-ocr page 1-
.
\'^t/^^j /Ö^
.
"&.
^
.


.
-ocr page 2-
•PAMPIERE WERELD"
SALOMON S. MEYER
Ant.quariaat-Graphiek
Hebralca- Judaica
Kalverstr. 1 2 Amsterdam-C.
(Ing. Jonge Roelensteeg 2a)
Telefoon 244710-715782
-ocr page 3-
Jtasfcituut voor Theatsrwetensghap
^V der R.U. te
0,*^\' UTRECHT
BIBUOTHi •
RIJKS*. IN■■*--«..■
U T i
IETS OVER DEN LEIDSCHEN SCHOUWBURG
IN DE ACHTTIENDE EEUW.
I.
»Belofto maakt schuld" zegt een Oud-Hollandsch spreek-
woord. Deze twee naamwoorden zou men ook van plaats
kunnen doen verwisselen, zonder aan een paradox het aan-
zijn te geven; want zoo belofte schuld maakt, de schuld
doet niet zelden belofte geboren worden, zooals het woord
»promesse" in ons handelsrecht reeds genoegzaam aanduidt.
Ook ik ondervond de waarheid dier bewering, toen ik den
ijverigen Uitgever van dit jaarboekje eene bijdrage daarvoor
toezeide, en toen de tijd van vervulling der toezegging go-
komen was, in plaats van het beloofde, eene nieuwe belofte
zond, aan welke ik bij deze gevolg geef.
Gelukkigerwijs voor mij, dat ik geone uiterst belangwek-
kende bijdrage had toegezegd, want dan zou ik alweer in
mora
moeten gesteld worden, daar het stukje, dat ik aan-
bied, eenvoudig dient om miju woord in te lossen en ik
dus al dadelijk eene verontschuldiging bij de hand heb, indien
een man »van den scherpen zwairde", of liever van do
scherpe penne, het door mij hier geschrevene mocht begroeten
met de vriendelijke uitspraak, die Robertus Nurks hooren
deed, toen hij den ongelukkigen Hildebrand zijne gewaar-
wordingen, opgewekt door het zien van zijn reisgezelschap,
ten beste gaf.
Toch heb ik nog eene andere reden dan het inlossen van
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029685355B
2968 535 5
-ocr page 4-
__ o __
een gegeven woord, om deze bijdrage in te zenden. Ik
meen namelijk, dat dit jaarboekje ook bestemd is steenon
of steentjes aan te brengen, waaruit eenmaal het gebouw
cener volledige geschiedenis van het Nederlandsch tooneel
zoude kunnen worden opgetrokken, en, is deze meening
juist, dan volgt hieruit dat de Leidsche Schouwburg niet
geheel onbesproken kan blijven, \'t Is waar, dat het aloude
Lugdunum Batavorum zich niet mag beroemen op daar
woonachtig geweest zijnde en tot grooto talenten gerijpte
acteurs of actrices; dat het zich moest behelpen met do
kruimkes, die van de tafels der Amsterdamsche of Haagscho
rijken vielen; maar die kruimkes werden in vrij grooten
getale gestrooid en strekten ten voedsel aan honderden man-
nen en jongelingen, die er eene liefde voor kunst en poe\'zie
aan te danken hadden, welko hen in gewichtige betrekkingen
des levens bijbleef. Waar het personeel dor Schouwburg-be-
zoekers niet geteld maar gewogen werd, zou wellicht geeno
stad in Nederland Leiden kunnen evenaren, veel minder
overtreffen. Velen onzer hooge staatsambtenaren en voor-
name letterkundigen, onzer geneesheeren en predikanten, ■
onzer rechtsgeleerden en docenten hebben den vloer van
»den bak" doen trillen onder hot angstverwekkend applaus,
waarmede oen gevierde kunstenaar of beminnelijke artiste
word begroot, en een Homerisch gelach aangeheven, als een
»Triester zonder roeping", eon
vAllumeur de quinquet, qui voudraü étre acteur",
op de planken verscheen, om er zijne onbeholpenheid ten toon
te stellen en verveling in het rond te verspreidon.
