Cochart aan, en die begon te schreeuwen, terwijl hij zijn
pijp uit den mond liet vallen:
»Wat moet gijlieden van me hebben .\' Wat heb ik gedaan ?"
Wij zaten op heete kolen ; de een keek den ander aan; maar we waren
bevreesd , en Poulet zeide lachende:
»We komen om de twee gesmokkelde zakken, die. ge gisteren uit het
Graufthal gehaald hebt; ge weet wel, die twee zakken met tabak . die ge
op uw zolder , rechts achter den schoorsteen , weggestopt hebt."
Toen begrepen we, dat de arme Cochart door den een of anderen nij-
digen buurman verraden was , en ieder huiverde van de gevolgen; want daar
stonden de galeien op.
Niemand durfde een vin verroeren . want wie in die tijden met de be-
ambten der schatkist te doen kreeg , dat was nog veel erger dan tegen woor-
dig. Niet alleen werd zoo iemand zijn land, zijn geld en zijn huis afge-
nomen, maar als hier of daar roeiers noodig waren , bij Marseille of bij
Duinkerken , werd hij daarheen gezonden, en niemand hoorde ooit weer iets
van hem. Zoo iets was al verscheiden malen in orize bergen voorgekomen,
en zelfs in de Buurten was het met den zoon van de oude Geneviève Pa-
quotte gebeurd. Op de aangifte van Poulet, was het bewezen dat hij zout
gesmokkeld had , en sedert zeide men , dat de arme Francois naar het land
waar de peper en kaneel groeien , verdwenen was. Geneviève had voor de
kosten al wat ze had ingeboet, en liep nu op krukken te bedelen.
Dus kan men begrijpen , dat we bevreesd waren.
^Komaan ," — riep Poulet, — »vooruit!"
Maar Cochart hield zich aan de tafel vast en gilde het uit:
»Ik ga niet meel"
De groote Létumier had geen lust meer om te schreeuwen , hij was zoo
stil als een karper in de tobbe. Al die groote schreeuwers . als ze de com-
miezen of de gendarmes zien, worden ze klein; en dikwijls zien we eerst
moed bij diegenen, van wie we dat het minst verwacht hadden.
Met al dat trekken en stompen hadden de twee sergents het zoo ver gebracht
dat ze Cochart bijna van zijn bank hadden. Poulet riep :
-ocr page 114-
104                           Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»Nog een zetje ! dan is hij er !"
Op eens verhief Marguerite , die naast mij tegen liet hek zat, te midden
van de algemeene stilte , de stem en sprak :
»Maar , mijnheer Poulet! neem u in acht! ge hebt het recht niet om
dien man te arresteeren."
Al die menschen die daar rondom de tafel en in de deur stonden : baas
Jan. Létumier. moeder Catherine . Nicole , bleek van angst en van mede-
lijden . keerden zich met schrik naar den kant van waar die stem kwam. Ze
hadden wel de stem van Marguerite herkend , maar ze konden niet gelooven
dat ze zoo iets zou durven ; ze rilden er van. üe dikke Poulet, met zijn
neus in den wind , keek ook op . en stond alsof hij het te Keulen had hoo-
ren donderen ; zoo iets was hem nog nooit overkomen. Hij riep:
«Wie zegt dat daar .\' Wie durft tegen de wet opkomen ?"
Marguerite antwoordde bedaard van haar plaats af:
»lk , mijnheer Poulet! Marguerite Chauvel. dochter van Chauvel, af-
gevaardigde van den Derden Stand bij het hoofdbaljuwschap van Met\'/. Wat
gij daar doet is zeer verkeerd; \'t is zeer gewaagd , om iemand , en nog wel
een notabel, te arresteeren. zonder een bepaald bevel van den schout."
En opstaande , trad ze op Poulet en zijn twee handlangers toe, die zich
omdraaiden en haar schuins van onder hun groote diïepunten aankeken, zon-
der echter Cochart los te laten.
»Kent ge dan de koninklijke ordonnancie niet?\'\' zeide zij tot hen. »Ge
pakt de menschen op , na \'s avonds zes ure , terwijl de ordonnancie u dat
verbiedt, omdat anders alle boosdoeners wel in den nacht zouden kunnen
komen en zeggen; »doe open, wij zijn rijksambtenaars!" Daarom schrijft de
wet u voor om u te doen vergezellen van twee schepenen , en om midden
op den dag te komen."
Zij sprak helder en volkomen op haar gemak , evenals haar vader , en
Poulet scheen versteld . dat men hem in het aangezicht durfde weerstaan ;
zijn wangen trilden van kwaadheid. Ieder begon weer moed te scheppen.
Terwijl Marguerite nog sprak , hoorde men buiten op straat een buitengewone
opschudding, en toen ze ophield, verhief zich een klagelijke en jammerende
stem , die van de oude Geneviève Paquottte :
i>0 ! die moordenaar ! . . . O ! die ellendeling ! . . . daar komt hij weer ,
om onze arme kinderen en onze huisvaders weg te halen !"
De arme oude hief haar kruk dreigend boven de haag, en haar kreten
schoten haar als snikken uit de borst ; ze riep:
»Gij hebt me mijn jongen ontnomen . . . mijn armen Francois ! ... gij hebt
me in de ellende gestort! . . . Maar je zult er rekenschap van geven ! . . .
rekenschap , dat zeg ik je! . . Eens komt het oordeel . . . dan zullen de onge-
lukkigen tegen je getuigen !"\'
Als men die stem maar hoorde kreeg men al kippenvel; men werd er
bleek van. Poulet zelf keek rond en luisterde naar het gemompel van den
kant der straat. De gendarmes keken ook op.
Op dat oogenblik stond baas Jan op en zeide :
«Mijnheer de sleutelbewaarder, hoor die ongelukkige vrouw eens Dat
is dan toch verschrikkelijk ! niemand hier zou zoo iets op zijn geweten wil-
len hebben ; het hart breekt er iemand van."
Geneviève Pacpaotte sprak niet meer, maar ze snikte en men hoorde
haar krukken langzaam langs de straat zich verwijderen.
«Ja," ging baas Jan voort, »\'t is verschrikkelijk ! Bedenk wat ge doet;
we beleven een moeielijken tijd voor iedereen , maar vooral voor de ambte.
-ocr page 115-
De Generale Staten.                                            105
naren. De maat is vol, pas toch op dat ze niet overloopt. Dit is nu al do
vijfde maal dit jaar, dat ge bij nacht en ontijd komt, en gij hebt verleden
winter ook te Lützelburg na middernacht huiszoekingen gedaan , om smok-
kelwaar te vinden. Als de menschen het geduld verliezen , als ze eindigen
met weerstand te bieden, wat moeten wij, de ordelijke burgers, dan doen ?
Moeten wij u bijstand leenen tegen de ordonnancie des konings . die gij
overtreedt 1 Moeten wij hen die de wetten schenden, of hen die hun rech-
ten verdedigen, beschermen? Bedenk u wel, wat ik u bidden mag! meer
behoef ik u niet te zeggen , mijnheer Poulet!"
Daarop ging hij weer zitten. Het gewoel op straat nam steeds toe . een
aantal menschen bogen zich over de haag henen om beter te zien en te hoo-
ren. — Cochart schreeuwde luidkeels :
»Ik ga niet meê ! . . . Ik laat me eer doodslaan ! Ik houd me aan d«
ordonnancie des konings !"
Poulet, ziende dat de twee gendarmes ook bang begonnen te worden
en rondkeken zonder zijn orders te durven opvolgen , dacht op eens weer
aan Marguerite , en keerde zich woedend naar haar toe , uitroepende :
«Dat hebben we aan u te danken , leelijke calviniste ! Alles zou zijn
gewonen gang gegaan hebben zonder dat kettervee."
En hij schoot op haar af, rood en opgezet van woede , gelijk een kal-
koensehe haan , die dooi- de kinderen geplaagd wordt. Hij zou haar zeker
kwaad gedaan hebben , maar toen zag hij mij in de duisternis achter haar
staan. Ik weet zelf niet hoe \'t kwam , maar ik stond daar klaar in mijn
hemdsmouwen. Ik hield hem in \'t oog en ik lachte al, in mij zelf denkende :
»Ongelukskind ! als ge haar aanraakt ben je te beklagen !"
Ik voelde al zijn dikken rooden nek tusschen mijn handen als tusschen
een bankschroef. Hij zag dit en werd op eens zoo wit als een doek , en
zeide :
»Nu , \'t is goed ! we gaan maar. Morgen komen we toch weer!"
De twee gendarmes , die al die menschen over de haag zagen liggen
en al die oogen in de duisternis fonkelen , schenen recht blij dat ze heen
konden gaan. Ze lieten Cochart los, die weer opstond met zijn kiel ver-
scheurd , en zijn gansche gelaat badende in het zweet.
Ik verroerde mij niet. Toen keerde Marguerite zich om en zag mij ;
anderen zagen me ook staan. Ik zag met een zekeren spijt den sleutelbe-
waardev met zijn twee trawanten heengaan. Dien avond had ik zin aan den
strijd gehad. Wat is een mensch toch een vreeemd wezen , en wat veran-
deren zijn denkbeelden met de jaren! Maar men heeft ook niet altijd armen
en schouders van achttien jaar met een paar stevige smidshanden , en men
heeft later dien lust niet meer , om zijn kracht en zijn moed te toonen aan
het meisje dat men lief heeft! . . .
Kortom het drietal ging heen. Marguerite zeide lachende tegen mij:
»Ze gaan heen , Michel!" en ik antwoordde :
»Dat is \'t verstandigst wat ze doen konden."
Pas waren ze weg , of een algemeen gefluit en gejouw verhief zich van
het eene eind van de Buurt tot het andere. Cochart, nog geheel ontdaan,
sloeg met een teug zijn kruik leeg en Marguerite zeide tot hem:
»Ga nu gauw uw smokkelgoed in het bosch bergen ! hoe eerder hoe liever!"
O! wat zag ze er gelukkig uit, en die arme Cochart , wat was hij
blijde! Ik twijfel geen oogenblik , of hij had haar wel willen bedanken,
maar hij was nog geheel onder don schrik ; hij ijlde het dorp in , zonder
te groeten of om te kijken.
-ocr page 116-
Geschiedenis van Je Pransche Kevolutie.
ion
Iedereen in den tuin schreeuwde en kraaide victorie. Poulet en zijn
twee gendarmes , die al buiten het dorp waren , moeten ons hebben knnnen
hooren tot dicht bij de stad. Ze waren zeker alles behalve iu hun schik, zoo
met de kous op den kop t\' huis te komen , die schavuiten !
Baas Jan liet nog wat appelwijn aanrukken, en men bleef nog lang rond-
om de tafel over de zaak praten. Ieder wilde zijn duit in het zakje ge-
daan hebben , al had hij geen mond opengedaan, maar allen prezen toch den
moed en het verstand van Marguerite. Baas Jan zeide :
»\'t Is de geest van den oude , die uit haar speekt. Wat zal hij lachen
als hij hoort, hoe ze de ambtenaren op hun nommer gezet heeft en hen ge-
dwongen Cochart los te laten; dat zal hem goed doen."
Wat mij betreft, ik luisterde in stilte toe , naast Marguerite zittende; ik
was de gelukkigste jongen van het land !
Eerst laat, na tienen, ging de een na den ander heen , en baas Jan
sloot zijn deur dicht. hen nog naroepende : »goeden nacht, vrienden! goeden
nacht. Bat is een beste dag geweest!" terwijl ze aan troepjes van drie of
vier rechts en links zich verwijderden, \'t Laatst sloegen Marguerite en ik
het hekje van den tuin achter ons dicht, en wandelden langzaam de dorp-
straat op.
We waren in\' gedachten verzonken en keken naar den schoonen nacht,
naar de boomen, die hun gerekte schaduwen over den weg teekenden en
naar de tallooze sterren boven ons hoofd. Alles was nu weder stil geworden :
geen blaadje bewoog zich. In de verte hoorde men deuren en vensters dicht-
sluiten, en hier en daar een oud vrouwtje de buren goeden nacht wenschen.
Vóór liet huis van Chauvel, vlak bij de haag van hun kleinen tuin .
kwam de pijp van een bron uit den hooger gelegen grond te voorschijn, en
het water murmelde in den kleinen bak. die maar eventjes boven den grond
uitstak.
Nog zie ik dat alles: dat water over den rand van den bak stroomende
en het kroost en de waterleliën, die rondom en over de oude verrotte pijp
hangen , de schaduw van dien ouden appelboom op den hoek van het huis ;
en in den waterbak het trillende spiegelbeeld van de maan, heel in de
diepte. Alles is doodstil! Marguerite staat een oogenblik te turen en
spreekt:
»Wat is alles stil, Michel!"
Baarop bukt ze , met haar kleine hand op de pijp steunende en haar
mond er onder, terwijl haar fraaie zwarte lokken haar over de wangen en
den mooien bruinen hals hangen : ze drinkt. En ik sta in verrukking naar
haar te kijken. Op eens richt ze zich overeind , veegt zich de kin met haar
boezelaar af. en zegt:
»Hoe liet zij , Michel! ge zijt met dat al moediger dan de andere jon-
gens van het dorp : ik zag je wel achter me staan ... ge zaagt er niet
vriendelijk uit, alles behalve! Poulet maakte dan ook maar gauw dat hij
weg kwam, toen hij je gelaat gezien had!"
Baarop begint ze te lachen , en terwijl ik mij verlustig aan den klank-
van dien lach in de stille straat, vraagt ze:
»Maar , zeg eens , Michel! wat dacht ge wel, dat ge er zoo leelijk uit-
zaagt ?"
En ik antwoordde :
»Ik dacht, dat als hij het ongeluk had u aan temaken, of u maar te veel
te zeggen , dan had ik hem den hals omgedraaid."
-ocr page 117-
De Generale Staten                                        107
Toen zag ze mij aan en haar wangen kleurden zich rood :
«Maar dat had u naar de galeien gebracht I"
»Wat zou dat! ik had hem toch eerst doodgeslagen!"
Wat komt alles mij na zoo vele jaren duidelijk voor den geest! \'t Is
me of ik nog de stem van Marguerite hoor ; elk woord klinkt me nog in
de ooren; en dat zachte gemurmel van de bron , alles herleeft als \'t ware
voor mij. O ! de liefde is toch iets heerlijks ! . . . Marguerite was toen zestien
jaar , en voor mij is ze nooit ouder geworden.
We bleven daar nog een poosje staan droomen, en toen ging Margue-
rite naar haar huis. Ze zeide niets meer. Maar toen ze de deur opengedaan
had en reeds met één voet in den gang stond, keerde ze zich plotseling om,
stak mij haar kleine hand toe , heel uit de verte , en zeide met stralende
oogen :
»Nu , goeden nacht, Michel! slaap wel, en ik dank je !"
En ik voelde, dat ze mij de hand drukte. Ik was er letterlijk van in
de war.
En toen ze de deur gesloten had, bleef ik daar nog een paar minuten
staan ; ik hoorde haar in huis heen en weer trippelen , den trap opgaan ,
en toen zag ik , aan het schijnsel door de blinden , dat de lamp opgestoken
werd.
»Ze gaat naar bed ," zeide ik bij mij zelven , en onder het heengaan
dacht ik :
»Nu weet ze , dat ge haar bemint!"
Nooit heb ik sedert zulk een ontroering en zulk een geestdrift gevoeld.
XVI.
Ik had dus vast besloten , dat Marguerite mijn vrouw worden zou; ik
had alles in mijn gedachten al geschikt; ik dacht bij mij zelven:
»Ze is nu nog te jong , maar over vijftien maanden , als ze achttien jaar
zal zijn en ze begrijpen zal , dat het tot haar geluk wezen zal, getrouwd
te wezen, even als alle andere meisjes , dan zal ik haar zeggen, dat ik
haar bemin , — en dan zullen wij het gauw eens zijn."
J>Dan zullen we den grooten slag moeten slaan. Moeder zal vreeseljjk
aangaan ; ze zal niets van een calviniste willen weten ; en de pastoor en al
de lui van het dorp zullen op haar hand zijn , maar dat is nu eenmaal niet
anders ; vader zal altijd op mijn hand zijn , want ik zal hem aantoonen \'
dat het geluk van mijn gansche leven er van afhangt .en dat ik zonder Mar-
guerite niet leven kan. Dan zal hij den noodigen moed hebben , en, buigen
of barsten, de zaak moet en zal doorgaan. Dan zullen we hier of daar
een kleine smederij huren, hetzij op den weg naar Quatre-Vents, in de
Roulette, hetzij op den weg naar Mittelbronn , aan de Eoode Huizen, en
we zullen voor onze eigen rekening werken. Daar zullen ook wel karre-
lui en voerlieden komen. We zullen zelfs ook een kleine herberg kunnen
-ocr page 118-
108                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
houden evenals baas Jan. We zullen de gelukkigste menschen der wereld
zijn, en als we met een kind gezegend mogen worden , dan zal ik het na
een week of drie doodbedaard op mijn arm nemen en wandelen er mee naar
de Buurten , en dan zal ik tegen moeder zeggen : »Zie daar is het! vloek
het nu" .... En zij zal bewogen worden en zal weenen , en het ijs zal ge-
broken zijn , en in \'t eind zal ze bij ons aan huis komen en alles zal in
orde zijn !"
Zoo droomde en peinsde ik met de tranen in de oogen ; en ik dacht,
dat vader Chauvel ook wel in zijn schik zou zijn, mij tot schoonzoon te
hebben. Wat kon hij beter verlangen dan een goed werkman, vlijtig en
zuinig , en in staat om door zijn werk wat over te leggen , een natuurlijk
en eenvoudig man, zooals ik ? Ik was zoo goed als zeker, dat hij zijn toe-
stemming wel geven zou ; niets maakte mij bezorgd ; ik zag nergens be-
zwaar , en ik was verrukt over mijn goede plannen.
Ongelukkig echter gebeuren er in de wereld soms dingen, waarop men
niet verdacht was.
Op zekeren morgen, vijf of zes dagen na dat bezoek van de ambtena-
ren, waren we bezig den vos van den jood Schmoel voor de smederij te be-
slaan , toen vrouw Stephen van de Bovenbuurt naar ons toekwam. Ze was
naar de stad geweest om eieren en groenten ter markt te brengen, en zeide
tegen baas Jan :
»lk heb iets voor u."
Het was een brief van Metz, en baas Jan riep opgetogen uit:
»Ik wed dat hij van Chauvel is! Lees maar eens, Michel! ik heb geen
tijd om mijn bril te halen."
Ik maakte den brief dus open, maar pas had ik de eerste regels ge-
lezen , of mijn knieën knikten en ik voelde een rilling over mijn geheele
lichaam. Chauvel deelde baas Jan mede, dat hij tot afgevaardigde van
den Derden Stand voor de Generale Staten gekozen was, en verzocht hem
zoo spoedig mogelijk Marguerite naar de herberg den Tinnen Schotel,
te Metz, te zenden, om dan samen naar Versailles te gaan.
Dat is al wat ik mij van dezen brief herinner, die anders vrij lang
was. Na dat eerste las ik zonder iets te begrijpen voort, en ten slotte ging
ik als een wanhopige op het aanbeeld zitten. Baas Jan stak de straat over
en riep tegen zijn vrouw:
«Catherine! Chauvel is tot afgevaardigde voor de Generale Staten be-
noemd !"
Valentin kermde met de handen ineengeslagen :
«Chauvel aan het hof. bij de heeren en bisschoppen! 0 lieve hemel!\'\'
En de oude Schmoel antwoordde:
»Waarom niet ? \'t Is een knap man. een echte handelsman ; hij ver-
dient dat zoo goed als menig ander."
Maar ik, ik zag of hoorde niets meer, en ik riep bij mij zei ven:
»Nu is alles uit, alles is verloren! Marguerite gaat heen en ik blijf
alleen achter."
Ik had wel lust om te weenen, als ik mij niet geschaamd had. Ik dacht :
»Als men wist, dat ge haar bemint, zou het gansche land u uitlachen!
Wat is een smidslccrling bij de dochter van een afgevaardigde van den
Derden Stand ? Volstrekt niets ! Marguerite is in den hemel en gij kruipt
op de aarde!"
En \'t was of mijn hart brak.
-ocr page 119-
De Generale Staten.                                        109
Reeds begon de straat vol met menschen te worden. Vrouw Catherine,
Nieole, baas Jan en alle buren riepen:
sChauvel is afgevaardigde van den Derden Stand voor de Generale Staten!"
Het was een algemeene opschudding. Baas Jan kwam weer in de sme-
derij en riep:
»We zijn allen half gek van blijdschap over den roem van ons dorp ; we
denken nergens meer aan; komaan Michel! ga het dan eens aan Mai-guerite
vertellen. \'
Toen stond ik op. Ik zag er tegen op Marguerite te zien; ik was bang
in haar bijzijn te weenen en haar tegen mijn zin te doen zien, dat ik de
oogen naar haar had durven opslaan. En zelfs toen ik al in hun gang was,
bleef ik staan om moed te scheppen; eindelijk trad ik binnen.
Marguerite was in de kleine kamer aan het strijken.
»He! dat \'s Michel!" zeide zij niet weinig verwonderd mij in de hemds-
raouwen voor zich te zien , want ik had er niet eens aan gedacht mijn buis
aan te trekken en mijn handen te wasschen.
Ik antwoordde:
»Ja ... ik ben het... Ik breng u een goede tijding."
»En wat is dat?"
»Uw vader is benoemd tot afgevaardigde van den Derden Stand voor
de Generale Staten."
Terwijl ik nog sprak , werd ze zoo bleek als een doek en ik riep uit:
>>Marguerite , wat scheelt er aan?"
Doch zij kon me niet antwoorden; de blijdschap , de kindertrots —
kortom \'t was haar te machtig , en op eens barstte ze in tranen uit en viel
in mijn armen , roepende :
»0! Michel! wat een eer voor mijn vader!"
Ik hield haar omvat, terwijl zij haar armen om mijn hals had geslagen;
ik voelde haar kleine lichaam schokken onder de snikken, haar tranon
liepen op mijn wangen! 0 ! wat hield ik veel van haar, en wat zou ik haar
gaarne hebben willen houden! En toch moest ik haar laten vertrekken; haar
vader had hier alleen te bevelen.
Een geruimen tijd bleef Marguerite zoo weenen ; eindelijk liet ze mij los
en ging haar gezicht afvegen, waarop ze begon te lachen en uitriep :
»Wat ben ik toch zot, niet waar Michel! Hoe kan men toch om zoo
iets weenen?"
Ik stond daar, maar ik kon niets zeggen ; ik zag haar aan met een
liefde , die niet te beschrijven is ; maar zij sloeg daar niet eens acht op !
»Komaan," zeide zij, mij in den arm nemende , »ga je meê ?"
En we gingen de straat op.
De groote zaal der Drie Duiven was vol volk. Maar ik heb geen
lust u al dat omhelzen van baas Jan, van vrouw Catherine en van Nieole
te schilderen , noch de complimenten van de notabelen , van den grooten
Létumier, van den ouden Rigaud , van Huré. Dien ganschen dag liep het
storm in de herberg tot \'s avonds negen uur toe; al de Buurtenaren, man-
nen , vrouwen en kinderen liepen in en uit, zwaaiden met hoeden en mutsen
en schreeuwden , dat men het een uur ver kon hooren. De glazen, flesschen
en kannen rinkelden en klonken, en de grove stem van baas Jan kwam van
tijd tot tijd boven al het gewoel uit, en zijn geweldige lach werd onophou-
clelijk gehoord. Het was een gloeiend feest.
Ik zag dat alles aan , en zeide tegen mij zelf:
»Ge zijt toch eigenlijk een akelig wezen! Het gansche dorp verheugt zich in
-ocr page 120-
110
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
het geluk van Marguerite en Chauvel, ieder is in zijn schik, en gij, ge
zijt zoo verdrietig als had je laatste uur geslagen. Dat is toch al heel min!"
Aralentin was de eenige die in mijn stemming deelde.
»Nu gaat toch alles glad verkeerd", zeide hij, »de schooiers komen
aan het hof! De heeren moeten naast de klompenridders zitten.... men
heeft nergens eerbied meer voor . .. calvinisten worden gekozen in plaats
van christenen. Het eind van de wereld is op handen !"
En, in mijn mismoedigheid, gat\' ik hem gelijk. Mijn moed zakte in
mijn schoenen. Ik kon daar niet langer duren, in die volte. Marguerite zelf
werd tot in de keuken terug gedrongen , en daar moesten de notabelen haar
hun compliment komen maken. Ik nam mijn muts en ging naar buiten. Ik
liej), de hemel weet waarheen, recht voor mij uit, dwars door het veld.
Het was al sedert een dag of veertien heerlijk weder; de haver begon
groen te worden , het graan op te schieten. Langs de heggen schetterden
de bastaard-nachtegalen en in de lucht zweefden de leeuwerikken met hun
eeuwige vreugd en hun eeuwig gekweel. De zon en de maan stonden niet
stil ter wille van mij ! Mijn verslagenheid was verschrikkelijk.
Ik ging een keer of wat zitten aan den kant van den weg tegen een
haag aan , met het hoofd tusschen de handen, en gaf mij aan mijn gedachten
over. Maar hoe meer ik peinsde, hoe dieper mijn droefheid werd. Ik zag
nergens licht, nergens uitkomst, zooals men verhaalt van de schipbreuke-
lingen op zee, die niets dan zee en lucht zien en uitroepen :
»\'t Is gedaan ! . . . we moeten maar sterven !"
Zoo dacht ik ook ; verder bekommerde ik mij nergens om.
Eindelijk toen het donker was geworden . keerde ik , zonder zeil te we-
ten waarom , naar het dorp terug en kwam achter onze hut terecht. In
de verte , aan liet eind van de straat, ging het schreeuwen en zingen nog
altijd zijn gang. Ik luisterde en dacht:
»Ja, schreeuwt en zingt maar! jelui hebt wel gelijk ! het leven betee-
kent niets.\'\'
En ik ging in huis. Vader en moeder zaten op hun lage krukjes te
spinnen en te vlechten. Ik zeide hun goeden avond. Vader zag mij aan en
riep :
»Wat ben je bleek , Michel! je bent niet wel , mijn kind !
Ik wist niet wat ik antwoorden zou, toen moeder met een grijnslach
zei :
»He ! ge ziet immers dat hij ook aan het doordraaien is geweest. Hij
heeft het er eens van genomen , ter eere van Chauvel."
En in mijn naargeestigheid antwoordde ik :
»Ja , gij hebt gelijk , moeder! ik ben niet wel. . . ik heb te veel ge-
gedronken. Ge hebt gelijk ! Men mag zich ook wel eens te goed doen , als
het zoo voorkomt."
En vader zeide op zijn zachtzinnigen toon:
»Ga dan maar naar bed , mijn jongen ! dat zal wel overgaan. Wel te
rusten, Michel \\"
Ik klom de ladder op met mijn kleine blikken lampje in de hand , en
met de andere hand op mijn knie steunende, want ik was óp van verdriet.
En boven gekomen, zette ik mijn lampje op den vloer en keek een poosje
naar onzen kleinen Etieune , die daar zoo rustig lag te slapen , met zijn
blonde kopje op het grof linnen oorkussen , zijn mondje open , en zijn lange
haren in wanorde om zijn nek ; ik liet mijn oogen op hem rusten , den-
kende :
-ocr page 121-
De Generale Staten.
111
»Wat lijkt hij op vader! ja , net zijn evenbeeld \'."
En ik kuste hem, met tranen in de oogen , denkende :
»Ja , \'t is voor u dat ik werken zal! Nu alles vervalt, nu ik niets
anders overhoud , zal het voor u zijn, dat ik mij zal aMoven; en misschien
zult gij dan toch gelukkiger zijn : uw liefste zal niet heengaan, en we zul-
Jen allen .samenblijven."
Toen ontkleedde ik mij en ging naast hem liggen , en den gan.schen
nacht deed ik niets dan over mijn verdriet peinzen, mij zelven telkens her-
halende , dat ik moed moest houden ; dat niemand ooit iets van mijn liefde
voor Marguerite mocht te weten komen ; dat men mij dan uitlachen zou ;
dat een man een man moet blijven , en zoo al voort ! En den volgenden
dag ging ik bij tijds bedaard weer naar de smederij, vast besloten mij goed
te houden. Dat gaf mij kracht.
Trouwens dien dag ging het nog altijd zoo door met complimenten en
felicitaties , en nu waren het niet enkel de Buurtenaren , maar al de nota-
beien van de stad : de ambtenaren van het stadhuis , de heeren schepenen ,
raden en gildemeesters , secretarissen , griffiers , thesauriers , ontvangers en
controleurs , notarissen , hoogheemraden. . . wat weet ik het.\'
Al die menschen . die ons even vreemd waren als kaffers , kwamen in
optocht aanzetten , met hun driepunten , hun poederpruiken , hun lange rot-
tingeu met ivoren knoppen , hun ratijnen kleeren , hun zijden kousen , hun
lubben en kanten ; — ze kwamen al.s de zwaluwen , die in den herfst om eeii
ouden toren vliegen, om Mejufvrouw Marguerite Chauvel, de dochter van
onzen afgevaardigde naar de Generale Staten . hun opwachting te maken.
Ze hadden blijde gezichten , alsof ze wat met onze verkiezingen ophadden.
Hoe misselijk! De gansche herberg rook een uur in \'t rond naar hun fijne
geurtjes van muscus en vanille.
Ik heb later dikwijls gedacht, dat die soort van menschen machtig veel
hebben van den koekoek, die zijn eieren in het nest van een ander komt
leggen, maar nooit een strooit je aanbrengt om het te bouwen. Hun grootste
zorg is, om zonder zelf moeite te hebben, van alles partij te trekken, en
met handjes en buigingen hun mooie posten te veroveren. Vóór de verkie-
zingen zouden ze ons niet aangezien hebben; maar nu kwamen ze onderda-
nigen-dienaar spelen, omdat ze dachten , dat Chauvel te Versailles hun wel
vrij wat grooter dienst zou kunnen bewijzen. O! die schooiers! als ik ze
maar zag, begon ik al te koken.
Valentin en ik zagen uit de smederij aan de overzijde dat alles aan.
Terwijl baas Jan en moeder Catherine al die groote hansen ontvingen, kon-
den wij al hun aperijen door de vensters die open stonden , zien; en Va-
lentin zeide, bleek van ergernis, tegen mij :
«Kijk, daar heb je den gildemeester zóó en zóó, ot den hoogheemraad
dien en dien. Hij maakt zijn compliment; zie eens wat hij een zoet gezicht
zet; ja, dat\'s de echte manier van buigen. Kijk, nu neemt hij zijn snuifje
op zijn duim; hij knipt de snuif weg met den top van zijn vinger. Dat
heeft hij zoo bij Mgr. den kardinaal geleerd; maar bij een herbergier kan
het ook dienen, daar wordt nu de jonge jufvrouw van mijnheer den afge-
vaardigde Chauvel mee in de hoogte gestoken. En nu draait hij zich op
zijn hielen rond. om de rest van het gezelschap te groeten."
Zoo spotte Valentin, maar ik beukte op het aanbeeld zonder op te zien;
ik stikte van woede. Toen zag ik nog meer den afstand tusschen Margue-
rite en mij; de Buurtenaren hadden nog te hoog kunnen opzien tegen een
afgevaardigde van den Derden Stand naar de Generale Staten; maar dit
-ocr page 122-
112                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
volk moest op de hoogte zijn; zij zouden hun buigingen en complimenten
niet voor niemendal doen. Marguerite kon er nu aan ieder vinger wel één
krijgen! Ik zelf, als ik nadacht, moest erkennen, dat ze verkeerd\'zou doen,
als ze een smidsleerling nam, in plaats van den zoon van een raadslid ol
gildemeester. Ja, dat zou ik zeer natuurlijk gevonden hebben, en dat
maakte mij nog wanhopiger.
In \'t kort, we moesten dat spectakel tot vijf ure aanzien.
Marguerite moest dien avond met den postwagen op Parijs vertrekken.
Baas Jan leende haar zijn koffer. Dat was een groote reiskoffer met koe-
huid overtrokken, dien hij van zijn schoonvader Didier Ramel geërfd had;
hij zwierf al sedert een dertig jaar op zolder, en nu had baas mij opge-
dragen. om er ijzeren hoeken aan te maken, om hem v.at op te stevigen.
Den gansenen dag kreeg ik telkens lust, om hem met een fermen hamer-
slag in elkaar te slaan; maar als ik dan weer bidacht, dat ik voor Mar-
guerite werkte, dat dit zeker de laatste dienst was, dien ik haar bewijzen,
kon, dan schoten mij dikke tranen in de oo^en, en ik vervolgde mijn werk
met een liefde, zooals men na de twintig niet meer heeft. Er kwam geen
eind aan , telkens had ik hier nog wat bij te vijlen , daar nog een scharnier
vlotter te maken. Maar eindelijk, eer beetje voor vijven , zag ik niets meer
dat er nog aan te doen was: het slot ging zoo vlot als \'t maar kon, de
lip viel van zelf in het slot, alles was in orde.
Marguerite had de herberg al verlaten en ik had haar in hun huisje
zien gaan. Ik zeide tegen Valentin, dat ik vermoeid was , en dat hij mij
genoegen zou doen als hij den koffer naar haar huis wou brengen. Hij nam
hem op zijn schouder en ging er oogenblikkelijk meê heen. Ik zou, in mijn
bedraktheid . geen moed gehad hebben , om er heen te gaan en nog eens
weer alleen met Marguerite te zijn; ik gevoelde, dat mijn verdriet mij den
baas zou worden. Ik trok dr.s mijn buis aan , en trad de herberg binnen.
Al dat volk was . goddank! vertrokken. Baas Jan, met hoogroode wangen
en schitterende oogen , had den mond vol van de roem der Drie Duiven;
hij zeide , al blazende , dat nooit een herberg zooveel eer was aangedaan ,
en moeder Catherine was het volkomen met hem eens.
Nicole deed het avondeten op.
Baas Jan zeido . toen hij mij zag, dat Marguerite al gegeten had en
dat ze nu druk bezig was haar goed te pakken en de boeken van haar
vader uit te kiezen , die n edegenomen moesten worden. Hij vroeg mij hoe
het niet den kotter stond, en ik zeide hem dat hij gereed was, en dat
Valeruin hem naar Chauvel\'s huis had gebracht.
Op hetzelfde oogenblik kwam Valentin ook terug; men ging zitten en
grbruikte het avondeten.
Mijn plan was om voor achten heen te gaan , zonder iemand iets te zeggen.
Waartoe zou het dienen om nog zoo veel complimenten te maken , nu
alles toch uit was, en er g< en hoop meer over bleef? Ik dacht:
»Als ze eenmaal vertrokken is, zal baas Jan aan Chauvel schrijven, dat
ik ziek was , als hij nog naar mij vraagt; en als hij zich niet om mij be-
kommert, des te beter !"
Dat was dus mijn plan; en dadelijk na het avondeten stond ik bedaard
op en ging heen. Het was reeds donker; op de kamer boven in het huis
van Chauvel brandde een lamp. Ik bleef een paar minuten staan om naar
die lamp te turen , en toen op eens , daar ik Marguerite naar het venster
zag komen, liep ik op een drafje weg; maar juist toen ik den hoek
van hun tuintje zou omslaan , hoor ik haar stem mij toeroepen :
-ocr page 123-
De Generale Staten.
113
»Michel! Michel!"
En ik blijf staan , alsof de schoorsteen mij op \'t hoofd gevallen ware.
»Wat is er van je dienst, Marguerite ?" zeide ik , terwijl ik mijn hart
voelde bonzen als een turksche trom.
»He ! kom dan boven," antwoordde zij , »ik zou juist naar u heen ge-
gaan zijn ; ik moet u spreken."
Ik voelde dat ik bleek werd , maar ik ging naar boven, en ik vond
haar in de bovenkamer voor de open kast staande ; ze had den koffer ge-
pakt , en zeide glimlachende :
»Nu, ge kunt zien, dat ik mij gehaast heb ; de boeken zijn onderin,
daarop ligt het linnen en bovenop zijn mijn twee japonnen. Ik heb er niets
meer in te pakken . . . Nu zoek ik. .."
En daar ik in mijn verlegenheid niets antwoordde, zeide zij:
«Luister ! ik moet u het huis laten zien , want gij zult het voor on>
bewaren; kom eens meê !"
Ze nam me bij de hand , en we kwamen op het opkamertje boven d<.-
keuken ; daar bewaarden zij hun vruchten . maar er waren nu geen vruch-
ten meer en alleen de leège planken.
»Zie ," zeide zij, shier moet ge de appelen en peren uit den tuin bewa-
ren. We hebben ei- niet veel; een reden te ineer, om er zuinig op te
wezen. Begrijpt go?\'\'
»Ja , Marguerite I" zeide ik, haar met aandoening aanziende.
Daarop klommen we de trap af. Ze toonde mij de benedenkamer, waar
haar vader sliep , hun keldertje en de keuken , die op den tuin uitzag, en
toen drukte ze mij op het hart voor haar rozen te zorgen , zeggende , dat
dat de hoofdzaak was , en dat ze het mij zeer kwalijk zou nemen. als ik
die niet goed verzorgde. Ik dacht: »ja, ik zal er wel op passen: maar
waar zal het voor dienen , nu ge weggaat ?\'\' En toch voelde ik in mijn hart
zoo iets van een liefelijke hoop , die zachtkens herleeft; mijn oogen schoten
vol, en, als ik mij zelf daar weer zoo alleen met haar zag, te praten als
gewoonlijk , dacht ik :
»Mijn hemel! is het mogelijk , dat alles voorbij is ?" .
Toen we weer in de benedenkamer kwamen , toonde Marguerite mij de
boeken van haar vader , ordelijk op de planken geschaard , tusschen de twee
vensters in , en zeide :
»Terwijl wij daar ginds zullen zijn , moet gij dikwijls hier boeken ko-
men halen , Michel! en dan zult ge kennis vergaderen: zonder kennis is men
niets.\'\'
Zij sprak , maar ik antwoordde niet, daar het mij diep trof, dat ze
aan mijn vorming dacht, een van de dingen die ik ook als de hoofdzaak
beschouwde. Ik dacht:
»Zou ze dan toch van mij houden ? Ja , ze houdt van mij! . . . O! wat
zouden wij gelukkig geweest zijn!"
Na de lamp op tafel gezet te hebben , gaf ze mij den sleutel van hun
huis , mij op het hart drukkende van tijd tot tijd goed te luchten voor de
vochtigheid.
»Als we weer komen , hoop ik , Michel ! dat alles goed in orde zal zijn,\'"
zeide zij mij , toen we juist de deur zouden uitgaan.
Maar , toen ik haar van weêrkomen hoorde spreken, riep ik uit:
»Zult ge dan weêrkomen, Marguerite? gaat ge dan niet vooraltijd weg ?"
En daarbij beefde mijn stem , ik was geheel van mijn stuk.
»Wat? of we weer zullen komen?" zeide zij, mij hoogst verbaasd aan-
hkvomtie.
                                                                                                      8
-ocr page 124-
114                           Geschiedenis van de Fransehe Revolutie.
ziende: «wel wat zouden we dan doen, groote uil? Denkt ge dat we daar
ginds ons fortuin zullen maken?" En ze lachte.
»Wis en zeker zullen wij terug komen," ging ze voort, »en nog wel
armer dan toen we heengingen , hoor! We komen weer, om onzen handel
weer op te vatten , als de rechten des volks vastgesteld zullen zijn. We ko-
men misschien dit jaar nog weer, of op zijn laatst het volgende jaar."
«O !" zeide ik , »ik dacht dat ge nooit weer zoudt komen."
En , zonder dat ik er iets aan doen kon , begon ik te snikken als een
kind. Ik was op den koifer gaan zitten met het hoofd voorover tusschen
mijn knieën. den hemel dankende en toch beschaamd aldus gesproken te
hebben. Marguerite zeide niets. Dat duurde eenige minuten , want ik kon
niet tot bedaren komen. Eensklaps voelde ik haar hand op mijn schouder. Ik
stond op. Zij was bleek, en haar schoone oogen schitterden.
«Werk ijverig . Michel !" zeide ze op /.achten toon , mij naar de kleine bi-
bliotheek wijzende, «en mijn vader zal van u houden!"
Daarop nam ze de lamp weg en ging de deur uit. Ik nam den koffer
op mijn schouder alsof het een veertje was , en volgde haar in den gang. Ik
had wel willen spreken , maar ik wist niet wat ik zeggen zou.
Eenmaal buiten . sloot ik de deur en stak den sleutel in mijn zak. De
maan scheen helder in den kalmen nacht. en ik riep , terwijl ik het hoofd
wéér tier ophief:
»0! wat een prachtige avond , Marguerite ! Wat ben ik blij dat ge zulk
goed weer treft op reis."
Ik was weer tevreden geworden ; zij scheen ernstiger en zeide , terwijl
wij in de herberg binnentraden:
«Vergeet niets van wat ge mij beloofd hebt."
De postwagen moest tegen tien ure door Pfalzburg komen, we hadden
dus niet veel tijd te verliezen. Allen omhelsden Marguerite , behalve baas
Jan en ik , die haar naar de stad zouden brengen; en weldra gingen we in
den prachtigen maneschijn op weg. Moeder Catherine en Nicole riepen ons
in de deur staande nog na :
»Goede reis Marguerite ! . . . Kom maar spoedig weer.!"
»Ja. ja," antwoordde zij, »en dat we u allen in goeden welstand weer
mogen vinden."
Ik had den koffer weer op mijn schouder genomen, en we stapten voort
tusschen de populieren van den grooten weg , die naar het glacis der ves-
ting loopt. Marguerite liep naast mij. Een keer of drie wel vroeg
ze mij:
»De koffer is zwaar, niet Michel ?"
En ik antwoordde : »Neen . .. dat is niets , Marguerite !\'\'
We moesten ons wat haasten en we legden dus een stapje op. Toen
we aan de buitenwerken kwamen riep baas Jan :
»Nu zullen we er spoedig zijn!"
Het sloeg al half tien ; eenige minuten later stapten we door de Eran-
sche poort in de stad. Aan het eind van de straat, daar waar tegenwoordig
Lutz woont, moest de postkoets stil houden. We draafden bijna ; en toen
we zoo wat op een vierde van de straat waren , hoorden we het geratel
van den wagen reeds , die al op het »Wapenplein" was.
»We komen maar juist bij tijds", zeide baas Jan.
Toen we aan den hoek van Foucpaet aankwamen, kwam juist de lan-
taarn van den postwagen door de «Kerkstraat" op ons aan. We gingen on-
-ocr page 125-
De Generale Staten.                                       115
der de poort staan en vonden daar toevallig den ouden jood Sehmoel, die
ook naar Metz moest.
Bijna op hetzelfde oogenblik hield de postwagen stil. Er waren nog
plaatsen genoeg open. Baas Jan omhelsde Marguerite; ik, ik had den
koffer op den grond gezet, en durfde niet naar haar toe gaan.
»Koni dan hier," zeide zij , mij haar wang toehoudende.
En ik omhelsde haar ook , terwijl ze mij nog in \'t oor fluisterde:
«Vlijtig studeeren , Miehel!"
Sehmoel had al plaats genomen in een hoek ; baas Jan zeide tot hem ,
terwijl hij Marguerite in den wagen beurde :
»Zult ge voor haar zorgen, Sehmoel ? ik draag haar aan je zorg op."
»Wees daar gerust op,\'\' antwoordde de oude jood , »de dochter van
onzen afgevaardigde zal goed verzorgd worden; laat dat maar aan mij over.\'\'
Ik was blijde , dat Marguerite een ouden kennis bij zich zou hebben.
Ze boog zich nog uit het venster en gaf mfl de hand. Toen kwam de con-
ducteur uit het bureau , waar hij gezien had of de plaatsen betaald waren,
en hij klom op zijn bok , roepende:
«Vooruit!" en de paaiden haalden los, terwijl wij door elkander riepen:
»Adieu . . . adieu , Marguerite ! —• Adieu , Miehel! — Adieu , baas
Jan !"
De wagen rolde voor ons uit; hij ging de Fransche poort door ; wij
volgden , in gedachten verzonken. Toen de wagen eenmaal buiten de poort
tusschen de buitenwerken was , hoorden we niets meer dan de bellen der
paarden , die in de verte op den weg naar Saai\'burg galopeerden.
Baas Jan zeide:
«Morgen om acht uur zullen ze te Metz wezen ; daar zal Chauvel zijn
om zijn dochter op te wachten , en in een dag of zes zijn ze te Versailles."
Ik zeide niets.
We bereikten weldra ons dorp weder en ik ging regelrecht naar huis ,
waar ieder den slaap des rechtvaardigen sliep. Ik klom den ladder op . en
dien nacht had ik geen leelijke droomen meer, zooals den vorigen.
XVII.
Na het vertrek van Marguerite, kwam alles weer voor eenigen tijd in de
rust. Het weer was regenachtig geworden. We hadden druk werk, en \'s avonds
besteedde ik mijn ledigen tijd , om in de bibliotheek van Chauvel te studee-
ren. Ze was vol goede boeken : Montesquieu, Voltaire, Buffon , Bousseau,
kortom al die groote schrijvers over wie ik sedert een jaar of tien hoorde
spreken, waren daar te vinden : de folianten aan een rei op den vloer , en
de anderen boven op planken. O ! wat zette ik groote oogen op als ik soms
op een bladzijde kwam die mijn eigen denkbeelden uitsprak! en wat genoot
ik, toen ik voor het eerst een dier groote boekdeelen van de onderste rei
opensloeg : den «Dictionnaire encyclopédique" van d\'Alembert en Diderot, en
toen ik begrip kreeg van die heerlijke rangschikking der onderwerpen naar
-ocr page 126-
116                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
het alphabet, waar ieder vindt wat hij maar wil opslaan, al naar zijn smaak
en behoeften !
Dat kwam mij inderdaad bewonderenswaardig voor , en het eerst wat
ik deed was het artikel »Smederij" op te slaan. Daar vond ik de geschie-
denis der ijzerbereiding van Tnbalkain in den bijbel tot op onzen tijd ; hoe
het ijzer uit de mijnen gewonnen wordt, en liet smelten en het stalen en
het smeden en bewerken — alles werd er tot in de minste bijzonderheden
beschreven. Ik kon er niet genoeg van krijgen , en toen ik er den volgenden
dag wat van aan baas Jan vertelde , was die er eveneens opgetogen van.
Hij riep al , dat de tegenwoordige jongelui maar uitstekend in de gelegen-
lieid waren , om wat te leeren ; doch dat er in zijn tijd zulke boeken niet
bestonden , of dat ze te duur waren. Zelfs Valentin begon mij meer voor
vol aan te zien.
In het begin van Mei, den Oen of den lOen, kwam er een brief van
Chauvel, die ons berichtte , dafr ze te Versailles aangekomen waren. Ze had-
den hun intrek genomen bij een schoenmaker in de straat Saint-Francois ,
tegen vijftien livres per maand. De Generale Staten waren al geopend .
hij had dus niet veel tijd om uitvoeriger te schrijven. Maar aan het slot stond :
»Ik hoop . dat Michel maar gerust mijn boeken gebruiken en meé naar
huis nemen zal. Als hij er maar op past , want men moet zijn vrienden
in eere houden , en de boeken zijn onze beste vrienden."
Ik wou wel dat ik dien brief kon weêrvinden , want het was de eerste.
Maar de hemel weet waar hij gebleven is. Baas Jan had de verkeerde ge-
woonte om zijn brieven aan iedereen te lezen te geven , en zoo gingen ze
voor drie vierden verloren.
Wat Chauvel daar schreef was mij een bewijs, dat Marguerite over ons
laatste onderhoud met haar vader gesproken had en dat hij het goedkeurde.
Dat deed mij een onbeschrijfelijk genoegen en gaf mij nieuwen moed. En se-
dert nam ik alle avonden een deel van dat groote boek, die «Encyclopédie\'-,
meê naar huis en las het artikel voor artikel door. Ik bleef meest tot één
of twee uur daarvoor opzitten. Moeder snauwde en knorde wel bitter over
al die olie , die ik zoo doende verdeed; maar ik liet haar praten . en als
we alleen waren, zeide vader:
»Ga je gang maar , mijn kind ! en tracht een knap man te worden ,
want wie niets weet, is al diep ongelukkig; hij moet altijd voor een ander
werken. Ge hebt groot gebjk! Stoor je niet aan moeder."
En ik stoorde mij ook niet aan haar , wel wetende , dat zij mede een
van de eersten er baat bij hebben zou , als ik wat geleerd had.
In dien tijd waren pastoor Christophe en een aantal menschen te Lüt-
zelburg ziek. De droogmaking van de plassen van den Steinbach had in de
gansche vallei koortsen doen ontstaan; men zag overal zieke menschen , die
half kruipende en klappertandende langs den weg liepen. Baas Jan en ik
gingen alle Zondagen den pastoor bezoeken. Die forsche man was niet meer
dan vel en been , en we dachten niet, dat hij er ooit weer bovenop zou
kunnen komen.
Gelukkig haalde men er den ouden Freydinger , van Diemeringen, bij,
die het goede middel tegen de moeraskoortsen kende. Daardoor redde hij het
halve dorp, en pastoor Christophe begon eindelijk ook langzaam weer op te halen.
In de maand Mei herinner ik mij, dat men overal in onze streek den
mond vol had van benden roovers en boosdoeners, die te Parijs groot on-
heil stichtten. Al de Buurtenaren en de bergbewoners rondom wilden reeds
-ocr page 127-
De Generale Staten.                                       117
hun hooivorken en zeisen opnemen om de schurken tegemoet te trekken,
daar het heette , dat ze ook het platte land zouden afloopen en den oogst
vernielen. Maar al spoedig hoorde men, dat de boosdoeners in den faubourg,
of voorstad , Saint-Antoine gevangen en doodgeslagen waren bij een koopman
in behangselpapieren , Béveillon genaamd. Toen bedaarde de angst weer voor
eenigen tijd. Maar later kwam er nog veel meer ongerustheid over die roo-
vers , en ieder trachtte zich van kruid en geweren te voorzien, om zich te-
gen hen te verdedigen als ze bij ons mochten komen.
Natuurlijk maakten zulke geruchten mij bezorgd voor Chauvel en zijn
dochter , vooral daar we in geen twee maanden iets van hen hoorden , bui-
ten hetgeen de couranten mededeelden. Eindelijk echter kwam er , gelukkig!
een tweede brief van Chauvel, en dien heb ik bewaard , daar ik er bijtijds
zelf copie van genomen heb , omdat de brief zelf van hand tot hand ging
en niet weer te vinden was. Tegelijk met den brief stuurde Chauvel ons
een heel pak couranten , oude en nieuwe.
Dienzelfden dag kwam pastoor Christophe en zijn broeder, de groote
Materne, — dezelfde die in 1814 met generaal Hullin tegen de verbonden
Mogendheden streed , — ons bezoeken.
De pastoor was van de koorts af; hij voelde zich bijna geheel hersteld,
en at dien middag bij ons met zijn broeder. Toen moest ik den gansenen
brief voorlezen , vrouw Catheiïne en Nicole waren er ook bij, benevens twee
of drie notabelen . die tamelijk vreemd opkeken , dat Chauvel, anders bekend
als zoo bedaard en voorzichtig , zich zoo vrij durfde uit te laten.
Kortom de brief luidde als volgt. Hij is wel lang ; maar ieder kan er
uit zien , hoe het er te Versailles toeging, en wat we van de adellijken en
de bisschoppen te wachten gehad zouden hebben, als zij het roer in handen
hadden kunnen houden.
»Aan Jean Leroux, Mr. Smid, te Eikenbosch-Buurt,
bij Pfalzburg.
Versailles, den len Juli 1789.
»Gij hebt mijn brief van den 6e» Mei, waarin ik u onze aankomst te Ver-
sailles meldde, zeker ontvangen. Zooals ik u berichtte , hebben we voor vijf-
tien livres per maand een geschikt onderkomen gevonden bij Antoine Pichot,
Mr. schoenmaker, in de straat Saint-Fran^ois , wijk Saint-Louis , in de oude
stad. Wij wonen daar nog altijd , en wanneer ge wat te schrijven hebt,
let er dan op dat adres er goed op te zetten.
Ik wou wel weten , wat ge denkt van den oogst voor dit jaar. Laat
Baas Jan en Michel mij daar eens over schrijven. Hier hebben we al dien
tijd regen en onweer gehad; maar een enkel zonnestraaltje tusschen de buien
in. Men is bang voor een slecht jaar, wat denkt gij er van ? — Ook wou
Marguerite zoo gaarne eens tijding hebben van ons tuintje en van haar bloe-
men ; vergeet dat niet.
Wij leven hier geheel als vreemdelingen. Nog twee van mijn mede-
afgevaardigden, pastoor Jacques van Maisoncelle, bij Nemours, en Pierre Gé-
rard , gildemeester te Vic , in het baljuwschap van Toul, wonen in hetzelfde
huis als wij; zij beneden en wij heel boven, met een klein balcon voor ons
venster, dat op een steeg uitkomt. Marguerite doet de inkoopen op de
markt en zorgt voor de keuken. Alles gaat best. \'s Avonds komen we in de
kamer van pastoor Jacques bijeen, om onze denkbeelden door gemeenschap-
pelijke bespreking tot klaarheid te brengen : ik met mijn snuifdoos , Gerard
met zijn pijp, en wij eindigen altijd met het zoo ongeveer eens te worden.
-ocr page 128-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
118
En daarmede heb ik u aangaande onze eigen zaakjes ingelicht Nu de
algemeene zaken.
Het is mijn plicht om u op de hoogte te houden van wat er omgaat.
Maar sedert onze komst hier hebben wij zooveel onaangenaamheden en zoo-
veel teleurstellingen ondervonden ; de twee hoogere standen, en vooral de
stand der adellijken, hebben zich zoo zeer onwillig en vijandig getoond, dat
ik zelf nog niet wist, waar dat alles op uit zou loopen. Van den eenen
dag op den ander verandert men dan van inzicht : men heeft soms goed
vertrouwen en dan wanhoopt men weer. We hebben veel geduld en kalmte
moeten hebben , om die menschen te nocdzaken naar rede te luisteren. Drie
malen hebben we hun een schikking aangeboden , en eerst toen ze zagen
dat we het buiten hen zouden doen en de constitutie alleen maken , heb-
ben ze eindelijk besloten deel aan onze vergaderingen te komen nemen en
met ons te beraadslagen.
Ik kon u dus niet eerder iets zekers mededeelen; maar nu hebben wij
het gewonnen , en ik wil u mi in bijzonderheden verhalen , hoe dat alles
toegegaan is , van het begin af aan.
Ge moet dezen brief aan de notabelen van ons dorp voorlezen, want
ik ben hier niet voor mij zelf, maar voor \'t algemeen; en ik zou geen duit
waard wezen als ik diegenen die mij hierheen hebben afgevaardigd, geen re-
kenschap gaf van hun eigen zaken , want dat zijn het. Daar ik alles van
dag tot dag heb opgeteekend. zal ik niets vergeten.
Toen we te Versailles aankwamen , den \'ó Oen April, met nog drie af-
gevaardigden uit ons baljuwschap, zijn we afgestapt aan het logement .
>)Hotel des Souverains." dat vol volk was. Ik zal u maar niet vertellen .
wat we daar geven moesten voor een kop bouillon ol een kop koffie ; dat\'s
om van te ijzen! Al dat volk, de bedienden en de logementhouders , zijn
van vader tot zoon heerenknechts; dat leeft alles van den adel, die op zijn
beurt van het volk leeft, zonder zich om zijn lijden en ellende te bekom-
meren. Een kop bouillon van twee liards bij ons, kost hier zooveel als een
daglooner aan de Buurten in een gansenen dag verdient; en dat spreekt
hier zoo van zelf, dat wie er maar de minste aanmerking op maakt, voor
een schooier doorgaat; hij wordt door iedereen met den nek aangezien: het
is hier zoo de mode om zich door dat slag van menschen te laten bestelen
en afzetten.
Ge begrijpt wel, dat ik daar geen zin in had ; als men vijf en dertig
jaar eerlijk en vlijtig voor zijn brood gewerkt heeft, weet men wat het geld
waard is. Ik liet dan ook doodeenvoudig den dikken logementhouder in
zijn zwarte pak bij mij komen , om hem goed te zeggen , wat ik daar van
dacht. Dat was de eerste keer. dat hij zulke complimenten ontving! De
schavuit wou me uit de hoogte behandelen , maar dat heb ik hem wel af-
geleerd. Als ik geen afgevaardigde van den Derden Stand was geweest,
zouden ze mij de deur uitgegooid hebben; maar gelukkig is men dan een
persoon van eenig gewicht. Den volgenden dag vertelde mijn confrater Gé-
rard mij, dat al dat knechtsvolk van het logement woedend op mij was ,
maar daar heb ik wat in gelachen. Het werk van een eerlijk man moet
hooger geschat worden , dan een vriendelijk gezicht van een bediende.
Ik wou u dat maar eerst meêdeelen , om u te doen zien met welk
slag van menschen we hier te doen hebben.
Om kort te gaan , den dag na onze aankomst, liep ik de stad rond en
huurde onze kamers, waar ik dadelijk mijn goed liet heen brengen. We
hadden het nog al getroffen, en de twee genoemde confraters volgden mij
-ocr page 129-
De Generale Staten.
119
al zeer spoedig. We zijn daar zoo goed als onder ons, en we leven zoo
goedkoop als dat hier mogelijk is.
De 3e Mei was de dag, waarop we aan den koning zouden voorge-
steld worden. Toen hadt ge Versailles moeten zien! Half Parijs was te-
genwoordig en de straten waren stampvol ; maar den volgenden dag , bij
gelegenheid van de mis van den Heiligen Geest, was het nog veel erger :
men zag menschen tot op de daken.
Maar eerst moet ik u van die voorstelling aan den koning verhalen.
De koning en zijn hoi\' wonen in het kasteel van Versailles, op een
soort van bergrug. zooals die van Mittelbronn , tussehen de stad en de tui-
nen. Vóór het kasteel is een hof of voorplein, dat met een zachte helling
oploopt; aan beide zijden van dat voorplein verrijzen groote gebouwen, waar
de ministers verblijf honden; het hoofdgebouw is het paleis. Dat is alles
zoo geducht groot, dat men het op een uur afstands ziet. als men van de
»Laan van Parijs" komt, die vier a vijf maal zoo breed is als onze grootste
wegen , en met prachtige groote boomen beplant. Van voren is het voor-
plein met een ijzeren hek, van minstens zestig vademen lang, afgesloten.
Achter het kasteel zijn de tuinen , met springfonteinen . standbeelden en al
zulke fraaiigheden meer. Hoeveel duizend menschen hebben zich in onze
velden moeten doodwerken voor de grondlasten , accijnsen . opcenten . enz.
enz. — om zulk een paleis te kunnen bouwen!
Met dat al hebben de adellijken en de lakeien liet er opperbest. Er
moet weelde zijn , zeggen ze , om den handel aan den gang te houden . en
om te Versailles weelde te hebben, heeft drie vierden van Frank rijk zich
sedert eeuwen moeten afsloven!
Ons , afgevaardigden van den Derden Stand , werd van de voorstelling
kennis gegeven door aanplakbilletten en door kleine boekjes , die hier in
menigte verkocht worden ; de menschen houden n bij den kraag staande om
ze aan u te verkoopen.
Verscheiden afgevaardigden zagen er al kwaad in , dat wij door aan-
plakbilletten van de zaak kennis kregen , terwijl de leden van de twee eerste
standen ieder een rechtstreeksche kennisgeving ontvingen. Ik voor mij
nam het zoo nauw niet, en tegen den middag begaf ik mij. met .mijn twee
confraters , op weg naar de »Salle des Menus." In die zaal zouden de
zittingen der Generale Staten plaats hebben. Het is een gebouw . dat niet
tot het kasteel behoort , maar aan de Laan van Parijs staat, op de plaats
van vroegere werkplaatsen die bij het zoogenaamde magazijn van de »Menus-
PlaishV — zooveel als de liefhebberijen—van Z. M. den koning, behoorden.
Wat die liefhebberijen des konings eigenlijk zijn , daar weet ik niets van :
maar de zaal is zeer mooi. Daaraan belendend zijn nog twee andere zalen,
waarvan de eene voor de beraadslagingen van de geestelijkheid, en de andere
voor die van den adel ingericht zijn.
Van die Salie des Menus gingen wij in optocht naar het paleis. om-
ringd door het volk , dat riep: «Leve de Derde Stand !" Men zag dat die
brave lui begrepen dat wij hun vertegenwoordigers waren , vooral de groote
menigte van Parijzenaren , die den vorigen avond al waren aangekomen.
Dij het hek vóór het paleis stond een wacht van Zwitsers . die de me-
nigte buiten hielden en ons lieten doorgaan. Zoo kwamen wij op het voor-
plein en verder in het paleis waar we een trap opklommen . waarvan de
treden met tapijten belegd waren , terwijl de zoldering met de leliën van
het koningswapen in goud bezaaid was. Langs de beide leuningen stonden
prachtig uitgedoschte lakeien, van top tot teen in kanten en zulken op-
-ocr page 130-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
120
schik. Ik reken dat er tot boven aan toe wel tien aan elke zijde stonden.
Op de eerste verdieping aangekomen, traden we in een zaal, veel mooi-
er. veel grooter en veel kostbaarder dan al wat men bedenken kan. Ik
hield dat voor de troonzaal, — abuis ! het was nog maar de wachtkamer.
Eindelijk , na een kwartier ongeveer wachtens , ging de deur aan het
eind open. en die gaf nu , baas Jan ! den toegang tot de wezenlijke ge-
hoorzaal. Die zaal had een prachtig gewelf met groote vakken, en was ge-
schilderd dat het alle denkbeeld te boven gaat. We waren om zoo te zeg-
gen niet weer te vinden in die geduchte ruimte ! Rondom tegen de wan-
den stonden de gardes des konings met den uitgetrokken degen in de
vuist, en op eens hoorden wij, te midden van de algemeene stilte , links
van ons een geroep van :
»De koning ! de koning !"
Dat kwam al nader ; en de groot-ceremoniemeester , die voorop liep .
riep zelf uit :
«Mijne Heeren . de koning !"
Ge zult zeggen . baas Jan, dat dit alles maar poppenspel is. Dat is het
zeker. Maar men moet toch erkennen dat het uitmuntend er op berekend is,
om den trots van de zoogenaamde grooten te vleien. en de zoogenaamde
kleinen eerbied in te boezemen. Die groot-ceremoniemeester , de markies de
Rrezé . in groot costuum , scheen in vergelijking van ons , arme afgevaar-
digden van het volk , in onze zwarte pakjes , een wezen van een hooger soort
te zijn. Zijn geheele voorkomen teekende dan ook , dat hij dit zelf er wel
bepaald voor hield. Hij trad met een groet op onzen deken toe , en tege-
lijk stapte de koning alleen de zaal door. Er was een leuningstoel voor hem
in het midden der zaal geplaatst, maar hij bleef staan met den steek onder
den arm. Daarop wenkte de markies onzen deken om vooruit te komen .
en hij stelde hem voor ; toen een volgenden . en zoo voort, elk baljuwschap
op de beurt. Dat voorstellen bestond eenvoudig hierin , dat men den naam
van het baljuwschap aan den markies noemde . en hij dien naam voor den
koning herhaalde.
Maar de koning zeide niets.
Doch toen dat afgeloopen was , sprak hij toch iets : hij zeide , dat hij
het als een geluk beschouwde de afgevaardigden van den Derden Stand voor
zich te zien. Hij spreekt langzaam en vrij wel. — De koning is een zeer
dik man , met een rond gelaat, neus , lippen en kin dik, en een plat voor-
hoofd. — Daarop vertrok hij weder en gingen wij door een andere deur
weer heen. Dat noemt men nu een voorstelling , een presentatie.
Thuis komende trok ik mijn zwarte pak en mijn gespschoenen uit. Gé-
rard kwam bij mij boven en later pastoor Jacques ook. Het was een verlo-
ren dag geweest ; maar Marguerite had een lekkeren schapenbout voor ons
klaar gemaakt. waarvan we de helft met smaak nuttigden, onder een kruikje
appelwijn en al pratende over onze zaken. Gérard en verscheidene onzer af-
gevaardigden beklaagden zich over deze voorstelling , en beweerden dat de
drie standen daarbij vereenigd hadden moeten zijn. Ze meenden, dat we
daarnaar vooruit wel konden berekenen , dat het hof het er op toelegde, dat
ieder stand afzonderlijk zou blijven en beraadslagen. Anderen gaven de schuld
er van alleen aan den groot-ceremoniemeester. Ik dacht: »we zullen zien !
Als het hof tegen de stemming per hoofd is , dan zullen we raad schaffen ;
we zijn nu al vast gewaarschuwd."
Den volgenden dag , al zeer vroeg , werden alle klokken geluid , en op
straat hoorde men overal vreugdekreten en allerlei gejoel. Het was de dag
-ocr page 131-
De Generale Staten.                                            12 I
voor de mis van den Heiligen Geest, om den zegen des Heeren op de Ge-
nerale Staten in te roepen.
De drie standen kwamen in de Lieve-Vrouwe-kerk (Notre-Dame) bijeen,
en daar werd het »Veni Creator" gezongen. Na die plechtigheid , die zeer
indrukwekkend was wegens de schoone stemmen en de prachtige muziek, ging
men in optocht naar de kerk Saint-Lonis. Wij gingen vooraan , vervolgens
kwamen de adellijken en daarop de geestelijkheid , vóór het Heilige Sacra-
ment uit. De straten waren met vlaggedoek en versieringen behangen en de
menigte schreeuwde :
»Leve de Derde Stand!"
Dat is de eerste keer , dat het volk niet de mooie kleêren toejuichte.
Want wij waren precies een zwercn raven vergeleken bij die pauwen, met
hun gepluimde steken , hun goudgestikte kleêren, hun gevulde kuiten, elle-
boogjes in de hoogte en degens op zij. De koning en de koningin, omstuwd
door het gansche hof, sloten den stoet. Er werden ook nog enkele kreten
van: »Leve de koning! leve de hertog van Orléans!" gehoord. De klokken
luidden met volle macht.
Dat volk heeft gezond verstand ; onder zooveel duizenden was geen en-
kele botterik, die riep: »Leve de graaf van Artois," of de koningin of de
bisschoppen toejuichte. — En ze waren toch wel heel mooi!
In de kerk Saint-Louis begon aanstonds de mis. Daarop hield de bis-
schop van Nancy, Mgr. de la F are , een lange preek over de weelde van
het hof, zooals alle bisschoppen sedert eeuwen doen. zonder zelf een enkele
franje van hun mijter of hun misgewaad of hun draaghemels af te schaffen.
Die plechtigheid duurde tot vier uur \'s namiddags. Ieder dacht dat het
nu al wèl was . en dat we nu eindelijk de voldoening zouden hebben met
onze beraadslagingen te beginnen. Maar zóóver waren we nog niet, want
den volgenden dag , den 5en Mei, was de opening van de Generale Staten
alweer een cei-emonie. Die menschen leven slechts voor ceremonies of, om
juister te spreken , voor comedies.
Dien volgenden dag dan vereenigden de volle Generale Staten zich in
onze zaal. die de zaal der Drie Standen genoemd wordt. Ze wordt van bo-
venaf verlicht , door een ronde opening met wit satijn bespannen , en ze
heeft van beide zijden kolommen. Aan het eind stond een troon, onder een
prachtig verhemelte, dat ook weer met de koninklijke leliën in goud bezaaid was.
De markies de Brezé en zijn ceremoniemeesters wezen aan de afgevaar-
digden hun plaatsen aan. Daarmee begonnen ze om negen uur, en eerst
om half een waren ze er meê gereed : men werd geroepen , naar zijn plaats
geleid . en mocht dan gaan zitten. In denzelfden tijd namen de Staatsraden,
de ministers en secretarissen van Staat, de gouverneurs en luitenant-gene-
raals der provinciën ook plaats. De secretarissen van Staat zaten aan een
lange tafel, met een groen kleed er over, onder aan de verhevenheid waar
<le troon op stond ; aan het ééne einde zat Necker, aan het andere de Saint-
Priest. Als ik u dat alles in bijzonderheden moest vertellen, zou er geen
eind aan komen.
De geestelijkheid zat ter rechterzijde van den troon , de adel aan de
linkerzijde, en wij er tegenover. De vertegenwoordigers van de geestelijkheid
waren ten getale van 291 , die van den adel 270 , en wij 578. Er ontbra-
ken nog eenigen van de onzen , omdat de verkiezingen van Parijs eerst den
1 Oen afgeloopen zouden zijn ; maar dat was niet te zien.
Eindelijk tegen één uur ging men den koning en de koningin verwit-
tigen, dat alles gereed was , en bijna onmiddellijk verschenen ze ook, voor-
-ocr page 132-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
122
afgegaan en gevolgd door de prinsen en prinsessen van het koninklijke huis
en hun hofstoet. De koning nam plaats op den troon ; de koningin naast
hein op een grooten leuningstoel buiten het verhemelte ; de leden van het huis
des konings rondom den troon ; de prinsen, de ministers en de pairs van
het rijk een weinig lager, en het overige van den hofstoet op de trappen van
de verhevenheid. De dames van het hof, in vollen opschik , hadden de ga-
lerijen aan den kant van de verhevenheid bezet; de overige toeschouwers
vonden hun plaats op de andere galerijen tusschen de kolommen.
De koning droeg een ronden hoed , aan den rand met parelen bezet en
van voren met een grooten diamant , bekend onder den naam van Pitt.
Ieder zat op een leuningstoel of een stoel . of een bank of een krukje , al
naar zijn rang en waardigheid ; want zulke zaken zijn van het hoogste be-
lang : daarvan hangt de grootheid van een volk af! Ik zou dat nooit zoo
hebben kunnen denken . als ik het niet gezien had ; alles is voor die eere-
monies vast bepaald. De hemel gave , dat de zaken die ons betreffen , ook
zoo in orde waren ! Maar de punten van étiquette gaan voor, en eerst na
verloop van eeuwen heeft men tijd om aan de ellende van het volk te
denken.
Ik wou wel dat Valentin een uur of wat in mijn plaats geweest ware:
hij zou u het verschil van een muts met een muts , en van een rok met een
rok wel uitleggen ! Ik voor mij , wat mij meer belang inboezemde, was het
oogenblik toen de groot-ceremoniemeester ons het teeken gal\' stil te zijn , en
toen de koning zijn troonrede voorlas. Al wat ik er van onthouden heb is,
dat hij verheugd was ons te zien : dat hij ons vermaande elkander goed te
verstaan , oin de nieuwigheden te keer te gaan en het deficit te betalen; dat
hij ons in dat vertrouwen bijeengeroepen had ; dat men ons niet de schuld
bekend zou maken ; dat hij bij voorbaat verzekerd was. dat wij een geschikt
middel zouden vinden om die schuld te delgen en het crediet te herstellen:
dat dit zijn vurigste vvensuh was , en dat hij zijn volk innig liefhad.
Toen ging hij weer zitten , zeggende dat zijn groot-zegelbewaarder ons
nog beter zijn bedoelingen zou doen verstaan. De gansche zaal riep :
»Leve de koning!"
Daarna stond de grootzegelbewaarder, Mons. de Darentin , op. en zeide
ons, »dat de eerste behoefte van Z. M. was weldaden te verspreiden, en dat
de deugden der vorsten de eerste hulpbronnen der volken in moeielijke tijden
zijn : dat onze vorst daarom besloten had om het algemeene geluk te vol-
tooien; dat"hij ons bijeengeroepen had, om hem hierin behulpzaam te zijn.
en dat dit ons derde koningsgeslacht bovenal aanspraak had op de dank-
baarheid van elk rechtgeaard Fraiischnian ; want dat het het recht van op-
volging bestendigd had , en elke vernederende onderscheiding had afgeschaft
tusschen de fiere nazaten der eerste veroveraars en de ne-
derige nakomelingschap der overwonnenen (1) ;— maar dat het
koningschap niettemin den adel bijzonder op prijs stelde, want de geest van
orde had het onderscheid tusschen de standen in \'t leven geroepen , en dat
onderscheid moest in een koninkrijk gehandhaafd blijven; eindelijk dat het\'s
konings wil was , dat wij den volgenden dag zouden vergaderen , om onze
volmachten , onze geloofsbrieven , zooals men dat noemt, te onderzoeken, en
Cl) Mot die fameuse uitdrukking werd dus de geheole adel nog beschouwd als af-
stammenrle van die Franken , die in de 5e eeuw liet land (toen Oallië geheeten) ver-
overd hadden, en al wat niet adellijk was nog altijd inet overwonnenen gelijk gesteld.
-ocr page 133-
De Generale Staten.                                             123
ons bezig te houden met de belangrijke onderwerpen , die ons waren aange-
duid, wel te verstaan — de geldquaestie!"
Daarna ging mijnheer de groot-zegelbewaarder weer zitten, en Mons.
Neuker las ons een lange redevoering over de schuld voor , die zestien hon-
derd millioen bedroeg en een jaarlijkseh deficit van 56,150,000 livres veroor-
zaakte. Hij noodigde ons uit te zorgen dat die schuld gedekt werd ; maar
hij sprak geen woord van de constitutie of staatsregeling , die onze kiezers
ons opgedragen hebben tot stand te brengen.
Dienzelfden avond , toen wij niet weinig verwonderd naar huis gegaan
waren , vernamen we , dat er twee nieuwe regimenten , Royal-Cravate en
Bourgogne-Cavalerie , met een bataillon Zwitsers te Parijs gekomen waren .
en dat er nog verscheidene andere daarheen op marsch waren. Dat maakte
ons geducht ongerust, te meer daar wij wisten , dat de koningin, de Graaf
van Artois , de Prins de Condé , de hertog de Polignac , de hertog van En-
ghien en de Prins de Conti tegen de bijeenroeping der Generale Staten ge-
weest waren . en dat ze vreesden , dat wij de schuld niet zouden betalen als
men ons niet een handje hielp.
Voor een gewoon mensch zou men dat een valstrik genoemd hebben !
Maar de namen, die men aan de handelingen geeft veranderen, naar de waar-
digheid van hen die ze bedrijven: voor vorsten werd dat eenvoudig een
staatsgreep genoemd, dien ze blijkbaar in \'t schild voerden. Gelukkig
had ik de Parijzenaars al gezien , en ik begreep dat die brave lui ons niet
in den steek zouden laten.
Om kort te gaan, dien avond werden mijn confraters en ik het spoedig
eens , dat wij niet veel medewerking zouden vinden; en dat de aankomst van
al die regimenten niet veel goeds voor den Derden Stand voorspelde.
Dien volgenden dag begon er fatsoen aan de zaken te komen. Want
al wat vóór die zitting gebeurd was , al die ceremonies die ik u daar be-
schreef en de redevoeringen die daarbij uitgesproken waren, brachten ons
geen stap verder ; maar nu zult gij wezenlijk wat nieuws hooren.
Het was dus de lie Mei, en \'s morgens om negen uur kwamen Gé-
rard , pastoor Jacques en ik in de Statenzaal. Al die vlaggen en versieringen
en het tapijt van den troon waren weggenomen ; de zaal was zoo goed als
ledig. De afgevaardigden van den Derden Stand kwamen achtereenvolgens
aan en de banken werden langzamerhand bezet ; men praatte rechts en links.
men maakte kennis met zijn buren, zooals natuurlijk is bij mensehen die be-
langrijke zaken samen te behandelen hebben. Na een klein half uurtje waren
al de afgevaardigden van den Derden Stand bijeen. Men wachtte op die van
den adel en de geestelijkheid; geen enkele kwam opdagen !
Op eens kwam er een van de onzen , die mededeelde , dat de twee an-
dere standen ieder in hun eigen zaal vergaderden en reeds aan het beraad-
slagen waren. Natuurlijk veroorzaakte dat een algemeene verbazing en ver-
ontwaardiging. Men besloot om aanstonds tot onzen president te benoemen
onzen oudsten deken , een oud man met een kaal hoofd, en die Leroux
heet, evenals gij , baas Jan ! Hij nam het aan . en koos zes andere leden
van de vergadering om hem ter zijde te staan.
Er verliep eenigen tijd eer de stilte hersteld was , want allerlei gedach-
ten en plannen kruisten zich op dat oogenblik door de hoofden. Ieder moest
zeggen wat hij voorzag of vreesde, en wat hem in zulk een netelige zaak de
beste weg toescheen. Eindelijk deed Mons. Malouet, een gewezen beambte bij
de marine-administratie naar ik hoor , het voorstel om een commissie naar
-ocr page 134-
124                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
de twee andere standen af te vaardigen met het verzoek zich met ons te
vereenigen , ter plaatse waar de gemeenschappelijke vergaderingen moesten
gehouden l worden. Een jong afgevaardigde Mons. Mounier, antwoordde ,
dat die stap aan onze waardigheid te kort zon doen; dat we ons niet zoo
behoefden te haasten , want dat we wel spoedig zouden hooren , wat de twee
bevoorrechte standen beslist zouden hebben, en dat men dan zijn maatrege-
len daarnaar nemen kon. Onze deken voegde er bij, dat we ons ook nog
niet als leden van de Generale Staten konden beschouwen, vermits die Sta-
ten nog niet gevormd en de volmachten of geloofsbrieven nog niet onder-
zocht waren ; om dezelfde reden weigerde hij ook de brieven die aan de ver-
gadering gericht waren , te openen ; dat was verstandig gehandeld.
Dien dag werd er nog vrij wat gesproken . maar dat kwam zoowat op
hetzelfde neer.
Tegen half drie kwam een onzer afgevaardigden het bericht brengen ,
dat de twee andere standen besloten hadden , dat ze hun geloofsbrieven af-
zonderlijk zouden onderzoeken. Toen werd de zitting onder hevige opschud-
ding opgeheven, en de volgende bijeenkomst voor\'s anderendaags negen uur
bepaald.
Alles werd nu duidelijk: men zag, dat de koning, de koningin, de
prinsen, de adellijken én de bisschoppen ons heel goed vonden om hun
schulden te betalen, maar dat ze lang niet van plan waren om een staats-
regeling te maken, waarbij het volk stem in den raad zou hebben. Ze
wilden liever hun schulden alleen maken, zonder op de vingers gekeken of
getikt te worden. Dan zouden ze ons om de twee honderd jaren wel eens
bijeenroepen , om die schulden in naam des volks te erkennen en belastingen
toe te staan voor de eeuwigheid.
Ge kunt begrijpen , hoe groot onze teleurstelling en verontwaardiging
waren, toen we dat begonnen in te zien!
Tot aan middernacht van dien eersten dag bleven mijn confraters en ik
samen praten en onzen toorn lucht geven tegen het afschuwelijke onrecht
van het hof. Maar eindelijk zeide ik toch , dat het beste voor ons wel we-
zen zou , om in het openbaar een kalme houding aan te nemen , te zorgen
dat het goed recht aan onze zijde bleef, te trachten door overreding zoo
mogelijk ons doel te bereiken en het volk er buiten te laten. In dien geest
namen wij ons dan ook voor te handelen ; en den volgenden dag, toen we
in onze vergaderzaal kwamen , konden we zien , dat de andere afgevaardig-
den zeker tot hetzelfde inzicht gekomen waren. Immers in plaats van de
opgewondenheid van gisteren, was alles ernstig en plechtig. De deken op
zijn presidentsstoel en zijn medebestuurders op de verhevenheid , schreven,
ontvingen de brieven , en legden ze ten bureele neder.
Van de beraadslagingen der geestelijkheid en van den adel werd ons
kennis gegeven door middel van memories. Ik voeg ze bij dezen brief, om
u te doen zien wat die lui dachten en wilden.
De geestelijkheid had besloten haar geloofsbrieven in afzonderlijke ver-
gadering of Kamer te onderzoeken, met een meerderheid van 133 tegen 114
stemmen, en de adel hetzelfde met 188 tegen 47 stemmen. Er waren dus
ook mannen van recht en verstand onder hun partij, zooals b. v. de burg-
graaf de Castellane , de hertog de Lianeourt, de markies de Lafayette, hun
afgevaardigden van Dauphiné en die van de sénéchaussée van Aix in Pro-
vence , die zich tegen deze onrechtvaardigheid hadden aangekant. — Eeeds
hadden ze twaalf commissies benoemd , om hun geloofsbrieven op die wijze
te onderzoeken.
-ocr page 135-
De Generale Staten.                                       125
Uien dag herhaalde Malouet zijn voorstel, om een commissie naar de
twee bevoorrechte standen af te vaardigen , ten einde hen uit te noodigen
zich met de afgevaardigden des volks te vereenigen. Daarop stond de graaf
de Mirabeau op.
Ik zal u nog dikwijls van dezen man te verhalen hebben. Ofschoon een
adellijke, is hij afgevaardigde van den Derden Stand , omdat de adel van
zijn land hem niet wilde erkennen , onder voorwendsel, dat hij geen bezit-
ter van een leengoed was. Dadelijk ging hij in den handelsstand, en hij werd
door de stad Aix tot afgevaardigde gekozen. Hij is geboortig van Provence,
breed en grof gebouwd , met een hoekig voorhoofd , groote oogen , een gele
gelaatskleur. zeer leelijk en van de pokken geschonden. Hij heett een kra»-
sende stem , en als hij spreekt begint hij eerst te hakkelen ; maar eenmaal
op zijn dreef, wordt het heel wat anders. Alles wordt zoo helder al.s de dag,
\'t is of men ziet wat hij zegt; men meent altijd gedacht te hebben zooals
hij; en van tijd tot tijd gaat die hooge stem naar de laagte , als hij iets
geduchte gaat zeggen ; dat is als een onweder , dat eerst vooruit dreigend
rommelt om op eens met den slag los te barsten. Ik kan u geen denkbeeld
geven van de bewegelijkheid van het gelaat van zoo\'n man : alles is in de
volmaaktste overeenstemming , die oogen , die stem , dat gebaar en die denk-
beelden. Men voelt zich zelf niet meer als men hem hoort; hij houdt u vast
en men kan zich niet losmaken. Als men naar degenen die naast hem zit-
ten ziet, zijn ze letterlijk bleek van de toovermacht die hij uitoefent.
Zoolang die man op onze zijde is , zal alles volkomen goed gaan; maar
men moet op zijn hoede zijn. Ik voor mij, ik vertrouw het niet. Vooreerst
is hij van adel! en dan, hij is een man zonder iets , met vreeselijke be-
hoeften en vol schulden. Als men maar dien dikken neus , die geduchte
kaken en dien grooten buik ziet, begraven onder versleten maar toch prach-
tige kanten , — denkt men : »Gij, ge zoudt voor het minst den Elsasz en
Lotharingen noodig hebben voor uw tafel, met de Franche-Comté en nog
wat kleine stukjes er bij misschien!" Maar met dat al ben ik den adel har-
telijk dankbaar, dat ze hem niet op hun rollen hebben willen schrijven ; we
hadden zijn hulp in de eerste tijden hoog noodig ; dat zult ge uit het ver-
volg zien.
Dien dag, den 7en Mei, zeide Mirabeau anders nog niet veel; hij bracht
slechts in \'t midden , dat om een commissie af te vaardigen, we geconstitu-
eerd moesten zijn, m. a. w. als vergadering van onzen Stand opgetreden ,
en we waren nog niet als zoodanig geconstitueerd , en wilden ons juist
niet constitueeren zonder de anderen. Het beste zou dus zijn de zaken af te
wachten.
De advocaat Mounier zeide, dat men dan ten minste diegenen van ons,
die dat op zich wilden nemen, moest toestaan, om niet als commissie maar
particulier, voor zich , den adel en de bisschoppen te bewegen om zich met
ons te vereenigen, volgens \'s konings wensch. Zoo gingen twaalf van onze
afgevaardigden op onderzoek uit; ze kwamen ons weldra berichten , dat ze
in de vergaderzaal van den adel niets dan commissies gevonden hadden, die
bezig waren om de geloofsbrieven van die heeren te onderzoeken. In de zaal
van de geestelijkheid was de vergadering nog aan den gang, en de presi-
dent had hun geantwoord, dat men over hun voorstel zou beraadslagen.
Een uur daarna traden de bisschoppen van Montpellier en van Orange met
eenige andere geestelijken onze zaal binnen en deelden ons mede, dat hun
vergadering besloten had commissarissen te benoemen , en dat als wij en de
adel dat ook deden, die gezamenlijke commissarissen zouden uitmaken, of de
-ocr page 136-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
126
geloofsbrieven al of niet in een vereenigde vergadering moesten worden on-
derzocht.
Ten gevolge van dat antwoord werd onze eerstvolgende vergadering van
den 7en tot den 12en verdaagd. Ik maakte van die vier dagen gebruik,
om Parijs te gaan zien met mijn twee confraters en Marguerite. Want bij onze
aankomst. den 30en April . hadden we ons daar niet kunnen ophouden. Dat
was maar twee dagen na de plundering van het huis van Réveillon, in den
faubourg Saint-Antoine. Pe spanning was toen nog zeer groot, de stede-
lij ke wacht deed overal huiszoekingen ; men sprak van een aantal bandieten
die aangekomen zouden zijn. Nu was ik nieuwsgierig te weten , wat daar
omging . of het weer rustig begon te worden, en wat men van onze eerste
zittingen dacht. Pe Parijzenaars die onophoudelijk te Versailles komen, had-
den mij daar wel eenig denkbeeld van gegeven ; maar het is altijd beter de
zaken met eigen oogen te zien.
We gingen dus in den vroegen morgen op weg en , na een rid van
drie uren , kwamen we met onzen koetswagen de stad in. Men kan zich
geen voorstelling maken van zulk een onmetelijke stad. Men staat versteld
en verward van die hooge huizen : die menigte straten en stegen die elkan-
der in alle richtingen kruisen; die vreemde en oude gebouwen; dat aantal
pleinen en blinde stegen, koffiehuizen en winkels van allerhande soort, het
eene al naast het andere zoo ver men zien kan en waar men komt. En dan
die uithangborden van de onderste tot de bovenste verdieping, tot het dak
toe! en , wat wel het ergste is. dat eindelooze geschreeuw van kooplui en
venters met gebak . met vruchten, met oude vodden, met groenten , met
water , en duizend andere dingen . die ze in handkarren voortduwen of in
emmers en jukken en marsen of op het hoofd dragen ! \'t Is of men in een
groot beestenspel komt, waar vreemde vogels ieder zijn eigen zonderlinge
geluid uitgillen. Daarbij komt dan nog het eindelooze geratel van al die rij-
tuigen . de leelijke lucht van de vuilnishoopen , en het schamele uitzicht der
nienschen, die toch allen naar de laatste mode gekleed willen zijn, al is het
met afleggertjes. En die menschen dansen en zingen en lachen en zijn altijd
even vriendelijk voor vreemdelingen, en altijd even vroolijk en getroost in
hun ellende; ze zien alles van den moeien kant . als ze maar mogen wan-
delen en in de koffiehuizen vrij uit praten en hun courant lezen!... Pat
alles, baas Jan ! maakt dat die stad iets geheel eenigs in de gansche wereld
is ; er is bij ons niets dat er op lijkt: Nancy is een paleis in vergelijking
van Parijs, maar een leeg en doodsch paleis , hier is alles leven en beweging.
De arme Parijzenaars voelen nog de naweeën van den hongersnood in
den afgeloopen winter. Een groot aantal zien er werkelijk nog uit als ge-
raamten ; en toch , zoudt ge het gelooven ? doen ze niets dan gekheid ma-
ken : aan alle vensters zijn grappen aangeplakt.
Wat mij betreft. ik was een en al verrukking: dat was eigenlijk eens
een land voor mij. In plaats van den ganschen dag met mijn boekenmars
van dorp tot dorp te draven , zou ik hier bij eiken voetstap koopers gevon-
den hebben. En daarbij is het hier het land van de echte patriotten. Die
menschen . hoe arm en slecht ze er ook uitzien , staan op hun rechten vóór
alle andere zaken ; de rest moet zich redden.
Onze confrater pastoor Jacques heeft hier een zuster, die fruitverkoop-
ster is , in de straat du Bouloi, bij het Palais-Koyal. Daar reden we eerst
heen. Overal langs den weg, van dat we de voorstad ingekomen waren ,
hoorden we niet anders dan dit liedje zingen :
-ocr page 137-
De Generale Staten.                                           127
Leve de Derde Stand der Franschen!
Al naai\' zijn pijpen zullen ze dansen
Adel of\' bisschop, hoog prelaat.
Lach hem wat uit. dien adelsstaat!
Immers de burger, die heeft het oordeel,
Moed en verstand en in alles het voordeel
Koven den priester, den magistraat.
Lach hem wat uit, dien adelsstaat! <\\)
Als ze geweten hadden dat wij afgevaardigden van den Derden Stand
waren , waren ze in staat geweest ons in triomf rond te dragen. Men moet
dan ook wel laag wezen om zulk een volk in den steek te laten ! En ik
verzeker u . als we niet al vastbesloten geweest waren, dan zouden we alleen
door het zien van dien moed , die vroolijkheid en al dat goede , te midden
van hun groote ellende . reeds moed gekregen en gezworen hebben onze op-
dracht uit te voeren en voor onze rechten te strijden tot den dood.
We hebben bij die zuster van pastoor Jacques , de weduwe Lefranc , al
die vier dagen doorgebracht. Marguerite heeft niet den pastoor alles in Pa-
rijs gezien : den Dierentuin, de groote kerk Notre-Dame. het Palais-Royal en
zelfs de schouwburgen. Ik voor mij . ik deed niets liever dan door de stra-
ten te wandelen , overal rond te dwalen . op de pleinen, langs de kaden van
de Seine. waar boeken uitgestald zijn, of op de bruggen met de uitdragers-
winkeltjes en koekkraampjes. Ik stond voor de winkels te praten met den
eerste den beste , ik luisterde naar het gezang van een blinde of keek naar
een comediespel in de open lucht. Overal ziet men gedresseerde honden.
kiezentrekkers met een groote trom en een fluit, enz. Maar de comedie op
den Pont-Neuf is het mooist. daar wordt altijd de draak gestoken met de
grooten en adellijken, die zijn het altijd die de domheden zeggen. De tranen
liepen mij soms over de wangen van het lachen.
Ik ben ook in de vergadering der Parijsche gemeente geweest . waar
men nog bezig was met over de Memories van klachten te beraadsla-
gen. Die vergadering heeft een wijs besluit genomen : zij heeft een blijven-
de commissie ingesteld om haar afgevaardigden na te gaan. te raden
en zelfs te recht te zetten, als ze zich niet aan hun opdracht hielden.
Dat is een uitstekend denkbeeld, baas Jan ! en het is jammer ge-
noeg. dat men dit op andere plaatsen verzuimd heeft. Wat is een af-
gevaardigde . die door niemand wordt nagegaan, en die zijn stem straffeloos
verkoopen kan en lachen dan wat in hen die hem afgevaardigd hebben.\'
Want dan is hij rijk geworden en zij zijn arm gebleven ; hij wordt natuur-
lijk beschermd door hen die hem gekocht hebben . en zij die hem afzonden
blijven met hun goed recht zitten , zonder iemands hulp of steun !
Met dat besluit van de Parijsche vergadering moeten we onze winst
doen ; dat is een der eerste artikelen in de nieuwe staatsregeling : de kiezers
moeten eiken afgevaardigde die aan zijn last ontrouw is . kunnen afzetten ,
(1) »Yive Ie tiers état de France!
11 aura Ia prépondérance
Sur Ie prince, sur Ie prélat.
