-ocr page 1-
OPLOSSINGEN
DER
als Prijsvragen voorgestelde
VRAAGSTUKKEN,
voor welker beantwoording ter Algemeene Vergadering
van het jaar 1872 Aanlagen zijn toegewezen
aan den Heer
j. VEMtsiiVrm.
VRAAGSTUK I.
ALS TWEE PLATTE GLAZEN SPIEGELS EVENWIJDIG EN MET
DE SPIEGELENDE VLAKKEN NAAK ELKANDER GEKEERD
ZIJN, DAN WEET MEN, DAT DE LICHTSTRALEN, DIE OP.
DEN EENEN SPIEGEL INVALLENDE NAAR DEN ANDEREN
TERUGGEKAATST WORDEN, VAN DEZEN NOGMAALS WORDEN
TERUGGEKAATST, ZOODAT DE LAATSTE RICHTING DER
STRALEN EVENWIJDIG IS AAN HUNNE EERSTE RICHTING,
VÓÓR DAT ZIJ DEN EERSTEN SPIEGEL BEREIKTEN. ONDER-
STELT MEN NU DAT EEN DER SPIEGELS OM EENE ZEKERE
LIJN , AL OF NIET IN DESZELFS VLAK GELEGEN , EEN
HOEK « RONDGEDRAAID IS, DAN WORDT GEVRAAGD
NAAR DE RICHTING DER UITTREDENDE STRALEN , DIE
TWEEMAAL TERUGGEKAATST DEN TWEEDEN SPIEGEL
VERLATEN.
DIT VOORSTEL OP TE LOSSEN IN DE ONDERSTELLING, DAT
VAN GEEN DER BEIDE SPIEGELS DE VÓÓR- EN ACHTER-
VLAKKEN VOLKOMEN EVENWIJDIG ZIJN, MAAR DAT DEZE
ZEER KLEINE HOEKEN VORMEN ; VOORTS ALS BIJZONDER
1
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030677136B
3067 713 6
-ocr page 2-
2                        j. versluïs. Oplossingen
GEVAT. VAN TOEPASSING AAN TE NEMEN, DAT DE LIJN
VAN" DOOKSNIJDING DER VERLENGDE SPIEGELENDE VLAK-
KEN BIJNA EVENWIJDIG IS MET DE LIJN, OM WELKE
EEN DEE SPIEGELS GEDRAAID WORDT , EN DAT TEVENS
DE RICHTING DER STRALEN DEZE LIJNEN BIJNA
RECHTHOEKIG KRUIST.
§ 1. Nemen wij een rechthoekig coördinaten-stelsel aan, waarin
de richting van een rechte lijn bepaald wordt door de hoeken,
die de lijn met de coördinaten-assen maakt; terwijl de stand
van een vlak hepaald wordt door de hoeken , welke eene loodlijn
op dat vlak met de coördinaten-assen maakt. In beide gevallen
noemt men die hoeken de richtingshoeken, en wij zullen een rechte
lijn of een plat vlak aanduiden door het opnoemen van de rich-
tingshoeken.
Bij de oplossing van het opgegeven vraagstuk maken wij gebruik
van de drie volgende problema\'s:
§ 2. In de eerste plaats nemen wij aan, dat een plat vlak
(o, b, c) een hoek 0 gedraaid wordt om de Z-as, en wij zullen
de richtingshoeken ait bit
c, van het vlak na de draaiing
bepalen.
Merken wij op, dat elke loodlijn op het vlak om de Z-as een
hoek <p omwenfelt. Neraen wij nu die loodlijn op het gegeven
vlak, welke tevens door den oorsprong gaat. Als dan een bol,
die den oorsprong tot middelpunt heeft, de coördinaten-assen snijdt
in X, Y en Z, de loodlijn op het gegeven vlak in A en diezelfde
loodlijn na de omwenteling in B, dan is (zie PI. VII, fig. 1):
XA = «, YA — b, ZA=rc, XB = alt YB = b{, ZB = c„
Z_AZB = <J>, XY = YZ = ZX = 90°.
Daar de wenteling om de Z-as geschiedt, is ci =s c. Bepalen
wij nu verder o4. Daartoe hebben wij in AAZX:
_ , __ Cos o — Cos c Cos 90° Cos a
Los Az;X srs ■■■ -----.------- = b—.
Sm c Sin 90°            Sm c
In A BZX hebben wij verder:
Cos al = Cos 90° Cos cl -f- Sin 00° Sin ct Cos BZX
Cos a{ = Sin c Cos (<J> AZX)
Cos at = Sin c Cos <p Cos AZX — Sin c Sin (p Sin AZX
.
-ocr page 3-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 3
Cos at s= Cos a Cos <p Cos b Sin <p.
Evenzon Cos bA = Cosa Sin <p Cos b Cos 0.
Ophebkihggr 1. Deze formules gaan door voor alle standen
der loodlijn.
2.     Wij hebben de wenteling van de X-as naar de Y-as ge-
nomen. Geschiedt de wenteling in \'tegengestelden zin, dan behoeft
men slechts <P negatief te nemen.
3.    Wij hebben de Z-as als omwentelings-as aangenomen, omdat
voor een willekeurige omwentelings-as de formules omslachtig
worden. Men vindt voor een omwenlelings-as (p, q, r), als P de
hoek is tusschen die as en de loodlijn np het gegeven vlak,
Cos a, = Cosa Cos (p -f- 2 Sin* | <p Cosp Cos P
± Sin O y[2 Cos a Cos p Cos V —Cos1 a Sin1 p—Cos* P).
4.     Voor een omwentelings-as evenwijdig aan de Z-as heeft
men dezelfde formules als hierboven.
§ 3. Een straal (p, q, r) wordt gebroken door een plat
vlak (a, b, c). Als gegeven is de. brekings-coëfficient n, vraagt
men de richting van den gebroken straal te bepalen.
De gebroken straal zij (pv qlf f,). Om pv ql en ri te be-
palen, merken wij vooreerst op, dat de invallende straal en de
gebroken straal in een plat vlak liggen met de loodlijn in hun
gemeenschappelijk punt opgericht op het brekende vlak. Er
moet dus een vierde lijn (A., ft, v) zijn, die rechthoekig op die
drie lijnen staat. Men meet dus waarden voor A, p en * kunnen
vinden, zóo dat
Cos A Cospt -f- Cos ft Cos gt -f- Cos v Cos ri=.0,
Cos
A Cos a Cos te Cos b Cos v Cos c = 0,
Cos*. Cosp -\\-Cos(tCosq -4-CosvCosr =0.
En dat men zulke waarden kunne vinden, wordt uitgedrukt
door de voorwaardes-vergelijking:
Cospl Cosql Cos rt
Cos a Cosb Cos c
=0.
Cosp Cosq Cosr
Als wij den hoek, dien de gegeven straal maakt met de loodlijn
uit den oorsprong op het gegeven vlak neergelaten, A noemen,
i»,
         Cos 4. = Cos a Cos p - - Cos b Cos q -f- Cos c Cos r.
De cosinus van den invalshoek is
1*
-ocr page 4-
J. versluïs. Oplossingen
± {Cos a Cosp-\\- Cos b Cos q - - Cos c Cos r).
De cosinus van den brekingshoek is
± (Cos a Cos p{ -f- Cos h Cos qt Cos c Cos rt).
Daar n de brekings-coëQjcient is, hebben wij
1 —(CosaCospt
of
Cos b Cos g-j Cos c Cos rlf = — Sin? A,
Cos a Cos pt Cos b Cos qi Cos c Cos r, = i- j/(»2Sin\'1 A),
«
of, bij bekorting voor het tweede lid B stellende;
Cosa Cospl Cos b Cosq{ -f- Cos c Cosrt = B.
Wat het teeken van B betreft, merken wij op, dat, als de
loodlijn uit den oorsprong op het gegeven vlak neergelaten een
scherpen hoek maakt met de invallende straal, diezelfde loodlijn
een scherpen hoek znl maken met de gebroken straal. En als
de eerste hoek stomp is, zal ook de tweede stomp zijn. Daaruit
volgt, dat B hetzelfde teeken moet hebben als
Cos o Cos p Cos b Cos q -f- Cos e Cos r.
Daar pit qt en ri de hoeken zijn, die een zelfde lijn met drie
onderling rechthoekige lijnen maakt, heelt men
Cos1 pt h- Cos1 g, -h Cos* rt = 1,
üit deze vergelijking en uit
Cos a Cospi -)- Cos b Cos qt -i- Cos c Cos rA = B
en                          Cos pi Cosqi Cosrt
Cos a Cos b Cos c = 0
Cosp Cosq Cosr
moeten nu pit qt en r4 bepaald worden.
Daartoe tellen wij bij Cosa maal de eerste kolom der determi-
nante, Cos b maal de tweede kolom en Cosc maal de derde kolom
op; dan komt er:
B Cosqt Cosri
1 Cosb Cosc =0, of
Cos A Cos q Cos r
Cosqt (Cosc Cos A — Cos r) Cos rt (Cosq Cos b Cos A)
B (Cos bCosr— Cos c Cos q) ss 0.
Telt men bij de tweede kolom, vermenigvuldigd met Cosb,
de eerste kolom, vermenigvuldigd met Cos a, en de derde
-ocr page 5-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken, 5
lolom vermenigvuldigd met Cos e, dan komt er:
Cospl IJ Cos rt
Cos a
          1         Cos c =5 0, of
Cos p Cos A Cos r
Cosp, (Cos r
Cos c Cos A) Cos rt (Cos a Cos A — Cosp)
-f- B (Cos c Cosp Cos a Cos r) ss 0.
Substitueert uien nu de waarden voor pi en ff» uit de twee voor-
gaande vergelijkingen in Cos* pt Cos\' Oj -1- Cos\' r4 = 1, dau
komt er:
Cos* [(Cos a Cos A — Cosp)\' -f- (Co* ó Cos A — Cos q)*
(Cos o Cos ü —Cos r)*)
— 2 Cos /■, B [(Cos o Cos A — Cosp) (Cns a Cos r Cosc Cosp)
(Cos bCos A — Cos q) x (Cos b Cos r Cosc Cos 5)}
-f- B2 (Cos aCosr — Cos e Cosp)1
B2 (Cos bCosr— Cos c Cos q)*~ (Cos e Cos A — Cosr)* = 0.
Deze vergelijking wordt na herleiding:
Cos* ri Sin* A — 2 Cos r4 B ,&\'«\' A Cos o
(cos*
Sin2 A
of
Cos2c -f- Cos^r — ICos c Cos r CosA\\ _
■)■
Cos* t\\ — 2 Cos ri BCosc- - Cos* c
Cos* c
-f- Cos* r — 2 Cos c Cos r Cos A
= 0.
Dus is                         Cos ri = B Cos e
±.-V\' UU* Cos*c—Cos*c)n* Cos*c Cos\'2r -2CoscC\'osrCos\\}
n ^
of, als wij voor b* schrijven ---------5-------,
6\'os r. = B Cos e -fc - (Cos r — Cos c Cos A).
Oui te zien, welk teekeu wij hier moeten nemen in de waarde
voor Cosri, merken wij op, dat voor n ss 1 gien breking plaats
heeft, en dat dan rx moet overgaan in r. Daar zulks voor het
bovenste leeken geschiedt, is voor den gebroken straal:
Cosr,=B Cos c H— (Cos r Cos c Cos A).
1
                       n
Evenzoo Cosp, = liCosa -(Cosp CosaCos A),
-ocr page 6-
6                        i. VEB3LUYS. Oplossingen
Cos qi — BCosb-^(Cosq Cosb CosA).
§ 4. Al» n de brekings-coëfficient van de lacht in (jlas is, dan
geven de voorgaande formules de richting aan van een straal, die
van de lucht in het glas gaat. Als (p, q, r) een straal is, die
van het glas in de lucht gaat, moet men in die formules n ver-
vangen door —, waardoor men krijgt:
Cos pt = B\' Cos a n (Cosp Cos a Cos A), enz.
waarin Wz=±V\\—«* Sinz A, terwijl B\' hetzelfde teeken
heeft als Cos.k.
§ 5. Door een plat vlak (*, (3, y) wordt een lichtstraal (p, q, r)
teruggekaatst; de richtingshoeken pit g,, r, van den terugge-
kaatsten straal te bepalen.