En daarom vraag ik oenigo oogenblikken uwe aandacht voor
de steentjes, die ik, met oppermans-achtige bescheidenheid,
aan het oordeel van den metselaar der toekomst onderwerp.
-ocr page 5-
— 3 -
II.
In Loiden stond de wording van het tooncol in een n aw
verband met het bestaan en verval der «Kamers van rheto-
rycke", die vooral in do tweede helft der zestiende eeuw in
vollen bloei waren, zooals blijkt uit tal van geschriften, in
dat tijdvak verschenen, en de prijskampen, hier ter stede uitge-
schreven on gestreden, waarbij do onvormoeide Stads-secretaris
en Notaris Jan Van Hout zich niet weinig weerde en uitste-
kende diensten bewees. Trouwens, hij was do eenigo niet onder
Leidens hooggeplaatste personen, die zich in de rij der »Rhe-
trozynen" schaarde, en vooral do »Witte Acoleykens", onder
de zinspreuk »Liefde is \'t fondament", mocht er zich op be-
roemen, tal van regeeringspersonen ondei hare leden te tellen.
En waarlijk, afgezien van het genot dat »de oefeningho
der poo\'terije" aanbood, was het eene daad van staatsmans-
wijsheid dier regenten om tegjnover de macht der tamelijk
heerschzuchtigo predikanten eene andere te stellen, die, even
goed als do kansel, uit het volksleven ontstaan en in dat
leven geworteld was. Die macht was het toonoel, hetzij op
markt en plein, hetzij later in den meer gemak aanbie-
dendon Schouwburg. Waar hot een Jan Jansz. Den Talingh
in het hoofd mocht komen van den predikstoel „Die van den
Gherechte" als >epicurecsche zwijnen" te betitelen, stond een
Van Hout, beter nog oen Picro »Gerechtsbod zijner Stadtoa
Rhederijckerszot", gereed den geestelijken heeren vermaningen
toe to dienen, wolko ten dool haddon: hen naar hot zuiver gees-
telijk domein terug- en van het weroldlijk gebied af te dringen.
Dan ook hier zou het overbekende woord van den epigram-
mendichter Owen, hot: »De tijden verandoren en wij met
hen" blijken waarheid te zijn. De goede dagen van Jan
-ocr page 6-
— 4 —
Dircxz Van Noortsant, »Keiser van de kamer: Lycffdcis\'t
fondament", en Pieter Van Longespée, die dezelfde hooge
betrekking bij do Kamer: »In Lyeifden groejende" vervulde,
waren voorbijgegaan; toen in 1618 en 1 Cl9 de Rederijkers-
kamers, onder bedekte woorden, de mistastingen en gebreken
van de leden der regeeringen begonnen aan te vallen of
aanschouwelijk te maken, en de overheid aanving te be-
grijpen, dat het niet langer mogelijk voor haar was »de
maet te slaen", op welke de »Rhetrozynkens" te dansen had-
don. Eerst scherpe plakkaten, toen hot onthouden van vroeger
verleende gunsten, waren het gevolg van dat begrip, zoodat
de vroeger bloeiende kamers langzamerhand te niet gingen
en het ook hier was:
■»Le combat cessa faute de combattants".
III.
En hoe stond het inmiddels to Leiden met hot toen in-
andere groote steden reeds bloeiende tooneel ?
