-ocr page 1-
ER HET BOEI IIN HELI.
REPLIEK
op de door den Heer Dr. J. G. Ottema gemaakte
aanmerkingen,
(zie Leeuwarder Courant van 49 September 4871)
OP MIJN VORIG OPSTEL OVER DAT BOEK,
DOOR
G. COLMJON.
VOOR REKENING VAN DEN SCHRIJVER.
Insiilnui voor
Oudgermaanse Taal- en LefferkunJe
-. aan de Rijksuniversiteit
-------fe-tfftecht
Leeuwarden. — J. G. WESTER.
4874.
o
4
Snclpersdruk van J. 11. Miedcma.
\'•* \'
JL
-ocr page 2-
fc OC T
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
l
A06000024833497B
2483 349 7
-ocr page 3-
BIBU THEfck ück j II                H ^A$I1
RIJKSUNIVERSITEIT "n55i^ 3P ,j:
OVER HET BOEKVaS AÜELA.
Nog eenmaal moet ik de pen ter hand nemen, om
een woord te zeggen over het Boek van Adsla,
thans naar aanleiding van de door den heer Dr. J. G.
Ottema op mijn vorig opstel gemaakte aanmerkingen.
Ik zal zoo kort zijn, als mij mogelijk is, den lezer ver-
schooning verzoekende voor de dorheid van mijn ge-
schrijf, die een betoog, als mij thans is opgelegd,
noodwendig eigen is.
De eerste aanmerking van genoemden geleerde strekt
ten betooge, dat het niets bewijst tegen de echtheid
yan het boek van Adela, als men dit, zoo als ik met
eenige plaatsen heb gedaan, woord voor woord in
hedendaagsch Friesch of HoUandsch kan overschrijven,
en hij zegt, om zijn gezegde klem te geven, dat ge-
heel op dezelfde wijze een Griek in onze dagen de
taal van Herodotus in zijne tegenwoordige spraak zal
kunnen overbrengen, zonder aan de woordvoeging of
periodenbouw iets te veranderen, al zijn daar drie en
twintig eeuwen tusschen verloopen. Dit argument be-
wijst voor mij niets, omdat ik, zoo als de heer O. an-
ders ook wel zal weten, geen Grieksch versta. Maar
dit weet ik wel, dat, wanneer men b.v. uit de Kro-
niek van Holland, door den klerk uit de lage
landen, uit de 14e eeuw, of uit Hooft\'s Nederl.
Historie, of uit J. de Brune\'s Wetsteen der
Vernuften, dat nu geen wetten, contracten of tes-
tamenten zijn, een stuk in onze nieuwere spelling
overschrijft, men dan nog geen negentiende-eeuwsche
-ocr page 4-
-------                  —.
2           i . \'.i-j
taal heeft, zoo als men, gelijk do heer O. zalf erkent,
verkrijgt, wanneer men dus met het boek van .Adela
te werk gaat. Hoewel tusschen die schrijvers en ons
nu bij lange na nog geen drie en twintig eeuwen
zijn verloopen, zal alleen de stijl doen zien, dat zij
niet van onzen tijd zijn.
Ten tweeden komt de heer O. op mijne aanmerking
betrekkelijk woorden en uitdrukkingen, die mij in het
handschrift te nieuwerwetsch voorkomen. Hij zegt,
»dat het niet mogelijk is, van eenig woord den tijd
van zijn bestaan aan te wijzen, tenzij namen van za-
ken, die zelve van later tijd en oorsprong zijn. De
woorden en uitdrukkingen," zoo vervolgt hij, «waar-
uit eene taal bestaat, zijn toch wel even oud als de
taal zelve." — Indien hij nu met dit laatste wil te ken-
nen geven, dat iedere taal, met al hare woorden (be-
halve de bedoelde namen van zaken) en met al hare
uitdrukkingen, op eens is voor den dag gekomen, zoo-
dat b.v. het Nederlandsch alle woorden en zegswijzen,
die het nu bezit, van den beginne af gehad heeft, dan
is hij mis; want de geschiedenis der talen leert ons,
dat zij van tijd tot tijd nieuwe woorden opnemen en
oude uitwerpen, of laat mij liever zeggen, verliezen;
terwijl weer andere, eene geheel andere beteekenis
aannemen. Ik zou, om dit laatste gezegde te staven,
het woord sella uit het hs., zoo dit als goede munt
erkend was, kunnen aanhalen. In \'t hs. beteekent het
k o open, terwijl het, voor zoo ver mij bekend is, in
\'t Eng., Angels, en oud Noordsch nooit anders voorkomt
dan in die van verkoop en, overgeven (*); liever
denke men echter aan ons woord braaf. Dit is dan
ook de reden, waarom men dikwerf uit de woorden,
(*) Het is hierom ook , dat ik in s a 11 h a t h a eene opzettelijke ver-
knoeiing van soldaten racen te zien.