Als de loodlijn, uit den oorsprong op het gegeven vlak neerge-
laten , een scherpen hoek maakt met den invallenden slraal, dan
maakt zij een stompen hoek met den teruggekaatsten slraal; en
omgekeerd. Eu daar die hoeken verder elkanders supplement zijn,
heeft men:
Cos px Cos a> Cos q{ Cos (3 -f- Cos rt Cos y
=
(Cosp Cos a Cos q Cos (3 -(- Cos r Cos y) = Cos A.
Daar de invallende straal en de teruggekaatste slraal in één plat
vlak liggen met de loodlijn, in het invalspunt op het gegeven vlak
opgericht, zoo heeft men, even als in het vorige problema,
Cos Pi Cosqi Cos Ti
Cos» Cos
(3 Cosy = 0. Ook is
Cosp Cosq Cosr
Cos* pt
Cos* qt Cos* r, = 1 en (zie hierboven)
Cos pi Cos » Cos qt Cos (3 -f- Cos r4 Cos y = — Cos A.
Uit deze drie vergelijkingen moeten pt, qt en rt bepaald wor-
den, pi elimineert men uit de twee vergelijkingen van den eersten
graad, door in de bovenstaande determinant bij de eerste kolom,
vermenigvuldigd met Cos te, op te tellen de tweede kolom, maal
Cos (3, en de derde kolom, maal Cosy,
Men vindt dan
-ocr page 7-
der ah Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 7
Co» A Cos qi Cos rt
l           Cos (3 Cos y = O, of
Cos A Cos q Cos r
Cos qt (Cos y Cos
A — Cos /•) ■ ■ Cos t\\ (Cos q Cos (3 Cos A)
= Cos A (Cos (3 Cos r Cos y Cos q).
Evenzoo verkrijgt men:
Cos Pi
Cos A
Cos r{
Cos ce.
1
Cosy
Cosp
CosX
Cosr
= 0, of
Cos Pi (Cos r Cos y Cos A) 4- Cos r{ (Cos a Cos A — Cos p)
Cos A (Cos y Cos p Cos x Cos r).
Substitueert men de waarden voor Cospx en Cos qt uit de
twee laatste vergelijkingen in Cos1 pt Cos1 q{ 4- Cos2 r4 z= 1,
dan verkrijgt men:
Cos1 rd {Cosp — Cosu. Cos A)* 4- (Cosq Cos& Cos \\)*
4- (Cos r Cos y Cos A)2 } — 2 Cos r{ Cos A X
X {{Cosp Cos cc Cos X)(Cos «Cosr Cos y Cosp)
4- (Cos q Cosp Cos A) X(Cosfi Cosr Cosy Cosq)}
4- Cos1 k(Cosy Cosp Cos <t Cosr)1 4- Cos1 A X
X (Cosp Cosr Cosy Cosq)1 — (Cosr Cosy Cos A}1 = 0.
Na herleiding wordt deze vergelijking:
Cos1 /-j Sin* A 4- 2 Cos rt Cos y Cos A Sin1 A
4- Sin* A (2 Cos r Cos y Cos A — Cos\' r) = 0,
of Ccs1rl 2Cosrt Cosy Cosi 4- 2CosrC\'osyCosA. Cos*r = 0,
of Cos1 ti Cos* r-\\-2Cosy Cos A (Cosrt 4- Cosr) =. 0,
of (Cos rt Cos »• 4- 2 Cos y Cos A) (Cos rt 4- Cos r) = 0.
Neemt men hierin Cos r, 4- Cos r=.Q, dan krijgt men rt z= — r.
Deze waarde komt overeen met de tegengestelde richting van den
invallendcn straal. Deze oplossing, die men vooruit verwachten
lan, mag weggelaten worden, waardoor men verkrijgt:
Cos>i Cosr 4- 2 Cosy Cos A = 0,
of
                   Cos rj = Cos r — 2 Cos y Cos A.
Evenzoo Cospt = Cosp — 2 Cos » Cos A,
Cos qt — Cosq — 2 Cos |3 Cos A.
§ 6. Nu willen wij de richting van een straal (p, q, r) bepalen,
nadat die straal gebroken, teruggekaatst en nogmaals gebroken
8*
-ocr page 8-
"8                           J. versluys. Oplossingen
is door den spiegel, wiens voorclak (a, b, c) en wiens achter-
vlak (x,
(3, y) is.
Zij (pit Jj, r4) de straal, die eenmaal gebroken is;
0°2\' ?2> r-i) de stral,\'i die ecns gebroken en eens teruggekaatst isj
(.Psi ?3\' rs) de s,raa\'» d\'e ui\' den spiegel komt.
Volgens § 3 hebben wij onmiddellijk:
Cos Pi — B Cos « - (Cos p Cos a Cos A),
Cos qx = B Cos 0 - (Cos q — Cos b Cos A),
Cos r. = B Cos c -j—(Cos r Cos c Cos A).
1
                        n
Hierin is
Cos A = Cos a Cosp • - Cos b Cos q -f- Cos c Cos r
i/nl Sin* A
B±r -------i----->
nl
waarin B hetzelfde leeken heeft als CosA.
Volgens J 5 beeft men :
Cosp.2 = Cos pi — 2 Cos x Cos Alt
waarin Cos A{ = Cos 01 Cosp{ Cos 0 Cos qx Cos y Cos rt
=
B (Cos a Cos x Cos b Cos 0 -f- Cos c Cos <y)
-)— (Cos x Cosp Cos 0 Cos q -f- Cos y Cos r)
------Cos A (Cos a Cos x -f- Cos b Cos 0 - Cos c Cos y).
n                                                                               \'
Als de nnrsprong der coördinaten niet tusschen voor- en achter-
vlak v;m den spiegel ligt, is Cos a Cos «-f- CosbCos 0 -t- Cos cCosy
lic cosinus van den hoek, die voor- en achteivlak van den spiegel
met elkander maken. Die hoek is zeer klein, en als wij dien
hoek 2 noemen , is :
2*
CosS=
1— — - ....
en daar S zeur klein is, kunnen wij voor Cos S 1 stellen.
Stellen wij bovendien Cos x Cosp -f- Cos 0 Cos gr-f- Cos y Cos r
= Cos C, en vervangen wij in de waarde voor Cos p2, de cosinus
van pi door den vroeger gevonden vorm, dan komt er:
-ocr page 9-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 9
..              Cos p Cos a Cos A
Cos p2 =--------------------------■ — B Cos a
n
2 Cos et
• ■ B {Cos a — Cos «) -l-----------{Cos A — Cos C).
«
Daar voor- en achlervlak van den spiegel een zeer kleinen
hoek met elkander maken, is ook de hoek, gevormd door de lood-
lijnen, uit den oorsprong op die twee vlakken neergelaten, zeer
klein. En hieruit volgt weder, dat Cos a Cos ot en Cos A — Cos C
zeer klein zijn. In de voorgaande waarde van Cos p% zijn dus
de twee laatste termen zeer klein.
Men verkrijgt de waarde voor Cos q2, als men in de waarde
voor Cos p.2 p vervangt door q, a door b en « door (3. Evenzoo
voor Cos r2.
Bij al het volgende zullen wij steeds het produkt van twee
zeer kleine grootheden verwaarloozen.
Voor den straal, die uit den spiegel komt, heeft men volgens § 4
Cosp3 = Bt Cos o -f- n (Cosp.2 Cos A2 Cos a),
waarin Cos A2 = Cos a Cos p2 Cos b Cos q.2 -f- Cos c Cos r2
= _ B -4—(Cos A — Cos C).
Hierin is Cos A. — Cos C zeer klein, zoodat Cos A3 het tegen-
gestelde teeken heeft van B.
Bl = ±]/(l—n*Sin*Aa)
=■ ± \\/{\\ -f- n2 Cos* A2 — «*).
Stellen wij hierin
Cos* A2 = ]-- B H—{Cos A — Cos C)|
4B
= B2--------{Cos A — Cos C)
n
»2Sin* A
of, daar                      B2 =
n2—5m2A 48^^ „ _,
A2 =-------------------------{Cos A — Cos C),
n2                w
dan komt er :
»i = ± V {Cos* A — 4Bn(Co* A — Cos C)}
£1-
4Bn {Cos A — Cos
■«-«"Al/Il------SOT
-ocr page 10-
j, VEasLtiYs. Oplossingen
10
Daar Cos A— C\'osC zeer klein is, kan men schrijven:
2Brc (Co* A — CosC)}
Co7rA
           J
B, = ±CosA il
1 l                            Co* A             (
De vorm tusschen accolades heeft hetzelfde (ceken als Cos A.
Maar B, moet hetzelfde teeken hehben als Cos Aj, en hierboven
hebben wij gezien, dat Cos At het tegengestelde teeken heeft van
B. Bj heeft dus het tegengestelde teekcn van B en dus ook van
Cos X, zoodat wij in de voorgaande waarde voor B( het onderste
teeken moeten nemen.
„ .                        , . 2B» (Co* A — CosC)
Dus is B. = — Cos A H--------—-—.----------\'.
Cos A
Door substitutie der waarden voor Cosp%, Cos A2 en Bj in den
vorm, die hierboven voor Cosps gegeven is, vindt men :
_ , 2B» C\'osa(Cos A — CosC)
Cos ». = — Cos a Cos A -1-------------------------------------
Cos A
■ ■ Cosp Cos a Cos A — wB Cos» wB {Cos a Cos cc)
2 Cos « (Co* A ^ Cos C) wB Cos a — 2 Cos a (Cos A — CosC)
. „ „ „ , 2BnCo*a(Co*A— CosC)
of Co*/>3 =r Co* p — 2 Co* a Co* A H------------------------------------\'
C O\'S Ai
2nB {Cos a— Cos a) — 2 (Co* a — Co* cc) (Cos A — Co* C).
Daar twee factoren van het laatste product zeer klein zijn, kan
men het weglaten. Yerder kan men de twee voorgaande termen
samenvatten tot:
-----r(.Cos a Cos A — Cos a Cos C Cos a Cos A — Cos » Cosk).
Cos A
Voor Cos a Cos A — Cos a Cos C kan men schrijven :
Cos cc Cos A — Cos cc Cos C ,
daar het verschil van beide vormen een produkt
(Cos a Cos et) (Cosk Cos C)
is, waarvan beide factoren zeer klein zijn. Het voorgaande wordt
dan :
2B«
-—; (Cos « Cosk — (\'os* CosC Cosa Cos A — Cos* Cosk)
Cos k
-ocr page 11-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 11
op-
of
                   ------■ (Cos a Cos A — Cos u. Cos C),
Cos X
waarin de vorm tusschen haakjes zeer klein is.
Men heeft nu ten slotte:
2wB
Cospa = Cosp 2Cos a Cos A -\\---------- (Cos a Cosk CosxCosC).
Cos A
Evenzoo:
2nB
Cosqa ^=Cosq — 2Cos b Cos k — -r (Cos b Cosk CosfiCosC),
L/OS A.
2»B
Cos r„ = Cos r — 2 Cos c Cos k ——; (Cos c Cosk CosyCosC).
Cos k
Opmerking. Voor den hoek tusschen den straal (p, q, r) en
dienzelfden straal, nadat hij uit den spiegel komt, vindt men:
Cos p Cosp3 Cos q Cos qs -4- Cos r Cos rs as 1 — 2 Cos* A
J^rCoslA— Cos* C).
Cosk^
                            \'
§ 7. Bepalen wij nu de richting van den straal (p, q, r),
nadat hij even als in de vorige § door den spiegel
(o, b, c),
(* • P , y) tweemaal gebroken en eenmaal teruggekaatst is, en
vervolgens door den spiegel, wiens voorvlak (a{, bit
Cj) en wiens
achtervlak (en,
(3,, yt) is, tweemaal gebroken en eenmaal terug-
gekaatst wordt.
Noemen wij den straal , die uit den tweeden spiegel komt,
(/>6i Ï6> \'e)» dan worden p6, q6, r6 uit pa, qs, ra bepaald, op
dezelfde wijze, als pa, qa, rs uit p, q en r bepaald worden. Men
heeft dus onmiddellijk:
Cosp6 = Cos ps — 2 Cos «j Cos As
o»T5
• - -—f- (Cos «, Cos A3Cos a{ Cos C3),
L/OS Aa
waarin:
Cos A3 = Cos ai Cos pa -f- Cos bf Cos qs ■ ■ Cos Cj Cos rs,
Cos
C3 = Cos cei Cos pa -(- Cos fit Cos qa -f- Cos y, Cos ra,
Tia=±-y^ — Sin*ka).
n
B3 moet hetzelfde teekcn hebben als Cos kv
Stellen wij verder:
-ocr page 12-
12                         J. vehsluys. Oplossingen
Cos a, Cos p 4- Cos b, Cos q ■ ■ Cos c, Cos r = Cos D,
Cosott Cosp - - Cos /3, Cosq -f- Cosy, Cos r = Cos E,
Cosax Cosxt - - Cosbt Cosfit -j- Cosc1 Cos<yt = Cos e,
Cos a Cos a, Cos b Cos b, -f- Cos c Cos c, = Cos F,
Cosa Cos «| Cos b Cos (3,-f- Cos c Cos y, = Cos G,
Cos» Cos at-{- Cos$ Cosbl-Jr Cosy Cosct = Cosïï,
Cos et Cos et t Cos 0 Cosp, Cos y Cosyt — Cos I.
