-ocr page 1-
*>.
:�§�
«ti/,
&*KA >F-
*fW
-r*
r -y\\�^
**&#>/*�
,***.iff^
-ocr page 2-
Y^"\\ 10581
EXLIBKI5
LMRauun cauquERque
-ocr page 3-
fctfv II
-
CHiEDENiS
u-
UTRECHT
\'
--
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE SOCIALISTEN.
I.
-ocr page 6-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000006504942B
0650 4942
-ocr page 7-
^DE SOCIALISTEN.
PERSONEN EN STELSELS.
DOOK
; !
: ]
Mr. H, P. G. QUACK.
E E � S T E DEEL.
AMSTERDAM,
P. N. VAN KAMPEN & ZOON.
1875.
-ocr page 8-
GEDRUKT RIJ DE R0EVKR-KR0BKR-1MKKLS TE AMSTERDAM.
-ocr page 9-
AAN
Jhr. Mr. J. DE BOSCH KEMPER.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
INHOUD
VAN HET
E E R S T E D E E L.
Hoofdstuk I. Inleiding...............    Bladz. 1
«� II. Plato\'s Republiek en het Grieksche Socialisme.       » 22
» III. De Gracchen en liet Romeinsche Socialisme. �       » 40
» IV. De Essee�rs en de eerste Christengemeente.. .        #71
// V. Middeleeuwsch Socialisme .\'.......       u 92
// VI. Duitsch Socialisme ten tijde der Hervorming. .       // 120
n VII. Socialisme onder de Engelsche Puriteineu der
Zeventiende eeuw...........       » 192
" VIII. Socialisme in de Staatsromans......       » 223
» IX. Socialisme der Fransche Achttiende eeuw. . .       , SOS
// X. Verschijnselen van Socialisme in de IVansche
Revolutie..............       « 415
» XI. De Samenzwering van Babeuf.......       «482
ii XII. Sporen van Religieus Socialisme in de Achttiende
eeuw. � De Herrnhutters........       » 530
u XIII. Op den drempel der Negentiende eeuw. � De
Economie en het Socialisme........       # 573
-ocr page 12-
VERBETERINGEN.
�. 25,
regel 20, Antiparus
lees.
Antipater
<> 39,
» 22, toetsen
\'/
onderdeden
. 263,
// 16, Daarna
ii
DaAr
» 270,
// 5, dat
ii
tot
, 284.
» 19, droefheid
ir
stroefheid
, 304,
u 11, geest
H
gunst
u 306,
noot 2, drie deeltjes
ii
vier deeltjes
» 370,
* 2, Pourquoiuaut-il
u
Pourquoi faut-il
ii 377,
» 1, Bougainville
f
Bougainville
. 399,
regel 4, niet een
ff
niet eens
» 402,
* 4, Mellet
II
Mallet.
» 407,
noot 2, in twee deeltjes
ff
in drie deeltjes
» 421
, 2, peur la libert�
ff
pour la libert�
» 430,
regel 13, in \'t leven te roepen
ff
hier te versterken, daarin
\'t leven te roepen
// 526,
, 14, Verd�me
tl
Vend�rae
BERICHT VOOR DEN BINDER.
Bij het innaaien of binden van het Eerste Deel moet de titel v��r
het Ie Stuk vervangen worden door dien bij dit 2° Stuk gevoegd, en
de (wee witte bladzijden achter aan het 1° stuk worden weggesneden.
-ocr page 13-
HOOFDSTUK I.
INLEIDING.
De tijd is gekomen dat een nieuwe poging mag worden
gewaagd om den stroom van liet Socialisme in zijn dwalenden
en kronkelenden loop na te gaan. Die tocht kan de moeite
beloonen. Wij zullen een zeer slechte gids blijken te zijn,
wanneer wij u, die geneigd zijt ons te volgen, niet tot de
meest afwisselende natuurtooneelen en gezichtspunten kunnen
leiden. Het wild door��n groeiend woud: de stilstaande en
moerassige vijver midden in \'t bosch, donker en zwart getint
door de in de lucht rennende wolken: de strijd in het zwerk
tusschen rollende luchtgevaarten die bloedstrepen vertooneu:
de zandige, zonnige heidevlakte met haar onkruid van brem-
struiken : de moeielijk te beklimmen steenachtige bergrug:
en straks het vergezicht naar beneden op \'t dal, waar met
het vallen van den avond zachtroode en lichtblauwe kleuren
zich over alles uitgieten, tinten, die phantastische afmetingen
en evenredigheden geven aan de bestaande lijnen en vor-
men: � zoodat men als in een fata-morgana paleizen en
zuilengangen in de verte meent te zien, en als beleefde men
een herdersidylle, sierlijke groepen van vroolijk voorttredende
reien zich op \'t maatgeluid naar gindschen Griekschen tempel
waant te zien spoeden: � dat alles kunnen wij voor uw
oogen laten ontrollen, terwijl dicht bij ons de wateren blijven
ruischen van die oude gevaarlijke en verleidelijke rivier.
1
-ocr page 14-
2
Zijn de teugen van dat water nog altijd even bedwelmend,
geven zij nog altijd die eigenaardige dronkenschap?
Men zou het haast gaan betwijfelen; want � om alle
beeldspraak te laten varen � er zijn thans vele achtbare
deftige geleerden, ingetogen karakters, die onder ��n of ande-
ren vorm zich den naam van Socialisten soms laten welgevallen.
Het Engeland van den jare 1850 hoorde met eenige verba-
zing, dat een van zijn edelste mannen, Maurice, omgeven door
een stoet van vrienden, waaronder men Charles Kingsley,
riiidlow, Hughes en den lateren markies van Ripon opmerkte,
openlijk zich gingen noemen Christen-Socialisten. En in de
drie laatste jaren zien wij telkens in de maanden September
of Octobi�, midden in \'t hart van Duitschland, te Eiseuach
onder aan den Wartburg, een congres vergaderen, bestaande
uit de beste jonge Economisten uit het Nieuwe Rijk, een
Engel, Brentano, Schmoller, Wagner, Held, Von Scheel en
zooveel anderen, die zelfs met zekere affectatie een naam voe-
ren, hun door \'t publiek geschonken, den naam van Katheder-
Socialisten. Het schijnt dus werkelijk dat dit woord Socialisme
niet meer all��n smaad aanduidt, dat er toenadering kan ko-
men tusschen Economisten en Socialisten.
Trouwens, de Politieke Economie had zelve daartoe aanleiding
gegeven. De opvolgers der voortreffelijke mannen, die het gebouw
der Politieke Economie op zijn grondslagen vestigden, hadden
niet altijd den onbevangen blik van den grooten meester Adam
Smith, niet altijd het diepe inzicht van een Ricardo weten na te
volgen; zij waren gaan voortwerken op enkele weinige gegevens
en hadden hei. gebouw der Economie iets bekrompens, iets
onwaars gegeven. Vooral sommige Fransen e meesters hadden
deze ��nzijdigheid tot uiterste consequenti�n doorgevoerd.
Reeds J. B. Say gaf het voorbeeld, Charles Dunoyer was
gevolgd met zijn zoo dikwijls gladgepolijste oppervlakkig»
-ocr page 15-
s
heden, totdat Bastiat in zijn Harmonies Economiques vooral
geverniste schilderijen leverde en er zijn werk van maakte om
alle harde toestanden te //embelliseeren." Met een schitte-
rende rhetorica werd de wetenschap der staathuishoudkunde
vervalscht in het belang der bezitters. Tn de school der Eco-
nomie was alles optimisme, behalve all��n de wanklank van
de leer van Malthus, met welke leer men het echter niet te
nauw nam. Uit de eigen reien der Economisten zelven wa-
ren tegen zulke voorstellingen bij tijd en wijlen protesten
aangeteekend. Bekend is de scherpe bladzijde van \') Eriedrich
List uit zijn werk : r/das Nationale System der Politische Oeko-
nomie." Zelden is onbarmhartiger kritiek op een auteur uit-
geoefend, zelden een boek meer aan flarden gescheurd, dan hier
met de hoofdstukken van J. B. Say werd gedaan. List
toonde zoo duidelijk mogelijk aan, dat men zich niet moest ver-
beelden, dat door dit vormenspel van Say, met al die schijn-
baar eenvoudige begrippen, werkelijk het vraagstuk der maat-
schappij werd opgehelderd. En wat List in Duitschland deed,
had Sismondi in Frankrijk reeds vroeger uitgesproken. Hij
wees juist op het geweldig uit��nloopen der verschillende
belangen, dat door de mannen der school werd miskend. //Wat
is het geval?" � zeide hij � //de arbeider vraagt voedsel om
te leven, de patroon vraagt arbeid om te winnen" 4). De
optimistische toon mocht dus niet alleen worden gehoord:
er was geen harmonie mogelijk, wanneer op zulk een wijze
de drijfveeren van de productie onder de menschen verschilden.
De Economie deed voorts verkeerd � zoo vervolgde hij �-
\') Friedrich List, Gesammelte Schriften, herausgegeben von L. Ha�sser.
Dritter Theil. 1851. Pag. 341.
s) Zie Nouveaux Principes d\'Economie Politique, par J. C. L. Simonde
de Sismondi. Paris, 1S27. I. 91. � voorts voor de twpe volgende ci-
tsten: II. p. 140 en 364.
1*
-ocr page 16-
4
om alleen op de productie\' ie letten. // Wanneer meii tot oog-
merk der maatschappij slechts neemt de vermeerdering van
rijkdom, komt men er toe om het doel aan de middelen op te
offeren. Men verkrijgt grootere productie, maar men koopt ze
ten koste van meer bevolking en ellende: men vervaardigt
schoonere weefsels in de fabrieken, maar men kleedt de ar-
beiders die ze bewerken met grovere stoften.... Wanneer men de
economisten hoort redetwisten, zou men meenen dat de mensch zich
tot een maatschappij heeft vereenigd, niet om zijn geluk te ver-
zekeren en te bevestigen, maar om tot lageren prijs metalen
knoopen of katoentjes te produceeren." Wel is waar Sismondi
wist niet veel raad te schaften: \'/Ik beken het, na aange-
toond te hebben, waar volgens mijn inzicht het beginsel en
aan welke zijde de rechtvaardigheid was, gevoel ik niet de kracht
te hebben om de lijnen van uitvoering te trekken. De ver-
deeling
der krachten van den arbeid tusschen hen, die ter
voortbrenging medewerken, schijnt mij vol gebreken: maar
bijna boven mensclielijke krachten komt het mij voor een
toestand van \'t eigendom te ontwerpen, die geheel verschillend
is van den toestand door de tijden ons gegeven.\'\'1 Hij ver-
twijfelde : maar door zijn stoot was gebleken dat theoretisch
het gebouw der Economie eenigszins wankel stond.
En wat de theorie soms vermoedde, bewees de ondervinding
der feiten om ons heen. Een halve eeuw ongeveer was
nu de Economie in aanzien, haar beginselen waren zooveel
doenlijk in toepassing gebracht. En als van zelf drong de
vraag zich op, of het resultaat dier beginselen in onze tegen-
woordige maatschappij zoozeer de sympathie verdiende. En
men kwam bij zulk een onderzoek tot ontmoedigende ant-
woorden. Vooral in Engeland werd de vraag gedaan, na de toe-
passing van den stoom op de fabrieken, na het bouwen der
spoorwegen en na het, afschaften der beschermende wetten. En
-ocr page 17-
ecu lawcett was eerlijk genoeg te bekennen dat dit alles voor
de groote massa niet veel geholpen had \'). \'/Iedere opgave van
de laatste drie maanden der tabellen van het Handelsministerie
wijst op een vermeerdering van in- en uitvoer; toch blijft voor
de meerderheid van ons volk de harde worsteling voor bet
bestaan dezelfde, en het is geen onaanzienlijke minderheid die
in morsige ellende en verlagende armoede leeft." � "De pro-
dnctie is boven de meest hooggespannen verwachting gerezen,
tocli schijnt voor den arbeider de dag om liet ��ns ruim
en volop te hebben zoo ver verwijderd als ooit te voren, en
in de ellendige woningen wordt een even hardnekkige strijd als
vroeger tegen behoefte en gebrek gestreden. Een diep wan-
trouwen is zoo ontstaan tegen de mndaraenteele beginselen waarop
de maatschappij is gebouwd". -� De tegenstelling van het heer-
lijk schoone resultaat der productie en de betrekkelijk geringe
vorderingen in de verdeeling der welvaart onder de leden der
maatschappij kwam vooral uit bij het bezien der schoonste
algemeene tentoonstelling, die het Europa der XlXe eeuw
heeft gezien, die van Parijs in 1867. De industrie van
Europa was tot het hoogste toppunt gekomen. Toen Michel
Chevalier v��r de verslagen der Juries over de waarde der
voortbrengselen zijne zoo breede inleiding schreef, een mees-
terstuk van heldere nauwkeurige uiteenzetting van den voor-
uitgang op het gebied der industrie, toen scheen het den
lezers soms toe alsof Europa niet veel meer op dit gebied had
te doen, alsof het verre Westen en het verwijderd Oosten nu
aan de beurt zouden zijn : � de meesten waren in een stemming
om zich illusies te maken; maar bij niet weinigen kwam de uit-
roeping op de lippen : "ie productie is uitstekend: maar hoe
\') Zie Essays and Lectures on Social and Political Subjccts, bij
Henry Fawcett and Millicent Qarrett Fawcett. 1872. p. 4�S,
-ocr page 18-
ft
staat het met den producent?" En men behoefde niet zeer
diep het onderzoek voort te zetten, om tot de slotsom te
komen dat de arbeider zelf het minste aandeel had aan al die
weelde, waarop de door hem voortgebrachte heerlijkheden
wezen.
Inderdaad leverde de blik op de groote maatschappij een
ander schouwspel op dan de handboeken der Economie voortoo-
verden, die geregeld sloten met een apologie en apotheose
der XTXe eeuw. Er waren breede slagschaduwen te zien op
het veld onzer maatschappelijke welvaart. Geen krimp aan
tegenstrijdigheden werd waargenomen. Met de stijgende pro-
ductiviteit had het aandeel van den arbeider in het tot stand
gebrachte moeten stijgen: arbeidsloon moest arbeidsvrucht zijn,
volgens de schoone uitspraak van den Mecklenburger con-
servatieven economist von Th�nen; en integendeel, de loonen
schenen, hoe schooner en talrijker de producten werden,
nog te dalen. Meer en meer scheen daarenboven voor den arbei-
der het gevoel van vreugde, van vroolijkheid onder den arbeid
verbannen te worden. De oorzaken daarvan waren hoofdzakelijk
de volgende. Yooreerst was alle rust weggenomen, om-
dat het gevoel van zekerheid van bestaansmiddelen in de toe-
komst verdwenen was \'). Michel Chevalier had het vroeger
snijdend uitgesproken: dans la condition actuelle de l\'indus-
trie poiut de lendemain assur�. Als er crisis kwam, of als
de concurrentie het eischte, werd het loon verminderd of ont-
houden: men had geen zekerheid, geen stevigheid voor vol-
gende dagen: alles was precair, wisselend en wisselvallig.
Daarmede verwant was dan het bittere gevoel dat de verantwoorde-
\') Hermaan ziet in die rastheid der toekomst juist het onderscheid
der wel<»estelden en onbemiddelden. Zie Staatswirt.hschaftl. Untersuchun-
gen, 2e Edit. 1870, p. 1.
-ocr page 19-
7
lijkheid voor eigen materieel verderf of geluk verplaatst was.
Was men arbeider in de groote industrie, dan hing men toch
eigenlijk af van de conjunctuur van de beurs. Daalden de
prijzen van het artikel, zoo stond men zonder werk. Men
kon het niet helpen, of men werk had of niet, of het loon
steeg of verminderde. De suikermarkt daalde in Londen:
tluks werden de suikerjongens in onze steden op straat gezet.
En dat alles werd in de hand gewerkt door de onpersoon-
lijke verhouding tusschen patroon en arbeiders. Vroeger kende
de meester zijn gezellen, zijn knechts: -� maar sinds het
allengs verdwijnen der kleine bazen, sinds het samentrekken
der zaken tot zeer groote ondernemingen, waren de takken van
nijverheid gekomen onder de heerschappij der naamlooze ven-
nootschappen. De arbeiders hadden nu te doen met direc-
teuren van maatschappijen. En uit den aard der zaak weet zulk
een directeur niet eens, wie op de onderste trappen van zijn
zaak werken. Voor hem zijn het cijfers van werkkracht,
geen personen. En die scheiding tusschen patroon en ar-
beiders dreigt steeds grooter te worden. � Ziedaar slechts
enkele verschijnsels, allen gevolgen van het streven om de
productie zoo groot mogelijk te maken en tot den geringst mo-
gelijken prijs voort te brengen. De groote zorg voor do
consumenten had uitgewerkt dat de toestand der producenten
in de schaduw werd gelaten.
De economische wetenschap zelve en het schouwspel, dat
wij om ons heen zagen, gaven dus beide aan de hand dat
sommige grieven der kSocialisten tegen de Politieke Economie
betrekkelijk gerechtvaardigd waren.
Drie begripswijzigingen zijn nu als het ware de brug ge-
weest om tot een nadere en meer wetenschappelijke beschouwing
van het Socialisme over te gaan. Zij betreffen 1° een andere
opvatting van het begrip: arbeid (arbeidsvermogen), 2° een
-ocr page 20-
8
betere waardeering van het gemeenschapsgevoel, en 3° een
herziening van liet laissez-faire beginsel.
I. Het hoofdstuk van den arbeid werd vooral nader getoetst.
Het stelsel van de Economie, ontwikkeld volgens de begrippen
der vroegere abstracte leer, liep noodzakelijk hierop uit dat
arbeid een koopwaar was. Een productieve kracht, die als een
handelsartikel op de markt kwam, en die als zoodanig viel
onder de wetten van vraag en aanbod. Onverschillig werd
z�� de menschelijke persoonlijkheid, waarin de productieve
kracht stak: de arbeid werd geheel en al afgescheiden van
den persoon: \'t werd als \'t ware een gegeven buiten den
mensch om. Een arbeidersbevolking werd op die wijze
slechts een uitzetbare of in te krimpen massa van productieve
krachten. Vrouwen en kinderen werden weldra ook hierbij ge-
rekend; want ook zij hadden lichaamskracht te verkoopen, en
waar de machine juist niet den sterken arm van den man
noodig had, konden zij dienst doen. Zij behoorden dan tot
de categorie der onrijpe arbeidskrachten, die als zoodanig min-
der waarde hadden. En te zamen - - rijpe en onrijpe arbeids-
krachten � worden zij de proletari�rs onzer maatschappij. Zij
allen stonden nu onder de theorie van het contract, het ware
maatschappelijk contract, waarvan Rousseau nog niet had
gesproken. De vraag- en aanbodsleer werd er ten volle op toe-
gepast : dezelfde wet, die den prijs van het koorn bepaalde,
wees ook den prijs van den arbeid aan. Wel waren er eenige
tegenwerpingen te maken. Het graan kon vrij onder
die wet worden gebracht, omdat, als de waarde hier of daar
boven of beneden het gewone peil stond, het zeer gemakke-
lijk van de ��ne plaats naar de andere kon worden vervoerd.
Een vaste marktprijs van dat koorn was dus mogelijk.
Maar de arbeiders met hun huisgezinnen waren niet zoo licht
van het ��ne gewest naar liet andere te brengen. De zui-
-ocr page 21-
9
vere theorie leerde dit reeds, en de ervaring voegde er liet vol-
gende aan toe: te weten, dat juist wegens die betrekkelijke
onbeweegbaarheid van den arbeidersstand de prijs van den
arbeid in den regel werd bepaald door de minieme som, noo-
dig om op de plaats waar men woonde te blijven leven. Met
de broodprijzen -� men zag het � wisselden overal de loo-
nen, die niet anders werden dan kosten van onderhoud. Niet-
tegenstaande deze bezwaren hielden de Economisten zich vast
aan hunne wet: op den prijs van den arbeid werd de vraag- en
aanbodsleer, de quantitatieve verhouding tusschen die twee
machten, steeds toegepast.
Maar de nieuwe beschouwing, de diepere opvatting leerde
dat arbeid niet all��n een zaak is, niet all��n een koopwaar, die
als zoodanig op de markt komt \'). Arbeid is een stuk van het
menschelijk leven, een levensniting van een vrije persoonlijk-
heid : arbeid mag niet worden afgezonderd van den persoon. Wil
men arbeid bij fictie een koopwaar noemen, dan is het in allen
geval een koopwaar van zeer bijzonderen aard, met eigen levens-
voorwaarden en beginsel. Wat den arbeid van elke koopwaar on-
derscheidt is zijn onafscheidbaarheid van den persoon des ver-
koopers. Wat den arbeider van alle verkoopers van andere
koopwaren doet verschillen is zijne armoede Hij moet leven,
dus tot eiken prijs zijn koopwaar van de hand doen. De
patroon kan desnoods wachten, totdat er andere arbeidskrach-
ten op komen dagen, die voor nog minder hun waar willen
afstaan: maar de arbeider kan niet wachten. Zijn gezin moet
leven. De questie wordt dus voor den arbeider in dezen vorm
gewijzigd, of bij een geforceerden verkoop dezelfde prijzen
kunnen bedongen worden als bij een vrij willigen verkoop. En
\') Zie Stanley Jevons, The theory of Political Economy, 1871. p. 256,
en Brentano, Die Arbeitergilden der Gegenwart. II. p. 6 seqq.
-ocr page 22-
KI
het antwoord op deze vraag kon niet dubbelzinnig zijn : de
prijzen van goederen in zulke omstandigheden onder den hamer
gekomen wezen het uit. Zulk een toestand bracht nu wer-
kelijk dikwijls de arbeiders tot wanhoop. Te meer, omdat de
overtuiging levendiger werd, dat van de drie agenten der pro-
ductie: de eigenaar van \'t land, die van het kapitaalsvermogen,
en die van de arbeiderskracht, toch eigenlijk de arbeider all��n
een waarachtig offar bracht \'). Hij gaf iets dat hem moeite
kostte; de kapitalist behoefde zich slechts iets minder te ont-
zeggen. En dat oft\'er, dat dus zoo nauw samenhing met zijn
persoon, hoe slecht werd het vergolden ! De producent scheen
slechts daar te zijn ter wille van het product.
II. Tegelijk met de nieuwere opvatting van het begrip
arbeid brak nu een betere waardeering door van liet gemeen-
schapsgevoel in economische vraagstukken. Langen tijd duur-
de het voordat dit element naast het individueele motief in
de wetenschap der economie zich heeft weten te doen gelden.
Bij de oude Economisten werd alles teruggebracht tot een
verstandig ego�sme. De particuliere werkkring van een ieder
was en bleef de hoofdzaak. In concurrentie met elkander
werkten en botsten privaat-belangen. Eerst veel later werd
begrepen, dat ego�sme en concurrentie der individuen in het
economische niet alles kunnen doen, dat zij niet alle economi-
sche behoeften kunnen bevredigen. Er werken nog andere
krachten in de maatschappij, en deze is meer dan een optelsom
van individuen. Reeds een blik op het huisgezin deed dien
anderen machtigen factor opmerken: het gemeenschapsge-
voel. En sinds eenigen tijd heeft men dan ook aan dat
tweede element een plaats ingeruimd ter zijde van het ego�s-
\') Zie daarover H. Roesier, Ueber die Grundlehren der von Adam Smitli
begriindeteu Volkswirlhscliafts�ieorie, zweite Auflage. 1871. p. 114.
-ocr page 23-
11
me. Naast den individueelen particulieren werkkring, waarbij
allerlei particuliere kringen door de verdeeling van arbeid
elkander elk uit hun eigen standpunt helpen, aanvullen en
bestrijden, staat de sociale vorm, waarbij men zijn midde-
len bewust bij elkander voegt om te zamen ��n doel na te
jagen, waarbij men vooral op den voorgrond stelt, dat het
leven hier op aarde een samenleven en samenwerken is. De
zelfverloochenende drijfveeren, die het heil der anderen in de
eerste plaats bedoelen, komen hier te pas. Men gevoelt dat
het hoogste geluk daarin bestaat, zegen aan anderen te geven.
Dat samenzijn, dat samengaan, dat samenwerken was nu wer-
kelijk, toen men er meer de oogen op leerde vestigen, overal
in de maatschappij zichtbaar. Soms was het ontstaan uit ge-
meenschappelijke onderdrukking, elders was het een uiting van
een gevoel van broederschap. Men wist dat men te zamen be-
hoorde, dat associatie minstens even gewettigd was als con-
currentie. De standen, die anders zoo scherp van elkander
werden afgescheiden, wanneer het ego�sme de hefboom bleef,
moesten gevoelen dat haar doen en werken van beslissenden
invloed op elkanders lot was, daar allen van elkander afhan-
kelijk blijven. Alle klassen moesten begrijpen dat zij voor
elkander verantwoordelijk waren. Onze tijd heeft nu dat
communauteitsgevoel bijzonder wakker geschud. De band van
gemeenschap wordt sterker gevoeld: er wordt begrepen dat
de overige burgers v��r- of tegenspoed lijden, wanneer ��n
van hen v��r- of tegenspoed ondervindt. In de vroegere eco-
nomische levensbeschouwing werd dit waarlijk niet gevoeld.
Te goeder trouw zorgde men alleen voor zich zelven, al moes-
ten de anderen daardoor aan \'t verderf ten prooi worden ge-
geven. Men deelde in de praktijk geheel en al de zienswijze
van den machine-fabi�ekant Nasmyth. Voor de koninklijke
commissie, belast met het onderzoek naar de trades-unions,
-ocr page 24-
12
werd ook bij geroepen. Hij verdedigde daar de meening, dat
liet voor den fabriekant wenschelijk was, dat er een groote
massa arbeiders waren die om werk verlegen zijn, en deelde te-
vens mede, dat hij in "t bijzonder groote winsten had behaald
door volwassen arbeiders te ontslaan en in bun plaats nog pas
beginnende knapen te nemen. Toen men hem vroeg, of\' hij
wel eens daarover had nagedacht, wat uit zulke ontslagen
arbeiders en hun gezinnen z�� moest worden, zeide hij deze
woorden : //Ik weet dat niet, maar ik zou het aan de natuur-
lij ke werkingen der maatschappij zelve overlaten." \') Welnu,
zulke gedachten en uitspraken, die vroeger algemeen gangbaar
waren, zullen nu allengs een zeldzaamheid worden. Wil men
het onderscheid in dit opzicht tusschen het verledene en het
heden nog eens scherp begrensd zien uitkomen, dan lette men
op de Engelsche landbouwtoestanden. Vroeger, wanneer men
die toestanden besprak in de handboeken der economie, twi-tte
men slechts hierover, of landbouw in het groot of landbouw
in het klein te verkiezen was: men vergeleek dan Frankrijk
met Engeland, en kwam tot het resultaat dat de productie,
het resultaat in quantiteiten graan en vee, bij de zoogenaamde
groote en kleine cultuur ongeveer dezelfde hoogte bereikte.
Men hield zich dus eenvoudig bezig met de ossen en mudden
haver. Doch men vergat daarbij in Engeland eeus op de ar-
beiders, die aan den landbouw bezig waren, de aandacht te
vestigen. Eerst sinds 1866 en 1867 � door den drang van
het sociale idee � heeft men het gaan doen, en allerlei don-
kere tooneelen zijn aan het licht gekomen: loonen van 9 a 10
shillings in de week, totaal gebrek aan arbeidershuisjes,
omdat de landheer dan te veel aan de armenwet moet betalen,
) Zie Brentano, Arbcitergilden, enz. II, p. 165,
-ocr page 25-
ia
voortwoekeren van het nomadisch //#a»#,,-systeem \'). Sinds heeft
men de questie tusschen //grande et petite culture" nog uit
een ander oogpunt gaan bezien. � Eu onze tijd heeft dan ook
de vormen en uitingen van dit sociale idee bij uitstek gaan
ontwikkelen. Wie denkt niet aan de corporaties (trades unions),
en aan geheel de uitbreiding van het co�peratie-idee, met haar
winkelvereenigingeu en productieve genootschappen ? Zij zijn
de draden te noemen van een goed socialisme, ingeweven in
het maatschappelijk weefsel *).
III. In de derde plaats werd in de leer der staathuishoud-
kunde herzien het begrip: laissez faire, laissez passer *). De
vroegere economische beschouwing was gevestigd op het meest
absolute begrip van vrijheid. Eerst allengs begon men in te
zien dat absolute vrijheid niets beteekende voor hen, die geen
middelen hadden om van die vrijheid gebruik te maken.
Wanneer de uitrusting der natuurgoederen, met inbegrip der
kapitaalvermogens, reeds aan enkele weinigen was toebedeeld,
hadden de anderen niet veel aan een heilgroet, die hun kwam
zeggen: concurreert in volkomen vrijheid. � Vrijheid werd op
die wijze in hoofdzaak een vrijheid voor de rijken, of, waar
men het begrip in toepassing zag gebracht door de uiet-be-
zittenden, daar herhaalde zich de geschiedenis van de ijzeren
en aarden pot: zij gingen te zamen op weg, weldra werd de
aarden pot te gruizel gebroken. Laat in ongestoorde vrijheid
tegen elkander concurreeren en strijden de kleine legerbenden
tegen de groote troepenmassa\'s, en de groote bataillons zullen het
winnen. Zoo wonnen het overal de groote kapitalen. Het
laissez faire of vrijheidsbeginsel liep in de praktijk zoo uit
\') Zie Fawcett, Essays and lectures. 1872. p. 164 seq,
s) Zie Schaffle, Kapitalismus und Socialismus, 1870, p. 459,
3) Zie vooral J. E. Cairnes, Essays on Polit.ienl Economy, theoretienl
and applicd. 1S73. p. 232 seq.
-ocr page 26-
14
op overmacht van de door de geschiedenis (het verleden)
ontwikkelde bezitsverhoudingen ten nadeele van den arbeid die
niets bezat, en op overmacht van het groot-bezit op het
klein-bezit.
Daarom kwam uit economische begrippen langzamerhand
het denkbeeld op. of er niet iets meer te doen was dan altijd
het begrip van negatieve vrijheid, van laissez-faire, op den
voorgrond te stellen : of niet de voorwaarden van het bestaan en
van den strijd der economische belangen beter moesten worden
afgebakend. Op twee punten of questi�n zag men dan ook
allengs de aandacht der verschillende landen zich vestigen:
of er niet perken waren te stellen aan de heerschappij der
groote kapitalen, zoo als die in de naamlooze vennootschap-
pen vooral zich had weten te vestigen: en of het zoogenaamde
kleine bezit, het belang der kleinere handwerksbazen niet
eenigszins meer moest worden verzekerd en beveiligd ? En
daarbij werd dan ook wel degelijk ter harte genomen het
vraagstuk, wat men zou kunnen doen, om den arbeidersstand
weder tot een gezond lid van de menschelijke maatschappij te
maken. Met andere woorden, men begon het vormend be-
ginsel der staathuishoudkunde te eerbiedigen en te waardeeren.
Een economist moest meer kunnen doen, dan zich te ont-
houden en eenvoudig de armen over elkander te kruisen: wel
degelijk behoorde tot zijn taak een beschutting der econo-
misch zwakkeren tegenover de sterkeren. Economie was � zoo
redeneerde men nu � een kunst. Haar taak was niet en-
kel verklaren, maar ook helpen. De vorige opvatting ging
bijkans all��n uit van het begrip dat er vaste natuurwetten
in het economische, leven der volken waren, natuurwetten
waaraan niet te veranderen viel, die onder alle hemelstre-
ken dezelfde bleven. Doch de fout was, dat men op die wijze
voor werk der natuur hield, wat veeltijds slechts werk der
-ocr page 27-
15
geschiedenis was: men durfde dan niet veranderen, terwijl
het menschenwerk juist wijziging en hervorming toelaat. Reeds
daarom moest Economie een kunst, een remedie zijn, omdat er
in de maatschappij niet ��n economische wil is, omdat de
maatschappij bestaat uit een groepeering van bezitters van ge-
deeltens en gedeeltentjes, die ieder hun eigen beschouwing en
inzicht op het terrein van productie en bevrediging der be-
hoeften hebben. Zij moeten een zekere, leiding gevoelen.
Niet uitsluitend op den weg van beneden naar boven, de na-
tuurgroei, maar ook op de hand, die van boven af de rich-
ting aanwijst, moet gelet worden. Dit vormend element nu
der Economie was dus geheel en al verwant aan kunst, het
leidde tot organisati�n, waarbij het begrip van laissez-faire op
den achtergrond geraakte. Tegen het technische, zelfs het
artificieele, was bij zulk een nieuwe beschouwing geen volstrekt
bezwaar. Dit alles viel samen met een eenigszins breeder op-
vatting van het Staatsbegrip, dat tot nu toe ook veel te veel
alleen van de negatieve zijde was beschouwd en behandeld. Een
positief ingrijpen van den Staat in sommige economische
vraagstukken werd nu wel degelijk geleerd. Men moest zich
losmaken van het denkbeeld, dat inmenging van den Staat
op het terrein der Economie op zich zelf onmiddelijk reeds scha-
delijk werkte: men moest niet alles willen overlaten aan de kracht
der publieke opinie, of aan het beginsel van //self-help", zoo als
de Manchesterschool wilde. Wel is waar zijn allen het er
over eens dat de interventie van den Staat voorzichtig moet
worden gebruikt: het is een sterke medicijn die soms nadee-
lige gevolgen achterlaat, en die waarlijk niet te veel moet
worden gebruikt; absolute grenzen der staatsmacht zijn hier
niet te geven; all��n de omstandigheden kunnen in elk bij �
zonder geval bepalen, of en in welke mate de Staat hande-
lend moet optreden, � maar dit stond vast: aan de nega-
-ocr page 28-
16
tieve beschouwing zoowel van Staat als van vrijheid werd de
rug toegekeerd.
Door deze drie begripswijzigingen naderden nu de Econo-
misten het terrein door de Socialisten ingenomen.
Van de denkbeelden, door sommige Socialisten over de arbei-
dersquestie, over het sociale idee en het begrip van solida-
riteit, over organisatie van eenige elementen geuit, werd in de
Economie weder kennis genomen.
Dit acht geven op sommige theorie�n der Socialisten werd
met des te grooter ijver voortgezet, naarmate ook de Eco-
nomie begreep dat zij niet meer kon volstaan met het voor-
dragen en toepassen van enkele stellingen. Indien die stellin-
gen iets wilden beteekenen, dan moesten zij voortvloeien uit
een algemeene beschouwing der menschelijke maatschappij, lu
dat verband met de leer der maatschappij moesten die waar-
heden telkens kunnen worden teruggebracht: door dit verband
moest zij eerst haar kleur en vorm ontvangen. Met andere
woorden, elk Economist heeft langzamerhand begrepen dat zijn
wetenschap als uitgangspunt, als basis vorderde de leer,
die men nu ��nmaal -- zij het met een zonderling ge-
bouwden naam � noemt de Sociologie. Het is van het
hoogste belang, zoo erkennen tegenwoordig alle wetenschappe*
lijke beoefenaars der staathuishoudkunde, de Sociologie goed
te bewerken. De vraag of de samenleving der menschen rust
op \'t eigendom, dan wel op de verhoudingen der menschen on-
derling, kan geen onverschillige zaak zijn. Het beginsel dat
de groep der familie als ��nheid van alle betrekkingen wordt
gesteld in plaats van het individu, den enkelen mensch, moet
noodzakelijkerwijze een gansch andere plooi aan onze verdere
economische opvattingen geven. Sinds nu Auguste Comte in
breede trekken voor het eerst die Sociologie schetste, is men,
wat scherpte van begrenzing en nauwkeurigheid van d�tails betreft,
-ocr page 29-
17
nog niet zeer ver gevorderd. De namen der beoefenaars kun-
nen hier geteld worden. In Frankrijk heeft Le Play �u zijn
R�fornie Sociale kostbare bijdragen gegeven: Lorenz Stein
heeft wat Duitschland aangaat nieuwe, niet altijd juiste gezichts-
punten geopend: de Belg Qu�telet heeft in zijn Physique So-
ciale een schoon programma en fragment geleverd : slechts Enge-
land, zich aansluitende aan en tegelijk weerleggende vroegere
studi�n van Bentham, later van Buckle, heeft in onze jaren
werkelijk flinke stappen gezet op het terrein der Sociologie.
Van verschillende zijden uitgaande, hebben in dat Engeland
� om slechts een tweetal namen te noemen - Maurice en
Herbert Spencer in de laatste jaren die wetenschap wat nader
aan haar einddoel gebracht. Bij Maurice is hoofdzaak de
samenhang, de groepeering der Maatschappij. Hij verduide-
lijkte in zijn //Social Morality", helderder dan v��r hem was
gedaan, dat het menschdom nimmer als een massa van ��n-
heden en atomen mocht worden beschouwd: dat de menschen
ook in hun verhoudingen en betrekkingen niet iets te kiezen
hadden, maar dadelijk een band vonden, den familieband, en dat
uit het bestaan van dien band zooveel kon worden verklaard : dat wij
dus altijd te doen hadden met een samenhangende bewerktuigde
maatschappij. Als onder de gouddelvers van Californi� zich iets
vormt wat wij maatschappij noemen, dan komen dadelijk die
oude verhoudingen en vormen van samenhang aan den dag. Her-
bert Spencer op zijn beurt wees in zijn boek: //The Study of
Sociology" � waarin hij wel is waar meer een methode gaf om de
Sociologie goed te bestudeeren, maar onder het uiteenzetten dei-
methode de regelen der wetenschap zelve toch telkens besprak, �
vooral op de vervorming en ontwikkeling der maatschappij. De
altijddurende golvingen en stroomen op de oppervlakte werden
door hem bespied. Hij is de man die de wet der evolutie op
de maatschappij gaat toepassen, en nu het tempo van die eeuwige
2
-ocr page 30-
18
wisseling poogt (e bepalen. Hij wijst aan hoe die evolutie uit
den aard der zaak een zeer langzame moet zijn, en hoe de men-
schen te zorgen hebben, niet door straffe strengheid hunner bepa-
lingen of door het onsamenhangende hunner maatregelen die evo-
lutie te stremmen. Op het gecompliceerde van al de verschijnselen,
die op de wisselende oppervlakte der maatschappij zich voordoen,
wordt door hem de aandacht gevestigd, en de plasticiteit der
vormen van die verschijnselen goed omschreven. Vooral wordt
door hem de waarheid duidelijk gemaakt, dat op het veld der
maatschappij elke groei van iets nieuws een vernietiging van
iets ouds onderstelt, en dat men zich in een eeuwige vormver-
wisseling bevindt. Elke maatregel, dien wij nemen met het oog-
merk om een doel te verwerkelijken, is een uitgangspunt van
andere feiten, die wij niet voorzagen. Die in een metalen
plaat een bult opmerkt, en ze met zijn hamer zoekt te e�e-
nen, veroorzaakt door den hamerslag op andere punten der
plaat nieuwe oneffenheden. En Spencer, die beschouwing tot
haar consequentie�n leidende, poogt ons te vervullen met zin en
vatbaarheid om in de maatschappij alles kalm en rustig op te
nemen: hij wil een gevoel van placiditeit opwekken, dat in onze
oogen dikwijls met scepticisme en fatalisme nauw is verwant.
Dit staat echter vast, dat ook de Economisten beginnen
te begrijpen, dat zonder een ijverige studie der Sociologie bun
eigen wetenschap min of meer in de lucht hangt, en als van
zelven kwamen nu de constructies der Socialisten hun bij zulk
een onderzoek als te gemoel. Die stelsels zou men dikwijls
kunnen noemen de droomen van phantasten over Sociologie.
Maar het is goed ook de illusies, ook de hersenschimmen
der menschen op dit gebied te kennen: vooral daar al deze
weefsels of spinnewebben meestal, zij het in de grilligste
en soms ruwste vormen, een denkbeeld omringen, waar-
van ook de Economisten van dezen tijd een hefboom zoeken
-ocr page 31-
19
te maken, te weten dat elk particulier bezit tevens een bezit
ten dienste van anderen moet worden. Een ieder exploiteere
zijn eigen bezit en goederen zooveel als hij maar kan, maar
hij overwege dat hij \'t ook moet doen ter wille van anderen.
Dit alles nu in aanmerking nemende, op dit alles lettende,
is men er toe gekomen in onzen tijd de positie der Socialisten
eenigszins beter te begrijpen.
Een man die in zooveel opzichten aan onze eeuw lessen
heeft uitgedeeld, heeft ook hier een voorbeeld gegeven: ik
bedoel Goethe.
Daaris misschien geen boek van Goethe dat voor onzen tijd merk-
waardiger is dan zijn Wilhelm Meister, en vooral daarvan de
Wanderjahre. Men herinnert zich dat die Wanderjahre de
opvoeding van een man door en in de wereld behelzen. Daar-
voor laat de dichter nu zijn romauheld zwerven en reizen �
geen drie dagen mag hij uit eigen beweging ergens vast ver-
toeven � en laat hij hem in allerlei combinaties en toonee-
len verwijlen. Doch let wel op, overal waar Meister toeft en
droomt en peinst, dringt zich naast de oude trits der vroegere
godheden, het Ware, het Schoone en het Goede, een nieuwe
godheid, een nieuw beginsel naar voren: het Nuttige; het
nuttige, voorzoover het door arbeid en vlijt wordt tot stand
gebracht. Het was alsof Goethe de opkomst gevoelde van die
nieuwe macht der XIXde eeuw, de Industrie, en alsof hij
voor zijn held dit nieuwe feit wilde idealiseeren.
Welnu, op ��n van zijn omzwervingen komt Meister
nu ook op het kasteel van een edelman, die geheel in den
geest der \'/Aufkliirung11 van de 18de eeuw is opgevoed, die van
geen godsdienst, overlevering, mythologie, legende of fabel
wil weten, maar die de verbeelding en gedachten van een
�eder slechts op het ware en nuttige wil vestigen. Spreuken
in dien geest versieren de wanden. Soms bestaan die spreuken
2*
-ocr page 32-
20
slechts in enkele woorden, en Wilhelm Meister houdt zich
bezig die spreuken of woorden te ontraadselen. Zoo zijn in \'t oog
vallend op den muur geschreven deze woorden : //Besitz und
Gemeingut". En Wilhelm Meister wendt zich tot de beval-
lige jonge bewoonsters van \'t kasteel en vraagt om uitlegging. De
��ne, Hersilie, meent dat de spreuk ontleend is aan de Oos-
terlingen die op alle muren de spreuken van den Koran meer
vereeren dan juist verstaan. Doch Juliette antwoordt: //Laten
wij de weinige woorden omschrijven, dan zal de zin dadelijk
duidelijk worden," en na eenige opmerkingen der anderen be-
gon zij \'t aldus te verklaren : //Een ieder beschouwe het als
zijn taak, het bezit, dat hem door de natuur of door het lot
gegund is, te waardeeren, te behouden en te vermeerderen:
laat hij met al zijn bekwaamheden zoo ver om zich heen
grijpen als hij maar reiken kan: maar hij bedenke altijd daar-
bij, hoe hij anderen daaraan kan doen deelnemen. Want
slechts in die mate worden vermogende lieden geschat, als zij
anderen laten genieten." En dadelijk waren nu allen in den
kring met voorbeelden bij de hand, en ieder wedijverde, ieder
overtrof zichzelven en de anderen om aan die lakonische
woorden recht te doen wedervaren. //Waarom, zoo luidde het,
vereert men den vorst? Is het niet, omdat hij een ieder aan
\'t werk kan zetten, hem daarin kan helpen en begunstigen,
en dus een ieder als \'t ware in zijn absolute macht kan
doen deelen ? Waarom ziet ieder op tot den rijke ? Is het
met, omdat deze, de meest hulpbehoevendste van allen, zich
overal deelnemers van zijn overvloed wenscht? Waarom benij-
den alle menschen den dichter ? Omdat zijn natuur de mede-
deeling van wat hij dicht noodig maakt, ja de mededeeling
zelve is. De musicus is gelukkiger dan de schilder: persoon-
lijk, direct strooit de eerste aan ieder welkome gaven uit, ter-
wijl de tweede slechts dan geeft, wanneer de gift zich van
-ocr page 33-
21
hem afscheidt." En uu ging men verder steeds voort en
kwam men tot deze gedachten : *De mensch moet elke soort
van bezit goed vasthouden, hij moet zich tot een middelpunt
maken, vanwaar liet gemeenschappelijk goed kan uitgaan: hij
moet ego�st zijn, om geen ego�st te worden: alles bij eik-
ander houden, opdat hij vrijgevig kan zijn. Wat beteekent
het, bezit en goed aan de armen te geven? lofi\'elijker is het
zichzelven als rentmeester voor hen te gedragen. Dit is de
zin der woorden : bezit en gemeenschappelijk goed. Niemand
taste het kapitaal aan; de vruchten en renten daarvan moeten
toch in den loop der tijden aan allen toebehooren."
De woorden van Goethe schijnen ons een sleutel toe om
de Socialisten te begrijpen.
-ocr page 34-
HOOFDSTUK II.
NATO\'S REPUBLIEK EN HET GRIEKSCHE SOCIALISME.
De geschiedschrijver der socialistische stelsels begint, waar
hij een denkbeeld, een indruk poogt te geven van Plato\'s
Republiek of Staat, een stout waagstuk. Nooit zal hij mis-
schien zoozeer verlangen de gave te bezitten van zijn lezers
in geheel vreemde toestanden te kunnen verplaatsen en te
doen leven. Want Plato\'s Republiek is een buitengewoon
phantasie-stuk, vol stoute omtrekken, kloeke beelden en edele
groepen. Die \'t wil genieten moet buiten "t platte, alledaagsche
leven zich kunnen stellen. Daarbij is de vorm waarin het
ons wordt gegeven verrukkelijk schoon, natuurlijk en eenvou-
dig: fijner en keuriger dan tegenwoordig de vormen zijn waar-
over wij te beschikken hebben. Een waar kunststuk. Men
zou het niet beter kunnen vergelijken dan met ernstige
verheven muziek. Een symphonie, waar de partijen rijk
zijn geschakeerd, waar alles tot ��n harmonie samenstemt:
schoon, breed, diep en lijn tegelijk. Maar om die symphonie
goed te waardeeren, moet men als \'t ware eerst in de goede
stemming gebracht zijn. Met andere woorden, v��r dat het
eigenlijke stuk, de Republiek, meer verstaanbaar kan worden
gemaakt, moet men een blik werpen op het Grieksche maat-
schappelijk leven, waar als zoovele kiemen de gegevens te
vinden zijn, waarover Plato dan beschikt, waarmede hij werkt.
De grieksche samenleving tocli was in economisch op-
-ocr page 35-
28
zicht zoo verschillend van de onze. Reeds dadelijk, treft, de
omstandigheid, dat de maatschappij berustte op een naast elkan-
der samenzijn van een aantal kleine politieke gemeenten, ste-
den, die het platteland in den omtrek in eigendom hadden:
in dien omtrek werd dan de akkerbouw door de bewoners uit
de steden verricht, want de Grieken kenden geen dorpen. Tn
elk der politieke gemeenten of steden was nu een kaste van
slaven, die het grove werk deden : de slavernij en de arbeid dersla-
ven was dus de grondslag waarop het zich behagelijk gevoelen der
anderen berustte : zij was het steigerwerk dat wij wegdenken,
wanneer wij het tot stand gekomen gebouw bewonderen. Elk
van de burgers van zulk een politieke gemeente of stad liet
nu in zijn huis door de slaven bijna alles verrichten wat hij
noodig had: het huis, het huisgezin met zijn slaven, deed en
vervaardigde al hetgeen waaraan in het huis behoefte was: een
arbeidsverdeeling in het groot was er dus van zelve in de stad
niet: want het meeste werd door de eigen slaven verricht.
De zuiver productieve industrie stond dus in die steden op
eenvoudigen voet. Grooter omvang had daarentegen de han-
del genomen ten gevolge vooral der vele colonisaties, die als
vogelvluchten uit de moederstad waren weggetrokken, maar
de betrekking tot die stad steeds behielden.
Doch het hoofddenkbeeld, het doel van ieder burger, die
handel dreef oi in de industrie werkte, was niet in de eerste
plaats om zeer rijk Ie worden. Trouwens zij kenden nog het
begrip van kapitaal niet in zijn economische beteekenis : ka-
pitaal was voor hen eenvoudig een schat: zij beschouwden ka-
pitaalsrente als woeker: en hij, die geld opnam, deed het niet
om met dit geld een nieuwe productie te beginnen, maar
omdat hij \'t bepaald noodig had voor zijn behoefte, dus voor
de consumptie: hij boog \'t hoofd voor dengeen die hem het
zoo noodzakelijke geld wel wilde leenen. en hij wist dat hij zwaren
-
-ocr page 36-
24
interest, een woekerrente, zou moeten betalen: hij had
geen andere uitkomst. Het begrip van crediet was dan ook
eigenlijk Hen Grieken grootendeels vreemd, wat een wis-
sel was hun niet goed bekend. Dat alles werkte dus een
opvatting in de liand, die de Grieken deed neerzien op het
winnen van geld door industrie. "Wel deed deze en gene
zijn slaven arbeiden en geld verdienen, en vorderde dan van
hen liet //tanti�me,1\' doch zoo iemand was niet geacht. Men
heeft liet voorbeeld van lsocrates. De blijspeldichters hiel-
den niet op hem te plagen, omdat zijn vader door zijn slaven
fluiten had laten maken, die hij verkocht. Lessing zegt daar-
van: //De dichters lieten hem in hun comedies steeds den
toon der fluiten van zijn vader hooien." - - In die steden of
staten werd nu bijna geen belasting opgebracht, omdat de door
de steden veroverde streken den staat moesten onderhouden. Dan
werden voorts de armere burgers met milde giften vrijwillig
door de rijkeren onderhouden: terwijl het zuidelijk klimaat de
behoeften van een elk tot een minimum terugbracht.
Onder zulke verhoudingen leefde nu in elk dier steden of
staten in den glans der jonkheid een volk, dat zeer idealis-
tisch het leven opvatte, waarvan ieder burger zijn leven be-
schouwde als een kunststuk, \'t geen te verwerkelijken was.
Kunst nu onderstelt spel, lichtheid en gemakkelijkheid van
beweging en zijn; te werken, te arbeiden, te zwoegen is on-
edel, is eerloos. Neen, men moest leven in een idee�nwereld,
spelend leven. Bij sommigen wordt dat denkbeeld zeer hoog
opgenomen, gelijk bij dat Grieksche volk voor het eerst het
feit voorkwam, dat men met liefde stierf voor een idee. De
naam van Soerates is voor altijd aan dat feit verbonden. Bij
de meesten was dit denkbeeld natuurlijk niet zoo diep, niet
zoo bewust doorgedrongen, doch bij allen was toch een
fijne aan kunst verwante opvatting aanwezig, Taine noemt den
-ocr page 37-
25
Griekschen geest: wesprit fin. adroit, ing�nieux." Zij zijn een
volk van artistes, een volk van smaak, van keus, bij wie
mannelijke en vrouwelijke hoedanigheden wondervol zijn saam-
gesmolten, waar een volmaakt evenwicht tusschen het passieve
en actieve, het in zich opnemende en scheppende, het indivi-
dueele en universeele is te bespeuren: een volk dat zoo
goed het onderscheid aan de wereld heeft aangetoond tusschen
het eenvoudige en het platte. Stelt u slechts de omstan-
digheid voor dat Theocritus, de herdersdichter, hier zangen
dichtte die een werkelijkheid ademen, niet iets gekunstelds
zijn, zooals de pastoraal-idyllen der latere volken. Een voorna-
me lediggang behoorde nu bij zulk een leven. Aristoteles
vindt in dien eisch der Grieken om aldus te leven, den besten
bewijsgrond voor het voortduren der slavernij. Wanneer het
mogelijk zou kunnen we/.en � zoo droomde de wijsgeer � dat
ieder werktuig op het bevel van den meester aan \'t werk zou
kunnen gaan, wanneer de weversklos eens van zelf zou kuu-
nen schieten in \'t weefsel, dan, ja, dan zou de meester geen
slaven meer noodig hebben. Hij voorspelde de taak der ma-
chines. En Antiparus, een Grieksch dichter uit den lateren
tijd (Cicero\'s tijdgenoot), begroette juist de uitvinding der wa-
termolens, om het graan te malen, als bevrijding der slavernij en
herstelling van de gouden eeuw. Nu was zwoegende arbeid
voor een ieder weggenomen: zonder arbeid kon men leven \').
\') Ziehier het schoone vers van Antiparus, volgens de vertaling van
Christian Graf zu Stolberg (1782):
Schonet der mahlenden Hand, o M�llerinueu, und sclilafet
Sanft! es verk�nde der Hahn eucu den Morgen umsonst!
Hao hal die Arbeit der M�dchen den Nyraphen befohlen,
Und itzt h�pfen sic leicht �ber die Kiider daliin,
Dass die ersch�tterten Achsen mit ihren Speichen sicu walzen,
Und im Kreise die Last drehen des walzenden Steins.
Lasst uns leben das Lebeu der Vater, und lasst uns der Gaben
Arbeitlos uns frcun, welche die O�ttin uns schenkt.
-ocr page 38-
26
Wil men nog sterker voorbeelden P Bij Plutarchus, in het
leven van Lycurgus, lezen wij het woord van een Spartaan,
die op een dag der terechtzitting te Athene was. Er werd
gesproken van iemand aan te klagen wegens landlooperij.
«Toon mij den man � zoo riep de Spartaan uit -� dien
men straften wil, omdat hij als vrij man leefde." Zoo levende
in het trotsch genot van zich mensoh te gevoelen, koesterden
zij allen denzelfden eerbied voor het begrip Schoonheid. Uit
het hart van eiken Griek was het verhaal bij Homerus
gegrepen. De oude lieden in den Trojaanschen raad zitten sa-
men beraadslagend wat te doen, nu ter wille van een vrouw
het gevaar zoo dreigend nijpt : daar gaat langs hun vergade-
ring die vrouw, Helena, en zij vergeten hun kommer en zien
haar bewonderend en zwijgend aan, terwijl zij in haar volle
schoonheid voortschrijdt. En even dikwijls werden die andere
verzen van Homerus geprezen uit het derde boek van den
Ilias (vers 64 en volgende), waar schoon te zijn opgevat
wordt als een taak door de Goden aan de menschen opgelegd,
en waarnaar hij, die deze gift gekregen heeft, nu voortaan
zijn leven moet inrichten. "Verwijt mij niets � zegt Paris
tegen Hector -� niemand kiest \'t vrijwillig uit, een sclioon man te
zijn." Op alles werkte nu zulk een levensopvatting in, op
de huizen, wier fresco\'s schoone gestalten en sierlijke beelden-
groepen vertoonden . op den oorlog, die in de eerste plaats
werd beschouwd als een nobel oefenspel om lichaam en geest
te harden. Geprezen te worden was het hoogste dat men op
aarde kon verkrijgen \').
\') Voortreffelijk is naar mijn inzien liet Grieksplie leven, uit \'t oogpuut
der kunst, weergegeven door den zoo oorspronkelijken Engelschcn dichter
Landor, en wel in zijn Pericles en Aspasia, en voorts in de verzen ge-
titcld Hellenics. Daar zweeft een geur van den Hyrncltu? over enkele
van die korte gedichten.
-ocr page 39-
27
Het geheele leven der Grieken draagt, nu tevens ecu so-
ciaal, soms geheel socialistisch karakter. Elke stad of staat
in Griekenland berustte op de gedachte, dat de mensch eerst
iets werd door den staat, dat de burgers geheel en al opgiu-
gen in den staat. Het gemeenschappelijk nut of belang, door
den staat vertegenwoordigd, was het hoogste. De vrijheid van
de stad werd hooger gesteld, ja onderdrukte soms geheel en
al de vrijheid der burgers in de stad. De kinderen behoorden
in de eerste plaats aan den staat, dan eerst aan het huisgezin.
Het testament was oorspronkelijk onbekend: het maatschap-
pelijk belang van den staat, niet de wil of de willekeur van liet
individu, regelde de erfopvolging. Zoo dachten alle Grieksche
steden en staten er over; en ��n daarvan, Sparta, had aan
dat vaag socialistisch beginsel een zeer concreete uitdrukking
en vorm gegeven. Dat Sparta, voor ons zoo vreemd, met
zijn gemeenschappelijke maaltijden, met zijn bijna onmogelijk
schijnende tucht, met zijn op denzelfden voet ingerichte op-
voeding voor meisjes en jongens, met zijn door den staat
bepaalde huwelijken, met zijn dood aan gebrekkige kinderen,
die den staat geen nut konden doen : dat Sparta was een
werkelijkheid, stond daar als een toonbeeld, een model. Een
Xenophon, hoe zacht van aard hij ook was, deed niet anders
dan op dat Sparta als voorbeeld wijzen; en in Creta zien wij
geheel dezelfde inrichting der gemeenschappelijke spijziging.
Er was in de praktijk dus een feitelijk socialisme; de verdee-
liug der landerijen in enkele Grieksche staten hing met dat
denkbeeld samen; de armen � wij zagen \'t reeds � leefden
overal op kosten van de rijkeren in den staat.
Ziedaar dan in \'t kort de Grieksche maatschappij, met haar
uitgangspunt: de stad. Arist�teles maakte dan ook den mensch
van nature tot een stadsburger (�ebov TioXirixbr). De stad
of staal en het samenzijn aldaar, dat is, volgens liem, de natuur
-ocr page 40-
28
en de aanleg der menschen. Er wordt in de stad zeer weinig
met handen en inspanning van krachten gewerkt; de rug raag
zich niet ter aarde krommen; zeer veel wordt daarentegen aan
de kunst geofferd en ge�dealiseerd ; tegen de stoutste combi-
natie en techniek in het rijk der gedachten ziet men niet
op. Alles eindelijk leidt tot een gemeenschappelijk leven in
de stad. Die steden zijn niet groot Wat wij \'t Grieksch
leven noemen, verwerkelijkt zich in betrekkelijk kleine krin-
gen. Alles is begrensd, bepaald, maar binnen die lijnen
glashelder. Men zou op het leven der Grieken het vers van
Alfred de Musset kunnen toepassen: //mon verre u\'est pas
grand, mais je bois dans mon verre." Hier is niets vaags,
niets wat aan het oneindige doet denken. Oostersche denk-
beelden, middeleeuwsche gedachten zullen later den trek tot
\'t geheimzinnige met zich brengen : hier in Griekenland is
van die soort van verzuchting niets te vinden. Alles kan door
het oog en door het verstand omvat worden. De lucht is
zoo helder, de lijnen en vormen van het land zoo vast, de
bergen niet al te hoog. Het ideaal van zulk een volk is
het Parthenon, \'t marmeren Huis van Athene, de tempel
aller burgers, met de zuilenreeks en daarboven de gebeitelde
platen, waarop in relief\' de optocht der panathenaeische fees-
ten : een geheel dat te overzien was, en dat, in de hoogte op den
rotsburg staande, met zijn evenredige vormen helder afstak
tegen den blauwen hemel.
In zulk een atmosfeer moet men zich nu denken, wanneer
men de Republiek van Plato \') gaat lezen. Wij moeten ons voor-
\') Wij bevelen hier aan de vertaling van de Republiek van Plato door
�k. D. Burger Jr., in Amsterdam bij onzen uitgever in 1849 uitgekomen.
Wij zullen naar de pagina\'s van die editie steeds verwijzen.
-ocr page 41-
29
stellen omstreeks 400 jareu voor de geboorte vau Christus
in Athene te leven, daar op een dag zachtkens opwandelen
met Socrates en Glauco naar den Pir�us, om de processie
der burgers bij een nieuw feest te zien: wij moeten er
de gasten willen wezen van Cephalus en van zijn zoon,
en vertrouwelijk in dien kring des avonds blijven om
Socrates in al zijn gaven van scherpzinnigheid en redeneer-
kracht te bewonderen. -� Indien wij ons de vraag stellen, wat
nu in deze samenspraken der Republiek wordt bedoeld, dan
blijkt het ons weldra dat Socrates met eenige van zijn jon-
gere vrienden nagaat wat rechtvaardigheid en wat onrechtvaar-
digheid is. Een breed onderzoek daarnaar wordt door Socrates
ingesteld, waarbij hij, na veel eigenaardige voorstellingen te
hebben weerlegd, tot de slotsom komt, dat, wanneer een ieder
zijn eigen werk doet, dat rechtvaardigheid is (p. 141�152).
Voor den Staat is er rechtvaardigheid, wanneer allen, werk-
lieden, krijgsvolk en overheden, ieder hun eigen taak doen.
Voor het individu, voor den mensch is er rechtvaardigheid,
wanneer alle deelen en vatbaarhedeu zijner ziel, zoowel de
heerschende als de gehoorzamende, ieder hun eigen werk ver-
richten. Op breede wijze wordt hier alles gebouwd op een
zeer verheven arbeidsverdeeling: een ieder der organen, zoowel
in den Staat als in den mensch, moet het zijne doen: een
ieder moet ��n zaak verrichten, en dat wel zijn eigene \').
De groote vraag is nu: hoe komt Socrates of Plato tot dat
resultaat ? Let wel, dat hij zich slechts afvraagt wat recht-
vaardigheid in het algemeen voor den mensch is. Ten einde
het probleem nu voor den mensch te onderzoeken, gaat hij
eerst een oplossing zoeken in den Staat. In den Staat is
\') Zie vooral George Grote, Plato and the other Companions of So-»
crates, in three volumes, 186.">, vol. III. p. 211.
-ocr page 42-
80
alles grooter, dus gemakkelijker te zien. Het zijn dezelfde
letters, maar veel grooter (p. 58). Een volmaakt paralellisme
wordt dus door Plato aangenomen tusschen den mensch en
den Staat. De Staat is slechts de mensch in \'t groot, zegt
Plato, een denkbeeld dat Hobbes later in zijn Leviathan ook
op zijn wijze zal uitwerken. De Staat, die door Plato nu
wordt beschreven en geconstrueerd, is dus slechts het middel
om er achter te komen wat rechtvaardigheid voor den mensch
is. Het individu is een staatje op /eer kleine schaal.
En mi gaat Plato dan zijn Staat zoo goed mogelijk con-
strueeren. Om het ide�el begrip van rechtvaardigheid te be-
komen, bouwt hij een ide�elen staat op, buiten alle werkelijk-
heid om \'). Die ide�ele Staat wordt nu echter slechts in
groote omtrekken geteekend ; enkele deelen daarvan worden
dan meer uitvoerig uitgewerkt en geschilderd. Plato vestigt
dien Staat geheel en al op het denkbeeld der arbeidsverdee-
ling, en op de aangeboren ongelijkheid der burgers, een denk-
beeld dat hij waarschijnlijk uit het kastenwezen van Egypte
heeft overgenomen en ge�dealiseerd 2). Hij onderscheidt nu
onder de burgers van zijn Staat drie rangen, drie categori�n
van elementen. Op den ondersten rang staat de massa van
het volk, de menigte, de handwerkslieden en landlieden : den
middelsten rang nemen de wachters in, zij die den Staat be-
schermen en bewaken, en op wie de veiligheid en zekerheid
van den Staat berust: en op den hoogsten trap staat de over-
heid, uit de rij der wachters gekozen. Terwijl wij nu over
het algemeen zeer weinig hooren van den ondersten rang, de
massa, die Plato op haar gewone wijze laat voortleven, m�t
arbeidsverdeeling, met particulier eigendom en in afzonderlijke
\') Zie Grote\'s Plato, deel III. p. 151.
») Karl Marx, Das Kapital. Zweite Auflage. 1873. p. 381.
-ocr page 43-
81
famili�u : houdt Plato zich "t meest bezig met het wezen en de
opvoeding der twee hoogere rangen, en vooral met den
stand der Wachters.
Wij moeten ons\' den stand der wachters denken als het
zout, het hartige element van den Staut, het element dat
alles bij elkander houdt, het beste deel. Zij zijn in de eerste
plaats de krijgers, die in den oorlog tegen \'t buitenland den
Staat behoeden, en voorts in \'t binnenland heu bedwingen
die niet aan de wetten willen gehoorzamen. Zij zijn goed
gewapend, staan in vaste slagorde en zijn meesters in den wapen-
handel. Zij zijn de goede wachthonden van den Staat, scherp
van waarneming, vlug en krachtig, moedig en vurig en toch vnen-
delijk jegens hun medeburgers. Bij hun geestkracht paren zij
geschiktheid om wijs te worden. �n getal zouden wij hen
misschien � als wij ons voorstellen dat Plato zich een Staat
als Athene van 20,000 burgers denkt � op een duizendtal kun-
nen rekenen. Plato noemt dit cijfer niet uitdrukkelijk, doch
Aristoteles vermeldt het \'). Dit duizendtal wachters wordt
nu door Plato in de meest stevige organisatie verbonden. In
een vast kamp plaatst hij hen, waar zij gemeenschappelijk
zullen leven, in volmaakte gemeenschap zijn geordend, en
het beeld van het meest absolute socialisme zullen vertoonen.
Plato gaat nu op uitvoerige wijze na, hoe zij daarvoor moe-
ten worden opgevoed, en hoe zij te zamen moeten leven.
Vestigen wij eerst den blik op de opvoeding der wachters.
Om namebjk het type van den wachter te krijgen is een vol-
maakte tucht, een lange oefening en een behoorlijke oplei-
ding noodig, zoo als onze soldaten gedrild en ge�xerceerd wor-
den. Die opleiding en exercitie is nu echter geheel en al in
overeenstemming met de Gi�eksche zeden en levenswijze. De
\') Zie Grote\'s Plato, IIT. p. 206.
-ocr page 44-
32
twee zaken, die zij allereerst moeten leeren, zijn muzenkunst
(muziek) en gymnastiek. De gymnastiek ook voor het lichaam,
om dat geschikt te maken voor den krijg: de muzenkunst
voor den geest. � Tot de muzenkunst behooren natuurlijk
ook de po�zie en de verhalen van allerlei aard. Maar men
moet bij de opvoeding der wachters streng kritisch te werk
gaan in het me�deelen dier po�zie en dier verhalen. Men
moet zorgen dat aan de kinderen, die tot wachters bestemd
zijn, i^een onzedelijke sprookjes aangaande de goden ver-
haald worden, zooals er zoovele bij de dichters voorkomen.
Neen, die kinderen mogen niet kunnen onderstellen dat een
godheid een bron van kwaad kan zijn; voor hen moet elke
godheid een beginsel en bron van goed wezen. Zij moeten we-
ten dat een God alleen tot verbetering straft: dat hij niet van
gedaante of gestalte kan verwisselen, maar te volmaakt is om
zich zelven te veranderen, en te waarachtig dan dat hij het
onware zelfs in den vorm niet zou haten. Zij moeten geen
akelig sombere voorstellingen van de onderwereld hooren,
om niet voor den dood bevreesd te worden. Hun mogen
geen klachten over de gestorvenen worden voorgezongen, die
hen week zouden kunnen maken Zij mogen geen gedichten
of verhalen lezen, die aantoonen dat goden of helden door
hartstochten worden beroerd en meegesleept. Slechts die verzen,
die ingetogenheid aanprijzen, mogen hun studie zijn. Tot
zelfs in den vorm der verzen moet voor hen zoo min mo-
gelijk van de waarheid worden afgeweken. Liever moeten
zij dus epische dan dramatische gedichten lezen, omdat iu die
laatste toch altijd leven wordt gegeven aan gefingeerde perso-
nen, en de dichter, die alles mededeelt, zich zelven terugtrekt.
En wat nu de muziek betreft: op dat terrein zijn voor de
wachters weekelijke en klagende zangwijzen volstrekt r.e ver-
werpen ; slechts ernstige, krachtige en eenvoudige muziek is
-ocr page 45-
38
goed Ie keuren \'). Beide, muzenkunst en gymnastiek, moe-
ten nu vooral de ziel op \'t oog hebben: men zoeke dus de
juiste harmonie van kracht en zachtmoedigheid aan te kwee-
ken : want de gymnastiek ontwikkelt de geestkracht en de
muzenkunst de geschiktheid voor de wijsbegeerte. Bijna een
nieuwe godsdienst of godsvereering stelt Plato voor hen in:
hij duidt de verhalen der Grieksche mythologie haast op ratio
nalistische wijze : hij legt ze z�� uit, dat zij allen naar een
zedeleer, eeu bepaalde ethica, heenwijzen. En die zedeleer
bestaat dan uit de meest strenge regelen en gewoonten, wier
afwijking verboden en gestraft wordt.
Z�� opgevoed wonen dan de Wachters allen in hun le-
gerplaats, hun kamp in den Staat. Zij worden onderhouden
door de lagere standen der burgers, door de handwerkslieden
en landbouwers. Zij leven in een toestand even verwijderd
van rijkdom als van armoede. Zij mogen � en hierop komt
alles aan � in geen afgesloten eigen woningen leven, geen
\') Treffend is het de overeenkomst te zien van Milton en Plato over
de kracht der ernstige muziek in de opvoeding. Men leze de schoon e
plaats van Milton in zijn beroemden brief over de opvoeding gericht aan
Mr. Hartlib. Milton wenscht dat »the pupils should recreate and compos e
their travailed spirits with the solemn and divine harmonies of music
heard or learnt, either while the skilful organist plies his grave and
fancied descant in lofty fugues, or the whole symphony with artful and
unimagiuable touches adorn and grace the well-studied chords of some
choise composer: sometiines the lute or soft organ stop waiting on ele
gant voices either to religieus, martial, or civil ditties, which, if wise
men and prophets be not extreamly out, have a great power on disposi»
tions and marmers, to smooth and make them gentle from rustiek
harshness and distempered passions." Minder diepe geesten, bijv. Locke
n zijn #Thoughts concerning Edueation" prijzen liever het daasen dan
de muziek aau. Zie hierover ook Maurice, L;araia» and Workiag. IS5)
p. 104, 105, 106. 107 en 197.
S
-ocr page 46-
34
privaat-eigendom bezitten: en voorts moet onder hen ge-
meenschap der vrouwen bestaan.
Wij zijn hier aangeland tot de uiterste grens van het So-
cialisme. Allereerst zien wij onder hen volstrekte gemeenschap
van goederen. Geen particulier bezit, geen persoonlijk eigen-
dom mag worden toegelaten. Eu de reden daarvan is volgens
Plato duidelijk. Er moet een vaste band van gemeenschap
onder hen aanwezig zijn, en die band zou te niet gaan, ver-
wijdering zou er ontstaan, zoodra de woorden »mijn" en //dijn"
door ieder op andere dingen worden toegepast. De veree-
niging, waarin de meeste menschen die woorden van dezelfde
zaken gebruiken, zal het meest bloeien. Er moet onder de
wachters volkomen solidariteit zijn. Het geluk of het ongeluk
van ��nen moet door allen als het hunne worden aangemerkt.
Plato vergelijkt den stand der wachters met deu toestand
van den enkelen mensch (p. 172), //want wanneer iemand on-
zer zijn vinger stoot, dan ondervindt, door het nauwe verband
tusschen lichaam en ziel, ons geheele wezen daarvan een on-
aangename gewaarwording, en dan zeggen wij in dien zin,
dat de mensch pijn heeft aan zijn vinger, en ditzelfde geldt
van ieder deel van den mensch, zoo wat smaak als genot
aangaat. Als dus ��n der burgers eenigen vooi* of tegenspoed
ondervindt, dan zal de gansche vereeniging zich dat het meest
aantrekken, en zich mede verheugen of bedroeven." Daar-
voor moeten zij dus geen eigen huizen, geen eigen land, geen
geld bezitten: al wat jij krijgen moet gelijkelijk verdeeld
worden. Niemand mag iets voor zich alleen bezitten, maar
allen bezitten alles gemeenschappelijk. In gemeenschappelijke
maaltijden vereenigen zij zich. Kortom alle zorgen zijn dan
weg, en zij gevoelen zich door die gemeenschap als ��n
lichaam. ��nzelfde onderlinge belangstelling koesteren zij in
alles.
-ocr page 47-
35
En dit wordt nog sterker door de gemeenschap van vrouw
en kinderen, die Plato onder zijn wachters wil invoeren. Plato
gaat bij het uitwerken van dit denkbeeld uit van \'t beginsel
der volmaakte gelijkheid van man en vrouw. Het verschil
zit hoofdzakelijk all��n in \'t geslacht en in de mindere kracht
van de vrouv»\\ Maar man en vrouw hebben denzelfden
aanleg. Voor de vrouw wordt dus volmaakt dezelfde op-
voeding ge�ischt als voor den man, wanneer die vrouw tot
den stand der wachters zal behooren. Ook die vrouwen wor-
den krijgshaftig opgeleid. Ook voor haar zijn de regelen der
muzenkunst en der gymnastiek. De beste uit de vrouwen
moeten daarvoor worden gekozen en opgevoed, om met de
wachters, op gelijke wijze als die wachters om te gaan. In-
dien uu die vrouwen aldus zijn opgevoed, dan moeten zij
met de wachters in volkomen gemeenschap leven: doch vol-
gens vaste regelen: want de overheden regelen geheel dit ge-
slachtsleven, en wel zoo dat alle hartstocht, alle irapulsie van
\'t oogenblik geheel en al buitengesloten is (p. 169). //Dus
moeten er feesten worden vastgesteld, waarop wij de bruiden
en bruidegoms zullen samenbrengen, en offers en liederen,
die onze dichters bepaaldelijk voor die verbintenissen moeten
maken; en de bepaling van het getal dier verbintenissen
moeten wij aan de overheden overlaten, opdat zij zooveel
mogelijk hetzelfde getal van wachters in stand houden, met
bijrekeniug van oorlog, ziekte en andere rampen, opdat onze
veree.niging zooveel mogelijk noch te groot noch te klein
worde. En hiertoe moeten wij ook een kunstige wijze van
loten verzinnen, opdat de slechteren bij elke verbintenis aan
het lot, niet aan de overheid, de schuld geven." � De
kinderen uit dergelijke verbintenissen geboren zijn dan kinde-
ren van allen. De pasgeboren kinderen worden opgenomen door
daartoe aangestelde overheden, gekozen uit de mannen of vrou-
8*
-ocr page 48-
�i«
wen of uit beiden. En de schoone en gezonde kinderen moeten
dan naar de minnezaal worden gebracht, maar de zwakke en
verminkte kinderen moeten heimelijk uit den weg worden
geruimd. De Staat voedt de kinderen verder op. De vader-
en moedernaam is weg, en is overgegaan in het begrip van
collectieve paterniteit of materniteit. Allen zijn nu bloed-
verwanten, broeders en zusters, kinderen en ouders. Er be-
staat een volmaakte onderlinge genegenheid.
En dit alles wordt alzoo door Plato voorgeschreven, opdat
de wachters zich aan niets zouden hechten, noch aan goede-
ren, noch aan vrouw en kind, maar geheel en al leven zou-
den voor den Staat, geheel en al aan den Staat zouden toe-
behooren. Wanneer dan ook die gemeenschap van goederen
en van vrouwen en kinderen is tot stand gebracht onder de
wachters, dan rekent Plato dat zij volmaakt ��n zijn, in
gemeenschappelijke vreugde en droefheid. De kleine rampen,
waaronder wij gebukt gaan, kennen zij niet eens: zoo als het
vleien der rijken, de zorgen en verdrietelijkheden die uit de
opvoeding der kinderen, het geldwinnen en de noodzakelijk-
heid van bedienden te houden ontstaan: het maken van
schulden en het twisten over geldzaken: het overlaten zijner
bezittingen aan vrouwen en bedienden en wat men al daarbij
onaangenaams ondervindt, � zij hebben er niets mede te
maken. Zij behooren alleen den Staat, en zijn volkomen
geschikt om als het bolwerk voor den Staat op te treden \').
De stand der wachters vormt de ware kracht van
den Staat. Plato houdt zich nu ook nog wel bezig met de
hoogste orde van zijne rangen, met de overheid. Voor ons
doel behoeven wij dit punt echter niet breed te ontwikke-
\') Zie ook John Staart Mi 11, Dissertations and Discus&ions, deel III,
Edit. 1867. p, 375 en 376.
-ocr page 49-
37
len. Wij vermelden slechts dat de overheid uit de besten
der wachters wordt gekozen. Het moeten wijsgeeren zijn, die
aan het hoofd van den Staat zich bevinden. Zij moeten
daarvoor nog wederom een lange, lange opvoeding ondergaan:
een quadrivium. En die opvoeding bestaat vooral in een
voorzichtig oinwentelen van de ziel, zoodat zij de voorstellin-
gen der zinnen leeren begrijpen en opvatten als afschijnsels
van de werkelijkheid. Uit de schemering moeten zij langzaam
gebracht worden tot het licht. Plato gebruikt daarbij het
schoone beeld, waarbij hij de menschen voorstelt als gebonden
in een onderaardsch hol, en z�� geboeid, dat zij slechts
vooruit naar den in uur kunnen zien, en geen zij waartschc bewe-
ging met het hoofd kunnen maken. Achter in de hoogte is een
opening in \'t hol, en diiar een weg, waarop zwijgende en spre-
kende menschen, die vaten en beeldwerk op \'t hoofd dragen,
zich voortbewegen: langs den weg is een schutting of muur,
waardoor alleen de vaten of beelden boven over den muur aan \'t
licht komen: en nog verder naar achter in de hoogte brandt
een groot vuur, dat de schaduwen dier door menschen ge-
dragen kunstgewrochten tegen den overstaanden kerkerwand
doet zien. De arme gevangenen kennen niets dan de scha-
duwen tegen den wand; de voorwerpen door welke deze
worden veroorzaakt zien zij niet; het schijnsel van het vuur
noemen zij het licht; de zon zelve hebben zij nooit aan-
schouwd. Werden zij op eens losgemaakt en gedwongen uit het
hol op te staan en voort te treden in \'t volle licht, dan
zouden zij pijn lijden door dat licht en de schijnbeelden van
vroeger voor meer waar houden, dan hetgeen men hun nu
liet zien 1). Dus is een voorbereiding en leiding noodzakelijk.
\') Zie over dit beeld van Plato ook E. J. Potgieter, Bakhuizen van
den Brink, \'2de �5de aflevering, p. CCLXXVI seqq.
-ocr page 50-
38
Die tot overheid worden bestemd, moeten dus jong worden uit-
gekozen en een gansenen cursus van wetenschappen, ma-
thesis enz, doorloopen. Zij moeten de koningen en wijzen
worden, en regeeren dan absoluut. Dit alles wordt nader
door Plato beschreven, evenals de verschillende staatsregelin-
gen, die aangenomen kunnen worden. Wij hebben genoeg
gezegd, om te doen zien hoe Plato zich zijn ide�elen Staat
voorstelt. Hij heeft dien Staat dus geconstrueerd en tegelij-
kertijd het idee der rechtvaardigheid gevonden, want de Staat
is het uitgedrukte beeld der Rechtvaardigheid, een ieder doet
daarin zijn eigen werk.
Of nu de wachters, waarop die Staat berust, gelukkig zul-
len zijn ? Die vraag kan nog oprijzen. Plato beantwoordt
ze bevestigend, terwijl hij het sto�cijnsche begrip van deugd
ontwikkelt. Maar in allen geval, dit is niet de hoofdzaak.
De Staat moet gelukkig zijn, niet de wachters alleen (p. 122).
De organisatie der wachters is slechts het middel voor een
grooter doel.
Plato erkent voorts zelf, dat zijn Staat een ide�ele Staat
is (zie p. 185 en 319). Het kan zijn een aristocratische
Staat (p. 247), of wel een koninklijke monarchale Staat (p.
301�305). Dichters worden er niet in toegelaten (|). 320);
wijsgeeren geven den toon. � Elders heeft dan ook Plato de
werkelijke staatstoestanden besproken in zijn dialoog //over de
Wetten".
Men weet dat Plato, na zijn dialoog over de Republiek
afgewerkt te hebben, eenige andere stukken wilde schrijven
om te laten zien, hoe het idee en stelsel, in de Republiek
vooropgesteld, kon werken. De /rTimaeus" behoort waarschijn-
lijk tot die groep, doch beweegt zich geheel eD al buiten
ons onderwerp, en heeft betrekking tot het stelsel van den
goddelijken Kosmos. Daarentegen is er van den dialoog, die
-ocr page 51-
39
op den eigenlijken toestand der Republiek van toepassing is,
slechts een zeer klein fragment over. Het draagt den naam
van de Kritias ]). Die �Kritias\'1 verwijst naar een niet afge-
werkt episch gedicht van Solon, waarin deze wetgever en
staatsman een merkwaardig krijgsbedrijf der Attische burgers
beschreef, hetwelk hij gehoord had van de priesters der go-
din Athene te Sa�s in Egypte. Het was de veldtocht en
verwering der inwoners van Attika tegen de dreigende hor-
den van het onmetelijk eiland Atlantis, een bedrijf 9400 ja-
ren v��r de Christelijke tijdsorde gesteld. Het was dus een
mythe en legende. En Plato ging nu het Attika van die
dagen schilderen, dat ingericht was juist zoo als de Repu-
bliek den ide�elen toestand schetste, met den stand der
wachters van beide seksen, met gemeenschap van vrouwen en
kinderen. Attika was dus uitnemend toegerust tegen den
schok der benden van Atlantis. De geweldige worsteling zal
dan ook beginnen. Kosmische idee�n van een strijd van na-
tuurkrachten mengen zich daarbij. De beraadslaging der
Goden begint. Atlantis zal zinken . . . doch het fragment
breekt plotseling af.
Ziedaar dan het muziekstuk der Republiek van Plato, met
zijn breede en fijne toetsen. Wij willen er thans eenige
opmerkingen ter verdere waardeering en kritiek aan toevoegen.
Reeds onder de tijdgenooten bij de Grieken werd dadelijk
die stem van kritiek vernomen. Wel trof het hun niet
zoo sterk als het ons vreemd en verwarrend voorkomt. Bij
de Grieken overheerschte het staatsbegrip geheel en al de
maatschappij, en dan � Sparta was een werkelijkheid en
toonde in de praktijk veel van hetgeen Plato dichtte. Zoo
l) Zie Grote\'s, Plato. III. p. 294 -300.
-ocr page 52-
10
had dan ook de wijsgeer Pythagoras, ruim 150 jaren vroe-
ger, in \'t algemeen een vaste aan��nsluiting en enge ge-
meenschap als leefregel aan zijn leerlingen geboden. Doch
tegen het Communisme, dat Plato nu tot den hoeksteen van
zijn Staat maakte, kwam toch Aristoteles op. Daargelaten
nog de tegenwerping, dat de wachters zich moeielijk ge-
lukkig in zulk een toestand konden gevoelen, meende Aris-
toteles dat liet consequent doorvoeren van Plato\'s conceptie
een onmogelijkheid zou zijn *). De ��nheid van den Staat
werd � zoo meende Aristoteles � niet bereikt door de strenge
scheiding der orden en rangen. En eindelijk de gemeen-
schap � zelfs als ze in praktijk was te brengen � was
niet goed: �want hetgeen aan de meesten gezamenlijk toe-
behoort wordt het minst verzorgd." De gemeenschap der
vrouwen en die algeraeene bloedverwantschap door de gemeen-
schap der kinderen zou slechts uitwerken, wat Aristoteles
noemt //een M\'aterige genegenheid." Het was een weinig zoet,
vermengd met veel water. //Beter de neef van weinigen � zoo
sprak Aristoteles � dan de broeder van duizenden." Dus
zou de onderlinge belangstelling in de goederen niet groot
zijn, en evenmin zou er te roemen vallen op de onderlinge
genegenheid. Integendeel, de gemeenschappelijkheid zou een
bron van allerlei twisten worden. En Aristoteles, zich be-
roepende op de menschelijke natuur en op het verschil der
hartstochten, neigingen en begeerten der menschen, richt hier
tegenover Plato weder de twee zuilen van \'t gebouw onzer
samenleving op: het persoonlijk eigendom en den persoonlijken
familieband. "Wij hebben niet noodig er iets aan toe te
voegen.
\') De heer Dr. Burger heeft de beoordeeling van Aristoteles achter zijn
vertaling van Plato\'s Republiek ook vertaald uitgegeven. Zie p. 354,365.
-ocr page 53-
41
Onze waardeering zou op nog gansch andere punten de
aandacht vestigen.
Beproeven wij het een oogenblik op het standpunt van
Plato te staan, dan treft ons het volgende. Allereerst dit :
dat Plato een zeer onafgewerkte schilderij heeft gegeven,
een groot tafereel, waarvan slechts ��n groep volledig en fijn
is afgeschilderd, en al het andere in omtrek, in schets is
gelaten. En juist op die andere in schets ons voorgestelde
partijen komt, het toch aan : op dien derden rang, op de
massa, de menigte, de lagere maatschappelijke aardlagen, de
lagere couches sociales zoo als men tegenwoordig zegt. Het
lot en zijn dier leden van lageren stand is een hoofddoel in
den Staat. Plato nu zegt weinig van hen, maar constateert alleen
dat zij burgers zijn, dat zij het produceerende element van den
Staat vormen, en dat bij hen de gewone verhoudingen van eigen-
dom, verkeer en familie bestaan. Met andere woorden: het
socialisme der wachters en hun organisatie is socialisme slechts
voor een deel van den Staat. Het is geen socialisme voor den
geheelen Staat. Het ideaal kan dus niet ��ns geheel en al
verwezenlijkt worden. Z�� consequent het toe te passen tot
alle maatschappelijke rangen, durft zelfs Plato niet. � In de
tweede plaats merken wij op, dat slechts de lagere maatschap-
pelijke rangen mogen produceeren, terwijl de wachters slechts
geoefend worden tot grooter volkomenheid van lichaam en
geest, en in voornamen lediggang leven. Het socialisme van Plato
is dus in geen enkel opzicht een productieve associatie.
Daarin verschilt Plato\'s socialisme van alle moderne theorie�n
van dien aard. De wachters vinden alles wat zij nooflig heb-
ben hun toegereikt. Voor hen wordt de belasting geheven.
Zij zijn bijrfa ambtenaren. Plato aeht het onmogelijk, dat
iemand tegelijk voor den Staat en voor zich zelven zorgt,
en scheidt dus, steunende op zijn opvatting van arbeidsver-
-ocr page 54-
42
deeling, geheel en al van elkander af den kring waarin
men voor den staat werkt, en den kring waarin men voor
zich zelven werkt. Hij teekent dus � en ziedaar een derde
opmerking � twee geheel afgezonderde sferen. Want an-
ders komt er corruptie, dringt het eigenbelang ieder oogen-
blik binnen in de sfeer der politieke toestanden, en is bederf
en verrotting het resultaat der vermenging. De ��ne kring
wordt nu ook geheel anders ingericht dan de andere.
De ��ne Staat van Plato bevat dus twee Staten, de ��ne
stad twee steden. Wel zou men het met een beeld uit onze
tegenwoordige tijden kunnen redden, en zeggen, dat het
Socialisme der wachters als het ware de gecompliceerde loco-
motief is, die de eenvoudig ingerichte goederenwagens moet
voorttrekken. Maar beide kringen bestaan niet uit doode
voorwerpen, doch uit menschen. Het dualisme zal dus
� de geschiedenis trouwens heeft het dikwijls geleerd �
verkeerd werken, daar men bij de wachters hoogmoed en
gevoel van verachting voor het volk zal vinden. Dat volk
zal zich natuurlijk vernederd achten, want al hebben zij
ook op hun lagere orde den rang van burgers, zij zullen
telkens als machines door de hoogere rangen worden be-
schouwd en behandeld, en jaloerschheid en botsing zal
het gevolg zijn.
Letten wij nu nog op enkele details van het boek, en wel
hoofdzakelijk op het leerstuk der vrouwen en het daarmede
samenhangende vraagstuk der bevolking. Wij zagen dan in
Plato een warm apostel der gelijkstelling van man en vrouw,
een voorstander van wat wij tegenwoordig zouden noemen:
de emancipatie van de vrouw. De bewoordingen van John
Stuart Mill en van Henry IWcett zijn niet sterker dan de
uitdrukkingen van den Griekschen wijsgeer. Het werk van
man en vrouw ten opzichte van het staatswezeu is geheel
-ocr page 55-
43
gelijksoortig, zegt Plato. Onder de burgers heeft geen vrouw,
omdat zij vrouw, of geen man omdat hij man is, een eigen
werk, vrouwen en mannen hebben deel aan alle bezigheden,
maar in alles is de vrouw zwakker dan de man. Overigens
geldt dezelfde regel voor de vrouwen als voor de mannen.
Niet alle mannen zijn tot alles bekwaam. «-Wij zeggen dus,
spreekt Plato, dat de ��ne vrouw aanleg voor geneeskunst of
muziek heeft, en de andere niet: dat de ��ne geschikt is
voor den oorlog en de lichaamsoefeningen, en de andere
niet: dat eenige vrouwen van wijsgeerig onderzoek houden,
en anderen dat haten: eenige moedig zijn, andere geen
moed hebben : eenige voor wachteressen kunnen dienen, an-
dere daarvoor onbruikbaar zijn.\'" � Met die opvatting der
taak van de vrouwen hangt nu ook samen Plato\'s beschou-
wing van het leerstuk der bevolking. Inderdaad is het
standpunt, dat Plato hierbij inneemt, niet zoo geheel ver-
schillend van dat van Malthus. Zoowel Plato als Aristoteles
ijverden tegen het kwaad der overbevolking. Men ziet uit
hun geschriften, dat zij beiden burgers waren van hoog-
beschaafde kleiue staten, die met angst uitzagen of de voor-
handen middelen van bestaan wel toereikend waren voor het
steeds aangroeiend cijfer der burgers. Daarom moet er bij
de wachters gezorgd worden, dat er niet meer kinderen zijn
dan volstrekt noodig is. Daarom werd het voortbrengen van
kinderen een door den Staat geregelde functie, een plicht,
geplaatst buiten de impulsies der hartstochten. Men moge
glimlachen over al de bepalingen, die Plato hieromtrent
geeft; maar zeer zeker gaan wij te ver, wanneer wij de
schouders over zulke idee�n ophalen. Overweegt het feit dat
Aristoteles � de wijste der wijzen � den //abortus" voor
zijn Staat gaat regelen. � Hand aan hand met deze beschou-
wing van Plato over de bevolkingsquaestie, gaat nu zijn op-
-ocr page 56-
14
vatting over de materieele welvaart van een Staat. Ook hier
reikt hij de hand aan geheel nieuwerwetsche denkbeelden.
Wanneer men toch de voortreffelijke bladzijden opslaat uit
het vierde boek der Beginselen van Politieke Economie van
John Stuart Mill, en daarvan nog eens naleest het zesde
hoofdstuk //over den stationnairen toestand", dan zal men zien
dat Plato en Mill hier niet veel verschillen. De toestand der
wachters is even ver van weelderigen rijkdom als van ar-
moede, en komt vrij wel overeen met de voorstelling van Mill, die
het jagen naar rijkdom, die drang om steeds meer te pro-
duceeren, dat dringen, dat worstelen, dat elkander met den
elboog stooten, om maar vooruit te komen, niet juist de
gelukkigste toestand van een volk rekent. De quaestie is niet
of iemand die rijk is nog rijker moet worden, maar wel, dat
niemand arm zij.
Dit zijn opmerkingen gegrond op een lezing van Plato\'s
Republiek op zich zelve. Wanneer wij voorts Plato\'s phan-
tasie in betrekking stellen tot de eeuwen, die sinds zijn
leven zich in de geschiedenis ontwikkeld hebbeu, dan zien
wij ieder oogenblik punten van aanraking, vooral in zooverre
de Republiek een zeer ethisch en theocratisch karakter had,
in zooverre zijn staat een middel van opvoeding was, en die
stand der wachters een godsdienstige consolidatie van den Staat
bedoelde, ten einde de heerschappij der wijsgeeren mogelijk te
maken. En wij hebben hier niet enkel op \'t oog de idee�n der
Nieuw-Pythagoree�rs, die Grieksche secte, welke, met die de
Neo-Platonici, omstreeks den leeftijd van Christus opstond, en
voor haar volgelingen op gemeenschap van leven de klem legde:
neen, wij zouden den blik verder willen richten, en wel op be-
paalde verschijnselen sinds het eindigen der antieke wereld.
Telkens toch, wanneer in de geschiedenis getracht wordt soortge-
jijke ethische en theocratische gedachten te verwezenlijken, ziet
-ocr page 57-
.
45
men instellingen en inrichtingen opkomen, verwant aan het
socialistisch leven der wachters in Plato\'s republiek \'). Denkt
slechts aan de Middeleeuwsche maatschappij, met haar rid-
ders en met den stand der priesters. De kloosters en later de
orde der bedelmonniken kwamen al vrij wel overeen met het
hoofddenkbeeld, dat ten grondslag lag aan de organisatie van
Plato\'s wachters. De goederengemeenschap is hier op
dezelfde wijze toegepast, en het coelibaat der priesters,
door Gregorius VII ingesteld, heeft toch eigenlijk � hoe
vreemd het klinke � een gelijksoortig doel als de vrou-
wen-gemeenschap der wachters bij Plato. Deze laatsten moch-
ten aan niets uitsluitends dus ook niet aan ��ne echtgenoot
zich blijvend hechten, maar geheel aan den Staat toe-
behooren; de priesters moesten geheel en al de aanraking
met de vrouw en \'t huwelijk schuwen, om volkomen gehuwd
te zijn met de Kerk.
Het zijn slechts aanwijzingen, maar die ons Plato\'s Staat
toch beter doen verstaan. Indien men alles begrijpt, ver-
geeft men ook alles. De vergiffenis is hier wel niet noodig:
maar waar de gedachte zoo stout haar vleugelen uitslaat als
in Plato\'s republiek, daar moet men, als men de vaart wil
volgen, bijzonder voorzichtig wezen niet te vast aan eigen
traditie te blijven hangen. Er is een ��nheid der Historie
en der gedachten. De meusch van gisteren verschilt in \'t
wezen der zaak niot hemelsbreed van den mensch van heden.
Het zonderlinge is schijn : de ��nheid werkelijkheid.
\') Zie hierover vooral C. Zeiler, Der Platonische Staat in seiner Be-
deutung f�r die Folgezeit. Sybel\'s Historische Zeitschrift, 18S9. Erstes
Heft.
-ocr page 58-
HOOFDSTUK III.
DE GRACfiHEN EN HET ROMEINSCHE SOCIALISME.
In een gansch andere sfeer dan bij de Grieken worden wij
verplaatst, zoodra wij sporen van \'t Socialisme bij de Ro-
meinen pogen na te gaan. Bij de Grieken loste alles zich
op in een bespiegeling en een idealiseering. Wij durfden de
Republiek van Plato vergelijken bij een muziekstuk, en zeer
zeker wordt daarin de dichterlijke, bijna phantastische zijde
van het vraagstuk ons getoond. Bij de Romeinen is daaren-
tegen alles gericht op maatregelen en handelingen � kortom,
op de praktijk. De vorm van hun Socialisme is te vinden
bij mannen van actie en van beweging; niet bij wijsgeeren,
maar bij staatslieden.
Om die enkele Romeinsche staatslieden, voorzoover zij een
min of meer socialistisch plan voordroegen (en de gebroeders
Gracchus zijn hier de beste typen), goed te begrijpen en te
waardeeren, is het echter noodig ze als het ware in \'t mid-
den van hun volk te plaatsen. Wij zullen dus eerst beproe-
ven een blik te doen werpen op de Romeinen, vooral met
betrekking tot hun economische opvattingen en toestanden.
Wij moeten ons dan dadelijk een geheel ander volk voor-
stellen dan de Grieken. Wel is later veel van de Grieken
ontleend: wel is, zoo als bij de geheele oudheid en dus ook
bij de Grieken, de slavernij een fundament der maatschappij:
-ocr page 59-
47
maar hier zijn dadelijk alle grondslagen der maatschappij
z�� aangelegd, dat het geheel groote evenredigheden kan
aannemen: wij vinden ons niet geplaatst in zulke kleine
omtrekken als in de staatjes van Hellas. Letten wij nu op
de personen, dan treffen ons dadelijk de trekken van uiter-
lijken ernst en van practischen zin. Die ernst teekende zich
in het gezag van den vader met zijn vaderlijke macht, in
den eerbied dien de moeder van het huis, de matrona, af-
dwong. De Romeinsche patrici�rs, de senatoren, brengen die
eigenschap als vasten vorm in het staatsieven over, spreiden
een graviteit ten toon, waarvoor de Grieken bijna geen woord
hebben. Alle vormen, die de Romeinen in hun leven ge-
bruiken, hebben dan ook zulk een beslisten bepaalden zin.
De Grieken wilden het leven als eeu verheven spel opnemen:
zij niet. In hun rechtshandelingen komt dat bepaalde dan
ook steeds uit; zij gebruiken ��ne formule, waarvan zij nim-
mer afwijken, doch die nu ook als vaste voorwaarde der
daad moet gebruikt worden ; vergeet men ze of spreekt men
haar verkeerd uit, dan is de handeling nietig. Geheel de
Latijnsche taal heeft als vorm der gedachten iets zeer be-
paalds. Het zijn weinig woorden, maar die niet gemist kun-
nen worden: een taal en stijl om op marmer te beitelen.
In inscripties is de Romeinsche geschiedenis geschreven. Aan
dien uiterlijken ernst voegde zich hand aan hand de practi-
sche zin. Het nonlv der Grieken, hun doen en scheppen,
waaruit het woord po�et is afgeleid, wordt een nqaxTBiv^
een practisch handelen. De Griek wilde een schoon leven
doorleven: dat was zijn doel en tegelijk zijn belooning: als
een kunstenaar dichtte hij zijn leven : de Romein heeft bij
al zijn daden een vast resultaat op het oog. #Quid agis ?"
(wat doet gij ?) is zijn gewone vraag bij de begroeting. De
Romeinen zijn in de oudheid een volk als de Engelsehen,
-ocr page 60-
AM.
die tot spreekwoord hebben: ^handsome is what handsome
does." Daardoor zijn nu de Romeinen ook in het economisch
leven geworden het volk van de daad en van de organisatie.
Wel hebben die daden, die steeds een onmiddellijk doel wil-
len bewerken, iets hards. Zij hebben een scherpen, snijden-
den kant. Daar is iets onverbiddelijks in hun logica, in hun
omspringen met de feiten in hi;t dagelijksch leveu. Men
gevoelt dit het levendigst, wanneer men de bladzijden uit
//de Re Rustica" van Cato opslaat, nadat men het Economicum
van Xenophon heeft gelezen. De uitstekende Prevost Paradol,
wien zei ven een Attische geest was toebedeeld, heeft dit
onderscheid zoo goed opgemerkt en uiteengezet in deze
woorden \') : //Welk een les � zoo schreef hij � welk een
tegenstelling vormt het, om over hetzelfde onderwerp den
volkomensten Griek en den Romein bij uitnemendheid te
hooren ! Zij spreken elkander tegen, woord voor woord, zon-
der elkander te kennen, en het is zoo gemakkelijk om hun
stellingen, ��n voor ��n, tegenover elkander te plaatsen. �Wat
wij op het land buiten gaan zoeken (zegt Xenophon) is het
aangenaamste verblijf, dat het zachtst is voor onze vrouw,
het meest gewenscht voor onze kinderen, het lachendst voor
onze vrienden." � ,,�e handel (zegt Cato) is vol wisselval-
ligheid; groote rente is als woeker verboden; beter is dus
de landbouw ; dat bedrijf geeft een soliede winst, die anderen niet
in de oogen steekt." � //Indien ��n uwer slaven ziek wordt
(zegt Xenophon tot zijn vrouw), dan moet gij uw best doen
hem goed te verplegen," en zij antwoordt : //Zeer zeker,
het zal mijn grootste genoegen zijn, want als ik hen ver-
zorg, zullen ze er mij te meer om liefhebben." � //De
\') Zie Prevost Paradol, Nouveaux Essais de Politique et de Litterature,
en daarvan het artikel over Xenophon.
-ocr page 61-
49
landbouwer (zegt Cato) verkoope den ouden os, de wol,
de Luiden en hel gereedschap, dat hij niet meer gebruikt,
het oude ijzer, de oude slaven, de zieke slaven, en zoo
hem nog iets onnuts overblijft, hij verkoope het; het zij
voor den huisvader een wet dat hij weinig koopt, maar veel
verkoopt. De heer van \'t huis (zoo vervolgt hij) moet,
vvanueer hij op zijn landerijen komt, vragen wat men ge-
werkt heeft; zoo er niet genoeg afgedaan is en men zich
verontschuldigt met de woorden, dat eenige slaven ziek zijn,
moet hij antwoorden: //Zijn er zooveel zieke slaven, boe
komt het dan, dat op de rekeningen het bedrag voor levens-
middelen zoo hoog is opgevoerd P" � //Het is een gave der
Goden (spreekt van zijn kant Xenophon) om met zachtheid
en met overredingskracht te kunnen regeeren," en hij voegt
er dit bewonderenswaardig gezegde aan toe: //diegenen mij-
ner slaven, die gevoelig zijn voor een woord van lof, be-
handel ik als vrije mannen." Tot dusverre Prevost Paradol
over den harden kant der economische denkbeelden bij de
Bomeinen. Dat scherpe, dat consequente maakte hen echter
tot meesters van al wat organisatie op het terrein der Econo-
mie mag heeten. Let siechts, wanneer men een uitwendig
bewijs daarvan wil zien, op hun voortreflelijke wegen, als
stralen uit ��n middelpunt (de stad Rome) uitschietende en,
allengs de geheele wereld met een netwerk overdekkende.
Als men nog heden in Europa betrekkelijk woeste en berg-
achtige streken reist, en men eensklaps langs den bergrug
een vasten uit steenen gehouwen weg betreedt, dan weet
men dadelijk dat men op Romeinsch werk staat. � Let
voorts op hun organisatie der wetenschap van \'t Recht;
daarin zijn de Romeinen de meesters van een ieder ge-
worden. Hun begrippen en hun vormleer zijn hier all��n
goed, en zoo uitstekend, dat zelfs de theorie der Econo-
4
-ocr page 62-
50
mie \') nog soms liet best cijfert met de bepalingen door de
Romeinen voor onze economische waarheden in de excerpten
van het Corpus Juris gegeven, liet begrip van geld is voor
goed door den jurist Paulus vastgesteld. Het zijn altijd vaste
vormen en een organisatie die als een gareel steunt en leidt. �
Die geest van organisatie werd nu ook op den Staat toegepast.
De Romeinsche Staat vertoonde dus waarlijk niet die socia-
listische trekken, die \'t Grieksche staatsieven kenmerkten. Bij
de laatsten ging alles op in den Staat; bij de Romeinen is
de Staat een vaste orde van gelederen, waarbij hij, die op
den laagsten rang stond, moeite kon doen om tot den hoog-
sten, \'t aandeel in de regeering, te komen. Bij zulk een opvat-
ting van den Staat waren er onder hen meer bepaalde staats-
functi�n te vinden dan bij de Grieken. Belastingen waren
er bij de Romeinen. Van staatscrediet werd reeds gebruik
gemaakt. Het tributum b. v. was toch eigenlijk een leening
wegens de krijgskosten, die dan later uit den buit werd te-
rugbetaald : tijdens den oorlog met Numantia werd een lee-
ning gesloten onder verband der belastingen van het volgende
vijftal jaren. Alles wijst bij de Romeinen op sterke staats-
pressie, doch niet op een alles verzwelgen door den Staat zoo
als bij de Grieken. Het heil van den Staat is de hoogste
wet, heet het : het is nog niet de ��nige wet: de Staat
eerbiedigt den kring van \'t individu, erkent de privaatbelan-
gen en privaatrechten, al moesten deze soms zwijgen waar
\') Zie Roesier, Ueber die Grundlclnen der von Adam Sraith begr�n-
deten Volkswirthschaftstlieorie. 2 ifidit. 1871, p. 219, 220; de studie
van H. von Scheel, die wirtusckat\'tlicuen Grundbegriffe iai Corpus Juris
Civ�is, ia Hildebrand\'s Jahrb�cher l�r National�konoune uud Statistik.
1866, aeel I, p. 324 seqq; en voorts Kodbertus-Jagetzow, Zur Erklarung
und Ahh�lfe der heutigen Creditnoth des Grundbesitzes. 1869, II. p. 197.
-ocr page 63-
51
het Staatsbelang het eischte. Op den voorgrond staat orga-
nisatie van alle kringen.
Wie de Romeinen in hun economisch zijn en werken wil
begrijpen, moet verder letten op dat wat wij zouden kunnen
noemen: hun consumtie-standpunt. De Romeinen toch waren
dappere krijgers, maar hadden niet veel denkbeelden om
eigendommen te produceeren. Niet altijd sluiten de krijgs-
manswetenschap en de staathuishoudkunde elkander uit. Wij
mogen niet vergeten, dat het somtijds militairen geweest
zijn, die het best economische waarheden hebben uiteengezet:
een Xenophon, een Vauban, een Carnot \') zijn in dit op-
zicht bekend genoeg. Maar bij de Romeinen is dat verband
der twee wetenschappen slechts bij zeer zeldzame uitzondering
te vinden. De Romeinen waren eigenlijk alleen meesters in
het verbruik. Rijkdommen veroveren op andere volken, ze
weg te nemen en te verteren, dat scheen voor hen hoofdzaak.
Zij waren � wanneer men nu \'t woord maar niet zoo letter-
lijk wil opvatten als Bastiat ons wil beduiden � in dit op-
zicht een ware Roofstaat. Hun industrie was dan ook weder
alleen de industrie, die in elk huis door de slaven voor de
oogenblikkelijke behoefte werd gewerkt. Het werd als iets
zeer begeerlijks beschouwd, wanneer men op die wijze niets
behoefde te koopen: van een rijk man heet het bij Petronius:
//ge moet niet denken dat er iets is, dat hij behoeft "te koo-
pen; alles wordt thuis voor hem vervaardigd (omnia domi nas-
cuntur)". Hun handel was grootendeels een handel in weelde-
artikelen, want de gewone zaken werden door de slaven ge-
maakt, en voor zaken van minder waarde waren de transport-
kosten veel te duur. Handel is ook eigeiilijk in Rome ge
\') Zie over Carnot\'s verdiensten in dit opzicht: de M�moires sur Car-
not par son fils, 1869. II. p 479, en ook I. p. 105 seqq.
4*
-ocr page 64-
52
minacht, en de bekende woorden van Cicero (tle Offic�s, I.
42) : //zij handelen niet n�t, die koopen om dadelijk te ver-
koopen, want zij kunnen niet winnen als zij niet verschrik-
kelijk liegen," wijzen vrij juist den graad van achting aan,
waarin kooplieden zich daar mochten verheugen. Zelven pro-
duceerden dus de Romeinen niet veel. Doch op hun krijgs-
tochten door de geheele wereld was verovering en plundering
bij hen schering en inslag. Zij hadden dus te beschikken
over een massa rijkdommen, vooral over geld, dat zij door
hun schattingen overal wisten te verkrijgen. Als zij soms
waren en goederen kochten van overwonnen nati�n, b. v. van
Klein-Azi�, dan betaalden zij die inwoners van Klein-Azi� met
het van hen weggenomen geld. Vaste regel werd dus bij de Romein-
nen het gebruik der productie van vreemde volken, en een ge-
bruik in overdaad en weelde: een ware vernietiging, zoo im-
productief mogelijk. Dit leidde natuurlijk tot inwendig
bederf en verval. Schitterende bladzijden zijn ons bewaard over
dat verteren in vollen overdaad in den roman, die later in
Nero\'s tijd door Petronius is geschreven. Wij bedoelen het
Satyricon, een der lichtzinnigste en elegantste boeken die
ooit \'t licht hebben gezien, vol tooneelen die ons doen denken aan
de dagen van Parijs onder Napoleon III. Het gastmaal van
Trimalchio te Napels is een sociale bladzijde, die sommige
hoofdstukken van Honor� de Balzac haast doet verbleeken.
Het zijn tafereelen van het dagelijksch leven; doch nergens
is een gezonde levenstoestand, nergens degelijke arbeid te
bemerken; men leest slechts van speculaties, en, zoo deze winst
hebben opgeleverd, van verkwisting. Het spel en het geld
schijnen in die latere dagen de drijfveeren die alles in bewe-
ging stellen.
E�ne uitzondering was er echter altijd op dit vernietigen
en verteren. Op ��n terrein werkten de Romeinen wel degelijk
-ocr page 65-
53
productief. Wij noemen de landbouwtoestanden. De geschie-
denis van het grond-eigendom en van de bebouwing en ver-
deeling daarvan is haast de geheime geschiedenis van het
Rome ten tijde der republiek. Al zeer spoedig maakten de
Romeinen zich meesters van alle akkers, eerst in den onmid-
dellijken omtrek van Rome, later in geheel Ttali�. En die
grond werd nu door hen bewerkt. Zij veroverden alzoo
het land voor de tweede maal: eerst hadden zij \'t gedaan
met het zwaard, nu met den ploeg. Die landbouw werd
niet alleen practisch, maar allengs ook wetenschappelijk econo-
misch door hen in toepassing gebracht. In de ontwikkeling
der wetenschap van de Economie bekleeden dan ook de
Romeinsche schrijvers over den landbouw een zeer eigenaar-
dige plaats: eerst de auteurs //de re agraria", later die //de re
rustica". Een Marcus Porcius Cato, een Columella, een
"Varro zijn in deze rubriek bekende namen. Wij zijn bij hen
niet zoo als bij vele Grieksche schrijvers in \'t rijk der ge-
dachten of der verbeelding: neen, wij staan op vasten grond.
In ons land werden zij vlijtig gelezen; in he* schoone levens-
bericht, dat Thorbecke geleverd heeft over G. Wttewaall, ver-
meldt hij, hoe deze de auteurs //de re rustica" meer dan eens met
de pen in de hand doorliep, om nog voor onzen landbouw rege-
len te vinden. Het onderscheid van den landbouw der Romeinen
en den onzen bestond vooral hierin, dat wij aan den landbouw
ook kapitaal ten koste leggen, terwijl de Romeinen hier alles
door arbeid en arbeiders poogden te doen: trouwens zij hadden
overvloed van slaven en kenden theoretisch niet goed de wer-
king van het kapitaal: voorts was het getal hunner arbeiders
op het veld reeds dadelijk zooveel grooter, omdat hun landbouw-
werktuigen �� men vergelijke de ploegen afgebeeld op oude
Romeinsche munten � vrij onvolledig waren. Zij hadden
dus op hetzelfde terrein en voor hetzelfde werk ougeveer
-ocr page 66-
54
drie- a viermaal zooveel arbeiders als wij \'). Maar hoe dit
zij : de geheele landbouw en landbouwstudie was bij de Ro-
meinen het goede en gezonde element. Te midden van ont-
zenuwende weelde werden zij altijd op de natuur gewezen.
Eenigszins vervulden die Romeinsche schrijvers over den landbouw
dan dezelfde taak, die de auteurs der Physiocratische school
in het �rankrijk der 18de eeuw volvoerden, toen Quesnay
en zijn vrienden, te midden van toestanden van demoralisatie
en ontbinding, hun landgenooten terug wilden brengen tot de
zedeuversterkende bebouwing van den grond en tot den verfris-
schenden adem van het landleven. En voor de Romeinen
bleef landbouw lang de eenige rijkdom. Een Romeinsch ver-
mogen bestond toch altijd het meest uit akkers. Als Plinius
de Jongere in zijn Brieven (Ep. 111:19) vermeldt hoe hij
zijn vermogen heeft ingericht, zegt hij : //bijna alles, wat ik
bezit, heb ik belegd in onroerend eigendom en landerijen;
een weinig heb ik echter op rente gezet1\' 2).
Het is nu uiterst eigenaardig, dat de sporen van het Ro-
meinsche socialisme juist in dat voor de Romeinen zoo be-
langrijk element van de akkers zijn ontstaan. Toen de oor-
spronkelijke land bouw-toestanden bedierven: toen het steeds
zich uitbreidend getal van slaven de produktie in \'t groot
aldaar mogelijk maakte 3): toen concentratie der vele gron-
den in weinig handen, en absente�sme der eigenaars toestan -
den in het leven riepen, welke aan die van Ierland doen
denken: toen ontstond het agrarische proletariaat, en tevens
\') Zie ook W. Roscher, Ansichten der Volkswirthsckaft aus dem ge-
schichtlichen Standpunkte, 2e Edit. 1861, p. 16, 17.
2) Zie voorts Rodbertus, zur Geschichte der agrarischen Entwickelung
Roms, in Hildebrand\'s Jahrb�cher fiir National�konomie und Statistik
1864, I, p. 206 seqq.
») Zio Maix, das Kapital, Ed. J873, p. 34* en p. 756.
-ocr page 67-
55
een poging om revolutionair te helpen en in te grijpen: een
agrarisch Socialisme.
Trachten wij die poging wat nauwkeuriger te ontleden, en
het streven der twee broeders Tiberius en Gajus Gracchus te
verduidelijken, \')
Het was anderhalve eeuw v��r de geboorte van Christus.
De Romeinsche Staat stond op het hoogtepunt van zijn macht
en van zijn bloei. Sinds in den slag van Pydna, 168 jaren
v��r Chr., het rijk van Macedoni� was gevallen, was Rome
de zetel geworden eener wereldheerschappij, zich uitstrekkende
van Gibraltar tot aan den Nijl. De worstelingen der verschil^
lende overwonnen Staten, die nog poogden zich te ontwringen
uit den knellenden handgreep van den Romeinschen overheer-
scher, waren slechts stuiptrekkingen van machteloozen. Dit
had Spanje ondervonden, waar Viriathus een oogenblik zich
dorst verzetten, en een beweging tegen Rome in \'t leven riep,
die bij den val van Numantia door Scipio Aemilianus geheel
werd gefnuikt. Hetzelfde schouwspel had Carthago gegeven,
dat door dien zelfden Aemilianus werd verbrand. Z�� ging
Macedoni� onder, waar nog eens een valsche Philippus opstond
en alles wist op te heffen, doch slechts voor zeer korten tijd.
Z�� viel voor goed Griekenland, dat nu door Consul Mum-
mius geheel werd onderworpen en Corinthe in vlammen zag op-
gaan. Z�� was het gesteld met Klein Azi�, waar het koningrijk
Pergamon, na het uitsterven der Attaliden, als erfenis aan Rome
kwam; en even machteloos waren Syri� en Egypte, die met moeite
hun status-quo konden handhaven. Rome overheerschte alles.
\') "Wij volgen hier \'t liefst �heodor Mommsen\'s R�miscke Geschichte,
Dritte Auflage, 1861, Zweiter Band [>. 1�128, en vooral de levens van
Plutarchus.
-ocr page 68-
56
Het was een aristocratische Republiek, die dat had gedaan,
en deze heerschappij had gevestigd. Het Patriciaat in den
Senaat gaf aan \'t geheel de leiding, terwijl de Plebejische
burgers in de volksvergaderingen en door hun organen, de
tribunen, telkens hun wenschen te kennen gaven. Die aristo-
cratie zat oogenschijnlijk zoo machtig en zoo vast mogelijk.
Intusschen waren er echter hier en daar teekenen, die aan-
wezen of schenen aan te duiden, dat de aaneengesloten macht
van het patriciaat, in de vormen, waarin het zich tot nu toe
gehandhaafd had, niet lang meer zou kunnen stand houden.
Iets dat een omkeer voorspelde, zat in de lucht. Het viel
samen met de wijziging, die de logica der feiten deed onder-
gaan aan de staatsmaxime, het staatsbeginsel, der aristocratie.
Het patriciaat had namelijk altijd aan dit beginsel vastge-
houden � een gedachte die het sterkst was uitgesproken
door den juist zoo even gestorven Marcus Porcius Cato �
dat Rome eigenlijk alleen Itali� als gesloten staatsgeheel moest
overheerscJien, en de andere Staten slechts in een soort van
cli�nteel moest houden, ze als quasi-onafhankelijke bond-
genooten of toevoegsels moest beschouwen. Dit conservatieve
beginsel, zich kenmerkende door een zekere zelfbeperking, was
de grondslag van alles geweest. En ziedaar: dit denkbeeld
moest worden opgegeven. De vreemde buitenlandsche verre
gewesten wilden zich niet in de verhouding van cli�nteel schik-
ken: zij hadden zich telkens verzet: legers waren dan ge-
zonden : doch elke nieuwe overwinning maakte een sterker
aan band leggen noodzakelijk, voerde telkens tot an-
nexatie. Uit die annexatie vloeiden echter deze twee ge-
volgen voort, Vooreerst dat de staatsorganisatie van het
patriciaat niet meer zoo goed het bestaande omgreep en
vasthield � qui trop embrasse mal �treint �: de vroeger
zoo gesloten rangen en gelederen werden vrij wat losser: het
-ocr page 69-
57
bleven geen metalen cirkels meer. En in de tweede plaats
brachten de vele nieuwe rijkdommen en schatten dier over-
wonnen en nu geheel onderworpen nati�n \'t bederf in de
rijen van het patriciaat. Dit bederf sloop voort. Eens ge-
wend en verwend aan \'i tentoonspreiden van glans wilde men
den stand van zijn rijkdom, zijn aanzien blijven ophouden.
De verre ondernemingen wekten dan van zelven een spe-
culatie-geest op, die op \'t laatst niets meer ontzag. Het was
maar al te waar: met den dood van Cato eindigde een bepaald
tijdperk, een gansche generatie voor Rome. Hij had \'t zelf
bijna voorzien: toen hij de klacht slaakte: //wat zal Home
doen, als het geen vijanden meer te bekampen en te overwin-
nen heeft?" Welnu, Rome had geen vijanden meer. Het
stond nu all��n overeind. Allen om haar heen waren ne�r-
geveld. Het was machtig en groot en doch reeds knaagden
de kiemen van \'t bederf. � Het patriciaat toch werd
allengs een factie met een bekrompen adelspolitiek: tuk om
slechts de eigen privileges te behouden, dus er op uit om de
nieuwe namen te weren, het volk vleiende om slechts de
macht te behouden, en inwendig door het geld bedorven. "Van
den anderen kant was de democratische partij, als wij haar
aldus mogen noemen, nog niet goed ontwikkeld, niet gereed
met een programma om het patriciaat te vervangen, en ook
reeds, even als de patrici�rs, met een kanker in de borst, de
geldzucht. � Het ware veel beter geweest als ��n der twee
partijen had kunnen overwinnen. Doch daar dit niet moge-
lijk was, verkreeg men iets hybridisch, iets dubbelzinnigs.
De crisis kwam ditmaal niet voort uit de eigenlijke politiek,
maar uit de sociale feiten, uit de landbouwtoestanden.
Wat was het geval ? � De Romeinen � wij nemen hier
het verhaal van Plutarchus over � waren gewoon geweest
de landerijen, die zij op hun naburen in Ttali� veroverd
-ocr page 70-
58
hadden, deels te verkoopen, deels als eigendom van den Staat
te houden, en dan tegen een geringe huur aan de behoeftige
burgers van Rome te verhuren. Doch onder den invloed der
geldspeculati�n waren de rijke patrici�rs begonnen die lande-
rijen te huren, en dat wel zooveel mogelijk in \'t groot, overaan-
zienlijke uitgestrektheid. Om het kwaad tegen te gaan was vroe-
ger een wet gemaakt, volgens welke niemand meer dan onge-
veer 500 bunders mocht bezitten. Doch door hommes de
paille,
die zij nu deden huren, kwamen de rijken toch weder
in het bezit der massale landerijen. De armere burgers konden
dus niets krijgen. Daarentegen hadden de speculanten
vrij spel; zij bezaten nu groote domeinen: de zoogenaamde
//latifundia", waarop het graan in groote hoeveelheid werd ge-
bouwd en dan verkocht: ware plantages, ook in den zin, dien
wij in ons land er vroeger aan hechtten, wanneer wij van
zulke bezittingen in onze West-Indische koloni�n spraken;
want op die terreinen werkten niet meer vrije mannen, zoo
als vroeger, maar troepen slaven, bij duizenden gekocht en nu
zoo streng mogelijk aan \'t werk gezet. Behalve al het an-
dere kwaad werkte die orde van zaken dus ook de vernieti-
ging uit van den vrijen arbeid, zoowel den arbeid van vrije
mannen op het veld, als het klein-bezit dier vrije mannen
zelf. � Dit alles gebeurde nu in Itali�. Een vrije boerenstand
bestond er niet meer: de boeren waren geheel en al onder de
macht van de te Rome levende geldmannen. Het waren toe-
standen te vergelijken met die van het Ierland onzer dagen.
Soms zeer treurige, troostelooze toestanden.
��n man had op wettelijke wijze kunnen helpen, wanneer hij
het vraagstuk had durven aanpakken. Hij had de rol van
een Wellington bij de Reformbill kunnen spelen. Het was
ook een generaal en de meest geachte man der aristocratie:
Scipio Aemilianus. Hij zag liet kwaad: in zijn kring werd
-ocr page 71-
59
zelfs reeds een plan van hervorming opgemaakt door Laelius:
maar toen het er op aankwam om het te volvoeren, deinsde
Aerailianus terug : hij bleef zuiver conservatief.
Wat nu de man van rijpe leeftijd niet aandurfde, zou een
jonger man beproeven: Tiberius Gracchus.
Hij behoorde tot dezelfde patricische kringen: zijn moeder
(Comelia) was de dochter van den ouden Scipio Africanus, en
adoptief-zuster van Aemilianus. Zijn vader had zich weleer in
Spanje, aan \'t hoofd der legers, een eervollen naam gemaakt.
Eeeds lang was die vader echter gestorven. Zijn schoonvader
was Appius Claudius. Kortom Tiberius Gracchus was uit de
allereerste klassen der aristocratie. Hij was een zacht en
ernstig karakter. Eerst had hij zich in den krijgsdienst be-
wogen: onder Scipio Aemilianus was hij uitgetrokken: hij
had tegen Oarthago gestreden en moedig het eerst den muur
dier stad beklommen; later was hij als quaestor met Mancinus
tegen Numantia gegaan, waarbij hij gelegenheid had gehad op te
merken, hoe zeer de naam van zijn vader in dat Spanje nog
geacht was. Toen was hij naar Eome teruggekeerd � hij
was intusschen 27 jaar oud geworden � en in staatsdienst
getreden. Daar te Eome had hij nu de crisis in de Staats-
en maatschappelijke toestanden gevonden. In den kring der
Scipio\'s hoorde hij spreken van het plan van Laelius, en
de eigen ondervinding, het uit eigen oogen zien van het
kwaad, werkte nu bij hem. Op reis toch van Numantia naar
Eome, was hij ook door Toscane gekomen, en d&dr, in het
vruchtbaarste land ter wereld, had hij de ellende der
agrarische toestanden aanschouwd: een groot gedeelte der
landerijen was niet ��ns bebouwd, en waar hij werk op het
veld zag, daar vond hij slechts slaven. Zulk een aanblik
had verontwaardiging bij hem opgewekt. De drift was bij
hem gaande geworden. \'/Als er zooveel arme burgers in Eome
-ocr page 72-
80
wonen � � dus riep hij uit � waarom worden dan niet aan
hen de landen gegeven, waarop zij recht hebben."
Hij ontwierp nu een plan, en in het jaar 134 v��r Chr.
volkstribuun geworden, stelde hij een akkerwet voor. Die
ontwerp-wet behelsde het volgende. Al de akkers die
door Romeinen waren geoccupeerd en zonder huur werden
bezeten � de wettig verpachte landen vielen er dus
buiten � zouden van staatswege ingetrokken worden: echter
met dien verstande en ouder die voorwaarde, dat de enkele
occupaut voor zich 500 en voor eiken zoon 250 bunders (in
\'t geheel niet boven de 1000 bunders) mocht behouden, of
daarvoor andere gronden zou krijgen. Voor verbeteringen in
gebouwen en aanleg op zulke gronden, zou door den Staat
schadeloosstelling worden gegeven. Het aldus door den Staat
teruggenomen bezit zou in deelen van 30 bunders worden
verdeeld, en niet als eigendom, maar als altijddurende erf-
pacht, aan burgers of Italiaansche bondgenooten worden ge-
geven, en wel tegen een matige rente uit te keeren aan den
Staat. Een college van drie mannen zou benoemd worden
om aan alles uitvoering te geven. � Dit waren de hoofd-
trekken van het ontwerp. Wat den vorm betreft scheen het
gematigd, zich aansluitend aan de Licinisch-Sextische plannen
van het jaar 367 v��r Christus. Doch sinds dien tijd waren
twee eeuwen voorbijgegaan : alle bezit, alle occupatie was als
door verjaring geconsolideerd: het ontwerp wilde nu op dit
alles terug doen komen, en zette alles op losse schroeven. �
En dan: de woorden, waarmede het werd ingeleid, bewezen
maar al te wel dat Tiberius zich bewust was een stouten greep
te doen, waardoor de grondslagen der oude maatschappij aan
\'t wankelen werden gebracht. Hoort enkele zinsneden uit die
rede, voorzoover zij bij Plutarchus is bewaard. //De wilde
dieren � zoo sprak hij � die in Itali� huishouden, hebben
-ocr page 73-
61
hun holen en nesten, waarin elk zijn schuilplaats vindt :
maar zu, die voor Ttali� strijden en hun leven opofferen, heb-
ben niets dan de lucht en het licht: volstrekt niets: zij
moeten met vrouw en kinderen rondzwerven. De veldheeren
paaien hen met leugens, wanneer zij in de gevechten het
krijgsvolk aanspreken, om voor hun grafsteden en heiligdom-
men tegen den vijand te strijden: want geen van al die Ro-
meinen heeft een vaderlijk altaar of ouderlijke grafsteden,
maar zij strijden en offeren hun leven op, om anderen rijk te
maken en de weelde van anderen te voeden. Men noemt hen
de heeren der aarde, en zij bezitten niet een enkele kluit
aarde in eigendom." Ziedaar een toon die niet juist gema-
tigd klinkt; het is een wilde krijgszang: het luidt als een
signaal van een woedenden aanval. Ons klinkt die toon niet
meer vreemd: wij hebben ze alle eeuwen door gehoord. Zelfs
het paaien der bezittende klassen met den hemel wordt niet
vergeten, het //Eiapopeia vom Himmer\'. En de tegenstelling
van Tiberius, der armen die niets krijgen van den buit, en
der rijken die hen toch steeds opwekken om voor altaren en
andere ide�ele zaken te strijden, suist en fluit in onze ooren
als die vogelvlugge verzen van Heinrich Heine:
Ich kenne die Weise, ich kenne den Text,
lek kenn\' auch die Herrn Verfasser:
Ich weiss, sie tranken heimlich Wein .
Und predigten �ffentlioU Wasser.
De patrici�rs begrepen het. Hun bolwerk, het terrein
waarop zij zich konden verdedigen, was de legaliteit. Zij
maakten gebruik van de bestaande wetten om het revolutio-
naire plan van TiberiUs Gracchus tegen te houden en te be-
letten. Er waren altijd twee volkstribunen, elk voor een jaar
benoemd, en elk kon door zijn //veto" alle volksbesluiten
-ocr page 74-
62
nietig maken. Welnu, de andere volkstribuun, Marcus Octa-
vius, werd door de patrici�rs gewonnen. "Wat baatte het of
Tiberius ernstig sprak, of het volk hem zijn bijval schonk :
Marcus Octavius bleef zich verzetten. Tiberius putte van
zijn kant alle middelen uit, die de wet hem tegen Marcus
Octavius aan de hand gaf: doch het hielp niets. Toen nu
de wet in geen enkel opzicht meer hielp en alle constitutio-
neele middelen gebruikt waren, doch zonder gevolg: toen
sloeg Tiberius den weg der revolutie in. Hij liet door het
volk op een volksvergadering Marcus Octavius afzetten en
thans zijn ontwerp tot wet verheffen. En thans schreed hij tot
de uitvoering. De commissie der driemannen werd benoemd:
de taxaties, verdeelingen en opmaking der schadeloosstellingen
wegens die akkers werden begonnen. De onteigening der
groote grondbezitters ten beste van het agrarisch proletariaat
ving aan. Het revolutionair socialistische plan werd werke-
lijk doorgezet. Doch Tiberius moest het nadeel ondervinden
van dat eerste gebruik vau een revolutionair middel. Hij
was eens den weg opgegaan en kon nu niet meer terug.
Voortdurend moest hij dat pad betreden om het volk aan
zich te blijven binden: zijn ambt liet hij nog een jaar,
tegen alle wetten in, aan zijn persoon verzekeren. Hij was
de man van het volk, en moest dat volk believen. Toen
Pergamon als erfenis aan Rome toeviel, deed hij \'t voorstel
om die erfenis te verdeelen, ten einde aan de arme landbou-
wers gereedschappen te geven. Verdeelen van wat men kreeg
werd de leus. � - De conservatieve partij organiseerde zich nu
tegen hem, en aan \'t hoofd dier partij stelde zich Scipio
Nasica. Zij gingen Tiberius overal het terrein betwisten en
wachtten een kans af om hem te doen vallen. Eens toen de
gelegenheid gunstig was, zouden zij \'t volvoeren. Tiberius was
weder naar de volksvergadering gegaan: het zou de laatste
-ocr page 75-
63
zware gang zij»: het verhaal daarvan bij de ouden wordt zoo
tragisch: allerlei slechte voorteekenen doen zich voor: een
onheilspellende raaf vliegt ter zijde op: kortom men hoort het
gelui der doodsklok reeds in de woorden van Plutarchus. De
volksvergadering begon : tegelijk vergaderde de Senaat op het
Kapitool: Tiberius sloeg de hand aan \'t hoofd om te toonen
dat er gevaar voor hem in aantocht was : de tegenpartij legde
dit uit alsof hij een kroon begeerde : Scipio Nasica drong
met zijn vrienden en aanhangers van uit \'t Kapitool op \'t
volk los: als een hond werd Tiberius doodgeslagen. Het ge-
schiedde 133 jaar voor Ghr. Hij was nog geen 30 jaren oud.
Tiberius nu was een. ernstige, welmeenende, in \'t begin bij-
na conservatieve natuur geweest: geen koen speler: ook zijn
plan was in hoofdtrekken misschien zoo slecht niet: slechts
de middelen van uitvoering waren niet juist gekozen. Doch
wat was er niet te verwachten en te vreezen, indien ��ns een
wilde vurige natuur, een echte demagoog, dit plan opvatte!
En zulk een karakter leefde: het was zijn negen jaren jon-
gere, thans, op het tijdstip van den dood van Tiberius, twin-
tigjarige broeder Gajus Gracchus. Door Plutarchus is het
beeld van dien Gajus zoo stout en zoo breed geteekend. Hij
was niet zacht, niet sentimenteel: neen, vurig, driftig, opbrui-
send. Fragmenten uit een redevoering bij Cicero bewaard
toonen aan dat hij meester van \'t gloeiende hartstochtelijke
woord was. Hoort b. v. dezen uitroep: //Waarheen zal ik
in mijn ongeluk mij begeven ? Waarheen mij wenden ? Naar
het Kapitool? Maar het bloed van mijn broeder gutst er
langs de trappen. Naar huis? Opdat ik het geschrei en de
weeklachten zou hooren van mijn neergebogen moeder!"
Zijn stem was bij wijlen te heftig, te bulderend : toorn ver-
voerde hem dan en hij was zichzelven niet meester: om zich
nu te matigen en te temperen, plaatste hij, als hij \'t woord
-ocr page 76-
64
in vergaderingen voerde, lichter zich een slaaf, die zachte
noten op de fluit deed hooren en de krijschende stem tot
kalmte noopte. Hij was een rijkbegaafde geest en hield van
kunst en weelde: zijn kunstschatten kocht hij duur op, en
een verfijnde smaak spreidde hij bij alles ten toon.
Hij week nu, na den dood van zijn broeder, in den
eersten tijd geheel ter zijde. Trouwens de wet werd in het
begin nog altijd goed uitgeroerd. De werkelijke Eomeinsche
burgers kregen akkers, die van de occupanten waren afgenomen.
Slechts toen men er ook toe zou overgaan om aan de Itali-
aansche bondgenooten, aan wie soms landen waren gegeven,
die te ontnemen: toen wist de conservatieve partij de
schorsing der wet te bewerken l). De hervormings-partij
werd daardoor verbitterd. Zelfs wordt aan haar wraak de
moord van Scipio Aemilianus toegeschreven. Doch de land-
verdeeling was nu feitelijk ge�indigd. Intusschen begon
van zelf de revolutionaire wind weder te waaien, een om-
wentelings-atmosfeer werd voelbaar. De conservatieve partij
werd strenger en harder daartegen in. De stad Fregellae, die
zich tegen enkele maatregelen dier partij had verzet, werd als
stad verdelgd. Dit was nu het oogenblik � het jaar 123
v��r Christus � dat Gajus Gracchus, nu 30 jaren oud, tot
volkstribuun werd gekozen.
Hij had zich nu deze tien jaren betrekkelijk stil gehouden.
Hij was in het leger gegaan. Doch in het kamp � zoo
verhaalde hij later -� was telkens in den droom hem de
schim van zijn broeder verschenen, en die schim sprak :
//Wat aarzelt gij, Gajus? Er is geen ontwijken voor u
op: ons beiden is ��nzelfde levensloop beschoren, ��nzelfde
dood als offers voor het volk." Het denkbeeld van wraak
\') Zie Mommsen, Jt�mische Ueschichte, II. p. 101.
-ocr page 77-
6 b
over zijn broeder liet hem niet los. In zulk een stemming
deed hij de veldtochten mede. Na allerlei campagnes in Sar-
dini� was hij in Rome teruggekomen en volkstribuuu ge-
worden. Hij zou gaan handelen zoo als zijn broeder.
Doch hij zou het werk gansch anders aanvatten. Tiberius
had een enkelen administratieven maatregel zoeken door te
drijven. Hij, Gajus, zou beproeven een samenstel van
wetten en hervormingsplannen te doen verwerkelijken, en op
die wijze het geheele karakter van Rome\'s Staat trachten te
veranderen. Hij zorgde eerst, dat het volkstribunaat hem ook
voor het volgend jaar werd verzekerd, en toog nu aan \'t
werk. Al zijn maatregelen zouden zijn voor liet volk, doch
tegelijkertijd wilde hij ook maken, dat het volk eerst zijn
(Gajus\') partij goed zou vormen. Dus stelde hij eerst voor,
het graan in \'t groot onder het volk te verdeden. Uit de
tienden, door de provinci�n opgebracht, kwam het zoo als al-
tijd te Rome in : vroeger werd het tegen gewone markts-
waarde verkocht: nu werd \'t, naar het voorstel van Gajus,
tegen zeer lage prijzen uitgedeeld. Hij begon dus als een
echte socialist. Toen door dezen maatregel het volk geheel
en al op zijn hand was, nam hij de akkerverdeelingswet we-
der op. Hij wist ze nog verder uit te breiden, in dien zin,
dat kolonies van burgers werden gezonden in landen, als Ta-
rente en Capua, die tot nu toe door Rome waren verpacht.
Ook deze streken werden thans onder de beschikbare domei-
nen opgenomen. En nu werd dit alles geconsolideerd, door
een stelselmatig breken van de macht der conservatieve partij.
Handig wist hij een scheuring in die partij te bewerken, door
den geldadel af te scheiden van den adel door geboorte. De
leden van den geldadel � de equites � werden door hem
bevoordeeld : bijzondere kenteekenen en een afzonderlijke plaats
in de jury werden hun o. a. verleend. De rijke lieden waren
5
-ocr page 78-
«fl
zoo tevreden. Voorts bracht hij een verandering in het straf-
recht tot stand, waardoor het knevelen werd afgeschaft,
en de harde wetten tegen hen, die hun schulden niet kon-
den betalen, werden gewijzigd. Toen ging hij er op los
om de macht van den Senaat te verkorten, door een uitbrei-
ding van het getal Senatoren. En alles deed hij zelf. Hij
was de man, die zoowel het initiatief nam als het werk deed
en doorzette. In zijn conceptie, in het samenstel van zijn
plannen ziet men lijnen, die zouden kunnen uitloopen op een
regeeringsprogramma als van Napoleon III, van een tyran voor
het volk. Het was een stoute en grootsche poging ten voor-
deele van het volk, om hun rijkdommen en welvaart te be-
zorgen, en tevens de kracht der tegenpartij te breken. Een
sociaal en politiek plan tegelijkertijd. Doch in aDe opzichten is het
niet zoo edel van vorm als dat van Tiberius. Bij Gajus flik-
kert reeds de toorts der wraak. Zijn beeld heeft reeds
iets van den politieken brandstichter, ter wille van het pro-
letariaat van Rome. De politiek wordt opgeofferd, staat op
den tweeden rang, mits het sociale element tot zijn recht
kome. De Staat moest de algemeene grondeigenaar zijn en nu
voortaan door en in de materieele belangen werken. Nog slechts
��n voorbereidende maatregel was daarvoor noodig. Om zich
voor altijd stemmen te verzekeren, ook voor zijn latere plannen,
wilde hij aan de Italiaansche bondgenooten het burgerrecht
geven : als zij in Kome kwamen, konden zij dan medestemmen.
Nu verhief zich echter de conservatieve partij. Zij had
slechts ��n middel tegen hem, doch een krachtig middel.
Het was hetzelfde dat Disraeli tegen Gladstone in 1867
gebruikte, toen de eerste de liberale partij met nog uitgebrei-
der reformbill ging bekampen. De conservatieve partij te
Rome moest dus voor een oogenblik nog verder gaan dan
Gracchus. Dan zou zij zeker zijn, dat het volk haar zou
-ocr page 79-
(17
steunen. Zoo gedacht, zoo gedaan. De adelspartij bood nog
meer. En Gajus was juist voor eenigen tijd uit Rome om
ecu kolonie in Afrika te vestigen en Carthago dus weder op
te bouwen. Toen hij terugkwam, was de beweging tegen
hem in vollen gang. Gajus had bij die aanstaande worsteling
een omstandigheid in zijn nadeel. In zijn verschillende agi-
tatorische plannen en maatregelen had hij een man van dub-
belzinnig allooi, Fulvius, tot bondgenoot gekregen. Deze
compromitteerde hem. Doch het was geen tijd hierover na
te denken De beweging, liet tumult was daar. Opstanden
braken in de stad uit. De consul Opimius werd door den
Senaat tot dictator benoemd. Deze moest de orde herstellen.
Bij een volksvergadering werd weder een lictor gedood: �
nu werden Gajus Gracchus en Fulvius aangevallen op last van
Opimius. Gajus zag weldra in, dat het voor hem gedaan was.
Hij verdedigde zich bijna niet. De opstand ten zijnen voor-
deele was niet krachtig; de ferme en fiksche leiding ontbrak.
Hij poogde te vluchten en al wijkende � door de krijgers
op de hielen gezeten � stak hij zich dood.
De moeder, Cornelia, leefde nog altijd. Zij was het waard
zulke zonen, helden uit den ouden tijd, gehad te hebben.
Toen Tiberius was omgebracht, hoorde men nog haar weeklacht:
nu, na den dood van Gajus, richtte zij koud en schijnbaar
gevoelloos het hoofd op, als een marmeren Niobe-beeld.
Ziedaar dan den vorm van \'t Socialisme, dat de Romeiu-
sche geschiedenis gekend heeft. Op enkele punten moet
nog de aandacht gevestigd worden. Vooreerst dat dit Socia-
lisme van een zeer partieelen aard was, alleen voortspruitende
uit de landbouwtoestanden. Wel is waar, is voor de Romei-
nen landbouw de hoofdzaak, maar er bestonden nog zoo vele
andere kringen of sferen van bestaan of verkeer. En verder
5*
-ocr page 80-
68
was het een beweging vooral gekant tegen staatseigendom:
dat staatseigendom der gronden moest zich oplossen in een
verdeeling der akkers onder de armen. Het wettig bewezen
eigendom der landerijen van particulieren kon blijven bestaan.
Doch wanneer wij aldus dit Romeinsche Socialisme tot steeds
enger proporti�n terugbrengen, blijft het nog altijd misschien
in onze gedachten te uitgestrekt. Inderdaad is het terrein van
\'t Socialisme, dat wij beschreven, nog kleiner dan het opper-
vlakkig gelijkt: en wel om deze reden, dat de onderste lagen
van het volk er geheel buiten blijven. Deze behooren
naar Romeinsche opvatting niet eens tot het volk. Onze op-
vattingen zijn echter geheel anders. Waarom roeren ons de
woorden van Tiberius Gracchus maar ten halve? Omdat hij
ons niet overtuigen kan, dat het waarachtige leed en de
waarachtige jammer geleden werd onder dat trotsche en harde
volk der Romeinen: dat volk met zijn monopolie der heer-
schappij. Niet zij waren de ellendigen, wijl zij niet aan de
Latifundia mochten raken, maar wel de slaven op die Lati-
fundia. Onder dezen was een leed, waarbij al de jammer der
wereld ver�auwt. De horden van slaven, die als kudden vee
werden behandeld, en door \'t strengste terrorisme geregeerd,
hadden een hel op aarde. Telkens stonden zij op. Op de
akkers in Sicili� poogden zij herhaaldelijk \'t juk te breken.
Dan werden zij bij duizenden tegelijk aan den zoom van de
wegen gekruisigd, vooral als de nieuwe slavenjachten gunstig
waren afgeloopen, en het menschelijk vee dus niet veel waard
was.
"Wij merken voorts op dat het Socialisme der Gracchen in
liet leven treedt als een revolutionair Socialisme. Reeds dade-
lijk wordt dus het vraagstuk in zijn revolutionaire phase ge-
zien. Het Grieksche Socialisme was tamelijk onschuldig; het
stemde haast samen met de zeden. Maar hier in Rome komen
-ocr page 81-
69
de revolutie helden voor liet eerst op. Een adem en wind
van omwenteling waait er rond. De politiek wordt als mid-
del gebruikt om de sociale idee�n te verwerkelijken. Het
Socialisme zal dien karaktertrek niet spoedig vergeten. Het
zal voorthollen op dit terrein. Allen, die later geweldig de
maatschappij willen vervormen, nemen \'t woord en den naam
der Gracchen. Veelszins ten onrechte. Als in Rome een
Catilina, zonder iets te bedoelen wat naar een socialen of
socialistischen maatregel zweemde, slechts anarchie wil be-
werken om het recht te hebben de schulden van zich en
zijn vrienden niet meer te erkennen, wordt de naam der Grac-
chen weder gehoord. Vele moderne geschiedschrijvers noemen
dan ook Catilina een voortzetter van het werk der Gracchen.
Doch Mirabeau, misschien het meest politieke hoofd der
nieuwere tijden, zag met zijn valkenblik dadelijk het
onderscheid. Terwijl hij � toen de Tiers-�tat in Provence
in \'t begin van 1789 hem tot volksvertegenwoordiger
koos � niet schroomde in ��n opzicht Gajus Graechus tot voor-
beeld te nemen, zien wij hem in de Assemblee nationale, als zij
over de quaestie van het Staatsbankroet te lang beraadslaagt,
opstaan en met dien leeuwenkop en dien hoogmoedigen oogopslag
ongeduldig de Vergadering tot een besluit dwingen met de
woorden; Catiline est aux portes de Rome et vous d�lib�rez!
Catilina was en bleef het parool der anarchie : de Gracchen
vertegenwoordigden een plan \').
Wat ons eindelijk in dezen strijd van de conservatieve partij
tegen Graechus treft, is de gelijkheid der toestanden en beel-
den met die van onzen tijd. Geen der verschillende par-
\') Wij zijn het dus niet ��ns met den inhoud van het opstel van E.
S. Beesly, in the Fortnightly Review, 1865, vol. I p. 167�184, getiteld
� Catiline as a party leader.\'\' Reesly ziet in \'t werk van Catilina slechts
een vervolg van den arbeid der Gracchen.
-ocr page 82-
7(1
tijen won eigenlijk iets: alle worstelingen baanden slechts
den weg voor het cesarisme. Dit reeds doet ons denken aan
dagen die wij hebben beleefd: maar geheel de lectuur van
de Levens der Gracchen bij Plutarchus schijnt soms een blad-
zijde der hedendaagsche geschiedenis. Het is �nze zaak : het
zijn beelden uit onze omgeving. In Gajus Gracchus hebben
onze tijdgenooten trekken uit \'t beeld van Lasalle gezien \') :
Lasalle zoo talentvol, zoo weelderig, zoo heftig, met zooveel
kunstzin begaafd, en bij wieu ook het denkbeeld op den
voorgrond stond om eerst macht te verkrijgen door middel
van den Staat, en dan te handelen op sociaal terrein. En
gaat de vergelijking naar ons inzien niet geheel op, daar het
beeld van Gajus Gracchus ons van vrij wat edeler gehalte toe-
schijnt dan dat van den Duitschen agitator : � zoo zien wij
toch genoeg gestalten om ons heen als de compromitteerende
1\'ulvius en als de conservatieve Senatoren, die voor een oogenblik
nog meer bieden aan de menigte dan de erkende volkleiders. Bij
het lezen van dit. verhaal mompelt men telkens de woorden:
tua res agitur: het is uw geschiedenis.
\') Zie Scliiifflp, Kapiialisnius und Sucialismus, 1870, j>. 142.
-ocr page 83-
HOOFDSTUK IV.
DE ESSEE�RS EN DE EERSTE CHRISTENGEMEENTE.
Wij verlaten thans voor eenige oogenblikken Europa, met
de twee vormen van socialisme, die wij in Griekenland en in
Rome hebben kunnen opmerken, en gaan naar het Oosten,
naar Palestina. Wij betreden dat land omstreeks het tijdperk,
toen de Christus in die oorden rondwandelde, goeddoende en
zegenende.
In het algemeen waren en zijn in al die meer Oostersche
landen, en dus ook in Palestina, trekken te bespeuren die
naar een socialistisch leven zouden kunnen leiden. Het per-
soonlijk leven, met zijn afzonderlijke kringen, met zijn parti-
culier terrein en domein, met zijn eigen merk en plooi, doet
zich minder sterk gevoelen, neemt in allen geval zulk een
uitsluitend karakter niet aan: men is gewoon het genot van
zijn goederen ook aan anderen over te laten en gastvrijheid
in den ruimsten zin te oefenen. Men beschouwt daarbij de
ware kracht van het individu te bestaan in het lid zijn eener
kaste, eener orde: dat alleen greft, volgens Oostersche be-
grippen, stevigheid en waarborgt vastheid in de toekomst; de
wisselende voor- of tegenspoed van den enkelen mensch treedt
daarbij op den achtergrond. De godsdienst heiligt die rang-
regeling der verschillende standen. De religieuse beschou-
wingen, inniger en tegelijk minder begrensd dan die der Grie-
ken en Romeinen, � geven reeds een opgaan van het individu
in het algemeene zijn aan de hand, een begrip dat nu op het
geheele leven zijn invloed doet gelden. Hier en daar wordt
-ocr page 84-
72
die vernietiging of vervorming van het individu zoo sterk
mogelijk tot uiterste gevolgtrekkingen toe volgehouden en
vinden wij \'t strengste ascetisme.
Elk verschijnsel van het socialisme, dat wij dan ook in
het Oosten bespeuren, is de uiting van een godsdienstig so-
cialisme. Terwijl zeer eigenaardig bij de Grieken het trefiend-
ste voorbeeld van hun socialisme verbonden is met hun phi-
losophie, terwijl wij bij de Komeinen op het gebied der prac-
tische agrarische staatkunde hun Gracchen vinden, is in het
Oosten het socialisme als \'t ware omgeven door deu heiligen
glans der religie: het wordt soms haast een soort van theocratie.
De Essee�rs in Palestina wijzen dit alles eenigszins aan.
Zij zijn ons geschilderd door Philo en door Elavius Josephus,
en wij kunnen hun beeld ons vrij nauwkeurig voorstellen.
Zij vormden in de jaren, die onmiddellijk aan de komst van
Christus voorafgingen, en tijdens het leven van Christus, een
secte, op ��n lijn te noemen inet de secten der Pharizee�n en
Sadducee�n: doch daarin van die twee andere te onderscheiden,
dat zij een van het overige Jodendom bepaaldelijk afgeschei-
deue gemeente uitmaakten, met eigen bestuur en eigen plechtighe-
den, die haar uitsloten van den Jeruzalemschen tempel \').
Het was een bepaalde orde, waarin men slechts toegang kreeg
na een vierjarig noviciaat. Werd men opgenomen, dan had
men een eigen spijs, een eigen gewaad en leidde men een
\') Zie A. Kuenen, De Godsdienst van Isra�l tot den ondergang van
don Joodschen Staat. Tweede deel. 1870. pag, 316�358, en pag. 429 seqq
Raadpleeg voorts de belangrijke dissertatie van Dr. B. Tideman Jz.,
Het Essenisme 1808. Wij volgen grootendeels de daarin verkregen
resultal en. Zie voorts Albrecht Ritschl, Die Entstehung der Altkatholi-
sclien Kirche. Zweite Auilage. 1857. p. 170 seqq: en een stuk van den zoo
even overleden Berlijnschen rabbijn Abraham Gciger, in het J�dische Zeit-
schrift fiir Wissenschaft und Lcben, herausgegeben von A.Geiger. Neunter
Jahrgang, 1871. pag. 30 seqq.
-ocr page 85-
73
geheel ander leven dan de andere medemenschen. Terwijl de
Pharizee�n en Sadducee�n gaarne burgers bleven, traden de
Essee�rs dus buiten de samenleving der overige Isra�lieten.
De beste uitleggers schijnen het hierover eens te zijn, dat
deze secte der Essee�rs het beginsel der Levietische reinheid
tot de uiterste consequentie poogden te verwerkelijken. Daar-
voor zonderden zij zich af: daarvoor leefden zij een leven ge-
kenmerkt door allerlei onthouding: daarvoor woonden zij (hun
getal wordt op vierduizend personen begroot) buiten de steden
van Palestina in eigen koloni�n, voornamelijk in de nabijheid
der Doode Zee. De omgang roet de gewone menschen was vol-
gens hen te vergelijken met den invloed van een door slechte dam �
pen vergiftigden atmosfeer, die een onuitwischbaren smet op de rein-
heid van hun zielen zou werpen, en die men dus moest ontvlieden.
Schetsen wij nu enkele trekken van hun leven. Allereerst
treft ons bij hen de gemeenschap der goederen. Volgens de
wet moesten zij, die lid der secte werden, hun vermogen als
gemeenschappelijk goed aan de orde opdragen. Zij hebbeu
voortaan allen ��n vermogen en het onderscheid tusschen den
rijken en den armen was opgeheven. Zij hebben vaste ge-
meenschap van dak, leeftocht en tafel. Het loon van hun
arbeia moeten zij storten in de algemeene kas, die dan voor
aller behoeften dient. De arbeid, dien zij uitoefenen, bestaat
in landbouw, veefokkerij, bijenteelt en die handwerken, welke
kunsten des vredes zijn en niet behooren tot handel, winkel-
neering en scheepvaart. Want de laatste takken van bedrijf zijn
volgens heuslechts het voedsel der begeerlijkheid en treden dusbui-
ten het kader van den gezonden arbeid. Oorlogstuig moet in
1t geheel niet door hen worden vervaardigd.
Onder hen bestond nu de meest gestrenge tucht. Het
noviciaat, de noodzakelijke toegang en inleiding tot de orde, had
dit een ieder reeds ingeprent. Om tot candidaat te worden
-ocr page 86-
74
toegelaten, moest men geen kwalen hebben, niet te oud wezen en
gaaf van lichaam zijn. De nieuweling werd, als hij die voor-
waarden vervulde, tot het proefjaar toegelaten en ontving dan
de uitwendige teekenen der orde, een bijltje dat tegelijk
schopje was, een lederen gordel of voorschoot, en een wit kleed.
In het tweede jaar werd de candidaat dan toegelaten tot de
reinigingsbaden. Dan volgden nog twee proefjaren, en, wan-
neer men ook aan deze voldaan had, werd men als Essee�r
beschouwd, en nam men deel aan de gemeenschappelijke maal-
tijden. Bij die gelegenheid legde de nieuwe Essee�r den eed
af, waarbij hij ��ns voor altijd bezwoer de volgende regelen
in zijn leven in acht te nemen: Hij zou de Godheid innig
vereeren, rechtvaardigheid tegenover de menschen betoonen,
niemand of eigenmachtig of op bevel van anderen beleedigen,
de boozeu haten, aan de zijde der goeden strijden : � hij
zou iedereen en inzonderheid de hoofden der secte trouw zijn,
daar zonder God niemand tot heerschappij komt: als hij zelf
den rang van heerscher zou hebben verkregen, zou hij zich
niet verheffen op zijn macht, noch door kleederen willen uit-
steken boven zijn onderdanen: � hij zou de waarheid lief
hebben, iederen leugenaar trachten te overtuigen, de handen
van diefstal en de ziel van oneerlijk gewin vrij houden: voor
de medeleden zou hij niets verbergen, anderen niets verraden,
al dreigde hem ook de dood : � hij zou van niemand bui-
ten de secte spijs mogen aannemen : � hij zou van het ge-
meenschappelijke goed niets mogen vervreemden: � hij zou
niemand de leer anders overleveren dan hij die ontvangen had:
hij zou de schriften der secte en de namen der engelen ge-
trouw bewaren voor verbastering.
Ten gevolge van de trappen in dit noviciaat waren er nu
onder de Essee�rs verschillende klassen: de ouderen beschouw-
den de jongeren als vreemden, wier aanrakiug verontreinigde,
-ocr page 87-
75
en dus, als zij plaats had gehad, telkens een afwassching
noodzakelijk maakte. Allen echter�� oude en nieuwe leden �
gehoorzaamden aan het bestuur, de hoofden, die een min of
meer priesterlijk karakter vertoonden. Deze verdeelden den
arbeid: ontvingen het arbeidsloon: verzorgden de vreemdelin-
gen : brachten de spijsofl\'ers en openden en sloten de gemeen-
schappelijke maaltijden met gebed. Die hoofden oefenden een
buitengewoon strenge tucht. De lastering van God en Mozes
werd met den dood gestraft. Die afkeer der Essee�rs van
beeldendienst was zoo sterk, dat zij geen munt schijnen gehad
te hebben, daar toch op elke munt een beeld gestempeld stond:
zij gingen dan ook de steden niet binnen, om de beelden, die
op de poorten stonden, niet te zien. Zij waren bereid eiken
onbesnedene, die over God en de wet sprak, dadelijk te doo-
den. Hun fanatisme kende in deze opzichten geen grenzen.
Zelfs de bedreiging met den dood kon hen niet bewegen ie-
mand anders Heer te noemen dan alleen God. Hij, die op
zware zonden was betrapt, werd verbannen, en zulk een ver-
banning beteekende voor een Essee�r dus eigenlijk de doodstraf,
want de uitgebannene mocht van niemand dan van een Essee�r
spijs aannemen, en ging dus den hongerdood te gemoet: op
het laatste oogenblik, wanneer hij trouw aan zijn eed was ge-
bleveu, en slechts van gras of iets dergelijks had geleefd, werd
de gebannene dan weder opgenomen, omdat men de foltering
tot den dood toe genoegzaam keurde voor de ontzondiging.
Een vonnis mocht eerst geveld worden als er honderd der
secte tegenwoordig waren, en was dan onherroepelijk. Het ge-
voelen der ouderen en der meerderheid was wet. Als er tien
Essee�rs bij elkander waren, en negen daarvan niet wilden
spreken, mocht de ��ne overige de heilige stilte niet ver-
breken.
Zij hadden nu een afzonderlijke kleeding en eigen voeding,
-ocr page 88-
76
verre van alle weelde, zelfs met voor \'t Oosten armelijke
trekken. Een wit gewaad was het gewone kleed; zij hadden
het aan bij den maaltijd en op den Sabbatsdag. Zij gebruikten
voorts geen zalf-olie, zoo als de andere Oosterlingen. Naast
het witte ordekleed hadden zij een gewaad voor den arbeid,
dat des winters uit een haren mantel, en des zomers uit een
dun onderkleed zonder mouwen bestond. Op reis all��n
mochten zij gewapend zijn tot lijfsbehoud. Evenzoo kenmerk -
ten zij zich door liet gebruik van eigenaardige spijzen. Bij
den gemeenschappelijkeu maaltijd bestond hun voedsel uit ��n
brood en ��n schotel met spijs. De spijs was alleen plant-
aardig voedsel. Zij aten geen vleesch, dat door het bloed en
vet toch eigenlijk onrein was. Het gebruik van wijn was
hun vreemd. De gemeenschappelijke maaltijd nu was bij hen
een zaak van groot belang, bijna een godsdienstige handeling.
Wij hebben gezien dat een novitiaat van vier jaren vereischt
werd, v��rdat men tot de tafel werd toegelaten. Die maaltijd
had ten 11 uur plaats. V��r den maaltijd was ieder bij zons-
opgang aan den arbeid, aan de door den opzichter hem toe-
gewezen taak, begonnen : na den maaltijd werd de arbeid
hervat tot aan den avondstond. Het was dus het oogenblik
der rust. Het gebed der priesters opende en sloot het samen-
zitten : de priesters moesten de spijs en drank door het gebed
wijden : niemand proefde er van v��rdat er gebeden was. Er
was onder den maaltijd geen geruisch, zoodat zij, die buiten
stonden, den indruk kregen eener heilige geheimenis.
Zoo leefden de Essee�rs in volstrekte ingetogenheid en matig-
heid, een ingetogenheid, die zij ook in hun betrekking totde vrou-
wenin acht namen. De ongehuwde staat werd door het mee-
rendeel in eere gehouden, omdat de vrouwen (volgens hen) eveu-
als de slaven bronnen van wanorde zijn. Zij houden de
vrouwen voor uitgelatenen en twijfel of zij wel werkelijk trouw
-ocr page 89-
77
kunnen zijn. De Essee�rs zien in de vrouw de machtige ver-
leiding van den man, die zijn karakter aan \'t wankelen brengt.
Zij betoovert en bekoort, beweegt zich en wendt zich bevallig
als op het tooneel, en brengt den man zoo van den waren
goeden weg. Als er kinderen worden geboren, wordt de vrouw
hoogmoedig en driest en houdt den echtgenoot in boeien gevangen,
zoodat hij in plaats van een vrij man allengs een slaaf wordt.