Ahi! povera nobilita !
Le plébéion , puits de science ,
En lumières, en cxpérience ,
Surpasse et prêtre et magistrat.
Ahi! povera nobilita I"
-ocr page 138-
128                             Geschiedenis van de Fransehe Revolutie.
vervolgen en doen veroordeelen , evenals men iemand veroordeelt die van een
volmacht misbruik maakt. Anders hangt alles nog maar aan losse schroeven.
Om kort te gaan , dat besluit heeft mij groot genoegen gedaan, en nu
ga ik voort.
Behalve het genot dat ik in al die beweging schepte , had ik nog dé
groote voldoening te zien , dat de menschen hier best weten wat ze doen en
wat ze willen, \'s Avonds, na het avondeten, ging ik naar het Palais-RoyaJ,
dat de hertog van Orléans voor iedereen open laat. Die hertog is een
liederlijk heer , maar hij is ten minste geen huichelaar; als hij zijn nacht
in de herberg , of nog wel elders heeft doorgebracht, gaat hij \'s morgens
niet naar de mis absolutie halen , om \'s avonds weer van voren af aan te
beginnen. Men /.egt dat hij een vriend van Sieyes en van Mirabeau is.
Sommigen leggen hem ten laste, dat hij het is, die een menigte boosdoeners
naar Parijs gelokt heeft, om de stad te plunderen en onveilig te maken. Dat is
bezwaarlijk te gelooven , omdat zulk gespuis wel uit zich zelf komt na zulk
een vreeselijken winter. Ze komen om hun honger te stillen, en men heeft
waarlijk niet noodig de sprinkhanen te roepen om den oogst te komen afvreten.
Kortom . de koningin en liet hof verfoeien dien hertog , en dat maakt
dat hij veel vrienden heeft Zijn kasteel in Parijs , het Palais-Royal . is al-
tijd open en in den tuin zijn ruime lanen, waar ieder kan komen wandelen.
Daar rondom zijn vier gaanderijen en daaronder zijn de fraaiste winkels
en de sierlijkste koffiehuizen van Parijs. Daar komen de jonge lieden en
de courantiers bij elkaar, en daar wordt door ieder zijn meening uitge-
sproken, zonder zich in \'t minst in te houden. Wat ze eigenlijk zeggen,
dat is niet altijd zooveel deegs , en voor het meerendeel vergeet men \'t even
spoedig als men het gehoord heeft. Ze verkoopen meer stroo dan graan .
en als men het zift is het goede graan dat overblijft, niet zwaar. Een paar
maal heb ik goed toegeluisterd, en toen ik de deur wTeêr uit was , vroeg
\'ik mij zelf: »wat hebben ze nu gezegd?" maar wist het eigenlijk niet. Doch
dat mag wezen , er loopt altijd iets goeds onder, en sommigen hebben we-
zenlijk vernuft.
We hebben daar, onder de boomen , een fiesch zuren wijn gedronken .
die zeer duur was. Maar de huren zijn er ook duur; ik heb mij laten ver-
tellen , dat voor het minste van die winkeltjes een huur van twee tot drie
dnizend livres per jaar betaald wordt. Dan moeten ze dat wel weer op de
klanten vinden! Dat Palais-Royal is inderdaad een voortdurende groote ker-
mis , en \'s avonds, als de lantaarns opgestoken zijn, kan men zich kwalijk
iets schooners denken.
Zoo zijn we den Hen, tegen twee ure in den namiddag, weer van Pa-
rijs vertrokken , recht voldaan over ons uitstapje , terwijl we tevens over-
tuigd waren , dat de groote meerderheid van de Parijzenaars op de hand van
den Derden Stand was. En dat was de hoofdzaak !
Den 12 en , \'s morgens om negen uur, waren we weer op onzen post.
ter vergadering. Onze commissarissen hadden het ondertusschen met die van
den adel en de geestelijkheid niet eens kunnen worden, en het bleek ons .
dat men ons slechts tijd had willen doen verliezen. Daarom nam men in deze
zitting maatregelen om vooruit te komen. De deken met de vorigen werden
belast met het opmaken van een lijst der afgevaardigden, en er werd beslo-
ten , een commissie van orde te benoemen , bestaande uit een afgevaardigde
van elke jn\'ovincie , die om de acht dagen vernieuwd zou worden. Die com-
missie moest behalve het bewaren der orde onder de vergaderingen, de stem-
men ophalen en tellen, enz. enz.
-ocr page 139-
De Generale Staten.
12!)
Den volgenden dag ontvingen we een deputatie van den adel, om ons mede
te deelen , dat hun vergadering zich geconstitueerd had, dat ze hun president
en hun secretarissen benoemd, het notulenboek geopend en verschillende
besluiten genomen hadden , o. a. om afzonderlijk hun geloofsbrieven te on-
derzoeken. Ze waren dus wel bepaald van plan het zonder ons te redden.
Denzelfden dag liet de geestelijkheid ons zeggen, dat ze nieuwe com-
missaiïssen benoemd had, om met gelijke commissarissen van den adel en
den Derden Stand te spreken over het gemeenschappelijk onderzoeken der
geloofsbrieven en de vereeniging der drie standen in een kamer.
Daarop ontstond een levendige gedachtenwisseling. Sommigen wilden
zulke commissarissen benoemen, anderen stelden voor om maar eenvoudig te
verklaren, dat wij geene anderen voor wettige vertegenwoordigers zouden
erkennen , dan diegenen wier geloofsbrieven in een gemeen.schappeli.jke ver-
gadering onderzocht waren , en dat wij de afgevaardigden van de kerk en
den adel uitnoodigden , zich met ons in de Statenzaal te vereenigen . waar
wij hen reeds sedert acht dagen wachtten.
Daar het bij deze beraadslaging warm toeging en er nog een aantal
afgevaardigden waren, die wilden spreken, werd ze den volgenden dag
voortgezet. Eabaud de Saint-Etienne , een protestantsch predikant; Viguier,
afgevaardigde van Toulouse ; ïhouret, advocaat bij het parlement van lïouaan ;
Harnave , afgevaardigde van Dauphiné ; Boissy-d\'Anglas , afgevaardigde van
Languedoc , — allen mannen van groote bekwaamheid en uitstekende rede-
naars , vooral Barnave, hielden staande , de een dat men vooruit moest
tfaan, de ander dat men nog wachten moest en aan den adel en de geeste-
lijkheid tijd móest geven zich te beraden, — alsof ze niet al lang zich
beraden hadden ! Eindelijk won Rabaud de Saint-Etienne het en koos men .
ingevolge zijn voorstel, zestien leden, die met de commissarissen van den
adel en de geestelijkheid zouden spreken.
In onze zitting van 23 Mei werd voorgesteld een commissie te benoemen .
die al wat er sedert de opening der Generale Staten was voorgevallen , in
geschrifte zou brengen. Dit voorstel werd echter verworpen , op grond dat
zulk een memorie de spanning in het rijk zou kunnen vermeerderen , daar
er de kunstgrepen van adel en geestelijkheid om den Derden Stand machte-
loos te maken , uit blijken zouden.
Den 22n en 23n liep er al een gerucht, dat Z. Majesteit ons het plan
van een leening wilde voorleggen. Door middel van die leening wilde men ons
overbodig maken, omdat dan het deficit gedekt zou zijn; jammer maar, dat onze
kinderen en nazaten dan tot in eeuwigheid de renten zouden moeten betalen!
Tegelijkertijd kwamen er een ontzettende menigte troepen rondom Parijs
en Versailles.
Den 26n bracht men het reglement van orde ten einde. Op denzelfden
dag kwamen onze commissarissen ons berichten , dat ze het met die van den
adel niet eens hadden kunnen worden.
Den volgenden dag , den 27n , schetste Mirabeau den toestand in deze
kernachtige woorden: »De adel wil zich niet bij ons voegen om gemeen-
schappelijk de geloofsbrieven te onderzoeken. Wij willen juist dat dit gemeen-
schappelijk geschiede. De geestelijkheid blijft bij haar streven om de zaak
te middelen. Ik stel dus voor, om een zeer plechtige en zeer talrijke depu-
tatie naar de geestelijkheid af te vaardigen, om haar in naam van den God
des vredes te bezweren , zich te scharen aan de zijde van de rede , het recht
en de waarheid en zich met ons , hun mede-afgevaardigden , in de gemeen-
schappelijke zaal te vereenigen."
revolutie.
                                                                                                       9
-ocr page 140-
130                       Geschiedenis! van de Fransche Revolutie.
Dat alles had in tegenwoordigheid van het volk plaats. De menigte stond
om ons heen en nam volle vrijheid om diegenen , die naar hun zin spraken ,
toe te juichen.
Den volgenden dag , den 28n. beval men een afsluiting te maken om
de vergadering van het publiek af\' te scheiden; ook werd er tot de deputatie
naar de geestelijkheid besloten . ingevolge het voorstel van Mirabeau.
Denzelfden dag ontvingen we een brief van den koning . waarin o. a.
voorkwam . dat »Z. Maj. de koning vernomen had , dat de moeielijkheden
tusschen de drie standen over het onderzoek der geloofsbrieven nog altijd
voortbestonden. Hij zag met leedwezen en zelfs niet zonder ongerustheid ,
dat «Ie vergadering , die bijeengeroepen was om belangrijke verbeteringen in
te voeren, alzoo tot een noodlottige werkeloosheid veroordeeld was. In die oni-
standigheden noodigde Z. Maj. de commissarissen door de drie standen reeds
benoemd uit . hun samenkomsten te hervatten , in tegenwoordigheid van den
grootzegelbewaarder en commissarissen die Hoogst Dez. zelf zou verkiezen ,
om meer bijzonder bekend te worden met de verzoenende aanbiedingen, die
gedaan zouden worden , en rechtstreeks tot een zoo gewenschte overeenstem-
ming mede te werken."
Nn nog mooier! mi was het alsof wij — de afgevaardigden van het
volk — de schuld waren van de werkeloosheid der Generale Staten sedert
drie weken ; alsof wij ons potje apart wilden houden , en oude voorrechten,
strijdig met de rechten des volks. verdedigen !
Z. Maj. hield ons voor kinderen !
Verscheiden afgevaardigden spraken tegen dezen brief, onder anderen
Camus. Zij zeiden , dat die nieuwe samenkomsten tot niets zouden leiden;
dat de adel niet naar rede wilde hooren; dat de volksvertegenwoordigers
zich ook zulk een opzicht van den grootzegelbewaarder — die natuurlijk op
de hand van den adel zou zijn — niet mochten en konden laten welgeval-
len: dat onze commissarissen daar voor die des konings zouden zitten als voor
hun rechters , die trouwens hen reeds bij voorbaat in het ongelijk stelden;
en dat dan hetzelfde gebeuren zou, dat reeds in 1589 ook gebeurd was.
Toen had namelijk de koning ook voorgesteld het verschil bij te leggen, en
had dat dan ook gedaan eenvoudig door een cabinetsorder.
Er waren nog vele andere afgevaardigden , die hetzelfde dachten; zjj
beschouwden dezen brief eigenlijk als een valstrik.
Niettegenstaande dat werd er den volgenden dag . den 29" , »om alle
middelen tot verzoening uit te putten\'\', een zeer onderdanig adres aan den
koning opgesteld, om hem voor zijn goedheid te bedanken en te zeggen,
dat de commissarissen van den Derden Stand bereid waren hun bijeenkom-
sten met die van de geestelijkheid en den adel te hervatten. Maar reeds den
Maandag daarop, den In Juni, kwam Eabaud de Saint-Etienne, een van onze com-
missarissen . ons zeggen, dat de minister Necker hun voorstelde om het
onderzoeken der geloofsbrieven standsgewijze maar toe te geven, en alle
twijfelachtige zaken aan de beslissing van den raad van State over te laten.
Toen moest men wel erkennen , dat Camus gelijk had : de koning was
zelf ook tegen de gemeenschappelijke onderzoeking der geloofsbrieven; hij
had liever drie afzonderlijke kamers dan een gezamenlijke ; hij was dus op
de zijde der geestelijkheid en den adel tegen den Derden Stand. — Wij
hadden dus van geen enkele zijde medewerking te wachten.
Al wat ik ti tot hiertoe verhaald heb , baas Jan ! is nauwkeurig volgens
de waarheid. En daaruit kunt ge zien, dat al die groote woorden en mooie
-ocr page 141-
De Generale Staten.
131
namen , al die bloempjes , niets te beteekenen hebben. De minste Buurte-
naar, die zijn gezond verstand heeft, kan best begrijpen, hoe de zaken
eigenlijk staan. Al die deftige manieren van zeggen zijn overbodig en zelfs
hinderlijk voor de duidelijkheid. De heele zaak komt in de taal van een
gewoon mensch hierop neder : Gij wilt zoo ? — ik wil zoo. — Gij komt met uw
soldaten ? — Wij, we hebben de Parijzenaars op onze hand. — Gij hebt kruid,
geweren . kanonnen , Zwitsers enz. — Wij , we hebben niets dan onze op-
dracht als afgevaardigden! Maar we willen niet langer uitgekleed en uitge-
zogen worden. — Ge denkt de macht in handen te hebben? — Dat zullen we zien!
Daarmee is alles gezegd ; al die spitsvondigheden en deftige redevoerin-
gen , terwijl het zoo klaar is als de dag wat recht en billijk is, baten niets meer.
Men heeft ons voor den gek gehouden . . . Laat ons de dingen bij den
naam noemen . . . Wij betalen, we willen dus ook weten , waar ons geld
blijft. En in de eerste plaats willen we zoo min mogelijk betalen. — Onze
kinderen zijn soldaten , we willen dus weten, wie hun aanvoerders zijn, waar-
om die menschen hun aanvoerders zijn , en wat ons dat geeft. — Er zijn ver-
schillende standen: waarom die afscheidingen ? Waarom zijn de kinderen van
den een meer dan de kinderen van den ander ? Zijn ze van een andere soort ?
Stammen zij van de goden en de onzen misschien van de beesten af? Zie-
daar! dat moet ééns voor al uitgemaakt worden.
En nu willen we voortgaan.
De adel rekende op de troepen ; zij wilden alles met geweld dwingen
en verwierpen onze voorstellen. Op onze bijeenkomst van den 1 On Juni lazen
onze commissarissen het verslag van hun bijeenkomsten met die van den adel
voor. Toen zeide Mirabeau, dat wij niet langer konden wachten , dat we
plichten te vervullen hadden en dat het eindelijk tijd was te beginnen ; dat
een der afgevaardigden van Parijs een voorstel van het hoogste gewicht had
in te dienen . en dat hij de vergadering uitnoodigde dat wel te willen aan-
hooren.
Die afgevaardigde was de abt Sieyès, een man uit de zuidelijke provin-
oiën , van een goede veertig jaar. Hij spreekt niet vlug en met een zwakke
stem ; maar zijn denkbeelden zijn zeer juist. Ik heb een aantal van zijn bro-
chures verkocht, zooals ge weet; die hebben vrij wat goed gedaan !
Te midden van een algemeene stilte zeide hij het volgende :
«Sedert de opening van de Generale Staten , hebben de afgevaardigden
van het volk een eerlijke en kalme gedragslijn gevolgd. Ze hebben zich tegen-
over den adel en de geestelijkheid zoo inschikkelijk betoond , als hun waar-
digheid maar toeliet, terwijl die beide bevoorrechte standen hun slechts met
geveinsdheid en uitvluchten vergolden hebben. De vergadering kan niet lan-
ger werkeloos blijven , zonder ontrouw te plegen aan haar plicht en aan de
belangen van hen die haar afvaardigden. Er moet dus worden overgegaan
tot het onderzoek der geloofsbrieven. De adel wil dat niet. Maar, omdat één
stand weigert vooruit te gaan , kunnen daarom de andere standen zich tot
werkeloosheid laten veroordeelen ? Neen ! Derhalve heeft de vergadering niets
anders meer te doen, dan een laatsten keer de beide bevoorrechte standen
uit te noodigen in de Statenzaal te verschijnen, om tegenwoordig te zijn
bij, mede te werken tot en zich te onderwerpen aan de gemeenschappelijke
onderzoeking der geloofsbrieven , en — in geval van weigering , haar gang
te gaan."
Mirabeau zeide nog , dat men den adel en de geestelijkheid formeel moest
sommeeren.
Nog denzelfden dag werd er eene tweede zitting gehouden, van \'s avond»
-ocr page 142-
132                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie
vijf tot acht uur. Het voorstel, of de motie , van den abt Sieyès werd aan-
genomen, en men besloot tevens een adres aan den koning op te stellen om
hem de redenen van dit besluit van den Derden Stand uit een te zetten.
Vrijdag, den 12n Juni, moest ons besluit aan de twee andere standen
worden beteekend en het adres aan den koning opgesteld, Mons. Malouet stelde
een ontwerp voor dat in een mannelijken en krachtigen stijl gesteld was ,
maar vol complimenten. Toen sprak Volney, — die , naar men mij verhaalt,
Egypte en het heilige land bereisd heeft:
«Laat ons ons wachten voor al die eerbetuigingen, die door de vleierij
en de laagheid worden ingegeven. We zijn hier in het land der listen en
kuiperijen; de lucht die men hier inademt brengt haar bederf in de gemoe-
deren. En zelfs vertegenwoordigers des volks schijnen er , helaas! reeds door
te zijn aangetast..."
Op dien toon ging hij voort, en Malouet zeide niets meer.
Eindelijk , na een warmen strijd , besloot men een deputatie aan den
koning te zenden , met een adres , dat door Barnave was opgesteld. Daarin
werd een overzicht gegeven van al wat sedert de opening der Generale Staten
was voorgevallen, en mededeeling gedaan van ons besluit. Die deputatie
kwam echter terug zonder den koning gezien te hebben, daar hij op de
jacht was, en tegelijkertijd kwam een andere deputatie van den adel ons
aankondigen , dat die stand over onze voorstellen beraadslaagde.
Bailly, een afgevaardigde van Parijs, antwoordde die deputatie : «Mijne
Heeren ! we wachten reeds zoo lang op de heeren van den adelstand !" En .
zonder ons door die nieuwe ceremonie, die slechts ten doel had, ons van dag
tot dag en van week tot week aan het lijntje te houden, nog langer te laten
ophouden , begon men de baljuwschappen naar de beurt op te roepen , om
de geloofsbrieven te vertoonen en ingeschreven te worden.
Vooraf was Bailly tot voorloopigen voorzitter benoemd, en had deze
twee leden gekozen tot secretarissen , om proces-verbaal van dit appèl en de
verdere werkzaamheden daaraan verbonden op te maken.
Het appèl begon om zeven uur en eindigde om tien uur. Toen waren
we, wat men noemt geconstitueerd , als wettige vergadering geordend. En
wel, niet als vergadering alleen van den Derden Stand , zooals de twee an-
dere standen gewild hadden, maar als Generale Staten. Daardoor werden
de vergaderingen van die standen slechts bijzondere vergaderingen ; wij wa-
ren de vergadering van het gansche volk.
Alzoo waren er vijf weken verloren gegaan door de onwilligheid van den
adel en de bisschoppen , en ge zult straks zien, wat ze nog meer deden ,
om ons hinderpalen in den weg te leggen.
Ik zal u niet spreken over al de woorden-quaesties-, die toen oprezen
over den naam, dien we moesten aannemen. Er werden drie lange zittingen
besteed , om te weten of we ons moesten noemen: «Representanten van het
Fransche volk," zooals Mirabeau wilde, of «Wettige vergadering der repre-
sentanten van de meerderheid des volks, optredende bij ontstentenis van de
minderheid," zooals Mounier wilde, — of «Erkende en geordende Represen-
tanten van het Fransche volk ," zooals Sieyès verlangde. Ik voor mij, ik zou
dood bedaard den ouden naam van Generale Staten hebben aangenomen. Weiger-
den de adellijken en de bisschoppen daarop te verschijnen, dat moesten zij weten ;
maar wij waren er niet minder om de Generale Staten van 1789 ; we bleven
8«r> percent van Frankrijk vertegenwoordigen.
Eindelijk nam men, ingevolge een tweede voorstel van Sieyès, den naam van
Nationale Vergadering aan.
-ocr page 143-
De Generale Staten.                                        133
Van meer belang was het, dat sedert onze verklaring van den 12n
eiken dag eenige brave pastoors zich aan de vergadering der bisschoppen
onttrokken , en bij ons kwamen om hun geloofsbrieven te doen onderzoeken.
Den 13n kwamen er drie van Poitou, den 14" weêr zes, den 15n twee, den
1 (in zes , en zoo al voort. Ge kunt u onze vreugde, onze uitroepen van geestdrift
en onze verwelkomingen denken ! Onze voorzitter was den halven tijd bezig
om die brave geestelijken, met de tranen in de oogen, te verwelkomen. On-
der de eersten die kwamen, was de abt Grégoire, van Emberménil, wien
ik dikwijls van mijn boekjes verkocht had. Zoodra ik hem zag aankomen,
liep ik hem te gemoet om hem te omhelzen en ik fluisterde hem in \'t oor :
»Zie , nu volgt ge het voorbeeld van Christus, die ook niet tot de groo-
ten , noch tot de overpriesters , maar tot het volk kwam."
Hij lachte. En ik stelde mij voor, hoe de bisschoppen, in de zaal naast
ons . wel moesten staan te kijken. Wat een opschudding! Eigenlijk zouden
de pastoors wel onnoozel hebben moeten geweest zijn , als ze de partij ge-
kozen hadden van hen , die hen sedert zooveel eeuwen vernederen! Immers
hetzelfde hart des volks klopt zoowel onder het gewaad des priesters als
onder den groven boerenkiel.
Den 17 den verklaarde de vergadering, in tegenwoordigheid van vier tot
vijfduizend toeschouwers die ons omringden , zich voor geconstitueerd, en elk
der leden legde dezen eed af:
»Wij zweren en beloven met ijver en trouw den last die ons is opge-
dragen te zullen volbrengen.\'"
Bailly werd tot vasten voorzitter der Nationale Vergadering aangesteld,
en onmiddellijk daarop verklaarde men met algemeene • stemmen, »dat de
Vergadering voorloopig , namens het volk, de heffing der bestaande belas-
tingen , — hoewel onwettig opgelegd en geïnd — toestond ; maar slechts
tot aan de eerste opheffing der vergadering, door welke oorzaak die ook mocht
geschieden.
Van den dag af aan dat de vergadering ontbonden was, zou
reeds door die ontbinding alleen, elke heffing van belasting in al de pro-
vinciën van het koninkrijk ophouden."
Let hier wel op , baas Jan! en laat onze notabelen dit ook goed begrij-
pen. Onze ellende gedurende al die eeuwen is hieraan toe te schrijven , dat
we dom en laf genoeg zijn geweest, om belastingen te betalen , die niet
door onze vertegenwoordigers waren toegestaan. Het geld is de ziel van alle
zaken , en wij hebben ons geld altijd gegeven aan hen die ons den strop om
den hals sloegen. Kortom , hij die nu in het vervolg de belasting opbracht,
ook nadat de Nationale Vergadering ontbonden zou zijn , zou de grootste
laagheid bedrijven; hij zou vader en moeder, vrouw en kinderen en zich zelf
en het vaderland verraden ; en zij die dan belastingen zouden willen heften,
zouden niet als Franschen , maar als roovers beschouwd moeten worden.
Dat is het eerste beginsel, dat door de Nationale Vergadering van 1789 is
uitgesproken.
De zitting werd om vijf uur opgeheven, om dienzelfden avond van den 17den
Juni hervat te worden.
Ge kunt denken , hoe de koning. de koningin , de prinsen, het hof en
de bisschoppen opzagen , toen ze deze verklaring van den derden stand ver-
namen ! Staande de zitting had onze president Bailly een uitnoodiging ge-
kregen om zich naar de kanselarij te begeven , ten einde een brief des ko-
nings te ontvangen. De vergadering had hem niet vergund zich te verwij-
deren. •— Op de avondzitting las Bailly ons dien koninklijken brief voor,
waarin Z. Maj. het woord «bevoorrechte standen" afkeurde, dat door vele
-ocr page 144-
134                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
afgevaardigden gebezigd was, om den adel en de geestelijkheid aan te
duiden. Die uitdrukking mishaagde hem. Ze deed nadeel , zeide hij , aan de
eensgezindheid , die tusschen ons bestaan moest. Maar de zaak zelf scheen
hem dus geen nadeel te doen aan de eensgezindheid. De zaak moest natuur-
lijk zoo blijven !
Ziet ge , baas Jan ! dat is nu, wat ik hierboven zeide. Onrecht bestaat
voor het hof niet, als men het maar recht noemt, en laagheid bestaat er
evenmin , als men het maar den naam van grootheid geeft.
Wat zou men op die koninklijke aanmerking antwoorden ? Iedereen zweeg.
Den volgenden dag namen we gezamenlijk deel aan de processie van liet
heilige sacrament door de straten van Versailles. Vrijdag den 19den; werden
er vier comité\'s benoemd: het eerste voor de huishoudelijke zaken , het
tweede voor het onderzoek der geloofsbrieven , het derde voor de briefwis-
seling en de te drukken stukken , het vierde voor het reglement van orde.
Alles was nu op streek, we zouden spoedig vorderen. Maar dat was niet
wat het hof wilde, vooral toen men dienzelfden avond , omtrent zes ure
hoorde , dat 149 afgevaardigden van de geestelijkheid zich alsnog voor het
gezamenlijk onderzoeken der geloofsbi\'ieven verklaard hadden.
Tot nog toe hadden we alles verdragen om ons van onzen last te kwjj-
ten ; we waren kalm gebleven , we hadden de verontwaardiging en den toorn
onderdrukt, die aanmatiging en geveinsdheid opwekken ! Toen men dus zag,
dat al die slinksche wegen om ons het geduld te doen verliezen en mis-
stappen te doen begaan , niet voldoende waren, besloot men om andere gro-
vere en nog meer vernederende middelen te bezigen.
Dat begon den 2t>sten Juni.
Dien dag reeds zeer vroeg, hoorde men in de straten door wapenhe-
rauten uitroepen : »dat de koning besloten had , om een koninklijke zitting-
in de Statenzaal te houden. Die zitting zou plaats hebben Maandag den
22s*en Juni , en de toebereidselen, die in de drie zalen gemaakt moesten
worden , maakten de schorsing der vergaderingen tot genoemden dag noodza-
kelijk. Z. Maj. zou door een nieuwe afkondiging het uur waarop Hoogstdezelve
zich naar de vergadering begeven zou, wel nader bekend maken."\'
Tevens hoorde men dat een afdeeling van de garde onze vergaderplaats,
de Salie des Menus , bezet had.
Ieder begreep aanstonds dat nu het beslissende oogenblik gekomen was.
Ik zag dus met genoegen mijn beide confraters , Grérard en pastoor Jacques.
reeds om zeven uur bij mij boven komen. De zitting van dien dag was be-
paald op acht uur. Onder het ontbijt namen wij het besluit ons vastberaden
om onzen president, die onze eendracht, en derhalve onze macht, verte-
genwoordigde, bijeen te houden. Om u de waarheid te zeggen, wij beschou\\v-
den die lui, die ons dwarsboomen wilden , als echte lafaards , als menschen
die nooit anders gedaan hadden dan van eens anders werk te leven, als
wezens zonder ondervinding, zonder bekwaamheid , zonder gevoel en zonder
verstand. Hun eenige kracht bestond , naar het ons voorkwam , in de on-
wetendheid en de verwildering des volks , dat zich altijd door de pracht van
lakeien zand in de oogen laat strooien, zonder te bedenken, dat al die
gouden stiksels en kwasten , al die kanten en pluimhoeden , al die koetsen
ne paarden, met zijn eigen geld betaald worden.
Wat dien maatregel betrof, om ons de deuren onzer vergaderplaats te
sluiten, — dat was zoo plat en grof, dat we er de schouders over op-
haalden.
Natuurlijk had onze goede koning van dat alles geen begrip ; zijn kalm
-ocr page 145-
De Generale Staten.                                            13i>
en zacht gemoed verledigde zich niet tot zulke streken ; wij zegenden hem
om zijn goedheid en zijn eenvoud , zonder hem aansprakelijk te stellen voor
ile domheid en onbeschaamdheid van hst hof\'.
Kwartier voor achten gingen we ons huis uit. Toen we bij de Salie des
Menus kwamen. zagen we een honderdtal van onze afgevaardigden op de
stoep bij elkander staan, met onzen president Bailly in hun midden. —
Dien braven man moet ik u beschrijven. Tot nog toe was hij onder zooveel
anderen niet bijzonder uitgekomen. We hadden hem gekozen omdat hij be-
kend stond als zeer geleerd en zeer eerlijk. Het is een man van een goede vijftig\'
jaar , met een lang gelaat, en een waardig en ferm uiterlijk. Hij doet niets
met overijling; hij hoort en ziet lang toe . eer hij een besluit neemt : maar
eenmaal besloten, staat hij nergens voor.
Er kwamen al meer afgevaardigden van den Derden Stand van ver-
schillende zijden aan. Met klokslag negen uur . trad men op den ingang toe.
met Bailly en de twee secretarissen voorop. Eenige schildwachten liepen
voor die deur op en neer. Zoodra ze ons zagen aankomen . kwam de com-
ïnandeerende officier voor den dag ; Bailly had een levendige woordenwisseling
met hem. Ik stond niet dicht genoeg bij om het te verstaan : maar weldra
ging het van mond tot mond , dat de deur voor ons gesloten was. De ofti-
cier , de graaf de Vertan . een zeer beleefd man . verontschuldigde zich met
zijn orders.
Allen waren we ten hoogste verontwaardigd. Na een klein half uur
waren we bijna voltallig, en daar de officier van de wacht, hoe beleefd ook .
ons den toegang maar bleef weigeren, protesteerden verscheidene afgevaar-
digden in hevige bewoordingen. Daarop ging men de oprijlaan weer tot aan het
hek terug . waarbij het alles behalve kalm toeging. De een riep , dat men
naar Marly moest gaan , om de vergadering te houden onder de vensters van
het kasteel; een ander dat de koning het volk in de verschrikkingen van
den burgeroorlog wilde storten, en dat men zoo iets niet eens onder de groot-
ste despoten gezien had, zelfs niet onder Lodewijk XI, Bichelieu en Mazarin.
Half Versailles deelde in onze verontwaardiging: het volk , mannen en
vrouwen , stond om ons heen en hoorde ons aan.
Bailly had zich zoo wat om tien ure verwijderd en men wist niet waar hij
gebleven was , toen drie afgevaardigden ons kwamen vertellen , dat hij onze
papieren uit de Staten-zaal gehaald had , met behulp van de commissarissen
van orde , en zich geïnstalleerd had in een ander locaal. Dat locaal was
een groote zaal die gewoonlijk tot kaatsspelen gebruikt werd ; het stond in
de straat Saint-Prani;ois , — schuins tegenover ons kosthuis — en de zaal
was ruim genoeg voor onze vergadering.
Zoo stapten we, onder begeleiding van het volk op, om ons naar de
Kaats-zaal te begeven, en tegen den middag kwamen we in het oude gebouw
aan. De beleediging die ons was aangedaan bewees duidelijk genoeg , dat de
adel en de bisschoppen niet van plan waren onr ons langer te ontzien, en
dat we dus nog meer grofheden te wachten hadden. We moesten dus onze
maatregelen nemen, niet alleen om ons van onzen last te kwijten , maar
zelfs om te zorgen dat we niet geheel weggecijferd werden. Die rampzalige
grooten, altijd gewoon geweld te gebruiken, kenden ook geen ander recht dan dat
van den sterkste. Gelukkig waren wij dicht bij Parijs , en dat dwarsboomde
hun plannen geweldig.
Doch, laat ons verder verhalen.
De Kaats-zaal is een vierkant locaal omtrent 3ó voet hoog , met groote
steenen bevloerd , en met een zoldering van zware eiken planken zonder balken
-ocr page 146-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
136
en zonder pilaren. Het licht komt uit eenige vensters die zeer hoog boven
den grond zijn aangebracht, waardoor de zaal iets sombers heeft. Langs de
vier wanden loopen smalle houten gaanderijen. Het schijnt oorspronkelijk
oen soort van overdekte markt voor koren of zoo iets geweest te zijn, en al
zeer oud ; in allen gevalle bouwt men geen colossaal steenen gebouw voor
een kinderspel.
Er was niets te vinden in die zaal, geen stoelen en geen tafels ; men
moest ze van de buren zien te krijgen. De houder van het établissement,
een klein kaal mannetje , scheen bijzonder vereerd met onze tegenwoordigheid.
Br werd een tafel midden in de zaal geplaatst en een stoel of wat er om
heen; de anderen bleven maar staan. De menigte stond man aan man in
de gaanderijen.
Toen klom Bailly op een stoel en begon ons te herinneren wat zoo even
had plaats gehad. Daarop las hij ons twee brieven voor van den markies
de Brezé . den groot-ceremoniemeester, waarin die heer ons mededeeling
deed van de order , om onze bijeenkomsten te staken tot aan de koninklijke
zitting. De tweede voegde er alleen nog maar aan toe . dat de order zeer
stellig was. — Daarop stelde Bailly in beraadslaging wat nu gedaan moest
worden.
Ik zal wel niet noodig hebben , baas Jan ! u onze gewaarwordingen te
schetsen. Als men een groot volk vertegenwoordigt, en men ziet dat volk
in de personen van zijne vertegenwoordigers beleedigd ; als men bedenkt wat
onze vaderen sedert eeuwen te lijden hebben gehad van een klasse van vreem-
delingen . die ten koste van ons leven . en er op uit zijn ons in de slavernij
te houden , —- wie kan dan kalm blijven ? Te meer wanneer u dan kort te
voren brutaalweg herinnerd is , dat men de gratie gebruiken wil voor een
oogenblik te vergeten hoe ver »de nazaten der fiere veroveraars" , boven de
* nederige nakomelingschap der overwonnenen" verheven zijn ! en ge per slot
van rekening ziet. dat men door middel van list en onbeschoftheid u en
uwe nakomelingschap onder hetzelfde juk houden wil, — wie dan niet alles
wilde opofferen . om zijn rechten te handhaven en den trots van zijn ver-
drukkers te fnuiken , — die zou niet beter dan zulk eene afschuwelijke be-
handeling verdienen.
Toen opperde Mounier . volmaakt kalm ondanks zijn verontwaardiging .
een denkbeeld , dat inderdaad grootsch was. Hij deed al het krenkende van
het gebeurde levendig uitkomen , en riep , dat de opzettelijke bedoeling om
ons in onze waardigheid te krenken onmiskenbaar was ; dat we er uit konden
leeren . hoe men met alle list en geweld onzen goeden koning tot noodlottige
maatregelen zocht te dwingen ; en dat in dien stand van zaken , de verte-
genwoordigers des volks maar één ding te doen hadden : door een plechtigen
red zich tot het behartigen van het algemeen welzijn te verbinden.
Die voorslag, gelijk ge denkon kunt, verwekte een algemeene geestdrift;
ieder begreep , dat de eendracht der weidenkenden de schrik der kwaadwil-
ligen is , en men nam op staanden voet het volgende besluit:
»De Nationale vergadering , overwegende dat ze geroepen is de consti-
tutie van het rijk vast te stellen , de algemeene orde op betere grondsla-
gen te vestigen en de ware beginselen van de monarchie te handhaven ,
en derhalve niets haar verhinderen mag hare beraadslagingen voort te
zetten, waar ze ook gedwongen mocht worden te vergaderen, en dat ein-
delijk overal waar hare leden veroenigd zijn , aldaar de Nationale verga-
dering is ,
besluit, dat al de leden van deze vergadering aanstonds bij eede zich
-ocr page 147-
De Generale Staten,                                       137
plechtig zullen verbinden , niet uit elkander te gaan , en overal te ver-
gaderen waar de omstandigheden het zullen noodig maken , — totdat de
constitutie van het koninkrijk zal zijn bep.iald en op hechte grondslagen
gevestigd ; en dat na het uitbrengen van dien eed, alle leden en ieder
hunner in het bijzonder, door hun handteekening dit onwrikbaar besluit
zullen bevestigen."
Wat een zaligheid zou het voor u geweest zijn , baas Jan ! als ge toen
die groote . sombere zaal gezien had , wij in het midden, het volk rondom ;
dat gegons van verwondering , voldaanheid en geestdrift door de gansche
ruimte joeg u een huivering door de leden ; en toen daarop de president,
staande op een stoel , ons het formulier van den eed, te midden van een
plechtig stilzwijgen , voorlas , barstten plotseling die honderde stemmen als
een donderslag in het oude gebouw los :
»Dat zweren we! . . . dat zweren we ! .. ."
Voorwaar . onze vaderen , die men zoo zwaar heeft doen lijden, moesten
zich in hun graf opgericht hebben ! Ik behoor niet tot de teêrgevoeligen ;
maar ik huiverde over mijn gansche lichaam. Nooit van mijn leven had ik
gedacht, dat mij ooit zulk een zaligheid beschoren zou zijn. Naast mij stond
pastoor Jacques te weenen en Gérard was zoo wit als een lijk: eindelijk
vielen we in elkanders armen.
Toen de opgewondenheid wat bedaard was , kwam ieder op zijn beurt
voor de tafel en herhaalde denzelfden eed , dien de secretarissen hem lieten
onderteekenen. Nooit heb ik mijn naam met zulk een voldoening neêrgeschre-
ven; ik lachte en had tevens wel willen weenen terwijl ik teekende. O !
wat een heerlijke dag!
Maar één afgevaardigde was er, Martin d\'Auch , van Castelnaudary ,
die stegen" achter zijn naam zette. Het zal Valentin genoegen doen te hoo-
ren , dat hij niet eenig in zijn soort is , en dat er in Frankrijk nóg een
kind des volks is , die meer van den adel dan van zijn eigen ras houdt ;
dat zijn er dus twee !
De tegenstem van Martin d\'Auch werd in de notulen opgeteekend. Som-
migen deden nog het voorstel om een deputatie naar Z. Majesteit te zenden,
om haar ons diep leedwezen te betuigen enz. enz. ; maar de vergadering be-
sloot eenvoudig de eerst volgende zitting tot dien grooten Maandag, 22 Juni,
uit te stellen , op het gewone uur. Daarbij werd echter bepaald , dat als de
koninklijke zitting in onze zaal plaats mocht hebben , al de leden van den
Derden Stand zouden nablijven , om hun eigen zaken , die de zaken des volks
zijn , te behandelen.
Eerst om zes ure ging de vergadering uiteen.
Toen de graaf van Artois , die zeker niet gedacht had , dat men in een
Kaats-zaal óók kon beraadslagen , dat hoorde , haastte hij zich de zaal voor
den 22n af te huren. Nu meende hij dan toch wel zeker , die slimme prins,
dat we geen raad zouden weten.
Den volgenden dag liet de koning ons aanzeggen , dat de zitting niet
den 22n . maar eerst den 23n zou plaats hebben. Dat was een dag langer
angst. Jammer maar, dat die slimme koppen er niet aan gedacht hadden ,
dat er te Versailles nog wel meer localen waren , dan de Kaats-zaal en de
Salie des Menus. Toen we derhalve den 22n die beide zalen voor ons ge-
sloten zagen begaf de vergadering zich eerst naar de kapel der Récollets (1),
(1) Gewijzigde\' Franciscanen.
-ocr page 148-
138                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
die echter niet groot genoeg was, en daarna naar de kerk Saint-Louis, waar
we best zitten konden.
Het prachtige plan van den graaf van Artois en de prinsen van Condé
en van Conti , viel op die wijze geheel in duigen. Maar men kan ook niet
aan alles denken ! Wie zou ook ooit hebben kunnen voorzien , dat wij naar
de kerk Saint-Louis zouden gaan ?
En toch , baas Jan ! zijn dat de menschen , die ons eeuwen lang iu de
vernedering hebben gehouden ! Nu blijkt het zonneklaar, dat onze eigen on-
kunde er alleen oorzaak van is , en dat zij het waarlijk niet helpen kunnen.
De goede Jeannette Paramei , uit de Buurten , met haar grove keelstem, is
loozer dan zij.
Hier wachtte ons een groote voldoening. Tegen den middag deelde onze
president ons mede , dat men hem bericht had , dat de meerderheid van de
geestelijkheid in onze vergadering komen zou , om gemeenschappelijk de ge-
loofsbrieven te onderzoeken. Dat was iets , wat het hof al lang geweten had ,
en juist om die vereeniging tot eiken prijs te beletten, had men ons de
Salie des Menus gesloten en die koninklijke zitting uitgeschreven.
De geestelijkheid kwam eerst in het koor der kerk bij elkaar, en daar-
op vereenigde zij zich met ons in het middenschip. Dat was weer een aan-
doenlijk tooneel. De pastoors hadden hun bisschoppen medegesleept, en de
bisschoppen zelf waren bijna allen tot rede gekomen.
Weer was er maar één geestelijke , de abt Maury , die het beneden zijn
waardigheid achtte, met de afgevaardigden van den Derden Stand op gelijken
voet gesteld te worden. En juist hij was — de zoon van een schoenmaker
van het graafschap Venaissin ! Men ziet toch rare dingen in de wereld !
Ten spijt van onzen abt, werden de stukken medegedeeld , en daarop
eenige redevoeringen uitgesproken om elkander geluk te wenschen en te ver-
welkomen. Daarop werd de zitting opgeheven, om den volgenden dag te negen
ure te worden voortgezet, op de gewone vergaderplaats, de Salie des Menus !
We komen dus eindelijk aan die koninklijke zitting van den 23».
Toen ik \'s morgens opstond en de luiken opendeed, zag ik dat het een
afschuwelijk weer zou worden ; het regende nog niet, maar de hemel was
overal grauw en grijs. Dat belette niet, dat de straat wemelde van volk.
Een oogenblikje later kwam vader Gérard boven om te ontbijten, en kort
daarop pastoor Jacques ook. We waren in groot costuum , even als op den
dag van onze eerste bijeenkomst.
Wat beteekende die koninklijke zitting ,\' Wat had men ons te zeggen ?
Sedert den vorigen avond wisten we reeds, dat de Zwitsers en de garde
onder de wapenen waren. Er had een gerucht geloopen , dat er zes regimen-
ten op Versailles aanrukten. Onder ons ontbijt hoorden wij de patrouilles
reeds door de straat voor ons huis heen en weer trekken. Gérard dacht dat
men het een of ander boos plan in den zin had , een staatsgreep , zooals ze
dat noemen , om ons te dwingen de noodige gelden toe te staan , en ons
dan naar huis te zenden.
Pastoor Jacques zeide , dat dat toch eigenlijk wezen zou »je beurs of
je leven !" en dat de koning, met al zijn toegevendheid voor de koningin
en den graaf van Artois , toch tot zoo\'n streek niet in staat zou zijn , dat
hij daar nooit in zou toestemmen. Ik dacht er ook zoo over. Maar om nu
eigenlijk te weten met welk doel die koninklijke zitting bepaald was , daar-
omtrent was ik even wijs als zij. Ik kon niet anders bedenken, dan dat men
ons schrik wilde aanjagen. Hoe het zij, we zouden het weldra te weten komen.
-ocr page 149-
De Generale Staten.                                           139
Om negen uur gingen wij de deur uit. Al de straten die op de Staten-
zaal uitliepen , waren reeds vol volk ; de patrouilles trokken op en neer ;
menschen van alle standen , burgers , werklieden en soldaten, hadden de on-
rust op het gelaat; ieder was bang, dat er wat broeide.
Terwijl we naar de Statenzaal onderweg waren, begon het reeds te
regenen ; de bui was ieder oogenblik te wachten. Ik was vooruit en liep
wat aan. Reeds stonden er een honderdtal afgevaardigden voor den ingang in
de groote laan , te wachten ; ze mochten niet binnengaan , terwijl de adel
en de geestelijkheid ongestoord doorgingen ; en juist toen ik aankwam, kwam
een soort van lakei de heeren van den Derden Stand aanzeggen , om aan de
achterzijde van het gebouw, in de straat du Chantier . in te gaan. ten einde
opeenhooping en verwarring te voorkomen.
Ik denk , dat mijnheer de markies de Urezé , die den eersten keer, bij
de opening van de Generale Staten , zoo lang werk had gehad om ieder op
zijn juiste plaats te brengen, dezen maatregel op zijn eigen houtje genomen had.
Reeds begon de toorn in ons op te rijzen : maar , daar de druppels al
grooter begonnen te worden , haastte men zich om bij den ingang van de
straat Chantier te komen , denkende , dat die open zou zijn. Maar mijnheer
de markies had de twee eerste standen nog niet naar zijn zin geplaatst,
en de achterdeur was dus óók gesloten. Wij moesten gaan schuilen onder
een soort van schuur links , terwijl de adellijken en de bisschoppen in volle
staatsie aan den kant van de Laan van Parijs binnenkwamen. Mijnheer
de grootceremoniemeester behoefde het met ons zoo nauw niet te nemen ;
hij vond het heel natuurlijk ons te laten wachten ; wij waren er , per slot
van rekening , maar voor de leus bij. Wat zijn die representanten van het
volk ook eigenlijk ? Wat is de derde stand ? Immers smalle gemeente, an*
ders niet!
Zoo dacht mijnheer de markies zeker. Maar wanneer boeren en burgers,
zooals ik , al met moeite die beleedigingen konden slikken , die ons bijna
met eiken dag werden aangedaan door een soort van eersten bediende, zooals
hij toch eigenlijk was , — dan kan men zich de woede denken van een adel-
lijke , zooals Mirabeau. De haren stonden hem overeind op het hoofd , zijn
dikke wangen trilden van toorn.
Ondertusschen was het gaan regenen dat het goot. Twee malen was
onze president bij de deur afgewezen , daar mijnheer de markies nog groote
meneeren te plaatsen had. Toen Mirabeau dat zag , zeide hij, met een vreese-
lijke stem , op de afgevaardigden van den Derden Stand wijzende :
«Mijnheer de president, breng de natie in tegenwoordigheid van den
koning!"
Eindelijk ging Bailly, voor de derde maal, naar de deur, en klopte er
aan , en toen verwaardigde mijnheer de markies zich te verschijnen , nadat
hij zijn hoogwichtig werk zeker geëindigd had.
Die man , baas Jan ! kan zich beroemen het hof gediend te hebben !
Onze president verklaarde hem , dat als de deur niet geopend werd,
de Derde Stand zich verwijderen zou. Toen werd ze wagenwijd opengedaan.
We zagen de zaal versierd als den vorigen keer, en de banken van den adel
en de geestelijkheid bezet met de prachtig uitgedoschte afgevaardigden van
die twee standen, — en wij traden binnen doornat van den regen. De
heeren van den adel en enkele bisschoppen lachten toen ze ons zoo plaats
zagen nemen.
Zulke dingen kosten veel!
Men ging dus zitten , en bijna onmiddellijk kwam de koning aan het
-ocr page 150-
140                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
andere eind van de zaal binnen , omringd door de prinsen van den bloede ,
hertogen en pairs , kapiteins van de garde en enkele manschappen van de
garde. Van onzen kant verhief zich geen enkele kreet van »leve de koning!"
Aanstonds was alles stil, en de koning zeide :
»dat hij meende alles gedaan te hebben voor het welzjjn van zijn vol-
ken . en dat wij slechts zijn werk hadden te voltooien ; — maar dat wij
sedert twee maanden het niet eens hadden kunnen worden over de voorbe-
reidende werkzaamheden . zoodat hij het aan zich zelven verplicht was aan
die noodlottige verdeeldheden een einde te maken. Dienovereenkomstig zou
hij ons zijn goedvinden doen mededeelen.\'\'
Na deze woorden nam de koning plaats , en een secretaris van staat
las ons zijn koninklijk welbehagen voor.
»Art. 1. De koning wil, dat de oude onderscheiding der standen in
haar geheel gehandhaafd blijve , en dat ze drie afzonderlijke kamers vormen.
Hij verklaart nietig alle besluiten door de afgevaardigden van den Derden
Stand den 17n van deze maand genomen.
»Art. 2. Z. Majesteit verklaart bij deze de geloofsbrieven, onderzocht
of niet onderzocht, voor geldig in elke kamer, en beveelt dat daarvan
eenvoudig mededeeling zal worden gedaan aan de andere standen, zonder
verdere formaliteiten.
»Art. 3. De koning heft op en vernietigt alle beperkende bepalingen,
die in de geloofsbrieven of volmachten der afgevaardigden gebracht moch-
ten zijn."
Zoodat ieder van ons zou kunnen doen , wat hem goeddacht: gelden
toestaan , belastingen goedkeuren , de rechten des volks vervreemden, enz.
enz., zonder zich te bekommeren om de wenschen van hen , die hem afge-
vaardigd hadden.
»Art. 4 en 5. Indien de afgevaardigden den lichtvaardigen eed
mochten gedaan hebben , om aan een bepaald omschreven opdracht zich
te houden, staat de koning hun toe om aan hun baljuwschappen te schrij-
ven ten einde hen van dien eed te ontheffen. Middelerwijl echter moeten
ze op hun post blijven , om het noodige gewicht aan de besluiten van de
Generale Staten bij te zetten.
»Art. G. Z. Majesteit verklaart, dat ze in het vervolg bij het houden
der Generale Staten de omschreven opdrachten (1) niet meer toestaat."
Zeker omdat men dan de schurken die hun stem verkoopen, te gemak-
kelijk zou herkennen onder de eerlijke lieden , die hun opdracht vervullen !
Vervolgens deed Z. Majesteit ons verstaan, hoe ze wilde , dat wij in
het vervolg te werk zouden gaan. In de eerste plaats verbood ze ons om
in het vervolg te behandelen al zulke zaken, die de oude rechten der drie
standen betroffen : of te handelen over den vorm van een constitutie voor
de toekomstige Generale Staten; of over de heerlijke rechten en leenrechten ;
of\' over de rechten en voorrechten der twee eerste standen. Zij verklaarde
verder , dat de bijzondere toestemming der geestelijkheid vereischt zou wor-
den voor alles wat de godsdienst, de kerkelijke tucht en het bestuur der
geestelijke en wereldlijke orden betreft.
Kortom , baas Jan ! we waren slechts opgeroepen om het deficit te be-
talen en toe te stemmen dat het volk het geld zou geven. De rest ging
ons niet aan ; alles was goed en best zooals het was ; alles moest in stand
blijven , als wij de beurs maar getrokken zouden hebben!
(1) mnndats impératifs.
-ocr page 151-
De Generale Staten.                                        141
Na de lezing hiervan , stond de koning weer op , om ons te zeggen,
dat nooit eenig gekroond hoofd zooveel als hij voor zijn volken gedaan had,
en dat diegenen die aan zijn vaderlijke bedoelingen nog iets in den weg
zouden willen leggen , niet waardig zouden zijn als Pranschen beschouwd te
worden.
Daarop ging hij weder zitten , en las men ons zijn bedoelingen voor
aangaande de leeningen en de andere finantieele zaken.
De koning wilde den naam der belastingen veranderen; verstaat ge
wel, baas Jan ? den naam! Bijvoorbeeld het hoofdgeld met de opeenten
zou nu wat lichter worden : in plaats van een gulden zou men twintig
stuivers betalen; in plaats van aan den collecteur zou men aan den ontvan-
ger betalen , en het volk zou het oneindig lichter hebben !
»Neen ! nooit heeft eenig gekroond hoofd zooveel voor zijn volken ge-
daan!"
Hij wilde ook de slettres de cachet" (1) afschaffen, maar ze behouden in de
gevallen dat de eer der hooge familiên het vereischen mochten. Dat is
duidelijk.
Hij wilde ook de vrijheid der pers toestaan , maar toch wel zorg dra-
gende dat de slechte nieuwsbladen en de slechte boeken niet
zouden kunnen uitgegeven worden.
Hij wilde ook, dat de toestemming der Generale Staten voor het aan-
gaan der leeningen noodig zoude zijn. Alleenlijk in geval van oorlog , ver-
klaarde hij tot een bedrag van honderd millioen te kunnen leenen , om te
beginnen. »Want het is \'s konings uitdrukkelijk verlangen, dat het heil
des koninkrijks van niets of niemand buiten hem afhange."
Ook wilde hij ons wel raadplegen over al zulke posten en betrekkingen,
waaraan in het vervolg het voorrecht van den adelsstand verbonden zou zijn.
Kortom men las ons een gansche ceel van allerlei zaken voor, waarom-
trent men ons wel wilde raadplegen. Maar de koning behield zich altijd voor
te doen wat hem goeddacht; onze zaak was maar te betalen; daarvoor had-
den wij altijd den voorkeur.
Zijne Majesteit begon nog eens te spreken en zeide ons :
»Wilt in \'t oog houden , Mijne heeren! dat geen enkele uwer plannen,
geen enkel uwer besluiten kracht van wet kunnen hebben, zonder mijne
bepaalde goedkeuring; ik ben de natuurlijke steun en bron van uwe rechten.
Ik ben het die het geluk mijner volken maakt; en het is misschien wel een
zeldzaamheid dat een koning er zijn eer in stelt van zijn onderdanen te ver-
krijgen , dat ze zich onderling goed verstaan , om zijne weldaden aan te ne-
men.
»Ik beveel u , Mijne heeren, om aanstonds uit een te gaan , en u mor-
gen ochtend ieder in de kamer te begeven, die voor eiken stand bestemd is,
om er uwe zittingen te hervatten."
Zoo waren we dan eindelijk op onze plaats gezet! Men had ons laten
komen , om de noodige gelden toe te staan, ziedaar alles. Zonder de ver-
klaring van het parlement, dat al de belastingen tot dien tijd toe onrecht-
matig waren geheven , zou onze goede koning nooit op het denkbeeld zijn
gekomen om de Generale Staten bijeen te roepen. Maar op dit oogenblik
waren de Generale S taten nog wat lastiger dan het parlement, en daarom
(1) Vergunningen tot gevangcnzetting , die zonder eenigen vorm van proces door
koninklijk goedvinden werden uitgereikt, en waarvan een schromelijk misbruik was
gemaakt. Onder anderen had Mirabeau, — die door zijn strengen vader, omdat hij nie£
deugen wilde, herhaalde malen alzoo gevangen was gezet, — er ondervinding van gehad.
-ocr page 152-
142               . Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
gaf men ons bevelen, zooals men aan een knecht geeft: »Ik beveel u aan-
stonds uiteen te gaan."
De bisschoppen , de markiezen , de graven en de baronnen genoten van
onze vernedering en keken van uit hun hoogte op ons neer ; maar, geloof
me , baas Jan ! wij sloegen de oogen niet neer , we voelden een verschrik-
kelijke verontwaardiging in ons trillen.
De koning stond , zonder nog een enkel woord hierbij te voegen , op en
verliet de zaal gelijk hij gekomen was. Bijna al de bisschoppen, sommige
pastoors en het grootste deel der afgevaardigden uit den adel verwijderden
zich ook door den hoofdingang in de laan.
Wij van den Derden Stand , wij moesten de kleine deur van de straat
du Chantier uitgaan : maar we bleven voorloopig op onze plaats. Ieder dacht
na , ieder verzamelde kracht en toorn.
Dat duurde zoo sedert een kwartier , toen Mirabeau opstond , met zijn
dikke hoofd in den nek en oogen als vlammen. Het oogenblik van stilte
was vreeselijk. Men zag hem ademloos aan. Op eens zeide hij met zijn
duidelijke stem:
»Mijne heeren ! ik orken dat hetgeen ge zoo even gehoord hebt, het
heil des vaderlands zou kunnen zijn , wanneer de geschenken van het des-
potisme niet altyd gevaarlijk waren. Wat beteekent die beleedigende gezags-
oefening .\' Onder het dreigen der wapenen , met schending van dezen volks-
tempel u het bevel geven gelukkig te zijn !"
Iedereen sidderde en beefde : men begreep , dat Mirabeau zijn hoofd op
het spel zette ! Hij begreep dat zelf evengoed als wij. maar zijn verontwaar-
diging kreeg de overhand, en. terwijl zijn gelaat geheel iets anders werd, —
ja schoon werd , baas Jan ! want hij die zijn leven waagt om het onrecht
aan te vallen , is schoon , dat is zelfs het schoonste wat er op aarde is! —
ging hij aldus voort :
»Wie geeft u dat bevel ? Uw eigen gevolmachtigde! Wie schrijft u
dreigende wetten voor ? Uw eigen gevolmachtigde ! Hij die ze van ons moet
ontvangen . mijne heei\'en! van ons , die met een staatkundig en onschend-
baar priesterschap bekleed zijn : van ons eindelijk , van wie alleen vijf en
twintig millioen menschen een zeker geluk wachten . omdat het door allen
toegestaan , gegeven en ontvangen moet worden."
Elk woord drong als een bom in den ouden troon van het onbeperkt gezag.
»Maar de viijheid van uwe beraadslagingen is belemmerd," ging hij
voort met een gebaar, dat ons deed sidderen , — »een militaire macht om-
ringt de Staten! Waar zijn de vijanden van het vaderland ? Is Catilina voor
onze poorten ? — Ik vraag, dat gij gedekt door uwe waardigheid en uw
gezag als wetgevers , u in het heiligdom van uw eed terugtrekt: die eed
laat u niet toe uiteen te gaan dan nadat de constitutie gemaakt zal zijn.\'\'
Terwijl hij sprak , was de groot-ceremoniemeester . die eerst met den
koning zich verwijderd had , weder in de zaal teruggekomen . en hij trad
behoedzaam , met zijn pluiinhoed in de hand naar den kant van de ledige
banken van den adel voort. Zoodra Mirabeau ophield zeide hij eenige woor-
den , maar daar men hem niet verstond , begonnen verscheidenen op alles
behalve vriendelijken toon te roepen :
»Harder ! ... Luider !"
Toen sprak hij. met stemverheffing, onder een algemeen stilzwegen :
»Mijne Heeren ! ge hebt de bevelen des konings gehoord !"
Mirabeau stond nog ; ik zag dat de woede en de verachting hem zjjn
groote kaken op elkander deden knijpen.
-ocr page 153-
De Generale Staten,
»Ja , Mijnheer," zeide hjj langzaam — op den toon van een meerdere,
die uit de hoogte tot zijn mindere spreekt — »we hebben gehoord de be-
doelingen die men den koning heeft opgedrongen ; en gij, die niet bevoegd
zijt om voor hem op te treden bij de Generale Staten , gij die hier geen
plaats en geen recht van spreken hebt, het staat niet aan u ons zijn woor-
den te herinneren !"
Daarop zich in zijn volle lengte oprichtende en den groot-ceremoniemeester
van \'t hoofd tot de voeten opnemende , ging hij voort:
»Nogtans , om alle onzekerheid en noodeloos uitstel te vermijden , ver-
klaar ik , dat als men u heeft opgedragen ons van hier te doen gaan , ge
order zult moeten vragen om geweld te gebruiken , want wij zullen onze
plaatsen niet verlaten dan alleen door het geweld der bajonetten!"
De gansche vergadering stond als één man op. en riep: »Ja , ja!"
Het was een voorbeeldelooze opschudding.
Na een paar minuten herstelde de stilte zich weder. waarop onze pre-
sident tot den groot-ceremoniemeester zeide :
"De vergadering heeft gisteren besloten , dat ze na de koninklijke zitting
blijven en onmiddellijk hare werkzaamheden voortzetten zou. Ik kan dus de
vergadering niet opheffen voor dat ze daarover beraadslaagd heeft, en wel
vrijelijk beraadslaagd."
»Kan ik , Mijnheer ! dit antwoord aan den koning overbrengen !" vroeg
de markies.
»Ja , Mijnheer!" antwoordde de president.
Toen ging de groot-ceremoniemeester heen, en de zitting werd voort-
gezet.
Om u de waarheid te zeggen , baas Jan ! we waren in de verwachting,
dat er nu iets geweldigs gebeuren zou. Maar tegen twee uur zagen we , in
plaats van bajonetten, een groot aantal timmerlieden aankomen, die ge-
zonden waren , om de verhevenheid die voor de koninklijke zitting daar ge-
plaatst was, af te breken , en die onmiddellijk aan het werk togen. Dat
was weer een uitvinding van de koningin en den graaf van Artois : daar
ze geen geweld durfden gebruiken , gebruikten ze gedruisch ! Dat was wel
zoo armzalig als het kon!
Ge begrijpt echter , dat die nieuwe tergerij ons niet verhinderde onzen
plicht te doen; de beraadslagingen gingen onder het kloppen der hamers
voort; en de werklieden zelf, verbaasd over onze bedaardheid , eindigden
met hun gereedschap te laten liggen en kwamen op de trappen van de
verhevenheid staan , om toe te luisteren. Als de graaf van Artois hen had
kunnen zien, zooals ze daar, tot aan het eind der zitting, aandachtiger
stonden te luisteren dan in een kerk, en met hun toejuichingen de rede-
naars overstelpten, die krachtig en juist spraken, — zou hij begrepen
hebben , dat het volk niet zoo dom is, als men wel eens meenen wil.
Camus, Barnave en Sieyès vooral voerden het woord. Men stemde
door zitten en opstaan, en de Nationale Vergadering verklaarde
eenstemmig, dat ze hare vorige besluiten handhaafde.
Op het slot zeide Mirabeau, wiens toorn tijd had gehad om te bedaren,
en die best begreep, dat zijn hoofd op \'t spel stond :
»Heden zegen ik de vrijheid , dat ze zulke schoone vruchten in de Na-
tionale Vergadering heeft doen rijpen. Laat ons ons werk verzekeren door
te verklaren , dat de personen der afgevaardigden ter Generale Staten on-
schend baar zijn. Het is geen vrees die zich hierin openbaart, het is de
-ocr page 154-
144                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
noodige voorzichtigheid jn acht nemen; het is een dam tegen de plannen
van geweld , die men den troon wil opdringen."
Ieder begreep wel wat de bedoeling was , en het voorstel werd aange-
nomen met een meerderheid van 493 tegen 34 stemmen. Tegen zes ure
ging de vergadering uiteen , na dienovereenkomstig het volgende besluit
genomen te hebben :
»De Vergadering verklaart, dat de persoon van eiken afgevaardigde
onschendbaar is ; dat elk en een iegelijk. hetzij particulier , hetzij eorpo-
ratie , rechtbank , hof of commissie, die gedurende of na de tegenwoordi-
ge zitting, zich mocht verstouten te vervolgen, gevangen te nemen of ge-
vangen te houden eenig afgevaardigde ter zake van eenig voorstel, advies,
meening of redevoering in de Generale Staten uitgebracht; desgelijks alle per-
sonen die tot een dezer vergrijpen behulpzaam mochten zijn, van waar of
door wien ook gemachtigd, — zullen zijn eerloos en misdadig jegens
de natie , en des doods schuldig.
»De Nationale Vergadering bepaalt, dat zij in de genoemde gevallen
alle beschikbare middelen zal bezigen, om op te sporen, te vervolgen
en te straffen al diegenen . die er de daders , bewerkers of uitvoerders
van zullen zijn"
Mirabeau had derhalve niets meer te vreezen , en wij evenmin.
Als de koningen onschendbaar zijn, dan is dat, omdat ze even als wij.
zelf gezorgd hebben , het in de wetten te schrijven. Het kan nooit kwaad
onschendbaar te zijn ! Als men nu maar een haar onzer hoofden krenkte .
zou gansch Frankrijk om wraak roepen en in vreeselijke woede ontsteken.
We hadden zelfs daarmee moeten beginnen : maar men kan niet overal te
gelijk om denken.
Ik geloof dan ook , dat het hof heel goed deed de zaken niet verder
te drijven. Want gedurende die gansche zitting van den 23n , waren de
wegen en lanen tusschen Parijs en Versailles stampvol met menschen , en
zij die de vergaderzaal in en uit liepen hielden voortdurend de buitenstaan-
den op de hoogte. Het volk wist van kwartier tot kwartier al wat er in
de vergadering voorviel; als men ons te lijf gegaan was , zouden we de
gansche natie op onze hand gehad hebben.
Tegelijkertijd liep er een gerucht dat Necker ontslagen en door den
graaf van Artois vervangen was. Zoodra derhalve onze zitting opgeheven
was, stormde het volk naar de bureau\'s van het ministerie ter zijde van het
koninklijk paleis. De garde had order om te schieten , maar geen enkele
verroerde zich. De menigte drong tot in de vertrekken van Necker door .
en eerst toen zij uit zijn eigen mond vernomen had . dat hij aanbleef, was
ze tot heengaan te bewegen.
Te Parijs was de verbittering en spanning nog veel grooter. Ik hel\'
me laten vertellen, dat toen de tijding zich verspreidde, dat de koning
alles nietig verklaard had, men het vuur onder de straatsteenen voelde
smeulen, zooals ze dat noemden, en dat op het minste teeken de barricaden
verrezen en de burgeroorlog ontbrand zou zijn.
En er moet wel iets van aan geweest zijn. Want, ondanks de raad-
gevingen van de prinsen , ondanks al die regimenten Zwitsersche en Duit-
sche huurlingen , die men van alle hoeken van Frankrijk had laten komen
ondanks de kanonnen , die men in de stallen der koningin , vlak tegenover
de Statenzaal , verborgen had , en waarvan men de monden uit onze ven-
sters zien kon; ondanks hetgeen hij ons in eigen persoon te verstaan had
gegeven, — schreef de koning zelf aan de afgevaardigden van
-ocr page 155-
De Generale Staten.                                        145
den adel, dat ze zich bij de afgevaardigden van den Derden
Stand in de gemeenschappelijke zaal moesten voegen.
Zoo zagen we den 30n Juni, dat is gisteren , »de fiere nazaten van de
veroveraars" plaats komen nemen naast »de nederige nakomelingschap der
overwonnenen."
Nu lachten ze niet, zooals den morgen van den 23n , toen ze ons nat
van den regen in de zaal zagen binnenkomen !
Ziedaar , baas Jan ! hoe we er mede staan: de eerste partij is gewon-
nen ! En nu zullen we de constitutie maken. Dat is een moeielijk werk,
maar wij zullen er onzen tijd voor nemen ; trouwens we hebben onze memo-
ries , die ge kent! tot leiddraad ; we zullen die in zeker opzicht maar te
volgen hebben.
Op al de klachten , al de wenschen des volks moet in die constitutie
acht geslagen worden : afschaffing der leenrechten , der coryeën , der zout-
pacht en der binnenlandsche tolliniën ; — gelijkheid van belasting en gelijkheid
voor de wet; — persoonlijke veiligheid; — toelating van alle burgers tot
de burgerlijke en militaire betrekkingen ; — onschendbaarheid van het geheim
der brieven ; — de wetgevende macht in handen der vertegenwoordigers van
het volk ; — verantwoordelijkheid van het uitvoerend bewind; — eenheid
van wetgeving, van bestuur, van maten en gewichten : — kosteloosheid van
het onderwijs en van de rechtspraak ; — gelijke verdeeling der erfgoederen
onder al de kinderen; — vrijheid van handel en van de nijverheid —
kortom alles! Alles moet er in opgenomen worden, zeer duidelijk en in
hoofdstukken geordend , zoodat de minste boer zijn rechten en plichten zal
kunnen kennen.
Weest gerust, vrienden ! men zal lang van het jaar 1789 spreken !
Dat is al wat ik u van daag te zeggen had. Zorg dat ik zoo spoedig
mogelijk wat van u hoor. We willen hier gaarne weten, wat er in do
provinciën omgaat, mijn confraters worden beter op de hoogte gehouden dan
ik. — Zeg aan Michel dat hij mij een uur per dag, na zijn werk, toewijde,
om mij mede te deelen wat er in de Buurten en den omtrek gebeurt, en
dat hij mij dat op het eind van elke maand toezende. Op die manier zullen
we met elkander blijven omgaan , gelijk voordezen , en het zal zijn of we
aan den hoek van onzen haard met elkander praten.
Ik eindig met u allen in gedachten te omhelzen. Marguerite draagt mij
op te zeggen, dat ge haar niet vergeten moet, en dat zij ulieden ook niet
vergeet. En nu , nog eens , in gedachten omhelsd.\'1
Uw vriend
Chauvel.
Terwijl ik dezen brief voorlas , keken baas Jan , de groote Materne en
pastoor Christophe elkander sprakeloos aan. Wie het eenige maanden vroeger
gewaagd zou hebben zóó over den koning, de koningin, het hof en de
bisschoppen te spreken , zou zonder missen voor zijn gansche leven naar de
galeien gestuurd zijn. Maar \'t kan spoedig omkeeren in deze wereld, als
eenmaal de tijd gekomen is, en wat men ondenkbaar achtte, wordt natuurlijk.
Toen ik gedaan had met lezen , bleven allen nog een poos zwijgen ;
eindelijk riep baas Jan :
»Nu, wat zegt ge er van, Christophe? Hij windt er geen doekjes om!"
»Neen," zeide de pastoor, »dat doet hij zeker niet! en als iemand die
zoo voorzichtig en zoo slim is als Chauvel, uit dat vaatje tapt, dan moet de
revolutie.                                                                                                                   10
-ocr page 156-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
146
Derde Stand het heft wel al in handen hebben. — Wat hij zegt van de
lagere geestelijkheid, zoo als de heeren bisschoppen ons noemen, is wel
waar : wij zijn uit het volk en wij houden het met het volk. De Christus
is ook in een stal geboren; hij heeft voor de armen en onder de armen
geleefd , en hij is voor hen gestorven.
»Hij is ons voorbeeld! — Onze memories van klachten vragen óók ,
even als die van den Derden Stand , een eenhoofdig bestuur, maar waarin
de wetgevende macht bij de Staten berust; waar gelijkheid van allen voor
de wet en vrijheid heersenen ; — waar alle misbruik van macht, al is het
in de kerk, streng te keer gegaan wordt; — waar het lager onderwijs
algemeen en kosteloos zij ; en de eenheid van wetgeving in het gansche
lijk worde gehandhaafd. — De adel daarentegen vraagt voor de adellijke
vrouwen het recht om linten te dragen , die haar van de vrouwen van het
gemeen onderscheiden! Hij bekommert zich slechts om punten van éti-
quette ; hij spreekt geen woord van het volk en wil het geen enkel recht
toegekend , geen enkele inwilliging gedaan hebben , behalve een paar klei-
nigheden in de verdeeling der belastingen. Onze bisschoppen , meest allen
van adel, houden het met den adel. en wij kinderen des volks, met het volk.
Er bestaan dus op \'t oogenblik slechts twee partgen: de bevoorrechten en de
niet bevoorrechten, de aristocratie en het volk.
»In dat alles heeft Chauvel gelijk. Maar hij spreekt wat al te losjes over
den koning, de prinsen en het hof. Het koningschap is een beginsel. Daar-
uit herkent men den ouden calvinist, die zich al verbeeldt de afstammelingen
van de beulen zijner voorouders onder den duim te hebben. Meen niet,
Jan! dat Karel IX , Lodewijk XIV en zelfs Lodewijk XV zoo tegen de Her-
vormden gewoed hebben , wegens hun godsdienst. Ze hebben het zoo maar
doen voorkomen tegenover het volk. Want het volk heeft slechts gevoel
voor de godsdienst, het vaderland, in \'t algemeen de dingen des gemoeds, en
het heeft bitter weinig op met vorstenbelangen en nog minder om zich daar-
voor te laten doodslaan en verminken! De koningen hebben het derhalve zoo
doen voorkomen alsof ze de godsdienst verdedigden, omdat die calvinisten,
onder het masker of voorwendsel der godsdienst een republiek wilden stich-
ten , gelijk in Zwitserland. Uit hun nest, la Eochelle, verspreidden ze aller-
lei begrippen van gelijkheid en vrijheid over het zuiden van Frankrijk., Het
volk meende voor de godsdienst te strijden, terwijl het streed tegen de ge-
lijkheicl en voor het despotisme. Begrijpt ge? Men moest die calvinisten uit-
roeien; anders zouden zij de republiek gevestigd hebben. Chauvel weet dat
zeer goed. Ik houd mij overtuigd, dat hij er in den grond ook toe overhelt,
en dat is juist het punt waar ons beider meeningen uit elkander gaan."
»Maar," riep baas Jan, »\'t is toch afschuwelijk de afgevaardigden van
den Derden Stand te behandelen, zooals die prinsen en adellijken doen!"
»Ja , wat zal ik zeggen ?" antwoordde de pastoor. »De hoogmoed heeft
Satan ook wel in den afgrond gestort! De hoogmoed begint met hen die hij
beheerscht, te verblinden ; hij brengt ze tot allerlei onrechtvaardigheden en
dwaasheden. Wat het verstand en inzicht betreft, kan men nu zeggen , dat
de eersten de laatsten en de laatsten de eersten zijn. God weet waar dat
alles eindigen zal! Wat ons betreft, vrienden ! laat ons altijd onzen plicht
als Christenen goed vervullen ; dat is het best van alles."
De anderen luisterden. Pastoor Christophe en zijn broeder keerden in
gedachten verzonken huiswaarts.
-ocr page 157-
II.
HET VADERLAND IN NOOD.
-ocr page 158-
-ocr page 159-
TWEEDE AFDEELING.
HET VADERLAND IN NOOD.
I
In de eerste afdeeling heb ik u verhaald van de ellende des volks
vóór 1789; de menigte belastingen die men ons had opgelegd; de Compte-
rendu van Necker , waaruit men vernam , dat er alle jaren een groot deficit
was ; de verklaring van het parlement van Parijs , dat alleen wettig bjjeen-
geroepen Generale Staten het recht hadden om belastingen toe te staan ; de
kunsten van Calonne en de Brienne om geld te krijgen ; de twee bijeenroepingen
van Notabelen, die weigerden hun eigen bezittingen met belastingen te
bezwaren ; en eindelijk , toen men een van beiden , betalen of bankroet slaan ,
moest, de samenroeping der Generale Staten te Versailles, wat in honderd
vijf en zeventig jaren niet gebeurd was.
Ik heb u verder verhaald, dat onze afgevaardigden de schriftelijke opdracht
hadden om af te schaffen : de binnenlandsche tolliniën, die den handel strem-
den; de gilden en meesterschappen, die de nijverheid belemmerden; de
tienden en heerlijke rechten, die den akkerbouw drukten; de koopbaarheid
der posten en ambten , die tegen de rechtvaardigheid streden ; de pijnbank
en zulke barbaarschheden , die tegen de menschelijkheid , en de kloostergelof-
ten, die tegen het huiselijk leven, de goede zeden en het gezond verstand
zondigden.
Dat eischten al de memories van klachten en bezwaren, de zoogenaamde
C a h i e rs , van den Derden Stand.
Maar de koning had de afgevaardigden van den Derden Stand slechts
geroepen om hen de verkwistingen van het hof, de heeren en de bisschoppen
op zich te doen nemen , om het deficit te dekken en alles op de schouders
te laden van de burgers , de boeren en de werklieden. Toen dus de adel
en de geestelijkheid zagen , dat ze in de eerste plaats de voorrechten dei-
standen wilden afschaffen, weigerden ze zich met hen in een lichaam te
vereenigen , en overlaadden hen met zooveel vernederingen, dat ze op eens
het hoofd in den nek wierpen, zwoeren niet uiteen te zullen gaan, eer ze
-ocr page 160-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
150
de constitutie gemaakt zouden hebben, en zich tot Nationale Verga-
d e r i n g opwie rpen.
Dat had Chauvel ons geschreven; ge hebt zijn brief gelezen.
Toen die berichten in het land bekend werden, was de schaarschte nog
zóó groot, dat de armen wortels en kruiden van het veld met een beetje
zout kookten , en dat opaten!
Gelukkig had men geen gebrek aan hout. De boschwachters van den
cardinaal-bisschop zagen ook wel dat de storm al begon op te steken , en
bleven stilletjes t\' huis , om de overtreders maar niet aan te treffen.
\'t Was een slimme tijd voor iedereen, maar toch ook voor de ambtenaren
van de schatkist en voor alle overheidspersonen. Die brave lui, schouten, raads-
heeren , gildemeesters , gerichtsschrijvers , procureurs enz., van vader op zoon
altijd in die betrekkingen , waren in een toestand alsof ze in een dier oude,
vermolmde en vervallen huizen van Saverne woonden , van die rattennesten,
die al eeuwen gestaan hebben , maar die met den eersten houweelslag om-
vervallen. Zij zagen het zeer goed in, ze gevoelden dat de boel naar den
kelder ging , en keken u schuins met onrustigen blik aan. Ze vergaten
hun paruiken te poederen en kwamen geen menuetjes meer dansen op het
Tivoli van baas Jan.
De berichten uit Versailles. werden tot op het minste dorp bekend. Men
had een zeker voorgevoel dat er wat op til was , maar wat eigenlijk , dat
zou niemand hebben kunnen zeggen. Het gerucht liep , dat onze afgevaar-
digden van soldaten als omringd waren ; dat men hen met den schrik dwin-
gen wilde, of misschien wel vermoorden. De reizigers en bezoekers van
de herberg de Drie Duiven hadden er den mond vol van.
Baas Jan zeide clan maar :
»Hoe komt ge er op ? Denkt ge dat onze goede koning tot zoo iets
verachtelijks in staat is ? Heeft hij de afgevaardigden van zijn volk niet zelf
bijeengeroepen, om onze behoeften te kennen en voor ons best te handelen ?
Zet u zulke gedachten maar uit het hoofd!"
De meesten, vooral die van den Harberg en Dagsburg , hoorden hem
hoofdschuddend aan , met de vuisten op de tafel, en antwoordden niet. Ze
gingen in gedachten verzonken heen, en baas Jan zeide :
»\'tls te hopen, dat de koningin en de graaf van Artois maar geen ver-
keerde dingen beginnen, want zij die niets meer te verliezen hebben zijn
tot alles in staat; en als het op een vechten gaat, hebben we het eind nog
niet."
Hij had wel gelijk ; niemand van hen die toen leefden , adellijke , bur-
ger of boer, heeft het eind der Omwenteling gezien. Ze duurt nog voort,
en ze zal niet eer afgeloopen zijn, dan wanneer de geest der zachtmoedigheid,
der rechtvaardigheid en der rede eindelijk onder ons gekomen zal zijn.
De zaken sleepten zoo eenige weken voort; de tijd van den eersten
oogst was gekomen , de schaarschte werd minder in onze dorpen , en men
begon wat tot rast te komen, toen op den 18n Juli het bericht zich ver-
spreidde , dat Parijs in opstand was , dat men de Nationale Vergadering
had willen omsingelen om haar op te heffen ; dat het stedelijk bestuur tegen
den koning in verzet gekomen was en wapens onder de burgers had uitge-
reikt; dat het volk in de straten aan het vechten was tegen de vreemde
regimenten, en dat de garde-troepen het met de stad hielden.
Dadelijk kwam ons de brief van Nicolas weer voor den geest, en we
konden het ons maar al te goed voorstellen.
-ocr page 161-
Het vaderland in nood.
151
Ieder die van Pfalzburg bij ons langs kwam herhaalde diezelfde geruch-
ten; het regiment La Père was in de kazerne geconsigneerd en alle oogen-
blikken zag men koeriers voor de woning van den gouverneur stilhouden en
dan in vliegende vaart den Elsasz in galopeeren.
Men kan begrijpen hoe versteld de menschen waren ! Men was nog niet
zoo gewend aan omwentelingen , zooals in onze dagen ; men kwam niet op
het denkbeeld , dat zoo iets mogelijk was. Het was een algemeene ontstel-
tenis.
Dien dag vernam men verder niets ; de tijdingen werden opgehouden.
Maar den volgenden dag vernam men de bestorming van de Ba stille;
men wist, dat de Parijzenaars de macht in handen hadden ; dat ze geweren
kruid en kanonnen hadden.
Dat gaf een opschudding! De bergbewoners kwamen met hun bijlen ,
hooivorken en zeisen naar den Elsasz en Lothaiingen afzakken ; bij gansche
troepen kwamen ze ons dorp voorbij , roepende :
»Naar Marmoutier !" — of: "Naar Saverne !" — "Naar Neuweiler!" —
"Naar Lixheim !"
Als mieren uit hun nest stroomden ze naar alle kanten heen , om te
verwoesten al wat adellijk slot of klooster was. Ze vernielden tot zelfs de
hutten der herders en de huizen der boschwachters van den Vorst "bisschop,
zonder nog van de tolkantoren en de tolhekken op de groote wegen te
spreken.
Létumier , Huré , Cochart en andere haantje-de voorsten van het dorp
kwamen baas Jan ook afhalen , om niet achter te blijven bij die van Mit-
telbronn , Quatre-Vents en Lützelburg. Doch hij riep :
»Laat me met rust! .. Doet gijlieden wat ge wilt; maar ik wil er
niet meê te doen hebben."
Daar echter bijna al de dorpen van den Elsasz reeds de papieren van
de heeren en de kloosters verbrand hadden , en de Buurtenaren ook al van
plan waren onze gemeentepapieren te verbranden, die in het Tiercelijnen
klooster te Lixheim waren , — begreep hij toch , dat het beter zou zijn onze
eigendomsbewijzen en verdere stukken te redden. Hij kleedde zich aan , en
we vertrokken samen , Cochard, Létumier , Huré , baas Jan , ik, kortom het
geheele dorp.
Toen hadt ge dat geschreeuw der bergbewoners in de vlakte eens moeten
hooren! Houthakkers , houtslepers , smokkelaars , allerlei volk, zwierven als
bezetenen bij duizenden door het land , met de bijlen , houweelen , grepen,
en zeisen in de lucht. De woeste kreten golfden en donderden allerwege
door de lucht. De vrouwen waren meê van de eersten , met loshangende
haren , en bijlen in de hand.
Te Mittelbronn werd het huis van onzen ouden kwelgeest Forbin tot
op den grond toe vernield. Er bleef geen steen op den anderen , en al zijn
papieren werden verbrand. Te Lixheim liep men tot halve mans hoogte in
de veeren en het beddestroo ; bij de ongelukkige Joden werd alles uit het
venster gesmeten ; hun meubelen werden kort en klein gehakt. — Als de
menschen eenmaal uit den band zijn gesprongen , weten ze niet meer wat ze
doen ; dan halen ze alles door elkaar, godsdiensthaat, rooflust, wraak , en
wat niet al!
Ik heb de arme Joden gezien, zooals ze naar Pfalzburg en over de
grenzen vluchtten ! Ik heb ze zien voorbijtrekken met hun vrouwen en doch-
ters met de zuigelingen op den arm, gillende en kermende van angst, ter-
wijl de oudjes snikkend en jammerend achteraan kwamen strompelen! En
-ocr page 162-
152                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
toch , wie hadden onder onze koningen meer geleden, dan juist die arme
Joden ? Wie hadden zwaarder zich te beklagen gehad!
Maar men scheen de bezinning verloren te hebben.
Het klooster der Tiercelijnen stond in het oude Lixheim. De vijf geeste-
lijken die daar woonden, hadden de papieren van Brauweiler, Hérange,
Fleisheim , Pickeholtz 1), de Buurten en zelfs van Pfalzburg in bewaring.
Toen wij daar aankwamen om onze papieren, stonden al die gemeen-
ten , door elkaar met de troepen bergbewoners , in de oude straten rondom
het stadhuis. Ze wilden hun papieren hebben ; maar de paters Tiercelijnen
dachten:
»Als wij hun de papieren geven, zal dat volk ons vermoorden, als het
ze eenmaal heeft/\'
Ze wisten geen raad, want de menigte omringde het klooster van alle
kanten en had alle toegangen afgesloten.
Toen baas Jan aankwam stonden de Burgemeesters (maires) van die
dorpen, met hun steken en gele vesten uitgedoscht, bij de fontein te beraad-
slagen. De een wilde den heelen boel maar in brand steken. een ander de
deuren openloopen; anderen, wat bezadigder, raadden dat men beginnen
moest met de stukken op te eischen, dan kon men later altijd nog
zien wat men deed. Hun gevoelen behield de overhand. En daar baas
Jan ook afgevaardigde naar Lixheim geweest was , werd hij gekozen , met
nog een paar van de burgemeesters, om eerst de papieren op te vragen.
Zoo gingen ze er op los ; toen de paters zagen , dat ze maar met hun drieën
waren , openden ze de deur. Ze gingen binnen , en de zware deur werd dade-
lijk achter hen gesloten.
Hoe het daar binnen in zijn werk ging, heeft baas Jan ons later ver-
teld. De arme oudjes waren zoo bang als wezels; maar hun supérieur, pater
Marcel, riep dat de papieren onder zijn hoede waren , dat hij ze niet mocht
afgeven , en dat men hem zou moeten doodslaan om ze te krijgen.
Maar toen baas Jan hem naar het venster had meegenomen en die dui-
zende zeisen getoond had , die van alle kanten blonken , zoover men zien
kon , — toen had hij geen woord meer gesproken , maar was naar boven
gegaan en had hun een groote oude kast met traliedeuren open gedaan, die
van onder tot boven vol was met registers en papieren.
Toen moest alles nagezien en geordend worden, en dat duurde een goed
uur. Eindelijk begonnen de menschen te denken dat de paters hun burge-
meesters gevangen hielden, en reeds liepen ze onder een vervaarlijk geschreeuw
op de poort toe om die open te loopen , toen baas Jan op het balcon kwam,
met een fermen greep papieren in zijn hand , en hun die met een vroolijk
gelaat zien liet. Toen ging er een gejuich op dat men het aan den anderen
kant van Lixheim wel hooren kon. Lachend zei de een tegen den ander:
»We hebben ze! . . . We krijgen onze papieren I"
Eindelijk kwamen baas Jan en de twee anderen weer buiten , met een
gansche kar vol papieren achter zich aan. Ze drongen door de menigte heen,
al roepende dat men de eerwaarde paters geen kwaad moest doen , daar ze
aan ieder gaven wat hem toekwam. Meer verlangde men niet!
Elk dorp nam zijn papieren in ontvangst, op het gemeente-huis. Som-
migen maakten er een paaschvuurtje \\an, en verbrandden zoo doende hun
1) Aardig\'hoe de fransche tongen die oorspronkelijk duitsche namen verwerkt hebben.
Waarschijnlijk wordt het dorp Birkenholz bedoeld.
-ocr page 163-
Het vaderland in nood.                                    153
eigendomsbewijzen met die van het klooster. Maar baas Jan hud de onzen
goed en wel in zijn zak. En daardoor hebben de Buui\'tenaren hun weiderecht
en eikelrecht in het eikenbosch behouden, terwijl die anderen niets meer
hebben , daar ze in zeker opzicht hun eigen bosschen en weiden verbrand en
voor eeuwig vernield hebben.
Ik zou u daar nog rare dingen van kunnen vertellen. Want er waren
er verscheidenen, die in plaats van de stukken die ze gered hadden, aan
de overheid te geven, ze zelf gehouden en later aan de oude heeren en zelfs
aan den staat verkocht hebben. Zoo zijn ze rijk geworden ten koste van hun
gemeenten. Maar waartoe zou dat dienen 1 De schavuiten zijn dood ; ze heb-
ben al lang verantwoording gedaan.
Men kan gerust zeggen, dat, in die veertien dagen , Frankrijk van
onder tot boven van gedaante veranderd is : alle titels en eigendomsbewij-
zen der kloosters en kasteelen gingen in rook op ! De alarmklokken klepten
dag en nacht; de hemel was langs het gansche Vogezen-gebergte rood van
de branden ; abdijen en kasteelen, al die oude sperwersnesten, zag men
branden als waskaarsen.
Dat duurde tot den 4n Augustus. Op dien dag namelijk deden de
bisschoppen en de heeren in de Nationale Vergadering afstand van hun leen-
rechten en privilegieën. Sommigen echter beweren, dat ze geen afstand meer
behoefden te doen > aangezien alles al vooruit verbrand was. En dat is waar
ook ; maar zóó is het toch altijd beter , want nu kunnen hun nakomelingen
ze niet meer terug eischen.
Om kort te gaan , zóó heeft het volk voor goed een eind gemaakt aan
de oude rechten van het «adellijke ras der veroveraars". Men had het weleer
door geweld het juk opgelegd ; door geweld heeft het zich ook weer vrij
gemaakt.
Sedert dien dag kon de Nationale Vergadering met onze constitutie be-
ginnen. Zelfs kwam de koning de vergadering complimenteeren en zoo on-
geveer zeggen :
»6e hebt ongelijk met mij te wantrouwen! Al die regimenten , die ik
heb laten komen , die tienduizend man, die op het Champ de Mars vereeniord
zijn en die kanonnen , die rondom u heen geplant zijn , dienen slechts om
u te bewaken. Maar als ge er niet op gesteld zijt, zal ik ze heen laten
gaan."
Onze vertegenwoordigers hielden zich, of ze zulke praatjes voor goede
munt opnamen. Maar als de Bastille niet genomen was geweest; als het
volk niet den opstand begonnen had ; als die vreemde regimenten de boven-
hand hadden gehouden; als de fransche gardes tegen de stad opgerukt waren,
— wat zou er dan gebeurd zijn ? Zonder nog heel slim te zijn , kan men
dat wel gissen. Onze goede koning Lodewijk XVI zou heel anders gesproken
hebben , en het zou den vertegenwoordigers van den Derden stand slecht
bekomen zijn! Gelukkig hadden de zaken eene voor ons gunstige wending
genomen : de gemeente Parijs had haar nationale garde opgericht, en alle-
gemeenten in Frankrijk volgden dit voorbeeld ; ze wapenden zich tegen hen,
die ons het juk wel weer op de schouders zouden willen drukken. Zoo
menigmaal als de Nationale Vergadering een nieuw besluit uitvaardigde, namen
de boeren hun hooivorken of hun geweren , zeggende :
»We willen dat maar dadelijk in practijk brengen!... Dat is de kortste
weg. Dan sparen we onze goede heeren de moeite!"
En de wet werd ten uitvoer gelegd.
-ocr page 164-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
154
Ik herinner mij altijd nog met genoegen , hoe onze burger-mi 1 itie
opgericht werd, zooals onze nationale garde eerst genoemd werd ; het was in
Aug. 1789. De geestdrift was bijna even groot als toen onze afgevaardigden
gekozen werden.
Baas Jan werd benoemd tot luitenant van de compagnie van de Buurten,
en Létumier tot tweeden luitenant; Gauthier Courtois werd sergeant-majoor,
en anderen sergeants , corporaals enz. We hadden geen kapitein , omdat de
Buurten geen volle comjsagnie uitmaakten.
Men kan zich de opgewondenheid van dien dag voorstellen , de kreten
van »leve het volk !" terwijl de epauletten werden ingewijd, en het stralende
gezicht van baas Jan , toen hij eindelijk deeg van zijn snor en bakkebaarden
had. Dat kostte hem wel twee ankers van zijn goeden Lothnringschen wijn.
Létumier liet sedert dien tijd ook zijn snor staan, een langen rossigen snor,
die er hem als een ouden vos deed uitzien. Jean Rat werd onze tamboer;
hij kon roffelen en alle marschen slaan als een oude instructeur. Ik weet niet
waar Jean Eat dat alles geleerd had ; misschien wel door het clarinetspelen.
We hadden geweren van het tuighuis gekregen, oude prullen met ba-
jonetten van een el lang. Maar men exerceerde er maar mede ; alleen moesten
we eerst instructeurs hebben van het regiment La Fère , een paar sergeants
die ons leerden exerceeren op het Champ de Mars , bij Pfalzburg, zondags
namiddag.
Eer de week om was had baas Jan zijn nieuwe uniform al besteld bij
den kleermaker van het regiment, baas Kuntz, en den tweeden zondag kwam
hij in volle tenue met stralend gelaat op de exercitie met zijn blauwen jas
met roode opslagen , epauletten met kwasten , steekhoed achter in den nek
en een grooten sabel langs zijn kuiten. Als een pauw liep hij voor het gelid
heen en weer , en riep b. v. tot Valentin :
«Burger Valentin ! borst vooruit, bij den donder !"