D il dan de hoek, dien de gegeven straal maakt mei d« londlijn,
uit den oorsprong op liet voorvlak van den tweeden spiegel neér-
gelalen.
E is de hoek, dien de gegeven straal maakt met de loodlijn,
uit den oorsprong op het aehtervlak van den tweeden spiegel neer-
gelaten.
t is de zeer kleine hoek tueschen voor- en aclitcrvlak van den
tweeden spiegel, 20odat wij kunnen stellen Cosi=l,
F is de hoek tusschen de loodlijnen, uit den oorsprong op de
voorvlakken der twee spiegels neergelaten.
Evenzoo liebhen G, ü en I ecne meetkundige betcckenis, die
(niniddellijk in het oog valt.
Daar voor-\' en aehtervlak van den tweeden spiegel een zeer
kleinen hoek vormen, verschillen ook ai en «,, bi en (3,, c, cu
y, zeer weinig. Evenzoo ü en E, F en G, H en I.
Men heeft verder:
Cos A3 = C os D — Wosk CosF-{--------- (Cosk CosF — CosCCosll),
C\'osA.
CosCs =CosE — 2Cosk CosG -^- (CosA CosG — CosCCosl).
%J08BL
Deze waarden voor Cos A3, Cos C3 en de waarde voor Cos pg
gesubstitueerd in de waarde voor Cosp6, geven:
Cos pG = Cos p — 2 Cos a Cos A — 2 Cos a, Cos D
2wB
4- 4 Cos a, Cos A Cos F - - -—- (Cos a Cos A — Cos et Cos C)
1
                           Cos A
4nB
(Cos A Cos F — Cos C Cos B)
Cos A v
                                            ;
2nB3
(Cos a, Cos AsCos cet Cos Ct).
Cos A3
-ocr page 13-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 13
De drie laatste termen van deze waarde voor Cosp6 zijn zeer
klein. Op dezelfde wijze heeft rneu:
Cos q6 =■ Cos ? — 2 Cos hCos A — 2 Cos bi Cos D
4 Cos b. Cos A Cos F -\\---------- (Cos b Cos A — Cos |3 Cos C)
Cos A
4wB Cos bi
(Cos A CosF—CosC Cos H)
Cos A
2wR
-—2 (Cos bt Cos A3Cos (3, Cos Cs),
Co* Ag
Cos6 r = Cos r — 2 Cos c Cos A — 2 Co* c, Cos D
4 Co* c. Cos A Co* F H-----^— (Co* c Cos A — Co* y Cos C)
Co* A
- 4nBCo\'c\' (Co* A Co* F - Co* C Co* H)
Cos A v
2nB,
Co* As
Voor de afwijking van den straal, nadat hij uit den tweeden
spiegel komt, vindt men :
Cos p Cos p6 -|- Cos q Cos g6 ■ ■ Cos r Cos r6
= 1—2Cos2A—2Cos2D 4CosACosDCosF— j^H. (Cos2A_Cos2C)
GosA
sD(Co*AO>SF-CojCCosH)
CosA
2«B
(Cos O Cos A3Cos E Cos C„).
Cos A3
§ 8. Veronderstellen wij nu, dat de tweede spiegel niet zootls
hierboven geheel willekeurig geplaatst zij, maar dat zijn voorvlak
eerst evenwijdig zij-aan dat van den eeisten spiegel, en dat men
vervolgens het voorvlak van den tweeden spiegel een hoek Cp late
draaien om de Z-as. Men heeft dan volgens § 2:
Cos at =. Cos a Cos 0 Cos b Sin Q,
Cos bi ■= Cos a Sin 0 ■ ■ Cos b Cos Q,
Cos ci
= Cos c.
Op dezelfde wijze heeft men, als het achtervlak van den tweeden
spiegel vóór de omwenteling (*2, (33, ys) is, voor dat vlak na de
omwenteling
-ocr page 14-
14
J. VEEsi.uys. Oplossingen
Cos es, = Cos «, Cos 0 Cos f3, Sin 0,
Cos f3, = Cosxt Sin 0 - . Cos (3, Cos 0 ,
Cosyx = Cosyx ,
waarin «,, (3j, y, respectievelijk zeer weinig verschillen van
o, 6, c en «, (3, y, terwijl <*,, (3,, y, respectievelijk zeer weinig
verschillen van a,, o,, c,.
Substitueert men de voorgaande waarden voor a,, bït c,, *,,
(3,, y, in de formules der vorige §, dan blijven daarbij Co* A,
Co*C en Cos t onveranderd.
Cos D wordt Cos a Cos p Cos 0 Cos b Cos p Sin 0
-f- Cos o Cos q Sin 0 Cos b Cos q Cos Q -\\- Cos c Cos r.
Cos E wordt Cos xt Cos p Cos 0 Cos (3, Cos p Sin <p
4- Cos «, Cos q Sin 0 Cos ji2 Cos q Cos 0 Cos y, Cos r.
Co*F wordt (Cos*a Cos*b)Cos0 Cos\'*c=Cos0-i-Cos\'iic(l—CosV).
Cos
G wordt Cos a Cos «2 Cos 0 Cos a Cos (3j Sin 0
Cos b Cos «, Sin 0 -f- Cos b Cos f3j Cos 0 Cos c Cos yt.
Cos
H wordt Cos a Cos oc Cos 0 Cos b Cos tt Sin 0
Cos a Cos (3 Sin 0 Cos b Cos (3 Cos 0 -f- Cos c Cos y.
Cos
I wordt Cos cc Cos c*t Cos 0 -— Cos a Cos (3, Sin 0
Cos at Cos
|3 Sin 0 - - Cos (3 Cos (3 s Cos 0 Cos y Cos yt.
Door substitutie der bovenstaande waarden voor o, bv c,, ait
(31( yv in de formules der voorgaande §, vindt men voor den
straal, die door de twee spiegels gebroken en terruggekaalst is,
Cos P = Cos p — 2 Cos a Cos A
— 2 (Cos aCos0— Cos b Sin 0)(Cos Ti —2 Cos k Cos F)
2nB
H--------- (Cos a Cos A — Cos et Cos C)
Cos A
4nB (Cos a Cos 0 Cos b Sin 0). , „ _ _ _ _ „.
---------— (Cos A Co* F — Cos C Cos H)
Co*A
{(Co* a Cos 0 Cos b Sin 0) Cos As
Cos A3
(Cos «2 Cos 0 Cos /32 Sin 0) Cos C3} ,
Cos Q = Co* q — 2 Co* £ Co* A
• 2 (Co* o 5i» <P Cos b Cos 0)(CosT) — 2 Cos A Cos F)
2nR
-------- (Cos bCosk — Cos J3 Cos C)
Cos A
-ocr page 15-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 15
4nB (Cos o Sin 04-Cosb Cos <P)
\'(Cosh. CosF— Co*CCo*H)
Cosk
2nB
{(Cos a Sin <p Cos h Cos 0) Cos A3
Cos A3
(Cos «2 Sin 0 Cos (32 Cos 0) Cos C8} .
CosR = Cosr—2 Cos cCosk — 2 Cosc(Cos I) — 2 Co* A Co*F)
2nB
Cosk
4mB Co* c
* c Cos A — Co* y Cos C)
(Co* A Co* F — Co* C Co* H)
Cosk
2«B
(Cos c2 Co* A3 — Co* y2 Co* C3),
Cos ka
waarin Cos D, Co* E, Co*G, Co* H, Cosl de hierboven aange-
geven vormen voorstellen; terwijl Cos k3 en B3 dezelfde vormen
voorstellen als in § 7.
Daar in de drie voorgaande formules uitgedrukt wordt, hoe
de richting van een straal, die den tweeden spiegel verlaat, be-
paald wordt uit de richting van den gegeven straal en den stand
der beide spiegels; zoo maken de drie voorgaande formules de
algemeene oplossing van de voorgestelde vraag uit.
§ 9. Gaan wij nu over tot het bijzondere geval, dat de spie-
gelvlakken bijna evenwijdig zijn met de lijn, waarom gewenteld
wordt, dus bijna evenwijdig met de Z-as; en dat de gegeven
straal die lijn, dus de Z-as, bijna rechthoekig kruist. Kiezen wij
verder de Y-as evenwijdig aan het vlak (a, b, c), dan staat de
X-as bijna rechthoekig op dat vlak. Nu zijn de hoeken
P» 02, c, y, y2 en r bijna recht;
dus
         Cos (3, Cosfiz, Cosc, Cos y, Cosy^ en Cosr zeer klein.
Daar b = 90° is, is Cos 6=0. Daar a, a en «2 zeer klein
zijn, kan men stellen:
Cos a = Cos * = Cos «2 = 1.
Wij kunnen verder, omdat Cos r zeer klein is, in plaats van:
Cos * p Cot* q • ■ Cos* r=\\ schrijven ,
Cos1 p -f- Cos1 q=l ,
of m. a. w., wij kunnen q als hc» complement van p beschouwen.
-ocr page 16-
16                        i. veksi.uys. Oplossingen
Volgens al hut voorgaande wordt nu, als wij telkens het produlit van-
twee zeer kleine getallen weglaten, en q vervangen door 90° —p,
Cos A = Cos p,
Cos C =: Cos p • Cos (3 Cos q = Cos p -j- Cos (3 Sin p ,
Cos Y) = Cosp Cos 0 Cos q Sin <p = Cos (p
0),
Cos E = Cos (p 0) Cot /32 (Cos p Sin 0 Cos q Cos 0)
= Cos (p — <p) Cos /32 Sin (p — 0),
CosY z=zCos0,
Cos G r= Cos 0 Cos ft.} Sin 0,
Cos H =r Cos 0 Cos (3 Sin 0,
Cos l = Cos0 -{-{Cos|3 — Cos 0.2) Sin0,
^            2\\/n* Sin* p _ _ _.
Cos»3 = — t/os ij------------------------- Cos p Sinp ,
Cosp
Cosq3 r= &» p — 2yn* — 5m* pCosfl,
Cosr3 = Cosr — 2 CoscCosp-f-2(/n2Sin* p(Cosc — Cosy),
Cos
Oj z= Cos <p, Cos Aj = Sin 0, Cos c, = Cos c,
Cos<xl = Cos 0 — Cos
(32 Sin 0, Cos (34 = Sin 0 - - Cos |3S Cos 0,
Cos
y, r= Cosy%,
CosA3 = - Cos(p -f- d>) — 2K»2— gwjP Cos p Sinfc 0)f
Cosp
Cos C3 = - Cos (p 0) - yn 7* P Co* (3 A\'n (p <p)
Cosp
Cos /32 Sin (p -f- 0).
Deze waarden moeten wij subslitueeren in de formules van § 8.
Daar B3 moet vermenigvuldigd worden met een vorm, die zeer
klein is, kunnen wij van 1!., een zeer klein gedeelte weglaten en
dus voor B3 = - i/n* — 1 Cos1 A3 schrijven:
------Vn* — l Cos* (p 0) =------Vn* — Sin* (p 0)\'
n                                                     n
Door die substitutie gaan de formnlen van § 8 over in:
Cos V = Cos (p - - 20) 2"\'~ Sm* - Sin (p 20) Cos j3
Cosp
2yn* — Sin*lp-h0)
-ocr page 17-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. ] 7
\'ii/n1 Sin* p
Cos
Q = Sin (p • 20)------Cos--------- Cos (p 2<p) Cos (3
**££%■"\'*•* **\'>-\'
Cos R = Cosr — 2 Cos c[Cosp — Cos (p 4>)\\
2l/n2Sin*p (Cos c — Cos y)
— 2t/n2Sin- (p -f- <p) (Cosc— Cos y2).
Co« p Cos P - - C<w 5 Cos Q -f- Cos r Cos R = Cos 20
■ - —--------------"; Sm 2<J> Cos (3
Cosp
2|/n* — Sin* (p ■ - <())
— -------rr—-------jr-------Sm. 2<p Cos p.-,.