Ik mort hierop het antwoord schuldig blijven. Wel
schijnt het, dat er voor de stichting van den Schouwburg
reeds oeno vereeniging van acteurs, wellicht leden eener
liefhebberij-komedie, zooals wij hot zouden noemen, bestond,
omdat Van Mieris in zijne beschrijving van Leiden gewaagt
van den tooneelspelcr J. Van Rijndorp, die in 1705 leefde
en in zijn oog den lof verdiende van te zijn»een bezadigde
stedeling, wiens bescheiden gedrag bekend was"; maar hij
voegt- er verder niets bij, dat \'s mans kunstvaardigheid in
het licht doet treden, wellicht, opdat aan do bekende be-
scheidenheid geen nadeel mocht worden toegebracht. In
een ander nameloos geschrift hooren wij van hem gewagen
als van een groot dansmeester, die in zijn leven echter een
-ocr page 7-
— 5 —
zoor verkeerden pas uitvoerde, namelijk: op den dag, toen hij
Juffrouw Van Rijndorp ter vrouwe nam, reden waarom hij
dan ook alweer de bescheidenheid had, zich terug te trekken
in eene andere woning, waar hij weigerde zijne, naar \'t
schijnt vrij boosaardige, wederhelft te Ontvangen. Dit was
echter nog niet het geval in 1704, toen hij zich wendde
tot »de Edel Groot Achtbare Hoeren Die van den Gerechte
der stad Leiden", te kennen gevende, //hoe dat hij Suppliant
op eene reedelijcke conditie seer gaerne met HEd. Groot
Achtb. zoude handelen, nopens het optimmeren ende approprie-
eeten tot een Schouwburg van het leedige erf op de Oude Vest,
alwaar do mouterije is afgebrand, verzoeckende dat HEd. Groot
Achtb. te dien einde eenige favorable conditiën gelieven te
laten opstellen on den Suppliant daarop mondeling te hooren."
Uit eene marginale aanteekening, op dat request gesteld,
blijkt, dat eene commissie uit »den Geregte" met Van Rijn-
dorp »over en wederover" gesproken had, dat do goede
verwachting, die men koesterde, dat de suppliant en de
zijnen zich ook in de toekomst met »allo vereijste modestie
en behoorlijkheid, zooals goede ingezetenen betaamt, zouden
gedragen", de Heeren had doen besluiten, den genoemden
Van Rijndorp, » zijne huysvrouw en kinderen" toe te staan
op don grond der zoo-ovon genoemde mouterij te maken en
behoorlijk te onderhouden »een bequaam gebouw", zooals
de Caart, daarvan gemaakt en aan de Heeren Van den
Geregte vertoond, aanwees; wel beter, maar niet slegter,
hebbende een groot portaal met twee deuren, ofte in twee
gedeoltens openslaande deuren aan het water, ende twee
bijzondere deuren in de steeg, daarnevens aangelegen; »welk
gebouw zoude dienen om aldaar op het tooneel te vertoo-
non ende te spoelen allerhande soorten van zedige, deftige
-ocr page 8-
— 6 —
ende onaanstootelijcke treur- cnde blijspeolcn ende geenc
andere." Verder werd aan de familie Van Rijndorp, «haarluy-
der loven lang gedurende gepermitteerd" die tooneelvertoo-
ningen te doen plaats hebben gedurende «tweemaal drie
maanden in het jaar, te weten: van omtrent de Meysche
kermis voor den tijd van drie maanden; ende van omtrent
de maand October voor gelijke drie maanden. Ende dat op
vier bijzondere dagen in de week, te weten: des Maandags,
Dinsdags, Vrijdags en Saturdags alleen ende op geen andere
daagen als in de kermisvveek, wanneer de geheele week door
gespeeld zal mogen worden". Bovendien zouden do acteurs
drie honderd gulden \'s jaars moeten betalen aan het »Arme
Weesenhuys", te Leiden, en moeten »respecteeren de Hoog-
tijden ende wecken van voorbcreydinge ondc uytdoelinge
van het Nagtmaal, zooals Burgemeesteren zullen oordeelen
te behooren". Die Burgemeesteren behielden zich echter
het recht voor, »om bij opkomonde, gansch ongelukkige
en fatale tijden" het vertoonen van treur- en blijspelen,
ook op anders niet in het verbod begrepen dagen te ver-
bieden en worden door »Die van den gerechte" gemachtigd
om den der stad behoorenden grond van de afgebrande
mouterij aan Van Rijndorp, zonder betaling van kooppen-
ningen of koston, over te dragen; terwijl bovendien voor een
zesetal jaren vrijstelling word verleend van de »ordinarison
extra-ordinaris verponding", die voor het eerst in 1711 over
het pand zou worden omgeslagen. De Edel Groot Acht-
baren gingen nog verder. Zij zoidcn aan Van Rijndorp
eene premie toe van vijf honderd gulden, »eens uyt te tollen"
bij het begin van den opbouw en beloofden, dat zoo lang
hij, zijne vrouw en kindoren in loven waren, aan geeno
andere personen verlof tot het geven van tooneelvoorstel-
-ocr page 9-
lingen zou verleend worden, en ten blijke, hoezeer het hun
ernst was met hunne dus betoonde bewijzen van belang-
stelling, voegden zij er de bepaling bij: dat de bouw van het
huis zoude moeten worden aangevangen »in den voortijd"
van het jaar 1705 en daarmede geregeld moest worden
voortgegaan, waartoe de timmerman Dirk van Soest —
waarschijnlijk de bouwmeester van den nieuwen Schouw-
burg — zich borg moest stellen.