Het was een prachtige kerel zoo in zijn pakje ; moeder Catherine kon
kwalijk gelooven , toen hij zoo t\'huis kwam , dat het haar eigen man was.
Valentin raakte de kluts kwijt als hij hem zoo voor zich zag; hij zag er
iets adellijks in , en zijn geel gelaat werd nog langer van bewondering.
Maar in het exerceeren was baas Jan niet zoo ver als menig ander ;
de groote Létumier stak hem de loef af. Dan was het een pret dat het een
aard had. Al de dorpen van den omtrek , Wilschberg , Mittelbronn, Quatre-
Vents , Dann , Lützelburg, Saint-Jean , waren daar dan aan het exerceeren.
Ze liepen al in den pas als oude gedienden ; en de kinderen van de
stad er rondom heen schreeuwden uit alle macht: »Leve het volk !"
Annette Minot, de fruitvrouw op de markt., was onze marketentster ;
ze zat achter haar tafeltje midden op het Champ de Mars , met een vaatje
brandewijn en glazen, en een groote parapluie tegen de zon boven haar hoofd.
Dat nam niet weg , dat ze nog zat te braden onder haar parapluie, zóó warm
was het; en wij hadden het ook alles behalve gemakkelijk in het dikke stof.
Wat komen al die dingen mij duidelijk weer voor den geest! En onze
instructeur Quéru, een korte dikke kerel, met zijn grijzen snor, zijn ooren
onder de pruik , zijn kleine schelmsche oogen en zijn grooten steekhoed daar
boven op ! Hij ging ons vóór al achteruitloopende met het geweer dwars voor
zich en riep:
»Eén ! twee ! één ! twee ! — Halt! — rechts om ! —in \'t gelid ! —
presenteer \'t geweer! — plaats rust!"
En als hij ons dan zag zweeten als aandragers , begon hij te schateren
van lachen en commandeerde maar eindelijk :
-ocr page 165-
Het vaderland in nood.                                    155
»In de rotten \'t geweer! rust!"
Dan stormde het naar het tafeltje van Annette Minot; ieder stelde er
een eer in, om den sergeant een glaasje aan te bieden , dat hij nooit afsloeg.
Dan zeide hij met zijn zuid-fransche uitspraak :
>)\'t Gaat best, burgers ! dat belooft wat goeds !"
Hij hield nog al van een borreltje , maar wat kon ons dat scheelen 1
\'t Was een beste instructeur, een ferme kerel en een goed patriot. Hij en
de kleine Trinquet, van de derde compagnie, en Baziaux, de mooiste stem
van het regiment, en Duchène , een groote Lotharinger van zes voet, grof
als een stier, kortom al die oude sergeants , verbroederden zich geheel met
de burgers. Dikwijls kwamen ze \'s avonds in onzen club stilletjes achter
een pilaar van de hal staan, en luisterden met alle aandacht naar ons re-
detwisten, eer de taptoe geslagen werd. Die menschen hadden vijftien en
twintig jaar van hun leven gesleten met in de lagere rangen te verroesten,
terwijl ze het werk van de adellijke officieren deden , en later hebben we
ze als kapiteins , kolonels en generaals gezien. Dat schenen ze vooruit te
voelen, en ze waren dus op de hand van de Omwenteling.
\'s Avonds , als baas Jan zijn mooie uniform in de kast gehangen , zijn
epauletten en zijn steek in de doos geborgen, en zijn groote buis weer
aangetrokken had , ging hij studeeren in de theorie. En \'t gebeurde vaak ,
terwijl we in de smederij aan het werk waren , dat hij midden tusschen
het werk , begon te schreeuwen :
«Opgepast! — rechts in de flank! Voorwaarts! stormpas, marsch !"
Dat was dan om zijn stem te oefenen en te zien of hij wel goed uit
de keel kon spreken.
Bijna alle avonden , na het eten, kwam de groote Létumier bij ons
zitten. Met zijn beide handen om zijn puntige knie geslagen , deed hij baas
Jan dan allerlei vragen , waarbij hij met een ondeugend gezicht op zijn stoel
heen en weer wiegelde. Baas Jan zag in de heele theorie niets dan carré\'s
en aanvallen in het groot bij gansche colonnes, omdat sergeant Quéru ons
gezegd had , dat dat de hoofdzaak was. Dan wond hij zich op dat hij zoo
rood zag als een biet, en riep :
»Michel! geef de lei eens hier!\'\'
En dan zaten we , allen te gelijk over die lei gebogen , te kijken naar
de carré\'s van drie of vier gelederen diep en de aanvals-colonnes met de
kanonnen , die hij uitteekende en ons precies uitleide. Maar Létumier knipte
met de oogen en schudde het hoofd , zeggende:
»Je bent er niet achter , dat ben je niet, baas Jan !"
Dan begonnen de hoofden warm te worden ; peetoom hamerde met het
krijt op de lei en schreeuwde:
»\'t Is zóó !.. . ik zeg je dat het zóó is !"
Ieder kwam er bij te pas , tot moeder Catherine incluis. Men schreeuwde
zóó hard , — om Létumier het antwoorden maar te beletten — dat op \'t
laatst hooren en zien verging en het klokje van tienen sloeg, zonder dat men
een haar verder was. Létumier stapte dan op , nog in den gang roepende:
»Je bent er niet achter ! . . . Jelui bent er niet achter !"
En wij liepen hem tot aan de deur na , er tegen in roepende :
»Wij zijn er wèl achter! gij zijt er niet achter!\'\'
Als we gedurfd hadden , waren we hem te lijf gegaan.
Baas Jan zeide :
»Wel, wat een ezel! hoe kan een mensch zoo dom wezen ! .. Hij be-
grijpt niets."
-ocr page 166-
Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
156
Maar bij de exercitie was Létumier weer de baas ; hij commandeerde
goed en liet zijn manschappen als poppen zoo netjes marcheeren, ter-
wijl hij met zijn sabel hen dan rechts en dan links wees, alsof hij het
zijn gansche leven gedaan had. Om billijk te zijn moest men erkennen , hij
zou verdiend hebben luitenant te zijn , nog wel zoo goed als baas Jan ;
zoo dachten alle Buurtenaren er ook wel over. Maar Jean Leroux had dat
te danken aan zijn positie in het dorp , als logement-houder en smid ; —
en dan, hij was de sierlijkste man van de Buurten.
In deze dagen bleek het, hoe onnoozel de adellijken en bisscho2)pen
van dien tijd toch eigenlijk waren. Immers , na de inneming van de Bas-
tille , in plaats van op de Nationale Vergadering te blijven , om hun rech-
ten te verdedigen , als ze rechten hadden , — pakten die lui hun biezen
en gingen bij onze vijanden hulp tegen ons bedelen. Het was bijna een
onafgebroken stoet van vluchtelingen op de groote wegen ; heeren, bisschop-
pen , lakeien , abten , capucijners en groote dames ; die uit Lotharingen op
den weg naar Trier, die uit den Elsasz naar Coblentz of Basel. En ze
dachten of riepen met dreigende gebaren :
«Wacht maar!.... wacht maar! We komen wéér ! we komen weer!..."
Ze stelden zich aan ol ze gek waren; maar men lachte hen in \'t ge-
zicht uit.
Bat noemt men de Emigratie, de landverhuizing der edelen. Bat
begon met den graaf van Artois , den prins de Condé , den prins de Bour-
bon , Folignac en de maarschalk de Broglie , dezelfde die het bevel gevoerd
had over het leger rondom Parijs, en die de Nationale vergadering had
moeten oplichten. Ze hadden den koning in hun dwaasheden meegesleept ,
en nu ze gevaar begonnen te zien , lieten die echte koningsvrienden er hem
alleen voor zitten.
Toen hij die algemeene vlucht zag , zei baas Jan :
»Laat hen heengaan !.. laat hen heengaan!... Bat\'s een heele opluch-
ting voor ons en voor onzen goeden koning ! . . . Nu staat hij er alleen voor,
en hij zal Monseigneur den graaf van Artois niet meer hebben om hem op
te stoken."
Iedereen was er verheugd over. O ! als ze allen vertrokken waren ,
zou men niet meer over hen gesproken hebben ; we hadden ze gaarne aan de
Buitschers present gegeven , of aan de Engelschen of de Kussen ! Maar er
waren er een aantal die bleven aan het hoofd van onze soldaten , en die
dachten er slechts aan de troepen tegen het volk op te zetten. Wat een
afschuwelijkheid! Gij zult zien wat die lui later tegen het vaderland beproef-
den te doen ; daar komen we in het vervolg aan , we behoeven niet vooruit
te loopen.
Be Parijzenaars hielden toen nog zóó veel van den koning , dat ze hem
in hun stad wilden hebben. Ze zonden hun vrouwen in optocht naar Ver-
sailles , om hem te verzoeken, met de koningin , Marie-Antoinette, den jon-
gen dauphin en het gansche koninklijke huis te komen. Lodewijk XVI kon
niet wel anders dan aannemen , en dat arme volk riep in al zijn ellende :
»Nu zullen we niet meer van honger sterven ... daar is de bakker,
en de bakkersvrouw en h,et bakkersjongetje !"
Lafayette , die vóór den optocht uitging, op zijn witte paard , werd
tot commandant van de Nationale garde benoemd , en Bailly tot burgemees-
ter of Maire van Parijs. Baar kon men het goede hart van de stakkers
-ocr page 167-
Het vaderland in nood.                                     157
uit zien, die nooit lang wrok koesteren over het kwaad, dat men hun
geda.an heeft.
Chauvel was het die ons die aandoenlijke dingen schreef. Hij verhaal-
de ons ook , dat de Nationale Vergadering den koning naar Parijs gevolgd
was , en dat ze hare zittingen hield in een groot locaal, een manége, ach-
ter het kasteel der ïuileries. Alle vijf of zes weken ontvingen we een brief
van hem , met een pak van de couranten, die toen het meest opgang maak-
ten , als b. v. het «Dagblad der Eevoluties van Parijs", de «Revoluties van
Frankrijk en Brabant" , of de »Patriotische jaarboeken" of het »Parijsche
Nieuwsblad" 1) en een aantal anderen , wier namen mij zoo dadelijk niet te
binnen willen schieten.
Die bladen waren vol kracht en geest, vooral de artikelen van Loustalot
en Canaille Desmoulins.
Al wat er in gansch Frankrijk gedaan en gesproken werd , kwam in
die couranten ; en het stond er zoo duidelijk in , dat ieder boer zich een
begrip van onzen toestand kon maken. We lazen ze in de hal te Pfalzburg
voor , alwaar de groote Elof Collin onzen eersten club had opgericht, naar
het voorbeeld van den club der Jacobijnen en der Cordeliers van Parijs. Daar
kwam men \'s avonds bij elkaar, tusschen het brandspuithuis en de oude
slachtplaatsen. Létumier las de tijdingen op met zoo \'n heldere en luide
stem , dat men hem op het Wapenplein kon hooren. Van alle plaatsen uit
den omtrek kwam men om te hooren, en de apotheker Tribolin , de post-
meester Raphael Mang, de hoedemaker Didier Horzu , een zeer verstandig
man , de herbergier Henri Dominique , en Fixari, Baruch Aron , Pernett,
kortom al de notabelen van de stad hielden daar redevoeringen over de
Rechten van den mensch , het recht van Veto , de verdeeling van Frankrijk
in Departementen , de wet op de zoogenaamde active en passive burgers ,
de toelating van protestanten en joden tot de openbare ambten , de instelling
van de jury , de afschaffing van de kloosters en geestelijke orden , de ontei-
gening van de goederen der geestelijkheid ten behoeve van het volk , de
invoering der assignaten , — kortom op alles wat er voorkwam , naar mate
die onderwerpen , gelijk we later zien zullen , in de Nationale Vergadering
werden behandeld. Wat een verandering en wat een krachtig leven !
Eertijds zouden de heeren en bisschoppen alles gedaan, alles besproken,
alles beschipperd hebben in hun belang , te Versailles , zonder zich om ons
te bekommeren; ze zouden voortgegaan zijn ons regelmatig te scheren;
hun opzichters , ontvangers , en politie zouden ons dood eenvoudig naar hun
goedvinden , dat wet was , behandeld hebben ; onze goede koning, de beste
man van de wereld , zou voortdurend den mond vol gehad hebben van de
liefde jegens de ongelukkigen; de bals , de feesten , de jachtpartijen , de
audiënties en kniebuigingen zouden de couranten van het hof gevuld hebben ;
en , onder dat alles zouden de koude , de honger, de jammeren van allerlei
soort onafgebroken het volk bezocht hebben. O! ja , het is een geluk over
zijn eigen zaken te hooren spreken en mede een stem in den raad te hebben!
Wat is men dan ijverig om diegenen te steunen die het met ons eens
zijn , en wat schreeuwt en tiert men tegen zijn tegenstanders !
Dat heet eerst leven! Nog tot op den huidigen dag is dat alles , die
oude hal met haar lantaarn aan de balk ; die marktbanken, vol mensehen ;
1) «Journal des Re\'volutions de Paris, — Révolutions de France et du Brabant, —
Annales patriotiques, — Ie Publiciste parisien".
-ocr page 168-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
158
de kinderen boven op het kraampje van den ouden schoenlapper Damien ;
de groote El of Collin op de talel staande met een courant in de hand ; de
wind die onder het dak heen blaast; het licht dat op die massa menschen
speelt, en van verre de schildwacht voor de hoofdwacht , die blijft stil staan
om toe te luisteren — ja, is dat alles mij nog alsof ik het zoo voor mij zie!
En dan die grooten van den ouden tijd , reeds lang onder de groene
zoden, ik zie ze nog, onzen dikken burgemeester Boileau, met zijn diïe-
kleur-sjerp; de heeren schepenen ; Jean Beaucaire, deurwaarder en koninklijk
veldwachter bij de rechtbank van den schout, later vervangen door Joseph
Basaille , kwartiermeester van de nationale gendarmerie ; en den schout zelf,
met zijn lange paruik, zijn gele gelaat en zijn spitsen neus ; — al die lui
die langs de pilaren op de markt op en neer wandelen, zonder iets te
zeggen, in plaats van ons uit de hal te laten gooien en zelfs te laten op-
hangen , zooals ze een paar jaren vroeger zouden gedaan hebben , — alles
komt mij weer voor den geest!
O ! zij die zulke veranderingen niet gezien hebben , kennen hun geluk
niet, en al wat ik hun kan zeggen is, dat ze door moed en verstand
trachten te zorgen zich nooit weer in een toestand te laten brengen, als
waarin wij vóór 1789 waren. Er zijn altijd schavuiten genoeg, die niets
liever zouden willen, dan in hoogmoed , luiheid en alle genietingen dei-
wereld te leven, ten koste van het volk.
Maar te midden van dien grooten ommekeer in alle zaken, van die
plundertochten der bergbewoners door de vlakte, van die branden van kas-
teelen , kloosters en tolhuizen, terwijl de heeren, de monniken en de bis-
schoppen , te voet en te paard en in wagens het land uittrokken , en de
gewezen commiezen buiten betrekking hun werk er van maakten om officie-
ren van de burgerwacht te worden , en de generale ontvangers om presi-
denten van hun district te worden ; — te midden van al die verwarring, —
wat ik mij nog het beste herinner, dat is mijn arme vader, hoe hij maar
bezorgd was , dat we geen bezems meer zouden verkoopen , en mijn moeder
die zeide:
»Het eind van de wereld is nabij, we zijn allen verloren... laat ons
trachten onze zielen te behouden!"
Ook kwam op zekeren avond mijn broeder Claude t\'huis, met zijn
stok in de hand, en riep geheel uit het veld geslagen :
»De eerwaarde paters Tiercelijnen gaan weg; ze hebben met mij afge-
rekend. Wat moet ik nu beginnen, nu ik geen koeien meer op te passen
heb ?"
Ik was toen twintig, ik was in mijn volle kracht, en dat jammeren
van mijn ouders hinderde mij. Ik zeide hun:
»Maar, mijn lieve hemel! weest toch zoo bang niet! We hebben wel
grooter ellende doorgestaan; we hebben wel kunnen leven mèt de tienden,
de corveën, de zoutpacht en al die andere belastingen, waarbij wij de mon-
niken en de heeren met onzen arbeid den kost moesten geven , en nu , dat
we daarvan verlost zijn, nu, dat we het geld zullen kunnen houden, dat
zij ons kostten, — wat hebben we dan zoo te kermen ? Al de ossen en
schapen zijn nog niet dood , en als Claude zijn vee hebben moet om op te
passen, welnu, als hij een beetje wacht, misschien neem ik hem nog een-
maal als mijn herder!"
Dat was wel wat bout gesproken van mij, maar wat zal men zeggen ?
mijn begrippen over onderdanigheid veranderden met den dag; ik dacht
-ocr page 169-
Het vaderland in nood.                                     159
reeds dat de boeren evenveel waren als de adellijken ; dat de eenen maar
zoo groot schenen , omdat de anderen zich klein maakten, en dat het tijd
was, den eerbied voor de privilegiën over boord te werpen.
Moeder bracht mij wel weer tot de werkelijkheid terug. Met den elle-
hoog op tafel en de vuist achter het oor , zag ze mij met haar grjjze oogen
aan , en kwalijk haar strakke lippen openende zeide zij:
»Gij Michel! het is de hoogmoed die u in den krop zit! Ge denkt
reeds , evenals Jozef, dat de schoven van uw broeders zich voor de uwen
neerbuigen en dat de sterren dansen om u eer te bewijzen. Maar ik waar-
schuw u, ge zult geen • minister van den koning van Egypte worden ; ge
zult opgehangen worden en de vogelen des hemels zullen uit uw broodkorf
eten."
Ik ging het huis uit en stapte, zooals ik \'s avonds na achten veel deed,
naar onzen club.
Daar was het een heel ander leven! Ik weerde me als een leeuw tegen
onze vroegere schepenen en gildemeesters, die men aristocraten noemde.
Mijn stem klonk boven allen uit; als men mij tegensprak fonkelden mijn
oogen van woede ; en tegen het eind van den winter deed ik al voorstellen,
als bij voorbeeld , om allen tegelijk te roepen :
»Dat alle vrienden van de constitutie leven !" of wel:
»Weg met de valsche patriotten!"
Dat gaf mij vrij wat aanzien in de Buurten. Tegen tien ure , als we
onder den maneschijn naar huis wandelden, zongen we het fameuse lied:
»Ca ira." Ik zong als een lijster, en baas Jan legde dan zijn hand op
mijn schouder en zeide lachende :
»Michel is een echte, we zullen altijd gemeene zaak maken."
Zoo is de opgewondenheid der jeugd ! De gedachte aan Marguerite en
Chauvel verdubbelde mijn vaderlandsliefde ; de liefde vervulde mijn hart.
Dat jaar ging zóó spoedig voorbij ; de winter was zacht, de sneeuw
smolt al onder het vallen, reeds op het eind van Februari was er geen
sneeuw meer in de vlakte te zien.
Gedurende de maanden Maart, April en Mei van het jaar 1790, begon-
nen de verschillende burgerwachten met elkaar meer in aanraking te komen ;
het eene dorp vereenigde zich met het andere , men verbroederde zich, in
plaats van , zooals eertijds , elkander met stokken en steenen te bevechten;
de bazen hielden redevoeringen, en men omhelsde elkander, roepende :
»We willen vrij zijn of sterven !"
De vrouwen en de meisjes kwamen ook bij die feesten kijken. Maar
ze praatten niet meê , want die malligheden der latere republikeinsclie feesten
waren nog niet in de mode.
Wat van alles de boeren nog het meeste genoegen deed, dat was, toen
de verkoop van de goederen der geestelijkheid begon.
Men kan namelijk wel begrijpen, dat bij zulk een omwenteling, waar-
bij alle oude belastingen werden afgeschaft, het deficit er niet minder op
werd. En de Nationale vergadering, die een volk als het Fransche vertegen-
woordigde , kon het voorbeeld van onze gewezen koningen niet navolgen en
bankroet slaan. Ze kon ons toch niet onteeren !
Maar hoe zouden al de schulden van het koningschap betaald worden?
Waar al dat geld te vinden ?
Bij geluk zeide de bisschop van Autun, monseigneur Talleyrand de Péri-
gord, dat de kerk voor vier duizend millioen had aan goederen, die niet
-ocr page 170-
ICO                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
verdeeld waren , — in de doode hand , zooals men dat later noemde. Ze
behoorden aan twee honderd duizend geestelijken van allerlei rangen en
ordes; maar als men aan die geestelijken goede pensioenen gaf, kon men
die goederen nemen , die zij eigenlijk slechts in bruikleen hadden ; en daar
ze dan beter bebouwd zouden worden , zouden die landerijen genoeg opbren-
gen , om de pensioenen te betalen. en er zou nog genoeg overschieten.
Dat was een ware uitkomst! Niettegenstaande al wat de andere bis-
schoppen er tegen inbrachten , werd dat heerlijke denkbeeld dan ook aange-
nomen. De Nationale vergadering vaardigde een besluit uit, dat die goederen
der kerk verkocht en pensioenen aan de priesters gegeven zouden worden.
Dat redde het land van het bankroet, en men begon met eerst in dit
jaar 1790 voor vier honderd millioen van die goederen te verkoopen.
Zie, een aantal bazen en gezeten burgers , die tot nu toe nog bang ge-
weest waren voor de omwenteling, begonnen toen óók warm te worden; hun
oogen glinsterden , ze namen hun ouden zak , waarin het arme geld stuiver
voor stuiver en duit bij duit was ingekomen , en gingen naar het stadhuis
van het district, of de municipaliteit.
Aan de municipaliteit werden die goederen aan den meestbiedende ver-
kocht, leder kon daar groote en kleine stukken land gedeeltelijk op crediet
koopen , in perceelen van vijf, tien , twintig bunders en meer. Elke munici-
paliteit was borg voor de goederen , die onder haar ressort verkocht moesten
worden. Behalve het dadelijk ontvangen geld , zond ze voor de onbetaalde
termijnen of perceelen , bons of bewijzen aan den staat, en die bons dekten
het deficit van de heeren en de bisschoppen, die alleen de schuld gemaakt
hadden , vermits wij nooit geraadpleegd waren geworden.
Wat later werden die bons Assignaten genoemd ; die assignaten
vertegenwoordigtY\'ii zoo en zooveel land, en niemand kon ze weigeren daar
land even goed als geld is.
Lieve deugd ! wat zou ik in dien tijd mooie koopen hebben kunnen doen,
als ik maar iets gehad had om te betalen ! De groote vijver van Lixheim
had mij de oogen al uitgestoken , en de weide rondom het klooster der
Tiercelijnen ook ; maar als men niets heeft om te bieden , is het leelijk !
Hoe menigmalen heb ik daar , onder de poort van het stadhuis, die prachtige
landerijen , die bosschen van kreupelhout of opgaand hout, die vette weide-
stukken hooren afslaan ! Ik barstte van spijt, dat ik geen duit bieden kon
uit gebrek van borgstelling. Wanneer de een of andere oude, grijze boer ,
in zijn kiel, daar heen ging met een mooi perceel, zag ik hem met afgunst
na , en riep bij mij zelf:
sMichel! wees werkzaam en zuinig, en gij zult in uw oude dagen ook
zoo\'n geluk kunnen hebben I"
Nooit heb ik dat vergeten. Ongelukkig zijn de mooiste kansen al weg;
er blijft niets meer over te verkoopen dan de bosschen van den Staat, en
we wachten altijd een nieuw deficit! Maar met de orde en zuinigheid die
tegenwoordig in acht genomen worden , kan dat nog lang duren. En dan .
alles gaat nu met leeningen ; onze schulden betalen , dat zullen onze kinde-
ren en kleinkinderen doen! Maar dat is nu eenmaal niet anders, wij moeten
tevreden zijn met wat we al vast hebben , vooreerst is dat al vrij wel.
Ik zal wel niet noodig hebben u te beschrijven, hoe leelijk de monniken
en al dat soort keken , toen men hun landerijen verkocht; ze jammerden ,
ze raasden en deden al de koopers in den ban. Maar voor zulke mooie be-
zittingen kon men zich wel aan het vagevuur wagen, en baas Jan was er,
als smid , al heel niet bang voor. Hij kocht dus eenige ferme perceelen:
-ocr page 171-
Het Vaderland in nood.                                    1C1
het bosch van de paters en honderd vijftig morgen te Pickeholtz, beste, vette
landerijen, die zeer goed gelegen waren. Hij kreeg dat alles voor twaalf-
duizend livres, en ge kunt denken of hij met zijn oogen knipte en zijn dikke
wangen opblies van genoegen en verrukking, toen hij van de verkooping
t\'huis kwam. Vrouw Catherine had er nog wel een beetje op tegen en
sprak over de rust van zijn ziel, die hij zoo doende wel kon verbeuren;
maar hij bleef dien dag lachen en in de groote zaal op en neer loopen, met
de handen op zijn rug, en riep :
»Kom, kom! we zullen twee pond waskaarsen ter eere van de heilige
Maagd branden ; maak je maar niet o.ngerust, Catherine ! ik neem alles op
mijn rekening."
En daarbij trok hij zijn vest over zijn buik en zette zich eens recht
overeind , terwijl hij zachtjes een vroolijk deuntje floot.
O ! ik had zijn koop wel willen overnemen , ondanks het geschreeuw
van de oude fijne bestjes op het dorp, die hem altemaal voor verdoemd
hielden. Mijn moeder vooral heeft hem dat nooit kunnen vergeven. Maar
peetoom was er niet minder gezond om. Integendeel, hij dacht zeker bij
zich zelf:
»Van nu af aan ben ik een rijk man. Ik behoef niet meer oi> de sme-
derij te werken, als me dat verveelt. Ik houd me maar aan Monseigneur
Talleyrand de Périgord , en kan er nu mijn gemak van nemen , en lachen
wat in de pruttelaars, die wel in mijn plaats zouden willen wezen."
En die aangename gedachten deden zijn goede gezondheid om zoo te
zeggen nieuw opbloeien, zoodat hij oud geworden is en zijn dikke roode
wangen en zijn vroolijkheid tot zijn zes en zestigste jaar behouden heeft.
Wie het meest tegen baas Jan verbolgen was, dat was pater Bé.sédic,
die het gansche land afliep, om de koopers van de kerkegoederen in den ban
te doen. Die onbeschofte vent durfde de Omwenteling vervloeken, en sedert
dien tijd wou hij ook nooit weer iets van vrouw Catherine aannemen ; hij
riep:
»Het is gestolen goed!" en daarmee ging hij de herberg voorbij, ter-
wijl hij een kruis sloeg.
Baas Jan lachte er wat om.
Maar ik mag niet verzwijgen, dat Valentin sedert dien tijd al zeer
bitter in zijn uitingen over den baas werd. Hij had zelfs plan de smederij
te verlaten ; ik alleen hield hem er van terug, door zijn klachten uren ach-
tereen aan te hooren zonder hem in de rede te vallen.
Op die wijze zijn gaandeweg al de goederen van de geestelijkheid ver-
kocht , en die verkoop verhief op eens de boeren boven de werklieden van
de steden, vooral daar hun landerijen tegelijkertijd ontheven werden van
alle heerenlasten. De landbouw begon dan ook te bloeien. Onder de mon-
niken bleef alles bosch of water of weide , en de helft der landerijen bleven
braak liggen. Waartoe zou men zich moeite gegeven hebben ? De kloosters
hadden altijd land genoeg! Terwijl de arme plattelands pastoors kwalijk
leven konden van hun kleine tienden , baadden de monniken en capucijners
zich in overvloed. Testamenten , schenkingen , allerlei soort van legaten en
opbrengsten maakten het klooster al rijker en rijker; en daar er bij den dood
der monniken niets gedeeld werd , bleef alles bij elkaar.
Die menschen hadden dus niets te doen dan hun leventje te genie-
ten en zielen te verzorgen of — te bewerken ; dat bracht meer op dan het
land te bewerken.
hevolutie.                                                                                                      \\i
-ocr page 172-
162                         Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
Maar met ons was dat geheel iets anders. \\ls men vrouw en kinde-
ren heeft, moet men handen uit de mouw steken. Zoo werd dan nu alles
ontgonnen, op orde gebracht, bepoot en bezaaid; de vijvers en plassen
werden afgeleid ; in plaats van de braak kwam de vruchtwisseling ; men
gaarde den mest op , en hier en daar werd de oude slender door betere
manieren vervangen. En dat is lang nog niet aan het eind , alles gaat nog
steeds vooruit. De drooglegging door buizen , de zwaveling van den wijn-
stok, de verzekering tegen den hagel, de groote droogmakingen en besproei-
ingswerken , de pogingen tot invoering van goede rassen uit den vreemde ,
de nieuwe landbouw-machines, enz. — toonen dat de Omwenteling haar
zegeningen nog steeds verder over de wereld verspreidt, door arbeid en
oppassendheid.
Alleenlijk, — en \'t is wel treurig, dat men het erkennen moet, — geen
goed komt tot stand zonder tegenwerking; de groote hoop der dommen ver-
zet zich altijd tegen al wat vooruitgang is. In datzelfde jaar 1790 kwam
het zuiden van Frankrijk in opstand tegen de nieuwe wetten; de monniken
gingen daar ginds voor heiligen door, het arme domme volk wilde in den
drek en onder den druk blijven. Te Montauban, Nimes, Montpellier en Tou-
louse zeiden de bisschoppen in hun herderlijke brieven: »dat de priesters niet
in de soldij der roovers mochten staan." De protestanten werden vermoord.
Wat een ramp! terwijl de geëmigreerden buitenaf Europa tegen ons tracht-
ten te wapen te roepen, begon binnenslands verdeeldheid te komen, in plaats
dat we als broeders ons aan elkander zouden houden. Iedereen zag er het
gevaar van in; men begreep, dat als de geestelijkheid in naam van den gods-
dienst het volk in opstand bracht, zij aan de aristocraten de kracht zou geven
om den burgeroorlog te beginnen, die ze anders zeker niet zouden hebben.
Vooral daar de adellijke officieren nog altijd aan het hoofd van onze regimen-
ten stonden. Dikwijls zeide baas Jan \'s avonds, terwijl we de couranten
lazen , die Chauvel ons had toegezonden :
»Wat helpen ons al die goede wetten? Wat baat het ons , dat de troepen
van Parijs weggezonden zijn, als wij ze rondom op twintig, dertig en veertig
mijlen atstands in goede orde, onder het bevel van de markiezen, graven, hertogen
en al diegenen zien, die het op ons gemunt hebben? Kunnen zij nietééne lijn
trekken en rukken den eersten dag den beste op, om de Nationale Verga-
dering te omsingelen, haar op te heften, en de émigranten terug te roepen ,
ons de landerijen die we gekocht hebben, weer af te nemen en ons het juk
weer op den schouder te leggen ? Het is het domste wat men doen kan ,
die menseben hun posten te laten houden; de adellijken zijn onze ergste
vijanden; ik zag nog liever Oostenrijkers aan het hoofd van onze legers."
Men kan zich tegenwoordig geen begrip meer vormen van de smaadre-
denen tegen den Derden Stand, die men toen las in allerlei geschriften van
de adellijken on de bisschoppen. Om er een paar te noemen, zoo had men
het «Bescherm den koning", de «Passie van Lodewrjk XVI koning der joden
en der Franschen," de «Openbaring" (*) enz., waarin de heiligste zaken, ver-
zen van het Evangelie, dooréén stonden met scheldwoorden als van visch-
wijven , — ook allerlei weekblaadjes en steekblaadjes , die kant noch wal
raakten , en waarover de verstandige lui de schouders ophaalden.
Door die ellendige courantjes kwamen er van alle kanten klachten bij
de Nationale Vergadering in tegen de oproerigheid der troepen en de ver-
(*) «Salvuin f\'ac." — «Passion do Louis XVI, roi des ,luifs et des Francais."—»Apo
calypse."
-ocr page 173-
Het Vaderland in nood.                                    163
slapping der tucht. Om de adellijke officieren hun zin te geven, zou de Ver-
gadeiïng de soldaten wel hebben moeten doen fusilleeren, omdat die soldaten
onwillig waren om de afgevaardigden uiteen te jagen! Wie heeft er ooit
zoo iets beleefd? Het was even als de vliegen in den herfst, die des te
lastiger worden, hoe meer hun eindje nadert.
En, ondanks dat alles, ging de Omwenteling voort; het volk had ver-
trouwen. De afschaffing van de rechten des konings, der heeren en der kloos-
ters, gaf iedereen genoegen. Des zondags gingen de boeren er op uit, om in
velden en heggen het wild op te sporen; \'t was een genot om rechts en
links de geweerschoten te hooren afgaan, en een haas aan het spit te zien
draaien tot in de hut van den armsten drommel, die nu wat lachte in de
boschwachters en tegen zijn kinderen zei:
»Zoo eten we die rakkers op die van onze vruchten leven. We zijn nu
onze eigen heeren."
Ge kunt wel denken, dat de officieren van het garnizoen te Pfalzburg
niet meei op ons Tivoli kwamen ; de tijd van menuetjes en pirouetjes was
voorbij. In onzen tuin kwamen niet anders dan sergeants, met hun oude
witte jassen en groote versleten driepunten, die onder den grooten eik een
borreltje zaten te drinken.
Dan hoorde men hen onder elkaar spreken over eene rekening die ver-
eifend moest worden. Wij wisten toen nog niet wat die afrekening beteekende ;
maar als men maar de gezichten zag die ze zetten, wanneer ze daar
half fluisterend over spraken, terwijl ze zich over de tafel heenbogen, om
de hoofden dichter bij elkander te hebben, — dachten we wel dat het iets
van belang moest wezen.
De officieren, de graaf Boyer, kolonel van het regiment La Fére , de
ridder Boiran du Chef-du-Bos, de graaf de Divonne , en zelfs de adellijke ka-
detten , al die groote lui, die wij zoo dikwijls hoorden noemen , kwamen bij
elkaar in het koffijhuis de la Régence, op het Wapenplein. Zij hadden zeker
ook rekeningen te vereffenen ! De oprichting van de burgerwacht, waardoor
wij meer met de troepen in aanraking kwamen, scheen hun niet bij-
zonder te bevallen. Ze wandelden onder de groote iepenboomen op en neer,
en namen uit de verte de soldaten waar, die stilstonden om met de burgers
te praten.
Zoo waren we de maand Juli al zachtjes aan door en kwamen we in
Augustus. Dag aan dag schreef ik op , wat er zoo in onze streek omging,
en , tegen het einde van elke maand had ik een brief van zes groote blad-
zijden , dien ik dan naar Parijs , straat du Bouloi No. 11, opzond, waar Chauvel
toen woonde. Hij antwoordde ons geregeld en zond ons dan tevens nieuwe
couranten ; en ieder keer voegde Marguerite onderaan in den brief een groet
aan Michel er bij, wat mij innig verheugde en in de wolken bracht, \'s Avonds
zat ik uren lang in hun bibliotheek die paar regels die zij geschreven had
over te lezen , en ik vond er telkens weer wat nieuws in.
Het was mij een genot haar tijding te geven van haar tuintje, waar
de bloemen zoo welig en tierig opgroeiden , tot zelfs op den muur langs
het steegje . en haar te vertellen van de boomen , die bogen onder de on-
telbare trossen kersen. O! wat had ik haar gaarne een mand kunnen bren-
gen met die heerlijke spaansche kersen, en een dikken ruiker er bij van die
volle frissche rozen, zóó uit den morgendauw! Wat zou haar dat een ge-
noegen doen, die te zien en te ruiken ! Als ik daaraan dacht, vond ik het
-ocr page 174-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
164
allertreurigst, daar op dat hoekje grond , zoo vol frischheid en geuren, in
de schaduw der boomen en de luwte van hun huisje , zoo alléén te zijn.
Zoo was mijn leven, te midden van die groote beweging in de buiten-
wereld , van die oneenigheden en gevaren , die met den dag grooter werden.
Op zekeren dag liep er een gerucht, dat de Oostenrijkers van België
uit, langs Stenay in Frankrijk trokken, en dat onze generaal Bouillé , dio
in de Ardennen bevel voerde, zijn troepen van Charleville teruggetrokken
had, om hun den weg vrij te laten.
Dat was een vreeselijke geschiedenis ! Meer dan dertig duizend van de
burgerwacht namen de wapens op; die uit de bergstreken , die nog geen
geweren hadden, kwamen bij ons, om hun oude zeisen tot pieken te laten
omsmeden. De trom werd geroerd , men riep alles te wapen, en we zouden
al met de Pfalzburgers opmarcheeren , toen men door den koerier vernam, dat
het wat anders was. Onze goede koning had de Oostenrijkers maar toege-
staan om hun marsch door de Ardennen te nemen, ten einde de omwente-
ling in België te gaan onderdrukken.
Dat mocht nu wezen, maar er was een besluit van de Nationale ver-
gadering noodig , om zulk een doormarsch van vreemde troepen toe te staan.
Men zag toen wel, wat er gebeurd zou zijn wanneer de burgers niet als één
man opgestaan waren, en baas Jan zelf begon al wat te bekoelen voor
•»onzen goeden koning." Die vergunning tot den doormarsch, aan de Oosten-
rijkers gegeven om een omwenteling te gaan onderdrukken , die uit de onze
was voortgekomen, kwam hem zeer verdacht voor, en zoo dacht iedereen er
over. De ministers verklaarden dat de zaak geschiedde ingevolge van een
geheim verdrag, en de Nationale vergadering wilde er maar liever geen for-
meel onderzoek naar laten doen, uit vrees , dat er eens al te veel aan het
licht mocht komen.
We waren toen in het begin van Augustus 1790 , en alles ging van
kwaad tot erger voor de edelen. Want men zag het grootste schandaal, dat
er misschien ooit in Frankrijk gezien is : de soldaten zetten hun officieren
gevangen als dieven. De regimenten Poitou, Forez, Beauce, Normandië
en een aantal andere plaatsten schildwachten voor de huizen hunner officieren
en eischten afrekening.
Wat een smerige en afschuwelijke zaak! .... arme drommels waren af-
gezet door dien adel, die zoo trotsch was en zoo rijk en in het bezit van al
de hoogere graden, de eereposten, al de pensioenen en al de privilegiën !
O! wie kon zich zulke laagheden voorstellen!
En toch was het de treurige waarheid ; hier en daar begon het zelfs
tot teruggave te komen. Het regiment Beauce moest 240,727 livres hebben;
dat van Normandië en de mariniers van Brest zelfs tot twee millioen ! En
de officieren moesten toegeven en gingen aan het loven en bieden! Te
Strassburg waren zeven regimenten in opstand; te Bitsch werden de
officieren door de soldaten op straat gezet; de Nationale Vergadering ver-
zocht den koning :
»te willen benoemen buitengewone inspecteurs uit de generaals , om ,
in tegenwoordigheid van de commandanten van elk korps , van den tweeden
kapitein , den eersten luitenant, den eersten onder-luitenant, twee sergeant-
majoors of kwartiermeesters , twee korporaals of brigadiers , en vier man-
schappen , — de rekeningen van elk regiment over de zes laatste jaren te
onderzoeken en recht te doen aan billijke klachten."
-ocr page 175-
Het Vaderland in nood.                                    165
En nu bleek het uit dat onderzoek, dat er regiments-staven waren die
twee en drie honderd duizend livres terug te geven hadden, die op de
ratjetoe en het eten van de arme soldaten gestolen waren. Toen zag men hoe
misselijk die zaak was en men riep :
»Het werd hoog tijd dat de Omwenteling kwam!"
De woede van de officieren tegen die arme drommels, die vroegen wat
hun toekwam , was niet te beschrijven. In dien tijd viel dan ook de zooge-
naamde emigratie van een aantal militaire staven; ze gingen met pak en
zak naar de Oostenrijkers over. Allen gingen niet, er waren toch ook eerlijke
lui onder die edelen zelf, die verontwaardigd waren! Maar ik zou er u
genoeg anderen kunnen noemen, want ik heb mijn couranten nog waar al
de overloopers in staan ; de gansche Elsass en Lotharingen spraken er met
afschuw over. En later zouden we de woede nog ondervinden van die men-
schen, die te lange vingers gehad hadden, — en dan nog, in plaats van hun
fout te erkennen en op de knieën vergiffenis te vragen, slechts aan wraak
dachten.
Tegen den 15 den Augustus kwam een koopman van den kant van Lu-
neville, die nieuw aardewerk tegen oud linnen en gebroken glas inruilde,
vader Soldeer genaamd , langs de Buurten met zijn kar en zijn knol. Hij
hield bij baas Jan stil, om te zien of vrouw Catherine niet iets te ruilen had
en een kalkoentje wijn te drinken , zooals hij dat gewoon was. Het was een
oud man , al geheel grijs en van de pokken geschonden ; hij vertelde gaarne
nieuwtjes , zooals al die zwervers. Men noemde hem in zijn land den »kikker-
verschrikker ," omdat hij de menschen van zijn dorp \'s nachts in den vijver
van Lindre met stokken liet omslaan , opdat de kikvorsehen den slaap van
mijnheer niet storen zouden.
Baas Jan vroeg hem of hij wat nieuws wist, en hij , die daar maar
op wachtte om te beginnen, verhaalde ons , dat er te Nancy en omstreken
de grootste verwarring heerschte; dat de drie regimenten van het garnizoen,
het regiment Mestre-de Camp , cavalerie, het regiment du Eoi en dat van
Chateau-Vieux , uit Zwitsers bestaande , overhoop lagen met hun officieren ,
en dat het geschil vooral hevig was tusschen de officieren en de soldaten
van Chateau-Vieux.
Vader Soldeer knipte al met de oogen terwijl hij dat verhaalde. En toen
een oogenblik later Nicole , die bij den kachel zat te spinnen , even de deur
uit was , zeide hij ons dat de toorn der officieren veroorzaakt werd door dat
de soldaten afrekening vroegen ; dat men reeds aan die van het regiment
du Roi 150,000 livres in klinkende munt had moeten uitbetalen, en aan die
van Mestre-de-Camp 47,962 livres, en dat die van Chateau-Vieux er nu
229,208 eischten; — dat men soldaten van dat regiment die het woord
voerden al had laten britsen, aangezien het gemakkelijker is af te ranselen
dan af te rekenen ; maar dat dit middel de stad in rep en roer bracht; dat
de nationale garde het met de troepen hield; en dat de regiments-scherm-
meesters, door de officieren opgezet, de burgers uitdaagden en in duel dood-
staken ; kortom dat het daar, treurig begon uit te zien.
Hij lachte daarbij , maar wij hadden geen lust om te lachen; want
wij hier, op een uur of wat van de grenzen , met onze afgedankte wapenen
en verlegen patronen , die men maar aan de burger-soldaten gaf, om er
af te wezen, — wij liepen van den eenen dag op den anderen gevaar,
door den vijand overvallen te worden. Reeds hadden Friedrich Wilhelm,
de koning van Pruisen, en Leopold, de keizer van Oostenrijk, vrede met
-ocr page 176-
166                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
elkaar gemaakt en verklaard , dat de revolutiemannen van Frankrijk hun
eigenlijke vijanden waren.
Kortom , na vrjj wat gebabbeld , zijn aardewerk geruild en zijn gelag
betaald te hebben , ging vader Soldeer weer weg en liep het dorp door ,
schreeuwende:
«Potten en oud linnen te ruilen !" —
Maar om dezen tijd gebeurde er iets, dat nog vrij wat erger was en
dat ons allen treurig verraste , daar er uit bleek , dat niet alleen Lodewijk
XVI en de emigranten , de adellijken en de bisschoppen , de officieren en
de monniken het eens waren, maar dat verscheidene van onze eigene afge-
vaardigden gemeene zaak met hen maakten, als dieven op een kermis, oin
de omwenteling te stuiten en ons nog eens weer onder het juk te brengen.
We vernamen dat uit een brief van Chauvel. Het spijt mij dat ik
dien brief niet meer heb, want hij zette dat alles zoo duidelijk uiteen;
maar baas Jan had hem ouder gewoonte uitgeleend; hij zwierf in alle
huizen , en is nooit weer terecht gekomen. Ik herinner mij , dat Chauvel
ons daarin verhaalde, dat Mirabeau en verscheidene afgevaardigden van den
Derden stand zich aan het hof verkocht hadden ; dat die ongelukskinderen
meenden dat de omwenteling te ver ging; dat de een eerste minister wilde
worden en een ander het wel aardig vond , om een buitenplaats en land
en rijtuig en bedienden te hebben ; kortom dat zelfs Lafayette en üailly ons
den rug toekeerden ; dat zij het al te erg vonden dat de koning genood-
zaakt geweest was, het volk recht te doen en zich met veertig millioen per
jaar te vergenoegen , in plaats van te kunnen zeggen : «Alles is mijn, de
grond, de menschen en de beesten !" Zij hadden eigenlijk nog medelijden
met zijn toestand.
Ik herinner mij ook , dat Chauvel ons in dien brief van «nieuwe men-
schen" sprak , die in de clubs op den voorgrond traden en met eiken dag
grooter werden , als Danton , Robespierre , Murat, Pétion , Brissot, Lous-
talot en Desmoulins. Maar al die menschen zijn arm gestorven of hebben
elkander geguillotineerd , nadat zij de zaak van \'t volk gediend hadden ,
hetwelk hen allen in den steek gelaten heeft. Daarentegen hebben zij , die
den adel en de geestelijkheid dienden , een groot leven geleid ; zij hebben
hooge posten vervuld en zijn gestorven in goede bedden, omringd door hun
bedienden , met de absolutie van wat zij gedaan hadden.
Die brief van Chauvel kwam ons koud op het lijf vallen; baas Jan
scheen er niet recht vrede meè te hebben ; hij zeide dat men nooit te veel
op eens moet vragen. Wat mij betreft, ik dacht er anders over , en ik
kon niet vinden dat Chauvel te veel vroeg. Ik begreep best, dat baas Jan
en de gezeten burgers, na hun portie gesnapt te hebben, wel eens op
adem wilden komen; maar wij, mannen van het volk, wij hadden nog
niets en wij wilden ook wel ons deel van de omwenteling hebben.
Nog was die brief het onderwerp van onze gesprekken , terwijl Létumier
hem mede genomen had, om hem in den club voor te lezen , toen er weer
wat nieuws was. Toen we \'s avonds aan de hal kwamen , Donderdag den
25)sten Augustus , zagen wij drie groote aanplakbiljetten tegen den midden-
pilaar aangeplakt. De vier of vijf oude Pfalsburgers die nog van mijn tijd
over zijn, moeten zich herinneren dat tusschen dien dikken pilaar , waarop
de groote balken van het dak rustten , en het oude huisje van het zout-
bureau een groote lantaarn hing, waar de vleermuizen zomers al heen en
weer vlogen, of wij er vergadering hielden of niet. Die lantaarn hadden de
-ocr page 177-
Het Vaderland in nood.                                        1G7
menschen nu afgehaakt, en terwijl er een bijlichtte , verdrongen zij elkaar
om de biljetten te lezen. De Buurtenaren, die het laatst kwamen, konden
er niet bij komen ; maar Létumier met zijn spitse ellebogen waarmede hij
iedereen maar tusschen de ribben stootte, wist er wel te komen; toen
begon hij voor te lezen met een stem zoo hard , dat men hem tot bij de hoofd-
wacht hooren kon :
» Brief van mons. de Lafayette aan de nationale
garden der departementen van de Meurtlie en van
de Moezel.
Parijs, 17 Aug. 1790.
»Mijne Heeren !
»De Nationale vergadering , bericht ontvangen hebbende van het lakens-
waardige gedrag van het garnizoen van Nancy, en de noodlottige gevolgen
van zulke buitensporigheden gevoelende, heeft besloten die te onderdrukken
en daartoe de maatregelen genomen , die in het decreet vervat zijn , dat ik
de eer heb u toe te zenden , ten einde u gereed te kunnen houden voor
de orders die gij zoudt kunnen ontvangen.
» Vergunt, mijne heeren , aan uw wapenbroeder, die volgens uw eigen
opdracht de tolk moet zijn van uwe verknochtheid aan de constitutie en de
openbare orde , om u deze gelegenheid wel bijzonder aan te bevelen als een
der gewichtigste , om uw ijver en uw standvastigheid te toonen , ten einde
de vrijheid te beschermen , die zonder den eerbied voor de wetten niet kan
bestaan , en de rust in den staat te herstellen."
«Lafayette."
Dat was een treurige geschiedenis. Een dag of wat vroeger zouden wij
allen oogenblikkelijk opgemarcheerd zijn , maar na den brief van Chauvel,
die ons Lafayette als een zwak en ijdel wezen had leeren kennen, maakte
die man, die ons daar te wapen riep tegen de patriotische soldaten , onze
verontwaardiging gaande. Alle Buurtenaren riepen :
»Het is een schandaal; die soldaten hebben gelijk , dat ze afrekening
willen hebben ; de soldaten zijn onze broeders , onze vrienden en onze kin-
deren ; wij zijn op hun hand tegen de adellijke officieren die hen willen afzetten."
Al meer en meer liet men zich in dien geest uit; men kon die manier
om zijn schulden te betalen , maar niet goed vinden. Maar Létumier, met
zijn hoed over de menigte heen gesticuleerende , riep :
»Maar hoor dan verder... stil toch ! hoort het deereet van de Natio-
nale vergadering I"
En ondanks de verontwaardiging die al grooter werd , kwam er toch
stilte om dat decreet te hooren lezen. Het beval »de bijeenbrenging van
. een militaire macht uit de garnizoenen en de nationale garden van het
departement van de Meurthe en de naburige departementen, om gesteld te
worden onder het bevel van den hoofdofficier dien het Zijne Majesteit beha-
gen zou daartoe aan te wijzen, ten einde de aanleggers der oproerigheden
te straffen."
Daarop las Létumier de volgende afkondiging voor , die van het Direc-
toire van de Meurthe te Nancy was :
«Ingevolge de oproeping onder dagteékening van gisteren aan het direc-
toire van het departement van de Meurthe gericht door mons. de Bouillé ,
bevelvoerend officier van wege Zijne Majesteit over de troepen der voor-
malige provincie der drie bisdommen , en door Hoogstdenz. belast met de
uitvoering van het decreet der Nationale vergadering, — zullen de inuni-
cipale ambtenaren van alle plaatsen in het departement van de Meurthe,
-ocr page 178-
168                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
waar nationale garden , van wapenen voorzien , zich bevinden, de comman-
danten van genoemde nationale garden verzoeken , om zooveel vrijwilligers
mogelijk te vereenigen, en daarvan een staat op te maken en aan genoemde
ambtenaren te overhandigen.
»Naar dezen staat zullen de municipale ambtenaren aan de comman-
danten der genoemde vrijwilligers ter hand stellen de noodige gelden voor
hun onderhoud gedurende acht dagen, gerekend tegen vier en twintig sous
per man. Ieder man zal zich van minstens twintig patronen moeten voor-
zien ; diegenen die hiertoe niet in staat zijn , zullen er te Nancy vinden. Elk
district zal maar één vaandel voeren. De nationale garden zullen onderweg
worden ingekwartierd, zooals dat voor geregelde troepen gebruikelijk is,
aan welke inkwartiering geen burger zich zal mogen onttrekken. De marsen
zal zoo spoedig mogelijk geschieden enz. enz."
De gansche menigte stond stilzwijgend te luisteren.
Nauwelijks had Létumier de laatste afkondiging gelezen , of de admi-
nistrateur van het district, Matheis van Saarburg , een dikke man met een
puistig gezicht, met de driekleur-sjerp om het lijf, klom op de bank van
het oude zoutkantoor, van waar men tot het volk kon spreken , en noodig-
de de patriotten uit, om voor den dag te komen. Hij herhaalde woord
voor woord den brief van Lafayette, dien hij noemde »den vriend van
Washington en den redder der vrijheid."
Reeds begonnen er sommigen te roepen :
»Leve de koning! leve Lafayette!" en de dikke Matheis dacht dat hij
het al gewonnen had , toen Elof Collin midden uit de hal hem toeriep , dat
de nationale garden er niet waren om tegen onze soldaten te vechten , maar
om hen te helpen tegen onze vijanden ; dat in plaats van die regimenten
Mestre-de-Camp en Chateau-Vieux te bevechten , men beter zou doen hun
te betalen wat hun toekwam; dat zulks het eenige middel was om den op-
stand te dempen; maar dat men den oorlog tusschen het leger en de
burgers wilde, om ons weder onder den duim te krijgen , en dat hij, Elof
Collin , alle menschen die verstand hadden , aanraadde , om zich niet met
die zaak te bemoeien; dat de adellijke officieren zelf hun smei\'ige zaken maar
moesten beredderen en dat die het volk niet aangingen !
Toen verhief zich van alle kanten een verward geschreeuw vóór en
tegen. Alle koopers der onteigende landerijen, Baas Jean Leroux, Nicolas
Koche , herbergier in »den Arend" ; Melchior Léonard , gewezen gildemeester ;
Louis Masson, directeur van de paardenposterij; Raphaël Mang, postmeester,
die de leverantie voor de paarden van het regiment Royal-Guyenne had
aangenomen; de commandant van de burgerwacht Gérard, kortom al de
notabele ingezetenen van Pfalzburg en omstreken waren op de hand van
Lafayette. Zij hadden ook den meesten invloed, daar zij in \'hun zaken
menschen van allerlei beroepen in het werk hadden.
Hun gemeenteraad had. reeds beslist, dat de stad duizend francs zou
voorschieten voor het onderhoud der vrijwilligers. Dat was \'s morgens al
gebeurd vóór onzen club , en ondanks al wat Elof Collin in het midden
mocht brengen, werd bij meerderheid van stemmen besloten, dat een afdee-
ling van de nationale garde den volgenden dag zonder mankeeren op weg
zou gaan; dat dit dorp zooveel manschappen zou leveren , een ander dorp
zooveel enz. De Buurten stonden voor vijftien vrijwilligers , en natuurlijk
waren Jean Leroux, Létumier en ik mede van de partij, als de beste patriotten.
Baas Jan vond dat niet meer dan billijk;. ik geloof ook, dat hij het niet
onaardig vond , eens werkelijk soldaatje te spelen en zijn mooie uniform te
é
-ocr page 179-
Het Vaderland in nood.                                     169
Nancy te luchten, want met al zijn gezond verstand en zijn goed hart, was
hij niet weinig ijdel. Létumier, Jean Kat en ik, wij bleven over de zaak
praten en pruttelen totdat wij in ons dorp terug waren.
Eindelijk ging iedereen naar bed, nadat bepaald was, dat men met
het krieken van den dag opbreken en voor de herberg »de drie Duiven"
bjjeenkomen zou.
II.
Om zes uur waren wij reeds te Pi\'alzburg op het Wapenplein vereenigd,
met de vrijwilligers van de stad en de omstreken, in alles samen 150 man.
Wij hadden bij baas Jan voor ons vertrek al een glas wijn gedronken, en
ieder had een goed stuk brood gegeten en de rest in zijn tasch gestoken voor
onderweg. Die van de andere dorpen hadden ook zoo gedaan, en de roffel
begon om hen die er nog niet waren, te waarschuwen ; nog een stuk of zes
kwamen achteraan , en toen kwam de plaatselijke commandant , om ons te
monsteren. Hij liet patroon-tasschen uitdeelen aan hen die er geen hadden,
en vijfentwintig patronen per man. Toen klom de commandant der burger-
wacht , Gérard, op zijn paard, hij hield al zwaaiende met zijn sabel een re-
devoering over de plichten van den burger-soldaat, en daarop werd de roffel
nog eens geslagen. Toen er geen vrijwilliger meer aankwam , gingen wij op
marsch door de Pransche poort, onder de kreten van : »leve de koning!
leve het volk !" die ons van alle vensters tegenklonken. Een aantal kinderen
volgde ons tot op de hoogte van Mitelbronn en zelfs tot aan St. Jean, en
daarop vervolgden wij onzen weg alleen te midden van het dikke stof.
Die 30ste Aug. 1790 en de volgende dag zijn misschien de warmste
dagen , die ik ooit beleefd heb; de hitte van de zon die wij vlak in den nek
hadden, maakte ons flauw en wij stikten van het stof. En bovendien was
dit de eerste marsch dien we maakten; als de menschen aan een troep loo-
pen , is dat heel wat anders dan wanneer men alleen loopt; het eene oogen-
blik moet men den pas versnellen , het andere moet men inwachten, wat
zeer vermoeiend is ; en dat onophoudelijke stof, dat men inslikt, maakt u
den mond zoo droog als kurk.
Ondanks dat alles waren wij om elf uur te Saarburg. Vandaar was
niemand opgetrokken, de menschen verwonderden zich zeer ons te zien.
Wij maakten halt om ons wat te verfrisschen , en toen zetten we den marsch
voort tot Blamont, waar we eerst om zeven uur *s avonds aankwamen.
Onderweg beklaagde baas Jan zich meer dan eens , dat hij zijn mooie
uniform had aangetrokken, in plaats van een eenvoudigen kiel; en de arme
Jean Rat, met zijn trom op den rug, liep met zijn neus bijna op den grond
en zijn tong uit den mond, alsof hij voor de kar van vader Soldeer ge-
spannen was. Mij ging het vrij wel; het zweet liep mij langs mijn rug ,
dat \'s waar, en ik had mijn slopkousen al uitgetrokken, om ten minste wat
frischheid om mijn beenen te voelen; maar ik kon het toch wel uithouden,
en de andere dorpsjongens ook.
-ocr page 180-
170                          Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
Maar die van de stad waren recht blijde wagens te vinden die naar
Blamont gingen en daar voor eenige stuivers op te klimmen, en Jean Kat
was er als de kippen bij, om zijn trom achter aan een dier wagens te hangen.
Met dat al kwamen wij toch eindelijk te Blamont, waar onze commandant
Gérard en onze kapitein Laffrenez ingekwartierd werden bij den maire, die
Voinon heette; baas Jan en Létumier bij een raadslid, en Jean Kat, Jacques
Grillot en ik bij een wijnslrjter. Dat was een goede patriot, die on.s in zijn
huiskamer aan zijn avondeten noodigde, en ons verhaalde, dat hun comman-
dant Fromental twee dagen vroeger vertrokken was met de vrijwilligers van
Blamont en Herbéviller; dat zij bijna allen zonder geweren waren doch dat
hun beloofd was, dat ze die ginds zouden krijgen.
Wij dronken bij hem een goed glas Toulschen wijn , en daar we den
volgenden dag vóór zonsopgang op marsch moesten, om genot van de mor-
genkoelte te hebben, bracht hij ons dadelijk na het avondeten naar onze ka-
mer. Daar stonden twee bedden; Jean Kat en Grillot kropen in het grootste
en ik in het andere , waar ik zoo heerlijk sliep , dat ze mij den volgenden dag
bij den arm moesten wakker schudden. Jean Kat liep in den donker al door
straat appel te slaan. Het was zoo wat drie uur; om vier uur waren we
op marsch, en dat was gelukkig óók, want toen de zon achter ons opkwam,
kon men aan de kleur van de lucht al zien, dat wij gebraden zouden wor-
den tot aan Lunéville.
Daar kwamen wjj te negen uur aan. Wij moesten behoorlijk aantreden,
met het geweer in den arm en den tamboer voorop, eer wij de poort binnen
trokken.
Hier was iedereen blij ons te zien; de kreten van: »leve het volk!"
werden weer van alle kanten gehoord. De kinderen liepen bij troepjes achter
ons en de vrouwen keken ons van de vensters glimlachend achterna. Die
menschen van Lunéville zijn altijd goede patriotten geweest, dat komt van
het garnizoen.
Ik herinner mij dat wij halt maakten op een vierkant pleintje, heerlijk
door boomen beschaduwd, en daar de geweren aan rotten zetten , waarna baas
Jan, Létumier en ik naar een net herbergje aan den hoek van het plein
gingen. Wij hadden een uur rust en dat kwam ons zeer te pas.
»Nu !" riep baas Jan , »wij vorderen toch !"
>>Ja ! maar het zal nog een harde dobber wezen tot aan Nancy ," ant-
woordde Létumier.
>)Koin ! kom! het slimste is achter den rug," zeide baas Jan, »de
hoofdzaak is dat wij er komen om meè een duit in \'t zakje te doen."
Het pleintje en de straten rondom wemelden van volk ; burgers , sol-
daten en allerlei menschen , mannen en vrouwen , kwamen en gingen; som-
migen stonden stil om naar ons te kijken. Ik had nooit zoo\'n drukte ge-
zien ; in de herberg was het ook stampvol ; groote karabiniers in hun roode
uniformen .zaten te rooken en te drinken met hun lange beenen rechtuit
onder tafel; er werd geschertst en gepraat, en wij hoorden rondom ons
zeggen, dat de twist geëindigd was; dat alle drie oproerige regimenten
zoete broodjes bakten ; dat alles weer in orde zou komen en dat alleen de
aanleggers hun loon zouden krijgen.
Het schijnt dat er op hetzelfde oogenblik weer goede tijdingen kwamen,
want men riep buiten op straat: »leve de koning 1" De karabiniers , elsassi-
sehe reuzen, lachten achter hun groote snorren, terwijl zij groote kannen
bier naar binnen sloegen en zeiden:
»Het is niet ongelukkig , dat zij het eens geworden zijn."
-ocr page 181-
Het Vaderland in nood.                                    171
De vreugde van iedereen bewees , hoezeer de burgeroorlog de menschen
gehinderd zou hebben, en natuurlijk waren wij, terwijl we daar ons stukje
brood aten en er een neschje wijn bij knapten , niet minder blij dat het niet
op een vechten zou gaan.
Onze commandant Gérard was ondertusschen naar den maire, Mons. Drouïn
gegaan , en daar er al meer en meer goede tijdingen kwamen, behoefden wij
ons niet te haasten en bleven daar tot elf\' uur. Toen kwamen de maire en
de raad op het plein bij ons , terwijl appel geslagen en weer aangetreden
werd. De commandant klom weer op zijn paard, groette de heeren, en
wij gingen weer op marsch , recht blij dat wij te Nancy komen zouden om
den vrede te vieren in plaats van slag te leveren.
Tegen vier uur zagen wij in de verte tegen den horizont , twee hooge
grijze torens , en ik dacht: »Zou dat Nancy al zijn ?" maar ik kon het niet
gelooven. Het was clan ook St. Nicolas nog maar. Toen we langzaam na-
derden , altijd midden in het stof, hoorden we op eens twee dofte slagen
in de verte weergalmen , rechts in de vlakte. De gansche troep stond ver-
wonderd stil uit te kijken en te luisteren. Allen waren zoo stil als muizen ;
een oogenblik later klonk er een derde en een vierde slag, en onze com-
mandant, overeind in zijn stijgbeugels staande , riep :
»Dat is het kanon ! . . .. ze zijn al aan \'t vechten .... voorwaarts !"
Toen , ondanks de vermoeienis en het veidriet dat de goede tijdingen
van Lunéville valsch waren, zetten we onzen marsch met versnelden pas
voort. Maar naarmate wij vooruit kwamen werd onze linie al langer ; drie
vierden bijna konden niet meer meekomen , en toen we bij de eerste huizen
van St. Nicolas omkeken , zagen we in de verte de achterblijvers langs den
ganschen weg; wij moesten dus wel stilstaan om althans de naasten te
wachten.
Dat komt er van , als men met geforceerde marscheu begint. Ik heb
dat zoo dikwijls later in Duitschland gezien ; al de recruten blijven onder-
weg , en moeten van geluk spreken , als de cavallerie ze niet komt ophalen.
Eindelijk, toen de tamboers aangekomen waren, marcheerden wij de
oude stad St. Nicolas binnen. De straten waren vol winkelzeilen van wevers,
lakenkoopers en kramers , alsof het kermis was. Sedert is dat vrij wat an-
ders geworden ; maar in dien tijd kwamen er voortdurend een aantal bede-
vaartgangers naar den Gouden arm van St. Nicolaas ; en dat duurde totdat
de republiek den heelen arm naar de munt te Metz zond , met de heilige
vaten en klokken incluis.
We waren vrij wat droeviger gestemd dan toen we Lunéville uittrok-
ken ! Toen wij de hoofdstraat langs trokken , wemelde die van volk ; al die
winkeliers en kleine bazen kwamen naar buiten en keken met bange ge-
zichten rond ; vrouwen holden met kinderen aan de hand door de straten.
Op het plein van de oude hoofdkerk liet men ons met afgezet geweer stand
houden , te midden van een menigte boeren , werklieden en ongewapende
nationale garden, die door het stadsbestuur van Nancy vóór den aanval
waren weggezonden, omdat zij het met de muitende regimenten eens waren.
\'t Was een babylonische verwarring. In de hoogste verontwaardiging vertel-
den die menschen dat, toen zij juist weder naar Nancy terugkeeren wilden,
meenende dat alles uit was, de vreemde Duitsche troepen bij de Nieuwe
Poort den aanval begonnen hadden. Een van hun kapiteins , een oud man-
netje met een stompen neus en een pokdalig gezicht, sprak onzen comman-
dant aan en riep , met de hand op den hals van het paard:
»Commandant , gaat gij naar Nancy \'l ga er niet heen! — de militaire
-ocr page 182-
172                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
autoriteit en de stedelijke raad wantrouwen de burgerwacht; het is een
schurkenboel! .. . . Gij zult er leelijk in den val loopen!\'\'
Daarbij schuimbekte hij van woede.
«Kapitein!" antwoordde onze commandant, »mijn manschappen en ik,
wij kennen slechts onzen plicht.\'\'
»In Gods naam I" zeide de oude. »Ga uw gang, ik heb u gewaar-
schuwd, doe wat ge wilt."
Daar echter de helft van onze manschappen nog achter waren , liet de
commandant ons nog een poosje uiteen gaan om hen te wachten. Ieder kon
nog een glaasje wijn gaan drinken, onder de grijze zeilen die voor de kroegen
gespannen waren.
Boven op de torens waren een aantal nieuwsgierigen met verrekijkers ,
en van tijd tot tijd kwam er een naar beneden en riep in het voorbijgaan:
»nu zijn ze in de voorstad St. Pierre aan den gang!" of wel: »bij de poort
van Steinviller stijgt de rook in de hoogte," en zoo al voort.
Na verloop van een half uur waren onze achterblijvers aangekomen;
wij marcheerden door naar Nancy, en weldra konden we het geweervuur
hooren. Tegen zes uur werd het verschrikkelijk. Het gebulder van het
kanon had opgehouden. Toen wij de stad voor ons zagen , kwamen reeds
de eerste troepen vluchtelingen langs ons heen loopen. Men kan zeggen
dat het een schamel zooitje was , want die menschen hadden meest niets dan
een kiel aan , zonder hemd , zonder schoenen en blootshoofds, kortom de
groote ellende der steden in dien tijd. Gansche zwermen van die onge-
lukkigen zagen wij zoo vluchten. Een stuk of drie zaten aan den kant van
den weg , bleek als dooden, en waren gekwetst; de een had zijn borst, de
ander zijn beenen vol bloed, en zij zagen ons met groote glazige oogen
aan, zonder iets te zeggen. Ik geloof dat ze ons niet meer zagen , of dat
ze ons voor vijanden hielden.
Juist toen we die ongelukkigen ontmoetten , verspreidde zich het ge-
weervuur, dat we eerst op onze rechterhand gehoord hadden, over de
gansche stad. Zooals we later vernamen, was dat het oogenblik, waarop
de muitende soldaten van Chateau-Vieux en het volk zich verstrooiden ; toen
nam het moorden een aanvang!
Toen wij een lange straat met hooge huizen aan beide kanten, die van
boven tot onderen gesloten waren , in marcheerden , zagen wij een vreeselijk
schouwspel. Een dichte drom menschen holde naar onzen kant heen voor
vijf of zes huzaren uit, die er zonder genade op in hakten. De paarden
steigerden , de sabels gingen op en neer, en men hoorde niets dan vreese-
lijke kreten , o ! die u \'t bloed in de aderen deden stollen.\'
Zie , die menschen hadden zich slechts behoeven om te keeren en samen
de moordenaars aan te vallen ; zij hadden ze slechts bij een been behoeven
te pakken en van het paard trekken , en ze dan als katten onder den voet
te loopen ! Maar neen, zij lieten zich zoo maar vermoorden! 0 ! wat maakt
de vrees de menschen dom!
Onze commandant beval ons om links af tegen de huizen te gaan staan;
om die menschen voorbij te laten. Baas Jan en Létumier trokken den degen
en riepen ons toe , het geweer te laden ; ieder maakte zijn eerste patroon open.
Daar kwam de menigte aan ; als een troep schapen door wolven ach-
tervolgd, vlogen zij langs ons gelid. Toen de huzaren onze bajonnetten
zagen blinken, maakten zij rechts om keert. Zij verwachtten zeker dat wij
hen nog in den rug zouden schieten , want bij de eerste dwarssteeg zagen
wij ze in allerijl verdwijnen.
-ocr page 183-
Het Vaderland in nood.
173
In een oogenblik was de lange straat leeg ; al de vluchtelingen hadden
zich uit de voeten gemaakt, behalve enkelen die op den grond lagen. Weer
hoorden we het doffe gegons van de stad en het geweervuur en onder dat
alles het alarmgeklep van een kleine klok, die haar eentonig lijklied over al
dat moorden liet weerklinken.
Mijn God ! wat komen er droevige gedachten in \'t hoofd , als men zich
die gruwelen herinnert, en wat beklaagt men die rampzaligen die altijd
vervolgd en vermoord worden, zelfs wanneer zij niet dan hun recht vragen!
Zoodra de stroom voorbij was , gaf onze commannant order om weer
voort te gaan; het groote grijze blok van de poort St. Nicolas stond weldra
voor ons , en op eens klonk het: Werda ! waaruit ons bleek dat de Duit-
schers meesters van Nancy waren.
Mons. de Bouillé had gezorgd dat er slechts zulk volk naar Nancy
gezonden werd ; Franschen zouden te vroeg opgehouden hebben ; hij wilde
een verschrikkelijk voorbeeld stellen. De grijze snorren van onzen comman-
dant trilden ; hij reed alleen vooruit en antwoordde :
«Frankrijk ! . . . burgerwacht van Pfalzburg !"
Een oogenblik later kwam een piket van die Duitschers in blaauwe
jassen . zooals tegenwoordig onze invaliden , op ons af, met een van hun
officieren, om ons te verkennen. Het scheen dat men ons wantrouwde,
want we moesten daar een geruimen tijd met afgezet geweer staan wachten,
tot dat er order van het plaatselijk bestuur gekomen zou zijn. Wij waren
dood moe na die twee geforceerde marschen , en eerst om negen uur kwam
een luitenant ons de order brengen , om binnen te komen en den wachtpost
aan de poort van de Duitschers over te nemen.
Zij waren daar ongeveer met hun vijftienen in de wachtkamer. De
schavuiten waren blij toe , dat zij de wacht aan ons mochten overlaten en
zelf even als hun kameraden gaan plunderen.
Hier onder de poort St. Nicolas brachten wij den nacht door , maar
zóó op den grond , met het hoofd op onze ransels , aan een rei langs den
muur ; twee stukken geschut en ammunitiewagens versperden de poort; de
straatsteenen waren ook opgenomen. De schildwachten, die om het uur af-
gewisseld werden, liepen naar den kant van de stad en van de voorstad.
Dat is al wat ik mij herinner, want ik kon niet meer, en gelukkig kwam
mijn beurt van wachthouden eerst tegen den morgen.
Een paar malen echter werd ik wakker door geschreeuw en getwist:
dat waren onze patrouilles die gevangenen binnen brachten ; men stopte ze
in de wachtkamer en deed de deur achter hen dicht, ondanks het geschreeuw
van de ongelukRgen , die geen lucht hadden in die kleine ruimte; — als
een nare droom komt mij dat alles voor den geest!
Wat zal ik zeggen ? als de slaap den mensch eenmaal beet heeft, hoort
en ziet hij niets meer. Ik weet dat in dienzelfden nacht er nog honderden
ongelukkigen werden vennoord, en dat de wreedheid van den adel tegen
het volk zich in al haar woede openbaarde ; maar ik kan er u niets van
zeggen , daar ik er zelf niets van gezien heb.
Doch den volgenden dag, den eersten September 1790, heb ik er meer
van gezien.
Al zeer vroeg was ik op de been en wat ik dien dag gezien heb, blijft
ondanks de jaren, nog alsof ik het uitgeschilderd zag, voor mijn oogen.
Om vier uur werd ik door den roffel der trommen wakker; ik hief
mij, nog slaapdronken , op den elleboog op en zag bij het schemerlicht voor
-ocr page 184-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
174
de poort een Duitsch officier staan met onzen commandant Gérard; zij
praatten samen en achter hen stond een stedelijk amhtenaar met de sjerp
om het lijf en de hand in zijn groot wit vest gestoken. Zij keken onder de
donkere poort, waar wij de een na den ander opstonden, het stof van
kleéren en gereedschappen schudden, onze geweren opraapten en onzen
ransel dicht gespten.
Na den roffel werd appel gehouden : gedurende den nacht waren nog
een aantal van onze achterblijvers aangekomen, zoodat wij nu ongeveer 130
man sterk konden zijn , zonder de schildwachten en de patrouilles , die nog
weg waren , te rekenen.
Na het appel sprak onze commandant:
«Kameraden , gij zult de gevangenen naar de gevangenissen in de stad
brengen."
Tegelijkertijd zagen wij drie karren aankomen , groote karren met lad-
ders , met stroo er op , en men begon uit de wachtkamer de ongelukkigen,
die men jar in den loop van den nacht had ingestopt, een voor een uit te
halen. Al meer.... al meer kwamen er uit, \'t was ongelooflijk .... vrou-
wen , soldaten. straatvolk en burgers , zoodat de straat vol stond ! en zoo
bleek en zoo ontdaan, dat ons het hart ineenkromp. Er waren er een
aantal, die met bloed bedekt waren en niet konden loopen, zoodat /.e
onder de armen gesteund moesten worden. Toen zij in de open lucht kwa-
men , sloegen zij om zich heen en zetten den mond wijd open , als iemand
die op het punt was om te stikken , en vroegen water , dat hun in een nap
gegeven werd. Daarop werden zij op de wagens gesjord.
Dat duurde bijna een hall uur en toen zette zich de trein in bewe-
ging .... de wagens met gekwetsten voorop ; daarachter de andere gevan-
genen , twee aan twee, tusschen ons in.
Ik heb later vrij wat zulke treinen gezien , ja! dat heb ik, lieve hemel!
en zelfs veel grooter, van dertig en veertig wagens achter elkaar, maar dit
was de eerste en die boezemde mij een afschuw in , om zoo te /.eggen, voor
eeuwig: zulke verschrikkelijke tooneelen vergeet men niet, voor men zelf
onder de groene zoden ter ruste ligt. Later waren het gekwetsten die men
\'s avonds na onze groote veldslagen naar de ambulances bracht, of aristocra-
ten die naar de guillotine gebracht werden. Maar dit waren mensehen van
het volk en soldaten die naar de galg gebracht werden ; want als ware het
niet genoeg dat er drie duizend arme drommels, waaronder vierhonderd
vrouwen en kinderen , doodgeslagen waren , liet Bouillé dienzelfden dag nog
acht en twintig soldaten van het regiment Chateau-Vieux, ingevolge vonnis
van den krijgsraad , ophangen ; bovendien werd er één levend geradbraakt,
ondanks de afschaffing van alle pijniging die door de Nationale vergadering
uitgesproken was, en een en veertig werden naar de galeien verwezen.
Eerst later hoorden wij op onzen terugweg naar Pfalzburg het bericht
van deze schandalen, dat zich overal verspreidde.
Men heeft later veel gejammerd over de Septembermoorden en de dage-
lijksche executies van 179:», en men heeft gelijk gehad___ dat was tegen
de natuur. Maar de adellijken waren begonnen. Dat was hun groot ongeluk!
Als men medelijden vraagt voor de zijnen en voor zich zelf, had men eerst
medelijden moeten hebben met anderen en in de overwinning niet wreed
moeten zijn.
Om kort te gaan , de stoet gevangenen stapten tusschen onze twee reien
bajonetten vooruit; wij marcheerden onder een doodsche stilte voort, want
al de huizen waren gesloten even als gevangenissen , behalve die welke ge-
-ocr page 185-
Het Vaderland in nood.                                        175
plunderd waren en wier deuren en vensters aan narden openhingen. Baas
Jan voerde ons aan ; een paar maal, terwijl hij langs mij liep, keek hij
mij aan en ik zag in zijn oogen , dat afgrijzen en medelijden hem vervulden;
maar wat te doen ? Bouillé was de meester , wij moesten gehoorzamen.
De rampzaligen die wij daar begeleidden, de een zonder buis, de ander
zonder hemd , met den arm in een doek , of een verband om het hoofd .
zagen voor zich uit met dofl\'e oogen , en wij hoorden ze soms een van die
zuchten slaken , die opwellen uit den angst, van gevangen te zijn en te
weten, dat men geen hoop meer heeft en dat men een oude moeder of een
vrouw en jonge kinderen achterlaat, die van gebrek zullen omkomen. Dan
zucht men zoo, langzaam en met schokken, inwendig over het gansche
lichaam huiverende. En zij die u hooren begrijpen u; als zij u konden
loslaten , zouden ze het van harte gaarne doen.
Ieder kan begrijpen dat ik in zoo\'n oogenblik geen aandacht had op de
straten , vooral daar wij telkens struikelden over soldaten en anderen, man-
nen en vrouwen , die in groote bloedplassen uitgestrekt lagen. Men moest
ev over heen stappen .... wij rilden en beefden er allen van ! . . . Sommige
van onze gevangenen, die het minst week wai-en , keken er met half gesloten
oogen heen , om het lijk van een kameraad te herkennen of te groeten.
Op een pleintje aangekomen , zagen wij gezadelde paarden , slechts met
losgegespt gebit, die hooi van den grond vraten, en huzaren van het regiment
Lauzun , die daar rondom op een hoop stroo lagen te slapen. Dat is al wat
ik mij van den weg herinner . behalve, ja! liet groote stadhuis , — met
licht aan alle vensters, waartegen het bleeke daglicht begon te schij-
nen, — benevens die officieren , die onder het prachtige portaal op en af
kwamen, en een paar soldaten beneden, die op orders wachtten om over te
brengen. Twee bataillons Luikenaren bivouakkeerden op het plein. De hemel
was helder, hier en daar blonken nog de sterren. Wij marcheerden onder
een gewelfde poort door en daar werd ons toegeroepen:
»Werda !"
Dat was een ruiter , die daar op schildwacht stond voor de gevange-
nis, die door een gracht omgeven was. De majoor die met den stedelijken
beambte bij ons gebleven was , trad aanstonds vooruit; hij maakte ons be-
kend en wij kwamen op een tweede plein , waar drie reien hoornen stonden.
De wagens bleven stilstaan voor een soort van hospitaal, met van die
vooruitspringende ijzeren staven voor de vensters ; en terwijl zij de poort
inreden , bemerkte ik dat de gevangenis bewaakt werd door manschappen van
het regiment Duitschers, Royal-Allemand.
Ge kunt u mijn ontroering voorstellen, te bespeuren dat Nicolas te
Nancy was! ik herinnerde mij zijn brief, en de gedachte kwam bij mij op,
dat het ongelukskind evenals te Parijs alles had neergesabeld om der wille
van de krijgstucht; ik hoopte maar hem niet te ontmoeten.
Doch terwijl men de gekwetsten van de wagens deed gaan, dacht ik
dat hem ook wel iets overkomen kon zijn , en dat stemde mij wat zachter;
wij waren toch broeders ; hij had mij als jongen altijd geholpen , en dan ,
als vader en moeder hoorden dat wij zoo dicht bij elkaar geweest waren
zonder elkander te omhelzen of te spreken , zou hen dat zeker erg hinderen.
Toen vergat ik alles, en ik ging naar den naastbij staanden schildwacht
om hem te vragen of hij Nicolas Bastien , brigadier in het derde escadron
van Royal-Allemand , niet kende. Toen die man hoorde dat ik zijn broeder
was, zeide hij, dat hij hem heel goed kende , dat ik slechts die straatjes
-ocr page 186-
176                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
vlak aan de overzijde behoefde af te loopen tot aan de Nieuwe Poort, waar
zijn regiment den vorigen dag in \'t vuur geweest was, en dat daar de
eerste de beste van zijn escadron mij bij hem zou brengen.
Het stond Baas Jan slecht aan, toen hij hoorde dat ik Nicolas wou
gaan opzoeken.
»\'t Is geducht jammer, dat wij hier gekomen zijn , om gemeene zaak
te maken met zulke boeven I" zeide hij. »Men zal denken dat onze burger-
wacht de Duitsche troepen tegen de patriotten geholpen heeft, in alle
couranten zal men er schande van spreken. . . \'t Is rampzalig!"
Hij liet me echter gaan, maar drukte me slechts op het hart, het
niet te lang te maken, omdat we niet langer dan noodig was te Nancy
zouden blijven , want we hadden er altemaal meer dan genoeg van !
Ik stapte dus dadelijk op, mijn geweer op schouder, met vluggen pas
naar den kant van de Nieuwe Poort.
Als ik u nu de afgrijselijkheden van den moord in dit kwartier der
stad verhaalde, zoudt ge het bezwaarlijk kunnen gelooven. Neen, dat
waren geen menschen ! . . . Slechts wilde beesten konden zoo vernield en
zoo gemoord hebben! Het volk en de Zwitsers schenen zich in al die hoeken
en gaten ook razend verdedigd te hebben, want alles was afgerukt, gebro-
ken en doorschoten : de deuren , de goten , de vensters , alles in een woord!
De straat lag vol met puin en dakpannen als na een brand ; matrassen
die op straat gesmeten waren voor de gekwetsten , waren vertreden en vol
bloed ; hier en daar lag een paard op den grond nog te worstelen met de
koorts en den dood. Enkele malen hoorde ik , langs half afgebroken huizen
gaande , vreeselijke jammerkreten : dat waren arme Zwitsers , die zich na
het gevecht verscholen hadden en die zonder genade werden afgemaakt,
want Bouillé had zijn Duitschers bevolen , om al de manschappen van het
regiment Chateau-Vieux tot den laatsten man te dooden !
O ! die ellendelingen. Vloek over hen , die tot zulke gruwelen in staat
zijn, vloek over hen! . . . en dat God de ongelukkige slachtoffers moge
wreken !
Dat waren mijn gedachten terwijl ik voortliep; de verontwaardiging
maakte zich van mij meester. Eindelijk zag ik voor me, in een breeder
straat, een berg straatsteenen , en daarachter de Nieuwe Poort, als een zeef
van de kogels. Daarvóór stond een lange rei karren, waar de lijken als
oude vodden opeengehoopt lagen : mannen , vrouwen en — ik moet het wel
zeggen , daar het de waarheid is , — ook stakkertjes van kleine kinderen !
Eenige mannen uit het volk waren bezig de steenen weg te ruimen,
om een doorgang te maken voor die dooden , die begraven moesten worden.
Eenige huzaren hielden toezicht op hun werk , en een aantal vrouwen daar
rondom jammerden dat het door merg en been ging. Ze wilden haar man-
nen of zonen of huisgenooten nog zien ; maar het was sedert een paar dagen
zoo heet, dat men geen tijd verloren moest laten gaan. Langs de gansche
straat zag men manschappen van het regiment Boyal-Allemand , die bij de
burgers ingekwartierd waren, aan de vensters staan kijken; anderen op
straat hielden zich bij de karren , om de huzaren bij te staan , voor \'t geval
dat het volk hun de baas mocht worden, want de menigte was zeer groot.
Een oud vrouwtje , die door de buren met geweld werd terug gehou-
den, gilde en riep :
«Laten ze mij ook maar doodslaan! Laat die moordenaars mij ook
maar doodslaan , nu ze mijn jongen vermoord hebben ! . . . Laat me los!!...
Jelui bent altemaal moordenaars!"
-ocr page 187-
Het Vaderland in nood.
177
Het sneed me door de ziel; ik had berouw hierheen gegaan te zijn.
Ik was zelfs al van plan maar terug te keeren , toen ik onder de man-
schappen bij de karren, den grooten Jeröme van Quatre-Vents, met zijn
litteeken over zijn tronie, staan zag. Hij was nog altijd kwartiermeester,
en stond te lachen terwijl hij zijn pijp rookte. Dat was er een dien ik kende,
en ik sprak geen woord tegen hem ; maar anderen van zijn regiment, ge-
meen-soldaten , die ik naar den brigadier Bastien vroeg, wezen mij dadelijk
naar een venster van de herberg daartegenover; en daar herkende ik aan-
stonds Nicolas , ondanks zijn uniform. Hij rookte ook zijn pijpje , terwijl hij
naar dat vreeselijke tooneel zag, en ik stak de straat over, toch altijd
blijde mijn broeder weer te zien. Wat zal ik zeggen ? daar kan men niet
tegen , dat is de natuur! Ik wist toch zeer goed, dat we als dag en nacht
verschilden.
Hoe het zij , toen ik onder zijn venster kwam en riep: «Nicolas!"
kwam hij dadelijk naar beneden stormen, en begon te roepen :
»Zijt gij het! . . . Ben jelui dan van Pfalzburg ook gekomen ? . . . nu ik
ben er blij om ! .. ."
Hij zag mij aan , en ik kon zien hoe inwendig vergenoegd hij was. We
klommen arm in arm de trap op ; toen we boven waren, stootte hij de
deur van een groote zaal open, waar een stuk of zes manschappen rondom
een tafel zaten te drinken en drie of vier anderen uit het venster keken ;
op vroolijken toon riep hij :
»He! jongens ! kijk me dien kerel eens ! . . . dat \'s mijn broer . .. Wat
een rug ! .."
En meteen probeerde hij, met zijn beide handen mij in de schouders pak-
kende, mij heen en weer te schudden , en de anderen lachten. Ik , ik was
natuurlijk ook blij hem te zien. Die kameraden, van hetzelfde regiment,
zooals bleek uit hun sabels en beerenmutsen aan den muur, schenen lus-
tige jongens te wezen. Ik moest een glaasje met hen drinken. Nicolas
schreeuwde maar al:
»0 , jelui had gisteren hier moeten wezen ! . . . Gisteren had jelui moe-
ten komen, tegen vijf uur , om den dans te zien . . . We hebben er wat
neergesabeld ! . . . We hebben ze neergesabeld .. . ."
Ook fluisterde hij mij in het oor, dat de kwartiermeester van zijn com-
pagnie gesneuveld was , en dat kapitein Mendel niemand anders dan briga-
dier Bastien hebben wou om hem te vervangen , omdat hij zich zoo best ge-
houden had.
Men kan begrijpen of mij dat alles tegen de borst stuitte , na de af-
grijselijkheden , die ik er van gezien had ; maar in tegenwoordigheid van die
anderen kon ik niet veel zeggen, en ze konden niet anders zien of ik was
in mijn schik.
Kort daarop klonk het signaal voor het voeren der paarden , en allen
stonden op ; ze deden hun sabels om en zetten hun mutsen op , eer ze op
straat gingen. Nicolas wilde ook gaan , maar een van zijn kameraden zei
hem , maar gerust boven te blijven, daar hij den dienstdoenden officier wel
inlichten en zijn werk doen zou. Hij ging dus weer zitten ; en teen eerst,
nadat de anderen vertrokken waren, scheen hij om vader en moeder te denken.
»En onze oudjes , hebben ze het nog altijd goed ?" vroeg hij.
Ik antwoordde hem dat allen t\'huis goed gezond waren, vader en moe-
der , Mathurine , Claude en de kleine Etienne ; dat ik tegenwoordig dertig
livres per maand verdiende en dat ik zorgde dat zij nergens gebrek aan
hadden. Hij hoorde mij met welgevallen aan en drukte mij de hand, zeggende :
revolutie.
                                                                                            12
-ocr page 188-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
178
»Michel, je bent een beste jongen! Je moet zorgen dat ze \'t goed heb-
ben , die arme oudjes ! Ik zou ze al lang eens opgezocht hebben... ja, ik zou
ze al eens opgezocht hebben .... maar, als ik dan dacht aan die boonen
en die linzen , aan dat nest vol ongedierte, waar wij al die ellende hebben
uitgestaan, — zie, dan veranderde ik telkens van plan. Een Royal-Allemand
moet zijn rang in eere houden. Gij verdient meer dan ik, dat \'s waar;
maar den degen te dragen en den koning te dienen, dat \'s heel wat anders...
Dan moet men zich niet weggooien ! .. . En zulke oudjes met hun gescheurde
oude plunje !. . ge begrijpt Michel, dat past niet voor een brigadier."
»Ja , ja ," zeide ik , »ik begrijp het best. Maar tegenwoordig zien ze er
zoo haveloos niet meer uit. Ik heb de schuld aan Robin betaald, vader
heeft geen corveën meer te doen ; moeder heeft twee geiten, die melk en
boter geven , en kippen, die haar eieren opbrengen ; Mathurine gaat uit
werken bij baas Jan; zij is nog al spaarzaam ; en de kleine Etienne kan
lezen, ik zelf heb het hem \'s avonds geleerd. Ons huisje ziet er ook vrij
wat beter uit; ik heb nieuw riet op het dak laten doen, zoodat de gaten
nu dicht zijn , en ik heb een houten trap in plaats van den ladder laten
maken. De zolder is geheel vernieuwd ; we hebben twee bedden , met vier
paar lakens , in plaats van onze kisten met varens. De glazenmaker Régal
van Pfalzburg heeft de ruiten gemaakt, die al sedert twintig jaren stuk wa-
ren, en metselaar Kromer heeft twee steenen treden voor het huis aan-
gebracht."
»Zoo, zoo" zeide hij, »als dan alles in goeden staat is en er nog iets te
eten valt, dan kan ik ook wel komen ... en zal ik de oudjes eens bezoe-
ken. Ik wil een acht dagen verlof vragen, dat kunt ge hun zeggen,
Michel!"
Zijn hart was wel goed, maar hij had geen schijn of schaduw van ver-
stand. Hij voelde nergens wat voor dan voor epauletten, sabelhouwen en
kanonschoten. Tegenwoordig ontmoet men ze zoo erg misschien niet meer,
het onderwijs wordt steeds meer algemeen onder het volk; maar ongeluk-
kig waren ze toen lang niet zeldzaam , tengevolge der domheid waarin de
heeren en de monniken ons gehouden hadden, om ons te laten werken en
ons op hun gemak te kunnen scheren.
Toen ik hem daarop van dat moorden sprak , hoorde hij mij eerst aan
met den elleboog op tafel zijn pijp voortrookende ; maar op eens riep hij,
terwijl hij groote rookwolken uitblies :
»Och wat! dat is altemaal politiek... Jelui daar in de Buurten begrijpt
niets van de politiek."
«Politiek ?" zeide ik. »Maar die arme Zwitsers vroegen niets dan hun
geld."
»Hun geld!" zeide hij, de schouders ophalende, »kom, praatjes!
Heeft Mestre-de-Camp geen afrekening gekregen?... Heeft men aan het
regiment du Roi geen drie louis d\'or per man gegeven, om ze maar in de
kazerne te doen trekken eer het op een vechten ging 1... Maar die Zwitsers
deugden niet; zij hielden het met de patriotten!... We hebben ze doodge-
slagen , omdat ze de kolven omhoog hadden gestoken, in plaats van op het
gemeen te schieten toen het de Bastille bestormde... Begrijp je Michel ?"