Cos(P (p)
In deze vormen heeft l/i? —Sin*p hetzelfde teeken als Cosp,
l/n*—Sin-(p Q) »          n » Cos(p-\\-Q>).
De hovenslaande waarde voer Cos R beslaat uit lermen, die alle
zeer klein zijn. Van de waarde voor Cos P zijn alle termen ,
behalve de eerste, zeer klein; evenzoo de waarde voor CosQ.
§ 10. Voegen wij bij de onderstellingen van de vorige para-
graaf nog de onderstelling, dat in eiken spiegel de lijn van door-
snede van het verlengde voor- en achtervlak bijna eveuwijdig is
met de lijn, waarom gewenteld wordt, dos met de Z-as, dan kan
men stellen:
                       c =zy — y2.
Cos P en CosQ veranderen daardoor niet, maar voor Cos R
krijgt men veel eenvoudiger:
CosR = Cosr — 2Cosc{Cosp — Cos(p (pj}.
In het voorgaande is (3 de hoek tussclien de J^-as en de loodlijn
uit den oorsprong op het achtervlak van den eersten spiegel neer-
gelalen. Maar van dien hoek kan men zeggen, dat hij 1)0° ver-
schilt van den hoek, door dezelfde loodlijn met de X-a» gevormd.
En van den laalsten hoek kan men aannemen , dat hij gelijk is
aan den hoek , dien voor- en achtervlak van den eersten spiegel
met elkander vormen. En als die hoek Sis, kan men dus schrijven:
Cos (3 =±SinS = ±$.
Evenzoo heeft men : Cos (34 = ± Sin t = ± t.
-ocr page 18-
J. versluys. Oplossingen
18
Eu als men aanneemt, dat de twee spiegels gesneden zijn uit
dezelfde glasplaat, heeft men S = e. Door de laatste onderstel-
lingen worden intusschen de formules voor Co*P, Cos Q en Cos R
niet eenvoudiger. Wij hebben dus als oplossing van het bij-
zondere geval
:
2\\z,n1__Sin* o
Cos P = Cos (p 2<p) ■ ■ ——=-----------£ Sin {p -f- 2<p) Co* (3
Cos p
2{/n% —Sin1 (p-i-Q) „. , „., „ .
------L—^----------£ y\' s;» (p 4. 2$) Cos 0. ,
Cos(p <p)               ^T w HJ\'
21/n* Sin2 p
Cos
Q = Sin (p 2<p)-------—-z.------------ Cos (p 24) Cos £
Cos Kz=Cosr — 2 Cosc [Cosp Cos (p <p)} ,
waarin Cos|3 kan vervangen worden door S en Cos(5.2 door ±i.
J 11. W\'il men CosP zoo weinig mogelijk doen verschillen
van Cos(p 2<p) en Cos Q zoo weinig mogelijk van Sin (p - • 2(p),
dan moet men bewerken, dat de twee zeer kleine termen van Cos P
elkander gedeeltelijk opheffen. En tlat zal gebeuren, als Cos (3en Cos$%
hetzelfde teeken hebben; tegelijk zullen dan de twee zeer kleine
termen van de waarde voor CosQ elkander gedeeltelijk opheffen.
Om verder na te gaan, hoe men de spiegels moet plaatsen,
opdat Cos (3 en Cos (3^ hetzelfde tceken krijgen, zij (zie figuur 2)
het vlak der teekening het XY-vlak. Verder worde het voorvlak
van den eersten spiegel door het XY-vlak gesneden volgens XA,
het achtervlak volgens BC; het voorvlak van den tweeden spiegel
in den evenwijdigen stand volgens DE, het achtervlak van den
tweeden spiegel volgens FG. Hl zij de projectie van de gegeven
straal op het XY-vlak; dan is, als OK evenwijdig met de straal
loopt, /_XOK.=p, en men kan dezen hoek beschouwen als den
invalshoek van den gegeven straal op den eersten spiegel.
Als OB rechthoekig op BC staat, kan men YOB als (3 beschou-
wen. In plaats van Cos (3 kan men dan nemen Sin BOX of
Sin S, of S, d us j
                   Cos j3 =s i.
Hierin is nu Co* (3 positief; terwijl de doorsnede van voor- en
-ocr page 19-
der ah Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 19
achtervlak van den eersten spiegel aan den positieven kant der Y-as
ligt. Opdat Cos (32 eveneens positief zij, moei de loodlijn uit 0
op FG neergelaten, binnen den hoek XOÏ vallen, en daartoe is noo-
dig, dat FG de lijn DE snijdt aan den negatieven kant der Y-as of,
m. a. w., dat de doorsnede van het verlengde voor- en achtervlak
van den tweeden spiegel aan den negatieven kant der Y-as valle.
Indien de doorsnede van voor- en achtervlak van den eersten
spiegel aan den negatieven kant der Y-as lag, zou die lijn bij den
tweeden spiegel aan den positieven kant moeten liggen. Wij kunnen
dus zeggen: opdat Cos (3 en Cos (32 hetzelfde teeken hebben, moe-
ten wij de twee spiegels sóo plaatsen, dat de snijlijnen der tér-
lengde vlakken aan verschillenden kant liggen. Wij
hebben dan:
Cos P = Cos (p 2<f) ± 2 Sin (p -f- 2$) x
{J/w* — Sin1 p         X/n1 Sin1 {p -f- <?>) 1
Cösp\'                          Cos{p <p)          ê( \'
Cos Q = Sin (p -f- 2<p) q= 2 Cos (p 20) X
{Vn1 Sin* p         \\/nx Sin1 (p 0) |
Co~s~p~                              Cos (p 0)          8 ( \'
Cos R = Cos r — 2 Cos c {Cos p Cos (p 0)} ,
Cos pCosV-i- Cos q CosQ Cos r Cos
R = Cos 20
.„. „ . f yn1 SaT* p i/n1 Sin
±2Sin20 \\------
Cos p                        Cos (p ■
waarbij van de dubbele teekcns telkens het bovenste geldt voor
figuur 2.
-ocr page 20-
VRAAGSTUK II.
INDIEN IN DEN TWEE-VLAKKIGEN HOEK, DOOB DE ZOO
EVEN GENOEMDE SPIEGELS GEVORMD, EEN DERDE GLAS,
MAAR ONVERFOELIED, GEPLAATST WORDT, HETWELK DE
LICHTSTRALEN VOOREEN GEDEELTE DOORLAAT EN VOOR
EEN GEDEELTE TERUGKAATST, VRAAGT MEN, HOEDANIG
DE STELLING VAN DIT LAATSTE GLAS TEN OPZICHTE
VAN DE BEIDE SPIEGELS ZIJN MOET, OPDAT HET GEDEELTE
DER STRALEN, DAT DOOB HET GLAS GAAT, TWEEMALEN
DOOR DE SPIEGELS TERUGGEKAATST WORDT EN NOGMAALS
DOOR HET GLAS GAAT, EVENWIJDIG WORDE AAN HET
ANDERE GEDEELTE, DAT ZONDER DOOB HET GLAS TE GAAN,
TERSTOND DOOR HETZELVE TERUGGEKAATST WORDT.
HIERBIJ WORDT AANGENOMEN, DAT OOK DIT GLAS DOOR
GEEN VOLKOMEN EVENWIJDIGE VLAKKEN BEGRENSD IS.
TOT TOEPASSING ONUERSTELLE MEN , DAT DE BEIDE SPIE-
GELS EN HET GLAS HET AFGEKNOTTE DEEL EENER
PYRAMIDE VAN ZEEB KLEINEN TOVUOEK VORMEN, ZOODAT
DE DRIE GLAZEN ZEER NABIJ EEN PRISMA VERWEZEN-
LIJKEN , BEKEND ONDER DEN NAAM VAN DIPLE1D0SC00P.
ALSNU WORDT GEVRAAGD NAAR DE RICHTING DER IN-
VALLENDE STRALEN, WAARBIJ DE UITTREDENDE, ZOO-
WEL DIE WELKE ÉÉNMAAL DOOR HET GLAS, ALS DIE
WECKE TWEEMALEN DOOR DE SPIEGELS TERUGGEKAATST
WORDEN, WEDER VOLKOMEN, OF ZOO NABIJ MOGELIJK,
EVENWIJDIG ZIJN.
§ 1. Nemen wij, even als bij lief eerste Vraagstuk, een recht-
hoekig coördinatenstelsel aan, rn bepalen wij, even als in dat
Vraagstuk , de richting van cene lijn en den stand van een plat
vlak door drie hoeken (richt!ngshoeken).
In liet volgende zullen wij gebruik maken van de formules, die
bij de oplossing van het eerste Vraagstuk gevonden zijn.
-ocr page 21-
j. vEusi.infs. Oplossingen enz.                    21
C 2. Bepalen wij in de eerste plaats de richting van een
straal (p, q, r), nadat deze gebroken is door het voorvlak (a, b, c)
en door het aclitervlak (u, (3, y) van een glasplaat, terwijl wij
onderstellen, dat die heide vlakken hijna evenwijdig zijn.
Als (p, q, r) gebroken wordt door het vlak (a, b, c), is volgens
§ 3 der oplossing van het vorige Vraagstuk :
Cos p. ss B Cos a - (<7o* p — Cos a Cos A),
n
Cos o, = B Co* 6 -j-- (Cos q CosbCos k),
n
Cos r{ = B Co» c - - - (Cos »• — Co* c Co* A),
waarin Cos A = Co* a Cosp Cos b Cosq -f- Cosc Cos r,
B =- ^(n*_5m* A),
il
terwijl B hetzelfde teeken heeft als Cos A.
Als vervolgens (pi, qlt r4) gebroken wordt door het vlak
(A 0, y)> heeft men volgens § 4 der vorige oplossing:
Cosp.2 = B4 Cos « -f-n (Cospi Cos et Cos A4),
Cos o/2 = Bj Cos (3 n (Cos qt Cos (3 Cos At),
Cos r2 = Bj Cos y -f- «(Co* r4 — Cos y Cos Aj),
waarin Cos A, = Cos « Cos pt ■ ■ Cos (3 Cos q{ ■ - Cos <y Cos rt.
Daar de beide vlakken der glasplaat bijna evenwijdig zijn, kan
men stellen :
Cos a Cos x Cos b Cos (5 Cos c Cos y = 1.
Stellen wij verder:
Cos et Cosp Cos |3 Cos q Cos y Cos r = Cos C,
dan verschilt Cos C zeer weinig van Cos A. Nu krijgt men
Cos k. = B -f- - (Cos C — Cos A).
n
In de voorgaande formules is B, = j/(l «2 Cos* Aj — n3),
terwijl B, hetzelfde teeken hrcft als Co* A,, of als 13, of als
Cos X. Nu is, daar (Cos C—Cos A) zeer klein is,
»* Co»* Aj = «*B* 2Bn (Cos C — Cos A),
of n* Co*1 A, = »\' — 1 Co*\' A 4- 2B» (Cos C — Cos A).
Tel bij l—w2 = — »* 4- 1 <_______________________
B, =: y {Co** A 2Bn(Co* C — Cos A)} ,
3
-ocr page 22-
i. vx&SLurs. Oplossingen
u
Bn
of                  B,=:Co*A-r--—-(Co*C —Co* A).
Cos 4
Door substitutie der waarden voor Cospt, Oosqt, Cotrt,
Coskt en B4 io de formules voor Co$p3, Cosg2, Cosrit
krijgt men:
Cos p2 ss Co* p
wB — Co*A, „
H-------——-— [CosCCosxCoskCosx CoskCosaCoskCoss),
Is OS A
Cos qa ss Co* g
nB — Ce*A
■—;-----;—(CosCCosfi —CoskCosp CoskCosb—CoskCosP),
Cos A
Cos r2 ss Cos r
nB —Cosk,
H-----~—;— (CosCCosy— CoskCosy CoskCoscCoskCosy).
Cos \\
Merken wij nog op, dat men voor liet verschil van
Cos A Cos a Cos A Cos cc en Cos C Cos a Cos C Cos x kau
sehrijven het product (Cos A — Cos C) {Cos a — Cos u), waarvan
de twee factoren zeer klein zijn, dan blijkt, dat men in de lormule
voor Cospa Cosk Cos o—Cos k Cos * kan vervangen door
Cos C Cos a — Cos C Cos cc.
Men krijgt daardoor:
Cos p2 ss Cos p -1--------;—------(Cos a Cos C — Cos cc Cos A).