Dus oordeelden ten minste de strengste Essee�rs. Anderen gin-
gen niet zoo ver. Deze wilden in allen geval het fmwelijkin
stand houden, omdat men zich anders van nakomelingschap
zou berooven: zij gingen dus de vrouwen, die zich aanmeld-
den, drie jaren lang na, en als zij in die jaren stipt waren ge-
weest, huwden zij ze. De betrekking met de vrouw was dan
uitsluitend gericht op het doel om de bevolking niet te laten
uitsterven. De vrouwen waren bovendien aan dezelfde voor-
schriften gebonden als de mannen.
De godsdienstige gebruiken der Essee�rs hadden nu in de
eerste plaats betrekking op de reiniging. V��r den maaltijd
moesten de dagelijksche baden geschieden. Het waren tegelijk
symbolische baden, gelijk dan ook de nieuweling eerst in
het tweede jaar tot die baden werd toegelaten. Die reiniging
scheidde hen af van de buitenwereld en de ongerechtigheid
der anderen. " Voorts was het bad of de afwassching noodza-
kelijk bij iedere aanraking met vreemden, en bij iedere on-
reine handeling, bijv. na het verrichten van hun nooddruft,
waarvoor zij met hun schopje een kuil in de eenzaamste
plaats groeven; zij wierpen er dadelijk aarde op, opdat
�ods zonneschijn door de onreinheid niet zou beleedigd
worden. Dan kenmerkten zich de Essee�rs door de
strenge sabbats-viering: daags te voren bereidden zij spijs
en op den sabbat legden zij geen vuur aan, verzett\'eu
zij geen schotel: op den dag zelven gingen zij naar heilige
-ocr page 90-
78
plaatsen, die synagogen heetten. Naar den leeftijd zett\'en
ouden en jongen zich in hun witte kleederen neder om te
luisteren. Een nam de hoeken en las daaruit voor ; een an-
der der meer ervarenen verklaarde, want alles werd door hen
op allegorische wijze uitgelegd. Aan den tempel te Jeruzalem
zonden zij geschenken, maar zij offerden er niet, daar zij
anders met de onreinen zouden omgaan: vrijwillig dus
buitengesloten van het gemeenschappelijk heiligdom, brachten
zij voor zichzelven offeranden, waarvoor zij echter geen levende
wezens uitkozen. � Hun godsdienstleer betrof vooral de wor-
ding aller dingen, de engelenleer en het wezen Gods. Zij lie-
ten aan God alles over: Het noodlot beheerschte volgens hen
alles. De ziel des menschen is volgens hen voortgekomen
uit den fijnsten aether, en wordt door het lichaam omgeven
als door een kerker. Van de banden van \'t aardsche leven
bevrijd, heft de ziel zich uit de slavernij in de hoogte. De
goede zielen leven dan aan gene zijde van den Oceaan in een
oord, steeds afgekoeld door uit den oceaan aandrijvende zephyrs,
niet geplaagd door regen, sneeuw of hitte ; de slechte zielen be-
vinden zich in een duisteren somberen hoek te midden van ein-
delooze straffen. � In overeenstemming met hun godsdienst-
leer bestond hunne zedeleer in dezen drievoudigen leefregel : liefde
tot God, ijver voor de deugd en menschenmin. De voorva-
derlijke wetten waren hier richtsnoer: terwijl zij, die in alles uit-
blonken, de Schriften nauwgezet onderzochten, en de reinigingen
steeds volhielden, ook der profetische gave deelachtig werden.
Vermelden wij nog, om het beeld volledig te teekenen, dat
zij geen slaven onder zich duldden: de natuur � zoo leerden
zij � had allen op dezelfde wijze gebaard, gevoed en tot
broeders niet alleen in naam, maar ook in de daad gemaakt. �
Na den ��nen eed, door hen afgelegd bij de opname in de
orde, mochten zij nooit meer zweren: als men iemand niet
-ocr page 91-
79
gelooft zonder een eed bij God, zoo redeneerden zij, dan
ligt reeds hierin een aanklacht tegen den persoon opgesloten.�
In overeenstemming met hunne denkbeelden omtrent abso-
lute reiniging, droegen zij nu ook bijzondere zorg voor de
gezondheid, niet alleen van de ziel, maar ook van het lichaam:
bezweringen der booze geesten behooren bij hen te huis : tot
genezing der ziekten onderzochten zij de eigenschappen der heil-
zame wortels, kruiden en steenen en poogden zoo iedere krank-
heid te genezen. � Zij vermeden altijd, voor zich uit of ter
rechterzijde te spuwen. � Eindelijk waren zij gewoon, als
zij bij \'t eerste schemeren van den dageraad naar den arbeid
togen, gebeden tot de Zon ie richten, met aandrang haar smee-
kende om op te rijzen en met haar stralen de aarde te verlichten.
Dit was de secte der Essee�rs. Als asceten onthielden zij zich van
alle vleeschspijzen en wijn, van allen persoonlijken eigendom,
van alle weelderige kleeding, zelfs van de inwrijving met olie
na het bad ; voor het meerendeel van \'t huwelijk : � in zoover mo-
gelijk gedreven reinheid poogden zij te leven. Het is een zuiver
Joodsche secte geweest: gelijk ook al de belangrijke trekken in
hun leven tot Joodsche instellingen zijn terug te brengen.
Hun zucht naar reinheid en hun baden is de wet der Levieten :
hunne goederengemeenschap wortelt ook al eenigszins in de Mo-
za�sche wet, die den Isra�lieten geen onvervreemdbaar eigendom
toekende, blijkens de instelling der tienden, de wet van het
jubeljaar, en het dogma dat het land het eigendom was van
God den Heer. Eindelijk hebben hun gemeenschappelijke
maaltijden veel overeenkomst met de door de Farizee�n ingerichte
maaltijden, naar het model van het paaschmaal, welke Fari-
zeeuwsche spijziging met allerlei ceremoni�n was omgeven en
het Chaberaat werd genoemd. Vergeten wij ten slotte niet
dat onder de Joden zelven het Nazireaat een vaste stand was,
namelijk de wettelijk geregelde toestand der lieden, die hun
-ocr page 92-
80
persoon geheel en al God toewijdden, en nu ook van allerlei
zaken zich onthielden. Heeds de Joodsche Kechabieten doen soms
aan de Essee�rs deuken. Wij hebben �dunkt ons � dan ook
niet de toevlucht te nemen tot het Neo-Pythagorisme, tot de droo-
men van Apollonius van Tyana, tot het Boedhismeof tot Perzische
magie, om deze secte der Essee�rs te verklaren, al zijn misschien
enkele gebruiken der Perzen uit de vroegere ballingschap af-
gezien en overgenomen. De Essee�rs, in verband gebracht met
de Joodsche toestanden, spreken voor zich zelven. Hebben som-
mige schrijvers, bij \'t nagaan van de gebruiken en zeden der
Essee�rs, toegegeven aan het vormen der meest zonderlinge, en
grillige verbindingen \'), wij voor ons doel begeven ons in
dat alles niet, wij blijven op het terrein der historie. Wij
vermelden dus slechts nog de namen van den Essee�r Judas,
die omstreeks 100 jaren voor Christus leefde, van den Essee�r
Menahem, die onder Herodes den Groote als belangrijk persoon
voorkomt, en van den Essee�r Simon tegen den tijd van
Christus, die allen een profetisch karakter dragen. Ook Jo-
hannes de Dooper � hoewel ten onrechte �wordt door velen
als Essee�r voorgesteld. Zeker is het, dat zijn ascetische le-
venswijze trekken van gelijkenis met die der Essee�rs vertoont,
gelijk zijn ruige mantel van kemelshaar veel overeenkomst
heeft met hun winterkleed.
Waarschijnlijker is de stelling dat van de Essee�rs afstamt
de in Egyptisch Alexandri�, in de eerste eeuw van het Chris-
tendom levende secte der Therapeuten 2). De Therapeuten zijn mis-
schien te houden voo; Alexandrijnsche Essee�rs, die tot de uiterste
\') Zie vooral C. P. Tielc, in liet opstel : Theologie en Godsdienst we-
tenschap, in de Gids, 1866, deel II. p 205 en volgende, naar aanleiding
van Ernest de Bunsen, the hidden Wisdom of Christ and the Key of
Knowledge.
3j Zie daarover B. Tideman tegen Kuenen, in het Theologisch Tijd-
schrift, 5e jaargang, 1871. Aflevering van Maart, pag. 1S3�188.
-ocr page 93-
si
ontwikkeling dezer leer zijn overgegaan, en sommige denk-
beelden der Grieksche philosophen daarbij hebben aangenomen.
Deze Therapeuten overdrijven dan de reeds zoo ascetische begrip-
pen van hun moedersecte. Behielden de Essee�rs een ge-
meenschappelijke kas, zij laten hun eigendom aan verwanten
en vrienden over en verlaten al het hunne : de goederengeineen-
schap is dus geworden verzaking van alle bezit. Oefenden
de Essee�rs een door instellingen geregelde onthouding uit:
zoo wordt dit bij de Therapeuten een overdreven vasten,
soms van zes dagen lang. Wilden de Essee�rs liefst \'t huwe-
lijk mijden, omdat de vrouw een bron van verleiding
was, zoo leven de Therapeuten, om de verdienste nog
grooter te maken, en de verzoeking steeds te overwinnen,
met vrouwelijke Therapeuten, die steeds maagden blijven, de
zoogenaamde zusters. Bij de Therapeuten is nu van arbeid
geen spoor: bij zonsopgang vragen zij ook wel een goeden
dag, waarin hun geest met het hemelsche licht wordt bestraald,
maar het blijft een werkelooze dag. Ook de gemeenschap-
pelijke maaltijden � maaltijden met brood en zout � wor-
den haast nog scherper als godsdienstige handeling gewijd:
hun verklaring der wet schijnt nog allegorischer: kortom de
Therapeuten worden bepaalde dwepers: de Palestijnsche ascese
was sterk overdreven als prikkel tot steeds hoogere vlucht der
gedachten.
Toen de Essee�rs nog in Palestina leefden, stond Jezus
Christus op met zijn verkondiging van het Koninkrijk der
Hemelen.
Ook hij leefde in een vrijwillige armoede en scheen rijk-
doin te verachten: schuwde den echtelijken staat: keurde den
eed af: bezwoer de booze geesten: terwijl zijn discipelen
later in gemeenschap van goederen samenwoonden. Voltaire
en de oudere rationalisten gaan dus nog verder dan zij,
6
-ocr page 94-
S2
die beweren dat Johannes de Dooper een Essee�r was, en
willen nu ook aannemen dat Christus tot hen behoorde. On-
getwijfeld, er zijn enkele punten van aanraking tusschen hen:
een zeer eigenaardig blijft het, dat het Evangelie van Mat-
theus � op het oogenblik dat Jezus uit Galilea naar Judea
en het Overjordaansche ging, en hij zich moet opgehouden
hebben in de streek waar de Essee�rs woonden, � twee ont-
moetingen van Jezus vermeldt, die aanleiding gaven dat hij
juist meer opzettelijk over het huwelijk en het eigendom zich
uitliet. Doch reeds uit die Moorden blijkt het, dat Christus � �
gelijk ook bij het leerstuk van den eed � iets geheel au-
ders wilde dan die kunstige geheimzinnige orde der Es-
see�rs: hij predikte een ide�ele maatschappij, een nieuwe ver-
eeniging van broeders en zusters, een huisgezin van kinderen
Gods, een geestelijk koningrijk.
Inderdaad, zoo was het: Christus gaf beginselen aan, die
bij de toepassing het kleed der maatschappij geheel en al
zouden vervormen. Hij bracht het idee dat nu de stof wel
zou bewegen en modelleeren. Hij stelde zich boven alle
partijleuzen, ook van hen die in \'t economische hier goede-
rengemeenschap, daar particulier eigendom wilden vestigen.
Niet op een betere verdeeling der materieele welvaart, der
rijkdommen, is zijn oog gevestigd \') : neen, als hij de armen
zalig prijst, als hij de zorg van spijs en kleeding gering
acht, dan wil hij zeggen dat dit alles beneden de waardig-
heid van het kind des lichts is, dat zich met hoogere, met
geestelijke dingen heeft bezig te houden, in het vertrouwen
dat de Hemelsche Vader in de lagere zinnelijke behoeften,
voor zoover het wezenlijk behoeften mogen heeten, wel zal
\') Zie vooral het opstel van Prof. A. D. Loman, Het Evangelie voor
den vierden stand. Gids, 1874, Maartnummer.
-ocr page 95-
s3
voorzien. Aan die hoogere za�cen, niet aan de zorg voor spijs
of kleeding moet men zijn ziel hechten \'). Christus verheft
ons overal tot het hoogste idealisme. In het licht daarvan
is de wereld met al haar heerlijkheid niets dan schijn en
ijdelheid : en die wereld, met haar zinnelijkheid, haar stof-
felijke belangen, haar geweld, haar vleeschelijke lusten, haar
goud en haar onrecht, moet vervormd worden tot het koning-
rijk Gods. v Werpt weg uwe aardsche schatten, zoo gij de
hemelsche wilt verwerven," dit is en blijft de leus. Dan
all��n kan de verkeerde wereld worden overwonnen. En
de heerlijke uitspraken der Bergrede gaven als het ware het
programma aan de hand van dat ide�ele rijk, van dat ide�ele
huisgezin, waarin de menschheid zich moest oplossen *).
Doch juist omdat dit ide�ele op den voorgrond werd gezet,
omdat de verbetering gezocht werd in omkeering van het
beginsel, werd het hart van Jezus Christus innerlijk bewogen
van ontferming en deernis over het lot der ellendigen van zijn
tijd. Zijn geheele ziel kwam in opstand bij de gedachte aan
de schandelijke wijze waarop de gunstelingen der fortuin zich
gedroegen tegenover de armen. Zij dachten aan niets dan
aan hun rijkdom, en fier en koninklijk wijst Jezus Christus
ze nu te recht. � Aan den ��nen kant klinkt dus het wee
over die rijken. Zij hadden hun troost op aarde weg (Lu-
kas VI: 24). Zij zouden z�� bezwaarlijk in het koningrijk
Gods kunnen ingaan. Lichter was het, dat een kemel ging
door het oog van een naald, dan dat een rijke inging iu
het koninkrijk der Hemelen (Mattheus XIX : 23 en 24).
En het verhaal der ontmoeting van Jezus met den rijken
jongeling (Mattheus XIX) was daar om te bewijzen, hoe
\') Zie dat ook goed bij Proudlion in zijn aanteekening op Mattheus
VI, vers 25. Proudlion, les Evangiles annot�s, 1866, p. 30, 31.
2) Zie Maurice, Social Morality, Ed. 1872. p. 229 tot 230,388 tot 396.
6*
-ocr page 96-
84
lood-zwaar dien rijken het gebod van Christus viel, om niet
meer aan den rijkdom te denken : //Zoo gij wilt volmaakt zijn,
ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij
zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts en
volg mij." In de gelijkenis van den verloren zoon, in die van
Lazarus en die van den onrechtvaardigen rentmeester, wordt
altijd-door de souvereine minachting van Christus gehoord voor
wereldsche grootheid en rijkdom. De rijken zijn in zijn oog
slaven geworden van den Mammon. � Aan den anderen kant
daarentegen worden de armen door Jezus steeds tot zich ge-
trokken en verhoogd. Den armen wordt het Evangelie ver-
kondigd (Mattheus XI: 5), en de zaligsprekingen zijn voort-
durend hun deel. Zalig zijt gij armen, want uwer is het ko-
ningrijk Gods : zalig zijt ge die nu hongert, want gij zult
verzadigd worden. De stem van Christus is soms haast
uitsluitend een roerende stem ten voordeele der verdrukten.
Maar die stem is tegelijk een opwekking voor hen. De armen
moeten \'t hoofd opheffen. Zij moeten het gevoelen dat zij
niet zoo arm zijn als de rijken: dat zij alles hebben in het
Evangelie en het koningrijk Gods dat hun gepredikt wordt.
Daarenboven, wat hoog is onder de menschen, is een gruwel
bij God. Zijn zij uitgeworpen onder de menschen, Christus
is daar om het vertrouwen op God, het geloof in eigen-waarde,
de kracht om zich zelven te helpen in hen levend te maken.
Maar let wel, aan die armen worden door Christus geen
schatten beloofd. De armen stonden zelven ook op een kruis-
weg, waarvan ��n pad naar het verderf liep. Indien zij na-
melijk de rijken gingen benijden om hun rijkdom, indien
ook zij hun ziel eigenlijk zett\'en op aardsche genietingen, en
indien ook zij niets anders bedoelden, dan ook hun deel in den
rijkdom te hebben, dan, ja dan, Maren ook de armen even
verre van het rijk der hemelen. Het koninklijke woord:
-ocr page 97-
85
;/niemand kan twee Heeren dienen," geldt niet alleen voor
d� kinderen der weelde, maar ook wel degelijk voor hen,
die in hun hart op deze gunstelingen der wereld jaloersch
waren, en des Menschen Zoon ten hunnen eigenen voordeele
wilden maken tot rechter en scheidsman bij de verdeeling
der aardsche goederen. Christus wil hen altijd verheffen
boven die aardsche goederen. v Vergaart u geen schatten
op aarde, waar de mot ze verteert en de roest ze verderft,
maar vergadert u schatten in den Hemel: want waar uw
3chat is daar zal ook uw hart zijn." Dit bleef de leus en het
beginsel.
Hand in hand daarmede, en als gevolgtrekkingen uit dit
alles wat Christus leerde, gingen twee lessen. Vooreerst
de praktijk van barmhartigheid te beoefenen jegens de armen.
Het Christendom zou, van ��nen kant bezien, een godsdienst
der dienende liefde worden. Geeft a\'an de armen, zoo klinkt
het telkens in het Nieuwe Testament. De armen hebt gij
altijd bij u. Door de armen te geven zult gij een schat
hebben in den Hemel. Dit beginsel, geheel nieuw, wanneer
men \'t oog vestigt op hetgeen in Griekenland of in Rome
gebruik was, zou in het begin haast het krachtigste middel
zijn, waardoor het Christendom zich uitbreidde. De armen
vloeiden toe tot het Christelijk huisgezin : allen waren immers
broeders en de ongelijkheid der maatschappelijke standen
werd opgeheven. � En in de tweede plaats werd, in die
prediking van Chritus, wanneer zij zich inliet met economische
onderwerpen, ten aanzien van het gebruik der rijkdommen een
toon gehoord, die nog al contrasteerde tegen \'t werken en
drijven eener materieele wereld all��n. Er zijn, wanneer men
op schatten ziet, volgens Christus nog edeler motieven dan de
drijfveeren, die de menschen tot productie nlleen aanzetten.
Het veertiende hoofdstuk van Marcus is in dat opzicht zoo
-ocr page 98-
86
merkwaardig. Het is de geschiedenis van de vrouw, die met
de albasten flesch, waarin zalf van kostbaren nardus, bij Jezus
komt en daar die zalf op het hoofd van den Heiland giet.
� Waartoe? zoo roepen de omstanders: die zalf had kunnen
verkocht worden, en \'t geld had dan veel meer nut kunnen
doen. � Doch Jezus zet hen te recht met de woorden :
//Laat af van haar: wat doet gij haar moeite aan : zij heeft
een goed werk aan mij gewrocht.11 In tegenstelling van
den lof, dien onze wereld altijd bijna uitsluitend geeft aan
zoogenaamd productief gebruik van goederen en aan stoffelijken
arbeid, is nu dit woord � wij zeggen het Riehl na \') � bij
uitnemendheid een tekst tot verheffing der kunstenaars, die om
Godswil naar het ideaal worstelen in dezen materieelen tijd. Met
andere woorden, het Christendom wijst op de ��nzijdigheid van
het feit en de leer, wanneer men op niets anders dan op het
verwerven van materieele goederen en rijkdommen het oog heeft:
dat verwerven en dat vermeerderen van schatten is goed, maar
er zijn hoogere belangen, hoogere genietingen dan dat een
volk zijn rijkdommen economisch regelt. Een goede huis-
houdster is kostelijk, maar hooger staat een liefde-zuster.
Dit alles werd nu door de eerste Christengemeente zeer
bijzonder overwogen en ter harte genomen. Deze eerste
Christenen bleven zeer zeker aan den arbeid, een elk in zijn
werkkring, doch begrepen al zeer spoedig, na den dood van
Christus, te moeten gaan verwerkelijken wat hij als ideaal
had uitgesproken : zij begonnen zich op hunne wijze in te
richten als een groot Christelijk huisgezin.
En dat Christelijk huisgezin nam nu het socialistisch
karakter aan, dat ons in de Handelingen der Apostelen wordt
geschilderd, en dat ons hier en daar aan enkele trekken der
\') Zie W.H. Riclil, die deutsche Arbeit, 2e Edit., 1862. p, l�2seqq.
-ocr page 99-
s7
Essee�rs doet donken. In het tweede hoofdstuk, vers 44�46,
heet het van de Christelijke gemeente: ,/En allen die ge-
loofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen: ze ver-
kochten goederen en have, en verdeelden ze aan allen, naar
dat elk van noode had : on dagelijks eendrachtiglijk in den
tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten
zij te zamen met verheuging en eenvoudigheid des harten."
En in het vierde hoofdstuk, vers «32�35, wordt dit met nog
treffender trekken geschilderd : j,En de menigte van hen,
die geloofden, was ��n hart en ��n ziel : en niemand zeide,
dat iets van hetgeen hij had zijn eigen bezitting was, inaar
alle dingen waren hun gemeen. Er was ook niemand onder
hen, die gebrek had: want zoovelen als er bezitters waren
van landen of huizen, die verkochten ze, brachten den prijs
der verkochte goedereu, en legden die aan de voeten der
apostelen. Eu aan een iegelijk werd uitgedeeld, naar dat
elk behoefde." En daarop volgt dan de geschiedenis van
Barnabas die zijn akker verkocht en het geld aan de apostelen
bracht, en het verhaal van Ananias en zijn vrouw Safi�ra,
die een have verkochten, maar een gedeelte van het geld
voor zich zelven wilden behouden en nu ook wegens hun leu-
gen geweldig werden gestraft. Men ziet uit deze woorden en
verhalen, dat werkelijk de eerste Christen-gemeente een broc-
derschap poogde te vormen, met gemeenschappelijk eigendom.
Trouwens zij waren weinig talrijk en woonden ongeveer in
dezelfde wijk van Jeruzalem. Daarbij liet \'t Oostersche leven,
waar zoo weinig behoeften zijn en de natuur zoo mild zich
betoont, gemakkelijker dan onze samenleving zulk een
communauteit toe. De gezamenlijke spijziging was, blijkens
hetgeen wij reeds van het Chaberaat gezegd hebben, een zaak
die tot de zeden der Isra�lieten behoorde, en werd voorts
als een herdenking van den laatsten disch, waaraan Christus
-ocr page 100-
88
met zijn apostelen had aangezeten, door de eerste Christenen
bijzonder in eere gehouden en streng gehandhaafd \').
Het gemeenschappelijk leven werd dus door de eerste Chris-
ten-gemeente op den voorgrond gezet. Men moest in alle
zaken werkelijk broeders en zusters willen wezen. Het com-
munauteitsgevoel werd hier bepaald door die gemeente tegen-
over het ego�sme en al het sterk individueele geplaatst.
Daar is in het bekende werk van Eenan over de Aposte-
len een schitterende bladzijde, waarin wordt betoogd, dat
hetgeen de eerste Christenen gedaan hebben zeer zeker on-
der zekere wijzigingen weder zal herleven. //Als onze kleingees-
tige, burgerlijke, middelmatige maatschappij � zoo spreekt hij �
als onze wereld van pygmee�n weggezweept is door de heroiekeen
ide�ele krachten der menschheid, dan zal het gemeenschappelijk
leven weder tot zijn recht komen. Een groote menigte zaken,
zoo als bij voorbeeld de wetenschap, zullen zich in de vor-
men van kloosters organiseeren, met een erfelijkheid die niet
aan bloedsband alleen gebonden is. Het gewicht, dat
onze eeuw aan de familie hecht, zal verminderen. Het
ego�sme, de essentieele wet der burgerlijke samenleving, zal
niet meer aan groote zielen voldoen..... Het lichtend ideaal,
geschetst door den schrijver der Handelingen, zal als eenpro-
fetische openbaring geschreven worden boven den ingang
van het Paradijs der Menschheid" 2). Wij laten Kenau droo-
men over de toekomst. Wij constateeren alleen, dat, volgens
enkele woorden in de Handelingen der Apostelen, aan de eerste
Christenen wel degelijk ook, wanneer zij het wilden, de vrijheid
werd gelaten hun eigen geld en goed als particulier eigendom zel-
ven te gebruiken en te beheeren: Petrus zegt uitdrukkelijk aan
\') Zie E. Reiiau, les Ap�tres, ]86fi, p 75, 78, 79 en 81.
») Zie Reuan, les Ap�tres, p. 131�j \'d�.
-ocr page 101-
S9
Ananias dat hij het goedniethad behoeven te verkoopen en het geld
had kunnen behouden \'). Voorts herinneren wij er aan, dat de
eerste Christengemeente, zoodra zij iets grooter werd, de regel
der gemeenschap uioeielijk kon volhouden: reeds het voorbeeld
van den dood van Ananias en Saffira wijst op een zeker terro-
risme om het toch te handhaven: niettegenstaande alle
strengheid deed het individueele weldra zijn rechten weer gel-
den. De ide�ele goederen-gemeenschap werd dus allengs
bij de eerste Christenen vervormd in een meer practische
re�ele zorg voor al de armen. De armen vloeiden toe tot den
godsdienst, die een eigen evangelie aan de armen had ge-
bracht 2). Die werken der liefde ter wille der armen wer-
den steeds menigvuldiger. Het werd een goed georganiseerde
armenverzorging ; in plaats van bestuurders van het gemeen-
schappelijk goed, kreeg men diakenen, die volgens een vast
stelsel de aalmoezen verdeelden.
Behalve den zeer sterk uitgedrukten zin voor goederenge-
�neenschap en een gemeenschap van het leven in\'t algemeen,
had nu de eerste Christengemeente nog een anderen trek,
dien wij later ook dikwijls in de stelsels van socialisten zullen
zien terugkomen. Wij bedoelen haar vaste verwachting van het
duizendjarig rijk, haar voorliefde voor het Chiliasme. Trou-
weus de eerste Christenen waren in dit opzicht kinderen van hun
tijd. Geheel het Joodsche volk had in die dagen een diepe
overtuiging dat er iemand, van God gezonden, zou opstaan,
die de onderdrukking en vernedering van het volk zou doen
ophouden. De Messias zou komen om zijn volk te bevrijden
\') Zie Edniond de Pressens�, 1\'Ecole critique et les ap�tres, a l\'occa-
sion de 1\'ouvrage de M. Renan, p. 35. Zie ook eenige wel wat ouder
wetsclie opmerkingen in een opstel van J. J. Metzlar, in het Tijdschrift
Waarheid en Liefde, jaargang 1841, 3e Stuk, p. 505 seqq.
;) Zie Renan, les Ap�tres, p. 115 seqq:
-ocr page 102-
9(1
van vreemde heerschappij en vreemden smaad, en zou alsdan
het rijk van David en Salomo in grooteren luister zelfs her-
stellen. Alle ongeluk zou dan vergeten, alle smart gelenigd,
alle ellende nitgewisoht zijn: elk Isra�liet zou dan deel heb-
ben aan ongestoord en eindeloos geluk. Zinnelijke voorstel-
lingen mengden zich daarbij, en de hoopvolle ziener, die
verlossing aankondigde, doopte zijn penseel in de gloeiendsto
kleuren, om dat naderend verschiet toch zoo schitterend mo-
gelijk te maken. De eerste Christenen, in wier hart zulk
een eschatologische richting uit den aard der zaak even ah\'
bij vele Joden mede geprent was, verbonden nu aan dit
denkbeeld het andere begrip, dat Jezus Christus zelf de Mes~
sias was, die aldus in volle heerlijkheid zou komen om een
nieuw rijk te stichten. Tot nu toe was zijn verschijning op
aarde slechts een komst geweest in lijden en smart : maar
Christus had zelf gewezen op een andere verschijning in vollen
glans, op een toekomst vol majesteit. Men had daarbij vast
verstaan dat hij werkelijk zou terugkomen. Welnu, zijn tweede
komst zou beantwoorden aan al de vroegere aspirati�n van
verlossing en heerlijkheid, gekoesterd door alle Joden. Het
begrip breidde zich steeds uit. Het was niet all��n het land
der Joden, maar de gansche gemeente van Christus, die bij
de wederverschijiiing van den Heiland, onder zijn heerschappij
een koningrijk zou vormen. Leed deze gemeente nu onrecht,
gevaren, verdrukking: de tegenstelling zou te heerlijker zijn,
als dit nieuwe rijk zich vestigde. Al het kwaad zou dan
voor altijd verbannen wezen. Het boek der Openbaring van
Johannes gaf nu, in het twintigste hoofdstuk, een vorm aan
al die denkbeelden en verwachtingen. Na duizend jaren zou
de Satan nogmaals rondwaren, om te zoeken wie hij verleiden
kon : doch tegelijkertijd zou Christus verschijnen en het ge-
richt houden over de wereld. Een nieuwe aarde en een
-ocr page 103-
91
nieuwe hemel beide zouden zich ontrollen: alle tranen zouden
dan uit de oogen zijn afgewischt: er zou geen dood meer zijn,
noch rouw, noch geween, noch smart: want al die rampen
waren dan voorbij...
Zoo dacht de eerste Christengemeente: en zij paste al
zulke denkbeelden toe op een werkelijke aarde, op een wer-
kelijke maatschappij: de allegorie en het symbool zou naar haar
oordeel letterlijk waarheid worden: het Paradijs zou ten tweeden
male worden verwezenlijkt en werd ook door haar niet alleen
meer in het verleden, maar ook in de toekomst geplaatst.
-ocr page 104-
H O O F I) S T U K V.
MIDDELE�UWSCH SOCIALISME.
De manier om op kosten der Middeleeuwen liberaal te
schijnen wordt tegenwoordig te-recht een vrij kinderachtige
trek genoemd. Men heeft \'t allengs geleerd die middeleeuw-
sche maatschappij � vooral zoo als zij in vollen bloei in de
dertiende eeuw zich ontplooide � als iets eigenaardigs te
waardeeren. In plaats van het grauwe, liefst donkere schouw-
spel dat men zich vroeger voorstelde, wanneer een //opge-
klaarde" geest van den nacht der middeleeuwen sprak, ziet
men thans, wanneer men met doordringende oogen dat tijd-
vak overziet, een kleurrijken toestand, iets bonts zelfs, iets
dat aan een mozaiek doet denkeu. Het tafereel is in een
aantal fragmenten gegroepeerd, en die fragmenten, welke in
kleur vrij scherp tegen elkander afsteken, vormen toch een
goed geordend samenstel. De aaneenvoegkg en verbinding
der drie groote primitieve hoofd-factoren, waaruit die in veel
bijzondere deelen zich splitsende middeleeuwsche maatschappij
is ontstaan, � de Christelijke geest, de herinneringen van
Rome en de Gerinaansche aard � heeft een afgerond geheel
weten tot stand te brengen.
Het Germaausche element, de nieuwe hoofdrichting die de
oude beschaving een tijdlang dreigde te overvleugelen, was vooral
-ocr page 105-
93
in \'t begin overheerschend, en plooide in den aanvang de econo-
mische toestanden. Het ging daarbij van gansch andere grond-
beginselen uit dan de Romeinen kenden. Allereerst bezat het een
gansch andere opvatting van familie en van het familie-recht.
Hoe rijk en diep is het Germaansche familie-recht, terwijl
bij de Romeinen het woord ,/familia" voornamelijk \'t ver-
mogen of de slaven aanduidt, en zelfs de kinderen eenigermate
als bestanddeclen van het vermogen worden beschouwd!
Voorts was het eigendomsrecht geheel anders. Bij de Ger-
manen was eigendom wel degelijk het gevolg van arbeid, niet
alleen van het feit van het bezit. Dat eigendom ontwikkelde
zich nu in allerlei vormen, en was zoo niet gebonden in den
��nen vasten vorm als bij de Romeinen. In het algemeen was zelfs
die vorm, welke den Romeinen bijzonder eigen was, het privaat-
eigendom, weinig ontwikkeld vooral met betrekking tot de gronden
en akkers : de gemeenschappelijke weide, het gemeenschappelijk
woud was bijna overal bij de Germanen regel, terwijl zelfs de
meeste particuliere akkers door weide-servituten of soortgelij-
ke verplicntingen aan de heerschappij van het strenge privaat-
eigendom waren onttrokken. Van den anderen kant waren een
menigte verhoudingen, die elders voor vrij golden, toen het
voorwerp van eigendom, en ontwikkelden zich vormen van
eigendom, waaraan vroeger niet gedacht was, zooals een ,/op-
per-eigendomsrecht" der familie of van den leenheer. Uit de
beperking van het eigendomsrecht vloeide nu bij de Germa-
nen � en ziedaar een derde onderscheid � het begrip van
Staat voort. De Staat was niet beginsel en oorzaak van het
eigendom, zoo als bij de Romeinen. Bij de Germanen
had het begrip van Staat haast een negatief karakter en
vormde er een zeer lossen band. De Staat overheerschte niet
alles. Het veroverde land, dat bij de Romeinen dadelijk Staats-
eigendom werd, kwam bij de Germauen onmiddellijk in\'t eigendom.
-ocr page 106-
94
der particulieren. Nog sterker. Alle Staatsrechten werden
haast privaatrechten. De waarborg voor het duurzaam
bestaan van sommige instellingen lag waarlijk niet in
de wijding of in de beteekenis, die haar door eenige
Staatsmacht werd gegeven, maar in het feit, dat die in-
stelling aan een bezit, een privaatrecht, werd verbonden
en nu geimmobiliseerd of erfelijk werd gemaakt. Het oog-
merk werd zoo goed bereikt, dat de gansche middeleeuw-
sche maatschappij iets looms, iets traags verkrijgt: alles is in
vaste banden geconsolideerd, dooh voor de eischen van liet
verkeer, voor de lenigheid en vrijheid der verschillende handels-
transacties is nu slechts betrekkelijk goed gezorgd. Toch werd
de samenhang van het geheel door die particuliere af-
scheidingen niet verbroken. Als correctief werkte het denk-
beeld, dat alle personen van elkander afhankelijk waren: de
vasal en de suzerein, de lijfeigene en de landheer, de leek
en de priester. En die persoonlijke onderlinge afhankelijk-
heid geeft nu een eigen karakter aan de verhoudingen der
materieele productie en van het daarop gebouwde verkeer, en
brengt alles te zamen. Doch dit staat vast: in geheel het
tijdperk der Middeleeuwen is de Maatschappij, en niet de
de Staat, hoofdzaak.
Die Maatschappij was nu allengs geconstitueerd en berustte
op eenige vaste kringen of gesloten cirkels. Zulke kringen
waren als het ware omheind en omtuind. Die er in leefden,
gevoelden zich beschut door wallen en muren van een zeer
stevigen bouw, en achter die bolwerken poogden zij hun eigen-
domsbetrekkingen, rijkdommen en verhoudingen te orga-
niseeren. Het is niet van belang ontbloot op enkele eigen-
aardigheden van elk dier kringen de aandacht te vestigen, voor-
al wanneer die trekken geheel en al verschillen van de ge-
woonten en regelen onzer maatschappij. Wij onderscheiden
-ocr page 107-
95
vier van die kringen of cirkels: 1°. die der Kerk, 2°. die
der Heeren en Ridders of der Feodaliteit, 3°. die van het
mark- en hof wezen, als organisatie van het grondbezit, 4°. die
van het gildenwezen, als organisatie van den arbeid, van
handel en industrie.
I. Letten wij eerst op den cirkel der Kerk. � De Chris-
telijke familie, waarvan wij in ons vorig hoofdstuk spraken,
had zich nu allengs tot de Latijnsche Kerk ontwikkeld. De
Kerk bleef de draagster van het begrip van algemeene men-
schenliefde en van ware humaniteit. Zij vertegenwoordigde
het begrip van ��nheid onder de menschen, te midden van
de overigens zoo groote verbrokkeling der middeleeuwsche
toestanden. Krachtig werkte zij dus, om allerwegen waai
zij kon de slavernij te doen afschaffen, want alle meuschen
waren broeders. Daarbij ontwikkelde zij verder een grootsche
armenzorg, en bood zich overal aan als bemiddelaarster tus-
schen de rijken en de armen dezer aarde. Zij stelde altijd een
theoretische minachting voor materieele schatten op den voor-
grond. Armoede was een door de kerk geheiligde toestand.
Telkens werd in haar midden de stelling uiteengezet en
verdedigd, dat noch Christus noch de apostelen eigendom
hadden bezeten of konden hebben gehad. Na de wijding
der armoede volgde dan de waardeering van het gemeenschap-
pelijk bezit. In beginsel was zelfs de Kerk vijandig gekeerd
tegen het privaat eigendom: zij meende, dat het met den geest
van \'t Christendom meer overeenkwam om gemeenschappelijk
eigendom te handhaven. Wat zij zelve bezat, beschouwde
zij dan ten bate te zijn van alle onvermogende Christenen.
Tegenover een benige productieve wereld, waar de individuen
er op uit schenen te willen zijn om zich op rijkdommen te
verhoovaardigen, organiseerde zij de instelling der kloo-
sters, waar de gemeenschap der bezittingen regel was en
-ocr page 108-
96
het leven geheel op socialistische wijze werd ingericht. Die
kloosters v/aren voorbeelden van een gemeenschappelijk huis-
houden op godsdienstigen grondslag \').
Deze opvattingen van de kerk vloeiden natuurlijk voort
uit het ide�ele standpunt dat zij meende te moeten innemen.
Zij was in zekeren zin de Staat Gods (civitas Dei) en was in
allen geval de instelling, die als het ware de brug tusschen
de aarde en den Hemel vormde. Omdat daar ginds in den
Hemel de schat zoo groot was, daarom beteekende de rijkdom
op aarde niets. Er voor de armere klassen hield de Kerk steeds
levendig den troost wakker, dat in den Hemel een betere
wereld was, waar al het lijden en onrecht dezer aarde zou
worden vergolden. Doch tegelijk werden al die verschillende
opvattingen, die zich uit dat inzicht lieten afleiden, weten-
schappelijk bewerkt door Kerkvaders en Scholastici, en een
gansch stelsel van rechtsopvattingen ontstond op die wijze.
Wij bedoelen het kanonieke recht 2). In dat systeem wer-
den uu alle beschouwingen over eigendom, en wat daarmede
samenhing, nader gepreciseerd en tot geldende rechtsregelen
gestempeld. De gemeenschap van goederen werd als de be-
geerlijkste toestand geschilderd, al moest in het gewone leven,
wegens de ongerechtigheid der menschen, het «mijn en dijn"
geduld worden. Dulcissima rerum possessio communis est.
Zelfs alle wereldlijke arbeid werd als een noodzakelijk kwaad
opgevat: het beste is de vrije rust, waarin men God zoekt
en vindt. Onder de menschelijke bedrijven is echter onder-
\') Zie Hermann, Staatswirtbschaftliche Untersuchungen, 1870, p. 45.
2) Zie daarover W. Enderaann in H�debrand\'s Jahrb�clier f�r NationaU
oekonomieund Statistik, 1863, p. 26�48, 151-181, 310�367 enz. en W.
Endemann, Studii;n in der Jtomanisch-Kanonistischen Wirhscliafts- und
Jlechtslebre bis gegen Ende des siebzeknten Jabrhunderts, deel I, 1874.
-ocr page 109-
97
scheid : landbouw en handwerk zijn te waardeeren, doch de
handel kan aan de kerk niet behagen. Het begrip van ka-
pitaal wordt dus geheel miskend en zulke denkbeelden bekroond
door een uiterst uitgewerkt woekerverbod, waarbij het nemen van
rente en interest van geld en kapitaal geheel en al vervloekt
wordt. Het woekerverbod was haast het middelpunt der leer
van het Kanonieke recht en was dus een veroordeeling van
de theorie van het crediet. Voegt men daarbij dat de kerk,
door voortdurend zelve goederen in //main-morte" te nemen,
het doode kapitaal steeds vermeerderde, dan begrijpt men, dat
op haar gebied een immobiiiseerende strekking zeer te be-
merken was.
IJ. De tweede kring was die der Feodaliteit: het was
mede een kring die niet arbeidde. De middeleeuwsche Baron
was in de eerste plaats heer en bezitter der gronden die hij
in leenverband had gekregen. Voorts beschikte hij over de
diensten der menschen die op deze gronden woonden. Die
lieden waren dus in geen enkel opzicht slaven van den Baron;
zij waren slechts verplicht diensten en verrichtingen voor
hem te bewijzen, zoodat de middeleeuwsche Baron eigenlijk
voor een goed deel eigenaar was van een massa verrich-
tingen van andere menschen. En die massa vormde een ware
mozaiek, want allerlei verplichtingen, om in heeredienst in de
behoeften van den Baron te voorzien, kunnen zoo worden op-
genoemd. Het fragmentarische en in bijzonderheden zich
splitsende karakter der middeleeuwen komt in die verdeeling
der diensten zoo goed uit. Gewone en ongewone diensten
werden zoo geleverd. Hier moest aan den weg worden ge-
arbeid, opdat de ridder met zijn paard niet over oneffen steil-
ten zou struikelen; daar moesten de kikvorschen uit de
grachten en de vijvers van \'t kasteel worden geslagen, opdat
7
-ocr page 110-
98
het. gekwaak den slaap dev edelvrouwe niet zou storen i).
Soms, als men op ver verwijderde en van de samenleving af-
gelegen plekken komt, vindt men nog wel eens hier en daar
gebruiken, die aan oude en dwaze heerediensten herin-
neren. De Engelsche dichter Johnson deed met zijn schild-
knaap Boswell in 1773 een reis naar de Hebridischeeilanden,
en kwam ook op het eilandje Uloa, waar zij door M\'Quar-
rie gastvrij werden onthaald : en des avonds bij elkander zit-
tende vertelde Iran die landheer, dat hij nog altijd, als een
zijner onderhoorigen (tenants) huwde, een schaap kreeg, als
bewijs van het verlof voor het huwelijk, en als overblijfsel
van het zonderlingste voorrecht dat aan den Baron in de
middeleeuwen ooit was toegekend 2). Kortom, de meest gril
lige diensten zijn niet te zonderling om op de lijst der aan
den feodalen Heer bewezen diensten te verschijnen. Doch hoe-
veel diensten nu ook de Baron moge vorderen, hij is geen
kapitalist 3). Hij leeft er van, geniet er van, verteert die
diensten zorgeloos, doch kapitaliseert die diensten niet: reeds
daarom niet, omdat hij dit niet noodig heeft, want de onderhoori-
gen moeten hem zulke diensten altijd en altijd praesteeren.
Men ziet reeds hieruit, dat het middeieeuwsch leven in dezen
kring geheel en al verschilt van onze kapitalistische maat-
scfiappij.
�) Buranger zet liet zoo aardig in den mond van zijn edelman*
Mes paysans, bien ignorans,
Comme il convient a mortaillables gens,
Sachcnt courir a la corvee,
Et battre 1\'eau de mes �tangs.
*) Zie Boswell\'s Life of Johnson, by John W�lson Croker. London,
1853, p. 376.
») Zie E. Lasalle, Capital und Arbeit. Edit. 1864, p. 167 seqq. en p.
174.
-ocr page 111-
99
III. Nog sterker komt dit uit in den derden kring, die
van het Mark- en Hofrecht. Uit de oude Germaansche toe-
standen ontwikkelde zich op liet platteland volledig de instel-
ling der marken of markgenootschappen \'), het bestaan der on-
verdeelde velden en de regeling van het gezamenlijk eigendom van
den grond. Oorspronkelijk bestond die mark voornamelijk uit het
woud en de weiden in dat bosch : de beeken en rivieren, \'t wild en
\'t gevogelte behoorden dan daartoe: niet onder haar waren toen
de gedeelten begrepen waarover ploeg en zeis gaan. Doch
allengs strekte zich de mark ook op \'t enkel ontgonnen akker-
land uit, en deed een markgenootschap zelfs over het verdeelde
bouwland zekere opperheerschappij gevoelen. Behalve wouden en
weiden, behoorden dus later ook akkers tot de mark. Naast en
tegenover het particulier eigendom van de hoeve en den hof
breidde zich dan in goed gevestigde regelen die gemeenschappelijke
inrichting dor marken uit. De mark werd bestuurd door
een voogd, een markgenoot, die door de overigen in vrije keus
tot voorzitter werd gekozen: een eigen rechtbank kwam
onder hen op: kortom de marken waren in dit opzicht de kiem
van zelfregeeriug op het platte land. De verdeeling en
grenzen dier marken na te gaan, beteekent voor enkele streken van
ons land � denkt aan onze Veluwe � de grenzen vast te stellen
der opkomende plaatselijke gemeente. Wij moeten ons die toestan-
den voorstellen, zooals wij ze in Rusland konden waarnemen, bij
de opheffing der lijfeigenschap, door de wet van 19 Februari) 1861.
Over het algemeen behoefde de markgenoot geen vrij man te
zijn: de lijfeigene kon bepaald mede-eigenaar wezen van het
\') Zie Griram, Deutsche Rechtsalterth�mer. Edit. 1854, p. 4C8; Noorde-
wier, Nederduitsclie Regtsoudheden, p. 21� seq. en G. L. von Maurer, Ein-
leitung zur Geschichte der Mark- Hof- Dorf- und Stadt-Verfassung, 1854,
p. 42.
7*
-ocr page 112-
100
gemeenschappelijke land. Nog in de 18e eeuw waren in Si-
lezi� de boeren onvrij, maar men kon ze toch niet dwin-
gen om tot de verdeeling van hun mark over te gaan \').
De mark was inderdaad een organisatie van het grond eigendom ten
voordeele van velen: een gemeenschappelijk gebruik. De land-
bouw werd daardoor niet zoo zeer een tak van productief be-
drijf, als wel een levenswijze, een door de zeden geregelde ma-
nier van bestaan. Die landbouw werd dan ook zeer extensief
gedreven, met behulp van talrijk doch slecht vee. Doch al
werd men op die wijze niet rijk op het platte land, hij, die
deelgenoot van een mark was, verviel niet tot ellende. Een
proletariaat was bij zulk een toestand in den regel niet mogelijk,
gelijk het inderdaad ook nog niet in Rusland bestaat. Het groote
gebrek was echter, dat bij tijd en wijlen hongersnood ont-
stond, omdat bij vermeerdering van bevolking de grond
niet op voordeelige wijze werd bebouwd.
IV. Gelijk de marken een organisatie waren van den land-
bouw, zoo vormden de gilden in de steden een ordening en
regeling van arbeid en industrie. Die gilden waren werkelijk
een bewonderingswaardige inrichting, omdat zij zoowel de
belangen der producenten als die der consumenten op \'t
oog hadden. Die er op neerzien, begrijpen al zeer weinig
van de wezenlijke krachten en elementen der maatschappij.
Eerst later, toen de erfelijkheid in die gilden binnendrong,
en de vormen dus werkelijk versteend werden, eerst toen
moesten zij, daar zij ook niet meer samenstemden met de be-
hoeften der samenleving, billijken tegenstand ontmoeten. Doch
in den bloeitijd der middeleeuwen waren die gilden een waar
kunstwerk. Zij waren gegrondvest op het karakteristieke
Germaansche denkbeeld, dat men onder zekere voorwaarden ver-
�) Zie Marx, Das Kapital, p. 746 en de noot aldaar.
-ocr page 113-
101
bintenissen sloot, om elkander als broeders te helpen en te on-
dersteunen. //Unus snbveuiat alteri tanimam fratri suo in
ntili et honesto." En die verbindingen werden nu toegepast
op alle bedrijven in elke stad. Als zoodanig hebben de gilden
in de middeleenwsche steden haar kleurrijke geschiedenis. Wij
treffen eerst de oudste gildenorganisatie aan, de zoogenaamde
patricische gilden, die der groote kooplieden en industrieelen, tot-
dat in de dertiende en veertiende eeuw overal de hand-
werkslieden, meestal geleid en voorgegaan door de wevers,
zich ook tot gilden vereenigen en, na een korten strijd tegen
de oude gilden, de plaats behouden !). De inrichting blijft
intusschen dezelfde. Zij had tot oogmerk dat de stad, waarin
het gild bestond, behoorlijk koopwaren kon koopen, en dat
de handwerkslieden behoorlijke waren leverden, en voorts hun
brood goed konden verdienen. Die inrichting voldeed dus
volkomen aan alle behoeften, toen het d�bouch�, de markt
van elke stad, in de stad zelve was begrensd, en niet-verder reikte.
Elke stad was dan een economisch organisme, een geheel op zich
zelf. Slechts voor enkele bedrijven, die niet bepaald werk ge-
noeg konden vinden in ��n stad, werden grootere gilden-organi-
sati�n dan voor ��ne stad toegelaten: bij voorbeeld voor bouw-
lieden: moest een Dom worden opgericht, stel te Straats-
burg, dan werd de «Bauh�tte" van elders ontboden Dit
was echter een uitzondering. In den regel was elk giid aan
zijn stad verbonden. De producenten in de stad werden ver-
plicht goed werk te leveren, en de consumenten van de start
moesten het werk nu van deze producenten af koopen. Er was
op die wijze vastheid en stevigheid in elk bedrijf: het werk
kon met rust geschieden, want men was zeker afzet te vinden van
zijn producten, en had dus geen angst voor den dag van
1 Zie daarover Brcniauo Arbeiterfrildcr, I, u. 37�12.
-ocr page 114-
102
morgen. Een woedende concurrentie, die de producenten telkens
met elkander in doodelijken strijd riep, was er op die wijze niet. Die
organisatie, zoowel ten voordeele der producenten als der consu-
menten, werd nu in alle d�tails doorgevoerd en uitgewerkt \'). Elk
gild mocht alleen dat handwerk uitoefenen, waartoe het aangewezen
was: de verbruikers in de stad mochten het produkt bij geen ander
gild koopen : het eenige correctief, dat toegehten werd, om de
werkbazen, de meesters, steeds tot goed en goedkoop werk te
nopen, was het verlof, dat aan de kramers werd gegeven, om
o]) de kermissen met hun waren de stad te bezoeken. Werkten
de gilden niet goed, dan kochten de inwoners veel bij de kramers.
Voor de consumenten zorgde men voorts door keuring der
producten, door het voorschrijven van leerjaren voor de arbei-
ders, en door de verplichting den leerlingen opgelegd om, na ver-
loop van zekeren tijd. aan te toonen dat z� hun werk kenden en een
meesterstuk konden vervaardigen, een stuk dat hun het recht gaf
om meesters te worden. Verder behartigde men de belangen der
verbruikers door het schatten en bepalen van den prijs. Voorde
producenten zorgde men door te waken dat het aantal der meesters
niet te groot werd : door het getal der gezellen en der leerlingen
te beperken, en door een regeling die de eigenlijke productiekosten
voor allen gelijk maakte. Zoowel de grondstoffen en de
prijzen der werktuigen, als de loonen moesten zooveel mo-
gelijk aan alle meesters op gelijken voet en prijs komen te
staan. Eindelijk werden de levenstoestanden voor alle produ-
centen aangenaam gemaakt: de arbeiders waren gezellen en
moesten in het huiselijk leveu worden opgenomen, deel wor-
den van het "Gesinde." Gingen zij op reis, om in andere
steden zich nog beter te oefenen, dan waren voor de //Wan-
\') Zie G. Sch�nbcrg, Zur wirihschaftlichen Bedeutung des Deutschen
Zunftwcsens im Mittelalter, in Hilrlebrnnd\'s Jaurb�cher f�r Natioual�kono-
mie und Sta�stik, 1S07, deel II, p. 1�72. 97�169,
-ocr page 115-
103
derjahre" vaste regels: overal vonden zij lotgenooten: een
soort van //compagnonnage" verbond hen allen in hun
handel en wandel. Een normale arbeidsdag bestond feitelijk,
gelijk ook arbeidersrechtbanken reeds tijdens het bestaan der
gilden voorkomen \'). Groote zorg werd aan dien toestand der
gezellen gewijd: want hier zat werkelijk de lioofd-moeielijk-
heid : als later de gezellen meer in aantal worden, komt de
ontaarding en de wrijving, zoo als de geschiedenis der laken-
industrie bewijst. Doch een geruim en tijd werkte de geheele
organisatie zeer goed. Let wel, dat ook in deze instelling de
overheersching van het kapitaal geheel is buitengesloten. De
meester kon zelfs niet eens goed kapitaliseeren. Al had hij
meer gewonnen, wat kon hij er mede doen ? Hij mocht zijn
arbeidskrachten toch niet vermeerderen boven het statuut dat
hem was toegewezen Maar er was ook geen verbruik van
menschenkrachten, zonder verantwoordelijkheid, zonder aandeel
of belangstelling in het product, zonder inzicht in het werk,
zonder uitzicht op het resultaat. Wij hebben dat veranderd :
en in onze tijden hebben dan ook de arbeiders stil en onge-
merkt de oude gilden-overleveringen onder elkander opgewekt
en in hun trades-unions doen herleven.
Deze vier vaste kringen � kerk, feodaliteit, mark en gil-
de � waren nu in de middeleenwsche maatschappij de deelen
die het sterkst waren geteekend. Het waren afgesloten cir-
kels, waarbinnen allerlei sociale draden zichtbaar waren en
allerlei elementen van elkander afhingeu, doch die zelve niet
veel inwerking op elkander toelieten. In zooverre noemden
wij de middeleeuwsche maatschappij een mozaiek, bont en
kleurig, doch uit fragmenten aan elkander gevoegd, niet een
geheel uit ��n geest en in ��n toon ontstaan Er zijn vele
\') Zie Brentano, Arbeitergilden. I, p. 52, en II, p. 246 en 21-7.
-ocr page 116-
104
vrijheden, doch er is niet ��n algemeene vrijheid te vinden.
De kringen, standen en rangen blijven vast afgebakend en
met muren omgeven. Hier en daar is slechts aanloop te zien
tot grooter eenheid. Een andere geest voer soms over die
kringen heen. Romeinsche idee�n leerden staatsvorming.
De Kerk riep op tot kruistochten: andere werelden werden
door sommigen gezien, andere producten medegebracht dan
die thuis werden vervaardigd. De Joden slopen overal langs
en door die kringen heen, als \'t bewegelijk element, geld
brengend en wisselend. Het kapitaal brak op ��n punt door
en vestigde te Veneti� den wereldhandel met liet Oosten.
Zelfs de Paus moedigde, zonder opzet, maar ter wille van
zijn inkomsten, later de wisselzaken aan : de pauselijke in-
komsten toch, die in alle landen der wereld opgebracht wer-
den, moesten van daar naar Rome, naar de Curie worden ge-
zonden \'). Stedenverbonden traden in het leven, zoo als de
Hansa. Bankiers als de Euggers gingen zaken doen over ge-
heel Europa. De kringen werden geopend en de middeleeuwen
eindigden.
Doch terwijl de middeleeuwen nog bloeiden, en die afge-
sloten kringen in volle kracht zich handhaafden, werd die
vaste orde en werden die muren van tijd tot tijd toch reeds
doorbroken en wel door socialistische bewegingen. Het waren
telkens zoovele windvlagen en rukken, die soms slechts in ��n
kring, soms door alle afheiningen heen, zich deden gevoelen.
Meestal waren het vlammen, die de bestaande maatschappelijke
gebouwen der middeleeuwen dreigden te verteren : nu eens in
rossen gloed oprijzend tegen cathedraal of klooster, dan weder
het liefst tegen de burcht van den baron, doch ook niet
zeldzaam overslaande tegen het raadhuis in de stad. Men zou
l) Zie .Ranke, Die R�mischen Papste. Edit. 1SC7. I. p. 404.
-ocr page 117-
105
ze kunnen noemen vlammende strepen, die door het moza�ek
he�nschieten.
Wij zullen trachten enkele van die socialistische bewegingen
te karakteriseeren.
Een van de opmerkelijkste socialistische bewegingen is die,
welke in den kring van de Kerk zich deed gevoelen : de
beweging der Fraticelli en van het Eeuwig Evangelie.
Men herinnere zich wat langzamerhand in den kring der
Kerk geschiedde en regel werd. De Kerk, oorspronkelijk de
instelling die de ide�ele grondslagen der Christelijke familie
moest verwerkelijken, had allengs geheel en al dat standpunt
verlaten. In plaats van nederigheid, was te dikwijls heersch-
zucht in den boezem der geestelijken gevaren : in plaats van
dienaars van een ieder, gevoelden zij zich dan meesters van
velen. De meest stuitende ongelijkheid was ook in het mid-
den dier Kerk doorgedrongen: rangen en standen deden zich
daarin gelden en vormden het samenstel van een Hi�rarchie,
die soms slechts strekte om aan hen, die op den hoogsten
trap in de dienst der Kerk stonden, bijzonder veel eer en aanzien te
verschaften. En vooral had op het punt der rijkdommen de
leer der Kerk de meest verwonderlijke wijzigingen aangeno-
men. Toen de Kerk zich was gaan belasten met een op
groote schaal uitgevoerde armen verpleging, was zij allengs
gesleept en verwikkeld in een bestuur en huishouden van
geheel materieelen aard. De Kerk begon schatten op te hoo-
pen en te bewaren: wel was het verwijderd doel de zorg
voor de armen : maar middelerwij 1 nam zij voorloopig in be-
zit, wat zij bekomen kon. Werd op die wijze reeds een stoot
toegebracht aan de vroegere leuze, dat het gemeenschappelijk
bezit het beste was: zoo was het beginsel dat Christus en
-ocr page 118-
ion
de apostelen geen eigendom hadden gehad, hiermede volko-
men vernietigd Men had een rijke en op haar rijkdommen
trotsche Kerk gekregen.
Tegen zulk een Kerk begon nu in de twaalfde eeuw zich
een tegenstand te openbaren. Reeds in de elfde ejuw hadden
volgelingen van een westersch Maniche�sme hier en daar
luide zich verklaard tegen de Kerk. Bekend zijn de leerstel-
sels van hen, die in het Italiaansche dioecese A.sti zich iu het
kasteel van Montforte hadden versterkt. Zij beleden een vol-
komen kuischheid en hadden gemeenschap van goederen. Zij
werden ten vure gedoemd. Doch in de twaalfde eeuw vinden
wij die Maniche�rs weder overal, stouter dan ooit te voren.
En het verzet tegen den rijkdom der Kerk begon nu bijna
tegelijkertijd in geheel Europa Dat protest en die tegenkan-
ting werd gehoord in Engeland, in het Noorden van Erank-
rijk, in de Nederlanden, in Bretagne, in het dioecese van Rheims,
in Orleans, in Parijs, eu wat Duitschland betreft te Goslar, teKeu-
len, te Trier, te Metz en te Straatsburg. En in Itali� maakte de
oppositie ook steeds vorderingen Trouwens de tegenstelling
tusschen de armoede en nederigheid der apostelen en de macht
en rijkdom der Kerk werd den inenschen te sterk. Het
werd een algemeen oproer tegen de bezittende en wereldsche
Kerk. Zoo deed zich in \'t begin der twaalfde eeuw Peter
de Brueys in Langucdoc kennen, zoo zijn opvolger Henri de
Deken in Lausanne en Le Mans, waar hij scharen van schoone
en boetvaardige vrouwen om zich verzamelde, en vanwaar hij
geheel liet Zuiden van Frankrijk doorreisde. De Albigenzen
namen hun beider denkwijze over. In liet Noorden vond die
beweging tegen de rijkdommen der Kerk een geducht hoofd
in den leek Tanchclm \'), den demagoog uit Zeeland, haast een
\') \'/ie over �nnchelm en dn Tauchelmisten: W. Moll, Kerkgeschiedenis
van Nederland v��r de Hervorming, Deel II, Derde stuk, IS69,p. 43�59.
-ocr page 119-
107
voorlooper der Anabaptisten, die van 1112 tot 1115 in Ant-
werpen zijn wilden oorlog legen de tienden en bezittingen van
de Kerk voerde, en grooten invloed op het volk, vooral op de
vrouwen uitoefende: hij was in zonderlingen dos getooid en
altijd omgeven met wachters, soms met drie duizend gewapende
mannen: al hetwelk niet belette dat hij in 1115, op zekeren
dag in een schip zittende, door de hand eens priesters werd
gedood: hij was in den beginne vooral bijgestaan door den
afvalligen priester Everwacher en door den smid Manasse.
Eudo de Stella, die zich uitgaf voor //hij die zou komen\'",
revolutionneerde op gelijke wijze Bretagne. Wilder nog waren de
Publicanen, die in de vallei van Ecouan, op bevel der kerkelijke
vergadering, zitting houdende in liet klooster te Vezelay, hun on-
dergang vonden. Zij waren haast volkomen nihilisten, veraett\'en
zich tegen alles, tegen eigendom en ook tegen \'t huwelijk
Ernstiger en rustiger aanloop nam de beweging in de dalen
van de Alpen in Pi�mont: daar waren ook onder de eenvou-
dige boeren denkbeelden gangbaar, die er mede op wezen, dat
de Kerk alleen een koningrijk van den Geest moest zijn, en
dat armoede de roem dier Kerk en de regel der kloosters
moest wezen. Die denkbeelden kregen een vorm door de
prediking van een bekeerd rijk koopman uit Lyon, van Peter
Waldo. En zoo werd het bij die Waldenzen en arme lieden uit
Lyon ook een algemeen protest tegen den rijkdom der Kerk.
Waldo zelf hield zijn prediking vooral in de jaren van 1160
tot 1170. Hij deed zijn best de Evangelie�n en andere boe-
ken uit den\' Bijbel te doen vertalen, en ze dus meer onder
het gewone volk bekend te maken. Zoo kwam het oorspron-
kelijk Christendom en de eerste Christengemeente den men-
schen nader. Waldo\'s volgelingen verklaarden zich dan ook
tegen de geheele Hi�rarchie, en wilden het Christendom
tot den eersten eenvoud terugbrengen : hun levenswijze was
-ocr page 120-
108
eenvoudig, matig, rechtschapen en ingetogen : in hun handel
en wandel waren zij haast te vergelijken met de latere Kwa-
kers Doch, was hun oppositie ook rustiger dan die der Albi-
genzen en verwante secten, het bleef een opstand tegen de
Kerk, zoo als zij zich nu had ontwikkeld, en vooral tegen
haar rijkdom en macht. De Kerk spande al haar krachten in, om
zulke oproerige bewegingen te onderdrukken. Al die verschil-
lende opvattingen werden kettersch verklaard, en overal op
aansporing van paus Innocentius III met geweld verstikt \').
Kon de Kerk nu al deze uiterste buitensporigheden te
niet doen, het beginsel zelf der armoede, der armoede van
Christus, die minachting van stoffelijken rijkdom beteekenda,
kon z�� niet door haar op zijde worden geschoven. De
kloosters en monnikken, die vroeger vooral dat denkbeeld
hadden pogen te verwerkelijken, waren in dat opzicht op een
verkeerden weg gekomen. En ziedaar: nu stond in de der-
tiende eeuw in de Bomantische Italiaansche stad Assisi de ver-
heven figuur op van hem, dien men den doorluchtigen arme
in Christus (il glorioso poverello di Christo) zou noemen.
Hij zou een orde vestigen, welke aan haar kloosters en mon-
nikken weder de meest volstrekte armoede zou voorschrijven.
Het was de Heilige Eranciscus. De Katholieke Kerk, thans
wijzer geworden, en nu den regel toepassende om aan alle
hartstochten een vasten werkkring in den cirkel der Kerk
zelve te geven, verleende aan dat streven van Eranciscus
haar wijding. En Eranciscus van Assisi, de dichterlijke
dweper, ging aan het werk, om van het Christendom
weder een democratie te maken, een volk van broeders, die
in hun rijk de armoede tut grondwet zouden nemen. Volgens
\') Zie over hen allen het schoone boek van den in 186S gestorven
Henry Hart Milnian, History of Latin Christianily, second Editiou, ] 857,
deel IV, chap. VIII, p. 85�154.
-ocr page 121-
109
de uitdrukking van Dante huwde hij de Armoede, die sinds
meer dan elf eeuwen, sinds zij haar eersten echtgenoot Chris-
tus verloren had, versmaad ter neder zat. Hij zorgde dan
ook altijd voor de laagsten der lagen, voor de uitgebanneDeu
der maatschappij: hij hield zich het dichtst bij \'t mindere
volk, en ziju orde, de orde der Bedelmonnikken, werd de
vertroosting en de toevlucht der arme klassen \'). Onder hen
waren de denkbeelden van communisme van goederen weder
geen vreemde, onbekende gedachten. Eu daar hun leus een
cosmopolitisme was, brachten zij die denkbeelden steeds ver-
dev. De grondslag der beweging van den Heiligen Eranciscus
was eeu zeer diepe opvatting van den menschelijken geest
en van het aardsche leven. Het blijkt uit hun gedichten,
zoowel van hem als van zijn volgelingen. Terwijl hij zelf
liederen zong, die op innige wijze het verband van het leven
der natuur en van den mensch uitdrukten, hooren wij, in
de twee Eranciscaansche hymnen bij uitnemendheid, de droef-
heid over deze aarde en de ijdelheid dezer materieele wereld
weerklinken, in tonen, die de roerendste zijn, welke de La-
tijnsche Christenheid ooit heeft voortgebracht. Wij bedoelen het
//Stabat Mater Dolorosa1\' van Jacopone di Todi en het //Dies
Irae" van Thomas di Celano. Maar uit den aard der zaak
was de nieuwe Franciscaansche orde, al had zij de goedkeuring
der Kerk gekregen, toch een zeer eigenaardige en vreemde
bondgenoot van de officieele Kerk. Zij wekte natuurlijk te-
genstand tegen de rijke Hi�rarchie en was al dadelijk bij al
degeuen, die groote waardigheden daarin bekleedden, zeer gehaat.
Doch daar deed zich allengs een splitsing in de orde der
Franciscanen voor. Een gedeelte begon, vooral in de volgende
eeuw, zich meer aan de Kerk te hechten, en nam zelfs het
\') Zie ook de opmerkingen van Maurice, The Workman and theFran-
chise, p. 37, 52 eu 66, en Social Morality, p. 284�2i<8.
-ocr page 122-
110
voorbeeld der Kerk aan, ten opzichte van een vrijer aannemen
van rijkdommen. Een ander deel sloeg echter al dadelijk een
gansch tegenovergestelden weg in. liet voerde de denkbeelden
van Franciscus nog tot verder reikende gevolgen, en verbond
daarmede droomen van een duizendjarig rijk. Het nam het
Eeuwig Evangelie aan. Zij werden voortaan genoemd de Fra-
ticelli. � Er had namelijk op het einde der twaalfde eeuw,
in de abdij van Eiora in liet koninkrijk Napels, een abt Jo-
achim geleefd. Deze had, zich aansluitende aan idee�u der
vroegere Montanisten, een boek geschreven, dat verwonderlijk
duister en geheimzinnig was. De ofticieele Kerk had het eerst
niet begrepen en den abt heilig verklaard, gelijk ook in
Dante\'s Paradijs (zang XII vers 139) Beatrice hem in den
Hemel onder de scharen der gezaligden noemt. Zij wijst aan
haar dichter d�zen en dezen
......en, die straalt daarneven,
Is Joachim, eens abt der Calabreezen,
Aan wien de zienersgave was gegeven.
Doch weldra werd dit boek wat nader bezien, vooral wijl het
zulk een geweldigen indruk scheen te maken. Het boek
heette //het Eeuwig Evangelie" en bleek vol van de wonder-
lijkste voorspellingen te zijn. Het wierp zijn licht op het ver-
leden, maar goot vooral een hellen gloed over de tijdperken, die
nog komen zouden. Het tijdvak namelijk, dat allengs reeds
naderde, was dat van den Heiligen Geest. De periode van den
Vader, van de Wet, was lang vervlogen: die van den Zoon
verbleekte en verdween langzamerhand, en met de heerschap-
pij van den Zoon, van Christus, zou de Kerk verzinken, met
haar Hi�rarchie, met haar macht, haar luister en haar rijkdom.
Een nieuwe morgen zou aan de kimmen rijzen: de dageraad
van de eeuw van den Heiligen Geest. Die zou de wereld in
armoede en nederigheid van harte vernieuwen. Er zouden
-ocr page 123-
111
geen knechten meer zijn, maar allen profeten en heiligen we-
zen. Liefde en vrijheid zouden de karaktertrekken zijn, die
nu all��n zouden zichtbaar blijven. En de dag, waarop dit alles
zou geschieden, was zooverre niet meer verwijderd. Het jaar
zou weldra komen *).
Nauw waren die denkbeelden wat beter bekend, of de Kerk
sprak er, bij monde van Paus Alexauder IV, haar banvloek
over uit. Doch reeds had een gedeelte der Franciscaner or-
de, de Fraticelli, dat eeuwig Evangelie aangenomen. Voor
hen was de Heilige Pranciscus de wegbereider en inleider in
de periode van den Heiligen Geest. Hadden zij vroeger te-
genstand tegen de Hi�rarchie geuit, thans dreigden zij haar
met een wissen val. Zij vorderden dat de Kerk zich zou ont-
doen van al haar rijkdommen. En hun denkbeelden vonden
bijval. Een Sagarelli, met zijn orde der Apostelbroeders,
w�rkte geheel in hun geest. Toen zag de Kerk in, dat zij die
meeningen der Praticelli niet langer in haar eigen boezem
kon laten voortwoekeren. Zij zouden de historische Kerk ge-
heel vernietigd hebben. De Kerk begreep op haar beurt tot
vervolging te moeten overgaan, ze uit haar kring te moeten
werpen. Een uitroeiing, een verbranding begon. Met \'t
zwaard en het vuur werden zij ten onder gebracht. Het meest
dramatische feit, dat \'t levendigst in het geheugen en in de
verbeelding is blijven hangen, is de ondergang van Dolcino
van Navarra. Hij had zich met zijn volgelingen gevestigd
in de schoone vallei Val Sesia in Pi�mont, waar nog altijd
de herinneringen der Waldenzen wakker waren. Hun goede-
ren hadden zij gemeen, en ieder der broeders had, evenals de
oude Therapeuten, een zuster, met wie hij in de meest vol-
komen kuischheid trachtte te leven. Zij wilden een arm en
\') Zie C. C. J. Bunscii, Gott in der Geschichte, oder der Fortschritt des
Glaubens an eine sittliche Weltordnung. Theil lil, 1858, p. 187�191,
-ocr page 124-
112
gemeenschappelijk en heilig leven verwerkelijken. Doch reeds
kwam de aanval der Kerk. De bisschop van Vercelli naderde
aan het hoofd van \'t leger dat hen zou vernielen. Zij we-
ken eerst op den berg Monte Calvo, doch versterkten zich
weldra op den onneembaren berg Zerbal. De bisschop legerde
zijn krijgsscharen daaromheen en bezett\'e alle toegangen. Want
wat hun kracht uitmaakte, de ontoegankelijkheid, was tevens
hun zwakte: op den met sneeuw bedekten kruin groeiden geen
levensmiddelen. Zij moesten den hongerdood sterven. Men
kent de schoone verzen, waarmede Dante heu vereeuwigd heeft
in zijn Hel (Zang XXVIII vers 55). De schim van Maho-
med � hoorende dat Dante werkelijk nog leeft, meer is dan
een schim en dus op aarde kan terugkomen � geeft den dichter
in de onderwereld de volgende boodschap naar de aarde mede:
Zeg dan aan Era Dolcino en zijn scharen,
Gij die weldra de zon weer zult aanschouwen:
Zoo hij niet binnen kort hier rond wil waren,
Dat hij voor voorraad zorg\' met zijn getrouwen.
De sneeuw slechts kan hem in Novarra\'s streken
Doen bukken � anders kan hem niets benauwen.
Doch het was te laat. Toen de toegangen niet meer ver-
dedigd werden, en de krijgslieden van den bisschop naar boven
stoven, vonden zij slechts schaduwen van menschen. Ook die
werden niet gespaard. Fra Dolcino en zijn zuster Margaretha
werden onder de wreedste folteringen ter dood gebracht 1).
Van een gansch anderen aard, en in een geheel verschillenden
kring voorvallende, zijn de socialistische bewegingen der boe-
ren in de middeleeuwen.
Wij zouden vele van die pogingen kunnen opuoemen. Her-
>) Zie Milman, History of Latin Christianity. Vol. V, p. 263�270,
en A. F. Ozanam, Dante et la philosophie Catholique au treizi�me si�cle.
1845, p. 851, 252.
-ocr page 125-
118
haalde malen staan in Europa op het platte land de boeren op,
om zich te onttrekken aan de verplichtingen door den adel op
hun schouders gelegd. Zij blijven zich zoo sterk mogelijk
verzetten tegen het streven van de feodaliteit, om de toestau-
den van lijfeigenschap en hofhoorigheid volledig op hen toe
te passen. Wordt de druk te hard, dan vliegen zij naar hun
wapenen. En wanneer wij dergelijke gewelddadige verstoringen
der orde in de middeleeuwen ontmoeten, vinden wij in de
leuzen telkens woorden of zinsneden die aan \'t Socialisme doen
denken. Het bezit der mark deed hun trouwens als van zelf
het begrip van gemeenschap door het hoofd spelen. � Wij
vermelden hier slechts den opstand der Ditmarsische boeren
onder Edemanns J�rgen in 1144, grootendeels een politieke
beweging, die in 1227 uitliep op een verleening der vrijheid
aan de boeren. Wij noemen de pogingen der boeren in Jut-
land en Schonen. Wij wijzen op de worsteling der Stadingers,
den Erieschen volkstam, met de graven van Oldenburg, die tot
het midden der 13e eeuw voortduurde. En meer bepaald is
ook de Kennemer-opstand in 1268 in dat opzicht een merk-
waardige gebeurtenis, daar toen openlijk de communistische
beginselen door de boeren, die in Utrecht vielen, op den voor-
grond zijn gezet. De goederen der rijken en edelen � zoo
heette het �� moesten gedeeld worden \'). //Burgers van
Utrecht � zoo luidde de aanspraak van een Kennemer �
het vrije volk van Kennemerland groet u, en begeert, dat gij
al de edelen ter stad uitjaagt en hun goederen den armen
geeft."
De meest karakteristieke middeleeuwsche beweging der
boeren blijft echter die, welke in de 14e eeuw in Frankrijk
\') Zie Ue Bosch Kemper, De staatkundige Geschiedenis van Nederland,
p. 29, en Letterkundige Aanteekeningen, p. 69, en Arend, Tweede deel,
p. 340�342.
8
-ocr page 126-
114
voorviel, en onder den naam vau Jacquerie zich overal bekend
maakte. Zij was ook in dat Frankrijk wel voorafgegaan door
vele andere aanloopen: reeds in de elfde eeuw verbonden zich
de lijfeigenen in Normandi� tegen den adel: doch geen dier
pogingen heeft de kracht en de beteekenis gekregen, die de
Jacquerie ontwikkelde. En de reden daarvan was niet ver te
zoeken. De baronnen, meesters van alle diensten en van alle
verrichtingen van de landbouwende bevolking op het platte
land, hadden tot nu toe altijd onderdanigheid gevonden, of
ten minste eiken tegenstand niet al te moeielijk kunnen we�r-
staan, omdat zij zelven machtig waren. Maar ditmaal waren
de tijden voor den franschen adel zelven zoo ongunstig mogelijk.
Het was het jaar 1358, dus wellicht het meest kritieke oogen-
blik der staatkundige geschiedenis van frankrijk. De Engel-
schen waren in Erankrijk gekomen en overwinnaars gebleven:
bij den slag van Poitiers was de fransche koning Jan II
gevangen genomen: de bloem van cien adel was gevallen of
krijgsgevangen. De adel was dus waarlijk niet zeer sterk
meer. En nu begonnen toch weder de knevelarijen op het
platte land: toch werden de boeren weder onderdrukt en ge-
dwongen om wat zij nog hadden te geven, al was het all��n
om het rantsoen hunner krijgsgevangen heeren op te bren-
gen. Reeds waren de landbewoners gekweld door allerlei
rooftochten van Engelschen en anderen : de beker der rampen
vloeide dus over. In de streken, die men aanduidt door de
namen Ie Beauvaisis, 1\'Ami�nois, Ie Ponthieu, Ie Vermandois,
Ie Noyonnais, de heerlijkheid de Couci, Ie Laonnais, Ie Soisso-
nais, Ie Valois, la Brie, Ie Gatinais, Ie Hurepoix, in geheel
Ile-de-Erance, en voorts in de gansche streek tusschen den mond
van de Somme en de oevers der Yonne, begonnen de boeren
zich te verzetten : meer dan honderd duizend « Vilains" maakten
van hun spade en ploeg wapenen. Jacques Bonhomme was du
-ocr page 127-
115
boer vroeger genoemd: hij had alle lasten gedragen: op zijn
rug was steeds zwaarder gewicht gelegd: welnu, thans wilde
hij \'t niet meer verdragen: Jacques Bonhomme stond op. In
woesten vaart vlogen de boeren los op hun thans vrij wat
minder sterke onderdrukkers: hun beweging had niets te
maken met godsdienstige geestdrift, zij wenschten slechts in
weinig dagen den haat bot te vieren, opgestapeld door lange
jaren van lijden en smart. De aanval geschiedde tegen
de burchten en kasteelen. Het begon den 28 Mei 1358 in
de dorpen Saint-Leu de C�rent, Nointel, Cramoisi, alle plaatsen
in d�n omtrek van Beauvaisis en Clermont. In hun onstuiraigen
stormmarsoh tegen die sloten der feodaliteit, namen zij daar alles
wat zij machtig konden worden. Alles wat zij kregen
was goede buit, en werd nu onder elkander verdeeld. Van
particulier eigendomsrecht was geen sprake meer. Toch bewaarden
zij in hun vaart zekere goede orde. Met banieren gingen zij
voorwaarts onder een aanvoerder, een slimmen boer uit het
dorp Merlot, Guillaume Callet, dien men bij uitnemendheid nu
Jacques Bonhomme noemde. D�truire tous les nobles et gen-
tilshommes du monde: � dit was de leus. Er was anarchie in
Frankrijk, en zij, de boeren, wilden nu ook eens hun plaats in \'t
warme zonlicht hebben. � De edelheden in Frankrijk werden in
\'t eerst zeer bang: zij hadden het gevoel alsof wilde beesten waren
losgebroken: men vindt bij Froissart, den kroniekschrijver der
feesten en der heldendaden van de feodaliteit, zoo duidelijk
de uiting van angst en afkeer voor die lagere orde der men-
schen : hij noemt die boeren noirs et petits et tres mal arm�s. Eu
in \'t begin drongen dan ook de Jacques overal voort. Meer
dan zestig burchten en kasteelen stonden weldra in lichte-
laaie vlam in den omtrek van Amiens: honderd kasteelen
lagen in puinhoopen in Valois en bij Laon: alle sloten
van het huis Montmorenci werden geslecht. Alles vlucht-
8*
-ocr page 128-
116
te. Doch allengs herleefde de moed van den adel. "Van alle
kanten kwamen nu, na de eerste ontsteltenis, de baronnen te za-
men : in hun maliekolders en harnassen goed gewapend en beschut
durfden zij reeds te paard op de scharen der Jacques instormen.
Gaston Phoebus graaf von Poix, en de captal de Buch, die
zoo even terugkwamen van hun kruistocht tegen de heidenen
in Pruissen, waren de eersten die de Jacques bij Meaux een
nederlaag wisten te bezorgen: zij dreven ze in de rivier de
Mam e en doodden er wel zeven duizend l). Die eerste ne-
derlaag was voor de Jacques beslissend. Door verraad wist de
koning van Navarre, Karel de Booze, hun aanvoerder Guil-
aume Callet te Clermont tot zich te lokken. Callet werd
ter dood gebracht; nadat, volgens de overlevering, een gloei-
end ijzer hem, den koning der Jacques, als kroon om het
hoofd was geslagen. En de gansche beweging, die als een
stormwind was begonnen, eindigde even spoedig als de orkanen
bedaren 2). Het opmerkelijkst in het gansche verloop der
gebeurtenissen was misschien het feit dat de stadsburgerij van
Parijs � welke in die dagen mede in opstand was, en onder Etienne
Marcel de eerste Parijsche Commune poogde te vestigen, � een
oogenblik er aan dacht om zich met de Jacques te vereenigen,
doch weldra voor die verbinding terugdeinsde. Het onderscheid
tusschen de Commune van Marcel en tnsschen de Jacques was
dan ook zeer groot. De Jacquerie sloeg als een vlam uit, buiten
de kringen der middeleeuwen om, tegen de middeleeuwsche
orde van zaken: de Commune van Etienne Marcel poogde zich
binnen een der kringen als gilde*vereeniging te handhaven.
\') Zie Les Chroniques de Sire Jean Froissart, edit. Buchon, 1838, I,
p. 378 (Livre I, part. II, cbap. 68).
*) Zie liet verhaal bij Henri Martin, Histoire de �rance, quatri�me
�dition, 1863, t. V, p. 193�199.
-ocr page 129-
117
Een eenigszins ander karakter vertoont de bijna gelijktijdige
//volksrevelje\'1 van Wat Tyler in Engeland *); de trekken
der beweging zijn meer geaccentueerd en dragen zoo niet uit-
sluitend den stempel van een rooftocht. Het geschiedde in
het jaar 1381, in de dagen van Eichard II, meesterlijk ge-
teekend door Shakespere als den koning, die zoo goed kon
redeneeren over de Godheid, die den troon omheint, op het-
zelfde oogenblik dat hij zelf den schepter uit zijn zwakke handen
liet vallen. De koning was nog minderjarig, en de Com-
mons beraadslaagden over degelden, die aan de regeering moes-
ten worden toegestaan, om den oorlog tegen Frankrijk met
kracht voort te zetten. Na twee vergeefsche tochten en ver-
schillende subsidies, die niet hadden gebaat, stonden deCom-
mons eindelijk aarzelend en dralend een hoofdgeld over het ge-
heele rijk toe. Dat hoofdgeld zou van een ieder, boven de
15 jaar oud, worden ingevorderd, en het was tegen de invor-
dei�ng van dat hoofdgeld dat het gemor en het verzet der lagere
klassen begon.
Er was reeds lang op het platte land en in de steden
onder de arbeiders-bevolking zeer veel ontevredenheid, wegens
een maatregel van het Parlement, die in het jaar 1850 was
genomen In Engeland had namelijk, zooals over geheel Eu-
ropa, de zwarte dood in 1349 en 1350 rondgewaard, en vooral
onder de lagere klassen, de vrijen en de wvilains", groote ofl\'er
gemaakt. Er was dus gebrek aan arbeiders gekomen, en dien ten
gevolge waren de loonen voor die dagen ontzettend gestegen: in
plaats van 3 a 5 pence, werd nu voor een arbeidsdag 8 a 12 pence
benevens vrije kost betaald. Het Parlement vaardigde nu een
wet, het zoogenaamde arbeidersstatuut, uit � statute d\' Arti-
\') Zie vooral G. Bergenroth, Der Volksaufstand in Eogland im Jnhre
1331, Sybel\'s Historische Zeitschrift. 1859.
-ocr page 130-
118
ficers et Servants, zooals het in de Normandisch-Eransche wets-
taal heet � waarbij voor alle arbeiders, dus ook voor arbeiders op
het platte land en voor hen die aan bouwondernemingen
werkzaam waren, werd vastgesteld, dat geen arbeider meer
nemen en geen patroon meer geven mocht, dan v��r de pest
regel was. Dit alles werd tot in bijzonderheden uitgewerkt:
een maximum van loon werd bepaald, echter geen minimum:
tevens werd verordend dat de arbeiders hun woonplaats niet
zouden mogen verlaten, maar, als zij geen werk hadden, zich
op de markt der naastbijgelegen stad of vlek met hun werk-
tuigen moesten plaatsen om zich aan te bieden. Harde
straften � - the stock � werden toegepast op de arbeiders
die zich niet onderwierpen. En wat het Parlement voor de
arbeiders in het algemeen vaststelde, werd door de City
van Londen in het jaar 1350 ook voor de handwerks-
lieden in de stad bepaald : ook hier werd gezegd, dat in alle hand-
werken niet meer voor arbeid mocht worden betaald, dan tot nu toe
de gewoonte was geweest \'). � De wet van \'t Parlement
was misschien op zich zelve economisch nog zoo kwaad niet,
en had in haar strekking wellicht niet de on billijkheid, welke
men er tegenwoordig aan zou toeschrijven: doch zij had een
groot gebrek, namelijk dat de arbeiders op het land weder
meer vastgehecht en herinnerd werden aan de lijfeigenschap,
een toestand, waaraan zij zich nu langzamerhand in deze 14e
eeuw ontworstelden En juist waren het tijden, waarin de be-
hoefte naar vrijheid en gelijkheid op allerlei gebied ook in
Engeland in de lagere klasse uiting vond. Ongeveer vijftien
jaar later, in 1365, zou het gedicht �- getiteld : Visioen en Geloof
van Pieter den Ploeger � aantoonen wat er omging in de borst
\') Zie Breutano, Arbeitergilden, I, p. 63, 64. Marx, Das Kapital,
zweitc Auflage, p. 271, 769, 770 en 745.
-ocr page 131-
119
zelfs van heu, die zich binnen de maatschappelijke orde wilden
houden \'). Wyclitfc begon in die dagen zijn op hervorming
der rijke kerk doelende prediking. Het gistte onder het
volk. En die drang naar vrijheid en gelijkheid, die deed ne�r-
zien op alle menschelijke instellingen, had nu, ten gevolge
van het vorderen van het hoofdgeld, een aanleiding gevonden
om zich te concentreeren en in wilde vlam uit te slaan.
Het waren de arbeiders op het veld en de geringere klassen
uit de stedelijke burgerijen, die zich hier vereenigdeu, en die
te zamen tegen den adel, maar ook tegen de feodale geeste-
lijkheid en tegen de overheid in de steden, zich ophieven 2).
Zij spraken het luide uit, dat zij van al die rangen en krin-
gen niets meer wilden weten, dat volgens hen de natuur de
algemeene gelijkheid der menschen wilde. Zy waren tot nu
toe buiten die kringen gehouden, maar vorderden thans ook
een plaats, en begonnen met het recht der geordende
kringen te ontkennen. Wellicht � zegt Maurice � had-
den zij hun phrases vroeger van de bedelmonnikken ge-
leerd 3). Doch thans wekten inheemsche priesters van de
lagere geestelijkheid hen mede op. De bekendste onder hen is
John Ball, uit Kent, wiens preek ons door Froissart is be-
waard 4). Hoe het zij, het oproer ving aan, en wel in het
\') Zie o a. Maurice, The Werkman and the Franchise, 1866, p. 54.
J) Zie vooral Ranke, Englische Gcschichte. Band I, edii,. 1859, p. 101
cu 102.
*) Zie Maurice, The Workman and the Franchise, p. 57.
«j Zie Les Chroniqucs de Sire Jeau Froissart, edit. Buchon, torn. II
(1840), p. 150; (livre II, ch. 106). Zijn preek luidde aldus:
//Bonnes gens, les choses ne ceurenfc bien aller en Angleterre, ni ne
iront, jusques ft tant que les biens iront de commun, et qu\'il ne
sera ni vilains ni gentilhommes, et que nons ne soyons tous unis. A
quoi faire sont cils, que nous nommons seigneurs, plus grands maitres de
nous? A quoi 1\'ont ils desservi? Pourquoi nous tiennent ils en servagc?
Et si nous venons tous d\'un p�re et de une m�re, Adam et Eve, en
-ocr page 132-
120
Zuid-oostelijk gedeelte van Engeland, m Kent en Essex. Te
Dartford in het graafschap Kent hief het volk zich het
eerst op Een verzamelaar der belasting beleedigde daar
een jong meisje, voorgevende dat zij oud genoeg was om de
belasting te betalen, en de vader, een leidekker, sloeg den
beleediger met zijn hamer dood. Het was Wouter de leidek-
ker, Wat Tyler. Hij greep nu verder naar de wapenen en
een gansche menigte omringde hem weldra. En toen ��ns de
eerste slag was gevallen, roerde zich ook op andere plaatsen
het lagere volk. Uit Brentwood in Essex kwam een gansche
hoop. Uit Gravesend stonden weder anderen, die het kasteel van
Rochester dadelijk innamen. Kent en Essex waren in weinige
dagen geheel en al in staat van verzet en oproer : weldra volgde
geheel Engeland tot aan den Humber : slechts het Noordelijk
gedeelte bleef rustig en deed niet mede. Als hoofden der re-
bellen waren werkzaam Wat Tyler zelf en Jack Straw (Jaap
Stroo), beiden uit Kent, voorts vooral de priester John Ball,
die uit zijn gevangenis in Canterbury werd bevrijd, en Tho-
mas Baker uit Fobbings : geen van allen organiseerende
quoi peuvent ils dire ni montrer que ils sont mieux seigneurs que nous,
fors parceque ils nous font gagner et labourer ce que ils d�pendent ? Ils
sont v�tus de velours et de camocas fourr�s de vairs et de gris, et nous
sommes v�tus de povres draps. Ils ont les vins, les �pices et les bons
pains: et nous avons Ie seigle, Ie retrait, la paille et buvons de 1\'eau.
Ils ont Ie s�jour et les beaux manoirs: et nous avons la peine et lc
travail, la pluie et Ie vent aux champs: et, faut que de nous vienne, et
de notre labour, ce dont ils tienncnt les �tats. Nous sommes appel�s
serfs, et battus si nous ne faisons pr�sentement leur service. Et si
n\'avons souverain a qui nous nous puissions plaindre ni qui nous en
voulsist ouir ni droit faire: allons au roi, il est jeune, et lui remontrons
notre servitude, et lui disons que nous voulors qu\'il soit autrement, ou
nous y pourvoirons de remede. Si nous y allons de fait et tous ensem-
ble, toute maniere de gens qui som nomm�s serl\'s et tenus en servitude,
pour �tre affranchis nous suivroat, et quand Ie roi nous verra ou ouira,
ou bellement ou autrement, de remfcdeil y pourvoira."
-ocr page 133-
121
koppen. En allen gingen zij nu als instinctmatig den weg
op naar Londen. Hoorde men ze te zamen, dan zongen zij
een kreupel vers, waarvan het referein ongeveer aldus luidde:
Toen Adam spitte en Eva spon:
Waar was toen de edelman?
De stoet groeide aan: dreigend en onheilspellend trok de
bende voort, totdat, na een wapenschouwing op Blackheath,
Londen werd bereikt. Dadelijk werd door de rebellen een
onderhandeling met den koning gevraagd, die echter vooreerst
tot niets leidde. Intusschen lag een gedeelte van de rijke
stad Londen voor hen open. Het grauw in de hoofdstad
ontving hen met open armen, en zij gingen nu te
zamen te werk tegen de gehate edelen. Yerschillende paleizen
werden verbrand, doch een streng gebod was onder hen: zij
zouden niet rooven en stelen. Ieder die het verbod over-
schreed werd gedood. Er werd er ��n betrapt die een zilveren
beker voor zich had bewaard : hij werd onmiddellijk verdron-
ken met zijn gestolen goed. De koning zat, gedurende die
overweldiging van Londen, met zijn rijksgrooten en hof-
houding in den Tower, waar hij zich verschanst had: zijn
omgeving ried hem niet toe te geven aan de grieven der op-
roerlingen. Doch toen ook het prachtige paleis wSavoy" van
den hertog van Lancaster in vlammen opging, kon de koning
het niet langer uithouden. Hij wilde een samenkomst hou-
den met de leiders en verliet den Tower, om hen buiten de
stad op de weide van Mile-end te ontmoeten. Dadelijk, toen
de koning den Tower had verlaten, werd die ook berend door een
gedeelte der rebellen onder Wat Tyler en Jack Straw, en werden de
aartsbisschop van Canterbury en anderen, die er waren achterge-
bleven, vermoord. Eichard II, slechts 14 jaar oud, bevond zich
nu op de weide tegenover het grootste deel van de benden
-ocr page 134-
122
der rebellen. Hun eischen waren gematigd : afschaffing van lijf-
eigenschap en amnestie. Richard II stond "t toe. Doch den volgen-
den dag vroegen zij meer. Het andere deel, dat niet bij de samen-
komst was geweest, maar onder Wat Tyler en Jack Straw den To-
wer had, bemachtigd, kwam met eigen eischen voor den dag. Deze
laatsten wilden voor armen en rijken vrije visscherij en vrije jacht
in de parken, op het veld en in de wouden, benevens vele andere
dergelijke rechten : zij maakten dus aanspraak op het woud en \'t wa-
ter, dat voor allen was. Een nieuwe samenkomst met den koning
had plaats. Wat Tyler reed vooruit, sprak met Richard II en liet
zich bedreigingen ontvallen. Toen werd het gevolg van den koning
woedend, en ��n hunner, de mayor van Londen, Wilworth, wondde
met zijn kuods den aanvoerder der rebellen doodelijk. Een ge-
weldige ontsteltenis ontstond onder de benden. Doch Ri-
chard II, nu voor het eerst waarlijk koning, hoe jong hij
ook was, reed alleen naar hen toe met de woorden op de lippen :
//Wat doet gij, mijn onderdanen ? Wat Tyler was een verrader, ik
ben uw koning !" De menigte geloofde hem en vertrouwde
op zijn woord, dat hij herstel zou geven der grieven.
Zij trokken af, nadat Londen drie dagen in hun macht
was geweest: en nu zij weken, durfden al de edelen, geeste-
lijken en welgestelde burgers hen weder aanvallen. Op velen
werd de hand gelegd: John Ball, Jack Straw en de ster-
vende Wat Tyler werden onthoofd. Het werd op de wijkende
scharen een bepaalde slachting. Al de georganiseerde kringen
wilden hun deel hebben aan het werk, om ze weder ten onder
te brengen. De edellieden hieuwen er op los: de burgerijen
deden zoo als de mayor uit Londen, en wat de hooge
geestelijken betreft, Ranke \') wijst er op als een eigen-
\') Zie Ranke, Englische Gcschichte, Band V, edit,. 1805, p. 333. H\\j
toont aan, hoe meermalen ook later de bisschoppen niet de wapenen de
-ocr page 135-
123
aardigheid, dat juist de bisschop van Norwich, uit het ge-
slacht der de Spensers, door zijn geestelijke waardigheid niet
verhinderd werd, om persoonlijk met de lans op den wapen
burg der kerels los te stormen: dan, als ze nog levend
gevangen waren en ter dood moesten worden gebracht, leidde
hij ze op het schavot, en sprak hun daar godsdienstige troost-
woorden toe. Wij behoeven haast niet te vermelden, dat de
beloften van den koning, om de lijfeigenschap af te schaffen,
door het Parlement werden gecasseerd. Eerst later, onder Hen-
drik "VIII en Elisabeth, zouden de Engelsche arbeiders rede-
lijke voorwaarden bij de wet verkrijgen.
Wij hebben hiermede de groote socialistische toestanden
der middeleeuwen nagegaan. Van zelf spreekt het, dat daar,
waar fanatieke dweperij zich vertoonde, ook altijd een min-
achting van aardsche materieele schatten, een verwerping van het
particuliere eigendom, hier en daar te voorschijn kwam. De
Pastoureaux en de Flagellanten brachten vroeger altijd zulke
min of meer naar het socialisme zweemende leuzen met
zich mede. De secte \'/der broeders en zusters van den
vrijen geest" scheen alle huwelijksbeletselen omver te werpen,
en inderdaad vrouwen-gemeenschap te leeren: het volk noemde
hen begharden en begijnen. En op het einde der Middeleeuwen in
de vijftiende eeuw zien wij dan ook socialistische verschijnselen
bij hen, die in Boh�me de denkbeelden van Huss wilden ver-
werkelijken. Toen Huss ter dood was gebracht, stond daar
de wilde secte der Taborieten op, die als de uiterste linker-
zijde der Hussieten kan worden beschouwd, en die in fana-
tieken geloofsijver en blakende zucht om de volledige gelijk-
kerk verdedigden; zoo dr. Peter Mews, bisschop van Worchester, tegen
Monraouth in Juli 1685.
\') Zie Ranke\'s opmerking in zijn Englischo Gescliichte, III, edit 1864,
p. 330, en voorts Maurice, Social Morality, p. 146 en 389.
-ocr page 136-
124.
heid vaii leek en priester te verwerkelijken, tonen deed
hooren, wier echoos door latere socialisten zouden worden her-
haald !). Straks, toen de godsdienst-oorlog daar in Boh�me
nitbrak, begonnen de Taborieten onder Ziska hun geweldige
rooftochten tegen alle ridders en edellieden, die het niet met
hen eens waren. Met het enthousiasme van het geloof werd
het vuur aangedragen, waarmede al de kasteelen in brand wer-
den gestoken: en Silezi� vooral leed aanhoudend door de
telkens herhaalde invallen der oude Boheemsche volgelingen
van Huss \').
Ziedaar dan enkele van die vlammende strepen, die door
het mozaiek der middeleeuwsche maatschappij he�nschieten.
Wij merken op, dat al die socialistische bewegingen aanvallen
zijn van hen, die buiten de vaste kringen staan. Zij hebben
een omverwerping van de maatschappelijke orde, en wel op
gewelddadige wijze, tot doel. Het socialisme «Ier middeleeuwen
heeft dan ook meest altijd een karakter van roof en plunde-
ring, een trek die op dat gebied nieuw is, doch zeer dik-
wijls zal worden nagevolgd. Maar om al die redenen is er
bij de middeleeuwsche socialisten bezwaarlijk een stelsel te
vinden. Hoogstens verheft het zich tot een wilden droom,
zoo als bij de IVaticelli, tot een of ander visioen, als de
Godsdienst er zich in mengt.
Aan de meeste eischen van het middeleeuwsch socialisme
wordt schijnbaar later voldaan, zoodra, met liet einde der mid-
deleeuwen, die vaste kringen geopend werden. De nieuwere tijd
toch heeft � volgens het woor 1 van Thorbecke � alle krin-
gen des maatschappelijken levens geopend, en tot omtrek van
\') Zie Gustaf Freytag, Bilder aus der Deutschen Vergangenheit. Zwei-
ter Band (5te Auflage, 1867), p. 171 seqq, eu 310�344. � Voorts zie
Colraar Gr�nhagen, Die Hussitenkampfe der Schlcsier U20�1435 1872.
-ocr page 137-
125
een middelpunt gemaakt. Doch uu ontstaat natuurlijk weder
de moeielijkheid dat middelpunt te vinden, dat door zijn uit-
schietende stralen alle belangen kan samentrekken tot ��n
samenhangend geheel, tot een universitas. Het is waar : de
gesloten vereenigingen zouden nu tot het verleden behooren.
De Europeesche nieuwere maatschappij zou niet meer zijn
een verzameling van bijzondere geuootschappen of huishoudens,
maar zou als geheel willen gaan berusten op een stelsel.
Het zou nu slechts te bezien staan, of dat stelsel toch weder
sommige belangen uitsloot, en of er aldus weder inbreuken kon-
den komen van het Socialisme.
-ocr page 138-
HOOFDSTUK VI.
DUITSCH SOCIALISME TEN TIJDE DER HERVORMING.
Met de zestiende eeuw begint een algemeene geest van
vernieuwing zich in Europa te openbaren: nieuwe econo-
mische verschijnselen doen zich voor, die het samenstel der
Europeesche maatschappelijke verhoudingen geheel en al wij-
zigen. Straks komt de Hervorming, die de harten verdeelt,
maar een ieder noopt tot zichzelven in te keeren, en te be-
slissen welke baan voortaan zijn geest en gemoed wil volgen.
Aan die verfrissching, aan dat opgewekte leven wenschen ook
de lagere klassen der maatschappij in Duitschland deel te ne-
men : zij, de boeren en handwerkslieden, komen daarbij op
zijpaden en buitensporige afwijkingen, en vervallen in allerlei
socialistische wegen. Die wegen zijn echter slechts gelegen
op de uiterste grenzen van de richting, in welke geheel de
zestiende eeuw zich beweegt. Om ze dus te volgen en het verband
van 1t geheel niet te verliezen, is een blik noodig op den alge-
meenen economischen toestand in \'t begin der zestiende eeuw.
Wij kunnen het nieuwe der zestiende eeuw niet beter ka-
rakteriseeren, dan door te zeggen dat de middeieeuwsche ge-
sloten kringen nu geopend werden. De muren, die de vele
bijzondere genootschappen of huishoudingen omringden, wer-
den voor een deel doorgebroken : de staketsels en omheiningen
omgerukt: een vrijer adem, een vrijer leven werd over alles
uitgegoten. - - Het sterkst uitte zich dat natuurlijk op het
-ocr page 139-
127
eigen terrein, waar de groote beweging ontstond, het gebied
der Kerk. De corporatie-geest en de geheele Hi�rarchie werd
daar het heftigst bestreden. De deuren der kloosters werden
opengeslagen of verbrijzeld : waar liet mogelijk was werden
de kloosters zelven verdelgd. Niet gering is de invloed dier
gedeeltelijke opheffing van de kloosters geweest. Eanke \')
constateert de gevolgen daarvan zelfs in de vermeerdering der
bevolking. In het algemeen was de opheffing van het celibaat
merkbaar in het stijgen van het cijfer der bewoners van het
land. Justus M�ser berekende in 1750 (zeer zeker op vrij
grillige en na�eve wijze), dat 10 a 15 millioen menschen in
alle landen en streken op die wijze aan Luther het leven
danken. Hij wil hem daarvoor een standbeeld zetten ! �
Even ingrijpend was de verandering, toen de goederen der
Kerk, de gronden\' in de doode hand, voor een niet gering
deel haar werden ontnomen door de Hervorming. De zoo-
genaamde secularisatie der kerkelijke goederen was meer
dan een eenvoudige verplaatsing van eigendom van de een e
hand in de andere. De onteigening, die aldus de Kerk
onderging, beteekende dat men haar den steun en het bolwerk
wilde ontnemen, waardoor zij een stevige en vast ommuurde
organisatie kon blijven. In Engeland werd die zoogenaamde
secularisatie op de ruwste en tergendste wijze voltrokken.
De goederen der Kerk werden door Hendrik VIII eenvoudig
weggeroofd en aan de edelen gegeven, opdat deze alles goed
zouden vinden wat de koning zou doen. Het was daar in-
derdaad niets dan een diefstal en \'t verdeelen van den buit
onder gunstelingen 2). In andere landen had de onteigening
\') Zie Ranke, Deutsche Geschichte iru Zeitalter der Reformation. Viert e
Auflage. Hand II, ed. 1SG9, p. 316.
-. Zie Maurice, The Workinan and the Franchise, p. 84, 85.
-ocr page 140-
128
plaats onder zekere vormen. In alle Staten, waar het geschied-
de, werd een groot deel van dat weggenomen land nu aan
het vrije verkeer weder overgeleverd. � Zoo werd de vroe-
ger zoo vaste kring der Kerk uit zijn voegen gerukt: een
deel der bewoners van de kloosters werd in de armoede van
het gewone leven geslingerd: terwijl in \'t algemeen door
de mindere heiliging, die de armoede allengs ondervond,
en door het afschaften van feest- en vastendagen, de atmosfeer
werd gewijzigd, die de Kerk vroeger omgaf en steunde. �
Maar ook de andere kringen, die wij in de Middeleeuwen zoo
sterk en zoo afgesloten hebben gezien, werden nu zwakker
van bestaan. Vergelijk b. v. eens den toestand van een ba-
ron tegenover zijn koning, zoo als Joinville hem beschrijft,
met de positie van een edelman na den Hervormingstijd. Join-
ville, de innigste bewonderaar en trouwste dienaar van zijn
koning, Lodewijk den Heilige, teekent toch zeer goed, hoe
onafhankelijk hij zich tegenover zijn vorst kon betoonen.
Als de Heilige Lodewijk ter kruisvaart gaat, en zijn baronnen
oproept, wil hij ook Joinville den eed laten afleggen : maar
deze weigert dit laatste bepaald: je n\' estoie pas son home :
direct was hij slechts vasal van den graaf van Champagne,
en mocht hij dus slechts aan dezen den eed doen. Hij stond in
een organisatie, waaraan zelfs de koning niets kon veranderen.
Nog een ander voorbeeld. Joinville is ter kruistocht me-
degegaan: daar slaat ��n der dienaars van den koning een
ridder van het gevolg van Joinville, en Joinville zegt den
koning dat hij dadelijk zijn (des konings) dienst verlaten zal, zoo
Lodewijk IX geen recht doet \'). Thans in de zestiende
eeuw worden de edellieden aan den vorst voor goed gebonden,
\') Zie M�moires de Jean Sire de Joinville, publi�es par Franc. Michel,
1858, p. 37 en 165, 156.
-ocr page 141-
129
en de rijksridders, die onder Franz von Sickingen *) een eigen
kring en zelfstandige stelling wilden behouden, werden in
hun poging geheel en al geknakt. � Iets dergelijks onder-
vonden de steden. De burgerijen in de steden konden zich
in hun gilden-associatie niet meer zoo stevig en afgesloten
handhaven. Omdat de middelen van verkeer beter werden,
werd het debouch� der in de steden vervaardigde producten,
de markt, niet meer zoo eng beperkt tot den kring der
eigen gemeente, en het gildenwezen, voorzoover het een
organisatie der consumtie was, werd zoo reeds aangetast. �
In den lageren kring der bewoners van het platteland werd
vooral een wijziging en verbreking der vroegere orde waar-
genomen. Waar eertijds het gemeente-eigendom, de mark,
zelfs onder den dekmantel der feodaliteit, was blijven be-
staan, daar ontmoeten wij sinds het einde der 15de eeuw
een gewelddadige usurpatie van dat gemeente-eigendom. Die
wederrechtelijke ontneming van den grond aan de dorp bewo-
ners wordt dan dikwijls nog gevolgd door een omleggen van
het bouwland tot weidevelden voor het vee 2), zoodat dan
ten tweeden male de gelegenheid om te arbeiden en te bou-
wen op het veld werd ingekrompen. In Engeland heeft men
daarvoor zelfs namen en termen, die beide handelingen goed
onderscheiden: het eerste wordt door Baco gebracht onder
de //depopulating inclosures": het tweede heet de //de-
populating pasture". Later onder Hendrik VII en Hendrik VHI
werden dan ook bepaalde maatregelen tegen die feitelijke
onteigening der kleine boeren genomen. Het pauperisme nam
middelerwijl onder die standen toe. Want de verbreking der vaste
\') Zie ook D. F. Strausz, Uirich von Hutten. Zweite A.uflage, 1872,
p. 345 en 524,
2) Zie Marx, Das Kapital. Zweite Auflage. p. 747, 748, 751 en 753.
9
-ocr page 142-
130
orde en van den vasten kring was hier geen bepaalde voor-
uitgang : zij zou slechts tot resultaat hebben, dat de boeren
en landbewoners, in plaats van door de feodale heeren wille-
keurig belast te v\\ orden, allengs onder de aanhoudende en
drukkende heerschappij zouden komen der kapitalisten. �
Intusschen bleef het een feit, dat over het algemeen de ste-
vige omheiningen, die de kringen in de middeleeuwen van
elkander afscheidden, verbroken werden. Zelfs kan men zeg-
gen, dat de standen � al is het weinig � zich reeds assi-
mileerden. Samenwerking ontstond op een gebied waar men
dit vroeger niet denkbaar rekende. Stel u slechts voor den
schrik van Europa, toen Frans T, de //zeer Christelijke koning",
openlijk een bondgenootschap met de Turken durfde aangaan 1).
Een stevige wind woei door alles heen. En alles kreeg in
Europa breeder horizont ten gevolge van de ontdekking
van Amerika, waardoor de aarde als \'t ware werd verruimd.
De tweede wijziging der maatschappelijke verhoudingen
der middeleeuwen werd veroorzaakt door het toevloeien van het
geld. Alle banden en betrekkingen werden daardoor leniger.
Het nieuwe goud en zilver kwam uit Amerika. Spanje, of
liever Castili�, kreeg dus den eersten goudeu regen. Wel
kwam onder Karel V nog niet zooveel van dat edel metaal
uit Amerika, als men vroeger altijd meende. Humboldt heeft
het eerst aangewezen en de Relaties der Venetiaansche en
andere gezanten, door Ranke gebruikt, hebben het bevestigd,
dat de uit Amerika komende schatten onder Karel V niet zoo
buitensporig waren : in 15:33 bedroeg het 150,000 ducaten,
in een ander jaar 50,000 ducaten, en de zoogenaamde onme-
telijke buit uit Peru gold 350,000 ducaten : onder Philips II
\'1 Zie de opmerkingen van Ranke, Deutsche Geschichte ira Zeitalter
der Reformation. Vierte Auflage. Band IV, 1869, p. 27.
-ocr page 143-
181
kwam echter werkelijk veel ineer \'). Doch het vindeu van
goud en zilver in Amerika gaf aanleiding, dat men het overal
zocht. Opmerkelijk is het, dat b. v. Duitschland, volgens
Eanke, in de zestiende eeuw bijna evenveel edele metalen
uit zijn mijnen opdolf\', als toen geheel Amerika schonk 2).
De Saksische mijnen en die in Bohemeu leverden groote
hoeveelheden zilver. En de verbeelding van het volk begon
zich met dat goud en zilver, en met de lauden waar liet
te vinden was, bezig te houden. Vooral met Amerika. Dit werd
het Eldorado. Had men vroeger in de middeleeuwen zijn
oogen op \'t Oosten, op Palestina, gericht, ter wille van het
Kruis: thans zag men van alle kanten uit naar het Westen
(Westward-Ho), naar Amerika, om het Goud dat daar te vin-
den was. De streng Catholieke Columbus zelf had het ge-
zegd, in een brief uit Jamaica in 1503, en door dit woord
als \'t ware het voorbeeld der waardeering gegeven : //Goud
is een wonderbaar ding! Wie het bezit is heer en meester
van alles wat hij wenscht. Door goud kan men zelfs de
zielen in het Paradijs laten aankomen." Zulk een beschou-
wing was de dood der middeleeuwsche levensbeschouwing.
Het werd overal in Europa een zucht en dorst naar goud.
Als men er niet genoeg van had, beproefde men valsche
edele metalen te vervaardigen. Een Duitscher, Steiuberg ge-
naamd, kwam te Mechelen en vertoonde daar een soort van
zilver, door hem vervaardigd, dat wel tegen de proef op den
steen en onder den hamer bestand was, maar in het vuur
het niet uithield. In allen ernst was er nu sprake van, de
Spaansche troepen in de Nederlanden met zulk zilver te be-
\') Zie Ranke, Die Osmanen und die Spanisclie Monarchie. Dritte Auf-
lage, 1357, p. 399, 400 en 427.
2j /ie Ranke, Znr Deutschen Geschichte vnm Religionsfnedcn bis zum
dreiszigjahrigen Krieg. Editie 186D, p. 37.
9*
-ocr page 144-
.182
talen: een secretaris van Ruy Gomez hield zich met dat
plan bezig *). Tn ��n woord, de maatschappij veranderde
onwillekeurig. Het geld werd nu als het ware het bloed dat
door de aderen van \'t maatschappelijk organisme vloeide. �
Daardoor onderging echter het begrip van rijkdom een
groote wijziging, en wel in twee�rlei zin. Allereerst werd,
door den toevoer van de edele metalen, de verhouding der
waarde van alle koopwaren geheel veranderd. Waar nog een
ruiling van goederen in natura geschiedde, hield dat nu al-
lengs op, en alles werd daarenboven eensklaps duurder. In
Europa zijn onder de regeering van Philips II de prijzen
ongeveer verdubbeld. Voor ons land heeft E. Eruin aardige
voorbeelden daarvan opgegeven 2). En de omkeer was des
te grooter, naarmate de toestanden vroeger eenvoudiger waren.
//In West-Eriesland toch � zegt E. Eruin � had men op
het platte land vroeger volslagen gebrek aan pasmunt. Het
kleine kroniekje van Leeghwater geeft hieromtrent w�tens-
waardige bijzonderheden. In de eerste jaren van Karel V
stond er op het eiland, dat zich tusschen de beide, later
drooggemaakte, wateren van de Schermer en de Purmer uit-
strekte, maar een enkele molen, waar alle boeren hun graan
moesten laten malen, voor een oortje den zak ; doch dikwerf
konden zij dat maalloon niet bijeenbrengen, en betaalden zij
met eieren. Eieren waren er, naar het schijnt, de gewone
pasmunt. De eenige waschvrouw, die de hoofddoeken der
deftige boerinnen met zeep, in plaats van met den gewonen
\') Zie Ranke, Die Osmanen und die Spanische Monarchie. Dritte Auf-
lage, 1857, p. 408.
3) R. Fruin, Tien jaren uit den 80jarigen oorlog. Edit. 1861, p. 265,
266 en 267. � Voor den omkeer der prijzen in Engeland, zie ook :
Mare, Kapitiil, p, 775, en den daar aangehaalden dialoog van William
Stafford.
-ocr page 145-
138
duivendrek, wiesch, een Brabantsche van afkomst, ontving
��n ei voor haar moeite; en twee�ndertig eieren golden ��n
stuiver," In zulke eenvoudige toestanden ontstond nu de
grootste omkeer, toen het zilver binnenstroomde. De prijzen
begonnen in eens te stijgen, en zonderling was het hoe
weinig men in Europa de oorzaak van die algemeene rijzing
begreep. In plaats van in te zien, dat het edele metaal door
het grootere aanbod goedkooper werd, en dus de prijzen in
naam hooger werden, onderstelde men overal geheime listen
en kunstenarijen der woekeraars. Luther vooral verstond niets
van die omwenteling in de prijzen, en donderde slechts
des te harder tegen de woekeraars \'). Geweldiger werden
steeds zijn woorden tegen die vierdubbele dieven en moorde-
naars, zoo als hij ze noemt, die de prijzen steeds verhoogen.
/r/Zoo\'n woekeraar zit daar maar rustig op zijn stoel � zegt
Luther � en veel beter was het toch, dat hij aan een galg
hing en opgevreten werd door even zooveel raven, als hij
guldens heeft gestolen, indien er ten minste zooveel vleesch aan
zijn lijf zit, dat zooveel raven elk een stukje kunnen krijgen."
en zoo buldert hij voort, den klankladder op en neder van
alle tonen en spreekwijzen. Sebastian Franck slaat voort-
durend op hetzelfde aambeeld, en voegt nog daarbij, dat alles
zooveel duurder wordt, omdat er zooveel meer menschen ge-
boren worden. Kortom, zij begrijpen er niets van. � Deze
algemeene duurte was dus een eerste gevolg van \'t toevloeien
van het geld. Een tweede gevolg was nu de verandering
in de denkbeelden der menschen omtrent dat wat eigenlijk
rijkdom constitueerde. Vroeger hechtte men in het algemeen
slechts waarde aan het onbewegelijke goed, aan het land.
\') Zie Wilhelm Roscher, Geschichte der National-Oekonomik in Ueutsch-
knd, 1874, p 61 en 95.
-ocr page 146-
1.�4
Nu echter krijgt de bewegelijke rijkdom, het geld, dat van de
��ne hand in de andere gaat, bepaalde beteekenis. In de
tijden der middeleeuwen was land de grondslag van alles:
slechts Joden of handelaars in Veneti� of Genua hadden een
schat van muntstukken. Thans vormt goud en geld een an-
deren maatstaf. Hierdoor krijgt de geheele maatschappij een
meer veranderlijk en minder looin en conservatief karakter.
Trouwens het geld is op het ��ne oogenblik het eigendom
van dezen, op het andere het eigendom van genen meester.
Het land blijft daarentegen aan zijn heer en eigenaar een
geruimen tijd lang behooren. De spreuk der vroegere tijden
was: nulle terre sans seigneur : thans heet het : 1\'argent n\'a
pas de maitre. En dat bewegelijke der maatschappij werd nu
steeds grooter, naarmate het geld een prikkel was tot verde-
ren omzet, tot verdere ruilingen : industrie en handel namen
een vlucht, die zij vroeger niet gekend hadden. Het kapitaal
en de kapitaalsrente ontstond, en gaf steeds meer welvaart
aan de gezeten middelklasse.
Eindelijk veranderde in de zestiende eeuw het Europa der
middeleeuwen in dit opzicht, dat een realistische zin overal
begon veld te winnen, de zin om het hier op aarde reeds
zoo goed mogelijk te hebben. Men brak met het streven
naar het oneindige, met de verzuchtingen naar \'t geheimzin-
nige, veelal het kenmerk der middeleeuwen : men wilde weten
wat er was, en men nam de dingen dezer aarde zelve in
oogenschouw. Het viel samen met de overal tijdens de Her-
vorming ontwakende natuurstudie: een Vesalius ontleedde
het lichaam, een Servet bespiedde den omloop van het bloed.
Zij die dus over Staat en Maatschappij nadachten, gingen
een geheel anderen weg op dan vroeger. Men denke aan
Machiavelli of Giucciardini. Wat onderscheidt � daargelaten al
het talent van den schrijver en kunstenaar � het boek ,/Over
*
-ocr page 147-
135
den Vorst", geschreven voor den vader van Catharina di Me-
dici, van alle vroegere soortgelijke middeleeuwsche werken ?
Dit ��ne: dat Machiavelli realist is. Hij neemt de zaken
en menschen zoo als zij zijn : zijn boek is soms slechts een
codificatie van stellingen, die reeds bij de [taliaansche vorsten
gangbaar waren, b. v. dat een particulier aan zijn woord
gebonden is, maar dat een soeverein wegens �redenen van
staat" naar goedvinden beloften kan geven of breken: of
dat, als men iets van een vorst wenscht, men \'t best doet
hem opmerkzaam te gaan maken op het tegendeel van wat
men verlangt. Alles is bij Machiavelli gebouwd op goed be-
rekende combinaties van bestaande elementen : politiek wordt
bij hem een kunst, een tactiek. Hij treedt op om lessen te
geven daar waar de persoonlijke motieven en de eischen der
feiten zich kruisen : hij toont u aan dat de grondverhoudin-
gen, waarin de menschen tot de omstandigheden staan, zoo
teer, zoo licht zijn, dat zij van een enkelen draad van sympathie
of antipathie afhangen: hij doet u inzien dat er altijd zooveel
toeval in \'t leven binnensluipt. Maar met dat al is de politieke
moraal der middeleeuwen, met de begrippen van eer en trouw,
door hem prijs gegeven: de staatsman ziet nu alleen het poli-
tieke practische doel: het zijn fijnheid zich bewuste beleid
heeft niets meer te maken met de eenvoudige trouwliartigheid vau
vroeger 1). Nog sterker : de wereld schijnt alleen stof en materie
\') Ranke heeft dit alles het allerbest begrepen; zie de opmerkingen in
zijn boeken: Deutsche Geschicbte im Zeitalter der Reformation, II, p.
23� seqq. bij gelegenheid der houding van Pescara in 1525 : Die R�mi-
schen Papsle. F�nfte Auflage, 1867, Band II, p. 262 en 563: en Pran-
z�sische Gesehichte. Zweite Auflage, lb57, Band II, p. 32. � �ie
voorts Friedrich List, Das Nationale System der Politische �economie,
p. 318, en Sainte Beuve, Causeries de Lundi, t. VLU, in het artikel over
Montcsquieu.
-ocr page 148-
13fi
om te vervormen en mede te werken : het is een wereld zon-
der hooger begrip, zonder God : men heeft alleen te doen
met kracht en macht. De staatsman wordt bij uitnemendheid
positief. Hij ziet, dat de nieuwe Staat rust op drie fonda-
menten: op staande legers, organisatie der justitie en op be-
lastingen, en gaat nu die drie zaken regelen. En daar de
zelfstandigheid der overige kringen wordt gebroken, wordt
de vorstelijke macht zooveel mogelijk met dat, wat uit die
andere kringen wegvalt, versterkt. � Datzelfde realisme, die
wereld-zin, toont zich nu in de geheele samenleving. Men
wil rijk worden en genieten: in de kunst openbaart zich
de vreugde : een vuurvlam schittert u uit die kunstwerken
tegen: niet de droefheid alleen is het deel der menschen.
De zin werd dan ook meer dan vroeger gericht op materieele
welvaart, op stoffelijke belangen: en de regeeringen waren
druk bezig met het behartigen daarvan. De Rijksdag in
Duitschland ontwierp in \'t jaar 1522 een zeer uitgebreid
douane-stelsel, en wilde voorts «\'aken tegen het toenemen
der te groote vennootschappen *). De Italiaansche republie-
ken en staatjes beschermden reeds de industrie met in- en
uitvoerrechten 2). In Rome zelf vaardigde men telkens ver-
bod uit van uitvoer van granen en levensmiddelen 3). In
Spanje was strenge voogdij over de industrie : in het land zelf
moesten de goederen goedkoop zijn: verbod van uitvoer had
\') Zie Ranke, Deutsche Gesohichte im Zeitalter der Reformation, II,
p. 32 seqq.; het douane-plan zelf is afgedrukt in deel VI: en over de
vennootschappen mede II, p. 32: men wilde elke maatschappij verbieden,
die boven de 50,000 gulden kapitaal had: men hoopte de kleinere huizen
dan in staat te stellen met de grootere te concurreeren.
2)  Zie ook Ranke, �ranz�sische Geschichte, Zweite Auflage, 1859, 1JJ
p. 240.
3)  Zie Ranke, Die R�misckc Papste, editie 1867. III, p- 109.
-ocr page 149-
137
herhaaldelijk plaats : het zout en de wol waren bronnen van
staatsinkomsten \'). Alle Staten begonnen, in plaats van niet
kruistochten of andere verheven plannen, zich bezig te hou-
den met hun finanti�n. Eeeds stonden op dit gebied han-
dige kunstenaars en goochelaars met cijfers op, met allerlei
plannen en kunsten, meestal Florentijnen, zoo als de
bekende Benevento, die aan het hof van keizer Ferdinand
en van koning Mlips II zijn gaven ten toon spreidde.
In ��n woord, men hield zich bezig met de realiteit. Alles
werd uit nieuwe gezichtspunten beschouwd en nieuw be-
handeld.
Zoo was de economische atmosfeer en de toestand vooral in
Duitschland, toen Luther dadr oprees, en de quaestie der Religie
aan de orde stelde. Zijn Krachtig gebouwde gestalte plaat-
ste zich op den voorgrond, zijn forsche mannelijke stem
sprak vertrouwen in, en men verwachtte, nadat de geest der
vernieuwing in het kerkelijke en godsdienstige was begonnen,
omkeering en verbetering van alle maatschappelijke toestanden.
Vooral de lagere standen hadden, bij \'t aannemen van de
denkbeelden der Hervorming, een gevoel van vrijheid en
zelfstandigheid in het godsdienstige ontvangen, en wilden nu
dat gevoel, van ongedwongen zich te kunnen bewegen, ook in het
aardsche leven overbrengen. Zij wenschten veel sneller hiermede
voort te gaan, radicaler alles door te zetten, dan Luther bedoelde.
Natuurlijk wilde de gevestigde orde van zaken in Duitschland
hun dit niet geven. Twee malen werd toen door die lagere
standen een schok beproefd om het toch te verkrijgen. Het
eerst door de boereu, vooral in Zuid-Duitschland, in 1525:
\') Zie Ranke, Die Osmanen und die Spanische Monarchie. Dritte Auf-
lage, 1857, p. 410 seqq., 414, 450, 452.
-ocr page 150-
1SH
ten tweede male door de handwerkslieden, die als weder~
doopers in 1584 en 1535 in Munster, dus in Noord-Duitsch»
land, zich poogden te vestigen. Beide deze ultra bewegingen,
deze buitensporige afwijkingen van den geest des tijds, zullen
wij trachten te ontleden. Wij zullen hier haast bij uitslui-
ting verkeeren in de lagere standen. Wij moeten wandelen
in de soeterreinen der aarde, toeven in de holen en mijnen
die onder de bergen en rivieren zich bevinden : wij worstelen
door de duisternis soms heen: de wentelende gangen gaan
dieper en dieper: zij oefenen een geheimzinnige, magische
tooverkracht uit: wij vinden elementen en groeikracht waar
wij niets dan dorheid hadden meenen te ontmoeten, totdat een
geweldige uitbarsting ons doet ontstellen, en ons van het
diep gevaarlijke van het ignoreeren dezer machten overtuigt.
Allereerst houden wij ons bezig met den Boerenkrij g \').�
In het jaar 1519 was de jongeling Karel V, toen 19 jaar
oud, tegenover zijn iets ouderen mededinger Frans I, keizer van
Duitschland geworden. In het volgende jaar 1520 hield hij
zijn rijksdag te Worms, waar allerlei zaken van het rijk
moesten worden geregeld, en waar ook een 37 jarige profes-
sor en monnik uit Wittenberg in Saksen was gedaagd, om
zich over kettersche stellingen te verantwoorden. Deze toch
had drie jaren te voren, 31 October 1517, aan de deuren
der Kerk te Wittenberg, waar de door de doctoren te verde-
digen stellingen werden aangeslagen, 95 stellingen doen aan-
spijkeren tegen sommige leerstelsels der Catholieke Kerk,
vooral tegen het verkoopen van aflaten voor geld. Zijn lands-
heer, de Keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, uit de
\') Wij volgen hier in hoofdzaak W. Zimmerman, Allgemeine Geschichte
des groszen Bauern-Krieges. Neue Ausgabe, 1854, 3 Theilen: en voorts
Ranke, Deutsche Geschichte ira Zeitalter der Reformation, en daarvan het
tweede deel
-ocr page 151-
189
Ernestinische linie, een doordringende geest die zelf keizer
had kunnen worden als hij \'t gewild had, scheen hem te
laten begaan in zijn pogingen om scheuring in de Kerk te
verwekken. Hij wilde blijkbaar een nieuwe richting van vrij
onderzoek, die daar in de door hem in 1502 gestichte
academie van Wittenberg opkwam, niet smoren J). De Ca-
tholieke geestelijkheid, bij monde van den legaat Thomas de
"Vio uit Ga�ta en van den bekwamen Beierschen professor Eek,
scheen in de verschillende disputen met dien Luther niet gereed
te kunnen komen. De Paus had Junij 1520 een bul tegen hem
uitgevaardigd. Daarom werd hij thans op den Bijksdag vooi
den keizer gedaagd. Hij kwam met vrijgeleide van den keizer
en onder de hoede van zijn landsheer, den Saksischen keurvorst.
Hij zette zijn denkbeelden omtrent de rechtvaardiging door
het geloof uiteen. Doch de keizer en zijn fijn beschaafd
Boergondisch Spaansch en Italiaansch gevolg begreep niets
van hetgeen hij wilde : zij vonden hem tamelijk ruw en boersch
en niet bijzonder gevaarlijk: zij haalden de schouders over hem
op: een oogenblik hadden zij hem willen gebruiken als politiek
instrument tegen den Paus : doch juist verbond zich (8 Mei
1521) de jonge keizer nauwer met Paus Leo X, en in
Mei 1521 werd dus Luther in den rijksban verklaard 2).
\') Die de toestanden daar te Wittenberg wil kennen, raadplege de
brieven van Christoph Scheurl uit Neurenburg, die 1507 te Wittenberg
tot professor in de Rechten was benoemd. Die brieven zijn in twee deelen
door von Soden en Knacke in 1867 en 1871 uitgegeven. � In den zomer
van l."il8 was Melanchton te Wittenberg professor geworden, door Reuch-
lin aanbevolen.
-) Leo X stierf in December 1521. Hoe het reformatorisch leven in
de jaren 1521 en 1522 ook in ons land zich openbaarde en toenam,
zie bij �oedes, Geschiedenis van den eerste uitgave der Heilige Schrift
in de Nederlandsche taal, 1872 : en in het boek van de Hoop Scheffer,
Geschiedenis der Kerkhervorming in Nederland tot 1531, 1873, p. 609.
-ocr page 152-
�»
140
Doch de Duitschers � of een deel daarvan � begrepen
zeer goed wat Luther wilde. Hij vroeg conscientie-vrijheid
en leerde denkbeelden van vernieuwing en hervorming. Zijn
landsheer, de Keurvorst van Saksen, vond zijn streven
in \'t geheel niet onbillijk; hij liet hem, op zijn terugreis,
in het Thiiringerwald schijnbaar overvallen, en verborg
hem in het veilige kasteel op den Wartburg, ten einde
hem te vrijwaren voor den rijksban. En in dien tusschentijd
woei een nieuwe vrije geest over Duitschland, een geest van
zelfstandigheid. Zelfs in de hoogere kringen drong dit door.
Na het vertrek toch van Karel V uit Duitschland naar zijn
koningrijk Spanje ziet men een poging der Duitsche Standen�
samengesteld uit de drie reien of banken der keurvorsten,
vorsten en vertegenwoordigers der steden � om, onder de
opperheerschappij des keizers, een nationaal eigen staatswezen,
op de medewerking der Standen in het staatsbestuur gegrond-
vest, een zoogenaamd Standen-Eegiment, te vormen en Ie
vestigen: een poging, die, niettegenstaande den arbeid van
den Saksischen Keurvorst, toch in 1524 mislukte. Maar in
de lagere klassen drongen de vrij heidsdenkbeelden nog veel
sterker en nu veel feller door. De Hervormings-idee�u wnren
daar aan het gisten gegaan, en rijpten op andere wijze dan
zelfs Luther had bedoeld. Luther was bij al zijn hervormen
een conservatieve natuur: hij wilde vasthouden aan het be-
staande : en zij, die door zijn leer waren bezield, wilden daar-
entegen revolutionair voorwaarts. Het bleek al zeer spoedig
in het academisch "Wittenberg zelf. Carlstadt, een kleine
zwartbruine man, met door de zon verbrande trekken,
begon de hervormingsdenkbeelden in de praktijk toe te passen;
zonder voorbereiding, zonder trapsgewijze tusschenpoozen wilde
hij celibaat der priesters, kloosterwezen en misbediening af-
schaffen. Hij vond bondgenooteii in overgebleven volg elingen
-ocr page 153-
141
der Hussieten en Taborieten, lieden, die uit de Zuidelijke
grensstreken, uit Zwickau, thans te Wittenberg aankwamen.
Deze Zwickauers, geleid door Claus Storch, een dwependen
lakenwever, brachten nog veel andere wijzigingen mede, ver-
wierpen den kinderdoop, predikten een aanstaande verwoes-
ting en vernietiging der aarde en een daarop volgende vestiging
van het Rijk Gods. Er was gevaar, dat de beweging van
Luther al dadelijk overvleugeld zou worden door deze Boheem-
sche denkbeelden. Luther kwam dus uit den Wartburg, snelde
naar Wittenberg en wist Carlstadt en de Zwickausche dwe-
pers te Wittenberg ten minste tot staan te krijgen.
Doch niettegenstaande het conservatief verzet van Luther
bleven de radicale denkbeelden op eigenaardige wijze woelen.
Zij gingen nu hun eigen weg zonder zich om Luther te
storen. Carlstadt gordde zieh aan om op andere plaatsen
als Wittenberg te prediken, en gaf zelfs zijn goedkeuring,
toen iemand twee vrouwen te huwen begeerde. Jacob Strau3Z
te Eisenach wilde het moza�sche Jubeljaar weder instellen, //in
welchem ein Jeder wieder zugelassen werden soll zu seinen
verkauften Erbg�tern." En niet ver van daar had Thomas M�n-
zer een Kerk opgericht, waarbij hij zich all��n liet leiden door
innerlijke openbaringen, en waar hij zoo sterk mogelijk de �abo-
rietische leer predikte, dat men de ongeloovigen met het zwaard
moest uitwerpen en een rijk van louter geloovigen op-
richten. In Wurtenberg predikte men ook (dr. Mantel) den
boeren het Isra�litisch jubeljaar. In Straatsburg liet Otto
Brunfels luide zijn stem hooren tegen de tienden aan de
geestelijkheid, volgens hem een instelling van het Oude Testament,
die door het Nieuwe was opgeheven. En op vele plaatsen
in Duitschland leerde men nu omstreeks 1524 dergelijke
buitensporige meeningen, vooral toen Carlstadt en M�nzer,
-ocr page 154-
142
door toedoen ook van Luther, uit Saksen waren verwijderd,
en overal rondzwierven.
En de prediking van deze zeloten had den grootsten
weerklank bij allen, die zich onderdrukt gevoelden, bij
hen die werkelijk klachten hadden te uiten op politiek of
maatschappelijk terrein. Zij namen de boodschap van een
nieuw Godsrijk en van nieuwe tijden met warmte aan, en
poogden hun juk af te schudden. En het waren vooral
de boeren in Duitschland, die zeer rechtmatige grieven had-
den. De adel trachtte hen in toestanden van lijfeigenschap
te houden: de gemeenschappelijke mark was hoe langer hoe
kleiner geworden: de geestelijkheid vorderde van hen de
groote en kleine tienden : het was bijna niet om uit te hou-
den. Reeds herhaalde malen hadden zij dan ook v��r en
sinds het begin van de zestiende eeuw beproefd op verschil*
lende plaatsen zich te verzetten. Bekend zijn enkele van
hun bewegingen en verbindingen tot dat einde. Men herinnere
zich de beweging in 1476 van Hans B�heim, een mystieken agita-
tor aan de Tauber, die, behalve afschaffing van tienden en lasten,
ook gemeenschap van wouden, wateren en weidevelden had gepre-
dikt: ieder moest � volgens hem � de broeder van zijn
buurman zijn: elk moest met eigen hand zijn kost verdie-
nen : de ��n mocht niet meer hebben dan de ander. De boeren-
,/Bundschuh" uit den Elzas in 1493 wilde de Joden plun-
deren, en een jubeljaar volgens het Oude Testament invoeren.
De Breisgauer boeren-//Bundschuh" van 1512 wilde weder
gemeenschap van jacht, visscherij, woud en weide. En //der arme
Kunz" en //der arme Konrad" hadden gelijksoortige eischen.
Op al die boeren werkten nu deze vurige nieuwe predikers in.
Het werd een der geweldigste opschuddingen en beroeringen
in de geschiedenis: de Boerenkrijg van het jaar 1525.
Die beweging heeft zich uitgestrekt over drie verschillende
-ocr page 155-
143
gedeelten van Duitschland : in Oberschwaben, in Franken en
in Th�ringen: en in elk van die drie terreinen heeft zij
een eigen bijzonder karakter gehad. In Oberschwaben, tus-
schen de Lech en het meer van Constanz, is in de boerenbe-
weging het ernstige religieuse element overheerschend : in Fran-
kenland voegt zich daarbij het verlangen 0Ui van Duitschland
een groot nationaal rijk te maken: in Th�ringen krijgt de
beweging geheel en al een fanatiek sociaal kenmerk. Elk van
die drie boerenbewegingen heeft bijna een eigen programma.
Dat der religieuse boerenbeweging is het manifest der XII
artikelen: de denkbeelden der nationale boeren beweging le-
veren het ontwerp van Wendel Hipler: terwijl de verlan-
gens en droomen van M�nzer de derde beweging kenschet-
sen \').
Het begon in het meest zuidelijk gedeelte van Duitschland,
in Oberschwaben, daar waar de Donaubronnen door
het Schwarzwald van den Ehijn zijn gescheiden. En wel in
drie tempo\'s. Allereerst in het St�hlinger landschap vlak bij
Zwitserland en het meer van Constanz. Men verhaalt, dat
aldaar de gravin van Lupfen een nieuwen grilligen heeredienst
had uitgedacht: zij liet de boeren slakkenhuisjes opzoeken
om haar garen en draden op te winden. Dat was de droppel
die de kelk deed overvloeien. De St�hlinger boer Hans Mul-
Ier von Bulgenbach trok, 24 Augustus 1524, aan het hoofd
van een troep boeren, die allen opstonden, onder een zwart-
rood-witte vlag naar Waldshut, en uitte het voornemen een
evangelische broederschap te vestigen, ten einde alle boeren
in Duitschland vrij te maken. Naar alle kanten van Duitsch-
land zond hij daarvoor boden uit. Het waren niet zijn
l) Zie Sybels Historische Zeitschrift, 1872, I, pg. 457, en voorts Sybels
Historische Zeitschrift, 1869. 11, p. 410.
-ocr page 156-
(
144
eigen denkbeelden, die Hans Muller hier uitwerkte, maar ge-
dachten van Thomas M�nzer, die ook hier was geweest en
in deze streken, in Griesheim, in Hegau, en in Kletgau de
bevrijding van Isra�l en de oprichting van een Godsrijk op
aarde had gepredikt. Het verbond van de St�hlinger boeren
werd hoe langer hoe grooter. Het bedreigde overal de ver-
binding der ridders en edelen van den Scliwabischen Bond. De
ridders waren niet bestand tegen de boeren. Weldra beheersch»
ten de boeren hun geheele streek, en zij begonnen hun be-
zwaren en eischen in zestien artikelen te formuleeren, die zij
aan het Rijksbestuur wilden voorleggen. � Reeds was echter
meer in oostelijke richting een zelfde beweging ontstaan in
het wstift" Kempten. Daar werden sinds geruimen tijd door
de abten de vrije boeren tot cijnsplichtigen, en de cijnsplich-
tigen tot lijfeigenen verlaagd; tiendvrije lauden werden er aan
het tiendrecht onderworpen, en, waar nog sporen van het
markenwezen bestonden, werden die vernietigd. Toen in 1528
een nieuwe abt, Sebastiaan van Breitenstein, aan het bestuur
was gekomen, hadden de boeren hein niet willen inhuldigen,
voordat aan hun bezwaren recht zou zijn gedaan. Doch het
oude leven begon spoedig weder. Toen hielden den 23 Ja-
nuarij 1525 de boeren een samenkomst op hun oude //Mal-
statte". Zij vorderden recht, of anders zouden zij geweld
gebruiken. � En nu breidde zich de beweging over geheel
Schwaben uit. In Februari 1525 verhieven zich de Allgauers
onder �ietrich Harlewagen uit Lindau tegen den bisschop
van Augsburg : zij traden in overleg met die van Kempten.
De Seebauern volgden onder Eitelhans von Theuringen. En
een derde bende vormde zich uit dorpen, gelegen aan de
Ried, en had haar hoofdkwartier te Baldringen. En overal
werd de stormklok geluid, de adel verjaagd, de kasteelen
verwoest en verbrand : terwijl een paal werd gezet voor het
-ocr page 157-
145
huis van hem die niet mede wilde doen met de beweging,
ten teeken, dat hij een vijand van \'t algemeen was. Weldra
vereenigden zich al die boeren in Oberschwaben : een geweldige
en onstuimige macht. De Schwabische Bond der ridders be-
proefde de beweging ten onder te brengen. Het gelukte hen
niet. Het oproer werd stouter en stouter, en kreeg een be-
paald karakter, een eigen gestalte, door het programma dat
thans door allen gemeenschappelijk werd opgesteld; het pro-
gramma der XII artikelen. De grieven van allen werden in
dit staatstuk als het ware verzameld en tot een onafwijsbaar
minimum van //noodzakelijke rechten en vrijheden" verbonden.
Het was in gematigde vormen een stout siaatsstuk. Een be-
roep op het ideaal en op het verleden, om het in \'t tegenwoordige
op aarde ten minste redelijk te hebben. Het staatsstuk ver-
eenigde de boeren tevens tot een bepaalden bond, een christe-
lijke vereeniging, met een eigen bonds verdrag. Naar hun eigen
zeggen behelsde dat boudsverdrag dan hun goddelijk recht. In
de laatste redactie zijn de 12 artikelen waarschijnlijk aldus ge-
steld door den Memminger predikant Schappeler J). De bepa-
lingen van die XII artikelen zijn nu werkelijk zeer opmerkelijk.
Zij hadden drie�rlei strekking. Vooreerst een kerkelijke en
religieuse bedoeling, in verband met de door Luther en ande-
ren begonnen Hervorming. Hiertoe hebben de artikelen l,
2 en 3 betrekking. Deze beheerschten alles. Het eerste artikel
stelde voor goed vast, dat alleen de Luthersche leer der recht-
vaardiging door het geloof door hen werd aangenomen,
\') Nog altijd is de oorspronkelijke tekst der 12 artikelen niet goed
vastgesteld, ondanks de pogingen van Alfred Stern en anderen. Wij ge-
ven achter ons hoofdstuk den eenigszins gemoderniseerden tekst, zoo als ze
gewoonlijk voorkomt, ook in Luther\'s werken, in de editie van Walch,
het zestiende doel (1745;.
10
-ocr page 158-
I4fi
en dat zij zelven het recht nu wilden hebben, predikanten te
kiezen die hun liet ware Evangelie konden verkondigen, en eens
gekozen predikanten die zich onbehoorlijk gedroegen, te ont-
slaan. Het tweede artikel hield zich bezig met de bezoldiging
der predikanten en geestelijken en sprak der boeren overtui-
ging uit over de tienden. Zij waren bereid de groote tiendeu
te blijven betalen, al waren die door het nieuwe testament te-niet
gedaan : dus van al het graan, tarwe, gerst en haver zouden zij
een tiende overgeven : maar de kleine tienden, namelijk die
van het vee, veulens, kalveren en lammeren, en de tienden van
doode zaken, als van stroo enz., zouden zij niet meer geven. Het
derde artikel verkondigde, dat zij niet meer lijfeigenen wil-
den zijn, omdat Christus hen met zijn bloed had vrijgekocht. �
Een verdere reeks van artikelen wijst dan in de tweede plaats
naar de oude gemeenschappelijke wetten, die de vrije landbe-
woners in verband met het markenstelsel hadden gehad. De
boeren eischen dat oude recht weder op. Het zijn de artikelen
4, 5 en 10. Artikel 4 zegt, dat zij recht hebben op al het
wild, de vogels en visschen die in vlietend water zwemmen. Want
God de Heer heeft den menschen de macht gegeven over alle dieren
van \'t veld, vogels in de lucht, visschen in het water. Zijn er
wezenlijk bestaande verkregen rechten op jacht en viscbvangst,
dan kan daarover een vergelijk worden getroffen. Het vijfde
artikel wil het aloude recht der boeren om uit de bosschen
hun hout voor brand te kappen, ook in dien zin handhaven.
Het tiende artikel vordert, dat de gemeenschappelijke wei-
den en akkers, die wederrechtelijk aan de boeren in den laat-
sten tijd zijn ontnomen, hun weder worden teruggegeven. - De
laatste groep van artikelen dringt nog nader op afschaffing
van eenige in den jongsten tijd nieuw opgelegde lasten, nieuw
uitgevaardigde straffen en wetten aan, en treedt daaromtrent in
d�tails. De artikelen 6, 7, 8, 9 en 11 behelzen deze verschillende
-ocr page 159-
147
punten. Artikel <S zegt uitdrukkelijk, dat de met lasten
gedrukte goederen in zooverre ontheven zullen worden, dat de
boer zijn arbeid niet voor niet meer doet. Art. 11 verwierp nog
het mortuarium, als een roof aan weduwen en weezen. Het
allerlaatste artikel, het twaalfde, rondde alles af door de be-
tuiging, dat de boeren van al de in de vorige elf artikelen door hen
gestelde vorderingen wilden afzien, wanneer men hun bewijzen
kon, dat de eischen niet overeenkomstig waren met Gods
Woord \'). � Ziedaar dan den inhoud van het Boeren-mani-
fest: bijeenbrenging van zeer vage, algemeene en zeer speciale
eischen : doch juist daardoor berekend om vele anders uit��n-
loopende belangen te resumeeren, en tot een ��nheid tebren-
gen. Het verzwolg en verdrong dan ook allengs de meeste
locale programma\'s. Alle boeren in Oberschwaben namen het
aan en vereenigden zich nu tot ��n geheel. Trokken zij op,
dan ging Hans Muller van Bulgenbach voorop. Hij was ge-
kleed met een rooden mantel en roode baret, en zat op een met
groen loof en linten versierden wagen, een soort van Caroc-
cio, zoo als de Italianen die kenden. In alle gemeenten, waar
men kwam, werden de twaalf artikelen voorgelezen : die ze
niet aannamen, werden in den wereldlijken ban gedaan: de
baronnen op de kasteelen, de geestelijken in hun kloosters en
statige gebouwen werden opgenomen in de verbroedering,
zoodra zij besloten in gewone huizen te gaan wonen als andere
menschen.
En nu brak dezelfde beweging in andere vormen op een
tweede terrein uit, in het landschap Pr ank en. Hier had Carl-
stadt aandeel in het opwekken der beroering. Op zijn zwerf-
tocht van uit Saksen was hij gekomen te Rothenburg aan den
\') Zie vooral �. L Baumann, Die Oberschwabischc Bauern im Marz
1525 und die Zw�lf Artikel, 1871 p. 56, 57 en «7.
10*
-ocr page 160-
148
Tauber. De gilden van dit stadje, verbonden met de boeren, vor-
derden daar het in toepassing brengen der nieuwe Kerkhervorming.
Carlstadt, met een boerenkiel en witten vilten hoed gekleed,
stond daar op een dag, terwijl zij op het kerkhof\' waren bij-
eengekomen, v��r hen en spoorde hen aan vol te houden.
Het was de laatste week van Maart 1525. De boerenop-
loopen en boerenopstand begonnen toen. En die beweging breidde
zich snel in de buurt uit. !n een dal van het Odenwald,
de ^ch�pfergrund genaamd, kwamen een paar duizend boeren
bij��n, opgewekt door de 12 artikelen, die in hun handen
waren gekomen, en ��n der wildsten uit hun midden, de
woeste herbergier van Ballenburg, (\'eorg Metzier, werd door
hen tot hoofd gekozen. Soortgelijke vergaderingen hadden
in den omtrek overal plaats. Het ging er zeer ruw toe: en de
aanloop was vooral hier gericht tegen de kloosters en tegen de
geestelijkheid. Met den adel zou men zich hebben willen verstaan,
wanneer de edellieden de artikelen gaaf wilden aannemen. Alles
kreeg hier dadelijk een bijzonderen trek door den uitgesproken
wensch, dat men in de toekomst slechts ��n Heer op aarde wilde
dienen, gelijk men ��n God vereerde. Er vormden zich twee benden
om het land door te trekken en allen tegenstand te breken.
De ��ne bende heette de zwarte en ging van Eothenburg
uit onder Hans Kolbenschlag: de tweede heette de lichte en
kwam uit het Odenwald onder Georg Metzier. En niemand
van den adel kon hun weerstaan. Trouwens de ridders hadden .
hier geen bond, zooals in Schwaben, en konden dus nog veel
minder uitrichten. De graven van Hohenlohe, van L�wenstein,
die van Helfenstein en zoo veel anderen werden ��n voor
��n ten onder gebracht. Bloeddorstige tooneelen hadden over-
al plaats. En steeds gingen de boeren met hun trommels en
schalmeien vooruit. De gansche hooge adel van het Oden-
wald boog voor hun macht, en de lagere edellieden verbonden
-ocr page 161-
149
zich weldra met de boeren. Toen de twee benden, de zwarte
en de lichte, het besluit opvatt\'en om tegen den bisschop van
W�rzburg op te trekken, deed elk der twee haar boe-
renopperhoofd door een ridder vervangen. De bende uit \'t
Odenwald werd nu door G�tz von Berlichingen geleid: die
uit Rothenburg werd aangevoerd door deu woesteling Florian
Geier. In \'t begin van Mei 1525 was W�rzburg in hun
macht en nu nam van daaruit de beweging kolossale even-
redigheden aan. In Spiers, in de Pfalz, in Zabern en
den Elzas, in Baden vonden de boeren overal weerklank Die
van Oberschwaben gevoelden daarvan de terugwerking. In
Wurtenberg en Bamberg zegevierde de boeren-zaak. Eigen-
aardig is het daarbij, hoe overal de oude Duitsche rechten steeds
op den voorgrond komen te staan, gelijk het best blijkt uit de
eischen der inwoners in de Rheingau. Doch wat hier aan
de beweging in het Frankenland nog grooter vlucht gaf, was
de omstandigheid, dat de kleinere steden aan alles deel begon-
nen te nemen. Het werd een vereeniging van boeren en
stedelingen. De steden vingen ook aan, hun oude stadsrech-
ten terug te eischen, en zich tegen de geestelijken en andere
heer�h te verheffen. Eenige rijkssteden van den tweeden en
derden rang, als Heilbronn en Memmingen, voegden zich daarbij.
Zelfs in grooter steden, als Mainz, Trier, Frankfort, Straats-
burg, Ulm en Neurenberg kreeg de beweging meer of min
vasten grondslag. Mn door de opname van zulke nieuwe ele-
menten werd de ontwikkeling nog anders en grootscher. Van
het begin af aan was hier de Duitsche overlevering vrij sterk
geweest: er was een nationale tint en kleur over alles, en
nu werd de zin van allen gericht op een groote vervorming
van het Duitsche Rijk. Een ontwerp werd gemaakt, dat
eensdeels vroegere denkbeelden daaromtrent in zich opnam,
maar voor een groot deel geheel nieuwe banen opende. De
-ocr page 162-
150
man, die vooral aandeel in het vervaardigen van het plan had,
was Wendel Hipler, vroeger kanselier der graven van Hohen-
lohe, een fijne en scherpe geest, berekend om moeielijke zaken
te behandelen \'). Hij werd ijverig bijgestaan door Friedrich
Weigant van Miltenberg, en hun plan heet gewoonlijk het
//Reformplan van Heilbronn." De lijnen der inrichting, die
men op \'t oog had, waren voornamelijk de volgende. De
boeren zouden bevrijd zijn van den druk van al die bijzondere
geestelijke en wereldlijke heeren. Er zou slechts ��n Heer
zijn, de Keizer. Slechts door den Keizer of diens stedehou-
der wilden zij voortaan geregeerd worden. Om nu alles verder
door te zetten, zou men alle geestelijke goederen seculariseeren :
en hierdoor verkreeg men drie�rlei doeleinde: vooreerst zouden
de geestelijke heeren en hun vorstendommen wegvallen:
ten andere had men dan de mogelijkheid de wereldlijke vor-
sten schadeloos te stellen : en daar de massa der vrij gekomen lande-
rijen en goederen zoo groot was, kon men daaruit ook de middelen
vinden om den Staatsdienst te bestrijden. Alle tollen en con-
vooien konden dus afgeschaft worden: slechts ��ns in de tien
jaren zou men een belasting behoeven op te brengen, en wel
alleen voor en ten name van den Keizer. De afschaffing der
tollen moest verbonden worden met afschaffing der accijnsen,
waardoor die vele binnenlandsche belemmeringen van het ver-
keer zouden worden opgeruimd. De arbeid in de mijnen
moest worden vrijgegeven. De rechtbanken zouden geheel
gewijzigd en weder volksrechtbanken moeten worden. Er zouden
in het rijk 64 //vrij-gerichten" dienen te bestaan, met bij-
zitters uit alle, ook uit de lagere standen : voorts 16 //land-
gerichten", 4 «hofgerichten", en ��n //kammer-gericht",
\') Zie over hem ook W. Wachsmuth, Der Deutsche Baucriikriepr,
183�, pg. 64, 65 seqq.
-ocr page 163-
151
allen op dezelfde wijze georganiseerd. Overal moest dan het
Romeinsche recht worden afgeschaft. De doctoren in het Ro-
meinsche recht mochten niet meer v��r de rechtbanken wor-
den toegelaten. Er zou voorts in het Rijk slechts ��n munt
mogen zijn. En evenzoo moest er ��n maat en ��n gewicht
voor geheel het Rijk worden ingevoerd De woekerwinst
der groote kooplieden en handelsvennootschappen moest wor-
den te keer gegaan en wel door het verbod van in zulke zaken
meer dan 10,000 gulden kapitaal te steken. Eindelijk moes-
ten alle standen tot hun oorspronkelijke bestemming worden
teruggebracht: de geestelijken moesten herders hunner gemeente
zijn: de ridders moesten verdedigers der zwakkeren worden:
en allen broederlijk zich gedragen \'). � Het plan was een
bepaalde profetie voor de toekomst.
En intusschen was op een derde terrein de opstand der
boeren uitgebroken, en wel in Th�ringen. Dadr in Th�-
ringen en in de Harz was onder den minderen man nog altijd
ontvlambare stof, wijl de overleveringen van de geestdrijverij der
Flagellanten in die bergstreken, in die bosschen en mijnen, soms
nog tot op het einde der 15de eeuw de hersenen van streek brach-
ten. Te midden van menschen die tot dergelijke dweperij te
verleiden waren, was in het schilderachtige stille stadje Stol-
berg � dat aan den voet der bergen van de Harz ligt, in den
vorm van een vogel die vliegend de vlerken uitspreidt � de
wilde sombere Thomas M�nzer in 1498 geboren : en bij die
lieden kwam hij thans in 1525, op 27jarigen leeftijd, na veel
omzwervingen terug 2). Daar was veel verwards, maar tegelijk
\') Zie ook over het Heilbronner Reformplan: W. Roscher, Geschichte
der National Oekonomik in Deutschland, 1874, p. 87 en 88.
s I Zie over hem ook Karl Gr�n, Kulturgeschichte des XVI ten Jahr-
hunderts, 1872, pg. 141 seqq.
-ocr page 164-
168
een grootsche trek in M�nzers ziel. Hem hadden bovenal, bij het
bestudeeren der heilige boeken en der theologie, de apocalyp-
tische schilderingen aangetrokken van den geheimzinnigen schrij-
ver van het Eenwig Evangelie, den abt Joachim van Calabri�.
Met de Zwickausche profeten was hij het volkomen ��ns gewor-
den, en sinds was hij slechts daarop bedacht om het Godsrijk
op aarde te vestigen. Dat Godsrijk zou een rijk van reinheid,
van vrijheid, van broederlijke liefde zijn: een rijk, waarin alle
dingen gemeen moesten zijn, een verwezenlijking van het chris-
telijk communisme. Doch dat Godsrijk zou, volgens zijn op-
vatting, niet zoo kalm en zoo rustig kunnen worden gesticht.
Er zou strijd, bloedige strijd noodig zijn om de kerk van
Christus af te zonderen van hen, met wie die kerk in leer en wan-
del niets gemeen had. En die scheiding moest geschieden,
anders kon het Godsrijk niet opgebouwd worden. Het onkruid
moest eerst gewied worden, voordat de akker rein kon heeten.
Vandaar dat hij voortdurend strijd predikte. De goddeloozen
hadden geen ander recht tot leven, dan wat de uitverkorenen
hun wel wilden toestaan. Maar ziedaar ook de reden, waarom hij
zich heftiger en heftiger aankantte tegen Luther en zijn //ho-
nigzoeten Christus". De antichrist kon volgens M�nzer waar-
Ujk niet alleen door het woord bestreden worden: geweld en
macht waren noodig om den antichrist te verdelgen. En dit
alles predikte hij nu in 1525 daar aan de boeren in Th�-
ringen. Hij had zich gevestigd te M�hlhausen, en van daar
uit begon nu de beweging. Die derde en laatste beweging
heeft een veel fantastischer kleur en vorm dan de twee
voorgaande. Hier wordt een beroep gedaan op iets, dat men
in visioenen ziet, en waarvoor men al het bestaande moet op-
offeren en vernietigen. Hadden de boeren in Oberschwaben
zich weleer verstaan met de feodale heeren, zoodra dezen de
Xll artikels aannamen : hadden de boeren in Frankenland met
-ocr page 165-
15;3
de heeren en vorsten zelfs verdragen aangegaan: hier in Th�-
ringen mocht, onder M�nzer\'s leiding, niets van dit alles ge-
schieden. //God had de vorsten en heeren der wereld in zijn
toorn gegeven : hij zou ze in zijn verbittering weder wegblazen."
Alle vorsten moesten dus verdelgd worden. Voorts achtte Miinzer
het denkbeeld van eigendom onverdragelijk. De visschen in het
water, de vogels in de lucht, de dieren op het veld, de vruch-
ten van den akker mochten niet het voorwerp van particulier
bezit zijn. De openbaring in de Heilige Schrift bleef de regel
van het gedrag der menschen : maar een nieuwe Dani�l moest
ze uitleggen en aan de spits van het volk voorwaarts schrij-
den, zoo als eertijds Mozes. M�nzer was in Muhlhausen zelf
die Mozes. Hij heerschte er nu als profeet, zat in den raad,
en sprak recht volgens de Openbaring. Onder zijn gewel-
dige leiding bereidde men zich voor tot het uitroeien der
onreinen : geschut van zeer groot kaliber werd gegoten. En
thans ging men in de buurt alle kasteelen en kloosters ver-
nielen. De reiziger, die thans in onze dagen Th�ringen be-
zocht heeft, bewaart, als liefste rustplek van zijn gedachten, de
herinnering aan de eenige uren van Ilmenau in \'t bosch zoo statig
oprijzende zuilen en bogen der ru�ne van Paulinzelle. Het is \'t
overblijfsel van het klooster dat toen werd verwoest. En als een
alles verterende brand ging de storm der verdelging voort. In de
Ha; z wei den de kloosters Ilsenburg en Walkenried en zoo veel
andere omvergehaald. In Th�ringen ging alles in vlammen
op Van het in \'t dal gelegen kasteel Reinhardsbrunn wer-
den de graven der oude landsheeren omgewoeld, en de
bibliotheek aan het vuur prijs gegeven. Langs de Schwarza
ging men om Schwarzburg te vernielen. Op de bergen, waar,
een jaar te voren, boven de donkere sparren of \'t groene ei-
kenloof de burchten haar torens in den zonneschijn deden
glinsteren, rookten thans slechts puinhoopen. Met geen enkelen
-ocr page 166-
154
vorst mocht � voJgens M�nzer\'s bevel � ooit een verbond
worden gesloten. En wilder werden steeds zijn woorden: zij
suisden in de lucht als snorrende pijlen. Het werd een bul-
derende orkaan. Alle winden, alle verterende elementen wa-
ren losgelaten. De rollende donder weerkaatste van berg tot
berg. Hoort bijv. de woorden van zijn brief aan de mijnwerkers
van Mansfeld : //Vangt aan: strijdt den strijd des Heeren, het
is meer dan tijd. Er op los! Laat u niet vennurwen : laat
het zwaard niet koud worden van bloed: smeedt pinkepank
op het aambeeld Nimrod: werpt hem den toren voor de voe-
ten, wijl het nog dag is. God is met u, zoo als geschreven
staat 2 Ghron 2." En al die brieven en opwekkingen dragen
de onderteekening van : //Thomas M�nzer, een knecht Gods
tegen de goddeloozen", of van //Thomas M�nzer met den
hamer", of van //Thomas M�nzer met het zwaard Gideons".