En daar ik in mijn verbazing over wat ik hoorde, bleef zwijgen, ging
hij na een poosje voort:
»En dat is nog maar het begin... De koning moet weer in zijn rechten
hersteld worden... En die babbelaars van de Nationale Vergadering moeten
er ook aan !... Wees maar stil, generaal Bouillé maakt zijn plan... den een
-ocr page 189-
Het Vaderland in nood.                                    179
of anderen mooien dag zullen we op Parijs aanrukken, en dan sta vast!...
sta vastI"
Daarbij lachte hij en liet zijn tanden zien onder zijn lange snorren; de
moed en het ongeduld van een wild beest dat een heerlijken buit in het
oog heeft, waren op zijn gelaat te lezen.
Ik walgde er van. Ik dacht bij mij zelf: »Is \'t mogelijk, dat zoo\'n dier
je broeder is!"
Maar om een verstandig woord met hem te spreken, om een behoorlijk
denkbeeld in dat hoofd te willen brengen, er was geen denken aan. Hij zou
niets begrepen hebben en zou geëindigd zijn met kwaad te worden. Ik dacht
dus dat het tjjd werd om heen te gaan.
»Kom , Nicolas," zeide ik opstaande, »ik wou nog graag wat blijven;
maar om half negen gaat ons detachement weer naar Pfalzburg terug."
»Gaat ge nu al heen ?"
»Ja, Nicolas ! we moeten afscheid nemen."
»Maar ik dacht nu, dat ge bij ons zoudt blijven ontbijten... Straks
komen de anderen weer... Ik heb geld... generaal Bouillé heeft ons twaalf
livres gratificatie per man laten geven."
En daarbij klopte hij op zijn zak.
»Het kan niet gebeuren... De dienst boven al; als ik niet op het
appel was , dat zou er slim uitzien."
Die reden scheen hem de beste van allen toe. Ik had mijn geweer weer
opgenomen; wij gingen samen naar beneden.
»En nu," zeide hij, »laat ons afscheid nemen, Michel! en goede reis!"
We omhelsden elkaar met tranen in de oogen.
»Zult ge niet vergeten aan de oudjes te zeggen , dat ik den eersten dag
kwartier meester word?"
»Neen!\'\'
»En dat ik ze zal komen bezoeken met mijn strepen."
»Goed ... ik zal hun alles vertellen!"
En ik ging heen , in mij zelf roepende: »De stakkert is toch nog niet
kwaad ; alleen hij zou je in stukken hakken uit eerbied voor de krijgstucht!"
Juist toen ik bij de poort Saint-Nicolas aankwam, werd appel gesla-
gen; baas Jan vroeg me:
»Nu, hebt ge hem gezien ?"
»Ja, baas Jan!"
Hij zag wel aan mijn gezicht wat er in mij omging, en sedert werd
er tusschen ons geen woord meer over Nicolas gerept.
Ik had nog maar even tijd om bij een bakker in te loopen en een
broodje van drie pond te koopen, met een paar cervelaatworsten, want bij
Nicolas had ik alleen wat gedronken; daarop ging ons detachement weer op
weg naar huis.
Op dien terugtocht hadden we weer nieuw verdriet en nieuwe ergernis,
van het zien der lafaards, die zich altijd aan de zijde van de macht scha-
ren, en dan victorie kraaien en verheugde gezichten trekken, om den over-
winnaar te begroeten, en redevoeringen opsnijden, waarin ze spreken van
de orde , van het recht, van verknochtheid aan de verdedigers van het gezag,
van gepaste strengheid ter handhaving der wetten, enz. enz. Wat altemaal
hierop neerkomt:
»We zijn op uw hand omdat ga de sterksten zijt, en we zouden de eersten
geweest zijn om u te vernielen, als ge het onderspit hadt moeten delven!"
-ocr page 190-
180                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
Overal op onzen weg zagen we mensehen van dat slag, met hem bolle
lafaards-tronies , hun dikke buiken met sjerpen er om heen, die riepen van :
»Leve de Koning! Leve de generaal Bouillé ! Leve het regiment Boyal-Alle-
mand!" om zich een breuk te schreeuwen.
Bij zeker dorp wilden ze ons ook zulke complimenten maken, en met
den maire voorop kwamen ze ons al te gemoet. Maar toen onze commandant
Gérard ze zag, riep hij hun al van verre toe:
»Op zij ! bij den donder ! op zij !\'\'
En wij trokken voort, terwijl zij daar stonden te buigen en te groe-
ten en wij hen met minachting over den schouder aanzagen. Hoe jammer
dat men zulk vee niet altijd zoo behandelt! Dan zouden ze eens leeren hoe
hoog men hun deftige aanspraken schat; en als ze dan zich zelf wilden ver-
gooien, zouden ze toch het verdriet van de fatsoenlijke lui eerbiedigen.
Te Lunéville had de stedelijke overheid zich zeer goed gehouden , maar
dat nam niet weg, dat alles ongerust was, toen wij daar aankwamen, tegen
twee ure. Daar de burgerwacht van de stad nog niet terug was, hield
men ons bij alle deuren staande om te hooren hoe de zaken stonden, vooral
de vrouwen, wier zonen of mannen er heen getrokken waren ; we hadden
werk om vooruit te komen. Op de markt stond de menigte dicht om ons
heen ; en wij wisten niet wat we al die menschen antwoorden zouden, toen
er op eens iemand begon te roepen:
»Kijk , dat\'s baas Jan en Michel Bastien, ha! ha! ha! de Buurten
maken zich verdienstelijk!"
Dat was Georges Mouton , — de zoon van onzen gewezen schepen, den
herbergier van het Gouden Schaap, op de markt van Pfalzburg, —een
groote jongen van twintig jaren, sterk , ferm gebouwd en van een prettig
uiterlijk , die later goed vooruit gekomen is. We haalden altijd ons witte-
brood bij zijn vader, die ook bakker was, en meer dan eens, in de goede
wijnjaren, had baas Jan met hem door den Elsass gereisd ; dan kochten ze
samen hun wijn in en kregen dien goedkooper omdat ze bij vijftig en zes-
tig vaten te gelijk namen. We waren blijde den jongen Mouton aan te
treffen; hij eindigde met ons meê te nemen roepende :
»Kom mee! - .. we zullen in de Twee Karpers gaan eten."
»Zeg eens, wat doe je hier te Lunéville, Georges ?" vroeg baas Jan, die
zeer gemeenzaam met hem was.
»Ik ? baas Jan! ik ben kruideniersjongen," zeide hij al lachende. »Ik
verkoop suiker en kaneel voor een andermans rekening, in afwachting dat
ik kapitaal krijg, om zelf mijn winkel op te zetten."
»Dat \'s een beste betrekking," zei baas Jan ; »uw vader heeft gelijk
dat hij u in het kruideniersvak opleidt; dat is een artikel dat nooit stil
staat; peper en kaarsen en olie hebben de menschen altijd noodig; als men
maar goed inkoopt, kan men wel zeker zjjn van debiet."
Mouton ging ons voor, en we traden een van die kleine herbergen bin-
nen, waar men wijn, brandewijn en bier aan de toonbank gebruikt; de
menschen liepen er in en uit, alleen een paar vreemdelingen zaten aan een
tafeltje een stukje brood of gebak te eten. Mouton wou in de bus blazen en
ons tracteeren op een eierkoek met spek met Toulschen wijn; maar baas
Jan, als de oudste, wou dat niet op zich laten zitten. Hij betaalde alles en
liet per slot van rekening nog koffie ook aanrukken.
Natuurlijk werd er over de zaak van Nancy gesproken; Mouton
riep uit:
-ocr page 191-
Het Vaderland in nood.                                    181
»Hoe jammer , dat ik daar niet bij geweest ben ! Mijn patroon is sergeant-
majoor ; \'t is een ijdele vent, die mij voor den winkel heeft laten zitten ,
om daar ginds den held te gaan spelen. Als hij zich daar nu maar een
vlerk had laten stukslaan, dan was \'t nog wat; maar ik ken hem , hij
zal gegild hebben: »Vooruit!" terwijl hij veilig achter de anderen stond."
»Och !" zeide baas Jan, »ge zoudt daar niets dan de schm-kenstreken
der edelen gezien hebben."
»Een reden te meer; ik heb nooit veel opgehad met dat ras van ka-
detten , die ons alle avancement in het leger afsluiten en ons noodzaken in
het krentenvak te gaan, om iets te verdienen.: ik zou nog meer hekel aan
hen gekregen hebben, en dat had me goed gedaan!"
En toen baas Jan zijn bezorgdheid te kennen gaf dat deze slachterij
slechte gevolgen zou hebben voor de vrijheid, zeide hij :
»Geen nood ! dat alles , ziet ge, dat \'s het eind van de grap ! Als de
aristocraten het zachtjes aangelegd hadden , zouden ze dat leventje ten koste
van de schatkist nog wel een jaar of tien , twintig misschien, hebben kun-
hen voortzetten , maar op \'t oogenblik is de bommel losgebarsten, de offi-
cieren en soldaten staan nu eenmaal tegenover elkander; het moet op een
vechten gaan, en de eenen of de anderen moeten er aan gelooven. En de
edellieden, die zullen er aan gelooven! En, voor mijn part, baas Jan! hoe
eerder hoe liever ! want ik wil wel weten , dat ik liever een geweer op schou-
der hebben zou, dan dat voorschootje voor mijn buik."
Baas Jan lachte en zeide :
»Met zulke denkbeelden krijg je nooit je kapitaaltje voor een eigen
zaak. Maar we zijn nu eenmaal in het schuitje; ik houd het met je,
dat er voor jongelui gelegenheid genoeg zal zijn om vooruit te komen.
Bouillé , die hierin zoo mooi geslaagd is , zal zijn Duitschers nu zeker op Parijs
willen laten aanrukken."
»Des te beter!" riep Mouton , »dat is de grootste dienst, dien hij ons
bewijzen kan."
Daar er op de markt appel geslagen werd , moesten we er een eind
aan maken ; Mouton bracht ons tot onder de boomen, en drukte ons de
hand , ons de complimenten meegevende voor zijn vrienden en kennissen te
Pfalzburg. Daarop gingen wij op marsch en hij kroop weer in zijn winkel.
Weinig dachten we den man gezien te hebben , die eenmaal Lafayette aan
het hoofd der nationale garde vervangen zou !
Wat gaat het in de wereld toch raar toe , vooral in tijden van revolu-
tie! Hij die in gewone tijden slechts kroeghouder, kruidenier of diender ge-
worden zou zijn , wordt dan maarschalk van Frankrijk, koning van Zweden,
keizer der Franschen ! En de anderen , die voor de eersten doorgingen om
hun geboorte , nemen den hoed voor hem af, om goede posten te krijgen.
Dienzelfden avond kwamen wij te Blamont, en den volgenden dag wa-
ren we t\'huis , zonder dat er onderweg veel nieuws gebeurde.
De kwade tijdingen hadden vlugger geloopen dan ons detachement; het
gansche land was in angst en spanning , iedereen dacht dat de Oostenrijkers
nu weldra Lotharingen zouden binnenrukken, of ze t\'huis waren. Het
ergste was, dat men het niet eens durfde zeggen; onze goede koning
vertegenwoordigde de zaak der orde , en de omgekochten van de Nationale
Vergadering, van wie Chauvel ons gesproken had, dreven een adres van
dankzegging aan generaal Bouillé door!
Maar gelukkig waren de graaf van Artois en zijn vrienden nog niet
-ocr page 192-
182                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
zoo ver als men dacht; er moest nog vrij wat gebeuren eer men ze weer in
Parijs zou zien, met hun recht van eerstgeboorte, hun wet op de heilig-
schennis en al hun dolheden. De Omwenteling moest eerst vrij wat dieper
wortelen in den bodem van Frankrijk schieten, wortelen die alle aristocra-
ten en alle capucijners ter wereld niet zullen uitroeien, en die voor
eeuwig de kracht en de eer van ons land zullen zijn.
III.
Na onze terugkomst op de Buurten namen de spanning en de onge-
rustheid van dag tot dag toe. Baas Jan, Létumier, Claude Huré en al die-
genen die van de goederen der geestelijkheid gekocht hadden , begonnen te
vreezen , dat men hen misschien ook even als de soldaten van het regiment
Chateau-Vieux zou willen behandelen, en voor \'t minst hun landerijen hun
weer afnemen , zonder hun geld weer te geven. Die bezadigde mannen wer-
den toen de heftigste voorstanders van de republiek.
We hebben reeds gesproken van active en passive burgers. Dat
was een onderscheiding door een decreet van de Nationale vergadering in
het leven geroepen. Active burgers werden zulke als baas Jan en anderen
genoemd, die aan grondbelasting, personeel of patent, minstens de waarde
van drie dagen arbeid betaalden. Het waren meestal huisvaders en gezeten
burgers ; zij alleen hadden het recht om afgevaardigden, leden van het stads-
bestuur , rechters, pastoors en zelfs bisschoppen, te stemmen.
Ons daarentegen, die niets dan onze armen en ons bloed voor den dienst
des vaderlands te geven hadden, ons noemde men passive burgers,
en wij hadden bij geene verkiezingen stem. Zoo had dus de Natio-
nale vergadering, in plaats van de burgers door rechtvaardigheid en
gelijkheid te vereenigen, hetzelfde gedaan als onze oude koningen , die hen
in klassen verdeelden, om ze tegen elkander over te doen staan en alzoo
gezamenlijk onder het juk te kunnen houden. Al onze rampen sedert zestig
jaar zijn daaruit voortgekomen. Maar men zag nog niet in hoeveel onheil
zulk een decreet moest te weeg brengen, en allen, rijk of arm , waren we
voor de omwenteling, omdat zij die niets hadden, hoopten door moed,
arbeid en spaarzaamheid toch eenmaal wat te zullen bezitten.
Toen had ge eens moeten zien hoe vriendelijk die active burgers tegen
de passive burgers waren ; hoe baas Jan mij op den schouder klopte en mij
een echten verdediger der vrijheid noemde; hoe de armste drommels van het
dorp door de koopers van kerkegoederen gegroet werden , en hoe men hun
handjes gaf, zeggende :
»We hebben elkaar noodig, we moeten elkaar ondersteunen. Die lee-
lijke adellijken en bisschoppen willen ons maar plukken en hun oude rechten
herstellen .... maar daar zullen we op passen! Alle burgers zullen zich
voor het vaderland in stukken laten hakken." — En zoo maar voort.
Alle avonden in de herberg hoorde men niets anders dan zulke gesprek-
-ocr page 193-
Het Vaderland in nood.                                   183
ken. Baas Jan was goede maatjes met iedereen; hij gaf aan de grootste drin-
kebroêrs crediet, en schreef hun vijf of zes flessehen wijn op zijn lei, zon-
der veel kans er ooit een duit van weer te zullen zien. Zie , zoo werden
eerlijke lui wel genoodzaakt te handelen, ten gevolge van dat ongelukkige decreet.
Hoeveel veldslagen zijn er wel door de soldaten gewonnen ondanks
de misslagen der opperhoofden , en hoeveel beleid moet de massa wel heb-
ben , om zulke fouten te herstellen!
Als baas Jan het zoo druk had over het vaderland te verdedigen, waren
er menschen genoeg, die zonder veel complimenten antwoordden :
»Dat\'s alles goed en wel, baas Jan ! maar de gemeene man , zooals
wij , we hebben niets te verdedigen; we zijn niets en we stemmen nergens
over, niet eens over onze eigen zaken. De burgers doen alles en hebben
alles ingepalmd . . . Laat ieder zich dan ook maar verdedigen , naar gelang
hij voorrechten heeft!"
Anderen echter waren op zijn hand en riepen :
»Baas Jan heeft gelijk , we zijn allen broeders ; we zullen onze rechten
verdedigen .... Kom , vrouw Catherine , nog een flesch ! .. . Op de gezond-
heid van de goede patriotten!"
En dat durfde men niet weigeren , vooral daar de zaken er donker be-
gonnen uit te zien. Immers Lafayette had zijn neef Bouillé voor de moor-
den te Nancy een officieele dankbetuiging weten te bezorgen ; de vrienden
van den troon kondigden reeds aan , dat Z. M. Lodewijk XVI een rondreis
door het land doen zou , om overal de orde te herstellen. De monniken en
capucijners staken natuurlijk het hoofd weer op; zij draafden en preekten ,
zij bestraften en deden in den ban , en men zag ze voor alle huizen bezig,
de vrouwen te vermanen, dat zij onzen lieven Heer tegen haar mannen
moesten bijstaan ; en onze lieve Heer, dat waren hun kloosters, hun abdijen,
hun landerijen, hun bosschen enz., die zij terug wilden hebben , al moesten
zij ook overal, tot in het hart der huisgezinnen toe, oneenigheid zaaien.
Ik had tehuis niet gezegd, dat ik Nicolas gesproken had. Want dan
had ik alles in bijzonderheden moeten vertellen , zijn aandeel aan de slach-
terij, zijn denkbeelden over den adel, over de krijgstucht en dergelijken ;
en dat zou vader verdriet doen , terwijl ik wist dat moeder hem gelijk zou
geven.
Zij kon niet laten, als ze mij maar zag , te spotten en te schreeuwen :
»Gij , Michel! ge zult u kort en klein laten hakken voor baas Jan ; gij
zult de klappen ontvangen en hij zal het gestolen goed houden, als ge ten
minste niet opgehangen wordt met vrouw Catherine en Chauvel incluis.
6e zult uw godsdienst verzaken en ge zult verdoemd zijn om der wille van
die dieven!"
»Kom , kom," zei vader clan op zachten toon, »ge maakt het ook zoo
heel grol." Maar dan begon ze nog ééns zoo hard , en men kon zien dat
het woord voor woord het lesje van pater Bénédic was.
En had ik nog maar rust gehad op de smederij; maar Valentin , die
tegenover baas Jan zijn vreugde niet durfde laten blijken , riep mij onop-
houdelijk toe:
»Nu, onze heeren hebben hun dan toch de zaak van de Bastille behoor-
lijk ingepeperd ; dat moest vroeg of laat wel komen , want recht is recht!
en de afstammelingen van onze heeren mogen niet op een lijn geplaatst wor-
den met schooiers van onze soort. Van daag of morgen, Michel, ik zeg
het je , zal de Nationale Vergadering op straat gezet worden ; Zijne Majes-
-ocr page 194-
184                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
teit de Koning zal al hun besluiten vernietigen en ieder zal gestraft wor-
den , naar dat hij misdreven heeft. Wat baas Jan betreft, hij mag Christophe
Magloire en Pierre ïournachon nog zooveel crediet geven, wanneer de troepen
van Z. M. komen, zal alles wel weer geredderd worden; onze heilige kerk
zal haar bezittingen terug ontvangen , en de schade zal op de personen en
de bezittingen der schuldigen verhaald worden. De hemel geve maar, dat
we onze smederij mogen houden , want onze zonden zijn groot, en we heb-
ben met onze ongerechtigheden de maat volgemaakt! God geve dat men
de oogen over het verledene wil sluiten , want we hebben allen door ons
aandeel aan de verkiezingen den strop verdiend."
Zoo redeneerde die uil.
Als hij zoo dom niet geweest was , zouden we al meer dan eens aan het
plukharen geweest zijn ; maar ik hoorde hem aan zooals men een ezel hoort
balken , zonder hem te antwoorden.
En zoo ging dat in alle huizen door het gansche land heen. Als Bouillé
te Parijs ook zijn slag had kunnen slaan, dan was de omwenteling ze-
ker mislukt, zoo bang waren de menschen en zoo weerden zich de monniken.
Maar ge zult zien , dat de patriotten te Parijs zich niet zoo gemakke-
lijk als wij uit het veld lieten slaan , en dat zij moed hadden , om zoowel
het hof als de verraders van de Nationale Vergadering te weerstaan.
Baas Jan had mij aangespoord , om al wat we te Nancy gezien hadden,
aan Chauvel te schrijven ; en daar ik altijd een brief onder handen had, kon
ik dat licht doen. — \'s Avonds na het werk ging ik naar het boekenkamer-
tje , waar Marguerite mij den weg gewezen had , en daar zat ik dan alleen
met mijn lampje op mijn gemak alles geregeld op te schrijven. Als ik nog
tijd over had , ging ik nog een paar uur zitten lezen ; en dan ging ik al
peinzende naar huis , en bij de stilte van den nacht spookten mij allerlei
gedachten door het hoofd . . ik dacht over het leven en de menschen , over
de groote kennis van den een en de onwetendheid van den ander.
Mijn grootste genoegen was altijd de Encyclopédie te lezen ; ik sloeg niets
over; ik vond alles bewonderenswaardig, en de artikelen van Diderot nog
meer dan de andere. In plaats van nergens op te letten zoo als vroeger,
zag ik overal iets heerlijks in, van het kleinste grasscheutje tot de sterren
toe. Ik had ook gaarne kunnen rekenen, maar dat ging boven mijn krach-
ten , ik had geen meester om mij op streek te helpen.
Ook kwam mij bij dat alles de gedachte aan Marguerite en haar vader
dikwijls voor den geest, en somtijds maakte mij dat droevig, somtijds recht
gelukkig. Ik dacht ook aan den heeten strijd, dien de echte volksvertegen-
woordigers voor de rechten des volks te voeren hadden. Dat wekte mij
zoo op, dat ik dikwijls zeer laat, na twaalven eerst, naar huis ging, zonder
mij een oogenblik verveeld te hebben.
Zoo ging mijn tijd voorbij. Des Zondags , in plaats van alleen \'s avonds
te lezen, was ik \'s morgens om zeven uur reeds in de boekenkamer van de
Chauvels. Dat scheen mij het heerlijkste leventje toe, vooral nadat ik in
mijn jonkheid zooveel had geleden , en zoo vurig had gewenscht om wat te
leeren , zonder dat ik er tijd voor had , daar ik al mijn tijd aan mijn baas
moest geven; ik rekende mij dus zeer gelukkig.
Toen baas Jan dat plan opperde , om die treurige geschiedenis van
Nancy aan Chauvel te schrijven , — het was in de eerste dagen van Septem-
ber , — was mijn brief juist bijna ten einde, en op de laatste bladzijden
-ocr page 195-
Het Vaderland in nood.                                  185
verhaalde ik hem de gansche zaak. Dien nacht, toen ik mijn brief af had,
tegen elf ure , en ik over mij zelf voldaan was dat ik alles , voor zoover
wij het zelf gezien hadden , uitvoerig had medegedeeld , schoof ik een ven-
ster open en ging daarvoor zitten peinzen. Het was een kalme herfstnacht.
Toen ik naar het dichtbegroeide tuintje zag, waar het maanlicht hier en daar
doordrong, zag ik dat de groote renetten rijp waren; en toen ik dacht aan
het genoegen dat Marguerite en haar vader smaken zouden in die schoone
Sappige vruchten, zeide ik op eens in mij zelven :
«Waarom zou het niet kunnen? ik behoefde slechts de mooiste te plukken,
ze netjes tussehen bladen gepakt, in een stevige mand te stoppen en ze met
den vrachtrijder Jean Maire naar Parijs te zenden ? \'t Is waar, hij heeft veertien
dagen noodig voor de reis , maar zoolang kunnen de appelen best goed blijven."
Dat denkbeeld stond mij zoo bijzonder aan, dat het mij t\'huis den gan-
schen nacht door het hoofd speelde, en den volgenden dag, toen ik mijn
brief aan baas Jan voorlas, sprak ik er met hem over.
»Wis en zeker, Michel!" zeide hij, »dat is een kostelijke inval. Niets
is aangenamer dan iets uit zjjn eigen huis te ontvangen als men ver weg
is. Ik herinner mij ook, toen ik in 17GO aan het reizen was, dat op de
hoogte van Mézières , een kameraad van mij, Christiaan Weber, van den E1-
sass kwam ; hij had rookworst en metworst in zijn reistasch ; nooit heeft mij
iets lekkerder gesmaakt; \'t was of ik ons eigen bosch rook en onze ber-
gen voor mij zag, en als daar geen andere menschen vlak naast mij hadden
zitten zingen en pvetmaken, had ik wel van aandoening kunnen weenen.
Dus dat blijft afgesproken... Morgen is het Zondag , en dan zult gij de
mooiste appelen uit Chauvel\'s tuin plukken ; maar dan moet ge in de boomen
klimmen, met een zak voor \'t lijf, want afgevallen vruchten blijven niet lang
goed. Dan zullen wij een van de grootste en stevigste manden van uw
vader uitzoeken en we zullen er bovendien een gerookt kinnebakshammetje
bijdoen, wat het fijnste stuk van het varken is , met vijf of zes lekkere wor-
sten en een paar flesschen witten Elsassischen wijn en een paar flesschen
rooden Lotharinger , van de beste, merken uit mijn kelder. En dan moeten
wij vooral niet vergeten , er eenige dozijnen van mijn groote nieuwe noten
bij te doen, want ge herinnert u zeker wel, dat Chauvel ontzettend veel
van noten houdt; als hij achter den kachel zat, hoorden wij hem altijd noten
kraken, die hij meestal in zijn zak had. Er zal niets aan mankeeren : maar
we moeten zorgen een groote en sterke mand te krijgen."
Zoo sprak baas Jan, die opgetogen was met mijn plan en uitriep :
»Dat is het grootste genoegen dat wij hen kunnen aandoen."
Dat kwam mij ook zoo voor, en toen hij het zoo geheel met mij
eens was , had ik er nog meer genoegen in.
Ik herinner mij geen dag van mijn leven gelukkiger geweest te zijn
dan dien volgenden zondag. Nadat ik een geschikte mand uit den voorraad
van mijn vader, die ze als hoeden achter de trap stapelde , had uitgezocht,
nam ik ze op mijn schouder en ging er meê naar De Drie Duiven. En toen
ik daar zoo op de takken stond en de mooiste appelen afplukte en in mijn
zak stopte , — neen , nooit heb ik aangenamer oogenblik gehad. Want die
vruchten waren zoo schoon, en het was mij een genot, mij Marguerite voor
te stellen, zooals ze met haar kleine blanke tandjes er in bijten zou.
Daarna ging ik in den hof van de herberg onder den grooten noten-
boom noten afslaan, en terwijl ze bij dozjjnen mij voor de voeten kwamen
rollen , zeide ik in mij zelven:
-ocr page 196-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
186
»Wat zal vader Chauvel in zijn schik zijn! wat zal hij zich te goed
doen!"
Het was of ik hem al bezig zag aan het kraken , en ik verbeeldde mij,
hoe hij denken zou :
»Michel is toch een goede jongen!"
Ik kreeg er bijna de tranen van in de oogen en ik riep in mjj zelf:
»Ja, vader Chauvel! een goede jongen is hij, en die veel van u houdt.
Geloof me, hij zou zijn leven voor u over hebben! Marguerite zal nooit ie-
mand vinden die zooveel van haar houden zal, geen die haar gelukkiger zal
maken ; dat is niet mogelijk !"
Dat waren de gedachten , die mij daarbij vervulden, terwijl de tranen
mij in de oogen schoten. En ik zal nu wel niet noodig hebben , u te verha-
len hoe we dat alles in onze mand inpakten, want alles geschiedde zooals
baas Jan bepaald had... Het kinnebakshammetje en de worst deden we on-
derin ; vervolgens de appelen goed in hooi gepakt; daar boven de noten,
ongebolsterd om verscher te blijven ; en bovenop de flesschen ; toen nog wat
hooi, en over dat alles heen het paklinnen. stevig met een ferm touw
vastgenaaid, en eindelijk op den rug van een kaart, het adres: »Aan den
heer Chauvel, afgevaardigde der Nationale Vergadering , straat du Bouloi,
N°. 11 , te Parijs."
Dat inpakken geschiedde in de groote zaal, waarbij baas Jan , vrouw
Catherine , Nicole en ik druk in de weer waren.
Een aantal andere patriotten, toen zij hoorden, dat we wat aan Chau-
vel zonden , kwamen ons verzoeken, om ook iets van hen in de mand te
doen : gerookt spek, versche honig , mooie vruchten, kirschwasser en der-
gelijken. Ongelukkig was het onmogelijk en moesten wij hen allen bedan-
ken; de mand was al mooi zwaar ; ze woog misschien wel honderd vijftig
pond ; maar dat kon geen kwaad : de dikke vrachtrijder Jean Maire , die
duizende ponden op zijn wagen met zes paarden laadde, nam ze toch aan;
hij trok er het dekzeil overheen, en maandagavond ging hij er meê op weg.
Sedert dien dag wachtten wij met ongeduld op tijdingen uit Parijs; maar
er kwam niets voor het eind van September, en gedurende al dien tijd, wat
hadden we het druk met disputeeren en kibbelen in De drie Duiven !
In dien tijd kwam ook het Eoode Boek , dat op last van de Nationale
Vergadering gedrukt werd, voor het eerst op de Buurten. De oude Kigaud,
die een erfenisje te Toul was gaan ophalen, bracht het van daar mede, en
alle avonden waren wij druk bezig met het uit te pluizen en ons halfdood
te ergeren. Toen vernamen wij, dat niet alleen de adellijke officieren hun
soldaten hadden te kort gedaan, maar dat we allen sedert lang beroofd en
afgezet waren door de heeren van het hof, die men hovelingen noemde ,
en die gestolen hadden als raven. De voornaamste dieverij had op deze wijze
plaats : Eiken keer, dat het deficit de ministers noodzaakte een nieuwe lee-
ning aan te gaan, werden hun vriendjes, die van den graaf van Artois, van
de koningin , en van de prinsen, tot hun bedienden incluis, gerekend een som
aan de schatkist voorgeschoten te hebben, zonder dat zij een penning ge-
stort hadden; zij kregen behoorlijk quitantie v#n een grooter of kleiner som,
ieder naar evenredigheid van zijn schelmerij , en zoo\'n quitantie werd een
coupon of obligatie genoemd. Dan moesten later wij, mannen van het volk,
door nieuwe belastingen tot in eeuwigheid de rente betalen van de sommen,
die zulke schavuiten nooit aan den staat geleend hadden. Hoeveel geld heeft
men ons op die wijze wel ontstolen ! \'t Is niet te berekenen.
-ocr page 197-
Het vaderland in nood.
187
Camille Desmoulins zeide in zijn courant, dat die hovelingen verdienden
vierentwintig millioen maal opgehangen te worden, omdat zij vierentwintig
millioen ongelukkigen bestolen hadden , letterlijk als dieven, en nog schande-
lijker, daar zij voor bijzonder eerlijk gehouden werden, omdat zij edelen
beweerden te zijn en men hun alles toevertrouwd had, terwijl zij geen gevaar
liepen in de gevangenis te komen.
Ik heb dat Koode Boek nog en ik zou er u nog wel meer van willen
mededeelen , maar dat zou al te lang worden; als men ééns op dat onder-
werp is , zou er geen eind aan komen.
Valentin riep dat Chauvel en zijn vrienden het Roode Boek bij elkaar
gelogen hadden, om onze heeren te belasteren. Wat zal men zeggen? Als
iemand van nature blind is , zou men hem de zon voor zijn neus kunnen
houden, en hij zou nog niet zien ; alle uitleggingen van de wereld zou-
den hem nog niet helpen om de zaak te begrijpen.
Het was in diezelfde maand September 1 790 dat Lodewijk XVI aan Necker
zijn ontslag gaf; na die zoogenaamde overwinning van de Bouillé dacht de
koning Necker niet meer noodig te hebben. Er waren er die erg scholden
op den afgetreden minister, omdat hij zijn vriendjes óók hooge jaargelden
bezorgd had en langen tijd het uitkomen van het Boode Boek had tegenge-
houden. Anderen , en daaronder baas Jan , zeiden dat men altijd het goede
tegen het kwade moest laten opwegen; dat in allen gevalle Necker zich
zelven niet verrijkt had, zooals Monseigneur de kardinaal de Brienne ; dat
zonder de Compte-rendu van Necker in 1778 de heele revolutie nog zoo
spoedig niet gekomen zou zijn, en dat de eerlijke lui dat zoo spoedig niet
moesten vergeten.
Ik geloof dat hij gelijk had ; hoe het zij, sedert het ontslag van Necker
luisterde Lodewijk XVI slechts naar de vijanden van de omwenteling; zij
drongen hem op de gevaarlijke helling zoo snel voort, dat men aan het eind
van twee jaren aan den rand des afgronds was.
Maar dat alles krijgen we later, en daar behoeven we nu nog niet van te
spreken.
Om op die maand September 1 790 terug te komen, eindelijk ontvingen
we een dik pak couranten met het antwoord van Marguerite. Ik zal dien
brief woord voor woord overschrijven , want behalve dat het mij genoegen
doet, mij in den goeden tijd mijner jeugd te verplaatsen, kan ieder er het
best uit zien wat er toen te Parijs omging ; hoe de zaken daar stonden, en
hoe men dacht over den koning, de Bouillé , de émigranten, de clubs en
de Nationale Vergadering. Ik zou het zelf niet beter kunnen voorstellen.
» Parijs , den 24 September 1790.
»Waarde Michel!
»Wij hebben uw brief ontvangen, met uw mand met de heerlijke vruch-
ten en de lekkere worsten en den kostelijken wijn. Het een zoowel als het
ander deed ons groot genoegen, ondanks het verdriet over \'t geen gij van
Nancy verhaaldet. Maar ge moet den moed niet verliezen ; integendeel, hoe
erger de aristocraten het maken, hoe eerder we van hen verlost zullen wor-
den. Het volk begint van dag tot dag de oogen beter open te doen, en als
het wezenlijk wil, zal er een eind aan zijn lijden komen.
»Mijn vader heeft zooveel te doen met de Vergadering en den Jacobijnen
club, dat hij mij opdraagt, ulieden te bedanken, u, baas Jan, vrouw Ca-
-ocr page 198-
Geschiedenis van de Pransche Revolutie.
188
therine en allen die wat in de mand hadden willen doen. Dat treft wel
goed. want ik had u al lang eens willen schrijven ; vader, in zijn lange
brieven van zes bladzijden , spreekt nergens over dan over de zaken van de
Nationale Vergadering en het volk. Voor baas Jan. Létumier en al onze
patriotten is dat wel het voornaamste , dat geloof ik graag; maar vrouw
Catherine , Nicole en zelfs gij, zullen toch zeker niet ongaarne ook eens weten ,
hoe we het hier hebben ; hoe wij hier gehuisvest zijn ; wat ik den dag door
uitvoer; hoe duur de boter en de eieren hier wel zijn; of we vroeg opstaan
en of we avond-bijeenkomsten hebben , kortom hoe ons leven hier is.
»Welnu , dat is juist wat mij het eerst voor den geest komt , en nu zal
ik u dat alles verhalen , opdat gij u ons zoowat kunt voorstellen en het
onderscheid tusschen de Buurten en Parijs zien zult. Dat zal mij vrij wat
tijd kosten , want ik heb wat gezien in die vijftien maanden en ik heb wat
ondervinding en menschenkennis opgedaan ! Maar dat daargelaten , gij zult
wel naar mij luisteren , mijn goede Michel! en dan kan ik mij verbeelden,
dat we weer als van ouds samen zitten te praten achter den grooten kachel
in de Drie Duiven.
«Vooreerst moet ge weten , dat we wonen op de vijfde verdieping van
een huis, dat zoo hoog is als de groote toren van Boven-Bar, en dat er zelfs
boven ons nog een heele familie van een schoenlapper woont; zij doen den
ganschen dag niet anders dan op en neer loopen en stommelen met hun
drie kinderen. Al de verdiepingen zijn op dezelfde wijze bezet. De een weeft,
de ander naait, een derde krast op de viool, weer een ander brengt de
zaakjes van de lui in orde ; hij heeft een bord voor zijn deur: «Meester
Jacques Pichaud, deurwaarder." Een steile wenteltrap, donker en smerig,
loopt van onder tot boven in het huis , en al die inenschen leven in dat-
zelfde huis , zonder elkaar te kennen , zonder in \'t minst zich om elkaar te
bekommeren of zelfs elkaar goeden dag te zeggen. En zoo zijn al de huizen
van Parijs ! Beneden in de straat is het een eindelooze rei van winkels en
werkplaatsen en magazijnen, zoo ver het oog reikt. Schoenmakers, kruideniers,
koperslagers , fruitverkoopers enz. , enz.
»De straten zijn donker en smerig, vol zwarten modder; en allerlei rij-
tuigen , kiereboe \\s , tentwagens , landauers , berlines , koetsen , wagens , de
een rond , de ander langwerpig of vierkant, met allerlei prullen beladen, öf
met groote lakeien achterop, — ratelen van den morgen tot den avond als een
stormwind door de straten, te midden van het geschreeuw van allerlei koop-
lui, die omhoog kijken om te zien, of hun klanten hen ook wenken om
boven te komen ; dat zijn kooplui met water, met oude kleeren , met groen-
ten en allerlei dingen , die zij op schuifkarren voor zich uit duwen, of ver-
koopers van kinderspeelgoed en al wat men maar met mogelijkheid beden-
ken kan, om u het geld uit den zak te kloppen. Hier wordt alles verkocht en
alles rondgevent; venters met couranten klimmen tot boven in de huizen ,
loopen de koffiehuizen binnen en houden u op de hoeken der straten, —
waar groote aanplakbiljetten van allerlei kleuren aangeplakt zijn, — staande,
om u hun courant onder den neus te houden.
»A1 die geluiden samen vereenigen zich tot een geweldig gegons over
de gansche stad heen , van den vroegen morgen tot \'s nachts twaalf, één en
zelfs twee ure toe , en om drie uur begint het al weder. Tusschen twee en
drie uur heeft men een oogenblik van nachtelijke stilte , tenzij het rijtuig
van een dokter voorbijratelt of de wacht een dronken man in de straat op-
pakt. Ja dan hebt ge een oogenblik stilte, maar ge moet niet denken, dat
het de haan zal zijn, die u wakker maken zal, of de hond van buurman Ei-
-ocr page 199-
189
Het Vaderland in nood.
gaud , zooals op de Buurten ; het zijn de karren van de boeren die naar
de markt gaan, soms het geluid van hun ezel, die begint te balken, of de
klokjes van hun paarden. Al die menschen komen van alle plaatsen rondom
Parijs , tot van twee of drie uren afstands, de mannen met hun wagens en
de vrouwen op haar ezels gezeten , midden tusschen de manden met groen-
ten , eieren, boter en dergelijken. \' t Is nog in het holst van den nacht, als
ge hen al hoort; de zweepen klappen, de mannen schreeuwen met hun
schorre stemmen: short!" en dat gaat zoo steeds toenemende voort, totdat
het algemeene gedruisch , dat den ganschen dag duurt, zijn volle hoogte
bereikt heeft.
»En nu hebt ge slechts een flauw denkbeeld van de groote beweging
in Parijs ! gij moet denken , dat er in deze stad , waar meer dan zeven-
honderd duizend menschen van allerlei slag, van de rijksten tot de aller-
armsten wonen, nog dagelijks wel honderd duizend van alle kanten
van Frankrijk bijkomen, om hun markten en winkels en kelders te voor-
zien. Daarom zijn dan ook de tijden van hongersnood, als die aanvoer
maar een dag of wat verslapt, hier zoo verschrikkelijk. Die menschen , die
niets in huis hebben dan een beetje brood en wat hout, een beetje olie en
wat wijn, zijn dan aanstonds zonder iets.
»En de ellende is dan zoo groot, dat wij met onze hardste winters er
ons nog geen denkbeeld van kunnen vormen ; menschen die vlak boven u
wonen , zijn soms met het gansche huisgezin op het punt van te sterven
van honger en kou , zonder dat ge er iets van weet. Zich beklagen doen
zij niet, want in deze groote stad kent men elkander niet, en de armsten
hebben dikwijls het meeste eergevoel.
»Maar ik zal hier maar niet verder over uitweiden , beste Michel! Wij
weten ook wat het zegt, arm te zijn , te sloven en te werken ; en wanneer
men de ongelukkigen toch niet helpen kan is het maar des te pijnlijker.
»Ge kunt u nu zoowat in hoofdzaak eens tad als Parijs voorstellen ; men
kan daar uren loopen, rechts, links, naar alle kanten, en het is altijd
hetzelfde. . altijd dezelfde grauwe huizen, dezelfde smerige straten, wat
breeder of wat smaller, dat is alles ; overal winkel aan winkel; overal rijden
en rossen en het geschreeuw van allerlei kooplieden. Slechts hier en daar
komt ge op een plein dat wat ruimer is, met een fontein, waar het wemelt
van vrouwen en waterdragers ; of wel aan een groot gebouw, zooals bijv. het
paleis van den kardinaal de Kohan van Saverne, of een brug, een markt,
een schouwburg; en alles ziet er even onoogelijk uit.
»\'s Winters loopt men tot over de enkels in den modder; de sneeuw
smelt al heel spoedig , alles is in een mist gehuld, en de naargeestigheid
grijpt u aan tot in uw gezellige huiskamer. Het is heel wat anders dan bij
ons die heldere sneeuw op de heggen en de boomen , dat volle licht dat u
de oogen verblindt, en die scherpe koude die u prikkelt tot loopen en be-
weging\', en waarbij ge u aangenaam warm loopen kunt op den harden bo-
dem. Hier is alles mist. . het druipt langs de ruiten , het dringt u tot in
alle poriën van het lichaam, en het licht is zoo flauw , dat men midden op
den dag al meent, dat de avond begint te vallen ; des zomers daarentegen
stikt men van het stof en den stank.
»A1 wat ik u daar vertel is de pure waarheid. Als het niet was, dat
men ten koste van alles zijn rechten wilde verdedigen en handhaven, zou
men in zoo\'n stad niet kunnen leven , ten minste ik niet! Vader houdt zich
nergens meê op dan met de besluiten van de Vergadering, de redevoerin-
gen in de clubs en de artikelen der couranten. Het eene huis is hem net
-ocr page 200-
190                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
hetzelfde als het andere; of het sneeuwt of regent of zonneschijn is, hg
vindt alles goed, als de zaken in de Vergadering en den Jacobijnen-club
maar vlotten. Ik ben het dan ook , sedert we te Parijs zijn , die alles in
huis bestel; ik betaal, ik beur het geld, ik ga naar de markt, ik verstel
het linnen en geef het aan de waschvrouw , ik houd boek, en als ik hem
over die zaken spreek, zegt hij maar :
» » \'t Is goed ... \'t Is best... Ik heb geen tijd om overal om te.
denken ... Gij kunt mij dat later wel zeggen . .. Van avond hebben we
vergadering, ik moet de couranten inzien, ik moet denken over de instel-
ling van de jury of over maatregelen, om de assignaten gangbaar te maken."
En dan kan ik aan zijn gelaat wel zien, dat ik mij maar stil moet houden,
want als de zaken in de Vergadering niet naar zijn zin gaan, maakt hij zich
boos , en hij zou zich een ziekte op den hals kunnen halen van drift.
«Maar als de zaken goed gaan, dan gaat hij met mij naar den Schouw-
burg of naar den Jacobijnen-club, of brengt mij in de Nationale Vergadering
op de tribunes. Dan moet ik mij netjes kleeden met mijn beste mutsje op ,
waarop de nationale cocarde prijkt; dan geeft hij mij den arm en stelt mij
aan de patriotten voor; ik ken ze allen: Danton, Camille Desmoulins,
Fréron , Robespierre , Antoine (van Metz) altemaal! ... maar daar komen
we later aan ; ik moet nog meer van mijn huishouden vertellen; voor vrouw
Catherine en Nicole is dat artikel één , en ik wil niets overslaan, nu we
er toch aan zijn.
»Om met onze huisvesting te beginnen, we hebben twee kleine kamer-
tjes, een kleine eetkamer en een keukentje van drie *pas in \'t vierkant. De
eetkamer en de slaapkamer van vader zien op de straat uit; de keuken en
mijn kamertje zijn aan de achterzijde, en komen uit op een binnenplaats ,
waar ik bijna niet in durf te kijken , zelfs niet als het venster dicht is,
omdat ik altijd bang ben er hals over kop in te vallen , en zij zoo somber
is, en overal vol vensters, en zoo diep als een put.
«Welnu , weet ge wat ons dat kost ? zestig livres per maand; tienmaal
meer dan ons huisje in de Buurten aan huur zou doen. Ik wed, dat
vrouw Catherine en Nicole de handen in elkaar zullen slaan en roepen: »is
het mogelijk!" maar \'t is zooals ik u zeg. Als vader geen afgevaar-
digde was , dan zouden wij voor twintig of dertig francs wel een kleiner
gelegenheid onder het dak kunnen huren; maar een afgevaardigde van den
Derden stand moet het bezoek van een menigte menschen afwachten, hij
moet fatsoenlijk behuisd wezen; het zou niet goed zijn, over te leggen van
hetgeen men van de natie ontvangt om haar te vertegenwoordigen; \'t is
geen postje dat men heeft, \'t is een plicht. dien de kiezers u opleggen en
waarmee men zich niet verrijken mag.
»Maar dat zijn toch altijd zestig livres om te beginnen, nu zult ge
verder zien.
»\'s Morgens sta ik om zes uur op , omdat vader om hali negen op zijn
laatst de deur uit moet, om naar de Nationale Vergadering te gaan, en
het ontbijt bij tijds gereed moet wezen. Ik kleed mij aan, neem mijn mandje
aan den arm en ga naar de markt (de marché des Innocents), die aan het
eind van onze straat is. Dat is een gewezen kerkhof, vol oude vermolmde
kramen met een hooge fontein in het midden, die zeer mooi is, en nog jn-
kele graftombes rondom, achter een staketsel. Als de huisvrouwtjes gekomen
zijn, tusschen acht en negen ure, is het een geweld dat hooren en zien
vergaan, want dan hebben de boeren zoo wat gedaan met hun voorraad te
verkoopen, en de opkoopsters, die »dames van de hal" genoemd worden, ko-
-ocr page 201-
Het Vaderland in nood.                                    191
men weer bezit nemen van de kramen die zij gehuurd hebben; dan moeten
de boeren gauw maken dat zij weg komen en hetgeen zij overhebben, zoo
goed en zoo kwaad zij kunnen, zien kwijt te raken; dan krioelt dat en dringt
dat door elkaar, en het is een geweld , waar het geschreeuw op de groote
kermis van Saverne niets bij is.
»Ik doe mijn inkoopen altijd van een oud grootmoedertje met een ka-
twen kap over het hoofd en een beetje baard om haar kin, een heel goe-
dige vrouw, die mij »de kleine patriote\'\' noemt en mij altijd een kool en
wat wortels en een raap bewaart voor mijn soep. Maar ge kunt wel begrij-
pen, Michel! dat ik ook dikwijls nog wat anders noodig heb , visch , ge-
vogelte, eieren , boter; en dan moet ik nog naar den slager. O ! wat kost
dat een geld, en wat moet men op zjjn tellen passen om niet te duur te
koopen. Bij voorbeeld de boter van Chartres kost zestien sous , die van Lon-
jumeau vijfentwintig, die van Gournay dertig en een half, en die van Isig-
ny twee en dertig ; en de een ziet er net uit als de ander. Als men zich
de verkeerde in de hand liet stoppen , zou men toch danig gefopt zijn!.
Maar al heel spoedig heb ik mij van alles op de hoogte gebracht, en nu
zou ik u van alles den prijs kunnen zeggen: van de kaasjes , die hier bij
het dozijn verkocht worden ; van de eieren , die ook van verschillende qua-
liteiten zijn , al naar dat zij van Mortagne of van Picardië komen ; van de olie,
het spek , de zeep , kortom van alles.
»Het vleesch is dit jaar goedkoop, het ossenvleesch kost vijftien en een
halve sous, het schapenvleesch bijna zeventien sous, het kalfsvleesch zestien
en een half, en het varkensvleesch ruim vijftien.
»Die dingen zullen vrouw Catherine nog wel belang inboezemen; ik denk,
het zal nog al wat schelen met den prijs in de Buurten.
»0m u een denkbeeld te geven hoe duur hier het leven is , behoef ik
u slechts te zeggen, dat het hout, houtskool en steenkool bij het pond ver-
kocht worden. Het zijn meest menschen uit Auvergne, die dien handel drjj-
ven ; die slovers verkoopen u alles, tot water incluis, dat ze op hun schou-
der tot naar de vijfde of zesde verdieping brengen , voor een cent den em-
mer; zelfs om het vuur aan te maken heeft men hier van die kleine bosjes
hout, die voor ruim negentien livres de tweehonderd acht verkocht worden.
Maar daar met twee honderd van die bosjes de keuken meer dan vol zou
wezen, moet men ze in \'t klein voor twee sous het stuk koopen. En die zijn
ook weer in verschillende soorten; als men niet oppaste, zouden die vrienden,
die den naam hebben van zoo eerlijk als goud te zijn, u dikwijls de eene
soort voor de andere in de hand stoppen.
»En dat is nog niet alles; als de middagpot eenmaal bezorgd is,
moet men nog om de kleinigheden denken , als kaarsen , suiker, peper, zout ;
na de groente en het vleesch gekocht te hebben, moet men nog handelen
met den kruidenier en dan met de waschvrouw, den schoenmaker, den klêer-
maker; er komt geen eind aan , het is altijd koopen en betalen ; drie vierden
van het tractement gaan aan die huishoudelijke dingen weg, en het overige
besteedt vader tot den laatsten cent aan boeken, couranten en inschrijvingen
voor ongelukkig geworden patriotten.
»Tocli, hoe het zij, de zaken staan niet kwaad , dat is de hoofdzaak ;
ondanks de afgevaardigden , die zich aan het hof verkocht hehben, zal het
volk zijn rechten hebben; en men zal kunnen zeggen, dat het ze wel ver-
diend heeft; nogtans als de goede vertegenwoordigers van het volk, de eer-
lijke leden van de vergadering en de patriotten, die omgekochten hadden la-
ten begaan, zouden zij ons den toom wel weer aangelegd hebben; wij zou-
-ocr page 202-
192                        Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
den hebben kunnen werken, ontberen en lijden voor hen, evenals vóór de bij-
eenroeping der Generale Staten.
«Gelukkig hebben de clubs daar een stokje voor gestoken; de voor-
naamste van die clubs is de zoogenaamde Club Breton, die hier in de
buurt zijn zittingen houdt, in het klooster der Jacobijnen. Vader gaat daar
alle avonden heen. Daar komen de beste patriotten bij elkaar, in een oude,
leege bibliotheek-zaal, sedert de Jacobijner-monniken geëmigreerd zijn. Met
den club der Gordeliers, die in het Cour du Commerce , aan de overzij van
de rivier vergadert, is dat de beste van Parijs.
»In den beginne kwamen er alleen de afgevaardigden, maar sedert eenige
maanden komen er ook veel patriotten die geen leden zijn van de Nationale
Vergadering, en er wordt hoe langer hoe meer van dezen club gesproken.
Danton , Legendre , Fréron , Pétion , Brissot, Camille Desmoulins zijn daar
alle avonden te vinden. Als de adellijken zich te veel roeren, als zij in
de vergadering, zooals dikwijls gebeurt, elkander toeroepen : »he ! vicomte
zoo en zoo , laat ons heengaan! verveelt het u niet die gekkepraat aan te
hooren ?" ofwel: »houdt den mond toch schreeuwleelijken ! men moest met
den sabel op dat canaille inhouwen !" dan komen de Jacobijnen en de Cor-
deliers den volgenden dag bij elkaar; overal wordt dan de alarmklok geluid;
de patriotten , het volk van de straten , mannen en vrouwen , trekken dan
in optocht naar de Nationale Vergadering met ketels , pannen en al wat
maar geweld maakt, en roepen: »Hang ze op ! hang ze op! Aan de lantaarn-
paal met de aristocraten! £a ira !" — en dan worden de anderen bang en ma-
ken zich uit de voeten. Wat zouden baas Jan en Létumier lachen , als zij
zoo\'n herrie zagen !... Dat noemt men een manifestatie. De aristocraten
zeggen dat het een oproer is ; dan bestijgt mijnheer Lafayette zijn wit paard
en houdt aanspraken en is overal in de weer , met Bailly , den maire van de
stad. Maar den volgenden dag lacht ieder in zijn vuistje en men zegt: »De
aristocraten zijn bang geweest, nu zullen ze voor een veertien dagen naar
rede luisteren; dan zullen zij wel weer beginnen en dan beginnen wij
ook weer!"
»Lafayette is altijd, in de weer, om appel te laten slaan, mooi weer
te spelen voor den koning en de koningin, en aanspraken voor het volk te
houden. Maar van tijd tot tijd probeert hij ook, patriotten te arresteeren en,
zonder de vrouwen , die erg vóór de revolutie zijn en haar mannen verbie-
den te gehoorzamen , zou hij al lang verkeerde dingen gedaan hebben.
»Ik verhaal u dat alles, mijn goede Michel! omdat gij bij u in de
Buurten al die zaken niet zoo zoudt kunnen begrijpen. Bij ons kent men
slechts de militie en de belastingen; maar als de Parijzenaars aan al die gra-
ven, markiezen en bisschoppen het hoofd niet wisten te bieden, zou de om-
wenteling al lang gestuit en Frankrijk weder onder het juk van eenige
adellijken teruggebracht zijn. De vriend des volks , zoo als hij heet, Murat,
is het knapst om al hun complotten te doorzien; hij ontmaskert iedereen . ..
den koning, de koningin, de prinsen, de geestelijkheid, den adel, de oude
parlementen , het stadsbestuur, de hoogere en lagere gerechtshoven, den staf
van de koninklijke garde en Mottié , haar generaal, zooals hij zegt, de pro-
cureurs, de geldmannen , de beursmannen , al die roovers en bloedzuigers
van den staat, kortom het gansche leger der vijanden van het algemeen welzijn.
» Somtijds gaat hij zelfs wat al te ver, en vader zegt dat het wel wat
heel kras is ; dat men denken moet, dat er toch ook nog wel eerlijke lui
onder onze vijanden zijn.. menschen die verkeerd zijn opgevoed, en die
-ocr page 203-
Het Vaderland in nood.                                        19:>
en hen van jongs af in de meening gebracht heeft, dat zij meer waren
en van een hooger ras dan andere menschen ; dat ze dus de dwaling als
met de moedermelk hebben ingezogen, en in zeker opzicht ter goeder
trouw zich zulke ongerijmdheden verbeelden. Hij zegt dat er in onzen
stand ook wel eerzuchtigen genoeg zijn, die niets liever zouden willen dan
groote-meneer spelen, hun vader verloochenen, zich van onder tot bo-
ven met ridderorden behangen, jaargelden trekken zonder ze verdiend te
hebben , hun gelijken als honden behandelen en zelfs zich aan den eersten
den beste verkoopen, als ze het koopen waard waren! — dat men ver-
keerd doet, met het volk zoo in de hoogte te steken, alsof het alle moge-
lijke deugden heeft, want dat lijkt er niet naar ; — dat er onder het volk
en de burgers ook veel schurken zijn , en dat men misschien later als het
volk eenmaal de overhand heeft, ellendige schooiers even trotsch en onbe-
schoft zal zien worden als de vroegere adellijken ; — wat zooveel te treu-
riger wezen zal, vermits zulke menschen gierig , dom en ruw zullen zijn,
en men zich altijd herinneren zal dat ze hun bloed verloochend heb-
ben om de plaats der vroegere adellijken in te nemen , terwijl ze trachten
zullen door onbeschoftheid te doen vergeten, dat hun moeder koeienmeid
en hun vader staljongen was ! \'t Is maar te hopen dat we zulke schandalen
niet beleven, mijn goede Michel! want dat zou zonde en schande wezen!
«Vader heeft dikwijls van die oogenblikken van drift; zoo iemand
als Maury (*) maakt hem woedend , maar hij wint spoedig zijn bedaardheid
weer en eindigt altijd met te zeggen :
»»Dat heeft altemaal niets te beteekenen ; de hoofdzaak is goede wetten
vast te stellen om de schelmen , — om het even of ze van het volk , de
burgerij of den adel zijn , — te beletten zich boven de eerlijke lui te ver-
heften en hun den voet op den nek te zetten, ten einde ten hunnen koste
te leven, \'t Is een groot geluk dat we mannen hebben als Danton, Robes-
pierre , Grégoire , Desmoulins enz., om de natie de oogen te openen en te
doen zien, dat ons heil in de eendracht gelegen is. Die mannen zullen
Frankrijk redden , zij zullen al die verraders bij de eerste verkiezing wel van
de baan weten te schuiven , en over een maand of wat zal men slechts hun na-
men hooren noemen. Dan zullen de anderen wel logen en laster te baat
nemen om ze ten val te brengen , maar de waarheid eindigt altijd met te
zegepralen ; en als \'t er op aankomt, erkent het volk zijn fouten en zet de
schavuiten op hun nommer."
»Gij kunt wel begrijpen, Michel! dat zoo lang we met pastoor Jaccpies
samenwoonden, do patriotten van den Jacobijnen-club nooit bij ons kwamen ;
vader zou ze niet hebben durven uitnoodigen, want er waren te veel pun-
ten, waarover men elkaar bij de haren zou gekregen hebben. Maar sedert
wij hier wonen , komen ze somtijds met vader spreken over de maatregelen
die in hun vergaderingen genomen moeten worden, en ge zoudt niet denken
hoe eenvoudig en natuurlijk die menschen zijn ; evenzeer als de intriganten
zich mooi voordoen en \'t hoofd in den nek werpen, om er indrukwekkend
uit te zien, even open vertoonen deze menschen zich ; met hen zijt ge da-
delijk op uw gemak.
»Bij de Bondsfeesten (fêtes de la fédération) op den jaardag derbestor-
ming van de Bastille, Woensdag den 14en Juli, heeft Danton, die als
nationale garde aan het hoofd van zijn afdeeling marcheerde , mij een goede
(\') De abt, later kardinaal, .1. S. Maury, een der degelijkste verdedigers van de
belangen der geestelijkheid in de Nationale vergadering.
Rrvcu\'TiF.                                                                                                     13
-ocr page 204-
194                          Geschiedenis van de Fransche Bevolutie.
plaats bij het altaar des Vaderlands bezorgd ; hij is mij zelf voor den op-
tocht komen afhalen en heeft mij bij zijn jonge vrouw gebracht, zeggende:
»Ga zitten , als gij beiden aan \'t praten komt, zult ge het wel met elkaar
kunnen vinden."
»Zij is een schoone vrouw; wij keuvelden samen als oude kennissen ; zij
was opgetogen, ondanks den regen die neerviel dat het goot; en toen Dan-
ton haar in zijn wagen kwam afhalen, liet ze mij beloven haar te zullen
bezoeken en gaf mij heel vriendelijk de hand.
»Camille Desmoulins, die vader op het Champ-de-Mars aangetroffen
had , kwam toen bij ons in \'t rijtuig : hij voer hevig uit tegen den koning , die
den regen ten voorwendsel nam , om zich in zijn tent te verschuilen, in
plaats van op het altaar des Vaderlands zijn eed af te leggen , zooals zijn
plicht was. Maar toen hij de kreten van : Leve de natie ! leve de natie!
allerwege door de lucht hoorde weergalmen, werd hij weer opgeruimd en zeide :
»»Het zij hoe het zij, Chauvel , het volk is op onze hand. Alle harten
kloppen samen voor het vaderland , het recht en de vrijheid.\'\'
«Daarbij schitterden zijn oogen , ik had wel willen weenen van aan-
doening; elke troep volk die voorbij kwam , herhaalde dezelfde kreten,
zwaaide met populiertakken en wuifde met hoeden en mutsen , waaraan de
nationale cocardes niet ontbraken ; daar kwam geen eind aan, en de duizend
klokken van de gansche stad luidden allen tegelijk.
«Ondertusschen was de zon doorgekomen ; tegen vijf ure waren wij af-
gestapt voor de Tuilerieën , waar de koning woont. Camille Desmoulins gaf
mij den arm om in het café Hollot, onder aan het terras der Feuillants, wat
te gaan gebruiken. Daar wemelde het van patriotten en nationale garden
met hun vrouwen en kinderen die lachten en vroolijk waren. Daar Desmou-
lins zijn courant moest gaan bezorgen, kwam hij afscheid van ons nemen en
ons bedanken. Gij ziet, Michel! hoe goed en hoe weinig trotsch die men-
schen zijn. Bij ons ziet de minste veldwachter uit de hoogte op u neer en
zou\' meenen aan zijn waardigheid te kort te doen als hij beleefd was. Dat
is wel armzalig, maar alle menschen die niets uit zich zelf zijn en alleen
door hun post iets beteekenen , nemen dezelfde houding aan ; zoowel te Pa-
rijs als in het minste dorp erkent men ze aan hun opgeblazenheid, waarover
een fatsoenlijk mensch de schouders ophaalt.
»\'t Is waar dat wij Camille Desmoulins reeds kennen van dat wij hier
gekomen zijn. Vader, die hem als een der beste patriotten beschouwt, had
eerst zijn courant op alle hóeken der Vergadering neergelegd , en hij had
ons dadelijk kaartjes gestuurd voor het »theater van het Volk" en voor
den schouwburg van Mlle. Montansier in het Palais-Royal en voor de
comedie van Beaujolais. Het was mij een genot »het Beleg van Calais"
te hooren spelen of »de Patriotische eik." Dat mooie spreken van die ac-
teurs , die het tooneel op en neer liepen met hun vreeselijke gebaren en
jammerlijke weeklachten , troffen mij tot in de ziel. Ook zag ik ontzettend
gaarne in het Palais-Boyal »Aesopus op de kermis" of »De twee pachters" spelen.
»Die boeren in zijde gekleed en die herderinnetjes met nette roode
schoentjes vond ik prachtig om te zien. Maar sedert ben ik wel tot andere
gedachten gekomen, want vader , die het altijd jammer vond van zijn kos-
telijken tijd, en die elk oogenblik achter zijn hand gaapte , als hij naar die
dingen moest kijken, zeide mij eens op een avond:
»»Zie, Marguerite, zoo kent Z. M. de koning nu onze boeren; hij heeft ze
nergens anders gezien dan op het tooneel! en hier zijn ze allen rond en vet,
bloeiend van gezondheid , mooi gekleed en wel gevoed ; en de soldaten voe-
-ocr page 205-
Het Vaderland in nood.
195
len hier veel meer voor den roem des konings dan voor hun eigen t\'huis.
Hij moet niet weten wat hij hoort, als de menschen van hongersnood spre-
ken, en de Parijzenaars ook, ze moeten wel kwaad worden als ze hooren
dat we niet tevreden zijn, want op het tooneel hebben we alles in overvloed :
onze zolders zijn vol koren, garst en haver ; onze melkerijen vol melk en
kaas, en onze kelders vol goeden wijn. We gaan geregeld alle dagen dan-
sen met onze herderinnetjes op het grastapijt aan den oever van een beekje ;
en van tijd tot tijd is een jeugdig heer of een prins wel zoo goed een van
onze meisjes te schaken , die hij altijd eindigt met te trouwen. Ik had nooit
gedacht dat wij zoo gelukkig waren ! en als men dan hun koningen en hun
heeren en al die groote lui beoordeelt naar die boeren, dan is hetgeen ze
hen laten zeggen , even dicht bij de waarheid als wat die ganzenhoedster
daar zingt, die koningin hoopt te worden, en die het secuur aan het eind
van het stuk ook wezen zal. Die soldaten van »het Beleg van Calais," die
daar gekheid maken terwijl zij in den modder staan zonder eten ontvangen
te hebben, zijn even natuurlijk als de rest; en desgelijks die goden-
bijeenkomst op den Parnassus , waar we de goden met kronen van verguld
karton op het hoofd, hooren redeneeren als uilskuikens. Het is alles één pot
nat; die menschen spreken over alles evenals ze over onze dorpen spreken ;
zij weten evenveel van de koningen of van Apollo af als van ons gelijken,
\'t Is heel aardig, zulke vertooningen te zien en zich op die wijze te onder-
richten/\'
»Toen zag ik in dat hij wel gelijk had, en sedert blijf ik dan ook maar
liever op mijn kamer aan het strijken of kousenmazen, in plaats van dingen
te gaan zien die kant noch wal raken.
»Maar ik begin te merken, mijn goede Michel, dat mijn velletje haast
vol is , en ik wil toch niet verzuimen, u een zaak te melden die u genoe-
gen zal doen, evenals aan alle andere patriotten van de Buurten. Toen uw
laatste brief aankwam, sprak men hier juist over de geschiedenis van Nancy,
en men wist niet wat men denken moest van al die loftuitingen , die Lafa-
yette aan zijn neef Bouillé gat. De Nationale Vergadering verhief hem tot
de wolken, en de koning wilde reeds dat de burgerwacht hem in het open-
baar dank zou betuigen. Toen vader uw brief las , was hij er ontzettend
blij meê.
»»Daar hebben wij de waarheid,\'\' zeide hij; »Michel is een ferme jongen,
die ons duidelijk vertelt wat hij gezien heeft; dat is nu geen comedie, zoo-
als «Aesopus op de kermis" ; dat is gezonde taal. Michel maakt goede vor-
deringen ; hij leest Diderot en hij leest hem met vrucht, des te beter!"
»Ge kunt begrijpen , dat het mij genoegen deed , vader zoo te hooren
spreken! Toen vouwde hij den brief weer op en stak hem in zijn zak, zeg-
gende:
»»De afgevaardigde Bégnault van Lunéville heeft gisteren in den club
gesproken; hij heeft zich beklaagd dat men de nationale garden van de
Meurthe niet voor hun ijver bedankte en dat men vooraf een onderzoek naar
de zaak wilde instellen. Zie zoo , dat zal ik hun eens voorlezen; dan zullen
we zien wat Bégnault antwoorden zal."
»Ik was vroeger al meermalen in den club geweest, zonder dat het
er mij bijzonder beviel; maar toen vader zeide, dat hij uw brief aan de
patriotten zou voorlezen , vroeg ik hem dadelijk om meê te mogen gaan.
»»Dat\'s goed," zeide hij, «kleed u dan maar spoedig aan, want we
moeten niet te laat komen."
-ocr page 206-
196                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»We hadden juist gedaan, met het avondeten ; ik had nog maar even
tijd mijn borden om te wasschen , mijn mooie japon aan te trekken en mjjn
mutsje op te zetten. Vader riep al uit zijn kamer : »we moeten gaan, Mar-
guerite! \'t is tijd!" zoodat ik mij haasten moest, en tegen half acht stapte
ik aan zijn arm de deur uit.
»De club Breton is niet ver van ons huis af, een paar minuten hoog-
stens. De poort van het oude klooster, met de groote driekleur-vlag er
boven en de twee populieren op het voorplein , staat in de straat Saint-
Honoré. Het eigenlijke gebouw waar de club vergadert, is rechts als men
op dat plein komt. De poort blijft altijd open , behalve wanneer het regent;
en zij die te laat komen moeten buiten blijven staan luisteren , onder het
geratel der rijtuigen.
»Toen we aankwamen waren al de banken reeds bijna bezet. Robes-
pierre , de president, — een jong mensch, bleek en mager , in een blauwe
jas met groote opslagen , wit vest en witten das , — schelde reeds ten tee-
ken dat de zitting begonnen was. Ik ging dadelijk op de gaanderijen, waar
de vrouwen zaten , en ik zag Prieur en Danton , die achter ons aan kwamen,
met vader een handdruk wisselen eer ze gingen zitten. De oude secretaris
Lafontaine las het proces-verbaal van den volïgen dag voor ; zoodra hij hier-
mede gedaan had stond vader op en sprak van zijn plaats af:
»»Ik wenschte wel te antwoorden op de klachten van den afgevaardigde
Régnault, van Lunéville, die een dank-adres verlangt voor Bouillé en voor
de nationale garden van de Meurthe, die onder zijn bevelen opgerukt
zouden zijn. Ik vraag vergunning u een brief voor te lezen van een natio-
nalen garde uit mijn baljuwschap , die mij over die zaak schrijft; het is
iemand voor wiens woorden ik insta als voor mij zelf en die er een werk-
zaam aandeel aan genomen heeft."
»»Gij hebt het woord," zeide de president.
»Dat gaat hier altijd zoo; op die wijze voorkomt men dat twee of drie
personen tegelijk spreken en natuurlijk hoe langer hoe harder schreeuwen
om elkaar tot zwijgen te brengen ; nu spreekt ieder op zijn beurt, en niemand
heeft zich te beklagen.
»Vader begon dan uw brief voor te lezen , te midden van het diepste
stilzwijgen , en ik behoef u niet te zeggen of mijn hart ook bonsde. Hij
begon op die plaats, waar gij spreekt van het eerste kanonschot dat ge
hoordet op den weg voorbij Saint-Nicolas. Zijn heldere stem klonk tot in
de verste hoeken. Ge kunt u geen denkbeeld vormen van de verontwaar-
diging van die massa menschen , reeds toen ze hoorden , dat de patriotische
nationale garden vóór den aanval van de hand gezonden waren, om de
Duitschers op hun gemak te laten plunderen en moorden. .Neen ! zoo iets
moet men bijgewoond hebben. Van alle kanten rees men overeind , op de
tribunes , op de banken, overal, en men hoorde niets dan een vervaarlijk
gegons, terwijl Robespierre te vergeefs uit alle macht schelde om stilte.
Dat duurde zoo wel tien minuten. Eindelijk gingen de menschen toch weer
zitten , en vader ging voort met lezen; maar hij kon niet tot het eind ko-
men , want bij dat punt waar ge de afschuwelijkheden verhaalt, die ge bij
de Nieuwe Poort te Nancy gezien hebt, barstte de algemeene verontwaardi-
ging op nieuw zoo hevig uit, dat hij zelf het lezen staakte en, bleek als
een doode , uitriep :
»»Heb ik noodig voort te gaan? Ge weet nu wat de zaak van Nancy
geweest is ; ge kunt nu oordeelen of de nationale garden van Lotharingen
deel verlangen aan den roem van Bouillé ; ge ziet of de patriotten bij ons
-ocr page 207-
Het Vaderland in nood.                                    197
den naam willen hebben hun handen te hebben gedoopt in het bloed hunner
broeders ! Ik wist het, ik was er zeker van , allen weenen heete tranen
over die rampzalige geschiedenis. O ! dat men ons dien beker der schande
niet aan de lippen zette ; de Duitschers van Bouillé mogen dien alléén ledig
drinken; ons hart walgt en gruwt er van!"
«Daarop ging hij zitten onder een waren storm van kreten en gedruisch,
waarboven alleen de geduchte stem van Danton zich kon doen hooren: hij
bedankte vader , dat hij den club beter over dien afschuwelijken moord had
ingelicht, hij zeide dat de patriotische provinciën van oostelijk Frankrijk in
de verte niet verdacht mochten worden de hand te kunnen leenen aan de
kuiperijen des vreemdelings , en dat ze boven dien laster verheven zijn.
»En ik kan er nog bijvoegen, Michel! dat ondanks de openlijke goed-
keuring van die geschiedenis door de Nationale vergadering , die door de om-
gekochte leden misleid was ; ondanks de kunstgrepen van Bailly en de La-
fayette en van al de koningsgezinde couranten , toch acht en twintig batail-
lons van de burgerwacht geweigerd hebben voor de dankbetuiging aan Bouillé
te stemmen , zooals de koning gevraagd had ; en dat het bataillon van Val-
de-Grace er zelfs uitdrukkelijk tegen geprotesteerd heeft, met de verklaring ,
dat, »wel verre van een held en door vaderlandsliefde gedreven te zijn , Bouillé
een bloedgierig en moordlustig wezen zich betoond had , en dat de zooge-
naamde overwinning, na een onpartijdig onderzoek , hem eer straf dan lau-
weren kon doen verdienen."
»Het moet u , dunkt mij , genoegen doen , die goede berichten te ver-
nemen. O ! we staan niet alleen in den strijd voor recht en vrijheid, de
Parijzenaars zijn met ons , en men kan zeggen , dat alle eerlijke lui elkaar
de hand reiken.
»Maar nu loopt mijn papier waarlijk ten einde, en ik had u zooveel te ver-
halen van den dood van dien goeden Loustalot, en den lof die hem nagegeven
is over zijn moed en zijn vaderlandsliefde. Het zou u zeker getroffen heb-
ben , maar ik heb geen plaats meer en moet eindigen. Weldra , — het volgend
jaar , hoop ik, — zullen wij over al die zaken rustig kunnen spreken, aan
het hoekje van den haard bij baas Jan. Dan zal de Constitutie gemaakt en
zullen de »Kechten van den mensch" vastgesteld zijn ! O ! wat zullen we clan
gelukkig zijn ; maar we moeten eerst nog wat geduld oefenen. Ondertusschen
zult gij wel goed voor ons tuintje zorgen , niet waar Michel ? Als ik er maar
aan denk , is \'t mij al of ik den heerlijken geur van den boomgaard in-
adem , boven op mijn kamertje; dan ruik ik als \'t ware die mooie ap-
pelen en renetten, en ik zie ze op ons rek liggen. O ! ons goede landje!
Mijn eenige troost is te denken dat gij alle avonden op ons boekenkamertje
zit en den kleinen Etienne ook soms meeneemt. Ge neemt uw slag zeker
goed waar ! .. . des te beter ! daar verheug ik mij in.
»En nu eindig ik. Vaartwei, allen , vaartwei . . . hartelijke groete. Zeg
aan de goede vrienden die ook iets in de mand hadden willen doen , dat
we den wil voor de daad nemen en dat we hen duizendmaal bedanken.
Adieu , baas Jan, vrouw Catherine, Nicole , Michel, adieu !
Marguerite Chauvel."
-ocr page 208-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
198
IV.
Deze brief van Marguerite deed de menschen bij ons ontzettend veel
genoegen. Ik herinner mij, hem wel meer dan honderdmaal te hebben
voorgelezen; want niet alleen onze Buurtenaren , maar de voerlui, kooplie-
den , kortom alle vreemdelingen die in de Drie Duiven stil hielden , als ze
goeden dag gezegd en hun kalkoentje wijn besteld hadden, begonnen al spoe-
dig te roepen :
»En ge hebt zoo tijding van Parijs ontvangen , baas Jan ! We zouden wel
eens gaarne hooren willen wat daar omgaat."
En dan zeide baas Jan aanstonds tegen mij:
i)Krijg den brief maar eens , Michel!" En dan kreeg ik den brief uit
de kast, en las hem van a tot z voor, midden tusschen een gansenen kring
van menschen, die stonden te luisteren met de mars op den rug of de zweep
over den schouder. Men sloeg de handen in elkaar , men vroeg uitlegging
van wat men nog niet begreep , en baas Jan gaf tekst en uitleg over elk
punt, over de clubs , de markten , zelfs over de schouwburgen, hoewel hij
nooit een schouwburg gezien had, maar slechts met zijn gezond verstand er
ziGh een voorstelling van maakte.
Eindelijk , als men zich genoeg verbaasd en verwonderd had , ging ieder
weer aan zijn zaken, roepende :
» Komaan! als de patriotten te Parijs maar volhouden en de baas blij—
ven , dat is \'t voornaamste !\'\'
De menschen hadden wel noodig wat bemoedigd te worden , want in
dienzelfden tijd stonden de zaken zorgelijk genoeg. De adellijken, gewe-
zen overheidspersonen en bisschoppen, die hun onrechtvaardigheden niet
meer konden volhouden in de Nationale vergadering, omdat de afgevaardig-
den van den Derden Stand hun op alle punten duidelijk bewezen dat ze on-
gelijk hadden, — vonden er wat anders op uit, om met geweld ons er weer
onder te krijgen. Niet dat ze zelt wilden vechten ; dat was hun te gevaar-
lijk. Maar ze wilden ons tegen elkander laten vechten, en als dat nog niet
genoeg was , de Duitschers te hulp roepen. De adellijken hadden hun eer-
sten slag te Nancy al geslagen, of willen slaan, door de nationale garde
tegenover de soldaten te stellen. Nu wilden de bisschoppen een tweeden
slag slaan , die nog vrij wat gevaarlijker kon worden , door de vrome lui,
de speculanten op de eeuwigheid, tegenover de patriotten , de speculanten
op de goederen dezer aarde, te stellen. Natuurlijk moesten de vromen
die goederen dezer aarde weer terugwinnen voor de bisschoppen, en zelf
zich met hun zegen tevreden stellen. De gansche zaak komt daar, en ner-
gens anders, op neder; later zult ge dat zelf kunnen zien.
Tegen het eind van de maand November 1790, zag men niet zonder
groote verwondering allerlei menschen weer in het land, die men meende
dat geëmigreerd waren: pater Gaspard van Pfalzburg, den grooten kanun-
nik Roos en een aantal anderen, van wie het geheeten had, dat ze al se-
dert een half jaar te Trier waren. Desgelijks zag men de pastoors die, te-
gen het decreet der Nationale vergadering in , door de heeren en de bisschop-
-ocr page 209-
Het Vaderland in nood.                                        19 9
pen benoemd waren , overal loopen en draven. Ze hadden bijeenkomsten te
Neuweiler, te Henridorff, te Saverne , enz.
Wat beteekende dat ? Er moest dus iets gaande wezen, en men wist niet
wat; maar de patriotten, en vooral de koopers van kerkegoederen . maakten
er zich ernstig ongerust over. Men mompelde:
«Die lui keeren uit de emigratie weer, dat \'s een slecht teeken!"
En zie, daar verkondigden de couranten allerwege de tijding, dat, na
een heftigen en zwaren strijd in de Nationale vergadeiïng, onze afgevaar-
digden een besluit hadden genomen , dat de priesters den eed op de consti-
tutie moesten afleggen.
Dat alles zat zoo in elkaar :
De bisschoppen , die niet meer durfden tegenstribbelen tegen den verkoop
van de geestelijke goederen , omdat het dan al te duidelijk zou uitkomen ,
dat ze slechts aan de wereldsche rijkdommen dachten, waren van batterij
veranderd. Ze hadden gevraagd, dat de vergadering de Catholieke,
Apostolische en Roomsche godsdienst voor de godsdienst van Frank-
rijk zou verklaren. Dat beteekende zooveel als dat wij twee koningen had-
den : één over de lichamen te Parijs , en één over de zielen te Eome. Maar
de vergadering had dit afgestemd , zeggende dat de zielen geen anderen ko-
ning hebben dan God , die alles ziet en alles hoort, en niemand noodig heeft
om de zielen voor hem te besturen.
Toen hadden die ongelukskinderen het zoo bont gemaakt, dat, om hen
tot rede te brengen , onze afgevaardigden besloten hadden, dat in het ver-
volg de bisschoppen en pastoors door het volk zelf benoemd zouden worden,
evenals in de tijden der apostelen.
Natuurlijk had dat de bisschoppen nog meer verbitterd. De kardinaal
de Eohan , de aartsbisschop van ïrier en een aantal andere hoogwaardigheids-
bekleeders der kerk hadden tegen dat decreet geprotesteerd, en waren voort-
gegaan zelf hun pastoors te benoemen. Daarop waren nu de pater gardiaan
Gaspard van Pfalzburg, pater Barnabé van Hagenau, pater Janvier van
Molsheim , pater Tibère van Schlettstadt, de groote kanunnik Koos, de aarts-
priester Holzer van Andelau, de rector Meuret van Benfeld , en eindelijk
honderden monniken van Trier, Koblenz , Konstanz enz. teruggekomen . en
de stortvloed van pamphletten en schotschriften was weer begonnen. De
«Nationale ïooverlantaam" , de «Overdenkingen van den heer Burke over
de Fransche Omwenteling" (*) en talloos veel dergelijken schenen wel uit de
lucht te vallen, als de bladeren in den herfst! Al die kleine leelijke boek-
jes zeiden, dat men weigeren moest de belasting te betalen ; dat we door
joden en protestanten geregeerd werden ; jdat het dan nog beter was onder
een bekrompen koning te staan dan onder twaalf honderd afzetters; dat de
«Rechten van den mensch" eigenlijk een boerenbedriegerij waren; dat de as-
signaten tot op twee duiten achteruit zouden gaan, — kortom al wat men
maar bedenken kon om ongerustheid in het land te zaaien.
Tegelijkertijd begonnen de moordpartijen in het Zuiden weder. Zoodat
de Nationale Vergadering , ziende dat gansch Frankrijk gevaar liep \'t on-
derste boven gekeerd te worden, begrepen had andere maatregelen te
moeten nemen.
Daarom had men dat besluit uitgevaardigd , dat de pastoors en de bis-
s choppen den eed op de constitutie moesten afleggen, meenende hen zoo-
(*) «Lanterne magique nationale , — «Réllexions Je monsieur Birke sur la róvoluti on
franeaise."
-ocr page 210-
200                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
doende wel ie dwingen eindelijk hun plicht te doen, in plaats van denbur-
geroorlog onder ons te ontsteken.
Maar toen had men de vrouwen eens moeten hooren! Toen bleek het,
hoe achterlijk de menschen in onze dorpen nog waren.
Nog zie ik pater Bénédic op een morgen in de Buurten komen, met
zijn ezel, kermende alsof alles verloren was , en roepende :
»Ja, nu ziet men in welken afgrond we gevallen zijn ! Men heeft ons
alles afgenomen , ons goed geroofd, — het goed van de armen, dat sedert
het aanbegin der eeuwen in de handen van de heilige kerk neergelegd is\'...
We hebben alles verdragen . . . we hebben ons niet verzet; we hebben slechts
het heilige kruis geslagen. Maar thans is het onze ziel die men van ons
eischt, onze ziel I"
En hij herhaalde al snikkende :
)>Onze ziel!"
Vrouw Catherine, moeder Létumier en al de buurvrouwtjes kwamen
aanloopen, hieven de handen ten hemel en zuchtten nieê, om hem te
troosten.
Dienzelfden dag kwamen de groote kanunnik Koos , pater Janvier en
andere capucijners ook op de Buurten, en herhaalden dezelfde aperij. Va-
lentin was er kapot van; hij riep , dat de koning dien eed nooit zou goed-
keuren en dat een legioen engelen uit den hemel zou nederdalen , om de
slechte priesters te verhinderen hem te zweren. In al de dorpen van den
omtrek . Mittelbronn, Quatre-Vents , Bechelberg enz. dacht men er evenzoo
over, zonder te weten waarom, maar omdat de capucijners het gezegd
hadden!
Zelfs baas Jan scheen er gebukt onder te gaan , zijn bolle wangen hin-
gen slap ; en toen, na het eten , vrouw Catherine de kamer uitliep met
haar boezelaar voor de oogen, keek hij mij onthutst aan en vroeg me:
»En gij, Michel! wat dunkt u van dat alles ?"
Toen antwoordde ik hem :
»Dat alles , baas Jan ! is om de koopers van de goederen der geeste-
lijkheid schrik aan te jagen. Maar die monniken zijn de eigenlijke priesters
niet! Terwijl onze arme dorpspastoors al de herderlijke plichten waarna-
men ; terwijl ze de bergen afliepen, winter en zomer door, onder regen en
onder zonnehitte. om de ongelukkigen , die door de hebzucht der heeren
gevild en geplukt werden te troosten , en daarbij slechts hun kleine tiend
hadden op de granen , die in ons land van rogge bijna niets opbracht, —
hadden die monniken een lekker leventje; ze deden niets dan ons ergeren door
het schouwspel hunner dronkenschap , hunner luiheid en onzedelijkheid ; ze
baadden zich in alle wereldsche genietingen !... En thans, nu door den ver-
koop van die goederen de armste kapellaan zeven honderd livres heeft, en
de minste pastoor twaalf honderd , zouden die menschen wel dom zijn zich
op te offeren voor die monniken, die hen met een slecht oog aanzagen of
voor die bisschoppen, die hen uit de hoogte als »dat priestervolk" , behan-
delden en die , wanneer bij toeval een hunner bisschop werd , zeiden dat
het een sbisdom van lakeien" was. Ik houd me overtuigd, dat de verstan-
dige en moedige pastoors wel degelijk den eed afleggen zullen ; en mochten
er zijn die hem weigeren , dan zal het zijn uit vrees voor die trotsche we-
zens , die nooit iets vergeven, en niet uit overtuiging of omdat ze werke-
lijk gelooven minder aan hun vaderland dan aan die zelfzuchtige menschen
verplicht te zijn."
-ocr page 211-
Het Vaderland in nood.                                     201
Baas Jan hoorde mij met welgevallen aan, en mij de hand op den schou-
der leggende, riep hij uit:
sMichel! wat ge daar zegt, is de waarheid. Ongelukkig is het volk ,
en vooral de vrouwen , in onwetendheid opgevoed. Al wat we doen kun-
nen is, ons met alle patriotten vereenigd te houden en af te wachten of de
monniken de constitutie aanvallen , om haar dan te verdedigen.\'\'
Op hetzelfde oogenhlik kwam vrouw Catherine weer binnen , en dade-
lijk zeide hij tegen haar:
»Hoor eens hier, Catherine! als ge \'t mij te bont maakt met dat be-
nauwde gezicht, dan zal ik eenvoudig mijn landerijen van Pickeholtz, die ik
met mijn goede geld betaald heb, aan de Tiercelijnen teruggeven. Dan zul-
len we doodarm zijn ; pater Bénédic en al die schavuiten zullen in hun
vuistje lachen; en ge zult zien of de Tiercelijnen , de bisschoppen , de hee-
ren of de koning ons mijn geld zullen weergeven, waarmee de schulden
betaald zijn die zij buiten ons om en tegen onzen wil gemaakt hebben !"
Hij was driftig, en zijn vrouw maakte maar gauw dat ze naar de keu-
ken kwam , omdat ze hem geen behoorlijk antwoord kon geven.
Wat daar in de Drie Duiven plaats vond, dat viel in elk huishouden
voor , de vrede was overal verstoord ; en zelfs voordat ik dien avond t\'huis
kwam , wist ik vooruit wel, dat moeder mij onder handen zou nemen over
den eed , alsof dat mijn zaak was.
Ik had me niet bedrogen ! Zij was op de hand van hen die ons in
de ellende gestort hadden ; ze voorspelde mij dienzelfden avond , dat ik voor
eeuwig verdoemd zou zijn , omdat ik niet toestemmen wou , dat de Natio-
nale vergadering een troep jodrn en ketters was , bijeengeraapt om de gods-
dienst van onzen Heer omver te werpen. Ze overlaadde mij met verwijtin-
gen , maar ik antwoordde haar niet; ik had al lang de partij gekozen mij
alles van haar te laten welgevallen , al was ze nóg zoo onredelijk.
Vader durfde geen woord te zeggen , en ik beklaagde hem uit den grond
mijns harten.
Dat duurde zoo een dag of drie , vier. De Nationale vergadering had
besloten : dat de eed der bisschoppen , der voormalige aartsbisschoppen en
der pastoors, torn getrouw te zullen zijn aan het volk , aan de wet en aan
den koning, om met zorg de geloovigen van hun district of parochie te
hoeden , en met al hun vermogen de constitutie te handhaven," — binnen
acht dagen na de afkondiging van het decreet afgelegd zou worden , en wel
den eersten Zondag, na de mis. Te weten : door de bisschoppen , de ge-
wezen aartsbisschoppen , de vicaires , de superieuren en directeuren der se-
minariën , in de bisschoppelijke kerk ; en door de pastoors, kapellaans en an-
dere geestelijken , in de kerk van hun parochie , in tegenwoordigheid van den
raad hunner gemeente en de geloovigen ; dat ze twee dagen te voren de
municipaliteit van hun district van hun voornemen om den eed af te leggen,
kennis moesten geven ; en dat diegenen die den eed binnen den gestelden
termijn niet zouden hebben afgelegd, geacht zouden worden van hun betrekking
afstand te hebben gedaan, waarna hun plaats zou vervuld worden door
middel van de verkiezingen, overeenkomstig de nieuwe constitutie, den 12
Juli aangenomen.
Men wachtte dus met spanning den zondag af, om te zien wie van de
pastoors den eed afleggen zouden. Tot zoo lang kuipten en werkten de mon-
niken wat ze maar konden , al de afgeschafte ordes en congregaties zag men
weer verschijnen, de verwarring werd met den dag grooter ! Maar evenzeer
-ocr page 212-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
202
begreep de andere partij toch ook best, dat de bisschoppen en adellijken
bezig waren, alle krachten in te spannen , en dat wanneer ze het wonnen ,
ze al hun bezittingen en privilegiën weer terugkrijgen zouden. Daarom
sloten zich tegelijkertijd de burgers, de werklieden, de soldaten en de boe-
ren aan elkander aan , wel te verstaan diegenen die er hun eer en hun roem in
stelden de wetten huns lands te eerbiedigen, en voor wie het heil van
Frankrijk , wat tevens de zaak der rechtvaardigheid en vrijheid was , boven
alles ging.
Baas Jan had met mij afgesproken, dat we samen naar Lützelburg
zouden gaan , om te zien wat zijn vriend Christophe doen zou , die tot nog toe
het volkomen met ons eens geweest was over die leegloopers van monniken.
Daar het gerucht liep , dat geen enkele pastoor in \'t land de vingers om-
hoog zou steken, wisten we niet meer wat er van te denken. Maar die
pastoor met zijn degelijk gezond verstand en zijn edel hart, zag de zaken
altijd helder in ; hij was nooit in verlegenheid waar zijn plicht lag.
Donderdag avond, den 3n Januari 1791, terwijl we in de smederij druk
aan het werk waren , en het buiten duchtig sneeuwde , zagen we op een-
maal pastoor Christophe, met zijn groote parapluie , zijn driepunt en zijn
versleten lange jas , het hoofd naar binnen steken , uitroepende :
«Goeden dag , baas Jan ! Wat een sneeuw ! Als dat zoo voortgaat,
ligt ze morgen twee voet dik."
»He! dat \'s Christophe ," zei baas Jan, die aanstonds zijn hamer neêr-
lei. «Kom meê naar de herberg."
»Neen , de dag loopt ten einde. Ik ben naar stad geweest, om mijn ver-
klaring in te leveren , en ik heb niet willen voorbijgaan zonder u te zeggen,
dat ik den eed zal afleggen aanstaanden Zondag na de mis. Als gij komen
kunt , Michel en gij, zal \'t mij genoegen doen.\'\'
»Dus legt ge den eed toch af?"
»Ja zeker, Zondag. Maar de oude Steffen staat op mij te wachten;
we zullen er later wel over doorpraten."
Baas Jan en hij gingen daarop uit de smederij, en ik keek om naar
Valentin , wiens gezicht op eens een el lang geworden was , en die daar
stond te kijken met oogen als een uil en open mond , als iemand die geheel
versufd is. Ik daarentegen was recht in mijn schik : ik keek opgeruimd
naar den heer pastoor, de oude Steffen en baas Jan , die daar rustig ston-
den te praten onder al de sneeuw, die in groote vlokken neerviel. Einde-
lijk gaven ze elkander de hand , en pastoor Christophe, eer hij door de witte
straat, met de oude Steffen onder zijn parapluie , zijn reis voortzette , riep
mij van verre toe:
»En gij komt toch ook Michel ? Ik reken op u."
Daarop ging hij heen, en baas Jan kwam recht opgeruimd weer in de
smederij.
»Wie heeft dan toch het gerucht uitgestrooid dat de pastoors den eed
zouden weigeren ?" riep hij. »Ik voor mij, ik was er wel zeker van , dat
de mannen van gezond verstand, die er , Goddank ! nog genoeg zijn in Frank-
rijk , het met ons eens zouden wezen en niet met die koppige ezels, die op
hun oude begrippen van kloosters en abdijen en heercnrechten en grootheid
der adellijken en gemeenheid van het volk blijven staan , alsof we niet allen
van vader Adam afstamden , en alsof we niet allen van adel waren, ha !
ha! ha!"