C 03 A
Evenzoo:
Cos g2 = Cos q 4--------—-— {Cos b Cos C — Cos /3 Cos A)
Go* A.
in Cos j2 = Cos r H---------—r— (Co* c Co* C — Cos y Co* A).
Cf OS A
§ 3. Nemen wij na tot s-ns aan een lijn, die evenwijdig
loopt aan de doorsnede der voorvlakkcn van de twee spiegels en
tol JiZ-vlak een vlak, dat evenwijdig loopt met het vlak, dat
den hoek tusschcn de voorvlakkcn der twee spiegels middendoor
deelt. Noemen wij dien hoek 20, dan is (zie Plaat VII, figuur 3)
het voorvlak van den eersten spiegel
(900 — 4), <p, 90°)
en het voorvlak van den tweeden spiegel
(900--$, 180° — 4), 00°).
-ocr page 23-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 23
Daar vóór- eu aehtervlak van den eersten spiegel een zeer
kleinen hoek met elkaar maken, kan men voor de cosinussen der
richtingshoeken van het aehtervlak van den eersten spiegel nemen,
Sin (<p J), Cos (<p St), t,
waarin 2, S{ en j zeer klein zijn. Verder moet men hebben
Sin2 (<p 2) -f- Cosa- (<p 2J t2 — i
of, met weglating der tweedemachten van zeer kleine getallen,
en Sin 2 vervangende door 2 en Sin 2t door 2t :
(SinQ 2 Cos <pf (Cos <J> — 2{ Sin Qf ss 1
of Sin* <P Cos* <p 22 Sin<pCos(p~22l Sin(p CosQ=l
2(2 — SJSin 4>Costp = 0
2 — 2t.
Men kan dus voor de richtingscosinussen van het aehtervlak
van den eersten spiegel stellen:
Sin (0 2), Cos (<p 2), i.
Evenzoo kan men voor de richtingscosinassen van het aehtervlak
van den tweeden spiegel stellen:
Sin (<p — Sj), — Cos («p — 2J, tv
§ 4. De richting ie bepalen van den straal (p2, q3, r2), zie
§ 2, nadat die straal door den eersten spiegel gebroken, terug-
gekaatst en nogmaals gebroken is.
Volgens § 6 der oplossing van het eerste vraagstak vindt men
voor den straal (p2, g2, r2), nadat deze gebroken, teruggekaatst en
nogmaals gebroken is door den spiegel, wiens voorvlak (a, b, e)
en wiens aehtervlak («, (3, y) is,
2ttH
Cospa=zCosp22CosaCosk3
Cosk
2»B,
(CosaCosA3CosxCosC^),
2
Cosqa=Cosqs—2CosbCosks "" 3 (CosbCosk^—CospCosC^),
Cosra=.Cosr^— 2Co*cCo*A2-f- , .2 (CoscCosks—CosyCosCJ,
waarin:
Cos A2 = Co* o Co* p2 - • Co* o Co* ga -f- Co* c Cos ra,
Cos C2 ss Cos x Cos p2 -f- Cos $ Cos qt ■ ■ Cos y Cos rt,
1
B3 = -K»2— 5««9A2).
-ocr page 24-
1. veksi.utö. Oplossingen
24
Vervangen wij nu in de voorgaande waarden voor
pa, og en r3, Cos a door Sin 0, Cos b door Cos 0, Cos c door 0,
Cos a door Sin (0 -f- i), Cos (3 door Cos (0 i), Cos y door e,
dan krijgt men :
Cos A2 ss Sin 0 Cos p2 Cos 0 Cos o-.,,
Cos Cs =s -Sm (0 -i- i) Cosp2 Cos (0 4- S) Cos g.2 t Cos rt,
B2 = - j/{«2 — 1 (S/w 0 Cos Pi Cos 0 Cos q.2)*} ,
Cos ps
=s Co* 2$ Co* p.2 Sin 20 Cos o2
— -t,—jp ($ 5ü« 2$ Co* p2 S Co* 2$ Co* 9, e Sm $ Co* ra),
Co* g3 = — Sin 20 C os p.2 Cos 20 Cos oa
2nB,
—  -—f- ( 3 Cos 20 Cosp.2 — $ Sin 20 Cos 9a i Cos 0 Cos rJ),
Cos r3 = Cos ra — 2«B4 X e.
In deze waarden moet men p.2, q.2, r2 vervangen door hunne
waarden, die gevonden zijn aan het eind van § 2.
Daarbij merken wij op, dat in de drie voorgaande formules, in de
vormen tusschcn haakjes, bij eiken term de zeer kleine faclor 5 of I
staat. Daar verder Cosp,, Cos q% en Cos r2 respectievelijk zeer
weinig verschillen van Cosp, Cos q en Cosr, zoo mogcu wij in
die vormen Cos p2, Cos q_2 en Cosr2 respectievelijk vervangen door
Cosp, Cos q en Cosr. Evenzoo mogen wij in B2 en A„ dezelfde
vereenvoudiging aanbrengen. Hen krijgt daardoor :
Cos ps = Cos 20 Cos p2Sin 20 Cos q%
2|/{n1— 1 (Sind> Cosp Cos 0 Coso)»}
-----------------SiH0CosP Cos0Cosq-----------"(S *" 2<P Co$ P
3 Cos 20 Cos q ■ ■ t Sin 0 Cos r),
Cos qa = Sin 20 Cos pa Cos 20 Cos q.2
2y {
n\' — 1 -f- (Sin 0 Cos p Cos0 Cos o)\' }
Sin (p Cos p Cos tp Cos o
( SCos 20 Cosp — S Sin 20 Cosq t Cos 0 Cos r),
Cosr3 ss Cos r2 — 2fj/[ti *— 1 -f- (Sin 0Cosp Cos0 Cos q)*\\ .
Deze iormules worden, al« men voor Cospt, Cosqa en Cosr%
hunne waarden ui! § 2 stelt,
-ocr page 25-
der alt Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 25
Cos ps =. Cos 2<p Cos p Sin 2<p Cos g
T r— {(Cos a Cos 2$ — Cos 6 óï» 2<p) Co* C
Ces A
— (Cos * Cos 2? — Cos (3 Sm 2?) Cos A)
2i/{
n1 — 1 - ■ (Sin 0 Cos p-i-CosQ Cos o)8 }
Sin Cp Cos p 6\'os <J) Cos q
(S Sin
2<p Cosp S Cos 2<p Cosq t Sin 0 Cos r),
Cos q3 = — jS/» 2$ Cos p — Cos 2<p Cos 3
{(Cos a Sm 2<p ■ - Cos 4 Cos 2<p) Cos C
CosA
{Cos x Sin 2<p Cos (3 Cos 2?) Cos A}
2y{n* — \\->- (Sin (p Cos p -f- Cos $ Cos q)* }
Sin cp Cos p ■ ■ Cos £p Cos 3
(4-S Cos 2.p Cos p — S Sin 2(p Cos q % Cos <p Cos r),
«B — Cos A .
Cos r. = Cos r h---------—-------(Cos c Cos C — Cos y Cos A)
Cos A
— 2«|/{n\' — 1 4- (Sin q> Cos p • - Cos (p Cos oj1} ,
waarin Cos A = Cos a Cos p Cos b Cos q Cos c Cos r,
Cos C = Cos» Cosp -f- Cos (3 Cos q ■ ■ CosyCos r,
B = -l/ln* — Sin1 A).
«
^ 5. Als een lichtstraal (p, q, r) teruggekaatst wordt door het
platte vlak (a,b,c), is nu die terugkautsiog:
Cos P = Cosp — 2 Cos o Cos A,
Cos Q = Cosq — 2Cosb Cos A,
Cos R= Cos r—2 Cos c Cos A.
Om aan de voorgestelde vraag te voldoen, moeten wij uitdruk-
ken, dat de straal (p:], q.it rs), nadat hij door den tweeden spiegel
gebroken, teruggekaatst en nogmaals gebroken is en vervolgens
door de glasplaat gegaan is, evenwijdig zij met (P,Q, R). Wij
vervallen dan echter in zeer ingewikkelde formules. Om deze te
vermijden, merken wij op, dat een straal van tegengestelde rich-
ting als (P,Q,r>), nadat hij door de glasplaat gegaan is en door
den tweeden spiegel gebroken, teruggekaatst en nogmaals gebroken
is, in tegengestelde richting moet loopen als (ps, qs, r3).
Voor den straal fjflt Qt, Rj), die van tegengestelde richtiug alt
-ocr page 26-
j. versmjys. Oplossingen
26
(P, Q, R) is, heeft men:
Cos P4 = — Cos P = — Cos p -f- 2 6\'os a Co* A ,
Cos Q, = — Cos Q = — Cos q 2 Cos b Cos A ,
Cos Rj = — Cos R = — Cos r -\\-2 Cos c Cos A.
Noemen wij den straal (Pj,Q(,Pi), nadat bij door de glasplaat
gegaan is en uit den tweeden spiegel komt, (P3, Q3, R3); en stel-
len wij ons voor P3, Qa en Bs te bepalen.
Wij zouden daartoe de rcdeneeringen van § 4 kunnen herhalen,
maar wij bereikcu korter ons doel, door P3, Qs en R3 af te leiden
uit pai qa en rs op de volgende wijze :
Men heeft
CosaCosVi Cosb CosQi CoscCosl\\l=—Cos\\. 2CosA.=CosS.
CosxCosVl Cos^CosQl CosyCosRl=—CosC 2 Cosk.
Merken wij bovendien op, dat men de richtingscosinussen van
den tweeden spiegel verkrijgt, door in de richtingscosinussen van
den eersten spiegel 0 te vervangen door 180° — 0, S doorS1( e
door St.
Uit het voorgaande blijkt dus, dat men Cos P8, CosQscnCosRs
respectievelijk uit Cosps, Cos q3 en Cos r3 verkrijgt, door:
Cos p Ie vervangen door —Cos p 2 Cos a Cos A,
»
Cos q 2 Cos b Cos A,
1)
Cos r 2 Cos c Cos 4,
»
180" — 0,
»
2CosA— CosC,
»
h>
Cos q
Cosr
0
Cos C
i
*                             »          ï4,
terwijl Cos A, B en de andere grootheden onveranderd blijven.
Men verkrijgt:
Cos P3 = — Cos 20 Cos p — Sin 20 Cos q
4-2 Co* A {Cos a Cos 2<D Cos b Sin 2$) 4- "~" -----X
COS A
{(Cosa Cos 20 CosbSin20)CosA — (Cosu.Cos20 Cosfi Sin20)CosC)
2i/{n*-l (-Sin0 Cosp Cos0 Cosq 2CosaSin0Cosk-2CosbCos0CostL)*}
—Sin0Cosp Cos0Cosq 2 Cosa Sin0 Cosk —2CosbCos0 Cos
i
X { J, Sin 2P Cos p — S, Cos 20 Cos q t, Sin 0 Cosr 2 Cos A X
(— St Cos o Sin 20 S, Cos b Cos 20 s, Sin 0 Cos c)},
-ocr page 27-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 21
Cos Q3 = — Sin 20 Cosp Cos 20 Cosq 4-2 Cos A X
X{Cosa Sin 20 — Cos b Cos 20)
• {(— Cos a Sin 20 -f- Cos b Cos 20) Cns A
CosX
— (— Cos * Sin 20 Cos 0 Cos 2$) Cos C}
2^{na-l (-5ni4>C\'osp C\'o50C,osg 2C,osa5tn4>C\'oa\\-2C\'oi6Co^C\'ojA)a)^
— 5/» 0 Cosp -h Cos <& Cos q 2 Cos a Sin 0 Cos A — 2 6\'oa 6 6\'os <f> Co* A
X {— 3, Co* 2$ Co*/> — 24 Sin 2$ Co* q -f- e, Co* 0 Co* r
-f- 2 Co* A ( 3, Cos a Cos 20 S, Co* o /Sin 2$ — tt Cos 0 Cos c)},
CosR3ss— Co*r 2Co*cCo*A. ~ °* ■ {CoscCo*A. — CosyCosc]
Cos k l
— 2e, j/f n2 — 1 -f- (— 5ïn 0Cosp Cos 0 Cos q
-h2Cosa Sin 0 Cos
A — 2 Cos b Cos 0 Cos A)2}.
§ 6. Daar nu de stralen (p3, qa, r3) en (Ps, Q3, R8) in tegen-
gestelde richliny moeten loopen , heeft men :
Cosps Cos P3 = 0, Cosq3 Cos Q3 = 0en Cosrs- • Cos R8 = 0.