Op dat tijdstip nu, toen het scheen, alsof het Duitsche
Rijk uit zijn scharnieren zou worden gerukt, en de gekozen
Keizer, ver in Castili�\' vertoevende, Germanje aan zichzelf
overliet, begrepen de vorsten en ridders zich zelven te moeten
helpen. Daar zwierven nog oude krijgsknechten genoeg over
van hen, die vroeger de tochten met keizer Maximiliaan hadden
medegemaakt. Het waren de bekende en gevreesde //Lands-
knechte". In hun zwaren krijgsdos stonden zij en traden
zij voort als beweegbare muren, wanneer een goed en bezie-
lend krijgshoofd hen wist te leiden. En er leefden twee
van die krijgshoofden, wier naam alleen reeds schrik ver-
spreidde, en wier bevel bijna zeker buit verschafte. Het wa-
ren Georg Truchsess en Georg Erundsberg. Zij riepen van
alle kanten hun oude Landsknechte weder te zamen, en in
het Zuiden, in Frankeuland en Oberschwaben, zouden zij zich
te weer stellen. � En intusschen was in Th�ringen de
jonge landgraaf Philips van Hessen den Saksischen vorst ter
-ocr page 167-
155
hulp gevlogen. Juist was 5 Mei 1525 Keurvorst Frederik
gestorven en opgevolgd door zijn broeder Johann. De nieuwe
Keurvorst, geholpen door zijn twee neven van den Albertini-
schen stam, hertog Georg en hertog Frederik, en door Philips
van Hessen, toog nu tegen M�nzer op. Het was een fiksche
ridderschaar die zoo in \'t veld kwam. Hertog Georg van
Saksen, schoonvader tevens van Philips van Hessen, was bo-
vendien Catholiek gebleven, vervolgde nog altijd de Lutherschen
en was dus des te feller tegen M�nzer. M�nzer had zijn
boeren op een hoogte bij Frankenhausen gelegerd. Het bleek
al spoedig dat hij geen krijgsmansblik had. Zijn stelling was
slecht gekozen, het kruid ontbrak, de bewapening der boeren
was ellendig, en de kern der verdediging werd gevormd door
een armzaligen wagenburg. Wel zongen de boeren hun gees-
telijk lied, wel voorspelde M�nzer wonderen. Maar toen de
schok kwam, waren zij niet bestand tegen de ridders. En na
de eerste nederlaag kwam de schrik weder onder die lieden.
Alles boog: een geweldige slachting begon en in Muhlhausen
werd onder de geweldigste folteringen Thomas M�nzer ter
dood gebracht. � En nu waren ook Truchsess en Prundsberg
met hun landsknechten opgerukt. In den Elzas had de
hertog van Lotharingen reeds orde gesteld. Truchsess over-
won de boeren in Wurtenberg bij Sindelfingen en trok nu
naar W�rzburg. De keurvorsten van Trier en van de Pfalz ver-
eenigden zich met hem. Zij stieten op de twee benden der
boeren: die uit het Odenwald en die uit Eothenburg. Beide
benden, geschaard om hun wagenburg, werden geslagen
en bijna geheel afgemaakt. Geheel Prankenland werd
��n schavot. En nu ging men naar Oberschwaben. Daar
kwam men niet zoo spoedig gereed: trouwens de bewe-
ging had er de diepste wortelen. Georg Frundsberg kwam
hier vooral Truchsess ter hulpe. Hij kende zoovelen van die
-ocr page 168-
158
boeren, die vroeger wel onder hem hadden gediend : hij wist
ook de beste wijze om de boeren Ie beoorlogen : hij verbrandde
overal hun dorpen en hoeven en den te velde staanden oogst.
Dan kwamen de boeren van uit hun bergkloven om nog
iets te redden, en werden allen gedood. De gansche boeren-
beweging werd in bloed gesmoord.
Op ��n persoon had men van beide t anten, en vooral van
den kant der boeren, steeds de oogen gericht: op den man, die
den allereersten stoot tot vrijheid des geestes had gegeven,
op Luther \'). Hij toch had door zijn woord de elementen
ontketend. Daarbij wist men hoe hoog hij den landbouw
schatte, hoe zeer hij gekeerd was tegen al wat woeker en mo-
nopolie heette : hij had ook een jubeljaar ais bij de Isra�lieten
tot een wenschelijke zaak verklaard, en de verzorging met le-
vensmiddelen dan het best genoemd, wanneer zij door den Staat
zou geschieden. Er waren dus punten van aanraking genoeg.
Luther had door zijn machtig woord aan de beweging, die in
Oberschwaben en Fraukenland waarlijk in beginsel zoo dwaas
niet was, een geschikte leiding kunnen geven, en zou z�� aan
het Duitschland der toekomst onberekenbaar voordeel hebben
gedaan. Doch Luther deed het niet. Hij stak de hand niet
toe aan de boeren. Toen hij zijn overtuiging had uitgespro-
ken, deinsde hij terug voor de gevolgen dier overtuiging, ook
op maatschappelijk gebied Luther sloot zich vast aan de
gevestigde machten aan; hij werd geheel en al de man der lands-
vorsten, en riep die vorsten mede op om de boeren te vernietigen.
Hij schreef zijn boekje tegen de moordenaars en rooversbenden
� zooals hij ze noemde � onder die boeren. Hij zette de ridders
en vorsten overal aan ze dood te slaan. //Doet het, zoo als men een
\') Zie au vooral W. Roscher, Geschichte der National Oekononiik,
1874, p. 54�71.
-ocr page 169-
157
dollen hond doodslaat: als gij \'t niet doet, zijt ge zelf het
kind van de rekening" \'). Luther is dan ook inderdaad, zoo
als Ranke hem noemt 2), een der grootste conservatieven ge-
weest, die ooit geleefd hebben. Hij was de man der traditie.
Evenals de Catholieke kerk, die hij bestreed, werd hij een
man van een stelsel en verdoemde later op zijn beurt de
aanhangers van Zwingli. In het staatkundige was hij de
man der landsvorsten en der Duitsche territorialiteit, terwijl
de boeren in Frankenland het keizer- en rijksidee op den
voorgrond plaatsten. Hij predikte de lijdzame gehoorzaamheid
jegens de land vorsten, en van een recht van opstand wilde
hij in de verste verte niet weten. Een beweging als van ons
land tegen Philips II zou waarlijk niet van het Lutheranisme
zijn uitgegaan: daarvoor was noodig het veel vuriger Calvi-
nisme. Hoe het zij, Luther was bang voor de boeren, en
werd de felste partij tegen hen.
Wat de boeren ruw doch betrekkelijk gematigd hadden
geuit, dat zou ongeveer tien jaren later met vlammende
woorden door de handwerkslieden worden geschreven in het
Noorden van Duitschland, in Munster.
Wij hebben hier te doen met de Wederdoopers, de veel-
slachtige secte, die slechts sprak tot het gemoed der laagste
en onkundigste klasse, doch zoo radicaal mogelijk religie en
maatschappij wilde omkeeren. In haar breeden schoot ver-
borg de Wederdooperij alle mogelijke excentrieke richtingen;
de meeste daarvan waren echter te herkennen aan twee ken-
\') Zie Martin Luthers Sammtliche Schriften, XV Ier Theil, herausge*
geben von J. G. Walch, 1745, pg. 93.
") Ranke, Deutsche Geschichte im Zeitalter der Retbrmation, Vierte
Auflage, IV, p. 5.
-ocr page 170-
158
teekenen, die zij gemeen hadden: een vast geloof aan een
naderend zoogenaamd duizendjarig rijk, waarin alles in reineu
zondeloozen toestand zou worden hersteld (de restitutie) onder
de heerschappij van Christus zelven, en een verwerping van
den kinderdoop.
In \'t begin vermengden zich zulke denkbeelden met die
van allen, die radicaler dan Luther de hervorming wilden
toepassen1). � De Zwickausche profeten in de eerste plaats, voorts
Carlstadt en Thomas M�nzer behoorden tot hen. � Doch
even zoo goed kunnen tot hen allerlei stillen in den lande worden
gerangschikt, die zich afwijkingen veroorloofden van Luthers denk-
wijze. Daar waren er zelfs onder, die de godheid van Christus loo-
chenden, als Hans Denk en Ludwig Hatzer: anderen, die op
rationalistische wijze Christus niet als den vervuiler der wet,
maar als een leeraar van \'t christelijk leven beschouwden, zoo
als die arme lieden in Salzburg, die daar in de bekende heerlijke
landstreek zich afzonderden, door gemeenschappelijke bijdragen
broederschappen vormden, en zich tuinierbroeders noemden
(Gartnerbr�der). Zij leefden zoo kalm en zoo onschuldig voort,
doch werden door de rechtbanken ten vuurdood gedoemd, en
stierven allen, daar zij niets wilden herroepen, op wreedaardige wij-
ze. Het was erbarmelijk om aan te hooren, hoe zij huilden in het
vuur, zegt een tijdgenoot: voor een jong schoon meisje van 16
jaar vroeg de gansche bevolking tusschenkomst en genade: te
vergeefs. � Elders waren de afwijkende meeningen mystiek
en wilder. Dan was de opvatting van de natuur van Christus
geheel tegenovergesteld aan die der Salzburgsche broeders:
men meende dat z�lfs de menschheid van Christus niet mocht
\') Zie ook Max Goebel, Geschichte des Christlichen Lebens in der
rheinisca-Westphalischen Evangelischen Kirche, 1849, Band I, p. 134,
seqq.
-ocr page 171-
159
vergeleken worden met de onze. Bi] zijn geboorte had Jezus
van zijn moeder niets aangenomen, want het vleesch van
Adam was door den zondenval vervloekt: het zuivere woord was
in Christus vleesch geworden. Bij hen, die zoo dachten, de
wederdoopers bij uitnemendheid, werd het chiliastisch beginsel, het
idee van het duizendjarig rijk, hoe langer hoe sterker en verbonden
met de opvatting der herstelling van alles zooals het was
voor den zondenval. Die tijden van omkeer naderden � leerden
zij � de restitutie zou komen en Christus zou over de aldus
herstelde menschheid heersenen. Dan zouden de menschen naar
geest en lichaam geheel vrij en rein zijn. Een heilig-zinne-
lijk leven zou dan verwerkelijkt worden. Zulke denkbeelden
rijpten natuurlijk gedurende de vervolging, een vervolging die
manmoedig werd doorgestaan, en slechts beantwoord met de
zucht en geneigdheid om, wanneer men macht had, evenzoo
te vervolgen, want het onkruid moest uit de akker geroeid
worden, als de aarde weder rein moest worden. Hun chiliastisch
idee was niet meer van zoo geestelijk gehalte als dat het-
welk de Kerk en de eerste Christengemeente bezielde: alles
loste zich bij die wederdoopers op in een aardsche, tijdelijke
Christocratie: het aardsche element is sterker, en de socialis-
tische trekken worden zeer waarneembaar. � In Zwitserland
was haast de overgang te vinden van de meer stille en pas-
sieve denkbeelden tot meer ingrijpende praktijk. In Z�rich
toch stonden velen op, voor wie Zwingli veel te conservatief
was: wij noemen Grebel, Manz en St�mpf, die in 1528 een
nieuwe waarachtige Christelijke Kerk, naar het voorbeeld der
eerste Christengemeente gingen oprichten en zich afscheidden van
alle goddeloozen en ongeloovigen: volgens hen mochten tienden
niet meer ge�ischt worden : eigendom bestond niet meer : alle din-
gen moesten als onder leden van ��n huisgezin gemeen zijn.
Teeken van inwijding in deze nieuwe gemeente was de doop,
-ocr page 172-
160
die daarom alleen aan hem of haar toegediend kon worden, die met
eigen vrije keus een waarachtig belijder van Christus wilde
worden : later werd ook de eed onder hen verboden : de toe-
komst des Heeren werd voor aanstaande gehouden. Onder hun
leerlingen daar in Z�rich viel vooral het licht op Hubmaier en
Blaurock. Na November 1526 werden zij in Z�rich vervolgd :
Manz werd ter dood gebracht: onder het roepen van wee over
Z�rich verlieten de anderen de stad. Sinds zien wij ze in
Bazel, waar zij ook in Juli 1527 vervolgd werden. Doch
juist die vervolging maakte hen harder en fanatieker. Zij
begonnen zich meer aaneen te sluiten, niettegenstaande de
verscheidenheid van leerstellingen en meeningen onder hen:
luider en luider, somberder en somberder gingen zij ge-
wagen van den dag des Heeren die komen zoude. De vrou-
wen vingen aan zich daaronder te mengen. Reeds in Zwitser-
land vertoonden zich die tooneelen van zedelijke afwijkingen,
als de vrouw het liefste wat zij had, tot zelfs haar eer, wilde
prijs geven en verlaten om Christus waard te zijn : als van
den anderen kant aan allerlei uitspattingen van het vleesch
werd toegegeven, wijl de geest, die bij Adams zondenval niet
mede gevallen was, daardoor niet meer werd beroerd. � Wij
vinden de Wederdoopeis allengs in vele streken van Zuid-
Duitschland: wij noemen Hut in Neurenberg, Bader in
Augsburg. In Passau en Regensburg vestigden zij zich : in
Munchen ontmoeten wij weder tuinier-broeders. Doch de meeste
van de meer Zuid-Duitsche wederdoopers gingen naar Mo-
ravi�. Daar werkten reeds Hutter en Gabri�l, beiden leerlin-
gen van den Zwickauer Storch, die het goede van zijn leer
hadden aangenomen. Er bestond dus reeds een bloeiende,
eenigzins mystieke gemeente, die niettegenstaande de edicten
van Karel Y\'s broeder Ferdinand, door de gematigdheid van
den stadhouder, in rust leefde. De groote toevloed van vreem-
-ocr page 173-
161
delingen deed nu echter hier in Moravi� ook de vervolging op
nieuw uitbreken. Zelfs Hutter werd verbrand. Doch des-
niettemin bleef de nu door de komst der "Wederdoopers ver-
groote secte in Moravi� als //Broedergemeente1\' bestaan.
Het werd daar een gemeenschap van heiligen. Wie er toe
behoorde moest van zijn goederen afstand doen. Zij hielden
verder vast aan de volgende denkbeelden : dat de doop was
een band van een goed geweten met God en de aflegging
van den ouden mensch: dat de doodstraf ongeoorloofd was:
dat de christelijke gemeente alleen met den ban mocht straf-
fen: dat processen voeren, wapenen dragen, een eed afleggen
en een overheidsambt bekleeden onder Christenen niet plaats
mocht hebben. Inderdaad hebben die Moravische Broeders de
hoofdgedachte, die er schuilt onder het Anabaptisme, het op-
richten van een Godsrijk op aarde, binnen zekere grenzen
vastgehouden, en een soort van maatschappij gevestigd die soms
aan iets bovenaardsch doet denken. Hun vereeniging is wer-
kelijk in zekeren zin een ideaal geworden, al kon het slechts
op een klein terrein verwerkelijkt worden : een zacht en vre-
dig ideaal van innig samenleven, beschenen door Gods milde
zonnestralen. Verdraagzaamheid, lust tot. den arbeid, onderlinge
liefde, en vertrouwend opzien tot den hemelschen Vader, wiens
openbaringen zij verwachtten, waren en bleven hun karaktertrek-
ken. Zij hebben die niet verloochend, werwaarts zij ook trok-
keu, welke vormen zij ook aannamen, tot waar het vriendelijke Zeist
een deel der broeders later opnam, en nog altijd blijft koesteren.
De meer noordelijke Wederdoopers gingen een gansch ande-
ren weg op. Melchior Hoffmann te Straatsburg gaf aan hun
beschouwingen Vooral de eigenaardige plooi *). Hij was af-
\') Zie over hem vooral W. S. C. Deijll, Het Chiliasme ten tijde der
Hervorming, 1872, p. 101�136.
11
-ocr page 174-
162
komstig uit Schwaben en bontwerker van beroep: doch de
geest had hem gegrepen, en hij ging zich geheel wijden aan het
werk der prediking. In 1524 zien wij hem op reis naar
Zweden, in gezelschap van Melchior Rinck (een discipel van
Claus Storch) en van Barend Knipperdollink. Zijn denkbeelden
waren dus al dadelijk verwant aan die der Zwickausche profe-
ten: zijn prediking en die zijner twee vrienden, vol visioenen
en goddelijke openbaringen, verwekte in dat Zweden onrust,
en het gevolg was dat het driemanschap door Gustaaf Wasa
weldra uit het land werd gezet. �inek begaf zich naar Zwit-
serland: Knipperdollink vinden wij later in Munster: Hoffman
ging eerst naar Lijfland en zwierf van 1525 tot 1527 rond in
Schwaben, Wittenberg, Maagdenburg en elders. Meer en meer
accentueerden zich zijn van Luther geheel en al afwijkende denk-
beelden. Wel is waar wilde hij de overheid nog in stand houden,
hoewel zij in een gemeente, die uit enkel heiligen bestaat, naar zijn
opvatting nutteloos was : doch den eed verwierp hij onbepaald.
Vooral hield hij vast aan het chiliasme, en van het twaalfde
hoofdstuk van den profeet Dani�l gaf hij de meest excentrieke
verklaring uit. Hij hield het er voor dat de jongste dag nabij
was. De dag en het uur der wederkomst van Christus waren,
volgens hem, te berekenen. De twee getuigen, van wie Da-
ni�l en het elfde hoofdstuk der Openbaring spraken, waren
verschenen in de kracht en in den geest van Elia en Henoch.
Al leefden zij nog onbekend, spoedig zou men weten, wie die
twee getuigen waren. Deze uitlegging werd door hem ge-
schreven in 1526, en volgens zijn berekening moest men de
beslissende catastrophe ongeveer in het jaar 1533 verwachten.
Wij zien hem thans weder ronddwalen, en zich vestigen in
het Holsteinsche, waar koning Prederik van Denemarken hem
zeer vriendschappelijk ontving en hem zelfs tot prediker te
Kiel aanstelde. Hier had hij dus een vasten werkkring, en
-ocr page 175-
163
onvermoeid predikte hij in mystisch-allegorischen zin. Er
begon zich echter tegenstand tegen zijn leeringen te open-
baren, en in 1529 moest hij het land verlaten. Nu begaf
hij zich naar Straatsburg, waar hij in dat jaar 1529 in
nauwe aansluiting met Gaspar Schwenkfeld en Sebastian Eranck
predikte. "Wel begaf hij zich, ten gevolge van een vervolging
der overheid van Straatsburg, nog een korten .tijd naar Oost-
Friesland, waar hij met Carlstadt en wederom met Melchior
Rinck den wederdoop leerde : doch spoedig was hij in Straats-
burg terug, terwijl hij in Emden en in Oost-Friesland een
leerling, Jan Volkerts Trijpmaker, achterliet, die zijn werk daar
zou voortzetten. Hij zelf hield zich nu in Straatsburg voort-
durend bezig met de chiliastische verklaringen. De tijd toch
brak aan dat Christus zou verschijnen. De gouden eeuw on-
der de onmiddellijke heerschappij van Christus was zoo verre
niet meer verwijderd. Het jaar 1533 naderde. De verwach-
tingen werden dus gespanuen in den kring van Hofi\'mann.
Eens in het jaar 1532, op een terugreis naar Straatsburg,
ontmoette hij een man, die hem voorspelde, dat hij een half
jaar in Straatsburg gevangen zou worden gezet, dan plotse-
ling verlost worden en den aanvang der nieuwe orde van dingen
zou zien. Te Straatsburg gekomen werd hij dadelijk gevangen
genomen en hij geloofde nu vast aan de hem aangekondigde
voorspelling. Zijn gevangenis was niet streng : men mocht
hem bezoeken en spreken. In een soort van verrukking
wachtte hij alles af, en in de Straatsburgsche omgeving
stonden profeten en profetessen, als Leenaard Joosten, Ursula
zijn vrouw en Barbara op. Een oogenblik kwam er droef-
heid onder hen, toen men hoorde, dat Trijpmaker uit Oost-
Eriesland had moeten wijken, in de Nederlanden te Amster-
dam was gegrepen en in den Haag met zeven andere dis-
cipelen den 5 December 1531 was onthoofd, doch Hoffmann
11*
-ocr page 176-
164
vergeleek die treurige tijding met de gebeurtenissen tijdens
den tempelbouw in Jeruzalem, en gelijk men den tempel-
bouw toen twee jaren had moeten staken, moest men nu twee
jaren ophouden met doopen, en in dien tusschentijd all��n
vermanen en in stilte leereTi. En het fanatisme nam steeds
toe. Openbaringen volgden elkander op. Niet ondubbelzinnig
wees Hofi\'mann- er op, dat hij de geheimzinnige //Eerste Ge-
tuige11 Elia, was, de ��ne wegbereider des Heeren. Wie de
tweede was, werd nog niet duidelijk gezegd. Zoo wachtte
men af. Men peinsde, mijmerde, had visioenen, profeteerde.
Elke nieuwe dageraad zou den dag van het nieuwe leven ver-
kondigen. Doch ziet: er gebeurde niets: geen teeken des he-
mels: geen wonder waardoor Straatsburg het nieuwe Jeru-
zalem zou worden. De al te lang gespannen hoop werd nu
zwakker en zwakker, daalde, en wierp eensklaps alle vertrouwen
weg. Hofimann zelf werd ziek. Daar verbreidde de mare de
voorvallen, die in Holland waren geschied, en de roep weerklonk
dat Straatsburg om zijn ongeloof verworpen was.
En het was Holland waar de vonken der wederdooperij
overal glommen en flikkerden, bereid om den brand te ver-
wekken. Het was waarneembaar diliir begonnen met de vesti-
ging van Jan Volkerts Trijpmaker te Amsterdam in 1530 \').
Zij die Trijpmakers leer aannamen werden, naar Melchior Hofl-
man, Melchioriten genaamd. Na Trijpmakers dood had daar
in 1533 een andere leerling van Hoffmann, Jan Matthijsen, een
bakker uit Haarlem, het opzicht der gemeente als apostel
Gods op zich genomen. Hij was een bij uitstek heerschzuchtige
natuur. Tot nu toe had hij Hoffmanns bevel gehoorzaamd, en
\') Zie daarover vooral J. G. de Hoop Scheffer, Geschiedenis der Kerk-
hervorming in Nederland, van haar ontstaan tot 1531. Tweede deel, p.
615.
-ocr page 177-
165
was hij ook begonnen den doop gedurende de geboden twee
jaren te staken : maar hij begreep dat de zaak te Straatsburg
onherroepelijk verloren was. Melchior Hoffmann scheen zelf
geheel ontmoedigd, als van zijn anker geslagen. Welnu, hij,
Matthijsen, zou door snel te handelen den geesten weder moed
geven. Daar klonk zijn stem: //Vangt den doop weder aan ;
ik ben Henoch, de Tweede Getuige!"
En dit machtwoord werd door een deel der aanhangers ge-
hoorzaamd. Men zou niet langer geduldig afwachten, zoo als
Melchior Hoffmann had gedaan ; men zou tot daden overgaan.
De goddeloozen moesten worden uitgeroeid en alles in reinen
staat worden hersteld, opdat het koningrijk Gods zou kunnen
komen. Matthijsen riep een synode vaD wederdoopers bij el-
kander. Twaalf apostelen werden gekozen om het Nieuwe
Evangelie over de geheele aarde te verspreiden. En intusschen
breidde zich in de Nederlanden de wederdooperij overal uit
onder de lagere volksklassen. De hervorming vanLutherwas
omstreeks het jaar 1530 in de Nederlanden door de Regeering
van Karel V werkelijk uiterlijk onderdrukt: slechts in het ver-
borgen bleven die eerste gedachten en beginselen der Luther-
sche Hervorming, de denkbeelden der Sacramentisten, zooals
men hen noemde, die op Willem Dirks en op Pistorius als hun
martelaren roemden, voortkwijnen. Maar naast die stille,
diepvcrholen meeningen begon zich nu in Holland en Friesland
een andere felle geloofsovertuiging te openbaren, die van visi-
oenen en openbaringen teerde, die den marteldood opzocht, en voor
niets terugdeinsde, die luid haar waarheid en wil uitsprak.
Trijpmakers dood had zulke meeningen slechts versterkt. Waar
de wevers werkten, waar de kleermakers zaten, daar hadden zij
naast zich een bijbel, en zittend en peinzend legden zij alles
in dien bijbel op de grilligste wijze, alleen met hun verbeelding
te rade gaande, uit. Verleden, heden en toekomst smolten
-ocr page 178-
166
samen: de zinnelijkste phantasie kleedde alles in oud-testa-
mentische vormen : men wist zoo weinig, doch dat weinige werd
nu in alle spreuken en schriften der Heilige Schrift nog eens
gelezen, gelijk wederkeerig de meest zonderlinge Joodsche in-
stellingen nu in het werkelijk leven werden ge�ischt. De hoofd-
zaak bij hen was, dat er een gemeente en gemeenschap van
Heiligen zich zou vestigen. Slechts zij, die den doop vrijwil-
lig aannamen (dus geen kinderen), zouden tot die gemeenschap
behooren: zij waren dan verlost van de ziekte van het vleesch,
waren gered uit den toestand der onwetendheid. Dan verkre-
gen zij eerst de macht om Gods wil te doen. Al die twisten over
vrijen of geen vrijen wil waren dus volgens hen onnut: zij waren
door den doop verbonden tot een heilig volk, In de instelling van
het nachtmaal was het evenzoo volgens hen onzin te strijden
of in het brood het lichaam des Heeren was : het eenige wat
bij \'t nachtmaal trof was het gemeenschappelijk herdenken.
Uit dat bij alles op den voorgrond stellen der gemeenschap
in den geest moesten noodzakelijk reeds wrijvingen met de ge-
wone maatschappij voortvloeien, in afwachting dat het heilig-
zinnelijk leven der toekomst meer nabij was. In alle maat-
schappelijke verhoudingen, waarin zij zich bevonden, waren moeie-
lijkheden en botsingen te voorzien. Wij spreken niet eens van
het invoeren der goederengemeenschap : maar ook krijgsdienst en
eed werden door hen geweigerd : de zondag werd niet meer door
hen gevierd : dan werd door hen het huwelijk geheel anders
opgevat en gewijzigd, inzooverre slechts d&n een huwelijk
geldig was, wanneer het naar den geest was gesloten. Daar
waren er reeds die hun eigen huisvrouw verlieten en met een
andere rondzwierven, welke zij hun eenige rechte geestelijke
zuster noemden. Des te meer was een geweldige beroering
ophanden, wanneer zulke menschen hun denkbeelden eens ge-
heel en al in de praktijk wilden doorzetten.
-ocr page 179-
t
167
Toch zou uit al die vonken niet in de Nederlanden de
brand ontstaan, die met zijne flikkerende vlammen de 16de
eeuw zou verbazen. In ons vaderland bleef de meerderheid
meer vredelievend, meer Melchioritisch gezind. Elders zou
het geschieden. Wel is waar niet ver van de grenzen, en in
een stad waar men het plat-duitsch sprak en de taal der Ne-
derlanden verstond. De doortastende minderheid vloog derwaarts.
Van de 12 apostelen toch door Matthijsen uitgezonden, kwa-
men er twee den 24 November 1533 te Munster, en het was
ddar, dat, door hun toedoen, de uitbarsting eensklaps geweldig
ontzettend ontplofte.
Te Munster \')� was sinds het jaar 1532 de Luthersche
Hervorming officieel als kerk gevestigd. De Luthersche pre-
dikant Bernt Rothmanu, geboren in de omtrek van Munster, die
reeds vroeger ��ns uit de stad was gebannen, was er toch we-
der doorgedrongen en had, door zijn prediking in de St. Mau-
ritskerk, het grootste deel van de gemeente en van den Raad
tot zijn denkbeelden weten over te halen. De Catholieke
geestelijkheid en vele leden van den Raad waren uit de stad
gegaan. Juist zou echter een nieuwe bisschop, IVanz von
Waldeck, overigens geen ultra-catholiek, als landsheer zijn in-
trede doen. Hij begon echter dadelijk van buiten af maat-
regelen tegen Munster te nemen, om de stad te dwingen de
oude Kerk weder te erkennen. Doch de burgers deden, ter-
wijl de bisschop met zijn //Landstande," in Telgte, een mijl
ver van Munster, was getrokken om daar ingehuldigd te
worden, op den tweeden kersavond van 1532 een stouten
1) Wij volgen Lier het hoofdwerk over het Munstersche oproer, name-
lijk het klassieke boek van C. A. Cornelius, Geschichte des Munster-
schen Aufruhrs, in drei B�chern. Erstes Bucb, 1855, p. 165 seqq. Zweites
Buch, 1860, p. 200 seqq. � en verder Ranke, Deutsche Geschichte im
Zeitalter der Reformation. Vierte Auflage, 1869, Band III, p. 356�105.
-ocr page 180-
168
uitval tegen hem : zij bezett\'en de straten en huizen van Telgte,
namen de meeste raden van den bisschop en de aanzienlijksten
gevangen. De bisschop zelf was reeds afgereisd en ontkwam :
doch nu begon een onderhandeling tusschen hem en de stad
Munster, en in Februari) 1533 kwam, vooral door bemiddeling
van den landgraaf van Hessen, een vrede tot stand, waarbij
aan den Lutherschen Godsdienst kerken en vrijheid van prediking
in Munster werd gegeven, doch de stad zich verplichtte den
bisschop te huldigen. Zulke compromissen waren in Duitsch-
land mogelijk, sedert de Schmalkaldische Bond zich had ge-
constitueerd op de basis van de Augsburgsche confessie, en de
Luthersche Hervorming als het ware als een officieel element in
Duitschland was erkend. De Luthersche kerkorde breidde zich dan
ook in Munster, gelijk overal in Duitschland, rustig voort.
Hier en daar had zelfs die Luthersche godsdienst, nog meer dan
met de Catholieke Kerk, te stellen met de radicale elementen
die verder wilden. En zoo geschiedde het in Munster. Het
bleek, dat de predikant Rothmann zelf afwijkende en meerra-
dicale denkbeelden voorstond dan de echte Lutheranen op het
stuk van het avondmaal en den doop. Hij verwierp bepaaldelijk
den kinderdoop \'). In het algemeen verwekte hij nog al
opspraak. Hij was onlangs gehuwd met de weduwe van den
syndicus Wiggers, en deze vrouw, die ons geschilderd wordt
als bij uitstek betooverend en verleidelijk ook voor mannen
van talent, stond juist niet als deftig of ingetogen bekend.
Velen begonnen reeds daarom �tothmanns omgang te mijden.
Hij zelf werd uit we�rstuit des te ernstiger: het bedienen
van het avondmaal had hij reeds veranderd en meer en meer
\') Zie bet opslcl van Christiaan Sepp: De veelgenoemde en weinig be-
kende geschriften van den Wederdooper l�ernt Rotliniann, inSepp\'sGe-
schiedkundige Naspormgcn, I, 1872, p. 55�158.
-ocr page 181-
169
sprak hij \'t uit, dat de Luthersche volgelingen in godsdien-
stige opzichten niet v�r genoeg gingen. Een ambtgenoot,
Hendrik Roll, een Hollander � volgens eenigen geboren in \'t
Gooiland, volgens anderen in Haarlem � die vroeger Car-
meliter monnik in Grave was geweest, stond hem ijverig ter
zijde, bracht hem misschien nog verder op den weg der we-
derdoopers en had mede grooten invloed in Munster \').
Daar kwamen den 24 November 1533 die twee Holland-
sche apostelen, door Matthijsen, den profeet der wederdoopers,
uitgezonden, en Rothmann naderde tot hen. De twee weder-
doopers hadden hun intrek genomen bij Knipperdollink, die
weleer met Hoft\'mann in Zweden was geweest, en nu als aan-
zienlijk burger in Munster woonde. Zij begonnen op hun
somberen, geheimzinnig dwependen toon de nadering van het
Koningrijk van Christus te prediken. \'/"Wee u, wee u, god-
deloozen!" klonk het overal uit hun mond. De ontvangst
scheen niet slecht. Weldra zien wij, tegen het einde van het
jaar 1533 en in het begin van 1534, een aantal der meer door-
tastende wederdoopers uit Holland en 1\'riesland daar te Munster
aankomen. Hun aller hotiding maakte grooten indruk. Vooral de
vrouwen, zoowel uit de kloosters als uit de burgerhuishoudens,
namen die voorstellingen van een heilig-zinnelijk leven in de
toekomst gretig aan. Zij slopen naar de apostelen der weder-
doopers, en brachten hun als eerste offer al haar sieraden en
kostbaarheden. Vele mannen in Munster volgden allengs het
voorbeeld der vrouwen, en Kothmaun sloot zich weldra openlijk
bij hen aan. De partij der wederdoopers in Munster werd
een element van belang, vooral sinds Jan Matthijsen, de pro-
\') Zie over Hendrik Roll, waarschijnlijk denzelfden als Brant Hinrick
(de roode Hendrik), het opstel: //Hendrik Roll de anabaptist," van Chris-
tiaan Sepp, in zijn Geschiedkundige Nasporingen, II, 1873, p. 1�8.
-ocr page 182-
170
feet, zelf was aangekomen, en het parool gaf, dat men zich nu
desnoods met geweld in Munster handhaven moest. Munster
zou het nieuw Jeruzalem wezen, dat Straatsburg ��nmaal
volgens de opvatting van Hoii\'maun had moeten worden.
De macht in Munster was echter nog in handen der Lu-
therschen. Doch het zou weldra tot een botsing komen. Den
8en Februarij 1534 had een oploop plaats, waarbij de weder-
doopers zich op de markt verzamelden. De dweepzucht was
onder hen hoe langer hoe feller geworden. Georg zum Berge,
een kleedermaker, liep sinds eenige dagen de stad door, luid-
keels roepende dat hij de heerlijkheid Gods aanschouwde. De
Luthersche partij en de gemeenteraad bezette\'n uu dadelijk,
toen de oploop begon, de muren en de poorten der stad en riepen
de boeren van den omtrek en de beuden van den bisschop ter
hulp. De Lutherschen waren nog verreweg de talrijksten. Op de
markt echter hadden onder de wederdoopers de zonderlingste
tooneelen plaats. In hun ge�xalteerde stemming, bij het gevaar
van ieder oogenblik door de tegenpartij aangegrepen te wor-
den, hadden zij, ingespannen den blik naar den Hemel rich-
tende, allerlei visioenen : wat de ��n profeteerde aanschouwde
de ander: daar zagen zij vurige wolken, die zich boven de
stad verhieven, als stond de Dom en geheel Munster in vuur-
gloed: ��n zag er een gestalte in de lucht, met een gouden
kroon op het hoofd, in de rechterhand een degen, in de lin-
ker een roede houdend: een ander zag een gedaante, een
man uit wiens vuist bloeddroppels dropen: en weder zag er
��n het witte paard uit de Openbaring met den ruiter en zijn
zwaard. En steeds profeteerden zij en zongen ze hun dwe-
pende liederen daar op de markt. Half uit medelijden met de
dwepers, half uit een soort van vrees om hen niet tot het
uiterste te drijven, gingen de Lutherschen, in plaats van hen
aan te vallen, een verdrag met hen aan. Misschien hadden
-ocr page 183-
171
de wederdocipers dat verdrag vooral te danken aan het verraad van
een der twee burgemeesters, Tilebecke, die heimelijk reeds een we-
derdooper was. De beide partijen kwamen overeen elkander vrij-
heid te laten, mits allen de overheid gehoorzaamden. Dat verdrag
was voor de wederdoopers een overwinning: van alle kanten
kwamen er nu nieuwe aanhangers van de felste richting te
Munster: zij hadden thans een plaats, waar zij erkend waren.
Terzelfder tijd verlieten reeds veel rijke en bezadigde bur-
gers de stad. Het gevolg van dit alles was, dat, toen den
SJlen februari) 1534 de nieuwe verkiezingen voor den gemeen-
teraad rplaats hadden, de wederdoopers de bovenhand kregen.
Het waren niet anders dan handwerkslieden die gekozen wer-
den; hun eenige aanbeveling was dat zij allen felle anabaptis-
ten waren. Zij verdeelden alle posten onder elkander: Knip-
perdollink werd de ��ne burgemeester, Kippenbroik de
andere. De stad was nu in handen der wederdoopers, en het
eerste, wat zij deden, was de Lutherschen uit Munster ver-
jagen. Den 27en Februarij 1531 werd een groote vergadering
der wederdoopers op het stadhuis gehouden. Er werd lang
gebeden. Jan Matthijsen was als in een diepe overpeinzing
verzonken : plotseling rees hij op en verkondigde hij dat het
de wil van God was, dat men alle ongeloovigen dadelijk moest
verjagen. En het werd gedaan. Het was een gure winterdag :
de sneeuwjacht gierde door de straten : de wind huilde en
loeide door het zwerk. De atmosfeer was even somber als het
gemoed der anabaptisten. Alle huizen der Lutherschen wer-
den met geweld geopend, en allen, die den wederdoop niet
wilden erkennen, verjaagd : mannen en vrouwen en kinderen:
moeders met haar halfnaakte kinderen op de armen werden op
straat gezet: en voort, voort werden allen uit de poort ge-
dreven, ouden en jongen! � Het huisraad en het geld der
verdrevenen werd op \'t stadhuis gebracht; Jan Matthijsen wees
-ocr page 184-
172
zeven diakenen aan, die dat gemeenschappelijk goed aan ieder,
naar hij van noode had, moesten verdeelen. En nu werd
alles anders ingericht in de stad : want Munster moest het
steunpunt worden, waarop de gansche beweging der wederdoo-
pers zou kuunen rusten : van daar uit moest het de wereld
veroveren. Ach ! terwijl men dat v��r had, was reeds de bis-
schop, ditmaal ondersteund door zijn buren, den hertog van Kleef,
en den keurvorst aartsbisschop van Keulen, met eene, wel is waar
nog niet aanzienlijke, macht opgerukt en legerde hij zich reeds
in wijden kring om de stad. Zijn plan was de stad voorloopig
in te sluiten, en haar te isoleeren, en in April en Mei 1534
werd dan ook Munster grootendeels met een (trouwens nog wel
door te breken) cirkel van de buitenwereld afgesloten. De stad
had echter veel leeftocht, veel krijgsmiddelen, en was vol fana-
tisme om zicli te verdedigen : het zou dus geruimen tijd duren
voordat de bisschop zijn doel zou kunnen bereiken. Geen
nood : hij had den tijd !
Doch daar binnen in de stad ontrolde zich nu een tafereel,
dat zich in de latere geschiedenis all��n laat vergelijken met
de lotgevallen der Commune van Parijs, in het voorjaar van
1871, toen dat Parijs door het leger van "Versailles werd be-
dreigd \').
In die kleine wereld achter de muren ging namelijk de
secte haar alleenheerschappij inrichten en regelen. On verdraag.
zaamheid tegen anderen was hun eerste eigenschap: dat strekte
zich ook uit tegen alles, wat aan de secte niet toebehoorde of
\') Zie dit het best in Meister Heinrich Gresbeck\'s Bericht von der
Wiedertaufe in Munster � hij C. A. Cornelius, Berichte der Augenzeu-
gen �ber das M�nsterische Wiederta�fcrreich, 1853 (Zweifer Band van
het werk: die Geschichtsquellen der Bisthums Munster, kerausgegeben
von TreundeD der Vaderl�ndischen Geschichte), p. 1�214.
-ocr page 185-
173
niet met haar inzichten strookte. Alle beelden in en langs
het Domgebouw, alle schilderwerken uit de kerk, werden op
de markt verbrijzeld en vanc�ngereten. Er was een soort
van muzeum in Munster, bijeengebracht door een rijk burger,
�udolf von Langen, die uit Itali� een kostbare verzameling
van oude drukken en handschriften had meegebracht: dat
alles werd plechtig op de markt verbrand: zelfs muziekinstru-
menten vonden geen genade. Niets zou overblijven dan al-
leen de Bijbel, onderworpen aan de uitleggiug van den pro-
feet. � Onder de wederdoopers zou nu verder alles gemeen-
schappelijk zijn. De maatregel, dien men ten aanzien der
goederen van de verjaagde burgers genomen had, werd ook
op de bezittingen der geloovigen toegepast. Op straffe des
doods werd hun bevolen, hun goud, zilver, sieraden en gereed
geld, dat zij bezaten, tot gemeen gebruik op de kanselarij te
brengen. Het particulier eigendom zou dus ophouden. Door
de goederengemeenschap zoude, volgens hen, alles te niet gaan,
dat vroeger het ego�sme diende: koopen en verkoopen, arbeiden om
geld alleen, rente en woeker, misbruik van den arbeid der men-
schen tot eigen genot, zouden, volgens de uitspraak van
llothmann, vervallen. Ieder zou echter toch aan zijn beroep
blijven. Maar alle beroepen kregen een soort van opdracht
hoe te werken � de kleermakers kregen den last te zorgen
dat geen nieuwe dracht of mode insloop � ieder bedrijf
werd als het ware een ambt. Van alle bedrijven was natuur-
lijk het werk der verdediging van de stad het voornaamste:
de wachtposten werden volgens een vast stelsel geregeld : knapen
ook gebruikt en geoefend in het afschieten van pijlen. Munster
zou een religieus-krijgshaftig huisgezin vormen. Voor spijs en
drank werd op gemeenschappelijke kosten gezorgd. Bij de gast-
malen zaten de beide geslachten � broeders en zusters �
van elkander afgezonderd : zwijgend aten zij, terwijl een
-ocr page 186-
174
kapittel uit den Bijbel werd voorgelezen. Het spreekt van
zelf, dat de eigenlijke vormen der stedelijke regeering ook
reeds feitelijk veranderden. Den grootsten invloed had
de profeet Jan Matthijsen, en deze heerschte dan ook eigen-
lijk als een ware koning, onbepaald : hij gaf wetten, en
stond boven de wetten. Hij was in geenen deele lafhartig,
en vertrouwde fanatiek op zijn zaak. Tegen Paschen 1534
deed hij zelf aan het hoofd van een schare een uitval, doch
kwam om.
In geen enkel opzicht verzwakte dit feit de beweging in
Munster. In plaats van Jan Matthijsen stond nu slechts een
andere profeet op, die nog hooger verwachtingen zou doen
koesteren. Het was wederom een Hollander : Jan van Leiden.
Wat al legenden en sproken hebben het beeld van dezen
phantast versierd ! Zoo wij het bedroeven ons historisch zijn
figuur voor te stellen, dan zien wij dat hij in Leiden was
geboren, de zoon van Bockel, een schout uit de buurt dei-
stad, en van een Westfaalsche lijfeigene. Toen Jan gebo-
ren werd, was zijn vader gehuwd met een andere dan zijn
moeder. Eerst later huwde zijn vader haar en kocht hij haar
vrij. Be zoon werd kleermakersgezel, deed zijn beroeps-
reizen in Engeland en Vlaanderen, en zette zich daarna te
Leiden neer, dicht bij de poort, waar de weg naar den Haag
loopt. Lang oefende hij zijn handwerk niet uit: en gehuwd
met de weduwe van een schipper, opende hij een herberg,
stak zich in handelszaken, zaken die hem van Lissabon naar
Lubeck deden reizen, doch die hem veelal verlies opleverden.
Thuis, in zijn stad Leiden, scheen het zijn hoogste eerzucht de eer-
ste rollen te vervullen op het tooneel van de Kamer van
Rhetorijke. Hij schitterde daar in drama\'s, die hij zelf ont-
wierp. Zijn refereinen vloeiden hem gemakkelijk van de lip-
pen. Onder de rederijkers vertoevende, hoorde hij waarschijn»
-ocr page 187-
175
lijk reeds van den tegenstand tegen de oude Moederkerk:
toen greep de beweging der wederdoopers hem aan, en hij
werd hun adept. Hij ontving van Jan Matthijsen zelven den
doop, en las nu de schriften van Melchior Hoft\'mann. Hij
vergezelde, toen de tijdingen uit Munster gunstig werden,
Matthijsen naar Munster, en liet zijn vrouw, die ijverig ana-
baptist was, te Leiden achter, waar zij al dien tijd bleef. Hij
zelf ging nu op gansch andere banen. Zijn verbeelding, op-
gewekt door de vroegere tooneel-vertooningen, gaf aan die
pbantastische denkbeelden van een duizendjarig rijk kleur en
gloed en vorm. Hij had vuur genoeg: was stoutmoedig en
koen : welbespraakt en van flinke gestalte : en daar hij steeds
naast Jan Matthijsen had uitgeblonken, trad hij na diens
dood, dien hij voorgaf geprofeteerd te hebben, in zijn plaats.
Hij begon nu de vormen van het bestuur van Munster nog
consequenter naar de letter van Gods woord in te richten.
Na eenige dagen stilzwijgens zeide hij, dat men in het nieu-
we Isra�l, zoo als in het oude, twaalf oudsten of richters
hebben moest, die hij noemde. Rothmann verzekerde ook dat
dit Gods wil was. Men gehoorzaamde en Munster werd nu
een Staat der Eichteren. De twaalven maakten het bestuur
uit. Beurtelings zaten ze als geregtshof. Wat zij spraken
en oordeelden zou de profeet Jan van Leiden aan de gansche
nieuw-Israidietische gemeente verkondigen: Knipperdollink zou
die uitspraken met het zwaard voltrekken. Een tafel der
wet werd uitgevaardigd, die geheel uit teksten van den Bij-
bel, vooral uit de boeken van Mozes, was samengesteld.
En tegelijkertijd werd in Munster het Oude Testament in
al zijn Oostersche eigenaardigheid en buitensuorigheid nagevolgd
met betrekking tot het huwelijk. De wederdoopers hadden
den gewonen huwelijksband reeds in het algemeen niet als een
onverbrekelijke verbintenis beschouwd. Zij waren opgekomen
-ocr page 188-
176
inet de leer der geestelijke huwelijken. Matthijsen had vroeger
zijn oudere vrouw verlaten en Divara, een jong schoon meisje,
tot zich genomen en als zijn vrouw in Munster gebracht. Jan
van Leiden begeerde die Divara, na den dood van Matthijsen :
en daar zijn vrouw te Leiden nog leefde, stelde hij nu vast,
dat, even als in het Oude Testament, een man meer dan ��n
vrouw ten huwelijk konde nemen. Men herinnert zich dat ook
Luther tot dergelijke voorstellingen kwam, met betrekking tot
den Landgraaf van Hessen, wien hij toestond twee vrouwen
te huwen. In het begin verzette zich te Munster het gewone
zedelijk gevoel tegen die nieuwe stelling. Wel predikte ook
Rothmann haar, doch een rechterzijde der wederdoopers wilde
ze niet aannemen. Een vroegere overheidspersoon, Mollenh�k,
kreeg er op straat een twist over met Knipperdollink. Mollen-
h�k bestreed in het algemeen de veelwijverij en de goederenge-
meenschap : een gedeelte der bevolking steunde hem. Het gelukte
dat deel der bevolking zelfs, op zekeren dag, den profeet en Knip-
perdollink en de voornaamste predikanten in hun macht te krijgen
en in de benedenvertrekken van het stadhuis gevangen te houden.
Doch de anderen, die der fanatieke linkerzijde, bleven in het bezit
der poorten en muren. Redecker en Tilebecke, de vroegere burge-
meester, waren hun leiders : aan het hoofd der Hollanders en Frie-
zen in de stad richtten zij zich naar de marktplaats. De aanhangers
der partij van Mollenh�k zagen, dat zij het zwakst waren en trokken
terug in het stadhuis. Zij werden er bestormd, Reeds hadden zij de
benedenkamers moeten verlaten, waar de profeet, Knipperdol-
link en de predikanten opgesloten zaten: deze werden bevrijd.
En nu werden de bovenkamers met geschut beschoten uit
veldkanonnen, die de vrouwen zelven kwamen aantrekken.
Slechts een korten tijd weerden de aanhangers van Mollenh�k
zich nu. "Weldra wuifden zij met de hoeden en gaven zich
over. Zij waren honderd twintig in getal. Zes en zestig
-ocr page 189-
177
daarvan werden onbarmhartig gedood. Sinds het ten onder
brengen dezer rechterzijde heerschte de linkerzijde all��n.
Zij voerde een onbeperkt terrorisme in. Knipperdollink kreeg
het recht, op staanden voet, zonder voorafgaand gewijsde, iemand
te dooden. Met vier trawanten, die ieder het ontbloote zwaard
in de hand droegen, schreed hij schrikwekkend door de stad.
Het geheel vormde een sombere theocratie. En de ele
menten volgden nog steeds den weg der ontwikkeling, die bij
zulk een beroering alleen het uiterste beginsel steeds tot uit-
sluitende heerschappij brengt. Het te-niet doen van elke
nuance, van elke afwijking, gaf aan de overblijvende richting
slechts een te scheller kleur. Ook in de vormen van het be-
stuur werd dat merkbaar. De Eichteren-staat was een nog
te wijd kleed. Alles moest enger en scherper worden. De
theocratie vorderde als van zelve een monarchie. De profeet
kon zich niet vergenoegen alleen de verkondiger te zijn der
uitsurakeu van de twaalf oudsten. Hij moest de koning
wezen van het nieuwe Isra�l. En een andere profeet, Dusent-
Bchuer uit Warendorf, vroeger een goudsmid, verkondigde reeds
dat dit de wil des Heeren was. De predikanten waren het
weder hiermede onmiddellijk ��ns. Jan van Leiden zelf riep
uit, dat ook hem zulk een openbaring ten deel was gevallen,
en het volk werd opgeroepen zich daarover te verklaren. Het
volk keurde het goed en Jan van Leiden aanvaardde zijn
koninklijke waardigheid. De Richteren-staat werd nu een Monar-
chie. De nieuwe koning verklaarde echter dadelijk niet all��n in
het allerheiligste te kunnen blijven : er moesten eenigenhem ter
zijde staan. Na een gebed, waaraan het geheele volk deel-
nam, verscheen Rothmann en las de namen voor van hen, die
door goddelijke ingeving tot de hoogste waardigheden waren
bestemd. Rolhinann zelf werd yWerthalter", een titel der
burgemeesters in vrije steden: Knipperdollink werd stadhouder :
12
-ocr page 190-
178
Tilebecke des konings hofmeester: en de geheime raad werd
samengesteld uit predikanten en ijveraars, waaronder Redecker.
De monarchie was gevestigd.
Jan van Leiden was zoo koning van een communistisch
rijk, waar alle goederen gemeen waren, en de veelwijverij
was ingevoerd.
Op die wijze was men bezig de goddelijke orde te restitu-
eeren, in afwachting der komst van Christus.
Bernt Rothmann schreef in dien geest, tijdens die dagen, zijn
hoofdwerk //die Restitution", een boek dat een voorstelling
van de te Munster heerschende leer en levenswijze, en de ge-
schiedenis der wonderbare vestiging en handhaving der ge-
meente bevatte, welk boek in October en November 1584
zijn weg in het gansche Noordwestelijke Duitschland, en in
de Nederlanden vond l).
En op grond van dergelijke beschouwingen zag de gemeente
in Jan van Leiden niet slechts den koning van Munster, maar
den koning van de geheele wereld. Zoodra de vijanden zouden
zijn overwonnen � en men twijfelde er niet aan of de bis-
schoppelijke benden zouden weldra als kaf wegstuiven � zou
van uit Munster de verovering der wereld beginnen. En in-
tusschen richtte Jan van Leiden de vormen van zijn rijk z�� in,
alsof Munster reeds nu de hoofdstad der wereld, en hij de
koning der aarde was. Hij omringde zich met pracht: droeg
aan een gouden keten om den hals een gouden wereldbol op
zijn groen fluweelen kleed, en zat zoo driemaal in de week ge-
kro.ond op de markt om gericht te houden. De straten en
poorten van Munster werden naar de wereldstreken genoemd.
Naar de vier wereldstreken werden 28 Apostelen gezonden,
\'j Zie den korten inhoud van dit boek bij Ch. Sepp, Geschiedkundige
Nasporingen, deel I, 1872, pag. 91�104.
-ocr page 191-
179
die aan de volken de aankomst van den koning van Sion
zouden verkondigen, van hem, die zich thans opmaken zou
om den troon zijner heerschappij over de geheele aarde op
te richten. En tegelijkertijd werden door den koning allerlei
groteske daden bedreven. Soms herinnerde hij zich zijn oude
voorliefde van de rederijkersspelen, en deed hij op het koor
van den Dom een drama opvoeren, een of andere gelijkenis
uit de Heilige Schrift. Dan hield hij strijdoefeningen : dan
weder werd een dansfeest op het stadhuis gegeven. Soms
werd het Knipperdollink zelfs te dol: hij lachte ironisch.
En het fanatisme ontving nieuw voedsel, wanneer, als in
October 1584, de gansche stad het avondmaal vierde, en ��n
man, de gast zonder het bruiloftskleed, door den koning zei ven
werd onthoofd. Want de bloeddorst kleefde aan al de neigingen
tot zingenot: de vrouw, die den koning niet ter wille was,
werd dadelijk gedood: al de overige vrouwen zongen er bij.
En ondertusschen werd altijd-door de stad belegerd. Die
binnen Munster waren begrepen dat het zoo moest zijn : dit
was de tijd der beproeving : het offer in de woestijn moest
volbracht zijn : de vrouw smart lijden: het voorhof zich met
dooden vullen, v��rdat de verlossing en de heerlijkheid zou
komen. Maar de redding naderde in hun oogen zeer ze-
ker. In het geloof aan die zege deed men het ongeloofelij ke.
Een schoone Friezin uit Sneek, Hille Feike, ging als een
andere Juditli, getooid met kostbaarheden, uit de stad, met
het voornemen den bisschop tebekooren en te dooden. Zij werd
natuurlijk door de belegeraars onmiddellijk omgebracht. Doch de
belegeraars vorderden niet veel, als zij aanvallend gingen strijden.
Den 80 Augustus 1534 was een berenning en bestorming weder
afgeslagen, en onophoudelijk profeteerde de kouing, dat
hulp zou komen opdagen om de belegeraars in den rug te
vallen.
12*
-ocr page 192-
180
Hij wachtte die hulp uit Holland : en eigenaardig is, gedu-
rende den geheelen tijd van het beleg, de terugslag van de
Hollandsche wereld der wederdoopers op de besluiten, die in
de stad Munster genomen worden \'). Want hoewel de stad was
ingesloten, bleef men tot op Januarij 1585 in voortdurend
contact. Eerst na dien tijd isoleerde de ijzeren band van
het beleg de stad volkomen. Bij dat nagaan dier Hollandsche
bewegingen ten voordeele van Munster moet men wel in \'t oog
houden, dat het geringste deel der wederdoopers hier te lande de
aanvallende houding van Matthijsen en Jan van Leiden goed-
keurde : de meesten waren werkelijk meer afwachtende Melchio»
rieten gebleven. Toch waren zij allen bereid te helpen en te komen
toen men hen in Munster riep. Zij begonnen al dadelijk saam te
stroomen bij het begin van het beleg in 1534. De roep klonk
overal, dat de geloovigen zich zouden verzamelen in het Nieuw-
Jeruzalem, in de stad tot behoud der Heiligen. Aan alle
kanten werden korte briefjes uit Munster rondgestrooid, en als dag
der opkomst werd opgegeven 24 Maart. En in die dagen v��r
den 24en Maart 1534 trilde het door de Nederlandschegewesten
als een aardbeving : uit Brabant ging de beweging naar het Cleef-
sche : uit Friesland zuidwaarts naar de grenzen: uit Zeeland en
Zuid-Holland kwamen de lieden op schuiten langs de kanalen tot
naar Amsterdam en Spaarndam, waar schepen waren gehuurd die
hen over de Zuiderzee zouden brengen: uit Noord-Holland en
West-Eriesland gingen zij oostwaarts, waar zij uit Monnikkendam,
Edam en Enkhuizeii zouden vertrekken : van alle kanten bewoog
het zich voort. Al die lieden maakten van hun doel geen geheim:
zij dachten ook niet, dat zij verhinderd zouden worden: zij hadden
\') Zie vooral C. A. Comelius, Die Niederlandischen Wiedertaufer
waarend der Beiagerung Munsters, 1534 bis 1535. 1869. Aus den Ab-
handluugen der K. Bayer. Akademie der W. p. 1�26.
-ocr page 193-
181
geen leiding, geen voorbereiding, niets: zij gingen wijl de geest
hen opriep. Doch juist daarom werden zij gemakkelijk tegenge-
houden : de schepen werden door de overheid belet weg te
gaan : de lieden die toch doordrongen tot voorbij Zwolle, werden in
Overijssel uit elkander gejaagd : bij het eilandje Ens werden voorts
21 schepen weggenomen, met 3000 personen, mannen, vrouwen
en kinderen. Hetzelfde gebrek aan voorbereiding toonde de
kleine uitbarsting, die den 23en Maart nog te Amsterdam
voorviel. De schepen waren den 2len Maart van wege het
Hof van Holland in beslag genomen : plotseling zag men twee
dagen later een klein aantal mannen over de straten rennen,
met uitgetogen zwaarden, roepende: //Wee! wee! Gods zegen
over de nieuwe zijde der stad, Gods vloek over de oude
wijk \\" Het waren apostelen van Jan Matthijsen en onder
hen waren Bartholomaeus Boekebinder, Willem de Cuiper,
en Pieter Houtsager: zij werden gevangen en stierven den
dood door beulshanden. Door dit alles werden de vervolgin-
gingen scherper. Het Hof van Holland, hoewel juist niet
zacht, wilde de verdoolden goed afscheiden van de eigenlijke
leiders, en slechts die laatsten straffen : doch van uit Brussel,
uit de omgeving der Landvoogdes, werd tot strengheid aan-
gemaand: de stadhouder van Holland, graaf van Hochstraten,
reisde in April en Mei 1534 door de Hollandsche steden en
liet er nog een honderd wederdoopers executeeren. Na Mei
1534 werd echter niet meer vervolgd, daar de steden
ontevreden waren over de inmenging uit Brussel, en
haar eigen privilegi�n ook in het straffen wilden handhaven.
De wederdooperij nam nu weder toe in Amsterdam en
omstreken: heimelijk breidde het zich weder uit. Toen
in October 1534 de stadhouder de stad Amsterdam tot
scherper vervolging der wederdoopers noopte, hadden er
samenscholingen plaats, waarbij Jan van Wij en Jan van
-ocr page 194-
182
Schellincwoude een rol vervulden. In November was er
weder in Amsterdam gevaar van beroering. Den 18en
November toch werd heimelijk het bevel onder de wederdoopers
gegeven, drie dagen te vasten en om de overwinning te bid-
den. Jan van Reenen, een leider, werd gevangen genomen :
en nu begon van overheidswege weder reactie tegen de doopers.
Jan van Wij en Jan van Schellincwoude verloren het leven j
hard werd er gestraft, totdat tegen het einde van December 1584,
toen het uit Jan Paeuw\'s bekentenis bleek, dat vele meer ge-
zeten burgers tot de Melchioriten behoorden, weder meer partij-
dig en zacht jegens de wederdoopers werd te werk gegaan.
Intusschen had de beweging te Munster haar voortgang.
Verschillende stadi�n der ontwikkeling waren reeds doorloo-
pen. De krijgers-familie was veranderd in een Richteren-
Staat, deze in een Monarchie : de veel wij verij was voorts in-
gevoerd. Doch al die excentriciteiten deden Munster in de
buitenwereld der wederdoopers schade. Trouwens onder de
wederdoopers zelven waren allerlei secten : deze konden in
Munster door het zwaard tot ��nheid worden gebracht: maar
daar buiten bleven zij heersenen in bonte verscheidenheid.
Veelwijverij werd nergens buiten Munster geleerd : en Obbe
Philips in Friesland klaagde hard over al die vreemde zaken.
Voorts was men algemeen in Holland meer voor vredelievend-
heid geweest. Doch het Munster en de tooneelen daar beleefd
werkten op de verbeelding. Alle plaatsen en dorpen hoorden
met aandacht naar de wonderen daar geschied. Men geloofde
aan de zege van het Nieuwe Jeruzalem. De boeken van Roth-
mann, die uit Munster en overal werden gecolporteerd, beves-
tigden dit vertrouwen. Zijn werk *de Restitutie" had in de.
Nederlanden grooten invloed. En Jan van Leiden wilde nu het
initiatief nemen om aan dat geloof der buitenwereld een richting
te geven. Hij zond toen zijn 28 Apostelen uit om de nadering van
-ocr page 195-
183
den Koning van Sion aan te kondigen. Die apostelen drongen
echter niet door. Waar zij konden komen vonden zij we�r-
klank, b. v. te Warendorf: maar zij kwamen niet ver. Zij werden
door de belegeraars tegengehouden, gevangen en gedood. De tij-
ding van het lot dier apostelen deed echter de hoofden der stad Mun �
ster slechts des te dringender gevoelen, dat hulp van buiten
noodig v/as, want dat het eigen initiatief der stad niet meer
voldeed. Er zou slechts te ernstiger medewerking van buiten
worden gevraagd. Tot dat doeleinde werd in December 1534
door Eothmann het boekje «Van der Wrake" geschreven 1).
Het richtte zich vooral tegen den vredelievenden aard der
Nederlandsche Wederdoopers en tegen hun zucht om maar
te blijven afwachten : zij moesten zich het harnas van �avid
aanbinden, en de goddeloosheid uitroeien. Den 24en Decem-
ber 1534 verlieten vier mannen Munster, met veel geld en
veel afdrukken van dat libel �der Wrake". Twee waren
Friezen uit Groningerland : de derde een kramer uit Enk-
huizeu : en de vierde, de voornaamste, een krijgsman,
thans dorpelwachter der koningin, was Jan van Geel uit De-
venter. Hij ging tegen Nieuwjaar 1535 naar Amsterdam
om er de beweging op te wekken. Daar vond hij echter bij de
Amsterdamsche wederdoopers tegenstand, en wel bij hun bisschop
Jakob van Campen. Deze behoorde meer tot de gematigden,
al was hij niet zoo vredelievend en afwachtend als Obbe
Philips en Hans Scheerer van Leeuwarden. Jakob van Cam-
pen bleef het gebruik van wapenen alleen goedkeuren bij
verdediging, niet bij aanval. De beweging had dus niet
plaats te Amsterdam. Jan van Geel trok daarop verder, overal
\') Zie over dit boeltje vooral C. Sepp, Geschiedkundige Nas poringen,
I, 1872, p. 109�114.
-ocr page 196-
184
de liedeii aansporende. Hem was echter het verraad achterna
getogen. Een der 28 apostelen was een valsche vriend, hij heette
Heinrich Graiss en was vroeger schoolmeester geweest te Borken ;
hij verried allerlei geheimen aan de wederpartij van Munster. Wij
zien dan ook vervolgingen beginnen, den 14en Januari te
Wesel, in diezelfde maand te Deventer, en den 23en Januari te
Leiden, waar het huis der vrouw van Jan van Leiden vol
Melchioriten werd gevonden. Ook in Groningen vallen be-
straffingen voor. Men ziet dat de wederpartij op haar hoede
was, om uitbarstingen der wederdoopers te voorkomen. Toch
verhief zich nog de wederdooperij: scms in de meest gro-
teske vormen. In den nacht van den 10en en Hen Februari
1535 hadden te Amsterdam de bekende en beruchte toonee-
len der naaktloopers plaats : zij, mannen en vrouwen, liepen
door de straten roepende : ffWee, wee over de wereld en
over de goddeloozen I" Elders in de Nederlanden trachtte
men met list of geweld iets te doen voor Munster. De pro-
feten Jeronimus uit Brabant en Adriaan uit Benschop wilden
vooral list gebruiken. Jan van Geel was van zijn kant onver-
moeid bezig onder de Friezen. Een laatste bezending uit
Munster van 16 Maart bracht weder geld. Op het einde
van Maart was bij Bolsward een schare gereed : zij trokken
naar Oldenkloster, een statig gebouw, namen het, richtten
zich daar in en zonden boden uit: doch, voordat hun voor-
beeld navolging kon wekken, was de stadhouder Schenk van
Tautenborch gekomen en belegerde hij op zijn beurt Oldenkloster.
Met ontzaggelijk veel moeite werd hij meester van \'t gebouw
en liet allen dooden. Het was een vernietigende slag voor de
wederdoopers : andere nederlagen volgden : bij Deventer werden
door den hertog van Gelder een paar schepen met wederdoo-
pers en wapenen in den grond geboord. Jn Groningen werden
zij in het klooster Warfum, waar zij zich genesteld hadden,
-ocr page 197-
185
verdelgd. Maar het stoutste stuk zou nog weder te Amster-
dam plaats hebben. Velen wisten er van : uit alle plaatsen,
zelfs uit Groningen, waren de wederdoopers naar Amsterdam
gegaan : zij waren gehuisvest in de Druif bij Peter Gerrits
en bij anderen. Den lfJen Mei 1535 had een feest- en gast-
maal der overheid op het stadhuis plaats. Toen allen, burge-
meesters en schepenen, door den wijn waren bevangen, trok een
fanatieke bende van 40 man, geleid door Jan van Geel en
Hendrik van Goedbeleid, met trommels en een vaandel tegen
het stadhuis en nam het in. Het duurde echter niet lang. Den
volgenden dag werden zij reeds verdreven, doch zij hadden
duur hun leven verkocht: een der burgemeesters, Pieter Co-
lijn, en nog 35 burgers vonden door hen hun dood. Nu
werd allerwege de vervolging ontzettend *). In bloed werd
alles verstikt.
Jan van Leiden te Munster kreeg dus, niettegenstaande deze
stuiptrekkingen der wederdoopers iu de Nederlanden, geen hulp
uit die streken. En ondertusschen waren de belegeraars wel voor-
uitgegaan. Allengs hadden meer landschappen dan Kleef en Keu-
len zich bij den bisschop aangesloten. De kring der belege-
raars werd grooter; eindelijk deed in April 1535 hetgeheele
Rijk mede. Sinds Januarij was reeds alle toevoer voor de stad
afgesloten. Rothmann behield nog den moed en schreef in Pe-
bruari 1535 zijn boek �van de "Verborgenheit der Schrifft
des Rijken Christi unde van den daghe des Heren, durch de
gemeinte Christi tho Munster" 2). Doch het communisme vestigde
\') Zie over dit alles vooral het opstel: ,Nieuwe Maren of verhaal van
hetgeen voorgevallen is binnen Amsterdam en op andere plaatsen in de
jaren 1534�1536, beschreven door Joost Buyck Sybrandtsz, Burgemees-
ter der stad," in Dr. P. Scheltema, Aemstel\'s Oudheid, Tweede deel,
1856, p. 47�76.
\') Zie daarover C. Sepp, Geschiedkundige Nasporingen, I, 1872, p.
114�126.
-ocr page 198-
]86
zich nu slechts volledig en volkomen in Munster, onder tooneelen
van hongersnood en ellende. Reeds verlieten velen de stad, en
wilden dan maar liever in handen der vijanden vallen. Zij die
bleven vertrouwen, wachtten op een wonder : anderen vertwijfel-
den: enkelen werden verraders. Henschen van der Langer-
straten naderde nu den bisschop om hem een zwakke plaats in
de wallen te toonen: Gresbeck deed hetzelfde bij hen die van
wege het Rijk het beleg aanvoerden. Den 24 Juni 1535 viel de
stad zoo bij verraad. Men ziet vrij duidelijk uit de verhalen,
dat de bisschop liefst alleen met zijn troepen de stad wilde
bemachtigen, ten einde ook alleen den buit te hebben : eerst toen
zijn benden den woedendsten tegenstand ondervonden, wer-
den de overige troepen van \'t Rijk ook opgeroepen \'). De
wederdoopers weerden zich als leeuwen. Zij hadden plan ge-
had uit te houden tot de laatste bete broods, dan de geheele
stad in brand te steken en tegen de vuurmonden van de vijanden
in te loopen. De daden door hen verricht waren echter voldoende
om voor altijd hunne nagedachtenis in de geschiedenis met
een vuurvlam te omringen.
Jan van Leiden, die levend in handen der vijanden was ge-
vallen, werd eerst in Maart 1536 na de wreedste foltering
gedood. Het strijdende communistische duizendjarige rijk was
met den val van Munster vernietigd. De Hollandsche wederdoo-
pers, die nog overbleven, gingen weder terug tot de eerste
vreedzame wegen van Melchior Hoffmann: de meesten werden
later bedaarde Mennonieten: de meer radicale elementen ver-
zamelden zich nog een oogenblik om Jan Dirk van Batenburg,
den fanatieken burgemeester van Steenwijk, die uit \'t Munster-
l) Zie C. A. Cornelius, Der Eroberung er Stadt Munster im Jahre
1586, in het Historisches Taschenbuch, heransgegeben von W. H. Riehl,
1872, p. 231�246.
-ocr page 199-
187
sche treurspel niets had geleerd, en om den zonderlingen zin-
nelijken Da vid Joris: van socialisme is echter hier weinig spoor.
Slechts vindt men in 1560 te Roermond een schoenmaker,
Jan Willemsen, die wederom de prediking van goederen-ge-
meenschap en dergelijke zaken deed hooren, en een herdruk be-
zorgde van Rothmann\'s //Restitutie". Hij en zijn aanhan-
gers werden gevangen genomen en verbrand 2).
Het in de religie wortelende socialisme der 16e eeuw was
ge�indigd.
BIJLAGE.
DG XII ARTIKELEN, (Zie p. 145).
I. Zuin ersten, ist unsere dem�thige Bitte und Bcgchr, auch unscr
aller Wille und Meynung, dasz wir hinfort Gewalt und Macht haben
wollen, eine ganze Gemeinde solle einen Pfarrherrn selbst erwahlen und
kiesen (1 Timoth. 3), auch Gewalt haben, denselben wieder zu entsetzen,
wenn er sich ungeh�lirlich hielte t,Tit. 1). Derselbige erwahlete Pfarrherr
soll uns das heilige Evangelium lauter und klar predigen, ohne allen
menschligen Zusatz, Lehre und Gebot (Apost. 14); denn uns den wahren
Glauben stets verk�ndigen, gibt uns eine Ursach Gott urn seine Gnad
zu bitten, und denselben wahren Glauben einbilden und in uns bestati-\'
gen (5 Mos. 17, 2 Mos. 31). Denn wenn seine Gnade in uns nicht
eingebildet wird, so bleiben wir stets Fleisch und Blut, das denn nichts
n�tz ist (5 Mos. 10, Joh. 6); wie klarlich in der Schrift stehet, dasz
wir alleine durch den wahren Glauben zu Gott kommen k�nnen, und al-
leine durch seine Barmhcrzigkeit selig mussen werden (Gal. 1). Drum
ist uns ein solcher Vorgeher und Pfarrherr vonn�then, und diesergestalt
in der Schrift gegr�ndet.
\') Zie C. Sepp, Geschiedkundige Nasporingen, I, 1872, p. 156, en ook
Deijll, het Chiliasme, p. i*7 noot.
-ocr page 200-
188
II. Zum andern, nachdem der rechte Zehende aufgesetzt ist im Altem
Testament, und im Neuen alles erf�llet : nichts destominder wollen wir
den rechten Kornzehend gern geben, doch wie sichs geb�hret. Demnach
soll man ihn Gott geben. und den seinen mittheilen (Hebraerbrief, Psalm
109): geb�hrt es einem Pfarrherrr;, so klar das Wort Gottes verk�ndiget:
sind wir des Willens, dasz hinfort diesen Zehend unsere Kirchpr�bste,
so denn eine Gemeinde setzt, sollen einsammlen und einnehmen, davon
einem Pfarrherrn, so von einer ganzen Gemeinde erwahlet wird, seinen
ziemlichen genugsamen Aufenthalt geben, ihm und den seinen, nach Er-
kenntnisz einer ganze Gemeine; und was �berbleibt, soll man armen
D�rfligen iso im selben Dorfe vorhanden sind) mittheilen, nach Gestalt
der Sachen und Erkenntnisz einer Gemeinde (5 Mos. 25, 1 Timoth. 5,
Matth. 10, Cor. 9).
Was �berbleibt soll man behalten, ob man reisen m�szte von Landes-
noth wegen: damit mankeine Landsteur d�rfte auf den Armen anlegen,soll
mans von diesem Ueberschusse ausrichten. Auch ob Sache ware, dasz
eins oder mehr D�rfer waren, die den Zehend selber verkauft hitten, aus
etlicher Noth halben; dieselbigen, so darum zu zeigen in der Gestalt
haben von einem ganzen Dorfe, der soll es nicht entgelten, sondern wir
wollen uns ziemlicher Weis nach Gestalt und Sach mit ihm vergleichen
(Lnc 6, Matth. 5), ihm solches wieder mit zimlicher Ziel und Zeit ab-
l�sen. Aber wer von keinem Dorf solchs erkauft hat, und ihre Vorfah-
ren ihnen selbst solches zugeeignet haben wollen, sollen und sind wir
ihnen nichts weiters schuldig zu geben, allein wie oben steht, unsern er-
wahlten Pfarrherrn damit zu unterhalten, nachmal abl�sen, oder den
D�rftigen mittheilen, wie die heilige Schrift innehalt, sie seyn geistlich
oder weltlich. Den kleinen Zehend wollen wir gar nicht geben. Denn
Gott der ��err das Viehe frey dem Menschen geschaifen (1 Mos. l)j
dasz wir einen unzimlichen Zehend setzen den die Menschen erdichtet
haben, darum wollen wir ihn nicht weiter geben.
III. Zum dritten, ist der Brauch bisher gewesen, dasz man uns f�r
ihre eigene Leute gehalten habe; welches zu erbarmen ist, angesehen,
dasz uns Christus alle mit seinem kostbarlichen Blutvergiessen erl�st
und erkauft hat (Jesai. 53, 1 Petr. 1, 1 Cor. 7, Rom. 13), den Hirten
gleich als wohl als den H�chsten, keinen ausgenommen. Drum erfindt
sichs mit der Schrift, dasz wir frey seyn und wollen seyn (Weish. 6,
1 Petr. 2). Nicht dasz wir gar frey sind, keine Oberheit haben wollen,
lehret uns Gott nicht. Wir sollen in Geboten leben, nicht in freyem
fieischlichen Muthwillen (5 Mos. 6. Matth. 4), sonderen Gott lieben als
unsern llcrru, in ihm unsern Mhesten erkennen, und alles das, so wir
-ocr page 201-
1*9
aucii gern batten, dasz uns Gott am Nacbtmahl geboten bat zu einer
Letze (Luc. 4, 6, Matth. 5, Joh. 13), darum sollen wir nach seinera Ge.
bot leben; zeigt und weiset uns disz Gebot nicht an, dasz wir der Ober-
keit nicht gehorsam seyn; nicht allein der Oherkeit, sondern wir sollen
uns gegen jedermann dem�thigen (Rom. 13), dasz wir auch gern gegen
unserer erwahleten und gesetzten Oberkeit iSO uns von Gott gesetzt)
(Apostelgesch, 5), in allen ziemlichen und Christlichen Sachen gehorsam
seyn; auch ohn Zweifel, ihx werdet uns der Eigenschaft, als waure und
rechte Christen, gern erlassen, oder uns im Evaugeiio diez berichten,
dasz wir seyn.
IV.    Zum vierten, ist bisher im Brauch gewesen, dasz kein armer
Mann Gewalt gehabt hat, das Wildpret, Gev�gel oder �isch im fliesenden
Wasser zu fahen, welches uns ganz unziemlich und unbr�derlich diinket,
sondern eigenniitzig und dem Wort Gottcs nicht gemasz seyn. Auch an
etlichen Orten die Oberkeit das Wild zu Trotz und machtigem Schaden
haben will, uns das unsere (so Gott dem Menschen zu Nutz erwachsen
hat lassen) die unvern�nftigen Tbier zu unn�tz verfressen, muthwilliglich
leiden mussen, dazu still schweigen, das wider Gott und den Nachsten
ist. Wann als Gott der Herr den Menschen erschuf, hat er ihm Gewalt
gegeben �ber alle Thier, �ber den Vogel in der Luft und �ber den Fiscb
im Wasser (1 Mos. 1, Apostelgesch. 19, 1 Timoth. 4, 1 Cor. 10, Co-
loss. 2). Darum ist unser Begehren, wenn einer Wasser natte, dasz ers
mit. gnugsamer Schrift beweisen mag, dasz man das Wasser wissentlich
also erkauft batte, begehren wir ihms nicht mit Gewalt zu nehmen, son-
dern man m�sse ein Cbristlicb Einseben darinaen haben von wegen brii-
der�cher Liebe. Aber wer nicht gnugsam Anzeigung darum kann thun,
soll es einer Gemeinde ziemlicher Weisz mittheilen.
V.    Zum f�nften, sind wir auch beschwert der Beholzung halben.
Denn unsere Herrschaft haben ihnen die H�lzer alle allein geeignet, und
wenn der arme Mann was bedarf, musz ers um zwey Geld kaufen. Ist
unser Meynung, was f�r H�lzer seyn, es habens Geistliche oder Weltliche
innen, die es nicht erkauft haben, sollen einer ganzen Gemein wieder
anheim fallen, und einer Gemein ziemlicher Weise frey seyn,einem jegli-
chen seine Nothdurft ins Haus zu brennen, umsonst lassen nehmen. Auch
wenn vonn�then seyn w�rde zu zimmern, auch umsonst nehmen; doch
mit Wissen dehrer, so von der Gemeinde dazu erwahlt worden. So aber
keines vorhanden ware, denn das, so redlich erkauft worden, soll man sich
mit denen selbigen br�derlich und Christlich vergleichen. Wenn aber
das Gut am Anfang aus ihnen selbst geeignet ware worden, und nach-
-ocr page 202-
190
mals verkauft worden, soll man sicli vergleichen, nach (iestalt der Sachen
und Erkenntnisz briiderlicher Lieb und heiliger Schrift.
VI.    Zum sechsten, ist unser harte Beschwerung der Dienste halben,
welche von Tag zu Tag gemehret werden, und taglich zunehmen : be-
gehren wir, dasz man ein ziemlich Einsehen drein thue, uns dermassen
nicht so hart bcschwere, sondern uns gnadig hierinnen ansehe, wie un-
sere Eltern gedienet haben, allein nachs Laut des Worts Gottes (Rom. 10).
VII.    Zum siebenten, dasz wir uns hinfort eine Herrschaft nicht wei-
ter wollen lassen beschweren, sondern wie es eine Herrschaft ziemlicher
Weis einem verleihet, also soll ers besitzen, laut der Vereinigung dieses
Herrn und Bauren. Der Herr soll ihn nicht weit er dringen noch zwin-
gen, mehr Dienst noch anders von ihm umsonst begehren (Luc. 3,
Thessal. 6), damit der Baur solchs Gut ohn Beschwerde also ruhlich
brauchen und messen moge. Ob aber des Herrn Dienste vonn�then wa-
ren, soll ihm der Baur willig und gehorsam vor andern seyn; doch zu
Stunde und Zeit, dasz dem Bauren nicht zu Nachtheil diene, und ihm
urn einen ziemlichen Pfenuig den thuu.
VIII.    Zum achten, sitzen wir beschwert, und dcrer viel, so Giiter
inne haben, dasz dieselbigen Giiter die G�ld nicht ertragen k�nnen, und
die Bauren das ihre darauf einb�ssen und verderben, dasz die Herrschaft.
dieselbigen Giiter ehrbare Leute besichtigen lasse, und nach der Billig-
keit am Zinsegeld erschaffe, damit der Baur seine Arbeit nicht umsonst
thue. Denn ein jeglicher Tagewerker ist seinesLohns wiirdig (Matth. 10).
IX.    Zum neunten, seyn wir beschwert der grossen Frevel, so man
stets neue Satzung machct: nicht dasz man uns straft nach Gestalt der
Sache, sondern zu Zeiten aus grossem Neid, und zu Zeiten aus grosser
Gunst: ist unsere Meynung, uns bey alter geschriebener Strafe zu stra-
fen, darnach die Sach gehandelt ist, und nicht nach Gunst (Jesa. 10.
Ephes. 6, Luc. 3, Jerem. 16).
X.    Zum zehenten, seynd wir beschwert, dasz etliche haben ihnen zu-
geeignet Wiesen, dergleichen Aecker, die denn einer Gremeine zugeh�ren:
dieselbigen werden wir wieder zu unsern gemeinen Handen nehmen, es
sey denn Sach, dasz mans redlich erkauft habe. Wenn mans aber unbilli-
ger Weise erkauft hatte, soll man sich giitlich, br�derlich mit einander
vergleichen nach Gestalt der Sache.
XI.    Zum eilften, wollen wir dem Brauch, genannt den Todfall, ganz
und gar abgethan haben, den nimmer leiden, noch gestatten, dasz man
Witwen, Waisen, das Ihre wider Gott und Ehren also schandlich neh-
men und borauben soll, wie es an vielen Orten (mancherley GestaltJ gc-
-ocr page 203-
191
schellen ist, mul vnn denim, so sie besch�tzen und beschirmen sollten,
haben sie uns geschunden und geschabet, und wenn sie wenig Pug hat-
ten gehabt, hatten disz gar genommen; das Gott nicht mehr haben will,
sondern soll ganz ab seyn, kein Mensch nichts hinf�rder schuldig seyn
zu geben, weder wenig noch viel (5 Mos. 13, Mattn. 8, 23, Jes. 10).
XII. Zuin zwolften, ist unser Beschlusz und endliche Meynung, wenn
einer oder mehr Artikel, als hie gestellt, so dem Wort Gottes nicht ge-
masz waren (als wir denn nicht vermeynen), dieselbigen Artikel, wo man
uns mit dem Wort Gottes fiir unziemlich anzeigen, wollten wir davon
abstehen, wenn mans uns mit Grund der Schrift erklaret, ob man uns
schon etliche Artikel jetzt zuliesse, und hernach sich bef�nde, dasz un-
recht waren, sollen sie von Stund ab todt und ab seyn, nichts mehr gel-
ten. Dergleichen, ob sich in der Schrift mit der Wahrheit mehr Artikel
erfiinden, die wider Gott und Beschwerung des Nachsten waren, wollen
wir uns auch vorbehalten uud beschlossen haben, und uns in aller Christ»
licher Lehre �ben und brauchen. Darura wir Gott den Herrn bitten
wollen, der uns dasselbige geben kann, und sonst niemand.
Der Friede Christi sey mit uns allen. Amen.
-ocr page 204-
HOOFDSTUK VII.
SOCIALISME ONDER DE EN6ELSCHE PURITEINEN DER
ZEVENTIENDE EEUW.
Het slib der wederdooperij werd in de zestiende eeuw later
gereinigd opgenomen door den vloed der Calvinisten. De
kalme Luthersche stroom was daartoe buiten machte geweest.
Trouwens Luther was verschrikt door eene beroering, die hij
niet in het leven had geroepen, maar die, erfgename der
veelvormige ketterij der middeleeuwen, dadelijk toen hij sprak
te voorschijn was gekomen, en als een loopend onkruid zich
uitbreidde. De Luthersche beweging was haast een officieele
beweging, zich aansluitend aan de Landsvorsten en lands-
wetten; hij zelf was de man der overheid en zijn medehel-
pers waren \'t liefst hofpredikers. Welke band kon er dus
bestaan hebben tusschen die effen Lutheranen en de geest-
drijvende wederdoopers ? Maar met het Calvinisme was het
anders gesteld \'). Dat was een revolutionaire godsdienst:
het predikte verzet tegen de regeering, indien de gehoorzaam-
heid aan haar in strijd was met de gehoorzaamheid aan God.
Overal waar een ontkennende grondstof was, daar hechtte
zich die aan de bepaald ontkennende leerstellingen, welke de
\') Zie vooral Bakhuizen van den Brink in zijn noten op Motiey\'s Op-
komst van de Nederlandsche Republiek, 1857, deel I, p. 151�153, en
B-. Eruin, Tien jaren enz., 1861, pag. 276, 277.
-ocr page 205-
193
��ne zijde van het Calvinisme uitmaakten: wij bedoelen den
oorlog, dien het verklaarde aan de bestaande kerk, zijn afkeer
van priesterschap, beeldendienst, mis, altaar en kerkfeesten.
En op den grondslag van dat ontkennende, waardoor de vele
ketterijen onder het volk zich aangetrokken gevoelden, werd
dan door de Calvinistische godgeleerden het zeer positieve ge-
bouw der leerstelligheid, volgens de Institutio van Calvijn,
opgebouwd: terwij 1 bij dat opbouwen de methode van \'t recht der
wet, liefst der Eomeinsche jurisprudentie, gebruikt werd in plaats
der vroeger dienst doende metaphysica \'). Eerst toen het gebouw
geheel opgetrokken, toen de elementen, die in het Calvinisme
waren opgenomen, gezuiverd waren en z�� een louteringsproces
volvoerd was, verklaarde zich ook het Calvinisme sterk tegen de
wederdoopers : gelijk bij ons te lande het Calvinisme, in haar verbe
terde confessie van het jaar 1566, openlijk haar afschuw van die
wederdoopers uitsprak. Tot nog toe waren de Calvinisten door de
andere partijen altijd op ��n lijn met deze geestdrijvers geplaatst:
het was noodig nu bepaald het onderscheid te constateeren 2).
En het Calvinisme ontwikkelde zich nu in al zijn scherpte.
De Luthersche kerk was in haar beste opvatting slechts een
instelling tot het leeren en behouden van het geloof: de
Calvinistische kerk was een organisatie der geloovigen 3). De
Calvinisten hechtten dan ook in \'t begin veel minder aan
een geloofsbelijdenis dan de Lutherschen. Terwijl Luthersche
theologen weldra gingen twisten over allerlei spitsvondige
godgeleerdheid, vlamden de Calvinistische predikanten inon-
stuimigen ijver op, om de geordende gemeente der ge-
loovigen te vestigen. En alles werd in die gemeente zoo de-
\') Zie Ancient Law, by Sir H. Maine, 5th Edit. 1874, pag. 364.
2)  Zie R. Fruin, Het "Voorspel van den Tachtigjarigen Oorlog. Gids,
1860, I, p. 391.
3Zie dat zeer goed opgemerkt door Ranke, Aus dem Briefwechsel
Iriedrich Wilhelras IV rait Bnnsen. 1873, p. 80.
J8
-ocr page 206-
194
mocratisch mogelijk ingericht. De Lutherscbe prediker ont-
leende zijn aanstelling of werkkring van de overheid : de Cal-
vinistische leeraar van zijn gemeentp. De voorlezer was dan ook
bij de laatste meestal plaatsvervanger van den predikant. Geen
hi�rarchie hoegenaamd was er in de Calvijnsche kerk-orde: van
hooger of lager geplaatsten geen sprake: de wetgevende macht
en het oppertoezicht werd alleen uitgeoefend door een synode, uit
op gelijken rang gestelde afgevaardigden van alle gemeenten be-
staande. Voorts was elke gemeente� en dit was het hoofdbeginsel
der Calvinisten � een gemeente van uitverkorenen. Het was God
zelf, die in zijne voorbeschikking dezen had uitgekozen, en an-
deren had verworpen. En die aan uitverkiezing geloofde,
wist dat hij lol iets uitverkoren was, een roeping had, waar-
voor desnoods het liefste offer moest gebracht worden: een
roeping die hem echter gelukken zou te volbrengen, wijl God
de souverein was die er hem toe riep. Men aarzelde dus niet,
wikte en woog niet, maar sloeg de hand aan \'t werk en ar-
beidde. En al die Calvinisten en hun gemeenten begonnen te
arbeiden aan hetgeen zij hun taak achtten. De vertegenwoor-
diging van zulk eerr gemeente, het consistorie, werd een be-
paalde macht. Terwijl de Lutherschen meestal rustige, vreed-
zame lieden waren, zeiden de Calvinisten de gehoorzaamheid
aan den koning of vorst op, wanneer die den godsdienst ver-
volgde : zij wierpen dan tegen de regeering � zoo als dat in
ons land geschiedde � hun democratische consistori�n op. De
laatste in tijdsorde, was het Calvinisme, volgens de juiste uitdruk-
king van Bakhuizen van den Brink, de hoogste ontwikkelings-
vorm van het godsdienstig-staatkundig beginsel der Hervorming \').
Het waren de Eranschen, het volk der organisatie, die dit
\') Zie Bakhuizen van den Brink, Het Huwelijk van Willem van Oranje
met Anna van Saxen. 1853, p. 115, 123 seqq, 127. Zie voorts Ranke,
Geschichte der Papste. Edit. 1867, II, p. 14, 15.
-ocr page 207-
195
Calvinisme hadden uitgewerkt en verbreid. In Gen�ve was
het tot een staat geworden. In de IVansche godsdienst-oorlogen
uitte het zich als strijd voerende mogendheid. De mannen,
die het aldus rondbrachten, waren allen heftige lieden, die \'t
woord van Calvijn tot het hunne maakte: //een bond blaft,
als zijn meester wordt aangegrepen, en ik zou zwijgen, als ik
de waarheid Gods aangerand zie!" Zij waren dan ook veel
feller tegen de Catholieken dan de Lutheranen ooit, bedoeld
hadden. //De bespraakte, vlugge, stoutmoedige, rustelooze
predikers uit Frankrijk wonnen het in vele landen van de
eerlijke, zwaarmoedige, spitsburgerlijke Duitschers". Zij hadden
juist de eigenschappen voor het maken van propaganda. Ik
noem alleen een Guy de Br�s. In ons land, waar de weder-
dooperij zooveel wortelen had gehad, vestigde het Calvinisme
zich voor goed \'). In Duitschland won het enkele vaste
bolwerken zelfs tegenover het Lutheranisme. De Pfalz werd
weldra Calvinistisch: en van nu af aan ziet men in
Duitschland een antagonisme van Saksen � dat \'t middelpunt
werd van het Luthersche geloof, \'t welk op de Augsburgsche Con-
fessie bleef steunen � en van de Pfalz, waar de Calvinisten wer-
den geholpen en later als geloofsprogramma de Heidelbergsche Ca-
techismus werd aangenomen. Uit dit antagonisme der Luther-
schen en Calvinisten in Duitschland is veel te verklaren: \'t hu-
welijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen, toen
Oranje de Duitsche Hervormden in de zaak van de Nederlanden
wilde betrekken: het voortgaan der tegen-hervorming, wijl de twee
takken der hervorming steeds elkander bestreden: en de slimme
overgang van den keurvorst van Brandenburg in 1612 tot de
\') Zie R. Fruin, Het Voorspel van den Tachtig]arigen Oorlog. Gids,
1860, I, p. 374, 375, 382.
-ocr page 208-
19«
Calvinistische leer, omdat Saksen Luthersch bleef \'). Doch
voor goed vestigde zich het Calvinisme ook in Schotland,
sinds Knox er zijn strijd met Maria Stuart voerde: het werd
dd&r een steile theocratie, rustende op het begrip der eeuwige
verkiezing of verdoeming, zonder eenig gevoel van vreugde:
en van uit Schotland begon nu de inwerking van dat Calvi-
nisme op Engeland : het riep de Puriteinen op.
In dat Engeland was in de 16de eeuw de Hervorming op
geheel eigenaardige wijze ingevoerd 2). De koning, IIen-
drik VIII, had zich van Rome afgescheiden, en een soort van
transactie in zijn rijk tot stand gebracht tusschen de Catholieke en
Protestantsche kerk. Die transactie werd een stevige organisatie
onder Elisabeth en Jacobus I. Onder den opvolger van Jaco-
bus I, koning Karel I, die in liet jaar 1625 den troon be-
klom, werd die transactie gehandhaafd met geringe overhel-
ling tot de Roomsch-Catholieke beginselen. Tegen die zij-
waartsche wending, die buiging tot Catholieke leerstellingen
en inrichtingen, begon zich echter meer en meer het
zuiver Protestantsche element in Engeland en Schotland te
verzetten. De beweging begon in het Calvinistisch Schot-
land, waar de hervormde kerk zich in de vormen van de
Presbyteriaansche inrichting had gevestigd. Karel I nu wilde
daar die Presbyteriaansche inrichting wijzigen. Hij had, met
behulp van den Engelschen Arminiaanschgezinden aarts-
bisschop Laud, in October 1636 een nieuwe liturgie, even-
beeld van het Engelsch Commonprayerbook, laten opstellen, die
hij met Paschen 1637 in Schotland wilde invoeren. Hetavond-
\') Zie Ranke, Zur Deutschen Geschichte vom Religionsfrieden bis zuni
dreiszigjiihrigen Krieg. 1869, p. 57, 62, 63, 87, 89, 128, 214.
3) Wij volgen vooral Ranke, Englische Geschichte, vornehmlich iui
seohszehnten und siebzehnten Jahrbundert Eerste editie, Band II en III.
-ocr page 209-
197
maal was daarin in Lutherschen geest, niet Calvinistisch, ge-
regeld : de autonomie der Schotsche kerk zou voorts gebroken
worden en de bisschoppelijke macht er gevestigd. Daartegen
kwam Schotland in verzet. Het oproer begon �1 Juli
1637 in de groote kerk van St. Giles te Edinburgh : het
was een wild geschreeuw, een gehuil, een tumult, een hagel-
bui van steenworpen, toen men de nieuwe liturgie wilde in-
voeren : en toen de koning van uit Londen niet toegaf, toen
gingen de Calvinistische Schotten een vast verbond aan, om
van hun kant ook niet af te wijken van hun kerkelijke
rechten. Dit verbond is het bekende Covenant. Het oor-
spronkelijke stuk, door de juristen Alexander Henderson en
Archibald Johnson opgemaakt, was 28 Februari 1638 gereed,
en werd te Edinburgh in de kerk Blackfriars van het offi-
cieele exemplaar af voorgelezen : allen, die het gehoord hadden,
teekenden het, terwijl het perkamenten stuk op een grafsteen
van het kerkhof was uitgespreid.
Karel I deed zijn best de beweging in Schotland ten onder
te brengen en zond een leger derwaarts: doch ook de Schot-
ten wapenden zich onder Alexander Lesley, die reeds onder
Gustaaf Adolf v��r het Protestantisme had gevochten. De
legers stonden weldra tegenover elkander: de koning ver-
mocht niet veel: een pacificatie, die van Berwick, werd 17
Juni 1639 getroffen. En de Schotten gingen thans haast hun
eigen weg; zij verbonden zich met Eichelieu en IVankrijk te-
gen alle eventualiteiten. Nu begreep Karel I doortastende
maatregelen te moeten nemen. Hij had het reeds lang gedaan,
wanneer hij zich niet in Engeland in groote binnenlandsche
moeielijkheden had bevonden. Karel 1 toch had achtereenvolgens
in het begin zijner regeering drie Engelsche parlementen samen-
geroepen, dat van lfi25, dat van 1626 en dat van 1627. Telkens
had hij van die parlementen subsidies gevraagd, om in de buiten-
-ocr page 210-
198
landsche staatkunde een vaste positie te kunnen nemen : maar tel-
kens hadden die parlementen, geleid door een Sir John Eliot !)
en anderen, eerst wegneming van misbruiken ge�ischt. Dadelijk
waren dan zulke parlementen ontbonden. Het derde en laat-
ste echter niet v��rdat daardoor in Juni 1627 de Petition
of Eight was vastgesteld. Doch sinds 20 Juni 1627 had nu
de koning geregeerd zonder Parlement. Het werd een absolute
regeering, geheel en al gegrondvest op het stelsel der konink-
lijke praerogatieven, voorts streng Episcopaal-Anglicaansch met
overhelling tot Catholieke denkbeelden. Tegen dat absolute
stelsel bleven zich slechts verzetten de mannen der oude par-
lemenlaire oppositie, als John Hampden, verbonden met die
echte Protestanten, Presbyterianen en Puriteinen, die in de
besluiten der Synode van Dordrecht de beste formulieren
hunner begrippen zagen. Dit verzet was echter gemakkelijk te
boven te komen, wanneer er maar niet hier of elders in het
land feitelijke onlusten kwamen. En ziedaar : Schotland begon,
na tien jaren van rust, het voorbeeld daarvan te geven. Het
werd voor Karel I dus een tweevoudige quaestie. Schotland
moest ten onder gebracht worden, vooral ter wille van En-
geland, maar het geld daarvoor moest uit Engeland komen,
en daarvoor was een Engelsch parlement noodig.
Het werd 1640. Daar bood zich aan Karel I een kloek
staatsman aan, die zich bestand achtte aan beide die quaesti�\'n
het hoofd te bieden. Het was Strafford. Het Engelsch e Par-
lement werd 18 April 1640 bijeengeroepen en geld voor den
strijd tegen Schotland gevraagd. Doch de oppositie in dat
Parlement had de meerderheid, en geleid door John Pym
vroeg men eerst wegruiming van alle bezwaren en misbruiken.
Het bleek Strafford zeer spoedig, dat de oppositie in Engeland
\') Zie John Torster, Sir John Eliot, a biography (1590�1682).
Edit. 1865, vol. 1, p. 414 seqq.
-ocr page 211-
199
zich verstond met de oppositie in Schotland, en 5 Mei 1640
werd dit Parlement weder ontbonden. Nu ging Strafford den
oorlog tegen Schotland voeren zonder subsidies: doch hij
vorderde niet: en daarentegen won de Schotsche oppositie en
het Presbyterianisme in Engeland veld : met het Schotsche
leger, dat over de Tweed was getrokken, moest een wapenstil-
stand worden gesloten onder ratificatie van het Engelsche
Parlement. Zoo moest dan toch weder het Parlement 3 No-
vember 1640 bijeenkomen. En dat Parlement, dat tot voor-
zitter kreeg William Lenthall, zou het Lange Parlement zijn.
Het begon onder leiding van Hampden en Pym \') alle be-
zwaren op te ruimen. De Presbyterianen waren nu meester.
De Parlementaire Staat werd ingericht. Wij stippen slechts
de handelingen en daden van dat Lange Parlement even aan.
Strafford werd 10 Mei 1641 op het schavot gebracht: de
legers werden beide ontbonden : de bisschoppen afgeschaft:
de groote Remonstrantie werd 22 November 1641 vastge-
steld 2). Een oogenblik wenschte de koning, verschrikt door
dat alles, een «coup d\'�tat" te doen : de vijf felste leden van
de oppositie in het Parlement (Hampden, Pym, Denzil Hol-
lis 3), Strode en Haslerigh) zouden door hem in arrest worden
genomen : Karel I trad 4 Januari 1642 zelf daarvoor in het
Parlement. Doch dat feit trof geen doel en was slechts het
signaal voor het begin van den burgeroorlog. Aan den
��nen kant stond de koning met zijn Cavalieren en zijn neef
M Zie over John Pym en zijn beroemde rede: Ranke, Englische Ge-
schichte. Zweiter Band. Edit. 1860, p. 433 -435.
*) Zie John Forster, The Debates on the Grand Remonstrance. Edit.
1860, p. 322. Zij werd aangenomen met 159 tegen 148 stemmen
3) Denzil Hollis, een der vijf, was later de man die in 1660 Karel II
in den Haag ging afhalen, om hem als koning terug te brengen. Zie
Uanke. Englische Geschichte, Band IV, Editie 1863, p. 119
-ocr page 212-
�zoo
prins Rupert van de Pfalz : aan den anderen kant stond het
leger van het Parlement, in vast verbond met de Schotten,
en onder aanvoerders als Waller en Pairfax. Na eenige dob-
berende veldtochten had 2 Juli 1644 de beslissende slag bij
Marston-Moor plaats. Koning Karel I werd geslagen. Het Pres-
byteriaansch-parlementaire leger behaalde een volkomen zegepraal.
Doch het waren radicale tijden : tijden waarin men tot
de consequentie der dingen durfde gaan: waarin men de begin-
selen fiks in de oogen durfde zien. De Presbyterianen wa-
ren bezig het protestantisme in Engeland wat zuiverder in
te richten. Weldra scheidde zich een meer doortastende lin-
kerzijde van hen af. Dit waren de Independenten en Pu-
riteinen. Het was een opkomende partij, al had zij nog
in het Presbyteriaansche-parlementaire kamp de minderheid.
Doch wat zij in getal derfde, vergoedde zij in werkkracht en
geestdrift. Cromwell en zijne regimenten der Rondkoppen of
"Ironsides" waren het middelpunt en steunpunt der nieuwe
partij: en in den tweeden beslissenden slag, die, 14 Juni 1645,
bij .Naseby, tegen koning Karel en zijn Cavalieren werd ge-
leverd, gaven de Rondkoppen van Cromwell � onder hun
leus: vertrouw op God en pas op dat het kruit niet nat wordt �
de beslissing en bezorgden zij de overwinning aan het parlement.
Van nu af aan kan men zeggen dat de eigenlijke rol der Presbyte-
riaansche parlementaire partij allengs afloopt, en dat de Puriteinen
op den voorgrond komen te staan. Het lot van den koning hing
een oogenblik af van de quaestie, wie de bovenhand zouden
hebben: de Presbyterianen of de Puriteinen. Milton was reeds
bezig voor de laatsten zijn theorie der volkssouvereiniteit uit te
werken \'). De koning zocht eerst de ��ne partij tegen de andere te
\') Zie daarover o. it. B. C. J. Lodcr, De leer der Volkssoevereiniteit,
1873, p. 70 scqq.
-ocr page 213-
201
gebruiken : eindelijk vond hij het \'t beste zich aan de Presbyteria-
nen, en wel aan de Schotten, over te geven, en die Schotten zett\'en
hem te Newcastle gevangen. Toen besloten de leiders der Presby-
terianen in het Engelsen Parlement met den koning te on-
derhandelen, en den Engelschen staat op de grondslagen van
parlementaire vrijheid en van Presbyterianisme te grondvesten :
uit angst voor de independenten werden zeer redelijke con-
cessi�n aan den koning aangeboden. Doch het Presbyteriaan-
sche Parlement was reeds niet meer meester van het leger.
De officieren van dat leger hadden reeds 21 Maart 1647 een
eigen manifest uitgevaardigd: in het leger was allengs meer
en meer de echt Calvinistische overtuiging opgekomen, dat
het door God uitverkoren was, om de zaak van het geloof
en van de vrijheid tegenover den koning radicaal door te zetten: in
dien zin was er reeds, afgescheiden van de bevelhebbers, een ei-
gen bestuur in de regimenten werkzaam : dat der agitatoren. Wei-
dra, in Juni 1647, ontrukten de officieren den koning uit de ge-
vangenschap van de Presbyteriaansche meerderheid van hetParle-
ment, en namen zij hem gevangen onder hun midden. En
nu begon reeds de inwerking van het leger op het Parlement.
Eairfax bracht de leden der Independenten-minderheid, die
gevlucht waren, met zijn regimenten in Londen terug. De on-
derhandelingen met den koning werden wel niet gestaakt,
Cromwell zelf weifelde een oogenblik of zijn partij zich ook
met den koning kon verstaan, doch de agitatoren in het leger,
»the grandees", wezen den weg. Men zou tot het uiterste
voortschrijden.
Een tweede burgeroorlog was echter eerst nog te bekam-
pen. Ditmaal was alles gericht tegen de Independenten. De
Cavalieren, de steden, de Presbyterianen, allen rezen op. De
Schotten vooral sprongen nu in de bres voor de meerderheid
van liet Parlement. Doch Cromwell sloeg de Schotten vol-
-ocr page 214-
202
komen bij Preston den 25en Augustus ] 648 \') : het rijk der
Puriteinen kon beginnen. Het verdrag, dat het Parlement
te Newport met den koning had gemaakt en dat tot bemid-
deling moest leiden, werd door het leger afgekeurd. Den
6en December 1648 deden de Puriteinen hun coup d\'�tat
om de meerderheid in het Parlement te verplaatsen. Toen deParle-
mentsleden zich opdien dag naar de zittingszaal in St. Stephanska
pel begaven, zagen zij, dat de wacht der stedelijke militie ver-
vangen was door soldaten. En terwijl de Presbyteriaansche
leden de trappen wilden opstijgen, werden zij gevangen geno-
men. \'/Op wiens gezag P" vroegen zij. De bevelvoerende
kolonel wees alleen op de soldaten en op de geladen geweren.
Zoo werden 47 leden gevangen genomen en in het geheel 96
uitgestooten 2). Het overgebleven gedeelte, de partij der
Independenten, ging nu als Parlement regeeren. Er was zelfs
geen schijn meer van wettelijk recht. Het idee der volks-
souvereiniteit vestigde zich. En de vertegenwoordiger van
het //droit divin" werd 27 Januari 1649 onthoofd 3).
Doch zoodra zich die orde van zaken, onder het nu ver-
minkte Lange Parlement, had bevestigd: zoodra het Parle-
lement het huis der Lords had afgeschaft, het nieuwe zegel
had aangenomen, den voortgang der rechtspleging met behulp
\') Hier, onder de Schotten dier dagen ontstond het partij woord Whig.
*) Deze allen, voorzoover zij later te vinden waren, werden 21 Ee-
bruari 1660 door Monk weder als Rump-parlement opgeroepen en ver-
zaraeld. Zie Ranke, Engliscbe Geschichte, Band. IV, Edit. 1863, p. 99.
3) Zie de dramatische voorstelling van het proces bij Guizot, Histoire
de la R�volution d\'Angleterre depuis 1\'av�nement, de Charles 1 jusqu\'a
sa mort. Edition 1850, I, p. 505�513. De koningin hoorde de tijding
van den dood des konings, terwijl zij in Parijs was opgesloten gedurende
den eersten oorlog van de Fronde. Zie de Retz, M�moires, Edition 1866,
1. p. 320.
-ocr page 215-
208
van Bulstrode Whitelocke had geregeld en een Raad van State
had gekozen, ontstonden in de nu heerschende partij, een
meer conservatieve fractie, een centrum en een linkerzijde.
En voor die linkerzijde was al hetgeen de anderen deden niet
genoeg. Zij verzette zich vooral tegen het parlementslid Henry
Vane, die nog een soort van rechtscontinu�teit in de Britsche
staatsinrichtingen wilde behouden, en zij begon zelfs te mor-
ren tegen generaal Cromwell, die toch altijd, al ging hij veel
verder dan Henry Vane, de man der orde en van het gezag
bleef. De mannen der linkerzijde noemden zich «the godlies"
en hun getal was betrekkelijk zeer klein in het Parlement,
doch des te grooter in het leger en daarbuiten. Voorzoover zij
in \'t leger toch altijd met Cromwell wilden samenwerken, wer-
den de aanhangers dier linkerzijde geleid door kolonel Ireton,
Cromwell\'s schoonzoon, en vooral door kolonel Harrisou. De
laatste bleef altijd de vriend van Cromwell : hij was een op-
gewonden, welsprekende, enthousiaste man : hij wenschte slechts
dat men doortastender alles zou hervormen, en wilde Cromwell
overreden dien weg in te slaan : hij ried hem zich desnoods
niet aan het Parlement te storen, het te ontbinden, en aan het
hoofd van het leger alles te leiden. Hij bleef echter binnen
zekere perken. Doch, waar hij nog gematigd was, stond een
ander der officieren, luitenant-kolonel John Lilburne uit \'t graaf-
schap Durham, heftig op. Dit was de meest turbulente man
in dat stormachtig tijdvak. Hij wilde een beweging in het
leven roepen om de geheele Engelsche Staat en Maatschappij
te vervormen naar godsdienstige beginselen, zoo als de letter
der Heilige Schrift die had geopenbaard. De geestelijke
heeren, die in Cromwell\'s omgeving den toon gaven, gingen
hem lang niet ver genoeg: hij bestempelde die vdivines" met
den naam van //dry-vines", dorre wijnstokken. En zijn eigen
verfrisschenden, dronken-makenden wijn goot hij uit in allerlei
-ocr page 216-
204
pamfletten, waarvan de titels al aangeven wat de inhoud zegt.
Wij noemen alleen het libel, dat 26 Februari 1649 uitkwam :
wde nieuwe ketens van Engeland ontdekt" \') Zulke denk-
beelden werkten dan in het leger. Reeds in November 1647
hadden Gromwell en de andere generaals er orde op gesteld, en een
soldaat Arnald laten fusilleeren. Doch die idee�n bleven
voortgisten : men sprak weder over een practisch te verwerke-
lijken duizendjarig rijk. En Lilburne deinsde voor niets terug.
Eens, toen men hem tegenwierp, dat hij alles gelijk zocht te
maken, en dat dit ook op de bezittingen zou worden toege-
past, antwoordde hij dat een vertegenwoordiging van het volk,
zelfs wanneer zij \'t wilde, dit niet zou mogen besluiten: het
zou slechts mogelijk zijn, wanneer allen en een ieder het
daarmede ��ns waren: wenschelijk scheen het hem zeker toe.
En zulke denkbeelden van Lilburne waren des te ingrijpender en
van te meer beteekenis, omdat onder het volk zelf die begrippen
een socialistische kleur verkregen, en zich op socialistische
wijze poogden te uiten. Wij zijn hier gekomen tot de be-
weging der Levellers
Het was niet te verwonderen, dat onder liet volk verwach-
tingen van geheel nieuwe zaken waren ontstaan. Op het
nieuwe zegel door het Parlement nu ingevoerd stond uit-
drukkelijk het randschrift: //In het eerste jaar der vrijheid
hersteld door Gods zegen 1648." Welnu, enkelen wilden dit
nieuwe jaar der vrijheid gaan verwezenlijken. Op een
Aprildag van het jaar 1649 had in Surrey � het graafschap
beneden Londen, niet zoo ver van Kent en Essex, waar Wat
Tyler\'s beweging drie eeuwen vroeger ontstond: een graafschap
waar bovendien de mark of gemeenschap der velden duidelijke
\') /ie ook Guizot, Histoire de la R�publique d\'Angleterre et de
Cromwell 1649�1658). Edit. 1854, I, p. 38.
-ocr page 217-
«05
sporen heeft achtergelaten l) � een opmerkelijk feit plaats.
Dicht bij Cobham, op eenige hoogten, die tot den gemeentegrond
behoorden, op St. George\'s Hill, kwamen een dertigtal personen
bijeen. Zij begonnen den grond te spitten en boonen en wortelen
te zaaien 2). Zij gehoorzaamden aan twee leiders, aan zekeren
Everard, vroeger in \'t leger, nu, naar zijn zeggen, een pro-
feet, en aan Gerard Winstanley. Zij zeiden dat zij weldra wel
4000 man sterk zouden zijn. Zij noodigden een ieder uit om
hen te helpen, en beloofden aan ieder eten, drinken en kleede-
ren. Zij schenen te dreigen alle omheiningen en staketsels der
parken neer te werpen, en alles voor iedereen open te stellen:
de bezitters in de buurt meenden te verstaan, dat deze lieden
hen spoedig zouden noodzaken, ook op de hoogte te komen
om daar te werken. Doch die bewoners der naburige erven
kwamen nu te zamen en begonnen zich tegen hen te ver-
zetten : voorts renden twee ruiterbenden van Fairfax er op in
en joegen ze weg. Zij beklaagden zich echter luide over zulk
eene behandeling, en riepen een ieder tot getuige of dit
eerlijk en w�l was. � Weinige dagen later, den 20 April 1649,
kwamen Everard en Winstanley v��r generaal Fairfax en gaven zij
een lange verklaring en rechtvaardiging van hun gedrag.
Everard zeide, dat hij behoorde tot het ras der Joden, zoo
als de meesten, die Saksers en anders genoemd werden, in
waarheid waren : hij zette verder uiteen, dat alle vrijheden van
het volk verloren waren door de komst van Willem den
Veroveraar, en dat, sinds dien langen tijd, het volk van God
geleefd had onder een dwingelandij en verdrukking, veel zwaar-
>) Zie Sir Henry Maine, Village Communities in the East and West,
2d Edit. 1872, p. 88 en 89.
*) Zie Carlyle, Oliver Cromwell\'s Letters and Speeches. Wij gebruiken
een Amerikaansche uitgave, 1856, 1, p. 357 en 358.
-ocr page 218-
20fl
der dan die onze voorvaderen onder de Egyptenaars geleden
hadden. Maar de tijd der bevrijding was nu ophanden: God
zou zijn volk uit de slavernij verlossen, en het in vrijheid
//herstellen" om de vruchten en zegeningen der aarde te genie-
ten. Onlangs was dan ook aan hem, Everard, een verschijning
te beurt gevallen, welk visioen hem had bevolen, op te staan
en de aarde te spitten en te beploegen en de vruchten daarvan
te oogsten. Hun bedoeling was de schepping tot zijn vroe-
geren toestand te herstellen en terug te brengen (te restitu-
eeren). Even als God beloofd had, om het naakte land
vruchtbaar te maken, zoo was dit, wat zij nu deden, een
herstelling en weder-invoering van de oude //gemeenschap"
om de vruchten der aarde te genieten, en de weldaden daar-
van onder de armen en behoeftigen te verdeelen, de hongeri-
gen te voeden en de naakten te kleeden. Hun bedoeling
was niet, om zich voorshands te bemoeien met het eigendom
van anderen, of de omheining en palen der parken te breken
� wat. men ook daarvan mocht verhalen � maar all��n, om
zich in te laten met dat wat nog gemeenschappelijk en
onbeploegd land was, en het vruchtbaar te makeu ten nutte
van alle menschen. Maar de dag zou weldra verrijzen, wanneer
alle menschen vau zelven vrijwillig er toe zouden komen,
hun landen en bezittingen uit hun handen te geven, en zicli volle-
dig te onderwerpen aan deze //communauteit" der goederen.
Dit dan waren de beginselen en overtuigingen van Everard
en Winstanley, en zij voegden er nog bij, dat zij voor al de-
genen, die bij hen zouden willen komen en met hen zouden
willen arbeiden, eten en drinken en kleederen zouden hebben,
dat is, al wat noodig is voor \'s menschen leven : wat geld
betreft, dat was niet langer noodig, en van kleederen moest
men slechts zooveel hebben om de naaktheid te bedekken.
Yoor het overige zouden zij zich zelven niet met de wapenen
-ocr page 219-
207
verdedigen, maar zouden zij zicli aan liet gezag onderwerpen,
en wachten totdat de beloofde gelegenheid zich zou voordoen,
welk tijdstip niet ver meer af was. Gelijk hun voorvaderen
in tenten leefden, z�� zou het ook aan hun toestand voegen
daarin weder te huizen. � Terwijl zij voor den Generaal
stonden, hielden zij hun hoed op \'t hoofd: en op de vraag
naar de reden daarvan, zeiden zij : //omdat de generaal slechts een
medeschepsel van ons is." Toen men hen vroeg naar de meening
van het gezegde: Eere te geven wien men eere schuldig was:
antwoordden zij : «Houdt uw mond, gij die zulk een vraag doet."
In verdere stukken van hen uitgaande - een app�l aan \'t
Parlement onderteekend door Gerard Winstanley, John Barker,
en Thomas Star, en een brief aan Fairfax \') � worden
nog nader hun denkbeelden uiteengezet. Zij vorderden alleen
de gemeenschappelijke landen (marken) en woeste gronden :
maar zij wilden dat niet-omheinde land niet weder tot privaat-
eigendom maken en verdeelen : neen, dat idee wordt geheel en al
door hen verworpen : de aarde is voor allen geschapen: het
land, dat men koopt en verkoopt, behoort eiken derden even-
zoo goed als den kooper en verkooper, en wie het heeft, hand-
haaft zijn bezit alleen door het zwaard. Het land, dat men nu
bebouwen en vruchtbaar wil maken, moet dus gemeenschap-
pelijk blijven, zoo als alle vrucht, die het land voortbrengt:
want de aarde is door den Schepper tot de groote schatkamer
van alle onderhoud bestemd, voor den ��n zoo goed als voorden an-
der, zonder aanzien des persoons. Bij hen zou van koop en ver-
koop, met al de wetten, die daarmede samenhingen, geen
sprake zijn. Zij motiveerden dit alles met religieuse be-
schouwingen. Zoo als in ieder gemoed, zoo streden ook, vol-
gens hen, op aarde liefde en zelfzucht tegen elkander. Het
\') Zie Ranke, Engliscbe Geschichte, III, 1861, p. 329, 330.
-ocr page 220-
SOK
was de kamp van het laui en van den draak : tusschen die
twee moest ieder kiezen : zij en hun omgeving waren vast
besloten den Geest te eeren van wien zij afstamden, den Vader,
en hunne Moeder, de aarde: deze laatste zouden zij vrij
maken van de dienstbaarheid en van de banden, waarin men
de schepping geboeid had. God had overigens het menschen-
geslacht tot heer en meester der aarde en der dieren van het
veld gezet, maar had niet d�zen tot heeren en genen tot
slaven verordend. Dit was de oorzaak der twist tusschen Ca�n
en Abel: maar Abel moest niet altijd neergeveld worden.
En de Levellers gingen nog verder. Zij wilden zelfs niet bij
uitsluiting verwezen worden tot plaatsen der Heilige Schrift,
die over dit onderwerp handelden, maar zij beriepen zich op
het Woord Gods, dat in den beginne was, en dat in de har-
ten der menschen leeft, door hetwelk zoowel de mensch als
de wet der schepping is gemaakt, een wet, waartoe de schep-
ping moet worden teruggebracht \').
Men ziet dat de flacon, gevuld met al de bedwelmende
essenties, hier weder wordt opengemaakt, en dat het vocht
in ruime scheuten naar alle kanten wordt gesprenkeld! �
De //restitutie" der wederdoopers doet vooral goeden dienst. �
En de denkbeelden over het eigendom, waarvan de Levellers
uitgingen, waren ten dien tijde zeer gangbaar. Een blad
//the Moderate", zeer verspreid in die dagen, behandelde den
8ien Juli 1649 2) een aan de Schotsche grens voorgevallen
rooverij : nadat het blad had opgemerkt, hoe beklagenswaar-
dig het was, dat de zorg voor de levensbehoeften de menschen
wederspannig aan de wet maakte en in levensgevaar bracht,
\') Zie over het woord ,levelling" zelf de fijne opmerkingen bij Sir
Henry Maine, Ancient Law, Edit. 1874, pag. 59.
3) Zie het citaat bij Ranke, Englische Geschichte, 1 861, III, p. 331.
-ocr page 221-
209
sprak de schrijver het uit, dat het eigendom de oorspronkelijke
oorzaak van iedere zonde was, en dat, nu de tiran was onthoofd,
de leden van \'t volk ook werkelijk recht hadden om te mogen
verwachten dat het goede hieruit voor hen zou voortvloeien \').
Het was genoeg bekend, dat zulke denkbeelden nu door
enkelen van het leger zeer sterk werden gedeeld. Trouwens
Lilburne, al ging hij zoover niet, had denkbeelden geuit die
daarmede verwant waren. Hij was nu in arrest. En de gene-
raals Fairfax en Cromwell zouden zorgen dat zulke idee�n
onder de anderen officieren en soldaten niet de overhand kre-
gen Gromwell vooral had als het ware het instinct der
macht, en hij zag in, dat met zulke denkbeelden alles gedes-
organiseerd zou worden en op losse schroeven zou komen te
staan. Met al zijn felheid ging hij dus te werk tegen enkeie
der agitatoren, die deze denkbeelden aankleefden. Het kwam
tot een botsing, toen enkele regimenten het bevel om naar
Ierland te gaan niet wilden volgen, en anderen zelfs Londen
niet wilden verlaten. Den 26en April 1649 begon in het
regiment van Whalley, dat niet eens naar Ierland behoefde
te gaan, oproer. Eairfax en Cromwell waren dadelijk bij
de hand; zij vormden een krijgsraad en ��n uit den troep,
Lockyer, overigens een braaf godsdienstig jonkman van 23
jaar, die reeds zeven jaren gediend had in de oorlogen van het
Parlement, werd bij het kerkhof der St. Paul\'s kathedraal ge-
fusilleerd. Het volk was verontwaardigd, jammerde luide, werd
\') Wij wijzen er slechts op � wij komen er later op terug � dat in Frank»
rijk in die dagen zulke denkbeelden ook gangbaar waren. Het was de
tijd der Fronde, waarin alles op lossen voet stond, en waarin Pascal in
zijn Pensees (omstreeks 1657) schreef: ce chien est a moi, disaient ces
pauvres enfants, c\'est la ma place au solei). Voila Ie commencement
et 1\'image del\'usurpation de toutelaterre.
14
-ocr page 222-
210
meester van zijn lijk en begroef het met veel staatsie: die aan
de begrafenis meededen werden wederom Levellers genoemd. Die
Levellers drongen een kenteeken van zeegroene kleur aan hun
hoed: veel soldaten werden met zulke kleuren gezien. En in
het begin van Mei 1649 zou het weder in het leger tot een
uitbarsting komen. In Oxfordshire \') stond te Branbury een
kapitein Thompson op, aan het hoofd van een tweehonderdtal
manschappen. Hij was opgewonden door de pamfletten van
Lilburne, en vorderde wraak ook over den moord aan Arnald en
Lockyer bedreven. Die troep van Thompson werd echter
spoedig door den kolonel van het regiment op de vlucht gesla-
gen, en hij zelf met eenige weinigen zwierf rond. Uit Glouces-
tershire daagde intusschen voor hem hulp op: een jonger broeder
van den kapitein, de vaandrig Thompson, kwam ook bij hem:
de hoop scheen aan te groeien: mannen uit de regimenten van
Scroope, Reynolds, Harrison en Skippon voegden zich daarbij.
Doch Pairfax en Cromwell waakten. Zij togen uit tegen de
oproerigen. Te Burford werd de vaandrig Thompson met de
zijnen gegrepen, voor een krijgsraad gebracht en gefusilleerd:
allen stierven zoo manmoedig als het Puriteinen voegde. De
kapitein Thompson dwaalde nog met zijn manschappen in
Northamptonshire: hij vluchtte in een bosch, doch werd ach-
tergehaald: duur verkocht hij zijn leven met zijn degen, tot-
dat een schot hem afmaakte 2).
Zoo werden de Levellers verpletterd. De naam alleen bleef
nog lang bestaan. Cromwell gebruikte hem als scheldnaam tegen
hen, die het niet met hem ��ns waren. Hobbes smeedde uit
\') Wellicht mag hierbij opgemerkt worden, dat in Oxfordshire ook
zeer lang de overblijfselen der gemeenschappelijke velden bleven bestaan.
Zie Maine, Village communities, Edit. 1872, p. 89.
») Zie Clarendon, The History of the Rebellion and Civil Wars in
Bngland. Edit. Oxford, 170*, folio. Vol. III, p. 281.
-ocr page 223-
211
afschrik van die Levellers zijn ijzeren systeem, en constru-
eerde tegen hen zijn allesbedwingenden Staat.
Doch was ook de geheel en al socialistische richting onder
de Puriteinen nu voorloopig ten onder gebracht, de ultr.i-
richting, die verder wilde gaan dan Cromwell, bleef wakker.
Vooral in het leger bleven de uiterste meeningen gisten en
woelen. En alle fanatieke elementen en groepeeringen hadden
in de jaren 1652 en 1653 de gewoonte, om zich in petities
tot het Lange Parlement te wenden \'). Het waren verzoek-
schriften van allerlei aard, doch die altijd hierop neerkwamen
dat men bezwaren had tegen het conservatisme der Indepen-
denten. Men beklaagde zich over het voortbestaan der wreedewet-
ten, waardoor de arme lieden in de gevangenis waren gebracht
en dt�r zoo hard werden behandeld. Voor de rijken, zeide
men, was de gevangenis een toevluchtsoord: voor de arme lieden,
die niet in staat waren de rechters of de cipiers om te koopen,
een plaats der marteling : op alle wetten was, vervolgde men,
nog het merkteeken der Normandische heerschappij ingeprent.
� Dan kwam een petitie uit de graafschappen, waarin men zich
over den druk der accijnsen en der grondbelasting, vooral echter
over het aantal, de aanmatiging en de geldzucht der rechtsge-
leerden en van hun klerken beklaagde. Men kwam daarbij op
tegen den onverdragelijken last der tienden, die slechts ten bate van
het pausdom waren ingevoerd, en die aan het volk de vruchten
van het land ontnamen en het tot slaven maakten. Cromwell
en zijn officieren werden opgeroepen om, daar God hun het
zwaard niet te vergeefs had gegeven, bij het Parlement de
bevrijding der onderdrukten te verwerven. - Daarop volgde een
\') Zie de petitie bij Ranke, Englische Gesehiohte, II. Edit. 1881 p. 398
en 899.
14*
-ocr page 224-
212
andere petitie uit het Noorden, waarin men de woorden las,
dat men toch zorgen moest, dat het recht niet te koop was :
het recht moest zijn als een rivier, waaruit de armste man
teugen kon scheppen, en wier wateren door den rijksten niet
naar een andere richting konden worden afgeleid. � Een pe-
titie van Juni 1652 wilde eindelijk, dat de erfopvolging bij
eerstgeboorte, als een overblijfsel der Normandische heerschappij,
afgeschaft werd.
Al zulke plannen tot radicale verandering vonden bij het
leger een willig oor. Het Parlement was juist bezig om,
onder de leiding van den schranderen Henry Vane, een ont-
werp van constitutie voor het republikeinsche Engeland vast
te stellen. De �ene kunstig gemaakte bepaling volgde op de
andere. Want de "Vergadering had zeer veel moeite de be-
staande feiten door staatsrechtelijke vormen in het juiste even-
wicht te houden. Haar toestand had veel overeenkomst met
dien der tegenwoordige Nationale Vergadering van 1874 en 1875
in Frankrijk. Doch terwijl de rechtsgeleerden en politieke
hoofden der Kamer aldus bezig waren aan een ingewikkeld
weefsel te weven, had het leger gansch andere plannen. Het
zag op tot Cromwell. Er waren in dat leger nu twee scherp ge-
teekende groepen. Het ��ne deel ouder generaal Lambert wilde,
dat Cromwell aan al het gebeuzel van het Parlement een einde
zou maken, en dat hij voortaan zelf in zijn persoon voor Engeland
het burgerlijk gezag en de burgerlijke regeering zou uitmaken.
Lambert was een militair in zijn hart, een man van den de-
gen, die niet begreep waarom de scheiding tusschen militaire
en burgerlijke overheid zou blijven bestaan. Een ander deel
van het leger rangschikte zich meer tot de idee�n van generaal
Harrison, die ook aan het voortbestaan van het tegenwoordige
Lange Parlement een einde wilde maken, doch die dat Huis
wilde vervangen door een meer radicaal vooruitstrevend Parle-
ment Harrison zelf was met al zijn vurig enthousiasme meer
-ocr page 225-
213
en meer verward geraakt in denkbeelden van het naderend
duizendjarig rijk : hij en zijne vrienden werden anabaptisten
geheeten.
Cromwell deed nu in April 1653 wat het leger wilde. Hij
joeg het Lange Parlement, dat reeds in ledental zoo gedund
was, uit elkander. Volgens zijn uitdrukking, sloeg hij met
zijn degen den draad door � the everlasting thread � waar-
aan het Parlement zonder ophouden scheen te spinnen. Hij
had nu de keus tusschen de denkbeelden van Lambert of van
Harrison: of all��n meester te zijn, 6f een meer radicaal gods-
dienstig parlement samen te roepen. Hij koos het laatste.
Hij vormde een nieuwe burgerlijke autoriteit, en w�l uit de
//godlies", uit de sterkste fanatieke elementen.
Dat quasi-padement werd door den Raad der Officieren uit
voordrachten der separatistische confederati�n benoemd. In het
geheel werden 144 leden zoo aangewezen, waarvan 6 uit Ier-
land en 5 uit Schotland. Het waren de fijnste der fijnen.
Doch ook uiterst geschikte mannen waren er onder: wij noe-
men bij voorbeeld Robert Blake en dan Ashley Cooper (qui
depuis!)
die later onder Karel II lid van het Cabal-ministerie
zou worden, en nog later als graaf Shaftesbury de grondlegger
van de politiek der Whigs zou zijn. De heerscliende toon was
in dat Parlement die van \'t uiterste Puritanisme, z�� zelfs
dat de tale Kana�ns de gewone spreekwijze vonnde. Naar
een der 7 leden, die voor Londen zaten, den lederkooper
uit de Meetstreet, Praise-God Barebone. wordt dan ook dat
Parlement in de geschiedenis steeds genoemd. Het kwam den
4den Juii if553 bij elkander en heeft slechts tot December 1653
zijn zittingen gehouden. Doch in die korte spanne tijds heeft
het gepoogd de toestanden in Engeland waarachtig radicaal
godsdienstig te vervormen, en zijn in het midden dier
vergadering denkbeelden op den voorgrond gesteld, die soms
va. de verte aan die der Levellers doen denken, doch in
-ocr page 226-
214
allen geval verbazend merkwaardig zijn \'). Gaan wij enkele
van die pogingen na. � Allereerst ging dat Parlement
de rechtspleging veranderen. Het Engelsche recht verdeelt
zich in twee takken, in het strenge recht (law) en in uit-
spraken der billijkheid (equity), welke laatste in de Court of
Chancery, het gerechtshof van den Lord-kanselier, een orgaan
moeten vinden. Dat hof van den kanselier was echter ge-
heel ontaard : de gedingen duurden er eindeloos lang: de
procesgang voor dat hof was te vergelijken met het dicht in
elkander warren van een kluwen garen. Het parlement be-
greep dat op een andere wijze voor de billijkheid moest worden
gezorgd en hief //the Court of Chancery" op. En ook in de
afdeeling van het strenge recht meende het Parlement veran-
deringen te moeten aanbrengen. Die Engelsche wetten waren
bijna niet te vinden, waren zoo weinig eenvoudig en streden dan
nog zoo dikwijls tegen elkander. Vooral het strafrecht scheen
zonderling. Die iemand bestal werd ter dood veroordeeld, die
aan iemand het leven ontnam kon vrijkomen. Het Parlement
wilde een Code van wetten doen ontwerpen, in de Kngelsche
taal, kort, bondig en verstaanbaar, zoo als zulk een wetboek
in de kolonie Nieuw-Engeland gold. � Voorts ging van het
Parlement een verordening uit over de straffen wegens schul-
den, en wel met dat gevolg, dat meer dan honderd arme insol-
venten werden vrijgesteld: dan � kwam een vaststelling der
gerechtskosten, welk tarief zoo laag was dat alle procureurs en
deurwaarders er later schande van spraken. � En de hervor-
mingen van het parlement kregen hoe langer hoe meer een
bijna moderne tint. Trouwens (Ranke erkent \'t) het Cal-
\') Zie daarover vooral Ranke, Englische Geschichte, III, 1861, p. 414
�431. � Carlyle, Cromwell, 1856, II, p. 58, 61, 62. � en Guizot, Histoire
de ia BipuMique d\'Angleterre et de Cromwell. 1854, t. II, p. 21�35.
-ocr page 227-
215
vinisme is uit den aard der zaak radicaal. Zoo beschouwde het
Parlement Barebone van 1653 het huwelijk geheel en al als een
burgerlijk contract \'). De vrederechter zou man en vrouw op de
eenvoudigste wijze elkander, in het bijzijn van den alomtegen-
woordigen God, ten huwelijk geven. Milton had het dan ook
reeds uiteengezet, hoe bij \'t huwelijk van sacrament geen sprake
mocht zijn : het bijzijn der geestelijkheid bij een huwelijk
was een misbruik: het huwelijk behoefde even zoo weinig
een priesterlijke inzegening als alle andere handelingen van
het burgerlijk leven, die ook alleen ter eere van God moesten
volbracht worden. In het algemeen hechtte dat Parlement
niet aan den voorrang van een geestelijken stand : de nood-
zakelijkheid van zulk een stand viel bijna weg. Voorts zette
dat Parlement de zwaarst mogelijke straffen op het duel. Het
doen van een eed, bij het ontvangen van een leen of bij het
intreden in een corporatie, bij voorbeeld in de universiteiten,
werd volstrekt verworpen. Het Parlement erkende slechts ��n
eed, die aan de Republiek. Het patronaatsrecht, waardoor het
begeven van kerkelijke ambten als een bezit werd beschouwd,
moest vervallen. En eindelijk drong het Parlement vooral aan
op afschaffing der tienden : die tienden waien een instelling
van het oude testament, die door het Evangelie was opgeheven,
en slechts door de hebzucht der Catholieke geestelijkheid in
Engeland was ingevoerd. Bij het behandelen van deze wet,
.c de tienden af zou schaffen, wenschte men dus vooral het on-
derhoud der geestelijken van die tienden los te maken, en men
wilde dit nu vaststellen, zonder daarop te letten of verkregen
rechten door zulke besluiten werden geschonden. Zulke ver-
kregen rechten werden met een pennestreek vernietigd.
\') Ook de meer gematigde Selden (die in 1654 stierf) leerde dit: zie
The Table-talk of John Selden, Edit. Jrving, 1854, p. 110 en 111.
-ocr page 228-
216
Zoo schreed het Parlement voort. Doch het stond weldra
ge�soleerd. Het publiek volgde het niet. De gezeten burgers
meenden in dat Parlement een nieuwe vergadering van Level-
lers te zien. Er kwam een agitatie in bet land, nu de regelen
der maatschappelijke orde z�� werden vervormd. Inderdaad
was dat Parlement dan ook een naar de tijdsomstandigheden
vervormde gematigde anabaptistische partij, gelijk de leden
zich dikwijls anabaptisten noemden. Doch enkele leden droe-
gen nog een anderen naam, en het was die naam, welke vooral
de natie deed ontstellen. Dicht bij de Stevenskapel, waar het
Parlement vergaderde, was in het huis der Blackfriars een zaal,
waar een club haar zittingen hield, die onder haar leden me-
nig Parlementslid telde. Daar kwamen namelijk de mannen
der Vijfde Monarchie te zamen. Deze mannen gingen
in hun beschouwingen weder uit van de profeti�n in het boek
van Dani�l vervat. Volgens hen was de aarde ten erfdeel gege-
vcn aan de Heiligen, die nu een nieuwe heerschappij zouden
grondvesten. De groote instellingen van Staat en Kerk waren
uitingen van een vervlogen tijdperk, dat der Vierde Monarchie,
dat dus in al zijn sporen en overblijfsels moest worden verdelgd.
En door het vormen der gemeente der Heiligen kon zooveel
vervallen. Als voorbereiding tot den dienst van het Goddelijk
woord had. bijvoorbeeld, een opleiding op de universiteiten geen
de minste waarde. Juist de Clerus en de doctoren der Protes-
tantsche Kerk waren de voormuren van het Babyion, welke
allereerst moesten worden omgestort. De wereldlijke autoriteit
berustte slechts op de mate van Goddelijke Genade, die men
deelachtig was. Alles, wat men kunst, wetenschap, praktijk of
ondervinding heette, trad in \'t niet tegenover wat zij inge-
ving of wel \'/de Geest" noemden : slechts die den \'»eest had
kon regeeren. Alle handelingen werden religie. Niet zij el-
ven spraken, maar God door hen.
-ocr page 229-
217
De mannen nu der Vijfde Monarchie hadden grooten invloed
op de beraadslaging van het kleine Parlement. Men bevond zich
onder hen op de wegen der Munstersche wederdoopers. Het
scheen de vraag, of Cromwell zulk een anabaptistisch-democratische
partij zou willen leiden. Het was een kritiek oogenblik voor den
Engelschen staat. Lilburne was eigenmachtig uit zijn verbanning
teruggekomen, en dreef van zijn kant de zaken mede tot
het uiterste. Werkelijk sprak men reeds van het vestigen van
de Monarchie der Heiligen. Van het leger wilde men dan niet
weten: de soldaten waren � in deze opvatting � de Ja-
nitsaren van het Babyion, dat men moest verdelgen. Doch,
toen men nu aan enkele punten van dat leger begon te tornen,
werd Cromvvell geheel wakker. Hij wilde niet de Jan van
Leiden van een dergelijk rijk wezen. Hij wenschte niet de
wegen van Lilburne op te gaan. Zijn mond sprak het //halt"
uit. En tegenover zijn machtsuitspraak, tegenover zijn rotsach-
tige onverzettelijkheid, kon het Parlement Praise-God-Bare-
bone niets uitrichten. Het ontbond zich zelf. En Crom-
well, om voor goed aan al deze uiterste richtingen een einde
te maken, volgde nu den raad van generaal Lambert en maakte
in December 1653 zich zelven tot Protector van Engeland :
gaf zich zelven ook de burgerlijke autoriteit.
Zoolang de sterke arm van Cromwell, van December 1653
tot September 1658, den Engelschen staat te zamen hield,
durfde niemand zich nu verder verzetten. Steunende op
de krachtige klasse der onafhankelijke boeren, der Yeomanry,
een klasse, die in het midden der 18e eeuw in Engeland zou
verdwijnen, wist hij geheel de lagere volksmassa op te heften
uit de degradatie, waarin zij onder de Tudors en Stuarts ge-
zonken was. Hij gaf aan het geheel een gezond leven \').
\') Zie ook K. Marx, Das Kapital. Ed. 1873, p. 752, 770, 780 noot
-ocr page 230-
218
Doch na zijn dood verhieven zich weder de geestdrijvers onder
de Puriteinen. Ditmaal klemden zij zich vast aan Cromwell\'s
schoonzoon Fleetwood, en aan zijn zwager Desborough. Zij
werkten wel niets positiefs uit, doch wisten het protectoraat
van Richard Cromwell te doen mislukken. Sinds verliepen
echter alle bewegingen, er was geen ware kracht meer daarin:
het bleven slechts aanloopen.
Slechts ��ns is nog een gewelddadige poging gedaan in den geest
der Levellers. Het was in 1661. Koning Karel II was op den troon
hersteld, en richtte het oude monarchale Engeland weder op.
De leiders der republiek, voorzooverre zij nog leefden, werden
gestraft. Harrison en Henry Vane vonden den dood op het
schavot: generaal Lambert werd mede ter dood veroordeeld,
doch kon zijn leven behouden in de gevangenis. De lijken
van Cromwell en van zijn schoonzoon, generaal Ireton,envan
den president der rechtbank, die Karel I had gevonnisd, van
Bradshaw, werden opgegraven: men sneed het hoofd van de
lijken af, en zette die koppen, die er reeds groen uitzagen,
op palen, het hoofd van Bradshaw den president in \'t mid-
den \'). In ��n woord, alle mogelijke smaad werd den Puri-
teinen van vroeger aangedaan. Toen verhief zich nog ��ns
een man uit het volk, Thomas Venner, een kuiper. De aan-
leiding van zijn opstuiven was de volgende. Karel II had,
toen hij terugkwam, het leger ontbonden en het bevel uitge-
vaardigd, dat allen, ook zij die de samenkomsten der separa-
tisten bijwoonden, den eed der trouw en der suprematie zou-
den zweren. Tegen de eeds-aflegging verhief zich nu het
gemor der fanatieken. In \'t algemeen waren zij reeds tegen
\') Zie Ranke, Englische Geschichte, IV, 186:?, p. 191. Karakteristiek
is de bijvoeging van Ranke: »Warum hat das H. Heine nicht einmal in
seiner Art behandelt?"
-ocr page 231-
219
een eed : maar vooral weigerden zij dien eed aan een koning.
De mannen der Vijfde monarchie waren \'t meest van allen ontzet.
Zij wisten eerst niet wat te doen : want zij hielden vast aan \'t
rijk van Christus, dat in de plaats van de wereldlijke macht
zou komen. Zij spraken er reeds van zich te gaan ver-
zetten : aan de vleeschelijke heerschappij moest een einde
worden gemaakt. Prediken was niet voldoende: daden waren
noodig. Als zij rondom zich zagen verbleekten zij echter,
want zij waren zoo luttel in getal. En het gejuich van
honderd-duizenden verhief zich overal in de straten van Lon-
den, zoodra de afgod Karel II zich vertoonde. Toen trad
Thomas Venner onder die zeer weinige uitverkorenen op 1).
Hij had de leer en den Geest ontvangen van Hugh Peters,
die onlangs uit Amerika was teruggekomen. Hij maande aan
niet te vertwijfelen : tien van hen zouden met Gods hulp
duizenden doen vluchten. Het was de avond voor Driekonin-
gen, 5 Januari 1661. Hij stond te pre�ken v��r zijn con-
gregatie te Londen : hij wond zich en de anderen op: zij
waren zestig in getal, en plotseling namen zij het besluit
dadelijk zich de wapenen aan te gorden, het zwaard Gideons
op te nemen en te zwaaien voor Koning Christus. Karel
II was juist naar Portsmouth afgereisd, de kans stond
dus gunstig, men zou de wachten van "Whitehall verrassen
en dan verder voortgaan. Men rekende daarbij, dat een ge-
deelte van Londen zou volgen; men dacht dat de over-
leveringen uit het tijdperk van Cromwell nog werkten. Doch
ziedaar: toen zij in de straten uittrokken , volgde hen bijna
niemand. Twee compagnie�n der stedelijke militie rukten in
allerijl samen en dreven hen voor zich uit. Met eenige
getrouwen vluchtte Venner in een bosch in den omtrek
«) \'/ie Ranke, Englische �eschichte, IV. Ed. 1868, p. 186 � 189.
-ocr page 232-
220
van Hampstead. In dat bosch hield hij weder een samen�
komst, want hij en zijn vrienden wilden het niet opgeven.
Het was de nacht van Dinsdag op Woensdag. Het besluit
stond weldra vast om nog eens het onmogelijke te beproeven,
en thans allereerst tegen den Lord-Mayor van Londen op te
nikken en meester te worden der stadsregeering. Wederom
trok Venner met zijn getrouwen op. Ditmaal stormden de
ruiters van Monck tegen hen in. Zij werden overal vervolgd.
Venner zelf was met eenige weinigen in een taveerne gevlucht,
daar werd hij gebarricadeerd. Doch hij gaf zich niet over. Het
huis werd bestormd en berend: toen men de hand op Venner
legde, was hij neergezegen met 19 wonden bedekt. Men
sleepte hem toch nog zieltogend op het schavot en onthalsde
hem. Alle gevangenissen werden nu volgestopt. Met het
droombeeld der Vijfde monarchie was het gedaan.
Wel bleven die denkbeelden nog een tijdlang in de onder-
ste mijnlagen van het volk rondwaren. Het volgende jaar
1662, toen de uniformiteitsbill zou worden ingevoerd, zag
men nog kleine vlammen dier meening uitbreken. De rede-
voeringen der koningsmoordenaars (der regiciden) werden altijd
door voor het volk gedrukt en ijverig gelezen : men rlacht in ernst
dat deze mannen weder zouden opstaan, gelijk de vrouw van
Harrison dit van haar onthoofden echtgenoot vast geloofde. Tn
November 1662 greep de regeering op eens zeshonderd van
zulke lieden in een vergadering onder den blooten hemel. Toen
zij door de straten van Londen gedreven werden, verkondigden
zij luide hun leer, dat geen aardsche koning recht van bestaan
had. Het waren nog overblijfselen der secte van de Anabaptis-
ten en der mannen van de Vijfde monarchie, die, blijkens de
verhooren, de wildste plannen hadden gesmeed *). En de schrik
�) Zie Ranke, Englische �esekichte, IV, p. 233, 234.
-ocr page 233-
221
en angst voor hen bleef onder de gezeten klassen bestaan. Als
er groote rampen waren, Doemde men dadelijk hun naam. Bij
den grooten brand van Londen in 1666, dacht de burgerij onmid-
dellijk dat de Anabaptisten het aangestoken hadden \'). En nog
later, in October 1680, werd iD Schotland tegen Karel II en
zijn broeder Jacobus een manifest openbaar, dat weder aan
hen deed denken: de koning en de hertog werden daarin ge-
excommuniceerd, en het idee op den voorgrond gezet, dat men
naar de Wet van het volk Isra�l, die God zelf gegeven had,
verplicht was te leven 2). Eindelijk treffen wij nog voor het
laatst hun sporen aan bij het Rye-house-complot van het jaar
1683 tegen Karel II 3).
Doch de wilde en onstuimige golven der geestdrijverij be-
daarden allengs. Uit de opbruisende Engelsche Anabaptisten
kwamen de zoo rustige Kwakers voort. Deze wenschten geen
opstand meer, sinds aan hun denkbeelden de vaste plooi
was gegeven door George Eox en door den jongen geleerden
Barclay. In hun midden kwam omstreeks 1670 de jonge
William Penn, de zoon van den admiraal, en deze William
Penn maakte juist, in tegenstelling der Anabaptisten, gebruik
van politieke en diplomatieke middelen om de vrijheid van ge-
weten aan zijn aanhangers te bezorgen. Hij was de vriend van
Jacobus II en zocht dien koning te versterken in zijn plan, om
aan iedereen vrijheid van godsdienst en kerk te geven, een
vrijheid die dan ook aan de Catholieken ten goede zou komen.
Tegen de ��nzijdige enge Protestantsche richting van Willem
III was W. Penn heftig gekant. Na de troonsbestijging
van Willem III bleef hij in Engeland rondreizen ten voor-
deele van Jacobus, was hij zelfs betrokken in de Prestonsche
samenzwering tegen Willem III in 1690, totdat hij zijn vrede
\') Zie Ranke Englische Geschichte, IV, p. 290.
2) Zie Ranke, Englische Geschichte, Band V, Editie 1865, p. 169.
\') Zie Ranke, Englische Geschichte, V, p. 228.
-ocr page 234-
222
maakte met den nieuwen koning en naar Amerika ging, waar
hij zijn Staat der kwakers verder inrichtte. Die Staat had wel
geen scherpe socialistische trekken \'), de kwakers wisten zelfs
zich spoedig zeer rijk te maken, maar in enkele hunner
denkbeelden, en vooral in hun idee�n over algemeenen vrede,
hoort men toch nog soms een flauwe echo der vroegere idee�n
van de mannen der Vijfde Monarchie 2).
\') De Engelsche emigranten die in Noord-Amerika kwamen, en die
hoofdzakelijk tot de klasse der yeomanry behoorden, organiseerden zich
ten deele met gemeenschappelijk eigendom van den grond. Zie daarover
Maine, Village Communities in the East and West, 1872, p. 201.
3) Zie Ranke, Englische Geschichte, Band IV, p. 477�479 j Band V,
p. 408�415, en Band VI, Editie 1866, p. 123, 135, 214, en 215.
-ocr page 235-
HOOFDSTUK VIII.
SOCIALISME IN DE STAATSROMANS.
Wij moeten weder teruggaan tot de tijden toen de Hervor-
ming voor het eerst optrad. Naast die Hervorming, en ge-
lijktijdig met haar ontstaan, was een tweede beweging in
Europa voelbaar geworden, die op andere wijze doch even scherp
de geesten van sommige menschen schudde en meesleepte. Wij
bedoelen de Renaissance. De verrassing en blijdschap over de
nieuw ontdekte schatten der klassieke literatuur en kunst gaf
hier den stoot. En haast nog meer dan het geschrift en het
kunstwerk zelf, dat men gevonden had, trof de methode waar-
mede de oude schrijver of kunstenaar was te werk gegaan.
Tot leus toch van al haar streven had de oudheid deze spreuk
gekozen: //de mensch is de maatstaf van alle dingen". Dit
werkte op alles in. Men ging dus niet meer van een zeker
bovenaardsch geloof of hooge gedachte uit: niet van een ge-
moedsstemming hoe edel ook gekleurd : neen, men ging den
mensch op aarde met al zijn neigingen, hartstochten, begeer-
ten, zijn strijden, woelen en zoeken, als een probleem, als
een re�el objectief verschijnsel observeeren, en zocht dat raadsel
te bestudeeren en te ontleden. Men ontleedde //den mensch"
die onder alle hemelstreken en in alle eeuwen dezelfde was, en
wien niets vreemd mocht zijn. Eigenaardig werd die studie
humanisme genoemd. Het was een kennis, die geheel en al
berustte op de oudheid en op de opvattingen der antieke we-
15
-ocr page 236-
224
reld. Met den gloed, die nieuwheid van waarneming geeft,
werd die studie voortgezet. Men lette niet al te veel op de
overtuigingen en neigingen der overige tijdgenooten; men wist
te goed dat men hier een idee volgde dat met eiken stap van
den tijd altijd van zelf zou winnen. Zij, die op dat gebied
van \'t humanisme in \'t begin der zestiende eeuw de leiders
waren, zagen dan ook eenigszins uit de hoogte neer op het stre-
ven van Luther en op zijn geweldige worsteling tegen de
Eoomsch Catholieke Kerk. Wel is waar hadden ook zij �
ik noem als hun type Erasmus � geen innige overtuiging
van de waarheid der Catholieke dogmatiek: konden ook zij in
dien bouw van op elkander rustende versteende geloofsblokken
bezwaarlijk den waren tempel voor den humanen mensch er-
kennen : maar zij wilden niet dat er zulk een storm tegen die
oude Gothische kathedraal werd begonnen. Wanneer men
slechts hun denkbeelden volgde, zou er twijfel genoeg opko-
men tegen een leer, die zulk een Kerk absoluut waar, goed en
schoon noemde. Zij wilden bovenal het ruw geraas en het
geweld van onbeschaafde lieden vermijden ; niet er op inslaan:
zij wilden zachtkens de oud-Grieksche en Romeinsche men-
schehjke goden weder onder het bereik aller oogen brengen,
en zij waren overtuigd, dat als men slechts een tijd lang op
eene of andere Venus van Milo zijn blikken had gericht, men
het wel van zelf verleeren zou de bleeke en verwrongen trek-
ken der Heiligen schoon of aantrekkelijk te vinden. Hij die
Plato bestudeert � zoo meenden zij � verliest de vatbaar-
heid om Thomas van Aquino te lezen \').
\') In een zijner gedichten (Amouw de Voyage) heeft ae Engehche
dichter Clough dit zoo fijn uitgedrukt in de volgende verzen:
-ocr page 237-
225
Zoo werkten zij stil voort en vernamen zij, slechts met een
gevoel van wrevel en onwil, dat Luthers hartstocht de menschen
stelde tusschen een ja of neen: terwijl zij zelven bezig waren
een levensbeschouwing en levensopvatting te verbreiden, waarin
beide dat ja en neen als in een hoogere ��nheid zouden wor-
den opgelost. Voorzoover die Humanisten zich met economi-
sche onderwerpen bezig hielden, met den bouw en het samenstel
der maatschappij, kwamen er weder in hun opvattingen ele-
menten, ontleend aan de oude wereld. Allereerst verstoorden
zij reeds het gevoel van naieve zekerheid, waarin men zich
had bevonden met betrekking tot de bestaande orde van za-
ken, daar zij tegenover de Europeesche maatschappij der 15e
en 16e eeuw een grootsch afgerond systeem van verhoudingen,
waarin bloeiende uiterst beschaafde staten in de oudheid ge-
leefd hadden, konden oproepen. Da» werd, op het voetspoor
der ouden, door de Humanisten veel meer nadruk gelegd dan
Luther they say was unwisej like a half taught German, he could not
See that old follies were passing most tranquilly out of remembrance;
Leo the Tenth was employing all efforts to clear out abuses,
Jupiter, Juno and Venus, Fine Arts, and Fine Letters, the Poets,
Scholars and Sculptors and Painters were quietly clearing away the
Martyrs and Virgins and Saints, or at any rate Thomas Aquinas:
He must forsooth make a fuss, and distend his huge Wittenberg lungs, and
Bring back Theology once yet again in a flood upon Euro pc;
Lo you, for forty days from the windows of Heaven it feil j the
Waters prevail on the earth yet more for a hundred and flfty;
Are they abating at last ? the doves that are sent to explore are
Wearily fain to return at the best with a leaflet of promise,
Fain to return as they went to the wandenng wave-tost vessel,
Fain to re-enter the roof which covers the clean and the unclean.
Luther they say was unwise; he didn\'t see how things werd going.
Zie ook Maurice, Social Morality, 1872 pag. 302.
15*
-ocr page 238-
226
door hun tijdgenooten op het begrip van stad en van staat.
En eindelijk klonken in hun geschriften weder allerlei tonen
van Grieksche en andere wijzen, die sterker dan ooit riepen tot
gemeenschappelijk leven, tot wat wij socialisme noemen. Eras-
mus gaf ook hier het voorbeeld. Terwijl hij over \'t algemeen
steeds te velde trok tegen het bedelend leven der monniken, hun
vagebondeeren, verlangde hij toch van den waren Christen \'/dat
hij al zijn goederen als gemeenschappelijke goederen van allen
zou beschouwen. De Christelijke liefde kende geen particulier
eigendom (proprietatem).... Het verbod van het eigendom en het
gebod der armoede had niet alleen betrekking op de monniken
maar op alle Christenen." Wel kwam hij in een later ge-
schrift hiertegen eenigszins op, en legde hij er nadruk op dat
slechts volgens goddelijk recht alle dingen gemeenschappelijk
waren : slechts door de //Charitas" en slechts quoad usarn : doch
het beginsel zelf, al kon het in de praktijk niet altijd verwerke-
lijkt worden, werd toch door hem vastgehouden. En zulke
meeningen waren ook te vinden in de geschriften der Duitsche
Humanisten dier dagen. Wij noemen Jacob Wimpheling
(1449�1528), een vereerder van Erasmus, die een aan 8traats-
burg toegewijd boekje over Duitschland schreef (Cis Khenum
Germania) : in dat werk is het karakteristiek hoe zeer hij op
financieel gebied de gemeenschap aanprijst; //hoegemeenschap-
pelijker de goederen zijn -� zegt hij � des te heiliger, des
te goddelijker zijn zij". En in Ulrich von Huttens pamfletten
komen, bij zijn verwenschingen tegen weelde, tegen bankiers
en geld-wolven als de Euggers, tegen monopolie�n van allerlei
aard, telkens klanken voor, die een plaats zouden kunnen
innemen in de boeken der Socialisten \').
l) Zie W. Roscher, Geduchte der National-�ekonomik in Deutschland
1874, pag. 34, 37, 43, 47.
-ocr page 239-
227
En zoo was het bij allen. Trouwens die Humanisten, wei-
nig in getal in het zoo groote Europa, vormden onder elkander
als het ware een vast verbond, een staat, //een respublica
Doctorum", en wat de ��n had uitgedrukt vond men bij den
ander terug. Zij stonden altijd in levendige briefwisseling: zij
waren zelveu haast een broederschap in Europa, aan wie vele
gedachten gemeen waren. Uit hun kring van denkbeelden
komt nu voort de eerste der Staatsromans, later door zoovele
andere gevolgd. Wij noemen de Utopia van Sir Thomas
More. Die Utopia en de andere Staatsromans zijn eerst te
begrijpen, wanneer men zich stelt op het antieke humanistische
standpunt, dat zoo gaarne de worsteling der Catholieke en
Protestantsche elementen wilde ignoreeren. Al die Staatsromans
stellen zich buiten de Christelijke levensopvatting. Zij hebben
geen visioen van de verwerkelijking van een Gods-rijk op
aarde, van een duizendjarig rijk, zoo als die hartstochtelijke we-
derdoopers, wien het vraagstuk van het leven zulk een bittere
sombere ernst was : zij hebben niets te maken met Christelijke
broeder-gemeenten: neen, hun auteurs construeeren, veelal
in hun studeercel zittend, een min of meer phantastisch
droomland, waarheen hun gedachten vluchten kunnen, wanneer
de woelige en wisselvallige werkelijkheid hen verveelt. Het zijn
constructi�\'n van het verstand, van het brein, geen verzuch-
tingen of angstkreten van het hart. Maar in die droomwereld,
die zij op \'t model van een Plato als Staat zich dachten, voe-
ren zij nu radicaal al de hervormingen en verbeteringen in,
die zij op aarde zoo moeielijk konden tot stand brengen :
ii�x geven zij speelruimte aan hun aspiraties naar burgerlijke
en godsdienstige vrijheid : daar leveren zij ter zijde een sar-
castische satire op het bederf van kerk en hof: d&dr in dien
staat � meestal op een ver eiland geplaatst in de onbekende
mysterieuse Indische Zee, waar een Golumbus en A.merico Ves-
-ocr page 240-
228
puzzi zeilden � vormden zij een denkbeeldige maatschappij,
waar alles verstandig zou zijn ingericht, waar de tegenstrijdig-
heden der bestaande verhoudingen niet zouden voorkomen, waar
geleerde humane menschen een vaderland voor hun geest zou-
den kunnen vinden. En als om te toonen tot welke klasse
van menschen zij eigenlijk zich richtten, schreven zij (vooral
in het begin) alleen in \'t latijn. Opmerkelijk is het nu dat
in enkele dier Staatsromans, die overig zoo hemelsbreed afwij-
ken van de extravaganti�n dergenen die aan de uiterste gren-
zen der Hervorming stonden, toch weder soortgelijke socialisti-
sche begrippen gevonden werden.
Engeland opent de rij. De eerste die zijn Staatsroman con-
strueerde was Sir Thomas More : de wereldwijze ironische ge-
leerde en staatsman \').
Hij begon in Engeland beteekenis te krijgen bij het optre-
den van Hendrik YII.T als koning. Toen in April 1509 de
vader van dien vorst, de koele, berekenende, verziende en schraap-
zuchtige Hendrik "VII, gestorven was, hij die Engeland weder
als staat had georganiseerd en door de strengste maatregelen �
men denke aan de arrestaties en vonnissen op last van de ster-
renkamer � den staat tot een ��nheid had gebracht: toen
ging er als het ware een zucht van verademing uit ieders borst:
en ieders hart klopte van levenslust nu de jonge Hendrik VIII
(daar zijn oudste broeder prins Arthur overleden was) koning
was geworden. De troon was nu bevestigd, niemand betwistte
meer de rechtmatigheid van den wettigen koning, want de
nieuwe troonsopvolger was de telg uit \'t huwelijk der beide
rozen. Men zou wat kunnen genieten van \'t leven. Dat ge-
\') Zie vooral D. Nisard, Etudes sur la Renaissance, Erasme, Thomas
Morus, Melanchton, 1855 pag. 151�296.
-ocr page 241-
2,19
voel werd in 1509 ooi gedeeld door een nog geen dertigjarig
lid van het Parlement, een jong geleerde, vermaard om zijn
kennis van de oude talen en om zijn latijnsche po�zie. Wij
noemen Sir Thomas More. Hij was te Londen geboren, een
der zonen van Sir John More, rechter in de Kings Bench.