Als baas Jan goed op streek was ging hij soms door dik en dun; hij
-ocr page 213-
Het Vaderland in nood.                                         203
ontzag zich dan niet, hen die van een ander gevoelen waren , voor scha-
vuiten en deugnieten uit te maken. Dat hinderde mij geducht om onzen
ouden kameraad, die niet antwoordde en gansche dagen stil voor zich heen
zag. Ik voelde wel , dat dit spaak moest loopen ; dat baas Jan verkeerd
deed en dat Valentin, die geen lafaard was, wel den een of anderen
dag zijn geduld zou kunnen verliezen en hem geducht op zijn nommer zetten.
Gelukkig kwam dien dag Nicole ons tijdig roepen voor het avondeten;
ieder trok zijn buis aan en men ging van elkaar zooals altijd , zonder dat
er iets voorviel.
Den volgenden dag wist men reeds , dat pastoor Ott van Pfalzburg e n
zijn kapellaan Himmel hun verklaring niet bij de municipaliteit hadden in-
geleverd ; maar de aalmoezenier van het regiment La Fère , Joseph-Hector,
had ze wel ingeleverd. Men sprak er overal over ; het was de groote zaak
van den dag.
Den Zondag daarop gingen baas Jan, Létumier en Cochard , om niet
te spreken van een aantal andere patriotten uit de stad en uit de Buurten,
op weg naar Lützelburg.
Het sneeuwen had opgehouden. Het kleine witte kerkje was vol met men-
schen , die de sneeuw hunner bergen getrotseerd hadden om bij de plech-
tigheid tegenwoordig te zijn. Men hield het er voor dat verscheidene hunner
geen al te beste voornemens hadden. Maar er werd nog al wat toe ver-
eischt om het volk tegen pastoor Christophe op te zetten , die door iedereen
bemind en geëerd werd. En bovendien zijn broeder Materne , en nog eenige
zulke rosharige reuzen van zijn familie , waren van den Dagsburg gekomen.
Zij stonden in het koor , en wie maar hun lange rechte ruggen , hun schou-
ders als draagbaren en hun kromme neuzen aanz ig , terwijl ze daar voor hun
lessenaar stonden te zingen , — dien verging de lust wel om kabaal te ina-
ken. Want met hun geduchte houthakkershanden zouden ze u, zonder de
minste moeite , over de menigte heen , elkander hebben toegegooid tot aan
de deur, waar een ferm pak slaag op den koop toe u gewacht zou hebben.
Alles liep dus hoogst ordelijk af. De pastoor hield de mis , en eerst
na den dienst kwam hij vooruit tot op de trappen van het koor, tegenover
het publiek; en daarop zeide hij , met een krachtige stem , die overal ge-
hoord kon worden , met opgestoken hand :
»Ik zweer met zorg de geloovigen te zullen hoeden , wier zielezorg mij
is toevertrouwd. Ik zweer trouw aan het volk , de wet en den koning. Ik
zweer met al mijn vermogen de fransche constitutie te zullen handhaven ,
en met name het decreet betreffende de burgerlijke samenstelling der gees-
telijkheid."
Eenige oogenblikken later ging de menigte uit de kerk. Pastoor Chris-
tophe was nog in zijn sacristie ; baas Jan en ik , de groote Materne en zijn
bloedverwanten , we bleven hem in de kerk staan wachten.
Buiten was alles rustig ; de menschen gingen naar huis.
Eindelijk kwam de pastoor ook en nam ons allen meê naar zijn pastorie.
Onderweg zei baas Jan tegen hem :
»Nu , alles is best afgeloopen , al dat geschreeuw van de capucijners
helpt toch niet machtig veel."
Pastoor Christophe was in gedachten verzonken.
*Het gevaar moet misschien nog komen," zeide hij; »maar als wij
onzen plicht maar betrachten , gaat het overige ons niet aan."
Eenmaal in zijn kamertje, waar de ronde tafel gedekt was , sprak hij
-ocr page 214-
204                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
het gebed ; men at in stilte een goede soep en een grooten schotel winter-
kool met spek , met wat noten en kaas bij wijze van nagerecht.
De moeder van den pastoor had rood geweende oogen, ze bediende
zonder een woord te spreken ; dat maakte ons neerslachtig. Tegen het eind
van den maaltijd ging ze de kamer uit, en pastoor Christophe sprak :
»Ziet ge , dat is het begin van de onrust; dat is het treurige van de
zaak! Dat zal spoedig in alle huizen het geval wezen ! De arme vrouw
weent... De capucijners hebben meer gezag bij haar dan ik zelf... Ze
houdt mij voor verdoemd ! En wat zal ik haar zeggen ? Wat er aan te doen ?"
»Kom, kom!" zei baas Jan, zelf ook met de tranen in de oogen,
«mijn vrouw tobt er ook over, maar dat gaat alles wel over, we zullen eerst
die schavuiten er wel onder krijgen. en dan komt het gezond verstand wel
weer boven."
Maar toen sprak pastoor Christophe de volgende woorden , die mij nooit
uit het geheugen zijn gegaan :
»Dat gaat niet zoo gemakkelijk , als gij meent, baas Jan ! Want onze
heeren, de adellijke bisschoppen, zagen liever alles te gronde gaan, dan
hun bezittingen en privilegiën te verliezen. Daarom verbieden ze ons den
eed af te leggen op die constitutie , die hun ontneemt wat zij boven de
godsdienst stellen. — Is de constitutie in tegenspraak met de Evangeliën .\'
Neen ! .. Dat weten ze zeer goed. Ze is in overeenstemming met ons geloof.
Eeeds voor ruim 1700 jaren waren de «Rechten van den mensch" door onzen
Heer voorspeld. Hij had gezegd : «Hebt eikanderen lief, want gij zijt allen
broeders." Hij had gezegd: «Verkoop hetgeen gij hebt en volg mij , en
geef uw geld aan de armen." Maar zij. wel verre van hun bezittingen te
verkoopen , vergaderden steeds meer; zij , wel verre van de gelijkheid der
menschen te willen , waren er slechts op uit nieuwe eereposten , nieuwe
voorrechten en nieuwe onderscheidingen zich te verwerven ; zij , wel verre
van te wenschen dat de wil van God geschiede op aarde gelijk in den hemel,
deden zich zelven te goed in hun trotschheid , in hun gierigheid en in de
verguizing van hun gelijken !
»Die constitutie — die met den geest des Evangelies overeenstemt — is
hun een doorn in \'t oog. Hoe zouden ze kunnen dulden dat de pastoors en de
bisschoppen door het volk benoemd worden, dat slechts naar innerlijke deugd
ziet en de nederigste en geringste pastoors boven hen zou stellen , zooals
dat in de tijden der heilige martelaren geschiedde ? — Zij worden vrij wat
liever benoemd door wezens als M\'»e Pompadour en Dubarry en dergelijke
schepsels, die slechts zien op mooie manieren, complimenten en kniebuigin-
gen , groote namen en lieve woordjes, waar een arme dorpspastoor het nooit
ver in brengen kan. Dat heeft ons mannen als de Rohan , Dubois en al
zulke wezens op den hals gehaald , die een eeuwige schande voor onze gods-
dienst wezen zullen. Zou het volk zulke mannen gekozen hebben ? Zeker
neen! Het volk zou hen als mest buitengeworpen hebben, want elk eerlijk
man bedekte zich het gelaat als hij hen zag.
«Welnu , als de constitutie verklaart, dat zulke ontuchtigen in \'t ver-
volg niet meer de hoogste gunst zullen genieten , dat het arme volk alles
naar zijn eigen behoeften regelen zal, — dan weten ze wel dat hun rijk
uit zal zijn ; hun tijd is voorbij , als die goede wet in stand blijft. En
wanneer de arme pastoors , die ze zoo diep verachten , aan het hoofd hunner
kudden blijven ; als die pastoors vrede, orde, onderdanigheid aan de wet door
de afgevaardigden des volks vastgesteld, prediken , zooals hun plicht is, — dan
-ocr page 215-
Het Vaderland in nood.                                    205
zal die goede constitutie in stand blijven. De pastoors zullen sterk, geëerd
en gezien wezen ; zij zullen het Evangelie doen heersenen. Mochten er kwaad-
willigen opdagen , om het land in opschudding te brengen , dan zullen zij
de eersten zijn om zich voor het vaderland op te offeren en het voorbeeld
te geven van moed tegen den geest des kwaads ; en die groote , heerlijke
Omwenteling, die door den Heer aangekondigd is , zal langs vreedzamen weg
en voor eeuwig tot stand komen.
»Dat is juist wat zij niet willen! . .. Zij willen de verdeeldheid, zij wil-
len den burgeroorlog tusschen ons ontsteken ; en terwijl de eene broeder tegen
den andere aan het strijden en alles in wanorde en tweespalt zal zijn... dan
zullen die mannen van Koblenz , van Worms en van al die plaatsen komen
aan het hoofd van de Pruisen , de Oostenrijkers en de Russen, om ons weer
onder het juk te brengen en hun privilegiën te herstellen , op de puinhoo-
pen van het Evangelie en de Rechten van den mensch. Dat is het wat ze
willen. Zij noemen dat politiek. Maar had onze Heer Jezus Christus poli-
tiek ? Zou hij, als hij politiek gehad had , zich hebben laten kruisigen voor
het heil der ongelukkigen ? Zou hij , de afstammeling van David, dan niet
op de zijde der koningen tegen het volk zijn geweest ? Zou hij dan niet
naar den duivel des hoogmoeds geluisterd hebben , toen die op den berg tot
hem sprak: »Zie dat land , die dorpen , die wateren ! Al deze dingen zal
ik u geven , indien gij nedervallende , mij zult aanbidden." Denkt ge niet
dat de Rohan en consorten in zijn plaats , zich al heel spoedig met het aange-
zicht ter aarde voor den duivel nedergeworpen zouden hebben ? Maar onze Heer
had geen politiek , en ik , arm dorpspastoor, het is naar hem dat ik luister,
hem neem ik ten voorbeeld, en niet die trotsche bisschoppen , die leefden
als heidenen ! Ja , ik zal altijd aan het Evangelie gehoorzamen , en ik zal
nooit heulen met den vreemdeling!"
Hij zweeg een oogenblik , bleek van aandoening; zijn broeder, de groote
Materne, van la Houpe , reikte hem de hand, zeggende :
»Ge hebt wel gelijk , Christophe ; wij zullen altijd staan aan de zijde
van onzen Heer Jezus Christus tegen dezulken als den kardinaal de Rohan.
Ik heb hem gezien ... wij hebben hem gezien met zijn vrouwmensch , de
vrouw van een ander ! Hoe afschuwelijk !"
En al de bergbewoners sloegen het heilige kruis , terwijl ik inwendig
trilde en baas Jan uitriep :
»Ja , we hebben wat schandalen gezien ! .. . Als het volk nog gods-
dienstig is , clan kunnen die rampzaligen het waarlijk niet helpen. En als
ze denken , dat ondanks dat alles hun bevelen voor ons een Evangelie zul-
len zijn , dan zijn ze de plank glad mis."
»Zeker hebben ze onze achting verloren," zeide pastoor Christophe.
«Maar , ik zeg het u vooruit, weldra zullen zij hun lasteringen uitzenden
over de arme pastoors , die zich aan de wetten des lands onderworpen heb-
ben door den eed af te leggen ; ze zullen hen als afvalligen en renegaten
voorstellen. Wij zullen veel te lijden hebben, maar al moest alles mij ver-
laten , vader , moeder, broeders en zusters, vrienden en de gansche wereld,
— als mijn geweten maar gerust is en ik met God ga, bekommer ik mij
om al het andere niet!. . . Al wat ik wensch is , dat die menschen , met
hun politiek van tweespalt en burgeroorlog , maar onzen koning, onze on-
gelukkige koningin en hun omgeving niet in het verderf storten. Als het
volk eenmaal uit den band is, zal het een overstrooming zijn, die verder
gaat, clan men zich vooruit zal kunnen voorstellen. En als er veel bloed
gestort is, zal het hun schuld zijn. Want door de pastoors den eed te ver-
-ocr page 216-
206                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
bieden, maken zij hen bij het volk verdacht, ze verwijderen hen van hun
kudden , ze gewennen de eerlijke lui om de godsdienst te beschouwen als
de grootste vijandin van de vrijheid, de gelijkheid en de broederschap, vij-
andin van al de groote christelijke beginselen, die door de nieuwe consti-
tutie verkondigd zijn . . . God weet wat er dan in de verwarring gebeu-
ren kan I"
Zoo sprak die edele man. En, twee jaren later, in 1793, toen ik
de karren der guillotine zag voorbijgaan, opgevuld met vrouwen, grijsaards,
priesters, burgers , werklieden en boeren , — o ! hoe dikwijls heb ik toen
niet in mjj /elven uitgeroepen :
»Daar gaat de politiek der bisschoppen en émigranten voorbij !"
De kardinaal de Eohan, de graaf van Artois en hun vrienden waren
toen aan den overkant van den Eijn , en onze heeren bisschoppen verklaar-
den de «Openbaring" te Konstanz. Zij zagen de zaken uit de verte aan,
maar kwamen zelf nooit in de Vendée en in het Zuiden, waar de weêrspan-
nige of onbeëedigde priesters moedig aan het hoofd der opgestane boeren ston-
ten ! Ze dachten zeker :
»Wat zijn die menschen toch dom , zich te laten doodslaan voor zulke
kerels als wij !"
En dat was zoo, de ongelukkige boeren van het Westen hadden wel in
hun vaandel kunnen schrijven : «Slavernij , onkunde en ellende" ! Want in-
derdaad , om die te verdedigen, daarvoor streden zij. (*)
Twee of\' drie keeren liet de graaf van Artois aankondigen, dat hij ko-
nien zou om zich aan het hoofd der Vendéers te stellen. Hij kwam zelfs
op een Engelsch schip voor de kust. Maar toen de boeren eenmaal
opgestaan waren, toen alles te vuur en te zwaard vernield werd, en
hij het kanon der republiek hoorde bulderen, maakte die held zich heel
spoedig uit de voeten, en liet de arme drommels alleen voor zijn recht
»door Gods genade" vechten Ge zult dat later zien; men heeft nooit ter
wereld zoo iets lafs aanschouwd.
Al wat ik u van dezen dag nog te zeggen heb, is , dat men bij pas-
toor Christophe over den eed en de zaken des volks bleef praten tot twee
ure in den namiddag. Toen namen die van La Houpe, die nog een heelen
marsch te maken hadden, hun stokken weer ter hand , om nog vóór den
nacht t\'huis te zijn. Men drukte elkander de hand en ieder ging zijns
weegs , terwijl pastoor Christophe den vesper ging houden.
Het was vinnig koud op de hoogte. Baas Jan , recht in zijn humeur,
sprak terwijl hij liep als een haas :
»Alles is best afgeloopen. De capucijners hebben hun slag gemist; mijn
landerijen van Pickeholtz zijn sedert eergisteren vrij wat in prijs gestegen/\'
Ik voor mij , ik dacht aan de woorden van pastoor Christophe; wat hij
van de politiek der adellijke bisschoppen en emigranten gezegd had, gaf
mij vrij wat te denken. Ik zag de toekomst niet helder in.
(*) Pe groote opstand der koningsgezindo boeren in de westelijke provinciën tegen
derevolutie en de nieuwe orde van zaken, vooral in de Vendée, mag hier als bekend voor-
ondersteld worden. Later komt de schrijver er trouwens op terug.
-ocr page 217-
Het Vaderland in nood                                         207
V.
Omtrent dezen tijd hadden er gewichtige veranderingen op de smederij
plaats , en ik moet u dat in bijzonderheden verhalen, omdat \'t het geluk
van mijn gansche leven uitmaakte , niettegenstaande het verdriet dat ik er
de eerste dagen van had.
Ge moet clan weten, dat Valentin zijn middagmaal gebruikte bij onze
buren Eigaud. Hij kon het best vinden met die oude luidjes , die meneer
Valentin vóór en meneer Valentin na tegen hem speelden. Zijn denkbeelden
over het onderscheid der standen maakten juist, dat hij die beleefdheden
wel heel aardig vond. Alle avonden zat hij als een prins in den leuningstoel
des huizes voor een goeden eierkoek met spek of een schotel met vleesch ,
zijn kalkoentje wijn aan de rechterhand, zijn karaf water aan de linker-
hand en zijn voetjes in de sloffen , terwijl de twee oudjes , aan het andere
eind van de tafel hun geboende aardappeltjes pelden en gestremde melk aten.
Valentin vond dat niet meer dan natuurlijk ; hij was eerste knecht en zeide
zeker bij zich zelf:
»Ik ben van een andere klasse dan die Eigauds ; daarom eet ik wat
goeds en moeten zij met den reuk er van tevreden zijn."
Eiken keer dat er bij de Eigauds brood gebakken werd, — en dat
gebeurde om de veertien dagen of drie weken, — liet hij een paar lekkere
K i s c h e s , (*) in den oven doen, en dan werd ik er op te gast gevraagd.
Dan ontkurkte hij een flesch Lotharingschen landwijn , dien hij voor zich al-
leen in den kelder had. Nooit zou het hem in \'t hoofd opgekomen zijn er
een glas van aan vader Eigaud aan te bieden ! Dat hinderde mij des te meer,
daar de beide oudjes met begeerige oogen naar ons keken; maar ik durfde
er niet van spreken tegen Valentin : hij zou boos geworden zijn , dat ik on-
zen stand zoo weinig in eere hield, en zou mij misschien niet meer uitge-
noodigd hebben.
Somtijds liet hij mij broeder Etienne ook meebrengen, wiens kleine
glimneus al bij voorbaat op en neer ging als hij de K i s c h e s maar rook,
en die ons altijd aan het lachen bracht door zijn verbazend gezonden eetlust.
Valentin hield veel van hem en leerde hem , zondags na den vesper, al zijn
geheimen van het broeien, opkweeken en vangen der vogels ; want vogels
waren zijn liefhebberij, hetzij om ze op te eten , zooals de lijsters en vinken,
hetzij om ze te hooren zingen, zooals de leeuwerikken en nachtegalen. Dat
was zijn grootste genoegen. Tegen het einde van Juli was zijn kamer, op
de eerste verdieping van de Eigauds , dan ook vol vogels die hij in het bosch
gevangen had , en de glazen van zijn vensters waren dan meest van onder
tot boven bemorst. Hij had ze bij honderden van alle soorten. Diegenen
die van wormen of vliegen leven , zooals de nachtegalen en de sijsjes , liet
hij voor den winter weer los , en de anderen die zaden eten, hield hij over.
Men kon kwalijk door het portaaltje van zijn kamer komen , zóó vol was het
(,*) Een soort van platte koeken met stukjes gesmolten boter bezaaid, en die zeer
heet gegeten worden.
-ocr page 218-
208                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
met allerlei zaden , die er aan den zolder hingen te drogen. Want hij ver-
bouwde dat alles zelf in een hoekje grond achter het. huisje.
Zoo was zijn leven ! In den winter, als er sneeuw lag, maakte hij zijn
knippen en vallen en strikken klaar en sprak liefst over den trek der lijs—
ters , de komst der vinken en hoeveel hij er wel dat jaar hoopte te vangen.
Vóór de Omwenteling had hij bijna nergens anders met mij over ge-
sproken , en altijd op genoegelijken toon; maar sedert de Generale Staten
was zijn humeur slecht geworden en was hij vaak bitter. Zoo dikwijls als
we \'s avonds bij elkaar waren om een praatje te maken , onder het snijden
van fluitjes of dergelijke, deed hij niets dan zich beklagen over den trots en
de domheid van baas Jan, en hij riep , de schouders ophalende uit :
»Die man zegt tegenwoordig niets dan dwaasheden ; hij heeft het hoofd
vol van schoenmakers die kolonels, houthakkers die prinsen en baas Jannen
die afgevaardigden worden ! Niets is te hoog voor een patriot van zijn slag ;
hij meent al de bosschen van monseigneur den kardinaal-bisschop in handen
te hebben en ze met assignaten te betalen. Geen kerkelijke ban , geen tal-
rijke legers des konings, geen hulp van de gansche christenheid , — niets
jaagt hem schrik aan."
Daarbij lachte hij bitter. En zelfs op de smederij, in plaats van te
zwijgen , liet hij zich dikwijls zeer scherp uit tegen de Nationale vergadering,
de burgerwacht en al de mannen van de volkspartij. Het was zeer verdrie-
tig voor baas Jan om dat te moeten aanhooren en een knecht te hebben ,
die hem belette naar hartelust tegen de adellijken en de bisschoppen uit te
vas-en. Hij hield zich zooveel mogelijk in ; maar de dagen van slecht nieuws
gebeurde het hem dikwijls, nadat hij lang gezwegen, zijn wangen opgebla-
zen en gebromd had, dat hij op eens uitbarstte :
»0! die schelmen! . . . o! dat vee! . .." zonder «lat hij zei wie hij be-
doelde.
Valentin begreep best dat hij op de heeren of bisschoppen doelde, en
antwoordde hem dan , óók zonder te zeggen wie hij meende :
»Ge hebt wel gelijk , schelmen en vee van allerhande soort zijn er maar
al te veel in do wereld!"
Dan keek baas Jan hem vrij leelijk aan en zei:
:»En domkoppen ook !"
En Valentin antwoordde :
»Ja , dat geloof ik ; vooral zulke die zich zelven voor heel loos houden ,
dat zijn de ergsten !"
En dat ging dan op dien toon voort. Dikwijls zag ik baas Jan kers-
rood en Valentin doodsbleek worden van drift, en ik zeide in mij zelf:
»Ze krijgen elkaar nog bij de kladden!"
Maar tot op die geschiedenis van de eedaflegging waren al die kleine
buien nog voorbijgedreven. Doch in den loop van de maand Januari 1791
kwam er eiken dag iets nieuws : dan hoorde men dat de pastoor van dit dorp
den eed had afgelegd , dan die van een ander dorp. Iets later , dat de pas-
toor Dusable , van Mittelbronn, in de plaats van Ott van Pfalzburg geko-
men was ; dat al de pastoors van de Nationale vergadering , de abt Grégoire
vooraan, den eed vernieuwd hadden, enz.
Baas Jan lachte en was uitgelaten ; hij zette zijn borst ééns zoo hoog
en zong : »Ca ira ! . . . ca ira !" terwijl Valentin hoe langer hoe somberder
werd. Ik begon zelfs al te gelooven , dat hij bang voor baas Jan was en
dat hij niet kwaad durfde worden , — toen op zekeren morgen de tijding
kwam, dat de bisschop van Autun, Talleyrand-Périgord, de bisschoppen
-ocr page 219-
Het Vaderland in nood.                                    209
die den eed afgelegd hadden, zou. inwijden, ondanks het verbod van den pans.
Baas Jan was er zoo opgewonden blij over , dat hij begon door te dra-
ven en zei: dat Monseigneur Talleyrand-Périgord een echte apostel van den
Christus was ; dat hij ook reeds den verkoop van de goederen der geestelijk-
heid voorgesteld had ; dat hij de mis gehouden had op het Champ-de-Mars , op
het altaar des vaderlands, den dag van de Bondsfeesten (14 Juli 1790):
en dat hij nu aan dat alles de kroon zou opzetten door de wijding
der bisschoppen; dat die verstandige man de achting van ieder welden-
kende verdiende, en dat de weerspannige bisschoppen ezels waren bij hem
vergeleken.
Maar Valentin , die hem al dóórsmedende schijnbaar bedaard had aan-
gehoord, vloog op eens tegen hem op , zoodat ze neus aan neus kwamen
te staan , en bulderde hem toe :
»Dat \'s voor mij dat je dat zegt! denk je dat ik dat niet voel ? Zal ik
je eens wat zeggen: je Talleyrand-Périgord is een gemeene Judas! Versta
je me , een Judas! En zij die hem prijzen , zijn ook Judassen !\'\'
En terwijl baas Jan van verbazing terugdeinsde , voegde hij er bij :
«Ezels ? .. . onze bisschoppen ezels ? . .. Je bent zelf een ezel!.. . een
verwaande kwast, en zoo dom als je trotsch bent!\'\'
Toen hij dat hoorde stak baas Jan zijn handen uit alsof hij hem wur-
gen wilde , maar Valentin hief zijn hamer in de hoogte en riep :
»Ik raad je, raak me niet aan!"
Hij zag er verschrikkelijk uit, en als ik niet op hetzelfde oogenblik
tusschen hen in gevlogen was, zou er een ongeluk gebeurd zijn.
»In \'s hemels naam! baas Jan, Valentin!" riep ik, «bedenkt toch wat
ge doet!"
Toen werden ze beiden doodsbleek. Baas Jan wilde spreken , maar hij
kon niet, hij stikte van drift; en Valentin, zijn hamer in een hoek smij-
tende , riep:
»Nu is het uit! Ik heb me genoeg laten trappen sedert twee jaar . . .
Ge moet maar een anderen knecht zoeken."
»Ja," zeide baas Jan, stotterende van drift, »ik heb ook genoeg van
zoo\'n aristocraat van een knecht!"
Maar Valentin antwoordde daarop :
»Ge zult met me afrekenen! En ge zult me een getuigschrift geven
voor de vijftien jaren, die ik bij u gewerkt heb, hoort ge? Goed of slecht,
om \'t even ! Ik wil zien wat een patriot als gij op een aristocraat als ik
te zeggen kan hebben."
En metéén ging hij de deur uit, in der haast zijn buis grijpende, dat
hij buiten de deur aanschoot, terwijl hij het huis der Bigauds binnenging.
Baas Jan stond verplet.
«Ellendeling!" zeide hij.
En een oogenblik daarna vroeg hij mij :
«Wat denkt gij van zoo\'n hondsvot ?"
»Och ! zeker is hij een gek," zeide ik ; »maar het is toch altijd een
brave kerel, een eerlijke knecht en een goed werkman. Ge hebt ongeljjk.
baas! dat ge hem in den laatsten tijd zoo getergd hebt."
»Wat zeg je daar, heb Ik ongelijk ?" schreeuwde hij.
»Ja," antwoordde ik, »ge verliest een goeden knecht, een man die
vroeger veel van u hield, en het is uw schuld dat ge hem verliest, ge hadt
hem niet tot het uiterste moeten brengen."
Hij scheen over die woorden hoogst verwonderd, maar eindigde met te zeggen:
revolutie.                                                                                                                  14
-ocr page 220-
210                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»Ik was baas! ... En als ik de baas niet geweest was , zou hij er van
gelust hebben! ... Maar het mag wezen zoo het wil, Michel, gij zegt me
wat ge denkt, en dat is goed van u. Wat gebeurd is, sjiijt me... ja, het
spijt me... maar \'t is nu eenmaal zoo. Kon ik ook denken, dat er zoo\'n dom
wezen bestaan kon?"
Ziende dat hij berouw had, trok ik zonder een woord meer te zeggen
mijn buis aan en liep naar de Kigauds. hopende alles nog in orde te zullen
brengen; want ik hield toch veel van Valentin, het was me of we niet
meer buiten elkaar konden leven. Baas Jan begreep wel wat ik doen wou ,
en hij liet mij begaan; hij ging in zijn huis.
Toen ik de deur van de lligauds open deed , stond Valentin daar alles
aan de twee oudjes te vertellen; ze zaten met de grootste ontsteltenis naar
hem te luisteren. Ik viel hem in de rede en riep :
»Maar Valentin! ge kunt niet van ons weggaan, dat gaat niet, ge
moet het vergeten!... baas Jan wil ook niets liever dan dat... Meen niet,
dat hij niets meer met u te doen wil hebben ; integendeel, hij acht u en
houdt wel van u , daar ben ik zeker van.\'\'
»Ja ," zeide de oude Kigaud , »dat heeft hij mij wel honderdmaal gezegd.\'\'
»Wat kan me dat helpen V\' antwoordde Valentin. »Vóór die Generale
Staten hield ik ook wel van den man ; maar sedert hij zijn voordeel heeft
gedaan met de rampen van dezen tijd , om zich de goederen van de kerk
toe te eigenen, beschouw ik hem als een roover. En bovendien," riep hij,
terwijl hij op een stoel neerviel en met de vuist op tafel sloeg, »het is
die trots , te meenen dat alle menschen gelijk zijn , die trots is het, dien ik
niet kan uitstaan. Zijn hebzucht zal hem in het verderf storten , ik zeg het
je , en dat zal goed zijn óók. Gij, Michel! gij kunt het niet helpen, het on-
geluk heeft gewild , dat ge in \'t gezelschap van een baas Jan en een Chauvel
zijt beland ; dat is uw schuld niet! — Als alles in orde gebleven was , hadt
gij binnen een jaar of vijf een eigen smederij en het meesterschap kunnen
koopen; ik zou u geholpen hebben , ik heb zestienhonderd livres spaarpen-
ningen bij den notaris Boileau te Pfalzburg staan. Gij zoudt een christelijk
huwelijk hebben aangegaan ; we hadden samen gewerkt, en ge zoudt gezien
hebben , of de oude knecht ook van het huiselijk leven en lieve kinderen
houdt.
Onder het spreken werd hij week, en ik begon nog eens weer :
»Neen , Valentin! neen ! ge gaat niet heen ; \'t kan niet!\'\'
Maar oogenblikkelijk streek hij de hand over de oogen en zeide met
vaste stem, terwijl hij oprees :
»We hebben vandaag Donderdag ; overmorgen , Zaterdag , \'s morgens
heel vroeg, vertrek ik. Een man moet zijn plicht vervullen: te willen blijven
in een hol, waar men gevaar loopt voor zijn ziel, dat is zondig, misdadig
zelfs. Ik heb reeds te veel gevaar geloopen ; ik had al lang moeten heengaan,
maar ik was te zwak, omdat we zoo aan elkaar gewend waren. Nu is alles
uit, en ik ben blij toe. Zeg aan baas Jan dat alles morgen avond in
orde moet zijn , verstaat ge ? Ik wil hem niet meer spreken ; hij zou zich
nog verbeelden mij te kunnen bekeeren."
Daarop ging hij in den gang en klom de trap op naar zijn kamer. Ik
stak de besneeuwde straat over en trad zeer terneergeslagen de groote zaal
van de Drie Duiven binnen , waar Nicole bezig was de tafel voor het middag-
eten te dekken. Vrouw Catherine hielp haar, maar was geheel in de stilte ;
baas Jan had haar zeker pas zijn twist met Valentin verteld ; hij liep de
kamer op en neer , met de handen op den rug- en het hoofd voorover.
-ocr page 221-
Het Vaderland in nood.                                    211
»Welnu V vroeg hij.
»Ja , baas ! hij vertrekt overmorgen in de vroegte; hij heeft me opge-
dragen u te zeggen , dat dan alles in orde moet wezen."
»Goed , de zestig livres van deze maand liggen klaar en het getuig-
schrift is spoedig ojjgesteld , nu hij dan toch heen wil gaan. Maar zeg hem,
dat ik als vrienden scheiden wil; zeg hem dat ik hem ten eten noodig, en
dat er dan noch over heeren , noch over capucijners, noch over patriotten
gesproken zal worden ; zeg hem dat uit mijn naam! En breng hem aan het
verstand , dat twee oude kameraden zooals wij, elkaar toch wel de hand
kunnen drukken en een flesch samen drinken eer ze van elkaar gaan, al
zijn ze het niet eens over de politiek."
Ik zag dat hij aangedaan was; ik durfde hem niet zeggen dat zijn
knecht hem niet eens wilde spreken!
Op hetzelfde oogenblik ging Valentin juist ons venster voorbij, den stok
in de hand , met snellen pas stadwaarts. Hij ging zeker zijn geld van den
notaris ophalen ; baas Jan schoof het venster op, en riep hem na :
»Valentin!... Hé, Valentin!"
Maar hij keek niet eens om en stapte door. Toen kwam de kwaadheid
bij baas Jan weer boven :
»De schavuit wil niet eens naar mij hooren !" zeide hij , terwijl hij het
venster weer dicht schoof; »het is een haatdragend wezen. — Ik had óók wel
wat schuld... Ik had al berouw te veel gezegd te hebben; welnu , thans
heb ik mij niets meer te verwijten. 0! leelijke aristocraat, wil je me niet
eens aanhooren!"
Daarop opende hij zijn secretaire , in den hoek van de zaal, en zeide
tegen mij:
»Ga eens zitten , Michel! dan zal ik u zijn getuigschrift voorzeggen."
Ik dacht dat hij hem een slecht getuigschrift zou geven , en ik vermat
mij hem te zeggen , dat hij na het eten bedaarder zou zijn en dat zulks beter
zou wezen.
»Neen , neen !" zeide hij kortaf, »ik wil er dadelijk een eind aan ma-
ken , en dan er niet meer aan denken."
Ik ging dus zitten en baas Jan liet mij, ondanks zijn drift, het mooiste
getuigschrift dat men zich denken kan, opschrijven, waarin stond , dat hij
een uitstekend werkman, een brave, trouwe, eerlijke en ijverige knecht
was ; dat hij hem met leedwezen zag vertrekken, maar dat bijzondere aan-
gelegenheden hiervan de oorzaak waren , en dat hij hem aan alle smidsbazen
als een voorbeeldig knecht aanbeval. Daarop liet hij mij nog eens oplezen
wat hij gedicteerd had, onderteekende het en zeide :
»Zoo is het goed ; breng hem dat van avond of morgen. Neem ook het
geld : laat hij het nazien en u quittantie geven. Als hij u vraagt om hem
uitgeleide te doen , zooals onder kameraden gebruikelijk is, dan geef ik u
den geheelen Zaterdag vrij. En nu , laat ons gaan zitten en eten."
De soepschotel stond al op tafel, en men ging zitten.
Dien ganschen dag gebeurde er niets bijzonders meer ; Valentin liet zich
niet meer op de Buurten zien , en eerst den volgenden dag ging ik hem op
zijn kamer opzoeken. Hij was bezig zijn kooien , zijn knippen en strikken in
orde te brengen. Ik gaf hem het getuigschrift, dat hij las en in zijn zak
stak , zonder een wooi\'d te spreken , daarop telde hij het geld na en gaf
mij quittantie.
»Alles is nu in orde," zeide hij. »Doch aan u en uw broer Etienne
-ocr page 222-
I
212                       Geschiedenis Van de Fransche Revolutie.
geef ik al mijn vogels, mijn kooien en mijn zaden. 6e kunt er meê doen
wat ge wilt."
Ik bedankte hem, met tranen in de oogen, voor Etienne en voor mij.
Daarop zeide hg nog :
»Ge gaat morgen om acht uur met mij mede tot op de hoogte aan
den kant van Saverne. Daar zullen we afscheid nemen ; baas Jan kan u dat
niet weigeren."
»Neen," zeide ik, »hij heeft mij zelfs den ganschen dag vrij gegeven."
»Dat is ook gebruik onder kameraden,\'\' antwoordde hij. »Dus gaan we
om acht uur op weg, zonder mankeeren."
Daarop verliet ik hem, en den volgenden morgen stapten we samen
op , zooals afgesproken was. Ik droeg zijn reiszak ; hij liep achter mij, op
zijn stok leunende , want hoe sterk hij in de armen ook was , in zijn beenen
werd hij spoedig moê.
Ik zal dien dag nooit vergeten, niet alleen wegens de massa sneeuw
die we moesten doorwaden en het prachtige gezicht van den Elsass , dien we
van de hoogte onder het witte sneeuwkleed voor ons zagen liggen, met zjjn
dorpjes , zijn rijen boomen en zijn bosschen ; maar ook om al wat Valentin
tegen mij zeide in de herberg den «Groenen Boom", waar we om negen uur
aankwamen.
In gewone tijden was dat de pleisterplaats van de voerlui, maar in
Januari zou niemand licht zich aan zoo\'n weg gewaagd hebben.
De kleine herberg , midden tusschen de dennen , aan den rand van de
steilte, was bijna onder de sneeuw bedolven ; men kon nog maar even het
voetpad zien , waar slechts een paar personen sedert den vorigen dag geloo-
pen hadden, en de kleine vensters, waarvoor de sneeuw een weinig weg-
geveegd was. Zonder den rook , die van het dak omhoog steeg, zou men
gemeend hebben , dat alles in deze streek dood was.
Toen we binnenstapten , zagen we een oude vrouw , die bij het vuur
zat te slapen, met den voet nog op haar spinnewiel; we moesten haar wakker
maken , en toen eerst begon het spitshondje met zijn lange witte haren, zijn
pluimstaart, spitsen neus en rechte ooren , onder de tafel, te keffen. Het
was bang geworden toen het ons buiten hoorde aankomen, en was daar
weggekropen.
De oude vrouw sprak niets dan Duitsch; ze had groote zwarte linten
op het hoofd; haar man was naar Saverne om benoodigdheden te halen. Ze
bracht ons wijn , een stuk roggebrood en kaas.
Valentin zette zijn zak op de bank en ging er bij zitten , met zijn rug
tegen het kleine venster, zijn stok tusschen de knieën en zijn handen ge-
kraisd er op ; ik ging tegenover hem zitten, en het oudje viel weer in slaap,
terwijl ze zich in postuur zette om te spinnen.
»We zullen hier afscheid nemen," zeide Valentin , »op je gezondheid ,
Michel!"
»En op de uwe," antwoordde ik in droeve stemming.
»Ja ," zeide hij, na met een zekere plechtigheid zijn glas te hebben
leeg gedronken , »ik ben voldaan, mijn geweten is gerust; ik heb het land
der zonde den nek toegekeerd , ik heb den wandelstaf opgenomen en ik ben
op weg naar mijn Heilige. Ik had al lang moeten vertrekken; ik ben te
beschuldigen dat ik zoo lang in de gevangenschap van dit Babyion gebleven
ben; daarover maak ik mij verwijtingen; dat is mijn fout.... mijn zeer
groote fout!. . . We waren ook zoo lang aan elkaar gewend!"
Op die wijze praatte hij eenigen tijd voort, en het was mij of ik
-ocr page 223-
Het Vaderland in nood.                                   2IS
moeder hoorde, als ze te huis kwam van de mis bij een weêrspannigen
priester, hier of daar in het gebergte. Het was de capucijner Eléonore ,
die uit hem sprak ! Eindelijk zeide hij, met de oogen ten hemel geslagen
en de handen uitspreidende:
»Het uur der genade is gekomen ... Er is vergeving voor elke zonde!...
Ik kom laat tot berouw , maar te laat is het nooit. Uw goedertierenheid,
o God ! is oneindig."
»Maar, zeg eens Valentin! waar gaat ge nu heen ?" vroeg ik hem.
»Gij, Michel" zeide hij mij in \'t gelaat ziende, als om daaruit te le-
zen of hij mij hierop antwoorden moest, — »in uw hart zijt ge een dei-
onzen , zonder het te weten ; uw verblinding komt van anderen. — Gij zult
het wel aan niemand zeggen ! En al zeidet ge het, wat zou het mij hinde-
ren ? Wat geschreven is , is geschreven, het uur van Babel\'s val heeft ge-
slagen ; eer deze sneeuw gesmolten zal zijn, zal ieder loon naar werken
ontvangen ... Gij, ge zult gespaard worden ... ja , gij zult gespaard worden!
Maar, zie die boomen , Michel! die boomen zullen kraken onder het gewicht
der patriotten die er aan opgehangen zullen worden, en hun takken zullen
er onder breken."
Al dat gezeur maakte mij naargeestig. »Ja, ja, Valentin !" zeide ik, »ik
wil u wel gelooven, \'t is wel mogelijk; maar ondertusschen gaat ge toch
ergens heen ?"
»Ik ga naar Mainz," zeide hij met een schuinschen blik naar de oude
vrouw , die sliep ; »ik ga naar onze goede prinsen, en in de eerste plaats
naar den man naar Gods hart, Monseigneur den graaf van Artois. Op hem
is onze hoop gevestigd. En van Mainz gaan we naar Lyon, dat de hoofdstad
van het rijk zal worden , want de andere is geschandvlekt, er zal geen steen
van op den andere blijven. De generaal Bender heeft de patriotten van
België (*) al tot rede gebracht; nu komen die van het ontheiligde Frankrijk
aan de beurt. Ge zult het zien Michel! ge zult het zien ! Cavalerie, infan-
terie, artillerie, de Uhlanen en Pandoeren, alles zal tegelijk oprukken!
Ze zullen intrekken van den kant van Savoye en van Luikerland , van den
kant van Zwitserland en Spanje; en onze heeren zullen voorop gaan ter
bevrijding van den armen martelaar, die om onze zonden lijdt. Dan , ge-
lukkig de weidenkenden! gelukkig de onderdanigen! gelukkig de oot-
moedigen en getrouwen !... maar wee den trotschen , die het hoofd hoog-
moedig opsteken, wee den antichristen en den koopers van de gestolen
bezittingen ! Voor hen geen genade ; geen genade voor de mannen als Jean
Leroux , Létumier, Elof Collin ! . .. hun hennepdas is al klaar. Gij, ge zult
niets te vreezen hebben , gij zijt een goede zoon , die zijn vader en moeder
onderhoudt, en dat is mooi! . . . Gij zult wel weer tot beter inzicht komen.
Alleenlijk, als onze prinsen in den Elsass of te Metz zullen zijn , moet ge
niet mede tegen hen uittrekken, om den opstand te beschermen. Geen
enkele zal er levend afkomen , dat zeg ik u ; monseigneur de graaf van
Artois heeft alles reeds in orde! Blijf dan waar ge zijt, laat Létumier, Co-
charten baas Jan alleen trekken. De soldaten in het land zullen zich ook
tegen hen keeren, die zijn allen vóór onze prinsen. Men zal eerst het
Babel van ongerechtigheden vernietigen, het rampzalige Parijs !"
Ik dacht, terwijl ik naar dat suikerbroodvormige hoofd van Valentin keek :
»Hoe treurig! .. . de arme kerel is gek geworden!"
Heel bedaard antwoordde ik hem :
(•) Nov. 1790.
-ocr page 224-
214                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
»Ge gaat naar Mainz , dat\'s goed en wel; maar wat gaat ge daar doen ?
Ge zijt geen soldaat, dunkt me. En dan, op uw leeftijd!"
»0 !" riep hij, »er zal genoeg te doen zijn ; mijn plaats is mij van zelf
aangewezen, ik zal als smid bij een regiment cavalerie dienst nemen, en zal
in die betrekking voor het heil mijner ziel wei\'ken."
Toen zeide ik geen woord meer ; en , daar onze flesch leeg was, tikte
ik om een andere te bestellen; maar dat wilde hij volstrekt niet hebben
en riep:
»Neen Michel, neen! \'t is genoeg ! Een matig glas wijn doet goed ,
twee zou te veel zijn."
Hij gespte zijn reiszak aan, betaalde de flesch , en we gingen de deur
uit onder het gekef van den spits , die nu moed begon te scheppen.
Buiten gekomen breidde Valentin zijn lange armen uit en we omhelsden
elkaar. Daarop daalde de arme drommel de hoogte af naar den kant van
Saint-Jean-des-Choux, op den weg naar Weissenburg. Ik keek hem eenigen
tijd na; hij waadde door de sneeuw en hief het hoofd telkens weer fier
omhoog, als een kerel van twintig jaar.
Ik nam den terugtocht naar de Buurten aan. Al wat Valentin mij ge-
zegd had, kwam mij als louter razernij voor. Ik wist toen nog niet dat de
adellijken en de koningen van Europa een soort van vrijmetselaarsbond onder
elkaar vormden ; dat ze geen Franschen, Duitschers , Bussen , maar vóór
alle dingen edelen waren , en dat ze elkaar hulp en bijstand verleenden om
de volken onder het juk te houden. Dat denkbeeld kwam mij al te afgrijselijk
voor ; ik kon het niet gelooven.
Het was bij twaalven, toen ik weer in de Drie Duiven binnenstapte.
»Zoo , zijt ge daar!\'\' zeide peetoom , »ge komt nog juist bij tijds om
meè te eten. Is hij vertrokken ?"
»Ja, baas Jan."
»Naar welken kant?"
Ik was verlegen wat ik daarop antwoorden zou, maar dat behoefde
ook niet.
»Goed , goed ," zeide hij knipoogende , »hij gaat zich bij de émigranten
te Koblenz voegen ; ik dacht het wel!"
En hij ging zitten , zeggende:
>>Laat ons eten en niet meer aan dat uilskuiken denken."
Onder het eten scheen hij recht opgeruimd.
«Nu zijn we alleen , Michel," zeide hij, »nu behoeven we van ons hart
geen moordkuil te maken. Maar eerst moeten we andere maatregelen nemen.
Ik ben over u tevreden, ge hebt mij altijd goed voldaan ; gij staat als
werkman nog niet gelijk met Valentin, — want, men moet billijk zijn ,
hij was een duchtige werker, — maar in gezond verstand zijt ge hem
duizendmaal de baas ; de rest zal met der tijd wel komen. We zullen het
altijd eens zijn."
En , toen het eten afgeloopen was en ik wou opstaan, legde hij zijne
hand op mijn schouder en zeide :
»Blijf zitten , Michel! we hebben nog wat te bespreken. Catherine! haal
me eens een flesch. Van daag nog moet alles in \'t reine zijn."
Vrouw Catherine ging de kamer uit. Ik verwonderde mij over de op-
geruimdheid van baas Jan ; maar ik voelde wel dat hij het goed met mij
vóór had. Zijn vrouw bracht de flesch en ging naar de keuken om Nicole
te helpen bij het omwasschen, en wij bleven alleen in de groote zaal.
-ocr page 225-
Het Vaderland in nood.                                       215
»We zullen niet gestoord worden," zeide peetoom terwijl hij de glazen
inschonk , »bij zulk sneeuwweêr komt er niemand in de herberg."
Toen , na een teug gedronken te hebben , zeide hij nadenkend :
»Ge moet weten, Michel ! dat mijn landerijen van Pickeholtz de besten
zijn van den geheelen ban van Lixheim; ik heb me daarvan overtuigd toen
ik ze laatst overal rondgewandeld heb. Het is een zware grond , door-
mengd met mergel. Daar kon van alles in overvloed op groeien ; maar
die luibuizen van Tiercelijnen hebben alles verwaarloosd; het water van de
rivier is niet gekeerd , de weiden zijn letterlijk moerassen , er groeien biezen
en allerlei onkruid , dat het vee niet eten wil. Niets zou gemakkelijker ge-
weest zijn, dan het water een goeden afloop te geven , door er de boomen
uit te halen , die er sedert eeuwen in gevallen zijn. Maar de kerels keken
daar niet naar om , ze hadden genoeg in hun bedelzak ieder keer dat ze
weer van hun tochten t\'huis kwamen. De hammen hingen te rotten op hun
zolders. Wat een %plk !.... Op de hooge gronden, daar bleef alles braak liggen,
en alles verdroogde; de oude notenboomen en pereboomen spreidden hun
takken in het wilde uit en bedekten alles met hun schaduw. De ploeg zal
wat te doen hebben om dat alles om te zetten en de bijl ook ; aan takke-
bossen en brandhout zullen we geen gebrek hebben, ik heb er minstens voor
vier jaar genoeg van.
»Het zal geen kleinigheid zijn om die hondfcrd vijftig morgen lands in
goeden staat te brengen , om grond die in geen honderde jaren een vork
mest gekregen heeft, te bemesten, te ploegen en te bezaaien. Diel50mor-
gen hadden mij dit jaar twee duizend vier honderd livres moeten opbrengen,
en ik heb er geen zes honderd van gekregen. Dat komt van de luiheid en
lamheid dier leêgloopers ; dat ruïneert een land !
» Welnu , we zullen daar wijs op stellen. Ik heb het dak van de kleine
boerderij , die een bouwval werd , laten vernieuwen ; ik heb de vermolmde
balken van de schuur vernieuwd en den stal laten bevloeren. Nu is alles
weer zoo wat in orde. Maar ik zal een heelen bult mest moeten hebben, en
om mest te krijgen moet men vee hebben. Dat zal ik hebben. De plaats van
Catherine , te Fleisheim, heeft altijd goed opgebracht; onze herberg leverde
ook nog wel aardig op; we zullen die zaak wel opknappen. Alleen ik zal
hier niet kunnen blijven; de hoofdzaak voor een landbouwer is, op zijn
grond te wezen , te zien of ieder zijn werk doet, of bet vee goed opgepast,
de grond goed omgewerkt wordt, enz. enz. Men moet er bij zijn. Ik zal het
geheele voorjaar en den herfst daar ginds blijven, en maar een paar keeren
per week in de Buurten komen. Catherine heelt mij niet noodig om de her-
berg in orde te houden ; maar ik moet iemand hebben die over de smederij
gaat, en daarvoor heb ik u gekozen. Gij zult baas zijn in mijn plaats. Ge
zult u zelf een goeden knecht zoeken , want gij zijt de verantwoordelijke
man , en de knecht moet den meester passen. Van nu af aan geef ik u vijftig
livres per maand in plaats van dertig. En daar zal het niet bij blijven ; met
werken en oppassen zult ge niet te klagen hebben. Ik houd van u , ge zijt
een ferme jongen ; ik heb u om zoo te zeggen opgevoed ; ik ben uw peetoom ;
ik heb geen kinderen... ge begrijpt me !"
Hij eindigde met aangedaan te worden; wat mij betreft, ik was zoo
gelukkig , dat ik zeide :
»0 , baas ! ge maakt een man van mij , en ik voel dat ik het verdien ;
ja , door de vriendschap die ik u toedraag, verdien ik het."
»En door uw goed gedrag ook," zeide hij mij de hand drukkende,
»door uw ijver en uw gehechtheid aan uw familie. Als ik een zoon had ,
-ocr page 226-
216                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
zou ik hein wenschen zooals u. Om kort te gaan, dat is afgesproken , tot
aan het voorjaar zullen we nog samen werken ; ik zal u leeren wat ge nog
noodig hebt; gij zult u ondertusschen een knecht zoeken, en dan , zooals nu
tusschen ons bepaald is."
Daarop gaf hij mij de hand. O ! men kan zeggen , dat, zoo er veel
ellende in de wereld is , er ook heerlijke dagen komen! Toen baas Jan mij
liet meesterschap gegeven had , voelde ik die zekere fierheid iets uit zich zelf
te wezen en niet altijd een order te moeten afwachten om te gehoorzamen.
De gedachte aan het geluk van Marguerite , wanneer ze het groote nieuws
hooren zou, vervulde mij met blijdschap. Maar wat me nog meer verheugde,
was te weten dat ik met mijn vijftig livres in de maand het kostgeld van
mijn broeder Etienne te Lützelburg zou kunnen betalen, en hem zoodoende
door pastoor Christophe kon laten onderwijzen , totdat hij bekwaam zou zijn
om schoolmeester te worden. Dat geluk was nog het grootste van allen,
omdat ik altijd zoo bang geweest was den zwakken stumpert ten laste van
het dorp achter te laten , als mij eens wat overkomen mocht. En, toen ik mii
de vreugde van vader voorstelde , vroeg ik dadelijk aan baas Jan naar huis
te mogen gaan.
»Ga gerust", zeide hij, »en verheugt u allen in uw geluk!"
Ik had geen minuut noodig om t\'huis te komen; vader, Etienne en
Mathurine vlochten korven ; ze keken vreemd op mij al te zien, op een uur
waarop ik anders altijd in de smederij aan het werk was. Moeder was bij
het vuur aan haar huiswerk ; ze draaide het hoofd even om en werkte toen
weer voort.
»Wat is er te doen , Michel ?\'\' vroeg vader mij.
En ik , in mijn opgetogenheid, riep dadelijk : »Baas Jan geeft me vijftig
livres per maand. Valentin is weg; nu kom ik in zijn plaats, en ik verdien
vijftig livres ! Baas Jan heeft me gezegd , dat hij met \'t voorjaar naar Pic-
keholtz gaat\', om zijn boerderij te beheeren, en dat ik dan baas in zijn
plaats worden zou, en dat alles op mij rusten zou en dat ik mij al vast zelf
een knecht kon kiezen."
Toen hief vader de handen ten hemel en riep uit:
»0, mijn God! is het mogelijk! O , nu kan men zeggen , mijn kind ,
dat ge beloond wordt voor alles dat ge aan ons doet!"
Hij was opgestaan. Ik vloog in zijn armen en zeide:
»Ja , en \'t is ook gelukkig voor Etienne ! Ik dacht er al lang over om
hem naar pastoor Christophe te zenden om voor schoolmeester te leeren;
tot nog toe had ik er geen geld voor..."
Maar moeder liet mij niet uitspreken , ze schreeuwde :
»Hij gaat er niet heen!... Ik wil niet hebben, dat hij een heiden
wordt!"
Toen ze dat zeide , keerde vader zich op eens om; hij zag haar aan ,
met een gelaat zoo wit als een doek , en zeide op een toon van toorn en
verontwaardiging , zooals we nooit van hem gehoord hadden:
»En ik zeg dat hij wèl gaan zal! Wie weerga is hier de baas in huis\'!
Met willen hebben, gij? Zal ik je wat zeggen, ik wil het wèl hebben....
hoort ge ? ik wil het! O ! als uw zoon, de beste van allen ! zijn armen broeder
komt bewaren voor de ellende , is dat dan al je dank! Zulk soort als Nicolas,
als Lisbeth , daar houdt ge van, nietwaar ? Wezens die ons laten zitten,
die ons van honger zouden laten omkomen, u, mij, de kinderen, alte-
maal!... Dat zijn je lievelingen !"
-ocr page 227-
Het Vaderland in nood.                                    217
Zijn toorn was zoo verschrikkelijk , dat wij er allen van trilden. Moe-
der , aan den anderen kant van het vuur, zat hem aan te zien met de
diepste verbazing, zonder hem te kunnen antwoorden. Langzaam ging hij op
haar af, en toen hij vlak bij haar was , zeide hij, haar van top tot teen
opnemende , met dofte stem :
»Mensch zonder hart! heb je dan geen woord voor je kind , voor hem
die je het dagelijksch brood geeft?"
En waarlijk , ten langen leste , stond moeder op en wierp zich in mijn
armen, uitroepende:
»Ja, hij is een beste jongen... een goede zoon!" En ik voelde dat zij
toch van me hield , wat mij zeer aandeed. De twee kinderen huilden ook ;
vader kon ook nog zoo spoedig niet tot bedaren komen , hij stond daar nog,
bleek en met oogen als kolen ons aan te zien ; daarop greep hij mijne hand
en zeide :
»Kom hier\' laat mij je nog eens omhelzen, \'t Is een zegen zulk een
zoon te hebben ; ja, dat is een zegen!"
En metéén begon hij luidkeels te snikken , en moeder stond te schreien ;
zoodat wat onze vreugde moest wezen , ons diep bedroefd scheen te maken.
Eindelijk toch kwam de een vóór de ander na tot bedaren. Vader veegde
zich het gelaat af, trok zijn jak aan en zette zijn Zondagsche muts op,
en zeide , mij onder den arm nemende :
«Vandaag werk ik niet meer ! Kom , Michel! ik moet mijn vriend Jan,
onzen weldoener, gaan bedanken. O ! wat was dat een goed denkbeeld van
mij, dat ik hem voor uw peetoom gekozen heb ! Dat is een ingeving des
hemels geweest!"
Een oogenblik later stapten we door de sneeuw de straaf op. Vader
leunde op mijn arm; zijn oogen schitterden van vreugde ; hij vertelde mij van
a tot z , waarom ik Jean-Michel gedoopt was; dat dacht hem een groot
geluk te wezen ! En toen wij de zaal van de Drie Duiven binnenstapten ,
riep hij dadelijk :
»Jan, ik kom u bedanken!"
Baas Jan was recht in zijn schik hem te zien. Men ging om den kachel
zitten tot aan den avond, en er werd opgeruimd gekeuveld over mij, over
de plannen van baas Jan en over al wat het huisgezin betrof. Toen het ein-
delijk etenstijd was geworden, bleef vader met ons aanzitten, en eerst heel
laat, tegen half tien, kwamen we weer t\'huis , waar ieder al te bed lag.
VI.
Zoo begon het jaar 1791. Ik deed mijn broer Etienne in den kost te
Lützelburg, bij een oude vrouw, Gertrude Arnold , tegen twaalf francs per
maand. Toen kon hij de lessen bij pastoor Christophe bijwonen, en wij heb-
ben sedert nooit anders dan het grootste genoegen van den goeden jongen
gehad.
-ocr page 228-
218                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Baas Jan bracht mij , gedurende die maand Januari, nader van alles op
de hoogte; ik moest niet alleen het beheer over de smederij voeren , maar
ook alles opschrijven wat gekocht en verkocht werd in de herberg, om-
dat zijn vrouw niet schrijven kon. Ik moest in een woord zijn gansche
boekhouding bijhouden , zoodat, wanneer hij van zijn boerderij t\'huis kwam,
hij slechts onderaan de bladzijde behoefde te zien, om te weten hoe zijn
zaken stonden.
Moeder, die maar niet scheen te kunnen bekomen van haar verbazing,
dat men haar in huis had durven weerstaan, was geheel overbluft; en
vader riep van tijd tot tijd uit:
»0 ! thans ben ik voldaan... Alles gaat goed ! Als Mathurine nu maar
ergens bij goede menschen een dienst kon vinden, dan hadden we niets
meer te verlangen."
Ik had daar ook wel aan gedacht ; maar in deze onrustige tijden zagen
de rijke lui er tegen op dienstboden tot hun last te nemen ; en bovendien ,
ik droeg de borst al wat hooger dan voorheen ; ik had niet gaarne gezien,
dat mijn zuster dienstmeid bij menschen in de stad ware geworden. Dat is
dunkt mij natuurlijk , zooals ieder begrijpen zal.
We waren dus gelukkig.
In de staatkundige wereld echter pakte het onweder zich met den dag
dreigender samen. In die beide maanden Januari en Februari ging het met
de emigratie verreweg het drukst. Het roode boek was in ieders handen:
men zag er uit welke schandalige jaargelden en gratificaties adellijke familiën
ontvangen hadden, samen tot vijftig millioen livres per jaar toe, en dat
terwijl de gemeene man , onder allerlei lasten gebukt, van gebrek omkwam!
De algemeene verachting noodzaakte die adellijken wel het land te rui-
men , wat ze dan ook bij menigte deden ; alle wegen waren bezaaid met hun
rijtuigen, ze vonden geen paarden genoeg in de posthuizen ; men hoorde
nacht en dag het zweepgeklap van hun postillons. Als de poorten van de
vesting, na elf ure , gesloten waren, reden ze om de stad heen , zonder te
willen wachten totdat de poortwachter, vader Lebrun, hun kwam open-
doen. — Het ging zelfs zoo druk, dat de patriotten er ongerust over begonnen
te worden.
De Nationale Vergadering nam daarom de wet op de paspoorten in behan-
deling. Mirabeau riep, dat het een schande zou zijn , de vrijheid van gaan
of komen te willen belemmeren. Maar de burgerwacht had er toch maar half
vrede meê ; men bemoeielijkte hen , men vroeg hun wat ze te Koblenz of te
Konstanz of te ^Turijn gingen doen. Als ze dan niet wilden antwoorden, liet
men zoo iets verluiden van de dames naar de gevangenpoort te brengen
totdat er nadere orders gekomen zouden zijn. Dan hadt ge die trotsche
gezichten van die heeren eens moeten zien veranderen ; dan werden ze zoo
zacht als lammetjes, gaven handjes aan de patriotten en noemden ze »vrien-
den", terwijl ze in het naaste wijnhuis een glaasje landwijn met hen gingen
drinken op het heil des volks. Men lachte over dat comedie-spel, en de
nationale garde liet den toom der paarden los , roepende :
»Goede reis , mijnheeren !"
Wat zal men zeggen ? De Franschen hebben altijd van gekheid maken
gehouden , dat ligt zoo in hun aard.
Ondertusschen breidden de onlusten over den burgerlijken eed der gees-
telijken zich uit. Een twaalf of vijftien honderd opstandelingen hadden zich
-ocr page 229-
Het Vaderland in nood.                                   219
in den Elsass vereenigd onder den naam van »Catholieke , Apostolische en
Roomsche burgers ," om zich tegen de uitvoering van het decreet te ver-
zetten. Ze kwamen bij elkaar en riepen :
»Leve de graaf van Artois !"
De Nationale Vergadering zond commissarissen om te onderzoeken wat
die menschen wilden ; maar dat maakte hen nog overmoediger en ze begon-
nen te schreeuwen :
»De commissarissen aan den lantaarnpaal!"
Bidders van de orde van den Heiligen Lodewijk , en zells gewezen raads-
heeren der oude parlementen , stonden aan hun hoofd. Toen men dat zag ,
namen de patriotten van Colmar en Strassburg stevige knuppels en joegen
de Apostolische Burgers uit elkaar.
Alle koningsgezin de couranten dreigden dag aan dag met den inval
der Duitschers. Te Pfalzburg had een treurig voorval plaats. De huza-
ren van het Saksische regiment moesten door de stad om naar Saar-
gemünd te gaan , en daar men het al in de gaten had dat ze weldra tot
den vijand zouden overloopen, grepen de soldaten van het regiment
la Fère er enkelen van bij den teugel en wilden hen laten roepen :
»Leve het volk !" Maar toen trokken ze allen tegelijk den sabel, reden die
van la Fère onder den voet, en galopeerden weg door de Fransche poort. Het
hospitaal was vol gekwetste soldaten!
Die daad van de Saksische huzaren was een laagheid, want die van
la Fère waren onverhoeds op het lijf gevallen, terwijl ze ongewapend waren.
Dat verhinderde Lodewijk XVI niet het gedrag van de huzaren, — dezelfden,
die kort daarop hem te gemoet moesten komen en zijn overloopen naar de
Oostenrijkers dekken , — goed te keuren. Het regiment la Fère ontving een
strenge berisping; het werd verplaatst en vervangen door het regiment
Koninklijke Luikenaren (Royal-Liégeois), dat zich zes maanden vroeger onder
Bouillé zoo onderscheiden had.
Men kan zich de verbolgenheid der patriotten bij ons voorstellen ! Al
den tijd dat dit regiment er bleef, was er geen fatsoenlijk man in de stad
of de omstreken, die den groet der officieren beantwoordde. We raakten
onzen goeden sergeant Q.uéru en al onze instructeurs voor de burgerwacht
dus ook kwijt. Men deed hun gezamenlijk uitgeleide tot aan Saarburg, waar
op hartelijke wijze het afscheid gevierd werd.
Te midden van al die narigheden , hoorde men dat de tantes van den
koning ontsnapt waren, met twaalf millioen in goud in haar rijtuigen , en
drie millioen schuld, die ze zonder eenige schaamte voor onze rekening
lieten. Kort daarop hoorden we , dat ze te Arnay-le-Duc , in Bourgogne ,
achterhaald waren, en dat ze in haar angst het volgende aan de Nationale
Vergadering geschreven hadden :
»Wij verlangen niet meer te wezen en we zijn volgens de wet niet meer,
dan burgeressen van den staat. Wij zijn , met hoogachting, uwe zeer nederige
en zeer onderdanige dienaressen."
Die brief, waarom ieder wel moest lachen , toonde toch van haar kant
een groote mate van gezond verstand, want zij zeiden niets meer dan de
eenvoudige waarheid.
Daarom gaf de Nationale vergadering haar vrijheid om te gaan waar-
heen ze wilden. Niettegenstaande de kwaadheid van baas Jan , die zeide dat
men ze in optocht weer in Parijs had moeten binnenbrengen , heb ik het
er altijd voor gehouden, dat de Nationale vergadering goed gehandeld had ,
-ocr page 230-
220                        Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
en dat men zelfs alle poorten van Frankrijk zoo wijd mogelijk had moeten
openzetten, om al de adellijken te laten wegtrekken , mits met de waar-
schuwing , dat ze er nooit weer zouden inkomen.
Maar , ieder zijn meening ; ik ben overtuigd , dat als Lodewijk XVI naar
Duitschland of Engeland ontkomen ware, hij daar ginds evenveel uitge-
werkt zou hebben als de graaf van Artois , zijn broeder , niet meer en niet
minder; en evenzeer, dat onze vorsten , die later het land verlaten hebben,
niets liever gewild zouden hebben dan gebleven te zjjn, daar ze wel be-
speurd zullen hebben, dat het bezwaarlijker voor hen was er weer in te
komen, dan er uit te gaan.
Maar om op de tantes des konings terug te komen, ze gingen naar Rome,
en men hoorde niet meer van de dames spreken.
De woelingen waren vooral verschrikkelijk te Parijs. We zagen dat uit
de couranten, die Chauvel ons toezond. Het volk, dat wantrouwen koesterde,
verwachtte den een of anderen leelijken zet der edelen en bisschoppen. Ca-
mille Desmoulins , Brissot, Fréron en al die moedige en helderziende mannen
riepen ons zonder ophouden toe :
»Weest op uw hoede ! Laat u niet verrassen ! Uw afgevaardigden van den
Derden stand hebben zich voor een groot deel verkocht! .. . Leopold en
Friedrich Wilhelm hebben vrede gemaakt, om ons te overvallen . . . Let goed
op ! . . . Weest bereid . . . Slaapt niet in !"
Eenmaal wilden de bewoners van den faubourg Saint-Antoine, te Parijs,
het kasteel van Vincennes vernielen , zooals ze de Bastille gedaan hadden.
Lafayette had alle moeite om hen er van terug te houden. Dienzelfden dag
wisten vijfhonderd adellijken met dolken gewapend door een achterdeur in
het paleis des konings te komen. Toen ze ontdekt werden, zeiden ze, dat
zij de eigenlijke wacht des konings waren ! Ze werden met stcmpen en stooten
het paleis weer uitgezet, en Lodewijk XVI verklaarde dat hij geen andere
wacht dan de burgerwacht hebben wilde ; maar dat belette het volk niet hem
voortaan in het oog te houden. Het gerucht liep , dat hij ziek was , en dat
zijn geneesheer hem aanraadde naar buiten , naar den kant van Saint-Cloud,
te gaan. Toen kwamen de «dames van de hal" hem verzoeken te blijven ,
waaruit blijkt hoe onnoozel menschen die in onkunde opgevoed zijn , toch
wezen kunnen ; die arme schepsels dachten dat het een groot verlies voor
Frankrijk wezen zou , als men Lodewijk XVI liet gaan , alsof de volken niet
gemakkelijker een koning konden vinden dan« de koningen een volk ! Maar
dat is niet anders , het gezond verstand kan niet op eens komen.
Tegen het eind van Maart ging baas Jan naar zijn boerderij, en ik bleef
alleen voor de smederij met mijn nieuwen knecht, Simon Benerotte, een
stevigen kerel, met een zwaren baard en een rug als een balk. Het regen-
de alle dagen , zooals dat in de lente meer het geval is ; er kwamen weinig
wagens het dorp langs , maar gelukkig hadden we een mooie bestelling voor
de kerk van Pfalzburg , en wel het traliehek , dat nog in het koor te zien is.
Baas Jan had aan mij overgelaten het ter plaatse te stellen, en ik ging
alle morgens naar de stad te werken , terwijl Benerotte op de smederij bleef.
Het regiment Royal Liégeois, dat niemand kon uitstaan, kreeg in dien
tijd bevel naar Metz terug te keeren. Men zeide dat generaal Bouillé al de
troepen die Lodewijk XVI toegedaan waren, onder zijn bereik wilde hebben ;
eerst later kwam men te weten waarom. Die gehate Koninklijke Luikenaars
vertrokken dus in Maart, en we kregen het regiment van Auvergne, dat uit
echte patriotten bestond , in de plaats. Het had zich onderscheiden in den
-ocr page 231-
Het Vaderland in nood.
221
Americaanschen oorlog, en had in der tijd niet tegen Nancy willen optrek-
ken. Elof Collin hield een lange redevoering in den club ter eere van dit
nieuwe regiment, waarbij hij de veldslagen vermeldde die het geleverd had ;
en den eersten dag verbroederde men zich dadelijk met de onderofficieren en
soldaten , even als met die van la Fère het geval geweest was.
Maar het regiment Auvergne had ook zijn oude rekeningen te vereffe-
nen; de adellijke officieren gingen voort hun manschappen te slaan, en wei-
dra zag men bij ons iets buitengewoons gebeuren , wel geschikt om de aris-
tocraten tot nadenken te brengen.
Het was in het begin van April; ik was bezig aan het stellen van mijn
hek, met twee dagwerkers bij mij, toen we op eens , om een uur of één ,
de trom hooren roeren naar den kant van het stadhuis. Ik ga even naar bui-
ten om te zien wat er toch gebeurde , en juist toen ik bij de deur van de
kerk kom, zie ik het regiment Auvergne , met zijn onderofficieren aan het
hoofd, het Wapenplein opmarcheeren en in carré gaan staan onder de oude
iepenboomen. De adellijke officieren waren in het koffijhuis de la Eégence,
waar tegenwoordig de branderij van Hoffmann is , op den hoek van de »Oude
Putstraat." Zij zaten dood bedaard hun kop koffij te gebruiken en kaart te
spelen. Zoodra ze de trom hoorden stoven ze naar buiten , zonder zich den
tijd te gunnen hun steken op te zetten. De kolonel, markies de Courbon ,
komt schreeuwende vooruit en vraagt op barschen toon wat dat beteekent;
maar het getrommel gaat voort, en niemand geeft zich de moeite hem te
antwoorden.
Daarop treden drie oude onderofficieren uit het gelid , met het geweer
op schouder, en komen bij elkaar staan in het midden van het carré.
Het waren groote kerels met grijze snorrebaarden, den driepunt
schuinsch op het hoofd, maar die er alles behalve gemakkelijk uitzagen.
De burgers stonden overal aan de vensters of op het plein zich de oogen
uit het hoofd te kijken, want niemand wist waar dat heen moest.
Op eens zwijgt de trom stil en een van die oude gedienden, een papier
uit zijn zak halende , roept:
«Sergeant Ravette , voor het gelid !\'\'
De man treed vooruit met het geweer in den arm.
«Sergeant Ravette, het regiment Auvergne verklaart u tot zijn kolonel!"
Oogenblikkelijk zet de nieuwe kolonel zijn geweer tegen een boom en
trekt den degen, terwijl de trom geroerd wordt, het vaandel voorover
buigt en het gansche regiment het geweer presenteert.
Nooit heb ik iets geduchters gezien; ieder begreep dat als de adellijke
officieren maar een beweging maakten om den stok op te heffen , het gan-
sche regiment hen met kolf en bajonet op het lijf gevallen zou zijn. Mijn
beenen knikten me onder \'t lijf. Gelukkig begrepen zij ook heel spoedig,
dat de zaak ernstig was en keerden naar hun koffijhuis terug, terwijl de be-
noemingen voortgingen.
Na den kolonel werden op dezelfde wijze de luitenant-kolonel, de ma-
joor, de kapiteins , de luitenants, kortom al de officieren en zelfs verschei-
dene onderofficieren benoemd. Tegen drie ure was alles afgeloopen. Het
carré opende zich juist weer, toen de adellijke officieren plotseling weer voor
den dag kwamen om te protesteeren ; maar de nieuwe kolonel, een klein
bruin kereltje, zei hun kortaf:
sMijnheeren, ge hebt zes uur om de plaats te ontruimen."
Daarop commandeerde hij:
-ocr page 232-
222                           Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
«Aantreden links om , links ! Voorwaarts , stormpas , marsen!\'\'
En zoo gingen de soldaten weer naar hun kazernen terug.
Den volgenden dag was er geen enkele officier meer in de stad. Die
geschiedenis heb ik zelf gezien !
Drie weken daarna, den 24n April 1791, ontving de Nationale Ver-
gadering een brief van den minister van oorlog, waarin de opstand van
het regiment Auvergne bericht werd, onder de volgende bewoordingen :
»dat het zijn officieren weggejaagd, zich tot een particulier genootschap opge-
worpen had , en geen ander dan eigen gezag erkende." Ik heb dat in de
couranten van dien tijd gelezen , met nog een aantal andere logens. De
waarheid is dat de soldaten van Auvergne de volkspartij gekozen hadden ;
dat ze wèl hadden van de aanmatiging der adellijke officieren, en dat ze
niet meer gecommandeerd wilden worden door menschen , die in staat waren
om hen op het slagveld te verraden.
Trouwens , ondanks dien brief van de minister, waren er een aantal
andere regimenten , die hetzelfde deden ; en als ons gansche leger het voor-
beeld van het regiment Auvergne gevolgd had , zou men later geen hoofd-
officieren gezien hebben die hun soldaten tegen de vergadering der volks-
vertegenwoordigers trachtten aan te voeren, of gansche regiments-staven
die met pak en zak naar den vijand overliepen.
Eenige dagen daarna , op een Zondag, kwam baas Jan van zijn boer-
derij t\' huis ; hij vond alles in orde en was voldaan. Hij bracht een pak
couranten mede uit het logement »Het Groote Hert" te Lixheim, en daaruit
vernamen we , dat Mirabeau gestorven was ; dat de koning , de koningin ,
het hof en iedereen hem betreurde ; dat men alom zijn lof verkondigde, en
dat de Nationale Vergadering het volgende decreet had uitgevaardigd:
»Het nieuwe gebouw van Sainte-Geneviève wordt bestemd om de over-
blijfselen der groote mannen te ontvangen. Het Wetgevend lichaam alleen
beslist, aan welke mannen die eer toegekend zal worden. Honoré Eiquetti
Mirabeau wordt die eer waardig gekeurd."
Naar hetgeen Chauvel ons over Mirabeau geschreven had , verwonderden
wij ons over dit besluit.
Diezelfde couranten verhaalden, dat Lodewijk XVI met alle geweld de
buitenlucht wilde gaan genieten op zijn kasteel van Saint-Cloud; dat de
burgerwacht en het volk hem niet wilden laten vertrekken , en dat hij zich
bij de Nationale Vergadering was gaan beklagen, dat men hem niet vertrouwde.
Dat zeide hij wel terecht! Want als men zijn paleis altijd vol adellijken
en weerspannige priesters zag, zonder een enkelen patriot; — als men
zijn dagbladen las , die altijd vol klachten waren over het gebrek aan tucht
der troepen, vol beschuldigingen tegen het volk en de burgers; — als
men die menigte leehjke boekjes zag, die door die couranten geprezen wer-
den , en die men zelfs op naam van Camille Desmoulins , Marat of pater
Duchêne durfde stellen , om ze te beter aan den man te brengen en de
eerlijke lui verdacht te maken ; — als men al die laagheden en lafheden ,
die leugens en lasteringen hoorde , moest men dan niet het hoofd of het
hart verloren hebben , om hem dan nog vertrouwen te geven ?
En , waren zulke gesprekken als van een Valentin, en wat men van de
capucijners en de zoogenaamde »Catholieke , Apostolische en Eoomsche bur-
gers" hoorde en zag , niet voldoende , om zelfs den domsten de oogen te
openen en te doen begrijpen , dat er verraad gesmeed werd ? Neen, niemand
stelde vertrouwen in den koning ; doch dat lag niet aan ons , maar aan hem
-ocr page 233-
Het Vaderland in nood.                                        :?23
zelf. Om het vertrouwen van het volk te winnen , moet men open en eer-
lijk handelen ; dan moet men schelmen de hand niet hoven \'t hoofd houden
en voor zich optreden laten ; als de misleiding eenmaal gebleken is, dan
komt er verachting in plaats van vertrouwen , en dat is niet meer dan billijk.
Baas Jan keerde den volgenden dag naar zijn boerderij terug, nadat hij
zich overtuigd had dat alles t\'huis goed ging. Eenige dagen daarna sprak
paus Pius VI den ban uit tegen de priesters en bisschoppen die den eed
hadden afgelegd. Dat raakte hun de koude kleêren niet; doch de tegen-
partij werd er maar overmoediger door. Zij brachten het eiland Corsica in
opstand ; ze vielen de patriotten in de streek van Avignon aan ; ze gooiden
de glazen in bij de clubs te Parijs.
Daartegen werd van onze zijde de banbul des pausen in het Palais-Koyal
verbrand ; de asch van Voltaire naar Sainte-Geneviève overgebracht ; het be-
sluit uitgevaardigd om de klokken te smelten ten einde er munt van te
slaan; de prins de Condé gesommeerd in Frankrijk terug te keeren, op
straffe van al zijn rechten als Franschman te verliezen , enz. enz.
Maar wel verre van daardoor afgeschrikt te worden gingen de »Catho-
lieke enz. burgers" nog verder in hun uitspattingen. Te Brie-Comte-Eobert
lichtten hun koningsgezinde huzaren van Hainault de patriotten. zelfs de
vrouwen , van het bed , om ze te knevelen en schandelijk te beleedigen.
De verontwaardiging nam met den dag toe; het denkbeeld genoodzaakt
te zijn tot den burgeroorlog was des te grievender , daar het jaar zich goed
liet aanzien: in de maand Mei stond alles op de Buurten al in vollen bloei;
de groote pereboom van Marguerite verhief zich achter hun huis als een
groote sneeuwbal. Men zeide tot elkaar :
»Wat een zegen , als we nu maar rust konden hebben ! Is het niet al
ongelukkig genoeg voor de armen , om in de slechte jaren koude en gebrek
te lijden ? Moet men dan nog in de goede jaren gevaar loopen, de Oosten-
rijkers en Pruisen te zien komen om onzen oogst te vernielen, en moeten
de verraders met hen heulen om ons in hun handen te leveren ?"
Nogtans begon er weer allerwege bedrijvigheid te komen , toen op een
goeden morgen het bericht kwam . dat Zijne Majesteit het hazenpad had ge-
kozen en dat alle nationale garden van Champagne en het land van Metz de
wegen afliepen , om zijn vlucht te beletten ; dat overal de alarmklok geluid,
de trom geroerd werd , dat de koeriers naar alle kanten het land doorvlogen,
en dat hij, die het geluk zou hebben hem in handen te krijgen, zijn fortuin
gemaakt zou hebben.
Die tijding kwam op de Buurten door drie groote Elsassers , die met
hun vrouwen per rijtuig van Saarburg kwamen ; de vrouwen riepen:
»Jezus ! Maria ! Jozef! . . . we zijn allen verloren !\'\'
De mannen zaten voorop , met hun groote steken en roode vesten , en
sloegen op hun paarden of ze gek waren. Ik riep hun toe :
»Wat is er te doen V\'
Degeen die de teugels hield riep, het hoofd uit den wagen stekende :
»De duivel is losgebroken!\'\'
Hij had een slokje op en lachte daarbij; maar een der vrouwen riep mij
op jammerenden toon toe :
»De koning is op de vlucht ?"
Een oogenblik later hadden we hetzelfde al van wel vijftig anderen ge-
hoord , die van de markt te Pfalzburg kwamen en zich haastten naar hun
-ocr page 234-
224                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
dorpen te komen om het groote nieuws te vertellen. Een stuk of drie vier,
die in de herberg stil hielden, zeiden ook nog, dat de koningin en de dau-
phin bij den koning waren.
Toen voelde ik voor het eerst verontwaardiging tegen den koning; want
tot nog toe had ik , ondanks alles , nog vertrouwd op zijn eed , omdat hij
bijzonder vroom was. Simon Benerotte keek mij met groote oogen aan.
want ik trilde over mijn gansche lichaam , en ik smeet mijn hamer tegen
den muur , uitroepende :
»0 ! die lafaard , hij heeft ons bedrogen!"
Maar weldra kwam mijn bedaardheid weder. Daar er een aantal mannen
en vrouwen voor de Drie Duiven over de zaak stonden te redeneeren, riep
ik hun toe , dat als de koning heenging, hij dan zeker naar Koblenz ging ,
naar onze vijanden , en dat de Duitschers slechts op hem wachtten om den
inval te beginnen ; dat Friedrich Wilhelm en Leopold ons niet hadden dur-
ven aanvallen eer hij aangekomen was , uit vrees dat het dan op de Tuileriën
eens niet goed mocht gaan ; maar dat ze nu nergens bang meer voor be-
hoefden te wezen.
Als baas Jan op de Buurten geweest was, zou hij zeer zeker appèl
hebben laten slaan; maar niet alleen hij, ook Létumier en al de onderofficie-
ren van onze compagnie waren op dat oogenblik buiten op \'t veld. Ik was
er bijna radeloos over ; maar thans moet ik er om lachen. Want wie weet
hoeveel duizende patriotten den weg van Parijs naar Strassburg bewaakten ,
en dat was toch de weg niet waarlangs Lodewijk XVI gaan moest; die naar
België of die over Metz was vrij wat korter. Zoo is de jeugd!
In allen gevalle waren allen het hierover eens, dat de koning naar
onze vijanden ging, en dat we nu alle oogenblikken den inval te wachten
hadden. Dat lag zoozeer in aller gemoed, dat de Nationale Vergadering
zelf er geen oogenblik aan twijfelde , en den volgenden morgen den 25n Juni,
zag men het volgende decreet overal aangeplakt, aan de deuren der kerken en
der stadhuizen, en zelfs binnen in de herbergen. Baas Jan kwam zelf van Picke-
holtz het in de groote zaal der Drie Duiven aanplakken, en daarbij voer hij op
een verschrikkelijke wijs uit tegen den koning, dien hij een huichelaar noemde.
21 Juni 1791.
»De Nationale vergadering besluit:
»Art. 1. De Nationale garde van het gansche koninklijk wordt mo-
biel verklaard.
»Art. 2. De departementen van Het Noorden, Pas-de-Calais , Jura,
Boven- en Beneden-Bijn en al de departementen op de grenzen van
Duitschland zullen zooveel manschappen leveren , als hun toestand toe-
laten zal.
»Art. 3. De andere departementen zullen ieder van twee tot drie
duizend man leveren.
»Art. 4. Dienovereenkomstig zal ieder burger die de wapenen zal
willen dragen , zich bij het gemeentebestuur zijner woonplaats laten in-
schrijven.
»Art. 5. Deze ingeschreven nationale garden zullen ingedeeld worden
in bataillons van tien compagniën elk; ieder compagnie zal uit vijftig
man bestaan.
»Art. (j. De compagniën zullen aangevoerd worden door een onder-
luitenant , een luitenant en een kapitein.
»Art. 7. De bataillons zullen aangevoerd worden door twee luitenant-
kolonels en een kolonel.
-ocr page 235-
Het Vaderland in nood.                                    225
»Art. 8. De compagnien benoemen zelf hunne officieren en de batail-
lons hun staf.
»Art. 9. Elke nationale garde zal vjjftien sous per dag ontvangen.
De tamboer zal anderhalve soldij, de fourier twee , de onder-luitenant
drie , de luitenant vier, de kapitein vijf, de luitenant-kolonel zes, de
kolonel zeven soldijen ontvangen.
»Art. 10. Deze nationale garden zullen, van het oogenblik af dat hun
dienst niet meer vereischt wordt, ophouden soldij te ontvangen, en met
behoud van hun oude rangen weer in hun vorige compagnien intreden.
»Art. 11. Er zal onmiddellijk een reglement voor deze troepen wor-
den vastgesteld."
Ik heb u dit decreet in zijn geheel overgeschreven , omdat dit het eerste
model eener algemeene lichting (levée en masse) was. Uit dit decreet
zijn al de groote generaals der republiek ontstaan; al die veldheeren, die ja-
ren achtereen de generaals van Frederik, Frans, Paul, Willem, of Alexander,
niet tienmaal, niet twintigmaal, maar ontelbare malen hebben verslagen;
en toch waren het eenvoudige boerenzonen ! Die vroegeren waren van het
geslacht der edelen, »de nazaten van onze fiere veroveraars ," en onze repu-
blikeinen waren van de «nederige nakomelingschap der overwonnenen." Wat
alles in deze wereld toch verandert!
Dit decreet toont ook, hoeveel vertrouwen de Nationale vergadering
in onzen koning stelde. Immers het was niet tegen onze vijanden dat ze
het volk te wapen riep : het was tegen Lodewijk XVI, die zich aan de zijde
dier vijanden ging stellen ! Hij dacht zeker nu wel ons spoedig weer in zijn
netten te hebben ; maar Gode zij dank ! de zaken zouden heel anders loopen
dan hij dacht, en hieruit ziet men dat het Opperwezen met het volk en de
constitutioneele priesters, en niet met het hof en de bisschoppen was ; hierin
moet men de Voorzienigheid bewonderen, daar, ondanks al hun listen en al
hun voorzorgen, ondanks het verraad van een Bouillé en zooveel andere on-
gelukskinderen, die naar den vijand overliepen toen ze hun slag gemist had-
den , — de zoon van een postmeester, de patriot Drouet, voldoende was om
al die afschuwelijke plannen in duigen te doen vallen, en den koning te
noodzaken naar Parijs terug te keeren.
» De koning werd gearresteerd door het gemeentebestuur van Varennes ,
een klein dorpje op negen mijlen afstands van de grenzen. De huzaren, die
Bouillé hem te gemoet gezonden had , om zijn rijtuig te escorteeren, werden
opgehouden door een onnoozelen meubelwagen , dien Drouet en zijn vrienden
op een kleine brug hadden omvergeworpen.
Ja, de wil van God openbaart zich in die zaken, die ik met aandoening
in de couranten van die tijden gelezen heb. Baas Jan had me op een tafel
in de groote zaal laten klimmen , om die berichten voor te lezen. De zaal
was stikvol met menschen, de vensters stonden open, in den gang en op de
straat voor het huis tot aan de smederij stonden de menschen man aan
man, en ik las dat alles onder een getrappel en een getier en de kreten
van : »Leve de natie!" die tot door het gansche dorp herhaald werden.
Maar wat vooral de verontwaardiging gaande maakte, was de brief,
dien generaal Bouillé de onbeschaamdheid had aan de Nationale vergadering
te schrijven , op het oogenblik dat de koning zonder eenig letsel weer bin-
nen Parijs was gekomen. De rampzalige trachtte daarin ons bang te maken,
door ons met een vijandelijken inval te bedreigen. Hoort slechts! Ik wil
dien brief niet in zijn geheel overschrijven, maar slechts die plaatsen, waar
het verraad het brutaalst in \'t licht treedt.
revolutie.                                                                                                    15
-ocr page 236-
Geschiedenis van de Fransehe Eevolutie.
226
«Luxemburg, 2(i Juni 1791. — »De koning heeft een poging gedaan
om zijn boeien te verbreken; een blind noodlot, waaraan de koninkrijken
onderworpen zijn, heeft het anders gewild."
Zoo begint hij! Wat wil dat zeggen: »een blind noodlot, waaraan de
koninkrijken onderworpen zijn?" Dat beteekent, dat er geen God is; dat
bewijst, dat die adellijken klinkklare heidenen waren, en dat zij ons,
Christenen , als slaven behandelden , omdat ze niet geloofden aan de woorden
des Zaligmakers : »Gij zijt allen broeders, allen gelijk !... Hebt elkander lief."
Maar ik wil dat laten voor wat het is ; ik kom aan zijn bedreigingen.
Na gezegd te hebben dat de koning niet dan op zijn aandringen heenge-
gaan was , om te Montmédy, te midden van zijn trouwe Duitsche troepen ,
de Nationale vergadering voor ontbonden te verklaren en een andere ver-
gadering naar zijn smaak te laten benoemen, die de privilegiën van den
adel zou herstellen, — gaat hij aldus voort :
«Gelooft mij, al de vorsten van het heelal begrijpen dat ze bedreigd
worden door het monster, dat gijlieden ter wereld hebt gebracht, en weldra
zullen ze allen tegelijk op ons ongelukkig vaderland aanvallen. Ik ken onze
krachten, alle schijn van hoop zelfs is hersenschimmig , en weldra zal uw
tuchtiging <ot een onvergetelijk voorbeeld voor de nakomelingschap strekken.
Zoo moet bij tot u spreken, wien gij eerst slechts medelijden hebt ingeboe-
zemd. Gij zijt voor het leven van den koning en de koningin aansprakelijk
tegenover alle koningen van het heelal; als hun één haar van het hoofd
gekrenkt wordt, zal er te Parijs geen steen op den andere blijven. Ik ken
de wegen; ik zelf zal de vieemde legers geleiden. .. . Deze brief is slechts
de voorlooper van het manifest der souvereinen van Europa ; zij zullen u
nog meer bepaald den oorlog dien gij te vreezen hebt, aankondigen. Adieu ,
Mijne Heeren !"
Dat was duidelijk ! Wij waren verantwoordelijk voor het leven van den
koning en de koningin tegenover de koningen van het heelal, en hij, Bouillé,
kende onze krachten, hij zou den vijand bij ons brengen , in zijn vader-
land! en Parijs tot op den grond vernielen !
Toen ik dezen brief \'s avonds aan mijn vader voorlas , vouwde hij zijn
handen boven het hoofd samen , en riep uit:
»0 , mijn God , mijn God ! .. . Is het mogelijk dat er zulke rampzalige
wezens ter wereld bestaan ? Als Nicolas , die óók de wegen kent, in staat
was , den vijand naar de Buurten te geleiden, zou ik het besterven van
verdriet."
En ik antwoordde hem:
»Ja , vader ! ja ... maar gij zijt geen adellijke! ... gij zijt geen »nazaat
van de fiere veroveraars" ... gij zijt geen generaal door den koning benoemd;
gij hebt geen jaargelden, eereposten en macht ontvangen! ... Gij zijt een
eenvoudige boer... gij hebt altijd geleden. Het vaderland heeft u niets
gegeven, — geen cent... Gij dankt aan dat vaderland slechts het licht des
daags , en dat is u genoeg om het lief te hebben ; het denkbeeld reeds van
het te verraden doet u beven! Maar voor die adellijken bestaat er geen
vaderland zonder jaargelden en eereposten; het ware vaderland voor hen is
daar waar ze lijfeigenen hebben die voor hen werken, en koningen die hen met
rijkdommen overladen. Als ze genoodzaakt waren evenals wij te spitten , te
smeden , en van den morgen tot den avond te werken om hun koning in
weelde te onderhouden, zou hun koningsgezindheid al heel spoedig bekoelen."
En wat ik daar aan mijn vader zei, zag men al dadelijk bevestigd ,
-ocr page 237-
Het Vaderland in nood.                                    227
toen Lodewijk XVI weer te Parijs was. Hij was nu niet meer de meester ,
hij kon die lui niet meer met gunsten overladen, en nu liep een menigte
officieren tol den vijand over.
. Men vernam dat al de officieren van het regiment van Colonel-Général,
te Duinkerken in garnizoen, op een goeden nachi naar de Oostenrijkers over-
geloopen waren; dat die van Bijssel getracht hadden de plaats aan den vijand
over te leveren , en dat het hun gelukt zou zijn, zonder de vaderlandsliefde
der soldaten en burgers. Het was een algemeene ontsteltenis; men was
eiken morgen bang wakker te worden met Condé , Leopold , Wilhelm en
honderd duizend vreemde schavuiten voor zijn deur.
Gansch Frankrijk vond Lodewijk XVI onwaardig te regeeren ; ieder zeide,
dat hij zijn eed gebroken en een aanslag tegen het vaderland gesmeed had;
dat hij onze gevaarlijkste vijand was, vermits de troepen , die hem gegeven
waren om ons te verdedigen, door hem gebezigd werden om ons over te
leveren. Met zulk een vreeselijken kanker kon men niet leven, dat zag
ieder die gezond verstand had.
Uit de dagbladen van Parijs zagen we , dat de patriotten aldaar even
als wij over de zaken dachten. Maar wien voor den koning in plaats te stellen?
Sommigen beweerden, dat men hem moest afzetten en den dauphin tot den troon
roepen, onder een regent, volgens de constitutie; anderen, dat men iemand
anders met de uitvoering der wetten belasten moest; weder anderen wilden
de republiek. Maar in den club der Jacobijnen trok Eobespierre met kracht
tegen het denkbeeld van een republiek te velde. Hij zeide , dat de naam
niets aan de zaak afdeed; dat men gelukkig en vrij kon zijn met een koning,
en onvrij en ongelukkig met een republiek. Danton wilde alleen Lodewijk
XVI onder curatelen stellen , onder een raad van toezicht, zooals men de
onnoozelen en onmondigen doet. Pétion dacht als Eobespierre ; maar Brissot,
Condorcet en de hertog van Orléans helden naar de republiek over.