Het is mij niet mogen gelukken, het tijdstip vermeld te
vinden, waarop de Schouwburg voltooid en geopend werd.
Wij vooronderstellen echter, dat dit in de maand October
1705 zal geschied wezen, en dat »Leidens ontzet", van Eei-
nerus Bontius, dat te dien tijde zoozeer in den smaak van
het publiek viel, zal gebruikt zijn, om het Leidsch tooneel
op waardige wijze in te wijden.
Moet ik mij ton deze tot eene gissing bepalen, even
weinig is mij bekend omtrent de innerlijke waarde van het
tooneelgezelschap, dat op den nieuwen Schouwburg de eer-
ste vertooningen gaf. Het eenige licht, daarover ontstoken,
straalt uit een brief zonder dag- of ondcrteekening, waar-
van een afdruk voor mij ligt, en waarin Juffrouw Van Rijn-
dorp, die toen 72 a 73 jaren oud moet geweest zijn, wordt
geschetst als eene vrouw »gerimpolt van weezen, geel van
couleur, hetgeen zij door blanketsel tracht(te) te verbergen",
en van haar verklaard wordt: »Men zegt, dat zij in haar
jeugd een groot actrice is geweest". De briefschrijver be-
toont zich te dien aanzien zeer ongeloovig; maar aangezien
uit geheel dit nameloos, dus niet zeer betrouwbaar ge-
schrift, blijkt van eene zucht tot beleedigen, die niet schroomt
in het huiselijk leven door te dringen om den gehaten per-
soon te treffen, meen ik mij althans op zijne waarheids-
-ocr page 10-
— 8 —
liefde te kunnen verlaten, waar hij doet uitkomen, dat zijn
slachtoffer indertijd eenige reputatie als actrice genoot.
Wij zouden dus van dien brief, welke geacht wordt aan
een tooneeldirecteur geschreven te zijn, verder zwijgen, ware
het niet, dat daarin eenige bijzonderheden voorkomen, welke
het Leidsch tooneel in de achttiende eeuw kenschetsen.
Omtrent Leiden zelf wordt gezegd: »de stad is niet
volkrijk en de gegoedste lieden hebben hunne gezelschappen
of concerten, die zij niet gaarne breeken". De »burger-
man" wordt daarin afgeschilderd als iemand, voor wien de
prijs zoo laag zou moeten gesteld worden, »dat men hem
voor niet liet passeeren",... iets wat natuurlijk te minder
opging, wanneer men bedenkt, dat de Directeur te betalen
had aan de Aruien twee stuyvers en aan de eigenaresse
van den Schouwburg (Juffrouw Van Rijiulotp) drie stuy-
vers van ieder persoon, die de voorstelling bijwoonde;
welke laatste betaling echter tot de helft gereduceerd werd
voor de bezoekers, welke zich met eene staanplaats tevreden
stelden. Om nu te beoordeelen, in hoeverre deze uitkeerin-
gen al dan niet te bezwarend waren voor de ondernemers
van publieke vermakelijkheden, zouden wij niet slechts
de prijzen der plaatsen, maar ook de meerdere of mindere
opkomst moeten in aanmerking nemen,... eene becijfering,
waarvoor ons alweder de maatstaf ontbreekt.
En hiermede is mijne bijdrage ten einde.
«Dunnetjes!" hoor ik uitroepen door iemand, die aan
iets vloeibaars denkt bij het lezen dezer regelen, en ik geef
het hem gewonnen. Hij oofene echter eenig geduld. Bij
een diner gaat immers altijd do soep andere gerechten vooraf.
Leiden, 22 Juli 1875.                       J. M. E. Deucksen.