-ocr page 5-
3
die in eenig geschrift voorkomen, bij benadering den
tijd kan bepalen, wanneer het geschreven moet zijn.
Ik heb dus van falikant gebruik gemaakt, dat
ik houd voor afgeleid van f a e 1 g e n, samengesteld met
kant. De heer O. zegt nu, dat dit woord in de oud-
ste Friesche en Hollandsche stukken reeds voorkomt,
maar brengt volstrekt geene bewijzen bij, dat het zoo
vroeg reeds gevonden wordt, dat mijne afleiding on-
mogelijk is. Hij wil het afleiden van een bijv. nw.
falikande, dat hij echter niet weet dat bestaat of
bestaan heeft, maar dat toch zou kunnen hebben be-
staan, omdat wij ook het bvn. mi si ik and e hebben,
bv. en mislikande dan te fon en diar (*), welk
bvn. men in de oude Friesche wetten vindt ver-
kort tot mislik. Even als nu mislikande, zoo
redeneert de heer O., samengesteld is uit mis en
likande (deelw. van het ww. lika), zoo zal het bv.
nw. falikande bestaan uit fa (faa in het Deenseh,
fê in het oud Friesch, ook buiten het hs.) en likande,
en hiervan zou dan falikant komen. Indien nu
mislikande (spreek uit: mislikende) een woord
mislikant had opgeleverd, dan zou die redeneering
veel grond hebben; maar daar dat niet zoo is, kan
ik de voorgestelde afleiding volstrekt niet aannemen.
Ons woord falikant, met den klemtoon op de laatste
lettergreep, heeft niets van een tegenw. deelw.; het
veriaadt daardoor klaarblijkelijk eene samenstelling-
met het znw. kant, en ik blijf het daarom met Hal-
bertsma, die trouwens van taal ook nog al wat afwist,
afleiden van faelgen en kant.
De heer O. maakt dan de opmerking, dat ik Net
(*) Ik moet even de opmerking maken, dat deze plaats uit het hs. is, en
dus het bestaan ook van dit woord niet eens bewijst, daar aan dit geschrift,
als niet voor echt erkend , gecnerlei gezach kan worden toegekend.
-ocr page 6-
., •* fci
4
krekt lik verkeerd heb vertaald. Ik kan het niet
nazien, daar ik, op zijn verzoek, een dag of drie na
het verschijnen van mijn eerste opstel, het door mij
gebruikte afschrift hem heb terug bezorgd, en ga dus
hiervan zwijgend verder.
De heer O. kan zich ook niet met mij vereenigen,
wanneer ik zeg, dat ons nul komt van Lat. nullus.
Hij zegt, dat nol, dat een kleine ronde terp beteekent,
met nul is verwant, en dat die benaming aan de ronde
gedaante van het cijfer is ontleend. Intusschen is de
afkomst van ons woord daarmede niet verklaard, en
daar ik nu eene sprekende gelijkenis zie tusschen ons
nul en der Franschen nul Ie, dat hetzelfde beteekent,
en eigenlijk hetzelfde woord is als hun nul mille,
geen, dat van Lat. nullus is gevormd (zie: de Roque-
fort, Dict. étym. de la langue Franc.), houd ik
met Weiland ons woord daarvan afkomstig. Om deze
reden meen ik ook, dat ons n u 1 en het Noordholl.
nol wel niets met elkander zullen hebben uitte staan,
tenzij dit laatste woord van vrij laten datum mocht zijn.
De heer O. wil er echter niets van weten, dat er
in het handschrift sporen van bekendheid met de
Lat. taal te vinden zijn. Woorden als skole, school,
alt ar, altaar, en tohnekka, tunica, zouden daarom
woorden van Middcn-ETiropeschen oorsprong zijn. Le
Jeune, in zijne Geschied- en letterk. nasporin-
gen omtrent de afkomst en verspreiding der
talen, st. I, bl. 71, zegt, dat school komt door het
Grieksch uit. hot Ilebroeuwsch, maar dat wij hetheb-
ben uit liet Latijn. Wie nu gelijk beeft, durf ik niet
beslissen, maai\' ik zou haast denken, dat mijn zegs-
inan \'t wel moest weten. — Altare is volgens Bos-
worth, Anglosax. Dict, samengesteld uit Lat. a 11 a,
hoog, en ara, offerplaats. Mij dunkt de verklaring
-ocr page 7-
5
is te duidelijk om betwijfeld te kunnen worden
Tohnekka kan inderdaad zeer oud zijn.
Ik heb in mijn vorig schrijven aanmerking gemaakt
op het woord rest, overig blijft, dat ik hield voor
van Lat. rest ar e afkomstig. De heer O. tracht nu
te bewijzen, dat het komt van Fr. rest ja, rusten, be-
rusten, weshalve dan ook het znw. de rest eene nog
aanwezige hoeveelheid zou beteekenen. Hoewel ik mij
nu met deze verklaring zeer goed zou kunnen ver-
eenigen, komt het mij toch opmerkelijk voor, dat
restja of reste, behalve in dit hs., nimmer, noch in
geschrifte, noch in de spreektaal, in het Friesch in de
beteek. van overig z ij n voorkomt, evenmin als rest
in den zooeven genoemden zin, tenzij misschien bij
den eenen of anderen Hollandsch-Frieschen schrijver
van onzen tijd.
Omdat de heer O. van meening is,, gelijk ik zoo-
even zei, dat er in ons handschrift volstrekt geen spo-
ren van Lat. gevonden kunnen worden, mag dan ook
ons just niet van Lat. justus afgeleid worden. Hij
wil daarom, dat het verwant zal zijn met jvd, een
woord uit het hs., dat in het zuiverste oud Fr. hiude
en hiode geschreven werd, en heden, van daag,
beteekent, en dat het dus oorspronkelijk Friesch zou
zijn. Maar welken grond heeft de heer O. nu voor
zijne bewering ? Hij zegt er ons niets van. Ik beweer,
dat het geen oorspr. Friesch kan zijn, omdat het in
die taal eerst na Gijsbert Jakobsz. voorkomt, terwijl
men als zeker mag aannemen, dat een woord, dat zoo
menigvuldige malen in de rede te pas komt, indien
het werkelijk in de taal was, ook in onze Friesche ge-
schriften tot en met G. J. moest gevonden worden.
Bovendien vind ik er ook geen spoor van in andere
oude Germaansche dialecten. Waar zal men \'t nu gaan
-ocr page 8-
ü
zoeken? In \'t nieuw Engelsch vind ik just, in \'t
Fransch, justement, van het bvn. juste, onderan-
deren in de beteekenis van precies. Dit woord ging
in \'t Holl. over, en zoo begon men dan te spreken van
just of juist (*) op den zelfden tijd als, of juist
te gelijk met iets anders gebeurde dit ofdat,
of wel: juist gebeurde dit of dat, toen iets
anders plaats vond. Dit is geheel de beteekenis,
waarin wij \'t in de aangehaalde plaats uit het hs.
hebben: Just wêre \'t jolfêrste, \'t was precies jul-
feest, toen er iets anders plaats vond. In beteekenis
heeft het dus geen de minste verwantschap met jvd,
h i u d e, h i o d e, heden of van daag, en \'t er nu alleen
om de geringe overeenkomst in den vorm van af te
leiden, zou te dwaas zijn. — Over de afkomst nu van
Fransch juste en Eng. just zullen we maar niet
meer woorden verspillen.
Ten aanzien van ons amery, moet ik met den ge-
leerden schrijver, wat de all eiding betreft, mede blijven
verschillen, aangezien de door mij gegevene, m. i., veel
natuurlijker is, en wij daarbij het woord reeds terstond
in zijn tegenwoordigen vorm hebben; want het is voor
ieder, die op de volkstaal heeft gelet, duidelijk, dat
Ave Mary bij onze voorouders aldra die tweede, het
vlugge spreken belemmerende lettergreep moest ver-
hezen, en vooral toen het niet meer het Ave Maria
aanduidde, maar alleen diende om een kort tijdsbe-
stek te bctcekencn. Bovendien beveelt zich deze af-
leiding ook aan door den beteren zin, dien ze geeft.