De laatste vergelijking levert ons op:
0 = 2Cosc Cos A. 2(nB — CosA)(Cosc — Cosy)
— 2«j/ {n2 — 1 4- (Sm <J> Co.«p ■ Cos 0 Cos qf}
— 2e,|/(n2 — 1 (— Sin 0Cosp Cos 0 Cos q
ICosa Sin 0 Cosk — 2 Cos b Cos 0 Cos
A)2}.
In deze vergelijking weet men van alle termen behalve 2 Cosc Cos A,
dat zij zeer klein zijn. Daaruit volgt, dat ook Cosc Cos k zeer
klein is; en dat dus óf Cosc of Cos A zeer klein is.
Maar als Cos k = Cosa Cosp -f- Cos b Cosq-\\- Cos c Cos r zeer
klein was , zou de straal (p, q, r) bijna evenwijdig loopen met de
glasplaat, en dit is het geval niet. Wij hebben dus:
Cos c zeer klein en dus ook Cos y zeer klein.
Hieruit volgt weer, dat men in plaats van Cos b kan stellen
Sina, en Sin te. in plaats vau Cos j3.
Ook heeft men Cos c — Cos y = 2 Sin C-~- Sin Y~C.
Daar c en y weinig van elkaar en van 90° verschillen, zoo is
-— zeer klein, terwijl —-— zeer weinig van 90° verschilt.
a                                          2
-ocr page 28-
28                    1, veesluts. Oplossingen
y —— c y ~— c
Men kan dn» «tellen: Sin--------sss--------
2              2
SinV-±l=\\.
Men heeft dus            Cos c — Co* y = y — c.
Do bovenstaaude vergelijking wordt nu, als men door 2 deelt,
Cos c {Cos a Cosp Sin a Cos q)
— [y{ »2 — 1 H- (C\'o« a Cos p Sin a Cos qf)
{Cos a Cos p -f- Sin a Cos q)] (c — y)
— ft/{n- — 1 -J- {Sm 0Cosp Cos 0 Cos q)-}
e,&/{n2m-(Sin(p Cosp Cos 2a Cos 0 Cos q Cos 2a
-t- Sin 0 Cos q Sin 2a — Cos 0 Cos p Sin 2a)2 } = 0.
§ 7. Bepalen wij de vergelijkingen, die opgeleverd worden
door
                               Cos pA ■ • Cos 1\'3 r= 0
en                                  Cos q3 Cos Q3 = 0.
Van Cosp3 zijn alle termen zeer klein, behalve
Cos 20 Cosp Sin 20 Cos q.
Van Cos P3 zijn alle termen, behalve
Cos 20 Cos p Sin 2$ Cos q
• - 2 (Cos a Cos p Sin a Cos q) {Cos a Cos 20 - - Sin a Sin 20),
zeer klein. De som van deze beide uiulruLkinyen moet dus zeer
klein zijn, zoodat die som, gelijk gesteld aan nul, een waarde
van a oplevert, die zeer weinig van de ware verschilt.
Wij hebben dus vooiloopig — 2 Sin 20 Cos q
-r- 2(Cos a Cosp -f- Sin a Cos q){Cosa Cos 20 Sina Sin 20) = 0
of                                     Sin 20 Cos q
- -{Cosa Cosp -f- Sina Cosq) {Cos a Cos 20 Sina Sin 20) = 0,
of           Cos1 a Cos p Cos 20 - - Sin a Cos a Cos q Cos 20
-f- Sin a Cos a Cos p Sin 20 Cos* a Cos q Sin 20 = 0
of, deelende door Cos1 a,
CotpCos20 tga CosqCos20 tgaCospSin20—CosqSin20=iQ.
Cos q Sin 20 Cos p Cos 20
Dut          tga =--------------------------É-s------ •
Cos q Cos 20 ■ ■ Cos p Sm 20
Cosq Sin 20 Cosp Cos 20
Stn a z=-----------------—------------------- ,
Sinr
Cos q Cos 20 • - Cos p Sin 20
Cos a sa-----------------—--------!----------.
Sm r
-ocr page 29-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 29
Nu hebben wij voor Sin a en Cos a waarden gevonden, die
teer weinig van de juiste waarden van die grootheden verschillen.
fPtj kunnen dus stellen:
c.           Cos q Sin (20 4- x) Cos p Cos (2<P *)
oin a ^Z\'--------------------.----------------------------------—— ,
Sin r
__Cos g Cos (20 4- x) 4- Cos p Sin (2$ -h x)
Sin r
waarvan x toorloopig onbepaald en zeer klein is.
§ 8. Om x en Cos c te bepalen, substitueeren wij deze
waarden voor Sin a en Cos a in de vergelijkingen, die uitdrukken
Cos r3 Cos R3 = Ó,
Cosp3 4- Cos P3 = 0,
Cosqs CosQ3 = 0.
Bij die substitutie kunnen wij in de termen, die zeer klein
zijn, voor Cos a en Sina hunne eeistgevonden waarden stellen.
Men krijgt bij die substitutie achtereenvolgens:
Cos A. = Sin (2© 4- x) Sin r 4- Cos c Cos r,
Cos A — Cos C = — Cos 20 X Sin r (a — a) — Cos r(c —y)
Sin 0 Cos p 4- Cos 0 Cos q -f- 2 Cos a Sin 0 Cos A
— 2 Cos b Cos <p Cos A = Cos p Sin 30 4- Cos q Cos 30, enz.
De vergelijking, die uitdrukt Cos r3 4- Cos R3 = 0, wordt nu
Sin 2$ Sin r Cos c
— {y(n*
— 1 Sin"- 20 Sin* r) — Sin 20 Sin r] (o — y)J
_5(/{,i> _i (Sin <p Cos p Cos $ Cos q}1}
          >(1)
— «^{(m1 — 1 4-(Co* p5m 30 4-Co* gr Co* 30)»} = O.J
Co*p3 Cos P3 = 0 wordt:
(Cos 2$ Co* q 4- 5»» 20 £ o* p)i Co*o Co*c Col r
{l/{n* — 1 4- Sin1 2<p 5/»! f) — Sin 20 5/\'» r|
Sin r                                  f
Cot r (y — c) (iSm 20 Cos q Cos 20 Cos p)
|/{«\'-l (Co* p Sin 0 4- Co* o Co* <!>)» }
><2)
Cos p Sin <p 4- Cos q Cos 0
(3 Sin 20 Co* p 4- S Cos 20 Co* g> 4- e 5»» <P Co* r)
1/fn1 — 1 (Cos p Sin 39 4- Cos q Cos 3$)\'}
Co* p Sin 30 4- Co* j Cos 30
{J, Co* p £m 20 4- 3, Cos q Cos 20 4- e, 5in 0 Co* r) =0.
-ocr page 30-
I. VERsi.uys. Oplossingen
30
Co» q3 -)- Cos Qs = 0 wordt:
(Cos 20 Cos p Sin 20 Cos q) x ■ ■ Cos c Col r Cos p
X/U1 — l Sin* 20 Sin? r) Sin 2? Sin t
-------------------~----------------------X
Sinr
X Cot r(y — c) (Cos 2<p Cos q Sin 20 Cos p)
y{n* — 1 (Sin 0 Cos p -f- Cos 0 Cos q)* }
Sin 0 Cos p -j- Cos0 Cos q
(i Cos 2<p Cos p i Sin 2<p Cos q t Cos 0 Cos r)
^/{n* — 1 - - (Cos p Sin 30 ■ ■ Cos q Cos 30)*}
(3)
Cos p Sin 30 ■ - Cos q Cos 30
[it Cos 2<p Cos p
— S4 Sin 20 Cos q tx Cos 0 Cosr) =. 0.
Uit de drie voorgaande vergelijkingen moeten * en Cos c bepaald
worden. Daar echter die drie vergelijkingen uitdrukken, dat de
stralen (pa, qs, r3) en (P3, Q3, I\\3) in tegengestelde richting loopcn ;
zoo zijn onder die drie vergelijkingen slechts twee onderling onaf-
hankelijk.
§ 9. Uit de laatste twee vergelijkingen kan uien een meer
eenvoudige afleiden, door (2) met Cosp en (3) met Cos q te
vermenigvuldigen, en vervolgens aftetrekkeD. Men krijgt daardoor:
o. „^ V(n* — 1 Sin* 20Sin* r) Sin 2<p Sinr
x Si
Sinr
Cos 2<(> Cot f {(o — «) Cos 2$ Cot r -J- y — c)
y
{n1— 1 -f- (Sin 0Cosp Cos 0Cosq)*)
Sin 0 Cos p
- - Cos 0 Cos q
[ — S Sin 20 i Cos r(Cos(p Cos q Sin <p Cos p)}
y
{n*— 1 (Cos p Sin 3© -f- Cosq Cos 30)* }
>(4)
Cos p Sin 30 4- Cos q Cos 39
{ it Sin20 tiCosr(Cos0 Co»q Sin0Cosp)(l—Sin
2<P5t\'nr)}
= 0,
samen met. de vroeger gevonden vergelijking:
Sin 20 Sin r Cos c
{,/(»» —.1 Sin* 20 Sin*r) — Sin20Sinr)(y — c)L
— ty{n*
— 1 (Sin 0 Cosp Cos 0 Cosq)*}
t,|/{n\' — 1 (Cosp Sin 30 Cos q Cos 30)*} = 0.
Verder moeten wij opmerken , dat in deze twee vergelijkingen ,
waardoor 0 en Cos c liniair bepaald worden, ook nog voorkomen
-ocr page 31-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken, 81
o — a en y — c. Tusschen deze beide grootheden en den hoek
p, dien voor- en aehtervlak der glasplaat met elkaar maken,
bestaat een betrekking, die men op de \\olgende wijze kan vinden.
Stellen wij ons liet oppervlak van een bol voor met den oorsprong
der coördinaten tot middelpunt (zie fig. 4). Laat dat opper-
vlak door de X-as gesneden worden in X, door de I\'-as in Y,
door de Z-as in Z, door de loodlijn uit den oorsprong op het
voorvlak van de glasplaat in D, door de loodlijn uit den oorsprong
op het aehtervlak der glasplaat in E. Nu weet men, dat ZD s= c
en ZE = y bijna recht zijn. Daarnit volgt, dat /_ XEZ en
Z.XDZ bijna recht zijn; en daar ook ZF bijna recht is, heelt
men [_ XFZ bijna recht. Daaruit volgt weer, dat men kan stellen
XF = XD of
XE — XD = XE — XF EF
of                            a. — a = EF.
Evenzoo                c — y = DF.
Verder is DE =p; en daar DEF een driehoek is, wiens zijden
zeer klein zijn, en waarin [_ F bijna recht is, kan men stellen:
DF* EF* = DE»
of
                         (c —y)1 («—«)» =p».
$ 10. Veronderstellen wij nu, dat de glasplaat den vorm
eens rechthoe\'ks heeft,
of dat de stand van de glasplaat ten aan-
zien van de snijlijn der voorvlakken van de spiegels bijna bepaald
is, zoodra men weef, dat de glasplaat bijna evenwijdig met die
lijn moet zijn. Men heeft dan op een zijvlak der glasplaat rechte
lijnen, waarvan men weet, dat zij de «-as bijna rechthoekig kruisen.
Verder kau men op dat zijvlak (langs optischen weg) een
rechte lijn bepalen, die rechthoekig slaat op de lijn van doorsnede
der verlengde zijvlakken van de glasplaat. De hoek J», dien
genoemde richtingen met elkaar maken , is gelijk aan DEF , dus:
L DEF = *,
In den A DEF heeft men verder:
EF = « — o = p Cos i|»,
DF = c Y=p Sin J/.
Door substitutie van deze waarden voor «— a en c — y vindl
mm volgens vergelijking (1)
-ocr page 32-
j. TïKatuTs. Oplossingen
S2
^(n* — 1 4 Sin* 20 Sin* r) — Sin 20 Sin r _. ,
Cos c =■ ~----------------—■%- —----------------------p Sm 4, i
Sin 20 Sin r                          r           \'
y{n*— l {Sin 0 Cos p ■ -Cos 0 Cos q)*}            y
t                      _______                              ({ )
y {M- _ i 4. (Cos p g»»jj_ 4- PosgC\'oaS^)3}
8,
Sin 20 Sin r
Volgens vergelijking (4) heeft men:
,/(,,- _ l. - Sin* 20 Sin2 r) — Sin 20 Sin r
_____----------------- *-----------1-------CosZtpCotr
Sin 10 Sin r
X /> (Co* 4» Co* 20 <7o* r 4- 5«\'« i|»)....
|/{n2— 1 4- (Co*/) Sin0 . CosqCos0)*)
Cos p Sin 0
4- 6\'os g 6\'os 0
{S _ t °S* {Cos qCos0 — Cosp Sin 0))              \' * \'
\\/{n* — 1 (Cosp Sin 30 4- Cos q Cos 30)*}
Cosp Sin 30 4- Cos q Cos 30
CöS T
{(Si4-«i u,. „, (CosqCos0 CospSin0)(lSin20Sinr)).