Toch geloof ik, dat als iemand in dien tijd middel had weten te vinden,
om den hertog van Orléans in de plaats des konings te doen benoemen, hij,
met al zijn republikeinsche ideën , zich wel voor het vaderland zou hebben
willen opofferen. Alleenlijk , men had hem moeten kunnen bewijzen , dat hij
dan werkelijk de macht in handen zou hebben. Want iemand zoo slim als
hij, zag zeer goed in hoe gevaarlijk het was , dien post te vervullen met
mannen als Marat, Camille Desmoulins en Fréron op zijn dak.
Doch niemand dacht daaraan ; men had nog geen ondervinding van om-
wentelingen, en men meende, dat het al heel wat was koningen, republieken
en keizerrijken te maken ; sedert heeft men geleerd, dat de kunst is, ze
te behouden.
Die geschillen duurden omtrent drie weken, en de Nationale vergadering
besliste niets. Een groot gedeelte van hare leden, de bisschoppen en de
edelen, die de »Eechterzijde" genoemd werden , hadden geprotesteerd tegen
de beleedigingen den vorst en zijn doorluchtig huis aangedaan, en verklaard
dat ze wel de zittingen der Vergadering zouden bijwonen , maar zonder eenig
aandeel aan hare beraadslagingen te nemen of de wettigheid van hare be-
sluiten te erkennen. De andere leden werden, naar het schijnt, bang.
Barnave, Lameth en Duport, die de »Feuillanten" genoemd werden, en die
in het geheim Hunne Majesteiten bezoeken brachten , spraken altijd , zonder
iets bepaalds voor te stellen; dat sleepte en sleepte maar steeds voort.
Ten langen leste verloor het volk zijn geduld en zond verzoekschriften
-ocr page 238-
228                      Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
in, om de vervallenverklaring des konings uit te spreken; de Nationale ver-
gadering legde ze ter zijde. Dat verbitterde het volk, en het verzamelde
zich op het Champ-de-Mars, om op het altaar des vaderlands een ander en
veel krachtiger verzoekschrift te teekenen. Maar de maire van Parijs, Bailly,
liet diegenen die dit verzoekschrift naar de Vergadering moesten brengen,
onderweg ophouden, zoodat ze eerst aankwamen toen de Vergadering juist
besloten had, dat de koning niet gevonnisd kon worden, omdat zijn persoon
onschendbaar was, — wat op hetzelfde neerkomt als, dat hij de Pruisen en
Oostenrijkers in Frankrijk kon roepen , en ons doodbedaard overleveren, zon-
der eenig gevaar te loopen !!
Toen begreep het volk , dat bijna de gansche Nationale vergadering, —
slechts enkelen, zooals de abt Grégoire, Chauvel, Eobespierre enz. uitgezon-
derd, — bedorven was; het werd hoe langer zoo meer verbitterd ; in de
clubs ging het allerheftigst toe; Danton zeide in den club der Cordeliers
dat de revolutie een aanvulling, een »supplément", noodig had; en de patri-
otten bepaalden een bijeenkomst op het Champ-de-Mars, om een nieuwe
petitie op te stellen, die door duizende Franschen onderteekend moest worden.
De Nationale vergadering had daar niets meê op ; ze begreep dat zulk
een petitie haar de handen zou binden. Lafayette en Bailly kregen bevel
om de krijgswet toe te passen. Die verschrikkelijke wet vergunt op het
volk te schieten na drie aanmaningen om uitéén te gaan ; en zij brachten
aanstonds een menigte troepen bij elkaar.
Den volgenden dag (17 Juli 1791) toen het volk, reeds in den vroegen
morgen , zich begon te vereenigen , ontdekte men onder het altaar des va-
derlands twee spionnen, die daar verborgen waren om aan het hof over te
brengen wat er gebeurd was. Men sloeg hun de hoofden af, en die hoofden
werden , op twee lange staken, gansch Parijs rondgedragen. Toen kwamen
Lafayette en Bailly , tegen twee ure, op het Champ-de-Mars. Ze pasten de
krijgswet toe , sommigen zeggen na geroepen te hebben, anderen zonder ge-
waarschuwd te hebben ; maar dat komt op hetzelfde neder. Een aantal on-
gelukkigen zonder wapenen , vrouwen , grijsaards , kinderen ! verloren het
leven; — de adel, de bisschoppen, het hof en de emigranten konden in
hun schik zijn!
Het is op bevel van de Nationale vergadering dat men voor het eerst
op het volk geschoten had: de oorlog dus tusschen de burgers en het volk;
welk een ramp ! Grooter ongeluk kon er niet gebeuren, aangezien die oorlog
nog voortduurt, en wij daaraan de militaire heerschappij en het despotisme
te danken hebben.
Camille Desmoulins, Danton, Fréron en anderen werden op bevel van
Bailly en Lafayette vervolgd; maar ze ontkwamen. Doch ze zijn weèrge-
komen ; en Marat kwam ook weer ; en de bloedverwanten van hen die gedood
waren , kwamen ook weer !. . . O ! de burgeroorlog , de oorlog tusschen
menschen van denzelfden stam, dat was het eerste wat de vlucht van Lodewijk
XVI ons aangebracht had; het overige moest nog komen.
Zoo ver was het gekomen met die Nationale vergadering, die zulke
goede dingen had tot stand gebracht, zulke rechtvaardige wetten had gemaakt,
de «Rechten van den mensch en den burger" uitgevaardigd, en hare groot-
heid bewaard had onder de verschrikkelijkste beproevingen ! En dat alles
ten gevolge van een armzalig denkbeeld , het zoogenaamde «goddelijk recht"
van het koningschap, een begrip , dat streed tegen het gezond verstand, de
rechtvaardigheid en de geheele constitutie , die men pas gemaakt had.
-ocr page 239-
Het Vaderland in nood.                                    229
Als men aan zulke dingen denkt, moet men wel de gebrekkigheid van
den menschelijken geest erkennen en vooral het gevaar derhooge
civile lijsten!! Gelukkig zou deze bedorven, afgematte, en verkochte
Vergadering niet lang meer bestaan ; de constitutie was bijna voltooid, de
nieuwe verkiezingen waren aanstaande.
VII.
Men had eens in de provinciën de vreugde moeten zien van de oude
heeren van het gerecht, van den schout, den luitenant van politie en de
gewezen schepenen, toen zij de ramp van het Champ-de-Mars vernamen.
De tevredenheid van die lui stond op hun gelaat te lezen; ze konden het
niet verbergen. Vader Kaphaè\'1 Manque , een respectabel burger van Pfalzburg,
president van onzen club , hield over de zaak een jammerende aanspraak,
waarin hij zei, dat Marat, Fréron , Desmoulins en dergelijke afschuwelijke
courantiers , van alles de schuld waren. Zij toch hadden iedereen verdacht
gemaakt, hadden Lafayette , den vriend van Washington, als een verrader
voorgesteld, en Bailly , den president der Generale Staten in de Kaats-zaal,
als een man zonder verstand! Door al dat ophitsen en tergen hadden zij
de menschen het hoofd op hol gebracht, en dan was er maar een oogenblik
van drift noodig om de grootste ongelukken te veroorzaken.
Zoo legde hij de zaak uit. Maar de vreugde onzer tegenstanders toonde
ons , dat de zaak nog vrij wat gewichtiger was , en dat er meer aan vast
moest wezen.
Terzelfder tijd begonnen de voorbereidende of primaire vergaderingen (*),
om de afgevaardigden voor de nieuwe «Wetgevende Vergadering", volgens de
gemaakte constitutie te benoemen; de lijst van de zoogenaamde active
burgers was aan het stadhuis aangeplakt; en wij passive burgers, die niet
zooveel als de waarde van drie dagen werk , aan directe belastingen,
betaalden, wij hadden geen recht om te stemmen, zooals in 1789 ! En toch
betaalden wij wel twintigmaal meer aan indirecte lasten, op den wijn,
den brandewijn, het bier, den tabak enz.; we waren eigenlijk meer active
burgers , door onzen arbeid en onze vertering dan de gierigaards , die al
hun spaarpenningen belegden. Waarom dan die onderscheiding ? Baas Jan
zelf zeide toen :
»Dat gaat niet goed! onze afgevaardigden begaan misslagen . . . Vele,
en wel van de beste patriotten, zullen in het vervolg wezenlijke gelijkheid
eischen."
Maar de verkiezingen gingen niettemin haar gang; men benoemde rijke
menschen, die minstens honderd vijftig livres aan directe belastingen betaalden;
(*) Assemblees primaires.
-ocr page 240-
230                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
het geld was nu alles ; opvoeding , verstand , moed , eerlijkheid , kwamen
slechts in de tweede plaats in aanmerking , en desnoods konden ze ook geheel
gemist worden.
Eenigen tijd daarna, in den nazomor, schreef Chauvel ons, dat de consti-
tutie voltooid was, dat de koning haar had aangenomen (14 Sept. 1791), en
dat zijn dochter en hij met den eersten postwagen weer te Pfalzburg zouden
komen (*). Acht dagen daarna stonden baas Jan en ik hen in den vroegen
morgen te wachten op het binnenplein van den «Bruinen Os"; tegen acht uur
kwam de wagen, van onder tot boven bestoven, aan; wij omhelsden Chauvel
en Marguerite, ik behoef u niet te zeggen onder welke vréugde-uitroepen, dat
moet ieder zich kunnen voorstellen. Lieve hemel, wat was Marguerite groot
geworden ! .. . Het was nu een vrouw , een mooie brunette met levendige
oogen en een schrander voorkomen. O! men kon zien dat ze de dochter
van vader Chauvel was ; en toen ze uit den wagen sprong onder den uitroep
van »Michel!" durfde ik haar bijna \'niet opvangen in mijn grove smidshan-
den en haar op de beide wangen kussen, zoo verlegen was ik van bewon-
dering. Chauvel scheen in \'t minst niet veranderd te zijn; men zou zeggen,
dat hij zóó van een tocht door den Elsass en Lotharingen om zijn boekjes te
venten , terugkwam ; hij lachte en zeide :
«Ziezoo , baas Jan ! daar zijn we terug! Alles is goed gegaan. —• Ik
ben tevreden over u, Michel! uw brieven hebben mij veel genoegen gedaan.\'\'
Wat een vreugde hen weer te zien! wat een genot naar de Buurten
terug te wandelen, met de sluitmand van Marguerite op mijn rug, terwijl
zij naast mij liep! En in de groote zaal der Drie Duiven aangekomen, haar
te helpen in het uitpakken van de geschenken, die ze uit Parjjs meêge-
bracht had : een groote muts met een cocarde voor vrouw Catherine , een
fraaien koker voor Nicole met stalen breipennen in plaats van de houten,
die men vroeger gebruikte; en voor het horologe van Michel een aardig
rood cachet naar de laatste mode, dat ik nog in mijn secretaire bewaar als
goud... Het ligt daar in een doos. Het is nu oud en geel geworden,
en het heeft in zijn tijd niet eens veel kunnen kosten ; Marguerite was te
verstandig om mij iets van waarde te gaan meebrengen, ze wist te goed
dat de kleinste aardigheid van haar waarde voor mij had. En toch ! hoe
verkleurd en versleten dat arme oude prulletje nu ook is, het zou nog een
heele kerel moeten wezen, die het mij afnam; ik zou het als een leeuw
verdedigen: — het was het eerste geschenk van Marguerite! — Zij was
toen achttien, ik een en twintig; we hielden van elkaar ... Wat zou ik
meer kunnen zeggen?
Maar een zaak, die ik u uitvoerig moet verhalen, is de redevoering,
die Chauvel den volgenden avond in onzen club hield. Hij was natuurlijk
doodmoe, hij had zes dagen in den postwagen doorgebracht; baas Jan riep :
»Maar , Chauvel! denk er niet aan ! ge kunt niet meer ... Morgen ,
overmorgen is altijd nog vroeg genoeg."
Maar niettegenstaande dat wilde de brave man niet uitstellen ; hij wilde
rekenschap van zijn opgedragen last geven , en hoe eer hoe liever. Een me-
(") I)e Nationale Vergadering (Assemblee nationale constituante) ontbond zich 30
Sept. 1791 en werd dadelijk gevolgd door de «Wetgevende Vergadering" (Assemblee
nationale législative). De eerste wordt wel eens de «Constituante" genoemd, terwijl de
naam «Nationale vergadering", gelijk in het vervolg blijken zal, ook van deze tweede
vergadering gebruikt wordt.
-ocr page 241-
Het Vaderland in nood.                                         231
nigte menschen kwamen uit de omliggende dorpen , en ziehier wat Chauvel
zei. Ik heb zijn aanspraak bewaard, want ik begreep dat ze de moeite waard
was en dat het mij later genoegen zou doen haar nog te hebben.
»Mijnheeren ! de constitutie , die gij ons opgedragen hebt in te voeren,
is gereed. De koning heeft haar aangenomen en gezworen haar te eerbiedi-
gen. Naar die constitutie zal dus alles bestuurd worden : zij is voortaan de
eerste wet van ons land. Ik heb gedaan wat ik kon , om te maken dat ze
goed werd ; ik heb voor uw belangen gestreden met al mijn krachten , en
nu kom ik u rekenschap geven van de door mij uitgebrachte stemmen op
de Nationale Vergadering, zooals mijn plicht is; want ik heb geen oogenblik
vergeten, dat ik tegenover u verantwoording schuldig was van den last,
dien gij mij hebt opgedragen.
»Zonder verantwoordelijkheid komt er niets degelijks en eerlijks tot
stand. Wie ons met zijn zaken belast, heeft het recht ons verantwoording
te vragen. Ik kom u dus mijn verantwoording geven. Wanneer gij voldaan
zijt dan zult gij mij uw achting schenken ; wanneer ik u bedrogen heb,
kan ik slechts uw verachting verwachten."
Toen begonnen er verscheidenen te roepen : »Leve onze afgevaardigde
Chauvel; leve onze vertegenwoordiger!" Maar dat scheen hem maar half naar
den zin te wezen; hij drukte zijn lippen op elkaar en strekte de hand uit, als
om te zeggen: «Genoeg!... genoeg!" en toen het weer stil was, riep hij uit:
»Mijne vrienden ! wantrouwt die geestdrift zonder nadenken, die u licht .
zou kunnen verhinderen het noodige onderscheid tusschen een eerlijk man
en een schelm te maken. Als ge iedereen toejuicht zonder na te denken ,
wat helpt het mij dan mijn plicht vervuld te hebben ? Dan zoudt ge het-
zelfde met den eersten den beste fortuinzoeker doen."
Maar in plaats van daarnaar te luisteren, applaudisseerde men nog ééns
zoo hard, en hij, zijn schouders ophalende, moest wel wachten tot het ge-
daan was.
«Komaan", zeide hij , »ge zijt voldaan ; gij hebt mijn gedrag goedge-
keurd zonder het te kennen. Wat zult ge dan straks zeggen, als ik eens
niet naar uw zin gehandeld heb ?"
Daarop ging hij voort:
»Toen ik van hier ging, den 10en April 1789, was Frankrijk verdeeld
in drie standen: den adel, de geestelijkheid en het volk of den Derden
stand. De twee eerste standen hadden alle bezittingen, alle voordeelen, alle
eereposten; en gij, de laatste stand, honderdmaal talrijker dan de twee
andere samen . gij hadt al de lasten en al de ellenden.
»Ieder uwer herinnert zich wat hij in dien tijd te lijden had ; ieder
kent de menigte belastingen die hem drukten , de knevelarij die hij moest
dulden en de vreeselijke hongersnooden, die om de twee of drie jaren hem
kwamen bezoeken. Het was de schande, de ondergang des lands ; gij weet
dat alles , ik behoef u daar niet over te spreken.
» Welnu ! laat ons zien wat de Nationale Vergadering in de plaats daarvan
gesteld heeft; welke voordeelen we behaald hebben , ook welke gebreken we
nog in deze constitutie, zeer tegen onzen zin , hebben moeten laten blijven.
»Ik kan u natuurlijk niet in bijzonderheden spreken over de twee dui-
zend vijfhonderd wetten die wij in acht en twintig maanden uitgevaardigd
hebben ; maar ik kan u op de voornaamste punten wijzen.
»En dan komt in de eerste plaats , dat de standen afgeschaft zijn ; dat
is het eerste artikel van de constitutie : »De menschen worden geboren en
blijven vrij en gelijk in rechten."
-ocr page 242-
Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
232
«Voorts zijn dit hare hoofdbepalingen :
»»De Nationale Vergadering, de fransche constitutie willende gronden
op de «Rechten van den mensch", schaft onherroepelijk af alle instellingen
die met de vrijheid en de gelijkheid van rechten streden.
»»Er is geen adeldom meer; noch pairschap; noch erfelijke onderschei-
dingen ; noch verschil van standen; noch leenheerlijk stelsel; noch ridder-
goeds-gerechtigheid, noch een der titels, benamingen en voorrechten die
daaruit volgden; noch eenige orde van ridderschap ; noch eenig genootschap
of onderscheidingsteeken, waarvoor bewijzen van adeldom vereischt werden,
of die geboorte-onderscheid onderstelden; noch eenige andere meerderheid van
den een boven den ander, dan alleen die van de openbare ambtenaren voor
zoo ver ze hun functie waarnemen.
» »Er is geen koopbaarheid of erfelijkheid meer van eenig openbaar ambt.
» »Er zijn geen gilden meer , noch eenige genootschappen van beroepen,
kunsten en handwerken.
» »De wet erkent geen kloostergelofte meer, noch eenige andere ver-
bintenis , die tegen de natuurlijke rechten of de constitutie zou strijden. Zij
verklaart dat alle burgers benoembaar zijn tot de openbare ambten en pos-
ten , zonder ander onderscheid dan de mate hunner deugden en bekwaam-
heden; dat alle belastingen gelijkelijk over alle burgers zullen worden ver-
deeld , naar mate van hun vermogen ; dat dezelfde overtredingen met dezelfde
straften zullen worden gestraft, zonder eenig onderscheid des persoons."
»Dat alles , daar heb ik vóór gestemd ; want in mijn oog zijn gelijkheid
en rechtvaardigheid dezelfde zaken. Dat is het eerste en voornaamste punt;
en gij ziet, dat ge in dat opzicht niets meer verlangen kunt.
»Het tweede punt is: de vrijheid. Alle rechten hangen met elkander
samen ; het een steunt op het andere: als de burgers de vrijheid om te
zeggen , te schrijven, te drukken en te verspreiden wat ze denken , niet
hadden, — wat zou het hun dan baten rechten te hebben, aangezien ze zich
niet zouden kunnen beklagen en, door de rechtvaardigheid hunner klachten,
voor de gansche natie blootgelegd, de schenders van hun rechten niet zouden
kunnen dwingen, die rechten te eerbiedigen en bedreven schade en afbreuk
te herstellen ? Dan zouden alle wetten een doode letter zijn ; de sterkste zou
altijd gelijk hebben, daar hij u het stilzwijgen zou kunnen opleggen; hij
zou u ongestraft kunnen bestelen en vermoorden, als een dief in den nacht.
Daarom waarborgt de constitutie aan ieder, als een natuurlijk en burgerlijk
recht, de vrijheid van spreken, schrijven en drukken zijner gedachten en
van verspreiding zijner denkbeelden door alle mogelijke middelen.
«Daarna komen de andere vrijheden : die van te gaan, te blijven en te
verkeeren waar men wil, zonder te kunnen worden gevat, beschuldigd of
vastgehouden, dan alleen in de gevallen die en overeenkomstig de formali-
teiten welke de wet voorschrijft. Voorts de vrijheid om die godsdienst uit te
oefenen die men aanhangt; de vrijheid om aan de gestelde machten ver-
zoekschriften te richten, ook afzonderlijk ieder voor zich; de vrijheid om
zich te vereenigen ten einde over de algemeene zaken te spreken; eindelijk de
vrijheid om al datgene te doen wat noch aan de natuurlijke rechten van een
ander, noch aan de algemeene veiligheid afbreuk doet.
»Ik heb vóór dat alles gestemd, zonder eenige uitzondering : want, zijn
gelijkheid en recht één , de vrijheid is de waarborg van het recht; het een
kan niet bestaan zonder het andere.
»Het derde punt is: de broederschap. De constitutie verklaart, dat
er een algemeene inrichting van openbare liefdadigheid zal worden in het
-ocr page 243-
Het Vaderland in nood.                                    233
leven geroepen , ter ondersteuning van de armen die niet meer kunnen wer-
ken en van hen die geen werk hebben. Ze laat het niet meer aankomen op
het aalmoezen geven; de bedelarij onteert den mensch, ze doet hem het
gevoel van zjjn waardigheid verliezen; ze verlaagt hem, daar ze hem dwingt
voor zijn naaste den rug te krommen ; dat ontaardt in kruiperij. De consti-
tutie wil daar een eind aan maken; het is schadelijk voor de grootheid des
volks. Daarom verklaart ze dat de liefdadigheid niet alleen een deugd der
afzonderlijke burgers , maar een plicht der maatschappij is.
»Maar wat dit punt der liefdadigheid betreft, die eigenlijk niets anders
is dan het besef der gemeenschappelijke aansprakelijkheid der menschen die
tot ééne maatschappij vereenigd zijn, — er is éen weldaad grooter dan al
de anderen: het openbaar onderwijs; want de Christus, ons aller voor-
beeld , heeft gezegd: »de mensch zal bij brood alleen niet leven, maar
bij geest!" De constitutie, dat schoone woord begrijpende , verklaart dat er
de noodige inrichtingen zullen in \'t leven geroepen worden voor het onder-
wijs van alle burgers; dat dit onderwijs kosteloos zal zijn in die vakken,
die voor allen onmisbaar zjjn, zooals het lezen, het schrijven en de begin-
selen van het rekenen; en dat de inrichtingen daartoe over de verschillende
deelen des koninkrijks gelijkmatig verdeeld zullen worden.
»Ge ziet derhalve, Mijnheeren ! dat dit eerste gedeelte der constitutie
in drie woorden vervat is: Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap.
Dat maakt het personenrecht uit. Nu bleven de zoogenaamde zakelijke rechten
in ons land nog te regelen over.
»Ge hebt zeker nog niet vergeten, dat vóór 1789, evenals er verschil-
lende standen van menschen waren, er cok verschillende soorten van goede-
ren waren , eigendommen van allerhande soort: prinsengoederen (apanages),
groote leengoederen , eenvoudige of rechtstreeksche leenen , achterleenen of
onderleenen, domeinweiden of gemeene weiden, gemeenteschenkingen, cijns-
schenkingen , enz. Hoe armer en geringer ge waart, hoe meer uw stukje
land met lasten bezwaard was ; hoe machtiger ge waart, hoe minder lasten
op uw landerijen drukten. De constitutie schaft al die onderscheidingen af;
de belastingen zullen gelijkelijk verdeeld worden, en alle eigendom is in de-
zelfde mate onschendbaar en onaantastbaar.
«Bovendien verklaart de constitutie de zaken van den zoogenaamden
openbai-en dienst, als het glacis der vestingen , de straten , openbare wan-
delplaatsen en monumenten, tot eigendom des volks en niet des konings ,
zooals vroeger. Ze stelt ter beschikking des volks , om ze te verkoopen en
de openbare schuld mede te betalen, al zulke goederen die vroeger strekten
om de uitgaven van den algemeenen eeredienst te bestrijden, als de prio-
rijen, abdijen, kloosters en allerhande bezittingen die daarbij behoorden.
«Derhalve is nu alles in orde, en een van onze laatste besluiten houdt
in, dat er een burgerlijk wetboek gevormd zal worden, om de betrekkin-
gen van personen en zaken in het gansche koninkrijk te regelen. Dat bur-
gerlijk wetboek zal ons werk voltooien , door de laatste sporen uit te wis-
schen van het zoogenaamde Eomeinsche recht en costumier-recht (droit cou-
tumier) , die nog in de verschillende provinciën verschillend zijn en alles in
verwarring brengen.
»Ik zal u heden niet spreken over ons publiek recht, over de nieuwe
indeeling van het koninkrijk, over het houden van de voorbereidende ver-
gaderingen (assemblees primaires) en de kiezersvergaderingen (électorales); over
het bijeenkomen der volksvertegenwoordigers in Wetgevende Vergadering; over
-ocr page 244-
234                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
het koningschap, het regentschap en de ministers; over de verhouding
tusschen het Wetgevend Lichaam en den koning; over de bevoegdheid van
het uitvoerend bewind; over de regeling der buitenlandsche betrekkingen
des lands ; — dat alles is in bijzonderheden in de constitutie geregeld.
»Maar wat ons in het bijzonder aangaat, en niet slechts om de twee
jaren ééns , maar alle uren van ons leven aangaat, — dat is het geld ! Daarom
heb ik dan ook, al den tijd van de zitting der Nationale vergadering, mij
bijzonder beziggehouden met de geldquaestie, om te weten waar uw en
mijn geld blijven zou , wie het vragen , wie het innen , wie het beheeren en
hoe men het gebruiken zou. Ik was steeds in al de commissies om dit
punt te onderzoeken , en ik wist ook wel, dat u dat genoegen zou doen ,
omdat niemand gaarne werkt voor leêgloopers; niemand ziet gaarne dat
klaploopers opeten wat hij eerlijk verdiend heeft; dat is stuitend en ergerlijk."
Toen, ondanks de vermaning waarmede hij begonnen was , barstte de
gansche oude hal los in toejuichingen , en Chauvel zelf kon niet laten te
glimlachen ; want hij had de juiste snaar getroffen , de gevoelige snaar van
den boer.
Baas Jan lachte zijn gullen lach dat het daverde, en zeide:
»0 ! hoe waar ! en wat kent hij ons allen goed !\'\'
Eindelijk , toen het weer wat bedaard was , ging Chauvel voort:
«Eertijds stond het gansche land onder leenplichtigheid van den koning ,
onzen heer en oppersten gebieder, onverantwoordelijk hoofd van den staat; onze
landerijen en onze personen behoorden hem; wilde hij geld hebben, de pro-
vinciale vergaderingen stonden de gelden toe; soms wel met zuchten en
klagen, maar ze stonden ze toch toe; de intendanten en de collecteurs
maakten den omslag; de gemeenteraden met hun oudsten gildemeester
schatten het aandeel van elk erf; het volk betaalde, en Z. Majesteit had
ons er geen rekenschap van te geven. Welnu , thans bepaalt de constitutie,
dat de algemeene lasten elk jaar overwogen en vastgesteld zullen worden
door het Wetgevend Lichaam, en dat ze niet langer geheven zullen mogen
worden dan tot den laatsten dag der volgende zitting. Ge ziet dus , dat in
het vervolg gij zelf het wezen zult die bepaalt, welke lasten ge wilt opbren-
gen , aangezien gij zelf de menschen benoemt, die ze in uw naam zullen
moeten toestaan. Als ge boeren kiest, weest dan maar verzekerd, dat die
niet makkelijk zullen goedvinden u en dus ook zich zelf te belasten , ten
bate van hovelingen ; als gij anderen kiest, — dat moet ge zelf weten. Er
zijn eerlijke lui in alle standen, maar men moet hen wel goed kennen, eer
men hen afvaardigt.
»Daar het Wetgevend Lichaam alle twee jaren moet vernieuwd worden,
zijn de belastingen niet langer geldig dan tot het eind van dien termijn, en,
als ze clan niet weer op nieuw toegestaan zullen zijn, heeft niemand het
recht een penning van u te eischen. — Dat maakt de kracht van onze con-
stitutie uit; van het oogenblik af aan, dat het Wetgevend Lichaam de
belastingen weigert, staat alles stil en moet de koning toegeven.
«Bovendien, opdat gij, de belastingschuldigen, u zult kunnen overtuigen of
uw afgevaardigden getrouw zijn, of ze niet al te vlot over uw geld beschik-
ken , zal de volledige rekening en verantwoording der uitgaven, door mid-
del der drukpers, aan het begin van elke zitting publiek gemaakt moeten
worden. Hetzelfde is het geval met de staten van ontvangst der verschil-
lende belastingen en van alle openbare inkomsten. Derhalve, elk burger
die zijn belangen behartigen wil, zal slechts eenmaal per jaar de courant
hebben te lezen , dan zal hij zien of zijn afgevaardigde de belangen der be-
-ocr page 245-
Het Vaderland in nood.                                     235
lastingschuldigen goed verdedigt, dan of hij er maar gedachtenloos op los
stemt en zich om dit punt niet bekommert. .. Dan, tenzij hij een uilskui-
ken is, zal zulk een burger weten wat hem te doen staat.
»Ik geloof dat het onmogelijk was een betere controle in \'t leven te
roepen. Nu blijft het nog maar de vraag, of ge met de bepalingen aan-
gaande de uitgaven vrede kunt hebben. Want de constitutie houdt in,
dat de fondsen die noodig zijn voor de kwijting der nationale schuld en
voor de civile lijst, onder geen voorwendsel geweigerd kunnen worden.
»Wat de nationale schuld betreft, niets billijker dan die bepaling, en ik
heb er dan ook vóór gestemd. Een groote natie zooals de Fransche , kan
zich niet in staat van faillissement laten verklaren , en zij die haar hun
geld leenen moeten zeker zijn, dat er ter wereld geen beter plaatsing voor
dat geld is ; ieder onzer is er aansprakelijk voor tot met zijn laatsten pen-
ning, en we zouden verontwaardigd zijn als onze vertegenwoordigers voor
ons bankroet zouden willen slaan; dat is zoo klaar als de dag.
»Wat echter de civile lijst betreft, waarom moet die vóór alle andere
punten van den staatsdienst gaan ? Moeten onze rechters , onze overheids-
personen, onze ambtenaren en onze soldaten niet even zeker van hun be-
taling zijn als de koning ? Waarom moet de koning zijn salaris ontvangen
vóór hen op wie het bestaan des volks rust ? Ik zie er de reden niet
van in. Ik heb hier dan ook tegen gestemd, en ik beschouw dit als een
gebrek in onze constitutie.
»Maar laat ons hier niet te lang bij stilstaan , groot is dit gebrek niet.
En bovendien behoudt de Wetgevende vergadering het recht, om aan het
eind der regeering van eiken koning, het bedrag van de civile lijst voor de vol-
gende regeering te bepalen. Dat is altijd een groot tegenwicht, en we mogen
er niet aan twijfelen of onze vertegenwoordigers zullen er gebruik van ma-
ken , wanneer in vervolg van tijd de oude gewoonten om zulk een menigte
lakeien en hovelingen te onderhouden, weder aan het hof wordt ingevoerd.
Ook zal men ongetwijfeld wel begrijpen hoe jammerlijk het is, dengene die
werkt te verarmen, om den trots en lediggang te steunen van menschen,
die nergens goed voor zijn, dan om het menschelijk geslacht te onteeren.
»Ja, dat zal komen, met den vooruitgang in verstand en rechtvaardig-
heid. Maar ondertusschen geloof ik dat het volk , na al de ellende die het
doorgestaan heeft, waarlijk geen reden heeft tot klagen. Wat wij reeds
verkregen hebben is oneindig veel; we hebben eindelijk wat onze ongelukkige
vaderen eeuwen te vergeefs van den hemel hebben afgesmeekt: we hebben
goed vastgestelde rechten èn de noodige wapenen om ze te verdedigen. In
plaats van arme lastdieren , zijn we menschen geworden!!
»En thans, nu wij de bovenhand hebben verkregen , ondanks het mis-
baar, ondanks de beleedigingen en lasteringen van den kliek, die ten koste
van ons leefde, ondanks zijn listen om ons tegen elkander op te zetten ;
thans nu die brave lui bij duizenden op den loop gaan en hemel en aarde
bewegen , om ons in Duitschland , in Engeland, in Rusland, vijanden te ver-
verwekken; terwijl diegenen van hen die in Frankrijk blijven, van de be-
scherming der wet misbruik maken, om in naam eener godsdienst van liefde
en broederschap de domme bevolking van het Zuiden en Westen tegen onze
constitutie in opstand te brengen; thans nu die echte Franschen ons den
burgeroorlog en den buitenlandschen vijand tegelijk op den hals halen, om
hun privilegiën maar terug te winnen, — mijne vrienden! wat ik u bidden
mag, laat ons eendrachtig blijven; laat ons alle geschillen en verdeeldheden
vergeten; laat er nooit tussehen ons sprake zijn van active en passive burgers.
-ocr page 246-
236                       Geschiedenis van de Fransche revolutie.
Dat is de eenige dóór en dóór slechte wet, die onze vijanden in de Nationale
Vergadering hebben doorgedreven, het eenige groote gebrek onzer constitutie.
»Maar die wet zal afgeschaft worden! De burgers zullen weldra be-
grijpen, dat zij, wanneer ze alleen staan, door de geestelijkheid en den adel
verpletterd zullen worden; en dat het, om de vruchten der gemeenschappe-
lijke overwinning te plukken en vooral om ze te bewaren, volstrekt noodig
is, dat zij zich aan het volk houden, en dat ze zelf die onrechtvaardige on-
derscheiding van active en passive burgers moeten uitwisschen.
»Nog een woord!
»We hebben de overwinning behaald, laat ons trachten haar te behou-
den; en het voornaamste daarvoor, mijnheeren! is, dat ieder goed begrijpe
dat hij souverein is, verstaat ge, souverein! — dat alle ambtenaren,
de eerste tot den laatste, van den koning tot den veldwachter, aangesteld
zijn, niet voor hun eigen belang of voor het belang van een koningshuis,
maar om onzentwil, voor ons die hen benoemd hebben en die werken om
hen te betalen. Hij wien ik betaal is mijn dienaar! Dat moet ge
goed begrijpen, dat moeten we onzen kinderen inprenten, dat zal de kracht
en de grootheid van ons land uitmaken.
»En voorts, vergeten we ook niet, dat ieder allen en allen ieder helpen
moeten. We mogen nooit de rechten van een onzer medeburgers laten schenden ;
als hij schreeuwt en om hulp roept, laat ons hem ter hulp snellen, gelijk
men naar een brand snelt; en als de een of andere aristocratische ambte-
naar ons in ons eigen recht te kort wil doen, moeten we ons weren en
verdedigen\'\' en alle medeburgers tot ónze hulp oproepen.
»Ik verklaar ronduit: ieder die de wet in zijn persoon laat schenden,
is een lafaard ; hij verdient met voeten getreden en weer in lijfeigenschap
teruggestooten te worden; en ieder die niet te hulp komt waar een burger
onderdrukt wordt, is een verrader van het volk. Wij hebben genoeg on-
recht en willekeur sedert eeuwen te verduren gehad ; het wordt tijd een
groote onderlinge verzekering op te richten , met de constitutie tot grond-
slag, en ieder die haar schendt als onzen gevaarlijksten vijand te beschouwen.
Op die wijze zullen wij gelukkig zijn; en al zou gansch Europa oprukken om
ons te vernietigen, wij kunnen den storm met kalmte afwachten : een groot
volk, dat zijn natuurlijke rechten verdedigt, is onoverwinnelijk; het kan het
heelal tarten."
Na die aanspraak van Chauvel, die alle oude lui van ons land zich nog
herinneren, kan men begrijpen, hoe uitbundig de geestdrift der patriotten
was. De president Eaphaël bedankte hem openlijk; hij werd bij acclamatie
tot lid van den club aangenomen, en daarop gingen wij, tegen tien ure,
naar de Buurten terug, juist terwijl aan de beide kazernen het signaal van
lichtdooven geblazen werd.
VIII.
In deze maand October 1791, terwijl te Parijs de zittingen van de nieuw
gekozen »Wetgevende Vergadering" begonnen waren, had Chauvel
met kracht zijn eigen zaken weer opgevat, en toen bleek het eerst wat een
-ocr page 247-
Het Vaderland in nood.                                    237
duchtig handelsman hij was. In minder dan drie weken had hij zijn huisje
op de Buurt verkocht aan den grooten Létumier, wiens dochter Christine
met een jongen van Mittelbronn ging trouwen. Hij huurde de onderverdie-
ping van het huis van den ouden Baruch Aron, te Pfalzburg, tegenover de
hal. Daar liet hij kasten en planken timmeren voor zijn couranten, zijn
boeken en brochures, en nu kwamen er groote balen met boeken, die
Marguerite uitpakte en in orde schikte in hun winkel. Hij nam twee
colporteurs of venters, Toubac en Mare Divès, die den Elsass en Lotharingen
alliepen met hun marsen op den rug. Om kort te gaan, alles ging met
vaart; men had zoo\'n handel nog nooit bij ons gezien.
Chauvel was zelfs de man, die de mode invoerde van die kleine drie-
kleurige halsdoekjes, waar »de Eechten van den mensch en burger" op ge-
drukt was; alle vrouwen van patriotten droegen er van. Toen namen die
van de andere partij óók zulke doekjes, met verzen van de «Openbaring"
er op, en aan den rand stond dat »als de koopers niet voldaan waren, men
hun hun geld zou weergeven, zoodra de natie haar assignaten betaalde."
Chauvel verkocht rijp en groen: zoowel de boekjes van de capucijners als
de politieke catechismussen der patriotten ; zoowel couranten van de geëmi-
greerden als de »Vriend des Volks" en dergelijke van onze partij. Toen baas
Jan hem daar eens meende over te moeten onderhouden, antwoordde hij
knipoogend:
«Laat dat maar begaan , baas Jan ! onze prinsen , onze heeren en onze
bisschoppen , onze abbé\'tjes en onze adellijke femelaarsters bewijzen ons een
ontzettend grooten dienst met hun denkbeelden door den druk te verspreiden;
ze openen het volk de oogen; ze doen óns werk , en beter dan wij het zelf
zouden kunnen."
Maar om tevens aan de patriotten de gelegenheid te geven , op goedkoope
wijze met het jongste nieuws bekend te worden , richtte hij naast zijn winkel,
aan de straat «Het Roode Hert", een soort van leeslocaal op, met een groote
tafel en de noodige banken. Op die tafel lagen de nieuwste nommers van
alle mogelijke couranten, en ieder die wilde kon daar binnengaan , plaats
nemen en op zijn doode gemak lezen zoolang hij lust had, — alles voor een
franschen stuiver.
Dat was een heerlijk denkbeeld ! Te Parijs bestond zoo iets al lang;
maar er was een man als Chauvel noodig, om onze kleine stad en hare om-
streken ook zulk een voorrecht te doen genieten.
Dat alles belette hem niet met vuur en vaart onzen club te besturen.
Want hij was tot president benoemd , in de plaats van Raphaël Manque;
en drie avonden per week , na zevenen , was de hal vol volk.
Dan kwam Chauvel aan; hij klom op de uitstalbank , ging in zijn leu-
ningstoel zitten, legde zijn snuifdoos en zijn zakdoek aan zijn rechterhand
naast zich neer, en, na een behoorlijk snuifje genomen te hebben, riep hij :
«Mijnheeren ! de vergadering is geopend !"
Dan sloeg hij aanstonds den »Moniteur" open en begon het zittings-
verslag van de «Wetgevende vergadering" voor te lezen en soms ook dat
van den club der Jacobijnen, hetwelk in het «Journal des Débats" stond. Hij
legde dan het een en ander uit, wat de meesten zonder dat niet begrepen
zouden hebben , en , alzoo het nieuws afgehandeld hebbende , zeide hij :
«Zietdaar, Heeren! hoe het met de zaken staat! Verlangt nu iemand
het woord ?"
-ocr page 248-
238                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Dan had de een of de ander allicht wat te zeggen of te vragen. Men
luisterde toe . . . men antwoordde. Niet alleen waren daar werklui, burgers,
stedelijke ambtenaren, maar b. v. ook de kolonel Bazelaire, die door de
Nationale vergadering gezonden was in de plaats van den sergeant Ravette,
daar deze niet genoeg bekend was met de groote manoeuvres. Ieder bracht
dan zijn woordje in \'t midden, en met klokke tien stond Chauvel op en riep
op opgeruimden toon :
»Ziezoo ! de landszaken zijn weer afgehandeld; tot maandag, of woens-
dag , of zaterdag aanstaande !"
Als ik u dat verhaal, dan doe ik het, omdat ge dat toch weten moet;
maar ge kunt wel denken , dat ik in die dagen \'t hoofd vol had met heel
andere dingen. Het was in dien tijd , dat ik begon Marguerite het hof te
maken. Ik ging er alle zondagen heen , met mijn steekhoed, mijn schoenen
netjes gepoetst met eiwit, en mijn groote roode cachet aan mijn horologe
deftig op mijn buik hangende. O ! ik was die goede Michel Bastien niet
meer, die al mooi genoeg dacht te zijn wanneer hij zich ééns in de maand
den baard schoor.
Sedert de terugkomst van Marguerite had ik ingezien , dat dit zóó niet
meer ging; dat er wel meer waren die haar mooi vonden en die met ge-
noegen haar groote bruine oogen en haar mooie zwarte haren zagen, en
dat ik ook de eenige niet was, die haar verstandig en geestig vond.
Neen! er waren er genoeg, die van dezelfde gedachte schenen te wezen;
en dat niet alleen werklieden of boeren , maar ook fijne meneertjes , jonge
officieren van het regiment Auvergne , en groote lui van vóór de Omwente-
ling (des ci-devant) met gepoederde pruiken , die den winkel met hun fijne
reukjes vervulden, couranten kochten, lachten en aardigheden\' zeiden , om
maar een glimlachje te krijgen.
Ik had dat spoedig in de gaten. Of ik mij dan ook wiesch en schoor
en opknapte! Ge hadt me zondag morgens voor den spiegel moeten zien, dien
ik tegen mijn dakvenstertje had hangen, bezig om inij twee en driemaal achter
elkaar te scheren. Mijn wangen glommen er van als een nieuwe bijl; en nog
vond ik mij zelf niet mooi genoeg, ik streek wel tienmaal met mijn hand over
mijn kin, om te zien of alles glad was. En dan, na negenen, als moeder door weer
en wind en sneeuw opgestapt was, om de mis te gaan hooren bij den weêr-
spannigen priester (*) van Henridorff, — dan kwam mijn oude vader heel
zachtjes boven; hij klom de trap op, en zoodra zijn hoofd eventjes boven
door het luik stak , zeide hij fluisterend:
»Michel, ze is weg!.... Zal ik je staart vlechten?"
Want hij was het, die mijn staart opmaakte, een zwarten staart, zoo
dik als een arm, en dien ik in de week onder mijn hemd moest wegstoppen ,
omdat hij mij bij het smeden op den rug sloeg en in \'t werken hinderde.
De beste man deed dat altijd met het grootste genoegen en de uiterste zorg.
Ik zie mijzelf nog, schrijlings op mijn stoel, en mijn goeden, goeden vader,
innig gelukkig, aan het kammen en vlechten. Hij was wat grootsch op mijn
stevige schouders en zeide:
»0! dat\'s nu niet omdat ik je vader ben, Michel! maar in\'t heele land
is er geen sterker man dan gij!"
\'t Was aandoenlijk, en ik zou hem gaarne van mijn liefde gesproken
(") «prctre rofractaire," — zoo werden de priesters genoemd, die den eed op de con-
stitutie, door de Nationale vergadering voorgeschreven , geweigerd hadden.
-ocr page 249-
Het Vaderland in nood.
239
hebben, maar dat durfde ik niet; ik vond dat niet eerbiedig genoeg tegen-
over mijn vader. Trouwens hij wist wel, dat ik van Marguerite hield; daar
was ik zeker van. Moeder had het ook wel in de gaten; ze maakte zich
al gereed voor den strijd; en vader en ik, zonder dat we er een woord over
spraken, we maakten ons van onzen kant ook gereed. Het zou er wel Spaanseh
langs gaan, maar we hoopten het toch te zullen winnen.
Hoe het zij , op dat zoldertje , onder het riet, droomden we van geluk-
kige dagen. Als ik dan eindelijk genoeg geschoren en opgedirkt was, en
mijn goede vader mij nog hier en daar afgeborsteld had, zeide hij:
»In orde!... ga nu maar gerust heen!... Amuseer je goed , mijn kind...."
Zelf had de man zich niet dikwijls geamuseerd in zijn lange leven van
altijd werken; hij had niet vele goede oogenblikken gehad. Zelfs nu nog ,
terwijl moeder het huis uitliep om ver weg de mis te gaan hooren bij een
priester, die de wetten van zijn land schond, — was mijn arme vader
genoodzaakt zelf de aardappelen te schillen en zijn eten klaar te maken.
Zoo gaat het als men al te goed is!...
Ik nam dan afscheid van vader en ging welgemoed op weg; hij keek mij
met welgevallen van zijn drempel na, en al de oude vrouwtjes die op de
Buurten gebleven waren, keken uit haar kleine bevroren venstertjes om mij
te zien voorbijgaan. Ik trad de herberg de Drie Duiven binnen , waar ik
op een drafje at. en clan sloop ik als een dief door den tuin weg, uit vrees
opgehouden te worden. Want in zoo\'n tijd van invallende vorst gebeurde
het dikwijls, dat de paarden van voorbijkomende voerlui op scherp gezet
moesten worden, en natuurlijk stond er dan op mijn mooie buis uit te trekken
en mijn mouwen op te stroopen.
Na verloop van een kwartier was ik dan in de stad, op den hoek bij
apotheker Tribolin, — die al voor zestig jaar gestorven is. Hij groet me
met een knikje, maar ik kijk nauwelijks naar hem om. Ik zie iets verder
den winkel van Chauvel, met zijn ronde deur en het planken dakje er boven,
en de pakken brochures achter de vensters uitgestald.
De menschen gaan er in en komen er met hun courant uit: patriotten,
sabelmannen, gewezen adellijken (ci-devant) enz., en weldra ben ik in de
deur; Marguerite, met een klein helder mutsje op, levendig en bedrijvig,
staat daar achter de toonbank; ze spreekt en helpt en geeft ieder wat
hij vraagt:
»Ziehier, mijnheer! de «Omwentelingen van Parijs,\'\' zes hards." —
«Mijnheer vraagt het «Dagblad van het hof en de stad ?.\'\' de laatste nommers
zijn weg."
Ze is in het volle vuur des handels; maar zoodra ze mij ziet, verandert
haar gelaat, en op vroolijken toon zegt ze:
»Ga binnen, Michel! in de bibliotheek ; daar is vader; ik kom zóó.\'\'
Ik geef haar in het voorbijgaan een hand; zij lacht en zegt:
»Kom , kom, ik heb nu nog geen tijd!"
En ik ga de bibliotheek binnen, waar vader Chauvel voor zijn schrijf-
tafel in zijn boek zit te schrijven; hij keert zich even om en zegt:
»Zoo, zijt gij het Michel ? Mooi... ga zitten. . . Laat me die paar
regels even af schrijven."
Al voortschrijvende, vraagt hij mij naar baas Jan, naar vrouw Catherine,
naar de smederij en alles , van stukje tot beetje. Zijn paar regels duren
ondertusschen maar voort. Ten langen leste sta ik op en zeg :
»Ik moet de couranten eens inzien."
-ocr page 250-
240                      Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
»Ja , goed, goed. .. ik ben juist met een rekening bezig."
Dan ga ik door de deur links, naar de groote zaal, waar de patriotten
aan het lezen zijn van de couranten, die \'s morgens zijn aangekomen. De
groote Thévenot, lid van den gemeenteraad ; de dikke Didier Horzu , hoe-
denmaker op het Wapenplein , die later door Broussousse is opgevolgd ; de
jonge dokter Steinbrenner, die twintig jaar lang onze maire geweest is ; de
herbergier Eottenburg, de kleine behanger Laffrenez, de apotheker van het
militaire hospitaal Dapréaux, zitten daar met ernstige gezichten te lezen.
Sommigen zijn aan het schrijven ; en ik doe alsof ik lees , maar kijk door
de glazen deur naar Marguerite, die in den winkel op en neer dribbelt en
van tijd tot tijd glimlachend door de kleine ruiten kijkt. Somtijds komt ze
vliegend even binnen , geeft mij een courant en fluistert me in \'t oor:
»Lees dat, Michel! dat zal u genoegen doen!"
Ik bracht daar soms uren lang door, maar om u te zeggen wat ik las ,
daar zou ik verlegen meê zijn. Ik deed geluk op voor de heele week met
naar Marguerite te kijken , en ik zou dat leventje tegen niets ter wereld
geruild hebben.
Vader Chauvel, als hij mij zoo glad geschoren , zoo mooi gekapt en zoo
geheel en al in de puntjes zag, begon met een ondeugend gezicht te lachen
en noemde mij een sfatje."
Ik kreeg er een kleur van tot over de ooren. Dikwijls reikte hij mij
zijn groote snuifdoos toe en riep :
»Kom, burger Michel, een snuifje !
Maar mij daar zoo voor niemendal vuil te gaan maken, — wat zou Mar-
guerite daar wel van gedacht hebben ? Dan zei ik tegen vader Chauvel,
dat ik hoofdpijn kreeg van het snuiven, en hij begon te lachen en plaagde me
dat ik een aristocraat was , die zijn overhemd niet vuil wilde maken. Hij
was een plaaggeest; maar in zijn hart hield hij wel van me; hij begreep
ook wel, dat het niet voor hem was dat ik daar alle Zondagen, van éénen
tot zevenen, bleef plakken onder den schijn van te lezen en de politiek te
volgen. Hij zag te scherp om niet te weten waar mij de schoen wrong, en
als hij mij liet begaan met Marguerite toe te lachen, dan was dat, omdat
hij mij een eerlijken borst vond; anders zou hij me zeker al lang de
deur gewezen hebben, en zonder veel complimenten ook. Hij zag het dus
zeker met genoegen, en onze meeningen kwamen ook nog al goed overeen,
hoewel hij toch nog altijd als hij het te pas kon brengen , mij op het hart
drukte goede boeken te lezen. Hij leende mij uit zijn bibliotheek wat ik
maar hebben wilde, en hij had niet anders dan degelijke boeken.
Daar ik nu niet meer in het huisje kon zitten dat hij verkocht had ,
moest ik wel \'s avonds op mijn zoldertje lezen. Dat kostte natuurlijk veel
olie voor de lamp , en moeder kon daar maar geen vrede meê hebben. Dat
gaf voortdurend aanleiding tot twist in huis; als ik de voorzorg niet geno-
men had de boeken altijd in mijn kist weg te sluiten , wanneer ik uit was,
ben ik zeker, dat zij in staat geweest zou zijn ze te verbranden. Sedert
jaren hadden de capucijners gepredikt dat de boeken een verderf voor. de
ziel waren ; dat ze waren gelijk de boom der kennis des goeds en des kwaads,
waarvan de slang den Adams-appel geplukt had , om ons uit het paradijs te
jagen, en dergelijken onzin meer. De boeken die ze vooral verboden, waren de
bijbel en de Evangeliën , omdat de menschen daaruit zien zouden , dat de
schavuiten zelf het omgekeerde deden van wat de Zaligmaker bevolen had. Men
kan dus begrijpen, in welke diepe onkunde de menschen leefden vóór 1789.
In den club drong Chauvel er dan ook altijd op aan, dat de menschen wat
-ocr page 251-
Het Vaderland in nood.                                    241
leei-en zouden; hij had wel gelijk : want, is de armoede een vreeselijk kwaad,
onkunde en domheid zijn nog grooter kwalen.
En nog was onze hoek van den Elsass en Lotharingen lang niet de
meest achterlijke van Frankrijk. Ik herinner mij nog hoe verontwaardigd
onze gansche club was, toen Chauvel ons het rapport voorlas , dat Gensonné,
die als burgerlijk commissaris in de departementen de Vendée en Deux-
Sèvres gezonden was, aangaande de godsdienst-onlusten aldaar bij de Wet-
gevende vergadering ingezonden had. Toen zagen we dat de onkunde daar
veel erger was dan bij ons , en dat ze zelfs hoogst gevaarlijk voor de natie
worden kon.
In dat rapport werd gezegd , dat de boeren de priesters die den eed
hadden afgelegd (*), overal vervolgden, met stokslagen overdag en met
geweerschoten bij nacht; dat de weerspannige priesters (-{-) in functie bleven;
dat ze in hun huizen de mis bedienden , de biecht afnamen en wijwater
maakten ; dat het gebrek aan goede wegen en de verregaande onnoozelheid
van wezens, die niets anders geleerd hadden dan heiligenbeelden te aan-
bidden , het zeer moeielijk , ja zoo goed als onmogelijk maakten , hen tot de
«Rechten van den mensch" te bekeeren; vooral bij de manoeuvres die de
priesterpartij in \'t werk stelde. De groot-vicaris Beauregard had namelijk bij
rondschrijven aan de pastoors van de Vendée voorgeschreven, om de mis niet
in de kerken te lezen , opdat de geloovigen niet door de kettersche priesters
bedorven zouden worden , maar om hun parochianen op afgelegen plaatsen ,
tusschen de rotsen en in schuren te laten bijeenkomen, met een hoogst
eenvoudig vervoerbaar altaar, een misgewaad van katoen of eenige andere
grove stof, tinnen misgereedschap enz. Hij had hun de verzekering gegeven,
dat die armoedigheid in de viering der heilige mysteriën , meer indruk op
het volk zou maken dan gouden gereedschap , daar ze hun de vervolgingen
der eerste christelijke kerk, den tijd der martelaars voor het geloof, zou her-
inneren.
Ja, toen begrepen we hoe gevaarlijk dat was ; en dienzelfden dag legde
Chauvel, nadat hij dit rapport voorgelezen had , ons uit dat de weêrspan-
nige priesters zeker orders ontvangen hadden , om den burgeroorlog in Frank-
rijk te ontsteken , terwijl de geëmigreerden trachten zouden aan het hoofd
der Duitschers in het land te vallen. Hij zeide ons , dat dit zonder twijfel
hun plan was, en dat het hoe langer zoo meer noodig werd ons nauw
aanéén te sluiten om hun het hoofd te kunnen bieden.
Al de handelsreizigers die van den overkant van den Rijn kwamen,
verhaalden ons , dat te Worms, te Mainz, te Koblenz, meer dan vijftien dui-
zend edellieden gereed stonden, om de legers van Leopold en Friedrich Wil-
helm aan te voeren , als het oogenblik om in Lotharingen te dringen gekomen
zou zijn. Er moesten dus volstrekt maatregelen genomen worden. De Wet-
gevende vergadering nam den 9den November 1791 een besluit, dat de
Franschen, die op den rechteroever van den Rijn vereenigd waren, verdacht
waren van samenspanning; dat, ingeval zij in een staat van samenscholing
bleven tot aan den len Januari, zij als schuldigen vervolgd en met den dood
gestraft zouden worden, en hun bezittingen ten voordeele van de natie ver-
beurd verklaard.
(*) protres oonstitutionnels.
(t) prètres réfractaires.
revolutie.                                                                                            IC
-ocr page 252-
242                          Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
De koning zette zijn veto (*) onder dit besluit.
Aanstonds namen de woelingen in Bretagne, Poitou en Gévaudan op
onrustbarende wijze toe. De monniken die daarheen gezonden waren, richt-
ten kruisen op aan alle hoeken der wegen ; ze deelden aan de voorbijgangers
rozenkransen , amuletten en aflaten uit; ze verklaarden nietig alle huwelijken
die door de zoogenaamde constitutioneele priesters gesloten waren , gelijk in
het algemeen al de sacramenten door hen bediend ; ze deden de burgerlijke
ambtenaren die hen hadden geïnstalleerd , in den ban en bevalen hun ge-
loovigen geene gemeenschap met die onrechtmatige priesters te houden.
Toen zag men alle ellenden van den burgeroorlog. Vrouwen scheidden
zich van haar mannen , kinderen verlieten hun vaders , en de boeren van
die provinciën weigerden voor het meerendeel in de nationale garde te
dienen. In dezen tijd was het ook dat de beruchte Jean Chouan zijn roof-
tochten in Beneden-Maine begon (f), zooals vroeger Schinderhannes in onze
streken gedaan had. Hij en zijn bende begonnen in het klein met de schuren
en stallen te plunderen ; maar na verloop van een paar jaren werden ze
beroemd . vooral Jean Chouan, die door den adel en de geestelijkheid als
een steunpilaar van den »troon en het altaar" erkend werd, en die zijn naam
aan de opstandelingen van deze streken en later ook aan die van de Ven-
dée gaf.
De Wetgevende vergadering, om een einde aan die ongeregeldheden te
maken, besloot den 29en Nov. 1791 , dat de priesters die den eed niet af-
gelegd hadden , hun tractement zouden verliezen ; dat ze de mis niet meer
mochten bedienen , zelfs niet in particuliere woningen , en dat, ingeval er
in hun gemeenten onlusten op het stuk der godsdienst ontstonden, het
departementaal bestuur hen noodzaken zou zich elders met der woon te
vestigen.
Welnu! de koning zette ook onder dit besluit zijn veto. Hij keurde dus
alles goed wat ons maar afbreuk kon doen, en verwierp al wat ons zou kun-
nen redden. Men heeft later brieven gevonden, die hij in dezenzelfden
tijd aan den koning van Pruisen geschreven had , om hem te smeeken
zich te haasten! Men heeft de bewijzen gezien , dat hij met den vijand
heulde en dat hij slechts op zjjn eigen belang en op dat der bevoorrechte
standen bedacht was. Als er dan later treurige dingen gebeurd zijn , is dat
aan ons te wijten? Hadden we ons dan moeten laten uitzuigen door men-
schen , die van vader op zoon, sedert eeuwen , niet anders dan dat gedaan
hadden, en die ons »het nakroost der overwonnenen" noemden?
De Wetgevende Vergadering , waar Brissot, Vergniaud , Guadet, Ma-
thieu Dumas , Bazire , Merlin (van ïhionville) enz. het nergens eens over
konden worden , — was ten minste hierin eenstemmig, dat Lodewijk XVI
ons vertrouwen niet verdiende , en de koningin Marie-Antoinette nog min-
der. En de gansche natie dacht er evenzoo over.
Allerwege was men in de grootste ongerustheid, en gedurende dien
winter van 91 op 92 , die in onze bergstreken zeer streng was , zeiden de
(•; Het recht, met het latijnsche woord veto (sik verbied") aangeduid, om be-
sluiten der Wetgevende Vergadering tegen te houden , was den koning bij de constitutie
van 3 Sept. 1791 nog gelaten.
(f) Het eerste optreden van Jean Chouan aan het hoofd van den langdurige» op-
stand der koningsgezincien op den rechteroever der Loire, naar hem Chouans en Chou-
annerie genoemd, dateert eigenlijk van eenige maanden later, Aug. 1792.
-ocr page 253-
Het Vaderland in nood.                                    243
menschen , terwijl ze zorgend en peinzend aan den haard zaten , tegen el-
kander :
»Wij zullen geen oogst binnenhalen dit jaar; in het voorjaar zullen we
zeker oorlog hebben. Zóó kan het ook niet blijven, het is nog beter elkaar dood
te slaan, dan zoo\'n bestaan te lijden ; hoe eerder dan ook maar hoe liever!\'\'
0 ! de koning, de koningin , de mooie dames van het hof, de groote
heeren en de weerspannige priesters, die men sedert zeventig jaar niet anders
heeft gedaan dan beklagen en als martelaren voorstellen , hadden maar eens
bij ons moeten komen, in de hutten onzer houthakkers en houtslepers !
\'t Zou te bezien staan of ze het dan nog zoo zalig gevonden zouden hebben
millioenen per jaar te kunnen verteren , terwijl zoo veel eerlijke, vlijtige
menschen niet eens aardappelen genoeg hadden. Zij hadden moeten bedenken
dat zij, die , tegen alle recht en rede, niets anders wilden dan hun oude voor-
rechten herstellen ; die aan onze vijanden schreven : die den burgeroorlog
in het land verwekten ; die de besluiten tegenhielden waardoor de orde her-
steld zou kunnen worden; die alle dagen logen en bedrogen en de patriot-
ten belasterden ; die hun gelijken als dieren beschouwden en er slechts op
uit waren om hen onder den voet te houden, en nog wel in naam desgenen
die zich opgeofferd had om hen te verlossen ! — ze hadden moeten beden-
ken , dat zulke menschen geen toonbeelden van deugd waren , en dat God
zelf hen eenmaal op vreeselijke wijze zou straffen.
Van tijd tot tijd, wanneer zich nieuwe kwade tijdingen verspreidden ,
hetzij op de markt, hetzij onder een troepje bij de kazernen of in onze dorpen,
voelde men dat er een rilling van woede door de menigte voer. De patriotten
keken elkander aan en verbleekten voor een seconde, maar dan schenen ze
hun bedaardheid te herwinnen; het was één druppel meer in den beker
der smarte , die langzamerhand gevuld was en eenmaal zou overloopen.
Een zaak van aangenamer aard, waar ik altijd met genoegen aan denk,
is de bruiloft van Christine Létumier en Claude Bonhomme , den zoon van
den wagenmaker van Mittelbronn , in Januari 1792. Dat was het eerste zoo-
genaamde constitutioneele huwelijk , omdat het volgens de constitutie bur-
gerlijk gesloten wei-d, dat op de Buurten plaats vond. Létumier, die sedert
hij met de kerkegoederen zoo\'n goede zaak gemaakt had , de rijke Létumier
genoemd werd, had een aantal van zijn bloedverwanten uit het land van
Metz ter bruiloft genoodigd. Ze kwamen niet allen ; maar onder degenen
die kwamen , waren zijn neef Maurice Brunet, president van den club van
Courcelles , en zijn nicht Suzanne Chassin , dochter van een wapensmid van
hetzelfde plaatsje.
Die arme Christine , zonder in \'t minst wrok te koesteren, dat ik een
andere beminde, had mij tot Valentijn van Marguerite gekozen. O ! dat goe-
de schepsel! daarvoor alleen zou ik wel gewenscht hebben, dat ik haar had
kunnen beminnen! Toen ze mij bij de hand kwam nemen en mij zeide:
«Ziedaar uw Valentine !" schoten de tranen mij in de oogen ; ik keek haar
innig dankbaar aan ; zij lachte mij toe met een ietwat droefgeestig lachje ,
en vroeg:
»Is \'t zoo goed , Michel ?"
»0 ! ja, heel goed!" zeide ik. »En wees gij ook gelukkig , Christine!
al wat ge maar ter wereld wenschen kunt."
Chauvel, baas Jan in zijn uniform van luitenant der nationale garde,
Cochart, Huré, Eaphaël Manque, onze gewezen president, en een aantal
anderen, waren mede ter bruiloft. Het stadhuis wemelde van patriotten ;
-ocr page 254-
244                       Geschiedenis van de Fransche Bevolutie.
en toen Joseph Boileau, met zijn sjerp om \'t lijf en zijn burgemeesters hou-
ding, de offieieele woorden der constitutie uitsprak:
»De wet vereenigt u!" — toen deed een algemeen geroep van »Leve
de natie!" de ruiten van de hooge zaal dreunen, en klonk het tot op het
Wapenplein.
Dat was heel wat anders dan vroeger zoo\'n eenvoudige inschrijving bij
den pastoor aan huis, op een papier, dat somtijds verloren raakte, zoodat
men dan later den dag van een huwelijk of een geboorte dikwijls niet eens
meer wist. Ik heb er verscheidenen gekend, die in dat geval verkeerden;
en toen men de oude papieren van den pastoor in orde moest brengen om
ze in de registers van den burgerlijken stand in te schrijven, had onze ge-
meente-secretaris Freylig er wat meê te doen !
Om kort te gaan, deze nieuwe huwelijksvoltrekking deed iedereen ge-
noegen. Daarna ging het naar de Buurten terug, onder begeleiding van
de clarinet van Jean Bat, die de steek met driekleur-linten op \'t hoofd, voor
ons uit liep.
Eenmaal buiten in het veld, werd er, ondanks de felle koude, gelachen
en gevlogen; dat verwarmde nog wat. Marguerite liep aan mijn arm te
draven; Christine, die voor ons liep, scheen volkomen getroost met haar
Claude Bonhomme, en de oudjes, achter ons aan, snapten en stapten wat
ze konden. Chauvel zelfs was zoo jolig als een jong veulen; de groote Lé-
tumier, met één hand aan zijn hoed, opdat hij niet zou afwaaien , riep :
»We zullen er nog wel eens aan denken, hoe we er den 3en Januari
17 92 aan toe waren, en dat het toen alles behalve warm was!"
Om de waarheid te zeggen, we huilden allen van de kou toen we aan
de Drie Duiven aankwamen. Dat was dan ook een genot, toen we in die
lekker verwarmde zaal, waar de tafel al gedekt was, binnenstormden ! Want
hier zou de bruiloft gehouden worden , daar moeder Létumier bij zich aan
huis nooit anders dan haar zondagsche burgerpotje gekookt had.
Wat een feest! Ik zal maar geen moeite doen u alles te beschrijven :
die groote schotels met kool met saucijsjes gestoofd; die prachtige hammen;
dat buffet vol taarten , fruit en flesschen; en de aandoening van moeder Lé-
tumier; en den geduchten eetlust van de menschen; en de aanspraak van
Chauvel over de nieuwe patriotische huwelijksvoltrekking, die weldra de
oude gebruiken van de Gallische wilden vervangen zou; de toasten en aar-
digheden van allerhande soort; de gezondheden op de bruid ; het schater-
lachen en de grove aardigheden der oudjes, welke de jongelui verstandig
genoeg waren maar niet te hooren. Wat een heerlijke tijd! en wat wordt
alles anders als we oud worden.
En toch als ik er maar weer aan denk, zie ik Marguerite nog naast
mij zitten, met haar hagelwitte mutsje onder haar kin vastgeknoopt, en de
cocarde op haar hoofd; we lachen en praten, ik kijk haar in de bruine
oogen en vraag:
»Wilt ge hiervan ? wilt ge daarvan, Marguerite ? Nog een beetje
wijn . . . ? nog een stukje van die taart ?"
Wat een genot zoo vrijuit met haar te spreken , haar te bedienen en
mijn »Valentine" te noemen, te zien, dat ze met welgevallen naar mij kijkt
en slechts voor mij oogen heeft! Dat zijn van die dingen, die haast niet
te beschrijven zijn.
Wat later op den avond kwamen de andere jongens en meisjes van
de Buurten om te dansen, — want in mijn tijd was er geen goede brui-
-ocr page 255-
Het Vaderland in nood.
245
loft zonder dansen. Wat was dat heerlijk, toen de clarinet van Jean Eat de
Esterhazy-huzaren wals begon te spelen, in de groote zaal achter aan den
tuinkant! Ik greep den arm van Marguerite en zeide :
»Komaan, Valentine , daar is de clarinet van Jean Bat!"
Marguerite keek heel vreemd op; ze vroeg me:
»Waar woudt ge naar toe, Michel ?"
»WeI! gaan dansen I"
»Maar ik kan niet dansen. ..\'\'
»Kom, kom ! alle meisjes kunnen dansen!" De anderen waren al druk
aan den gang; ik wilde Marguerite meê in den kring trekken en was al in
de wolken met dat vooruitzicht; — maar verbeeld u mijn verbazing! ze
kon niet dansen , ze kon er niets van! ze struikelde over haar eigen voet-
jes ; ik kon mijn oogen niet gelooven.
»Kom , nog eens geprobeerd ," zeide ik , »\'t is maar een durf; zie maar,
\'t is geen heksenwerk!"
En ik wees haar den pas in een hoek van de zaal. We probeerden
nog eens; ze kon er niets van maken! . . . Hoe jammer! ik was er wan-
hopig onder. De anderen waren eindelijk om ons heen gaan staan en be-
gonnen te lachen. Dat hinderde Marguerite natuurlijk , en op eens zeide
ze een beetje knorrig:
»Nu , ik kan het niet... en daarmee uit ... ge ziet wel dat ik het
niet kan! Dans gij zooveel ge wilt, ik ga vrouw Catherine helpen."
En al keek ik nog zoo verdrietig, ze stoot\' weg. Er waren mooie meis-
jes genoeg, die Michel aankeken alsof ze zeggen wilden:
»Wij kunnen wèl dansen, Michel! Kom maar hier!\'\'
Maar om daar een andere te gaan nemen , — neen ! voor geen geld
van de wereld. Ik ging dus Marguerite achterna.
Zij ging juist de keuken in.
Daar waren al de vrouwtjes , moeder Létumier, Nicole , vrouw Cathe-
rine, nicht Suzanne Chassin , aan het pruttelen en uitvaren :
»\'t Is een schande! . . . zijn dat nu liedjes om te zingen ... zulke lied-
jes op de koningin! . . .
»Die mannen zijn toch lichtmissen ... de besten deugen nog geen zier !..."
En zoo maar voort.
En in de groote zaal daarnaast hoorde ik de patriotten lachen of ze gek
waren, terwijl ze met de voeten stampten en een liedje zongen op »M a d a-
me Veto.\'\' Neef Maurice zong voor, de anderen vielen telkens met het
referein in.
Ik ging natuurlijk kijken. Zoodra ik de deur opendeed, zag ik een
zonderling tooneel voor mij. Neef Maurice , met zijn hemelsblauwen rok met
breede opslagen , zijn twee horologes, waarvan de kettingen op zijn gele broek
afhingen , zijn overhemd met groote lubben , zijn breede driekleurige das en
zijn grooten steek dwars op het hoofd, — was aan het dansen. Maar het
was een dans van den duivel; het ééne been gooide hij omhoog dat zijn
knie de kin raakte, en daarbij smeet hij zijn lichaam heen en weer en
sprong en wrong zich in allerlei bochten en zwaaide met de armen, dat men
er zich geen voorstelling van maken kan. Onder dat alles zong hij het lied
van Madame Veto, een lied vol ijselijkheden tegen de koningin. En rond-
om de tafel zaten al de patriotten, met roode neuzen en oogen wijd opgespalkt,
te lachen , te lachen! dat ze telkens achterover in hun stoel vielen met de
armen slap langs het lijf en den mond tot aan de ooren opgesperd; de mu-
-ocr page 256-
2-i6                          Geschiedenis van de Pransche Revolutie.
ren dreunden er van. En neef Maurice ging maar altijd voort, nu zijn
hoofd voorover stekende , dan zijn beenen in de lucht gooiende, te zingen :
»Madame Veto heeft dit gedaan!
Madame Veto heeft dat gedaan!" (*)
en clan volgde het verhaal van dit of dat. Dat begon met de geschiedenis
van het parelsnoer van den kardinaal de Rohan, en zoo verder allerlei
schandalen en dwaasheden ; het had coupletten bij dozijnen , het eene al er-
ger dan het andere ; ik zelf schaamde mij er over. Maar allen die daar wa-
ren , en die al zoo lang onder de verkwistingen van het hof geleden hadden,
haalden nu hun hart eens op en vonden niets te erg.
De groote Létumier zelf werd ten laatste door dien dollemans dans zóó
opgewonden , dat hij neefje wou nadoen, en toen baas Jan óók, en toen de
gewezen president Raphaël óók , enz.
Wat de zaken toch veranderen in deze wereld ! Die herberg de Drie
Duiven, waar de officieren van het regiment Rouergue , Schoenau, LaFère
enz., allen adellijken , graven , hertogen, markiezen , vroeger waren komen
dansen met de dames van de stad , — maar deftig en sierlijk dansen, zich
buigende en door elkaar zwevende met gratie en staatsie , onder begeleiding
van hun kleine violen en onder het nuffig gebruik van wijnen die eerst verfrischt
moesten worden , en pasteitjes, die een oude soldaat op zijn rug uit de stad
moest halen , — diezelfde herberg zag nu een geheel anderen dans, den dans
der patriotten. Wat zouden die adellijken op hun beurt de oogen uit het
hoofd gekeken hebben, als ze dien dollen dans gezien hadden, waarbij men sprong
en zich aanstelde alsof\' men van Sint-Vytus bezeten was, en waarin met alle oude
menuëtjes te gader de spot gedreven werd , en vooral, wanneer ze dat lied
hadden gehoord , dat maar altijd doorging:
»Madame Veto heeft dit gedaan!
Madame Veto heeft dat gedaan !"
Neen , nooit heeft men zoo\'n schandaal meer gezien. De vrouwen die
daar in de keuken zich stonden zwart te ergeren, hadden wel gelijk ; maar
dat belette onze patriotten niet te lachen of\' ze gek waren.
Chauvel danste niet mede. Op een punt van de tafel gezeten, keek hij
toe en knipte met de oogen , bleek van opgewondenheid. Hij sloeg met den
steel van zijn mes de maat op de tafel, en van tijd tot tijd riep hij met
een ondeugend gezicht:
»Bravo, Létumier ! . . . ge hebt den slag beet. . . juist, zoo ! . . . Baas
Jan , toe maar ! met moed ! . . . President Raphaël, ge wint aan !"
Zóó was hij in zijn kracht; hij had wel gelijk toen hij .ons schreef, dat
hij te Parijs geboren had moeten worden.
En , als ge nu weten wilt wat die dans en dat liedje, door neef Mau-
rice Brunet voor het eerst op de Buurten gebracht, waren, — dan zal ik u
zeggen dat dat de fameuse Carmagnole was , waarover ieder wel eens moet
hebben hooren spreken. Dat was de dans dien de Parijzenaars later op het
plein der Revolutie dansten, en zelfs wanneer ze tegen het kanon des vij-
ands in gingen.
»Laat ons dansen de Carmagnole,
Leef\' het gebom , leef\' het gebom ,
Laat ons dansen de Carmagnole ,
Leef\' het gebom van \'t kanon!" (f)
(,\') «Madame Veto a fait ceci!
Madame Veto a fait cela!"
(f) «Dansons la carmagnole,
-ocr page 257-
Het Vaderland in nood.                                        247
De gansche Eevolutie zat in die carmagnole ; er werd een nieuw couplet
bijgevoegd , zoo dikwijls er iets nieuws gebeurd was ; dan werden de oude
coupletten vergeten, en men had pret met de nieuwe.
Doch aan alle zaken komt een eind. Ik denk dat het zoowat tien uur
was , toen Chauvel, ziende dat de dansende patriotten niet meer konden en
eindelijk waren gaan zitten orn zich met den warmen wijn te versterken, uitriep :
»Burgers, ge hebt uitstekend gedanst, wij hebben allen veel genoegen
gehad ; maar ik geloof\' dat het nu tijd zal zijn te gaan slapen , om morgen
bijtijds weer bij de zaken te zijn."
»Kom , kom !\'\' riep baas Jan , »we hebben den tijd tot twaalf uur."
»Neen ! het is nu genoeg," antwoordde Chauvel opstaande en zijn klook
van den kapstok krijgende.
Bijna alle patriotten uit de stad volgden zijn voorbeeld.
»Maar neem dan nog een glas warmen wijn op den valreep ,\'\' zei baas Jan.
»Neen, dankje; de beste zaken hebben een eind" antwoordde Chauvel,
die reeds de hand gaf aan Létumier. »Kom, goeden nacht, burger Maurice!"
Ondertusschen hing ik Marguerite haar mantel om de schouders , en
zeide :
»Stop er je maar goed in , de kap over het hoofd ; het is verschrikkelijk
koud."
Zij was een beetje stil; maar vader Chauvel scheen best op streek en
riep al in den gang: »Komaan , Marguerite! ... op weg!"
Men begrijpt dat ik mijn Valentine zoo spoedig niet verlaten wou. Zij
gaf mij den arm. Ik had mijn dikke bonten pet over de ooren getrokken,
en eenmaal buiten , stapten wij vóór de anderen uit het besneeuwde voetpad
op. Het was een van die heerlijke Januari-nachten, met zoo\'n helderen
maneschijn , dat men de blanke en blauwe heuvelen tot in de verte zien kan,
en her en ginds de torentjes der dorpen , de daken der oude boerderijen ,
de lange lanen van berijpte populieren langs den weg onderscheiden kan.
Zulke nachten zijn de koudsten en de sneeuw piept u onder de voeten.
Maar wat is de hemel dan prachtig met zijn trillende dwaalsterren, in
hun blauw of rood licht en die duizende andere sterren met hun bleeken
glans , die men weer verder en nog verder ziet , als stipjes aan het diepe
blauwe gewelf! Wat is dat verheffend en aandoenlijk , vooral als men iets
begrijpt van die onmetelijke en eindelooze grootheid ! En als dan de warme
hand van haar die men bemint op uw arm rust, als men haar hart naast
het zijne voelt kloppen, en dezelfde gedachten van bewondering en van
liefde u beiden vervullen , o! wat doet het er dan toe of het koud is ? Men
denkt er niet aan; en men zou een lofzang willen aanheffen ... Ja, de
kerk, de tempel Gods , dat is de natuur in zulk een prachtigen winternacht.
Achter ons liepen Chauvel, Raphael, Collin en de andere patriotten
uit de stad te praten. Op eens, toen we al in het gezicht van het glacis
der vesting waren, begon ik , bijna zonder het te willen , te zingen , een
oud boerenlied , dat mij van mijn kindschheid te binnen schoot. Mijn stem
klonk over alles heen in de stilte van den winternacht. Ik weet niet wat
mij aanging; het was mijne liefde. De hand van Marguerite drukte iets
inniger op mijn arm ; fluisterend sprak ze:
»0! wat is uw stem mooi en krachtig, Michel ! wat zingt ge goed !\'
Vive Ie sou , vive Ie son ,
Dansons la eurmagnole ,
Vive Ie sou du canon."
-ocr page 258-
248                       Geschiedenis van de Fransche Bevolutie.
De anderen achter ons waren stil geworden , allen luisterden naar mijn
zingen. Toen we aan het glacis kwamen , zeide Marguerite :
»We moeten hen inwachten."
En we keerden terug.
Vader Chauvel riep mij toe :
»Ik wist niet, Michel, dat ge zoo goed kondt zingen; ik had het u
nooit hooren doen. Het is de stem van uw vader , maar krachtiger en
mannelijker, de echte stem van den boer. Als het lied van de «Rechten van
den mensch" komt, dan zult gij het in onzen club zingen."
»He !" zeide de president Raphaël, »ik zou hem wel eens de carmagnole
willen hooren zingen."
»Foei!" antwoordde Chauvel, die weer ernstig geworden was , »de car-
magnole is een grap. Dat \'s goed om onder patriotten eens pret te maken,
onder een goed glas wijn; maar als \'t er op aankomt hebben we wat anders
noodig . . . iets groots en krachtigs, gelijk het volk zelf."
Daarop nam men afscheid en gingen zij achter elkander het voetpadje
op , over het bolwerk , om den kortsten weg te hebben. Ik was blijven staan
waar ik stond, en ik zag Marguerite na , met een pijnlijk gevoel in het hart.
Zij liep de achterste. Toen ze op het punt waren waar het pad zich in den
voorsprong verliest, keerde zij zich nog eens om. En daarmede waren die
dag en die heerlijke nacht ten einde; ze zijn in mijn hart bewaard geble-
ven en ik heb ze u trouw weer verhaald.
IX.
In dezen zelfden tijd begon men van alle kanten weer meer van den
oorlog te spreken , want do overmoed onzer vijanden nam met den dag toe.
Niet alleen gingen de weerspannige priesters voort de Vendée in opstand te
brengen, maar de aartsbisschoppen van Trier en Mainz, en de gewezen
bisschop van Strassburg , die brave kardinaal de Eohan, aan wien we zoo
veel schandaal te danken hadden, lieten alle landloopers van de grenzen
aanwerven om tegen ons te dienen. Als wervers werden gewezen zout-
commiezen, ambtenaren van de tolkantoren en allerlei onderhoorigen en
verloopen menschen gebezigd ; zij deelden overal geld uit, om het uitvaag-
sel van ons land tegen de revolutie dienst te doen nemen.
Dat werd openlijk ten aanzien van iedereen gedreven. Maar toen kon
men het toch niet langer uitstaan. Eerst Chauvel, en daarop Lallemand van
Lixheim en andere woordvoerders van de Jacobijnen-clubs in de provincie ,
gaven bericht van dien afschuwelijken handel; en ondanks het stilzwijgen
van de ministers des konings , die de oogen sloten voor al het drijven der
emigranten , roerden Camille Desmoulins , Fréron en Brissot zich zoo duchtig,
dat men wel orders moest geven om een eind aan het schandaal te maken.
Te Lixheim lag een dier wervers in de herberg »Het Groote Hert" te
huis ; iedereen wist, dat hij soldaten wierf voor rekening der emigranten.
-ocr page 259-
-
Het Vaderland in nood.                                        249
Want de adellijken wilden allen bevelvoeren, geen enkele zou het in zijn
hoofd gekregen hebben zelf een geweer te nemen ; ze moesten zelfs om hun
eigen zaak te verdedigen nog boeren hebben ; maar zelf werden ze als lui-
tenants , kapiteins of kolonels »bij de gratie Gods" geboren.
Op zekeren morgen , toen die werver bezig was eenige jongens te be-
praten , die de weerspannige priesters van het land hem toezonden , komen
op eens de nationale gendarmes aan zijn deur kloppen. Hij kijkt uit het
venster en ziet buiten de groote steekhoeden ; oogenblikkelijk ontvlucht hij
door een achterdeur en verstopt zich in het hooi op een zolder. Maar men
had hem den ladder zien opgaan ; de brigadier gaat hem achterna, en, nergens
iets van hem bespeurende , steekt hij met zijn sabel dood bedaard in het
hooi, al roepende :
»Waar is de schelm toch ? Hier zit hij niet. . . neen , en hier zit hij
ook niet!"
Maar ten laatste bleek het uit een vreeselijken gil, dat hij daar toch
was , en de brigadier , terwijl hij zijn sabel vol bloed uit het hooi trekt, zegt:
»Sakkerloot! ik heb me vergist... ik geloof dat hij onder het hooi zit."
Toen werd de ellendeling — een kerel met één oog, Passavent genaamd —
er uit gehaald. De sabel was hem vlak door zijn rug gegaan , zoodat hij nog
dienzelfden avond stierf; en dat was nog gelukkig voor hem! Want men
had in zijn kamer brieven van adellijken gevonden die hem aanzienlijke
sommen gelds zonden , om den burgeroorlog te helpen ontsteken , en andere
brieven van weerspannige priesters uit den Elsass en Lotharingen , die hem
jongens toezonden om aan te werven. Hij zou dus anders zonder genade
opgeknoopt zijn geworden. — Nu behoefde men hem slechts te begraven.
Gedurende die gansche maand werden er allerlei arrestatiën gedaan van
wervers, weerspannige priesters en landloopers van allerhande soort. Pater
Eléonore verdween óók voor eenigen tijd ; moeder was er wanhopig onder ,
daar ze nu niet wist waar ze haar godsdienst zou waarnemen. En die onge-
lukskinderen waren er slechts op uit om het land in rep en roer te brengen!
en velen van degenen die later bij de Septembeimoorden in de gevangenis
de 1\'Abbaye vermoord zijn , waren van die soort, menschen zonder geloof
of geweten, die in staat waren om hun vaderland aan den vreemdeling te
verkoopen voor geld en privilegiën.
Men wist, dat er aan den Kijn drie vereenigingspunten waren : één van
Mirabeau den Jongere, bij Ettenheim, één van Condó, bij Worms, en het voor-
naamste te Koblenz, waar de Graaf van Artois en de graaf van Provence
hun verblijf hielden.
Eén prins van den bloede slechts , de hertog van Orléans, die later
»Philippe-Egalité" genoemd werd, bleef in Frankrijk; zijn zoon diende, als
kolonel van de dragonders van Chartres , in het Noorderleger.
Nu kan men zich naar dat alles de onrust bij ons in de streken voor-
stellen. Die gansche troep emigranten kon met een geforceerden marsch in
één enkelen nacht bij ons wezen. Maar men moet niet denken dat we bang
voor hen waren ; als zij het alleen geweest waren , zou men om hen gelachen
hebben; maar de koning van Pruisen en de keizer van Oostenrijk onder-
steunden hen. En bovendien ze hadden onze legers geheel in wanorde ge-
bracht , gedesorganiseerd, door te deserteeren. Maar dit wisten we nu ten
minste , dat hun éénige kracht van onze vijanden moest komen; men zag
hoe langer hoe duidelijker, hoe dom wij altijd geweest waren , hun zooveel
eeuwen achtereen ons geld te geven, daar ze uit zich zelf niets konden ondernemen.
-ocr page 260-
250                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Ik herinner mij nog, wat een pret wij op zekeren avond — het was
juist 0 December, St. Nicolaasdag, — in onzen club gehad hebben over die
emigranten. Joseph Gossard, een wijnkooper uit den omtrek van Toul, een
groote magere man , met een rood gelaat en gekapt haar , een echte Lotha-
ringer en een vroolijke Frans, deed ons een verhaal van een reis voor
zaken naar Koblenz, die hij gemaakt had.
\'t Is of ik hem nog zie, zooals hij, over de uitstalbank gebogen, ons
de verwarring beschreef van al die adellijken , al die monniken , kloostersu-
perieuren , kanunniken , groote heeren en dames , met die massa\'s dienstboden
en knechts , die ze altijd bij zich moesten hebben , om hen te kammen , te
wasschen , te borstelen , te scheren , de nagels te knippen , aan en uit te
kleeden als kinderen , maar die nu niet meer op hun zak leven konden ,
daar ze niets meer bezaten.
Nooit hebt ge zoo iets gehoord ! Gossard deed al hun aperijen na, daar
te midden van die Duitschers , die geen woord begrepen van wat ze zeiden.
Hij deed onder anderen een oude markiezin na met al haar strikjes en
kwikjes , haar lange rotting en haar torenkapsel, die ergens in een herberg
te Worms was. Zij had nog geld , ze kon dus nog commandeeren, ze wou
dit en ze wou dat, en de dienstmeiden keken haar versufd aan en vroegen
elkaar :
»Wass ? Wass ?"
»Neen, niet wass, wass!" schreeuwde het oude wijf dan. »bassineeren,
mijn bed bassineeren (*) , domme eenden!"
Onze gansche club stikte van lachen.
En dan deed hij de oude heeren na , die nog mooie danspasjes maakten,
om zich het voorkomen te geven dat ze nog even zorgeloos waren, als toen
ze te Versailles huishielden ; en de jonge dames , die haar mannen zoch-
ten ; en de capucijners, die de wacht betrokken op de groote markt te Trier
met allerlei andere priesters, die in de zoogenaamde »Koode compagniên"
dienst genomen hadden ; en de ontsteltenis van hen die telkens naar de post
liepen in de hoop wissels op Amsterdam of Frankfort te krijgen , en die
leêge brieven ontvingen , waarin hun rentmeester hun aankondigde , dat hun
kasteel met bosschen en landerijen incluis verbeurd verklaard of dat er beslag
op gelegd was.
Gossard kon ze precies nadoen, hun groote oogen, hun lange ge-
zichten : men zag als \'t ware die lui, zoo gewoon ten koste van anderen
te leven , die nu door een bediende van het logement, een kellner , al sedert
weken om betaling geplaagd waren. Dan weer deed hij den vreeselijken
generaal Bender na, in het »Rheinische Hof," — dezelfde die ons mores
moest leeren , — hoe hij van zijn laatsten veldtocht in België verhaalde ;
daar had hij »alle patriotten laten ophangen en fusilleeren , zoodat het land
nu de volmaaktste rust genoot."
Maar het mooiste was de ergernis van den keurvorst, toen hij hoorde
dat de emigranten onze prinsen eenvoudig maar in zijn paleis gezet hadden,
zonder zich om zijn vergunning te bekreunen , alsof ze bij hem den baas kon-
den spelen. Baas Jan hield zich de ribben vast van \'t lachen, en zelfs
Chauvel zeide , dat hij nooit meer pret gehad had.
Joseph Gossard herhaalde diezelfde vertooning in de clubs van alle plaat-
sen waar hij langs kwam. Overal werd hij met gejuich ontvangen, en, om
de waarheid te zeggen , die man had geld kunnen verdienen als water met
(") inet de beddepan wannen.
-ocr page 261-
Het Vaderland in nood.                                       251
die voorstelling van zijn reis naar Koblenz. Men zou gaarne geld gegeven
hebben om hem die comedie te zien spelen ; maar hij deed dat alles uit
vaderlandsliefde, hij was tevreden als hij de patriotten een genoegen ver-
schafte en aan dezen en genen wat wijn verkocht.
Ik vertel u die geschiedenis , om u te doen zien , wat voor menschen
het waren, die Frankrijk vóór 1789 met zijn arbeid te voeden had.
Maar wat nog beter bewijst, hoe weinig verstand die menschen had-
den , is het antwoord dat Monsieur, zooals hij genoemd werd, —- de
graaf van Provence, die later Lodewijk XVIII geworden is , — aan de
Wetgevende Nationale vergadering gaf, op de aanmaning om weer in het
land te komen, als hij zijne eventueele rechten op het regentschap wilde
behouden.
Ziehier wat hij antwoordde :
«Menschen van de Fransche Vergadering , die zich de Nationale verga-
dering noemt! het gezond verstand , overeenkomstig titel 1 , kapittel 1, ar-
tikel 1 van de natuurlijke wet der rede , gebiedt u weder tot u zelf te ko-
men binnen twee maanden van dezen dag af te rekenen ; bij gebreke waar-
van gij , na de verstrijking van genoemden termijn , gerekend zult worden
afstand gedaan te hebben van uwe hoedanigheid van redelijke wezens , en
slechts beschouwd zult worden als gekken , die in een gekkenhuis te huis
behooren."
Zoo antwoordde een prins van den bloede aan het volk dat hem tot
het regentschap zou moeten roepen, ingeval zijn broeder kwam te over-
lrjden ! Moest dan daarom een groot volk met ondragelijke lasten gedrukt
worden, en toch nog met milliarden schuld bovendien bezwaard, om zulke
kortzichtige wezens op te kweeken .\' De minste jongen van ons dorp zou
beter partij getrokken hebben van het geld dat aan zijn opvoeding besteed
ware geweest.
Al die emigranten samen zouden niet meer dan een peulschil voor het
volk geweest zijn ; maar de vorsten van Europa , verontrust over het opkomen
van een volk , dat het voorbeeld van moed aan de andere volken zou kun-
nen geven, stonden steeds gereed om ons aan te vallen. Men sprak over
niets dan over den oorlog , en in den club der Jacobijnen begon het, tusschen
Brissot en Eobespierre, heet toe te gaan. Brissot wilde aanstonds den
oorlog tegen de emigranten, den koning van Pruisen en den Keizer van
Oostenrijk beginnen. Maar Eobespierre zei, dat het eigenlijke gevaar in het
land zelf bestond , dat eerst de verraders, die het vaderland aan den vijand
wilden overleveren om hun privilegiën hersteld te zien , bevochten moesten
worden.
Dat was het hoofdpunt van hun discussies. De redevoeringen vóór en
tegen werden door den druk verspreid , en Chauvel verkocht ze bij duizend-
tallen : burgers , soldaten en boeren , ieder vroeg er naar ; het liep den gan-
schen dag storm in hun winkel, Marguerite had halswerk om ieder te bedienen.
De strijd hierover werd hoe langer hoe bitterder gevoerd ; de club ver-
deelde zich in twee partijen : Danton, Desmoulins , Carra en Billaud de Va-
rennes waren op de hand van Robespierre. Ze zeiden dat de koning , de ko-
ningin , het hof en de emigranten juist den oorlog noodig hadden om er
weer boven op te komen, dat zij het daarheen trachtten te sturen ; dat de
oorlog de laatste toevlucht van het overwonnen despotisme was ; dat men
dus op zijn hoede moest zijn om niet alles wat we reeds gewonnen hadden ,
weer in gevaar te brengen.
-ocr page 262-
252                         Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
Biïssot bleef bij zijn gevoelen ; hij was tevens lid van de Wetgevende
Vergadering , die zich in dien tijd in twee partijen verdeelde : de Girondijnen
en de Bergmannen (Montagnards). De Bergmannen wilden eerst met het binnen-
land "afgedaan maken; de Girondijnen wilden met het buitenland beginnen.
Lodewijk XVI was op de zijde der Girondijnen. Hij kon op die wijze
nooit verliezen : als wij overwinnaars waren, dan zou dat hem een groote
kracht geven , om de omwenteling te stuiten , want de legers zijn altijd op
de hand van een koning die veldslagen wint en bevorderingen uitdeelen kan.
En werden wij overwonnen , dan was het voor hem nog beter. Dan zouden de
koning van Pruisen en de keizer van Oostenrijk alles bij ons weer in den
toestand brengen als vóór de Generale Staten. Dat was hetgeen de koningin
Marie-Antoinette hoopte ; zij wilde haar kroon aan de vijanden te danken
hebben !
De Girondijnen , Brissot, Vergniaud , Guadet, Gensonné enz. werkten
dus eigenlijk voor het hof, en de Jacobijnen , Bobespierre. Danton, Couthon,
Billaud de Varennes , Desmoulins , Merlin (van Thionville) werkten voor het
volk. Dat is alles wat ik van de zaak zeggen kan.
Hoe meer de oorlog waarschijnlijk werd , des te verschrikkelijker werd
de opgewondenheid en des te meer wantrouwde men den koning, de konin-
gin , hun ministers en hun generaals. Men zag best, dat het belang van
die menschen een ander was dan het onze ; en wat de Girondijnen het meest
in de schatting des volks deed dalen , was , dat Lodewijk XVI eindigde met
uit hen zijn ministers te kiezen.
Maar die zaken zijn algemeen bekend , en ik wil u slechts verhalen van
onze streek , van wat ik zelf gezien heb.
Van den len Jan. 1792 tot Maart nam de vrees voor den inval dei-
vijanden maar steeds toe. Pfalzburg werd in staat van verdediging gesteld ,
de kanonnen werden op de wallen geplaatst, schietopeningen in den grond
uitgegraven en rijswerk voor de borstweringen aangebracht. De minister van
oorlog , Narbonne, kwam de grensvestingen inspecteeren; kortom ieder die
nadacht zag wel , dat het gevaar nader kwam.
Tegelijkertijd nam de overmoed van onze binnenlandsche vijanden toe;
het genootschap der »Catholieke, Apostolische en ltoomsche burgers" kreeg
nieuwe krachten; de constitutioneele priesters werden op de wegen ver-
moord , hun huizen geplunderd, hun tuinen vernield. Een afgevaardigde
van Strassburg beklaagde zich openlijk in den club der Jacobijnen, dat het
Directoire van het departement van den Beneden-Eijn geen maatregelen nam,
om die euveldaden tegen te gaan. Eeeds waren er meer dan vijftig patrioti-
sche priesters vermoord ; en de burgers die hun beklag inleverden werden
gevangen gezet door de overheid, die hen moest beschermen en verdedigen.
De maire Dietrich werd in den gansenen Beneden-Elsass beschuldigd van
opzettelijk plichtverzuim ; en de assignaten daalden ten gevolge van al die
ongeregeldheden reeds tot op dertig percent. Dat was juist wat de aristo-
craten wilden.
Men kan begrijpen hoe wanhopig het volk onder dat alles werd , en
welke woede er overal heerschte! Wanneer later de Vicaris-generaal van het
bisdom Strassburg, Schneider , de weerspannige priesters bij dozijnen heeft
laten guillotineeren, om de lafhartig vermoorde constitutioneele priesters te
wreken, — is dat dan zoo erg te verwonderen ? Het is vreeselijk den beul te
spelen , maar men kan toch ook maar zóó niet den hals onder het mes leg-
gen, als een schaap. Dat zou al te gemakkelijk zijn voor de misdadigers,
-ocr page 263-
Het Vaderland in nood.                                        253
als ze niets te vreezen hadden; zij die doodslaan hebben hetzelfde lot te
wachten.
Terwijl men aldus de patriotten op den openbaren weg vermoordde,
liepen de vreemde spionnen het land af en brachten overal slechte tijdin-
gen en valsche assignaten in omloop , die door de emigranten te Frankfort
gefabriceerd werden. Men vertrouwde geen enkelen vreemdeling meer, men
deelde elkaar de nieuwstijdingen niet meer mede, en zelfs in den club nam
men zich in acht; zij die er lid van wilden worden , moesten zich vooruit
laten inschrijven.
Ondertusschen ging het werk in de smederij zijn gang. Baas Jan hoopte
altijd nog met het voorjaar zijn bouwerij op Pickeholtz weer te kunnen op-
vatten. Hij behoefde nog maar een paar maanden geduld te oefenen ; want
de vroegbouw begon bij ons in Maart. Maar als hij er dan om dacht,
dat de oorlog kon uitbarsten, dat de emigranten met hun vrienden de Prui-
sen en de Oostenrijkers konden komen en verbranden zijn nieuwe schuur
en het mooie dak , dat hij op de boerderij had laten zetten; dat ze zijn
velden zouden verwoesten en zelfs trachten hem zelf op te hangen aan een
van zijn eigen boomen in den boomgaard, — dan maakte die gedachte hem
woedend en dol. Alle avonden zat hij met een vuurrood gezicht en met de
vuist op tafel zonder eind te schelden en te razen op de aristocraten. Hij
beweerde bij kris en bij kras dat, in plaats van te wachten totdat zij kwamen,
het nog beter was naar den Rijn op te rukken en hun samenscholingen ,
uiteen te jagen, en de boerderijen, schuren en zolders van het Keurvorsten-
dom in den brand te steken , dan te moeten zien dat de schelmen alles bij
ons verbrandden, onze korenzolders plunderden, onzen wijn opdronken
en ons het gelag lieten betalen! Hij hield het met de Girondijnen en ver-
zekerde bij hoog en bij laag, dat er onder de patriotten vrijwilligers genoeg
zouden zijn voor zulk een veldtocht, terwijl hij verklaarde dat hij zelf, als
het wezen moest, aan het hoofd van zijn compagnie zou uittrekken , het
Saar-dal afzakken en alles overhoop werpen wat weerstand mocht bieden.
De Elsassische en Lotharingsche boeren , die de herbei-g de Drie Duiven
aandeden, hoorden hem met welgevallen aan, als hij zoo aan het uitvaren
was ; hun gelaat helderde op van genoegen ; ze beukten op de tafel, lieten
zich flesschen wijn vóór en na aanrukken en zongen in koor : »Ca ira!...
9a ira!..."
Zoo nam de algemeene verbittering bij den dag toe.
In Februari had het weer zich tot regenen gezet. Velen zeiden, dat de
vruchten stonden te rotten in den grond en dat het een slecht jaar zou wor-
den. Reeds liepen er geruchten van hongersnood ; alles was schaarsch. In
het Zuiden veroorzaakte de vrees voor den hongersnood, gevoegd bij de pre-
dicatiën der weerspannige priesters dat het einde der wereld nabij was,
overal angst en wanhoop, en zoo pakte zich een dier vreeselijke onweders
samen , zooals we ze later beleefd hebben.
Het wachtwoord van onzen club was : »geen oorlog." Chauvel was er sterk
tegen ; hij hield vol, dat de oorlog ons grootste ongeluk wezen zou ; dat
men de goede denkbeelden tijd moest geven, om wortel te schieten, en
vooral dat men den tijd, dien we nog hebben zouden, besteden moest, om
in eigen hof het onkruid uit te roeien, dat den wasdom van het goede graan
hinderde , door het te verstikken en het de voedende sappen te onttrekken.
Hij preekte ons onophoudelijk samenwerking en eendracht voor, die de vij-
anden van het menschelijk geslacht ons trachtten te ontnemen door ons zoo-
-ocr page 264-
254                         Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
veel mogelijk te verdeelen , terwijl ze zelf zich altijd goed aaneensloten om
ons op hun gemak de baas te worden.
»Dat is het eenige middel," riep hij, »vergeet dat niet! Zoolang alle pa-
triotten , werklieden, burgers en boeren , elkander de hand reiken , zullen
ze niets te vreezen hebben ; maar zoodra ze verdeeld zijn , zouden ze ver-
loren wezen. Dan zouden de oude privilegiën hersteld worden, de eenen
zouden wéér alle genietingen des levens hebben en de anderen alle ellenden!"
Hij sprak daar groote waarheden uit, en men heeft later gezien , dat
wij er ons goed bij bevonden hebben ; want alle patriotten zijn eendrachtig
gebleven, en ze hebben groote dingen tot stand gebracht, niet alleen in het
belang van Frankrijk maar ook in dat van alle volken.
Er werd niet meer gesproken noch over Lafayette noch over zijn vrien-
den Bailly, Duport, de gebroeders Lameth en al degenen, die vroeger Feuil-
lanten genoemd werden en die men zeide dat aan het hof verkocht waren.
Lafayette had , na de aanneming van de constitutie door den koning , zijn
ontslag genomen als generaal van de nationale garde. Daarop had hij zich tot
maire van Parijs willen laten benoemen , maar toen Pétion door de kiezers
gekozen was, had hij zich naar zijn bezittingen in Auvergneteruggetrokken.
De Couranten, zooals de »Courrier ," de »Volksredenaar", de. »Beraad-
slagingen der Jacobijnen\'\' (\') en dergelijke , dachten reeds niet meer aan
Lafayette , toen men op eens zijn naam weer hoorde. De Wetgevende ver-
gadering had de keurvorsten van Trier en Mainz gesommeerd , om de verza-
melingen der emigranten in hun land uiteen te doen gaan. Maar die keur-
vol sten weigerden hieraan gevolg te geven en vroegen integendeel de herstel -
ling der Duitsche vorsten , die bezittingen in den Elsass hadden. Keizer Leo-
pold verklaarde zelfs , dat, wanneer die keurvorsten aangevallen werden,
hij hun te hulp zou komen. Toen liet men den koning antwoorden , dat,
ingeval die verzamelingen den 15 Januari niet opgelost waren, hij zijn toe-
vlucht tot de wapenen zou nemen. De Wetgevende vergadering vaardigde
een decreet uit. waarbij de broeder des konings , de prins de Condé en
Mirabeau de jongere in staat van beschuldiging gesteld werden wegens sa-
menzwering tegen den staat. Er werden drie legers gevormd van 50.000
man elk, onder de bevelen vanLuckner, van Lafayette, en van Rochambeau.
Het eerste stond van Duinkerken tot Philippeville , het tweede van Philip-
peville tot Lauterburg en het derde van Lauterburg tot Bazel.
Iedereen dacht dat de oorlog nu uitbreken zou ; maar dat sleepte nog
zoo voort tot aan Maart. In dien tusschentijd keerde de woede der konings-
gezinden zich vooral tegen den club der Jacobijnen ; hun couranten schreeuw-
den dat het een roovershol was. Die van de Feuillanten , door Barnave ,
André Chénier en anderen geschreven, tapten uit hetzelfde vaatje. Maar de
Jacobijnen antwoordden er niet eens meer op ; het was hun de moeite niet
waard. De eigenlijke strijd werd tusschen de Bergmannen en de Girondijnen
in de Wetgevende vergadering gevoerd. In deze maand Februari 17 92 ont-
brandde die strijd eerst recht, en men weet dat hij slechts met den onder-
gang van één van beiden kon eindigen.
Zoo lang de wereld bestaat, heeft men misschien nooit zooveel schoone
redevoeringen over den oorlog gelezen; ieder die een hart had, was wel ge-
noodzaakt partij te trekken vóór of tegen, omdat zijn eigen rechten, zijnle-
ven, zijn huisgezin en vaderland in het. spel waren. Maar al die redevoe-
(*) tOratcur du peuple," — »D<M>a\'s dos Jacolm.s."
-ocr page 265-
Het Vaderland in nood.                                        255
ringen bestaan nog, ieder kan zelf oordeelen , of ik te veel zeg van het
vernuft dier mannen.
Onze opgewondenheid was zóó geducht geworden; het volk, zoowel in
de provinciën als te Parijs , verlangde zóó hartelijk zich van die ondragelijke
en dreigende onzekerheid te verlossen ; het was zóó vast besloten zijn goed
en zijn recht te verdedigen; het verachtte zóó diep degenen die door list,
verraad of geweld trachtten te herwinnen wat ze verloren hadden , — dat
inen geëindigd zou zijn met allen tegelijk als wolven op hen aantevallen.
Doch eindelijk kwam er een wending in de zaken.
Leopold , de keizer van Oostenrijk , die reeds 40,000 man naar de zui-
delijke Nederlanden en 20,000 naar den Rijn gezonden had , stierf aan de
gevolgen van zijn losbandig leven. Hij had vergiften ingenomen om zijn
krachten staande te houden , en daardoor was zijn gansche lichaam verkankerd.
Toen meenden sommigen dat zijn zoon Frans , koning van Bohème en
Hongarije zoo lang hij nog niet als keizer van Duitschland gekroond zou
zijn, redelijker wezen zou, en dat hij zijn troepen van onze grenzen zou te-
rugtrekken, aangezien onze twisten hem toch niet aangingen. Maar integen-
deel; zoodra hij den troon beklommen had , liet de jeugdige vorst, onder
den invloed van de aristocraten en priesters van zijn land , de Wetgevende
vergadering sommeeren , niet alleen cm aan de Duitsche vorsten hun heer-
lijkheden in den Elsass terug te geven , maar zelfs om in gansch Frankrijk
de drie standen als van ouds weder te herstellen en aan de geestelijkheid
al hare bezittingen terug te geven.
Dat was al te kras! Hij scheen ons als knechts te willen behandelen ,
wie men maar uit de hoogte behoeft te gebieden , om gehoorzaamd te wor-
den. Geen enkele patriot die dat vernam, kon bedaard blijven ; ons bloed
kookte , en den 23 April, — ondanks al het tegenstribbelen van Chauvel ,
die maar steeds herhaalde, dat de oorlog altijd in het belang der vorsten en
nooit in dat der volken is , — wilde iedereen in onzen club den oorlog. Baas
Jan zou dien avond een voorstel doen , om in een adres aan de verga-
dering den oorlog te vragen ; hij zelf wilde Chauvel bestrijden en hem ver-
wijten dat hij de eer des lands , het hoogste van alles , geringschatte.
Wat mij betreft, nu eens deed de toorn mij naar het gevoelen van baas
Jan , dan weer het verstand naar dat van Chauvel overhellen.
Dien ganschen dag, een maandag, deed het niets dan regenen; de
droefheid en de verontwaardiging maakten ons naargeestig ; alle oogenblik-
ken hield men even op met werken om te vloeken tegen die ellendelingen,
die ons die beleedigingen aandeden. Eindelijk, na het avondeten, tegen
half acht, begaven we ons door den dikken modder op weg: baas Jan met
zijn groote roode parapluie met gebogen hoofd voorop; Létumier met zijn
oude klook , en de andere patriotten als de ganzen achter elkaar aan.
Toen we te Pfalzburg kwamen, zagen we aanstonds dat alles in rep en
roer was ; de menschen liepen van het eene huis naar het andere; we zagen
hen driftig en gejaagd in de sombere gangetjes tegen elkaar spreken. We
dachten eerst, dat het was om de voorstellen die in den club gedaan zouden
worden; maar toen we eenmaal op het plein waren, zagen we wel dat
het heel wat anders was.
De winkel van Chauvel stond wagewjjd open en was zóó vol, dat de
menschen tot op straat hoofd aan hoofd stonden. In den winkel zagen we,
in het midden van al die menschen die zich daar verdrongen , Marguerite
boven op een stoel staan , met een courant in de hand.
-ocr page 266-
256
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Zoolang ik leef, zal ik Marguerite voor oogen hebben , zooals ik haar
dien avond daar staan zag : dat donkere kopje vlak onder de lamp bij den zolder ,
die schitterende oogen en dat opgewonden gelaat in het vuur van \'t voorlezen.
Ze had juist het inleidende bericht gelezen, toen wij Buurtenaren door
den modder kwamen aandraven en ons met de ellebogen door de menigte
heen trachtten te werken. .Natuurlijk gaf dat eenige opschudding; zij keerde
zich even om en riep toen met haar helder en vast stemmetje :
«Luistert! Hier komt het decreet van de Wetgevende vergadering ; het
is Frankrijk dat spreekt!"
En daarop ging zo met lezen voort :
»Besluit van de Wetgevende Nationale vergadering. — De Nationale
vergadering , beraadslagende op het formeele voorstel des konings , over-
wegende , dat het hof van Weenen , met verbreking der tractaten , niet
opgehouden heeft openlijk bescherming te verleenen aan de oproerige Fran-
schen ; dat genoemd hof met verscheidene vorsten van Europa een ver-
eeniging gevormd heeft tegen de onafhankelijkheid en veiligheid der Fransche
natie; dat Frans I, koning van Hongarije en Bohème, volgens zijne nota\'s
van den 18 en Maart en den 7en April 1.1., geweigerd heeft van die vereeniging
af te zien ; dat, ondanks het voorstel , dat hem bij de nota van den
llen Maart 1792 gedaan is, om van weerszijden op de grenzen de troepen
op voet van vrede te brengen , hij zijn vijandelijke toebereidselen voortge-
zet en vermeerderd heeft; dat hij de souvereiniteit der Fransche natie for-
meel heeft aangetast door te verklaren , dat hij de aanspraken der Duitsche
vorsten op hun bezittingen in Frankrijk wilde ondersteunen, niettegen-
staande de Fransche natie hun daarvoor steeds schadeloosstelling heeft
aangeboden ; dat hij getracht heeft de Fransche burgers te verdeelen en
tegen elkander te wapenen door aan alle kwaadwilligen steun te beloven;
overwegende eindelijk dat zijn weigering, om op de laatste depêches van
den koning der Franschen te antwoorden, geen hoop meer overlaat langs
den weg van minnelijke schikking opheffing dezer verschillende grieven
te verkrijgen, en met een oorlogsverklaring gelijk staat; — verklaart
de zaak urgent (*).\'\'
Op dit oogenblik werd de geestdrift mij op eens te machtig en, met mjjn
hoed omhoog , schreeuwde ik:
»Leve het volk !"
Al de anderen achter mij herhaalden dien kreet, het gansche plein rond.
Marguerite, zich omkeerende, zag mij opgetogen aan, en daarop zeide ze,
de hand uitstrekkende :
»Stil! . .. \'t is nog niet uit!"
En toen de menigte weer stil geworden was, ging ze voort :
»De Nationale vergadering verklaart, dat de Fransche natie, getrouw
aan de beginselen haror constitutie, om geen veroveringsoorlog te onder-
nemen en nooit hare macht te gebruiken tegen de vrijheid van eenig
volk , slechts de wapenen opvat ter verdediging harer eigen vrijheid en
onafhankelijkheid ; dat de oorlog waartoe ze gedwongen wordt, geen oor-
log van volk tegen volk is , maar de rechtvaardige verdediging van een
vrij volk tegen de aanranding van een koning; dat de Franschen nooit
hun broeders met hun wezenlijke vijanden zullen verwarren; dat ze niets
verzuimen zullen , om den geesel des oorlogs te verzachten , om den bijzon-
deren eigendom te sparen , en om slechts op het hoofd van hen die zich tegen
(\') sdecrète qu\'il y a urgence", een staande formule.
-ocr page 267-
Het Vaderland in nood.                                    257
de vrijheid verbinden zullen, al de rampen te doen nederdalen , dié van
den oorlog onafscheidelijk zijn ; dat ze bij voorbaat aanneemt alle vreemde-
lingen , die, de zaak harer vijanden afzwerende, zich onder hare banieren
zullen komen scharen om mede te werken tot de verdediging der vrijheid ;
dat ze zelfs hun vestiging in Frankrijk door alle haar ten dienste staande
middelen zal bevorderen;
Beraadslagende op het formeele voorstel des konings , en na de ur-
gentie aangenomen te hebben, verklaart den oorlog aan den koning van
Hongarije en Bohème."
Aanstonds verhieven zich van alle kanten tallooze kreten van »Leve de
natie!" Dat sloeg over naar de kazernen , en de soldaten van het regi-
ment van Poitou, hetwelk in de plaats van dat van Auvergne gekomen was,
kwamen aan hun vensters , en zwaaiden hun groote steken door de lucht.
Men zag de lichten van kamer tot kamer gaan ; de schildwachten beneden
hieven ook hun steken op de punt van hun bajonetten omhoog; men bleef
staan op de straten ; men schudde elkander de hand en riep :
»De kogel is door de kerk , de oorlog is verklaard.\'\'
Iedereen was uitgelaten, ondanks den fijnen motregen, die als een
mist in de lucht hing.
Marguerite was van haar stoel afgeklommen ; ik werkte mij door de
menigte heen naar haar toe ; zij reikte mij de hand en zeide met een ge-
laat , waarop de ontroering nog te lezen stond :
«Welnu , Michel! \'t zal dus op een vechten gaan ?"
En ik antwoordde haar :
»Ja, Marguerite ! Ik was het met uw vader eens ; maar nu de anderen
ons aanvallen , zullen we onze rechten tot den dood verdedigen."
Ik hield haar hand vast en zag haar met bewondering aan, want
ze kwam mij nog mooier clan anders voor, met haar eenigszins verhoogden
blos en haar groote zwarte oogen, waaruit moed en geestdrift straalden.
Op datzelfde oogenblik kwam Chauvel, blootshoofds en met zijn haren op
zijn voorhootd geplakt door den regen, van de straat, met een stuk of zes
van de beste patriotten, die hij was gaan halen.
»Zoo ! zijt gij daar ," zeide hij , toen hij ons in den winkel zag staan;
»de regen heeft u dus niet afgeschrikt. . . Dat \'s goed . . . dat doet me ge-
noegen ... we zullen dus voltallig zijn van avond."
»He!" riep baas Jan hem toe , »nu is het meenens , we hebben nu dan
toch oorlog , of we willen of niet!"
»Ja, ja," antwoordde Chauvel kortaf. »Ik was er tegen; maar als
men toch den oorlog wil, zullen we hem goed voeren. Gaat ge meê?"
En we gingen naar den club, aan den overkant. De oude hal gonsde
als een bijenkorf; tot in de donkerste hoeken stonden de menschen opeen-
gepakt. Chauvel klom op de bank en, zonder te gaan zitten, begon hij met
een trillende maar heldere stem , die tot op het plein verstaan kon worden,
te spreken. Hij zeide , dat hij voor zich vóór den vrede geweest was , na
de vrijheid den grootsten zegen voor den mensch ; maar nu eenmaal de oor-
log verklaard was , zou ieder die iets anders beoogde dan de zegepraal van
het vaderland, die goed en bloed niet over had om de onafhankelijkheid
des volks te verdedigen, — als de grootste lafaard beschouwd moeten
worden.
Verder zeide hij, dat dit geen gewone oorlog zou wezen; dat deze oor-
log de vrijheid öf de slavernij des menschen beteekende, het eeuwigdurende
onrecht, öf het recht voor elk, de grootheid van Frankrijk óf zijn vernede-
revolutie.                                                                                                                  17
-ocr page 268-
258                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
ring. Hij zeide ons , dat we niet gelooven moesten dat alles in een dag of
wat afgeloopen zou zijn, maar dat we krachten en volharding voor jaren
zouden moeten opzamelen; dat de dwingelanden al hun arme soldaten,
die in onwetendheid en in den eerbied voor de privilegiën waren opgevoed,
ons op den hals zouden sturen ; dat, in plaats van elkander te omhelzen, er
stroomen bloeds gestort zouden moeten worden en er een strijd op leven en
dood voor de deur stond.
»Maar," zoo ging hij voort, »hij die zijn recht, al is het met geweld,
verdedigt, is rechtvaardig ; hij die zich boven het recht van anderen wil
verheffen, is misdadig; de gerechtigheid is dus vóór ons."
Hij zeide nog dat deze oorlog , althans van onzen kant, geen oorlog van
soldaten, maar een oorlog van burgers wezen zou; dat we niet alleen
kanonnen en bajonetten, maar ook de rede, het gezond verstand en de
menschlievendheid tegen onze vijanden in het veld zouden brengen ; dat wij
hun altijd het goede tegelijk met het kwade zouden aanbieden ; en dat die
volkeren, hoe kortzichtig men ze zich ook voorstelde, toch eindigen zouden met
te begrijpen, dat ze hun eigen boeien en ketenen verdedigden tegen ons die
ze kwamen verbreken; dat ze ons dan zouden zegenen en zich met ons
vereenigen; en dat het recht van allen alsdan gegrondvest zou wezen op
den bodem der eeuwige rechtvaardigheid.
Hij noemde dat den »propagande-oor 1 og" , den oorlog ter voort-
planting van beschaving, waarin goede boeken en geschriften, aanbiedin-
gen van vrede en van voordeelige tractaten, mèt de «Rechten van den
mensch" , in onze voorhoede zouden oprukken.
Maar ten slotte , toen hij begon te spreken over de ellendelingen, die
ons bij dien oorlog in den rug trachtten te vallen , verbleekte hij en riep
uit, dat dit de verschrikkelijke zijde van dezen oorlog wezen zou, wanneer
die menschen met dat onzalig drijven voortgingen ; omdat alsdan de patriot-
ten , ten einde het vaderland te redden, genoodzaakt zouden wezen , op de
verraders de bloedwetten toe te passen, die zij ons wilden opleggen.
Toen zagen we dien kalmen en altijd beredeneerden man aangedaan
en heftig worden, en de gansche club sidderde en beefde toen we hem met
doffe stem hoorden uitroepen:
»Ze willen het, de rampzaligen, ze willen het! Wij hebben hun hon-
derdmaal den vrede geboden; wij reiken hun nog de hand toe , wij zeggen
tot hen: »Laat ons elkanders gelijken worden ... we willen uwe beleedi-
gingen vergeten .... maar doe ons geene nieuwe meer aan ; doet afstand
van uwe privilegiën, die tegen de natuur zijn." — Maar zij antwoorden:
»Neen! gij zijt onze oproerige slaven! . . . God zelf heeft u geschapen
om voor ons te kruipen en ons met uw arbeid te onderhouden, van vader
op zoon, tot in eeuwigheid. En wij zullen voor niets terugbeven, noch
voor het verbond met de vijanden des vaderlands , noch voor de opruiingen
in het binnenland, noch voor openbaar verraad , — voor niets, om u weder
onder het juk te brengen !" — Welnu , als wij dan óók voor niets terug-
beefden , om vrij te blijven, wat zouden zij ons i,e verwijten hebben ? Ik
eindig , burgers ! Dat ieder zijn plicht doe ; dat ieder bereid zij op te ruk-
ken als Frankrijk hem roept. Laat ons eendrachtig blijven en dat onze
leuze steeds zij : »Vrij leven of sterven !\'
Daarop ging hij zitten en de geestdrift barstte los als het rollen van
den donder. Zij die zulke tooneelen niet hebben bijgewoond, kunnen er
zich geen voorstelling van maken ; men omhelsde elkaar, wie maar naast u
stond ; werklieden , burgers en boeren , allen voelden zich broeders; men
-ocr page 269-
Het Vaderland in nood.                                    259
zag slechts patriotten óf aristocraten, om ze te beminnen óf te haten. Het
was een algemeene verteedering en tegelijk verontwaardiging, die verschrik-
kelijk waren.
Er waren nog anderen die óók aanspraken hielden : Boileau, onze maire ;
Pernett, de aannemer der versterking van de vesting; Collin, enz. Maar
geen één bracht dien indruk te weeg van Cliauvel.
Dien avond kwamen wij zeer laat t\'huis ; het regende nog altijd door ,
en op den terugweg naar de Buurten in den duisteren nacht, was ieder
met zijn eigen gedachten bezig. Alleen baas Jan liet zich van tijd tot tijd
hooren ; hij zeide, dat thans de hoofdzaak was , patriotische generaals te
hebben, en dat punt alleen gaf vrij wat te denken : want het kon ook
wezen dat we anderen kregen, daar ze door den koning gekozen werden.
Na de geestdrift kwam het wantrouwen weer boven ; en men dacht, of men
wilde of niet, dat Chauvel wel gelijk kon hebben als hij zeide, dat ons
grootste gevaar was, aan verraders overgeleverd te worden. Kortom de dui-
zenderlei gedachten, die u in zulk een oogenblik door het hoofd woelen ,
zijn niet te beschi\'ijven. Al wat ik zeggen kan , is, dat ik toen reeds be-
greep dat een geheel ander leven mij wachtte ; dat ik zeker ook zou moeten
uittrekken, en dat de liefde tot het vaderland, voor mij evenals voor
duizenden anderen, in de plaats zou moeten komen van de liefde tot dorp,
tot huis, tot vader, tot de smederij en tot Marguerite!
Vervuld met zulke gedachten, kwam ik op mijn zolder. Ik zag de
zaak toen reeds zeer ernstig in. Maar toch, niettegenstaande al wat
Chauvel ons gezegd had over den voorraad van geduld dien we zouden
moeten opdoen, dachten noch baas Jan, noch Létumier, noch ik toenter-
tijd , dat we drie en twintig jaren van oorlog te gemoet gingen , en dat
alle volken van Europa , te beginnen met de Duitschers , met hun konin-
gen , hun prinsen en hun heeren komen zouden , om ons te verpletteren ,
omdat wij hun heil tegelijk met het onze wilden , door de Eechten van den
mensch te verkondigen. — Neen! zulk een verregaande domheid is onna-
tuurlijk, en men heeft moeite haar te begrijpen, al heeft men ze met
eigen oogen gezien.
X.
Ge moet weten , dat sedert eenige maanden een aantal jonge nationale
garden als vrijwilligers dienst genomen hadden : notaris-klerken , zoons van
boekhouders of kooplieden , allen ferme kerels , met kennis en moed tevens,
als : Eottembourg , Newingre , Duplain , Soye en anderen. Sommigen zijn
voor het vaderland gesneuveld , anderen zijn kapiteins , kolonels of generaals
geworden. Ze werden op het gemeentehuis ingeschreven, ze ontvingen het
handgeld van vier en twintig livres, en begaven zich dan of naar Bochambeau te
Maubeuge , of naar Lafayette te Metz, of naar het kamp van Luckner in onze
buurt, tusschen Bitsch en Belfort. Toen men ze zag wegtrekken , dacht men:
-ocr page 270-
Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
260
«Betere strijders voor de vrijheid zijn er niet. Als de Oostenrijkers die
overhoop loopen , zullen wij ze bezwaarlijk kunnen Vervangen."
Welnu, dan kan men zich een denkbeeld vormen van onze verbazing ,
toen zich , den 29en April, de tijding verspreidde , dat onze nationale vrij-
willigers voor de Oostenrijkers aan den loop gegaan waren, zonder een
bajonetstoot te doen, en dat onze oude liniesoldaten hun voorbeeld gevolgd
hadden. Dat scheen zóó onnatuurlijk , dat niemand het gelooven kon , en
dat men zeide :
»Kom! het zijn geruchten, die de weerspannige priesters verspreiden.
Het wordt hoog tijd ééns voor al een drijfjacht op dat volk in de bergen
te gaan houden."
Ongelukkig kwam dienzelfden avond de Parjjsche post de tijding beves-
tigen. Onze nationale garden en eenige andere troepen waren in drie colon-
nes uit Valenciennes getrokken , om Fleurus, Doornik en Bergen in Hene-
gouwen te overrompelen, waar de patriotische burgers slechts op ons
wachtten. Maar Eochambeau, die pas door den koning tot maarschalk ver-
heven was , Eochambeau had, zooals hij zelf in zijn rapport van den 20en
April verklaart, door een brief met zijn zegel voorzien den Oostenrijkschen
generaal Beaulieu gewaarschuwd dat hij hem zou aanvallen; zoodat onze
colonnes, die vol vertrouwen voortrukten, gestooten waren op een dubbele en
driedubbele macht in versterkte stelling, behoorlijk van kanonnen, cavalerie
en alles voorzien wat noodig was om ze geheel in de pan te hakken.
Eochambeau zelf verhaalt dit aan den koning. Als in later tijd Bona-
parte , Hoche, Masséna, Kléber en de andere generaals der republiek onze
vijanden van de bewegingen die ze doen wilden, verwittigd hadden , geloof
ik niet dat ze veel overwinningen behaald zouden hebben.
Dezelfde couranten deelden ons ook mede, dat de nationale vrijwilli-
gers , terwijl ze debandeerden , geroepen hadden :
»We zijn verraden !"
En vele verstandige menschen vonden dat ze geen ongelijk hadden,
en beweerden dat de adellijke officieren die in het leger gebleven waren, hen
aan den vijand hadden willen overleveren. Iedereen riep dat er verraad in
\'t spel was. En het was niet alleen in onzen club dat in dien geest ge-
sproken werd; ziehier wat de Moniteur van den 3n Mei 1792 berichtte:
»Een deputatie van de Cordeliers vertoont zich voor de balie der Wet-
gevende Vergadering. De woordvoerder der deputatie zegt: »Drie honderd
van onze broeders zijn gesneuveld, zij hebben het lot der Spartanen in de
Thermopylen ondergaan. De algemeene opinie zegt, dat ze de slachtoffers
zijn van verraad."
»Van alle kanten wordt er geroepen :
»Jaagt die schelmen weg! De deur uit!"
»Dat geroep neemt toe ; de deputatie is genoodzaakt zich te verwijderen.
Eenige Bergmannen vragen het woord. De vergadering gaat over
tot de orde van den dag."
De meerderheid namelijk van deze Wetgevende vergadering, die enkel
door de »active burgers" gekozen was , wilde de gelijkheid niet. Mijnheer
de markies de Lafayette was haar afgod, en Lafayette, wat die wilde, dat
was , twee kamers , zooals in Engeland : de Eerste kamer van de adellijken
en de bisschoppen , en de Tweede kamer van de gemeenten. De Eerste kamer
moest dan het recht van veto des konings bezitten, om al wat de Tweede
kamer tegen het belang der bevoorrechte standen besloten mocht hebben, te
-ocr page 271-
Het Vaderland in nood.                                   261
kunnen tegenhouden. Dat was eigenlijk evenveel als : de drie standen die
de constitueerende Nationale vergadering afgeschaft had, weder herstellen.
Gelukkig stelden Lodewijk XVI en de koningin Marie-Antoinette niet veel
vertrouwen in den markies , en de hertog van Orleans hield het op de Ja-
cobijnen, die met den dag aan invloed en macht wonnen.
Het verraad spreidde zich toen overal uit: in de Vendée, in Bretagne,
in het Zuiden, in Midden-Frankrijk , langs de grenzen en zelfs in de Wet-
gevende Nationale vergadering. Maar de maat was nog niet vol. In diezelfde
rampvolle weken , waarin Kochambeau zich door den generaal Beaulieu liet
verslaan ; waarin alle kwaadwilligen zich over onze nederlaag verheugden,
terwijl de weerspannige priesters de straffen des hemels aan de patriotten
aankondigden , en de emigranten onze nationale vrijwilligers voor een »leger
van knoeiers" uitmaakten , — moest er nog meer gebeuren.
Het was den 10n Mei, — ik zal het nooit vergeten, — toen de tijding
bij ons kwam , dat den vorigen avond, om elf uur in den nacht, het regiment
van Saksen , — die brave huzaren , die indertijd de patriotische soldaten van
La Fère , te Pfalzburg, zoo moedwillig hadden neergesabeld , wat de koning
goedgekeurd had, — in zijn geheel tot den vijand was overgeloopen, en dat
elk man dienzelfden dag nog zes livres ontvangen had. En dan kwam er
bovendien nog bericht, dat dienzelfden 9" Mei, \'s morgens om vijf uur, het
regiment Royal-AUemand uit St. Avold getrokken was , zoo \'t heette om
een militaire wandeling te doen, en over de brug van Saarbrücken met
paarden, wapenen en bagage, naar den vijand was overgeloopen!
Dat was dus het plan van die eerlijke lui: in \'t Noorden verraad van
de opperhoofden ; in \'t Oosten desertie bij gansche regimenten en in onzen
rug de opstand der provinciën.
Sedert lang was ik op iets dergelijks voorbereid. Ja, sedert mijn ont-
moeting met Nicolas , na de moorden te Nancy , had ik al gedacht dat zoo\'n
deugniet zonder verstand en zonder opleiding, die zwoer bij »mijn kolonel,
mijn kapitein , mijn koningin en mijn koning ,\'\' evenals een knecht spreekt
van »mijn meester" , tot alle laagheden in staat was , en evengoed zijn degen
zou kunnen keeren tegen de natie die hem het brood gaf. Ik had er toen
niet met vader over durven spreken ; maar hoe hem nu de vreeselijke tijding
te brengen ? Het gerucht van die deserties ging reeds als een vuurtje het
gansche dorp rond; de menschen kwamen voor hun deuren , schreeuwden
en vloekten; elk oogenblik kon een booze buurman bij vader ingaan en
alles aan de oude luidjes mededeelen , uit lust om kwaad te vertellen , zoo
als \'t gaat in de wereld.
Ik ijlde dus naar huis, zóó maar in mijn hemdsmouwen, zoo ontroerd
was ik. Want ik dacht dat het toch beter was, dat ik zelf hun het ongeluk
met de noodige voorzichtigheid meedeelde. Dat was mijn plan. Maar toen
ik van verre vader zag, die op den drempel van ons huis zat te werken en
die mij, zooals altijd, toelachte toen hij me zag aankomen, werd het mij zoo
benauwd om \'t hart, dat ik niet meer wist wat ik deed; ik vergat al
mijn verstandige plannen, en terwijl hij door het kleine schuurtje naar mij
toekwam, riep ik hem uit de verte toe:
»0 ! wat een ramp ! wat een ramp ! ... Nicolas is naar den vijand over-
geloopen!"
Maar pas had ik die woorden uitgesproken, of ik rilde over mijn dom-
heid. Mijn leven lang zal ik den gil hooren van den armen ouden man,
-ocr page 272-
262                       Geschiedenis van de Franscue Eevolutie.
die bot voorover op den grond viel, alsof hij met een bijl was neergeslagen.
Ik ben nu al vrij oud, en nog is het me of ik dien gil hoor; het was iets
verschrikkelijks , dat me nog bleek doet worden als ik er aan denk.
Ik zelf kon nauwelijks op mijn beenen staan , ik moest me aan den muur
steunen ; als de buren mij niet waren komen vasthouden, was ik naast hem
neergevallen.
Metéén kwam moeder uit het huis loopen en riep :
»Wat is er te doen ? Wat is er te doen ?" En de groote houthakker
Rougereau , die vader als een kind in zijn armen droeg, antwoordde haar:
»Dat \'s het werk van je lieven Nicolas , die gedeserteerd is."
Toen maakte zij zich uit de voeten, en ik kwam in de kamer terwijl
Rougereau vader op zijn bed lei. Ik ging voor het bed zitten , met mijn
hoofd voorover op de knieën ; het koude zweet brak me uit over mijn gansche
lichaam; ik had het wel willen uitgillen.
Maar te midden van al die groote narigheden is het toch een wezenlijke
troost, te zien hoeveel goede vrienden een eerlijk man heeft, die men vóór
zijn ongeluk niet zoo kende ; ik zou dat nooit gedacht hebben. Het gansche
dorp, mannen, vrouwen, kinderen, kwamen met tranen in de oogen vader
Bastien opzoeken; het oude vermolmde huisje was vol menschen, die op de
teenen kwamen aanloopen , en heel voorzichtig de oude linnen bedgordijnen
oplichtten zeggende:
»0! die arme vader Bastien! . . . wat een ongeluk! Die ellendige
Nicolas heeft hem den doodslag gegeven!"
Toen ik dat alles zag, begreep ik dat de anderen verstandiger geweest
zouden zijn dan ik, en ik deed mij zelf bittere verwijten. Maar toen ik de
stem van baas Jan hoorde jammeren :
»0 ! mijn arme oude vriend !. . . O ! arme brave kerel!" — toen was
\'t of mijn hart barsten zou en ik kermde hardop, mij zelf de schuld gevende
van den dood mijns vaders!
Als ik u dat alles in bijzonderheden vertel, is het omdat het zoo zalig
is , de zoon van een eerlijk man te wezen , dien ieder acht, ondanks zijn
armoede. Hoeveel menschen worden anders slechts om hun geld geacht!
Maar aan ons was niets te verdienen , en drie vierden van degenen die ons
kwamen beklagen, waren rijker dan wij. Zie, daar ben ik trotsch op; ja,
ik ben er trotsch op de zoon te zijn van zoo\'n braaf man , die zoo gezien
was in ons arme doi\'p.
Maar wat zal ik u verder zeggen ? Vader stierf ditmaal niet. Dokter
Steinbrenner , dien Marguerite ons op het eerste bericht van het ongeluk
toegezonden had, behandelde hem goed, en hij kwam er van op. Hij hield
alleen een zekere pijn in de zijde , iets dat hem benauwde alsof hij geen
lucht kon krijgen.
De menschen kwamen hem nog altijd opzoeken en hij sprak met zijn
goedigen glimlach :
»0! \'t was niets!"
Moeder , wat zou ze doen ? ze kon al die menschen niet wegjagen. Ik
kon aan haar zien dat ze er kregel onder was; want dat alles was als
\'t ware de veroordeeling van Nicolas , en Nicolas was altijd haar lieveling.
Eén ding slechts was er daar ze alles van voelde. Dat was toen Jean-
Pierre Miralle, onze buurman, haar zei, dat Nicolas nu nooit meer in
Frankrijk terug komen kon of hij zou opgepakt, door een krijgsraad gevon-
nisd en gefusilleerd worden. Miralle had indertijd als grenadier gediend, hij
kende de krijgswetten; doch niettemin wou zij het niet gelooven. Maar later
-ocr page 273-
Het Vaderland in nood.
\'2G\'Ó
vertelde baas Jan haar óók , dat het de waarheid was , en dat er voor ver-
raders in Frankrijk niet anders dan de kogel opzat; toen begreep zij dat ze
Nicolas nooit weer zou zien, en, met haar boezelaar voor de oogen, ging ze
naar buiten om te weenen.
Eenigen tijd na deze narigheden, op zekeren dag dat vader en ik alleen
waren , zag ik hem weer de hand op de zijde houden , om adem te schep-
pen bij het werk , en ik zei tegen hem :
»Hoe is \'t, vader ? hebt ge daar nog pijn f"
Hij antwoordde mij, na goed rondgekeken te hebben of moeder wel
degelijk uit was :
»Ja, mijn kind .. . Het is me of iemand mij »onder de linker borst
geprikt heeft" . . .
Hij doelde op dien brief van Nicolas , die er zich zooveel op liet voor-
staan , dat hij »schermmeester in het regiment Koyal-Allemand" was , en hij
deed moeite om te glimlachen. Maar oogenblikkelijk daarop barstte hij in
tranen uit, en met beide handen boven het hoofd, zeide hij :
»0 mijn God ! vergeef hem, vergeef hem! De arme ongelukkige weet
niet beter ; hij weet niet wat hij doet!"
Dat was al wat hij er mij over zei; maar hij hield die pijn zijn gansche
leven, en menigmalen \'s avonds , als alles in huis sliep en hij dacht dat ik
ook sliep even als de anderen , hoorde ik hem in zijn bed kermen.
Ik hield mij maar of ik dat niet wist en nam een vroolijke houding
aan. Alle avonden als ik t\' huis kwam, ging ik naast vader zitten, en sprak
met hem over de vorderingen van Etienne , die goed leerde; en alle Zondagen
liet ik broertje t\' huis komen , om de oude lui te omhelzen. Zulke dagen
was alles weer of> streek, het gelaat van den armen man helderde op, zijn
oogen stonden vochtig ; hij dacht dan niet meer aan Nicolas , en zeide :
»We zijn de gelukkigste menschen van de wereld. Alles gaat goed!"
Maar in de week, gedurende die lange dagen, die om vijl uur \'s morgens
beginnen en niet voor negen uur \'s avonds eindigen, terwijl een mandemaker
al dien tijd over zijn werk gebogen moet zitten , had hij geen andere vreugde,
dan \'s avonds mij zingende en fluitende te hooren t\' huis komen : want dat
had ik mij aangewend, om mijn verdriet te verbergen. Dan miste het nooit,
of hij stond op, kwam voor de deur en zeide:
»Zijt gij daar , Michel! Ik heb je wel gehoord . . . Wou het werk wat
vlotten van daag?"
»Ja , vader, best!"
»Kom , dat\'s goed" zeide hij dan. »Ga daar nu eens zitten , dan zal ik
die mand afmaken."
Moeder daarentegen kwam bijna niet meer uit haar hoekje, achteraf
bij den haard , waar ze zat met de handen in den schoot en de lippen op
elkaar gedrukt; ze sprak bijna geen woord meer : ze dacht aan Nicolas.
Zoo dikwijls ik naar stad ging, gaf Marguerite mij een pak couranten
mede , en alle avonden las ik vader daaruit voor. Hij schepte boven alles
behagen in de redevoeringen van Vergniaud en de andere Girondijnen. Hij
bewonderde hun moed en begreep hoe langer hoe beter , dat het volk souve-
rein moest wezen. Die nieuwe denkbeelden drongen wel langzaam en moeie-
lijk dóór in den geest van een armen ouden man zooals hij, die zoovele
jaren onder de heerenrechten en de kloosterlasten gebukt gegaan had. Hij
verplaatste zich altijd weer in de oude tijden en kon maar niet gelooven ,
dat alle menschen gelijk zijn , dat er geen ander onderscheid tusschen hen
-ocr page 274-
264                        Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
bestaat dan het verschil van deugden en bekwaamheden. De oude gewoonten,
óók des geestes, zijn moeielijk uit te roeien; maar niettegenstaande dat
eindigt een man van gezond verstand toch met zich aan de zijde des rechts
te scharen , en daarom moest vader dat alles eindelijk ook wel begrijpen.
Men kan wel denken dat na het verraad van de huzaren van Saksen
en het regiment Royal-Allemand, de maarschalk Rochambeau, die door
alle patriotten aangevallen werd , zijn post niet meer kon behouden. Hij
diende zelf zijn ontslag in, en nu werden er van onze drie legers op de gren-
zen twee legers gevormd: het Noorderleger (van Duinkerken tot aan de
Moezel) onder Lafayette, en het Oosterleger (van de Moezel tot aan het
Juragebergte) onder Luckner, een ouden Duitschen huzaar, die kwalijk
fransen kon spreken.
De Oostenrijkers , in plaats van voort te rukken , moesten een geruimen
tijd op den koning van Pruisen , Friedrich Wilhelm, wachten , die geen de
minste haast maakte , ondanks het geschreeuw der emigranten. Dat was een
groot geluk voor ons ; want nu had men het gevaar ingezien ; men had be-
speurd dat bijna overal gebrek aan geweren was, en dat, wanneer de vijand
van onze eerste ontsteltenis gebruik gemaakt had om ons te overvallen, we
niet geweten zouden hebben hoe ons te verdedigen.
Nu wilden alle patriotten dan ook geweren hebben , maar het tuighuis
van Pfalzburg was ledig ; men had in den beginne de vrijwilligers moeten
wapenen met oude prullen uit den tijd van Lodewijk XV , waarvan de sloten
verroest waren. Al het overige was naar evenredigheid; de oude kanonnen,
opgevreten van den groenen roest, konden niet heen of weer op hunne
affuiten; de kogels waren te groot of te klein en dansten in den mond öf
waren er niet in te krijgen. Het kruid alleen was altijd goed en droog,
omdat de kruidmagazijnen van Pfalzburg, in de rots uitgehouwen, misschien
de besten van geheel Frankrijk zijn.
Ieder zag dat alles en ieder sprak daarover ; en daarom begonnen ze
in de bergstreken in \'t hoofd te krijgen pieken te moeten hebben. Die gan-
sche maand Mei 1792 was voor ons een tijd van ongemeen druk werk. Het
model van de pieken kwam van Parijs. De schaft, van beukenhout of esch-
doorn , was zeven en een half voet lang, het ijzer vijftien duim ; het was
in de gedaante van een snoeimes , aan beide kanten scherp, met een haak
onderaan om de ruiters van \'t paard te trekken.
Hoe menigmalen , als ik aan het smeden van zoo\'n haak was , dacht
ik in mij zelf:
»Mocht deze eens den hondsvot van het paard trekken, die mijn armen
vader zoo veel verdriet doet! Het was te hopen, dat hij hem in zijn nek
gehaakt werd !"
Ik stelde het mij al voor... en dan ging mijn hamer nog ééns zoo
hard op en neer. Welke gedachten voor een broeder! Maar zoo is de ver-
schrikkelijke burgeroorlog, die oorlog die niet alleen de menschen van het-
zelfde vaderland , maar zelfs de kinderen van dezelfde moeder verdeelt.
We hebben wel duizend tot vijftienhonderd zulke pieken gesmeed in
twee maanden ; ik had nog twee nieuwe knechts moeten nemen ; en baas
Jan zelf hielp ook trouw meê en ging maar ééns per week even naar zijn
boerderij van Pickeholtz.
Ge hadt ons moeten zien, met de mouwen tot aan de schouders opge-
stroopt, den riem stijf om de lendenen , het hemd aan den hals open en
-ocr page 275-
Het Vaderland in nood.                                    265
onze roode muts niet de cocarde op één oor, aan \'t smeden op de straat, te
midden van een vijftig of zestig bergbewoners , die eiken morgen voor de
herberg de Drie Duiven stilhielden, met hun groote grof-linnen kielen en hun
breedgerande hoeden met driekleurige passementen. De smederij was veel te
klein voor zoo\'n werk; binnen werd alleen het vuur geblazen, dat van
\'s morgens tot \'s avonds in vollen gloed stond. Een van de knechts deed
niets dan in en uit loopen , om het ijzer uit het vuur te nemen , op het
aanbeeld te leggen, en weer heet te maken.
Baas Jan was bij zoo\'n karrewei in zijn kracht; hij had ook een groote
roode muts op , waaronder zijn dikke bakkebaarden half verdwenen; en wan-
neer het zweet ons bij straaltjes langs het lijf liep en men naar zijn adem
snakte, riep hij met een stem om van te schrikken :
«Vooruit jongens !. . . 9a ira ! 9a ira !\'\'
En dan ratelden de hamers weer als een diligence op de straatkeien
van de stad.
O ! we hebben wat werk aan kant gemaakt in dien tijd. Het was weer
warm geworden en het gansche dorp was voluit in het groen, het was
prachtig weer; maar \'s avonds waren we zoo vermoeid, zoowel baas Jan als
de knechts en ik, dat we na het avondeten nog liever languit op den grond
gingen liggen dan naar den club te gaan, behalve Zaterdag avond, want dan
wisten we, dat we den Zondagmorgen onze schade weer konden inhalen en
uitslapen.
Later is het mij een keer of wat in mijn leven gebeurd , als ik in de
bergstreek ronddwaalde , dat ik een van die oude pieken bij de houthakkers
terugvond, hier of daar achter het oude ledikant, of in den hoek tegen de
klok. De menschen wisten soms niet eens meer wat voor ding dat was.
Dan nam ik zoo\'n piek , verroest en wel, in mijn hand, ik bekeek haar
eens van alle kanten en dan kwamen al die histories van dien goeden tijd
van vaderlandsliefde mij op eens weer voor den geest, dan riep ik in mij
zelf:
»Wie weet, hoe ge al gezworven hebt, in den Elsass , Lotharingen,
Champagne, en waar al niet ? Ge hebt den sabelhouw van den uhlaan van
Wurmser afgeweerd, en het gebulder van het kanon van Brunswijk heeft
u in de handen van hem die u droeg, niet doen beven!"
Dan zag ik in den geest die langverleden zaken weer; dan hoorde ik
de kreten van »Leve de natie ! . . . Leve de vrijheid ! ... Overwinnen of ster-
ven !" — Wat zijn de tijden veranderd, mijn God, en de menschen ook!
Terwijl dat alles bij ons voorviel, ging het er elders ook wonderlijk op
los ; de Feuillanten maakten de patriotten voor partijmakers uit; de Giron-
dijnen noemden de Bergmannen voorstanders van regeeringloosheid , »anar-
chisten." De Bergmannen verweten den Girondijnen, dat ze een oorlog had-
den doen verklaren die zoo slecht aanving ; ze wierpen hun voor de voeten
dat ze Lafayette in de hoogte staken, den man van de slachting op het
Champ-de-Mars (den 17 Juli 1791), den man die in de Nationale Vergade-
ring een dankzegging gevraagd had voor een Bouiüé, na de moorden te Nancy.
Ze zeiden tegen de Girondijnen :
»Geef Lafayette zijn ontslag , want de ministers zijn ook van uwe partij.
Lafayette is generaal in strijd met de constitutie, die de leden van de Vergade-
ring verbiedt eenige post van den koning aan te nemen binnen de eerste
vier jaren nadat de Vergadering uiteengegaan is. Geef hem zijn ontslag;
dat is uw plicht."
-ocr page 276-
Geschiedenis van de Pransche Revolutie.
266
Marat riep de soldaten toe , dat ze de generaals die hen verraadden ,
zouden fusilleeren; Koyou herhaalde eiken dag in zijn courant, dat het laat-
ste uur der Omwenteling geslagen had. In de Vendée was een zekere mar-
kies De la Kouarie bezig , in naam des konings de belastingen te innen en
magazijnen van wapenen en ammunitie aan te leggen. Adellijken, die naar
den vijand wilden overloopen, namen onder valsche namen dienst als vrij-
willigers , om naar Zwitserland of de Zuidelijke Nederlanden te ontkomen.
Maar het ergste van alles waren altijd de predicatiën van de weerspannige
priesters, die de patriotten als roovers en den koning als een martelaar
voorstelden. Zij wekten de jongelieden op , zich bij de «Catholieke, Aposto-
lische en Roomsche burgers" te voegen , en deelden Jezus-harten, door adel-
lijke dames geborduurd uit, en witte linten met spreuken er op, die om de
hoeden gedragen werden.
De woede van die lieden kende geen palen meer , vooral sedert Palm-
zondag , in April 1792. Vóór de Omwenteling namelijk kwamen alle boeren,
mannen zoowel als vrouwen, op dien feestdag mei; sparretakken in de stad, om
die te laten wijden ; dan werden er processies gehouden door de straten ,
en al de inwoners, protestanten noch joden uitgezonderd, waren genoodzaakt
hun huizen te versieren met vlaggedoek, bloemen en groen. Ternauwernood
stond men den protestanten en joden toe, hun luiken te sluiten bij het zingen
om de rustaltaren. Daar echter verscheidene patriotten, Chauvel voorop,
klachten over die ceremonie hadden ingediend , had de stedelijke raad , op
voorstel van den procureur der gemeente , zulke maatregelen genomen als
overeenkwamen met de nieuwe constitutie, die aan ieder burger de vrije uit-
oefening van zijn godsdienst waarborgde. Daarom werd bepaald , dat voortaan
niemand meer genoodzaakt zou zijn vlaggen of groen voor zijn huis te
hebben , dat de nationale garde niet in dienst gesteld kon worden , om bij
de ceremonies van den een of anderen eeredienst de behulpzame hand te
bieden, en dat de burgers niet meer genoodzaakt konden worden, hun win-
kels te sluiten wanneer er processies voorbijgingen.
Men kan wel begrijpen dat de burgerwacht dien dag wel degelijk onder
de wapens had moeten zijn, en dat er honderden van dat slag als Valentin,
pater Bénédic en zulke ongelukskinderen van alle kanten opgekomen waren,
om tegen de wet in verzet te komen. Maar de commandant liet op het
plein in hun tegenwoordigheid de geweren laden, en de constitutioneele
priester was verstandig genoeg om zijn processie in de kerk te houden, —
zoodat al dat volk woedend werd, maar aftrok zonder iets te hebben durven
ondernemen.
Ongelukkig was het in het Zuiden en in het Westen lang zoo goed
niet afgeloopen. In de couranten lazen we, dat zelfs te Parijs vreedzame
burgers afschuwelijk mishandeld waren, omdat ze het hoofd niet hadden
willen ontblooten voor de processies. Men had er zelfs door den modder
gesleept! en sedert bedreven de dwepers allerlei baldadigheden , vooral in
het zuidelijk gedeelte van den Elsass ; alle oogenblikken hoorde men , dat
bij dezen of genen constitutioneelen priester brand gesticht, of zijn tuin
vernield, of zelfs dat er een vermoord was.
In onze streken durfde dat boevenpak niet veel wagen; zij waren bang
voor de nationale gendarmes en de burgerwacht; maar naarmate de onlusten
allerwege toenamen en de berichten al slechter werden, werden ze over-
moediger.
-ocr page 277-
Het Vaderland in nood.                                      267
Tegen het eind van de maand Mei, op zekeren morgen dat we weer
aan het smeden van pieken waren, zooals ik u verhaald heb, zagen wij
van verre in de straat pastoor Christophe aankomen. Vóór hem uit liepen
een paar kerels, — het schenen wel bedelaars, — met verscheurde kielen,
blootshoofds, de haren over het gelaat en de handen op den rug gebonden.
Ze waren aan elkander vast gebonden en keken stijf voor zich neer, terwijl
mijnheer de pastoor, met zijn grooten hulst-stok in de hand, achter hen
aan liep , vergezeld door drie van zijn parochianen met de hooivorken over
den schouder. Al de bergbewoners die voor de smederij stonden, keken
om , en baas Jan , toen hij den pastoor zag aankomen , riep hem toe :
»He ! wat is er aan de hand , Christophe ? \'t is of ge gevangenen ge-
maakt hebt."
»Ja," zei de pastoor, »die twee gemeene kerels , met nog drie ande-
ren van dat slag, hebben me gister avond aangevallen tusschen Spartzprod
en Lützelburg, terwijl ik van mijn broeder Jéröme t\'huiskwam ; ze zijn me
van twee kanten tegelijk op het lijf komen vallen met bijlen en messen ,
onder het geroep van »Sla dood den renegaat !\'\' Maar ik heb ze met mijn
stok behoorlijk ontvangen! De drie anderen zijn aan den haal gegaan en
deze twee zijn blijven liggen ; ik heb ze zelf opgeholpen en naar het ge-
meentehuis gebracht, waar mijn parochianen hen den ganschen nacht goed
bewaakt hebben. Nu zullen we zien wat die menschen tegen me hebben ,
wat ik hun gedaan heb! Als dit de eerste maal was , zou ik mij verge-
noegd hebben met hun een goede les te geven ; maar dit is nu al de derde
keer dat men mij aanvalt. De eersten waren slechts met knuppels gewa-
pend , maar dezen hadden bijlen en messen ; zie eens , Jan , of ze me ook
beet gehad hebben!\'\'
En zijn pastoorsjas openslaande, liet hij ons zijn borst zien , waar een
linnen windsel vol bloed omheen gewonden was.
»Ik heb drie wonden" zeide hij, »één aan den schouder en twee in de ribben."
Toen we dat zagen , werden we zóó woedend, dat, als pastoor Christophe
die twee ellendelingen niet naar den hoek waar de pomp stond, gedrongen
had , wij hen met onze hamers de hersens ingeslagen zouden hebben. Maar
hij stond met de armen uitgespreid vóór hen , en riep :
»Halt! halt! als ik ze had willen doodslaan, zou ik* ulieden niet
noodig gehad hebben. Maar de wet moet uitspraak doen ; men moet weten
uit welken hoek dat komt."
En daar de menigte die boosdoeners op allerlei manieren uitschold,
wenkte hij zijn parochianen om ze maar weer meê te nemen, en zelf
volgde hij ook , zeggende :
»Van avond kom ik weer langs ; dan zult gij er alles van hooren !"
Den ganschen dag sprak men nergens anders over; baas Jan riep elk
oogenblik uit :
»\'tls toch gelukkig als men sterk is! Een ander dan pastoor Chris-
tophe zou zeker al vermoord zijn ; maar zijn broeder Jéröme, van den Hengst,
en hij, zijn de sterkste mannen van het land. Die groote rossige mannen ,
met die gele vlekjes op de huid, zijn altijd zeer sterk. Dat is het oude ras
van de bergbewoners.
En op ééns barstte hij uit in lachen , zoodat hij zijn buik moest vast-
houden , en riep :
»Dat was toch een mooie verrassing voor die knapen, die hem daar
eens dachten te snappen! Ha, ha, ha! wat zullen ze gek opgekeken heb-
ben , toen ze die bui op hun dak kregen !"
-ocr page 278-
268                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
Hij lachte zóó hartelijk dat we er allen door aangestoken werden, en
dat men , zich de oogen afvegende, zei:
»Ja! dat moet hun koud op \'t lijf gevallen zijn; zoo\'n opfrissching
hadden ze zeker niet verwacht!"
Maar als men dan weer dacht aan de houwen met de bijl en de mes-
steken , die ze pastoor Christophe hadden toegediend, dan kwam de veront-
waardiging weer boven, en men hoopte, dat te Pfalzburg met deze schel-
men wel de proef zou genomen worden van die nieuwe machine, waar zoo
veel over te doen was.
Er was namelijk een nieuwe machine ingevoerd om de galg te vervan-
gen , waar alle couranten in dien tijd over spraken. Men had er te Parijs
al sedert een veertien dagen de proef mede genomen , en men noemde die
vreeselijke uitvinding een vooruitgang in inenschelijkheid. Het was de G u i 1-
1 o t i n e. In zeker opzicht was het ook een vooruitgang ; maar zulke uitvin-
dingen zijn altijd een slecht teeken, en de capucijners, die jammerden dat de
jongste dag nabij was, hadden zoo groot ongelijk niet. Ze hebben later
zeker zelf bespeurd, dat hun voorspelling meer waar was clan ze dachten.
Toen pastoor Christophe \'s avonds , op zijn terugtocht naar Lützelburg,
de Buurten langs kwam, vergat hij niet een glas wijn in de herberg te
komen drinken , zooals hij beloofd had. Hij vertelde ons dat de twee ge-
vangenen in de stad goed achter slot zaten ; dat de vrederechter , Mons.
Fix , hen lang en breed in het verhoor genomen en zijn proces-verbaal opgesteld
had ; dat ze naar Nancy opgezonden zouden worden , waar men geen gras
over de zaak zou laten groeien.
Zoo werd die soort van godsdienst-oorlog in het land hoe langer hoe
verwoeder en bitterder; de predicatiën der weerspannige priesters waren er
de oorzaak van. En het moest in het Zuiden en in de Vendée zeker vrij
wat erger wezen ; van daar kwamen zeker nog heel andere klachten bij de
Wetgevende vergadering in. Want een paar dagen na dat bezoek
van pastoor Christophe , zagen we het volgende decreet overal aangeplakt,
aan de deuren der kerken, voor de stadhuizen en de schoolgebouwen :
»De Nationale Vergadering, gehoord hebbende het rapport van haar
Commissie cfer Twaalve ; in aanmerking nemende, dat de onlusten die door de
geestelijken welke den eed niet afgelegd hebben, allerwege in het ko-
ninkrijk verwekt worden, vereischen dat zij onverwijld op middelen bedacht
zij om die onlusten te onderdrukken , verklaart de zaak urgent.
»De Nationale Vergadering, overwegende, dat de pogingen die onop-
houdelijk van de niet-beëedigde priesters uitgaan, om de constitutie omver
te werpen , niet toelaten te veronderstellen dat die geestelijken voornemens
zijn, zich aan de maatschappelijke orde te onderwerpen, en dat het alge-
meene welzijn in gevaar gebracht zou worden, wanneer menschen die de
maatschappij ondermijnen, nog langer als hare leden beschouwd werden;
— overwegende dat de strafwetten krachteloos zijn\' tegen deze menschen ,
die de gewetens bewerken en op een dwaalspoor brengen, en bijna altijd hun
misdadige handelingen voor hen die ze zouden kunnen onderdrukken en
straffen, verbergen; <— na de urgentie aangenomen te hebbqn, besluit
hetgeen volgt:
»Art. 1. Men zal overgaan tot de deportatie der niet-beëedigde geeste-
lijken, als maatregel van algemeene veiligheid en staats-politie, in de volgende
gevallen en op de na te melden wijzen."
En dan volgden in een tiental artikelen de gevallen waarin de niet-
-ocr page 279-
Het Vaderland in nood.                                    269
beëedigde priesters gedeporteerd, naar een strafkolonie overge bracht, moesten
worden , en het voornaamste van die artikelen kwam hierop neder :
» Wanneer twintig active burgers van hetzelfde kanton eenstemmig de
deportatie van een niet-beëedigd geestelijke vragen , zal het Directoire van
het departement gehouden zijn de deportatie uit te spreken, wanneer althans
het advies van het Directoire van het distaïct het verzoek ondersteunt."
Dat was een verschrikkelijk decreet; maar men moest zich verdedigen
of te gronde gaan ! Als men de menschen gewaarschuwd heeft; als men ze ge-
beden en gesmeekt heeft om naar recht en rede te lui stèren ; als men hun
herhaaldelijk den vrede aangeboden heeft, maar zij dien afslaan en telkens met
nieuwe woede hun aanvallen voortzetten ; als ze den burgeroorlog ontsteken
en den vreemdeling te hulp roepen ; — zie , men zou laf of dom zijn, als
men dan het eenige middel dat overblijft niet aangreep , om van hen verlost
te worden. En dat middel is: hun te bewijzen , dat men hun de baas is ;
en hen niet als vredelievende burgers, maar als soldaten die tegen het va-
derland opgestaan zijn , te behandelen. Stel eens dat de volkspartij overwonnen
ware , wat zou dan het lot der patriotten geworden zijn ? De hertog van
Brunswijk, de vriend der adellijken en weerspannige priesters , zal het u
straks zeggen in zijn mooie Manifest.
Dat decreet was dus noodig. Welnu, Lodewijk XVI zette er zijn veto onder.
Ook liep het gerucht dat de emigranten bij duizenden naar Parijs terug-
keerden ; dat ze er geheime bijeenkomsten hielden en dat men van groote
ongelukken hooren zou.
De Wetgevende Vergadering , die vrienden willende beletten de orde t3
verstoren, besloot, dat in de nabijheid der hoofdstad een kamp van 20,000
man zou worden opgericht. Maar Lodewijk XVI zette alweder zijn veto
onder dat decreet.
Tegelijkertijd zond hij Mallet-Dupan naar de Pruisen , om hen te ver-
zoeken zich te haasten; deze had tevens in last hen in te lichten: dat ze
bij hun inval in Frankrijk moesten aankondigen , dat ze niet tegen het
fransche volk , maar tegen de onruststokers oprukten, en dat ze slechts het
wettig bestuur tegen de regeeringloosheid kwamen ondersteunen.
Zoo speelde dus die eerlijke man , die goede koning , onder één hoedje
met de vijanden des volks. Men moge hem beklagen, hij wilde ons den
strop weer om den hals slaan ; als hij zijn doel bereikt had, zoudt gij en ik,
zouden we allen nog voor de kloosters , de abdijen en de heeren werken;
wij zouden nóg alle lasten op onze schouders hebben; onze kinderen zouden
geen graden in de legers kunnen verkrijgen , noch eenige post vervullen,
behalve die van capucijner, lakei, palfrenier en knecht; we zouden de
rampzaligsten van de rampzaligen zijn. Maar de hovelingen , de leegloopers
en de monniken zouden bloeien , en lofzangen ter eere van Zijne Majesteit
aanheffen.
De arme man heeft echter zijn doel niet bereikt; de patriotten hebben
de koningen van Europa overwonnen en het recht onder ons doen zegepralen...
Hoe jammer! . .. Hij is wel te beklagen ! .. . en de koningin ook, die goede
Marie-Antoinette , die alle dagen zei, dat de Pruisen en haar neef, de koning
van Hongarije, keizer van Duitschland, »haar zouden komen verlossen, over
de lijken van twee honderd duizend Pranschen henen !"
De Girondijnen, eindelijk begrijpende dat ze. door het hof om den tuin
werden geleid, besloten den koning te noodzaken zich te verklaren. De mi-
nister Roland schreef hem een brief, waarin hij hem vroeg ten minste zoo
-ocr page 280-
270                       Geschiedenis van de Fransehe Revolutie.
eerlijk te zijn om zich openlijk vóór of tegen het volk te verklaren ; dat,
als hij vóór het volk was, hij de twee genoemde besluiten moest bekraehti-
gen, en als hij tegen het volk was , bij zijn veto volharden; maar dat in
dat geval het volk weten zou , dat Lodewijk XVI op de zijde der vijanden
van Frankrijk was.
Dat was eerlijk en mannelijk gehandeld ! Hij zeide in dien brief :
»Uwe Majesteit was in het genot van groote prerogativen, die zij
meende dat aan de koninklijke waardigheid verbonden waren. Opgevoed in
het begrip ze te moeten bewaren , heeft U. Maj. niet met genoegen kunnen
zien dat ze haar ontnomen werden ; de begeerte ze te herwinnen was even
natuurlijk als het leedwezen ze opgeheven te zien. Op die gevoelens werd
natuurlijk door de vijanden der revolutie gerekend ; ze hoopten op een geheime
begunstiging totdat de omstandigheden eene openlijke hulp zouden toelaten.
Van den anderen kant konden die gezindheden de aandacht van het volk
zelf niet ontgaan, en moesten ze het in een staat van wantrouwen houden.
Uwe Majesteit is dus voortdurend in den tweestrijd geplaatst geweest, om
öf aan hare bijzondere gevoelens toe te geven , öf opofferingen te doen , die
door de noodzakelijkheid waren opgelegd, en diensvolgens om öf de oproerigen
aan te moedigen door daden die het volk moesten verontrusten , öf het volk
gerust te stellen door de volkszaak te omhelzen. Alles heeft zijn grens , en
van die onzekerheid is de uiterste grens thans bereikt.
»De verklaring der Rechten van den mensch is een staatkundig evange-
lie geworden en de fransehe constitutie desgelijks een geloofszaak, waarvoor
het volk bereid is te sterven .. . Alle gevoelens zijn tot den toon der harts-
tocht gespannen. De gisting heeft haar hoogtepunt bereikt; ze zal op vreese-
lijke wijze losbarsten , tenzij ze gestuit kan worden door een gegrond ver-
trouwen in de bedoelingen van Uwe Maj. Maar dat vertrouwen kan niet op
betuigingen gevestigd worden , het kan niets anders meer dan feiten ten
grondslag hebben . . . Het is geen tijd meer om terug te treden , er is zelfs
geen denken meer aan uitstellen ; de revolutie is in de gemoederen volbracht,
ze zal in werkelijkheid slechts ten koste van veel bloed voltooid en bekrach-
tigd worden , wanneer de wijsheid de ongelukken niet voorkomt, die het
nög mogelijk is te vermijden . . . Nog méér uitstel, en het teleurgestelde
volk zal in zijn koning den vriend en den medeplichtige der vijanden van
den staat meenen te zien."
Tot alle antwoord gaf de koning aan de Girondijnsche ministers hun
ontslag. Maar de Wetgevende vergadering legde de officieele verklaring af,
dat het vaderland deze ministers met leedwezen zag henengaan , en dat de
brief van Roland aan alle. 83 departementen zou toegezonden worden.
De koning benoemde daarop Dumouriez tot minister van oorlog. Die
generaal was een slim man ; toen hij zag dat de koning ondanks zijn her-
haalden raad de twee besluiten niet wilde bekrachtigen, vond hij beter
zelf af te treden en zich met een post in het leger te belasten ; zoodat de
koning, toen hij geen verstandig man meer vond, die de verantwoor-
clelijkheicl van zijn twee veto\'s dragen wilde, zeer ontmoedigd werd. De
koningin echter wist hem weer vertrouwen in te boezemen ; zij zeide:
»De Pruisen zullen weldra komen. Nog een weinig geduld! ... Men
moet zich niet uit het veld laten slaan ; de priesters steunen ons ook ; alles
gaat goed in de Vendée, enz. enz."
Die bijzonderheden zijn later verhaald door een hofdame van Marie-An-
toinette , en ik geloof dat ze waar zjjn. Dat ging daar zeker ook juist zooals
-ocr page 281-
Het Vaderland in nood.
:?71
het in onze hut gegaan was , toen vader het hoofd hangen liet en moeder te-
gen hem gezegd had :
»Wees maar gerust! het gaat tegen de loting; we zullen Nicolas ver-
koopen , of anders Claude of Michel; van de drie moet er toch wel een vrij-
loten! Dan zullen we rust hebben ; we zullen den woekeraar betalen, en
van het overschietende zullen we een koe of anders een paar geiten koopen."
Dat is altijd dezelfde geschiedenis ; met dit eenige verschil, dat in plaats
van Nicolas of Claude of mij te verkoopen, de koningin misschien den Elsass
afgestaan zou hebben. Gansch Frankrijk was er wel bang voor ; dat denk-
beeld drukte als lood op de gemoederen. Want de minste Buurtenaar gaf
meer om zijn vaderland dan die menschen, daar houd ik het vast voor. De
ware vaderlandsliefde woont bij het volk ; dat heeft den grond lief, den grond
dien het bewerkt en bezaait; die anderen hebben slechts de postjes lief, die
goede tractementen opleveren zonder er iets voor te doen. Ten minste in-
dertijd was dat zoo.
Alle avonden werden eiv in den club moties gedaan om er met de
grove bijl op in te hakken, maar Chauvel zei telkens :
«Bedaard , bedaard ! . . . Boos worden helpt nergens voor ; dat stuurt
alles in de war ! . . . Die twee v e t o \'s doen ons bepaald goed , de vijand
komt voor den dag; het is beter hem van aangezicht tot aangezicht te zien.
Tot nog toe waren we in de onzekerheid , thans blijft er geen twijfel meer
over ; men wil de onrast en de verdeeldheid onder ons ! .. . Dat is het plan
onzer vijanden , een reden te meer om eendrachtig en bedaard te blijven.
Men wil geen patriotten uit de provinciën in den omtrek van Parijs hebben,
een reden te meer om er goede heen te zenden ! Laat iedereen zich gereed
houden om op te rukken; laat hen die achterblijven de kosten omslaan,
om de soldij van de anderen te betalen. Laat ieder doen wat zijn omstan-
digheden hem toelaten . . . Altijd opletten !. . . Laat ons vereenigd blijven en
de orde handhaven!"
Zoo sprak hij. En dan las men de redevoeringen van de Jacobijnen, van
Bazire , Chabot, Bobespierre , Danton enz., en men zag dat die mannen niet
bevreesd waren, dat ze niet dachten aan terugtreden; integendeel. Iedereen
beschouwde het ontslag van de Girondijnsche ministers als een ramp voor
het land, omdat zij ten minste niet met den vreemdeling heulden , want,
hadden zij den oorlog gewild , dan was zulks om de revolutie spoediger te
doen vorderen, doch niet om ons aan den vijand over te leveren.
Onder de clubs van het land was de onze , ten gevolge van het beleid
en de degelijkheid van Chauvel, misschien de beste. Men zond onze moties
aan de Jacobijnen te Parijs op, en somtijds gebeurde het, dat er in de rapporten
der zittingen melding van gemaakt werd.
Maar met de zaken werd het hoe langer hoe erger. Lafayette, dien men
altijd als een goed pati iot had voorgesteld , de lieveling van baas Jan en
de beschermeling van de Girondijnen tegen de Bergmannen, — die Lafayette
wierp het masker af, en nu bleek het dat hij onze vijand was ; dat hij het
met het hof en den koning hield, en dat hij zich om het volk niet be-
kreunde. Ai wat hij tot nog toe gedaan had, was voor een groot deel zijn
ijdelheid geweest; thans kwam zijn ware aard voor den dag : het was een
markies ! . . . en zelfs een gevaarlijke markies , daar hij een leger had en
dus beproeven koa het tegen de Wetgevende Vergadering aan te voeren.
Dat was voor het eerst dat men zulk een gevaar beleefde; sedert heb-
-ocr page 282-
272                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
ben andere generaals hetzelfde denkbeeld méér gehad ! Gelukkig had Lafayette
geen groote overwinningen behaald. Hij zeide wel, na een klein gevecht
vóór Maubeuge, waarbij hij de Oostenrijkers verslagen had: »Mijn leger zal
mij volgen!" maar heel zeker was hij er niet van, dat het hem ook naar
Parijs zou volgen, en hij vergenoegde zich met een zeer beleedigenden brief
aan de Wetgevende Vergadering te schrijven, waarin hij verklaarde, dat de
Jacobijnen de oorzaak van alle wanorde waren, waarin hij de Girondijnen
voor valschaards uitmaakte, en om zoo te zeggen aan de Vergadering bevel
gaf, om alle clubs op te heffen, en haar twee besluiten aangaande de weêr-
spannige priesters en het kamp ten noorden van Parijs in te trekken.
Schenk maar vertrouwen aan markiezen, die bevriend zijn met Washing-
ton! .. . Een soldaat zonder overwinningen, die bevelen aan de vertegen-
woordigers van het land gaat geven !. .. Sedert dien tijd wist ieder dan
ook wat men van mijnheer den markies de Lafayette , gisteren den vriend
van Washington, vandaag den verdediger van het hof, te denken had.
De koning wilde evenmin van hem gediend zijn als de patriotten; hij was
te veel republikein voor den koning en te veel markies voor ons.
Zoo gaat het met de menschen, die uit twee vaatjes te gelijk willen
tappen , en zich verbeelden de gansche wereld te slim af te wezen. De natio-
nale garde te Parijs had zich sedert zijn vertrek aan het volk aangesloten ;
de burgers en de werklieden voeren in één schuitje, zooals in \'89 ; de maire
Pétion, met zijn gezond verstand , had ze tot elkaar gebracht. En toen men
de aanmatiging van dien markies zag, werd men het eens om op bijzonder
feestelijke wijze , den jaardag van de eedaflegging in de Kaats-zaal te vieren,
die op den 2Oen Juni inviel.
Chauvel sprak er ons reeds acht dagen te voren van , in zijn kantoortje
achter den winkel.
»Dat is het grootste nationale feest, dat er wezen kan," zeide hij,
met zijn elleboog op de punt van zijn schrijftafel en het hoofd op zij, terwijl
een glans op zijn gelaat lag. »Ja , de eed in de Kaats-zaal is , in zijn soort,
even belangrijk als de bestorming van de Bastille; dat moesten de twee
groote feesten in onzen almanak zijn , even als bij de Joden de doorgang
door de Eoode Zee en de aankomst bij den berg Sinaï!"
Daarbij nam hij recht genoegelijk en met de oogen knippende een
snuifje. Den dag vóór het feest, nog eer de brief van Lafayette bekend
was , die bij ons eerst den 24 Juni aankwam , zeide Chauvel tot ons :
»We kunnen den jaardag van de eedaflegging in de Kaatszaal niet te
Pfalzburg vieren; om dat in een vesting te doen, zou men de vergun-
ning van den minister van oorlog moeten hebben, en die heb ik niet willen
vragen. Maar dat doet er niet toe; ik raad u toch aan , om morgen na
het eten een goed glas wijn ter eere van dien dag te drinken ; we zullen
de eenigen niet zijn in Frankrijk."
En wij begrepen toen , dat er dien volgenden dag het een of ander ge-
beuren zou , en dat hij het wist, maar dat zijn groote voorzichtigheid hem
deed zwijgen.
Iedereen weet tegenwoordig, dat den 2On Juni 1792 het volk te Pa-
rijs vroeg op de been was, en dat, onder aanvoering van den brouwer San-
terre , den slachter Legendre , den goudsmid Rossignol en eenige andere goede
patriotten, een ontelbare menigte mannen, vrouwen en kinderen met ka-
nonnen en pieken, vaandels en zelfs broeken aan lange staken gebonden,
aich naar de Wetgevende Vergadering begaf onder het geroep van: »Weg
-ocr page 283-
Het Vaderland in nood.                                    273
met het veto! Leven de Girondijnsche ministers!" en onder het zingen van
Ca i r a.
De Vergadering opende hun de deuren ; ten getale van vijf-en-twintig
tot dertig duizend trokken ze drie uren lang in optocht door de zaal heen ,
en daarop gingen ze ook den koning, de koningin en de ministers in het
paleis der Tuileriën bezoeken.
De nationale garde , die niet meer door Lafayette aangevoerd werd ,
verbroederde zich nu met het volk in plaats van er op te schieten ; en gar-
des en volk door elkaar stormden het paleis binnen.
Toen zagen die arme sukkels, die nooit anders dan ellende gezien had-
den , dat prachtige paleis vol verguldsels en kunstwerken: schilderijen, mu-
ziekinstrumenten, kasten vol kristal en porselein, enz. Ze keken zich
de oogen uit het hoofd. Ze zagen ook den koning, die , door zijn lakeien
omringd, in de nis van een venster stond. De slachter Legendre zeide
hem , dat hij de twee genoemde decreten moest bekrachtigen; dat het volk
er genoeg van had voor den gek gehouden te worden, dat het alles behalve
blind was , en zich geen zand in de oogen zou laten strooien.
Hij sprak zooals een eenvoudig man spreekt.
De koning beloofde hem zich aan de constitutie te zullen houden.
Daarop klom hij op een tafel, zette een roode muts op en dronk een glas
wijn op de gezondheid van »de Natie."
Er was natuurlijk een geduchte opschudding in die zaal, maar einde-
lijk kwam de maire Pétion en beduidde aan al die patriotten, die zich aan
het gezicht van het kasteel vergastten , dat, wanneer ze langer bleven, de
vijanden van de goede zaak hun bedoelingen verkeerd zouden uitleggen; dat ze
zich tot dusver waardig en als vrije mannen gedragen hadden , maar dat de
koning nu met kalmte zijn besluit nemen moest. Ze begrepen dat de maire gelijk
had, en tot aan den avond trokken ze in optocht door de zalen , terwijl de
koningin en de princessen , die met den jongen dauphin in een dier ver-
trekken zaten , behoorlijk door hen gegroet werden.
Dat hebben nu velen als een groote misdaad van het volk jegens zijn
koning voorgesteld. Wat mij betreft, hoe meer ik er over nadenk, des te
meer vind ik het eenvoudig en natuurlijk. Zeker heeft de meeste man niet
gaarne zoo\'n menigte menschen in zijn huis ; maar een koning moet zoo veel
als een vader voor zijn volk zijn, en Lodewijk XVI had wel honderdmaal
gezegd:
»Ik ben de vader van mijn onderdanen." Welnu! als dat zoo was, als
hij werkelijk zoo dacht, kon die geschiedenis hem niet verwonderen; niets
is natuurlijker dan zijn vader te gaan opzoeken en hem te zeggen wat men
wenscht. Maar, om de waarheid te zeggen, geloof ik , dat hij dat zei, zoo-
als men zooveel zegt, en dat dit bezoek van zijn lieve kinderen iets ver-
schrikkelijks in zijn oogen was, omdat ze te weinig complimenten maakten.
En daar er toentertijd geen gebrek was aan lieden van het slag van Valentin,
hieven ze jammerklachten aan dat er geen eind aan kwam.
Van hun kant hadden de patriotten gehoopt dat Lodewijk XVI, als hij
die menigte menschen gezien had , tot nadenken komen en de twee decre-
ten bekrachtigen zou. Dat was de meening van Chauvel ook. Maar de ko-
ning bleef hardnekkig bij zijn veto, zoodat men begreep dat de gansche
zaak haar doel gemist had, en dat onze vijanden er wèl partij van zou-
den trekken.
Daar kon men staat op maken. De geheele partij der Feuillanten en
der zich noemende Constitutioneelen, — zooals Barnave, Mounier, Lally-
revolutie.
                                                                                       18
-ocr page 284-
274                      Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
Tollendal, Duport, de gebroeders Lameth enz., die tegen het volk altijd den
mond vol hadden over den eerbied voor de constitutie terwijl ze aan het hof
allerlei dingen raadden om haar te vernietigen, — die constitutioneelen dan,
de helft van de nationale garde en zes en zeventig directoires van departe-
menten, maakten een ontzettend misbaar over deze zaak, en riepen dat het nu
over alles heenliep ; dat de koning niet meer geëerbiedigd werd; dat men
Santerre, Rossignol, Legendre en al de aanvoerders van de manifestatie van
den 20n Juni in staat van beschuldiging moest stellen, en den maire Pétion
insgelijks, omdat hij niet met schroot onder het volk had laten schieten,
zooals Bailly op het Champ de Mars. Eindelijk kwam Lafayette, — in
plaats van op zijn post te blijven en de tachtig duizend Oostenrijkers en
Pruisen die te Koblenz gereed stonden om in ons land te vallen , in \'t oog
te houden, — kwam Lafayette zelf te Parijs, om in naam van het leger en
van alle weidenkenden de bestraffing der opstandelingen van 20 Juni te vragen.
De Vergadering ontving hem met vele eerbetuigingen, wat evenwel den
Girondijn Guadet niet belette te zeggen:
ȕoen ik vernam dat mijnh. Lafayette te Parijs was , dacht ik eerst :
»We hebben geen buitenlandschen vijand meer, de Oostenrijkers zijn over-
wonnen." Spoedig ontwaakte ik echter uit den droom ; onze vijanden zijn
nog steeds dezelfden , onze toestand tegenover het buitenland is niet veran-
derd, en toch is mijnh. Lafayette te Parijs! Welke overwegende redenen
voeren hem hierheen? Onze binnenlandsche onlusten? Vreest hij dan, dat
de nationale Vergadering geen macht heeft, om die te onderdrukken ? —
Hij treedt op in naam van het leger en van de weidenkenden ? Die weldenken-
den , waar zijn ze ? Dat leger, hoe heeft het kunnen beraadslagen ? Ik ge-
loof , dat mijnh. Lafayette den wensch van zijn generalen staf neemt voor den
wensch van zijn gansche leger, en ik zeg dat, wanneer hij zijn post verlaten
heeft zonder vergunning van den minister van oorlog, hij de constitutie
schendt."
Dat was duidelijk gesproken!
Lafayette is het eerste voorbeeld van die generaals, die hun legers heb-
ben verlaten, om zich van de oppermacht meester te maken, onder voor-
wendsel van het land te redden.
Men had hem moeten vatten en door een krijgsraad doen vonnissen.
Wanneer hij tien jaar kruiwagenstraf gekregen had, zooals een gemeen sol-
daat, dan zouden de anderen zich wel tweemaal bedacht hebben, eer ze
zonder order te Parijs gekomen waren.
Om kort te gaan, Lafayette klaagde de Jacobijnen bij de nationale Ver-
gadering aan, en ging toen aan den koning en de koningin aanbieden,
hen naar Compiegne te geleiden; daar zou dan de koning de herziening van
de constitutie kunnen bevelen , en voorts het koningschap in zijn preroga-
tiven en den adel in zijn privilegiën herstellen. Lafayette nam op zich,
wat de koning bevelen zou ten uitvoer te brengen, en, in geval Parijs
weerstand bood, het als een oproerige stad te behandelen. Dat alles is men
later te weten gekomen uit brieven van Koblenz.
Maar Lafayette vond bij de koningin en den koning geen gunstig ont-
haal. De koningin wilde door de Pruisen gered worden en niet door mijnh.
Lafayette, dio haar van Versailles naar Parijs meegetroond had, midden
tusschen het gemeen in , dat schreeuwde: »Hier is de bakker, en de bak-
kerin en het bakkersjongentje!" Dat kon ze nog niet vergeten; ook kon ze
maar niet gewennen aan het denkbeeld van een constitutie; en nog minder
-ocr page 285-
Het Vaderland in nood.                                    275
had ze vrede met mijnh. Lafayette als redder van het koningschap. Het
onbeperkte gezag van den koning der Pruisen en van haar neef Frans, den
koning van Bohème en Hongarije, scheen haar vrij wat beter toe.
Lafayette zag toen wel, dat de dagen van het witte paard voor hem voorbij
waren , maar niettemin beproefde hij de nationale garde bijeen te krijgen,
om den club der Jacobijnen te verstrooien. Doch de maire Pétion verbood
appèl te slaan; niemand kwam op , en mijnheer de markies , die overal zijn
neus stootte, keerde bedaard weer naar zijn leger, bij Sedan, terug.
Ondertusschen hadden de patriotten zijn verraderlijke plannen wel door-
zien. Van alle kanten ontving de nationale Vergadering verzoekschriften,
die op de straf der verraders en vooral van Lafayette aandrongen.
In die dagen was het, — in het begin van Juli 1792, gedurende de
ergste hitte van het jaar, — dat duizende gefedereerden (*), zonder zich
te bekommeren om het vet» des konings , zich op weg begaven , om het
bedoelde kamp van 20,000 man bij Parijs te vormen. Ze vertrokken bij
troepjes van vijf of zes man, in kiel of carmagnole , met de roode muts in
den nek, en een hemd, een broek en een paar schoenen in een zakdoek ge-
knoopt aan een stok over den schouder, roepende:
»Naar Parijs!... Naar Parijs!"
De bezadigdsten, die men even staande hield, om hun een kalkoentje
wijn of een borreltje aan te bieden, zeiden:
»Wij gaan daar ginds de vrijheid verdedigen, het juk afschudden en
de verraders straffen."
Ze waren wit van \'t stof; mijn hart popelde als ik ze zoo zag heen-
trekken , terwijl ze onder het weggaan zich nog eens omkeerden en, met muts
of hoed zwaaiende, riepen:
»Adieu!... ge zult spoedig van ons hooren!"
Ik had wel meê willen gaan; maar de gedachte aan vader en moeder,
aan Mathurine en Etienne, die mij niet missen konden, hield mij terug.
Hoe spijtig te moeten blijven !
De minister des konings, Terriër, schreef toen aan de directoires van
alle departementen, om die troepen te vatten en, op welke wijze ook, uiteen
te drijven; voorts om aan de overheidspersonen der districten en municipa-
liteiten te herinneren, »Jat ze gehouden waren aan de politie en gendarmerie
en alle openbare machten aan te schrijven, om die menschen te beletten hun
land, onder voorwendsel dat ze naar de hoofdstad gingen, te verlaten."
Maar men stoorde zich niet veel aan zijn brief; alle clubs begonnen
aanstonds hun stem er tegen te verheffen, en Chauvel verklaarde, dat het
letterlijk verraad was; dat men de Pruisen en Oostenrijkers wèl vergund
had zich te vereenigen; dat men hun als \'t ware den weg naar het land
schoongeveegd had; en dat men zich nu nog van het recht van Veto, van
bedreigingen met de krrjgswet en van allerlei afschuwelijke middelen be-
diende, om de burgers te beletten hun plicht te doen.
Men wist ook, dat de bedienden des konings, als nationale gardes ver-
kleed, overal rondliepen om de menschen tegen de gefedereerden op te
zetten, die ze voor »sans-culottes" (-j-) uitmaakten, alsof het een misdaad
is arm te wezen! en alsof dat niet zeer dikwijls een bewijs is, dat men
(*) Zoo werden de patriotten uit de provinciën genoemd. De roode republikeinen van
thans (1871) apen ook dit weer na.
(f) «Zonder broek," de later algemeen in Europa bekende naam.
-ocr page 286-
276                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
meer hart en meer gevoel van eigenwaarde heeft dan zulke schavuiten;
want zich knecht te maken is zoo moeielijk niet, en daarmee wint men meer
geld, dan met werken van \'s morgens tot \'s avonds in een eerlijk ambacht.
Iedereen dacht dat het tijd werd die deugnieten tot rede te brengen,
en de nationale Vergadering besloot, dat alle burgers nationale-gardes, die
uit liefde voor de constitutie naar Parijs kwamen, hetzij om zich bij het
reserve-leger te Soissons te voegen, hetzij om naar de grenzen te gaan, zich
bij de municipaliteit der stad zouden laten inschrijven; dat ze deel zouden
nemen aan de Bondsfeesten van den 14en Juli; dat ze billetten van inkwar-
tiering voor drie dagen ontvangen zouden, en dat hun dan een marschaan-
wijzing zou uitgereikt worden tot aan het punt hunner bestemming , waar
ze in bataillons zouden worden ingedeeld, en soldij op voet van oorlog ont-
vangen.
Dat decreet deed eens recht goed. Het werd per buitengewonen koerier
aan de 83 departementen toegezonden; en de koning, de koningin, de hovelin-
gen en ministers moesten tot de erkentenis komen, dat het veto toch nog niet
alles was; dat, ondanks den terugtocht van Luckner voor de Oostenrijkers,
in België, op bevel van het gouvernement; ondanks het samentrekken van
vijf en negentig duizend Pruisen en Oostenrijkers te Koblenz, met twintig
duizend emigranten, om in Frankrijk te vallen; ondanks het fraaie plan
van Bouillé, die zijn woord hield van den weg van Frankrijk aan den
vreemdeling te wijzen, en clan ook door Friedrich Wilhelm, Frans II en den
hertog van Brunswijk in hun krijgsraad genomen was ; ondanks diens mooie
plan om Longwy, Sedan en Verdun, die kwalijk verdedigd zouden worden,
aan te vallen, en dan op Parijs aan te rukken, langs Rethel en Eeims,
door de schoone vlakten van de Champagne, waar men de zolders en de
schuren onzer boeren vinden zou om den vijand te voeden; ondanks de pre-
dicatiën der weerspannige priesters, die de Vendée en Bretagne al meer en
meer van de Revolutie vervreemdden; ondanks de welgeslaagde pogingen van
den graaf du Saillant, luitenant-generaal der prinsen , om de boeren van
beneden- Languedoc in opstand te brengen; — kortom, dat ondanks al de
verraderijen van den adel, het hof en de bisschoppen, die tegen ons samen-
gespannen waren om het oude stelsel van koninklijke willekeur te herstellen,
de partij toch niet heel best voor hen stond.
Ja, als ze nog een greintje gezond verstand hadden, zouden die
menschen hebben moeten zien, dat de »legers van schoenlappers en advo-
caten," zooals ze ons noemden, niet bang waren voor de fameuse grenadiers
van Frederik, noch voor de uhlanen van den koning van Bohème en Hon-
garije , noch voor de «doorluchtige afstammelingen van de fiere veroveraars."
En in de eerste plaats, als men voor zich zelf strijdt, is dat geheel
wat anders, dan zich de ribben te laten breken voor een vorst, die u later
op zij zal zetten als een oud afgediend meubelstuk. Dat moeten ze toch ook
begrepen hebben, en ik geloof dat Lodewijk XVI dat ook ingezien heeft;
want men heeft later in zijn ijzeren kast zeer neerslachtige brieven gevon-
den, waarin hij sprak over de ongerustheid, die dat »leger van schoen-
lappers en advocaten" hem inboezemde; hij had liever gezien, dat ze onder
elkander aan het vechten waren.
Ik voor mij, ik zal nooit dat doortrekken der gefedereerden vergeten,
en nog minder den verschrikkelijken kreet van verontwaardiging, die in
gansch Frankrijk opging, toen, tegelijk met die algemeene beweging der
patriotten, in het begin van Juli, — de beroemde redevoering van Vergni-
aud door het land verspreid werd. Hieruit zag ieder, dat onze meening
-ocr page 287-
Het Vaderland in nood.
277
over het verraad van Lodewijk XVI ook de meening van de nationale
Vergadering was. Chauvel zelf las ons die redevoering in den club voor;
men werd al bleek , alleen van haar te hooren. Vergniaud zeide o. a. daarin :
»Het is in naam des konings, het is om de waardigheid des konings
te wreken, om te hulp te komen aan den koning, — dat de Fransche
prinsen de hoven van Europa tegen ons te wapen hebben geroepen; dat
het tractaat van Pilnitz (*) is gesloten; dat Oostenrijk en Pruisen de wapenen
hebben opgevat... Al de rampen, die men op onze hoofden tracht te sta-
pelen, al de rampen, die we nog te duchten hebben, het is de naam des
konings die er het voorwendsel of de oorzaak van is."
En verder, over de constitutie sprekende , die den koning ten plicht
stelde het vaderland te verdedigen, riep hij uit:
»0 koning! die slechts daarom liefde voor de wetten veinsdet, om de
macht te behouden waarmede gij ze zoudt kunnen overtreden ; die slechts
daarom liefde voor de constitutie voorgaaft, opdat zij u niet van den troon
mocht rukken waarop gij blijven moest, om die zelfde constitutie te ver-
nielen ; en die slechts daarom liefde voor de natie huicheldet, opdat men door
vertrouwen misleid uwe trouweloosheden niet zou doorzien! Meent ge met
die geveinsde betuigingen ons te misleiden ? Was het ons verdedigen , toen
ge aan de vreemde soldaten een zoo kleine macht liet tegenoverstellen, dat
er zelfs geen twijfel aan haar nederlaag kon bestaan ? Was het ons ver-
dedigen , toen gij de plannen, die strekken moesten om het koninkrijk van
binnen te versterken, verijdeldet, of maatregelen van verdediging liet ne-
men tegen een tijdstip, waarop wij reeds lang een prooi der tyrannen
zouden geweest zijn ? Was het ons verdedigen, toen gij een generaal die
de constitutie schond , niet bestraftet, en den moed dergenen die haar ver-
dedigden , aan banden legdet ? Neen, neen, gij hebt de voorschriften der
constitutie niet vervuld ! Ze is misschien reeds omvergeworpen ; maar gij
zult de vruchten van uw ontrouw niet plukken! Gij hebt u niet werkelijk
verzet tegen de overwinningen, die in uw naam op de vrijheid werden be-
haald; maar gij zult de vruchten van die schandelijke zegepralen niet pluk-
ken. Gij zijt niets meer voor die constitutie, die gij zoo laaghartig hebt
geschonden , noch voor dat volk, dat ge zoo schandelijk hebt verraden."
Het was één algemeene kreet van toorn en verontwaardiging, die op-
ging in den club en van het gansche plein, waar de stem van Chauvel overal
was doorgedrongen. Dat alles was niets meer dan de waarheid, ieder had
datzelfde al vroeger gedacht; met zulk een koning, wiens belang rechtstreeks
het tegenovergestelde was van dat des volks , moest men te gronde gaan;
vandaar dat ieder zeide:
»Hij moet overboord geworpen worden, er moet een eind aan komen,
en het volk moet zelf op zijn verdediging bedacht zijn.\'\'
Maar wat nog beter het lage verraad van Lodewijk XVI deed uitkomen,
was, dat den volgenden dag zijn eigen ministers in de nationale Vergadering
kwamen verklaren, dat onze schatkist, onze legers en onze vloot in zulk een
slechten staat waren, dat ze gezamenlijk hun ontslag indienden. En daarop,
na dit medegedeeld te hebben , maakten die brave lui, dat ze uit de ver-
gaderzaal kwamen, zonder zelfs te hooren naar wat men hun te antwoorden
(\') Aug. 1791 tusschen Pruisen en Oostenrijk tot onderdrukking van de Franache
revolutie.
-ocr page 288-
278                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
had, evenals die bankroetiers, die, omdat ze zich niet kunnen verantwoorden,
met de noorderzon verhuizen, hetzij naar Engeland of ergens anders heen,
en dan de eerlijke lui voor de schade laten zitten.
Dat was evenveel gezegd als: »Gij hebt vertrouwen in ons gesteld; in
plaats van Frankrijk in staat te brengen om aan den vijandelijken inval
weerstand te bieden, hebben we niets gedaan. Nu zijn onze vrienden de
Pruisen en de Oostenrijkers gereed, ze rukken op. . . Nu zullen we zien
hoe ge u daaruit zult redden!"
XI.
Wij hebben er ons toch uit gered!
Den volgenden dag, 11 Juli 1792, verklaarde de nationale Vergadering
shet vaderland in nood", en als één man stond gansch Frankrijk op.
Die woorden »het vaderland in nood" beteekenden:
»Uw akkers , uw weiden, uw huizen, uw vader en moeder, uw dorpen,
al de rechten en al de vrijheden, die gij pas aan de adellijken en bis-
schoppen hebt afgedwongen , zijn in gevaar. De emigranten komen met
tallooze Pruisen en Oostenrijkers , om u te bestelen, uit te plunderen en te
vermoorden, uw schuren en hutten te verbranden ; u de tienden en belas-
tingen van allerhande soort van vader op zoon te laten betalen! . . . Ver-
dedigt u en weest eendrachtig, zoo ge niet weder wilt gaan werken als
lastdieren, voor het klooster en den heer."
Dat wilde het zeggen! En daarom zijn wij als één man uitgetrokken;
daarom zijn onze slagen zoo verschrikkelijk geweest; we hadden allen hart
voor de denkbeelden van de Eevolutie, we verdedigden allen onze bezittingen,
onze rechten en onze vrijheid.
Dit decreet werd in alle gemeenten van Frankrijk afgekondigd. De
kanonnen werden alle uren gelost; de alarmklok werd in alle dorpen geluid;
en toen de menschen boorden dat hun akker gevaar liep door den vijand
vertreden te worden, kunt ge denken, dat ze den sikkel in \'t korenveld
lieten steken en naar het geweer grepen; want de akker zal een volgend
jaar en over tien jaar en over honderd jaar nög oogst opbrengen ; de oogst
kan verbrand worden, kan door de paarden der Pruisen afgeweid worden;
maar de hoofdzaak is, den akker te behouden, die koren en rogge en haver
en aardappelen voor de kinderen en kleinkinderen zal voortbrengen.
Bij ons te Pfalzburg las de groote Elof Collin, op een planketsel midden
op het plein staande, het decreet voor, schreeuwende als een oude sperwer
op zijn toren:
«Burgers, het vaderland is in nood! Burgers, komt het vaderland te hulp!"
De geestdrift openbaarde zich bet eerst onder de zonen van koopers der
kerkelijke goederen, die zeer goed wisten, dat, als de emigranten weêrkwamen,
hun vaders opgehangen zouden worden. Daarom klommen ze, de een vóór
de ander na, op de planken en lieten zich inschrijven.
-ocr page 289-
Het Vaderland in nood.                                   279
Wat mij betreft, ik had niets , maar ik hoopte toch eenmaal wat te
hebben; ik wou ook liever niet altijd voor een ander werken, en bovendien, ik
was geheel de denkbeelden van Chauvel over de vrijheid toegedaan; ik zou me
hebben laten doodslaan voor de vrijheid! En nog, zoo oud als ik ben, gaat
mijn oude bloed aan het koken, alleen op het denkbeeld, dat een schurk de
handen naar mijn persoon of mijn goed zou willen uitstrekken.
Ik wachtte dus niet heel lang; ik zag aanstonds wat mij te doen stond.
Zoodra de afkondiging gelezen was, klom ik op het planketsel en liet me
onder de vrijwilligers opschrijven. De eerste op de lijst was Xaintrailles,
de tweede Latour-Poissac, en de derde, Michel Bastien van de Eikenbosch-buurt.
O! als ik zeide dat mij dat niets kostte, dan zou ik onwaarheid spreken.
Ik wist, dat mijn arme oude vader drie jaar lang met gebrek te worstelen
zou hebben, en dat baas Jan bitter verlegen zou komen te zitten in zijn
smederij; maar ik wist ook, dat wij ons verdedigen moesten, en dat men
geen adellijken in onze plaats kon sturen; dat we zelf handen uit de mouw
zouden moeten steken, of in eeuwigheid in \'t gareel blijven loopen.
En terwijl ik van het planketsel afgaan wilde, met mijn monsterbriefje
achter het lint van mijn hoed, stond vader daar met de armen uitgebreid; we
omhelsden elkaar op de eerste trede, onder den uitroep : »Leve het volk !"
Zijn kin beefde, tranen liepen over zijn wangen; hij drukte mij aan zijn
hart zeggende:
»Gfoed gedaan, mijn kind! Nu ben ik tevreden... De slag van Nicolas
is genezen ... ik voel mijn pijn niet meer.\'\'
Hij zeide dat, omdat hij een rechtschapen man was, en niets ter wereld
hem meer leed kon doen, dan het verraad van een zijner zonen tegen zijn
eigen bloed en zijn eigen land; maar nu was hij verlicht.
.Baas Jan omhelsde mij ook , want hij dacht zeker, dat ik wel mijn
best zou doen, om zijn boerderij van Pickeholtz te verdedigen, en dat, als de
emigranten terugkwamen, het zeker mijn schuld niet wezen zou. En hij
had gelijk ; eer men hem een haar van het hoofd gekrenkt had, zou men
mij eerst in duizend stukken hebben moeten hakken.
Kortom, zoo is het, ik zeg de waarheid, meer niet; de geestdrift die
standhoudt, komt van de rechtvaardigheid en van het gezond verstand.
Ik behoef u de uitroepen , de omhelzingen , de handdrukken en de ver-
zekeringen van te overwinnen of te sterven niet te verhalen, die nu aan de
orde waren. Ieder weet het; dat is altijd dezelfde geschiedenis. En ieder
weet ook dat later, door middel van slechte couranten , trotsche en onver-
standige wezens dezelfde geestdrift hebben weten te verwekken voor allerlei
oorlogen, die Frankrijk niet aangingen, en die zeer veel onheil hebben ge-
sticht. Maar deze keer was het ernst; het volk had geestdrift voor zijn eigen
zaak ; het streed om zijn bezittingen en zijn vrijheid te verdedigen ; dat is
beter dan zich te laten vermoorden voor den roem van een koning of een
keizer.
Daarom herinner ik mij dan ook altijd met aandoening al die mannen
en vrouwen , die grijsaards en bestjes , krom en gebogen, met de armen
over de schouders van hun jongens , die ze dienst hadden laten nemen. Dat
waren meest wezenlijk arme lieden , sukkels van den Dagsberg, die niets
te beschermen hadden, en die in hun houthakkershutten leefden zonder
eenig belang bij dezen oorlog; maar ze hadden toch liefde voor de vri)-
heid , de rechtvaardigheid en het vaderland! — En dan de vaderlandslie-
vende giften voor de ouders der vrijwilligers , voor de gekwetsten of de
uitrusting der troepen; de aanbiedingen van allerhanden aard, zelfs van de
-ocr page 290-
280                         Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
armste stumperts, die de ambtenaren smeekten om ook hun paar duiten wel
te willen aannemen; de kinderen, die weenden, omdat ze nog niet oud
genoeg waren om als tamboers aangenomen te worden ! Dat alles was nu
geheel natuurlijk, ieder deed wat hij kon.
Maar wat ik mij nog beter herinner, wat me weer levendig en jong maakt
als ik er om denk , is , wat er nu gebeurde. Dien middag, terwijl baas Jan ,
Létumier , vader en ik in de bibliotheek van Chauvel aan tafel zaten, met de blin-
den gesloten , wegens de geduchte warmte ; terwijl van tijd tot tijd de winkel-
schel ging en Marguerite uit de kamer moest om de menschen te bedienen,
en dan weer binnen kwam zonder mij te durven aanzien ; en ik, ondanks
den wijn en den goeden maaltijd, toch niet lachen kon zooals de anderen ,
noch mij houden kon alsof ik recht blijde was , dat ik onmiddellijk naar het
kamp van Weissenburg zou moeten gaan, — nam Chauvel op eens een
oude flesch , en, terwijl hij die tusschen zijn knieën opentrok , sprak hij :
«Hiermee , vrienden ! zullen we op de gezondheid van Michel drinken ;
drinkt uw glazen eens leeg!"
Daarop zette hij de flesch op tafel, en, mij met een ernstige uit-
drukking aanziende , zeide hij:
«Luister , Michel! ge weet dat ik reeds lang van u houdt; uw gedrag
van heden vermeerdert nog mijn achting voor u; dat toont me dat ge een
man zijt. Ge hebt niet geaarzeld uw plicht als patriot te doen, ondanks al
wat u hier binden kan.. . dat\'s goed gedaan ! . . . Nu gaat ge vertrekken;
ge gaat de «Rechten van den mensch" verdedigen; als wij geen andere
plichten hadden, zouden wij u niet alleen laten gaan, we zouden samen in
het gelid strijden. Maar als ge op \'t oogenblik nu eens vrijuit spreekt, is
er dan hier niet iets dat ge betreurt ? Vertrekt ge met een luchtig hart ?
Zoudt ge ons niet iets te vragen hebben ? een van die vaderlandslievende ge-
schenken , welke men slechts aan menschen geeft, die men acht en liefheeft V\'
Hij zag mij aan , en ik voelde dat ik rood werd tot achter mijn ooren ;
mijn oogen wendden zich onwillekeurig naar den kant van Marguerite , die bleek
en met neergeslagen oogen, maar toch niet verlegen , daar neerzat. Ik durfde
niet spreken en alles was muisstil. Eindelijk zeide Chauvel, vader aanziende :
»Hé! vader Bastien! zeg eens , zouden die jonge lui elkander ook lief-
hebben ?"
»0 ! ik geloof van ja", antwoordde vader, «en sedert lang ook!"
«Als we ze eens samen verloofden , wat zoudt ge daarvan denken , vader
Bastien ?"
«O ! mijnheer Chauvel! dat zou het geluk van mijn leven zijn!"
Terwijl zij aldus met opgeruimd gelaat spraken , waren Marguerite en
ik opgestaan , zonder dat we naar elkaar toe durfden gaan ; toen riep Chauvel:
«Komaan, mijn kinderen ! omhelst elkaar dan, omhelst elkaar!"
En in een oogwenk waren we in eikaars armen. Marguerite verborg
haar gelaat op mijn schouder ; ze was de mijne ! Wat een zaligheid, aldus haar
die men bemint, voor iedereen, voor zijn ouders en zijn vrienden , te kun-
nen omhelzen! . . . O ! wat is men dan fier haar te omklemmen, en welke
macht zou in staat zijn u haar te ontnemen ?
Baas Jan lachte met zijn zwaren gullen lach; Chauvel, zich op zijn
fetoel naar ons toekeerende , zeide :
«Ik verloof u aan elkaar ! Gij, Michel! gaat nu vertrekken , en over
drie jaar, als ge weêrkomt, zal ze uw vrouw zijn. Gij zult hem wachten ,
niet waar Marguerite ?"
-ocr page 291-
Het Vaderland in nood.
281
»Altijd !" zeide zij.
En ik voelde haar armen mij omklemmen. Toen kon ik mijn tranen
niet bedwingen en ik zeide :
»Ik heb nooit iemand anders dan u bemind . . ik zal nooit een andere
beminnen. Ik ben ten volle bereid voor u allen te gaan strijden, want gij
zijt het die ik hier op aarde het meeste liefheb !"
Hierop ging ik zitten. Marguerite ging de kamer uit. Chauvel vulde
onze glazen en riep :
»Dat\'s een schoone dag! . .. Op de gezondheid van mijn zoon Michel!"
Vader antwoordde :
»Op de gezondheid van mijn dochter Marguerite !"
En allen samen zeiden we :
»Op het vaderland ! . . . Op de vrijheid !"
Dien dag namen te Pfalzburg honderd drie en zestig vrijwilligers dienst.
De gansche streek was in geestdrift en opgewondenheid; niemand bleef
in het veld arbeiden. Buiten, op het plein en op de straat, hoorde men
niets clan de kreten van »Leve het volk ! Ca ira !. . . 9a ira !", en dan het
onophoudelijk gelui der klokken, en van uur tot uur het kanon van het
tuighuis, dat onze glazen deed dreunen. Wij bleven in de winkelkamer
vroolijk en vertrouwelijk bijeen zitten ; van tijd tot tijd riep een patriot in
de deur :
«Zooveel vrijwilligers !"
En dan moest hij binnenkomen en een glas wijn meê drinken op het
heil des vaderlands. Chauvel sprak alle oogenblikken zijn snuifdoos aan
en riep met de oogen knippende :
»Er is gang in ! .. . alles zal goed gaan !"
Ook sprak hij van groote dingen , die te Parijs op til waren , zonder
echter te zeggen wat het wezen zou.
Baas Jan had al vroeger mijn broeder Claude als eersten knecht op zijn
boerderij te Pickeholtz genomen, een goedzak, waar geen kwaad in zat,
maar een goeden landbouwer en die al wat men hem zei deed ; doch uit
zich zelf viel hem niets in, en baas Jan had dat ook maar het liefst, want
hij hield nogal van commandeeren.
Bovendien zeide hij nu, dat Mathurine óók naar de boerderij zou ; want
niet licht zou men een betere huishoudster vinden , daar ze zorgzaam, zuinig
en zelfs een weinig gierig was , zooals zij die van hun arbeid leven wel bijna
wezen moeten. Daar baas Jan tot aan mijn terugkeer weer zelf zijn smederij
wilde gaan besturen, had hij aanstonds bepaald , de zaken op die wijze te
regelen. En vader, die nog acht tot tien sous per dag verdiende , die geen
schuld meer had en twee geiten bezat, achtte zich hiermede al heel gelukkig,
vooral daar Chauvel zeide , dat men in de stad wel het een of ander voor
onzen Etienne vinden zou.
Tegen vijf uur kwam de secretaris Freylig ons zeggen, dat de vrijwilli-
gers van de stad den volgenden morgen om acht uur op marsch zouden
gaan naar het kamp van Weissenburg, en dat ze de vrijwilligers uit de an-
dere dorpen van het kanton moesten wachten in het Graufthal, waar de alge-
meene plaats van samenkomst wezen zou. Dat maakte ons wat ernstiger ,
maar de opgeruimdheid bleef toch voortduren ; men dronk nog wat door,
en toen de avond gevallen was , moest men eindelijk naar de Buurten terug-
keeren. Chauvel sloot zijn winkel; Marguerite ging, blootshoofd aan mijn arm,
-ocr page 292-
282                       Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.
nog tot aan de Fransche Poort mede. Dat was de eerste keer dat men ons samen
op straat zag; de mensehen keken ons aan en riepen : »Leve het volk !"
Chauvel, baas Jan en vader liepen achter ons aan. Op de brug, tegenover
de wacht, omhelsde men elkaar hartelijk ; Chauvel en Marguerite keerden
terug naar hun huis, en wij vervolgden onzen weg, zingende en lachende als
kinderen , en, nu ja, waarom zou ik het niet zeggen ? ook een beetje op-
gewonden van den goeden wijn en den goeden maaltijd. Alle menschen die
we ontmoetten, waren in denzelfden toestand ; dan ging het op een omhelzen
en roepen : aleve de natie !" — dat behoorde er zoo bij.
Eerst laat, tegen negen ure , namen we vóór de Drie Duiven afscheid van
baas Jan en Létumier; maar, mochten zij naar bed gaan en rustig slapen ,
mijn armen vader en mij, ons wachtte heel wat anders. Ik verhaal u dat,
om u het vervolg dezer geschiedenis beter te doen begrijpen ; en trouwens,
op deze wereld gaan het goede en het kwade altijd samen. Ge zult er uit
kunnen zien , dat, als de patriotten in \'t eind toch gezegevierd hebben , dit
alles behalve gemakkelijk gegaan is, daar ieder als het ware de Vendée in
zijn eigen huis had.
Vader en ik wandelden dan de oude , oneffen straat vol mesthoopen ver-
der af. Het was een heerlijke maneschijn. We zongen het hoogste lied
uit, maar dat was slechts om onzen moed op te houden. We dach-
ten aan moeder , die het wel zeer slecht zou aanstaan als ze hoorde dat ik
als vrijwilliger uittrok , en nog minder , dat ik met een kettersche verloofd
was : we zongen om ons hart niet te hooren kloppen ! Maar een pas of hon-
derd van huis af, hadden we geen lust meer in zingen , en we zwegen bot
stil. Want daar zat moeder , in haar kleed van grijs linnen, haar groote muts
van achteren opgebonden , met de haren er uit hangende en haar magere
armen tot aan de ellebogen bloot. Ze zat daar op de stoep van ons oude
huisje , met de handen om haar knieën geslagen en met de kin op de knieën
rustende ; ze had ons al van verre in \'t oog ; haar oogen schitterden, en we
begrepen , dat ze wel al wist wat er gaande was.
Ik heb nooit zoo iets gevoeld als op dat oogenblik. Ik had wel willen
terugkeeren ; maar vader zeide :
»Kom Michel! vooruit!"
En ik zag dat hij ditmaal niet bang was.
We liepen dus door; toen we tot op een twintig pas genaderd wa-
ren, liep moeder op mij aan , met een schreeuw, God vergeve mij dat ik
het zeg , een schreeuw letterlijk als van een wilde. Ze drukte me de na-
gels van beide handen in den nek en zou me bijna op den grond getrokken
hebben, als ik haar armen niet had vastgehouden om haar te beletten
mij te wurgen. Maar toen deed ze niets dan mij tegen de beenen schoppen,
al schreeuwende:
»Ga jij Nicolas maar vermoorden ! ga je broer doodslaan !. . . Weg ,
weg , leelijke calvinist!"
Daarbij beproefde ze mij te bijten. Men kon haar door het gansche dorp
hooren ; de menschen kwamen uit hun huizen; het was een groot schandaal.
Vader had haar van achteren bij het jak gegrepen en trok haar met de
beide handen van mij af; maar toen wierp ze zich op eens met alle woede
op hem , schold hem voor Jacobijn uit en zou hem, geloof ik, de oogen uit-
gekrabt hebben, als de groote kolenbrander Hanovre en een stuk of zes bu-
ren haar niet hadden vastgehouden.
Die menschen trokken haar naar den kant van ons huis; ze verweerde
-ocr page 293-
Het Vaderland in nood.                                    283
zich in hun handen als een redeloos dier , en riep mij met de diepste ver-
achting toe :
»0 ! wat een lieve zoon , die vader en moeder verlaat om een calviniste
te krijgen ! Maar je zult haar niet hebben , leelijke renegaat. . . Neen ! . . .
Nicolas zal je in stukken hakken ! Ik zal missen laten lezen, dat hij je mag
doodslaan !.. . Weg , weg , ik vloek je !"
Reeds had men haar in huis gedrongen , toen men haar schreeuwen nog
door het gansche dorp hooren kon.
Vader en ik , we waren daar, bleek als dooden , midden in de straat
blijven staan. .Toen de deur van ons huis achter haar dicht ging, zeide hij
tegen mij:
»Ze is krankzinnig!. .. Laat ons heengaan , Michel! Als we in huis
gingen , zou ze een ongeluk kunnen begaan !. . . Mijn God , mijn God! wat
ben ik ongelukkig! wat heb ik toch gedaan om zóó ongelukkig te wezen ?"
En wij sloegen den weg naar de Drie Duiven weer in. Er brandde nog
licht in de herberg. Baas Jan zat nog rustig in zijn leuningstoel; hij ver-
haalde zijn vrouw en Nicole de goede dingen van dezen dag. Toen hij ons
zag binnenkomen , — mij met een bebloeden hals en vader met zijn buis
aan narden , — en toen hij hoorde wat er gebeurd was, riep hij uit:
»Mijn arme Jean-Pierre , is het mogelijk ? O ! als het uw vrouw niet was,
zouden we haar onmiddellijk vast laten zetten .... Het is de weerspannige
priester van Henridorff\', aan wien we dat te danken hebben... \'t Wordt tijd
er een eind aan te maken met die lui. . . ja \'t wordt hoog tijd ! . . ."
Hij zeide ook , dat men in \'t vervolg moeder maar alleen moest laten ,
en dat vader in zijn schuur moest komen werken en in de herberg slapen.
Maar dat kon toch niet gebeuren : vader wilde in zijn eigen huis met moe-
der blijven ; de lange gewoonte en ook plichtgevoel verhinderden hem ge-
scheiden van zijn vrouw te leven. Want al gaat het nog zoo rampzalig,
het is altijd beter bij elkaar te blijven ; zij die gescheiden leven worden er
door de fatsoenlijke menschen altijd op aangezien , en hun kinderen hebben
er last van.
Dien nacht echter bleven we in de herberg slapen , en den volgenden
dag, in de vroegte, ging vader naar huis om mijn kist te halen ; hij zorgde
dat alles daarin kwam ; hij bracht ook mijn geweer en ransel, patroontasch
en wat er verder bij mijn costuum als nationale garde behoorde, mede. Maar
moeder wilde mij niet zien , niettegenstaande alles wat de goede man haar
zeggen mocht.
Ik vertrok dus zonder mijn moeder gezien te hebben , met haar vloek
en den wensch naar mijn dood. Ik had het niet vei\'diend , en toch hin-
derde het mij vreeselijk.
Baas Jan heeft mij later wel eens gezegd, dat moeder niet van mij
hield , omdat ik op haar schoonmoeder , Ursule Bastien, geleek, aan wie ze
tot haar dood toe een verschrikkelijken hekel gehad had, en dat de schoondoch-
ters en de schoonmoeders elkander nooit kunnen uitstaan, \'t Is mogelijk ,
maar het is zeer ongelukkig verfoeid te worden door degenen die men lief-
heeft , en wie men altijd zoo veel genoegen gedaan heeft als men kon ; ja,
dat is wel ongelukkig.
-ocr page 294-
284                       Geschiedenis van de Pransehe Revolutie.
XII.
En nu , mijne vrienden ! zullen we het land moeten verlaten , de oude
Eikenbosch-Buurt en al de brave lieden , die we daar kennen.
Den volgenden dag , tegen tien ure, waren we reeds in het Graufthal,
aan den anderen kant van het gebergte , tussehen de rotsen. Daar moesten
al de vrijwilligers van het kanton samenkomen, eer ze naar Eitsch en dan
naar Weissenburg en dan verder, wie weet waarheen? oprukten; de dorpen
die het eerst aankwamen , moesten de anderen wachten.
We waren vroeg op marsch gegaan om de hitte , die men al bij het aan-
breken van den dag voelde dat komen zou. Marguerite , Chauvel, baas Jan,
vader, en de gansche stad, mannen, vrouwen en kinderen, waren ons tot
aan het Graufthal, waar de eerste halt gehouden werd, gevolgd. We namen
rust ter zijde van den weg, in de schaduw van de beuken, terwijl onze
geweren in rotten stonden. Vóór ons strekte zich , zoover het oog reikte ,
het groote dal uit, met zijn rivier tussehen haar zoom van wilgen en zijn
bosschen, waaruit hier en daar de kale rotspunten omhoog staken.
Hoe dikwijls ben ik in die vijftig jaren die sedert verloopen zijn, op
dezen weg blijven stilstaan om rond te kijken en te mijmeren over den ouden
tijd ! Dan zag ik in den geest alles weer , en ik zeide in mij zelf:
»Hier had de laatste omhelzing plaats ! Daar heeft die arme Jacques of
die ongelukkige Jean-Claude zich, met het geweer reeds op schouder, nog
eens omgekeerd , om zijn vader nog eenmaal de hand te drukken en hem
toe te roepen : »Tot het volgend jaar!"
»Langs dit pad zijn die van Saint-Jean-des-Choux aangekomen, en langs
dat andere die van Mittelbronn ; lang te voren kon men het gerommel van
hun tamboer onder het boschgewelf hooren , en op ééns kwamen ze uit dat
troepje dennen te voorschijn, met hun groote steken boven op hun bajonet-
ten. Toen klonken de kreten van »Leve de natie !" over het dal."
O! wat liggen die tijden ver achter ons! en toch die boomen, die rot-
sen, die struiken leven nog, het klimop kruipt nog altijd tegen de rotsen
op; maar waar zijn zij die toen schreeuwden, elkander omhelsden en van weêr-
komen spraken ? waar zijn ze ? Als men aan al die kameraden denkt, die
langs de Moezel, de Maas, den Kijn en in de struiken van den Argonne ge-
vallen zijn, moet men erkennen, dat de Heer over ons gewaakt heeft.
Doch wanneer ik u dat zoo zeg, is het om u een begrip te geven van
die verzamelingen van de maand Juli 1792; overal elders werd hetzelfde
gedaan; overal wachtten de vrijwilligers op elkaar eer ze optrokken.
Marguerite, naast mij tegen de schuinte aan den kant van den weg
gezeten, deed een mandje open met brood, vleesch en wijn, dat ze mede-
genomen had; want in het Graufthal was niets te krijgen; de herberg van
den ouden Bccker bestond toen nog niet; en al de vrouwen van de stad,
wetende dat er gewacht zou moeten worden, hadden mondbehoeften mede-
gebracht.
Chauvel, vader, baas Jan en drie of vier heeren van het stadsbestuur
-ocr page 295-
Het Vaderland in nood.                                    285
hadden op den weg, beneden ons , in de schaduw van de eikenboomen post
gevat, en keken uit de verte naar ons; ze hadden begrepen, dat we
elkaar zeker vrij wat te vertellen hadden en dat wij nog wel gaarne alleen
wilden zijn. Marguerite drukte mij op het hart, zoo dikwijls ik zou kun-
nen, te schrijven; zij zag mij vol liefde aan; zij weende niet zooals vele
anderen; zij was wat fermer en wist zeer goed, dat men in zulke oogen-
blikken hen die heengaan, niet moet ontmoedigen.
»Terwijl gij ver weg zult zijn," zeide ze op zachten toon, »zal ik
altijd aan u denken!.. . en ge behoeft u niet bezorgd te maken over uw
vader ... hij is ook mijn vader... ik houd veel van hem ... hij zal ner-
gens gebrek aan hebben."
Ik luisterde, voor haar staande, vol bewondering naar haar, en dat
gaf mij moed. Nooit heeft de hoop om weer te komen mij een oogenblik
verlaten , zelfs in do grootste gevaren niet; als vele anderen het hoofd lie-
ten hangen bij regen , sneeuw, koude, honger en ellende, hield ik mij aan
die hoop vast; ik wilde Marguerite weerzien, haar liefde heeft mij staande
gehouden.
Naast ons , tegen een rots aan , zat het huisgezin van vader Gouin ,
den aannemer van de leverantie der fourrages. De vader, de moeder
en de zusters deden niets dan jammeren ; de oude man zei, dat zijn beide
zonen hem zijn toestemming hadden moeten vragen; dat ze allebei niet
hadden behoeven uit te trekken ; dat hij op zijn leeftijd alléén zijn zaak niet
drijven kon. Kortom \'t was naar , en die jongens moesten wel ontmoedigd
worden.
Gelukkig, op andere plaatsen zag men oude lui die een gansch andere
taal voerden; zij spraken tot hun zonen van vaderland en van vrijheid.
Maar vooral bij de aankomst van pastoor Christophe rolden de kreten
van »Leve de natie" over de echo\'s van Fallberg en de Bande-Noire! Het
was of de oude bergen begonnen te leven en van den eenen top tot den
andere mede schreeuwden, hun groote armen van sparren en eiken ten
hemel heffende ; alles beefde en trilde er van.
Pastoor Christophe kwam met de vrijwilligers van Lützelburg; hij
kwam ook onze vaandels zegenen. Ik zag hem al in de verte onder de
rotsen van Bichelberg terwijl hij den kronkelenden weg afkwam , met mijn
broeder Etienne, dien hij bij de hand hield. Ik had geen tijd gehad van den
armen jongen afscheid te gaan nemen ; daarom kwam hij hierheen en draafde
met zijn kreupele beenen zoo goed en zoo kwaad hij kon, naast den pastoor aan.
Toen ging ik, onder het gedonder van al die kreten, hun te gemoet tot
op de brug van de Zinsell. Het kon ongeveer elf uur zijn; de hitte was zóó
groot in het dal en de lucht zóó drukkend , dat de gansche rivier schitterde
van de kleine vischjes die naar de vliegjes hapten , die bij duizenden in het
water vielen, terwijl de forellen heen en weder schoten in de schaduw der
struiken aan den oever. Op de ronde brug stak pastoor Christophe, wien
het zweet op \'t gelaat stond , mij zijn groote handen toe en zeide :
»Ik ben tevreden over u , Michel! Ik weet uw geluk al, en ik weet
ook, dat ge het verdient."
En daarop sprong Etienne in mijn armen, en samen stegen we naar
den kant van het boschwachtershuis op , waar de raad der gemeente ver-
eenigd was. Etienne ging Marguerite en vader omhelzen; Chauvel en baas
Jan, met de maires der verschillende dorpen, kwamen den heer pastoor
de hand drukken.
Al de vrijwilligers van den omtrek waren nu bijeen, ten getale van
-ocr page 296-
28ö                       Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
vijf tot zes honderd man; alleen1 die van de hooge bergstreek ontbraken
nog; we begonnen reeds aanstalten te maken , toen in de verte hun trom
gehoord werd en men riep :
»Daar zijn ze!"
Zij kwamen het laatst; ze hadden vijf mijlen meer moeten afleggen dan
wij; het waren allen houthakkers, kolenbranders , houtslepers en vlotters ,
kerels als boomen, die zich reeds een opperhoofd gekozen hadden in den
klompenmaker Claude Hullin , denzelfde, die zich later, in 1814, zoo ver-
schrikkelijk tegen de verbonden Mogendheden verdedigd heeft. Onze kramer
Mare Divès , met zijn grooten hoed , zijn linnen broek, zijn bloote beenen,
zijn hulststok en zijn korten kiel met zijn das om de lendenen vastgesjord,
behoorde bij hen. Op een halve mijl afstands hoorde men hem al spreken ,
schreeuwen , de achterblijvers roepen, of den koekoek en de specht nadoen.
Men zag hem zijn langen stok in de lucht rondzwaaien, en toen, om den
kortsten weg te hebben, de weide oversteken en door de rivier waden, zoodat
het water hem tot over de knieën kwam. De anderen volgden zijn voorbeeld ;
dat was de beste verfrissching die ze nemen konden.
Eindelijk, na de aankomst van Hullin en zijn kameraden, begonnen
Jean Eat en de twee gebroeders Léger, die als tamboers dienst genomen
hadden , den roffel te slaan, en ieder begreep, dat het groote oogenblik
gekomen was.
Ieder die wel eens van Pfalzburg naar Petite-Pierre, of Lützelstein,
gegaan is , kent dat groote rotsblok, links van den weg, midden in de
weide. Men begrijpt niet, hoe het daar in die wei gekomen is. Dat gewel-
dige stuk is zeker van de hoogte komen rollen, maar wanneer ? Dat kan
niemand weten ; het was misschien lang eer er menschen waren. — Welnu,
op deze rots, te midden van al de vrijwilligers en al die andere men-
schen, die in menigte van de stad en de dorpen uit den omtrek toegevloeid
waren , ging nu pastoor Christophe staan. Onder een plechtige stilte wees
hij ons op de plichten van Christelijke soldaten, en daarop zegende hij onze
vaandels ; elk dorp had zijn eigen vaandel, ze werden in bundels vereenigd
en , met de handen uitgespreid, zegende hij ze allen ; hij deed dat in het
Latijn , naar kerkgebruik.
Maar dadelijk daarop klom Chauvel op diezelfde rots, in zijn hoedanigheid
van lid van het stadsbestuur en president van onzen club. Hij liet het vaan-
del van het bataillon vooruitkomen , een groot driekleurig vaandel, met de
roode , wollen boerenmuts op de punt, en , de handen uitstrekkende, zegen-
de hij het op de constitutioneele wijze , zeggende :
»Eeuwenheugende muts van den boer van Frankrijk, die zoo lang naar
den grond gebogen zijt geweest; muts , die onze arme vaderen met hun zweet
bevochtigd hebben, muts van den lijfeigene, waarop de heeren en de bisschoppen
duizend jaren hun voet gezet hebben, — hef u omhoog! treed fier de veld-
slagen tegen ! . . . Dat de kinderen en de kleinkinderen van hen , die u in
de slavernij hebben gedragen, u door de bajonetten onzer vijanden heen
dragen! .. . Dat zij u hoog houden ; dat zij u nooit strijken voor den vijand,
en dat gij de schrik moogt worden van hen, die het volk onder de lijfeigen-
schap willen terugbrengen ; dat uw aanblik hen doe sidderen, en dat de
toekomstige eeuwen mogen leeren, dat gij, door de standvastigheid, den
moed en de deugden uwer verdedigers , van de diepste vernedering tot den
hoogsten roem zijt opgeklommen!\'\'
Daarop wendde Chauvel, bleek van aandoening, zich tot ons, die hem
vol geestdrift aanhoorden, en riep uit:
-ocr page 297-
Het Vaderland in nood.                                    287
»Vrijwilligers , kinderen van het volk ! zweert ge dit vaandel tot den
dood te zullen verdedigen ? .. . dit vaandel, dat uw vaderland en uw vrijheid
vertegenwoordigt; dit vaandel, dat u aan het lijden uwer voorvaderen her-
innert; zweert gij dat ? ... Wat is uw antwoord ?"
En uit alle monden tegelijk klonk het als de donder:
»Ja, dat zweren we!"
»Goed", zeide hij, »in naam des vaderlands neem ik uw eed aan ; dat
vaderland vertrouwt op u en zegent u allen!"
Hij sprak dat alles met kracht, maar op eenvoudigen toon; zijn stem
strekte ruimschoots ver genoeg, dat allen hem konden verstaan.
Daarop daalde Chauvel van de rots af; en al zeer spoedig daarna keer-
den velen, die niet tot de naaste bloedverwanten der vrijwilligers be-
hoorden, naar hun dorpen terug; want van den kant van Lützelstein
kwam een dikke grijze wolk opzetten , en bij de groote hitte, vreesde men
voor een geduchte stortbui.
Chauvel liet appèl slaan , en terwijl we in een kring om hem, baas
Jan en de maires heen stonden, zeide hij ons , dat de keuze van onze offi-
cieren en onderofficieren, ingevolge het besluit van de Wetgevende Vergade-
ring , door ons zelf gedaan zou worden , bij onze aankomst in het kamp;
maar dat het goed zou zijn alvast een aanvoerder te benoemen om op den
marsch de orde te bewaren , de verdeeling der kwartieren , den tijd van op-
breken en wat dies meer zij, te regelen. Hij raadde ons dus aan er een te
kiezen, en men ging daar dan ook aanstonds toe over. De bergbewoners
hadden den klompenmaker Hullin al gekozen; zij riepen:
»Hullin!"
Ieder herhaalde dien naam , en Hullin werd onze aanvoerder tot aan
het kamp van Eixheim. Hij had niet veel te doen ; alleen ons wat tot voort-
gang aan te zetten, en , als we ergens aankwamen , naar het gemeentehuis
te gaan en kwartier en levensmiddelen te vragen.
Maar nu wordt het tijd dat ik u van het afscheid spreek. Tegen den
middag, terwijl de lucht hoe langer hoe donkerder werd en men dat gegons
van het bosch hoorde , wanneer al de bladeren zonder het minste tochtje
schijnen te trillen , dat gewoonlijk een onweder voorafgaat, — kwam Hul-
lin , die tot nog toe bij de maires geweest was, omlaag op den weg en liet
appèl slaan. Toen begreep ieder dat het oogenblik van vertrek gekomen
was; de maires , Chauvel, pastoor Christophe en vader kwamen allen om-
laag op den weg, aan den voet der bergen. Wat mij betreft, ik zag Mar-
guerite een poosje aan , als om haar beeld in mijn hart te prenten voor de
drie jaren dat ik haar niet zien zou. Zij keek mij ook aan met oogen
vol tranen. Ik hield haar hand in de mijne, en ik voelde dat ze mij als \'t
ware wilde vasthouden.
«Komaan !" zeide ik, »we moeten afscheid nemen."
En ik omhelsde haar; zij was doodsbleek en zeide niets. Ik nam mijn
ransel van den grond en gespte hem op mijn rug; Chauvel, vader, Etienne
en baas Jan waren ook bij ons gekomen. We omhelsden elkaar. — Ik had
mijn tachtig livres premie aan vader gegeven, om het kostgeld voor Etienne
te Lützelburg te betalen; maar toen ik baas Jan omhelsde , voelde ik , dat
hij iets in den zak van mijn buis stopte ; het waren twee 1 o u i s , die mij
later best te pas zijn gekomen.
Het werd tijd dat ik wegkwam , anders ware de moed mij ook in de
schoenen gezakt. Ik nam mijn geweer en zeide:
-ocr page 298-
288                       Geschiedenis van de Fransche Bevolutie.
»Vaartwel! .. . vaartwei allen! . . . adieu I"
Maar op dat oogenblik riep Marguerite mij toe: »MichelF\' opeen toon,
die mij door het hart sneed. Ik kwam nog eens terug, en daar zij weende,
zeide ik:
»Komaan, Marguerite, moed geschept! het vaderland wil het!"
Zelf had ik ook geen druppel bloed meer in de aderen ; overal rondom
ons waren menschen die weenden; de vrouwen zijn verschrikkelijk!
Toen vermande Marguerite zich weder; mij aan haar hart drukkende,
zeide zij:
«Verdedig je goed, Michel!"
En ik stapte ijlings de hoogte af, zonder iemand iets te zeggen; ik keek
zelfs niet meer naar hen om.
Bijna al de vrijwilligers waren reeds beneden op den weg; wie nog
achter waren kwamen ook aan, en men stapte op, bij troepjes van drie of
vier, zooals het viel.
Keeds begonnen er groote druppels te vallen; men rook dien eigenaardigen
geur van den regen die in het heete stof valt; en toen we den hoek omsloe-
gen, waar de weg naar Lützelstein omhoog gaat, begon de bui met een blik-
semstraal. Maar het onweder dreef over het gebergte weg; het was boven
Saverne, in den Elsass, en ons deed die ferme regen inderdaad goed.
Denzelfden dag, tegen drie ure des namiddags, trokken we Lützelstein
door, zonder ons op te houden. Eerst drie of vier mijlen verder werd
halt gehouden, midden in het bosch, bij een groote glasblazerij.
Den ganschen weg over was ik in gedachten verzonken geweest; ik
had niet eens naar mijn kameraden omgezien : ik had zooveel andere dingen in
\'t hoofd! Toen we echter daar in een soort van groote schuur rust hielden,
waar men ons een vuur had aangelegd, terwijl het volk van de glasblazerij
ons brood en wijn bracht, legde Mare Divès, die naast mij zat, mij de hand
op den schouder en zeide:
»\'t Is hard, Michel! zijn land te moeten verlaten.\'\'
En ik zag hem aan; het deed mij goed hem hier te zien, en toch ant-
woordde ik hem geen woord. Niemand had lust om te praten, en zoodra
men zijn stukje brood gegeten en zijn kannetje gedronken had, strekte men
zich uit, met het hoofd op den ransel, rechts en links tusschen de stutten van
die groote schuur, en ging slapen.
Het is een geluk van de jeugd, dat ze altijd kan slapen en voor een
oogenblik het leed vergeten; dat geluk hebben de oude lieden niet.
Maar den volgenden dag, heel in de vroegte, riep Hullin ons toe:
»Op weg kameraden, op weg!"
En ieder stond op; men gespte den ransel weer aan. Buiten dauwde
het sterk, de groote druppels lekten van de dakpannen, en sommige oude
gedienden die onder ons waren, bonden hun zakdoek stijf om het slot van
het geweer, eer ze den riem over den schouder sloegen.
We wilden juist vertrekken, toen op eens op onze rechterhand een
lange stoet vrijwilligers te paard van den Beneden-Êijn om den hoek kwa-
men. Het waren nationale dragonders, zooals men ze toen noemde: zonen
van groote boeren, brouwers, postmeesters, slachters, kortom gegoede men-
schen, die hun eigen paarden bereden. Behalve een stuk of vier gewezen
soldaten, die nog hun oude uniformen droegen, hadden die Elsassers nog, de
een zijn grooten driepunt en lange laarzen met glimmende spijkers, de ander
zijn kleine roode vest, zijn korte buis, zijn vossestaartmuts en zijn hooge
linnen slobkousen met beenen knoopen. Het eenige wat hen als dragonders
-ocr page 299-
Het Vaderland in nood.
289
deed herkennen, was de lange sabel met lederen schede, die aan hun gordel
bungelde en tegen den stijgbeugel klapperde.
Men kon geen schooner kerels noch beter ruiters wenschen, en allen
zagen er vroolijk en vastberaden uit.
Toen zij ons onder de schuur zagen, liet hun aanvoerder hun den sa-
bel trekken, en nu begonnen ze allen tegelijk een lied te zingen, dat
niemand toen nog kende, maar dat we weldra op de slagvelden hooren
zouden :
Komt kind\'ren van het vaderland
De dag van roem breekt eind\'lijk aan. (*)
Welk een lied in zoo\'n oogenblik! Het maakte ons bijna dol!... Er
kwam geen eind aan de kreten van : »Leve de natie !\'\' En terwijl onze E1-
sassers de glasblazerij voorbijtrokken, kwam de eigenaar met zijn vrouw en
dochters vóór, en noodigde hen uit even stil te houden. Wij stonden
allen om hen heen, we hielden de paarden bij den toom , gaven de ruiters
de hand, en riepen :
«Komaan, vrienden! laat ons fraterniseeren, laat ons broederschap drin-
ken ; zit even af... Leve de natie!"
Maar hun aanvoerder, een groote kerel van zes voet, zeide dat ze or-
der hadden om te zorgen , dat ze dienzelfden avond te Saarbrücken waren,
en al zingende trokken ze verder.
Men kan zich geen denkbeeld vormen van onze geestdrift, nadat we
dat lied gehoord hadden; het was als \'t ware de noodkreet van het vader-
land in de ure des gevaars. Toen we opbraken had ieder nieuwen moed,
dat kan ik naar waarheid zeggen. Ik dacht bij mijzelf:
»Nu zal alles goed gaan, we hebben het lied dat Chauvel verlangde
om de Carmagnole te vervangen; dat is inderdaad iets grootsch en krachtigs,
even als het volk."
Wat ik mij verder nog herinner, is de groote drukte in al die gehuchten
en dorpen hier in de bergstreek; van alle kanten hoorde men de klokken
luiden; bij eiken kruisweg troflen we troepen vrijwilligers aan, met hun
pakje kleêren in een doek aan hun stok, die terwijl ze ons voorbij kwamen,
vol geestdrift riepen , »Overwinnen of sterven !\'\'
Wij antwoordden hun in koor , en soms hoorden we weer andere troe-
pen verder, op dwarswegen, die mede instemden; vaak leefde en juichte
dat een halve mijl in de rondte. Het gansche land was op de been; als
het er op aankomt de wezenlijke belangen des volks te verdedigen, dan zou-
den er, geloof ik , uit het stof mannen opstaan.
Teen we in de kleine stad Bitsch aankwamen, vonden we daar de stra-
ten, pleinen en herbergen zoo propvol menschen, dat we buiten in de tuinen
en in het open veld, kampeeren moesten, evenals die van een aantal andere
dorpen. Hullin alleen ging de stad in om zijn rapport bij het bestuur in
te leveren en levensmiddelen te vragen.
Toen zag ik voor het eerst dat oude half fransche, half duitsche stadje,
dat veel op Saverne gelijkt, en boven op de hoogte zijn fort, waarheen men
(*) Het is het beroemde
«Allons , enfants de la patrie,
Le jour de gloire est arrivé ,\'*
de bij niemand misschien onbekende Marseill ais e. Inderdaad werd dit lied juist voor
de uittrekkende vrijwilligers van Strassburg in dezen tijd gedicht, en is het van daar
over Frankrijk verspreid geworden.
18
REVOLUTIE.
-ocr page 300-
290                          Geschiedenis van de Franschs Ee volutie.
door smalle poortjes en paden, tot een hoogte van zeshonderd voet, opklautert.
Daarboven grimden u de kanonnen twee tot drie mijlen in de vlakte tegen.
Op de wallen herkende ik de roode uniform van de arme soldaten van het
regiment Chateau-Vieux; ze hadden gezworen liever tot den laatsten man te
sterven dan de citadel over te geven; en die dapperen hebben woord gehou-
den , terwijl hun beul, mijnheer de markies de Bouillé, den weg naar Frank-
rijk wees aan de Pruisen.
Te Bitsch ontvingen we ons eerste uitdeeling van ammunitie , en we
vertrokken van daar naar het kamp van Bixheim , tusschen Weissenburg en
Landau.
Dien ganschen dag moesten we in de brandende zon loopen ; want we
waren de boschstreek dóór, en slechts hier en daar vond men een weinig
schaduw langs de tuinen en boomgaarden. Een groot aantal andere detache-
menten trokken, rechts en links , voor en achter ons, op hetzelfde punt aan.
Ook wemelde het op alle wegen van gansche rijen wagens met wijn en
proviand. Maar wat een stof, en wat snakten we naar een ferme regen-
bui , zooals die van den vorigen dag !
We kwamen te Rixheim tegen negen ure des avonds, en we vonden de
legerplaats in de vreugde : dien morgen had er een eerste gevecht van de
cavalerie plaats gehad ; onze nationale dragonders hadden de Ebenhuzaren en
de dragonders van Lubgowitz , die onder aanvoering van geëmigreerde fran-
sche officieren , een transport levensmiddelen op weg naar Landau hadden
willen onderscheppen , op de vlucht gejaagd. Het gevecht was heet geweest.
Custine had de onzen aangevoerd.
Maar in het dorp Bixheim spraken de mensehen vooral met aandoening
over een arm trommelslagertje van het bataillon vrijwillige jagers van Strass-
burg , die de Ebenhuzaren het eerst in de verte bespeurd had, en alarm was
gaan slaan. Een Ebenhuzaar had hem in het voorbijrijden de rechterhand
afgehouwen, maar de arme jongen was blijven voorttrommelen met zijn lin-
kerhand; ze hadden hem onder de hoeven der paarden moeten verpletteren !
Zoo begon de oorlog !
Maar hier moet ik eens adem scheppen. Ik moet ook eens een paar
oude kameraden gaan opzoeken , die nog in het gebergte leven , en die mijn
geheugen wat zullen opscherpen.
Daarom, vrienden ! zullen we hier een poosje moeten wachten. Deze
eerste oorlog van de Republiek is wel de moeite waard , dat men er goed
over nadenkt, eer men aan het verhalen gaat; en bovendien zijn er tegelij-
kertijd zooveel zaken gebeurd , dat men alles eerst in orde moet brengen ,
zijn oude papieren bij elkaar zoeken en zorgen dat men niets schrijft,
dat alle eerlijke lui niet als waar en juist moeten erkennen.
Nu , als God mij gezondheid geeft, zal het weldra komen.
E1XDK VAN DE TWEEDE AFDEEL1NG.
-ocr page 301-
VERKLARING
VAN DE RECHTEN VAN DEN MENSCH EN DEN BURGER,
uitgevaardigd door de Constitucerende Nationale Vergadering van 1789.
De vertegenwoordigers van het fransche volk, als Nationale Vergadering geconsti-
tueerd, in aanmerking nemende dat de onbekendheid mèt en de verwaarloozhig of
verachting van de rechten van den mensch de eenige oorzaken van de publieke rampen
en van de verbastering der gouvernementen zijn, — hebben besloten in een plechtige ver-
klaring de natuurlijke, onvervreemdbare en onschendbare rechten van den mensch uitéén
te zetten, opdat die verklaring voortdurend aan alle leden der maatschappij voor den
geest sta en hun steeds hun rechten en hun plichten berinnore; opdat do hande-
lingen van de wetgevende zoowel als van de uitvoerende macht, elk oogenblik aan het
doel van elke staatkundige inrichting getoetst kunnen worden en er te meer geëerbiedigd
om zijn; opdat do klachten der burgers, voortaan op eenvoudige en onbetwistbaro be-
ginselen gegrond , altijd op de instandhouding der constitutie en het geluk van allen
kunnen uitloopen.
Dientengevolge erkent en verklaart de Nationale Vergadering, in tegenwoordigheid
en onder do hoede van het Opperwezen, hot volgende als de Rechten van don mensch
en den burger.
I.    Alle menschon worden vrij en gelijk in rechten geboren en blijven het. De maat-
schappelijke onderscheidingen kunnen slechts gegrond zijn op het algemeene nut.
II.    Hot doel van elke staatkundige inrichting of vereeniging is : de bescherming
van de natuurlijke en onverjaarbaro rechten van den mensch. Die rechten zijn : de vrijheid,
het eigendom , de veiligheid en de tegenstand tegen de onderdrukking.
UI. liet beginsel van alle souvereiniteit berust eenig en alleen bij het volk. Geen
lichaam en geen afzonderlijk persoon kan eenig gezag uitoefenen , dat niet bepaaldelijk
van het volk uitgaat.
IV.     De vrijheid bestaat in alles te mogen doen , wat een ander niet benadeelt.
Alzoo heeft de uitoefening van de natuurlijke rechten van elk mensch geen andere
perken , dan die welke noodig zijn om het genot van diezelfde rechten aan andere leden
der maatschappij te verzekeren. Die perken kunnen alleen door de wet vastgesteld worden.
V.  De wet heeft slechts recht zulke daden to verbieden, die voor de maatschappij
nadeelig zijn. Al wat de wet niet verbiedt, kan niet belet worden, en niemand kan
genoodzaakt worden tot iets wat de wet niet beveelt.
VI.    De wet is do uitdrukking van den algemeenen wil. Alle burgers hebben recht
om, in persoon of door hun vertegenwoordigers, mode to werken tot hare vaststelling.
Ze moet dezelfde zijn voor allen, hetzjj in zoover zo beschermt, hetzij in zoo ver ze
straft. Daar allo burgers voor de wet gelijk zijn, zijn ze gelijkelijk verkiesbaar tot alle
waardigheden, posten en openbare ambten, naar gelang van hun geschiktheid en zon-
der eenige andero onderscheiding dan die van hun deugden of bekwaamheden.
VII.     Geen mensch kan beschuldigd , gevat of gevangen gehouden worden, dan
alleen in de gevallen door de wet bepaald en volgens de vormen die zij voorschrijft.
Allen die willekeurige orders vragen of uitvaardigen, uitvoeren of doen uitvoeren, moeten
-ocr page 302-
Geschiedenis van de Eransche Revolutie.
292
gestraft worden: maar elk burger, die krachtens de wet opgeroepen of gevat wordt
moet onmiddellijk gehoorzamen ; hij maakt zich strafschuldig door tegenstand.
VIII.    Do wet moot slechts zulke straffen voorstellen als volstrekt en klaarblijkelijk
noodzakelijk zijn, en niemand kan gestraft worden. dan krachtens een wet, die vóór
het begaan van het misdrijf vastgesteld en afgekondigd, en wettig toegepast is.
IX.    Daar ieder mensch voor onschuldig wordt gehouden , totdat hij schuldig ver-
klaard is, moet, ingeval het onvermijdelijk wordt geoordeeld hem te vatten, alle hard-
heid die niet noodig is om zich van zijn persoon te verzekeren, strengelijk door de wet
worden tegengegaan.
X.    Niemand mag verontrust worden wegens zijn meeningen , zelfs niet wegens zijn
godsdienstige mocningen , mits de openbaring dier meeningen geen inbreuk make op de
algemeene orde door de wet vastgesteld.
XI.    De vrije mededeeling der gedachte en der meeningen is een der kostbaarste
rechten van den mensch: elk burger kan dus vrijelijk spreken, schrijven en drukken,
behoudens zijn verantwoordelijkheid voor het misbruik dier vrijheid, in de gevallen door
de wet omschreven.
XII.  De waarborging der rechten van den mensch en den burger maakt een open-
bare macht noodig; die macht is dus aangesteld ten bate van allen, en niet ten
bijzonderen voordeele van hen aan wie ze is toevertrouwd.
XIII.    Voor het onderhoud van de openbare macht en voor de onkosten van de
administratie is eene gemeenschappelijke belasting noodig; ze moet gelijkelijk over
alle burgers, naar gelang van hun vermogen, verdeeld worden.
XIV.    Alle burgers hebben het recht om, zelf of door hun vertegenwoordigers,
de noodzakelijkheid van de belasting na te gaan, haar vrijelijk toe te staan , het ge-
bruik er van te kennen, en het bedrag , de verdeeling, de inning en den duur te bepalen.
XV.    De maatschappij heeft het recht, aan elk openbaar ambtenaar rekenschap
van zijn beheer te vragen.
XVI.    Elke maatschappij waarin de waarborging der rechten niet is verzekerd, en
de grenzen der machten niet zijn afgebakend, is verstoken van een constitutie.
XVII.    Het eigendomsrecht is een onschendbaar en onaantastbaar recht; niemand
kan er van beroofd worden , tenzij wanneer het algemeene nut, wettig uitgemaakt,
zulks klaarblijkelijk eischt, en dan altijd onder voorwaarde eener billijke en vooraf
bepaalde schadeloosstelling.
De Nationale Vergadering, de fransche constitutie willende gronden op de begin-
selen, die in de voorafgaande verklaring verkondigd zijn, schaft onherroepelijk af alle
instellingen , die met de vrijheid en de gelijkheid van rechten streden.
Er is geen adeldom meer ; noch pairschap; noch erfelijke onderscheidingen; noch
verschil van standen; noch leenheerlijk stelsel; noch riddergoedsgerechtigheid; noch
een der titels, benamingen en voorrechten die daaruit volgen; noch eenige orde van
ridderschap; noch eenig genootschap of onderscheidingsteeken, voor welke bewijzen van
adeldom vereischt werden, of die geboorte-onderscheid onderstelden; noch eenige
andere meerderheid van den een boven den ander , dan alleen die van de openbare
ambtenaren voor zoo ver ze hun functie waarnemen.
Er is geen koopbaarheid of erfelijkheid meer van eenig^ openbaar ambt.
Er is voor geen deel des volks , noch voor eenig afzonderlijk persoon, eenig privi-
legie meer of uitzondering op het algemeene recht aller Fransehen.
Er zijn geen gilden meer, noch eenige genootschappen van beroepen, kansten en
handwerken.
De wet erkent geen kloostergeloften meer , noch eenige andere verbintenis, die
tegen de natuurlijke rechten of de constitutie zou strijden.
-ocr page 303-
CONSTITUTIE
VAN 1793.
In discussie gebracht den llen Juni 1793, en voltooid den 24en
derzelfde maand.
VERKLARING VAX DE RECHTEN VAN DEN MENSCH
EN DEN BORGER.
Het Fransche volk, overtuigd, dat de verwaarloozing en verachting van de natuur-
lijke rechten van den mensch de eenige oorzaken zijn van de rampen dor wereld,
heeft besloten in een plechtige verklaring die onschendbare en onvervreemdbare rechten
uitéén te zetten , opdat alle burgers, in staat gesteld om voortdurend de handelingen
van het bestuur aan het doel van elke maatschappelijke instelling te toetsen, zich nooit
door dwingelandij laten onderdrukken en verlagen; opdat het volk altijd de grondslagen
van zijn vrijheid en zijn geluk, de overheid haar plichten, en de wetgever zijn roeping
voor oogen hebbe.
Dientengevolge vaardigt het in tegenwoordigheid van het Opperwezen de volgende
verklaring uit van de rechten van den mensch en den burger.
Art. 1. Het doel van do maatschappij is het algemeene geluk.
Het Bestuur is ingesteld, om den mensch het genot van zijn natuurlijke en onver-
jaarbare rechten te waarborgen.
2.    Die rechten zijn: de gelijkheid, de vrijheid, de veiligheid en de eigendom.
3.    Alle menschen zijn gelijk van nature en voor do wet.
4.    De wet is de vrije en plechtige uitdrukking van den algemeenen wil; ze is
dezelfde voor allen, hetzij in zoovor ze beschermt, hetzij in zoover ze straft; zij kan
slechts datgene bevelen, wat rechtvaardig en nuttig is voor het algemeen; zij kan
slechts verbieden wat voor het algemeen schadelijk is.
5.    Alle burgers zijn gelijkelijk verkiesbaar voor de openbare ambten. Do vrije
volkon kennen geen andere redenen van voorkeur bij die verkiezing dan de deugden
en bekwaamheden.
6.    De vrijheid is: de macht die den mensch toekomt, om alles te doen wat aan de
rechten van anderen geen afbreuk doet; zo steunt op de natuur; zo wordt goregeld
door de rechtvaardigheid; ze wordt beschermd door de wet; haar zedelijke grenzen
liggen opgesloten in dezen grondregel:
»Doo aan anderen niet, wat ge niet wilt, dat u gedaan worde."
7.    Het recht om zijn gedachten en zijn meeningen te openbaren, hetzij door
middel van de drukpers, hetzij op elke andere wijze; hot recht om zich op vreedzame
wijze to vergaderen, en de vrije uitoefening van den eeredienst, kunnen niet verkort of
verhinderd worden.
De noodzakelijkheid om deze rechten vast te stellen, ontspringt slechts uit de
aanwezigheid of de no" versche herinnering van het despotisme.
8.    De veiligheid Destaat in do bescherming door de maatschappij verleend aan
ieder harer leden voor zijn persoon, zijn rechten en zijn bezittingen.
-ocr page 304-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
204
9.     De wet moet de algemeens en bijzondere veiligheid in bescherming nemen
tegen de onderdrukking van de bestuurders.
10.     Niemand mag beschuldigd, gevat of gevangen gehouden worden, dan alleen
in de gevallen door de wet bepaald en volgens do vormen die zij voorschrijft; elk
burger die door het wetteljjk gezag gedagvaard of gevat wordt, moet onmiddellijk
gehoorzamen; door tegenstand maakt hij zich strafschuldig.
11.     Elke vervolging ingesteld buiten de gevallen die de wet bepaalt en tegen do
vormen die zij voorschrijft , is een daad van willekeur en tyrannie: ieder tegen wien
men haar met geweld zou willen ten uitvoer leggen, heeft het recht haar met gewold
af te weren.
12.     Zij die zulke willekeurige handelingen eischen , voorschrijven, teekenen, uit-
voeren of doen uitvoeren mochten , zijn schuldig en moeten gestrait worden.
13.    Daar ieder mensch voor onschuldig wordt gehouden, totdat hij schuldig ver-
klaard is, moet, inguval het onvermijdelijk wordt geoordeeld hem te vatten, alle
hardheid, die niet noodig zou zijn, om zich van zijn persoon te verzekeren, strengelijk
door de wet worden tegengegaan.
14.    Niemand mag gevonnisd on gestraft worden, dan nadat hij gehoord of wettig
gedagvaard is , en wel volgons eeno wet vóór het begaan van het misdrijf af\'gekon-
digd; elke wet die misdrijven straften zou , welke vóór zij bestond bedreven zijn, zou
een tyrannie wezen; terugwerkende kracht aan een wet te geven zou een misdaad zijn.
15.    De wet mag geene andere straffen vaststellen, dan die volstrekt en kl»ar-
blijkelijk noodig zijn ; de straffen moeten geëvenrodigd aan de misdaad en nuttig voor
de maatschappij zijn.
16.    Het recht van eigendom is het recht, dat ieder burger toekomt, om naar
goedvinden over zijn goederen, zijn inkomsten, en in \'t algemeen de vrucht van zijn
arbeid en bedrijf te beschikken.
17.    Geene soort van arbeid, landbouw of handel kan aan de burgers verboden
worden.
18.    Elk mensch kan zijn tijd of zijn diensten verbinden ; maar hij kan zich niet
verkoopen noch verkocht worden. Zijn persoon is geen vervreemdbaar eigendom. De
wet erkent geene dienstbaarheid: er kan slechts een verbintenis van zorgen of dank-
baarheid bestaan tusschen dengeen die werkt en dengeen die hom in het werk stelt.
19.    Niemand kan van het geringste deel van zijn eigendom beroofd worden zon-
der zijn toestemming, tenzij wanneer het algemeene nut, op wettige wijze uitgemaakt,
zulks eischt, en onder de voorwaardo van een billijke on vooruit vastgestelde schado-
loosstelling.
20.    Ueene belasting kan worden ingesteld dan ten algemeenen nutte. Alle burgers
hebbon recht bij de vaststelling der belastingen mede gehoord te worden, en toezicht
te houden óp en rekenschap te ontvangen van haar gebruik.
•21. De openbare liefdadigheid is een heilige schuld. De maatschappij is ver-
schuldigd ongelukkige burgers te onderhouden, hetzij door hun werk te verschaffen,
hetzij door aan hen die niet kunnen werken , de middelen om te leven te verzekeren.
22. Het onderricht is een behoefte van allen. De maatschappij moet met al haar
vermogen den vooruitgang van do algemeene beschaving bevorderen , en het onderricht
binnen het bereik van alle burgers stellen.
\'23. De waarborg voor do goode inrichting der maatschappij is gelogen in de
samenwerking van allen , om aan ieder het genot en het behoud van zijn rechten te
verzekeren; die waarborg berust op de nationale souvereiniteit.
\'24 Die waarborg kan niet bestaan, wanneer de grenzen van alle openbare
machten niet duidelijk door de wet omschreven zijn, on wanneer de verantwoordelijk-
heid van alle ambtenaren niet verzekerd is.
\'25. De souvereiniteit berust bij hot volk. Zo is een en ondeelbaar, onverjaarbaar
en onaantastbaar.
20. Geen gedeelte van het volk kan de macht van het geheele volk uitoefenen;
maar elke afdeeling van het souvereino volk die in vergadering vereenigd is, moet het
recht genieten haar wil met volledige vrijheid uit te drukken.
\'27. Ieder die zich de souvereiniteit aanmatigt, mag onmiddellijk door de vrije
menschen worden ter dood gebracht.
28. Een volk heeft altijd het recht zijn constitutie te herzien, te hervormen en te
veranderen. Eén menschengeslaclit kan de toekomende geslachten niet aan zijne wet-
ten binden.
. 20. leder burger heeft gelijk recht om mede te werken bij de vaststelling der
wet en bjj de benoeming zijner afgevaardigden of\' gevolmachtigden.
30.    De openbare botrokkiugen zijn uit haren aard tijdelijk ; ze kunnen niet bo-
schouwd worden als onderscheidingen of als belooningen , maar als plichten.
31.    De overtredingen der gevolmachtigden van het volk moeten nooit ongestraft
-ocr page 305-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
295
blijven. Niemand heeft liet recht zich voor meer onschendbaar dan do andere burgers
te verklaren.
32.     Het recht, om verzoekschriften bij hen die mot liet openbaar gezag bekleed
zijn, in te loveren, kan in geon geval worden ontnomen, gesehorst of beperkt.
33.    De weerstand togen do onderdrukking is het gevolg der andoro rechten van
den mensch.
34.     Er heeft onderdrukking tegen do maatschappij plaats, wanneer slechts één
harer leden onderdrukt wordt. Er heeft onderdrukking \'tegen elk lid plaats, wanneer
de maatschappij als zoodanig onderdrukt wordt.
35.     Wanneer hot Bestuur do rechten van het volk schendt, is de opstand voor
het volk en voor elk gedeelte des volks de heiligste en do onafwijsbaarsto der plichten.
CONSTIÏUTIONEELE ACTE DEK REPUBLIEK.
Art. 1. Do fransche republiek is een en ondeelbaar.
Van de indeeling des volks.
2.     Het fransche volk wordt, voor de uitoefening zijner souvoreiniteit, ingedeeld in
primaire vergaderingen der kantons.
3.     Het is, voor do administratie en voor do justitie, ingedeeld in departementen,
districten en municipaliteiten.
Van den staat der burgers.
4.     Elk man, geboren en gevestigd in Frankrijk, die de vijf en twintig jaren
bereikt heeft; \'
desgelijks elk vreemdeling boven de vijf en twintig jaren , die, een jaar lang in
Frankrijk gevestigd,
Er van zijn arbeid leeft;
Er een bezitting heeft;
Er een fransche vrouw trouwt;
Er een kind aanneemt;
Of een grijsaard voedt;
Eindelijk elk vreemdeling, die door hot Wetgevend Lichaam geacht zal worden
zich jegens de menschheid verdienstelijk te hebben gemaakt, —
Wordt toegelaten tot de uitoefening der rechten van fransch burger.
5.     De bevoegdheid tot het uitoefenen dier rechten gaat verloren :
Door de naturalisatie in oen vreemd land;
Door het aannemen van posten of gunsten van een gouvernement dat geen volks-
gouvernoment is ;
Door de veroordeeling tot onteorendo straffen of lijfstraffen, zoolang geen eerher-
stelling heeft plaats gehad.
C. De bevoegdheid tot het uitoefenen dier rechten wordt geschorst:
Door den staat van beschuldiging;
Door een vonnis bij verstok , zoolang het vonnis niet vernietigd is.
Van de souvereiniteit des volks.
7.    Hot souvereine volk bestaat uit do gezamenlijke fransche burgers.
8.     Het benoemt rechtstreeks zijn afgevaardigden.
9.    Het draagt aan kiezers de keuze op der administrateuren, der openbare scheids-
rechters , der crimineelo rechters en der rechters van het hof van cassatie.
10.     Het beraadslaagt over do wetten.
Van de primaire, vergaderingen.
11.  De primaire vergaderingen zijn samengesteld uit do burgers van een kanton, die
sedert zes maanden in dat kanton gevestigd zijn.
-ocr page 306-
296                          Geschiedenis van de Fransche Revolutie.
12.    Ze bestaan uit minstens 200 en hoogstens 600 stemgerechtigde burgers.
13.    Ze zijn geconstitueerd zoodra een president, secretarissen en stemopnemers be-
nocMid zijn.
14.    Ze zorgen zelf voor de orde.
15.    Niemand mag er gewapend verschijnen.
16.    üe verkiezingen geschieden bij stembriefje óf mondeling, ter keuze van elk
stemmer.
17.    Een primaire vergadering kan in geen geval het stemuitbrengen op één en
dezelfde wijze voorschrijven.
18.    De stemopnemers constateeren de stem van zulke burgers die , terwijl ze niet
schrijven kunnen, de stemming per stembriefjes verkiezen.
19.    De stemmen over de wetten worden met ja en neen uitgebracht.
20.    üe stemming van de primaire vergadering wordt aldus bekend gemaakt:
»De burgers, in primaire vergadering bijeengekomen, van.... ten getale van....
stemmenden, stemmen vóór (of stemmen tegen; met een meederheid van...."
Van de nationale vertegenwoordiging.
21.    liet aantal der bevolking is de eenige grondslag voor de nationale vertegen-
woordiging^.
22.    Lr komt één afgevaardigde op de 40,000 personen.
23.    De primaire vergaderingen die te samen een bevolking van 39,000 tot 41,009
zielen vertegenwoordigen , bonoemen gezamenlijk rechtstreoks éen afgevaardigde.
24.    Die benoeming geschiedt bjj volstrekte meerderheid der stemmen.
25.    Elke vergadering maakt haar eigen stemmen op, en zendt een commissaris
voor de gezamenlijke telling naar de plaats, die als het middelpunt aangewezen wordt.
26.    Wanneer do eerste stemming geene volstrekte meerderheid oplevert, wordt tot
een tweede oproeping overgegaan, en wordt er herstemd tusschen de twee burgers,
die de meeste stemmen op zich vereenigd hebben.
27.    In geval van gelijkheid van het aantal stemmen, heeft de oudste de voorkeur,
hetzij bij de benoeming tot een post, hetzij bij die tot afgevaardigde. In geval van ge-
lijkhoid van jaren beslist het lot.
28.    Elke Franschman die het burgerrecht heeft, is verkiesbaar in de geheele uit-
gestrektheid der republiek.
29.    Klke afgevaardigde is zulks voor het geheele volk.
30.    In geval van niet aanneming, aftreding, vervalling of dood van een afgevaar-
digde, wordt in zijn vervanging voorzien door de primaire vergaderingen die hem ge-
kozen hadden.
31.    Een afgevaardigde die zijn ontslag neemt, kan zijn post niet eer verlaten, dan
nadat zijn opvolger zitting genomen heeft.
32.    Het fransche volk vergadert voor do verkiezingen alle jaren, den l<-\'n Mei.
33.    Die verkiezingen gaan dóór, wolk ook het getal stemgerechtigde burgers zij.
34.    Do primaire vergaderingen komen buitengewoon bijeen, op de aanvrage van
een vijfde gedeelte der stemgerechtigde burgers.
35.    De oproeping geschiedt in dat geval door de municipaliteit van de gewone
plaats van bijeenkomst.
30. Deze buitengewone vergaderingen beraadslagen slechts dan, wanneer de helft
plus één der stemgerechtigde burgers tegenwoordig is.
Van de kiezersvergaderingen.
37.    De burgers in primaire vergaderingen vereenigd bonoemen één kiezer voor
elke 200 burgers, onverschillig of ze tegenwoordig zijn of niet; twee kiezers voor het
getal van 201 tot 400, en drie voor het getal van 401 tot 600.
38.    Do wijze van vergaderen en stemmen der kiezersvergaderingen zijn dezelfde
als die van de primaire vergaderingen.
Van het Wetgevend Lichaam.
39.    Het Wetgevend lichaam is één, ondeelbaar en onschorsbaar.
40.    Zijn zitting duurt een jaar.
41.    Het komt bijeen den In Juli.
42.    De nationale vergadering kan zich niet constitueeren wanneer ze niet uit mins-
tena de
  helft plus één der afgevaardigden bestaat.
-ocr page 307-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie.                        297
43.  De afgevaardigden kunnen nooit ofte nimmer vervolgd, beschuldigd of gevonnisd
worden voor ae meeningen, die ze in den boezem van het Wetgevend lichaam hebben
uitgesproken.
44.    Ze kunnen gevangen genomen worden, wanneer ze bij een crimineel feit op
beeter daad betrapt worden; maar anders kan het bevel tot inhechtenisneming tegen
hen alleen met goedkeuring van het Wetgevend lichaam uitgevaardigd worden.
Wijze van vergaderen van het Wetgevend Lichaam.
45.    De zittingen van de nationale vergadering zijn openbaar.
46.    De processen-verbaal harer zittingen worden gedrukt.
47.    Ze kan niet beraadslagen wanneer ze niet minstens uit 200 leden bestaat.
48.    Ze kan het woord aan hare leden , in de volgorde waarin ze het gevraagd
hebben, niet weigeren.
49.    Ze besluit bij meerderheid der tegenwoordig zijnde leden.
50.    Vijftig leden hebben het recht hoofdelijke stemming te vragen.
51.    Zij heeft het recht van beoordeeling over het gedrag van hare leden staande
de zittingen.
52.    Zij heeft zelf de politie-zorg op de plaats harer vergaderingen, en in een kring
daarbuiten zoover ze zelf bepaald heeft.
Van de werkzaamheden van het Wetgevend Lichaam.
53.    Het Wetgevend lichaam stelt wetten voor en vaardigt decreten uit.
54.    Onder den algemeenen naam van wetten zijn begrepen de handelingen van
het wetgevend lichaam betreffende:
De burgerlijke en lijfstraffelijke rechtspleging;
Het algemeene beheer der inkomsten en der gewone uitgaven van de Republiek;
De nationale domeinen;
Het opschrift, het gewicht, den stempel en de benaming der munten;
Den aard, hot bedrag en de inning der belastingen;
De verklaring van oorlog;
Elke nieuwe algemeene indeeling van het fransche grondgebied;
Het openbaar onderwijs;
De openbare eerbewijzingen ter nagedachtenis der groote mannen;
55.    Met don bijzonderen naam van decreten worden aangeduid de handelingen
van het wetgevend lichaam betreffende:
De jaarlijksche vaststelling der strijdkrachten te land en ter zee;
De vorgunning tot, of het verbod van doortrekking van vreemde troepen over het
fransche grondgebied ;
De toelating van vreemde scheepsmachten in de havens der Republiek;
De maatregelen van algemeene veiligheid en rust;
De jaarljjksche en tijdelijke verdeeling der openbare ondersteuningen en openbare
werken;
De bevelen voor het slaan der munten van alle soort;
De onvoorziene en buitengewone uitgaven;
De plaatselijke en bijzondere maatregelen met betrekking tot e\'e\'ne administratie,
ééne gemeente of ééne soort van openbare werken;
De verdediging van het grondgebied;
De ratificatie dor tractaten;
De benoeming en het ontslag van de hoofdaanvoerders der legers;
De vervolging wegens de verantwoordelijkheid der leden van den Raad en van de
openbare ambtenaren;
Het in staat van beschuldiging stellen der aangeklaagden van aanslagen tegen de
algemeene veiligheid der Republiek;
Elke gedeeltelijke verandering in de indeeling van het fransche grondgebied;
De nationale belooningen.
Van de wetgeving.
56.    De wetsontwerpen worden voorafgegaan door een rapport.
57.    De beraadslaging daarover kan niet geopend worden, en de wet kan niet
voorloopig vastgesteld worden, dan twee weken na de indiening van het rapport.
-ocr page 308-
298                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
58.    Het wetsontwerp wordt gedrukt en aan allo gemeenten der Republiek toege-
zonden, onder den titel van :
»Voorgesteld e wet."
59.    Veertig dagen na de toezonding van de voorgestelde wet, is het ontwerp
aangenomen en wordt wet, wanneer niet in de helft plus een der departementen, een
tiende gedeelte der primaire vergaderingen van elk, regelmatig bijeengekomen, bezwaar
heeft ingediend.
GO. Wanneer er zoodanig bezwaar is ingediend, roept het wetgevend lichaam de
primaire vergaderingen bijeen.
Van het opschrift der wetten en decreten.
61.    De wetten, decreten, vonnissen en al de openbare stukken hebben ten
opschrift: >In naam van het fransche volk, in het jaar ... van de fransche Republiek."
Van den Uitvoerenden Raad.
62.    Er is een Uitvoerende Raad, bestaande uit vier en twintig leden.
63.    De kiezersvorgadering van elk departement benoemt een candidaat hiertoe.
Het wetgevend lichaam kiest uit die algemoono lijst de leden van den Raad.
6i. Hij wordt voor de helft vernieuwd bjj elke zitting van do wetgevende macht,
in de laatste maanden van do zitting.
65.    De raad is belast met de besturing van en het toezicht op de algemeene
administratie. Iljj kan slechts handelen in zoo ver hij uitvoert de wetten en decreten
van het Wetgevend lichaam.
66.    Hij benoemt, buiten den kring zijner leden, de hoofdambtenaren van de
algemeene administratie der Republiek.
G7. Het Wetgevend lichaam bepaalt het getal en de werkzaamheden van die
ambtenaren.
68.    Uie ambtenaren maken geen raad uit. Ze staan afzonderlijk, zouder recht-
streekscho onderlinge betrekking; ze oefenen volstrekt geen persoonlijk gezag uit.
69.    De raad benoemt, insgelijks buiten den kring zjjner loden, do buitenlandsche
vertegenwoordigers der Republiek.
70.    Hij voort do onderhandelingen over de tractaten.
71.    De leden van den raad worden, in geval van kwade practjjken, in staat van
beschuldiging gesteld door het wetgevend lichaam.
72.    Do raad is verantwoordelijk voor de niet uitvoering der wetten en besluiten ,
en voor alle misbruiken , waarvan hij geen aangifte doet.
73.    Iljj ontslaat en verplaatst de ambtenaren die door hem benoemd worden.
7i. Hij is gehouden hen, in geval van vergrijp, bij do rechterlijke macht aan te
klagen.
Van de betrekkingen tusschen den Uitvoerenden
• Raad en het Wetgevend Lichaam.
75. Do uitvoerende Raad heeft zijn zetel bij het wetgevend Lichaam. Hij heeft den
toegang tot on een afzonderlijke zitplaats bij de zittingen van dat lichaam.
70. Hij wordt gehoord zoo dikwijls hij een verslag te doen heeft.
77.    Het wetgevend lichaam roept hem tot zijn zittingen, in zijn geheel of ge-
deeltelijk, wanneer hot zulks noodig oordeelt.
Van de administrative en municipale lichamen.
78.    Er is in elke gemeente van do republiek eene municipale administratie;
in elk district eene intermediaire of districts-administratie;
in elk departement een centrale nf hoold-administratie.
79.    Do municipale ambtenaren worden door de vergaderingen der gemeente ge-
kozen.
80.    Do administrateurs worden door de kiezersvergaderingen van het departement
en van het district gekozen.
-ocr page 309-
Geschiedenis van de Fransche Revolutie. ~                   299
81.    De municipaliteiten en de administratiën worden alle jaren voor de helft ver-
nieuwd.
82.    De administrateurs en de municipale ambtenaars hebben volstrekt geen ver-
tegenwoordigend karakter.
Zij kunnen in geen geval do besluiten van het wetgevend lichaam wijzigen , noch
hun uitvoering schorsen.
83.    Het wetgevend lichaam bepaalt de werkzaamheden van de municipale ambte-
naren en de administrateurs, do regelen hunner ondergeschiktheid en de straffen, die
ze mochten beloopen.
84.    De zittingen van de municipaliteiten en de administraties zijn openbaar.
Van de burgerlijke Rechtspleging.
85.    Het wetboek der burgerlijke en lijfstraffelijke wetten is gelijk voor de gansche
Republiek.
86.    Er kan geen inbreuk gemaakt worden op hot recht dat de burgers hebben ,
om hun geschillen door scheidsrechters van hun eigen keuze te laten uitmaken.
87.    De uitspraak dier scheidsrechters is beslissend, tenzij de burgers zich het
recht van beroep hebbeu voorbehouden.
88.    Er zijn vrederechters, gekozen door de burgers van de door de wet bepaalde
arrondissementen.
89.    Zij verzoenen partijen en doen uitspraak /.onder kosten.
90.    Hun aantal en hun bevoegdheid worden door hot wetgevend lichaam geregeld.
91.    Er zijn openbare scheidsrechters, door de kiez; rsvergaderingen gekozen.
92.    Hun aantal on hun arrondissementen worden door het wetgevend lichaam
bepaald.
93.    Ze nemen kennis van do geschillen, die door do bijzondere scheidsrechters
of de vrederechters niet tot een beslissing zijn gebracht.
94.    Ze beraadslagen in het openbaar.
Ze stemmen mondeling.
Ze beslissen in laatste ressort, bij mondeling of geschreven vonnis, zonder proce-
dures en zonder kosten.
Zij geven de gronden hunner beslissing op.
95.    De vrederechters en de openbare scheidsrechters worden alle jaren gekozen.
Van de lijfstraffelijke Rechtspleging.
96.    In lijfstraffelijke zaken, kan geen burger voor de rechtbank getrokken wor-
den, dan op een beschuldiging door do gezworenen aangenomen of door het wetgevend
lichaam gedecreteerd.
Do beschuldigden hebben raadgevers, hetzij door hen zelf gekozen, hetzij ambts-
halvo hun toegevoegd.
Het gerechtelijk onderzoek is openbaar.
De vraag aangaande het bestaan van het feit of de bedoeling tot de misdaad wordt
door een uitspraak van gezworenen beslist.
De straf wordt door een lijfstraffelijke rechtbank toegepast.
97.    De lijfstraffelijke rechters worden jaarlijks door de kiezersvergaderingen gekozen.
Van de Rechtbank van cassatie.
98.    Er bestaat voor de geheele Republiek een rechtbank van cassatie.
99.    Die rechtbank neemt geen kennis van het fonds der zaken.
Zij doet slechts uitspraak aangaande de schending der vormen en de opzettelijke
vergrijpen tegen de wet.
100.    De leden van deze rechtbank worden jaarlijks door de Kiezersvergaderingen
gekozen.
Van de openbare lasten.
101.    Geen burger is ontheven van de eervolle verplichting, om tot de openbare
lasten bij te dragen.
-ocr page 310-
300                       Geschiedenis van de Fransche Eevolutie.
Van de nationale schatkist.
102.    De nationale schatkist is het middelpunt der ontvangsten en uitgaven van de
republiek.
103.    Ze staat onder het beheer van verantwoordelijke ambtenaren , door de uit-
voerende macht benoemd.
•104. Die ambtenaren staan onder toezicht van commissarissen, door het wetgevend
lichaam benoemd, buiten den kring van zijn leden te kiezen en verantwoordelijk voor
de misbruiken, die ze niet aangeven.
Van de comptabiliteit.
105. De rekening en verantwoording der ambtenaren van de nationale schatkist
en van de administrateurs der openbare gelden in het algemeen, worden jaarlijks in-
geleverd bij verantwoordelijke commissarissen, door den Uitvoerenden Raad benoemd.
100. Deze verificateurs staan onder toezicht van commissarissen, te benoemen door
het Wetgevend Lichaam buiten den kring zijner leden , die verantwoordelijk zijn voor
de misbruiken en fouten, welke ze niet aangeven.
Het Wetgevend Lichaam stelt die rekeningen vast.
Van de strijdkrachten der Eepubliek.
107.    De algemeene strijdkracht der Republiek bestaat uit het gansche volk.
108.    De Republiek houdt in hare soldij, zelfs in tijd van vrede, een gewapende
macht te land en ter zee
109.    Alle Franschen zijn [soldaten ; ze worden allen geoefend in de behandeling
der wapens.
110.    Er is geen generalissimus.
111.    Het onderscheid der graden, hun onderschoidingsteekenen en de onderge-
schiktheid bestaan slechts met betrekking tot den dienst en zoo lang deze duurt.
112.    Do openbare macht die gebruikt wordt, om orde en vrede in het binnenland
te bewaren, handelt slechts op schriftelijke requisitie van de gestelde machten.
113.    De openbare macht die gebruikt wordt tegen de buitenlandsche vijanden,
staat onder de bevelen van den Uitvoerenden Raad.
114.    Geen gewapend corps kan beraadslagen.
Van de Nationale Conventies.
115.    Wanneer in de helft plus een der departementen , een tiende der primaire
vergaderingen van elk, regelmatig bijeengekomen, de herziening der Constitutioneele
Acte of de wijziging van enkele harer artikelen vragen, is het wetgevend lichaam ge-
houden al de primaire vergaderingen der Republiek bijeen te roepen, om te beslissen,
of er grond bestaat om eene Nationale Conventie te houden.
116.    Do Nationale Conventie wordt gevormd op dezelfde wijze als de Wetgevende
Vergaderingen en vercenigt dezelfde machten in zich.
117.    Ze houdt zich, met betrekking tot de Constitutie, slechts bezig met de
onderwerpen, waarvoor ze bijeengeroepen is.
Van de betrekkingen der Fransche Eepubliek
met de andere volken.
118.    Het Fransche volk is de natuurlijke vriend en bondgenoot der vrije volken.
119.    Het mengt zich niet in het bestuur der andere volken. Het duldt niet, dat
andere volken zich in het zijne mengen.
120.    Het geeft vrij verblijf aan vreemdelingen, die uit hun vaderland gebannen
zijn ter zake der vrijheid.
Het weigert dat verblijf aan de tyrannen.
121.    Het maakt geen vrede met een vijand, die zijn grondgebied bezet.
-ocr page 311-
*
Geschiedenis van de Fransche Kevolutie.                          301
Van den waarborg der rechten.
122.    De Constitutie waarborgt aan alle Franschen de gelijkheid, de vrijheid, de
veiligheid, den eigendom, de staatsschuld , de vrije uitoefening der eerediensten, een
algemeen onderwjjs, openbare ondersteuning aan hulpbehoevenden, onbeperkte vrijheid
der pers, het recht van petitie, het recht van vereeniging in volksgenootschappen, en
het genot van alle rechten van den mensch.
123.    De fransche Republiek eert den trouw, den moed, den ouderdom, de
kinderliefde, het ongeluk. Ze stelt de Constitutie onder de hoede aller deugden.
\'124. De verklaring der rechten en de constitutioneelo Acte worden op tafelen
gegraveerd en in den boezem van het wetgevend lichaam en op de openbare pleinen
ten toon gesteld.
(was geteekend:)
collot-d\'herbois , president;
DURAND-MAILLANE , DUCOS , MEAULLE ,
ch. delacroix , gossuin , p. a. laloy , secretarissen.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.