Evenwel wil ik nu wel toegeven, dat amering niet
tot de opzettelijk verknoeide woorden behoort.
De heer O. schijnt bijna boos te zijn, omdat ik het
s k r i f f i 11, waarvan in het boek sprake is, verkies ge-
(*) Kiliaan heeft het op beiderlei wijze gespeld.
-ocr page 9-
7
lijk te stellen met ons linnen papier; ik weet niet,
zegt hij, dat met de uitvinding van dit laatste bedoeld
wordt de vervaardiging van papier uit linnen lom-
pen. Hij veronderstelt dat skriffilt is een vilt uit
v vlas samengestampt, en dus met ons papier niet te
vergelijken. We zullen zien, wat er van de zaak is.
»Hoe dat skriffilt er uitzag en op welke wijze
het vervaardigd werd," zegt hij, «weten wij niet. A1-
leen wordt er bericht, dat men daartoe linnent of
als surrogaat pompablêdar bezigde. Doch wat is nu
linnent," vraagt hij, en vervolgt dan: »op bl. 95
lezen wij; hira henieth is linnent, hira to-
hnekka wol, that hju selva spon and weva-
de. Daaruit blijkt," meent hij, »dat met linnent
bedoeld wordt, wat wij vlas noemen."
Hoe komt echter de geleerde schrijver er bij! Kan
iemand van een hemd zeggen, dat het vlas is? De
stof, waarvan \'t gemaakt is, is uit vlas bereid, maar
die bereide stof, waaruit het hemd bestaat, heet 1 i n-
nen, en het woord linnent uit het hs. beteekent
hier dus niets anders dan ons linnen, \'t Staat er
duidelijk: Haar hemd ia linnen, haar tunica wol, en
door spinnen en weven had zij zelve die stoffen be-
reid. Of kan men niet linnen vertalen, omdat er
bij gezegd wordt, dat zij \'t zelve spon en weefde ?
Maar wij spreken toch van gesponnen garen, van
geweven linnen en van den linn en we ver. Of
is de vertaling van linnent niet juist, omdat het
staat in éénen adem met wol? Maar met dit woord
wordt immers nog dagelijks zoowel de versche, onbe-
reide wol als eene daarvan vervaardigde stof aange-
duid. In deze plaats kan met geen mogelijkheid van
vlas of van wol, in de eerste, natuurlijke beteekenis
van het woord, sprake zijn.
-ocr page 10-
8
Uit deze plaats, in verband met de door mij in mijn
vorig opstel aangehaalde zinsnede, waarin van \'t
skriffilt sprake was, blijkt onwederlegbaar, dat dit
niets anders is dan ons papier uit linnen lompen
vervaardigd.
Over de besmettelijke longziekte, acht ik het niet
noodig, hier verder iets bij te voegen. Alleen dien ik
te zeggen, dat ik niet beweerd heb, dat die ziekte in
de oudheid niet heeft bestaan, maar alleen, dat men
ze als zoodanig niet had herkend, en dat daaruit
moest volgen, dat de naam niet bestond; mij dunkt,
dat dit zoo klaar is als de dag.
En hiermede neem ik afscheid van het Boek van
Adela. Ik heb mijn oordeel uitgesproken en het zoo-
veel mogelijk met bewijzen zoeken te staven. Kan
men zich met mijn gevoelen vereenigen, uitmuntend;
kan men het niet, ook al wel; ik zal er niet boos om
worden. Ieder moge, na al het gezegde, over de
echtheid of onechtheid zelf oordeelen, en tevens den
tijd bepalen, waarin het moet ontstaan zijn.
Ik mag de pen niet neerleggen, alvorens den heer
O. dank gezegd te hebben, voor zijne beleefde en
hoogstbeschaafde terechtwijzing ter zake mijne mis-
stelling, wat betreft het woord justus, in mijn vorig
opstel, \'t Was glad mis, hoor! Doch troosten wij
ons, er hebben wel nog erger misstellingen plaats,
en zonder struikelen en dwalen is niemand ooit groot
geworden.