Sin 10
Volgens § 7 is
_.           Cos q Sin (20 4- x) Cos p Cos (20 4- *)
om a zzz-------------------------—-------------------------——
Sin r
of
CosqSin20CospCos20 CosqCos20JrCospSin20
Sm _ _= •-------:-------—-------------------(- x-------------—----------------.
Sin r                                        Sm r
Daar x bepaald is, is volgens deze vergelijking ook a bepaald.
Opmerking 1. In plaats van de laatste vergelijking kan men
ook nemen :
CosqCos20 Cosp Sin20 Cosq Sin20-CospCos20
Cosa=----------——---------------------x--------------^------------------
Sin r                                        Sm r
2. Kiest men in een zijvlak der glasplaat de lijn, die de s-aa
bijna rechthoekig kruisen zal, rechthoekig op de doorsnede der
verlengden van voor- en achtervlak der glasplaat, dan is:
4- = 0, Sin 4. = 0, Cos tj> = 1,
tt a =ƒ>,
c -— y __ 0.
Vergelijking (5) wordt dan:
-ocr page 33-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 33
1/ (n2 — 1 (Sin0Cosp Cos 0 Cos q*)\\
Cos c s t------------------------■--------.
Sm 20 Sm r
y {wa _ 1 (Cos p Sin 30 Cos q Cos 30f j i !\'
1                             Sin 20 Sin r
Vergelijking (6) wordt:
1/(n* —\\ Sina-2<pSina-r) — Sin2<pSinr „ .
* =----------------------... „ , „.-------------------pCos*20 Coflr |
óm 2$ oin r
K("\' — 1 j" (Cos/J Sin 0 Cos q Cos 0)* \\
"*                             Sin 20 Sin r                          X
(S_S^il {Cos q Cos 0 — Cos p Sin 0)}            )(8)
1               O/M 2<f)                                                                                            i
l/[fl\'-l (Cos p gin 3jH- Cos o Cos 3<J>)!}
Cos p óVn 3<J> Cos q Cos 30
COS T
f$t 4. «,.            (Cosq Cos0—CospSin0)(l—Sin20 Sint)}.\'
1             Sm 20                                                                   3 j
3. Als men in elk der twee spiegels onderstelt, dat de snijlijn
van vóór- en aclilerrlak bijna etemoijdig
is met de snijlijn der
roorclakken van de twee spiegels,
dan heeft men :
e = ï, = 0.
Volgens vergelijking (5) heeft men dan :
yln*—\\ Sin*20Sin*r-) — Siri20Sinr
Cos c = \'-i------------------ \\            -----------=------. p Sin * .(9)
Sin 20 Sm r                         r                \'
Volgens vergelijking (6) heelt men :
j/(n\' — 1 • ■ Sin* 20 Sin* r) Sin 2<p Sin r
* ~
                                 Sin 20 Sin r                            *
p Cos 20 Cot r(Cos$ Cos 20 Cot r Sin ij») x
|/ {n* — I 4- (Cos p Sin 0 4- Cos q Cos 0)*} V(10)
Cos p Sin 0 -f- Cos o Cos 0
y [n*
— 1 (Cos p Sin 30 Cos q Cos 30)* }
1
                 Cos p Sin 30 Cos q Cos 30
Maken wij bovendien len aanzien van de glasplaat dezelfde
onderstelling als ten aanzien der spiegels, dan heeft men :
Cosc = Cosy = 0 of c = y = 90°,. . . . (Il)
of in woorden: vóór- en achtertlak der glasplaat moeten evenwij-
dig zijn met de lijn van doorsnede der toorrlakken van de
twee spiegelt.
-ocr page 34-
1. versluys. Oplossingen
34
Verder is dan
x=z — ---------------————■------------------pCos*2<p Corr
Sin 20 Sin r
y/[n* — 1 (Cos p Sin 0 Cos q Cos 0)* ) f
Cos p Sin 0 - - Cos q Cos 0                      [
y [n* — l j- (Cos p Sin 30 Cos q Cos 3c?))» { l
1 "*            Cosp Sin 30 Cos q Cos 30                    )
§11. Veronderstellen wij nu, even als in het eerste vraagstuk,
dal de stralen bijna rechthoekig gekruist worden door de snijlijn
der voorvlakken van de twee spiegels.
Men heeft dan Cos r zeer klein ; evenzoo Cot r. Voor Sin r
kan men 1 stellen, en voor Cos q kan men Sinp stellen. De
formules (5) en (1) worden daardoor veel eenvoudiger. Men vindt
achtereenvolgens:
Sin 0 Cos p ■ ■ Cos 0 Cos q =z Sin (0 -J- p) ,
y{n*—l (Sin0 Cosp Cos0Cosq)*} =i/{ni—Cosl(0 p)},
Cos p Sin 30 Cos q Cos 30 = Sin (p • - 30),
y{n*—l {CospSin30 CosqCos30f}=zy[n^—Cos\'i(p 30)}.
In plaats van formule (5) heeft men nu :
y(n* Cos* 20) Sin 20 a,
Cosc=---------süM---------fpSin*
X/\\n* — Cos1 (0 p)}          ]/\\ni—Cosi{p 30)\\
e               Sin2<p              h               Sin 20
In formule (6) komen in den eersten term van de waarde, die
s voorstelt, twee zeer kleine factoren voor, p en Cot r. Die term
kan dus weggelaten worden. In de twee andere termen van die
waarde komt hij den zeer kleinen factor e of et telkens de zeer
kleine factor Cosr voor. Men kan dus die gedeelten, die e ofti
tot factor hebben, weglaten. In plaats van formule (6) heeft
uien dus:
Vln^ — CosJlp tp)} i i/{n*—Cos*(p-h30)}
J           Sin (p - • 0)                \'            Sin (p -|- 30)
Ook is         c — y = Cosy Cos c=p Sin Ji,
en das                    Cos y = Cos c p Sin J/
Vin* — Cos* 20)
«f                   cy = p#B1>_l___^.....
-ocr page 35-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 35
, ^t"\'— Cos*(p 0)\\         y{n* — Cos*(p 30)}
Sin 20                                    Sin2(p
De formule
OImo C<m2<|> • Cosp /SÏ«2<J>         CosqSin2<pCospCos2cp
Cos a s= --------------—----------------------x-------------—:---------------
Sin r                                     Sm r
wordt nu
Cosa ss Sinp Cos20-{-CospSin20x(SinpSin20 ~CospCos20),
Cosa = Sin (p 20) x Cot {p 20) ,
Cos a = 5m (p 20) Cos x 4- Sin x Cos (p 20),
Cosa=z Sin(p 20 x),
Sin (o 00°) = Sin (p 20 x),
a 9O° = p 20 x,
a = p 4- 20 — 90° x.
Men heeft dus als oplossing :
a=v 20-w° ^-c;*\\ vL
r                                     Sm (p -f- 0)
_s l/{n*-Cos*(p-h30)}
1
          Sin (p -t- 30)
A=90° —a,
ccz=.a p Cos4»,
p = 90° — <*= 90° — o — p Co»«J.,
CMy=pA.. -------^-------
|/(it»—go^(p <^)} e V\\>$— Cos2(p 30)}
e              Sm 20              "*" \'                fli» 2$
Cos c = É7iw y — p Sm ip.
In de onderstellingen, aau het einde van de vorige § gemaal),
heeft men in deze formulcn weer:
Sin ty = t = e, = 0,
Cosipssl.
§ 12. Gaan wij nu over tot de toepassing, op den Diplei-
doseoop. a, b
en c, et, (3 en y zijn dan bekend; terwijl p, 5 en r
moeten bepaald worden uit de vergelijkingen, die uitdrukken:
-ocr page 36-
36                       J. rxKSLUYs. Oplottingen
Cos pa Cos P3 = O,
Cos o3 Cos Q3 = O,
Cos r8 Cos R3 = 0.
Daar in den dipleidoscoop de glasplaat bijna evenwijdig loopt
met de snijlijn der voorvlakken van de twee spiegels, heeft men
Cos c en Cos y zeer klein
en du»
                             Cos b = Sina,
Cos (3 ■==. Sin tt.
Door alle termen van Cos pa -f- Cos P3, die zeer klein zijn, te
verwaarloozeu, vindt men, dat waarden, die zeer weinig van de
wezenlijke waarden van Cosp en Cos q verschillen, moeten
voldoen aan
Sin 20 Cos p
(Cos a Cos p
-f- Sin a Cos q) (Cos a Sin 20 Sin a Cos 20) = 0
of
           Cos (a 20) Cos p Sin (a — 2<p) Cos q = 0.
Dezelfde voorwaarde vindt men, door met vcrwaarloozing van
alle zeer kleine termen, uit Ie drukken:
Cosq3 -f- CosQ3 = 0.
Voor Cos r3 • - Cos R3 = 0 heeft men, even als vroeger,
Cos y (Cos a Cos p Sin a Cos q)
— (c — y) j/{n \'-1 (Cos aCosp Sin a Cos q)* )
— 11/{«» — 1 • - (Sin 0 Cosp Cos 0 Cos q)*}
— «i f[n% — 1 ■ ■ (Sin 0 Cos p Cos 2a Cos 0 Cos q Cos 2a
Sin 0 Cos q Sin 2a — Cos 0 Cosp Sin 2a)*} = 0.
Uit de heide voorgaande vergelijkingen en
Cos* p Cos"- q -h Cos* r = 1
kunnen nu voor Cosp, Cos q en Cosr waarden bepaald worden,
die zeer weinig van de wezenlijke waarden verschillen. Daartoe
rou men dan uit de tweede van die drie vergelijkingen de wor-
telgrootheden moeten verdrijven, waardoor men een vergelijking
zou verkrijgen, die ten aanzien van Cosp en Cosq van den
achtsten graad is. Om die vergelijking te vermijden, veronder-
stellen wij , dat in de twee spiegels telkens de snijlijn van voor-
en achtervlak bijna evenwijdig loopt met de snijlijn der voor-
vlakken van beide spiegels.
Men heeft dan s              « ss ï, = 0.
De tweede vergelijking wordt dan j
-ocr page 37-
tier als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. \'67
Cos y (Cos a Cos p - - Sin a Cos q)
= (c — y) l/ïn* — 1 -f {Cos a Cosp - - Sin a Cos q)*\\ ,
en hieruit kan men Cos a Cos p Sin a Cos q bepalen. Men
(c y)*(n* — 1)
vind»: (Cos a Cos p-\\-Sin a Cos q)* = V, .         .--------r;
Cos*y—(c — y)*
(c — yY 1 — 1)
of: (Cos aCosp-r Sin a Cos q)* = —-------L!-±------—L- ,
2 Cos c Cos y Cos* c
of, nis wij voor het bekende tweede lid i1 stellen,
Cos a Cos p • ■ Sin a Cos q =. t......(a)
Ook is Cos (o — 2<p) Cos p Sin (a 2<p) Cos q =0. (b)
Uit deze twee vergelijkingen vindt men de waarden
t Sin (2<p — a)                         t Cos (2<p — a)
Cos p —------7—in-----en Cos q =. -----\' \\^-----,
r             Sin 2<J>                        H             Sin 2<p \'
en bijgevolg
Cos r — i/(l — Cos*p Cos* g) = j^(l — t°- Cosec* 2<p),
welke «aarden zeer weinig van de wezenlijke waarden van Cos p,
Cos q
en Cos r verschillen. Wij kunnen dus stellen:
/ Sin (2<p — a)
C°SP=Z Sin2<p *>
tCos(2Q — a)                    ) . . . (13)
Cos r = 1/(1 —<! Cosec* 2$) ■ ■ z.
Uit de vergelijking Cos* p 4- Cos* q 4- Cos* r = 1 volgt nu :
t Sin(20 — <i) tCos(2d> — a)           ,, ,          ,,_, „
* Lip y Lip ;^i-iw^o
of
xt Sin (20 — o) ■ ■ yt Cos(2(p — o) H- « ^{Sin * 2<p — * *) = 0. (14)
In plaats van de vergelijking (a) heeft men, met inachtneming
van zeer kleine grootheden,
Cos a Cos p -f- Sin a Cos q Cos c Cos r = /.