Zijn moeder stierf bij zijn geboorte. Al vroeg werd hij een
wonderkind. De kardinaal Morton, aartsbisschop van Canter-
bury en kanselier van Engeland, wilde de verdere zorg voor
zijn opvoeding op zich nemen en de kosten daarvan betalen.
De vader stond\' het toe : en zoo, opgekweekt als een kasplant
en onderwezen in alle wetenschappen, was hij opzijn 18de jaar
een literarisch wonder in Europa. Zijn latijnsche tractaten en ge-
dichten bezorgden hem niet weinig lof. De kring van denkbeel-
den, waarin hij zich bewoog, was die der klassieke Eenaissance,
en al spoedig werd hij opgenomen in de cosmopolitische broe-
derschap van hen, die deze oude letteren in Europa beoefenden.
Hij moest echter in het leven een beroep kiezen, want
de vader kon niet veel geld geven. Eerst kwam het denk-
beeld bij hem op om in een klooster te gaan, want voor
het uiterlijk bleef hij geheel en al hechten aan de Catholieke
Kerk. Hij was de vriend van den om zijn liefde voor de kerk
bekenden John Colet. Doch de wereld lachte hem meer toe, dan
het zuiver contemplatieve leven. Hij ging dus werken om zich
voor het recht en de balie gereed te maken. Vroeg huwde hij met
Jeane Colt, de dochter van Eidder Colt uit Essex. Zijn jeugdige
vrouw stierf, toen zij haar vierde kind ter wereld bracht. More,
nog jong, hertrouwde nu met een weduwe, Alice Middleton, een
nog al wereldsche vrouw. Hij werd thans een advocaat van naam,
en was v��r zijn dertigste jaar reeds lid van het huis der Ge-
meenten. D�Ar in het Parlement had hij het gewaagd een verzoek
van Hendrik VII te bestrijden, en een vlucht naar Prankrijk
redde hem slechts voor de vervolging. De dood van Hendrik VII
-ocr page 242-
230
gaf hem echter de welkome gelegenheid om in zijn vader-
land terug te keeren. Hij maakte een latijnsch vers op de
troonsbeklimming van den nieuwen koning. Het viel in den
smaak. Hendrik VIII vroeg, wie het gemaakt had: men wees
op More, en de koning ontbood hem tot zich en drong hem
zijn vriendschap op: een lastige, veel-eischende, jaloersche
vriendschap, als die van een Oosterschen Sultan ! Allerlei
g ezantschappen naar Frans I en naar den vorst van Castili�
werden hem nu opgedragen : hij was veel op reis of aan het
Hof. En Sir Thomas More zou juist zoo gaarne te-huis zijn
gebleven ! Hij hield zoozeer van zijn eigen huis: zijn eigen
groote woning te Chelsea, vol verzamelingen en kunstschatten,
en voorzien van een uitnemende bibliotheek. Hij had er aller-
lei sierlijke planten, vreemde vogels, zelfs ongewone huisdieren
ingebracht: een aap, een vos, een wezel en een fret liepen er
rond. Een keur van curiositeiten blonk er den bezoeker tegen.
En zijn kinderen, die hij zoo lief had, groeiden er bevallig en
veerkrachtig in op, vooral zijn oudste dochter Margaretha, die
hij even kundig en geleerd wilde maken als hij zelf was : de
tonen der muziek weergalmden steeds door zijn zalen: vroolijke
kinderstemmen � want als later zijn zonen en dochters
huwden bleven zij in het huis � klonken daartusschen : het
was een ideaal huishouden. D&ar woekerde hij voor de studie
met de vrije uren die hij had. Want hij wilde een boek ma-
ken, dat hem bij Erasmus, bij Budaeus te Parijs en bij geheel
de geleerde wereld der humanisten eer en aanzien zou geven.
Hij was nu 85 jaar en kwam allengs met zijn boek gereed.
Het zou in 1517 aan het publiek worden gegeven en heette de
» Utopia."
Het bevatte de schildering van een denkbeeldigen staat: zoo
als in de oudheid Plato zijn Republiek, de door Aristoteles ge-
noemde Hippodamus en Phaleas van Chalcedon hun modelgou-
-ocr page 243-
231
vernementen, Theopompus van Chios de merkwaardigheden zijner
Thaumasia, Kuhemerus zijn Panchaia had beschreven. Waar-
schijnlijk had More reeds meermalen over zijn plan gedacht,
toen hij in 1515 weder met Cuthbert Tunstall, den lateren
bisschop van Durham, naar Brabant werd gezonden. Op zijn
reis vertoefde hij te Antwerpen, ging daar veel om met Peter
Gilles (wiens latijnsche naam Aegidius was), en in de maand
November 1515 schreef Morus hier te Antwerpen het tweede
boek van zijn Utopia. Later naar Londen teruggekeerd, schreef
hij daar in het begin van 1516 het eerste deel van zijn werk i).
Zoodra het geschreven was, riep hij \'t oordeel in van de ver-
schillende Humanisten, niet alleen van Aegidius, maar ook van
Erasmus, van Tunstall, van Busteyden en van anderen. Wij
zien uit de brieven hierover gewisseld, dat Morus eerst een
anderen naam van gelijke beteekenis aan zijn eiland-staat had
willen geven. In plaats van Utopia (uit ov en ronog saam-
gesteld en //geen plaats" beduidende), noemt Morus het in die
brieven soms Nusquama (van nusquam //nergens"). Toen alle
vrienden er lof voor over hadden, werd tot het drukken be-
sloten. Erasmus had het toezicht over dien druk, dien een
zijner vrienden, Gerardus Bonchrost uit Nijmegen (Noviomagus),
te Leuven bezorgde bij Theodore Martin (Theodoricus), terwijl
Paludanus het oog liet gaan over een aan het boek toe te
voegen gravure, door een goed schilder van het eiland te ont-
werpen. Het boek kwam uit met dezen omschrijvenden titel:
//De optimo reipublicae statu deque nova insula Utopia enz".
(Over den besten staatstoestand en over het nieuwe eiland Utopia).
Met een groot gejuich werd dat boek ontvangen : weldra ver-
scheen in 1518 een tweede editie door een Engelschman, Thomas
\') Zie het goede Essay van Davenport Adams in zijn werk Famous
Books, 1875, pag. 5�33.
-ocr page 244-
232
Lupset Ie Parijs, zonder inmenging van den auteur, bezorgd:
en nog in datzelfde jaar 1518 kwam in November bij Frobenius
te Bazel een derde editie uit, met brieven van Erasmus aan
Frobenius en van Budaeus aan Lupset \'). Een vierde editie
verscheen in 1519 te Weenen. Eerst in 1551 zag de eerste En-
gelsche vertaling het licht.
Wij zullen trachten van het werk een denkbeeld en over-
zicht te geven. � Het geschrift is (zoo als wij zeiden) ver-
deeld in twee boeken. Het eerste boek is een breede inleiding;
het tweede bevat het sociale programma zelf, het eigenlijk
beeld van het eiland Utopia. � De in het eerste deel vervatte
beschouwingen en voorstellingen hechten zich zeer nauw aan
bestaande maatschappelijke toestanden. Wij staan hier op his-
torisch, re�el terrein. Het is de maatschappij in \'t begin der
zestiende eeuw, zoo als wij haar in de inleiding van ons
zesde hoofdstuk beschreven, waarmede wij te doen krijgen. De
auteur verplaatst ons in de bloeiende "Vlaamsche en Brabant-
sche steden en wel in het vroolijke Antwerpen met zijn klin-
kend carillon, toen ten tijde de Europeesche wereldstad, die
de handel van Veneti� had overgenomen. Thomas More was
in Vlaanderen gekomen met Cuthbert Tunstall, beide als ge-
zanten van Koning Hendrik VIII van Engeland, ten einde
met gevolmachtigden van prins Karel van Castili�, den lateren
Karel V, zekere twisten bij te leggen. Brugge was de plaats
der conferentie. Doch wijl zij het niet geheel ��ns konden
worden, gingen de gezanten van Spanje nadere instructi�n in
Brussel halen, en deed Sir Thomas More een uitstapje naar
\') Wy gebruiken deze zeer goede editie, benevens een andere uiterst
kleine zak-editie te Keulen in 1629 uitgekomen: deze laatste rainia-
tuur-editie is zeer aardig beschreven door Robert Southcy, Sir Thomas
More, 2 Edit. 1831. I. p. 123.
-ocr page 245-
2SS
Antwerpen. Dt�r, in een hotel vertoevend, ging hij veel om
met een jong inwoner der stad, Peter Gilles (Aegidius),
die hem Antwerpen in alle opzichten deed waardeeren. Eens
op een dag, toen hij de kathedraal hezocht en bewonderd had
en juist naar zijn hotel wilde gaan, zag hij op straat Peter
Gilles staan praten met een reeds meer bejaarden onbekende:
het was blijkbaar een vreemdeling: zijn door de zon verbrande
gelaatstrekken, zijn lange baard, zijn eigenaardige mantel
gaven hem het uiterlijk van een scheepskapitein. Dadelijk
stelde Peter Aegidius hem aan Morus voor. Hij bleek een
Portugees te zijn, heette Eapha�l Hythlodaeus (van v�kog en
d&iog, knap in praatjes) en was wel geen kapitein, maar had
vele reizen gedaan: hij was, na zijn geld onder zijn broeders ver-
deeld te hebben, in de beide Indien en in de nieuwe wereld
geweest, meest in het gevolg van Americo Vespuzzi, had d&�r
allerlei vreemde zaken gezien, wonderlijke avonturen gehad en
op zijn reizen allerlei wijsheid opgegaard. Hij was ��n van die
*vier-en-twintig" geweest, die Americo Vespuzzi op hun dringend
verzoek in Nieuw-Castilie had achtergelaten. Want hij wilde
reizen, op gevaar af van niet in zijn vaderland begraven te
worden : de weg tot den hemel (zoo meende hij) was toch de-
zelfde van alle plaatsen, en hij, die geen graf bekwam, had den
geheelen hemel over zijn hoofd gewelfd. Zoo begon hij een lange
dwaaltocht. Door vijf Castilianen vergezeld had hij een menigte
zonderlinge steden bezocht en gezien, totdat hij als door een
wonder met een schip te Ceylon was aangekomen, vanwaar
hij naar Calcutta en naar zijn vaderland Portugal was gekeerd.
Sir Thomas More noodigde hem nu uit mede naar zijn hotel
te gaan, en weldra zaten zij met Gilles in een prieel van den
tuin, en waren zij met hun drie�n druk in allerlei gesprekken
gewikkeld, terwijl de twee vrienden Eaphael Hythlodaeus met
de meest verschillende vragen bestormden.
-ocr page 246-
234
��n ding stond echter vast. Zij vroegen hem niet naar
al die fabelachtige monsters, die reeds de bekoring dernieuw-
heid verloren hadden: zij vroegen hem naar dat, wat vrij wat
zeldzamer was, te weten of hij ergens op zijn reizen een wer-
kelijk verstandig en consequent georganiseerde maatschappij
gezien had. Eaphael beloofde hun nu inderdaad de schildering
van een model-maatschappij, die hij op zijn verre tochten had
aanschouwd in Utopia, een eiland tusschen Brazili� en Indi�
over de evennachtslijn, en intusschen onthaalde hij hen op al-
lerlei fijne opmerkingen, op scherpzinnige wenken en juiste
ontledingen van het bereikbare en onbereikbare onder eiken
regeeringsvorm. Verrast door zooveel kennis van zaken en
menschen uitte Thomas More zijn bevreemding, dat Eaphael
niet aan een of ander Hof van een Europeesch vorst zich had
verbonden, om daar de staatszaken te leiden. Doch Eaphael
antwoordde dat aan zulk een Hof geen plaats voor hem was :
hij begeerde als vrij-man te leven en kon zich niet te-recht
vinden te midden van den stoet der hovelingen, die niet veel
anders wisten te doen dan hun vorst te vleien. Zelfs wan-
neer zij iets meer deden dan alleen de gelaatstrekken van
hun meesters bespieden, om daarnaar hun adviezen in te
richten, dan waren die dienaars der grooten volgens Eaphael
meest mannen der routine : zij kenden de oude grepen van
den oorlog, doch wisten de rijke nieuwe kunsten van den
vrede niet te waardeeren: hun wijsheid was een overge�rfde
wijsheid, gelijk zij steeds zich beriepen op dat wat de vaderen
v��r hen deden. Eaphael schilderde �; om aan te toonen dat
hij in zulk een hofkring niet goed zou kunnen leven � de
omgeving van John Morton, Kardinaal*Aartsbisschop van Can-
terbury en kanselier van Engeland, wiens gast hij in vroeger
jaren eens geweest was.
Die herinneringen aan John Morton vormen een keurig ge-
-ocr page 247-
235
penseeld tafereeltje. Het zijn gesprakken aan een maaltijd, en zij
behelzen vooral een dispuut over het al of niet goede van een
uiterst streng stelsel van strafrecht tegen diefstal. Raphael
bestreed daar de draconische met bloed geschreven Engelsche
wetten, die reeds op eenvoudigen diefstal den doodstraf zetten *).
Hij poogde aan te toonen dat zulke harde straffen het doel
voorbijschoten: dat de misdadiger, die slechts stelen wilde, nu
den eigenaar van het geroofde tot eigen zekerheid als in ��n
moeite uit den weg ruimde, daar hij zich dan ontdeed van zijn
aanklager, terwijl toch de straf op zijn misdaden � als hij ge-
grepen mocht worden � dezelfde bleef. In plaats van met
zulke harde straffen te woeden, moest men veeleer het kwaad
in zijn oorsprong opzoeken en dt�r bestrijden. Men zou zien
dat de zoo menigvuldige diefstallen in Engeland veroorzaakt
werden door de ellende en armoede van het volk. En Raphael
toonde nu als met den vinger enkele verschijnselen en teeke-
nen des tijds aan, die de armoede van het Engelsche volk be �
wezen en tegelijk verklaarden. Hij wees vooreerst op het over-
groot aantal edelen, die als hommels van het zweet en den
arbeid der anderen leefden, die anderen hun landerijen lieten
bebouwen, terwijl zij, om hun inkomsten te vermeerderen, hun
pachters tot op het bloed uitzogen. Hij wees voorts op den
grooten stoet van nietsdoeners, waarmede elk edelman als om
zijn fatsoen op te houden zich omringde: een stoet van dienaars,
die geen eerlijk handwerk geleerd hadden, en die bij den
dood van den meester niet wisten hoe zij hun onderhoud
zouden bekomen, die tot niets anders deugden dan als krijgs-
knechten soldij te nemen, terwijl zij juist als soldaten we-
derom een kanker voor de maatschappij waren: zij werden een
ware klasse van ledigloopers en vagebonden, die in elk geval
\') Vergelijk ook hetgeen vroeger op pag. 214 is gezegd
-ocr page 248-
286
het grootste contingent der diefstallen uitvoerden. In de derde
plaats wees Raphael op het voor Engeland zoo merkwaardig
schouwspel, dat ontelbare schapenkudden de geheele oppervlakte
van het land gingen bedekken : die elders zoo zachte en vreed-
zame dieren werden in Engeland ware veelvraten en zoo gruw-
zaam, dat zij zelfs de menschen verslonden en hen uit de vel-
den, huizen en dorpen wegjoegen. Raphael zette hier namelijk
het feit uit��n, waarop wij vroeger (pag. 129) reeds de aandacht
vestigden, dat in het begin der zestiende eeuw het omleggen
der bouwlanden tot weidevelden door den adel overal bitter gebrek
onder de mindere standen veroorzaakte. Die ymenschen-etende
schapen" trollen dan ook dadelijk op teekenachtige en niet licht
te vergeten wijze de verbeelding der tijdgenooten van Sir Thomas
More \'). En toen Raphael dan aangetoond had, dat het arme
\') Ziehier de eigen woorden van Morus:
Neque baec tarnen sola est furandi necessitas, est alia magis, quantum
credo, peculiaris vobis. Quaenam esi ea? inquit Cardinalis: Oves, inquam,
vestrae, quae tam mites esse, tamque exiguo solent ali, nunc (uti fertur)
tam edaces atque indomitae esse coup er uut, ut homines devorent �psos,
agros, domos, oppida vastent ac depopulentur. Nempe quibuscunque
regni partibus nascitur lana tenuior, atquo ideo pretiosior, ibi nobiles et
generosi, atque adeo Abbates aliquot sancti viri, non his contenti reditibus
fructibusque annuis, qui majoribus suis solebant ex praediis crescere, nee
habentes satis, quod otiose ac laute viventes, nihil in publicum prosint,
nisi etiam obsint, arvo nihil relinquunt, omnia claudunt pascuis, demoli-
untur domos, diruunt oppida, templo duntaxat stabulandis ovibus relicto.
Et tanquam parum soli perderent apud vos ferarum saltus ac vivaria, illi
boni viri habiiationes omnes, et quicquid usquam est culti, vertunt in so-
litudinem. Ergo ut unus helluo inexplebilis ac dira pestis patriae, con-
tinuatis agris, aliquot millia jugerum uno circundet septo, ejiciuntur co-
loni quidam, suis etiam, aut circumscripti fraude, aut vi oppressi exuuntur,
aut fatigati injuriis, adiguntur ad venditionem. Itaque quoquo pacto
emigrant miseri, viri, mnlieres, mariti, uxores, orbi, viduae, parentes cum
parvis liberis, et numerosa magis quam divite familia, ut multis opus
-ocr page 249-
287
volk, om uit de ellende te komen, zich wel vergrijpen moest
aan hetgeen de anderen zich hadden toege�igend, keerde hij
wederom zijn wapenen tegen die bloedwetten op den diefstal, en
vroeg hij, of het niet beter ware, wanneer de staatslieden hun
best deden aan de verschillende leden der Maatschappij het
bestaan en het onderhoud te verzekeren, opdat niemand in de
noodzakelijkheid werd gebracht eerst te stelen en dan uit \'t
leven ter dood gebracht te worden. Van zelf liepen de ge-
sprekken nu aan tafel over het ^beste^\'strafsysteem, en Raphael
zette een ideaal strafrecht uiteen, dat hij bij de Polylerieten,
een van Perzi� afhankelijke natie, gezien had: dat volk �
een staat zonder leger en zonder adel � liet eerst den dief
het gestolen goed teruggeven aan den eigenaar (niet aan den
vorst, want de Polylerieten zijn van meening dat diefstal het
eigendomsrecht niet opheft) en veroordeelde dan den dief tot
gedwongen arbeid, ten bate van de geheele maatschappij, een
arbeid, dien de dief echter zonder ketens en vrij in zijn be-
wegingen (slechts anders gekleed en met verlies van �en oor
om altijd herkend te worden) volvoert. Zulk een strafsysteem
habet manibus res rustica: emigrant inquam, e notis atque assuetis lari-
bus, nee inveniunt quo se recipiant, supellectilem omnem haud magno
vendibilem, ctiam si manere possit emptorem, quum extrudi necesse est,
minimo venundant: id quum brevi errando insumpserint, quidrestat aliud
denique quam bti furentur, et pendeant juste soilicet, aut vagenturatque
mendicent: quanquam turn quoque velut errones conjiciuntur in earcerem,
quod otiosi obarabulent, quorum operam nemo est qui conducat, quum
illi cupidissime offerant. Nam rustioae rei cui assueverunt nihil est quod
agatur, ubi nihil seritur.
Zie Utopia, pag. 39 en 40 der editie van Frobenius, of pag. 63�65
van de editie 1629. Vergelijk ook Marx, das Kapital, 2e editie, pag. 748
en 7661767. Voorts Robert Southey, Sir Thomas More, or colloquies
on the progress and prospects of Society, 2e Edit. 1831, voL 1. 76�81.
-ocr page 250-
288
wilde Raphael ook in Engeland invoeren. � Zij die bij den
kardinaal Morton aan tafel zaten, waren het tot nog toe steeds
��ns geweest met een der gasten, een rechtsgeleerde, die een
grooten roep van geleerdheid had, en die op eiken hoe kleinen
diefstal ook de straf der galg wilde zetten. De kardinaal zelf
had tot nu toe gezwegen. Daar uitte echter Morton ook zijn
advies, een advies dat geheel overeenkwam met dat van Eaphael,
en dat ook hiertoe strekte om allereerst maatregelen te nemen,
dat //het vagebondage1\' niet meer tot de gewoonten van het
mindere volk behoefde te behooren. En toen de kardinaal dat
gezegd had, en de hofnar den ondeugenden zet ten beste had
gegeven, dat de bedelmonniken als uitnemendste vagebonden
het eerst moesten worden opgeruimd, en hij een kluchtigen
woordenstrijd hierover met een monnik had gevoerd: be-
gonnen eensklaps �- voegde Eaphael schalks er bij � alle
gasten den meest overdreven lof aan mijn woorden te hechten.
In zulke hofkringen echter, waar nooit op argumenten wer-
kelijk werd gelet, maar de lieden slechts naar de lippen zagen
van hem, van wien zij afhingen, kon Raphael niet leven.
Wat zou hij uitwerken, wanneer hij in zulke kringen zich
bewoog? Hij zou slechts een zonderling schijnen. Stel, hij
ging naar Frankrijk: dan zou zijn ��nige raad aan dit voort-
durend krijgvoerende volk wezen, om geen oorlog te voe-
ren : Milaan, Napels, Veneti�, Vlaanderen en Brabant met
rust te laten : hij zou aan den koning zeggen: organiseer
den vrede, zoo als gij tot nog toe den oorlog hebt voorbereid:
ontwikkel het geluk, de welvaart, de kracht van uw koning-
rijk tot vollen bloei: doe uw best door uw onderdanen bemind
te worden: bekommer u niet om vreemde rijken: dat, wat u
als erfenis beschoren is, is groot genoeg voor u. En al gaf
hij nu nog het voorbeeld der Achori�rs ten beste, een volk,
dat tegenover het eiland Utopia woonde, en dat zijn vorst,
-ocr page 251-
239
die een ander rijk had veroverd, nu verbood dit land te re-
geeren en hem slechts de keus liet tusscheu het bestuur over
zijn eigen volk of over dat vreemde, � dat alles zou all��n
uitwerken, dat zulk een raadgever in Frankrijk uitgelachen
zou worden. Kapha�l werkte dit nog op een ander punt uit, door
er op te wijzen, wat hij wel voor raad over geldquesti�n zou
willen geven. Hij leverde hier onder bedekte termen de
scherpste kritiek op de regeering van den vader van Hendrik VIII,
Hendrik VII, wiens gouvernement er steeds op uit was geweest
om op allerlei wijze geld bijeen te schrapen. Zonder dat de
naam genoemd wordt, herkent men in de voorbeelden, die Ea-
phael opnoemt, de uitspraken der beruchte Sterrenkamer, het
werktuig van het despotisme. Hoor bijv. eenige van de motieven
die als staatslessen volgeDsRaphaelin de regeeringskringen gelden:
de koning, die een leger onderhoudt, bezit nooit te veelgeld:�
de koning kan geen onrecht doen, zelfs wanneer hij het wilde:�*
de koning is de onbeperkte universeel-eigenaar van de goede*
ren en de personen van al zijn onderdanen: de laatsten be-
zitten het hunne slechts zoolang het hem belieft, en slechts
als vruchtgebruik: � de armoede van het volk is de schuts-
wal der monarchie : � rijkdom en vrijheid voeren tot onge-
hoorzaamheid en tot verachting van de gestelde machten, enz.
Wanneer nu Eaphael het zou wagen tegen dergelijke staats-
regelen op te komen, ze als schandelijk zou wenschen te
brandmerken en er nadruk op zou willen leggen, dat integen-
deel het welzijn van den vorst veeleer in de welvaart zijner
onderdanen dan in zijn eigen rijkdom bestond: wanneer hij er
op wees, dat het niet geoorloofd is de munt te vervalsenen,,
of belastingen te heffen onder voorwendsel van een oorlog te
voeren, of oude, vergeten, door mot en wormen verteerde
wetten weder op te rakelen om boeten te kunnen opleggen
en zoo geld af te dwingen, of nieuwe wetten met een on.
16
-ocr page 252-
240
eindig boete-systeem voor hetzelfde doel uit te vaardigen, o
licenti�n te verkoopeu, of rechters te benoemen die niets an-
ders te doen hadden dan in geldzaken den koning in \'t gelijk
te stellen : � wanneer hij zich hier beriep op het voorbeeld
der Macari�rs, naburen van Utopia, wier vorst een plechtige
gelofte moest doen nooit meer dan duizend pond gouds te
bezitten: wat zou dat alles baten ? Het zou niets helpen.
En het zou ook tot niets leideu, wanneer men trachten zou
door een omweg tot zijn doel te komen, en schijnbaar de vormen
dier kringen zou gaan overnemen, om in die vormen zijn eigen
denkbeelden te kleeden. Dit toch is hem, Rapha�\'1, onmoge
lijk, daar zijn bewchouwingswijze van lijnrecht tegenovergestelde
beginselen uitgaat dan die der hofkringen. Hij toch gelooft,
dat er nooit van rechtvaardigheid en van welvaart in een
maatschappij sprake kan zijn in landen waar het eigendoms~
recht heerscht, en waar men alles met geld afmeet. Dit nu
was alleen niet het geval in de model-maatschappij in Utopia,
die hij gezien heeft: dddr waren alle goederen gemeenschappelijk.
Bij zulk een inrichting als in Utopia kan eerst � zoo als reeds
Plato gezien had � het beginsel van volkomen gelijkheid en
van recht voor allen verwerkelijkt worden. Doch juist daarom
helpen halve maatregelen niet veel. Er zijn ja palliatieven,
zegt Rapha�l : bijv. een maximum van individueel eigendom
aan land en geld vast te stellen : krachtige wetten tegen des-
potisme en anarchie uit te vaardigen : de ambitie en de intri-
gue\' te brandmerken en te tuchtigen: overheidsainbten niet te
verkoopen: of de ijdele staatsie van eerambten te verbieden:
doch dat alles verzwakt wel het kwaad, doch heft het niet
op. Alleen de toestand van Utopia kan waarachtig helpen.
Toen nu Thomas More en Peter Gilles er op aandrongen dat
llapha�l hun dan den toestand in Utopia zou uiteenzetten,
verklaarde deze � die vijf jaren daar vertoefd had � zich
-ocr page 253-
241
daartoe bereid. De vrienden gingen dus eerst te zamen spij-
zen, en na den maaltijd vinden wij ze weder in den tuin van het
hotel onder het prieel, en is Rapha�\'1 bezig zijn verhaal to doen.
Het tweede deel van het boek van Sir Thomas More behelst
nu die schildering van Utopie. Wij willen trachten de hoofd-
trekken weer te geven van dat land, waar alle goederen ge-
meenschappelijk zijn. Het is een eiland in de verre zee in
den vorm van een wassende bijna halve maan. Haar wetgeving
en maatschappelijke vormen kreeg het van een veroveraar, een
heros, Utopus, die de ruwe en barbaarsche bevolking tot een
natie maakte. Thans telt hot eiland 54 ruime en prachtige
steden, allen op dezelfde wijze gebouwd en ingericht, onder
welke steden de middelste, Amaurotum (van d/uavybg, donker,
onbekend), de hoofdstad is. Aan elke stad is een stuk grond
(minstens 20 duizend schreden groot) toegewezen voor het
zaaien, bouwen en oogsten der levensmiddelen. Op die akkers
en velden staan groote woningen voor de scharen van arbei-
ders, die door de stad op bepaalde tijden naar de velden wor-
den gezonden. Want de landbouw is een voorname taak der
inwoners. Als door een soort van conscriptie is ieder daartoe
verplicht. De bevolking splitst zich daarvoor in landbouw-fa-
mili�n, waarvan elke familie uit 40 individuen, mannen en
vrouwen, en uit twee slaven bestaat: en bij welke ��n familie-
vader en moeder het beheer voeren. Twintig arbeiders komen
jaarlijks uit elke familie in de stad terug, nadut zij hun twee
jaren landbouw-dienst hebben volbracht. Zij worden vervangen
door 20 anderen, die in het eerste jaar het werk en den
arbeid leeren van hen, die reeds een jaar er zijn geweest. Het
aflossen der arbeiders geschiedt met het doel, om het leven der
burgers niet al te lang aan materieelen en bezwarenden arbeid
vast te ketenen. In bijzonderheden wordt dan die landbouw
geschilderd en ook bepaaldelijk de aandacht gevestigd op nieuwe
16*
-ocr page 254-
242
proc�d�s: bijv. op het kunstmatig uitbroeien der kippeneieren.
Voor het bouwen van den grond gebruiken zij liefst den os,
niet het paard. � Een beschrijving van Amaurotum volgt nn,
zoo als het ligt aan de naar zee stroomende rivier ADyder met
haar steenen bruggen: een beschrijving die in de verte gelijkt
op Londen zoo als het aan de Theems is gelegen. De rivier geeft
zoet en drinkbaar water. Alle huizen hebben tuinen, en daar
de Utopi�rs het gemeenschappelijk bezit aannemen, wisselen zij
elke tien jaren hun huizen en krijgen door het lot nieuwe
woningen. De tuinen achter de huizen worden op de sier-
lijkste en beste wijze gekweekt; er is een wedijver tusschen
de verschillende wijken der stad, wie dat het best doet. Wat
de huizen betreft, zij zijn elegant, hebben meestal drie verdie-
pingen, terwijl de daken plat zijn : zij hebben glazen vensters,
gelijk in \'t algemeen veel van glas of wat daarmede gelijk
staat gebruik wordt gemaakt. � Wat nu het bestuur van het
eiland aangaat, zoo valt op te merken, dat elke dertig van die
famili�n (die wij hierboven schetsten) beheerd worden door een
overheidspersoon, dien zij zelven kiezen, den Syphogrant of
Philarch. Tien van die Syphogranten en dus 300 famili�n
gehoorzamen aan een Tranibor of Protophilarch. De Sypho-
granten, die ongeveer 1200 in getal zijn, hebben de keus van
een vorst uit vier candidaten, hun door de volksvergadering
voorgesteld. De vorst wordt voor zijn leven en wel bij ge-
heime Btemming (ballot) gekozen. Alle andere waardigheden
zijn voor ��n jaar, doch de personen zijn herkiesbaar en wor-
den meestal herkozen. De Tramboren vergaderen iedere drie
dagen met den vorst. De klem der wetgeving ligt in den
Senaat, waarvoor elke stad drie ervaren en knappe grijsaards
benoemt, die te Amaurote samenkomen. De Senaat staat tel-
kens in betrekking met de vergaderingen der famili�n. Veel na-
druk wordt gelegd op een grondige en bedaarde discussieder
-ocr page 255-
243
maatregelen door dien Senaat. Als een voorstel wordt gedaan,-
mag men het niet op denzelfden dag onderzoeken : de beraad-
slaging wordt tot den volgenden dag verschoven.� Vermelden
wij dat de inwoners van Utopia allen op dezelfde wijze gekleed
zijn, uiterst eenvoudig, z�� echter dat de maDnen van de vrou
wen, de gehuwden van de ongehuwden zijn onderscheiden.�
Hun werkzaamheid is nu op zulk een wijze ingericht, dat zij
niet traag of lui moeten zijn, maar evenmin zullen de Uto-
pi�rs als lastdieren van \'s morgens vroeg tot \'s avonds laat
zich voor den arbeid behoeven te spannen. Zulk een voor
geest en lichaam nadeelig leven zou erger zijn dan pijn-
bank of slavernij. Zij mogen 9 uur slapen, en arbeiden ge-
regeld zes uren per dag. Alle ochtenden v��r zonsopgang wor-
den publieke zalen geopend, en daar gaat ieder aan zijn handwerk
werken : slechts zij, die zich uitsluitend aan de wetenschappen
wijden, zijn van het bezoek der zalen uitgesloten. De zes
uren arbeids zijn voor de productie volkomen voldoende \'), al
moge dit (zegt Morus) vreemd schijnen in een eeuw, waarin
�) Zie hier hoe Morus dit poogt te bewijzen:
Sed hoc loco ne quid erretis, quiddam pressius intuendum est. Etenim
quod sex duntaxat horas in opere sunt, fieri fortasse potest, ut inopiara
aliquam putes necessariarum rerum sequi. Quod tam longe abest ut
accidat, ut id temporis ad omnium rerum copiam, quae quidem ad vitae
vel necessitatem requirantur, vel commoditatem, non sufficiat modo, sed
supersit etiam, id quod vos quoque intelligetis, si vobiscum reputetis, apud
alias gentes quam magna populi pars iners degit. Primum mulieres fere
omnes, totius summae dimidium, aut sicubi mulieres negotiosae sunt, ibi
ut plurimum, carum vice, viri stertunt. Ad haec sacerdotum ac religio»
sorum, quos vocant, quanta quamque otiosa turbaf Adjice divites om-
nes, maxime praediorum dominos, quos vulgo generosos appellant, ac
nobiles: his adnumera ipsorum famulitium, totam videlicet illam cetra-
torum nebulonum colluviem: robustos denique ac valentes mendicos ad-
junge, morbum quempiam praetexentes inertiae: multo certe pauciores
esse, quam putaras, invenies eos, quorum labore constant haec omnia,
quibus mortales utuntur. Expende nunc tecum, ex bis ipsis quam pauci
-ocr page 256-
244
alles op geld berust. Zoo werkt de geheele bevolking in
landbouw en nijverheid op dezelfde wijze : de andere van den
gewonen vorm afwijkende manier van arbeiden is alleen toe-
gelaten aan de geleerden, uit welke geleerden de gezanten,
de priesters, de traniboren en de vorsten gekozen worden.
Er is in de geheele nijverheid, in alles wat zij tot stand bren-
gen (stel het bouwen van een buis), de meest mogelijke orde:
geen toeval of gril is hier te herkennen, alles geschiedt vol-
gens een vast plan, en kost daarom ook minder moeite en
minder tijd. Soms is er zelfs gevaar dat er te veel geprodu-
ceerd wordt j er wordt dan bepaald dat de gewone arbeid
wordt gestaakt en een buitengewoon werk zal plaats hebben,
waartoe een ieder wordt verplicht, bijv. het verbeteren der
wegen: en soms wordt dan nog een decreet uitgevaardigd,
waarbij de normaal-arbeidsdag wordt verkort.
Letten wij nu op enkele trekken van het verkeer der Uto-
pi�rs onderling. Elke stad bestaat uit een aantal famili�n, die
wederom aan elkander verwant zijn. I)e mannen, zonen en
kleinzonen blijven in de familie, waarvan het oudste lid, zoo-
lang bij gezond van verstand blijft, het hoofd is. De meisjes
in necessariis opificiis versantur. Siquidcm ubi omnia pecunii metimur,
multas artes necesse est excrceri inanes prorsus ac superfluas, Iuxus tan-
tum ac libidinis ministras. Nam haeo ipsa multitudo quae num opera-
tur, si partiret.ur in tam paucas arte«, quam paucas commodus naturae
usus postulat. in tanta rerum abutidantia, quantam tune esse necesse sit,
pretia nimirum viliora forent, quam ut artifices inde vitam tueri suam
possent. At si isti omncs, quos nunc inertes artes distringunt, ac toto
insuper otio ac desidia languescens turba, quorum unus quivis earum
rerum, quae aliorura laboribus suppeditimtur, quantum duo earundem
operatores consumit, in opera universi alque eadem utilia collocarentur,
facile animadvertis, quantulum temporis ad suppeditanda omnia, quae
vel necess\'tatis ratio, vel commoditatis efflagitet, (adde voluptatis etiam,
quae quidem vcra sit ac naturalis) abunde satis superque foret: atque id
ipsum in Utopia res ipsa perspicuum facit.
Utopia, Edit. 1629, pag. 132 � 134, en van de editie van Frobenius
pag. 82 en 83.
-ocr page 257-
21-5
worden zoo schielijk doenlijk ten huwelijk gegeven. Veel
zorg wordt echter besteed om in Utopie liet juiste evenwicht
der bevolking te houden. Is er overbevolking, dan wordt een
deel der natie genoodzaakt tot kolonisatie en landverhuizing :
zulk een kolonie wordt vooral aangewezen om woeste velden
in de verte buiten de grenzen i;i cultuur te brengen: deze
koloni�n blijven onderworpen aan Utopia. � Wat nu het
binnenland betreft, zoo is elke stad verdeeld in vier kwartie-
ren of wijken: in het midden van elk\' dier kwartieren bevindt
zich de markt: daar worden de levensmiddelen gebracht en al
wat men gearbeid of bewerkt heeft, om weldra in magazijnen
te worden opgestapeld. Op die markt zoekt ieder familievader
uit wat voor de familie noodig is : hij krijgt dat zonder geld:
daar hij \'t altijd kan krijgen, wanneer hij \'t wil, vraagt hij
natuurlijk nooit te veel. Buiten de muren der stad zijn de
slachthuizen of abattoirs geplaatst: de inrichting dezer abattoirs
is nauwkeurig beschreven : reinheid wordt hier vooral voorge-
schreven: het slagerswerk wordt door de slaven gedaan: aan de
burgers bespaart men dat bloederig handwerk, uit vrees dat de
gewoonte van het slachten in \'s menschen hart het medelijden,
de edelste aller Deigingen, allengs zou verdooven. � In elke
straat bevindt zich op gelijken afstand een statig en ruim
hotel: daar woont de Syphogrant, en rechts en links van hem
de dertig (aan elke zijde vijftien) famili�n waarover hij het
bestuur voert: in het hotel van den Syphogrant hebben de
gemeenschappelijke maaltijden plaats. Men mag wanneer men
wil in zijn huis. all��n eten: maar men doet het niet, daar liet
diner der table d\'h�te in het hotel veel beter is. Een trompet
geeft het signaal van den etenstijd. Drie of meer tafels zijn
daar geplaatst, waaraan de mannen en vrouwen tegenover el-
kander gaan zitten, de mannen aan de zijde van den muur: de
syphogrant en zijn vrouw zitten aan het hoofd van de tafel,
-ocr page 258-
246
voorts altijd twee jonge en dan twee oude leden der familie :
de jongelingen en meisjes bedienen allen : de knapen en meis-
jes die daarvoor nog te jong zijn blijven staan : ze eten wat
hun door hen die zitten wordt toegereikt. Onder tafel wordt
een korte lectuur voorgelezen. Het diner duurt overigens niet
lang. Daarentegen is liet souper lang, wijl men daarna niet
meer behoeft te werken. Dan wordt alles zoo behagelijk
mogelijk ingericht: het dessert is uitgezocht en de muziek
streelt het gehoor der aangezetenen. � De hospitalen en gast-
huizen worden buiten de muren der stad geplaatst: voor elke
stad zijn er vier, samenhangende met het aantal wijken : de
gasthuizen bestaan uit verschillende woningen, en zijn zoo
uitgestrekt, dat men ze voor marktvlekken kon houden : de
zieken worden van elkander verwijderd, de besmettelijke wor-
den in \'t lazareth ge�soleerd. Niemand is, wanneer krankte
hem treft, gedwongen zich daarin te laten opnemen: maar de
verpleging in die gestichten is zoo liefderijk en zacht, dat ieder
er zich gaarne laat brengen. � Als de bevalling op handen
is, gaan de vrouwen naar de kraamzalen. De vrouwen zogen
allen zelven haar kinderen : slechts dood of ziekte kan haar
dit beletten : dan alleen wordt een andere voedster gezocht,
wier liefdedienst zeer ge�erd wordt en aan wie het kind dan
behoort als aan een moeder. In de kraam» en minnezalen
blijft het kind totdat het vijf jaar geworden is. � Uitvoerig
worden voorts de reizen der Utopi�rs geregeld : ieder die wil
kan hiertoe verlof kiijgen van den svpbogrant : voor den echt-
genoot moet ook de vrouw het verlof geven. Hij krijgt een
pas mede, doch behoeft geen voedsel of geld mede te ne-
men: op vertoon van zijn pas krijgt hij al wat hij noodig
heeft van de plaats waar hij komt. Blijft hij op zulk een
plaats langer, dan moet hij mede arbeiden.
Wanneer de Senaat te Amaurotum samenkomt, dan worden
-ocr page 259-
247
de eerste zittingen besteed aan het opmaken van een soort van
economische statistiek van het land. Zoodra men heeft na-
gegaan, waar een te-veel of een te-weinig zich bevindt, wordt
het evenwicht hersteld : de compensatie over en weder der
producten, die sommige steden ontvangen van de plaatsen die te
veel hebben, geschiedt om-niet. Er wordt alleen in acht geno-
men, dat het eiland met voorraad voor 2 jaren moet worden
voorzien. Wat er meer is wordt aan het buitenland verkocht,
met dien verstande, dat altijd een zevende gedeelte dezer waren
gratis verdeeld wordt onder de armen van het land, waarmede
men den koop afsluit. Door den verkoop dezer waren bijv. van
granen, honig, wol, vlas, hout, verfwaren, huiden, was, zeep
en vee, verkrijgt men het ijzer dat men noodig heeft en ook
het goud en zilver. Dat goud en zilver gebruikt dan de Staat
om bij een eventueelen oorlog hulptroepen van vreemden te wer-
ven en te koopen. Overigens gaau de Utopiers met dat goud
en zilver zonderling om. Zij hebben onder elkander geen geld
of munt; en maken ook geen kunstwerken van die edele me-
talen. Integendeel zij stellen het goud en zilver ver beneden
het ijzer en maken nu het meer verachtelijk huisraad juist
van die bij ons zoo edele metalen Zij eten en drinken uit
porselein of glaswerk � doch hun nachttafel is voorzien van
gouden potten: voorts worden er de ketens van gesmeed voor
de slaven : misdadigers dragen gouden ringen aan de vingers en
in de ooren, gouden snoeren om hun hals. De paarlen en
diamanten, die in Utopia gevonden zijn, worden gebezigd als
sieraad voor de kleine kinderen: worden deze grooter, dan
leggen zij van zelve die tooisels af, zoo als zij hun pop en
ander speelgoed laten varen. � In zonderlinge contrasten
komen de Utopi�rs hierdoor soms met andere volken. Eens
kwam er een gezantschap uit Anemoli�. Deze gezanten kenden
de gewoonten der Utopi�rs niet, en om indruk te maken
-ocr page 260-
248
hadden zij zich met van diamanten fonkelende gewaden gekleed :
hun schitterende dos zou een rijk Europeesch hof hebben
verblind : maar hier in Utopie maakten die heeren een bekla-
genswaardigen indruk. Op hun tocht en cavalcade door de
straten van Amaurotum naar het paleis van den vorst, werden
zij met schouder-ophalen door het volk begroet: de kinderen,
die hun eigen diamanten reeds hadden afgelegd, riepen moeder
en met hun handjes de vreemden wijzend: //kijk toch eens
naar dien raren man � kraaiden zij � die juweelen draagt
alsof hij een kleine jongen was.1\' � "Zwijg, kind (berispte de
moeder) dat is zeker een van de grappenmakers van het ge-
zantschap." >� Zoo oordeelen de Utopi�rs over goud en
juweelen: zij zijn zeer verbaasd dat redelijke menschen zoo
sterk door den onzekeren glans van een steen kunnen worden
verrukt, terwijl zij toch de gelegenheid hebben om iederen
avond den blik te werpen op de sterren des hemels.
De kinderen der Utopi�rs krijgen goed onderwijs: worden
ook enkelen uitsluitend voor de wetenschappen opgeleid, zoo
leeren toch allen zeer veel. Zij leeren alles in hun eigen
taal, een harmonieuze taal, die met meer of minder wijziging
over een groot deel van den aardbol is verspreid. In ��n zaak
staan zij ver beneden de Europeanen, dat zij niets van de re-
gels der scholastiek of der moderne dialectiek kennen: zij
weten weinig van de secundaire begrippen of van den uni-
versaal-mensch: ook de regelen der logica, die in de ge-
hoorzalen in Europa worden geleerd, wat betreft kortheid of
lengte of wel de leer der ficti�n, kennen zij niet. Daaren-
tegen weten zij uiterst naauwkeurig den loop der sterren en
de beweging der hemellichamen. Zij hebben werktuigen
uitgevonden, die met groote uitvoerigheid de beweging en de
positi�u der zon en der maan en der sterren aanduiden. Wat
betreft den haat en de vriendschap der planeten en al de ma-
-ocr page 261-
249
nieren der voorspellingskunst uit de sterren, zoo hebben zij
daarvan zelfs niet gedroomd : maar zij maken uit ontelbare
waarnemingen voorspellingen op omtrent regen, wind en de andere
afwisselingen der temperatuur. Zij beoefenen dus de meteoro-
logie. � Wat hun philosophie betreft, zijn zij in zekeren zin
epicuristen, in zooverre als zij vooral naar het genot en het geluk
van liet leven hun oogen richten. Deze naar een zeker \\velbe-
hagen strevende moraal is echter gegrondvest op een zeer ernstige
en strenge religie. Die godsdienst bestaat uit den volgenden
catechismus : de ziel is onsterfelijk: God die goed is heeft
ze gecchapen om gelukkig te zijn : belooningen wachten na
den dood de deugd : straffen folteren hen die misdreven. liet
begrip van deugd meenen zij te vinden in een aan de natuur
ge�venredigd leven. De taak van het leven is dus het lijden
der naasten op te heften en te lenigen, en hen de vreugde
deelachtig te doen worden. Die vreugde, dat genoegen, is
een toestand van natuurlijk welbehagen: een harmonie van
alle functi�n van ziel en lichaam. Hiermede hangt nu samen
een verachting van ingebeelde genoegens, een afkeer van
ijdelheid : ijdelheid van geboorte of adel, ijdelheid van sommige
uitspanningen als van jacht en hazardspelen: alleen met een
soort van symbolisch schaakspel amuseeren zij zich. Daarentegen
koesteren zij een hooge waardeering van edele genietingen van
lichaam en ziel: tot zulke edele genoegens rekenen zij ook
andere, dan die zoo dadelijk de aandacht trekken, als muziek
eu soortgelijke genietingen : een goede gezondheid wordt bijv.
ook door hen als een bepaalde vreugde beschouwd: het is volgens
hen het voortdurende en voikomene evenwicht van alle dee-
len van het lichaam. Zij ontwikkelen daarbij de schoonheid
de rij/.ige sterkte en veerkrachtige vlugheid van het lichaam :
zij spannen al hun pogingen in om die gezondheid te behouden
en die schoonheid te bekomen. Smart daarentegen is volgens
-ocr page 262-
250
hen het onvermijdelijk gevolg van elk onrein genoegen. De stu-
die der medicijnen beschouwen zij als een der nuttigste en edelste
takken der natuurphilosophie : hel is in hun oog vooral een
studie van het leven. � Rapha�l had aan de Utopi�rs, toen hij
op hun eiland vertoefde, grieksche boeken gegeven, en verwon-
derlijk was het nu, hoe schielijk zij die taal leerden en die
schrijvers begrepen: zij moeten dus een of andere verwant-
schap met de Grieken gehad hebben, zegt Eapha�l. Zij
kregen vooral op met Plutarchus en Lucianus.
Andere trekken voltooien nu nog het beeld van deze
maatschappij van Utopia. Slaven zijn de krijgsgevangenen, die
met de wapenen in de hand gevangen zijn genomen: de zoon
van een slaaf is vrij: de buitenlandsche slaaf wordt vrij, zoo-
dra hij den grond van Utopia betreedt. Slaven worden voorts
die burgers, welke zware misdrijven deden, en de ter dood
veroordeelden die aan het buitenland toebehooren. Al die
slaven moeten voortdurend werken en dragen gouden ke-
tenen. � De Utopi�rs zorgen zeer (zoo als wij zagen) voor
hun zieken: is echter de ziekte ongeneeselijk en door de
zware pijnen ondragelijk, dan bezoeken de priesters den zieke,
en raden hem aan, zelf den dood, het einde der niet te ont-
vlieden kwalen, te zoeken: een doodelijke slaapdrank maakt
dan, wanneer de zieke dit goedvindt, een einde aan zijn
lijden. � Onkuischheid v��r het huwelijk wordt streng gestraft:
de huwelijken zelveu worden niet blindelings aangegaan: aan
een zonderlinge keuring moeten de jongman en zijn ver-
loofde zich onderwerpen *). � Veelwij verij is streng verbo-
deu: echtscheiding wordt toegelaten, doch geschiedt zeldzaam. �
In hun strafrecht nemen zij als gewone straf het verlies van
vrijheid op: zij achten dit beter dan de doodstraf. Wel-
\') Zie Utopia, Editie 1629, p. 198�199.
-ocr page 263-
251
overlegde poging wordt gestraft als de misdaad zelve. � Het
getal der wetten is zeer gering, haar inhoud duidelijk : advoca-
ten hebben zij niet noodig. � Over het algemeen regeeren
en besturen de overheidspersonen werkelijk als hoofden van
een groot huisgezin : de wijze van hun optreden is dan ook
zeer eenvoudig: de vorst onderscheidt zich van de anderen
niet door het purper of den diadeem, maar enkel en eenvou-
dig door een paar koren-airen die hij in de hand draagt, gelijk
voor den priester een waskaars wordt uitgedragen. � Inter-
nationale verdragen hebben zij niet: zij gelooven niet aan
de duurzaamheid van zulke banden, en dit is wel jammer,
zegt Eapha�l, als men ziet hoe heilig, onder de heerschappij van
den Christelijken godsdienst, deze verdragen in Europa worden
gehandhaafd en in eere gehouden \'). Doch zelfs, wanneer zij
aan de duurzaamheid en vastheid van zulke verdragen konden
gelooven, zouden zij ze toch niet willen aangaan, omdat zij dan
het beginsel zouden aannemen, dat de menschen onder elkan-
der zich als vijanden moeten beschouwen, geboren om elkan-
te beoorlogen, tenzij er een vredesverdrag bestaat: alsof er
geen natuurlijke band onder de menschen gold, zoodra een
heuvel of woud ze scheidde!
Oorlog is hun een gruwel: al oefent zich ieder daarvoor,
tot zelfs de vrouwen, wanneer het noodig is: doch zij schamen
zich over de lauweren van den krijg: zij gebruiken nu het
geld, dat zij in den handel hebben verkregen, om hulptroepen
aan te werven, liefst uit de natie der Zapoleten, die eerloos
genoeg zijn hun leven voor elke zaak te verkoopen: hoe meer
van hen sterven � denken de Utopi�rs � hoe beter het is 1
In den oorlog worden nu door de Utopi�rs allerlei regelenen
\') Zie de ontwikkeling in de Utopia, Editie 1629, p, 208 en volg. blz.
-ocr page 264-
252
wetten in acht genomen: geen we�rloozen worden gedood en
geen velden en oogsten verwoest.
Wat den godsdienst der Utopi�rs aangaat, zoo staat op den
voorgrond dat hun eeredienst niet overal dezelfde is. In
elke provincie, in elke stad verschilt die religie. Volmaakte
tolerantie is echter regel, al belijdt de meerderheid van
het volk een rationeel De�sme Toen Rapha�l hun vertelde
van Christus, zijn leer, leven en wonderen, toen bevond hij
dat hun gemoederen zeer ontvankelijk waren voor dien
christelijken godsdienst; \'/wat wel het meeste bijdroeg om
deze gelukkige stemming te verwekken was � naar Ra-
pha�ls meening � het verhaal van het gemeenschappelijk
leven der eerste Christengemeente, een leven dat Christus
zoo zeer aanbeval, en dat nog tegenwoordig in de vcreeni-
gingen van ware en volkomen Christenen het gebruik is."
Velen namen dus den Christelijken godsdienst aan : het was
echter moeielijk voor hen een gewijd priester te krijgen, die
de sacramenten kon bedienen : bij de afreis van Rapha�l
werd dus reeds de vraag door hen overwogen, of zij door
keuze iemand tot Christelijk priester konden benoemen. �
Het idee van tolerantie, waarvan zij uitgaan, doet hen alle
fanatisme mijden. Allen nemen een toekomstig leven aan, en
keeren zich geheel en al tegen materialistische denkbeelden:
enkelen gaan uit we�rstuit nog verder en willen ook aan
de dieren een ziel toekennen. De dood is in aller oog
slechts een overgang tot een beter leven. Niemand beklaagt
den burger die goedsmoeds en vol hoop weet te sterven.
Vroolijke liederen begeleiden zijn lijkstaatsie ; men verbrandt
dan het lijk vol ernst, maar zouder droefheid. Aan zijn na-
gedachtenis wordt steeds eer bewezen, want, naar de meening
der meeste Utopi�rs, zijn de dooden, ofschoon dit aan kortzich-
tige stervelingen onzichtbaar is, toch bij de gesprekken en
-ocr page 265-
253
daden der levenden tegenwoordig. Dit geloof aan de tegen -
woordigheid der voorvaderen boezemt het volk een ongemeen ver-
trouwen in bij al de ondernemingen, waartoe het zich aan-
gordt. � Stippen wij eindelijk aan, dat er bij de Utopi�rs
ook nog een klasse van monniken en barmhartige broeders
is, die zich geheel aan goede werken en liefdedadeu ter wille
van anderen wijden : de buthoresken. Het getal hunner eigenlijke
priesters is voorts zeer gering; in elke stad bedraagt het slechts
dertien, die even zooveel kerken bedienen : bij het uitbreken
van een oorlog volgen zeven van die priesters het leger : zoo
als alle ambtenaren worden ook de priesters bij geheime stem-
ming gekozen: die priesters zijn tevens belast met de opvoeding
van de kinderen, voor zoover het \'t onderricht der deugd en der
aedekunde betreft: zij zijn gehuwd. Die priesters regelen de
ceremoni�n in de kerken, in welke gebouwen steeds een ge-
heimzinuig half-licht heerscht: de familie-godsdienst in de hui-
zeu is echter meestal de voorbereiding voor den eeredienst in
de kerken. Terwijl het volk in den tempel met witte gewa-
den komt, is de kleediug van den priester vol kleuren, eeu
weefsel van vogel vederen.
Zoo schilderde Raphael Hythlodaeus het volk der Utopi�rs,
en hij eindigde nog met een warme lofrede op hen, omdat
hun staat aan het beginsel van de gemeenschap het recht
ontleende om naar waarheid, en beter dan andere naties hiertoe
gerechtigd waren, //Republiek" genoemd te worden. In andere
staten toch zoekt ieder zijn eigen belang, maar hier, waar alles
aan allen toebehoort, leeft men zonder zorgen. En is er
schooner lot denkbaar, dan dat men niet bang behoeft te we-
zen voor zijn eigen levensonderhoud, nooit afgemat wordt
door de klachten van zijn huisvrouw, voor zijn zoon geen
armoede behoeft te vreezen, voor zijn dochter een goede toe-
komst verzekerd kan achten ? Zulke voordeelen heeft de Uto-
-ocr page 266-
254
pische Staat boren ieder anderen vooruit. Het zou mij aangc-
naam zijn � vervolgde Rapha�l � zoo iemand de Utopische
regelen met die der andere volken zou willen vergelijken: wat
hem zelven betrof, zoo vond hij bij de overige naties nergens
de geringste sporen van gerechtigheid en billijkheid. � �Oi
is het rechtvaardig � zoo riep hij uit � dat een edelman,
een goudsmid, een woekeraar, kortom iemand, die bf niets of
voor den Staat onnutte voorwerpen produceert, dat deze in
den schoot van zijn niets-doen of van zijn ijdele bezigheden
een aangenaam en glansrijk leven leidt: terwijl de daglooner,
de voerman, de timmerman, de landman in diepe ellende leeft,
en nauwelijks het noodzakelijkste voedsel zich kan verschaffen ?
Toch zijn die laatsten aan zoo langen en zoo bezwaarlijken
arbeid gebonden, als zelfs de lastdieren ter nauwernood kun_
nen verdragen..... Inderdaad is de toestand van zulk een last-
dier duizendmaal beter: het arbeidt niet zoo lang, zijn voedsel
is slechts een weinig slechter en daarbij beter aan zijn smaak ge-
evenredigd: en dan heeft zulk een dier nooit het schrikbeeld der
toekomst voor oogen.... Is dan eene maatschappij niet onbillijk, die
zoovele goederen verkwist aan hen, die men onder den naam
van voorname lieden omvat, terwijl zij aan den anderen kant
geen deelname of zorg toont voor het lot van den landman,
den daglooner, den handwerksman, zonder wie toch een maat-
schappij niet bestaan kan? Door een gruwelijk egoisme
gedreven, misbruikt de maatschappij de jeugd van die mindere
lieden, om veel arbeid en voordeel uit hun zwoegen te trek-
ken, en wanneer door het gewicht van ouderdom en ziekte de
krachten afnemen, en het hun aan alles begint te ontbreken,
vergeet zij hun nachtwaken, hun talrijke en gewichtige dien-
sten, en beloont zij hen met den hongerdood. Doch dit is
nog niet alles. De rijken verminderen dagelijks het loon
der armen niet alleen door allerlei knepen, maar ook door het
-ocr page 267-
�55
uitvaardigen van wetten, die daarop doelen. Een zoo slechte
vergelding jegens degenen, die aanspraak hebben op den groot-
sten dank van den Staat, zou alleen reeds een meer dan ge-
noegzaam onrecht zijn : doch de rijken vermeerderen nog het
hatelijke van dat alles, door dat zij met hun wetten het feit
tot een recht stempelen. God vergeve mij ! maar ik zie in
de bloeiendste staten niets dan een samenzweering der rijken,
die, onder den naam en onder het uithangbord van den Staat,
slechts doen wat zij, zij zelven, willen!"
Toen Rapha�l met zijn verhaal gereed was, herinnerde ik
mij � zegt Sir Thomas More � «en groot aantal van wet-
ten en zeden der TJtopi�rs, die mij niet vrij van bedenking
toeschenen. Wat echter in \'t bijzonder tegen al mijn voor-
stellingen streed was de basis, waarop die zeldzame staat was
gegrondvest: ik bedoel de gemeenschap van het leven en der
goederen en de afwezigheid van \'t gebruik van geld. Want
zulk een toepassen der gemeenschap verstoort allernoodzakelijkst
alle begrip van voornaamheid en pracht, van glans, waarde en
uiterlijken zwier, die toch in het oog der publieke opinie de eer
en het ware sieraad van een Staat vormen. Doch ik maakte
maar geen bedenkingen, want Rapha�l scheen vermoeid van
zijn lange voordracht en zijn breed verhaal, en daarbij was ik
niet recht zeker of hij tegenspraak wel geduldig aanhoorde. Ik
had hem reeds hier en daar leelijke woorden hooren zeggen
tegen afwezigen die het niet met hem ��ns waren. Zoo
zweeg ik dan maar liever, uitte hem mijn levendigen dank,
nam hem bij de hand, en leidde hem naar \'t souper.....
En zoo eindigt de Utopia. Met groote kunst poogt More
over de geweldige laatste woorden van Hythlodaeus een lichten
straal van humor en ironie te werpen, en ze z�� aannemelijk
17
-ocr page 268-
256
te maken. Het is hem blijkbaar slechts te doen om die ge-
dachten eens uit te spreken, zij het dan ook slechts in den
vorm van een paradoxe. Inderdaad is de kunst, waarmede het
gansche verhaal wordt voorgedragen, zeer groot. Al schreef
hij latijn, zoo moest Sir Thomas More toch de gevoeligheid van
sijn koning ontzien : met groote zorg wordt dus alles zoo in-
gekleed, dat Hendrik Vin tevreden kon zijn. In\'t begin leest
men reeds dadelijk een lofrede op den koning, en waar More
de oorlogspolitiek van Kardinaal Wolsey aanvalt, daar noemt hij
de krijgsondernemingen van Frankrijk. Het geheel is vol
geestige zetten, die den koning konden doen lachen: zijn
polemiek tegen advocaten en wetten kon hij zoo ongestoord
haar gang laten gaan, omdat hij zelf een beroemd advocaat
was. Niet onaardig is de bedriegelijke nauwgezetheid, waar-
mede hij zijn lezers in den waan brengt en houdt, dat Hythlo-
daeus een waarlijk bestaand eiland schildert, een nauwgezet-
heid, die later door Swift in zijn Gulliver ook zoozeer
in acht werd genomen. Thomas More houdt de iDusie goed
vol: in den brief aan Aegidius, die als voorrede dienst doet,
vraagt hij hem om eens met zijn geheugen te rade te gaan
en uit te maken, of de lengte der brug over den Anyder goed
is weergegeven : zijn eigen page Joannes Clemens, die bezig
was hen drie�n te bedienen, toen Hythlodaeus zijn verhaal in
den tuin van het hotel te Antwerpen deed, twijfelde of Sir
Thomas More de juiste lengte wel goed onthouden had. Mer-
ken wij eindelijk den antieken zin van Morus op, die slaven in
Utopia behoudt, nadat de slavernij toch reeds over \'t algemeen
in Engeland verdwenen was \'), en vermelden wij ten slotte dat
\') Dat. er in Engeland nog feodale toestanden waren, tot zelfs onder de
regeering van Elisabetli, die vrij wel met slavernij overeenkwamen, bljjkt
-ocr page 269-
$57
de voorstanders der vrouwen-emancipatie zich op geen letter
van Sir Thomas More ten hunnen gunste kunnen beroepen.
Trouwens het geheele familie-leven wordt in de Utopia goed
gehandhaafd.
Men weet dat Sir Thomas More nog geruimen tijd leefde,
dat hij kanselier van Engeland werd en in 1535 onder den
bijl \'t hoofd en het leven verloor. Hij bleef een getrouw zoon
der Renaissance, in zooverre zijn haat tegen Luther en diens
beweging als met de jaren vermeerderde. De pamfletten,
uit een petitie, die wij hier afschrijven, in het twee en twintigste jaar der
regeering van Elisabeth:
To the Right Honourable George Earl of Cumberland. In most
humble manner complaining, sheweth your poor suppliants
of the town of Eeer Staynforth.
That whereas we and our ancestors have at all titnes heretofore been
under the mie of your Honour\'s ancestors in the time of service of the
King or Queen\'s Majestyj and forasmuch as we are now tenants to
one Edward Darcye, Esq, attending at the Courl, who offereth to sell us,
but holdeth it at so unreasonable a price as we are never able to pay.\'
and for that we are in choice to purchase it ourselves, or to choose our
landlord, so it is, Right Honourable, that we of one of our general assent
are most heartily desirous that it would please your Honour to buy and
purchase us, so as we might be wholly under your Honour\'s rule. And
we will willingly give unto you towards the purchase all the goods that
we have, moveable and immoveable, for good will, and the good report
we hear of your Honour. For truth is, Right Honourable, we have of-
fered to give unto our master, for leases of twenty-one years, twenty years
fine; or otuerwise all the goods we have; and none of this will satisfy
liim. And now he taketh suit upon us and meaneth to expulse us. And
we are in number sevenscore people and above and have no other
living to go unto: so as, without your Honours goodness, we know
no way what to do. � Zie ftobert Southey, Sir Thomas More or collo-
quies on the progress and prospects of Society. Sec. Edit., 1831, vol. II
pag. 374.
17*
-ocr page 270-
258
die hij tegen Luther en diens aanhang in Engeland (vooral tegen
Tyndall) schreef, werden steeds grover en bitterder, ruw en
soms gemeen. Zijn verdediging van het Eoomsch Catholieke
stelsel in Engeland nam meer en meer het karakter aan van
het handhaven der wettelijke en bestaande orde van zaken, en
van het vasthouden der traditie van de ontwikkeling der tijden\'):
het werd een soort van onwilligen toorn over het feit, dat menschen,
die de verre strekking van hun daden niet begrepen, op ruwe
wijze den knoop van liet verleden doorhakten, terwijl hij zelf
de hoop nooit had opgegeven het kluwen te ontwarren. Eel
en bitter werden dus zijn strijdschriften. Tan de tolerantie
aller godsdiensten, die hij eens in zijn Utopia had gepredikt,
zien wij ook hij hem later geen sporen. Eerst bij het einde
van zijn leven, in zijn gevangenis, bij zijn laatsten gang naar
het schavot, zien wij den Thomas More der Utopia herleven.
Dan komt de kalme aard weder geheel boven. In die men-
geling van glimlachenden ernst en half weemoedige scherts, die
zijn laatste woorden kenmerkt, hooren wij denzelfdeu geest
die zulke kostelijke zetten in de Utopia ten beste gaf i). Er
\') In dien zin zag hij later zelfs met eenigen angst naar de gevolgen, die
zijn eigen Utopia kon hebben. Zie het fragment uit de //Confutacyon of
Tyndal\'s Answet" bij Robert Southey, Sir Thomas More or colloquies
on the progress and prospects of Society, Second Edition, 1831, vol. II,
pag. 458 en 459.
\') Uitnemend kenschetsen zijn aard de verzen, die hij dichtte, toen hij
in den Tower gevangen zat: namelijk de verzen met het opschrift »Davy
the Dycer".
Long was I, Lady Lucke, your serving man,
And now have lost agayne all that I gat:
Wherfore whan I thinke on you nowe and than,
And in my mynde remember this and that,
-ocr page 271-
259
glijdt een zijdelingsche zonnestraal over den donkeren achter-
grond. � De arme klassen in Engeland kunnen Morus dank-
baar gebleven zijn voor twee zaken. Vooreerst dat hij in allen
geval zorgde, dat het hoogste Gerechtshof zoo snel mogelijk
werkte, zoo zelfs dat op ��n dag, toen hij ter zitting kwam,
er geen enkele zaak onafgedaan was: � en ten anderen dat
hij het vraagstuk der eerlijke armoede, die, buiten schuld, door
de wending en plooi der maatschappelijke omstandigheden, niet
genoeg verdienen kan, aan de orde heeft gesteld.� Zijn harde
tegenstander, de protestantsche bisschop Stephen Latimer, her-
haalde hier slechts de gedachten van Sir Thomas More, toen
hij telkens, onder den opvolger van Hendrik VJLLL, Eduard VI
op hetzelfde probleem de oog en der tijdgenooten vestigde.
Men leert de atmosfeer van de Utopia en zelfs den toon der
laatste geweldige woorden van Hythlodaeus begrijpen, wanneer
men leest welke preeken bisschop Latimer � die van onderen
op, als zoon van een landman, tot de hoogste kerkelijke waardighe-
den geklommen was � hield voor Eduard VI en zijn hof. Hoort
bijv. dit fragment: //Mijn vader � zoo sprak Latimer � was een
vrije boer, al had hij geen land van zijn eigen : doch hij had
een hoeve gepacht voor drie of vier pond \'s jaars op zijn
allermeest, en daarop bouwde hij zooveel als een half dozijn
man aan \'t werk hield. Hij had weide voor een honderd
schapen: en mijn moeder melkte dertig koebeesten. Mijn vader
deed zijn krijgsplicht en wist een paard en een harnas zich aan te
schaffen, om op de plaats te verschijnen, waar hij \'s konings
soldij ontving. Ik herinner mij zeer goed dat ik den zadel-
riem van zijn paard gespte, als hij naar het veld van Black-
Ye may not blame me though I beschrew your cat:
But in faith I blesse you agayne a thousand times,
Por lending me now som leysure to mak rbymes.
-ocr page 272-
260
heath ging. Hij liet mij schoolgaan, want anders zou ik niet
in staat zijn geweest om nu voor uw Majesteit te preeken.
Hij huwde mijn zusters uit met een uitzet van 5 pond: en
hij bracht ze op in vroomheid en in de vreeze Gods. Hij
had gastvrijheid over voor zijn naburen, en gaf eenige aalmoe-
zen aan de armen. En dit alles kon hij doen van de verdienste
van gezegde boerderij, terwijl de man, die zulk een e hoeve nu
heeft, er 16 pond \'s jaars voor betaalt en niet in staat is
iets voor zijn vrienden te doen, noch iets bijzonders voor
zich zelven of voor zijn kinderen weg te leggen, of een teug
drinken aan een arm mensch te geven. Op zulk een eigen-
aardige wijze namelijk komt al de vermeerderde opbrengst
uitsluitend ten bate van uw particulier voordeel en rijkdom,
mijne hoorders! Gij behoudt het //te veel" dat gij hadt:
sinds hebt gij de rente en pacht verhoogd: zoodat gij nu een
dubbel //te veel" hebt. En al predikt de prediker tot zijn
tong lam wordt, niets wordt er gedaan en verbeterd.... Maar
ik zeg u, ziet toe dat de klasse der boeren, waartoe mijn vader
behoorde, in slaat blijft hun kinderen op school te zenden.....
Vreest voor den dag van het oordeel, wanneer er een einde zal
komen aan al deze ellende en rampen". \') Dit is een toon,
\') Zie Maurice, th� Workman nnd the franchise, 1866, pag. 86, 87.
Over het algemeen zijn de uitingen van Latimer zeer merkwaardig
voor de kennis van de economische toestanden van het Engeland dier
dagen. Lees bijv. zijn verwijten over het verhoogen der landrente: You
landlords, you rent-raisers, I may say you steplords, you unnatural
lords, you have for your possessions yearly too much\\ For that herebe-
fore went for 20 or GO pound by year, which is an honest portion, to be
had gratis in one lordship, of another man\'s eweat and labour, now is
let for 50 or 100 pound by year. Of this too much cometh this mon-
strous and portentous dearth made by man, notwithstanding God doth
send us plentifully the fruit s of the earth, mercifully, contrary unto
our deserts. Notwithstanding too much, which these rich men have, cau-
seth such dearth, that poor men which live of their labour cannot with
-ocr page 273-
261
die, juist omdat hij eenige tientallen jaren na het verschijnen
der Utopia in Engeland wordt vernomen, ons sommige harde
woorden dier Utopia (dunkt mij) beter doet begrijpen. �
Engeland heeft in onze eeuw nog eens lessen, nu als het ware
van den schim van onzen Sir Thomas More kunnen opvangen.
Robert Southey toch, de bekende vriend van Coleridge,
Wordsworth en Landor, heeft omstreeks het jaar 1830 zijn
twee deelen uitgegeven, getiteld: //Sir Thomas More, ofgesprek-
ken over den vooruitgang en de vooruitzichten der Maat-
schappij.\'" Hij gaf zich aan den dichterlijken droom over,
alsof Thomas More hem op zijn zwerftochten aan de noorde-
lijke grens van Engeland, langs de heerlijke meeren en
over de bergen van Cumberland � waar Southey te Kes-
wick woonde � telkens als te gemoet kwam, en met hem,
die ook in Utopia (et in Utopia ego !) was geweest, van ge-
dachten wilde wisselen over al de probleemen onzer maat-
schappij \'). Hoe tory-gezind en hoe conservatief Southey nu
ook reeds in deze periode van zijn leven moge zijn geweest,
zoo blijft echter dit zijn boek zeer merkwaardig. Vooreerst,
omdat het als doortrokken is van den geur der gezegden en
kwinkslagen en van den fijnen humor, die in de geschriften
van Morus ons verrassen: maar ten anderen, omdat Southey
op zooveel plaatsen ons in onze tegenwoordige maatschappij
the sweat of tlieir face have a living, all kind of victuals is so dear :
pigs, geese, capons, cbickens, eggs &, these things, with others, are so
unreasonably enhanced. And I think verily that, if it thus continue, we
shall at length be constrained to pay for a pig a pound. � Zie Itobcrt
Southey, Sir Thomas More, I p. 89. Vergelijk zijn vervloeking tegen hen
die waren vervalschen, ibidem II p. 442. Al had hij lijnrecht tegenover
Morus gestaan, zoo citeerde hij hem toch. Zie Southey, I p. 85.
l) Zie over Southey te Keswick in �the Lake-Country" vooral John
Forster: Walter Savage Landor, a biography, 1869, vol. I,pag- 206 seqq.
en over zijn ,colloquies" nog ibidem, vol. II, pag. 120, 121 en p. 147.
-ocr page 274-
262
aanrakingspunten met de denkbeelden der Utopia kon aan-
wijzen: hetzij dat de toestanden dezelfde waren, hetzij
dat zooveel was veranderd, hetzij dat enkele wenken der
Utopia nog ter harte konden worden genomen. Zonder-
ling zeker was het, dat de voorstelling der //menschen-etende
schapen" nog altijd een waarschuwend beeld voor het Engeland
der negentiende eeuw was (I, p. 81). Dit en het punt der
slagers (I, p. 129) en der hospitalen of lazaretten waren ech-
ter misschien bijzaken. Geen bijzaak was het, dat de geld-
dienst en Mammonsgeest eer toe- dan afgenomen was: dat naar
het mindere volk evenmin als vroeger werd omgezien, en dat
het zeer bepaald de vraag was, of dat mindere volk in wei-
vaart was vooruitgegaan. Southey behandelt hier de gevolgen
van de groote bewegingen in de industri�ele wereld, wijst op
het lot der fabriekskinderen, en toont aan hoe � als op dezen
weg wordt voortgegaan � slechts een bevolking van wilden te
midden van onze maatschappij opgroeit: hij wijst op het ver-
dwijnen der middelklasse (II, p. 163) en spoort ook aan, met
de woorden van More, om naar een betere verdeeling van den rijk-
dom te trachten, naar een toestand waarbij niet enkel de ver-
meerdering der productie op den voorgrond staat. Southey her-
innert aan het Utopische denkbeeld der landbouwcolonisaties (II,
p. 180) en, hoewel hij zeker zoo ver mogelijk afstaat van het
consequent doorvoeren der gemeenschap, zoo wil hij, met al
zijn ijverig Anglicanisme, toch weder aansporen tot het vormen
van fraterniteiten in den boezem zelven van het Protestantisme.
Onder zekere vormen zouden kloosters niet geheel te verwer-
pen zijn (I, pag. 336 en 384), en voor de vrouwen acht hij
den werkkring van liefdezusters en een, naar den tijdsomstandig-
heden gewijzigde, levensinrichting als der Gentsche Begijnen
een begeerlijke zaak (II, pag. 227 en 239). Wij mogen
echter hier niet lang bij stil staan. Wij noemen alleen het
-ocr page 275-
268
boek, dat niet ongelezen mag blijven, indien men Morus en
zijn Utopia waarlijk wil verstaan \').
In Engeland zelf wekte het voorbeeld door die Utopia
gegeven in de volgende (zeventiende) eeuw enkele navolgin-
gen op; een tweetal Staatsromans kwamen uit, die echter
beide geen bepaald socialistische trekken vertoonen: wij be-
doelen de Nova Atlantis en de Oceana. � De Nova Atlantis
is door een anderen kanselier van Engeland geschreven, door
den grooten Baco, en wel in het jaar 1621, kort v��r zijn
val als kanselier. Het is slechts een fragment geble-
ven \'). De inkleeding is dezelfde als bij de Utopia: het is
een reisverhaal van zwervers, die, na een jaar in Peru te zijn
gebleven, hun koers naar China en Japan zett\'en, doch die,
door tegenwinden afgedreven en bij gebrek aan leeftocht, een
toevluchtsoord vonden op een ver eiland in de Australische
zee: Nova Atlantis. Daarna treffen zij een soort van Acade-
mische inrichting aan, onder den naam van Salomo1 s huis. Het
doel van die stichting is om te komen tot de kennis van
de wetten, oorzaken en beweegkrachten der natuur, en door
die kennis tot een zoover mogelijke uitzetting der grenzen
van de menschelijke heerschappij over de natuur. Het was een
poging van Baco, om de geesten af te leiden van al die volgens
hem onvruchtbare twisten over kerkelijk-politieke vraag-
stukken, en ze tot een objectieve studie der mathematisch-
physische wetenschappen te brengen. De empirische studie der
natuur werd door Baco hier tot ideaal gesteld aan de over
theologische haarkloverijen tobbende tijdgenooten. Het denk-
l) Op het belang van Southey\'s boek wezen ook Maurice, Learning and
Working. Edit 1855, pag. 88, en Louis Blanc, Histoire de la Revolution
de 1848. Edit. 1870, tome I, pag. 215.
\') Zie bet in de uitgave van Baco\'s werken door Rawley, folio-editie
1638, pag. 355�386.
-ocr page 276-
264
beeld van Baco kwam voor Engeland te vroeg : men weet dat
eerst onder Karel II in de stichting der Eoyal Society (waar-
van Isaac Newton het lichtpunt werd) het denkbeeld van
Baco eenigermate werd verwezenlijkt \'). In de door Rawley
bezorgde uitgave nu van die Nova Atlantis lezen wij, dat
indien Baco zijn fragment (want bij de beschrijving van het
College van Salomo\'s tempel is het gebleven) had uitgewerkt,
hij daarin volgens zijn plan had opgenomen een boek //over
de wetten, of over den besten Haatstoestand" (de Legibus
sive de optimo civitatis statu). Men gist dat Baco uit gebrek
aan zedelijken moed zijn Nova Atlantis niet voleindigd heeft 2).
Tot de groep der Engelsche Staatsromans behoort dan ook nog de
\') Zie Ranke, Englische Geschichte, Band IV. Edit. 1863, p. 480,481.
*) Zie Macaulay, Essays, Tauohnitz Edit. III p. 140, Hepworth Dixon,
Personal History of Lord Bacon, Tauchnitz Edit., pag. 329,enMaurice, Lear-
ning and Working, Edit 1855, pg. 64 en 65 Het is opmerkelijk dat Baco,
die in zijn leeftijd, evenals vroeger Morus, nog altijd de vagebondeerende
elementen in de maatschappij van Engeland zag, deze plaag en deze on-
vastheid der maatschappij wil\'le tegengaan, door het onderwijs in te krimpen,
opdat de dienende stand werkelijk dienend zou blijven. Ziehier zijn woorden in
een advies aan koning Jacobus over het oprichten van de Sutton\'s school:
�Concerning the advancement of learning, I do subscribe to the opinion
of one of the wisest and greatest men in your kingdom, that for gram-
marschools
there are already loo many, and therefore no providence toadd
where there is excess: for the great number of schools wl�ch are in your
Highness\'s realm doth cause a want, and doth cause likewise an overflow;
botb of them inconvenient, and one of them dangerous. Eor by means
thereof they find want, in the country-towns, both of servants for hus-
bandry and apprentices for trade: and on the other side, being more
scholars bred than the state can prefer or employ, and the active part
of that life not being in proportion to the preparative, it must needs
fall out that many will be bred un�t for other vocations, and unprofit-
table for that in which they are brought up; which fills the realm full
of indigent, idle, wanton people." Zie Maurice, Learning and Working,
Pag. 32.
-ocr page 277-
265
//Oceana" van James Harrington, doch ook hier zijn geen be-
paald socialistische trekken te herkennen. Het boek was omstreeks
het jaar 1656 geschreven en wel onder de volgende omstan-
digheden. Cromwell was reeds eenige jaren Protector, doch vele
van de officieren in zijn omgeving waren niet tevreden met
zijn autoriteits-politiek. Het gemor hoorende, liet Crom-
well zich ontvallen, dat zij hem dan maar eens moesten
duidelijk maken en beschrijven, hoe het best zulk een repu-
bliek, zoo als zij die wenschten, moest ingericht worden. Har-
rington nu, ofschoon geen officier, vond in die woorden aan-
leiding om zijn inzichten overeen republikeinsche constitutie uit
elkander te zetten en aan den Protector voor te leggen. Hij con-
strueerde daarom een denkbeeldigen staat, Oceana, en beschreef
� ditmaal in het Engelsch, niet meer in het Latijn � de
inrichting daarvan. Zijn boek heet nu »the Commonwealth
of Oceana.\'" Het was opgedragen aan Cromwell en was ver-
sierd met dit motto uit Horatius:
Tantalus a labris sitiens, fugientia captat
Plumina: quid ridesT mutato nomine de te
Fabula narratur.
Want Oceana is natuurlijk Engeland: en zoo zijn al de
namen slechts gefingeerde namen voor bestaande landen, per-
sonen en ambten: Marpesia is Schotland, Panopea is Ierland, 01-
phaus Megaletor, de Lord Archon, is de Lord Protector zelf.
Het boek houdt zich dan ook geheel bezig met de grondwet
van Engeland, van welke republiek Harrington de Si�y�s wilde zijn.
Van socialisme echter geen spoor: integendeel hij bedoelde juist de
mate van autoriteit in den staat afhankelijk te maken van de
mate van het grondbezit, een denkbeeld dat Sir William
Temple later geheel van hem overnam \'). De majoraten wilde
l) Zie pag. 373 der eerste folio-editie der Oceana van 1656 en de
-ocr page 278-
266
hij echter verminderen. Karakteristiek is het, dat hij
de quaestie van het verval en de ellende van Ierland tot een
goede oplossing dacht te brengen, door voor te stellen dat eiland
aan de Joden te verkoopen\'). Cromwell zelf heeft op de plannen
van Harrington nooit veel geantwoord, ai werd hij nog zoo
verheerlijkt in het boek. Wij vinden Harrington in 1659
� toen bij den dood van Cromwell een ieder zijn eigen po-
litiek programma had � bezig met het oprichten van een
staatkundige club, //the Eota", welke club echter slechts
eenige maanden bestond. Na de terugkomst van Karel II
opmerking bij Ranke, Engliscbe Geschichte, Band V., Editie 1865, pag,
101 en 102.
\') 7.ie de Introduction or order of the Work, in de eerste folio-editie
1656 van het boek: Panopea, the soft motber of a slothful and pu-
sillanimous people, is a neighbour island, anciently subjected by the arms
of Oceana: since, almost depopulated for shaking the yoke, and at
length replanted with a new race. Bul (through what virtucs of the
soyl, or vice of the air soever it be j they come still to degenerate: whe-
refore seeing, it is neither likely to yield men fit for arms, nor necessary
it should, it had been the interest of Oceana, so to have disposed of
this Province, being both rich in the nature of the soyl, and full of com-
modious ports for trade, that it might have been ordered for the bestin
relation unto her purse: which in my opiuion (ifit had been thought upon
in time) might have been best done by planting it with Jews, allowing
them their own Rites and Lawes, for that would have brought them
suddainly from all parts of the World, and in suffici�nt numbers: and
though the Jews be now altogether for merchandise, jet in the land of
Canaan (since their exile from whence they have not been landlords)
they were altogether for agrieulture: and there is no cause why a man
should doubt, but having a fruitfull country and good ports too. they
would be good at both. Panopea well peopled, would be worth a matter
of four millions dry rents, that is, besides the advantage of the agricul-
ture and trade, which with a Nation of that industry comes at least
unto as much more. Wherefore Panopea being farm\'d out unto the Jews,
-ocr page 279-
267
werd hij in den Tower gezet. Zijn verstand schijnt onder dat
alles geleden te hebben, en hij stierf in 1677 \').
Een ander werk, de //Mundus alter et idem" van Bisschop
Hall, in \'t begin der 17e eeuw geschreven, kan niet eens als
staatsrornan gelden: \'t bevat slechts een satire op de be-
staande maatschappij, gelijk reeds duidelijk is uit de namen
der landen, die elk naar een ondeugd en hoofdzonde worden
genoemd: Crapulia, Yvronia, Lavernia 2). Uit deze ader ont-
springt later dat wonder-boek, Swifts Gulliver.
Engeland kon het voorloopig doen met de Utopia. � Dat
sommige socialistische denkbeelden, tegen het einde der zes-
tiende eeuw, zich inde Engelsche wetgeving wisten in te dringen,
blijkt genoeg uit de twee groote economische wetten van
koningin Elisabeth: haar armenwet met de vaststelling
van het //droit au travai�" 3), en haar zeer goede wet van het
jaar 1562, regelende het aantal, de positie en het loon der
arbeidersleerlingen, een wet die eerst in 1814 werd afge-
and their heirs for ever, for the pay of a Provincial Army to protect
them during the term of seven years, and for two millions annual revenue
from that time forward, besides the custonis, which would pay the Pro-
vincial Army, would have been a bargain of such advantage, both unto
them, and t.his Common-Wealth, as is not to be found otherwise by either»
To receive the Jews after any other manner into a Common-Wealth,
where to maim it: for they of all nations never incorporate, but taking
up the room of a limb, are of no use or office unto the body. while
they suck the nourishment which would sustain a natural and useful
member. � Zie ook R. Southey, Sir Thomas More, or colloquies, I, pg.
278 en II, pg. 409. � Toland schreef het leven van Harrington.
\') Zie Memoirs of Samuel Pepys, comprising his diary, pag. 4.
*) Zie George Cornewall Lewis, A treatise on the methods of obser-
vation and reasoning in Politics. Ed 1852, vol. II, pg. 270 en 271.
») Zie de karakterisatie van Elisabeth\'s Armenwet door Louis Blane,
Histoire de la Revolution de 1848. Edit 1870, tome I, p. 130.
-ocr page 280-
268
schaft. \'). Op te merken echter blijft het, dat al zulke denkbeel-
den weinig of niets te maken hadden met de droomen der
mannen van de Vijfde Monarchie-
Na Engeland trekt thans in dit hoofdstuk Itali� onze
aandacht: wij treffen daar op het einde der zestiende eeuw
de evenknie aan van Thomas Morus op het gebied der so-
cialistische Staatsromans, te weten Thomas Campanella, den
auteur van den Zonnestaat. Hij leefde den eersten tijd van
zijn leven in hetzelfde Calabri�, in het koningrijk Napels, waar
op het laatst van de 12e eeuw, in de abdij van Eiora, de abt
Joachim, de man van het eeuwig Evangelie, werkte. Hij was
in 1568 in het plaatsje Stilo, aan de Zuid-Oostelijke kust,
niet ver van Catanzaro geboren. Te Stilo was een groot Do-
minicaner-klooster, en de jonge Campanella, vol lust en ijver
om iets te leeren, werd al spoedig als aanstaand monnik daarin
opgenomen. Hij leerde er de theologische wetenschap en de
philosophie dier dagen, en toonde bij die studie weldra, dat meer
dan gewone gaven hem eigen waren. In de philosophie werd
hij � al warde hij op excentrieke, soms grof zinnelijke wijze
allerlei denkbeelden van astrologie en van geslachtsvereeniging
te midden van werkelijk diepzinnige denkbeelden � op zijn
wijze een baanbreker. De nieuwere wijsbegeerte noemt, voor-
dat zij aan de lichtende beelden van Baco en Descartes komt,
met zekeren eerbied de namen der Dominicaner monniken
Bruno en Campanella, wien dan op iets lager veld Vanini
volgt2). Het schijnt dat Campanella den stoot tot verdere wij s-
geerige onderzoekingen kreeg door het voorbeeld van Telesio
\') Zie L. Brentano, Gewerkvereine, I, p. 91 seqq. en ] 23, II, p. 149.
\') Zie vooral Victor Cousin, Fragmeuts de Philosophie Cartesienae. Edit
-ocr page 281-
269
te Cosenza, mede in het koningrijk Napels, welken Telesio hij
echter niet meer levend mocht ontmoeten. Hoe het zij, Tho-
mas Campanella werd in zijn land een denker van naam: hij
was een vurige krachtige man, wiens lust het was met de
anderen in discussie te worstelen. In de stad Napels zelve
trad hij weldra op: later reisde hij door geheel Itali�, maakte
overal relati�n, onder anderen met Sarpi te Veneti�, met
Galile� en Perdinand di Medici te Florence, totdat hij tegen
zijn dertigste jaar in het klooster te Stilo terugkeerde. Ter-
wijl hij daar weder vertoefde, vergenoegde hij zich echter niet
met in stille gepeinzen zijn wetenschap uit te breiden:
neen, hij begon zich bezig te houden met staatkundige com-
binati�n. Het koningrijk Napels was een provincie van Spanje,
en het stelsel der Castiliaansche regeering drukte zwaar
op dat Napels. De Spaansche onderkoningen vermeerder-
den steeds de heffingen en belastingen \'). Verzet scheen
niet mogelijk. Thans echter in 1598, nu de dood van
Philips II werd gemeld, was er misschien, bij \'t optreden van
den zooveel zwakkeren Philips III, kans voor dat Napels, om
zich eens uit de knellende handgreep van Spanje los te wrin-
gen. Dat was ten minste het denkbeeld van Campanella, en
wij zien hem als een der leiders werkzaam van een samen-
zweering van geestelijken en edelen, om Napels te ontrukken
aan de vreemde heerschappij. De poging mislukte: de onder-
koning graaf van Lemos bleef meester, en in de eerste dagen
van het jaar 1600 � op hetzelfde tijdstip dat Giordano
Bruno levend te Eome werd verbrand � werd Campanella
1852, pg. 12�15, en voorts Tennemann\'s Grundriss der Geschichte der
Philosophie, 1825, pg. 313�316.
\') Zie de voorbeelden bij Ranke, Die Osmanen und die Spanische
Monarchie, Edit 1857, pg. 340.
-ocr page 282-
270
te Napels in den vochtigen kerker der staatsgevangenis gewor-
pen. Zijn vonnis luidde dat hij levenslang daar zou worden
opgesloten. � Hoewel hij in \'t begin in die gevangenis de
folterendste marteling op de pijnbank moest verduren, een
marteling die zoolang aanhield, dat het den aanklagers ten
duidelijkste bleek, dat dezen Calabreeschen monnik, dezen man
van brons, geen nbg zoo geringe aanwijzing omtrent mede-
plichtigen was af te persen, werd echter allengs het leven in
de gevangenis dragelijker; hij kreeg pen, papier en inkt en kon
zijn philosophische geschriften weder opvatten. In den langen
tijd, dien hij in den kerker doorbracht, heeft hij de meeste van
zijn boeken geschreven: wij noemen zija Realis Philosophiae
epilogisticae partes quatuor, zijn apologie ten voordeele van
Galile�, zijn bestrijding van het athe�sme, zijn boeken de
sensu rerum et magia, en zijn boeken over de astrologie enz.
enz. Hoe meer jaren verliepen, hoe meer onderkoningen uit
Napels vertrokken, hoe minder knellend de banden werden,
die hem van de buitenwereld afsloten. Trouwens zijn boeken
werden gedrukt door de zorgen van twee Duitschers, die hij
had leeren kennen, Tobias Adam en Schoppe. Allengs kwam
hij in briefwisseling over die werken met allerlei geleerden in
Europa, bijv. met Gassendi en zelfs met Koning Jacobus I
van Engeland. Een der latere onderkoningen van Napels,
de verlichte hertog d\'Ossuno, werd zelfs zijn vriend. Die laat-
ste verhouding werd hem echter een onheil, daar d\'Ossuno
plotseling in ongenade te Madrid viel, beschuldigd van Na-
pels onafhankelijk te willen maken, en Campanella, als d\'Os-
suno\'s vriend, in 1619 � na 19 jaren kerkerstraf � weder
veel strenger werd bewaakt en in toom gehouden. De voorbij-
vliedende jaren wisenten echter de herinnering aan deze be-
trekking weder uit, en, toen Philips Hl in 1621 gestorven
was, deed men van veel kanten moeite, om aan Campanella de
-ocr page 283-
sm
verdere gevangenisstraf kwijt te schelden. Reeds had veel
vroeger Paus Paul V hem tot voorbede gestrekt: thans deden
de aartsbisschop van Catanzaro en Paus Urbanus VIII al
hun moeite voor hem. Het gelukte hun: en in Mei 1626
verliet hij eindelijk den kerker en was hij vrij. � In het
eerst nog niet geheel en al, daar de paus, om hem aan zijn
Spaansche cipiers te ontrukken, had voorgegeven, dat hij eerst
aan des pausen jurisdictie wegens ketterij rekenschap verschul-
digd was. Hij werd dus te Rome ge�nterneerd in de gevan-
genis der Inquisitie, doch die gevangenis was natuurlijk
slechts schijnbaar. Zij werd van meer beteekenis, omdat hij
te Rome door zijn oude vijanden � hij was altijd ook een
onverzoenlijke tegenstander der Jesu�ten � werd aangeklaagd
wegens ketterijen in zijn boek //de Sensu Rerum". De Paus
sprak hem echter openlijk vrij en in April 1629 ontsloten
zich nu ook voor hem de deuren der gevangenis van de In-
quisitie. Rome bleek voor hem echter geen rustige stad: de
Spaansche partij was hem voortdurend ongenegen, en wist
zelfs volksoploopen tegen hem te organiseeren. Als van zelf
verdedigde hem dan de Fransche gezant, daar Spanje en
Frankrijk op den meest gespannen voet tegenover elkander
stonden. Die Pransche gezant, de Noailles, deed hem einde-
lijk, met machtiging van Kardinaal Richelieu, het voorstel in
Frankrijk zelf te komen jen zich dus voor alle vervolging te
vrijwaren. Dankbaar nam Campanella het aanbod aan en
spoedig was hij op reis naar Prankrijk.
Na een oponthoud bij Peiresc in Aix (Provence), waar hij
den materialistischen wijsgeer Gassendi ontmoette, trok hij
naar Parijs. Richelieu ontving hem vriendelijk en in Februari
1635 werd hij zelfs aan het hof van Lodewijk XIII te Saint
Germain voorgesteld. De Kardinaal gaf hem een pensioen van
8000 livres, en wees hem tot verblijf het Dominicaner
18
-ocr page 284-
272
klooster in de straat St. Honor� te Parijs aan. Daar hield hij
zich geheel en al met zijn philosophisehe en astrologische mij-
ineringen op. Eens verliet hij het in 1638, en wel tot een
reis naar Holland, uit vurige begeerte om Descartes daar te
zien, hetgeen hem echter niet gelukte. Teruggekomen in zijn
klooster te Parijs, stierf hij daar in Mei 1639, 71 jaren oud.
Zijn lichaam werd bijgezet in de kerk van dat klooster der
rue St. Honor�: een eenvoudig monument werd op het graf
geplaatst, en (zonderlinge speling van het lot!) het was in
diezelfde kerk, dat later de Jacobijnen-club der groote
Pransche revolutie haar vergaderingen hield: zoodat de wildste
klanken van Bobespierre, Danton, Marat en St. Just daverden
over het graf, waarin het gebeente van Campanella voor altijd
rustte \').
Onder al zijn geschriften is nu voor ons doel alleen merkwaar -
dig het boekje, dat hij als bijlage voegde in zijn werk over
de Ee�ele Philosophie. Dit werk bestond uit vier deelen,
waarvan het eerste over de natuur aller dingen, het tweede
over de zeden der menschen, het derde over de Politica, en
het vierde over de Oeconomica handelde. Achter het derde
deel, en als aanhangsel van de Politica, schreef hij nu de voor-
stelling van zijn Zonnestaat.
Wat dat stuk (de Civitas Solis) zelf aangaat, zoo mist het
geheel en al de bekoring der vlugge schoone vormen, die
het geschrift van Morus zoo aantrekkelijk maken. Hoewel
het naar het zonlicht is genoemd, is het een somber stuk.
Het latijn is stroef en de voorstelling gewrongen en tegelijk
zwaar. Maar te midden van al die de verbeelding drukkende
teekeningen schittert toch hier en daar een denkbeeld, dat door
\', Zie Miclielet, Histoire de la Revolution Francaise, 2e Edition, 1869,
tome, II pag. 364 en 365.
-ocr page 285-
273
zijn stoutheid treft, eu ligt er over het geheel een waas van
grootschheid. Dit is zeker, dat elke gedachte tot haar uiterste
consequentie wordt doorgevoerd, en dat //de gemeenschap" hier
nog veel verder dan in de Utopia van Morus wordt uitgestrekt.
Maar onmiskenbaar blijft het, dat \'t een monnik is, die hier
zijn verbeeldingskracht laat werken, een man die inhetkloos-
terleven een voorbeeld zag, hoe hij zijn stad of staat moest
inrichten. Zijn staat wordt dan ook een geweldige theocratie,
waar het geestelijk en wereldlijk gebied in ��n hand zijn, een
staat geregeerd door een soort van paus, op despotieke en
inquisitoriale wijze. Doch let wel: het is een theocratie ge-
grond vooral op wetenschap, niet in de eerste plaats op wat
wij godsdienst zouden noemen. De aardsche staat, die hier
niets meer van de werkelijkheid heeft, is zoo dicht mogelijk
bij het hemelruim gebracht: men tracht nu de beweegkrachten in
den hemel, den loop der sterren en der bollen te leerenken-
nen, en door middel der astronomie, die niet anders wordt dan
de meest verwarde astrologie, poogt men de groote conjunc-
turen en voorteekenen te bespieden en te vinden, waarnaar
men zijn gedrag moet inrichten: de invloed van hemel op
aarde maakt in de boeken van Campanella een spookachtigen
indruk en geeft ook aan den staat der zon iets geheimzinnigs
en huiveringwekkends. Voeg daarbij, dat de betrekkingen der
geslachts-verhoudingen zoo ruw en zoo grof mogelijk zijn ge-
teekend : dat deze afdeeling een reglementatie wordt der zin-
nelijke lusten, neen der ontucht, gesteld door een kloos-
terling, wien in het werkelijke leven de omgang met de vrouw
was ontzegd, en wiens verbeelding door de lange kerkerstraf
nog meer was verhit en verpest, en men kan begrijpen wat er
van enkele teedere verhoudingen in het menschenleven te-recht
komt.
Doorbladeren wij thans het boek. Het is een gesprek
18*
-ocr page 286-
274
tusschen een Grootmeester der Hospitaalridders en een Genu-
eesch scheepskapitein. De Genuees moet vertrekken en met
zijn schip verder reizen, doch voor zijn laatst vaarwel is hij
nog bezig aan zijn gastheer enkele vreemde ontmoetingen te
vertellen, die hij op zijn tochten heeft gezien. Zoo komt hij
waarschijnlijk tot het noemen van den Zonnestaat. //Vertel
mij � zoo begint de dialoog � al de bijzonderheden van
dien tocht." En de Genuees begint zijn verhaal, dat slechts
afgebroken wordt door nieuwe vragen en soms door eenige
uitroepingen van verbazing van den Grootmeester. Hij ver-
haalt hoe hij, in Ceylon geland, in een streek kwam onder
de evennachtslijn, hoe hij daar stiet op een troep gewapende
mannen en vrouwen, waarvan de meesten de Italiaansche taal
konden spreken, en hoe deze hem naar de Zonnestad brach-
ten. � Het was een reusachtige stad, die tegen en rondom de
helling van een berg was opgebouwd en die zich verder in
cirkel aan en om den voet van den berg uitbreidde. De stad
was z�� ingericht, dat zij bestond uit zeven cirkels of ringen,
genoemd naar de zeven planeten, welke ringen telkens, naar-
mate men hooger op den berg kwam, kleiner werden: terwijl
elke ring tusschen twee muren was ingesloten. Ten einde
van den ��nen ring in den anderen te komen had men de keus
tusschen vier poorten in eiken muur, elke van welke vier
poorten in de richting van ��n der vier windstreken was geplaatst:
ging men die poorten door den berg op, dan bemerkte men dat men
in de poort zelve op eenige gemakkelijk stijgende trappen kwam,
omdat de ��ne ring natuurlijk hooger gelegen was dan de andere.
Op de open ruimte tusschen de muren (70 voeten breed)
waren nu langs den binnensten of kleinsten muur in lange
reeks groote gelijkvormige paleizen of kloosters gebouwd, met
balcons en terrassen en met kolommen voorziene portieken:
zij waren allen op dezelfde wijze gebouwd : de ��ne kring
-ocr page 287-
275
geleek dus volkomen op den anderen: men steeg zoo voort, totdat
men, na den zevenden kring te hebben bezocht, op den top van den
berg kwam, waar een ronde in zuilen gevatte tempel oprees: op
dien tempel was een gewelfde koepel, en daarop rustte wederom op
pilaren een kleinere tempel, die het heiligste der heiligen was:
boven in den koepel van den hoogsten tempel was een ope-
ning, waardoor men den blauwen hemel zag, welke opening
juist boven het altaar uitkwam, dat in den grooten beneden �
tempel was geplaatst. Op dat altaar rustten twee groote
bollen: de ��ne het firmament, de andere de wereld voorstel-
lende. Binnen in de ronde welving vanden koepel waren de sterren
afgebeeld. Zeven gouden lampen, die de namen der planeten
droegen, brandden er altijd. Boven op den kleineren hoogsten
tempel stond een groote metereologische windwijzer, en daar-
onder werd, in een boek met gouden letters, opgeteekend al
wat betrekking had tot de veranderingen van atmosfeer, tem-
peratuur en winden.
Wat nu de regeering en het bestuur van den Zonnestaat
aanging, zoo was hun souverein een priester, dien zij in hun
taal de Zon noemen, en wiens naam zij dus schreven: G. Tn
onze taal zouden wij hem den Metaphysicus heeten. Hij be-
heerschte het geestelijke en wereldlijke. Alle zaken werden
door hem zonder hooger beroep beslist. Drie Hoofden werkten
onmiddellijk onder hem, en stonden hem bij : zij heeten Pon,
Sin
en Mor, hetwelk in onze taal overgebracht Kracht, Wijs-
heid
en Liefde beduidt. Hij, die //Kracht" heet, staat aan het
hoofd der militaire zaken en is belast met de vraagstukken
van oorlog en vrede. Hij, die//Wijsheid" wordt genoemd, staat
aan het hoofd van alle wetenschappen en kunsten, ook die
der werktuigkunde. Al wat tot het onderwijs betrekking heeft
staat onder zijn toezicht: zooveel wetenschappen er zijn,
zooveel hoofdambtenaren heeft hij onder zich. Er is een boek
-ocr page 288-
276
in den Zonnestaat, dat naar hem //de Wijsheid" wordt ge-
noemd, en dat het merg bevat van alle wetenschappen; het
wordt op pythagore�sche wijze aan het volk steeds voorgele-
zen. Hij heeft gezorgd, dat al de muren der stad, zoowel aan
den binnen* als buitenkant, beschilderd zijn met schilderijen,
die op een w�nder-juiste en ordelijke wijze alle wetenschap-
pen aanduiden: bijv. op den eersten muur (boven jp den
berg, juist onder den tempel) staan op de binnenzijde alle
mathematische figuren, op de buitenzijde de beschrijving van
geheel de aarde, met een kaart van elk land, waarbij een
statistieke beschrijving is gevoegd: op den tweeden lageren muur
staan aan den binnenkant uitgeteekend alle minerali�n, aan den
buitenkant alle zee�n, rivieren en meeren en alle vloeistoften,
met sneeuw, hagel en verdere metereologische verschijnselen:
op den derden kring staan van binnen de boomen en geheel het
plantenrijk, van buiten het visschenrijk: op den vierden van
binnen de vogels, van buiten de kruipende dieren: op den
vijfden van binnen en van buiten da meer volmaakte dieren
als paarden enz. : op den zesden staan van binnen alle werk-
tuigen der mechanica, van buiten de portretten der personen
die in de wetenschappen, kunsten, wapenen en wetgeving hebben
uitgeblonken: onder die afgebeelde figuren zag de Genuees ook
die van Jezus en zijn twaalf apostelen en daarnaast ook die van
Mozes, Osiris, Jupiter, Mercurius, Lycurgus, enz, enz. � Hij,
die //Liefde" wordt genoemd, heeft onder zijn toezicht al wat
de vermeerdering der bevolking betreft: hij zorgt ook voor
de allereerste opleiding der kinderen, voor de medicijnen, voor
het zaaien en oogsten bij den landbouw, voor de ontwikkeling
van den veestapel, voor het voedsel en de kleeding van al-
len. � Zij drie�n werken nu altijd met den Metaphysicus.
De Genuees beschrijft thans het leven der inwoners van
den Zonnestaat. Hij zegt dat zij een volksstam zijn, die uit
-ocr page 289-
277
Indi� gevlucht is om vrij te kunnen leven. Gekomen waar
zij nu wonen, besloten zij een philosophisch leven in gemeen-
schap te leiden. Ook op de vrouwen zou die gemeenschap
worden toegepast. Alles werd voor allen gemeen, en de verdee
ling zou worden geregeld door de overheid. Hun standpunt
was, dat het begrip van het eigendom slechts onder ons ont-
staat en zich uitbreidt, omdat wij een eigen huis, een eigen
vrouw en eigen kinderen hebben. Daardoor woekert het ego-
isme voort. Ontneem aan het ego�sme zijn doel, gij zult
het geheel en al vernietigen, en er zal slechts overblijven
de brandende liefde van de gemeenschap. � Dat alles wordt
aangedrongen, door te wijzen op het leven der Christelijke
monnikken en priesters, die te heiliger zijn, naarmate zij
niet beheerscht worden door de liefde hunner eigen bloed-
verwanten of door eigen ambitie naar hooge waardigheden of
rijkdom.
Door de toepassing van dat beginsel van gemeenschap val-
len allerlei misdrijven weg, die andere volken in hun maat-
schappijen straften, te weten diefstal, ontucht en moord : de ma-
gistraten zorgen nu slechts, dat de andere deugden, als moed, dank-
baarheid, matigheid, waarheidsliefde, in eere blijven; elk dier
magistraten voert zelf den naam van een deugd, voor wier
handhaving hij zorgt: leugen wordt het sterkst gestraft. �
De kleederen zijn eenvoudig en voor beide geslachten bijna
hetzelfde. � Wat nu het onderwijs betreft, zoo leeren de kinderen
tot op hun zevende jaar allen gezamenlijk al spelend hun onder-
wijs, waaronder ook de talen en de termen]der mathesis van de schil-
derijen op de muren: na het zevende jaar worden zij onder-
wezen in de natuurwetenschappen: vervolgens leeren zij de
hoogere mathesis, de medicijnen en de andere wetenschappen.
Bezichtiging en studie der velden en weiden volgt. De aan-
leg voor handwerken en bedrijven begint zich dan te teekenen:
-ocr page 290-
278
die het meest van zulke bedrijven kent en daarin werkt is
het meest geacht. De overheden wijzen dan de carri�re aan,
in welke ieder zich zal gaan bewegen, rekening houdende met
ieders aanleg en lust. Die overheden zelven worden benoemd
door den Metaphysicus en door Pon, Sin en Mor. De Meta-
physicus wordt door het volk benoemd: hij kan die
waardigheid niet v��r zijn 35e jaar verkrijgen, en blijft het
voor zijn leven. Hij moet alles kennen, de kennis van hemel
en aarde en hun betrekking, en ook al de wetenschappen: de
kennis der talen alleen is minder noodzakelijk. Tot zoo uit-
gebreide kennis kan hij komen volgens de methode van onderwijs
in den Zonnestaat, wijl hij, toen hij jong was, even als alle andere
kinderen in dien staat, altijd de dingen zelven en niet de namen
der dingen heeft geleerd \'). Zij leerden zaken, geen woorden.
Alles is nu verder gemeenschappelijk: huizen, kamers, bed-
den, in ��n woord alles. Alle zes maanden wijzen de magi-
straten aan ieder den cirkel, het huis en de kamer aan, die
hij moet bewonen. De bewoner schrijft dan zijn naam op zijn
deur. Mannen en vrouwen hebben hetzelfde werk, doch de
vrouw doet het lichtere werk en den arbeid die zittend wordt
gedaan: de vrouwen en kinderen beoefenen voorts de muziek.
Overigens is er geen onderscheid tusschen laag en edel werk.
Elke arbeid, door de magistraten trouwens aan elk aangewezen,
is een ambt, een bediening. � Elke kring of cirkel heeft nu zijn
eigen keukens en magazijnen. De maaltijden zijn gemeenschappe-
lijk: onder het spijzen heerscht stilte, als in de eetzaal van een
klooster: een jonkman leest daarbij iets voor. De jongelieden
\') Ziehier de woorden van Campanella � wij gebruiken de eerste editie
van Tobias Adam, te Erankfort in 1623 uitgegeven in quarto � zie pag_
427: unde effleitur (bij de andere volken) homo iners, quoniam non
contemplatur res, sed verba librorum, et in mortuis signis rerum animam
vilem reddit.
-ocr page 291-
279
bedienen aan tafel: terwijl de mannen aan de ��ne zijde ran
de tafel, de vrouwen aan de andere plaats nemen. De artsen
regelen geheel en al de keuze der spijzen, en de regels der hygi�ne
worden bij alles goed in acht genomen. Voor baden en be-
wassching der kleeding wordt goed zorg gedragen. Er is een
goede rioleering en een practisch systeem van goten in de stad.
Een kunstige waterleiding brengt door machines het hel-
dere water tot boven in de stad. Voorts wordt de aandacht
der inwoners vooral gevestigd op wind- en zonnewijzers, en
op alles wat de kennis van het hemelruim en van de metereo-
logie aangaat.
Gelijk alles ten bate van het gemeenschappelijk leven is
geregeld, zoo wordt het geslachtsleven en de voortbrenging der
kinderen hier ook aan dienstbaar gemaakt. Op den voorgrond
staat, dat de generatie strekt om het soort en niet om het in-
dividu te behouden. De reproductie gaat dus den staat aan
en niet de particulieren. En daar de particulieren meestal hun
kinderen slecht in \'t leven roepen, en opvoeden, treedt hier een
groot kwaad voor den staat in, en moet hij dus ingrijpen. De
zorg der vaderschap is dus de zaak van de gemeenschap, niet
van den privaten mensch \'). En nu volgt dan ook de strengst
mogelijke reglementatie. Elk denkbeeld van wat wij huwelijk
noemen is in den Zonnestaat zoover mogelijk verwijderd.
De keuze der toevallige ouders wordt hieraan de overheid over-
gelaten. Het voortbrengen der kinderen is een staatsfunctie
Zie pag. 433 en 434 van den Civitas Solis: Generatio autem religiose
tractatur in bonuin reipublicae et non privatorum. � Et quod nos dici-
mus naturale esse homini ad prolem cognoscendam et educandam, propria
uti uxore et domicilio et liberis, negant, dicentes generationem esse ad
conservationcm speciei, ut dicit Sanctus Thomas, et non individui. Ergo
special, prolificatio ad Rempublicam, non ad privatos, nisi quatenus sunt
Reipublicae partes.
-ocr page 292-
280
De overheden kennen alle jongelieden, want, even als in
Sparta, verschijnen de jongelieden van beide geslachten op de
openbare spelen geheel ontkleed. Bij die keuze der ouders,
bij alle geslachtsverhoudingen, oefent nu de loop en conjunc-
tuur der sterren den sterkst mogelijken invloed uit. De over-
heden hebben dus daarop te letten. Als de kinderen worden
geboren, worden zij door de moeder gezoogd, doch na twee
jaren weggenomen, en allen gelijkelijk opgevoed tot gelijke
gewoonten, gelijke zeden. Zij krijgen namen met wier uitdee-
ling men niet all��n naar het toeval te rade gaat. � Bij de
kinderen zoekt men vooral het gevoel van hoogmoed in
kiem te verstikken. � Allen moeten nu, wanneer zij ouder
zijn geworden, werken: en daar alle inwoners, mannen en
vrouwen, arbeiden, is voor de gebeele productie niet veel in-
spanning en zwoegen noodig. Als allen vier uren per dag
werken is het voldoende \'). � i.r zijn nu natuurlijk noch
armen, noch rijken. Allen zijn rijk omdat zij alles gemeen-
schappelijk bezitten, arm omdat niets hun eigendom is. Dat
r
\') Ziehier de woorden van Campanella, p. 435 van zijn Civitas Solis:
Idcirco cuicunque quilibet ministerio deputatns, operatur illud tanquam
honestissimum. Non habent mancipia sedantia mores. Ipsi enim sibi
ipsis sufficiunt et auperant. At nos (lieu) non ita: 70,000 animae Nca-
poli commorantur: et ex eis vix laborant decem aut quindecim ini�ia:
et hi nimio labore macerantur continuo et diuturno et de=truuntur: oti-
osi quoque caeteri perduntnr desidia, avaritia, aegritudine corporis, las-
civia, usura etc plurimamque gentem contaminant et pervertunt, detinendo
illain in ipsorum servitium, paupertate et adulatione, ae impar�endo
propria illis vitia. Ergo deficit publicum servitium, et utiles functiones:
campus, militia, et artes non nisi prave coluntur, et cum fastidio multo
paucorum. Ast in Civitate Solis dum cunctis distribuuntur minister-ia, et
artes, et labores et opera: vix quatuor in die horas singulis laborare
contingit: reliquum licet tempus consuinatur in addiscendo iucunde, dis-
putando, legendo, narrando, scribendo, deambulando, exercendo inge-
nium et corpus, et cum gaudiq.
-ocr page 293-
28]
hadden zij bewonderd in het leven der priesters en monniken
van het Christendom: maar nog meer in het leven der
Apostelen 1).
Andere trekken voltooien nu het beeld van het volksle-
ven. Spelen, waarbij zij kunnen zitten, zijn niet geoorloofd.
� Uitvoerig wordt geschilderd, hoe zij ter zelfverdediging ten
strijde gaan, en hoe zij willig dan hun leven voor den Zon-
nestaat ofleren, wijl zij weten dat de ziel onsterfelijk is. -
Het duel is bij hen streng verboden. � Verder wordt nog
eens op alle bedrijven de aandacht gevestigd, en vermeld hoe
het zwaarste werk het meest geacht wordt. Handel met vreem-
delingen wordt slechts aan de poorten toegelaten, opdat de ze-
den niet bedorven worden door de gebruiken van vreemdelin-
gen en slaven, en opdat de kinderen geen verkeerde begrippen
krijgen over het geld, waarvoor zooveel koopwaren kunnen
worden gekregen. Zij zijn bereid met geld te betalen, doch
voor hun waren nemen zij het niet aan : hun goederen ruilen
zij slechts tegen andere goederen. � Landbouw is het voor-
naamste bedrijf: zij vinden voor dat werk telkens nieuwe werk-
tuigen uit: karren bijv. die door den wind bewogen worden:
in den grond wordt overigens weinig mest door de inwoners
van den Zonnestaat gestoken. De veeteelt is mede bij hen
een belangrijke tak van productie. Van de scheepvaart maken
zij veel werk. In het algemeen staat elk bedrijf onder een
zoogenaamden koning van dat werk, en vormt op die wijze
de verdeeling en organisatie van den arbeid, als het ware het
samenstel en het getimmerte van de geheele maatschappij en
dus van den staat. � Wat de spijzen en voeding betreft, zoo
namen zij zich eerst voor geen vleesch der dieren te nuttigen,
\') Campanella beroept zich hier op de kerkvaders, zie pag. 436 van de
Civitas Solis,
-ocr page 294-
282
wijl het dooden van \'t vee hun tegenstond: later kwamen zij
hiervan terug. Zij zijn overigens zeer matig, gebruiken wei-
nig wijn, drinken noch warm, noch koud, en regelen zich in
alles naar de hygi�ne, waarom zij ook bijna geen ziekten
hebben.
De Genuees zette nu nog nader eenige inrichtingen van
hun regeeringssysteem uiteen: hoe zij werken met plebiscie-
ten; hoe hun algemeene volksvergaderingen om de veertien
dagen bijeenkomen enz : hoe ieder, die te bevelen heeft, tevens
rechter is in zijn werkkring: hoe van hun strafstelsel de
//talio" de spil uitmaakt: hoe zij geen schriftelijk proces
kennen: hoe zij evenmin scherprechters hebben : en hoe, als een
burger ter dood veroordeeld is, allen hem dooden of anders
hij zich zelven doodt: hoe hun wetten kort en duidelijk zijn:
hoe het geheele staats- en maatschappelijke leven berust op
de meest volstrekte gehoorzaamheid van allen aan hun hoofden.
Nu restte nog alleen de uiteenzetting van den godsdienst
en der godsvereering. Hier kwam het strenge steile theocra-
tische stelsel nu ten volle uit. Allen moesten hun misdrijven
biechtten aan de overheden: de overheden biechtten aan de
drie Staatsdienaren, Pon, Sin en Mor: en die drie spraken
hun biecht uit aan den Metaphysicus. Deze wist dus altijd
alle zonden van het volk. Hij verzoent de Godheid door ge-
beden en, als het noodig is, verklaart hij, dat een offer aan God
moet worden gebracht. Dat offer bestaat daarin dat iemand
zich zelven aan God toewijdt: zijn verder leven is dan een
leven als een offerande aan God, want God wenscht den dood
van niemand. � Vier en twintig priesters bedienen den tem-
pel: uit hun midden wordt meestal de Metaphysicus gekozen :
hun taak is het vooral den loop der sterren te observeeren,
en naar de conjuncturen van planeten enz. te zien, om den
invloed van hemel op aarde te bepalen. � In den tempel
-ocr page 295-
288
worden voor het altaar de gebeden gedaan : ��n inwoner staat
er voortdurend in gebeden voor dat altaar, en wordt
alle uren vervangen. � Gebeden en dankzeggingen worden
aan God ook gebracht telkens na eiken maaltijd, waarna on-
der de zuilengangen bevallige dansen worden uitgevoerd. �
Bij gelegenheid der vier plechtige dagen, wanneer de Zon in
het teeken van den Kreeft, van de Weegschaal, van den Steen-
bok en van den Eam komt, worden drama\'s en spelen opge-
voerd. � De dooden worden bij hen niet begraven, doch de
lijken verbrand: men doet dit uit vrees voor besmettelijke
ziekte en uit bezorgdheid voor de afgodische vereering der
afgestorvenen: daarenboven is het vuur het edele en bezielde
element dat tot de Zon terugkeert waarvan het is gekomen.
Voor niemand � hoe goed hij ook zij geweest �� wordt
een standbeeld opgericht: maar zijn naam wordt als hij \'t ver-
dient opgeschreven in het boek der hero�n. � Ten slotte
richten zij geheel hun leven in naar wat zij van de astronomie
weten: zij gelooven vast aan de prophetie van Christus be-
treffende de algeheele vernieuwing van de wereld. � En zij
erkennen en schouwen God in het figuur van de Zon, die zij
Zijn afschijnsel, aangezicht en levend beeld noemen.
Zij verklaren de wereld voor een ontzettend groot dier, in
welks schoot wij leven zoo als de wormen in ons lichaam.
De ziel is volgens hen onsterfelijk: de dooden gaan, naar ge-
lang van hun gedrag op aarde, tot de goede of kwade geesten.
Zij nemen twee metaphysische begrippen aan : het //zijn" dat
is God, en het //niet zijn" dat is de zonde. Zij hebben met
hun natuurlijk licht het Christendom bijna geraden. Ten
slotte: zij gelooven aan den vrijen wil: � want zij zeggen (en
ziehier het eenige oogenblik, waarop Campanella iets van zich
zelven en van zijn folteringen in de gevangenis spreekt), dat
indien zeker wijsgeer daar 40 uren op de pijnbank niet kon
-ocr page 296-
284
gedwongen worden een enkel woord te zeggen van hetgeen
hij niet wilde bekennen, wijl hij vast besloten had te zwijgen,
des te sterker de sterren ons niets tegen onzen wil kunnen
laten doen. Met uiteenzetting van astrologie eindigt het ver-
haal van den Genuees, die geen tijd meer heeft langer te
blijven, en die � hoe ook de Grootmeester hem smeekt nog
meer te verhalen � naar zijn schip ijlt.
Ook wij hebben aan de voorstelling van den Zonnestaat,
die in de gevangenis is geschreven en door Tobias Adam in
1623 te Frankfort werd uitgegeven, weinig toe te voegen.
Slechts dit ��ne. Het was een bijlage � zoo als wij reeds
boven zeiden � tot het derde deel (de Politica) van de uit-
��nzetting der re�ele philosophie \'). Zien wij nu dat geheele
hoofdwerk, en daarvan het vierde deel (de Economica) in, bijv.
op pag. 483, dan bemerken wij, hoe daar wel degelijk het
huwelijk en vooral de monogamie wordt verheerlijkt en aan-
geprezen, zoodat het duidelijk is, dat Campanella zelf zijn
Zonnestaat als een droom beschouwde. � Die droom zou
niet veel invloed hebben, en door de droefheid der taal, de
somber zwarte tinten, de duistere mengeling der astrologi-
sche gissingen, «er afstooten dan aantrekken. � Er is echter
een achtingswaardig Protestantsch Wurtembergsch theoloog
geweest, Johann Valentin Andrea, die, na de lectuur van
den Zonnestaat, bang is geweest voor den indruk daarvan en
die het boek als \'t ware heeft willen verchristelijken. Hij had waar-
schijnlijk inzage gekregen van een latijnsch handschrift van Cam-
panella\'s boek, en poogde het nu in Christelijken zin te
verbeteren. Zoo ontstond het boek dat reeds in 1619 (dus
\') De titel is dan ook in de Frankfortsche editie van 1623 van al de
werken: F. Thomae Campanellae Appendix Politica � Civitas Solis__
Idea �teipublieae Philosophicae.
-ocr page 297-
285
nog v��r \'t jaar, waarin de Civitas Solis door Tobias Adam
werd uitgegeven) verscheen onder den titel van �Re�publicae
Christianopolitanae descriptio", en dat later in het Duitsch
vertaald werd onder dezen titel: //Eeisen nach der Insel
Caphar Salaino, und Beschreibung der darauf gelegenen Insel
Christiansburg" enz. Andrea behoudt hier in zijn omwerking
slechts het gemeenschappelijk eigendom en eerbiedigt huwe-
lijks- en familieleven \').
Campanella\'s phantastisch werk bleef overigens vrij ge�so-
leerd staan.
In Frankrijk begon dat denkbeeld der Staatsromans ook
aan dezen en genen toe te lachen. Zij, die van dien vorm ge-
bruik gingen maken, om enkele gewaagde, soms socialistische
stellingen te verbreiden, namen echter niet meer het Latijn
als voertuig hunner gedachten. Zij gingen fransch schrijven.
Over het algemeen maakten de Franschen veel werk van de
inkleeding van hun roman. Gelijk Engeland op dit terrein
zijn Utopia, Itali� zijn Civitas Solis van Campanella kan
aanwijzen, geeft Frankrijk ons hier ffFHistoire des Sevaram-
bes." � Min of meer had Rabelais (1532) op geheel eigen-
aardige wijze reeds zulke denkbeelden, als gewoonlijk in de
Staatsromans voorkwamen, in zijn sappig en rijk fransch be-
sproken. Eeeds dadelijk maakte hij gebruik van de namen,
die in de Utopia van Thomas Morus voorkwamen. De vrouw
van Gargantua is (zie livre II chap. 2) een dochter van den
Koning der Amauroten in Utopia: Gargantua schrijft (zie
livre II. chap 8) zijn brieven aan Pantagruel uit Utopia:
\') Zie daarover R. von Mohl, Die Geschichte and Literator der Staats-
wissenschaften, Band I, 1855, p. 187�189.
-ocr page 298-
286
gelijk later Pantagruel een inval afslaat der vijanden van
Utopia, die reeds Anaurotum hadden ingenomen (livre IT, ch.
23, 24 en 81) en hij uit Utopia een colonie van
9876543210 menschen overbrengt in Dipsodia (zie livre III ch.
1). Zoo had Rabelais, bij het schrijven van zijn roman, \'t werk
van den Engelschen staatsman steeds voor oogen, en dat het
model hem tot gelijksoortige constructies aanzette, blijkt uit
de schepping der abdij van Th�l�me met haar spreuk: fay ce
que vouldras. � Doch van eigenlijk socialisme is hier be-
zwaarlijk sprake. De eerste en voorname fiansche socialistische
staatsroman is //1\'Histoire des Sevarambes, peuples qui habitent
une partie du troisi�me Continent, commun�ment appell� la
terre Australe: contenant un cont� exact du Gouvernement
et des Moeurs, de la Religion, et du Langage de cette na-
tion, jusques aujourd\'huy inconnue aux peuples de rEurope."
Er was voorts op den titel bijgevoegd: uit het Engelsch
vertaald: wij gelooven echter niet onbepaald aan de juistheid
van deze laatste mededeeling, des te meer aan het feit dat
de auteur, wegens het gewaagde van zijn voorstellingen, er
belang hij kon hebben, het te doen voorkomen, alsof zijn werk
slechts een omwerking was van een Engelsch origineel: op alle
mogelijke wijze zien wij dan ook den schrijver zich zelven
verbergen: hij noemt zich aan het slot der opdracht D. "V. D.
E. L.: en dezelfde zonderlinge bijeenbrenging van letters
komt ook voor in het bevelschrift van den Koning, dat tot
het drukken verlof geeft. Waarschijnlijk is de schrijver een
zekere Tairasse d\'Allais \'). Doch van dien naam weet men
dan verder ook niets af. Slechts de naam van den man, aan
wien door den auteur het boek of de vertaling wordt opge-
�) Zie George Cornewall Lewis, a treatise on the methods of observa*
tion and reasoning in Politics, 1852, II, p. 271.
-ocr page 299-
287
gen, is bekend genoeg: het is de in 1680 gestorvene ver-
maarde Eiquet Baron de Bonrepos, die de plannen maakte
der werken van het kanaal door Languedoc, dat de Middeland-
sche zee met den Atlantischen Oceaan moest vereenigen, en
die de uitvoering dier werken, onder het bestuur van Colbert,
wist tot stand te brengen \'). Aan den man, die zulk een
nuttig werk deed, en die ook nog plannen maakte voor een
waterleiding in Parijs, werd het bock over den gelukkigen
toestand van een volksstam in Australi� toegewijd.
Het ontstaan van dit boek, behelzende ,/de geschiedenis
der Sevarambers", wordt op de volgende wijze verhaald.
In het jaar 1672, toen de Fransche en Engelsche vloten
fel de Hollandsche schepen aanvielen, en het gedonder der
zeeslagen in het Kanaal niet van de lucht week, zoo moedig
wisten de Hollanders zich te houden: in dat jaar viel ook
onverhoeds de Engelsche zeemacht de Smyrnasche retourvloot
bij Wight aan, een aanval die door de heldhaftigheid van den
vlootvoogd wederom mislukte. Op een der Hollandsche schepen
werd toen in \'t gevecht een vreemdeling, die mede uit Sinyrna
kwam, kapitein . Siden, doolelijk getroffen: hij had op het
schip kennis gemaakt met een geneesheer, die evenzoo de
reis uit de Levant deed: beiden hadden zij veel achting voor
elkander opgevat, en kapitein Siden had nu op den tocht
naar Holland aan zijn vriend vertrouwelijk verteld, hoe hij
allerlei vreemde avonturen had gehad, vijftien jaren had
vertoefd op een onbekend gedeelte van Australi�, en hoe hij
van plan was, als hij in Europa was teruggekeerd, uit de
papieren en aanteekeningen, die hij had medegebracht, een
verhaal daarvan op te stellen. Nu trof hem echter zoo onver-
\') Zie over dien Riquet, Histoire de Colbert et de son adininistration
par Pierre Clement, 1874. II pag. 97�121.
19
-ocr page 300-
288
wacht de vijandelijke kogel, en hij had nog juist den tijd
aan zijn vriend den doktor de kist met zijn papieren te ver-
maken. De doktor kon die verschillende schrifturen, in het
Latijn, Eransch, Italiaansch en Provencaalsch opgesteld, niet
verstaan. Hij liet dus voorloopig de zaak rusten. Later ging
hij naar Engeland, en d&ar vond hij een auteur, die op zich
wilde nemen, om van al de memories en stukken ��n geheel te
maken, en dat boek aan het publiek aan te bieden. Zoo kwa-
men dan de gedenkschriften van kapitein Siden in het
licht, en wel in het Pransch in twee gedeelten, waarvan het
eerste gedeelte uit twee deeltjes bestaat, beide te Parijs in
J 677 verschenen, terwijl het tweede gedeelte drie deeltjes groot
is, die in 1678 en 1679 ook te Parijs uitkwamen \').
Het eerste gedeelte is voor een goed deel niet anders dan
het verhaal van een scheepsreis. Siden � want het is
hij die spreekt � vertelt, hoe hij van jongs-af altijd heeft
willen reizen, doch dat zijn ouders, die in Savoye woonden,
hem eerst krijgsdienst deden nemen, zoodat hij van zijn
vijftiende jaar af in Itali�, later in Cataloni� den oorlog
bijwoonde, en hem daarna voor de balie en magistratuur
wilden bestemmen. Op zijn twintigste jaar stierf zijn vader,
en moest hij den degen neerleggen om in de rechten te
studeeren. Doch de dood van zijn moeder gaf hem na een
zestal jaren volkomen vrijheid van doen en laten: hij verkocht
wat hij had: behield slechts een klein landgoed, dat hij on-
der de hoede en het beheer van een vriend stelde, en ging
op reis, de wijde wereld in. Hij zwierf door geheel
Europa on kwam eindelijk, na bijkans alle landen van Europa
\') Wij citeeren deze eerste editie: voor het gemak zullen wij die
deeltjes aanhalen alsof zij allen op elkander volgden, hoewel de drie
laatste deeltjes afzonderlijk en bij een anderen uitgever zijn verschenen.
-ocr page 301-
289
bezocht te hebben, in Holland. Daar rustte hij eerst wat uit
en in 1655 besloot hij van daar naar de Oost-Indien en Ba-
tavia te varen. Een hollandsche vriend, van de Nuits, die
voor zaken ook naar Batavia moest, had hein vooral over-
gehaald met hem die reis te doen. Zoo scheepten zij zich in
op een nieuw groot schip, de Gouden Draak geheeten, groot
300 ton, met 32 kanonnen voorzien, en bemand met bij de
400 koppen (200 scheepslieden en voorts mannelijke en vrou-
welijke passagiers), en den 12 April 1655 werd het anker
te Texel gelicht.
De vaart was in \'t begin zeer voorspoedig, maar op de
hoogte van de Kaap de Goede Hoop kwamen de orkanen opzet-
ten. Het vaartuig werd naar het zuiden gedreven: straks, na
van alle kanten door de winden voortgezweept te zijn, stiet het
schip in den nevel op een zandbank, en, toen de duisternis op-
trok, zagen de schepelingen, dat zij niet ver van een g*oot
strand vastzaten. Het was te voorzien, dat het zwaar be-
schadigd schip uit elkander zou worden geslagen ; zij besloten
dus het te verlaten, met de sloepen naar het strand te gaan,
en dd&r alles wat zij hadden aan have en levensmiddelen
over te brengen. Zoo vestigde zich ddar de geheele kolonie
van het schip: en wijl zij op geheel onbekend terrein wa-
ren, en misschien door allerlei vijandelijke stammen konden
worden overvallen, kwamen zij overeen, dezelfde tucht tebe-
waren op het land, als die op het schip regel was geweest.
Voorts maakten zij van de planken van het scliip twee boo-
ten, waarvan zij er ��n bemanden en naar Batavia zonden, om
den Gouverneur-Generaal (toen Maetsuijcker) te verzoeken hen
af te halen. Die boot vertrok met acht man. wier keus door
het lot werd aangewezen. Daar het lot ook op den kapitein
van het schip was gevallen, werd nu op het strand uitgezien
naar een hoofd der kolonie. Na eenige beraadslaging werd
19*
-ocr page 302-
290
besloten, het bestuur op militaire wijze in te richten, en, op voorstel
van de Nuits (die zelf eerst in aanmerking kwam) werd Siden,
die vroeger in het leger was geweest, tot kommandant van
de kolonie Hollanders benoemd. Hij aanvaardde het bevel,
eischte strenge gehoorzaamheid, regelde de geheele inrichting
en levenswijze, en ging nu aan het verkennen van het onbe-
kende land, ten einde zoet drinkwater, jachtwild, levensmid-
delen te bekomen, en misschien mensclieu te zien. "Weldra
vonden zij een geschikte plaats voor een kamp, aan een inham
of baai van de zee, dicht bij een voorgebergte tegenover en-
kele eilanden, een plek waar een rivier en beeken overvloedig
zoet water, en het omringende bosch herten en allerlei wild
opleverde. Zij noemden die plek Sidenburg. Daar leefden zij
een tijd lang, wachtende op de terugkomst der boot uit Ba-
tavia: ondertusschen hadden zij allerlei iucideuten, ook twisten
over de vrouwen, die zij bij zich hadden en die zij onderling
verdeelden (l. p. 182�137). Van tijd tot tijd deed een
klein gedeelte een verderen ontdekkingstocht. Zoo was ook een
der moedigste waaghalzen, Maurits, vergezeld van een paar
lotgenooten, sinds eenige weken vertrokken. Siden wan-
hoopte er reeds aan, hem ooit terug te zien, toen hij plotseling
op zijn boot in de baai terugkwam, gevolgd door een vloot
van onbekende schepen (I p. 155). Maurits, die vooruit was
gegaan om den kommandant Siden op alles voor te bereiden,
was vergezeld van een man van groote gestalie, in het zwart
gekleed, die een witte vlag als vredes-teeken in zijn hand droeg.
Deze sprak Siden in \'t Hollandsch toe en zeide hem geen vreeii
te hebben. Het bleek nu, dat Maurits op zijn avontuurlijken
ontdekkingstocht zich nog al ver had gewaagd, dat hij en
zijn gezellen plotseling, in een soort van een meer gekomen,
v��r zich uit schepen van vreemden oorsprong hadden ge-
zien : dat zij z�� in de macht waren gekomen van een volk-
-ocr page 303-
291
stam, die het land Sporoumbe bewoonde, welk land af-
hankelijk was van een grooter land aan de overzijde der
bergen, dat der Severainbers. Maurits had eerst niets gezegd
van het feit, dat hij en zijn gezellen behoorden tot een
gansche kolonie van schipbreukelingen: zij waren dus all��n
opgebracht naar Sporounde, de hoofdstad van Sporoumbe,
en daYtr gastvrij ontvangen. De rivier opvarende naar het bin-
nenland, zagen zij overal, hier en daar verspreid, aan de oevers
of verder in het land, gelijkvormige groote vierkante gebou-
wen. In de stad zelve trof hun met verbazing al het vreemde
dat zij zagen: allereerst de vorm der stad, die niet anders
was dan een reeks van zulke zeer groote vierkante gebouwen,
elk wel bewoond door duizend menschen, terwijl midden in
elk gebouw een binnenplaats was, ingericht tot tuin, langs
welke galerijen aan den binnenkant der gebouwen liepen:
dan de deftige in \'t zwart gekleede gestalten: de zonderlinge
behandeling en omgang met vrouwen: het paleis van den
gouverneur van het land, Albicomas: de waarneming dat de
meeste inwoners van Sporoumbe toch een klein gebrek hadden,
bijv. hoog in den rug waren of iets dergelijks: de opmerking
dat het bouwen van woningen en de landbouw de twee voor»
naamste bezigheden der natie waren: de voorzorgen tegen vreem-
delingen genomen enz. Terwijl zij nog bezig waren alles op te
nemen, werd hun echter aangezegd dat zij naar het land, waarvan
Sporoumbe afhing, naar Severambe zouden worden vervoerd.
Toen eerst gewaagden zij er van, dat zij nog andere medgezellen
der schipbreuk hadden, en kwam er zoo bevel deze andere
kolonisten eerst te halen.
Siden en de anderen � na dit verhaal gehoord te heb-
ten __ besloten vrijwillig mede te gaan met Sermodas (zoo
heette de geleider, met wien zij hadden kennis gemaakt) en
de schepen. Zij kwamen natuurlijk, even als Maurits, eerst aan
-ocr page 304-
292
in Sporounde, worden ook op hun beurt voorgesteld aan A1-
bicornas, moesten een andere regeling hunner eigen vrouwen
instellen, woonden een groot feest in den Tempel bij, waar
de inzegening der nieuwe huwelijken (\'t feest genaamd Os-
parenibon) plaats had, en na over allerlei vreemde zaken hun
verrassing en verwondering betuigd te hebben, ook daarover
dat Albicornas vrij goed met den toestand van Europa bekend
scheen, werden zij � in karavaan � langs een omweg
naar het hoofd land Sevarambe (waarvan Sevarinde de hoofd-
stad was) gebracht. � De reis werd z�� ingericht, dat de
Hollandsche schipbreukelingen de gelegenheid hadden allerlei
steden en allerlei gewoonten en zeden der inwoners te zien:
in ��n stad had een strafoefening plaats, waar een man zich
in de plaats stelde ^an zijn schuldige vrouw: in een andere
werden juist groote jachten en vischpartijen gehouden. Zoo
kwamen zij � terwijl zij weder overal hier en daar van die
groote vierkante woningen zagen � allengs aan de hooge
bergen, die zij moesten overgaan om uit Sporoumbe in Seva-
rambe te komen. Behalve een lange slingerende route over
den bergrug was er een kortere weg in den berg zelven gehou-
wen, waardoor men onder gewelven en gangen (tunnels)
aan de andere zijde kwam. Het nieuwe land zag er uit als
het eerst betredene, en de steden bestonden weder uit geheele
straten van die groote blokhuizen, elk voor duizend personen
ingericht, welke groote huizen (zoo als aan Siden werd me-
degedeeld) Osmasie�n werden genoemd. Er werd opgemerkt,
hoeveel groote werken ten algemeenen nutte in het land
tot stand werden gebracht. Voorts maakten zij kennis met
een gedeelte van het leger in een kamp verzameld, waar zij
za\'gen hoe zoowel mannen als vrouwen voor den krijgsdienst
geoefend worden: totdat zij eindelijk kwamen in de hoofdstad
van Severambe, de groote stad Sevarinde (II p. 208). B�^i
-ocr page 305-
293
in de stad Sevarinde werden zij, na hun audi�ntie in het
paleis gehad te hebben, gevestigd in den staat. Ook zij kre-
gen met hen allen zulk een groot vierkant huis, eeu Osmasie,
over welk huis Siden het beheer en het bestuur moest
voeren. Zij moesten zich schikken naar de zeden en gewoonten
van het volk, te midden waarvan zij nu woonden. In hun hu-
welijksleven, in hun arbeid, in hun samenzijn en rangorde
volgden zij de wetten van het land. Zij leerden betrekkelijk
spoedig de taal, lazen de boeken van het nieuwe volk en
Siden begon allengs geheel en al het wezen en het samen-
stel van den staat der Severambers te begrijpen.
In het tweede gedeelte van het werk wordt nu de ontvou-
wing van de inrichtingen en wetten der Severambers geleverd.
Allereerst staat het verhaal van Siden lang stil bij den
persoon van Sevarias, den stichter en wetgever van den staat.
Hij was in 1395 in Perzi� geboren. Zijn vader behoorde tot
de oud-Perzen, de vuur-aanbidders, vereerders van de Zon.
In zijn geslacht was zelfs van vader op zoon het hoogepries-
terschap dier Zon erfelijk. Tot leermeester had hij een slaaf
van zijn vader gehad, een doorkundigen Venetiaan, Giovanni,
die tot den christelijken godsdienst behoorde. Wegens een ver-
volging, die zijn vader in Perzi� te verduren had, werd Se-
varias onder de hoede van Giovanni op reis door de
wereld gezonden: zoo kwam hij in Itali�, had allerlei lots-
verwisselingeu, werd zelfs slaaf, doch kon toch eindelijk in
Perzi� terugkeereu, waar hij na den dood van zijn vader diens
hoogepriesterschap der Zon ging bekleeden. Van tijd tot tijd
kwam echter de lust bij hem op om door reizen nog meer
te weten: en ��ns als scheidsrechter geroepen in een aange-
legenheid van een schip, dat op een onbekend land was
verzeild en vandaar teruggekomen, wenschte hij dat land te
zien, vooral toen hij hoorde, dat ook in dat land een soort
-ocr page 306-
294
van Zonnedienst iuheemsch was, die hij dus van alle misbrui-
ken zou kunnen zuiveren en als reine godsdienst hand-
haven. Hij scheepte zich in, had een paar schepen bemand,
en zich voorzien van artillerie, waarvan China de uitvinding had
«edaarj, en landde in 1427 in dezelfde haai, waar Siden zich later
ook kampeerde: en na door zijn kanongebulder overal schrik
te hebben verspreid, werd hij in zedelijken en materieelen
zin weldra meester van de streek waar hij landde. Het was
het landschap Sporoumbe, toen Prestarambe geheeten. Het
volk was aldaar in groote famili�n verdeeld, leefde in gemeen-
schap (ils vivoient en commun, III p. 65) en was voorts nog
onbeschaafd en ruw. Sevarias nu hielp hen met zijn man-
schappen en kanonnen tegen hun vijanden, de bergbewonende
Stroukarambers. Hij werd hun hoofd en bezorgde hun vol-
komen zegepraal. Hij zette de overwinningen en veroveringen
voort tot in de vlakte aan de overzijde der bergen, in het land,
naar hem later Sevarambe genoemd, en besloot nu � na-
dat hij in het bezit van Sevarambe en Sporoumbe was �
hier een beschaafde, zachte en welgeordende heerschappij te
vestigen. Hij nam als uitgaugspunt van zijn regeling en
wetgeving de twee denkbeelden, die hij bij deze volken vond:
hun Zonnedienst en hun gemeenschappelijk leven (hun com-
munauteit). Wat het eerste punt betreft, zoo leerde hij hun
dat de Zon niet alleen hun bijzondere godheid, maar hun
wezenlijke soeverein was, die echter op aarde, in hun
land, door een plaatsvervanger vertegenwoordigd was. Zulk een
plaatsvervanger werd door de Zon (bij het lot uit eenige can-
didaten) zelve aangewezen, en was aan het hoofd zoowel der
geestelijke als wereldlijke macht: dus tegelijk onder-koning
van de Zon en hoogepriester. Wat het tweede punt betreft,
zoo zette hij hen aan tot het bouwen van een groot vierkant
huis voor 1000 personen, waar zij nu verder in gemeenschap
van eigendom zouden leven. Zulk een gebouw heette Osmasie.
-ocr page 307-
295
De gemeenschap der vrouwen, die vroeger ook hier sporen
had, werd streng verboden in zulk een Osmasie; het huwelijk
was heilig: monogamie was regel; slechts de hoogeambtenaren
konden meer dan ��n vrouw huwen. Op die twee grondslagen:
de werkkring van een plaatsvervanger der Zonnegodheid en
de ��nheid der Osmasie, werd nu alles verder opgebouwd.
Weldra vermeerderden zich de Osmasi�n: de eerste 3 jaren
werden er reeds vier gebouwd: tegelijkertijd werd een tempel
aan de Zon begonnen en opgetrokken, en de Osmasi�n, die
in de omgeving van dien tempel werden aangelegd, vormden
allengs de hoofdstad Sevarinde. Aan het hoofd van elke Os-
inasie stond een door de leden van het huis gekozen Osma-
siont, welke Osmasionten te zatnen den Grooten Raad van den
onderkoning vormden. De gemeenschap werd nu op de be-
zittingen en arbeid in den meest volkomen zin toegepast. Gi-
ovanni die steeds bij hem was, en die in het verhaal altijd
voorkomt als vertegenwoordiger der beschaafde Christelijke en
Europeesche beginselen, had Sevarias willen overreden door
juiste en evenredige belastingen tot een billijk stelsel van
verdeeling der rijkdommen en dus tot welvaart te komen : doch
Sevarias zag dadelijk in, dat hij het kwaad der ongelijkheid
in de kiem moest bestrijden en zoo de gemeenschap hand-
haven en verzekeren. Alle gronden en rijkdommen werden
dus door hem aangewezen als het eigendom te zijn van den
Staat, welke Staat er alleen over beschikken kon i). � Om
i) Zijn motieven en besluit daarover worden op de volgende wijze me-
degedeeld, zie deel III p. 181�184: Et parceque les riohesseset lapro-
priet� des biens font une grande diff�rence dans la societ� civile, et que
de la viennent 1\'Avariee, 1\'Envie, les extorsions, et une infinit� d\'autres
maus: Il abolit cette propriet� de biens, en priva les particuliers, etvou-
lut que toutes les terres et les richesses de la Nation appartinsent
proprement a 1\'Elat, pour en disposer absolument, sans que les sujets
en peussent rien tirer que ce qu\'il plairoit au Magistrat de leur en d�-
partir. De cette maniere il bannit tout a fait la convoitise des richesses,
-ocr page 308-
296
echter in zulk een toestand van gemeenschappelijk eigendom
goed en rustig te kunnen leven, moest er door allen (mannen
en vrouwen) flink gearbeid worden. Ledigheid moest streng
vermeden worden. Daarom verdeelde hij den dag in drie dee-
len, elk van 8 uren: bestemde ��n deel voor slaap of rust,
��n tweede deel voor de genoegens van \'t leven, en het derde voor
den arbeid (III p. 185 en 186). � Voorts werd strikt vastgehou-
den aan den regel der gelijkheid van geboorte van alle leden
van den staat: all��n verdienste kon hen bij keuze tot waar-
digheden roepen: het eenige ouderscheid, dat tusschen de
Sevarambers onderling mocht bestaan, moest zich bepalen
tot het natuurlijk verschil in jaren, en hun werd dan ook
op \'t hart gedrongen den ouderdom steeds te eerbiedi-
gen. � Alle kinderen moesten dan op gelijke wijze opgevoed
en als staatskinderen beschouwd worden. � Op een zeker tijd-
stip van \'t leven moest het huwelijk worden aangegaan. �In
de oefening der wapenen moesten allen, van beiderlei geslacht,
worden onderwezen. � Onmatigheid moest op elk gebied
of terrein streng worden gestraft. � Eindelijk moest dat al-
les bekroond worden door des te inniger eerbied voor den
Godsdienst. Sevarias formuleerde zijn idee�n in enkele regelen,
les Tailles, les Imposts, la disette, et la pauvret�, qui causent tant de
malheurs dans les diverses Societez du Monde. Depuis 1\'�tablissement de
ces Lois, tous les Sevarambes sont riches, encore qu\'ils n\'ayent rien de
propre: Tous les biens de 1\'Etat leurs appartiennent, et chacun d\'eus se
peut estimer aussi hureus que Ie Monarque du monde Ie plus opulent.
Si dans cette Nation un sujet a besoin de quelque chu.-e n�cessaire a la
vie, il n\'a qu\'a la demander au Magistrat, et il est assur� de 1\'obtenir
sans peine. Il n\'est jamais en souci pour sa nouiriture, pour ses habits,
ni pour son logement, pendant les divers degrez de son age: ni m�me
pour 1\'entretien de sa femme et de ses enfants, quand il en auroit des
centaines et des milliers. L Etat pourvoit a tout cela sans cxigcr des
Tailles ni des Imposts, et toute la Nation vit dans une hureuse abon-
dance et dans un repos assur� sous la conduite du Souverain.
-ocr page 309-
297
die hij wilde dat als grondwet voor ziju staat in alle eeuwen
zouden gelden \').
Na alles geregeld te hebben en na een lange regeering
trad Sevarias vrijwillig af als onderkoning. Bij het lot werd
nu uit de Osmasionten een ander tot onderkoning eu hooge-
priester gekozen. Zoo volgden zeven onderkoningen op Seva-
\') Die grondregelen zijn de volgende, zie deel III p. 191�197: H leur
a tres exprcssement defendu de rien ordonner de contraire au droist na-
turel ou aus maximes fondainentales de 1\'Etat qui sont de conserver sur
tout.es choses un gouvernement Heliocratique, o\'est a dire de ne pas recon-
n�itre d\'autre Souverain que Ie Soleil, et de ne point recevoir d\'autres
Lois que celles qu\'\'l auroit inspir�es a son Lieutenant et a Son Conseil.
De n admettre a la Vice-Royaut�, que celui que Ie Soleil aura choisi
d\'entre les principaus Ministres de 1\'Etat, ce qui se fait par Ie sort,
comme nous ferons voir cy apr�s.
De ne pas souffrir que la propriet� des biens tombe en aucune maniere
entre les mains des personnes particuli�res: mais d\'en conserver 1\'enti�re
possession a 1\'Etat pour en disposer absolument.
De ne pas permettre qu\'il y ait de rang ou de dignit� hereditaire:
mais de conserver avec soin 1\'�galit� de la naissance: afin que Ie seul
merite puisse �lever les particuliers aus charges publiques.
De faire respecter la vieillesse, et accoutumer de bonne heure les jeu-
nes gens a honorer ceus qui sont lenrs Superieurs en age et en exp�rience.
De bannir 1\'oisivit� de toute la Nation, parce que c\'cst la nourrice des
vices et la source des querelles et des rebellionsj et d\'accoutumer les
enfans au travail et a 1\'industrie.
De ne point les occuper a des Arts inutiles et vains, qui ne servent
qu\'au luxe et a la vanit�, qni ne font que nourrir 1\'orgueil, et qui engen-
drant 1\'envie et la discorde, d�tournent les esprits del\'amourde la veriu.
De punir 1\'intemp�rance en toutes choses, parce qu\'elle corrompt Ie
corps et 1\'arae, et fait tout Ie contraire de la vertu oppos�e, qui les
conserve 1\'un et 1\'autre dans un �t at tranquille et mod�r�.
De faire valoir les Lois du manage et les faire observer aus person-
nes adultes, tant pour la propagation de 1\'esp�ee et 1\'accroissement de la
Nation, que pour �viter la fornication, 1\'adult�re, 1\'inceste et d\'autres
crimes abominables, qui detruisent la Justice et troublent la tranquilit�
publique.
-ocr page 310-
298
rias, die elk de constructie van den staat der Severambers
volkomener maakten, en, toen Siden en de zijnen in 1656
kwamen, zat Minas, de achtste onderkoning, op den troon, hij
die vooral zijn werk maakte van goede waterleidingen in te
richten.
In nadere uiteenzettingen, afgewisseld door verhalen, worden nu
de onderdeelen van den staat dier Severambers verduidelijkt, zoo
als die staat zich onder de opvolgers van Sevarias ontwikkeld had.
Er wordt nadruk op gelegd, dat de staat is een monarchaal
gouvernement getemperd door volkskeuze: want de Osmasie
kiest zijn eigen Osmasiont, en deze Osmasionten vormen den
grooten raad, uit welken de onderkoning gekozen wordt. Bij
het steeds vermeerderen der Osmasie�n werd uit den grooten
raad een kleine en uit den kleinen een nog kleinere voor den
dagelijkschen bijstand van den onderkoning gevormd. Dat
geschiedde later door 8 Osmasie�n onder een Brosmasiont te
plaatsen, en uit die Brosmasionten werden dan de Sevaro-
basten, een soort tfan Senatoren, ten getale van 24,gekozen.
� De Osmasie�n (en het land bestond op \'t oogenblik, toen
Siden er aankwam, uit 5000, Sevarinde de hoofdstad uit 267
zulke gebouwen) zouden allen op dezelfde wijze gebouwd
De prendre un soin tout particulier de 1\'�ducation des enfans, et de
les faire adopter par 1\'Etat d�s qu\'ils ont atteint la septi�me ann�e de
leur age, pour leur apprendre de bonne heure et 1\'obe�ssance des Lois,
et la soumission qu\'ils doivent aus Magistrats qui sont les v�ritables
p�res de la patrie.
D\'instruire la jeunesse de 1\'un et de 1\'autre sexe dans 1\'exercice des
armes, pour avoir en tout tems des gens capables de repousser les en-
nemis de 1\'Etat
Enfin de faire valoir la Religion pour lier les hommes par la con-
science, leur persuadant. que rien n\'est cach� a la Divinit� et que non
seulement dans cette vie, mais aussi apr�s Ie tr�pas, elle a ordonn� des
recompenses pour les bons, et des chatimens pour les m�chans.
-ocr page 311-
299
moeten zijn: de vorm was vierkant, elke zijde was 50 geo-
metrische schreden groot en had in het midden een groote
poort. Het gehouw zou vier verdiepingen hoog moeten zijn, en
de muren opgetrokken uit een soort van marmer of v/itte
steen, die goed gepolijst kon worden. Midden in het gebouw was
een groote hof of tuin, vol booraen en heesters van frisch
groen: en tusschen dat groen ruischte een fontein, wier heldere
waterstraal zich flink in de lioogte verhief. Die waterstraal kon
z�� krachtig opgestuwd worden, omdat het reservoir in het dak
van het gebouw was, en dat reservoir door buizen het water iu de
kamers eu gangen en naar de fontein in den tuin geleidde. Langs
de binnenmuren van het gebouw liepen nu galerijen en balcons,
versierd met vazen vol heerlijke bloemen. Op de daken der
Osmasie�n kon men wandelen : en des zomers, wanneer felle
hitte de straten verlengde, spande men zeilen vau de ��ne
Osmasie naar de andere, om de voorbijgangers schaduw en koelte
te bezorgen. Water kon overigens ieder oogenblik op de stra-
ten gebracht worden: er werd veelvuldig daarmede gesproeid.
� Bij de regeling van het eigendom werd bepaald, dat de
staat zijn groote publieke magazijnen zou hebben, waarin het
surplus van al het geproduceerde boven de oogenblikkelijke
behoefte zou worden gebracht: terwijl tevens elke Osmasie
haar eigen magazijn zou hebben. De verdeeling der grond-
stofl\'en ging volgens vaste regelen. Ieder kreeg ook meubelen
en kleederen vau den staat. Het smerige en vuile werk werd
in elke Osmasie door de slaven gedaan. � In veel d�tails
werd uu verder de opvoeding en het onderwijs der kinderen
geregeld. Op den voorgrond werd gezet, dat de kinderen niet
aan de ouders, maar aan den slaat behoorden. Elk kind, ook
dat van den onderkoning, werd dus door een plechtige han-
deling in den tempel op zijn zevende jaar aan de ouders
ontnomen; de ouderlijke macht werd opgeheven: en het kind
-ocr page 312-
300
werd staatskind. Die kinderen werden dan in daartoe inge-
richte Osmasie�n opgevoed en onderwezen: jongens en meisjes
kregen dezelfde opvoeding: doch van elkander verwijderd:
elke sekse werd in afzonderlijke Osmasie�n geplaatst. Zij leer-
den eerst 4 jaar lang alles wat noodig was, en werden dan ge-
durende 8 jaar buiten de steden op het land gebracht, waar
zij 4 uur op \'t veld moesten werken, en 4 uren besteden om
het vroeger geleerde te onderhouden. Na het veertiende jaar
leerden zij de grammaire en oefenden zij zich in het handwerk
of in den arbeid, waarin zij later zouden optreden. Voor bouw-
lieden van huizen en landbouwers werden de meesten opgeleid.
De meisje3 oefenen zich in meer zittend werk. Kinderen
van buitengewonen aanleg worden anders opgevoed: op alle
wijzen wordt dan de geest gescherpt: hun wordt later liet verlof
gegeven om onder den naam van Perzen of Armeniers in de
overige werelddeelen te reizen. Vandaar dat Siden in Ser-
modas iemand trof, die goed Hollandsch sprak. � Met zorg
wordt de quaestie der liefde en van het aangaan der huwelij-
ken behandeld. Als de jongman 19 jaar en het meisje 16
jaar oud is geworden, wordt binnen een zeker tijdperk van
18 maanden aan de jongelieden gelegenheid gegeven om
kennis te maken. Een teedere hoffelijke en ridderlijke
toon heerscht dan van zelf onder hen. Dit duurt totdat het
feest der huwelijken (de Osparenibon) wordt gevierd. Dan
moet het meisje in den tempel de beslissende keus doen: zij
kiest den jonkman dien zij liefheeft, of liever zij vraagt hem
ten huwelijk. Die versmaad worden, kunnen desnoods tweede
of derde vrouwen der Sevarobasten en andere hooge ambte-
naren worden. De vice-koning is de eenige die zelf een vrouw
mag kiezen. Het getal zijner vrouwen mag tot twaalf klim-
raen. � In het onderling verkeer van het volk, dat altijd
een eenigszins fier karakter vertoont, staat op den voorgrond.
-ocr page 313-
801
dat alles wat liet gevoel van eigen waarde kan doen verliezen
streng gemeden wordt. Zelfs wordt dat op den uiterlijken vorm
der gestalte toegepast: een ieder die eenigszins defectueus van
lichaam is wordt naar Sporoumbe verplaatst. Voorts wordt ontucht
en dronkenschap streng gestraft: taveernen en kroegen mogen er
dus niet zijn. Een leugen is hun een gruwel, en een eed
mogen zij niet doen : hun ja of neen is genoeg. � Hun klee-
ding is voor allen dezelfde, met inachtneming echter van het
verschil tusschen mannen en vrouwen, gehuwden en ougehuw-
den. � Hun spijzen nemen zij in elke Osmasie gezamenlijk,
behalve \'t souper, dat ieder op zijn kamers liefst met zijn vrouw
en kleine kinderen gebruikt. � Van baden maken zij veel
werk. � Als voedsel gebruiken zij wel degelijk ook vleesch
van dieren, die zij slachten. � Rijtuigen hebben zij niet, tenzij
voor zieken en ouden van dagen. � Aan de kunsten wordt
met mate geofferd: muziek wordt veel beoefend: schilderkunst
en beeldhouwkunst slechts als ornamenteering der gebouwen:
zij beoefenen de po�sie, doch hun gedichten zijn niet op rijm
gesteld x). � Zij hebben geen artsen of geneesheeren, wel
heelkundigen. � Hun lijken worden niet door hen begraven
maar verbrand. � Wat hun rechtspleging betreft, zoo kennen
zij geen civiele processen, wel een strafrechtspleging : censoren,
die om de drie jaren rondgaan, waken dat de rechters steeds
hun plicht doen. De doodstraf wordt weinig toegepast;
meestal wordt gedwongen arbeid als straf opgelegd. Tndien
iemand moet gevat worden, helpt ieder burger een handje. �
Een munt hebben zij natuurlijk niet: de edele metalen en
edelgesteenten worden als sieraden hoog geschat: paarlen daar-
i) Zie over \'t rijm de aardige opmerkingen, deel V p. 346: Ilmesemble
que ces vers rimez font un certain carrillon a peu pr�s sembable aus clo-
chettes qu\'on pend a Ia cage d\'un �cureuil, qui les fait sonncr en se
roulant dan sa prison.
-ocr page 314-
802
entegen weinig gewaardeerd. � De militie, waarvoor de jonge
lieden van beide sekse worden geoefend, duurt tot het 49e
jaar. Zij maken ook veel werk van oorlogschepen. � Voor
vreemdelingen wachten zij zich: eerst was alle handel met
vreemdelingen hun verboden, later werd die volkomen afslui-
ting eeuigszins verzacht.
Wij begeven ons na niet in de beschrijving van het paleis
van den vicekoning, of van het amphitheater, of van den tem-
pel die midden in het paleis oprijst, en welke gebouwen allen
even prachtig zijn, doch willen liever nog enkele mededeelin-
gen doen omtrent hun eeredienst. Op te merken is, dat er
drie symbolen in hun tempel zijn : een zwart gordijn, een
blinkende gouden bol, en een vrouwenbeeld. Het gordijn be-
teekent dat er een mysterie is, de dienst van den grooten
God: de bol is het zinnebeeld van de Zon, de aan God on-
derworpen lagere Godheid : het vrouwenbeeld is het beeld van
het Vaderland. Er zijn dus drie categori�n van plichten,
aan God, aan de Zon, en aan \'t Vaderland gewijd. Er
is ��n Staats-eeredienst, doch overigens volmaakte tole-
rantie: want er is geen fanatisme; hun religie is meer phi-
losophie. Giovanni\'s afstammelingen hebben den dienst van
het Christendom behouden, en handhaven dien Christelijken gods-
dienst midden iu Sevarambe, al wijkt hun opvatting der
Christelijke leer van die der orthodoxe catholieke kerk af.
Doch de Sevarambers hebben de Christelijke leer niet willen
aannemen: gelooven niet aan wonderen: eerbiedigen zeer
Mozes en Christus als wetgevers, maar gaan niet verder. Zij
hebben zes groote plechtige feesten : een ter eere van God
om de zeven jaren: een feest aan de Zon, wanneer zij het
nieuwe vuur jaarlijks aansteken: een ter eere van Sevarias :
dan het feest der huwelijken (Osparenibon): het feest der
adoptie der kinderen door den staat: en het feest der eer-
-ocr page 315-
803
V
stelingen. Het volk gelooft vast aan de onsterfelijkheid, al
zijn er enkele geleerden die reeds sceptisch daarover spre-
ken: eenigen uit het volk gelooven zelfs aan een gemeenschap
met de wereld der afgestorvenen, en meenen dat geesten zich
aan ons kunnen openbaren. � Met een lang verhaal over
den valschen profeet en bedrieger Stroukaras eindigt de uit-
��nzetting der godsdienstige denkwijze der Sevarambers \').
Siden en de zijnen leven nu gedurende vijftien jaren onder
die Sevarambers. Siden vooral gevoelde zich zeer aangetrokken
door de betere verdeeling van welvaart en geluk, die ouder de
Severambers plaats vond: andere volken hadden dezelfde voor-
rechten, maar hier was alles goed verdeeld \')�
i) Opmerkelijk zijn de denkbeelden over het natuurlijk ontstaan van den
godsdienst, de ontwikkelingstheorie toegepast op den godsdienst, zie deel
V p. 262, 263.
\') Ziehier de eigen woorden (deel III p. 303 seqq):
Si 1\'on consid�re la maniere de vivre des autres Nations, on trou-
vera que dans Ie fond on a des magasins partout, que les villes tirent
de la campagne et la campagne des villes: que les uns travaillent. de
leurs mains, et les auttes de leurs testes; que les uns sont nrs pour
ob�ir et les autres pour commander; qu\'on a des Ecoles pour 1\'�ducation
de la jeunesse et des Maitres pour leur enseigner des M�tiers; que dans
tous les emplois de la vie il y en a pour la n�cessit� de subsister, d\'au-
tres pour vivre plus commodement, et enfin d\'autres puremeut pour Ie
plaisir. Les choses sont les m�mes dans Ie fond, mais la maniere de les
dintribuer est differente.
Nous avons parmi nous des gcns qui regorgent
de biens et de richesses, et d\'autres qui manquent de tont. Nous en
avons qui passent leur vie dans la fen�antise et dans la volupt�, et d\'au-
tres qui suent incessamment pour gagner leur mis�rable vie. Nous on
avons qui sont �lev�s en dignit� et qui ne sont nullement dignes ni ca-
pables d\'exereer les charges qu\'ils poss�dent: et nous en avons enfin
qui ont beaucoup de merite, mais qui, mauquant des biens de la fortune,
croupissent mis�rablement dans la bouc et sont condamn�z a une �ter-
nelle bassesse.
Mais parmi les Sevarambes persoane n\'est pauvrc, personne ne manque
des choses necessaires et utiles a la vie, et chacun a part aux plaisirs
et aux divertissemens publics, sans que pour jouir de toul cela, il ait
20
-ocr page 316-
804
De Sevarambers en de Hollandsche kolonisten wenden dan ook
aan elkander. Tn het begin lachten de Sevarambers die kolo-
nisten soms uit, wijl zij zoo klein van gestalte waren: ook
vonden de Sevarambers de Hollandsche taal een taal voor hon-
den en katten : doch de omgang werd met den tijd hoe lan-
ger hoe vertrouwelijker. Toch kon Siden op den duur het ver-
langen naar Europa niet bedwingen, al was hij hier gelukkig
met 3 vrouwen en 16 kinderen gezegend. Vooral toen zijn
vriend van de Nuits door den dood hem ontviel, had hij geen
rust meer in Sevarambe. Eindelijk kon hij (als speciale
geest aan hem all��n verleend) vertrekken. Hij verliet 1671
het land, wist te Smyrna te komen, en ging op het schip,
dat in het kanaal met de Engelsche vloot slaags raakte en
waarop hij door het vuren van den vijand den dood vond.
Het boek is waarlijk niet zonder verdienste \'). Het prik-
besoin de se tonrraenter Ie corps et 1\'ame par un travail dur et acca-
blant. Un exercise mod�r� de huit heures par jour lui procure tous ces
avantages, a lui, a sa familie et a tous ses enfans, quand il en auroit
mille. Personne n\'a Ie soin de payer la Taille, ni les Imposts, ni d\'a-
masser des sommes d\'argent pour enrichir ses enfans, pour dotter ses
filles, ni pour aeheter des heritages. Ils sont exems de tous ces soins,
et sont tous riclies d�s Ie berceau. Et si tous ne sont pas �levez aux
dignit�s publiques, dn moins ont ils cette satisfaction de n\'y voir que
ceus que Ie m�rite et 1\'estime de leurs Concitoyens y ont �lev�. Ils sont
tous Nobles et tous Roturiers et nul ne peut reprocher aus autres la
bassesse de leur naissance, ni se glorifier de la spiendeur de la sienne.
Personne n\'a cc d�plaisir de voir vivre les autres dans 1\'oisivit�, pendant
qn\'il travaille pour nourrir leur orgueil et leur vanit�. Enfin, si 1\'on
consid�re Ie bonheur de ce Peuple, on trouvera qu\'il est aussi parfait
qu\'il Ie puisse estre en ce monde, et que toutes les autres Nations sont
tres malheureuscs aux prix de celle-la.
i) Ook Southey (zie Sir Thomas More, Colloquies etc, II, p. 373)
zegt. er van: There is a want of moral and religious feeling in this book,
but it is no ordinary work. Southey gelooft ook dat het oorspronkelijk
in het Fransch geschreven ia.
-ocr page 317-
305
kelt zelfs in \'t begin de nieuwsgierigheid. Het is met zekere
losheid geschreven. Daargelaten enkele laffe incidenten, de
langdradige uiteenzetting van wat de valsche profeet Strouka-
ras deed, en voorts enkele zeer zinnelijke polissonnerie�n, is het
verhaal niet doorgaans vervelend en verre van lichtzinnig.
Opmerkelijk is het, dat \'t juist Hollanders zijn, die deze vreemde
avonturen volgens Vairasse hebben. Dubbel merkwaardig wordl
voor ons het boek, wanneer wij er aan denken, dat het ge-
schreven werd in dat eerste tijdperk der regeering van Lo-
dewijk XIV, toen de groote auteurs en klassieke voorbeelden
der fransche literatuur zich al zeer weinig met de welvaart
van het mindere volk ophielden, en in \'t algemeen geen oog had-
den voor de verdeeling der rijkdommen onder het volk. Deze
weinig bekende advocaat zag echter reeds in 1677 toestanden,
waarop, als zoovele wonden, Boisguillebert in 1697 ofVauban
in 1707 later den vinger zouden leggen. Trouwens van al de
groote auteurs der eeuw van Lodewijk XIV heeft misschien
alleen F�n�lon plannen gemaakt om de natie in haar gehee? op
te heften: het zou zelfs een dankbare taak zijn uit dat oog-
punt het 12de boek van den in 1699 verschenen T�l�maque
� behelzende de schildering van Salente � te beschouwen \'):
doch voor ons doel is dit overbodig, daar ��n�lon\'s droo-
men geheel en al buiten den kring van het socialisme liggen.
De roman der Sevarambers heeft enkele navolgingen in
het leven geroepen. Die imitaties zijn echter meestal vrij on-
\') Zie daarover ook wenken bij Sainte Beuve, Nouveaux Lundis, II.
p. 138, en voorts zijn studi�n over F�n�lon, in t. II en X der Cause-
ries du Lundi. � Op ��n lijn met het Salente van F�n�lon staat, dau de
schildering der Troglodyten in de Lettres Persanes van Montesquieu, zie
lettre XI en volgende, en Sainte Beuve, Causeries du Lundi, deel Vil,
p. 49 en 54.
20*
-ocr page 318-
S06
gelukkig. De sensualistische, gladde, week-vroolijke tinten
krijgen geheel den boventoon: waar de zinnelijke passie niet
alles beweegt, loopt men gevaar in het suikerzoete, lafl\'e en
vervelende te stikken. � Niet in aanmerking kan hier ko-
men het boek getiteld : les avontures de Jacques Fadeur, ge-
schreven door een franschen monnik, Gabriel Foigny, die zijn
klooster verliet en den Protestantschen godsdienst omhelsde.
Vooreerst verscheen dit boek zelfs een jaar vroeger dan dat
van Vairasse en wel in 1676 te G�n�ve: maar ten anderen
zijn wij hier geheel en al buiten de aarde en alle mogelijke
werkelijkheid: de moeielijkheden van alle huwelijken en
omgang met vrouwen worden namelijk op zijde gezet door
de onderstelling van een androgyn volk. Dit is natuurlijk niet
ernstig meer \'). � Wel behoort tot die klasse van navolgin-
gen een boek, dat meestal in het Pransch voorkomt, doch
waarvan volgens Oornewall Lewis (vol. II p. 273) een Catho-
liek Engelsch priester, Simon Berington, die als kapellaan
woonde bij de familie Fowler in Staftbrdshire, de schrijver is.
Het heet in de fransche editie \'): M�moires de Gaudence de
Luques, prisonnier de 1\'inquisition, en bevat de schildering van
een in Africa levend volk, de Mezorani�rs, met de stad Phor
als hoofdstad. Het volk wordt geregeerd door een overheid
Pophar, en wordt geheel op aartsvaderlijke wijze bestuurd.
Het volk is ��n huisgezin. Het is het rijk der fraterniteit,
\') Zie daarover Cornewall Lewis, On the methods in politics, vol. II, p.
271. Er is een Fransche editie van 1692, door den abb� Raguenet ge-
wijzigd : een Engelsche vertaling zag 1693 het licht: er bestaat ook een
Duitsche omwerking.
!) Wij gebruiken de editie, die in 1758 te Amsterdam in drie deeltjes
uitkwam, met platen geillustreerd. Vroeger dacht men dat bisschop
Berkeley de oorspronkelijke auteur van het boek was.
-ocr page 319-
307
der volkomen broederschap: gemeenschap van eigendom is
onnoodig, omdat ieder het goed van zijn broeder als zijn eigen
goed gebruikt.
Wij eindigen echter hier ons overzicht van de staatsromans.
Het spel is gedaan. Ernstiger klanken zullen weldra worden
gehoord.
-ocr page 320-
HOOFDSTUK IX.
SOCIALISME DER FRANSCIIE ACHTTIENDE EEUW.
In de geschiedenis der beschaving trekt altijd eigenaardig
die Fransche achttiende eeuw aan. Dat tijdvak als geheel
genomen � van 1740 zich uitstrekkende tot 1780 �heeft
niets van de forsche gezonde 16de eeuw, met haar Hervor-
ming en haar Renaissance: niets van de statige, deftige even-
redigheid van vorm en inhoud der 17de eeuw: het staat
geheel op zich zelf. De geest van die 18de eeuw is prikke-
lend, ontkennend en altijd half en half raisonneerend. De
Muze slaat de stoute oogen vragend op en laat tegelijk door
haar blanke vingers een passer glijden. Men is bezig het
oude gebouw te ondermijnen, vast overtuigd, dat wat men
zal doen oprijzen veel beter en schooner zal wezen. Alle stan-
den en groepeeringen der oude maatschappij zetten onbewust
en bewust tot dat ondermijningswerk aan. Het ancien r�gime
geeft den stoot aan alles : het maakt, met een zeker nooit
meer te evenaren bevalligheid en fijnheid van vorm, gebruik
van al haar privileges, handelt alsof er buiten zijn kring
geen wereld meer bestond, speelt zoolang zijn gratieus spel,
totdat de andere standen jaloersch de wenkbrauwen fronsen,
en \'t gemompel begint, dat het niet recht is, als het leven
voor een klein deel der menschen spel, voor de anderen zoo harden
ernst beteekent: � de marquises, en al die figuurtjes a la
Watteau, met het dons op de wangen, de kus op de fijne
-ocr page 321-
309
lippen, schertsen � terwijl de tengere hand den waaier ontplooit,
waarop een herders-idylle is geteekend -� met een spotziek lachje
zoolang met gemoed en liefde, totdat het gemoed van zelf
zijn rechten herneemt. En van den anderen kant beginnen
de Encyclopedisten werkelijk alle verhoudingen in de wereld
bijna mathematisch na te gaan en te toetsen. Het zijn slanke
kranige figuren, wier oogen blinken als vuur, wier gebaren
hartstochtelijk, wier toon luidruchtig zou dreigen te worden,
wanneer niet de aangeboren fijnheid en tact hen van ai zulke
ruwheid van onbeschaafde lieden verre hield. Zij beginnen aan
verlichting te arbeiden: vooruitgang te bewijzen: de rechten
van het verstand en van den geest te bepleiten, op gevaar af
dat zij soms nieuwe privileges van het vernuft stellen in de
plaats van de oudere der geboorte: verdraagzaamheid te leeren :
eindelijk den plicht van \'t twijfelen in vollen omvang te onder-
wijzen. En zij allen, haast als terugslag op \'t gemor, dat
\'t ancien r�gime bij de andere standen deed ontstaan, en op den
soms zoo teederen eisch, dien de spotzieke vrouwen wereld zich
in zwakke oogenblikken liet ontvallen, spraken altijd van een
natuurtoestand, van een rijk der natuur, als van de toekomst
die weder kon verwerkelijkt worden.
Daartoe had het dan de studie van het zoogenaamde na-
tuunecht gebracht, dat langzamerhand een ieder naar dea
vermeenden natuurtoestand opzag als naar een ideaal \'). De
advocaten en juristen, wier invloed zoo groot was en is in
Frankrijk, hadden zoolang over de natuurwet gesproken en gere-
deneerd, hadden zoolang, geholpen door de constructies van
Grotius en zijn school, op onveranderlijke uitspraken der
natuur zich beroepen, dat zij aan dat begrip een voor ieder
\') Zie de schoonc ontwikkeling bij Sir Henry Mainc, Ancieut Law,
Edit. 1871, p. 80 seqq, en John Morley, Rousseau, 1873, vol. I pag. 153 seqq
-ocr page 322-
310
verstaanbaren vorm hadden gegeven. Uit het natuurrecht hadden
zij, als eerste overwinning der moderne zienswijze en als eerste
revolutionair beginsel, het dogma der gelijkheid van alle
menschen weten af te leiden. En thans maakte in die acht-
tiende eeuw de publieke opinie zich van die denkbeelden van
juristen en legisten meester, en begon een ieder, in plaats van
met het begrip van natuurrecht, zich reeds bezig te houden met
het begrip van natuurtoestand en natuurstaat, en voor dien
natuurtoestand stelsels en wetten te ontwerpen. Het was zoo
gemakkelijk, omdat ieder zich onder het begrip van natuur-
toestand kon voorstellen wat hem goeddacht. Aan werkelijk
geschiedkundige studie van de oudste vormen van onze men-
schelijke maatschappij werd niet gedacht: men verwierp zelfs
de gegevens, die de oudste gewijde oorkonde van ons geslacht,
de Bijbel, hieromtrent reeds als historisch document geeft:
neen, men spon regelmatig de constructi�n uit het eigen
brein af: men liet zich in zijn arbeid door geen enkel lomp
feit uit het werkelijk verleden storen.
Onder die allen, die aan het omschrijven van zulke na-
tuurtoestanden denken, zijn er nu ook, die meer bepaald op
socialistische wegen vervallen. Trouwens reeds in de ��nige
politieke beroering, die het Frankrijk der zeventiende eeuw
had gekend, waren er soms stemmen gehoord, die de grond-
slagen zelven der bestaande maatschappij gingen aantasten. In
het tijdperk der Fronde toch stond zooveel op lossen voet.
De gedenkschriften van de Retz gunnen ons hier en daar
blikken op hetgeen in het hoofd van sceptici als des Barreaux
moet zijn omgegaan \'). En de groote denker, voor wien dat
tijdvak der Fronde niet zonder lessen en invloed voorbijging,
>) Zie over des Barreaux, de Retz, M�moires, Edik Charpentier, 1866
I, p. 19, 42, II, 2J9 etc.
-ocr page 323-
311
Pascal, schreef later in zijn Pensees een gedachte over den
oorsprong van het eigendom op, die ieder socialist zou onder-
teekenen : � ce chien est a moi, disoient ces pauvres enfants :
c\'est la ma place au soleil: voilii Ie commencement et Timage
de Tusurpation de toute la terre -� : terwijl hij, in zijn bree-
de sarcastische ontwikkeling over den oorsprong van recht en wet,
als het ware een pijlkoker van denkbeelden zou aanbieden, waar-
uit ieder socialist zijn snorrend schiettuig zou kunnen nemen:
wij kennen ze allen van buiten zinsneden als de volgende:
plaisante justice qu\'une rivi�re borne! v�rit� au deca des
Pvren�es, erreur au dela: of deze: se peut-il rien de plus plai-
sant, qu\'un homme ait droit de me tuer, parceqn\' il demeure
au dela de 1\'eau, et que son prince a querelle contre Ie mien,
quoique je n\'cn aie aucune avec lui: of deze : tout branie avec
Ie temps: of zijn bittere uiteenzetting, dat het wezen van het
recht, en dus de\' bouw der maatschappij, op geen stevigen
grondslag rust, en meestal slechts een verjaring van onrecht is \').
Op dat thema, door Pascal aangegeven, werkten nu de man-
neu der achttiende eeuw in Prankrijk voort. Zij vestigden
op zulk een grondslag een gansch gebouw. In het begin ble-
ven het vage socialistische wenschen, zoo zij al voorkomen.
Men vindt zulke verlangens, bij voorbeeld, bij den zonderlin-
gen abb� de Saint Pierre, die van 1658�1748 leefde.
Hij, de man vooral van het denkbeeld van den eeuwigen vrede,
maakte allerlei projecten, die veel trekken gemeen hebben met
die van het utilitarisme onzer eeuw: en onder die plannen
komen nu allerlei aan de denkbeelden der socialisten verwante
gedachten voor *). Doch hij was slechts een voorlooper op dit ge-
\') Zie Pensees de Pascal � Edition Havet � 1869, p. 109 en voorts
article III, n\'. 6, p. 45�50. Zie voorts Sainte Beuve,Nouveaux Lundis
III, Edit. 1865. p.- 227, er; Port Royal, 3me Edit. t. III, p. 433.
*) Zie over hem vooral Baudrillart, Etudes de Philosophie morille et
d\'Economie politique. Edit. 1858, t. II, p. 308 seqq.
-ocr page 324-
312
bied. De eigenlijke socialisten der fransche achttiende eeuw
zijn Morelly, 1\'abb� de Mably, en Linguet.
Wij stellen\' ons voor, hen en hun kring eenigszins uitvoe-
riger te teekenen.
Morelly is in zijn eeuw bijna geheel onbekend gebleven.
Men weet, dat hij te Vitry-le-Erancais geboren is, en men
vermoedt, dat hij daar schoolmeester is geweest. Zijn boek
\'/Code de la Nature", dat in 1755 uitkwam, heeft daarentegen
des te meer opspraak verwekt. Dit boek was in 1753 voor-
afgegaan door een soort van gedicht in proza, waarbij Morelly
zich geheel en al aansloot aan den vorm der staatsromans.
Het quasi-gedicht droeg den naam van //Basiliade" (het boek
der koningen) //of het Vergaan der Drijvende Eilanden." Dat
proza-heldendicht bevatte veertien zangen, en heette uit het
Indisch van den beroemden Pilpai vertaald te zijn. De vorm
was verre van fraai: de stijl is meestal gezwollen als die van
d\'Arlincourt: lafl\'e suikerzoete uitdrukkingen wisselen elkan-
der af: en de zoogenaamde inleiding van den vertaler, een
serail-historie, is even smakeloos als onwaarschijnlijk. En toch
is de roman zelf door zijn inhoud verre van onbelangrijk.
Wij moeten den inhoud dus ontleden, ook met \'t oog op
den la teren Code de la Nature.
Het verhaal dan van //het Vergaan der Drijvende Eilan-
den" komt hierop neder \'):
Er was ��ns een vasteland door den oceaan omgeven. De
godheden de Natuur en de Waarheid heerschten er. Er was
liefde en volkomen gemeenschap, eendracht en geluk onder
i) Wij gebruiken de eerste uitgave van 1753 in twee deeltjes, die niet
eens den naam van een uitgever vermelden: het heet uitgekomen te zgn
a Mcssine, par une soci�t� de Libraires.
-ocr page 325-
313
al de inwoners. Maar Booze Geesten wisten zich te midden
dier bevolking in te dringen: eigenbelang maakte zich van
de harten meester: de band tusschen de leden der maatschappij
werd losser: ieder individu bleef slechts zijn plichten jegens
de menschheid doen, omdat hij niet sterk genoeg was de
overigen te bedwingen. De Natuur en de Waarheid, na vruch-
teloos getracht te hebben, die menschen weder tot de oude
goede niet-ego�stische gedachten en daden te doen over-
hellen, besloten die maatschappij te straften. Een geweldige
zondvloed, vermengd met onderaardsche ontploffingen en scheu-
ringen door vulcanisch vuur, brak, onder het loeien der or-
kanen, los. De menschen waren in hun angst gevlucht naar
het strand der zee. Toen werden die stroken lands, waarop
de inwoners nu geweken waren, van het vasteland afgescheurd :
een menigte eilanden, drijvend op de poreuse uitgebrande
aardlaag, werd door die losscheuring gevormd, en al die eilanden,
welke door de stroomingen van den oceaan eenigszins bij elkan-
der bleven gehouden, werden nu ver van het vasteland ver-
wijderd. Op het vasteland werd slechts ��n paar kinderen,
een broeder en zuster, gelaten, en uit dat menschenpaar zou-
den de Natuur en de Waarheid zich weder een nieuwe en goede
maatschappij verwekken, opbouwen en ordenen.
En zoo geschiedde het. Het werd een gelukkig oord. Al
het afzonderlijke en individueele was voortaan onbekend. Het
eigendom, de moeder van alle misdaden, bestond er niet. De
aarde werd beschouwd als de algeraeene voedster van allen:
allen achtten zich verplicht haar vruchtbaar te maken,
maar niemand zeide : ziedaar mijn veld, mijn os, mijn wo-
ning. De landman zag met rustigen blik, dat een ander
oogstte wat hij zelf had gezaaid, en vond in zulk geval in
een andere streek overvloedig genoeg om, wat hij noodig had,
te bekomen. Een ieder putte uit den schat der natuur over-
-ocr page 326-
314
eenkomstig zijn behoeften (puisait selon ses besoins), zonder
zich er over te verontrusten, dat een ander meer dan hij zelf
nam: zoo als reizigers, die hnn dorst aan een beek laven,
niet jaloersch zijn op hem, die, dorstiger dan de anderen, met
lange teugen meer bekers van het verfrisschend bronnat op-
zwelgt. Onderlinge hulp maakte den arbeid te gelijk gemak -
kelijk en aangenaam. Voeg daarbij, dat hun samenzijn een
zinnelijk zacht leven werd, iets dat aan Arcadische toestanden
of //bergeries1\' van Watteau doet denken. Dansen wisselden den
arbeid af. Muziek werd overal gehoord. Men leefde onschul-
dig voort zonder in gedrag of bestaan eenigen band te kennen.
Trouwens wat wij noodzakelijke deugden noemen was er niet,
evenmin als er wetten waren die men opvolgeD moest. Neen,
een ieder volgde de inspraak van zijn natuur en van zijn
gemoed, wat de auteur //sensibilit�"" noemt. Zulk een leven
overeenkomstig de natuur was nu een kalm vredig leven.
Vleesch van dieren en visscheii werden niet gegeten; zij ble-
ven //vegetari�rs"; geen levend offer werd gebracht. De dood
was een zachte overgang uit dit leven. Slavernij was natuur-
lijk onbekend. Het huwelijk eindelijk was wel een monogamie
en de ��nige ordelijke band der twee geslachten, maar zulk
een huwelijk behoefde niet voor altijd aangegaan te worden:
vooral vermeed men in deze aangelegenheid een vastheid en
langen duur van samenleving voor te schrijven: men wilde dat
dit van zelf volgde uit de liefde en de genegenheid. Ook
de verbodsbepalingen van huwelijken tusschen broeder en
zusters, en al wat wij bloedschande noemen, bestond bij
hen niet. � Onder hen heerschte nu de meest volkomen
gelijkheid: alleen het verschil in ouderdom maakte eenig on-
derscheid. Zij woonden in groote kwartieren, elk voor duizend
menschen ingericht. Elk van zulk een blok huizen was een
ware //cit�", zoo als wij het tegenwoordig zouden noemen:
-ocr page 327-
315
waarin tegelijk de magazijnen en werkplaatsen voor de duizend
menschen te vinden waren (zie Basil. ch. III, p. 107 en 108).
Die woning was een smaakvol opgericht gebouw met zalen
waar de maaltijden te zamen werden gehouden. In het mid-
den van elk dier cit�s of groote blokhuizen was een tuin of
plaats, vol »berceaux", zuilengangen en klaterende fontei-
neu. Langs de woningen strekten zich door het groote land
flinke wegen en kanalen uit, waaraan een ieder had gewerkt.
In volmaakte gemeenschap met allen was een ieder gelukkig.
Zoo was het vooral in \'t begin der regeering van hun
jongen koning Zeinzerain, den besten en wijsten van hun
vorsten, doch onder wien toch nog ��ns de gansche maat-
schappij dier \'/Gelukkige landstreken (les r�gions fortun�es)"
een zware proef zou moeten doorstaau. Van uit //de Drijvende
Eilanden" zou een aanval op hun geluk worden gesmeed. Met
de ontwikkeling van dien aanval en het mislukken daarvan houdt
nu het eigenlijk verhaal der Basiliade zich bezig. De loop
van dat verhaal is de volgende. Nadat al de liefelijkheden
van het maatschappelijk leven in po�tisch, min of meer dol-
geworden proza zijn geschilderd, en ook niet verzuimd is de
invoeging hier en daar van een liederlijk tooneeltje in den
trant der romans van de Fransche 18de eeuw � waartoe de
primitieve ceremoni�n der huwelijksvoltrekking als van zelve
de hand boden � keert de auteur zich meer bepaald tot Zein-
zemin, die, na den dood van zijn vader, op raad van den bes-
ten vriend zijns vaders, den ouden wijzen Adel, op reis door
zijn staten gaat. Zeinzemin, wiens volmaaktheden op iedere
bladzijde worden verkondigd, die jong voor zijn volk het paard
wist te temmen, die ouder geworden in alle lichamelijke
en zedelijke eigenschappen de eerste is, vindt nu op reis het
volk aan den arbeid, aan de werken des vredes; hij vindt
vooral haar, die hij tot koningin van zijn volk wil maken, de
-ocr page 328-
316
liefelijke Zavaher, die de tot nu toe verborgen dochter van
Adel blijkt te zijn. In hartstochtelijke en soms suikerzoete
bewoordingen wordt de liefde der twee jongelieden geteekend:
het was alles zaligheid. Op dat oogenblik, nu de koning en
nieuwe koningin te zamen over het volk gaan regeeren, beraad-
slagen de Booze Geesten � die uit deze Gelukkige landstre-
ken waren verdreven, en slechts op de Drijvende Eilanden
een soort van ellendig gezag kunnen voeren � hoe zij het
best weder zich zullen kunnen vestigen op het grondgebied,
waar zij eertijds een kortstondige heerschappij hebben gehad.
Zij willen de plaats weder innemen der Godinnen de Natuur
en de Waarheid. In het paleis van den Leugen komen zoo
alle kwade daemonen bijeen. De List neemt op zich, om
naar het rijk van Zeinzemin te gaan: zij dringt er bin-
nen en weet nu den jongen koning in den droom allerlei
inblazingen te geven omtrent regeeringsplannen. Zij komt in
den droom tot den koning, in den vorm en onder het kleed
der Wijsheid, en geeft hem illusi�n, dat er wellicht nog
meer welvaart onder de inboorlingen zou komen, wanneer
een gansch tegenovergestelde politiek werd ingeslagen. Haar
inblazingen wijzen op de vormen der welvaart zoo als wij
die kennen : verdeel het land (zoo spreekt zij), geef iedereen
het zijne, cuique suum: maak rangen en standen : laat er
emulatie zijn onder de staatsdienaren, en concurrentie onder
de nijvere standen : bouw steden : laat den handel daarin een
eerste plaats innemen : en laat de Godheid telkens met haar
besluiten en ondoorgrondelijke mysteri�n intreden, wanneer gij
bezig zijt de lasten van uw volk te verzwaren (zie chant VI).
Een oogenblik geraakt werkelijk Zeinzemin door al die woor-
den in de war, doch Adel komt ter rechter ure bij hem en
weet hem aan te toonen, dat al die illusies zoo vele sophis-
men zijn : hij ontvouwt wederom al de voordeden van het
-ocr page 329-
317
gemeenschappelijk eigendom, en hij toont aan tot welke hard-
heden men zou komen, wanneer men werkelijk eens tot een
verdeeling van het land zou overgaan \'). Zeinzemin wordt
natuurlijk gemakkelijk weder door Adel overtuigd. Doch de
List, dienares van den Leugen, heeft dezelfde kunstgrepen
\') Hij betoogt dit door een fabel, zie I, p. 202: Qu\'arriveroitil, helas!
si vous partagiez entre les hommes ce que la Nature a voulu que soit
commun? Ecoutez, Prince, eet Apologue.
On dit qu\'autrefois aucuns des animaux n\'�toient voraces: tous se
contentoient d\'une innocente nourriture; on voyoit Ie fier Lion, Ie T�gre,
1\'Ours, Ie Loup, m�l�s indistinctement avec les timides Brebis, les Boeufs,
les Cerfs et. les Chevaux, paitre 1\'herbe. Un jour se trouvant rassembl�s
dans une plaine fertile en paturages: Partageons, dirent-ils, cette prairie.
La m�re, qui allaitoit trois petits, demanda trois parts; celle qui n\'en
avoit point eneore, se contenta d\'une: il arriva que la premi�re mourut,
et ne laissa qu\'un petit, qui se mit seul en possession des trois parts
par droit d\'h�ritage. Celle qui n\'avoit point �t� f�conde, eut ensuite une
nombreuse post�rit�. Ses nourrissons devenus grands, et reduits a vivre
avec leur m�re de la part qui sufflsoit a peine pour elle seule, pri�rent
1\'Animal qui venoit d\'h�riter de trois portions, de leur en ceder au
moins deux pour les garantir de mourir de faim. Je ne suis point cause
de votre indigence, leur repondit celui auquel ils s\'adressoient: les par-
tages ont �t� faits avant que nous fussions n�s, et il faut que les cboses
demeurent comme elles ont �t� r�gl�es par nos P�res. Pourvoyez vous
comme il vous plaira, je ne pr�tens point que vous deviez paitre sur Ie
terrain qui m\'est �chu: s\'il m\'est plus que suffisant a pr�sent, je Ie r�-
serve pour mes enfans. Cette impitoyable cruaut� flt p�rir de faim cette
race nombreuse qui demandoit quelque secours. Ce mauvais exemple
dev int frequent. On vit donc bient�t la famine, au sein rm\'me de 1\'abon»
dance, obliger les plus forts a d�vorer les plus foibles. On fit des r�gle-
mens pour r�primer ces d�sordres: ils diminu�rent Ie mal, mais ils n\'en
�terent point la cause. Ceux des animaux qui �toient devenus voraces
par n�cessit�, rest�rent tels par habitude; les plus pacifiques reconnu-
rent, mais trop tard, 1\'erreur de leurs pr�d�cesseurs; ils ne cess�rent de
partager les paturages, mais demeur�rent expos�s a la fureur des plus
violens.
-ocr page 330-
318
ook gebruikt bij vele inwoners van het. land: er komt een
partij, die tot leus heeft liet gemeenschappelijke te verdtelen
(d�ja Ton ose s\'appropier). Zeinzemin begrijpt, dat hij zulke
denkbeelden in de geboorte moet verstikken, om de verdere
besmetting tegen te gaan: hij brengt die rebellen tot hun
plicht en weet zoo de plannen der Booze Geesten te verijdelen.
Wederom vergaderen deze: zij zien zeer goed in, dat
een andere weg moet ingeslagen worden, om tot hun doel te
komen. Zij zullen thans onder de inwoners der Drijvende
Eilanden geruchten verspreiden over den rijkdom en de welvaart
van Zeinzemin\'s staat, voorts de begeerlijkheid dier lieden opwek-
ken en hun het plan ingeven een zoogenaamden ontdekkings-
en veroveringstocht naar die gelukkige verre landen te onderne-
men. De inwoners der Drijvende Eilanden � in welke eilanden
onze auteur (zoo als de scherpzinnige lezer reeds dadelijk ge-
raden heeft) de beschaafde staten van Europa schildert �
verlangen niets liever. Zij rusten een expeditie uit en komen
met hun schepen, na een lange zeereis, in het gebied van
Zeinzemin. Door listige toespraken weten zij den argeloozen
Zeinzemin, die zich verwondert over hun energie en hun
kunstig uitgevonden schepen en werktuigen, in slaap te wie-
gen. Trouwens zij vragen niet anders dan alliantie, om handel
te kunnen drijven, om hun waren tegen de goederen der in-
boorlingen te ruilen: zij zetten reeds groote oogen op dat bij
dat volk de edelgesteenten niets waard zijn, en maken on-
middellijk gebruik van het verlof van Zeinzemin om zooveel
edelgesteenten, als zij in het paleis maar zien, weg te nemen, en
naar hun schepen te sleepen. Onder die vreemdelingen, die
zoo in het paleis van Zeinzemin komen, is er ��n die dade-
lijk zeer bepaald de aandacht van Zeinzemin trekt, en die
waarlijk niet onaardig geteekend is. Het is Eadhilah. Hij is
een wijze op die Drijvende Eilaudeu: de vertegenwoordiger
-ocr page 331-
319
van de beste eigenschappen waartoe men het op die eilanden
kan brengen, de deugdzame man bij uitnemendheid. Kent
Zeinzemin niet de vooroordeelen en deugden, maar handelt hij
als onbewust goed, zoo als de natuur het goede wil: zoo is
Fadhilah een man die de kracht heeft gehad het juk der
vooroordeelen van zich af te schudden. Hij hecht zich
bijzonder aan Zeinzemin, verrukt door de onschuldige schoone
toestanden die hij in het nieuw ontdekte land ziet. De ko-
ning van zijn kant beschouwt hem weldra als zijn vriend. In
de gesprekken, die zij te zamen houden, ontvouwt Padhila
aan Zeinzemin den bouw en het samenstel van een maatschappij
als die der Drijvende eilanden, maatschappij die op de beginselen
van het Belang en van het Eigendom is gebouwd. Het is
een kritiek van onze economische maatschappij, die hier ge-
leverd wordt in zang VIII. Zij komt hierop neder. Fadhilah
zet uiteen, hoe uit het begrip eigendom het verschil van
rijkdom en armoede ontstaat \') : hoe nu ��n mensch veel,
\') Zie pg. 38 van deel II: Voici, Prince, de quelle maniere on dit que
la Propri�t�, �pouse suecessive du Pouvoir arbitraire et du Sort, m�re
de 1\'Int.�r�t, et maratre de la triste Indigence, �tablit Ie pouvoir de sou
fils. Assise sur un amas de biens devenus in itiles, elle adresse ces pa»
roles a cette fllle infortun�e, qui lui deraande quelque secours: Pourquoi
Ie sort t\'a-t-il donn� Ie jour, lorsque mes bienfaits sont distribu�s? Mes
dons sont irr�vocables, tu n\'a plus rien a pr�tendre sur la terre: vois
ces campagnes fertiles, ces arbres couverts de fleurs et de fruitsj il ne
t\'est plus permis d\'y toucher. J\'en ai fait Ie partage de mon fils bien-
aim�; tu ne dois plus rien attendre que de lui: m�rite ses faveurs par
d\'immenses travaux. L\'affreuse n�cessit� de p�rir, ou son utilit�, et la
tienne, voila tes guides: choisis. Ton frv�re n\'exige point d\'amour, de
tendresse, ni de z�le: maitre de tout, ta perte est in�vitable sans ses
secours: une invincible loi t\'oblige de lui pr�ter les tiens; s\'il ne t\'est
pas libre de les lui refuser, il ne doit t\'en savoir aucun gr�. Veux-tu
que ces moissons appaisent la faim qui te d�voreP amasse les sur ses
greniers, et attens de ses lib�ralik-s quelque leg�re portion pour ta sub-
21
-ocr page 332-
320
de anderen bijna niets hebben. De onderlinge hulp, die
de menschen elkander bieden, is dan geen niting meer
van liefde, maar van de vrees van anders te zamen in
\'t verderf te komen. Uit het onderscheid tusschen rijkdom
en armoede zijn voortgevloeid de misdaden en de strijd der
menschen onderling : reeds de kinderen beginnen te twisten
over de beste plaats in het zonnetje \'). Al de booze neigingen
van de menschen komen op : booze neigingen die men nu,
als behoorende tot de menschelijke natuur, als een soort van
erfzonde gaat beschouwen. Om al die kwade hartstochten totbeda-
ren te brengen en onder bedwang te houden is een stelsel van
maatschappelijke deugden bedacht, waarnaar ieder zijn gedrag
zal dienen te regelen: van welke fictieve deugden de gema-
tigdheid, het maathouden in alles, de belangrijkste is. Goede
sistance; veux tu voir rena�tre cette abondance que tu ervies ? cultive a
force de bras ces campagnes, d�friche cette terre inculte, dess�che ce
marais, pcrce cette montagne, lire en les marbres et les m�taux, �rige
des palais �i 1\'Oisivit� et a la Mollesse, mes compagnes: si les forccs de
ton bras ne suffisent pas, consulte 1\'Industrie, emprunte de ses conseils
les moyens de te rendre utile, multiplie les besoins du Kiche, en mul-
tipliant des plaisirs que tu ne gouteras point toi-m�me: invente les
moyens de rendre sa demeure commode; les sueurs et les travaux sont
ton partage; imaginc, si tu pcux, des cxp�diens pour remuer ces masses,
faconner ces m�taux; fais sortir de ces mati�res informes, des copies de
tont ce que la Nature offre aux yeux de plus charmant j telles sont les
uniqucs ressources qui te resten!.. Tu ne poss�deras rien sur la terre,
o Partic infortun�e des Mortels! que ce que ton adresse scaura rendre
n�cessaire a celui qui poss�de beaucoup. Esclave comme toi de 1\'Int�r�t
ne crois point 1\'�mouvoir par Ie triste appareil de ton sort indigent: son
coeur sera insensible a la Piti�; que 1\'Int�r�t et la Cupidit� t\'animent
comme lui, vens lui cher des services, que son indolence et 1\'impuissance
on l\'incapacit� de soutenir par lui-m�me Ie poids de ses affaires, lui ren-
dent n�cessaires.
\') /ie pag. 44 van deel II. Wie denkt hier niet aan Pascal?
-ocr page 333-
321
trouw en eerlijkheid worden (is het niet schande dat dit
noodzakelijk is ?) als verplichtingen geleerd. Dit alles wordt
dan zedeleer genoemd en versterkt en bekrachtigd door
tal van wetten. Zoo komen politieke toestanden in het
leven, waar een alleenheerscher, omringd door hovelingen, alles
te zeggen heeft, en, in zijn kring opgesloten, niets weet van
het eigenlijke volk (de auteur beschrijft hier pg. 58�60
blijkbaar het hof vanLodewijkXV)�of toestanden, waarin ter
wille van een politieke schijnbare vrijheid, de ongelijkheid des
te grooter is (Engeland ?). Doch in waarheid zijn al die staten en
maatschappijen, die op het eigendom zijn gebouwd, vrij ellen-
dig. De hoogere standen en rangen leveren in hun edelen en
priesters � die //la Dominante" en //la St�rile" bewonen (zie II,
p. 115) � heerschzuchtige onderdrukkende elementen. Die op
de onderste sport der ladder zich bevinden heeten gemeene
werklui \'). Wat heeft dan ook inderdaad de arme bij zulke
toestanden van zijn vaderland te wachten ? En juist omdat
dit vaderland hem niets geeft, niet helpt, daarom heeft hij
er geen belangstelling meer voor: het kan voor zijn aandeel
te gronde gaan (zie II, p. 68).
Zoo redeneeren Zeinzemin en Eadhilah. Ondertusschen heb-
ben de vreemden alle kostbaarheden uit het rijk bijeengegaard,
op hun schepen gebracht, en, na een offer aan hun Goden op
het strand gebracht te hebben, maken zij zich gereed weg
te zeilen. Zeinzemin wil hun de eer aandoen hun schepen te
bezichtigen, en terwijl hij nu op ��n hunner vaartuigen met
\') Zie II, p. 65. On a nomm� vils artisans, les persomics continueU
lement occup�es a rcpousser la mis�re, et qui ne sont appliqu�es qu\'a
des travaux p�nibles, rustiques, bas et serviles, qui n\'ont besoin que de
la direction d\'un instinct naturel, un peu plus relev� dans 1\'homme que
dans la b�te.
21*
-ocr page 334-
S22
Fadhilah is gegaan, overreedt plotseling de booze demon der List
hun hoofden, om eensklaps van land te steken en den koning als
gijzelaar mede te nemen. Tot grievend leed van Fadhilah en tot
geweldigen schrik van het op het strand vertoevend volk
wordt dit gedaan. De schepen glijden met hun kostbaren buit
over de golven. Doch de godinnen de Natuur en de Waar-
heid waken: zij wekken de stormen en orkanen op om de vloot
te teisteren. Blijkbaar, geslingerd naar alle kanten, verliezen de
stuurlieden hun koers. Reeds is op de schepen, daar men wel
gedacht heeft om veel edelsteenen, maar niet om veel voedsel
mede te nemen, hongersnood ontstaan. Afgrijselijke tooneelen
hebben plaats. Onweder op onweder valt op de vloot neder.
De golven steigeren hoog. Alle schepen vergaan met man
en muis. Slechts Zeinzemin en Fadhilah redden het leven.
Zij zijn gekomen op ��n van die Drijvende eilanden, de woon-
plaats van Zeinzemin\'s vijanden. Het is een eiland, waar juist
nog ru�nes zijn der oude tempels van den waren en goeden
eeredienst, uit den tijd toen die drijvende eilanden nog deelen
waren van het groote en gelukkige vasteland. Naar die
ru�nes en bouwvallen van vroegeren godsdienst richten Zein-
zemin en Fadhilah hun schreden, nadat het bestuur en de
inwoners van dit eiland hen weldra alleen hebben gelaten.
Zij bezoeken de half vervallen overblijfselen van hetgeen eens
het wezenlijk heiligdom was; zij laten zich niet afschrikken,
klimmen van trap tot trap, totdat zij boven op den berg de
afgebrokkelde muren van den tempel der Waarheid vinden:
een tempel alwaar boven de binnenste poort de woorden
staan: Vas, admire et jouis (zie II, p. 240).
Zeinzemin heeft zich dus met het Hoogste weder in con-
tact kunnen stellen. Van den berg afgedaald, vinden hij en zijn
vriend een huisgezin van visschers, dat in hen door de ware Go-
den beschermde, bevoorrechte menschen erkent en zich aanbiedt
-ocr page 335-
323
hen naar het vasteland der Gelukkige streken met een boot
terug te brengen. Zeinzemin neemt het aanbod aan, en wei-
dra zeilen ze, tusschen al die drijvende eilanden door, om in
de open zee te komen. De tocht door die enge zeearmen geeft
natuurlijk aanleiding tot een beschrijving van al de eilanden.
Hier (Il p. 264) meenen wij Dnitschland, daar Engeland, dan
Holland, dan Frankrijk, dan Itali� en dan Spanje te raden.
Hoe het zij : de boot, waarop Zeinzemin en zijn vrienden zich
bevinden, vaart rustig voort.
Intusschen heeft de Godin de Natuur besloten nu voor
altijd, daar de poging tegen Zeinzemin z�� misdadig was ge-
weest, de Drijvende Eilanden en al hun inwoners te vernieti-
gen. Reeds was die vloot met al de schepelingen in de golven
der zee verzwolgen. Maar dat was slechts een klein deel der
booze maatschappij. Al de eilanden zelven moesten nu een
vloot worden en tegelijk tegen de klippen van het Vasteland
vergaan. Dat denkbeeld wordt ten uitvoer gebracht. Ziet, de
drijvende Eilanden zwalpen voort, gedreven door de orkanen.
Hoe huilen alle elementen tegelijk ! Een ontzettende, alles
overweldigende angst beklemt een ieder. Krakend stort door
de geweldige schokken alles, paleizen, tempels en gebouwen...
ter neder. Sidderend valt al wat leeft ter aarde. De woe-
dende golven geven zich geen rust. De eilanden met al wat
er op is worden te pletter gestooten, terwijl de schatten en al
hetgeen de ijdelheid daar uitmaakte door de zee op eenvoorge-
bergte van het Vasteland wordt geworpen, uit welke schatten
een gouden piramide ter eere der Natuur oprijst. � Terwijl
dit ontzettend stiafgericht plaats heeft, is Zeinzemin met zijn
vrienden, door den glans der Piramide als een baken aange-
trokkon, in zijn vaderland geland......en het gelukkige ge-
mcenschappelijk leven kan thans ongestoord in alle eeuwig-
heid voortduren.
-ocr page 336-
324
//Wees nu vrij, zachte en vredige menschheid � zoo zegt aan
het slot de Waarheid � vorm een maatschappelijk lichaam, geor-
ganiseerd tot volmaakte ��nstemmigheid : dat de oneindige scha-
keering en verscheidenheid van wenschen, gevoelens en neigin-
gen zich oplosse in ��n enkelen wil: dat alle menschen slechts
tot ��n doel worden bewogen, het gemeenschappelijk geluk!"
Zoo ongeveer eindigt de Basiliade. Die roman werd nu
in de Fransche tijdschriften dier dagen vrij scherp beoor-
deeld. Vooral de schrijvers van de Biblioth�que Impartiale
en van de Nouvelle Bigarrure vielen de socialistische
denkbeelden der gemeenschap van den hun onbekenden
auteur hevig aan. De kern van hun aanvallen en verwij-
ten tegen Morelly kwam hierop neder. //Men weet genoeg
� zeiden zij � hoe groot een afstand er is tusschen
de schoonste bespiegelingen van dien aard en de mogelijkheid
om ze in toepassing te brengen. De reden daarvan is duide-
lijk. In de theorie heeft men te doen met denkbeeldige men-
schen, die leerzaam en plooibaar zich naar alle schikkingen
voegen, en die, met gelijken ijver bezield, de inzichten van
den wetgever steunen: maar, zoodra men in de practijk zijn
\' plan wil verwezenlijken, moet men werken met de menschen
zoo als zij zijn, en die menschen zijn niet volgzaam, gedra-
gen zich lui of zijn aan de driften hunner hartstochten
overgeleverd. Het schema der gelijkheid is in \'t bijzonder
��n van die plannen, die het meest tegen het karakter der
werkelijke menschen aandruisen; de menschen worden ge-
boren om te bevelen of te dienen: een tusschentoestand
is hun tot last." Tegen die kritiek schreef nu Morelly, we-
derom zonder zijn naam te noemen, een rechtvaardiging
der denkbeelden, die hij in zijn heldendicht een vorm had
pogen te geven. Dat boek was dan tevens bestemd om in
zekeren zin als het ware een weerlegging te leveren van den
in 1748 verschenen //Esprit des Lois" van Montesquieu:
-ocr page 337-
825
het droeg tot titel het opschrift: //Code de la Nature, ou Ie
v�ritable esprit de ses lois, de tout temps n�glig� on m�con -
nu"; het verscheen in 1755 1).
Dat geschrift is nu bij uitstek merkwaardig. Het is zelfs
vrij goed geschreven en nieuwsgierig leest men het door.
Het is soms snijdend scherp en, zoodra men de premissen toe-
geeft, zeer logisch. De uitwerking op onzen geest is deze,
dat de auteur vrij sterk den twijfel weet wakker te maken,
of het mogelijk ware dat de wereldmaatschappij zich eens
om andere spillen dan de bestaande zou kunnen bewegen.
Met groote kunst weet hij den indruk te bepalen bij de ge-
dachte, of wij werkelijk wel op den goeden weg zijn. Gij
zijt gewoon uw kinderen te beknorren, omdat zij zich niel
voegen naar uw denkbeelden, maar zou het ook kunnen ge-
beuren, dat uw kind gelijk had, en dat het, de inspraken
der natuur volgende, de ware lijn van doen en laten volgde.
Op dien twijfel rekenende, daarop voortbouwende, gaat Mo-
relly nu de geheele wereld omkeeren. Stel dat het schouwspel,
\'t welk de maatschappij ons aanbiedt, te vergelijken was met
het gekrioel van allerlei bizarre, zich op en tegen elkander
verdringende geschilderde figuurtjes op een zeer grooten
waaier, en dat er iemand kwam die u toonde, dat men den
waaier niet van de linkerzijde naar de rechterzijde, maar om-
gekeerd moest uitspreiden, en de veer, waarop zich \'t geheele
samenstel beweegt, naar den anderen kant moest ombuigen:
en stel, dat nu al de figuurtjes in eens in ordelijke en har-
monieuse wijze zich dan zouden groepeeren en voegen: dan
zou die iemand met den waaier doen, wat Morelly met de men-
\') Wij hebben de eerste editie van dat boek niet kunnen opsporen,
wij gebruiken een editie die in het jaar 1841 door Villegardelle is be-
zorgd (r�impression complete).
-ocr page 338-
326
schelijke maatschappij uitvoert. Hij toont de mogelijkheid
aan van een omgekeerde wereld. In plaats van een maat-
schappij � die uit individualistische motieven zich beweegt,
die het eigenbelang, de zucht om te hebben, het eigendom,
tot beginselen verheft � wil hij een maatschappij oproepen, die
geheel op gemeenschappelijk bezit van een ondeelbaar kapi-
taal, op gemeenschappelijk gebruik van de arbeidswerktuigen,
op verdeeling van het werk naar de krachten, en op verdeeling van
de producten naar de behoeften, gebouwd zou zijn. En hij
wil bewijzen dat zulk een maatschappij mogelijk zou zijn!
Het boek bestaat uit vier niet zeer groote afdeelingen. In
de eerste worden in het algemeen de gebreken der beginse-
len van onze geldende staatkunde en zedekunde besproken:
in de tweede houdt de schrijver zich bezig met de bijzondere
fouten der staatkunde: in de derde met de eigenaardige fou-
ten der dagelijksche gewone zedeleer: terwijl in de vierde
afdeeling een wetboek, als model van wetgeving van die an-
dere maatschappij welke met de bedoelingen der natuur zou
strooken, wordt gegeven. � In het eerste deel begint Morelly
met kortelijk den vorm zijner Basiliade te verdedigen, ten
einde den inhoud daarvan nog eens opzettelijk te toetsen. Het
doel van het gedicht was niet anders, dan om de vooroordee-
len der menschen en hun verkeerde zedeleer te bestrijden.
Eenige moralisten toch gaan uit van het denkbeeld, dat de
mensch geboren wordt met gebreken en ondeugden : anderen
pogen te bewijzen, dat het leven den mensch onvermijdelijk
er aan blootstelt om slecht te worden: maar niemand heeft
zich tot taak gesteld om een toestand te vinden, waarin het
den mensch bijna onmogelijk zou zijn bedorven of verdorven
te worden. Daar heeft de gewone zedeleer niet aan gedacht.
En toch zit daar de fout. De gewone zedeleer heeft haar
voorschriften z�� ingericht, dat zij juist in \'t menschenhart
-ocr page 339-
827
de zaden aankweekt der ondeugden, die zij had moeten be-
strijden. Het begint al dadelijk bij de opvoeding der kinderen.
Men bederft en verwringt de denkbeelden dier kinderen: is
het wonder dat zij zich dan beginnen te verzetten, en een
zeer billijken tegenstand bieden, hoezeer de vader ook hier-
over in drift ontsteekt? Men gaat voort bij alles de natuur
geweld aan te doen, in plaats van haar zachtkens te volgen.
Volgens Morelly is nu de kindschheid een toestand van alge-
heele onverschilligheid, uit welken toestand alsdan de behoef-
ten, en evenredig daarmede de krachten en middelen om
in die behoeften te voorzien, ontwaken. De harmonische ont-
wikkeling van die behoeften en krachten vormt het bestaan
der menschen. Als al de krachten en springveeren van den
mensch tot ontwikkeling zijn gekomen, heeft de mensch lee-
ren voelen dat hij tot alles de hulp van anderen noodig heeft
en vindt de mensch zich dus geplaatst in een zedelijke aan-
trekkiug (attraction morale) tot al wie hem omgeven. Zijn
zin voor het sociale leven is bij hem levendig geworden. De
natuur, die hem omringt, heeft nu aan de menschen als on-
deelbaar goed het eigendom van het productieve veld en ter-
rein van haar gaven geschonken, en aan allen en aan ieder het
gebruik van haar milde weldaden verleend. //De wereld is
een goed voorziene disch, aangezet en ingericht voor allegas-
ten, van welke tafel de spijzen nu eens aan allen toekomen,
wijl allen honger hebben, en dan het deel van eenige wei-
nigen worden, omdat de anderen verzadigd zijn : maar niemand
mag zich volkomen heer en meester van de spijzen noemen."
Er is dus ondeelbare ��nheid van het //fonds", en gemeen-
schappelijk gebruik der voortbrengselen uit dit fonds. De
producten zijn overvloediger dan onze behoeften, maar niet te
verkrijgen dan tegen arbeid. Bij dien arbeid moeten de men-
schen elkander helpen : dankbare verhoudingen ontstaan daar-
-ocr page 340-
328
uit: rust en arbeid volgen elkander daarbij op \') Zoo is
door de natuur zelve een wonderbaar geheel gevormd: alles
is daarin berekend en juist afgepast: en geheel de machine,
hoewel samengesteld uit intelligente deelen, beweegt zich naar
een algemeen doel. Onafhankelijk van de particuliere krach-
ten wordt het algemeene afgewerkt. De menschen hadden nu,
bij de regeling van hun arbeid, slechts de trekken en lessen
der natuur te volgen en de maatschappij z�� in te richten. Dit
hadden zedeleer en staatkunde moeten onderwijzen en verder or-
ganiseeren: de krachten der menschheid hadden zij voor den
arbeid moeten verdeelen, en aan ieder zijn eigen werk opdra-
gen in de gemeenschappelijke taak. Wat hebben zij in-
tegendeel gedaan ? Zij hebben de hebzucht aangekweekt, het
particulier belang als spil gaan gebruiken, en vandaar nu
alle kwalen. Doch � zoo zegt Morelly � slechts dadr,
waar het particuliere eigendom zou ophouden te bestaan, zou-
den de schadelijke gevolgen daarvan verdwijnen. � In dien
geest had de opvoeding dei\' kinderen moeten plaats hebben:
in dien geest hadden later alle wetten moeten uitgevaardigd
zijn. Doch juist het omgekeerde is verricht. Op het eigen-
belang, in plaats van op onderlinge toegenegenheid, is door al
die wetgevers gebouwd. Zij hebben in een kalm ruischende
beek een groot beletsel van steenen gegooid: nu borrelt en
schuimt en zwelt \'t water op: zij werpen dadelijk een dijk
en dam op, om het water binnen de perkeu te houden, en
zijn sinds zonder ophouden moeitevol bezig dien dijk te
stoppen en te versterken, terwijl het water wast en dreigt.
Waarom mocht de beek niet kalm en efl\'en vloeien? Inder-
daad schijnen de wetboeken pogingen om de menschen te
�) In de rust ligt dadelijk volgens Morelly \'t beginsel vanden arbeids-
lust: want men wil afwisseling � zie vooral ook p. 78 en 79
-ocr page 341-
329
kneden en te beschaven door reglementen en wetten, die
juist geschikt zijn om hen wild en barbaarsch te maken.
De dwaze staatsinrichtingen hebben den mensch blootgesteld
aan de voortdurende kansen van aan alles gebrek te lijden :
is het zoo verwonderlijk dat, om dit gevaar te mijden, de
hartstochten tot woede zijn ontvlamd ?
In het tweede gedeelte van zijn boek gaat Morelly de
afzonderlijke gebreken van de staatkunde nader bespreken.
Hij houdt zijn bestrijder (in de Biblioth�que Impartiale) bij
\'t woord. Die criticus had gezegd : neem de menschen zoo
als ze zijn, niet zoo als uw verbeelding ze gaarne wilde hebben.
Welnu hij zal de menschen nemen zoo als zij zijn, en wel
in de primitiefste toestanden. Hij vat de beschrijvingen op
der Noord-Amerikaansche stammen. Bij hen is nog een
natuurstaat, is ook nog gemeenschappelijk eigendom: in-
heemsche wetgevers en wijzen kunnen op dien grondslag hen
ontwikkelen, den arbeid (niet het land) verdeelen: en de
eendracht zou blijven bestaan. Doch stel, dat 6�n onzer mo-
derne politici, toegerust met de fabel van Menenius, die zijn
klassieke opleiding hem in \'t geheugen had geprent, bij die
Indianen kwam en hun zeide : //weest niet dwaas en begint
uw landen te verdeelen : ongelijkheid van een ieders bezit is
de grondslag van een ieders welvaart", � denkt men dan
niet dat hij een wonderlijk antwoord van die Indianen zou
krijgen, die op het geleerde betoog met de fabel van Mene-
nius zouden kunnen zeggen : //uw fabel is een impertinentie,
even als trouwens uw geheele betoog: de leden van ons lichaam
verdeelen ja onderling het werk, maar alle leden genieten gemeen-
schappelijk, gezamenlijk van wat het leven onderhoudt. De
maag eigent zich niets voor zich zelve toe van wat de an-
dere lichaamsdeelen haar verschaffen : zij laat die deelen niet
kwijnen: integendeel zij verdeelt alleen de voedingsmiddelen,
-ocr page 342-
380
waarvan zij het magazijn onder zich heeft. Ga heen, ��n uwer
zinnen is op den loop." En werkelijk, wanneer de spreker
uit de Amerikaausche stammen eens geweten had, hoe het
er in de zoogenaamde beschaafde staten, die dan op den
grondslag van het eigendom zijn gevestigd, uitzag, dan had
hij een tafereel kunnen ophangen van barbaarschheid en
wildheid, dat onzen geleerden politicus nog sterker den lust
zou hebben benomen in de verte de zegeningen der bescha-
ving te brengen, terwijl dichtbij het veld der maatschappij
er zoo woest uitzag. � Maar hoe zijn de menschen er dan toe
gekomen, om aldus geheel verkeerd de maatschappij in te
richten ? Om die vraag te beantwoorden, gaat Morelly nu
den oorsprong der primitieve maatschappij na, en het inslui-
pen aldaar van het eerste bederf. De familie en het patriar-
chale leven is natuurlijk de oorsprong, de kern van de maat-
schappij. Zoo lang de vaderlijke macht ongestoord en onver-
zwakt in stand bleef, was ook liet beginsel der gemeenschap
krachtig. Drie physieke oorzaken verzwakten echter allengs, die
vaderlijke macht: te weten: de uitbreiding der familie, waar-
door de bloedsband minder nauw werd, de verhuizing van en-
kele groepen, die de groote gemeenschap verlieten en andere
oorden gingen opsporen, en de moeilijkheden verbonden aan
elke nieuwe vestiging van zulk een verhuizenden stam of ko-
lonie. Op die drie oorzaken van verzwakking der gemeenschap
hadden nu de wetgevers hun aandacht moeten vestigen, en ze
door tegenwichten keeren, om de eendracht en de gemeen-
schap te behouden. In stede daarvan hebben de wetgevers der
volken niet anders dan palliatieven bedacht, misbruiken
hebben zij als goede gegevens aangewend, de onvolmaaktheid
zijn zij gaan regelen en dus bestendigen, Een chaos van halve
maatregelen is z�� ontstaan, in welk labyrinth van wetten zeer
scherpzinnig de weg is gevonden door Montesquieu, doch
-ocr page 343-
331
welke wetten hij ook als zoodanig heeft geaccepteerd, terwijl
Morelly poogt te bewijzen, dat die wetten het begin waren
der afwijking van het groote begrip der eenheid en der gemeen-
schap. Het invoeren van het eigendom is de onnatuur die
hier alles bederft: de afdwalingen van geest en hart zijn verder
en verder voortgegaan: en de wetgevers hebben dien ver-
keerden loop gaan volgen en met onbegrijpelijke scherpzinnig-
heid gaan regelen. Zonderlinge geschiedenis voorwaar! Het
was toch (volgens Morelly) zoo gemakkelijk geweest de natuur
te volgen. Zeer zeker, de verdeeling van den arbeid � als eens
de basis van het ondeelbare \'/fonds" was gehandhaafd � zou
eenige berekening hebben gekost: maar wat beteekent die be-
rekening bij de zoo ongelijk veel moeielijker taak, die de wet-
gevers hebben tot stand gebracht: daar zij tegen de natuur in
een stelsel van palliatieven en dwalingen hebben in orde ge-
bracht, een werk, waarvan dit het meest verwondering wekt,
dat het werkelijk gelukt is!
Morelly poogt nu in details aan te toonen, hoe onwaar en
verkeerd de geest onzer wetten is. Bij het burgerlijk recht
is alles gebaseerd op dezen grondslag: doe niet aan een ander
wat gij niet wilt dat u geschiedt. Men begint dus met te
zeggen, doe geen kwaad: terwijl men, den wezenlijken aard der
natuur volgende, had moeten zeggen: doe al het goed wat gij
zelf zoudt wenschen te ondervinden. Maar de invoering van
het begrip //mijn en dijn" maakt angstig en bevreesd: men
is nu voortdurend bang, dat iets van dat //mijn" ons zal worden
afgenomen. Men plaatst zwakke negatieve regelen, in plaats
van een positief beginsel. Alleen het Christendom had het
ware beginsel weder op aarde gebracht. De natuurlijke ge-
lijkheid werd weder op den voorgrond gesteld, gelijk de eer-
ste Christengemeente leerde zich van de rijkdommen te ont-
doen, ter wille der gemeenschap, en door haar gemeenschap*
-ocr page 344-
332
pelijke maaltijden en geheel haar leven de waarachtige zede-
leer weder in eere stelde. Doch weldra verslapte ook bij hen
die groote veerkracht. In plaats van de goede zedeleer van
\'t Christendom, begon een inysterieuse dogmatiek uit die school
door de hersens der volgelingen te spoken: de zedeleer werd
vergeten, ja schikte zich allengs weder naar de verkeerde in-
richtingen der overige wereld. De wereld was in den waan
christelijk te zijn, omdat geen marmeren of metalen beeld meer
werd aangebeden. De kloosters en monnikken bedierven zelfs
het goede begrip van de gemeenschap. Sinds is al het goede
weder verloren. Het persoonlijk belang en het particulier
eigendom heersenen ongestoord.
Zoo is het begrip van gelijkheid onder de menschen allengs
geheel verstikt. Men heeft een systeem van zoogenaamde po-
litieke vrijheid bedacht, waardoor alle menschen ge�soleerd staan
en een maatschappij van planten vormen, die zich niet aan elkan-
der verwant gevoelen. Een groepeering van sterken en zwakken,
van onderdrukkers en onderdrukten, van heeren en dienaren, zijn
zij geworden, geen verbinding van allen elkander helpende, in
gelijken rang staande personen. Nu zijn de revoluti�n in de
staten gekomen. Wijt ze niet aan het toeval of aan de fa-
taliteit: neen, enkel aan het binnendringen van het eigendom.
Gaat men op den weg van \'t eigendom voort, dan zullen alle
staten allengs vallen: want een staat is geen staat meer:
het is een samenstel van voorrechten voor de machtigen;
\'t particulier eigendom heeft zelfs de regeering vervormd, en
het ambt, de overheidsbetrekking, tot een erfelijk bezit van
een geslacht gemaakt. Eerst dan zal er beterschap komen,
wanneer weder begrepen wordt, dat de gedachte van het geheel
en van de gemeenschap op den voorgrond moet worden
gezet, wanneer de splitsing der deelen zal wijken. Dan is
»de goddelijke charte" weder te verkrijgen: en alle privile-
ges in het staatsieven zullen ophouden.
-ocr page 345-
338
Het derde gedeelte van Morelly\'s geschrift houdt zich nu
bezig met het aantoonen van de bijzondere verkeerdheden der
//morale vulgaire". Miu of meer breed wordt hier alles op-
gehaald : de grenzen van het zedelijk goed en kwaad eerst
gesteld, en daarbij op den voorgrond gezet, dat het zedelijk
kwaad in het oog der Voorzienigheid (Morelly huldigt een
streng De�sme) niet bestaat, dat Zij als zoodanig het niet
straft, dat het slechts moet beschouwd worden als onvol-
maaktheid, onvolmaakt in zoo verre het nog niet is wat de
Voorzienigheid zich voornam dat het worden moest. Van
het denkbeeld van latere belooning van \'t zedelijk goed moet
men zich losmaken In het zedelijke zoowel als in het stof-
felijke heerscht, volgeus Morelly, dezelfde ontwikkelingswet:
langs trappen en stadi�n bereikt de menschheid haar doel:
een ontwikkelingswet die Morelly ook gaat toepassen op de
kennis van het Godsbegrip en dus op den godsdienst. De
eerste gouden eeuw is misschien slechts een onbewuste toe-
stand geweest: allengs komt de menschheid zeker, na een min
of meer groot getal evoluti�n, tot een constanten toestand van on-
schuld. Zien wij nu wat de grondslag der wezenlijke moraal
is. "Volgens Morelly begint hier alles met een gevoel van
liefde voor ons zelven, dat zich onmachtig gevoelt zonder
hulp van anderen, en wordt zoodoende het eigenlijk beginsel
der zedeleer van zelf het beginsel van w�l te doen. De
natuur leert ons van zelf dat weldoen, lang voordat wij de
leer noodig hebben om niet te schaden. Het kind weet
op zijn omgeving, die voor hem zorgt, die praktijk van goed
te doen en lief te hebben toe te passen. Het kind doet goed, om
weder op zijn beurt w�l te worden gedaan. Eerst later, wan-
neer de mensch treedt in de sfeer van het eigendom, komt het
begrip op der voorgrond van niemand te benadeelen. Het goede
denkbeeld wordt dan door het voorbeeld van anderen bedorven : de
-ocr page 346-
384
sfeer van het zedelijk kwaad wordt door liet eigendom steeds groo-
ter en grooter. Doch let wel op : het zijn dus uitwendige condities
en schijnbare toevalligheden, die den inensch z�� slecht maken.
Waren de condities der maatschappij zoodanig, dat de wijze
inspraken der natuur konden worden gevolgd, dan zou het
zedelijk kwaad dadelijk verminderen. Dan zou weder elke
daad van den mensch wezenlijk bevorderlijk wezen om zijn
geluk tot stand te brengeu (hetgeen toch des menschen
laatste wensch is), dan zou de //sociale harmonie" weder
kunnen worden gevestigd. Alles roept den mensch trouwens
toe: ^indien gij gelukkig wilt wezen, doe wel aan uw mede-
menschen: leer, zonder u in de eerste plaats te bekommeren
van Wien gij het aanzijn kreegt, er eerst van genieten door
wel te doen. Wilt gij u verheffen tot de kennis van uw
Maker, doe wel !" Waarom let de mensch echter niet op die
stem j waarom is hij doof voor die woorden ? Omdat de
gansche zedeleer, even als de staatkunde, de meeste zijner
denkbeelden heeft omgekeerd : omdat het eigendom de kiem
van het bederf hier heeft medegebracht. De ware zedeleer
wijst weder op de natuur. En merk wel op, dat Morelly hier
in de verste verte de natuur niet vereenzelvigt met barbaarsch-
heid of primitieve tijden; neen, hij wil de beschaving zoo ver
mogelijk zien uitgebreid, doch altijd een beschaving in over-
eenstemming met de natuur. Uitdrukkelijk verklaart hij zich
tegen de vermaarde prijsvraag, door de Academie van Dyon
gesteld, of de herstelling der kunsten en wetenschappen bijge-
dragen heeft om de zeden rein te houden : en vooral tegen de
bekroonde en in 1750 uitgegeven beantwoording daarvan
door J. J. Rousseau. Morelly noemt Rousseau ;/un hardi
sophiste". Neen, Morelly wil vooruitgang, doch meent dat
de plooi, die aan den vooruitgang is gegeven, door het eigen-
dom geheel verkeerd gelegd is. Hij wil een andere, geheel
tegenovergestelde wending en richting.
-ocr page 347-
535
Dan eerst zal een toestand gevonden kunnen worden, zullen
de condities daar zijn, waarin de mensch zoo gelukkig en zoo
weldoend zal kunnen wezen, als hij het in dit leven kan zijn.
Het zal hem dan bijna onmogelijk zijn bedorven of verdorven
te worden.
Als tot bekroning van geheel zijn werk voegt Morelly nu
als vierde afdeeling aan zijn boek een werkelijke vc�de" toe,
zijnde een model van wetgeving, dat geheel en al zou over-
eenkomen met de bedoelingen van de natuur. Morelly noemt
het zelf een hors cFoeuvre, omdat hij zeer goed inziet dat iu
de tijden, waarin hij leefde, zulke wetten onmogelijk zouden
zijn. Dit wetboek is zeker het stoutste stuk dat men
zich denken kan. Wij zullen trachten er een kort overzicht
van te geven. � Allereerst komen: »�rond-wetten en heilige
wetten die aan alle gebreken en kwalen der maatschappij
den wortel zouden afsnijden" : zij zijn ten getale van drie
en luiden als volgt: l. Niets in de maatschappij zal afzon-
derlijk of als eigendom aan iemand toebehooren, dan alleeu
die zaken, waarvan hij een dadelijk gebruik maakt, hetzij
voor zijn behoeften, of voor zijn genoegens, of voor zijn da-
gelijksch werk. II. Elk burger zal staatspersoon zijn, gevoed,
onderhouden en bezig gehouden ten koste van het algemeen.
III. Elk burger moet voor zijn deel bijdragen tot het open-
bare nut, en wel naar gelang van zijn krachten, talenten en
ouderdom : daarnaar zullen zijn verplichtingen geregeld wor-
den, overeenkomstig de distributieve wetten." � Dan volgt
de afdeeling der distributieve wetten. Zij bevat artikelen over
de verdeeling der natie in famili�n, stammen, * rite\'s" en zoo
noodig provinci�n: het aantal menschen in al zulke stam-
men enz. moet ongeveer hetzelfde zijn : het tiendeelig stelsel
wordt bij de berekening gevolgd : alle producten, die onder
hen verdeeld worden, moeten, zoo het min of meer duurzame
22
-ocr page 348-
886
producten zijn, eerst opgestapeld worden in openbare magazijnen en
daaruit afgeleverd: de aan bederf onderhevige producten wor-
den op de openbare plaatsen gebracht en verdeeld door hen
die ze vervaardigen of bereiden. Streng wordt bevolen (ar-
tikel X), dat niets onder de burgers mag worden verkocht
of verruild: men mag dus eetwaren slechts voor ��n dag op
de openbare plaatsen aanvragen enz. enz. Een uitzondering
wordt hierop toegelaten, als men een ander volk zou willen
helpen, doch zorgvuldig wordt dan toch gewaakt dat niet door
handel eenig begrip van eigendom in den staat komt. �«-
Nu volgen agrarische wetten. Iedere Cit� heeft tot gebruik een
zoo afgerond mogelijk stuk land ter bebouwing en voeding der
inwoners. In steden, gelegen op dorren grond, zal men zich aan
de kunsten wijden, en de naburige steden geven dan aan zulk een
stad grootendeels de levensmiddelen. Elk burger in een cit� moet
zonder onderscheid van zijn 20ste tot zijn 25ste jaar zijn oefentijd
in den landbouw volbrengen. Zulk een corps tTagricoles wordt
behoorlijk georganiseerd en geregeld (zie art. YV). � In volg-
orde komen thans de //edile" wetten : zij houden zich bezig
met den bouw van de Cit�: zult een cit� bestaat uit vier
groote vierkanten, waarvan het grootere \'t kleinere insluit,
terwijl in het midden van het kleinste zich een groote binnen-
plaats bevindt. Het eerste of kleinste vierkant omvat de ma-
gazijnen, het tweede de woonhuizen, het derde de ateliers,
het vierde een reeks woningen voor het corps d\'agricoles, en
de schuren en stallen. Buiten de vier vierkanten komen dan
hospitalen, oude mannen- en vrouwen-huizen, gevangenissen
enz. � De politiewetten volgen nu. Het is een regeling van
den arbeid, welker bepalingen wij in een noot hieronder zullen
opnemen \'). � Daarna de ,/Somptuaire wetten." Zij be-
")                           LOIS DE POLICE.
I. Dans toute profession, les plus ag�s et en m�me temps les plus
-ocr page 349-
;J37
treffen de gelijke en eenvoudige kleeding van liet volk, de
voeding enz. -~ Een organisatie van liet gouvernement van
exp�riment�s dirigeront tour a tour, selon leur rang d\'anciennet�, et
pendant cinq jours, oinq ou dix de leurs compagnons, et taxeront mod�-
r�ment leur travail sur la part qui leur aura �t� impos�e a eux-memes.
II.   Dans chaque corps de profession il y aura un maitre pour dix ou
vingt, ouvriers, qui aura Ie soin de les insiruire, de visiter leur ouvrage,
et de rendre compte de leur travail et conduite au chef du corps, qu
sera annuel $ chaque maitre sera perp�tuel et a son tour chef du corps.
III.   Personne ne pourra �tre maitre d\'une profession qu\'un an aprts
avoir quitte son service d\'agriculture et s\'�tre remis a sa premi�re pro-
fession, c\'est a dire a vingt-six ans accomplis.
IV.   Dans chaque profession celui qui aura d�couvert quelque secret
important en fera part a tous ceux de son corps, et d�s lors il sera maj-
tre, n\'ayant m�me pas 1\'age, et d�sign� chef de ce corps pour 1\'ann�e
prochaine: Ie tour ne sera interrompu que dans ce cas et repris ensuite.
V.   A dix ans tout citoyen commencera a appreudre la profession ;i
laquelle son inclination Ie portera ou dont il paraitra capable, sans Py
contraindre : a quinze ou dixhuit il sera marie; a vingtjusqu\'a vingtcinq,
il professera quelque partie de 1\'agriculture: a vingt-six il sera maitre
dans sa premi�re profession, s\'il la reprend, ou s\'il continue d\'exercer
quelque m�tier attach� a Pagriculture (voyez les lois lil et IV agraires).
Mais s\'il vient a embrasser tout autre genre d\'occupation, alors il ne
pourra �tre maitre qu\'a trente ans: a quarante ans, tout citoyen qui
n\'aura pass� par aucune charge sera ouvrier volontaire: c\'est a dire que,
sans �tre exempt de travail, il ne sera assujetti qu\'a celui qu\'il voudra
choisir, et a la tache qu\'il s\'imposera lui-m�me; il sera maitre de ses
heures de repos.
VI.   Les inflrmes, les vieillards caducs seront commod�ment loges,
nourris, entretenus dans la maison publique deslin�e a cela pour chaque
cit�, par la IXme des lois �diles.
VII.   Les chefs de toutes professions indiqueront les heures de repos
et de travail, et prescriront ce qui devra �tre fait.
VIII.  Tous les cinqui�mes jours seront destin�s au repos public: uour
cela 1\'ann�e sera divis�e en soixante et treize parties �gales: ce jour
de repos sera doubl� une fois seulement dans 1\'ann�e a laquelle on doit
ajouter un jour. Voyez la loi IV distributive.
IX.   Les rtjouissances p.bliques commencerfint toujours dans un jour
22*
-ocr page 350-
338
den Staat wordt alsdan gegeven. De 13 artikelen, die daarop
betrekking hebben, behelzen regelen omtrent de benoeming van
hoofden der stammen, cit�s en provincies, en omtrent de
benoeming van een generaal hoofd van den staat: tevens be-
palingen omtrent de vorming van een senaat enz. Zij moeten
elke tirannieke heerschappij beletten. � Deze afdeeling wordt
gevolgd door een afdeeling wetten der administratie van het
gouvernement: onder meer verdient hier de aandacht de formule
waarmede iedere wet begint: La raison veut, la loi ordonne. �
Opmerkelijker zijn echter de 13 hierop volgende huwelijkswetten,
die alle ,/d�bauche" moeten voorkomen. Het blijkt daaruit dat ieder
burger (sit�t 1\'age nubile accompli) moet huwen: het celibaat
is eerst na het veertigste jaar veroorloofd: in het begin van het
jaar wordt het huwelijksfeest gevierd, ieder jonkman kiest, ten
overstaan van den senaat van de Cit�, het meisje, en als hij
haar ja-woord heeft gekregen, trouwt hij haar. Dat huwelijk
is onherroepelijk voor tien jaar, na afloop van welke tien jaren
een echtscheiding kan plaats hebben. Bepalingen over de
condities, waaronder die echtscheiding kan uitgesproken worden,
en over de kinderen, die in den regel bij den vader blijven,
volgen als van zelve. � Hierna rangschikken zich de wetten
op de opvoeding, die tot doel hebben om de blinde toegeefe-
lijkheid der vaders voor hun kinderen te voorkomen. Aller-
eerst komt de in Frankrijk zoo noodzakelijke bepaling, dat de
moeders zei ven haar kinderen moeten zogen. De kinderen
worden nu, als zij 5 jaar oud zijn, staatskinderen, te zamen
de repos public, et dureront six jours y compris celui-ci.
X. Les r�jouissances se c�l�breront imm�diatement avant 1\'ouverture
des premiers labou rs, avant 1\'ouverture des moissons, apr�s avoir reeueilli
et serre les fruits de toute esp�ce, et au commencement de cbaque ann�e:
dans ces derni�res se c�l�breront les mariages: les chefs annuels de cit�s
et de corps entreront a leur tour en charge. Voyez les lois de gouv*r-
nement.
-ocr page 351-
339
gebracht in daarvoor bestemde woningen (knapen en meisjes
afzonderlijk gehuisd) en onder een bepaald aantal familie-
vaders en familiemoeders gesteld: welke vaders en moeders om
de 5 dagen wisselen. Daar worden dan de kinderen opgevoed
tot goede burgers. Tien jaren oud verlaten zij de gemeen-
schappelijke woning om in de werkplaatsen te gaan, waar zij
het mechanisch werk leeren; terzelfder tijd wordt hun zede-
kundig en godsdienstig onderwijs gegeven. Met de uiterste
zorg wordt gewaakt dat de zucht van het eigendom nooit in
hun harten binneDsluipt. � Nu volgen wetten die afdwalin-
gen van den menschelijken geest en elke transcendentale droo-
merij moeten beletten. Die artikelen bevatten de onderwerpen
voor hen, die zich aan wetenschappen en kunsten wijden.
Opmerkelijk is het dat, wat moreele philosophie betreft, zij
uitsluitend de wetenschap moeten beoefenen die wij tegen-
woordig sociologie noemen (zie art. TI).�De laatste afdeeling
bevat de strafwetten. De doodstraf komt niet voor. De
zwaarste straf is de opsluiting in een der met ijzeren staven af-
gesloten holen, die gebouwd zijn vlak bij de begraafplaats, en waar
men de burgers in zet, die den burgerlijken dood hebben verdiend.
Daarin wordt ook als gek, als razende, en als vijand der mensch-
heid geplaatst hij, die op eenigerlei wijze, hetzij door kabaal
als anderszins zou getracht hebben de heilige wetten omver
te werpen, ten einde het afschuwelijk eigendom in te voeren.
Ziedaar nu een geraamte van\'t waarlijk soms ontzettend boek
van den Code de la Nature. Morelly zelf had een tamelijke mate van
zelfvertrouwen, toen hij het schreef. De korte voorrede begint
met de woorden: \'/Non est mora longa.....men leze het
boek of niet: weinig zal het mij deren: maar als men het leest
moet men het ten einde brengen, voor en aleer er over te re-
detwisten." Trouwens wat moet er wel in het brein van dien
onbekenden man zijn omgegaan, als hij, na zijn dagwerk (men
-ocr page 352-
840
meent dat hij schoolmeester geweest is) wandelend in de buurt
van Vitry Ie Francais, huiswaarts keerde om aan zijn boek te schrij-
ven: als hij zijn buren, misschien zijn cur�, vriendelijk groette:
terwijl hij daar tegelijkertijd denkbeelden en gedachten in zijn
hoofd smeedde, die als zoovele bliksemstralen over veertig, over
honderd jaren de gansche maatschappij in brand zouden zetten !
Non est mora longa: hij had den tijd. Hij behoefde zijn naam niet
gedurende zijn leven ge�erd of gevierd te zien: hij liet dit over
aan schitterende sophisten al3 Rousseau en Diderot, aan zooveel
anderen: want hij wist dat zijn boek een boek van vuurvlam-
men voor de toekomst zou zijn. Zij die in de grooteFransche Ee-
volutie in 1794, of later in de dagen van 1840 en 1848, iets uit
dat boek zouden durven overnemen, om het als uitvoerbaar plan
voor te stellen, zouden � al waren zij de ultra\'s bij uitnemend-
heid van hun tijd � toch nog voorzichtig, en zoo behoed-
zaam mogelijk, er mede omgaan. Toen Saint-Jusi zijn plan tot
organisatie der sociale republiek, toen Louis Blanc zijn orga-
nisatie van den arbeid bepleitte, gebruikten zij wel beideu
Morelly\'s boek, doch waren haast zelveu bang zich aan dat
gloeiend vuur te branden \').
Moreily is eerst in onze eeuw geheel en al begrepen : in
breedor kring werd zelfs de aandacht op hem gevestigd,
toen Tocqueville in zijn laatste werk vooral zijn beteekenis
in het licht der XVlIIde eeuw deed gevoelen 2). Toch is zijn
boek � al wordt het door hen weinig genoemd � zeker ook op
\') Zie over Saint Just en Moreily, de opmerking bij John Morley in
lijn boek over Rousseau, 1873, Vol. II, p. 131, en over Louis Ulancen
Moreily, Karl Marlo, Organisation der Arbeit. Erster �and, Zweite Abth.
1853, pag. 508 seqq.
3) Zie Tocqueville, 1\'Ancien Regime et la Revolution. Edit. 1857, p.
272, 273. Zie voorts Morley, Rousseau, I, p. 158�160, 181, en II, p.
200
-ocr page 353-
341
zijn tijdgenooten niet zonder invloed geweest. Die tijdgenooten
konden den naam des schrijvers niet gissen, en lettende op den
hartstocht, die er gloeide onder die zinsneden, schreven zij het
geschrift meestal toe aan den stoutsten en vurigsten schrijver
der 18de eeuw, aan Diderot. Tegen het einde der 18de
eeuw gold dan ook de Code de la Nature algemeen als een
der hoofdwerken van Diderot. La Harpe in zijn Cours de
Literature besteedde wel 200 bladzijden, om de dwalingen
van Diderot, uit dit werk blijkende, aan te toonen \') : en
de Amsterdamsche drukkers en uitgevers der werken van
Diderot hadden werkelijk den Code de la Nature onder de
compleete werken van Diderot opgenomen. Dat geloof was
zoo algemeen, dat toen Baboeuf later zijn samenzwering be-
gon, en zich in zijn stukken voortdurend beriep op den
Code de la Nature, en dan ook als schrijver Diderot
noemde 2). � V��r dat dit vermoeden zich zoo sterk ver-
breidde, had men nog een andere gissing gewaagd: men
schreef het werk aan den overigens niet zeer bekenden Tous-
saint toe. Men vindt die gissing in de M�moires van den
markies d\'Argenson. Deze alleropmerkelijkste man, die op zijn
beurt, al was hij dan ook eenige jaren (1744-1747) minister van
buitenlandsche zaken van Lodewijk XV geweest, tot het ras der
utopisten behoorde, die zelf een soort van maatschappelijke
herders-idylle als ideaal beschreef, en in zijn brein altijd bezig
was te werken aan een groot boek, dat nooit uit zou komen,
en dat den titel zou voeren: ^de wetten der maatschappij in
haar natuurlijke orde", � deze markies teekent in Juni 1756,
\') Zie Oeuvres choisies de Diderot, pr�c�d�es de sa vie, par E.
G�nin. Edit. 1856, tom. I, p. 74, 75.
*) Zie Tweede deel der Pi�ces, saisies dans Ie local que Baboeuf occu-
poit lors de son arrestation. Paris, Nivose an V, p. 16, 23 seqq.
-ocr page 354-
342
na de lezing van den Code de la Nature, op \'): //uitmun-
tend boek: boek der boeken: zoo hoog uitstekend boven
1\'Esprit des Lois van den president de Montesquieu, als la
Bruy�re staat boven den abt Trublet: maar tegen welk boek
er geen zwavel genoeg zal zijn om het te verbranden....."
Wij hebben er niets bij te voegen: ook d\'Argenson denkt,
bij het noemen van dat boek, het eerst aan vuur.
Wij wenden ons thans tot den abb� de Mably, die van 1709
tot 1785 leefde. Hem naderende zijn wij in het midden der
Encyclopedisten gekomen. In plaats van met een onbekenden
schoolmeester, hebben wij hier te doen met een der toonge-
vers der Parijsche kringen, voor zoo ver deze verlichting en
vooruitgang wilden bevorderen. Hij werd als een groot ge-
leerde door zijn tijdgenooten beschouwd, en zijn woorden leg-
den gewicht in de schaal der wetenschap. Hij was tevens
man van de wereld, gewoon om met diplomaten en staatslieden
om te gaan, en dus de vormen te kiezen die voor de meer-
derheid aannemelijk waren. Voeg daarbij, dat hij een koel
logisch hoofd thad, met methode en orde zijn begrippen ont-
wikkelde, niet bang was voor de gevolgtrekkingen van ��ns
gestelde premissen, en dat zijn sententieuse dogmatische manier
van zich uit te drukken den tegenstander, die het waagde
hem aan te vallen, altijd op zekeren afstand hield. � Hij
was in 1709 te Grenoble geboren, zoon van een aanzienlijke
familie. Zijn oudere broeder Monsieur de Mably werd ,/grand-
prev6t,, te Lyon, en is oes niet geheel onbekend, daar in het
\') Zie Charles Aubertin, 1\'Esprit Public au XVIlIme si�cle, 2e Edit.
J873, p. 207, en Sainte Beuve, Causeries du Lundi, t. XII (Articlc
d\'Argenson), 3e Edit. 1870, p. 146, 147.
-ocr page 355-
343
jaar 1740 Jean Jacques Eousseau � toen 28 jaar oud en aan
Mad de Warens en de Charinettes den rug toekeerend � in
diens huis te Lyon een gouverneursplaats voor het onderwijs
der kinderen kreeg. Rousseau, die een jaar in die betrekking
bleef, beschrijft ons dien ouderen broeder als een zeer recht-
schapen man \'). Een jonger broeder, in 1710 geboren, was
de vermaarde abb� de Condillac, wiens wijsgeerige en econo-
mische werken even veel naam maakten als die van zijn broe-
der. Hij zelf, onze abb� de Mably, ging al spoedig, na bij
de Jesuiten te zijn opgevoed en als geestelijke te zijn geor
dend, in diplomatieken dienst. Een bloedverwant, de kardinaal
de Tencin, was minister aan het hof van Lodewijk XV, en
nam de belangen van zijn jongen neef ter harte. De Tencin
had veel invloed, en bij den dood van den kardinaal Fleury,
in 1743, zien wij hem zelfs, geholpen door zijn waarlijk niet
engelreine zuster Madame de Tencin, intrigueeren om de be-
trekking van eersten minister in al de volheid van het ambt,
zoo als Fleury dit had uitgeoefend, te verkrijgen: iets dat hem
echter mislukte. De salon van Madame de Tencin � het
model van den lateren salon van Madame Geoffrin � was een
goede diplomatieke leerschool voor onzen jongen abb� *). Mably
werd spoedig secretaris van de Tencin, schreef de m�moires,
die de minister aau het Conseil moest indienen, onderhandelde
enkele vredesverdragen, en was voortdurend in actieven dienst
van buitenlandsche zaken. Omstreeks 1757 verliet hij die
carri�re, die hem nog veel succes scheen te beloven, om zich
>) Zie Confessions de J. J. Rousseau. Fartie I, Livre VI, tegen het einde.
Editie Oharpentier, 1850, pag. 330 seqq.
-) Zie over den salon van Madame de Tencin vooral Sainte Beuve,
Causeries du Lundi, torn II, m zijn artikel over Mme. Geoffrin. Troi-
si�me Edition, pag. 313�315.
-ocr page 356-
344
geheel en al aan zijn studi�n te wijden. Beeds had hij veel
boeken geschreven, vooral met het oog op zijn diplomatieke
carri�re; thans zou zijn leven geheel en al het leven van een
schrijver en van een geleerde worden \').
Meer en meer toch was hij bewonderaar geworden der
antieke maatschappij der Grieken en Eomeinen. Sparta vooral,
met zijn staatsdeugden en eenvoud des levens, was voor hem
een ideaal geworden: de gouden eeuw der menschheid. En
het schouwspel van die groote hoedanigheden en van die bur-
gerlijke zelfopoffering wilde hij nu op alle wijzen en in aller-
lei vormen pogen te beschrijven, om bij zijn tijdgenooten en-
thousiasme voor het navolgen van dergelijke levensopvatting
op te wekken. Door bewijsvoering en redeneering zou hij tot
maatschappelijke beginselen pogen te verheffen, datgene wat
de po�zie en \'t eenvoudig verhaal hem hadden leeren lief
hebben en bewonderen. Z�� zou hij vrijheid, gelijkheid en
zelfverloochening gaan prediken: z�� zou hij het geluk van
allen vooral gaan voorstellen als te bestaan in de afwezigheid
van alle weelde, in de strengheid der zeden en in de bewuste
regeering van het volk door zich zelf: hij zou in Frankrijk
tot gangbare munt gaan stempelen de woorden : vaderland,
burger, algemeene wil, volkssouvereiniteit, al die formules,
die later woorden van vuur zouden worden in de Fransche
Eevolutie. En al zulke denkbeelden ontwikkelende, zou hij
i) Hij had toen reeds geschreven: 1°. Paral�le des Romains et des
Francais, in 1740 uitgekomen. 2°. Droit public de 1\'Europe, fond� sur les
traites, depuis la paix de Westphalie jusqu\'a nos jours, in 1748 voor het
eerst verschenen. 3°. Observations sur les Grecs, 1749. 4°. Observations
sur les Romains, 1751. 6». Principes des n�gociations. 1757.
Al zijn werken zijn later an III de la Republique (1794 a 1796) uit-
gegeven te Parijs bij Desbriere, in een Collection complete des oeuvres de
1\'abb� de Mably, in vijftien deelen. Wij gebruiken die cpmpl�ete editie.
-ocr page 357-
845
niet terugdeinzen vour de stoutste eischen van het socia-
lisme \').
Doorloopen wij enkele van zijn latere geschriften, voor zoo
ver zij op dat socialisme en die vrijheidsdenkbeelden betrek-
king hebben. � Opmerkelijk is reeds dadelijk het geschrift:
�Des droits et des devoirs du citoyen1\', vooral wanneer men
bedenkt dat het in 1758 is geschreven, al is het dan ook
later in \'t licht gegeven: in dat geschrift toch wordt in
den zesden brief de weusch reeds gedaan en ontwikkeld, om in
Frankrijk wederom de Staten-Generaal bij��n te roepen, en
met het lichaam der Staten-Generaal \'t staatswezen te ont-
wikkelen *), een wensch die eer?t in 1789 zou worden vervuld.
� In het algemeen zou hij thans zijn bewijsvoering, om
Frankrijk tot eeii r�gime van vrijheid en gelijkheid te brengen,
ook uit de Fransche geschiedenis zelve gaan putten. Zijn
studi�n over de Fransche geschiedenis zijn nu een der meest
�poque-makende boeken, die over die geschiedenis geschreven
zijn. Naast de geschriften van Boulainvilliers, van den abb�
Dubos, van Mlle de Lezardi�re en van de Montlosier behoudt
de opvatting en theorie van Mably haar waarde en wijst zij
een zekeren datum aan. T)e strekking was om aan den Tiers
Etat van Frankrijk te bewijzen en voor te houden, dat, bij het
ontstaan der Fransche monarchie, dadelijk in de groote staat-
kundige vergaderingen de vertegenwoordigers van den Tiers
Etat werden gevonden, dat zij toen deel hadden aan al de
rechten der soevereiniteit, en dat eerst in het vervolg van tijd
langzamerhand de Tiers-Etat, het volk, op den achtergrond
\') Zie de zeer goede schildering van Mably bij flenri Martin, Histoire
de Erance, tom XVI. 4me Edition, 1S6B, pag. 148�153.
3) Zie Collection Complete des Oeuvres de 1\'abb� de Mably, tome on-
li�me lEdit. 1794 a 1795), pag. 422-460.
-ocr page 358-
34 6
werd geschoven, eerst door de feodaliteit, weldra door de
willekeur des konings, die in plaats van in Sfcaten-Generaal zijn
steunpunt en heil ging zoeken in de administratie. Op twee
punten werd vooral de aandacht van Frankrijk bepaald: voor-
eerst op de vrije Franken, die Galli� aan de overheersching
der Romeinen kwamen ontrukken, een volksstam die als
republiek was georganiseerd, en onder wie Clovis slechts de
veldheer en eerste magistraat was: en ten tweede op geheel
de wetgeving van Charlemagne, die het ideaal van een wijs-
geer en patriot wist te verwerkelijken. Dit alles werd
door Mably ontwikkeld in het boek �Observations sur l\'his-
toire de France", waarvan het eerste gedeelte in 1765 uit-
kwam, terwijl het tweede gedeelte eerst drie en twintig jaren
later zou verschijnen. Op ons standpunt van historie-kennis
staande, valt het ons niet moeielijk al het gewaagde, ongerijmde
en onhistorische van Mably\'s betoog op te merken : de tijd-
genooten meenden echter dat Mably hier den steen der wijzen
gevonden had: het succes van het boek was algemeen en
onbetwistbaar: het vond overal bewonderaars en maakte overal
proselieten: in 1787 bekroonde de Academie des Inscriptions
et Belles-Lettres reeds een lofrede op den auteur der Obser-
vations: en toen Thouret, een der beste leden der Constitu-
ante, hij die mede aan het moderne Frankrijk de rechtsinstellin-
gen gegeven heeft, in April 1794 eerst in de gevangenis, toen
naar de guillotine werd gesleept, besteedde hij de laatste we-
ken van zijn leven in den kerker nog, om voor zijn jongen
zoon een uittreksel uit Mably\'s boek te maken, ten einde
hem Frankrijk\'s geschiedenis en het recht van het vrije volk
te doen begrijpen \',.
>) Zie over Mably\'s historische studi�n vooral Augustin �hierry,
-ocr page 359-
347
Nadat Mably aldus op het eigen terrein der fransche ge-
schiedenis aan zijn natie had aangetoond, dat zij, als erfrecht
der oudste vaderen, de begrippen van gelijkheid en vrijheid in
het staatkundige zou kunnen vorderen, nam hij weldra bree-
der aanloop en wilde hij bewijzen, dat meu voor geheel het
maatschappelijk leven der Franschen geen beter voorbeeld
konde nemen dan de antieke maatschappij, en wel zoo mo-
gelijk den Spartaanschen staat. Hij betoogde dit vooreerst iu
de //Entretiens de Phocion\'\', waarin hij dien Griekscheu Cato
zijn lessen laat uitdeelen, en aantoonen dat in allen geval de
liefde voor het vaderland ondergeschikt moest wezen aan de
liefde voor de menschheid: maar vooral, meer precies (wat
het socialistisch oogpunt aangaat) in de in 1768 verschenen
;/Doutes sur 1\'ordre naturel et essentiel des soci�t�s politi-
ques". Het was in dat werk dat hij zich als bepaalde socialist
zou leeren kennen. De aanleiding tot het schrijven van het boek
was de volgende. Sedert eenigen tijd waren de volgelingen van
Quesnay, den doctor van Mevrouw de Pompadour, als een school
van Politieke Economie (der Physiocraten) opgetreden. Sinds die
Quesuay (die in 1774 stierf) in 1758 zijn Tableau �conomi-
que uitgaf, waren telkens nieuwe adepten tot die leer toege-
treden. Het was een leer, die ook de menschen practi3ch en
theoretisch tot de uatuur zocht terug te brengen. Landbouw
werd als de eenige bron van rijkdom opgevat, en voorts wer-
den lessen voor het leven en verkeer der menschen geput uit
regels aan de natuur ontleend. De heerschappij der natuur
beteekende dan in die theorie een ontkenning en negatie van
alle menschelijke bemoeienis (laissez faire, laissez passer). Op
Consid�rations sur 1\'Histoire de France, geplaatst voor de R�cits Mero-
vingiens. Edit, :85l, I pag. 81�93.
-ocr page 360-
34S
zonderlinge wijze huwden die economisten de verdediging van
de vrijheid, in het maatschappelijk huishouden der volken, aan voor-
liefde voor een verlicht absolutisme en despotisme in het staatkun-
dige. Staatkundige vrijheid en zelfstandigheid werd door hen
niet ge�ischt. Het geheele systeem was trouwens ook uitge-
broeid in het //entresol" boven de apartementen der koninklijke
maitresse. De Gournay, de markies de Mirabeau, de abb�s
Beaudeau en Roubaud, Turgot, later gevolgd door zoovele an-
deren, als de abb� Morellet, Ie Trosne enz., gingen allen die
denkbeelden verspreiden en verduidelijken. ��n onder hen
was er nu, die een handboek schreef, dat al de
denkbeelden der school als in een helder resum� weergaf.
Het was Mercier de la Rivi�re, en zijn boek, dat in 1767
verscheen, heette : ,/L\'ordre naturel et essentiel des Soci�t�s
Politiques". Dit boek maakte in de school grooten opgang.
Trouwens het drukte den geest van het Physiocratisme zeer
goed uit. Het populariseerde de beginselen dier school over
de natuur, over het eigendom, en over het produil-net, en
verbond daarmede een theorie ter verdediging van de regee-
riug in absoluut-monarchalen ziu. Anderen begonnen dadelijk
het boek en den schrijver zeer hard te vallen. Voltaire schreef
er zijn beroemd pamflet //1\'hoinme aux quarante �cus"
tegen, en Mably toog mede aan \'t werk om tegenover de
denkbeelden van Mercier de la Eivi�re de zijne te ont-
vouwen \').
Het zijn tien brieven gericht aan den uitgever van het
gewone tijdschrift der Physiocraten, les Ephemerides, "en die
tien brieven bevatten nu Mably\'s twijfelingen (doutes), of
\') Zie Leonce de Lavergne, les Economistes francais du dix-huiti�me
si�cle. Edit. 1870, pag. 197, 200 seqq. � Zie ook Rousseau, by John
Morley. Edit 1873. vol. II, p. 152 en 153.
-ocr page 361-
�S49
Mercier de la Rivi�re in zijn boek wel juist had gezien *).
Het is betrekkelijk in lichten en vluggen stijl geschreven, en
laat zich gemakkelijk lezen. De eerste twee brieven zijn
voor ons doel het belangrijkst. Mably poogt daarin te ver-
duidelijken, dat Mercier ten onrechte de drie soorten van
eigendom, die ieder kon hebben � eigendom van zijn eigen
persoon, eigendom van de zaken noodig tot eigen onderhoud,
en eigendom van het land � als onafscheidelijk en volstrekt
verbonden ging beschouwen, zoodat, wanneer ��n daarvan werd
weggenomen, ook de twee andere soorten wegvielen. Neen, per-
soonlijke vrijheid (eigendomaan den eigen persoon) behoeft nog niet
altijd samen te gaan met particulier eigendom van den grond. Inte-
gendeel gemeenschappelijk eigendom kan best samengaan met het
eigendom en recht dat ieder op zich zei ven heeft. De oudheid heeft
in Sparta hiervan het voorbeeld gegeven. Nog sterker : de zoo-
genaamde natuurlijke orde van Mercier is juist tegen de natuur
in: want, terwijl de natuur naar zekere gelijkheid streeft,
heeft dit individueel eigendom juist de grootst mogelijke on-
gelijkheid uitgewerkt en een groote wanorde op die wijze doen
ontslaan. Wij zijn dus afgevallen van den goeden toestand,
waarin de menschheid zich bevond. Gemeenschap van goe-
deren en gelijkheid van toestand was het begin en de ge-
lukkige aanvang der maatschappij, en thans is ellende en
de heerschappij der hartstochten het lot dermenschen. Ware
philosophie zou nu natuurlijk niet moeten strekken om thans
eensklaps alle goederen te gaan verdeelen, maar wel om te-
genwichten te zoeken tegen de steeds toenemende ongelijkheid.
De economisten en Mercier hebbeu daar echter geen oogen
voor: zij denken alleen aan vermeerdering der productie der
!) Het geschrift is geplaatst in het elfde deel der compleete collectie
van de Oenvres de 1\'abb� de Mably.
-ocr page 362-
35(1
gronden. Mably roept hun toe : denkt eerst aan de vorming
van een goede maatschappij en aan de ontwikkeling der
staatsburgers: de toestand der akkers komt dan in de tweede
plaats in aanmerking \'). Mably gelooft zoo weinig aan
het �natuurlijke" van het individueel grond-eigendom, dat hij
zou willen aannemen, dat die verdeeling der gronden het werk
is geweest van eenige hommels die ten koste van het zweet
der bijen wilden leven (p. 38). De grootst mogelijke en on-
natnurlijke disharmonie is toch ontstaan. Er zijn allerlei
verschillende, tegenovergestelde belangen gekomen in de maat-
schappij, en een groot deel der menschen, de daglooners
(manouvriers), de menschen die niets hebben, zijn in onhoud-
bare toestanden vervallen s). De toestanden zijn nu deze,
\') Zie pag 29: Non, monsieur, dans la situation o� la propri�t� fon\'.
ci�re a reduit les hommes, il n\'est point s�r que toute la politique con-
siste a augmenter son revenu disponible, a n\'�tablir que des imp�ts
directs sur les terres, et a respecter religieusement les fonds n�cessaires
a la reproduction des fruits: il faut sans doute avoir de bonnes r�col-
tes: mais il faut commeneer par avoir d\'excelleus citoyens. L\'agriculture
florissante est ordinairement Ie fruit d\'un bon gouvernement, mais elle
ne Ie fait pas. Ne transposons pas les choses; c\'est la culture des hom-
mes, c\'est a dire, ce sont les vertus sociales qui serviront de base au
bonbeur de la soci�t�: voila Ie premier objet de la politique: nos champs
viendront apr�s.
\') Zie pag. 38�39. Qui ne voit pas que nos societ�s sont partag�es
en diff�rentes classes d\'hommes, qui, grace aux propriet�s fonci�res, a
leur avarice et a leur vanit�, ont toutes des interets, je ne dis pas diff�-
rens, mais contraires? Il faut �tre bien sur de son �loquence et de son
adresse a manier des sophismes, pour oser se flatter qu\'on persuadera a
un manouvrier, qui n\'a que son industrie pour vivre laborieusement dans
la sueur et dans la peine, qu\'il est dans Ie meilleur �tat possible: que
c\'est bien fait qu\'il y ait de grands propri�taires qui ont tont envahi,
et qui vivent d�licieuseinent dans 1\'abondance et les plaisirs. Comment
convaincra-t on Ie cult.ivateur qu\'il vaut autant n\'�tre que Ie fennier
d\'une terre, que d\'en avoir la propri�t�? Je me lasserois a parcourir
-ocr page 363-
551
dat ieder in stilte zijn eigen fortuin aanhoudend vergelijkt met
die van zijn buurman, en dat een geheime onrust geheel het
maatschappelijk samenstel doortrilt en bederft. De economie
rekent volgens Mably niet met al de passi�\'n, die door de
ongelijkheid in de wereld zijn gekomen: zij wil werken op
het verstand door evidentie: doch evidentie is een ijdel
woord, niet bestand tegen het vuur der hartstochten.
De daarop volgende drie brieven zijn voornamelijk gericht
tegen het denkbeeld der Economisten, en vooral van Mercier
de la Rivi�re, dat een verlicht despotisme het ideaal van een
regeeringsvorm is. De geheele school der physiocraten toch had
uit dat oogpunt eensklaps de grootste bewondering voor China
opgevat, welk China tegelijk den landbouw als voornaamste bedrijf
uitoefende en tevens geregeerd werd door een absoluten keizer,
bijgestaan door een uiterst bekwame en intelligente admini-
stratie van ambtenaren, die langs examens steeds tot een hoo-
ger trap der hi�rarchie opklommen. Kortom, al de economisten
waren bezig als in koor te zingen het bekende:
La Chine est un pays charmant,
Qui doit vous plaire assur�ment
Le pays la
Vous seduira......
Mably richtte daartegen zijn opmerkingen: hij wees aan
hoe daar in China � gesteld dat de berichten van al de
toutes les diff�rentes conditions qui, �tant toutes mal a leur aise, se sont
toutes accoutum�es a se nuire r�ciproquement, dans 1\'esp�rance de faire
leur bien particulier aus d�pens du public. En un mot, monsieur, com-
ment vous y prendrez-vous pour faire croire aux hommes qui n\'ont rien,
c\'est a dire, au plus grand nombre des citoyens, qu\'ils soiit �videmment
dans 1\'ordre, o� ils peuvent trouver la plus grande somme possible de
jouissances et de bonheur? On ne d�montre pas qu\'une ecreur est uce
v�rit�.
23
-ocr page 364-
352
zendelingen juist waren � het rijk der middelmatigheid eu
der routine gevonden werd; hoe het slechts een schijn van
orde leverde, //je ne sais quoi de monacal1\' (p. 130), en
hoe zulk een despotisme daar niet anders in de hand werkte
dan een zeer stationnairen toestand. � Dezelfde polemiek te-
gen \'t verlichte despotisme werd door Mably in den 6den,
7den en 8sten brief nog verder ontwikkeld. De begrippen
van democratie en van aristocratie werden tegenover het
denkbeeld der absolute monarchie ontleed, en, ook op het
voetspoor van Montesquieu\'s Esprit des lois, de getemperde
monarchie (p. 181) aanbevolen. � Alles kwam echter aan
op de zeden en deugden der burgers zelven. Om voor de
menschelijke maatschappij regels te stellen moest men opklim-
men tot den oorsprong der maatschappij. Men moest de men-
schen nemen en ze bestudeeren, zoo als zij uit de handen der
natuur kwamen, en onderzoeken door welke middelen zij er
toe gekomen waren de sociale hoedanigheden, die God hun had
gegeven, te veranderen in toomelooze hartstochten die het
menschelijk verstand hebben verlaagd. Zoo kwam Mably van
zelf terug tot dat gemeenschappelijk eigendom en die gelijk-
heid van toestand, die het ideaal , het eens verloren maar te
herwinnen Paradijs was. "Voorloopig moesten wij stap voor
stap tegenwichten bedenken en toepassen, die de bestaande
ongelijkheid en onevenredigheid konden wegnemen Onze
dwalingen, al waren zij verouderd en zoo langen tijd in
stand, waren gelukkig daarom nog geen waarheden. Op de
zeden der menschen moest het meest gewerkt worden.
Dit is de inhoud der twijfelingen van Mably tegen de juistheid
van Mercier\'s boek. In zijn geschrift had hij reeds meermalen
den naam van Polen genoemd, en op de fouten van dat staats-
bestuur gewezen. Men zal zich herinneren dat sinds 1763
(het jaar van den dood vau August Til van Saksen en Polen)
-ocr page 365-
353
de moeielijkheden in Polen begonnen waren. Wel werd, met
hulp der Czartoriskys, Stanislas Poniatowsky koning, doch
Rusland en Pruisen begonnen hun begeerige blikken reeds
naar enkele provincies van Polen te richten en de grondslagen
van dien staat te ondermijnen. De confederatie van Bar, in
1768 gesloten, trachtte nog aan Polen een nationale zelfstan-
digheid en eigen staatsbestuur te geven, en deed heroieke po-
gingen om dit vast te stellen, doch (zoo als bekend is) zonder
resultaat: daar 3 Augustus 1772 het eerste verdeelingstractaat
van Polen gesloten werd tusschen Rusland, Pruisen en Oosten-
rijk, de drie staten die voor goed door die misdaad aan elkander
geklonken werden. Tusschen 1768 en 1772 zijn echter de
Polen voortdurend bezig, om bekende staatswijsgeeren, bij het
in \'t werk stellen van hun laatste wanhopige pogingen, te
raadplegen en hun lessen te vragen hoe den staat kracht en
nieuw leven te geven. Als van zelven sloegen de Polen het
oog naar Parijs, naar den zetel der verlichting. Zij vroegen
in 1769 aan Mably een constitutie voor hun land, gelijk zij
later in 1771 er een vroegen aan Jean Jacques Rousseau \').
Ten einde die vraag goed te beantwoorden deed Mably in
1770 een reis naar Polen, en uit de verschillende overden-
kingen en waarnemingen op die reis ontstond het boek van
Mably getiteld: //du gouvernement et des lois de Pologne,"
een geschrift opgedragen aan den graaf Wielhorski, gevol-
machtigd minister der confederatie van Bar in Prankrijk, van
welk geschrift het eerste gedeelte gedateerd is van het kasteel
de Chantome 31 Augustus 1770, terwijl bet tweede deel, dat
weerleggingen bevat op aanmerkingen die naar aanleiding van
het eerste deel waren gerezen, gedateerd is van het kasteel
de Liancourt 9 Juli 1771. Later verscheen nog een bijzon-
\') Zie Morley, Eousseau, 1S78, II, p. 323, 324.
23*
-ocr page 366-
354
der geschrift: //de la situation de la Pologne en 1776."
Het gezag van Mably was door al deze geschriften in Parijs
van beteekenis geworden \'). Wij zien in de //Confessions" van
Rousseau, dat zijn invloed zeer groot was. Zijn optreden en
omgang was echter niet aangenaam. Tijdgenooten spreken van
«ijn //brusqueries ordinaires". Het levendigst wordt ons die af-
bijtende manier (voor de jaren 1774 en 1775) geteekend door
Malouet in diens bekende gedenkschriften. Malouet, toen om-
streeks 35 jaar oud, was werkzaam in de marine, en had juist
een geschil gehad met den minister van marine de Sartine, in
welke quaestie de minister zich op de meest delicate wijze jegens
Malouet gedroeg. In die dagen was Malouet nu een dagelijk-
sche gast in het hotel der vicomtesse de Castellane, en deze
was gewoon de Encyclopedisten aan haar tafel te ontvangen,
onder anderen d\'Alembert, Diderot, den abb� Raynal en Con-
dorcet. Daar ontmoette Malouet ook den abb� de Mably.
Malouet sprak nu in dien salon veel over zijn geschil en prees
zeer de Sartine. Mably was het niet met hem eens en toen
Malouet nog waagde tegen te spreken, haalde hij zich een
van die bitse gezegden van Mably op den hals, daar deze
kortaf hem toebeet: //Monsieur, je me connais un peu
mieux que vous en hommes et en ministres." Malouet noemt
hem dan ook //1\'homme Ie plus morose que j\'ai vu" \').
Mably was juist in die jaren bezig met het bewerken van
een nieuw boek, waarin bij niet ter loops, zoo als in zijn
geschrift tegen Mercier, maar ex professo de quaestie van het
>) Wy kunnen hierbij nog opnoemen het boek dat in 1773 verscheen,
getiteld de la maniere d\'�crire 1\'l�stoire, en het boek de 1\'�tudede l\'his-
toire, dat voor den jongen hertog van Parma en Plaisance uit het huis
van Bourbon was geschreven, van welken prins Mably\'s broeder, de abb�
de Condillac, toen gouverneur was.
*) Zie M�moires de Malouet, Edit. 1868. I. p. 77, zie ook II. p. 351
-ocr page 367-
355
socialisme wilde behandelen, en het was dit boek dat conse-
quent en op nieuwe wijze het vraagstuk zou behandelen. "Wij
bedoelen het in 1777 in twee deelen verschenen hoofdwerk:
//de la legislation ou principes des lois," verdeeld in vier boe-
ken. Wij zullen den inhoud van dat belangrijke boek eenig-
zins nauwkeuriger ontleden \').
Het zijn gesprekken tnsschen een Zweed en een Engelschen
Lord, die elkaar in Parijs hadden ontmoet. Beiden hadden een
werkzaam aandeel in de staatsvergaderingen van hun land
genomen, en poogden elkander over en weder van het voor-
treffelijke van hun vaderlandsche staatsinstellingen te overtui-
gen. De Engelsche Lord was natuurlijk vervuld van de groot-
heid en rijkdom van zijn eigen land, terwijl de Zweed, in
naam protestant, doch in werkelijkheid een philosoof volgens
de school der ouden, het voortreffelijke van zijn Zweden juist
daarin meende te vinden, dat Zweden in zijn wetten zoovele
van de bepalingen der klassieke oudheid van Sparta en Rome
nastreefde. De aandacht viel toen ten tijde juist bijzonder op
Zweden, daar een ieder de oogen vestigde op het schitterend
phantastisch begin der regeering van koning Gustaaf III en op
de maatregelen en hervormingen van den door hem bijeengeroepen
buitengewonen rijksdag. Mably nu ontmoette den Zweed en
den Lord in die dagen op een kasteel buiten Parijs, en terwijl
zij met hun drie�n een wandeling maakten in het schoon e
herfstseizoen, ontspon zich weder een breede discussie en een
vrij puntig dispuut. Toen namelijk, naar aanlieding van de
//lois somptuaires" van Zweden, de Engelsche Lord de nadeelen
van zulk een sober bestaan en te ver gedreven matigheid be-
�) Wij bezitten van dit geschrift de eerste editie, die in twee deeltjes
in 1777 heet verschenen te zijn, »a Lausanne, chez la Soci�t� Typogra»
phique." Wij zullen de pagina\'s van deze eerste editie citeeren.
-ocr page 368-
356
rispte , en van zijn kant de voordeelen van den Engelschen
handel, die rijkdom en schatten aanbrengt, prees, ging de
Zweed wat dieper in het onderwerp in.
Hij meende dat de Zweedsche wetten naar hooger maatstaf
moesten getoetst worden. Wat toch hebben wetgevers te doen ?
Niet anders dan de bedoelingen van de natuur na te gaan en
te volgen. Een studie van het menschelijk hart en van den
menschelijken geest moet aan alle wetgevingen ten \'grondslag
strekken. Dan eerst, wanneer de inzichten der natuur werden
gevolgd, konden wetgevers in werkelijkheid medehelpers der
Voorzienigheid genoemd worden. De natuur leerde nu in \'t
algemeen ons met weinig te vergenoegen. //La terre ne nous
offre qu\'une quantit� born�e de richesses: pourquoi voulons
nous donc avoir des besoins sans bornes ?" In dien zin hebben
de Zweedsche wetten op weelde-artikelen getracht de regelen
der natuur te herstellen, en eenvoudigheid en gelijkheid onder
de menschen te bevorderen. De menschelijke maatschappij
beeft zich echter � volgens den Zweed � op een geheel
ander standpunt geplaatst en gansch andere drijfveeren ge-
volgd: het resultaat is dat de meest mogelijke ongelijk
heid van welvaart onder de menschen te vinden is. � Al
wandelende en het schoone landschap bewonderende, wijst de
Zweed op de schamele hutten, waarin het landvolk leeft. //Nader
die woningen niet, zoo ge uwe illusi�n wilt behouden. Wel
zou de arbeid van den landman licht zijn, zoo de menschen on-
derling dat werk onder zich hadden verdeeld. Maar nu houdt
onze hebzucht die landlieden in ellende, te midden van de
vruchten, die zij in het zweet van hun aangezicht voor ons
kweeken : ter nauwernood rest hun een armzalig voedsel: zij
hebben al de ondeugden van de armoede, en de vrees voor
de toekomst drukt misschien hen nog erger en harder dan
het oogenblikkelijk gebrek." Het valt niet te ontkennen �
-ocr page 369-
357
zoo vervolgt de Zweed � dat de natuur gelijkheid van for-
tuin en van levensvoorwaarden beeft gewild : en ziedaar, de
ongelijkheid heeft zich onder ons gevestigd en gaat voort ons
te bederven. Wnar loopt alles eindelijk op uit ? Op bedelaars-
toestanden aan den ��nen kant, op doodstraffen tegen diefstal
aan den anderen kant. Want de ongelijkheid, eens onder ons
binnengedrongen, moet nu, het koste wat het wil, beschermd
en gehandhaafd worden. De oorsprong van geheel deze ver-
keerde richting is te zoeken in de omstandigheid dat het
particulier eigendom ingevoerd is. Sparta heeft dit goed
begrepen, daar Lycurgus zich niet enkel bepaalde om de
landerijen gelijkelijk te verdeelen, maar geheel en al het
grondeigendom aan de burgers ontnam: alle landerijen moes-
ten aan den staat toebehooren, die \'t gebruik van de deelen
daarvan aan de burgers afstond. Het particulier eigendom is
dus juist de oorzaak van het kwaad. De dichters hebben dit
gevoeld, toen zij, in hun schilderingen van een gouden eeuw,
dat eigendom verbanden. In het begin der menschelijke
maatschappij is dan ook nergens het particulier individueel
eigendom te vinden. Daar heerschte de gemeenschap: de
communauteit van alle goederen. Heeft het thans den schijn,
alsof wij menschen in ons hart een fonds van hebzucht en
eerzucht dragen, zoo moeten wij wel bedenken dat juist die
hebzucht en die verkeerde ambitie de dochters der ongelijk-
heid zijn : zij ontstonden toen de gemeenschap werd verla-
ten. Wellicht zou het in het begin niet zooveel moeite ge-
kost hebben die gemeenschap te handhaven, toen voor het
eerst � hetzij door onjuiste repartitie der verdeelende over-
heid, hetzij door de luiheid van hen, die zich aan het ge-
meenschappelijk werk onttrokken � er gemor tegen de com-
munauteit ontstond.
Zoover is de Zweed met zijn betoog gekomen, als de En-
-ocr page 370-
358
gelschman hem in de rede valt, en van zijn kant er op wijst
dat het eigenbelang de beste prikkel van den arbeid is, en
dat, indien zulk een po�tische gemeenschap al mogelijk was,
de arbeidslust er bij zou inslapen : daargelaten nog, dat zulke
gemeenschappelijke maatschappijen altijd zeer klein zouden
moeten wezen. � De Zweed loochent nu in het algemeen het
geluk van die groote staten, met hun scherpe contrasten van
armoede en rijkdom, en bestrijdt meer speciaal het gezegde, dat
eigenbelang de beste prikkel tot den arbeid is. Hij meent dat
offervaardigheid voor anderen en het zelfverloochenende beginsel
drijfveeren zijn, die even machtig tot inspanning kunnen aan-
sporen als het eigenbelang. Waarom zou men geen helden
der gemeenschap kunnen vinden? En zelfs, zoo het waar
mocht zijn, dat het eigenbelang talrijker producten wist te
doen ontstaan, de quaestie is niet, om een steeds meer aan-
groeiend aantal voortbrengselen te verkrijgen, maar om voort-
durend over een voldoende hoeveelheid goederen voor de be-
hoeften te kunnen beschikken \'). Alles komt bij zulk een
\') Zie I pag. 85�87. On ne travaille point, dites-voos, avec la m�mc
ardeur pour les aiitres que pour soi: cette v�rit� est incontestable pour
tous les tems. Mais qui vous a dit que ce cultivateur infatigable, qui fait
des r�coltes beaucoup plus abondant.es que ne 1\'exigent ses besoins et ceux
de sa familie, ne travaille pas pour lui. Il travaillera v�ritablement pour
lui, Milord, si les Loix out su attacher de la gloire et de la consid�ration
a son travail. Au milieu de notre corruption, nous voyons encore des
hommes qui, conduite par 1\'estime de leurs pareils et 1\'approbation de leur
propre conscience, croyent travailler pour leur bien particulier en s\'immo-
lant au bien public. Pourquoi donc la communaut� des biens ne produiroit
elle pas des h�ros? Nous sommes actifs et laborieux par avarice: en nous
conformant aux intentions de la nature, nous 1\'aurions �t� par devoir, pour
�viter Ie m�pris et gouter Ie plaisir qui accompagne la consid�ration.
Rassurez vour donc, Milord j mais quand je serois oblig� de convenir que
dans la communaut� des biens, les r�coltes seroientmoinsabondantesque
dans 1\'�tat de propri�tc qui d�vaste taut de provinces; qu\'en concluriez-vous P
-ocr page 371-
859
r�gime der gemeenschap neder op een juiste verdeeling en
distributie van het werk en van de vruchten : en het zou
juist een schoone taak voor een staat zijn zulke distributieve wet-
ten met zorg en beleid vast te stellen. Men zou door die
communauteit nog meer belang in zijn vaderland, waaraan
men alles verschuldigd zou zijn, stellen. De Zweed erkent
echter, dat in den tegenwoordigen toestand der Europeesche
maatschappij het een onmogelijk werk zou zijn die geineen-
schap weder volledig in te voeren. De ontwikkeling der
menschheid is nu sedert eeuwen een gansch anderen koers
opgegaan. Het zou een ideaal, een droombeeld zijn : die er
van spreekt komt niet verder dan wederom een Platonische
Republiek te construeeren \'). Noch de rijken, noch zelfs de
armen, zouden gedoogen dat men de gemeenschap in Europa
thans dadelijk zou willen invoeren. Die ze in toepassing
willen zien moeten in de bosschen van America, in Elorida,
ze opweken, of misschien in zekeren zin bij de kwakers in
Pennsylvani�. In Europa echter heeft men niet anders te
doen dan, nu het eigendom er eens is, dat eigendom als feit
aan te nemen, zelfs als grondslag van alle orde, vrede en
openbare veiligheid : maar men moet terzelfder tijd de wetten
z�� inrichoen, dat de twee ondeugden, waardoor de gevolgen
van het eigendom steeds drukkender worden, met alle kracht
Il me semble que sans tomber dans une trop lourde absurdit�, jepourrois
croire qu\'il est plus avantageux pour Ie genre huraain d\'avoir quelques
vertus, que beaucoup de fruits. Que deviendra, dit-on, la population P
Je r�ponds qu\'il vaudroit mieux ne compter qu\'un million d\'hommes
heureux sur la terre enti�re, que d\'y voir cette multitude innombrable
de mis�rables et d\'esclaves qui ne vit qu\'a moiti� dans 1\'abrutissement et
la mis�re.
\') Mably levert I pag. 97�101 een zeer goede kritiek van Plato\'s
Republiek.
-ocr page 372-
360
en macht betsreden worden. Die twee fouten zijn de heb-
zucht en de eerzucht.
Het tweede Boek houdt zich vooral bezig met de wetten
tegen hebzucht en ambitie. Het is wederom de Zweed, die
hier alles ontwikkelt en voorstelt, en die langzamerhand door
al zijn betoogen den Engelschen Lord tot zijn gevoelens over-
haalt. � Wil men de hebzucht in den staat bestrijden, zoo
zegt de Zweed, dan moet men uitgaan van het denkbeeld
dat een staat weinig geld noodig heeft: men moet dus meer
zijn werk maken van het vermindereu der behoeften, dan van
het vermeerderen der opbrengsten van den staat. In plaats
van de menigte der indirecte belastingen, moet men alleen
directe belastingen op de landerijen doen drukken. Let echter
wel op, dat zulk een belasting op de gronden niet opgelegd
moet worden, wegens het motief dat de Physiocraten opgeven,
maar met het doel om vooral hen te belasten die iets bezit-
ten, niet hen die alleen vau hun loon of arbeid leven l).
Het omgekeerde is tot nu toe door de verschillende staten
en ook door Engeland gedaan. � Rijkdommen mogen verder
geen titel of reden zijn om o verheidsambten te bekomen. De
ambten zelven moeten zoo weinig mogelijk met geld beloond
worden: representatie- gelden der hooge ambtenaren zijn on-
noodig. (Mably wijst hier op de achting die een Jan de Witt
bij zijn eenvoud ondervond.) � Het spreekt van zelf dat alle
middelen, die de financiers en mannen der geldmarkt doen
groot worden, als daar zijn verpachtingen van belastingen,
agiotage enz., kortom al die middelen, die het gezegde in de
hand werken : won pillera d\'une main pour dissiper de Tautre",
streng moeten geweerd worden. � Voorts zijn wetten noodig
tegen de weelde, zoo als ook Zweden die had ingevoerd, en
\') Zie I pag. 127 en 128.
-ocr page 373-
861
moest men dus in dit opzicht juist het omgekeerde doen van
wat de Physiocraten leerden. � Ook de handel behoefde
niet aangemoedigd te worden (les commercants n\'ont aucune
patrie). � Dan moest het erfrecht zorgvuldig door de wetten
geregeld worden. De volkomen vrijheid en willekeur van
de testamenten moest niet worden aangenomen of gehand-
haafd : de gevallen van overgang der goederen bij den dood
des eigenaars moesten bepaald worden door de wet. De graden
van bloedverwantschap behoefden hierbij niet al te ver worden
uitgestrekt. Allerlei bepalingen konden daarbij worden inge-
steld. De ��nige dochter verkrijge slechts een derde der er-
fenis. Zoo iemand in \'t geheel geen erfgenaam heeft, dan
valle die erfenis niet toe aan den staat, die juist het voor-
beeld van belangeloosheid moet geven, maar de successie moet
dan verdeeld worden tusschen de arme huisgezinnen der ge-
meente van den overledene, enz. � Agrarische wetten moeten
worden ingesteld en voortdurend in toepassing gebracht: de
tegenwerping, dat de oogsten op die wijze iets minder zouden
worden, behoefde niet af te schrikken : doch Mably ontkende
ten sterkste dat de agrarische wetten aan den landbouw zou-
den schaden. De groote bezittingen zijn onvruchtbaar, kleine
stukken gronds worden het best bebouwd. � In het alge-
meen moeten eindelijk alle wetten in de eerste plaats het
karakter en het streven hebben, om zooveel mogelijk de wei-
vaart onder allen te verdeelen : de wetten moeten op de distri-
butie der welvaart inwerken. � Mably schetst hier in groote
trekken een systeem van regelen, die hij op Trankrijk zou willen
toepassen, en waarvan hij zich een groote verbetering der platte-
landstoestanden, die in Trankrijk op het einde der 18de eeuw
zoo ellendig waren, beloofde \'). Het zou in zijn oog voor een
\') Zie I pag. 156�157: Lorsque Ie Gouvernement se fut d�truit par
-ocr page 374-
862
maatschappij een grootscher taak wezen, dan het steeds tot
zich halen van rijkdommen uit verre landen, dan het steeds
meer en meer produceeren. Mably wijst er zelfs op, dat, wat
hij wil, in zekeren zin door Oalvijn te Gen�ve was verordend,
doch dat Calvijn niet consequent had durven door te tasten en
nog niet genoeg het belang had begrepen van steeds nieuwe
voorzorgen tegen de hebzucht der menschen te nemen.
Nadat zoo in breede trekken door Mably een afgerond ge-
heel van wetten is voorgesteld, dat de hebzucht moest tegen-
gaan, gaat hij thans over een samenstel van tegenwichten te
leveren tegen de eerzucht der staten en der burgers. Hij
werpt een blik op de toestanden van Polen, van Zweden, van
Holland, van Corsica ^waar Neuhofl\' en Paoli hun rol hadden
gespeeld), om aan te toonen dat het werkelijk noodig was tot
dergelijke wetten de toevlucht te nemen. Zulke wetten moe-
ten met zorg gemaakt worden. Want wel is de ambitie een
mindere ondeugd dan de hebzucht, maar het is toch een groot
ses propres mains, on ne jugea des terres, qui avoient perdu leur digni-
t�, que par leur revenu, et on voulut r�unir a soi toutes lespossessions.
Dans un territoire qui �toit autrefois partag� entre plusieurs families qui
y vivoient avec honneur, on ne voit plus qu\'un seul seigneur, qui a fait
autour de lui une vaste solitude. Pour s\'agrandir, on n\'a pas craint
d\'acheter Ie patrimoine des malheureux paysans, et de les condamner a
une pauvret� plus dure que 1\'ancienne servitude de leurs p�res. Nos
campagnes ne sont eouvertes que d\'homraes livides et d�charn�s, a qui il
ne reste que leurs bras pour faire vivre a inoiti� une familie malheureuse.
Qu\'elles sont rares ces personnes aim�es du ciel et des hommes, qui
respectent Ie patrimoine des pauvres, et croyent que tout paysan qui arrose
la terre de sa sueur, doit y avoir une possession! Avec notre manie
de nous enrichir et de nous ennoblir, il arrive que toutes les possessions
passent entre les mains de la Noblesse, que Ie Tiers-Etat se d�grade de
jour en jour, et son avilissement avilit Ie reste de la Nation.
-ocr page 375-
363
gebrek eD leidt zeer zeker mede tot den afgrond. Welke wet-
ten zouden nu aan te wenden zijn om die eerzucht te ver-
stikken? De Zweed noemt er enkele op. � Vooreerst moet
het oorlogsrecht geregeld worden. Aanvallende krijg moet
geheel verboden worden: voorts moeten bepalingen omtrent
traagheid bij oorlogsverklaringen, omtrent het voeren der
krijgsbedrijven (ne pas faire la guerre en banquiers) getroffen
worden � Dan moet een politiek van non-interventie
worden aangenomen: onze naburen moeten als onze vrienden
worden beschouwd : in \'t algemeen moet men nooit trachten
vreemde bezittingen te verkrijgen en vooral geen streken of
plaatsen, die als het ware deuren zijn in het land van den
ander \'). Koloni�n moeten all��n worden gesticht, wanneer het
noodig is, om voor de overcompleete bevolking nieuwe oorden
en nieuwe hulpbronnen te openen, want te groote overvloed
van menschen in een staat is een kwaad. � Bekroond moeten
zulke maatregelen worden door de instelling van een magistra-
tuur des vredes. Deze overheidspersonen zullen geen andere bezig-
heid hebben dan den vrede te behoeden: vrede tusschen de staten
\') Het is de Zweed die spreekt, doch de toepassing op Frankrijk is
duidelijk, zie I p. 209 en 210. Je voudrois bien savoir a quoi nons sert
la Pom�ranie. Elle nous ouvre, dit on, 1\'AUemagne: j\'en conviens: mais
qu\'avons nous affaire en Allemagne? Q,ue votre pays ne soit ouvert a
personne, si vous voulez �tre libres et ind�pendans; mais aussi n\'ayez
point de porte ponr entrer chez les autres, si vous ne voulez pas vous
exposer a la tentation d\'etre avares, inju3tes et ambitieux. C\'est a cette
malheurease facilit� de porter la guerre dans toute 1\'Europe, que l\'Es-
pagne, autrefois si florissante, doit en partie sa foiblesse et l\'engourdis-
sement o� elle se trouve. La Trance n\'auroit-elle pas �t� trop heureuse
que 1\'Itali�, 1\'Empire et les Pays-Bas lui eussent �t� �ternellement
ferm�s F
-ocr page 376-
�64
onderling, en vrede in \'t algemeen. Zij moeten groote autoriteit
bezitten, om hun inzichten steeds te doen eerbiedigen : elke
aanleiding, die tot vredebreuk zou kunnen leiden, moeten zij
voorkomen en uit den weg ruimen. Veel geraas te makens
zich te alarmeeren over niets, verraadt slechts kleinheid van in-
zicht die men moet vermijden i). � Voortgaande om maat-
regelen te bedenken tegen de eerzucht der burgers, wijst de
Zweed op het belang, dat elke ambtelijke betrekking in den
staat z�� zij ingericht, dat niet de verkeerde ambitie wordt
opgewekt. De duur der magistratuur moet dus kort worden
gesteld: men moet niet te schielijk de hooge waardigheden
kunnen verkrijgen enz. Zorg in \'t algemeen, dat het groote
onderscheid tusschen de burgers onderling hier eenigszins ver-
dwijnt. Laat zoo mogelijk alle burgers toe tot het verkrijgen
van ambten en bedieningen. Verneder het lagere gedeelte van
het volk niet, door het als gepeupel te behandelen; waakt te-
gen intrigues; laat nog liever bij sommige betrekkingen het
lot aanwijzen wie de candidaat moet zijn. Zorg er voor, dat
altijd openlijk gesolliciteerd worde. Verbied op elk terrein
geheime stemmingen. Eoep distincti�n in \'t leven, waardoor
de verdienste der burgers wordt beloond zelfs in het gewone
leven, en maak dat zulke burgers allereerst tot ambten wor-
den geroepen. In het algemeen moet men zoogenaamde //lois
dignitaires" in het leven roepen, om een grens te stellen
tegen de zucht van enkelen of van geheele standen om zich
van alle macht meester te maken. Vooral moet men door
zulke //dignitaire wetten" zorgen, dat het evenwicht van macht
onder de standen en rangen goed zij verdeeld. Zulke regelen
kunnen dan tegen de eerzucht strijden, gelijk de agrarische
< i Zie I pag. 203 en 213.
-ocr page 377-
S65
wetten tegen de hebzucht. Het doel moet zijn om emulatie
wakker te houden, maar ambitie te keeren. Grenzen te stellen
aan het fortuin der rangen en standen in den staat, voor-
zoover het staatslichamen zijn, zou mede aan te bevelen zijn.
Met deze uiteenzetting der wetten tegen hebzucht en eerzucht
sluit het eerste deel. In het tweede deel worden nu eerst de
middelen gezocht, waardoor men in de verschillende staten op
de beste wijze wetten kan doen vaststellen. De staatskunst
en vooral de kunst om wetten te maken wordt dus hier vooral
behandeld. Meer speciaal wordt dan ook weder de aandacht
gevestigd op de richting om de wetten z�� te verordenen, dat
hebzucht en eerzucht bestreden worden. Dat alles echter
vordert veel tijd. Want zeer zeker � zegt de Zweed �
zal een algeheele omkeer der maatschappij niet zoo nabij zijn,
als de economisten (de Physiocraten) zich dat verbeelden.
Geduld is derhalve noodig. Groote kunst moet worden aan-
gewend, en nooit tot geweld de toevlucht worden geno-
men. Overijling moet zeer worden vermeden. Want alle
omstandigheden in de maatschappij zijn z�� gecompliceerd,
dat bedachtzaamhaid en voorzichtigheid niet genoeg kun-
nen worden aangeraden. Doch wanneer de wetgever zich
voorneemt alle mogelijke voorzorgen te nemen, dan kan zijn
werk ook veel uitrichten. Wel is waar is de toestand der
Europeesche staten (tegen het einde der 18e eeuw) niet aan-
moedigend, vooral ook omdat de staten zoo groot zijn, maar
met vasten wil is veel te doen. De volken moeten er toe
opgeleid worden zelven hun eigen wetten vast te stellen:
volgens vaste en afgepaste formaliteiten moeten dan de wetten
worden behandeld : zij moeten weinig in aantal zijn: terwijl
alleen die wet waarlijk goed is, die meer gelijkheid teweeg
brengt. Zoo worden allerlei punten behandeld : de quaestie dat
de staat jaarlijks zijn begrootingen en wet der middelen vast-
-ocr page 378-
866
stelt (II p. 73 enz.): maar vooral wordt het strafrecht breeder
onder handen genomen. De Engelsche Lord toont zich hier
een groot voorstander van de afschaffing van de doodstraf: de
Zweed wil haar voor twee misdaden behouden: moord (assas-
sinat) en landverraad. Gedwongen arbeid is toch volgens den
Zweed voor die gevallen geen voldoende straf, daar inderdaad
zulk geforceerd werk het geheele leven der armen uitmaakt,
voor hen de gewone regel is. Overigens worden natuurlijk de
bepalingen der habeas-corpus-wet geprezen: pijnbank, inqui-
sitie en confiscatie van goederen zeer gelaakt: aanbrengers
van misdaden worden niet toegelaten : gratie mag niet wor-
den gegeven, daar in zulk een geval slechts de willekeur we-
der binnenkomt. Mably treedt hier telkens in details, hoewel
hij zijn lezers waarschuwt, dat hij \'t slechts doet als ge-
dwongen, uit inschikkelijkheid voor de menschen die dwaas
genoeg zijn om de ongelijkheid van fortuin en van leven te
behouden.
Met des te meer aandrang wendt dan ook Mably zich tot
de wetten betrekkelijk de opvoeding der jeugd. Hier op dit
terrein wacht hij natuurlijk het heil. De staat moest hier
vooral ingrijpen. Al wat Sparta had verwerkelijkt, wat Plato
had gedroomd, kon hier weder beproefd worden. Hoofdregelen
voor den staat waren hier : de te toegefelijke zachtheid der
ouders te wantrouwen, en dan de kinderen nog meer door het
hart dan door het verstand te leiden. De opvoeding moest
een openbare staatsopvoeding wezen. De staat kon niet te-
vreden zijn met de opvoeding in het huisgezin alleen. De
oudheid gaf hier het groote voorbeeld. Dan konden met
goed gevolg ondeugden bestreden worden als die der ledig-
heid. Regelen moesten worden aangenomen, om tegelijk ook
het lichaam door gezamenlijke oefeningen en spelen te ster-
ken en te harden. Mably beschrijft die spelen der gymnastiek
-ocr page 379-
367
van de gezamenlijke jeugd, wil dat al de kinderen en jouge-
lieden zich verdeelen in wturmes ou compagnies" met eigen
hoofden, opdat er wedijver onder hen kome. Hij wil dat allen leeren
arbeiden, dat zij wegen gaan graven, oneffenheden van terrein effe-
nen, enz. \'). Ook de opvoeding van het meisje poogt hij te
regelen, in dien zin dat de deugden der toekomstige vrouw,
bescheidenheid, arbeidslust, reeds vroeg gekweekt worden. Wat
eindelijk de eigenlijke scholen betreft, zoo moet een gezonde
zedeleer grondslag van het onderwijs zijn, en moeten alle
lessen en de gang der studi�n daarheen strekken, dat goed
begrepen worde dat het natuurlijk recht, het recht dergelijk-
heid van alle menschen, door den staat moet worden verwe-
zenlijkt.
Mably acht nu den staat en de maatschappij niet bevei-
ligd, wanneer niet de Godsdienst er als levenwekkend beginsel
heerscht. Athe�sme en materialisme worden streng en uit-
voerig door hem bestreden. Hij wil het wel niet dadelijk
straffen, maar toch bepaald intimideeren, en, bij openlijke po-
ging om den godsdienst in gevaar te brengen, wel degelijk
den aanrander opsluiten. Evenzoo wil Mably den eeredienst
regelen. Zulk een eeredienst is volgens hem noodig, want het De-
isme, in zijn reinen abstracten toestand, voldoetniet aan de menigte,
zoo als deze thans door de invoering van \'t eigendom leeft.
Zij, die tegenwoordig zoo hard moeten werken en hun rug zoo
voortdurend naar de aarde moeten krommen, hebben geen
gelegenheid om metaphysisch den blik naar den hemel te
richten: hun moet te gemoet worden gekomen. � Toch
moet, wil men het bijgeloof niet in de hand werken, met
den grootsten aandrang gezorgd worden, dat er steeds een-
dracht zij tusschen religie en philosophie. Op den voorgrond
\') Zie geheel de aardige uiteenzetting, II, p. 142, 143.
24
-ocr page 380-
368
moet staan een scheiding der geestelijke en wereldlijke zaken.
Als ideaal wordt hier Holland gesteld \'). Uit ��ne heeft de gods-
dienst bedorven, dat de priesters een wereldlijk gezag hebben
verkregen, en die fout moet dus worden hersteld. Vooral in
de Catholieke kerk moeten allerlei hervormingen plaats hebben.
Het kwaad der pelgrimstochten moet worden tegengegaan.
Met de woorden van Montesquieu in zijn Esprit des Lois
wordt tolerantie aangeprezen. Vervolging van andere gods-
diensten is niet geoorloofd.
En zoo komen de Zweed, de Engelsche lord en de abt
Mably langzamerhand van hun wandeling te huis.
Mably erkent op het einde, dat veel van wat behandeld is
//chim�res" zal gelijken. De lezer zal dit dadelijk toestem-
men en zal ook, wanneer hij bladzijde na bladzijde heeft
gevolgd, zich verwonderd hebben over de argeloosheid van
den lord, die zoo schielijk bekeerd is, en over de na�eviteit
van den Zweed die Engelands verval en daarentegen Zwedens
ontwikkeling voorspelt: � maar zal tegelijk toegeven dat het
vraagstuk van het Socialisme hier op gansch nieuwe wijze
is behandeld, in zooverre in het erfrecht en in de be-
staande rechten toenaderingspunten tot een meer consequent
Socialisme worden gezocht.
Mably leefde nog slechts weinige jaren na het voltooien
van dit boek. Hij schreef toen een werk : Principes de mo-
rale, dat veel opspraak verwekte, en voorts: Observations sur
les Etats-Unis d\'Amerique (1784), waarin hij zich vrij streng
tegenover de nieuwe republiek uitliet, en enkele andere klei-
nere studi�n. Hij stierf in 1785.
Zijn wijze van zich uit te drukken werd hoe langer hoe
bitterder. Hij zag alles zwart in, en zijn bekenden noemden
\') Zie Mably, II, p. 22 i, 227, 230.
-ocr page 381-
869
hem den ongeluksprofeet. Zijn leven was overigens zeer be-
langeloos en eenvoudig : ten bate van zijn dienaar ontzegde hij
zich de gewone gemakken van het leven \').
En veel van hetgeen door Mably min of meer raisonnee-
vend en methodisch werd uiteengezet en bewezen, zoo als
een mathematicus een wiskunstig probleem becijfert, werd nu
in dien eigen kring van denkers en wegbereiders der moderne
tijden, doch eenigzins ter zijde, met al den gloed, dien gevoel
en po�zie geven, herhaald en bepleit door Jean Jacques Rous-
seau. Rousseau was iets jonger dan Mably; hij leefde van
1712�1778, en heeft Mably altijd in zekeren zin in de
verte gevolgd, al heeft hij later van den abb�, zoo als bijna
van een ieder, een weinig vleiend portret gegeven 2). Dit
onderscheid blijft echter tusschen hen, dat Mably consequent
socialist is, terwijl Rousseau slechts enkele heftige socialisti-
sche tonen fragmentarisch laat hooren, en overigens in geen
enkel opzicht het socialisme als systeem huldigt. In hoe-
verre dit toe te schrijven is aan het gebrek aan logica en
strengheid van redeneering, dat de geschriften van Rousseau
kenmerkt, zullen wij thans niet beslissen : zeker is \'t dat die
zwakheid van argumentatie, die hem nu tot gevoelsbewijzen
bracht, soms een groot deel van zijn kracht uitmaakte. Hij
roerde \'t hart en het medegevoel. Eu wanneer de gedachten,
die ook Mably had gekoesterd, in die schitterende weg-
sleepende klankvolle taal van Rousseau werden uitgedrukt,
hadden zij dadelijk een gansch andere uitwerking dan de
boeken van onzen meer of min drogen abb� ooit hadden
kunnen verkrijgen. Hoe trilden in eens alle snaren van \'t
\') Zie voorts over hem Morley, Rousseau, 1873, deel I. p. 189�192.
\') Zie Rousseau, Confessions, Partie II, livre XII (1764), Editie Char-
pentier, 1850, p. 743, 714.
24*
-ocr page 382-
370
gemoed, toen Jean Jacques zijn stem verhief; hoe smolten de
harten der vrouwen weg van teederheid, hoe gaven de man-
nen elkander de vriendschapshand voor goed zoo als zij
meenden, hoe brak een nieuwe horizont voor het leven aan !
En zeer zeker : het begrip van broederschap van alle men-
schen werd door Rousseau weder op den voorgrond gezet.
Wat dadelijk bij Rousseau treft, wat bij geen der andere
zoogenaamde verlichte schrijvers der Fransche J8de eeuw
zoo sterk wordt gevonden, is de bepaalde liefde voor de
arme klassen. Andereu, zoo als ook Mably, declameeren over
de armoede der menschen, Rousseau heeft de armen lief, en is
thuis onder hen. Hij is gelukkig als hij bij hen inwoont.
De tafereeltjes in de Confessions worden \'t vriendelijkst en
zonnigst als hij de arme huishoudens, waar hij vertoefde, be-
schrijft. Denk aan de soldaten-vrouw in Turijn, waar hij op
zijn zestiende jaar, nu Roomsch-Catholiek geworden, zijn in-
trek heeft genomen \') : � aan Perrolet te Lausanne, die hem
op zijn twintigste jaar herbergt en die hem die vergelijking
der hoogere en lagere standen in de pen geeft, met al de voor-
liefde voor de laatsten 2): � aan den Franschen boer, dien
hij op zijn reis naar Lyon gastvrijheid vraagt, en die hem,
den jongen Zwitser, uit zijn kelder, welken hij voor de com-
miezen der belasting zorgvuldig verborgen hield, op brood,
\') Zie Confessions, Partie I, livre II, Editie Charpentier, 1850, p. 102.
») Zie Confessions, Partie I, livre IV, p. 191. Pourq.ioiuaut-il qu\'ayant
trouv� tant de bonnes gens dans ma jeunesse, j\'en trouve si peu dans
un age avance? Leur race est-elle �puis�e P Non; mais Fordre o� j\'ai
besoin de les chercher aujourd\'hui n\'est plus Ie m�me, o� je les trouvais
alors. Parmi Ie peuple, o� les grandes passions ne parlent que par inter-
valles, les sentiments de la nature se font plus souvent entendre. Dans
les �iats plus �lev�s, ils sont ctouff�s ansolument, et, sous Ie masqu� du
sentiment, il n\'y a jamais que 1\'inttrc\'t ou la vanit� qui parle.
-ocr page 383-
871
ham en wijn onthaalt J). De geheele jeugd van Eousseau,
\'t eigen onrecht dat hij lijdt, wekt bij hem zoo sterk het
gevoel op, dat in onze maatschappelijke instellingen, voorzoo-
ver de verhouding van rijken en armen betreft, groote fouten
zijn 2). � Dat gevoel zou nu zijn uiting vinden in de be-
antwoording der prijsvraag der Academie van Dyon van het
jaar 1750, en in het daarmede samenhangende //Discours sur
1\'origine de Tin�galit� parmi les hommes" van het jaar 1754.
Waar was bij Mably een zinsnede te vinden, die snorrend
door de lucht vloog, als deze volzin, die in het tweede ge-
deelte van dit Discours voorkwam : //De eerste die na een
stuk grond omheind te hebben, besloot te zeggen: dit is van
mij,
en onnoozelen genoeg vond om het te gelooven, was
de ware stichter der burgerlijke maatschappij. Wat al mis-
daden, wat al oorlogen, moord, ellende en akeligheid, zouden
\') Zie Confessions, Partie I, livre IV, p. 210, 811. Il me fit entendre
qu\'il cachait son vin a cause des aides, qu\'il cachait son pain a cause
de la taille, et qu\'il serait un homme perdu si 1\'on pouvait se douter
qu\'il ne mour�t pas de faim. Tout ce qu\'il me dit a ce sujet, et dont
je n\'avais pas la moindre id��, me fit une impression qui ne s\'effacera
jamais. Ce fut la Ie germe de cette haine inextinguible qui sed�veloppa
depuis dans mon coeur contre les vexations qu\'�pronve Ie malheureux
peuple, et contre ses oppresseurs. Cet homme, quoique ais�, n\'osait man-
ger Ie pain qu\'il avait gagn� a la sueur de son front, et ne pouvait �vi-
ter sa ruine qu\'en montrant la m�me mis�re qui regnait autour de lul.
Je sortis de sa maison aussi indign� qu\'attendri, et d�plorant Ie sort de
ces belles contr�es a qui la nature n\'a prodigu� ses dons que pour en
faire la proie des barbares publicains.
\') Zie Confessions, Partie I, livre VII (1743), p 396. La justice et
1\'inutilit� de mes plaintes me laiss�rent dans 1\'ame un germe d\'indigna-
tion contre nos sottes institntions civiles, o� Ie vrai bien public et la
v�ritable justice sont toujours sacrifi�s a je ne sais quel ordre apparent,
destructif en effet de tout ordre, et qui ne fait qu\'ajouter la sauction de
\'autorit� publique a 1\'oppression du faible et a 1\'iniquit� du fort.
-ocr page 384-
372
aan de menseneid zijn bespaard, zoo een ander die palen
had omgeworpen, die afgraving dichtgegooid en aan zijn
medgezellen had toegeroepen: Neemt u in acht dezen bedrie-
ger te gelooven : gij zijt verloren zoo gij vergeet, dat de
vruchten aan allen en de aarde aan niemand behoort 1)."
Het is uit zulke woorden reeds duidelijk, dat meer en meer
bij Rousseau vele van dezelfde motieven gingen werken, als
die Mably hadden bezield. De Grieksche oudheid, met haar
wetten van Lycurgus en haar droom van Plato, deed ook
bij Rousseau socialistische denkbeelden ontkiemen. Plato
dient hem weldra als verontschuldiging, als hij zijn kinderen
in het vondelingsgesticht laat brengen 2). Later zullen zoo-
wel het //Contrat social" als de //Emile", beide in 1762 uitgege-
ven, telkens echo\'s van de voorliefde voor Griekschen eenvoud
en Spartaansche opvoeding doen hooren. Doch de socialisti-
sche tint en toon is zeer vaag gehouden. Gelijkheid staat
wel op den voorgrond van het �Contrat social", doch commu-
nisme wordt veroordeeld. En in den ,/Emile" wordt wel het
heil gezocht in een opleiding volgens de inspraken en lessen
der natuur en in volmaakte eenvoudigheid van zeden ea ge-
woonten, wordt der moeder wel op \'t hart gedrukt haar kind
zelve te zoogen, wordt gewaarschuwd tegen kostbare behoef-
ten, wordt sterk op den voorgrond gezet dat ieder kind een
ambacht, een werk moet leeren, ten einde op zijn beurt des-
noods arbeider en werkman te kunnen zijn: doch voor con-
sequenties, als die Morelly in de opvoeding der kinderen
wenschte toegepast te zien, deinst Rousseau zoover mogelijk
r) Zie p. 76 in de Petits chefs d\'oeuvre de J. J. Rousseau, Editie
Didot, 1848.
=) Zie Confessions, Partie II, livre VIII, 1750, p. 433. In datzelfde
jaar 1750 nam bij zijn meer eenvoudige kleeding aan.
-ocr page 385-
873
terug. Hij wenscht alleen ook bij zijn leerling het gevoel van
broederschap en eerbied voor het volk op te wekken, en
dat is voldoende \').
\') Zie Emile ou de 1\'Education, par J. J. Rousseau. Edition Didot,
1851. Livre IV. p. 257, 253. C\'est le peuple qui compose le genre humain,
ce qui n\'est pas peuple est si peu de chose, que ce n\'est paslapeinede Ie
compter. L\'homme est Ie m�me dans tous les �lats: si cela est, les �tats
les plus nombreux m�ritent Ie plus de respect. Devant celui qui pense, toutes
les distinctions civiles disparaissent: il voit les ra�rnes passions, les m�raea
sentiments dans Ie goujat et dans 1\'liomme illustre: il n\'y discerne que
leur langage, qu\'un coloris plus ou moins appr�t�: et si quelque diff�rence
essentielle les distingue, elle est au pr�judice des plus dissimul�s. Le
peuple se montre tel qu\'il est, et nest pas aimable : mais il faut bien
que les gens du monde se d�guisent. S\'ils se montraient tels qu\'ils sont,
ils feraient horreur.
Il y a, disent encore nos sages, m�me dose de bonhcur et de peine
dans tous les �tats. Maxime aussi funeste qu\'insoutenable; car si tous
sont �galement heureux, qu\'ai-je besoin de m\'incommoder pour personne ?
Que chacun reste comme il est: que 1\'esclave soit maltrait�, que 1\'inflrme
souffre, que le gueux p�risse; il n\'y a rien a gagner pour eux a clianger
d\'�tat. Ils font 1\'�num�ration des peines du riche, et montrent 1\'inanit�
de ses vains plaisirs: quel grossier sophisme! les peines du riche ne lui
viennent point de son �tat, mais de lui seul, qui en abuse. E�t-il plus
malheureux que le pauvre m�me, il n\'est point a plaindre, parce que ses
maux sont tout son ouvrage, et qu\'il ne tient qu\'a lui d\'�tre heureux.
Mais la peine du mis�rable lui vient des choses, de !a rigueur du sort
qui s\'app�santit sur lui. Il n\'y a point d\'habitude, qui lui puisse �ter le
sentiment physique de la fatigue, de 1\'�puisement, de la faim: le bon
esprit ni la sagesse ne servent de rien pour 1\'exempter des maux de son
�tat. Que gagne Epict�te de pr�voir que son ma�tre va lui casser la
jambe f la lui casse-t-il moins pour cela P il a pardessus son mal le mal
de la pr�voyance. Quand le peuple serait aussi sens� que nous le sup-
posons stupide, que pourrait-il �tre autre que ce qu\'il est ? que pourrait-il
faire autre que ce qu\'il fait ? Etudiez les gens de eet ordre, vous verrez
que, sous un autre langage, ils ont autant d\'esprit et plus de bon sens
que vous. Respectez donc votre esp�cej songez qu\'elle est compos�e
essentiellement de la collection de3 peuples, que quand tous les rois et
-ocr page 386-
874
Met andere woorden, de geschriften van Rousseau versprei-
den overal een atmosfeer, gunstig voor het rijpen der socia-
listische denkbeelden, al is hij zelf geen socialist. Het ideaal
van het leven is voor hem een eenvoudig landelijk leven,
verre van de grillige ongelijkheden der steden. Hij verft,
waar hij kan, schilderingen van een maatschappelijken toe-
stand, waarin al de wreedheden van het lot niet kunnen
plaats vinden, en slechts die ellende wordt gevonden, die on-
afscheidelijk is van de menschheid. En op die wijze werkte
hij in de praktijk haast nog krachtiger mede dan een Mably,
om de maatschappelijke misbruiken, waardoor het Frankrijk
van zijn dagen werd geteisterd, aan de kaak te stellen. Hij
behoefde niet aan te klagen en niet te brandmerken : neen,
het contrast tusschen de romantische tafereelen van het
door zijn verbeelding gekleurde landleven en de bittere ar-
moede, die in de provinci�n van Frankrijk onder den afhanke-
lijken hoerenstand werkelijk werd geleden, deed als van zelf
edelmoedige harten kloppen eu wekte ze op, de hand ter
verbetering aan den ploeg te slaan. Geen van zijn geschriften
heeft in dat opzicht zulk een uitwerking gehad als zijn
c/Nouvelle H�loise", de roman die in 1761 in het licht werd
gegeven. De liefdesgeschiedenis, in dat boek beschreven,
sleepte jong en oud mede : maar te gelijker tijd dat aan de
verbeelding der tijdgenooten hier een van de vurigste on-
derwerpen als schouwspel werd aangeboden, werd toch
vooral in de latere gedeelten van den roman,het verstand der
tous les philosophes en seraient �t�s, il n\'y paraitrait gu�re, et que les
choses n\'en iraient pas plus mal. En un mot, apprenez a votre �l�ve a
aimer tous les hommes, et m�me ceux qui les d�prisent; faites en sorte
qu\'il ne se place dans aucune classc, mais qu\'il se retrouve danstout.es:
parlez devant lui du genre humain avec attendrisseraent, avec piti� m�me
mais jitmais avec in�pris. Hommr, ne d�shonore point 1\'homrae.
-ocr page 387-
875
lezers en lezeressen bepaald bij een economisch leven op een land-
goed, dat in de voorstelling van velen een ideaal zou zijn. Wie
heeft niet wel eens de oogen geslagen in den tienden en elf-
den brief van het vierde boek, of in den tweeden brief van
het vijfde boek, waarin Saint-Preux, teruggekeerd als gast
bij zijn vroegere, nu gelukkig gehuwde, geliefde, geheel den
ordelijken gang en al de bijzonderheden van dat huishouden
op het kasteel aanschouwelijk beschrijft? Zeer zeker zijn wij
hier verre van het eigenlijk socialisme: eigendom en
huwelijk worden als heilig ge�erbiedigd, en toch bieden de
daar geschetste tafereelen menigen trek, waarmede een leer-
ling van Adam Smith in de verste verte geen vrede zou
hebben gehad. De plicht om aan de armen aalmoezen te
geven wordt haast uitdrukkelijk voorgeschreven, terwijl op \'t kas-
teel met groote zorg het gebruik der tweede hand tusschen pro-
ductie en consumtie wordt vermeden, welk intermediair ruilverkeer
volgens Eousscau slechts de winkeliers doet rijk worden en
de gebruikers verarmt \'). Doch dit waren misschien slechts
\') Zie Cinqui�me partie, Lettre II. In de Editie der Oeuvres de J. J.
Rousseau van P. Didot, an IX (1801), tome V, p. 25, 26 en 37�39.
Cet air d\'opulence m\'effraya moi-m�me quand je fus instruit de ce qui
servoit a 1\'enlretenir. Vous vous ruinez, dis je a monsieur et madame
de Wolmarj il n\'est pas possible qu\'un si modique revenu suffise a tant
de d�penses. Ils se mirent a rire, et me firent voir que, sans rien re-
trancher dans" leur maison, il ne tiendroit qu\'a eux d\'�pargner beaucoup
et d\'augmenter leur revenu plut�t que de se ruiner. Notre grand secret
pour �tre riches, me dirent ils, est d\'avoir peu d\'argent, et d\'�viter au-
tant qu\'il se pent dans 1\'usage de nos biens les �ckanges interm�diaires
entre Ie produit et 1\'emploi. Aucun de ces �changes ne se fait sans
perte, et ces pertes multipli�es r�duisent presque a rien d\'assez grands
moyens, comme a force d\'�tre brocant�e nne belle bo�te d\'or devient un
mince colifichet. Le transport de nos revenus s\'�vite en les employant
sur le lieu, 1\'�change s\'en �vite encore en les consommant en nature, et
dans 1\'indispcnsable conversion de ce que nous avons de trop en ce qui
-ocr page 388-
876
d�tails, de algemeene indruk, dien de schildering moest geven,
was een verlangen naar zulk een ideaal-leven op het land,
dat zonderling contrasteerde met de werkelijkheid op het ein-
de der 18de eeuw \'): een ideaal-leven van broederlijken zin,
van landelijk geluk, dat van zelf noopte � wanneer zegen
alles bekroonde � tot het vieren van feesten met dansen en
nous manque, au lieu des ventcs et des achats p�cuniaires qui doublent
Ie prcjudice, nous ckerchons des �changes r�els o� la commodit� de cha-
que contractant tienne lieu de pro�t a tous deux.
\') Rousseau gevoelt dit zelf, zie Nouvelle Helo\'i\'se, Cinqui�me partie,
lettre Vil, in de boven aangehaalde editie deel V, p. III. Nadat hij een
liefelijk oogstfeest op zijn landgoed heeft beschreven, vervolgt bij: J\'avoue
que la mis�re qui couvre les champs en certains pays o� Ie publicain
d�vore les fruits de la terre, 1\'apre avidit� d\'un fermier avare, 1\'iuflexible
rigueur d\'un maitre inhumain, �tent beaucoup d\'attrait a ces tableaus.
Des chevaux �tiqu�s pr�ts d\'expirer sous les coups, de malheureux pay-
sans ext�nu�s de jeune, exc�d�s de fatigue et couverts de haillons, des
hameaux de masures, offrent un triste spectacle a la vue: on a presque
regret d\'�tre homme quand on songe aux malheureux dont il faut man-
ger Ie sang. Mais quel charme de voir de bons et sages r�gisseurs faire
de la culture de leurs terres l\'instrument de leurs bienfaits, leurs amu-
sements, leurs plaisirs: verser a pleines mains les dons de la Providence:
engraisser tout ce qui les entoure, hommes et bestiaux, des biens dont
regorgent leurs granges, leurs caves, leurs greniers; accumuler l\'abon-
dance et la joie autour d\'eux, et faire du travail qui les enrichit une
f�te continuelle! Comment se d�rober a la douce illusion que ces objets
font naitre ? On oublie son si�cle et ses contemporains; on se transporte
au temps des patriarches: on veut mettre soi-m�me ia main a 1\'oeuvre,
partager les travaux rustiques et Ie bonheur qu\'on y voit attach�. O
temps de 1\'amour et de 1\'inuocence, o� les femmes �toient tendres et
modestes, o� les hommes �toient simples et vivoients contents! O Rachel!
fille charmante et si coustamment aiin�e, heureux celui qui pour t\'obte-
nir ne regretta pas quatorze ans d\'esclavage! O douce �l�ve de No�mi!
heureux Ie bon vieillard dont tu rechauffois les pieds et Ie coeur! Non,
jamais la beaut� ne r�gne avec plus d\'empire qu\'au milieu des soins
champ�tres. C\'est Ik que les graces sont sur leur tr�ne, que la simplicit�
les pare, que la gaiet� les anime, et qu\'il faut les adorer malgr� soi.
-ocr page 389-
877
reizangen: toestanden die hij in zijn Brief aan d\'AIembert
van 1758 reeds eenigermate had beschreven, toen hij wel is
waar het tooneel aanviel, maar voor een vrij volk verbroede-
ringsfeesten aanprees, als te Sparta zouden hebben plaats ge-
had, en welke feesten dan ook door de Fransche Revolutie
volgens de aanwijzingen van Rousseau op het Champ de
Mars later werden gevierd.
Dit ideaal te stellen en dus de atmosfeer niet geheel af-
keerig te maken voor denkbeelden als van Mably was het
werk van Rousseau. Anderen uit den breeden kring der En-
cyclopedisten werkten langs andere wegen tot hetzelfde resul-
taat � ook Helvetius kon hier misschien genoemd worden �
aan Diderot ontvielen mede soms gewaagde stellingen i), doch
Rousseau gaf \'t best den toon der tijden aan. Was en bleef
Mably, alleen uit dien kring der wijsgeeren, de�sten en en-
cyclopedisten de consequente en bewuste woordvoerder van
het socialisme, Rousseau was een wegbereider.
Wij laten thans den kring der Encyclopedisten achter ons.
Ter zijde van hen, en eenigszins ge�soleerd, bewogen zich,
tegen het einde der iSde eeuw, enkele mannen, die geheel
op eigen verantwoordelijkheid eu steunende op eigen krachten
een oplossing zochten te geven aan sommige tegenstrijdighe*
den der maatschappelijke regeling. Zoo droegen zij dan stee-
nen bij voor \'t gebouw van het socialisme. De schrijvers,
die wij op \'t oog hebben, zijn geen eenzame onbekende
i) Wij bedoelen vooral zijn «Suppl�ment au Voyagc de Bongainville,
ou dialogue sur 1\'inconvi\'nient d\'attacher des idees morales a certaines
actions physiques qui n\'en comportent pas." Het is te vinden in de
oeuvres de Diderot. Edit 1821. tom II. p. 353 � 423. Diderot ontwik-
kelt daarin de theorie van het mariage libre.
-ocr page 390-
378
droomers, als Morelly: evenmin wijsgeeren en denkers, die
hun vaste plaats gereed vonden aan de weivoorziene tafels
der intelligente kringen te Parijs: neen, zij waren mannen
van actie, die met de moeilijkheden van het leven moesten
worstelen, onrustige, woelige gasten, die, als zij declameerden
tegen de maatschappij, dit deden, omdat de samenleving overal
slagboomen tegen hen en hun streven ophief: zij stelden er
geen eer in onbaatzuchtige belangelooze karakters te wezen
of te heeten, als een Mably ; integendeel zij wenschten voor
zich grooter deel te hebben, dan hun bij de tegenwoordige
grondslagen der maatschappelijke orde toekwam: geen paradox
was hun te kras, geen sophisme te dubbelzinnig, de stel-
ling in hun oogen slechts te beter zoo er tegelijkertijd zand in
de oogen der bezittende klassen werd gestrooid, en uit de stof-
wolk een verwarring werd geboren, waardoor de gewone toe-
gemeten en afgepaste levensevenredigheden werden verduisterd en
bezoedeld. Als voornaamste type van zulke personen noemen
wij den advocaat en publicist Linguet. Het leven van dien
man gelijkt al dadelijk op een roman. Het is vol avonturen
en vol onrust. Wij bevinden ons met hem voortdurend in
de atmosfeer van een onweder. Hij gevoelt zich eerst thuis
te midden van het geraas en de beweging om zich heen.
"Uit jacht op valsche originaliteit is hij bereid de partij te
nemen van wat den menschen het zonderlingst toeschijnt. Doch
onder de vele cli�nten, die hij heeft verdedigd, treffen wij ook
onzen bekenden cli�nt: de arme klassen der maatschappij.
Wel pleit hij voor haar op zonderlinge wijze, maar wij hooren
in zijn geschriften � hetzij zij nu zuiver staatkundig of
meer sociaal zijn � toch voor het eerst gewagen van
diezelfde drommen der arbeidersbevolking, die in onze eeuw
krijgsvaardig zouden oprukken : wij zien ze bij Linguet reeds
zich voorbereiden tot een mogelijken aanvals-tiormloop: ons oor
-ocr page 391-
879
wordt bij hem reeds getroffen door het doffe geroffel van den trom :
ja wij zien in de verte reeds de proletari�rs zich in slagorde
stellen. Doch let wel : de man, die zoo het krijgsrumoer laat
dreunen en de massaas in beweging zet op geheel socialisti-
sche wijze, voorziet zich zelf daarbij steeds van een masker.
Hij neemt den schijn aan tot geduld en rust aan te manen, en
met de grootste kunst predikt hij dan in de termen der
berusting het ergste oproer en den felsten opstand.
Simon Nicolas Henri Linguet was den 14den Juli 1736
te Rheims geboren. Zijn vader was vroeger leeraar te Parijs
geweest aan \'t College van Navarre, doch zijn Jansenistische
denkbeelden hadden hem een verbanning naar Rheims op
den hals gehaald. De zoon ontving zijn opvoeding te Parijs
aan datzelfde college, waaraau zijn vader vroeger was ver-
bonden, en behaalde in 1751 de drie eerste prijzen der Uni-
versiteit. Hij bleek buitengewoon scherpzinnig en vlug te
zijn. Wij zien hem nog v��r zijn twintigste jaar in het
gevolg van den hertog van Zweibr�cke op reis door Duitsch-
land en naar Polen. Teruggekomen in Frankrijk beproeft hij
eerst zich in de industrieele zaken te werpen : hij richtte te
Lyon een zeepfabriek op, waar het artikel door een nieuwe
bereiding zou worden vervaardigd. De zaak ging niet goed,
gaf geen resultaten, en omstreeks 1758 vertrok Linguet naar
Parijs. Aldaar zou hij als schrijver, als letterkundige zich
levensonderhoud en naam pogen te maken. Zoo begon hij
te werken voor het tooneel. Hij maakte vrij gemakkelijk
verzen en werd medewerker van Dorat. Eerst werkte hij
diens tragedie Zulica om, daarna wist hij op het Th�atre
Italien een eigen stuk te doen opvoeren : //les Pilles-Pemmes
ou les Maris battus", een parodie op de Hypermnestre van
Lemierre. Later in 1764 gaf hij nog een treurspel uit,
//Socrate" geheeten. Intusschen zou hij wederom op reis
-ocr page 392-
380
naar vreemde landen gaan. In het jaar 1762, het voor-
laatste jaar van den zevenjarigen oorlog, zond Frankrijk nog
een leger tegen Engelands trouwen bondgenoot Portugal. De
minister de Choiseul had de leiding van die campagne op-
gedragen aan den prins de Beauvau \'). Deze nam in zijn
stoet ook Linguet mede, die van zijn reis gebruik maakte
om het Spaansch te leeren, uit welke taal hij later drama\'s
onder den titel van //Th�atre Espagnol", vertaalde. �
In het jaar 1763 werd de algemeene vrede van Europa ge-
sloten, de veldtocht in Portugal, die voor Prankrijk niets
opgeleverd had, was gedaan, en Linguet\'s beirekking werd
opgeheven. Hij bleef echter voorloopig op reis. Hij zwierf
door Holland en Belgi�, maakte zich bekend met de instel-
lingen en vooral met de productie-middelen van die landen,
en kwam zoo in September van dat jaar 1763 in het noorden
van Prankrijk, in Picardi�, en wel in het aan de Somme ge-
legen stadje Abbeville. Daar bleef hij eenigen tijd.
Hij was nu 27 jaar oud, zonder werkkring en zonder
vast bestaan. Doch AMr te Abbeville nam hij nu een be-
slissing voor de toekomst. Hij zou zich als advocaat laten
inschrijven en door pleidooien de aandacht zoeken te trekken.
In het jaar 1764 treedt hij dan ook te Parijs als advocaat
op, en gedurende de tien jaren, die hij als zoodanig werkzaam
is, is zijn naam op aller tong. Hij is de advocaat der zaken
die rumoer en schandaal maken. Als mannen van den eer-
sten adel werden beschuldigd van misbruik van macht: als
een erfenis was verduisterd: als godsdiensthaat en bijgeloof
den weg naar den brandstapel baanden: als familiegeheimen
door de zedeloosheid van echtgenooten openbaar werden: dan
\') Zie over de aanleiding lot dien oorlog ook Malouet, M�moires, torn.
I, bet eerste hoofdstuk.
-ocr page 393-
381
� vooral als aanzienlijke namen met dit alles gemoeid vu-
ren
� was Linguet de advocaat bij uitnemendheid. De door
hem geschreven proces-stukken werden pamfletten, die een
ieder wilde lezen: zijn pleidooien daverden in de rechtbanken
ten overstaan van een op��ngehoopt publiek: zijn niet zeer
groote gestalte, in \'t begin onbewegelijk, werd onder \'t pleiten
hoe langer hoe leniger, zijn gebaren werden wilder, zijn mager,
scherp, door de pokken geschonden gezicht steeds hoekiger, zijn
oogen schoten vuur, zijn stem verhief zich tot geschreeuw, hij
scheen de grenzen der zelfbeperking verre te buiten te gaan. Alles
was hier in deze werkzaamheid op het effect berekend, en in
sommige zaken had dan ook Linguet een ongehoord succes.
Voor ons op tafel liggen zeven duodecimo deelen: //M�moires
et playdoyers de M. Linguet avocat a Paris" \'), benevens een
kwartijn : //M�moires pour M. Ie duc d\'Aiguillon" 2): en zelfs
nu nog, wanneer wij die deelen doorbladeren, wanneer wij in
die uitgebrande asch roeren, is het ons alsof onze vingers,
niettegenstaande het vuur zoolang is uitgedoofd, toch nog
hier en daar op warme sintels, op een nog niet uitgegloeide
vonk, willen stuiten. Onder die pleitredenen zijn werkelijk
merkwaardige stukken. .Reeds de eerste trekt de aandacht.
Men herinnert zich toch het befaamde proces dat te Abbe-
ville den jongen officier chevalier de la Barre werd aange-
daan. Hij was beschuldigd met anderen den 9den Augustus
1765 een houten crucifix, dat op de brug over de Somme
stond, te hebben geschonden : en hoewel nu niet veel meer
tegen hem te bewijzen viel dan dat hij ongodsdienstige
\') Zij zijn uitgegeven a Amsterdam, chez Simon Joly, Libraire dans Ie
Kalverstraat 1773.
2) Uitgegeven a Paris, de 1\'Imprimerie de Quillau, imprimeur de leurs
Altesses S�r�nissimes MM. les Prince de Conti et Comte de la Marclie.
1770.
-ocr page 394-
382
/\'chansons"\' had gezongen, den hoed niet had afgenomen voor
een processie, en met te veel ijver in de Dictionnaire philo-
sophique van Voltaire had gelezen, werd hij door de rechters
te Abbeville veroordeeld om verbrand te worden, welk vonnis
door het Parlement van Parijs werd bevestigd \'). Deze ju-
ridieke moord geschiedde 1 Juli 1766. Welnu, in datzelfde
proces was o. a. ook betrokken de 17jarige zoon van een
der rechters zelven van Abbeville, de zoon van Douville de
Maillefeu, die echter ten gevolge van het pleidooi van
Linguet werd vrijgesproken van den brandstapel. Men be-
grijpt dat deze zaak hem dadelijk tot advocaat van naam
stempelde. Andere zaken, die nog meer �clat maakten, out-
leenden hun geur voor zeker publiek aan de namen van een
hertog d\'Aiguillon (tegenover een la Chalotois in Bretagne),
aan een graaf de Morangi�s, aan een Monsieur de Bellegarde
(verdediging die hem een lettre d\'exil op den hals haalde),
wier belangen z�� werden bepleit. Linguet wist daarenboven al
pleitende aan iedere zaak een perspectief te geven. Vraag
hem nieb naar geweten of recht, zijn declamaties zijn bereid
zich aan ieders belang te hechten.
Had hij als advocaat geen dadelijk werk, dan vatte hij de pen op
om als publicist een of ander onderwerp, dat opspraak wekte, te be-
handelen, of deed hij zijn besteen degelijk, liefst geleerd werk over
een paradox te schrijven. � Was vroeger reeds van hem ver-
schenen zijn //Histoire du si�cle d\'Alexandre", in twee deelen,
die aan den Poolschen koning Stanislas Poniatowsky waren
opgedragen: zoo schreef hij nu 1766�1768 mede in twee
deelen zijn //Histoire des Revolutions de 1\'Empire Romain
\') Zie daarover en over de naar aanleiding van het voorval gedichte
tragedie \'/Augusta" van Eabre d\'Eglantine de Essais de lit�rature et de
morale van Saint Mare Girardin, Editie IS53, tom. I, p. 143 seqq. � en
Henri Martin, Histoire de Erance, tom. XVI. 4me Edit., 1865, p. 141.
-ocr page 395-
S83
depuis Auguste jusqu\'k Constantin\'1, een werk waarin hij de Eran-
schen verbaasde door Tiberius en Nero te verdedigen. � Met
lust viel hij ieder aan. Met epigrammen vervolgde hij de letter-
knndige kritiek dier dagen, b. v. La Harpe in 1771: met
sarcastische planifletten sarde hij de toongevende kringen der phi-
losofen. Waar een of andere superioriteit zich vestigde was hij
zeker door Linguet aangegrepen te worden. De economisten
en physiocraten moesten het ook bij hem misgelden. En elk
van die slagen van Linguet was raak: hij had een eenig
talent van polemiek. Overdrijving en pathos waren zijn gewone
wapenen. Hartstocht en bitterheid tegen alles scheen hem
te bezielen. Zijn stijl was puntig en vol flikkerende beelden :
een dagblad-stijl, met al de haast om tot de quaestie te ko-
men, met al de zorgelooze onverschilligheid voor wat blijvend
waar was, om slechts het dadelijk in het oog springende
te preciseeren. Met het meeste cynisme en met een stalen
voorhoofd werd de onderstelling tot onbetwistbare waarheid
gestempeld. Tegen de encyclopedisten nu had hij zijn pam-
flet gericht, dat in 1764 verscheen onder de titel /./Tanatisme
des Philosophes". Ten einde voorts vooral ben te ergeren, wier
zin voor vooruitgang alleen bleek uit het vervolgen van anders-
denkenden, schreef hij in 1768 zijne verdediging der Jezuiten :
gV Histoire Impartiale des Jesuites" \'). Het schrijven van dat
laatste werk was niet zonder gevaar, daar de orde der Jezuiten
in 1764 uit Frankrijk was verdreven: het boek van Linguet
werd dan ook door beulshandeu verbrand. � Eindelijk schreef
hij boeken die nog aan zijn vroegere industri�ele plannen
>) Linguet karakteriseert de onsterfelijke Provinciales van Pascal in zijn
werk als: «les presque d�funtes Lettres Provinciales". Zie Sainte Beuve,
Port Royal, Troisi�me Edition, III, 1867, p. 255. De eerste 24 hoofd-
stukken van Linguets boek over de Jesuiten kwamen later, 1775, afzon-
derlijk uit onder den titel: Essai philosophique sur Ie Monachisme.
25
-ocr page 396-
384
deden denken. Van dezen aard is het boek onder den titel
�Canaux Navigables" \'), dat in 1769 uitkwam en vooral
ten doel heeft om in het Noorden van Frankrijk kaualen te
doen aanleggen. Zijn aandacht was op dit punt gevallen
na zijn reis in Holland. Toen te Abbeville komende, zag hij
al het gemis, dat Frankrijk aan zulke waterwegen had. Het
boek was vol van den lof van Holland (p. 106, 111, 151),
bewoog zich oogeDschijnlijk in de richting van een economische
politiek (p. 153, 165, 839), doch bevatte reeds woorden, die
op zonderlinge wijze het geluk der rijke lieden prezen (p.
162). Dit laatste was echter reeds met geheel anderen na-
druk door hem verkondigd in het boek dat wij thans uitvoe-
riger zullen behandelen.
In hetzelfde tijdperk van zijn advocaatschap schreef
hij namelijk ook het werk dat aan de socialisten onzer dagen
de scherpste formules zou aanbieden. Wij bedoelen zijn
//Theorie des Loix Civiles ou Principes Fondamentaux de la
\') De volledige titel van dit boek was als volgt: Canaux Navigables ou
Developpement des avantages qui resulteraient de 1\'execution de plusieurs
projets en ce genre pour la Picardie, 1\'Artois, la Bourgogne,\'la Cham-
pagne, la Bretagne et toute Ia France en general. Het motto is: O
fortunatos nimium sua si bona norint. De plaats op p. 162 en 163
luidt als volgt : Il n\'y a, sur toute la surface de la terre, qu\'une seule
esp�ce d\'hommes libres et heureux, autant que les passions leur permet-
tent de 1\'�tre. Ce sont les riclies. Ceux la par tout pays peuvent avoir
quelque id�� de 1\'ind�pendance et du bonbeur. Mais Ie sort de tout Ie
reste est parfaitement semblable dans tous les climats et sous tous les
gouvernemens. Le travail, la bassesse et la mis�re, voila 1\'apanage de la
plus nombreuse partie du genre humain. Cette position est triste sans
doute. Mais elle est ins�parable de la soci�t�. C\'est une chose dure h.
penser, et pourtant incontestable, qu\'il faut n�cessairement que les trois
quarts des hommes seront r�duits par 1\'indigence a un travail continuel.
Il faut que leur pauvret� laborieuse nourrisse 1\'oisivet� opulente de 1\'autre
quart qui les gouverne.
-ocr page 397-
885
Societ� \')� Wij moeten voor ons doel dat werk, dat in 1767
verscheen, in zijn geheel outleden.
Het werk is vooral gericht tegen Montesquieu\'s Esprit
des Lois. Het houdt zich bezig met den bouw der maat-
schappij, en wil bewijzen dat de maatschappelijke instellingen,
die zich veel minder met de personen dan met het eigendom der
goederen bezig houden, op macht en geweld zijn gevestigd. De
basis van alles is roof. Onze wetten hebben nu niet anders
te doen, dan te handhaven hetgeen door het geweld is tot
stand gebracht, en dit is volgens Linguet goed, want anders
viel alles uit elkander. Aan het //mijn en dijn" raag niet
worden geraakt, want anders is niets meer veilig. Wreed-
heid en ongerechtigheid is wel is waar het gevolg van
zulk een orde van zaken: maar dat is onvermijdelijk : //het is
de stof die een rijtuig doet opvliegen, als het voortrolt: die
stof hindert juist alleen de voetgangers, die geen enkel plezier
hebben van \'t rijden van de koets: dezelfde wind, die hun
\'t zand in de oogen waait, laat de gelukkige lieden met rust die
zich door hun paarden laten voortrekken en die nog wel de
stofwolk veroorzaken." De menschelijke maatschappij sleept dus
op noodzakelijke wijze allerlei onaangenaamheden met zich mede,
die slechts noodlottig worden voor hen, die het minst de
zoetheden der samenleving genieten. Maar de maatschappij
is dan ook niet gemaakt om den arme te beletten nog meer
te verliezen : zij is juist gebouwd op de ontberingen van dien
arme. Het eenige doel der maatschappij is om den rijke te
handhaven in zijn bezit, want alleen met dat oogmerk is zij
gevormd (II p. 869). En Linguet bezweert nu de menschen
bij alle goden en bij al wat heilig is daaraan niets te ver-
\') De eerste editie verscheen in twee deelen te Londen, 1767, met het
motto: «Quis talia fando temperet a laerymis". De naam van den schrij-
ver stond niet op het titelblad Wij zullen deze editie citeeren.
25*
-ocr page 398-
586
anderen: wil men het doen, dan staat de chaos voor de deur.
Doch te verwonderen is het niet, dat zijn boek den indruk maakt
van het bekende lied uit den don Juan. Terwijl de stem op sle-
pende wijze den menschen voorzingt te berusten, te dulden, en ge-
jatenheid te beoefenen, fluit het accompagnement uit een geheel
anderen toon: daar hoort men de ironie en de satire, den
hoonlach en de grijns: daar worden alle driften en harts-
*ochten wakker gegild.
Letten wij vooral op die begeleiding. � Het boek is verdeeld
in vijf gedeelten. Het eerste handelt over het nut der
wetten, het tweede over den oorsprong der wetten en over
\'t eigendom, het derde over de huwelijkswetten, het vierde
over de wetten die de familie en de erfopvolging beheerschen,
het vijfde over de betrekkingen tusschen meesters en die-
naars of slaven. Het geheel wordt voorafgegaan door een
breede inleiding en toewijding van het boek aan den heer
Douville, Eaadsheer te Abbeville, wiens zoon door Linguet
vrijgepleit was van de beschuldiging een crucifix verminkt te
hebben. Die inleiding bespreekt reeds enkele hoofdpunten
van hetgeen in \'t werk breeder zal worden ontvouwd. Terwijl
de aandacht wordt bepaald bij de behoefte der verschillende
Europeesche staten, om hun wetgeving te vereenvoudigen, haar
van misbruiken te zuiveren, haar te wijzigen en te hervormen naar
veranderde tijdsomstandigheden: is het volgens Linguet juist
daarom noodig, goed den oorsprong van alle rechten te kennen.�
Wanneer men toch dien oorsprong goed onderzoekt, zal men al-
tijd op een feit nederkomen. In het burgerlijk recht berust
alles op \'t eigendom: men moet goed begrijpen dat dit eigen-
dom op een daad van geweld en macht gevestigd is !) en
\') Zie I, p. 63 en 65: Je poss�de un bien en Champagne: a quel ti-
tre P Mon p�re me 1\'a laiss�. Mais mon p�re de qui Ie tenoit il? Il
1\'avait acbet�: et Ie vendeur quel �toit son droit P Une autre vente ou
-ocr page 399-
387
men moet die usurpatie nu eerbiedigen en regelen. Hetzelfde
geldt bij \'t staatsrecht. In het staatsrecht is hoeksteen van alles
de oorsprong van het gezag bijv. van den koning : eenigen willen
het doen rusten op een zoogenaamd verdrag, maar Linguet (die
hier Eousseau alleraardigst bestrijdt) heeft niet veel moeite noo-
dig om te bewijzen, dat zulk een verdrag een ongerijmdheid
is \'): neen bij het staatsgezag is ook alweder het feit in de
eerste plaats als fondament aan te nemen: //les souverains jouis-
sent parcequ\'ils jouissent.\'" De eenige quaestie is of het gezag
geod wordt uitgeoefend, evenredig aan het doel van den staat:
de eenige kunst voor den vorst is te waken �que la justice
soit juste." Indien de vorst daaraan niet beantwoordt, dan
eerst wordt door ieder op straat naar den oorsprong der
koninklijke macht gevraagd, en de opstand is daar. � Tot
een studie, die de bron van alle rechten aanwijst, wil Lin-
guet on3 nu leiden. Hij strooit daarbij in de inleiding reeds
rondom zich met allerlei puntige en scherpzinnige opmer-
kingen. Zoo vinden wij hier reeds het verwijzen van de
beoefenaars der sociologie naar Azi�, waar alles kalm en
rustig is toegegaan en nog gaat: de oude wieg onzer maat-
schappij, die wij niet moeten belasteren. Dat Oosten is vol-
donation sans doute, faite a lui ou a quelqu\'un de ses pr�decesseurs. Mais
en remontant ainsi de propri�taire en propri�taire, il faudra bien trouver
la tige de toutes ces propri�t�s successivement transmises. Or on n\'en
trouvera pas d\'autres que la violence du possesseur originaire qui s\'en
est empar�, et la prescription qui a couvert, consacr� cette violence. Mais
cliacun de ceux qui en ont successivement possed� et transmis 1\'objet,
n\'a pas pu communiquer a son cessionnaire plus de droit qu\'il n\'en avoit
recu du sien, ni un droit d\'une autre nature : de sorte que la possession
la plus legitime, la plus sacr�e aujourd\'liui, porte par un bout sur l\'usur-
pation la plus criante. Il est clair cependant qu\'il faut la respecter, et
quiconque la viole devient coupahle envers la soci�t�.
3) Zie I, p. 67. Ou ? Comment? Entre les mains de qui auroit-il �t�
pass� ? Quel eu seroit Ie garant P Ie peuple! etc.
-ocr page 400-
388
gens Linguet onze school, da�r zijn onze meesters. Hij wijst
voorts vooral op Machiavelli als op het model van een ieder,
die het staatsbegrip poogt te ontleden (zie I p. 22 en 33
noot). Daarentegen kant hij zich aan tegen het boek van
Montesquieu, dat volgens hem te veel geprezen is na den dood
van den schrijver. Ook tegen Grotius, met al zijn citaten en
met zijn slechte definiti�n en met zijn leer van het natuurlijke
verdrag, alsmede tegen Pufendorf verzet hij zich zeer. Hij
zelf (hij bekent dat hij jong is, ongeveer 31 jaar) zal trach-
ten een andere oplossing te geven.
Het eerste boek handelt nu over het nut der wetten.
Zoodra toch de mensch bewustzijn van zich zelven krijgt, ge-
voelt hij zich gebonden aan een onmetelijke keten, die men
maatschappij noemt. Alles leert hem dat hij zwak en ellendig
is: il sent la necessit� de rester dans Ie troupeau. Trouwens
het zou den mensch niet mogelijk zijn zich aan die banden te
ontrukken. Er is geen andere wijkplaats. Hebzucht en ge-
weld hebben de aarde geusurpeerd: alle elementen zijn slaven
geworden \'): alles is verdeeld. Men moet zich dus schikken
\') Zie I p. 188�189 : Dans nos pays polic�s, tous les �lemens sont
esclaves. Ils ont des maitres de qui il faut acheter la permission d\'en
faire usage. Le champ Ie plus inculte d�pend d\'un despote qui peut faire
un crime au voyageur d\'oser y respirer 1\'air. Voyez cette source qui se
pr�cipite en murmurant du haut d\'une colline: c\'est qu\'elle cherche a
s\'�chapper des mains du propri�taire qui la tyrannise. A qui croyez vous
que sont reserv�es ces herbes bienfaisantes dont la nature a tapiss� le
pied des for�ts ? A qui pensez-vous qu\'apartiennent ces branches pour-
ries dont le vent y a jonch� la lerreP Ne vous imaginez pas qu\'elles
soient abandonn�es au besoin qui les convoite de lom avec des yeux
baigncs de larmes. L\'opu.\'euce 1\'�carte avec insulte. Les tentatives qu\'il
basarde pour �luder ses pr�cautions trouvent toujours des d�lateurs pr�ts
a les d�noncer, et des vengeurs disposes a les punir.
C\'est ainsi que toute la nature captive a oess� d\'offrir a ses enfans des
ressources faciles pour le soutien de leur vie. Il faut payer ses bienfaits
-ocr page 401-
389
naar die burgerlijke wetten, die den �troupeau" bij elkander
houden, en in de eerste plaats ze dus goed kennen. Die wetten
hebben eerst \'t eigendom vastgesteld: van toen af waren de
menschen niet meer vrij: doch de maatschappij kon nu bestaan,
had nu vastheid. "Wel is waar zijn de wetten nu vooral een
waarborg van de rijken tegen den armen, een conspiratie
tegen \'t talrijkste deel van het menschelijk geslacht: �en in
zooverre geeft de rechtsgeleerdheid slechts een ijdel woor-
denspel ten beste met haar definitie: justitia est perpetua et
constans voluntas jus suum cuique tribuendi \'), daar de
armoede niets heeft: � maar desniettegenstaande zoude zonder
het handhaven dier wetten alles uit elkander vallen. Als er geen
wetten waren, zou alles ineenstorten. Het beste wat de
wetten doen is : /,asservir les hommes, sans les emp�cher de se
croire libres (I p 199)." Om een maatschappij mogelijk
te maken, moet men de menschen wel breidelen. Wetten zijn
de banden en boeien die zulks doen. Het is misschien on-
aangenaam, maar het is zoo. Soms gaan de wetten te ver:
zij beletten te veel de vermeerdering van bevolking, en werken de
weelde van enkelen in de hand 2) : doch dit zijn bijzaken. In het
algemeen zijn de wetten dat wat ons samenhoudt. Trouwens wij
zijn in onze maatschappij niet in een natuurstaat. De natuur
is bereid ons allen haar vruchten te geven: de wetten zeg-
gen ons dadelijk : raak niet aan \'t eigendom van een ander.
De menschen hebben zelven gewild zulk een maatschappij te
vormen ; zij moeten nu de gevolgen maar op zich nemen. Zij
hebben zelven hun eerste vrijheid prijsgegeven of verloren.
par des fatigues assidues, et ses pr�sens par des tra7aux opiniatres. Le
riche qui s\'en est attribu� la possession exclusive, ne consent qu\'a ce
prix a en remettre en commun la plus petite portion. Pour �tre admis
a partager ses tr�sors, il faut s\'eraployer a les augmenter.
i) Zie I, p. 196.
a) Zie I, p. 217, 818.
-ocr page 402-
890
In het tweede boek poogt Linguet aan te toonen, hoe dat
verliezen der eerste vrijheid in \'t werk is gegaan. Het boek
heet //de oorsprong der wetten", en is een afdeeling die veel
te denken geeft: men weet dat Karl Marx aan de stellin-
gen van Linguet op dit punt groote waarde toekent \'). Linguet
stelt op den voorgrond, dat de maatschappij en het eigendom
er eerder was dan de wetten: wetten zijn slechts een effect,
een gevolg, een nadere regeling en beveiliging. De natuurlijke
gelijkheid was dus onder de raenschen reeds verloren, toen
de wetten er kwamen. Maar wanneer, hoe is die gelijkheid
verloren? Dit is de vraag. Met andere woorden, wat is de
oorsprong der maatschappij ? Nadat Linguet heeft zoeken
aan te toonen dat Montesquieu en Grotius en Pufendorf hier
het spoor bijster waren, daar geen zin voor gezelligheid noch
gevoel van vrees de menschen heeft samengebracht; � nadat hij
voorts heeft trachten uiteen te zetten, dat ook de landbouw
niet de aanvang der maatschappij kan zijn geweest: daar
de landbouw de menschen leerde op zich zelven, verspreid
en ge�soleerd, elk voor zich een stuk lands te bebouwen
en eooveel mogelijk het voordeel dat men had te ver-
bergen: ieder werkte voor zich zelven en werd door zich
zelven rijk, bleef op zich zelven staan ; � wordt de sleutel van
het raadsel ons gegeven. De eerste oorsprong der maatschappij
is te zoeken bij de jagers. Jagers hebben onderling, daar
hun bedrijf gevaarlijk is, hulp noodig, en daarom waren er
reeds dadelijk onder hen, zij het dan ook slechts tijdelijke
of losse, verbindingen. Doch ziedaar : het toeval of een slechte
jacht deden hen van uit hun wouden, van de hoogte hunner
\') Zie Marx, Kapital, 2de Edit. p. 343, noot. Vergelijk ook Marx,
Kapital, p. 640, noot: ,Linguet warf Montesquieu\'s illusorischen Esprit
des Lois mit dem einem Wort �ber den Haufen: 1\'Esprit des Lois c\'est
la propri�t�."
-ocr page 403-
891
bergen, eens die hier en daar in de dalen en velden ver-
spreide landbouwers ontdekken. Die landbouwers hadden vee,
b\'adden vruchten in overvloed: welnu de jagers zagen dit
met jaloerschheid aan, de honger dreef hen voort: zij vielen
op de vreedzame landbouwers aan en ontnamen hun alles \').
En daar nu bij de jagers de begeerte opkwam, om altijd op
zoo gemakkelijke wijze zulk vee, altijd zulke vruchten te
hebben, besloten zij meer te doen dan enkel voor ��n keer te rooven :
zij onderwierpen de landbouwers geheel en al, met have en goed,
doch lieten ze op hun velden blijven wonen met last om te
blijven werken. Van eigenaars werden nu de landbouwers
dienaars. Want de jagers lieten hun wel het levensonder-
houd, en zouden hen voortaan tegen alles beschermen, doch ont-
namen hun de gronden en lieten hen op die goederen voor
zich arbeiden: de vruchten van het veld en van den veestapel
waren nu voortaan voor de jagers. De jagers maakten nu,
om dat alles te consolideeren, hun losse verbinding tot een
vasten en engen band. Z�� vormde zich een maatschappij, een
maatschappij teu koste der landbouwers, een maatschappij
op roof en geweld gevestigd.
En die maatschappij ging nu, om zich te handhaven,
om niet weder alles op lossen voet te stellen, over tot het
verdeelen van den buit, het verdeelen van de landerijen en
bezittingen en personen der landbouwers. Het eerste geweld,
de usurpatie, was gepleegd, was een feit waarop niet meer
was terug te komen, doch men voorkwam nu een tweede.
Men wilde gehandhaafd worden in zijn bezit. Zoo ontstond
het eigendom. En de verdere wetten, die nu vastgesteld
werden, deden niet anders dan dien toestand bevestigen.
Gare a qui la touche. Daarom zijn al die oude wetten zoo
streng: het is een r�gime van schrik-aanjaging. Herders en
>) Zie I, p. 288, 289.
-ocr page 404-
392
landbouwers hadden zulke harde wetten zeker niet gemaakt. Neen,
slechts handen met bloed geverfd, als die der jagers, konden
zoo wreede straffen vaststellen. � Uit de eerste usurpatie vloeid
dus al het verdere voort. Ook dit: dat voortaan wel een
gemeenschappelijk wegnemen (oorlog), maar nooit in eenig ge-
val het individueel wegnemen verder werd toegelaten. Neen,
het particulier eigendom was heilig. //Men moest voortaan
derogeeren aan het natuurlijk recht, dat alle bezittingen ge-
meen maakte, en zich schikken naar het burgerlijk recht, dat
al die bezittingen ,/particulariseerde" (I, p. 348). Niemand
zou zich voortaan kunnen onttrekken aan het gezag der wet-
ten. Van natuurrecht mocht dus geen sprake meer zijn. Het
rustte in vrede: ,/hic jacet." Men had slechts te doen met
het burgerlijk recht, te weten met het gevolg der vestiging
van de maatschappij en van het eigendom \').
Linguet gaat nu de ontwikkeling dier maatschappij na.
Allereerst behandelt hij in zijn derde boek de ontwikkeling
der wetten met betrekking tot het huwelijk. De maatschappij
begon ook hier met een eigendom vast te stellen : het eigen-
dom aan de vrouw. //Elle met les femmes au nombre des biens
dont elle rendit la possession exclusive" (I, p. 357). Voorde
vrouwen beteekende dit slavernij. Dat eigendomsbegrip (en niet
het klimaat, zoo als Montesquieu leert) voerde hier en daar
tot polygamie, ook uit \'t oogpunt om meer kinderen te heb-
ben. Die polygamie, die nu door ons Christendom is afge-
schaft (en Linguet prijst altijd zoo schijnheilig mogelijk het
Christendom), had overigens veel goede zijden (I, p. 417).
Ook de echtscheiding wordt uit het begrip van eigendom ge-
deduceerd. Het was een equivalent voor die volken, waar de
polygamie niet bestond. Voor de vrouwen was echter deze
\') Zie over het fictieve van het natuurrecht zeer goed I, p. 348*�352.
-ocr page 405-
393
toestand juist niet voordeeliger. De vrouw werd in \'t begin
geheel en al als zaak behandeld. Overspel was een diefstal.
Dit veranderde nu allengs. Langzamerhand werd het huwe-
lijk wat het thans is. Doch de man moet macht in \'t hu-
welijk behouden. Vergeten wij niet, dat in den oorsprong
huwelijk en eigendom uit ��n tak voortspruiten : beiden zijn
een dwang aan de natuur aangedaan (I, p. 495). � ��n-
zelfde betoog vinden wij nu in het vierde boek, waarin het
familie- en successie-recht wordt behandeld. Het eigendom
aan de kinderen is volgens Linguet de ware oorsprong der
vaderlijke macht. Als tegenwicht tegen de al te strenge va-
derlijke (niet ouderlijke) macht komt het successie-recht op.
Met bewijsplaatsen uit den Bijbel, onze oudste oorkonde, en
met voorbeelden uit \'t Oosten, wordt alles steeds toegelicht.
Ook het begrip van testament vloeit voort uit \'t eigendoms-
begrip : daar heerscht het eigendom in al zijn volheid, ook
na den dood Jes eigenaars. De conclusie van Linguet is
hier in dit boek, dat het goed voor de maatschappij zou zijn,
wanneer de vaderlijke macht weder werd verscherpt: geef
aan de vaders hun macht terug (I, p. 185), zoo roept hij her-
haaldelijk lj. Volg weder hier het voorbeeld van Azi� : Azi�
dat de eerste toestanden het best hier bewaard heeft, en
welks familie-organisatie men zich niet enkel als een despo-
tisme vau den vader moet voorstellen. Wij met onze //idees
gothiques" zijn hier op den verkeerden weg.
Zoo komen wij tot het laatste en belangrijkste boek van Linguet\'s
werk, namelijk tot het betoog over de ontwikkeling der wetten
met betrekking tot de macht der meesters op hun slaven. Uit
de geschiedenis van den oorsprong der maatschappij � toen de
\') Zie II, p. 188. La puissance des raaris ou des p�res est Ie vrai thermo-
m�tre de la depravation des moeurs dans san �tat, et par cons�quent de
la dissolution m�me de ses principes politiques.
-ocr page 406-
394
jagers de landbouwers en herders onderwierpen � zien wij
dat de slavernij inhaerent is aan de maatschappij. Montes-
quieu zegt dat de slavernij tegen de natuur is : dat is vol-
gens Linguet all��n in zooverre waar, als alles om ons heen
(eigendom, huwelijk, enz.) tegen de natuur indruischt: de
slavernij is niet tegen de natuur der maatschappij. De eenige
oorsprong der slavernij was, dat de maatschappij ze noodig
had. Daarom bestaat ze ook bijna overal. De philosofen dec-
lameeren nu sterk tegen de slavernij, die volgens hen de rech
ten der natuur schendt � maar (zegt Linguet) //si vous me resti-
tuez contre 1\'esclavage parce qu\'il viole les droits de la nature,
restituez moi donc aussi contre toutes les esp�ces de propri�-
t�s qui ne les violent pas inoins (II, p. 283)". Waar zou het
naar toe gaau, wanneer wij ,/dans 1\'�tat civiP wilden recla-
meeren tegen al de instellingen, die in weerwil van de natuur
zijn ontstaan, en wanneer wij als een motief van rechtvaardigheid
zouden gaan beschouwen het gevoel van deernis, dat zij op-
wekken? Slavernij is hard, zegt men. Maar is armoede dan
zoo zacht \') ? //Is de toestand van een arbeider op \'t veld
zacht, hij, die na voor tien stuivers een moeizaam dagwerk
in den winter gedaan te hebben, met het vallen van den
avond in zijn met ijs en sneeuw bedekte hut terugkeert, en
rillend van koude een stuk zwart brood opeet naast het
stroo, waarop hij gaat slapen P" � Terwijl Linguet dat denk-
beeld straks uitvoeriger gaat uitwerken, staat hij eerst nog
stil bij den oorsprong der slavernij. Na nogmaals de eerste
onderwerping door \'t geweld en door de macht aangetoond
te hebben, wijst hij er op, dat de maatschappij het eerste
onrecht wel ratificeeren en legitimeeren moest: anders zou
geheel de orde en de eens gestelde harmonie zijn verbroken.
<) Zie II, p. 284.
-ocr page 407-
39b
De kinderen der onderworpen lieden werden nu ook sla-
ven, want anders zouden deze hun vaders hebben gewroken:
de oorlog maakte de krijgsgevangenen voorts tot slaven \') : de
schuldenaren, die hun geld niet konden betalen, weiden nu ook
slaven 2) (een beginsel waaruit onze gijzeling is voortgevloeid):
zoo breidde de instelling zich uit. Zij is bijna overal buiten
Europa in zwang. Wij Europeanen, die in zwijm vallen als ��n
onzer slaaf wordt gemaakt, gebruiken zonder gewetensbezwaar
zwarte slaven. Trouwens de geest van \'t eigendom heeft dit
bewerkt: wij hebben niets meer te maken met de hersen-
sohimmen van Plato\'s republiek.
\') Ziehier Linguet\'s woorden over bet recht van oorlog, II, p. 300 en
301: Je ne cherche donc point si Ie droit de la guerre est un droit l�-
gitime: je dis que c\'est un droit n�cessaire. Je ne demande pas si les
assassinats changent de nom suivant la couleur de 1\'habit avec lequel on
les commet: je Ie suppose, et il faut bien que cela soit, puisque les
meurtres qui sont soigneusement d�fendus a des particuliers v�tus de
gris, sont rigoureusement ordonn�s a ces m�mes particuliers d�s qu\'ils se
chargent d\'un justaucorps bleu ou �carlate. Il est clair que la guerre
est tres permise, puisqu\'on la fait et qu\'on ne punit point ceux qui la
font: puisque ce qui est brigandage dans un bois, devient hero�sme sur
Ie champ de bataille: puisque Ie m�tier d\'�gorger les gens qui est une
sc�l�ratesse affreuse, quand on 1\'exerce tout seul, en cachette, devient Ie
comble de la magnanimit�, quand on s\'y livre hautemeut au bruit des
fifres et des trompettes: puisqu\'enfin Ie sang humain a, comme 1\'huile
dont on compose Ie savon, la propri�t� d\'effacer les taches qu\'il a faites,
et que pour se nettoyer les mains quand elles en sont souill�es, il suffit
de les ensanglanter encore.
s) Linguet heeft daarbij de dolste hypothesen over de sehuldenaars,
wier lichaam opgegeten werd te Rome, II, p. 380. Zie ook Karl Marx,
das Kapital, Edit. 1873, p. 290, noot. Linguet bestrijdt overigens zeer
de gijzeling.: slavernij ware dan veel beter, zie II, p. 411, 412, dan kan
de schuldenaar voor ons, als nuttig lid der maatschappij, leeren werken
en behoefde niet in den kerker te zitten kwijnen: en al die knepen, om de
schuldenaars te vangen, ten einde ze te gijzelen waren dan weg, zie b. v.
II, p. 435 en 436.
-ocr page 408-
896
Maar Linguet gaat nu verder: hij predikt thans dat onze
Europeesche maatschappij � soci�t�, vall�e de larmes � wijs
zou doen weder de slavernij te herstellen. Het is een der
meest geweldige hoofdstukken, die de literatuur van \'t socia-
lisme v��r de XIXde eeuw aanbiedt. Wat toch � zoo re-
deneert Linguet � heeft de maatschappij in de plaats der
slaven gekregen ? De zoogenaamde vrije dienstbaarheid. Doch
het geschenk der vrijmaking, op die wijze, is niet anders dan
de krans waarmede men het slachtoffer tooit, een ware be-
spotting. Slavernij is dan beter en zachter. Nu eenmaal het
wezen der maatschappij daarin bestaat, dat de rijke niet
werkt, is dienstbaarheid slechts een zachter naam voor een
nog harder zaak dan de slavernij was. //De slaaf werd ten
minste gevoed, zelfs als hij niet werkte, zoo als onze paarden
die alle dagen hooi in de ruif vinden.... Maar wat wordt
er van den vrijen daglooner, die dikwijls slecht betaald wordt
als hij werkt, wat wordt er van hem als hij niet werkt ?
Hij is vrij � maar ziedaar zijn ongeluk : hij behoort aan
niemand, maar niemand heeft hart voor hem. Wanneer men
hem noodig heeft, huurt men hem zoo goedkoop als het kan.
Het armzalige loon, dat men hem belooft, staat in gelds-
waarde ter naauwernood gelijk met den prijs van het voedsel
van den dag, dien hij in arbeid levert. Men stelt opzichters aan
om hem te dwingen, stiptelijk zijn taak te volbrengen : men
haast hem: men zet hem aan: uit angst dat hij er op uit-
vindt, de helft van zijn kracht te verbergen, ten einde langer
aan het werk te blijven: men is altijd bang dat zulk een,
waarlijk wel verschoonbare, traagheid zijn armen loom en zijn
werktuigen stomp doet worden. De inhalige zuinigheid van
den werkgever volgt zijn arbeid met onrustigen blik, overlaadt
hem met verwijten bij den minsten stilstand, dien hij zich
schijnt te gunnen, en zoo hij een oogenblik rust neemt, be-
-ocr page 409-
397
weert zij dat hij haar besteelt \'). Heeft hij gedaan, dan
zendt men hem weg, zoo als men hem genomen heeft, met
de koudste onverschilligheid, en zonder er zich over te
bekommeren, of de twintig of dertig stuivers, die hij meteen
zuur dagwerk heeft verdiend, voldoende zullen zijn voor zijn
onderhoud, voor het geval dat hij den daarop volgenden dag
geen werk vindt." � Dit is slechts een klein fragment uit dat
geweldige dertigste hoofdstuk van het vijfde boek van Lin-
guet. Het is geheel in dien toon geschreven. � "Voor het eerst
wordt hier gesproken van de legers der proletari�rs die onze
maatschappij als uit den grond heeft doen oprijzen 2). Wat
i) Zie het gebruik dat Karl Marx van die zinsnede maakt. (Kapi-
tal, Edit. 1873, p. 225). Zie hier de eigen woorden, II, p. 466, van Lin-
guet: L\'�conomie sordide, qui Ie suit des yeux avec inqui�tude, 1\'accable
de reproclies au moindre relache qu\'il paroit se donner, et s\'il prend un
instant de repos, elle pretend qu\'il la vole. Zie voorts ook over deze
woorden van Linguet: Louis Blanc, Histoire de la Revolntion Francaise,
tom. I, Paris 1847, p. 538, 539.
2) Zie II, p. 468. Les journaliers naissent, croissent et s\'�l�vent pourIe
service de 1\'opulence, sans lui causer les moindres frais, comme Ie gibier
qu\'elle massacre sur ses domaines. Il semble qu\'elle ait r�ellcment Ie
secret dont se vantoit sans raison Ie malheureux Pomp�e. En frappant
du pied la terre, elle en fait sortir des l�gions d\'hommcs laborieux qui
se disputent 1\'honneur d\'�tre a ses ordres: en disparoit-il quelqu\'un parmi
cette foule de mere�naires qui �l�vent ses batimens, ou alignent sesjar-
dins, la place qu\'il a laiss�e vacante est un point invisible, qui est sur
Ie champ recouvert sans que personne s\'en m�le. On perd sans regret
une goutte de 1\'eau d\'une grande rivi�re, parce qu\'il en survient sans cesse de
nouveaux flots. Il en est de m�me des manouvriers: la facilit� de les
remplacer nourrit 1\'insensibilit� du riche a leur �gard. Il les voit s\'�va-
nouir sans inqui�tude. Il ne s\'apercoit m�me jamais qu\'il manque per-
sonne de cette canaille que son intendant paye toutes les semaines, ou
tous les mois. Il ne regrette que son argent qu\'ils emportentj et quand
il se promene d�licieusement sons ses all�es ou dans ses galeries, il songe
beaucoup moins, si les infortun�s a qui il en est redevable ont dn pain
-ocr page 410-
398
deert \'t, of er eenige omkomen, of wegens gebrek de dood er on-
rondwaart, er zijn er altijd veel te veel van dat //canaille." De
rijen worden slechts aangevuld. Men verliest met even weinig
verdriet droppels water uit een groote rivier, daar de golven
steeds aanwassen. � De slaaf was ten minste voortdurend onder
de oogen van zijn meester : hij boezemde hemzekere toegenegen-
heid in : maar de vrije arbeider � men ziet hem slechts in
\'t voorbijgaan: men denkt niet verder aan hem. Hij lijdt en
sterft, zonder dat men \'t hoort, in zijn hut. De rijkdom heeft
een waar voordeel behaald, door de tactiek om hem zoo naar
verwijderde wijken te relegeeren. Slotsom is dus, dat de ar-
me, in plaats van als slaaf ��n meester te hebben, de knecht
is van een ieder die geld heeft: hij heeft de meest tirannieke
en heerschzuchtige aller meesters op zijn schouders: de be-
hoefte. De rollen zijn nu zoo verdeeld, dat de vrijheid van
den arme daarin bestaat, dat hij smeeken moet om werk te
bekomen. Kies nu tusschen slavernij en onze toestanden.
Linguet werkt dat denkbeeld � dat slavernij beter is voor
de armen dan dienstbaarheid, een denkbeeld waartegen zich
het Christendom volgens hem niet verzet � nu nog verder
uit, ook uit \'t oogpunt der bevolking. Hij zegt dat aller-
noodzakelijkst de arbeiders zullen gaan begrijpen, dat hoe meer
hun aantal aangroeit, hun loon des te lager wordt. Hun eigen
loon wordt daarenboven minder, naarmate zij door de laagte
der loonen minder voedsel en krachten hebben l). Zij sterven in
aujourd\'hui, qu\'a 1\'obligation qu\'ils lui ont d\'eB avoir trouv� hier, et les
jours pr�c�dens.
l) Zie II, p. 482. Et, ce qu\'il y a de plus terrible, c\'est que la modicit�
m�me de cette paie est encore une raison pour la diminuer. Plus Ie
journalier est press� par Ie besoin, plus il se vend a bon march�. Plus
sa uecessit� est urgente, moins son iravail est fructueux. Les despotes
momentan�s qu\'il conjure en pleurant d\'accepter ses services, ne rougis-
-ocr page 411-
39�
grooter getal en vullen talrijker de hospitalen � zoo wordt de
bevolking dunner. \'/Waarlijk, wanueer men dit alles bedenkt,
is het een der verwonderlijkste en gelukkigste leidingen der
Voorzienigheid, dat de wanhoop niet een van die zoo on-
telbare arbeiders het hoofd op hol brengt, zij die, als zij
\'s avonds gaan slapen, niet weten, of zij den volgenden morgen
de gelegenheid zullen hebben om hun brood te verdienen."
Zoo ongeveer eindigt Linguet zijn boek, nadat hij aan het
slot eenige zeer zalvende en stichtelijke zinsneden heeft geuit
over den plicht van zich kalm en rustig en geduldig te hou-
den, en lijdzaamheid te beoefenen, daar al dat gemor toch
niets helpt en de schoone maatschappij dan uit elkander zou
vallen; de drie vierden der menschen, die bet nu zeer slecht
hebben, moeten ter wille van het vierde, dat liet goed heeft,
zich stil houden.
Wij hadden den satanischen glimlach wel eens willen zien.
waarmede Linguet aau het sbt van zijn werk deze zostsap-
pige laatste volzinnen op liet papier zette !
Trouwens in dat cynisme lag voor een goed deel zijn kracht,
maar tevens de verontwaardiging, die hij in allerlei kringen
opwekte. Vooral de orde der Prausche advocaten was verbolgen
over zijn geraasmakende pleidooien, over zijn arrogantie, zijn
onbeschaamdheid, zijn liefde voor schandaal, en zijn d�loyauteit
tegenover zijn confr�res. De vijandschap van allerlei kringen,
ook die der encyclopedisten, voegde zich daarbij \'): men deed
sent pas de lui tater, ponr ainsi dirc, Ie poux, afin de s\'assurer de ce
qu\'il reste encore de forces: c\'est sar Ie degr� de sa d�faillance qn\'ils
r�glent la r�tribation qn\'ils lui offrent. Plus ils Ie sentent pr�s de p�rir
d\'inanition, \'plus ils retrancli\'cnt de ce qui peut Pen preserver; et les
barbares qu\'ils sont, lui donnent bien moins de quoi prolonger sa vie,
que de quoi retarder sa mort.
\') L\'abb� Morellet schreef tegen hem zyn //Theorie du paradoxe". Bij»
conder groot was de haat van Linguet tegen d\'Alembert.
26
-ocr page 412-
400
reeds sedert eenigen tijd moeite hem voor goed van de balie
te vei wijderen, en den Uden Februari 1774 werd het vonnis
op hem toegepast: zijn naam werd doorgestreken van de lijst,
waarop al de leden van den Parijschen advocaten-stand officieel
gtonden vermeld \').
Zoo brak men hem op 38jarigen leeftijd zijn carri�re.
Maar men kon zijn veerkracht niet verbrijzelen. Ontnam men
hem de gelegenheid om te spreken, veel gevaarlijker � � hij
wist dit wel � was zijn pen. Zijn pamfletten zouden des te
scherper blijken: hij zou voortaan geheel en al journalist
worden. En men weet, dat hij weldra nu niet meer alleen de
kringen van Parijs, maar geheel Europa dwong naar hem
te luisteren.
Wat socialisme heette zou hij voortaan laten varen, hij
zou thans de politiek gaan behandelen.
Nog een oogenblik tastte hij aarzelend rond, voordat hij zijn
waar beroep vond. Juist was 6 Mei 1774 Lodewijk XV ge-
storven en het scheen dat nieuwe dagen voor Frankrijk in
aantocht waren. In Augustus van dat jaar was Turgot mi-
nister van financi�n geworden, en poogde langs economi*
sche middelen � � bijv. door vrijen handel toe te staan in het
artikel granen � Frankrijks toestand te verbeteren. Van ver-
schillende kanten werd Turgot bestreden, onder anderen door
Necker: geen viel hem dadelijk heviger aan dan Linguet *).
1) De stukken van zijn ontslag als advocaat heeft hij verzameld in een
boek: » Appel a la Post�rit�", dat 1780 verscheen. De advocaat-generaa
Jacques Verg�s had die straf ge�isclit reeds op grond, /\'des troubles que
Linguet ne manquerait pas d\'exciter uu jour." De advocaat Gerbier had
vooral den aanval tegen hem gericht.
�) Zie Henri Martin, Histoire de Trance, tom. X"VI, Quatri�me Edition,
1865, p. 351: en E. C. Schlosser, Geschichte des achtzehnten Jahrhun-
derts, F�nfte Auflage, Band IV, Edit. 1864, p. 56.
-ocr page 413-
401
Terzelfder tijd had hij, voor het letterkundig gedeelte, de
redactie op zich genomen van een blad in Parijs, dat Panc-
konke uitgaf, te weten van het //Journal de Politique et de
Literature\'\'. In dit blad bestreed hij echter op zoo felle wijze
de goden van den dag, philosofen en leden der Academie, dat
na achttien maanden aan Panckouke door de regeering werd
aangeschreven een anderen redacteur te zoeken. Voltaire had
nu van hem gezegd: //eet homme est pire que 1\'Ar�tin": na-
dat hij vroeger dit oordeel over hem had uitgesproken : Lin-
gnet brandt maar verlicht. De vijanden, die hij zich had ver-
worven, lieten hem geen rust, hij moest Frankrijk verlaten.
En nu, buiten Frankrijk, vond hij een wapen en tegelijk
een hefboom voor zich zelven.
Hij ging naar Londen, en dadr stichtte hij, in 1777, het
blad, dat het groote orgaan der publiciteit voor het Europa
bij het naderen der Fransehe Revolutie zou worden : wij noemen
de bekende //Annales Politiques, civiles et litteraires du XVIIIme
si�cle." Die \'/Annales" begonnen op het goede oogenblik,
toen alle groote quaestien aan ue orde kwamen : de onaflianke-
lijkheid van Amerika, de oorlog tusschen Engeland enFrank-
rijk, de houding van Rusland tegenover Turkije, de hervor-
mingen van Jozef II, en het steeds meer dreigend deficit van
Frankrijk. Over al die quaestien, sprekend op zijn heftige, bijtende
en schitterende manier, werd Linguet de Journalist van Europa.
Elk staatsman, elk koffijhuis-bezoeker, las dat blad \'). Toen
de oorlog tusschen Frankrijk en Engelnnd uitbrak, ging
\') Zie ook Louis Blanc, Histoire de la Revolution Erancaise, torn, III,
Edit. Paria 1852. p. 124. Hij karakteriseert aldaar de Annales aldus :
Et ces fameuses Annales politiques et litteraires, champ de bataille, o�
seul contre la terre entiire, Linguet fit aux philosophes, aux �conomistes,
aux avocats, aux acad�miciens, une guerre de sarcasmes, de hardis
paradoxes etd\'accusatious aussi traciiantes qua i\'�p \'e.
26*
-ocr page 414-
402
Linguet uit Engeland. Wij zien hem eerst in Belgi�. Daarna
verplaatste hij c!e Annales ecnigen tijd naar Gcn�ve. Hij kreeg
daar in Gen�ve een uitstekend medewerker in den jongen
Mellet du Pan, die minder paradoxaal dan hij en degelijker
de questies behandelde 1). Zoo schreef zijn blad nu over alles
en legen alles. Zijn artikelen hadden grooten invloed en
werkten zeer bepaald op de publieke opinie. Een sprekend
voorbeeld levert daarvan ons land. Linguet had in 1779 een
tamelijk bar artikel tegen ons land in zijn Annales geschreven,
een artikel waarbij wij opgewekt werden, om een meer gedccidecr-
de houding ten voordeele van Ameiika en ten nadeele van Enge-
land nan te nemen. Om den indruk daarvan Ie verzwakken., greep
de graaf\' Nassau La Leek, in ons land bekend door zijn brie-
ven over de Noord-Ameriknansehe onlusten, de pen en in een
open brief van het jaar 1779 poogde hij\'t oordcel van Europa
gunstiger voor ons te doen stemmen Die brief, waai in Linguet
met groote m�nagementen wordt behandeld � de graaf ver-
ontschuldigt zich geen Linguet te zijn, //pour joindre l\'�l�-
gance du stile h des vastes connoissances, a des expressions
brillant.es �� bewijst welke waarde men aan diens oordeel
hechtte 2). Maar hoe groot ook de invloed werd, dien Linguet
in Europa kreeg, zijn reputatie werd er niet beter om. Beau-
marchais, wien men steeds gewoon is in ��n adem met Lin-
\') Zie over die medewerking van Mallet du Pan bij Linguet vooral
Sainte Beuve, Causeries du Lundi, lom. IV, in liet artikel over Mallet»
3de Edit. p. 477 en 478.
;) Zie den brief, die uit Culemborg � April 1779 is gedateerd, ineene
Fransche en Hollandsche editie te Utrecht Lij van Piiddenburg, 1779. De
Fransche titel luidt: Lettre de Messirc Louis Theodore Comte de Nassau
La Leek etc. etc. a Monsieur Linguet, Avocat etc, auteur des Annales
Poli�ques, Civiles et Litteraircs du dixhuitume si�cle: servant a d�fendre
sa patrie, la republique des Provinccs Unies, et ses concitoyens contre
les assertions hasard�es, m�me otfensantes, ins�r�es dans Ie numero 32 de
ces Annales, a 1\'article sur la Hollande.
-ocr page 415-
403
guet te noemen, en die werkelijk in zijn stijl veel met
Linguet gemeen heeft, gelijk zij beiden in hun tijd een zekere
macht waren \'), � Beaumarchais geeft, zonder dat hij het be-
doelt, sprekend te kennen dat Linguet nu de zondebok was,
dien ieder kon aanvallen. Beaumarchais had namelijk in Decem-
ber 1779 een brochure geschreven, waarin een zinsnede voorkwam
die aan de Fransen e ministers aanstoot gaf. Deze wilden
de brochure doen vernietigen. Beaumarchais richtte nu 19
December 177!) tot die ministers^een brief, waarin hij zegt:
//par grace, par humanit�, si je ne puis 1\' obtenir parjustice,
ne me donnez pas Ie cr�ve-coeur d\'une suppression, pendant
que vous souffrez un Linguet! Tl vous a tous insult�s, je
vous ai tous respect�s! 2) Dit woord //hij heeft u allen
uitgescholden" is spiekend genoeg. De nummers der Annales
werden dan ook dikwijls en dikwijls verboden in Frankrijk.
en men wachtte af of men den auteur kon vatten. In den
nazomer van 1780 waigle hij \'t weder eens in Frankrijk te
komen. Weldra werd hij te Parijs, midden op straat, aange-
hcuden en door een ^lettre de cachet1\' in de Bastille gezet.
In de Bastille heeft hij van 27 September 1780 tot 19 Mei
1782 gezeten. Toen hij er uitkwam, beloofde hij zich zelven
een schitterende wraak te nemen. Eu hij hield woord. In de
Annales, tlie ondertusschen door Mallet de Pan all��n waren
gereiigeerd, schreef hij, zoodra hij te Londen in veiligheid was,
zijn //M�moires sur la Bastille", welke stukken zeer zeker de
aanleiding zijn geweest dat het Fransche volk, dadelijk bij \'t
begin der groote Rvolutie, tegen die staatsgevangenis lostrok
en haar tot den grond toe slechtte. Wij mogen bij die M�-
moires niet stil staan, al is liet onderwerp uitlokkend genoeg:
*i Zie Saint Mare Girardin, Essais de litt�ratnre et de morale, tom. I
Edit. 1S53, p. 103.
\' �) Zie Louis de Lom�nie, Beaumarchais et son temps, tom. II, troi-
si�me Edition, 1S73, p. 174.
-ocr page 416-
404
de geheele wereld dier dagen verslond de bladzijden me
graagte \'). � Allengs zien wij Linguet in zijn Annales zich
geheel en al hechten aan den persoon van keizer Jozef II. Die
verlichte vorst had reeds van zelf groote aantrekkelijkheid
voor Linguet. Booze tongen vertelden bovendien dat Linguet
veel geld van hem kreeg voor zijn artikelen. Ons vaderland
moest het ondervinden. Toen Jozef II in 1784 de Schelde-
questie te berde bracht, was Linguet onmiddellijk bereid de
eischen van Jozef II, om de Schelde vrij te maken, te verde-
digen \'). Toen later in 178S voor Jozef II de moeielijkheden
in Belgi� begonnen, was Linguet ook hierin betrokken. Hoe
Oostenrijkschgezind, kwam Linguet echter toen met de Brus-
selsche regeering in moeielijkheden : een ongunstig bericht over
het tumult te Brussel van 22 Jannuari 1783 bezorgde hem
een onaangenaam officieel antwoord van een keizerlijk overste 3),
\') De M�moires sur la Bastille worden nog telkens uitgegeven: wij
hebben voor ons een goedkoope editie van het jaar 1874, Opmerkelijk is
vooral p. 179 het oordeel over Necker, voorts enkele fraaie bladzijden
over den eigenlijken kerker zelven. � Aan enkelen vielen de M�moires
sur la Bastille tegen; men had akeliger tooneelen verwacht, zie b. v.
een brief van 21 Maart 1783 van Sir Samuel Romilly, in de Memoirs of
the life of Sir Samuel Romilly written by himself, in three volumes, vol.
I, Ed. 1840, p. 264�2G6. De brief bewijst in elk geval hoe ieder die
M�moires over de Bastille wilde lezen. � De gouverneur der Bastille
was reeds de Launay, wien zuik een droevig lot 14 Juli 1789 wachtte.
Zie over hem Linguet, M�moires sur la Bastille, 1874 p. 115.
*) Zie de brochure: Dissertation sur 1\'ouverture et la navigation de
1\'Escaut, par M. Linguet, a Bruxelles, 1/84. De brochure wijst p. 39
zeer goed aan, hoe de bloei van Amsterdam in omgekeerde reden stond
tot die van Antwerpen. Ons vaderland kreeg tegenover Linguet een ver-
dediger bij deze quaestie in Mirabeau, die te Londen 28 December 17S4
zijn geschrift uitgaf: //Doutes sur la libert� de 1\'Escaut, reclam�e par
1\'Empereur." Zie voorts M�moires de Malouet, Edit. 1868, torn. II p.
468 en 469.
"<) Zie Ranke, Die deutschen Machte und der E�rstenbund, Edit. 1872,
Band II, p. 97.
-ocr page 417-
405
en in October werd hij zelfs te Brussel in de gevangenis
geworpen \'), waarin hij echter niet lang bleef. Hij had in-
tusschen altijd nog het oog blijven vestigen op Frankrijk.
In zijn Annales hadden de Fransche zaken de grootste plaats
bekleed. Toen in het jaar 1788 een ieder zijn plan voor-
droeg, om de finanti�n van Frankrijk te regelen en te hervor-
men, verdedigde Linguet met de meeste onbeschaamdheid dat
het eenige middel, om de finanti�n van Frankrijk te redden,
was: het bankroet \').
Toen de beweging en revolutie van 1789 begon, vloog
Linguet naar Parijs. Hij wilde aan de groote regeneratie
deelnemen: doch ziedaar, voor het nieuwe geslacht, dat
nu optrad, was hij de vertegenwoordiger slechts van gehate
denkbeelden. Hij had Tiberius en Nero, de Jesu�ten en
despoten als Jozef II verdedigd: hij was een wijl de man
van Engeland geweest: hij had in de quaestie der granen
zelfs kwaad van \'t brood en voorts van de aardappelen ge-
sproken: bovendien, wat voldoende scheen, hij was de ver-
klaarde vijand der philosofen geweest, van hen die verlichting
en vooruitgang hadden bezorgd. De min of meer gegoede
burgerstand, die \'t roer der zaken in handen nam, wilde
niets van hem weten. Van het arbeidersvolk als zoodanig was
bij het begin van 1789 geen sprake. Linguet gold dus
voor een lakei der despoten. Hij werd als onbeschaamde in-
dringer verjaagd, als hij zich bij de vrijheids mannen wilde
voegen 8). Hij ging nu voor \'t eerst ter zijde, waggelend,
angstig en teruggetrokken. W�l wist hij, dat hij \'t volk de
\') Zie Georg Forster, Ansichten vom Niederrhein in 1790, Edit. 1868,
th. I, p. 180.
») Zie de opmerkingen daarover bij Michelet, Louis XVI, Edit. 1867,
p. 403.
3) Zie Camille Desmoulins in zijn brochure >/La Erance libre", afgedrukt
in de Oeuvres, Edition Jules Clar�tie. 1874, tom. I, p. 75 en 129.
-ocr page 418-
406
giftigste wapenen voor de toekomst had bezorgd : zeer zeker
was hij ook overtuigd, dat men later wel eens zich zijner
zou herinneren, gelijk men nu op zijn eigen verjaardag den
14) Juli (1789) zijn wenk opvolgde en de Bastille wegvaagde
van de aarde: doch hij zag even goed in, dat het volk voor-
loopig de door hem gesmede wapenen afwees. Men wilde
niets met hem te doen hebben, hij die alle menschen had
uitgescholden. Hij werd bang. Te Marnes dicht bij Ville
d\'Avray ging hij met Mme. Buttet, met wie hij leefde, wonen,
bijna verborgen, zich met niets bezig houdende dan met zijn
tuin. Zelden ging hij uit. Uitgaven deed hij niet, hij was
gierig geworden. Van tijd tot tijd werd hij echter gedwongen
zich met de zaken van staat te bemoeien. In 1791 zien wij
hem voor de balie der Constituante, om de koloniale Verga-
dering van St. Domingo te verdedigen: later verbond hij zich
nog eenigszins erger aan de Club der Cordeliers. Niemand ver-
trouwde hem. Toen de Terreur het heftigst woedde, werd hij
als verdacht persoon gegrepen. Het vuur vlamde weder in hem
op: hij wilde zicli verdedigen: het gevoel van zijn eigen su-
perioriteit weid weder wakker in hem : doch hij kon den op-
nikkerendeu moed nu slechts gebruiken, om onverschrokken
het schavot te bestijgen, waar hij onder den bijl der guillotine
27 Juni 1794 het hoofd verloor \').
Doch wij zijn nog in de levendige, lichtzinnige, prikke-
lende achttiende eeuw v��r 1789. Wij verschuiven nog het
zwarte gordijn. Wij begeven ons nog eens in de groepen
van Parijs, zoo vol leven en hoop. Daar giste en kookte
het soms zonderling in al die breinen. Het geleek een Mac-
\') Zie over hem ook het boek van Charles Monselet, Les oubli�s et
les d�daigixs, figures litt�rnires de la fin du XVJIIme si�cle, Edit. 1859.
-ocr page 419-
407
beth-ketel. Er waren nu van die schrijvers, die, in dit laatste
tijdperk der J 8de eeuw, als \'t ware op straat, te midden der
bonte woelige menschen-massa, hun denkbeelden opvingen en
vormden, die van den dag op den dag leefden, tevreden wan-
neer zij verhalen hadden gedicht, waarin het volk zich zelf
herkende, veelschrijvers die geen tijd hadden het op \'t papier
geworpene nog eens in te zien of na te lezen, nboh�miens",
voor wie \'t leven alleen genietbaar was als \'t zinnelijk af-
wisselend was. In hun geschriften vindt men de echo van
wat op straat werd gepraat. En van tijd tot tijd blijft na-
tuurlijk in die echo de klank hangen van wat de socialisten
dier dagen hadden ged.icht. Hoe wij nu ook zochten in die li-
tcratuur, b. v. bij Sebastien Mercier en anderen, wij vonden eigen-
lijk nergens een weerklank daarin van het thema van Linguet. Dit
is voor onze eeuw bewaard gebleven. Wel overal trollen ons, in
die verhalen en teekeningen, herinneringen aan Rousseau. En
zonderling, in den opmerkelijksten van die schrijvers, in Restif
de la Bretonue \'), verrast ons eensklaps een teekening van een
compleete socialistische broederschap, een associatie met gemeen-
schappelijk eigendom, een idee zoo als Morelly en Mably \'t ook
hadden kunnen hebben, doch waarvan Linguet zelfs niet spreekt.
Het is natuurlijk vrij lichtzinnig ingekleed : wij hebben
te doen met een feuilleton, niet met een wijsgeerig systeem:
de titel van het verhaal is : //Les 20 epouses des 20 associ�s,
nouveau moyen de bannir rennui du m�nage" 2). Het is de
geschiedenis van 20 families, die, in ��n straat te Parijs huis
\') Zie ook over dat slag van schrijvers de fraaie bladzijde van "Victor
Hugo in zijn roman *Les Mis�rablcs" (Edit. Lacroix, 1802) toni. VII,
p. 474: »l)e tous les �crivains celui peut-�tre qui creusa alors dans les
masses la galerie la plus malsainc, c\'est Restif de la Bretonne."
*) Zie het o. a ook in »Les Contemporaines, ou aventures des plus jo-
lies femmes de 1\'age pr�sent" in de nieuwe uitgave in twee deeltjes, die door
Assezat bezorgd is bij Alphonse Lemerre, Paris 1875, tom I p. 50�94.
-ocr page 420-
408
aan huis wonende, een associatie gevonnd hebben, een asso-
ciatie, waarvan elk der huisvaders een ander beroep uitoefent.
Het zijn oude schoolkameraden, die op aanraden van ��n hun-
ner, een jongen goudsmid, die vereeniging hebben aangegaan,
om zekerheid van leven en onderstand voor hun vrouwen, als
zij zelven sterven, te hebben. In de teekening der verschil-
lende karakters, die de associatie vormen, herkent men dadelijk
de pen van iemand, die gewoon was \'t leven op heeterdaad te
betrappen. Die slager, die geneesheer, die chirurgijn, die
wijnkooper, die lakenkooper, die advocaat, die procureur, die
deurwaarder, die schoenmaker, die kleermaker, die bakker,
die kramer, die messenmaker, die klerk op \'t bureau, die
koopman in klein ijzeren goed, die schilder, die handelaar in
modes, die hoedenmaker, die verhuurder van rijtuigen � ze
zijn allen maar met een paar houtskooltrekken geschetst,
doch ze leven en tintelen van leven, zoo als hun respectieve
vrouwen en echtgenooten! Voor de tijdgenooten van Restif
was het amusante van zijn verhaaltje misschien gelegen in
het thema, hoe, bij zulk een associatie, de omgang met de
verschillende dames � in alle eer en deugd � een vroolijken
en opwekkenden toon aan alles kon geven: hoe de eenzelvig-
heid van \'t huwelijk zoo op onschuldige wijze werd gebroken:
hoe het spelen met vuur tot op de uiterste grens, waar men
zich kon branden, een zekeren prikkel en bekooring aan "t
leven gaf. . . . Wij, uit de 19de eeuw, die op dat punt meer
weemoedig gestemd zijn dan de luchthartige kinderen der
18de eeuw, die te goed weten, //qu\'on ne badine pas avec
1\'amour": wij waardeeren vooral (als voorwerp van studie)
het reglement dat door die associatie was vastgesteld.
Dat reglement bestaat, behalve uit een inleiding, uit een en
twintig artikelen. In de //preambule" verklaren de 20 leden
een unie van goederen, middelen, arbeid en affecties te vor-
-ocr page 421-
409
men. Zij verklaren de unie aan te gaan in naam der Heilige
Menschheid (la Sainte Humanit�), als broeders, die allen gelijk
zijn, al bebooren zij ook tot verschillende levensstanden.
Art. 1 regelt de volmaakte //communauteit" van goederen
en van mogelijke erfenissen en schulden. Art. 2 bepaalt de
gelijkheid van alle vrouwelijke echtgenooten. Om beurten, te
beginnen bij de oudste, is een der vrouwen //maitresse de
maison" voor allen. Zij heeft dan het opzicht over al de
huishoudens en verschaft de benoodigdheden : ze heeft daarvoor
een //cabinet de comptes,\\ Zij doet dit onder toezicht van
twee der leden der associatie. Art. 3 bepaalt, dat de kinde
ren op gemeenschappelijke kosten worden opgevoed : zij kun-
nen worden wat zij willen en zijn niet gebonden aan \'t be-
roep van hun vader. Art. 4 bepaalt dat vrouwen en kinderen
een gelijksoortige kleeding zullen hebben, voor de vrouwen
ge�venredigd aan haar smaak en soort van schoonheid. Art.
5 regelt de betrekkingen der leden der broederschap, hoe zij
allen elkander moeten helpen. Art. 6 wijst aan, hoe de aanvra-
gen om benoodigdheden moeten geschieden, en hoe de wmaitrcsse
de maison" die geeft. De aanvragen geschieden eiken Dinsdag
en Vrijdag avond ten overstaan van een ieder met luider
stemme. Volgens Art. 7 verbindt ieder der leden zich trouw
te werken in zijn bedrijf, behalve op de rust-uren en rust-
dagen: zij die geen beroep uitoefenen zijn vooral belast met
de gemeenschappelijke zaken. Art. 8 zegt dat de kleeding der
mannen (behalve wanneer zij hun werkpak hebben) voor de rust-
dagen, vergaderingen, en feesten, ��nzelfde zwart pak moet wezen,
des zomers niet zoo dik als des winters. Art. 9 spreekt over
de zeden; rechtschapenheid en eerbied voor elkander staan op
den voorgrond. De leden beschouwden elkander als broeders,
hun vrouwen als zusters: wandelen mogen zij met elkanders
vrouwen. Weelde is verboden : elegantie en reinheid voorgeschre-
-ocr page 422-
410
ven. De leden verbinden zich aan het publiek in hun beroep het
beste te leveren, wat zij kunnen: het publiek moet hen z�� prij-
zen zonder te weten dat zij eng verbonden zijn : hun band moet
door de leden zelven dan ook als een vrij-metselarij worden be-
schouwd. Art. 10 bepaalt dat de vrouwen zich gewoonlijk bezig
moeten houden in huis: zij doen \'t ruwe werk niet, waarvoor zij
dienstboden kunnen nemen: de associatie wil: //que toutes les
�pouses jouissent d\'une vie douce et agr�able". Art. 11 en 12
regelen den arbeid, de genoegens, en de spijziging: de re-
geling der spijzen is echt-fransch: potage, bouilli, een entree,
bourgonje wijn, vooral caf� et un petit verre de liqueur. Art.
13 houdt zich bezig met de opvoeding der jongens: Art. 14
met die der meisjes: de jongens leeren allen dadelijk latijn:
aan de meisjes wordt onder meer ook geleerd, om zich met
smaak te kleeden. Volgens art. 15 moeten de kinderen der
associatie, ouder geworden, zooveel mogelijk met elkander
huwen. Het meisje heei\'t geen //dot": de associatie betaalt
het uitzet. Erfrecht (art. 16) is er niet: de kinderen //suc-
c�deront dans Tassociation" � meer niet. Art. 17 bepaalt dat
niemand een bijzondere som geld of eenige winst mag hebben
of behouden: wint de advocaat meer dan een ander, hij heeft
als compensatie meer genoegen buiten de associatie enz. Art.
18 regelt nog nader de zaken der associatie: het bestuur is in
handen van een syndic en zijn adjunct. Des avonds worden
de gemeenschappelijke zaken op algemeene vergaderingen be-
sproken, ook in het bijzijn der kinderen. Art. 19 behandelt
wat te doen is bij fouten en misdaden der leden. Het artikel
is dunkt mij zeer teeder gedacht: wij zullen het in een noot
hieronder voegen \'). Art. 20 spreekt nog over de dienstboden
») Ziehier art. 19:
Si quelqu\'un des Membres fait une imprudence, qui soit cause d\'une
perte consid�rable, on la supporters sans faire aucun reproche, que des
-ocr page 423-
411
en kinderen. De kinderen moeten vroeg leeren helpen: de
jonge meisjes mogen niet uitgaan zonder begeleid te zijn door
een der familie-moeders Art. 21 spreekt over het bijleggen
van twisten: is er werkelijk seinde gepleegd, dan draagt de
associatie het, waarna zij, die het gedaan hebben, met zacht �
beid zullen worden berispt: vernederende verontschuldigingen
behoeven niet plaats te hebben.
Restif voegt nu ecu klein romannetje bij dit alles, om te
laten zien, dat het leven met al de dames voor de lieeren
eigenaardige �charmes\'\'\' en ook gevaren heeft: hij wijst er op,
hoe al Ce intrigues van zelven vervallen, als de huwelijken
met kinderen worden gezegend, \'/c\'est que les enfants sont la
sanctification de mariage, ils �purent les seutimens de 1\'amour,
ils les r�glent. .. ."
Overigeus gelooft hij werkelijk, dat door zulke associaties
een gouden eeuw voor de menschheid zou aanbreken. Hij zegt
dat men \'t model kan vinden bij de llerruhutters: en dat dit
alles vrij wat fraaier is dan de vrijmetselarij, en hij wil tot
navolging opwekken. Trouwens bij was in zijn tijd ook so-
ciaal hervormer, zoo als bekend is uit zijn Pomographie
rcmonstrances amicales et en-particulier. Si un Membre coramettait une
foute, repr�hensible par la Justice, toute la Soci�t� s\'cmploiera, comme
s\'il s\'agissail. d\'un cliacun d\'icclle, avee Ie m�me zcle et la neme activit�.
Si (par malheur) o\'�tait un crime, soit de quelque Membre, soit d\'un des
Enfans (dont preserve Ie Ciel), 1\'Association reecvra cette peine avee r�-
signation; clle tacliera de p�nctrer dans 1\'ame du coupable, et de Ie con-
soler, si sa malice n\'est pas coraplette, et qu\'il se repente : elle emploiera
tous les moyens possibles pour Ie sauver, comme un p�re ferait pour
son fils: et si c\'est un sujet gangren�, elle 1\'assistera jusqu\'au dernier
moment de secours, conseils et exhortations: mais elle n\'implorera pas de
grace: elle reservera toute sa tendresse et sa compassion fraternelle, pour
les P�re, M�ie, Fr�res et Soeurs ou Enfans des Malkeureus, qui n\'en
deviendront que plus chers a la Soci�t�.
-ocr page 424-
412
(regeling der prostitutie), die Jozef II voor Weenen wilde
invoeren, en aan welk boek (naar men zegt) ook Linguet
heeft medegewerkt. Die bui om de wereld te vervormen duurde
echter bij Restif nooit lang. Apostel te blijven was voor
Restif wel wat taai, en den volgenden dag, nadat hij dit beeld
der associatie geschreven had, was hij zeker weder bezig een
dier tallooze zeer gedecolleteerde vertellingen te schetsen, wier
titels alleen onze zedemeesters een rilling op\'t lijf bezorgen \').
Wij hebben slechts even den blik op Restif de la Bretonne
willen vestigen, omdat wij wenschten te doen gevoelen dat er
zoovele elementen van socialisme in dat Frankrijk (v��r dat
de Revolutie uitbrak) als door de lucht dwarrelden. Trouwens
wij zullen straks, bij het behandelen der Fransche Revolutie,
mannen ontmoeten, die reeds v��r 1789 zich mede als socia-
listen deden kennen, b. v. Brissot, eu die wij slechts nu niet
gedenken, omdat hun voornaamste werkzaamheid in later tijd
valt. Ook de Provinciale academies of genootschappen in �rank-
rijk � wij denken aan de academie te Dyon, die te Chiilons
sur Marne, enz. � bleven quaesties, die \'t socialisme raakten.
door hun prijsvragen aan de orde stellen. Daarbij voegdei.
zich anderen, die haast zonder het te weten \'t socialisme hiel-
pen. Zonder zich zelven goed bewust te zijn wat zij deden,
en soms zelfs door het gebruiken van socialistische phrases
enkel als rhetorische declamaties, werkten toch op die wijze
velen, die het niet wilden, mede een atmosfeer te scheppen,
geschikt om denkbeelden van socialisten te doen ontbotten.
Necker moge onder anderen ons tot voorbeeld dienen. Zeer
\') Aan het slot van zijn roman »Le Paysan Perverti" heeft Restif nog
eens statuten van een communauteit ontworpen, die uitvoerig beschreven
worden door Ass�zat in de inleiding van het tweede deeltje der Contem-
poraincs. Trouwens in de werkelijkheid bestonden enkele zulke //commu-
nauteiten" op het platte land in Auvergne en Orleans.
-ocr page 425-
413
zeker was die bankier-staatsman geen socialist, maar in zijn
strijd tegen Turgot schreef hij toch een boek : //de la L�gis-
lation et Commerce des Grams", waarin regels voorkomen, die
zelfs een Morelly gaarne had willen onderschrijven. Wij willen
niet alle zulke phrases uit dit werk hier vertalen, wij deelen
er alleen ��ne mede, die in de conclusie (Quatri�me Partie,
chap. XII) gevonden wordt \') : //Wanneer men zijn gedachten
laat gaan over de maatschappij en over haar wetten, dan
wordt men door ��n zaak getroffen, die wel overwogen moet
worden: het is dit, dat bijna al onze burgerlijke instellingen
gemaakt zijn ten voordeele der eigenaars. Schrik overvalt
ons, wanneer wij het wetboek opnemen, en daarin slechts de
bevestiging van deze waarheid vinden. Men zou werkelijk
zeggen, dat een kleine groep menschen, na de aarde eerst
onder elkaar verdeeld te hebben, wetten van vereeniging en
waarborg tegen de groote menigte heeft gemaakt, gelijk zij
wijkplaatsen in de wouden zou hebben opgericht om zich
tegen de wilde beesten te beschermen. Intusschen klemt de
opmerking, dat, na de vaststelling der wetten van eigendom,
van rechtspleging en van vrijheid, er bijna niets gedaan is voor
de talrijkste klasse der burgers. Wat raken ons uw wetten
van eigendom, zouden die laatste burgers kunnen zeggen?
Wij bezitten niets. Uw wetten van recht en rechtspraak?
Wij hebben niets te verdedigen. Uw wetten van vrijheid?
Indien wij morgen niet werken, staat de dood voor onze
deur."
Wanneer een bankier en staatsminister zoo spreekt, dan is
het wel een bewijs dat in allerlei kringen z�� gedacht werd 2).
\') Zie het werk van Necker in het tweede deel der M�langes d\'Eco-
Qoniic Politique (eolleotion des Principaux Economistes van Guillaumin)
en daar p. 357.
«) Denk b. v. aan de uitwerking, die verzen als van Collin d\'Harlcville
-ocr page 426-
414
Toen de Fransche Revolutie begon te woeden, sloeg de vlam
uit dien Macbeth-ketel met rossen gloed naar boven.
uit zijn com�die «1\'Optimiste" op \'t parterre moesten hebben. Die come-
die werd 1788 opgevoerd. De optimist Plinvillc declameert:
Je suis �merveill� de cette providence,
Qui fit, naitre Ie riche aupr�s de 1\'indigent.
L\'un a bcsoin de bras, 1\'autre a besoin d\'argent.
Ainsi, tout est si bien arrang� dans la vie,
Que la raoiti� du monde est par 1\'autre servie.
Hier komt zijn oude portier binnen, die hem afgeluisterd heeft.
Picard.
Bien arrang� pour vous: mais moi, j\'en ai souffert.
Pourquoi ne suis-je pas de la inoiti� qu\'on sert P
Plinville.
Parce que tu n\'est pas de la moiti� qui paie
Picard.
Et pourquoi, par hasard, ne faut-il pas que j\'aie
De quoi payer?
Plinville.
Eh! Mais pouvons nous �tre tou»
Biches ?
Picard.
Je pouvais, moi, 1\'�tre aussi bien que vous.
Plinville.
Tu ne 1\'es pas, enfin.
Picard.
Voila ce qui me fache!
Je remplis dans ce monde une p�nible tache;
Et depuis cinquante ans ....
Plinville.
Tu devrais, en ce cas,
�tre fait au service.
Picard.
Eh! 1\'on ne s\'y fait pas.
Lorsque je veux rester, vous voulez que je sorte.
Veux je sortir, il faut que je garde la porte.
Vous �tes maitre, enfin: et moi, je suis valet.
-ocr page 427-
HOOFDSTUK X.
VERSCHIJNSELEN VAN SOCIALISME IN DE FRANSCHE REVOLUTIE.
De verschillende drangredenen, die er toe noopten om in
Frankrijk den staat te vervormen, hadden tot een crisis ge-
leid. De nieuwe politieke studi�n der Fransclie achttiende
eeuw hadden alles voorbereid: het verlicht despotisme van
twee groote regenten, Frederik II en Jozef II, had doen in-
zien wat een staat vermocht: de gebeurtenissen in Amerika
hadden laten gevoelen wat volksvrijheid en volksrevelje betee-
kende: de smart en wrevel over eigen politiek verval was
daarbij gekomen � en eenstemmig werd in Frankrijk de
wensch en de wil om tot iets beters te komen l). Voor het
eerst zou men consequent de nieuwe ide�n der staatsleer gaan
toepassen. Het zou een experiment zijn, een proef. En wel
een proef van geweldige afmetingen. Gansch Frankrijk werd
ingericht tot een politiek laboratorium. De elementen wer-
deu aan het koken gezet: de oven verhit: de temperatuur
verhoogd. Het ziedde, het bruiste weldra. Nog scheen de
\') Wij noemen het finantieele deficit hierbij niet eens. Het deficit, zegt
de vrijheer vom Stein zeer goed � zie het leven van Stein door Pertz
deel II, p. 446 � was zoo weinig de oorzaak der Revolutie als Teteels
aflaatkraam de oorzaak der Hervorming is.
27
-ocr page 428-
416
spanning, die men wenschte, niet verkregen. Bij goden en
menschen zwoer men, dat men er nu zou komen. Als ware
men van \'t geslacht der giganten, torschte men om brandstof
aan te dragen. Men zwoegde en bespiedde starend, met groote
oogen, wat er uit dien kokenden ketel zou oprijzen Totdat
in ��ns, met een ontzettenden knal, hei gansche laboratorium
in de lucht vloog!
Zulk een indruk maakt de groote Fransche Revolutie, van
verre gezien. Het spreekt van zelf, dat bij die staatkundige
ontploffing de maatschappij niet ongedeerd bleef: de maat-
schappij was trouwens ��n der gegevens, waarmede men werkte
en experimenteerde! Eenigszins moeielijk is het echter dadr,
waar de elementen van staat en maatschappij aldus in elkander
grijpen, juist af te bakenen en als \'t ware te isoleeren de
uitingen en pogingen, die tijdens de Revolutie gehoord en
beproefd werden, om vooral in de eerste plaats de maatschappij
op socialistischen weg te reconstrueeren. Doch het is eeniger*
mate te doen: er is daarvoor een soort van leiddraad. De
sociale Revolutie vereenzelvigde zich meestal met het woord
Parijsche Revolutionaire Commune. Wij hebben dus, om
een zweem van orde te volgen, slechts op te merken liet
sporadisch opkomen der elementen der Revolutionaire Com-
mune tijdens de Constituante, dan na te gaan het voortwoe-
keren en zich opheffen dier Commune onder de Legislative,
en eindelijk het heerschen en vallen dier Commune tijdens
de Conventie te beschouwen. Het is dus de opkomst, triomf
en val van dat veemgericht der Commune, dat wij vooral in
die periode van 1789�1795 zullen bespreken.
Allereerst hebben wij te doen met het tijdperk der Con-
stituante van Mei 1789 tot October 1791.
-ocr page 429-
417
Duidelijk is het, dat als een gansche natie van vier en
twintig millioen zielen haar weuschen gaat uitspreken ten
opzichte van de vervorming van den staat, er mede, onder dat
tal van wenschen, begeerten voortkomen om ook aan de maat-
schappij een andere plooi te geven. Al die verlangens van
het Eransche volk dier dagen zijn nu, zoo als men weet, open-
baar gemaakt. Elk kiesdistrict gaf aan zijn afgevaardigden
voor de Staten-Generaal van 1789 een vcahier" mede, waarin
stond opgeteekend, wat de afgevaardigde moest trachten tot
stand te brengen. Een studie dier �cahiers" van 1789 is dus
in elk opzicht belangrijk. Gelukkig is het, dat in de laatste
tijden die studie begonnen is. Tocqueville noemde ze, in zijn
laatste werk, het testament van het oude Frankrijk \'), en
ontleende daaraan vele zijner beste opmerkingen. Later heeft
Ch. L. Chassin nog meer opzettelijk die cahiers aan een on-
derzoek onderworpen. En wanneer wij dan in den inhoud
dier cahiers pogen te bladeren, dan zien wij � hoe gematigd
de meeste ook zijn gesteld � in enkele daarvan toch zeer
duidehjk zinsneden, die iets te denken geven uit \'t oogpunt
van maatschappelijke vervorming. Zoowel de arbeiders op \'t
platteland als die in de steden verheffen z�� hun stem. Hoort
b. v, de onvrije boeren uit \'t Jura-gebergte: \'/zoo wij men-
schen zijn, dan moeten ook de wetten ons als zoodanig be-
schermen", of elders: //het moest aan de Franschen geoor-
loofd wezen ten allen tijde het onkruid van hun gronden te
wieden\'\' 2). Soortgelijke wenschen worden door de boeren-
lijfeigenen uit Anjou geuit. En terzelfder tijd zegt \'t land-
volk te Romanzi�res: //Wat is hij ver-af, de gelukkige tijd
toen Hendrik IV, uit de volheid van zijn hart, den wensch
l) Zie Tocqueville, 1\'Ancien Regime et la Revolution, Edit. 1857, p.
421 seqq.
*) Zie Edgar Quinet, La Revolution, Edit. 1868, t. I, p. 69, 60.
37*
-ocr page 430-
418
uitsprak, dat teder, zelfs de minst welgestelde zijner onderda-
nen, een gebraden kip zou hebben. Helaas, wat zou het volk
zich thans gelukkig schatten, wanneer het, met behoud van
dien koning, in plaats van op de kip, toch altijd op een
stuk zwart brood zou mogen rekenen" \'). Andere dorpen re-
kenen in hun //cahier" bepaald uit, wat strikt noodzakelijk
is voor het levensonderhoud en willen zich dat verzekeren.
Aandoenlijk is zoo de klacht van het dorpje Chaillevois in
Picardi�: //Zoo de koning eens waarlijk wist, wat drie stuivers
waard zijn, en dat er tallooze inwoners in zijn koninkrijk
zich bevinden, die, al werken zij van den ochtend tot den avond,
geen drie stuivers om te leven hebben, zou er dan niet iets ge-
daan worden ?" 2). En de arbeiders der steden herhalen op
hunne wijzen dezelfde wenschen en klachten. De zij de-arbeiders
te Lyon vragen, dat er toch voor goed loon gezorgd worde,
//opdat de wever � de woorden zijn karakteristiek ~- wanneer
hij uiterst zuinig leefde, ook de voldoening zo\\i kunnen heb-
ben, van aan niemand tot last te zijn, en opdat geen van hen
meer zich zelf behoefde van kant te maken." Want zij be-
toogen /./dat de zijde-wever niet bestaan kan van het loon, dat
hij door een gedwongen werk van achttien uren per dag ver-
dient" a). En dezelfde stemmen worden te Parijs vernomen.
Vooral in de menigvuldige ontwerp-cahiers komt het dddr uit.
In een zoogenaamd //cahier des pauvres", overhandigd door
zekeren Lambert aan het bureau van het district Saint-Etienne-
du-Mont, lezen wij deze woorden: //Er zijn en zullen altijd
slechts twee waarlijk verschillende klassen van burgers wezen:
de eigenaars en de niet-eigenaars, waarvan de eerste alles en
i) Zie Ch. L. Chassin, Le G�nie de la Revolution, Edit. 1863, I, p.
172.
2) Zie Jules Clar�tie, Camille Desmoulins, �tude sur les Dantonistes.
1875, p. 38, 39.
s) Zie Chassin, I, p. 200.
-ocr page 431-
419
de anderen niets hebben. ... De questie is niet, om aan de
rijken hun beurs te ontnemen, maar w�l om alles z�� in te
richten, dat de rijken niet meer de macht hebben onrecht*
vaardig en onmenschelijk te zijn jegens werkzame en nuttige
medemenschen. De belangen van armen en rijken zijn gemeen-
schappelijk en onafscheidelijk, en geen heil is er te wachten van
een orde van zaken, waarbij de instellingen een openbare ver-
trapping zouden blijven van het natuurlijk recht, ten nadeele
van het talrijkste en werkzaamste gedeelte van de natie" \').
Men hoorde dus reeds overal � zoowel op het veld als in
de steden � zij \'t dan ook gedempt, tonen die er aanherin-
derden, dat de denkbeelden van Morelly, Mably en Linguet
aan \'t werk waren geweest. Bovendien, er was werkelijk ge-
brek onder de lagere standen van Frankrijk: en nu men aan
dat volk beduidde dat het souverein was, wilde het teu minste
brood hebben. Van den kant der aristocraten zeide Rivarol
\'t scherp genoeg: //het volk is een souverein die slechts om
eten vraagt: zijn Majesteit is rustig �nder de digestie".
De Nationale Vergadering, die in Mei 1789 te Versailles
bijeenkwam, wilde echter in zulke denkbeelden niet treden.
Die Vergadering was op questies van eigendom in \'t begin
bepaald zeer behoudend. De heer de Clermont-Tonnerre rap-
porteerde 27 Julij 1789 dat eenstemmig de //cahiers" o. a.
dezen grondslag vorderden: het eigendom moet heilig zijn2).
De Vergadering hief alleen in de //D�claration des droits de
1\'homme et du citoyen" (26 Aug. tot 8 November 1789),
waarin zij in art. 2 en 17 het eigendomsrecht als heilig v ast-
stelde, alle inbreuken van de vrijheid en gelijkheid op 3).
\') Zie Chassin, I, p. 287.
-) Zie L Stein, Geschichte der socialen Bewegung in Frankreich von
17S9 bis auf unsere Tagen, Band I, Edit. 1850, p 71.
3) Zie Faustin Adolplie Helie, Les Constitutions de la Franee, Premier
Fascicule, la Constituante, Ed. 1875, p. 30 seqq.
-ocr page 432-
420
Gelijkheid en vrijheid werd in de maatschappelijke gelederen
en rangen voorgeschreven: maatschappelijke onderscheidingen
(zie art. 1) konden alleen door bet algemeen nut gewettigd
worden. Doch overigens werd het recht van eigendom niet in
twijfel getrokken. De Vergadering Imldigde in economischen
zin bijna, waar het pas gaf, de physiocratische denkbeelden,
indirect werd slechts nu en dan schoorvoetend de waarheid
erkend der stelling, dat de staat de nadeelen eener te groote
ongelijkheid van vermogen moest zien te voorkomeu.
Zoo was de Nationale Vergadering sinds Mei 1789 te Ver-
sailles aan \'t werk ge; aan. Men meende rustig aan de re-
constructie van den Pranschen staat te kunnen arbeiden.
Doch Parijs, liet levendige, gistende, kokende Parijs deed
zich gelden. "Wat aan die stad niet gelukt is in 1871, daarin
slaagde zij in 1789. De hoofdstad wist de Vergadering van
Versailles onder haar macht te krijgen. Door den opstand
van 14 Juli 1789 beduidde zij � terwijl zij de Bastille ver-
woestte � de Nationale Vergadering naar haar stem te luis-
teren. Weldra, 5 en 6 October 1789, voerde zij die gansche
Vergadering met den koning binnen haar muren.
En in dat Parijs \') � in de sfeer buiten de Vergadering �
werden nu nog gansch andere stemmen vernomen dan in de
Constituante zouden geduld zijn. Het brandpunt van al de
meer uiterste excentrieke meeningen aldaar was de tuin van
het Palais-Koyal: een binnenplein van het paleis der hertogen
van Orleans, als tuin ingericht voor het volk, aan alle kanten
omgeven door caf�s en winkels. Het was de wandelplaats van
alle Boh�miens van Parijs, van allen die geen //feu ni lieu"
hadden, van alle lichtzinnige vrouwen, van geheel de v�q\\xi-
\') Zie over Parijs in die dagen vooral Mirabeau, in de Correspondanee
entre Ie Comte de Mirabeau et Ie Corate de la Marck. Edit Bacourt,
1851, I, p. 36» seqq.
-ocr page 433-
421
voque" wereld. En in die dagen van opwinding en agitatie
stonden daar op stoelen of tafels de redenaars van \'t volk, en
verkondigden zij hun theori�n aan elk die \'t wilde hooren.
De handwerksgezellen en kleine bazen kwamen daar ook: het
werden soms ware volksvergaderingen in dat Palais-Royal. Die
journalist wilde worden, vond daar zijn school. Wie ziet niet
in zijn verbeelding die zoo dikwijls geschetste groep aldaar,
op Zondag 12 Julij 1789 ten vier uur des middags? "Boven
op een tafel, onder de twijgen en het dichte loof der boomen,
staat de 29jarige advocaat zonder zaken uit Guise, Camille
Desmoulins, met zijn geestig-leelijk gezicht en zijn zwarte
lokken, en met een pistool in de hand roept hij de zich om
hem verdringende menigte toe, om, nu Necker is ontslagen,
voor zich zelve te gaan zorgen, zich te wapenen, .en de groene
kokarde, \'t eerste \'t beste geplukte blad van den boom, als
teeken vau verbroedering en herkenning aan te nemen. De
zonnestralen trillen langs en tusschen het gebladerte, het volk
juicht den spreker toe en rukt weldra op tegen de Bastille\').
Zeer zeker, Camille Desmoulins is op dat oogenblik noch re-
publikein noch allerminst socialist, maar het ��ne woord volgt
uit het andere. Straks, als hij zijn verraderlijke bombast en
giftige declamatie, bij wijze van brochure, in vluggewiekte zinnen
aan \'t volk gaat verkondigen, komen er reeds vrij dubbelzin-
nige zetten voor. In //la France libre" (de brochure die hij
nog in Juli 1789 uitgaf) laat hij reeds een oogenblik de
brandtoorts flikkeren, al dooft hij haar dadelijk weder uit 9),
\') Zie het tooncel levendig beschreven door Camille Desmoulins zelven
in de Oeuvres de Camille Desmoulins, Edit. Jules Claretie, 1871, torn. 1,
p. 121 � zie Toorts p. 185, 186 � p. 309 (nous n\'�tions pout-�tre pas
ii Paris dix republicains Ie 12 Juillet 1789).
*) Zie Camille Desmoulins, Oeuvres, Edit. Jules Claretie, 1874, torn. I,
p. 78. Pour moi, je me sens Ie courage de mourir peur lalibert� de mon
pays, et uu motif bien puissant entrainera ceux que la bont� de cette cause
-ocr page 434-
422
en al argumenteert hij onmiddellijk daarop tegen het vast-
stellen van een agrarische wet (zie p 84): � doch in het
op het einde der volgende maand Augustus 1789 geschreven
^Discours de la Lanterne aux Parisiens" is de toon reeds fel-
ler en warmer: het is een verheerlijking van den nacht van
4 Augustus, waarin alle privileges over boord werden gewor-
pen, en het eindigt met een lofrede op die Romeinsche Satur-
nalia, waarin de meesters en slaven van rollen verwisselden,
alle schulden werden kwijtgescholden, en de armen, aan de
tafels der rijken werden genoodigd \'). Dit is echter van later
zorg: gelijk ook zijn krant c/Les Revolutions de Prance et de
Brabant" eerst later (het eerste nummer kwam 28 November
1789 uit) de aandacht verdient. Voor het oogenblik staat
Camille nog hortend en stotterend te spreken in \'t Palais-
ne d�terminerait pas. Jamais plus riche proie n\'aura �t� offerte aux vain-
queurs. Quarante mille palais, hotels, chateaux, les deux cinqui�mes des
biens de la France a distribuer, seront Ie prix de la valeur. Ceux qui se
pretendent nos conqu�rants seront conquis a leur tour. La Nation sera
purg�e, et les �trangers, les mauvais citoyens, tous ceux qui preferent
leur int�r�t particulier au bien g�n�ral, en seront extermin�s. Mais d�-
tournons nos regards de ces horreurs, et daigue Ie ciel �loigner ces maux
de dessus nos t�tes! Non, sans doute, ces malheurs n\'arriveront pas. Je
n\'ai voulu qu\'effrayer les aristocrates, en leur montrant leur extinction
in�vitable, s\'ils resistent plus longtemps a la raison, au voeu et aux sup-
plications des communes. Ces Messieurs ne se ha�ront pas assez pour
s\'exposer a perdre des biens qu\'il leur est facile de conserver, et dont
nous n\'avons s�reraent nulle envie de les depouiller.
i) Zie Camille Desmoulins, Oeuvres, I, p. 145�149 en p. 195; let ook
op den lof, aldaar gegeven aan den cur� Dillon, p. 146, aan den abb�
Fauchet, p. 148 en 195, en aan Mercier de schrijver van 1\'an 2240, p. 163.
Het afschuwelijk boekje had op den omslag een teekening van de fameuse
lantaarn boven den kruidenierswinkel, tegenover het stadhuis, aan welke
lantaarn Foullon en zijn schoonzoon Bertier 22 Juli door het volk waren
opgehangen. Het motto van \'t pamflet, was de tekst uit Mattheus: «Qui
male agit odit lucem," aldus vertaald: Les fripons ne veulent pas de lan-
lerne.
-ocr page 435-
4J3
Royal : om hem heen beweegt zich Loustallot, de journalist
die in 1790 op 29jarigen leeftijd zou sterven, en voorts zien
wij dadelijk, in zijn omgeving, onder den //boom der nieuw-
tjes" - 1\'arbre de Cracovie � de kolossale gestalte van den
49jarigen markies de Saint-Huruge, den wiudmaker en onrust-
zaaier bij uitnemendheid, die met zijn krachtige longen nu
het volk opwindt. Op den achtergrond nadert reeds daar de
toen 34jarige Anacharsis (toen nog Jean Baptiste) Cloots, de
zoon van den Cleefschen baron, wiens voorvaderen in Holland
hun geld in de negotie verdiend hadden: hij zelf heeft zijn
zwerftochten door Engeland, Holland, Spanje en gansch Eu-
ropa gestaakt, en is op het hooren van den val der Bastille
naar zijn ��nig Parijs gevlogen, om zijn cosmopolitische droo-
men te zien verwerkelijken 4). De advocaat Danton kwam daar
ook uitrusten van zijn opruiing van den linkeroever van de
Seine (Ie quartier de 1\'id�e). -� De door zich zelve opgewor-
pen overheid van Parijs, onder het voorzitterschap van den
maire Bailly, had ontzettend veel moeite met dat Palais-Royal
in rust en orde te houden. Telkens waren er op het einde
van Augustus 1789 tumulten en werden er oproerige moties
aangenomen, vooral toen in de Nationale Vergadering de
questies van het Veto en van het Twee-kamer-stelsel werden
bediscussieerd. Na ��n dier moties werd de markies de Saint
Huruge gevangen genomen. Camille Desmoulins schreef da-
delijk in September zijn //Eeclamation en faveur du Marquis
enz", in welk pamflet hij reeds de arbeiders begon te prijzen
en hun gezond verstand tegenover \'t ego�sme der hoogere
klassen ging stellen 2). De municipaliteit van Parijs had dien
wenk reeds begrepen, sinds eeuigen tijd voor goedkoope prij-
\') Zie Georges Avenel, Anacbarsis Cloots, 1S65, tooi. I, p. 133.
-) Zie liet geschriftje bij Camille Desmoulins, Oeuvres, I. p. 197�206,
vooral p. 205.
-ocr page 436-
424
zen van het brood gezorgd, en tegelijk op de Montmartre
openlijke werkplaatsen geopend: ateliers, waarin ongeveer
17,000 menschen elk een dagloon van 20 stuivers verdien-
den. Het recht op brood en op arbeid was dus indirect door
Parijs reeds erkend \').
En daar bleef het niet bij, wat Parijs betrof. Toen de
Nationale Vergadering in October 1789 in de hoofdstad was
overgebracht, organiseerden zich overal in de stad de clubs.
En in die clubs deinsde men natuurlijk niet voor de meest
gewaagde stellingen terug. Onder die helden der clubs trok
vooral de aandacht de abt Claude Fauchet. In die dagen van
opwinding toch waren enkele geestelijken werkelijk aange-
grepen door de edelmoedige zucht, om de denkbeelden der
eerste Christeneeuw � haar broederzin en haar afkeer van
al het ego�stische van \'t eigendom � te doen herleven.
Bekend is als zoodanig de pastoor Dillon, het lid der As-
sembl�e voor Thouars bij Poitiers 2): doch veel verder in die
richting en strekking ging de toen 40jarige abb� Fauchet.
Hy was de ziel van een club: »le Cer:le social", waarin hij
telkens voor een groot publiek («les franc-fr�res") met be-
woordingen, half aan de kerk en half aan de vrijmetselarij
ontleend, den heiligen broederband der menschen, een betere
i) Zie H. v. Sybel, Geschichte der ftevolutionszeit, Dritte Anflage, Edit.
1865, I, p. 91. � Opmerkelijk zijn de uitingen van Mirabeau over groote
en kleine fabrieken (les manufactures r�unies), zie Marx, Kapital, 2de
Edit. p. 778.
-) Dillon sprak 13 October 1789 in de Assemblee, bij gelegenheid der
discussie over de goederen der Kerk deze woorden (zie Camille Desmoulins,
Oeuvres, I, p. 146, 147 : "Les biens-fonds et les d�mes ont �t� donn�s
au clerg� par Ie peuple, et Ie peuple les a repris dans des circonstanccs
pressantes. Cliaque fois que ces circonstances reparaissent, Ia m�me cbosc
doit arriver___Il ne faut pas examiner la question de propri�t�, il faut
seulement reconnattrc que notre devoir serait, de renoncer a eette pro-
pri�t�, m�me quand elle serait �tablie.
-ocr page 437-
425
verdeeling der aardsche genietingen en de politieke emancipa-
tie der vrouwen behandelde l). In den geest van dien club
redigeerde de jonge Nicolas Bonneville een krant vla Bouche
de Fer", een naam ontleend aan de ijzeren bus, in den vorm
van een hoofd va masqu� tragique", waarin men aanklachten
tegen de aristocraten kon werpen. Fauchet zelf was een
phantastische, mystieke kop. Later werd hij conslitu-
tioneel bisschop van Calvados, lid der Legislative en der
Conventie, en 31 October 1793 verloor hij met de Girondij-
nen het hoofd onder de guillotine Voor het oogenblik sprak
hij alle Vrijdagen echter nog over eeuwige broederschap en
over een ideaal van liefde bezielend, met tranen in zijn stem,
in zijn club. Hij was een slank lang man met zwart haar,
met den blik van een apostel en den glimlach van een vrouw.
Zijn leven was niet zonder stormen geweest, en zijn liefdes-
betrekking tot Mad. Calon werd dan ook vrij besproken. Ove-
rigens was hij een man van gevoel en verbeelding, beurtelings
sentimenteel eu joviaal. Het i.vangelie was volgens hem nog
het evangelie der vrijheid en der liefde. Men had hem in
zijn priesterlijk gewaad gezien, onder hen die de Bastille had-
den belegerd : drie kogels scheurden zijn kleed met gaten:
den 5den Augustus hield hij de lijkrede over de toen gesneu-
velden, naar aanleiding van den tekst uit Paulus: #Gij zijt
lot de vrijheid geroepen, broeders!" En thans vloeide in zijn
club samen al wat aan de exaltatie van het gevoel en van de
liefde wilde mededoen. Condorcet was onder zijn gehoor: maar
vooral zag men er vele vrouwen: want bekend is het dat bij
het uitbreken der Fransche "Revolutie ook het lot der vrouw
in \'t algemeen, en de verbeteringen daarin te brengen, van veel
\') Zie over Fauchet Camille Desmoulins, Oeuvres, I, p. 148,175,195»
en Sybel, I. p. 316 � en Louis Blanc, Histoire de Ia Revolution Fran-
caise, Edition Paris, III, p. 24�33, VI, p. 206, 207, IX, p. 92, 443.
-ocr page 438-
426
kanten werden besproken \'). De gelijkheid van man en vrouw
in burgerlijk en staatsrechterlijk opzicht was reeds hier en
daar een //question bruiante." In de club van Pauchet was
��ne dier vrouwen die zelve dikwijls het woord opnam, om
de emancipatie der vrouw te bepleiten, een Hollandsche dame,
Mevrouw Palm Aelders uit Groningen. - Pauchet zelf zag in \'t al-
gemeen den grondslag der maatschappij vooral in de plicht, om aan
ieder der leden het voldoende leven (la vie suffisante) te geven 2).
Zoo ontkiemden in dat Parijs � in de kringen buiten de
Vergadering � allerlei socialistische denkbeelden. En waar
Pauchet uitging van het beginsel der liefde, waren er ande-
ren, die uitsluitend het gevoel van haat der verschillende
standen tegen elkander gingen kweeken en aanblazen. Ik
noem den toen 45jarigen doctor Marat \'). Hij had reeds een
geheel verleden achter zich, waarin hij tot nu toe zich bui-
\') Zie de citaten bij Amed�� Ie Faure, Le Socialisme pendant la R�-
volution Francaise, 2de Edit. 1867, pag. 120�127.
*) Zie Michelet, Histoire de la Revolution Francaise, Deuxi�mc Edition.
1869, t II, p. 61 en 62. Vergelijk ook Georges Avencl, Anacharsis
Cloots, die haar torn. 1, p. 227, aldus beschrijft: la baronne hollandaise
Etta Palm-Aeldcrs qui, tule d\'une aubergiste de �roningue, avait pris la
femme de Phocion pour raod�le et qui devait faire un jour 1\'admiration
de la commune de Creil et de ses amazones; � zij werd na de gebeur-
tenissen van 17 Juli 1791 (op \'t Champ de Mars) in hechtenis genomen;
zie Avenel, I. 292.
8) Zie over Marat het declamatorische werk van Alfred Bougeart,
Marat, 1\'ami du Peuple, 2 vol. 1855. � Voorts de notice, met zeer goed
portret, van Charles Brunet: Marat, dit 1\'ami du peuple, 1862. � Men
weet dat hij te Boudry in Neufchatel geboren was, vandaar dat zijn
broeder, de professor der Fransche literatuur aan de Russische keizerlijke
school van Tsarskor-Selo, de meester van prins Gortchakoff, later Monsieur
de Boudry heette. Zijn vader was oorspronkelijk een Italiaan � Mara
gcheeten � en was in Zwitserland Calvinist geworden. � Over Marats
loopbaan als doctor heeft le Docteur H. Mcllais dit jaar een roman ge-
schreven: //le docteur Marat". � Dr. Jan ten Brink heeft in den Spec-
tator van 10 October 1874 een brief vermeld van J. S. de Pinto uit den
-ocr page 439-
427
ten de politiek gehouden had. De revolutie wierp hem uit
zijn geneeskundige studi�n. Den 12den September 1789 be-
gon hij zijn politieke krant //1\'Ami du Peuple", en bezoe-
delde hij nu voortdurend een ieder met zijn verdachtmakin-
gen en beschuldigingen. Eu tegelijkertijd schreef hij allerlei
moordende brochures. Twee daarvan hadden in 1789 reeds
vrij wat opzien gebaard. In de eerste � een ontwerp-con-
stitutie voor Frankrijk, welke constitutie ook naar zijn inzien
toen nog sterk monarchaal moest zijn � had hij (sprekende
over de rechten van den mensch) deze zinsnede gebruikt:
//Wanneer iemand aan alles gebrek heeft, heeft hij \'t recht
aan een ander te ontrukken het overvloedige, dat die ander
te veel heeft: wat zeg ik, hij heeft het recht hem het nood-
zakelijke te ontnemen, en eerder dan van honger te sterven
hem te dooden en zijn vleesch te verslinden." In een
tweede brochure over de Strafwetgeving scheen hij \'t eigen-
domsrecht te begrenzen tot de vruchten van den arbeid, zon-
der haar uit te strekken tot de aarde zelve. Wel wil hij
geen gelijkheid van \'t bezit of wel gemeenschappelijk eigen-
dom, maar hij spreekt toch telkens van de onzekerheid en
onvastheid van het recht van eigendom, voorts van het recht
der armen om te deeleu: zoodat ook hier, zij \'t even vaag
als bij Camille Desmoulins, de toon der socialistische klanken
werd gehoord \').
Haag, dato 25 Februari 1775, waarbij deze den doctor Marat aan van
Goens te Utrecht introduceert. Bij \'t. uitbreken der revolutie was Marat
vaste geneesheer van het personeel, verbonden aan de stallen van den
graaf d\'Artois.
\') Zie de zinsneden bij Michelet, Histoire de la Revolution Francaise,
II, p. 116, 117, en bij A. Le Faure, Le socialisme pendant la Revolution
Francaise, 1867, pag 55/56 (het citaat uit de brochure: les chaines de
1\'ecelavage), pag. 59�61, p. 109 (uit de brochure: on nous endort,
prenocs y garde.
-ocr page 440-
428
En al die buitensporige elementen der hoofdstad poogden
nu op den gemeenteraad van Parijs, de Commune, te werken.
Die Commune was niet anders dan \'t Parijsche kiescollegie,
dat de afgevaardigden voor de Nationale Vergadering had
verkozen, want die verkiezingen voor de Staten Generaal
moesten langs twee trappen geschieden. De leden van dit
kiescollege waren dus zelven eerst door \'t volk verkozen, en
21 April 1789 volgens de keuze hunner secti�n bij��ngeko-
men : zij waren, na het doen van hun keuze, op voorstel
van ��n hunner leden, den abb� Pauchet, als permanent li-
chaam bijeengebleven, desnoods om de handelingen hunner
afgevaardigden te controleeren, en toen, na den val der Bas-
tille, het oude bestuur van Parijs uiteenviel, waren zij op \'t
Hotel de Ville als gemeenteraad gaan zitten, en hadden zij
zich onder Bailly en Lafayette georganiseerd. Zij gingen in
\'t begin gematigd te werk : doch van uit de secti�n, waaruit
zij gekozen waren, begon men op hen pressie uit te oefenen.
Eeeds volgde dan ook de Commune allengs � zij het in de
verte � de impulsies der heethoofden. Bailly en Lafayette bemerk -
ten al spoedig, dat zij in de Commune weinig beteekenden \').
Dit wat Parijs betreft. Buiten de hoofdstad, in de pro-
vinci�n, op het platteland, werden dergelijke uiterste elemen-
ten van haat en wrevel tegen de bezittende klassen ook na-
tuurlijk in groot aantal gevonden. Er was in de Pransche
provinci�n werkelijk veel tirannie en druk geleden. De feo-
dale kasteelen van den adel waren reeds lang een doorn in
het- oog der arme landbevolking. De inname van de Bastille,
14 Juli 1789, was dan ook het signaal voor de landlieden
om den adel eischen te stellen en de wenschen der //cahiers"
gewelddadig te verwezenlijken 2). In het Noorden weigerden
i) Zie Malouet, M�moires, Ed. 1868, I, p. 350.
°) Zie Sybel, Geschichte der Revolutionszeit, I, p. 63.
-ocr page 441-
429
de boeren eeuvoudig-weg verder heerediensten en tienden Ie
leveren, in het Midden en vooral in het Zuiden van Erank-
rijk gingen enkele kasteelen en kloosters reeds in vlammen
op. Het begon in Auvergne en in de Dauphin�, en sloeg
over tot Eranche-Comt�. Daar werd tot op het einde van
Juli eiken dag een adellijk slot verbrand: de garde nationale
van Yesoul, die \'t verhoeden wilde, moest zelve voor de boe-
ren bukken. Niet ver daarvan in Maconnais verzamelde zich
een bende van 6000 man, die den rijken boeren mede den
rooden haan op \'t dak zetteden: in veertien dagen werden
72 kasteelen daar verbrand, en eerst den 29sten Juli werd
die bende door de vereenigde macht van al de naburige steden
ten onder gebracht. Toch wist de Nationale Vergadering deze
eerste uitbarsting der woede van de plattelandsbevolking nog
te boven te komen : maar in het volgende jaar 1790 nam de
beweging onder de arme landlieden toe : zij hadden nu poli-
tieke macht gekregen, maar zij wilden meer : zij wilden ook
iets genieten van \'t leven, iets van den rijkdom en van \'t
eigendom hebben. Er was juist armoede te-over door de
duurte van \'t brood. Zij vlogen wederom tegen de kastee-
len, en een ware Jacquerie ontstond tegen den adel \'). Het
ergst ging het in den zomer van 1700 toe in de oude
provincies Bourbonnais, Berry, Nivernais en Charolais, wel
de armste streken van Frankrijk. Eerst hadden die lieden
slechts lage graanprijzen verlangd, weldra vroegen zij meer :
zij wilden deel aan den grond hebben. De kreet weergalmde
dus, dat men een agrarische wet verlangde: het communisme
scheen op te treden. Ook ditmaal echter wisten de bur-
gerijen in de steden die anarchieke beweging te verstikken 2).
i) 7Ae Sybel, Geschichte der Kevolutionszeit, I, p. 191, 212.
*) Zie over het angstige leven van den adel op de kasteelen, Souvenirs
du Comte de Neuilly, 1865, p. 26, 27.
-ocr page 442-
430
�e Nationale Vergadering, de Constituante, verzette zich nu
ten sterkste niet alleen tegen dien kreet naar een agrarische
wet, die op het platteland werd gehoord, maar ook, waar zij
kon, tegen de min of meer socialistische maatregelen, welke
door de Commune te Parijs, onder de pressie der secti�n,
soms werden begeerd. De Constituante bleef vasthouden aan
haar gronddenkbeeld om het eigendom als zoodanig heilig te
houden. Wel ging die Vergadering op indirecte wijze mede-
werken om de maatschappij van Frankrijk te vervormen. Door
den verkoop toch van de goederen der kerk (la main morte),
verbonden met den maatregel der uitgifte van de assignaten,
begon zij inderdaad de klasse der kleine boeren-eigenaars over
geheel Frankrijk in \'t leven te roepen, en dus feitelijk vol-
gens economische regelen het terrein van het land te verdee-
len. A.ls doortastende maatregel is deze diep-ingrijpende wet
wellicht het belangrijkste wat de gansche Revolutie van 1789
voor Frankrijk gedaan heeft. Van directe verdeeling van
landen, of van eenigerlei wet, die openlijk het socialistisch
karakter droeg, wilde echter de Constituante niet hooren.
Zelfs had zij door de wet van Si 2 December 1789, waarbij
een soort van census voor kiezers en gekozenen werd inge-
steld, het beruchte //mare d\'argent", zich tegen al te radicale
en te nivelleerende opvatting van \'t staatsburgerschap
verklaard. Wel moest soms echter bij uitzondering de Verga-
dering buigen, wanneer de atmosfeer warmer en brandender
werd. Deu 30 Mei 1790 verleende de Assemblee b. v. een
crediet van � V, millioen franken voor de stichting van werk-
plaatsen in de departementen. Voorts poogde zij de commune
van Parijs te helpen met credieten, ten einde deze in staat te
stellen het brood voor de helft van de waarde te verkoopen:
op het einde van 1790 waren z�� door de Vergadering reeds
30 millioen franken aan Parijs voorgeschoten. Doch als de
-ocr page 443-
431
Constituante het durfde trad zij dadelijk weder terug. Den
lsten Juli IV 91 schafte zij de ateliers-nationaux af, al bleef
zij de vreemde arbeiders weren. Voorts verbood zij 14 Juni
1791 alle arbeidersvereenigingen, die ten doel hadden het
loon te dwingen \').
Doch October 1791 naderde, en daarmede het einde der
Constituante. De Vergadering zelve was reeds overvleugeld.
Het rijk van Lafayette was gedaan. Sinds den dag van 17
Juli 1791, toen hij met Bailly het gewaagd had, op het
Champ de Mars, de door de Constituante gestichte orde,
zelfs na de vlucht van den koning, tegen het gepeupel te
verdedigen, heette hij de dwingeland. Te Parijs en overal be-
gonnen de uiterste elementen krachtiger op te treden, en de
lagere volksklassen vingen aan zich meer en meer te roeren.
De gemeenteraad van Parijs was allengs niet meer bestand
tegen de pressie der stemming van de secti�n : welke secti�n
voortdurend bewerkt werden door journalisten als Desmoulins,
Marat, Stanislas Fr�ron, Gorsas, Carra en anderen: men volgde
reeds de wilde vaart. Eu die gemeenteraad van Parijs was van
te meer beteekenis, siuds door de municipale wet van 21 Mei
1790 daaraan vastheid en kracht was gegeven. Het was der
moeite waard dat lichaam, dat zooveel macht had, voort te
drijven. De secti�n organiseerden zich dan ook strenger als
revolutionaire Commune, met eigen hoofden en bureaux, die
zich behendig schuil hielden, en oefenden een geheime doch
doeltreffende controle eu pressie op de door de wet erkende
Commune uit. Z�� de offlcieele Commune voor zich uitdrij-
1) Zie daarover Marx, Kapilal, 2de Edit. p. 772, 773. Artikel I der
wet luidde: L\'an�antissement de toutes esp�ces de corporations du memo
�tat et profession, �tant 1\'une des bases fondamentales de la constitution
francaise, il est d�fendu de les r�tablir de fait sous quelque pr�texte et
sous quelque forme que ce soit. � Zie ook Faustin Adolphe H�lie, Les
Constitutions de la Eranee, torn, I, 1875. p. 254.
28
-ocr page 444-
432
vende, en achter dat legale lichaam staande, waren de revo-
lutionaire secti�n van Parijs zeker van den invloed, dien zij
zouden kunnen uitoefenen op de volksvertegenwoordiging, die
de Constituante zou opvolgen.
Wij komen thans tot het tijdperk der Legislative dat
van JN\'ovember 179] tot September 1792 loopt. Het is het
tijdperk, waarin de secties van Parijs, door middel van den
wettigen officieelen gemeenteraad, eerst vaste pressie gaan uit-
oefenen op de Landsvertegenwoordiging, en op het einde den
slag weten te slaan, waardoor zij openlijk meester van den
toestand worden.
De Legislative zelve was reeds een opmerkelijke Vergade-
ring. Ze bood een gansch anderen aanblik aan dan de Con-
stituante. Vooreerst had de Constituante bij \'t uit elkander
gaan bepaald, dat geen der leden van de oude in de nieuwe
vergadering zou zitting nemen: maar bovendien waren
reeds van zelf alle oude reputaties en conservatieve elementen,
daar ze door de publieke opinie waren voorbijgestreefd, voor-
bijgegaan: alle gepriviligieerden waren zooveel mogelijk ter zijde
geschoven : en daarentegen kwamen in de Vergadering de vrij-
denkers, de arme drommels, advocaten zonder cli�nten, doctors
zonder praktijk, officieren die nog geen hoofd-officier waren:
mannen die met een parapluie naar de vergadering gingen,
als \'t regende, die geen rijtuig er op na konden houden. Het
waren nog in naam royalisten, maar in neiging en strekking
waren de meesten reeds republiekeinen, en velen onder hen
zagen reeds verder dan den staat alleen, wezen reeds op de
maatschappij \'). Ieder, die naam had weten te maken, had
kans om gekozen te worden. De meest enthousiaste partij
\') Zie over de stemming der Legislative zeer goed de M�moires sur
Carnot par son fils, Ed. 1861, I, p. 182,187�189, en Vie et Correspon-
-ocr page 445-
133
kreeg de leiding der vergadering, het was de partij der Gi-
rondijnen. Wij hebben hier niet te doen met de politiek,
niet met den val der Feuillants, noch met den naijver en
den strijd reeds in de Legislative tusschen de Girondijnen en Ja-
cobijnen: maar op den persoon van den leider der Gironde
mogen wij de hand slaan. Hij behoort door zijn vroegere
geschriften tot de groep der socialisten : wij noemen den ad-
vocaat Brissot de Warville.
Het was een merkwaardige man die nu 37jarige Brissot.
Wij mogen hem niet beoordeelen naar de scheldwoorden en
smaadredenen, die Camille Desmoulins tegen hem uitstiet.
Zoowel de brochure //Jean Pierre Brissot d�masqu�", als de
ffHistoire des Brissotins (fragment de 1\'Histoire secr�te de la
Revolution)" toonen ons met hoe weinig goede trouw die
heeren van \'t slag van C. Desmoulins te werk gingen \').
De lijst der bijnamen en beschuldigingen, die Camille naar
het hoofd van Brissot slingerde, zou op onze lachspieren wer-
ken � hij verwijt hem zelfs republiekein te zijn en voor de
dance de Merlin de Thionville, publi� (par Jean Reynaud, 1860, p. 9,
voorts ook Villemain, Souvenirs contemporains (M. de Narbonne), 1858,
p. 27, 28 seqq.
0 Zie beide die brochures in de Editie der Oeuvres van familie Des-
moulins, bezorgd door Jules Claretie, deel I, p. 255�290 en 303�356.
De eerste brochure is meer belachelijk, de tweede meer verachtelijk. In
de tweede worden al de Girondijnen op de meest losse gronden aange-
vallen (Brissot, Roland, Petion) en daarentegen � zie p. 314 � Marat
verdedigd. Rabaud St. Etienne wordt vooral � zie p, 343 � door het
slijk gehaald. Overigens eindigt de brochure met te zeggen, dat de
nieuwe orde van zaken de belofte aan Frankrijk zal houden, die de mo-
narchie haar twee eeuwen te vergeefs had afgelegd: »la poule au pot
pour tout Ie monde". � L\'�galit� des biens was echter volgens Camille
Desmoulins een onmogelijkheid, zie p. 311. � Brissot was nog wel 29
December 1790 ��n der getuigen geweest van het huwelijk van Camille
Desmoulins met Lucile Duplessis: twee andere getuigen waren toen P�-
tion en Robespierre: zie Jules Claretie, Camille Desmoulins, 1875, p. 151.
28*
-ocr page 446-
434.
slaven in de bres te zijn gesprongen � wanneer al die ver-
dachtmakingen Brissot niet ten lange leste naar de guillotine
hadden gevoerd. Op grond dat Brissot vroeger inteekeningen
had gevraagd voor een boek, dat hij niet leverde, smeedde
Camille het werkwoord ,/briss�tter\'1 dat //oplichten" moest
beteekenen, en allengs werkelijk als zoodanig dienst deed.
Voortdurend komt dan nog de beschuldiging voor, dat Brissot
veel te veel geschreven heeft. En inderdaad had Brissot in
de jaren v��r de Franse he Revolutie allerlei stukken en bro-
chures uitgegeven : zich half lam geschreven om aan den kost
te komen. Hij was in 1754 te Chartres geboren. Zijn vader,
die een restauratie hield, had een zeer talrijk huishouden;
hij liet dezen zoon in het dorpje Warville, in de buurt van
Chartres, opvoeden, naar welke omstandigheid onze Brissot,
om zich van zijn andere broeders te onderscheiden, zich steeds
Brissot de Warville noemde. Hij leerde te hooi en te gras de
rechten, werd klerk bij een procureur, zelf later advocaat, doch in
de eerste plaats werd hij auteur. Zijn stijl was in \'t begin niet
opmerkelijk: het was de gesswollenheid dier dagen, zonder de
fijnheid en losueid van trek van een Besmoulins. De onder-
werpen, die hij behandelde, gaven echter als van zelven gloed
aan de gemaakte warmte van zijn betoogen, en in zooverre
gelijken zijn geschriften soms wel eenigszins op die van den
abb� de Mably. Men vindt de meeste dier geschriften meestal
in een soort van Kecueil, dat in de jaren, die de Fransche
Eevolutie onmiddellijk voorafgingen, uitkwam, onder den titel
van Biblioth�tpae Philosophique du Legislateur, du Politique,
du Jurisconsulte \'). Vooral het zesde deel, dat in het jaar
\') De titel luidt dan verder: ou clioix des meilleurs discours, disser-
tations, essais, fragmeus, conipos�s sur la l�gislalion criminelle, par les
plus c�l�bres Ecrivains, en francois, anglois, italien, allcmand, espagnol,
etc, pour parvenir ii la reforme des Lois p�nales dans tous les pays,
-ocr page 447-
435
1782 verscheen, is vol van stukken door Brissot geschreven.�
Wij vinden er vooreerst een uitgewerkt stuk getiteld: //Moyens
de provenu les crimes en France" \'). Reeds in dit stuk ziet
men de socialistische denkbeelden zeer helder voor den dag
komen. De eerste oorsprong der misdaden werd door "Brissot
vooral gezocht in de samenstelling der maatschappij, niet in
de kwade inborst der mensclien. Met allerlei argumenten,
die niet veel anders zijn dan declamati�n, wordt die stelling
ontwikkeld, en zoo op beu, die de maatschappij regeeren en
besturen, alle schuld gewenteld 2). In het slot van zijn be-
traduits et accompagn�s de notes et d\'observations historiques. Het heet
te verschijnen a Berlin, en wordt verkocht te Parijs en Lyon.
\') Dit stuk is een antwoord op een prijsvraag van de Acad�mie de
Chalons-sur-Marne en werd 25 Augustus 1780 bekroond. Het werd het
eerste deel van Brissot\'s Theorie des lois criminelles
*) Zie Biblioth�que Philosophique du Legislateur, deel VI, p. 160,161.
J\'ai demontr� que la source de la plupart des crimes �toit moins dans
la m�chancet� des hommes, que dans 1\'imperfection de la constitution
sociale; qu\'il falloit donc s\'attacher a corriger cette constitution, et non
pas s\'acharner contre les individus, dont elle contrarioit les mouvemens
naturels: j\'ai demontr� que la soci�t�, s\'attachant plus a punir qu\'a d�-
raciner les abns, multiplioit souvent les crimes, loin d\'en tarir la source;
j\'ai demontr� que, quclquefois criminellc elle rn�me, elle devoit fr�mir
des iniquiti\'s qu\'on commettoit en son nom, puisque d\'un cot� elle vio-
loit les droits naturels de 1\'individu qu\'elle declaroit coupable de son cri-
me, et que de 1\'autre elle Ie pcnissoit de fautes qu\'il �toit en quelque
sorte forc� de commettre .... Il paroitra singulier que dans la plupart
des crimes, je regarde la soci�t� comme leur premi�re cause. Voici la
d�monstration rigonreuse de mon opinion. La frequence des punitions
est en raison de la frequence des contraventions, et celles-ci ne se mul-
tiplient que parce qu\'il y a opposition entre 1\'int�r�t du contrevenant et
Pint�r�t g�n�ral. Mais lorsque ce choc d\'int�r�ts existe, c\'est �videm-
ment la faute de celui q> i gouverne, et non pas de celui qui est gou-
vern�. C\'est que Ie premier u\'a pas su concilier ce doubl� int�r�t. C\'est
Ie premier qui a choqu� Ie second. De la Ie frottement, la r�sislaice et
Ie crime, dont la mauvaise l�gislation est la premi�re cause.
-ocr page 448-
486
toog windt hij zich dau ook op tot de meest hooggespannen
phrases, en tot de voorspelling, dat voortaan, nu men dit alles
wist, het geluk op aarde zou neerdalen. � Dit stuk werd
gevolgd door een opstel getiteld: ,/Le sang innocent veng� ou
discours sur les r�parations dues aux accus�s innocens", een
stuk dat even als het vorige bekroond is door de Academie
van Chalons-sur-Marne, en wel 25 Augustus 1781. Het sluit
zich geheel aan het vorige betoog aan, en is even declamato-
risch geschreven. Het behelst vooral een verheerlijking van het
volk en een betoog, dat, waar het volk kwaad doet, dit voor-
komt alleen uit onwetendheid. De zoogenaamde //gens comme
il faut" zijn altijd veel schuldiger (zie p. 234). � Al deze
phrasen en klinkklank van woorden zijn echter tegenwoordig
geheel en al vergeten: in het stof der bibliotheken rakelt
men alleen deze boekjes, die bij hun eerste verschijning de
hoofden en harten zoo warm maakten, op: ze maken thans
de handen die ze doorbladeren slechts vuil.
Niet vergeten echter is het betoog, dat nu aan het einde
van datzelfde zesde deel der Biblioth�que voorkomt. Het is
een opstel waarop (dank zij Proudhon\'s programma) weder
in onze eeuw zeer sterk het licht zou vallen : wij bedoelen
Brissot\'s //Recherches philosophiques sur Ie droit de propriet�
et sur Ie vol, consid�r�s dans la nature et dans la soci�t�."
Reeds in 1780 schijnt hij \'t voor het eerst bewerkt te heb-
ben: in 1782 werd het nogmaals in de Biblioth�que philo-
sophique du L�gislateur openbaar gemaakt. Het had hoofd-
zakelijk ten doel, goed uiteen te zetten wat het eigendom
volgens de natuur moest zijn, en wat de maatschappij er
van gemaakt had. Dit onderwerp werd in acht kleine hoofd-
stukkeu uitgewerkt, die wij, om het belang van het onderwerp,
kortelijk zullen ontleden. � In het eerste onderzoekt Brissot
wat het eigendom volgens de natuur is. 1>n einde dat dui-
-ocr page 449-
437
delijk te maken, gaat hij van de stelling uit, dat door het
gansche heelal een zekere hoeveelheid bewegingskracht ver-
spreid is: een kracht van beweging, die of essentieel of
vrijwillig of gedwongen kan zijn. Alles in het heelal is
volgens Brissot voorzien van het vermogen en de faculteit
van beweging: alle lichamen werken daardoor op elkander
in: zij veranderen, en vernietigen elkander : maar dit staat al-
tijd vast: 1° alle wezens moeten hun kracht van beweging
behouden, 2° er is geen behoud van beweging in eenig
lichaam denkbaar, zonder vernietiging van andere lichamen.
Alle lichamen hebben dus, om zich zelven te behouden, een
recht elkander te vernietigen � en dat is het wat men
eigendom noemt. Eigendom is dus de bevoegdheid, die elk
wezen heeft, om zich van de materie te bedienen, ten einde
zijn beweging te behouden. � In het tweede hoofdstuk stelt
Brissot zich nu de vraag, waarom men eigenaar is? Het ant-
woord is nu reeds vervat in het voorgaande, of anders uit-
gedrukt luidt dit antwoord: meu is eigenaar om aan zijn be-
hoeften te voldoen. Alle lichamen en alle wezens zijn steeds
in beweging, werken en reageeren op elkander, veranderen en
wijzigen het samenstel hunner deelen en verliezen er telkens
iets van: dit verlies moet worden aangevuld, zoo men de-
zelfde bewegingskracht wil behouden. Aan die bewegingskracht
heeft men behoefte. Men moet hier echter wel toezien op die
behoeften, wanneer men het op de menschen gaat toepassen :
alleen de essenti�ele behoeften komen in aanmerking, niet de
kunstmatige. Die behoeften zijn weinig in getal: voedsel, ont-
lasting enz. Ook de liefde behoort hiertoe. De liefde is een
behoefte voor den mensch zooals slaap en honger. Andere be-
hoefteu worden door het klimaat aangegeven, als klceding enz.
Maar behoeften door gril of weelde veroorzaakt behooren na-
tuurlijk hier niet toe. Om die behoeften nu- te bevredigen,
t
-ocr page 450-
438
daarvoor is men in den natuurstaat eigenaar. Niet noodig is
een volmaakte gelijkheid van eigendom, want de behoeften
verschillen. Maar evenmin is er een exclusief eigendom van
iets ter wereld, van vrouw of dier of zaak. Neen, het eigen-
dom volgt en is altijd evenredig aan de behoefte. � In het
derde hoofdstuk gaat Brissot thans na, wie eigenaars zijn ?
Volgens hera kunnen alle georganiseerde wezens eigenaars
zijn, menschen, dieren en planten: kortom allen, die zich
van de materie bedienen, om hun wezen in stand te hou-
den. Dieren zijn in dit opzicht onze gelijken: de planten
nemen evenzeer levenssappen en voedsel tot zich. � Hierop
volgt het vierde hoofdstuk, behandelende de vraag: //waarop
het recht van eigendom kan worden toegepast P" Het ant-
woord is, dat in de natuur (afgescheiden van wat de maat-
schappij er van gemaakt heeft) \'t eigendomsrecht op alles
kan worden uitoefend. Het is een universeel recht. Dwaasheid
is de leer der vegetari�rs, die zeggen dat wij alleen groenten
en planten, geen dieren mogen eten. Neen, ons eigendoms-
recht hecht zich aan alles, gelijk wederkeerig de dieren en
planten eigendomsrecht op ons hebben, wanneer zij het kun-
nen doen gelden. Er is in dit opzicht geen classificatie in
de natuur, daar alle wezens tot dezelfde natuur belmoren. �
In het vijfde hoofdstuk wordt nu gevraagd, wat de grens van dit
natuurlijk eigendom is? Die grens is volgens Brissot all��n
te zoeken in de bevrediging der behoefte. Het eigendom ein-
digt met het voldoen der behoefte. Alles behoort den mensch:
maar zoodra hij \'t heeft genoten, kan een ander komen en
zijn behoefte bevredigen. Dit is de staat der natuur. Bris-
sot behoeft er niet op te wijzen, hoe de maatschappij dat
veranderd heeft. Daar strekt het eigendom zich verder uit
dan tot het telken-keer bevredigen eener behoefte : diiar
heeft men willen voldoen aan allerlei ki nstmatige behoeften,
-ocr page 451-
489
en beeft men kunstmatig het eigendomsrecht verschoven ook
na het tijdstip waarop aan de behoefte is voldaan. Maar in
den staat der natuur was het niet alzoo. Men was slechts
eigenaar van alles, zoolang de behoefte \'t vorderde. � Kan
(zoo vraagt Brissot iu een zesde hoofdstuk) kan men nu dat recht
van eigendom ali�neeren ? Natuurlijk neen, in den staat der
natuur: is het antwoord. Want �f men heeft behoeften, en
dan moet men ze voldoen: �f men heeft geen behoeften, en
dan is de grens d&Yir van het eigendom. Brissot gaat zelfs
verder, en meent dat de maatschappij van haar leden niet
heeft kunnen vergen, om afstand te doen van dat eigendoms-
recht. Alleen dan had de maatschappij het kunnen doen,
wanneer zij �f de behoeften had weten op te heffen, �f
den mensch een equivalent middel had kunnen geven om
steeds aan die behoeften te kunnen voldoen. � Eu zoo komt
Brissot tot zijn vermaard zevende hoofdstuk, handelende over
het burgerlijk eigendom en over den diefstal. Hij toont nu
aan, dat de maatschappij werkelijk alles veranderd en het
evenwicht tusschen behoefte en bevrediging verbroken heeft.
Maatschappij staat lijnrecht tegenover natuur. Alles krijgt
nu een anderen zin. Het woord dief verandert dus van be-
teekenis. In den natuurstaat is hij, die iets voor zich afzon-
dert, de dief. In de maatschappij is hij, die iets van den
rijke ontneemt, de dief. Tn den natuurstaat was exclusief
eigendom diefstal: thans is diefstal het tot zich nemen van
iets waarop een ander volgons de wetten der maatschappij
exclusief recht meent te kunnen doen gelden \'). � Na dit
!) Zie Biblioth�que Philosophiquc du L�gislateur, t. VI, p. 331. La
propriet� civilo est biea iliiF�rente de la prnpriet� naturelle, comme nous
1\'avons deja demontr�; elle n\'est point lond�e sur Ie m�rae titre, n\'a
point Ie m�me l>�t, les m�mes bornes. Le besoin est la limite de la
propriet� naturelle. La propriet� civile s\'�tund au-dela du superflu. Daas
-ocr page 452-
44.0
zoo kras uitgedrukt te hebben, handelt Brissot nu in het
laatste hoofdstuk wover de straffen op wat wij diefstal noemen."
De conclusie is, dat men hier nooit de doodstraf mag toe-
passen, daar ieder mensch toch zijn natuurrecht behoudt en
de maatschappij zelve hier den verkeerden weg is ingeslagen.
Het eenige wat men moest doen, moest daarin bestaan, de
rijkdommen beter te verdeden. Het burgerlijk eigendomsrecht
toch is een maatschappelijke usurpatie *).
la nature chacun a droit a tont: dans la soci�t� 1\'homme, a qui ses pa-
rens ne laissent pas de bien, n\'a droit a rien. Dans la nature il serait
coupable, s\'il ne satisfaisoit, pas ses besoins; il est coupable dans la so-
ci�t�, quand il les satisfait, n\'�tant pas proprietaire. On a donc confondu
dans la soci�t� toutes les idees, que donne la nature sur la propriet�.
On a rorapu l\'�quilibre qu\'elle avoit mis entre tous les �tres. L\'�galit�
bannie, on a vu paro�tre ces distinctions odieuses de riches et de pau-
vres. La soci�t� a �t� partag�e en deus classes: la premi�re de citoyens
proprietaires, vivans dans 1\'inactionj la seconde plus nombreuse, compos�e
du peuple, a qui 1\'on a vendu ch�rement Ie droit d\'exister, qu\'on a avili,
qu\'on a condamn� a un travail perp�tuel. Pour (affermir) ce droit nouveau
de propriet�, 1\'on a prononc� les peines les plus cruelies contre ceux qui
la troubleroient, qui lui porleroient atteiute. L\'atteinte portee a ce droit
s\'est appell�e vol. Et lecteurs! jugez comme nous sommes loin de la
nature. Le voleur dans 1\'�tat de nature est Ie ricbe, est celui qui a du
superflu; dans la soci�t�, le voleur est celui qui d�robe a ce riche. Quel
bouleversement d\'id�es!
\') Zie Bibliotb�que Philosophique du Legislateur, t. VI, p. 333. Si
1\'homme, dans la soci�t� m�me, conserve toujours le privilege ineffacable
de la propriet� que la nature lui a donn�, rien ne peut doDC le lui �ter,
rien ne peut 1\'emp�cher de 1\'exercer. Si les autres membres de cette
soci�t� concentrent dans eux seuls la propriet� de tous les fonds de terre;
si dans cette spoliation ceux qui en sont priv�s, forc�s de recourir au
travail, nc peuvent par son moyen se procurer leur enti�re subsistance,
alors ils sont les maitres d\'exiger des autres proprietaires de quoi rem-
plir ces besoins. La force qui s\'y oppose est violence. Ce n\'est pas le
mal hen roux affam� qui m�rite d\'�tre punij c\'est le riche assez barbare
pour se refuser au besoin de son semblable, qui est digne du supplice.
-ocr page 453-
441
Door dergelijke geschriften had hij � die overigens pro-
cureurswerk deed � zeer bijzonder de aandacht tot zich
getrokken. Zijn Theorie des lois criminelles verwekte veel
opspraak. Zijn stijl, hoewel wat pedant, won daarbij wel
iets in karakter en gloed. Brissot maakte zelfs tamelijk
goede verzen. Het Th�atre Francais voerde in de jaren
tusschen 1780 en 1789 een drama van zijn hand op, geti-
teld: yLanval et Viviane", een soort van ridder-drama in
verzen van tien syllaben \'). � Hij besloot nu journalist te
worden even als Linguet, met wien hij reeds vroeger betrek-
kingen had aangeknoopt, doch met wiens karakter zijn eer-
lijke en belangelooze aard een scherpe tegenstelling vormde.
Trouwens Brissot bleef altijd arm. Hij poogde in Londen een
Pransch blad te vestigen : iets dat hem niet gelukte, en waar-
door hij zelfs, bij zijn terugkomst in 1\'raukrijk, twee maan-
den in de Bastille kwam (Augustus en September 1784). Toen
de marquis de Chastellux, \'t lid der Academie, bekend door
zijn economische geschriften, en een der meest gevierde ver-
nuften van die dagen, in 1786 zij� reis door het Noorden
van America uitgaf, schreef Brissot er een bittere kritiek
Ce riche est Ie seul voleur: il devroit �tre suspendn a ces infames gibets,
qui ne semblent �lev�s que pour punir 1\'homme, n� dans la mis�re, d\'avoir
des besoins; que pour Ie foreer d\'�touffer la voix de la nature, Ie cri de
la libert�; que pour Ie contraindre a se jeter dans un dur esclavage,
pour �viter une mort ignominieuse.
1 j Zie Saint Mare Girardin, Essais de literature et de morale, 2me Edit.
tome I, Editie 1853, p. 138. Enkele verzen zijn niet onaardig, soms ge-
muscadeerd: b. v. het portret dat Lanval, de jonge en schoone ridder,
geeft van zijn geliefde Viviane, de jeugdige fee:
___Les graces renaissantes
Fixent son age a ce terme enchanteur
O� la beaut�, dans sa premi�re fleur,
Vers la jeunesse en se jouant s\'avance,
Et semble eneorc sourire a son enfancc.
-ocr page 454-
442
legen \'). Kortom, hij liet van zich spreken. Zijn stappen
maakten rumoer. Brissot had Zwitserland en Engeland be-
zocht: in 1788 maakte hij een reis naar America. Straks,
met \'t uitbreken der Pransche Revolutie, werkte hij mede
om de Parijsche burgerij op te wekken 2). Als redacteur
van �Ie Patriote Francais" onderscheidde hij zich. Weldra
werd hij door Parijs afgevaardigd naar de Legislative, en
thans volgde hem de machtigste partij in die vergadering, de
groep der Girondijnen. Vergniaud, Guadet, Gensonn�, P�tion,
Buzot, Isnard, Oondorcet, en de anderen gingen met hem in
de eerste plaats te rade. Madame Roland, die zoo gaarne
all��n de leiding had gehad der partij, moest met hem re-
kenen. Zij heeft in haar M�moires een uitgewerkt portret
van Brissot geleverd \'), waarin haar bewondering en gehecht-
heid voor Brissot sterk uitkomen, hoewel zij zijn persoon
niet altijd even ernstig en waardig vindt: op dit punt, als
in zoovele andere, in strijd met Camille Desmoulins, wien
Brissot te deftig, te kwakerachtig was. Aan het hoofd der
Gironde was dan ook Brissot de groote man in de Legisla-
tive. Hij zelf verwezenlijkte in zijn persoon en in zijn denk-
beelden eenigszins het Americaansclie type van den redenaar-
staatsman. Op zijne redevoeringen volgden thans de daden.
Zoo hield hij zijn vermaarde redevoeringen tegen de �migr�s,
tegen de priesters, en vooral tegen het buitenland. Want
Brissot en de Gironde wilden volstrekt den oorlog, desnoods
als propaganda voof hun ide�n en dreven dien door, ter-
zelfder tijd dat Robespierro en de Jacobijnen den krijg wil-
\') Zie Leonce de Lavergne, Les Economistes Francais du dix-huiticme
si�cle, Edit. 1870, p. 306 en 360.
!) Zie Ch. L. Chassin, Le G�nie de la Revolution, 1863, tom. I, p. 297.
>) Zie M�moires de Madame Roland, Edition C. A. Dauban, 1861, p.
229�231.
-ocr page 455-
448
den vermijden. Zeer zeker : over de questies van \'t socia-
lisme liet hij zich in de Legislative niet uit \'). De Gironde
hield, blijkens de redevoering van Vergniaud, officieel vast aan
het begrip van \'t eigendom. Doch het sprak van zelf, dat
nu Brissot hen leidde, voor de Girondijnen het particulier
eigendom geen onomstootelijk dogma was. Het eigendom
stond voor hen niet daar als een onwrikbaar beginsel: het
was slechts politiek de questie thans niet te roeren. En
Brissot was een slimme politieke kop. Enkele Girondijnen
hadden mede min of meer socialistische syinpathi�n. Be-
hoorde Claude Eauchet de bisschop tegenwoordig niet tot
hun partij ? En dan, de man, die hun wetenschappelijken roem
uitmaakte, de markies de Condorcet, had gedachten geuit,
die aan utopi�u van socialisten deden denken. Men kent
Condorcet\'s �Tableau du progr�s des connaissances humai-
nes". In dat overzicht van den vooruitgang, waartoe het inen-
schelijk verstand \'t zou kunnen brengen � geschrift, waarin
Condorcet zich aan al de illusies der 18de eeuw overgeeft �
had hij er duidelijk op gewezen, dat de tegenwoordige on-
gelijkheid onder de menschen bijna geheel en al de schuld
was van de maatschappelijke instellingen. Door die instellin-
gen te verbeteren, door economische spaarbanken, maar ook
door banken, waardoor aan de armen de noodige kapitalen
zouden worden voorgeschoten, door juistere wetten, door kos-
teloos gemeenschappelijk onderwijs aan een ieder, zon men
de gelijkheid tusschen armen en rijken bevorderen, en een
naderende gouden eeuw op aarde verwerkelijken 2).
\') Avenel, Anacharsis Cloots, I, p. 252, beweert dat Brissot voortdu»
rend bleef uiteenzetten, dat men het leven moest inrichten als bij de
Moravische broeders.
s) Zie ook Sainte Benve, Causeries du Lundi, Troisi�me Edition, torn.
III, p. 336�35\'J. � Zie ook L. Stein, Geschiclite der socialen Bewegung
in Frankreich, Band I, 1850, p. 102, 163. � Zie voorts de citaten bij A.
-ocr page 456-
4.44
Voorloopig was echter de Gironde en geheel de Legislative
te veel bezig met den oorlog voor te bereiden tegen het
buitenland, en met haar poging om aan den koning een Gi-
rondijnsch ministerie te blijven opdringen en tegelijk de ko-
ninklijke macht te verminderen, dan dat zij zich veel met
eigenlijke hervormingen der maatschappij zou inlaten. In dat
opzicht speelde de Legislative een ge�ffaceerde rol.
Doch zij liet de hoofdstad haar gang gaan.
En iu dat Parijs wisten nu voor goed de als revolutionair
veemgericbt ingerichte secties der kiezers den door de Con-
stituante erkenden en geregelden gemeenteraad te verdringen.
De revolutionaire Commune ging zich van het gezag in de
hoofdstad meester maken, om straks haar invloed, haar pressie
uit te oefenen op de volksvergadering van Frankrijk. Het
was vooral de club der Cordeliers geweest, waarin de meest
geavanceerde en anarchieke elementen van Parijs hun krach-
ten hadden geoefend, en waar de leiders elkander hadden
leeren kennen. Die club vergaderde in de oude eetzaal van
het klooster der Cordeliers (rue de 1\'Ecole de Medecine).
Terwijl de club der Jacobijnen (in het klooster rue St.
Honor�; in die dagen nog altijd een eenigszins deftig ka rak-
ter bewaarde, en vooral een oefenperk vormde voor de leden der
Vergadering, was de club der Cordeliers dadelijk veel meer
een volkstribune: daar kwam ieder binnen. Er waren wel
Dauton, Camille Desmoulins, Marat, Fr�rou, maar ook vooral
allerlei nieuwe elementen, H�bert, Chaumette, de slager
Legendre, Momoro de boekdrukker, Anacharsis Cloots,
Vincent, Robert, Gusman de Spanjaard, en veel anderen.
Le Faure Le socialisme pendant la R�volution Francaise, 2de Edit.
1867, p. 11, 12: over de gelijkstelling der vrouw aan den man, die hij
voorstaat, ibidem pag. 200�206, 213, 223.
-ocr page 457-
445
Hier in de club der Cordeliers brulde de Revolutie het
hardst. Het was de heetste broeikas der revolutie-denk beel-
den. In Juni 1791 was da&r het devies der Revolutie ge-
formuleerd : Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Let wel
op de toevoeging van het woord Broederschap", waardoor
de Revolutie buiten den eigenlijk gezegden politieken kring van
denkbeelden trad. En de revolutionaire secties van Parijs
volgden nu voor een goed deel de impulsies der Cordeliers-
club. De stemming in de Parijsche secties was zoo heftig
mogelijk, reeds dadelijk bij het begin der Legislative. Want
men wilde voor altijd de mogelijkheid verhoeden van een too-
neel, als den 17den Juli 1791 op het Champ de Mars had
plaats gehad, toen Lafayette en Bailly, ter verdediging der
door de Constituante gestichte orde van zaken, op het
volk hadden laten schieten. Neen, het volk moest den
toestand kunnen veranderen, wanneer het hem goeddacht,
en de geconstitueerde machten moesten maar volgen. En
toen het nu meer en meer bleek, dat de Legislative, en in
de eerste plaats het Hof, niet vooruit wilde in den zin der
Cordeliers en der geavanceerde revolutie, zou men aan den
koning een les gaan geven.
De secties van Parijs gingen aan \'t werk, organiseerden
zich, kozen in \'t geheim hunne hoofden, en den 20sten Juni
1792 trok het Parijsche gepeupel, onder leiding van den
bierbrouwer Santerre, van den slager Legendre, en met den
kolossalen markies de Saint Huruge (verkleed ata een //fort
de la halle", hij, de pleegzoon van den koning van Sardini�!)
aan \'t hoofd van den stoet, tegen het paleis der Tuileries. Men
tierde en raasde: men zette den koning en den jongen dau-
phin de roode muts op. Doch de nobele houding van den
koning had zelfs aan het gepeupel achting ingeboezemd.
P�tion, maire van Parijs, en de Girondijnsche leiders hadden
-ocr page 458-
446
het volk vreten te verwijderen. Ten acht ure des avonds
was het paleis weder ledig \').
De Legislative had die manifestatie der Parijsche secties
van 20 Juni 1792 laten begaan, wellicht hopende, dat de
koning hierin een wenk zou zien, en zich in de armen der
Revolutie zou werpen. Doch het tegendeel gebeurde. De
koning was nu vastbesloten niets meer toe te geven. De
spanning vermeerderde dus, vooral sinds 11 Juli 1792 de
vijand het grondgebied van Frankrijk had overvallen en het
manifest van Brunswijk bekend was geworden. En in Parijs
wond men zich thans op alle wijzen op. De Marseillaise we�r-
klonk overal. De leiders der Cordeliers gaven zich geen rust.
De geheele revolutie moest een breedere vlucht nemen, ook
met \'t oog op maatschappelijke hervormingen. De �broeder"
schap" moest werkelijk worden toegepast en in het leven
treden. Het sterkst werd dit misschien uitgedrukt in een
rede, die Oamille Desrnoulins den 24sten Juli 1792 hield in
het Conseil G�n�ral van de Commune. Wij hooren hem
daarin het volgende zeggen: 2) //Dat men ons zou durven
aanvallen, komt hiervandaan dat wij niet te zaraen eten en
drinken. Doen wij, om de vrijheid te bevestigen, wat een
Cesar, een Crassus deden om het despotisme te steunen. Wij
kunnen het Fransche volk niet onthalen zoo als die Gesar en
Grassus. Wij kunnen niet beschikken over die schatten. Het
schijnt, dat vaderlandsliefde en deugd steeds moeten samen-
gaan met armoede, of ten minste met een matig fortuin.
Maar laat ons de tafel aanrichten voor onze deur, zoo wij
\') Zie ook Vie et Correspondance de Merlin de Thionville, par Jean
Reynaud, lSfiO, p. 32. M�moires de Carnot, par sou fils, J 861, I, p.
\'2-2-6, 224.
2) Zie Jules Clar�tie, Camille Desmoilins, 1875, p. 191, 192.
-ocr page 459-
447
waarlijk aan de gelijkheid gelooven: onthalen wij ten min-
ste ��n dag onze gelijken (nos �gaux), zoo als de Romeinen
hun slaven een gansche week lang onthaalden: laten wij onze
bevrijding van het despotisme en van de aristocratie vieren,
zoo als de Joden hun bevrijding uit den druk der Phara�s
feestelijk herdenken: laten wij allen te zamen voor onze deur
een nationalen lamsbout eten, zoo als zij hun pascha nuttigen.
Kom, eerbiedwaardige arbeider: laat uw door zwaar werk ver-
eelte hand mijn vingers niet verachten, die slecht3 moede zijn
van het schrijven; kom, drinken wij allen te zamen, omhelzen
wij elkander � en de vijanden zullen overwonnen zijn l"
Het slot dier redevoering van Camille Desmoulins is van
haast nog meer beteekenis: Indien de Legislative Vergade-
ring de Constitutie niet kan redden, laat zij dan verklaren,
volgens de woorden der Constitutie zelve, en zoo als \'t bij de
Romeinen geschiedde, dat zij de constitutie toevertrouwt aan
de hoede der burgers, zoowel individueel als collectief, door
het decreet: ut quisque reipublicae consulel. Dadelijk we�r-
klinke dan het gelui der klok : geheel de natie verzamele zich :
ieder zij, zoo als te Eome, bekleed met het recht om de sa-
menzweerders die men herkent te dooden: en in \'t belang
der bevestiging van de vrijheid en het welzijn van het vader-
land, zal een enkele dag van anarchie meer doen dan vier
jaren der Nationale Vergadering."
De wenk was duidelijk genoeg. De secties van Parijs moes-
ten zieli maar eens aan \'t werk zetten. Alles werd door haar
in gereedheid gebracht. De hoofden werden verkozen. En in den
nacht van 9 op 10 Augustus 1792, te middernacht, klokkeslag
twaalf uur, begonnen de klokken in Parijs te luiden \'). De �fau-
<) Zie J. Gnadet, Les Giroudins, Seconde Edition, 186:2, torn. I, p.
377�386.
29
-ocr page 460-
448
bourgs" staken hun licht aan. Het volk liep in massa te
zamen, elk naar de verzamelplaats der sectie. D&fa verkon-
digden de presidenten der secties aan het volk, dat het
uur nu gekomen was om te overwinnen of te sterven.
Het was den lOden Augustus. Men drong allereerst naar
het stadhuis, wierp er het officieele gemeentebestuur van
Parijs, waarvan Royer-Collard de secretaris was, omver, en
plaatste er de revolutionaire commune-leden, die in \'t geheim
waren verkozen, 82 in getal, op \'t kussen. De ware com-
mune ontmaskerde zich dus, en nam den offici�elen titel aan.
Het veemgericht, dat zoolang alles voorbereid had, vatte
zelf het bewind van de hoofdstad in handen. En uu trok
men los tegen de Tuileri�n. De loning moest weldra met
zijn gezin naar de zaal vluchten waar de Legislative zat. De
Legislative schorste den koning en riep, daar haar eigen werk-
zaamheid gebroken was, het gansche Fransche volk op, een
nieuwe vergadering te kiezen : de Conventie.
En op het stadhuis verdeelde men thans den buit der
opengevallen ambten en betrekkingen. Terwijl de Legislative
nog het ministerie der Girondijnei: had hersteld en aan de
ministers, als trait- d\'union met de Commune, Danton als
Ministervan Justitie had toegevoegd, die op zijn beurt Camille
Desmoulins tot Secretaris-Generaal koos, vestigden zich H�-
bert en de zijnen voor goed op dat stadhuis. En de Commune
begon nu allereerst schrik te verspreiden. Met toelating van
Danton en volgens de raadgevingen van Marat, die aan \'t co-
mit� voor, deze moorden was toegevoegd, werd een der afschu-
welijkste feiten gepleegd, waarvan de geschiedenis heugenis
draagt: de Septembermoorden. Zij die in de gevangenissen het
oordeel der rechtbanken afwachtten werden voorloopig vermoord ;
niemand werd gespaard, noch de princes de Lamballe,noch zooveel
iinderen. Het bloedbad scheen niet te eindigen. Loodzwaar drukte
-ocr page 461-
449
de angst op een ieder. Alles rilde. Er was geen gezag meer.
De stemming, de locale kleur wordt ons het best geteekend
bij Malouet, uit wiens gedenkschriften wij een bladzijde zul-
len mededeelen \'). Hij was den 2den September, toen de
moorden begonnen, uit Parijs gevlucht, en des avouds
aangekomen bij een trouwe vriendin, Madame Coutard te Gen-
nevilliers. Deze leefde daar op een buiten bij Parijs, onder
bescherming van haar kok, een heftig Jacobijn, maar die zijn
meesteres innig lief had. De kok liet ter wille van haar de
gasten van Mevrouw Coutard ongemoeid. Er waren zoo in
huis drie geestelijke zusters uit Meaux, t»ee priesters en
Malouet. Zij vereenigden zich \'s avonds in den salon; overdag
zwierf Malouet buiten rond. Op een avond huiswaarts kee-
rende, op den derden dag van zijn verblijf bij Mevrouw Coutard,
zag Malouet voor het eerst den kok. � �Hij was in den sa-
Ion � zoo zegt nu Malouet � en gaf aan de vluchtelingen
bevel, zich in hun eigen kamers te begeven: hij zou toch een
vriend ontvangen, lid der Commune te Parijs, commissaris der
gevangenissen, die bij hem punch wilde drinken. Het rendez-
vous moest in den salon plaats hebben, want hij kon toch een
vriend van zooveel gewicht niet in de keukens ontvangen.
Mevrouw Coutard en ik verborgen ons in een kabinetje,
door een glazen deur van den salon gescheiden ; de overigen
gingen in hun kamers. Ik hoorde nu het geheele gesprek.
Het lid der Commune was een der rechters geweest bij de
moorden in de Abbaye; hij gaf aan zijn vriend rekenschap der
\') Zie Malouet, M�moires, Edit. 1868, Vol. II, p. 170�174. Zie ove-
rigens ook over de stemming het opmerkelijk Journal of my life during
the Freuch Revolution, by Grace Dalrymple Elliott, London 1859, p. 66
seqq. � en la Vie de Madame de la Fayette, par Mme. de Lasteyrie, sa
fille, et pr�e�d�e d\'une notice sur sa m�reMme la duchessc d\'Ayen. Paris
1868, p. 121 seqq. en 235 seqq.
29*
-ocr page 462-
450
motieven, die dezen hadden doen dooden, genen doen sparen.
Het waren de gewone motieven van aristocratie enz. Het
lid der Commune scheen echter wel eenig gewetensbezwaar te
hebben; hij sprak vooral met verontwaardigiug over de hand-
langers, die men had gebruikt voor de executies; het waren
arbeiders geweest, sjouwerlieden, onder wie men wapens en zes
franken per hoofd had verdeeld. Hij zelf was belast geweest
met de betaling. Hij had een rilling gevoeld �
zeide hij � toen sommige dier lieden dubbel en drie-
dubbel loon hadden gevorderd, en er zich op hadden laten
voorstaan, dat zij een grooter aantal slachtoflers dan hun med-
gezellen den hals hadden afgesneden."
Mij dunkt dit teekent; die kok, die zijn vriend het lid der
Commune ontvangt in den salon zijner meesters, terwijl de mees-
ters zich moeten verbergen, eu die met zijn vriend spreekt over
het getal aristocraten, dat zij willen laten ombrengen, � is
in 1871 te Parijs we�rgezien.
De heftige Fransche Conventie zou nu bijeenkomen. Zij
hield haar eerste vergadering op 20 September 1792, onder
voorzitterschap van den bijna SOjarigen Elzasser Philippe E�hl,
en zou haar laatste zitting houden 26 October 1795. Zij
kwam samen, om het proces te leiden tegen den koning, den
oorlog te voeren tegen het buitenland, en de republiek stevig
te organiseeren in Frankrijk.
De mannen van de meest uiterste richting waren daarin
gekozen, velen ook van de revolutionaire Commune van Pa-
rijs. Voor kiezers en gekozenen had men de kleine census
opgeheven, die volgens de constitutie van 1791 vereischt
was, en die het onderscheid tusschen actieve en niet-actieve
staatsburgers aanwees.
-ocr page 463-
451
Terwijl nu in de Conventie de partijen om politiek strij-
den, de Girondijnen met de Jacobijnen worstelen, en de in-
consequente fractie der Cordeliers onder Danton zich bij dien
strijd in de knel laat dringen: � is er ��ne partij, die steeds
met de Commune van Parijs in verbinding blijft, en gezamen-
lijk met die Commune soms veel verder wil gaan, dan die
bloot staatkundige partijen. Die partij laat dan tevens de Com-
mune van Parijs telkens haar pressie uitoefenen op de Conventie.
Bij een onderzoek naar \'t socialisme tijdens de Conventie moet
men op die partij vooral letten. Zij heet gewoonlijk naar H�bert
de partij der H�bertisten \'). Intusschen is het misschien verkeerd
al degenen, die in de geschiedenis onder dien naam worden aan-
geduid, als tot ��ne partij te rekenen. Werkelijk kan men
onder die H�bertisten drie verschillende groepen vrij scherp
van elkander onderscheiden. Wij bedoelen: 1° de eigenlijk
gezegde H�bertisten, zij, die zich hoofdzakelijk met de politiek
bemoeiden, en daarin de lessen opvolgden van den p�re Du-
chesne, H�bert\'s krant; 2° de mannen die meer bepaald
socialisten waren, als Jacques Roux en zijn vrienden, zij die ge-
woonlijk //les enrag�s" genoemd werden; en 3° enkele droo-
mers en wereldhervormers als Anarcharsis Cloots en Anaxa-
goras Chaumette. Al deze drie groepen vormen te zamen het
meest ultra-element der Fransche Revolutie: zij zijn de mannen
van het Sans-Culottisme. Voor hen is Robespierre een doc-
trinair, Danton een weifelaar, Camille Desmoulins een phra-
senmaker, Brissot een reactionnair: zij beroemen er zich op
geen maat of perk te kennen: den vooruitgang van hun land
achten zij onafscheidelijk verbonden aan het vermogen van
uitzetting, waarvoor hun denkbeelden vatbaar zijn: zij werken
voor een uitgebreide propaganda van hun begrippen : en de
\') Zie over hen Les H�bertistes, par G. Tridon, membre de la com-
mune de Paris de 1871. Nouvelle Edition, 1871, p. 90 seqq.
-ocr page 464-
452
gemeenteraad van Parijs, de Commune, is meestal liet middel,
waardoor zij bun invloed op de Conventie en zoo op Frankrijk
en op Europa doen gevoelen *).
De kracht van die uiterste partij was evenredig aan de hitte
van de atmosfeer waarin Frankrijk leefde. En die atmosfeer
had reeds veel meer duidelijke socialistische elementen, dan vroe-
ger in Frankrijk zich hadden vertoond. "Wij zullen slechts drie
voorbeelden geven. � Tijdens het voeren van het proces te-
gen den koning, op het einde van het jaar 1792, hadden
feiten plaats, die de Conventie er op wezen, dat er nog audere
dan alleen zuiver staatkundige questi�n aan de orde waren.
Het bleek, dat de nood in Parijs en op het platteland zeer
groot was. Den 3den November 1792 bracht nu Favre uit
Montpellier in de Conventie hierover, namens de commissies voor
den handel en den landbouw, verslag uit: als oorzaken vanden nood
noemde hij niet (zooals hij had behooren te doen) de algemeene
rechtsonzekerheid, maar twee groote samenzweringen, die der vrij-
heidsvijandendie het volk wilden uithongeren, en die der woekeraars
die het wilden uitzuigen : hij deed nu het voorstel, dat de Con-
ventie ieder burger moest bevelen zijn voorraad graan en levens-
middelen op te geven, en naar de behoeften \\?au het volk op de
markt te brengen. Terwijl de debatten hierover gevoerd wer-
den, kwamen bij de Conventie voortdurend berichten in, dat
in rle departementen de volksoploopen, vooral van het boeren-
proletariaat, toenamen: die volksoploopen werden reeds hier
en daar begeleid door de pastoors, daar de Conventie, ten einde
uit de geldverlegenheid zich te redden, het tractement der
geestelijken niet uitbetaalde. Zoo werden allerlei eetwaren te
Chartres, Courville, Blois, Beaugency en Orleans aan de eigenaars
ontnomen, getaxeerd en voor een spotprijs onteigend. Overal
\') Vergeljjk ook Merlin de Thionville, par Jean Reynaud, p. 130, 131.
-ocr page 465-
458
weergalmde op liet platteland daarenboven de kreet, dat men
de landerijen moest verdeelen, of de pachtsommen moest ver-
minderen. De discussi�n in de Conventie werden, op het
hooren van zulke tijdingen, slechts des te hartstochtelijker.
Beffroy \') verklaarde in de Conventie, dat de noodzakelijke le-
vensbehoeften geen voorwerp van het suiver privaat-eigendom
konden zijn: de eerst* plicht van den Staat was, de dwinge-
landij der kapitalisten te weren : voorts wilde hij de op��n-
hooping van \'t grondeigendom verbieden, waar reeds enkele
boerderijen vereenigd waren, die scheiden, en den graanhandel
uitsluitend op door den Staat gecontroleerde markten localisee-
reu. Den 19den November verscheen een adres der kiezers
uit het Departement Seine et Oise, waarin scherp geformuleerd
stond, dat ieder boer een vast gedeelte van zijn oogst, volgens
een door den Staat te stellen prijs, op de markt moest bren-
gen: dat hij slechts een bepaalde hoeveelheid land als akker
mocht bezitten, en dat hij slechts een begrensd aantal dag-
looners in dienst mocht hebben. De Commune van Parijs
deed een week later haar stem hooren, klaagde mede de
vereeniging der kapitalisten aan en vorderde maatregelen om
den woeker tegen te gaan en den prijs der levensmiddelen van
wege de overheid vast te stellen. De Conventie wees echter
dat alles nog van de hand, en bleef zich bepalen bij het po-
litieke proces tegen den koning 2).
\') Beffroy de Beauvoir, afgevaardigde van liet departement de 1\'Aisne
in de Conventie, was een oudere broeder van Beffroy de Rcigny, bijge-
naamd Ie cousin Jacques, den vermaarden schrijver van het journal: «les
iimes du Cousin Jacques," bekend ook door zijn Constitution de la Lune,
r�ve politique et moral. Zie over hem Charles Monselet, Les Oubli�s et
les D�daign�s, 1859, p. 176�250.
2) Zie v. Sybel, Geschichte der Revolutionszeit, 3te Auflage, Band II,
1866, p. 62�66.
-ocr page 466-
454
Drie maanden later, en wel een maand na den moord des
konings � 25 Februari 1793 � hadden in de stad Parijs
zelve tooneelm van socialistischen roof plaats. De gemeente-
raad der hoofdstad, de Commune, had reeds in het begin van
deze maand Februari verlof aan de Conventie gevraagd, om,
door middel van een progressieve belasting op de rijken,
vier millioen franken te mogen heffen tot het aankoopen van
granen. Het was toegestaan, en de Conventie schoot zelve
dadelijk een millioen voor. Den 24sten Februari was alles
in Parijs weder in opschudding. De Conventie stelde nu den
Gemeenteraad verantwoordelijk voor de orde, doch deze vor-
derde dan onmiddellijk nieuwe voorschotten om graan onder
het volk te verdeden. Ditmaal toonde de Conventie weinig
geneigdheid daarin toe te stemmen. Des nachts werd nu
echter � � op aansporing van Marat � aan \'t gepeupel de
raad gegeven, dat het volk, door plundering van eenige win-
kels en pakhuizen, zich zelf maar moest helpen. Zoo begon
dan den 25sten Februari 1798 des morgens ten acht ure,
onder leiding van Maillard, een kalme le�gmaking en oprui-
ming van allerlei winkels van levensmiddelen. In \'t eerst
werd nog een kleine prijs betaald voor wat men wegnam;
weldra hield alle betaling op. In \'t begin werd ook slechts
koffie, rijst en suiker weggenomen: straks strekte men de
handen ook uit naar kleederen, specerijen, kostbaarheden
enz. De Commune deed vooreerst niets om het tegen te
gaan, of iiarn slechts zulke maatregelen die den schijn dek-
ten: ten 2 ure liet zij b. v. \'t app�l voor de nationale garde
slaan. De beroofde winkeliers vlogen naar het stadhuis :
ifddr vernamen zij, dat het bestuur der stad zich gereed
maakte, doch diutr hoorden zij ook reeds \'t antwoord van
den ex-priester Roux, dat de winkeliers aan het volk slechts
teruggaven, wat deze daaraan vroeger hadden ontnomen. Zoo
-ocr page 467-
455
bleef de plundering voortduren. De Conventie werd nu bang.
Zij bewilligde ten vijf ure, wat zij den vorigen dag had ge-
weigerd, en stond voorschotten van 3 en 4 millioen voor de
eerste maanden toe Toen was de Commune tevreden : overal
werd toen van stadswege het alarm geslagen : de plundering
hield dadelijk op \').
Weder twee maanden later � in April 1793 � had
nogmaals zulk een uitbarsting van socialistische kreten en
maatregelen plaats. De Commune van Parijs, bij monde
van haar maire Pache, had wederom credieten van de Con-
ventie gevraagd. De minister van financi�n, Cambon, ontstelde
nu echter; hij rekende uit, dat de Staat reeds 110 millioenen
francs aan Parijs had voorgeschoten, en deed de aanvraag
weigeren. Nu begon echter wederom de pressie der Commune
op de Conventie. Den 12den April verscheen ��n der Parij-
sche secti�n voor de balie der Conventie, en vorderde lage
gedwongen prijzen van meel en brood, hout en licht, vleesch
en wijn, koffie en suiker. Den 18den April werden zulke
eischen, om door den Staat vastgestelde prijzen van levens-
middelen te verkrijgen, door de gansche Parij sche partij in de
Conventie gesteld. De raad van het departement ondersteunde
dit alles, op motieven waarbij werd verklaard, dat de vruch-
ten der aarde, even als de lucht van den hemel, aan alle
menschen van nature gemeenschappelijk toebehoorden. De
\') Zie v. Sybel, Geschiohte der Revolutionszeit, Band II, p. 240�243,
Louis Blanc, Histoire de la Revolution Erancaise, t. "VIII, 1856, p. 117,
118, en ook Georges Avenel, Anacharsis Cloots, tom. II, 1865, p. 127.
«En effet (zegt deze laatste), Ie 25 E�vrier, pour la premi�re fois sur
terre, Ie soul�vement de la faim, sageraent regl�, servit d\'avertissement aux
bourgeois et s\'apaisa en quelques heines, sans meurtre, sans crime et
mensonge. Que dis-je P cette affirmation, cette proclamation, cette appli-
cation du droit sacr� de vivre fit, sur Ie champ, 1p salut de la patrie, etc."
-ocr page 468-
456
Gironde-partij in de Conventie weerstond echter nog. Nu
begon de Commune � op voorstel van Chaumette � zich
te roeren: men legde een eed af in revolutie-toestand te blij-
veu, totdat het volk goedkoope levensmiddelen had. De gis-
ting nam toe. Toen de Conventie den 27sten April ongeluk-
kigerwijze haar bijval had geschonken aan een maatregel der
patriotten van Montpellier: � die, om zich tegen een aanval
van uit Spanje te dekken, een corps van 5000 man op de
been hadden gebracht, en daarvoor een gedwongen leening
van 5 millioen op hun rijke medeburgers hadden uitgeschre-
ven, � volgde Parijs onmiddellijk dat schoone antecedent:
zonder dralen werd door de Commune besloten, een corps
van 12000 man tegen de Vend�e op te stellen, en daarvoor
een gedwongen leening van lil millioen op de rijken uit te
schrijven. Die leeuing werd als progressieve belasting vast-
gesteld. Van ieder inkomen boven de 150� francs moest worden
betaald, en wel z�� dat 1000 francs 30, b\'000 francs 100
francs betaalden, enz.-, wat boven de 30,000 francs werd genoten
viel geheel en al der Commune toe. En de golven wiessen nu.
De Conventie bukte. Den 3den Mei 1793 werd een maxi-
mum
voor den prijs van \'t graan door de Conventie vastge-
steld. Parijs kon nu tevreden zijn. Weldra werd nu ook
door Parijs 40 sous vergoeding uitbetaald aan ieder, die de
kies- en sectie-vergaderingen bezocht \').
\') Zie Louis Blanc, Histoire de la Revolution Francaise, t. XI (1861),
p. 401. Zie ook v. Sybel, Geschichte der Revolutionszeit, Band II, p.
280�285. Dit decreet van \'t Maximum luidde aldus:
\'fout inarchand ou propri�taire do grains et furines sera tenu de faire
a la municipalit� du licu de son domicile d�claration de la quantit� et
naturu des grains qu\'il poss�de.
On ne pourra vendre des grains ou de la t\'arine que dans les marcli�s
publi�s �tablis � eet effet. � Toutefois, il sera loisible aux parliculiers
de s\'approvisionner ohez les cultivateurs, marebauds ou propri�taires de
-ocr page 469-
457
Dit was de praktijk. De leiders werkten de idee�n verder
uit. Het dichtst bij het volk stonden enkele bepaalde Socia-
listen. Zoo te Parijs Jacques Roux. Het oordeel luidt bij
de meeste schrijvers (zelfs van zijn richting) niet bijster
gunstig over hem. //Bonhomme de pr�tre d�froqu�", zeggen
zij die hem \'t welwillendst zijn. Hij deed denken aan een
Fauchet der straten. Hij werd lid van de Commune, en was
��n der twee commissarissen der Commune, die Lodewijk XVI
naar het schavot moesten brengen: bij die gelegenheid had
hij slechts harde woorden over voor den ongelukkigen koning.
In de Commune zelve behoorde hij tot de felste heethoofden.
Doch hij weigerde elk salaris zoolang het volk honger leed.
leur canton, moyennant certificat de la municipalit�, qu\'ils ne font pas
commerce de grams, et que ce qu\'ils ach�tent est n�cessaire pour leur
onnsommation d\'un mois.
Les directoires de d�partement sont autoris�s « �tablir des march�s
o�i cela sera n�cessaire.
Les corps adnrinistratifs sont autoris�s a requ�rir 1\'apport n�cessaire
dans les march�s.
Pour parvenir a fixer Ie Maximum du prix des grains dans chaquc d�-
partement, les directoires de district seront tenus d\'adresser a celui de
leur d�partement Ie tableau des mercuriales des march�s depuis Ie !er
Janvier dernier jnsqu\'au Ier Mai pr�sent mois. Le prix moyen r�sultant
de ces tableaux, auquel chaque esp�ce de grain aura �t� vendue entre
les deux �poques ci-d�termin�es, sera le Maximum au dessus duquel le
prix des grains ne pourra s\'�lever.
Le Maximum ainsi fix�, d�croitra dans les proportions suivantes: au
Ier Juin il sera reduit d\'un dixi�me; plus, d\'un vingti�me sur le prix
restant, au Ier Juillet; d\'un trenti�me, au Ier Aoiitj et, enfin d\'un quaran-
ti�me, au Ier Septembre.
Quiconque aura vendu on achet� au dela du Maximum sera puni d\'une
amende de 300 a 1000 francs, et les grains ou farines encore en sa
possession seront confisqu�s.
Pour ceux qui seraient convaincus d\'avoir m�chamment et a desseia
gat� ou enfoui farine ou grains, la mort.
Het decreet over het Maximum bleef in kracht tot 23 December 1T94.
-ocr page 470-
468
Toen een valsche beschuldiging hem trof stak hij zich zelven
dood in Januari 1794 \'). Naast Jacques Eoux uien wij Varlet,
Dubois en Leclerc. Varlet was nog jong, een soort van droo-
mer, die te Meudon woonde en eiken dag te Parijs kwam:
hij wandelde daar rond met vijf Savoyaarden, die een catheder,
een trapje, een kussen en een soort van tentscherm van rood
fluweel droegen: dan liet hij dat alles onder den blooten he-
mel in de zon zetten, en ontvouwde hij stellingen in den geest
als vro"ger Brissot had verkondigd 2). � Dubois daarentegen
is weinig bekend; Robespierre wees hem (Ventose an II) aan
als een vertrouwde en bondgenoot van Jacques Roux. � Le-
clerc was de man, die deze Parijsche Socialisten, in wier
kring waarschijnlijk ook Babeuf zich bewoog, met Chalier
van Lyon in betrekking stelde 3). � Ghalier is een meer
historische figuur geworden. Chalier was gedurende het voor-
jaar van 1793 de volkstribuun in Lyon: hij oefende een
groote heerschappij uit over al de arbeiders in zijde, die de
stad bewoonden, totdat hij 29 Mei ) 793, bij de overwinning
der Girondijuen in Lyon, gevangen genomen en weldra 16
Juli 1793 ter dood gebracht werd. Hij was uit Piemont,
klein van gestalte, ��n en al zenuw, man van uitersten
tot waanzin toe. Zijn oogen rolden, het schuim kwam op
zijn lippen, zijn armen verwrongen zich van hartstocht, als
hij in de club der Jacobijnen zijn liefde voor de Revolutie
schilderde. Hij was voor den geestelijken stand bestemd ge-
weest; later had hij zijn brood verdiend met Spaansch en
Italiaansch te onderwijzen; daarna was hij in een handel van
geweven stoften gegaan en was tamelijk vermogend daarin
\') Zie J. Michelet, Directoire, 1872, p. 10, 14, 26. Louis Blanc, t.
Vin, p. 77, 118.
») Zie Avenel, Anacharsis Cloots, II, p. 24.
J) Zie Jules Clar�tie, Camille Desmoulins et les Dantonistes. 1875, p. 277.
-ocr page 471-
459
geworden. Nu echter was hij geheel eii al de man der armen
en vervloekte de rijken. Tot de ellendigen riep hij : //vallen
wij in elkanders armen" : tot de vermogenden schreeuwde hij :
//wordt wakker, gij die slaapt, de strijd begint". Zijn vrienden �
een Baruascon, een Saint-Amand en de maire Bertrand � aanba-
den hem: na zijn dood werd hij als martelaar der vrijheid be-
schouwd, en zijn hoofd door Collot d\'Herbois, na het weder ten
onder brengen der Girondijnen in Lyon, als heilige reliquie naar
Parijs gebracht \'). � Tot deze groep van Socialisten kunnen
dan ook enkele vrouwen gerekend worden, vooral Ros� La-
combe, die in 1793 in het knekelhuis van de kerk Saint-
Eustache een club gesticht had, onder den naam van Soci�t�
des Femmes Revolutionaires, en die alles in \'t werk stelde
om de emancipatie der vrouw te bevorderen. Ook Marat\'s
zuster, Albertine Marat, deed zich door haar heftige en ge-
exalteerde denkbeblden kennen. En onder deze dames poog-
den zich dan ook enkele van den demi-monde te voegen: wij
noemen Olympe de Gouges, die de allures van een schrijfster
aannam *); gelijk reeds vroeger Anne Terwagne uit het
dorpje Marcourt (Belgisch Luxemburg), die zich Th�roigne de
M�ricourt ging noemen, een leven van courtisane met
een fraaien partijnaam zocht te bemantelen.
Meer bepaald politieke hoofden, dan deze vrienden vanJac-
ques Roux, waren de eigenlijk gezegde H�bertisten. Wij
hebben \'t oog op H�bert, Vincent, Ronsin, en Momoro. Zij
vormen met hun aanhang de uiterste linkerzijde der Conven-
\') Zie Louis Blanc, Revolution Francaise, t. VIII, 392�106, ent. IX,
p. 115, 116 en 123, 124: en Avenel, Anacharsis Cloots, II. p. 317.
*) Zij beklom 2 N.ovember 1793 de guillotine. Zie over haar Charles
Monselet, les Oubli�s et les D�daign�s, 1859, p. 139�176. - Zie citaten
uit haar brochure: ^Declaration des droits de la femme," bij A. Ie Faure,
lo Socialisme pendant la Revolution Francaise, p. 145�147.
-ocr page 472-
460
tie. Hun orgaan was de krant van H�bert: Ie P�re Du-
chesne: � de man die, met het eindje pijp in den mond, al
vloekende en tierende, zijn vuile taal tegen ieder, die nog wat
aan orde en fatsoen hechtte, uitbraakte: � de krant, waar-
van Camille Desmoulins zeide, dat ze ��n der goten van Pa-
rijs was \'). H�bert zelf was in 1759 in Alencon geboren,
zoon van een welgestelde familie, en werd vrij goed opgevoed
en onderwezen. In 1786, 27 jaar oud, trok hij naar Parijs :
daar ging hij op den slechten weg en, zonder hulpmiddelen,
zonder geld, werd hij bediende aan het Th�atre des Vari�t�s,
weldra bij die comedie controleur der ,/Contre-marques". Sinds
ging hij schrijven: eerst pamfletten, daarna kranten, totdat
ziju //P�re Duchesne" sinds Januari 1791 regelmatig verscheen.
In die krant uitte hij //ses grandes col�res et ses grandes
joies11, zijn woest geraas of zijn breeden schaterlach, gepeperd
met vloeken, »ses b..... et ses f. . . .", zijn g v-d-mes.
wier eindelooze herhaling een gevoel van zeeziekte opwekt. In
tegenoverstelling van de ruwe gemeenheid der taal van zijn
blad, had hij de affectatie zich zelven als een fat te kleeden.
Hij was gehuwd met een weggeloopen non, zijne Jacqueline,
vroeger soeur Goupille, wier onbeschaamde mond hem prik-
kelde en opwekte. Na den lOden Augustus was H�bert een
\') Zie bet vijfde nummer van »le vieux Cordelier", in de Oeuvres
de Camille Desmoulins, t. II, 1874, p. \'219, 220. »Ne sais tu donc pas,
H�bert, que quand les tyrans d\'Europe veulent avilir la R�publique;
quand ils veulent faire croire a leurs esclaves que la Erance est cou-
verte des t�n�bres de la barbarie, que Paris, cette ville si vant�e par
son atticisme et son gout, est peupl�e de Vandales; ne sais-tu pas,
malheureux, que ce sont des lambeaux de tes feuilles qu\'ils ins�rent
dans leurs gazettes, comme si Ie peuple �tail aiissi b�te, aussi ignorant
que tu voudrais Ie faire croire a M. Pitt; comme si on ne pouvait lui
parier qu\'un langage aussi grossier; comme si c\'�tait la Ie langage de la
Convention et du Comit� de salut public; comme si tes salet�s �taient
celles de la naton; comme si un �gout de Paris �tait la Seinc.
-ocr page 473-
461
man van beteekenis geworden, hij werd substituut van den
procureur der Commune, later lid der Conventie, en gaf het
wachtwoord der Sans-Culottes in zijn krant. � Hem ter zijde
stond Momoro, de vroegere boekdrukker en uitgever. Niet al-
tijd was deze even dapper geweest. Camille Desmoulins verwijt
hem telken keere, dat hij in Juli 1789 met vrij wat aarzeling
zijn brochure "la Prance libre" uitgaf \'): nu de atmosfeer echter
zooveel warmer is toont Momoro zich ��n der heftigsten : hij
is vice-president geworden van //Ie d�partement de Paris" en zijn
mooie vrouw � la d�esse Momoro n�e Pournier, door Restif de
la Bretonne (een kenner) zoo bewonderd� windt hem telkens
nog meer op. � Steunpilaren der H�bertisteu waren voorts Vin-
cent en Ronsin. H�brard Vincent was in 1793 27jaar: hij was
vroeger secretaris geweest van de club der Cordeliers, had zich
in zijn omgeving onbegrensden roem verschaft door generaal
Custine aan te klagen, en was allengs een der werkzaamste
leden geworden van het departement van oorlog. Ronsiu, die
vroeger vodden van drama\'s had gedicht, had zich ook in de
militaire carri�re geworpen : als //commissaire-ordonnateur11 had
hij eerst Bumouriez begeleid en bespionneerd, en was hij nu
naar de Vend�e gegaan, om zelf den krijg te leiden. Beiden,
zoowel Vincent als Ronsin, hadden de handhaving hunner
positie in het departement van oorlog te danken aan den
ouden P.lche, papa Pache, die, vroeger de vriend van Roland,
weidra in \'t begin van 1792, vooral door toedoen van zijn
schoonzoon Audoin, tot de partij der Commune was overge-
gaan, en die nu, namens het ministerie van oorlog, duizendeabon-
nementen nam op den P�re Duchesne, en deze krant onder
de soldaten verspreidde: op zijn beurt werd Pache, toen hij
als minister moest vallen, door de vrienden van H�bert tot
\') Zie liet zevende en laatste nummer van »Lc Tieux Cordelier". Oeu-
vius, 11, p 27�.
                                                                         . -\'
-ocr page 474-
462
maire van Parijs benoemd, in de plaats van den girondijn
P�tion. Minister van oorlog werd toen kolonel Bouchotte, die
Vincent tot Secretaris-Generaal van het departement maakte. �
Dit waren de hoofden der H�bertisten : hun bevelen werden
gevolgd door Hanriot, den aanvoerder der gewapende secties, door
Lhuillier, door //generaal" Rossignol, door Dorat-Cubi�res, den
griffier der Commune1): en om hen heen drongen zich de vrien-
den uit de club der Cordeliers, Hubert-Leclerc, Mazuel (Ronsin\'s
luitenant), Charles Bourgeois, alsmede de Hollander de Koek,
de vader van den lateren romanschrijver Paul de Koek 2).
Tusschen de groep der enrag�s van Jacques Roux en de
H�bertisten in stonden nu een tweetal fanatieke droomers en
wereldhervormers, die staat en maatschappij tegelijk op radi-
cale wijze wilden veranderen. Be ��ne is Anacharsis Cloots,
de geavanceerde Voltairiaan en athe�st. Eigenaar van een
//Rittergut" (Gnadenthal) in \'t Cleefsche, was hij van Hol-
landsche afkomst en familie. E�n van zijn ooms, bij wien
hij geruimen tijd vertoefde v��r het uitbreken der Pransche
revolutie, woonde aan de oevers van de Vecht bij Utrecht 8).
De andere ooms en bloedverwanten dragen de Holland-
sche namen de Pauw en van den Yver. Hij zelf was
gedurende zijn geheele optreden in de Fransche Revolutie
\') Zie over den dichter Dorat-Cubi�res vooral Charles Monselet, les
Oubli�s et les D�daign�s, 1859,1 p. 101 seqq. Na v�dr de revolutie de dich-
ter der galante muzen te zijn geweest, bezong hij thans de vrij heidshelden:
Salut, H�bert! et salut, Pache!
Rivaux des Brutus, des Catons!
Fermettez que ma muse attach�
Un brin de ch�ne sur vos fronts, etc.
*) Zie over de meesten van hen de M�moires de Carnot par son fils,
torn. I, p. 36S, 366.
\') Zie Avenel, Anacharsis Cloots, I, p. 101, Zie voorts: I, p. 16 en
39 en II, p. 78.
-ocr page 475-
463
werkzaam voor het droombeeld eener cosmopolitische universeele
Republiek, waarvan Parijs het middelpunt en de ziel moest
zijn *). Dat id�� zweefde als een luchtballon voor hem uit, en
hij volgde het over zee, over land, over berg, over dal, zon-
\') Zie Georges Avenel, Anacharsis Cloots, I, p. 244�246 en 306, 307.
Ziehier zijn eigen woorden uit zijn brochure van 1791 //1\'Orateur dn
genre Humain": //Oui, plus un Etat est grand et plus il est juste. La
politique s\'accordera avec la morale, lorsque 1\'unit� nationale aura fait
dispara�tre la diversit� des peuples, La f�licit� de 1\'esp�ce humaine est
aussi incompatible avec les corps nationaux que les corps particuliers
sont nuisibles a une nation, et cela par Ie grand principe que tous les
interets d�coulent de 1\'int�r�t personnel. Il n\'y a que la conf�d�ration
des individus qui puisse pacifler les hommes.
Ne dites pas que c\'est une chim�re; la Prance divis�e en quatre-
vingt-trois departements par les mains de la libert� semblait, il y a
quinze mois, une chim�re.
N\'arguez pas de 1\'ignorance. Si la science est Ie prix d\'une �tude
particuliere, la raison appartient a tous en g�n�ral. Qu\'est ce qu\'une
nation �clair�e ? C\'est celle o� chacun entend son m�tier, son art sa
profession, o� chacun tourne sa sph�re. Exigez vous davantage, vous
demandez 1\'impossible, et je ma contente de 1\'�toffe du bon sens.
N\'arguez pas des distances. Quand je vois un tyran a Madrid et un
tyran a Petersbourg se partager pour ainsi dire les deux h�misphtres:
quand un lama de Rome et un lama de la Mecque donnent des lois aux
P�ruviens et aux Malais: quand des marchands d\'Amsterdam et de Lon-
dres dominent sur Ie Bengale et les Moluques, je concois lafacilit� avec
laquelle une assemblee s�anle a Paris conduirait Ie char du genre humain.
Il n\'y a qu\'un point central en physique, qu\'il n\'y en ait qu\'un en
politique.
Paris a �t� Ie berceau de cette conf�d�ration: qu\'il en soit Ie chef-
lieu, ne serait ce que par reconnaissance: Rome fut la m�tropole du
monde par la guerre, Paris sera la m�tropole du monde par la paix: et
point de ralliement du cosmopolite, il veillera ainsi que Ie moindre ha-
meau sur Ie maintien de 1\'universalit�. Alors 1\'Oc�an sera couvert de
navires, qui formeront un superbe pont de communication, et lesgrandes
routes de France se prolongeront jusqu\'aux confins de la Chine. On ira
en poste de Paris a P�kin, comme de Bordeaux a Strasbourjr, sans que
30
-ocr page 476-
464
der eigenlijk op den weg te letten. Hij was een fantast,
die zijn geld (want hij was vermogend, dank zij zijn Hol-
landsche voorouders) voor al zijn hersenschimmen belangeloos
over had. Hij had dadelijk, reeds tijdens de Constituante, als
taak opgevat, om namens de andere volken der aarde bij de
Fransche Revolutie aan te kloppen, opdat de Revolutie zich
niet tot Frankrijk zou bepalen, maar een propaganda door
geheel de wereld zou beginnen. Vandaar de wonderlijke stoet
van 35 vreemdelingen (vooral veel Hollanders), waarmede hij
19 Juni 1790 bij de Constituante aanklopte: van daar de
naam, dien hij met zooveel trots droeg van *Orateur du genre
Humain." De geheele wereld moest ��n tuin der vrijheid en der
gelijkheid wezen. De intellectueele verlichting moest overal ge-
bracht worden. Alle kinderen moesten daarvoor in de eerste
plaats worden onderwezen en opgevoed. Alle huisvaders moesten
zulk een onderwijs hunner kinderen als eerste plicht beschouwen:
in die materie van het onderwijs moest niet de staats-almacht,
maar de roeping van den huisvader op den voorgrond staan
(zie Avenel TI p. 197). Dan, als men verder had leeren be-
grijpen, dat de maatschappij moest zorgen voor het voedsel van
al haar leden � want de eerste aller eigendomsrechten is het
rien nous arr�te, ui barri�re, ni muraille, ui commis, ni chasseurs. Il 11\'v
aura plus de d�sert, toute la terre sera un jardin.\'. ..
Je me suis �lanc� sur les hauteurs de la politique, mais ces hauteurs
sont des collines en comparaison des montagncs que gravira la post�rit�.
Nos enfants de quinze ans en auront vingt cinq a la fin du si�cle, et
nos vieilles t�tes a pr�jug�s auront c�d� Ie pas a nos jeunes t�tes philo*
sopliiqucs. En 1800, on aura extirp� tous les corps qui p�seut sur l\'en-
tendement humain. Laissez-moi donner pleine carriire a mon g�nie, et
les plus timides ne s\'effrayeront plus de Pid�e d\'un �branlement de tous
les tr�nes. Je ne planerai pas pour les myepes et les sourds. Ma voix
descendra d\'une grande �l�vation pour plongcr �nergiquement sur la
terre!"
-ocr page 477-
465
recht op het leven (zie Avenel II p. 127) �dan zou volgens
Anacharsis Cloots de schoonste toekomst voor de verstandige
menschheid aanbreken : het geloof aan een denkbeeldige Godheid
zou niet meer hoofden en harten verwarren en beangstigen \'):
de blauwe hemel zou, de aarde naderend, rozenroode tinten aan-
nemen: alle menschen zouden voortdurend feesten van broe-
derschap vieren! Schoone droom, waaruit Anacharsis ont-
waakte, toen Robespierre hem als buiteulandsch spion uit de
Conventie deed zetten en naar de guillotine liet sleepeu!
De andere droomer � die evenals Cloots de gril had, om
aan zijn naam een Griekschen voornaam toe te voegen, ten
teeken van zijn wedergeboorte, toen de Revolutie was aange-
broken � was Chaumette, de geavanceerde volgeling van
Rousseau, Anaxagoras Chaumette, de procureur der Commu-
ne J). Hij is slechts 31 jaren oud geworden. Geheel zijn voor-
komen teekende den fanatieken dweeper. Hij geleek op een
priester: zijn lang zwart platgestreken haar, zijn zwarte oogen,
zijn kalme en bijna stichtelijke wijze van spreken, zijn zachte
en toch vaste stem, zijn rustige manieren werkten mede om
die illusie te voltooien. Hij was den 24sten Mei 1768 te
Nevers (in de Ni�vre) geboren uit een familie van wijnbou-
wers: zijn eigen vader was schoenmaker. De vader wilde een
pastoor van hem maken, doch dit ging niet: de jongen zwierf
rond, planten zoekende, herboriseerend, botaniseerend, en, waar
hij kon, iets van de leer der medicijnen opvangende Om den
kost te verdienen werd hij in Marseille bootsjongen en stuur-
raan. Bij het uitbreken der revolutie was hij in Parijs, half
\') La r�publique des Droits de 1\'homme, a propreraent parier, n\'est ni
th�isle ni ath�e: elle est nihiliste, was zijn leer (zie Avenel, II, p. 328).
. :) Zie over hem vooral het stuk van A. Regaard, lid der �ransche
Commune van 1871, in the Fortnightly Review van Januarij 1872, p.
30 - 45.
30*
-ocr page 478-
466
klerk-cop�ist bij een procureur, half vagabondeerend student in
het quartier-latin. Meer en meer deed hij zich kennen door
zijn uiterst radicale begrippen : men hoorde hem telkens re-
deneeren in de clubs over allerlei doortastende plannen, en
als hij een glas wijn � \'/vin d\'A�", waarvan hij bijzonder veel
hield � had gedronken, was hij bijna welsprekend. Toen
Loustallot in 1790 stierf, werd hij hoofd-redacteur van diens krant
//les R�Volutions de Paris\'1: in de sectie-vergaderingen viel
de opmerkzaamheid en het licht meer en meer op hem: bij
gelegenheid van \'t bloedbad, dat Bailly en Lafayetteden 17den
Juli 1791 op het Champ de Mars deden storten ter hand-
having der orde, protesteerde Chaumette\'s stem \'t luidst: het
gepeupel kreeg hem lief, en, toen de secties 10 Augustus 1792
de revolutionaire Commune op het Stadhuis vestigden, werd
Chaumette met 5000 stemmen gekozen tot procureur der
Commune. Hij was nu 29 jaar oud, de eerste magistraat
van Parijs, en hij toog aan \'t werk, om al zijn ge�xalteerde
utopie�n ten voordeele van Parijs in uitvoering te brengen :
sociale maatregelen, waarbij voor het eerst de hulp der Kerk
geheel en al werd buitengesloten: alles moest uitgaan van een
//esprit la�co-municipal." � Allereerst zorgde hij voor zede-
lijke reinheid. Hij verjoeg alle publieke vrouwen en ver-
volgde tot in haar laatste schuilhoeken de prostitutie, die hij
als een openbare pest beschouwde; de publieke vrouwen kre-
gen in ateliers werk. Voorts nam hij uiterst gestrenge maat-
regelen tegen onkuische boeken, vuile prenten en gravures
die op straat werden uitgestald. � Dan ging hij zorgen voor de
gevangenissen; hij verkreeg dat in die gestichten de kinderen
afgezonderd werden van de oudere gevangenen, opdat zij niet
verder zouden worden bedorven. In de huizen en inrichtingen
van opvoeding zorgde hij dat de straf der zweepslagen werd
afgeschaft. � Hij regelde de bediening in het groote
-ocr page 479-
467
gasthuis van Parijs, 1\'hotel Dieu: elk pati�nt zou voortaan
recht hebben op een afzonderlijk bed; de zieken mochten niet
meer twee aan twee, of soms meer in getal, in de bedden en
kribben worden verpleegd. Hij deed een voorstel om
in de plaats van de Morgue, waar de drenkelingen en dood
gevonden menschen werden tentoongesteld, een gesticht op te
richten, dat die slachtoffers van misdaad of lot niet meer
zou blootstellen aau het schandaal van een onkiesche bezich-
tiging. //Que Ton etende � zoo verordende hij � avec res-
pect les corps sur des tables de marbre. Hij nam maatregelen
dat het bloed, \'t welk van \'t schavot stroomde, en door de honden
werd opgelikt, behoorlijk van \'t plein, waarop \'t viel, ver-
dween. Hij stelde nieuwe regelen vast omtrent de begrafe-
nissen. Volgens hem deed men verkeerd den dood zoo akelig
en droevig voor te stellen: men moest hem te-gemoet treden als
een vriend : als hij naderde het feestgewaad aandoen, en zich
tooien met bloemen. De dood was de eeuwige slaap. De eer
der lijkstaatsie moest zoowel aan de arinen als aan de rijken
worden gegeven. Het doode lichaam moest in de driekleu-
rige vlag als lijkkleed worden gewikkeld, en op de begraaf-
plaats moest op steenen staan vermeld: //de rechtvaardige
sterft nooit; hij leeft voort in het geheugen zijner medebur-
gers." � Hij zorgde voor de armoede, in welken vorm zij zich
voordeed: voor arme kraamvrouwen, voor kranke bedelaars.
Wanhopig over de ellende van het volk en den voortgang van
den hongersnood, wilde hij dat men overal, op alle pleinen, in
den tuin der Tuileri�n aardappelen zou pooten. � Hij wilde
dat de vrouw geheel en al vrouw bleef, en zich niet met
de politiek en den arbeid van den man zou inlaten \'). Bekend
\') Zie Ain�d�e Ie Faure, Le Socialisme pendant la �tevolution Fran-
yaise, 2me Edition, 1867, p. 159 seqq.
-ocr page 480-
468
is het tooneel van den 28sten Brumaire 1798 in de zaal dei-
zittingen der Commune. Ros� Lacombe, aan het hoofd van
haar gezellinnen uit haar club, allen getooid met de roode
muts, drong met geweld naar binnen. Toen hield Chaumette
tegen den binnenstormenden stoet, van vrouwen een allerheftig-
ste rede, waarin hij de vrouwen vroeg, sinds wanneer het haar
vergund was haar sexe af te zweren, en zich mannen te ver-
klaren. //Zoo hoog als wij de moeder van het huisgezin stel-
len en eerbiedigen: � zoo sprak hij � zij, die haar geluk
er in vindt om haar kinderen te verzorgen en op te voeden,
de kleederen van haar man te weven en te herstellen, en
zijn moeiten te verlichten door het vervullen der huiselijke
plichten: even heftig moeten wij de schaamtelooze vrouw
minachten, die de toga van den man om haar schouders zwaait
en (walgelijk genoeg!) de bekoorlijkheden, die de natuur haar
schenkt, verruilt tegen een piek en een roode muts. Ik stel
voor dat de Commune geen deputaties van zulke vrouwen
meer ontvangt." Men ziet dat Proudhon zich niet sterker
legen de zoogenaamde emancipatie der vrouw kon uitlaten,
dan reeds Chaumette deed. � Voor het onderwijs der kin-
deren zorgde hij : trouwens L�onard Bourdon, de man die,
tijdens de Conventie, het meest voor het onderwijs van het
jonge geslacht deed, die \'t eerst \'t leeken-onderwijs, afgeschei-
den van clericale invloeden, in zijn school //au Prieur� Saint
Martin" inrichtte � een onderwijs dat de menschen tot de
natuur moest terugbrengen � was zijn groote vriend. � Hij
deed zijn best de kunst meer onder het bereik van het volk
te brengen. Hij zorgde voor de kunstschatten en de bibli-
otheek van de Louvre, en stelde pogingen in het erk om
een //conservatoire de musique" te vestigen. -- Van zijn macht
maakte hij gebruik om enkele slachtoffers van vroeger of la-
ter r�gime te helpen : Latnde, die zoo onrechtvaardig onder
-ocr page 481-
469
Lodewijk XV was gevangen gehouden, kreeg vooral door zijn
bemiddeling een finantieele schadeloosstelling: de dichter
Uelille werd door hem van een anders wissen dood gered. �
Kortom hij ging ziju weg. Hij gaf er niet om, wanneer de man-
nen der vroegere denkbeelden hem uitlachten, en poogde doortas-
tend, zoo consequent mogelijk, voor niets terugdeinzend, \'t maat-
schappelijk lichaam van Parijs ander bloed te geven. Zij die de
legende van Chaumette aannemen � en voor de mannen der
Commune van 1871 is hij de heilige bij uitnemendheid �
zien in den toestand van het Parijs onder zijn bestuur een ware
herdersidylle, iets dat aan Rousseau\'s schilderingen uit de Nou-
veile Helo�se doet denken. Wij voor ons, al de bedoelingen
van Chaumette waardeerende, willen het vele groteske in zijn
plannen niet over het hoofd zien; wij wenschen niet te ver-
geten, dat het schandelijke verhoor, hetwelk men de dochter
van Lodewijk XVI, even v��r het proces tegen Marie An-
toinette, liet ondergaan, juist door Chaumette werd ingesteld :
en evenmin willen wij uit \'t oog verliezen, dat het Chaumette
was, die in naam der secties de vorming vroeg van een am-
bulante rechtbank, die steeds het revolutionair leger moest
vergezellen, � en dat hij den 10 October 1793 een lijst van
verdachte personen opmaakte, die zich uitstrekte: tot hen, die
met onverschilligheid de republikeinsche constitutie hadden
ontvangen: tot hen, die hoewel zij niets tegen de vrijheid
hadden gedaan, er niets v��r hadden verricht: tot hen die
de sectie-vergaderingen niet bijwoonden enz. � Hoe het zij,
voor \'t oogenblik deed Chaumette stoute en krachtige po-
gingen om armenzorg, onderwijs, huiselijk leven, handhaving
der zedelijkheid, dienst van gevangenissen en hospitalen,
lijkstaatsie en begraafplaats geheel en al uit \'t leeken-
standpunt, buiten de kerk om, te organiseeren: � en, om geheel
dat werk te bekronen, en de kerk in Frankrijk, naar hij
-ocr page 482-
470
dacht, voor goed te verbrijzelen, ging hij nu met Anacharsis
Cloots het stoutste stuk bestaan, dat de Pransche Revolutie
zou aandurven, hij ging den sluitsteen leggen van het gebouw
der H�bertisten, den godsdienst der Rede in de plaats stellen
der Catholieke kerk.
De oude Gobel, de constitutioneele bisschop van Parijs,
was door Cloots overreed, zich van zijn waardigheid te ontdoen.
Chaumette zou nu hiervan partij gaan trekken. Men beduidde
den bisschop, met zijn vicarissen en vergezeld door de autoriteiten
der Commune, v��r de balie zelve van de Conventie te komen,
en d&ar zijn ambt neer te leggen Dit deed hij 7 November
1793. De Conventie nam juichend dit ontslag aan en de
president van den dag, Laloi, omarmde Gobel. Verschillende
pastoors en priesters, leden der Conventie, Coup�, Lindet, Gay
Vernon, Villars, de bisschop de la Meurthe, de predikant
Julien de Toulouse, volgden het voorbeeld van Gobel: de anti-
kerkelijke en anti-christelijke beweging nam toe. Chaumette
vroeg onmiddellijk, nog v��r de balie dei Conventie staande, dat
men in den nieuwen republikeinschen kalender een dag zou aan-
wijzen als //dag der Rede", en, teruggekomen op het stadhuis,
liet hij door de Commune decreteeren, dat de inauguratie van
den //dienst der Rede" plaats zou hebben in de kathedraal van
Parijs. Het schouwspel werd 10 November 1793 opgevoerd
in de Notre-Dame. Op de plaats van het altaar en ter ver-
vanging daarvan, was een soort van verhevenheid opgericht, de
berg der wijsbegeerte, en op den top, tusschen \'t groen en de
bloemen, was een schoone vrouw geplaatst, mejufl\'er Maillard,
actrice van de opera, die de Godin der Rede moest verbeelden.
Een wit gewaad omsloot hare leden, een hemelsblauwe
mantel golfde over hare schouders, zij droeg een roode muts
op het hoofd, en had een piek in de hand. Aan haar voeten
stond het vrouwelijk koor uit de opera, in het wit, met eiken-
-ocr page 483-
471
loof getooid. Langs de gewelven van de oude Gothische kerk
klonk het gezang, een hymne van Marie Joseph Chenier, door
Gossec op muziek gezet \'). Toen de plechtigheid in de kerk
gedaan was, ging de gansche stoet, Chaumette met de godin
en \'t koor, naar de Conventie, en verzocht men dat voortaan
de Notre- Dame geheel en al aan den dienst der Rede zou zijn
gewijd. De Conventie bewonderde den allegorischen stoet en
boog voor den wensch der Commune. De Commune had zich
nu officieel losgescheurd van het oude geloof. De beweging
nam toe in Parijs. Allerlei kerken werden ontchristelijkt. De
kerk Saint-Eustache werd een groot caf�. Aan alle kanten zag
men nieuwe optochten, met nieuwe godinnen der Rede, de
��ne al fraaier dan de andere, en steeds nieuwe maskerades.
Een ijskoude rilling ging over het Catholieke Frankrijk 2).
Doch nu dit alles zulk een vaart nam, en de nieuwe gods-
dienst der Rede werkelijk den schijn aannam van zich te
gaan vestigen, begon Robespierre, in wien het staats-idee
zich belichaamde, zich te bezinnen. Indien Chaumette, H�bert
\') Zie de uitgewerkte beschrijvingen bij Louis Blanc, Revolution Fran-
caise, IX, p. 480 seqq.. en Avenel, Anacharsis Cloots, II, p. 248 seqq.
Men zong het volgende vers :
Descends, o libertu! fille de la nature,
Le peuple a reconquis son pouvoir immortel:
Sur les pompeux d�bris de 1\'antique imposture
Ses mains rel�vent ton autel.
Venez, vainqueurs des rois, 1\'Europe vous contemple:
Venez, sur les faux dieux �tendez vos succes;
Toi, sainte libert�, viens habiter ce temple :
Sois la d�esse des Francais!
a) In den strijd tegen de Catholieke Christelijke kerk in de dagen der
Conventie moet ook vermeld worden het project van Prunelle: Observa-
tions sur T�tablissement d\'un tribunal de la conscience du peuple. Zie
daarover A. le Faure, Le Socialisme pendant la Revolution Francaise,
p 173�175. \'
-ocr page 484-
4,7*
eu de Commune \'t wonnen, dau was het met \'t strenge
staats-idee voorloopig gedaan. Dan kwam de anarchie. Dan was
men zeker, dat \'t Fransche politieke laboratorium aldus zou
wordeu verhit, dat de ontploffing weldra volgen zou. Eu de
Fransche staat moest toch, het koste wat \'t wilde, gevestigd
worden, en gevestigd worden als verwerkelijking van den alver-
mogeuden wil der Fransche natie. Trouwens, als het staatsidee
almachtig was � zoo redeneerde Robespierre � dan zou de maat-
schappij, waarvoor Chaumette z�� werkte, van zelve de vruchten
hiervan plukken. Robespierre begon zich dus te verzetten.
De maskerades met die godinnen der Rede waren hem reeds
dadelijk een ergernis. De oorlog tegeu hei buitenland en de
Vend�e werd voorts door de ministers van oorlog en generalen
der H�bertisten, P&che en Bouchotte, Vincent, Ronsin en Ros-
signol, zoo slecht mogelijk gevoerd \'). Carnot kon het niet
langer uitstaan. Robespierre begon dus de partij der Jacobijnen
te bewegen zich tegen de H�bertisten te verklaren.
Het werd een geweldige worsteling. Een strijd voor de
Jacobijnen haast nog moeielijker dan de kamp, waarin zij de
Girondijnen hadden ten onder gebracht, Toen was aan de
Jacobijnen de dag van 3i Mei 1793 gelukt, omdat de Com-
mune hen hielp en als \'t ware voortdrong. Jacobijnen en
Commune-mannen hadden toen te zamen het denkbeeld der
staats-��nheid verdedigd en doen triomfeeren tegen de poging
van hun tegenstanders om Frankrijk te //federaliseeren". Dit-
maal moesten de Jacobijnen tegen de mannen der Commune
zelve zich aangorden, en dat w�l op een oogenblik, toen juist
een deel der Jacobijnen, de hoofden der Cordeliers, met Dan-
\') Zie over de aanklacht, die Philippeaux. tegen dat oorlogvoeren der
H�bertisten uitbracht, en de stemming daarover in de provinci�n: Dom
Paul Piolin. Souvenirs de la ilevolution dans les departements de 1\'Ouest,
conspiration des Bazinistes, 1870, p. 22 seqq.
-ocr page 485-
47a
ton en Camille Desmoulins aan \'t hoofd, een terapering en
matiging van het r�gime der Terreur verlangde. Doch Robes-
pierre, bijgestaan door Saint-Just, aarzelde niet. En juist de
afval der Dantonisten werkte mede, om van deu andereu kant
de H�bertisten te ondermijnen. "Want tegen niemand begon
het blad, dat op zoo schitterende wijze de ultra-vervolgers
brandmerkte, Cauiille\'s meesterwerk �Ie Vieux Cordelier",
zulke heftige aanvallen, als juist tegen de H�bertisten. Het
werd een woest gevecht, een gevecht welks loop wij niet be-
hoeven te verklaren, daar de incidenten van den strijd geheel
eu al liggen op het terrein van de staatkunde : doch het re-
sultaat was, dat Robespierre deu 13den Maart 1794 zijn slag
sloeg tegen de Dantonisten � Danton, Camille Desmoulins,
Herault de S�chelles, generaal Westermann, Pabre d\'Eglantine,
Philippeaux � en dat den 16den Maart 1794 de aanklacht
werd gericht tegen de H�bertisten. Allen, Dantonisten en
H�bertisten, vielen onder de bijl der guillotine. Den 34sten
Maart 1794 stierven op het schavot: H�bert, Ronsin, Vin-
cent, Momoro, Cloots, de Koek en de anderen: acht dagen
later, in de eerste dagen van April, werd Chaumette onthoofd.
Met hem werd Gobel op de guillotine ter dood gebracht.
Aan Pache werd het leven gelaten.
De eerste min of meer socialistische Parijsche Commune was
daarmede ge�indigd. Met het veemgericht was het gedaan.
Andere mannen kwamen in den gemeenteraad, creaturen van
Robespierre, zoo als Payan.
Vier maanden zou nu de toen 34jarig� Robespierre met
den 24jarigen Saint Just bijna alleen heerschop. Hun werk-
tuig was het geheel aan hen onderworpen Comit� du Salut
Public \'). Het was de ontzettende dwingelandij van het
\') Zie over het m�caiiisrae van het Comit� du Salut Public, Caruot,
-ocr page 486-
474
Staats-idee: de heerschappij van het zoogenaamd systeem. Let
wel op, dat Robespierre zich bij zijn stelsel telkens op de
helling van \'t Socialisme bevond. Toen, na den dood des ko-
nings, een nieuwe constitutie moest worden vervaardigd, en
elk der machtige groepen een ontwerp voorbereidde, had ook
Robespierre eene // Verklaring der rechten van den mensch en
van den burger1\' voorgesteld. Daarin was reeds in de artike-
len 2 en 6 over \'t eigendom gesproken op eene wijze, waar-
mede een gematigd socialist vrede kon hebben. Art. %Z luidde:
//De voornaamste rechten van den mensch zijn deze: te voor-
zien in het onderhoud van het bestaan
en de vrijheid."
Art. 6 omschreef het eigendom aldus: *het eigendom is het
recht dat ieder burger heeft om naar zijn goeddunken hel
deel van het goed dat hem door de wel is gewaarborgd
te
genieten of er over te beschikken." Art. \\i stelde de pro-
gressive belasting op de rijke burgert:, vast, en Art. 35 sprak
het uit, dat alle mensch en van alle landen broeders waren.
In de questie van het recht, dat de armen op de voorhanden
levensmiddelen hadden, was Robespierre bereid de meest
uiterste gevolgtrekkingen over te nemen \'). Doch hij zette
bij alles den Staat voorop: met de Commune-mannen, die
van geen band, geen leiding wilden weten, kon hij zich niet
die zelf lid was, in de M�moires par son fils, I, p. 340 seqq. Er waren
daarin toen negen leden en als \'t ware drie groepen: 1°. les gens revo-
lutionaires (Barr�re, Billaud-Varennes en Collot d\'Herbois) ; 2". les gens
de la haute main (Robespierre, Couthon en Saint-Just); 3°. les gens d\'exa-
men, les travailleurs (Carnot, Lindet en Prieur de la Cote d\'Or). Twee
anderen, Jean J3on St Andr� en Prieur de la Marne, waren bijna altijd
op zendingen. Herault de S�chelles was niet vervangen. Barr�re was
altijd de vaste rapporteur van \'t Comit�.
\') Zie Robespierre\'s Declaration des droits de 1\'homme et du citoyen,
bij Ph. Buonarroti, Conspiration pour 1\'�galit� dite de Babeuf, Edit. 1828,
tom. I, p 25�32.
-ocr page 487-
475
vereenigen. Zonderling is het echter, hoe zeer, na den val van
FT�bert, de eigen denkbeelden van Chaumette en zijn vrienden
ook Robespierre en Saint-Just voor de oogen schenen te staan.
Toen zij alle macht in handen hadden, begrepen zij, dat hun staat
toch geen wortel zou kunnen schieten en zich voor goed
zou kunnen vestigen, wanneer niet de twee denkbeelden van
godsdienst en maatschappij zich wijzigden. Ook hen sleepte
nu dat idee mede � in den afgrond. In die laatste vier
maanden toch zien wij Robespieire en zijn vriend eenigs-
zins hetzelfde beoogen, wat H�bert en Chaumette hadden be-
doeld, doch met middelen thans aan \'t staats idee ontleend,
en met oogmerken, die deels bescheidener, deels veel strenger
zich voordeden, wijl zij consequenter waren. Twee malen
toonden zij die strekking. � De eerste keer: toen Robespierre
den 7den Mei 1794 de ontwerp-wet voordroeg om door de
Conventie het De�srne te doen uitroepen. De Conventie nam
die wet aan, bekrachtigde de trias, God, deugd en onsterfe-
lijkheid, en bepaalde dat jaarlijks 36 feesten voor het Hoogste
Wezen zouden worden gevierd. Op den 8sten Juli 1794 had
het eerste feest plaats l), en de uitwerking was slechts deze, dat
Robespierre voortaan door zijn oude vrienden als een schijn-
heilige profeet werd behandeld. � De tweede keer bleek
liet, toen Saint Just zijn plan 2) ternederschreef tot hervorming
\') Zie de redevoering toen door Robespierre gehouden, bij A. Vermorel
(het lid der Commune van 1871;, Oeuvrcs de Robespierre, 1866, p. 337
enz. � Zie voorts M�moires de Carnot par son fils, 1, p 493 en 519;
en Merlin de Thionville par Jean Reynaud, p. 106, 107.
\'�) Zie dit plan (fragments sur les institutions republicaines) o. a. bij
v. Sybcl, Geschichte der Revolution^zeit, Th. III, p. J 78�181. Voorts
bij Le Eaure, Le Socialisme pendant la Revolulion Eran9aise, p. 91,103,
104, 106, 151, 347. Zie ook .Sainte Beuve, Causeries du Lundi, 3me
Edition, tom. V, p. 348, 349, en Ph. Buonarroti, Conspiration pour l\'�-
jralit� dite de Babeuf, Ed. 1828, tom. I, p. 39.
-ocr page 488-
476
der instellingen van Frankrijk, van welk plan Robespierre
niet geheel afkeerig was. Dit plan ging uit van de ge-
dachte, dat men de zeden van Frankrijk moest veranderen, en
een andere richting geven aan de menschen die nu slechts
naar rijkdom schenen te jagen. Niemand mocht schatten
ophoopen en daardoor het aandeel van zijn naasten vermin-
deren: neen, de gevoelens der menschen moesten z�� worden
gestemd, dat zij hun goederen als het eigendom eener
groote familie zouden beschouwen. Slechts twee bedrijven
waren eigenlijk den mensch waardig, de wapenen en de land-
bouw. Op den landbouw kwam alles aan: de staatsgoederen
moesten daarvoor in kleine stukken onder de armen verdeeld
worden, en waar dit niet genoeg hielp, wijl er te weinig
staatsgoederen waren, moest men de grondeigenaars dwingen
tot het vormen van talrijke kleine pachthoeven : een ieder,
boven de 25 jaren oud, moest, wanueer hij niet ambtenaar of
handwerksman was, zelf zijn akker bebouwen, en jaarlijks
vier schapen op ieder stuk gronds kweeken. Arbeid was dus
verplichtend, ledigheid niet geoorloofd \'). De eenvoud
der landelijke zeden moest zich dan in \'t verbod van dienst-
boden te houden en in hei gemis, van gouden en zilveren huis-
raad uitspreken: geen kind onder de zestien jaren mocht
vleesch eten: de volwassenen moesten slechts enkele dagen
der decade \'t nuttigen: ieder burger moest jaarlijks reken-
schap afleggen van den stand van zijn vermogen, en een
tiende van zijn vaste renten en een vijftiende van zijn
winsten aan den Staat als ��nige belasting afgeven. Om de
kinderen voor deze organisatie der sociale republiek vatbaar
\') Vergelijk met deze leer van //Ie travail obligatoire" ook het plan
door Delagueule aan de Conventie ingediend. Zie A. Ie Faure, Le So-
cialisme pendant la Revolution Francaise, p. 230, 231.
-ocr page 489-
477
te maken, wilde Saint Just dat de knapen, van hun zevende
jaar af, van de ouders zouden worden weggenomen en in
staatsscholen zouden worden opgevoed. Daar zouden zij in
militaire tucht tot een gehard leven en tot soberheid in spre-
ken worden opgeleid, en in krijgsdienst, taalkennis en landbouw
worden onderwezen. Het familie-leven zou in zooverre wor-
den gewijzigd, dat eerst na zwangerschap het huwelijk be-
hoefde te worden uitgesproken: echtscheiding stond vrij, en
elke kinderlooze echt was voorts, als men wilde, ontbonden. Meer
dan het eigenlijke huisgezin zou op den voorgrond staan een
instelling van den vriendschapsband. Met het intreden van het
21ste levensjaar zou ieder burger in den tempel verklaren, wie
zijn vrienden waren: hij die geen vrienden had zou verbannen
worden. De vrienden stonden in het gevecht nevens elkan-
der, moesten elkander bij het sluiten van verdragen bijstaan,
en wezen als scheidsrechters de processen hunner makkers uit.
Als iemand een misdaad beging, zouden zijn vinenden verban-
nen worden. � Saint Just wilde dat in den tusschentijd,
waarin deze instellingen ingevoerd zouden worden en aan het
werk werden gezet om het volk te verbeteren, zoo lang een
dictator heerscheu zou: en voor dien dictator had hij aller-
eerst Robespierre op \'t oog.
Men ziet bet: Saint Just was het socialisme van Morelly
genaderd. Chaumette was gewroken. Doch nu verzette zich
alles wat nog aan bezit en eigendom in Frankrijk hechtte. Robes-
pierre en Saint Just vielen ook onder de bijl.
De reactie der Thermidoristen begon, en de Conventie, aan
het Schrikbewind ontsnapt, haastte zich in het jaar, dat haar
nog overbleef, de verdere krachten der Republiek te organi-
seeren.
Het is een geweldige Vergadering geweest, die een ont-
zettende uitwerking heeft gehad. De Fransche Conventie
-ocr page 490-
478
maakt thans, uit de verte gezien, op ons den indruk van
een groote zwarte wolk, zwaar van \'t onweder dat zij nog
verbergt, doch die met onverbiddelijke vastheid vlak tegen
den wind komt aandrijven, om weldra krakend en donderend
vuur te ontladen, slagen die afgebroken worden door ver-
kwikkenden regen. Er is een ��nige grootschheid, een de-
monische kracht in die vergadering van mannen geweest:
mannen, die kalm gingen zitten boven een ieder oogenblik
losbarstenden vulkaan, vast overtuigd, dat het eerste en als
van zelf sprekende offer, dat het land van hen en zij van
elkander afvroegen, het leven was: mannen, die, terwijl zij
met niets zoo gemeenzaam waren als met. den dood, van niets
spraken dan van de herleviug en herschepping van hun land.
Zij durven alles aangrijpen, nemen elke hun door de Conven-
tie opgedragen taak op zich, omdat zij \'t vaste geloof hebben
hun land te kunnen redden. Een geneesheer, Baudot, wordt
een der beste commissarissen te velde bij het leger : een pre-
dikant, Jean Bon Saint-Andr�, organiseert de vloten. Zij
vorderen niets voor zich, alles voor \'t algemeen. Van eigen
geldelijk voordeel weten de hoofden niets. Met hun allen
hadden de leden van het Comit� de salut Public � het mach-
tigste bewind ter aarde � dagelijks twee huurrijtuigen ter
hunner beschikking. Carnot, die alle overwinnende legers heeft
georganiseerd, en onder wiens leiding alle generalen stonden,
had vergeten in zijn rang als kapitein van de genie eenige
opklimming te doen. Het individu was mets: het geheel al-
les. � Afgescheiden van de personen en daden der groepen,
die wij hebben beschreven, gaat er �\'wanneer men het tijd-
perk nog meer als geheel en van een hooger standpunt be-
sehouwt � een doorgaande socialistische streep door geheel
het weefsel der debatten en decreten van de Conventie. Reeds
de Constitutie van 1793, die de Conventie als ideaal stelde
-ocr page 491-
479
� ter vervanging der door de Constituante vastgestelde con-
stitutie van 8 September 1791 -- zonder haar, wegens de
bange tijden, nog in werking te laten treden, bewees dit.
Die grondwet ging wel niet zoo ver als de ontwerp-verklaring
der rechten van den mensch en van den burger, die door
Eobespierre was voorgesteld, en nam duidelijk het beginsel
van het eigendomsrecht aan: maar in het eerste artikel
schreef zij toch deze woorden neder: //Ie but de la soci�t�
est Ie bonheur commun." In haar artikelen wordt slechts in
de tweede plaats gesproken van rechtszekerheid van het indi-
vidu, van vrijheid, gelijkheid, of handhaving van \'t particu-
lier eigendom: op den voorgrond wordt gezet, dat de staat
er is om het gemeenschappelijk geluk te vestigen en te be-
vorderen. Het geluk van allen, \'t gemeenschappelijk deelen
van den grooten schat van \'t geluk, wordt de eerste leuze.
De ontwerp-constitutie der Girondijnen (die van Condorcet
van 15 Februari 1793J had nog eenige vaste waarborgen
gesteld voor de vrijheid van het individu; deze grondwet der
Bergpartij � die door Herault de S�chelles 10 Juni 1793
was aangeboden en door de Conventie bekrachtigd werd �
zette de individueele vrijheid feitelijk geheel en al onder het
//Salut Public" \'). En zulk een stemming moest natuurlijk
in alle d�tails der daden en woorden uitkomen. De discus-
si�n en decreten der Conventie naziende, vindt men dan ook
overal sporadische, min of meer sterk sprekende socialistische
denkbeelden. � Hier is het de rede van Armand (de la
Meuse) in April 1793 gehouden: zijn thema is, dat, ook
met \'t oog op \'t eigendom, de revolutie thans van \'t brein,
*) Zie les M�moires de Carnot par son fils, tom. 1, p. 306, 307, en
de Constitutie van 1793 in haar geheel bij Buonarroti, Conspiration de
Babeuf, Edit. 1828, tom. II, p. 65�93.
31
-ocr page 492-
480
van het stadium der overdenking, over moest gaan in de
werkelijkheid zelve: de gelijkheid voor de wet, die aan den
arme gegeven is, helpt dezen niet genoeg, is slechts een
staatkundige verleiding: men moet verder gaan, en het
recht van eigendom begrenzen en inkorten \'). � Daar is het
een decreet van den commissaris uit de Conventie, Fouche\',
van 24 September an II, uit Antwerpen, waarbij bepaald
wordt, dat de ouden van dageu en de weezen verpleegd zullen
worden op kosten der rijken, met deze overweging: //consid�rant
que tous les citoyens ont un droit �gal aux avantages de la
soci�t�, que leurs jouissances doivent �tre en proportion de
leurs travaux, de leur industrie et de 1\'ardeur avec laquelle
ils se d�vouent au service de la patrie etc." � Wij kunnen
hier niet lang bij stilstaan : wij wijzen er alleen nog op, dat
dit overheerschen van het algemeene en gemeenschappelijke,
ten koste van het individueele, ook zeer sterk uitkomt bij de
schoonste taak, die de Conventie op zich nam, namelijk het
onderwijs en de opvoeding van het jonge geslacht te regelen.
Zoowel het project-decreet van Robespierre, als de woorden
van Daunou, Gr�goire, Lequinio, Ch. Duval en Michel Le-
pelletier toonen ten duidelijkste aan, dat hier het begrip, dat
het kind allereerst aan de maatschappij en dan eerst aan de
ouders behoorde, overwegend was.
En zoo rolde de Conventie voort. Waar het algemeene
en het sociale door haar op den voorgrond werd gesteld,
werd tevens (zonder dat zij \'t bedoelde) de individualiteit
van elk lid der Vergadering hoe langer hoe sterker e»
krachtiger. De leden, die het overleven, zijn zelven ontsteld
\') Zie A. Ie Faure, Le Socialisme pendant la Revolution Francaise,
p. 69�72 en 79, 80 � het daarop volgende arr�t� van Fouch�, zie p,
43, 44 � de denkbeelden van Bancel, zie p. 35, 95�97, 104, 105.
-ocr page 493-
481
en verwonderd over hetgeen zij in dat korte tijdsbestek ver-
mochten. Als men later ��n van hen zag voorbijgaan, in
verbanning of afzondering, week een ieder ter zijde en staarde
men hem met zekere huivering aan. Het woord: //hij was
een lid der Conventie", dat het gebaar begeleidde, waarmede
men hem aanwees, werd uitgesproken op den toon, die uit
den mond der vrouwen weerklonk, toen zij in het ver verle-
den van den in gedachten verzonken voorbijgaanden Dante
fluisterden: �die man d&�r was in de Hel."
31*
-ocr page 494-
HOOFDSTUK XT:
DE SAMENZWEERING VAN BABEUF.
Toen de Fransche Eovolutie � met het eindigen der Con-
ventie � feitelijk was afgeloopen, en men, onder het Direc-
toire, hezig was de resultaten van die geweldige politieke
proefneming te inventariseeren, stond er een man op, die al
de verschillende socialistische denkbeelden en neigingen, welke
in het Frankrijk der achttiende eeuw en der Revolutie hadden
gewoeld, tot een vast afgerond stelsel sou verzamelen en be-
werken, en die dat systeem nu dadelijk, door middel van een
met groote vertakkingen overal ingrijpende samenzweering, in
het werkelijk leven zou trachten over te brengen. Die man
heette Babeuf. Met hem, en met zijn aanslag tegen den Staat
van het jaar 1796, moeten wij ons thans bezighouden. Dank
zij de gedrukte authentieke stukken kunnen wij ons een juiste
voorstelliug van deze onderneming vormen. Wij bezitten voor-
eerst een bijna officieel verhaal der gebeurtenis, door ��n
der saamgezworenen zelven, Buonarroti, in 1828 uitgege-
ven: voorts zijn op last van de ,/Haute Cour de Justice" al
de stukken, waarop tijdens de arrestatie van Babeuf beslag
werd gelegd, in twee deelen (Frimaire au V) gedrukt: en
eindelijk zijn de debatten van het proces over Babeuf, zoo
als zij door de stenographen zijn opgeteekend, mede dadelijk
in vier deelen verschenen. Wij kunnen dus den loop der voor-
-ocr page 495-
488
vallen, de voorbereiding, organisatie en mislukking van de
samenzwe ering, vrij nauwkeurig volgen.
De dag van den 9den Thermidor an III (Juli 1794) waarop
Robespierre was gevallen, was in de oogen van alle ge�xal-
teerden allengs de ongeluksdag bij uitnemendheid geworden.
In het begin hadden velen dit niet zoo begrepen. Vroegere
H�bertisten, van den ��nen kant, waren op \'t eerste oogen-
blik de rij komen vergrooten der mannen van Thermidor,
omdat zij op .Robespierre den dood van hun vrienden, den on-
dergaDg der waarachtige Commune, wilden wreken. Consequente
republikeinen der Bergpartij, van den anderen kant, hadden
zich daarbij gevoegd, omdat zij meenden dat Robespierre naar
de dictatuur streefde, en omdat zij een afschuw hadden van
de middelen die Robespierre bezigde. Zij allen hadden gemeend,
dat, als slechts ��ns Robespierre en zijn schrikbewind was op
zijde gezet, er weder sprake kon zijn van het werkelijk toe-
passen der altijd opgeschorte constitutie van 1793, en dat,
onder het palladium van die constitutie, de maatschappij
weder een andere vrijere plooi kon aannemen. Hoe spoedig
waren echter de illusi�n van die bondgenooten der mannen
van Thermidor verstoord ! Het bleek weldra, dat er sinds Ther-
midor een reactie veld won. De linkerzijde der Conventie was
spoedig overvleugeld: de meer conservatieve elementen der
Vergadering kregen den boventoon. Heden gaven nog Tallien
Stanislas Pr�ron en Pouch�, straks reeds Boissy d\'Anglas, Thi-
beaudeau en Lanjuinais de richting aan. Zoowel de vroegere H�-
bertisten, als de leden der oude Bergpartij, begonnen te morren.
Maar wat hielp het? De ontevredenen vingen wel aan op het volk
te werken, en het Parijsche gepeupel aan te sporen zich te too-
nen en door een groote demonstratie zich te verzetten, doch
-ocr page 496-
484
elk van die revolutionaire dagen, waarbij al de oude krelen
der Revolutie werden herhaald, eindigde telkens met den triomf
en de versterking der wettige orde van zaken. Zoowel de dag
van 12 Germinal, als die van 1 Prairial en die van 13
Vend�miaire, hadden geen ander resultaat, dan dat de leiders
der beweging, de laatsten van de garde der Bergpartij � wij
denken aan Romme, Goujon en Soubrany � het leven ver-
loren, en dat de gevangenissen van Frankrijk en Parijs ge-
vuld en overkropt werden met al de ge�xalteerden, die nog
van de vroegere dagen droomden. Z�� had de Conventie in
haar laatste stadium, zeker van haar macht, dat uithangbord
der constitutie van het jaar 1793 op zijde geschoven, en een
geheel andere grondwet, die van het jaar 1795 (den 5den Messi-
dor an III in de Vergadering gebracht) vastgesteld. Naar aan �
leiding van die grondwet van 1795 zou een Directoire het
uitvoerend bewind van Frankrijk in handen nemen, en de
wetgevende macht verdeeld zijn in twee vergaderingen, het
Conseil des Anciens en het Conseil des Cinq-cent. Weldra
werd nu 4 Brumaire een algemeene amnestie uitgevaardigd
en werden de staats-gevangenen losgelaten.
Doch zij, die in deze gevangenissen waren geweest, hadden
geen plan zich in de nieuwe orde van zaken te schikken. De
gevangenissen, waarin soms twee duizend personen tegelijk
waren opgesloten, � wij denken aan de gevangenissen du
Plessis en des Quatre Nations te Parijs � waren inderdaad
brandpunten van revolutie. Zij, die wegens de politiek daarin
waren opgesloten, hadden het niet kwaad; zij hadden vrjj
verkeer onder elkander en konden dus te zamen klagen, te
zamen de oorzaken nagaan van hun val, de beginselen toetsen
der regeering, de nieuwe constitutie, die 5 Messidor an III
was ingediend, bespreken, de grieven die zij er tegen hadden
formuleeren, en zich en elkander duidelijk maken wat men
-ocr page 497-
485
eigenlijk wilde. Onder hen, die daar elkander badden ont-
�noet, en tezamen kennis hadden gemaakt, en die nu door
de amnestie van Brumaire ook gezamenlijk vrij-kwamen, wa-
ren twee richtingen duidelijk en afgescheiden te voorschijn ge-
komen. � Allereerst de mannen, die men zou kunnen noemen
het overschot der oude Bergpartij. Deze stonden zuiver op
politiek terrein. Zij wenschten uitvaardiging en toepassing der
constitutie van 1793, niets meer maar ook niets minder.
Overigens waren zij allen nu Robespierristen. Voorzoover zij
hadden medegewerkt om Robespierre op den 9den Thermidor te
doen vallen, hadden zij bitter berouw over hun kortzichtigheid
van toen. Bij de schandelijke verloochening, die naar hun inzien
aan de revolutie-beginselen te-beurt viel, noemden zij zich
//les patriotes de 89." Toen zij uit de gevangenis kwamen,
zag men hen zich meestal bewegen om Amar, een der fana-
tiekste leden der vroegere Conventie. � Maar in de tweede
plaats was er een richting in, en later buiten de gevangenis,
voor wie de denkbeelden der groep van Amar te bescheiden
waren. Zij waren ook wel bereid de constitutie van 1793 als
een soort van programma aan te nemen, mits dan w�l werd
verstaan, dat die constitutie een minimum van eischen voor
het tegenwoordige behelsde, en in zijn geheel slechts een trap
was om verder te komen. Zij wenschten niet alleen in poli-
tieken maar ook in economischen zin vervorming en voor-
uitgang. Yolgens hen was de constitutie van 93 niet alleen
reeds veel gebrekkiger dan �de verklaring der menschenrech-
ten", die Robespierre in het begin van 93 had opgesteld, maar
had men in die constitutie de hoofdfout bij uitnemendheid,
de verouderde begrippen over het eigendomsrecht, behouden,
die de oorzaak waren van alle ongelijkheid onder de men-
schen. Onder hen � hetzij zij tot de vroegere partij van
H�berl en der Commune behoord hadden of eigen oorspron»
-ocr page 498-
48 6
kelijke inzichten volgden � stond vast, dat de groote Eevo-
lutie in het maatschappelijke veel doortastender had moeten
voortschrijden. Men had veel openlijker en consequenter voor
het welzijn der arme klassen moeten zorgen: niet in theorie
maar in werkelijkheid de //gelijkheid" moeten vestigen. In
tegenoverstelling der zuiver politieke partij, der �patriotten
van 1789", noemden deze lieden zich degelijken, ,/les �gaux".
Tot hen nu behoorde een man van niet groote gestalte, mager
uiterlijk, en met kort zwart haar: wij noemen Babeuf, die
mede in November 1795 uit de gevangenis du Plessis kwam.
Babeuf was toen 33 jaar. Hij was in 1762 geboren te
Saint-Quentin in Picardi�, en- kreeg de namen van Francois
No�l. Zijn vader was een oud militair, vroeger majoor in
dienst van Oostenrijk, en in die dagen zelfs werkzaam bij
het onderwijs van aartshertog Leopold. Die vader stierf, toen
de zoon 16 jaar oud was. Francois No�l was streng opgevoed,
en trad, wat ouder geworden, de carri�re van landmeter en
opzichter in. Een paar jaren v��r het uitbreken der Bevo-
lutie was hij als zoodanig bezig te Roye, een klein stadje niet
ver van Saint-Quentin. Daar te Roye schreef hij een boek,
waartoe de ondervinding in zijn werkkring opgedaan hem de
stof aan de hand gaf: het heette //Cadastre perp�tuel" en het
zou tegelijk betere grondslagen aangeven voor de grondbelas-
ting, de onbillijkheden daarvan opheffen. Er schijnen daarin
reeds zinsneden te zijn neergeschreven, waarin op het voorbeeld
van Rousseau gesproken wordt van het recht van allen op de
aarde \' . Voorts schreef hij stukken over de afschaffing van
//de Gabelle" en van de heerlijke rechten in den //Correspon-
dant Picard", welk blad te Ami�ns werd uitgegeven. In 1789
was hij druk bezig met een ontwerp om de gemeente-gron-
l) Zie de zinsneden, die Michelet, Directoire�Origine des Bonapartes
lb72, p. \\i, aanhaalt.
-ocr page 499-
487
den in het bezit der dorpsbewoners te brengen. Zoo werkte
hij voort, zonder dat het licht bijzonder op hem viel. Van zijn
leven in de eerste jaren der revolutie weet men inderdaad
niet veel af. Het verhaal is hier vol leemten en duisternis.
Wij zien hem secretaris van een districts-administratie,
en wel van Montdidier, of ook in het departementale bestuur
van de Somme. In die hoedanigheid schijnt hij echter bfmis-
grepen te hebben gedaan, �f met een deel der bevolking in
heftigen twist te zijn geraakt: ten minste, processen werden te-
gen hem gevoerd, waarbij hij zelfs later een vonnis als falsaris
bekwam. Het geval blijft echter duister, daar wij hem weldra
als vrij-man te Parijs zien wonen. Hij leefde dd&r gehuwd,
met een aangroeiend gezin, zeer arm: om aan den kost voor
zijn kinderen te komen schreef hij, en verkocht dan zelf de
gedrukte stukken van zijn hand. Zoo gaf hij onder andere bro-
chures in 1793 een republikeinschen kalender uit. Voorts werd
hij door de Commune van Parijs gebruikt als schrijver aan het
Thireau der levensmiddelen (Bureau des Subsistances). In den
kring van Chaumette en zijn vrienden schijnt hij zich vooral
thuis te hebben gevoeld. Dadr meende hij toen de mannen van
zijn hart te vinden. Toen Robespierre zich tegenover de overdrij-
vingen der Commune ging plaatsen, werd ook Babeuf niet onge-
moeid gelaten en kwam hij in de gevangenis. Hij zou wellicht
als vijand van Eobespierre omgekomen zijn, wanneer nog niet
dat oude proces (een vonnis wegens valschheid in geschrifte)
boven zijn hoofd zweefde. Hij werd dus uit zijn kerker te
Parijs gezonden naar La�n voor de rechters van het departe-
ment de 1\'Aisue, ten einde zijn proces te laten herzien. Toen
hij terugkwam, liep het rijk van Robespierre op zijn einde.
Hij volgde nu hen, die Robespierre den 9den Thermidor
deden vallen. Hij zocht voorts met schrijven voor zijn huis-
gezin het brood te verdienen. Al leefde hij als een Sto�cijni
-ocr page 500-
488
hij bleef bitter arm. Den 3den September 1794 verscheen
het eerste nummer van een krant, door hem geschreven:
Journal de la Libert� et de la Presse. Hij meende nog de
richting van Thermidor te moeten steunen. Toen de mannen
van Thermidor enkele van hen, die het Schrikbewind ook in
de provinci�n hadden doen woeden, vervolgden, schreef Babeuf
zijn boek: //Du syst�me de d�population ou la vie et les cri-
mes de Carrier," om hen te helpen \'); hij voer heftig uit te-
gen de tirannieke middelen, de menschen-verdelgingen van die
gewezen proconsuls, al erkende hij, dat hij met hun hoofd, Eobe-
spierre zelven, zich misschien wel zou hebben kunnen verstaan,
inzooverre diens politiek plan medebracht om de rijken bijdra-
gen te doen betalen ten voordeele van de armen: ,/want de
Staat moet het bestaan aan al de leden van den Staat verze-
keren; allen moeten genoeg, niemand te veel hebben" 2). A1-
lengs werd nu die laatste toon, de erkenning van het vele
goede van Robespierre, in hem sterker. Zeer spoedig toch
beginnen de mannen van Thermidor hem bitter tegen te val-
len. In plaats van voort te gaan op den weg der revolutie,
met vermijding all��n der dwangmiddelen van Eobespierre,
kwam weldra bij de mannen van Thermidor do tactiek boven
om de revolutie in te toornen. Babeuf begon zich hiertegen
te verzetten, zond petities tot de Conventie, om onbeperkte
vrijheid voor de drukpers te eischen, en werd reeds heftiger
in zijn krant. Daar de mannen van Thermidor zich niet
stoorden aan de klachten van een Babeuf, begreep Babeuf
aan zijn blad een anderen gang en anderen naam te geven.
Sinds October 1794 heette de krant nu //Ie tribun du Peu-
\') Zie een overzicht van dit boek bij Ed. Eleury, Baboeuf et Ie Socia-
lisme en 1796, 2me Edit. 1852, p. 26�36.
-) Zie het lange citaat uit het boek over Carrier, bij A. Ie Eaure,Le
Socialisme pendant la Revolution Francaise, 1867, p. 50�54.
-ocr page 501-
489
ple" en hij zelf onderteekende zich Cajus Gracchus, volks-
tribuuu. Dat blad kreeg weldra beteekenis. Op onregelmatige
tijdstippen uitkomende, zijn er van dien //Tribun du Peuple"
43 nummers uitgekomen. Reeds de woordenkeus, en al de
neologismen, waarvan de stijl wemelde (het woord Terroristen
is een woord door Babeuf gesmeed), trokken de aandacht.
En de inhoud der stukken stemde samen met dien afbreken-
den, driftigen, hortenden stijl \'). Meer en meer veranderde
nu zijn inzicht in de zaken. Hij zag dat hij zich bedrogen
had. Het denkbeeld werd bij hem wakker, dat Robespierre\'s
val juist alles bedorven had, en dat sinds 9 Thermidor terug-
gang in de revolutie was op te merken. Hij begreep
nu dat Robespierre all��n consequent en vast den
weg was opgegaan, waarop men iets kon bereiken. H�bert
en Chaumette werden nu in zijn oogen wellicht //des brouil-
lons, des hommes a demi-moyen". Hij begon nu ook
de constitutie van 1793 als een palladium te verdedigen,
tegenover de pogingen dergenen, die in de Conventie die
andere constitutie van 1795 langzaam voorbereidden. Hij
toonde echter daarbij aan, dat men niets gedaan had, als
men niet de armoede, door het wegnemen van de privileges
der rijken, had overwonnen. Hij tastte Tallien en Pr��on op
felle wijze in zijn blad aan. De mannen van Thermidor wil-
den die aanvallen niet langer gedoogen. Fouch� hield hem
nog een tijd de hand boven \'t hoofd; weldra liet hij hem
los, en, na een aanklacht tegen Babeuf in de Conventie,
werd hij op het laatst van Januarij 1795 in de geran-
genis du Plessis gezet. Sinds werd hij in de gevangenis van
Arras opgesloten, totdat hij (toen het Directoire de Conventie
\') Zie fragmenten uit Ie Tribun du Peuple, bij A. Ie Faure, Le Socia-
lismo pendant la Revolution JFrancaise, p. 55, uit n*. 37 � p. 62�64,
uit n". 35, en p. 65�68, uit liet nummer 15 Brumaire an IV.
-ocr page 502-
490
verving) met de andere staats-gevangenen werd losgelaten.
Intusschen had hij in de gevangenis zijn denkbeelden, over
algemeene gelijkheid en over een hervorming van Frankrijk op
socialistischen weg, scherper overdacht en geformuleerd. Hij
had dieper het doel nagegaan dat hij beoogde en zich met
eenige gelijkgezinden verstaan. � Tot die gelijkgezinden behoorde
in de eerste plaats Darth�. Deze was uit het departement Pas
de Calais, en studeerde in de rechten te Parijs, toen de revolutie
uitbrak. Hij wierp zich in den stroom dier omwenteling, was
tegenwoordig bij het beleg der Bastille, waar hij een wond be-
kwam, werd later lid van het bestuur van zijn departement, nog
later onder Lebon //accusateur public" bij de revolutionaire
rechtbanken van Arras en Kamerrijk, en toonde zich in alle zaken
die hij behandelde even hard als fanatiek. Hij was een sombere,
onwrikbare, onomkoopbare man en was daarbij arm gebleven.
Hij was een groot bewonderaar van Robespierre, en de reactie
van Thermidor had hem weldra in den kerker gezet. � Dan
voegde zich tot de nieuwe vrienden van Babeuf; Ph. Buonarroti.
Hij was een Italiaan, in Pisa geboren, die zich jong had la-
ten opwinden door de idee�n van Jean Jacques Eousseau.
Toen de Pransche Revolutie uitbrak was hij naar Corsica
gereisd, om diiar teu minste aan de zegeningen van de nieuwe
vrijheid zijn aandeel te hebben. Hij werd er beambte en
deed zijn best, de inwoners van het aan Sardini� behoorende
eiland San Pietro te bewegen, om een inlijving aan de Fran-
sche Republiek te vragen. Hij arbeidde voorts onder allerlei
avonturen en gevaren te Lyon voor de zaak der vrijheid:
en ging eindelijk naar Parijs, � waar hij als muziekmeester zijn
brood verdiende (,/inusicien", zie Debatten, I p. 10). Vandaar
vertrok hij weder als agent van \'t Comit� de Salut Public naar
Corsica, terwijl hij in \'t begin van \'t jaar 1795 burgerlijk
commissaris bij het leger in Itali� was. Diidr onderscheidde
-ocr page 503-
491
hij zich als ijverig democraat : hij pleegde gewelddadigheden
tegen de zoogenaamde aristocraten, werd gearresteerd en naar
de gevangenis in Parijs gezonden. Hij was nu ongeveer 35
jaar. � Nevens hen was Bertrand te zien. Deze was maire
van Lyon geweest, totdat de opstand aldaar van 29 Mei
1793 hem op zijde zette. Hij was de vriend van Chalier en
met hem ��n van zin en van gedachte. Zijn groot vermogen had
hij geheel en al ten voordeele der belangen van de revolutie
prijs gegeven. Hij was een zeer edele enthousiaste natuur,
en moest natuurlijk na Thermidor het lot der overige demo-
craten van Lyon deelen. � Voorts waren in de gevan-
genis nog met hen Germaiu, een jong kapitein der huzaren
uit Narbonne, 24 jaar oud, en Debon, die volgens zijn vrien-
den het diepst was ingedrongen in de geheimste inzichten van
Robespierre, voorzoover die strekten om de openbare kwalen
te heelen en te lenigen, beide welke mannen door Babeuf in de
gevangenis van Arras waren ontmoet: dan Ponteuelle, Bodson,
Simon Duplay, bij wiens gezin Robespierre een tijd lang had
gewoond, Massart, Bouin en zooveel anderen \').
Toen zij nu uit de gevangenis kwamen, begonnen zij, die
het meest met Babeuf vertrouwd waren geweest, elkander dikwijls
te zien. In de caf�s 2) en op de wandeling bleven zij elkan-
der spreken en hun gedachten meedeelen. Hun ge-
sprekken liepen natuurlijk over de denkbeelden van politieke
en economische gelijkheid, die Babeuf vooral \'t best had gefor-
muleerd. Zoo vormde zich van zelf een soort van vereeniging.
In het begin van Brumaire van het jaar IV namen Babeuf,
1)  Zie Buonarroti, Conspiration pour 1\'Bgalit� dite de Babeuf, Edit.
1828, tom. I, p. 52 en 53.
2)  Zie een beschrijving van ��n dier caf�s � Ie caf� des Bains Chinois �
bij Fleury, Baboeuf, 1852, p. 64�66, waarbij ook de maitresse van Darth�,
Marie Sophie Lapierre (die later ook in het proces der samenzwering be-
trokken is) voorkomt.
-ocr page 504-
492
Darth�, Buonarroti en Fontenelle een soort van leiding van een
dergelijke vereeniging op zich. Men had een vergadering ten
huize van Bouin, en men kwam overeen nog meer leden te werven
en op een plaats samen te komen, waar men voor de politie
veilig was. Daarvoor koos men een klein tuinhuis uit, mid-
den in den tuin van de oude abdy de Sainte-Genevi�vo. Zij
besloten, afgescheiden van hun eigen enge vereeniging, een
uitgebreider club of soci�teit te vormen, waarin zij de oppo-
sitie tegen den bestaanden regeringsvorm konden opwekken,
waar zij een tribune konden vinden om hun denkbeelden
over economische gelijkheid der burgers te verspreiden, en
waarvan zij later (als ��ns de goede geest was doorge-
drongen) een hefboom voor hun verdere macht konden ma-
ken. Zij besloten de soci�teit zeer gematigd te doen optre-
den, onder het schild der bestaande wetten, en eerst het
masker af te werpen, wanneer men sterk genoeg was om het
gouvernement aan te vallen. Het Directoire begunstigde dan
ook zelfs de oprichting en eerste gangen van die club; want
staande tusschen geavanceerde republikeinen en royalisten,
bestreed de regeering de ��ne partij door middel van de au-
dere, en de nieuwe club, die zij als een zuiver republikein^
sche beschouwde, zou uitstekend dienst doen tegen de reac-
tie. Door die begunstiging van het Directoire werd echter
het ledental, dat daartoe samenvloeide, een zeer bonte ge-
mengde schaar. Eensdeels patriotten, anderdeels aanhangers
van \'t Directoire, benevens de bepaalde volgelingen van J3a-
beuf, kwamen daar samen. De club vergaderde in de oude eet-
zaal van de abdij de Sainte Genevi�ve, en als die eetzaal voor
andere doeleinden door den verhuurder der zaal (Gardinaux)
moest worden gebruikt, kwamen de leden samen onder in de
groote keldergewelven, de soeterreinen van het gebouw. Wie
ddar in die kille ruimten, geheimzinnig verlicht door de fak-
-ocr page 505-
498
kels, binnentrad, en de staande of ongemakkelijk op den grond
zittende figuren zag, half in liet duister schuilende of door
een roode toortsvlam scherp gekleurd, het doffe gemompel en
gebrom der gesprekken hoorde, had toen reeds het gevoel
van in een spelonk van samenzweerders te zijn gekomen.
Hoe het zij, de club met haar zeer gemengd publiek nam toe :
het ledental ook dergenen, op wien geen staat was te maken,
werd steeds grooter: in weinig tijd waren er twee duizend leden.
Wegens de nabijheid van het Pantheon heette de vereeniging :
de club van het Pantheon. � Ook de hoofden der ,/�gaux"
wonnen nu nog meer vertrouwde vrienden. Onder dezen vooral
twee fanatieke leiders : Sylvain Mar�chal en Antonelle. � Syl-
vain Mar�chal was een soort van cyniek philosoof, athe�st en
niet onbegaafd dichter. Lucile Duplessis, de jonge vrouw van
Camille Desmoulins, dweepte met zijn verzen, schreef ze als
jong meisje over, en werd, toen zij trouwde, dan ook feestelijk
bezongen door haar lievelingsdichter. Toen waren het herders-
idyllen, die hij dichtte: � hij noemde zich //Ie berger Syl-
vain" � later werd de herder een wolf. Hij zou het volk
straatdeunen in den mond geven, die aan gehuil en bloed
deden denken. Nog later schreef hij zijn �Pour et contre la
Bible", zijn ,/Dictionnaire des ath�es anciens et modernes",
en zijn zonderling stuk: //D�fense d\'apprendre a lire aux fem-
mes" \'). � De ander was Antonelle (49 jaar oud), een naam
die telkens voorkomt als lid der jury in het eerste tijdperk der
Conventie: hij was ��n dergenen die als rechter zaten tegen
de Girondijnen en hen ter dood veroordeelden, en evenzoo
zat hij als chef der jury tegen de koningin: wederom was
hij lid der jury, die de H�bertisten en Dantonisten moest
veroordeelen. Toen nam hij echter zijn ontslag, wijl het
\') Zie Jules Clar�tie, Camille Desmoulins, Etude sur les Dantonistes,
1875, p. 143, 153, 161.
-ocr page 506-
494
Comit� de Salut Public verder de mondelinge motiveering
van het vonnis verbood: hij verdedigde zich in een brochure
�Observations de jure", doch werd nu door Robespierre ge-
vangen gezet. Thans schreef hij een geschrift tegen de con-
stitutie van het Directoire, en kantte zich aan tegen \'t
eigendomsrecht. Weinigen wisten dat hij edelman was van
ouden stempel. Na 1815 hernam hij zijn titel: marquis
d\'Antonelle \'). � De hoofden der ,/�gaux" deden nu hun
best hun denkbeelden in de club van het Pantheon te pre-
diken en er voor hun bondgenooten in de bres te springen :
zij wisten te bewerken, dat brochures en affiches van wege
de club werden verspreid, en zelven drongen zij in de club
telkens aan op het terug-eischen van twee wetten, die sinds
Thermidor in onbruik en vergetelheid waren geraakt, te we-
ten: de wet, die aan de verdedigers van het vaderland een
milliard aan nationale goederen beloofde, en de wet die in
het jaar II was aangenomen ter wering van armoede en
bedelarij. Terzelfdertijd werden dan zulke discussi�n en voor-
stellen aangevuurd door Babeuf in zijn ^Tribun du Peuple",
in welk blad hij de wettigheid der constitutie van 1793 tel-
kens en telkens bewees, en voorts het individueele eigendum
als de voornaamste bron van alle maatschappelijke kwalen
brandmerkte. Een ander blad werd reeds in zijn geest op-
gericht door Lalande; het heette ,/1\'Eclaireur du peuple" en
werkte als succursaal van den ,/Tribun du peuple" 2).
De scherpe uitingen in zijn eigen blad haalden Babeuf
weder een vervolging op den hals. Aan den deurwaarder,
i) Zie over hem: Jules Clar�tie, Camille �esmoulins, 1875, p. 259.
Georges Avenel, Anacharsis Cloots, 1865, II, p. 369, 442. A. Ie Faure,
Le Socialisme pendant la Revolution, p. 49, 82, en Fleury, Baboeuf,
pag. 345.
s) Zie citaten uit 1\'Eclaireur du peuple, bij A. le Faure, Le Socialisme
pendant la Revolution Fra^aise, p. 56�58.
-ocr page 507-
495
die hem aan zijn woning (faubourg Honor�) kwam arrestee-
ren, wist hij echter te ontvluchten. De man der v/et rende
hem achterna, het �houd den dief" schreeuwend; twee kee-
ren werd Babeuf door sjouwerlieden uit de hallen gegrepen,
doch deze lieten hem weder los, toen hij zijn naam zeide, en
de deurwaarder moest onverrichter zake terugkeeren. Sinds
verschool hij zich bij Darth� en andere vrienden.
Dit waren de daden en uitingen van die ��ne groep van
ontevredenen, die gelijkheid in het politieke en economische
verlangden. Naast hen was de tweede groep, die der zuiver
staatkundigen, het overschot der Bergpartij, dat zich om
Araar verzamelde, werkzaam. DaYir ging het inderdaad soms
nog scherper toe : men wilde uit geheel staatkundige motieven
een opstand der gelijkheid voorbereiden. Bij Ainar aau huis,
rue Cl�ry, zag men hen vergaderen. Darth� en Buonarroti
begaven zich daar ook: maar het meest hadden daar te zeg-
gen Debon en Germain, en vooral Felix Lepelletier, de broe-
der van dien Michel Lepelletier, lid der Conventie, die, als eer-
ste offer voor de zaak der republiek, door een royalist was ver-
moord. Felix Lepelletier was vermogend en met hart en
ziel een bewonderaar der constitutie van 1793. Zijn steun
was een groote aanwinst. Amar zelf � thans ongeveer 40
jaren oud � was een bij uitstek fanatieke kop. Lid derCon-
ventie was hij tevens lid geweest van het Comit� de Suret�
G�n�rale. Als zoodanig is hij heksud door een scherpe doch
verstandige rede tegen hen, die de politieke gelijkstelling van
man en vrouw wilden doordrijven \'). Hij had zich bij de
gebeur enissen van Thermidor tegen Robespierre gewend,
maar was door de houding der Thermidoristen bekeerd, en
wilde nu met zijn kring alles aanwenden, ten einde de con-
\') Zie die rede bij A. Ie Faure, Le Socialisme pendant ia Revolution
francaise, p. 162�l�5.
82
-ocr page 508-
496
stitutie van 1793 terug te bekomen. Dit was dan ook de
eerste eisch van het Comit�, dat nu geregeld bij hem verga-
derde. Door dat Comit� werden dan, ten einde een stel van
vaste beginselen te verkrijgen, waarop het politieke gebouw
der toekomst oprijzen kon, scherp de grondslagen der maat-
schappelijke orde besproken. De oorzaak van den druk, waaronder
de overgroote massa der Fransche natie gebukt ging, werd ook
door het Comit� gevonden in de stuitende ongelijkheid der
fortuinen en voorwaarden van bestaan, en, streng doorredenee-
rende, in het individueele eigendom. Tijdens de Revolutie was
een nieuwe stand van rijke menschen opgetreden, die bijna
even fel hun privilegie uitoefenden, als vroeger de bevoorrechte
standen. Men moest dus met alle geweld zich tegen de on-
gelijkheid keeren. Amar beval daartoe de middelen aan die
de Conventie gebruikt had, het schatten en wegnemen der
goederen van de rijken, de revolutionaire belastingen enz.,
middelen waardoor het overvloedige, dat in de te volle kana-
len geen weg wist, werd afgeleid naar andere beddingen.
Anderen bevalen het verdeden der landerijen, weeldewetten en
de progressieve belasting aan. Zij, die meer de nuance van
Babeuf deelden, meenden dat al die middelen te weinig zouden
uitrichten en verdedigden >/de communauteit van goederen en
van arbeid", waardoor een waarlijk gelijke verdeeling van las-
ten en genietingen zou tot stand komen. Amar en zijne vrienden
lieten zich overtuigen door hun meer consequente bondgenooten,
doch bleven er op staan, dat het wijs zou zijn, indien men
het volk tot dergelijke opinies wilde bekeeren, toch als uit-
gangspunt de constitutie van 1793 te behouden. Men zag
bij Amar de gebreken van die constitutie niet over \'t hoofd:
maar men meende dat nimmer een menschenwerk zoo nabij
aan het volmaakte was geweest, en achtte voorts dat de con-
stitutie zulk een geschikte verbinding voor verschillende groepen
-ocr page 509-
497
en belangen zou zijn. Men zou dus die constitutie blijven voor-
staan, maar tegelijk het rijk der wezenlijke gelijkheid voorberei-
den. Daarbij werd dan ook nog gesproken over den regeerings-
vorm, dien men in plaats van het bestaande Directoire enz. zou
vaststellen. Eenigen wilden, dat zij, die nog van de Conventie
over waren, het bestuur zouden vormen: anderen meenden, dat
Parijs, als \'t opstond, het voorloopig gouvernement moest aanwij-
zen: nog anderen wilden een tij delijken dictator. Amar wenschte
het eerste: Debon het tweede : de nuance van Babeuf de middelste
oplossing. Zoo werkte en besprak het comit� van Amar al-
lerlei zaken, verheugde zich in den stoot aan de publieke
opinie door de club van \'t Pantheon gegeven, toen het wan-
trouwen zich te midden der leden verspreidde, en het Comit�
zich zelf weder ontbond \').
Andere reunies hadden nu nog weder plaats, waarbij men
den draad weder poogde op te vatten, doch door het strenge
toezicht der politie hadden zij geen lang bestaan. In die
nadere comit�s zien wij vooral Darth�, Massart, AntonelJe,
benevens een man, die een groote rol gaat spelen, Didier: hij
was �7 jaar en slotenmaker van beroep, een vast-besloten
man, die zwijgen kon tot den dood.
Zoo bleef nu alleen de club van het Pantheon over. Wat
Babeuf zelven betrof: hij bleef schrijven, doch moest zich
overal schuil houden en verstoppen. De soci�teit van het
Pantheon bleef daarentegen als in de open lucht werk-
zaam. Over het algemeen beoefende men d�tar � ook ter
wille van het publiek der leden, waarvan men niet geheel
zeker was � een geveinsde matiging. Men las de bladen, men
debatteerde en concentreerde zijn eischen in de vraag tot hand-
having der wet van het milliard en der wet ter wering van ar-
) Zie Buonarroti, Conspiration de Babeuf, I, p 94, 95.
82*
-ocr page 510-
498
moede en bedelarij. Soms klonk wel eens een feller toon, maar
men bedwong dien. Men zweeg over Babeuf, om niet met diens
heftigheid gelijk gesteld te worden. Toen echter Babeufs
vrouw door de regeering in hechtenis werd genomen, omdat
zij de geschriften van haar man had verspreid, sprong de club
in de bres voor die vrouw. Zoo ging de club op een hellend
vlak. Maar intusschen kreeg de vereeniging meer en meer
vijanden. De regeering begon op haar te letten, en in den
eigen boezem van de club begon nu scheuring te ontstaan: de
meerderheid der gematigden wilde zich liever onderwerpen en
onderteekende een adres aan het Directoire. Toch hield men vol.
De leiders dachten dat de schijn van gematigdheid nog altijd
hun wezenlijke bedoelingen zou kunnen bedekken. Zij hadden
er in toegestemd, dat de oud-leden der Conventie niet opgeno-
men werden als lid der soci�teit, ten einde het Directoire niet te
ontstemmen : slechts Drouet, de postmeester die Lodewijk XVI
had aangehouden, en die in Oostenrijk in de gevangenis had geze-
ten, werd lid. Eindelijk wilden die leiders echter wel eens de
werkzaamheid van het Pantheon meer naar buiten doen treden.
Zij wilden door de club doen vaststellen, dat hun beginselen,
als uitvloeiselen der natuurlijke godsdienst, in de kerken, op
de decadaire feesten, zouden worden beleden en gevierd: een
maatregel, die aan Robespierre\'s invoering ven het de�sme
herrinnerde. Er kwam agitatie. Doch het Directoire waakte
nu. Het was het begin van Ventose an IV. In de club
was door Darth� een nummer van Babeufs //Tribun du peu-
ple" voorgelezen. Weinig dagen daarna, 28 Februari 1796,
werd de club van het Pantheon door de Regeering gesloten,
een sluiting die door generaal Bonaparte zelven werd uitge-
voerd \'),
\') Zie Buonarroti, Conspiration de Babeuf, I, p. 107.
-ocr page 511-
499
Het sluiten van de club van het Pantheon deed nu Babeuf
en zijn vrienden overgaan tot een meer beslissenden stap.
Tegelijkertijd toch waren enkele andere clubs ook ontbonden,
en het recht van vereeniging was dus door het Directoire niet
meer ge�erbiedigd. Het werd dus meer dan tijd om een te-
genstand tegen de regeering te organiseeren. Terwijl Anto-
nelle reeds een geschrift uitgaf over het recht van vereeniging :
Pelix Lepelletier van zijn kant de soldaten aanspoorde, zich bij
een eventueel conflict niet tegen liet volk te keeren, en hij
dit in \'t licht stelde in een strooi-billet of affiche getiteld:
//soldat, arr�le et lis", begreep Babeuf dat een daad als begin
van uitvoering der grootere plannen noodig was. In de eerste
dagen van Germinal constitueerden � op zijn raad � Ba-
beuf, Antonelle, Sylvain Mar�chal, Felix Lepelletier, met toe-
voeging weldra van Debon, Buonarroti en Darth�, zich als een
//geheim" Directoire van het algemeen welzijn (Directoire secret
de salut public), ten einde een middelpunt te vormen, dat al
de draden van de ontevreden groepen in een vasten knoop zou
verbinden. Dat zevental mannen zou voortaan als een ��nheid
werken, en geregeld te-zamen komen in een kamer van den kof-
Sehuishouder Clerex, bij wien Babeuf toen zich verschool. In het
stuk, waarbij dit Directoire van den opstand door hen werd
gevestigd \'), werd vooral (in artikel 3) de nadruk gelegd op
het geheim: de namen der leden mochten niet eens bekend
zijn aan de eerste agenten: tusschen de leden van het ge-
heime Directoire en de agenten zouden ��n of meer tusschen-
personen werkzaam zijn. Op de agenten kwam liet anders
boven alles aan; er zouden er twaalf zijn, een voor elk arron*
\') Zie dat stuk bij Buonarroti, Conspiration de Babeuf, tooi. II, p.
108�HO (Quatri�me pi�ce).
-ocr page 512-
500
dissement der Parijsche commune, en die agenten zouden nota
houden van den dagelijkschen stand der publieke opinie.
Weldra werd een eerste instructie door het geheime Direc-
toire voor die agenten vastgesteld \'), in welke instructie het
ge�soleerde handelen wederom op den voorgrond werd gezet.
De agenten zouden voorloopig allen slechts ��n en denzelfden
persoon kennen, die al hun mededeeliugen en geschriften aan
het geheime Directoire zou overbrengen, doch zij zelven zouden
met elkander niets te maken hebben. Die �cne tusschenpersoon
werd nu Didier. Het geheime Directoire stelde vervolgens voor
zich zelf een programma, als doel waarnaar men zou jagen, vast.
Sylvaiu Mar�chal maakte daarvoor een ontwerp: getiteld: // Mani-
feste des �gaux". Het was een woest, wild stuk 2). Men vorderde
daarin de gelijkheid of den dood: men eischte de communau-
teit van alle goederen: daarvoor moest eerst //tabula rasa"
van alles gemaakt worden: alles moest desnoods eerst te gronde
gaan, mits de waarachtige gelijkheid van leven daardoor ge-
vestigd werd. En dat alles werd met een somberen gloed, met
een hartstocht van haat, die in de keuze der bewoordingen uit-
kwam, uiteengezet. Het geheime Directoire vond echter dit
stuk al te kras. Het keurde vooral niet goed twee ziusne-
den: in de ��ne werd de wensch uitgesproken //dat alle
kunsten te-niet mochten gaan, zoo maar de gelijkheid der
menschen overbleef\', en in de andere werd het verlangen te
kennen gegeven dat //het stuitende onderscheid tusschen re-
geerders en geregeerden mocht verdwijnen". Het stuk werd
dus niet gedrukt. Daarentegen werd als programma aangeno-
men een stuk, door .Babeuf opgesteld, en bekend onder den naam
\') Zie het si uk bij Buonarroti, Conspiration de Babeuf, tom. II, p. 113
�129 (Sixi�me pi�ee).
») Zie het stuk bij Buonarroti, Conspiration de Babeuf, tom. II, p. 130
�136(Sspti�iij pi�oe).
-ocr page 513-
501
van: //Analyse de la doctrine de Babeuf\' \'). Het zijn 15
artikelen met toelichtingen. Die artikelen behelzen de stel-
lingen : � dat de natuur aan ieder mensch een gelijk recht op
het genot van alle goederen heeft gegeven : dat dus het doel der
maatschappij daarin bestaat om die gelijkheid te verdedigen,
welke in den natuurtoestand dikwijls door den sterkeren en
boozen wordt aangevallen, en om, met de hulp van allen, de
gemeenschappelijke genietingen te vermeerderen : � dat de na-
tuur op ieder de verplichting heeft gelegd om te werken, en
dat niemand, zonder misdaad, zich aan het werk kan onttrek -
ken: � dat alle werkzaamheden en genietingen gemeenschap-
pelijk moeten zijn: � dat in een werkelijke maatschappij er
geen rijken noch armen mogen wezen: � dat de rijken, die
geen afstand willen doen van het overvloedige ten voordeele
der armen, de vijanden van het volk zijn: � dat het
doel der revolutie is de ongelijkheid te vernietigen en het
geluk voor allen te herstellen: - - en dat dit alles tot werke-
lijkheid moet worden gemaakt, als uitgangspunt aannemende
den eisch tot terugvordering der constitutie van het jaar 1793.
Men wilde, met andere woorden, alleereerst weder den draad
aanknoopen, die op Thermidor was gebroken. Van de con-
stitutie vau 1793 beschouwde men de meeste artikelen als
overgangsbepalingen; de artikelen, waarbij de constitutie het
eigendomsrecht vaststelde, waren. zelfs naar het oordeel van het
geheime Directoire geheel verkeerd; men nam echter die con-
stitutie aan, omdat alle republikeinen er een onbegrensden
eerbied voor koesterden, omdat de grondwet voorts een bijna
eenstemmige sanctie der natie ontvangen had, en omdat
daarin uitdrukkelijk het recht van het volk was erkend om
�) Zie het stuk bij Buonarroti, Cunspiration de Babeui", toai. II, p. 13.
�150 (Suiti�me pi�ce).
-ocr page 514-
502
over zijn eigen wetten te kunnen beraadslagen. Had men
die constitutie verkregen en was het volk weder meester
van zich zelf, dan zou men trachten het //r�gime" van
het gemeenschappelijk werken en genieten te vestigen, een
toestand die het particulier eigendom ophief, en die dus ge-
heel iets anders was, dan wat men vroeger wel had willen tot
stand brengen door een agrarische wet. Zulk een agrarische
wet toch zou van Prankrijks oppervlakte slechts een dambord
van kleine landgoederen maken. Het ideaal van Dabeuf daar-
entegen bedoelde een gemeenschappelijke moeder-aarde.
Na dit alles vastgesteld te hebben, begon nu het geheime
Directoire op het fransche volk te werken: de agenten v. er-
den verkozen: volksvereenigingen, wier bestaan onderling aan
elkander onbekend was, werden opgericht: een vloed van ge-
schriften werd daaronder uitgedeeld. Ook op de soldaten van
het kamp van Grenelle, dat Parijs moest bewaken, en op ge-
heel het garnizoen, dat in Parijs was, trachtte men invloed
uit te oefenen, om hen als medestrijders te kunnen oproepen.
Agenten werden aangesteld, die den geest der soldaten moes-
ten zien te leiden, en, op voorstel van Darth�, werd een op-
gewonden kapitein uit Abbeville, Georges Grisel, dien Darth�
in het caf� des Bains Chinois had leeren kennen, aangewezen,
om de regimenten van het kamp van Grenelle gunstig voor
de samenzweering te stemmen. Die Grisel zette zich aan \'t werk,
en deed zich weldra kennen door bijna hl te groote heftig-
heid \'). Men vertrouwde hem dus onbepaald en stelde weldra
\') Zie b v. een strooibillet, dat hij vervaardigde om onder de soldaten
uit te deelen, onder den titel: Lettre de Franc-Libre, soldat de 1\'ann�e
Circo-Parisienne, a son ami La Terreur, soldat de 1\'arm�e du Rliin", met
het klassieke begin: //Nous sommes f.....mon pauvre ami La Terreur:
oui, nous sommes f...., et sans ressource, si nous gobons jusqu\'au bout
a pillule, qu\'on nous a mise dans la bouche. En vain avons-nous �br�ch�
nos sabres sur Ie casaquin des plats soutiens des loups cour onn�s etc
-ocr page 515-
503
een instructie voor hem vast. En met nieuwen lust begon het
geheime Directoire democratische geschriften op te stellen en te
verspreiden. Babeuf zelf werkte in zijn //Tribun du Peuple":
Simon Duplay schreef voor de arbeidende klassen vooral in den
//Eclaireur". Afdrukken van de //Analyse de la doctrine de
Babeuf\' werden op groote schaal rondgedeeld: en brochures
verschenen bij de vleet uit de geheime werkplaats der vrien-
den \'). Sylvain Mar�chal was bezig socialistische liederen te
dichten, die in de voorsteden door de arbeiders konden wor-
den gezongen: verzen die als ter sluik werden geleerd, met
zachte stem werden gerepeteerd, doch waarvan de dreun allen
bij elkander zou roepen, op den dag, waarop het lied, heftig,
schel en hard als een klaroen, zou weergalmen en den rijkeu
den schrik in \'t hart zou slaan. En het waren opwindende
wilde verzen. Een van die liederen begon aldus:
Mourant de faini: mourant de froid,
Peuple d�pouill� de tout droit,
Tont bas tu te d�soles:
Cependant Ie riche effront�,
Qu\'�pargna jadis ta bont�,
Tout haut, il se console.
Een ander van die liederen, waarin Darth� de hand schijnt
gehad te hebben, had een algemeen karakteristiek refrein: de
twee eerste coupletten met het refrein luidden aldus:
Un code infame a trop longtemps
Asscrvi les hommes aux hommes.
Tombe Ie r�gne des brigands!
Sachons enfin o� nous en somiius.
et�." � Zie Buonarroti, Conspiration de Babeuf, II, p. 151�156 (Neu-
vi�me pi�ce), en Grisei\'s instructie daar, II, p. 157�178 (Dixi�me pi�ce).
\'; Zie enkele van die stukken (pi�ces No. 11, 12 en 13) bij Buonarroti
Conspiration de Babeuf, II p. 178�235.
-ocr page 516-
504
R�veillez vous �i notre voix
Et sortez de la nuit profondc,
Peuples! ressaisissez vos droits,
Le solcil luit pour tout Ie monde
Tu nous cr�as pour �trc �gaux,
Nature, o bienfaisaute m�re !
Pourquoi des biens et des travaux
L\'in�galit� meurtri�re ?
R�veiliez vous, etc.
Er was in die dagen bittere armoede onder het volk : de
levensmiddelen waren zeer duur \'): de winter was hard, zoodat
er een algemeene gisting in de gemoederen kwam : de oproerige
geschriften en liederen vonden een gunstig publiek 2): de agenten
konden vrij opgewekte berichten geven over den vijaudigen geest,
waarmede het volk tegen de regeering bezield was: liet geheime
Directoire was zelf verbaasd over de uitwerking van zijn
eerste pogingen. Bijna iederen avond vergaderden dan ook
de saamgezworenen in de schuilplaats van Babeuf, bij wien
het zegel en cachet der samenzweering was, en verdeelden
zij onder elkander het werk. De rapporten der agenten wer-
den gelezen en de antwoorden, die hun zouden worden gege-
ven, vastgesteld: de stukken, die gedrukt konden worden,
werden gekeurd. Voorts werden nu op die vergaderingen al
de wetten en decreten besproken en vastgesteld, die van
kracht zouden wezen, als de opstand gelukt was. Een vol-
ledige organisatie der nieuwe Republiek werd in orde
gebracht. Over enkele punten moest men liet daarvoor vooraf
\') Toen Babeuf uit zijn laatste gevangenis kwam, was dan ook ��n
zijner drie jonge kinderen letterlijk van gebrek omgekomen.
2) Zie nog andere verzen en liederen in de twee deelen � Haute Cour
de Justice, Copie des Pi�ces, saisies dans le loeal que Babeuf oceupoit
lors de sou arrestation. Paris, de 1\'Imprimerie Nationale, tom. I, Primaire
an V. t. II, Nivose an V. � I, p. 133; II, p. 3�9, 41, 50, 78, 235.
-ocr page 517-
505
��ns worden. Vooral was het een hoofdquestie, welke vorm
van gezag in de plaats zou moeten treden van den bestaan-
den, dien men zou omverwerpen. Wederom werden dezelfde
voorstellen besproken, die ��ns in het Comit� van Amar reeds
waren behandeld. Na eenigen strijd werd het denkbeeld ge-
ecarteerd, om de overblijfsels der Conventie bij��n te roepen,
hetgeen Amar vroeger had gewild: mede werd het denk-
beeld ter zijde geschoven, dat de Parijsche insurgenten op voor-
stel van de saamgezworenen een dictator zouden benoemen,
een denkbeeld dat door Darth�, Debon en ook door Buonar-
roti werd voorgestaan : zoodat ten slotte het denkbeeld aan-
genomen werd, dat de opstandelingen te Parijs een nationale
Vergadering zouden aanstellen, samengesteld uit ��n demo-
craat per departement (er waren toen 97 departementen),
welke keuzen behoorlijk zouden worden voorbereid door het
geheime Directoire. Z�� beraadslaagden Babeuf en zijn vrien-
den. Ondertusschen werd aan Bertrand, den vroegeren maire
van Lyon, opgedragen, om zich met de inwoners van Lyon
in verbinding te stellen, en dacht men verder zijn voordeel
te doen met een scheuring, die in de gou vernemen ts-kringen
was gekomen tusschen de republikeinen van de klenr van
Merlin de Thionville, Tallien, Legendre, Pr�ron en de meer
conservatieve partij van Boissy d\'Anglas, Isnard, Lanjuinais
en Thibeaudeau \'). � Een zaak van betrekkelijk groot
gewicht hield nog de aandacht der saamgezworeuen bezig.
Het bleek hun toch, dat een deel van het oude co-
mit� van Amar, nu geheel en al saamgesteld uit oud-leden
der Bergpartij uit de Conventie, op eigen hand werkzaam
i) Babeuf ontsluierde de verdeeldheid in de kringen van het Directoire
in zijn Tribun du peuple, zie zijn artikel bjj Buonarroti, Conapiration de
Babeuf, II, p. 235�243 (.Quatorzi�me pi�ce).
-ocr page 518-
506
was om de Conventie en de constitutie van 1793 te herstel -
len. Tot hen behoorden, behalve Amar, �ticord, Laignelot, Hu-
guet, Javogues en eenige anderen. De questie rees nu op, wat
men moest doen? Zich met hen vereenigen, ofwel hen tegengaan.
Na eenige aarzeling werd besloten hen hun eigen weg te laten
bewandelen, het volk door de agenten te waarschuwen niet te
veel op hen te steunen, en zelven voorwaarts te schrijden.
Intusschen begon de Regeering, het wettige Directoire,
toch te bemerken, dat er in de onderste lagen van het volk
te Parijs iets gaaDde was : het Directoire zond dus een re-
geerings-boodschap aan de kamers, om maatregelen tegen wan-
orde te nemen. Zoo kwamen de wetten van 27 en 28
Germinal an IV tot stand. Daar die wetten weder een stap
verder zetteden op den weg der reactie, overwoog het ge-
heime Directoire, of het reeds tijd was iets te doen : maar
alles w�l overziende, constateerden de saamgezworenen dat zij
nog niet gereed waren, en de opstand werd dus nog ver-
daagd. Doch scherper dan vroeger werden door het geheime
Directoire de vormen der insurrectie en van de wetgeving, die
op de volksrevelje moest volgen, bepaald. Er moest een
strafoefening volvoerd worden op het feitelijk gevestigd gou-
vernement, en voorts zekere orde in de beweging en loop van den
opstand vastgesteld worden. Na lange overweging werd, om
in het laatste punt te voorzien, de vermaarde \'/acte insur-
recteur-" aangenomen \'). Het waren 20 artikelen, waarbij werd
geconstateerd, dat het volk in opstand was tegen de dwinge-
laudij � dat de barri�res van Parijs en de rivier gesloten
zouden worden en niemand er uit kon gaan zonder verlof
van het Comit� � dat het Directoire en de kamers ontbon-
\') Zie de acte bij Buonarroti, Conspiration de Babeuf, toni. II, p. 244
�248 (Quinzi�me pi�ce).
-ocr page 519-
507
den waren, en dat a! de leden vai; die regeering aan het oordeel van
het volk zouden worden onderworpen � dat ieder die tegenstand
bood gedood zou worden � dat het volk zich zou meester maken
van de schatkist, de posterij, de arsenalen en staatsgebouwen
� dat alle levensmiddelen op de pleinen zouden worden ge-
bracht � dat de bakkers altijd-door brood moesten bakken,
\'twelk gratis aan het volk zou worden verdeeld, terwijl de beta-
ling aan de bakkers op declaraties later zou volgen � dat de
ongelukkigeu dadelijk in de buizen der vijanden van het volk
zouden worden onder dak gebracht en daar zouden worden ge-
vestigd - dat alle goederen der �migr�s en der vijanden
van \'t volk onmiddellijk onder de ongelukkigen en verdedi-
gers van het vaderland zouden worden verdeeld � dat alle
in het pandjeshuis gebrachte panden onmiddellijk aau de in-
brengers terug zouden worden gegeven � dat alle publieke
en particuliere eigendommen zouden geplaatst worden onder
de hoede (sauve-garde) van het volk (art. 18) � dat het
//Comit� insurrecteur de salut public" voorloopig permanent
bleef� dat de opschrifteu van de oproervaandels en standaards
uit deze woorden zouden bestaan : vConstitutie van 1793,
Gelijkheid, Vrijheid en Gemeenschappelijk Geluk." � Da-
delijk na het ten onder brengen der tirannie, zou dan het
volk van Parijs, op de Place de la Concorde, tot een volksver-
gadering worden opgeroepen. Dddr zou het geheime Directoire
rekenschap afleggen van wat er gedaan was, en de personen
doen aanwijzen, uit wie de nieuwe vergadering zou bestaan.�
Toen aldus de ordelijke gang van zaken van den geweldigen
opstand was bepaald, bespiedde men allengs \'t oogenblik, waar-
op alles zou kunnen uitbreken. Er kwam reeds woeling en
uiting van ontevredenheid onder enkele groepen, ditmaal on-
der het corps der politie. Men dacht er reeds aan, om van die
woeling den hefboom te maken en het steunpunt van den aan-
-ocr page 520-
508
va], toen plotseling de ontevredene gensd\'armes zich weder aan
de regeering onderwierpen. Doch, wijl men de hoop had ge-
koesterd reeds te kunnen beginnen, was men op eenige pun-
ten reeds te ver gegaan: men had de agenten te veel illusies
aan het volk doen voorspiegelen : het was dus duidelijk dat
men iets moest doen, wilde men niet de hooggespannen ver-
wachting van het volk teleurstellen en het vertrouwen van
dat volk verliezen. De catastrophe was dus op handen.
Ten einde met beleid alles te doen uitbreken en het plan van
aanval goed te teekenen, meenden, op dit gewichtig oogenblik,
de leden van het geheime Directoire voor het eerst iets van
hun geheim te moeten loslaten, en zich te verstaan met eenige
militairen, wier sympathie voor de democratie onverdacht was.
Behalve Germain en Grisel riepen zij in een vergadering van
het geheime Directoire, Rossiguol, den ouden generaal der H�-
bertisten, en de militairen Massart en Pion te zamen. Deze vijf
militairen kwamen den Uden Flor�al an IV in een zitting
van het geheime Directoire, waarbij ook Didier aanwezig was
(Pelix Lepelletier en Antonelle daarentegen ontbraken) bij el-
kander. Het geheim Directoire deed nu aan de militairen
opening van zaken, uitte als zijn meening dat het oogenblik
van handelen nabij was, en constitueerde de 5 militairen als
een krijgskundig comit�, dat den aanval zou voorbereiden. Deze
militairen zouden alles uit een strategisch oogpunt in orde moeten
maken en door middel van Germain met het geheim Directoire
in verbinding blijven. Zoo ging nu ook dat militair comit� aan
het werk der voorbereiding. De spanning nam toe. Er kwa-
men voorstellen, die op het laatste oogenblik alles in de war
dreigden te brengen: plannen bijvoorbeeld om zich van de
hulp der royalisten te bedienen, ten einde de regeering omver te
werpen: plannen en voorstellen om de leden van het wettig Diiec-
toire eensklaps te doen vermoorden: doch de samenzweerders
-ocr page 521-
509
wezen dit alles af: men zou den eens gekozen weg niet verlaten.
Zonderling trof hun echter een opmerking en verwijt van het
militair comit�, dat zij verzuimd hadden kruit en geld bij»
een te brengen. Geld: o ironie 1 het kapitaal, waarover
zij konden beschikken, was SJ40 franken: � en een glim-
lach speelt op onze lippen, wanneer wij bedenken, dat zij
met die 240 franken de geweldigste maatschappelijke vervorming
ter wereld wilden doen gelukken. Het scheen onnoozel, in-
dien het niet zoo vermetel en zoo tragisch was! � Er
kwamen nu echter nog andere moeielijkbeden en wel
door de verhouding tegenover die oud-leden der Conventie.
Germain had toch opgemerkt dat Rossignol en Kon niet gaaf
den loop van zaken, zoo als die door het geheime Directoire
was v��t geteekend, aannamen: zij waren namelijk van meening
dat de oud-leden der Conventie wel degelijk in de zaken
moesten zijn gekend. Terzelfder tijd begon het Comit� dier
oud-leden der Conventie, dat van A.mar, zich weder te roeren:
het had een groote kracht gekregen door de toevoeging van
den bekenden Robert Lindet, en wilde thans de beweging
liefst geheel en al ten eigen voordeele - met uitsluiting der
denkbeelden van Babeuf en der zijnen � doen loopen. Te-
genover den invloed, dien Lindet en zijn vrienden konden
doen gelden, woog echter het gezag op van een ander in de
Revolutie zeer betrokken man, die een boezemvriend van
�arth� was, namelijk van Drouet, den vroegeren postmeester.
Deze laatste bleef getrouw aan Babeuf, maar helde toch ook
over tot een vereeniging der saamgezworenen met het comit�
der Bergpartij. Zoo kwam er onzekerheid en weifeling, daar
Germain niet zeker meer scheen te zijn van Rossignol en
Fion. Na heftige debatten besloot het geheime Directoire, ter
wille van de groote zaak, elk persoonlijk inzicht ten ofier te
brengen, en verklaarde het zich bereid met de leden der
-ocr page 522-
510
Bergpartij samen te werken. Een samenkomst werd vastge-
steld, waarvoor men echter van den kant der vrienden van
Babeuf alle voorzorgen nam, en waarvan de condities dan ook
behoorlijk geregeld werden. Het voorstel, dat vnn wege het
geheim Directoire aan de leden der Bergpartij zou worden
gedaan, bestond hierin: dat werkelijk het overschot der
Conventie als toekomstig staatslichaam zou worden aan-
gewezen, onder voorwaarden: a dat aan die rump-Conventie
��n democraat per departement zou worden toegevoegd, be-
noemd door het in opstand zijnde volk, op voorstel van het
geheime Directoire (zoodat de geheele Vergadering uit 170
leden zou bestaan): b. dat uitgevoerd zou worden art. 18 van
den //acte insurrecteur", waarin stond dat alle publieke en par-
ticuliere eigendommen onder de hoede van het volk zouden
worden gesteld: en c. dat men zich onderwerpen zou aan de
decreten, die door het volk van Parijs op dsn dag van den
opstand zouden worden genomen. Toen dit door het geheime
Directoire was besloten en geformuleerd, werd de afgevaardigde
van de leden der Bergpartij, Ricord, in de vergadering toegela-
ten. Deze nam de voorwaarden aan, waarbij men nog voegde
de schorsing van alle wetten en besluiten sinds 9 Thermi-
dor uitgevaardigd, en de uitstooting van alle teruggekeerde
�migr�s. Doch ziedaar: toen Ricord tot zijn comit� terug-
keerde, weigerden zijn vrienden zijn woord gestand te
doen. Bittere stukken werden nu over en weder gewisseld.
Ten einde raad, besloot het Geheime Directoire all��n voort
te gaan, en in een instructie alles, ook de onhandelbaarheid
der Bergpartij, aan de agenten uit��n te zetten, toen plotse-
ling op het laatste oogeublik de vroegere leden der Conven-
tie toegaven.
Nu werden wederom alle maatregelen behandeld met het
militaire comit�. Reeds waren, tijdens de onderhandelingen met
-ocr page 523-
511
de Bergpartij nog Hepen, enkele punten door het Geheime Di-
rectoire met de militairen vastgesteld, allen betrekking heb-
bende op den dag van het uitbreken van den opstand. Ten
einde nu alle maatregelen als \'t ware in elkander te doen
sluiten, werd den 19den Plor�al een algemeene vergadering
van het Geheim Directoire, van het Comit� der Bergpartij en
van het militaire Comit�, ten huize van Drouet, op de Place
des Piques, beschreven. Alles zou nu beraamd worden voor de
uitbarsting. Het geheim was goed bewaard. Uit de bereke-
ningen der agenten wist men, dat 17,000 man, op het eerste
signaal, het initiatief zouden nemen : de arbeiders zouden de
beweging ondersteunen. Met huivering, doch vastberaden, zou
men thans bepalen, hoe het signaal gegeven moest worden.
Ach � terwijl zij daar in stilte, peinzend, fluisterend, als
waardige samenzweerders, hier en ginds rondliepen en van en
tot elkander gingen, en reeds in verbeelding genoten van de
heerlijkheid der groote Republiek, waarin de waarachtige gelijk-
heid zoude troonen: waren zij reeds vier dagen geleden verra-
den, verraden op de laaghartigste wijze, door den militair, die
zoo verbazend heftig in gebaren en taal zich had aangestelde
en zoo fraai hen had nagebootst, door Grisel.
Grisel had eenvoudig-weg den 15den Mor�al aan het Gouver-
ment kennis gegeven van hun verdere vergaderingen, en dus
de Regeering de gelegenheid verschaft om in ��ns, zonder heel
veel moeite, zich van al de personen en geheel het archief
meester te maken. Hoe slim de saamgezworenen alles hadden
overlegd, Grisel was hun te slim geweest. Er was eerst sprake
geweest dat op den 18den Flor�al een conferentie plaats zou
hebben bij Ricord van \'t Comit� der Bergpartij. Reeds der-
waarts waren toen door het Gouvernement agenten gestuurd
om hen te verrassen. Men vond echter niemand en niets en
de Regeering, nu beter ingelicht door Grisel, verdaagde de
38
-ocr page 524-
512
maatregelen om allen en alles te grijpen tot den volgenden
avond. Dddr bij Drouet kwamen dan ook werkelijk ten half
negen ure samen: Babeuf, Buonarroti, Darth�, Didier, Pion,
Massart, Eossignol, Eobert Lindet, Drouet, Eicord, Laignelot
en Javogues. Grisel kwam ook, hij praatte veel, was uitbundig
in vriendschapsbetuigingen, en vol vertrouwen, zoo als hij zeide,
op de toekomst. Toen zij in de kamer waren, ontvouwde het
Geheime Directoire nog eens zijne beginselen en de motieven
van den opstand, en stelde nu voor om het oogenblik der uitbar-
sting aan te wijzen. Eobert Lindet nam \'t woord op, om vooral
er op aan te dringen dat de Eevolutie, door het toepassen der
strengste gelijkheid, een volstrekt populair karakter zou ver-
krijgen. Grisel was heftiger dan ieder ander, stond in voor
zijn kameraden in het kamp van Grenelle, en bood, om den
soldaten wat drinken te geven, een som van 10,000 livres
aan, die hij, zoo als hij zeide, aan een aristocraat van een
oom had weten te ontfutselen. Massart ontwikkelde nu het
plan van aanval. De vergadering stelde vast, dat het oogen-
blik nu verhaast moest worden, en dat men over twee dagen
bijeen zou komen om de laatste hand aan \'t werk te leggen.
Het was kwartier over elven en de saamgezworenen slopen ge-
heimzinnig weg. Niemand was zoo verwonderd, als Grisel. Nau-
welijks waren zij echter weg, of zie, daar kwam de minister van
politie (te-laat) met een detachement infanterie en kavalcrie aan-
zetten en heftig werd de deur van het vertrek opengerukt: �
doch de minister zag niemand zitten dan Drouet zelven en
Darth�, die bij hem was gebleven, en achtte het nog niet
geraden hen gevangen te nemen. Het uur der samen-
komst was of verkeerd opgegeven of verkeerd begrepen. Geen
nood. Nog een laatste vergadering was op handen. Wel
waren de saamgezworenen verschrikt, doch Grisel wist hen te
kalmeeren. Zij dachten een oogenblik aan verraad, verdachten
-ocr page 525-
513
zelfs den trouwen Germain, die niet bij Darth� was geweest:
doch Grisel toonde zoo overtuigend aan, dat in geval
van verraad het gouvernement stellig al de stukken en papieren
reeds genomen zou hebben, dat allen \'t geloofden. � Den
20sten Flor�al des avonds had nu ten huize van Massart een
nieuwe vergadering plaats, waaraan Darth�, Didier, Germain,
Pion, Massart, Eossignol, Grisel en al de arrondissements-
agenten deel namen : die agenten, bekend in hun stadsbuur-
ten, zouden nog practische wenken geven: de agenten
Friquet, Paris, Cazin en Bodson gaven die. Het scheen ech-
ter nog niet voldoende. Het militaire Comit� wilde meer
precisie in alles. Enkele inlichtingen moesten nog ingewon-
nen en gegeven worden \'). Den volgenden dag zou men
dan alles kunnen vaststellen en wel ten huize van zeke-
ren Dufour in den Faubourg Poissonni�re. Ondertusschen
had het Geheime Directoire nog eenige maatregelen geno-
men, om tijdens den opstand steeds genoeg levensmiddelen
in voorraad te hebben, en om de volksklasse dadelijk te
winnen. Daartoe behoorde een decreet \'), waarbij deze twee
artikelen werden vastgesteld.: //Art. 1. Op het einde van den
opstand zullen de arme burgers, die nu slecht gehuisvest
zijn, niet in hun gewone woningen terugkeeren : zij zullen
dadelijk ge�nstalleerd worden in de huizen der volksvijanden.
Art. 2. Men zal bij die rijken de noodige meubelen wegne-
men, ten einde de Sans-culottes op hun gemak in te richten".
Voorts had het bestuur alles in orde gebracht voor de over-
winning: het had zelfs een rede klaar, die aan het overwin-
\') Volgens Buonarroti was Barras, het lid van het Directoire, niet on-
geneigd zich met hen in verband te stellen.
�-) Zie Buonarroti, Conspiration de Babeuf, II, p. 284 (vingt-troisi�me
pi�ce .
83*
-ocr page 526-
514
nende volk zou worden gehouden. Zoo brak de 21ste Flo-
r�al (10 Mei 1796) aan. Doch Grisel waakte. Ditmaal had hij
de regeering goed gewaarschuwd. In den ochtend liepen de
militaire patrouilles door de stad. Babeuf en Buonarroti wer-
den gegrepen te midden van hun papieren in de kamer,
waar zij den gansenen nacht hadden doorgebracht met alle
maatregelen nog eens te bespreken en te overpeinzen. Darth�,
Germain, Didier, Drouet en de anderen werden gevangen geno-
men bij Dufour, waar zij bij��n waren gekomen, om den dag
van den opstand vast te stellen. Men gaf voor een dieven-
bende te hebben ontdekt, en het volk in Parijs � niet we-
tende wat er dus gebeurde � bleef stil alles aangapen.
"Wij hebben nu nog het oog te siaan op die //volledige or-
ganisatie" der nieuwe Republiek, die het Geheime Directoire in
zijn verschillende zittingen had ontworpen, en in allerlei ont-
werp-wetten en decreten had gegoten. Inderdaad zijn slechts
twee van die decreten over, en nog wel fragmentarisch: 1°.
een uitgebreid //fragment d\'un projet de d�cret �conomique-\',
dat een vrij volledige regeling van het wezen der Nationale
Communauteit (12 artikelen), een regeling der gemeenschap-
pelijke werken (14 artikelen), der verdeeling en van het
gebruik der goederen van de gemeenschap (9 artikelen), van
het bestuur van de nationale communauteit (11 artikelen),
van den handel (5 artikelen), van de transporten (6 artike-
len), van de belastingen (6 artikelen), van de schulden (5 artike-
len) en van de munt (4 artikelen) bevat: � en 2°. een wfrag-
ment d\'un projet de d�cret de police", bestaande uit 19 artikelen.
Wij zullen eerst het economisch decreet ontleden. � Het
doel was het privaat-eigendom geheel en al af te schaffen
en in de plaats daarvan te stellen een communauteit van goe-
deren en van arbeid. Maar Babeuf zag zeer goed in, dat die
-ocr page 527-
515
vervanging niet als met een tooverslag kon geschieden. Een
menschenleeftijd en meer zou noodig zijn, om het privaat-
eigendom in gemeenschappelijk eigendom te vervormen. Daar-
voor werden dus maatregelen van overgang voorgeschreven,
en het uitgebreide economische decreet is dan ook in zijn ge-
heel eigenlijk een overgangsdecreet. Er werd in de Repu-
bliek een kern, een fonds van gemeenschappelijk eigendom
gevestigd, en nu de regels gesteld, waardoor die massa steeds
zou worden vergroot. Tot het //stam-fonds" van die nationale
communauteit zouden dadelijk behooren alle nationale goederen,
die op den 9den Thermidor an % nog niet waren verkocht; de
goederen der vijanden van de revolutie, die krachtens de wet-
ten van den 8sten en 13den Ventose an 2 toegewezen waren
aan de armen; de goederen die aan den Staat ten goede kwa-
men wegens rechterlijke vonnissen; de gebouwen die voor den
staatsdienst werden gebruikt; de goederen waarvan de gemeen-
ten het genot hadden v��r de wet van 10 Juni 1793; de
goederen aan hospitalen en inrichtingen van openbaar onderwijs
verbonden; de huizen door de armen ingenomen krachtens de
vermaarde proclamatie aan de Eranschen; de goederen van
hen, die ze aan de republiek hadden afgestaan; de goederen
die wederrechtelijk waren genomen door hen, die zich verrijkt
hadden in staatsbetrekkingen; de gronden, wier bebouwing en
cultuur door de eigenaars werd verwaarloosd. Dit //stamfonds"
zou nu in de eerste plaats telkens vergroot worden, omdat
het erfrecht (zoowel de erfopvolging ab intestato als die bij
uitersten wil) werd opgeheven: al de goederen zouden na den
dood der eigenaars aan de communauteit toekomen. In de
tweede plaats zou het stamfonds telkens uitgebreid worden
door vrijwillige toetredingen van leden met eigendommen;
toetredingen, waarop men hoopte en waartoe men alle Eran-
schen wilde uitlokken Ieder Eranschman of Fransche vrouw,
-ocr page 528-
516
die asn het vaderland al zijn goederen gaf en zijn arbeid daar
aan schonk, was dan van rechtswege lid der groote nationale com-
munauteit. Even zoo waren van rechtswege leden, zij die boven
de 60 jaren oud waren, en de zieken zoo zij arm waren. Mede
waren leden van de nationale communauteit de jongelieden, die
in de inrichtingen van onderwijs werden opgevoed. De goederen
van die nationale communauteit zouden nu gemeenschappelijk
door al haar gezonde leden worden ge�xploiteerd, en de nationale
communauteit zou op haar beurt al haar leden in een ge-
lijke en fatsoenlijke middelmaat onderhouden; zij zou hun
alles geven wat zij noodig hadden. Tijdstippen zouden dan
later vastgesteld worden, waarop ieder Franschman lid der
communauteit moest zijn; voorloopig kon men beginnen met te
zeggen, dat niemand burgerlijk ambtenaar of militair kon we-
zen, zoo hij niet lid was van de communauteit. � Wat den
gemeen schappelijken arbeid aangaat, zoo was bepaald, dat ieder
lid arbeid in landbouw en in nuttige kunsten aan de gemeenschap
schuldig was. Uitgezonderd waren de ouden van dagen boven
60 jaar en de zieken: terwijl de burgers, die vrijwillig hun
goederen hadden afgestaan, tot geen zwaar werk zouden wor-
deu gebruikt, zoo zij reeds 40 jaren oud waren, of geen
handwerk vroeger uitgeoefend hadden. Naar de verschillende
werkzaamheden, die zij deden, zouden de burgers van elke
gemeente in klassen worden verdeeld. De wet zou de uren
van werktijd bepalen. In iedere gemeente zou een raad van
ouden van dagen wezen, die wenken bij \'t werk zoude
geven. Bij den arbeid der nationale communauteit zouden ma-
chines en uitvindingen, die de zwaarte van \'t werk konden
verminderen, gebruikt en toegepast worden. De gemeentelijke
administratie zou altijd het oog op den arbeid en de arbeiders
hebben, en daarover rapporten aan het opperbestuur doen. De
verplaatsing van arbeiders van de ��ne gemeente naar de an-
-ocr page 529-
517
dere zou door het opperbestuur bevolen worden. Tot gedwongen
arbeid zouden veroordeeld worden, de individuen van beiderlei
geslacht, wier gemis aan burgerlijken zin, luiheid, weelde of
losbandigheid aan de maatschappij schadelijke voorbeelden ga-
ven. Hun goederen worden dadelijk het eigendom der nationale
communauteit. De magistraten van iedere klasse van arbeiders
moesten de op de landerijen gekweekte vruchten en de pro-
ducten der nijverheid in de magazijnen der nationale com-
munauteit doen opstapelen en bewaren. Opgaven van het
voorhandene moesten aan het opperbestuur worden gegeven.
De magistraten, die de klasse van den landbouw beheerden,
zouden moeten zorgen voor de verbetering en uitbreiding van
den veestapel. � Wat nu //de verdeeling en het gebruik der
goederen van de gemeenschap1\' betreft, zoo werd bepaald, dat
men alleen het gebruik en genot mocht hebben van datgene
wat men volgens de wet door overhandiging van den magistraat
verkreeg. De nationale communauteit verzekerde dadelijk aan
ieder van haar leden een gezonde, goede en netjes gemeubelde wo-
ning: kleederen voor den arbeid en voor den rusttijd, van laken,
linnen of wol, overeenkomstig het nationale cost uum: de be-
wassching, verlichting en verwarming : een genoegzame hoeveel-
heid eetwaren, brood, vleesch enz. alles uitmakende //une m�diocre
et frugale aisance1\': voorts medische hulp bij ziekten. Er zou-
den in elke gemeente, op vastgestelde tijdperken, gemeenschap
pelijke maaltijden zijn, waaraan al de leden der communauteit
moesten deel nemen. Het onderhoud der staatsambtenaren en
der militairen zoude hetzelfde zijn als der andere leden van de ge-
meenschap. Ieder lid der nationale communauteit, dat een salaris
ontving, of geldmuuten voor zich behield, zou gestraft worden.
Wat het bestuur der nationale communauteit betreft, zoo
zou het verdeeld zijn in drie trappen: al naarmate het den
staat, de in den staat vervatte »r�gions" (de provincies), en
-ocr page 530-
518
de departementen betrof. Het opperbestuur van den staat
zou, volgens de wet, den aard en de hoeveelheid der uitdee-
lingen bepalen, die aan de leden van de communauteit van elke
provincie zouden moeten gedaan worden. Om die bepalingen
ten uitvoer te brengen, zouden de departementale besturen aan
de provinciale besturen het deficit of het overschot van hun
respectieve arrondissementen opgeven. De besturen der pro-
vincies zouden het deficit van het �cue departement aanvullen
met het overtollige van het andere, en aan het opperbestuur
opgeven eigen behoefte of overvloed, waarin dan het opper-
bestuur voorzag, door het overtollige of het gemis der andere
provincies te doen aanrukken of aanvullen, of anders door rui-
liugen met het buitenland. V��r alles, zou het opperbestuur alle
jaren een tiende van alle oogsten der communauteit doen
afnemen, en dat in de magazijnen doen opslaan. Het
te-veel der republiek zou door den Staat zorgvuldig bewaard
worden voor jaren van hongersnood. � Wat den handel aan-
ging, zoo was elke handel van een particulier met buitenlanders
verboden. De Republiek leverde aan de nationale comrauuau-
teit de goederen, waaraan deze gebrek had, door het overtol-
lige van landbouw of nijverheidsproducten te verruilen tegeu
het overtollige der vreemde volken. Daarvoor werden op de
grenzen te land en ter zee gemakkelijk te bedienen entrep�ts
opgericht. � In elke gemeente zouden nu magistraten zijn,
die belast zouden wezen om de gemeentelijke goederen van
de ��ne gemeente naar de andere te doen vervoeren. Ook de
besturen der departementen, der provinci�n en het opperbestuur,
zouden zich zeer met dit onderwerp der transporten bezig
houden en \'t regelen. � Er zouden slechts belastingen ge-
heven worden van hen, die niet tot de nationale communauteit
waren toegetreden; zij zouden dezelfde belastingen als vroe-
ger blijven betalen, maar het dubbele bedrag. � De nati-
-ocr page 531-
519
onale schuld zou voor alle Franschen als uitgewischt beschouwd
worden. De Republiek zou aan de vreemdelingen teruggeven
het kapitaal der rente, dat zij hun schuldig was: tot z��
lang zou zij de renten der schuld aan de buitenlanders be-
talen. De schulden van ieder Eranschman, die lid werd
der nationale communauteit, aan een anderen Eranschman, zou-
den uitgedelgd wezen. De Republiek belastte zich met de
schulden der leden van de communauteit aan vreemdelingen.
Elke inbreuk op dit onderwerp werd met eeuwigdurende sla-
vernij gestraft. � De Republiek sloeg geen munt meer: de
gemunte hoeveelheden gelds, die aan de nationale communau-
teit toevielen, zouden gebruikt worden om van de vreemde
volken de noodige waren te koopen. Er zou in de Republiek
geen goud of zilver meer ingevoerd worden.
Dit nu was het economisch decreet. Behalve dit is ons over-
gebleven een ontwerp van een policie-decreet. De inhoud daar-
van kwam op het volgende neer. Er werd daarin geconstateerd dat
de individuen, die niets voor het vaderland deden, geen poli-
tieke rechten konden uitoefenen: zij waren vreemdelingen
aan wie de Republiek gastvrijheid verleende: terwijl dan be-
paald werd, dat het niets-doen voor het vaderland daarin be-
stond, dat men de Republiek niet door een nuttigen arbeid
diende. Als nuttige arbeid werd beschouwd: het werk van
den landbouw, van het herdersbedrijf, van de vischvangst en van
de zeevaart: alle handwerksnij verheid in \'t algemeen met of zon-
der werktuigen: het bedrijf van den detailhandel: het vervoe-
reu van menschen en «.oederen: het oorlogsbedrij f: en het on-
derwijs en de wetenschappen. Yoor den arbeid der laatste cate-
gorie (onderwijs) was echter een certificaat van burgerschap noo-
dig. � Het bijwonen van openbare vergaderingen was den
vreemdelingen verboden. De vreemdelingen waren onder het
onmiddellijk toezicht van het opperbestuur van den Staat, dat
-ocr page 532-
520
hen uit hun gewoon verblijf kon verwijderen of naar verbe-
terhuizen zenden. Ieder vreemdeling kon tot het burgerrecht
opklimmen. Alle burgers moesteu gewapend zijn : de vreemde-
lingen moesten, op straffe des doods, hun wapenen afleveren.
De eerste week (decadi) volgende op de uitvaardiging van dit
decreet zouden de burgers zich verzamelen om de //nationale
garde" te reorganiseeren. Ten spoedigste zouden in de om-
streken van Toulon, Valence, Grenoble, Macon, Metz, Va-
lenciennes, Saint-Omer, Angers, Rennes, Clermont, Angou-
l�me en Toulouse kampen opgericht worden, ten einde de rust
te bewaren, de republikeinen te beschermen, en de geheele
vervorming van Frankrijk te bevorderen. De eilanden zouden
gebruikt worden, om er de verdachte schuldigen te brengen,
ten einde ze met gemeenschappelijke werken bezig te houden.
Zoo luidden de decreten. De opmerkzame lezer zal reeds
ingezien hebben, dat zeer veel in die decreten uit het laatste
deel van Morelly\'s Code de la Nature is ontleend. Twee za-
ken van belang werden echter in het geheel niet uit IMorelly
overgenomen : het gezamenlijk wonen in groote blokhuizen,
in zoogenaamde cit�s, en het gedwongen huwelijk. Buo-
narroti heeft nu uit zijn herinneringen allerlei trekken daarbij
gevoegd, die het tafereel a\'fronden \'). Hij zegt dat, volgens
de voorstellingen van Babeuf en zijn vrienden, er in Frankrijk
voortaan, overeenkomstig de organisatie, geen hoofdstad en geen
groote steden meer zouden zijn : van zelf zou alles zich al-
lengs verdeelen in dorpen, die op de meest gezonde en best
gelegen oorden zouden gevonden worden : dorpen die door
goede wegen en kanalen zouden verbonden zijn : er zouden
daarin voor de inwoners geen weelderige woningen wezen, maar
toch nette smaakvolle huizen : slechts de openbare gebouwen
0 Zie Buonarroti, Conspiration de Babeuf, tom. 1 p. 206�314.
-ocr page 533-
621
zouden zeer schoon en statig worden gebouwd. Babeuf stelde
zich dan verder voor, dat, door de afschaffing van het par-
ticulier eigendom en door de afwezigheid van weelde en geld,
de zeden allengs zich zouden vereenvoudigen. � Het eigendom
van alles behoorde aan den Staat, de burgers hadden alleen
het vruchtgebruik. Allen moesten nu voor den Staat werken:
productieve arbeid was voor ieder een plicht, een //functie".
Landbouw, en wat daarmede samenhing, was wel het voor-
naamste bedrijf. Daartegenover stond nu, dat allen gelijke
genietingen zouden hebben, en dat de Staat, beschikkende
over het resultaat van \'t werk der gezamenlijke bevolking,
den voorraad op gelijkmatige wijze onder allen zou verdeelen.
De nieuwe Republiek zou, door een vergelijkende statistiek
der opbrengsten van alle streken, goed kunnen berekenen,
waar de voorraad kon worden verminderd en waar vermeer-
derd. De dienst der transporten was dus een zaak waarbij
ieder belang had. � Door het meer eenvoudige leven en door
die gelijke verdeeling van de welvaart zou, naar Babeufs
denkbeelden, de bevolking sneller vermeerderen dan tot nu
toe het geval was, en de bevolking zou tevens lichamelijk
krachtiger zijn. � In de uren en tijdstippen, die men niet
met het productieve werk zou behoeven door te brengen, zou
men zich aan de wetenschappen en kunsten kunnen wijden, en
vaderlandslievende gevoelens kweeken en beoefenen. In de
zaken van staat moest ieder bedreven worden ; allen moesten
deelnemen aan de administratie en aan het maken van wetten.
Telkens zouden er volksvergaderingen zijn op schoon gelegen
oorden. Babeuf noemde vierderlei soorten van dergelijke volks-
vergaderingen, bij welke gelegenheid steeds groote volksfees-
ten zouden gevierd worden. Ddn zouden openbare oordeel-
vellingen over ieders afgelegde ambtsbetrekking worden ge-
houden. Ook de Egyptische doodengerichten konden weder
-ocr page 534-
522
worden ingevoerd. In het algemeen moesten (dit zij ter loops
aangemerkt) de begraafplaatsen in sierlijke, door natuur en
kunst gelijkelijk begunstigde plekken worden aangelegd.
Feesten ter eere van de gelijkheid, en ook ter viering van
het De�sme, zoo als Robespierre dat had bedoeld, konden
zich aan dit alles vastknoopen. � Zeer bijzondere zorg zou
voor de opvoeding worden gedragen. Trouwens dit was bet
eenige en beste middel, om de zeden en gewoonten van de
toekomstige geslachten langzamerhand en ongemerkt te ver-
anderen. Het onderwijs was staatsonderwijs : huiselijk onder-
wijs en vaderlijke macht vervielen. Het onderwijs zou natio-
naal, gemeenschappelijk en voor allen gelijk wezen. Jongens
en meisjes zouden echter afgescheiden zijn. De scholen en
gestichten van opvoeding zouden wederom \'t liefst in schoone
landschappen worden geplaatst. Het onderwijs en de opvoeding
zou zich drie�rlei taak ter bevordering voorstellen : a. de sterkte
en veerkracht van het lichaam, b. de zachte goedheid en onwrik-
bare vastheid van het hart, en c. de ontwikkeling van den
geesb. Bij het onderwijs in de kunst zou eenvoud op den
voorgrond staan en niet toegegeven worden aan te groote
verfijning: bij het aanleeren der wetenschappen zou alle valsche
schijn vermeden worden. Het noodzakelijke onderwijs was
voor ieder verplichtend. Ieder l�auschman moest zijn taal
leeren spreken, lezen en schrijven, moest kunnen rekenen,
met orde kunnen denken en redeneeren, de geschiedenis en de
wetten van zijn land kennen, en de topographie, de natuur-
lijke geschiedenis en de statistiek beoefend hebben. Daarbij
moest ieder de muziek en het dansen geleerd hebben. Het
onderwijs der meisjes zou ook daarheen gericht worden, dat
zij een vlijtig, arbeidzaam en ingetogen leven zonden voeren,
en haar lichaam zou door oefeningen gehard worden. Van de
scholen en opvoedingsgestichten zouden de jongens, ouder
-ocr page 535-
523
geworden, naar de militaire kampen gaan � daar ieder bur-
ger de wapenen moest kunnen voeren -- en later opge-
nomen worden als leden der volksvergaderingen: zekere plech-
tige vormen zouden dan in acht moeten worden genomen,
waarbij de jonge mannen zich moesten verbinden, zich aan
de wetten te onderwerpen : een contract zou dan als het ware
worden aangegaan, dat op de nationale registers zou worden
aangeteekend.
Sluiten wij het tafereel door te vermelden, dat Babeuf
meende, dat, als ieder der burgers slechts weinig uren per dag
aan productieven arbeid besteedde, er genoeg voor het onder-
houd van allen was gezorgd \') : was er meer noodig, dan
konden allen verplicht worden een half of geheel uur per dag
meer te werken. � En z�� zou voor de groote massa, voor
de klasse der arbeidende menschen, een beter lot dan het be-
staande worden gewaarborgd. Wel zouden � Babeuf ont-
veinsde het zich niet � de rijken, zij die thans op de
bovenste sport der maatschappelijke ladder stonden, verliezen :
maar het geheel, de groote meerderheid der menschen van
het land, zou uit den toestand van ellende en druk, lijden
en dienstbaarheid, opgeheven worden. Daarenboven, volgens
de bestaande instellingen, was er voor den rijke geen genoegen
te vinden, of het kostte aan zijn talrijke armere medeburgers
tal van ontberingen en moeiten : dit zou ophouden, en, in
plaats van het geween en geklaag van zoovelen, zou een al-
gemeen gevoel vau tevredenheid zich verspreiden.
») Buonarroti noemt het aantal nog niet (integendeel zie I, p. 211):
enkele schrijvers vermelden, dat Babeuf met 2 uren arbeids tevreden
was, doch Babeuf liet dit (zie art. 6 des travaux communs van het D�-
cret �conomique) uitdrukkelijk voor elk saizoen anders bepalen door de
wet.
-ocr page 536-
524
Grisel\'s verraad maakte nu, dat al die fraaie plannen geen
andere bestemming kregen, dan als bewijsstukken te dienen
van een crimineel proces. Al die met zorg gestelde memo-
ries, decreten, wetten, //actes insurrecteurs1*, werden met al de
papieren, die men in de kamer der samenzweerders vond, � de
lijsten en rapporten der agenten, de namen van al de leden
waarop men staat kon maken, de aanwijzingen waar vijanden
waren, de lijsten van hen die ten verderve gedoemd werden,
aanhitsingen, aanplakbilletten versierd met de phrygische muts,
liederen en populaire samenspraken geschikt ter versprei-
ding � in twee deelen op last van het Directoire zoo spoe-
dig mogelijk gedrukt \'). Het waren zonderlinge //dossiers11,
die den nieuwsgierige eensklaps een blik gunden in de soe-
terreinen der Trausche maatschappij : een afgrond, waar diep
verholen in \'t duister zonderlinge gestalten en kruipende
dieren, met fonkelende oogen, zich bewogen : een angstig vi-
zioen van wat boven aan \'t licht kon komen, indien de aard-
kloof niet spoedig met stelpende blokken werd dichtgegooid 2).
Het Directoire � blijde er met den schrik te zijn afgeko-
men � aarzelde niet, gaf aan de Wetgevende macht bericht
van wat er was gevonden, en deed het proces tegen de saam-
\') Het zijn de twee reeds dikwijls vermelde deelen: Copie des Pi�ces
saisies dans Ie local que Babeuf occupoit. � Zie enkele stukken: I, p.
150, 98, 211. � II, p. 9 enz.
s) Dat sommige leden der samenzweering reeds kwistig den brandfakkel
wilden gebruiken, en aan den opstand van 1796 een geur wilden geven,
die aan den petroleuse-bijsmaak der Commune van 1871 en haar vernie.
ling der Tuilerie�n doet denken, blijkt ook uit deze woorden van Buonar-
roti I p. 197: Il y avait au Comit� insurrecteur des avis d\'apr�s lesquels
les condamn�s eussent �t� ensevelis sous les d�combres de leurs palais»
dont les d�bris auraient rappel� aux g�n�rations les plus r�cul�es, la
juste punition inflig�e aux ennemis de 1\'�galit�.
-ocr page 537-
525
gezworenen beginnen. Deze waren in de kerkers van de Ab-
baye gevangen gezet: een oogenblik dachten zij, dat zij door
een militaire commissie zouden worden gevonnisd: doch
de omstandigheid deed zich voor, dat ��n der beschul-
digden, Drouet � die echter, hoewel gegrepen en vastgezet,
wist te ontkomen � lid van den Raad der Vijfhonderden
was, en dat voor die leden een bijzondere proces-orde door de
constitutie was voorgeschreven. Dit moest nu toegepast wor-
den op al de saamgezworenen. Er moest in een plaats buiten
Parijs daarvoor een Hooggerechtshof gevormd worden, waar-
van de //jur�s" door de kiesvergaderingen der departementen
moesten aangewezen worden. Verschillende maanden zouden
verloopen, voordat dit Hof bij��n kon komen. De saamge-
zworenen hadden dus een oogenblik rust in hun gevangenis.
Twee dagen na zijn in-hechtenis-stelling schreef Babeuf een
brutalen brief aan de leden van het Directoire, waarbij hij zich
als macht tegenover macht stelde, en hun schreef dat zij, de
vijf leden van het Directoire, het in hun keus hadden het vader-
land geheel en al te redden, zoo zij deze conspiratie als niet ge-
schied wilden beschouwen, en voortaan in het belang van het volk
wilden regeeren. Hij, Babeuf, wiens macht en wiens tal van
bondgenooten men uit de gegrepen stukken had kunnen ont-
dekken, zou dan het volk overreden op dien vredelievenden weg
het Directoire te ondersteunen. � Het Directoire lette natuurlijk
niet op dien brief en stelde 59 personen in beschuldiging,
waarvan 17 (of 18, met Drouet mede) in verstek. Onder
de aanwezige beschuldigden zien wij de bekende namen, en
die van eenige anderen, als van Vadier, het oud-lid der Conven-
tie, van Polycarpe Pottofeux, vroeger revolutionair procureur-
generaal: ook van verschillende vrouwen, als Marie Sophie
Lapierre, la veuve Adbin, femme Breton, femme Martin.
Onder de //contumaces" zijn dan Drouet, Robert Lindet,
-ocr page 538-
526
Bodson, Felix Lepelletier en Eossignol. Van degenen, die
buiten den kring der saamgezworenen stonden, was PAche de
eenige, die, in een gedrukt geschrift, voor de beschuldigden
in de bres sprong. Weldra zou nu het proces beginnen en
wel te Vendume, naar welke plaats al de beschuldigden den
9den en lOden Pructidor an IV, onder zwaar militair escorte,
werden vervoerd. De bloedverwanten, vrouwen, kinderen en zus-
ters der geboeiden volgden te voet den stoet. Onder hen ook Ba-
beuf s vrouw met haar kleine kinderen, waarvan de oudste Emile,
12 jaar oud, voor zijn vader, toen deze reeds v��r zijn gevangenue-
ming het voortvluchtige wegschuilende leven leidde, altijd -
door berichten over de goede zaak had ingewonnen; de kleine
slecht gespelde briefjes van dat zoontje werden nu onder de
proces-stukken gedrukt \'). � De stad Verd�me werd nu
met een cordon van militairen omgeven: op 10 mijlen afstand
van de stad mocht niemand zonder verlofpas komen. De saam-
gezworenen hadden, in het belang van hun zaak en van hun per-
sonen, gehoopt op een proces in het volle daglicht te Parijs, en
werden thans als het ware in de stilte ge�soleerd. De beschuldigden
zouden die stilte pogen te breken, door in de zittingen der
gerechtszaal zelve, bij de verhooren en pleidooien, het meest
mogelijke gedruisch te maken. Niettegenstaande al dit ge-
druisch maken de debatten en dit proces geen voor de be-
schuldigden aangenamen indruk. Het was voor hen jammer,
dat zij den onmiskenbaar grootschen en demonischen aard van
hun zaak door hun houding bedierven. Hun redevoeringen,
met al den nasleep hunner betoogen en antwoorden, en de
pleidooien hunner advocaten, onder wie E�al voor Babeuf
pleitte, waren anders breedvoerig genoeg. Zij vullen vier dee-
>) Zie de briefjes: Copie des Pi�ces etc. torn. I, p. 220�224, 229,
302.
-ocr page 539-
527
Jen \'). Doch de houding, die de saamgezworenen aannamen,
was weldra deze, dat zij (daargelaten wat zij als politieke par-
tij beproefd hadden) hun socialistische samenzwering niet als feit
erkenden, maar als een hypothese die zij gesteld hadden. Iu-
tusschen waren al de schrifturen, met hun eigen hand ge-
schreven, da&r, en al de uitingen der beschuldigden werden
dus een weefsel van gedwongen en verdraaide, zich telkens
tegensprekende, verklaringen. De saamgezworenen hadden daaren-
boven het plan, wijl zij zoovelen waren, alles in de lengte te slee-
pen, in de hoop dat wellicht, bij de vele lotwisselingen der po-
litiek, een gunstige wind eens voor hen mocht komen te waaien.
Van den ��nen kant gaven zij dus voor, slechts philanthropi-
sche droomen bedacht te hebben en onschuldige zeepbellen te
hebben geblazen; � van den anderen kant protesteerden zij
tegen alles wat er maar gebeurde. De President van het
Hoog Gerechtshof had ontzaggelijk veel moeite met de be-
schuldigden, toen de eerste openbare zitting 20 Februari 1797
plaats had en gedurende al de verdere dagen. Het begon al
dadelijk bij \'t oproepen der namen, toen eenigen weigerden
naam, ouderdom en qualiteit op te geven: en altijddoor
volgden interrupties, aanklachten, verwijten, excepties, en
tumulten. Steeds hadden zij twisten met den president over
de constitutie van 1795. Van tijd tot tijd brak dan de
hartstocht in flikkerende vlammen door, vooral toen Grisel als
getuige moest optreden. Toen de procureur-generaal Viellart
zijn rede uitsprak, konden zij zich niet bedwingen (zie I, p.
99 en 122); een heftig tooneel had plaats, dat alles in ver-
\') Het zijn de »D�bats du Proces instruit par la Haute Cour de Jus-
tice, contre Drouet, Babeuf et autres: rccueillis par des stenographes," de
eerste 2 deelen «a Paris de 1\'Imprimerie nationale", de laatste 2 deelen »a
Paris, chez Baudouin, Imprimerie du Corps L�gislatif, place du Carrou.
zei, No. 662."
84
-ocr page 540-
528
warring bracht. Telkens zongen de beschuldigden in de zitting
de Marseillaise (zie b. v. I, p. 265). Kortom, zij bleven hun
zaak rekken om hun leven te redden. Zelfs waagden zij nog
een poging om te ontvluchten, die echter mislukte.
Het belangrijkste was de redevoering van Babeuf, die open
en rond ook voor het gerechtshof de communauteit der goe-
deren, met een beroep op Morelly\'s Code de la Nature (dat
hij aan Diderot toeschreef) en op Mably, verdedigde en het
particulier eigendomsrecht aanviel. Hij behield een zekere for-
sche plooi, en te midden van zijn declamatie een ruwe kracht
die indruk maakte.
De jury was betrekkelijk gunstig voor de beschuldigden. Al
de questies van het socialisme en van de communauteit der
goederen werden werkelijk ge�carteerd. Alleen de questie der
misdadige invoering der constitutie van 1 793 werd op den voor-
grond gesteld. Den 26sten Mei 1797 werd het vonnis voor-
gelezen. Wegens gebleken poging tot herstel der constitutie
van 1793 werden Babeuf en Darth� ter dood veroordeeld: �
Buonarroti, Germain, Moroy, Bonin, Memessier, Cazin en
Blondeau werden tot de straf der deportatie verwezen: �
56 beschuldigden werden in vrijheid gesteld.
Toen het vonnis was uitgesproken, werd de stilte in de rechts-
zaal eensklaps gebroken: Babeuf en Darth� grepen een kleinen pon-
jaard, dien zij verborgen hadden, en stieten zich dien in het hart.
De ponjaarden waren echter te zwak: de gewonden bleven leven: le-
ven om den volgenden dag met vasten tred het schavot te bestijgen.
In den nacht v��r zijn dood schreef Babeuf een aandoen-
lijken afscheidsbrief aan zijn vrouw met haar drie kleine kin-
deren, waarvan het jongste nog in Vend�me tijdens het proces
geboren was. Hij wikkelde zich in den eeuwigen nacht, zoo als
hij zeide. De touw stierf spoedig van smart en ellende; de
drie verlaten knapen � Eraile, Camille en Caius � werden
-ocr page 541-
529
in 1798 door Felix Lepelletier (die toen van hun bittere ar-
moede hoorde) opgenomen en verzorgd.
Men zou van elk dezer knapen iets hooren: een enkel
feit in de kranten : een gil, nieis meer, doch genoeg
voor hem, die weet wat verborgen smart het hart der
meeste menschen doorvlijmt. � Het was het jaar 1808.
In Spanje brak de onafhankelijkheidskrijg uit. DaYir vloog
Emile Babeuf naar de Spanjaarden om hen te helpen. Maar
in \'t verborgen had hij een ander doel. Het zou weldra blij-
ken. Er diende in de legers van den Eranschen keizer zeke-
re Grisel. Emile zocht hem overal op, en toen hij hem ge-
vonden had, sloeg hij hem in het openbaar op \'t aangezicht,
en verlangde hij een duel op leven en dood. Het duel had
plaats: weldra had Emile een open breede wond in de borst,
maar Grisel lag dood ter aarde: de vader was gewroken. Sinds
kwam Emile te Parijs terug, hij poogde een boekwinkel op
te zetten : hij gaf den //Nain Jaune", een gemeen oppositie-
blad, uit. In 1821 ging hij failliet. Men meent dat hij ergens
in America gestorven is. � Het was het jaar 1814. De *in-
vasie" der Russen, Duitschers en Engelschen overstroomde voor
het eerst de grenzen van Frankrijk: er was een jongeling van
16 jaar, die tegenover de kogels van de vijanden overal zich
stelde, tot hij den dood vond: het was Caius Babeuf. � Het
was 1815. De eerste kozakken renden door de straten van Pa-
rijs. Daar klom een jonkman op de zuil der kolom Vend�me,
en stortte zich te pletter naar beneden : hij kon den smaad
van zijn vaderland niet overleven: het was Camille J3abeuf.
34*
-ocr page 542-
HOOFDSTUK XTI.
SPOREN VAN RELIGIEUS SOCIALISME IN DE ACHTTIENDE
EEUW. � DE HERtiNHUTTERS.
Wij mogen nog niet scheiden van de achttiende eeuw.
Ook in dat tijdperk is het verschijnsel waar te nemen, dat
in de vorige eeuwen ons trof, namelijk dat het godsdienstig
Christelijk element hier en daar zich hechtte aan socialistische
denkbeelden. Geen wilde hartstocht, geen uitbarsting van en-
thousiasme of toorn is echter dan het gevolg van dergelijke
gemoedsstemming � zoo als in de 16de en 17de eeuw het geval
was � neen, zeer rustig en bijna idyllisch is het tafereel dat
onze oogen nu treft. Soms waren het de herinneringen der
eerste Christen-gemeente, die de verbinding vergemakkelijkten:
dan waren het de gedachten van broederlijke ��nheid en ge-
meenschap, die, als doel en als ideaal gesteld, een socialistische
kleur gaven aan de levensopvatting van enkele kringen. Soms
weder waren het denkbeelden van opvoeding van onbeschaafde
rassen in verre gewesten, die dit verschijnsel met zich voerden.
Bij al die uitingen der godsdienstige opvatting is echter, even
als in de 16de en 17de eeuw, al hetgeen wij samenwonen, samen-
leven, samenwerken, en te samen bezitten noemen, kortom het
socialistisch element, meer iets bijkomende, een gevolg van een
uit een hooger beginsel gestelden regel. Het socialisme is hier
-ocr page 543-
531
bijzaak, geen hoofdzaak. In zekeren zin zou inen van oneigen -
lijk socialisme kunnen spreken. Waar op de ziel alle aandacht
wordt gevestigd, waar het boven-aardsche leven op den voor-
grond wordt gezet, daar wordt meestal met zekere verheven
zorgeloosheid het stoffelijke behandeld, soms met minachting
op het verwerven van goederen ne�rgezien. Wij zagen reeds
vroeger bij de Essee�rs een toestand, die grenst aan verach-
ting van allen rijkdom. Het Christendom nam voor een deel
ook die gedachte over, en legde aan den anderen kant sterker
den nadruk op het beginsel, dat alle menschen broeders waren,
en dat dit leerstuk ook in de bezorging der economische
huishouding moest uitkomen. De Catholieke kerk had dan
ook reeds vroegtijdig werkelijk socialistische inrichtingen
opgericht in haar kloosters. Slechts al te oppervlakkige half-
kennis kan de betrekkelijk schoone zijde van deze stichtin-
gen miskennen. De kloosters stonden echter in den regel
ge�soleerd, en als het ware als goed afgesloten sterkten te
midden van een woelige bedrijvige en volgens gansch an-
dcre beginselen werkende maatschappij. Andere meer in het
leven ingrijpende associaties zijn nu echter, als meer of min
socialistische huishoudens, ook van tijd tot tijd door het Chris-
telijk beginsel gevestigd.
Do achttiende eeuw heeft z�� de eigenaardige broederge-
uacente te Herrnhut zien vestigen, en is getuige geweest van
de min of meer socialistische gewoonten en instellingen der
Jesu�ten-raissie in Paraguaj eu der Kwakers in Engeland en
Noord-A merica.
Vestigen wij eerst den blik op de Jesu�ten-missie in
Zuid-America. � De Jesu�ten in Paraguay hebben slechts
op de intensiefste wijze verwerkelijkt, wat de Catholieke
-ocr page 544-
532
kerk, in bondgenootschap met Spanje, voor al de Indianen
en inboorlingen in America deed. De Catholieke kerk zette
als \'t ware in America de verovering (de conquista) voort
door de Spaansclie koningen begonnen. Altaar en kroon hiel-
pen hier elkander. Trouwens America was in zekeren zin een
schenking van den paus, en kerk en staat waren van toen af
aan in die verre landen de trouwste boudgenooten. De her-
derstaf der kerk heelde dan onder de Indianen de wonden
door het zwaard geslagen. De edele Las Casas had reeds in
1520 die taak der Catholieke kerk in America geschetst.
De geestelijke ordsn zouden dan de Indianen bekeeren,
organiseeren, aan regel en arbeid gewennen en opleiden.
Sinds hadden zich dan ook, toen werkelijk de verovering
door de wapenen volbracht was, in het midden der zeven-
tiende eeuw de missies der geestelijke orden onder de Ame-
ricauen op krachtige wijze ontwikkeld en uitgebreid. Gedu-
rende de geheele achttiende eeuw vestigden zich zulke ,/missies"
steeds verder en op meer verwijderde posten. Zij kostten den
Spaanschen staat niets en zetteden steeds de grenzen voor-
uit. Die missies werden nu overal onder de Indianen in
America door de geestelijke orden eenvormig, naar een vast
type, als zoovele legerkampen, ingericht. Zij vormden dan
een tusschentrap tusschen de eigenlijke kolonie en het rijk
der wildernis. De straten van zulke missies werden langs
rechte lijnen en rechthoekig getrokken. In \'t midden was
het plein, waarop de kerk, de school, het huis der missiona-
rissen en het zoogenaamde Casa del Bey, zijnde een karavan-
serij ingerielit tot het gastvrij opnemen van alle reizigers.
De onder de Indianen bestaande gemeenschap van gronden
werd meestal behouden, geregeld en geleid. Ieder volwassen
Indiaan was verplicht, behalve aan zijn werk, dagelijks een
moigeu- en avonduur te arbeiden op het //gemeene" land
-ocr page 545-
533
(Conuco de la Cotnuuidad), waarvan de opbrengst ten bate der
kerk en voor een deel voor de behoeften der Indianen zelveu
bestemd was. Zulke missies werden nu iu allerlei vertakkingen
steeds verder vooruitgezet: waar er een gansche reeks was,
daar had zulk een reeks als militair steunpunt een der zoo-
geDaamde Presidios, een klein fort, voorzien van 8 kanon-
nen en ongeveer 70 man bezetting: zulk een fort werd door
de missies onderhouden tegen vergoeding vau den staat. De
missionarissen van zulke missies regelden nu geheel en al het
leven en den arbeid der Indianen. Zij waren het die b. v.
te Orenoco den verbazendeu voorraad van schildpad-eieren op
regelmatige wijze door de Indianen lieten exploiteeren. Iu
Nieuw-Californi� deden zij mede bloeiende missies verrijzen.
Als herders gingen de monniken met de inboorlingen om: zij
zorgden overal dat hun kudden geen omgang hadden met
vreemden en met hen die \'t aangenomen Christelijk geloof
kouden schokken, met de zoogenaamde �Gente de Razon".
Zelfs de kinderen der soldaten uit de forten mochten niet in
de missie komen. De reizigers werden voornamelijk daarom
zoo gastvrij ontvangen, omdat zij aldus het best onder toe-
zicht en bewaking bleven, en de inboorlingen door hun me-
dedeelingen en idee�.i niet konden schaden. Over het alge-
meen was dio vestiging der missies voor de Indianen uiterst
weldadig: voor het eerst werden de inboorlingen door Euro-
peanen zacht behandeld. De eigenaardigste en stevigste van
al die Catholieke missi�n in America was nu de Jesu�ten-
missie te Paraguay. Daar was de hoofdleiding der missie op
elke plaats onder twee monniken verdeeld : de oudste had de
behartigiug der geestelijke zaken, de jongste de bezorging der
wereldlijke economische belangen. In het missie-huis zelf was het
leven natuurlijk geheel en al gemeenschappelijk ingericht. Onder
toezicht der geestelijken mochten de Indianen iu Paraguay op elke
-ocr page 546-
534
plaats hun //Goveruador" zelven bij keuze benoemen: onder
hetzelfde toezicht mochten zij hun straffen (die geheel en al het
karakter hadden van kerkelijke boeten) vaststellen. De In-
dianen waren in zekeren zin op militaire wijze ingericht,
en hadden een soort van uniform en titels. Onder leiding
der geestelijken had de arbeid plaats. Het begin en het
einde van den dagelijkschen arbeid werd door kerkelijke ce-
remoni�n gewijd: evenzoo was het uur en de wijze van den
maaltijd, benevens geheel de kleeding, eens voor altijd door
de missie geregeld: onder leiding der geestelijken werd
elk handwerk verricht: zelfs het //abattoir" werd door een
geestelijke bestuurd. Twee dagen in de week moesten de In-
dianen op den //conuco" werken. Alle buitenlandsche arti-
kelen kregen de Indianen door de Jesu�ten-orde, welke die goe-
deren betaalde met de thee in Paraguay gekweekt. De Jesu�-
ten hadden vooral het probleem opgelost om den arbeid aange-
naam en uitlokkend te maken. Ook de genoegens werden
door de missionarissen geregeld; zij gaven den Indianen on-
derricht in zang en instrumentale muziek 1). Vooral zorgden
\') Men hcrinnere zich daarover de schoone bladzijde van Chateaubriand
in het vierde deel van zijn G�nie du Christianisme. //Quand lea J �suites,
dit-il, se furent attach�s quelques Indiens, ils eurent recours a un autre
moven pour gagner des ames. Ils avaient remarqu� que les sauvages de
ces bords �taient fort sensibles a la musique: on dit m�me aue les eaux
du Paraguay rendent la voix plus belle. Les Missionaires s\'embarqu�rent
donc sur des pirogues avec les nouveaux cat�chum�nes: ils remont�rent
les fleuves en chantant des cantiques. Les n�ophytes r�p�taient les airs,
comme des oiseaux priv�s chantent pour attirer dans les rets de 1\'oiseleur
les oiseaux sauvages. Les Indiens ne manqu�rent point de se venirpren-
dre au doux pi�ge. Ils descendaient de leurs montagues et accouraient
au bord des fleuves pour mieux �couter ces aceents: plusieurs d\'entre eux
se jetaient dans les ondes et suivaient a la nage la nacelle enchant�e.
L\'arc et la fl�che �chappaient a la main du sauvage: 1\'avant-go�t dei
-ocr page 547-
5S5
zij voor de eer der vrouw. De vrouw, op wier levensgedrag
viel aan te merken, werd in een woning, Beaterio geheeten,
opgesloten : derwaarts trokken zich ook de kinderlooze vrou-
weu gedurende de afwezigheid van den man terug : in soort-
gelijke kloosterlijke inrichtingen werden ook de jonge meisjes
tot den leeftijd, waarop zij een huwelijk konden sluiten, op-
gevoed. In het algemeen strekte de leiding der Jesu�teu om
aan de Indianen hun kinderlijke zeden te laten hehouden.
Toen de Jesu�ten later, tegen het einde der 18de eeuw, door
Pombal in Portugal en Arauda in Spanje werden vervolgd,
viel ook de missie in Paraguay uiteen. Eerst de brutale en
geweldige vervolging, die zij te verduren hadden, maakte
aan hun veelszins schoonen arbeid in America een einde \').
Wij zullen zien hoe de Moravische broeders op hunue
eigene, dat is op veel vrijer en zelfstandiger wijze, in Pro-
testantschen zin, het zendingswerk opnemen, en ook niet
tegen enkele socialistische regelen opzien : wij spoeden ons
dus tot hen, doch moeten eerst in het voorbijgaan wijzen
op de Kwakers in Engeland en America.
Wij hebben de Kwakers reeds met een enkel woord ver-
meld (zie bnven, p. 221), voorzoover zij met de Engelsche
vertus sociales et les premi�res douceurs de 1\'humanit� entraient dans
son ame confuse..." Zie ook Sainte-Beuve, Chateaubriand et sou groupe
litt�raire sous 1\'Empire. Edit. 1861, torn. I, p. 324, 325.
\') Zie vooral Roscher, Koloni�n, Kolonialpolitik und Auswanderung,
Zweite Auflags, Edit. 1856, p. 155�164; Paul Leroy-Beaulieu, De la
Colonisation chez les peuples modernes, 1874, p. 16, 17 j J.C Wappaus,
Die Repnblik Paraguay geographisch und statistisch, 1867, p. 1108 seqq.;
J. C. Wappaus, Das Kaiserreich Brasilien geographisch und statistisch,
187J, p. 1544, 1545; zie ook Montesquieu, Esprit des Lois, Livre IV,
ehap. VI.
-ocr page 548-
536
Anabaptisten samenhingen. Voortgekomen in Engeland in
den tijd der Puriteinsche omwenteling, hadden hun eerste
leiders � en naast George Fox zijn hier James Nayler en de zus-
ter Elisabeth Fletcher te noemen � in \'t begin slechts spot
en vervolging van de heerschende klassen ondervonden. In 1655
en volgende jaren waren dus reeds enkelen uit Engelaud uaar
America vertrokken, zoo Francis Howgill, Elisabeth Harris en
anderen. Doch in America ondervonden die //vrienden", zoo
als zij zich noemden, ook wederom vervolging. In Virginia,
in Marylaud en in Massachusetts liet men hen niet met rust.
Toch nam hun aantal d&ar steeds toe, vooral sinds George
Fox in 16 72 en 1673 in dat America had gepreekt l), \'In
Engeland zelf begonnen de hoogere klassen hen eerst met meer
zorgvuldige oplettendheid te bejegenen, toen William Penn,
de zoon van den bekenden admiraal, als student zich tot hen
voegde. Deze hoorde van de vervolgingen, die de Kwakers
in America te verduren hadden, en besloot van zijn invloed
gebruik te maken, om daar in dat America te vestigen �&
free colony for mankind", waarin geen vervolging meer te vree-
zen zou zijn, en een broederband allen zou omvatten. Hij had
den 4den Maart 1680 concessie voor een groot terrein, dat reeds
aan zijn vader was beloofd, verkregen, en ging in 1682 naar
America om op dat terrein zijn kolonie daar in te rich-
ten *). Van het oogenblik af, waarop Penn zijn verdrag sloot
i) Zie enkele libellen uit. den tijd van dat bezoek van George Fox in
America, bij R. Southey, Sir Thomas More, Ed 1831, Vol. II, p. 446
�448.
:) Hoe zijn aankomst daar door de Christenen dier dagen begroet werd,
leert ous de brief van Cotton Mather, uit Massaehusetts, van 15 Scptem-
ber 1682 aan John Higginson. Die brief luidde als volgt: zieEdwardl).
Neill, the English Colonization of America, 1871, pg. 307:
»There be now at sea a suippe (for our frieud Mr. Esaias Holcraft of
London, \'did advise me by the last packet that it wolde sail some time
-ocr page 549-
537
met de Indianen onder den ouden iepenboom te Shalkanaxon,
dagteekent nu een werkelijke maatschappij der Kwakers. De
mannen, die toen de rechtlijnige en rechthoekige straten van
Philadelphia gingen bouwen, namen het met dien naam ern-
stig op. William Penn zelf ging nog naar Engeland: toen
hij later terugkwam, vond hij een reed3 bloeiende bevolking,
die door Thomas Story en anderen voortdurend was verkwikt.
En in geheel de achttiende eeuw waren die Americaansche
Kwakers de dragers van een zachten, milden, waarachtig broe-
derlijken zin. Zeer zeker, deze Kwakers waren allerminst so-
cialisten in den gewonen zin des woords: hun economische
aard deed hen elk voor zich sparen, winnen en fortuin maken :
maar hun vereeniging had toch altijd trekken, die bijzonder
er op wezen, dat zij een eerste plaats inruimden aan het
gemeenschapsgevoel. Zij noemden zich reeds : de Soci�teit
der Vrienden. De naam van hun stad Philadelphia werd in
Europa een naam, om in \'t algemeen een broederschap van
bekeerden aan te duiden. Zij waren \'t die het gedenkwaar-
dige protest tegen den militairen geest van het oude r�gime
in August) called ye Weloome, R. Greenway, master, which has aboard
au hundred or more of ye herctics and malignants called Quakers, with
W. Penne, who is ye chief scampe at the hedde of them. Ye General
Court has accordingly given secret orders to Master Malachi Huxet, of
ye brig Porposse, to waylaye ye said Welcorae, as near the coast of
Codde as may be, and make captive ye said Penne and his ungodlie
crew, so that ye Lord may be glorifled and not mocked on ye soil of
this new countrie, with ye heathen worshippe of these people. Mueh spoyl
ean be made hy selling ye whole lotte to Barbadoes, where slaves fetch
good prices in rumme and sugar, and we shall not only do ye Lord
great service by punishing ye wicked, but shall make great gayne for his
ministers and people. Master Huxett feels hopeful, and I will set
down the news he brings when his shippe gets back. � Yours in ye bo-
wells of Christ."
-ocr page 550-
538
der menschelijke samenleving formuleerden. Zij hielden aller-
eerst vast aan het denkbeeld van vrede op aarde \').
Ook in Engeland verloochenden de Kwakers mede hun ka-
raktertrekken niet. � Uit hun midden stond daar een man
op, die een volledig plan van een collectieve gezamenlijke
arbeidsinrichting bewerkte en uitgaf. Het is John Bellers, en
zijn geschrift, dat in 1696 te Tonden uitkwam, heet: Pro-
posals for raising a colledge of Industry of all usefull Trades
and Husbandry." Op dat plan is in onze eeuw weder zeer
bepaald de aandacht gevestigd geworden, sinds Eobert Owen
daarin de grond trekken van zijn idee�n herkende, en sinds
Marx in zijn boek >/das Kapital" den auteur prees ah een
waar wonder in de geschiedenis der economie J). John Bel-
Iers, die 8 Februari 1725 stierf, schreef bovendien nog
//Essays about the Poor, Manufactures, Trade, Plantatiou and
Imraorality" die in 1699 te Londen verschenen. Wat nu zijn
plan betreft, zoo schijnt hij een industrieel genootschap op
\'t oog te hebben gehad, en bedoelde hij een onmiddellijke toe-
passing er van in Engeland. Het zou 18,000 L. St. gekost
hebben om het uit te voeren, en hij deed nu een beroep op
de rijken, de hoofden en leiders van den Engelschen Staat,
om met zijn plan de proef te nemen, waardoor het arme
volk opgeleid zou kunnen worden om voor zich zelf zorg .te
dragen. Arbeid brengt overvloed, zoo sprak hij, en de arbeid
moet dus goed geregeld worden. Van den anderen kant moes-
ten de rijken aan dat probleem al hun aandacht wijden. De
\') Zie Edward D. Neill, The English Colonization of America. London
1871, p, 290�314j zie ook E. C. Benedict, The Beginning of America,
a discourse, New-York 1874, p. 53, 54; Auguste Comte, Cours de Phi-
losophie positive. Troisi�me Edition, 1869, toni. V, p. 466.
*) Zie Marx, das Kapital, 2e Auflage, pg. 515, voorts pg. 112, 120
334, 504, 505, 639.
                                                                    . \'
-ocr page 551-
539
rijken waren toch eigenlijk slechts rentmeesters van hun rijk-
dom. Hadden zij geen hart voor het onderwijs en de leiding
der armen, dan hielpen zij slechts de gevangenissen te vul-
len: terwijl zij op zich zelven konden toepassen het woord,
dat hij, die zeide : �ben ik mijns broeders hoeder" de slechtste
aller meuschen was. Het was werkelijk het belang der rijken
zorg te dragen voor de armen. Hij meende nu, dat met het
geld der rijken, die daarvoor aandeelen kregen, colleges,
genootschappen konden gevormd worden, waardoor alles wat
de arbeiders in zulk een college noodig hadden kon worden
voortgebracht. In zulk een college was dan het ruilmiddel
van het geld onnoodig. Verder konden alle tusschenpersonen en
dus de winkeliers vervallen. Toorts zou door het geineen-
schappelijk werk een massa overtolligen arbeid gespaard worden.
De winsten of het surplus van het college, van het //genoot-
schappelijk" arbeiden, zouden verdeeld worden onder de rijke
aandeelhouders; doch de arbeiders zouden eerst al het nood-
zakelijke ontvangen. In zulk een //college" kon nu regel en
orde heerschen : kon een organisatie worden tot stand gebracht.
Als de arbeiders ouder werden, zouden zij een uur per dag
minder behoeven te werken. De intrigues der concurrentie
zouden er niet zijn. Een betrekkelijke zachte tucht zou in het
college heerschen. De opvoeding der kinderen zou naar een
verheven standaard worden ingericht; tot alles, wat het kind
moest leeren, moest liefde worden opgewekt: de kinderen
mochten niet geslagen worden. Door het vestigen nu van
zulke colleges of genootschappen meende John Bellers, de
Kwaker, de armoede voor goed te doen verdwijnen. Hij wilde
de maatschappij als \'t ware splitsen in verschillende collec-
tieve lichamen \').
\') Wij hebben tot ons groot leedwezen het boek van Bellers niet kun-
-ocr page 552-
540
Het belangrijkste verschijnsel van religieus socialisme in de
achttiende eeuw waren echter de Herrnhutters of Moravische
Broedergemeenten. Wij zullen hier eenigszins langer bij stil-
staan. Het waren gemeenten, die in historische lijn afstam-
den van de Boheemsche Christenen, die in de 15de eeuw
onder Huss zoo heftig opstonden, tijdens de Hervorming der
16 de eeuw veel verder wilden gaan dan Luther, en in Mora-
vi� velen van de Zuid-Duitsche Wederdoopers ontvingen en
eich met hen vereenzelvigden \'). Sinds hadden zij in dat
Moravi� zich, met hun eigenaardige vormen en gebruiken,
staande weten te houden tegenover hun Oosten rij kschen land-
heer, den keizer van Duitschlaud, totdat de Westphaalsche
vrede van 1648 � waarbij als beginsel was aangenomen, dat
de godsdienst van den vorst voor elk der Duitsche landen
de staatskerk vormde � hun allen steun ontnam, en zij in
hun dorpen zich niet meer tegenover de vervolging der Ca-
tholieken konden vrijwaren. Velen van hen verlieten nu hun
vaderland, lieten have en goed aan hun vervolgers, en togen
over de Boheemsche bergen. Zoo kwam een kleine kolonie
dier Moravische Broeders, in Juni van het jaar 1722,inden
Lausitz (op Saksisch grondgebied) op het landgoed Berthelsdorf.
De jonge eigenaar van het goed was juist afwezig � hij zou
weldra zijn huwelijk sluiten � doch gaf door een brief verlof
aan de zwervers, dat ze voorloopig op zijn goederen zich
konden vestigen. Zij deden het en timmerden zich een wo-
ning met \'t hout der bosschen in de buurt. Zij noemden nu
die plaats Hernnhut. De jeugdige Saksische edelman, aan
nen bekomen. De hier medegedeelde trekken van zijn plan ontleenen wij
aan Holyoake, the History of Co-operation in Bngland, 1875, pg. 32�36.
\') Zie boven onze bladz. 123, 141 en 161
-ocr page 553-
541
wien zij dat verblijf dankten, heette de graaf von Zinzendorf,
en die graaf zou nu op de verdere organisatie van hun ge-
meente den grootsten invloed hebben. Wij moeten ons dus
met dien graaf wat nauwkeuriger bezig houden.
Zinzendorf was een ridderlijke natuur, vol verbeeldings-
kracht, bekwaam tot dichterlijke liederen en tot daden van
verheven zelfopoffering : van top tot teen een edelman, wiens
fiere gestalte, rechte gang en vaste stap, waar hij kwam, eer-
bied afdwong en alledaagsche indringende manieren afweerde.
Hij behoorde tot het ras der helden. Spelend ging hij met
al de ruwe moeielijkheden van het leven om. Rijk aan ge-
loof, wist hij niet wat engheid van dogmatiek beteekende :
hij had genoegzame ruimte van hart en geest, om de
verscheidenheid in het leven, in geloof en gedachten uitko-
mende, te waardeeren. Hij zelf had met al de vrome toewij-
ding, waarvoor hij vatbaar was, zich aan Jezus Christus ver-
bonden en zou voor de zaak van Christus op aarde nu
broeders gaan werven.
Hij was 26 Mei 1700 te Dresden geboren \') : zijn ge-
slacht was uit Oostenrijk, een rijk en machtig huis, dat
staatslieden en generaals opleverde, en bij de Hervorming
Luthersch was geworden. De grootvader was wegens dat ge-
loof zijn land ontvlucht, had zich naar Saksen begeven en
zijn Oostenrijksche goederen in den steek gelaten. De vader
was minister aan het Saksische hof, doch stierf toen deze
\') Wij volgen het schoone boek van Felix Bovet, Le Comte de Zinzen.
dorf, Paris 1860, deux tomes; een boek dat de gegevens der biografi�n
dei onmiddellijke volgers en leerlingen van Zinzendorf � wij noemen
Spangenberg en von Schrautenbach � met eenvoudige helderheid ver-
werkt. Het is in het Hollandsen vertaald door M. W. D. Middelhoven,
bij H�veker, 1864, 2 deelen.
-ocr page 554-
542
zoon slechts zes weken oud was. De zoon, Nicolaas Lodewijk
von Zinzendorf, werd door toedoen van zijn oom en voogd,
generaal von Zinzendorf, opgevoed bij zijn grootmoeder van
moederszijde, de baronesse von Gersdorf: want zijn moeder,
overigens een knappe begaafde vrouw, hertrouwde spoedig
met den Pruisischen generaal, later veldmaarschalk, von
Natzmer, en ging met dezen naar Berlijn. � De grootmoeder
leefde met een ongehuwde dochter op het kasteel Henners-
dorf in den Opper-Lausitz, en derwaarts werd het kind ge-
bracht. De knaap bleek eenigszins zwak van lichaam, doch
vurig van karakter te zijn, veelal peinzend en begaafd met
groote verbeeldingskracht. Zijn vrouwelijke omgeving was
oprecht vroom : te midden der in vormen versteende ortho-
doxie dier dagen had de grootmoeder zich aan Spener en
diens pi�tisme gehecht. De knaap wies in die atmosfeer op
en nam die gevoelens en denkbeelden gretig aan. Toen hij
tien jaar oud was, werd hij door zijn grootmoeder naar
Halle, de stad van Spener en Franke, gebracht. D&dr werd
hij geplaatst op het //pedagogium", een aan Franke\'s instel-
lingen verbonden instituut: een school, waar alles hard werd
opgevat en de meest strenge tucht heerschte, doch waar
reeds onder de kinderen het vormen van kleine v riendschaps-
kringen en kleine gezelschappen, waar men iu \'t geloof zich
oefende, werd in de hand gewerkt. Lodewijk von Zinzendorf
deed daaraan mede. Hij had zijn vrienden en ook zijn
vijanden, want hij was toen vooral gehecht aan eigen denk-
beelden en opvattingen. Zijn ideaal was zijn bloedverwant,
den baron von Canstein, die zijn persoon en fortuin geheel
en al aan de inrichtingen van Franke had verbonden. Zijn
groote vriend werd echter een jong Zwitser, de baron Frederic
de Watteville. Te-zamen dweepten zij reeds met het denkbeeld,
om de heidenen te bekeeren en Zinzendorf maakte reeds verzen
-ocr page 555-
54,3
daarover. � In 171(5 verliet hij \'t pedagogiuin te Halle, om
«aar de academie te gaan. Hij zelf zou nu gaarne in de theolo-
gie hebben gestudeerd, en wel te Halle in de richting van Spe-
ner : doch bij zijn grootmoeder te Hennersdorf teruggekomen, be-
merkte hij dat zijn voogd, de generaal, er anders over had
beschikt. Hij moest in de rechten gaan studeeren, en wel
op de streng Luthersche hoogeschool te Wittenberg. Der-
waarts ging hij dus. Te Wittenberg had hij volop gelegen-
heid de streng-Luthersche denkbeelden met die van Spener
te Halle te vergelijken : hij maakte 2elfs een plan om Halle
en Wittenberg te verzoenen : voorts werkte hij aan de rech-
ten, en was in de lente van 1719 gereed met zijn studie
aan de academie. � Hij zou nu een reis in den vreemde
doen, vooral naar Utrecht en Parijs. Wij vinden hem op
het einde van Mei 1719 te Utrecht, waar hij aan de acade-
mie eenigen tijd vertoefde. Hij leerde er de denkwijze der
Calvinisten kennen en begon die zeer te waardeeren. Hij
genoot met ijver de lessen en omgang van Vitriarius. Hij kreeg
veel vrienden in Holland, waaronder ook Rasnage. Ook had hij
gelegenheid de prinses-weduwe van Oranje, Maria Louisa, te
leeren kennen. Na de Hollandsche steden bezocht te hebben,
vertrok hij naar Parijs, waar wij hem in September van dat-
zelfde jaar vinden. Te Parijs � het was de tijd van het
Regentschap � trok hem vooral aan de Jansenistische Fran-
sche geestelijkheid : de omgang met den kardinaal aarts-
bisschop van Parijs, de Noailles, werd door hem zeer
hoog geschat: hij scheidde zich echter van hem af, toen de
kardinaal zich geheel en al had onderworpen aan de bul
Unigenitus. In het jaar 1720 vertrok hij uit Parijs, reisde
nu nog gedurende dat jaar naar zijn verschilleude bloedverwan-
ten, en wel naar zijn moeder, die hem niet begreep, er, tegen
het tijdstip dat hij meerderjarig was, Mei 1721. was hij terug
55
-ocr page 556-
544
op \'t kasteel van Hennersdorf. � D��r bij zijn grootmoeder
vertoevende moest hij een beroep kiezen. Zelf zou bij \'t
liefst bet Evangelie verkondigd hebben, of als land-edelmau
voor een omgeving van boeren en mindere lieden gezorgd
hebben. Keeds was hij van zelf begonnen godsdienstig on-
derricht op \'t kasteel aan eenige knapen te geven: doch zijn
grootmoeder meende dat een man van zijn rang allereerst een
staatsbetrekking moest aanvaarden. Hij sloeg voor om zich naar
Denemarken te begeven, waar de kroonprins door vroomheid
uitmuntte: doch zijn grootmoeder stond er op, dat hij in
Saksischen dienst zou gaan. Hij gehoorzaamde dus, al ge-
loofde hij stellig, dat God hem had bestemd om arbeider te
zijn //in Seiner philadelphischen Gemeiue" \'). Hij werd Saksisch
hof- en justitieraad te Dresden, een betrekking die hem zeer
weinig te doen gaf. Trouwens, daar hij geen eerzucht had
en geen verhooging in rang begeerde, liet men hem onge-
moeid. Daarentegen was hij onvermoeid bezig, om met aller-
lei geloovigen broederlijke vereenigingen te vormeu en stich-
telijke samenkomsten te houden. Het pi�tisme was in die
dagen bijna mode, en velen hielden zich bezig met plannen
van hervorming der kerk. Zinzendorf\'s gedachten strekten
zich echter niet uit tot een herbouwing der kerk: zijn
doel was eenvoudig om in elk kerkgenootschap de ware
vrienden des Heeren te ontdekken en ze te verbroederen.
Om dit doel te verwerkelijken moest hij een vast te-huis
hebben buiten Dresden. Hij kocht daarvoor van zijn groot-
moeder het landgoed Berthelsdorf, dat op eenigen afstand van
het kasteel Hennersdorf was gelegen, aanvaardde er de
\') Zie Felix Bovet, Zinzendorf, tom. I, p. 93. Men herinnere zich de
Kwakers. Zie ook C. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd, 1866, deel
11. p. 185, 186.
-ocr page 557-
545
heerlijke rechten, benoemde er 19 Mei 1722 een predi-
kant, Rothe, terwijl hij er zelf diaken zou zijn, en stelde er als
intendant zekeren Heiz aan, dien hij als man van oprechte
vroomheid had leeren kennen. De woning, die hij er voor
zich zelven bouwde, was hoogst eenvoudig, een voorloopige
herberg � zoo als liet opschrift boven de deur aangaf �
waarvan de gasten een betere herberg in den hemel hadden.
Om zich duiir nu geheel aan zijn werk te wijden had hij een
levensgezellin noodig. Aan een innige liefde had hij vroeger
met groote zelfverloochening weerstand geboden, toen een
zijner beste vrienden dezelfde jonge vrouw ten huwelijk be-
geerde. Hij vestigde thans zijne keuze op de zuster van
dienzelfden vriend, den regeerenden graaf van Reuss. Met die
gravin van Reuss � aan wie hij afstand deed van al zijne
goederen, ten einde zich te ontlasten van alles wat hem kon
hinderen in zijn arbeid � sloot hij te Ebersdorf (\'t verblijf
van het geslacht Reuss) in September 1722 zijn huwelijk.
Op dat landgoed Berthelsdorf waren nu in Juni 1722 die
van huis gevluchte Moravi�rs neergestreken. Christiaan David,
��n hunner, een timmerman die vroeger Catholiek was ge-
weest, had in \'t begin van het jaar 1722 gelegenheid gehad den
graaf Zinzendorf in den Lausitz te spreken. Hij had, bij zijn
landgenooten teruggekomen, hen opgewekt om derwaarts te
verhuizen, en werkelijk kwamen nu, onder zijn geleide, twee
gezinnen, tot den handwerkstand behoorende, daar aan. Zin
zendorf was te Bresden, op het punt van naar Ebersdorf te
vertrekken. Aan zijn intendant, die hem vroeg hoe met die
gezinnen te handelen, antwoordde hij in haast, dat de vluch-
telingen voorloopig op zijn goederen konden verwijlen, totdat
hij elders (b. v. bij den graaf van Reuss) een toevluchtsoord
voor hen gevonden had. Maar terwijl hij te Ebersdorf bleef,
nam de zaak een meer blijvende wending. Zijn grootmoeder
35*
-ocr page 558-
546
stelde ook belang in die lieden en hielp ze. Zij besloten zich
meer voor vast in te richten. Op een kwartier afstand van
Berthelsdorf wees men hun als verblijf een ruimte aan den
kant van den grooten weg naar Zittau aan. Het was een
verlaten terrein, moerassig er met struiken bedekt, gelegen
aan den voet van een heuvel, den Hutberg. Daar sloeg nu,
17 Juni 1722, Christiaan David den bijl aan een boom om
een houten woning te timmeren, het eerste huis op de plaats,
die weldra zou verrijzen, en die Hernnhut genoemd werd. De
naam was sprekend genoeg. De vluchtelingen waren toch hier
onder wde hoede des Heeren", en namen zich nu voor, blij -
vend //de wacht des Heeren" te betrekken, niet te zwijgen
nacht noch dag. In October werd de woning, overeenkomstig
den tekst van Jesaja 62 vers 6, die dit laatste denkbeeld
uitdrukte, plechtig ingewijd. En toen in December 1722 de
jonge graaf met zijn vrouw voor het eerst Berthelsdorf gingen
bezoeken, waar zij den winter zouden doorbrengen, om niet
genoodzaakt te zijn aan de hoffeesten deel te nemen, en hun
koets met het vallen van den avond langs den Hutberg reed,
zag de graaf tot zijn verwondering midden in het bosch
een klein licht flikkeren. Hij liet stilhonden en vroeg wat
het was. Men zeide hem, dat daar het huis der Boheemsche
uitgewekenen stond. Hij stapte toen uit het rijtuig, trad de
woning binnen, heette hen welkom, en knielde met hen neder
om Gods zegen over het huis af te smeeken.
De vijf jaren, die nu van 1722 tot 1727 verliepen, waren ja-
ren van wording, van ontwikkeling, van gisting en van strijd.
De kring der Moravische broeders nam toe, daar meer en meer
emigranten op deze veilige plek aankwamen. Doch veel ��n-
heid van zin en gedachte was er niet onder al die aangeko»
menen. Trouwens zij behoorden tot allerlei secten. Wel vormden
de Moravische broeders de meerderheid, doch ook bij hen
-ocr page 559-
547
was de traditie soms verschillend. Ouder van afkomst dan de
eigenlijke Lutherschen, hadden enkelen veel gemeen met het
Catholicisme: anderen verwierpen weder op het voetspoor der
wederdoopers den eed: over het begrip van het avondmaal
liepen ook de meeningen zeer uiteen. Er was in \'t algemeen
in hun denkbeelden iets ousamenhangends, iets onbestemds.
Dat werd niet beter toen tot hen volgelingen van andere
secten kwamen, bij voorbeeld leerlingen van von Schwenkfeld \').
Gelukkig kwamen 12 Mei 1724 nieuwe emigranten van be-
teekenis uit Moravi�. Het waren vijf jonge mannen die reeds
menige vervolging hadden verduurd : onder hen was ook David
Nitschmann, een timmerman, die weldra meer andere leden van
zijn familie naar Herrnhut wist te brengen. Deze vijf schenen
de overlevering hunner kerk onvervalscht te hebben bewaard, en
kenden de meeste hunner oude liederen uit \'t hoofd: zij be-
gonnen er op aan te dringen dat er noodzakelijkheid bestond,
om de orde en tucht der ware Moravische gemeente te hand-
haven. Zinzeiidorf zelf hield zich nog altijd eenigszins ter
zijde: wanneer hij niet te Dresden was, waar zijn staats-ambt
hein riep, dan hield hij zich voornamelijk bezig met den eigen-
lijken kring van Berthelsdorf. Daar had hij met zijn vriend de
Watteville en inet de predikanten Rothe en Schilfer een vaste
vereeniging gevormd, om zich onderling in \'t geloof te ster-
ken, om het Evangelie zuiver te prediken, te zorgen voor een
Christelijke opvoeding der jeugd, stichtelijke geschriften uit te
geven en te verspreiden, en door reizen en briefwisseling een
voortdurende gemeenschap van Christenen van verschillende
lauden te vestigen. Bij de machthebbers der wereld sprong dan
Zinzendorf persoonlijk in de bres voor de wegens hun geloof
vervolgden. Zoo bij Keizer Karel YI voor de volgelingen van
\') Wij hebben dien Schwenkfeld reeds boven, pg. 163, ontmoet.
-ocr page 560-
548
von Schwenkfeld, bij den keurvorst van Saksen (koning van
Polen) voor de discipelen van Gichtel. Groote belangstelling
hadden Zinzendorf en zijn vrienden echter in de zaak der Mo-
ravische broeders: telkens waren zij met hen bezig. Weldra
besloten zij zelfs te Herrnhut voor hun rekening een groot
huis te bonwen, waar zij een kostschool wilden oprichten:
dit gebouw werd later het gemeenschappelijke huis. De baron
de "Watteville ging nu verder; hij wilde niet langer op het
kasteel van Hennersdorf of op de huizinge van Berthelsdorf ver-
toeven, hij nam zijn intrek in een kamertje van een der hui-
zen van Herrnhut, en zeide aan al wat aan zijn rijkdom en
rang herinnerde vaarwel. Zinzendorf begon ook meer en meer
zich met de Hemnhutters te vereenzelvigen. In Dresden ver-
toevende, scheidde hij zich meer en meer van de wereld af en wilde
hij de Christelijke denkbeelden tot haar consequenti�n voeren. Bij
de Saksische regeering, die reeds bang was met Oostenrijk
moeielijkheden te krijgen, wegens het gemakkelijk verleenen
van de wijkplaats op des graven goederen, stond hij allengs
slecht aangeschreven. De godsdienstige bijeenkomsten ten zijnen
huize te Dresden werden verboden. Juist hadden op zijn land-
goederen belangrijke feiten plaats. Zijn grootmoeder stierf op
het kasteel Hennersdorf. Toorts hadden, onder den invloed van
drijvers, de Moravische broeders zich geheel afgescheiden van
de gemeente van Berthelsdorf. Zijn hart drong hem om voor
dat Herrnhut te zorgen, dat thans 30 huizen met 300 per-
sonen telde. Hij nam en verkreeg een onbepaald verlof uit
den Saksischen dienst en verliet Dresden.
En nu, op zijn goederen voor goed gevestigd, zou hij zich
geheel en al aan Herrnhut wijden. Hij liet het beheer van
zijn goederen aan zijne vrouw over; beperkte den werkkring
van den predikant Rothe tot Berthelsdorf; zelf ging hij niet
op \'t kasteel aldaar, maar in een vleugel van het nog onvoltooide
-ocr page 561-
519
groote huis te Herrnhut wonen. Hij zou voortaan geheel voor
Herrnhut leven. Het eerste, wat te doen stond, was een vaste orga-
nisatie voor de broeders in het leven te roepen, een kerkorde
gebaseerd op de oude traditi�n. Zinzendorf bestudeerde daar-
voor hun oude boeken, het werk getiteld : //de geschiedenis
der Broederen", geschreven door hun vroegereu bisschop Amos
Comenius, wiens kleinzoon (door zijn moeder) Jablonsky, die
sinds 1699 ook den titel van bisschop der broedergemeente
droeg, thans hofprediker te Berlijn was \'). Zoo kwam hij
nu gereed met statuten, die hij aan aller goedkeuring onder-
wierp. Het is de regeling van 12 Mei 1727. Toen zij aan-
genomen was, vorderde de graaf, dat allen zonder onderscheid
die grondwet zouden onderteekenen. Dit werd gedaan : en op
den 18den Augustus 1727 �- toen zij tot een avondmaals-
viering in de kerk te Berthelsdorf te zamen waren gekomen� -
was het hun te moede, alsof God de nieuwe gemeente er-
kende, en een welbehagen in haar had. Die dagteekening
van 13 Augustus werd dus telken jare herdacht.
De organisatie was een grondwet van een ��nheid vau
Broeders, die het samenzijn op aarde slechts als een soort van
voorbij gaanden toestand beschouwden, om te komen tot een
heerlijk vaderland in den Hemel. Toch kon het samenzijn
op aarde reeds geur en kleur ontvangen, zoo men oprecht
met Jezus Christus leefde. De graaf had voor dat te-zamen
zijn enkele vaste, doch betrekkelijk eenvoudige, regelen ge-
steld: regelen die deels onder zijn eigen leiding vollediger
werden gemaakt (wij denken bij voorbeeld aan zijn herziening
der statuten bij de //ordonnances seigneurales"), deels als van
\') Zie Mix Bovet, Le Comte de Zinzendorf, I, p. 162, 163 en p. 214.
Ook Sitkovius was, geheel afgescheiden van den Herrnhutterschen stroom,
een hunner bisschoppen; hij was de Moravische bisschop voor Polen, zie
Bovet, I, p. 287.
-ocr page 562-
550
zelven uit de ��ns gestelde bepaling zich ontwikkelden.
Vooral werd de finantieele regeling van het geheel eerst vol-
lediger, toen Zinzendorf reeds gestorven was. Voorts kwam
er dan later, uit den aard der zaak, uitbreiding der gevolg-
trekkingen uit de aangenomen statuten, toen de gemeente
Hernnhut als \'t ware filiaalgemeenten in andere landen en
gewesten naast zich zag verrijzen. Voor het behouden der
eenheid en voor het bestuur moesten toen de verhoudingen
eenigszins worden verwijd. Wij zullen die organisatie thans
pogen te schetsen, zoo als zij was, toen zij door interpretatie
en uitbreiding reeJs trapsgewijze vollediger was gemaakt :
toen de stain van Zinzendorfs regelen reeds takken en twij-
gen had bekomen.
De Herrnhutters boden toen aan den beschouwer het vol-
gende beeld. � Op den voorgrond stond de godsdienstige band,
die allen omvatte en ze tot een eenheid of gemeenschap aan-
��nsnoerde. Toch was de Broedergemeente in de verste verte
geen secte. De Moravische emigranten vormden zelfs in het
begin geen al te groote meerderheid. Neen, al dadelijk sloten
zich bij de Broeders bepaalde Lutherschen en bepaalde Gere-
formeerden aan. En volgens de opvatting van Zinzendorf
konden deze hun eigen geloofsbekentenis behouden. De
Broedergemeente was slechts een engere geestes-band. Zin-
zendorf zelf sprak van de drie tropen van het leerbegrip: de
Moravische, de Luthersche en de Gereformeerde trope. �it de
verschillende Protestantsche kerkgenootschappen konden dus,
als zij \'t wilden, leden toetreden. Hier in de Broedergemeente
werd slechts duidelijker Jezus Christus op den voorgrond ge-
zet, zijn kruis en zijn wonden herdacht. Op den persoonlijken
band der zielen en der gemeente met den Heiland werd ge-
heel en al het gewicht gelegd: op het gevoel van die be-
trekking viel de nadruk : met termen aan het Hooglied ont-
-ocr page 563-
551
leend werden de aandoeningen geschetst der ziel, die haar
Bruidegom te gemoet kwam. Door dien gevoelsgodsdienst
kregen reeds dadelijk de theologische vraagstuk!en minder
waarde. Christus ging � volgens hen � zichtbaar en
handtastelijk met hen om. Verder werd aan het //lot" groote
beteekenis door hen gehecht. De vergaderingen werden toch
altijd gehouden als in de tegenwoordigheid des Heeren: in-
dien men, na rijpe overlegging, niet tot een duidelijke kennis
van den wil van God koude geraken, stelde men de zaak in
Zijne handen en, bij wijze van raadpleging, werd, op het
voorbeeld der Apostelen, het lot gebruikt. Het //lot" heeft
dus een belangrijke plaats bij de Herrnhutters: men mocht
het echter niet anders dan op negatieve wijze aanwenden,
als een //veto", waartoe men alleen den Heer het recht toe-
kende. Door het lot werden z�� de ambten en bedieningen
verdeeld : door het lot kwamen in \'t begin vrij alge-
meen, later slechts in bijzondere gevallen, de huwelijken tot
stand. � Wat nu het bestuur en het beheer der Broeder-
gemeente aanging, zoo waren in \'t begin (volgeus de orga-
nisatie) twaalf oudsten of ouderlingen door de Algemeene
vergadering gekozen. Graaf Zinzendorf zelf was President
der Herrnhutters, met toevoeging van de Watteville om hem
behulpzaam te zijn. "Voorts zouden hem voor de loopende
zaken steeds ter zijde staan vier ouderlingen, door het lot uit
de twaalf gekozen. Later werd elke gemeente in den regel
bestuurd door een //Aeltesten-Conferenz", met toevoeging
van een collegie van toezicht (Aufseher Collegium), dat voor
de economische belangen en voor de politie zorgde, en dat
ook alle twisten moest bijleggen en uit den weg ruimen.
Bij buitengewone gelegenheden werd nog een buitengewone
commissie aan deze twee bestaande toegevoegd, en vormde
zich z�� de Gemeenschappelijke Baad. De kerk der Broeder-
-ocr page 564-
552
gemeente werd vertegenwoordigd en geleid door bisschoppen,
die de verbinding der oude Moravische kerk met de nieuwe
inrichtingen vormden en die alleen konden ordenen, doch
geen ambtelijke macht hadden: door de presbyters of predi-
kanten, hetzij in de gemeente, hetzij op zendingen : en door
diakenen. De kerk had de bevoegdheid onwaardige leden
der gemeente uit haar midden te stooten en hen in den ban
te doen.
Als vast kenmerk van het leven in de Broedergemeente
werd nu broederlijke eenheid en gemeenschap onder hen die
geloofden aangenomen. � Uit dat begrip ontwikkelden zich
nu de volgende instellingen. Vooreerst die der //benden" en
die der //koren". De //benden" waren kleine afdeelingen, uit
leden van dezelfde sekse samengesteld, die uit vriendschap
zich bij elkander hadden gevoegd, overeenkomstig den aard en
de mate van hun geestelijke ontwikkeling: die samenvoegingen
waren niet voor altijd, integendeel telkens moesten zij afwis-
selen, opdat alle broeders allengs met elkander in innige en
gemeenzame betrekking konden staan. De //koren" waren de
groote afdeelingen, waarin de leden eener gemeente overeen-
komstig ouderdom, geslacht en burgerlijken stand waren ver-
deeld. Men had het koor der kinderen, dat der knapen, dat
der meisjes, dat der ongehuwde broeders, dat der ongehuwde
zusters, dat der gehuwde lieden, dat der weduwnaars en dat
der weduwen. Ieder koor had bijzondere stichtelijke samen-
komsten en eigen liederen en feestdagen. In elk der koren
waren twee personen, koor-arbeiders geheeten, met het bestuur
belast: een voorzitter, die voor de uitwendige aangelegenheden
zorgde, en een koorleider, die met de zorg der zielen en met
de handhaving der zedelijke orde belast was. Deze koor-
arbeiders hielden de Vergvdering der Oudsten op de hoogte
van wat er in de koren en in de famili�n omging. Bij de
-ocr page 565-
553
vrouwelijke koren werden die betrekkingen door vrouwen
bekleed, die slechts bij openbare handelingen door broeders
bijgestaan of vervangen werden. � Bij de verdere ontwikke-
ling werden nu voor de samenwoning deze regelen gevolgd.
De ongehuwde broeders wonen te samen in het Broederhuis,
een groot gebouw, waar zij met allerlei handwerk, nijverheid
en kunst zich bezig houden, en tot gemeenschappelijke gods-
dienstoefeningen en stichtelijke handelingen bijeengeroepen
werden. Later werd het gewoonte, dat de broeders in dit
Broederhuis werkten om loon met een tanti�me in de winst,
eii wel voor rekening van het Broederhuis of der gemeente.
Zij betaalden dan uit hun loon of winst een kleine huur voor
het genot van gemeenschappelijke slaapzalen en eetzalen en van
de zaal der stichtelijke bijeenkomsten. Voorts konden zij een af-
zonderlijk klein vertrek in \'t gebouw huren, en zoo zij wilden
nog hun eigen spijs bekomen. In het huis was een groote keu-
ken, groote waschinrichting en afgezonderde kamers voor zieken
en herstellende pati�nten. Op gelijke wijze wonen ook de on-
gehuwde zusters bij elkander in het Zusterhuis: uitgenomen zij
die leden eener familie zijn of bij famili�n der gemeente dienen :
doch ook voor deze laatsten is het Zusterhuis de gewone verza-
melplaats in haar vrije uren. Als de bevolking het toeliet, zou men
op gelijke wijze gemeenschappelijke huizen voor de koren der
weduwnaars en der weduwen hebben. Het koor der gehuw-
den bestond uit al de gehuwde paren in de gemeente, welke
paren wel is waar in particuliere huizen woonden en d&dr
hun bedrijf uitoefenden, maar toch, even zoo goed als de
leden der andere koren, ouder toezicht en leiding der hoofden
(de arbeiders) stonden. Elk gezin moest dan ook later jaar-
lijks een door het bestuur te betalen bijdrage aan de gemeente
betalen. � De gemeenschap van het leven werd nu, hetzij
voor de gansche gemeente, hetzij voor de koren in de ge-
-ocr page 566-
554
meente, zeer bijzonder ook onderhouden door liefdemaleu (of
agapes) op vaste dagen. Elk koor had zijn vaste feestdagen,
dan kwam men en spijsde men feestelijk tezamen. Overigens
spijsde men in de Broeder- en Zusterhuizen toch reeds � zoo
als wij zagen � te zamen, was er voor allen gemeenschap-
pelijke bewassching van de kleederen enz., en was er een
gemeenschappelijke inrichting van ziekenverpleging. � Wat
den arbeid aanging, zoo stelde Zinzendorf op den voorgrond,
dat arbeid een plicht was. Hij wilde niet dat zij op dit punt
zorgeloos zouden zijn. //De belijders van het Evangelie � zoo
zeide hij � zijn meer nog dan anderen tot den arbeid ge-
roepen, ten einde niemand tot last te zijn, en zelven iets te kunnen
me�deelen aan hen die in nood verkeeren." Te zorgen dat
nimmer de arbeid en de gelegenheid tot werken ontbreekt
� zoo drukte hij zich nog uit � : ziedaar een der schoonste
en belangrijkste verplichtingen van hen, aan wie men eenig
ambt of gezag heeft willen toevertrouwen.\'" Zinzendorf zelf
richtte in \'t begin een //raad van arbeid1\' op, wiens leden den
last hadden allen die geen werk hadden bezigheid te ver-
schaften, en voorts te waken dat het werk met de vereischte
zorg voltooid en tegen billijken prijs afgeleverd werd. Elk
lid moest nu leven van zijn eigen verdienste uit arbeid of
bezit voortspruitende. Slechts moest hij een bijdrage betalen
voor alles, wat hij met de anderen uit de gemeenschappelijke
inrichtingen genoot: een bijdrage, waarvoor hij dus zijn wo-
ning, spijzen, bewassching en zoo noodig ziekenzorg had \'). �
Door Zinzendorf werd nu verordend dat alle weelde gebannen
zou zijn. Allen moesten een eenvoudig leven ieiden, en in
alles zich zooveel mogelijk op gelijken voet stellen. De kleeding
\') Zie pok F. B. W, von Hermann, Staatswirthschaftliche Untersuchun-
gen, Zweite Auflage, 1870, p. 46. Te recht zegt h\\j: «Es mag Verwun-
-ocr page 567-
555
was voor allen dezelfde. Aan de mode mocht niet worden
toegegeven. De mannen waren allen in het grijs of in het
bruin gekleed. Bij de kleeding der vrouwen verwijderde men
alles wat naar opschik of sieraad zweemde. Een zeer een-
voudig hoedje, of meer gewoonlijk een witte muts zonder
kanten, vormde haar hoofdhulsel. De kleur van het zijden
lint, waarmede de muts was vastgemaakt, diende om de zus-
ters van de verschillende koren van elkander te onderscheiden.
De weduwen droegen een wit, de gehuwde vrouwen een blauw,
de ongehuwde zusters een r�se, de meisjes van veertien tot
achttien jaren een rood lint. Rouwgewaad werd niet gedra-
gen. � Bijzondere zorg werd nu aan de opvoeding en het
onderwijs der kinderen gewijd Zij was voor allen hetzelfde,
zoodat er bij de Herrnhutters dus ook geen onderscheid in
beschaving is. De dienstboden hebben hetzelfde geleerd als
de anderen, kennen de muziek even als hen of haar die zij
dienen. De opvoeding was zeer zacht. //Men volgt � zoo
sprak Zinzendorf � een heilige opvoedingsmethode, wanneer
men van de wieg af aan de zielen bearbeidt, om het teedere ge-
moed deze ��ne zaak in te prenten, dat er geen andere
gelukzaligheid bestaat, dan Jezus te kennen, Hem te bezitten
en te dienen, met Hem te leven, en dat op de eene of an-
dere wijze van Hem gescheiden te zijn, de zwaarste ramp
mag genoemd worden. Daarom moet het voor een kind de
derung erregen, dasz keine der vielen Schriften �ber Association, in denen
allzu haufig halbwahre oder falsch ausgelegte Siitze der Wissenschaft
oder �bertriebene Erwartungen von Verbindungen ausgesprochen werden,
die nur unter sehr schwierigen und unwahrscheinlichen Bedingungen ein-
treten k�nnen, der so lange her bestehenden Herrnhutter-Association er-
wahnt." Mij is de waardige predikant der Herrnhutters te Zeist, de
heer Ed. Wenck, een even vriendelijke gastheer als trouwe leidsman ge-
weest.
-ocr page 568-
550
zwaarste straf wezen, wanneer het geen deel mag nemen aan
de gebeden, aan het zingen der liederen en aan de samen-
komsten, wanneer het de lessen moet ontberen, en zelfs,
wanneer het in een voorkomend geval niet gestraft wordt:
in ��n woord, wanneer het in zijn binnenste een gevoel van
onvoldaanheid ondervindt, ook dan zelfs als het uitwendig
niets te lijden heeft." De scholen werden meestal in het
Broederhuis en Zusterhuis gevestigd. � Groote waarde werd
gehecht aan het zingen van het lied. Met medewerking van
een bekwaam musicus, Tobias Friedrich, had de graaf reeds
dadelijk zangvereenigingen opgericht: hij dichtte voor haar
liederen, en de stemmen der broeders en zusters oefendeu
zich in geestelijke gezangen tot opluistering van alle cere-
monieele feesten en van de optochten. Zulke feesten waren
hun hoogste en hun grootste vreugde: trouwens wereldsche
vermaken kenden zij niet, slechts zeer onschuldige gezelschaps-
spelen werden onder hen geduld : kaarten en dobbelsteenen
zijn niet eens in hun logementen te vinden : het dansen ver-
oorloofden zij niet.
Zoo leefden zij stil, kinderlijk eenvoudig, doch zeer arbeid-
zaam, hun gezamenlijk innig leven, altijd als in een voorbe-
reiding voor de eeuwigheid. De dag werd in de broeder- en
zusterhuizen begonnen met de morgen-godsdienstoefening,
alvorens men den arbeid aanving. De avond werd voor allen
in de kerk met stichtelijke voordracht en met het gezang der
liederen besloten. De verschillende gedenkdagen der Hernnhut-
ters (de 18 Aug. enz.) werden als feesten gevierd. Op oudejaars-
nacht kwamen zij te middernacht bijeen, herdenkend wat er
voorgevallen was. Ook de koren hadden elk hun eigen feesten.
"Voor eiken dag van \'t jaar kregen zij allen � in welk oord,
onder welke hemelstreek zij ook woonden, � een woord uit
de Schrift of een vers uit een lied als onderwerp van over
-ocr page 569-
557
peinzing mede. Dit noemde men \'t wachtwoord, de leus, liet
parool, *die Losungen." Deze wachtwoorden, vooruit gedrukt en
rondgedeeld, bepaalden de gedachten van alle leden der ge-
meente eiken dag bij hetzelfde onderwerp, plaatsten hen allen
� werwaarts ook verspreid �� onder ��nzelfde belofte, ��n-
zelfde voorschrift, ��nzelfden Goddelijken zegen: allen gevoelden
zich op eiken dag, door overdenking en gebed, in volkomen
gemeenschap. � In elke gemeente organiseerde men een Wacht
voor den nacht; nog niet zoozeer om te waken voor de openbare
veiligheid, als wel om de Wacht des Heeren waar te nemen. Deze
Wacht kondigde den tijd aan, door een vers te zingen voor
ieder uur van den nacht, een vers dat geschikt was om de
gedachten der nog niet door den slaap bevangen broeders en
zusters tot den Heer op te heffen. Ook werd door eenigen het
gebed van alle uren ingesteld. Zij verdeelden daarvoor de
vier en twintig uren van den dag onder elkander, met belofte,
de ��n na den ander, een uur aan de afzondering en het ge-
bed voor allen te zullen toewijden. Het was een voortdurende
offerande; de wachters des Heeren zwegen dan dag noch
nacht. � De dienst in de kerk werd naar en met litanie�n
verricht. Maandelijks werd een dank- en bede-dag gehouden,
en evenzoo alle maanden het nachtmaal gevierd. V��r het
nachtmaal had de voetwassching plaats. De laatste ceremonie
is echter in 1810 door de broedergemeente afgeschaft. Doch
steeds hebben v��r de viering van \'t avondmaal de zoogenaamde
//Biechtrede" en het bespreken van elkanders zielstoestand
plaats. � Kwam de dood, dan werd die met vreugde te ge-
moet getreden. Het sterven wss geen oorzaak van smart, maar
was de blijde terugkeer in het Vaderland. Van rouw of rouw-
gewaad bij de overgeblevenen was dus geen sprake. Neen, zoodra
iemand gestorven was, werden de bazuinen van den kerktoren
geblazen. Uit de melodie herkende men tot welk koor dege-
-ocr page 570-
558
storvene behoorde. In wit gewaad werd de doode gewikkeld, in
een licht gekleurde kist het lijk gelegd : in de kerk vierde men
eerst de dienst der dooden, daarna werd de doode op het als een
tuin met bloemen versierde kerkhof gebracht. � Op den ochtend
van Paschen begaf zich de gansche gemeente, als de zon op-
rees, met muziek op het kerkhof (den Godsakker), en herdacht
zij met vreugde, bij de viering van de opstanding des Heeren,
de in het laatste jaar gestorven broeders en zusters.
Dat is nu in hoofdzaak het beeld, dat ons de gemeente der
Herrnhutters vertoont: een tafereel, door de regeling van
het jaar 1727 in groote trekken reeds geschetst, doch eerst
later tot de schilderij geworden, die wij hebben pogen weer
te geven. Het vormde een goed geordende associatie, een
eenigszins ��nvormig, goed afgepast geheel, met strenge vaste
lijnen, rechte straten en rechte hoeken Het broederhuis en
het z\\isterhuis stonden als twee collectieve organisati�n te
midden der overige huizingen, en gaven � al waren zij ook
omringd door particuliere huizen en gezinnen � aan het gemeen-
schappelijk beginsel een eerste plaats. Overigens was een zachte
kleur over alles verspreid. Bij het leven van Zinzendorf werd
soms een aanloop zichtbaar om dien gedempten toon te bre-
ken: de eenvoud des harten werd dan overdreven: de omgang
met het onzienlijke al te huiselijk opgevat: � zooals reeds ge-
schiedde, toen Christus zelf in 1741 door hen tot bestierend
ouderling der gansche broederschap werd aangenomen: � de
kinderlijk reine zin werd dan bij zulk een plooi des geestes
kinderachtig gebeuzel: de manier dreigde alles te verstikken:
de feesten werden laf: de liederen suikerzoete kinderrijmelarij:
zelfs schijnt een oogenblik iets zinnelijks (\'t gewone gevaar
van alles wat naar socialisme zweemt) binnengedrongen te
zijn; doch Zinzendorf en zijn broeders kwamen dit alles
toch te boven,
-ocr page 571-
559
En daarentegen werd het geheel der gemeente van
Herrnhut met frisch leven bezield, stroomde er als het ware
nieuw bloed door alle aderen van dat organisme, toen in Zin-
zendorf het denkbeeld wakker werd, dat de broedergemeente
zendingen naar de Heidenwereld moest ondernemen. In het
begin gevoelde Zinzendorf zich alleen geroepen als \'t ware in de
nabuurschap reizen te doen, bijvoorbeeld naar de universiteiten
van Jena en Halle en naar Christelijke hoven, om de genade zijns
Heilands te verkondigen. Die reizen noemde hij boodschappen.
Het grootere denkbeeld, om zendingen naar de Heidenwereld
in te richten (zoo als de Jesu�ten dat op zoo schitterende wijze
voor de Catholieke kerk hadden gedaan), werd eerst levendig
bij den graaf, toen hij in April en Mei 1731 een reis had
ondernomen naar Denemarken, waar hij in den nieuwen ko-
ning Christiaan VI een waar Christen op den troon dacht te
vinden. Hij vond in dien koning niet den man dien hij zocht,
maar de reis werd het uitgangspunt voor nieuwe werkzaam-
heid. Want ddar te Kopenhagen maakte hij kennis met twee
Groenlanders, en zag hij een neger uit St. Thomas, een der
Deensche coloni�n. Tan zelf kwam het denkbeeld nu bij hem op,
dat men aan die verlaten landen en rassen het Evangelie moest
brengen. Den 23en Juli 1731 sprak hij daarover te Herrnhut,
en nu begonnen de broeders zich aan te melden om het werk
der zending te doen. Leonard Dober, Tobias Leupold, waren
onder de eersten die zich aanmeldden, en reeds begonnen de
missies, eerst naar Groenland, en naar de Deensche bezittin-
gen in de "West-Indische wateren, de eilanden St. Thomas
en Santa-Cruz. Later zien wij in \'t begin van 1739 Zinzen-
dorf zelven een reis ondernemen naar dat West-Indi�: nog
later, van November 1740 tot .Tanuarij 1743, zien wij hem in
Noord-America om aan de Indianen de heil-boodschap te bren-
gen. En zijn voorbeeld werkte op al de broeders. Dat onze kolonie
36
-ocr page 572-
560
Suriname, op het einde der 18de eeuw, niet uitsluitend ��n zwarte
schilderij van onrecht, wreedheid en lage driften vertoont, dan-
ken wij Hollanders aan die vrome stille Moravische broeders \').
Ons bestek en ons doel laat niet toe, dat wij hier in d�-
tails treden, evenmin mogen wij ons laten verleiden om
het latere leven van Zinzendorf in te veel bijzonderhe-
den te schetsen. Wij wijzen er alleen op, hoe vele dier
instellingen mogelijk waren, omdat Zinzendorf Heer op zijn
goederen was, eD zekere heerlijke rechten d&�r uitoefende.
Als heer op zijn goederen nam hij dan ook steeds de uit
Boh�me en Moravi� wijkende vluchtelingen op. latusschen
kreeg hij allengs moeielijkheden daarover met zijn Saksische
regeering. Oostenrijk toch klaagde voortdurend bij Saksen,
dat daar in Herrnhut een brandpunt was van samenspannin-
gen tegen Oostenrijks rusb. De keizerlijke gezant aan het
hof van Dresden liet deze zaak niet los, vooral toen in
\'t begin van 173� een nieuwe vluchtende kolonie van Boheem-
sche en ook van Salzburgsche emigranten over de grenzen
getrokken was. Enqu�tes hadden plaats. Den 27sten No-
vember 1732 kreeg Zinzendorf bevel zijn goederen te ver-
koopen en zelf het land uit te gaan. Nu had hij zijn goe-
deren vroeger reeds aan zijn vrouw overgegeven; dus kon,
wat de goederen betreft, alles zijn gewonen gang gaan. Hij
zelf echter moest 16 Januari 1733 zijn ballingschap begin-
nen. � Den lsten Februari 1733 stierf intusschen de keurvorst
van Saksen en koning van Polen, August II; de nieuwe
keurvorst August III was hem gunstiger, en de graaf kon
weder in Herrnhut komen. De volgelingen van Schwenkfeld
moesten echter Herrnhut verlaten en togen naar Pennsyl-
vani� in America. � Zinzendorf zelf organiseerde thans alles
\') Zie J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname, 1861, pag. 791 seqq.
-ocr page 573-
561
strenger, ook omdat de zendingsarbeid op groote schaal werd
aanvaard. Hij werd hierin vooral ter zijde gestaan door Span-
genberg, een oogenblik professor te Halle, doch weldra van
daar verdreven. Deze SpaDgenberg, die zijn biograaf en eenigs-
zins zijn opvolger werd, was een goed theoloog, en heeft veel
gedaan om geheel de methode bij hen vaster temaken. Zinzen-
dorf zelf gevoelde bij dit alles behoefte om ook in het theo-
logische eenigszins te kunnen meespreken. In die dagen (1734)
ging hij naar Straalsond en deed daar het examen voor den
geestelijken stand. De theologische faculteit te Tubingen gaf
hem daarna de wijding om als prediker te Hernnhut te kun-
nen optreden. Weldra zien wij hem de theologische vraag-
stukken over de waarde van het zoenoffer van Christus scher-
per begrenzen. Het verzoenend lijden van Christus werd het
middelpunt van geheel zijn leer en ontwikkelde zich tot
een soort van bloed-theologie. Als maatregel van orde en
��nheid, ook voor het uitzenden van zendelingen, verlangde
hij nu voor Hernnhut de aanstelling van een eigen bisschop.
Met toestemming van den in Polen wonenden bisschop der
Moravi�rs, Sitkovius, werd David Nitschmann bisschop te
Herrnhut. Later (20 Mei 1737) werd ook Zinzendorf zelf
met de bisschoppelijke waardigheid bekleed.
Toen alles in 1735 nu beter en vaster was georganiseerd,
begon hij zijn pelgrimsreizen, reizen waarbij hij soms verge-
zeld werd door een gansche karavaan zijner volgers, en welke
tochten de oorsprong zijn geweest van de stichting der ver-
schillende broedergemeenten in het Vaste land van Europa, in
Engeland en in America. Wij zien hem allereerst in 1736
reizen naar Holland *), het land waar hij vroeger in Utrecht
had vertoefd, en waar alle sterke emoties van godsdienstigen
\') Zie over Zinzendorf en de Herrnhutters in Holland vooral: C. Sepp,
Johannes Stinstra en zijn tyd, deel II 1866 p. 184�226.
36*
-ocr page 574-
562
aard een welkom terrein vonden. Reeds was Zinzendorf\'s
arbeid er breedvoerig besproken. De bekende geschiedkenner
Isaac Lelong te Amsterdam had in 1735 een boek over hem
geschreven, dat aan Zinzendorf was opgedragen. De doops-
gezinde predikant Jan Deknatel had in een gedicht, gedag-
teekend 1 Augustus 1785, dat boek bezongen en van zijn
ingenomenheid daarin met Zinzendorf doen blijken. Diezelfde
predikant vertaalde later de Herrnhuttersche gezangen en lie-
deren, en zond zelfs � hij was een bemiddeld man � twee
zijner zonen naar Herrnhut, om dddr hun opvoeding te doen
genieten. Zoo was er reeds een zekere aanhang en partij der
Herrnhutters in Holland, toen Zinzendorf 4 Maart 1736 te
Amsterdam kwam. Hij was vergezeld door zijn vrouw, oudste
dochter en eenige vrienden, en huurde dadelijk een afzonder-
lijke woning, waar hij met belangstellenden samenkomsten
konde houden. Hij predikte echter nog in verschillende an-
dere woningen: b. v. in een huis //op den Kloveniersburgwal
en den hoek der Zandstraat", en voorts in het huis van den
rijken Mennonieten koopman Beuning //op de Keizersgracht naast
het huis met den Gouden Ketting". Die koopman Beuning
schoot hem aanzienlijke sommen voor. Zinzendorf verduidelijkte
zijn meeningen voor de Hollanders in een vliegend blaadje, in
de Fransche taal gesteld, dat hij 2 April ] 736 er uitgaf.
Hij werd uiterst welwillend te gemoet gegaan en geholpen
door den toen nog jongen Amsterdamschen hervormden pre-
dikant Hieronymus van Alphen en door den grijzen Sociniaan
Samuel Crellius, wiens dochters zich geheel aan de broeder-
schap aansloten. Zinzendorf zelf was vooral naar Holland
gegaan, om voor ziju zendelingen in de West-Indien een
werkkring en reisweg te openen. Dit gelukte hem te ver-
krijgen, daar hij met een der directeuren der West-Indische
Maatschappij, Gillis van den Bempden, zich in betrekking
-ocr page 575-
563
stelde. Toen de belangstelling toenam, dacht men er aan,
een Herrnhutlersche gemeente in Holland te stichten, des-
noods als //pied a terre" voor allen, die nu als zendelingen
van uit Holland naar de Indien en de andere verre gewesten
gingen. Men sprak reeds van Amsterdam of Haarlem, toen
van Alphen, die, vroeger predikant te Leeuwarden, daar de
Prinses van Oranje, Maria Louisa, had gekend, een aanbod
namens diezelfde prinses deed. De vorstin toch had het boek
van Lelong gelezen, kende Zinzendorf van vroeger, en stelde
nu het grondgebied der baronnie van IJsselstein ter beschik-
king van den graaf. Zinzendorf vertrok met twee aanzienlijke
Amsterdammers, Mattheus Beuning en Jacob Schellinger
(beide Mennonieten), derwaarts om het op te nemen. Op een
kleinen afstand van de stad IJsselstein werd nu door ��n
hunner (waarschijnlijk Schellinger) een huis gekocht, dat
Heerendijk werd genoemd en door eenige broeders en zusters
als woning werd betrokken. Frederic de "Watteville stond
bij \'t organiseeren in \'t begin aan het hoofd en bleef Heeren-
dijk een tijdlang bewonen. Tot in 1759 bleef Heerendijk de
geliefde woonplaats van enkele broeders, waar ook Zinzendorf
gaarne stille dagen sleet \'). Allengs werd het echter ver-
drongen door Zeist. Want in 1746 kocht Cornelis Schellin-
ger de uitgebreide goederen te Zeist, waarop thans nog de
stichtingen der gemeente gevestigd zijn. Deze werden in
1767 op naam gezet van een der dochters van Zinzendorf,
die met den graaf Maurits van Donna huwde. Hier konden
i) Behalve op zijn academiereis was Zinzendorf in Holland in 1736,
1737, 1738, 1741, 1743, 1746. 1748, 1750, 1755, 1758 en in 1759. Hij
knoopte er vele betrekkingen aan met predikanten als de Bruyn, Planti-
nus, Schiphout, en aanzienlijke Doopsgezinde leeken als Cornelis van
Lacr, in wiens woning hij enkele malen zijn intrek nam en bij samen-
komsten voorging. De van Laers woonden later in de Herrnhutterschc
kolonie te Zeist.
-ocr page 576-
564
de Herrnhutters zich rustig inrichten, en, daar Zeist een
heerlijkheid was, hun dooden op de hun eigen wijze begraven:
terwijl om hen heen de Hollandsche theologanten en ijveraars,
en zelfs de spectatoriale schrijvers, over de van het gewone
leven zoo afwijkende vormen der Broeders de wenkbrauwen
fronsten en zich luider en luider allerlei opmerkingen veroor-
loofden, die toonden hoe weinig mild en zacht de atmosfeer
was, als men buiten de oase der zuster- en broedergemeente
het hoofd stak \').
Wij gaan echter zoo diep de achttiende eeuw niet in. Wij
blijven bij Zinzendorf. Toen deze uit Holland � na de ge-
meente Heerendijk te hebben gevestigd � terug wilde kee-
ren naar Herrnhut, werd hij door de Saksische regeering
voor de tweede keer begroet met een decreet van verbanning,
al mocht dan, ten gevolge van een nieuwe enqu�te, Herrnhut
zelf als gemeente gehandhaafd blijven. Terwijl hij nu allerlei
reizen deed, naar Lijfland, naar Berlijn, waar hij vier maan-
den lang dagelijks indrukwekkende voordrachten hield, en
met den koning Friedrich Wilhelm I op goeden voet stond:
werd hem wel 30 Juni 1737 het verlof gegeven weder in
Herrnhut terug te komen, doch hem 4 December 1737 dat
verlof weder ontnomen, en eindelijk in het volgende jaar een
altijddurende verbanning door August III over hem uitge-
sproken. Zijn leven bleef dus dat van een pelgrim. Hij
gevoelde echter behoefte, om, al bleef hij rondzwerven, toch
ergens een zeker te-huis, een vast rustpunt te hebben: een
woning, waarheen hij telkens van zijn dwaaltochten kon te-
rugkeeren. Hij stichtte daarvoor omstreeks 1738 in de
\') Zie enkele uitingen, behalve bij Sepp\'s Stinstra, bij J. Hartog, de
Spectatoriale vertoogen van 1741�1800. 1872, p. 242�246.
-ocr page 577-
565
vruchtbare Wetterau (uiet al te per van Frankfort) een nieuwe
belangrijke broedergemeente, die hij Herrnhaag noemde. De
gemeente werd gevestigd op goederen van den graaf van B�-
dingen, welke terreinen men huurde. Zinzendorf, na eerst
het kasteel Ronneburg (dicht in de buurt) bewoond te heb-
ben, vestigde zich nu aldaar bij Herrnhaag op het kasteel
Mari�nborn. Deze nieuwe gemeente van Herrnhaag, die wei-
dra zeer bloeiend werd, onderscheidde zich van Hernnhut
hierin, dat in Herrnhut het Luthersch, in Herrnhaag het
Gereformeerd element \'t heerschende was. Herrnhaag werd
overigens, wat het gemeenschappelijk leven betreft, evenzoo
ingericht als Herrnhut. Dit Herrnhaag heeft een belangrijke
plaats ingenomen in de geschiedenis van Zinzendorf en van
de Moravische broeders, ook wegens de talrijke synodes die
aldaar zijn gehouden, doch, na den dood van den graaf van
B�dingen in 1749, wilde diens zoon en erfgenaam de gron-
den niet verder op billijke wijze verhuren. De broeders gin-
gen toen heen, en in 1752 waren al de 973 leden, die er
woonden, reeds vertrokken naar Pennsylvani�, Silezi�, Saksen,
Holland en Engeland. Herrnhaag had slechts 12 jaren bestaan.
Van uit Herrnhaag deed nu Zinzendorf voortdurend reizen,
en zulke reizen werden meestal de aanleiding tot het stichten
van een gemeente of broederschap. Zoo ging hij naar Enge-
land en naar America en voorts op het vasteland van Europa.
Allereerst naar Engeland, waar hij in betrekking kwam met
de Kwakers, en ook met Wesley en Whitefield. Met Wesley
en Whitefield kon hij zich echter niet verstaan : Whitefield
verweet den Herrnhutters het ceremonieel karakter hunner
feesten, de witte gewaden en bloemen en de optochten gedu-
rende het Paaschfeest naar het kerkhof met de bazuinen. Zij
begrepen elkander niet. In Engeland zelf vestigden zich
echter onderscheidene broederschappen op het voorbeeld van
-ocr page 578-
566
Hermhut. De werkzaamheid van den graaf droeg er talrijke
vruchten, al werden de gemeenten over \'t algemeen minder
belangrijk dan op het Vasteland. Wij vinden tijdens het le-
ven van Zinzendorf in Groot Brittanje reeds verschillende van
deze broedergemeenten. Te Pulneck in het graafschap York,
te Fairfield in Lancaster, en te Ockbrook in Derby hadden
zij haar hoofd-kolonies, en reeds in 1746 werden zij bij een
parlements-acte als bisschoppelijke kerk erkend. In Ierland
werd Gracehill de hoofd-kolonie.
In 1740 deed de graaf � na reeds in ] 739 een korte poos
in de West-Indi�n te zijn geweest � zijn groote reis naar
America. Hij kwam op het einde van November te New-York
aan, en ging weldra naar Pennsylvani� en Philadelphia. Reeds
waren daar Moravische broeders, die derwaarts in missie gezonden
waren, onder anderen verscheidene leden der familie Nitsch-
mann. Zinzendorf poogde overal de Lutherschen in Ame-
rica op te wekken en op te heffen. In de omgeving der
Kwakers zijnde, was het alsof Zinzendorf geheel en al de ge-
lijkheidsbeginselen ook in het uiterlijke wilde aannemen.
Ten minste op 1� Mei 17 H deed hij, in tegenwoordigheid
van eenige notabelen te Philadelphia, waaronder ook Pranklin,
plechtig afstand van zijn graventitel Voorts deed hij al wat
hij kon, om de verschillende secten tot elkander te brengen,
en eindelijk ging hij naar de Indianen, de Irokezen en Mo-
hikanen, om te zien of zij tot het Evangelie te brengen wa-
ren In dit America stichtte hij nu allerlei kleine broeder-
gemeen ten, kleine maatschappij en, die kweek plaatsen van ��n-
lieid des harten moesten zijn.
Ook op het Vasteland van Europa deed hij allerlei reizen.
Sommige daarvan droegen goede vruchten. Zoo b. v de tocht
naar Zwitserland. Met een gansche pelgrimsgemeente begaf hij
zich naar Gen�ve, Bazel, Neufchatel en, in den omtrek van
-ocr page 579-
567
Neufchatel, naar Montmirail, waar de oude baron de Watte-
ville woonde; zoowel te Gen�ve als te Montmirail werden nu
broedergemeenten opgericht. � Ook in Silezi�, op de gren-
zen van Herrnhut, was thans een geschikt terrein om
broedergemeenten te stichten, sinds sedert 1743 Erederik II
van Pruisen er zich bleek te kunnen handhaven: verschillende
gemeenten werden er gesticht: Niesky, waar hun pedagogium
werd gevestigd, verrees daar ook op de grenzen. � Een
uiterst bloeiende broedergemeente werd na 1750 gesticht
aan den Rhijn, te Neuwied. Er kwamen daar ook veel Eran-
schen. Op voorstel van den graaf, besloten zij de hand te
slaan aau een liederenboek in hun eigen taal, welk werk tot
stand kwam onder den naam van //Psalmodie de TEglise des
Fr�res" \'). De inrichtingen van onderwijs en opvoeding ont-
wikkelden zich dadr op groote schaal: en velen zijn de man-
nen der bedrijvige wereld, die, al hadden zij misschien Neu-
wied al lang verbannen uit hun brein, op den avond van
hun leven � herdenkend de dagen der jeugd � zich nog
eens in gedachten kind gevoelen, als zij zich den zachten
leerenden omgang met die broeders van Neuwied herinneren.
Zoo ging het leven van Zinzendorf voort. Terwijl zijn
denkbeelden overal wortel schoten, poogde hij tegelijk wel de
overtuiging te vestigen, dat hij geen secte stichtte. Zijn
denkbeeld kon � volgens zijn meening � afgescheiden van
de verscheidenheid der Christelijke geloofsdogmatiek verwe*
zenlijkt worden. En hij maakte propaganda voor dit denk-
beeld. Een ijverig leerling, Johan Langguth, die door Watte-
ville als zoon werd aangenomen, en als zoodanig Jean de
Watteville heette, en die nu in 1746 met Zinzendorfs doch-
ter Benigna huwde, stond hem vooral ter zijde in de latere
<) Zie Bovet, Le Comte de Zinzendorf, II. p. 195.
-ocr page 580-
568
jaren. Zinzendorf gunde zich bijna geen rust. Zelfs na 1748,
toen de Saksische regeering hem weder toestond in Herrnhut,
zoo hij wilde, te wonen, bleef hij reizen en trekken om zijn
levenwekkende denkbeelden zooveel mogelijk te verspreiden.
Niets hield hem tegen, noch finantieele ongelegenheid waar-
in hij soms geraakte, noch smart dezer wereld. De smart
werd hem niet gespaard: vooral had hij eenige moeite zijn
leed te overwinnen, toen zijn eenige zoon, de zoo edele
Christiaan Benatus, in Mei 1752, op 24jarigen leeftijd stierf,
de zoon, die zoo geheel met zijn werk was saamgegroeid, en
die de taak van Zinzendorf zoo volkomen zou hebben afge-
werkt. Doch hij vermande zich en was slechts des te meer
bezig met zijn zorg voor de broeders, wier belangen hij thans
behartigde onder den titel van //ordinarius". In 1755 ves-
tigde hij zich weder te Herrnhut: daar ontviel hem Juni
1756 zijn vrouw, de gravin, die al zijn moeiten en zorgen
voorbeeldig heilig en goed had gedeeld, en die met haar
wereldkennis hem steeds had bijgestaan. Anna Nitschmann
nam wel het volgende jaar haar\' plaats in, doch het leven
van den graaf neigde ten einde. Nog eens werd Holland
bezocht. In Juli 1759 was hij op het geliefde Heerendijk.
Toen keerde hij te Herrnhut terug, en op den 9den Mei
1760 werden de bazuinen geblazen. Hij had zijn hoofd ter
ruste gelegd.
Zijn groot vermogen was weggesmolten onder zijn arbeid.
Aan zijn drie dochters liet hij een schuld achter van 1,613,767
thalers, die door de leden der Broedergemeente werd overge-
nomen en in veertig jaren gedelgd.
Doch zijn waarachtige erfenis waren de talrijke broeder-
schappen door hem gevestigd.
Toen al die verschillende broedergemeenten op het Vaste-
land van Europa, in Engeland en in America zich begonnen
-ocr page 581-
589
te ontwikkelen, was het noodig den algemeenen band, de con-
stitutie der broedergemeenten, te herzien, ten einde de ��n-
heid van het geheel te behouden. Na den dood van graaf
Zinzeudorf kwam aldus op de synoden van 1764 en 1769
een constitutie daarvoor tot stand. Volgens die constitutie
worden de zaken van de gansche Broederschap geleid door
een college, dat den naam draagt van //Unitats-altestenconfe-
renz". Aan dit college is geen vaste zetel voorgeschreven,
maar sinds 1789 is het steeds gevestigd te Berthelsdorf.
Naar den drievoudigen werkkring splitst het zich in afdee-
lingen : in a. het ,/Helfer- und Erziehungsdepartement", het-
welk de geestelijke aangelegenheden en het sch�ol- en opvoe-
dingswezen van de gemeenten behartigt; in b. het //Vorsteher-
departement", dat voor de uitwendige en economische aan-
gelegenheden der uniteit zorgt; en in c. het »Missionsdeparte-
menfc", dat den arbeid der heidenbekeering te leiden heeft.
Buiten weten en tegen den wil van dit hoogste college mag
in geen gemeente iets gewichtigs ondernomen worden. Dit
college beuoemt de predikanten en beambten van elke ge*
meente, en slechts Engeland en America hebben in dat op-
zicht zekere vrijheid en zelfstandigheid. Het heeft dus de
leiding en het bestuur van al de broedergemeenten; het is
echter op zijn beurt verantwoordelijk aan de synode, die de
geheele uniteit vertegenwoordigt en samengesteld is uit afge-
vaardigden van al de gemeenten. Zulk een synode houdt
hare zittingen soms gedurende eenige maanden. In den regel
komt zij om de zeven of twaalf jaren bijeen. Sinds 1836
wordeu de besluiten van elke synode steeds gedrukt. Belang-
rijk waren de besluiten van 1857, toen aan de Americaansche
gemeenten een grootere onafhankelijkheid werd toegestaan.
De Unitats altestenconferenz zorgt voor de uitgave van het
//Monatsblatt" en van de jaarlijks verschijnende wMemorabi-
-ocr page 582-
570
li�n" en voor de verhouding tusschen al de leden der groote
broederschap. Dit hoogste college publiceert ook elk jaar de
zoogenaamde wachtwoorden. � Het geheele gebied der Broe-
dergemeente bleef altijd verdeeld in de drie groote provin-
ci�n : a. het Vasteland van Europa, b. Engeland, d. i. Groot-
Brittanje, en c. America, d. i. de Vereenigde Staten � vaD
!Noord-Ainerica. De laatste provincie werd wederom verdeeld
in twee afdeeliugen : de noordelijke met Bethlehem in Penn-
sylvani� tot centrum, en de zuidelijke met Salem in Noord-
Carolina tot middelpunt. Het geheele aantal broeders is tegen-
woordig op 20,000 te schatten.
Tegen het einde der achttiende eeuw begon het denkbeeld
van broederschap, dat in de religieuse gemeenten der Herrn-
hutters was verwerkelijkt, ook in sommige zeer wereldsche en
verre buiten het Christendom staande kringen de aandacht te
trekken. Wij hebben er reeds op gewezen dat Restif de la
Bretonne zijn novelle //les 20 �pouses des 20 associ�s" sa-
menstelde onder inspiratie van een gedachte, die hij bij de
//Hernheutes" (zoo als hij ze noemt) had meenen te vinden.
De bepaald socialistische auteurs of redenaars der Eransche Ee-
volutie schijnen ook het oog op de Moravische broederschappen
te hebben gehad. In Eauchet\'s \'/cercle" hield men zich be-
zig met ffla correspondance de Neuwied11: en Brissot meende
dat associaties, op het beginsel gebouwd dat ten grondslag
strekte aan de Hermhutter gemeenten, een bereikbaar ideaal
der toekomst zouden zijn \').
Wij voor ons weten hoe de heeren der Eransche Revolutie
zich zonderlinge illusies maakten ! � Wij scheiden nu van
de Herrnhutters, echter niet zonder nog een blik achterwaarts
op Zeist te hebben geworpen. � Is het omdat Zeist haast
i) Zie Avenel, Anacharsis Cloots, I, p. 252 en 269.
-ocr page 583-
571
onder de schaduw van Utrecht ligt? Is het omdat oude her-
inneringen ons trekken, die ons doen gedenken, dat Zeist
reeds vroeger een veilige wijkplaats van door de wereld ge-
minachte idee�n was, toen de vervolgden uit Porfc-Royal onder
het geboomte van Rhijnwijck konden schuilen ? Hoe het zij:
wij hebben de duffe studeercel reeds verlaten en wandelen
als van zelf den zoo bekenden weg naar Zeist op. De zon
staat nog hoog aan den hemel, maar door de takken der eiken
en beuken der aan den weg gelegen buitenplaatsen waait ons
toch koelte tegen. Hoe ademt � als wij, aan het Slot ge-
komen, de twee pleinen met de huizingen der broeders en
zusters v��r ons zien � - alles er vrede! D�r is dan toch
eindelijk rust, volkomen rust. Daar is geen jaloersche onge-
lijkheid meer van standen; allen zijn gelijk in beschaving en
aangeleerde kennis. D&ai wordt geen naijverige blik gewor-
pen op eens anders bezittiDg : allen leven van de vruchten van
een goed geregelden arbeid en het grootste deel van het ka-
pitaal-fonds behoort aan de gezamenlijke maatschappij. Ddar
is het werken een functie, een bedieningf een uiting van een
vrije persoonlijkheid, niet \'t zwoegen van een schepsel voor
een stuk brood om toch in \'t leven te blijven, of het vuil
winstbedrag om altijd meer te verkrijgen. Daar is kalmte. Men
waardeert er al \'t schoon der natuur, het groen der lin-
den, het gezang der vogels, den geur der bloemen: men ver-
geet \'t niet, dat een blauw azuur hoog in de lucht zich
boven onze hoofden welft, en dat de sterren des nachts don-
keren om ons met verheven gedachten te vervullen. Hoort!
� is het geen droom ? � daar ruischt uit de kerk (het is zeven
uur des avonds) het afwisselend gezang der broeders en zus-
ters ons tegen. Eerbiedig luisteren wij aan de deur. Het
zijn de tonen van het lied, dat Zinzendorf in 1727 dichtte,
toen hij zijn organisatie had voltooid, het lied dat aanvangt
-ocr page 584-
572
met het vers » Herrnhut! du, geringer Winkel, hast jetzt Euhe
innerwaerts\'\' en dat als \'t ware de nationale hymne der
Herrnhutters is. Onze lippen bewegen zich haast van zelven:
wij zouden bijna aan den droom gaan gelooven, de illusie,
alsof Herrnhut een profetie der toekomst met zich droeg:
en binnen in ons klopt ons \'t hart, als wij die welbekende
verzen hooren zingen, de aanroeping aan Jezus:
Herrnhut soll nicht langer stehen,
Als die Werke Deiner Hand
Ungehindert drinne gehen,
Und die Liebe sey sein Band,
Bis wir fertig
Und gewartig
Als ein gutes Salz der Erden
N�tzlich ausgestreut zu werden.
Sey indess mit unserm Bunde!
Lass uns leuchten als ein Licht,
Das Du in der Abendstunde
Auf dem Leuchter zugericht\'t!
Unser Wille
Bleibe stille:
Unser Mund und Hand vollende
Die Geschafte Deiner Hande.
-ocr page 585-
HOOFDSTUK XTII.
OP DEN DREMPEL DER NEGENTIENDE EEUW.
----- DE ECONOMIE EN HET SOCIALISME.-----
Wij hebben een goed deel van den tocht, dien wij in het
eerste hoofdstuk ons hadden voorgesteld, thans afgelegd.
Het verschijnsel van het Socialisme heeft tot nu toe, soms
als een snel loopende glinsterende stroom, soms als een don-
ker drabbige watermassa, nu weder als kalme beek, dan als
opgestuwde vloed, naast ons geruischt.
Toen wij de bergen beklommen, zagen wij dat die stroom
van allerlei kanten, langs allerlei beken, zijn wateren ontving.
De denkbeelden toch van het Socialisme, zoo als wij ze op
het einde van de achttiende eeuw in oogenschouw nemen, op
het oogenblik dat de negentiende eeuw den inhoud daarvan
zal aanvaarden, zijn een samenstel van begrippen, die op groote
verscheidenheid van oorsprong wijzen. Wij konden op ver-
schillende groote bewegende oorzaken en invloeden den blik
vestigen.
De eerste lotwisselingen van ons geslacht, de oudste
toestanden der volken, geheel de grijze voortijd, bergen in
\'t algemeen in de primitieve ontwikkeling der maatschappij
de traditi�n waaraan liet Socialisme zich hecht. Dadr is de
oorspronkelijke wieg van het collectief leven en bestaan. Daar
leven sluimerend al die vormen van dat samenzijn en samen-
-ocr page 586-
574
werken en samenwonen en samen-bezitten in rustige rust.
De voortreffelijke Maine heeft in zijn drie bekende boeken
het denkbeeld, dat in den dageraad der maatschappij alles
begon met de familiegroep en met het collectief bezit van de
familie aan den gTond, zoo dikwijls en zoo duidelijk uit��n-
gezet, dat hieromtrent wel geen twijfel meer kan bestaan.
De oorsprong der maatschappij wees op gezamenlijk leven,
gezamenlijk gevoelen en werken, op gezamenlijk eigendom.
De individueele wil was daaV onderworpen aan hat familie-
begrip ; alle verbintenissen en overeenkomsten waren gebonden
en begrensd door de familie-banden. Uit die familie ontwik -
kelde zich de stam, en de stam � zoodra men op een bepaalde
vaste streek ging wonen � crystalliseerde zich tot de dorps -
gemeenschap, bij welke laatste instelling dan het gezamenlijk
bezit van \'t land en niet meer de familie-band in de eerste
plaats de basis vormde. Doch het begrip van gemeenschap,
het collectieve begrip, werd bij al die vervormingen behouden.
Stappen en mijlpalen op dien weg waren de Hindoe-familie-
vereeuiging, waar niet het land maar de familie den band sa-
menhield, en de gemeenschap vrij zuiver (wjoint in food, wor-
ship and estate") bleef heerschen; de Huis-gemeenschap, zoo
als die bij de Zuid-Slavonische stammen in Groati�\', Dalmati�
en Illyri� voorkomt, bij wie het hebben van ��n gemeenschap-
pelijk huis en het spijzen aan dezelfde tafel op den voorgrond
staat, doch privaat-eigendom op roerende zaken wordt toe-
gelaten ; en eindelijk de dorpgemeenschap zelve, met afgeschei-
den woningen, waarbij slechts een deel van het land gemeen
is, zoo als dat in Rusland, in Java en bij vele Indische volken
regel is \'). De dorpsgemeenschap nu is overal in de gansche
\') Zie Maine, Leotures on the early history of Instittitions, 1875, p.
78-82.
-ocr page 587-
575
geschiedenis te herkennen. Haar verschijning is de zilverdraad,
die overal in het maatschappelijk weefsel met lichtende tint
te vinden is. Maar liet collectieve eigendom van den grond
is alzoo overal, waar de dorpsgemeente zich vertoonde,
een historisch feit. Het particulier eigendom van den grond
wist zich bij de Arische volken slechts te vestigen, ten eerste
ten gevolge der afscheiding en afscheuring van dat gezamenlijk
eigendom door de leden van den stam, en ten tweede door de
aanspraken op een eigen deel die het hoofd van den stam als soe-
verein deed gelden \'). Toch bleven, zelfs toen in onze mo-
derne staten het particulier grondeigendom zich overwegend
had uitgebreid, toen de markgenootschappen verdwenen, bij
den landbouw vele trekken van het oude gemeenschappelijk
eigendom bestaan, en bleven hier dikwijls oude vroegere
rechten als gewoonten inheemsch. Het was de oude plooi
van vroegere onbewuste natuurtoestanden: herinnering vau
d\'ouden tijd.
Zij dus, die ook thans een sociale inrichting voorstaan, ge-
hcel op gemeenschappelijk leven gegrond, hebben, zonder dat
zij \'t zelven misschien weten, allereerst de gedachten op het
grijze verleden gericht. Gelijk zij, die in onze eeuw de ras-
sen-theorie, het idee der nationaliteiten, als leidend beginsel voor
het vormen en ontwikkelen der staten, aanprediken, een ver-
ouderd begrip � zoo als wij dachten � aanhingen *): in
dien zelfden zin kan men van de rocialisten zeggen, dat ook
zij met denkbeelden vooral uit het verleden werken. Hun
speelt door het hoofd een droom van de eerste kindschheid
van ons geslacht.
>) Zie Maine, Early history of Institutions, p. 120.
*) Zie vooral Maine, Early history of Institutions, p. 74, 75 en p. 282»
//those reckless theories of race"\'. � Zie voorts Emile de Laveleye, De
la Propriet� et de ses formes primitives, 1874, p. 338.
37
-ocr page 588-
576
En zulke herinneringen van d\'ouden tijd kregen nu (zoo
als wij gezien hebben) in den loop der tijden nieuw voed-
sel en richting en kleur van allerlei kanten. � De klassieke
oudheid gaf enkele vormen, daar wel sterk bij Grieken en Eo-
meinen het staats-idee, het denkbeeld dat het gemeenschappe-
lijk nut of belang, door den staat vertegenwoordigd, het hoogste
was, alles overheerschte. � Het Christelijk beginsel, nu
eens zich uitend in minachting voor het verwerven van aard-
sche goederen, doch weldra alles terugbrengend tot het denk-
beeld van //liefde", trachtte van zijn kant de menschheid tot
een ware broederschap te vervormen, tot een gemeenschappe-
lijk huisgezin van kinderen Gods; hetzij dat dit stil en vre-
dig verwerkelijkt werd in Jerusalem, of kalm werd georgani-
seerd in de kloosters, of wild en hartstochtelijk werd uitgegalmd
door de zeloten ten tijde der Hervorming. � Straks kwamen
de dichters of droomers, die, tegen den door de historie ge-
worden toestand in, een droomland in de verbeelding opbouw-
den, een phantasie van het brein, waar alles aan allen gemeen
zou zijn, en de tegenstrijdigheden der bestaande maatschappe-
lijke verhoudingen niet meer zouden voorkomen. Latere schrijvers
als Jean Jacques Eousseau, zonder dadelijk tot den kring
dezer utopisten te behooren, slaan toch uit sentimentaliteits-
gronden ��n zelfden toon aan. � Dan weder deed zich
een groep van mannen hooren, die, even ontevreden als de
utopisten over hetgeen in de maatschappij gebeurde, echter
niet bereid waren zich met een droom van betere dagen te
vergenoegen : zij koesterden een feilen haat tegen de overal voort-
woekerende privileges, en wilden door redeneering hun tijdge-
nooten overtuigen, dat men op den verkeerden weg was en
dat men terug moest keeren tot de algemeene gelijkheid en
algemeene gemeenschap. Een gedeelte van hen begon meer en
meer de aandacht te vestigen op den toestand der mindere
-ocr page 589-
577
klassen en der eigenlijk gezegde arbeiders: zij begonnen te
betoogeu, dat de verdeeling der resultaten der productie over-
eenkomstig de geldende regelen, een ware bespotting was, en
de aanvalskreet werd reeds in bun midden gehoord.
En door al die leeringen en stellingen, door die meer scherpe
afronding op verschillende punten, was nu het socialisme op
het einde der achttiende eeuw reeds een betrekkelijk vast
stelsel geworden.
"Wat het bedoelde was vrij duidelijk. Het eigenaardige van
het socialisme lag in het begrip van het �collectieve". Het
particulier eigendom, dat in de beschaafde landen \'t gewonnen
scheen te hebben, moest weder wijken voor het gezamenlijk
eigendom, en de individueele wijze van arbeiden � waarbij
ieder voor zich, in wedijver tegen de anderen, op eigen ver-
antwoordelijkheid werkte, spaarde en geld trachtte te verdie-
nen � moest plaats maken voor een collectieve in-gang-stel-
ling der productie, van welke productie nu de vruchten aan
allen, die aan \'t werk hadden deelgenomen, ten goede moesten
komen. Te dien einde zouden alle productiemiddelen � lan-
derijen, werkplaatsen, grondstoffen, werktuigen � kortom
alles wat wij kapitaal noemen, collectief het eigendom van
alle producenten moeten zijn: zou voorts de geheele inrich-
ting, indeeling en trapsgewijze voortgang van den arbeid onder
een uit ��n beginsel voortvloeiende organisatie, dus onder eeD
geregelde leiding, dienen te worden geplaatst; en zou de ver-
deeling van het gemeenschappelijk product aan allen � met
inachtneming van ieders productieve diensten en ieders be-
hoeften � overeenkomstig een vast plan moeten geschieden.
Ziedaar het doel. En het idee, dat aan dit doel tot grond�
slag strekte, klampte zich nu in Europa vast aan elk collectief bezit,
aan elke collectieve inrichting, die nog als een der //overblijvers"
van vroegere toestanden, hier en daar aanwezig waren. In de
37*
-ocr page 590-
578
merkwaardige boeken van E. Nasse over de middeleeuwsche ak-
kergemeenschap in Engeland, van Otto Gierke //das Deutsche
Genossenschaflsrecht", en van Emile de Laveleye\' �de la Pro-
priet� et de ses tormes primitives" kan men zien wat er in dit
opzicht nog in Engeland, Duitschland en Frankrijk v��r de Ee-
volutie van 1789 overgebleven was. In Frankrijk booden Auvergne
en de om streken van Orleans menige sporen aan van fa-
milie-communauteiten, instellingen waarop een Restif de la Bre-
tonne zich (zooals wij vroeger reeds zagen) op het einde van zijn
roman �Ie Paysan Perverti" beriep 1). In de Jura waren de
zoogenaamde �associations fromag�res" voorbeelden hoe de ar-
beid collectief geschiedde. En wie scherp zag, kon overal in
gansch Europa maatschappelijke gewassen zien, die hun groei-
kracht ontleenden aan andere sappen, dan door de heerschende
school als wettig bestaande werden erkend.
Want op het einde der achttiende eeuw organiseerde zich
de heerschende school, die over alle maatschappelijke instel-
lingen, verschijnselen en toestanden voortaan uitsluitend zou
willen beslissen en oordeel vellen: de Economische school.
Die economisten, van gansch andere denkbeelden uitgaande
dan de socialisten, liepen vooreerst hun eigen weg, zonder
zich om de denkbeelden of grieven der socialisten te storen.
Wij hebben slechts in Frankrijk, als uitzondering, een weten-
schappelijk duel tusschen Mably en Mercier de la Rivi�re
kunnen vermelden: in Engeland, waar nu de economische les-
sen door Adam Smith werkelijk tot een vast afgeronde weten-
schap werden verheven, liet die economische richting zich vol-
strekt niet in met wat door de socialisten was te berde gebracht.
De scheiding der Economisten en Socialisten zou vooral
») Zie Restif de la Bretonne, Les Contemporaines, II, Editie J.Ass�sat,
p. XXIV seqq: zie ook boven onze pag. 412.
-ocr page 591-
579
sinds liet boek van Adam Smith een scherp geteekend feit
zijn. Het waren voortaan twee stroomen.
Toch zou dat werk zelf van Adam Sinith in zijn verras-
sende frischheid hier en daar nog een kleine wending, een
vaart of ruk nemen, die misschien tot zekere verstandhouding
op enkele punten had kunnen voeren. Hoe meer nu de vol-
gelingen van Adam Smith deze toenadering tot het vijandige
kamp hebben verwaarloosd en uitgedelgd, des te meer is het
voor ons van belang het boek van Adam Smith uit dat oog-
punt na te gaan, en te zien wat hij dacht over de punten,
die, zoo als wij in ons eerste hoofdstuk betoogden, een soort
van brug tusschen het socialisme en de economische weten-
schap konden vormen. Wij zullen trachten dit helderder en
breeder in \'t licht te stellen.
Inderdaad waren de Economisten een gansch ai\'deren weg
opgegaan dan de Socialisten. In plaats van het collectieve
was door hen het individueele op den voorgrond gezet, en
op dat beginsel van individueel eigenbelang, individueelen
arbeid, individjeelen eigendom, individueele verantwoordelijk-
heid werd een tot in onderdeden zeer ontwikkeld stelsel
door hen opgebouwd. De belangen van het geheel zouden
dan \'t best behartigd en verwerkelijkt worden, wanneer in
meer of minder vrijheid al de individueele belangen tegen
elkander in gezetten en gestadigen wedijver (concurrentie)
werkten en kampten. //Ieder voor zich" werd � volgens hen
� de leu3 in \'t leven, een leus, die dan door geheele standen
in een volk, en door de afzonderlijke volken zelven werd overgeao-
men. Op het voordeel, dat boven de winst van anderen kon \\vor-
den behaald, werd dan vooral de aandacht gevestigd. Men
leerde, volgens dien gedachtenloop, zijn rijkdom optellen en
vermenigvuldigen, doch vooral vergelijken met dien van an-
-ocr page 592-
580
deren : en men was niet tevreden, voordat men zeker was dat
men meer dan de anderen had kunnen winnen. Die richting was
vooral ontwikkeld in de mercantilistische atmosfeer, die \'t begrip
van wedijver en vergelijking tegen elkander als opkweekte, en
later in de kringen der physiocratische school, die de gedachte
van vrijheid in \'t economische op den voorgrond stelden. In
\'t bijzonder was Engeland, in de zeventiende en achttiende
eeuw, rijk geweest aan mannen, die deze dusgenaamde econo-
mische begrippen hadden ontleed en vastgesteld. Het was
bij die Engelsche schrijvers haast begonnen uit een soort van
jaloerschheid en naijver tegen ons land � Holland � dat
door zijn arbeidzame welvaart voor Europa een kleinood, voor
Engeland een doorn in \'t oog was. Bijna al de Engelsche schrij-
vers wezen steeds op Holland als een uitlokkend voorbeeld, terwijl
zij dan in ��n adem er bijvoegden, dat Engeland het er onder moest
krijgen. En op dat aambeeld slaande gingen zij voor hun1 eigen
land een vast stelsel smeden, een stelsel van individueelen wed-
ijver op alles toegepast \'). Sir Walter Ealeigh (Observations
touching trade and commerce with the Hollander and other nati-
ons) had in 1603 het voorbeeld gegeven: straks hadden in den
loop der zeventiende eeuw Thomas Mun (England\'s Treasure in
\') Ik kan dit denkbeeld hier niet uitwerken. Cromwell en Karel II
poogden overigens deze gedachte practisch te verwerkelijken. De Engelsche
oorlogen tegen ons land waren grootendeels economische oorlogen. Zoowel
die van 1652�54, als die van 1665�67 en die van 1672. Zie over de
economische positie bij den oorlog van Karel II van 1665 vooral Ranke,
Englische Geschichte, IV, p. 261 en 262, en over den oorlog van 1672
de speech van Coventry, bij Ranke, Englische Geschichte, IV, p. 434 en
435. Zie over geheel de economische inwerking van Holland op Engeland,
Ranke, Englische Geschichte, IV, p. 485. Men denke aan het telkens
herhaald gezegde van Shaftesbury, den staatsman, die geheel dat tijdperk
van Cromwell en Karel II doorleefde: ceterum censeo Amsterdamum
esse delendum. � Zie nok Ranke, Englische Geschichte, VI, p. 281 en 282.
-ocr page 593-
581
Eoreign Trade), Sir Josiah Ghild (A new discourse of trade, waarin
vooral de lof en naijver van Holland uitkomt), Sir Thomas Culpe
per, Sir William Temple (Observations upon the united Provinces
of the Netherlands), Sir William Petty (in zijn voortdurende
statistieke vergelijking met Holland), Gregory King, John
Locke, en Sir Dudley North, die economische denkbeelden
als het ware fragmentarisch verder uitgewerkt. De eenzijdige
vergelijking met Holland was schielijk niet meer noodig. Men
nam breeder aanloop en gunde zich grooter afmetingen. Schrijvers
over geld en bankwezen stonden, op het einde der 17de eeuw, in
Engeland bij de vleet op, toen deze onderwerpen aldaar moesten
geregeld worden onder Willem III: wij denken aan Hugh
Chamberlayne en Paterson en hun plannen tot oprichting van
een bank: aan Nicolas Barbon en zijn //Discourse on coining
the new money lighter, 1696" : zij deden hun geschriften weer-
galmen van den lof van het geld. � En dezelfde economische rich-
ting vond in de gansche achttiende eeuw in Engeland een
vruchtbaar terrein. Dr. Charles Davenant (Essay on the pro-
bable method of making a people gainers in the balance of
Trade), Jacob "Vanderlint (Money answers all things, 1734),
Philip Cantillon (the Analysis of trade etc. 1759), Sir Mat-
thew Decker vooral, de twee theologen Josiah Tucker en
Adam Eerguson, de klassieke David Hume, de uitstekende
Sir James Stewart, de anonyme auteur van het //Essay on trade
and Commerce, 1770" � spinden deze theorie�n verder uit.
Een groep schrijvers over pauperisme en arbeidsquesti�n (wij noe-
men b.v. Postlethwaite), benevens andere auteurs die deze materie
der armoede in verband brachten met de verdeeling der gron-
den (inclosures of commons), zoo als Nathaniel Eorster en dr. Price,
hielpen en bevestigden de grootere bewijsvoeringen; totdat in
1776 hun aller denkbeelden en bouwstoffen als het ware tot
een architectonisch geheel werden vereenigd en saamgesteld
-ocr page 594-
582
door Adam Smith in zijn //Wealth of JVations."
Verrassend boek! Vol. scherpe waarnemingen, fijne opmer-
kingen en heugenis van met eigen oogen aanschouwde ver-
schijnselen ! Het is juist het tegenovergestelde van een dier
droge muffige betoogen over staathuishoudkunde, zoo als onze
negen\'iende eeuw tr zoovclen voor de winkelkasten onzer
boekverkoopers heelt uitgestald. Alles groeit en leeft in dit
boek. Bij wijlen schijnt het een bosch van feiten, waartus-
schen dan, als zoovele lichtstralen, de vernuftige denkbeelden
van den auteur spelen en schieten. We zien alles in zijn
boek. Wij zien den jongen in de werkplaats, die, omdat hij
met zijn makkers wilde spelen, een uitvinding doet, waardoor
de dagtaak voor hem spoediger gedaan is ; wij zien den werkman,
die onder den arbeid eens even opziet en adem schept en poost;
we zien de rotsen tegen de kust van Schotland, waarop de
zee \'t wier slingert; we zien het woud, waartusscben \'t vee
graast, en waarvan de jonge boomen door de runderen
beschadigd en belet worden om op te groeien, zoodat de ge-
heele aanplanting te-niet gaat; we zien de weiden en koorn-
velden van frankrijk, die Adam Smith heeft bereisd; we
staan overal bij hem op den vasten grond der werkelijkheid:
de teugen, die hij ons geeft, hebben zelfs daardoor een gron-
digen bijsmaak. Zeer zeker, hij is met hart en ziel aan
Engeland verkleefd: hij koestert nog de echte Engelsche
jaloersche afgunst tegenover Holland, Holland op elke wijze
door hem benijd: maar juist die ergernis, die hier met be-
wondering worstelt, is ons welkom: ze stelt ons des te beter
in staat den man Adam Smith, niet den schrijver all��n, te
leeren kennen, � en zij belet ons in de fout te vervallen
van hen, die Adam Smith liefst uitbundig prijzen, zonder
hem gelezen te hebben, en die van zijn naam een etiket
maken, dat zij plakken op de vaas, waarin hun eigen ab-
-ocr page 595-
583
stracte, theoretische, vage, nevelachtige vrij heidsbeginselen eH
atomistische beschouwingen zijn vervat.
Neen, Adam Smith was eea historisch persoon : een man
van gelijke bewegirg als de anderen, slechts met veel grooter
scherpzinnigheid en grooter gemakkelijkheid van analyse en
combinaiie begaafd, gelijk vooral zijn theorie over het inko-
men dat is over de verdeeling van het resultaat der produc-
tic tusschen de drie factoren van productie � de kern zijner
leer � bewijst. Hij uas niet met zijn idee�n uit de lucht
komen vallen; hij stond behoorlijk op de schouders zijner
voorgangers in Engeland, en der Physiocraten in Prankrijk.
Hij heeft van den anderen kant nog niets gezien van de grootsche
demonische ontwikkeling van onze eeuw. Hij stond op de grens
der eeuw van den stoom, leefde in den vooravond der ontzet-
tende revolutie, die met de uitvindingen van Watt, Arkwright
en Pulton begon. Het scherpe hoofd, dat geen enkele stelling
durfde preciseeren, wanneer hot niet allereerst de verschijning
en toepassing in de werkelijk huid had waargenomen, zou een
glimlach over hebben gthad voor de ijdele haast dergenen in
de negentiende eeuw, die, zonder eerst de ontwikkeling van
het door stoom gedreven fabriekwezen in d�tail behoorlijk te
hebben opgenomen en getoetst, al dadelijk de resultaten uit
zijn boek \'/the Wealth of Nations", die uit zooveel kleiner
en eenvoudiger feiten waren opgemaakt, onverkort, zonder
eenige beperking of toevoeging, als abstracte regelen op de
nieuwe vrij wat ingewikkelder toestanden wilden toepassen, en
dat pogen werkelijk een tijd-lang doorgedreven hebben. Men
vergat dat Adam Smith schreef, toen de opstand van America
tegen Engeland juist eerst begon : dat hij nog slechts kon hopen,
dat in den aardappel een goedkoop volksvoedsel werd gevonden :
dat zijn middel van vervoer van vrachten te-land de logge door
paarden getrokken huifkar was: dat vrij wat zwaarder, dan hjj
-ocr page 596-
584
kon gissen, weldra \'t gewicht zou worden, dat de steenkolen
in de schaal der welvaart van een volk zouden leggen: dat
eerst na zijn hoek de textiele industrie de duizelingwekkende
vaart zou nemen: dat hij de beteekenis en de rol der zeer
groote machines nog niet bij ervaring kende: dat eerst na
het verschijnen van zijn geschrift de vrouwen en kinderen in
massa aan de werkplaatsen en fabrieken werden gebonden: �
men vond eindelijk goed geheel en al te vergeten, dat die-
zelfde Adam Smith, in wiens naam men alle economische
slagboomen en tollen tusschen alle volken onmiddellijk wilde
opheffen, de twaalf laatste jaren van zijn leven een bedrijvig amb-
tenaar der in- en uitgaande rechten van zijn land was geweest.
Intusschen heeft Adam Smith tot al dit oppervlakkig over
het hoofd zien geen aanleiding gegeven. Zijn boek is geen
abstract boek, maar houdt in allerlei opzichten rekening met
bestaande toestanden. Aan enkele grieven, die later de Soci-
a�sten hebben geuit tegen de ontwikkeling der economische
denkbeelden, zou hij reeds te-gemoet zijn gekomen. Het is dus
van belang na te gaan, wat Adam Smith in zijn �Wealth of
Nations" heeft uiteengezet over de drie begrippen, wier wij-
ziging, volgens ons eerste hoofdstuk, de brug is geweest waar-
door de Economisten het terrein door de Socialisten ingeno-
men eenigszins zijn genaderd; wij bedoelen de begrippen 1°.
van arbeid en arbeidsvermogen, 2°. van \'t laissez aller en 3°.
van associatie. Wij zullen de opvattingen van Adam Smith
over die punten kortelij k uiteenzetten en toetsen \'). Wij zullen
zien, dat, wat de twee eerste punten betreft, werkelijk bij Adam
Smith opvattingen v��rkomen, die\' tot toenadering der vijan-
\') Wij zullen citeeren de editie van the Wealth of Nations van 1872
te Londen in ��n deel tyj Alex. Murray uitgegeven, a carefull reprint
of the Edilion in 3 vol. of 1812.
-ocr page 597-
585
dige kampen, en vooral tot diepere studie, hadden kunnen
leiden.
I. Wat het begrip van arbeid en arbeider betreft, zoo
neemt Adam Sinith wel degelijk, als een feitelijk uitgangspunt,
den strijd der belangen aan tussclien de verschillende rangen
en klassen, onder wie het volksinkomen moet worden verdeeld.
�In onze Europeesche landen -�zoo zegt hij (zie p. 445, Book
IY, chap. 7, part. 2) � eten grondrente en kapitaalwinst de
loonen op en onderdrukken de twee hooger in trap staande
klassen van het volk het lager deel." Nergens vindt men bij
Adam Smith dien optimistischen toon, alsof de belangen van
kapitalisten en arbeiders in de werkelijkheid geheel dezelfde
zijn. Hij heeft daaromtrent op drie plaatsen van zijn boek
zelfs zeer merkwaardige uitingen. Allereerst leest men (p. 66,
Book I, chap. 8), dat //de werkgevers en patroons altijd en
overal in een soort van stille, maar vaste en eenvormige
coalitie zich bevinden, om de arbeidsloonen niet te verhoogen
boven den bestaanden voet. Wij hooren (zegt hij) zelden van
die coalitie spreken, omdat het de gewone en om zoo te zeggen
natuurlijke staat van zaken is." Wagen de werklieden echter
(zoo vervolgt hij) daartegenover zich te verbinden en samen te
spannen, dan wordt er genoeg leven en geraas van gemaakt,
en de sterke arm der overheid wordt door de patroons inge-
roepen. � Deze teekening, die juist geen beeld van harmonie
van belangen schetst, wordt dan nog met een schaduwtrek
verdonkerd op p. 91 (Book I, chap. 9), waar hij zegt, dat
//onze kooplieden en industrieelen gewoon zijn zich hard te
beklagen over de nadeelige gevolgen van hooge loonen, met
betrekking tot het rijzen der prijzen, waardoor de verkoop
hunner goederen binnen en buiten \'s lands wordt verminderd :
zij zeggen echter niets � gaat Adam Smith voort � over
de nadeelige gevolgen van hooge kapitaalwinsten, en zwijgen
-ocr page 598-
586
zorgvuldig daarvan stil." � Eindelijk wordt op dat antago-
nisme nog eens gedrukt op p. 126 (Book I, cliap. 10), waar
hij, met betrekking tot de wetgeving over questies tusschen
arbeiders en patroons, er op wijst, dat de wetgevers hier altijd
"t advies hebben gevolgd der patroons. //Wanneer dus de
verordening in het voordeel van den werkman blijkt, kan men
veilig aannemen dat zij recht en billijk is : maar dikwijls is
dit niet het geval, wanneer zij in het voordeel der meesters
is.\'" Men ziet het, dit\' alles is een teekening der re�ele
feiten, door een man die niet willens blind wilde zijn, en die
zijn theorie naar de feiten, en niet de voorstelling der feiten
naar de theorie wilde plooien. � Wederom acht hij het (zie p.
76 seqq., Book I, chap. 8) een groot voordeel voor de produc-
tievau eenland, als de arbeidsloonen hoog zijn: bij Adam Smith
staat nog eenigszins op den voorgrond, dat productie veel waard
is, maar dat de producent ook iets beteekent. � Niemand heeft
zelfs zob sterk de gevaren der al te scherpe arbeidsverdeeling,
met "t oog op het vernederen der waarde en der fierheid van
den mensch, gebrandmerkt als Adam Smith (zie p. 616,
Book V, chap. 1, part 3, article 2). Adam Smith gaat zoo
v�r van te beweren, dat de arbeider, door het steeds eenzelvig
volvoeren van hetzelfde uiterst klein gedeelte van een werk,
al het edelmoedige, nobele en teedere van zijn menschelijken
aard moet verliezen, en dat hij zoo bot van geest en zoo onwe-
tend wordt, als het voor een schepsel maar mogelijk is te
worden. � In veel opzichten wil dan ook Adam Smith wel
degelijk den staat op het lot der arbeiders doen letten:
belastingen mogen hen niet te zwaar drukken en overgangs-
toestanden moeten door de regeerders wel degelijk worden
erkend en geregeld. Zeer zeker, hooge rechten op den invoer
� Adam Smith is de eerste om het toe te geven � moeten
worden afgeschaft: maar is onder zulk een r�gime van hooge
-ocr page 599-
587
rechten een industrie opgekomen, die aan zeer veel arbeiders
brood geeft, dan moet die afschaffing eerst trapsgewijze en met
tusschenpoozen plaats hebben (zie p. 361. Boek IV, ch. 11):
\'t gaat den economist hier aan \'t hart dit te moeten verkla-
ren, maar het denkbeeld van humaniteit behoudt toch de
overhand. � Vergeten wij eindelijk niet, dat Adam Smith
in zeer krasse bewoordingen (p. 3S en 40, Boek I, ch, 5)
den arbeid alleen als de ��nige en ware standaard aanneemt,
waardoor de waarde der goederen ten allen tijde en op alle plaat-
sen kan en moet worden bepaald en gemeten : een stelling, waar-
door hij bijna de hand reikt aan het bekende betoog van Marx.
II. En daarmede overeenkomende uitlatingen (eenigszins af-
wijkende van wat men in de gewone scholen der economie
leerde en leert) zullen wij ontmoeten, wanneer wij nagaan
wat Adam Smith omtrent het beginsel van \'t laissez-aller,
het abstracte vrij heidsbeginsel in \'t economisch verkeer, heeft
geuit. De rol vanden staat is waarlijk volgens Adam Smith niet
gering. Die aan het hoofd van den staat zich bevinden, moeten vol-
gens Adam Smith meer doen dan de zaken op haar beloop laten.
Onder den werkkring van den staat noemt hij nu, behalve de zorg
voor defensie, waarbij hij den beschavenden invloed van een staand
leger erkent (zie p. 5 o 8, Book V, chap. I, part 1) voor goede en
koope justitie, voor publieke werken en instellingen, wel degelijk
als economische taak het onderwijs op. Onderwijs voor het mindere
volk is volgens hem zelfs z�� noodig, dat zonder onderwijs de ra-
beidsverdeeling in de fabrieken, waardoor de hersenen en \'t gevoel
van den arbeider verstompt worden, een misdaad zou zijn.
Adam Smith is hier (pag. 619. Book V, chap. 1, part 3,
art. 2) zelfs een voorstander van het verplicht onderwijs,
zoozeer durft hij de consequenties van zijn beginsel aannemen.
//Voor een kleine uitgaaf kon het publiek � zoo zegt hij �
de verplichting dat geheele voik lezen, schrijven en re-
-ocr page 600-
588
kenen leert, bevorderen* en zelfs armoedigen opleggen.\'1\'\'
Dat hij er in \'t algemeen niet tegen opzag de rol van den
staat ook in Engeland uit te breiden, blijkt wel liet best uit zijn
warme aanbeveling (pag. 596 seqq , Book V, chap. 1, part 8,
art. 1), dat de Engelsche staat de taak der Engelsche Oost-Indi-
sche Compagnie moest overnemen. � In het algemeen laat Adam
Smith voorts allerlei inbreuken toe op het stelsel van volko-
men vrijheid. Opmerkelijk is zelfs zijn uitlating (op p. 260, Book
IT, chap. 2) waar hij den regel wil vaststellen, dat men ver-
bieden moet om kleiner banknoten uit te geven dan tot een
bedrag van vijf pond. wHet verbod � zoo schrijft hij � is
een duidelijke schending van de natuurlijke vrijheid, die de
wet moest eerbiedigen en niet verbreken. Maar de uitoefenin-
gen der natuurlijke vrijheid door een klein getal individuen,
die de zekerheid en veiligheid van de geheele maatschappij
in gevaar hrengen, moeten door de wetten worden beperkt
en zijn \'t dan ook altijd geweest.1\' � Zoo wil hij (zie pag.
286, Book II, chap 4) de wettige rente ook door den staat
laten vaststellen. � Maar het sterkst komt dit alles uit bij zijn
beschouwingen over handel en nijverheid. Premi�n aan kunst of
nijverheid te geven (zie pg. 408, Book IV, chap. 5) acht hij alles-
zins geoorloofd en gewettigd. En voorts is hij \'t geweest, die
op \'t einde der 18de eeuw de meest warme lofrede heeft ge-
schreven op de Navigatie-acte, het stel van scheepvaartwetten
waardoor werkelijk Engeland, in het tijdperk der republiek na
den dood van Karel I, aan den handel en scheepvaart van Hol-
landde grootst mogelijke schade heeft toegebracht, en welke maat-
regel zeer zeker het omgekeerde is van vrijen handel. Die vrij-
handels-theorie wordt nu (zie pag. 366) in zijn oogen eens-
klaps een utopie: de beginselen zijn zeepbellen, want het feit
is da&r, dat Engeland schepen moet hebben, en dat het bang
is zijn cijfer van schepen overvleugeld te zien door Holland.
-ocr page 601-
589
En Adam Smith meet ons nu zijn uitdrukkingen niet karig
toe. Hij deelt (pag. 3HO seqq. Boek IV chap. 2) ons eerst de be-
woordingen der artikelen van de Navigatie-acte zelve mede,«en
gaat als op de knie�n liggen, om die hatelijke monopolie-wet te
bewonderen. //Als maatregel van politieke verdediging - � zoo
zegt hij � is de navigatie-acte misschien de allerwijste van
alle commercieele regels en verordeningen van Engeland.1\' //Die
bepalingen zijn z�� verstandig, alsof zij in de pen waren gegeven
door de meest beredeneerde wijsheid. Nationale animositeit had
op dat oogenblik hetzelfde doel voor oogen, dat de grootste
wijsheid aanbeval, het knakken van de zee-inacht van
Holland, de ��nige zeemogendheid die de veiligheid van En-
geland in de waagschaal kon stellen." Werkelijk, wanneer
men zich een tijd lang in slaap heeft laten wiegen door de
loftuitingen op de Engelsche vrijhandel-school, dan is niets zoo
geschikt, om ons in-een s flink wakker te maken, als de vertoo-
gen van Adam Smith over de navigatie-acte! De leus van den
vrijen handel blijkt hier een masker voor praktijken, die juist
aan den staat veroorloven in de nationale welvaart geweldig
in te grijpen en het groote volksbelang van handel en scheep-
vaart met krachtige hand te leiden.
IH. Op het derde punt, de waardeering van \'t associatie-
begrip, de erkenning van het gemeenschapsgevoel als maat-
schappelijke kracht, vinden wij bij Adam Smith zeer weiuig
toenadering tot beschouwingen, zoo als wij die thans koeste-
ren. Integendeel, hier heeft Adam Smith het systeem van
ego�sme en van individualisme als een sterk fort gaan beves-
tigen. Wel erkent hij de gelijkheid van alle menschen en
doet hij dit zelfs in termen, die de meest krasse communist
zou kunnen overnemen. Volgens hem (zie p. 28, Boek I,
ch. 2) schijnt het onderscheid tusschen de meest verschil-
lende personen, tusschen een wijsgeer en een sjouwerman,
-ocr page 602-
590
niet zoo zeer in de natuur te liggen, als wel uit levensge-
woonteen opvoeding voort te spruiten. ./Een wijsgeer (zoo zegt hij)
is van nature, in talent en geschiktheid, niet half zoo verschillend
van een sjouwerman, als een bulhond van een hazewiud, of een
hazewind van een patrijshond, of deze laatste van een herders-
hond. " Maar die gelijkheid van alle mensehen dringt bij Adam
Smith niet tot associatie, integendeel, het beginsel en de spil van
ieders arbeid is en moet zijn all��n ,.het eigenbelang". Door
dat te volgen en te behartigen, bevordert de mensch beter de
belangen van de maatschappij, dan indien hij alleen de be-
laugen der maatschappij op het oog had (zie p. 352 en 354,
Book IV, chap. 2). Op den lust om onze eigen conditie steeds
te verbeteren is alles gegrondvest (p. 274, Book II, chap. 3).
Eigenliefde (self-love) is de gronlslag van alles (p. 27). Adam
Smith gaat zelfs z�� ver van moeielijk te kunnen begrijpen,
hoe men behoorlijk ook voor de belangen van anderen kan
zorgen, en vindt daarom naamlooze vennootschappen juist
niet voordeelig (zie p. 586 en 587, Book V, chap. l,part 3,
art. 1). Gastvrijheid, zoo als die in de Hooglanden van Schotland
werd uitgeoefend, wordt door hem grootendeels toegeschreven aan
het gemis, waarin zulk een groot Schotsen landeigenaar zich be-
vond, om het\'product van zijn landen tegen dure handelsartikelen
te verruilen, wegens de armoede van het land (zie p. 323,
Book III, chap. 4). Kortom, alles rust in de maatschappij
op ego�stische motieven, op het najagen van een ieders eigen in-
dividueel belang, en de concurrentie van al die belangen, de wed-
ijver van allen tegen allen, is volgens hem regel der samen-
leving. De ��nige vorm van arbeidsvereeniging, die Adam
Smith zich kan denken, is de arbeidsverdeeling: en zelfs
wordt deze uit dat laatste oogpunt � negatieve zijde der
associatie � nooit, beschouwd. En daarentegen worden de
positieve uitingen van arbeiders-associatie, die in zijn tijd nog
bestonden, onbarmhartig door hem bestreden en met verwij»
-ocr page 603-
591
ten vervolgd. Het sterkst komt dit uit bij zijn beschouwing
van het statuut van koningin Elisabeth over het leerlingschap.
Deze regeling en instelling, die in zekeren zin een organisatie
der industrie had in \'t leven geroepen, en vroeger veel
goeds had uitgewerkt, toonde op het einde der 18de eeuw
menige schaduwzijde: in plaats van haar te verbeteren en in
haar zekere vormen en lijnen van organisatie te eerbiedigen,
viel Adam Smith haar juist wegens die eenigszins stevige
banden aan (zie p. 108�111, Book I, chap. 10, part 2 ;
p. 366, Book IV, ch. 2, en p. 580, Book V, chap. 1, part
8, art. ?). Hij zag in zulke regelen slechts inbreuken op
de individueele vrijheid. Men weet dat, door den invloed der
theorie\'n van Adam Smith, die wet in 1814 is afgeschaft,
zonder overgangsbepaling of iets van dien aard ; maar men
weet ook, met hoeveel tegenkanting en wrok van de zijde
der arbeiders en met hoeveel nadeel voor de arbeiderstoestan-
den in \'t algemeen deze ruwe afschaffing van het statuut
gepaard is gegaan. De arbeiders zijn van dat tijdstip af aan
begonnen zich zelven te organiseeren, toen de staat de vroe-
gere organisatie op ruwe wijze brak \'). � Adam Smith nu
is in al deze questies van organisatie van den arbeid zoo in-
dividualistisch en atomistisch mogelijk: de gezonde kern,
die vroeger ten grondslag lag aan de gilden, begreep hij
niet: het compagnonnage, zoo als dat nog in Frankrijk (zie
p. 109, Book I, chap. 10, part 2) regel was, vindt hij even
verderfelijk : hij is tegen al die vereenigingen. //Zelden � zoo
zegt hij p. 116 � komen lieden van ��n bedrijf bij elkan-
der, of het is een conspiratie tegen bet publiek, een poging
om de prijzen te doen rijzen. Men kan wel is waar die bij -
eenkomsten niet verbieden, doch de wet moet niets doen om
\') Zie de uiteenzetting bij Brentano, Die Arbeitersgilden der Gegen-
wart, I, p. 123 seqq. en II, p. 251 seqq.: en vergelijk ook Die Reform
38
-ocr page 604-
592
ze te vergemakkelijken, veel minder ze noodzakelijk maken."
Men ziet dus, dat er in dit opzicht bij Adam Smith geen
wending of uitweg was, waardoor de richting der economisten
tot die der socialisten kon naderen. Hier op dit punt gin-
gen de stroomen, met hun eigen wateren, elk hun \\reg en lie-
pen zij weldra hemelsbreed gescheiden uit elkander.
Daar zullen er weinigen zijn, die thans nog het indivi-
dueele standpunt van Adam Smith quand-m�me en uitslui-
tend zullen verdedigen, een opvatting, die hem er ook toe
bracht om te zeggen, dat wat van het individu geldt, waar
is voor het volk (zie p. 278, 293, 386 en^.). De meesten
zullen betreuren, dat Adam Smith den factor van den gemeen-
schapsband in het maatschappelijk leven geheel en al heeft
verwaarloosd. Die verwaarloozing is des te opmerkelijker,
omdat Adam Smith in zijn boek werkelijk hier en daar een
fikschen aanloop had genomen tot een breeder behandeling
der economie, in zooverre hij ze als een tak ging beschouwen
van een leer der maatschappij, van een sociologie, zoo als
wij thans spreken. Vrij juist is reeds bij hem de onder-
scheiding van den arbeid, in zooverre men met een vooruit-
gaande, een achteruitgaande of een stationaire maatschappij te doen
heeft (p. 127, 165). Op oorspronkelijke toestanden der maat-
schappij, v��rdat het particulier grond-eigendom en het kapi-
taal bestonden, werd, zij het met een schuinschen blik,
toch even door hem (p. 64) het oog gericht. Het voordeel,
wanneer een gansche stand, als die der yeomanry in Engeland,
een recht gezond lid der maatschappij is (p. 311), wordt wel
degelijk door hem gewaardeerd. Elders (p. 485) schrijft hij
de opmerking ter neder, dat de welvaart of ondeugd van ��n
des Lehrlingswesens, sechszehn Gutachten und Berichte ver�ffentlicht
vom Verein f�r Socialpolitik, 1876, pg. 49 seqq.
-ocr page 605-
593
stand inwerkt op het geheel, op het algemeen belang van
het land. Doch dit alles wordt toch eenigszins in \'t voorbij -
gaan gezegd, en spoedig trekt Adam Smith zich weder terug
op zijn individualistisch standpunt.
De reden van dit //parti-pris", om de menschen soms min of
meer als stuifzand zonder gemeenschap en zonder samenhang
te beschouwen, lag voor de hand. Het is eenigszins dezelfde
fout, die Adam Smith opmerkt in de eenzijdige beschouwingen
der Physiocraten, die den rijkdom alleen in het land en in
den landbouw zochten. Quesnay en zijn volgelingen kwamen
hiertoe � zegt hij � omdat Colbert veel te eenzijdig den
rijkdom in de steden en in den buiteulandschen handel had
meenen te vinden. //Is de stok krom geworden, omdat men
hem te veel aan ��n kant heeft gebogen, dan moet men,
indien men weder een rechten stok wil hebben, hem nu naar
den anderen kant buigen." Dit deden de physiocraten (vol-
gens Adam Smith) tegenover de richting van het mercantilis-
me: zij bogen den stok nu veel te ver in den tegenover-
gestelden kant. Doch ook Adain Smith beging nu die fout.
Toen hij leefde was de maatschappij nog verdeeld als in een
mozaiek van kringen en groepeeringen. Al deze kringen
waren vervat in omheiningen en afbakeningen, die ja vroeger
al deze groepen hadden gesteund, doch allengs muren van
afscheiding waren geworden. Er was dringende noodzakelijk-
heid, dat in die organisatie der menschelijke belangen en
arbeidstakken uitzettingsvermogen en buigzaamheid werd ge-
bracht. De groepen zouden dan misschien in de grootere
ruimten met een weder jong leven zich hebben kunnen ver-
vormen. Doch Adam Smith, die al de nadeelen der ver-
steende afbakening en ommuurde splitsing had gezien, ge-
loofde niet meer aan de groep, geloofde niet meer aan de
38*
-ocr page 606-
694
vereeniging, had in allen geval geen vertrouwen meer op het
gemeenschapsgevoel, dat in zulke karikaturen zich had gecrys-
talliseerd. Hij bad niet genoeg historisclieu zin, om in die
bedorven en verwrongen instelling den natuur-groei van
vroeger � nog uit de tijden der middeleeuwen � te her-
kennen: hem hinderde nu slechts het privilege. In elke nog
met eigen leven en eigen rechten voortlevende corporatie zag
hij niet een met verkeerde uitwassen overgroeide organisatie,
maar enkel en eenvoudig den parasiet. Dit is de eenzijdig-
heid geweest van Adam Smitli. Hij boog den stok naar de
andere zijde om \').
En daarom is Adam Smith, met al zijn groote onmisken-
bare verdiensten, met zijn vele levenwekkende en vruchtbare
idee�n, te kort geschoten in de taak om de wetten der
economische maatschappij volledig vast te stellen.
Reeds spoedig werden er clan ook, nog v��r het einde der
achttiende eeuw, in Engeland, Frankrijk en Duitschland stern-
men vernomen, die wezen op het gebrek, om geheel den bouw
en het samenstel van het maatschappelijk huishouden uitslui-
tend op den factor van het individueel eigenbelang te doen
rusten. In Engeland schreef Godwin in 1793 een veel ge-
ruchtmakend boek (hiquiry concerning Political Justice),
waarin hij trachtte te betoogen, dat, in plaats van het eigen-
belang, juist het omgekeerde, de welwillendheid voor anderen
(�The benevolence"), de spil der maatschappij moet zijn; een
algemeen stelsel van gelijkheid werd daarbij door hem voorge-
staan, en dan voorstellen en gedachten geuit, die tot wijziging,
\') John Stuart MM heeft in andere bewoordingen en op andere punten
soortgelijke bedenkingen tegen Adam Smilh geuit, waar hij zegt: #this
however is one of tbose overstateruents of a true principle, often met
with in Adam Smith." Zie Principies of Political Economy. People\'s
Edition, 1868, p. 87 (Book I, chap. 9, § 2).
-ocr page 607-
595
niet alleen van staatkundige instellingen, maar ook van het
particulier eigendomsrecht, den arbeidstrijd en van het huwe-
lijk zouden strekken \'). Wat Frankrijk aangaat hebben wij
gezien, dat vele mannen der Revolutie (wij noemen slechts
Condorcet) tegenover de eenzijdigheid van Adam Smith hun
eigen eenzijdigheid plaatsten. In Duitschland lieten Justus
M�ser in zijn //Patriotische Phantasi�\'n" en zelfs graaf Julius
von Soden(>/AgrarischesGesetz, 1797") het licht vallen oponder-
werpen, die door Adam Smith in \'t donker waren gelaten *).
Er bleven dan ook op het einde der I8de eeuw allerlei
probleemen over, die niet door Adam Smith waren aangeroerd
en behandeld: vooral zulke probleemen, die met //het collectieve
idee", het denkbeeld van samenzijn en samenbezitten, verwant
waren. � Over de in Engeland en Europa nog talrijk ver-
spreide marken sprak Adam Smith zelfs niet. Had hij slechts
de gemeenschapstoestanden der Schotsche Hooglanden bestu-
deerd, zoo als hij den Schotschen vorm van het metayage «the
steel-bow" (zie p. 310, Book III, chap. 2) in oogenschouw heeft
genomen ! Nu werden zulke toestanden eenvoudig-weg in zijn the-
orie g�ignoreerd : maar duidelijk is het, dat er bij Adam Smith
geen regelen zelfs te zoeken zijn over een questie als die der
opheffing der Russische boeren: de groote questie namelijk in
hoeverre het raadzaam kan zijn, het collectief eigendomsrecht
van den grond te behouden of naast het collectieve eigen-
dom een plaats te geven aan het individueele eigendom op
het land. Zij die voor ons Java zulke questies uit Adam
\') Zie over Godwin (Shelley\'s schoonvader) vooral zijn tegenstander
Malthus in het Essay on the Principle of Population, Book III, chap. 2.
Van de zevende editie (London 1872) pag. 271 seqq � en voorts Ro-
bert Dale Owen, Threading my way, 1874, pg. 180, 181, 288�290.
*) Zie W. Roscher, Geschichte der National-Oekonomik in Deutschland,
1874, pag. 507, 616, 677.
-ocr page 608-
596
Smith zouden willen oplossen, zouden slechts toonen hoe
weinig zij het hooggeprezen boek lazen. � Van de corpora-
ties der arbeiders wilde Adam Smith niets weten : toch was
het verschijnsel belangrijk genoeg, al was het alleen om de
economische corporatieve verantwoordelijkheid in haar af-
nemen en overgaan in individueele verantwoordelijkheid te
bepalen. De moeielijkheid der overgangstoestanden, wanneer
overeenkomstig den raad van Adam Smith de banden, die
de groepen omklemden, werkelijk in stukken zouden geslagen
worden, lag toch voor de hand, en regelen hiervoor dienden te
worden gesteld, wilde de maatschappij een regelmatige ont-
wikkeling blijven volgen. Het ging niet aan, hier al de
ellende, uit overgangstoestanden voortkomende, eenvoudig niet
te zien, de onhoudbare toestanden weg te denken: evenmin als
het aanging de geheele questie, door Linguet gesteld, der ver-
vorming van de arbeiders in drommen van proletai��rs, buiten
\'t economisch gezichtsjmnt te laten. Een maatschappelijke
anarchie stond voor de deur. -� Wij spreken nu niet van al
de verschijnselen en complicaties der ontwikkeling van de
groote door stoom gedreven industrie, die Adam Smith niet
heeft gezien, en die hij zelfs niet heeft kunnen voorzien. De
fout lag hier later aan de naschrijvers van Adam Smith, die zijn
boek als een economisch natuurrecht aannamen. Zij zagen niet in,
dat de economische regelen niet absoluut kunnen zijn, dat zij zich
wijzigen naar de evolutie der maatschappij zelve, en dat, om
een sprekend voorbeeld te geven, al naarmate de verhouding
van grond en kapitaal verandert, al naarmate het ��ne ele-
ment betrekkelijk belangrijker is dan het andere, de regelen
anders moeten zijn. Het hangt van den toestand der geheele
maatschappij af, of een stand werkelijk vrij is in zijn econo-
mische overeenkomsten en verbintenissen : men kan het ab-
-ocr page 609-
507
soluut vaststellen, doch de maatschappelijke werkelijkheid legt
haar juk op en dwingt de zoogenaamd vrije personen
Maar juist omdat Adam Smith onvolledig was, juist omdat
hij eensdeels vele in kiem en knop zich nog ontwikkelende
verschijnselen niet had gezien, en andere bestaande toestanden
en instellingen had verwaarloosd, als waren zij bestemd om on-
der te gaan met een voorbijgaand verleden : daarom bleef er voor
een uiterste school der socialisten nog betrekkelijk recht van be-
staan, ook als men den drempel der negentiende eeuw had over-
schreden. Tot de oude orde van zaken, tot //het ancien r�gime"
behoorden wel degelijk herinneringen van //het collectieve",
herinneringen van //organisatie der gemeenschap": daaraan
zouden de socialisten zich gaan vastklampen, om de arbeiders
te helpen, toen de ontzettende spanning van den stoom, en
de geweldige vaart der machines, de arbeiders en hun vrouwen
en hun kinderen in een afgrond dreigde te slingeren. Zij
zouden verder gaan. Zij zouden de negentiende eeuw bij \'t
woord nemen, als deze tot leus van al haar streven stelde:
//het meeste geluk voor de meeste menschen": en zij zou-
den � door de arbeiders te constitueeren, te organiseeren, en
in beweging te brengen � de andere rangen der maatschappij
als het ware haudtastelijk willen doen gevoelen, dat de arbei-
ders, de meesten in getal, een geweldige massa, een oneindige
tautologie vormden en dus, bij de verdeeling van het resultaat
van het materieel geluk, ook op een zeer groot aandeel aan-
spraken konden doen gelden.
Einde van het eerste deel.