Hieruit volgt:
x Cos a y Cos b Cos cy(\\ t* Cosec* 20) = 0. .(15)
Eene derde vergelijking ter bepaling van x. y en s, krijgt men,
door nit te drukken, dat men hebben moet:
Cospt Costt = 0.
Stellen wij na de waarden van Coip,Cosq en Cos r, in (13)
-ocr page 38-
38                        J. vïesi-uïs. Oplossingen
gegeven, in de vroeger gevonden waarden voor Cospa en Cos P3;
laten wij daarbij als altijd het produkt van twee zeer kleine groot-
heden weg, en stellen wij t = tx z= 0.
Men krijgt dan achtereenvolgens:
Cos2<pCospSin 20 Cos q = - -———\\-xCos2(p ySin20,
hm IQ
Cos A = t - - x Cos a - - y Sin a ■ ■ Cos cy/l ts Cosec* 2<p,
Cos C — C\'os\\.=(x — a)l Col 20 -h(c —y)Cos r,
[Cos a Cos2<p SinaSin2(p)CosC(CosaCos2<pSinaSin2(p)Cosk
= Cos (2<p a) Cos C — Cos (20 ■ - a.) Cos A
= Cos(2<p a)(CosC—Cos\\) Cos\\ { Cos(2(p a)— Co*(20-f-a)}
= Cos (20 - - o) (<* — o) t Col 2<p -f- Cos [20 a){c — y) Cos r
t Cos a
t(x—a)Sin[2<p a)=
^-— (*— a) Cos(2<p a)(c—y)Cosr.
t Cos (0 — a)
Sin
0 Cos p - - Cos 0 Cos q =
           -—• • * Sin 0 y Ce» 0,
S Sin 20 Cosp S Cos 2<p Cos q — .. , ".
Sin 20
En das ook:
— tSina _ „.        _. ... i/(»s —1-4-»*) — /
Cos p3 =                xCos2<p—y Sm 2<p —*--------------\'------x
Sm 20                                                       t
t Cos (0 — a)                     &\'n 2<p\'
Sin2<p
Verder heeft men :
Cos 20 Cosp Sin2<p Cosq 2 Cos A Cos(20 — a)
t Sin a
— y 5ïn (20 — 2a) -f- 2 Co* c Cos (20 — o) j/l — f ^wëö1 20,
<7o* (20 — a) Co* A — Co* (* — 20) Co* C
= Co*(20—a)(Co*A—Co«C) {Co*(20-a)-Co*(20—*)} Co»C
Ta — a) f Co* a
= gs (y ~~c) Cn<M —)<*\'\'
-ocr page 39-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 3&
— Sin 0 Cos p ■ ■ Cos 0 Cos q - - 2f (Sin 0 Cos o Sin et Cos <p)
= i «7 2<a>tf"»)-\'^^ yCostp
Sm l(p
tCos(0 a)
= ""^20--------,S"* »C"*\'
3,(&\'n20Cosp— Co* 20 Cosq — 2t CosaSin2<p 2t Sin a Cos 20)
En dus is nok :
Cos P3 =r \'\'" x ■ * Cos (20 — 2o) — u Ss\'n (20 — 2a)
Sin 20
-f- 2 Cos c Cos (20 — o) J/I — ï3 6\'osec» 2$
)_______          5»»» 20 j^Cpsc
t Cos (0 a)                  «in 20 \'
Sin 20
De voorwnarde Cos pa Co* P8 = 0 levert dus op , als men
door 2 deelt,
x Cos (20 — o) Cos a y Sin (20 — o) Cos a
CoscCOSM-a)f/(i--^)
ynZ—1 P — t
■ 8*20Sina(y-o)f^-—}
t
(16)
X & Cos a
r l           ^ &»* 20 J
* Cos (0 — a)
X S4< Cos o=0.
< Cos (0 o)
Uit de vergelijkingen (15) en (16), die ten aanzien van x en y
van den eersten graad zijo, vindt men :
kg — i »»\'— < M # *#/ƒ,           <* >
-ocr page 40-
40                       J. VERSMJYS. Oplossingen
P\\n>-
t* Vos* (0 — o)\\
1
Sin* 20 I „ Cosa
Cns (0 —\\a)                        Sin \'10
y\\n*-.i ttC
Sin* 20 \' . Cosa
Cos {0 a)                          Sin 20
Cos
a r V         Sin* 20)
Cos
K\\H ~1 S
Stn\' 20 I . S»n ffl
Cos(0 — a)                   Sin20
l/L. , , <* ft»\'(» «)!
y 1
              "^" Stn» 24> I           S/na
~~                  Cos(0 a)                  X \' Sm 20 \'
Volgens vergelijking (14) heeft men nu verder:
, __-------------_ %            , , „^ tCoscSin(20—a)
z = {yn* — 1 <2 -1) (c - y)fco 6\'os24>H------------Li------y
Cos o
Il Cos 20
ƒ/{             «»Co»»(0-«)j
Cos (0 — a)                 A i/Sin* 20 — t*
yL*-i ttCo8,i<p a)\\
*l              * Sin*20 J
S.t Cos 20
-x - -T
Cos(0^ a)                     ySin*20 — P
Daar nu x, y, s bepaald zijn, zijn volgens de formules (13)
ook p, q vn r bepaald.
* Sin (20 — a) \\/n* — 1 ** — <
C" P = Sm 20 -------------ï------------X
Sin
x75
\' % _ x ///,            «\' ) Coscy,             t* \\
a(C 7\' V [ Sin* 20) Cosa\'\\ Sin* 20/
r 1           _ Sm» 20 J Sina
Cos (0 — o)                     Sin 20
-ocr page 41-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 41
«ol
^{..-i £*
iSi»»1 20 I . Si»a
Cos(04-«)                   Sin2<p
t Cos (20 — a)
°0Sq= Sin
20
r r                 st«»2<j) ƒ,
Cosa
Cos (0 — o)                   5*n 20
t\'Cw\'tf g)|
Sin» 20 \' Cosa
f{«\'-
Co* (0 4-o)                  \' Sin 20\'
Cosr = y{\\ — s^x.ifi&ly**— \' 4- \'*— O(«— r)\'ï« Co«-4»
«Co* c Cos (2<p — o)
Co«o
.A               «»Cos»(0-o)j
1                            Si»2 20 J          3< Cos 20
Cos (0 — o)               \' J/&\'»* 20 — «\'
r I                   Si»* 20 i
^t Cos 20
Cos (0 4- a)                  p\'ó\'inl 20 — t*
§ 13. Veronderstelt men, rfo< rfe snijlijn van tóor- en
achtertlak der glasplaat bijna evenwijdig is met de snijlijn der
voorr-lalhen van de twee spiegels,
dan kan men stellen:
Cos c = Cos y of c = y.
De vergelijking Cosr, CosRt =0
of
                    Cos y (Cos a Cos p 4- Sin a Cos q)
~(c — y) (/{»\' — 1 4- (Cos a Cos p 4- Sin a Cos q)9}
wordt dan : Cos y (Cos a Cos p Sin a Cos q) — 0.
En nan deze vergelijking kan alleen voldaan worden , all men
lieefi :                                       Cos y = 0
en dus ooL :                            Cos c ss 0.
Wij hebben dus: Als zoowel in de glasplaat als in de twee
spiegels de snijlijn van vóór- en achtcrvlak bijna evenwijdig is
-ocr page 42-
J. versluïs. Oplossingen
42
met de snijlijn der voorvlakken van de twee spiegels, dan kan
aan het gestelde slechts ten naastenbij voldaan worden
, als dt
vlakken der glasplaat
bijna erenwijdig zijn met de snijlijn der
voorvlakken van de twee spieijels. Als de vlakken der glasplaat
volkomen evenwijdig zijn met de snijlijn der voorvlakken van
de twee spiegels
, dan heeft men ter bepaling van p , q en r
èene, vergelijking minder dan in de vorige §; zoodat dan de
richting der stralen niet volkomen bepaald is.
§ 14. Beschouwen wij na nog het bijzondere %e\\;\\\\, dat de
strahn bijna rechthoekig gekruist worden door de snijlijn der
voorvlakken van de twee spiegels.
Men heeft dan Cos q = Sin p. De vergelijking
Cos a Cos p 4- Sin a Cos q = t
wordt dan :
                     Cos (o — p)=.t,
waardoor p bepaald is, met weglating van een zeer kleine grootheid.
De vergelijking, die uitdrukt Cos pt 4- CosP, =: 0, wordt
dan, al» men de zeer kleine grootheden weglaat,
Cos (a — 20) Cos p ■ ■ Sin (a — 20) Sin p = 0
of
                              Cos (a — 20 — p) = 0,
en dus                          o — 20 — p=.90°
of                                 p = o — 2$ 90o,
waardoor p eveneens bepaald i.«, met weglating van een zeer kleine
grootheid.
In het algemeen zullen de twee waarden voor p, op die wij «e
gevonden, niet overeenstemmen. Du eerste waarde komt dan niet
in aanmerking, omdat, als Cos(a — 20— p) niet 0 is , of zeer
klein, men hebben zou Cos pt ■ ■ Cos P, = een grootheid, die
niet nul of zeer klein is.
Kiest men p = o — 20 4-90°, dan wordt
Cos ps 4- Cos P, —- zeer klein ,
en in ieder geval is Cos r3 • ■ CosRs ss » »
zoodat dan een waarde gevonden is van p, waardoor bijna aan
het gestelde voldaan wordt,
of waardoor de lichting der gebroken
stralen bijna dezelfde is als de richting der stralen, die onmiddellijk
door de glasplaat teruggekaatst worden.
Door voor p te stellen a — 20 4-90° — x, waarin x zeer
klein is, verkrijgt m«n nog steeds
-ocr page 43-
der als Prijsvragen voorgestelde Vraagstukken. 43
Cos r, -)- Cos R s = WW klein ,
en duur die waarde (e substituei-n-n in
Cosp, -f-CosP, = 0,
kan men x zoodauig bepalen, dat men voor
p = a — 2<p 4-9<P — x
heeft Cosrt 4-CosR, = teer klein, en Cospt Cos P, = 0.
Door substitutie van gcnoeiüde waarde in Cvsps ■ ■ CosPj = 0,
verkrijgt men
j/{n1 — Sin» fa —0)) , „
a: Cos o------------------------L——1L l Cosa
Cos (a — <p)
Cos(a (p)              \'
en das
_ WW— Sin*(a— <p)} _ i/{nl — 5tn* (a fl)) ^
Cos(a — <f>)
                              Cos(a4-<ï>)              "
r                r                            6\'os (a — <J>)
tx{n\'-S»t\'(a 4>)] j
Cos(n4-<M
             "
9=90° — p, en
r= een willekeurige zeer kleine waarde, geven nu
Cos rs 4- CosRs = zeer klein,
Cosps 4- CosP, =0,
en dus ook
         Cos qt 4- CosQt = 0 ,
zoodat voor bovenstaande waarden bijna aan liet gestelde voldaan
wordt.
Heeft men echter            e =z s, =s 0
en te gelijk                        c = y =: 90° ,
dan wordt aan de vergelijking, die uitdrukt
Cosr, - - CosR, =0
voldaan, door alle waarden van p, q en r, Aan het gestelde is
dan voldaan, en Cos r blijft onbepaald, maar zeer klein.
A.I.s in de glasplaat, en niet te gelijk in de spiegels, de snijlijn
der twee vlakken bijna evenwijdig is met de snijlijn der voorvlak-
ken van de twee spiegels, heeft men
t en e, niet nul
-ocr page 44-
44                   J. Vüasnnrs. Oplossingen, enz.
c=.y
en duor                        p — a —20 90°
l/{n* — Sin*(a—<p)}          y /n\' Sin* (o <p)}
Cos (<t—<p)              H"            Cos (o - - 0)          . \'
wordt dan nauwkeurig aan het gevraagde voldaan, als de glasplaat
zóo geplaatst is, dat ruen heeft
CoscCos(a—p) =ti/[ tii—Cos\'i(<p p)}-i-iii/{n9—Cosi(i<P p)},
of
OoscSm 2$ — iy {V -^«\'(a—^j-H^w1—#m»(a <P)} ,
of
n. _ *____*V{*X— Sin*(a—<p)} (ii/{n*-Sin*(ah(p)}
Cosy - Losc-                                       ^-^
-ocr page 45-
Plaat VII.
Archief Deel III.
JC. Zriri/n-rfi: