-ocr page 1-
l
Ir\'
E * -Ti
i" v^wS
T*j
j*_~f *
*. ^
V
JH
2JÉ
^♦o
-ocr page 2-
iti&PurÊ
-ocr page 3-
ra
ƒ,
>?\\,:
SP?
ff
^h-
v f f?
>#*;
jf"T,
\'SJ
">^
N
srL>
*\\ J\' -
%
.w"
Vr.
AS
X-
1
^
SJs
3
tf
SS
\'X
A^
*
X
^
kv^
X.
v*
3*
ift
..•"V
•r r\'
k:
y
•\'
r~u
H
.\'V
jf
$
\'$*&&) <J
\\
•^
t
a*c
!>cS?r
-ocr page 4-
joor/) lóóol
-ocr page 5-
gtt^f. 9 QM*0H*C**~-^
/
f
\\
iM
1 o
i
i.
kSTITU<
V
iwvn
RIJK^UMI^fm / ƒ
-ocr page 6-
-ocr page 7-
ALGEMEENE STATISTIEK
VAX
N E I) E Ft L A N" D.
-ocr page 8-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
�004050120B
0405 0120
-ocr page 9-
AoLt- i
ALGEMEENE STATISTIEK
9#/
K U. "ZcT
VAN
NEDE B L A N D.
BESCHRIJVING VAN DEN MAATSCHAPPELIJKE^
TOESTAND VAN HET NEDERLANDSCHE VOLK IN HET MIDDEN
DER NEGENTIENDE EEUW.
UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING VOOR DE STATISTIEK IN NEDERLAND.
*: E R S T K DEEL
, -, i ."V - ->\' \'cl\'
TE LEIDEN, BIJ A. W. SIJTHOFF.
1870.
-ocr page 10-
-S> . ,9"»/}
-ocr page 11-
INHOUD.
EERSTE DEEL. HET GRONDGEBIED.
F.F.RSTE AFPEELING. NATUURLIJKE GESTELDHEID VAN HET LAND.
HOOFDSTUK |.
IIMa.
licographischc plaatsbepaling. Bewerkt ilnnr den Heer i. u. a. ktiper. Befcrendaris bij het Ministerie
van Rinnenlandschr Zaken.................................... 1.
I. Lengte en hrcedtegtaad. — II. Oppervlnkle des Rjjks. — III. Uilkomaten der driehoeksmeting. — IV. Na-
liiurlijke grenzen.
HOOFDSTUK II.
He bndem. Bewerkt door den Heer Dr. h. iuiitui.m heïs va* zoutevees................. It\'.
I. Verhouding lunchen water en land. — II. Historisch overzicht van hel landverlies. — III. Historisch
overzicht van de aanwinst van land.
HOOFDSTUK III.
Hoogiemetingen van den hndem. Bewerkt door den Heer J. H. a. »uir-ER..............6.1.
HOOFDSTUK IV.
I)e wateren. Bewerkt door den Heer Dr. h. iurtik.ii heïs va* zouteveek................77.
HOOFDSTUK V.
De waterkeeringen tegen de zee en de groole rivieren. Bewerkt door den Heer Dr. h. hartoc.h heïs
VAN ZOUTEVEEN.........................................94.
HOOFDSTUK VI.
De e il,\'in il>\'n. Bewerkt door den Heer Dr. H. hartot.h heïs vak zoutevee*................98.
HOOFDSTUK VII.
iieologie. Bewerkt door den Heer Dr. h. hartoc.h hets va* zoutevee*..................lOT».
HOOFDSTUK VIII.
Hora. Bewerkt door de Heeren huc.o iie vries. Dr. c. m. va* oer sa*de i.acoste en l\'rof. w. f. r. «uringar. 172.
HOOFDSTUK IX.
Fauna. Bewerkt door den Heer Dr. h. ihimmi heïs va* zoutevee*.                 ..............242.
HOOFDSTUK X.
Meteorologie. Bewerkt door den Heer Prof. c. H. D. rots ballot...................307.
-ocr page 12-
i N ii o u n.
TWEEDE AFDEEI.IX6. POLITIEKE GESTELDHEID VAN HKT I.AND.
HOOFDSTUK I.
niuiii.
Begrenzing. Bewerkl door den Heer Prof. s. vissering........................341.
HOOFDSTUK II.
De Provinciën. Bewerkt door den Heer Prof. s. vissering......................351.
HOOFDSTUK III.
De fiemeenten. Bewerkt door den Heer r. v. e» Prol. s. vissering..................35"..
HOOFDSTUK IV.
De Waterschappen. Bewerkt door den Heer Mr. w. a. Baron van verschuer, Referendaris hij het ministerie
van Finantitn.........................................369.
HOOFDSTUK V.
Kenigc andere staatsrechtelijke verdeelingen. Bewerkt dnnr den Heer Mr. w, a. Baron van verjciiuer. 123,
Ivnnrtimi ïiü .lii Deel.
I. Vermoedelijke voormalige toestand van de tegenwoordige provincie Friesland en het Noordelijk deel der Zuiderzee.
II. De Dnllnnl in zijn voornialigen en tegenwoordigen toestand.
III.   De groote znidhollandsche Waard en ih\' loop van de Maas en Merwede vóór de Lekende ovcrslronmiiig van
het jaar 1421.
49
IV.   De Toestand van Zeeland in.861.
V. Voormalige toestand van Noordholland en een gedeelte van Zuidholland en Utrecht.
-ocr page 13-
BERICHT
De ALGEMEENE STATISTIEK VAN NEOERLAND, Beschrijving van den Maat-
schappelijken toestand van liet Nederlandsche volk in het midden der
XIX* eeuw, wordt uitgegeven door de Vereeniging voor de Statistiek in Ne-
DERLAND.
De bewerking der onderscheidene deelen van deze ALGEMEENE STATISTIEK ge-
schiedt door een vijlligtal leden der Vereemging onder leiding van een Co mini s-
sie van Redactie bestaande uit de Heeren *)
Mr. s. vissering, Hoogleeraar te Leiden, Voorzitter.
Mr. m. m. von BAUMHAUEK, Referendaris, Chef van het Statistisch Bureau bij
het Departement van Binnenlandsche Zaken.
Mr. i. L. de uitüUN kops, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Mr. L. i. A. w. Baron sloet van de beei.e, Lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, Oud-Gouverneur-Generaal van N. I.
                                     
De ALGEMEENE STATISTIEK VAN NEOERLAND zal volgens de door de Commissie
van Redactie ontworpen uitvoerige Schets omvallen vijl\' Hoofddoelen, namelijk:
I. Het Grondgebied.
II.   Het Volk.
III.   De Volksnijverheid.
IV.   Omvang en verdeeling van het stoffelijk vermogen des volks.
V. Inrichting en huishouding van den staat.
\') Ook wijlen de Heer Mr. o. van HEKS, Hoogleeraar te Utrecht, was lid van de Commissie
WUI Redactie en heeft tot den dag van zijn overlijden met den grootsti\'n ijver aan hare werk/.aam-
heden deelgenomen.
-ocr page 14-
Eene algemeene Inleiding, bij eene der volgende afleveringen te voegen,
zal de noodige ophelderingen betreflende den aard, de bestemming en de wijze van
bewerking van de Algemebne Statistiek van Nederland bevatten.
De omvang van het geheele werk wordt geraamd op een getal van 00 a 70
vellen druks royaal octavo (formaat Statistisch Jaarboek).
Deel I en II zijn voor de pers gereed en zullen zoo snel als eene goede uit»
voering dit zal toelaten, worden afgedrukt. De Commissie van Redactie hoopt deze
twee deelen voor het einde van het jaar 18G9 compleet te kunnen afleveren.
De uitgave van Deel III, IV en V zal in den loop van het jaar 1870 gere-
geld worden voortgezet.
DE COMMISSIE VAN ItEDACTIE.
1). ondorgeteckende verlangt te ontvangen dooi- tusschenkomst van don Boekhan-
delaar
Ex. ALGEMEENE STATISTIEK VAN NEDERLAND. Beschrijving van den mnatschappelijkon
toestand van liet Nederlandsche volk in het midden der negentiende eeuw. Uitgegeven
door de Vereeniging voor de Statistiek in Nederland.
De prijs per vel is 20 cents. Kaarten worden afzonderlijk barakend.
-ocr page 15-
EERSTE DEEL.
«•
-ocr page 16-
-ocr page 17-
EERSTE DEEL.
HET GRONDGEBIED.
EERSTE AFDEELING.
NATUURLIJKE GESTELDHEID VAN HET LAND.
HOOFDSTUK I.
GEOGRAPHISCHE PLAATSBEPALING.
I. Lengte» en Breedtegraad.
Nederland is begrensd tusschen \'2° 19\' \'2" 99 Oosterlengte (Lungakkersolmns) en 1° \'29\' 51" 53
VVesterlengte (Sluis), gerekend van den meridiaan van Amsterdam, en tussrhen 53° 32\' \'21" 88
Noorderbreedte (Groningerkaap op Rottumeroog) en 50° 45\' 49" 17 Noorderbreedte (Hesch in Limburg).
De ligging der uiterste punten van ons vaderland, gaande van bet Noordoosten door bet Oosten
hu Zuiden naar bet Westen, is als volgt:
PLAATSEN \').
PROVINCIëN.
OOSTEHI.ENGTE.
NOORDEriiMEEIITE.
Groningen
Drenthe .
O ver ij nel.
IjOtigakkerscbans (Korenmolen). . . .
Bourtange (Signaal)........
Ter Apel (Klooster)........
Nieuw Schoonebeek (R. K. kerktoren),
Coevorden ............
Grnmabergen...........
Ootmarsum (R. K. kerktoren). . . .
Denekamp............
Oldenzaal.............
Louer..............
58» 10\' 52" 74
53
0
29
52
2
IS
88
95
52
52
36
00
2
11
31
25
52
88
48
90
2
a
14
37
52
88
40
05
1
51
23
71
52
86
4:s
14
1
47
25
24
52
24
2S
99
2
0
50
97
52
22
ai
16
2
7
21
04
52
IS
4C
44
2
2
43
27
52
15
50
91
2
7
27
24
\') Wanneer bij de plaat» niets vermeld is, heeft de meting op den »Ud«- of dorpstoren plaat* gevonden.
-ocr page 18-
4
PROVINCIëN.
PI.AAT8RN.
NOORRRRRREEIYTR. 0O8TRRI.KNOTR.
Overijssel. .
Gelderland
Enschede........
Haaksbergen......
Eiberjtcn.......
Groenlo ........
Winterswyk.......
Kredevoord.......
.Vilten.........
Dimperlo........
Gendringen.......
\'9 lleerenberu (Seminarium)
/i vi\'iinar (Huls te). . . .
Pannerden.......
Milligen........
I*nt..........
Persingen........
Mook.........
52° \\V
52     9
52      (i
52     2
51   58
51   50
51   55
51    51
51   52
51    52
51   55
51    53
51    51
51   
51   50
50 45
51  42
51
    38
51
   30
51
   29
51
   28
51
   22
51
    l\'.l
51
   
10" 49
18 48
12 24
34 22
20 98
30 82
37 95
42 55
21  00
28 08
88 85
21 28
47 49
20 02
29 40
3 15
11 5H
3 93
55 04
H II
42 77
10 70
54 51
53 00
48 93
13  II
53 42
20 23
41 03
57 22
55 78
41 80
3 81
7 02
11  54
51  31
49 17
39 55
45 52
52 04
19 83
0 35
39 80
49 41
35 00
24 04
43 04
10 92
23 44
45"  18
31   81
52   42
4   71
13 09
3
   20
52   34
14 97
38
   00
28
   94
40
   25
15 24
47
   52
40
   21
2   80
il
51
1 45
1 44
1 50
1 44
1 41
1 30
I 29
1 21
I II
I 9
i y
ï o
1 2
0 59
1   5
Limburg
tl
li
•>i
v........
Aflerden........
Mecrlo.........
Hroekhuizciivorat.....
Arcen.........
Venlo.........
Bnarlo.........
Swalmen........
Roermond.......
Herken boseli......
Vlodrop........
I\'osterliolt.......
Snateren........
Sittord (Orootf kerktoren).
.Inlirek.........
33 99
12 99
1 16 20 74
50 86
18 85
1 17
1 17
1 12
47
86
I 9
I 0
1 10
3 80
47 92
51    II
51     9
51     T
51     7
51     a
50   59
50   58
50   
50   50
50   49
50   40
50   40
50   45
50   40
50   48
50   58
50 58
51  9
51
     9
51
     9
51
    10
51
    17
51
   21
51
   28
51
   24
1 II 29 22
I 9
0 58
0 59
(is
T(J
80
1 3
1 10
1 5
1 7
1     8
0   54
O   50
0   49
0   50
O   50
0 52
1  0
O 57
0 55
0 41
0 20
0 10
0 14
0 15
29 41
30 83
55
   15
23
   38
15
   99
20
   99
53
   88
5   01
47   75
41   77
35   02
14   05
80   20
10   92
82   09
12   94
50   00
46   94
50   50
Eygelslioven. . .
Sini|ielveld . . .
BoeholU. . . .
Vaal».....
Mlieer (Katleel).
Mesch.....
Eysden.....
Gronsveld .
Bnnde . . .
Steip . . .
Maasbracht.
Thora. . .
Neeritter. .
Ku.lel . . .
Luikgestel .
Ken-el. . .
Hoosemierde
I.ageniicrde.
IfoordkraLant
-ocr page 19-
B
PLAATSEN.
I\'Isovim:k>.\\.
MlllCliKIIllltKKIiTK. nnsTEIII.E.ViTE.
51\' 21» S" 24
51 2\'J 5 Si
51 211 84 2(1
llilvarcubeck .
Alphen. . . .
Baarlc-Nassau.
Noordbrabmit
«1° 15 10" OS
O 1 15 2U
Il 2 40 US
WKSTEHLENüTE.
II" 25 1U" 01
II 30 23 07
0   33 40 00
II 4U 40 02
1       4 50 89
1 7 34 16
il    28
51    25
51    23
51    ir.
51    1
Nispuu............
Iluij bergen..........
Osscudrccht..........
Hulst............
Sas-vau-Geut.........
1\'hilippinc..........
IJzeudijke (Hervormde kerktoren).
SluU (ütadhuietoren)......
Vlissiugen..........
Westkapelle (Vuurtoren) . . . .
lii\'lll --t\'...........
Goedereede..........
Kuckauje...........
üustvuurue..........
Ter-Heyde..........
58   4ti
54    55
4(1
   4!)
51    70
1
    72
52   48
20
   Ml
33
   32
35
   20
4li
   66
58
   5U
7   »0
2S    HU
Zn land
51      IC,
51      1>J
51     18
51     20
51    31
51   43
51    4U
51    52
110 7
l 2U 51
$0
is   ;(5
1    20    12
I       0   33
12
Lfl
Zuidholland
O   54   28    80
o
    is   47    22
II    40    53    37
Il
   42    51    14
il
   30   :t\'.l    18
II    2U    28    85
0
   27    12   00
51    54 5
52       I
52
      8
52
    12
52
    14
52
   22
52
   :.".)
52
   
52
   52
52    57
53      5
0    00
1  30
0
   38
0
   U8
7
   57
\'.l
   74
3
   08
1   40
5  23
2
   30
8
   74
Scheveuingen.........
Katwijk aau Zee........
Noordwijk aau Zee.......
Zandvoort ..........
Wgk «au Zee.........
Petten (tegenwoordige kerktoren) .
kaap bij Callautsuog......
Nieuwediep (Hervormde kerktoren)
Kaap op Texel........
Noordhollaiid
U 21 17
o 17 31
n 13 33
o 10 7
70
57
:.r»
n
0 li 58 05
0 7 31 87
OUMTKHXENOTE.
0" O\' 27" 25
0 24 4 03
0  53 17 07
1  10 37 4»
1 38 4U 84
Kaap up Vlieland.....
Midaland op Terschelling . .
Nes op Ameland......
Schiermonnikoog (kerktoren).
Kottiuueroog (Emderkaap). .
53    13     4   37
53   23      1    10
53    20   40    2«J
53   2S   47   34
53    32      2   72
Frietland. . .
Groningen . .
Noordbullaud .
42   42
11   
32    85
35    02
1    75
48   3U
55   21
20   41
0   00
7   42
58    54
50    14
U   81
58   27
O     4
O    13
0   24
O   10
O     8
Hippulylii-limï up Wieringeu.......
Medemblik...............
lonkhuizen...............
Hoont (tegenwoordige toren der Groote kerk).
Schardam..............
Kdam (Toren met klokkenspel).......j
Monnikendam..............<
Durgerriam (Toren van kei yemeentehuii) . .
Amsterdam (ll\'etterloren).........
Muiden................
Huizen............. ...
Harderwijk...............
Elburg.................
Kampen (A/ieuwe toren).........
52    54
52   40
52   42
52    38
52   35
52   30
52   27
52   22
52    22
52    l\'.l
52    17
52   20
52   20
52    33
28   05
25   43
15   54
27   50
48   8fi
40   28
20   07
40    \'JU
30   13
44   82
53   53
58   34
50   01
34    04
O    11
0  -20
0   43
0  57
1   1
Gelderland
OveryMel. .
-ocr page 20-
fi
l\'ROVINClë.N.
PLAATSEN.
NOORDERBREEDTE.
OOSTERLENGTE.
52" 37\' 27" 88
52 43 39 66
52 47 24 34
52 50 43 58
52 52 57 12
52 56 37 47
52   58 40 94
53     3 30 81
53 10 29 11
53 22 18 40
53 24 10 53
53 23 18 91
53 24 29 14
le 9\' 19" 00
1 4 39 17
0 57 24 82
0 49 39 59
0 28 30 68
0 30 53 86
0 33 32 30
0 30 56 27
0   31 42 73
1      0 48 85
1 7 56 70
1 28 34 02
1 47 24 55
1 48 35 (Hl
1    59 15 51
2   21 29 36
2 9 48 35
BluUiji................
lil
Harlingen (Toren van de Ifeiterkerk) . . .
53 21 29 13
53 19 54 41
53 17 55 00
Dp ligging der hoofdplaatsen van de onderscheidene provinciën is als volgt:
1
1
PLAATSEN. NOORDERBREEDTE. OOSTERLENGTE.
VERSCHIL IN TIJD MET
AMSTERDAM.
51° 41\' 18" 49
51    58 46 28
52     4 40 21
52 22 53 71
51    30 0 02
52     5 28 06
0° 25\' 27" 52
1 1 35 17
WESTERLENGTE.
0° 34\' 37" 39
0    14 40 97
1    10 8 48
OOSTERLENGTE.
0 14 16 22
1   Min. 42 Sec. L. \')
* . 0 B L-
2     ,, 19 „ V.
0 „ 59 „ V.
5 , 5 „ V.
Leeuwarden (Oude Hoofd).......
Zwolle (R. K. kerktoren)........
Groningen (Toren van de ilarlinikerk). .
Assen (Toren van kei OouvernetnenlujebouK).
53 12 13 09
52   30 45 87
53   13 12 23
52 59 39 19
50 50 55 28
0    54 22 06
1    12 23 31
1 41 0 15
1 40 51 02
0 48 14 02
3     , 88 „ I,.
4     „ 50 , L.
0 , 44 „ L.
0 „ 58 „ L.
8 , 11 , L.
Pe gemiddelde breedte van Nederland is ongeveer 52° 10\'. Ten einde bovenstaande opgaven der
geographisrhe lengten, gerekend van den meridiaan van Amsterdam, te kunnen vergelijken met de
geographische lengten, gerekend van andere gebruikelijke meridianen, strekke het volgende:
\') Op de plautsuti met de letter Ij aangeduid vangt de middag tater, en op die met de letter V aangeduid vroeger
aan clan te Amsterdam.
-ocr page 21-
7
Als de lengt» van Amsterdam is 0°, dan is
die van Ferro......22° 32\' 54" W., dus een verschil in tijd van 1 uur 30 min. 12 sec. V.
id. Teneriffe.....21° 32\' 54" VV.              id.                    id.          1 „ 26 „ 12 „ V.
id. Greenwich .... 4° 53\' 18\' W.              id.                    id.                     19 „30 „ V.
id. Parijs...... 2C 32\' 54" W.              id.                    id.                     10 „ 12 „ V.
Bij liet bezigen van de meridianen van Ferro en Tenerilfe wordt eigenlijk de meridiaan van
Parijs als richtsnoer aangenomen, en eerstgemeJdu 20\' i;n die van Teneriffe 19° Westwaarts getrok-
ken. Op de oude Hollandsche kaarten is echter de meridiaan van Teneriffe 18\' 50\' 52" bewesten dien
van Parijs getrokken.
De lengte van een breedtegraad is 15 geographische mijlen of 111111,11 meters, die van een
lengtegraad op de gemiddelde Noorderbreedte van Nederland 974 geographische mijlen of 66518,515
meters.
II. Oppervlakte des Rijks.
Volgens de opgaven der uitkomsten van liet kadaster in 1860 is de oppervlakte van Neder-
land 598,51 vierkante geographische mijlen of 3,283,998 hektaren (bunders). De oppervlakte van
elke provincie is in het volgend overzicht aangewezen:
OPPERVLAKTE.
PROVINCIëN.
Vierkante geogra-
phische mijlen.
Hektaren
of
Bunder».
Vierkante kilometers
of
vierkante mijlen.
93,467
02,703
64,617
512,790
508,659
200,122
5127.06
5086.59
2991.22
2730.04
1762.66
1384.51
3274.80
3322.20
2202.26
2662.72
2205.02
49,755 273,004
32,125
25,233
60,681
60,547
41,776
48,628
40,187
«SUIS
580,510
3,283,008
32830.08
Hij deze opgaven zijn niet niedegerekend de Zuiderzee, de Wadden en de Dollard. De Zuiderzee
en de Wadden hebben te zamen eene oppervlakte van ongeveer 525000 hektaren: de Dollard. voor
zooveel het- Nederlandsche gedeelte betreft, is 9552 hektaren groot. Wanneer men de oppervlakte
dezer wateren voegt bij de hierboven vermelde opgave, dan wordt eene totale oppervlakte van
3,818,550 hektaren of 093J vierkante geographische mijlen verkregen.
III. Uitkomsten der driehoeksmetingen \')•
De grondslag voor de geographie en topogrnphic van het Rijk is de driehoeksmeting, in de jaren
\') Zie het Précis hiitorique des opérations géwl&ique» et utronomiquea faites en llullandc, U Hije, 1827; en Meet
-ocr page 22-
s
1303 tol 1811 venicht door den generaal KraijenholT. Tot hu-i* strekte de ili iehuekbzijde Duiuki-r-
ken—Ifont-Cassel van de grnote Franseho graadmeting door Mérhain en Delamhre, aan welke
bovendien de geographische breedte van Duinkerken en het azuuuth Watten-Duinkerken werd ont-
leeml. Op gemelde basis werd in Noordelijke richting een net van 163 driehoeken van den eereten
rang gevormd, Noordoostelijk sluitende aan de driehoeksmeting van llamiover. Dit net strekt zich
uit over liet geheele Rijk behalve Limburg, voor welke provincie daaraan later eenige grnote drie-
boeken werden toegevoegd.
De secondaire en tertiaire triangulatie dagteekent van 18150 tol 1855.
Het totaal der getrianguleerde punten bedraagt I0:»\'2. — één punt op 32i0 hektaren (bunders) —
van al welke punten c|e geographische lengte en breedte door berekeningen is bepaald.
Op deze metingen en de daarmede in behoorlijk verband gebrachte détailopneming berust de in
1848 in bewerking genomen en in 1862 voltooide Topogruphisrhc en Militaire kaart op de schaal
soioo1 fi\'fnsche projectie, middelste meridiaan over Amsterdam, middelste paralelcirkel 51 30, ui
H2 bladen.
Sedert koit zijn nieuwe geodcs\'iM\'he metingen ondernomen, echter met zuiver wetenschappelijk
doel, ten behoeve van de door den l\'ruissischen generaal Haeyer ontworpen l\'.uropeesrlie graadmeting.
Zij worden hier te lande verricht door het astronomisch observatorium te Leiden ondel\' leiding van
den lloogleeraar F. Kaiser.
IV. Natuurlijke grenzen.
De natuurlijke grenzen van eenen staat zijn tweederlei: gcographitche en ethnographüehe.
. De gcogvaj\'hische natuurlijke grenzen van eenen staat worden bepaald door de eigenaardige jre-
Bteldheid van den bodem, waardoor deze staat als van zeil\' van den naburigen staat afgescheiden
wordt. Zulk eene geographische natuurlijke grens vormt in de eerste plaats de zee: voorts belmoren
daartoe andere grootc wateren, breede rivieren: verder bergketenen : eindelijk zandwnestijnen.
De ethnogmjihischu natuurlijke grenzen bestaan daar, waar twee onderling naburige volken scherp
van elkander verschillen in oorsprong, ras. karakter, zeden en taal.
In dezen laatsthedoelden /in heelt het koninklijk der Nederlanden gecne natuurlijke grenzen,
overeenkomende niet zijne pulitische. liet Nederd uitsche element, waarvan onze staat de kern
vormt, strekt zich zoowel naar het Oosten (vooral naar het Noordoosten langs de oevers dei-
Noordzee) aks naar het Zuidwesten, over Itrabant en Belgisch Vlaanderen tot in Fransen Vlaan-
deren (Dép. du Nord en Pas de Calnis) uit: en daarvan zijn ook nu uog de sporen duidelijk zicht -
baar, niettegenstaande het sinds geruimen tijd diiiir door het II oogd u i t se h e, hier door het
VVaalsche element meer en meer teruggedrongen wordt \').
Eene zuiver geographische natuurlijke grens heelt Nederland ten Westen en ten Noorden in de
zee, en aan den Noordoostelijke!! uithoek van den bodem iu den Dollard. Naar liet Oosten en het.
Zuiden is de begrenzing van den Nederlundschen Staat geheel willekeurig, d. i. prndukt van diplo-
matische transactien van vroegeren en In
49
teren tijd. Ten gevolge hiervan is zelfs aan drie zijden, in
het Zuidwesten, het Zuidoosten en het Noordoosten van ons gebied, eene politische begrenzing
gevormd op korten afstand van eene daarnaast lo
00
opendc natuurlijke grens. In bet Zuidwesten strekt
liet grondgebied van het rijk zich aan gene zijde van den biveden Scheldeinond uit over het vastc-
land van Vlaanderen. In liet Zuidoosten loopt de grens met Pillissen grootendeels op een kleinen
kunstige beschrijving van lid Kuuiugrjjk der Nederlanden, uitgegeven op lust van Int Ministerie vun Oorlug, \'s Gnivcu-
hage, M. Nijliutr, 1861.
\') Verg. Deel II. HooflUt. I.
-ocr page 23-
o
afstand Oostwaarts van de Maas. Daarentegen loopt in liet Noordoosten de <:rpns niet denzelfden
staat <>|> eenigen afstand Westwaarts van de Fonis.
Alleen van Stevensweert Zuidwaarts tot den uitersten hoek van de Kederlandsche provincie
Limburg (l>ij Eysden) strekt de rivier de Maas tot grensscheiding mei België, behoudens nop deze
uitzondering <lat Maastricht met een rayon van ,. 1200 vademen in de doorsnede, te rekenen van
liet uitwendig glacis der vesting" \') op den linkeroever der rivier tot het koninkrijk der Neder-
landen helloort \').
\' i /.\'u luidt \'li\' iiiiiichrijvii^ vau ilit gebied in den NcderlumUclieii trk-t van hel liactaai nul Uelgic van l\'.l April
I83U, Art t.
-\') Vergelijk uver du /luli/iicAr gretuea van Nederland, MuufuM. I der II\' Afdeelin;; vau dit Deel.
-ocr page 24-
HOOFDSTUK II.
DE BODEM.
I. Verhouding tusschen water en land.
1. De eenigo zekere statistieke opgaven, die wij bezitten omtrent de oppervlakte van Hen bodem
van Nederland, die door de wateren bedekt is, steunen op de uitkomsten van het kadaster, in 1833
verkregen. Uit deze opgaven trekken wij den volgenden
STAAT DER VERHOüDlKS TfssCHEN WATER EN LAND IN NEDERLAND EN ZIJNE
l\'ROVINCIÜN IN 183é.
(ïeheelr grootte
in bunders.
Hiervan water
iu bunders.
Hiervan land in >ro«n.i.che „ri,o..d...g
van hel wat\' \'t tol
bunders. de geheel* opp*r»l«l>ic
Friesland......
Drenthe........
Utrecht........
Zuiderzee en Wadden \')
Dollard binnen ilc grens
van Nederland) ....
Het Rijk.......
Het Rijk (zonder Zuidcrzet
233,170
327,333
260,271
333,920
508,032
138,562
247.995
303,617
173,782
511,673
220,551
525,000
9,552
2,748
23,067
445
3.402
9,305
2,461
17,209
19,643
3,623
22,262
? 600
525,000
9,552
230,428
304,266
205,820
330,527
490,327
130,101
230,786
283,974
170,159
489,411
V 219,951
0
0
1,2
7,0
0,1
1,0
l,«
1,8
«,9
M
2,0
4,3
? 0,2
100,0
100,0
3,800,073
, Wadden en Dollard)
639,317 3,160,756
16,8
M
Zoo men iu dezen staat iu rekening bracht de inpolderingen, droogmakerijen en bedijkingen, se-
dert 1833 tot heden verricht, en daar tegenover stelt wat wij hier en daar, bepaald aan de Noord-
zeekust, aan land verloren hebben, dan zou men een staat verkrijgen, die niet meer juistheid de
\') De grootte van Zuiderzee, Wadden en Mullard is aau andere opgaven untlccud.
-ocr page 25-
II
tegenwoordige verhouding van water en land aangaf. Hot is ons echter onmogelijk dit niet de noo-
dige nauwkeurigheid te doen. en wij moeten ons er toe bepalen met. in dit opzicht te verwijzen naar
de beide volgende puragraphen van dit hoofdstuk. Dat deze veranderingen in de latere jaren op de
percentsgewijze verhoudingen tnsschen land en water slechts van zeer geringen invloed hebben kunnen
zijn. is d
45
uidelijk. Alleen moet hier uitzondering gemaakt worden voor de droogmaking van de llaar-
lemmermeer en van andere plassen in N.- en Z.-Holland, waardoor de oppervlakte water in deze
provinciën sedert 183:1 met tienduizendtallen bunders verminderd is, voor de bedijking van de
2
Anna-Paulowna polder. Waard* en Oroet polder en Ruikslotor ham in N.-llolland en voor de droog-
niaking van den Reiderwolder polder in Groningen, waardoor de oppervlakte van den Üollard binnen
onze grenzen tot 8432 bunders verminderd is en Groningen ruim 11\'20 bunders land aanwon.
II. Historisch overzicht van het landvorlies.
2. In voorhistorische tijden werd het grootste deel van Holland benoorden de Maas, van de
Zuiderzee en een deel van Friesland en Groningen, door een groot, laag veen ingenomen, dat men
llolland-Zuiderzeeveen zou kunnen noemen en waarvan men in de genoemde provinciën allerwege
de overblijfselen aantreft. Dat dit veen zich ook uitstrekte over een groot deel der Zuiderzee, zullen
wij straks auntoonen.
Deze lage veenen waren met groote bosschen begroeid, waarvan men de overblijfselen in het
bekende kienhout aantreft. Tijdens het volledig bestaan van dit Holland-Zuiderzeeveen kwamen hier
de eerste bewoners aan, waarvan de geschiedenis gewag maakt. Laten wij zien, welk toenmalig
land sedert water geworden is, en daartoe beginnen met de kusten der Noordzee, met de duinenrij.
Op vele gronden kan men besluiten, dat deze duinenrij zich vroeger veel verder zeewaarts in
heeft uitgestrekt, dan thans, langzamerhand is afgenomen door het afslaan door de zee en zich
daarenboven landwaarts in verplaatst heeft. Aan zichzelve overgelaten, stoven de duinen onder den
invloed der heerschende Westelijke winden Oostwaarts voort, als \'t ware over het land rollende,
overal waar de natuurlijke plantengroei zulks niet belette, en zij gaan, schoon in mindere mate,
hiermede, niettegenstaande de helm- en stroobeplantiugen. nog heden voort. Het eenige radicale
hulpmiddel hiertegen zou het beplanten der duinen met bosch zijn, hier te lande door velen voor
onmogelijk gebonden, doch in Frankrijk en Denemarken volmaakt gelukt.
Dat de duinen zich reeds lang landwaarts iu verplaatst hebben, blijkt o. a.
1°. Uit de overlevering.
2°. Uit den ondergrond der duinen, volmaakt overeenstemmende met de achter de duinen liggende
of gelegen hebbende gronden. Zoo steekt op vele plaatsen onzer kust, h. v. hij Loosduinen, de
veenlaag, vroeger achter de duinen gevormd, op het strand tnsschen het zand uit, door het gewicht
van de daarover gestoven duinen bruinkoolachtig ineengeperst.
3*. Uit het op vele plaatsen voor den dag komen, \'t zij aan het strand, \'t zij zelfs in zee, van
overblijfselen van gebouwen, vroeger in \'t duin. ja zelfs achter de duinenrij geplaatst. Zoo k\\va-
men de overblijfselen van \'t Huis te Britten, weleer door de Romeinen aan den mond van den
Rijn binnen de duinen gebouwd, in 1520 het eerst van onder de duinen voor den dag: het muur-
werk was toen nog 8 voeten hoog: in HVM lagen zij voor Katwijk in zee op ItiOO schreden van het
44�543
strand: in 1752 zijn de pnalhoofdcu der grondslagen voor het laatst bij een van land afwaaiende*]
wind gezien. Zoo werden ook aan het strand te Domburg in 1646 en Iti-i" wijsteenen aan de
godin Nehalennia en andere stukken van Romeinsche afkomst gevonden en in 1600 zelfs straten
en een kerkhof met doodkisten, als overblijfselen van later aldaar gewoond hebbende volken. Ook
hier is dus iu langverloopen tijd bebouwde en bewoonde grond door de zee verzwolgen.
Niet alleen dat de duinenrij in den vroegsten historischen tijd veel meer zeewaarts uit lag, zij was ook
-ocr page 26-
12
vppI meer aaneengesloten, dan thans, en liep langs de HolhuidKrhe kust en verder over Texel, Vlieland,
Terschelling en Ameland voort (Schiermonnikoog i\'ti itottuin waren waarschijnlijk reeds vroeger
door do zee van het vasteland gescheiden), slechts hier en daar door de monden van rivieren atgo-
hroken, h. v. van den tegonwoordigon enden Itijn bij Katwijk, de linkere bij liet tegenwoordige Petten,
den mond van bet Vlie tusscben Vlieland en Terschelling. De arhtorwaartsrlie beweging der duinen
heeft, daar zij niet gelijkmatig geschiedt, het aan de zee. die onze kusten soms zoo fel bestookt, nog
gemakkelijker gemaakt, hier en daar dooi\' den duinketeu te breken, en de zon ontstaande openingen
zijn daarna tot breede zeegaten verwijd. Ditzelfde zou nog op vele plaatsen onzer kusten gebeuren,
zoo de inensi\'h er niet voor waakte. Zoo was Ameland op weg zich in twee eilanden te splitsen,
dorb is daartegen in \'t begin dezer eeuw door een groot werk beveiligd. Tusscben Kicrlnnd, Texel,
61
lluisduiiien. (\'allautsoog en Petten was de duinenrij bezig zich in vijf eilanden te verdeden. Kr
tusscben lag een vlak. door den vloed overstroomd strand. Tusscben Texel en lluisduineu was dit
reeds zeer vroeg tot een zeegat uitgespoeld. Tusscben l\'ctten en Camperduin, waai\' vroeger de
Kokere in zee uitliep, was in de I7de eeuw nog veel duin. doch later heeft uien daar in bet gemis
van duinen moeten voorzien door het aanleggen van den llontsbosschen zeedijk. In 1421 zijn
waarschij
7
nlijk tusscben Petten en C\'allantsoog do duinen weggeslagen: doch door bet bedijken van
do Zype is ook bier aan de verwoestingen, door de zee aangericht, paal en perk gezet. Kicrland
was roods oen van Texel afgescheiden eiland, toen bet in 102!\' er dooi\' oen zauddijk weder mede
werd veroenigd. Op het eiland Terschelling nam in 1851 het strand aan d<\' Noordwestzijde 20 ellen
on do duinen 140 ellen al. terwijl Zuidwostwaarts het strand zich ruim 42 ellen uitbreidde. Aan
don Helder zijn waarschijnlijk in do I7dt\' eeuw 1130, en in di.....rste helft der IN*\' eeuw 520 ellen
brepdto van de duinenrij verloren gegaan. In I 124 stond op de tegenwoordige platen do Zuidor-
on Noorder-llaaks nog een zwaar bowlt, en iu de zoogenaamde llcrhlsgrouden ten X. van Texel
zijn er nog zoovele stoelen van boomstammen aanwezig, dat de netten der vissebers er soms aan
blijven vastzitten. In 1500 was er ton Westen van lluisduineu nog zooveel voorland, dat men van
die landen maar 2 wagens hooi op oen dag kon thuis balen. Hij Dotten zijn iu de 17* eeuw
1200, in do eerste helft dei\' I8dn eeuw Ml» en in de laatste helft der |8d« ......w 10 e
6
llen van de
duinenrij verloren gegaan, liet dorp werd hl I 121 weggeslagen on landwaarts in verplaatst : in
1578 weiden veel on in 1025 100 lunzen en de Slaperdijk vernield. Hel gomconlaudsluiis aldaar,
dat nu weder aan den dijk staat, werd toon 500 ellen landwaarts iu verplaatst.
Voor Zandvuort is de kust sedert 1750 7."> ellen verbreed, en do kust van Noord-Holland is
in de laatste jaren voel afgenomen, (van 1843—1852 gemiddeld jaarlijks 2.5 el) en wel:
van 1843—1847......5,90 ellen.
van 1847—1848......1.44
van 1848—1850......3,79 ,.
Legger aan het lust. v. Ing.
iu 1851......4.70 „
iu 1852......0.00 „
Dij den storm van 20 Sopt. 185:!. 0.00 „
Rij Katwijk hebben wij uit bot voorbeeld van het Huis te Britten gezien, dat hot strand en do
duinenrij daar iu vorige eeuwen veel afgenomen is. Sedert 1800 is hier het strand 75 ellen verbreed.
Te Scheveningen werd omstreeks 1400 de eerste kerk dooi\' de zee verzwo
4
lgen: zij stond 1800
el moer zoewaarts dan de tegenwoordige, die, geheel ten Oosten van bet dorp gebouwd, er in 1574
reeds midden in stond en thans weder aan bet strand ligt. liet duin te Scheveningen is in de
17* eeuw 80, in de eerste helft dei\' I8d* 08. in do tweede helft der 18* 50 ellen afgenomen.
Van 1850—1858 is de kust tusscben Scheveningen en Loosduinen 75 ellen verbroed, en tusscben
Loosduinen en Ter Heide de d
53
uinenrij van 1800—1858 Ui ellen afgenomen. Voor Tor Heide zelf
nam de kust in de 15* eeuw 1600, iu de I7d* 210. in .Ie 18* \'A\'Xt ellen af.
-ocr page 27-
Li
\'s (ïraveusande was vóór 1245 en hot bonwen van het Grafelijk Hol" in <l«-ii llau^f eene residentie
on dreef voel handel op Engeland, daar hel voorzien was van eene door liaro ruimte on veiligheid
vermaarde linvon. In ilo 17d* oonw nam hier de kust \'245. in ilo 18d\' 355 ellen al\'. Voor llookduin
is de kust in do 17de oonw 345, in de \\Xil\' .38."» ellen afgenomen. Voor \'t Nieuwland zijn van
18*20—1858 450 ellen breedte van do kust verloren gegaan.
On (looreo is in 1(118 op het strand eene oude verdronken stad ontdekt met lange straten,
zware fundamenten van huizen, oud huisraad, penningen, enz.: de plaats heet thans de oude wor
(de oude wereld). Men vindt ook daar in zee boomstammen en wortelstoelen. die het voorheen
voorhanden zijn van groote hosschon bewijzen. Van 1001) tot 1790 zijn hier 600 ellen breedte van
de kust verloren gegaan. In 1715 zijn door inbraak van den polder Oud-Nieuwland 150 bunders
verloren gegaan, terwijl echter de Westduinen zich aanmerkelijk Zuidwest waarts hebben verplaatst.
Tusschen Voorne en Goedereede liep vroeger de duinenrij door, en het daartusschen thans be-
staanil vaarwater, het Haringvliet, is waarschijnlijk in de 1Mde ot\' 14de eeuw ontstaan.
Aan de Westkust van Schouwen hebben de duinen ook vroeger meer zeewaarts in gelegen; op
de plaat de Sprongor waren nog in Kil8 duinen aanwezig. Sedert 1880 is de duinenrij op Schou-
wen over een kwartieruurslongto verloren gegaan.
Tusschen Westka|>elle on Domburg waren in 1540 de duinen roods zoo weggeslagen, dat het
4
aanloggen van een dijk noodig word. Na het besteden van ongeloot\'elijke kosten is er eindelijk de
tegenwoordige Wost-kappelsche zeedijk gekomen, een meesterstuk van waterbouwkunde, ongeveer
4000 el lang en bijna 10 el hoog.
Onze Noordzeeknst van Cadzant tot Ameland is i; 50 uren lang. Rekenen wij nu. dat een uur
gaans breedte van do duinenrij in de historische tijden verdwenen is (met juistheid is dit niet te
bepalen\') dan zou hot daardoor geleden landvorlios ongeveer 150.000 bunders zijn. Do hoedanigheid
en waarde van dien grond was echter gering.
3. I.andverliex in de Zuiderzee.
De Zuiderzee was in het begin onzer jaartelling grootendeels met laag veen bedekt, zooals o. a. blijkt:
1°. Uit hot aanhoudend aansppelen van derriebonkon op de kusten van Friesland tegenover Holwerd.
2*. Uit de overblijfsels van hosschon. bij Texel in zee gevonden.
3°. Uit de veenlaag mot boomwortels te Nienwediep bij het graven van de t\'undeeringput van
hot drooge dok gevonden.
42
4*. Uit den grond, waaruit de VVaard- en Oroet-Polder na zijne bodijking bleek te bestaan.
">•. Uit de veen- of derrielaag. die men onder de kleilaag van de Wieringerwaard aantreft.
B°. Uit de waarnemingen van don Heer T. J. Stieltjes omtrent don geölogischen toestand van
bet Zuidelijk deel der Zuiderzee, waar hij op vele plaatsen de klei nog met veen vermengd vond.
7°. Uit de overleveringen en berichten van do kroniekschrijvers. Men vindt bij dezen dikwijls bij
gelegenheid van inbraken, waardoor doelen der tegenwoordige Zuiderzee ontstonden, vermeld, dat
er gronden, met koeien en booinen er op. wegdreven en ergens anders weer vastraakten, hetgeen
alleen met veengronden gebeuren kan en nu nog gebeurt. Men vindt er ook weinig melding ge-
maakt van het verdrinken van menschen bij de vorming der Zuiderzee, waaruit blijkt, dat deze
slecht bewoond werd. hetgeen van met bosschen bedekte veenen natuurlijk is en waarmede volko-
men overeenstemt het betrekkelijk gering getal steden en dorpen, waarvan men als in de tegen-
woordige Zuiderzee gelegen melding gemaakt vindt, en die hoofdzakelijk de volgende zijn: de stad
Grebbe tusschen VVieringen en Texel, de dorpen Lammoor. Grootkoins, Ter Dorp. Linnen, Schul-
horn. Leeuwenhort! en Lager-Does en de stad Oonseind in de tegenwoordige Zvpo en Wieringer-
waard (vroeger tot do Zuiderzee behoorende, thans weer ingedijkt). Oud-Naarden op \'t togenwoor-
dige Muiderzand. de steden West-Workum. Grind aan de Westzijde van Friesland, de dorpen
Westerwierum, niet ver van Vlieland. Dykshorne en Westerbieruiu tusschen Terschelling en den
-ocr page 28-
14
tegenwoordigon vasten wal van Friesland. De Abten van Lidlum hadden hij Terschelling eone hof-
stede op de tegenwoordige zandplaat de Abt.
Men heeft verder sporen van twee dorpen gevonden, pen tpn N.-O. van Urk (het zoogenaamde
Urker-kerkhof), bot andere ten Zuiden van dit. eiland nabij de plaat de Knar of Houtrib.
In de Lauwerzee, dip men als een inham der Zuiderzee beschouwen kan. lag eens dp stad
Esonstadt.
De meeste der voornoemde plaatsen lagen in bet noordelijk deel der Zuiderzee, d. i. dat ge-
deelte daarvan, dat benoorden eene van Stavoren op Enkhuizen getrokken lijn valt, en sommige
er van vindt men aangegeven op het bijgevoegde kaartje N°. I. dat de vermoedelijke voormalige
verdeeling van land en water in dat Noordelijk deel der Zuiderzee en in de tegenwoordige provincie
Friesland aangeeft en waarop tevens de jaren zijn aangewezen, waarin zich het Noordelijk gedeelte
der Zuiderzee heeft gevormd en uitgebreid.
De zuidelijke kom der Zuiderzee werd destijds reeds gedeeltelijk ingenomen door een groot zoet-
watermper. liPt Flevo lacus der Romeinen, het meer Altnare der Middeleeuwen, in welk meer rich
de IJssel of Noorder Rijnarm \') uitstortte. Fn het Noorden ontsproot uit dit meer de stroom, door
de Friezen Vlie genoemd, die langs Stavoren liep en zich tusseben de tegenwoordige eilanden
Terschelling en Vlieland in zee stortte. De loop van dit oude Vlie kan men nog heden op de
Zuiderzeekaarten met weinig moeite volgen, liet vormde indertijd de grens tiissrhet)
\\Vest-Fries-
land en bet eigenlijke Friesland (tusseben Vlie en Lauwers). Wellicht liep p. n andere rivierarm
uit het meer Flevo (b. v. langs Tacozvl dooi\' bet Slotenneer of van uit het Vlie langs Hindelopen
en Bolsward) naar de toen in Friesland bestaande Middelzee. ecu groot water, dat tusseben Sneek
en Bolsward aanving en langs Leeuwarden liep. Deze Middelzee vormde indertijd de scheiding
tusschen de Friesche landschappen Oostergo en Westergo. Ten Noorden was de Middelzee van de
Noordzee gescheiden door het land. waarvan Terschelling en Ameland de overblijfsels zijn. Om dat
land heen liepen uit de Middelzee een smallere arm naar het Vlie en een broedere Oostwaarts,
waar zij evenals de Lauwers in de Wadden uitstroomde. Ptolomaous noemt deze Middelzee Por-
tus Manarmani*
(iMimnifpaWc Xtpyr). Het eiland tusschen het Vlip. de Middelzee, het meer Flevo
en den rivierarm, die volgens onze vooronderstelling het meer Flevo met de Middelzee verbond, was
wellicht bet eiland Flevo, Flevo insula der Romeinen, dat dan het Westelijk deel van het tegen-
WOOrdige Friesland (het latere Westergo) en een deel der Zuiderzee tot aan het Vlie zou omvat
hebben.
Wat de grootte van hot oude meer Flevo aangaat, zoo moeten wij ons die niet gering voor-
stellen, daar Pomponius Mela de Situ Orb. III. c. 2 in fine *) eerst van het Acronische en Vene-
tische meer (het moer van Constanz) en daarna van het moor Flevo sprekende, dit laatste ingens
lacus
noemt, terwijl hij bij hot Acronische en Venetische meer volstrekt niets voegt, waaruit men
zou kunnen besluiten dat zij groot waren. Het meer Flevo zal dus wel minstens even groot, waar-
schijnlijk grooter dan het meer van Constanz geweest zijn. De tegenwoordige zuidelijke kom nu
\') Dat indertijd een arm des Rijns door de Gelderschc vallei en van daar naar Nijkerk zon geloopen hebben,
zooaW Dr. J. G Ottema (de vrije Fries, Deel IV) wil, is onmogelijk, daar men dan haar spoor in achtergelaten
rivierklei zou moeten terugvinden, en deze ontbreekt. Daarenboven zou een dergelijke rivierarm wegens de algemeene
belling van deu bodem nooit naar Nijkerk hebben kunnen loopen, maar zou zich Westelijker door den tegenwoordigen
mond van de Eem hebben moeten ontlasten.
\'•\') De oorspronkelijke plaats van Pomponius Mela luidt als volgt: „Rhenns ab Atpibus decidens, prope a capite
duos lacus eflicit, Venetum et Acronium; mox diu solidus et rerto alvco lapsus, hand procul a mari hnc et illnc disper-
gitur, sed ad siuistram amuis etiam turn, et douec effluat, Rhcnus, ad dextram primo augustus et sui similis, post ripii
looge et late recedentibus, jam non amnis sed ingens lacus, uBi campus implevit, Flevo dicitur: ejnsdemqiie nomini»
Insulam amplexus, fit iterum arctior, iterumqne ritmus emittitnr."
-ocr page 29-
Ktmrl X"l.
, £
V
i( AiiioTïrntJ-----\' s
7                  ^__V. --____-\' nit          _                  /"                >I                             f
\\\\                          , I/c/ilrt/f —-"               ,\'\' ,
/&,\'L/       o\\\\ \\-tTriml 1287/          \\        % \\
/\\l JJr Wtstmrunm \\.i °^ •!/«.*/< rlnrrum          ~~. t
K
Slum
ft
/* ,-\' 1170 ••.             12ÓU
// / WEST-
/ \\s #       •..... 1/^7^
//FRIES LAN IK ^T VT^C
s^
\'a/\'«jfc-ii
Armrfti\' tm //// ihr/»oc</>\'/iiivii oornna/tgsn fyetfanel ent»
t/f fifictiHonri/ii/f nwine/e /\'rifs/mu/ fii //i/.).i,ir,/c///X-
t/tv/\'/erZiiti/friti ,i>ou/\' t/f/.r /tttitstf r.ir/t /it/i/tftvormai
t/if/ iittNtritjtiitii t/ff tuit ////tniiirni i>frsf/n//ft/,/f tteo
ffit tuin Zift tuHwitttt/f\'tic /tim/ t/oor i/t r.t-f xt/n
iiiofr.ioo/yfit.
---------------TetivitWiHirituif timtttn «/// //«</
Mee
..............nMHfettemf» armttn mm A\'/
Uutdatr&éi Ati oemaiuHent/t wafavhtt&n
aeletun .
1______i li/w/v/f/rt/f t/er/fn derliridmce,
l/tV SCc/flt IVriif ilt/l//t( Mill.
Stem/Ir vTWMTrop
-ocr page 30-
15
van do Zuiderzee is slechts ruim tweemaal zoo groot nis liet moer van Constanz, zoodat liet meer
van Flevo daarvan wel meer dan de helft zal beslagen hebben. Wij zullen niet te ruim schatten,
als wij aannemen, dat het minstens 140000 bunders (ongeveer de grootte der tegenwoordige pro-
vinrie Utrecht) beslagen heeft. Wellicht is de plaat de Knar of Houtrib, die bij Harderwijk ligt en
zich des te verder naar het Noordwesten uitstrekt, hoe ouder kaarten men beschouwt, slechts een
overblijfsel van den voormaligen Zuidwestelijken oever.
Onze meening omtrent de grootte van \'t meer Flevo wordt nog bevestigd door Tacitus. die in
zijn werk „de situ, populis et moribus Oermaniae, cap. 34 de meeren van het land der Friezen,
waarvan het meer Flevo het voornaamste was, immensos noemt \'). Ook de voormalige samenhang
van het meer Flevo en de Middelzee, en de oostelijke verbinding van deze met de zee komt over-
een met Tacitus, Annal: Lib II. c. 8, waar deze zegt1), dat Germanieus, cene oorlogsvloot op het
eiland der Batavieren hebbende doen uitrusten, met deze door de gracht, door zijn vader Drusus
gegraven, door de meeren en de zee tot aan de rivier de Eems eene voorspoedige vaart heeft
afgelegd. De hier bedoelde meeren waren dan het meer Flevo en de Portus Manarmanis of Middel-
zee: in allen gevalle blijkt er uit dat, als men van den IJssel over het meer Flevo naar de Eems
wilde varen en hierbij (gelijk de ouden altijd deden) de zee zooveel mogelijk vermeed, men, voor-
dat men deze laatste bereikte, nog door een ander meer (wellicht door meerdere) gaan moest.
Reeds de groote watervloeden, die in de jaren 350, 533, 005, 733, 800 en 830 Friesland teister-
den, schijnen veranderingen in de verdeeling van land en water in de tegenwoordige Zuiderzee te
hebben gebracht. Zoo noemt Ocko van Scharl in zijne bekende Kroniek van Friesland in \'t jaar 693
reeds Ameland als een afzonderlijk eiland, en vermeldt het zeegat tiisschen Terschelling en Aine-
land, thans het Amelandsche zeegat, in \'t jaar 782 als een vaarwater. De uitgestrektheid dezer
oudste landverliezen laat zich echter moeielijk nagaan, daar de kroniekschrijvers op dit punt zwijgen.
Het eerste stellige bericht van geheele vernietiging van landstreken in de Zuiderzee valt in
1170. Er woedde dat jaar een groote watervloed in Holland, Zeeland, Vlaanderen en Utrecht.
7
Maar vooral Friesland had veel van dezen vloed te lijden. Matthaeus Vossius (aangehaald in Oab-
bema\'s werk „Nederlandse watervloeden," bldz. 42) meldt van dien vloed: „De vloed vloog tot
onder de wallen van Utrecht, derwyze, dat de visschen voor de poort gevangen en, met het zak-
ken des waaters op \'t drooge gplaaten wierden, naa \'t verhaal «Ier jaarboekken. Maar den Friezen
overquam de allerellendigste ramp, bij wien alle het land, tuszen Tekxsel, Meedenblyk en Stavoren,
van \'t water wierde ingeslokt. En wierde de Zuydorzee-boezeni oovermaatelyk vergroot. Tekxsel, en
Wieringen, tot noch aan \'t vaste land gehecht, rukt er de zee af en gaf ze die gedaante, die zij
heeden noch hebben behouden. Maar Holland en Zeeland, slooten, door der menschen vlyt, met
dykkagie, de zee buytten. Friesland hndde dat geluk niet."
Door dezen vloed zijn dus Texel en Wieringen van \'t vasteland afgescheurd. Het Eierlandsche
gat en het Marsdiep vormden zich, en de Westzijde van de tegenwoordige banken de Waard en
het Breêzand tot bij de bank de Kreupel en van daar Oostwaarts naar Stavoren zal ongeveer de
grens der nieuwe watervlakte geweest zijn.
Vossius spreekt te dezer plaatse ook er van: „en wierde de Zuyderzee boezem oovermaatelyk ver-
groot." Dit kan niet slaan op het tegenwoordig noordelijk deel der Zuiderzee, daar dit vóór 1170
\') De oorspronkelijke plaats luidt als volgt: , A fiunte Krisii excipiunt. Mnjuribus minoribiisqne Frisiis vurabuliini
est ex modo virium. Utrneque nationes ttsque ad Oceanum Rheno praetextuntur, ainbiimtqne immenios insuper laeut et
Romanii classibus navigatos."
*) De oorspronkelijke plaats luidt ala volgt: „ Jamque classis advenerat, euro, praeraisso commeatu et distributia iu
legiones et locioi navibus, fossam, eui Drusianae nomen, ingressus, preeatusque Drusnm patrem, ut se, eadem auium,
libens placatusque exemplo ac memoria consiliorum atque operum jnvaret; laeus inde et Oceanum ttsque ad Jmiriam
/turnen
tecuuda navigatione pervehitur."
-ocr page 31-
IC,
niet bestond, en mud dus betrekking hebben <• }> 1 i*-t tegenwoordig zuidelijk deel dier zee op\'t meer Flevo.
Waarschijnlijk in toen aan de Conische kUKl land afgeslagen en ook in oostelijke richting het meer
wat uitgebreid, \'i Laatste stemt overeen met de algei.....me richting van den vloed in liet noordelijk
deel. \'t eerste met liet bericht van Wilhelmus mouaehus Kgmond.imis (.Matth. Annal. toni. II. p.
404). die ook van dezen vloed meldt: ..dat de zee tot aau de iiiiiiiivn van Utrecht ebde en vloeide,
ende de zeevisch. geuaamt Bollek, omtrent de wallen van de stad gevangen wierde" en wat verder:
..Eude ten waare, dat eenige uit meewaarig meededoogen met schepen ile nootlvdende Diemers
waaren te hulpe gekoomeu, veele hadden \'t leven daarhy ingeschooten."
In het jaar 1230 weid Esonstndt aan de Lauwers, dat reeds door den watervloed van 806
groote schade geleden had. geheel verwoest, hetgeen A. C. Stauriensis in libro I van zijne Kroniek
(aangehaald hij (iahhema hldz. 72) alilus vernield: „dat in \'t jaar CIDCCXXX door een ongehoorde
waatter-hooginge Kzonstad. leggende aau de Laauwaars. waare wech gespoelt, dat naauwlykx tien
hnyszen bleeven staan, de Poortten. wallen en Straatten wierden llitgeroevt De graflen wierden met
slyk bedekt, diorvooge, dat men niet merkken koude, dat er een stad ware geweest."
Dat toen sedert 117(1 geene groote veranderingen plaats hadden gehad, blijkt uit eene andere
plaats uit de Kroniek van A. (\'. Stauriensis (aangehaald door Dr. J. (ï. Ottema in „de Vrije Fries,"
Deel IV, pag. \'204). waar hij zegt: ..Anno 1222 was "I nog van \'t Vlie tot aan de Zuiderzee
geheel land : doch vermits de groote vaarten, die daarin gegraven wierden, heelt de Noordzee zyu
gang en inbreuk genomen en gekregen, en heeft veel land bier en daar afgeslagen, hetwelk alles
in de Middelzee weder aangeslagen is."
Welke waren deze gegraven vaarten, waaraan de verdere inbraken volgens A. C. Stauriensis
moeten worden toegeschreven? Hij /.egt ons zulks, als hij aldus voortgaat:
„Anno 1234 in \'t begin van \'l jaar. is de buurt op \'t West van Almoniuu tol eene stad ge-
inaakt en met stads-privilegien begiftigd, en is llarliugen genoemd. Daar ging van dit stedeken
eenen schonen, diepen vaart tot aan Vlieland, recht voor Dykshorne door. en van daar voort naar
10
Texel, \'t welk de Lninkei ksche conversen met behulp van de inwoners van Dykshorne gemaakt
hadden, opdat zy des te geriefelyker by elkander konden komen, en hiervan biet nog eene diepte
omtrent Vlieland de Monkesloot. Want die van Luinkerk dezen tyd een klein klooster, ofte uithof,
op Vlieland hadden staan, waarom deze vaart principalyk gedaan wierde, hoewel nogthans het
Gerbrando, den Abt van Luinkerk, zeer mishaagde; vermits zy zo naby de Noordzee gelegen was;
want deze Oerbrandus toen ter tyd al vreesde, wat namaals gekomen is."
Mr. J. Schelteinn leert ons (Mengelwerk. Deel VI, pag. 80), dat de kloosterlingen deze vaarten
gegraven hebben in 1213 en wel niet het doel om de aanslibbing in de Middelzee, die reeds van
nature aanzienlijk was, nog meer te doen toenemen. Zij groeven daartoe eerst eene gracht van
llai-liiigeii langs Dykshorne en de Grind, tot aau het Vlie. welke nog het gewone vaarwater is en
Harlinger Jetting (gieting, uitwatering) genoemd werd. en de andere uit het Vlie naar het Eier-
landsche gat, welke Muunikesloot heette.
De gevolgen dezer doorgraving bleven niet achter, want bij den grooten watervloed, die in 1237
Friesland teisterde, ging al bet land tussehen het eiland Vlieland en den Vliestroom te gronde,
welke gebeurtenis F\'. H. Winseiuius (aangehaald bij (iahhema hldz. 74 in de noot) aldus beschrijft:
„Anno 1237 isser eenen sehrikkelyken Vloet geweest, die een stins by \'t Vlie tussehen Texel en
Dycks-horne gelegen weg spoelde. De wint waeyde eerst uyt den Westen, daer na uyt Zuyden, ende
Zuydt-Oosten. ende vulde alsoo den IJssel ende \'t Vlie met de griffen, dat een groot deel van
Vrieslandt ten Westen gelegen, onderliep. De landen van Holcama (dese van llnleamu hadden met
haer graven oorsueck daertoe gegeven) overstroomde in den nacht. Des \'s morgens vroegh zagen
die eerst waren opgestaen, dat het landt blanck was van water, en riepen tot hare nabuyren, hel
is al Vlieland!,
omdat \'t Vlie het land overliep en vermeesterde, ende wil men dat hetselfde eylandt
-ocr page 32-
17
daer van den nacm zou verkregen hebben." Dr. W. C. H. Staring („Voormaals en thans." bldz.
145) veronderstelt o. i. terecht, dat zij, roepende: het is al Vlielandt, eerder bedoeld hebben, het is
vliedend (wegstrooniend, door de zee opgelicht en wegdrijvend) veenland.
De Holcama-sloot, waarvan hier gesproken is, is waarschijnlijk het tegenwoordige vaarwater de
Slenk
of het oude Vlie, tusschen de platen de Waard en het Breézand. Deze Slenk zou dan het
Oude Vlie genoemd worden, omdat na den vloed van 1237 op het punt, waar zij uit het Vlie
ontsproot, de nieuwe mond van het Vlie kwam te liggen.
De volgende aanzienlijke vergrooting van de Zuiderzee valt in 1250. Gutberleth vermeldt in eene
noot op bladz. 81 van Gabbema\'s watervloeden, in een oud stuk van een Friesch geschiedboek, op
papier geschreven, het volgende te hebben gevonden: „In \'t jaer ons Heren 1250 heeft de zee
groote scade gedaen an ende om Frieslandt endc die groote meren binnen \'t landt, als die zee by Sta-
veren ende dat voert by Harlingen, ende van Staveren toe Enkhuzen ende toe Campen, want dat
plach heel lant toe wesen al totter Flee."
Door deze overstrooming is dus het land, dat nog over was op den linkeroever van het Vlie (de
tegenwoordige plaat het Breézand), verdwenen, en daarenboven aan den linkeroever van het Vlie het
land van Stavoren tot voorbij Harlingen, waarschijnlijk tot aan de Jetting (dus de tegenwoordige
plaat het Lange Zand) door de zee verzwolgen, en ontstond ongeveer de tegenwoordige Friesche
kust tusschen beide steden.
In de tegenwoordige zuidelijke kom der Zuiderzee verdween volgens de aangehaalde plaats het
land tusschen Kampen, Enkhuizen en Stavoren, waarvan Urk en Schokland de overblijfsels zijn.
Tusschen Enkhuizen, Stavoren en Mcdemblik bleef nog eene landengte over, zooals blijkt uit de
Kroniek van Friesland (aangehaald door Dr. J. G. Ottema in „de vrije Fries" deel IV, bldz. 210):
„Deze tyd (anno 1255), konde men nog met een rafter ofte dalye van Stavoren tot Enkhuyzen
gaan. en was een goed vast land." Evenzoo zegt de Schoorlder Kroniek (door Dr. Ottema terzelfder
plaatse aangehaald): „Omtrent dezen tijd (1250) ging men nog van Mcdemblik of Enkhuizen tot
Staveren in Vrieslandt over het land de Kreijl. Doch de gaten van \'t Vlie en Texel wijder wordende,
is in \'t jaar 1400 een vrije vaart voorbij Stavoren en Enkhuizen in de Zuiderzee gekomen, dat
maar een sloot plag te wezen". Ook stemt hiermede overeen E. Van der Hoop, Historie der ver-
maerde zee en koopstadt Enkhuizen (Enkh. 1666), bldz. 14, Scriverii Oudt. Batav. in \'t leven van
Floris III, bldz. 153, 154 aanhalende.
Zevenendertig jaren na den vloed van 1250 had er weder een groote vloed plaats, waardoor in
de Zuiderzee veel land verloren ging. Oudenhoven, Cimbersche oudheden (aangehaald bij Gabbema,
bldz. 103) zegt op bldz. 94 daarvan:
„In het jaer 1287 op den 14d<m December is op den middernacht door een zwaer tempeest het
water wederom over gansch Vrieslandt gegaen, veel menschen ende beesten verdroncken, vele huysen,
kereken, Toorens, ende Dorpen vergangen, \'t Geruchte liep in andere landen, dat gantsch Vrieslandt
verdroncken was. \'t Stedeke Grijn is zoo nae weggespoeldt, datter geen thien huysen bleven staen
Muyren, Wallen, de Kerk ende alles is vernielt."
De Grind, bij deze overstrooming vergaan, thans eene hooge plaat, was in de 13de eeuw een
bloeiend stadje, alwaar een der Abten van Lidlum eene school voor hoogere wetenschappen had
gesticht (Zie Mr. J. Scheltema, Mengelwerk Deel VI, bldz. 88). Ook de dorpen Dykshorne en Wes-
terbierum zijn waarschijnlijk bij dezen vloed vergaan.
In het jaar 1395 had weder een groote vloed plaats, waardoor de landengte tusschen Enkhuizen
en Stavoren (\'t land de Kreijl) ten onder gegaan en de zuidelijke en noordelijke kom der Zui-
derzee verecnigd zijn. Wij hebben gezien, dat men in 1250 en 1255 nog met een rafter of dalye
van Stavoren naar Enkhuizen gaan kon en het daar goed vast land was. Gabbema haalt op bldz. 143
zijner Nederlandsche watervloeden Scrivcrius aan. als vermeldende, „dat een onbekende autheur van
I.                                                                                                                                                 2
-ocr page 33-
18
eene Latijnsche Friesche kroniek zegt: „dat in \'t jaar ciocccxcv de zeegaten tusschen \'t Vlie en
Tekxscl, dooi\' do kragt van \'t pcrzende waatcr en de hooge vloeden, angebrooken (verwijd) zijn,
midsgaadors ook \'t vaste land tot de Zuyderzee toe omtrent Meedenblik en Enkhuyzen verdronkken
en tot. zee gemaakt."" A. C. Stanriensis zegt in zijne Friesche Kroniek (volgens de aanhaling van
Dr. J. ti. Ottema in „de Vrije Fries", Deel IV, bldz. 211): „Deze tyd (anno 1395) hadde de
Noordzee de gaten van het Vlie en Texel veel wyder gemaakt, als zy te voren plagten te wezen,
zodat \'er nu een vryen vaart van de Noordzee voorby Medenblik en Enkhuizon, tot in de Zuider-
zee al liep, daar te voren eonen kleinen sloot alleenig plag te wezen."
Het land in de Wadden bezuiden Terschelling en Ameland is van alle landen, die thans in de
Zuidenee bedolven liggen, \'t laatst vergaan. De juiste tijd is moeilijk op te geven. In 1410
moot het nog bestaan hebbon, daar eene Friesche Kroniek (aangehaald door Dr. J. G. Ottema in
„de Vrije Frios" deel IV, bldz. 137) opgeeft: „dat men anno 1410 nog met een rafter van Har-
lingon tot op Terschelling kon gaan en van Holwerd op Ameland." De monden van de Middelzee
waren toen dus grootendeels met slib gevuld. „Doch kort na dezen," zegt genoemde Kroniek,
„beeft do zeo daar eene grote wyto tusschen gemaakt, zoodat ons dat gaan bonomen en verboden is."
Nadat ook het land bezuiden Terschelling en Ameland was vergaan, had de Zuiderzee hare
tegenwoordige grootte en gedaante verkregen, ja was zelfs iets grooter dan thans, daar zij ook
verschillende landen onder water zette, die er later door indijking weder op zijn veroverd.
Do uitgestrektheid van de Zuiderzee met de Friesche Wadden en do Lauwerzce is thans 525000
bunders. Hiervan was ook in de oudste tijden een gedeelte water, te weten het meer Flevo, dat
wij op oone grootte van 140000 bunders geschat hebben. Er is dus hier ± 385000 bunders land
verloren, bijna de grootte van de tegenwoordige provinciën Noordholland en Utrecht te zamen.
De door ons genoemde vloeden van 1170, 1230, 1237, 1250, 1287, 1395 waren niet de eenige
bewerkers van dit landverlios, doch bij hen alleen is mot eenige zekerheid de grootte te bepalen
van het weggeslagen land. De watorvloeden, die echter in 1200, 1219, 1220, 1221, 1222, 1223,
1227. 1242. 1240, 1248, 1249, 1251, 1262, 1266, 1273, 1285, 1288 Friesland teisterden, en
vele andoren, die in hot werk van Oabbema genoemd worden, zullen daartoe het hunne hebben
bijgedragen, zonder dat men echter bepalen kan hoeveel land door hen is weggeslagen, daar de
kroniekschrijvers hiervan meest niet spreken, doch b. v. alleen opgeven: ,,Doe men schreeff mccxlviii
da wasser ion heago Zee in Frieslan." of „mccxlviii Da ghingh het groet wetter wr heal Vres-
land," enz. Wij moeten ons eer voorstellen, dat het land trapsgewijze is weggeslagen, hetgeen
vooral bij veengrond gemakkelijk gebeurt, doch dat bij de zes meer bijzonder genoemde vloeden het
verlies hot grootst is geweest en daarom de kroniekschrijvers het in die jaren hebben opgegeven \').
Het verloren land was, met uitzondering wellicht van enkele plaatsen, b. v. de omstreken van
Wicringen, van weinig waarde, laag veen, zich naauwelijks boven den waterspiegel verheffende, of,
zooals EumenhiB een ander deel van ons land beschrijft in de lofrede op Keizer Constantinus:
„Paene, ut cum verbi periculo loquar, terra non est. Ha penitus aquis imbuta permaduit, ut non
solum, qun manifesta palustris est, cedat ad nixum et hauriat pressa vestigium, sed etiam ubi
paulo videtur flrmior pedum pulsu tentata quatiatur, et sentire se procul mota pondus testetur.
Ita ut ros est, subjacontibus innatat, et suspensa late vacillat."
4. Landverlios in den Dollard aan de westzijde van Groningen. Duidclijkhcidshalve hebben wij
ook hier een kaartje bij onze beschrijving gevoegd, voorstellende den Dollard tijdens zijne grootste
uitbreiding. Door stippellijnen is daarop aangegeven de oude loop van de Keins en hoever het
\') Ook i» die opgaven liccrsclit eenig verschil. Zoo schrijven sommigen der onde schrijven aan de vloeden van 1174
en 124G hijna woordelijk dezelfde uitwerkselen toe, als anderen aan de vloeden van 1170 en 1260. Wij hebben ons aan
dl beide laatste jaartallen gehouden. In allen gevalle is het verschil niet groot.
-ocr page 34-
J II MV\'I S M nitfl -1S00
t
S?r
I

D
^
2S
Hl
r / \'" *
ï 39 V            . Jfc/T
&*\\ &
•=»
<
V
V
-f| f
=r- *. SS
V
**\'-y,-........
.»•"/ \';
(
o
V
J-ï\'
(1 W
V\',
u iM •/
" O "f
>^
zr, 5
• —. i)
s;
5ï "
il
3 \'S
"5.\\.l, O MVIOOO
£ §
£\\
-ocr page 35-
19
land zich vóór de eerste doorbraak van den Eemsdijk uitstrekte. De ten /uiden dezer stippellijnen
gelegen watervlakte werd in de dertiende eeuw ingenomen door eene welvarende landstreek, groo-
tendeels tot Reiderland, gedeeltelijk tot Oldambt behoorende, goed bebouwd en met vele dorpen
bezet. Verscheiden riviertjes, van welke de Aa of de Ee, de Tjamme, de Termunter Aa of Ae en
de Zype de voornaamste waren, doorstroomden haar. Stratingh en Venema geven in hun bekend
werk over den Dollard in Hoofdstuk II één stadje, Torum geheeten, één burcht, twee kloosters en
omtrent zestig dorpen en buurten op, die in het later door den Dollard opgeslokte land gelegen heb-
ben en \'t zij geheel vergaan, \'t zij (doch dit zijn slechts enkele dorpen) na de doorbraken
verplaatst zijn. In zijne grootste uitgestrektheid besloeg de Dollard binnen de tegenwoordige gren-
zen van Nederland meer dan 32000 bunders, welke grootte echter door opeenvolgende bedijkingen,
die wij in de volgende § zullen behandelen, tot minder dan 8500 bunders is teruggebracht.
De eerste overstrooming, waardoor de Dollard ontstaan is, had plaats in 1277, in welk jaar de
Eemsdijk bij het voormalige dorp Jansum, schuins tegenover Einden, op het punt op ons kaartje met
(a) geteekend, doorbrak. Ubbo Einmius (aangehaald bij Gabbema bladz. 90) beschrijft deze gebeur-
tenis in het XIII boek zijner Friesche geschiedenissen als volgt: „Strakx al met den ingang van
Louwmaand hebben de zoutte waateren, door \'t verbreeken der dykken op de velden vallende,
eene geweldige schaade den Friesen toegebragt. En weederom op den uytgang van Wintermaand
bleek de zeeschaade zoo veel te verderfelykker, alsze grooter was. Want de overblijfzelen der dykken,
waar Emden en Larrelt het oog op Reiderland slaan, geheelyk uyt de grond wech gespoeld zynde, zoo
quaamen niet alleenlyk de golven landw.iard inschieten, maar vernielden door eene waatervloed een lan-
douwe, bykans de schoonste van Friesland met veele dorpen : het welke te gevoeglykker konde geschieden,
omdat de vlakte des lands aldaar, voorneemenlyk innewaarts, is laag, en de grond, onder de boo-
venste zoode, voos en moerig. Dit was de reeden waardoor de golven ligter en heeviger zich daar
indrongen, die, bezwaarlyk niet dan door een Oostenwind konden te rugge gezonden worden; en
ook, dat het land was ligt en dun en, van natuuren, dryvende, en op \'t stampen van een voet
opspringende en dreunende, en onbequaam voor zwaare dykken; dies gaf het zich, door \'t geweld
der boovenstaandc waateren geparst, met groote brokken, eeven als kork, van den grond af, en
dreef, jaa, sprong meenigwerve, met een grooten barst, boven water. Meenig grooten storm
volgd\'er, de drie aankomende jaren (1278, 1279, 1280) op, en voort, naa tien jaar (1287)
nieuwe waatervloeden, van geen minder woede dan de voorgaande, die \'t hermaacken van
\'t omgeworpene verhinderden. Maar, \'t geene dat het allergrouwelykxte was, de weerspaltighee-
den, en weederzydsche haat der geener, die aan die oorden woonden, vertraagden hand te houden
aan \'t gemeene beste. Men verteld dat alsdoen van een zwaar ryk en vermoogend perzoonaadje
onder \'t volk gehoord is een stem, daar noch de naakoomeling af weet te spreekken, luydendc:
„Dat hy liever al zyn land, ter hoogte van een spies wenste onder waater te zien, als tot voor-
deel van zyne nabuyren," (met welke hy ooverhoop lag), „de dykken op te maakken." Zoodat
de stormmende buyen, de aart des lands, en boosheyd der menschen zaamekoomende, die breede
boezem \'t allereerst oopenden; die met der tyd, door die zelfde quaalen vermeerderende, verschaa-
pen is in die groote wydte, die by de naakoomelingen de naam Dollaart, naa de aart der dolle
vloeden heeft verworven."
Wij leeren uit de aangehaalde plaats van Emmius, dat behalve de overstrooming van 1277, ook
de stormen van 1278, 1279 en 1280 en de watervloed van 1287 een groot aandeel aan de vorming
van den Dollard gehad hebben; dat de doorgebroken dijken slechts zwak geweest waren, en door
gebrek aan eensgezindheid en door de onderlinge veeten der bewoners slecht onderhouden werden
en, eens doorgebroken, jaren lang onhersteld bleven liggen. Wij leeren verder uit de beschrijving,
die Emmius van den grond geeft, dat ook de Dollard oorspronkelijk met laag veen bedekt was,
waarmede overeenstemt, dat nog heden in den Dollard derriebanken aanwezig zijn. De grond was
-ocr page 36-
20
dus op zichzelf weinig waard on, zoo de verdronken landouwe „bykans de schoonste van Fries-
land met veele dorpen," was, moet men zulks daaraan toeschrijven, dat de mensch er dooi- zijnen
arbeid waarde aan gegeven had. Evenzoo zien wij nog thans b, v. om Amsterdam, oorspronkelijk
schraal, moerassig\' veen tot uitstekend weiland en kostelijk warmoesland vervormd.
De eens gevormde plas breidde zich nu allengskens uit, doch hoewel de herhaalde vloeden, die
Friesland o. a. in 1375, 1370, 1370, 1380, 1387, 1391, 1395 en 1403 troffen, hiertoe ook wel
veel zullen hebben bijgedragen, treffen wij eerst in het begin der 15de eeuw weder bepaalde bijzon-
derheden omtrent de uitbreiding van den Dollard aan. In 1413 namelijk werd de Proost Hiskc
Abdena, die aan het hootU der Schieringers in Oost-Friesland stond, door Keno ten Broeke, een
Hoofdeling der Vetkoopers uit Einden verdreven en nam de vlucht naar het Schieringsgezinde Gro-
ningen. De Groningsche Schieringers trokken daarop onder Koppen Jarges op tegen Keno, die zich
in Reiderland ophield, en begonnen de vijandelijkheden door \'t verbranden van twee sluizen in \'t
Üost-Friesche Reiderland. Jonker Keno nam represailles door andere sluizen in Groningsen Reider-
land te vernielen. Hierdoor werd de toestand van het land al erger en erger, zoodat in 1418 tus-
schen Blijham en Winschoten al eb en vloed ging, en vooral toen in 1421, in 1423, 1424 en
1425 weder zware watervloeden plaats grepen, drongen de wateren nog verder door en bedreigden
zelfs een groot deel van Fivelingoo en het Oldambt met volslagen ondergang.
In 1425 besloten eindelijk de stad Groningen en de landschappen Hunzingoo en Fivelingoo om
Reiderland te hulp te komen in het herstellen der dijken, en in 1427 werden in het 20jarig ver-
bond, dat de landen tusschen Lauwers en Eems, uitgezonderd de stad Groningen, met Focko
Ukena en andere Oost-Friesche Hoofdelingen aangingen, ook verschillende heilzame bepalingen om-
trent de Dollarddijken gemaakt. Men stelde vast, dat ieder, die goederen in het Oldambt had lig-
gen, ook al woonde hij daar niet, en dat zij, die woonden hoven den Delfdijk tot aan Hogerbrngge
toe, de Oldambsters den dijk zouden helpen leggen van Westerrcide tot aan de Wolden, en zoo
op deze wijze de dijk nog niet tot stand mocht komen, dan zouden al de Ommelanden byschieten,
opdat ze,
zoo eindigt deze bepaling, door den watersnood niet jammerlijk vergingen.
Men sloeg dan nu ook de handen ijverig aan \'t werk; doch in 1428 had weder een groote vloed
plaats, waarbij volgens hetgeen P. Winseniius (aangehaald bij Gabbema bldz. 168) in boek VIII van zijne
Kroniek van Friesland zegt, „de zee op de nieuwe werken met zulken pars aandrong, dat zy niet alleen die-
zelfde wech genoomen, nemaar ook geheel Friesland tot Drent en Stellingwerff heeft ondcrwaater gezet."
In 1444 trok zich de stad Groningen de herstelling der Dollarddijken aan, en tien jaren later
werd op kosten van Stad en Ommelanden en van het Oldambt een dijk gelegd van Jansum tot
Finsterwolde. Deze dijk, slecht onderhouden ten gevolge der Saksische krijgsberoerten, brak echter in
1507 door, werd in 1508 weer hersteld, doch bezweek andermaal in 1518 of 1519. In 1519 werd
weder etui dijk gelegd, die echter ook geen stand hield. Eerst twintig jaar later gelukte het een
duurzamen dijk te leggen, en van dien tijd af kon men den Dollard meer paal en perk stellen, ja
langzamerhand bet grootste deel van het verloren land weder op hem veroveren.
5. Landverlies in Zuid-Holland. Door de overstrooming van den grooten Zuidhollandschen Waard
bij den St.-Elisabethsvloed in 1421, vormde zich de waterplas de Biesbosch of het Bergsche Veld
beoosten Dordrecht. Alvorens echter deze overstrooming te beschouwen, is het noodig dat men
zich een goed denkbeeld make omtrent de grootte en gesteldheid van den Zuidhollandschen
Waard en van den loop dei\' rivieren de Maas en de Merwede, vóór den watervloed van 1421.
Daartoe hebben wij Kaart N°. 3 hierbij gevoegd, die een overzicht daarvan geeft en hoofdza-
kelijk gevolgd is naar de geteekende kaart, in het jaar 1565 door don landmeter N. Diert gemaakt
en aan de stad Gouda met de verificatien en bewijzen daartoe betrekkelijk overgegeven, welke kaart
door Mr. 1\'. II. Van de Wall in zijne\' „Handvesten, privilegiën, voorrechten, octrooien en costumen
der stad Dordrecht" is overgenomen. Wij hebben in die kaart eenigo veranderingen gebracht, die
-ocr page 37-
/
7 o
cS
£         °
*4K
r—
r^
\\
3
4/<:/
jMtt
V>
i r-fl           ~~
^ ^ 2 -
\\
V.
5e
JhJH il ii# J
ïji •$.:%?ir i ,\'               i S = „
i <M f Jr^S \\£ & \'l 1
f
•l
3
3
^ J>. /           1 T |k\\i ^ T © / e             d
-ocr page 38-
21
door latere onderzoekingen, vooral door de nasporinpen van den heer Jan Smits \'), die in deze
zaak veel licht verspreid hebben, noodzakelijk gemaakt zijn. doch daarentegen de oude spelling der
plaats- en riviernamen geheel behouden. De grenzen van den grooten Zuidhollandschen Waard
lagen binnen eene bedijking, beginnende met of sluitende tegen het land van Altena, nederwaarts
loopende langs de zuidzijde van de Merwede tot Heinenoord toe, van daar verder Zuidwestwaarts
de geheele bedijking en Heerlijkheid van Moerkerke omringende, en verder de dorpen VVestmaas.
Strijen, Wieldrecht, Zevenbergen, de beide Zwaluwen, ecnige andere dorpen en de weleer tot Holland
gerekende Langstraatsche dorpen omdijkende, van welken laatsten dijk nog een overblijfsel te vinden
is in den tegenwoordig bestaanden Heidijk. De Zuidhollandsche Waard werd doorsneden door eene
rivier, de Oude Maas genoemd, die vóór het graven van het kanaal van Oud-Heusden naar Wou-
drichem (Worckom), thans de bedding der rivier, het Maaswater afvoerde bij Puttestein. en bij het
Tarwezand de twee takken der Merwede opnam en zich bij \'s Gravesande in zee stortte. Van deze
Oude Maeze bestaat nog een overblijfsel in het Oude Maasje, dat van Heusden af westelijk loopt
en zich bij Geertruidenberg in den Biesbosch stort.
De Oude Maeze was in 860, na het graven van het kanaal van Oud-Heusden naar \\Voudri-
cheni, bij eerstgenoemde plaats afgedamd en werd daardoor eene binnenrivier, zooals de Linge of
de Ussel boven Gouda. Aan de andere zijde bij Maesdam werd zij door twee sluizen van het buiten-
water gescheiden. Binnen de hedijking van den Zuidholl. Waard was deze Oude Maeze niet door
dijken besloten, waardoor verklaard wordt, hoe bij de inbi-aak van 1421 al de dorpen van die
Waard ter wederzijde van de Maas te gelijk overstroomden.
Het land aan den rechteroever der Oude Maeze heette Vuytrecht, dat aan den linker Luijck. De West-
hoek aan het Haringvliet heette land van Strien. Het noordoostelijk gedeelte aan de Nieuwe Maeze
en Merwede werd gevormd dooi- het land van Altena. Het gedeelte van Luijck tusschen de Donge,
Oude Maeze
en Heydijk heet de Langestraet.
De geheele oppervlakte van den Zuidhollandschen Waard was ongeveer 50000 morgen of 42575
bunders. Behalve een groot aantal welvarende dorpen bevatte zij de stad Dordrecht, die aan den
vasten wal van drie onderscheiden deelen er van gelegen was, die door binnenkanalen van elkan-
dcr waren gescheiden.
Deze oppervlakte van 42575 bunders, door éénc dijkage omsloten, was door hare ligging zeer
in gevaar om \'t zij door hooge zeevloeden, \'t zij door het afkomend Rijn- en Haaswater, bij ijs-
gangen en verstoppingen te worden overstroomd, en moest met groote voorzorg worden behandeld.
In het werk van V. d. Wall vindt men dan ook van 1375 tot even vóór de overstrooming ver-
scheidene grafelijke verordeningen, eerst het moeren en turfdelven binnen de vier mijlen van den
uitersten dijk in Zuidholland, later dit moeren en venen geheel verbiedende, en verdragen tus-
schen de stad Dordrecht en den Heer van Zevenbergen, waarbij de laatste zich ook verbindt, in
zijne landen niet meer te zullen laten moeren.
In het begin der 15de eeuw woedden echter de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, ten gevolge
waarvan in 1400 en 1407 in Dordrecht bloedige gevechten plaats hadden tusschen de burgers on-
derling, door hunne verschillende Hoofden uit de Regeering aangevoerd, ten gevolge waarvan ver-
schcidene Hoofden van eene der paitijeu werden gevangengenomen en verbannen. Toen later eenige
rust te wachten scheen, ontbrandden die twisten opnieuw na den ontijdigen dood van Graaf Wil-
lem van Beieren, wiens eenige dochter, de bekende Jaeoba van Beieren, met Jan van Brabant ge-
huwd, wel binnen Holland als Gravin werd gehuldigd rloch eene tegenpartij kreeg in Jan van
Beieren, die\' door Keizer Sigismund met het Graafschap Holland beleend werd.
\') Zie de „ Verhandeling over de inbraak en ovorstroomiug van deu grooten Ziiidhollandschon Waard op den 18d\'
November 1421" door Jan Smite, Ji., in 1882 b(j Bluise\' en Van Braam te Dordrecht uitgegeven.
*
-ocr page 39-
22
Jan van Beieren hield zich meest op in de stad Dordrecht en werd door de burgerij in zijne
ondernemingen gesteund, waarom zij door .lacoba en hare partij als openbare vijand werd be-
handeld. In 1418 werd de stad dan ook door Jan van Brabant ingesloten en vruchteloos belegerd.
Na het opbreken van dit beleg bleven echter de Brabantsche benden zich nog geruimen tijd plun-
derende en stroopende in den grooten Waard ophouden, waardoor de aangelegenheden van dien
Waard verwaarloosd en de jaren 1410 en 1420 er in gestadige onrust doorgebracht werden. Jan
van Beieren trok daarop met een leger naar Geertruidenberg, dat op Jacoba\'s hand was, en nam
stad en kasteel in. In dezen toestand werd meer gedacht aan de belangen van den krijg, dan aan
het verzorgen van dijken en sluizen: deze werden verwaarloosd, en zoo werden deze oneenigheden en
binnenlandsche beroerten de voornaamste oorzaak van de ramp van 1421. Den 18den November
van dit jaar had de groote St. Elisabethsstorm plaats, die alom in Holland, Zeeland en Friesland
dijkbreuken en overstroomingen ten gevolge had. In den Zuidhollandschen Waard bezweek de dijk
bij Wieldrccht, op de plaats van ons kaartje met (a) gemerkt, vanwaar het bekende tijdversjc:
„WIeLdreCht MaCh Water beCLagen."
Deze gebeurtenis wordt door Vossius (aangehaald bij Gabbema bldz. 152) in het 8,te boek van
zijne Jaarboeken van Holland en Zeeland aldus beschreven:
„Niemand geheugde of las in de Vaaderlandse jaarboekken van schrikkclykkcr zondvloed. Want
de zee, door een geweldige worwelwindt ontroerd, verhefte zich tot zulk cene hoogte, datze ten
declc over de dykkcn heenglippende, ten deele die doorboorende, de laage landen wyd en zyd oover-
stroomde. Noch Zeeland, noch Friesland gingen vry van dat quaad; maar Holland leed de meeste
schoade, byzonderlyk liet Zuydelykke, dat den Baayer te deel viel. Alwaar, om de laagte der
landouwe en voor een groot gedeelte, te allen tyde marassig, het van nooden was, de woedde des
waaters door zylen en dykkcn in te toornen. Echter en was de waarom die\'er ramp zoozeer niet
te wytten den aard van dat geweste, dan wel de onagtzaamheid der menschen. Want Graave Willem
hadde op het veertiende jaar dezer eeuwe die van Wieldrccht toegestaan, by handvest, het oopenen
en sluytten van de Zielersluis, buytten kennisse van de Dykbewaarders \'). Maai\' zeer zorgeloos handelden
in deeze zaak zoowel de Wieldrechttenaars, als deeze, die nu waanden, dat de zorg daaraf door de
Graaf anderen was aanbevoolen. Dies is \'t gebeurt, dat door de onagtzaamheid van bcyde, al dat
land, dat tussen Dordrecht en Geeilenberg legt, een weezen van een zee heeft ontvangen, en de
stad zelve een gedaante van een Eyland *). Twee en zcuventig dorpen niet zoo veel kerken verciert,
zyn door de waateren ingeslokt; welker toornspitsen naauwlykx den volgenden dag te zien waaren \').
Want by nachttyde, elk in slaap verzoopen, viel dat ouwel voor. Die \'t minste tal noemen, zeggen,
\') Het gevoelen dat de iubraak geschied zou zyn door het zorgeloos openlaten van eene zoo kleine sluis, wordt door
V, d. Wall en duur Smits o. i. met grond weersproken, doa>r hierdoor in ééncu vloed niet zulk cene groote ovcrstroo-
ming zou kunnen veroorzaakt zijn.
\') Van daur het tydversje i
ÜVrdreChto IncVbVit Vis atroX InCIta Vcntls
Vrbs qVa dlssILVIt protlnVs haVsta Marl.
3) Weleer vond men in \'t Zuiden van de groote kerk te Dordrecht in steen gehouwen:
ANN. XPI. cidccccxxi. NOVEMBRIS XVIII. SVBMERSAE FVERVNT LXXII. VILLAE CONÏINVAE
DORDRACO,
en nog slaat te lezen op de Spuipoort aldaar:
\'T land en water dat men hier ziet,
Waren 72 parochien na Kronyks bediet,
Geïuundeert door \'t water krachtig
In \'t jiinr 1421 waarachtig.
-ocr page 40-
sa
rlatVr by de honderd duyzend door de ooverwateringe verdronkken. Mcrwcde •) een heerlyk gc-
slagte bij den Hollander, leed, booven andere, den nieestcn ramp: waarvan andere Eedelen mcedc
niet vry zyn geweest, die er veele nuamaals brood, hnys by huys, te beedelen genooddrukt wier-
den. Dit heeft de staatten bewoogen, die zelfde het grondregt door visschemye toe te .staan. Hct-
welk zy ten deele gedaan hebben, op goede hoop, dat zy te eeniger tyd, met dies te grooter moed,
de dykkcn mogten koomen te vermaakken: ten deele om hen in de teegenwoordige wanheb te
vertroosten. Wie kan dies tyds erbarmenswaarde staat zonder de uytterste droeveniszi\' beschryven
of gedenken? Toen yder een bykans de toppen der hnyzen, boomen, kerken en toornen, maar
vrugteloos beklauterde. Alleen weynige, die scheepen by der hand hadden, zyn dat gevaar ontsloopen."
Velen, o. a. Wagenaar in zijne Vaderlandsche Historiën, schrijven de overstrooming toe aan eene
doorbraak van den Merwedijk bij Werkendam. Door den Heer .1. Smits is echter in overeenstemming
met de aangehaalde plaats van Vossius bewezen, dat dit gevoelen ongegrond is en de dijkbreuk bij
Wieldrecht heeft plaats gehad. Astronomische berekeningen van den Heer .1. Smits toonen aan, dat
op 18 Nov. 1421 het voor Dordrecht hoog water was te 12 uur 19 minuten. Daar de vloed bij
Wieldrecht een half uur vroeger invalt en de doorbraak omtrent op het tijdstip van hoog water
zal hebben plaats gehad, berekent hij, dat de dijk omtrent te middernacht bezweken is.
Men heeft dikwijls betwijfeld of het aantal van 72 overstroomde dorpen niet overdreven was.
Zoo zegt reeds Slechtenhorst in boek V11I zijner Oeldersclie geschiedenissen (aangehaald bij Gab-
bema bldz. 162): „\'t Mogt yemand wat vreemd dunken, dat er in dit verdronken land (welker
lengte van zommige op vier en breyte op twee Duytssc mylen wordt begroot) behalve!) ettelyke
Heeren huizen LXXII dorpen (na \'t melden van de Hollandsche jaarboekken) niet vee en menschen
zouden zyn vergaan, ten zy men deeze twee en zeeventig Kersspelen voor bloote Buerschajijien wil
neemen, alzoo andere schrijvers alleen van XVI vlekken of dorpen gedenken."
Jan Smits heeft
echter in zijne doorwrochte verhandeling aangetoond, dat er wel degelijk 72 dorpen of parochiën
overstroomd zijn, waarvan 37 door het water bedekt zijn gebleven, en geeft die in genoemde
verhandeling op bldz. 84 met name op.
Chrysostomus, een Napolitaansch reiziger, die dezen Waard in 1514 bezocht, zegt in zijne brie-
ven over Holland, dat men toen de spitsen der torens van sommige der verdronken dorpen nog
uit liet water zag steken.
Op onze kaart is door arcering aangegeven hoeverre het water na de overstrooming het land is
blijven bedekken. Na de inbraak was tusschen Dordrecht en Geertruidenberg geen voet lands boven
water gebleven, en langen tijd was een stuk van den dijk bij de Rietdijksche poort de eenige
wandeling, die aan de ingezetenen van Dordrecht aan den vasten wal was overgebleven. Toen ook
deze dijk later wegspoelde of als onnut werd vergraven, kon men zich buiten de stadspoorten slechts
per schip begeven. Vandaar dat Adriaan Junius in Hoofdstuk XVII zijner Uatavische historie (aan-
gehaald bij Gabbema bldz. 149) Dordrecht bij Venetië vergelijkt, en Constantijn Huigens, in zijne
bijschriften op de Hollandsche steden Dordrecht sprekende invoerende, het laat zeggen:
„Zints heelt my ééne nacht Venetien gemaakt,
„ En al niyn handeling en wandeling gestaakt."
In 1422, 1423, 1425 heeft men pogingen aangewend om het verdronken land weder te bedijken,
die echter op linanciëele moeilijkheden, zoowel als op onderlinge oneenigheden zijn afgestuit.
Hoe er sedert weder een groot deel van het verdronken land op de zee en rivieren is heroverd,
zullen wij later zien.
De Zuidhollandsche Waard bestond, zooals ook uit onze aanhaling van Vossius, die het land
\') De bouwvallen van \'t huis te Mcrwede zijn nog nabij Dordrecht te rien.
-ocr page 41-
24
laag en marattig noemt, m uit het aangehaalde verbod om er te veenen en te moeren blijkt, we-
der uit laag veen, wellicht hier en daar met eene dunne laag rivierklei bedekt, evenals thans de
naburige Alblasser- en Krimpenerwaard nog zijn. Het was dus weder grond, die slechts waarde ge-
kregen had door den arbeid der bewoners. Het gedeelte er van, dat nog niet bedijkt is, de zooge-
naanide Hiesbosch, heeft ± 10000 bunders oppervlakte.
6. Landverlies in Zeeland. Over het verlies in de duinenrij in die provincie hebben wij reeds
boven gesproken, doch moeten hier nog opmerken, dat waarschijnlijk in de oudste tijden de duinen
van Vlaanderen met die van Walcheren en wellicht met die van Schouwen zijn verbonden geweest.
Noch Caesar, noch Tacttus en evenmin Plinius maken gewag van eene rivier, ten Zuiden der Maas
zich in zee ontlastende, zoodat waarschijnlijk de Schelde voor 2000 jaren de duinenrij nog niet
doorboord had, doch naai\' het Noorden stroomde en met de Maas in een gemeenschappelijken mond
26
Er bestaat een zeer oud, hoogst merkwaardig kaartje van Vlaanderen, dat, op het archief te
Brugge bewaard, door den Burgemeester van Brugge. Vredhu, in de 17de eeuw aan Smallegange
ten gebruike afgestaan en door dezen in zijne Kroniek van Zeeland overgenomen is \'). Het zou ver-
vaardigd zijn in 861 om de goederen aan te duiden, welke Judith, dochter van Karel den Kale,
aan graaf Boudewijn met den ijzeren arm ten huwelijk aanbracht. Het bevat ook het grootste deel
van Zeeland, dat toen tot aan de Oosterschelde tot Vlaanderen behoorde. Wij hebben het gedeelte,
waarop Zeeland voorkomt, op de dubbele grootte uit Smallegange doen overnemen. Wij zien op
dat kaartje, dat de Schelde in het midden der 9** eeuw de duinenrij reeds op de plaats der tegen-
woordige Oosterschelde doorbroken had en zoo eene kortere gemeenschap met de zee had verkregen.
Van Gend af liep een andere arm van de Schelde langs Brugge naar zee en heette volgens het
kaartje Livia. Tusschen de Schelde, de Livia en de Noordzee lag een groot, moerassig eiland (wij
meenen, dat de teekenaar door de fijne stippen op dat eiland de moerassigheid heeft willen aan-
duiden), waarop zich enkele hoogere of liever door dijken beschutte plekken (vergelijk de noot op
bldz. 30) bevonden, die later de kern der eilanden Walcheren, Zuid-Beveland, niet Borselen en
Wolphaartsdijk en Noord-Beveland geworden zijn. Ook Biervliet had eene dergelijke omdijking. Tegen
den kant van Vlaanderen schijnt de grond hooger te zijn geweest, dewijl wij daar verscheiden thans
nog bestaande plaatsen, als Cadsant, Axel en Hulst, zien aangegeven, hoewel niet door eene be-
dijking omgeven, en het land op het kaartje daar ook minder gestippeld is. Behalve deze hoogere
deelen, de duinen en de bedijkte plekken liep het eiland tusschen Schelde en Livia waarschijnlijk
met eiken hoogen vloed onder, en het kon niet missen of hierdoor moesten geulen door het water uit-
gescheurd worden, die, later bevaarbare wateren geworden, de geheele streek in een archipel veranderden.
In 949, of volgens anderen in 980, zou Keizer Otto de Groote een kanaal door de duinen hebben
laten graven, dat Cadsant van Walcheren scheidde en Otto\'s-gracht genoemd werd, welk kanaal in H 73,
door eene groote ovei\'strooming tot veel grooter diepte en ruimte uitgespoeld, het aanzijn gegeven zou
hebben aan tien latei\' Ifont of Wcstcrschelde genoemden stroom. Voor den mond van dezen stroom
bleef nog een eiland, Schootieveld genaamd, over, dat (hoewel het bij de overstroomingen van 1180 en
1181, toen geheel het tegenwoordige Staats- en Belgisch"Vlaanderen tot Gend en Brugge toe, na het
bezwijken der dijken onderliep, veel schijnt geleden te hebben) in 1274 nog meer dan 4000 bun-
\') Onze aandacht werd up dit kanrtje gevestigd door deu Hooggeleerden Heer I«bret, Oud-Hooglecraar nan de Poly-
I echnische school te Delft, aan wien wij ook vele andere bclangryke inlichtingen te danken hebben. Deze houdt dit kaartje
voor echt; hoewel de oude toestnud van Zeeland ons toeschijnt ongeveer geweest te moeten zijn, zooals op dit kaartje
staat, zijn wij niet ten volle van de echtheid overtuigd, daar het ons onwaarschijnlijk voorkomt, dat de rivier de Livia
ooit geloooen kau hebben daar, waar het kaartje hem stroomen laat, en wel omdat op die plantten in België geen rivierklei
wordt aangetroffen, en zoo hier ooit een eenigszins bclangryke riviernrm gestroomd had, zou men daar o. i. rivierklei
moeten vinden.
-ocr page 42-
KnuH V\'4.
MARK OKRMANICVM
/
-*Ö
.»,,         | CaHQIA\'1 CaiST» Imp. i -^
rV 3            li.H.KVIMI FkIIUKU KT 1 jt**)
L ?A /"jjVDITMAR Iti.I.u: ."VAK [j Jt.jjj
- .WF. V^»\'n.VIVIilHV-i ltK»il«t\\KM )j \\ ^*
(«kir I*»»WXAkSi\\I.Ii|1>(Ï.AX<i|\\^<(V y
\\ 7j\\
        0V« IXrlA HAM h.WDIHV        | J,
y
\\
XiiMISK AIM\'Kl.l.AT.VM
(,»                            «\\ ^^
^— •• * • j -m                  . B
^
.._\'
.I.W <V;/.
JfoHbeve-0\'
is
Vf. \\                              /• • \'Jfttytbcvt\'litnJit . •* ) )
F^tófifc
OottlurqtBH t |
-\'
,VoA\'oïmin ..          .. ,^A ^T V!0 H
/"ttodïHl\'iirutÓH
\\ Axela llutïtimi
OFFICIA
oA/k
tla
WabimtaJlaiatn
77,;y7„
\'«•r
*&.
w
\'"vrtei
•lUCUIIt .             y-^~
r
w
l>jl:im
Bi I             ACftfti Jmitn*,trtit*tt \\*rmt\'tto ••*•""* . 4 1           
\\
ik
f
KAART VAX DEN TOESTAND \\AN ZEELAND in 861.
Do\'lan___________«y.v/ tnif/fic<i- i/o /<•</>•n%tiM>ri/i4/f ijifH.i (itstc/icu Belaiè rn Aci/fr/t/ntf rtnn
RMcr.lï.vF.WKTi •,
-ocr page 43-
•r.
ders groot was. In eene der overstroomingen, die vóór 1377 plaats grepen, schijnt het geheel te
zijn ondergegaan, en de vroegere plaats er van wordt thans nog slechts door een paar kleine pla-
ten aangegeven.
In Smalleganges Kroniek vinden wij op bldz. 120 eene andere, niet door ons overgenomen kaart,
den toestand van Zeeland in 1274 voorstellende. Wij vinden op die kaart Zeeland reeds verdeeld
in zeer vele, ja in meer eilanden dan tegenwoordig, waarvan Schouwen, Sonnemaire (waarvan het
overschot thans aan Schouwen is aangedijkt), Duiveland, Philipsland, Tholen, St. Annaland, Scher-
penisse (de beide laatste thans met Tholen vereenigd), Walcheren, Noord-Beveland, Zuid-Beveland,
Wolphaartsdijk, Borselen (de heide laatste thans met Zuid-Beveland vereenigd), Schooneveld en
Cadsant (thans met Staats-Vlaanderen vereenigd) de voornaamste zijn. Het valt dadelijk in het
oog, dat vooral Schouwen, Walcheren en Zuid-Bevcland veel grooter zijn dan tegenwoordig en
zoowel Oost- als Westerschelde veel nauwer dan thans. F. Van Limburg schat, dat destijds in Zee-
land omtrent driemaal meer land was, dan thans, wat ons echter wel wat overdreven voorkomt.
In 1288 had een groote vloed plaat* (Gabbema bldz. 106), waarbij geheel Zeeland, behalve
Walcheren en Wolphaartsdijk, onderliep.
Melis Stoke spreekt van dezen vloed aldus:
„Al Zeelant verdranc zekerlike,
Sonder Walchren en Wolfaeitsdike.
Anders hoerd ik noyt lant noemen,
(In wat lande ie ben comen)
Dat staende bleef bi der zee,
Sonder Vlaender wat sels mee
Ende di lande, di ghi hoort noemen."
Zooals Reygersberge in zijne Zeeuwsche Kroniek (aangehaald bij Gabbema bldz. 108) in hoofd-
stuk XVI zegt, zon daarbij Schouwen aan de Noordzijde zijn overgevloeid en „het land van Dreys-
schere (een deel van het eiland Sonnemaire, thans aan Schouwen gehecht) wierde gescheiden."
Bij den St. Catharina\'s-vlocd in 1304 greep weder landverlies plaats. Reygersberge in zijne
Zeeuwsche Kroniek (aangehaald bij Gabbema bldz. 110) beschrijft dien vloed aldus: „In \'t jare
MCCCiv op Sinte Katherynen dach, was also grooten storm ende onweder, met soo grooten hooghe
vloedt, dat veel dyeken ende Polders in Zeelandt overvloeiden. Walcheren was zoo zeer overvloeid.
dat die dyeken zoo zeer geramponeerdt waren, dat die Landtslieden den moed verloren gaven, soo
dat sy de macht niet en hadden te dyeken. Waerom die Groeve zelve in \'t Landt van Walcheren
quam, ende heeft\'et met die Borsselsche Hceren weder beverscht en bedyekt. Noordtbevelandt was
doen mede tot diversche plaetsen in, aen de Noordtzijde, nochtans wertet kortelinge daernae be-
verscht ende bedyekt, maer daer werd zoo veel land buyten ghedyekt \'), dattet scherp VII mylen
in \'t ronde groot bleef. Waer nyt naemaels een spreekwoordt (|iiam, dat men seyde: Zoo scherp
als Godt Noord-Bevelandt maickte. Terselfder tydt werden twee dorpen aen de Noordtzyde van
Zuidtbeveland buyten gedykt, Sinte Michiels dorp. ende Hemerste. Ende de Heerschappen van Kats
verloren doen wel CC ghemeten lands."
Wij leeren hieruit, dat bij dezen vloed vooral Noord-Beveland, \'t land van Kats en Zuid-Beveland
landverlies leden.
In 1337 vernielde eene overstroomiug 14 dorpen westelijk van den Hout \').
In 135G. had eene overstrooming plaats, waarvan Kornelis van Alkemade (aangehaald bij Gab-
\') „Land, dat buitengedijkt wordt," i» natuurlijk verloren land.
*) D. Miinn, Mémoires de Bruulles p. 115.
-ocr page 44-
\'21\',
bema bldz. 122) o. a. zegt: „Noord-Beveland getuigt van \'t omwerpen zyner dyken, dat het een
geheel jaar niet de zee gemeen lag, die er uit en in dreef. Het eiland Walcheren leed mede groote
schaade, voornaamlyk omtrent oud Arnemuiden, en omtrent oud West-Kapel spoelden veele landen
weg. In het land Schouwen aan de Zuidzyde waaren de dyken grootelyks verdorven; maar West-
Schouwen in tegendeel door landaanwinningen vermeerderd. Ook was Zuid-Beveland aan zyne dyken
zeer benadeelt, byzonderlyk aan de Noordzyde omtrent het eiland Borzelen."
In 1361 woedde in Zeeland een vloed, die ook landverlies veroorzaakt heeft, daar Reygersberge
(aangehaald bij Gabbema bldz. 123) er in zijne Kronijk van zegt: „In \'t jaer cioccclxi den xu
Januarii, wast zo grooten wint en soo hoghen vloet, datter veel dyeken in Zeelandt oover vloey-
den; maer werden korts daerna weder gemaeckt, ende alsdoen werden veel polders in diversche
Eylanden van Zeeland niet veel landts buyten gedyekt."
In 1377 (volgens anderen 1371) is de Picte, een groot dorp op Wolphaartsdijk, door het water
vergaan en daarenboven 17 dorpen omtrent Biervliet verdronken, vanwaar het volgende versje
(aangehaald bij Gabbema bldz. 139):
,,\'t Landt te Biervliet ende XVII dorpen, o wach!
„Ende die Piete liepen in nae Sinte Martens dach.
Deze vloed heeft veel bijgedragen tot verwijding van de Westerschelde (Smallegange bladz. 120).
In 1404 had een vloed plaats, waarvan Meyer in zijne Vlaamsche Historiën (aangehaald bij Gab-
bema bldz. 145) in \'t XIVde boek o. a. zegt: „Drie onzer mylen lang vervulde de Noordzee alles
ende doode menschen en alle zoorte van beesten. De vier Ambachten, Sluys, Danime, Roodenburg,
Oostburg, Birfliet, Hugofliet, Wulp, Kadzand en Boucholt leeden de meeste schaede, waer af de
blykken noch kenbaer zyn. . . . Veel Polders zyn toen vergaen."
Reygersberge (aangehaald bij Gabbema bldz. 130) meldt van dezen vloed nog: „dat veel Pol-
ders in Zeelandt overvloeyden ende Cats Nieuwlandt inundeerde doen ter tyd in Noordt-Bevelandt.
In Zuydt-Bevelandt oovervloeiden sommige polders. Duyvelandt inundeerde terzelfder tyd aan de
Oostzyde."
In 1440 had een nieuwe vloed plaats, waarbij de dorpen Huigersluis, Steekerk, Hcrtingen, Peer-
boom, Moerkerk en St. Jans-Capel in Staats-Vlaanderen verdronken.
Door de vloeden van 1377, 1404 en 1440 is waarschijnlijk de nog bestaande plas de Braakman
gevormd. Deze beslaat thans een oppervlak van ruim 6000 bunders.
In 1477 had de eerste St. Cosmas- en Damiaensvloed plaats, waarbij volgens Van Vacrnewyck in
zijne Historie van de Belgis (aangehaald bij Gabbema bldz. 186) bij Aardenburg 10 dorpen (waar-
van een weer herbouwd is, namelijk Cadsant), bij Oostkercke 4 dorpen (waaronder Oostkercke zelf)
verdronken.
In 1509 had de tweede St. Cosrnas- en Damiaensvloed plaats, waarbij volgens Reygersberge
(aangehaald bij Gabbema bldz. 208) „sommige dyeken in \'t landt van Schouwen overvloeyden,
ende in Suyd-Bevelandt brack\'t Nieuweland by Wemelinghe in, in Duyvelandt gingen inne Beye-
ren, Vianen, met \'t Oosterlandt, ende den onnneloop van Duyvelandt, Stavenisse, Mockershil, met
veertien Parochien op die Palen van Zeelandt." In vele steden dreven vele huizen weg, verhaalt hij
verder, o. a. in Veere.
Van dezen vloed bestaat het tijdversje:
„ ALs Men StaVenlsse saCh deCLInleren tot niet
„SanCk ZeeLandt een soo harden Liet.
In 1530 en 1532 vielen in Zeeland hevige vloeden voor, waardoor op Zuid-Beveland de stad Roemers-
waal en vele dorpen vergingen en het zoogenaamde verdronken Zuid-Beveland ontstond. Daarenboven
-ocr page 45-
\'27
vergingen Borselen en Cortgene, en ook tiet land van Cats had veel schade. Daarenboven hadden
nog vele. andere inbraken plaats; M. van Vaernewyck (aangehaald bij Gabbema bldz. 233) zegt in
boek IV, hoofdst. XXXV van zijn Spiegel dor Neederlandsche ouwdheyd van den vloed van 1530:
„Int jaar cioioxxx op den vyften en sesten Novembris, verdranck ende innndeerde Romerswal,
eene schoone heerlychede, met een huys en een Hof van playsancen, met lustige boomen omme-
ringht, de welcke in eenen oogenblik tyds verzoncken, ende dat onder dat boven gekeert worden,
metten huyzen en al datter omtrent was. Daer ginghen als doen noch XVIII Prochiën onder. Ook
Noord-Bevclant en veel andere. Het Gasteel te Sluys leedt ook grooten noot. Want de Zee quam
totter Weelden en bederf een plaetse, den Bogaart genoemt ende in Zeelandt aan veel hoecken
veel menschen en heesten verdroncken."
Jehan Berthaut van Loo in de Beschryvinge van de Forestiers en Graaven van Flaanderen (aan-
gehaald bij Gabbema bldz. 232) zegt, na den ondergang van Roeinerswaal te hebben herdacht, ook
nog: „daer verdroncken veel schoone dorpen met de stadt Cortgecne in Zeeland."
Van den vloed van 1532 bestaat het volgende oude versje (zie Gabbema bldz. 243):
„Als men schreef vyftien hondert ende twee en dertigh daer an,
Den tweeden dach Novembris noch boven al,
Gincker een hoogher vloedt dat menigh man
Beklaghcn moght het waters geschal.
In Zuydt Bevelandt bleef dryvende het ghetal
Van scventhien dorpen alst noch wel blyckt;
Ten Kreecken en Lodyck, viel eenen grooten val,
Borsselcn en Noordt Bevelant bleven ook ongedyekt*
Te Cats ende Cortgenen, zoo die waerheydt ghelyckt
Verdronken veel menschen, het was te beweenen, enz.
Het verdronken Zuid-Beveland (de zoogenaamde Breede Watering beoosten Yerscke) is ruim 8000
bunders groot. Noord-Beveland bleef na dezen vloed tot 1598 ongedijkt liggen.
In 1570 schijnt nog iets van Roenierswaal te zijn over geweest. In dat jaar toch had een vloed
plaats, waarvan Van Meteren in zijne Nederlandsche historiën bldz. 58 o. a. schrijft: „In Zeelandt
heeft den Vloet alomme oock gi\'oote schade gcdaen, als tot Rommerswale, Bergen, Saeftingen, dat
geheel verdronck."
In 1570 is dus het verdronken land van Saeftingen ontstaan, dat in 1583 en 1715 door nieuwe
vloeden uitgebreid, ongeveer 6000 bunders groot is.
Door dieiizelfdci) vloed van 1570 liep Vlaanderen onder tot Brugge en Gend; de Passegeule,
Brandkreek en het Coxysche gat werden opnieuw doorgespoeld (door de bedijking dezer wateren
was Cadsant vóór dien vloed met het vasteland verbonden geworden), het Zwin en de Braakman
Tereenigd en zoo Cadsant weder tot een eiland gemaakt (J. ab Utrecht Dresselhuis, het district
van Sluis in Vlaanderen, bldz. 20).
In 1058 is het eiland Orisand benoorden Noord-Beveland, ongeveer 1200 bunders groot, ten on-
der gegaan. De Oosterschelde was vóór dien tijd zoo smul, dat de bewoners van beide oevers met
elkander konden spreken, zooals het verhaal luidt (K. E. A. von HolF: Geschichte der durch Ueber-
lieferung nachgewiesene Vei\'ündei\'ungen der Erdoberfl&che I bldz. 323. Scheltema, Mengelw. VI,
bldz. 114.)
In 1682 had een vloed plaats, waarbij in het district Sluis meer dan 12 polders onderliepen
(J. ab Utrecht Dresselhuis p. 28) en Bommenede, weleer eene vermaarde koopstad aan de Noord-
kust van Schouwen, geheel werd weggespoeld (Gabbema bldz. 344).
-ocr page 46-
28
Ook de zuidkust van dit eiland hoeft in den loop der tijden veel geleden. In het begin der 1nde
eeuw stegen daar de landvel liezen reeds tot eene ontzettende hoogte; in 1418 werd dit deel des
lands zoo beschadigd, dat de Hertog zich de zaak moest aantrekken en in 1423 de achterliggen-
den moest gelasten het Zuidland van Schouwen te hulp te komen. In 1475, 1477, 1495, 1496,
1498, 1505, 1511, 1518, 1520, 1533, 1541, 1554, 1565, 1568. 1580. 1588, 1630, 1637. 1648,
1662. 1674, 1684, 1686, 1687, 1688 on 1690 werd daar meer en meer land weggespoeld en moest
men telkens de Scheldedijken landwaarts in verleggen (Verslag aan den Minister van Binn. Zaken,
betreffende de oeververdediging in Zeeland, 1862 p. 39). Smallegange, deze verliezen tot zijnen tijd
(1696) opsommende, zegt. dat zij 3133 gemeten, 46 roeden bedroegen.
Op Noord-Beveland. na den vloed van 1530 geheel eene prooi der golven gebleven, was in 1598
de eerste polder bedijkt, en in 1700 was het weder een vrij groot eiland. Na dien tijd vonden we-
der op de Noordkust aanzienlijke verliezen plaats. In 1732. 1748 en 1761 gingen achtereenvolgens
de polders Nieuw-\'s Gravenhoek, Oud-\'s Gravenhoek en Ouweleck verloren. Deze laatste, ook West-
Orisand genoemd, was het laatste, aan Xoord-Beveland aaugedijkte overblijfsel van het ruim eene
eeuw vroeger te gronde gegane eiland Orisand (Verslag aan den Minister van Binnenlandsche Za-
ken betreffende de oevervordcdiging in Zeeland. 1862 p. 34).
De oostelijke Scheldemond verruimde meer en meer. In 1833 ging hier ook een deel van den
Vlietepolder verloren. De laagwaterlijn is op de Noordkust van Noord-Beveland in de laatste eeuw
van 500 tot 1000 el teruggegaan.
In 1715 gingen door eene overstrooming de Wolphaarts- en Watervlietsche polden aan Zuid-
Bevelands zuidkust te gronde, nadat reeds in 1711 eene aanzienlijke inlaag aan den aangrenzenden
polder Borselen had plaats gehad.
Ook in onze eeuw heeft in Zeeland <>p verschillende punten landverlies plaats gegrepen, dat wij
echter hier niet uitvoerig behandelen kunnen. Wij zullen slechts aanhalen, hoe in 1808 in het
district Cadsant van 13 polders de dijken bezweken en nog 6 daarenboven overliepen, hoe men in
1856 genoodzaakt was in den 47 jaren te voren bedijkten Wilhelminapolder eene inlaag te maken en
hoe in 1858 de eerst in het vorige jaar ingedijkte tweede polder der Maatschappij tot indijking
van op- en aanwassen in de Oosterschelde door dien stroom werd verzwolgen.
Dit zijn de voornaamste laiulverliczcu in Zeeland, die wij hebben opgeteekend gevonden. Men leest
daarover meest, dat het land na den vloed ongedijkt is gebleven of huitengedijkt is, en slechts zol-
den dat het is weggespoeld. Dit komt omdat hier geen veengrond, maar kleigrond verloren is, en
omdat kleigrond veel minder gemakkelijk dan veengrond geheel weggeslagen wordt.
7. Wij hebben nu de voornaamste landverliezen opgenoemd, die ons vaderland in historischen tijd
heeft geleden en waarvan de Zuiderzee, Dollard, Zuidhollandsche Waard, het land van Roemers-
waal en dat van Saeftingen, de Braakman, de eilanden Schooneveld en Orisand, het Zuidland van
Schouwen en de verliezen aan Noord-Beveland» noordkust de voornaamste zijn.
Wel is nog veel meer land verloren gegaan, b. v. in de Haarlemmermeer, doch deze verloren
landen zijn later meest weer bedijkt, weer aangewonnen en zijn dus niet verloren. Wij hebben ge-
meend hier slechts de verliezen te moeten behandelen, die geheel of gedeeltelijk tot dusverre blij-
vend geweest zijn.
Wij zullen thans deze paragraaf eindigen met de opmerking, dat vooral in den Spaanschen tijd
in ons land, en wel in \'t bijzonder in de provincie Zeeland, ook dikwijls land verloren is door het
opzettelijk doorsteken der dijken. De dichter Cats. die op deze wijze zelf land verloor, spreekt daar-
van in zijn „twee en tagtigjarig leven" aldus:
„De vyant, so men riep, die stond daarin te breken.
Ten ware men verstont de Dycken door te steken.
-ocr page 47-
39
Daarop su vont men goed ons land tot zee te maken,
Opdat de Spaansche magt ons niet en zon genaken.
Daar ging het seldsaam toe, liet wey en korenlant
Dat werd van stonden aan, gelyck een dorre strant:
De maayer was gevlugt. de ploeger moste roeyen,
Daar eerst in volle jeugt het koren plag te groeyen.
Het wier dreef op het tent daar onlangs koolzaad stont,
Dat zweefde met den stroom het hloeysel in den mont.
Mocht de geschiedenis van de verliezen, die Nederland geleden heeft door de zee, zijn ouden
vijand, maar ook zijn verdediger in den strijd voor ons volksbestaan („Protector et hostis," zooals
treffend op eene oude Zeeuwsche medaille staat geschreven) een treiirigen indruk achterlaten, die
indruk zal worden uitgewischt door de beschouwing van de door ons volk op den Oceaan veroverde
streken, waartoe wij thans overgaan en die ons de woorden van den dichter zal doen beamen,
waar deze zegt:
„Gods Almacht wenkte van den troon
En schiep elk volk een land ter woon.
Hier stichtte zij een grondgebied,
Dat zij ons zelven scheppen liet!"
III. Historisch overzicht van de aanwinst van land.
8. Na een overzicht gegeven te hebben van het landverlies door Nederland in historische tijden
geleden, komen wij thans tot een verblijdender deel der taak, die wij op ons genomen hebben, tot
eene beschouwing namelijk van de door Nederland gedurende dezelfde tijden gemaakte aanwinst
van land. Ook hier zullen wij weder een begin maken met de kusten der Noordzee, met de
duinenrij.
Schoon over het geheel afnemende en zich naar binnenslands verplaatsende, is echter het duin
ook op verschillende plaatsen verbreed en versterkt. Zoo was in het begin der XV eeuw, zooals
wij reeds in de vorige § zeiden, bezuiden Callantsoog een vlak strand, waarover de zee vrij heen-
stroomde en de Zype onder water zette. Na de opwerping van den Zyperingdijk in 1533, werd dit
aan de zee belet en is hier een aanzienlijk duin ontstaan. Hetzelfde was het geval met de gaping
in het duin tusschen Callantsoog en Huisduinen. Na \'t opwerpen van den Zanddijk langs \'t Koegras
in 1610 door Oldenbarnevelt, heeft zich ook daar veel duin gevormd. Tusschen deze dijken en
het strand vindt men thans meer dan 1000 bunders hooge duinen, waarvan vroeger niets aan-
wezig was.
De Zanddijk, in 1G23 tusschen Eierland en Texel gelegd, gaf aanleiding tot het ontstaan van
eene rij duinen, en achter deze slibde de grond aan, die in 1835 onder den naam van Eierland-
schen polder is bedijkt.
De in 1851 op Ameland gelegde Zanddijk, die het vancensplijten van het eiland voorkomen
moest, heeft aanleiding gegeven, dat zich reeds in 1854 een vrij aanzienlijk duin had gevormd.
Wij zullen hiermede afstappen van de landaanwinst in de duinen. De overige landaanwinningen,
die in Nederland hebben plaats gehad, zijn tot twee hoofdafdeelingen te brengen: bedijkingen en
droogmakerijen. De eerste zijn reeds in de middeleeuwen begonnen, tot de laatste is inen eerst
overgegaan nadat, sedert het midden der 16d« eeuw. de watermolens in gebruik kwamen. Wij zul-
len eerst beschouwen de
-ocr page 48-
30
a. BEDIJK INOEN.
9. Bedijkingen zijn gronden, door dijken omsloten, die vroeger water waren en waarvan de bo-
dem liooger ligt dan de ebbe. Zij kunnen dus bij ebbe bun overtollig water loozen zonder behulp
van molens, door middel van sluizen, die bij hoog water kunnen worden gesloten. Xa de droogma-
king zakt echter gewoonlijk allengs de bodem der bedijkingen, zij klinken ineen, zooals men het
noemt; daardoor daalt de oppervlakte dikwijls onder den ebbestand en is men dan genoodzaakt
het water uit de bedijking door opmalen te verwijderen \').
De bodem der bedijkingen is ontstaan door bezinking van vaste stoffen, meestal klei, op den
grond van eene rivier of een zeearm, die langzamerhand wordt opgehoogd, eindelijk bij eb bloot komt,
daarop met riet en biezen begroeit. Tusschen deze planten zet zich nu gedurende den vloed nog
meer slib af, eindelijk bereikt de grond de hoogte van den vloed, bedekt zich met grassoorten,
vormt hetgeen men in Zeeland eene schor, op de Zuidhollandschc eilanden eene gors of gorsing, in
Friesland en Groningen een kwelder noemt, en is nu geschikt om te worden ingedijkt.
Wij zullen nu beginnen met de hindaanwinst door bedijking in de aan de Zuiderzee grenzende
provinciën na te gaan en daarbij aanvangen met Xoord
41
holland. Xoordholland was reeds vroeg-
tijdig in zijn geheelen omvang door dijken beveiligd: weldra trachtte men ook de ingeslokte stre-
ken weder aan de Zuiderzee te ontwoekeren. Op de eilanden was de vroegste bedijking die
van den polder Walenburg op Texel in 1488, de laatste ons bekende de Zurypcrpolder op Tér-
schelling
in 1858; op het vasteland de eerste de polder Burghom in 1450, de laatste de Buik-
slooterham
in 1850. De in Xoordholland door bedijking op de Zuiderzee en het IJ veroverde landen
vindt men in den volgenden staat:
\') Men moet uit een historisch oogpunt van de liter bedoelde bedijkingen, waardoor landnaiiwiu.il verkregen wordt,
wel onderscheiden bedijkingen, slechts volbracht om van onds bestaand land tegen wateriiloedrn te beschermen. Deze
laatste soort van bedijkingen is bij ons te lande veel ouder, dan de eerste. Reeds Drusus toch deed omstreeks het begin
onzer tijdrekening tot beschutting van het eiland der Batavieren tegen het winterwatcr en om den Rijn binnen zijne
onde kil te houden, een dyk aanleggen tegen den linkeroever vau den raiddclstcu arm des Rijns, welke bedijking onder
Keizer Nero door den Romeinscheu veldheer Paulinus Pompejus tot aan den middelsten Kijiimond bij Katwijk werd
doorgetrokken. Dertien jaren later deed Civilis dezen dyk doorsteken (Tac. Ann. lib. V. c. 9).
De eerste dykmakingen in Friesland vallen waarschijnlijk omstreeks 640 onder Koning Adgillns (Outhof, Watcrvl.
p. 45).
In Holland is in 1097 de Krimpenerwaard bedijkt, vóór 1277 de Alblasscrwaard en omstreeks 1300 de Zuidhul-
Ui\'d.rlic Waard.
Uit de oudst bekende handvesten van Rijnland blijkt, dat deze streek reeds vóór 1253 gedeeltelijk is bedijkt geweest,
terwijl de bedijkingen van Delfland en Schieland gewoonlijk omstreeks 1255 en 1273 worden gesteld, en de oprichting
van den dykstoel der Vijf Ueerenlandeii op het jaar 1284 wordt gebracht.
In 1285 deed Floris IV een kostbaren dyk aanleggen van Amerongcn tot Schoonhoven langs Ncdcrrijn en Lek
(Wagcnaar, deel II, p. 800).
In West-Friesland en Drechterland bestonden reeds omtrent denzclfdcu tijd aanzienlijke dijken, zooals o. a. blijkt uit
het verdrag, tusschen Floris V en de West-Friezen in 1288 gesloten, en de daarna gesloten capitulatie van Graaf Jan I
met den Lande van West-Friesland (L\'Epié, Onderz. over de oude en nat. gesteldheid van Holl. en West-Friesland, bl.
61 en 52).
Wat de Zuid-Holl. en Zccuwsche eilanden aangaat, valt de bedyking van het oude land van Diepenhorst, (op Gocde-
reede) in 1065. In Zeeland vindt men omstreeks 758 en 949 van dijken, tegen het ovcrloopen der zee door de Decnen
of Gothen daargesteld, gewag gemaakt (Outhof, Watcrvl. p. 47) en mcenen sommigen, dat Walcheren, Schouwen en Borse-
len reeds voor 833 bedijkt waren, en Duiveland, Noord-Beveland, Wolphaartsdyk, Zuid-Beveland en Tholen na het jaar
850 (J. Ermerins, eerste stichting en lotgevallen vau sommige plaatsen ten Oosten en Westen der Schelde, Verh. v. h.
Zeenwsch Genootsch. te Vliisingen, Deel V. p. 2 en 3. Smallegangc, Cronyck van Zeeland, bl. 43).
-ocr page 49-
31
Gemiddelde hoogte
I
van den grond van het zomer*
in ellen ± A.P.\' peil in ellen ±
of ± V. Z. A.P.of±V.Z.
Jaar van eerste of
hernieuwde inpoldering en
van overstrooming.
Grootte
NAMEN DER I1F.IIIJKINGEX.
bunders.
Vasteland van Noordbolland:
De Zype en Hazenpolder.......
Polder Calandsoog..........
Wieringcrwaard...........
Koegras..............
Waard en Groet...........
Auna-Paulownapolder.........
Polder Burghorn..........
Buikslooterham aan \'t IJ. .....
Door langzame nanslibbing in \'t Wijki r-
meer en \'t IJ...........
Eiland Wieringeni
Waard Nieuwland..........
Het Buitcnveld...........
Eiland Texel i
Walenbiirg.............
De Kuil..............
Het Weezcnspyic...........
De Hoornder Nieuwland.......
De Grie..............
Het Eierland............
Prin» Hendrikspolder (vroeger Hoorn- en
Burgpolder)............
Burger Nieuwland..........
Eendrachtspolder...........
De Volharding...........
Eiland Terschelling:
Het Nieuwland of de Ziirijperpolder. . .
1533—1555, 157 0, 1597. i
1570, 1618.
1C0S.
1817 (zanddijk 1610). ! 0,3 A.P.
1844.
1845—1847.
1450.                    0,75 —A.P.
1850
I
6755
773,10
1859,60
3967,50
1525,90
5180
308,10
210
±3000
473
iy
739,40
44,10
8,50
119,50
? 16
3376,20
460,40
101,80
246,90
16,20
51
2,14 —A.P.
1,65—A.P.
1,65 — A. P.
1.1 —A.P.
1840.
1849.
1488, 1532, 1612.
1591.
1.90 — V.Z.
0,5 A. P.
0,8 —V.Z.
3 A. P.
0,7 — V. Z.
= A.P.
1649.
1835 (zanddijk 1629).
1768, 1796, 1846, 1847.
1846.
1840.
0.8 — A. P.
0,35 — A. P.
0,15 A. P.
0,3 A. P.
A.P.
0,35 V. Z.
1602, 1650, 1690, 1858.
In \'t geheel.
29251,20,
Den oever der Zuiderzee volgende, komen wij aan do provincie Utrecht, alwaar evenmin als in
het naburige Gelderland \'), zoover wij weten, door bedijking land op de Zuiderzee is veroverd.
In het dan volgende Overijssel heeft daarentegen cene zeer belangrijke landaanwinst op de Zui-
derzee plaats gehad, namelijk het Kampereiland. Men kan aannemen, dat, nadat de zuidelijke
kom der Zuiderzee geheel gevormd was, de IJssel uitmondde in een inham der Zuiderzee, die de
\') Men vindt in Gelderland tusschen de hooge gronden van de Veluwe en de Zuiderzee de volgende polders:
1°. De Arkeneeiuche polder, groot 3489,60 bunders, bedijkt volgens vergunningen van Hertog Reinald van Gein
van 28 Maart 1350 en 8 April 1302.
2°. De Ooiterwoldensche polder, groot 2052 bunders, bedijkt volgens vergunningen van denzelfdcu Hertog van 29 Mei
1359 en 8 April 1362.
S9. l)e Oldehroekseht polder, groot ± 2000 bunders, bekaad V(5or 1425.
Wij gelooven bij deze drie oude polders echter meer aan eenc bescherming van van onds bestaand land tegen de Zui-
derzee (in de 14d* eeuw nog niet geheel gevormd en zich steeds uitbreidende), dim :iau landaanwinst te moeten denken. Om
dezelfde reden vermelden wij het iu 1300 ingepolderde Mastenbroek tusschen Zwolle en Kampen niet onder de landaanwinst.
-ocr page 50-
32
plaats besloeg, Waar thans Kampereiland ligt. Het IJsselwnter, zijn slib in rlien inlmm neerzettende,
vulde hem langzamerhand en vormde er een zoogenaamd Delta in, het tegenwoordige Kamper-
eiland, later door dijken tegen de hooge vloeden beschermd. In 1364 bezat Kampereiland reeds 30
hoeven, thans zal het ongeveer 3500 bunders beslaan. Het neemt jaarlijks gemiddeld 4 bun-
ders toe.
Aan den mond van liet Zwartewater (eigenlijk eer van de Vecht), het zoogenaamde Zwolschc
Diep, heeft in den daar bestaanden inham der Zuiderzee ook verlanding plaats, vooral sedert de
hoofden aan den mond der rivier gemaakt zijn en men door alle middelen de aanslibbing in de
hand werkt. Van 1811—1845 heeft de aanwas in het Zwolsche diep 78 bunders bedragen.
Wij komen thans aan de provincie Friesland. Reeds vroeg ontving Friesland eenige vergoeding
voor het landverlies aan de westzijde door de geheele bedekking der Middelzee. Wij hebben hier-
boven (§2) gezien, dat deze reeds zeer vroeg begon en dat de grachten, die men groef om ze te bevor-
deren, eene der oorzaken van groot landverlies in de Zuiderzee waren. In 1553 werd aan den toren
van Deinum, een dorp in Menaldumadeel tusschen Leeuwarden en Franeker, hot volgende opschrift
geplaatst:
„Ut strnxere Pliarum, fastigia lucida nautis"
„Sic proeul haec horas turris iterquo notat.\'\'
Voor den mond der Middelzee volgde later de aanslijking der zoogenaamde Bildtlanden, voor
welke geheel nieuwe Grietenij zeker een gepast wapen bedacht is, t. w. drie zware koornaren, ko-
inende uit drie zeehorens. De eerste bedijking in de Ilildtlanden (de Oude Bildt) vond plaats in
1505, de bevolking geschiedde uit Noord-Holland. In de 1Gde eeuw werden ook in de Lauwers en
Frieschc Wadden omtrent 2500 bunders nieuw land aangewonnen.
Met de algemeene voldoende bedijking van Friesland was men veel trager dan in Noord-Holland,
hetgeen ten gevolge had, dat bij den grooteu Allerheiligenvloed van 1570 alles onderliep en men
wanhoopte aan herstel.
Aan Caspar de Robles van Billy. stedehouder van den Hertog van Alva in Friesland, had dit
gewest zijn behoud te danken, waaromtrent de volgende anekdote verhaald wordt \'):
Toen het aan het herstellen der geleden schade toe was, beriepen vele landeigenaars en boeren
zich op de kosten van den binnendijk, den zoogenaamden Slagtedijk, en wilden niet bijdragen tot de
buitendijken; anderen borie|>en zich op oude overeenkomsten, door welke zij van het bedijken
vrij zouden zijn. Caspar di Robles riep allen op tot eene bijeenkomst bij een der in de water-
keeringen gescheurde gaten, nam al hunne perkamenten en vrijbrieven, wierp ze in het gat en
zeide in gebroken Nederlandsch: „daar drif de brif; kan de brif dyk, goed; niet, j{j boer
dyke."
Zoo gezegd, zoo gedaan: Friesland werd door goede dijken beveiligd tegen de zee en nog heden
getuigt de terminus of steenen man op den zeedijk bij Harlingeu (een beeld van de Robles) van
de energie, waardoor die Spanjaard Friesland redde.
(Jok in onze eeuw hebben in Friesland bedijkingen plaats gehad, waarvan de bedijking op Scliier-
monnikoog
in 1860, door Mr. J. E. Banck, eigenaar van dat eiland, tot stand gebracht, de voor-
naamste is.
Wij laten hier eene lijst volgen van de voornaamste bedijkingen, waardoor Friesland landaan-
winst heeft verkregen:
\') Ook in Groningen maakte zich deze Spanjaard omtrent het djjkwezcn hoogst verdienstelijk door zijne strenge maar
heilzame maatregelen. Zie Stratingh en Venemn, de Dollard, bldz. 88.
-ocr page 51-
SA
Jaar van eerste of
hernieuwde inpoldering.
Grootte in
bunders.
NAMEN DER BEDIJKINOEN.
grootendeeU voor 1277
? 4000
1505—1508
4783
1600
1494
1600
96
1715
37»
1754
107
1754
? 127
1857
200
?
P
IBM
? 1500
p
? 500
1590
? 490
1858
200
1860
400
1624
441
Geheel........
11717
Middelzee...............
Biltlanden:
Oude Bilt................
Nieuwe Bilt...............
Nieuwe Mounike-Bilt...........
West-Biltpolleu..............
Oost-Biltpollen..............
Noorderleeg ..............
Ecu polder bij Menaldum.........
Lauwert en Frieiohe Wadden:
Kollumerlaud...............
Nieuw Kruisland.............
Pulder van Peeseiuteu...........
II ui «mier Nieuwlaud...........
Bcdijkiug vau 1858............
Schiermonnikoog:
Bcdykiug van Mr. J. E. Banck.......
WeitktMt van Friesland.
Workumer Nieuwlaud...........
Zoo wij van Friesland overgaan tot Groningen, vinden wij ook daar zeer aanzienlijke landaau-
winst. In de aan de Friesche Wadden grenzende Groningsche Wadden zijn sedert 1037 meer dan
10000 bandera land gewonnen. Nog aanzienlijker echter is de aanwinst in den Dollard \'). In den
westelijken boezem van dezen plas valt de eerste goed bekende bedijking in 1545. De toen aange-
legde dijk omsluit vele kleilanden ten Noorden en Westen van Nieuwwolda, de buitenlanden van
Xuid- en Noordbroek of Zuidl>rocksche Uiterlanden, het Noordbroekster Hamrik, de Korengast en
de kleigronden tusschen Zuidbroek en de Eexta met Scheemda door naar de Meeden. Bij de vol-
gende bedijking in 1597 werden de nieuwe aanwassen van de Eexta en vooral Scheemda, waarop
bet nieuwe dorp van dien naam, Nieuw Scheemda, later verrees, binnengedijkt. In 1020 werd de
polder het Oudland onder Scheemda en Midwolde binnengedijkt, waarop het dorp Nieuwwolda ont-
staan is. Bijna 40 jaren later had de indijking van den eersten Midwolder polder (het Oud-Nietiw-
l\'ind),
en na weder ongeveer 30 jaren die van den tweeden Midwolder polder (het Nieuwland)
plaats. In 1709 volgde de indijking van den Oosterwolder polder, en in onze eeuw zijn de Finster-
wohler-
en Iteiderwolder-poldcrs bedijkt.
In den oostelijken boezem (voor zoover hij tot Nederland behoort) hebben de oudste bedijkingen
ook omstreeks het midden der 10d« eeuw plaats gehad. Deze oudste bedijkingen omsluiten 7048
bunders. De landaanwinst in 1005 komt meest ten voordeele van Oost-Friesland; in 1057 daaren-
tegen had eene aanzienlijke bedijking plaats van de aangewassen landen van Beerta, Blijham en Bel-
lingwolde.
Hierop volgen twee belangrijke bedijkingen van wege de stad Gi\'oningen in 1090 en
1740, die namelijk van de Kroon- en Stadpolders. Van den Oost-Frieschen polder Charlotten-polder
ligt een deel, Linteloo-polder, ruim 02J bunder groot, op ons territoir en insgelijks van den Oost-
Frieschen Zuider-Christiaan-Eberhardspolder een klein gedeelte, bijna 9 bund. 70 roed. groot.
\') Zie kaart II
I.
-ocr page 52-
34
Door .il deze bedijkingen is de grootte van den Dollardlmezem tot 8439 banden teruggebracht.
Wij voegen hierbij een staat van het in Groningen bedijkte land. niet opgave der jaren van
indijking. hoogte (zoover ons bekend) en grootte in bunders der polders:
Jaar van eerste of
hernieuwde inpoldering
en van overstroo-
ming.
Gemiddelde hoogte van
den grond in ellen
onder of bovuu vol zee
T V. Z.
Grootte in
bunders.
NAMEN DER HEDI.IKINOEN.
DOLLARD:
Wettelijke boeiem:
Oude dijken van...........
Bedijking van............
Oudland...............
< Jinl - \\\' irmvhiiid............
Niemvland..............
Oostwoldcr polder...........
Finatorwolder polder..........
Roidcrwolder polder..........
Oostelijke boeiem:
Oude dijkeu van...........
Bedijkingen van...........
Kroonpolder.............
Stadspoldcr .............
Linteloopolder...........
Ncd. gedeelte van den Christiaan-Ebcrhards
polder..............
GRONINGSCHE WADDEN:
.Middcndijk..............
Noordpolder..............
Uithuizcrpolder.............
Oostpolder...............
Panser Uitcrdyk............
Torringa\'s polder........... .
Midhuizcr polder............
Zesboerspoldcr.............
Zeven boer*polder............
Feddcma\'s polder............
Bocnraer polder ............
Ikamaheerds polder...........
in 1850:
1  — V. Z.
1  — V. Z.
1  — V. Z.
0,9  — V. Z.
0,2  — V. Z.
0,2  V. Z.
1545.
15U7.
1C20.
1005.
1701.
17f>U.
1S19.
1 HO 1—1803.
1545, 1550, 1554.
1005, 1057.
1090.
1740.
1082.
1707.
1037, 1717, 1718.
1811.
1827.
1841.
1837, 1838.
1770, 1807.
1800.
1801.
1804.
1809.
1815.
0789
1112
1139,50
848,40
001,40
1189,00
1153,20
1120
7048
2304,80
483,50
427,00
02,00
9,70
0000
2058
924
1140
81
15
180
124,80
210,70
20,40
58,40
24,20
1,0 — V. Z.
0,5 — V. Z.
in 1819:
0,0 — V. Z.
0,3 — V. Z.
Geheel.
35141,80
Er zijn dus in de provincie Groningen sedert iets meer dan drie eeuwen meer dan 35000 bun-
ders land door bedijking op de zee veroverd, d. i. iets minder dan de dubbele grootte van de Haar-
leinineriiieer en bijna -J van de grootte der prov. Utrecht.
Behalve de boven opgegevene bedijkte landen in Noordholland. Friesland en Groningen berin-
den zich in die provinciën nog vele streken, die dooi1 dijken tegen de zee beschermd worden en
zonder dat soms. gedeeltelijk zelfs dagelijks, door den vloed zouden worden overstroomd, en dus
ook als np de zee veroverden grond zouden kunnen beschouwd worden, zoo het niet voor zeker
-ocr page 53-
35
kun gehouden worden, dat zij reeds door de oudste bewoners dezer landen op wierden, terpen of
vliedbergen bewoond waren. Deze gronden beslaan Ht 150000 bunders, en in Friesland en Oronin-
gen vindt men er nog algemeen die terpen op. In Noordbolland. in Drechterlund echter vindt
0
men die terpen niet, schoon \'t ook tot deze gronden behoort. Wellicht heeft de Grootebroeksche
dijk er toe gediend.
In de provincie Drenthe heeft geen hmdaanwinst plaats gehad, behalve het voormalig Berger
meer.
onder Emmen, weleer een waterplas, thans land en wellicht ongeveer 100 bunders groot
Uit is echter noch eene bedijking, noch eene eigenlijk gezegde droogmakerij: onzeker waar bet te
moeten plaatsen, vermelden wij het hier \').
Thans ligt de provincie Zuidholland aan de benrt. De aldaar geschiede bedijkingen vallen hoofd-
zakelijk bezuiden de Mcrwede. Noord. Nieuwe Maan en Scheut; dus in de Zuidhollaudsche eilan-
den. Van het tegenwoordige eiland Goercc en Overflakkce bestond oudtijds slechts het eigenlijke
(ioedereede (het oude land van Diependorst). Later ontstonden ten W. van dit eiland uit bedijkte
schorren vijl\' afzonderlijke eilanden, Dirksland. Werkingen, Grijsoord, Middelharnia (met Bommels-
dijk) en St. Adolphsland, In de 15*" eeuw (zie Kaart III) waren deze vijf eilandjes door opeen-
volgende bedijkingen vereenigd en vormden te zamen het eiland Overflakkce. door de Scharrezee
van
Goederee.de gescheiden.
Vooral na den ondergang van den Zuirihollandschen Waard in 1421 is in de /.nidhollandsche
95
ilanden veel land aangewonnen. De verlamming, door die inbraak in den loop van verscheiden
e
rivieren ontstaan, veroorzaakte, dat vele eilanden, vroeger door rivierarmen gescheiden, dooi\' aan-
slibbingen vereenigd werden. In 1423 werd een verdrag niet den lieer van Putten en Strijen aan-
gegaan tot bedijking der aanwassen, die voor het oude land van Strijen waren ontstaan. In I43\'2
badden aldaar nieuwe indijkingen plaats, waardoor het land van Strijen, weleer een deel van den
ZuidhoUandschen Waard, met den Hoekschen Waard werd vereenigd. Op het einde der 1öde eeuw
had bezuiden Dordrecht en tusschen die stad en den Moekschen Waard zooveel aanwas plaats ge-
had, dat men de Dordichc Kil of Kille van Bonavontura moest graven, om een nieuw vaarwater
voor den handel te openen.
In het begin der 10de eeuw werden de beide eilanden, waaruit weleer het eiland l.lsselmonde
bestond en die vroeger door den stroom de Kocdoot gescheiden waren, vereenigd s). In dezelfde
eeuw zijn de gorsen en platen bewesten Heynenoord, te weten de Group, het Strijmondrr Gors,
de Ruigte en het Tollegors, benevens de twee eil
6
andjes Piershil en de Koorndijk 3) door bedijking
met het vasteland van den Hoekschen Waard vereenigd door den bekenden graaf van Egmond,
aan wien een groot deel daarvan door Koning Philips II was geschonken en die het nieuwe land
naar zijne gemalin Sabina van Beieren de Beierlanden noemde. In 1850 zijn onder Heynenoord 80
bunders buitengorsen omkaad.
De eilanden Voorne en Putten waren weleer door den stroom de Bcrnissc *) gescheiden, op
welken rivierarm een grafelijke tol gevestigd was. Later is die rivier toegeslibd en ingedijkt, en zijn beide
\') Op vele kaarten, die den voormaligcn toestand van ons land moeten aangeven, vindt men in Orcntlic (on ook in
de andere provinciën, waar hooge veenen zijn) op de plaats der hooge veenen meeren. Daar deze op de nieuwere knarten
niet meer gevonden worden, zon men licht op het denkbeeld komen, dnthicr Inndaanwinst hnd plnats gehad. Dit is echter
niel zoo. Oio meeren hebben nooit bestaan dan in de verbeelding der ontwerpers van die kaarten, die dachten dnt nllc
veenen in meeren en plassen gevormd waren; dit nn is slechts van de lage veenen waar, daar de hooge aan bosschen
hun oorsprong te danken hebben. In plaats van meeren had men dns bosschen moeten teekencn.
-\') Zie Kaart III.
\') Zie Kaart III.
\') Zie Kaart III.
-ocr page 54-
36
eilanden vereenigd. Omtrent eene eeuw geleden zijn de. eilanden Flakkee en Goedereede, in 1421
nog door de Scharrezee. een [dus van meer dun eene Geogr. mijl breedte, gescheiden, te /amen
gevoegd door de indijking der daartusschen ontstane aanslihbingen en werd hij die indijking het
dorp Stellendam gesticht.
Omstreeks 1020 is het eerst een deel van het tegenwoordige eiland van Dordrecht hedijkt. in
1600 was den omvang er van reeds aanmerkelijk toegenomen en na vele opeenvolgende hedijkingen
heelt het zijn tegenwoordige grootte bereikt.
Zoo men een blik op Kaart III werpt, zal men zien. dat in 1421 het geheele eiland Rozenburg
niet bestond en de Maas aan hare monding veel hreedor was dan tegenwoordig \'). Uit de fraaie
kaart van M. Bolstra, gedeeltelijk overgenomen in de rivierkundige verhandeling van C. Velzen,
blijkt «lat de ruimte tusschen de oevers in 1606 viermaal grooter was. dan zij in 1740 door den
landmeter Cruquius werd bevonden. Waar Koning Willem III in 1001 met de oorlogschepen in-
viel, konden in het begin dezer eeuw nauwelijks meer visschersschiiiton zeilen. Het is door de
langzame aanslijking in dezen mond. dat het eiland Rozenburg is ontstaan. In 1074 is op dat
eiland de |wlder Nieuw-Rozenburg bedijkt (de polder Oud-Rozenburg bestond reeds vi.....ger), en
de westwaarts daarvan liggende Krabhepoldor werd in 1S00 bedijkt. Gelijk men weet, is men sedert
korten tijd bezig door het graven van een kanaal dooi- den hoek van Holland den mond der Maas
weder voor de groote scheepvaart te openen.
In den waterplas de Hiesbosch, het laatste overblijfsel van de doorbraak van den Zuidholland-
schen Waard, zijn door aanslibbing meer dan 50 eilandjes ontstaan (gedeeltelijk tot Zuidliollaiitl.
gedeeltelijk tot Xoordbrabant behoorende), die door killen zijn gescheiden. Er zijn daar zeker meer
dan 5000 bunders land aangewonnen van de beste hoedanigheid en na de geheele voltooiing der
kunstrivier de Nieuwe Merwede zal hier de landaanwinning nog sneller gaan en zullen weldra
ook de in dien plas nog overblijvende killen verbinden. De landaauwinst in de Zuidhollanilscbe
eilanden vindt men grootendeels in den volgenden staat.
STAAT VAN DE AANWINST VAN LAND IN DEN ZOIDHOLLAND80HEN EILANDENGROEP.
Jaar van inpoldering en van
overstro o rn i n g.
Grootte in
bunders.
NAMEN DER BEDIJKTE LANDEN.
Eiland Rozenburg:
Blankenburg ...........
Xieuw-Rozenburg.........
Oiul-Kozenburg..........
Koüilantl.............
Ruigcplaat............
Langcplaat............
Graspoldcr............
Gorren in bet Z. W. van Rozenburg.
Krabbenpolder..........
ludijkiiiLjcu van..........
1508
158C
158G
± 211
3(U
311!
125
:fl
177
115
MM
106
i te zamen groot
na
M
na
1580
1580
158G
na 1D8G
1804
1800
1851 en 1852
1734
Trausportccrc
\') In den Romeinsclicn tijd schijnt deze Maasmond nog veel brecder geweest te zijn, want Tacitns zegt Aun. bib. II,
c. b, van den zuidelijken ltijnurin sprekende, dat deze eerst Valialu genoemd wordt en: „moi id quodque vneabuluni
rautnt Musn ilumiiie, ejusque immeiuo ore eundem in Occanum etTunditur.
-ocr page 55-
37
Jaar van inpoldering, hordijkinj»
en ovcrstroo m i n jr.
NAMEN DEB BEDIJKTE LAMDEN.
Eiland IJsielrnonde:
Het land van Rhoon...............
Het land van Oud en Nieuw Pcndrecht.......
Zwijndrcchtschc waard..............
Oiid-Ricderwanrdschc polder............
Nieuw Ricderwaardschc polder...........
Polder van Oost-IJsselmonde...........
Vier Polders van West-IJssclmonde........
Mr. Arcnt van der Woudslaud..........
Polder van Kateudrccht.............
Polder van Charlois...............
Polder het Binnenland van Oost- en West-Barendrecht
en Carnisse.................
Polder de Ziedewei...............
Oud-Engclandpolder...............
Oud laad van Hoogvliet.............
Het land van Poortugaal.............
Hillepolder...................
Polder het Buitenland van Oost- en Wcst-Barendrecht
en Carnisse.................
Nieuw-Engclandpoldcr..............
Kohbcnoord en Plompert.............
Zuidpolder van Oost- en We8t-Barendrccht en Carnisse,
Woudc en Donkersloot..............
Land van Voorne:
Oudenhoornschc polder..............
Vier polders, gezegd Nieu»huid..........
Smeethil....................
Nieuw-Hellevoet................
Naters.....................
I)c Quack- of St. Cornelispolder..........
I)e Struytcn..................
Weersgors...................
Nieuwc-Gootc..................
Oiul- en Nicuw-Oostcrland............
I.udderhind...................
Strypc.....................
Schapengors ..................
St. Aunapoldcr.................
()ud- en Nieuw-Rockanje.............
Stuifakker...................
St. Pnncrasgors.................
O111I- cu Nieuw-Kleiburg.............
Land van Putten:
Zuidlaudschc polder...............
Transport
1199 en later
1199, 1421
11 7.0,
1331
ïo r
1373.
137 3,
1435
1435
1459
1459
1400
1483
1483
14..
1524
1403 1
1442 f \'C
zamen
1524 (of 1580)
1529
1555
13..
1570 cu
1049
1Ü50
1355
1582
1307 ei
later
1367 |
1394 j
te zamen
groot
1412, 1473
1475
1475
1475
1475—1480
na
1475
±
1475 1
±
1475
±
1475
1475
1479 J
1479
1470
1 te zanien
groot
1052, 1
74S
1473
Trausportecre
-ocr page 56-
38
Jaar van in|
olderingi herdijking
Grootte in
en o v e r s t r o o ni i n p.
bunders.
Transport . . .
19240
17..
156
17..
32
1806
1806
1829
. te zamen groot . .
515
1820
1840
na 1700
220
na 1421
180
na 1421
± 1"
ingedijkt 1357, herdjjkt na 1421
352
1421, herdijkt kort na 1421
290
1421, 1436
1541
1438
863
1438
191
1439, 1456, 1471
682
1456
77
1524
344
1639
1393
1557
809
1557
1678
1471, 1551
271
1562
1878
1575 > ,
\\ te zamen groot . .
1575 f 6
710
1581
888
1582
1122
na 1583
259
1599
526
na 1600
16
1602
568
1606
153
voor 1612 (herdijkt 1709)
44
voor 1612
± 60 \'
1615
367
1615
213
1617
141
1624
187
1625 (herdijkt 1628)
1237
1631
343
1631
984
1632
86
1632
Transporteere . . .
40
38166
()ud- en Nieuw-Stompert......
Oude polder...........
Nieuwe polder van Spijkenissc. . . .
Jugeraplaat...........
Groote Veertig Morgen.......
Kleine Veertig Morgen.......
Nieuwe polder..........
Eiland Welplaat..........
Eiland Zalua-, Meeuwen* en Elftplaat.
Eiland Verloren Hoek.......
Eiland Beierland:
St. Autlionjpolder.........
Oud llcineuoord.........
Oud land van Strijen...... .
Oud luud van Mijnslicerenland . . .
Monnikcnhind van West-Maas . . . .
Oude Koorndijksclic polder.....
Nieuwe Koorudijksclie polder . . . .
Oud 1\'icrshil...........
W c-.tiinui.-Mhc .Nieuwland......
Oud-Cromstrijcnsche polder.....
Oud-Beierlandschc polder.....
Oiid-Uunavontura.........
\\ieuw-Boiiuvontura........
Oost-ZomcrUuidschc polder.....
West-Zomerlandsche polder.....
Nieuw-Piershilsche polder......
NicuwBcicrlandsche polder.....
Kooilaiidsclic polder........
I^iud van Escb..........
IJevershoek............
Nieuw-Croiustrijcusclic polder . . . .
klciu-l\'iershiUchc polder......
Nuord- Koorudijksclie polder.....
Molenpolder...........
Klein-Zuid-Beierlandschc polder . . .
Kleiu-Cioinstrijenscue polder . . . .
.Mijl polder............
liusschc polder..........
Groot-C\'romstrijcnsche polder ...
Trckdain en Mookbock.......
Groot-Zuid-Beierland«chc polder . . .
Noordkavel............
Zuidkavcl............
-ocr page 57-
:io
Jaar van inpoldering, berdijking
en overstrnoming.
NAMEN DEK BEDIJKTE LANDEN.
Transport . . .
na 1682
na 1632
voor 1633
voor 1642
voor 1642
voor 1642
1642
na 1642
voor 1650
voor 1650
1653
1663
1670
1698
voor 1750
na 1750
na 1750
bezomerkaad van 1663—1758
na 17Ü3
na 1800
na 1820
1704
de oudste bedijking in 1743 (de overige
later)
Kilpolder..............
Beversoord.............
Otot-Korendij kscbc polder......
Strijciischc polder..........
Oude Klem.............
Nieuwe Klein.............
S\'umam-polder...........,
Bijle-poldertjc...........
Oud-Bcversoord...........
Beversoord..............
Eendrachtspoldcr ...........
Noord-Picrshilsche polder........
Meeuweuoord.............
Lccnhcercn polder...........
Groot-Koninkrijk...........
Hocksche Nieuwlandpolder.......
Nieuwe polder van Puttershoek.....
Laagjes of buitengronden van < \'romstrijen
Strope-poldcr.............
Johanna-polder.............
Maria-polder.............
Eiland Bcrenplaat. .
Eiland Tien Gemeten.
Eiland Krabbengors .
Eiland Goedereede en Overflakkee:
Dirksland................
Oud land van Oude-Tonge (Grijsoord) ....
Oud-llerkingen..............
Battenoord................
Noordland van Oude-Tonge.........
Noordland van Nieuwc-Tonge........
Middelharnis...............
Sommclsdijk (oude land)..........
Nieuw-Sommelsdijk............
Oudc-Oostmoer..............
Nieuwo-Oostmocr.............
St. Christoflclspolder............
Ik- Tille (gedeeltelijk)...........
Nieuwe Stadpolder.............
Evcrdina-polder..............
Wcstplaat................
Bekadc Gorzen benoorden de Wcstplaat ....
Duivenwaard...............
Oud-Nieuwland..............
1284, 1415
1438
1420, 1511, 1604
1454
1461
1454
1465 en later
1465
na 1465
1482 of 1483
na 1483
1488
} «*
1515
1545
na 1760
na 1808
1823 en 1824
1464
voor 1477
Transporteere
-ocr page 58-
40
Jaar van inpoldering, herdijking
en o v e r s t r o o in i n n.
Grootte in
bunders.
NAMEN I>ER BEDIJKTE LANDEN.
Transport . . .
53535
1480
13
1494
337
1523,
1648
214
1600
112
na 1533
65
1447,
1594
117
na 1480
188
1511
546
1511
1526, 1531, 1532
790
1515
?
na 1615
roor 1594
50
1614
29
1600
508
1523,
1648
149
1694
122
1806
193
1483
15 11
, 1524
1594
1600
\' te zamen . .
2318
1626
1713
1806
<
V
1614
160
1605
167
1605
85
1669
179
1705
229
1760
287
1762
147
1480
144
1602
24
1700
196
na 1480
91
1504
110
1480
469
1702
58
1808
153
1527
323
1545,
1682, 1683
233
1769
193
1780
578
1803
262
1803
Transportccre . . .
48
63430
V\'ellestrypc..............
West-Nieuwland (op Gocdereede)......
Hecrenpolder..............
Magdalcnapolder.............
Suzenpoldcr...............
Zuiderland...............
St. Elisabethspolder...........
St. 1\'ietcr, genaamd Klinkerland......
De Bommel..............
De Tille (gcdeeltelyk)...........
De Uitslag...............
Molenpolder..............
Grootc Blokpolder............
Nieuwe Blokpolder...........
krammerpolder.............
Anna-Wilhclminapolder..........
Oud land van St. Adolphsland (Ooltgensplaat)
Gulatliecpolder.............
Wcipolder...............
Groole Blokpolder (een gedeelte)......
Rruispoldcr...............
Marinpoldcr..............
Anna-Wilhclminapolder (een gedeelte). . . .
Noord polder van Ooltgensplaat.......
Hoxenisse................
Onwaard................
Oud-Kraaierpolder............
Nicuw-Kraaicrpoldcr...........
Kraaienissc..............
kraaiestcin..............
Mcliszaud...............
Al-te-kleiu...............
Dirkspoldcr ..............
St. Elisabethspolder (een gedeelte).....
St. 1\'ieter, genaamd Klinkerland (een gedeelte)
Oude Plaat...............
Johannispoldcr.............
Oostplaat...............
Oude Stadspoldcr............
Nieuwe Stadspolder...........
Adrianapoldcr..............
ficndrachtspoldcr............
11ii 1-polder...............
Scharreziepolder.............
-ocr page 59-
\'.I
Jaar van inpoldering, lierdijking \' O rootte in
en overstroom ing.              bunders.
NAMEN HF.n BEDIJKTE I.ANDEN.
Eiland van Dordrecht:
Oud-I)ubbcldamschc polder...........
Noordpoldor.................
Oost-Mijlpolder...............
Zuidpolder..................
Stadspolder..................
Noord-Bovenpolder..............
Wieldreehtschc polder.............
Aloise-polder.................
Nieuwe Noordpoldcr..............
Oude Becrpolder...............
Nieuwe Beerpolder..............
Lonisapoldcr.....-............
Conncmanspolder...............
Haniaspoldcr.................
Zuid-Buiteupolder...............
lSencdcnpoldcr................
Grootc Bovenpoldcr..............
Kleine Bovenpolder..............
Engclschc polder...............
Brabcrspoldcr.................
Kopcren-Bergpoldcr..............
Van-Dijkpoldcr.......<.........
Bedijkte en bekade eilandjes in de Bieibotch
Polder van Schram met polder van Wijngaarden . .
Oost-Mcrwepoldcr...............
Hond-uit..................
Noordcr Elsplaat...............
Plaat voor bet kooihuis............
Tongplaat..................
Hengstpolder.................
Jongeneelc-rnigt................
Iiouw-Simonswaard..............
Kort- en Lang-Ambacht............
Ruigten bezuiden don Pcreboom.........
Pleksken...................
Stcdedjjk..................
I lel polder met Zurlcnpolder...........
Mecrkotennest................
Turkopolder.................
Jouge-J&npolder...............
Transport
1620
na 1G20
na ICCO
na  1819?
.       .    »
»       .    f
1          n      r
.      n   *
n      .   t
r,      n   ?
.      .   I
.      .    ?
»      .   ?
.       .    r
te zamen groot.
te zamcu groot.
Allen na 1421, de jaren van ieder
in het bijzonder mij onbekend.
In het geheel
In Noordbrctbanl zijn sedert 1421 ile drie eilandjes Glunder, Fijner en Prinseland \') door op-
eenvolgende hedijkingen niet den vasten wal vereenigd.
>) Zie Kaart III.
-ocr page 60-
i2
Daarenboven hel)ben, zoowel in het Noordbrabantsch Heel van den Ziiidliollandsehen Waard, als aan
de West- en Nooidknst dezer provincie hoogst aanzienlijke landaanwinningen plaats gehad, waar-
van wij hierbij een staat voegen.
INPOLDERINGEN EN BEDHKINGEN, WAARDOOR IN NOORDISRADANT LANDAANWINST
IS VERKREGEN.
Jaar van eerste
ui
hernieuwde inpoldering.
Hoogte van liet
zoineipeil in ellen
-r- Of — A. P.
Polders aan de Oostzijde van vcrdron-
ken Zuidbeveland, uitwaterendc
op de Schelde:
Nieuwe Zuidpolder van Ossendreclit . . . .
Zuidpoldcr van Ossendrecht.......
Noordpolder van Ossendrecht.......
Nieuw Hinkcleiourd en Hoogewcrf . . : .
Zuidpolder van Wocnsdrccht.......
Prins-Karclspolder..........
Oost-Moerpoldertje of Zuidgeest......
Augustapolder.............
Thcodoruspoldcr............
Polders bcöosten de rivier de Eendracht
en daarop
uit waterende :
Auvergne-polder............
Oud-Glimespolder...........
De Kcndrachtpolder...........
Heerenpoldcr.............
Het Boerengors............
Nieuw Vosscmccr en Nieuwe Heide ....
Muttenbitrg .............
Rubeerpolder..............
Het Westland.............
Het verdronken Westland........
Verdronken Aanwas...........
De Aanwas..............
De Oude Heide............
West-Grnaf-Hcndrik..........
Oude Vlietpolder...........
De Heen...............
De Noord-Heen . ..........
De Nieuwe-Vliet...........
De Oost-Graaf-Hendrik........
Het Oude I/and............
Nieuw Kromwiel............
Kruisland...............
Triaugelpolder.............
1809
1741
1051
1S01
1051
1728
1818
1787
1780
0,32  A. P.
0,10  A. P.
0,17  — A. P.
0,20  A. P.
0,05  — A. P.
0,60  AP.
1,60  A. P.
0,05  A. P.
0,35    A. P.
0,20 - A.
0,20 — A.
0,45 - A.
0,45 — A.
0,45 — A.
0,45 — A.
0,45 — A.
J.00 — A.
1,00 — A.
0,70 — A.
0,70 — A.
1,00 — A.
1,00 — A.
1,00 — A.
1,00 — A.
0,00 — A.
0,30 — A.
0,10 — A.
1,15 — A.
1,15 — A.
1,15 — A.
1,15 — A.
0,00 — A.
Transporteerc
P.
P.
P.
P.
P.
P.
1\'.
P.
P.
P.
1\'.
P.
P.
P.
P.
P.
P.
P.
P.
1\'.
P.
P.
P.
1093
1088
1097
1033
1030
1433 of 1565
1520
1482
1307 of 1376, 1420
1367 of 1376, 1420
1482
1482
1515
1528 of 1538
1649
1609
1655
1788
1528 of 1538
1367 of 1376
1444
1487
1630
-ocr page 61-
ia
Jaar van eerste ! Hoogte van het \'
o(
                     i /.onini|H\'il in ellen
hernieuwde inpoldering. -4- of—A. V.
Grootte in
bunders,
NAMEN 1>ER POLDERS.
Transport. .
0,40 — A. P.
0,40 — A. P.
0,75 — A. P.
0,60 — A. P.
0,60 — A. P.
0,10 _ A. P.
= A. P.
0,20 — A. P.
0,75 — A. P.
0,26 — A. P.
0,50 — A. P.
0,00 — A. P.
0,30 — A. P.
0,03 — A. P.
0,44 — A. P.
= A. P.
0,68 — A. P.
11216,30
97,90
27,60
410,10
300,80
315,90
199,40
117,10
190,10
209,00
84,50
2008,40
1745,70
402,30
423,20
581,10
110,50
385,30
Grootc Bolspolder............
Kleine Bolspoldcr............
Koningsoord..............
Mariapolder..............
Aiinapoldcr . . . ...........
Dric-Vricndenpolder...........
Kooi- en Karolinapoldcr.........
Üintclpolder..............
Willeinspoldcr............ .
üud en Nieuw Bcaumont........
De Oude 1\'riuslandschc polder......
llccr-Jansland, gezegd Nieuw (Jaste!. . . .
Oude en Nieuwe lauden van den Ouden Bosch.
St. Maartenspolder...........
De Hoevensche Beemden.........
Krijtcnburg..............
Zwartcuborgsche polder.........
Polder» gelegen tuuchen het Holland*
5che
diep, het kanaal van Zeven*
bergen, de Mark, de Dintel en
de Krammer:
Sabina-Uenrikapolder..........
Bcaumont of West-Heiningen.......
Ruigcnhil...............
I »e oude Heiningen...........
Slobbegors of Elisabcthspolder......
l)e Jufvrouwenpoldcr of Nieuwe Appelaar. .
Schuddegors, Oude Appelaar en Dorpsgors,
genaamd Oude Appelaar........
Henriettcpoldcr of Boercngors.......
Oude r\'ijuaart.............
Keenschc Gorzen ten Z. van de Kluudert. .
Het oude land van Stuud daar buiten . . .
Nicuwo l\'ijiiaini............
De Groote polder............
Zandberg en Nieuw-indijk........
Het landeke van Hoogstraten.......
Hot Kwistgeld.............
Bocrtkensgors of Losccaatspoldcr.....
Kecusche Gorzen ten W. van de Klundert .
1011
1611
1699 of 1708
1055, 1050 of 1G79
1755 of 1756
1817
1755, 1750 of 1781; 1823
1707 of 1708
1049
1775
1005
1551, 1501
1400
1483
1409
1555
1507
1787
bekaad in 1G51 of 1717,
bedijkt 1789
1504
1584
1618
1015
1592 of 1698
1600
1548
1708
1521
1554
(overstroomd 1421) 1557
of 1554 of 1552
1554
1050
1771
± 1088
± 1750
0,07  — A. P.
0,50  — A. P.
1,02  — A. P.
0,65  — A. P.
0,40  — A. P.
0,44  — A. P.
0,80  — A. P.
0,14  — A. P.
0,50  — A. P.
= A. P.
0,75  — A. P.
1,10  — A. P.
1,40  — A. P.
1,40  — A. P.
1,40  — A. P.
0,10  — A. P.
0,10  - A. P.
0,10  — A. P.
Transportecre. .
680,20
66,30
1410,80
769,40
308,60
263,70
417,60
74,10
841,00
97,10
820,70
100,00
1010,00
315,10
104,30
90,60
80,50
172,10
20595,50
-ocr page 62-
14
.laar van eerste
of
hernieuwde inpoldering.
Hoogte van het
zomerpeil in ellen
-f- of — A. P.
NAMEN riKR POLDERS.
Transport.
Polders, gelegen tussohen het Kanaal
van Zevenbergen, het Hollandsch
Diep, den Amer, de Mark en de
Donge tot aan de gemeente
\'s Gravenmoer, op deze ri-
vieren uitwaterende:
Oude polder van Zevenbergen.......
Kooialcnpoldcr.............
Het Nieuwland.............
Kwistgeld...............
Harmoniepolder............
Nieuwe Zwnluwschc polder........
Emiliapoldcr..............
Mariapolder..............
Willem 1\'rederikspolder.........
Het llilleke van den Dam........
Combinntiepoldcr............
Het Oud-Gors.............
Spergepolder, Ossekop en Varken.....
De liaagskop..............
Smnhanenpoldcrtje...........
Allemausliil..............
Polders tussohen de rivieren de Donge
en het Oude Maas je:
1\'olderljc beneden de Engclandsclic sluia. . .
Nieuw Klapoorcnpoldcrtjc........
Nieuwe Dombos............
Kleine nieuwe Duinbos..........
Polders in den Verdronken ZuidhoU
landschcn Waard, bezuiden de
Westkil:
De Koekoek..............
Poldeitje op de Viscliplnat........
         „ „ Hondcrddertig......
De Jnntjes- of Catliarinaplaat.......
De Pannokoek.............
De kleine llardcnuock..........
De Hardennoek.............
Nieuw Hardcnlioek...........
llappenhcmiip.............
De achterste Kicvitswanrd........
De middelste Kicvitswaard........
De Kroon...............
1588
0,85
— A. P
1650
0,82
A. P
1500
0,\'JO
A. P
177»
0,40
— A. P
1805
0,25
— A. P
1 050
0,50
— A. P
1015
0,58
— A. P
1775
0,40
A. P
1773
0,40
A. P.
1810
0,40
— A. P
1 833
0,10
- A. P
1781 of
1787
0,35
— A. P
1817 en
1818
0,85
— A. P
17U9
0,10
- A. P
1811
= A. P
1808
0,10
A. P
1830
1824
1813
1828
0,00       A.   P.
0,35       A.   P.
0,30       A.   P.
0,35       A.   P.
0,10 A.
1\'
0,40 A.
1\'
0,40 A.
1\'
0,40 A.
1\'
0,50 A.
1\'
0,30 A.
1\'
0,10 A.
P
0,20 A.
1\'
0,10 A.
1\'
0,70 A.
1\'
0,05 A.
P
0,45 A.
P
Transportcerc
IS 14,
± 1820
1820
1832
1S13
na 1810
1803
1824
V
1815
-ocr page 63-
45
Hoogte van het
zomerpeil in ellen
of — A. 1\'.
Jaar van eerste
of
hernieuwde inpoldering.
Grootte in
bunders.
KAMEN DER POLDERS.
Transport
0,40   A.
0,70 .A.
0,55   A.
0,65   A.
0,65   A.
1,60   A.
1,10   A.
1,10   A.
1,10   A.
1,10   A.
0,50    A.
1,00    A.
0,55   A.
0,75   A.
0,80   A.
0,80   A.
0,50   A.
0,48   A.
0,48   A.
0,40   A.
0,60   A.
0,55   A.
0,55    A.
0,70   A.
0,50   A.
0,75   A.
0,95   A.
gedeeltelijk 1820
gedeeltelijk 1824
He Zalm of Appclboomgaard.......
Klein Dondcrzand............
De Mnggcnwaard............
Dn Kicvitsweiwaard...........
De Kievitswaard............
Ue tweede partij van Japenwaard.....
De eerste partij van Japenwaard......
De Gclciwnard.............
Westelijke Grocningswaard........
Oostelijke Groeningswaard........
Kalverwaard...............
Grieiulpoldertje.............
Omle Dooimanswaard..........
Eierwaard...............
Donderzand ..............
Vogelenzang..............
Blocmplaat..............
Kleine Noordpolder...........
Middclpolder.............
Nienwedood..............
Kleine polder of Moordplaat.......
Ilccnplaat...............
Ganzcnncst..............
De vierde party van de Blocmplaat ....
Spicringplaat en donkere hoek.......
Stcenenmunr of nieuwe Dooimanswaard. . .
Kleine Kooike.............
Nieuw poldertje ten Z. en O. van Kcizers-
guldenwaard.............
Keizer8gnldenwaard..........
Visschcrswaardjc............
De Noord...............
Di\' Oostelijke Opslag..........
Thomas* of Rhomboutswaard.......
Kraaiennest.............
Brecdwcer van Floris van den Tempel . . .
Jonge Janswaard ............
Do Kop van den Onden Wiel.......
Klaas Lauwcnwaard...........
Borcharcnpoldcr............
Kleine nieuwe Middelwaard........
Nieuwe Middelwaard..........
Middelwaard..............
Grootc nieuwe Middelwaard........
Middclwaard van Binck.........
1806, 1817
?
1819
± 1818
1880
± 18-3
P
t>
?
p
1809
0,60   A. P.
0,80 -|-  A. P.
1,25   A. P.
1,40   A. P.
0,70   A. P.
0,75   A. P.
1,00   A. P.
1,20   A. P.
1,20   A. P.
1,20   A. P.
0,60   A. P.
0,35   A. P.
0,80   A. P.
0,60   A. P.
0,40   A. P.
0,40   A. P.
O.SO   A. P.
Transportcere. .
1802
gedeeltelijk 1829
o
voor 1798
1786
1.828
1881
P
1828
•j
-ocr page 64-
\'ft\',
Hoogte van liet
xomerjieil in rllen
i -f- of — A. 1>.
Jaar van eerste
of
hernieuwde inpoldering.
Groottf in
Imnilers.
XAMKX KKII 1\'Ol.llKIO.
Transport.
0,40 A.  P.
0,35 A.  P.
0,05 A.  P.
0,85 A.  P.
0,40 A.  P.
0,20 A.  P.
0.40 A.  P.
0,50 A.  P.
0,50 A.  P.
0,50 A.  P.
0,35 A.  P.
0,30 A.  P.
0,70 A.  P.
0,70 A.  P.
0,00 A.  P.
0,11) _ A.  P
. = A.  P.
f), 15 -t- A.  P.
0,20 — A.  P.
0,15 - A.  P.
0,10 A.  P.
0,16 A.  P.
0,30 A.  P.
0,20 A.  P.
0,20 A.  P.
0,20 A.  P.
0,00 -t- A.  P.
0,05 A.  P.
0,15 A.  P.
0,00 A.  P.
0,50 A.  P.
0,20 - - A.  P.
0,25 A.  P.
0,30 A.  P.
0,80 A.  P.
0,2-8 — A.  P.
0,56 — A.  P.
0,54 — A.  P.
0,45 — A.  P.
= A.  P.
0,80 A.  P.
0,70 A.  P.
0,70 A.  P.
0,00 A.  P.
0,55 A.  P.
Transportecrc. .
vergroot in 1827
v.\'ior 1798
Stroomen hoek of Wierinxwal.......
Prikpolder...............
Joachimsvcld..............
Briuncnhoeksche Waard.........
\\i li-iinaii Hen waard...........
Kijfhock...............
De Hcnnip..............
De Spits...............
Klein poldertjc aan den 55. W. hoek van Kijfhock
Panlnszand ..............
Middelland..............
Jannezand ...............
Prinscjannczand.............
Nieuw Jannezand............
Poldertjc aan den Z. O. hoek van Jannezand.
Boerenverdriet.............
Prik- of Schanswaard..........
De Waarden of het Oors........
Knrncmelkspoldcr...........
I)e zes morgen.............
Oud Boerenverdriet...........
Nieuw Boerenverdriet..........
Griendpoldertjc.............
Nathals................
Schiethoek...............
Steen van Kloostersoord.........
Poldertjc ten W. van den grootcn Kuren polder.
Poldertjc ten 55 W. van den grootcn Knrcnpoliler
De grootc Kurcnpolder..........
Ilartcnnas...............
Slobbegors...............
I\'creboomspolder............
Overdicpschc hooipolder.........
De Putten bewcsten het I fulpgat N°. 2. . .
De Putten bcoostcn het Hulpgat Nn. 2. . .
1792
•>
lSlfi of 1817
voor 1800
?
?
1798, 1807
± 1807
1831
± 1824
± 1758
I 1740
f
1725
?
P
?
?
?
?
gedeeltelijk voor 1798, verder
1829               (in 1815
1829
?
1829
vóór 1798
?
P
voor 1798
gedeeltelijk voor 1798
vóór 1082
1646
1040
1040
1552
•-
P
P
p
I)e Nieuw•Diissenscbc of Z.
B5B
hollnndsche polder.
Emmikhovensche polder.........
Nieuwe Doorn...... ......
Almkcrksebe polder...........
Vcrvoornepolder............
Biirehtpolder.............
Burgemecstcrspolder...........
Polder van Dirk Pieck.........
Hf llooikens..............
IX! Kwellingen.............
-ocr page 65-
17
NAMEN DER POLDER».
Jaar van eerste
of
hernieuwde inpoldering.
Hoogte van het
zoraerpeil in ellen
-r- of — A. P.
Grootte in
bunders.
"
Transport . .
37940,00
(Het Ondland van Altcnn, 5070 bunders
groot, en het land van Hcnsdcn, inecr dan
7300 bunden groot, zijn na de overstrooming
vau 1421 weder drooggcloopen en in 14G5
herdijkt. Kan men deze landen dii9 onder de
landaanwinning rekenen, daar zij nooit ge-
heel zijn verloren geweest? Bij de ianden van
Altcna en Hcnsdcn bchooren nog bet volgende
later bedijkte bnitenpoldcrtje \'):
1818
1,20 l- A 1\'.
11.70
Verdere landaanwinningen door be-
dijking in Noordbrabant:
\'
l)e groote polder (Hedikhiiizen)......
na 1798
1,90 A. P.
35,90
« n
1,90 A. P.
14,70
n «
1,70 A. P.
9,00
Tnsschendijkschc polder ten W. van de haven
n n
1,70 A. P.
20,90
n n
1,80 A. P.
12,00
1010
8,4» A. P.
243,20
Oude St.-Michiels-Gestclschc polder ....
1649
3,00 A. P.
152,80
1818
149,30
In het geheel. . .
"38002,10~
Wij hebben in deze lijst, slechts die polders als landaanwinst opgegeven, waarvan de tijd van
bedijking bekend was, behalve in den verdronken Zuidhollandschen Waard, daar hier ook die polders,
waarvan do tijd van bedijking onbekend is, toch eerst na 1421 kunnen zijn bedijkt en dus veilig
tot de lanclaanwinst mogen gerekend worden. Deze staat loopt tot 1843.
Wat de provincie Zeeland aangaat, de landaanwinst is daar zeker hoogst aanzienlijk geweest,
doch bestaat wellicht grootendeels uit herwinning van vroeger bestaan hebbend, doch verloren ge-
gaan land.
Zoo zijn in het verdronken deel van Znidbeveland sedert 1530 weder vele polders ingedijkt,
waarvan de wateringe van Krniningen (1570) de oudste en de polder der Nedcrlandsche Maatschappij
tot indijking van op- en aanwassen in de Oosterschelde (1850) de jongste is. Hij het historisch
overzicht van het landverlies is vermeld, dat na den vloed van 1350 Noordbevelanrl een jaar lang
met de zee gemeen lag en na 153\'2 wederom onbedijkt bleef. Dit geheele eiland is sedert op de
zee heroverd. In deze eeuw zijn o. a. de volgende indijkingen belangrijk :
In 1852 is tusschen de eilanden Tholen en 1\'hilipsland en verder tnssehen de Mosselkreok en
het Stinkgat het Rammegors bedijkt, waardoor 107 bunders zijn binnengcdijkt. In hetzelfde jaar
\') W| noemen slechts dit, daar van de andere bnitenpolders het jaar der bedijking on? niet bekend is.
-ocr page 66-
IX
zijn ook in lirt verdronken land van Saertingen 445 bunders ingedijkt en is onder Neuzen, Sas-
van-Gent en VVost-Dorpe de Remoorterenpoldor. 201 bunders groot, aangewonnen.
In 1853 zijn op Noordbevel
6
and 140 bunders schorren ingedijkt, die den naam van Leendert-
Abrainpolder hebben ontvangen.
In 1854 zijn in de Schengen aan de N.-W. zijde van Zuidbeveland 114 bunders schorren inge-
polderd, en in 1850 zijn op St.-Philipsland de slikken van de Heene. 10(5 bunders groot, onikaad.
In 184" is op laatstgenoemd eiland de Amia-Jurohnpnlder. 710 bunders groot, ingedijkt.
De belangrijkste indijking. in Zeeland in deze eeuw tot stand gebracht, is echter de \\Vilhelmina-
polder op Zuidbeveland. die. in 1809 tot stand gekomen, eene aanwinst van 1050 bunders uitste-
kenden kleigrond levei\'de.
Gemakkelijk zou het zijn deze voorbeelden met vele te vermeerderen. Wij zullen echter volstaan
met op te merken, dat zich tegenwoordig op alle Zeeuwsche eilanden, behalve op Tholen en Wal-
i heren, belangrijke schorren vormen, en liever onze beschouwingen over de hedijkingen eindigen met
den volgenden staat van inpolderingen en bedijkingen in Zeeland:
STAAT VAN l»K I.ANIiAANWINST IN ZEELAND MET BIJVOEGING l>ER JAHEN VAN INDIJKING
EN VAN UK UKOOTTK DEK l\'OI.DEHS. (IIKZK STAAT I.OÜI\'T TOT 1850).
(irootte der |Kilder:
in bunders.
Jaren van indijking.
EILANDEN, POLDERS,
1045
1770
1847
1847
IS50
1310
1315
1300
1410
1410
1431
1433
1433
1475
1475
1475
1500
1555
1500
1501
15GG
1507
1504
1500
Transportecrc.
572
107
150
710
11"
\'
IO0
71
78
545
104
20O
30G
00
74
203
120
557
12
40
100
231
20
30
38
404
5333
Eiland St.-Philipsland.
Oude poliler van St.-Pbilipsland.....
llenriettepoldcr............
Kraracrspoldcr............
Annn-Jncobnpoldcr..........
Slikken van de Hccnc.........
Eiland Tholen.
Nienw-Strijenpoldcr..........
Muijepolder..............
N\'oordpolder.............
K<!rkepolder.............
Oud Kempens llofstedcpolder......
Iliterst-Nieuwlaudpoldcr........
Oiid-Kyknitpoldcr...........
Leg-uitpoUur.............
Anna-Vosdijkpoldcr..........
ltnvcnsuurdpoldcr...........
Polder van St. Annnland........
Mariapolder.............
Slabbekoornpolder...........
Brccdcvlietpoldcr...........
llikkcpolder.............
Plniinpotpoldcr............
Vogelzangpoldcr............
Slabbekoornpolder...........
Polder van Stavenissc.........
-ocr page 67-
49
Grootte der polders
in bunders.
Jaren van indijkin";.
EILANDEN, POLDERS.
Transport.
1656
1660
1669
1669
1671
1731
1747
1843
1852
1860
5333
58
43
17
20
(1(1
127
58
2U2
V
Margarethapolder................
Moggcrshilpolder................
Oost-Vryberghepolder.............. .
West-Vrjjberghepolder...............
Suzannapolder..................
Nieuwe polder annex Stavenissc..........
Nieuwe Vrijbcrghcpolder.............
Hollarcpolder..................
Van Haaftenpolder................
•Toannn-Mariapoldcr...............
Eiland Duiveland.
Folder van Sirjansland..............
Polder van Oostcrland..............
Polder Bruinissc.................
Groot-Bcddcwnardepoldcr.............
Stoofpolder...................
Gouwe vecrpolder................
Klein Beddewaarde of Gaspolder..........
Jonge polder..................
Eiland Schouwen.
Oiid-Boinmencdepoldcr..............
Polder van Moois................
Verbrande-manpoldcr...............
Kykuitpoldcr..................
Nieuw-Bommcncdepolder.............
Nieuw-Nataarspolder...............
Nieuwe of jonge polder van Drcischor of Belder ...
Eiland Walcheren.
Oranjepolder..................
Polder Oiul-St.-.looslaiiil..............
Midclelburgsche polder..............
Nieuwerkcrke-polder...............
Molenpolder..................
Suzannapolder..................
Johannapoldcr.................
Polder Nieuw St.-Joosland.............
Mortierepolder..................
Byleveldspolder.................
Schorerpolder..................
Eiland Battiaan de Lange en Calandipolders
Bastiaan-dc-Langepolder.............
Calandspolder...................
1305
1354
1467
1014
1621
1628
1646
1710
505
1153
792
2(10
25
2:i\'.i
93
4(1
14251
1425/
1019
1697
1700
1716
1831
252
12
51
223
49
50
1618
1631
1644
1601
1673
1760
1773
1777
1840
1857
1860
118
20(1
2S3
112
24
84
33
287
49
94
45
18471
1857/
Transportecre.
157
11287
-ocr page 68-
Ml
Grootte dor pol<lt\'r>
in bandera.
laren van indijking.
EILANDEN, POI.DEHS.
Transport.
1598
ïeio.
1639—1041
1652
1658
1667
1668
1668
1670
1670
1684
1686
1086
1687
1891
1697
1713
1718
1719
1727
1747
1748
1769
1771
1775
1818
1846
185»
1856
11287
1690
494
495
868
818
888
886
(1!)
M
m
18
47
S7
IM
881
317
148
r,s
148
205
106
159
898
117
S7
488
311
I 10
?
Eiland Noordbeveland.
O d Noordbevelandpolder........
Nieuw Noordbevdandpolder.......
Frcderikspolder............
AVisaekerkepolder...........
Kampcrlandpolder ..........
Oud Kortgeenpolder..........
Girrsdykpo\'dcr............
Katscpoldcr..............
Oampens Nieuwlandpulder........
Al te klein..............
Stadspolder. ............
Oostpolder..............
Westpolder.............
Vlietepolder.............
Thoompoldcr.............
Heer-Jansz. polder...........
Rippoller...............
Ailriannpolder.............
Marinpolder..............
Annapolder..............
Annn-Frisopolder...........
Willem Ad riannpolder.........
Jneobapolder..............
WilK inpolder.............,
Sophiapolder..............
Suelekcrkepolder............,
Onrustpolder..............
Leendcrt-Alrahampolder........
Spieringpolder.............
Eiland Zuidbeveland.
Oude Ovezandepolder..........
Onwelandpoliler............
Oudelandepolder............
Oude Kamcrpolder............
\'s Gravenpolder............
Lange Xieuwlandpolder.........
(ine-rlic polder............
Zuiderlandpolder...........
Het Zuidcrland............
Noordpoldcr.............
Oosterlandpolder............
Vi: rdlandp\'ililrr............
Oo9terlaudpulder............
St. Pieterspolder...........
1280
1289
1289
1300
1326
1325
1331
1358
1358
1869
1370
1870
1370
1395
Tranaporteere.
61
186
186
204
200
18
3fi;>
140
52
84
888
44
118
41
20718
-ocr page 69-
51
Grootte «Iit poldert
in bunders.
Jutvn van inilijking.
EILANDEN, POLDERS.
Transport.
1395
1390
1441
1480
1510
1681
1554
15(11
15111
1501
1570
1570
IM4
IBM
15«r>
1696
1597
1618
1618
1042
MM*
1042
1049
1055
1055
1005
1072
1070
1686
10M
16M
1MM
10UH
17<H»
1708
1753
1750
1773
1809
1821
1825
1840
1851
1854
1855
1850
Transportcere.
20718
58
826
31
176
619
269
Hm
170
486
1292
SM
61
66
641
III
IT3
1178
1298
186
19
UI
291
111
43
286
168
123
85
117
111
267
286
277
93
101
299
1024
1559
186
U
190
»
lil
P
?
34409
Nieuwe Ovezandepolder. . .
Polder Klleuout-.lijk. . . .
Oude Xieuwlanil polder . . .
Middel Zwakepolder . . . .
kruiningenpoldcT.....
St. Anthonyspolder . . . .
I,owysenpolder......
Aukerverepolder......
\'s Heer-Arendskerke polder .
Oude Kraaiertpolder . . . .
Polder Kruiningeu.....
Polder Waarden......
Maagspolder.......
Momiikcnp >!der......
Nieuw-krabbcndijke polder .
Polder Everingc......
Oost-Nicuwlandpolder . . ,
Nieuwe Kraaiertpoldcr . . .
Polder Horselen......
We«t-Kraaiertpolder . . . .
OostpoMer........
N ieuwlandepolder.....
lleeren polder.......
Oostpolder........
Stroodorpepolder .....
Wcstcrlandpolder.....
Nieuw Olzende .....
Nieuwe West-Kraniertpolder
Zuidpolder van Baarland . .
Nicuw-ValkcnUscpolder . .
Oud-Mairepolder
            . . .
N\'oord-Kraaiertpoldcr . . .
Westkerkepolder.....
Zuid-Kraaiertpolder . . . .
Oostbevelandpoldcr.....
Koningspolder......
Willem-Annapoldcr . . . .
Reigcrsbergsche polder . . .
Wilhelniinnpolder.....
Nieuw-Sabbingcpolder . . .
Boonepolder.......
De Perponcherpolder. . . .
Kredcrikapolder......
Broeder en Zusterpolder . .
Zuidvlictpolder......
Kg bert-Pet ruspolder ....
-ocr page 70-
58
Grootte der polders
in bunders.
Jaren van indijking.
EILANDEN, POLDERS.
Transport.
1850
185G
34409
r
1\'\'* polder der Nederlaudsche Maatschappij tot indijking van
open aanwassen in de Oosterschelde...........
Jacobpolder......................
Het voormalige Staativlaanderen.
Vicrhondcrdpolder bezuiden...............
St. Janspolder....................
Strijdcrsgatpolder...................
Antwerper polder...................
Griebekcn en graspolder................
St. Jorispoldcr....................
Cappellcnpolder....................
Baanstpoldcr.....................
Bcwestcn ter Hofstedcpolder...............
i/ovcnpoldcr.....................
Koude polder.....................
Eikenpolder.....................
Oudclandsehc polder (Cadzand)..............
ï-oodykpolder.....................
Lijsbvttcpolder.................. .
Oude Zevenaarpolder..................
Groote Xoordpolder (bjj Axel)..............
Buthpolder......................
Oude Eglantierpolder..................
Metten-Eycpoldcr...................
Vissclicrspoldcr....................
Nijspoldcr......................
Hoogland polder....................
Klcin-Banr/andcpoldcr.................
Groote St.-Albcrtpolder.................
Oud-beoostcnbly...................
Katspoldcr.....................
\'s Gravenpolder....................
Cletemspolder.....................
Kleine polder (bij Groedc)...............
Gernrd de Moorspoldcr.................
Proostpoldcr.....................
Oude polder (Groedc).................
Blokspoldcr.....................
Isenpoldcr......................
Polder van Grocde..................
Capellepoldcr.....................
Oost-Vogclpolder...................
Gocsschc polder....................
Kruispolder ....................
Cliugepolder.....................
LM
M4
•222
168
84
sn
si
r,\'.)
4C0
494
88
MM
P
19
814
83
212
78
7s
80
250
U2
80
451
488
88
M
is
44
132
I7«
98
88
88
459
172
321
178
734
1110
1500
1502
1500
1500
1500
1513
1522
1540
1541
1542
1545
1547
1553
1550
1550
1598
1000
1000
1000
1007
1008
1010
1010
1010
1010
1012
1013
1013
1013
1013
1013
1013
1013
1013
1013
1013
1014
1615
1615
1010
1010
Trnusporteere.
48788
-ocr page 71-
53
Grootte der polden
in bunders.
Jaren van indijking.
EILANDEN, POLDERS.
Transport.
1010
1017
1017
1017
1017
1018
1018
1019
1019
1019
ïeiu
1020
1020
1022
1023
102!)
1031
1031
1031
1030
1037
1038
1038
1038
1039
1039
1689
1044
1045
1040
1049
1049
1050
1050
1050
1050
1050
1051
1051
1053
1053
1054
1054
1002
1000
Transporteure.
43738
74
11(1
203
521
196
791
100
462
271
55
501
43
502
532
223
160
132
959
102
89
395
37
232
180
85
861
05
77
171
1262
1024
94
955
1502
1703
968
1050
1974
720
955
155
727
300
104
88
Heerenpolder.....................
Zeven Trinité\'s polder.................
Zuidlandpoldcr...................
Zuidzandepolder....................
Vierhonderd bcoosten ter Hofstcdepoldcr..........
Oranjcpolder (bij IJzcndyke)...............
Oranjcpolder (bij Biervliet)...............
Langundampoldcr...................
Oude Grauwpolder...................
Adorni8polder.....................
Oud-Breskenspoldcr..............\'. . . .
Jong-Breskenspolder..................
Autrichen of Oostenrijkspolder..............
Mauritspoldcr.....................
Tienhonderd polder..................
Willcmskerkepolder..................
Nieuwe Eglantierpolder.................
Cocgorspolder.....................
Nieuwe Zcvenaarpolder.................
Vau-der-Lingenspolder.................
Hcnricuspolder....................
St.-Annapolder....................
Oud-Wcstcnrykpolder.................
Nicuw-Westenrjjkpolder................
Elisabethpolder....................
Ameliapoldcr.....................
Groote Zoute polder..................
Wilhelm uspolder....................
Vlooswykpolder....................
Stoppcldykpolder...................
Isabellcpoldcr (bij Aardenburg)..............
Lapschuursche gat...................
Polder bewesten Eedo bezuiden Pieterdyk.........
Cauisvlietpolder....................
Polder van Zaamslag..................
Polder bewesten Ecde benoorden Pieterdyk........
Prins Willempoldcr, 1"° gedeelte (I)irkcnstcinpoldcr, Catharine-
poldcr, Passcgeulepolder, Vryc polder).........
Prins Willempolder, 24" gedeelte.............
Clarapolder......................
Beoosten Mij benoorden.................
Kleine Jonkvrouwpoldcr................
Absdalcpolder.....................
Aan- en Genderdykcpolder...............
Wildelandcn.....................
Annapoldcr (Biervliet).................
05221
-ocr page 72-
:>\\
Grootte der polden
laren van indiiking. j . .
\' r I           ui liiiliilcrs.
KII.ANI1EN, l\'OI.IIKRS.
Transport. . .
1000
1008
1072
1072
1084
I0S7
1087
1087
1088
1000
1000
1G01
1001
1005
L6M.
1008
1008
1G08
1008
100S
1008
1000
1000
1700
1700
1700
1702
1702
1707
1708
1710
1710
1711
1711
1711
1711
1711
1711
1711
1711
1711
1711
1713
1710
1710
1710
Trausportccre. . .
05221
81
404
73
434
410
510
200
1338
228
101
107
138
315
71
703
300
22
251
83
412
100
300
181
288
114
11
278
173
172
333
44
40
54
05
27
121
103
70
107
101
117
14
101
593
40
508
750U7
Mariapolder (Biervliet)........
I\'auluspolder............
Overslagpoldcr...........
Biezenpolder............
Milopolder.............
Willcm-Hendrikspolder........
KUin-Kicldrichtspolder........
Bcoustcr Ecde|.older.........
Groute Zuiddieppoldi r........
Groote St.-Anna|iolder........
St.-Picters]oldcr...........
i\\ieiiwenlioveii(<older.........
Ilelcnapolder............
Kleine PaapoMer..........
Groote llni--i\'ri<p(i!diT........
Xieiiw-Karncuiclkpoldcr.......
Nieuw beoosteu blij.........
Varempepoldcr...........
Goodsvlietpulder...........
Groote Hoompolder.........
Kleine Boompoldtr.........
St. PMenpoMer (Biervliet)......
Moerbekepolder...........
Oud VugeUehur of Zuidnestcnrjjkpoldcr.
I\'hili| pinepulder...........
Kleine Lood ijkpolder.........
Groote Joukvrouwpoldcr benoorden du l\'as&cgcule
(iroote •lonkvrouwpolder bezuiden de Passtgeulc
Hulster Nieiiwland........
Groot-Cninbruiipolder......
1\'npepoldcr............
\'s Heer-Arendipolder.......
St.- Margnerietpolder.......
St.-Jorispulder.........
St.-C\'roixpolder.........
St.-l,icvenspolder........
Oude l\'asi-egeulepolder......
Vrye pulder...........
Jrrouimusjiulder.........
Kleine Oudemanspolder......
(iroote Oudemanspolder......
Krakeelj.older..........
Kleiuc lluisseu>polder......
Oud-Fcrdiiinnduspolder......
Goiivi rueurpolder.........
(irout-Kii\'ldrcchtpolder......
-ocr page 73-
55
un vuu indijking.
Grootte dor polders
in bunders.
Truiispurt. . .
750U7
1725
52
1727
02
1736
150
1740/ 1774
317
1742
137
1742
253
1754
154
1770
05
1775
1O05
1775
312
1775
60
1775
105
1770
LOS
1777
213
1780
60
1784
521
1788
848
1780
005
1700
1063
1700
322
1704
30
1704
34
1708
40
1803
164
1804
302
1805
256
1805
66
1807
326
1807
s?
1807
170
1813
107
1810
«68
1825
283
1825
00
1825
u
1820
70
1827
LS0
1844
28
1845
07
1845
225
1846
412
1846
70
1847
i>:,:i
1848
48
1847
transporteerc. . .
544
~ 88087" ~
EILANDEN, POLDERS.
Serlippenspolder...........
Krekepolder............
Oude Papcschorpolder........
Zachariaspoldcr...........
Nieuwe Ilaveiipolder.........
.Miirgarctüar.oldcr..........
Havikpulder............
Klcin-Cambronpolder.........
lloufdplautpolder..........
Williclminaroldcr (Biervliet)......
Mugduleuapuldcr (Schoondyke).....
Brandkreckpolder..........
Nieuw-Ferdinanduspoldcr.......
Ëuodraelitpulder...........
Mugdulenapulder (Biervliet)......
Nicuw- Kieldrcchtpolder........
1\'asscgeuU\'polder...........
Riet- en Wiilfsdykpolder.......
Hi\'oo.-ten blij bcoosten |
Bewesten blij bewcstcn J.......
(\'anisvliet buiten...........
Groote Isabellapulder.........
Snouck-llurgronjcpolder.......
Cranepolder............
Olicslagcrspolder...........
Beukclspoldcr............
Sucftingeiipoldcr...........
Kleine St.-Albert- of Sas-van-Gentpolder
Sophiapoldcr............
Aiistcrlitzpoldcr...........
Nieuw Vogelschor of Wcstdorpc ....
Aardcnburgselie havcnpoldcr......
Nieuwe Neuzenpolder.........
Smilsscliorre............
Nieuw-Pupcscborpolder........
Stroodorpepolder..........
Glicllinkpolder...........
Diumcdepoldcr...........
I.ouisepulder............
Thomacspolder...........
Paulinapulder............
Catherinapolder...........
Kugen
69
iapoldcr............
Louisapolder.........# . . .
Otlicncpoldcr............
Prosperpoldcr............
-ocr page 74-
56
Grootte der polders
in bunders.
Jaren van indijking.
EILANDEN, POLDERS.
Transport. . .
88087
1848
45
1851
53
1851
201
1852
408
1850
98
1847
307
In het geheel. . .
89194
Verdronken polder ten Zuidoosten van Philippine.
Looze polder................
Van Remoorterepolder............
Van AUteinpolder..............
Sevdlitzpolder................
Eiland Angelinapolder.
Angelinapoldcr...............
6. DROOGMAKERIJEN.
10. Zooals wij hierboven blü. II opmerkten, was er een tijd dat een groot deel van onze zeeprovül-
ciën met laag veen bedekt was, waarop zich bosschen verhieven en dat met poelen, plassen en
meeren was doorsneden. Na de aankomst der eerste bewonen werden de op het veen groeiende
bosschen uitgeroeid, en de veenbosschen veranderden in veenvlakten, waarin de meeren en poelen
gemakkelijker hunne niet meer door houtgewas beschermde oevers konden afknagen dan weleer.
Eensdeels hierdoor, anderdeels door toedoen van den mensch /.elven, die het veen afgroef om er
turf van te maken, namen do meeren, poelen en plassen zoowel in uitgebreidheid als in aantal toe.
Deze voortdurende uitbreiding vervulde weldra op vele plaatsen de inwoners met angst en vrees,
en ging steeds voort, niettegenstaande de groote geldsommen, dikwijls tot beteugeling der wateren
uitgegeven (zoo kostte o. a. de beteugeling van de Haarlemmermeer van 1767—1848 aan de pro-
vincie Zuidholland en het Hoogheemraadschap van Rijnland ruim f 4200000, d. i. omtrent
f 52000 \'sjaars).
Het eenige radicale middel tot wering van het gevaar was het uitpompen van het water, doch
dit vereischte zoo groote kosten, dat die slechts te bestrijden waren als men vooruit kon be-
cijferen, dat er met voordeel zou worden drooggemaakt, vooral in een tijd, toen van staatswege
geen ondersteuning of initiatief te wachten was. Vandaar dat de meeste droogmakerijen daar wor-
den aangetroffen, waar onder het veen een vaste kleibodem gevonden wordt; doch desniettegenstaande
plukt bij droogmakerijen, evenals bij vele ondernemingen, de eerste ondernemer zelden de vruchten
van zijnen arbeid.
De bodem der droogmakerijen ligt steeds beneden het peil van laag water en hierdoor onder-
scheiden zij zich kenmerkend van de bedijkingen.
De meeste droogmakerijen liggen in de provinciën Noord- en Zuidholland. Slaat men het oog
op Kaart V, den voonnaligen toestand dezer provinciën voorstellende, en vergelijkt men daar-
mede eene kaart, die den tegenwoordigen toestand voorstelt, dan zal men verbaasd zijn over de
veranderingen, die plaats gegrepen hebben en (behalve de bedijkingen aan de N.-O. kust van
N.holland, waarvan de uitgestrektheid door een stippellijn is aangegeven) geheel aan de droogma-
kerijen moeten worden toegeschreven.
In Noordholland hebben vooral in twee tijdperken aanzienlijke droogmakerijen plaats gehad.
Het eerste dezer tijdperken valt in de eerste helft der ilie eeuw (1607—1640), toen o. a. de
Heer-Hugo-Waard, de Schermer, Bcemster, Purmer en Wormer, te zamen meer dan 19600 bun-
-ocr page 75-
Kaai* A\'!>i.
«?
J
«9
M*f
/ £7 / /> ƒ<; H -
_Modeinblik
^~jzf • vr.iiKliUiy.
1.
<&?.
-Jf
i
6^
m ffftr
/
ft
s*-*>                 Msne/moiide
KAAKT VAX DEN VDORMALIGËN TOESTAND VAN
SOQRD IIOUAXD en mi ó«Utr van ZllDliOLLl^nlTWllT
JJ Tirït\'it itnt //V\'4 <n f/t/sA rwi
____________\'leofntvtvttti*!** .\\Wttf tW*t temti.
enir vT V
Schaal 1:620000.
-ocr page 76-
57
ders groot, en daarenboven nog vele kleinere meertjes zijn drooggemaakt. Het tweede dezer tijd-
perken valt in het midden dezer eeuw (1840—1853), toen de Haarlemmermeer, 18100 bunders
groot, is drooggemaakt. Deze Haarlemmermeer bestond in de vroegste tijden (zie Kaart V) en
zelfs nog in 1531 uit vier afzonderlijke kleine meeren, als:
de Haarlemmermeer, groot..........  2588 bunders
de Leidsche meer,           „ ..........  1852 „
de Spiering-meer,            „ ..........    722 „
de Oude meer,                „ ..........    502 „
Samen.......  5G64 bunders.
Aan deze vier meeren sloten zich nog de Lutke-meer en Nieuwe meer aan. Op het land tus-
schen deze meeren lagen o. a. de sedert overstroomde dorpen Vijfhuizen, Nicuwerkerk en Rijk.
Door afkabbeling der oevers namen deze vier meeren in uitgebreidheid toe en vereenigden zich
eindelijk tot één meer, dat in 1591 reeds het dorp Vijfhuizen had ingeslokt, 10537 bunders groot
was en drie eilandjes, Beinsdorp en de beide Vennippen omvatte (zie Kaart V). In 1647 had dit
meer reeds de grootte van 14443 bunders verkregen en waren ook de dorjien Nieuwerkerk en Rijk
en de beide Vennippen opgeslokt. In 1087 was het meer 15412 bunders, in 1740 16604 bunders,
in 1806 17030 bunders, in 1840 18100 bunders groot en niemand kan zeggen hoever zich deze
plas, niettegenstaande alle voorzorgsmaatregelen, zou hebben uitgebreid, zoo hij eindelijk in 1840—1853
niet drooggemaakt ware geworden.
De oudste der ons bekende Noordhollandsche droogmakerijen is de Neschmeer bij Medemblik,
28 bunders groot, die reeds in 1440 is drooggemaakt.
In Zuid-Holland zijn de meeste droogmakerijen in de laatste helft der vorige en in deze eeuw
tot stand gekomen.
Wij laten hier volgen een staat dei\' ons bekende Noord- en Zuidhollandsche droogmakerijen.
STAAT DER DROOGMAKERIJEN !N DE PROVINClëN NOORD- EN ZUIDHOLLAND
(LOOPT TOT 1864).
Gemiddelde hoogte in ellen
± A. P. van
den grond. | het zomerpeil.
Jaar van eerste of hernieuwde
inpoldering en
van overstrooming.
Grootte in
buuders.
NAMEN DER DROOGMAKERIJEN.
Schager en Niedorper Koggen:
Het Tjaddinksrjjtje.......
Braakpolder..........
Het Oudcdijkju.........
Nederlandspoldcr........
Het Kerkerijtje.........
Geest merambacht;
Dergmeer...........
Kerkmeer...........
Vroonermeer..........
Zwijn smeert je..........
2,62 — A. P.
2,51 — A. P.
2,12 — A. P.
1,95 — A. P.
2,78 — A. P.
25,10
72,50
27,60
26,40
19,70
1032
1634
1642
± 1650
1857
2,05 — A. P.
2,10 — A. P.
42,70
62,00
104,70
16,80
± 1520
1547
1561
1567
1,02 - A. P.
0,00 - A. P, |
Transporteert.
397,00
-
-ocr page 77-
r,«
Gemiddelde hoogte in ellen
± A. P. vau
deu grond. het zomerpeil.
Jaar van eerste of hernieuwde
inpoldering eu
van overstrooming.
NAMEN DER DROOGMAKERIJEN.
Transport. . .
1,84 — A. P.
1,58 — A. P.
2,11 —A.P.
2,24 — A. P.
3,07 — A. P.
2,01 — A. P.
2,60 — A. P.
1,20 — A. P.
1,82 — A. P.
1,75 — A. P.
2,72 — A. P.
2,10 —A.P.
2,10 — A. P.
2,24 — A. P.
2,05 — A. P.
1567
1575
1590
I6M
1007
1025
1020, ïoa.i
1630
1031
p
1031
1032
1032
1032
1035
v<ior 1050
UMI
102\'J
1030
1031 (vergroot 1853)
1032
1034
1041
1854
1850
•j
Klcimecr............
Daalmcer............
De Slootgaard ..........
Dicpsmecr en Tjaarlingermeer ....
Wogmeer............
Hecr-Hugowaard.........
Berkmeer............
Schagerwaard...........
De Greb............
Kekerkoog ............
SchouUbraakjc..........
Blcekmeor............
Scliaapskuilmecr.........
Warraerhuizen-kcrkmeertje.....
Woudmecr............
liet Kromwater.........
Vier Noorder Koggen i
Ncschmeer............
Bciincmccr............
Oc Brakc, Poel en Wijmers en het
Mchtewater..........
Brankpoldcr...........
Weel e» Braken onder Obdam . . .
Zandwervens braak........
Kolk van I lussen.........
Het Grooto Hop.........
Weelpoldcr............
Bedijkte boezem..........
Dreohterland:
Baarsdorpcrmcer.........
Grootc Wnal...........
Twee Draakjes bezuiden Scliarwondc .
Noordbraak...........
Bedijkte l.etk..........
Kleine Wnal...........
Oude Moer...........
Waterland:
Beemstcr............
Pnrmcr............
Drie Watcrlandsche meren (Belmermccr,
Buikslotcrmecr en Broekermcer) . .
Wyde Wormer..........
Schermer............
3,00 — A. P.
2,70 — A.P.
2,35 — A. P.
2,80 — A.P.
2,50 —A.P.
3,60 — A. P.
2,15 —A.P.
3,54 —A.P.
4,02 — A. P.
3,54 — A. P.
3,15 — A. P.
4.20 — A. P.
1024
1027
103O
1031
1033
y
18..
2,85 — A. P.
4,05 - A.P.         7174,00
4,00 —A.P.         26S0.30
1007—1012
1017—1022
1023—102S
1024, 1025, 1020, 1 825, 1820
1031—1635
4,80 — A. P.
4,32 —A.P.
| 3,08 — A. P.
Transporteerc. . .
-ocr page 78-
.V.l
Gemiddelde hoogte in ellen
± A. P. van
den grond, het zomerpeil.
Jnar van eerste of hernieuwde
iupoldering en
van overstroom ing.
j Grootte in
bunders.
NAMEN DER DROOGMAKERIJEN.
Transport. . .
24410,?
3,90 — A. P.
48,5
4,49 — A. P.
188,f
4,49—A.P.
26,1
3,4 —A.P.
54.\'
3,95 — A. P.
081,-1
4,72 — A. P.
28,<
3,50 —A. P.
160,1
2,28 — A. P.
18,1
110,(
2,86 — A. P.
313,.
122,
1,58 — A. P.
636,1
1,56 —A.P.
545,
1,80 —A.P.
338,
0,85
698,(
3,22 - A.P.
570,
5,16 — A. P.
587,
5,00 - - A. P.
387,
5.05 — A. P.
1718.
1C31
1631, 1044
L631, MiH
1031
1032—1043
1033
1034—1038
1038
1842, 1845
1845
1863
Etcrsheimerbraak........
Noordeindermecr........
Sapmcer............
Schaalsmeer..........
Starninew en Kamcrhop.....
Wilmkebreek..........
Enge Wormer.........
De Vliet...........
Graftermcur..........
Asseudelver veenpolder......
Mounikenmecr.........
Duinkavel:
Ucrgermeer..........
Epinondermeer.........
Houkelernieer..........
Polder* beooaten de Vecht:
Naardcrmcer..........
Amitelland I
Bylmermecr..........
VVatcrgraafs" of Uiomernieer . . .
Uoveukerkerpolder........
Keveuhovcusche droogmakerij \') . .
Tliamerbinuenpoldur.......
Rijnland:
Mcerpoldcr..........
Poelpolder...........
Iluinmccrpolder.........
Sloterdykcnneer.........
Stommeer...........
Hoiumccr...........
Waasenaarsche polder......
Uriemanspoldcr.........
Grooto IIeiligo-gce9t-polder . . . .
Gogerpolder..........
Vier-Ambachtapolder......
Starrevaarts- en Dainphouderpolder
Griet- en Vriesekoopsche pulder. .
Oudendijkschc en Botpolder . . .
Iln/.i is\\.oiiiUclic droogmakcry . . .
Buterpolder......... .
3,S8 — A. P
1564
1504
1711
1023—1029
1022
1024
1764
1797—1812
1848—1851
1614
1622
1024
1041, 18 30, 1837
1(150, 18 54, 1855
1657, 18 54, 1855
1666
1668
1699
1715
1736—1744, 1708
1736—1769, 1830
1741
1703—1700
1703—1760
1814
o,na —
4,00 -
A.
P.
5.03-
-A.
P.
3,72-
-A.
P.
3,94-
-A.
P.
4,39 -
-A
P.
4,53 -
-A.
P.
4,70 -
-A.P.
4,93-
-A
P.
4,52-
A
P.
3,88 -
-.\\
P.
5,14 -
-A
P.
4,93 -
-A.P.
4,59 -
-A
P.
5,14 -
- A
P.
4,83 —A.P. I
3,99 —A.P. f
Transportoere. . .1
3454,00
41916,60
\') I-igt voor een kleiu deel in Utrecht.
-ocr page 79-
tiU
Jaar van eerste of hernieuwde
Gemiddelde hoogte in ellen
Grootte in
NAMEN DER DROOGMAKERIJEN.
inpoldering en
± A. P. van
bunders.
van overstrooming.
den grond, het zomerpeil.
Transport. . .
41946,60
1760—1762
4,56 — A. P.
519,00
1768—1771
4,93 — A. P.
487,00
1768__1771
684,00
1781—1784
3,80 — A. P.
387,00
1786—1788
5,66 —A.P.
476,00
Nieuwkoopsche droogmakerij ....
1797—1809
5,80 — A. P.
2568,00
Vrouwegeest- en Grepboekpolder. . .
1798—1799
4,66 — A. P.
144,00
1810
9,00
Akkersloot- Hertog- en Blgvcrpoldcr .
1816
120,00
1834
187,00
1834
42,00
1838
17,00
1840—1853
4,90 - A. P.
18100,00
1845
7,00
Kleine Hazcrswoudscho droogmakerij .
1847
45,00
1848—1850
204,00
1858
8,76 — A. P.
420,50
Delfland:
Oude Berkelsche droogmakerij . . .
1772—1778
881,00
Bitslandschc „
1778—1798
3,39 — A. P.
134,00
Pijnnckcrsehe „
1782—1789
527,00
Oude Schievcenscbe n
1787—1792
8,00 — A. P.
807,00
Nootdorpschc „
1841—1846
844,00
Woudsche n
1845—1846
90,00
Watcringschc „
1845—1849
428,00
Nieuwe Berkelsche n
1845—1853
728,00
Nieuwe Scbieveenscbe „
1853—1855
8,00 —A.P.
164,00
Sobieland:
1646
4,67 — A. P.
496,00
1700
1022,00
1727
4,68 — A. P.
447,00
1754—1762
4,84 — A. P.
037,00
Blciswijksche en Hillcgcrsbergachc
1772—1782
5,36 — A. P.
3366,00
1773—1780
5,20 — A. P.
591,00
1788—1701
432,00
1828—1843
5,61 — A. P.
4143,00
In h
et geheel. . .
81906,10
Moge Holland de kroon spannen in het aantal en de grootte der droogmakerijen, ook sommige
andere provinciën hebben op die wijze land aangewonnen, waarvan wij slechts de volgende als
voorbeelden zullen noemen:
-ocr page 80-
61
Jaar der droogmaking en
van overstrooming.
Grootte in
bunders.
NAMEN DER DROOGMAKERIJEN.
Droogmakerijen in Friesland:
Stavorensche meren............
Warrcgasterraeer..............
Kcmpenzcrmecr b(j Warrega.........
Geerslotermccr..............
Fluitpoldcr by Molkwerum.........
Groningache droogmakerijen:
Winschotcr meer (zie Kaart II).......
Overijsselsen!\' droogmakerijen:
Bij Stccnwijkcrwold............
Onder Oldcmarkt.............
Utrechtsen!\' droogmakerijen:
Mijdrcchtsche droogmakerij.........
1013 enz.
1088
1779
1852
1850—1854
?    300
?    520
?    140
?   480
?    102
IS.
? 400
1858
CO
1865
23
1790—1810
1064
In het geheel . . .
3089
De gcheele som der door ons aangegeven landaanwinningen is als volgt:
Bunders.
Bedijkingen in Noordholland (tot 1864).................... 29251
00
Bedijkingen in de Zuidhollandsche eilanden (tot 1850)............ 68107
Hollandsclio droogmakerijen (tot 1864)..................... 81906
Friesche bedijkingen................................ 14717
Groningsche bedijkingen.............................. 35141
Noordbrabantsche bedijkingen (tot 1843).................... 38602
Zeeuwsche bedijkingen (tot 1859)........................ 89194
Kampereiland....................................? 3500
Droogmakerijen in Friesland, Groningen, Overijssel en Utrecht (zoover opgegeven) 3089
%
                                                    In het geheel . . . 363507
Eene oppervlakte, welke die van al onze provinciën, uitgenomen Noordbrabant en Gelderland,
overtreft, omtrent 30000 bunders meer dan geheel Overijssel, dat op Gelderland in grootte volgt!
Daar wij echter niet geheel volledig zijn, (en wij houden volledigheid hierin voor een onmoge-
lijk te bereiken dool, onder anderen ook wegens het moeilijk onderscheiden bij oudere bedijkingen,
of zij te beschouwen zijn als landaanwinst, of als bescherming van van ouds bestaand land tegen
de zee (in casu dubio abstine), en wegens onze onbekendheid met het tijdstip van vele inpolderin-
gen) is de gehecle grootte van al de landaanwinst in historischen tijd nog vrij wat aanzienlijker.
Tegenover die landaanwinst staan de door ons vroeger vermelde verloren en nog niet weder
heroverde gronden, waarvan de voornaamste waren:
Dunden.
aan de Noordzeekust..................± 150000
in de Zuiderzee en Wadden..............± 385000
in den Dollard....................... 8432
Transporteere . . . 543432
-ocr page 81-
62
Bunder».
Transport . . . 543432
In den Biesbosch....................± 10000
het land van Roemerswaal..............mini 8000
het land van Saaf\'tingen................± 6000
in den Bitiakman...................ruim fiOOO
liet eiland Schooneveld................ruim 4000
liet eiland Orisand...................± 1200
liet Zuidland van Schouwen.............ruim 1300
Noordbevelands noordknst................?         800
In het geheel . . . 581332
Bene uitgestrektheid, welke die van onze grootste provincie, Noordbrabant, met bijna 70000 bun-
rters overtreft! Men zou bij het bundertal van de landaanwinst bijna de geheele grootte van de pro-
vincie Limburg moeten voegen om eene gelijke uitgestrektheid te verkrijgen! Wij moeten hierbij
nu nog in rekening brengen, dat een zeer groot gedeelte der aangewonnen gronden eigenlijk slechts
eene herovering is van vroeger verloren gegaan land, waardoor de verhouding tusschen landaan-
vvinst en landverlies nog ongunstiger wordt, zoodat «Ie eerste welligt slechts ongeveer 50 percent
van het laatste bedraagt. Maar al Overtreffen de verloren gronden de uangewmmeiie verre in grootte,
deze laatste overtreden daarentegen de eerste verre in waarde. Dr. Staring. (Voormaals en Thans,
bind/.. 1Ü4) schat, dat het aangewonnen land f 20,000,000 meer waarde heelt dan het verlorene,
welke schatting ons veeleer te laag, dan te hoog schijnt. De verloren gronden waren meestal van
slechte, de gewonnene daarentegen meestal van uitstekende hoedanigheid \'). Wij hebben dus geene
reden met den ruil ontevreden te zijn.
\') Dit ia zeer natuurlijk, want men mankt een nnn te winnen |xilder slechts droog wanuecr men berekencu kan, dat
de waarde van den grond de tot de droogmaking benoodigde konten overtrell.
-ocr page 82-
HOOFDSTUK III.
HOOGTEMETINGEN VAN DEN BODEM.
I. De hoogte van den nederlandschen bodem is ongeveer begrensd tusscben 6 a 6
meters beneden eu 200 meters boven het Amsterdamsche Feil (A. F.) \')
Het volgend)1 overzicht wijst de hoogten van
Namcu der punten.                    Hoogte iu meters A. P.
Bij Vaals.................200.00
Bij Valkenberg..............100.00
!>«• st. Pietersberg bij Maastricht . . . 123.00
De Imbosch bij Dieren..........110.00
De Hettenbeuvel bij \'sUcerenberg . . . 105.00
Ten noorden van Rhetlu.........104.00
Het Soerensche bosch bij bot Loo . . . 103.00
De Meerwijk bij Nijmegen....... 97.00
Ten noorden van Rosendaal (Gelderland) 94.00
Bij Epe op de Vehiwe......... 72.00
Bij Apeldoorn.............. 71.00
Bij Beekbergen.............. 70.00
Het Amerongscbe bosch......... 69.00
De Tooverberg bij Ermelo (op de Veluwe) 59.00
Bij het kamp bij Zeist.......... 50.00
Bij Drieberge, bij Ede.......... 48.00
Bij Oldenzaal............... 47.50
De Wageningsche berg......... 46.00
Bij Rijsscn................ 41.00
Bij Maarn................ 40.00
enige punten in het koninkrijk aan:
Namcu der punten.                    Hoogte in meters A. P.
De Grebsche berg........40.041
Bij Hoenderloo (Vehiwe) .... 36.00
Bij Wolfhece...........33.00
Bij Kootwijk (Veluwe)......30.00
Bij Groenlo............24.00
De Hoogeveenen te Zuidharge
(Drenthe)...........20.00
Bij Lochem............12.00
Bij Almelo............12.00
Bij Beilen.............11.60
Bij Coevorden.......... 9.50
Bij Boertange........... 6.00
Bij Steenwijk........... 6.00
Bij Groningen (Helpman) .... 5.50
Heerenveen............ 0.20
Anna-Panlownapolder......— O.20tot0.70
Loopikerwaard.........—1.10
Alblasserwaard.........— 0.65 a 1.30
De Zijpc (Noordholland) . . . —0.80 a 1.33
Krini|K!nej\'wiuird........— 1.20 a 1.54
\') l)e oorspronkelijke beteekenis van het Amtlerdanuch* peil is de gemiddelde hoogte van Jen vloed in het Y vóm
Amsterdam. Reds in het begin der XVIId« eeuw, stellig vóür 1870, was dit hoogtepunt vastgesteld als „atadspeü", dat
wil zeggen, tot bepaling der hoogte waartoe het water in de stadsgrachteu mocht worden ingelaten en tot grondslag van
berekening voor de hoogte waarop do zeedijk moest worden gehouden. Iu 1812 is de stand vnu dat peil door de zorg van Geue-
r»al Kruyeuhoft* nauwkeurig onderzocht en op peilsteenen in vier onderscheidene sluizen van Amsterdam aangewezen. By een
Kou. Besluit van 18 Februari 1818 (voor zooverre ons bekend is, niet gepubliceerd) is het A. P. aangewezen als groud-
slug vuur de waarnemingen van den watertand laugs de hoofdriviereu des rfjks.
-ocr page 83-
64
Namen der punten.                 Hoogte in meters A. P.
Bij Alkmaar..............  — 1.00
De Bijlmermeer.............  — 3.00
De Schermer..............  — 3.25
De Purmer...............  — 3.80
De Haarlemmermeerpolder.......  — 4.1 5
De Diemermeer.............  — 4.74
Namen der punten.                 Hoogte in meters A. P.
Bij Hazerswoude.............  — 4.83
Bij Soetermeer (Driemanspolder)....  — 4.93
Bij Schiedam (Schieveensche polder). .  — 4.96
Polders bij Woubrugge.........  — 5.14
Bergschenhoek..............  — 5.36
De Zuidplaspolder............  — 5.61
De hoogtekaart van Nederland, uitgave van het Ministerie van Oorlog, schaal 1 :600.000, geell
een algemeen overzigt van de bodemshoogte.
Eene oppervlakkige beschouwing dier kaart toont terstond aan, dat het westelijk deel van ons
vaderland, namelijk, met uitzondering der duinenrij, de provinciën Noord- en Zuidholland, het wes-
telijk deel van Utrecht tot den Vaartschen Rijn, Zeeland behalve het zuidelijk deel van Zeeuwsch-
Vlaanderen alsmede de Noordwesthoek van Noordbrabant, beneden A. P. en het oostelijk deel van
ons land boven dat peil gelegen zijn. Van dat oostelijke deel zijn alleen uit te zonderen eene smalle
strook langs de Zuiderzee, in de provinciën Gelderland, Overijssel en Friesland gelegen, alsmede de
landen in den omtrek van den Dollard.
Van het gedeelte, hooger dan A. P. liggende, zijn de landen nabij die, welke beneden A. P. Iig-
gen, alsmede Friesland en Groningen, lager dan de overige.
Geleidelijk wordt de grond van het oosten naar het westen tot de duinenrij lager; in die richting
vormt zich alzoo een hellend vlak. De Veluwe alleen maakt in de vorming daarvan eene uitzondering.
Bijzonderheden aangaande de ligging van elke provincie volgen hier.
II. Noordbrabant.
In de eerste plaats wordt een overzicht gegeven van de ligging der voornaamste polders dezer provincie \').
Grondslag voor het maaiveld :) in meters
A. P.
0.13 (Noordpolder van Ossendrecht)
tot 1.90 (Oostmoerpoldertjo onder
Woensdrecht).
Benaming van het district enz.
Polders beneden Bergen-op-zoom.
Gemeenten.
Ossendrecht,
Woensdrecht en
Bergen-op-zoom.
Halsteren.                0.1 (Auvergnepolder, Oude en Nieuwe
Blijmoerpolders en Oud-GIimespol-
der) tot 0.65 (Theodoruspolder).
Polders boven Bergen-op-zoom.
Nieuw-Vosmeer.            — 1.15 (Mattenburgpolder) tot
— 0.15 (Eendrachtpolder, Hee-
renpolder, het Boercngors, Schud-
debeurs).
Polders onder de voormalige heer-
lijkheid Nieuw-Vosmeer.
Steenbergen.               — 0.85 (Oost-Groaf-Hendrikpolder,
het Oudeland, Oud- en Nieuw-
Kromwielpolder, Kruislandpolder
tot 0.20 (de Nieuwe Vlietpolder).
Polders onder de voormalige heer-
lijkheid Steenbergen.
\') Zie Statistiek tableau der polders in Noord-Brabant, uitgave van H. Palier en Zoon te \'s Hertogenbosch, 1843.
-) Als grondslag voor het maaiveld is de hoogte van het zomerpeil aangenomen, vermeerderd met 8 decimeters.
-ocr page 84-
65
Grondslag voor het maaiveld in meters
A. P.
— 0.45 (de polder Koningsoord, de
Willemspolder) tot 0.30 (de Kooi-
en Karolinapolder).
Benaming van bet district enz.
Polders onder de voormalige heer*
lijkheid van Prinsland.
Gemeenten.
Dinteloord.
Polders op de zuidzijde van de ri-
vieren de Mark en de Dintel, tus-
schen de voormalige lieerlijkheid
van Prinsland en de Laaksche
vaart.
Oud- en Nieuw-Gastel,
Oudenbosch, de Hoeven,
en Etten en Leur.
— 0.33 (St. Manrt<>nspolder) tot
0.30 (Trippenpolder en de hooge
en lage Hillekcs).
Polders op de zuidzijde van de Mark
en de Dintel, tussclien de Laak-
sche vaart en Breda.
Etten en Leur en
Princenhage.
- 0.38 (Zwartenbergsclie polder)
tot 0.75 (polders Buitendijks-Slang-
wijk, Astert en Hintlaken).
Polder „ Groot-Boeimeer" boven              Princenhage.
Breda.
0.70.
Polders op de noordzijde van de
Mark en Dintel, tussclien het Vol-
kerak en de heerlijkheid Niervaart)
gezegd de Klundert.
Fijnaart. Klundert en
Standaarbuiten.
— 0.45 (de kleine en Noord-slik-
polder) tot 0.45 (Angelina-polder).
Ruigenhil.
Willemstad en Klundert. — 0.72.
Polders tusschen de heerlijkheid Wil-
lemstad, Standaarbuiten en de ha-
ven van Zevenbergen.
Fijnaart, Klundert en
Zevenbergen.
- 1,10 (de groote Polder, de pol-
der Zandberg en Nieuwendijk, het
Landeke van Hoogstraten) tot
0.20 (polders het Kwistgeld, Lo-
secaatspolder, de Keensche gor-
zen).
Polders boven de haven van Zeven-
bergen tot de haven van de Hooge
Zwaluwe, Wagenberg en den
Kraandijk.
Zevenbergen, Zwaluwe
en Terheijden.
- 0.70 (zuidelijk gedeelte van den
Oude-polder van Zevenbergen) tot
0.05 (Huige- of Johannu-Cornelia-
polder, polder Krauwelsgors).
Polders, langs de oostzijde van de Terheijden enTeteringen. 0.55 (Markhoek) tot 0.74 (Molen-
Mark tusschen den Kraandijk en
                                                    poldertje).
Breda.
Polders, boven de haven van de Hooge
Zwaluwe, tusschen Geertruiden-
berg en Oosterhout op de zuidzijde
van de rivier de Donge, tot de
hooge gronden boven \'s Gravemoer.
I.
— 0.35 (lage gedeelte van den Emilia-
polder) tot 0.70 (polders groene
Bedden, groote Ruitersbos, Dongen-
dij ksche polder, Straatsche binnen-
polder en Vaartsche binnenpolder).
Zwaluwe, Made en Drim-
melen, Geertruidenberg,
Raamsdonk, Oosterhout
en \'s Gravemoer.
-ocr page 85-
66
Grondslag voor het maaiveld in metera
A. P.
0.15 (de Goedenaards- of Eendrachts-
polder) tot 0.90 (poldertje bene-
den de Engelandsche sluis).
Gemeenten.
Benaming van het district enz.
De Langstraatsrhe binnenpolders.
tusschen Geertruidenberg en den
Baardwijkschen Overlaat.
Raamsdonk. Waspik, Ca-
pelle, Vrijhoeven-Capelle,
Sprang, Besoijen, Waal-
wijk, Baardwij k.
0.35 (polder ten oosten van de
Vrijhoevonsche vaart, polders de
Oostersche Btiitendeelen. de Wes-
terscho Buitendeelen en de Bui-
tendeelcn) tot 0.80 (Binnenpolder
en Buitenpolder van Baardwijk).
Banrdwijk, Waalwijk,
Besoijen. Sprang. Vrij-
hoeven-Capelle, Capelle.
Waspik en Raamsdonk.
Polders in de Langstraatsche Bui-
tenvelden, ten zuiden van het
Oude Maasje, tusschen den Baard-
wijkschen Overlaat en de rivier de
Donge bij Geertruidenberg.
Polders in de Buitenvelden beneden Doeveren en Drongelen. 0.50 (polders achter de Hoeven, de
Aanwassen en de Oude Dombos)
tot 0.70 (Gecombineerde Bui-
tendijksche hooipolder, polder de
Heuvels).
het Oude Maasje, tot aan den Zeedijk
van de landen van Heusden, Altena
en Dussen. van de Doeverensche
sluis tot de Postsloot en de Oostkil.
Meeuwen, Dussen, Ca-
pelle. Waspik, Raams-
donk en Made en Drim-
melen.
0.40 (Polders de Koekoek, Har-
denhoek, Happenhennep) tot 1.50
(polders Floris van den Tempel,
Jonge-Janswaard, Kop van den
ouden Wiel).
Made en Drimmelen, Dus-
sen, de Werken. Sleeu-
wijk en Werkendam.
Polders in den verdronken Zuidhol-
landschen Waard, namelijk die
in Noordbrabant. ten noorden der
rivier de Amer en ten westen van
de Bakkers- en Oostkil.
- 0.26 (Emmikhovensche polder)
tot 1.10 (Burchtpolder).
Polders tusschen de Bakkerskil. den
ouden Binnenzeedijk van Oud-Al-
tena en Dussen en de buitenlanden
ten noorden van het Oude Maasje.
Werkendam, de Werken
en Sleeuwijk, Almkerk,
Emmikhoven en Dussen.
- 1.30 (Zandwijksche en oud-Up-
pelsche polders) tot 1.57 (Bin-
nenpolders van Vlijmen).
Het oud land van Altena.
De Werken en Sleeuwijk,
Woudi\'ichem. Rijswijk,
Giessen, Andel, Almkerk
en Uitwijk. Emmikhoven
en Meeuwen.
Oud-Dusseii.
Dussen.
— 0.05 tot 0.25.
Het benedenland van Heusden.
Dussen, Meeuwen, Dron-
gelen, Ethen, Genderen
en Heesbeen, Wijk en
Aalburg, en Veen.
— 0.30 (polder Babiloniënbroek) tot
0.85 (polders van Aalburg en van
Heesbeen).
Het bovenland van Heusden.
Oud-Heusden en Elshont,
Herpt en Bern, Hedik-
huizen en Vlijmen.
0.80 (polder van Oud-Heusden en
Elshout) tot 1.40 (Binnenpolder
van Hedikhuizen).
-ocr page 86-
67
_                                    Grondslag voor het maaiveld in nieters
Benaming van het district em.                             Gemeenten.
-f- A. F.
Gecombineerde polders van Vlijmen. Vlijmen, Engelen, Bok- 1.90 (Tusschendijksche polder) tot
3.30 (Binnenpolder van Pingelen).
hoven en Hedikhuizen.
Engelen, Boklioven en Hedikhui-
zen, later genaamd: AJgeroeene
Omkading onder Vlijmen, Enge-
len, Bokhoven, Wcll en Hedik-
huizen.
Polders, bij en in den omtrek van          \'s Hertogenbosch,          2.70 (het Ertveld) tot 2.90 (het
\'s Hertogenbosch.                               den Dnngen, Berlicnm,         Bossche broek).
St. Michielsgestel.
Vucht, Cromvoirt en
Rosmalen.
\'s Hertogenbosch. Empel,
Rosmalen. Xuland,
Geffen, Oss, Lithoijen,
Lith, Alem, Maren en
Kessel.
2.45 (polder van der Eigen) tot
4.60 (Binnenpolder van Xuland)
De vier Maaspolders.
Megen, Haren, Maharen 4.50.
en Teeffelen.
Het Land van Megen.
Benedenpolder van Rave-
stein.
Denrssen en Dennenburg,
Demen, Langel, Hnisse-
ling en Herpen.
5.60.
1 1
~ —
=
Bovenpolder van Rave- Velp, Reek, Schaijk en 6.50.
stein.
                                                 Herpen.
Polders boven Grave.
6.90 (polder de Mars) tot 40.30
(Slnispolder van St. Agatha en
Lage Heische-polder).
Grave, Escharen, Gassel,
Mill en St. Hubert, Lin-
den, Beers, Cnijk en
St. Agatha.
De bovenstaande polders hebben eene gezamenlijke oppervlakte van 96,648 hektaren. Voegt men
daarbij de overige in de provincie Noordbrabant gelegene doch hierboven niet vermelde polders, te
zamen ongeveer 6,150 hektaren groot, dan blijkt dat de ingedijkte en ingekade gronden in die
provincie ongeveer eene oppervlakte van 103,000 hektaren beslaan, zijnde een vijfde deel van de
geheele oppervlakte der provincie. Van het overige vier-vijfde heeft het zuidoostelijk deel van
Noordbrabant, namelijk dat, hetwelk aan Nederlandsch en Belgisch Limburg grenst, gemiddeld eene
hoogte van meer dan 25 meters; het daaraan sluitende gedeelte, eindigende ten noorden bij eene lijn,
die men zich tusschen de grens van Limburg en Gelderland naar het oostelijkste in ons land in-
springende punt der Belgische provincie Antwerpen getrokken kan denken, heeft eene hoogte van
ruim 10 meters. Het overige gedeelte van Noordbrabant, niet in de bovenstaande opgaven begre-
pen, heeft eene hoogte van ruim 1 meter,
-ocr page 87-
68
III. Gelderland >)•
Stand van eenige peilschalen langs de Waal, den Nederrijn en de Lek, den IJssel en de Maas:
Hoogte in meters A. P.
DE WAAL.
Hulhuizen............7.868
Nijmegen.............6.222
Tiel................2.494
Zaltbommel...........2.698
Gorinchem............0.375
DE NEDERRIJN EN LEK.
Pannerden............  8.037
Arnhem.............  6.911
Driel . ..............  6.26
Wageningen...........  5.29
Grebbe..............  3.86
Eek en Wiel...........  3.917
Culenborg............  0.889
Hoogte in meten A. P.
DE IJSSEL.
Westervoort...........  7.363
Doesburg.............  5.270
Zutphen.............  2.712
Deventer.............  0.592
Katerveer............  0.292
Kampen.............  0.573
DE MAAS.
Grave..............4.854
Batenburg............4.011
Crevecoeur............0.237
Heusden.............0.000
Stand van eenige hakkelbouten langs den onverdcelden Rijn en Waal, den Nederrijn en de Lek,
den IJssel, de Maas en de Zuiderzee:
t                                  Hoogte in meters A. P.
Driel..............13.70
Heteren.............12.71
Grebbe.............12.245
Eek en Wiel.......... 9.691
Culenborg........... 6.933
DE IJSSEL.
Westervoort..........14.99
Latum.............14.86
Doesburg............11.550
Drempt.............14.52
Steenderen...........11.893
Bronkhorst...........10.058
Zutphen, veerhuis....... 9.460
„ Dommerholt..... 8.081
Koerhuis....... 8.834
Hoogte in metera A. P.
DE ONVERDEELDE RIJN EN WAAL.
Lobith.............17.846
Bemmel.............15.53
Nijmegen............12.773
Slijk Ewijk...........14.50
Dodewaard...........13,715
Tiel............... 9.29
Varik.............. 9.907
Zaltbommel........... 7.68
Herwijnen............ 8.29
Loevesteiii........... 4.325
DE NEDERRIJN EN LEK.
Pannerden...........16.77
Arnhem.............13.661
\') Zie Bijdrageu tot de kenni* van Gelderlaud door Mr. L. A. J. W. Barou Sloet, I, Grondgebied en bodem,
bladz. 188 aqq.
-ocr page 88-
69
Hoogte in meten A. P.                                                 Hoogte ia meten • • A. F.
DE ZUIDERZEE.
DE MAAS.
Nijkerk............— 0.059
Heerewaarden..........9.263                   Harderwijk.......... 0.059
St. Andries...........8.896                   Elburg............ 2.165
Hoogte van eenige plaatsen op de Veluwe.
Hoogte in meter» A. P.
Straatweg van Arnhem langs Zutphen over
Voorst naar Deventer.
Aan de Velperbarrière te Arnhem....  16.22
Aan den weg aan de oostzijde van Lustoord  22.77
Aan de laan naar Middachten......  19.63
Doesborg..................  13.47
Tol bij Brommen.............    9.43
Zutphen..................    8.56
Voorst...................    8.67
Aan den straatweg naar Apeldoorn . . .    9.54
Hoogte in meters A. P.
Aan de scheiding tusschen Gelderland pn
Overijssel................ 5.79
Grindweg van Ede over Lunteren en Bar-
neveld naar don straatweg van Amers-
lbort naar Apeldoorn.
Naar Ede.................18.67
Lunteren..................14.94
Aan de grens tusschen Lunteren en Bar-
neveld.................. 9.90
Straatweg Amersfoort naar Apeldoorn. . 9.00
Op de topographische kaart van het Departement van Oorlog zijn o. a. de volgende hoogten vermeld:
Hoogte in meten A. P.
ONDER DOORWERTH.
De Duinoog................. 59
ONDER EDE.
Ten noordwesten van Terlet........  107
Hoogste punt van de buursehap Deelen . .    66
Hoogte ten zuidwesten van Hoenderlo. . .    48
ld. ten zuidoosten..............    36
De Dikkenberg................    46
De Hullenberg................    40
De Pampelt.................    30
ONDER RENKUM.
Hoogte ten noorden van Mariendaal. ...    84
De straatweg bij Hartestcin........    62
De Zilverberg................    61
De Koude Herberg.............    42
ONDER RHEDEN.
Triangulatiepunt van KraijenhofT......110
Hoogte ten noorden van den Zijpenberg. . 104
Hoogte ten westen van deu Rouwenberg . 102
Hoogte in meten  A. P.
Hoogte in het Hoog-Soerensche veld, ge-
meente Apeldoorn............  107
Hoogste punt in het Wesselsche bosch . .  104
Hoogte ten zuiden van den straatweg over
de nieuwe renbaan............  103
Straatweg ten westen van die renbaan . .    96
De Oroeneberg in het Hoog-Soerensche veld    95
Hoogte ten zuiden van de buursehap Hoog-
Soeren...................    89
Hoogte ten noorden van Hoog Buurlo . r 86
Hoog Buurlo.................    78
De Reeënberg in het noorden van het
Hoog-Soerensche bosch..........    85
Hoogte ten zuiden van den Waterberg en het
groote Zand, oost van het Ugcheler veld.    80
Hoogte ten westen van het Spelderholt. .    74
Hoogte ten zuiden van het Spelderholt . .    70
Hoogte ten noorden van het Spelderholt .    61
De Haarberg in het Orderveld.......    71
De Woeste Hoeve..............    63
ONDER ARNHEM.
Hoogte bij Valkenhuizen..........    59
De Kemperborg...............    45
-ocr page 89-
70
Hoogte in meters A. P.
ONDER ROOZENDAAL.
De Postberg.................104
Hoogte ten oosten van den Tonberg ... 94
Hoogte ten noorden van den Kapelberg. . 68
Hoogte in meters A. P.
De Elsberg..................100
Hoogte tusschen het onzalige bosch en de
Plantage ................. B5
De Rouwenborg............... 61
u(i
Hoogte van eenige hoofdpunten langs den Berkel en Ouden IJssel (waterpassing van W. C. A. Staring):
Hoogte in meters A. P.
l.ANGS DEN OlDEN USSEL.
De bovenkant van de peilschaal aan de
IJsselbrug te Doesborg........10.842
De bovenkop van het middeljuk der brug
in den weg over de molensluis aldaar 10.781
De linker* benedenhoeksteen van de stuw
te Laag-Keppel............10.523
Het nulpunt der peilschaal aan de brug
voor Doetincliem........... 8.747
De bovenzijde van het dek der hoogste
brug over de Terborgsche stuw . . . 13.923
De hoofdbalk van de stuw aan de Ulft-
sche ijzerhut..............13.380
De bovenzijde van het dek der Engberg-
sche brug...............15.271
Hoogte in meter»  A. P.
LANGS DEN BERKEL.
De bovendeksteen van de groote BerkeU
brug bij de Nieuwstad te Zutphen. .  10.631
Het nulpunt van de peilschaal aan het
Warnsveldsche vonder.........     6.679
ld. aan de Kappebrug..........     7.091
ld. aan de llaalniansbrug........  10.266
ld. aan het Sluisbriigje te Locheni. . .   11.270
ld. bij Lekkerkampen nabij Borculo . .   12.896
ld. aan de Hofbrug te Borculo ....  15.345
ld. aan den nieuwen molen onder Ei-
hergen.................  17.437
ld. aan den Mallemschen molen ....  20.865
ld. boven de stuw te Rekken......   22.143
lalr
De hoogste punten, door den heer Staring bepaald, zijn:
Hoogte in meters A. P.
Te Zeddam................20.14
120 meters voorbij de scheiding tusschen
Zeddam en \'s Heerenberg.......40.70
Aan de Emmeriksche poort te \'s Heeren-
berg...................15.93
WEG VAN ARNHEM NAAR EMMERIK.
De westervoortsche Veerdammen.....14.00
In het dorp Westervoort.........10.50
Aan de wegen naar de Pioen en het
Loo...................10.48
In het dorp Duiven............12.21
Aan den weg naar Pannerden......10.72
Zevenaar..................12.20
Aan den tol voorbij Zevenaar......11.59
Aan de laan naar Valdijk........12.46
Aan de pruisische grenzen........15.22
Hoogte in meten A. P.
De bovenkant van een hakkelbout te
Zwilbroek, gemeente Eibergen .... 31.741
en een spijker in den schamppaal be-
neden links van den duiker in den
weg van Eibergen naar Winterswijk. 32.278
GRINDWEG VAN ZUTPHEN NAAK EMMERIK.
Bij het Harenberg............ 8.58
De Baaksche dijk bij de Laakbeek . . . 8.05
                        „ Boterboer . . . 8.47
Bij de Baaksche brug.......... 8.80
Bij de Bremer.............. 9.50
Over het kasteel Enghuizen.......11.64
Bij de kerk te Hummelo........11.00
De brug te Laag-Keppel.........11.95
Te Wehl.................14.10
Aan het Kelderkinis...........15.60
-ocr page 90-
71
Bovengemelde topographische kaart geeft de volgende punten onder de gemeente Berg:
Hoogte in meters A. P.
De Hettenheuvel.............105.00
De Dassenboon.............. 94.00
Het Montferland............. 83.00
Hoogte in meters • • A. P.
De Rijsberg................81.00
De molen ten noorden van \'s Heeren-
berg...................54.00
In de omstreken van Nijmegen wordt do hoogte van nenige punten op die kaart opgegeven te zijn :
Hoogte in meters A. P.
onder Groesbeek ten noorden van de Wa-
termeerwijk...............97.00
ld. ten zuiden van de Watermeerwijk. . 91.00
Hoogte in meters A. >P.
ten zuidoosten van het fort Sterrenschans 51.00
een ander punt nog verder zuidoost, bij
het Roode Hert.............62.00
De ligging vau eenige punten van de Bommelerwaard is als volgt: \')
Hoogte in meters A. P.
De hoogste gedeelten der landen onder
Rossum gemiddeld............3.40
Onder Zaltbommel.............2.70
Onder Zuilichem bij den Meidijk.....1.75
Hooge bouwlanden in het polderdistrict
Bommelerwaard beneden Meidijk .... 1.90
Hoogte in meters A. P.
Hooi- en weilanden in gemeld district . . 1.10
Hooge gedeelten in den polder het Mun-
nikenland.................1.30
Lagere gronden in dien polder......1.00
Middelbare zomerwaterstand te St. Andries 4.20
ld. te Loevestein..............1.60
Op de grens der provinciën Utrecht en Gelderland is de hoogte ongeveer 1 tot 10 meters (Gel-
dersche valei), doch in laatstgemeld gewest wordt de grond langzamerhand hooger: het grootste
deel der Veluwe is hooger dan 10 meters, maar wordt naar den kant van den IJssel weder lager,
ofschoon steeds gemiddeld hooger dan 1 meter blijvende. Ook naar den kant der Zuiderzee wordt
de Veluwe lager: de aldaar gelegen polders liggen gemiddeld minder dan 1 nieter boven A. P.
De Veluwe wordt doorsneden door twee hooge ruggen. De kleinste van deze, ten oosten van
Nijkerk gelegen, is gemiddeld meer dan 25 meters hoog. De tweede, veel uitgestrekter rug, even-
eens van die hoogte, loopt van Oldebroek tot Arnhem en vervolgens met twee takken oost- en
westwaarts, op eenigen afstand van den Rijn en den IJssel tot een punt een weinig ten noorden
van Doesburg en tot Wageningen. Ten zuiden van Oldebroek vindt men een gedeelte, dat hooger
dan 50 meters is, en ten zuiden van het Loo heeft het midden van den rug algemeen, die hoogte.
De hoogste punten van de Veluwe zijn: Imbosch 110 meters, de Philipsberg en Aardmansberg 107
meters, de Galgenberg 82 meters, de Tooverberg 60 meters - - A. P.
Het land tusschen Waal en Rijn is ten oosten van eene eenigszins gebogen lijn, die men zich
getrokken kan denken van een punt even boven Wageningen in zuidoostelijke richting, gemiddeld
hooger dan 10 meters; ten westen van die lijn is de hoogte van 1 tot 10 meters, en aan de grens
van Zuid-Holland minder dan 1 meter -f- A. P.
IV. Zuidholland.
Geheel deze provincie met uitzondering der duinstreek en van een klein gedeelte in het noorden
bestaat uit ingedijkte gronden.
\') Zie Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, Tweede Reeki, Eerste Deel, Kerste Stak.
-ocr page 91-
72
Het zomerpeil van al de polders ligt beneden A. P. en vprschilt van eenige centimeters tot 6.30
meters daarbeneden (plassen van Schieland). Bij het algemeen overzicht van de ligging van Ne-
derland aan het hoofd van dit Hoofdstuk zijn laatstgemelde niet medegerekend.
Minder dan 1 meter — A. P. ligt het zomerpeil der hoogste polders in de omstreken der vol-
gende plaatsen:
Dirksland, Dordrecht, Hardinxveld, Hoornaar, Leiden, Lisse, Loosduinen, Noordwijk, Noordwij-
kerhout, Numansdorp, Oudbeierland, Piershil, Strijen, Valkenburg, Voorburg, Voorschoten en
Zuid-Beierland.
Van I meter tot 1.50 meters — A. P. ligt het zomerpeil der hoogste polders in de omstreken
der volgende plaatsen:
Aarlanderveen. Ameide, Ammerstol, Barendrecht, Brandwijk, Charlois, Dubbeldam, Giessen-Nieuw-
kcrk, Giessen-Oudekerk, Gorinchem, Gouda, Gouderak, Goudriaan, \'s Gravenhage, \'s Gravendeel, Hil-
legom, Hoogblnkland, Hoogmade, Hoogvliet, Katendrecht, Koudekerk, Krim|>en a/d Lek, Langerak,
Leiderdoi-p, Meerkerk, Mijnsheerenland, Molenaarsgraaf, Naaldwijk, Nieuwkoop, Nieuw-Lekkerland,
Nieuwpoort, Noordeloos, Oegstgeest. Oudshoorn, Pandrecht, Polsbroek, Puttershoek, Rijnsburg,
Sassenheini, Soeterwoude en Stein. Hierbij valt echter op te merken dat het zomerpeil van enkele
polders nabij Aarlanderveen en Hoogmade meer dan 5 meters — A. P. gelegen is.
Van 1.50 tot 2 meters —A. P. ligt het zomerpeil der hoogste polders in de omstreken der vol-
gende plaatsen:
Alblasserdam, Barwoutswaarder, Berkenwoude, Boskoop, Capelle a/d Usel, Cillaarshoek, Delft,
Giessendam. Haastrecht, Heerjansdam, Hekendorp, Hendrik-Ido-Ainbacht, Hillegersberg, Lekkerkerk,
Maasdam, Maassluis, Monster, Nieuw-Lekkerland, Pernis, Ridderkerk, Roelofarendsveen, Rotterdam,
Schiedam, Sirnonshaven, Vlaardingen, Waarder, Woerden, Woubrugge, IJsselmonde en Zwijndrecht.
Hierbij valt op te nierken, dat sommige polders nabij Roelofarendsveen en Woubrugge een zomer-
peil van 4 a 5 meters — A. P. aanwijzen.
Van 2 tot 2.50 meters — A. P. teekent het zomerpeil der hoogste polders nabij Delfshaven,
den Hoorn, Kethel, Overschie (enkele 4.04 — A. P), Pijnacker, Schipluiden en Spijkenisse; tusschen
4  en 5 meters — A. P. dat der polders nabij Benthuizen, Hazerswoude, Leidschendam, Leimuiden,
Moercapelle, Noordwaddinxveen en Rijnsaterwoude; tusschen
5  en 6 meters — A. P. dat der polders nabij Bergschenhoek, Bleiswijk, Zevenhoven en Zevenhuizen ;
het zomerpeil der plassen van Schieland is, gelijk boven reeds werd opgemerkt, 6.30 me-
ters — A. P.
De duinenrij in deze provincie heeft evenals in de overige gewesten eene gemiddelde hoogte van
minder dan 10 meters -f- A. P. De heer N. H. Henket heeft eene reeks van hoogtemetingen ver-
richt op het terrein der duinpannen, genaamd Vlakte van Waalsdorp, Meijendel, Kijfhoek, Bierlap,
\'t Zwarte duin, Berkheide, de Drie plassen, Dooindel en Koestal, gelegen tusschen Scheveningen en
Katwijk en verder zuidwaarts tot bewesten Valkenburg. Het hoogste door hem bepaalde punt ver-
beft zich 15.95 meters - - A. P. en is in \'t Zwarte duin gelegen; de laagste punten liggen aan de
zuidoostzijde der Waalsdorpsche vlakte ruim 3 meters - - A. P.
V. Noordholland,
Met uitzondering van de duinstreek en het Gooiland bestaat deze provincie geheel uit ingedijkte
gronden.
Het zomerpeil der polders is overal beneden A. P. gelegen en verschilt van 0.22 meters (de Udoorn
-ocr page 92-
73
in de Buitenpolders) tot 5.16 meters (\\Vatergraafs- of Diemermeerpolder in het hoogheemraadschap
Amstelland) \').
Het volgend overzicht wijst de ligging der polders beneden het Amsterdamsche Peil nader aan.
Aanwijzing der \'polders.
I. Polders gelegen tnssehen Amstelland en
de hooge gronden van het Gooi.
II. Hoogheemraadschap Amstelland.
Zoraerpcil in meters — A. P.
1.35 (Uitermeerscho of Prut-polder) tot 0.40 (Hil-
versumsche meent).
5 (BovenkerkiTpolder. droogmakerij) tot 0.90 (Buiten-
dijksche Buitenveldersche, Thamerbuiten, Uithoorn-
sche en Kalslagerpolder, gemeen liggende met het
Legmeer).
4.75 (Haarlemmerineerpolder) tot 0.65 (Schoterveen-
polder).
1.45.
III. Hoogheemraadschap Rijnland.
IV. Polder gelegen tnsschen Rijnland en
Amstelland.
Polders ten noorden van het IJ.
V. Duinkavel.
VI. De Kavel Waterland.
1.58 (Bergormeerpolder) tot 0.50 (Bosenpolder).
5.05 (Buikslootermeer-, de Broekermeer- en de Bel-
mermeerpolder) tot 0.85 (de Zuidpolder).
4.20 (Polder de bedijkte Leek of Kleine Waal) tot
1.44 (polder Schellinkhout).
3.60 (Het groote Hop bij Medemblik) tot 1.60
(Weelpolder, hoog gedeelte).
3.49 (Heer-Hugowaard, Oostertocht) tot 1.10 (Zuid-
Scharwouder-pólder).
1.90 (Koogpolder) tot 0.70 (Slikvenpolder).
3.23 (Polder het Kerkerijkje, laag godeelte) tot 1.42
(Moerbeekerpolder).
2.14 (Wieringerwaard) tot 0.80 (Breezandpolder in
den Anna-Paulowna-poIder).
0.75 (Inlaagpolder) tot 0.22 (do IJdoom).
VII. Drechterland.
VIII. De vier Noorder Koggen.
IX. Geestermer-ambacht.
X. Polders van de Schagerkogge.
XI. Polders van de Niedorper-kogge.
XII. Aangedijkte landen.
XIII. Buitenpold ers.
) Zie Jaarboekje voor de leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1868, waaruit de hier bijgevoegde op-
gaven omtrent het zomerpeil der polden mede getrokken zijn.
-ocr page 93-
74
De hoogte van het Gooiland is 10 tot 25 meters -f- A. P.; de Tafelberg, daarin gelegen, verheft
zich tot 30 nieters.
De duinenrij blijft voor het grootste gedeelte beneden 10 meters - - A. P. Sommige punten zijn
hooger: de Bunkert, de hoogste duin de/er provincie, bereikt zelfs eene hoogte van 60 meters.
De negenentwintig gemeenschappelijke polders op Texel, alsmede de polders het Burger-Nieuw-
land en de Volharding hebben eene terreinhoogte gemiddeld met volle zee gelijkstaande; de polder
de Eendracht ligt 0.30 meters daarboven; de overige polders op dit eiland liggen lager, namelijk
van 0.80 meters — v. z. (Eierlaud) tot 0.30 meters — v. z. (Weczenspijk en de Kuil).
VI. Zeeland.
De gemiddelde hoogte dezer provincie met uitzondering van den duinketen is gelijk of minder
dan één meter boven A. P.
VII. Utrecht.
Ligging der polden.                                                   Zomerpeil in meters A. P.
WATERSCHAP VAN DE VECHT.
Polders ten westen van de Vecht, welke onmiddellijk op die rivier uitwateren . —1.40 tot — 0.72
ld. id. welke door middel van de lange Vliet of Heikop op die rivier uitwateren —1.20 tot — 0.57
ld. id. welke door middel van den Haar-rijn op die rivier uitwateren......—1.33 tot — 0.97
ld. id. welke door middel van de Vleutensche Wetering op die rivier uitwateren               ?
Id. ten oosten van de Vecht.............................— 1.00 tot — 0.50
Waterschap van den Vaartschen of Krommen Rijn en Bildtsche of Zeistervaart. —0.12 tot - - 0.51
          van den Amstel.............................— 5.02 tot — 0.76
          van den Leidschen Rijn.........................—1.50 tot — 1.00
          van den IJssel..............................— 1.48 tot — 0.04
Het westelijk deel der provincie Utrecht komt gemiddeld met het Amsterdamsche Peil overeen;
het is er althans hoogstens minder dan één meter boven verheven. Het gedeelte ten oosten der
hoofdplaats ligt hooger. In de eerste plaats vindt men eene strook van meer dan één meter, welke
de provincie van het noorden naar het zuiden doorsnijdt; vervolgens eene tweede strook, nagenoeg
evenwijdig aan de eerste, ter hoogte van meer dan 10 meters. In het midden verheft laatstgemelde
zich tot meer dan 25 meters; de voornaamste punten zijn Austerlitz 65, de Soesterberg 64, de
Darthuizenberg 50 en de Rennenberg 40 meters -f- A. P. Naar de geldersche grens wordt de grond
weder lager. Eerst komt eene strook van slechts iets meer dan 10 meters en daarna een gedeelte
van gemiddeld 1 tot 10 meters hoogte. Dit laatste strekt zich uit tot over de grens van Gelderland,
(de Geldersche valei).
VIII. Friesland.
Het noordelijk en westelijk deel van Friesland bestaat uit lage landen, gelijk of minder dan één
meter boven A. P.; de droogmakerijen liggen nog lager. Eene kleine streek, het zoogenaamde
Gaasterland, heeft eene hoogte van 1 tot 10 meters; het bekende Roode Klif bij Stavoren verheft
zich tot 11 meters -f- A. P. Het oostelijk deel van Friesland heeft dezelfde hoogte als Gaasterland,
behalve het inspringende stuk, grenzende aan Drenthe, hetwelk zich van 10 tot 25 meters
verheft.
-ocr page 94-
75
IX. Overijssel.
Het volgende overzicht wijst het hoogste en laagste punt eener reeks van hoogtemetingen in de
daarbij vermelde gemeenten van Overijssel aan en is overgenomen van de kaart, behoorende bij het
werk „de Overijsselsche wateren door W. Staring en T. J. Stieltjes."
Hoogst waar-
Gemeenten.
        genomen punt in
Meters A. P.
Blankenham...... 4.0
Oldemarkt....... 7.0
Steen wij kerwold .... 12.1
Giethoorn....... 1.1
Ambt Vollenhove . . . 9.0
Zwartsluis....... 1.5
Hasselt......... 1.1
Zwollerkerspel..... 3.5
Zwolle......... 3.1
Wilsum......... 0.7
Nieuw Leuzen..... 4.6
Avereest........ 6.9
Stad Ommen...... 6.4
Dalfsen......... 3.8
Avereest........ 9.2
Oramsbergen......13.7
Stad Hardenberg. ... 10.7
Amht Hardenberg. . . 21.2
Ambt Ommen..... 9.3
Den Ham........ 9.1
Vriesenveen......20.9
Tubbergen.......46.2
Laagst waar-
genomen punt in
Meters - - A. P.
—   0.2
—  O.l
0.1
0.1
—  0.1
0.0
0.3
0.2
0.3
0.1
0.5
4.8
0.9
4.5
8.7
8.6
8.5
3.7
5.6
10.1
11.7
Hoogst \\vaar-
Gemeenten.
        genomen punt in
Meters A. P.
Denekamp.......26.0
Losser.........70.5
Oldenzaal........47.4
Lonneker........55.5
Haaksbergen......36.9
Hengelo........21.8
Ambt Delden......16.3
Diepenheim.......17.9
Markelo........20.8
Rijssen......... 9.6
Borne..........14.6
Ambt Almelo.....12.1
Wierden........17.6
Liendoorn.......11.7
Raalte......... 8.7
Heino.......... 3.4
Wijhe.......... 3.1
Olst.......... 4.5
Diepenveen....... 7.7
Deventer........10.8
Bathmen........11.3
Laagst waar-
genomen punt in
Meters A. P.
19.5
23.6
35.0
17.9
21.9
14.3
9.8
12.4
10.4
8.6
8.8
9.2
7.6
6.3
4.0
1.8
1.2
2.2
4.8
5.4
6.4
X. Groningen \')•
Het volgend overzicht vermeldt het zoiherpeil der polders in deze provincie. Daarbij zijn in de
eerste plaats genoemd de polders langs de Noordzee, uitgaande van het Noordoosten. Het zomerpeil
is in de eerste plaats aangewezen in W. P. (Winschoter Peil) en vervolgens in A. P. (Amster-
damsch Peil), welk laatstgenoemde 0.81 meters beneden het eerste ligt.
Benaming der Zjjlvesterijen, dijkrechtcn
of polders.
Vier Karspelen Zijlvest.....
Finsterwolderpolder.......
Oostwolderpolder........
Termunterzijlvest........
Oterdumerzijlvest........
Farnsummerzijlvest.......
Zomerpeil in meters.
W. P.
A. P.
1.035
— 0.225
0.79
0.02
1.53
— 0.72
1.643
— 0.833
1.97
— 1.16
1.37
— 0.56
) Zie Kaart van de provincie Groningen door H. van Kjjn, 1851, Grouingen J. Oomkens en Zoon.
-ocr page 95-
76
Benaming der Zijlvestcnjen, dijkrerhten                                                                         Zomerpeil in meten.
of polders.                                                                                           W. P.                    A. P.
Dijkrecht van Holwierde en Marssum..................— 1.37              — 0.56
Dijkrecht van Vierburen.........................— 0.760                  0.05
Waterschap de Oostpolder........................— 0.2-12                  0.598
Waterschap de Uithuizerpolder.....................— 0.186                  0.624
Waterschap de Noordpolder.......................— 0.394                  0.416
Waterschap Hunsingo (zich uitstrekkende van de Noordzee ten noor-
den van het Reitdiep tot aan de hoofdplaats der provincie)......— 1.37              — 0.56
Aduarderzijlvest (ten zuiden van het Reitdiep)............— 1.2065          — 0.3965
Munneke/.ijlvest (zuidwestelijk deel van Groningen, ook in Friesland) — 1.287            — 0.477
Kommerzijlvest (tusschen Aduarder- en Munnekezijlvest).......— 1.312*           — 0.502s
Zijlvest der drie Delfzijlen (ten oosten van Hunsingo)........— 1.37              — 0.56
Woldzijlvest................................— 1.37              — 0.56
Oosterwoldzijlvest.............................— 1.37              — 0.56
Dijkrecht van Oosterwijtweert......................— 1.37              — 0.56
Bellingwolderzijlvest (langs de oostzijde der provincie)........— 1.22              — 0.41
In het zuidoosten der provincie vindt men de „ Hoogeveenlanden," hebbende eene hoogte, die ver-
schilt van 1 tot 13 nieters -f- A. P.; zij verheffen zich steeds van de afwatering van het Belling-
wolderzijlvest tot den Zuidoosthoek der provincie. De „Moerassige landen" langs de pruisische pro-
vincie Hannover hebben ongeveer eene hoogte van 5.5 tot 9.5 nieters -f- A. P.
De landen, die op het Winschoterdiep uitwateren en gelegen zijn ten zuiden van het Zijlvest de
drie Delfzijlen, hebben eene hoogte van 1.3 tot 4.8 meters - - A. P.
XI. Drenthe.
Over het algemeen is de bodem langs de grenzen dezer provincie lager gelegen dan het midden.
Het noordelijk deel wordt ongeveer in de richting van Gasselte naar Zuidlaren doorsneden door een
hoogen rug, Hondsrug genaamd, gemiddeld meer dan 10 meters - - A. P., die in de provincie
Groningen nog doorloopt. De Havelterberg in het zuidwesten van Drenthe, 20 meters hoog, ligt
aan het uiteinde van een dergelijken doch kleineren rug. Een derde rug, eveneens kleiner dan de
Hondsrug, loopt uit het hoogere deel van Drenthe naar Steenwijk.
De gemiddelde hoogte dezer provincie is ruim 10 meters -f- A. P.
XII. Limburg.
De aanzienlijkste hoogten van ons vaderland worden bereikt door de tertiaire en gedeeltelijk
zelfs tot de krijt- en steenkolenformatie behoorende gronden van het zuidelijk en zuidoostelijk deel
dezer provincie, hetwelk gemiddeld meer dan 100 meters boven A. P. ligt. De hoogte van eenige
der voornaamste punten in\'dit gedeelte is in meters: de Bescheilberg 210, de Ubagsberg 200, het
dorp Vaals 198, de Sibberberg 150, de St. Pietersberg 123, de Kruisberg 100.
Ten westen en ten noorden dezer streek daalt de grond tot gemiddeld 50 meters en tot ongeveer
25 meters voor eene kleine strook langs de Maas.
Het noordelijk deel van Limburg is gemiddeld meer dan 25 meters hoog, behalve eene smalle
strook aan de beide zijden van de rivier de Maas, welke strook zich slechts een weinig meer dan
10 meters boven A. P. verheft.
-ocr page 96-
HOOFDSTUK IV.
DE WATEREN.
A, Zeeën.
1. De Noordzee bespoelt ons land aan den west- en noordkant. De kusten strekken zich meestal
met een vlak en zandig strand ver in zee uit, waardoor deze bijna overal zeer ondiep is.
De vloedgolf verplaatst zich langs de kusten met zeer ongelijkmatige snelheid. Zij trekt:
Afstand in Geogr.
mijlen.
Tijdruimte.
Snelheid per uur
in mijlen.
Van Westkapclle naar de Delflandtche hoofden .
Van de Delflandsche hoofden tot Katwijk . . .
».5
4
9
3
21
14
8
1 nnr 20 min.
0 , 27 „
0   B 41 „
3 B 89 n
3 B 36 ,
7 n 16 „
1    » 84 „
7,1
8.9
13,2
0.83
5,8
1,9
1.9
Van Petten tot K\\jkduin..........
De hoogte van den vloedgolf neemt gestadig af, naarmate hij zich meer noordelijk voortplant:
aan het Nieuwe Diep is zij het geringst; dan neemt zij langs de eilanden benoorden de Zuiderzee,
Friesland en Groningen weder toe.
PLAATSEN.
Middelbare vloed
in meters -f- A. P.
Middelbare eb
in meters — A. P.
2,01
0,93
0,16
0,17
1,69
0,82
1.11
1,42
B(J Hellevoetaloit................
By Delfcfll...................
-ocr page 97-
7S
Het verschil in hoogte bij hoog on laag water bedraagt:
PLAATSEN.
Verschil in hoogte
in motors.
PLAATSEN.
Verschil in hoogto
in nieters.
3,63
3,70
3,44
3,00
1,82
1,76
1,49
1,75
1,68
Petten...........
1,58
1,26
1,15
1,60
1,96
2,34
0,36
0,35
0,36
Wcstkapcllc........
Brielle..........
Uclflandsche Hoofden ....
Katwijk..........
Do haventijrl is op onze klisten :
PLAATSEN.
Haventijd.
1
PLAATSEN.
Haventijd.
Delfzijl..........
Helder..........
I!
3 „ 00 ,
5 uur 15 min.
2    . 30 ,
1 . 00 .
3     „ 00 „
Do ondiepten dor Noordzee tusschen Groningen en Friesland en de eilanden Rottum, Schier-
monnikoog en Ameland, Wadden genoemd, loopen bij ebbe gewoonlijk grootendeels droog.
B. Inhammen.
2. Deze zijn: a. De Dollard tusschen Groningen on Oostfriesland. De omtrek bedraagt ongeveer 5,
do grootste breedte ongeveer 2 uren gaans. Na de droogmaking van den Reiderwolder polder in
1863 is hij nog slechts 8432 bunders groot.
b. De Lauwerzce tusschen Groningen on Friesland: bijna geheel toegeslijkt. De omtrek bedraagt
ongeveer 6, de grootste breedte bijna 2 uren gaans.
e. De Zuiderzee, tusschen Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noordholland. Zij hooft
gemeenschap met de Noordzee, tusschen liet vasteland van Noordholland en Texel door het Mars-
diep,
tusschen Toxel en Vlieland door het Eierlandsche gat; tusschen Vlieland en Terschelling
door den Vliestroom; tusschen Terschelling en Ameland door het Amelandsche zeegat; tusschen
Ameland on do Engelsmansplaat door het Pinhegat, tusschen de Engelsmansplaat en Schiermon-
nikoog door het Friesche gat, eindelijk door de bovengenoemde Wadden. De bocht bij Hoorn
heet Uoormche Hop; de nauwe straat tusschen het eiland Marken en het vasteland van Noord-
holland do Goudzee. De Zuiderzee is 23 uren lang, de grootste wijdte is 12 uren, die tusschen
Knkhuizen en Stavoren bijna 4 uren: zij was in 1860 met inbegrip der Wadden 525000 bunders
groot. Zij bestaat uit twee dcelen, een Noordelijk en een Zuidelijk, door de engte tusschen Enk-
huizen en Stavoren verbonden. Het Noordelijk deel bevat vele banken en platen, door diepe geulen
-ocr page 98-
70
gescheiden. In het westen van dit Noordelijk deel heeft het vaarwater eene diepte van 8,5 tot 13
el, in de lijn tusschen Enkhuizon en Stavoren is de diepte 7 tot 8,7 el; Zuidoostwaarts van deze
lijn neemt de diepte zoodanig af, dat het vaarwater op de hoogte van Urk slechts 4,5 tot 5 el diep
is en op Pampus slechts 3 el onder volzoe wordt gepeild. De middelbare vloedhoogte is:
bij Harlingen................0,79 el -f- A. P.
„ het Zwolsche diep...........0,28 „ „ „
„ Marken.................0,10 „ „ „
d.   Het Y is een westelijke inham van de Zuiderzee; het dringt 4 uren gaans diep landwaarts in
en is in het westen vereenigd met de Wijkermeer; de ondiepe ingang heet Pampus. Het is 775
tot 2800 el breed. In de geul ligt de bodem van het Y in ellen onder A. P.:
Aan den mond......................    3,00.
Tusschen Durgerdam en hot gemeenlandshuis.....    5,80.
Tusschen Schellingwoude en den Paardenhoek.....    6,70.
In het verlengde der as van de Oosterdoksluis ....    9,00.
Tusschen Amsterdam en het Tolhuis (Buiksloot) . . .  10,00.
Tusschen de Amsterdamsche en Nessertonnen.....    8,00.
Van daar westwaarts naar den Zaanmond.......    3,00—3,50.
Voor den Zaanmond...................    5,00 a 5,60.
700 ellen westwaarts daarvan.............    2,50.
Van daar tot Nauwerna.................    1,50.
In het Wijkermeer....................    0,00 a 0,90.
De hoogste stormvloeden in het Y rekent men op 2,50 el - - A. P., het oude noodpeil der
dijken aldaar ligt op 2,68 el -f- A. P. Bij de voltooiing van het kanaal door Holland op zijn smalst
zullen het Y en de Wijkermeer bijna geheel worden drooggemaakt, waardoor meer dan 5000 bun-
ders land zullen aangewonnen worden.
e.  Het Zwin of Sluissche gat, een digtgeslijkte inham der Noordzee bij Sluis, waarvan het tegen-
woordig de haven Vormt. Het is 6700 el lang en 300 tot 1600 el breed. Over ongeveer de helft
zijner lengte vormt het de grens tusschen Nederland en België. De ontworpen indijking van het
Zwin zal waarschijnlijk weldra worden ten uitvoer gelegd.
C. Zeegaten.
3. De mond der Eems, het Friesche gat, het Pinkegat, het Amelandsche gat, de Vliestroom of het
Vlie, het Marsdiep (de doorvaart tusschen Texel en de platen Noorderhaaks en Onrust heet Nieuw
of Noordergat; tusschen de platen Noorderhaaks en Razende Bol en de plaat Bollen, Westgat; tus-
schen laatstgenoemde plaat en de Noordhollandsche kust Schulpegat), de mond der Maas bij den
Briel, het Goereesche gat tusschen Voorne en Goedereede, het Brouwcrshavensche gat tusschen Goe-
dereede en Schouwen, de mond der Oosterschelde (de doorvaart tusschen Schouwen en het Krabbe-
plaatje heet Krabbegat, tusschen het Krabbeplaatjn en Zoehondenplaat Hondegat, tusschen de Zee-
hondenplaat en het Noordland Westgat; de voornaamste doorvaart tusschen de plaat de Hompelen
Walcheren en verder tusschen Noordbeveland en de Neeltje Jansplaat en Roggeplaat de Roompot;
tusschen de twee laatstgenoemde platen en het eiland Schouwen heet het vaarwater de Hammen)
de mond der Westerschelde (de doorvaart tusschen Walcheren en het plaatje van Zoutelande heet
Oostgat, tusschen het plaatje van Zoutelande en de plaat de Elleboog de Deurloo, tusschen de platen
do Elleboog en do Walvischstaart de Spleet, tusschen de laatste plaat en de kust van Staatsviaande-
ren de Wielingen).
-ocr page 99-
sn
D. Meeren.
4. In Groningen: Hot Meedhiiizermeer, Foxhohtermeer, Woldmeer, Schildmeer, Proostmeer,
Zuid-Laar dermeer
en Leekstermeer; de beide laatste behooren gedeeltelijk tot Drenthe.
In Friesland: Het Bergumermeer, ten zuiden verbonden met de Legen of Leysing; de Wijde
Ee,
door de Kromme Ee verbonden met de Zandingen; het Sneckermeer door de Oude Wetering
verbonden met de W\\jde Ee; ook hangen daarmede samen de Goëngarijpster-, Terhapler- en
Terhornster poelen, benevens de Langweerder Wielen en de Koevorde; de Brekken; liet Makku-
mermeer
en liet Parregaastermeer, te tarnen het Workumermeer; het Heegermeer, de Fluessen,
de Morra, te zamen het Slotermeer; het Tjeukemeer; daarenboven verscheiden uitgeveende plassen.
In Drenthe: Het Groote en Hoedmeer bij Smildo, het Zwarte Water bij Erp.
In Overijssel: Het Giethoornsche meer, de Groote Beulakey en Belter Wijde, allen bij Giet-
hoorn: daarenboven eenige veenplassen ten noordon dier plaats.
In Gelderland: Het Uddelermeer of Goedermeer bij hot dorp Uddel op de Veluwe; de Nagel-
poel
bij Beekbergen, insgelijks op de Veluwe; het Wieldermcer bij Nijmegen.
In Utrecht: Hot kleine Egelmeer, ten westen van Veenendaal, benevens onderscheidene uitge-
veende plassen, in hot noordwesten der Watorvccn on Mijdrecht ten oosten van de Vecht.
In Noordholland: Het Naardermccr; het Lange of Alkmaarsche meer; het Legmeer; de Poel;
verder oen menigte uitgeveende plassen tusschon do Zaan en het Noordhollandsche kanaal, en in
het zuid-ooston der provincie in de buurt van Thamen aan den Amstol, Aalsmeer en Amstelveen.
In Zuidbolland: Het Braasemermeer, het Kagermeer; verscheidene Veenplassen tusschen Rot-
terdam en Gouda en in de buurt van Delft: benevens het meertje van Bockanje op het eiland
Voorne, merkwaardig wegens de korst van koolzure kalk, waarmede alle daarin gebrachte voor-
werpen worden bedekt (geïncrusteerd).
Zeeland, Noordholland en Limburg bevatten geene meldenswaardige meeren.
E. Rivieren en stroomende Wateren.
a.
Hoofdrivieren met hunne takken en nevenrivieren.
6. De Hoofdrivieren van ons land zijn: I. de Rijn, II. de Maas en III. de Schelde.
I. de niJN.
Do Bijn komt even boven Lobith aan ons grondgebied: ongeveer | uur gaans behoort zijn linker-
oever nog tot Pruissen, vervolgens stroomt hij dooi- ons land. Bij Pannerden verdeelt hij zich in
twee armen. Vroeger begon deze verdeeling wat hooger op bij Schenkenschans, doch in het begin
der vorige eeuw is dit verdeelpunt naar Pannerden verplaatst, iets later door het graven van het
Bylandsche kanaal eene kromte van de Waal afgesneden. Het water verdeelt zich hier zoo, dat $
door den zuidelijken arm, do Waal, -J door den noordelijken, den Bijn, stroomt.
Bij Westervoort hooft de Bijn weder een arm, den Gelderschen IJssel, die \\ van zijn water (dus
1 van het water van den Boven-Rijn) afvoert; daarna verdeelt hij zich bij Wijk bij Duurstede
weder in twee armen, waarvan de zuidelijke Lek genoemd wordt, terwijl de noordelijke de Kromme
Bijn,
die naar Utrecht loopt, door een dam met sluizen afgesloten is. Te Utrecht splitst zich de
Byn nogmaals in twee armen, een noordelijke, de Vecht, en een zuidelijke, den Ouden Byn.
Hoofdstroom.
De Boven-Byn is bij Lobith ongeveer 4 el diep. De Neder-B\\jn loopt van Pannerden langs An-
-ocr page 100-
SI
geren, Huisscn, Arnhem, de Betuwe van de Veluwc scheidende, Wageningcn, Oplu-usden, de Grebbe
en Rhenen tot Wijk bij Duurstede. De Kromme Rijn, zeer smal en ondiep, loopt tot Utrecht; de
Oude Rijn langs Woerden en Leiden naar Katwijk, waar zij door het in 1800 gegraven kanaal,
dat door groote sluizen wordt afgesloten, zijn water in de Noordzee kan ontlasten. De Rijn loopt
van Pannerden tot de Grebbe door Gelderland, maakt van hier tot Wijk bij Duurstede de grens-
sclielding tusschen Gelderland en Utrecht; de Kromme Rijn loopt door laatstgenoemde provincie,
de Oude Rijn door deze en Zuidholland.
Langs beide oevers wordt de Rijn tusschen dijken besloten, behalve van Arnhem tot Amerongen;
de hooge rechteroever maakt ze daar onnoodig, met uitzondering van een half uur gaans langs de
Geldersche valei van Wageningen tot de Grebbe.
Armen.
a.  de Waal loopt van Pannerden langs Nijmegen, Tiel en Zaltbommel naar het fort Loevestein
op het westeiude van den Bommelerwaard, waar hij met de Maas vereenigd, den naam van Mer-
xcede
aanneemt. Sedert 1850 is de gemeenschap, welke Maas en Waal vroeger te Rossum bij het
fort St. Andries hadden, afgesloten door een zwaren dam, waarin eene schutsluis is aangebracht.
Bij Pannerden is de Waal 5,2, bij Tiel 3 el diep.
b.   De Geldersche IJssel loopt van Westervoort, langs Doesburg en Zutphen tot bij Deventer door
Gelderland, van daar langs Hattem tot Zalk maakt hij bijna overal de grensscheiding tusschen
Gelderland en Overijssel en stroomt dan van hier door laatstgenoemd gewest: hij verdeelt zich bene-
den Kampen in verscheiden armen, waarvan het Rechterdiep, de Goot, het Ganzendiep en het in
lx IS gegraven Keteldiep de voornaamste zijn, en die het bekende IJsseldelta, het Kampcreiland
met de kleinere eilandjes Kattewaard en Mandjeswaard omsluiten.
Nevenrivieren van den Gelderschen IJssel zijn:
1°. De Oude IJssel, die, in Westphalen ontsprongen, bij Dinxpcrlo in Gelderland treedt, langs
Terborg en Doetinchcm naar Doesburg loopt en zich bij laatstgemelde plaats in den Gelderschen
IJssel
stort;
2°. De Vordensche beek; zij stort zich bij Steenderen in den Gelderschen IJssel;
3°. De Berkel; ontsprongen in Westphalen, komt hij bij Rekken in Gelderland, loopt langs
Borculo en Lochem, neemt tusschen deze beide steden de Slink op en stort zich bij Zutphen in
den Gelderschen IJssel;
4*. De Schipbeek; ontsprongen in Westphalen, komt zij bij Haaksbergen in Overijssel, maakt hier
en daar de grensscheiding tusschen Gelderland en Overijssel en ontlast zich bij Deventer in den
Gelderschen IJssel;
5*. De Grift ontstaat bij Apeldoorn op de Veluwe uit verscheidene beekjes, is in 1820 gekana-
lisecrd en neemt bij Hattem nog weder vele dergelijke beekjes, Weterimjen genaamd, op; van hier
tot aan haar mond noemt men haar Streng.
c De Lek scheidt eerst Utrecht van Gelderland en Zuidholland, en vervolgt haren loop door
laatstgenoemde provincie tot Krimpen, waar zij met de Noord vereenigd, de Nieuwe Maas vormt;
op haren weg ontmoet zij de steden Culemborg, Vianen, Schoonhoven en Nieuwpoort.
d.   De Kromme Rijn loopt van Wijk bij Duurstede tot Utrecht.
e.  De Oude Ryn loopt van Utrecht langs Leiden naar Katwijk (Zie Kanaal van Katwyk.) Bij
Leiderdorp ontspruit er de Does uit, die zich in de Braasemermeer ontlast.
f.  De Utrechtsche Vecht loopt langs Maarsen, Breukelen, Nieuwersluis, Loenen, Vreeland, Weesp
en Muiden, waar zij zich in de Zuiderzee ontlast.
Omtrent de middelbare rivierstanden en noodpeilen van den Rijn en zijne armen en hunne
breedte vergelijke men de tabellen op blz. 84 v.v.
1.
-ocr page 101-
63
II. PK MAAS.
Dn Maas bereikt ons grondgebied bij liet dorp Eysden en vormt, met uitzondering van haren
loop tusschen Maastricht en Wijk, tot Stevenswecrt do grensscheiding tusschen Belgisch" en Neder*
lanilsch Limburg: vandaar loopt /ij door het laatsgenoemde gewest langs Roermond en Venlo tot
het dorp Maashees, vanwaar zij langs Gennep, Kuik en Mook loopende, de grensscheiding tusschen
Noordbrabant en Limburg uitmaakt. Van even beneden Mook af tot aan Loevestein maakt zij de
grensscheiding uit tusschen Gelderland en Noordbrabant; langs Gravc, Ravcstein, Batenburg en
liegen, Crevecoeur en Heusden en tusschen Loevestein en Woudricbem. Bij laatstgemclde plaatsen
vereenigt zij zich met de Waal en vormt de Merwede.
De Maas voert te Venlo hij een gemiddelden zomerstand in elke seconde 150 kub. cl, bij haren
hoogsten stand in den winter, te Maastricht 3800 kub. el water aan.
Haar verval bedraagt tusschen Maastricht en Venlo gemiddeld 1,50 el op het uur gaans.
Zij is door geheel Limburg bijna overal tusschen hooge oevers besloten en behoeft dus daar
gcene dijken. Eerst beneden Grave begint de geregelde bedijking.
Zijrivieren der Maas.
Rechts:
a.   De Geide ontspringt in Rijn-Pruisscn, loopt door Luik en vervolgens door Nedorlandsrh-Lim-
burg, waar zij bij Gulpen de Gulp of Galoppc en de Eijserbeek opneemt, dan langs Valkenburg en
Mecrssen stroomt en bij Bunde in de Maas valt.
b.  De Gclcen, eene beek, ontspringt in het zuiden van Limburg, loopt langs Sittard en Echt en
valt beneden Stevensweerd in de Maas.
c.  De Hoer, in Rijn-Pruisson ontstaan, komt hij Vlodrop op ons grondgebied en ontlast zich, na
de Worm in zich opgenomen te hebben, bij Itoermond in de Maas.
d.  De Nicrs, waarvan de mond zich bij Gennep bevindt.
e.  De ltykschc Wetering ontlast een groot gedeelte van het water uit het land van Maas en
Waal bij Oyen in de Maas.
Links:
a.  De Jckcr of Jaar, uit Luik gekomen, ontlast zich onder het Luiksch-Maastrichtsche Kanaal
door bij Maastricht in de Maas.
b.  De Neer komt uit Belgisch-Limbarg en loopt bij Neer uit in de Maas.
c.  De Haam, in Noordbrabant, loopt bij Gravc in de Maas.
d.  De Dieze ontstaat bij \'s Hertogenbosch uit de vereeniging van den Dommel en de Aa, en stort
zich bij Crevecoeur in de Maas.
De Dommel ontstaat in Belgisch-Limburg, neemt eenc menigte riviertjes \'op, waarvan de kleine
Dommel,
de Tangelrccp, de Heerschop, de Hun, de Gendcr, de Bcerze en de Nemer de voor-
naamste zijn en loopt langs Valkenswaard, Eindhoven, Boxtel en Vught.
De Aa komt uit de Peel en loopt langs Helmond, Erp, Veghel en Berlieum, en neemt de Vin-
kei,
de Lcijbcek, de Vlier en de Meerle op. (Zie Zuidwillemsvaart).
Armen der Maas:
a.   Het oude Maasje ontspringt bij Heusden uit de Maas, loopt vandaar naar Gecrtruidenberg en
valt. even beneden deze plaats, in de Amer.
b.   De Merwede loopt van het fort Loevestein langs Gorinchem met de Vijf Hcerenlanden en
den Alblasserwaard aan den rechter-, het land van Altena en het eiland van Dordrecht aan den
linkeroever, tot aan Dordrecht, mar zij zich verdeelt in twee armen, de Noord en de Oude Maas.
Zij ontvangt bij Gorinchem de Linge, welke de geheele Betuwe van het oosten naar het westen
-ocr page 102-
83
doorloopt, bij Buren de Karne of doodc Linge opnoemt on bij bovengenoemde stad door wne sluis
uitmondt, terwijl het overtollige water langs bet kanaal van Steenenbock meer westwaarts wordt
afgevoerd. Zij besproeit de aanzienlijke dorpen Wadenoycn, Geldermalsem, Deil, Beest en de stadjes
Asperen, Leerdam en Heukelom. Bij Giessendam neemt zij de Mcrwede op.
De gemiddelde diepte der Merwedc bedraagt van 4J—G el.
c.  De Nieuwe Mcrwede. door kunst aangelegd, voert een aanzienlijk gedeelte van het water der
Merwede door den Biesbosch, welks 50 eilandjes door killen gescheiden worden, in een broeden
stroom, den Amer, die bij Moerdijk den naam van Hollandsch diep aanneemt. Dit is bij gemeld
dorp 1500 el breed en 23 el diep: een paar uren naar beneden bij Willemstad \'2000 el breed en
22 cl diep. Even beneden deze stad splitst zich de stroom in het Volkerak en het Haringvliet.
d.  Het Volkerak, tusschen Noordbrabant en het eiland Overflakkee, neemt bij het begin van
Philipsland den naam van Krammer aan en loopt onder dien naam tusschen dit eiland en Ovcr-
flakkce door. Bij Duiveland krijgt de stroom den naam van Grevelingcn of Bicningen; deze is voor
Brouwershaven 7000 el breed en ontlast zich door het Brouwershavcnsche zeegat in de Noordzee.
e.   Het Haringvliet, mot Beierland en Voorne aan den rechter, Overflakkee aan den linkeroever,
omspoelt bij den ingang bet eilandje Tien-Gemeten, draagt benoorden dit eilandje den naam van
VW/e gat, is voor Helvoetsluis 2700 el breed en 22 el diep, en ontlast zich door het 5500 el
breede Goercesche zeegat in de Noordzee.
f.   De Oude Maas, de linker zijarm van de Merwede, loopt tusschen de eilanden Beierland en
l.lsselmonde; aan het westeinde van laatstgenoemd eiland vereenigt zij zich met de Nieuwe Maas.
Door middel van de Dordsche Kil, tusschen het eiland van Dordrecht en Beierland, heeft zij ge-
meenschap met het Hollandsch diep, door het Spui tusschen Beierland en Voorne met het
Haringvliet.
g.   De Noord, de rechter zijarm der Merwede, loopt tusschen den Alblasserwaard en het eiland
Usselmonde tot Krimpen, waar zij zich vereenigt met de Lek en de Nieuwe Maas vormt.
h. De Nieuwe Maas loopt benoorden het eiland Usselmonde langs Rotterdam — waar zij 350 el
breed is — Delftshaven, Schiedam en Vlaardingen; na bare vereeniging met de Oude Maas,
stroomt zij om het eiland Rozenburg (haar noordelijke arm, waaraan Maassluis ligt wordt het
Sclieur genoemd, terwijl aan «Ion zuidelijken Brielle gelegen is) om vervolgens tusschen het eiland
Voorne en den Hoek van Holland haar water in de Noordzee te ontlasten.
Nevcnrivicrtjcs van de arvxen der Maas.
i. De Hollandschc IJssel ontvangt bij Vreeswijk zijn water door een sluis uit de Lek, loopt langs
IJsselstein, Montfoort en Oudewater, waar hij de van Schoonhoven komende Vliet ontvangt, langs
Gouda, waar hij de bij Alphen uit den Ouden llijn komende Gouwe opneemt, langs verscheiden
dorpen en stort zich tegenover het dor]) Usselmonde m de Nieuwe Maas.
2.  De Alblas, die bij Alblasserdam in de Noord uitmondt.
3.  De Hotte komt voort uit eenige veenplassen tusschen Zegwaard en Waddinxveen in ZuidhoU
land en stort zich te Rotterdam in de Nieuwe Maas.
4.  De Schie begint bij Delft, splitst zich te Overschic in twee armen, waarvan de eene naar
Rotterdam, de andere naar Schiedam loopt.
5.  De Alm, bij Genderen ontstaan, stort zich in den Biesbosch.
C. De Dongc ontstaat in het zuiden van Noordbrabant bij Baarle-Nassau, vereenigt zich beneden
Geertruidenberg met het Oude Maasje en stort zich daarmede vereenigd in de Amer.
7. Do Mark ontspringt uit de Merkplas in de Belgische provincie Antwerpen, stroomt langs Breda,
neemt even boven deze stad de Aa of Wcereis op, ontlast een gedeelte van haar water door de Zevenberg-
«c/ic /laven en de Roode Vaart, waaraan Zevenbergen en Klundert liggen, in het Hollandsch diep, wordt in
haren benedenloop Dintel genoemd en ontlast zich bij Dinteloord door middel eener sluis in het Volkerak.
-ocr page 103-
84
8. De Rotendaalsche vliet komt uit de Belgische provincie Antwerpen, loopt in Noordbrabant
langs Rozendaal, wordt na hare vereeniging met de haven van Steenbergen, de Steenbergsche vliet
genoemd en ontlast zich insgelijks door eene sluis in het Volkerak.
Wij besluiten onze beschouwing van den Rijn en de Maas met twee tabellen, waarvan de eerste
de middelbare rivierstanden en noodpeilen van deze stroomen en hunne armen met betrekking tot
A. P., de tweede hunne normale breedte aangeeft.
I. STAAT OER RIVIERSTANDEN EN NOODPEILEN IN ELLEN, BETREKKELIJK A. P.
Rijksopgaven
Opgaven in 1813 door wijlen den
Luit.-Gen. C. R. T. Kraijenhoff uit de
waarnemingen van 1782—1810
medegedeeld.
van 18S9.
(Wip. i. d.
Min. v. Binn.
Zaken r. 18
Juli 18M.N0.
173 AM 3.
van 1851—1860.
PLAATSEN.
Den 2<J Aug.
1812 aange-
Domen mid-
delbare »•
merwater.
«and.
Middelbare
waterstand
M. R. iomer-
stand. 1 Mei
tnt 1 S..v.
Keering of
dykihoogte
(nood peil)
r. racliler-, 1
linkeroever.
{ Keering of
I dükflioogte
j (uoodpell)
{ r. rechter» i.
linkeroe ter.
Betrekking
van de 0 der
schaal tot
A. P.
AManden
tuatchen de
peilachalen.
AMllld, Il
tuuchen de
pt-ilicliftlen.
A.P.
38,80
12,63
10,03
-f- 8,98
5,61
3,28
1.7S
1,48
. 1.65
1.15
1.53
1.09
1,47
1,91
1.27
0,13
M.
161410
18070
13950
30010
19960
19710
0350
2060
6240
8000
M.
A.P.
A.P.
A.P.
Keulen . .
Emmerik .
Hulhuizen.
Nijmegen .
Tiel . . .
Iiiinuiii\'1 .
r.  18,05
r.  15,59
l.   14.59
r.   10,02
/.     7,74
r.    5,07
r.   4.87
 10,82
 7,70
  0,22
2,49
2,70
0,37
0,33
12,78
 10,55
  9,15
. 5,34
  2,72
 1,47
  1,00
  1,37
 0,59
1S931
12055
80271
18272
19605
0555
r.  16,90
l.  15,22
r.  11,00
l.    8,20
r.   5,60
r.   6,60
r.   6,00
r.   5,15
g3
Gorinchem .
Hardiuxveld.
Stecnenhoek.
Sliedrecht. .
Dordrecht. .
Krimpen . .
Werkendam .
Paulowna. .
OttertluU. .
8.
r.    3,84
/.    4,03
r.   4,11
«*.    4,00
1,22
0,52
1,05
0,20
r. 4,00
r. 8.70
\'. 5,25
14693
9042
0,74
\'M
4,
1.67
1.15
1,54
0,96
1.34
0.41
1.87
0,66
1,29
4970
4150
7900
11400
8
3.
1
Deeneplaat
Moerdijk .
I
l. 3,80
i - 0,72
-ocr page 104-
85
Rijksopgaven
Opgaven in 1813 door wijlen den
Luit.-Gen. C. R. T. Kraijenhoff uit de
waarnemingen van 1782—1810
medegedeeld.
van 1851—1860.
!
PLAATSEN.
Den 30 Aug.
1812aange-
nomen mld-
delbare io-
merwater-
itand.
Keert ng of
dykuhoogte
(nood peil)
r. rechter*, I.
linkeroever.
Middelbare
waterstand
H. R. zomer.
•tand. 1 Hel
tot 1 Nov.
Betrekking
van de 0 der
achaal tot
A. P.
Afltanden
tuuchen de
peilichalen.
Afstanden
tuMchen da
pelWchalen.
A.P.
12,78
10,68
   8,95
   6,44
   4,59
   3,50
A.P.
r.  18,05
15,88
r.  18,71 .
r.  10,72
r.    8,84
l.    6,96
r.    6,46
l.    6,17
r.    5,86
r.    4,11
r.    8,61
r.    4,08
r.    8,77
M.
M.
18456
13562
23433
20268
12131
11151
716
20129
16958
11453
9098
1582
A.P.
12,68
10,52
   8,98
   6,13
   4,23
   3,14
   2,32
    2,28
Emmerik .
10,82
8,04
   6,91
   4.10
   8,86
   0,89
   8,46
Pannerden
8,
13040
Arnhem.....
Grebbe......
Wijk bij Duurstede.
Kuilenburg . . . .
Vreeswijk.....
Vinnen......
68100
155
2,88
1,81
0,74
, , ,         . 1.05
4,11 \\ - 0,20
0,89
— 0,52
   
-
Schoonhoven
Krimpen . .
Rotterdam .
Vijf sluizen .
Vlaardingen.
Maassluis. .
0,93
 0,27
0,90
 0,84
0,90
 0,86
0,85
 0,44
0,83
 0,50
— 
58500
—  0,83
1500
— 0,36
7900
r.    4,08
/.    4.40
r.  14,10
r.  10,28
r.    8,45
r.    8,19
r.    4,86
l.     2,86
2,05
   0,88
—   0,67
   9,46
   6,68
   4,10
   2,58
   0,36
   0,29
   0,21
   0,03
—   0,12
Brielle.
—   4,41
   7,86
-t-   5,27
   2,72
   0,59
—   0,29
—   0,57
_ 1,21
42,20
0,00
15,75
9,68
0,00
12658
21803
25015
16859
34901
15857
9280
Westervoort.
Doesburg. .
Zutphen . ;
Deventer . .

9,55
7,25
22550
25250
17000
34900
15800
e
4,76
3,38
0,91
0,81
0,46
0,29
Katerveer.
Kampen
Faardenboer. . .
Maastricht (brug)
ld. (houfdsluis) ,
Roermond. . . .
Venlo.....
Gennep.....
 42,88
. 42,18
 15,40
-10,16
  7,02
740
67670
28580
47050
K
-ocr page 105-
SC
f
r
r
PLAATSEN.
Opgaven in 1813
door wijl
en den
Rijksopgaven
Luit.-Gen. C. R. T. Kraijeirliofr uit de
waarnemingen van 1782—1810
medegedeeld.
van 1851—1860.
Tan 1863.
(lii.|.. v. d.
Min. V. Hum
Zaken f. 16
Juli 1863. NP.
172 Afd. 3).
Keering of
dykshoogle
(nood peil)
r. rechter*, i
linkeroever.
Afstanden
lusüchen de
peilschalen.
Betrekking
vmii de Oder
schaal tot
A. P.
Den 26 Aug.
1812aange-
nomen mid<
delbarc ao-
merwater-
stand.
Keering of
dykshoogie
(nood peil)
r. rechter., /.
llnkei oever.
Afstanden
lusschen de
petlschatclt.
Middelbare
waterstand
M. R. zomer
stand. 1 Mei
tot 1 Kot.
Batenburg . . . .
Hcerewaarden . . .
St. Andrics ....
Crevecoeur ....
1 Woudrichem. . . .
II.
16991
28067
3164
1074
16124
10341
14316
4,85
4,01
3,53
3,49
3,48
0,24
0,02
1,57
A.P.
5,40
4,58
3,85
3,78
3,76
2,69
1,92
1,57
1.14
A. P.
l. 11,43
r. 10,28
r. 8,29
/. 8,16
r. 8,26
/. 7.38
/. 6,83
l. 5,70
M.
19300
. 50700
1
16325
10475
13500
A.P.
6,01
3,00
A.P.
/. 11,4.-1
r. 10,00
r. 7.00
/. 8,50
r. 8,00
/. 6,25
/. 6,60
l. 6,20
II. TABEL DER NORMALE BREEDTE VAN DE RIVIEREN.
Vastgesteld bij beschikking van den Minister van Binn. Zaken van 23 Mei 1807, N». 213, 3<>e afdeeling.
•I* voor den middelbaren rivierstand (M. R.) vastgesteld bij beschikking van den Min. v. Binn.
Zaken van 31 Jan. 1801. N» 150, 3de afdeeling.
2° voor een stand van 2 M. boven den middelbaren (2 M -f- M. R.) aan het boveneinde van elk
riviervak, vastgesteld bij gelijke beschikking van 31 Juli 1800, 3de afdeeling.
Aanmerking. Voor den M. R. van elk riviervak wordt aangenomen :
voor de boeenrivieren, die van het waarneiningspunt aan zijn boveneinde, en voor de benedenri-
vieren,
de H. en L. waterstanden van het waarnemiiigspimt aan zijn benedeneinde.
f
RIVIERVAKKEN.
Normaulbrcnltc bij
Aangenomen middelbare rivier-
stand (M. R.) volgens de
gemiddelden der zomermaanden
M. R. en
2 M. M.R.
en 1,50 M.
_
H. W.
1851—18G0.
lil
M.
400
IL
750
M.
Emmerik.....— 12,63 A. P.
Nymcgen.....— 8,98 A. P.
ii\\
360
750
Zallbommcl . . . . = 3,28 A. P.
I, Mer-
tlaas.
Van Zullbommcl tot Locvensteiu verwijd op.
400
800
_. . fh.w. = 1.73 A.P.
Gormchem. . >, , . , . _
11. w- = 1,42 A.P.
-ocr page 106-
67
Normaalbrccdtc bij
Aangenomen middelbare rivier-
stand (M. R.) volgens de
gemiddelden der zomermaanden
1851—1860.
1M. M.K.
vu 1,30 M
- - H. W
RIVIERVAKKEN.
M. It. on
L. w.
M.
M.
800
800
340
375
40(1
170
150
170
170
200
228
450
550
\'J00
100
120
150
M.
Vau Locvcstciu tut den mond der nieuwe
Mei-wede.............
800
1,27 A. P.
0,13 — A. P.
1,57 A. P.
1,15 A. P.
1,29 A. P.
0,72 — A. P.
10,52 -f- A. P.
S,DS A. P.
0,13 A. P.
4,23 A. P.
4,23 A. P.
3,14 A. P.
2,32 A. P.
h. w.
I. w.
I
Dordrecht.
Van duur tot Dordrecht.
Aan den bovenmond van bet Mallegat. .
Van daar geregeld verwijdende tot den uit-
loop in het Scheur o».......
440
lil. W. =
11. w. =
Werkendam.
575
| h. w.
il. w
Muerdijk .
1000
Nieuwe Mcrwcde
Paunerdeu ....
Arnhem.....
Grebbe.....
i Kbeimnerden . . .
Wijk by Duurstede .
Culeiuborg ....
Vrceswyk ....
Van Pannerdcn tot deu IJssclmoud. . .
Van den IJssclmond tot Wijk bjj Duurstede.
Van daar verwijdende tot de grens van
Zuidbollaud op.........
Vau die grens tut Vreeswijk......
Van daar verwijdende tot den bcncdcninond
vun de Noord bij Krimpen op. . . .\'
Hij Slikkerveer...........
Van daar verwijdende tot de haven van
Vlaurdingen, op..........
Het Scheur, dwars van den polder de
Ruigcplaat............
Vau daar verwijdende tot den ontworpen
mond aan den hoek van Holland op .
Aan den mond bij Wcstervoort.....
Van daar verwijdende tot Deventer, op .
Vau daar verwijdende tot Kuterveer, op.
Van daar verwijdende tot Kampen, op .
Beneden Kampen..........
Te Eysden.............
Van daar verwijdende tot Maastricht, op. .
Van Maastricht tot Roermond.....
Vau daar tot Vcnlo verwijdende, op. . .
Van Vcnlo tot Grave.........
Van Grave tot St. Andries verwijdende, op
Van daar tot Crevecueur . . fc . . . .
Te Crevecueur de breedte.......
Aan te nemen op..........
vau
450
tot
500
\'s.
50(1
o
2!
f fa. w.
11. w.
|l. w.
| b. w.
il. w.
0,1)3 A. P.
0,27 — A. 1\'.
0,90 A. P.
0,30 —A.P.
0,85 A. P.
0,44 — A. P.
ltutterduin
Vlaardingen .
Maassluis . .
Wcstervuurt.....=   0,55 A. P.
Doesburg......=   7,25 A. P.
Zutpheu......=   4,70 -f- A. P.
Deventer......=   3.3S A. P.
Wyhe.......=   1,73 A. P.
Katervccr......=   O.KO A. P.
ih.w. = 0,41 A.P.
Kampen • • •{, w = 0>26 A> p.
Maastricht.....= 42,83 A. P.
Roermond .... =15,40 A.P.
Venlo.......= 10,10 A.P.
Gruve.......= 6,01 A. P.
Meyen.......s 4,44 A. P.
Blaauwe sluis . . . . = 2,30 A. P.
Ueusden......= 1,80 A. P.
500
170
170 J
90
100
500
100
180
400
120
400
140
500
150
170
-ocr page 107-
88
III. DE SCHELDE.
v           Do Schelde komt eren beneden liet Belgische dorp Zandvliet tusschen Noordbrabant en Zeeuwsril
Vlaanderen op Nederlandscli grondgebied en splitste zich voor 1867 terstond bij het fort Bath in
twee armen, waarvan de noordelijke in dat jaar bij Bath is afgedamd en de zuidelijke, de Hont
of Wcutersclielde genaamd, tusschen Zeeuwsen Vlaanderen en de eilanden Zuidbeveland en Wal-
cheren doorstroomt: door middel van de Wielingen.. «Ie Spleet en de Deurlo voert zij haar water
naar de Noordzee. Zij zendt hare armen gedeeltelijk diep in Zeeuwsch Vlaanderen, gedeeltelijk
tusschen de Zeeuwsche eilanden door. Tot de eerste behooren :
a.   het Hellegat, dat zich voor 1846 uitstrekte tot voorbij Hulst, doch sedert door de bedijking
van den C\'atharinapolder zeer is verkleind.
6. de Abccle, die verder landwaarts in de Braakman genoemd wordt. Deze wordt door inpolde-
ring hoe langer hoe kleiner.
Tusschen de Zeeuwsche eilanden zendt zij een arm:
c. het Sloe, tusschen Walcheren en Zuidbeveland: de voortzetting hiervan tusschen Walcheren
en Noordbeveland wordt het Vcerschc gat, die tusschen Noordbeveland en het met Zuidbeveland
vereenigde Wolt\'aartsdijk, de Zandkreck genoemd (zie Kanaal van Terneuzen en Kanaal van
Hanswtert).
De Westerschelde is bij Bath 1800 el breed en 37 el diep, bij Terneuzen 4700 el breed en 26
el diep: bij Vlissingcu 4200 el breed en 37 el diep.
Bij Bath is de middelbare vloedhoogte 2,00 A. P., de ebbe 2,16 — A. P., bij Vlissingen de
middelbare vloedhoogte 2,1 -f- A. P., de ebbe 1,65 — A. P.
De Oosterschelde ontving tot in 1867 haren toevoer van water door het nauwe en ondiepe
Kreekerak tusschen Noordbrabant en Zuidbeveland, dat bij Bath zich van de Westerschelde scheidde.
Thans is dit afgedamd. Zij ontvangt haar naam aan den noordoosthoek van Zuidbeveland, loopt
dan benoorden dit eiland en Noordbeveland en bezuiden Tholen, Duiveland en Schouwen, en ont-
last zich door den Roompot in de Noordzee.
Hare armen zijn:
o. de Eendracht, tusschen Tholen en Noordbrabant.
b.  de Krabbekreek en de Mosselkreek tusschen Tholen en St. Philipsland.
c.  het Mastgat en het Keetcn tusschen Tholen en Duiveland.
97
d.   de Zijpc tusschen St. Philipsland en Duiveland.
e.  het Dijkwater, tusschen Duiveland en Schouwen, is thans door sluizen afgesloten.
f.   het Slaak, de verbinding van de Eendracht met de Krammer, is afgedamd, doch de dam is
later voor den vloed bezweken.
De Oosterschelde is bij de haven van Goes 4200 el breed en 26 el diep; bij die van Zierikzee
4100 el breed en 43 el diep. Bij Goes is de middelbare vloedhoogte 2,9- -A. P., de ebbe 2,16
— A. P.; bij Zierikzee eveneens.
|J. Kleinere rivieren.
6. In den Dollard en Ecms ontlasten zich:
a. De Westcrwoldschc Aa, ontstaan uit de vereeniging van verscheidene stroompjes, waarvan de
voornaamste zijn de uit het Zwarte meer in het oosten van Drenthe eerst onder den naam van
Rundiep voortkomende Duiten-Aa en de uit de Drenthsche veenen bij Weerdinge voortkomende
Mossel-Aa, maakt in haren benedenloop de grens tusschen Oostfriesland en Groningen, en ontlast
zich door middel eener sluis, na eerst nog het Pekelerdiep of de Pekel-Aa opgenomen te hebben.
-ocr page 108-
81)
6. Het Termunter Zijldiep, bij Termnnten.
c.  De Fivel of Fivel-Aa, thans Damsterdiep genoemd, bij Delfzijl.
d.  De Groote Tja-Rijt en
e.   De Kleine Tja-Rijt, heiden in het noordoosten van Groningen.
In de Lauwerzee ontlasten zich:
a. De Hunse of Oostertnoersche vaart, ontspringt in Drenthe uit de Valther-veenen; zij draagt
eerst den naam van Exloosch-diep, neemt een watertje, het Oude diep, op, heet dan het Groote-
diep,
neemt als zoodanig het van Borger komende Voorste-diep op, loopt vervolgens door de Gieter-
en Anner-veenen, stort zich daarna in hot Zuidlaardermecr, dat zij weder verlaat onder den naam
van Drentsch diep, later dien van Schuitendiep aannemende tot Groningen, bij welke stad zij het
uit de Drenthschc Aa ontstane Hoornsche diep ontvangt en daarna onder den naam van Reitdiep,
nek
hij Zoutkamp ontlast.
6. De Lauwere loopt op de grens van Friesland en Groningen : zij ontlast zich door eene sluis.
c. De Ee in het noord-oosten van Friesland. Zij is gekanaliseerd.
In de Zuiderzee ontlasten zich:
a.   De Boom, ontstaat in het oosten van Friesland digt bij de grens van Groningen, onder den
naam van Koningsdiep, loopt langs Beetsterzwaag, Oldeboorn en Akkrum, krijgt dan den naam van
Wetering en stort zich hij de Oude Schouw in het Sneekermeer. Van hier loopen verscheidene
wateren, waardoor de Friesche meeren onderling en met de Zuiderzee verbonden zijn.
b.   De Kuinder of Tjonger, ontstaat in het oosten van Friesland op de grens van Drenthe uit de
Haulervecnen, loopt tusschen Schoterland en de Stellingwerven door, neemt bij Slijkenhurg de Linde
op, die in liet oosten van Friesland ontstaat, en zelf bij Elsloo de Flonde opneemt, en ontlast zich
hij het Overijsselsche dorp Kuinre door eene sluis.
c.   De Steenwijker Aa of het Steenwijkerdiep, ontstaat in Drenthe hij het dorp Diever uit de vee-
nen, loopt langs Frederiksoord en Steenwijk naar Blokzijl.
d.   Het Zwarte water ontstaat bij Zwolle uit de vereeniging van verscheiden beken, allen We-
tering
geheeten, loopt vervolgens langs Hasselt en Zwartsluis naar Genemuiden. Het ontvangt door
de Willemsvaart toevoer van water uit den IJssel en bij het Genne, tusschen Zwolle en Hasselt
van de Overijsselsche Vecht. Deze ontspringt in Westphalen, neemt bij Nienhaus de door het oosten
van Overijssel stroomende Dinkel op, overschrijdt even boven Gramsbergen onze grenzen, ontvangt
daar de uit de grachten van Koevorden voortkomende Kleine Vecht, welke gevormd wordt door
het Drostendiep, het Loodiep en het Schoonebeeker diep. Vervolgens loopt de Overijsselsche Vecht
langs Hardenberg en Ommen. Even boven laatstgenoemde stad bij het gehucht Vilsteren ontvangt
zij de Regge, welke in het zuiden van Overijssel uit verscheidene beekjes geboren wordt, door twee
sluizen gemeenschap heeft met de Schipbeek (zie Geldcrsche IJssel bldz. 81), langs Delden, Goor,
Rijssen, Nijverdal en Hellendoorn stroomt, en bij Rijssen de Almelosche Aa opneemt, die op hare
beurt door de van Vriezenveen komende Friesche Aa, waarin de Hollandsche Grave uitmondt, ver-
sterkt wordt. Bij Zwartsluis ontlast zich in het Zwarte water het Meppelerdiep, bij Meppel gevormd
door de in de Echterveencn ontspringende Reest (de grensrivier tusschen Drenthe en Overijssel) en
de Havelter Aa, die bij Beilen ontstaat. Het Meppeler diep loopt verder tusschen Salland en het
Land van Vollenhove door tot Zwartsluis (zie bij de kanalen Willemsvaart, Dedemsvaart, Nieuwe
of Binnen Vecht, Twikkelsche kanaal of haven van Delden (ook Karelshaven), Kanaal van Almelo,
Kanaal van Deventer).
e.   De Geldersche IJssel (zie boven bldz. 81).
f.   De Hierdensche beek ontlast zich hij het dorp Hierden op de Vcluwe.
g.   De Eem ontstaat bij Amersfoort uit de vereeniging van verscheiden beken, waarvan de voor-
luiainste zijn de Hoevenlakensche, Eeveldcr, Barneveldsche, Modder, Aschatler, Luntersche en Grebber
-ocr page 109-
90
beken, welke laatste ook Bisschop Davids grift genoemd, bij Grebbe gemeenschap heeft met den
Rijn; zij ontlast zirh tusschen Eemnes en Bunschoten.
h. De Vtrcchtsche Vecht (zie boven hldz. 81).
i. Het Nieuwe Diep, ontvangt bij Diemerburg en bij Amsterdam een gedeelte van het water van
den Amstel en ontlast zich door de IJpeslooter sluis in de Zuiderzee.
j. De Diem ontstaat uit de ringsloot van de Bijlmermeer en ontlast zich bij Muiden door eene sluis.
In het Y ontlasten zich:
a.  De Amstel. Bij Nieuwersluis komt uit de Utrechtsche Vecht voort de Kromme Amstel of Ang-
stel,
lager Holendrecht en Bullewijk genoemd: zij vereenigt zich bij Uithoorn met de zelf uit het
Braasemcrmeer en den Ouden Rijn voortkomende Aar en Drecht en de in de Utrechtsche veenen
gevormde Kromme Mijdrecht, door welke vereeniging de Amstel ontstaat. Deze loopt langs Tha-
men, de Vinkebuurt, de Nes, de Zwaluwebnurt en Waardhuizen, vervolgens door Amsterdam, waar
hij, in verscheiden armen verdeeld, zich door sluizen in het Y ontlast.
b.   Het Spaarne of Sparen ontstaat uit de ringvaart van den Haarlemmermeer polder, loopt langs
Haarlem en ontlast zich bij Spaarndam door 5 sluizen.
c.  De Nieuwe Meer loopt uit de ringvaart van de Haarlemmermeer naar Amsterdam.
d.  De Zaan ontvangt, behalve uit verscheidene plassen in Noordholland, voornamelijk zijn water
uit het Langc- of Alkmaardermeer, de Spijkerboor en de Markesloot, loopt langs Knollcndam,
Wormerveer, Zaandijk, Koog aan de Zaan en Zaandam naar het Y.
F. Kanalen en Vaarten.
7. In Groningen: a. Het Reitdiep, (zie Hunse bladz. 89).
6. Het Hoornsche diep (zie Hunse bladz. 89).
e.  Het Damsterdicp (zie Fivel-Aa bladz. 89) van Groningen langs Appingadam naar Delfzijl,
ontlast zich met twee sluizen in den mond van de Eems. Het is eigenlijk een gekanaliseerd stroompje.
d.  Het Winschoterdiep, van de rekel-Aa langs Winschoten, Scheemda, Sappemeer en Hoogezand
naar Groningen; het benedengedeelte wordt Schuitendiep genoemd (zie Hunse), en is een gekana-
liseerd stroompje.
e.   Het Oosterdiep en het Westerdiep, waaraan Wildervank en Veendam, staan met het vorige
in verband.
f.  Het Stadskanaal loopt in het zuidelijk deel van Groningen evenwijdig aan de Drenthsche grens
en verbindt zich in het noorden met e.
g.  Het Hoendiep van Groningen naar de grenzen van Friesland.
h. Het Aduarderdiep loopt van uit het Hoendiep bij Hoogkerk naar het Rijtdiep bij Aduarderzijl.
t. Het Kielstcrkanaal.
In Friesland: k. Het Kolonels of Gaspar Roblc\'s diep, de verlenging van h, loopt van Stroobos
door het Bcrgumermeer, de Kromme en de W\\jde Ee en staat in verbinding met de Sneeker-,
Heeger-, Fluesscn-
en Slootcr-meeren, en zoo door de Geeuw en de Wamservaart met de Zuiderzee.
I. De vaart van Harlingen langs Franeker, Leeuwarden en Dokkum naar de Lauwerzec,
tn. De vaart van Dokkum naar Stroobos.
n. De vaart van Leeuwarden langs Wartena, Grouw en Jansum naar het Sncckcrmcer.
o. De vaart van Wartena naar Dragtcn.
p. De vaart van Grouw naar Oldeboorn.
q. De Poldervaart van Grouw naar Gorredijk.
»•. De Gompugnonsvaarten: één van Haulcrwijk naar Bakkeveen en Dragtcn: één van Boven- en
Beneden-Knijpe naar Heereveen en Akkrum en één van Gorredijk, Donkerbroek en Oosterwolde
-ocr page 110-
UI
naar Appelscha, bij welk dorp zij op de Drenthsche grens slechts Hoor Hen benichten dam van
Appelscha gescheiden is van de Witte Wijk, een zijtak van de Smilder vaart. Ware deze dam
doorgegraven, dan zou er directe gemeenschap te water bestaan tusschen Friesland en Drenthe,
die nu ontbreekt.
In Drenthe: s. De Smildervaart of Drenthsche Hoofdvaart. Zij loopt van Assen over cene lengte
van 9 uren gaans, door de gemeente Smilde, tusschen de dorpen Diever en Dwingclo door, tot aan
Moppel, waar zij in het Meppelerdiep valt. In 1780 iu hare tegenwoordige richting gebracht, keert
zij met hare 7 schutsluizen het water boven de gewone vloeden tot aan Assen 11,(543 ellen op.
t. De Sorgervaart. Zij loopt op circa een uur van Assen uit het bovenpand der hoofdvaart tot
ongeveer een uur van Norg en heeft eene lengte van -J uur.
«. De Kolonievaart of Veenhuizer vaart. Loopt van het einde der Xorgervaart langs de drie ge-
süchten der Maatschappij van Weldadigheid tot op 10 el afstands van de Fricsche grenzen. Door
ze 40 el te verlengen, zou de gemeenschap tusschen de Friesche en Drenthsche kanalen zijn tot
stand te brengen.
v. De Witte Wijk (vergelijk r).
W. De Beiier vaart. Gegraven in 1790, loopt zij van het dorp Beilen naar de Smildervaart en
is twee uren lang.
x. De Uffelter Boervaart.
y. De Lokvaart.
z. De Nyeveensche grift.
De onder x, y en z genoemde kanalen zijn takken van de Smilder vaart.
aa. De Hoogeveensche vaart, met hare verlenging en zijtakken in de Noord- en Zuid-Barger Vee-
nen. Oorspronkelijk is zij aangelegd in 1023 en liep toen van Hoogeveen tot Meppel, waar zij in
het Meppeler diep valt. Sedert 1852 wordt zij voortdurend verlengd tot in de Noord-en Zuid-Barger
Veenen (Gemeente Emmen), waar zij dood loopt.
bb. Het Oranje- of Drenthsche veen- en Middenkanaal. Het gaat uit van het bovenpand der
Hoofdvaart en van daar door de gemeenten Beilen, Westerbork, Zweelo, Sleen en Odoorn, tot in
de Noord- en Zuidbarger veenen onder Emmen. Het is aangelegd van 1852—1858.
cc. De Noord-Willemsvaart. Zij loopt van Assen uit de Hoofdvaart door de gemeenten Vries,
97
Kelde en Haren tot in de haven van Groningen en is aangelegd van 1857—1802, heeft 4 schut-
sluizen en bij elk dier sluizen een stoomwerktuig, om het afgeschutte water aan dit kanaal en aan
de Drenthsche Hoofdvaart terug te geven.
dd. Hi\'t afwatcriiigs- en scheepvaartkanaal van Coevorden naar de Vecht.
ee. Het Annerveenschc of Grevclinkskanaal. Loopt uit de Anner- of Eexterveenen naar het Kiel-
stcr kanaal
in de provincie Groningen en werd in 1770 aangelegd. Door den beruchten dam bij
Bareveld is het gescheiden van het Gicterveensche kanaal, schoon beider wateren door een duiker
gemeenschap hebben.
ff. Het kanaal van Zuidlaren. Het loopt van Zuidlaren tot in de mond der Oostermoerschc
vaart
(zie bldz. 89) en is in 1835 aangelegd.
gg. Het kanaal van Fredcriksoord. Aan dit kanaal, ten noordoosten van Nijensleek (Vledder),
zijn de koloniën van Fredcriksoord aangelegd. Het staat in geen verband met de overige Drenthsche
wateren en kan slechts uit Friesland door en langs de Linde (zie bldz. 89) «orden bereikt.
hh. Het Gicterveensche kanaal loopt zuidwaarts in dezelfde richting als het Grevclinkskanaal (ee),
waarvan het door den beruchten dam bij Bareveld gescheiden is.
ü. De Gassclter Xijcveensche mond van Gasselter Nijeveen naar het Stadskanaal (f).
il- De Koldervccnsche- Ooster- en Westergrift. Deze loopen op het grondgebied van de gemeente
Nijeveen evenwijdig met elkander en begeven zich naar het Meppelerdiep.
-ocr page 111-
92
In O»erij sael: kk. De Willemsvaart loopt van hPt Katerveer, tusschen Hattem en het dorp
Zalk naar Zwolle en verbindt zoo den Gelderschcn Ussel met het Zwarte water.
II. De Dedemsvaart komt bij het gehucht Ane nabij Gramsbergen voort uit de Vecht, loopt langs
Anibt-Hardenberg, A vereest, Ommen, Lichtmis en Zwoller-Kerspel naar Hasselt in het Zwarte ivatcr.
Zij keert met 9 .schutsluizen het water tot ongeveer 0 el -f-A.P. en is ongeveer 40000 el lang.
mm. De Nieuwe- of binnen - Vecht van Zwolle naar do Vecht.
nn. Het Lichtmiskanaal van de Vecht naar de Dedemsvaart is de voortzetting van het vorige.
oo. Het Kanaal van Zwolle naar Almelo, met een zijtak naar Almelo.
pp. De Karelshaven, ook de haven van Delden en het Twikkelschc kanaal genoemd, valt bij
Enser in de Regge.
qq. De Aremberger gracht van Zwartsluis naar het Giethornsche meer.
In Gelderland: rr. Het Griftkanaal van Apeldoorn naar Hattem langs Vaassen, Epe en
Heerde; (verg. bldz. 81).
ss. Het Kanaal van Dieren; van Apeldoorn naar Dieren, tot verbinding der Grift met den Ussel
gegraven, lijdt het tot nog toe aan schaarschte van water.
tt. De haven van Sijkcrk, van deze stad naar de Zuiderzee.
In Utrecht: uu. De Vaartsche Rijn van Vreeswijk naar Utrecht.
w. Het Grebbekanaal.
In Noordholland: ww. Het Noordhollandsche kanaal, van 1819—1825 aangelegd, is 78500
el lang (16 uren gaans), bijna 38 el breed en 6 el diep, loopt van het Tolhuis tegenover Amster-
dam langs Purmerend en Alkmaar naar het Nieuwe Diep, heeft acht sluizen en achttien vlotbruggen;
zijtakken leiden naar Monnikendam, de Zaan, Hoorn en den Helder.
xx. Het Kanaal door Holland op zijn smalst wordt aangelegd.
j/t/. De Keulschc vaart van Amsterdam door den Amstel, de ringvaart van het Diemermeer en
de Gaasp langs Weeap naar de Vecht. Zij dient ter verbinding van Amsterdam met den R\\jn, deze
geschiedt dan verder door de Vecht en den Vaartschen Rijn.
zz. De vaart van Amsterdam naar Haarlem. Bij Halfweg wordt zij door een dam afgesloten.
aaa. De vaart van Amsterdam over Muiden naar Naarden.
In Zuidholland: bbb. De vaart van Haarlem naar Leiden (loopt gedeeltelijk ook door Noord-
holland).
ccc. De Vliet; zij gaat van Leiden langs Leidschendam en Voorburg naar Delft, met een zijtak
naar \'s Gravenhage.
ddd. Het kanaal van \'s Gravenhage naar Scheveningen of Scheveningsche kanaal.
eee. Het Voornsche kanaal; dwars door het eiland Voorne van de Nieuwe sluis naar Helvoetsluis,
is 10,544 el lang, 34 el breed en ruim 5 el diep, met 2 sluizen en 5 bruggen. Bestemd voor de
zeeschepen van Rotterdam naar de Noordzee, is het daartoe onvoldoende geworden, waarom thans
fff. De Nieuwe waterweg van het Scheur door den Hoek van Holland wordt gegraven. Zij staat
in verband met de verbetering der Nieuwe Maas, die gebracht moet worden op eene normale wijdte
bij Krimpen van 225 el, bij Vlaardingen van 450 el, en verder door eene trapsgewijze verwijding
aan haar nieuwen mond (door het kanaal) van 900 el.
ggg. Het Zederikkanaal loopt uit de Linge te Arkel bij Gorinchem tot Meerkerk, splitst zich
daar in twee takken, het Nieuwe Zederikkanaal, dat bij Viancn in de Lek uitkomt, en het Oude
Zederikkanaal,
dat bij Ameide die rivier bereikt. Het is eene voortzetting van de Keulsche vaart.
Het Zederikkanaal is van Gorinchem tot Viancn 22,700 el lang.
hhh. Het kanaal van Sleenenhoek begint in de Linge even boven Gorinchem, loopt langs Schel-
luinen, achter Hardinxveld om naar Steenenhoek, dicht bij Giessendam en eindigt in de Mcrwede;
het dient bij hoogen waterstand tot ontlasting van het water der Linge.
-ocr page 112-
93
itï. Het Katwijksche kanaal, waardoor de Oude Rijn zich in zee ontlast. In 1806 aangelegd, is
het in 1840 en 1841 aanmerkelijk verbreed. Het dient tot afvoer van Rijnland\'s boezemwater.
jjj. De Zijl. Zij ontspruit even boven Leiden uit den Rijn en begeeft zich naar de Kagermeer.
kkk. De vaart van Delft langs Schipluiden en Maasland naar Maassluis, met een zijtak naar
Vlaardingen.
In Zeeland: III. Het Kanaal van Terneuzen. Van Terneuzen of Neuzen aan de Westerschelde
naar Sas-van-Gent en van hier over Belgisch grondgebied naar Gent; bestemd om laatstgenoemde
stad tot een zeehaven te maken.
mmm. Het Kanaal van Axel, een zijtak van het vorige. Bestemd om van het gehucht Sluiskille
langs Axel naar Hulst te loopen, is het door het uitbreken der omwenteling van 1830 onvoltooid
gebleven.
nnn. De Passegeule doorsnijdt geheel westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen en eindigt in de Braakman.
ooo. De haven van Middelburg, in 1817 voltooid, 5274 el lang en 75 el breed, loopt van die
stad langs Klevenskerke tot -J uur bezuiden Veere naar het Sloe.
ppp. De haven van Zierikzee, van deze stad naar de Oosterschelde is een groot half uur gaans lang.
qqq. De haven van Coat, van deze stad door den Wilhelminapolder naar de Oosterschelde.
rrr. De vaart van Sluis naar Brugge; zij loopt slechts voor een klein eind door ons grondgebied.
sss. Het kanaal van Hansweert, dwars door Zuidbeveland, ter verbinding van de Wester- en
Oosterschelde. Het is in 1867 voltooid.
In Noordbrabant en Limburg: Ut. De Zuid-Willemsvaart in 1822 aangelegd, is 122,550
el lang, 10 el breed en 2 el diep, met 24 schutsluizen en 39 bruggen. Zij loopt van \'s Hertogen-
bosch, den loop der Aa volgende, langs Helmond, daarna in Nederlandsch Limburg langs Weert,
van daar Belgisch Limburg doorsnijdende naar Maastricht, en staat daar in verbinding met
uuu. Het kanaal van Maastricht naar Luik, dat slechts voor een klein eind over ons grond-
gebied loopt.
wv. De haven van Veghel; loopt van Veghel naar de Zuid- Willemsvaart.
unow. Het kanaal van Eindhoven; loopt van die stad naar de Zuid- Willemsvaart.
xxx. De vaart van het Helenaveen nabij Venlo naar de Zuid- Willemsvaart.
yyy. De vaart van Waalwijk naar het Oude Maasje.
zzz. Het kanaal van Oosterhout naar de Donge.
aaaa. Het kanaal van Zevenbergen naar de Mark en het Hollandsch diep.
In Limburg vindt men nog overblijfselen der Fossa Eugeniana, een kanaal in den tijd van AI-
bertus en Isabella ontworpen ter verbinding van Maas en R\\jn, doch onvoltooid gebleven. Hetzelfde
lot trof het Noordkanaal, dat Maas en Schelde zou verbinden.
Behalve de tot dus verre opgegevene kanalen, bestaan er in de provinciën waar in exploitatie
zijnde of geweest zijnde hooge veenen voorkomen, nog eene menigte kleinere kanalen, Wyken ge-
noemd, tot afvoer van den turf, en in de provinciën, waar droogmakerijen voorkomen, de ring-
vaarten dezer droogmakerijen. — Voorts in de laag liggende, waterrijke deelen des lands, vooral in
Friesland, Noordholland, Zuidholland en het westelijk deel van Utrecht, tal van kleinere vaarten,
kanalen en weteringen, die gelijktijdig dienen tot waterloozing der aanliggende polders en als mid-
del van gemeenschap tusschen steden, dorpen en buurtschappen.
-ocr page 113-
HOOFDSTUK V.
DE WATERKEERINGEN TEGEN DE ZEE EN DE GROOTE
RIVIEREN.
A. De waterkcoringon tegen de zee.
1. Zij zijn van tweeërlei aard: natuurlijke on kunstmatige.
De natuurlijke bestaan uit He min of meer samenhangende duinenrij en uit de hoogc gronden,
die hier en daar de bedijkingen onderling verbinden : de kunstmatige zijn de dijken.
De duinenrij strekt zich, door de monden der rivieren on op een paar plaatsen door dijken
afgebroken, van den mond van het Zwin op de Belgische grens langs de Noordzeekusten van
Staatsvlaanderen, de Zeeuwsche en Zuidhollandsche eilanden, het vasteland van Zuid- en Noordhol-
land uit en loopt verder, door de zeegaten afgebroken, langs de Noordzeekusten der eilanden
Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Rottum, welk laatste eiland zelfs ge-
heel uit duin bestaat.
De duinenrij in Staatsvlaanderen is ongeveer 4} Ned. mijl lang en 100 tot 250 el breed.
Aan de overzijde der Westerschelde vinden wij haar oji het eiland Walcheren weder, waar zij
van het fort de Nolle bij Vlissingen tot aan liet fort den Haak aan den ingang van het Vcersehe
gat loopt over eene lengte van 23} Ned. mijl \'), en 100 tot 800 el breed is. Ongeveer in het
midden bij Westkapelle is zij door den Wcstkapelschen zeedijk over eene lengte van 4700 ellen
afgebroken. Voor deze duinenrij liggen tot strandverdediging 73 hoofden, voor den zeedijk 0.
Aan de overzijde der Oosterschelde vinden wij de duinenrij op het eiland Schouwen weder, waar
zij langs den buitenteen 17 Ned. mijlen lang is, terwijl de breedte aanmerkelijk verschilt, daar zij
op vele plaatsen nauwelijks 100 el, op eene enkele plaats 3700 el bedraagt. Op eeno plaats is zij
over eene lengte van 1100 cl afgebroken en door een zanddijk met 9 hoofden er voor vervangen.
Aan de overzijde van het Brouwershavensche Gat vinden wij de duinenrij weder op het eiland
Goedereede. Zij heeft daar eene lengte van meer dan 15 Ned. mijlen, eene breedte van 90 tot
1000 Ned. ellen en wordt in het middengedeelte versterkt door den daar achter gelegen Oud-
Nieuwlandschen dijk.
Aan de overzijde van het Goereesche gat vinden wij de duinenrij op het eiland Voorne terug.
Zij begint ongeveer 2 Ned. mijlen bewesten Helvoetsluis, is 14 Ned. mijlen lang en 280 tot 1780
ellen breed en loopt tot den dijk van den Oost-Voornschen polder. Van hier tot aan den Steenen
baak, waar de Maasmond gerekend kan worden te beginnen, bestaat de zeewering over eene lengte
van meer dan 3 Ned. mijlen uit dijken.
Aan de overzijde van den Maasmond begint de duinenrij weder aan den Hoek van Holland. Van
\') Hierbij it ook de lengte van den WeitkspeUchen /eedijk gerekend.
-ocr page 114-
05
do rirandpaal n°. 117 (hot bezuiden daarvan gelogen Spanjaardadoin kan niet gerekend worden tot
zeewering te dienen), loopt rij langs de westkust van Zuid- en Noonlholland over eonc lengte van
bijna 118 Nod. mijlen tot aan de Helderschc zeewering te Kijkduin. Op een paar plaatsen is zij
echter afgebroken \'). Van het dorp ter Heyde in Z.holland namelijk, z.w. op, tot ruim 2000 el
voorbij do aansluiting van den Maasdijk aan do zeewering of nog voorbij de buitenpolders het
Noord- en Nieuwland is liet duin roerls sedert lang bijna geheel weggeslagen, terwijl in deze eeuw
de afneming en bijna volkomen opruiming van het duin zich noordwaarts hooft uitgestrekt tot ongeveer
achter het dorp Loosduinen. Men hooft daarom achter het zwakke dool dor zoowering den Delfland*
schen slaperdijk gelegd en het strand door hot aanloggen van hoofden van rijs mot zware bedek-
king van bazaltsteen verdedigd, terwijl men door helm- en stroobeplantingen voortdurend duin
tracht te winnen \'). De tweede treurige gap\'mg in de Zuid-Noordhollandsche duinenrij is bij het
dorp Potten in Noordholland en wordt door de Hondsbossche zeedijk (lang 4550,25 el) en de
Pettemer zeedijk (lang 000 el) gesloten.
De Hondsbossche zeedijk bestaat uit een zanrldijk, do Waterdijk, die aan de binnenzijde 5,50 el
V. Z. hoog is en aan den zeekant door een paalschermwork, behoorlijk geschoord en met een
kisting met puin bestort, wordt beschermd. De zeezijde van dit scliermwerk is versterkt door een
rijsbeslag met steenbedekking. Langs dit werk liggen op het strand 29 besteende hoofden. De
Hondsbossclie zeedijk sluit bij Kamperduin aan de duinen, bij Potten aan de Pettemer zeedijk. Deze
laatste ligt voor het dorp Petten, is aan de binnenkruinlijn 0,15 el -f- V. Z. hoog en tor lengte
van 595 el beschermd door een daarvoor geplaatst paalscherm, dat aan de binnenzijde door een
met puin gevulde kisting wordt gesteund. Langs de zeezijde van liet paalscherm bevindt zich een
rijsbeslag met steenbedekking en voor hetzelve 0 besteende rijshoofden.
De breedte van het Zuid-Noordhollandsche duin is zeer verschillend en bedraagt gemiddeld:
Beweston Eikonduinen................................... 550 el.
Aan den Seheveningschon weg bij de buitenplaats Zorgvliet..............1000 „
Hij Waalsdorp........................................3000 „
Aan de Wassenaarsche slag................................2100 „
Even bezuiden Katwijk aan Zee..............................1400 „
Aan de Rijnsluizcn bij Katwijk.............................. 800 „
Bij Noordwijk aan Zee................................... 700 „
Aan de Langeveldor laan bij Noordwijkerhout (hier zijn twee evenwijdige duinenrijen)
van het strand tot de binnenvoet dor oostduinen...................3500 „
De buitenste duinenrij aldaar................................1450 „
Op de grenzen van Noord- en Zuidholland........................4000 „
\') Hierbij tellen wij niet mede de kunstmatige doorboring van de duinenrij bij Katwijk aan Zee, waardoor de Oude
Ryu lieh in zee ontlast en die door de beroemde Katwijksclie sluizen wordt gesloten.
•) De eerste r(js- en stecnen hoofden op het strand van Delfland werden gelegd ongeveer tegenover de Hoogheenv
randsichuur, toen hel strand daar geheel was weggeslagen, en achter die hoofden werd een zeewering of zanddijkje ge-
legd ongeveer evenwijdig aan den reeds bestaanden Slaperdijk. Successievelijk klom het aantal dezer hoofden tot 15 stuks.
In 1826 werden nog 0 nieuwe hoofden meer naar Loosduinen gelegd. Van 1826—1856 werden nog 2 tusschendaramen
gelegd en de Slaperdijk langs geheel liet zwakke deel der zeewering doorgetrokken tot de aansluiting in het broedere
duin. Nadat in 1855 en 1856 de zeewering voor het Noord- en Nieuwland geheel was weggeslagen, en in laatstge*
noemden polder een inbraak (gelukkig nog spoedig gekeerd) had plaats gehad, werd aanbesteed het leggen van 11 hoof-
den voor die polders, het opwerken van een zanddijk daarachter en het leggen van drie dammen achter Loosduinen,
welke werken ongeveer 3} ton gouds kostten. Thans liggen reeds 63 hoofden voor dit deel van Delfland» strand, die elk
gemiddeld ƒ 20000 gekost hebben voor aanleg en gezamenlijk ± / 26000 a ƒ 30000 \'s jaar* aan onderhoudskosten
vereisehen.
-ocr page 115-
nc
Ter hoogte van het dorp Zandvoort............................3000 el.
„ „ „ „ „ VVijk aan Zee.........................1800 „
„ „ ,, „ „ Castricum............................3700 „
„ „ „ „ i) Egmond aan Zee........................1500 „
„ „ n ». .» Bergen . . . ...........................3000 „
„ „ „ » >, Schoorl.............................4000 „
Van Callantsoog tot Petten................................1000 „
Van Kijkduin tot Callantsoog............................... 420 „
Wij vinden nu verder de duinenrij terug langs de Noordzeekusten van den eilandengroep, die de
Noordzee van de Zuiderzee en de Wadden scheidt.
Zoo is Texel ten N., W. en Z. tegen de zee gedekt door duinen. Aan de Z.zijde zijn op twee
plaatsen in die duinen, waar men vreesde ze geheel te zullen zien verdwijnen, zandrlijken aange-
legd. Op Vlieland vindt men in het N. en O. een aancengeschakelden duinketen ter lengte van on-
geveer 13 Ned. mijlen. Op Terschelling wordt de zeewering ten X. door een 19 Ned. mijlen langen
duinketen gevormd. Op Ameland bevinden zich in het N. de Ilollumer en Ballumer duinen, langs
de buitenteen 12 Ned. mijlen lang, die door een 900 el langen Zanddijk, in 1851 gelegd, met de
6200 Ned. el lange Nesserduinen, Buursterduinen en Kooiduinen verbonden zijn; de Amelandsche
duinen zijn van 200 tot 1250 el breed; op 700 el ten O. van den vasten wal van het eiland ligt
het duin Nieuwlands Rijd en op twee Ned. mijlen ten O. van het eiland.de Pinke of Oerder duinen
1800 el lang en 100 tot 000 el breed; beide maken bij hoog water afzonderlijke eilandjes uit en
worden door een hooge plaat met het eigenlijke eiland verbonden. Op Schiermonnikoog maakt in
het N. eenc meer dan 6 Ned. mijlen lange en 250 tot 1500 el breede duinketen de zeewering
uit, aan welke tot zeewering dienende duinen zich de Kobbeduincn aansluiten, 300 tot 500 el
breed, die zich in oostelijke richting nog 3500 el in zee uitstrekken. Het Groningsche eiland Rottum
of Rottumeroog bestaat geheel uit duinen, wier grootste lengte van O. naar W. twee Ned. mijlen
en wier grootste breedte van N. naar Z. 800 Ned. ellen bedraagt.
2. Wij hebben gemeend die Noordzeedijken, die om zoo te zeggen één geheel met de duinketen
uitmaken, gezamenlijk met deze te moeten behandelen. Thans moeten wij tot de overige kunst-
matige zeeweringen
overgaan. Het spijt ons te moeten verklaren, uit gebrek aan gegevens, deze
evenmin als de waterkeeringen tegen de hoofdrivieren met dezelfde uitgebreidheid te kunnen
behandelen als den Duinketen.
Voor Noordholland vindt men alle gegevens, die men wenschen kan, in het uitstekende werk
van Mr. de Vries over den Waterstaat dier Provincie. Ook over Gelderland, Groningen en Overijssel
is veel te vinden, maar wat baat het over enkele provinciën goede bouwstoffen te hebben, zoo men
bij gebrek aan gegevens over andere provinciën er geen goed geheel, wat het gansche land aangaat,
uit kan vormen.
Wij zullen hier dus volstaan met het geven van eene schets van den loop der bedijkingen, die
ons land tegen de zee en de hoofdrivieren beschermen.
De Provincie Groningen ten O. door de Dollart en Eemsmond, ten N. door de Wadden, ten W.
door de Laauwerzee bespoeld, heeft geene duinen en is overal door dijken beschermd. Ook Friesland
is langs het N. O., N. W. en Z. geheel door dijken beschut, uitgezonderd een klein gedeelte bij
Staveren, waar het terrein hoog is. Verder gaat de bedijking langs de Zuiderzee op de Friesche en
Overijsselsche kust onafgebroken door en nog voor een klein gedeelte in Gelderland tot Doornspijk
bezuiden Elburg, alwaar de zeedijk tegen de hooge gronden aansluit. Twee uren bezuiden Harderwijk
neemt de Arkemeensche zeedijk een aanvang; aan deze sluit op de grenzen van Gelderland en
Utrecht de Bunschoterdijk tot aan de rivier de Eem. Aan den linkeroever van de Eem ligt ter be-
schutting van het dorp Eenmes een gedeelte dijk, weder aansluitende aan de hooge gronden. On-
-ocr page 116-
07
geveer 1000 el beoosten Naarden begint weder do /.ooitijk on gaat langs Naarden, Muiden, Am-
sterdam tot de hooge gronden die liot Y en Wijkermeer ton W. begrenzen. Aan deze zelfde hooge
gronden sluit zich de Noorder Y en Zeedijk aan. die langs de N.zijde van Wijkermeer en Y om
de Z.punt van Noord hol land benoorden hot Y heenloopt en zich met «Ion Weatftieschen Zeedijk
vereenigt. Aan deze sluiten zich steeds naar het X. voortgaande de zeedijken der in deze eeuw be-
97
9206
dijkto polders Waard on firoet. Anna-Paulown
apoldor en hot Koogras aan. De Koegiaszeodijk wordt
door de havondijkcu te Niouwediop met de Heldorsehe zeewering verbonden, welke laatste zich bij
Kijkduin aan de duinenrij aansluit.
Ongeveer 1500 el ten Z. W. van het dorp ter Ileyde sluit de Maasdijk van Delfland aan don bij
de behandeling van de duinenrij vermelden zanddijk of zeewering aan. De ten /.. daarvan liggende
Hollandgche eilanden, Yoorne en Putten, Goeroe en Overflakkoe, zijn met uitzondering van die ge-
deellou langs de N. en N. W. kust, waar zij door duinen beschut zijn, geheel omdijkt. Evenzoo de
Zeeuwscho eilanden Schouwen niet Dnivoland en Walcheren on Stnatsvlaanderen langs den linker-
never van do Westorscheldo. De Zooiiwseho eilanden N. en Z.Heveland. Tholen en St.-Philipsland
hebhen geen duinen on zijn geheel omdijkt. Hetzelfde is hot geval niet do aan do Schelde en hare
.innen grenzende Westkust van Xoordbrabant \').
B. Watcrkooringon tegen de Hoofdrivieren.
Ho Kijn on zijne armen zijn, mot uitzondering van korte gedeelten niet hooge oevers, tusschen
dijken besloten. Zoo is van Wageningon tot Amerongon, een uur beneden Rhenen. het terrein langs
don rechteroever van don H
050
enodenrijn hoog en heuvelachtig, uitgezonderd een klein gedeelte tus-
xchen Wageningon en Rhenen, alwaar zich een valei opent, die door den (ïrebbedijk gesloten is.
Kvenzoo heeft de Waal op den linkeroever tegenover Varik een hoogen oever, één uur gaans lang,
waar goene dijken noodig zijn. Yerdor zijn de verschillende armen van den Rijn. voor zoover op
ons grondgebied gelegen, langs beide oevers geheel met dijken omsloten.
De Maas is met uitzondering van twee gedeelten op den linkeroever bij (Irave (vormende de-
zoogenaamde Biersche Maas), oen gedeelte, lang een uur gaans, op den rechteroever bij Hiiiswaardeu,
alwaar deze rivier gemeenschap heeft met de Waal, on een dergelijk vak op den linkeroever be-
Hoden het riviertje de Dieso. beneden Mook geheel bedijkt. Ilooger op in hot Limhurgseho vindt
men wol dijkon, doch geen aaneengeschakelde en meer stroonileidendo. dan waterkeorende dijkon.
boven aan de hoogten aangesloten, doch beneden open. om de landen te kunnen laten onderloopen
lot bemesting. Do verschillende armen, die de Maas, ook na haar verbinding mot Waal en Lek
maakt (Oude Maas. Nieuwe Maas, Merwede enz.), zijn aan beide oevers door dijken omsloten.
\') Daar van <1d Schelde slechts de mondingen op om grondgebied vallen en deze onderworpen zijn aan den «tér-
keu invloed van eb en vloed, handelen wij hare waterkeerende werken onder de zeeweringen af. Kvenzoo de bedijkingen
van Goedereede en Overflakkee en voor een deel van Voorne en Putten. Vour de bedijking der Zuiderzee-eilandcn zie
men bet volgende Hoofdstuk.
-ocr page 117-
HOOFDSTUK VI.
DE EILANDEN.
De eilanden, tot ons vaderland behoorende, kunnen verdeeld worden in twee afdeclingen:
I. Eilanden, die aan alle zijden door het water der Soordzee of van hare inhammen omspoeld
worden.
II. Eilanden, die geheel of grootendeels door rivierarmen omspoeld en daardoor van elkander
en van het vasteland gescheiden worden.
I.   De eerste afdeeling omvat twee groepen, namelijk :
«. De eilanden Texel, Vlieland, Terschelling. Ameland, Schiermonnikoog en Rottuin. Zij strekken
in een lange, gebogen lijn van de Noordpnnt van Noordholland tot aan den mond van de Eems en
scheiden de Noordzee van de Zuiderzee en de Wadden, /ij geven, om zoo te zeggen, het oude
beloop der kusten vóór het ontstaan dier laatste wateren aan, en hunne reeks wordt langs Duitsch-
lands kust door de Pruisische eilanden Borkurn, Juist, Norderney, Baltrutn, Langeroog, Spikeroog
en het Oldenburgsche eiland Wangeroog, die physisch-geographisch tot denzelfden groep behooren,
vooitgezct.
fi. De in de Zuiderzee gelegen eilanden VVieringen, Marken, Urk, Schokland en de in het Y ge-
legen eilandjes de Hoorn en Ruigoord. Het zijn de door het water gespaard gebleven overblijfsels
der uitgestrekte landen, die weleer de plaats innamen, thans door de Zuiderzee en het Y bedekt.
II.   De tweede afdeeling omvat de eilanden, door aanslibbing in den mond der rivieren gevormd,
en vervalt in twee zeer ongelijke groepen.
«. De delta van den IJssel, omvattende de eilanden Kampereiland, Kattewaard en Mandjeswaard.
p. De eilanden, behoorende tot de samenhangende delta\'s van Rijn, Maas en Schelde, omvattende
het eiland de Betuwe, benevens den Zuidhollandsch-Zeeuwschen archipel.
Laten wij thans de verschillende eilanden van beide afdeelingen en hunne ondergroepen eenigszins
nader beschouwen.
I«. Eilanden tusschen de Noordzee en de Zuiderzee en Wadden.
a. Texel. Het behoort tot de provincie Noordholland en is met uitzondering der provinciale duin-
en mientgronden 10167 bunders en in \'t geheel bijna 14000 bunders groot. Het wordt omsloten
ten W. door de Noordzee, ten N. door het Kierlandsche gat, dat het van Vlieland scheidt, ten 0.
door de Zuiderzee, ten Z. door het Marsdiep, waardoor het van het vasteland van Noordholland
wordt gescheiden. Aan drie zijden wordt het door duinen omsloten: aan de Oostzijde bestaat de
zeewering, van het Z. naar het X. opgaande, uit de volgende «lijken:
-ocr page 118-
99
1.  den  zomiijk  van  don Prins-Hendrikpolder, ter lengte van..........    3522  ellen.
2.     „              dor  29 gemeenschappelijke polders, ter lengte van.......  10330     
3.     „              van  den polder Waalenburg, ter lengte van..........      925     
4.     „                      „ „ Eierland „ „ ,...........    5700     
5.     „                      „ „ Eendracht „ „ „..........    4990     
ti.                                  „ Eierland voor een klein gedeelte.
7.                          „ „ Volharding, ter lengte van..........    2161»     
Te zamon. . . 33027 ellen.
b.   Vlieland. Hot behoort tot de provincie Noordholland. Het wordt omsloten ten W. door de
Noordzee, ten N. en N\'W. door den Vliestroom of het Vlie, die hot van Terschelling scheidt, ten
\\Y. door de Zuiderzee en ton Z. door het Eierlandsche Gat. Hot Z\\V. deel des eilands is oen vlakke
zandplaat, waarop over oone uitgestrektheid van 2 Xed. mijlen aan do Noordzee 14 rijzen, met
bazalt bezette hoofden zijn aangelegd. Do verdere kunstmatige zeewering bestaat uit een dijk, 800
«•Hen lang, die het dorp Vlieland omringt, on do dijkon, rlie de haven omgeven. Daarenboven vindt
men van don Westhavendijk af tot aan het dorp eene kade, met steen bezet, lang 110 el, eene
steenglooiing, lang 1027 ol. met een paalwerk van geschulpte palen daarachter. Beoosten do haven
vindt men nog een zanddijk, lang 400 el, aan de buitenzijde met steenglooiing bezet.
c.   Terschelling. Het behoort tot Noordholland en grenst ten N. aan de Noordzee, ten W. aan
\'Ion Vliestroom of hot Vlie. ten \'/.. aan de Zuiderzee (die hier don naam van Wadden begint aan
te nemen), ten O. aan hot Amolandsche zeegat, waardoor het van Ameland wordt gescheiden. Be-
halve de duingronden is hot eiland 1254 bunders groot.
De zeewering wordt gevormd ten N. door den duinketen, ten Z. door do Zuidordijkago. ecu dijk
lor lengte van 13,300 el, die zich zoowel ten O. als ten W. aan den duinketen aansluit. Daaivn-
boven heeft het buitenpoldertjo het Nieuwland zijn eigen zeedijk, die aan beide zijden aan de
Zuiderdijkage is verheeld.
d.   Ameland. Het behoort tot Friesland. Het wordt ton X. door de Noordzee, ten Z. door de
Kriesche Wadden, ten W. door het Amolandsche zeegat on ton O. door hot Pinkegat omsloten.
Het is 4 uur lang en bijna I uur brood, on ongeveer 5000 bunders groot. Ton Zuiden van de dui-
nen liggen de drie dorpen Hollum, liallum en Xes (het laatste mot het gehucht Buren), elk met
do omliggende landen door eene afzonderlijke omkading omsloten en bij hooge vloedon slechts door
do duinketen met elkaar verbonden.
e.   Schiermonnikoog. Het behoort tot de provincie Friesland. Het wordt ten X. en O. door de
Noordzee, ten Z. door de Wadden en ten W. door het Friesehe gat omsloten. Het is 3 uur lang
\'\'\'i bijna 1 uur breed en ongeveer 1000 bunders groot. Het wordt behalve door den duinketen
door een in het Z. om het eiland loopenden, 5200 ol langen zeedijk beschermd. Daarenboven heeft
do in 1860 door Mr. J. E. Banck, den eigenaar van het eiland, tot stand gebrachte hodijking haar
\'\'\'gen zeedijk. Langs den Zuidkant van het eiland heeft zich sedert 1825 oen zandbank opgeworpen,
•Me het beschermt.
f- Rottum of Hottumeroog. Het behoort tot de provincie Groningen en wordt ten N. on W. door
de Noordzee, ten O. door de Wester-Eems en ten Z. door de Groninger Wadden omgeven. Het
ls ongeveer 137 bunders groot. Dit eilandje is uit een natuur-historisch oogpunt een dor merk-
waardigste plekken in Nederland, daar er tallooze zee- en strandvogels, door de afgelegen ligging
t^gen de vervolging van den mensch gevrijwaard, broeden en in hunne oorspronkelijke huishouding
*\'jn waar te nemen. (Vergelijk Schlegel, de Dieren van Nederland, Vogels, Deel I. bladz. LXVIII
en LXX van do Inleiding). Het Schollevaarseiland, vroeger om dezelfde reden merkwaardig, heeft
U\'J de voortgaande droogmaking der plassen achter Rotterdam reeds opgehouden te bestaan.
-ocr page 119-
100
Ifl. Do in «Ie Zuiderzee en hot Y gelegen eilanden.
a. Wieringen. Het behoort tot Xoordbolland, wordt geheel door de Zuiderzee omsloten en ligt
nipt ver van de N. 0. kust vnn het vasteland van Noordliolland. Het is bijna 2354 bunders groot.
He zeewering bestaat uit de volgende bier en daar door bongo gronden afgebroken dijkvakken en werken:
1.   Hot Noorderhoofd, ter lengte van 00 el.
2.   De Xoordoeverdijk. . „ „        „ 381 „
3.  De Molgordijk.          „ „        „ 898 ,.
4.   Het ooverwork beoosten don Itiordijk. ter lengte van 000 el.
5.   De Bierdijk. ter lengte van 845 el.
ti. Het ooverwork langs het boogo land van Stroe, ter lengte van 500 el.
7. Do Rinkewiels* en Marskedijk, te zamen ter lengte van 3330 el.
S. De «teenglooiing te Westerland benoorden de Quarantainoplaata, ter lengte van 397,50 el.
9. Do steenglooiing om de Qunrantn
10
inoplnnts of bet Wosterlander Klief, ter lengte van 660 el.
10.   Do steenglooiing bezuiden de Quarantaineplaats, ter lengte van 74 el.
11.   Do paalwerken voor Ltitjeland, ter lengte van \'203 el.
12.   Do onder bot dijkhostuur van Wielingen staande zeedijk aan de /. en O. zijde dos eiland\'.
ter lengte van 7200 el.
13.   llooge gronden aan de Z. en O. zijde dos eilands. ter lengte van 300 el.
14.   Do Buitenvcldftche zeedijk, ter lengte van 1150 el.
15.   De Wuard-Xiouwlandseho zeedijk, tor lengte van 4700 el.
De dijkou worden mot wier onderhouden, van bier zou bet eiland zijn naam bobben.
6. Marken. Hel behoort tot X.bolland, wordt aan alle zijdon door de Zuiderzee omgeven en ligt
vlak bij de Oostkust van hot vasteland van Xoordbolland. Het. is 295 bunders groot on wordt
omgeven door een zeedijk, 8500 ellen lang, die <>n sommige plaatsen door paalwerk en steen-
glooiingen wordt beseberind. Do paalwerken zijn gezamenlijk 1100, do steeuglooiingeu 3708 el lang.
c.   Urk. Hot behoort tot X.bolland. Rondom door do Zuiderzee omgeven en liggende nagenoeg
op do helft van eene lijn, die men zich door do Zuiderzee van Kukhuizon naar Genemuiden ge-
trokken kan denken, is dit eiland 148 bunders groot (met inbegrip van den aangospoeldon grond
tusschen don vuurtoren en de haven).
Hot \'/.. W. deel bestaat uit gronden, die zich boog boven de zen verheffen. Do kunstmatige zoo-
weringen bestaan uit oen hot gehoelo eiland omgevend paalwerk, langs de Xoordkust ter lengte van
1732 el, langs de Zuidkust ter lengte van 1530 el: eene steenon glooiing, lang 485 el; eenerteen-
xtorting voor don paalregel aan de Zuidzijde, lang 500 el: 80 paleuhoofdon (52 aan do Xoord-, 34
aan de Zuidzijde): eene zandkade, lang 2100 el.
Di\' haven wordt omgeven door twee bavendammen, lang 375 en 392 ellen.
d.    Schokland. Kon rondom door do Zuiderzee omgeven, tot Overijssel hohoorond, 2 uur ten YV.
van Vnllenhoven gelegen eiland, éen uur lang, doch zeer smal, ongeveer 100 bunders groot, weleer
door paalwerken en een dijk tegen de zee beschermd, thans echter door de bevolking op last van
het gouvernement verlaten.
e.    De Hoorn. Ruim 82 bunders groot, ligt dit eilandje in het Y en is door eene zonierkade
omgeven. Het is door een dam verbonden mot twee kleinere eilandjes, de Waard en bet Jan-
Iiebellc-eiLmd
genaamd, liet behoort tot Xoordbolland.
f.   Huigoord. Bijna 07 bunders groot, ligt dit eilandje in bet Y en is door eene kade omgeven.
Het behoort tot Xoordbolland.
Ha. Kil au don van het IJssel-Delta.
a. Kampereiland. Het wordt door do Zuiderzee on hot Rechterdiop en (ianzendiep, twee armen
van den Llssel;* omgeven.
-ocr page 120-
KM
I). Kaltewaard, omsloten door de Zuiderzee en het Keteldiep en Rechterdiep, twee armen van
den IJssel.
c. Mandjeswaard, omsloten door de Zuiderzee en liet Gan/.ondiep en de Goot, twee armen van
den IJssel.
Deze di\'ie eilanden belmoren tot de provincie Overijssel en worden ook wel gezamenlijk het
Kampereiland
genoemd. Het Kampereiland /.al ongeveer 3500 bunders groot zijn, doch vermeerdert
jaarlijks door aanslibbing sterk in grootte.
11,:/. De eilanden, behoorende tot de samenhangende delta\'s van Rijn, Maas en
Schelde.
a.   De Betuwe, de Tielerwaard, de landen van Buren en Culenborg, alle drie in Gelderland ge-
legen, vormen met de in Zuidholland gelegen Vijf-IIecrenlanden en Alblasscrwaard een zeer groot
eiland (bet oude eiland der Batavieren), ongeveer 109000 bunders groot, dat door de rivieren den
Nederrijn, de Waal, de Merwede, de Lek en de Noord wordt omgeven. De grootste breedte er van
is 3J uur, de grootste lengte 17 uur.
Aanmerking. De Bommclerwaard, die hier zou moeten volgen, is sedert 1850 (toen de tot dus-
verre bestaan hebbende gemeenschap van Maas en Waal door een zwaren dam, waarin een schut-
sbiis, is afgebroken), eigenlijk geen eiland meer. Door dezen dam is hij met liet land van Maas en
Waal verbonden, doch wordt verder geheel door de rivieren Maas en Waal omspoeld. De grootste
breedte van den Bommelerwaard is meer dan IJ uur, de grootste lengte iets meer dan 4 uur. Hij
is ongeveer 13000 bunders groot.
Wij komen nu aan de eilanden, behoorende tot den Zuidhollandsch-Zeeuwschen archipel. Deze be-
staat uit de volgende eilanden:
In Zuid hol land: a. Bozenburg, in 1832 groot 2839 bunders, waaronder 1989 bunders be-
lastbaar land. Het wordt omsloten door de rivieren het Scheur en de Nieuwe Maas en ten W.
door den Maasmond begrensd.
b.  IJsselmonde; het grenst ten N. aan de Nieuwe Maas en het Zwanengat, ten O. aan de Mer-
wede of de Noord, ten Z. en W. aan de Oude Maas. Het omvat den Zwijndrochtschen Waard,
Riederwaard en het land van Putten over de Maas. In 1848 was het met de eilandjes Elft-,
Meeuwen* en Zalmplaat en Fyonoord groot 15795 bunders.
c.   Elft; Meeuwen- en Zalmplaat. Het is ongeveer 170 bunders groot, geheel omdijkt of liever
omkaad en wordt ten W. en Z. bespoeld door de Oude Maas, en ten N. en O. door het Hoog-
vlietsche en Poortugaalsche Gat omgeven: door deze beide laatste wordt het van het eiland IJs-
selmonde gescheiden.
d.    Fyenoord; het grenst ten W., N. en O. aan de Nieuwe Maas en wordt ten Z. door het
Zwanengat van het eiland IJsselmonde gescheiden. Het heeft eene omdijking ter lengte van onge-
veer 4} Ned. mijl.
e.    Voorne en Putten, bestaande uit de landen van Voorne, in 1851 groot 40318 bunders,
waaronder 38873 bunders belastbaar land, en de landen van Putten binnen den ringdijk, in
1851 7452 bunders groot. De geheele grootte van hot eiland Voorne en Putten was dus in
1851 477770 bunders. Het grenst ten W. aan de Noordzee, ten N. aan den Maasmond, de
Nieuwe Maas en het Hartelsche Gat, ten O. en ZO. aan de Oude Maas, het Berengat en het Spui,
ten Z. aan het Spui en het Haringvliet.
f.   Welplaat. Dit eiland omvat 515 bunders schotbaar land, bevat 12 polders, eenige binnen-
Sedijkte buitengronden en een aanmerkelijk buitengors aan de Westzijde, het Botlek gen^Sm^^<*t
-ocr page 121-
-102
g. Verloren Hoek; ongeveer 10 bundei^ groot. Het ligt in het Hartelsche Gat tusschen het land
van Putten binnen den ringdijk en het eiland Weiplaat.
h. Beierland. Hot vormt met de kleinere eilanden Tien Gemeten en Berenplaat den zooge-
naamden Hoekschen Waard en bevat Moerkerkerland c. a., het land van Strijen, de eigenlijke
Beierlanden en het land van Putten over het Spui. Het besloeg in 1840 eene oppervlakte van
\'29200 bunders, waaronder \'20250 bunders schotbaar land. Het wordt ten \\V. en N. door het Spui.
ten 0. door de Krabbe en Dordtsche Kil. ten \'/.. door het Hollandsen Diep, het Haringvliet en het
Vuile Gat omspoeld.
i. Tien gemeten. Het wordt ten N. door het Vuile Gut, dat het van Beierland scheidt, en ver-
der door het. Haringvliet omspoeld. De geheele grootte (sedert aanmerkelijk toegenomen) was in
1849 1109 bunders.
j. Derenplaat. Bijna 90 bunders groot (binnen de bedijking). Het wordt ten N. bespoeld door
de Oude Maas, ten 0. en \'/.. door het Spui, dat het van Beierland, ten W. door het Berengat.
dat het van het land van Putten binnen den ringdijk scheidt.
k. Krabbegors. Een driehoekig eilandje. 180 bunders groot, waarvan 52 binnen de bedijking of omka-
ding liggen. Het wordt ten N. door de Oude Maas, ten Z.W. door de Krabbe, die het van Beierland,
ten Z.O. door het Mallegat. dat het van liet eiland van Dordrecht scheidt, omspoeld (de Krabbe en
het Mallegat zijn twee armen, waardoor de Dordtsche Kil met de Oude Maas in verbinding»staat.
I. Goedereede en Overflakkee. Tot 1780 waren Goederende en Overflakkee twee afzonderlijke
eilanden, die in genoemd jaar door de bedijking van den bals vereenigd werden. In 1843 was de
grootte van het geheele eiland 22139 bunders. Als eene bijzonderheid vermelden wij dat op het
oude eiland Goedereede vóór 1760 geen huisrattm gevonden werden en dat de mollen er eerst zijn
ontdekt na de vereeniging niet Overflakkee,
Het eiland Goedereede en Overflakkee grenst ten \\V. aan de Noordzee, ten N. aan het Goeree-
sche Gat, ten ZO. aan het Volkerak, ten Z. aan de Krammer, ten Z\\V. aan de Bieningen of
Grevelingen en het Brouwershavensche Gat.
rn. Het Eiland van Dordrecht. Het grenst ten \\V. aan de Dordtsche Kil en het Mallegat, ten
NW. aan de Oude Maas, ten N. aan de Merwede, ten 0. aan het Wantij, een arm van den
Biesbosch. ten Z. aan den Biesbosch en het Hollandsch Diep. Het is ongeveer 6700 bunders groot.
Een belangrijke zeedijk er op is de Wieldrerhtsche Zeedijk, weleer de Zuidelijke buitendijk van het
geheele eiland, thans door latere inpolderingen bijna geheel slaperdijk geworden. Een kreek, het
Visechersgat geheeten, snijdt de Zuidwestpunt van het eiland af, die slechts door den dijk van den
Rijksstraatweg naar Breda met het overige gedeelte van het eiland samenhangt.
n. Verscheiden kleine eilandjes in de Merwede en Noord, als: de Baals, de Slikpluat met de
Ketelplaat, het Slohbergors. het Kiland, de Galgplaat, het Voetpad met het Kleine en Groote Roode
Zand. de Buiteiigronden bij Ridderkerk voor een deel. Allen bedijkt of bekaad.
o. Itidgeplaat en Groenplaat, twee bekade eilandjes in de Nieuwe Maas, het eerste tegenover
Delfshaven. het tweede even boven Rotterdam.
p. De Eilandjes eau den Biesbosch. meer dan 50 in getal, doch gedeeltelijk tot Noord-Brabant
behoorende en niet eens allen namen hebbende. De voornaamste bedijkte of bekade eilandjes in den
Biesbosch /.iju \'):
In Zuidbol land: I. de Polder van Schram met den polder van Wijngaarden. 2. de Oost- en
West-Merwepolder, 3. de Ronduit, 4. de Noorder Elsplaat, 5. de Plaat voor het Kooihuis, 6. de
\') Omtrent de grootte der opgegeven eilandjes ia den Hiesbosch verwijzen wij naar de in Hoofdstuk II opgegeven
tabellen van de landaanwinit in de Zuidholl. eilanden cu in N\'oordbrabant. Zie blz. 41 vv.
-ocr page 122-
103
Tongplaat, 7. de Hengstpolder, 8. de Jongeneele Ruigt, 9. de Louw-Simonswaard, 10. Kort- en
Lang-ambacht, 11. de Ruigten bezuiden den Pereboom, 12. Plekskenpolder, 13. Stededijk, 14. de
Hel[>older met den Zurlerpolder, 15. Meerkoternest, 16. Turkepolder. 17. Jongejanpolder, 18. Aart-
slagenpolder, enz.
In Noordbrabant: 1. Catharinaplaat met Jantjesplaat, 2. Bloemplaat niet Ganzenest, 3. Nieuwe
Dood, 4. Koekoek, 5. Jannezand, 0. Pauluszand, 7. Kijt\'hoek, 8. Bruinhoeksche Waard met We-
renstcin en den Prikpolder, 9. Burcharenpolder, 10. Middelwaard met Nelismannenwaard, 11. Dooi-
manswaard, 12. Steenen Muur of Nieuwe Dooimanswaard, 13. Het Donderzand met de Eierwaard,
14. De kleine Eierwaard, 15. Keizersguldewaard. 16. Kievitswaard, 17. Hardenhoek, 18. Happen-
Hennep, 19. Oostelijke Opslag, enz.
Vele der bovengenoemde eilandjes hebben wellicht opgehouden afzonderlijke eilandjes te zijn door
de werken tot vorming der Nieuwe Merwede.
Eindelijk hebben wij te vermelden de in de provincie Zeeland gelegen eilanden van den Zuid-
hol landsch-Zeeuwschen Archipel. Zij zijn:
a.   Schouwen. Het grenst ten W. aan de Noordzee, ten N. aan de Noordzee en het Brouwers-
havensche zeegat, ten NO. aan de Bieningen of Grevelingen, ten ZO. aan het Dijkwater en de
haven van Zierikzee, ten Z. aan de Hammen, een inham der Oosterschelde. De grootte van het
eiland bedraagt ongeveer 15000 bunders. Het heeft een omtrek van 12 uren.
b.   Duiveland. Het grenst ten NW. aan het Dijkwater en de haven van Zierikzee, ten NO.
aan de Bieningen of Grevelingen, ten ZO. aan de Zijpe, het Mastgat en de Keten, ten ZW. aan
de Oosterschelde. Het is ongeveer 6500 bunders groot en heeft 7 uren in omtrek.
c.   St. Philipsland. Het grenst ten W. aan de Zijpe, ten N. aan de Krammer, ten O. aan het
Slaak, ten Z. aan de Mosselkreek. De oppervlakte bedraagt ongeveer 1500 bunders.
rf. Tliolen. Het grenst ten N. aan de Mosselkrcek, ten O. aan de Eendracht, ten Z. en ten ZW.
aan de Oosterschelde, ten NW. aan de Keten en het Mastgat. Het is ongeveer 12000 bunders
groot en heeft bijna 10 uren in omtrek.
e.   Walcheren, sedert 1818 met St. Joosland vereenigd. Het grenst ten ZW. aan de Noordzee
(zoo men wil den mond der Westerschelde), ten NW. en ten N. aan de Noordzee, ten NO.
aan het Veersche Gat, ten O. en ZO. aan het Sloe, ten Z. aan de Westerschelde. Het geheele
eiland is ongeveer 20500 bunders groot en heeft bijna 10 uren in omtrek.
f.   Noot\'dbeveland. Het grenst ten N. aan den Roompot of mond der Oosterschelde en aan de
Oosterschelde, ten O. aan het Engelsch Vaarwater (het gedeelte der Oosterschelde tusschen de
Vondelingeplaten en den Vasten Wal van Noordbeveland wordt aldus genoemd), ten Z. aan de
ZuidvKet of Zandkreek, ten W. aan het Veereche Gat. De oppervlakte bedraagt ongeveer 8200
bunders.
g.   De Bastiaan-de-Lange en Calatidspolders vormen een afzonderlijk eilandje, 157 bunders groott
tusschen Walcheren en Noord- en Zuidbeveland in liggende. Het grenst ten N. aan de Zandkreek
en de Piet, ten W. aan de Piet, ten Z. aan de Schengen en ten O. aan het Sloe.
h. Zuidbeveland, sedert 1809 door de bedijking van den Wilhelminapolder niet de voormalige
afzonderlijke eilanden Wolphaartsdijk en Oostbevcland en sedert 1867 door den spoorwegdam met
het vasteland van Noordbrabant vereenigd. Door dezen dam is het eigenlijk geen eiland meer, doch
wij gelooven, dat het uit een waterstaatkundig oogpunt beter is, het nog onder de eilanden te be-
handclen, zoolang de verbinding met Noordbrabant slechts uit een enkelen dam bestaat. Wordt
Zuidbeveland, hetgeen wel vrij spoedig gebeuren kan, door een nieuwbedijkteii polder met het
vasteland verbonden, dan wordt dit een ander geval. Zuidbeveland is het grootste, fraaiste en
vruchtbaarste der Zeeuwsche eilanden, heeft eene oppervlakte van ongeveer 37000 bunders, is 7}
-ocr page 123-
104
uur lang on 4 uur breed, liet grenst ten N. aan de Zuidvliet of Zandkreek en aan de Oosterschelde,
ten W. en ten Z. aan de Westerschelde \'), ten O. aan liet Sloe, «Ie Schengen en de Piet.
«\'. Angelinuputder, een eilandje, in den Braakman gelegen, dat 307 bunden groot is.
Behalve de tot dusverre genoemde eilanden komen in ons vaderland in nieren en veenplassen
nog tullooze, meest geen naam hebbende eilandjes voor, die wij nieenen hier niet te moeten op-
nemen. In het besuiden den ringdijk overgebleven gedeelte van de Haarlemmermeer, de zoogenaamde
K.\'igernieer, vormen de Kagerj)older, de Kogjespolder met den Tuinpolder en den Lakerpolder drie
vrij aanzienlijke, door dijken omgeven eilandjes. Overigens is het begrip eiland voor groote uitbreU
ding vatbaar, daar zelfs het vasteland van Koord* en Zuidholland niet de geheele provincie Utrecht,
de Yoliiwe en een klein gedeelte van Overijssel een groot eiland vormen, dat slechts door enkele
spoorwegbruggen en schipbruggen met het overige vasteland verbonden is en door de Noordzee.
het Marsdiep, de Zuiderzee en de rivieren den Gelderschen IJssel, den Neder-Rijn, de Lek, de Nieuwe
Maas en het Scheur omgeven wordt.
\') Wij rekenen het vroeger tut de Oosterschclde bchooreude water, dat zich bezuiden den sjioorwcgdam tut het fort
Bath uitstrekt, thans tut de Westerschelde. Na de afdainming toch is het geheel van de Oostcrschclde gescheiden cu
vurmt slechts een inham van de Wcstcrschcldc.
-ocr page 124-
HOOFDSTUK VII.
GEOLOGIE.
A. Overzicht der gronden van verschillende formatie, in Nederland
voorkomende.
2
Wij zullen dit overzicht beginnen met de jongst gevormde gronden en daarna tot de oudere,
vroeger gevormde opklimmen.
KAINOZ01SCHE OF QUATERNAIRE EN TERTIAIRE VORMINGEN. TIJDEN DER
ZOOGDIEREN \').
QUATERNAIRE VORMINGEN, VIERDE TIJDVAK.
Alluvium. Hedendaagsche vorming.
1. Ter onderscheiding van de oudere, vroeger gevormde, heeft men de nieuwere gronden, overeen-
komende met die, welke zich nog voortdurend vormen, onder don naam alluvium samengevat, zon-
der daarbij echter in het minst te willen aanduiden, dat zij alle door allusie, d. i. aanslibbing of
bezinking uit water zijn ontstaan.
Met uitzondering der zeeduinen en zandverstuivingen worden de al
70
luviale groiiden in ons vader-
land, waarvan zij een zeer groot deel innemen, door hunne olfeno oppervlakte gekenmerkt.
Tot ons alluvium behooren: de kustlanden van den Dollard en de Wadden, de kleigronden van
Friesland en Drechterland. de Hollandsrhe en Zeeuwsche eilanden, de bodem der Zuid- en Noord-
hollandscho droogmakerijen, de vlakke kleigronden langs de oevers der groote rivieren, de meer
zavelachtige groengronden langs de meeste* kleinere riviertjes en beken in de landstreken van de
landprovinciën, de zeeduinen en zandverstuivingen, platen en banken, en eindelijk al de veenen,
zoowel de lage veenen als de moeras- en hooge veenen. De alluviale gronden beslaan een groot
gedeelte der provinciën Groningen en Friesland, eene breede strook van Overijssel langs de kust
415
der Zuiderzee, het grootste gedeelte van Noordbolland, geheel Zuidholland en Zeeland, een ge-
deelte van Noordbrabant. Utrecht. Gelderland, Drenthe en een zeer klein deel van Limburg. Een
\') Ofschoon reeds in de tot de oudste secundaire vormingen bcboorendc Triasv orm ing tanden van een zoog-
dier (Microlestes antiquus, Plien ) gevonden z(jn, treden toch eerst in de Tertiaire liigen zoogdieren in overvloed
"P, terwijl hunne overblijfselen in secundaire lagen uiterst schaarscb zijn. Daarenboven schijnen al de in secundaire
vormingen tot dusverre gevonden overblijfselen van zoogdieren, van buideldieren (Mars up i al ia) afkomstig te
\'i.in. lu allen gevalle zou men de Kaiuozoïsche vormingen dus kunnen blijven noemen: Tijden der placcntalc
zoogdieren (Mammalia placcntalia).
-ocr page 125-
ior,
groot gedeelte dier gronden zou tijdens den vloed door liet zeewater overstroomd worden, zoo er
geen dijken bestonden.
Het Nederlandsen alluvium rust overal op de later te behandelen diluviale gronden; de dikte er
van verschilt zeer. daar deze op sommige plaatsen slechts palmen, op andere (b. v. Noordholland)
tot .r>0 ellen, onder (ïorinchem (blijkens eene putboring) zelfs 100 ellen bedraagt.
Wanneer men de door de landbouwbewerkingen en door de gehouwen van den mensch ontstanen
bouwgrond en steigeraarde. die hier niet belmoren behandeld te worden \'), uitzondert, kan men ons
alluvium tot de volgende onderafdeelingen brengen, die onderling genoegzaam gelijktijdig ontstaan
zijn en grootendeels nog voortdurend ontstaan:
1.   Lage veenen.
2.   Moerasveenen.
3.   Hooge veenen.
4.  Zeebezinkingen, zeeduinen en banken.
5.   Rivierbezinkingen. rivierduinen en platen.
6.   Groengronden.
7.   Zandverstuivingen.
Wij zullen deze onderafdeelingen achtereenvolgens beschouwen.
ÜE VEENEN.
2. De veenstof is een mengsel van ontledingsvoortbrengselen en van nog niet vergane overblijfsels
van planten met minerale bestanddeelen, die er zich in hebben opgehoopt. Zij ontstaat door de
verrotting van afgestorven plantendeelen in tegenwoordigheid van eene overmaat van water. Over
de scheikundige samenstelling zullen wij slechts zeggen, dat Mulder in iulandschen turf vond:
Uit Holland.
Uit Friesland.
50,85
4,64
30,25
14,25
57,16
5,65
33,39
3,80
Stikstof...........
Te zinnen ....
99,99
100,00
en dat volgens Staring de asch van eene goede inlandsche turfsoort bevatte:
Kiezelzuur......................  \\i
Aluinaarde......................  20,5
IJzeroxvde......................    5,5
Kalk.........................  15,25
Phosphorznre kalk..................   15
Keukenzout j
1,55
fiips
J
98.80
De hoeveelheid asch. welke het veen bevat, wisselt van 1 perc. tot 30} perc.
\') Omdat zij door tu.-scheukomst van den mensch, niet door de eigen werkzaamheid der natuur ontstaan zijn.
-ocr page 126-
107
1. Lage veenen.
3. Lage veenen onderscheiden zich van de hooge en moerasveenen onder anderen ook daar-
door, dat hunne oppervlakte weinig of niet verheven is boven den gewonen stand van het omringende water
en dat de ondergrond, waarop zij rusten, aanzienlijk diep onder dien waterspiegel ligt. Zij hebben hunnen
oorsprong aan waterplanten te danken, waaronder de plompen (hier te lande vooral Nuphar luteurn.
Smith. en Nymphaea alba. L.) en scheren (ook kaarden, hanekammen, mieringen genaamd, Stra-
tiotes Aloides. L.) eene hoofdrol spelen. Men vindt er dikwijls eene groote hoeveelheid kienhout in.
hier te lande meest uit hout van dennen, eiken, berken, elzen, wilgen en jeneverbessen bestaande. Nog
nooit is daarentegen in onze lage veenen hout van de spar (Abies ex cel sa, Dec.) of van beuken
aangetroffen, welke beide houtsoorten volgens Belpaire in de lage veenen van Belgisch Vlaanderen
voorkomen. Bijna onverklaarbaar is het oprijzen der zich in de lage veenen bevindende boomstam-
men naar de oppervlakte van het veen. Men bemerkt dit het eerst door het verkleuren en rood-
branden door de zon van de graslanden, die zich bevinden boven den opstijgenden bodem. In de
boomkweekerijen bij Boskoop is rnen telkens genoodzaakt dergelijk oprijzend hout weg te ruimen:
bij Hazerswoude, Amstelveen en in de Bijlmermeer is hetzelfde verschijnsel waargenomen.
In de lage veenen van Kortehoef, die tot 4 ellen dik zijn. onderscheidt men op de diepste .punten
vijf geregeld boven elkander liggende lagen, als:
«. Damaarde, de bovenste nog niet vergane plantenmassa. voor turf onbruikbaar.
b. Grauw veen.
e. Brui n v e e n.
d.   Geel veen.
e.   Derrie, de onderste, klei bevattende, voor verturving ongeschikte laag.
Op de minder diepe plaatsen liggen deze lagen minder geregeld en ontbreekt er soms éen of
meerdere. De kleur, waardoor de van b. c en d gemaakte turf zich onderscheidt, vindt waarschijn-
lijk haar grond in de meerdere of mindere hoeveelheid ijzer, in de lagen aanwezig. Overigens
worden de lagen in de verschillende lage veenen verschillend benoemd en komen zeker ook niet
geheel overeen. Het verschil in oorsprong, dat men wel eens voor die lagen heeft aangenomen, is
ongetwijfeld slechts denkbeeldig.
Het ijzer, dat soms in groote hoeveelheid in de veenen voorkomt, vereenigt zich soms tot ijzeroer-
klompen, die men o. a. aan «Ie Belterweide tusschen Meppel en Hasselt vindt. Ook Vivianiet is een
in onze lage veenen niet zeldzaam mineraal, vooral in een moerasveen onder Weerselo in Overijssel
menigvuldig en ook bij \'s Hage en in het Wierssche Broek onder Vorden in Gelderland gevonden.
Onder de dierlijke overblijfsels, hier te land»? in de lage veenen gevonden, noemen wij horens en
beenderen van het gewone hert (Cervus Elaphus, L.) en wel in streken, waar het thans geheel
is uitgestorven: verder beenderen van nmdv......n paarden en van het wilde zwijn. In 1857 vond
men in het veen in de Haarlemmermeer een geraamte van den gewonen eland (Cervus alces, L.),
een thans in Europa nagenoeg uitgestorven dier. In het Leidsch museum vindt men een schedel van
den reuzeneland (Cervus euryceros, Cuv.), waarschijnlijk uit onze inlandsche veenen afkomstig.
Van een in 1829 in de Waal gevonden hoorn van het rendier (Cervus Tarandns, L.) is het
zeer onzeker of deze uit laag veen afkomstig was.
Daarentegen zijn in onze lage veenen nooit overblijfselen gevonden van den bever (Castor Fi-
ber, L.), het rund der voorwereld (Bos primigenius) of van Emys Europaea, Brogn.,
van al welke dieren in de Vlanrnsche lage veenen bij Gent beenderen zijn aangetroffen.
Ook het vinden van producten van menschelijke kunstvlijt, aardewerk, ijzeren gereedschappen,
schepen, enz. in de lage veenen is geen zeldzaamheid.
-ocr page 127-
108
De ondergrond der lage veenen, die soms vrij oneffen is, bestaat hij ons te lande bij sommige
uit diluviale zandgronden, bij andere uit kleigronden en uit alluviale zand- of duingronden. Merk-
waardig zijn de alwisselende veen- en kleilagen, die aan den oever van de Maas bij het aanleggen
van den Rijnspoorweg zijn ontdekt.
Boven de lage veenen vindt men in ons vaderland meermalen bouwgrond en steigeraarde, door
\'s menschen hand er op gevormd, soms hoog veen (Giethoorn in Overijssel), dikwijls ook uit zee-
of brakwater bezonken kleilagen (de meeste zoogenaamde derrielagen worden daardoor overdekt).
zeer dikwijls ook duinzand. De meeste zeeduinen in Holland liggen op veen, dat door de daarop
rustende kolossale zandmassa bruinkoolachtig inecngeperst is. Meestal worden echter onze lage
veenen door geen andere aardlagen bedekt en vertoonen eene zoo waterpas en vlak gelegen opper-
vlakte, dat men er den ronden vorm der aarde, even gemakkelijk als op zee, op kan waarnemen.
Wat het ontstaan en de vorm ingswijze der lage veenen aangaat, zoo is de eerste voorwaarde
daarvoor een stilstaande of nagenoeg stilstaande waterplas, liefst van niet al te groote uitge-
breidheid, daar anders de golvende beweging, door den wind te weeg gebracht, hoogst ongunstig
op den veengroei werkt. In zulk een plas groeien, als hij meer dan een el diep is en uit zoetwater
bestaat, hier te lande eerst plompen en scheren, kaarden, hanekammen of mieringen (vergelijk
bladz. 100), benevens enkele andere bij de veenvorming eene moer ondergeschikte rol vervullende
waterplanten. Kik najaar sterven deze planten af, hare overblijfselen zakken op den bodem van
den plas en vormen daar, zich met de modder vermengende en in veen overgaande, de onderste
veenlaag \'). Telken jare wordt deze veenlaag door de afgestorven planten verdikt en wordt de bodem
langzamerhand geschikt tot ontwikkeling van moerasplanten, waaronder in Nederland het gewone
riet (Phragmites communis, Trin.), de lischdoddcn en doetebolten (Typha latifolia, L. en
Typha angustifolia, L.), kalmoes (Acorus Calamus, L.) en egelskoppen en duikers (Sparga-
nium simplex, lluds. en Sparganium ramosum, Huds.) de hoofdrol sj>elen. De veenlaag wordt
langzamerhand zoozeer met de wortels dezer planten doorgroeid, dat zij daardoor tot een vast geheel ver-
bonden en na vele jaren eindelijk lichter dan water wordt en komt bovendrijven. Op deze wijze en ook
wel door het afslaan van groote veenzoden nan de oevers ontstaan de zoogenaamde tl rij fti 11 e n ol\\
krnggevelden, ook tilland, tillen, ladilen, rietkraggen of rietzodden genaamd, op welke
drijvende vecnvelden nu een geheel andere plantengroei ontstaat, daar er zich sekgras (Carex), drie-
blad (Menyanthes trifoliata. L.) en andere niet onder water ontkiemende planten op vormen. Belet
de mensch en zijn vee het niet. dan wordt de drijftil door de overblijfselen der daarop groeiende
planten hoe langer hoe dikker, bedekt zich met houtgewas en zinkt daarbij telkens (schoon steeds
met zijne oppervlakte boven water blijvende), totdat eindelijk de ondervlakto van den drijftil den
bodem van het water bereikt, waardoor liet veen voltooid is. In Amerika nam Desor een bosch
van zware cederboomen waar, op zulk ecu drijftil groeiende. Aan het eene einde zakte de drijftil
door de zware hoornen tot onder den waterspiegel, en stierven deze daardoor. In het meertje, waarin
de drijftil eindigde, waren zij eindelijk geheel rloor het water bedolven en lagen in eene groote.
verwarde massa op den bodem opeengehoopt. Op soortgelijke wijze is waarschijnlijk het kienhout
ook in onze veenen gekomen.
Heeft de waterplas oorspronkelijk zulk eene geringe diepte, dat er van den aanvang af moeras-
planten in groeien kunnen, dan ontstaat daarin laag veen zonder vorming van drijftillen. Het be-
groeit dan hier te lande eerst met holpijpen (Equisetum limosuin, L.), en wanneer doordenfge-
storven deelen van deze de bodem nog meer opgehoogd is, ontwikkelen zich eerst riet, lischdoddcn
\') Dit is ook de reden, waarom stroomend water ongeschikt voor de veenvorming is; ten eerste groeien daarin minder
planten, en ten tweede worden hare overblijfselen door den stroom weggevoerd en bezinken niet op de plaats.
-ocr page 128-
100
en doetobolten, kalmoos on ogelskoppon on duiken; later, als do plas genoegzaam voltooid is,
«\'legras, drii\'lilad on wollogras (Eri opho ru m a n gns t i l\'ol i nni. Roth.).
Do in brak water gevormd* lage veenen ontstaan uit andere planten dan <lo bovengenoemde, en wel
in Nederland liooidzakolijk uit t\'onti\'iukruid (l\'otaiiiogoton poctinatus, I,.), boomblad (Cerato-
pbyllum subniorsuni, L.). kroos (Lom na), (lap (Gonferva rivularis. L.)i terwijl tevens de oevers
zich onder water uitbreiden door bet uitstoelen van vlotgras (Olyceria (\'luitans, R. Br.) en riet.
In deze zode van riet en vlotgras ontkiemen later liscluloddon, wateroppe (Sitim latifolium),
varens (Pol ys t i olm in Thelypteris, Roth.). voonmos (Spbagnuin) on meer andere. Na het
verdwijnen van bet riet voegt zirb daarbij nog een overvloed van wollogras. Dit alles is nauw-
" keurig waargenomen in de Noordhollandschc brakwatorveenon door Dr. Kerbert te Zaandijk.
Wat de snolheid van aangroei der lago veenen betreft, zoo vermeldt .loiinnes Zeihnans, dat in de
Langstraat in Nnnrdbrabant in 70 jaren zich in uitgoveonde plassen een nieuwe één il twee el
ilikke veenlaag vormde on zij opnieuw koude worden vorturfd. Belpaire geelt in zijne beschrijving
der Vlaamscho veenen op, dat daar in 18 jaren drie el veen kan ontstaan. Een zoo snelle aangroei
onderstelt echter de meest gunstige omstandigheden: meestal vormt het veen zich veel langzamer;
waar ile mensch storend tussohen beiden treedt door hot houtgewas op de drijftillon te kappen,
zijn vee er op te laten weiden, de scheren op te visschen tot bemesting enz. groeit het lage veen
in het geheel niet meer aan.
Meormolm. Deze fijne, zwarte aardsoort, die woleer in de Haarlemmermeer word opgevisebt, was
niets anders dan veen, door do Meer van hare oevers afgeslagen en door den golfslag fijngewreven
en met wat klei vermengd.
Derrie (darij ol darv). Onder dezen naam verstaat men op verschillende plaatsen oene menigte
verschillende zclfstaudighodou. Zoo zagen wij, dat men in de lago veenen van Korteboef do onderste,
mof. klei vermengde en voor verturving ongeschikte veenlaag aldus noemt. In Zoeland verstaat men
er vroeger op den bodem der zee of\' op de kust losgewoeld en door de zoo op het strand geworpen
\\een ouder. Gewoonlijk begrijpt men echter onder don naam Derrie veenlagon, die door kleilagen
bedekt worden.
Spier, oene grondsoort, die door de bouwkundigen zeer gevreesd wordt, daar diepe fundeeringen,
daarop aangelegd, dikwijls aanleiding geven tot verzakkingen van gebouwen, bestaat uit zand, met
veen on plantenvozelen vermengd.
Wat de verspreiding der lage veenen langs do kusten dor Noordzee aangaat, vindt men ze van
Holsti\'in af tot in Normandië toe in oene breedo strook langs den voet der hoogere, in vroegere
tijdperken gevormde zandgronden liggen. Waar het lage veen dan niet aan de oppervlakte ligt, is
bet dikwijls slechts door kloigrondon voor hot oog verborgen of weggeslagen, zooals in de Zuidenee
liet jieval schijnt te zijn (vergelijk Hoofdstuk II. blz. 13 vv.). Zoo ligt onder de klei der Dollardlnndon
laag veen: hierop volgt een onbedekt laag veen, dat van Harkstede Zuidwaarts loopt tot het Zuid-
laanlermeer en zirb van den Hondsrug Westwaarts tot de grenzen van Friesland verspreidt. Ten
N\'. van Groningen ligt van Appingadam tot de Friesche grenzen do veenlaag onder de klei, en
ook in Friesland wordt bet lage veen, dat zich van Rensumageest bij Dokkum tot aan De Lemmer
uitstrekt, grootendeels door klei bedekt. Langs de kusten der Zuiderzee volgen thans de Overijssel-
sebe lage veenen vnn Giethoorn, Wanneperveen, Hasselt, Mastenbroek on Kamperveen, ook aan do
oene zijde door zeobezinkingon bedekt. Wij naderen zoo tot de Veluwe, waar de Zuiderzee bet
meeste lage veen tot aan de diluviale zandgronden heeft weggeslagen. Ten W. van Nijkerk treilen
wij echter weder laag veen aan. Daarop komen wij aan de lage veenen van Ankeveen, Kortehoet\'
en Loosdrocht, die de hoogten van hot Gooiland ten O. begrenzen, en gaan zoo over tot de Hol-
landsche lage veenen, die geheel Noordholland bezuiden Hoorn en Alkmaar en Zuidholland tot
aan den IJssel beslaan, aan den duiukant veelvuldig door diiinzand bedekt worden en vóór de
-ocr page 129-
110
doorbraken, waardoor van 1170—1395 de Zuiderzee ontstond (vergelijk Hoofdstuk II, blz. 13 vv.), over
dien waterplas heen met de Overijsselsclie en Friesche samenhingen. Deze Hollandsche veenen en
de volgende zijn doorsneden door vele nog bestaande ot vroeger bestaan hebbende rivieren en door
het Y, die aan hunne oevers er klei op hebben afgezet.
Thans volgen de lage veenen van den Krimpener en den Alblasser Waard, die vóór 1421 door
de veenen van den grooten Zuidholliindschen Waard (vergelijk Hoofdstuk II, blz. 20 vv.) verbonden
83
werden met de Noordbrabantsche lage veenen. die zich eens van \'s Hertogeuboseh tot Breda uit-
strekten. Ook in Zeeland vindt men dikwijls laag veen onder den kleigrond, en zoo komen wij lang-
znmerhand tot de lage veenen van Vlaanderen.
Behalve deze groote, min of meer samenhangende veenvlakten vindt men nog vele kleinere lage
veenen in ons land verspreid, b. v. in de Geldersche valei bij Veenendaal. in het Land van Zut-
phen, in de Overijsselsclie zandgronden, aan den rechteroever der Maas beneden Venlo, enz.
Be dikte onzer lage veenen verschilt aanmerkelijk. Zij bedraagt in Noordholland en in Zuid-
holland henoorden den Hollandschen IJssel gemiddeld omstreeks 4 ellen, in den Krimpener* en den
Alblasserwaard, in Groningen bij Harkstede en over het algemeen ook in Friesland en Overijssel
ongeveer 2 ellen. In kolken en wielen, langs dijken en in oude, verlaten rivierbeddingen, b. v. in
het Velperbroek bij Arnhem en langs de Poldervaart bij Schiedam, is het veen veel dikker (7 a 10
ellen).
Voordat wij van de lage veenen afstappen, zullen wij nog een kort woord over het zoogenaamde
zee veen zeggen. Ze e veen is het veen, dat op den zeebodem zich vormt uit afgestorven deelen
van zeeplanten. Aan de kusten nemen zeegras (Zostera marina, zeekraal (Sa l icor n ia),
grassen en rietsoorten dikwerf deel aan zijne vorming; de hoofdmassa bestaat echter steeds uit
wieren (A l g a e).
Hier te lande is zeeveen een zeldzaam verschijnsel. Een door den Heer W. Van den Ende bij Ter
Heide op het strand gevonden brok derrie bestond int eene wiersoort (Solenia cla thrata, Ag.),
doch bevatte tevens overblijfsels van de in de duinen voorkomende jeneverbes (Juniperus commu-
nis, L.) hetgeen Dr. Staring (de bodem van Nederland, I, p. 03) verklaart door aan te nemen,
dat het wier door duinzand overstoven en daarna in veen veranderd was; onzes inziens echter
even goed, ja beter kan worden verklaard, door aan te nemen, dat de jeneverbes op duin gegroeid
was, dat later door de zee was afgeslagen en zoo in zeeveen was geraakt. Langs de geheele Noordkust
van het eiland Ameland vindt men soms over een paar uren afstands eene door den vloed aange-
brachte en door den wind tot eene uiterst lange rol opgerolde strook zeewier. Telkens wordt zulk
een rol overstoven en gaat, als zij later niet weder weggeslagen wordt, in eene veenlaag over.
\'J. Moeraaveenrn.
4. De in oe ras veenen, die in ons vaderland zeer verspreid zijn, houden in hunnen aard, lig-
ging en vormingswijze niet slechts het m
4
idden tiisschen hooge en lage veenen, maar schuiven zich
ook als direct verbindingslid tusschen deze beide soorten in. Zoo bestaan dikwerf de uiteinden
van een laag veen daar, waar «Ie ondergrond hooger wordt, en evenzoo de uiteinden van een hoog
veen, waar de grond lager wordt, uit moerasveen; zoo verbinden moerasveenen de hooge veenen
dikwijls met nabijgelegen lage veenen en is de overgang zoo onmerkbaar, dat men niet met juist-
heid zou kunnen aanwijzen, i>f waar het hooge veen eindigt en het nioerasveen begint, of waar
het moerasveen eindigt en het lage veen begint. Ook in verticale richting vormen zij den
overgang tusschen de hooge en de lage veenen. De moerasveenen toch ontstaan bijna uitsluitend
uit eenige soorten van sekgras (Care*.) en vormen zich op wel moerassige, maar niet blank staande
gronden. Nu vormen in de lage veenen de bovenste lagen der drijftillen zich eveneens uit sekgras-
-ocr page 130-
111
soorten <m drieblad. Groeit de drijftil vast en is hij dan zoo hoog, dat hij gelijk met. of even
boven het water blijft en niet blank staat, dan kan men dus zeggen, dat de bovenste, nog aan-
groeiende veenlagen niet uit laag. maar uit moerasveen bestaan. De bovenste lagen van een laag
veen kunnen dus door moerasveen gevormd worden. Zoo men moerasveenen aan ziehzelve overlaat
en niet als weiland gebruikt, veranderen zij licht in bosschen, en op die wijze kunnen zij gemakkelijk
hooge veenen doen ontstaan. In dergelijke hooge veenen bestaan dan de onderste lagen uit moeras-
veen. Op plaatsen, waar laag veen door hoog veen bedekt is, b. v. bij Giethoorn in Overijssel, zal
dus waarschijnlijk moerasveen tusschen beiden liggen en hebben wij dus, in verticale richting naar
beneden gaande, eerst hoog veen, dan moerasveen en eindelijk laag veen, die wel zoo geleidelijk
in elkander zullen overgaan, dat het weder moeielijk zal zijn met juistheid aan te wijzen, waar
het hooge veen eindigt en het moerasveen begint, waar het moerasveen eindigt en het lage veen
begint.
Waar de moerasveenen noch door hoog veen bedekt worden, noch op laag veen rusten, gaat
hunne dikte meestal enkele palmen niet te boven, hetgeen licht daardoor te verklaren is, dat de
moerasveenen ontstaan uit sekgrassen, slechts zelden met riet vermengd, dat. op een zandigen en
weinig vruchtbaren ondergrond groeiende, zelden welig en dicht opschiet.
Op enkele plaatsen, b. v. langs den Kooidijk bij Diepenheim in Overijssel, bestaat de oppervlakte
van moerasveenen uit opeenhoopingen van veen van omtrent een vierkante el oppervlakte, die door
paden van soms een el diepte worden gescheiden. Ue oorzaak van dat oppervlakkig zoo vreemde
verschijnsel is, dat daarop sedert langen tijd vee geweid wordt en vele sekgrassoorten op pollen
groeien. Daar het vee steeds naast de pollen trapt, drukt het daar voortdurend het veen ineen,
terwijl de pollen zelve blijven staan.
Schoon het dikwijls moeielijk is oude dalgronden (afgeveend hoog veen) van moerasveen te
onderscheiden, zullen wij trachten de verspreiding der moerasveenen over ons vaderland aan te
geven.
De voornaamste moerasveenen in Nederland zijn: het Westelijk deel van het Leussensche veld,
waar moerasveen den overgang vormt tusschen afgeveende hooge veenen, die weleer niet die langs
de Dedemsvaart samenhingen, en de lage veenen langs liet Zwarte Water: het moernsvecn, dat
omstreeks de kom van het dorp Uouveen ligt, en de Oostelijk van het dorp gelegene, nog steeds
verturfd wordende hooge veenen en de op dalgronden aangelegde bouwgronden van het dorp met
de ten Westen er van gelegen lage veenen verbindt: de menigvuldige moerasveenen langs de
stroompjes, die in Groningen het water uit de hooge veenen afvoeren (b. v. de weilanden langs
de Ruiten Aa boven Zellingen, de oevers van de Mossel Aa tot bij Stadskanaal, van het Oude
Diepje tusschen Marum en Opende): de moerasveenen, die zich in Drenthe langs alle stroompjes,
geen enkel uitgezonderd, uitstrekken; de moerasveenen, die in Friesland de valeien opvullen, waar-
door het water der hooge veenen en dalgronden afstroomt, en zoo dezt* meestal met de lage veenen
verbinden (b. v. de oevers van het Koningsdiep, Kuinder en Linde hij Beesterzwaag, Gorredijk,
Ohleborne en Oldeholtpade). In de Zuidelijker deelen van ons vaderland zijn de moerasveenen veel
minder verbreid en uitgestrekt. Men treft er echter nog enkele aan langs de kleinere riviertjes en
beken in Overijssel, Gelderland (b. v. de hooilanden van het landgoed de Wildenborch bij Vorden
in het Zutphensche, het moernsveen bij den Emminkhuizerberg in de Geldersche valei, enz.), Noord-
holland (op de hellingen der Gooische hoogten en tusschen Naarden en Muiderherg, thans door de
bebouwing moeielijk als moerasveen herkenbaar; zij verbinden de lage veenen van Ankeveen, Kor-
tehoef en Loosdrecht met de voormalige hooge veenen onder Maartensdijk: het moerasveen in den
Heer-Hugowaard), Noordbrabant (o. a. langs de hellingen van de Peel. b. v. ouder Gemert, Bakel,
Deurne, langs het riviertje de Nemer, enz.).
Tot de moerasveenen kunnen ook de veentjes gerekend worden, die in slecht afwaterende duin-
-ocr page 131-
112
pannen uit sekgrassnorten. helm (Psumma aren aria. R. S.), duimluorn (Hippophuë Rhani-
noïdes, L.) on andere duinplanten gevormd worden. Dikwijls zijn deze veentjes met zand over-
stoven. In een dergelijk nverstoven veentje, dat l)ij den aanleg der Amsterdamsehe duinwaterleiding
gevonden is, heeft men eenige oudheden ontdekt, die aantoonen dat dit veentje reeds in de vijfde
eeuw onzer jaartelling bestond.
St, Hooho veenen.
6. De liooge veenen onderscheiden zieli van de lage veenen voornamelijk ook daardoor, dat zij
min of meer boven den waterspiegel verheven liggen. Vandaar de naam. De planten, waaruit zij zich
vormen, zijn voornamelijk liet veeiuuos (Sphugnum) en de heideplanten. Deze vormen de hoofd-
massa van liet veen, terwijl nog eene menigte andere planten, die tnssclien het veenmos groeien,
ook liet hare bijdragen tot vergrooting der veeinnassa. Ook vindt men in de liooge veenen eene
groote hoeveelheid k i e n b n u t. img zoo weinig veranderd, dat uien door luieroseopiscli onderzoek
beeft kunnen bepalen, dat liet in onze booge veenen meestal bestaat uit bout van dennen, eiken,
berken en elzen : ook taxis is aangetroffen. De kleur van dit bout is zeer veranderd. Dikwijls zijn
de stammen platgedrukt. In bet veen zelf zijn de stammen week: door bet drongen aan de Ineht
worden zij bard.
In bijna alle veenen van eenige uitgestrektheid komt het kienhout in de onderste lagen voor,
en hoewel bet, zooals wij zagen, uit de overblijfsels van nog bestaande boomsoorten bestaat, vindt
men, hetgeen hoogst merkwaardig is en ook in andere landen is opgemerkt, in de hooge veenen
juist die boomsoorten het monigvuldigst. die thans in die streken, waar dat veen ligt, niet of
slechts zelden voorkomen. Zoo treft men daarin bij ons eene tallooze menigte dennen aan, die nog
vóór 100 jaren hier te lande uiterst zeldzaam waren \').
Komen meerdere houtsoorten op dezelfde plek voor, dan liggen de dennen onder, daarop volgen
eiken en boven deze berk en els. Deuken zijn in onze hooge veenen nog niet als kienhout ge-
vonden.
In onze Noordelijke provineiiin, waar vele hooge veenen gevonden worden, onderscheidt men
deze in:
a.   Grauwen turf. Dit zijn de bovenste, minst veranderde lagen: kleine ondiepe veenen bestaan
er soms geheel uit; bij is na het droogen gewoonlijk grauw van kleur, zeer sponsachtig en eene
slechte brandstof. In het veen zijn de lagen licht koffiebruin, de afzonderlijke plantendeelen zijn er
licht in te herkennen: het gelijkt dan wel op de karotten van tabaksbladeren, waar men de snuif
van maakt.
b.    Zwarten turf. De lagen onder den grauwen turf worden bierdoor gevormd. Het is eene
zwarte, brijachtige massa van plantenoverblijfsels, die veel meer veranderd zijn dan die in den
grauwen turf. Na het droogen wordt het ook eene veel vastere massa en is veel beter brandstof
Soms reikt de zwarte turf tot aan de oppervlakte en wordt alleen op sommige plaatsen afgebroken
door zoogenaamde koppen of belten, kleine hoogten, bestaande uit heidestruiken of andere planten
(witte grasbies, wilde gerst, wollegras, veenbies, gagel en wilg), die door mos overgroeid worden
en dus gelijken op ronde bollen van mos, waaruit bier en daar takjes of halmen te voorschijn
komen. Van binnen is het mos overgegaan in veen, dut door de planten doorsneden wordt.
c.    Blauwen turf. Deze vormt, waar hij voorkomt, de onderste, meest veranderde veenlagen.
Hij is blauwachtig van kleur en de beste brandstof van de drie.
\') De duin» hier te lande bestaande dcnneiibosschen in onze provinciën, die hooge veenen bevatten zijn alle in He laatste
100 jaren meest met een buitenlands aangevoerd zaad aangelegd.
-ocr page 132-
113
Merkwaardig is de schcr|>e afscheiding, die in de veenen dikwerf tusschen deze drie soorten plaats
grijpt. Een turf, zoo gestoken, dat liij half uit blauw of zwart, half uit grauw veen bestaat, splijt
bij liet drogen juist op de grens der beide veensoorten vaneen.
Als mineralen, die soms in onze veenen gevonden worden, noemen wij Markasiet (speerkies)
en vooral Vivianiet (blauwijzeraarde), waaraan de blauwe turf waarschijnlijk zijne kleur ver-
M\'lmldigd is, doch dat ook in nesten in het veen voorkomt.
Onder de dierlijke overblijfsels, in onze hooge veenen gevonden, noemen wij hertegeweien, run-
derhorcns (hieronder zijn er merkwaardig dunne en spitse, die anders gevormd zijn dan die van de
thans hier aanwezige runderrassen), eens een in vetwas overgegaan gewoon varken, soms paarde-
staarten. Overblijfsels van den reuzeneland (Cervus curyceros, Cnv.) zijn in de hooge veenen
binnen onze grenzen nog niet, doch wel bij Emmerik, dus dicht op onze grenzen gevonden.
Ook heeft men lijken met de oude Germaansche kleoderdracht en producten van menschelijke
kunstvlijt, Romeinsche voorwerpen, steenen beitels, urnen, (>otten, metalen gereedschappen, lederen
schoenen, munten uit de 8"t<\' of 0do en uit de 1\'2de eeuw in onze hooge veenen aangetroffen. De
vermaarde veenbruggen, die men in Drenthe tusschcn Ter Apel en Valthe, en in Limburg bij Sittard
gevonden heeft, zijn algemeen bekend.
Terwijl de overblijfselen van boomsoorten, die in historiselien tijd in de veenstreken niet meer
of bijna niet meer voorkwamen, en de gevonden steenen beitels er op wijzen, dat het reeds zeer
lang geleden is, dat de vorming der hooge veenen een aanvang nam, zoo moet men bij de verdere
in de veenen gevonden voorwerpen wel onderscheiden tusschen zaken, die tijdens de wording van
het veen daarin omsloten raakten, en zaken, die lang na de vorming der veenmassa daarin geraakt
en omlaag gezonken zijn. Dikwijls is liet moeielijk hierin te beslissen.
De ondergrond der Nederlandsche hooge veenen bestaat meestal uit diluviale zandgronden, slechts
op eenige weinige punten nabij onze Oostelijke grenzen uit tertiaire leemgronden. Merkwaardig zijn
de overblijfselen van een hoog veen bij Giethoorn in Overijssel, waarvan de ondergrond uit laag
veen bestond.
Boven de hooge veenen liggen slechts zelden andere nardlagen. Soms echter worden zij door
opgestoven zandmassa\'s bedekt, waarvan te Doornspijk bij Klburg, te Dakkeveen en bij Appelscha
in Friesland en bij Bergen-op-Zoom merkwaardige voorbeelden te vinden zijn.
Wat het ontstaan en de vormingswijze der hooge veenen aangaat, zoo is het tegenwoor-
dig nauwkeurig bekend hoe hoog veen zich vormt, en op enkele plaatsen van ons land, b. v. de
Drieschicht in Twenthe, kan men zulks zeer goed gadeslaan. De eerste aanleiding tot het ontstaan
van hoog veen zijn bosschen; vandaar de boomstammen onder in de hooge veenen. Al spoedig
vormt zich onder de boomen eenc laag teelaarde, eerst door de afvallende takken en bladeren,
dan door afstervend onderhout, eindelijk ook (wanneer de mensch niet storend tusschenbeide treedt)
door de van ouderdom stervende boomstammen. Waaien bij stormen "gedeelten van het bosch om,
of wordt het geheele bosch door boschbranden vernield (het kienhout draagt dikwerf sporen van
dergelijke boschbranden), dan zakken de stammen, die omgewaaid of na den brand door verrotting
van het onderste deel der doode stompen omgevallen zijn, in de weeke korst teelaarde, op den
hodem van het bosch, zoo deze dik genoeg is. Op de overblijfselen van het oude bosch ontwikkelt
zich jong hout, waarvan de afvallende bladeren en takken de oude neergevallen stammen geheel
bedekken. Zoodra de korst teelaarde eenige dikte verkrijgt en daardoor vocht opslorpt en bewaart,
gaat zij in veen over, en de zoo gevormde veenlaag wordt jaarlijks dikker. Hiertoe draagt de
slechte afwateringstocstand van vele oorspronkelijke bosschen, waardoor de grond dikwijls met
water bedekt blijft (bij ons te lande is dit b. v. met het Beekberger woud bij Apeldoorn het geval)
natuurlijk veel bij. In het begin kunnen de boomen nog met hunne wortels door dit veen heen in
\'•en ondergrond dringen; later wordt het veen daartoe te dik; de schraalheid (zuurheid) van het
I.
                                                                                                                                          8
-ocr page 133-
114
veen werkt nadeelig op 111111110 ontwikkeling, on het bnscli wordt kreupelhout. Ondor dit kreupelhout
ontwikkelt zieh nu allerweligst het veenmos (sphagnum) 011 onkolo andere planten. Dit voenmos
heef) de merkwaardige eigenschap van onderen af te sterven, naarmate het van boven aangroeit.
Het afgestorven gedeelte is zeer hygroscopisch, zuigt als eene spons de vochtigheid in zich en gaat
ziio in veen over. Aan den stengel van zulk een mos ziet men van boven het leven in volle kracht;
naar onderen toe worden de doelen langznmorhaiid bruiner en bruiner on gaan eindelijk geheel in
veenmassa over. Dit mos nu groeit hoe langer hoe weliger en tegelijkertijd wordt hot houtgewas
4
hoe langer line schraler, totdat eindelijk het gohoele voormalige bosch in eeno reusachtige zode van
voenmos overgaat, als eene spons tot barstens toe met water gevuld, te midden waarvan zich
enkele andere planten, vooral heide, verboden, die bij den steeds voortgaanden aangroei door de
veenmassa worden overgroeid en omsloten. Zoodra nu oen dergelijk veen aan de snode komt en
men door zoogenaamde „wijken" het overtollige water gelegenheid geelt om weg te vlooien, houdt
ook de aangroei van het voenmos en daarmede de vermeerdering dor voenniassa op.
De in Nederland voorkomende hooge veenen kunnen oorspronkelijk tot negen groote veenvlakten
worden teruggebracht, te weten: 1°. Die van de Hourtange, het Stadskanaal en de K111-
merveenen, begrensd ten O. door de Kenis, ten W. door don Hondsrug, ten \'/.. door het Schoonen-
beokseho Diep 011 de Vecht, ten N. door de zoebozinkingen van Groningen, 10 uren gaans lang en 5 il ü
uren brood: \'2°. Do Friese h e hooge v oenen met die van do Look in Groningen en de
Sm il de in Drenthe, /ij vormden woleer een samenhangend geheel, waarvan eene lijn, over de
hooge gronden van Diever, over Keilen, Assen en Norg naar Roden getrokken, de Zuidelijke en Oostelijke
grenzen ongeveer aangeeft; 3°. Hoogeveen en Dedemsvaart, door hoogere gronden langs de
Vocht on van daarover Koevorden, Dalen. Oostorhosselon, Westerhork en Zuid-Woldo omsloten : 4°. Het
Almelosche veen, 2 uur broed en bijna 4 uur lang, wordt ten O. begrensd door de Hanovorscho
hoogten de Belt, do Balderhoar, de Strijp en op ons grondgebied door do hooge gronden van Geosteren
en Tllbbergen, ton W. door de hooge gronden tussclien Wierden 011 don Ham, ten N\'. W. door eene reeks
zandduinen langs do oevers van de Vocht, ton /.. ligt Almelo: 5°. hot bijna geheel uitgeputte
veen van Heil end oom, Rijssen en Almelo strekte zich weleer uit in de vallei tnssehen de
hoogten van llellendoorn, Haarle, Holten 011 Markot, de Harikor on Vriezenborg en do hoogten van
Rijssen, Wierden en het Haksel te Wiorde: bet werd door do Rogge doorgesneden: C°. het Amstveen,
bezuiden Enschede on Groenlo, ligt thans geheel op l\'ruissisch gebied, doch strekte zich wellicht
vroeger ook over de vlakke heidevelden tussclien Goor, Dolden en Haaksborgen uit: 7°. Hot Haaks-
herger veen, tussclien den Herkei en de Schipbeek, het Swilhroeksche veen tussclien Groenlo en
Yreden (beide gedeeltelijk op Pruissisch grondgebied), ten Z. O. van Groenlo onder do buurtschap
Vragender, bijzonder rijk aan kienhout; do Boerlosche en Witte veenen op dePruissischogrenzen
bij Br o voort zijn kleine, bijna uitgeputte veenen, waaraan zich het Loc hemsche veen, Ruur-
losche veen en Zwarte veen tussclien Liehtonvoorde en Aalton aansloten. Ook op de Vehiwe,
in Utrecht on het Gooiland vindt men blijken van weleer aanwezig hoog veen. 8°. De Peel in
Noordbrabant, weleer omstreeks 9 uur lang 011 !l uur breed; 9°. de Rozen daalsche veenen in
Noorilbrabant. voor zoover hot hoog veen was, geheel afgegraven.
Het voor vorturving vatbare veen, dat in deze veenvlakten nog overgebleven is, omvat wellicht
nog geen tiende gedeelte van de vroegere uitgestrektheid.
66
De dikte onzer hooge veenen is zeer verschillend. Gewoonlijk bedraagt zij van 3 tot 5 ellen, in
de Emmerveonen zelfs 10 ellen. Aan de kanten zijn de hooge veenen natuurlijk minder dik.
-ocr page 134-
115
I. ZKKIlKZIMilNGKN, ZKKDIIINKN KN HANKK\\.
6. De z«>i\' hi-eft op «Irie verschillende wijzen aandeel gehad in do vorming van onzen bodem ge-
durende lid alluvium, en wel:
1°. Door liet veranderen en verplaatsen der zandnuissa, waaruit de zeebodem op onze kusten
bestaat (liet vormen van banken\').
\'2°. Door niet medewerking van de beerscliende winden aan onze zeekusten de duinenrij op te
werpen.
3°. Door liet doen bezinken der kleilagen, waaruit onze zeepoblers beslaan.
De zeebodem langs de kusten van Nederland bestaat uit zuiver kwartszand. vermengd met schelpen
en overblijfsels van zeedieren, welke zandbodem nergens door gronden van een anderen aard wordt
afgebroken, omdat de klei. welke bet zeewater in den vorm van zeer lijn slib met zicb voert, door
de aanboudende beweging der zee buiten onze zeegaten niet kan bezinken.
Door liet sebelpgruis. waarmede bet vermengd is. bevat dit zeezand eene zekere hoeveelheid kool-
zure kalk, gewoonlijk van 3 tot 10 perc, welke hoeveelheid echter tot 50 perc. kan stijgen.
Dit zelfde zeezand. dat den zeebodem langs onze kusten vormt, maakt ook den ondergrond onzer
duinen uit, den bodem der Zeeuwsehe en Zuidliollandsrlio eilanden, van de Zuiderzee, de Wadden en
den Dollard, hetzij aan de oppervlakte liggende, hetzij met daarop bezonken klei bedekt. Oorspron-
ki\'lijk is dit zeezand diluviaal en vormt de voortzetting van bet groote Noordduitsche diluviiim.
70
dat. gedeeltelijk niet diluviale lagen van andereu oorsprong vermengd, ook een groot deel van ons
land inneemt: maar daar de daaruit gevormde zandbanken op onze stranden nog voortdurend
door zeestroomen, winden, getij en branding van plaats en gedaante veranderen, belmoren zij,
evenals de duinen bij bet al lu v i u in beliandeld te worden. Ken sterk bewijs voor den d i I u v i a I e n
oorsprong van liet zeezand leveren de keien en rolsteenen, die men nabij onze kusten en in
de Zuiderzee beeft aangetroffen. Waarschijnlijk hadden de banken langs onze Koordzeekusten reeds
gedurende bet diluviale tijdperk de richting aangenomen, die zij nog thans over het algemeen ver-
toonen. De banken langs onze Koordzeekusten toch loopcn over het geheel overlangs aan de kust
evenwijdig, worden trapsgewijze hoe langer hoe hooger en gaan zoo eindelijk in het strand over,
dat zich tot boven den vloed verheft. Tegenover onze zeegaten liggen zij onregelmatig en zijn be-
52
zuiden Terschelling evenals die gaten Zuidwestwaarts gericht, terwijl benoorden Terschelling juist
het omgekeerde plaats grijpt. Klaarblijkelijk zijn voor de zeegaten «Ie banken door de riviermonden
en stroomen der Zuiderzee vaneen gescheurd.
Hier en daar vindt men op onze kusten geheele schelpbanken, die in de Wadden bij Rottuin en
Schiermonnikoog voornamelijk uit «Ie dunschaal (Tellina solidula, Lam.) bestaan, terwijl men op
il«\' Zuiderzeekusten van Noordholland «mi Gelderland voornamelijk «Ie gewone slijkmossel (Mya are-
nar ia, L.), langs de Hollandsche Noordzeekust bij Kgmonil het meest de eetbare hartschelp (Car-
«lium edule L.), bij Zandvoort en Katwijk behalve «leze ook v<eel strandschelpen (Mactra solida, L.,
Mactra crassatella, Lam. en Mactra stultoruni, L.) aantreft. Op den Zuidoostelijken uithoek
van den Krabbepolder tegenover den Hoek van Holland bestaat eene groote schelpbank. die weder
andere soorten, vooral de platte slijkmossel (Trigonella plana, Lov.) bevat, welke laatste soort
ook in de Zeenwsche stroomen in menigte voorkomt. Op de kusten van het eiland Walcheren
heerscht weder de eetbare hartschelp (Cardium edule, var. rusticum).
Men moet zich voorstellen, dat op het einde van het diluviale tijdperk de plaats, thans ingeno-
\'ni\'ii door onze zeeprovinciën Zeeland, Holland (behalve het Cooiland en gedeeltelijk Texel en Wierin-
gen), een deel van Utrecht en Overijssel en het grootste gedeelte van Friesland en Groningen door
een ondiepen zeeboezem met zandigen bodem werd ingenomen, waarin zich de rivieren de Rijn, de
Maas, de IJssel, de Schelde en de Overijsselsche Vecht uitstortten.
-ocr page 135-
HO
Bij rivieren, die op eene ondie|>e, vlakke, zandigc kust uitmonden, vormen zich steeds éen ol
meer banken evenwijdig aan de kust \')•> die hooger en hooger worden, totdat eindelijk de hoogste
nog slechts door den vloed onderloopt en hij eb droogligt. Is het zoover gekomen, dan heeft
hij eb de wind gelegenheid het zand van die bank te doen opwaaien tot heuvels, die weldra ook
boven het vloedwater uitsteken. Op deze wijze vormt zich eene rij zandheuvels, eene rij d u i n e n
evenwijdig aan de kust, en op deze wijze zijn ook onze duinen, schoon verder zeewaarts in dan
zij zich nu bevinden, ontstaan \').
Het overige deel der bovengenoemde provinciën, nog door het water bedekt blijvende, vormde dus
na het ontstaan der duinen eene binnenzee, waarin zich de rivieren ontlastten. In de duinenrij
bleven óen of meer openingen, waardoor de binnenzee haar overtollig water aan de Noordzee kon
afgeven. Dergelijke binnenzeeën aan den mond van rivieren, door eene duinenrij van de zee ge-
scheiden, vindt men nog op vele plaatsen der aarde, b. v. in de Oostzee, waar men ze Haffen
noemt: het Kurische Haff aan den mond van den Memel, het Friesche Haff aan den mond van
den Weichsel, het Stettiner Haff aan dien van den Oder: in Noord-Italië de lagunen van Venetië
en Comacchio aan de monden van den Po, Etsch en eenige kleinere rivieren; in Afrika de meeren
Menzaleh. Burins, Edku en Mariot aan de monden van den Nijl enz.
Dat onze zeeprovinciën vroeger zulk een Hall\' waren, blijkt daaruit, dat, als men daar in de
kleistreken of in de klei onder het lage veen gemiddeld 5 el diep graaft, men stuit op het oude
zeezand, en de schelpen, die men in dat zand aantreft, van dezelfde soorten zijn als die, welke thans
in de Zuiderzee en in de Zeeuwsche stroomen, dus in brak water gevonden worden, en niet gelijk
aan de soorten uit de Noordzee. Hieruit blijkt, dat zij geleefd hebben in eene binnenzee, waar het
zeewater niet rivierwater vermengd was, en tevens, dat ilie binnenzee waarschijnlijk bij eb getuid*
•leid slechts 5 el diep was.
Volgens Dr. W. C. II. Staring (de bodem van Nederland I, bladz. 314) bestaan er geene nauw-
keinige npmetingen van de hoogte onzer duinen. Om eenigzins in deze leemte te voorzien, hebben
wij in het Staatkundig en Staathuishoudkundig jaarboekje voor 1800 eenige hoogtemetingen in de
duinen tusschen Katwijk en Seheveningen en tusschen de Wijkerineer en de Noordzee gedaan mede-
gedeeld. Tot de hoogste iluinheuvels behooren die, welke tegen het dorp Terschelling ligt, eenige
booge punten bij Velzen en Bloemendaal, de Bunkert tegen Kraantjelek hij Overveen, de heuvel
tegen den vijver der waterleiding bij den Vogelenzang, de duinen van \'s Cïravesande, enz. Zij zijn
zelden meer dan 00 el hoog. De d
6
alen tusschen de duinheuvels noemt men duinpannen.
Onder de duinvalleien heeft zich ten gevolge van den plantengroei zeer algemeen eene harde laag
zandoer gevormd.
Aan de landzijde der duinheuvels strekken zich gewoonlijk ook nog tot het duin behoorende
vlakke gronden, zoogenaamde geestgronden uit. Op vele plaatsen (de zoogenaamde afzan-
derijen) zijn ook door \'s menschen hand de duinheuvels afgegraven en in vlakke gronden ver-
anderd.
Het duinzand onderscheidt zich van onze diluviale zandgronden door liet gemis aan rolsteenen
(daar deze natuurlijk niet door den wind verplaatst kunnen worden); het is hier moer, daar minder
door ijzer gekleurd en bevat behalve gruis van zeeschelpen aan de oppervlakte ook verbrijzelde
hnorntjes van landslakken (Helix ericetorum, Muil. en anderen). Aan de oppervlakte is het
natuurlijk met teelaarde vermengd.
\') Dit ia dus ouk de reden van de straks vermelde oorspronkelijke richting onzer banken.
*) Om welke redenen men mag aannemen, dat onze d
13
uin™ vroeger verder zeewaarts in lagen, hoc zij langzamerhand
tjjn afgenomen en lich daarenboven landwaarts in verplaatst hebben, is in Hoofdstnk II, bladz. 11 vv. vermeld, terwijl
de plaats, tegenwoordig hier te lande door de duinen ingenomen, in Hoofdstuk V uitvoerig is beschreven.
-ocr page 136-
117
Zeer merkwaardig is de vorm der duinen tusschen Haarlem en Warmond, waar eene onafgebro-
ken rij geestgronden, die onder Heemstede, Bennebroek en llillegom zeer liooge duinen vormen,
geheel oj> zichzelve ligt, door eene breede strook lage veengronden van de zecduiuen gescheiden,
aan welke zij alleen verbonden zijn door de duinen, welke den spoorweg en de vaart van Haarlem
op Leiden bij den Vogelenzang doorsnijden. Op veel kleiner schaal wordt dit verschijnsel aange-
trofl\'en bij Noordwijkerhout en Noordwijk. Waarschijnlijk moet men deze binnenduinen beschouwen
als een voormalig, geheel op zichzelf staand duin en niet in samenhang met of als een beginsel
van de tegenwoordige zecduinen.
Volgens de straks gegeven verklaring van het ontstaan der duinen bestond de ondergrond daar-
van oorspronkelijk alleen uit het zand der banken, waarop zij zich gevormd hadden. Door de ver-
plaatsing die zij in den loop der tijden landwaarts in ondergaan hebben, rusten zij thans op vele
plaatsen op laag veen en op kleigronden en op sommige eilanden tusschen Noord- en Zuiderzee
waarschijnlijk ook op het diluviuni. Hier en daar wordt het duinzund door moerasveen bedekt, dat
zich vooral in de duinpannen heeft afgezet.
Zeeduinen elders dan langs de kusten, als bewijzen van een vroegeren loop der kust, komen hier
te lande nergens voor. Wat men daarvoor wel eens gehouden heeft, waren niets dan zandverstui-
vingen op de diluvialc gronden.
Planten, voor het zeeduin kenmerkend, zijn de duindoorn (Hippophac rhamnoïdes, I,.), de
duinroos (Rosa pi in pi nel I i folia, Dec), de aardnoot (Carum B ui boe as tan um, Koch),
Erythraea litoralis, Fries, en waarschijnlijk oorspronkelijk ook de helm (Psamma are-
naria, Roem. en Schul.), die echter door \'s menschen hand ook in de zandstuivingen onzer land-
provincien is overgebracht. Daarenboven hebben zij sommige andere planten met de heidevelden, de
rivierduinen, de zandige rivieroevers en do veenen gemeen.
Eer wij van de duinen afstappen, behooren wij nog een paar woorden te wijden aan het
bekende meertje van Rockanje, omstreeks een bunder groot, dat nabij Hellevoetshüs aan den
binnenkant der duinen gelegen is. Het is rondom veenachtig en grootendeels met welig groeiende
rnoerasplanten gevuld. In het midden er van is het water zoo kalkhoudend, dat alle voorwerpen,
die er zich in bevinden, of die men er in brengt, met een korst van koolzure kalk omgeven
worden.
De oorzaak daarvan is waarschijnlijk, dat zicli onder het meertje eene groote opeenhooping van
schelpen bevindt; het water wordt door de menigte waterplanten, die hier voortdurend vergaan,
koolzuurhoudend en kan derhalve de kalk dier schelpen oplossen en later aan de oppervlakte, zijn
koolzuur verliezende, om andere voorwerpen wederom afzetten.
Laten wij thans overgaan tot de behandeling der uit het zeewater bezonken kleilagen. Zij
worden verdeeld in oude r e, die zich op plaatsen bevinden, tegenwoordig in geen verband met de
zee of de getijen staande, en nieuwere, die zich nog heden ten dage voortdurend op en in de
nabijheid onzer kusten vormen.
Wij zullen eerst deze laatste beschouwen, waartoe behooren: de klcilanden, die den Dollard om-
ringen on in Groningen en Friesland de Wadden begrenzen, de Bildtlanden, alle inpolderingen en
aanwassen rondom de Zuiderzee, die van het Y en de Zuidorzee-eilanden, alle klcilanden van Zuid-
holland (uitgenomen de bodem der droogmakerijen) en Zeeland, met die van Staatsvlaanderen en
van Noordbrabant tot aan de omstreken van Geertruidenberg. Zij gaan onmerkbaar over in de
kleibezinkingen der groote rivieren en als hunne grens wordt gewoonlijk de lijn genomen, tot welke
de vloed oploopt. Zij komen overeen niet de gronden, die men in Oostfriesland nmrschen of
hamriche noemt.
Het scheikundig onderzoek heeft omtrent de procentische samenstelling onzer zeeklei het volgende
geleerd:
-ocr page 137-
118
I Kleigrond van L              ...
at.wonelloll.rl. Orijp.kerk bc % "HSfiK» Zoogenaamde I KW der talf. JSVBi d..
klei ruigen*
C. Sprengel.
I buitendijken., knl *M Vü|             ,,_ „chown ! kiel btf Blokiijl
nnileu Onmin
gen volgen»
Staring.
grond volgens
Hartog.
*
Hartog.
42
88
0,8
1,8
11
I
| volgena Marcl.al. Tol«™ B,um"
haner.
64
5,7
t\\
6,8
7
Zand.........
Klei.........
Ijzeroxyde ......
Kalk.........
Organische stoffen c n water
t5
80
6
S
8
fi",
11
6,5
8,6
8
80
12
\'J
60
7
0,8
1
In de polders, die in den Dollaril na 1545 aangelegd zijn, treft men de gewone meestal zeer
vruchtbare Dollardklci aan, overeenkomende niet die, welke aldaar nog voortdurend op de kwelder-
gronden bezinkt. In de kleigrondeit aan den Dollaril, die ouder zijn dan de dijken uit de eerste liellt
der 10de eeuw, vindt men eene 2 tot 4 palm dikke, meest door ijzeroxyde bruinrood gekleurde laag
onvruchtbare knipklei of roodoorn, die soms overgaat in eene \'2 tot 7 palm dikke, steenharde
laag kn ik klei ol knik, die zooveel ijzer bevat, dat liet er, ware die grondsoort in genoegzame
hoeveelheid verkrijgbaar, waarschijnlijk als zoodanig uit te smelten zou zijn. Onder de Dollardklci
vindt men, vooral in de oudste Dollardpolders, op eene diepte van éen tot anderhalve el eene uitne-
mend vrachtbare, meer blauw gekleurde kleisoort, die ook in de oudere bezinkingeii van Groningen
voorkomt en zelfs op het oorspronkelijke met schelpen vermengde zeczand rust.
De zeekleilaiiden blijken na hunne inpoldering wel eens ijzervitriool (zwavelzuur ijzeroxydulc) te
bevatten, dat voor den plantengroei hoogst nadeelig is en ontstaat door de oxydatie van zwart
zwavelijzer, dat die gronden vroeger bevatten. De oorsprong van dit zwavelijzer is als volgt: Bijna
alle gronden en ook de zeeklei bevatten ijzeroxyde, het zeewater bevat gips (zwavelzure kalk).
Komt het in het zeewater opgeloste gips met rottende organische stoffen in aanraking, dan geeft het
zijne zuurstof aan deze af, het gips verandert iu zwavclealciuni, de organische stoffen in koolzuur
en water. Het calcium van het zwavelcalciuui vereeuigl zich met het koolzuur en met de zuurstof
van het water tot koolzure kalk, de zwavel van het zwavelcalciuin veroonigt zich niet de waterstof
van het water tot zwavelwaterstof. Zwavelwaterstof en ijzeroxyde zetten zich om in zwavelijzer en
water. Door eene langdurige blootstelling aan de lucht verbeteren deze onvruchtbare gronden lang-
zamerhand van zelve, daar het zwavelzuur ijzeroxydulc zich gedeeltelijk tot in water onoplosbaar
zwavelzuur ijzeroxyde oxydeert en ook met de koolzure kalk, iu de bouwgronden vervat, zich omzet
in het voor den plantengroei zoo voordeelige gips. hetgeen men door bemesting met ongebluschtc
kalk kan bevorderen.
Overblijfsels van schelpen en andere grootere zeedieren treft men in de zeeklei even zoo schaars
aan, als zij iu het zeczand veelvuldig zijn: men vindt er slechts hier en daar hoorns van de levend*
barende slak (Paludina vivipara, L.) en schelpen van mossels (My til us cdulis, L.). Daar-
entegen komen in de zeeklei veelvuldige overblijfselen voor van microscopische wezens (diato-
meën, fo ra in i ni feren, enz.), die in het zeezand zeer zeldzaam zijn \').
Onze zeekleibezinkingeii hebben doorgaans eene geringe «likte, die het grootste verschil tussehen
vloed en ebbe niet overtreft. Zoo heeft de kleilaag der Dollardpolders 1 tot 3J el: de oudste inpol-
deringen hebben duur de dunste kleilaag, /ij liggen meestal op zeezand, zeer dikwijls echter ook
\') Vergelijk den staat bij Staring „de bodem van Nederland" I. bladz. 258, bevattende de soorten dier wezens, door
de Meeren HnrtiiiK, Dr. Van den Bosch en W. I R. Suringar, Abeleven en Ueu Doorn de Jong in onze zeekleibezin-
kingen, zoowel oudere als nieuwere, waargenomen.
-ocr page 138-
110
op veen (zoogenaamde derrie). Zoo ligt in den polder liet Goor hij El burg eene kleilaag van 3 tot
(i palmen dik op eene veenlaag van 7 tot 11 palm dikte. In Holland en Zeeland ligt deze derrie
ót op het zeezand öf wisselt niet lagen klei ol\' spier (zie bladz. 109) at\'. Dikwijls vindt men ook
op het zeezand eerst 2 tot 4 en meer ellen spier, daarop ruim een el derrie en als bovenste laag
1 of 2 ellen klei.
De nog niet door dijken van de zee afgesloten zeekleilanden noemt men in Zeeland schorren,
op de Zuidhollandsehe eilanden gorssen, op het Kampereiland kardoezen, in Friesland en
Groningen kwelders.
De noodzakelijke voorwaarden, waaronder deze schorren zich vormen, zijn:
1°. dat het water klei bevat;
2°. dat er genoegzame rust in het slibhoudende water besta, om de klei te kunnen alzetten.
Hieruit volgt, dat de plaatsen, waar de aanslibbingen ontstaan, voornamelijk door de stroomen
(hetzij door de rivieren, hetzij door de getijen veroorzaakt) bepaald worden, en dat de mensch
hare vorming bevorderen kan, door het water kunstmatig tot rust te brengen door het aanleggen
van kribben, vangdammen enz.
Vooral achter banken, die langs de kust loopen, vormen zich deze schorren gaarne. De vloed
loopt er overheen, bij de kentering van het getij staat het water nagenoeg stil en kan bezinken;
bij ebbe loopt het water langzaam door gleufjes en geulen af.
De aanslibbingen kunnen zoo lang voortgaan zich te vormen, als zij nog door den vloed worden
overstroomd. Hoe hooger echter liet schor wordt, des te langzamer wordt natuurlijk de aanslibbing.
Is de hoogte bij ebbe zoodanig, dat het zonder behulp van molens kan alwateren, dan noemt men
het schor rijp, en dan is het geschikt om te worden ingedijkt.
Bij deze schorvorniing speelt ook de plantengroei een voorname rol, daar tusschen de zich op de
onrijpe schorren ontwikkelende planten het water natuurlijk rustiger is en liet schor dus sneller
aangroeit en gemakkelijker kan bezinken.
Op de kwelders van den Dollard, de Wadden en vele Zeeuwsche schorren bestaat de eerste planten*
groei, die zich vertoont, zoodra zij bij ebbe droogloopcn, uit eene soort van brondraad (Conferva);
later vertoonen zich het zeekraal (Salicornia herbacea, L.), de zeeaster (Aster Tripolium, L.),
welke laatste weldra met zeeganzevoet (Schoberia maritima, Meyer) en Trigochlia maritima, L.
vermengd wordt. In de plaats van deze treedt het kweldergras (Glyceria maritima, Mert. en Koch.),
dat het geheele schor tot den voet der dijken beheerscht met de grassoorten Glyceria distans,
VVahlb., Agrostis stolonifera, L., Festuca rubra, L., kweek (Triticuni repens, L.), weeghree
(Plantago maritima, L.) en Juncus compressus, Jacq. Op zandige kweldergronden word!
bet kweldergras voor een groot deel vervangen door Lepigonum saliuum, Fr. Waar het schor
zelden meer overstroomd wordt, vindt men ook Trifolium fragiferum L., Plantago Coro-
nopus L., zeestrandkruid (Statice clongata Hoflm.) en zcemeldc (Atriplex patuia L. en A.
litoralis L.).
Aan de monden van den IJssel vindt men daarentegen op de kardoezen geheel andere planten,
en wel het eerst biezen (Scirpus lacustris L.), welke plant ook aan de monden van de Maas
en op die Zeeuwsche schorren, waar het water minder zout is, voorkomt. Later worden die biezen
vervangen door riet (Phragmitis communis L.), welke plant de aanwassen in Wijkermeer en
Y het eerst vertoonen. Wordt de kardoes hooger, dan vertoont zich spoedig zeebies (Scirpus
maritimus L.), hanebolten (Typha angustifolia L.), Glyceria spectabilis Mert. en Koch,
Phalaris arundinacea L., en verschillende soorten van rietgrassen (Carex). Later worden al
deze planten door verschillende gras- en klaversoorten vervangen.
Wanneer de kleilaag, in plaats van onder den invloed der getijen te bezinken, zich afzet in zee-
boczems, waar eb en vloed weinig of geen toegang hebben, kan zij eene veel grootere dikte ver-
-ocr page 139-
120
krijgen. Dit nu is het geval in het Wijkermeer en de Westelijke rleelen van het Y, waar de bodem
jaarlijks ongeveer een halve palm wordt opgehoogd.
Thans moeten wij de vraag nog trachten op te lossen, hoe de klei, waaruit de schorren
ontstaan, in het zeewater komt. Het antwoord daarop is, dat die ongetwijfeld door de rivieren
den Rijn, de Maas en de Schelde daarin wordt gebracht. De Rijn toch voert jaarlijks meer dan
12000000 kuh. ellen, de Maas en Schelde te zamen omstreeks 600000 kub. ellen slib in ons land
en in zee.
Laten wij nu overgaan tot de beschouwing der oudere zeebezinkingen, die zich op plaatsen be-
vinden, tegenwoordig in geen verband met de zee of de getijen staande. Men vindt deze in Holland,
Zeeland, Friesland en Groningen. Zij schieten verre landwaarts in, loopen onder He later gevormde
gronden voort en vormen den kleigrond op den bodem der Hollandsche droogmakerijen en onder de lage
veenen van Holland en Staatsvlaanderen. Dikwijls liggen zij ook onder daarover gestoven duinzand.
Verder vormen zij den bodem van Westlriesland en der Noordliollandsche Zuiderzeebedijkingen; de
kleilanden van Westergo en van de voormalige Middelzee in Friesland, strekken zich Noordelijk
en Oostelijk, meest door de aanwezigheid van terpen gekenmerkt, langs de Wadden uit tot aan
de voormalige bezinkingen der Lauwerzee, die tot bij Surhuisterveen landwaarts inloopcn. Verder
vindt men ze ten Noorden en Oosten der stad Groningen, waar zij het zoogenaamde Lage
land vormen, alsmede het daartegen liggende deel van het ook door terpen gekenmerkte Hooge
land.
Deze oudere kleibezinkingen rusten op zandgronden niet zeeschelpen, waarvan zij dikwijls door
eene laag derrie gescheiden worden. Hier en daar ontbreekt de klei geheel, en het zich dan aan
de oppervlakte vertoonende zand bevat meestal dezelfde schelpsoorten, die nog thans aan de nabu-
rige stranden gevonden worden.
In de dieper liggende, gewoonlijk niet klei bedekte zandlagen daarentegen vindt men bijna uit-
sluitend twee schelpsoorten, Cardium edule L. en Trigonella plaua, Loven, van welke de
laatste tegenwoordig niet op de naburige stranden wordt aangetroffen, maar wel in overvloed in
de Zeeuwsche stroomen (en zeldzaam op de Wadden) gevonden wordt.
Duidelijk is te bespeuren, dat deze oudere zeebezinkingen alle gevormd zijn. voordat het land tegen
de zee door dijken was beschermd (ook de daarop in Groningen en Friesland voorkomende terpen
wijzen hierop). Voor zooverre hare oppervlakte op gelijke hoogte met den vloed ligt, zooals in
Groningen en Friesland, zijn zij ontstaan op dezelfde wijze en onder ongeveer dezelfde omstandig-
lieden, als nu nog de schorren in Zeeland en de kwelders in den Dollard zich vormen. Ook de
Drechterlandsche kleilanden zijn wellicht zoo ontstaan, hoewel er een kleilaag van 10 ellen dikte
schijnt voor te komen, hetgeen in deze vooronderstelling niet of moeiclijk te verklaren is. De oudere
zeebezinkingen, waarvan de oppervlakte lager ligt dan de ebbe, zooals die in de Hollandsche
droogmakerijen, zijn waarschijnlijk in een bijna afgesloten zeeboezem (het llnff, waarvan wij
straks spraken) bezonken en later met zoetwater bedekt, waarin de lage veenen zich afgezet
hebben, die men thans in Holland, voor zooverre zij niet uitgeveend zijn, boven die klei vindt
liggen.
Professor Harting, die den bodem onder Amsterdam onderzocht heeft \'), onderscheidt daar een
aantal in samenstelling verschillende lagen, waarvan de tweede tot en met de zesde tot deze oudere
zeebezinkingen schijnen te behooren en hier dus vermeld dienen te worden. Deze lagen zijn bedekt
met op veen rustende steigeraarde en rusten op zand met zeeschelpen. Wij geven in den volgenden
staat een overzicht van hare samenstelling en dikte.
\') Harting, de bodem onder Amsterdam, Verhand. 1""\' Klasse Kon. Ned. Instituut, 1852, :iJ" Rreks. V.
-ocr page 140-
121
Opvolging der lagen.
Samenstelling der lagen.
Diktc der lagen.
Qda
**•.......
5d\' ,......
«*•.......
Zandigc klei, eene groote hoeveelheid zeer lijn gruis van zee-
1,3-5,33 el.
1.5-4,46 „
0,87-4,44 „
2,67—6.5 ,
0,5—4,5 n
Klei, vermengd met plantenoverblijfsels, die in cene werkeljjke
veenlnag overgaan. Zij bevat 3,33 perc. zwavclijzcr. In het
Zand, hier cu daar met klei en gruis van schelpen vermengd
Kalkhoudende klei, de kalk niet aan gruis van schelpen ont-
Do tweed»\' laag noemde men bij de puthoringon slappe klei, de derde loopzand: de vijfde begint
op 13 tot 16 el beneden de oppervlakte. Deze lagen bevatten de volgende schelpdieren \') :
Ris a o a g 1 abra, Hart.........2,3.
Dcntalinm minutum, Hart. ... 2, 3.
Dentalium..............2, 3.
Li to i\' i n a Iitoreu, Fer..........3.
Myt.ilns edulis, L..........3, 4.
Cardium edule, L........3, 4, 5.
Mya arenaria, L...........2, 3.
Trigonella plana, Lov. (waarschijnlijk).
De zesde laag bevatte plaiitonoverblijfsoleii en eenigi; weinige diatomoën.
De oudere bezinking, die bijna overal \'m onze zeeprovinuiën wordt aangetroffen, wordt dus te
Amsterdam op eene diepte van ongeveer 20 ellen gevonden.
Onder deze oudere zeehezinkingen liggen nu te Amsterdam nog oudere, die op 18,5 a 22,8 el
diepte beginnen en op 50,6 tot 61,2 el diepte in diluviaal zand overgaan. Op liet Hikkerseiland
aan het Y vindt men dat zand reeds op 37,7 el diepte. Van deze oudste zooboziiiksols is het zeer
onzeker of zij nog tot het alliivium behooren, daar zij, zooals men uit de straks te geven lijst
zien zal, nevens nog thans hier te lande levende soorten niet alleen soorten bevatten, die thans
slechts in Noordelijke zeeën, in den Atlantische» Oceaan en de Middellandsche zee voorkomen, maar
men er zelfs vier soorten in gevonden heeft, die tot dusverre slechts in tertiaire lagen fossiel zijn
aangetroffen.
Deze oudste zeehezinkingen worden in 4 lagen onderscheiden, waarvan de bovenste onder de
straks genoemde 6de laag ligt. De samenstelling en dikte dezer lagen is als volgt:
Opvolging der lagen.
Samenstelling der lagen.
Dikte der lagen.
7d« laag.....
8f . .....
9d\'......
d«......
11*......
3—15 el.
9,5-15,9 „
1,3-5,78 „
8,7-11,5 „
Diatomccnklei (1 kilogram dezer klei bevat 613 milliocn diato-
mccii) met 20 perc. org. stollen. Deze laag ontwikkelde liij
Kalkhoudende klei zonder herkenbare organische overblijfselen. .
Diluviaal zand.
\') De cijfers, achter de namen gevoegd, bekekenen in welke lagen het dier gevonden is.
-ocr page 141-
122
De in deze lagen gevonden diatomeen en foraminiferen zijn. evenals die uit de 2d* tot en mpt
de 6de laag, zijn iu den staat hij Staring „de hodem van Nederland.\'\' I hladz. 2.">8 opgesomd. In
de 7de en 8,,c laag vond llarting de volgende schelpdiersoorten \') :
Mae tra solida, L............7.
Corbula nitiila. Sow. \').....7, 8.
Corbula revoluta, Sow. *)......8.
Po ta m o in va gregaria, Moris \'). 7, 8.
Pli o lus er is pa ta, L..........7.
De n t a I i n iu rn i n n t n in, Hart......8.
D e n t a I i il in s t r i a t u in , Sow......8.
Den t al i ii in?...............8.
Scalaria communis, 1.........?
T roe luis cinerarius, L........?
Buecinuni reticulatuni, L. . . . 7, 8.
Cerithium Lima, Brug. »).... 7, 8.
Serpu la triquetrti, Montagii.....7.
M i\'inh ru n i po ra iet i e u la t a, BI. . . 7.
Os tren cd n lis, 1.............7.
Pee te n Isluud i c u s, Cheinn. \').... ?
M vt i I il s ed u I i s. 1............7.
Ca rd i u m e d ii I e, 1............7.
Cardium aculentum, I.........7.
fa ril in in t ii hiM\'e il la t ii iu. L. 3) . . . 7.
Venus dcciissata. L. 5)........7.
Ven us rotundata, Rmvl. M.....7.
Rissna glahrn, Hart.........7, 8.
Rissoa ven tri rosa. Desm, J) .... 7.
Li tori na litorea. Fer.........7.
Li tori na sulcuta, Desli........7.
De boorput, in 1852 te Purniorendo geboord, hooft in het algemeen dezelfde uitkomsten gegeven
als ile boringen tl) Amsterdam. Te Leiden werd het
diluvia.il zand op veel geringer diepte aange-
troffen. Te Gouda, iu den Krimpeiier- en den Alhlasserwaard vindt men de zcehezinkingen niet.
maar rust de hier aan de oppervlakte liggende veenlaag op het zanddiliiviuin.
Uit dit alles hlijkt. dat de ondergrond der zcehozhikingen hoogst ongelijk ligt en wel in het a1-
gemeen onder Noordholland lager dan onder Zuidholland.
Professor llartillg vond onder (iorinehom geheel andere lagen s). Op l(i el onder de oppervlakte
ligt daar eene zandlaag, die eenige kleilagen niet overblijfsels van zoetwater- en landdieren bedekt,
welke eerst op eene diepte van 120 ellen door eene zeevorming wordt vervangen. De klei met
zoetwaterdieren wordt door llarting beschouwd als gelijktijdig met het diluviaal zand onder Am-
sterdam. De uitkomsten der putboring te Ciorinehcm zullen hij de behandeling van het d i I u v i u m
nader worden besproken.
I\'it het water, dat hij al deze boringen gevonden werd, blijkt dat het zeewater onzen bodem op
zekere diepte, die met den afstand toeneemt, doordringt.
Men kan uit het over de Ncdorlnndsrho alluviale zeeheziiikingen medegedeelde het gevolg trekken,
dat zij op verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden bezonken zijn.
B. RIVlBRnEZINKINGEN, BIVIKRDUINEN EN PLATEN.
7. Wij hebben als grens der zcehezinkingen landwaarts in de lijn aangenomen, tot welke de
vloed oploopt : deze zelfde lijn begrenst dus de rivierbezinkingen zoowaarts. Deze loojten derhalve
langs den l.lssel tot Katorveer. langs den Nodorrijn on de Lek tot Schoonhoven, langs de Maas en
\') IV cijfers achter de soorten duiden neder de lagen aan, waarin zij voorkomen.
•) Bewoout thaus Noordelijke zeeén.
\') Thans in den Atlautischen Oceaan en de Middellandsche zee voorkomende.
*) Slechts fossiel in tertiaire lagen bekend.
-> Hartiug, de bodem onder Gorinchein, Verhandelingen der commissie voor de geologische beschrijving en kaart van
NederlanJ, 1853, 1, bldz. 141.
-ocr page 142-
123
de Waal tot Gorinchem. In de Schelde loopt de vloed tot ver boven Antwerpen op, zoodal lanps
die rivier binnen de grenzen van hel koninkrijk der Nederlanden alles tot ile zeobezinkingen ge-
rekend is.
Behalve de bezinkingon langs de tegenwoordige grootere rivieren vindt men nog vele oudere,
langs vroeger meer belangrijke rivierarmen, l>. v. de Utrechtsehe Vecht. Krommen Rijn en Hol-
landschen Ussel en op sommige plaatsen in de Zuiderzee, b. v. op L\'rk.
De rivierbezinkingen bi\'staan uit min of meer vlakke kleilanden. over het algemeen minder gelijk
en ellen dan die der zoebozinkingen. vooral iu de nabijheid der rivieren zelve en der rivierdijken.
Hunne oppervlakte ligt steeds lager dan de hoogste stand, dien de rivieren kunnen bereiken. Zij zijn
uit overstroomend rivierwater afgezet en breiden zich uit aan beide zijden van den Hijn. den Ouden
I.lsse|, den Ussel, de Lek, de Waal en de Maas. De Oude Ussel schijnt vroeger, voor zoover hij
door ons land vloeit en nog hooger op. een Rijnarm geweest te zijn, zooals uit de aanzienlijke
C$1C
kleibeddingen en rivierduinen langs zijnen oever blijkt. De geheele Betuwe met het land van Buren
i\'ll de Botnmeleiwaanl, het grootste gedeelte van liet land tusschen Maas en Waal. en het land
van Culemborg, het Zuidwestelijk deel der provincie Utrecht worden door hen ingenomen.
Langs beide oevers van den (iolderschon Ussel zijn deze kleigrondeu landwaarts iu begrensd door
diluviale zandgronden. Tusschen deze en de rivierklei vindt men zavelgronden, die dikwijls hooger
liggen dan ooit de rivier kan zijn gestegen, iu welk laatste geval men hun kleigelialte aan de
cultuur, aan de eeuwenlange bemesting met kleihoudende zoden (schollen en plaggen) moet toe-
schrijven.
Ook elders langs onze rivieren vindt men dergelijke zavelgronden tusschen de klei en het diluviale
zand, b. v. tusschen Nijmegen en Orave en op eenigen afstand van den linker Maasoever van
57
Venlo tot \'s Hertogenboscli. Waar het diluviuin met een stellen oever de rivierkleilainlen begrenst,
zooals langs de Veluwe van Dieren tot Wageningen, van de Grebbe tot Driebergen, langs
den Bovenrijn en de Waal van Xanten tot Nijmegen, langs de Maas boven Venlo, ontbreken deze
zavelgronden.
Vóór het aanleggen der dijken hebben de rivieren telkens haar loop veranderd, de bestaande
kronkelt) vergroot, tot cirkels vervormd door de punten van aanvang en eindiging te vereenigen,
daarna nieuwe kronkels begonnen, en vele dergelijke voormalige rivierbeddingen zijn nog thans te
4498
herkennen, b. v. in He kleilanden langs den Ussel tegenover Zutphen en de Bronsbergen. en hoewel
zij meestal dichtgeslijkt zijn. vindt men er ook. die nog met water gevuld zijn. b. v. den Lammen
Ussel hoven Doesburg, verschillende oude Waal- en Rijnbeddingen boven de scheiding van Rijn en
Waal en even boven Nijmegen, de Hodoriksche Maas enz. Soms is de rivier door de bedijkingen
verhinderd geworden ze dicht te slibben en vindt men ze ook wel met laag veen vervuld. Dat
deel van den oever, dat onmiddellijk aan de rivier grenst, ligt steeds hooger dan de verder afge-
legen kleibezinkingen, en deze zijn daarom zoowel als de voormalige,» dichtgeslijkte beddingen,
dikwijls door een wal begrensd, die van 5—20 palmen boven den achterliggende!! grond uit-
xteekt.
De beddingen onzer rivieren zelve bestaan uit zand. hier en daar met grint of sterk gerolde en
gladgealepen keien vermengd en, waar de stroom niet te sterk is, met eene kleilaag bedekt. Op
vele plaatsen vindt men ook afwisselingen van klei-, zand- en derrielagen, doch de ondergrond be-
Btaat steeds uit zand. Dit zand en het grint heeft de rivier waarschijnlijk grootendeels oorspron-
kelijk reeds aangetroffen in de diluviale valleien, waarin zij hare stroombaan uitspoelde, en slechts
weinig er van uit hooger liggende streken aangevoerd. Dit blijkt o. a. daaruit, dat de plekken,
•aar men in onze hoofdrivieren grint vindt, onderling niet samenhangen. Zoo is grint in den
"eiiedenrijn en dm Ussel binnen onze grenzen slechts in de nabijheid der diluviale grint bevattende
Eltenberg en
Dicruiisc.hu heuvels gevonden. Waarschijnlijk zal men echter ook in den Ussel tegen
-ocr page 143-
i-U
Rheden en Rhederoort, in Hen Rijn tegen Arnhem en OnHei langs, en nabij Wageningen en He
Grehbe grint op Hen hoHem vinden. Rij putboringen heeft men te Woerden, Gouda, Gorinchem en
HensHen dergelijk grint gevonden, Hat o|i eerstgenoemHe plaats in He oude bedding van den Rijn
slechts weinige palmen onder den beganon grond, te Gouda tusschen 10 en 50 ellen diepte ligt.
Te Gorinchem vond men er graniet onder, dat wel in het GelHorsche en Utrechtsche diluviimi.
maar noch in het grint van den Rijn. noch in dat van de Maas boven Gorinchem is aange-
trofïen.
In de Retuwe vindt men dergelijke grintbeddingen, zoogenaamde hei ban en, aldus 0111 hare on-
vrucht baarheid genoemd, o. a. tusschen Lienden en Wadenoyen en omstreeks Ave/.aat. Rij Rommel
baggert men grint uit. He Waal. In He Maas begint zich eerst bij Mook, waar He rivier niet <li-
luvium in aanraking komt, grint in He rivier te vertoonen. Hat hoogerop meer en meer toeneemt.
zo<><lat het te Maastricht Hen geheelen rivierbodem beslaat, liet gladgeslepen en eenvormig aanzien,
dat ons i\'iviergiint in tegenoverstelling van het grint uit de diluviaalheuvels vertoont, is door het
eeuwenlange dooreenrollen door het rivierwater te verklaren.
Het fijne slib, die het. rivierwater altijd met zich voert, vermeerdert naarmate He waterstand
hooger en Ho stroomsnelheid grooter is. Soms neemt echter He rivier ook zand in groote hoeveel-
heid op en legt dit op plekken, waar de vlakke oevers overstroomd zijn, neHer. Dit zand is echter
in de nabijheid opgenomen, en He zoo ontstaande verzandingen der uiterwaarden komen overeen
met de verplaatsing van de zandbanken en platen, die in de rivierbeddingen zelve voortdurend en
wel stroomafwaarts geschiedt. Deze verplaatsing van de zandbanken en platen gaat zoo langzaam,
dat men berekend heeft, dat het zand. Hat thans te Gorinchem zich afzet, 13200 jaren zou hebben
noodig gehad om van Ronn af Herwaarts te komen.
Geheel anders dan die van hel zand is de verhouding van het (ijne slib, waaruit He kleihezinkingon
langs onze groote rivieren ontstaan. Rischoll\' \') vond (24 Maart 1851) te Ronn bij hoog en troebel
water in 100000 gcwiclitsHeelen Rijnwater 31,73 Heelen vaste stollen (waarvan\'20,5 in het water z\\ve-
venile, en 11,23 opgelost), bij laag en helder water (\'27 Maait 1852) 18,81 Heelen vaste stolfen (1,73
zwevende, 17,08 opgelost). Horncr vond bij twee proeven, in verschillende jaargetijden genomen.
31,02—51,45 deelcn zwevende en opgeloste stollen en berekent hieruit, dat He Rijn bij Ronn in
\'24 uren 145,081 Eng. kubieke voeten vaste stollen met zich voert. Steiler/and vond den \'29 Febr.
1844 bij (Jerdingen boven Duisburg na een plotseling opzwellen der rivier zelfs 78 deden zwevende
stollen. Professor (\'haudelou vond \'m Maaswater te Luik op 100000 deelen van 14 tot 474 (ge-
middeld 100) deelen vaste stof. Van Diggelen vond in IJsselwater te Kampen op 100000 deelen bij
wassend water 129,8 deelen en bij dalend water 00,76 Heelen vaste stolfen. Rij een der proeven
van Rischoll\' duurde het vier maanden eer het water volkomen helder en het slib er uit be-
zonken was.
Over de snelheid van bezinken der vaste stollen geven He volgende scheikundige onderzoekingen
van Rijnwater (medegedeeld in Dr. Zinreck\'s Technologische Tabellen und Notizen, Rraunschweig
1803, bldz. 393) veel licht:
\') Lcbrbuch ilcr chein. und phys. Geologie. II. 1855, bldz. 1570.
-ocr page 144-
125
Rijn bi
Arnhem
volgens
Running.
0,088
grammen.
0,003
n
0,000
ff
0,003
0,004
ff
0,020
n
0,000
n
Rijn bij Straatsburg
volgens Devillc.
In 1 liter water.
Koolzure kalk..............
Koolzure magnesia............
Mnguesia................
Koolzure kali..............
Natron................
Zwavelzure kalk.............
         magnenia...........
         nalruii............
(\'bluorcalciura.............,
Keukenzout...............
Cliloorkalium..............
Salpeterzure kalk............
Salpcterzurc kali.............
Kiezclzurc kalk............,
Kiezelziuur...............
Aluinaarde...............
IJzcroxyde ...............
Organische stoffen............
Som der vaste bcstandilceleii.
0,186 grammen.
0,005         
0,015         ,
0,013         
0,002
0,004        ,
0,048        „
f 0,002
l 0,000        ,
0,018
0,008
0,002
( 0,001
0,232 grammen.
0,15!) grammen.
Derhalve zet elke liter Rijnwater in den tijil, dien hij noodig heeft om van Straatsburg tot Arnhem
te stroomen, 0,073 gramm. vaste stoffen af; «laar dagelijks voorbij Bonn 80.00(1,000,00(1 liters
stroomen, geeft dit in één jaar in het geheel 2,131,000,000 kilogrammen. Opmerkenswaardig is de
overeenkomst, welke deze analysen aangeven tusschen het Rijnslib en de kiezelrijko kleischilter-
gebergten, welke de Rijn doorstroomt.
Wij laten hier nog drie analysen van Maaswater volgen \') :
Maas bi
volgens v. Kerckhoff.
(1850.)
Iloclit
volgens Gunning.
(1853.)
Maas te Grove
volgens Gunning.
(1852.)
2,00
13,09
2,7«
J 0,50
1,22
0,43
1,50
o,07
12,08
2,03
sporen.
( 0,08
1,90
1,07
1,08
sporen.
0,72
19,09
0,22
7,20
0,05
sporen.
\\ 0,05
0,59
0,01
0,72
2,35
0,90
0,03
12,72
Kali..............
Op 100000 kilogrammen water. .
22,(11.
\') Staring: De bodem van Nederland, I, bldz. 387.
-ocr page 145-
120
Uit. deze ontledingen is af ti> leiden, dat liot Maaswater zijn slil>b«\' niet alleen aan kleischilfer-
lagen. maar voornamelijk aan den bcrgkalk. die o. a. hij Luik en Namen gevonden wordt, ontleent.
2
Hij gewone waterstanden worden al deze vaste stollen naar zee medegevoerd. Hij overstrooining
der oevers kan door de stilstand van liet water slil» op de ondergclnopen landen be/.inken, die men
na liet aflnopen van liet water als een dim vlies terugvindt. Dit vlies is een zoetwatoralg, die zich
in stilstaand Water ontwikkelt en waarttissrhcii do klei blijft hangen. Niet sleclits de zwevende stof-
l\'en weiken tot vorming der sublagen mede. maar ook bij uitdamping (en waarsebijnlijk ook bij
bevriezing) een deel der opgeloste.
De rivierbeziiikingcn rusten algemeen op zand, dat dikwijls dilnviaal is en dilnviaal grint bevat.
Hier en daar bestaat de ondergrond wellicht ook uil klei.
Onder de weekdieren, waarvan Behelpen en hoornen in onze rivierbezinksels (ofsehoon behalve
de landslakken srliaaisch) gevonden worden, noemen wij de verfschelp (Unio piet o min, L.), den
halveinaanshoorn (Nerita l\'l n v ia t i I is. L.), de levendbarende slak (i\'alndina vivipara. L.),
soorten van de geslachten l.imnens en l\'lanorbis en vele landslakken.
U i v i e i il il i n e n. Wij hebben boven medegedeeld, dat de stroomen op sommige plaatsen wel eens
zand op den oever werpen. Herhalen zich zulke verzandingen dikwijls op dezelfde plaats, dan ver-
vormt de wind dit zand wel eens na het alloopen der rivier tot heuvels, tot rivierdninen. Men
vindt die rivierdiiincu telkens aan de beide oevers van den liehlcrschen IJssel tnssehen /alk eu
Olst. en aan de Waal beneden llnlbuizeii en tegenover Hossmii. Waarsebijnlijk moeten ook de zoo-
genaamde lironsbergen bij /iitphen. de Spoolderberg en AguiotouhiTg bij Zwolle, de hoogten bij
Grafhorst tegenover Kampen en vele andere hoogten bij llatteni, Deventer, (lorssel. langs de Maas
tussehen Venlo en Mook enz. als rivierdninen beschouwd worden. Deze rivieriluinen zijn, daar zij
eeltige kleideelen bevatten, vruchtbaarder dan de /.reduinen. Kenschetsende p
5
lanten voor onze rivier-
duinen en zandige rivieroevers zijn Anemone pnlsatilla. L., Dianthns prolifer, L. en D.
deltoldes, L., O en o tb e ra biennis en O. innrieata. L., A rist o loc h ia clematitis, L.
(de vier laatste ook op zeediiin).
«. GBOKNGRONDKN.
8. Evenals de groote rivieren langs hare oevers slib afzetten, doen zulks ook, schoon op veel
kleiner schaal, de kleinere riviertjes en beoken. en aan het zoo ontstaande alluvium heelt men den
naam van heekbezinkingen of groengronden gegeven, /ij liggen uitsluitend op het zanddiliiviuni.
waarvan zij echter wel eens door veen gescheiden worden. Waar zij eenigszins uitgestrekte vlakten
bedekken, zijn zij niet dikker dan \'- el, doch in diepe gaten (voormalige slroonibeddeii) zijn zij ook
wel 4—0 ellen dik. De gemiddelde dikte is I — IJ el. Hier en daar zijn zij met hooge veenen be-
dekl. /ij bestaan meestal meer uit kleihoiidend zand dan 4iit ei
8
genlijken kleigrond.
Men vindt dergelijke groengronden in liet Zuidoostelijk deel van Drenthe langs de beekjes, die
langs Koevorileu naar de Vecht stroomen: in Overijssel langs de Vecht, een deel van de Dinkel.
langs de Regge en Schipbeek, meest sleclits als een broeden zoom langs de oevers, hier en daar tot
groote vlakten uitgebreid ; in Gelderland in het Zutphensche, langs den Herkei, de Vordensche, de
Breilevoortsche. de Aalt
6
ensche. de Noltwijker- en de Zwarte beek: op de Velnwe aan den voet der
hoogten, die zich van Apeldoorn tot Loenen uitstrekken, ten Noorden van Eerbeek en ten Noord-
oosten van het Heekbergerwoud : in Noordbrabant langs den Dommel, de Beers. de Reuzel, de Ley.
de Mark en de Aa.
Soms bevatten de groengronden hier en daar mergel, b. v. bij Weerselo en onder Diepenveen, en
ook zeer dikwijls ijzer oer, dat in Deventer. Keppel. Terborg en Ulft bij Genderen op ijzer wordt
verwerkt. Heeft men op eene plek het ijzeroer geheel weggegraven, dun ontstaat in dertig jaren.
-ocr page 146-
127
Daar men verzekert, soms weder op dezelfde plek mie nieuwe laag. dik genoeg om de kosten der
opdelving goed te maken.
\' r. ZANDVERSTUIVINGEN.
9. I)e zandverstuivingen zijn duinvormingen, ontslaan door inwerking van den wind op liet di-
Inviale zand, waai\' dit o|> de eene of andere wij/e van de daarop gelegen heidekorst ontbloot was
geworden. Dikwijls zijn zij daarna weder met heide, begroeid geworden en later weder aan het
stuiven gegaan. Zoo bevindt zich bij Gasscll.....mi stuit\'heuvel. die negen lagen heidekorst boven
elkander vertoont, die dus telkens weder «verstoven zijn. Hier en daar. b. v. bij llakkeveen in
Friesland, onder Doomspijk, omstreeks Wnensdrocht. Ossendreelit en bij Bergen-op-Zoom vindt men
reenen, die door zandverstuivingen zijn overstelpt geworden; overigens, en bij liet begin van hare
vorming natuurlijk altijd, rusten zij op bet diluviale zand. Ken algemeen voorkomend bestanddeel
der ondergestoven heidekorsten in de zandverstuivingen is het zandoer. dat aan den I\'otjesberg hij
St.-Oedenrode in Noordbrabant en volgens onze waarneming ook in enkele heuvels (o. a. den Potte-
liakkersheuvel) in het zand van Diever in Drenthe den vorm van trechter!jes en buisjes aanneemt,
wier ontstaan nog niet voldoende verklaard is en die gemiddeld twee tot drie duim lengte hebben
(bij Diever zijn zij ook soms veel langer en komen ook in het stuifzalid zelf voor) \')•
De duinen der zandverstuivingen bestaan uit zuiver kwartszand en zijn nog veel onvruchtbaarder
dan de zeeduinen. Helm (Psamma arenaria. Roem. en Schul.), bentgras (Maliniu coerulea,
Monch.) en volgens Staring ook dennen \') zijn de eenige planten, die in het nog stuivende zand
willen groeien. Is door helm en bent eenmaal het zand stiller geworden, dan vertnonen zich eerst
andere planten, b. v. struikheide.
De volgende zandverstuivingen komen in ons vaderland voor: die aan de Zuidwestelijke helling
der diluviaallieuvels in het Noordoosten van Drenthe, h. v. tusschen Zuidlaren en Schipborg, be-
zuiden Oasselte, Lxloo en Odoorn bij Noordsleen en tegen Enimen: ten Zuiden van Assen tot hij
Dwingelo de Haler, Heikanter en Lheerzanden, en ten Westen der Sniildervaart die van Diever en
llavelte: in Friesland het Bakkevecnscho en het Appelschasche zand: in Overijssel de zandduinen
langs de Vechtoevers tusschen Hardenberg en Dnll\'sen, het zand van Itaalterwoohl en dat van Hel-
lendoorn; in het Zutphensche het Zelhomsche zand; op de Veluwe (waar in 1852 nog 10460 bun-
dors stuifzanden waren), de Xunspeter. Iliilshorster. Viorhouter. Leiivonuinsehe en Kriuelosche
zanden (te zamen meer dan 20(10 bunders groot), die langs de Noordwestzijde der zich tusschen
llattem en Putten uitstrekkende heuvelrij loopen. de Maarsrhotor. Vorssensche. Kootwijksche. Harts-
kamper. Mosselsche en Otterloscbe zanden (te zamen meer dan 0O()O hiinders groet), die zich uit—
strekken langs den Zuid westelijken voet der heuvelrij, die van Klspeet en het Gortelsche bosch naar
Velp loopt, en meer andere, afzonderlijk liggende zandverstuivingen: in Jütrecht zandverstuivingen,
aan de Oostzijde van diluviale heuvels tusschen den spoorweg en Leusden en ten Zuiden van Soest,
aan de Zuidwestzijde van diluviale heuvels van af Driebergen tot Noordelijk van het huis Ter Heide;
in bet Gooiland aan de Zuidwestzijde van de Hilversumsche en Naardensche heuvels; langs den
rechter Maasoever liggen in Gelderland on Limburg eene reeks zandverstuivingen; in de la
2
nden
van Knik on Kessel zijn de voormalige l\'eelmoorassen met zandverstuivingen omringd : verder liggen
er nog tusschen Nistelrode en Zeeland, ten Noordoosten van St.-Oedenrode. op de Oirschotsche
\') In het Dieverderzand hebben wij ook eene zeer groote menigte zoogenaamde blik9ein pijpen, vertakte pijpjes, uit
door den bliksem aauccngcunoltcii zand bctaande, waargenomen. Benige er van bevinden zich op het mineralogisch ka-
binct der polytechnische school te Delft.
*) Volgens onre overtuiging blijven dennen in het stuif/and slechts in \'t leven, al» het niet meer stuift.
-ocr page 147-
128
heide, bij Aalst ten Zuiden van Eindhoven, tnsselicn Moergestel en Tilburg, tnsschen Alphen en
Oisterwijk : eindelijk noemen wij de stuifzanden van Nuland ten Noordoosten van \'s Hertogenboscli,
van Loon-op-Zand, van Oosterbont (of liever van Teteringen en Reijen). van de Ruephensche heide
en die in de nabijheid van Bergen-op-Zoont.
Vele der bovengenoemde zandverstuivingen zijn, vooral in de laatste jaren, grootendeels bedwon-
gen en met hout bezet.
Diluvium.
De jongste gronden der voorwereld. Tijdens hun ontstaan was de verdeeling van
land en zee op vele plaatsen anders dan thans, en sedert hebben herhaaldelijk
rijzingen en dalingen plaats gegrepen. Behalve de tegenwoordige fauna woonden
in centraal Europa vele later naar het Noorden verhuisde soorten (rendier,
veelvraat enz.) en andere, die geheel zijn uitgestorven (Mammoutfa of Klephas
primigenius, neushoorn met beenig tusschensehot der neusgaten of Rhi-
noceros tichorhinus enz.). De mensch bewoonde tijdens het diluvium
reeds het Europeesche vasteland en ook Nederland \').
10. Een zeer groot gedeelte van ons vaderland wordt door gronden, die tot het diluvium (de
post-plioeene of pleistocene formatie van Lyell) behooren, ingenomen. Wanneer men zich over
de kaart van Nederland een lijn getrokken denkt van de Pruissische grenzen bij Winschoten op
Groningen, van daar in eenigszins kronkelende richting op Dokkum, van Ilokkum op Leeuwarden.
van daar over Heerenveen en Steenwijk naar Zwolle, van Zwolle naar Elburg en, de kusten dei-
Zuiderzee volgende, naar Naarden, van Naarden over Utrecht naar Rhenen, van Ritenen op \'s Her-
togenbosch, van \'s Hertogenbosch benoorden Breda om naar Bergen-op-Zoont en van Bergen-op-Zoom
naar Antwerpen, dan geeft deze lijn zeer in het grove de grenzen van ons diluvium aan, daar
bijna alle bezuiden en beoosten die lijn gelegen gronden tot het diluvium behooren (met uitzonde-
ring van enkele nog oudere in Gelderland en Overijssel, aan de Buitsrlio grenzen en in het Zuiden
van Limburg), welk diluvium daar meestal onmiddellijk aan de oppervlakte ligt en slechts op som-
migc plaatsen door veenen, en bij uitzondering door zandverstuivingen, in de nabijheid der groots
rivieren door rivierklei en langs de oevers der kleinere riviertjes en beken door beekhezinkingen
bedekt wordt. Daarenboven zijn verscheidene onzer Zuiderzee-eilanden, Texel, Wieringen en Urk
zeker, waarschijnlijk ook Vlieland, Terschelling en Ameland, geheel of gedeeltelijk diluviaal.
De ten Zuiden en Oosten der genoemde lijn gelegen deelen van ons vaderland kenmerken zich
al dadelijk daardoor, dat zij zich hooger boven den zeespiegel verheffen, dan de alluviale dit over
het algemeen doen. en ook grooter ongelijkheid van oppervlakte aanbieden dan deze.
\') Men heeft naby Maastricht overblijfselen van mcnschelijkc geraamten en voorwerpen van mcnschelijke knust vlijt in
49
fciic\' dihtvialc laag tusschen beenderen van uitgestorven zoogdiersoorten gevonden. Staring (De bodem van Nederland, II.
bldz. 112) meent, dat dit op mie verkeerde waarneming berust en was daartoe ten tijde, dat hij zulks schreef, volko-
nien gerechtigd. Sedert echter niet alleen het bestaan van den mensch in den dikmalen tijd, zelfs in het naburige
Frankrijk en België (zie C. Vogt, Vorlesiingen iibcr den Mcuschcn, Giesscn 1861, Lyell, de geologische bewijzen voor
de oudheid vau het mcnschcljjk geslacht, vertaald door YVinklcr, Haarlem 1864; Lchon, 1\'IIommc fossile enz.) buiten
twijfel gesteld is, maar men zelfs afbeeldingen vau manimouth (zie o. a. Album der natuur, 1867, bldz. 368) door tijdge-
nooten van dat dier vervaardigd, gevonden heeft, schijnt o. i. geen grond meer voorhanden om aan de juistheid dier
waarneming te twijfelen.
-ocr page 148-
120
Algemeen komen over ons cliliiviinn verspreid min ol meer leemnrlitige zandgronden voor, soms
zelfs lerinbankcn, maar slechts bij uitzondering keien of grint, en dit laatste dan nog slechts in
stukjes, niet veel grooter dan erwten, bevattende. Deze zandgronden kenmerken zich ook door eene
niet dan zeer geringe boogt en vertoonende oppervlakte, en worden onderden naam zanddiluvinm
(Sable Campinien der Belgische geologen) onderscheiden. Op dit zanddiluvinm komen wij latei-
terug.
Verder vindt men in ons diluvium zandheuvels, met grint, keien en groote stoenblokken vervuld,
die meestal door znnddiluvium omringd worden, waarmede zij echter in oorsprong en tijd van wor-
ding verschillen. Deze heuvels onderscheidt men onder den naam van gri n tdi I u v in m (diluvion
cailloutenx der Belgische geologen), en hen zullen wij het eerst behandelen.
Eindelijk vindt men in onze provincie Limburg dihiviule klei- en mergellagen. overeenkomende
niet die, welke in Duitschland den naam van Loss dragen en door Duinont ook in België en
Kransch-Ylaanderen teruggevonden en Li in on Hosbayen genoemd zijn. Ook op dit Loss komen
wij later terug.
iilll NTDIL TJ VITJTM.
11,   De tot het grintdiliivium behoorende gronden verschillen zoowel in de steensoorten, die ze
samenstellen, als in hunne ligging en tijd en wijze van wording. Men kan in dit opzicht onder-
scheiden :
1.    Het Scandinavisch diluvium, waarin men vooral granieten en krijtvuursteenen, uit
Scandinavië afkomstig, vindt.
2.   Het gemengde diluvium, waarin behalve Scandinavische granieten en vuursteenen, ook
steengruis uit Munsterland, het Teutoburgerwoud en de Rijnoeverhinden voorkomt.
3.   Het Rijn diluvium, zonder granieten, docli waarin vele witte kwartsbrokken, basalten en
andere steensoorten voorkomen van de gebergten, die langs den Rijn tusschen Bonn en Coblenz
gelegen zijn.
4.    Het Maasd i I u v i um, dat evenzoo allerlei gesteenten van de hoogerop langs de Maas ge-
legen gebergten bevat en waarin alle plutonischo en vulkanische gesteenten ontbreken.
5.    Het Limburgsche vuursteendiluvium, waarin ook volstrekt geene plu tonische rots-
soorten voorkomen, doch dat bijna uitsluitend vuursteenen uit de in den omtrek voorkomende krijt*
formatie bevat.
Wij zullen onze beschouwing beginnen met het
«., uixliniivi-ili (liliiviiiin.
»
12.   Het Scandinavisch grintdiliivium ligt ten Noorden van de rivier de Overijsselsc.be Vecht. Voor
zooverre het aan de oppervlakte zichtbaar is, bestaat het evenals liet gemengde, het Rijn- en het
Miiiis-grintdiluviuin meestal uit heuvelruggen van eenige uren gaans lengte, hier en daar wel eens
schijnbaar afgebroken, die hoogst waarschijnlijk onder het hen omringende zauddiluviiiui of alluviale
vormingen (b. v. hoog veen, zandverstuivingen enz.) in de diepte samenhangen. Staring heeft ons
212992
Scandinavisch diluvium tot de volgende 10 groepen teruggebracht \') :
l. Hei I igerlee. Men zou in de tot dezen groep behoorende heuvels wellicht drie afzonderlijke
heuvelruggen kunnen zien: een van Scheemda tot Winschoten: een tweeden, aan wiens Oostelijken
\') De bodem van Nederland, II, 1,1,1/.. 25—31.
I.
u
-ocr page 149-
iM
voet Onstwcdde lijït, drie uren ten Zuiden van <len eersten; een derden, die begint bij den Schaaps-
berg ten Noorden van bet voormalige klooster Ter Apel en met de Hannoverscbe diluviaalhoogten
aan de Eems samenhangt.
II.  De Hondsrug, merkwaardig door eene groote opeenbooping van oppersiluriscbo kalkbrokken;
<>p zijn Noordelijk uiteinde ligt Groningen, en ten Zuidoosten hangt bij min of meer samen met
III.   Üost-Drenthe. De voornaamste heuvelrug kan bier gerekend worden bij Anlo te beginnen
en langs Gieten, Gasselte, Borger, Exlo, Odoorn en Emmen tot Zuid-Harge voort te loopen. Nabij
laatstgenoemd gehucht omsluit bij met twee armen bet voormalig IJargernicer en schiet daarna
onder de boogo veenen weg. Wellicht wordt deze bcuvelrug Westelijker in eenige minder sterk uit-
gedrukte ruggen herhaald, waarvan er in bet Noorden een langs Tinaarlo, Vries, Seyen, Norg,
Veenbuizen en Assen, in bet Zuiden een van Uolde over Schoolo naar Sleen, een tweede van Wes-
terbork over Ooster-IIesselen naar Dalen, een derde, grootendeels onder boogveen bedolven, van
Zwinderen naar Hoogeveen loopt. Daarenboven vindt men onder Hoog-Halen bij de Leek en onder
Zuidwolde nog diluviale heuvels, die evenmin als de Itraamberg bij Hoogeveen met een der boven-
genoemde ruggen kunnen vereenigd worden. Daar echter de tot de bovengenoemde ruggen behoo-
rende beuvels niet alleen uit grintdiluvium, maar gedeeltelijk uit zanddiluvium bestaan, beetl Sta-
ring Hoog-Halen met bet Wostcrbnrksrhc veen. Zuidwolde en den Hraamberg tot eene afzonderlijke
groep vereenigd. waaraan bij den naam van
IV.   M idd on-D ren tb e gegeven beeft, terwijl bij bet grintdiluvium van Assen, Veenhuizen, Norg
en Vries niet dat van Ter Heil bij de Leek weder samenvoegt tot eene andere groep, die bij
V.  N oord-D renthe noemt.
In het Noordwestelijk gedeelte van Friesland komt grintdiluvium voor, door Staring tot eenen
groep, namelijk
VI.   De Bergumerheide bijeengevoegd. Behalve de eigenlijkgezegde, thans geheel ontgonnen Ber-
gumerheide behoort tot dezen groep de rug, waarop de dorpen Driesnm, Murmerwoude en Rensuma-
geest liggen, de zoogenaamde Frioscho Wonden. Het grintdiluvium van dezen groep strekt zich
Noordwestwaarts en Westwaarts ver onder de alluviale gronden uit, vormt den bodem van de Dok-
kumer Ee en wordt tusschen Leeuwarden en Marssum op 5 el diepte onder het zcezand terug-
gevonden.
VII.   Zeven wol den. Deze groep, meer Zuidwaarts dan de vorige gelegen, bestaat uit zes of zeven
verheffingen van den bodem, door de laagte ten Zuiden en Oosten van Dragten, door bet Konings-
diep, de Compagnonsvaart tot waar die lich naar het Zuidwesten wendt, de Kuinder, de Linde,
de Stecnwijksche Aa en de Havelter Aa gescheiden. In het Noordoosten verecnigen zich deze ruggen
tot eene hooge landstreek, weleer met hoog veen bedekt, dat thans door de turfvaarten van de
Leek, de Sinildc en van Friesland grootendeels is afgeveend.
VIII.   West-Dren the; deze groep, wellicht met de vorige samenhangende, omvat de diluviaal-
heuvels van Diever, Havelte, Steenwijkerwold en Steenwijk.
IX.   Het Gaasterl and, in het Zuidwesten van Friesland gelegen, omvat een drietal heuvel-
ruggen, waarvan de kleinste en meest Westelijk gelegene het Roode Klif bij Staveren is.
X.   De Eilanden. Deze groep omvat bet geheel uit grintdiluvium bestaande Wieringen, verder
Urk, de Hooge berg (15 el hoog) en een paar andere diluviaalheuvels op Texel, de Meep, eene
bedding grintdiluvium, die in eene geul bezuiden Terschelling op den bodem der zee ligt, en verder
den ondergrond der eilanden Ameland, Terschelling en Vlie
9
land, die waarschijnlijk ook uit diluviuni
bestaat. Ook het geheel aan den vasten wal verbonden grintdiluvium van Vollenhove wordt door
Staring niet deze groep vereenigd.
Over het algemeen kan men bij de tot ons Scandinavisch grintdiluvium hehoorende heuvelruggen
eene van het Noordwesten naar bet Zuidoosten loopende richting onderscheiden, terwijl de afzon-
-ocr page 150-
131
derlijke heuvels in die ruggen van liet Noordoosten naar het Zuidwesten gericht zijn. Hierdoor
vereenigt ons Scandinavisch grintdiluvium lich ten nauwste met liet diluvinm, dat liet Noordwesten
van Duitschland bedekt, ook grint van Scandinavischon oorsprong bevat rn welks heuvel reeksen
eveneens van liet Noordwesten naar liet Zuidoosten loopen. Waarseliijnlijk vindt deze richting liaar
grond in plooien, die de oudere Ij-vu onder ons diluvinm reeds vertoonden, voordat dit diliivium
er zich op afzette, want ook de Sudeten in Silcziö, de lagen uit de krijtvorming van de l.ausitz
langs de Elbe, liet Noordoostelijk gedeelte van den Hartz en het Toutobiirgorwoud niet zijne ver
uitstekende Dentlieimer rotsen loopen van liet Noordwesten naar liet Zuidoosten. Die plooien in de
oudere lagen worden in Merklonburg, llolslein en Hannover ook aangeduid door secundaire gesteen-
ten, die uit liet ililuviiiin opsteken en zijn veroorzaakt door de veertiende der door Klie de Iteauinont
aangewezen bergopheffingen, dezelfde bergopliefling aldus, waardoor gedurende de Kocene formatie
de hoofdketen der I\'yrcneen ontstaan is.
De lioolilliestanddeelen van liet Scandinavisch grintdiluvium zijn /.and, leem en steenen. Het
zand bestaat uit afgeronde kwartskorrels, van de allerlijnste af tot de allergrofste en tot grint
overgaande, meest geelbruin, maar ook wel wit, kofliehruin en grauw gekleurd: het bevat slechts
zelden glimmer, in welke eigenschap liet weder met het Noordduitsche diluvinm overeenstemt. Dit
zand bevat zandoerbanken, zoowel dicht onder de oppervlakte, als ook soms op groote diepte.
Leem komt in het Scandinavisch diluvinm algemeen voor, hetzij in leeinbanken, die dikwijls op
geringe diepte onder het zand liggen, hetzij aan de oppervlakte, met zand vermengd, zavelarhtige
gronden vormende. In de provincie Groningen ligt eene merkwaardige leembank onder het niet keien
vermengde zand, die den naam van potklei draagt: bij Winschoten en Kloosterholt is zij op
sommige plaatsen slechts weinige ellen diep, en loopt op andere tot ongekende diepte voort; onder
Groningen heeft men er 25 el diep ingeboord zonder de onderzijde te bereiken: te Zuidbroek ten
Oosten begint hij op 5 el beneden de oppervlakte en eindigt 25 el dieper nog niet. Aan de opper-
vlakte is dit leem bruin gekleurd, in de diepere lagen is de kleur grauw tot zwartachtig. Deze
leembank strekt zich nog veel verder uit: bij Kmmrii onder Noordbarge is zij mergelachtig. Ook
540
te Helpman bij Groningen en op Urk en bij Stoenwijkcrwold is de leem kalkhoudend, ja men heeft
daar zelfs bepaalde mergellagen aangewezen. Deze leembunken en mergel lagen stemmen nauwkeurig
niet die van het Noordduitsche diluvinm overeen. Het leem bevat grint en keien, op de eene plaats
meer, op de andere minder: de steensoorten komen overeen met die, welke in het zand gevonden
worden.
De slee u e n zijn in den vorm van grint, keien en groote blokken in het zanil en in liet leem
zeer onregelmatig verspreid. De hoeveelheid er van is aan de oppervlakte door het aanhoudend
wegnemen er van voor de bestrating, de zeeweringen enz. op de meeste plaatsen aanmerkelijk ver-
iiiinderd : doch op enkele afgelegen plekken in Drenthe, waar ze nog in onverminderd aantal liggen,
kan men nog zien in hoe verbazend groote hoeveelheid zij oorspronkelijk voorhanden geweest nioe-
•en zijn.
Wat de groote blokken aangaat, zoo bevat het Scandinavisch diluvinm die in grooteren getale dan
de overige afdeelingen van ons grintdiluvium; en bijna alle, die meer dan J kub. el oppervlakte
hebben, bestaan uit graniet.
Een overzicht der steensoorten, waaruit het grint, de keien en groote blokken van ons Scandi-
navisch grintdiluvium bestaan, de betrekkelijke hoeveelheid, waarin zij voorkomen, de plaats waar
zij gevonden worden en van waar zij waarschijnlijk oorspronkelijk gekomen zijn. vindt men in on-
derstaande tabel \'):
\') In deze tabel beduidt veelvuldig, dat ocne steensoort overal op de diliiviaallieuvels voorkomt en, schoon iu ge-
nngcii graad, de gvhcele massa helpt samenstellen; een ige, dat eene steensoort op bijna elke opeenhooping van ccnigi\'
-ocr page 151-
132
IlF.TnF.KKK-
STEENSOORTEN. I.UKE HOEVEELHEID.
VINDPLAATS.
PLAATS, VAN WAAR ZIJ WAARSCHIJNLIJK
OORSPRONKELIJK GEKOMEN ZIJN.
Barnsteen on zwart-
aclitifr<<, afgeronde
stukken bruinkool.
Zeldzaam in de
hoogte Kloosterholt
(in groep I), Stocn-
wijk, Hoogevccn, op
<io kust.
Uit eene oudere tertiaire vorming (op de kust
van Pruissen?).
Vuurstecnen uitbot
Senoniscb krijt.
•J- der bestanddcelen,
vormt hoofdzakelijk
het eigenlijke grint.
Het witte krijt, dat tusseben Schonen in Zweden
en den bergrug op den linker oever van de Elbc
ligt.
Silurischc zandsteen
en kwartsen.
| der bestanddec-
len.
Eiland Gottland, West-Gothland in Schonen aan
het meer Ringshon, de Oosthelling der Kjölen op
de grens van Dalecarlie en Noorwegen.
Oppcr-Silurischc
kalk.
Winschoten enkele,
Groningen veelvuldig,
Urk enkele.
Riland Gottland, om bet meer liingsbön on bij
Klintn in Schonen, bij Holniestrand <\'n op de ei-
landen der golf van Christiania in Noorwegen.
Gnciss. Benige.
Het /uiden van Zweden.\'
Güinmcrschilfer.
Groningen enkele,
Ltorgumorheide.
Het Zuiden van Zweden?
fiazalt.
Groningen, elders l
Zweden.
Porpbyrcn.
Eenigc.
Zweden. Sommige van Elfdalen bij Falun.
Diorieten en om-
phibolictcn.
Veelvuldig.
Smaland; het Zuidwesten van Zweden.
Syenieten. Eenigc.
West-Gothland in Zweden.
Iloode granieten.
Veelvuldig tot { der
bestanddcelen, go-
noegzaam alle groote
blokken.
West-Gothland in Zweden.
Grauw graniet.
Veelvuldig.
Upland bij Stockholm in Zweden.
Schrift-graniet.
Drenthe enkele.
Ameland, Urk.
West-Gothland in Zweden.
Magneet ijzerzand. Vollenhove.
Zweden.
kub. ellen grint en keien wordt gevonden; zeldzaam, dat cene steensoort slechts bij nauwkeurig zoeken te vinden is;
enkele, dut daarvan slechts mi en dun ecu voorbeeld wordt aangetroffen; een eenvoudige plaa tsnnnm, dat dani\'
9lcchts een Voorwerp vun eene steensoort gevonden is.
-ocr page 152-
133
Het grint bevat soms fossielen, die hel opsporen der plaatsen, van waar hel gekomen is, \\erge-
makkelijken. Wij zullen die later behandelen.
De voriningswijzo van het Scandinavisch diluviuui kunnen wij hier niet uitvoerig bespreken. Ge-
durende een groot deel van den diluviaaltijd was de temperatuur van het Noordelijk halfrond veel
kouder dan thans (Ijstijd), ongeveer zoo koud als nu het Zuidelijke, waar de ijsbergen heden ten
dage tot 42° breedte afdrijven, de breedte, waar in het Noordelijk halfrond Rome ligt! De golfstroom
hespoelde Europa\'s kusten nog niet: de Sahara, thans ecne natuurlijke calorilëre voor ons wereld-
deel, was door het zeewater bedekt. Scandinavië schijnt in dien tijd geheid met gletschers bedekt
li\' zijn geweest, die tot in zee toe liepen, zooals uu de (iroeulandsche. De Oostzee, ten Noorden met
de Wittezee samenhangende, bedekte ook Denemarken, en een groot deel van Noorddnitschland, en
\'lii* doelen van Nederland, waar thans het Scandinavisch en het gemengd diluvium gevonden worden,
waren door de zee bedekt. Daar. waar thans het gemengd diluvium zich bevindt, was de bodem
waarschijnlijk reeds met het grint van het lÜjiidiluvium bedekt, dat echter steeds voortging zich te
Minnen : vandaar vindt men in ons gemengd diluvium Itijngesteenten met de Scandinavische ver-
niengd. Langzaam maar voortdurend verhief zich de zeebodem, zoodat het strand zich hier te lande
gedurig Noordwaarts verplaatste. Van de Scandinavische gletschers afgebrokkelde ijsbergen en ijs-
velden, met zand, leem, grint, keien en groote graniet blokken beladen, strandden op deze kusten.
smolten daar weg en lieten het zand. het leem en de steellen achter. Door de voortdurende Noord-
waartsche verplaatsing der kust strandden zij gedurig Noordelijker, vandaar dat het Scandinavisch
diluvium oen zoo groot oppervlak kon bedekken. De verhevenheden van den ondergrond kwamen
bij het rijzen van den zeebodem het eerst boven en boden dus gelegenheid aan de ijsbergen om te
stranden; vandaar beantwoorden de diluviualriiggen in hunne richting aan de 14d<! bergophefling
van Klie de Iteaumont. Daarna kan men .aannemen, dat het land weer zeer langzaam zonk en zoo
de eerstgovormdo lagen van het grintdiluvium gelegenheid gaf tot grooter aangroei \'m de dikte.
• •uk zand en grint, dat in zee drijvende ijsbergen bij hunne langzame smolting op den bodem dei-
zee lieten neervallen, zal wel tot de vorming van het Scandinavisch diluvium hebben bijgedragen,
hoewel minder dan men meent, daar hierdoor de Noordwest-Zuidoostelijke richting der ruggen
onverklaarbaar is, dewijl in zeewater bezinkende sloffen, in stede van de hoogten der oudere gronden
aan te duiden, zich eer in de laagten tnsschen die gronden zouden neerzetten en ze zoo gelijk maken.
Daarenboven verklaart bovenvermelde strandingstheorie het niet voorkomen van schelpen in ons
grintdiluvinm beter dan de andere.
Laten wij thans overgaan tot de beschouwing van de plaats, ingenomen door en de samenstelling van
het eemengd diluvium.
13. Het gemengd grintdiluvium ligt ten Zuiden van de Overijsselsche Vecht, en ten Noorden van
den Rijn in Overijssel, Gelderland, Utrecht en het Gooiland. Het vervalt in twee onderdoden, waar-
van het eerste Overijssel on het Zutphensche omvat, hot tweede door den Geldorsehon IJssel, don
Nederrijn, den Krommen Rijn, de Vecht on de Zuiderzee wordt omsloten. De Eltenberg on eenige
naburige hoogten, hoewel binnen de grenzen der eerste onderafdeeling gelogen, belmoren echter tot
de tweede gerekend te worden on maken dus op do bovenvermelde algemeene ligging oene uit-
zondering.
Staring brengt beide ondorafdeelingen weder tot eenige heuvelgroepon terug \'). In de eerste
onderafdeeling onderscheidt hij de volgende 9 groepen:
\') „De bodem van Nederland." II, bldi. 88—47.
-ocr page 153-
134
63
I.  01 denzaal en Enschede. De hiertoe behoorende hoogten vormen een grooten groep, waar-
aan neh de gronden met keien van Losser en van het llnndl\'eld, bezuiden het Auipsvocn aau-
sluiten.
II.   O o t mars su in. welks heuvelen oenen groep uitmaken met die van Etterbeek en Deken. Zij be-
ginnen ten Zuidoosten van Hardenberg aan den Helt en breiden zich tot voorbij Wilsuin en Oot-
inai\'ssiiin uit. De heuvels van Tubbergen en Hcrikhave vormen een kleinen keten, evenwijdig loo-
ponde aan en verbonden met de eerste. Ook de keien en het grint van het Lemselerveld tusschen
Ootniarssum en Oldenzaal behooren tot deze groep.
III.   Del den. Deze groep strekt zich uit tusschen Almelo en Borne, om deze plaats naar de
zijde van Delden over liet gchoele Aselosehe veld, op den Delder Esch en ten Westen van Hugmn-
lenbeek ter weerszijde van den straatweg. Hij bestaat uit meestal vlakke, alleen bij Borne en op
den Delder Esch een weinig golvende gronden.
IV.    Den Herikerberg, in verbinding met de Rijsscnsche hoogten, de Vriezenberg en de
gronden met keien uit het Mazerveld ten Zuidwesten van Diepenheim. Zij sluiten zich nauw aan
bij de
V.   Lemelcr- en
VI.  Hel 1 endoornsche bergen. Het Noordelijkst van deze ofdecling ligt de Bestemerberg; de
l.i-inelerberg (81 el hoog) wordt hiervan door het alluviuin van de Rogge afgescheiden; deze laatste
wordt weder door het Loniolorveld afgescheiden van de Hcllendoornsche heuvels, die met de Haarlcr-
(70 el hoog) en Holterbcrgen (5!) el hoog) éen groot geheel vormen, waaraan men den op zich-
zelven staanden Luttenberg kan aansluiten.
VII.  Den Lochemerberg;
VIII.   Den Needschcn berg, waarmede Staring het grint in den Esch van Oeesteren ver-
bindt.
IX.   Het golvende, zich niet tot heuvels verheffende grintdiluvium, dat het Oostelijk gedeelte der
voormalige Heerlijkheden Borculo en Lichten voorde inneemt, waartoe het Mallcnischc
veld, de Hekkensche heide, de ondergronden van het Haaksberg» lie veen, bet Eibcrgcr veld en vele
andere gronden, gedeeltelijk over onze grenzen in Munsterland gelegen, behooren.
De tot deze onderafdeeling behoorende groe|K>n bevatten zeer algemeen de keien van het diluvium,
vertooncn meestal eene richting omtrent van het Noorden naar het Zuiden, en de afzonderlijke
daartoe behoorende heuvels zijn overlangs uitgerekte ruggen, wier lengteassen van het Noordoosten
naar het Zuidwesten liggen.
In de tweede onderafdeeling van ons gemengd grintdiluvium onderscheidt Staring de volgende
5 groepen:
I.   Den Eltenberg niet eenige omliggende hoogten (o. a. den\' Hulsenberg, 9C el hoog), die te
beschouwen zijn als twee evenwijdige, van het Noordnoordoosten naar het Zuidzuidwesten gerichte
heuvelruggen, waarvan het Montfcrland, bij Zcddam en \'s Heerenberg eindigende, de kleinste Ooste-
lijke is, en de Westelijke uit den Hettenlieuvel, den Rijsberg, den Hulzenberg en Eltenberg bestaat.
Hij dezen laatsten eindigen de heuvels in eene steile helling tegen de Rijm lakte, welke helling
waarschijnlijk ontstaan is door afspoelingen van den Rijn, toen deze vóór vele eeuwen langs die
heuvels kronkelde.
II.   De Ovcr-Veluwe en
III.   den Vel u wen zoom, welke groepen geologisch éen geheel uitmaken, maar door Staring
slechts gescheiden zijn, om de plaatsen, waar do verschillende diluviale steensoorten voorkomen,
nauwkeuriger te kunnen aanduiden.
Ten opzichte van hunne ligging en algenieenen vorm kan men op de Veluwe 4 groepen van heu-
velen onderscheiden, namelijk:
-ocr page 154-
135
1°. Do heuvelroeks, die bij Hatteni begint en zich onder den naam van de Wolbergen tot Soerel
uitstrekt. Zij bevat als hoogste toppen de Trijs-, Wescper- en Hoogebergcn, de Steonshul, Dou-
welshap, E|)ertepel en Kraaienberg en hangt door de booge gronden van Tongeren en Soerel
met 2°. samen.
2°. Een henvelgroep, die ten Noordwesten begrensd wordt door de vallei der Staverdensche of
Hierdensche beek, op de breedte van Loenen met 4°. samenhangt en door de hoogten van het
Uddelermeer met 3°. verbonden is. Zij heeft eene lengte van 7, eene gemiddelde breedte van 1 \\
uur gaans, en reikt bij Doornspijk tot aan de Zuiderzee. Zij omvat o. a. den Liesberg (ten ZO.
van Nunspeet), de Gortelsche en Hoog-Soerenselie bossehen, den Kraaienberg ten Z. van Gorsel,
en ten Z. van Hoogsoeren: de heuvels van het Asselsche Veld (80 el hoog), Hoog-Buurlo (78 el
hoog), bet Ugcheler-boseh (87 el hoog), den Waterherg, Engeland of Schenkenshnl (80 el hoog),
een heuvel ten Z\\V. van Hoenderlo (48 el hoog). De boogste punten zijn : een punt in het Wios-
selsche bosch (104 el), liet observatorium in het Soerensehe bosch (107 el) en Hoog-Socron
(89 el).
3°. Eene beuvelgroep, tusschen Harderwijk en Garderen liggende, die door de hoogten van het
Uddelermeer met 2°. samenhangt en den Oalgenberg bij Harderwijk (37 el hoog), de Haspel* (20
el hoog), Uilen- (44 el hoog), Paal- (45 el hoog), Toover- (55 el hoog) en Tonnenbergen, het
S|>eulder- en Sprielderbosch (hoogste punt 40 el), het Soll (45 el hoog) en den Hamberg (ook 45
el hoog), de beide laatste ter weerszijde van Garderen liggende, omvat.
4°. Veluwezoom, bij Loenen met 2°. samenhangende, wordt Zuidoostelijk begrensd door de
alhiviün van Nederrijn en IJssel, Noordwestelijk door een eenigszins gebogen lijn, welke van den
Sclierpenberg bij Beekbergen langs de Woeste hoeve tot aan den Ginkel getrokken kan worden, en
strekt zich vervolgens naar het Noordwesten uit met de heuvels van Bennekom, Ede en Lunteren.
Als hooge punten in den Veluweiizoom noemen wij den Galgenberg bij Lunteren (34 el), den
llunnenberg in het Edensche bosch (43 el), den Drieberg (48 el), den heuvel achter het huis Hoo-
kelem (42 cl), den Wageningschcn berg (40 el), den Zilverberg in het Doorwerthsche bosch (61 el),
de hoogte Noordelijk van Mariëndaal (84 el), den Kapelberg bij het Klarenbeeksche bosch (68 el),
den Tonberg niet ver van daar (80 el), den Rouwenberg tegen de Steeg (01 el), Prins Willems-
berg in het Duronsche bosch (70 el), den Carolincnberg aldaar (54 cl), den Elsberg in het Word-
Rhedcnschc veld (100 el), den Wolfsedelsberg tegen den Imbosch (104 el) en een heuvel Noord-
west van Terlet (107 el).
Evenals de groepen II en III, zoo maken ook Starings groepen:
IV.   Zeisterheidc en
V.   het Gooiland, die door eene van Soest naar Maartensdijk getrokken lijn worden geschei-
den, geologisch slechts écn geheel uit en worden door hem slechts met afzonderlijke namen aan-
geduid, om het overzicht der daarin bevatte steensoorten. Deze heuvels loopen van den Nederrijn
\'lij de Grebbe over eene lengte van ruim 8 uren gaans tot aan de Zuiderzee", worden Westelijk door
de Weilanden van den voormaligen Rijn (den Krommen Rijn), door zandverstuivingen (die groo-
tendcels met bossehen bepoot zijn), en door de op zanddiluvium rustende lage veenen van Tienho-
ven, Loosdrecht en Ankeveen, Oostelijk door het zanddiluvium van de Geldersche vallei en de Eem-
landen begrensd. De heuvels loopen van de Grebbe tot aan Maant van het Noordoosten naar het
Zuidwesten; van Maarn tot de Vuursche, waar men de Socster- en Zeisterbergen vindt, is weinig
icgelmatigheid te bespeuren, terwijl van de Vuursche tot do Zuiderzee twee evenwijdige van hot
Zuiden naar het Noorden loopende heuvelrecksen worden aangetroll\'en. De afzonderlijk liggende
Emminkhuizerbcrg, Muiderbcrg en Nederhorstenberg sluiten zich bij deze groe]ien aan. De heuvels
van deze groepen zijn over het algemeen lager dan de Veluwsche, zooals blijkt uit de volgende
hoogte-opgaven: de Leeuwenberg bij Hulzen 18 el, het Larenbergsche bosch en de Steenberg bij
-ocr page 155-
130
Laren 32 el, de Boomberg hij Hilversum 20 el. de Lazarusborg hij Soostdijk 20 el, de Oalgonberg
hij Amersfoort 49 el, het hoogste |>imt der Soestorhorgen 04 el, de Zeistorborg hij de Batterij 42
«•I, de Pyratnide hij Zeist 05 el, de hoogte, die door den sjioorwog hij Maant doorsneden wordt,
30 el, de Darthuizerberg 49 el, de hoogte achter het Zuilensteinsiho hoseh 35 el, eene andere
daarnevens liggende, evenals de Elsterherg OG el, de Lijster-Ing hij Khenen 52 el en de Ileymen ol\'
firebbenberg 40 el.
Over het algemeen ligt aan geheel hot gemengde diluvium hij de al\'zonderlijke heuvels of ruggen,
waaruit elke hcuvelgrocp is samengesteld, eene richting van het Noordoosten naar het Zuidwesten
ten grondslag, dezelfde richting, die wij hij het Scandinavisch diluvium opmerkten, en die hier
waarschijnlijk aan dezelfde oorzaak als daar is toe te schrijven.
Hij de heuvelgroepen zelve is weinig eenvormigheid in richting te bespeuren. Voor zoover men
haar kan waarnemen, vindt men in Overijssel en het Zutphensrhe bijna altijd eene richting van
Noord naar Zuid. Ilij de meer naar het Zuidoosten gelegen heuvelgroepen buigt die richting zich
trapsgewijze over tot de richting van het Noordwesten naar het Zuidoosten, hetgeen niet zonder
heteekonis is, daar deze laatste richting, zooals wij later zien zullen, aan de heuvelgroepen van liet
I! ij il (I i I il v i II in eigen is.
De samenstel lende doelen van het gemengde diluvium zijn weder zand, leem on steencii.
liet zand verschilt, voor zoover men weet, niet merkbaar van dat van het Scandinavisch diluvium.
schoon het waarschijnlijk geacht mag worden, dat er bij nauwkeuriger onderzoek wel verschillen
zullen worden opgemerkt. In het zand van hot gemengd diluvium kouien soms ook op groote diepte
zand o e i\'liaii ken voor (b. V. de zoogenaamde rots onder de Isr
7
aëlitische begraafplaats bij
Arnhem, eene dergelijke in oen zandkuil rechts van tien weg naar Houvon in den Rhedenschen
enk, eene bij den Imbosch onder Rozendaal. die de helling hekleedt van de leemgroeve het llerte-
gat, enz.).
Zavolgronden on leem bed dingen komen in het gemengde diluvium veel minder algemeen
voor, dan in het Scandinavische, Als plaatsen, waar men er zavelgronden in vindt, noemen wij de
hoogten van Uelsen, Ootmarssum, Oldenzaal en Enschedé: verder Delden, Ocesteren, Ncede en vele
plaatsen onder de voormalige heerlijkheden Borculo en Lichtcnvoordc; den geheelen bebouwden
Veluwzooin van Dieren tot Wagoningen en de Westelijke helling der Utreclitsche hoogten. In
Utrecht en op de Vcluwe noemt men dergelijke gronden Bookengrond, daar de beuken er zoo
welig op groeien.
De leemheddingen in het gemengd diluvium vertoonen nimmer don vorm van regelmatige banken,
zooals die van het Scandinavische voorkomen, maar zijn steeds opeenhoopingen van op allerlei wijzen
kronkelende en dooreongehogen lagen of Mmiipeii. die met zand afwisselen on daardoor omgeven
worden. Ten Oosten van Goor en Almelo komt tertiair leem, ten Zuiden van Rijssen diluviaal
leem voor. In het Mazerveld komt eene uitgestrekte en dikke leemlaag voor mot keien on steen-
blokkcil, die in eene doorsnijding van den grintweg naar Lochem is blootgelegd. Ook in de Lochem-
scho en Noodsche heuvels en op de Veluwe ontbreken de leemheddingen niet.
Hoewol het loom uit het gemengd diluvium (h. v. te Hoog-Soeren on do Doornheg) soms zeer
kalkhoudend is, vindt men er geen regelmatige mergelbeddingon in.
Omtrent de in het gemengd diluvium als grint, keien en groote blokken voorkomende stccn-
soorton geven wij een soortgelijk tabellarisch overzicht, als wij op hfiulz. 132 gegeven hebben van
die welke in het Scandinavisch diluvium voorkomen \'):
\') In deze tabu] beduiden de woorden veelvuldig, ecnigc, zeldzaam en enkele en de eenvoudige plaatsnamen
hetzelfde al» iu de tabel op bind/.. 132.
-ocr page 156-
137
STEENSOOBTEN.
BETKEKKE-
I.1JKE HOEVEELHEID.
VINDPLAATS.
PLAATS, VAX WAAK ZIJ VEBNOEDELIJK
GEKOMEN /.IJS.
Witte en gele ter-
tiaire zandsteonen,
tertiaire kwartsen <»n
boornstcencn, grint-
conglomeraten, »er-
kiezeld hout en Bpaat-
|j Kersteen.
Veelvuldig.
Neder-Rijnschc hruinkoolvorming. welke xich ten
Noorden van bet Taunusgebergte en den Hondsrug
tot liij Linz tegenover den mond van de Ahr uit-
strekt en ook Oostelijk beneden Bonn en Westelijk
tot bij Aken gevonden wordt.
Mergelkoeken uit
tertiaire vormingen.
ES bergen.
Tertiaire gronden der Beneden-Elbe.
Zwarte tertiaire zand-
steen, fijnkorrelig,
sterk ijzerhoudend.
Wolbergen inOver-
Veluwe.
De Grafenberg hij Dusseldorf.
Vuursteenen uit het
Senonisch krijt.
Veelvuldig.
Het witte krijt, dat tussehen Schonen in Zweden
en den bergrug 0|> den linker oever van de Elbe ligt.
Neocomische zand-
steen.
Heeschberg onder
Olilebroek.
Bontheim ; Losser in Overijssel.
Kalksteen uit eene
krijtvorming.
Trompenberg bij
Hilversum; Solgat bij
Gardercn.
Teutoburgerwald!
Wealdgesteenten.
?
Rbeine, Bontheim, (ïronau, Winterswijk.
Zwarte en grauwe
kwartsen, lijnkorre-
lige, grauwe zandstee-
ncn en zwarte vaste
leenisteenen uit Jura-
vormingen.
Zeldzaam in Over-
ijssel en Over-Veluwe,
enkeleinde voormalige
* heerlijkheden Borculo
en Lichtenvoorde en
in den Veluwezoom.
De Noordelijke helling tier Mindensrhe gebergten
tot bij Rheine.
Muschclkalk.
Stcenshul onder 01-
debroek, Hilversum.
Zuidgrenzen van het\'diluviuin van Noordwestelijk
Duitschland.
Bonte zandsteen.
Enkele.
Zuidgrenzen van het diluviuiu van Noordwestelijk
Duitschland.
Zandsteenen uit de
Steenkool" en Devoni-
•cho vormingen.
Veelvuldig tot { der
bestanddeelen.
Steenkoolvorming van Westphalen; Devonischo
gesteenten van den Rijn.
Poddingstcenen uit
de Steenkolen- en De-
vouiselie vormingen.
Zeldzaam.
Steenkoolvorming van Westphalen; DevonUche
gesteenten van den Rijn.
-ocr page 157-
138
STEENSOORTEN.
HKTREKKK-
I.IJKE HOEVEELHEID.
VINDPLAATS.
PLAATS, VAN WAAR ZIJ VERMOEDELIJK
GEKOMEN ZIJN.
Spaatijzersteen uit
de Steenkool" en De-
vonischc vormingen,
dikwijls tot bniinijzer-
stecn verweerd.
Veelvuldig.
Steenkoolvorming van Westphalen: Devonisclie
gesteenten van den Rijn.
Bcrgkalk.
Hilversum.
Visé boven Maastricht?
Phtanietcn.
Eenigc.
Onderste lagen der Westpbaalsche steenkoolvor-
ming; Devonisclie leien van den Rijn.
Kwartsenen Hoorn-
steen uit de Devoui-
sclie vorming.
{ tot J der bestand-
deelen.
Devonisclie gesteenten van den Rijn.
Devonisclie psam-
mieten.
Benige. Devonisclie gesteenten van den Rijn.
Devoniselie leien.
Enkele.
Devonisclie gesteenten van den Rijn. "
Siliirischc zandsteen
en kwartson.
Veelvuldig.
West-Gotliland in Zweden; eiland Gottland; in
Schonen aan het meer Ringshön, de Oosthellhig der
Kjölen op de grens van Dalecarlië en Noorwegen.
Oneiss.
Zeldzaam.
Het Zuiden van Zweden?
Glimmerschilfer.
Wolbcrgen en llil-
versuni enkele.
Het Zuiden van Zweden?
Vulkanische gc-
steenten (lava).
Arnhem.
Vulkanen van den Eifel.
Iiü/alt.
Zeldzaam.
De gebergten langs den Rijn tusschen Bonn en
Coblcntz.
Trachyt.
Kltenberg.
Zevengobcrgte bij Ilonn.
Porphyren.
Zeldzaanr.
Sommige van Ell\'dalen bij Falun in Zweden;
Westphalen, regeeringsdistrict Arensberg?
Ilionietcn en am-
pbibolieten.
Benige; bezuiden
de breedte van Does-
borgh zeldzaam.
Smaland; het Zuidwesten van Zweden.
Syenieten.
Zeldzaam.
West-Gothland in Zweden.
-ocr page 158-
139
STEENSOORTEN.
BETREKKE-
I.1JKE IIOEVEEI.IIEU).
VINDPLAATS.
PLAATS, VAN WAAR ZIJ VERMOEDELIJK
GEKOMEN ZIJN.
Ronde granieten.
Ten Noorden der
breedte vanDoesborgh
veelvuldig: Zuidelijker
zeldzaam.
West-Gothland in Zweden.
Grauw graniet.
Twenthe en Wol-
bergen enkele.
Upland l>ij Stockholm in Zweden.
Schrift-graniet, | Ootmarasum Groenlo.
West-Gothland in Zweden.
Over de fossielen van het gemengd diluvium zullen wij later spreken.
Wat de vorm i ngs wijze er van aangaat, daarover hebben wij reeds op blad/.. IU.\'3 het een
en ander medegedeeld.
Laten wij thans overgaan tot de beschouwing van de plaats, ingenomen door en de samenstelling van
het RUndiluvtum.
14. Het Rijndiluvium strekt zich binnen onze grenzen tusschen de rivieren de Waal en de Maas
uit. Noordwaarts begint het met de heuvelen, waarop Nijmegen gebouwd is; het hoogste gedeelte
ligt Oostwaarts en eindigt niet eene zeer steile van Nijmegen tot Wilderen, dus van het Noord-
westen naar het Zuidoosten voortloo|>ende helling. Hooge punten er in zijn o. a. het fort Sterreschans
(51 el), de hoogte hij Ubbergen (C\'2 el), de hoogte bij Heek (88 el), de Uilenpol (98 el). Vcrvol-
gens vormen do hoogten het Nederrijkswald en hangen niet een hoogen heuvelrug langs Mook niet
liet Kleefsche Rijkswald samen.
Staring \') vereenigt ons geheele Rijndiluvium in éen groep, dien hij Mookerheide noemt, en
neemt even over onze grenzen in Rijn-Pruissen nog twee dergelijke groepen aan, die hij Klecfs-
land (de diluvialc hoogten tusschen Niers en Rijn) en Gelder (die tussrhen Niors, Maas en Roer
omvattende) noemt. KI e e f s 1 a n d vormt geologisch slechts éen geheel niet Mookerheide: tot den
groep ("leider behooren waarschijnlijk binnen onze grenzen de grintlagen, die tusschen Arcen, be-
ueden Venlo, en Gennep op verschillende plaatsen aan den rechter Maasoever zichtbaar zijn.
De samenstellende deelen van het Rijndiluvium zijn weder zand, leem en steenen. liet
zand verschilt, voor zoover men weet, weder niet merkbaar van dat van het Scandinavisch dilu-
viiim. Het leem komt er, evenals in het gemengde, in voor in den vorm van onregelmatige massa\'s,
zeer verschillend van grootte en niet zand en grint vermengd. Bij Nijmegen komt o. a. leeniaehtige
zandgrond voor, die meer naar het Zuiden nog leemiger en vruchtbaarder wordt. Mergel is in
het Rijndiluvium binnen onze grenzen niet bekend. Wat de steenen aangaat, is voor het Rijn-
diluvium in tegenoverstelling der vroeger behandelde grintdiluviu kenmerkend het geheel, of ten
minste zoo goed als geheel ontbreken van alle platonische en rnetamorphisehe gesteenten, terwijl
bet daarentegen eene overgroote hoeveelheid wit kwarts bevat. Wij voegen hier een soortgelijk
\') „Ifc bodem vnu Nederland." II, 47.
-ocr page 159-
140
tabellarisch overzicht der in het liijndiluvium voorkomende steensoorten in. als wij o|> bldz. 132
en 137 voor het Scandinavische en gemengde diliivititn gaven \'):
STEENSOORTEN.
Witte en gele ter-
tiaire zandsteencn.
tertiaire kwartsen en
lioonisteeiien, ^i\'int-
congtoraeraten, ver-
kii/i\'ld hout en s|>aal-
ijzerstoen.
BETREKKE*
I.IJKK HOEVEELHEID.
VINDPLAATS.
PLAATS. VAN WAAR /LI VERMOEDELIJK
OEKOMEN /UN.
Veelvuldig,
Nedcr-liijnsrhe bl\'uillkoolvorming, welke y.ich ten
Noorden van hel Taunusgebcrgte en den Ilondsrug
tut bij Linz tegenover den mond van de Ahr uit-
stnkl en ook Oostelijk beneden Bonn en Westelijk
tot bij Aken gevonden wordt.
Route zandsteen.
Enkele. Zuidgrenzen van het diluvium van Noordwestelijk
Duitschland.
Kwartsen en hoorn-
steen uit de l)evoni-
sche vorming.
{ tot J der be-
standdeelen.
Devonisclie gesteenten van den liijn.
I\'htanieten.
Eenige.
De onderste lagen der West|ihaalsche Steenkool-
vorming: Devonisclie gesteenten aan den liijn.
Zandsteencn uit. de
steenkool" en l)evoni-
sche vormingen.
Veelvuldig tot J.
Devonisclie gesteenten aan den liijn; Steenkool-
vorming van Westphalen.
Poddingstcenen.
Zeldzaam.
Devonisclie gesteenten aan den liijn: Steenkool-
vorming van Westplialen.
Devonisclie |isain-
mieten.
Eenige.
Devonisclie gesteenten van den Rijn.
Devonisclie leien.
Enkele.
Devonisclie ge.sieeo.ten van den liijn.
Ba/alt.
/eld-.aam.
De gebergten laogs den Rijn tnsseben Ronn en
Coblent".
Rood graniet.
Een voorwerp b\'j
Mook.
West-Ooili\'and iu Zweden.
Me\'aplijr.
Kokeie.
Oevers van «Ie Nnke.
Agaat en cholce-
iloon.
K.ikcle.
Omstreken van Oberstein aan de Nake.
\') In deze tabel baluid-n de woorden veelvuldig, eenige, enkele en zeldzaam hetzelfde als in de tabellen
op blartz. 132 rn 13"
-ocr page 160-
\\\\\\
STEENSOORTEN.
BETREKKE-
I.IJKE HOEVEELHEID.
VINDPLAATS.
PLAATS. VAX WAAK ZIJ VERMOEDELIJK
GEKOMEN ZIJN.
Porphyr.
Zeldzaam.
Kreuznach in Rijn-Hessen.
Spaatijzerstcen uit
de steenkool" en Dc-
vonische vormingen,
dikwijls tot bruin-
ijzersteen verweerd.
Veelvuldig.
Steenkoolvorming van Westphalen; Devonischc
gesteenten van den Kijn.
Over de fossielen van liet Rijndiluviuni zullen wij later spreken.
Wat de vo rmi ngs wij ze er van aangaat, zoo leert ons de geologische kaart van Rijn-Pruissen,
dat de gesteenten uit de Devonisclie, steenkool" én andere vormingen van Rergsland tussclien Duis-
Imrg en Iionn slechts het vervolg zijn van dezelfde gesteenten, die daartegenover in Limburg, Guli-
kerland en den Eifel voorkomen. Tijdens het hegin der vorming van het Rijndiluviuni bestond de
grootte vallei daartusschen, thans door den Rijn doorstroomd en met gronden uit de jongere vor-
nrüngen aangevuld, niet; de tegenwoordige Oostelijke en Westelijke uiteinden der oudere gesteenten
43
hingen te zanten. Door langzame, eeuwenlang voortdurende en aanhoudende inwerking van het water
van den Rijn, toen waarschijnlijk meer water voerende en sneller stroom bezittende dan thans,
werd die reuzendam doorgebroken, de rotsen, waaruit hij bestond, werden vergruisd en hunne over-
blijfselen inedegevoerd naar de tegenover de groote doorbraak liggende landen, d. i. riaar die streken
van het tegenwoordige Rijn-Pruissen en Nederland, waar men thans het Rijndiluviuni aantreft
Laten wij thans overgaan tot de plaats, ingenomen door en de samenstelling van
hot MansdiHivium.
16. Met Maasdiluvium komt in ons land in de provinciën Noordbrabant en Limburg voor en
3
vormt geologisch een groot geheel met het grintdiluvium (diluvion caillouteux) der Belgische Kem-
pen. In Limburg vindt men de keien van het Maasdiluvium in en om de vallei van de Maas;
zij bedekken den St. Pietersberg en de daartegenover liggende hoogten en breiden zich bezuiden
Maastricht Oostelijk uit tot in het Wurmdal ten Noorden van Kerkrade, terwijl zij zich Westelijk
aan de Luiksrhe Kempen aansluiten, waarbij zij spoedig o^ider klei en zand bedolven worden.
In Noordbrabant onderscheidt Staring het Maasdiluvium in de vier volgende groepen:
I.  De Schaiksche heide, waarvan het grintdiluvium zich tussclien Orave en \'sllertogenbosch
en waarschijnlijk nog veel Zuidelijker, tot tegen ficmert uitstrekt.
II.   Megel aan het Zuidcindc der Peel, waaraan zich de Houwenberg ten Noordoosten dier plaats
aansluit.
III.    Bergeijk, waarschijnlijk samenhangende met het grint, dat bij den Lanimelschen tol uit
het Kempcr kanaal is opgegraven en dat ook tegen St. Huberts Lil, iets Oostelijker, voorkomt.
IV.    Rijen, waartoe twee lange uitgerekte plekken grintdiluvium ten Westen van Tilburg ge-
bracht worden. De eerste loopt van Alphen Oisterwijk, over Riel. tot de Pannenbakker!] aan den
straatweg bij de Tilhiirgsche warande; de andere van den molen van Gilze over Rijen door de
Oosterhoiitsche bosscheu tot over den straatweg bezuiden Oosterhout.
Het Noordbrabantsche grintdiluvium neemt nergens aan de oppervlakte den vorm van heuvels
-ocr page 161-
142
nan, doch moet evenwel beschouwd worden als heuvels, tot aan den top in de omringende zand-
en leemgronden bedolven.
De samenstellende deelen van het Maasdiluvium zijn weder zand, leem en steen en. Het
zand verschilt voor zoover men weet weder niet merkbaar van dat van het Scandinavisch dilu-
viimi. Leembedd i nge n zijn in het grintdiluvium van de Maas vrij zeldzaam; alleen hij de
warande van Tilburg en bij Gilze wordt leem uit een grintrug gedolven en tot het hakken van
steenen gebruikt. Wel komen in Noordbrabant veel leembanken voor, doch het is beter deze te
beschouwen als een onderdeel van het zanddiluvium; zavelgronden vergezellen in het Maasdiluvium
de leembanken minder veelvuldig dan in de vroeger behandelde afdeelingen van het grintdiluviiuii.
Wat de steenen uit het Maasdiluvium aangaat, is hiervoor het volkomen ontbreken van alle pluto-
nische, metamorphische en vulkanische gesteenten kenmerkend. Wij laten hier een dergelijk tabel-
larisch overzicht van die steensoorten volgen, als wij op bladz. i\'.\\% bladz. 137 en bladz. 140 van
het Scandinavisch, het gemengd en het Itijudiluvium gaven \'):
48
STKF.NSOORTF.N.
BETREKKE-
I.IJKF. IIOKVF.KI.IIF.il).
VINDPLAATS.
PLAATS, VAN WAAK ZIJ VERMOEDELIJK
AFKOMSTIO ZUS.
Vuursteenen uit liet
Senonisch krijt.
Eenige.
Krijtvorming der aangrenzende streken.
Kwartscn en hoorn-
steen.
{ tol * derbcstand-
deelcn.
Belgische steenkoolvorming: Devonische gesteen-
ten van de Ardennen.
Phtnnieten.
Veelvuldig.
Onderste lagen der Belgische steenkoolvorming;
Devonische gesteenten van de Ardennen.
Zandsteenen.
Veelvuldig.
Belgische Steenkoolvorming: Devonische gesteen-
ten van de Ardennen.
Poddingsteenen.
Zeldzaam.
Belgische steenkoolvorming; Devonische gesteen-
ten van de Ardennen.
Devonische psam-
inieten.
Eenige.
Devonische gesteenten van de Ardennen.
Devonische leien.
7
Devonische gesteenten van de Ardennen.
De fossielen van het Maasdiluvium zullen later behandeld worden.
Wat de vormi ngsvv ijze er van aangaat, zoo kan men zich voorstellen, dat gedurende de
lange reeks van eeuwen, die het Maasdiluvium voor zijne vorming noodig had, de Belgische ge-
steenten uit de Devonische en steenkoolvorming met die van Westphalen samenhingen en dat door
liet afslijten en afspoelen van deze; gebergten, waarbij het gruis of het afslijtsel Noordwaarts werd
weggevoerd, het Maasdiluvium ontstaan is.
\') In deze tabel beduiden de woorden veelvuldig, eenige en zeldzaam hetzelfde als in de tabellen o|i bladz.
133, bladz. 137 en bladz. 140.
-ocr page 162-
143
Laten wij Umns overgaan tot do laatste afdculing van liet Nederlandsche grintdiluvium, namelijk van
bet I jimliin\'ü^ In\' vimr-f i i ïidilu vimii.
18. Het Limburgschc vuurstecndiluvium is vooral in liet Zuidoosten dier provincie zeer ontwik-
keld, waar \'t dorp Epen er midden in ligt. Het komt ook nog elders in Limburg voor, maar wordt
grootendeels door Maasdiliiviuni en Loss bedekt.
De samenstellende doelen zijn zand en steenen. De steen en van liet Limhurgsrhe vuursteen-
dilnvinm bieden lang die verscheidenheid niet aan, die in de andere afdeclingen van ons diliiviiini
wordt aangetroffen, daar zij alle uit vuursteenen uit het Senonischo krijt bestaan: slechts nu en
dan wordt er een voorbeeld van kwartsen, hoornsteon- en zandsteenbrokken uit de steenkool" en
Devonische vormingen onder aangetroffen.
Over de fossielen van dit diluvium spreken wij later.
Wat de vormingswijze van het Limburgsch vuursteendiluvinm aangaat, zoo kan men uan-
nemen, dat het ontstaan is door verweering en uitspoeling van in den diluviaaltijd bestaan hebbende
lagen van de krijtformatic.
ZANDDILUVIUM.
17. Het zanddiluvitun is een onderdeel van het diluvium, dat later gevormd is dan het grint-
diluvium. Het omvat alle zandgronden van ons vaderland, die niet belmoren tot de Zuidelijk gelegen
tertiaire zandgronden, geen duinen of geestgronden zijn en noch grof grint noch keien bevatten.
Het beslaat een groot deel van de oppervlakte van onze landprovinciën, vormt aldaar de uitgestrekte
uit zandgrond bestaande vlakten, die men gewoonlijk aan den voet der heuvels van het grintdilu-
vium aantreft, en wordt ook in de zeeprovinciën onder alle rivier- en zeevormingen in de diepte
teruggevonden.
Zeer dikwijls bedekt het zanddiluvium, dat benoorden de Overijsselscho Vecht in dunnere lagen
voorkomt dan in do Zuidelijker streken, lagen, die tot het grintdiluvium behooren.
Het zanddiluvium bestaat uit hetzelfde zand, als het grintdiluvium; soms vindt men er, als eene
zeldzaamheid, hier en daar een enkelen kei in; fijn grint, zelden grooter dan wikkenzaad, uit de-
zelfde steensoorten als dat der naburige grinthouvels bestaande, vormt er dikwijls dunne, horizontale
laagjes van geringe uitgestrektheid in. Zelden bevat het zand glimmer, behalve soms enkele
zandklompen, die uit verweerd graniet ontstaan zijn.
In Noordbrabant en Limburg vindt men in het zanddiluvium zeer aanzienlijke leemlagen, ja op
sommige plaatsen is in den ondergrond overal regelmatig leem voorhanden. Deze leemlagen komen
echter niet voor ten Noorden ecner over Oosterhout, Oistei-wijk, Helmond en Venlo getrokken lijn.
in onze overige provinciën bevat het zanddiluvium slechts hier en daar dunne laagjes blauw
leem van geringe uitgestrektheid (o. a. bij Vorden in Gelderland) en niet dan hoogst zelden groo-
tere leemgroeven (zooals b. v. bij Vlagtwedde aan den weg naar de Honrtange). Dij Westerwolde
komen in het zanddiluvium afgeronde brokken potklei voor.
Schoon meestal kleine golvingen en onregelmatigheden vertoonende, liggen de lagen, waaruit het
zanddiluvium bestaat, over het algemeen horizontaal; hierdoor onderscheidt het zich kenmerkend
van het grintdiluvium.
De fossielen van het zanddiluvium zullen later behandeld worden.
Wat de vormingswijze van het zanddiluvium aangaat, mag men annnemen, dat in den zeer
langen tijd, die noodwendig verloopen moet zijn, voordat het grintdiluvium na zijne vorming met
planten begroeid was en door eene dikke liumuslaag tegen de inwerking van vorst en regen eenigs-
-ocr page 163-
iU
zins beschut word. de voor verwcering vatbare steensoorten, die aan de oppervlakte er van lagen,
in «irnis. zand en leem vervormd werden, dat door liet afstroomende regenwater naar de tnssclien
de heuvels gelegen dalen vervoerd en daar afgezet werd.
Langs de Nederlandsche boveniiviereu vindt men op enkele plaatsen kleibezinkingen, die niet van
de tegenwoordige stroomen afkomstig zijn. doch voormalige oeverzanden schijnen te zijn
van zieli langzamerhand terugtrekkende di In vial e waterstroomen. In tijd van ontstaan
komen zij volgens Staring (De bodem van Nederland II. 406) met het zanddihivinin overeen.
OVRR DE FOSSIELEN VAN HET GRINT- EN ZAND-
DILUVIUM.
18. Men kan de fossielen, die in het grint- en zanddihivinin voorkomen, in twee eategorieïi
verdeden:
1°. Overblijfsels van schepselen, die gedurende het diluviale tijdperk leefden.
\'2°. Fossielen uit andere vormingen, die met het grint en de keien in ons diluvinm zijn over-
gevoerd.
Wij zullen deze beide eategoriën afz
36
onderlijk behandelen.
De overblijfselen van in den diluviaaltijd levende dieren, die hier te lande gevonden zijn, werden
bijna alle in het zanddilnvinni aangetroffen, /.ij zijn met bijvoeging van de vindplaats en de plaats,
waar zij bewaard worden en waar zij beschreven en afgebeeld zijn, breedvoerig opgesomd in Starings
werkje: „de Geologie van Nederland. Handleiding voor de be
06
zichtigen van hel paviljoen Ie Haarlem
1853," bladz. 87 en volgende. Zij behooi-en tol de volgende soorten:
Elephaa primigenius (Mammoet): veelvuldig.
Klephas Africanus (de Afrikaansche olifant?). Hiertoe behoorde een te Nijmegen gevonden
kies: waarschijnlijk is deze echter niet fossiel.
Ithinoccros (waarschijnlijk II. fichorhiuus, de neushoorn met boenig tusschenschot der neus-
gaten): zeldzaam.
Hippopotamus (Rivierpaard ?). Een slagtand van eene soort van dit geslacht is eens in een
zandduin op de Uosmalonsche heide gevonden. Het uiterlijk aanzien van dien tand maakt het
twijfelachtig, of hij werkelijk diluviaal is.
Rqil ils A da milieus (het paard der voorwereld, waarschijnlijk soortelijk niet onderscheiden van
ons gewone paard, Kquus Caballus); niet zeldzaam.
Cervus Elaphus primigenius (het diluviale hert, waarschijnlijk soortelijk niet onderscheiden
van ons gewone hert, Cervus Elaphus); niet zeldzaam.
Cervus Tarandus (het rendier). Ééns een hoorn aan de Middenwaal bij Heerewaarden gevonden.
Capra llircus (de gewone bok). Eens een schedel bij Hellendoorn gevonden. De diluviale afkomst
van dien schedel is echter moeielijk Ie bewijzen.
Hos primigenius (het rund der voorwereld, volgens vele geleerden de stamvader van ons heden-
daagsch inlandsch rundernis): vrij zeldzaam.
Hos priscus (de bison der voorwereld, waarschijnlijk de stamvader van den nog heden in kleinen
getale in Lithauen levenden Kuropeeschen bison of wisent, Bison Europaeus); veelvuldig.
Wie beenderen van diluviale dieren zijn bij dijkbreuken uit de daardoor ontstane zeer diepe
kolken of wielen voor den dag gekomen, hetgeen er op wijst, dal zij voornamelijk in de dieper
gelegen diluviale lagen voorkomen.
Wij komen nu tot de fossielen uit oudere vormingen, die met liet grint en de keien in ons
grintdiluvium geraakt zijn. Wij zullen deze verdeelen naar «Ie vormingen, waarin zij oorspronkelijk
thuis behooren.
-ocr page 164-
145
a.   Uit de Siluriache vorming.
De moeste fossielen uit deze vorming zijn in ile oppor-sihirische knlksteenen gevonden, die in den
Hondsrug bij Groningen voorkomen: wij zullen deze met h aanduiden. De overige zijn kwartsen.
In het gemengde diluvium komen zij slechts zelden, in het Iiijn-, Maas- en Limburgsch vuur-
steendiluvium in het geheel niet voor.
Siphonia? Siphonia praemorsa Goldf., onbestemde Bryozoiin h, Berenicea irregu-
laris Sonsd. h, Stromatopona striatella d\'Orb. h. in zeer groote menigte ook verkiezeld,
Clia ütotes Petropo 1 i tanii s Sonde, h, Favosites fibrosus Sonds., Cal urn o po ra poly-
morpha Goldf. h. C. spongitos Goldf. var. y. raniosa, C. Gothlandira Goldf. h en elders,
Cannopora placenta Phill. h., Heliopora raniosa Roem. h, Hal y sites escharoides
Fisch. h, H. catenularia Wulilb. h, Syringopora cancellata Edw. en Ileime h, Syri-
niagopora? h, Heliolithcs po rosa Edw. en II. h, L y a thopliy 11 u m articulatum His.
h, Crinoiden. stelen (Trochitcn, vooral van Cyathocrinus rug o.sus MUI. li en elders),
Cyathocrinus pestagonus Goldf. h; onbestembare Braclii opoden uit de geslachten Te-
rebratula h, Pen tam e rus h en Spirifer h; Terebratula bidentata His. h, Atrypa
reticularis Dalm. h en elders, Spirifer Lynx Eichw. h, S. subsulcatus Dalm. h, Orthis
pee ten Dalm. h, Chonctes striatella Dalm. h en elders, Beyrichia tuberc u lata: van
Gaateropoda: Euomphalus cornu arietis His., Loxonema? van Cephalopoda: Or-
thoceras? Orthoceras regulare Schloth. h, Cytherina Baltica His. h, Proëtus? h,
Cnlymene? h: van Crustacea eens de staart van een trilobiet op Urk.
b.   Uit de D e vo n i sc h e vorming.
Fossielen van deze vorming komen hoofdzakelijk in het gemengde diluvium, het Rijn- en het Maas-
diluviiim voor. De voornaamste zijn:
C\'rinoi den-stelen, waaronder Cyathocrinus pinnatus Golf.; van Brac h iopoden: Te-
rebratula? Spirifer macropterus Vern., Spirifer? Leptaena? Chonetes aarcinu*
lata Kon., Orthis?
c.   Uit de steonkoolvorming.
Fossielen van deze vorming komen voor in het gemengde, Rijn- en Maasdiluvium. Wij noemen
er van:
Crinoiden-stelen; Productus striatus de Kon., Terebratula?
d.   Uit de T rias vorming.
Hiertoe behoort slechts Ceratites nodosus de Haan, eens te Hilversum gevonden.
e.   Uit de J iira-vorm ing.
Zij komen slechts in het gemengde diluvium voor. Uit de W ca ld vorming zijn nog geen ver-
steeningen in ons diluvium, wel in dat van Munsterland tot in de nabijheid van Hanini gevonden.
Uit den lias zijn hier te lande gevonden: Ammonites cordatns Sow., A. Parkin80ni Sow..
A. capricornis Schloth., A. Conybacri Sow., A. Caprinus Schloth., onbestembare brokken
van andere Ammonitcn, eens bij Ootmarssum een Bel cm niet, eene soort van Pi una, Ino-
C e r a m u s d u b i u s Sow.
f.   Uit de K rij tv orming.
In het plaatselijk vuursteendihivium van Limburg zijn door den heer Bosquet gevonden:
Echinodermata: Bo urynet icri n us ellipticus d\'Orb., Sal en ia an th opo ra Muil., Cassi-
du lus lapis cancri Link.. Mier aster cor anguineum Ag.. M. prunella Ag., M. amyg-
dala Ag., M. biicardium Ag., M. lacunosus Ag., II e in ia ster Koninekianus d\'Orb.,
Kehinocorys vulgaris Breyn, Hem ipncustea radiatus Ag., Fanjasia apicalia Desor.
Hrachiopoda: Terebratula pectiniformia v. B., T. striata Bronn, T. carnea Sow..
T> limbata Schloth., Orbiculu?? riliala Muil.. Crania Egn abergen sis Retz.
I.                                                                                                                                          10
-ocr page 165-
ut;
LcnncUihranchiata: Ostren armata Goldf., Pucten quinquecostatus Sow., P. membra*
naceus Kils., I\'. Nilssoni Goldf., P. pulchellus Nils., Gastrochaena amphisbaena
Gein., G. voracissi ma Muil.
Dcnlalina en Gasteroj>oda: Di\'ntaliuni Mo sa e Uromi, Voluta deperdita Goldf\'., Ancil*
laria cretacea Müll.
Cntstacea: Oncoparcia Breda! Bosq.
In ons <r«\'ni<"njr<l en Scandinavisch diluvium zijn de volgende versteeningen uit tiet krijt gevonden.
Planten. Een stuk verkalkt hout van CupressinoxyIon (Jcranicum Gdpp op ilo Bergu-
merheido.
Dieren (meest vuursteen). Siphonia? Siphonia cervicornis Goldf.; Bryozoa menig-
vulilig; Crinoidcn enkele, Pen taerin us? Asteriden, eens één A s ter ias-soort; Echi-
niden algemeen, waaronder Echinus? Cidaris? Cidaris clavigera Kon., Galerites?
Galeritea abbreviata Link., li. albognlcreu Link., Mieraster tor anguineum Az.,
II !• in i pn (Mi stes radiatus Ag., A nanr.liy tes? Ananchytes ovata Link., A. striata Link.
Brachiopoda hier en daar, waaronder: Tcrcbratula carnea Sow. T. gracilis Schloth.,
T. striatula ImscIi., It h y n e ho nel la alata Brogn. Lamel libranchiata enkele, waaronder:
S pond v I n s .\' Peeten arqu icostalus Link., Perl en?. Van Ceplialopoda: Bel ein n i tel 1 a
mucronata d\'Orb. en Bel e mui tes m i nu t us, de laatste veelvuldig in de Kottensehe heek hij
Winterswijk. Van Wormen: Kene Scrpula-soort van de Wolbergon.
g. Uit. tertiaire vormingen:
Planten. In het Scandinavisch diluvium komen te gelijk niet den barnsteen stukken bruinkool
voor, die tot de geslachten Pinites ofCupressinoxylon en tot eene soort van dicotyle-
95
doon, die geen naaldhout is, schijnen te behooren. In het liijiidiluviuiu liij Nijmegen is aardachtige
bruinkool gevonden.
Dieven. Dierlijke Ibssilia uit tertiaire vormingen komen niet in het Seandinaviseh, wel in de
overige afdeelingen van ons grintdiliiviiim voor. /ij zijn hoofdzakelijk de volgende:
N11 m in u I ie te u (in een paar hoornsteenhrokken hij llelleudooni en Oldchrock gevonden). In
het diluvium hewesten Maast licht vindt men Turbinolia? Dentaliuiii acutiim lleh., Astarte
tri go nel la Nyst., Venus Nystii, Artemis? Curdiuiu tenu i s ti Icntu m Nyst., Pleuro-
toma? Turritella? Pee tu ncu I us toss il is Om,, welke fossielen ook in het Bijndiluvuini
boven Xantheu, dus in Rijn-Pruisen gevonden worden. In ons gemengd diluvium, vooral in het
Oostelijk gedeelte, zijn als zeer afgeronde steenkernen schelpen van soorten der geslachten Venus,
Cyprina, Isocardia (J. Cor L..\'), Panopaea (P. intermedia Sow.?), Dentaliumi
Bil cc in u m? T roe luis? en Voluta, een afdruksel van eene Card i u m-soort en van gewervelde
dieren, kaaientanden van de geslachten Oxyrhina (Oxyrhina trigod on Ag.) en Lam na
(Lam na rus pi data Ag.) en beenderen van Ce t ace én, te slecht bewaard om nader bestemd te
worden.
Na deze korte opsomming der voornaamste overblijfselen van bewerktuigde wezens, die in ons
zand- en grintdiluviiun gevonden zijn, gaan wij over tot de behandeling van het laatste onderdeel
van ons diluvium. het Loss.
l I I YV LÖ8H.
18. Het Loss is eene eigenaardige neerzetting van fijn verdeelde, geelachtig grijze, weeke klei,
met 20 en 25 perc. kalk, veel glimmer en fijn kwartszand vermengd, die in het geheele dal van
den Bovenrijn en de valleien, die daarin uitmonden, voorkomt, een groot deel van onze provincie
Limburg inneemt, bij Maaseyk het Belgische grondgebied betreedt en zich verder door België en
-ocr page 166-
•U7
Fransch-Ylaanderen tot in de nabijheid der Noordssec uitbreidt. Bij Aken ligt In-t Loss op 220 p|
boven de oppervlakte «Ier zee. Di\' kl«*ï en klehnorgrllagen van het Loss. die in Limburg regelmatig
op Maas» en vinirsteendiluviuni rusten, zijn hier en daar in de onderste lagen met horizontale
grintbeddingen vermengd, waarvan liet grint in Limburg uit gruis van de onder» en nabij liggende
gesteenten der krijtformatie en van de gesteenten der Ardennen bestaat. Dikwijls bevat liet Loss
ook eigenaardige kalkconcreties, zoogenaamde Lüsskindel of L fisskindek en.
Kensehetsenil zijn voor het Loss overblijfsels van land* en zoetwaterslakken. die men er op
sommige plaatsen in vindt. In het Loss van Limburg en de omstreken van Aken beeft men over-
blijfselen van de hier te lande nog levende soorten Clausilia parvula Stnd., Achntina ln-
briea Menke, A. acicula Lam.. Helix hispista I... II. erieetoruni Müll en Succinea
obl(inga Drap. en verder van de soorten Bulimus obseurus Müll.. Helix serieea Müll..
IL obvoluta Müll. en II. pul e hel la Müll. gevonden. Van gewervelde dieren uit bet alluviale
tijdvak, die in het Loss van Limburg en de omstreken van Aken gevonden zijn. noemen wij: wer-
vels van visschen, beenderen van vier soorten van kikvorschen (Rana), tanden van paarden
(Equus Adaniitieus ---: Equus Caballus) en van mammoiitb (Elepbas primigenius
Hlum.): hoornen van herten (Cervus Rlaphus primigenius zn Cervns F.laphus L.) en
van runderen (Bos priscus? en Bos primigenius): beenderen van twee soorten van veld»
mnizen (Arvicola), van marmotten (Aretomys Noae Deboy.), landen van wezels (Mustela)
en van den bolenbeer (Ursus spelaens Cuv.). Van mensclielijke overblijfselen uit. liet Limburgsc.he
Loss geeft Jhr. J. T. Ilinkhorst van den Kinkhoest (Verhandlungen des iiutiirhistorischen Vereins der
Preussisrhen Hheinlande umi Westpbalens, 1850, bladz. 397) behalve de door ons iu de noot op
bladz. 128 vermelde nog op eene onderkaak door Professor Crahav evenals di; vorig" bij Smeerman»
gevonden en een bijna volledig skelet in den omtrek van het dorp Keer nabij Maastricht in 185K
aangetroffen; de onderkaak bevindt zich op bet. museum te Leiden, bet skelet is in het bezit van
Jhr. van den Binklmrst.
Wat de vorm i n gs wij ze van het Loss aangaat, zoo meent Lyell, dat het, door gewoon
rivierwater medegevoerd, gedurende een zeer lang tijdsverloop, in hetwelk de bodem langzaam
maar voortdurend zakte, bezonken is en dat later de bodem rir.li verbeven beeft tot. zijne tegen»
woordige hoogte, waarna de Rijn en zijne nevenrivieren er Iihiiii. beddingen in hebben uitgehold.
Be zelfstandigheid zelve van het Loss is afslijtsel van lei en glimuiersrhilfer, zooals nit de naspo»
ringen van Bisehof gebleken is: de samenstelling er van komt niet die van deze beide gesteenten
en met die van de Rijnslibbe uit de Bodensee nagenoeg overeen. Volgens Coll
5
omb is het Loss
niets anders dan slib, afgevoerd door de beken, die uit de dillivinle gletschers der Vogesen en Alpen
ontsprongen.
Over de gronden, die bet diluvium bedekken, en die, waarop het rust.
Putboringen.
20. De eenige gronden, die het diluvium kunnen bedekken, zijn natuurlijk die van bet allu-
viuin. Daar, waar het diluvium dus niet aan de oppervlakte ligt. is liet bedekt met hooge veemn,
lage of moerasveenen, zee-, rivier» en beekbezinkingen en zandverstuivingen. Op Ameland en Ter-
scbelling wordt waarschijnlijk gri n t d i I u vin m onmiddellijk door zccdiiinen bedekt. Bij Utrecht is
bel diluvium door \'2 el. bij Woerden door 2 tot 7 el, bij Gouda door 0 tot 12 el. bij Rotterdam
door 14.5 el dikke alluviale lagen bedekt, zooals door grondboringen bewezen is.
Omtrent de gronden, waarop ons diluvium rust, heeft men grootendeels slechts door eenige diepe
putboringen, die wij straks kortelijk zullen bespreken, eenig besluit kunnen trekken. Slechts aan
-ocr page 167-
us
de uiterste Oostelijke en Zuidelijke grenzen van Nederland weet men met zekerheid welke die gron-
den zijn, omdat zij daar voor den dag komen.
In Twenthe en het Zutphcnsche ligt algemeen tertiair leem onder liet diluvium. Het Noordelijkst
wordt dat leem bij Ootmarssum. het Westelijkst bij Sibeulo ten Noorden van het Almelosche veen
en bij Delden aangetroffen; in liet Ztitphenscbe vindt men dat tot bij Mallend en Winterswijk.
Bij Losser bedekt het diluvium gronden uit de krijtvorming, dicht bij Winterswijk gronden uit
de Jura-vorming. Langs de geheele Zuidelijke grenzen in Gulikkerland. Limburg en België liggen
bijna overal tertiaire gronden onder het diluvium, op enkele plaatsen echter op nog oudere, b. v.
bij Kerkrade op gronden uit de steenkoolvorming, bij Maastricht en tusschen Maastricht en Aken
op gronden uit de krijtvorming.
Laten wij thans overgaan tot de beschouwing der straks vermelde putboringen.
De put, te Enschedé iu 1830—1841 geboord, bereikte eene diepte van 80 el onder de oppervlakte.
Tot 20 el onder de oppervlakte vond men diluvium, van 20 tot 40 el niet kalkhoudend leem met
pyriet en bminkoolkorrels, dat waarschijnlijk tertiair was, van 40 tot 80 el trof men den bonten
mergel uit de Keuporvnrming aan.
De put, bij Zeist in 1832—1835 geboord, bereikte eene diepte van 102 el, zonder waarschijnlijk
de diluviale lagen te doorboren. Merkwaardig was echter, dat men iu dien put. evenmin als uit eeneu
anderen te Ellckom en een op den Lochcmerbcrg volstrekt geen Noordsche steensoorten maar wel
de steensoorten, met die van het Rijndillivium overeenkomende, heeft gevonden, schoon Zeist zoowel
als Kllekom en de Locheinerberg tot het gemengde diluvium bchooren. De diepere lagen van het
gemengde diluvium schijnen dus zuiver Rij
7
ndillivium te zijn, waaruit volgt dat dit zich vroeger is
beginnen te vormen, .dan het Scandinavisch diluvium. Uit het aan de oppervlakte dooreengemengd
voorkomen van Rijnsche en Noordsche steensoorten volgt, echter ook, dat het Rijndillivium nog
voortging zich te vormen, toen het Scandinavische bezig was te ontstaan. Ook zeeschelpen, die
wellicht tertiair zijn, maar zoo klein en afgesleten waren, dat soortsbepaling ondoenlijk was, werden
in den put te Zeist op vier verschillende diepten gevonden.
De nu volgende boorputten hebben hun begin op alluvialen bodem.
De put, te Gouda in 1852 geboord, bereikte eene diepte van 50 el. Na 0 el bereikte men eene
laag zand niet kwarts-, zandsteen*, spaatijzersteen- en bruinko.olbrokken, die, met eenige leemlaagjes
afgewisseld, tot onder in den put aanhield en met het Rijndillivium schijnt overeen te stemmen.
Op 30 el vond men er eenige schillers van schelpen in, waarvan er een tot eene soort van Cor-
bula scheen te bchooren.
Eene soortgelijke laag trof men in de in 1837—1840 in het Detcntichiiis te Leiden geboorden,
1)3 el diepen put op 14 el diepte aan: hij liep tot 92 el diepte door en werd niet door leeiulagen
afgebroken; ook was het zand minder grof, dan dat van Gouda. De bruinkool werd bestemd als
Taxites Ayckii Gijp.; men vond ook een tand van A n t ra e o t h eri u m, eene tertiaire zwijns-
soort. Taxites Ayckii komt o. a. voor in de Rijnsche bruinkoolvorming, A n t racotheri u ni
in de tertiaire lagen bij Maintz. Beide wijzen dus op overeenkomst van deze laag met het Rijn-
diluvium,
Bij de boringen te Amsterdam, door ons reeds op bladz. 121 vermeld, trof men op 50 a 00 el
diepte diluviale lagen aan, met die onder Gouda en Leiden ongeveer overeenkomende en «lus ook
tot het Rijndillivium behoorende. Te Purmerende vond men dezelfde laag op 40 el; men vond
aldaar, evenals te Amsterdam, op verschillende plaatsen hout van soorten van eik. wilg. berk en
naaldhout. waarschijnlijk uit de Rijnsche bruinkoolvorming afkomstig.
In den 72 el diepen put, te lleiisden in 1853—1854 geboord, vond men op 12 el diepte een
zandlaag, door kleilaagjes afgewisseld.
In den put, in 1830—1810 te Gorinchem geboord, die de diepte van 182 ellen bereikte, begon op
-ocr page 168-
149
13 el diepte eene voornamelijk uit zand, nu en dan dooi\' laagjes leem met grint en keien nfgewis-
seld, bestaande laag, die tot op de diepte van 00 el slechts enkele overblijfselen van naaldhout en
hazelnoot en enkele voorwerpen van Paludina achatina Lam. bevatte, doch meer in de diepte
meer overblijfselen van die houtsoorten en daarenboven zeer talrijk Succinea amphibia Drap.,
talrijk Pisidium amnicum Muil., talrijk Plano rbii vort ex Muil.? eenige Helix pcrso-
uata Drap., een enkele Limnaeus minutus Drap., eene enkele Succinea oblonga Drap.,
eene enkele Helix cingulata Studer., eene enkele Pu pa-soort, een paar kopschilden van een
steur, tanden van eene soort Arvicola, een stuk van de kaak met een kies eener soort Mustela
opleverde.
Deze laag, klaarblijkelijk eene zoetwatervorming, wordt door Prof. Harting gelijktijdig gesteld niet
het zanddiluvium.
Op 120 el diepte volgde op deze laag eene zandlaag met zeeschelpen, die tot onder in den put
aanhield. Het zand was min of meer leemig en kalkhoudend en bevatte afgerond rotsgruis, dat
blijkens de steensoorten, waaruit het bestond, zoowel van den Rijn als van de Ardennen en de
Helgische tertiaire gronden afkomstig kon zijn. De kalkdeelen bestonden waarschijnlijk uit vergruisde
schelpen.
De overblijfselen van planten, in deze laag gevonden, wijzen alle op de Rijnsche bruinkool-
vorming.
De overblijfselen van weekdieren, er in gevonden, behoorden tot Mytilus edulis? L., Nucula
Cobboldiae Sow., Leda lanceolata Sow., Leda myalis? Conth., Cyprina lslandica
Lam., Ca id i unt edule L., Lucina horealis L., Tellina spec\', Mactrn solida? L.,
Mac tra cuneata? Sow., Corbula pis una?? Sow. Corbula rotundata Sow., Mya a re-
nar ia L., Solen vaginalis? Desh., Natiën in 2 spec.?, Ringicula bucclnea Ntst., Tur-
ritellu spec.?, Li tori na litorca L. en nog eene andere soort Litorina, Troehus spec.?,
Cerithinm in 2 «pee.? en Fusus spec.?
De overblijfselen van gewervelde dieren, in deze laag aangetroffen, bestonden uit tanden en wervels
van visschen o. a. van Pycnodus Toliapicus Agass., een been van Platax Woodwardi
Agass. en tanden van veldmuizen Hypudaeus ter rest ris.
Van dertien der hierboven opgenoemde soorten komen er elf voor in den Norwichcrog van
Engeland, die tot de oudste lagen van het diluvium behoort. In dien Crag komen eveneens soorten
van Tellina, Solen, Natica, Turritella, Troehus, Cerithium en Fusus benevens
beenderen van Platax Woodwardi Agass. voor. Corbula pisum Sow. en Solen vagi-
nalis? Desh. zijn eocene schelpsoorten. Pycnodus Toliapicus Agnss. is een visch uit het
eocene leem van Londen; maar ook in de Engelsche Craglagen komen versteeningen uit oudere
vormingen voor, die daaruit losgewoeld en zoo in den Crag geraakt zijn.
Er zijn dus goede gronden om deze laag onder Gorinchem met den Crag van Norwich in Engeland
gelijktijdig te stellen. Uit het sterk vergruisd voorkomen der versteeningen, uit het dooreenliggen daarvan
met steengruis van Zuidoostelijken oorsprong en uit de gelijkvormige samenstelling der te Gorinchem
doorboorde lagen, besluit Staring echter, dat die versteeningen niet liggen op de plaats, waar zij oorspron-
kolijk geleefd hebben, maar van elders los zijn gespoeld, zoodat deze laag dan veel jonger zou zijn. Van
zeer verre, b. v. van de Engelsehe kust zullen zij volgens Staring wel niet gekomen zijn, daar zij
dan nog sterker vergruisd zouden zijn. Waarschijnlijk liggen er dus in de nabijheid van Gorinchem
nog diluvinle Craglagen, die op de plaats van ontstaan zijn blijven liggen.
Wij zullen onze beschouwingen over het diluvium eindigen met een tabellarisch vergelijkend
overzicht van ons diluvium met diluvinle lagen van andere streken van Europa. Elke verticale
kolom bevat de diluvinle vormingen van een bepaald land, te beginnen met de oudste. Twee vor-
mingen, in dezelfde horizontale rij staande, worden voorondersteld gelijktijdig te zijn.
-ocr page 169-
ir>o
RROOT-
BRITANNIE.
KOORD-
DUITSCHI.AND.
HELOIE.
DENEMARKEN. SCANDINAVIË.
NEDERLAND.
Crag van Nor-
wie h, pene zcevor-
iiiin;, n mi den mond
etner rivier bczon-
ki\'ii, uit zaud, klei
in grint beslaande
nut zeeschelpen en
toogdierbemderen,
gedeeltelijk vun uit-
gesturven soorten
min de Yaze in
Norfolk.
Wellicht de un-
derste lagen vau
den boorput bij
Gorinchem?
I.oeal Drift; Begin van de Begin der vor-
plaat-elijkc, onder vorming van liet ining vau liet vuur-
Begin der vor
ining van het vuur-
steendiluviuin iu
Limburg; vau het
Maasdiluvium en
van bet Rijndilii-
vinm.
9
andere diliiviaiilla- griutdiluvium der steeudiluvium van
gen liggende z.md- Belgische keiii]ien Aken; begin der
en grintlagcn, uit (l)ilu v iuu ctiil- vorming vun het
steensoorten bc- lo iitcu x der Bel- Hijndiluviiim in de
•taande, nis vaste gischc geologen). landen van Kleef
rotsen in de oniiii l-
                                    l en Gelre en vun
dellijkc nabijheiil                                       andere dergelijke
vourhandeu.                                                  plaatselijke vur-
mingen, die het
Scandinavisch di-
liiviuiu ten Zuiden
begrenzen.
Diluviaalzand ; Uiluviaalzand, Diluviaalzand, | Wellicht de on-
in Nooid-l)uitach- met het
\\oord- met het Noord, derste lugen vau
land en Sleesnyk,! duitsche overeeu- \\ duitsche uvereeu- bet Scandinavisch
dikke lagen zauden komende, iu Jut- komende, bjj Bjer- , diluvium bü Win-
Uein zonder schel- laud.
                          red in de omstreken schoten.
pen.Bcrlyn(Krcuz-                                      van I.und en te\'
berg en II&«enhci-                                      Bragarp.
de). liet bevat
slechts weinig rol-
steeucu, doch Vele
kornis vun Scau-
dinavisch gneis,
kwartsiet, veld-
spaat, liypersthecn.
De onderste lagen
van het Scandina-
visck diluvium zijn
vooral in de Mark
Brandenburg ver-
spreid.
-ocr page 170-
I.-.1
ültouT- N0ORD-
BRITANN1E.
HKI.OIK. DENEMARKEN. ! SCANDINAVIË. NEDERLAND.
! DUIT8CHLAND.
1 i i \'
I,ecmgronden met
Diliivialleem;
! ! !
1 Diluviaallccm, Potklei in Gro-
overblijfselen van
dunne lccmlagcn in
met het Noordduit- ningen.
niammoiithenzoet-
het zand zonder
\' sche overeenstem •
watcrschelpen op
rolsteencn, kwarts, mende, te Bjcrred
de Noordkust van
vcldspaat en glim-
en Bragarp.
Xorfulk en aan de
inrr bevattende. Iu
oevers van de Tay
1
Braudcuburg(Glin-
in Schotland.
dow bij Potsdam)
bevat hij soms zoet-
waterschclpcn.
Till in Schot-
Bi\'gin iler vor-
Rul lesteeii-
Grootste uitbrei
Begin der vor-
land, B u u 1 d e r -
ining van het Sean-
lccm vau For- dingdcrgletschers;
ming van hel Scan •
clay iu Engeland, dinnvisch griutdi-
chammer. outstaau der mo-
dinavisch grintdi-
lagen uit leem eu ,
luvium, leem met
raiucs, rochcsiuou- luvium benoorden
grint bestaande.
rolstceueu (l)ilu-
tonnées euz.
de tegenwoordige
vialsandmergel
Ovcrijsselsche
Vecht eu van het
gemengde diluvium
tuischeu Vecht en
R«n.
Grintdiluvium;
birggruUstroomcn
ter weerszijde van
het Pcakgebergte
tut bij Birinlngham
en de straat van
Menny, verder ook
in Lincoln, Lcices-
ter, Northampton
«un Berend; Lehm
van Girnud, enz.)
Vorming va.i liet
gemengde griutdi-
luvium van het
Iteuzeugebergte, de
llnil-, het l,emi-
dal, euz.
en andere graaf-
Zand met rol-
lï ii 11 e at i.....-
Zand met rol-
sehnppcu tot aan de
stccucii (Flom-
sand van For- steeneu, onmiddel*
Theems; gemengd
s a n d, G e s e h i e-
chammer. lijk op demoruinen
diluvium vnn Suf-
besnnd, Deck-
liggende (de iisnr).
fulk en Esscx en
Band).
aan den zecboczem
van den Murray in
Schotland.
Zeevorining met
Einde der vor-
Einde der vor-
Einde der vor-\' Y o 1 d i n - 1 e e m
Einde der vor-
zeeschelpen aan de
uiing van het grint
ming vanhctgrint-
ming van hetgriut- met Y o 1 d i a n r c-
mingvanhet grint
oevers van de Tay
diluvium.
diluvium.
diluviiim. tica en andere
diluvium.
en van de Clyde,
zeeschelpen.
op de kust van
Wiek in het graaf-
scbap Caitness en
oan de Moray
Firth. Parallel
roads iu Schot-
land.
-ocr page 171-
152
GROOT-
BBITANKIB.
BELGIË.
NOORD-
DU1TSCIILAND.
DENEMARKEN.
SCANDINAVIË.
NEDERLAND.
Zand-, mergcl-
Loss van België
Loss van den R(jn
Klcigronden van
cn lecmbankcn ract
(Tcrrain Hes-
in de vallei van den
het loss in Lim-
zoetwater en land-
ba yen, Dainont).
Rijn en de daarin
burg.
schclpen cu over-
uitmondende val-
blijfselcnvungrootc
leien.
zoogdieren.
Zandlaag met
leem, grint cu zoet -
wntcrschclpen on-
der Gorinchem.
Vnurstccngruis
Zanddiliivium
Znnddiluvium
Zanddiluvium;
in de vallei van de
(S a b 1 e C a ra p i-
in Oost-Friesland,
verspreiding van
Theems, in Sussex,
u ion), l\'uiiiunt.
Bcnthciin, Vt\'e9t-
keien over het loss.
limit en Dorsct.
phalen, Kleef, Gel-
re, enz. Diluviale
Diluviale rivieroc-
verbanken langs de
Warp of the
rivieroeverbanken
Xcderlondsche bo-
Drift of Erra-
in de valleien van
veurivieren.
tic warp van
de Nicrs en ecnige
Trimmer.
riviertjes tusschen
Maas en Hijn ; klei
op het Noordschc
dilnvialc gruis, lig-
gende in de kom
van Munster.
TERTIAIRE VORMINGEN, DERDE TIJDVAK.
Tijden der Zeuglodonton (Zeuglodon, Squalodon) on Nummuliten; grootste ontwik-
keling der Pachydermata in do oude wereld (Mastodon \'). Dinotlieriura, PaIaeo-
theriiim, Anoplotherium enz.), der reusachtige Edentata *) in de Nieuwe wereld
(Megatherium, Mylodon, Glyptodon en/..), der groote buideldieren (Macropus
Titan, Nototherium inerme enz.) in Nieuw-Holland.
Pliocono vorming.
21. Ten Zuiden van Hulst in Staats-Vlaanderen vindt men op de grenzen o. a. bij Hollandsen
Clinge en St. .lanssteen tertiair zand niet zeeschelpen, door zeeklei en zanddiluvium bedekt, dat
\') Van het geslacht Mastodon kwamen iu den tertiairtijd ook soorten in de Nieuwe Wereld en in Nieuwholland
voor; dit wns dus een cosmopolitisch geslacht.
\'•\') Bijzonder merkwaardig voor den tcitiairttyd iu de Nieuwe Wereld zijn ook fossiele soorten van paarden (Equut
eurviilens enz.); xooals men weet, kwamen in Amerika bij de ontdekking er van geen paarden voor cu /ijn die, welke
er nu verwilderd leven, duur de Euro|>cèrs ingevoerd.
-ocr page 172-
153
zich in België in den ondergrond over een groot gedeelte van liet lanil van Waas en de omstreken
van Antwerpen uitstrekt. Wellicht loopt het ook nog ver Noordoostwaarte tot onder Westwezel uit.
Men hoeft op die laatste plaats ten minste bij eene putboring zeeschelpen gevonden, die waar-
schijnlijk tot dit zand behooren.
Bij het gehucht de Kauter bevindt zich eene hoogte, die uit dit zand bestaat.
Dit tertiaire» zand behoort tot de bovenste laag (s a b I e j a u n e) van het System e Scaldisien
van Iiiiiumii. het onderdeel van Lyells Antwerp Crag, dat door deze Yellow. Crag genoemd
wordt. In Engeland stemt daarmede overeen het onderdeel van den Suf folk Crag, dat men als
Red Crag onderscheidt; in Frankrijk vormen de Crag de Ca ren tan en Nor in and ie en het
Sable des Landes gelijktijdige vormingen. Het zijn alle de jongste onderdeden der Plio-
cene vorming.
Bij de Kauter bevat dit zand, dat daar rood van kleur en gedeeltelijk tot zandoer verhard is,
schelpgruis, tot kalksteenbrokken van 15 duim dikte samengebakken, en vele overblijfselen van Pee-
ten maximus en P e e t e n o p e r c u I a r i s.
In de cellulaire gevangenis te Goes begon men in den herfst van 1804 een diepen put te boren.
Na de alluviale en diluviale lagen doorboord te hebben, vond men van 44 el, 84 tot 01 el, 78
diepte Crag lagen met Cyprina Islandica, Pcctiincultis variabilis en vele andere aan
den Crag van Antwerpen en den Crag van Engeland eigen fossielen. Op 02 el diepte
bevond men zich waarschijnlijk in het bovenste gedeelte van den grijzen Crag (Sable gris
coquiller Dumont, Gray Crag Lyell), de laag die onder den gelen Crag (Yellow Crag
Lyell) ligt, of wel in het onderste deel van dezen laatste (Sable argileui Dumont). In de
Notulen van het Kon. Instituut van Ingenieurs van 14 Februari 1805, waaraan wij deze bijzonder-
lieden omtrent de putboring te Goes ontlecnen, vindt men een lijstje van 40 door den Heer Bosquet
bestemde fossielen, bij de putboring te Goes uit den Crag opgehaald.
De Antwerps*che Crag vult dus eene groote zich onder Zuidbcveland (Walcheren? het Oos-
telijke Zeeuwschvlaanderen?) uitstrekkende kom (of strook?) op, in België begrensd door: Hulst,
St. Nicolaas, Hemixhem, Vieux Dien, Borgerhout, Ecckeren en Kruisschnns.
Verder zijn ons geen pliocenc gronden in ons vaderland bekend.
Miocono vorming.
22, Als jongste onderdeel dei\' Miocene vorming onderscheidt men in België de zanden van
Diest (Systèmc Diestien, Dumont). Zij grenzen ten Zuidoosten aan den Antwerpschen Crag,
waarvan zij door znnddiluvium worden gescheiden, en zijn van alle tertiaire gronden diegene, die
het dichtst tot de grenzen van Noordbrubant naderen en daar dus waarschijnlijk den ondergrond
van het diluvium vormen. Aan de oppervlakte worden zij in Noordbrabant en Nederlandsch Lim-
burg nergens aangetroffen.
In de Oostelijkste gedeelten van Overijssel en Gelderland daarentegen vindt men tertiaire gronden,
die met de Diester zanden waarschijnlijk in ouderdom overeenstemmen, of liever eigenlijk iets
ouder zijn.
Reeds bij de behandeling vnn het gemengd diluvium hebben wij een heuvelgroep nabij Ootmars-
sum vermeld (Groep I, bladz. 134). Het inwendige dier heuvels bestaat voornamelijk uit tertiair
leem, dat ook ten Noorden van Oldenzaal schijnt voor te komen. Dit tertiair leem is in de die-
pere lagen grauw van kleur, nabij de oppervlakte van den grond daarentegen bruin en met een
weinig zand in den vorm van blinkende kwartsbrokjes vermengd. Bij Ootmarssum en in de leem-
groeve bij Oldenzaal bevat het leem knollen, uit samengebakken gipskristallen bestaande en soms de
grootte van een vuist hebbende. Bij Ootmarssum en op den Tankenbcrg bij Oldenzaal vindt men in
-ocr page 173-
l.->4
liet leem kalkinergelklnmpon. op zoogenaamde Sc pt aria\'s \') gelijkende. Verder komen in il.u
leem o. a. achter de Schnj>|»o en hij de Kleihoer (beide in den omtrek van Ootmarssum) brokken
van een ujnkorrcligcn. harden, grauwen zandsteen voor, die soms meer witachtig en schilferig en
soms een weinig kalkhoudend is. Als fossielen uit dit leem noemen wij cylindervormigc kernen,
zoogenaamde Cylindrieten en moeijelijk te bestemmen afdrukken van schelpen, waaronder er
zijn. die tot de geslachten Poelen en Cytherea schijnen te belmoren: verder koprolithen
(die echter in een laagje bij Ootmarssum voorkomen, dat ook wel tot het diluvium kan be-
bonren). Nabij Ootmarssum, op den Tailkcnberg en den l.onnekerherfr, heelt men beenderen van
Cetaceën en haaietanden gevonden.
Bij eene putboring te Oldenzaal doorboorde men het leem en vond op 27 el diepte een zandlaag,
onder welke weder leem lag. De gronden, die dit tertiaire leem overdekken, belmoren tot het
diluvium.
Ten Oosten van Delden vindt men (o. a. in het zoogenaamde Kleigat^ eene tertiaire leemlaag.
waarschijnlijk met die van Ootmarssum overeenstemmende, die ook onder bet Twickelscho bosch
op 2 a 3 el diepte, onder den Deldener esvh en langs den weg naai\' Almelo voorkomt. Ook hij
Hengelo tnsseben de wegen naar Bonte en Oldenzaal vindt men eene dergelijke leemlaag terug.
Hij het Jagersbuis in bet Twic kelsrhe bosib heelt men een put geboord van 33 el diepte, zonder
de leemlaag te doorboren.
Dit leem van Delden is in de diepere lagen blanwzwart. nabij de oppervlakte bruin, bevat
leemige. lijnkorrelige. uitwendig witte, inwendig brningrauwe stukken van meestal kalkhoudenden
zandsteen, waarin menigvuldige, kleine, grauwgroene. ijzerboiidende korrels voorkomen. Deze stuk-
ken zandsteen hebben soms den vorm van pijpen, terwijl ook de kernen van daar gevonden schel-
pen er uit bestaan.
Deze scbelpkeriien. weder moeielijk met juistheid bestembaar, kunnen volgens II. Uoenier zijn:
(\'yprina Islandica? L. sp.: Venus Itrocekii.\' Desh.; Cytherea l\'hione L. sp.; Iso-
cardia Cor L.; Cardium sulcatum? Link.: I\'anopaeu anatina? Goldf.: Panopaea
inflata.\' Goldf.; Fustis of Buccinum?; Voluta Lamberti Sow.? Dolium?; Trochus of
Delphinula? Verder komen in dit leem weder beenderen van (\'etaceit en haaietanden
(Oxyrhina bas tal is, O. tras sa, 0. üesori, Lam na crassidens) voor.
Ten Noordoosten van Eibergen, te Nijkerk in het Haaksberger veen, ouder Oldenkotte en Mullem
komt tertiair leem voor, waaruit ook aan de overzijde ten Zuiden van de Berkel twee van bet
Noorden naar het Zuiden loopende hoogten inwendig schijnen te bestaan. Ook ten Oosten en Zuiden
van Winterswijk liggen tertiaire leemgronden. liij Busker beeft men in die leemgronden 44 el diep,
te Nijkerk 47 el diep geboord zonder ze te doorboren. Waar dit leem door het diluvium bedekt
wordt of aan de oppervlakte ligt, is het bruin en geelachtig: in de diepte echter grauw, blauw en
met zeer kleine, glinsterende kwartskorrels bedekt. Het bevat dikwijls brokjes ijzeroer en algemeen
is er pyriet in aanzienlijke hoeveelheid door verspreid. Hier en daar komen er kalkklompen en
rnergelkoeken in voor, die dikwijls zoogenaamde Septaria\'s vormen.
Als fossilia bevat bet tertiaire leem van Gelderland zoogenaamde C\'y I i n d rieten en daarenboven
eene menigte overblijfselen van weekdieren, visschen en zcezoogdieren. waarvan eene lijst, III door
den Heer Bosquet bestemde soorten bevattende, in StaringS Bodem van Nederland II, bladz. 210 is
opgenomen. Het geheele getal bekende fossielen uit dat leem is: 2 zoogdiersoorten (Squalodon
Grateloupi v. Meijer, N°. 1 van de lijst van Bosquet, en overblijfsels van Cetaceën), 13 vis-
schen (waaronder o. a. dezelfde haaisoorten. waarvan de tanden in het leem van Delden gevonden
\') Scptaria\'s noemt men incrgelklon>|\'cn, die Inwendige baratcn of scheuren, met kalktpaatkriltlllen of onregelmatige
kalkbrokjet gevuld, vertounen.
-ocr page 174-
155
lijn), 7 Cru» la vee u, 04 G as ter o po den , "27 Lamel I i braiivhiu la, 2 Koralen en 5
Koraminiferen. Het merkwaardigste van al de/e fossielen is Squulndon Grateloupi,
waarvan wervels en kiezen bij Eibergen gevonden zijn. Dit dier behoort tot de uitgestorven onder-
orde der Zeuglodonta, die als liet ware den overgang vormt tusschen de C\'etacea en de
vleesebvrctende zeezoogdieren (l\'i nnipedia).
De tertiaire leemgronden van Overijssel en Gelderland behooren waarschijnlijk tot de jongere
miocene lagen en moeten als overeenkomstig beschouwd worden met de miocene gronden der Be-
neden-Elbe (hij Schulau ten Noorden van Hamburg). Zij zijn gelijktijdig met de l\'aluns jannes
van de kom der Gironde en de Ca 1 va i re moe 1 Ion (mol as se) van de kom van de Rhóne
in Frankrijk, de zeem o las se van Zwitserland, enz.
In Limburg komen tusschen Sittard en Kerkrade onder het diluvium witte cd\' witachtige zand-
lagen voor, die de bovenste lagen van het Système bolderien van Dumont uitmaken. Onder
deze witte of witavhtige zanden vindt men gewoonlijk meer geel gekleurde en grovere: beide be-
vatten glimmerhlaadjcs, glaukonietkorrels en soms bruinkool. Het witte zand is ook dikwijls leem-
hoiidend, bevat soms zelfs Iccmhaukcu. en vertoont op enkele plaatsen bruinkoolbeddingen. Onder
een dier bruinkoolbeddingen vindt men bij Worm ecu witten, grofkorrelige!! zandsteen, uitstekend
voor bouwsteen (de kerk te \'s llcrtogcuhnsch is er van gebouwd).
Deze Liiiiburgsche bruinkoolzanden komen zelden anders voor den dag dan in de hellingen der
stroomdalen van de Geleen. de Worm en de beken, die zich in die riviertjes uitstorten. De hoogste
punten, waar zij voorkomen, liggen op ongeveer 150 el boven de zee.
Onder deze bruinkookanden liggen bij het kasteel lloenshroek Klein-Spauwensche gronden,
in het dal van de Molenbeek bij Kerkrade Itupelleeui en K1 e i n-S pa II wensrh zand. Wij
zullen die ondergronden straks nader leeren kennen.
Voor dat wij van de Miocene vorming afstappen, moeten wij nog melding maken van de
merkwaardige grint laag, die beneden Klsloo in Limburg aan den steilen oever van de Maas, den
zoogenaaiuden Schaarberg, gevonden wordt. Men vindt «laar zwartachtig bruin zand ter dikte van
10 ellen, waarin een laag van een palm dik voorkomt, uit afgeronde vuursteenen van één tot vier
duim in doorsnede bestaande, die door ijzeroer en bruiiistcen aaneen zijn gebakken en met haaie-
tandjes en kernen van zeeschelpen vermengd zijn. De haaietandjes behooren o. a. tot Carcha-
r o do n heterodon en Lam na con to rt idens, en onder de schelpkerncn vindt men er van
Pectunculus, Arca didynia en Ilalanus crenatus. Boven dit laagje bestaat het zand
voor de helft uit kleine bruiiikoolbrokjes. met kwartskorrels vermengd: onder het laagje grint is
het bruiner gekleurd, bevat weinig koolhrokjcs, maar daarentegen eenige glimnierblaadjes. Boven
de zandlaag ligt Maasdihivium en loss ter dikte van 15 el. Kr onder ligt groenbruine klei, die
waarschijnlijk tot de K I e in-S pa u wen s,- he gronden behoort.
Uit de ligging van dit zand en deze griutlaag zou men opmaken, dat zij tot het Bolderberger
zand (Système bolderien inférieur Dumont, Bol der berger san ds Lyell) behoort: zij
zou dan tot de Miocene vorming behooren, en gelijktijdig zijn met den G ra feu berg bij Dusseldorf
en de Ka luns de la Touraine in Frankrijk. Dit Bolderberger zand ligt op den Bolderberg
hij Hasselt onmiddellijk onder het Diester zand.
De versteeuingen der lagen van Klsloo stemmen echter geenszins met die van het Bolder-
berger zand overeen; vele daarvan worden in het Ru pel leem (Argile de Boom il Leda
Deshayesiana, Système Hupélien supérieur Dumont) teruggevonden, en eenige zijn
Kenschetsende fossielen van het Sternberger Gestein van Beyrich, waarvan het eerst over-
blijfselen bij Sternberg in Meckleiiburg zijn gevonden, doch later door boringen ook in de Rijn-
vallei tusschen Dusseldorf en Meurs. Over de fossielen van de grintlaag van Klsloo vergelijke men
bladz. 150.
-ocr page 175-
130
Waarschijnlijk behooren de lagen van Klsluo dus tot de O |>per-oligo een e lagen en is het
gevoelen van den Heer Bosquet het juiste, dat zij namelijk de meest Westelijk voor den dag ko-
mende uitlooper van de Sternberger gronden van den Rijn zijn.
Oligocene vorming.
23. Zooals wij zoo even hebben aangetoond, moeten de lagen van Elsloo waarschijnlijk als de
jongste Oligocene lagen in ons vaderland beschouwd worden.
In Limburg komen uit de Oligocene vorming de vier groepen van lagen voor, die door Dumont
in België als système rupélien supérieur, système rupélicn inférieur, système
tongrien supérieur en système tongrien inférieur zijn onderscheiden.
Oudere tertiaire lagen dan die van Dumonts système tongrien inférieur komen binnen
de grenzen van Nederland niet voor, zoodat wij na de behandeling der bovengenoemde vier groepen
van lagen onze beschouwingen over de tertiaire vormingen van Nederland kunnen besluiten.
Gronden, behoorende tot het système rupélien supérieur van Dumont, het Ru pel leem
van Staring, heeft men in Limburg meenen te vindon in de Oostelijke helling van de vallei der
Molenbeek bij Kerkrade, nabij Oud-Ernstein. Men heeft daar het kenschetsende fossiel van die laag,
Leda Deshay esiana gevonden. Het Ru pel leem bestaat hoofdzakelijk uit zwartbruin, schil-
ferig, zandig, soms mergelig leem met glimmerblaadjcs en pyriotklompjcs. Er komen ook
Septaria\'s in voor. Behalve de Belgische lagen van Dumonts système Rupélien supérieur
zijn er onder andereu gelijktijdig mede: in Frankrijk het Calcairc de la Beauce, in Duitschlaud
de Septarien Thon van Hermsdorf, het Sand von Magdeburg. Lintorf, Ratingen on de Sep-
tarien Thon met Leda Ueshayesiana van de kom van Maintz.
Tot het Système Rupélien inférieur van Dumont (de K luin-S pau wen sche gro nd en
van Staring) en het Système tongrien supérieur van Dumont (de Tongere nsc he gr on-
den van Staring) behoorende gronden vindt men in Limburg, te zanien of afzonderlijk, in de
hellingen der hoogten, die zich van Elsloo aan de Maas langs Bnnde, Raar en Groot Haasdaal tot
tusschen Halsberg, Klimmen en Schin op Geul uitstrekken. Verder behooren er toe de tertiaire
gronden van Wynandsrade en die, welke zich, gedeeltelijk onder Bol der berg er zand (Système
holderien inférieur Dumont), gedeeltelijk onder bruinkolenzand verborgen, aan den rechteroever
van de Geleen tusschen Ter Linden en Ter Worm liggen en zich wellicht zelfs tot bij Heerlen
uitstrekken. Eindelijk vindt men nog Klein-Spa u wensche gronden in de helling der vallei
van de Molenbeek bij Kerkrade.
Een zeer kenschetsend fossiel dezer Klein-Spa uw en sche en Tongercnsche gronden is
C e r i t h i u m p 1 i c a t u m, maar daarenboven zijn er nog vele andere fossielen in gevonden. De
Heer Bosquet heeft in zijne Recherches paléontol ogiques sur Ie terrain tertiaire du
Limbourg Neerlandais, publiécs par 1\'Académie Royale des Sciences a Amster-
dam 1859, 113 soorten van versteeningen in Limburg, vooral in die beide gronden, gedeeltelijk
ook in de grintlaag van Elsloo gevonden, beschreven en afgebeeld. Onder die 113 soorten behooren
één zoogdier I\'hoca ambigua v. Münst. (uit de grintlaag van Elsloo), 15 visschen (waarvan
12 alleen in de grintlaag van Elsloo), 13 schaaldieren (waarvan geen enkel in de grintlaag van
Elsloo), 2 zeepokken (waarvan de een uitsluitend in de grintlaag van Elsloo, de ander in het ge-
heel niet daarin voorkomt), 2 ringwormen (geen van beide in de grintlaag van Elsloo), 40 gas-
teropoden en dentalina (waarvan 1 uitsluitend in de grintlaag van Elsloo, de 39 overige niet
daarin voorkomen), 33 acephalen (waarvan 4 uitsluitend in de grintlaag van Elsloo en 27 aldaar
volstrekt niet voorkomen), 3 foraminiferen (niet te Elsloo), één spons (niet te Elsloo). één kranswier
-ocr page 176-
157
(nipt tp Elsloo). De lijst dezer versteeningen is ook opgenomen in Starings bodem van Nederland
II, blad/.. 382.
Dp Limburgsche Kloin-Spauwensche gronden vertoonen als bovenlaag meest los goei ot\'
geelwit zand met zwarte puntjes, uit vuurateen bestaande, dat ook soms banken of brokken ijzeroer
bevat (Sable jaunatre Duniont). Hieronder ligt N ucula-mergel (Argile ii nucules Du-
mont) een geclgrauwc mergel ot\' leem met vuursteenpuntjes, glimmcrblaadjes en N urn la Lyel-
liana. Onder den nuculamergel volgt meestal een zandlaag zonder versteeningen, die op
een laag van ongeveer {• el dik rust, grootendeels uit Pectunculus orbicularis en Pectun-
culua fossilis bestaande (Sable a pé ton e les Dumont). Daaronder vindt men dergelijk zand.
dikwijls nog enkele verbrijzelde en afgeronde Pectunculi en daarenboven afgeplatte zwarte vuur-
steenstukken van anderhalf tot zes duim diameter bevattende (Graniet Dumont). De Gres de
Kon tai nebleau a Cerithium plicatum in Frankrijk is met de K1 ein-Spau wen sche
gronden in Limburg en België gelijktijdig.
De Limburgsche Tongerensche gronden bestaan uit geelwit, soms leemig zand met Ceri-
tliinm plicatum var. Galeottii, Cyrone semistriata enz. waaronder groengrauw leem
of mergel met ongeveer dezelfde of ook zonder versteeningen (Sable blanchatro en Glaise
verte de II én is et ma mr a cy renes et eer i tos Dumont). Met de Tongerensche gronden
in Limburg en België zijn onder anderen gelijktijdig: in Frankrijk de Sables d\'Etampes a
Cytbeiea incrassata en de Marnes a Ostrea cyatbula; Faluns bleu es infér. Kom
der Pyreneën, in Engeland de Heamstead-beds, Wigbt met Cerithium plicatum, in
Duitscbland de 1{ ij n bessisebe en Neder rij n sche brui nkool vorm ing en de L and-
se tin cc ken kalk und Cy renen mergel mit Cerithium plicatum, kom van Maintz, in
Zwitserland de onder-zoetwaterniolasse.
In de kom van Maintz ligt hieronder het Meencsand van Alrey, dat aan den rand der Alpen
door de Cyrenonlajjjen van de C\'hiensee vertegenwoordigd wordt. Met dit Meenesand overeenkomende
gronden ontbreken in Limburg en België, want het nu te behandelen Lethcnszand is ouder.
Dit Lethcnszand (Système ton grien inférieur Dumont), gelijktijdig met de lagen van
Kgeln bij Maagdenburg, wordt in België door 4 verschillende zand* en loemlagen vertegenwoordigd. In
Limburg stemmen hiermede slechts witte, gele, grijze, meestal groenachtige zanden met glaukonietpnntjes
en glimmerhlaadjes overeen, die in de onderlagen gewoonlijk leemig zijn en in zandig leem overgaan.
Lethcnszand, door Maasdiluvium bedekt, vindt men op de Zuidelijke helling van het Geuldal.
bij Geulen of Berg en ter dikte van circa 20 el bij Valkenburg. Aan de Noordelijke helling van
het Geuldal vindt men tot bij Klimmen dezelfde lagen. Ook te Banholt bij Mheer en bij Epen
vindt men lagen, die waarschijnlijk tot het Lethcnszand behooren en de Zuidelijkste tertiaire gron-
den van ons vaderland zijn. Langs de Geleenbock vindt men op de hoogte van Ter Linden in een
hollen weg als onderste tertiaire laag grauw zand, dat waarschijnlijk Lethcnszand is en ook bij
Tenessen wordt teruggevonden. Ook bij putboringen in het Molenhcekdal bij Kerkrade heeft men
ter weerszijde van de Molenbeek als onderste tertiaire laag Lethcnszand gevonden.
Ostrea ventilabrum , het moest kenschetsende fossiel van het Lethcnszand in België, is in
Limburg nog niet gevonden. Wel heeft men er bij Klimmen onduidelijke schelpkernen in gevonden,
die Pectunculus lunatus kunnen zijn.
Over de gronden, die de tertiaire vormingen bedekken, en die, waarop zij rusten.
Putboringen.
24. De gronden, die de tertiaire hier te lande overdekken, zijn het diliivium en het alluvium.
Zoo vond men bij de putboring te Goes boven den A n t w e r p s e h e n e r a g \'M el z a n d d i I u v i n m
-ocr page 177-
158
06
en daarboven 4 ••! zeeklei en veen liggen. In Overijssel en Gelderland liggen er insgelijks diluviale
gronden (gemengd grint diluvium en zu udd i In viiiin) op, in Limburg, voor zooverre «ij niet
uun de oppervlakte liggen, Muasdiluviuin, vuursteendiluviuni en daarboven Loss. Op enkele plekken
in de valleien der beken en riviertjes rust onmiddellijk alliiviiim (boikklei) op tertiaire gronden,
b. v. bij Heerlen in Limburg.
Wat de onderliggende lagen aangaat, vond men bij ecne putboring bij Busker, ten Zuiden van
Winterswijk, lagen uit de Wea ld vorming onder de tertiaire liggen, en in Limburg zijn bet
voornamelijk gronden uit de krijt vorm ing (en meer in \'t bijzonder tul krijt) en in bet Oostelijk
gedeelte ook wel gronden uit de steenkool vorming, waarop do tertiaire rusten. Zoo doorboorde
de put van Moogberg l>ij Simpelveld eerst 0,63 el Loss, daarna 0,94 el d il u v iaal zand: hieronder
lag een 7,9 el dikke laag Letbenszand. waaronder men lagen uit tle krij tvorin ing liggen vond.
De boorput op de Spekbol/.erboido beweston Kerkrado doorboorde eerst 1,0 el Loss, daarna
\'2,55 el di I u v iaa Izand, op 4,15 el diepte ontmoette men none 13,7 el dikke laag, tot de Lim-
burgsehe br u in k o o I v o rm i ng beboorende, bieronder lagen K. I ei n-Spa n wen se h e gronden
ter dikte van 39,6 el, die op een 9,4 el dikke laag Letbenszand rustten. Onmiddellijk onder dit
Letbenszand vond men op 61,9 el diepte gronden tot de s t.een k o 1 o n v o rm i n g beboorende. He
algcmecne helling der Limbiirgschc tertiaire gronden, komt met die van liet Limbiirgsebe krijt
overeen: zij liggen met deze Roncordant. Van daar komen de onderste tertiaire lagen in bet
Zuiden van Limburg voor den dag, terwijl de jongere achtereenvolgens min of meer regelmatig
voor den dag komen, naarmate men zirh naar bet Noorden begeeft.
MESOZOISCHE OF SECUNDAIUK VORMINGEN. TIJDEN DKH KRUIPENDE DIEREN \'),
IIELEMNIKTEN KN AMMONITKN.
TWERDK TIJDVAK.
Krijtvorming.
1. sKMi.MsciiK RKtCKW.
25. Gronden, tot deze reeks beboorende, komen in ons vaderland alleen in de provincie Limburg
voor \').
De bovenste afdeeling van het Senonische krijt is in Limburg evenals elders gekenmerkt door:
A. BglEMNITELLA MüCRONATA, en deze vervalt weder in twee onderafdeelingen:
a. Het Maastrichtsche krijt (Système Ma est r ie b tien van Dumont: K reide tuft\' von
Maastricht und Valkenburg und Mergel von Kunraad F. Roemer; Oberste
Abtbeilung von Debey; Tnffkreide von Maastricht von Dechen).
\') Ofschoon reeds in de IHvuni-clie vorming overblijfsels vau een kruipend dier (Tel er petou Elginensc) en ook
sporen van ecu schildpad govunilen worden, blijven toch de Secundaire vormingen de tijd, wanrin de klasse
der Ilcptilcn tot de grootste ontwikkeling kwam (I ch thyosnuren, Plesiosau reu, 1\'terodactylen, Mosa-
sauren, Mcgalosaurcn, Igiiauodontcn enz.).
-\') Belangrijk voor de kennis der Liniburgsche krglforiimtic /iju de Geologische en pnliion t ologische Skizre
der K r eidesch ich ten des ller/.ogthu ms Limburg von J. \'I\'. llinkhorst van den Binkborst, opgenomen iu de
V i-rh ii iidl n o ui\'ii den natu ili is tor is c hen Vercins der preiissischcii Kheinlnude und We* tp halen,
Bonu, 1859. Tot ons leedwezen hebben wg die bron te laat lenen kennen, om er voor deze schets gebruik vau te nukcu
-ocr page 178-
150
Hiermede stemt elders overeen : in de kom van Munster <le leemmergel vnn de Baiimbergen, de
kalkmergel van Coesfeld, de niergel van Rerklinghausen: aan de Oostzee het krijt van Fuxoë en
vnn Schonen: in de kom van «Ie Seine en <le Loire l\'étage danien (Calcaire pisolithiquc, kalk van
Laversines en van Ciplv liij Bergen : in de kom van de Pyreneë.n de Kalken van Allgonlême.
Van deze onderafdeeling vormen 1 tot 5:
a.   Het Maas triehtsche krijt met Ontren larva (Calcaire i\\ polypiers Dumont).
1.   Bovenlaag met Ostrea larva.
2.   Versteeningrijk laagje, vooral met Mirrasier prnnella.
8. Overige lagen met Ostrea larva. (Laag 1 tot \'-\\ zijn te zamen tol 14 el dik).
4.   Eerste Hrvozoënlaag |2 tot 8 palm dik).
5.   Eerste Boormomellaag (ü tot 7 palin dik).
6.   Tllfkrijt (omstreeks (> el dik).
7.   Harde bank (3 tot 4 palm dik).
8.   Tweede hrvozoënlaag (10 tot 15 palm dik).
9.   Tweede Roormossellaag 5 tot 10 palm dik).
De lagen 10 tot 13 vormen:
b.    Het Maastrichtsche krijt met verspreid liggende vuurst.....len (Calcaire
grossier ii silex épars Dumont).
10 tot 13. Bouwsteen van den St. Pietersl>erg (aan den St. Pietersherg lot 12 el dik).
11.   Echinielciilangje van den St. Pietersherg met Hemipnenstes striato-radiatus, 3 tot 5 palm:
Oesterbank van Valkenburg met Ostrea vesiculoris, 5 palm rlik.
12.   Derde Hrvozoënlaag van den St. Pietersherg: Koraalkalk van Knnraad, 1 tot miin 2 el dik.\'
13.   Bouwsteen van Valkenburg.
De lagen 14 tot 17 zijn:
c liet Haas triehtsche krijt met verkankerde vuursteenen en Terebratella
pectiniformis (Calcaire pond i ngn i l\'orni e Dnmont).
14.   I\'i.ink met Dentalimn sexearinatum.
15.   Tllfkrijt niet Terehratclla pectiniformis en vanrstcenen (aan den Pietersherg 17 tot 18 el,
hij Valkenburg 9 el dik).
1ti. Hetzelfde Tuf krijt zonder vuursteenen (1{ tot 2 el dik).
17.   Koprolithenlaagje (5 tot 10 duim dik).
rf. Het kwarts krijt van de Geul oevers.
18.   Kw.utskrijt (Craie silicuuse); de Kalkmergel van Knnraad.
10.  Zandig krijt (Zandig en glaukonietkrijt met glaukoniotvuursteenen).
De tweede onderafdeeling van het Senonisch krijt met Hclcmnitclla mucrouata is:
h. Het Gulpensch krijt (Systeme Sénonien Dumont: Obere Ahthcilung, het Obere
Griindsund daarbuiten gesloten, van Dehey: K reidemergel van Vaels schwarze Feuer-
steine i ii seine ohere Ahthcilung enthaltend F. Roemer: Kalkige thonigc tie-
steine vom Aelter des Weisscn K reide von Dechen).
Hiermede stemt elders overeen: in de kom van Munster de Plattenkalk van bezuiden Munster
met de daaronder schietende mergellagen, de zoogenaamde Eierschicht van de steengravers: in
de kom van de Seine de kalk van Meudon (craie Manche o silex) gedeeltelijk.
Het Gu
3
lpensch krijt vervalt weder in:
e. Krijt met vuursteenen (V u ursteen k rij t: 20 Calcaire grossier ïi silex gris,
en 21 met 22 Craie a silex noirs Dumont: Kreidemergel mit Feuersteine Debey),
1} tot 20 el dik.
20. Krijt met grauwe vuursteenen.
-ocr page 179-
160
Si. Krijt met zwarte vuursteenen (Getijgerd krijt).
22.  Grintkrijt (Glauknniet- en vuursteenkrijt).
f. Krijt zon «lor vuursteenen, 2 tot 30 el dik.
23.   Krijt zonder vuursteenen (Bakovensteen: Cr ai e sans silex Dumont; Kroidemergel
o line Feuorsteine Debey).
24.  Glankonietkrijt (Cr ai e glauconifère Dnniont: Chloritische Kreide Debey), hoog-
stens 3 el dik.
De onderste afdccling van liet Senonischc krijt is in Limburg, evenals elders, gekenmerkt door:
B. BELEMNITELLA QüADRATA (Sand des Aaehoner VValdes nnd Lousberges, mit
e in ge lagerten Mu se bel re ir hen Ka Ik banken F. Roemer en vou Dochen).
Hiermede stommen overeen in Frankrijk lagen omstreeks Chartres on bij Octovillo ton Noorden
van Havre met Belemnitolla quadrata, Trigonia limbata en Spondylus Spinosus: aan de Oostzee de
kalk met bruingele vuursteenen van Denemarken. In Limburg onderscheidt men twee ondorafdoe-
lingon:
c.    Het zand van Hrrve (Groonzand: System e hor v ion Dumont: het Oborer Grünsand,
het Unterer Grünsand of de Mittlere Abtheilung, en <le Sand schicht e mit Kiesol-
goschiebe Debey). De grootst bekende dikte van het zand van Herve is ruim 71 el.
In de kom van Munster stemt hiermede overeen het zand van de Haard en de Holio Mark.
Als bovenste laag heeft Debey omstreeks Aken onderscheiden : een
25.  bruin grintzand (Oborer Grünsand Debey) 1 tot 3 cl dik. Hierop volgen:
20. Zandsteenbanken (Kalk- en glaukonietzandsteon: Psammite glauconifère Dumont:
Ober e umi mittlere Abtheilung des un teren Grünsandos Debey), van ver-
schillende dikte.
27.   Vollersaarde (Smectique el marno Dumont; Gy ro lith on-G rün sand Debey), bij
Vaals 3 tot 10 el dik.
28.   Geel groenzand (Kwarts* en glaukoniotzand: G la neon ie argileuse et sableuso Du-
mont: Unterer Abtheilung des untoren Grünsandos Debey), 3 tot 18 el dik.
20. Groen grintzand (Glaukoniotzand: Tontia Dumont: Sandschichte mit Kiesolgo-
schiebe Debey), ongeveer 1 el dik.
d.   Het Akcnsch zand (Systèmo Aachenien Dumont; met uitzondering van de onder 30 ge-
noonide Sandschichte, het Aachener sand mit zwischenlagernden Thon schichten
[Aa c bene r K rei dele ttenj Debey), 45 tot 05 el dik.
Hiermede stemmen elders overeen: in de kom van Munster do mergels van Klein Reken en
Ahaus en de kalk van Duimen, aan den Hartzrand en do lecmhoudcndc kalk mot Relemnitella
quadrata (Kroidemergel).
In het Akonsch zand zijn te onderscheiden :
30.   Eene zandsteenlaog (Limonitc, lignite, gres, sable Dumont: Obore Abtheilung
Debey), van verschillende dikte.
31.   Eene leemlaag (Argilite Dumont), 1} tot 2 el dik.
32.   Het Plantenlecm (Argilo Dumont: mot de voorgaande do Mittlere Abtheilung Debey),
10 tot 18 cl dik.
33.   Eene zandstoenlaag (Gravicr, Cailloux Dumont, de Untere Abtheilung Debey), 30
el dik, en
34.   de Baggert (Letten, Baggert Debey), eene omstreeks 30 el dikke leemlaag.
Hoewel do lagen van het Limburgsche krijt, over kleine afstanden beschouwd, waterpas schijnen
te liggen, blijkt echter bij beschouwing van grooter afstanden, dat zij gemeenschappelijk Zuidoost-
waarts oprijzen. Van daar komen, terwijl zich te Maastricht do jongste krijtlagen vertoonen, de
-ocr page 180-
101
oudere achtereenvolgens voor den dag, naarmate men in Zuidoostelijke richting naar de Belgisch-
1\'ruissische grenzen voortgaat.
Inwendig bestaan genoegzaam alle heuvels in Limburg, die bezuiden eene van Maastricht over
Meenteen, Klimmen, Kunraad, Wellen en Horbach naar Aken getrokken lijn liggen, uit krijtge-
steenten, die meestal echter dooi\' jongere vormingen bedekt zijn en slechts in de hellingen der
heuvels voor den dag komen, waar zij dikwijls steile wanden vormen.
Wij zullen thans meer in het bijzonder de voornaamste plaatsen, waar de lagen en afdeelingcn
van het Limburgsche krijt voor den dag komen of door boringen bekend zijn, kortelijk opgeven.
De achter de plaatsnamen gevoegde letters en nummers verwijzen naar de straks gegeven lijst.
Het Maastrich tsche krijt is hekend: Op den linker Maasoever; aan den St. Pieters-
berg (Grande Entree er, h: llnndc liaan a—c). Aan den rechter Maasoever: bij Gronsveld a, b:
bij Radeer en Kier a, b: bij Klein Weisden 7: in den boorput bij Heer; hij Bemeten a, b\\ in
den boorput bij Weert; tusschen Meersscn en Raar; bij Berg en Goulhehn «, b; om Valkenburg
(id; aan de Schaasherg e, d: hij Ransdaal: te Vogelzang bij Crauwbeck: bij Kunraad 10\', 18\':
hij Benreraadhof 18\'; bij Daalhof 10\', 18\': bij Keverberghof 18\'; bij Kohnond: bij Schin op Geul
e, d. Aan den linkeroever van Geul en Gulp: hij Strucht d, bij Si huiler rf; bij Stockheim; bij
Kuveren 19. Tusschen Gulp en Geul: tusschen lleiiirath en Bissen 18. Aan den rechteroever van
Geul en Eysbeek:
hij Ktenaken d: tusschen Wylre en Elkenraad d: tusschen Eyserbeide en
7
Trientele rf; tusschen Eyoerheidc en Eys rf; aan den Kriekelenberg 10; bij Overeys d; aan den
weg naar Buschenhaas 19: aan den weg naar Huls 10: in den boorput te Frosehenhaüschen.
Tusschen de Eys- en Zelzerheken: op het station Simpelveld 10: bij Boeholtz 18, tusschen Nys-
willer en Bocholtzerheide 10: aan den weg naar Bahnerheide d; bij Goedenraad d\\ tusschen
Wahlwiller <>n Eys 10.
Het Gulpensch krijt is bekend: Op den linker Maasoever; aan den St. Pietersberg
(Roode Haan 20).» Aan den rechter Maasoever: in de boorputten bij Mesch en Meer 211; bij
St. Geerten 23; bij Gronsveld 23, in den boorput bij Heer 20 (?); om Valkenburg 18, 20, aan
den Schaasherg 21: hij Ransdaal 20; te Vogelenzang bij Crauwbeck 20; bij Kunraad 20; bij
Kohnond 20. Aan den linkeroever van Geul en Gulp; bij Strucht 21; bij Scholier 21, 23; bij
Stockheim 21: bij Bertrenkoven 23: in de Ingberggracht 21—23: om den Calvarienherg bij
Gulpen 21—23, tusschen Trap en ter Linden f: bij Hoogkruis 22—24. Tusschen Gulp en Geul:
bij Epcrheide 22—24: in de Holle Graaf 22—24; tusschen Trap en Heinrath 22—24; bij
Pesaken 22—24: tusschen Schweberg en Wittem 21 —23; tusschen Berghem en Gulpen 21 —23:
bij den Papiermolen 23. Aan den rechteroever van Geul en Eysbcek: hij Wylre 21; tusschen
Wylre en Elkenraad 24; in den boorput bij Elkenraad 23; tusschen Eyscrhcide en Trientele 21;
tusschen Eyserbeide en Eys 21: aan den Kriekelenberg 21. Tusschen de Eys en Zelzerbeeken:
in den boorput te Simpelveld f: op liet station Simpelveld 22: bij Nyswiller 21 — f: tusschen
Nyswiller en Bocholtzerheide 21, 22: bij Goedenraad 21, 22: tusschen Wahlwiller en Eys 21 :
bij Wahlwiller 21 — f: tusschen Wittem en Eys 21; bij Wittem 23. Tusschen de Zelzer-
beek en de Geul:
bij Partey 24; bij Vijlen 23; hij Lemiers 24; bij Vaals f: tusschen Gem-
menich en Woll\'haag 23; op den Schneeberg 22, 23: tusschen Baren en Terstraten 23; bij Kat-
tingen f.
Het zand van Herve is bekend: Aan den rechter Maasoever: in de boorputten bij Mesch
en Meer; bij Benzeraadhof; hij Daalhof. Aan den linkeroever van Geul en Gulp: bij Euveren;
tusschen Trap en ter Linden. Tusschen Gulp en Geul: in de Holle Graaf; tusschen Trap en
Heinrath; bij Pesaken; bij den Papiermolen. Aan den rechteroever van Geul en Eysbeek: bij
Overeys; aan den weg naar Huls; in den boorput te Fronkenshauscn. Tusschen de Eys- en
Zelzerbeeken:
in de boorputten te Simpelveld en te Boeholtz. Tusschen de Zelzcrbeek en de Geul:
i,                                                                                                                                                                                                                   ii
-ocr page 181-
I 62
bij Harles: bij Semien; bij Hnlzet: bij Vaals; bij Elmshoven; tusschen Gemmenich en Wolfhaag;
bij Kattingen: bij Camerig.
He t Ako n se li i. iiiid is bekend: Tusschen Gulp en Geul: bij Terzyt: tusschen Epen en
Plaat. Aan den regteroever van Geul en Eysbeek: in den boorput te Krosehenhaüschen. Tusschen
ilc E<is- en Zelzerbeekcn:
in den boorput te Boeholtz. Tusschen de Zeherbeek en de Geul: bij
Semiers: bij Holzet: bij Kattingen; bij Camerig.
Üe Heer Bosqnet, die vele jaren de in liet krijt van Limburg en de aangrenzende gedeelten van
België en Pruimen voorkomende fossielen bestudeerd beeft, heeft daarvan lijsten opgemaakt, die in
Staring* Bodem van Nederland II. blad/. 3fi\'2 sq<j. zijn opgenomen.
Het resultaat dier lijsten is kortelijk liet volgende:
KIJKEN. TYHKN.
KLASSEN. ORDEN,
FA Ml LI EN, ENZ.
Aantal ge-
•lachten en
onderge-
ilai-lileii.
Aantal
• nnrti-M.
l.i«\'- ii aan Eigen aan
dr Ing. ii met de lagen me
Bclemnltella Belemnifelli
nmernnata. quadrata. 1.
A
i Eigen aan
het Akenacl
land. <t.
R
lil!
Eigen aan
het knit var
Limburg.
i
Gemeen aan
, de lagen
| AenB. 1.
1
Dieren.
Vertcbra ta.
i
i
Kruipende dieren.....
s
4
4
.
1
III
IS
16
r.
4
3
A rticulat t.
Crnatacen.
7
*
0
5—0
C
2
f)
4
59
20
48
19
1
. . .
7
33
U
11
1
a
21
17
3
II
2
1
Malacuzo».
8
28
10
8
17
7
4
Mollusca (gnstüiopoiln).
44
184
14
115
12
128
117
3?
Acephalac.
lamellibrancliiuta . . .
52
20(1
U2
54
0
107
UU
18
8
11
> !
54
8
4<J
1
0
2
24
4
07
207
205
. .
41
125
a
Radia ta.
Echinodermata.
31
5
2
IS
M
6
5
30
64
0
4
30
. . .
. . .
1
52
1?
4
8
20—21
1
3
14
2
Authozoii i l\'nlyi il....
P r u t o i o ii.
31
r.s
01
. . .
. . .
30—32
16—17
10
3
3
3
. . .
. . .
3? |
. . .
...
10
19
10
. . .
. . .
0—8
|
8
317
984
Ml
183
18
385—390
490—493
01
1
II
1
-ocr page 182-
uw
I
i ,• ii aan Eigen aan
Eigen aatt
RIJKEN, TYPEN,
KLASSEN, ORDEN,
KAMII.IF.N, ENZ.
EM tinten.
Algap...............
I.ichetics.............
Fuogi...............
Mu«ci...............
Filices...............
Hydrupteridae........
Najadeae.............
Iucertae sedis.........
Couiferae............
I licoty ledoueae........
dr lagen met de lagen met ||e| Ak(.nic|l Eigen aan de
Belemnltella Belemnllelle,                             lagen alleen,
mucronnta. qtladrata. 1.                                  waarin lij
voorkomen
A                                      B
Eigen ;i;mi
het krijt van
Limburg.
Oenteen aan
de lagen
A ,11 II. I.
Aantal
genlnc.li.leii.
Aantal
soorten.
III
1
4
I
l.i
1
4
2
r>
:i
I\'.i
I
I
1
11
2
\'J
2
14
7
Ui
I
1
•u
2
:>
2
10
5
1\'J
I
4
1
U
2
s
2
\\2
TV
III
I
4
I
u
2
\'J
2
l:l
I!
Oe plaats ontbreekt ons hier om al deze fossielen bij name te noemen, laat staan er over uit te
weiden. Slechts een paar kruipende dieren zullen wij er liier van herdenken, Mosasaurus Cam-
peri v. Meijer namelijk, het grooto dier van Maastricht, waarvan bijna het geheele skelet in den
St. Pietersberg gevonden is, en Ch el on ia Hofmanni (Jray. Mosasaurus Camper] werd 8 el
en meer lang (de kop meet alleen meer dan een el): hij had een gestrektcn snuit: de geledings-
vlakte van den oniTerkaak was uitgehold: de zamengedrukt kegelvormige tanden zitten in uit been
bestaande verhevenheden; de wervels zijn van voren concaaf, van achteren convex: het dier had
waarschijnlijk eene brcede, platgedrukte staart: ofschoon het oenigo kenmerken met de krokodil-
len gemeen heeft, staat het overigens digter bij de thans levende geslachten Monitor en Iguana.
Ch e Ion ia Hofmanni was een groote zeeschildpad. waarvan men stukken van het rugschild.
brokken van de kaken, het bovenste deel van den kop niet het verhemelte, ruggewervels enz. in
den St. Pietersberg gevonden heeft.
Voor wij van het krijt van Limburg afstappen, moeten wij nog de aard pij pen of orgel pij-
pen vermelden, die het tufkrijt in den St. Pietersberg en elders doorboren. Het zijn rolronde ko-
kers van een halt tot vier el middellijn, die aan de oppervlakte van hot tufkrijt beginnende tot in
het vuursteenkrijt doordringen, in welke hardere laag zij zich soins in eenige kleinere splitsen: bij
uitzondering vind men ook dergelijke kleinere kegelvormige, van onderen spits toeloopende pijpen.
Meestal is de richting dezer pijpen verticaal op de horizont (niet op de lagen van het krijt). Zij
zijn opgevuld met zand en grint van het op het krijt rustend diluvium, soms ook wel met leem
van het loss. Men vindt er ook wel eens verweerde brokken tufkrijt in. Dikwijls is de geheele in-
hond door kalk tot een breccie verbonden. Staring verklaart de vorming dezer aardpijpen op het
voorbeeld van Lyell door de chemische werking van het regenwater, door de iu ontleding verkee-
rende organische stoffen van den bovengrond met koolzuur bezwangerd, op het tufkrijt.
». TUBONISCHK RBICKM,
26. Urondeu tot deze reeks behoorende Worden binnen onze grenzen niet aangetroffen.
-ocr page 183-
1<H
3. GAULT REEKS.
27.  Vlak op (li> Prnissisrhe grenzen in liet Zntphensrhe, niet ver van den weg van Winterswijk naar
Oedink komen over eene geringe uitgestrektheid gaultlagen voor, die kenbaar zijn aan sterk afge-
ronde belemniton, Boleninitos minimus. die van daar in de Kottensche beek worden gevonden.
Deze gaultlagen binnen onze grenzen komen overeen met den Barlsberger morgei, die niet ver van
de Fratikeiimiihlc, ten noorden van Stadtlobn in Weslphalen, gevonden wordt.
Aan den Hartzrand zijn er gelijktijdig mede de onderste gaultlagen, uit leem niet Crioceras
Einineriei en Heleninites Brun svieensis bestaande, in Kngeland de Blackdownbcds (Gault)
van Dovoiisbire. Verder zijn geen gaultlagen in ons vaderland bekend.
-4. NEÖt\'OMISCHK REEIC8.
28.   Tot de Ncócomische afdeeling der krijtvorming behoort o. a. de zoogenaamde Ben th ei nier
steen, die in Ouitsehlaiiil even over onze grenzen op verschillende plaatsen gevonden wordt en
ook hier te lande als bouwsteen (het paleis te Amsterdam is er o. a. van gebouwd) zeer bekend
is. Deze Ken t b ei nier steen is gelijktijdig met den Töikinergel van Helgoland, het Hilsconglo-
meraat van den Hartzrand, de ïieOroniiseho zand* en leeuilagen van het Dépt. der Haute Marne en
de kalk van t\'astellane in Provenee, de Middon-neoi omischo niergels (Marnes de Hantc Hive) van
den Noordelijken Alpenland, bet Lower greenzand (Shunklin sand, Keutish rag) van Engeland.
Deze Hentheinier steen komt ook bier te lande op eene enkele plaats voor, namelijk te Losser
bij Uidenzaal, waar bij in den esch ten zuidoosten van het dorp wordt gevonden. De vaste steenla-
gen beginnen te Losser op ruim vijf el beneden de oppervlakte en liggen niet geheel waterpas maar
hellen een weinig naar het noordoosten (eene helling tegenovergesteld aan die van dezelfde laag
bij Bentheim). Uit den vorm der oppervlakte van den esch wordt opgemaakt dat hier twee ruggen
naast elkander loopen, in de zuidelijkste waarvan alleen tot nog toe zandsteen gevonden is.
Deze zandsteen van Losser is lijnkorrelig en bevat 1 tot 3 peiv. ijzcroxydo en even zooveel aluin-
aarde, waardoor de kwartskorrels, waaruit bij bestaat, verbonden worden. De kleur is zuiver wit
door allerlei Behakeringen van bruin tot steenrood overgaande. De roode deden zijn de hardste.
Op zijne oorspronkelijke ligplaats is hij week en gemakkelijk te bewerken: door blootstelling aan
de lucht verhardt hij en neemt uitwendig een donker blauwgrijze kleur aan. Tusseheii de zand-
3
steenlageii vindt men te Losser een laagje zwart leem (te Bentheim komen meerdere dergelijke
laagjes voor).
In den steen zijn verschillende fossielen aangetroffen. Van planten vindt men er versteend hout,
waarschijnlijk van coniferen, doorboord door boorschelpen en ook met gaten, die waarschijnlijk
van eene soort van paalworm (Teredo) afkomstig zijn. Van dieren vindt men, als bloote
indrukken of kernen, Heteropora ramosa Koch en Dunck, Exogyra sinuata Sow., Pecten
crassitesta Roem., P. laminnsus Mont. Lima longa Roem., Lima nov. sper.., Perna
Mul let i Desh., I\'inna spec, Mytilus spec, Cyprina spec., Venus spec, Goniomya cau-
data Agass., Pholadomya spec, Panopaea arcuata d\'Orb., Ammonites Decheni Roem.\'
Ancyloceras Duvali d\'Orb., Serpula antiquata Sow.
Over de gronden, die de krijtvorming bedekken, en die, waarop zij nut.
Fatboringen.
29.   Het Limburger krijt is. daar wanr liet niet aan de hellingen der heuvelR voor den dag komt,
-ocr page 184-
op enkele plokken door tertiaire lagen, maar overigens in het Buiden gewoonlijk door vuursteen-
diluvium, in het noorden door Maasdiluvium en door het over deze beiden heonliggende loss be-
ilekt. In de dalen ligt er ook wel alluvium over heen. Onder het Limburgsche krijt liggen (voor
zoover bekend) onmiddellijk de lagen der steenkoolvorming, ja op de zuidelijke grenzen heeft het
Akensch zand zelfs op enkele plekken Devonische psanisnietcn en kalksteenen tot ondergrond. Bij
eene putboring bij Froschenhausehen omstreeks Kerkrade bereikte men op eene diepte van 18,85 el
de krijtvonning, na eerst 7,53 el loss en H,52 el diluviiun te hebben doorboord. Daarna volgden
167,2 cl dikke krijtlagen en op 188 el diepte bereikte men de steenkolenvorming.
Wat den steen van Losser in Overijssel aangaat, b-hoort hier de proefput vermeld te worden,
die in 1853 in den esch van Losser geboord is en 9,5 el «liep was. Eerst doorboorde men uw-
ten bouwgrond ter dikte van 1 el, hierop volgden 2,5 el ronde stecnbrokken, daarop 3,5 el hoe-
kige in lagen liggende steenbrokken; op 5,0 el berieden de oppervlakte trof men de eerste vaste
steenlagen aan, die van 8 tot 8,0 el diepte door een leemlaag werden afgewisseld; van af de diepte
van 8,6 el vond men weder vasten steen, die op de diepte van 9,5 el nog niet doorboord was.
Waarschijnlijk vormen deze krijtlagen in den omtrek van Losser ook hier en daar den ondergrond
van het diluvium. Wat de onderliggende gronden aangaat, zoo rust de steen van Losser waar-
schijnlijk, even als die van Bentheim op leem uit de Wealdgroep dei\' J u ra vorm i ng; aan den
zuidwestehjken voet toch van den Losserschen esch vindt men, in de nabijheid van den zandsteen,
onder diluvium verborgen, mergel met leiachtige brokken en kalkkristallen die geheel met den
Wealdleem van het Glanerbroek bij Gronau in Westphalen overeenkomen.
Juravorming.
30. Zoo even is er reeds melding van gemaakt dat tegen den esch van Losser mergel voor den dag
komt, die waarschijnlijk tot den Wealdgroep behoort. Ook bij de kerk van de Lutte ten oosten van
Oldenzaal vindt men mergel, die daarmede welligt overeenkomt; verder vindt men daartoe hehoo-
rend leem omstreeks het voormalige klooster de Glane in den oever van de Glanerbeek, bij den
grenspaal n°. 849.
Ook in het Zutphcnsehe in den omtrek van Winterswijk vindt men, schoon over geringe uitge-
strektheid, lagen uit den Wealdgroep; op de Scholtoplaats. Willink namelijk onder Batum ; iets
westelijker in het Vosseveld: in den oever van de Kottensche beek, even boven de brug in den
grindweg naar Odink. In een put eindelijk, bij Busker ten zuidoosten van Winterswijk gehoord,
begonnen de Wealdlagcn op 44 el diepte; zij waren door tertiair leem bedekt: op 112 el diepte
had men de onderzijde; nog niet bereikt.
De Wealdlagen op de Scholteplaats Willink bestaan uit leemlei, die als vaste steen in den grond
voorkomt, doch aan de lucht verweert en tot poeder uiteenvalt. Als dit h\'eiu aan de oppervlakte
voor den dag komt, is het spierwit, b. v. aan de Kottensche beek. In dit leem komen niet zeer
dikke kalkbanken voor, waarin te Willink overblijfselen van Melania s t rom Iti f o rm i > en van
eene soort van M o d i o 1 a gevonden zijn.
Op welke gronden onze Nederlundsche Wealdlagen rusten, weet men niet. Even over onze gren-
zen vindt men op een drietal plekken ten zuidwesten van Alstiitte zandige lagen uit de K i m m e-
ridge afdeeling der witte Jura of Ma lm; bij Bheine en Ochtrup komt nabij het weald-
leem, leem uit den Lias of zwarte Jura voor. Eindelijk heeft men op eenige weinige punten
niet ver van onze grenzen, b. v. bij Ochtrup op geringe diepte den duidelijk herkenbaren, ronden
Keu pur nier gel uit de Trias vorm ing aangetroffen. Uit de ligging dezer lagen in de nabijheid
onzer grenzen maakt men op, dat onze wealdlagen waarschijnlijk op Kinimeridgelagen en Kenper-
lagen rusten. Hiermede is niet in strijd het resultaat eener dadelijk te vermelden putboring te Enschedé.
-ocr page 185-
166
Triasvorming.
31. Met cekerheid zijn geone lagen uit de/c vorming binnen do grenzen van Nederland hekend. Ken-
ter bereikte men hij eene putboring te Enschedé in 4 83t>—1841 volbracht, die tot 85 ellen heneden
de oppervlakte doordrong, een mergel laag, die welligt tot de Koupeilagou helioort en hedekt wordt
door twee banken blauwe leem met een weinig hrninkool en pyriet, 30 en \'27 el dik en geschoi-
den door eene laag wit /and van 14 el dik. die eveneens een weinig bruinkool berst. Deze op den
veronderstelden Kcupermergel rustende leemlagen en /.amllaag zijn niet dilnviaal, maar hehooren,
hetzij tot eene tertiaire vorming, hetzij tot den wealdgroep
I\'ALAKOZOISCIIK (IK l\'KIMAIKK VORMINGEN. TIJDKN DER HETEROCERKE VISSCHEN,
TRIL0B1TEN, ÜRTH0CERATE1TEN EN GRAPTOLIETEN.
EERSTE TIJDVAK.
Steenkolenvorming.
32. Gesteenten, die tot de steenkolenvorming behooren, komen binnen de grenzen van Nederland
alleen in het zuiden van Limburg voor; zij komen nergens voor den dag, maar worden in den
ondergrond gevonden; /.ij hehooren grootendeels tot die afdeoling der groote Belgisch-Akensehe kom,
die het Wormdal (\\V or ni-m U lde) genoemd wordt.
Tusschen de rivier de Worm en de Zelzerheek hij Vaals, in de omstreken van Kerkrade en tot
hij Berholtz liggen slechts de onderste, door magere kolen (san dk oh 1 on) gekenmerkte, lagen
van hot eigenlijke kolengesteente; culmlagen vindt inen tusschen de Gulp en do Geul omstreeks
Epen en in de vallei van de Voerbeek hij Mesch en bij Meer: bij K-uttiugcn heelt men ruim 70
el diep door kolenleicn, met twee lagen zandsteen afwisselende geboord, en op 32 en op 51 el
diepte twee steenkolenlaagjos, respectievelijk 5 en 16 duim dik gevonden.
In onze Limburgsche lagen van de steenkolenvorming komen aanmerkelijke verzakkingen en rij-
zingen voor, waarvan eene de voortzetting is der in het kolendal van Eschweiler en Stolberg Miiu-
stergewand genoemde verzakking, die in het Wonndal als Eeldbiss eenige hondorde ellen henoorden
de domiuiale mijnou van Kerkrade voortloopt. Hierbij zijn de oostelijke lagen verzakt, do westelijke
gerezen. Eene tweede verzakking schijnt op de hoogte der valei van de Molenbeek bij Kerkrade
te bestaan. Bij Spekholzerhoide ligt aan de eene zijde van den weg van Heerle naar Aken het
kolengesteente. door tertiaire gronden bedekt, 180 el hooger dan weinige minuten verder, waar er
gronden uit de krijtvorming op rusten. Bij Bocholtz ligt het koolgesteente 100 el hooger dan bij
Krosschenhaüschen, hij Bommerig liggen de oudste lagen der steenkolenvorming weder 60 el hooger
dan de jongere lagen bij Bocholtz.
Al deze verzakkingen zijn noordwestwaarts gerigt, terwijl de algemeene strekking der gesteenten
naar het noordoost ten oosten (de strekking van het Condrozgebergte en van het Ardennergebergte)
gerigt is. Te Kuttingen hellen do lagen echter met 15°, te Ferrijt met 55° zuidoostwaarts, te
Bommerig met 40° noordwestwaarts.
De ondergrond van het kolengesteente en de culmlagen bestaat waarschij
3
nlijk uit den bergkalk,
die hij Meseh in do nabijheid voorkomt, on even over onze grenzen bij Moresnot en Sippenaken
op schilfer (lei) mot Spirifer Verneuilli enz., die tot de Devonische vorming behoort, rust.
De gronden, die de steenkolenvorming overdekken, zijn hij Mesch 8 el diluvium en 33 el wit
-ocr page 186-
107
krijt tonder vuursteenen eu tand van Herve, hij Mheer 36 el krijt en 73 el zand van Herve, bij
5
Kpe betrekkelijk dunne lagen uit krijt/.and van Herve en Akensch «and, te Bommerig 25 el düu-
viuni, 41 el zand vim Herve en 40 el Akensch /.and, l>ij Frosschenhaüschen 10 el dihivium, 16 el
zand van Herve en 83 el Akensch zand: oostwaarts van Frosschenhaüschen wordt de steenkolen-
vorming alleen door tertiaire gronden bedekt.
Nabij Kerkrade vindt uien de dominiale steenkolenmijnen of zoogenaamde steenkolen kuilen,
de eenige Nederlandsche mijnen. Zij worden door 4 mijnputtcn ontgonnen, waarvan de put Willem
de voornaamste is: een der 4 inijnpiitten, de Susanna-iiiijnpiit, ligt op Pruissisch grondgebied: daar-
entegen ligt de aan Pruissisthe eigenaren behoorende Nou I\'rick binnen onze grenzen.
In de mijnen van Kerkrade volgen de stccukoollagcn elkander op, standvastig dezelfde dikte en,
dooi\' leien en zandlagen aangevulde, tusschenrtiimten behoudende, /ij vertoonen echter zoo groote
verschuivingen, verzakkingen en plooijingeii, dat men o. a. in den Willem-mijnput dezelfde lagen
tweemaal doorboord heeft en nabij het dorp Kerkrade de onderste steenkoollagen aan de
oppervlakte van het koolgesteente moeten liggen. De opvolging der lagen van Kerkrade is de
volgende:
N°. 18. De steenkolenlaag Ka pi e ij (de bovenste)............0,5 el dik.
Leien, afwisselende met 2 zandsteenlagen van 2 el dikte.......28 >: »
„ 15. Meister.......................0,7 „ „
Leien........................18 „ „
„ 14. ïous........................0,7 „ „
Leien........................22 „ ,,
„ 13. Croath.......................0,7 „ „
Leien........................16 „ „
,, 12. II i m in e 1 i c b, de bovenste in de Susanna- en Neu Varcort-niijneii. ... I „ „
Leien en eéh zamlsteenlaag van 2 el..............9 „ „
„II. Stinkert......................0,4 „ „
Leien en een zandsteenlaag van 4 el..............32 ,, „
„ 10. Senteweck......................0,6 „ „
Leien........................5 „ „
„ 0. Gr au weck...................... 1.2 „ „
Leien met een zandsteenlaag van 6 el.............30 „ „
,, 8. Ka u se hen werk met spaatijzersteen.............1.2 „ ,,
Leien met een zandsteenlaag van 2 el.............14 „ „
„ 7. Groot Atliwcrk, de bovenste in de Willems- en Neu Princk-niijnen .            1.2 „ ,.
Leien met een zandsteenlaag van 0 el.............18,2 „ ,,
„ 6. Klein Athwerk, de bovenste in de Louisu-mijnput........0,6 „ ,,
Leien met 2 zandsteenlagen van 2 en 3 el...........20,8 ,, „
,, 5. Barse h.......................0.35 „ „
Leien niet een zandsteenlaag van 7, en 2 van 2 el.........27 „ ,,
ii •*• Merl........................1,5 „ „
Leien met een zandsteenlaag van 2, en 2 van 3 el.........48,5 „ „
„ 3. Klein M ii h lenbac h..................0.6 „ „
Leie".......................    \'1         
,, 2. Groot Mühlenbach, rustende op een zandsteenlaag.......      0,7       
Leien met 2 zandsteenlagen van 10 el dikte...........    65       }>   
„ I. Steinknipp (de onderste steeukoollnag)............      0.8       
Leien en zandsteenlagen, minstens..............  167           ,,
-ocr page 187-
h\'.s
Wij laten hier een lijstje volgen der uit de lagen Kaplcij, Rauschenwerk, Groot- en Klein Ath-
werk, Merl en Klein- en Groot Mühlbnch verzamelde fossiele planten.
Familie der Equisetaceae.
Ca 1 a in i t es Sockowi Brogn.
Familie der Lycopodiaceae.
Sage naria rugosa Sternb.
Sage n ar ia spec.?
II a 1 o n i a spee.?
Familie der F i 1 i c e s.
Sph e n op te ris spec, verwant met Sph. macilenta Lindl.
O do n top ter is spec.?
Cv at 1) ei te s dentatus Brogn.
A 1 ethopteris spec?
en nog 2 andere twijfelachtige soorten.
Familie der Sigillariae.
S i g i 11 a r i a s u b r o t u n d a Urogn.
S. alternans Sternb.
S. elegana Brogn.
S. d i s t a n s Gein.
S tig in ar ia ficoides Sternb.
Familie der Xoeggeratb ia e.
Noeggera thi a palmaeformis Gopp.
Familie der Conil\'erae.
Ara u ca rites spec?
Van dieren heeft men afdrukken van een mosselsoort tot liet geslacht Ca rd in ia behoorende
gevonden.
Dn dominialc mijnen van Kerkrade leveren jaarlijks gemiddeld 2\'2500(> mud (van 105 Ncd. pd.)
kolen op.
Wij willen de beschouwing van de Limburgscho steenkolenvorming niet eindigen, /onder te \\vij-
zen op de belangrijke metaalertsen, die in en ttisschen de lagen der steenkool, en Devonische vor-
niingen even over onze grenzen worden aangetroffen. Zij zijn /.in kb lende, kiezel zink erts
(calaniien), zinkspaat (galmei), rood ijzersteen, span tijzersteen, markasict en lood-
glans. Wellicht zullen deze ertsen ook nog wel binnen onze grenzen in genoegzame hoeveelheid
worden aangetroffen, en dan kunnen zij hoogst belangrijk voor ons worden. Reeds eenmaal is in
een put door de Nederlandsche bergwerk-vereeniging in I8."">(> nabij Bommerig geboord op eene
diepe van 50 el looilglans gevonden. In een anderen put, later in de nabijheid van den eersten
tot 90 el diepte geboord, vond men het erts echter niet weder, dat dus daar waarschijnlijk zeer
onregelmatig in verschoven lagen schijnt te liggen.
33. Gronden, ouder dan de steenkolenvorming, zijn binnen de grenzen van Nederland niet
bekend.
-ocr page 188-
IC.9
B. Uitgestrektheid der gronden van verschillende formatie aan de oppervlakte.
34. Bij de oorspronkelijke indeelmg van dit Hoofdstuk is het wenschelijk geacht, de uitgcstrekt-
heid der gronden van verschillende formatie aan de oppervlakte afzonderlijk te behandelen, omdat
een beknopt overzicht daarvan niet zonder gewicht is voor de kennis van de geschiktheid van den
bodem voor cultuur.
Wij hebben daarom den volgenden staat vervaardigd, die ook in andere opzichten ons niet van
belang ontbloot schijnt. Terwijl in de vorige bladzijden het werk van den lieer Staring (de Bodem van
Nederland) onze hoofdbron was, kunnen wij hier de vruchten van een meer zelfstandigen arbeid geven.
Deze staat is verkregen door opmeting van Staring\'s geologische kaart met den voor weinig jaren
uitgevonden polar-planimeter van Anisler \') zonder behulp van welk instrument zulks ondoenlijk
geweest zou zijn; 735 afzonderlijke stukken dier kaart zijn elk driemaal opgemeten en uit elke drie
metingen is het gemiddelde genomen. Wij hebben alleen die gronden gemeten, die tot het vaste
land en de eilanden behooren, en de stranden en banken, bij ebbe droogvallende, die door Staring
op zijn geologische kaart ook worden aangegeven, niet opgenomen. Het resultaat dezer metingen
was zoo nauwkeurig, dat de som der 735 opgemeten stukken slechts enkele bunders van de bekende
kadastrale grootte van Nederland afwijkt.
Staat der bundertallen aan de oppervlakte van Nederland door de gronden van ver-
schillende geologische formatie ingenomen, benevens hunne procentische verhouding tot
de geheele oppervlakte van het land.
PHncESTISCHE VER-
UnlIIINT. TOT I>E CE-
IIEEI.E OPPERVLAKTE.
NAMEN DER VORMINGEN EN VAN
HUNNE ONDEROEELEN.
UUNÜERTAI.I.KN HOOR HEN\'
INGENOMEN.
. VUiivium.
Lage veenen..............
Moerasveenen.............
Hooge veenen.............
Dalgronden (verveende hooge veenen).
Totaal der veengronden .......
lieekklei of groengronden.......
Ilivierklei...............
/.eeklei.................
Oude zeeklei der droogmakerijen. . .
Totaal der alluviale kleigronden. .
Zandverstuivingen...........
Rivierzand, rivierduinen en beibanen.
11,1472
2,0777
2,7923
2.5702
18,5804
1,9370
10,5379
20,0035
1,5719
34,7051
2,2084
0,0817
0,7257
2,8490
5,8054
59,1509
. 360004
. 08208
. 01490
. 84503
. 610364
. 03009
. 345704
. 078577
. 51003
Tl 39493"
. 72525
. 2084
010304
1139493
Oud teezand.............. .... 23034
/reduinen en geestgronden......
Totaal der alluviale zandgronden .
Totaal van het alluvium.......
93580
102423
192423
1942280
\') Wjj vestigen ilc aandacht der Statistici ten zeerste ou dit werktuig, daar men er, als mm het goed weet te gcbriif
ken, lxtrekkclyk met gemak statistische gegevens door kau verkregen, die /onder lict/.elvc met veel grootere
moeite wellicht toch niet zonden kunnen gevonden worden.
-ocr page 189-
170
j PRor.ENTIScHE VKR-
! HOI Dl Mi TOT DE GE-
l HEELE OPPERVLAKTE.
BUNDERTALLEN KOOR HEN
INGENOMEN.
NAMEN DER VORMINGEN EN VAN
Hl\'NNE ONOERllEEI.EN.
Diluvium.
Scandinavisch diluvium.......
Gemengd dihivium..........
Rjjndihivium..............
Miiasdiliiviiiiii.............
Limburgsen vuurateendiluvium. . . .
Totaal van het grintdiluvium. . . .
Loss..................
Zanddihiviiiiii en diluviale rivieroever-
banken ...............
Totaal van het diluvium...... .
Tertiaire vormingen.
Pliocene vorming.
Crag van Antwerpen.........
M iocene vorming.
Limhiirgschc bruinkoolvorming. . . .
Tertiair leem van Eibergen en \\Vin-
terswijk...............
Oligocene vorming.
Grintlaag van Elsloo in Limburg . .
Klein Spauwensche gronden.....
Tongerensche gronden........
Lethenach zand............
Totaal der tertiaire vormingen. . .
Mernndnire vormingen,
Krijtvorming.
Senonische reekti.
Maastrichtsen krijt..........
Gnlpenach krijt............
/and van Herve............
Akenseli zand.............
Totaal der Senonische reeks ....
Gault reeks,
(•aultmergel van de Kottenschc beek
bij Winterswijk...........
Neoconiischo reeks.
Zandsteen van Losser.........
Totaal dei\' Krijtvorming.......
.Turn vorming.
Wealdleeni..............
Totaal der Secundaire vormingen, j
147892
150351
12552
16500
2240
"329535 7 .... 329535
47398..... 47398
4,5035
4,5789
0,3822
0,5024
0,0682
10,0347
1,4433
29,2884
40,7732
961812 ..... 961812
1338745
0,0005 (bijna)
0,0168
0,0096
0,0002
0,0076
0,0036
0,0037
0,0422
. 16
. 554
. 316
8
. 248
. 120
. 124
1386
1386
0,0170
0.0053
0.0181
0.0036
0,0440
. 556
. 176
. 596
. 120
1448
1448
. 8
18
0,0002
0.0017
0,0457
0.0003
. 8
48
1504
12
12
1516 | 0,0461
-ocr page 190-
171
19
Wij hebben in dezen staat de procentieche verhouding overal tot in decimalen uitgewerkt, daar
wij Baden hij de slerlits over zeer geringe uitgestrektheid voorkomende gronden, b. v. de grint-
laag van Klsloo in Limburg, niets dan nullen zonden verkregen hebben. Hij de in groote hoeveel-
heid voorkomende alluviale en dilnviali\' gronden zonden anders gelieele getallen, des noods met
1 decimaal wel voldoende geweest zijn. Deze staat geeft vrij merkwaardige uitkomsten. Zoo blijkt
er uit, dat het alluvium meer dan 59 perc., liet dilltvium meer dan 40 percent, beide vor-
mingeu te zamen meer dan 09,0 percent van de oppervlakte van ons vaderland beslaan, terwijl
voor al de oudere vormingen, die in andere landen meestal geheel het overwicht hebben, te zamen
hier nog niet \'/io Pc\'\'c van de oppervlakte overblijft.
Wanneer wij nu die oudere vormingen wegens hunne geringe uitgebreidheid buiten rekening
laten, dan blijkt uit onzen staat, wat de geschiktheid van den bodem voor cultuur aangaat, dat
56
Nederland 1,123,282 bunders (meer dan 34 perc. van de oppervlakte) uitstekende kleigronden
(zeeklei, rivierklei. loss), 03,609 bunders kleigronden van mindere hoedanigheid (beekklei of groen-
gronden; bijna 2 perc. van de oppervlakte), 1,483,770 bunders (meer dan 45 perc. van de opper*
vlakte) schrale en voor een groot deel nog niet in cultuur gebrachte zandgronden (zandverstuivingen,
rivierzand, oud zeezand, duinen, heibanen, geestgronden, grintdiluvium en zanddiluvium) en 610,304
bunders (meer dan 18,5 perc. van de oppervlakte) veengronden, waaronder 84,593 bunders afge-
graveu hooge veenen, bevat. De plaatsen, waar deze verschillende grondsoorten aan de oppervlakte
voorkomen, zijn reeds in tic vorige afdeeling van dit hoofdstuk vermeld.
-ocr page 191-
HOOFDSTUK VIII.
FLORA.
INLEIDING.
Een kort overzicht van de voornaamste werken, waarop de kennis onzer inlandsche planten steunt,
moge mm de lijst zelve voorafgaan.
De oudste opgaven vindt men in de werken van Dodonneus, Lohclius en Clusius. De eerste echter,
ilie een lijst van alle als inlimdsch bekende soorten uitgaf, was Commelinus (Catalogus Plantarum
llollaudiac 1683).
Bijna een eeuw later (1767) verscheen onder den titel van Fiom Belgica een boek, waarin de
schrijver, de beroemde De Gorter, een vrij aanzienlijke lijst van inlandsche planten bekend maakte.
Hij steunde hierbij voornamelijk op eigen waarnemingen, die ten deele reeds vroeger uitgegeven
waren (Flora Gelro-Zutphanica), op de Flora Frisica van Heem en verder op den Catalogus van
Commelinus en een door Linnaeus tijdens zijn verblijf hier te lande samengestelde lijst (Flora
Belgica 17G0). Weldra bleek ook het werk van De Gorter nog vele leemten te bevatten, zoodat
deze het noodig oordeelde andermaal een overzicht over onze Hora te schrijven (Flora VII Provinc.
Belg. confoed.), terwijl door verscheiden andere onderzoekers mede bijdragen tot de kennis onzer
Hora geleverd werden.
In het begin van deze eeuw (1825) gaf Prof. II. C. Van Hall zijn Flora Belgii Septentrionalis
uit, waardoor een groote schrede tot de volledige kennis der inlandsche planten gedaan werd.
In tegenoverstelling met de vroegere werken bevat dit boek zeer vele oorspronkelijke opmerkingen
omtrent kenmerken, bloeitijd, aard der groeiplaatsen enz. Het behandelt zoowel de Phanerogamen
als de Crvptogamen, met uitzondering van de /wammen (Fungi).
Afbeeldingen wei-den gegeven in de Flora Batava, een werk, onder verschillende redacties sedert
bet begin dezer eeuw uitgegeven en nog steeds voortgaande, waarin thans het getal afgebeelde en
beschreven soorten tot omstreeks 1000 is geklommen.
Van het verschijnen van de Flora Belgii Septentrionalis tot op de uitgave van den Prodromus
Florae Batavae zijn nog twee groote partiëele flora\'s te vermelden ld. de Flora Frisica van Bruinsma
en de F\'loi-.i I.eidcnsis van Molkenboer en Kerbert.
De voornaamste bron echter voor de kennis van onze flora is thans de Prodromus Florae Ba-
tavae, uitgegeven door de „Vereeuiging voor de Flora van Nederland en zijne overzeesche bezittin-
gen." Van dit werk verscheen het eerste deel, waarin de Phanerogamen en Vasculaire Cryptoga-
men behandeld zijn, in IS">0, de verschillende afleveringen van liet tweede deel van 1851 tot 1860.
Het bevat niet alleen een lijst van de soorten en alle groeiplaatsen, waarop deze gevonden zijn,
voor zooverre die in bet herbarium van de Vereeuiging en de afzon
04
derlijke verzamelingen van hare
-ocr page 192-
173
leden vertegenwoordigd waren, doch ook een volledige vermelding van alle opgaven van vroegere
schrijvers omtrent dit onderwerp.
Na 1850, het jaar waarin het eerste deel van den Prodromiis het licht /.ag, is een supplement
op dat werk geleverd in liet. derde deel van liet Nederlandsen Kruidkundig Archief. Voorts zijn de
meeste waarnemingen omtrent inlandselie planten, door de leden der Vereeniging gedaan, bekend
gemaakt in de verslagen dei\' jaarlijksche vergaderingen in liet Kruidkundig Archief (Bd. III—V)
en in de voorloopige berichten dier vergaderingen, vroeger in de Kunst* en Letterbode, later in de
Leidsche Courant geplaatst, die telkens in een kort bestek de belangrijkste aanwinsten voor onze
Hora vermelden.
Verdere, afzonderlijk uitgegeven bijdragen tot de kennis der inlandsrbe planten zijn: „De Duinen
en Bosschen van Kennemerland, door F. W. van Eeden," en „Ouide dn Hotaniste dans les envirous de
Maestrieht, par L. S. G. Diuuoulin." I)e in dit laatste werk voor het eerst als inlandsen opgegeven
planten zijn in de hier volgende lijst door een 1). aangewezen. Ken aantal nieuwe inlandselie Wie-
ren heelt Prof. W. F. R. Suringar in zijne Observationes Phvcologicae (1807) bekend gemaakt.
De inlandselie /wammen, waarvan iu den Prodroiiins de beide hoogste Orden in 1858, de lagere
Orden eerst in 18(50 het licht zagen, zijn iu 1807 herzien door Prof. t\'. A. J. A. Omlemans
(Matériaux pour la Flore Ifycologiqiie de la Néerlande, in Arch. Néerl. Toni 11 1857 p. 1). die een
volledige lijst der in 1858 iu den Prodroinus behandelde Orden, en een opgave der soorten uit de
lagere Orden, die na de uitgave van dit gedeelte ontdekt waren, gegeven heeft.
Voor de kennis der Nederlandsche plantennamen en van het uut of het nadeel, dat de planten
in den landbouw, de nijverheid, de geneeskunde en andere opzichten doen, is liet werk van Prof.
36476
Van Hall: „Neerlands Plantenschat of Landhuishoudkiindigo Flora" onontbeerlijk. Bijna alle in de
hier volgende lijst vermelde Nederlandsche namen, en de meeste opmerkingen omtrent gebruik of
nadeel zijn aan dat werk ontleend. Ook de Flora van Nederland van Prof. Oudeinans bevat liier*
omtrent veel wetenswaardig*, dat in het boek van Prof. Van Hall niet vermeld is.
Over de inrichting dezer lijst kan ik kort zijn.
Zooveel mogelijk zijn alle planten, wier voorkomen in ons land voldoende bewezen is, opgenomen,
doch de als inlandsen twijfelachtige soorten weggelaten. Als Nederlandsche namen zijn alleen die
opgenoemd, die bij het volk, hetzij algemeen, hetzij plaatselijk iu gebruik zijn: daarentegen zijn de
vertalingen der Latijnsche namen vermeden. Hierdoor hebben vele, door het volk niet opgemerkte
planten geen Nederlandschen naam ontvangen, en vindt men denzelfden naam dikwijls bij verwante
A5B
soorten van hetzelfde geslacht en soms ook bij geheel verschillende planten. Voorts zijn de volgende
standplaatsen door enkele letters aangewezen:
Bosschen (b.), Bouwland (bl.), Zand* en Duingrond (d.), Heide (h.), Wegen en Ruigten (r.).
Vaarten en Slootcn (s.), Vcenen (v.), Weiland (w.) en Zeekust (z.). Op vermolmd hout, doode
blad«ren of rottende stollen levende Fungi zijn door p, en op levende plantcndeclen woekerende
soorten door l aangewezen.
Daar de flora van Limburg zoo geheel van die der overige provinciën verschilt, is bij alle plan*
ten, die alleen in Limburg aangetroffen zijn, dit door de letter L vermeld.
A. KLASSE PHANEROGAMAE DICOTYLEDONEAE.
I. ONDERKLASSE THALAM1FLORAE.
I. Familie Ranunculaceae.
•I. Clematis Vitalba L. Lynen. b.                                  3. Thalictrum minus L. il.
2. Thalictrum sylvaticum Koch. b.                                4.                       flexuosum Dernh. d.
-ocr page 193-
174
5. Thalictimn flaviiin L. Water-ruil. s.
ü.
                    Morisonii Gm. s.
7.   Anenione Pulsatilhi L. Paarse Anemoon, Wil-
demanskruid.
b.
8.   Anemone nemoroaa L. Bosch-anemoon, Bosch-
hanevoet.
b.
9.   Anemone apcunina L. Italiaansche Anemoon, b.
10. „ Ranunculoïdes L. Gele Anemoon, b.
•II. Adonis aestivalis L. Kooltje-vuur. bl.
12.       ,, vernalis L. h.
13.   Myosui\'us minimus L. Muizestaart. bl.
14.   Ratrachium hederaceum L. 8.
15.           „          trichophyllnm Chain. s.
16.           „          divaricatum Schrank. Water-ra-
nonkel,
s.
17.   Hmitichium lluitans Lam. B.
24.   Ranunculus auriromus L. w.
25.           „          acris L. Boterbloem, w.
26.           „           polyantheinos L. w.
27.           „           nemorosus PC. b.
28.           „           repens L. s.
29.           „          bulbosus L. St-Anthonis-raapje. d.
30.           „           Philonotis Retz. s.
31.           „          sceleratus L. Jeukkruid. s.
32.           „          arvensis L. Akker-boterbloem,
Kroon.
bl.
33.   Ranunculus muricatus L. w. s.
34.   Ficaria Ranunculoïdes Mönch. Speenkruid, h.
35.   Caltha palustris L. Boterbloem, Water-boter-
bloem.
w.
36.   Krant bis hycmalis Salisb. b.
37.   Helleborus viridis L. Xiesworlel, Nieskruid, b.
38.   Nigella arvensis L. bl. L.
39.   Aquilegia vulgaris L. Akelei, b.
40.   Delphinium Consolida L. Veld-riddersporen. bl.
41.   Aconitum Napellus L. Monnikskap, b.
42.         „         Lycoctonum L. Gele Aconiet. b. L.D.
43.  Actaea spicata L. b. L.
18.
»
19.
\'!
20.
»
•21.
»5
ololeucos Lloyd. s.
Baudoti Godr. s.
Petiveri Koch. s.
heterophylluin Wigg. Water-ra-
nonkel, s.
22.   Hanuneulus I.ingua L. Egelkolen. s.
23.           „          Flammula L. Kleine Egelkolen,
Egelgras. s.
Vele Ranonkclachtigc planten bevatten een scherp en blaartrekkend vocht en worden dus door hei
vee uls voedsel geschuwd: sommige zooals de Monnikskap en de Gele Aconiet zijn vergiftig. Als
sieraad onzer weilanden zijn de Boterbloemen (vooral R. arris F..) algemeen bekend, en ook de
Bosch-anemoon valt in het voorjaar door zijn licht-rose bloemen, die in vele bosschen bijna den
geheelen grond bedekken, spoedig in het oog. Het Groene Nieskruid (Helleborus viridis I,.) dient
in de veeartsenijkunde als purgeermiddel, ter vervanging van het gewone Nieskruid (H. niger L.)
Tot deze familie behooren verscheiden sierplanten, o. a. de Tuin-anemonen en de Pioenrozen.
II. Familie Berberideae.
44.   Berberis vulgaris L. Gewone Beiiteris. d.
Komt in de duinen voor en wordt wegens zijn aangenaam frissche bessen gekweekt. Het gele hout
van wortel en stam wordt in de ververijen gebruikt.
III. Familie N yin phaea ceae.
45.   Nymphaea alba L. Witte plompen, Water- | 46. Nuphar luteum Sin. Gele plompen, s.
roten. s.
IV. Familie Papa v e ra ceae.
51.  Papaver somnifertim L. Maankop, Slaapbol.
52.  Glaucium luteum Scop. d.
53.  Chelidonium majus 1,. Stinkende Gouwe. b.
47.  Papaver Argemone L. Buige Klaproos, bl.
48.        „ hybridum L. bl.
49.        „ Rhoeus I.. Klaproos, bl. d.
50.         „ dubiuin L. d.
De Papavers hebben verdoovende eigenschappen, vooral de Maankop, die bij ons slechts om de
-ocr page 194-
175
uit de zaden verkregen olie gekweekt wordt, doeli uit welks onrijpe vruchten in zuidelijker landen
door insnijding de opium gewonnen wordt. De overige inlandsihe soorten zijn slechts in geringe
mate verdoovend. Hare bloembladeren worden in \'t wild opge/.ameld en door geneesheeren als
verzachtend middel voorgeschreven.
V. Familie F u m a r i a c e a e.
57.   Corydalis lutea DC. (op muren).
58.         „         claviculata P. b.
59.   Fumaria ofïicinalis L. Duivenkervel. bl.
00. „ muralis Sond. (op muren).
54.   Corydalis cava Schw et Korte. Leeuwenbek-
jes.
b.
55.   Corydalis solida Sm. Leeuwenbekjes, b.
50.
         ,,          fabacea P. b.
VI. Familie Cruciferae.
(Kruisbloemigen.)
01. Hrassica nigra Koch. Zwarte Mosterd, bl.
(t\'2. Sinapis arvensis I.. Krodde, Herik, Kiek. bl.
03. „ alba L. Witte Mosterd, bl.
94.   Erucastrum Pollichii Fl. Trib. d.
95.   Diplotaxis tenuitblia DC. d.
90.
                  muralis DC. bl.
97.   Alyssum calycinum L. d.
98.   Farsetia incana R. Br. d.
99.  Draba muralis L. (op muren.)
100.       „ verna L. Vroegeling. d.
101.   Cochlearia ofïicinalis L. Gewoon Lepel-
blad,
z.
10\'2. Cochlearia Danica L. z.
103.           ,,           Anglica L. z.
104.                        Armoracia L. Peperwortel, Mie-
rik. s.
105.  Camelina sativa Crantz. Huttent ut, Vlas-
dodder, Dederzaad. bl.
100. Camelina dentata Pers. bl. (Met de vorige,
onkruid in \'t vlas.)
107.   Thlaspi arvense L. Boerekers. bl.
108.        „ pnrtbliatum L. hl.
109.        „ alpestre L. (op rotsen) L.
110.   Teesdalia nudicaulis R. Br. d.
111.   Iberis umbellata L. d.
112.      „ amara L. bl.
113.   Lepidium Draba L. z.
114.           „ sativum L. Sterkers, Tuinkers,
Bitterkers.
115.   Lepidium campestre R. Br.
116.           „ Smlthii Hook.
117.           ,.          ruderale L. Klein Bezemskruid,
Steenkers.
z.
Bl.
BS.
63.
f,4.
05.
00.
07.
68.
OU.
7(1.
71.
7\'2.
73.
74.
75.
70.
77.
78.
7 il.
80.
81.
82.
83.
84.
85.
«0.
87.
88.
89.
«o.
Cheiranthus Cheiri L. Muurbloem, (op muren).
Nasturtinm otlicinale R. Br. Water-kers. s.
,.
          umphibium K. Br. s.
          sylvestre R. Br. Water-raket. bl.
            palustre DC. Wilde Water-ra-
dys. s.
Bai\'barea vulgaris R. Bi-, w.
„ stricta Andrz. s.
         praecox R. Br. s.
Turritis glahra L. b.
Arabis Alpina L. Jtp\\> muren).
„ Gerardi Bess. (op muren).
„ sagittata DC. d.
„ hirsuta Scop. d.
„ arenosa Scop. d.
Cardamine sylvatica Link. Bosch-veldkers. s.
           hirsuta L. d.
          pratensis L. Klein Water-kers, Kie-
vitsbloem, Pinksterbloent. w.
Cardamine amara L.
Sisymbrium ollicinale L. Steen-raket. h.
           Irio L. bl.
           Sophia L. Fynbladige fiaket. d.
           Al liaria Scop. Look-zonder-Look. b.
           Thalianum Gaud. Zand-raket. d.
Braya supina Koch. (op rotsen). L.
Erysimum Cheiranthoïdes L. Groote wilde
Kers, wilde Dragon,
bl.
Erysimum virgntum Roth. b.
          strictum Fl. Wetter. d.
Brassica oleracea L. Kool.
„ Kapa L. Rapen, Knollen, Haapolie.
Napus L. Koolzaad.
-ocr page 195-
170
118.   Lepidinm graininifolium L.
119.         „         latifoliuiu L. Peperkers, Peper-
kruid, Mierik. /..
120.   Capsclln Iiursa pastoris Müiu\'h. Taskers,
Tasjeskruid.
z.
121.   Senobiora Coroiiopus Poir. Varkenskers. w.
122.          „ didyma Pers. bl.
123.   Isatis tinctorin L. Wecde. d.
124.   Xoslia panieulata Pesv. bl.
125.   Bunias oriontalis L.
120.  Cakilo maritima Scop. Zee-raket. z.
127.  Crainbo maritima L. \'Ace-kool. t.
128.   Rapbanus sativus L Gewone liadijs.
129.          „         Rapbaiiistriim L Herik, Wilde
Hadijs.
bl. (lastig onkruid).
130.   Rapbanus maritinius L. z.
Vele kruisbloomigo planton bobooren tot do nuttige gewassen, onkolo tot do lastige onkruiden
(Kroddo, Witto on Zwarte Mosterd), geen tot do vergiftige soorten. In meerdere of mindere
mate bevatten allen een zwavelboudendo aotborisclio olie, waaraan vooral do Mosterd zijn prikke-
lendcn smaak te danken beeft, en waardoor velen blood/.iiivorond zijn. Als toespijs on groenten, of
om do olie der caden, worden velen bij ons gekweekt. Hiertoe belmoren do Tuinkers, do Radijs on
vele variëteiten van bel geslacht Kool (Brassira). die oen eeuigs/.ins uitvoeriger bespreking verdienen.
Tot 11. oleracea L. rekent men Boeren- en Hminkool, Spruitjes of Spruitkool (I!. o], aeophala DC),
Savoyckool (1!. ol, bullata DC), Roodekool, Kapkool (Ti. ol. capitata DC.), Bloemkool (B. ol. botrytis
DC.) en Koolrapen boven don grond (B. ol. caulocarpa DL\'.). Brassica Rapa L. wordt zoowol als
oliegevend gewas (15. Rapa oleifera Koeb.) als om «Ie knollen of ra|>en (1!. Uapa rupifora DC.) ge-
kweekt. Van het Koolzaad (B. Napus L.) worden verscheiden variëteiten als oliezaad verbouwd.
Als oliegevend worden op enkele plaatsen ook Caiiielina sativa Crautz, Sinapis arveusis L. e. a.
verbouwd, /ij ontvluchten echter zoor gemakkelijk en zijn dan lastige onkruiden.
Als nuttig gewas moet vorder genoemd worden de Woede, waaruit vroeger een blauwe kleurstof
bereid werd, die tegenwoordig grootondoels door do Indigo verdrongen is. zoodat de plant nog
slechts zelden bij ons gekweekt wordt.
VII. Familie Cistineae.
131. Iloliantbeimmi guttatum Mill. d.                     | 132. Hcliantbeinmn vnlgare Gftrtn. L.
VIII. Familie Violarioao.
139.   Viola  famcUblia Thore. d.
140.      „      stagniua Kit. L.
141.      „      mirabilis L. b.
142.      „      tricolor L. Driekleurig Viooltje, bl.
143.      „      lutoa Sniitb. L.
133.  Viola palustris L. w.
134.      „ birta L. (1.
135.      „ odorata L. Welriekend Viooltje, b.
13G. „ sylvatica Fries. b.
137.      „ Riviniana Rchb.
138.      „ canina L. d.
Het Welriekend Viooltje on een variëteit van bet Driekleurig of Duin-viooltje, de Pensees (V.
tricolor grandiflora) worden veelvuldig in tuinen aangetroffen.
IX.   Familie Resedaceae.
144. Reseda lutoa L. d.                                           | 145. Reseda hitcola L. Wouw. d.
Op enkele plaatsen van ons vaderland wordt de Wouw tot bet leveren van een gele verfstof
aangekweekt. Meer algemeen is de Reseda onzer tuinen (R. odorata L.) bekend.
X.   Familie Droseraceae.
148.  Drosera longifolia Hayne. b.
149.   Parnassia palustris L. d. h.
140. Drosera rotundifolia L. Zonnedauw, Vliege-
vangertje. b.
147. Drosera Intermedia Ilavne. b.
-ocr page 196-
177
XI. Familie Polygaleae.
152. Polygala depressa Wender. b.
150.   Polygala vulgaris L. d. h.
151.         „ comosa Schk. b. L.
XII. Familie Fran ken iaceae.
153. Frankenia pulverulenta L. z.
XIII. Familie Sileneae.
154.   Gypsophila muralis I.. Gaffelsteng. d.
155.   Tunica Saxifraga Scop. L. D.
156.   Dianthus prolifer L. d.
157.         „ Ai\'nieria L. Duizendschoon. b.
158.         „ Carthusianorum L. w.
159.         „ deltoïdes L. Gevlekte Anjelier, d.
160.         „        superbus L. w.
161.  Saponaria officinalis L. Xeepkruid. cl.
162.  Ciieuhalus haeciferus L. Bekervntcht. b.
163.  Silene Galliea L. bl.
165.  Silene Otites Sm. d.
166.       „ inflata Sm. bl.
167.       „ couica L. d.
168.       „ uoctiflora L. bl.
169.       „ Armeria I.. b.
170.   I.vclniis Ho» cuculi L. Koekoeksbloem, Pink-
sterbloem.
w.
171.   Lychnis vespertina Sibtli. Witte Koekoeks-
bloem.
d.
172.   Lvchnis diurna Sibtb. Hoodo Koekoeksbloem, b.
173. AgrostemniaGithago \\..Bolderik,Koor n roos.\\A.
Behalve de Anjelieren en Duizendschoonen, die als sierplanten algemeen bekend zijn, trekken
slechts twee planten uit deze familie onze aandacht. Deze zijn het Zeepkruid en de Bolderik. Het
eerste is in duingrond een lastig onkruid en wordt <>p enkele plaatsen tot medicinaal gebruik uit
\'t wild verzameld: de tweede is een /eer algemeen onkruid in koornvelden, dat dikwijls groote
schade aanbrengt en moeilijk uitgeroeid kan worden.
XIV. Familie Alsineae.
174.   Sagina procumbens L. Vetmuur. bl.                 190.
175.    \' „ apetala L. bl.                                         191.
176.        „ stricta Fr. z.                                          192.
177.       „ nodosa E. Meyer. d.
178.   Spergula arvensis L. Wilde Spurrie, bl.          193.
179.         „ pentandra L. h.                                ! 194.
180.   Lepigonum segetale Wahl. L. D.                       195.
181.           „ rubrumWahl./toodZaMfiArMid.bl.     196.
182.           „ medium Fr. z.                                 197.
183.           n salinum Fr. z.                                  198.
184.           „ marginatum Koch. z.                      199.
185.   Halianthus Peploïdes Fr. Zee-porselein. z.        200.
186.  Alsino tenuilbliu Wahl. bl.                                201.
187.  Moehringia trinervia Clairv. b.                          202.
188.  Arcnaria Serpyllifolia L. Fynbladig Zand-     203.
kruid. d.
                                                             204.
189.  Holosteum umbellatum L. Heelbeen. d.
De Alsineeën zijn over het algemeen onaanzienlijke
meest in boschachtige streken en langs wegen voor, en
Spurrie wordt soms gekweekt of uit het wild verzameld,
Stellaria uemorum L. b.
,. media Vill. Gewone Muur. r.
„ Holostea L. Grootbloemige Sterre-
muur.
I).
Stellaria glauca With. s.
„ Dilleniana Mónch.
„ graminca L. s.
„ uliginosa Murr. s.
Aloenchia erecta Wetter. d.
Malachium nquaÜCUOl Fr. Water-muur. s.
Cerastliim glomeratum Thuill. bl.
         semidecandrnm L. d.
i, glutinonim Fr. d.
„ tetrondrum Curt. d.
„ triviale Link. b.
         arvense L. Akkermanskruid. d.
plantjes met kleine witte bloemen, komen
zijn noch schadelijk noch nuttig. Alleen de
en na koking als veevoeder gebruikt.
-ocr page 197-
178
XV. Familie Elatineae.
207 Elatine hexandra DC. s.
205. Elatinc Hydropipor L. s.
triandra Schk. s.
200.
XVI. Familie Linea e.
208. Linum usitatissimum L. Gewoon Vlas, Lijn- I 209. Linum catarcticum L. Purgeervlas. d.
zaad.
                                                                I 210. Radiola Linoïdos Gm. Duizendgraan. li.
Het gewone Vlas, waarschijnlijk uit het Oosten afkomstig, wordt bij ons op vele plaatsen ge-
kweekt. Zijn bastvezels leveren de grondstof voor linnen en papier, terwijl uit de zaden door persen
de lijnolie verkregen wordt. De hierbij overblijvende massa dient onder den naam van lijnkoeken
tot een krachtig veevoeder.
XVII. Familie Malvaceae.
214.  Malva vulgaris Fr. Kleine Malowe. d.
215.  Althaea officinalis L. Heemst, s.
211.   Malva Alcea L. b.
212.       „ moschata L. b.
213.       „ sylvestris L. Groote Malowe, Kaasjes-
bloem,
r.
De Groote en de Kleine Malowe zijn als verzachtende middelen in de geneeskunde in gebruik.
Ook het afkooksel van den Hecmstwortel heeft deze eigenschap, en wordt dikwijls tegen hoest
aangewend.
XVIII. Familie Tiliaceae.
216. Tilia grandifolia Ehrh. Grootbladige Linde h. I 217. Tilia parvifolia Ehrh. Gewone Linde. b.
De Lindebloesems worden veelvuldig verzameld en hun aftreksel staat als licht zweetdrijvend
middel bekend.
XIX. Familie Hypericineae.
222. Hypericum pulchrum L. b.
218.  Hypericum perforatum L. Hertshooi, St.-
Janskruid.
d.
219.  Hypericum humifusum L. d.
220.           „         quadrangulum L. s.
221.           „         tetrapterum Fr. s.
223.
»
montanum L. b.
224.
>!
hirsutum L. b.
225.
))
Elodes L. s.
XX. Familie Acerineae.
226. Acer Pseudoplatanus L. Gewone Eschdoorn, I 227. Acer campestris L. Kleine Ahorn. b.
Ahorn. b.
                                                         I
XXI. Familie Hippocastancae.
228.  Aesculus Hippocastanum L. Paardenkastanje. b.
XXII. Familie Ampelideae.
229.  Vitis vinifera L. Wynstok, Druif.
Afkomstig uit West-Azië, wordt de Wijnstok bij ons vooral in het Westland gekweekt. De meest
gewone variëteiten zijn de Blauwe Druif en de Pareldruif.
XXIII. Familie Geraniaceae.
230.  Geranium phaeum L. Donkere Ooievaarsbek. b. | 231. Geranium pratense L. w.
-ocr page 198-
179
232. Geranium eanguineum L. b.
239.  Geranium lucidum L. b.
233.
n
pjrenaicDna L. w.
234.
ii
pusillum L. (1.
235.
»
dissectum L. bl.
230.
>)
cohimbiniim L. bl.
237.
>!
rotiimlifolium L. bl
238.
»)
mulle L. (1.
240.          „ Roberüanum L. Stinkende Ooie-
vaarsbek.
b.
241.   Erodium Cicntarium Her. Gemeenc Reigers-
bek, Kraanbals.
bl.
242.  Erodium moschatum Her. d.
243.         „ Malacotdes W. d.
De gemeene Reigersbek is dikwijls pen lastig onkruid: de overige soorten zijn echter onschadelijk,
en vpIp munten door scboone roode bloemen uit. Tot deze familie behooren ook de Tuin-gemniums
(soorten van \'t geslacbt Pelargonium).
XXIV. Familie Balsamineae.
244.  Impatiens Noli tangere L. Springzaad, b.
XXV. Familie Oxalidcae.
245.  Oxalis Acetosella L. Gewone Klaverzuring. b. 247. üxalis corniculata L. bl
240. „ stricta L. Gele Klaverzuring, Koc-
koeksbrood. bl.
In andere landen wordt uit de Gewone Klaverzuring liet tot bet uitwasschen van inkt uit linnen-
goed gebruikelijke zuringzout bereid. Dit zuriiigzout is een bevig vergift, docb de planten zijn voor
bet vee een onschadelijk voedsel.
II. ONDERKLASSE. CALYCIFLORAE.
I. Familie Cc las trineae.
1. Evonymus Europaeus L. Papenmuts, Kardinaalsmuts. b.
II. Familie Rhamneae.
2. Rhamnus catarctica L. Wegedoorn, Duinbes-
Vuilboom, Gemeene
3. Rhamnus Frangula L.
Wegedoorn. b.
sen. b.
De bessen van R. catarctica L. worden uit \'t wild ingezameld en dienen in de geneeskunde als
purgeermiddel. Het hout van den Vuilboom wordt evenals dat van de Papenmuts tot bet bereiden
van buskruitkool gebruikt.
III. Familie Papilionacea
(Vlinderbloemigen.)
p.
15.
Medicago
10.
»
17.
»
18.
»
19.
»
20.
Melilotus
21.
»
22.
.>
23.
Trifolium
24.
»
25.
»)
4.  Ulex Europaeus L. Duindoorn, Gaspcldoorn. d.
5.  Sarothamnus vulgaris Wimm. Brem. d.
0. Genista pilosa L. h.
7.        „ tinctoria L. Verfbrem. h. d.
8.     \' „ Gcrmanica L. b.
9.        „ Anglica L. Kattedoorn. h.
10. Ononis spinosa L. Stalkruid, Kattedoorn. r.
"11. „ repens L. Kruipend Stalkruid. d.
12.  Anthyllis vulneraria L. Wondkruid. d.
13.  Medicago sativa L. Lucerne. bl.
14.         ,,         media P. r.
falcata L. r.
Lupul ina L. Hopklaver,Gele Keien. bl.
maculata W. w.
minima Lam. w.
denticulata W. bl.
oflicinalis Wïldd. Uoningklaver. s.
alba Desr. r.
arvensis Wallr. r.
pratense L. Roode Klaver, w.
medium L. (verbouwd.)
maritiraum Huds. z.
-ocr page 199-
180
20. Trifolhim incarnatum L. (verbouwd.)
48. Vicia Faba L. Roomsche Boon, Tuinboon.
40. „ scpiiim L. r.
50.      „ lutea L. L.
51.      „ sativa L. Voeder-wikke. bl.
52.      ,, angustifolia Kotb. bl.
53.      „ Lathyroïdes L. d.
54.   Ervum hirsutum L. Ruige Linze. bl.
arvensc L. Haxepootje. <l.
striatum L d.
rabterraneum L. «I.
rragiferum L. w. •
repens L. Witte Klaver, w.
hybridum L. w.
agrarium L. w. L.
procumbens L. Sleenklaver, Scha-
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
55.
50.
57.
tetraspernium L. bl.
grncile DC. bl.
Lens L. Linze (verbouwd).
pcnklaver. bl.
35.  Trifolium Dliforme L. r.
36.  Lotus corniculatus L. Siteenklaver, Schapen
klaver,
d.
37.   Lotus tonuil\'olius Rchh. z.
38.      „ uligin08us Schk. w.
3!(. Tctragonolobu8 siliquosus Roth. I>.
40.  Galega oiïlcinalis L. (gekweekt.)
41.  Colutca arborescena L. L.
42.  Aatragalua glycyphyilos L. b.
43.  Coroniila varia L.
58. Pisum arvense L. Gewone Erwt.
59.
on.
oi.
o-j.
63.
04.
05.
.
.
r.
        pratensis L. Vcld-latherus, Gele
Wikke. w.
60. Latbvrus sylvestris L. b.
C7. „
        latifolius L. b.
68. „ palustris L. s.
60. Orobus vermis L. b. L.
70.       „ tuberosus L. b.
71.       ,. niger L. b.
44.  Ornitbopua perpusillua L
45.  Onobrychia sativa Lam.
Voyclpootje. d.
Esparcette, llane-
kammetjes. (verbouwd.)
46.  Vicia Cracca L. Vogelwikkc. Nachtwikke. bl
47.      „ villosa Rotb. bl.
Alle inlandscbe planten dezer familie zijn onschadelijk en leveren een krachtig voedsel op, hetzij
in haar bladeren voor het vee, hetzij in haar vruchten, die steeds tot de peulvruchten behooren.
Van het eerste leveren ons de op weilanden algemeens en dikwijls afzonderlijk gekweekte Roode
en Witte Klaver een voorbeeld op. Ook de Wikke, de Lucerne, de Linze, het Vogelpootje en de
Seradelle (Ornithopus sativus Roth.) worden als veevoeder gekweekt. Om de zaden, die wegens
een groot gehalte aan eiwitachtige stof en zetmeel een zeer gezond voedsel opleveren, worden
vooral de soorten van Pisum en Phaseolus, en Vicia Faba L. gekweekt. De eerste zijn de Erwten,
de tweede de Hooncn, terwijl Vicia Faba L. onder de namen van Roomsche Boonen, Tuinboonen,
Groote Boonen bekend is en in vele verscheidenheden algemeen verbouwd wordt. De voornaamste
variëteiten van Erwten, die bij ons gekweekt worden, zijn de Gewone of Groene Erwten, de
Kapucijners, de Dopcrwten, de Boonerwten en de Peulen. Van het geslacht Phaseolus treft men
in onzen landbouw de volgende soorten aan: de Pronkers (Ph. multiflorus Lam.), de Snijboonen
(Ph. compressus Savi.) de Princesseboontjes (Ph. 1 umidus Savi) en de Bruine Boonen (Ph. oblon-
gus Savi.).
De Blauwe lloningklaver (Melilotus cocrulea Lam.) geeft den sterken geur aan de groene
Zwitsersche kaas, en schijnt ook op Tessel gekweekt en bij het bereiden der kaas gebruikt te
worden.
Als een lastig uit te roeien onkruid verdient verder de Aardakcr genoemd te worden. De vlee-
zige Wortelknollcn worden evenals de Aardappelen gegeten, waarom men de plant ook wel, vooral
op Overllakkee, verbouwt.
Verschillende soorten van Lathyrus, de Gouden Regen, de Acacia en vele andere tot deze familie
behoorende gewassen zijn als sierplanten algemeen bekend.
-ocr page 200-
181
IV. Familie A m y g (I a I e a e.
72.  Prunus  spinosa L. (in heggen).
73.       „       fruticans Weihe.
74.       „       insititia L. Wilde Pruim.
75.       „       domestica L. Pruim (gekweekt).
70. Prunus avium L. Vogclkers. b.
77.        „ Cerasus L. Kers (gekweekt).
78.       „ Padus L. Tros-vogelkcrs, Honds-
kers.
b.
Pruimen en Kersen worden veel bij ons gekweekt en enkele malen, vooral de laatste, in ver-
wilderden toestand aangetroffen. Perziken (Amygdalus Persira L.) en Abrikozen (Pr. Armeniaea I,.)
worden veel. Amandelen (Amygdalus communis L.) slechts zeldzaam in Nederland aangetroffen.
De verschillende soorten van Pruimen, b. v. Gele, Blauwe en Groene Pruimen of Mirabellen zijn
evenals de Kersen en Krieken (P. Cerasus L.) meest alle uit het Oosten afkomstig.
V. Familie R o s a c e a e.
(Roosachtigen.)
102.   Fragaria elatior Ehrh. b.
103.  Comarum palustre L. Waterbezic. s.
104.   Potentilla supina L. d.
105.          „         anserina I,. Zilverschoon, Beine-
vaar.
w.
79.   Spiraea Salicifolia L. Theeboompje, b.
80.        „ Ulmaria L. s.
81.        „ Filipendula L. w.
82.  Goum urbanum 1.. Nagelkruid, Xagclworlel. b.
83.      „ rivale L. b.
106. r
oten
107.
ii
108,
ii
109.
\'i
110.
ii
111.
ii
112.
ii
113.
ii
114.
!!
recta L. L. D.
inclinatn Vill. L. D.
argentea L. Zilverwitte Ganserik. d.
reptans L. Vijf-vingcrkruid. s.
mixta Xolte. w.
procumbens Sibth. d.
Tormentilla Sibth. Tormentü. d.
verna L. d.
Fragariastrum Ehrh. b.
84.  Rubus Idacus I.. Framlioos. b.
85.
1)
86.
n
87.
n
SS.
ii
89.
n
90.
»
01.
ii
92.
ii
0.\'!.
1!
94.
M
95.
>:
96.
II
97.
»
08.
)J
00.
!>
100.
•1
suberectus Anders, b.
fruticosus L. Braambes. b.
atlinis Whe et N. ab Es. b.
thyrsoideus Wimm. h.
discolor Whe et X. ab Es. b.
vulgaris Whe. Braambes. b.
Sprengelii Whe et X. ab Es. b.
Wahlbergii Arrh. b.
Corylifolius Sm. b.
nemorosus Haync. b.
Leesii Robergt. b.
lissum Lindl. b.
piletostachys Godr et Gren. b.
vestitus Weilie. b.
Thuringensis W. b.
caesius L. Braam. d.
115.   Agrimonia Eupatorium L. Leverkruid, w.
116.           „         odorata Miller. w.
117.  Rosa pimpinelliloliaDC. Witte of Duinroos, d.
cinnamoinea L. b.
canina L. Hondsroos, b.
rubiginosa L. Bottelroos, b.
tomentosa Sm. b.
pomifera Herm. Bottelroos, b.
Gallica L. Fransche Boos. b.
118.
119.
120.
121.
122.
123.
101. Fragaria vesca L. Aardbezie, b.
Als sierplanten en als fruit genieten vele Roosachtige planten in ons land een algeiiieene bekend-
lieid. Enkele worden uit het wild verzameld b. v. de Bramen, Bosch-aardbeziën (Fragaria vesca L.)
en de Frambozen; de meeste in de moeshoven gekweekt, in welk geval zij, behalve de Bosch-aard-
bezie, de Framboos en de Bottelroos (Rosa rubiginosa. L.) meestal tot de buitenlandsche planten
behooren. Zoo worden de Aardbeziën voonil van Fragaria grandiflora Elirh. (Ananas-aardbezie)
F. virgineana Ehrh., F. chiloensis Ehrh. gewonnen.
Als sieraden treil men in onze tuinen vele soorten van Rozen aan, b. v. do Stamrozen. Maand-
rozen, Provincierozen, Mosrozen, Gele Rozen e. a. In de Apotheek worden de bloembladeren van de
Provincieroos (R. centifolia L.) en de Fransche Roos (R. Gallica L.) gebruikt, waartoe deze soorten
vooral te Noordwijk in \'t groot gekweekt worden.
-ocr page 201-
182
VI. Familie Sanguisorbeae.
124.   Alchemilla vulgaris L. b.                                I 126. Sanguisorba officinalis L. w.
125.          „          arvensis Scop. Kleine Leeuwen\' 127. Potcrium Sanguisorba L. Pimpernel, d.
klauw. bl.
                                                         I 128. „         Polygamum W. et Kit. L. D.
De PiinjH?rncl wordt dikwijls als toekruid genuttigd, en zonder moeite in tuinen gehouden.
VII. Familie Pomaceae.
131.   Mespilus Germanica L. Mispel, b.
132.   Pyrus communis L. Peer. b.
133.      „ Malus L. Appel. b.
134.   Sorbus aucuparia L. Lijsterbes. b.
12!). Crataegus Oxyacantha L. Meidoorn, IIaag-
doo>-n.
b.
130. Crataegus monogyna Jacq. Meidoorn, Haag-
doorn,
b.
Hchalve de tallooze variëteiten van Appelen en Peren, die bij ons te lande gekweekt worden, en
waarvan er voor de ap|>elcn 500, voor de peren 400 bij de schrijvers over ooflbooinen opgenoemd
worden, wordt ook nog in moestuinen de Kwee (Pyrus Cydonia L.) en als sieraad de Pyrus japo-
nica aangetroffen.
VIII. Familie Onagrarieae.
135. Epilobiumangustifoliuni L. Basterd-wcderik.d.
142.   Epilobium roseum Schreb. b.
143.   Oenothera biennis L. Wederik, d.
144.          „         muricata l>. Wederik, d.
145.   Isnardia palustris L. s.
14G. Circaea Lutctiana L. b.
147.        „ intermedia Ehrh. b.
148.   Trapa nataas L. Waternool. s.
136.
137.
138.
139.
140.
141.
hirsutum L. s.
parvillorum Sclireb.
montanum L. b.
palustre L. s.
virgatum Fries. s.
tetragonum L. s.
De Waternoot kwam vroeger in ons land voor, doch schijnt nu verdwenen te zijn. Zijn vruchten
werden gegeten. De beide soorten van Oenothera zijn uit Amerika afkomstig en thans in onze
duinen algemeen.
Onder de tot deze groep behoorende sierplanten moeten vooral de Fuchsia\'s genoemd worden.
IX. Familie Halorageae.
i 151. Myriophyllum altcrniflorum DC. s.
149.   Myriophyllum vcrticillatum L.
150.              „            spicatum L. s.
X. Familie Hippurideae.
152. Ilippiiris vulgaris L. s.
XI. Familie Callitrichi neae.
153.   t .111 ii iii Iir stagualis Scop. s.
154.           „         platycarpa Kütz. s.
155.           „         vernalis Kütz. s.
156.  Callitriche hamulata Kütz. s.
157.           „         autunmalis L. s.
XII. Familie Ceratophy I leae.
158. Ccratophyllum submersum L. s.                      | 159. Ceratophyllum demersum L. s.
Van deze en de drie voorgaande lamiliëu komen enkele soorten algemeen in slooten voor (vooral
M. spicatum I.. en C. demersum L.), waar ze dikwijls met den oneigenlijken naam van kroos be-
stcmpeld worden. Zij zijn een goede mest.
-ocr page 202-
183
XIII. Familie Lythrarieae.
160. Lythrum Salicaria L. Partijke, Wilde Kat- I 161. Lythrum Hyssopifolia L. w.
testaart. s.
                                                        \' 162. Peplis Portula L. s.
XIV. Familie Cucurbitaceae.
163.  Bryonia dioica L. Heggerank, Wilde Wingerd, b.
Tot deze familie behooren de Komkommers, Augurken, Meloenen, Pompoenen e. a., die in moes-
hoven gekweekt worden.
XV. Familie Portulaceae.
164.  Portulaca oleracea L. Porselein.                     I 166. Montia rivularis Gm. s.
165.  Montia minor Gm. s.                                      \'
De Porselein wordt als gele en groene algemeen in bakken en op den vollen grond geteeld en
een verfrisschcnde, zuiverende groente.
XVI.  Familie Paronychieae.
167.  Corrigiola littoralis L. Riempjes, h.               i 169. Ulecebrum verticillatum L. Hardkelk. b.
168.  Hemiaria glabra L. Duizendgraan. L.           \'
XVII.  Familie Sclerantheae.
170. Scleranthus annuus L. Knawel. d.                 I 171 Scleranthus perennis L. d.
XVIII.   Familie Crassulaceae.
»
                                   (Vetplanten.)
178.   Sedum acre L. Muurpeper, d.
179.       „ sexangulare L. d.
180.       „ Boloniense Lois. d.
181.       „ reflexum L. Irip-madam. r.
182.       „ elegans Lej. L.
183.  Sempervivuni tectorum L, Huislook. Donder-
blad
(op daken).
172.  Tillaea muscosa L. d.
173.  Seduni purpurasccns Koch. Smeerwortel,
Knollig Huislook.
b.
174.  Sedum Cepaea L. b. L.
175.       „ annuum L. d.
176.       „ album L. Wit Huislook. d.
dasyphyllum L. L.
177.
De planten dezer familie bevatten een scherp vocht, waaraan het Huislook en de Muurpeper hun
gebruik in de geneeskunde als zuiverende middelen te danken hebben.
XIX. Familie Grossularieae.
184. Ribes Grossularia L. Kruisbes, Klapbes, b. I 186. Ribes nigrum L. Zwarte Aalbes, b.
185.
alpinum L. b.
IS7.
rubrum L. lioode Aalbes, b.
De Kruisbes, de Zwarte en de Roode Aalbes, alsmede een variëteit van deze, de Witte Aalbes,
worden in de moeshoven geteeld en tot het vervaardigen van bessenwijn gebruikt. Als sierplanten
komen in onze tuinen de Roode en Gele Ribes (R. sanguineum Psh. en R. aurcum Psh.) voor.
XX. Familie Saxifrageae.
188.  Saxifraga Hirculus L. h.
189.          „         Hypnoïdes L. b.
190.          „ tridactylites L. d.
191. SaxifrjgagranulataL.Mruir/ems-KVoA\'fccnsjieJ.b.
. 192. Chrysospleniuni alternifolium L. b.
193.
                         oppositifolium L. b.
-ocr page 203-
184
XXI. Familie O tn bel li ferae.
(Schermbloemigen.)
194.   Hydrocotyle vulgaris L. d.
195.   SaiiH nhi Furopaea L. b.
196.   Eryngiiim campestre L. Veld-kruisdistel,
Waüe-distel.
r.
197.   Eryngium maritimnm L. Kruisdistel. /..
198.   Cicuta virosa 1.. Waterscheerling, Dolle
Kervel,
s.
199.   Apium graveolena L. Selderij, s.
200.   Petroselinuni sativum Holl\'ni. Peterselie
(gekweekt).
201.   Hdosciadiunj nodiflorum Koch. s.
202.             „            repena Kuch. s.
203.             „            inundatum Koch. s.
204.   Apgnpodiiiin Podagraria I.. Hanepoot, Zcvcn-
blad.
b.
205.   Oarura Carvi I.. Karwei, Wilde Kouiijn. w.
206.       ,, Bulbocaatunum KocU. Aardkastanje.d.
207.       „ verticillatum Koch. w.
208.   Pimpinella magna I.. Hevcrnel. b.
209.           „         Saxifraga 1.. d.
210.           „          nigra \\V. d.
211.   Berula angusiifolia Koch. Kleine Water-
eppe.
s.
212.   Siurn lalifolium I.. Gruole Water-cppc. s.
213.   Bupieuruni tenuissimum L. Doonvas. z.
214.           „          rotundifolium L. bl.
215.   Oenanthe tistulosa L. Welriekende Water-
biezen,
s.
216.   Oenanthe Lailienalii Gin. s.
217.          „ Peucedanifoba Poll. s.
218.          „        Pimpinelloides L. s.
219.          „ Phellandrium Lam. Water-fenkel.*.
220.   Aftlnü-.i Cynapium I.. Hondspeterselie. bl.
222.   Libanotis montana All.
223.   Silaus pratensis Bess. w.
224.   C\'rithmum muritimuni L. Zee-fenkel. z.
225.   Levisticum ofïicinale Koch. Lavas, Lubbe-
stok.
(gekweekt).
226.  Selinnni Carvifolia L. w.
227.   Angelica sylvestris L. Engelwortel. s.
228.  Pencedanum oflicinale L. Varkenskervel. w.
229.            „           Chabraei Rchb. w.
230.   Thyssolinum paltutre Hoiïni. Melk-eppe. s.
231.   Anethtim graveolens L. Dille (gekweekt).
232.  Pastinaca sativa L. Pastinake, Pinkster-
nakel.
d.
233.   Heracleum Sphondylium L. Berenklauw, r.
234.   Orlaya grandiflora Hoffm. L.
235.  Daucua Carota L. Peen, Wortel, d.
236.        „ littoralis Sibth. z.
237.   Torilis Anthrisrus Gm. Doornzaad. r.
238.       „ Helvetica Gm. r.
239.       „ nodosa G&rtn. r.
241). Scandix Pecten Veneris L. Saaldekervel,
Kranebck.
bl.
241.   Anthriscus sylvestris Ilofl\'m. Pijpkruül, Xach-
tegaalskruid.
b.
242.   Anthriscus Cerefolium Hoflni. Tuinkervel
(gekweekt).
243.   Anthriscus vulgaris P. r.
244.   Clmerophyllum temulum L. Kervel, b.
245.              „             bulbosum L. r.
246.   Myrrhis odorata Scop. Rootnsche Kervel.
247.   Conium maculatum L. Gevlekte Scheerling,
Dolle Kervel,
r.
248.   Smyrnium Olusatrum L. z.
221. Foeniculum officinale All. Fenkel (gekweekt). 249. Coriandrum sativum L. Koriander, bl.
Alle Umbelliferen kenmerken zich door een grooter of\' geringer gehalte aan aetherische oliën en
harsachtige stollen, ten gevolge van welke velen als specerij" of artsen ij "gewassen gebruikt worden,
maar ook velen, en daaronder verscheidene bij ons algemeen in \'t wild voorkomende soorten, ver-
giftige eigenschappen bezitten. Tot de nuttige planten behooren de Selderij, de Peterselie, de Anijs
(Pimpinella Anisum L.) de Fenkel, de Koriander, de Kervel: van de beide eersten worden de bla-
deren. van de laatste de aromatische vruchten gebruikt. Ook de vleezige wortel der Selderij wordt
somtijds in groenteaoepcn genuttigd. Om hun wortel worden de Pastinake en de Peen meer bij-
zonder gekweekt. Algemeen is het gebruik van de Peen als groente. Onze gekweekte Peen met
vleezigeii wortel is slechts een verscheidenheid van de in de duinen niet zelden voorkomende Peen-
soort, wier wortel houtachtig is. Onder de vergiftige Schermbloemigen verdienen in de eerste plaats
-ocr page 204-
485
<lf Water-scheerling en de gevlekte Scheerling genoemd te worden. Hoewel geen van beiden zeld-
/.aam is, komt de laatste toch algeroeener voor en is in vele streken onder den naam van Dolle
Kervel bekend. Beide planten worden door het vee vermeden.
De Hondsj>eterselie of kleine Dolle Kervel is een in moestuinen vrij algemeen onkruid en behoort
eveneens tot de gevaarlijke vergiften.
XXII. Familie Araliaceae.
250.   Hedera Helix L. Klimop, Boomveil. b.
XXIII. Familie Corneae.
251.   Cornus sanguinea L. Boode Kornoelje. I>.         \'252. Comua mas L. b. L.
XXIV.   Familie l.o ran tliaceae.
253.   Viscum album L. Voi/rllijm. b.
XXV.   Familie Ca pri fol iaceae.
254.   Adoxa Moschatellina L. Muskuskruid. l>.          258. Viburnus Opulus L. Sneeuwbal, d.
255.   Sambucua Ebulus L. 1>.                                      259. Lonicera Perirlymenum L. Kamperfoelie,
250. „ nigra L. Vlier, Vledder. b.
                        (ieitenblad. b.
257. ,. raeemoaa L. b. L.
De Kamperfoelie behoort als onkruid beschouwd te worden, daar zij zich om de boomstammen
heenslingert en deze in hun groei belet, of er die|>e, schroefvormige sleuven in achterlaat. De bloe-
men en vruchten der Vlier zijn als heilzaam zweetmiddel in gebruik. Als sierplant dient enkele
malen de gewone Sneeuwbal, die echter meerendoels door den dubbelen Sneeuwbal (Symphoricarpus
raremosus Michx.) vervangen is.
XXVI. Familie Stellatae.
(Sterbludigen).
260.   Sherardia arvensis L. bl.                                   269. Galium Anglicum Huds. bl.
261.   Asperula arvensis L. bl. L.                                270. „ palustre L. s.
262.         „ cynanchica L. bl.                                271. „ boreale ].. h.
263.         „ odorata L. Lieve-vrouvuen-bed- 272. „ verum L. Geel Walstroo. d.
stroo. b.
                                                             273. „ sylvaticum L. b.
264.   Rubia tinctorum L. Meekrap.                            274. „ Mollugo L. Wil Walstroo. d.
265.   Galium Cruciata Scop. r.                                   275. „ datum Tlmill. r.
266.        „ tricome With. bl.                                  276. „ saxatile L. h.
267.        „ Aparine L. Kleefkruid. b.                     277. „ sylvostre Poll. h. L.
268.        ,, uligiiiosum L. b.
Het Lieve-vrouwen-bedstroo is een plantje, dat zoowel om zijn sierlijk groen als wegens den
aangenamen geur, dien het in gedroogden toestand ver>preidt. veel in tuinen gekweekt wordt.
De Meekrnp wordt voornamelijk in Zeeland verbouwd. Zij brengt bij ons slechts zelden rijpe
zaden voort, en wordt dus door scheuring van den wortelstok, of door telkens uit de Levant
aangevoerde zaden vermenigvuldigd. Gedurende het leven zijn de vleezige wortels rood, doch na
den dood gaat deze kleurstof in aanraking met de lucht in de bekende gele over.
-ocr page 205-
186
XXVII. Familie Valerianeac.
278.  Valeriana oflicinalis L. Gewone Valeriaan, s.
279.          „         sambucifolia Mik. s.
280.          „ dioica L. s. d.
282.   Valerianelln carinata Lois. bl.
283.            „          dentata Poll. bl.
284.            „          Auricula DC. bl.
281.   Valcrianella olitoria Poll. Veldsla, Veld-
krop.
bl.
De wortel van den Gewonen Valeriaan wordt als geneesmiddel tegen zenuwziekten uit \'t wild
verzameld. Als Wintersalade wordt du daartoe in Augustus gezaaide Veldsla verkocht, welke soort
ook wel in \'t voorjaar uit \'t wild verzameld en als Salade te koop aangeboden wordt.
XXVIII. Familie Dipsaceae.
285.  Dipsacus sylvestris Mill.
bol. r.
286.   Dipsacus pilosus L. b.
Wilde Kaarde\'
287.   Knautia arvensis Coult. d.
288.   Succisa pratensis Mónch. h.
289.   Scabiosa Columbaria L. Schurftkruid. h.
Als Kaardebol of Weverkaarde wordt de Dipsacus fullonum Mill. gebruikt, die echter slechts zelden
in onzen landbouw voorkomt, daar ze reeds in matig strenge winters doodvriest.
XXIX. Familie
(Samengesteld
Eupatorium Cannabinum L. Boeltjeskruid,
Leverkruid,
s.
Fussilago Farl\'ara L. Klein Hoef blad. s.
Petasites ofllcinalia Mönch. Groot Hoefblad. s.
Aster Tripolium L. Zulle, Zeerotter, z.
„ puniceus Ait. s.
„ Novi Bclgii L. s.
,, Salignus W. s.
Dellis perennis L. Madeliefje, w.
Stenactis Relliditlora A. Braun. b.
Erigeron Canadensis L. Fijnstraal. d.
„ acris L. Fijnslraal. d.
Solidago Virga aurea L. Guldenroede, Hci-
denteh Wormkruid.
li.
Inula Ileleniiim L. Alant. s.
„ Conyza DC. Donderkruid. d.
„ Britannica L. w.
Pulkaria vulgaris Gartn. w.
        dvsenterica Giirtn. s.
Galinsoga parvillora Cav. bl.
liidens tripartita L. Boclmans Vorken,
Boeren Wormkruid.
s.
Bideus cernua L. s.
Filago Germanica L. bl.
„ arvensis L. bl.
„ minima Fries. bl.
„ spathulata Presl. bl.
C o m p o s i t a e.
•bloemigen).
314.   Gnaphaliiim sylvaticum L. Boscli-roerkruid.h.
315.           „          uliginosum L. r.
310. „
          Ititeo-alhiini L. d.
317.           „         dioieuni L. Zevenjaarsbloem, Bo-
zekransjes.
d.
318.   Helichrysuni arenarinm DC. Immortelle, h.
319.   Artemisia Absynthium L. Alsem. r.
320.          „         campestris L. d.
321.         „         Crithmifolia L. z.
322.          „         vulgaris L. Bijvoet, d.
323.          ,,         maritima L. z.
324.  Tanacetum vulgare L. Wild Wormkruid,
Hein varen.
r.
325.   Cotula Coronopifolia L. s.
326.   Achillea Ptarmlca L. s.
327.         „ Millefolium L. Duizendblad, Haze-
(jras.
w.
328.   Achillea nobilis L.
329.  Anthemis tinctoria L. Gele Kamille, d.
330.          „        cotula L. Stinkende Kamille, Koe-
dille,
bl.
331.   Anthemis arvensis L. bl.
332.   Matricaria Chamotnilla L. Kamille, bl.
333.   Chrysanthemum Leucanthemum L. Groote
Madelief, Wambuisknoopen.
w.
334.   Chrysanthemum Parthenium Pers. r.
335.              „                inodoriun L. d.
290.
291.
292.
293.
294.
295.
296.
297.
298.
299.
300.
301.
302.
303.
304.
305.
306.
307.
308.
309.
310.
Sii.
312.
313.
-ocr page 206-
487
Chrysanthemum maritimum Sin. z.
              segetum L. Wilde Gouds-
bloetn, Vokelaar. bl.
Doronicum PanUilianches L. b.
          scorpioïdes W. b.
Arnica montana L. Wolverlci, Valkruid. h.
Ciiit\'i-aria palustris L. Wilde Andijvie, s.
Senecio vulgaria L. Gewoon Kruiskruid. r.
,, viscosus L. r.
„ sylvaticus L. b.
„ squalidui L. L. D.
„ eruuifolius L. b.
„ Jacobaea L. Jakobs-kruiskruid,
Grondheel.
d.
Senecio aquaticus Huds. s.
„ erraticus Bertol. s.
„ Fuchsii Koch. b.
„ Sarnicenicus L. s.
„ paludosus L. s.
Calendula arvensis L. bl. L.
Cirsium lanceolatum Scop. SpeenditUi, Put-
lerdislel.
r.
Cirsiuiu Eriophonim Scop. r.
„ palustre Seop. Kale-jonkers, Boeren*
rollingen,
w.
Cirsiuiu oleraceum Scop. w.
„ Anglicum Lam. w.
„ acaule All. h.
„ arvense Scop. Koorndistel, Stekel, bl.
Silybum Marianiim Gürtn. Maria-distel, r.
Carduus tenuiflonu Curt. r.
„ Acanthoïdes L. r.
„ crispus L. Gekrulde Distel, Doorn-
stekel, r.
Carduus niitans L. r.
Onopordon Acanthium L. Wegdislel. r.
Lappa major Gftrtn. Klit, Klis. r.
„ minor DC. Klit. r.
„ toinentosa Lam. Klit. r.
Carlina vulguris L. Driedistel. d.
Serratula tinctoria L. Vervcrs-zaagblad. b.
Centaurea Jacea L. r.
„ nlgra L. r.
         Cyanus L. Koornblocm, Rogge-
bloem, bl.
Centaurea Scabiosa L. r.
         solstitialis L. r.
Centaurea Caleitrapa L. r.
Lapsana communis L. Akkerkool, üasterd-
hazenlatuw. b.
Arnoseris pusilla Gftrtn. hl.
Cichorum Intybus L. Cichorei, Suikcrij. r.
Thrincia hirta Roth. d.
Leontodon autumnalis L. Hondsbloem. r.
          hispidus L. r.
Picris Hiei-acioïdes L. Ditterkruid. d.
llelminthia Echioïdes Gftrtn. r.
Tragopogon Porrifoliua L. r.
           minor Fries. r.
           pratensis L. Morgenster, Sal-
sefy r.
Tragopogon orientalis L. r.
Ilypoclioeris glabra L. bl.
           radkata L. llerfstblocmen, Et-
tveiblooncn. r.
Hypochoeris maculata L. r.
Taraxacum ofücinale Wigg. Paardebloem, r.
Choiidrilla juncea L. bl.
Lactuca sativa L. Gewone Sla. (gekweekt).
„ Scariola L. Wilde Sla. r.
„ Saligna L. r.
„ muralis Fresen. b.
Sonchus oleraceus L. Melkdistel. bl.
„ asper Vill. bl.
„ arvensis L. Zeugdistel, Zcugijzel. bl.
„ palustris L. s.
Crepis foetida L. r. L.
biennia L. w.
336.
337.
338.
339.
340.
341.
343.
343.
344.
345.
346.
347.
348.
349.
350.
351.
352.
353.
354.
355.
356.
357.
358.
359.
360.
361.
362.
363.
364.
365.
366.
367.
368.
369.
370.
371.
372.
373.
374.
375.
376.
377.
378.
379.
380.
381.
382.
383.
384.
385.
386.
387.
388.
389.
390.
391.
392.
393.
394.
395
396,
397
398
399
400
401
402,
403
404,
405,
400,
407,
408,
409,
410,
411,
412
413,
414,
415,
416
417
418,
419.
t)
tectorum L. bl.
virens Vill. r.
„ paludosa Mönch. b.
Uieracium 1\'ilosella L. Muizenoor, d.
         Auricula L. w.
>)
1)
»)
)>
»
tl
1!
pratense Tausch. w.
amplexicaule L. (op muren),
5463
murorum Poll. b.
caesium Fries. b.
vulgatum Fries. b.
strictum Fries. b.
tridentatum Fries. b.
         rigidum Uartm. b.
         umbellatum L. Kroonblocmig
llarikskruid. d.
Uieracium Sabaudum L. L. D.
-ocr page 207-
188
420. Hieracium boreale Fries. b.                             I 422. Hieraeium Cerinthoïdes Fr.
42i.                  virescens Sond. b.                          I
Weinige der inlandschc Compositae kunnen onder de uniti^i- planten gerekend worden, doch des
te grooter is het nadeel, dat aan den landbouw door de verschillende soorten van Distels gedaan
wordt. In sommige streken van ons land is de Koorndistel een algemeen en moeilijk te weren
onkruid in koornvclden, dat de opbrengst dezer landen aanmerkelijk vermindert. In weilanden zijn
vooral de zoogenaamde Boerenrottingen zeer gevreesd.
Het gebruik, dat van de verbleekte bladen der Paardenbloem en der Cichorei als Molsla en
Cichorei-lof gemaakt wordt, is hekend. De bloemen der Kamille worden als krampstillcnd en
zweetdrijvend middel gebruikt, de plant is overigens op bouwgrond een zeer gewoon onkruid. Als
wornidrijvend middel is de Alsem in gebruik.
De Wilde Andijvie (Cineraria palustris L.) is een moerasplant. die bij ons niet zelden voorkomt
en telkens, wanneer er een waterplas drooggemaakt wordt, in overgroote menigte den pas droog-
gelegden grond bedekt. In dezen verschen bodem groeien de planten krachtig en niet zelden vormen
zij dicht aaneenstaande, als het ware, een bosch van meer dan manshoogte. Door middel van
houten rollen worden de planten geknakt en daarna niet aarde bedekt, waardoor de bodem veel in
vastheid wint. Een dergelijke rol vervult de Zulte (Aster Tripolium L.) op de uit de zee aan te
winnen kleigronden. Hier loopt de droogmaking echter niet in een paar jaren af, doch men kan
de opeenvolgende stadiën duidelijk nagaan. Het verste van den dijk treft inen een breede strook
Zeekraal (Salicornia herbacea I..) aan, daarachter een strook Zulte, die weder door het Kwel-
dergras (Glyreria maritima M. et K.) opgevolgd wordt. Vooral aan den Dollard is dit duidelijk waar-
genomen.
Ouder de gekweekte planten dezer familie moeten de Salade (Lactuca sativa L.). de Endijvie
iCichorium Endivia E.) en de Artisjok (Cynara Scolymus I..) vermeld worden. De Aardpeeren of
Topinainbours (Helianthna tuberosus L.) worden bij ons hoe langer hoe meer verbouwd. Vele
Compositae treft men in onze tuinen als sierplanten aan, als: Asters, Zonnebloemen, Gouds-
bloemen. Chrysanthemums (C. indicum L.), Cinei-aria\'s, het Citroenkruid (Artemisia Ahrotanuin L.)
en anderen.
XXX. Familie A m b r o s i a c e a e.
423.   Xanthium strumarium L. r.                            | 425. Xanthium spinosum L. r.
424.          „         macrocarpum DC. r. L.
XXXI. Familie Eobeliareae.
420. Lobelia Dortmanna L. Ii.
XXXII. Familie Cam pa n u laccae.
427. Jasione montuna 1.. Zund-Janionc. d.           ] 435. Campanula patuia L. b.
430.                    Rapunculu» E. Raapwortelig
Klokje, b.
437.   Campanula Persicifolia E. b.
438.           „         glomerata E. w.
439.   Specularia Speculum E. Vrouwenspiegel, bl.
iio. „
         hybrida DC. hl.
441. Wahlenbergia llcderacea Rchb.
428.        ,, |>eremiis E. h.
429.   Phyteuma nigriirn Schmidt. Zwart Maponsjr.b.
430.          „         spicatiim L. b.
431.   Campanula rotuiidifolia E. Zamlklokje, Wilde
liapoiicc.
h.
432.   Campanula Itapunculoïdes L. hl.
433.           „          Tiachelium E. b.
434.           „          latifülia E. b.
Alle Campauulaceae zijn fraaie plantjes met blauwe of paarse bloemen, doch geen van allen
-ocr page 208-
18!»
kan als nuttig aangemerkt worden, behalve misschien Campanula Kapunculns L. waarvan de wortel
somtijds gegeten wordt.
XXXI11. Familie Vaccinieae.
444.   Vaccinitim Yitisidaea L. Roode Boschbes. b.
445.          ,,          Oxycoccos L. Roode Veenbes. v.
442. Vaccinitim Myrtilius L. Blauwbcs, Blauwe
Boschbes. b.
443. Vaccinium uliginosum L. b.
De Blauwbessen worden vrij algemeen uit de bosschen van liet oostelijk deel van ons land ver-
zameld en in de steden te koop aangeboden, of naar Engeland vervoerd.
XXXIV. Familie Ericineae.
446.   Andromeda Polifolia L. v.                               | 448. Erica Tetralix I.. Dopheide. h.
447.   Calluna vulgaris Salisb. Struikheide. h.          > 449. „ cinerea L. h.
De Struiklieide is als veevoeder veel geschikter dan de Dopheide, die daarentegen meer tot het
vervaardigen van bezems en het bedekken van de nokken van huizen gebruikt wordt.
XXXV. Familie I\'yrolaceae.
450.  Pyrola rotundifolia L. Wintergroen, d.          | 45*2. Pyrola minor L. b.
451.       „ media Sw. b.
XXXVI. Familie Monotropeae.
453. Monotropa Hypopitys L. Stofzaad. d.
III. ONDERKLASSE COROLLIIXORAE.
»               I. Familie Aquifoliaceae.
1. Ilex aquifolium L. Hulst. b.
Het afkooksel van de bladen der Hulst is in Italië als een zeer werkzaam middel tegen tusschen-
poozende koortsen in gebruik.
II. Familie Oleaceae.
\'2. Ligustrum vulgare L. Liguster, d.                     | 3. Fraxinus excelsior L. t\'sch. b.
Tot deze groep behooren de Syringen (Syringa vulgaris L.) onzer tuinen.
III. Familie Asclepiadeae.
4. Cynanchum Vincetoxicum L. b.                          | 5. Asclepias Cornuti Dec. d.
In het begin dezer eeuw heeft men getracht de Asclepias Cornuti Dec. bij ons te verbouwen, om
de haren der zaden tot het weven van een soort van plantaardige zijde te gebruiken. Deze pogin-
gen zijn later gestaakt, daar het scheen dat de plant ons klimaat niet verdroeg, doch voor cenige
jaren is zij in de omstreken van Haarlem, in verwilderden toestand ontdekt, zoodat de cultuur
wellicht met vrucht hervat zou kunnen worden.
IV.   Familie Apocyneae.
6.   Vinca minor L. Maagdepalm. b.
V.   Familie Gentianeae.
7.   Menyanthes trifoliata L. Waterklaver, Water- | 8. Limnanthemum Nymphoïdes Link. s.
drieblad. s.
                                                           | 9 Chlora perfoliata L. bl.
-ocr page 209-
190
10.  Gontiana cruciata L. Maldengeer. d.
11.         „ Pneumonanthe L. Klok}cs-Gcnti-
aan.
h.
12.   Gentiana campeetris L. d.
13.         „        Amarella L. cl.
15. Erythraea Centaiirium Pers. Duizend-gulden-
kruid.
(I.
10. Erythraea littoralis Fries. Duizend-gulden-
kruid,
d.
17. Erythraea pulchclla Fries. d.
14. Ciccndia fdiformis Rchb. h.
De inlandsrhe Gontianceën zijn kleine plantjes met fraaie bloemen, en meestal van een bitteren
smaak. Ken paar soorten (bet Water-drieblad, en de beide soorten van Duizend-gulden-kruid) \\vor-
den uit bet wild opgezaineld en komen in de Apotheek als koortswerende middelen voor.
VI. Familie Con v ol v ulaceae.
18.   Convolvulus sopium L. Winde, Haag-winde. r.
19.            „          Soldanella L. z.
20.            „          arvensis L. Klokjes-ivinde. d.
21.   Cuscuta Europaea L. r. I.
22.        „ Epitbymum L. Warkruid, h. I.
23.        „ Epilinum Whe. Vlas-warkruid. bl. I.
Het Vlas-warkruid, ook Windsels genoemd, brengt in vlasvelden soms veel scbadc te weeg, doch
kan, daar bet zich slechts door zaad voortplant gemakkelijk daardoor vermeden worden, dat men
bij bet zaaien van bet vlas slechts zaad gebruikt van akkers waarop bet Warkruid niet voorkomt.
VII. Familie B ontgin ene.
I Ruwblndigen).
35. Myosotis palustris With. Vergeet-mij-niet. s.
2
25.   Cynoglossum offlcinale L. llondstong. d.
211. Oinphalodes verna Mnrli. b.
27.   Borago oflicinalia L. Hcmagic. (gekweekt).
28.   Ancbusa officinalis L. Osscntong. d.
30. „
37.         „
38.         „
39.         „
strigulosa Rcbb. s.
caespitosa Schltz. s.
sylvatica Hoft"m. b.
hispida Schltd. Duin- Vergeet-mij-
29.   Lycopsis arvensis L. Krotnhals. bl.
30.  Symphytmn offlcinale L. Smeer wort el. s.
31.   Echiuro vulgare L. Slangenkruid. d.
32.   Pulmonaria officinalis L. b.
niet. d.
40.   Myosotis intermedia Lk. Duin- Vergeet-my-
niet.
bl. d.
41.   Myosotis versicolor Pers. bl.
42.
33.   Lithospermum offlcinale L. d.
strictn Lk. bl.
34.              „            arvense L. Parelkruid. bl.
Zooals uit de namen blijkt, zijn vele planten dezer groep vroeger oflicincel geweest, doch tegen -
woordig is nog slechts de Smeerwortel meer algemeen in gebruik, als een verzachtend geneesmiddel.
Vele Ruwblndigen komen als onkruid op bouwland voor, doch zij doen weinig nadeel. Als sierplant
is de Hcliotrope (Heliotropium Peruvianum Willd.) zeer bekend.
VIII. Familie Solaneae.
49.  Solanum tuberosum L. Aardappel, (gekweekt).
50.   Atropa Belladonna L. Doodkruid. b.
51.   Nicandra Physaloïdes Gartu. bl.
52.   Hyoscyamus niger L. Bilzenkruid. r.
53.  Datura Stramonium L. Doornappel, bl.
43.   Lycium barbarum L". r.
44.        „ lanceolatum Poir. L.
45.  Solanum villosum Lam. r.
40. „ buinile Bernh. r.
47.         „ nigrum L. Zwarte-nachtschade, r.
48.         „ Dulcamara L. Bitterzoet, s. d.
Al deze ]>lanten bezitten in meerdere of mindere mate vergiftige eigenschappen, die bij het Dood-
kruid, bet Bilzenkruid en de Doornappel zoo sterk ontwikkeld zijn, dat het gebruik van bladen of
andere bovenaardsebe doelen dezer planten doodelijk is. In de wortels treedt «leze eigenschap op
den achtergrond, zoodat deze zonder nadeel tot geneeskundige doeleinden kunnen gebruikt worden.
-ocr page 210-
191
Ook de Aardappel bevat in zijn groene deelen deze vergiftige stollen, de knollen zclven daarentegen
zijn er geheel of bijna geheel vrij van. De Aardappel wordt in ons land in talrijke verscheidenheden
gekweekt, waarvan de meesten echter slechts over een kleine streek bekend zijn. Verder behoort
tot deze afdeeling de Tabak, die in Gelderland en Utrecht veel gekweekt wordt. Het schijnt dat
er slechts ééne soqrt in ons land aangetroffen wordt (Nicotiana Tabaciim L.).
IX. Familie Vcrbasceae.
54.   Vcrbascum   Schraderi Meyer. Wolbladige
Toorts,
d.
55.   Vcrbascum  thapsifornie Schrad. d.
56.           „          Phlonioïdes L. d.
57.           „          Lychnitis L. b.
58.           „          nigriun L. Zwarte Toorts, Nacht-
kaars,
b.
59.   Verbascnm  Blattaria L. d.
60.  Verbascnm thapsiformi-nigruni (V. adulte-
rinum) Koch. d.
61.   Scrophularia nodosa L. Hehnkruid, Speen-
kruid.
b.
62.  Scrophularia Ehrharti Steven, s.
63.            „           Balbisii Hornm. s.
64.            „           Neesii Wirtgens. s.
65.            „           vernalis L. b.
Deze planten zijn voor zooverre ze meer algemeen voorkomen, eer schadelijk dan nuttig te noe-
men, daar ze door het vee vermeden worden.
X. Familie Antirrhineae.
66.   Gratiola officinali.s L. Genadekruid. s.
67.  Digitalis purpurea L. Vingerhoedskruid, b.
68.   Antirrhinnm majns L. Leeuwenbek.
69.            „           Orontium L. Roode Kalfssnuit. bl.
70.   Linaria Cymbalaria\'Mül. (op muren).
71.        „ Elatine MUI. bl.
72.        „ spuria MUI. bl.
73.       „ minor Desf. Kleine Leeuwenbek, bl.
74.        „ arvensis Desf. Vlas-leeuwenbek, Vlas-
kruid.
bl.
75.   Linaria striata DC. L.
76.       rf vulgaris MUI. d.
77.  Veronica scutcllata L. s.
81. Veronica montana L. b.
83.
83.
Si.
85.
86.
87.
88.
8-1.
90.
92.
n:(.
04.
or>.
96.
olhcinalis L. Eerenprijs-manneke, d.
proetrata L. r.
latifolia L. r.
longifolia L. s.
serpyllifblia L. w.
arvensis L. bl.
peregrina L. r.
verna L. bl.
triphyllos L. bl.
praecox All. bl.
agrestis L. Gamemuur.
bl.
polita Fries. bl.
opaca Fries. bl.
Buxbaumii Ten. bl.
Hederaefolia L. r.
78.         ,
79.
Anagallis L. s.
Beccahunga L. Beekpunge, Water-
pungc. s.
80. Veronica Chamaedrys L. Eercnprijs. b.
97. Limosella aquatica L. s.
Het Vingerhoedskruid, een der meest geschatte geneesmiddelen, komt slechts op enkele plaatsen
van Gelderland en Limburg in grooten getale voor, en wordt daar dan ook voor de Apotheek uit
het wild verzameld. Groote giften er van zijn gevaarlijk, daar het als vergif werkt. Als sierplanten
dienen, behalve het Vingerhoedskruid, zeer dikwijls de gewone Leeuwenbek en sommige soorten
van Veronica (b. v. V. longifolia L.).
XI. Familie Orobancheae.
98.  Orobanche Rapum Thuill. Groote Brem-
raap,
r. I.
99.  Orobanche Galii Duby. d. I.
100.  Orobanche rubens Wallr. r. 1.
101.                    Picridis Schultz. d. 1.
102.           „         nt\'morSutt. KleineBremraapMA.
-ocr page 211-
192
103.   Orobanche amethystea Thuill. d. I.                i 105. Orobanche ramosa L. d. 1.
104.           „         coerulea Vill. r. I.                         I 106. Lathraea sqnamaria L. b.
Dez« planten leven parasitisch op de wortels van andere planten, doch doen weinig nadeel daar
ze ten deele zeldzaam zijn, en ten decle op wilde planten voorkomen. Slechts de Kleine Bremraap
verdient de aandacht, daar ze op de wortels der Klaver groeit, en bij Nijmegen en in Limburg
soms in groot aantal in klavervelden aangetroffen wordt.
XII. Familie Rhinanthac.eae.
(Rinkelbloemigen).
107. Melampyrum arvenee L. Zwartkoorn, Wilde I 111. Hhinanthus minor Khrh. w.
112.           „          major Ehrli. Ratelen, Ratelaar, w.
113.           „          Mei torolophus Pollich. Ratelen,
Ratelaar,
w.
114.   Euphrasia ol\'f\'u inalis L. Oogentroo.it. L. w.
115.          ,,         Odontites L. r.
Weit. bl.
108.   Melampyrum pratensc L. b.
109.   Pedicularis sylvatica L. h.
110.           „         palusiris L. Uierhorde, Roode-
tiorde.
w.
Op lage hooilanden en /.andige bouwlanden behoort de Ratel tot de algemeenste en nadeeligste
onkruiden. Waar zij voorkomt heeft het graan of het gras meestal een kommerlijk aanzien, hetgeen
voor de bewering van sommigen pleit, dat de Ratelen zich met hare wortels aan die der andere
planten hechten en deze voor een deel van haar voedsel berooven. Daar hare zaden reeds lang rijp
en uitgestrooid zijn voor dat het graan gemaaid wordt, is deze plant zeer moeilijk uit te roeien.
Ook het Zwartkoorn is op sommige plaatsen als onkruid in koornvelden zeer gevreesd.
XIII. Familie Labiatae.
(Lipbloemigen).
136.   Lamium purpureuni L. Paarse Doovene-
tel.
r.
137.   Lamium niaculatum L. r.
138.         „ album L. Witte Doovenetel. r.
139.  Galeobdolon luteum Huds. b.
140.  Galeopsis Ladanum L. Raai. bl.
141.         „         ochroleuca Lam.
142.         „        Tetrahit L. Hennipnetel. bl.
143.         „        bitida Bonn. bl.
144.          „         versicolor Curt. Dauwnetel, Gele
Doovenetel.
bl.
145.   Galeopsis pubescens Bess. bl.
140. Stachys Germanica L. r. L.
147.        „ sylvatica L. Andoorn. b.
148.        „ ambigua Sm. b.
149.        „ palustris L. Moeras-andoorn, Hol-
steel,
s. bl.
150.   Stachys arvensis L. bl.
151.        „ .uiuna L. bl. L.
152.   Betonica ofTicinalis L. Betonie. h.
153.   Marrhubium vulgare L. Malrove. r.
154.   Ballota foetida Lam. Zwarte Malrove. r.
155.   Leonurus üardiaca L. r.
110. Mentha rotundilblia L. s.
117.        „ sylvestris L. s.
118.        „ aquatica L. Watermunt, Rosse-
munt.
s.
119.   Mentha sativa L. s.
120.        „ gentilis L. s.
121.        „ arvensis L. Akkarmunt, Knipluis. bl.
122.   Pulegium vulgare Mill. Poley. s.
123.   Lycopus Europaeus L. s.
124.   Sa 1 vin pratensis L. Veldsalie. r.
125.       „ Verbenaca L. w.
126.   Origanum vulgare L. Orego, Wilde Marjo-
lein.
r.
127.   Thyinus Serpyllum L. Wilde Thijm. d. 11.
128.   Calamintha Acinos Clairv. d.
129.           „          oiïicinalis Monch. d,
130.   Clinopodiuiu vulgare L. b.
131.   Hyssopus oiïicinalis L. Hyssup. (op muren).
132.  Nepeta Cataria L. r.
133.   Glechoma Hederacea L. Hondsdraf, Aard-
veü. r.
134.   Lamium atnplexicaulc L. bl.
135.         „ iiuisuui VVilld. bl.
-ocr page 212-
193
162.   Ajiipra Chamaepitys Schrab, bl. L.
163.   Teucrium Scorodonia L. Wilde Salie, Ga-
mtmder.
b.
104. Teucrium Scordium L. w.
165. „ Chamaedrys L. b.
156.   Soutellaria galericulata I*. Glidkruid. s.
157.           „         liastifolia L. s.
158.           „         minor L. s.
159.   Prunella vulgaris L. Brunette, w.
160.   Ajuga rcptans L. Zenegrocn. w.
161.       „ Genevensis L. il. L.
De Lipbloemigen vertoonen in hare eigenschappen evenzeer een groote overeenkomst als in haar
uiterlijk. De kruidachtige deelen zijn meestal «eer aromatiek, zoodat velen als specerijen gebruikt
worden. Met dit doel worden onderscheidene soorten in onze moeshoven gekweekt bv. de Pepermunt
(Mentha piperita L.). de Kruizemunt (M. crispa L.). de Melisse (Melissa offlcinalis L.). bet Boonen*
kruid (Satureia hortensia L.), de Thym (Tliymus vulgaris L.). <le Lavendel (Lavandula Spica L.).
de Marjolein (Origanuni Majorana L.) en vele anderen. Sommigen van deze bewijzen ook als samen-
trekkende geneesmiddelen goede diensten. Onder de inlandsche soorten treft men vele gewone on-
kruiden aan. enkelen worden ook wegens haar aroma uit liet wild verzameld.
XIV. Familie Verbenaceae.
160. Verbena officinalis L. r.
3
Tot deze familie belmoren de fraaie Verbena\'s, die als sierplanten veelvuldig gekweekt worden.
XV. Familie Len tibu I ariea e.
167.   Pingiiieula vulgaris L. b.
168.   Utricularia vulgaris L. s.
109. Utricularia intermedia Hayne. s.
17U.                    minor L. (U. Bremii Heer f) s.
XVI. Familie Primu laceae.
178.  Anagallis tenella L. d.
170.  Centtmculus minimna L. d.
18(1.  Primiila acaulis Jacq. Sleutelbloem, b.
181.        „ elatior Jacq. Sleutelbloem, b.
182.        „ offlcinalis Jacq. Sleutelbloem, b.
183.  Ilottonia palustris L. Wuterviolier. s.
184.  Samolus Valerandi L. Waterpunge. s.
185.  Glanx maritiina L. Melkkruid. /..
171. Trientalis Europaes L. b.
17\'2. Lysimarhia thyrsillora L. s.
173.           „          vulg-.iris L. Wederik, Gele Veen-
wortel,
d.
174.   1.v-inui.-11ï;i nunimularia L. Penningkruid, b.
175.           „          nemorum L. b.
176.  Anagallis arvensis L. Roode Basterdmuur,
Guichelheil.
bl.
177. Anagallis coerulea Schreb. bl.
Deze fraaie planten zijn van weinig gewicht in «Ie lanilbouwkiuide, slechts de Wederik en het
Melkkruid verdienen uit dat oogpunt de aandacht. De eerste is op enkele plaatsen een lastig onkruid
op schrale akkers, de laatste wordt somtijds als salade genuttigd. De soorten van het geslacht Pri-
mnla, worden onder de namen van Primula veris, Bakkruidjes of Sleutelbloemen Veel als sierplanten
gekweekt.
XVII.   Familie Plumbagineae.
180. Statlce elongata Iloll\'ni. Strandkruid. •/..             187. Statica Limoniuni L. Limoenkruid, Scliaaps-
oor. /..
Het Limoenkruid is op sommige plaatsen op de schorren algemeen, doch wordt door het vee
niet gegeten.
XVIII.   Familie Pla n tagineae.
\'88. Littorella lacustris L. h.                                     189. Plantago major L. Groote Weet/Uree, Vrouu>-
tjes-Plantein. r.
-ocr page 213-
194
190.   Plantago media L. w.                                         192. Plantago maritima L. Zee-hartshoorn. z.
191.         „ lanccolata L. Smalle Weegbrce, , 193. „ Coronopus L. z.
Mannctjcs-Plantein. r.
De bladen der Groote en Smalle Weegbree, die beide langs wegen zeer algemeen zijn, worden
somtijds gebruikt om op ontstokene wonden te leggen.
IV. ONDERKLASSE MONOCHLAMYDEAE.
I. Familie Am a rantaceae.
3. Amarantus retroflexus L. r.
1.   Amarantus sylvestris Desf. r.
2.           „          Blitum L. Witte Mayer. bl.
II. Familie Chenopodiaceac.
(Melden).
4.
5.
6.
7.
8.
Schroberia frnticosa C. A. M. z.
          maritima C. A. M. z.
Salsola Kali L. Prikkend Longkruid. il.
Salicornia herbacea L. Zeekraal. z.
20.   Blitum capitatum L. r.
21.       „ virgatum L. r.
22.       „ Bonus Henricus C. A. M. Goede Hen-
drik.
r.
23.  Blitum rubrum Rchb. r.
24.       „ glaucum Koch. r.
25.  Bèta vulgaris Koch. Biet, Beetwortel, Kroten.
(verbouwd).
20. Bèta maritima L. z.
27.  Halimus Portulacoïdes Wall. Zee-Melde. z.
28.        „ pedunculatus Wall. z.
29.  Atriplox hortensis L. Melde. r.
30.        „ patuia L. Melde, Smeelje. r.
31.        „ latifolia Wahl. Melde. r.
32.        „ dcltoïdea Bab. r.
33.        „ kittoralis L. z.
34.        ,. rosea L. r.
         radicans Sm. z.
9. Corispermum Marscballi Stov. d.
10.   Polycnemum arvense L. bl.
11.   Kocbia hirsuta Xolte. z.
12.   Clienopodium hybridum L. P.
13.             „           urbicum L. r.
14.             „           murale L. r.
15.             „           album L. Ganzevoct, Melde,
Modderkwaad.
r.
16.  Clienopodium Opulifolium Schrad. L. D. r.
17.             „            Ficifolium Sm. r.
18.             „           polyspermum L. r.
19.             „           Vulvaria L. r.
De Melden zijn deels kustplanten, deels onkruiden in moesboveu en tuinen. Onder de eersten
verdient vooral de Zeekraal vermelding, die de eerste plant is, die de droogwordende kwelders
begroeit, en dus van veel gewicht is daar zij bet bezinken van het slik bevordert, den nieuwen
grond stevigheid geelt, en hem voor andere planten, voornamelijk de Zulte (Aster Tripolium L.).
geschikt maakt. In Zeeland wordt zij ook wel als groente genuttigd.
De gewone Biet, zoowel de roode als de witte verscheidenheid, wordt zeer veel verbouwd. Zij
dient meestal tot spijs, doch op sommige plaatsen ook tot de bereiding van Beetwortelsuikor. Ook
de Spinazie (Spinazia oleracea Mill.) behoort tot deze familie.
III. Familie Polygoneae.
41. Rumex obtusifolius L. Ridderblad, IJzerhard. b.
35.   Rumex Hydrolapathum Huds. Oevm~Zuring. s.
36.        „ maximus Schreb. s.
37.        „ Hippnlapathum Fries. s.
38.        „ conspersus Hartm. s.
39.        „ erispus L. Gekrulde Zuring, r.
40.        „ pratensis M. et K. d.
43.
!>
divaricatus L. 8.
43.
!)
conglomeratus Murray. s.
44.
>)
sanguineus L. Bloedkruid. b.
45.
1!
palustris Sm. s.
46.
1)
mai•itiiinis L. s,
-ocr page 214-
195
50. Polvgonum  mi te Schrank, s.
57.           „          Hydropiper L. Waterpeper. s.
58.           „          minus Huds. s.
59.           „          aviculare L. Varkensgras. r.
00.           „          Bellardi Allion. L. D.
01.            „          Convolvnlns L. Zwaluwtong. d.
02.           „          dnmotonim L. b.
63.                    Fagopyrnm L. Boekweit, bl.
04.                    Tatarieum L. Wilde Bockueit,
Franschmanncn. bl.
47.   Rnmex acutatm L. (op muren).
48.       „ Acotosa L. Gewone Zuring. w.
40. „ Acetosclla L. Zuurzaad, Schaapszu-
ring. bl.
50. Polygonum Bistorta L. Adderwortel. b.
5i.
                    amphibimn L. Bootte Veetucortet. s.
52.           „          pallidum Wither. Platvoet, Boo-
wilg,
s.
53.  Polygonum nodosnm Pers. Platvoet, Roowilg.s.
54.           „         laxum Rchb. s.
55.           „         Persicaria L. Platvoet, Boowilg. s.
De gewone /uring wordt veel in tuinen gekweekt, en uit het wild ingezameld. De Boekweit, die
in \'t groot verbouwd wordt, komt hier en daar verwilderd voor. Als onkrnid in boekweitvelden.
doeh ook dikwijls ttisschen andere planten komen de Franschinannen voor, die zeer op de gewone
Boekweit gelijken en somtijds gekweekt worden om de groene deelcn als veevoeder te gebruiken.
IV.    Familie Thymeleae.
05. Daphne Meiervam L. Peperboompje, b.
V.   Familie EI a e a g n e a e.
00. Hippophaë Rhamnoïdes L. Duindoorn, Kattedoorn. d.
In de duinen is de Kattedoorn van veel nut, daar hij liet losse zand helpt bevestigen.
VI. Familie Aristolochieae.
ê
07. Aristolochia Clematitis L. Pijpbloem. b.           ! 08. Asarum Europaeum L. Mansoor, b.
VII. Familie Empetreae.
09. Empetrum nigrum L. Besheide, Kraaihcide. h.
VIII. Familie Euphorbiaceae.
70.  Buxus sompervirens L. Buks, Palmbootnpje.
71.   Euphorbia Helioscopia L. Wrattekruid, Wolfs-
melk.
bl.
72.   Euphorbia platyphylla L. bl.
73.          „         stricta Sm. bl.
74.          „ iluli is Jacq. b.
75.                   palustris L. Groote Wolfsmelk. s.
70. „ Oerardiana Jacq. r.
78.   Euphorbia Esula L. s.
79.          „         Paralias L. z.
80.          „         Peplus L. Duivclsmelk, Kleine
Spurge.
bl.
091
81.   Euphorbia exigua L. bl.
82.          „         Lathyris L. bl.
83.   Mercurialis anima L. Bingelkruid, bl.
84.                     perennis L. b.
\'7.                  Cyparissias L. b.
Alle soorten van het geslacht Euphorbia scheiden een wit, scherp en vergiftig vocht af, waaraan
de naam Wolfsmelk ontleend is. Het melksap van het Wrattenkrnid wordt tot het uitbijten van
wratten gebruikt: dit en de Duivelsmelk komen als onkruid vrij veel voor, en kunnen licht tot
vergiftiging aanleiding geven.
IX. Familie Urticeae.
85.  Urtica Dodartii L. r.
86.       „ uren» L. Kleine Brandnetel, r.
87. Urtica dioiea L. Groote Brandnetel, \\etel-
kruid.
r.
-ocr page 215-
1116
88. Parietaria erccta M. ft K. r.                            i 02. Ulmus minor Mill.
80.         „ diflusa M. et K. (op muren).             03. „ campestris L. IJp, Olm.
HO. Cannabis sativn L. Hennip, Kennip, Kemp, 04. „ guberosa Klirh. Kurk-yp.
(verbouwd).                                                           05. „ major Sm.
9\\. Iliimulus Lupulm L. IFop. b.
Hennip en Hop worden in sommige deden van ons land geteeld: *!•• laatste echter niet in vol-
ilnenili\' hoeveelheid om in onze eigene helmi 10 n ti\' voorzien. Ook worden do vruchten der Hop. de
zoogenaamde Hoppehellen, wel in hel wild verzameld, Tiisschen hakhout is de Hop een schadelijk
onkruid, daar zij de stammen der jeugdige Ixiomeu omkiiell en Inui groei belemmert. Ue \\rortel-
knoppen der Hop ot\' de Hoppesrhoiiten worden iu liet voorjaar al< groente gebruikt. Tot dezen groep
behooren de Vijg (Ficus cariea L.1 en de Moerbesie (Morus nigra L.).
X. Familie Juglandeae.
0G. Juglans Rcgia L. Walnoot, Okkernoot.
XI. Familie Cupuliferae.
07. Fagus gylvatica L. Beuk. b.                                 100. Quemis peduuculata F.luli. Eik. b.
OS. (.\'astanea vulguris l.am. Tamme Kastanje, b, 101. l\'orvlus Avellana L. Hazelaar,. Hazelnoot, b.
BH. Qnervus sessilillora Sm. Kik. b.
                           102. CarpintM Betnhw L. Baagheuk, Wielbootn. b.
Deze hoornen komen allen zoowel gekweekt als wild ot\' verwilderd voor. De Beuk en de Eik
vormen, met het uaaldhout. bijna uitsluitend onze groote hossrhen. De vruchten van den Reuk. ot*
de Iioekenunteu worden tot varkensvoeder verzameld.
XII. Familie Salicineae.
103. Salix pentandra L. Lauricrwilg. s.
117.   Salix capren L. Waterwilg, Wervelwaarde. \\>.
118.      „ aurita L. s.
110. „ ambigua Khrh. b.
120.      „ repens L. h\'niipwilg, h\'ruipwerf. tl.
121.      „ angnstitblia Wuift*, s.
122.      „ Rosmarinifolia L. s.
123.   Populns alba L. d.
124.         „ canescens Sm. Abeel, Grauwe Popu-
lier.
d.
125.   Populns tremnla L. Klatcrpeppel, Ratelaar, b.
120. „ pyrumidalis Roz. r.
127.        „ nigra L. Populier, Peppel, b.
128.        „ nionililera Ait. Kanadaschc Popu-
lier. r.
akhout geteeld, doch groeien ook wel tot hooge
,), die viij algemeen langs wegen geplant is.
timmerhout veel waarde te hebben.
104.
105.
106.
107.
108.
100.
110.
111.
112.
113.
114.
115.
11(1.
t\'ragilis L. b.
alba L. Boodc Wilg, Schietwilg. s.
Aiuygdalina L. Waardenhout. s.
nndulata Klirh. b.
Babylonica L. s.
purpurea L. d.
viminalis L. Bind-wilg, Bijswaanl. b
stipularis Sm. b.
Smithiana W. I>.
acurainata Sm. b.
Seringiana Oaud., Lej. et Conrt. s.
incana Schrank, s.
cinerea L. s.
Wilgen en Populieren worden algemeen als II
boomen op, b. v. de gewone Populier (P. nigra L
liet hout van de Populieren is te week oin als
XIII. Familie Betulineae.
120. Betnln alba L. Berk. d.                                      131. Alnus ghitinosa Gartn. Els, Eist. s.
130. „ pubescens Ehrh. Zwarte Berk. d. \' 132. „ incana UC. b.
Berken en Eken worden als hakhout veel aangekweekt.
-ocr page 216-
107
XIV.   Familie Bfyrireae.
133.   Myrica Gal.\' L. Gagel, Port, Drentsche Thee. h.
XV.    Familie Conil\'orao.
134.  Taxus haccata L. Tcwis. b.                                137. Pinus Piiiaster Ait. Zee-den. b.
135.  Juniperu» communis L. Jeneverstruik, h.          138. ,. Larix L. Lorkenboom, Larijc. b.
130. I\'iniis sylveslris L. Den, Pijnboom, Ma$t- 139. ,; Abies L. .Spar, r7/\'w fyar. b.
boom. h.                                                              140. „ Pinca L. Züverspar. I>.
De Mastboom of gewone Don is voor ons land oen /.oor belangrijke boom, daar hij tot bet aau-
leggen van (Icmipnliossclion op do heide gebruikt wordt. Zijn hout wordt Greenenhoul genoemd in
tegenoverstelling van liet Vurenhout, dat van <Io Spar afkomstig is.
Ook hot hout der andere Pinus-soorten hooit oen grootc waarde, vooral «lat van don Lorkenboom.
De bossen van «Ion Jeneverstruik, die op on/.o heiden niet zeldzaam is, worden als Jenoverbessen
of Dambeeren opgezameld, en dienen als toevoegsel bij korenbranderijen, /ij zijn ook iu do genees-
kunde iu gebruik.
B. KLASSE P1IANEUOGAMAK MONOGOTYLEDONEAE.
1. Familie Uyürocharideae.
1.   Stratiotes Aloïdes L. Scheeren, Kaarden, s.         3. Elodea canadonsis Mirh. Waterpest, s.
2.   Hydrocliaris Morsus rauae L. lhtitbtad. I\\\'ikker-
kruid. s.
                                                               \'
De Scheeren en het Duitblad zijn beide iu onze slooten zeer algemeen, en worden, vooral de
eersten, tot grondbemesting gebruikt. De Elodea canadonsis Mirh. komt eveneens ui onze slooten
voor, doch is eerst voor korten tijd uit Engeland overgekomen, waar ze in 183(5 met andere planten
uit Amerika in een vijver geplant was, en zich sedert met verbazende snelheid vermenigvuldigd
had. Ook in ons land heelt ze in weinige jaren het burgerrecht verkregen en vult, vooral in Hol-
land en Utrecht op vele plaatsen de slooten en wateringen bijna geheel, zoodat ze onder de nadee-
ligste planten gerangschikt wordt. Men heelt gepoogd haar in de vccnplasscii over te planten om
het volgroeien van dezen te bevorderen, doch het schijnt dat zij daarin niet groeien wil.
II. Familie Alismaceae.
4.   Alisma Plantago L. Groote Water-wecgbrce. s. I 7. Sagittaria sagittaefoliu L. Pijlkruid, Adder-
5.       „ natans L. s.                                                  kruid. s.
6.       „ Ranunculoïdes L. s.                               \'
111. Familie Hu tonica e.
8. Butomus umbcllatus L. Zwancnbloem. s.
IV. Familie Juucagineae.
0. Scheuclizeria palustrU) L. v.                              I II. Triglochin palustre L. b.
10. Triglochin mariliiiiuiu L. Zoutyras. s.              \'
V. Familie Potameae.
12.   Potamogeton natans L. Fonteinkruid, s.          I 14. Potamogeton lluitans Roth. s.
13.             „           oblongus Viv. s.                          I 15.            ,,           rulescens Schrad. s.
-ocr page 217-
108
16. Potamogeton Ilorneinnnni Meyer. s.                    24.  PotamogetOO ubtusifolius M. et K. s.
17.
>!
gramineua L. s.
IS.
I!
Ineens L. s.
19.
>>
praelongus Wulf. s.
20.
1)
perfoliatus L. s.
21.
\'!
crispua L. s.
22.
M
compressus L. s.
23.
)!
acutifolius Link. s.
25.             „           pusillus L. s.
26.             „           pectinatus L. s.
27.             „           densns L. s.
28.   Ruppia maritima L. z.
29.        „ rostellata Kocli. z.
30.   Zanichollia palnstris L. /..
31.           „         pedicellata Fries. z.
VI. Familie Najadeae.
32.   Najas major Roth. s.                                         I 34. Zostera marina L. Zeewier, Zeegras, r.
33.       „ minor All. s.                                           \' 35. „ nana Roth. Klein Zeegras. /..
Het Zeegras, meestal, doch ten onrechte Zeewier genoemd, groeit op ondiepe plaatsen der zee,
en wordt o. a. bij Wieringen onder zee afgemaaid en verzameld. Vroeger diende het tot het maken
van Zeedijken, tegenwoordig wordt het slechts als vulsel gebruikt.
VII. Familie Lemnaceac.
36.   Lemna trisnlca L. Kleine Watervcil. s.
37.        „ polyrrhiza L. Eendenkroos. s.
39.   Lemna gibba L. Eendenkroos. s.
40.        „ arrhiza L. s.
38.       „ minor L. Eendenkroos. s.
Alle soorten van Kroos zijn een geschikt voedsel voor eenden, ganzen, hoenders en varkens.
Als grondbemesting worden zij niet zelden met andere waterplanten gebruikt.
VIII. Familie Typhaceae.
44.  Sparganiiim  simplex Huds. Kleine Egelskop. s.
45.            „          fluitans Fr. s.
46.            „          minimum Fr. s.
47.            „          natans Fr. s.
41.  Typha angustifolia L. Lischdodde, Duike-
laar.
s.
42.   Typha latifolia L. Lischdodde, Duikelaar, s.
43.  Sparganium ramosum Huds. Egelskop, Dui-
ker. s.
Het pluis van de aren der Lischdodden wordt tot vulsel van bedden en matrassen ingezameld.
IX. Familie A r o i d e a e.
48.   Arum maculatum L. Aronskelk, Kalfsvoet. b. i 50. Calla palnstris L. Slangenkruid. s.
49.       ,, Italicum Mill. b.                                      I 51. Acorus Calamus L. Kalmus, Zwanenbrood. s.
De wortelstok van den Kalmus is een geurig en krachtig geneesmiddel; de bladen en roode bessen
van den in bosschen verspreid voorkómenden Aronskelk zijn daarentegen vergiftig.
Familie Orchideae.
(Standelkruiden).
52.  Orchis  l\'usca Jacq. L. b.
53.       „      milltaris L. b.
54.       „      ustulata L. L. h.
55.       „      coriophora L. L. b.
56.       „      Morio L. Harlekijns-Orchis, w.
57.       „      mascula L. Salcp. b.
58.       „      palustris Jacq. L. w.
59.       „      maculata L. h.
60.   Orchis latifolia L. w.
61.       „ incarnata L. d.
62.   Anacamptis pyramidalis Rich. b.
63.   Gymnadenia conopsea R. Br. d.
64.            „           albida Rich. L.
65.  Coeloglossum viride Hartm. w.
66.   Platanthei-a bifolia Rich. h.
67.            „          chlorantha Cust. b.
-ocr page 218-
100
75.  Epipactis palustris Crantf. s. d.
70.  Listera ovata R. Br. b.
77.   Neottia Nidus avis L. Vogelnestje. L. b.
78.   Spiranthes uutiunnalis Rich. w.
79.   Sturmia Loeselii Rchb. v.
80.   Malaxis pahulosa Sw. v.
68.  Ophrys museifera Huds. b.
60.  Aceras anthropophora R. Br. L. w.
70.   Ilcrniinium Monorchis R. Br. d.
71.   Cephalanthera pullens Rich. L. h.
72.              „             ensifolia Rich. b.
73.   Epipactis latitblia All. d.
74.         „        mierophylla Ehrh. b.
Slechts enkele Standelkruidcn komen algemeen voor en zijn door hunne schoono roode of witte
blocmtrossen een sieraad der weilanden of der duinen. Zij brengen den mensch echter geen nut of
nadeel aan: slechts de Orchis mascula L. verdient genoemd te worden, daar uit hare knollen de
salep gewonnen wordt.
Dr tropische Orchideeën zijn als kasplantcn om hare fraaie, meest zonderlinge bloemen wel
bekend.
XI. Familie lrideae.
81.  Crocus vermis L. Crocus. b.                             I 83. Iris Pseudacorus L. Gele Lischbloem, Pink-
82.   Iris Oermanica L. L. D.                                             sterbloem, Iris. s.
\' 84. Iris Sambucina L. (op daken) L.
De Gele Lischbloem komt algemeen aan slootkanten en op drassige weilanden voor, waar zij als
schadelijk moet beschouwd worden, daar zij door het vee niet gegeten wordt.
XII. Familie Ama ry 1 lideae.
88. Galanthus nivalis L. Sneeuwklokje, Vasten-
avondzotje.
b.
85. Narcissus poeticus L. w.
Pseudonarcissus L. Gele Xarcis. b.
8tl.
87. Leucojum aestivum L. w.
De gekweekte Narcissen en de Aniaryllis-soorten zijn als sierplanten algemeen bekend. Ook het
Sneeuwklokje treft men niet zelden in tuinen aan. zoowel de gewone verscheidenheid, als die met
dubbele bloemen.
XIII. Familie Asparageae.
89.   Asparagus oflicinalis L. Aspergie. d.
90.   Paris quadrifolia L. b.
91.   Convallaria Polygonatum L. Salomons-zegel. d.
92.   Convallaria multiflora L. b.
93.           „          Majalis L. Lelie der dalen. b.
94.   Majanthemuni bilbliuin DG b.
Van de wilde Aspergie stamt de gekweekte af, die vooral in Holland en Utrecht een belangrijke
plaats in de moeshoven inneemt. Als sierplant zijn de Leliën der dalen zeer gezocht.
XIV. Familie Liliaceae.
95.  Tidipa sylvestris L. Wilde Tulp. b.
96.   Fritillaria Meleagris L. Kievitsbloem, w.
97.   Lilium bulbiferum L. Oranje^Lelie. hl.
98.   Ornithogalum umbellatum L. Morgenster, b.
99.              „            nutans L. b.
\'100.
  Gagea stenopetala Rchb. hl.
10i. „ arvensis Schuit, bl.
102. „ lntea Schuit, bl.
103.   Scilla bifolia L. b.
104.   A Ui ui ii iirsinum L. b.
105.       „ vineale L. Kratti-took, Bueren-look,
Wüde Uien.
w.
106.   Allium Scorodoprasiun L. w.
107.       „ oleraceum L. r.
108.        „ carinatum L. bl.
109.       „ Schoenoprasum L. Bieslook, w.
-ocr page 219-
200
110. Endymion nutans Duin. b.                                 112. Nartlnciuni ossifragum Huds. Cipelgras,
lil. Muscari botryoldes MUI. Druif-lfyacinth. b.               Wilde Gerst. h.
Onder He schadelijke Lelieachtige gewassen behooren He Oranje-Lelie en de Wilde Gerst genoemd
te worden. De eerste is een waar onkruid op roggevelden in Westerwolde en een deel van Drenthe,
dat soms in zoo groolen getale voorkomt dat de velden geheel rood schijnen; de andere komt op
veenachtige heiden voor, en maakt de beenderen van de runderen die haar eten bros. Nuttig zijn
vele soorten van het geslacht Alliiun. b. v. de Ajuin (A. Cepa L.), de Prei (A. Porruiu L.), de As-
kalotten (A. Ascalonicum L.) en liet Kiniflook (A. sativura L.).
Hyacinthen, Tulpen, Leliën, Keizerskroon (Fritillariu imperialis Willd.j en andere bolgewassen
zijn in het voorjaar in onze tuinen de vertegenwoordigers van deze familie.
XV. Familie C o I c h i c a c e a e.
113. Colchicum autumnale L. Tijdeloos. w.
Deze vergiftige plant komt in weilanden, vooral veel in Limburg, voor, waar ze wegens haar
grooten bol een waar onkruid is.
XVI. Familie .luncaceae.
(Russchen, Bloembiesen).
120.
Juncus
alpinus Vill. s.
127.
»
supiniis Moench. s.
128.
>;
squarrosua L. Harde Bloembies. h.
129.
n
roinpressiis Jacq. w.
130.
i;
Gerardi I.ois. w.
131.
ii
tennis W. h.
132.
»
Tenageia Ehrh. Ii.
133.
n
hiifoiiius L. Paddcgras, Motgras. r.
134.
Luzula
pilosa W. b.
135.
>:
maxima DC. b.
136.
>!
albida DC. b.
137.
i;
cainpestris DC. Gewone Veldbies. w
138.
)!
multiflora Lej. b.
114.  Junrus maritimns Lam. z.
115.       „ conglomeratua L. Gewone Russchen,
Steenbies. s.
116.  Junrus eiïusus L. Gewone Russchen, ^teen-
bies,
s.
117.  JunctlS dilVusus Hoppe. d.
118.       „ glaucus Ehrh. Gestreepte Bloetnbies. r.
119.       „ balticus Willd.
120.       „ filiformis L. d.
121.       „ pygmaeus Thuill. h.
122.       „ capitatus Weigel. h.
123.       „ obtusillorus Ehrh. h.
124.       „ sylvaticus Reich. s.
125.       „ hunprocarpua Ehrh. Water-Bloem-
bies. s.
Waar de gewone Russchen in grooten getale op weilanden voorkomen zijn deze als zoodanig
bijna niet meer te gebruiken, daar deze planten door het vee niet gegeten worden. De weilanden
moeten dan met veel moeite van dit onkruid gezuiverd worden of men laat de Russchen groeien
en snijdt ze als ze een zekere lengte bereikt hebben af, waarna ze tot fijne en gladde kamermatten
verwerkt kunnen worden. Deze tak van nijverheid wordt vooral in Overijssel gedreven. Minder
schadelijk is de Veldbies, die voor schapen een goed voedsel is.
XVII. Familie Cyperaceae.
(Cyperbiezen).
139.   Cyperus flavescens L. w.
140.         „ fuscus L. w.
41. Schoenos nigricans L. Knopbies. d.
142.  Cludium Mariscus R. Br. Galigaan. s.
143.   Rhynchospora alba Vahl. Grasbies. h.
144.              „            fusca R. S. Grasbies. h.
-ocr page 220-
201
181.
Ca ipx
Btellulata Good. w.
182.
ii
Icporina L. 8.
183.
ïi
clougata L. s.
184.
i>
canescens L. s.
185.
ii
vulgaris Fries. w.
186.
ii
trinervia Degl. d.
187.
n
turfosa Fries. v.
188.
M
caespitosa L. Veen-zegge. \\v.
189.
11
stricta Good. s.
190.
11
tricostata Fries. s.
191.
11
prolbca Fries. s.
192.
n
acuta L. s.
193.
il
pilulifera L. b.
194.
il
montana L. b.
195.
T.
praecox Jacq. d.
196.
1!
digitala L. b.
197.
11
ornithopoda Willd. L. b.
198.
11
panicea L. Blauwe Zegge. w.
199.
i:
glauca Scop. w.
200.
ii
Btrigosa Huds. s.
201.
i:
pallescens L. s.
202.
il
Ilava L. il.
203.
•1
Oederi Ehrh. d.
204.
i;
1\'ulva Good. w.
205.
il
Hornschuchiana Hoppe. s.
206.
ii
distans L. w.
207.
il
extensa Good. \\v.
208.
1!
laevigata Sm. w.
209.
11
biUgularis Dum. /..
210.
1}
sylvatica Huds. b.
211.
11
PBeudocyperua L. s.
212.
1!
ampullacea Good. s.
213.
1!
vesicaria L. s.
214.
11
paludosa Good. Oever-zegge. s.
215.
11
riparia Curt Oever-zegge. s.
216.
11
liliformis L. s.
217.
11
hirta L. Behaarde Zegge. d.
145.  Heleocharis palustris R. Br. Walerbies. s.
I 10.          „ uuigluniis Link. .-.
147.           „          multicaulis Sm. s.
148.           „          acicularis 1!. Br. s.
140.  Scripus raespitosus L. Vecnbies. h.
150.       „ puiciflorus 1-ightf. cl.
151.        „ lluitana L. s.
152.        „ sctaceus L. d,
153.        „ lacustris L. Mattenbies. s.
154.       „ Tabernacmontani Om. Mattenbies. s.
155.        „ triqueter L. s.
150.
       „ Rotliii Hoppe. s.
157.       „ maritinuis L. Ocverbics, Wild Gali-
gaan-gras.
s.
158.       „ sylvaticos L. b.
159.        „ compresBus 1\'. w.
160.        „ rufus Schrad. z.
161.   Eriophuruin vaginatum L. Wollegras, h.
162.            ,,           latilbliiiin Hop|>c. s.
163.            „           angustifolium Roth. Wollegras,
Vevnpluis.
11.
164.   Eriophorum gracile Koch. s.
165.  Caiex clioii-a L. d.
166.
»
Davalliana Sm. li.
167.
n
pulicarifl L. d.
168.
n
disticha IIuils. s.
169.
11
arcnaria L. Zand-zeggc. d.
170.
n
vulpina L. s.
171.
ij
muricata L. s.
172.
9)
divulsa Good. b.
173.
ii
teretiuscula (Jood. s.
174.
il
paniculata L. s.
175.
1!
paradoxa W. s.
176.
!!
Schrcberi Schrank, d.
177.
!>
Ligeriea Gay. s.
178.
11
Brisoldea L. w.
179.
>!
Boenninghauseniana Wcili.
180.
tl
romota L. b.
Op weilanden zijn de Cyperhiezen weinig voordeclige p
589
lanten daar zij of een slecht voedsel zijn,
of in het geheel niet door het vee gegeten worden. De Zand-zeggc behoort in de duinen tot de
algemeens en nuttige planten, daar zij met haar kruipenden wortelstok bet zand helpt bevestigen.
Het pluis van het Wollegras wordt op sommige plaatsen als vulsel voor kussens gebruikt, terwijl
zijn stengels tot het vlechten van matten dienen. Van meer belang dan deze allen is echter de
Mattenbies, die ia ondiepe wateren zeer algemeen voorkomt en tot vorming van nieuwe gronden
medewerkt. Ook wordt zij niet zelden daartoe opzettelijk aangeplant. Het gebruik van deze biezen
tot het vlechten van matten en stoelen/.ittingen, is o. a. te Genemuiden een belangrijke tak van
nijverheid.
-ocr page 221-
202
XVIII. Familie Gramineao.
(Grassen).
Aira caespitosa L. Bent, Boendergras. s.
„ flexuosa L. b.
„ uliginosa Wbe. s.
Corynephorus oanesccns P. B. d.
Holcus lanatus L. Wilbol, Mecl-raai. w.
„ mollis L. b.
Arrhenatherum elatius M. et K. Havergras. w.
Avena Iiybrida Peterni. bl.
„ sativa L. Gewone Haver, (verbouwd).
„ orientiilis Schreb. Tros-haver. bl.
„ strigosa Schrob. Zand-ltacer, Evene.bl.
„ fatua L. Vlog-haver, Wilde Haver. bl.
„ pubescons L. d.
,, llavescens L. w.
„ Caryopbyllea Wigg. d.
„ praecox P. B. d.
Triodia decambena P. B. Kclkgras. b.
Melica ciliata L. w.
„ unifiora Rot/.. Parelgras. b.
„ nutans L. L. b.
Briza media L. Trilgras. w.
Poa anuua L. Tuingras. r.
„ bulbosa L. d.
,. nemoralis L. b.
„ fertilis Host. Beemdgras. w.
„ trivialis L. licemdgras. w.
„ pi-atensis L. Beemdgras. w.
„ compressa L. d.
Glyceria spectabilis M. et K. Lies, Tiekgras. s.
„ (luitans R. Br. Vlotgras, Manna-
gras.
s.
Glyceria distans Wahlb. s.
„ uiaritima M. et K. Kwcldcrgras. z.
„ aquatica Presl. s.
Sclerochloa Borreri Bab. z.
          procumbens P. B. z.
          rigida Panz. I.
Holinia coerulea Mönch. Buntgras. d.
Dactylis glomcrata L. Kropaar. w.
Cynosurus cristatus L. Kamgras. w.
         echinatus L.
Festuca Myurus Ehrh. b.
,. Bromoïdcs Kocb. b.
„ ovina L. Schapengras. d.
218.
219.
220.
221.
222.
223.
224.
225.
220.
227.
228.
229.
230.
231.
232.
233.
234.
235.
230.
237.
238.
239.
240.
241.
242.
243.
244.
245.
240.
247.
248.
249.
250.
251.
252.
253.
254.
255.
256.
257.
258.
259.
Panicum sanguinalc L. Vingergras. bl.
„ glabrum Gaud. Vingergras. bl.
„ Crus Galli L. Egelgras, Hanepoot, bl.
        Miliact\'iun L. Gierst, (verbouwd).
Sotaria verticillata P. B. bl.
„ viridis P. B. bl.
„ glauca P. B. bl.
„ Italka P. B. Vogelgierst. (verbouwd).
Phalaris Canariensis L. Kanariegras. r.
„ Arundinacea L. Rietgras. s.
Iliororhloa odorata Wabl. lloninggras. w.
Antlioxanthum odoiatum L. Reukgras, Rui-
kert.
w.
Alopecurus pratengis L. Botkruüt. w.
          agrestis L. Duist, Wild Koorn. 1)1.
          bulbosus L. z.
          genicnlatuG L. s.
,,          liilvus Sm. s.
Phlcum arenariura L. d.
„ prat(>nseL.7Ymo</ii/-5rras,jVo<-)\'oat.bl.
(\'lianiagrostis mininia Borkb. d.
Cynodon Dactylon Pers. Hondsgras. d.
Spartina stricta Rotli. z.
Leorzia Oryzoïdes Sw. Hijstgras. s.
Polypogon Monspolionsis Üesf. r.
Agrostis Btolonifera L. Struisgras. w.
        vulgaris With. Strtdsgras. w.
„ canina L. Struisgras. d.
260.
261.
202.
263.
264.
205.
260.
267.
268.
269.
270.
271.
272.
273.
274.
275.
270.
277.
278.
279.
280.
281.
282.
283.
284.
285.
280.
287.
288.
289.
290.
291.
292.
293.
294.
295.
290.
297.
298.
299.
300.
301.
302.
>>
1!
sotaeea Curt. d.
pusilla Dum. d.
Apera spica vcnti P. B. Muggcpoot. bl.
„ intermpta P. B. bl.
CalamagroBtb lanceolata Roth. Ptruisriet. s.
             littorca DC. s.
             Epigeios Rotb. Duinriet. d.
             Halleriana DC.
            stricta Spr. w.
Psainum arenaria R. S. Helm, Vrouwenkoorn,
IJle Rogge.
d.
Psanima Baltica R. S. d.
Miliiim i\'flusiiiii L. Gicrstgras. b.
„ Bcabrum Merlot. d.
Pliragiuitcs eommunis Trin. Riet, Dekriet. s.
Koeleria cristata Pers. w.
-ocr page 222-
203
303.  Festuca hcterophylla Lam. L.
304.        „ duriufcula L. h.
305.        „ riibra L. d.
306.        „ gigantea VUL b.
307.        „ Arundinacca Schrob, s.
308.        „ elatior L. s.
309.        „ Loliacea Huds. w.
310.   Brachypodium tylvaticuai R. et S. b.
311.              „            pinnatum P. B. h.
312.   Bromus Seralinus L. Itogge-dravik. bl.
326.  Tritieum turgidum L. Reuzen-tanvc. (ver-
bouwd).
327.  Tritieum Junceum L. d.
328.         „ acutum DC. d.
329.         „ pungens Pers. d.
330.         „ repens L. Kweek. r.
331.         „ caninura Schrob, b.
332.  Secale Cereale L. Rogge, (verbouwd).
333.   Elynius arenarius L. Xandhaver. d.
334.        „ Europaeus L. d.
335.   Hordeum vulgare L. Gewone Gerst. (ver-
bouwd).
336.   Hordeum hexastichon L. Zesrijige Gerst.
(verbouwd).
337.   Hordeum distichum L. Tweerijige Gerst.
(verbouwd).
338.  Hordeum murinum L. r.
339.          „ secalinum Schrob, lioggegras. w.
340.          ,. maritimum With. z.
341.   Lolium perenne L. Smeer-raai Muizenkoorn.xv.
342.       ,, Linicola Sond. bl.
343.       „ temulentum L. Dolik. bl.
443. Lepturus incurvatus Trin. z.
345. Nardus strieta L. Borstelgras. h.
313.
I!
314.
)!
315.
.!
3 IC.
1!
317.
>;
318.
ii
319.
>i
320.
>>
321.
1!
322.
I!
323.
»
324.
!>
grossus L. bl.
commutatus Scbrad. bl.
racemosus. L. w.
mollig L. Geii\'one Dravik. \\v.
Hordoaccus L. d.
arvonsis L. bl.
squarrosus L. L. D.
aspor Murr. L.
erectus Huds. L.
iucrmis Lcyss. w.
storilis L. r.
tcctomm L. d.
325. Tritieum vulgare Vill. Gewone Tarwe, (ver-
bouwd).
Deze grooto fumilio bevat voor den nienscb uiterst belangrijke gewassen. Verreweg het grootste
gedeelte van den landbouw toch bestaat in het verbouwen van granen of het fokken van vee, waar-
toe weilanden onontbeerlijk zijn. De grassen, die de weilanden vormen, behooren tot verschillende
soorten, die in den regel echter noch in den landbouw, noch in het dagelijksch leven soortelijk on-
derscheiden worden. Van de granen daarentegen is het soortelijk onderscheid zeer goed bekend, ja
vele variëteiten worden met zorg aangekweekt. De voornaamste, in ons land algemeen gekweekte
graansoorten verdienen cene afzonderlijke vermelding. Het meeste wordt de Rogge (Secale Cereale L.)
verbouwd, waarvan twee verscheidenheden voorkomen, de Zomer-rogge en de Winter-rogge. Evenzoo
komen zomer- en winter-verscheidenheden voor van de gewone Tarwe (Tritieum vulgare Vill.). Zeld-
zamer treft men de Reuzen-tarwe (T. turgidum L.) en de Spelt (T. Spetta L.) aan. De meest
algemeens Gerst-soort is de Gewone Gerst (Hordeum vulgare L.), terwijl de beide andere vermelde
soorten (11. hexastichon L. en II. disticluun L.) zeer zeldzaam voorkomen. Evenzoo wordt van de
Haver een soort (Avena sativa L.) algemeen geteeld terwijl een paar anderen (A. orientalis Schrob,
en A. strigosa Schrob.) vrij zeldzaam zijn. Kanariegras (Phalaris Canariensis L.), Turkscho Tarwe
(Zea Mays L.), Gierst (Panicum Miliaceum L.) en Vogelgierst (Setaria Itulica P. 15.) worden slechts
in enkele streken wel verspreid, doch in gering aantal verbouwd.
Als onkruid tusschen de granen en andore gewassen komen zeer vele grassoorten voor, o. a. de
Duist (Alopecurus agrestis L.), de Muggepoot (Apera spica venti P. B.), het Tiniothy-gras (Pbleum
4�23
pratense L.), do Itogge-dravik (Bromus Secalinus L.), do Dolik (Lolium tomulentum L.) en de Kweek
(Tritieum repons L.), waarvan vooral de beide lautsten de aandacht verdienen, de Dolik omdut hij
bedwelmende, vergiftige eigenschappen heeft; do Kweek wegens hare algemeenheid en de groote
moeilijkheid om haar uit te roeien.
Behalve de Helm (Psamma aronaria R. S.) en zoovele andere grassen, die de zandverstuivingen
-ocr page 223-
204
in onze duinen tegengaan, het K. weidergras (Glyceria maritima M. et K.) dat de buitendijks aan zee
gelepene graslanden begroeit, en bet Vlotgras of Oostersche Manna ((ilyreriii iluitaus R. Br.), dat
tot het toegroeien van ondiepe wateren veel toebrengt, verdient als nuttige plant nog het dekriet
(Phragmitis communis Trin.) genoemd te worden. Dit in %looten en langs vaarten algemeen gewas,
dat in tot graaubouw gebruikte kleilamlen door zijn kruipenden wortelstok soms een lastig onkruid
is, bevordert op andere plaatsen de vorming van een nieuwen grond, en wordt dikwijls wegens de
groote waarde van bet riet. op/ettelijk gekweekt. Het gebruik tot het maken van rietmatten en
schuttingen, en tot bet dekken van schuren en hooibergen is algemeen bekend.
C. KLASSE CRYPTOGAMAE.
I. ON\'DERKLASSE FILICES.
I. Familie Eq uisetaceae.
.">. Equisetuni limosum L. Pypkruid. s.
6.          „         hyemale L. Schaufstroo. b.
7.          „         variegattun Schleich. d.
1.   Equisetuni arvense L. llermoes. Unjer. hl.
2.          „         Telmateja Ehrh. b.
3.          „         sylvaticum L. b.
4.         „ palustre L. Hermoes. >.
De beide soorten van llermoes zijn als lastige, bijna onuitroeibare onkruiden algemeen bekend.
Vooral namelijk E. palustre L. is als zoodanig gevreesd. Voor runderen is het gebruik dezer plant
zeer nadeelig. Tot nog toe is ei\' geen afdoend middel bekend om de plant te verdelgen. Het Schaaf-
stroo of de Schrijnworkershiezen wordt zoo genoemd, omdat het tot gladmaken der meubelen gebo-
zigd wordt, het komt in ons land niet zeldzaam voor, doch voor den handel wordt het meestal van
buiten\'slands ingevoerd.
11. Familie Ma rail iaceae.
8. Pilularia globulifera L. s.
111. Familie Lycopodiaceae.
0. Lycopodium Sclago L, h.                                     11. Lycopodium Chamaecypatissus A. Braun. h.
10.           ,,           inundatum L. h.                            32.                     clavatum L. W\'ulfxUauw. h.
De sporen van den gewonen Wolfsklauw (L. clavatum L.) worden als een geel poeder onder
den naam van stuif- of smetpoeder in den handel gebracht, liet wordt tegen bet smetten of ont-
vellen van jonge kinderen en tot het vervaardigen van vuurwerk gebruikt.
IV. Familie Filices.
(Varens).
13.   Botrychium Lunaria Sw. h.
23.  Polystichum üreopteris DC. b.
14.  Opbioglossum vulgatum L. w.
24.            „           Filix nias Roth.
Mannetjes-
15.  Oununda regalis E. Pluimvarcn. b.
lü. Orammitis Ceteracb Sw. (op muren).
17.   Pulypodium vulgare L. IJoomvarcn, Eiken
varen.
b.
18.  Polypodiuin I\'hegopteris E. I>.
19.           „          Dryopteris L. b.
20.           „          Robertianum llolfm. b. L.
21.   Aspidium aculeatum Doll. b. L.
22.  Polystichum Thelypteris Roth. s.
varen. b.
25.  Polystichum cristatum Roth. b.
20.                      spinulosum DC. b.
27.  Cystopteris fragilis Bernh. b.
28.  Asplenium Filix femina Bernh. Wijfjes-varen. h.
20.
                  Trichomanes L. Steenbreek, We-
derdoud. b.
30. Asplenium Ruta imuaria L. Steenruit. (op
muren).
-ocr page 224-
205
31.   Asplenium Adianthum nigruni L. b. L.           I 34. Pteris aquilina L. Adelaarsvaren. b.
32.   Scolopendrium oflicinarum Sw. Hwtatong. b. I 35. Adianthum Capillus Veneris L. L. (op muren).
33.   Blechnum Spicant Roth. Duhbelloof. b.
Van fle weinige grootere algemeen voorkomende varens, (Polvpodium vnlgare L., Polystichum
Filix mas Rotli.. P. spinulosum DC, Aspleninm Filix femina Bernh., Pteris aquilina L.) worden de
bladen tot het vullen van kussens en matrassen ingezameld, doch slechts die van de laatste soort
zijn hiertoe goed geschikt daar ze niet te slap zijn. Van het Mannetjes-varen wordt de wortelstok
soms als middel tegen don lintworm gebruikt. Het vee schijnt de Varens niet te eten.
II. ONDERKLASSE MUSCI FRONDOSI.
(Mossen.)
(medegedeeld door Dr. c. u. van der sande lacoste).
I. Familie Cl ei s toea rpi.
. Phascum enspidatum Schreb. w.
        bryoïdes Dicks. r.
„ curvicollum Ehrh. I..
. Plenridium nitidum (Hdw.) Br. et Schp. w.
         subulatum Br. et Schp. r.
         alternifotium Br. et Schj). b.
goca r pi.
Dicrannin undulatum Turn. b.
Campylopus llexuosns Br. et Schp. b.
          fragilis Dicks. (C. densus Br. et
Sch.).
Campylopus turfaeous Br. et Sch. s.
          brevipilus Br. et Schp. b. (C. atro-
virens Prodr. et C. decipiens Sur. et Lac.).
Lencobryiim glaucuni (Hdw.) Schp. b.
Fissidens bryoïdes Hdw. b.
„ gynmandrus Büse.
         exil is Hdw. b.
         incurvus Schw. b.
        crassipes Wils.
         osnmndioïdes Hdw. s.
„ taxifolius Hdw. b.
        adiantioi\'des Hdw. b.
         decipiens De Not. L.
„ pusillus Wils. L.
Pottia cavil\'olia Ehrh. w.
„ minutula (Schw.) Schp. w.
„ truncata (Hdw.) Fiirnr. r.
„ Heimii Fiirnr. s.
Anacalypta Starkeana (Hdw.) Schp. w.
          lanceolata (Dicks.) Schp. w.
Ephemerum serratum llamp. w.                            (i
„ cohaerens llamp. w.                            7
Ephemerella recurvifolin (Dicks.) Schp. (Phas-       X
cmn pachyearpon Schw.) s.                                   0
Physcomitrella patens Schp. w.                        \\ 10
Sphaerangimn muticnni (Schreb.) Schp. L.      I 11
II. Familie   Ste
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
Systegium crispum (Hdw.) Schp. d.
Gymnostomum microstomuin Hdw. b.
            tenue Schrad.
             calcareum N. et H.
Weisia viridula Brd. w.
„ mucronata Brch. L.
i „ cirrhata Hdw.
Cynodontium Bruntoni (Sm.) Br. et Schp.
(op rotsen) L.
Trematodon ambiguus (Hdw.) Hsch.
Dicranella crispa (Hdw.) Schp. d.
         Schreheri (Hdw.) Schp. s.
         cerviculata (Hdw.) Schp. s.
         varia (Hdw.) Schp. w.
         rufescetis (Turn.) Schp. d.
         subulata (Hdw.) Schp.
         heteromalla (Hdw.) Schp.
Dici*annin montanum Hdw. b.
         llagellare Hdw. b.
         t\'uscescens Turn. b.
         scoparium Hdw. b.
„ majns Turn. b.
„ palustre Br. et Sch. s.
         spurium Hdw. L.
33
34,
35,
3(1,
37
38
39.
41).
41,
42.
43.
44.
45.
46.
17,
48.
49.
Ml.
51.
52.
53.
54.
-ocr page 225-
206
55.
Didymodon rubcllus (Roth.) Schp.
          luridus (Hscli.) Schp.
          cylindricus (Brch.) Schp.
          flcxifolius (Uicks.) Schp. v. L.
Ceratodon purpureua Brid. d.
Leptotrichum tortile (Schrad.) Hamp. r.
92.   Racomitrium lanuginosuin Brd. d.
93.            „           canescens Brd. d.
94.   Hedwigia riliata (Dicks.) Hdw. (hunnebedden).
95.   Ulota Lndwigii Brid. b.
96.      „ Bruchii Hsch. b.
97.      „ crispa Brd. b.
98.      „ crispula Brch. b.
99.      „ phyllantha Brd. b.
100.   Orthotrichum ciipulatum Hffm. (op muren).
101.             „            anomalum Hdw. (op muren).
10\'2. „
            obtusifolium Schrad. b.
103.             ,.            pumilum Sw. b.
104.             „            fallax Schp. b.
105.             „            tenellum Brch. b.
100. „ affine Schrad. 1).
107.             „            fastigiatum Brch. b.
108.             „            patens Brch. b.
109.             ,,            speciosum Necs. b.
110.             „            stramineum Hsch. b.
111.             „            diaphanum Schrad. b.
112.             „            pulchellnm Sm. h.
113.             „            leiocarpum Br. et Schp. b.
114.             „            Lyellii Hook. et Tayl. b.
115.  Tetraphis pellucida (I,.) Hdw. b.
110. Kncalypta vulgaris Hdw. r.
117.          „         streptocarpa Hdw. (op rotsen). L.
118.   Splachnuin ampullaceum L. v.
119.  Physcomitriuin sphaericum Brid.
120.              „            eurystoma Sendtn. (Ph. sphae-
riciun var. cuspidatum Prodr.)
121.\' Phvscomitrium pyritbrme Brid. w.
122.   Entosthodon ericetornm C. Muil. h.
123.            „           t\'ascicularis (Dicks.) Schp. s.
124.  Funaria hygrometrica Hdw. s.
125.   Leptobryum pyriforme Schp. b.
Webera polymorpha Hppe et Hsch. r.
120. „ niitans Hdw. b.
127.        „ cruda Schp. (op aarden wallen). L.
„ sphagnicola Br. et Schp. v.
128.        „ annotina Schw. w.
129.        „ earnea Schp. w.
130.        „ albicans (Brd.) Schp. s. (Bryum
Wahlenbergii Schw.).
131.  Bryum uliginosum Brch. s.
132.       ,, pcndulum Schp. r.
133.       „ inclinatum (Sw.) Br. et Schp. r.
134.       „ Warneum Bland.
57.
58.
59.
60.
01.
63.
63.
64.
           ho
9990
momallum Schp. r.
           nexicaule (Scliw.) Schp. r.
(Distichium iuclinatum Pr.).
Leptotrichum pallidum Hamp. b. L.
Trichoetomnm rigidulum Sm. r.
            tophaceum y. brevicaule Br. et
Schp. (T. limosuni. Didymodon luridus Prodr.).
Trichostomum flavovirens Bruch. b. (Barbula
incllnata Prodr.).
Desniatodon obtusifolius (Schw.) Sclip. b.
(D. flavicans Br. et Schp.).
Barbuln rigida Schltz. r.
„ ambigua Br. et Sclip. r.
„ aloïdes Br. et Schp. r.
„ cavifolia Schp. L.
„ unguiculata Hdw. r.
„ Brebissoni Brd. (Cinclidotus riparius
var. terrestris Br. et Schp.).
Barbula fallax Hdw. r.
„ vinealia Brd. L.
„ revoluta Brid. r. L.
„ convoluta Hdw. r.
„ Drummondii Mitt.(B. tortuosa Prodr.).
„ marginata Br. et Sehp. (tnfkrijt). L.
„ muralis Hdw. (op muren).
„ papillosa Wils.
„ subulata Brid. b.
„ lacvipila Brid. b.
„ latifolia Br. et Schp. b.
„ ruralis Hdw. d.
„ ruralis (i, rnpestris Br. et Schp. (Tor-
tula intermedia Wils.).
Cinclidotus riparius Br. et Schp. s.
          fontinalioïdes P. B. s.
Giïmmiu apocarpa Hdw. r.
„ conferta Funk. L
„ crinita Brd. (op rotsen) L.
„ pulvinata Sm. r.
Racomitrium aciculare Brid. (op rotsen) L.
           fasciculare Brd.
,.           heterostichum Brd.
65.
66.
87.
08.
69.
70.
71.
72.
73.
74
75.
70.
77.
78.
79.
80.
81.
82.
83.
84.
85.
80.
87.
88.
89.
90.
91.
-ocr page 226-
207
179.   Polytrichuni formosum Hdw. b.
180.            „           piliferum Schreb. L. h.
181.            „           juniperinum Wild. h.
182.            „           strictum Banks, v.
183.            „           commune L. Vrouwenhaar,
Haarmos.
184.  Diphyscium foliosum (L.) Molir. b.
185.   Birxbaumia aphylla L. b.
186.   Fontinalis antipyretica L. s.
187.          „         laxa Milde.
188.   Cryphaca heteromalla (Hdw.) Mohr. b.
189.   Leptodon Sniithii Mohr. b.
190.   Neckera pumila Hdw. b.
191.         „ crispa Hdw. b.
192.         „ complanata Br. et Schp. b.
193.   Homalia trichomaiioïdes Br. et Scbp. b.
194.   Leucodon sciuroïdes (L.) Schw. b.
195.   Antitrichiu curtipendula (L.) Brd. b.
196.  Ptcrygopliylluni lucena Brd. b. L.
197.   Leskea polycarpa Ehrh. b.
198.   Anomodon atteniiatns (Schreb.) Hartm. b.
199.          „          viticulosus Br. et Schp.
200.   Thuidium tamariscinum (Hdw.) Br. et Schp. b.
201.         „         delicatulum (L.) Br. et Schp. b.
202.         „         abietinum (L.) Br. et Schp. b.
203.         „         Blandowii (W. et M.) Br. et Schp. v.
204.   Cylindrothe-cium concinnum Schp. w.
(Isothecium insidiosuni Büse.)
205.   Climacium dendroïdes (L.) Schp. v.
206.   Pylaisia polyantha (Schreb.) Schp. b.
207.   Isothecium myurum Brd. b.
208.   Homalothecium sericcum (L.) Br. et Schp. b.
209.   Camptothecium lutescens (Ibis.) Br. et Schp. b.
210.              „             nitens (Schreb.) Schp. v.
211.   Brachythecium salebrosiini (Hoffni.) Schp. b.
212.              „            glareosum Br. et Schp. w.
213.              „             albicans(Neck.) Br.etSchp. w.
214.              „             velutiniim (Dill.) Br.etSchp. b.
215.              „             ratabulum (L.) Br. et Scbp. b.
216.              „             rivularo Br. et Schp. b.
217.              „             populeuni(Hdw.)Br.etSchp.b.
             Mildeanum Schp. v.
218.   Scleropodiuiu caespitosum (Wils.) Schp. d.
219.   Eurhynchiuin inyosnroïdes (L.) Schp. b.
220.             „           striatum (Schreb.) Br. et Schp. b.
221.             „           crassiiiervium (Tayl.) Schp. r.
222.             „           piliferum(Schreb.)Br.etSchp.w.
Bryum lacustre. Iilund. w.
„ Marratii Wils. (B. latifolium Prodr.) s.
„ intermedium Brd. d.
„ bimmn Schrob, w.
„ torquoscens Br. et Scbp.(op rotson). L.
„ pallesccns Schlekh. L.
„ erythrocarpum Schw. h.
„ atropurpureum W. et M. w.
„ alpimim L. h.
„ caespiticium L. r.
„ argentenni L. il.
„ capillare Dill. b.
„ pseudotriqnetnini Schw. s.
„ pallons Sw. s.
„ cyclophvllum Br. et Scbp. s.
„ turbinatiiin Schw. w.
„ roscum Schreb. b.
„ Neodamonsc Itzigsohn. v.
Muiiim cuspidatum lldw. b.
„ afline Schw. b.
„ undulatum Neck. b.
„ rostratum Schrei, b. L.
„ cinclidioïdes Blytt. w.
„ hornum L. b.
„ serratuni Brid. b.
„ stcllare lldw. b.
„ punctatum Hdw. s.
„ subglobosum Br. et Schp. v.
Cinclidium stygium Sw. s.
Catoscopium nigritum Brd. v.
Meesea uliginosa lldw. s.
„ tristicha Br. et Schp. v.
Paludella squarrosa Ehrh. v.
Aulaconmion androgynuni Schw. b.
Gymnocybe palustris (L.) Fr. s.
Bartramia ithyphylla Brd.
         pomitbrmis Hdw. d.
         Oederi (Gunncr.) Sw. (op rotsen).
Philonotis marchica Brd. w.
,,
         tbntana Brd. s.
         capillaris Lindb. L.
Atrichum undulatum P. B. b.
         tenelluni (Hohl.) Br. et Schp. d.
Pogonatum nannni P. B. h.
          aloïdes P. B. h.
          urnigenmi Schp. h.
Polytrichuiu gracile üicks. v.
135.
136.
137.
138.
139.
140.
141.
142.
143.
144.
145.
14G.
147.
148.
140.
150.
151.
152.
153.
154.
155.
156.
157.
158.
159.
160.
161.
162.
163.
164.
165.
166.
167.
168.
169.
170.
171.
172.
173.
174.
175.
176.
177.
178.
-ocr page 227-
208
248. Hypnuni Sendtneri var. Wilsoni Schp.
240. n vernicosum Lindb.
250.         „        lycopodioïdes Srhw. w.
251.         „ exannulatum Gttmb. w.
223.   Eurhynchium androgynum (Wils.) Schp. s.
224.              „            praelongum (L.) Br. et Schp. b.
225.              „            Stokesii (Turn.) Br. et Schp. b.
230. Rhynchosteginm tenellum (Dicks.) Sclip. (op
252.
ti
251*.
n
254.
>:
255.
l)
25C.
n
257.
n
258.
M
250.
11
200.
1!
muren).
227.   Rliynchost. gium Teosdalii (Sw.) Br. et Schp. s.
228.                „             ronfertiim (Dicks.) Br. .\'t
Sclip. b.
220. Rhyiicliostegiuiii clt\'<r:»iis (Knok.) Lindb. b.
230.                ,,              ïncgapolitanimi (Bliul.) Br.
i\'t Schp. d.
231.   Rliyncliostogiiiin intiralc (Hdw.) Br. Pt Schp.
(op muren.
tluitans hill v.
revolvens Sw. s.
intermediiun Lindb. s.
uncinatum Hdw. s.
conunutattira Hdw. s.
fllicinum L. s.
riigosum Ehrh. d.
cupressiforme L. b.
imponons Hdw. (II. cupressiforme
232.   Rhynchostegium rusciformc (Wcis.) Br. et
Schp. s.
233.   Thamniiira alopecurum (L.) Br. et Schp. b.
234.   Plagiotheriuni silcsinrmn Br. et Schp. b.
235.              „            ilenticulntnin(L.)Br.etSchp.b.
var. tiirfosum Prodr.).
201.   Hypnuni resupinatum Wils. b.
202.         „        Patientiac Lindb. b. (II. arcuatuin
Lindb., II. Lacostii Bttse).
203.   Hypnuni Haldanianum Grcv. b.
moUuacum Hdw. (v. en
irista-castrensis L. b.
paJnstrc L. s.
cordilolitini Hdw. 8.
gigantcnm Schp. s.
ciispidatuni L. B.
Schreberi Willd. L. b.
puriiiu I. b.
strainiiii\'iim Dicks. v.
scorpioïdcs Rill. v.
•otsen).
230. „            sylvnticum (L.) Br. et Schp. b.
237.             „            Roesei Br. <t Schp. L. b.
238.              „            undnlntum (L.) Br et Schp. b.
230. Amblystegiutn scrpens (L.) Br. et Schp. b.
             Juratzkannni Schp.
240.              „             irriguuni (Wils.) Schp. s.
(Hypnuni llnviatili\' Prodr.) \'
241.   Amhlystcgiuni ripariuin (I..) Br. et Schp. s.
242.   Hypnuni Sommerfeltii Myrin. 1..
243.         „        elodos Spruce. s.
204.
205.
200.
207.
208.
200.
270.
271.
272.
273.
        rhrysophyllum Brd. r.
244.         „ stellatnin Schreb. w.                           2
245.         „ polygamum Schp. v.                            2(H. ripariuin var. pseiido-stellattun Prodr.) 2
240. Hypnuni Kneilïii (Br. e» Schp.) Schp. s.           
274. llylocnmiuni splendens (Hdw.) Br. et Sclip. b.
           brevirostrnm (Ehrh.) Sclip. b.
           squtirrosiini (L.) Sclip.
           triquctrnm (L.) Schp. b.
           loreiun (L.) Schp. b.
247. „ Sendtneri Sehp. v.
III. Familie Schizocar|
279. Andreaea rupestris (L.) Sehp. h.
Familie Sphagnaceae.                                      to
; 287. Sphagnuni subsecunduni  Nees. v.
280.  Sphagnum ocutifolium Ehrh. v
(pnrtim S.
288.          „ cymbifoliuiu   Ehrh. Veenmoê. v.
281.          „          liiiibriatuin Wils. v
capilliloliuni Prodr.)
282.   Spliagniitu cuspidatuni Ehrh. v.
283.           „         BquarrOBUm Pers. Veenmos. v
284.           „         rigidiiui Schp. v.
285.           „         rubellum Wils. v.
280.                   molle Sulliv.  v.
290.           „         teres Angstr. v.
291.           „ rccurvum P.  B. v. (S. Ilexuosum
D. et Mb.)
292.   Sphngmim Oirgensolmii  Russow. v.
280.                   mnlluscum Brch. v.
Geheel in tegenstelling met de tot nu toe behandelde groepen zijn zoowel dn Mossen als de voI-
-ocr page 228-
200
gende Onderklassen van zeer weinig belang voor den mensch, ja zelfs worden slecht* enkele soor-
ten door een bijzonderen naam onderscheiden, omdat ie tot eenig doel verzameld worden, of in de
huishouding der natuur een voor den mensch nadeeligen of nuttigen rol vervullen.
De mossen groeien meest in uitgestrekte, dikwijls kussenvorinige zoden op den grond, aan de aan
den wind blootgestelde zijde van boomstammen, op daken en muren, en vormen op zulke plaatsen
een voor te sterke uitwaseming beschuttend oveitreksel en een voebtigen en bumusrijken bodem
voor kiemende gewassen van hoogeien rang.
Als belangrijke gewassen kunnen met enkele uitzonderingen alleen die soorten beschouwd WOr-
den. die bij de vorming van den turf een hoofdrol spelen. Zij belmoren voornamelijk tot de ge-
slachten Sphagnuin (Veenmos) en llypnum (Dekmos). Plaggen Veenmos worden in Groningen als
strooisel in plaats van stroo in koestallen of na verrotting als mest gebruikt. Het mospapier, dat
dient om onder de koperhuid der schepen te leggen, wordt uit vele soorten van watermossen bereid,
die daartoe uit \'t wild verzameld worden.
Vele mossen worden ook tot vulsel van matrassen enz. verzameld.
Hylocomiiun squarrosum (L.) Scbp., een zeer algemeen mos en eenige aanverwante soorten worden
in weilanden als een bewijs van verminderde geschiktheid van den bodem tot grasland beschouwd.
III. ONDERKLASSE HEPATICAE.
(Levermossen.)
I. Familie H i c ei e a e.
. Sphaerocarpus Michclii Heil. L. hl.
2.   Iticcia fluitans L. s.
3.       ,, natans L. S.
4. Riccia crystallina L. d.
5.
glauca L. bl.
II.   Familie A n t h o c e r o t e a e.
j 7. Anthoceros punctatus L. s.
III.   Familie Marchantieae.
Ü. Anthoceros laevis L.
8.   Targionia Michelii Cda. L.
9.   liehoulia hemisphaerica Uaddi. I.
10. Fegatella conica Cda. L. s.
\\\\. Preissia commutata Nees. d.
12.   Harchantia polymorpha L. s.
13.   Lumdaria vulgaris Midi. L. s.
IV. Familie Jungerman n i eae.
14.  Metzgeria furcata Nees. b.
\'5.  Aneura palmata Nees. b.
\'t>. „ pinnatilida Nees. v.
\'"• „ miiltilida Duin. v.
\'8. „ pinguis Duin. v.
\'9.  Blasia pusilla L. s.
20.   Pellia epiphylla Nees. b.
21.   Blyttia Lyellii Endl. v.
22.  Fossombronia pusilla Nees. v.
23.   Friillania Tamarisci Nees. b.
-*-
                 dilatata Nees. b.
25.  Madotbeca platypbylla Duin. b.
***•
                   laevigata Duin. L. b.
27.   Radula complanata Duin. b.
i.
28. I\'tiliilium ciliare Nees. b.
\'29. Tricbocolea Tomentella Nees. b.
30 Mastigobryum trilobatum Nees. b.
31.   Lepidozia reptans Nees. b.
32.   Calypogeia Tricboinanis Cda. v.
33.   Cbiloscyphus pidyanthus Cda. s.
34.             „           pallescens Nees. s.
3.">. Lophocolea hctcrophylla Nees. v.
3C. „ bidentata Nees. v.
37.           „          minor Nees.
38.   Sphagnoecetis communis Nees. v.
39.   Juiigermumiia setacea Web. v.
40.              „            tricbopbylla L. b.
41.              „            miiiuta Cranz. v.
-ocr page 229-
210
42. Jnngermannia connivens Dicks. v.
50. Jungermannia crenulata Sm. d.
57.              „            Taylori Hook. v.
58.              „            oxsocta Schmid. h.
59.              „            obtusifolia Hook. d.
00. „ albicans L. h.
61. Scapania curta Nees. d.
02.          „ nemorosa Nees. b.
03.          „ irrigua Nees. v.
64.
         „ compacta Ldbg. b.
05. Plagiochila asplenioïdes Noes et Mtge. b.
GO. Alicularia scalaris Cda. d.
07.   Sarcoscyplius Funckii Nees. b.
08.            „           Ehrharti Cda. h.
4a
44.
45.
46.
47.
48.
49.
50.
51.
52.
53.
54.
r>r>.
bicuspidata L. v.
divaricata E. Bot. b.
Starkii Funck. il.
Francisci Hook. d.
barbata Schrob, h.
incisa Schrad. v.
intermedia Ldbg. il.
arenaria Noes. tl.
bicrenata Ldbg. d.
excisa Dicks. il.
ventricosa Dicks. h.
inflata Huds. v.
acuta Ldbg. il.
Zooals de naam bewijst, werden de Levermossen vroeger bij leverziekten gebruikt, docb tbans
beeft dit gebruik opgehouden. Kr worden tegenwoordig geen nuttige planten onder gevonden, doch
docli ook geen schadelijke, daar ze meestal op voor den landbouw onverschillige plaatsen aange-
troflen worden. Zoo zijn hun voornaamste groeiplaatsen vochtige slootwallen en vochtige boom-
schors, terwijl enkelen ook in het water leven.
IV. ONDERKLASSE CHARACEAE.
1.  Cliara aspera W.
2.       „ fragilis Desv.
3.       „ polysperma Kg.
4.       „ vulgaris Wallr.
5.       „ stricta Kg.
6.       „ aculeolata Kg.
7.       „ hispida L.
De Characeae komen deels in
welks verbooging zij bijdragen.
8. Chara crinita Wallr.
0. Nitella translncens Ag.
KI.
1!
flexilis Ag.
11.
1)
syncarpa Kg.
12.
»>
exilis A. Dr.
13.
tl
fasciculata A. Br.
14
!!
proüfcra Kg.
zoet water, deels in brak water voor, vooral op veengrond, tot
V. ONDERKLASSE ALGAE.
(Wieren.)
(medegedeeld door Prof. w. F. n. simiNOAn).
Verkortingen: <l. in zoetwater.
s. in brak of ziltwatrr.
t. op vochtige standplaatsen,
m. in zee, nl. aan de steenen of palen onzer zeeweringen aan-
gespocld.
a. nog slerlits mt zee aangespoeld op onze stranden gevonden.
I. alleen Fossiel in ons vaderland waargenomen.
I. Afdeeling Florideae.
Choristocarpeae.
Gastrocloninm ovale Kg. a.
Lomentaria kalilbrmis Gaill. a.
Laurcntia pinnatiflda Lamx. a.
Plocaminm coccineum Lgb. a.
Hypoglossnm Woodwardi Kg. a.
          alatum I.l\' a.
-ocr page 230-
211
f Batrachospermiira moniliforme Koth. H.
f                              afltne Kg. d. vagnm var.
affine Rab.
.lania rubons Lamx. a.
Corallina offieinalis L. a.
Hildenbramltia rosea Kg. ni.
Ceramitun rubrnm Ag. m.
Tricbooeras villosnm Kg. in.
Ilorinoceras diapliaimm Kg. a.
Gongroceras Deslongebanipii Kg. m.
Phlebotharanium spineseens Kg. a.
,.             tetragoniini Kg. a.
CaUitliamnion Daviesii l.gl>. in.
            thuynides Ag. m.
            Rntbii Lgh. in.
            clavatum Ag. m.
            Borreri Ag. ra.
Lophura gracilia Kg. a.
Bostryeliia Bcorpioidee Mont. in.
Polysiplionia urceolata Ag. m.
           amethyatea Kg. m.
           elongata Ag. in.
           atrorubescens Grev. i
           variegata Ag. in.
          stricta Grev. in.
           nigrcscens Grov. in.
           violasrens Kg. ni.
           dichocepbala Kg. ra.
           Agordbiana Grev. a.
           fastigiata Grev. in.
18,
I!)
I.
2.
3.
4.
:,.
6.
7.
8.
B,
10.
11.
\'20.
•21.
22.
2:!.
24.
25.
26.
27.
28.
Dasya clcgans Ag. a.
Paracai-peae.
Rbodopliyllis biflda Kg. a.
Spliaerocorais confervoides Ag. in.
            palmattis Kg. a.
Cystocloninm puspurascens Kg. in.
Chondrus rrispus Lainx. in. hvschc mos.
Carragheen.
Mastocarpus raamillosiis Kg. m. temehe mos,
Carragheen.
Gratclonpia filicina Ag. a.
Catenella opuntia Grev. m.
Nemalion multilidum J. Ag. m.
ia.
13.
14.
(Dnbiae.)
20. -J- Chantranaia chalybea Fr. d.
30.  -j-                    coccinea Kg. t.
31.  f Bangia mvestiens Zan. s.
32.  f               atropurpnrea Ag. d.
33.  "J-f Goniotrichium confervicola (Lgb.) Kg. m.
34.   Porphyra vulgaris Ag. m.
35.          „         laciniata Ag. in.
16.
17.
IT. Afdeoling Fucoideae.
44.   Laminaria aaecbarina Lamx. ra.
45.          „         1\'byllitis Lamx. ra.
40. Striaria attcnuata Grev. ra.
47.  f I\'liycolapatbuin plantaginciim Kg. m.
48.  Cliorda Filum Lamx. m. Zeepier.
/i flstulusa Kg. ra.
4!). Chordaria Hagel liformis Ag. ra.
50.  -J-f Lemaiiea lluviatilis Ag. d. (L.).
51.   Plivcopbila liieonnn Kg. ra.
52.           „          flacciila Kg. in.
53.           „          ferruginea Kg. ra.
54.           „          vulpina Kg. in.
Klachista scnsellata Duby. a.
55.  j Spongonema tomentosum Kg. ra.
50. f Ectooarpus fascienlatiis Harvey. m.
57.               „         eruciattis Ag. («phaerophorut
Carm.) m.
58.  f Ectocarpus siliculosus Lgb. in.
Dictyoteae.
/onaria Pavonia Ag. a.
Fucaceae.
.Sargassum baccifernm Ag. a.
30. Halidryg siliquosa Lgb. m.
Pbyllacantli.i iibrosa Kg. a.
37.  O/.ntlialia vulgaris Dow. ra.
38.   Fnciis vericuloBua L. m. Knappere.
39.       „ ceranoicleg L. m.
W. „ serratus L. m.
41.       „ canaliculatUB L. in.
42.   Himantlialia lorea Lgb. m.
Pliaeosporeae.
43.   Laminaria llexiennlis Lejolis (llal\'gygia digitnta
Kg. p. p.).
-ocr page 231-
\'212
59.  •[•  Ectocarpus ceratoides Kg. in.
60.  •{•                   approxiinatus Kg. m.
61.  -J-                   acanthoidcs Kg. m.
62.  f                   gracilliimis Kg. in.
[t borealis Kg. in.
63.  f                    mfiilus Kg. m. s.
64.  \\                    ochraceus Kg. m.
C>5. |- Ectocarpus subulatus Kg. ,1 versicolor v
d. B. m.
66.
»:
patens Kg. in.
f)
rufns Ag. a.
67.
»)
littoralis Ag. in.
68.
))
compactua Ag. m.
69.
:•
>i
subverticillatus Kg. in
70.
t
II
velutinus Kg. m.
III. Afdeeling Oonfer voideae.
f/ spiralis Rab. a.
f angusta Rab. in.
87.   Pbycoscris gigantca Kg. m. s.
f elongata Sur. in.
88.           „         plicata Kg. in.
89.           ,.         Lapathifolia Kg. in,
90.   Ulva Lactuca L. m.
91.      „ latiaeima (L.) Kg. in.
92.   Prasiola crispa Kg. t.
Coeloblasteae.
71.  Bryopsis plumosa Ag. a.
ft hypnoides Kg. a.
72.   Vaucheria dicfaotoma Lgb. d. s.
73.          „         Dillvvynii Ag. t. d.
74.          „         terrestris Ag. t.
75.          „         caespitosa Ag. d.
76.          „         hamata Lgb. d.
77.          „         racemosa Lgb. il. t. =r geiuinatu
(Vaurli.) DC. b: racemosa Waltz, forma spo-
rangiifera Rab.
78.  Vancheria clavata Lgb. d. t. z= sossilis
(Vauch) DC.
Dermatoblasteao.
79.  Enteromorpha intestinalis Lk. m. s.
,y crispa Kg. =: E. comprcssa. g: crispa liab.
y cornucopiae Lgb.
<* mesenteriiformis Kg.
80.   Enteromorpha elathrata Grev. m. s.
Confervinae.
Colcochaëte orbicularis Pringsli. d. (=: Phyl-
lactidiuiu pulchollum Kg.).
Biilbochaote setigera Ag. d.
           Brebissonii Kg. d.
Oedogoniimi nodosum Kg. d.
           Boscii Breb. d.
           hexagonum Kg. d.
tf ochratuin v. d. S. et Sur. d.
           tumidiilum (E. B.) Kg. d.
t* parasiticum Kg. d.
           echinospermuin Al. Br. d.
           grande Kg. d.
           concatcnatum Kg. d.
           intermedium Kg. d.
          capillaceum Kg. d.
          affine Kg. d.
          capillare (Ag.) Kg. d.
,,\' natans d.
           stagnale Kg. d.
nis,
94
95,
96.
97.
98.
99.
81.
>!
paradoxa Kg. in. s.
100
82.
))
corniculata Kg. m. s.
101
83.
1)
comprcssa Orev. in. s.
P capillacea Kg.
* crispata Lgb.
y trichodes Kg.
102
103
104
105
84.
1)
pressa c:
complanata Kg. in. s. :=
complanata Rab.
ft crispa Kg.
i confervacca Kg.
\' ramulosa Kg.
* capillifera Kg.
y ramulosa Kg.
C0111-
100
107
108
109
85.
Enteromorpha Jürgensii Kg. m.
86.
Phycoseris Linza Kg. m. s.
108. Chroölepus aureuiu Kg. t. (L.).
          uinhriniis Kg. t. (Protococcus
crustaceua Kg.).
-ocr page 232-
213
142.   Cladophora Vaucheriiformis Kg. s.
143.           „          Macallana Harvey m.
144.           „          diffusa Harvey ra.
145.           „          utriculosa Kg. ra.
146.           „          divaricata Kg. ra. s.
147.           „          patens Kg. s. = fracta V. b. Rab.
148.           „          rupestru Kg. ra.
149.           ,.          Bertolinii Kg. ra.
150.           „          subpectinata Kg. s.
154. „
          refracta Kg. ra. s.
152.           „          Bericea Kg. m. s.
153.           „          vadoruni Kg. ra. s.
454.           „          Thoreana Kg. m.
455.           „          llavida Kg. s. = glomerata c.
V. Rab.
150. Cladophora niacrogonya Lgb. d. = canali-
cularia II. Rab.
457.  Cladophora inognii (Ag.) Kg. d. ssinsignis
a.  Rab.
458.   Cladophora fusitorinis (Roth.) Kg. d. = eri-
spata a. III. Rab.
159. Cladophora crispata (Roth.) Kg. d. s. = cri-
spata a. I. Rab.
400. Cladophora brachyclados Kg. d. := crispata
b.   I. Rab.
104. Cladophora catialicularis (Roth.) Kg. d. =
canalicularia I. Rab.
402.  Cladophora rigidula Kg. s. = fracta b.
III. Rab.
403.   Cladophora fracta Kg. d. s. = fracta a Rab.
y prolifera Kg. s. = fracta a. V. Rab.
104. Cladophora gossypina (Drap.) Kg. d. s. =
fracta b. 1. Rab.
405. Cladophora oligoclona (Kg.) d. = fracta
e. Rab.
400. Cladophora Sandei Sur. d.
407.           „          Aegagropila muscoides Men. d.
= Cl. Aegagropila e. Rab.
408.  Cladophora Spongoniorpha arcta (Dillw)
Kg. ra.
109. Cladophora Spongoinorpha lanosa (Roth)
Kg. 111.
170.  Rhizoclonium setaceum Kg. s.
171.             „           salinum Kg. s. t.
t> Kg. s.
172.             „           biforme Kg. s. = littoreum
p Rab.
110.   Chaetophora atra Kg. tl.
111.            „           pisiformis Ag. <1.
113. „ monilifera Kg. d.
113.            ,.           tubemilosa Ag. <l.
114.            „           ilegans Ag. d.
115.            „           endiviaefolia Ag. «I.
IK). Draparnaldia pliimoaa Ag. d.
117.  Sügeoclonium subspinosum Kg. d. = pro~
tensum b. Rab.
118.   Stigcocloiüum tenue (Ag.) Kg. d.
II!).                       liibririnn Kg. d. =tunue/^Rnb.
120.             „           fasciculare Kg. d.
121.             „           rrassiusculum Kg. d. = lla-
gelliferum />\' Hal).
122.  Schizogonitim Xeesii Kg. t.
123.             „            tortnm (Ag.) Kg. m. s.
124.             „            |KTCursum (Ag.) Kg. in. s. =
Enteromorpha percuna .1. Ag.. Rab.
12.">. Schizogonium contdrtum (Jiirg.) Kg. m.
i\' ramulosum Kg. m.
I2ü. Schizogonium laetevirens (Harvey) Kg. m.
il inaius Kg. m.
127.   Ilormiscia (Honnotrichum) pcnccilliformis
(Kg.) Rab. m.
128.  Ilormiscia(Ulothrix)inoniliformis(Kg.)Rab.d.
tbrma subraniosa Sur. d.
129.          „         (Ulotlnix) aequalis (Kg.) Rab. d.
p pallida Kg. d.
I 30.
         ,;         zonata (W. et M.) Rab. d. (Ulothrix
pcctinalis Kg.).
131.  Hormisria (Ulothrix) Lenormandi (Kg.) Rab. s.
132.          „               „ implexa (Kg.) Rab. s.
133.  Ulothrix subtilis Kg. d.
134.         „        variabilis Kg. d.
135.         „ pallidevirem Kg. d. = U. tener-
i\'ima Kg. Rab.
188. Ulothrix tenerrima Kg. il. *.
137.         „ Kochii Kg. s.
138.         „ ternnia Kg. d. = U. tenerrima
Kg. Rab.
\'39. Ulothrix radicaal Kg. d. t.
* tenuior v. d. S. et Sur. d.
"140. „ parietina Kg. t.
•141. „ crenulata Kg. t.
-ocr page 233-
2-14
205. Gloiotrichia (Rivularia) augulosa (Rnth.)
Rab. d. s.
200. Gloiotrichia (Rivularia) Boryana (Kg.) Rab.
vaginis dilute amant. Sur. d.
forma rongesta Surd. =zGI. durissima e.. Rab.
207.  Gloiotrichia (Rivularia) iusignis Spree il. :=z
Gl. Boryana \' \' vag. achroia striatis Rab.
208.   Lininactis dura Kg. d. s.
209.   Rivularia (Physartis Kg.) Pisuin Ag. d.
210.                     (                      ) villosa (Kg.) Rab.
t* inaior Kg. d.
211.   Nostoc aureuni Kg. m.
212.        „ ïninutissiniimi Kg. d.
/* terrestre Kg. t.
213.   Nostoc lichcnoiilcs Vauch. t.
214.        „ sphaericuni Vauch. il.
215.        „ gymno8pbaericum Kg. d. = glome-
ratum Kg. ft Rab.
216.   Nostoc coeruleuni Lgb. d.
217.        „ commune Vauch. t.
218.        „ verrucosuu Vauch. d.
219.        „ spongiaefornie Ag. d.
220.        „ piscinale Kg. d. = rufescens Ag.
ji Rab.
221.  Nostoc purpurascens Kg. d. := rufescens
Ag. « Rab.
222.  Nodularia apumigera Mert. s.
223.          „         Suhriana Kg. d. z= Anabaina
circinnalis b. Rib.
224.   Spermosira Vrieseana Kg. s.
225.           „          inaior Kg. s. = S|>. littorea
Kg. c. Rab.
226.  Spermosira littorea Kg. s.
227.  Cylindrospermuiii riparium Kg. d.
228.                 „               conglobatum Kg. d. =
C. majus Kg. c. Rab.
229.   Cylindroapermum limicola Kg. in.
230.                 „               macrospermum Kg. t. d.
231.  Spaerozyga sabulosa Kg. t.
988.                    Flotowiana Kg. d. = S. poly-
spernia b. Rab.
233.  Sphaerozyga llexuosa Ag. d. t.
234.            „          mirabilis Kg. d.
forma obsoleta Sur. d.
235.   Sphaerozyga oscillaioides (Bory) Kg. d.
236.             „           iusignis Kg. d. = S. oscil-
laioides Kg. Rab.
5
173.   niii/oclciiiiiiiii interruptum \\\\x. s.
174.                        arenosum (Om.) Kg. m.
175.             „           afliue Kg. d. t. = II. biero-
glyphicuni Kg. Etab.
176.  Rhizocloiiiimi lacustre Kg. d. t.
fi velutinum Kg. := 11. hieroglyphicuni c. Rab.
;. rigidum Kg.
177.   Rhizoclonium bombycinum Kg. s.
178.             „           tlavicans (Jiirg.) Rob. s. r= R.
Kochianum Kg. et Ulothrix radicans Kg. Rab.
179.   Chaetoraorpha implcxa (Dillw.) Kg. s.
ii            ngida (Ag.) Kg. a.
180.              „            dalmatica ? scptentrionalis
Kg. m.
181.  Chactomorpha Liniim (Roth.) Kg. m. s.
182.              „            gallica Kg. m.
            setacea Kg. a.
183.              „            crassa (Ag.) Kg. in.
184.              „            Holagonium (W. et M.) Kg. m.
185.  Conferva (Paichochormiiun) cinereum (Kg.)
Rab. d. y contigimm Kg.
186.  Conferva tenerrinia Kg. d.
187.                 ochraceaKg.d. = C.abbreviataRab.
188.         „ punctifera Kg. d.
189.         „ fontinalis Berk. d.
190.  Gloeotila pallida Kg. d.
191.          „ chlorosina Kg. s.
Oscillarinac.
192.   Hapalosiphon Braunii Naeg. t. d. (To1ypo-
thrix pumila Kg.)
193.   Tolypothrix pnkbra Kg. d. = T. aega-
gropila Kg. c. Rab.
\'. Tolypothrix pygmaea Kg. d.
<">.                       distorta (Dillw.) Kg. d. s.
li)6. Scytonema ambiguura Naeg. b. Rab. d.
197.                     (Symphyosiphoii) gallirus (Kg.)
Rab. m.
198.  Scytonema (Sympbyoslphon) Contarenii (Kg.)
Rab. m.
199.  Schizosiphon (Syniphyosiphon) piilvinatus
(Kg.) Rab. ui.
200.  Schizosiphon sociatus Sur. d.
201.            „           LacoBteanus Rab. m.
202.   Zonotrichia (Euactis) atra (Roth. Kg.) Rab. in.
203.           „         (Euactis) Lens (Kg.) Rab. s.
204.           „         (Dasyactis)Naegeliana(Kg.)Ral>.d.
-ocr page 234-
215
237.  Spbaerozyga catenula Kg. d.
238.            „          (Anabaina)obaoleta(Kg.)Rab.d.
230. Anabaina nodularia Kg. s.
240.          „ stagnalis Kg. cl.
241.          intricata (Berk.) Kg. d.
242.          „ nos aquae (Lgb.) Kg. s.
243.   Limnochlidc Harvej-ana Kg. d. = L. Hos
aquae Rab.
244.  Lyngbya solitaris Kg. d. = Phormidium
solitare Rab.
245.   Lyngbya ambigtia Kg. s.
240. „ interrupta Kg. e. ss Phormidium
olivacoiim Rab.
ft Ilollandica Kg. s.
247.  Lyngbya acruginosa Ag. s.
248.         ,. majuscula Harvpy s.
240. Leiblenia vircseens Kg. = Lyngbya Nema-
lionis d. Rab. s.
250.  Leiblcnia clialybca Kg. =r Lyngbya con-
l\'ervicola (Dillw.) Aresch. Rab. s. m.
251.  Loiblenia polychroa Men. = Lyngbya po-
lychroa Rab. s. m.
252.  Sj-mploca lucifuga (llarv.) Breb. d.
253.   Lcptothrix radians Lg. s.
254.  Chthonoblastus repens (Harvey) Kg. t.
255.               „             Vancherii Kg. t.
250.                           anguiformis Kg. t. (m.)
257.  Phormidium vulgare Kg. t.
258.            „           membranaceum Kg. t. d.
y biforme Kg. d.
259.            „           Lyngbyaceum Kg. t.
200.            „           corium (Ag.) Kg. d.
201.  Üscillaria versatilis Kg. d. = Beggiota
araclmoidea Rab.
202.  Oscillaria subtilissima Kg. d.
203.         „         leptotriclia Kg. d.
204.         „         gracillima Kg. d.
205.         „        aerugineo-eoerulea Kg. d.
200. „ chlorina Kg d.
207.         „ coelcstis Kg. d.
208.         „         antliaria Jürg. t.
209.         „ tenuis Kg. d.
17 sordida Kg. d.
270.         n natans Kg. d.
forma limosa Sur. 8.
271.          n limosa Ag. d.
ij clmlybea Kg. t.
1 amothysteo-chalybea d.
272.  üscillaria glauceseens Kg. d. = nigra Vauch.
c. Rab.
273.  Oscillaiïa nigra Vauch. d.
274.          „        anguina Bory. d. s.
275.          „ chalybea Mert. d.
270. „ ornata Rab. d. = Fröhlichii Kg.
f.   Rab.
277.  Oscillaria subsalsa Ag. s.
278.          „ intermixta Kg. d.
279.          „ afflnis Kg. d.
280.          „ coerulea Kg. d. = Fröhlichii Kg.
g.   Rab.
281.  Oscillaria Fröhlichii Kg. d.
282.          „ inflata Menegh. s.
283.          „ major Vauch. s.
284.         „ pruicops Vauch. s. d.
285.          „ maxima Kg. d. = princeps Vauch.
c. Rab.
280. Spiruliua tunuissima Kg. s.
287.         „ subsalsa Kg. s.
288.         „ oscillaioides Turp. d. s.
289.         ,, Jenncri (Hass.) Kg. d.
Chroöcoccaceae.
290.  Aphanothece (Coccochloris) stagnina (Spr.)
Al. Br. (I.
291.   Aphanothece piacinalis Rab. d.
292.             „           prasina Al. Braun. d.
293.   Gloeothece gronosa Rab. d.
294.   Synechococcus parvulus Naeg. d.
295.   Merismopoedia punctata Meyen. s.
290.
                          violacea (Brób.) Kg.
297.              „            glauca (Ehr.) Nftg. d.
298.  Sarcina ventriculi Goodsir. parasiet.
299.   Gomphosphaeria aponina Kg. d.
300.   Clathrocystis (Polycystis) aeruginosa (Kg.)
Henlrey. d.
301.  Anacystis paiasitica Kg. d.
302.   Microcystis minor Kg. d.
303.   Microhaloa protogenita Bias. d. = Chrou-
coccum protog. Rab.
304.   Microhaloa Pini Bias. d.
305.  Aphanocapsa Grevillei (llassall) Rab. d.
300.
                      rivularis (llassall) Rab. d.
307.  Gloeocapsa muralis Kg. d.
308.           „         montana Kg.
-ocr page 235-
21C
331.  (\'Iiaraciiuii minutum Al. Bi\', d.
332.           „         subulatum Al. Br. d.
333.          „         ovale v. d. S. et Sur. d.
334.          „         iibtusuni Al. Br. d.
335.   Hydrogastruni (Botrydium) Wallrothii (Kg.)t.
336.             „                  „ argillaceum (Wallr.) t.
337.  Ophiocytliium (Sciadium) Arbusiula Al. Bi. cl.
forma tonella v. d. S. et Sur. d.
338.  Ophioeythium (Brochydium) leuellum v. d. S.
et Sur. d.
ft (Seiadiuni) apicitlatum v. cl. S. et Sur. d.
Hydrodictyon utriculatum Roth. d.
309.  y Glococapsa caldarii Sur. t. =n G. calda-
riorum Rab.
310.   Glococapsa mellea Kg. d.
311.           „         quatornata (Bréb.) Kp. d.
312.   Chroöcoccuni (Protococeus) turgidum (Kp.)
Rab. d.
            « chalybeum Kp.
313.   Chroöcoccuni (Protococeus) diiiiidiatuui (Kg.)
= turgidum Rab. d.
314.   Chroócoceum (Protococeus) rubiginosiuii
(Sur.) Rab. d.
Palmellaceae.
315.   Iuoderma lamellosum Kp. d.
340.
341.
342.
343.
344.
345.
346.
347.
348.
Scencdesmus caudatus Mcyen d. = S. qua-
dricanda (Turp.) Bréb. Rab.
        acutus Meyen d.
,J inordiuatus Kg. d.
Pediastriim Napoleon\'» Men. =. P. simplex
Meyen. Rab. d.
Pi\'diastruin Mlbuliferum Kp. =. P. Borva-
iiiini e. Rab. d.
Pccliastiiiiii Bcirvaiiuiii (Turp.) Men. d.
          ellipticuiu Kg. = P. constrictum
Hassall Rab. d.
I\'eiliastrum pertusum Kg. •, brachylobum
Al. Br. d.
Pediastriim aiigulosum Men. d.
          integrum Nag. d.
316.
317.
318.
319.
320.
321.
322.
323.
324.
Tetraspora ulvacea Kp. d.
         bullosii (Ag.) Kp. d.
ft appressa Sur. cl.
         lubrica (Ag.) Kg. d.
ft lacunosa Kp. il.
I\'.ihoc il.i mucosa Kg. <l.
Palmella cruenta Ag. 1. ^n Porplmidiiiin
cruentum Nag.
Palmclla laxa Kg. t.
„ duritucnla Kg. d.
Pleurococcus (Protococeus) roseopersirinus
(Kg.) Rab. d.
Pleurococcus (Protococeus) minor (Kg.) Rab.
(e.p.) d.
ft mucosus Kg. d.
Pleurococcus (Protococeus) dissectus (Kg.)
Nag. d.
a: articulata et b: cuncata Sur.
Pleurococcus (Protococeus) mucosus (Kg.)
Rab. d.
Stichococcus (Protococeus) hacillari* Nag. t.
325.
320.
327,
349.  Chlamidococcus (Protococeus) pluvialis (Kg.)
Al. Braun. d.
Zygnemaceae.
350.  Zygogouium oricetorutn Kg. d. t.
351.            „          nivale Kg. d.
352.            „          anomalum Kg. s.
353.  Zygncuia tenue Kg. d. =: Z. Vaucherii Ag.
e. tenue Rab.
354.   Rliynchoncina Hassalii Kg. d.
355.             „            quadratum Kg. d.
356.  Spirogyra   ventricosa Kg. ft elongata Spree
d. = Sp.
   Weberi Kg. ft elongata Rab.
357.  Spirogyra   inaoqualis Kg. d. =: S. Grevil-
leana Kg.
  Rab.
fi inaoqualis Sur. d.
328.  Rhaphidium fnsciculatuni Kg. =: R. poly-
morphum b. Rab. d.
Unicellulares et coenobiales.
329.  Protococeus viridis Ag. t.
(crustaccus Kg. = Chroolepus umbrinua
Kg., Rab.).
330.  Characium Sieboldi Al. Br. d.
-ocr page 236-
217
358.
nr>9.
360.
361.
362.
363.
304.
365.
366.
367.
308.
309.
370.
371.
372.
373.
Arthrodesmos convergent Ehr. d.
Cosmarium crenatum Rails d.
,,           gninutuni Breb. d.
Cosmariuni Meneghinü Rails, d.
          margaritiferum Men. d.
          <>tnatinn Ralfs. d.
Euastrum gemmatum Breb. d.
Micrasterias rotata Grev. d. = M. I\'urcata
Ag. Rab.
Penium interruptiuu Breb. d.
Ooi\'iiliuni Ehrcnbergii Breb. d. ^= Pleuro*
taenium trabecula (Ehr.) Niig.
Stauroceras Acus Kg. = Closterium ro-
itratum Ehr. d.
Closterium Lunula Xitsch. d.
          Leiblenii Kg. d.
          moniliferum Ehr. d.
,,         aruminatuni Kg. d.
„           Dianae Ehr. d.
„ aeerosum Ehr. d.
         striolatum Ehr. d.
         lineaturo Ehr. d.
„           imii\'iiluiii Ralfs. d.
Spirogyra insigne Kg. il elongnta Sur. d.         378.
„ Spiveiaua Rab. «I.                               379.
„ mirabilia Kg. h: üiaequalis Spree d.      380.
„ subsalsa Kg. s.                                   381.
„ inilaUi Kg. il.                                     382.
„ arcta Kg. d.                                       383.
„ quinina Lk. d.                                    384.
y inaequalis Sur. d.                           385.
„ decimina Lk. d.
„ subaequa Kg. M comlensuta Kg. d.      380.
„ nitida Lk. d.                                      387.
„          jugalis Kg. il.
„ setiformis Kg. d.                                388.
„          altcrnata Kg. il.
„ ci-assa Kg. il.                                          389.
Mesocarpus recurvus Hussall d.                          390.
Pleurocarpus mirabilis Al. Br. il. (Mougeotia      301.
genuAexa Ag. et grarilis Kg. c. var.).              392.
393.
Dosmidiaccao.
394.
Desmidtum Swart/.ii Ag. d.                                395.
Phycastmm niutieuro Kg. d. = Staurastrum     390.
muticum Bréb.                                                    397.
Phycastrum tricorne Kg. d. = Staurastrum
dilatatum Ehr. c. Rab.
374.
375.
376.
377.
399.
Arthrodesinos (Xanthidium) o
398. Spirotacnia obscura Rails. il.
IV. Afdecliug Diatomacoae.
Eucampia Zodiacus Ehr. s.
Appendiculatae.
Trkeratium Favua Ehr. m. s.
,,          alternans Builcy s.
          striolatum Ehr. ra, s.
          aroolatum llartiug I.
Biddulphia (Zygoceros) Rhomhus (Ehr.) Sm.
m. s.
Biililulphia (OdouU\'lla) aurita (Ag.) Breb. m.
                „ turgida(Ag.)Pritch.m.
Cbactoceroa armatum West. s.
Aulisitus Kulptua (Sm.) Pritcb. s.
Eiqiodiscus germunicus Ehr. ra.
Amphitetras aiiU\'ililuviana Ehr. s.
Lithodi\'smium uiidulatiim Ehr. ra. s.
413.   Schizonema (Micromega Kg.) apiculatum
Ag. ra.
414.   Schizonema (Micromega Kg.) parasiticum
Harv. m.
415.  Schizonema tenue Kg. = S. sordidum Kg.
(i Rab. m.
410. Schizonema rutilaus Ag. m.
417.           „          sordidum Kg. m.
418.           „          araiii\'osiuii Kg. (comoidesAg.). in
419.           „          tloccosum Kg. m.
420.           „          helminthosura Chauv. m.
421.           „          GrevUlei Ag. in.
422.           „          Smithii Ag. s.
423.           „          balticum Ehr. s.
424.           „          striolatum Kg. s.
425.            „          hyihni\'ioidi\'s Kg. s.
426.           „          Wyattii Harvey s.
427.   Amphora ovalis Kg. d.
„          J minor Kg. d.
400.
401.
•102.
103.
404.
405.
406.
407.
408.
109.
410.
411.
Naviculeae.
Mastogloea lanccolata Thw. s.
412.
-ocr page 237-
218
402. Navicula didyma (Ehr.) Kg. m.
463.         „ limoaa Kg. d.
464.         „ formica Ehr. s.
465.         „ undulata Pritch. s.
„ iphaeropbora Kg. 1.
„ earassius Ehr. 1\'.
„ percgrina (Ehr.) Kg. I.
„ Ellips llarting. I\'.
„ gastroides Hart. f.
„ Acacia Hart. f.
„ concava Hart. f.
466.  Pleurosigma (Navicula) scalprum (Gaill.)
Pritch. m. s.
467.  Pleurosigma angulatum Sm. (Nav. Thurhv
giaca Kg.) m. s.
468.  Pleurosigma (Navicula) atteuata (Kg.) Sm. d.
469.            „                          acuiuinata (Kg.)
Grün. s.
470.  Pleurosigma (Navicula) Hippocampus (Ehr.)
Sm. s.
471.  Pleurosigma (Navicula) lamprocarpa (Ehr.)
Pritch. d. m.
472.  Pleurosigma naviculaccum Breb. s.
473.            „           intermedium Sm. s.
474.            „           (Navicula) Aestuarii (Breb.)
Sm. s.
475.  Pleurosigma Smithii Grünow. s.
476.            ,,           (Ceratoneis) Fasciola (Ehr.)
Sm. s.
477.  Scoliopleura tumida (Breb.) Rab. s.
478.            „           Westii (Sm.) Grün. s.
Gomphonemeae.
479.  Gomphonema abbrevatum Kg. d.
480.             „           naviculoides Sm.
481.  var? G. navicella v. d. S. et Sur. d.
482.  Gomphonema capitatum Ehr. d.
483.             „           constrictum Ehr. d.
484.             „           dichotomum Kg. d.
485.             „           acuminatuni Ehr. d.
486.             „            rostratum Sm. d.
487.  Sphcnella obtusata Kg. d. = Gomphonema
(Sphen.) vulgare fi Rab.
Cymbellcae.
488.  Coceonema eymbilbrme Ehr. d.
489.   Cymbella obtusiuscula Kg. d. s.
428. Amphora lineolata Elir. s. d.
420. „ gracilis Ehr. s.
430.         „         borealis Kg. m. s.
„ elliptica Kg. I\'.
431.  Amphiprora alata Kg. s. = Amphkampa
alata Rah.
432.   Amphiprora lepidoptera Greg. s.
433.  Stauroiu-is Phoenicentoron Elir. d. ni.
434.          „ lanceolata Kg. d.
Ceratoneis zie n°. 483.
435.   Navicula aponiua Kg. s.
436.         „ gracilis Ehr. d.
437.                     fi laevis Kg. d.
438.         „ neglocta Kg. m. s.
439.         „ microstoma Kg. d. = affmis fi
firma Grünow.
440.  Navicula pulchra Grog. s.
441.         „ Brcbissonii Kg. d. = I\'innularia
Bréb. Rab.
442.   Navicula rhomboidos Ehr. d.
443.         „ cuspidata Kg. d.
444.         „ lancnolata Kg. s. ^ cryptocephala
Kg. fi Grünow.
445.  Navicula cryptocephala Kg. d. in.
                [3 maior Sur. d.
440. „ amphicci\'os Kg. d.
447.         „ amphisbaiua Kg. d.
448.         „ ambigua Ehr. d.
449.         „ bacilluin Ehr. d.
450.         „ suecica Ehr. d.
451.   Navicula truncata Kg. d. := I\'innularia trun-
cata Rab.
452.   Navicula hemiptera Kg. d.
453.         „ oblonga Kg. d. = i\'iiinulai\'ia trun-
cata Rab.
454.  Navicula viridis Kg. d. = Pimiularia maior
Rab.
455.  Navicula major Kg. d. = Pimiularia maior
Rab.
456.   Navicula dactylus Ehr. s. = Pimiularia dac-
tylus Rab.
457.   Navicula praetexta Ehr. s.
458.         „ elliptica Kg. m.
459.         „ gibba Kg. d. = Pinnularia gibba
Rab.
460.   Navicula inllata Kg. d.
461.         „ interrupta Kg. m. s.
-ocr page 238-
219
Melosireae.
400.
401.
Cym
1
hella gastruidcs Kg. d.
„ maculata Kg. d,
Achnanteae.
Achnanthes niinutissima Kg. d.
          subsessilig Kg. in. 8.
          hiternii\'dia Kg. m. s.
          ventricosa Kg. in. s. = A. rhom-
boidos F.lir. Rab.
Ac Iniantlies salina Kg. s. = A. brevipea b.
snlinaruiii Ag.
Achnantlies brevipos Ag. s. m.
          longipes Kg. s. m.
Rhoicosphenia curvata (Kg.) Grim. (Gom-
|>honema curvatuni Kg.).
" uquatica Kg. d.
(t pulvinata Kg. d.
<f mariua Kg. m.
Cocconeidcae.
517.
Melot
518.
M
519.
1!
520.
l>
521.
IJ
1!
522.
11
523.
II
524.
1!
525.
)!
526.
\'I
Melosira salina Kg. s. ra.
iiiiiiiililin tuis (Muil.) Ag. 8. in.
lineata Ag. s. ni.
subflexilis Kg. d.
varians Ag. d.
t* aeqoalis Kg. d.
distans Kg. d.
Dozyana v. d. B. d.
orichalcea (Mcrt.) Kg. d. s.
crenulata Kg. d.
tulcata Kg. m. s.
402.
493.
494.
495.
490.
407.
408.
\'»99.
dubia Kg. f.
arcnaria Moorc. f.
Pyxidula cellosa Hart. f.
Cyclotella Meneghiniana Kg. d.
         Ligustica Kg. 1\'.
         Astraea (Ehr.) Kg. s.
,,         operculata Kg. f.
„ scotica Kg. f.
         umliilata Hart. f.
Surirelleae.
Campylodiscus Ehrcnbcrgii Ralfs. d. (8ori-
rella campylodiscus Ehr.)
Campylodiscus Amstelodamensis Hart. f.
            arcolatus Hart. f.
Surirella biseriata Breb. d.
„ ovalis Breb. d.
„ euglypta Ehr. s.
„ gcmina Ehr. m. s.
„ splcndida Kg. d.
„ striatula Turp. d.
Cymatopleuni (Surirella) sulca (Bréb.) Sm. d.
Rhaphoneis Rhomhus Ehr. s.
Doryphora ampliiccros Kg. in. s. z=. Rhaph.
(b. Doryphora) anii>h. Rab.
Syncdra Frustulum Kg. d. s.
„ virginalis Kg. s. in.
„ radians Kg. d.
„ gracilis Kg. d.
„ tenuis Kg. d. := S. acus. Kg. Rab.
       arula Kg. d.
„ lunaris Ehr. d.
„ bilunaris Ehr. var. elongata v. d. S.
ut Sur. — d.
527.
528.
500. C
occo
501.
n
502.
ij
503.
1!
504.
1)
505.
1)
506.
»
»
Cocconeis Pedicnlui Kg. d.
actitata Rab. in.
consociata Kg. in.
aggregata Kg. m. s.
liinliata Klif. d. m.
striata Ehr. m.
scutcllum Klir. s. m.
punrtata Ebr. f.
529.
mediterrane-a Kg. f.
mcxicana Ehr. f.
Coscinodisceac.
530.
531.
532.
533.
534.
535.
536.
537.
538.
539.
540.
541.
542.
543.
544.
545.
546.
507.
Actinopbycbus gwiariua Ehr. ui. t>.
508.
»
Bedenaiiua Ehr. t.
)>
vicenarius Ehr. f.
509.
Actinoeyclus
senarius Hart. s. m.
510.
»
nonarius Ehr. 8.
511.
1!
sedenarius Ehr. m.
1)
aipiila Ehr. f.
»
iiiiilains Hart. 1\'.
512.
Coscinodiscus minor Ehr. in. s.
513.
i)
Patina Ehr. in. s.
514.
u
r.uliatus Ehr. in. s.
515.
»
excentricus Ehr. in. s
510.
i>
subtilis Ehr. s.
)!
concentricus Hart. f.
1)
1)
ceUoMH Hart. f.
1 hif.itiis Ehr. 1.
-ocr page 239-
•220
var. elongata v. d. S. et Sur. d.
547.
Syned
•a laevis Ehr. s. in.
548.
)!
Arcus Kp. Sp. Alp. |». 43. m.
577
549.
>:
Yauiheriar Kp. d.
578
550.
n
oxyrrhynchus Kp. d. = S. acutu
579
Elir. Rab.
580
551.
Synedi
•a amphirrhynchus Ehr, d.
552.
>;
ulna (Nitzsch) Ehr. d.
581
553.
1)
aequalis Kp. d. =; S. splcndens
Kg. />\'
[tab.
582
554.
Syncclru splcndciis Kg. cl.
583
555.
1)
biceps Kp. d.
584
550.
v,
capitata Ehr. d.
585
557.
t:
acus Kg. il.
558.
>;
pulcliclla Kp. d.
559.
II
subuia v. d. S. et Sur. d.
500.
9)
Gallionii Ehr. s.
586.
ft minor Kp. d.
587.
501.
»
liisciculata Ap. (Kp.) m. = pul-
cbella
Kp. ft Rab.
502.
Synedi
a tabulata (Ap.) Kp. m. s.
»8<x.
503.
)>
Buperba Kp. m. s.
589.
Fragilaricae.
Odontidium hyemale Kg. f.
Fragilaria rapucina Desni. d.
         acuta Ehr. d. s.
„ constricta Ehr. d. m. = Fr. con-
strufiis Ehr. GrUn\'. c. binodis Rab.
Diatoma pectinalc (Nitzch) Kp. m. d. =- Er.
construcns Ehr. Grim. d. pracilis Hah.
Diatoma vulgair (Boi-y) Kg. d.
„ tenue Ap. d.
„ elongatum Ap. d,
„ Ehrenbergii Kg. d.
Tabellarieae.
Grammatophoiti marina Kg. m. s.
,,              anpulosa Kp. m.
Terpsiuoe nodosa Hart. I\'.
         pellucida Hart. 1°.
Tabelhnia llocc ulosa (Roth.) Kp. d.
         (enestrata (Lpb.) Kp. d.
Striatelleae.
Ampbiploureac.
564.   Amphiplcura ripida Kp. m.
Nitzschieae.
565.  Homoiocladia Uartiana fi Ap. m.
560.
                      sigmoidea Sin. s.
567.  TrvblioiiL\'lla pandata Sm. d.
568.   Nitzschia obtuaa Sm. b: airuata Rab. s.
569.         „ (Navicula, Eunotia) aniphioxytj
(Ehr.) Sm. d.
570.   Nitzschia (Synedra) palea (Kp.) Sm. d. s.
571.         „        communis Rab. (Synedra notnta
Kg.) d.
572.  Nitzschia cuncata Sur. (Surirolla multifus-
ciata Prodr.) s. d.
573.  Nitzschia siginoidca (N.) Sin. (Sigmatclla
Nitzscbii Kg.) d.
b: Rrebissunii Rab. (Sigmatclla Brebissonii
Kg.) d.
574.  Nitzschiella (Cerntoneis) reversa (Ehr.) Sm. s.
575.           „         (Synedra)acicularis(Kg.)Rab.d.s.
576.  Bacillaria paradoxa Gmelin. s.
590.   Hhabdonema arcuatum (Lgb.) Kg. m.
591.  Striatclla unipunctata (Lgb.) Ag. m. s.
Licmophoreao.
Licmopbora OabeUata Kg. =. argcntescens
\'< Ag. Rab.
Rhipidophora crystallina Kp. m.
           Oedipus Kp. in.
           oceanica Kp. m.
           paradoxa Kp. m.
1\'odosphonia Lynpbyei Kg. in.
Eimotieac.
Eunotia pcctinalis Dillw. (Himaritidium Ehr.)
„ Arcus (Ehr.) Rab.                       
Epithemia sorex Kg. d.
         muscuhis Kg. ui. s.
         zebra Kg. d.
         turgida Kg d.
         gibba Kg. cl.
         Westermanni Kg. .
592.
593.
594.
595.
596.
597.
598.
599.
600.
601.
602.
603.
604.
-ocr page 240-
221
De Zee-eik (Fucus vesiculosns L.) en andere sooi loli van zeewieren worden opgezanield om tot land-
bcmesting te dienen. In het buitenland dienen enkele, als het Suikerwier en de Zeesalade tot voedsel.
Verschillende soorten van Cladophora en Confervu, die door den landbouwer niet van elkander
onderscheiden worden, doch te zamen onder den naam van Flab of Deken vlag bekend zijn. brengen
veel tot de veenvonning bij, daar zij telken jare \'s zomers de wateren aanvullen en in het najaar
op den bodem neerzinken, waar ze slechts voor een klein gedeelte vergaan. Voor bemesting zijn
zij juist wegens deze eigenschap van langzaam te verrotten niet geschikt. Als het water bij een
overstrooming lang op het land is blijven staan, ziet men dikwijls de velden, na \'t wegloopen van
\'t water, geheel bedekt met een laag van deze Flab, die vóór het gebruik der landen verwijderd
moet worden. Dit Flab is soms tot bereiding van papier en kleedingstukken of tot het maken van
nokken op rieten daken gebruikt.
In de geneeskunde is het lersche mos of Carraghocu in gebruik, dat van de op onze kusten niet
zeldzame Chondrus crispus Lgb. afkomstig is.
VI. ONDERKLASSE WYCOPHYCEAE.
Hygrocrocis perplexa Kg.
          phosphorica Kg.
          Descaisnei Kg.
          Desmazierii (Duby) Kg.
7.   Sphaerotilus natans Kg. d.
8.   UIviria aceti Kg.
9.   Cryptococcus nataas Kg. d.
10.
                      sanguineus Kg. t.
1.   Saprolegnia ferax Kg. d.
2.           „          candida (Roth.) Kg. d.
11. „
          tennis Kg. d.
4.   Chytridium minus v. d. S. et Sur. d.
var. equitans v. d. S. et Sur. d.
5.   Olpidium ampullaceum Al. Br. d.
Sirorrocis ammoniata Kg.
Hygrocrocis simplex ,v sarabuci Kg.
0.          ,,          leucocoina Kg. d.
VII. ONDERKLASSE BYSSACEAE.
Familie Col I cmaccae.
1.   Collema pulposum Bernh. s.
2.         „ crispum Schaer. s.
3.         „ tenax Sw. s.
4.        „ multindum Schaer. r.
5.        „ rupestri» Schaer. r.
6.   Collema nigrescens Ach. b.
7.        „ cretaceum Schaer. z.
8.   Leptogium conrictriatnm Hoffm. d.
0.
                   atrocoeruleum Schaer. d.
10.                    miniitissiinum Flörke b.
VIII. ONDERKLASSE LICHENES.
(Korstmossen.)
I. Familie Uymnocarpi.
1. Usnea barbata Fr. b.
10.   Ramalina polymorpha Ach. (op rotsen). I.
11.          „ Bcopulorum Ach. z.
12.  Cetraria aculeata Fr. d.
13.         „ glauca Ach. b.
14.         „ sepincola Ach. b.
15.         „ pinaatri Ach.
10. Peltigera malacea Ach. b.
17.         „ aphthosa Hoffm. b.
18.         „ canina Holfin. (\\.Longerach,Hond$»ios.
2.
i:
articulata Hoffm. d.
3,
Kvernia jubata Fr. d.
\'t.
n
divaricata Ach. d.
5.
n
Prunastri Ach. d.
6,
>:
fnrfuracea Mann. b.
7.
Ramal
na fraxinea Schaer. b.
B.
>:
farinacea Schaer. b
9.
l)
pollinaria Ach. b.
-ocr page 241-
222
19.
Peltigc
ra rufescens Hoffm. d.
66.
Panne!
a aurantiaca Fingerh. b.
20.
M
polydactyla Flörke b.
67.
1/
cerina Ach. b.
21.
n
horizontalis Hoffm. b.
68.
))
haematites Chaub. b.
22.
>;
pusilla Korter.
69.
>)
ferruginea Fr. b.
23.
Sticta
pulmonacea Ach.
70.
1)
sulphurea Fr. (op muren).
24.
n
scrobieulata Ach.
71.
II
calcarea Ach. (op rotsen).
25.
Panne
ia perlata Ach. b.
72.
II
glaucopis Schaer. (op muren).
20.
ij
tiliacea Ach. b.
73.
II
scruposa Sommerf. h.
27.
n
Borreri Turn. b.
74.
>)
aspera Massal.
28.
u
saxatilis Ach. b.
75.
Thelotrema lepadinum Ach. b.
29.
n
laevigata Ach. b.
76.
Gyalecta cupularis Schaer. (op rotsen). L.
30.
n
physodes Ach. b.
77.
Stereocaulon tomentosum (Laur.) Fr. h.
31.
»
acctubulum Fr. b.
78.
>)
paschale (Laur.) Fr. h.
32.
i}
olivacea Ach. b.
79.
N
condensatum (Laur.) Fr. h.
33.
ii
caperata Ach. b.
80.
Cladonia alcicornis Flörke. d.
34.
>/
conspersa Ach. (op steenen).
81.
»
cervicornis Schaer. d.
•x,.
11
ambigua Ach. b.
82.
n
pyxidata Fr. cl.
36.
II
parietina Duf. b.
83.
ij
gracilis Flörke. h.
37.
1!
chrysophthalma Ach. b.
84.
n
degenerans Flörke. h.
38.
1)
ciliaris Ach. b.
85.
ii
finibriata Fr. b.
30.
II
pulverolenta Ach. b.
80.
i)
cornuta Fr. h.
40.
>)
Clementiana Turn. b.
87.
ii
brachiata Fr. h.
41.
1>
stellaris Ach. b.
88.
ii
furcata Sommerf. cl.
42,
1)
caesia Ach. (op sternen).
89.
ii
squamosa Hoffm. h.
4:..
)>
obseura Elirh. b.
90.
n
cornucopioïdes Fr. d.
44
11
triptophylla Fr. b.
91.
n
Florkeana Fr. h. L.
45.
)>
brunnca Ach. b. L.
92.
ii
digitata Hoffm. h.
46.
)>
crassa Ach. (op rotsen) L.
93.
n
macilenta Holfm. h.
47.
1)
lentigera Ach. d.
94.
n
rangiferina Hoffm. d. Iiendiertnos.
48.
»
saxicola Ach. (op steencn).
95.
n
uncialis Fr. d.
49.
»
cartilaginea Ach. z.
96.
n
Papillaria Ehrh. h.
50.
11
murorum Ach. (op steencn).
97.
ii
ochroleuca Flörke.
r.i.
>>
fulgens Ach. (op steenen) L.
98.
Bacomy
ces roseus Pers. h.
52.
!>
candicans Fr. (op rotsen) L.
99.
ii
placophyllus Ach.
53.
1!
circinata Ach. (op steenen).
100.
Biatora
decipiens Fr. (op rotsen). L.
54.
)!
pallescens Fr. b.
101.
ii
byssoïdes Fr. s.
55.
»
tartarea Ach. h.
102.
ii
icmadophila Fr. h.
56.
1)
subfusca Ach. b.
103.
n
sphaeroïdes Schaer. b.
57.
!>
albella Fr. b.
104.
ii
luteola Fr. b.
58.
1)
frustulosa Ach. h.
105.
n
rosclla Fr.
59.
»
atra Ach. b.
106.
ii
anomala (Lccid.) Schaer. b.
60.
»
cinerea Fr. (op steenen).
107.
ii
decolorans Fr. h.
61.
))
sophodes Ach. b.
108.
ii
flexuosa Fr. b.
62.
I)
varia Ehrh. b.
109.
ii
Lightfootii (Lccid.) Schaer. b.
6:*.
»
chondrotypa Ach. b. L.
110.
n
uliginosa Fr. s.
64.
»
luteo-albu Scliaer. b.
111.
ii
quernea Fr. b.
05.
11
vitellina Ach. b.
112.
Lecidca
canescens Ach. b.
-ocr page 242-
223
113.
Lecidea
vericularis Ach. h.
131.
Opegrapl
ia herpetica Ach. b.
114.
i>
contigua Fr. (op rotsen).
132.
\'!
scripta Ach. b.
115.
»>
iiitiilul.i Fr. (op muren).
133.
>>
dendritica Ach. b.
HG.
>>
atro-alba Ach. (op muren).
134.
Lecanactis lyncea Fr. b.
117.
i:
confluens Schaer. (op muren).
135.
1!
impolita Fr. b.
118.
»
chalybea Borr. (op daken).
136.
Coniangium vulgare Fr. b.
119.
>>
geograpliica Schaer. (op rotsen).
137.
Coniocar
ion cinnabarinum DC. b.
120.
i)
premnea Ach. b.
138.
Coniocybe furfuracea Fr. b.
121.
>>
parasema Fr. b.
139.
Calicium
curtum Turn. et Borr. b.
122.
i;
enterolcuca Fr. b.
140.
v.
subtile Fr. b.
123.
»
punctata Florke. b.
141.
)>
populneum Brond. b.
124.
)>
albo-atra Schaei-. b.
142.
>;
trichiale Ach. b.
125.
>;
sabuletorum Fr. h.
143.
II
hyperellum Wahl. b.
12G.
!>
milliaria Fr. b.
144.
V
trachelinum Ach. b.
127.
Umbilicaria pustulata Holïin. (op rotsen).
145.
11
chrysoeophalum Ach. b.
128.
Opegra|
)ha varia Pers. b.
146.
11
phaeocephaluni Turn. et 1
129.
n
saxatilis DC. (op rotsen).
147.
IJ
tympanellum Ach. b.
130.
n
atra Pers. b.
148.
1!
turbinatum Pers. b.
14
II. Familie Angiocarpi.
149.
Sphaerophoron coralloïdes Pers. h.
163.
Ver
rucaria
umbrina Wahl. (op steenen).
150.
Endocarpon miniatum Acli. (op rotsen) L.
164.
ii
maura Wahl. (op steenen).
151.
„ pusillum Hedw. r. L.
165.
i>
pinguis Chev. b.
152.
Pertusaria communis DC. b.
166.
i>
nitida Schrad. b.
153.
„ Icioplaca Schaer. b.
167.
)>
nitida b. nitidclla Fliirk. b.
154.
Segestrella vermicellifera Fr. b.
168.
o
alba Schrad. b.
155.
Stigmatidium crassum Dub. b.
169.
ij
cinerca Kx. b.
156.
Sagedia fuscella Fr. (op steenen).
170.
>!
gemmata Ach. b.
157.
„ viridula Fr. (op muren).
171.
1>
biformis Turn. b.
158.
Verrucaria epipolaea Ach. (op muren).
172.
!>
epidermidis Fr. b.
159.
„ muralis Ach. (op muren).
173.
1>
punctiformis Pers. b.
160.
„ rapestris Schrad. (op muren).
174.
Pyrenothea leucocephala Fr. b.
101.
„ nigrescens Pers. (op muren).
175.
Thrombium nivco-atrum Turn. b.
162.
„ margacca Wahl. (op steenen).
176.
II
sticticum Schaer. b.
De Korstmossen groeien op muren, schuttingen en boomschorsen, zeldzamer op den grond. Zij
ontleenen hun voedsel echter niet aan deze, doch bijna uitsluitend aan de lucht. Vergiftige soorten worden
or niet onder gevonden, daarentegen worden in Noordelijke landen velen als voedsel gebmikt. Tot
(1,. vervaardiging van lakmoes, het meest bekende gebruik dat van korstmossen gemaakt wordt,
worden onderscheidene soorten, vooral de Aard-Orseillc (tot het geslacht Lecanora behoorende) uit
het buitenland ingevoerd.
Het Rendiermos (Cladonia rangiferina Hoffm.), dat in het hooge Noorden des winters bijna hetcenig
voedsel der rendieren uitmaakt, wordt in ons land op drooge heiden en in de duinen zeer algemeen
aangetroffen, en wordt op sommige plaatsen verzameld om de rendieren in de Zoologische tuinen
te voeden. Als geneesmiddel tegen longziekten dienen het IJslandsche Mos (Cctraria islandica Ach.)
onzer apotheken, en het Hondsmos (Peltigcra canina Hoffm.), dat op heide en duingronden niet
zeldzaam is. Tot dit doel worden beiden in water gekookt, waardoor zij in een gelei veranderen.
Het voorkomen van veel korstmossen op boomen wordt als een bewijs van ziekelijkheid beschouwd.
-ocr page 243-
224
IX. ONDERKLASSE KUNGI.
(Zwamini\'ii.)
I. Familie Hy inenomycet<
Igaricus
plialloïdcs Fr. b.
43.
Agaricus
»
inuscarius L. b.
44.
ii
M
panthcrinus Dec.
45.
>;
9)
xtrobiliformis Vitt.
46.
tl
1!
strangulatus Fr.
47.
»:
»)
Mapini Batseli tl.
48.
>;
»)
rubescens Fr. b.
40.
II
n
spissus Fr.
50.
•1
n
vaginatus Buil. d.
51.
II
ii
procerus Stop. d.
52.
11
*:
rachodes Vitt.
53.
II
II
molybdites Meyer.
54.
1]
n
excoriatus Scbaell\'.
55.
II
1)
mastoidcus Fr. b.
56.
\')
1!
Friesii Lasch. b.
57.
•1
I!
acutcsquumnsus Weinm.
58.
II
!>
clypeolarius Fr. d.
59.
)l
II
cristatus Fr. w.
60.
•1
>;
uauciuus Fr. w.
61.
\'I
1!
cepaestipes Sow. (in
broeibakken).
62.
I!
M
cepacstipes var. (lava
. Schnitzl.
63.
1]
!\'
amiantbinus Scop. d.
64.
II
>>
si\'ininudus Lasch. b.
65.
n
)>
Flammula A. S. (in
broeibakken).
66.
ii
II
robustui A. S. b.
67.
>>
J!
mulleus Valil. b.
68.
n
>!
Ia({iieatus Fr. b.
60.
>>
>!
mucidus Schrad. b.
70.
>:
!)
equestris L. b.
71.
M
»;
tul vellus Fr. Ii.
72.
II
>>
albo-brunncua Fr. b.
73.
n
)>
ustalis Fr. b.
74.
)>
II
rutilans Scbaell\'. d.
75.
»:
>:
varicgatus Scop. d.
76.
II
\'i
Coliunbetta Fr. b.
77.
1!
>>
inibricatus Fr. b.
78.
IJ
!)
terreus Scbaell\'. d.
70.
\'1
>)
argyraceus Buil.
80.
1!
)i
luteo-virens A. S.
81.
>1
>>
saponaceiis Fr. d.
82.
/!
M
atro-cinereus P. w.
sudus Fr. d.
83.
84.
!1
nilftireua Buil. b
patulus Buxb. b.
albus Fr. b.
personatus Fr. d.
nudus Buil. I).
grammopodius Buil. w.
melaleiicus P.
brovipes P. s.
bumilis Fr. w.
glaut o-nitens Batscb. d.
nebularis Batscb.
clavipes P. b.
tyrianthinus Fr. b.
odorua Buil. b.
cerussatus Fr. b.
phyllophilus Fr. b.
candicans P. b.
dcalbatus Sow.
opacus Witb. b.
maximus KI. Wett. b.
iufimdibulitbi\'mi.s Scbaell
gilvus P. 1).
Ilaccidus Sow. b.
Catinus Fr. b.
eyathil\'ormis Buil. \\v.
obbatus Fr. b.
suavcolens Schuin, b.
fragrans Sow. b.
laccatus Scop. s.
tortilii Bolt. b.
radicatus Fr. b.
longipes Buil. b.
fusipes Buil. b.
maculatus A. S. b.
butyraceua Buil. b.
velutipes Curt. b.
trocbilus Lasch. b.
caulicinalis Buil. d.
cirrhatus Schuin.
collinus Scop.
dryopbilus Buil. b.
Michelianus Fr. ij.
1.
2.
:\'..
4.
5.
0.
7.
8.
!>.
1(1.
II.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
IS.
10.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
40.
M.
V2.
-ocr page 244-
22:.
i i-it-
is niuscigcnuo Schnm. l>.
132.
Agariens
flmbriatu* Bolt. Ij.
•i
lu.lins 1\'. l>.
133.
M
Eryngii Poe. w.
>;
pelianthinui Fr. b.
134
II
ostrcattis Jacq. 1).
II
balaninus Berk. b.
is:..
11
salijrims P. Ii.
II
rabromarginatiifi Fr. l>.
13fi.
•1
aeeiiiius Kr. b.
II
puriis P. d.
137.
i)
tremulus Schaeff. Ij.
II
chloranthufi Fr. b.
138.
ij
septicus Fr. b.
II
flavo-allius Fr. w.
139.
II
atrn-riieruleus Fr. b.
II
lac.teus P. 1).
140.
II
applicatus Batsch. b.
>:
Benzonii Fr. (in kassen).
lil.
perpusillus Fr. b.
•1
ezcisua Lasch. b.
142.
M
volvaeeus Buil. Ij.
II
mgosu** Buil. l>.
1i3.
II
parviilus Weinin. r.
II
galcriculatus Sop. b.
144.
1}
speriopus Fr. b.
il
pnlygrntnmtw ltnll. b.
14:..
11
eerviniis ScbaolT. b,
II
paraliolicus A. S. I.
1 40.
11
siniiatus Fr. (in kassen).
II
ilissilii\'iis Fr. b.
147.
11
pninuloïdes Fr. il
II
leptnccplialus P. b.
148.
11
Placenta Batsch.
II
alcaliniM Kr. b.
140.
IJ
ser\'nellus Fr. W.
II
pliensus Fr. \\v.
150.
11
ilvpentus L. b.
o
vitreus A. S.
151.
IJ
iliiiiliipuliiis Fr. b.
»i
Itlop.\'s Huil. 1).
152.
M
Om-Ba Fr.
il
debilis Huil. b.
153.
11
anatinus Lasch. il.
>!
vililis Muil. Ii.
154.
11
pascims P. w.
11
Acicnla SchaefT. b.
155.
11
tiifrularis Buil. \\v.
II
haematopus I\'. b.
15Ü.
11
praeenx P. w.
\';
sanguinulentus A. S. (in kassen).
157.
II
aurivellus Batsch. Ii
•1
galoptM Schrad. b
158.
11
sipiari\'iisus Huil. \'t
i)
epipterygius Scof
159.
\'5
speetaliilis Fr. b.
\'i
clavicularis Fr.
100.
11
ailipusus Fr.
II
Stylobates P. b.
161.
IJ
lucifer Lasch. b.
>:
clavularis Batsch.
1C2.
11
tiilienuliisus Fr. Ii.
i)
sulitilissimus (). Ij
163.
11
inutaliilis Srliaell. b.
II
tenerriinus Berk. b.
164.
11
inarginatim Batsch. b.
1}
ecliinipes l.aseli. b.
165.
11
unicolor Vahl. l>
11
eorticola Scbuni. b.
160.
11
puinilus Fr.
11
Iiieinalis Oslj. Ii.
167.
11
Mycennïcles Fr. w.
11
|iy\\iilalus Buil il.
168.
11
lannginosn* Fr. d.
t:
Iie|i;ilirus Batsch. il
109.
11
laeerns Fr. d.
II
rustiius P, h.
170.
>;
deglubens Kr. b.
II
Illlilielliteriis L. V.
171.
11
carptim Fr. b.
II
slelliitus Fr. b.
172.
11
fastigiatus Schoen*, b.
II
setipes Fr. II.
173.
11
riinosus Buil. w.
1}
Fibula Pull. Ii.
174.
11
gpophyllus Sow. b.
1!
corticatua Kr. b.
175.
M
sraliellus Fr. b.
n
ili\'vinus P. Ij.
170.
11
t\'astiliilis P. w.
n
ulniariiis Buil. b.
177.
II
inussivns Fr. W,
)>
palmatus Buil. b.
178.
1)
tirinus P.
15
-ocr page 245-
226
170.  AgiU\'inis crnstnlinifnnnis Buil. b.
180.         „        rapnioccphaltis Buil. lp.
181.         „ strigieeps Fr. b.
182.         „        helomorplius Yv. b.
183.         „ icummosus Lasch. w.
184.         „        penetrans Fr.
185.         „ melinoïdes Buil. w.
186.         „ pediades Fr. w.
187.         „        semiorbicularis Buil. r.
188.         „        scorpioïdes Fr.
189.         „        l\'urfuraceus P.
190.         „        tener Schaeff. d.
191.         „        siligeneus Fr. w.
192.         „        Hypnoruiii Batsch. d.
193.         „        Bryorum I\'. d.
194.         „        Sphagnorum 1\'.
195.         „        mniophilus Lasch. s.
196.         „        pellmidus Buil. Ij.
197.         „        mollis Schaeff. b.
198.         „        haustellaris Fr. b.
199.         „        variabilis P. b.
200.         „        depluens Ratsen, w.
201.         „        campestris L. w. Eetbare. Cham-
pignon.
202.  Agaricus villaticus Vitt.
203.         „        arvensis Schaeff. w.
204.         „        silvaticus Schaeft*. b.
205.         „        aeruginosus Curt. w.
206.         ,.        LevellleanuB Uz. et Mb. b.
207.         „        melaspermua Buil. d.
208.         „        squamosus P. w.
209.         „        merdarius Fr. w.
210.         „        Btercorarius Fr. r.
211.         „        seraiglobatus Batsch. w.
212.         „        snblateritius Schaeft*. b.
213.         ,.        elaeodes Fr. b.
214.         „        t\'ascicularis Huds. b.
215.         „        lacrymabundus Fr. b.
216.         „        velutinus P. w.
217.         „        Candollianua Fr. b.
225.  AgariciM coprophilus Buil. w.
22(j.                bullacetis Buil. w.
227.         „        atrorufus Schaeff. d.
228.         ,.        callosus Fr. r.
229.         ..        conopilus Fr. r.
230.         ..        corrugis P. b.
231.         ..        gyroflexns Paul. r.
232.         ..        obtusatus Fr. b.
233.         „        fibrillosus P. b.
234.         ,.        gossypinui Buil. b.
235.         ..        separatus L w.
236.         „        ftmipatria Buil. w.
237.         ,.        campanuhitus L. w.
238.         ..        papilionaceus Buil. W.
230.
        .,        acuminatua Vr. w.
240.         „        limicola Fr. w.
241.         .,        subatratus Batsch. w.
242.         ,.        gracilis Fr.
243.         „        atomatus Fr. w.
244.         .,        disseminatus P. b.
245.   Coprinus comatus Fl. Dan. r.
246.         ,.        ovatus Schaeff. r.
247.         „        atramentarius Buil. b.
248.         „        sobolilerus Hoffm. b.
249.         „        nuceacens Schaeff. r.
250.         ..        oxstinctorius Paul. r.
251.         ,,        l\'unetarius L. r.
252.         „        tomentosuB Buil. r.
253.         ,,        niveus P. r.
254.         ,,        micaceus Fr. r.
255.         ,.        truncorum Schaeff. b.
256.         ..        deliquescens Fr. b.
257.         ..        Digitalis Batsch. b.
258.         ,,        Trappenii Oud. b.
259.         „        lagopus Fr. bl.
260.         ,,        radiatus Bolt. r.
261.        „       stercoreua Scop. r.
262.         ,,        ephemerus Fr. r.
263.         ,,        sociatus Schum. w.
264.         „        plicatilis Curt. r.
265.         ,,        benierobius Fr. s.
266.   Bolbitiu»  vitellinus I\'. w.
267.         ..         tener Berk. W.
268.  Cortinariiu largus Buxb. b.
269.           ..          nibporpuraacena Batsch. b.
270.           ,.          colliuitu» Fr. b.
271.           ,,          argentatus P. b.
104
218.         ..        appendiculatua Buil. b.
219.         „        hydrophilus Buil. b.
220.         ..        spadiceus Schaeff.
221.         ,,        hygrophitns Fr.
222.         .,        polycephalus Paul.
223.         „        toenisecii P. w.
224.         ,,        udua P. v.
-ocr page 246-
227
Cortinarius violaceo-cinereus l\\ h.
:< l n.
»
alho-violarrus P. h.
320.
•*
aznreus Krbhz. b.
321.
*•
cinnabarinus Fr. b.
322.
»i
cinnamomeus Fr. b.
323.
»
croccus SchaefT. v.
324.
**
incisus Fr. b.
325.
11
subferrngineus b.
326.
11
armeniacus SchaetT. d.
327.
11
dilutus P. b.
328.
castaueus Buil. b.
329.
P.ixillus
involutus Bntscli. s.
330.
,.
atrotomentosus Batsch. b.
331.
..
Pannoïdes Fr. b,
332.
Goraphic
ius rrlutinnsus SchaHV. 1>.
333.
n
roseos Fr.
334.
ii
visr.idus L. b.
335.
ii
tpstaccus Sow. b.
330.
Hygrop]
orus purpurascens A. s. ij.
337.
••
by|iotlicjiis Fr. I>.
338.
n
liniai\'inus Scop.
339.
"
pratPnsis P. \\v.
340.
ii
virgineus Jaoq. w.
341.
v
nivpus Scop. w.
342.
cpraceus WuliT. w.
343.
11
coccineus ScbaofT. w.
344.
11
ininiatus Fr. b.
345.
»1
puniceus Fr. w.
346.
11
obrusseus Fr. w.
347.
11
conicus Scop. w.
11
chlorophanus Fr. \\v.
348.
11
psittacinus SchaefT w.
349.
11
iinguinosus Fr. b.
350.
Lactariii
s scrobiculatus Scop. b.
351.
i,
torminosus Schaofl\'. b.
352.
..
turpis Weinni. b.
353.
• <
controversua P. w.
354.
ii
pubescens Krbh.
355.
ii
insulsus Fr. b.
356.
ii
zonarius Buil. b.
357.
ii
blonnius Fr. b.
358.
•i
trivialis Fr. b.
359.
ii
uvidus Fr. b.
360.
ii
Ilexuosus Fr. h.
361.
91
pyrogalus Buil.
362.
1\'
piperatus Scop. \\v.
363.
M
veilereus Fr.
364.
I.nctarius deliciosus I.. b.
         thejogalus Buil. b.
,.         pallidiiü P. b.
..         quietus Fr. b.
aurantiacus Fr. b,
,.
         vietus Fr. b.
sorifluus Dim1, b.
,,
         subdulris Buil. b.
         camphoratus Fr. b,
.,         obscuratus Lasrli. Ij.
rul\'us Scop. b.
If11—11l:i nigrican* Buil. b.
adusta P. b.
,. delica Bolt.
rosacefi Buil.
furcata P. b.
coernlea Krbh.
., rubra Fr. b.
,, Linnaci Fr. b.
„ olivacea SchaeiT. s.
i\'inctica Fr. b.
„ ocbrolcuca P. b.
,, tbetens P.
fragilia P. w.
,. integra L. b.
aurata Willi.
uitida P. b.
„ alutacpa Fr.
Cantharellus cibarin* Fr. d. Kleine gel
Canthavelle.
Cantbarcllus aurantiarus Wulll. d.
,.
           nmbonatiiti Fr. b.
,,           muscigpnus liull. I).
           glauciis Kr.
           brvopbilus Fr.
           rptirugus Buil. b.
Nyctalis parasitica Buil.
Marasmiii8 urens Buil. b.
         poronatus Bolt. b.
         oreadcs Bolt. \\v.
          plancua Fr. b.
          argyropus I\'. b.
         acorodomua Fr. b.
.,          aiuadclpbus Buil. b.
,,          mmealia Buil.
,,          eundidus Bolt.
,,          cauticinalis Sow. \\v.
-ocr page 247-
228
305.
Mfirnsmius andronceus L. b.
300.
.,
Rotnla Scop. b.
307.
*•
saccharinus Fr. b.
308.
m
epiphyllue Fr. b.
30!).
»i
tpodoleiicug Berk.
370.
Lentinus tigrinus Buil. b.
371.
»;
lepidena Fr. b.
372.
»:
auflruteacena Brot.
373.
Panus
conchatus Fr.
374.
i;
stipticus Buil. Ii.
375.
Schizopliylluin commune Fr.
370.
Lenzites betulina L. b.
377.
»
taepiaria Wulff. b.
378.
n
abietina Buil. b.
370.
Boletua
lutous L. b.
380.
»
Ilavus Witli. 1).
381.
•i
Ilavidus Fr. b.
382.
»J
granulatua L. w.
383.
9)
bovinus L.
384.
tl
budius Fr. b.
385.
»!
piporntus Buil. il.
380.
>;
parasiticiie Buil. b.
387.
>)
variegatna Fr. b.
388.
n
Oudemansii Hartsen.
380.
u
pruiuntus Fr. b.
390.
»:
ehrysentberon Buil. d.
391.
n
subtomontosus L. b.
392.
>;
bJeroglyphicua Rostk. b
393.
i)
spadiopus Scbacfl\'. b.
394.
>;
calopus Fr. b.
395.
!>
pacbypus Fr.
390.
i:
Satana;» Lonz. b.
397.
n
luridus SchacfT. d.
398.
n
erytbropus P.
390.
v,
purpureuB Fr. d.
400.
II
cdulis Buil. b.
401.
)!
fragrans Vitt.
402.
»;
inipolitus Fr.
403.
>)
vernpellia Fr.
404.
• *
•caber Fr. w.
405.
H
felleue Buil. b.
400.
i*
cyanrscons Buil. b.
407.
Polypoms aubaqnamosua L.
408.
• •
bruiualis Fr. b.
400.
perennis Yv. d.
410.
.,
scpiamosus lluds. b.
411.
piripi\'s Fr. b.
; 412. Polyporus varina Fr. b.
413.          „         nummulariua Buil. b.
414.          „         froudosus Fr. b.
415.                         i-inilliii\'ii• A. S. b.
416.          .,         gigaiitoiis Fr. b.
417.          .,         Acantboïdcs Buil. b.
418.          .,         Biüfureua Buil. b.
410.
         .,         saliguus Fr. b.
420.          .,         tephroleucus Fr. b.
421.          ..         chionacue Fr. b.
422.          .,         mol lis P. b.
, 423.         .,         destructor Fr. b.
424.         .,         erocem 1\'. b.
j 425.         .,         nidulana Fr. b.
: 420.         .,         I\'umosns Fr. b.
427.          „         adustus Fr. b.
428.          „ \' Kyroatodea llostk. b.
420.
         .,         inakraulos liostk. b.
430.          ..         amorphua Vr. b.
431.          .,         hispidua Fr. b.
432.          „         cuticularia Fr.
433.          ,,         pube8cena Fr.
434.          „         fomentariue Fr. b.
435.          „         nigricana Fr. b.
430.
         ,,         igniariiM r\'r. b.
437.          ,,         Italvus Scop. b.
438.          „         Uibis Fr. b.
430.
                  concbatiis Fr. b.
440.          ,,         saliciuus Fr. b.
441.          ,,         margiuatiis Fr. b.
442.          „         annosiis Fr. b.
443.          .,         connatus Weinm. b.
444.          ,,         birsiitus Fr. b.
445.          „         velutinua Fr. b.
440.
                  zonatus Fr. b.
447.          ,,         vnrsicolor Fr. b.
448.          „         abii\'tiuus Fr. b.
440.
                  subspadiccus Fr. b.
450.          „         coiitiguus Fr. b.
451.          „         l\'i\'rrugiuosus Fr. b.
452.          ,,         purpura» Fr. b.
453.          ,,         Modulla Panis Fr. b.
454.          .,         mucidua Fr. b.
455.          „         obduci\'iis P. b.
450.         .,         saiiguinolontus Fr. b.
457.          „         Baduia Fr. b.
458.          „         Vaillantii Fr. (in kassen).
-ocr page 248-
229
500.
Corticium coeruleum Schrad. b.
507.
ij
calceum Fr. b.
508.
N
lividum P. h.
509.
n
quercinum P. h.
510.
ij
cinereum Fr. b.
511.
»
incarnatum Fr. b.
512.
j;
polygouiuni P. b.
513.
ïi
comcdens Fr. h.
514.
»»
Sambuci P. b.
515.
Cyphelu
muscigeiia \\v.
510.
11
laeta Fr. b.
517.
Capula Fr. b.
518.
••
ainpla Lév.
519.
Clavaria
Botrytis P. d.
520.
n
amethystina Buil. b.
521.
«
1\'astigiata L. d.
522.
ii
niuscoïdes L. d.
523.
»
coralloïdes L. b.
524.
«
cinerea Buil. w.
525.
«
cristata llolmsk. b.
520.
n
rugosa Buil. w.
527.
ii
Krombholzii Buil. b.
528.
ji
Kunzei Fr. b.
529.
V
pyxidata P. b.
530.
11
dilicata Fr. (in kassen)
531.
11
aurea Schaell\'.
532.
V
rul\'escfiis Schaell\'. b.
533.
11
abietina Schuin, b,
534.
V
tlaccida Fr. b.
535.
V
stricta P. b.
536.
H
crispula Fr. b.
537.
9)
byssiseda P. b.
538.
»1
I\'usilonuis Sow. w.
539.
V
inaequalie Fr. w.
540.
11
argillacea Fr. d.
541.
11
vermiculata Scop. w.
542.
I\'ragilis llolmsk. w.
543.
11
falcata P. (in kassen).
544.
V
iuscata Oud. (in kassen)
545.
Caloceru
viscosa Fr. b.
540.
ïï
cornea Fr. b.
547.
Typbula
gyrans Fr. b.
548.
erythropus Fr. b.
549.
\'i
Grevillei Fr. b.
550.
Auricula
•ia mesenterica Buil. b.
551.
Exidia Auricula Judae Fr. b.
552.
„ recisa Fr. b.
459.  Polyporus corticola Fr. b.
400.  Tramctes suavcolens Fr. b.
\'M.         „ gibbosa [•. h.
462.          „         protracta Fr. b.
463.  Daedalea quercina P. h.
104.
        „ unfcolor F\'r. b.
405.
        ,. Oudemansii Fr. b.
4(10.
  Merulius treraellosus Schrad. I>.
407.         „ Corium Fr. b.
408.         ,. scr|H>ns Tode. b.
409.         „ lacrymans Fr. (op rottend hout).
470.         „ pulveru)cntU8Fr. (oprottend hout).
471.   Fwtulina hepatica Fr. b.
472.   Hydnnni imbricaturn L. b.
473.         ,,        repandum L. b.
474.         ,,        rufescens Schaell\'. b.
475.         ,. conipactum Fr. b.
470.         ,, ft\'iTUgiiH\'iuii Fr. b.
477.         „ cinereum Buil. b.
478.         „ tomcntosimi L. h.
479.         „ Auriscalpium L. b.
480.         „ farinaccum P. b.
481.         „ argutum Fr. b.
482.   Irpex 1\'usco-violaceus Fr. b.
483.      „ obliquus Fr. b.
484.   Rarltilum quercinmn Fr. b.
485.  Thelephora radiata Fr. b.
480.
          „ pannosa Fr. L. b.
487.           „          caryopbyllaea Fr. d.
488.           „          tarrestria Ehrh. d.
489.           „          laciniata P.
490.           „          ferruginea P. b.
491.  Stereum purpureum P. b.
492.        „ hirsutum W. b.
493.        „ spail\'u i\'iiui Fr. b.
494.        „ tanguinolentum A. S. (\'m kassen).
495.        „ rubigitiosum Schrad. h.
496.        „ tabacinuui Fr. b.
497.        „ diaciförme Fr. b.
498.        () fhi8tulo8um Fr. b.
490.
       „ rugosiun Fr. b.
500.  Corticium ochroleueum Fr. b.
501.          M         evolvens Fr. b.
r>^\'
         »! giganteiuii Fr. h.
5°3.
         n lacteum Fr. b.
504.
         n radiosum Fr. b.
5*>5.
                   |lleVu P. b.
-ocr page 249-
230
Exidia  glandulosa Fr. h.
Tremella Dmbriata I\'. b.
        foliacca I\'. I>.
        lutescens Fr.
        aurantia Schwein.
        mesenterica Reu. I>.
,,        albida Hutls.
553.
r»:»4.
555.
556.
557.
558.
550.
560.  Coryne sarcoïdes Bon. b.
561.  Dacrvomvcos tortus Fr. b.
502.             „           atillatua Nees. b.
503.   Epidocliiuni Martcnsü West.
504.   CylindrocoJla Urticae Ron.
505.   Podisoma fiiscum Dub. b.
506.          „         Ovmnosporangiuni Bon
1. Fa tn i 1 ie D isc om yce
tes.
orieljc.
605.
Pezin
i purpurasccns P. b.
006.
»>
rutilans Fr. b.
607.
h
leucoloma Rebent.
008.
..
buniosa Fr. s.
000.
grannlata Buil. b.
OIO.
brnnneo-atra Desmaz.
011.
faacicularia A. S.
612.
nigrella I\'. b.
613.
..
hemisphaerica Wigg. b
..
614.
unibrosa Fr. b.
615.
ii
scutellata L. h.
616.
.,
stercorea P. w,
617.
.,
setoaa N. ab E. b.
618.
..
papillata P.
619.
diversicolor Fr.
620.
ciliaris Fr.
621.
..
virginea Batsch. h.
622.
.,
nivea Fr. b.
623.
,,
bicolor Buil. b.
624.
,,
albo-violascens A. 8. b
625.
corticalis P. b.
ch. b
626.
11
papillaris Buil. b.
627.
H
hyalina P. b.
628.
..
sulphurea P. r.
629.
11
villosa P. r.
630.
,•
anomala P. h.
631.
..
poriaeformis De. b.
632.
,.
fusca P. b.
633.
11
sanguinea P.
634.
lirina P. b.
635.
11
fructigena Buil. h.
636.
11
coronata Buil. h.
637.
11
inlli\'xa Bolt. r.
638.
striata Nees. r.
639.
..
albida Rob. b.
640.
11
oyatlioïtlea Ruil.
641.
11
vaccinea Schuin, b.
642.
,.
amentacea Balb. b.
567.
508.
500.
570.
571.
572.
573.
574.
575.
576.
577.
578.
570.
580.
581.
582.
583.
584.
585.
586.
587.
588.
580.
590.
591.
592.
503.
594.
595.
596.
597.
598.
599.
600.
601.
602.
603.
604.
Mnrchella esculentu P. \\v. Morieljc.
„ conka P. \\v.
         scniililicia Pc. w.
Helvella crispa Fr. b.
lacunosa Alz. w.
„ elastka Huil. h.
Mitrulu paludosa Fr. h.
Lcotia lubricn I\'. v.
Cieojilossiun plabrum P. d.
          hirsutum P. Ii.
Bulgaria inquinana Fr. b.
„ sarcoïdes Fr. h.
Ascobolus fuiTuraceus P. w.
„ glaber P. w.
„ Trifolii Bernh. w.
Peziza Acetabulura L. b.
„ Hclvelloïdi\'s Fr. d.
„ macropus P. b.
,, fibroaa Wallr. b.
„ Rapiiliirn Itnll. b.
„ tuberosa Ruil. b.
„ brevipes Van don Bosch, b
„ rctioulata (irev. b.
„ ancilis P. b.
badia P.
cochleata lluds. b.
,. alutacea P. b.
,, abietina P, b.
., geochroa P. h.
., leporina Batscb. b.
onotica P. b.
,, aurantia Fl. Dan. w.
cerea Sow. w.
vesiculosa Buil. b.
,. microplu P. b.
,, cnpularis L. b.
applanata Fr. w.
ini.Miihrauaci\'a Scliiini.
-ocr page 250-
231
650.   Peziza sphaeroïdes v. Lychnidis Desni. b.
057. „ graminis Desni. r.
658. „ aronivagii Desrn. r.
059. „ arduennensis Mont. b.
600.       „ salicaria P.
601.   Patellaria coriacea Kr. \\v.
662.
         „ atrata Fr. r.
063.
  Stictis radiata P.
664.   Naevia valvata Mont.
665.   Cenangium ferruginosurn Fr. b.
666.           „          quercinum Fr.
667.   Tympanis conspersa Fr.
068.
  Catinula turgida Desm.
Peziza  aeruginosa Fl. Dan. b.
      culmicola Desmaz. r.
      citrina Batsch. b.
,.      pallescens P. b.
      lenticularis Buil. b.
      imberbis Buil. b.
herbarum P. r.
      Rubi var. herbicola Rabh. r.
,,      chrysoeoma Buil. r.
      lacustris Fr. s.
      c.inerea Batsch. b.
      negleeta Lib. r.
      Hcderae Lib. b.
043.
644.
645.
646.
647.
648.
649.
050.
051.
652.
653.
654.
055.
111. Familie Gaster
o my c etes.
Hyphelia rosea Fr. b.
Pilacre Pctersü Berk. et Curt. b.
Trichoderma dubium Alb. et Schw. b.
,.
           viride Pers. b.
           aeruginosum Chev. b.
Aegerita candida Pers. b.
Leocarpus vemicosus Link. b.
Diderma testareum Pers. b.
„ dilforme Summerf. r.
„ spiunarioïdes Fr. b.
Didymiiim cinereum (Batsch.) Fr. b.
„ farinaceum Pers. b.
         nigripes Link. b.
         herbaruni Fr. r.
         praecox Dubary. b.
Physariim sinnosum (Weinm.) Fr. b.
         bryophilum Fr. b.
„ nutans Pers. h.
         albipes Link. b.
Craterium pedunculatum Trentep. b.
,.         miiiutum Fr. b.
„ leucostictuni Chev. b.
Diacheu elegans Fr. b.
Stemonites tusea Itotli. b.
          obtusata Fr. b,
,,          typhoïdes Dec b.
          ovata Pers. b.
Dictydiiini iimbilicatum Sclirad. h.
„ ambigiium Schrad. b.
,. splendens Schrad. b.
„ microcarpum Schrad. b.
Tubulina cylindrica Dec. b.
069.
670.
071.
072.
673.
674.
675.
676.
677.
678.
079.
080.
081.
682.
683.
684.
085.
686.
687.
688.
689.
690.
691.
692.
693.
094.
095.
096.
097.
698.
099.
700.
701.
702.
703.
704.
705.
700.
707.
708.
709.
710.
711.
712.
713.
714.
715.
716.
717.
718.
719.
720.
721.
722.
723.
724.
725.
720.
727.
728.
729.
730.
731.
732.
Phallus impudieus L. b.
„ caninus Huds. b.
Clatlnus cancellatus L. s.
Cyathus striatus Willd. b.
„ 011a Pers. b.
„ Crucibulum Hoiïni. b.
Sphaerobolus stellatus Tode. s.
Thelebolus stercoreus Tode. (op koemest).
Hydnangium carneum Kltz. (in kassen).
Geaster hygrometricus Pei\'s. b.
„ rufescens Fr. b.
„ mammosus Fr. b.
„ fimbriatus Fr. d.
„ fornicatus Fr. b.
„ coliformis P. d.
Bovista nigrescens Pers. d.
„ plumbea Pers. d.
Lycoperdon pirifornie Rupp. d.
          gemmatum Batsch. d.
          saccatum Fl. Dan. d.
          Bovista L. w. Bovist.
          coelatum Buil. w.
          pusillum Batsch. w.
          inolle Pers. b.
          hiemale Buil. w.
          turbinatum a. lividum Pers. il.
Tulostoma manimosiun (Mich.) Fr. d.
Seleroderma vulgare Fr. b.
           verriicosum Pers. b.
Cenococcum geophilum Fr. h.
Hyphelia terrestris Fr. b.
„ nigrescens Fr. b.
-ocr page 251-
232
708.  Srlerotium complanatum Todc. p.
769.           „         irustulil\'ornii\' Rob. I.
770.           „         medullosuni Rob. p.
771.           „         varicgatum Wallr.? I.
772.           „         Sinapispcrnium West. (op run).
773.   Mi\'lampsora Euphorbiac Cast. I.
774.            „           Populncuni Cast. p.
775.            „          Salicinuni Desniaz. I.
770.
  Pociospliarra chindcstina Lcv. I.
777.   Sphacrothoca pamiosa Lev. I.
778.             „           Castagnci Lcv. I.
770.
  Phyllactinia guttatu Lev. I.
780.   Uncinula adunca Lev. I.
781.         ,. Wallrotliii Lev. I.
782.         „ hicornis Lcv. I.
783.   Calocladhi Ehrenbergii Lcv. I.
784.          „         penicillata Lcv. 1.
785.          „         Puliyi Lcv. I.
780. „
         holo8cricea Lcv. I.
787.          „         Bcrberidis Lcv. I.
788.          „ Grossulariae Lcv. I.
780.
   Krvsiplic lamprocarpa Lcv. I.
700.         „ graminis Dec. I.
701.         „ Martii Lev. I.
702.         „ Montagnei Lev. I.
703.         „        tortilis Fr. I.
704.         „ liorridula Lcv. I.
705.         „ communis Fr. I.
700.
   Perisporium vulgarn Oord. I.
707.            „           Brassicac Lib. p.
708.   Couiospoiium circiiians Fr. 1.
700.
  Ificrosticta vagaas Desmaz. I.
800.   Chaetomiiini datum Kze. et Schm. 1.
801.   Illogporium carneum Fr. I.
Tubulina fragiformis Dec. h.
„ pulvinata Lcv. b.
Pericbacna strobiliiia Kr. h.
          populina Fr. b.
Trichia varia Peis. b.
„ chryuosperma Dec. (op mesthopen).
,, turbinuta Witli. |>.
„ Neesiana Cord. p.
,, scabra Dubary. p.
„ rabifonaiH Pers. |>.
Arcyria nulaus Pee. p.
„ incarnatu Per», p
,. pnnieca Pers. p.
I.vcogala t-1>i11<-11< 11-<1111 Ruxb. p.
,, parictinum Fr. \\>.
Itcticularin uiiisroruin (A. et S.) Fr. H.
,,          iiiubrina Fr. p.
Aetlmliuni scptiruni Fr. (op run).
Spumaria alba Pee. w.
Arfospermum compressum Tode. r.
            graminutu Lib. r.
Sclerotium Clavus Fr. I.
          Pustllla Per. b.
733,
734.
735.
73Ü.
737.
738.
730.
740.
741.
742.
743.
744.
745.
740.
747.
748.
740.
750.
751.
752.
753.
754.
755.
750.
757.
758.
750.
700.
7ttl.
702.
703.
704.
705.
700.
707.
4
         albidum Rob. b.
,,         iliiriim Per», r.
JtiodcrmuiD Rob. p.
i)
n
n
"
»>
Liliarcuruni West. I.
compactum Oer. I.
pirinum (Neen.) Fr. I.
variiim Pen. I.
muscorum Pers. I.
flbi\'illotsuni Lib.ï (op run).
Scnicn Todc. p.
Pczizaul\'oriuc Schuin, p.
scutellatuni All», et Schw. p.
802.
cocdneum Fr. I.
IV. Familie Pyrnnomycetes.
. Xylaria  fllil\'ormis Alb. et Schw.
Spbaeria lonccntrica Bolt. p.
„ Fragiformü Pers. p.
„ Ibsca Pers. p.
„ argillacea Fr. p.
        cobaerens Pers. p.
„ granulora Pers. p.
„ mtiltilorniis Fr. p.
„ serpens Pers. b.
        coulluens Tode. p.
Cordyceps Opbioglowtoïdes Fr. I.
         militant* Fr. p.
         purpurea Fr. I. Moederkoor».
Poronia pandata Fr. «I.
Xylaria cornuta Schrank, p.
„ Cupressilorniis Kx. p.
„ polvmorplia (Irev. p.
803.
804.
805.
800.
807.
808.
800.
810.
811.
812.
813
814
815
810
817
818
810,
820
821,
822.
B0C
,. digitata Rabcnh. p.
„ carpoplüla West. b.
„ corunata West. p.
-ocr page 252-
23.1
8-23. .
5pha
824.
o
825.
»
820.
ȕ
827.
»
828.
II
820.
••
830.
»
831.
>>
832.
1)
833.
n
834.
M
835.
II
830.
»
837.
IJ
838.
II
830.
1)
840.
»
841.
842.
»J
1}
843.
))
844.
II
845.
840.
1!
II
847.
II
848.
840.
850.
II
n
il
851.
852.
853.
il
ii
ii
854.
855.
850.
857.
858.
850.
>:
1)
II
II
);
860.
861.
862.
II
II
863.
II
864.
>:
865.
860.
807.
SOK.
II
II
1)
1}
809.
870.
Spba.
871
»)
872.
M
873.
1)
874.
»
875.
»
870.
»)
877.
»
878.
»
870.
»)
880.
n
881.
i]
882.
»
883.
n
884.
885.
IJ
880.
n
887.
ii
888.
»
880.
»i
800.
u
801.
»
802.
>J
803.
l)
804.
n
895.
ij
896.
>;
807.
M
898.
M
899.
IJ
900.
n
901.
»;
902.
»
003.
«
904.
»
905.
II
00Ü.
»)
007.
I)
008.
»
000.
II
010.
ï;
011.
i)
012.
M
013.
>;
014.
il
015.
ii
010.
ii
•na donsta HiiH\'mi. |i.
Nuniiuubiria Dec. p.
bullnta Elirh. p.
imilnlata Pors. p.
Stigma lloH\'ni. |i.
decorticata Dec. h.
ilisciliinnis llnll\'ia. |i.
vcrruoiformis F.lirli. b.
üavo-vireiis Por», p.
ucabrosa Pee. p.
qucrcinn Por». p.
lancifbrmU Fr. p.
ferruginoa Pits. p.
ceratospurnia Tod. p.
Strnraolla Fr. p.
gpiculosa Pits. p.
lata Pits., p.
vohitina Wallr. p.
salicclla Fr. p.
«jastrina Fr. p.
Pranastri Pen. p.
stellulata Fr. p.
Liraminghü West. p.
enteroleuca Fr. p.
Anoiaia Fr. p.
dctrtua Fr. p.
Carpini Pers», p.
nivoa II.\'Mm. p.
leucostoma Fr. p.
eontroversa Dosmaz. p.
riironata lloflm. h
decorticans Fr. p.
turgida Pits. p.
salicina Pers. p.
rtilbostonia Fr. p.
palcholla Pits. p.
conjuncta Nees. p.
tpiatcrnata Pits.? p.
cinnabarina Toilo. p.
coecinea Pers. p.
ribis Tode. p.
laburni 1\'its. p.
(Nectrin) Oudemannü West. p.
Bcervaliu Moug. p.
cyanogcna Deamax. p.
berberidis Pers. p.
varia Pors. p.
*ia cupularib Pits. p.
pulicaris Fr.? p.
aggregata Laxcli. p.
elongatn Fr. p.
liiiuosa Pits. p.
dothidoa Hoiig. p.
spartii Nees. p.
rimosa All), ot Sehw. p.
niicinu Fr. I.
jiimi Fr. p.
Ihvlla lioug. p.
arundinacea Sow. p.
godini Desmaz. p.
nebulosa Por», p.
polygranuna Fr. p.
gnuuinis Pors. p.
trifolii Pers. I.
allicina Fr..\' I.
bifroiu Sdnniilt. et K/.o. p.
ceuthocarpa p.
aurantia Pers. p.
aquila Fr. p.
byssiseda Tode. p.
tristis Toilo. p.
• iv ii ia Pers. p.
birsuta Pors. p.
pcziza Tode. p.
ganguinea Sibtli. p.
episphaeria Tode. 1.
iiiainiiiaofiiriiiis Pors. p.
stercoraria Sow. p.
obduccns a. minor. Fr. p.
bombarda Batsch. p.
spoi\'iiinïilos Fr. p.
nioril\'oriiiis Todo. p.
erubcscens Rob. p.
pulvis pyrius Pors. p.
pulveracea Ehrh, p.
mastoldea Fr. p.
pertusa Pors. p.
excipuliformis F\'r.
inaorostoina Tode. p.
rostrata Vv. p.
rostellata Fr. p.
iMitvpa Fr. p.
oporonlata A. ot S. p.
oortiois Fr. p.
-ocr page 253-
234
064.
Sphaeria
ostrutliii Fr. 1.
965.
»i
atomus Desniaz. p.
966.
ii
melanoplaca Desmaz. 1.
967.
ii
gangrena Fr. 1.
968.
D
Rusci Wallr. p.
969.
i,
idaea Rob. et Desmaz. 1
970.
Polystigma fulvum Pers. 1.
971.
)!
rnbriiin Dec. 1.
972.
n
typhinum Dec. 1.
973.
Dothidea
ribesia Fr. p.
974.
»!
sambiici Fr. p.
975.
u
puccinioïdes Fr. p.
976.
11
sphaeroides Fr.? p.
977.
1)
vernicosa Fr. p.
978.
»
umbilicata Fr. p.
979.
11
alnea Fr. 1.
980.
11
potentillae Fr. 1.
981.
11
brassicac Desmaz. 1.
982.
1)
chaetoniiuni Kze. 1.
983.
»
decolorans Fr. p.
984.
11
flmbriata Kickx. 1.
985.
11
fraxini Fr. 1.
986.
H
geographica Fr. p.
987.
11
graminis Chev. 1.
988.
il
depazoïdes Desmaz. 1.
989.
n
iridis Desmaz. 1.
990.
»
robertiani Fr. 1.
991.
ii
ulmi Fr. 1.
992.
Eustegia
ilicis Chev. p.
993.
Rhytisms
urticae Fr. p.
994.
)>
punctatum Fr. 1.
995.
M
acerinnu Fr. 1.
996.
n
salicinuni Fr. 1.
997.
il
umbonatum Desmaz. 1.
998.
n
bistortae Lib. 1.
999.
i>
rubiae Munt. 1.
1000.
Phacidium corouatuni Fr. p.
1001.
!>
dentutum Schm. p.
1002.
11
pini Fr. p.
1003.
11
ilicis Lib. p.
1004.
11
patella Pers. p.
1005.
1)
lauro-cerasi Desmaz. p.
1006.
)!
ranunculi Fr. 1.
1007.
11
litigiosum Desmaz. 1.
1008.
U
abietis Rabenh. p.
1009.
Hystvrium pulicare Pers. p.
1010.
/>
grammodes De Kot. p.
Spbaeria ditopa Fr. p.
tiliae Fr. p.
pniinosa Fr. p.
xylostei Per». p.
sapinea Fr.? 1.
syringae Fr. p.
lonicerae Sow. p.
strobilina Holl. et Sc hm. p.
epicymatia Wallr. I.
epidermidia Fr. I.
taxi Sow. I.
mactüarii Fr. I.
ilicis Fr. p.
pellita Fr. p.
rubella Pers. p.
haematites Desmaz. p.
acuta Hoftm. p.
modeste Desmaz. p.
conilbrmis Fr. p.
dolioluni Pers. p.
pi si Sow. p.
caulium Fr. p.
culmifraga Fr. p.
scirpicola Dec. Fr. p.
lierbaruni Fr. p.
bardanae Wallr. p.
carduoruni Wallr. p.
armeriae Corda. p.
perforans Rob. p.
Berkeleyi Desmaz. p.
nigrella Fr. p.
nigrans Rob. p.
lugubris Rob. p.
tubaeformis Tode. p.
gnomon Tode. p.
saligna Ehrh. p.
setaceu Pers. p.
aquilina Fr.? I.
polj-podii Rabenh. 1.
carpinea Fr. p.
myriadea Dec. j).
brunneola Fr. p.
maculaetbrmis Pers. p.
aucupariae Lasch. I.
punctiformis Tode. p.
eryngii Fr. p.
cruciferarum Fr. 1.
-ocr page 254-
235
1011.
Hysteriuni lineair Fr. p.
I0.-.8.
Sphaeronema rhinanthi (Euphrasiae) 1
1012.
»
fraxini Prrs. p.
1059.
Sporonema ramcalii Desmaz. p.
1013.
n
roclieaiitini Dubv. p.
1060.
ii
strobiliiui Desmaz. p.
1014.
»
riigosnm Fr. 1.
1061.
rilidiuni earbonaceuiii Kze. p.
lol r..
u
conigenum Moug. et Nestl. p.
1062.
Ceuthospora pbacidioïdes Grev. p.
1016.
il
rabi Pers. p.
1063.
ii
umbonata Wallr. 1.
1017.
il
pinastri Schrad. p.
1064.
Clieilaria agrostidis Lib. I.
1018.
I)
lauri Fr. p.
1065.
Hela
sniia acerina Lev. 1.
1019.
il
gcirpinum Fr. p.
1066.
Coniotl
yriuni Pini (\'da. 1.
1020.
II
arundinaceum Scluiid. p.
1067.
Phoi
na
pustula Fr. p.
1021.
il
culmigenum Fr. p.
1068.
ii
loiigissiina West. p.
1022.
il
ioliicoliuii Fr. p.
1069.
ii
albicans Desmaz. 1.
1023.
il
hederae Mart. p.
1070.
ii
atriplicinuin West. p.
1024.
il
punctiforrae Fr. 1.
1071.
ii
eomplanata Desmaz. p.
1025.
AyIogri»|
iliiiin vajrans Desmaz. 1.
1072.
ii
coronUlae West. p.
1026.
Colpoma
querriniiin Wallr. p.
1073.
"
equiseti Lev. p.
1027.
Exipula
heraclei Rabenh. 1.
1074.
A
lierbarum West. p.
1028.
»
inbi Fr. p.
1075.
l:
striaeformis Dur. et Mout. p.
1029.
Hendersoilia phragmitidis Desmaz. p.
1076.
II
liiieolatum Desmaz. p.
1030.
v.
vagans Awd. p.
1077.
>>
podagrariae West. 1.
1031.
»:
mespili West. p.
1078.
II
i\'uboruni West. p.
1032.
II
Fiedleri West. p.
1079.
v.
saniarorum Desmaz. p.
1033.
1)
sariiientoruin West. p.
1080.
i)
slliquastrum Desmaz. p.
1034.
II
Biibseriata Desmaz. p.
1081.
"
phyllostietoïdes Desmaz. p.
1035.
Pcstaloti
a Guepini Desmaz. 1.
1082.
i:
phaseoli Desmaz. p.
1036.
>!
rosae West. p.
1083.
ii
rameale Desmaz. p.
1037.
Diplodia
inquinaiis West. p.
1084.
Pliyllostictu atriplicis West. 1.
1038.
>!
visci Kx. p.
1085.
>•,
berberidis West. 1.
1039.
ï)
crataegi West. p.
1086.
»
brassicae West. 1.
1040.
IJ
coriii West. p.
1087.
):
canielliae West. 1.
1041.
>)
pinea West. p.
1088.
n
campanulae West. 1.
1042.
1!
acerina Lev. p.
1089.
ii
coryli West. 1.
1043.
I)
rosarum Fr. p.
1090.
)!
criienta Kx. 1.
1044.
1!
scabrosa West. p.
1091.
II
destructiva Desmaz. 1.
1045.
II
fraxini Fr. p,
1092.
II
fragariaecola Rob. 1.
1046.
1)
ligustri West. p.
1093.
II
mcrcurialis Desmaz. 1.
1047.
II
mori West. p.
1094.
II
rhododendri West. 1.
1048.
II
conigena Desmaz. p.
1095.
II
rumicis Pers. 1.
1049.
1)
salicis West. p.
1096.
II
sambuci Desmaz. 1.
1050.
Discosia
artoereas Lib. p.
1097.
II
ulini West. 1.
1051.
Sphaeropsis depressa Lev.
1098.
II
violae Desmaz. 1.
1052.
ij
limirola West. p.
1099.
Depazeu
arcolata Fuckel. 1.
1053.
Ciyptosporiuni Neerii Cda. p.
1100.
C)-tispoi-a elirvsospernia Fr. p.
1054.
Spliaorononia eylindrinim Kr. p.
1101.
i
eorni West. p.
1055.
ii
i\'oiiieuni Fr. p.
1102.
i
1\'ugax Fr. p.
1056.
ii
truncatum Fr. p,
1103.
i
inrarnata Fr. p,
1057.
ii
uiiemoncs Lib. 1.
1104.
i
leucospcrma Fr. p.
-ocr page 255-
236
1105.
Cytispoi
a macilenta Desmaz. p.
II06.
Rabenhorsüa tiliae Fr. p.
II07.
Hicropei
•o drupacoarum Lcv. p.
II08.
Septoria
aegopodii Desmaz. 1.
II00.
»i
acsculicola West. 1.
I1IO.
ii
allioruin West. 1.
1111.
»>
ari Desmaz. 1.
1112.
»
hetae West. 1.
1113.
rheiranthi Rob. 1.
1114.
ii
ehelidonii Desmaz. 1.
1115.
"
rhenopodii West. 1.
Hifi.
!!
rotivolviili Desmaz. 1.
1117.
Il
< ui nicohi Desmaz. 1.
1118.
II
rliunthi Desraaz. 1.
1119.
11
flcariae Desmaz. 1.
1120.
II
I\'rajjrariae Desmaz. 1.
1121.
II
gei Rob. 1.
1122.
n
hederae Desraaz. 1.
1123.
i)
heterochroa Desmaz. 1.
1124.
>>
hydrocotyles Desraaz. 1.
1125.
M
incondita Rob. 1.
1126.
II
legnminiun Desmaz. 1.
1127
II
nebulosa Desmaz. 1.
II28.
l>
oenotherar West. 1.
1120.
11
nirhidearum West. 1.
1130.
II
nxyacanthae Kze. et Schni. 1
1131.
II
populi Desmaz. 1.
1132.
>>
pseudoplatani Rob. 1.
II33.
>\'
pyri West. 1.
1134.
II
quercina Desmaz. 1.
1135.
II
rosae Desmaz. 1.
1136.
1)
robi West. 1.
1137.
))
salicariae West. 1.
1138.
»>
scabiosaccola Desmaz. 1.
1139.
II
spinaciac West. 1.
1140.
i:
staclivdis Rob. 1.
1141.
II
tiliae West. 1.
1142.
>)
toiuentillae Rob. 1.
1143.   Septoria tussilaginis West. 1.
1144.         „ nlrai Kr. I.
I 145. I\'hlvetena vagabunda Desmaz. p.
1146.   Vermicularia chenopodii West. p.
1147.             „           deraatiura Fr. p.
1148.             „           erviijrii Desmaz. p.
1149.             „           herbarum West. p.
1150.             „           liliacearuin West. p.
1151.             „           maiiilans Desmaz. p.
1152.             „           minutura Desmaz. p.
1153.             „           trichrlla Fr. p.
1154.             „           hispidula West. 1.
1155.             „           depazoldce West. 1.
1156.   Prostheniinm betnlinum Kze. p.
1157.   Seliizotliyi\'iiini ptarmicae Dezraaz. I.
1158.   Actiiintlivi iiim graminis Kze. p.
1159.   Microtbyrium microseopicum Desmaz. p.
1160.   Leptostruraa scirpi Rabcnh. p.
1161.             „           juni\'iiuim Fr. p.
1162.             ,.           niicinum Fr. p.
1163.             „           litijriosum Desmaz. p.
1164.             „           vulgare Fr. p.
1165.            „           seirpinum Fr. p.
1166.            ,,           ocellatum Pers. p.
1167.   Leptothyiium juglandis Lib. 1.
1168.              „            populi Lib. 1.
1169.              „            riliis Lib. I.
1170.   Asteroma atratuni Chev. 1.
1171
          „ betulae Rob. p.
1172.
         „ delicatulum Desmaz. I.
I 1173.         „ graminis West. p.
1174.          „         populi Rob. p.
1175.          „         rosae Lib. I.
1176.          „         ulmi Chev. 1.
1177.  Ectostroma liriodendri Fr. I.
1178.           „          sedi Fr. 1.
1179.   Streblema cudogenum Chev. p.
V. Famili
1180.   Pilobolus uristallinue Tode. p.
1181.   Eurotium hcrbariorura Link. p.
1182.          „        enrini\'iiiii Wallr. p.
1183.   Mticor mucedo Linn. p.
1184.       „ caninui Pers. p,
1185.       „ niaerocarpus Corda. 1.
1186.       „ pbycomyces B. p.
ie Hyphomycetes.
1187.   Mucor fusiger Lk. p.
1188.       „ stolonifer Fr. p.
1189.       „ elavatus Lk. p.
1190.   Hydrophora flmetaria Fr. bl.
1191.   Sporodina dichotoma Cda. I.
1192.   Ascophora chalyhaea Dz. et Mb. 1.
1193.           „         l\'ructicola Corda. p.
-ocr page 256-
237
1241.   Trichosporium densuni Fr. p.
1242.   N\'ematogonhnii simplex Dosmaz. 1.
1243.   Gonatobotrvs simplex Cda. p.
1244.   Botryosporium diffusum Cda. p.
1245.   Monosporium llavinn Bon. p.
1240.   Phymatotrichiuni pyramidale Bon. p.
1247.   Dactylium dcndroïdea Fr. I.
1248.          „         iiivciipliilmn Oud. p.
1240.
  Asperpillns dnliiiis Corda. p
1250.           „          •ilam-us Link. p. Schimmel.
1251.           „          caiididns Link. p.
1252.   Coremium vulgaro Corda. p.
1253.   SUsanns moiiilioïdes Corda. p.
1251.
  Jsariopsis pusilla Fres. I.
1255.
  Graphium penicilloTdra Cda. p.
1250.  Penidilinm glaucnm Link. p. Schimmel.
1257.           „          candiduni Link. p.
1258.           „          bicolor Fr. p.
1250.
  lVrouospora densa Itahenh. I.
1200.            „           efliisa Desmaz. I.
1201.            „           ganglionifomiis Berk. .
1202.            „           infestana Casp. I.
1203.            „           macrospora Casp. I.
1204.            „           viciae Casp. 1.
1205.   Acrothanininni violacenm Nees. b.
1200.
  Oïdinin aureum Link. p.
1207.        „ t\'usisporioïdes Fr. I.
1208.        „ monilioldes Link. I.
126».
       „ erysiphoïdes Fr. I.
1270.        „ Oructigenum Kze. p.
1271.        „ Leucoconium Dosmaz. 1.
1272.        „ Tuckeri Lev. 1.
1273.   Monilia cinerea Bon. p.
1274.   Hormodendrum farinaceum Habenh. .
1275.  Toruia graminicola Corda. I.
1270.
      „ pinophila Chev. 1.
1277.       „ chartaruni Coi\'da. p
1278.       „ herbarnin Link. p.
1270.
      „ rhizophila Corda. I.
1281».
   liispor.i monilioïdes Corda. p.
1281.   Trichothecinm rosouin Link. p.
1282.   Fnsispoiiiim aniantiaiiini Link. p.
1283.            „           rhizophilum West. p.
1284.   Byssocladinm fenestrale Link. p.
1285.   Sporotrichum candidum Link. p.
1280.
            „ laetuni Link. p.
1287.
            „ flavicans Fr. p.
Ascopliora nnctnn Cdu. |».
Kpirhysium arjrenteum Tode. |>.
laaria tnmcata P. 1».
Stilbum erytlirocephaltim Ditm. p.
„ rigidum Pers. |>.
Periconio atrata Corda. p.
         lnill>i|H\'s C\'iirtla. |>.
Brarhycladinm ponicillatnni Corda. p.
Ccphalotrichnin stemonitis Nees. p.
Triposporiuin «•Ic\'jaiis Corda. p.
Polythrincinm trifolii Kze. I.
dadosporium hcrbarnm Link. p.
,,
            l\'nscum Noes. I.
            furaago Link. I.
1194.
1195.
1196.
1107.
1198.
HOO.
I200.
1201.
1202.
1203.
1-204.
1205.
1200.
1207.
1208.
1200.
1210.
1211.
1212.
1213.
I214.
1215.
1210.
1217.
1218.
1219.
1220.
1221.
1222.
1223.
1224.
1225.
1220.
1227.
1228.
1220.
1230.
1231.
1232.
1233.
1234.
1235.
1230.
1237.
1238.
1230.
1240.
i\'piplivlliini Link. p.
dendriticum Wallr. I.
,,            |Traminuni Link. I.
            fascicularc Pr. I.
            fasciculatum Corda. p.
            typhanim Desmuz. p
Capnodinni sphueroïdenin Lacr. b.
Passalora hacilligera Munt. «\'t Fr. I.
Helmin! Iiosporinm velntinnm Link. p.
                li\'iinissininm Neeg. p.
i,               arundinaceuin Corda. p.
               tollii idatnni Corda. p.
               gracile Rabenh. p.
               macrocarpum Grov. p.
               appendiculatuno Corda. p.
»>
>>
»>
scolicoldea Corda. p.
betulinum Corda. p.
longipilnm Corda. p.
fasciculare Corda. p.
Septosporinm instipitatiun Preuss. p.
Sporodinm Solani Oud. p.
Myxotrichum chartaruni Kze. et Schm. p.
Artliriniuni caricicola Kze. et Schm. I.
Camptoum curvatum Lk. I.
Vcrticilliiiin tencrnin Nees. p.
          ochro-rubrum Desmaz. p.
Acrostalugmns rinnabarinns Corda. p.
Botrytis cinereo Pers. p.
„ vulgarit Fr. p.
„ cana Kze. et Schm. p
„ parasitiea Pen. I.
„ Ihrinosu Fr. I.
„ violucea Lev. I.
-ocr page 257-
1288.   Sporotricbum au ren in Link. |>.
1289.              „            disco-album Link. p.
1290.              „            olivaceum Fr. p.
1291.              „            cinereo-vireiu Fr. p.
1292.              „            bryopbilum Pers. b.
1293.   Geotrichum candidum Link. b.
1294.   Chloriilium festucae Corda. 1.
1295.   Sepedonium mycophilum Link. I.
129ü.
  Sporendonema casei Desmaz. p.
1297.   Psilonia gilva Fr. p.
1298.  Collarium nipxospcriiiiim Link. p.
1299.   Eporlinium monilioïdcs Lk. p.
1300.   Taphrina populina Fr. I.
1301.   Erineum roseum Schuit/. I.
1302.         „ hetulinuin Pers. I.
1303.         „        platanoldeum Fr. I.
1304.         „ populinnin Pers. I.
1305.         „         iinkuil Pers. I.
1306.         „ fagineum P.-rs. I.
1307.         „ padi Duv. .\'t Roehl. I.
1308.         „ oxyacanthae P.>rs. I.
13((9.        „ purpurascens Gaertti. et Roehl. I
1310.  Phyllerium tiliacenm Pers. I.
VI. Familie
1333.   Epicoccuin purpurascens Ehrb. p.
1334.   Periola tomentosa Fr. p.
1335.   Clia.\'tostronia buxi Corda. p.
1336.   Tubercularia vulgaris Tode. p.
1337.            „           herbarum Fr. p.
1338.            „           aesculi Opiz. p.
1339.            „           conllucns Pers. p.
1340.            „           mutabilis Nees. p.
1341.            „           lloccosa Link. p.
1342.            „           granulata Pers. p.
1343.            „           nigricans Huil. p.
1344.            „           expallens Fr. ap. Desmaz. p.
1345.            „           polyccplmlum Lev. p.
1346.   Fiisarium pallens Nees. p.
1347.          „         roseuni Link. p.
1348.          „         heterosporium Nees. p.
1349.          „         lateritiiun Nees. p.
1350.          „         sulphnreiim Schltdl. p.
1351.          „         pezizoïdes Desinaz. p.
1352.          „         equisetorum Desmaz. p.
1353.          „         tremelloïdes Grev. p.
1354.          „         violaceum Fuckel. p.
1311.   Pbylleriuin juglandis Sehleieh. in Dec. I.
1312.           „          axillare Fée. I.
; 1313. „
          pyrinum Fr. I.
1314.           „          rubi Fr I.
1315.           „          bifrons Lepell. 1.
1310. „
          pseudoplatani Kze. I.
1317.           „          vitis Fr. I.
1318.           „          alnigenum Rabenb. I.
1319.   Rhizomorpha subcorticalis Pers. p.
132(i.
                       divergent Grev. p.
1321.             „           parallela Rob. in Desinaz. p
1322.             ,.           setiformis Rotb. b.
1323.             „           intestinalis Pers. p.
1324.   Byssus lloccosa Schreb. p.
1325.   Ozonium auricomum Link. p.
i 1326. „ pariettnum Link. p.
1327.         „        rastaneuni Wal Ir. p.
1328.   Himantia candida Peis. p.
1329.          „         radians Pers. p.
133(1. „ rufipes Chev. p.
1331. Xyl.istroina •ri«autcuin Tode. p.
1332 Atheliu epiphvlla Peis. p.
(J o ui om y eet ea.
1355.   Uloeosporium acerinum West. I.
1356.              „            alneum West. 1.
1357.             „            quercinuin West. I.
1358.              „            betulae West. I.
1359.             „            salicis West. I.
1360.   Hymennla vulgaris Fr. p.
1361.          „         mbella Fr. p.
1362.          „         arundinis Fr. p.
1363.   Stilbospora macrosperina Pers. p.
1364.   Asterosporiuiii tloH\'nKinni Kze. p.
1365.   Stegonosporium pyriforme Corda. p.
1366.               „             c.ellulosuni Corda. p.
1367.   Melane.oniuiu spbaerospermum Link. p.
1368.             „           disseininatum Link. p.
1369.             „           ovatum Link. p.
1370.             ,,           betnlinum hSclim. et Kze. p
1371.   Blennoria buxi Fr. p.
1372.   Fusidium candidum Link. p.
1373.          „         hysteriaeforme West. I.
1374.          „         parasiticuiu West. I.
1375.          „         clandestinum Cda. p.
1376.          „         pyrinum Cda. I.
-ocr page 258-
230
1377.
Nacmaspora crocea Pei-s. p.
1424.
Puccinia saxifrujrunim Schltdl. 1.
I378.
n
micKMpora Desmaz. p.
1425.
ft
prunomm Link. 1.
1379.
Libertella betulina Desmaz. p.
1426.
ii
anemones Pers. 1.
1380.
ï:
t\'aginea Desmaz. p,
1427.
ii
stellariae Rabenb. 1.
1381.
il
alba Lib. p.
1428.
tl
dianthi Dec. 1.
1382.
Myxusporium fagineum Corda. p.
1429.
i:
I\'abae Link. 1.
1383.
Exosporinm tiliae Link. p.
1430.
•1
cirsii Lasch. 1.
1384.
i)
h\\\'podei iiiiiuii Link. p.
1431.
n
sonchi Rob. p.
1385.
»!
hispidula Link. 1.
1432.
Peridermiuin pini VVallr. p.
1386.
Phragmidiuni incrassatum Link. 1.
1433.
Roestelia cancellata (L.) Rabenh. 1.
1387.
ti
obtusmn Schm. et K/>-. 1.
1434.
ti
lacerata Mer. 1.
1388.
>i
apiculatum Rabenli. 1.
1435.
Ceratitiimi mali Fuckel. 1.
1389.
ij
aspernm VVallr. 1.
1430.
i
cornutum Rbb. 1.
1390.
>>
ellïisum Fuckel, 1.
1437.
Cronartium asclepiadeura Fr. 1.
1391.
>>
bnllatiim West. 1.
1438.
Aeridinm adoxae Grev. 1.
1392.
Coryneiim mnbonatiim Nee*, p.
1439.
n
tuHwilagmit WaJIr. 1.
1393.
19
I>ulvinatn»i Kie. et Schm. p.
144(1.
n
cicboracearum Dec. 1.
1394.
>>
Kunzei Cda. p.
1441.
tt
asperilolii Pers. 1.
1395.
Sporidesmium bulbophilum West. 1.
1442.
n
urticae Schnm. 1.
1396.
n
myrianum Desmaz. p.
1443.
n
grossulariae Dec. 1.
1397.
Selenosp
Driam pyrochroum Desmaz. p.
1444.
n
violae Schum. 1.
1398.
»;
sarcochroum Desmaz. p.
1445.
ii
glaucis Dz. et Mb. 1.
I399.
>>
asperifoliorum West. 1.
1446.
ii
leucospurnium Dec. 1.
1400.
Phragmotricbuni bullaria Corda. p.
1447.
n
ranuncnlacearum Dec. 1.
1401.
Didymosporinin salicinum Corda. p.
1448.
ii
periclymeni Dec. 1.
1402.
»i
aceris Desmaz. 1.
1449.
»
falcariae Dec. 1.
1403.
Triphagr
ïium ulmariae Link. 1.
1450.
ii
legnminosarum Rabenb. 1.
1404.
Puccinia
graminis Pers. 1.
1451.
il
rbamni Pers. 1.
1405.
11
coronata Cda. 1.
1452.
ii
berberidis Pers. 1.
1406.
I!
arundinacea Hedw. lil. 1.
1453.
n
phaseolorum Walir. 1.
1407.
>!
caricis Dec. 1.
1454.
n
convallariae Schum. 1.
1408.
1!
scirpi Link. 1.
1455.
ii
myrtilli Franq. 1.
1409.
II
alliorum Corda. 1.
1450.
ii
pyri Franq. 1.
1410.
)!
polygonorum Schlecht. I.
1457.
ii
senecionis Desmaz. 1.
1411.
1!
glechomatis Dec. 1.
1458.
Coniothecium amentaceai-um Corda.
1412.
>J
menthae Pers. 1.
1459.
. conglutinatum Corda.
1413.
!!
compositarum Schltdl. 1.
1460.
, eflusum Corda. p.
1414.
>1
variabilis Grev. 1.
1461.
, phyllophilum Desmaz.
1415.
II
discoïdearum Link. 1.
1462.
, betulinum Corda. p.
1446.
II
glomerata Grev. 1.
1463.
Conisporium hnxi West. p.
1417.
II
eonglomerata Schm. et Kze. 1.
1464.
Uredo
rubigo-vera Dec. 1.
1418.
II
Vaillantlae Pers. 1.
1465.
n
rhinantbacearum Dec. 1.
1419.
11
galiornm Link. 1.
1400.
ii
alcbeinillac Pers. 1.
1420.
II
umbellifcrariim Dec. 1.
1407.
ii
leguminosariiin Desmaz. 1.
1421.
11
aegopodii Link. 1.
1468.
ii
leguniinuin Desmaz. 1.
1422.
11
pimpinellae Link. 1.
1469.
ii
apiculata Strauss. 1.
1423.
11
adoxae Dec. 1.
1470.
ii
polygonorum Dec. 1.
-ocr page 259-
240
1502.   Uredo pompholygodes Schltdl. I.
1503.      „      ficariae All», et Schw. 1.
1504.      „      caries Dec. I. Draiulkoorn.
1505.      „      violaccn Pers. I.
1500.
           recoptacnlornm Doe. I.
1507.      „       (Ustilago) typlmïdos U. Br. I.
1508.      „      segetura Pers. I. Zwarte Stuifaren.
1500.
           iirceolorum Dec. I.
1510.      „      oltvacea Doe I.
1511.      ,.      titriculosa Dnby. I.
151\'2.
           longissima Sow. I.
1513.      „       hypodytos Rabenh. I.
1514.      „      salvoii lti>i\'k. ot Droom. I.
1515.      „      rampaimlarmii Pers. I.
1510.     .,       (Trichobasis) cichoracearum Lev. I.
1517.      ..       tnssilaginis Pers. I.
1518.      „      anrcnm Wesi. I
1510.
             ruboruni Dec. I.
1520.      „      rosa.» Pers. I.
1521.      „      populina Jacq. I.
1522.      „      bctnlina Wahlonb. I
1523.      „      epilea Kunze. I.
1524.      „      poterii Spreng. I.
1525.      „      euphorbiae Pers, I.
1420.
           gyrosa Rabenh. I
1527.      „      capraoarum Dec. I.
1528.      „      acridioïdes Doe. I.
1529.      „      lini Dec. I.
1530.   Protomyces endogenus Ung. I.
1531.   Uredinaria vagans Chev. b.
1471. Uredo rpilobii Dor. I.
1472.
n
1473.
\':
1474.
n
1475.
n
1470.
II
1477.
»)
1478.
11
1479.
1)
1480.
1}
1481.
M
1482.
•1
1483.
))
1484.
»
1485.
\'!
1480.
II
1487.
»
1488.
>1
1480.
\'1
1480.
tl
14! 11.
>:
1492.
»
1403.
II
1404.
\'!
1405.
II
1400.
II
1407.
II
1408.
>:
1409.
o
150U.
"
1501.
>i
valerianao Doe. I.
ambigua Dec. I.
gentianao Der.. I.
candida Pers, I.
portnlacae Dekin. I.
(Cystopns) cnhiciis l.ov. I.
„ gpinulosiia De Bary. I.
         lepigoni De Hary. I.
sympliyti Doe I.
pnstnlata Pers. I.
potcntillarnm Deo. I.
padi K/r et Sclnn. I.
gonchi Pers. I.
cacaliao Dor. I.
linoaris Pers. I.
sonocionis Schuin. I.
sempervivi A11>. rt Sclrw. I.
tollens Dosmaz. I.
betae Pers. I.
paeoniarnm Desmaz. I
raaveolens Pers. I
scirpi West. I.
minimin Ure. I.
muricella Wallr. I.
labiatarum Dec I.
flosculosorum All*, et Schw. I.
bnllatiim West I.
epilobii Dec. I.
anemones Pers. I.
colchici Link. I.
Omtrent de in deze lijst opgenomen namen valt op Ie merken, dat liet gebleken is, dat sommige
der als afzonderlijke soorten en geslachten opgegeven planten slechts vormen zijn van andere, ook
in de lijst vernielde soorten. Zoo zijn «Ie soorten van hel geslacht Sclerotiuni gebleken de mycelien
van andere Fmigi te zijn, b. v. Sc. (Jlavns Fr. van C\'ordyceps purptirea Fr. Van andere soorten is
deze identiteit, ofschoon waarschijnlijk, toch nog niet bewezen, en daarom zijn deze later weg te
laten soorten hier, evenals in den ProdromilS, mode opgenoemd.
Van de hoogere Zwammen, die onder den naam van Paddestoelen bekend zijn, zijn vele soorten
eetbaar, velen echter vergiftig, en het is niet mogelijk een doorgaand kenmerk aan te geven, om
naar het uiterlijk te beslissen of een soort vergiftig is, of niet. Dikwijls gelijken eetbare en vergif-
tige soorten zoozeer op elkander dat alleen een geoefend kenner ze van elkander onderscheiden
kan. Do meest vergiftige soorten zijn Agaricns mnscarins L. en Itoletns Satanas l.enz. Als spijs
wordt Agaricns campestris L., die in weilanden op zandigen bodem niet zeldzaam is, vrij algemeen
verzameld, en in Noord-Brabant de Kleine Gele Cantharelle (C. cibarius Fr.) gebruikt; de bij ons
zeldzame Morielje (Morchelhi oscnlenta P.) wordt als toespijze genuttigd.
Uit I\'olyporus igniarins Fr. wordt de eigenlijke zwam bereid, terwijl in de geneeskunde de Bovist
(Lycoperdon Bovista L.) als bloedstelpend middel in gebruik is.
-ocr page 260-
211
Onder de hoogere Zwammen behoort tot de nndeeligen vooral Meruliiis lacrymans Fr., waarvan
liet mycelium het hout van gebouwen, vooral op vochtige plaatsen, doet vermolmen.
Onder de lagere Zwammen zijn de soorten van Roest (Uredo) die als meestal oranjekleurige stip-
pen op de bladen van vele planten voorkomen, het Zwart of de Stuifaren (Uredo segetum Pers.) een
koolzwart poeder, waarin dikwerf de aartjes onzer granen als liet ware geheel veranderd zijn, het
Urandkoorn (Uredo caries Dec.), een inwendige parasiet in graankorrels, de .Schimmels (Jlucor mucedo L.,
Penicillium glaucum Link. en vele andere soorten), die overal op vochtige plaatsen ontstaan, en het
Moederkoorn, diegene, die ook in het dagelijksch leven bekend zijn.
Het Moederkoorn (Secale eornutum) is een ontaarding en uitgroeiing van het vruchtbeginsel.
die door een zwamsoort (Cordyceps purpurea Fr.) teweeg wordt gebracht. Het komt in ons land
voornamelijk op de Rogge voor. In het meel gemengd, is het. voor den mensch schadelijk en ook
uit het veevoeder moet het verwijderd worden, daar het vooral voor koeien en schapen nadeelig
is. Als krachtig geneesmiddel wordt het verzameld.
I
..
-ocr page 261-
HOOFDSTUK IX.
FAUNA.
Dank zij de werkzaamheden van velen onzer dierkundigen, als Prof. H. Schlegel, Mr. S. C. Snellen
van Vollenhoven, Dr. J. A. Herklots. Dr. L. A. J. Burgersdijk, Mr. H. VV. de Graaf. T. M. van der
Wulp, G. II. de Graaf. B. W. A. E. Baron Sloet tot Oldhuis. P. Six, Mr. I. P. van Wiekevoort
Crommelin, B. Harmsen, A. A. van Bemmelen, C. de Gavere, F. J. J. van Hoven. R. T. Maitland.
G. A. Six, Dr. G. F. Westerman en P. T. C. Snellen, waarvan de drie eersten de schrijvers zijn
van het bekende werk „de dieren van Nederland," voor weinige jaren bij Kruseman te Haarlem
uitgegeven, en allen de vlijtige medewerkers aan „de Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland,"
onder hoofdredactie van Dr. J. A. Herklots, in de jaren 1853, 1858 en 1860 te Leiden bij E. J.
Brill uitgegeven, dank zij de werkzaamheden van die verdienstelijke mannen, is het mogelijk van
de meeste dierklassen de inlandsr.he soorten met vrij groote nauwkeurigheid, groot genoeg tenminste
voor een werk als dit, op te geven. Echter moet men hierbij niet uit het oog verliezen, dat de
bovengenoemde mannen gedeeltelijk steunden o|> den arbeid reeds vroeger door Prof. J. van der
Hoeven, door Temminck, door Bennet en Olivier, door Van Swinderen, door Nozeman en Sepp,
door Anslijn en meer anderen verricht. Eerstgenoemde gaf in 1833 in zijn beroemd „Handboek der
Dierkunde," de hem als inlandsch bekende soorten, door een bijzonder teeken aan.
I. GEWERVELDE DIEREN.
A. ZOOGDIEREN.
Men kan deze klasse verdeden in zoogdieren, die in Nederland in den wilden staat voorkomen,
en in zoogdieren, die aldaar slechts in den tammen staat worden gevonden.
In den wilden staat vindt men in Nederland de volgende soorten:
I. ORDE DER CHIROPTERA.
(Vledermuizen.)
I. Vespertilio barbastellus, Daub. de dwarsoor.
(zeldzaam).
i. Vespertilio auritus, L. de grootoor.
3.          „          noctula, Daub. de rosse vledemxui».
4.          „          serotinus, Daub. de laatvlieger.
5.          „          pipistrellus, Daub. de dwerg-vleder-
muis.
Ü. Vespertilio muriiius. Schreb. de vale vleder-
muis.
7.   Vespertilio inystacinus, Leissier: de behaarde
watervledermuis.
8.  Vespertilio dasyerneme, Boïe; de meer-vleder-
muis.
9.   VespertilioNatteteri, Kuhl. defranjestaartmuis.
10.   Rhtnolophus ferrum equinum, Danb. de groote
hoefyterneus.
(zeldzaam).
11.   Rhinolophus hipposideros, BecliRt. de kleine
hoefijzerneus.
-ocr page 262-
243
Al de inlandsche Chiroptera moeten tot <Ie nuttige dieren gerekend worden, daar zij insecten
etend zijn en dus een groot aantal voor den landbouw schadelijk gedierte verslinden.
II. ORDE DER FERAE.
(Verscheurende dieren).
I. Afdeeling Insectivora.
(Spitsdieren.)
12.  Talpa Europaea, L. de mol. \')                         ,15. Sorex araneus, Schreb. de huis-spitsmuis.
13.  Sorex vulgaris, L. de spitsmuis.                          16. „ fodiens, Pall. de water-spitsmuis.
^\'k-
» pygmaeus, Pall. de dwerg-spitsmuis. I 17. Krinaceus Europaeus, L. de egel.
Ook de spitsdieren moeten met het oog op hun voedsel, voornamelijk uit insecten bestaande,
tot de nuttige dieren gerekend worden.
II. Afdeeling Carnivora.
(Roofdieren.)
18.   Meles taxus, Bodd. de das. (vroeger vrij alge-
meen, thans zeldzaam).
19.   Mustela putorius, L. de bunsing.
20.        „ vulgaris, Briss. de wezel.
21.        „ erminea, L. \'t hertnelijntje.
22.        „ martes, Briss. de boom-marter.
23.        „ foina, Briss. de steen-marter.
24.   Lutra vulgaris, Erxl. de otter, (vroeger vrij
25.   Canis vulpes, L. de vos. (van dit dier wor-
den jaarlijks omstreeks 3000 stuks gedood).
26.   Canis lupus, L. de wolf. (vroeger zeer alge-
meen, thans worden slechts bij uitzondering
enkele voorwerpen in de bosschen op onze
grenzen geschoten, waarschijnlijk uit de Ar-
dcnnen over de Kleefsche bosschen afge-
dwaald).
algemeen, thans zeldzaam).
De meeste inlandsche roofdieren zijn meer schadelijk dan nuttig. De bunsing, marter, otter, das
en vos leveren pelterijen; het vet van den das wordt gebruikt en van zijne haren maakt men
borstels en kwasten. De wolf is te zeldzaam om veel kwaads te veroorzaken : daarentegen behoort
de vos tot de schadelijkste roofdieren; de hoeveelheid wild en huisgevogelte, die hij vernielt, vooral
gedurende den tijd, dat hij aas voor zijne jongen moet aanvoeren, grenst aan \'t «ngeloofelijke; de
otter is een der ergste vernielers der visscherij.
III. Afdeeling Pinnipedia.
(Robdieren.)
27. Phoca vitulina, L. de zeehond.
Dit dier komt langs onze geheele kust en ook in de Zuiderzee voor. Alleen op Rottum en op
de kust van Schouwen, vooral te Bruinisse, schijnt men er nog stelselmatig jacht op te maken.
De huid wordt gebruikt in de bontwerkerij en het vleesch tot bereiding van traan. Bij Urk en
Schokland komt de zeehond soms in zulk een groot aantal voor, dat /.ij onder de haringen groote
verwoestingen aanrichten en aan de visscherij afbreuk doen (b.v. in December 1861 en Januarij
1862).
\') De mol, gewoonlijk voor schadelijk gehouden, werd op het eiland Man uitgeroeid. De oogst werd daarop verwoest
door insecten en iosecteularveu, die van planten wortelt leven, waardoor men genoodzaakt was, wederom mollen uit
Eugeland in te voeren.
-ocr page 263-
244
III. ORDE DER O LIRES.
(Knaagdieren.)
38. Arvicola glareolus, Schreb. de rosse veldmuis.
30. Castor fiber, L. de bever, (vroeger zeer al-
gemeen: het laatste inlandsche voorwerp,
waarvan ik melding gemaakt vond, is in
180-1 nabij den IJssel, 3 uren van Does-
burgh geschoten. Eigenlijk zou men dus kun-
nen zeggen, dat dit dier niet meer tot onze
fauna behoort).
40.   Lepus timidus, L. de haas.
41.       „ cuniculus, L. het konijn.
28.   Sciurus vulgaris, L. de eekhoorn.
29.   Mus deeumanus. Pall. de bruine rat.
30.     „ rattns, L. de zwarte rat.
31.     „ musculus, L. de muis.
32.     „ sylvaticus, L. de boschmuis.
33.     „ minutus, Pall. de dtvergtnuis.
34.   Arvicola amphibins, L. de waterrat.
35.         „ oeconomus, Cnv. (zeldzaam).
36.         „ arvalis, Pall. de vcld>n\\tis.
37.         „ agrestis, L. de aardmuis. (zeldzaam).
Men kan al de inlandsche knaagdieren beschouwen als schadelijk, \'t zij voor den landbouw en
de boschcultuur, \'t zij voor de huishouding. De haas en \'t konijn zijn zeer gewoon wild. Hunne
huid wordt in de bontwerkerij gebruikt: van het haar van den eekhoorn maakt men penseelen: de
huid van den bruinen rat dient te Parijs tot het vervaardigen van glacé handschoenen: of zij ook
hier te lande daartoe wordt gebruikt, is mij onbekend.
IV. ORDE DER RUMINANTIA.
(Herkaauwende dieren.)
•42. Cervus elaphus. L. het hert.                             j 43. Cervus capreolus, L. de ree.
Beide diersoorten zijn in de streken   waar zij voorkomen, zeer geliefd wild, doch men kan ze
als voor den landbouw zeer schadelijk   beschouwen. Zij komen ook in tammen toestand in de
hertenparken voor.
V. ORDE DER PACHYDERMATA.
(Dikhuidige dieren.)
44. Sus scrofa, L. het wilde zwijn.
Vroeger menigvuldig in \'t Oosten van het land, thans zeer zeldzaam; in 1861 is nog een voor-
werp nabij \'s Heerenberg, voor een paar jaren een in de Betuwe geschoten.
VI. ORDE DER CETACEA.
(Walvischachtige dieren.)
gewone dolfijn
50.   Phocaena communis, L. de bruinvisch.
51.          „ orca, Fabr. de salieldolfijn.
52.          „ melas, Trail. de grindewal.
53.   Hyperoödon rostratus, Pont. debutskop. (zeldz.)
54.           „          mirropterns, Cuv. de spitsdolfijn.
55.   Physcter macrocephalus, L. de cachelot, (zeldz.)
50. Balaenoptera physalus, L. de vinvisch.
57.                      rostrata, Fabr. de dwergvin-
visch. (zeldzaam).
(zeldzaam.)
46.  Delphinus albirostris, Gray; de witsnuitdol-
fijn.
(zeldzaam).
47.   Delphinus rostratus, Cuv. de snaveldolfijn.
(zeldzaam).
48.  Delphinus tursio, Bonnat. de nesarnak. (zcldz.)
49.          „ tursio obtusus, Schleg. de stomp-
tandige nesarnak.
(zeldzaam).
Op onze kusten wordt, zoover mij bekend is, op geen dezer dieren opzettelijk jacht gemaakt. De
eenige soort toch, die daartoe misschien in genoegzaam aantal voor zon komen, is de bruinvisch,
doch om zijne geringe grootte achten de walvischvaarders en robbeslagers het niet der moeite
waard er jacht op te maken. In de middeneeuwen werd het vleesch van den bruinvisch gegeten.
-ocr page 264-
245
De zoogdieren, die hier te lande slechts in den taininen staat voorkomen, zijn de volgende \'):
I. ORDE DER FERAE.
(Verscheurende dieren.)
1.  Mustela furo, het fretje. (Wordt soms voor de
jagt gebruikt. Eigenlijk is het geen eigen soort,
doch een albinos van den bunsing).
2.  Canis familiaris, L. de hond.
(Tot deze diersoort behooren eene menigte
rassen, die tot vijf hoofdgroepen kunnen ge-
bracht worden, als:
«. Spitshonden, b.v. de keeshond, de hcr-
dershond enz.
b.   Windhonden, b.v. de gewone windhond.
c.  J a c h t h o n d e n, b.v. de brakhonden, de par-
force hond, de staande hond, de dashond enz.
d.  Poedelhonden, b.v. de gewone poedel,
de Spaanschc hond (épagneul), het leeuw-
tje enz.
e.  Bnl honden, b.v. de bullebijter).
Felis doniestica, Ij. de kat (vroeger werd dit
dier hier te lande wel nuiishond genaamd).
II. URDE DER GLIRES.
(Knaagdieren.)
Mns musculus albus, de witte muis (wordt
hier en daar. tot vermaak gehouden; het is
geen eigen .soort, doch slechts een albinos
van de gewone muis).
5. Cavia cobaya, Schreb. het Ouineesche biggetje
(wordt hier en daar tot vermaak gehouden,
thans veel minder dan vroeger; ten onregte
noemt men dit dier ook wel marmot).
III. ORDE DER RUMINANTIA.
(Herkaauwende dieren.)
6. Bos taurus, L. het rund. (Deze dieren vormen
een belangrijk deel van onzen nationalen rijk-
dom. Als hoofdras behoort ons rund tot het
laaglandsch ras. Er komen echter een groot
aantal verscheidenheden van voor, die we-
derom den naam van rassen verkrijgen en
waarvan de beroemdste zijn het Groningsche.
het Friesche en het Hollandsche kleiras. Van
deze vereenigt liet Groningsche de eigenschap
van melkgeving en vetwording in een en het-
zelfde individu in de hoogste volkomenheid.
Het Friesche kleiras, hoewel ook zeer ge-
schikt tot vetwording, is vooral gewaardeerd
om zijn buitengewonen aanleg tot melkaf-
scheiding.
Het Hollandsche, voornamelijk het Noord-
Hollandsche kleiras, overtreft het Friesche
door zijnen fraaijeren, lijneren en meer ge-
evenredigden lichaamsvorm, is ook grooter
en zwaarder en heeft tegelijk grooten aan-
leg tot melkafscheiding en vetwording.
Als eene vierde hoofdverscheidenheid van
ons inlandsen rund zou men kunnen aan-
nemen het rund der Geldersche kleistreken,
de Betuwe en het land van Maas en
Waal.)
7.  Ovis aries, L. het schaap. (Ook van deze
diersoort komen hier te lande vele verschei-
denheden voor, waarvan het Friesche schaap
en het Texelsche schaap zeer bekend zijn.
De Drenthsche en Veluwsche heideschapen
bezitten een bijzonder smakelijk vleesch.
In het tegenwoordige stelsel van landbouw
in onze heidestreken is het houden van
schapen, afgezien nog van de andere voor-
deelen die zij afwerpen, onmisbaar voor de
bemesting der bouwgronden rondom de
dorpen.)
8.   Capra hircus, L. de geit.
9.  Cervus dama, L. het damhert (wordt voor
vermaak in alle hertenparken gehouden).
\') Natuurlijk wordt hier geen melding gemaakt van de soorten, die slecht* in de diergaarden te Amsterdam, Rot-
terdam en \'» Gravenhugo voorkomen.
-ocr page 265-
240
IV. ORDE DER SOLIDUNGULA.
(Eenhocvige dieren.)
iO. Equus caballus, L. het paard. (Onze inland-
sche paarden kunnen tot drie hoofdrassen
gebragt worden, waarvan men kan aanne-
men, dat in \'t algemeen de meeste verschei-
deiilicden van paarden, die men hier te lande
vindt, afstammen.
Deze drie hoofdrassen zijn:
a.   Het Friesche paard; liet komt voor in
de provinciën Friesland, Groningen, Drenthe
en het deel van Overijssel, dat aan de drie
eerstgenoemde gewesten grenst. De schoonste
Friesche paarden komen voor in de kleistre-
ken. Zij zijn de type van ons inlandsch
tuig- en staatsicpanrd en bekend als
goede harddravers.
b.   Het Geldrrsche paard; het komt voor
op de Geldersche zandgronden tot aan de
grenzen van Duitschland, tot over de gren-
zen van Noord-Brabant en Utrecht. Men
vindt het dus op de heidegronden, vetgron-
den en vette streken langs de oevers van
IJssel. Rhijn en Waal. Het is behagelijker
van vorm, dan het Friesche paard en zoowel
hinnen- als buitenslands vermaard om zijne
deugden voor de rijdienst. Men kan het be-
schouwen als de type van ons inlandsch
rijpaard. Men wil, dat de oorsprong van
de deugdelijke eigenschappen van het Gel-
dersche paard in de Spaansche tijden gezocht
moet worden en dat het Andalusisch bloed
veel invloed op zijn tegenwoordigen lichaams-
vorm gehad heeft.
c. Het Zeeuwsche paard; het wordt ge-
vonden op de Zeeuwsche eilanden, in Staats-
Vlaanderen en in het gedeelte van Noord-
Braband, dat door de Zeeuwsche stroomen
bespoeld wordt. Het is breed, log, vleezig en
zwaai- en komt in vele eigenschappen over-
een met hel Engelsche olifant* of brouwers-
\' paard. Men kan het beschouwen, als de type
van ons inlandsch ploeg- of werk-
paard.
Als vierde hoofdras zou men hier nog
bij kunnen voegen het Amclandsche paard,
een klein, levendig, vlug en gehard paard,
dat op \'t eiland Ameland voorkomt, als rij-
paar d zeer gezocht is en vooral uitmunt
door zijne onvermoeibare volharding. Door
de geringe uitgestrektheid van het eiland,
waarop zij voorkomen, is het getal van deze
paarden zeer beperkt.
De pogingen om ons paardenras door het
kruisen met vreemde rassen te verbeteren,
zijn niet best geslaagd.)
41. Equus itsiniis, L. de ezel.
V. ORDE DER PACHY DERM ATA.
(Dikhuidige dieren.)
het wilde zwijn (Sus scrofa, L.) onderschei-
den. Het is echter eene andere soort, daar
het aantal ribben en wervels niet overeen-
stemt.)
12. Sus domesticus: het tamme zwjjn. (Vele dier-
kundigen, o. a. ook Prof. Schlegel in zijn
werk: „De zoogdieren v«n Nederland," pag.
122, houden dit dier voor soortelijk niet van
B. VOGELS.
Men kan deze klasse wederom verdeelen in vogels, die in Nederland in den wilden staat voor-
komen, en in vogels, die aldaar slechts in tammen staat worden gevonden.
Vooels, die in Nederland in wilden staat leven.
Ten opzichte van hun meerdere of mindere indigeneïteit, om het zoo eens uit te drukken,
kan men de in Nederland in wilden staat voorkomende vogels verdeelen in vijf onderafdeelingen; als:
-ocr page 266-
247
A. Stand vogels, dat wil zeggen, die alhier broeden en er het geheele jaar hun verblijf hou-
den. Hiertoe behooren de volgende soorten:
I. ORDE DEI! RAPTATORES.
(Roofvogels.)
1. Strix flammea, L. de kerkuü.
II. ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
8.   Gamilus glandarius. Cnv. de vlaamsche gaai.
9.  Corvus c.orax, L. de raaf.
10.       „ corone. L. de kraai.
11.       „ monedula, L. de kaauw.
12.       „ pica, L. de ekster.
2.   Cinchis aquaticus, Beolist. de walerspreouw.
3.  Turdus niernla, L. de zwarte lijster.
4.   Troglodytes Europaeus,Cuv. het winterkoninkje.
ó.
  Emberiza citrinella, L. de geelgors.
6.   Fringilla domestica, L. de huismusch.
7.         „ montana, L. de ringmusch.
III. ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
14. Perdix cinerea, L. de patrijs. (Beide soorten
zeer geliefd wild).
13. Tetrao tetrix, L. het korhoen.
IV. ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
15.   Lams marinus, L. de mantelmeeuw.               | 17. Larus canus, L. de kleine meeuw.
16.       „ argentatus, Briinnich: de zilvermeeuw. I
B. Vogels, die in ons land broeden, doch na don broedtijd min of meer in het rond zwerven.
I. ORDE DER RAPTATORES.
(Roofvogels.)
5.  Strix noctua, Retzius: de steenuil.
6.      „ otus, L. de ooruil.
7.      „ braehyotus, Forsten de velduil.
1.   Pandion haliaetus, Cuv. de vischarend.
2.   Astur palumhaiïus, Cuv. de havik.
3.      „ nisus, Cuv. de sperwer.
4.   Strix aluco, L. de boschuil.
II. ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
8.   Lanius excubitor, L. de klapekster.
9.  Certhia familiaris, L. het boomkruipertje.
10. Sitta caesia, Meyer en Wolf; de boomklever.
\'11. Regulus cristatuü, Willughby; het goudhaantje,
12.   Parus major, L. de koolmees.
13.      „ coeruleus, L. de pimpel.
15.  Parus cristatus, L. de kuif mees.
16.       „ palustris, L. de zwartkopmees.
17.       „ caudatus, L. de staart mees.
18.   Alauda cristata, L. de kuifleeuwerik.
19.  Corvus frugilegus, L. de roek.
20.   Alcedo ispida, L. de ijsvogel.
14.
ater, L. de zwarte mees.
-ocr page 267-
2iS
III. ORDE DER SCANSORES.
(Klimvogels.)
21.   Picns martin», Schleg. de zwarte specht.
22.      „ viridis, L. de groene specht.
23.      „ ranus, Gmel. de kleine groene specht.
24.   Picus major L. de bonte specht.
25.      „ medius, L. de midtlelste bonte specht.
26.      „ minor, L. de kleine bonte specht.
IV. ORDE DER GALMNAE.
(Hoenderachtige vogels.)
27.   Columba palumbus, L. de houtduif.
V. ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
28.  Carbo commorans, Meyer en Wolf; de schollevaar.
C. Vogels, die hier te lande broeden, doch in de koudere tijden van het jaar geheel of groo-
tendeels naar warmer landen verhuizen. Hiertoe behooren de volgende soorten:
I. ORDE DER RAPTATORES.
(Roofvogels.)
1.   Buteó vulgaris, Bechst. de buizerd.
2.   Pernis apivorus, Cuv. de wespendief.
3.  Circus nifus, Brisson; de bruine kiekendief.
4.       „ cinerascens, de aschgraauwe kiekendief.
5.       „ cyaneus, Bechst. de blaauwe kiekendief.
6.   Falco subbuteö, L. de baillet.
7.      „ tinnunculus, L. de torenvalk. (Over de
valkerij, zie bladz. 250 bij de slechtvalk, Falco
communis.)
II. ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
22.   Calamoherpe luscinoïdes, Boïe; de snor.
23.   Ficedula trochilus, Keyserling en Blasius;
de fitis.
24.   Ficedula rul\'a, Keys. en Bias. de tjif-tjaf.
25.         „ sibulatrix, Keys. en Bias. de fluiter.
20. Sylvia atricapella, Lathum: de zvoartkop.
27.       „ hortensis, Bechst. de tuinfluiter.
28.       „ cinerea, Latham: de grasmusch.
29.       „ turruca, Latham; de braamsluiper.
30.   Phyllopneustc hypolais, Keys. de spotvogel.
31.   Ltisciola luscinia, Keys. en Bias. de nachte-
gaal.
32.  Lusciola phoenicura, Keys. en Bias. het ge-
kraagdc roodstaartje.
33.   Lusciola thytis, Kejs. en Bias. de zwarte
roodstaart.
34.   Lusciola rubiculs, Keys. en Bias. het rood-
bontje.
8.   Caprimulgus Europaeus, L. de nachtzwaluw.
9.   Cypselus apus, Illiger; de gierzwaluw.
10 Hirundo rustica, L. de boerenzwaluw.
11.         „ urbica, L. de huiszwaluw.
12.         „ riparia, L. de oeverzwaluw.
13.   Lanius rnfus, Brisson: de roodkoppige klaau-
wier.
14.   Lanius cnllurio, L. de graauwe klaauwicr.
15.   Muscicapa griaoh, \\..de graauwc vliegenvanger.
10.
albicollis, L. de withalzige vliegen-
vanger.
17.   Calamoherpe turdiua, Bona]>. de karekiet.
18.             „           arundinacca, Boïe; de kleine
karekiet.
1!). Calamoherpe pal tMtris, Boïe: deboschrietzanger.
20.            „          phragmitts, Boïe; de rietzanger.
21.            „          locustella, Boïe; de sprinkhaan
rietzanger.
-ocr page 268-
240
35.   Lusciola cyaneeula, Keys. en Bias. het blaauw-
borstje.
36.  Saxicola oenaiithe, Bechst. de lapuit.
37.         „ stapa/.ina, Tenim. rfe blonde tapuit.
38.         „ rubetra, Bechst. het paapje.
39.         „ rubicola, Bechst. de roodborst-tapuit.
40.   Anthtis Richardii, Vieillot: de groote pieper.
41.        „ campesti\'is, Tenim. de duinpieper.
42.        „ pratensis, Rechst. de graspieper.
43.        „ arborens, Bechst. de boompieper.
44.  Mutacilla llava, L. de gele kwikstaart.
45.         „ alba, Tenim. de witte kwikstaart.
46.         ,, sulphurea, Schleg. de groote gele
kwikstaart.
47.   Accentor modularis, Cuv. de bastaardnachte-
gaal.
48.   Turdus torquatus, L. de be/lijster.
49.        „ viscivorus, L. de groote lijster.
50. Turdus pilaris, L. de kransvogel.
5i. „ musicus, L. de zanglijster.
52.        „ iliacus, L. de koperwiek.
53.   Parus hiarmicus, L. het baardmannetje.
54.   Alauda arvensis, L. de leeuwerik.
55.   Emberiza miliaria, L. de graauwe gors.
56.         „ schoeniclus, L. de rietgors.
57.   Coccotliraustes vulgaris, I\'all.is. de appelvink.
58.   Fringilla cldoris, L. de groenling.
59.         „ coelebs, L. de vink.
60.         „ carduelis, L. de distelvink.
V>\\.
Fringilla spimis, L. het sijsje.
62.         „ cannabina, L. het kneutje.
63.   Pyrrhula vulgaris, Tenim. de goudvink.
64.   Sturnus vulgaris, L. de spreeuw.
65.   Oriolus galbula, L. de wielewaal.
66.   Upupa epops, L. de hop.
III. ORD£ DEK SCANSORES.
(Klimvogels.)
67. Jynx torquilla, L. de draaihals.                        I 68. Cuculus canorus, L. de koekkoek.
IV. ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
69.  Columba oenas, Gmel. de kleine boschduif.
70.         „ turtur, L. de tortelduif.
71. Perdix cotunux, Latham; de kwartel.
(De kwartel is een zeer geacht wild).
V. ORDE DER GRALLATORES.
(Steltloopers.)
72.   Vanellus cristatus, Meyer en Wolf: de kievit.
(De eijeren van den kievit zijn het voorwerp
van een niet onbelangrijken handel.)
73.  Charadrius pluvialis, L. de goud-plevier.
74.           „          morincllus, L. de morinel-ple-
vier.
75.  Charadrius cantiauus, Latham; de strand-
plevier.
76.   Oedicnemus crepitans, Tenim. de griel.
77.   Haematopus ostralegns, L. de scholekster.
78.  Ardea cinerea, L. de blaauwc reiger.
79.       () purpureii, L. de purperreiger.
W. „ nyeticorax, L. de kwak.
81. „ stellaris, L. de roerdomp.
82.   Ardea minuta, 1.. het woudaapje.
83.   Plataleit leucorodea, L. de lepelaar.
84.   Ciconia alba, Brisson: de ooijevaar.
85.   Numeniua arquata, Latlnun: de wulp.
86.   Totanus calidris, Bechst. de tureluur.
87.         ,, glarcöla, Tenim. de boschruiter.
88.   Liniosa aegocephala, Bonap. de grutto.
89.        ,, rula, Brisson: de rosse grutta.
90.   Scolopax rusticola, L. de houtsnip.
9i. „ major, Gmel. de poelsnip.
92.         „ gallinago, L. de watersnip.
93.         ,, gallinula, L. het bokje.
(Deze vier soorti-n van \'t geslacht Scolopax
(snip) vormen een zeer gezocht wild.)
-ocr page 269-
250
94.  Tringa pugnax, L. rfe kemphaan.
95.        „ Schinzii, Temm. de kleine bonte
strandlooper.
96.  Actitis hypolcucos, Boïe; de ocverloopcr.
97.   Kecurvirostra avoectta, L. de kluit.
98.  Gallinula chloropus, L. het waterhoentje.
99. Gallinula porsana, I.atham; het porselein-
hoentje.
100.   Gallinula Bailloni, Vieillot; het kleinste wa-
lerhocntjc.
101.   Crex pratensis, Bechst. de kwartelkoning.
102.   Fulica atra, L. de meerkoet.
VI. ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
103. Larus ridibundus, L. dn kokmeeuw.
10-4. „ niiniitns. Pall. de dwergmeeuw.
105.   Sterna hirundo, L. het vischdiefje.
106.       „ minuta. L. de dwergstern.
107.       „ cantiaca, Gmel. de groote stern.
108.       „ nigra, L. de zwarte stern.
109.   Anas bosebas, L. de wilde eend.
110. Anas elypeata, L. de slobeend.
111
»>
112.
»
113.
!>
114.
i;
115.
II
116.
ii
crecca, L. de wintertaling.
c[iii\'r<|iic(lula, L. rfe zomerlaling.
penelope, L. rfe smient.
strepera, Gemer. rfe krakeend.
acuta, L. dr ]>ijlstaart.
tadorna, L. rfe bergeend.
(Al ili> van N°. 110 tot 117 genoemde soorten van eendvogels maken een gezocht wild uit.
Ook de vederen worden gebruikt.)
117. Podiceps eristatus, Latham : rfe peut.
             I 119. Podiceps minor, Latham: rfe dodaars.
118.
rubricollis, Latham; rfe roodhalspeut.
D. Vogels, die hier te lande niet broeden, maar er jaarlijks min of meer regelmatig op hunne
zwerftogten of op den trek komen. Hiertoe behooren de volgende soorten:
I. ORDE DER RAPTATORES.
(Roofvogels.)
1.   Haliaetus albicilla, Bonap. rfe zeearend.
2.   Bui en lagopus, Bechst. rfe langpootige bui-
zerd.
4.   Falco gyrfalco, Falconar: rfe giervalk.
5.       „ aesalon, Gmel. het smelleken.
6.       „ communis, Gmel. rfe slechtvalk.
3.   Milvus regalis, Brisson; rfe wouw.
Ofschoon ook de andere soorten van valken daartoe worden gebezigd, is het toch de slechtvalk
die men bij voorkeur voor het vlugtbedrijf ol de valkerij (valkenjagt) gebruikt. Heeds in de 17de
eeuw hield men de Nederlandsche valkenieren voor de bekwaamste van allen, en traden zij dikwijls
bij buitenlandsche vorsten in dienst. Het dorp Valkenswaard werd in dien tijd door vele valkenieren
bewoond, die in \'t voor- en najaar de slechtvalken, die door ons land trokken op de heiden op-
vingen. Na den afloop der vangst kwamen de valkenieren van vele vreemde vorsten naai\' Valkens-
waard, om daar valken te koopen. Na de Fransehe omwenteling van 1789 werd de valkerij nog
slechts door eenige voorname Engelschen beoefend, die echter Nederlanders tot valkeniers hadden,
die valken hier te lande vingen en afrigtten. Daarom rigte Koning Lodewijk de oude valkerij op
het Loo weer op, die echter na de inlijving bij Frankrijk naar Fontainebleau verplaatst werd.
Onze valkeniers keerden na Napoleons vertrek naar Valkenswaard terug. Ongeveer 20 jaren later
hield de liooge valkerij in Engeland door het bebouwen der gronden op, doch nu kwamen eenige
Britsche liefhebbers herwaarts; op \'t Loo werd een club voor de valkerij opgerigt onder bescherm-
heerschap eerst van wijlen Prins Alexander, later van Z. M. den Koning. Ofschoon laatsgenoemde
zich groote opolleringen voor de zaak getroostte, hield deze op den duur geen stand; de valkerij
op \'t Loo werd in 1853 opnieuw opgeheven en de valkeniers keerden naar hunne haardsteden
-ocr page 270-
251
terug. Zoo zij niet opnieuw in staat gesteld worden hun bedrijf uit te oefenen en bekwame leer-
lingen te vormen is het te vreezen, dut de kunst met hen zal uitsterven. (Zie Schlegel „De dieren
van Nederland" deel II. (vogels) |>ug. 8 v. v.).
II. ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
7.   Muscicapa atricapilla, L. de zwartgraauwc
vliegenvanger.
8.   Anthus rupestris, Nils. de oeverpieper.
0. Regulus ignirnpilliis. Naunian: het vuur-goud-
haanlje.
10. Emberiza hnrtuluna. L. de ortolaan. (In
sommige streken van Noord-Braband ver-
schijnt deze vogel soms in aanzienlijken ge-
tale op den trek, wordt dan met slagnetten
gevangen, met gierst in weinige dagen vet-
gemest, door een stopnaald in het achter-
hoofd te steken gedood, geplukt, doch niet
ontweid en met roode zijden strikjes om
den hals in spanen doosjes verzonden en in
dien staat soms met eenige guldens, vroeger
zelfs wel met een ducaat betaald.)
11.   Emberiza nivalis, L. de sneeuwgors.
12.          „ Lapponiea, Nils. de ijs-gors.
13.   Fringilla montifringilla, L. de keep.
I i. „ montium. Gmel. het fratertje.
I T>.         „ linaria, L. het barmsijsje.
16.   Loxia curvirostra, L. de kruisbek.
17.   Nucifraga caryocatactes, Cuv. de noten-
kraker.
18.   Corvus cornix, L. de bonte kraai.
19.   Ampelis garrula, L. de pestvogel.
III. ORDE DER GRALLATORES.
(Steltloopers.)
20.  Strepsilas rollaris, Illiger; de gewone steen-
looper.
21.  Vanellus squatarola, Gmel. de goudkieviet.
22.  Charadrius hiaticula, L. de hontbek-plevier.
23.           „         minor, Meyer en Wolf; de kleine
plevier.
24.  Oms cinerea, Bechst. de kraanvogel.
95. Numenius phaeöpus, Latham; de regenwulp.
26. Totanus fuscus, Leissier: de zwarte ruiter.
"• » glottis, Bechst. de groenpootige
ruiter.
28.  Totanus ochropus, Temm. het witgatje.
29.  Tringa cinerea, Temm. de kanoet-strand -
looper.
30.  Tringa maritima, Brünnicb: de paarse strand-
looper.
31.   Tringa subarquata, Temm. de krombek-strand-
looper.
32.  Tringa variabilis, Meyer: de bonte strandlooper.
33.       „ minuta. Leissier; de kleine strandlooper.
34.       „ arenaria, I.. dedrieteenigestrandlooper.
35.   Rallus aquaticus, L. de waterrat.
IV. ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
36.   Lestris pomarina, Temm. de middelste jager.
37.        „ parasita, Boïe; de kleine jager.
38.        „ cephus, Rrünnich: de kleinste jager.
39.   Larus glaucus, Brünnich: de burgemeester.
40.       M fuscus, L. de kleine mantelmeeuw.
41.       „ tridactylus, L. de drieteenige meeuw.
42.       „ capistratus, Temm. de kleine kokmeeuw.
43.   Cygnus olor, Vieillot: de gewone zwaan.
*4. n musicus, Bechst. de wilde zwaan. \\
45.   Cygnus Bewickiï, Yarr. de kleine zwaan. (Het
dons van deze drie soorten van zwanen is
zeer gezocht).
46.   Anser cinereus, Meyer en Wolf; de wilde gunt,
(De slagpenneu van Anser cinereus worden
gebruikt als schrijfpennen).
47.   Anser segetum, Bechst. de rietgans.
48.       brachyrhynchus, Baillon: de kleine riet-
gans.
-ocr page 271-
252
49.
50.
51.
52.
53.
Anser albifrous, Bechst. de kolgans.
„ minutus, Nauinau; de dwerggans.
lcuco])sis, Bechst. de brandgans.
„ bemicla, Illiger: de rotgans.
Anas mollissima, L. de eidereend. (Deze
soort levert uitstekend dons, doch is bij ons
uiterst zeldzaam).
Anas nigra, L. de zwarte zeeèend.
„ fusca, L. de groote zeeëend.
„ glaeialis, L. de ijseend.
„ clangula, L. de brileend.
fuligula, L. de kuifeend.
„ marila, L. de toppereend.
ferina, L. de tafeleend.
„ nyroca, L. de witoogeend.
Mergus merganser, L. de groote zaagbek.
63.   Mergus serrator, L. de middelste zaagbek.
64.        „ albellus, L. het nonnetje.
65.   Podiceps coruutus arcticus, Schleg. de kuif-
duiker.
66.   Podiceps auritus, I.atham: de geoorde fuut.
67.   Colymbus glaeialis, L. de ijsduiker.
68.          „         arcticus, L. de parelduiker.
69.          „         septentrionalis, L. de roodkeeligc
zecduiker.
70.   Uria troïle, Temni. de zeekoet.
71.     troïle leucopthalmos, Schleg. de basterd-
zeekoet.
72.   Uria Brunnichii, Sabiue; de groote zeekoet.
73.   Mormon arcticus, Illiger; de papegaaiduiker.
74.   Alca torda, L. de alk.
54.
55.
56.
57.
58.
59.
60.
til.
BS.
E. Vogelsoorten, die in Nederland slechts als verdwaald voorkomen.
Hiertoe behooren de volgende soorten:
I. ORDE DER RAPTATORES.
(Roofvogels.)
1.   Vultur ftilvus, Brisson: de gewone gier.
2.   Aquila fulva, Meyer en Wolf; de steenarcnd.
3.        „ clangula, Pallas; de bastaard-arend.
4.        „ imperialis, L. de keizerlijke arend.
5.   Milvus aetolius, Schl. de zwartbruine wouw.
6.   Falco barbarus, Salvin. de kleine slechtvalk.
7.   Strix nyctea L. de sneeuwuil.
II. ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
8.   Sylvia nisoria, Bechst. de gestreepte gras-
musch.
9.   Phyllopneuste superciliaris, Schleg. de graauwe
boschzanger.
10. Motacilla boarula, L. de groote gele kwikstaart.
\\\\. „
lugubris, Tenim. de rouw kwikstaart.
12.  Turdus pallens, Pallas; de vale lijster.
13.        „ ruficollis, Pallas; rfe roodhals lijster.
•14. „ Sibiricus, Pallas; de Siberische lijster.
15.   Alauda alpestris, L. de bergleeuwer ik.
16.   Embcriza pusilla, Pallas; de dwerg-gors.
17.   Emberiza cirlus, L. de cirl-gors.
18.   Fringilla Hollbölli: de groote barmsijs.
19.         „ rufescens: het steenpaapje.
20.         „ erythrina ; de roodmusch.
21.         „ petronia, Aldrovandi; de rotsmusch.
22.   Loxia pytiopsittacus, Bechst. de groote
kruisbek.
23.   Loxia bifasciata, de Selys Longchamps; de
witbandigc kruisbek.
24.  Sturnus roseus, Temm. de roséspreeuw.
25.   Coracias garrula, L. de scharrelaar.
III. ORDE DER (iALLI.VAK.
(Hoenderachtige vogels.)
26. Syrrhaptcs paradoxus, Alb. het steppen-zandlwen.
-ocr page 272-
253
IV. ORDE DER GRAM.ATORES.
(Stoltloopcrs.)
35.   Ibis falrinellus, Temm. de gewone ibis.
36.   Numenina tenuirostris, Schl. de dunbek-wulp.
37.   Phalaropus rufescens, Brisson; de rosse fran-
jepoot.
38.   Tringa Temminckil, Leissier; de kleinste strand-
loopei:
30. Tringa platyrhyncha, Briinnicli: de middelste
strandlooper.
27.  Otis tarda, L. de trapgans.
28.     „ tetrax, L. de kleine trapgans.
29.     „ Macquenii, Cray: de Aziatische kraag-
trapgans.
30.   Ciirsoriiis Europaeus, Latham; de renvogel.
31.  Ciconia nigra, Gossner; de zwarte ooijevaar.
32.   Ardeii alba, Gmel. de groote zilverreiger.
33.       „ garzetta, L. de kleine zilverreiger.
34.       „ ralloïdes, Schl. de ralreiger.
V. ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogols.)
48. Sterna Caspia, Pallas: de reusstern.
40. „ Anglica. Montagu; de lachstern.
50.       „ paradisea, Briinnich; de Noordsche stern.
51.   Carbo graculus, Ifeyer; de gekuifde aal schol-
ver.
52.   Carbo cormoranus major, Crom. de groote
aalscholver.
53.  Sula bassana, Brisson: de Jan van Gent.
54.  Anser ruficollis, Pallas; de roodhals-gans.
55.       „ Canadensis, Vieillot; de Canadagans.
56.   Anas ruflna, Schleg. de krooneend.
57.      „ aflinis, Schleg. de kleine toppereend.
58.  Alca alle, Gmel. de kleine alk.
40.   Thalassidroma pelagica, Vigors; het storm-
vogeltje.
41.  Thalassidroma Leachii, Vigors; het rossestorm-
vogeltje.
42.  Procellaria glacialis, L. de Noordsche storm-
vogel.
43.  Puflinus arcticus, Faber; de Noordsche p\\jl-
storm vogel.
44.  Puflinus obscurus, Boïe: de kleine pijlstorm-
vogel.
45.   Lestris catarractes, Illiger; de groote jager.
46.        „ ccphas, Keys. en Bias. de kleinste jager.
47.  Larus leucopterus, Faber; de kleine burge-
meester.
Het geheele aantal der in ons land in het wild voorkomende vogelsoorten is dus, voor zoover
bekend, als volgt:
Aantal soorten.
A.  Standvogcls...................17
B.   Vogels, die in ons land broeden, maar na den broedtijd min of
meer in het rond zwerven..............28
C.  Vogels, die hier te lande broeden, doch in de koudere tijden van
het jaar geheel of grootendeels naar warmere gewesten verhuizen .    119
D.   Vogels, die hier te lande niet broeden, maar er jaarlijks min of
meer regelmatig op hunne zwerftogten of oj> den trek komen . .
      74
E.   Vogelsoorten, die in Nederland slechts als verdwaald voorkomen .      58
In het geheel 296.
Als schadelijk kunnen de volgende inlandsclie vogels beschouwd worden:
Be arendsoorten (Aquila), de wouw (Milvus regalis), de zwartbruine wouw (Milvus aetolius), de
slechtvalk (Falco communis), de boonivalk (Falco subbuteo), de havik (Astur paluinbarius), de
sperwer (Astur nisus), do kuikendicven (Circus), de klapekster (Lanius excubitor), de kraai (Corvus
-ocr page 273-
254
corone), dn raaf (Corvns rorax), de Vlaanische gaai (Garrulus glandarius), de blaauwe reiger (Ardea
cinerea).
Als bijzonder nuttig voor den landbouw, daar zij zich hoofdzakelijk met insekten of niet andere
voor den landbouw schadelijke dieren voeden, noemen wij:
De buizerds (Buteo), de wespendief (Pernis apivorus), de torenvalk (Falco tinnunculus), de kat-
uilen (Strix), de velduil (Otus brachyotus), de wielewaal (Oriolus galbula), de kaauw (Corvus
monedula) de roek (Corvus frugilegus), de scharrelaar (Coiacias garrula), de spreeuw (Sturnus
vulgaris), de nachtzwaluw (Caprimulgus Europaeus), de zwaluwen en gierzwaluwen (Hirundo en
Cypselus), de hop (Upupa epops), de boomkruiper (Certhia familiaris), de boomklever (Sitta caesia),
de draaihals (Jynx torquilla), de koekkoek (Cuculus canorus), de spechten (Picus), het winter-
koninkje (Troglodytus Europaeus), de goudhaantjes (Uegulus), de meezen (Parus), de piepers (An-
thus), de bastaard-nachtegaal (Accentor modularis), de nachtegalen, rood- en blaauwborstjes en
roodstaartjes (Lnscinia). de kwikstaarten (Motacilla), de vliegenvangers (Muscicapa), de tapuiten
(Saxicola), de rietzangers (Calamoherpe), de boschzangers (Phylloscopus), de spotvogels (Phyllo-
pneuste), de grasmusschen (Sylvia), de wulp (Numenius arquata).
Eveneens zijn als nuttig te beschouwen, ofschoon zij zich slechts ten deele met insecten voeden:
De lijsters (Turdus), de gorzen (Emberiza), de keep (Fringilla montifringilla), het kneutje (Fringilla
cannabina), het fratertje (Fringilla montium), de groenling (Fringilla chloris), de distelvink (Frin-
gilla carduelis), het sijsje (Fringilla spinns), het harmsijsje (Fringilla linaria), de gewone vink
(Fringilla coelebs), de huismusch (Fringilla domestica) \'), de ringmusch (Fringilla montana), de
goudvink (Pyrrhula vulgaris), de appelvink (Coccothraustes vulgaris), de leeuwerikken (Alauda),
de klaauwieren (Lanius).
De bonte kraai (Corvus comix) en de ekster (Corvus pica) zijn van Augustus tot Februari nuttig
door het vangen van veldmuizen.
Wenschelijk ware het, dat in Nederland eene wet tot bescherming der voor den landbouw nut-
tige vogels tot stand kwam, even als in Oostenrijk reeds geschied is.
Vogels, die in Nederland in oetemden of verwilderden staat leven. Deze kan men
wederom onderscheiden in:
I.   Soorten, die van elders ingevoerd werden, en zoo volkomen verwilderd zijn, dat zij, zonder
hulp van den niensch, op zichzelven in vrijen staat leven en voortteelen. Hiertoe behoort slechts
éene inlandsche soort, te weten:
ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
I. Phasianus colchicus, L. de gewone fasant.
II.   Soorten, die van elders ingevoerd, alleen in getemden staat in ons land voorkomen. Deze
kan men weder verdeelen, als volgt:
1". Soorten, die, volkomen geiikklimateerd, algemeen verbreid uit een huishoudelijk beginsel, in
de open lucht gehouden worden. Hiertoe belmoren de meeste soorten, die men meer bepaaldelijk
onder den naam van pluimgedierte zamenvat, als o. a.:
\') Een mu9ch eet junrlijk» een halve schepel koren, doch vernielt daarentegen uieer Jan. 3500 insecten. In de Fait/
en in Lonibardjje had men de musicheu uitgeroeid, doch was u;enoodzaakt ze weder te acclirastercu, wegens de ver-
bazende toeneming der schadelijke insecten.
-ocr page 274-
255
ORDE DEK GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
4. Numida meleiigris, L. het parelhoen of poele-
pintade. .
1.  Columba livia, Brisson: de gewone duif.
2.  Gallus domesticus, Schleg. het hoen.
3.  Meleagris mexicana, Schleg. de kalkoen.
2°. Soorten, die meer voor sieraad, om hare fraaie kleuren, vormen, zang enz., dan voor het
nut dat de menseh van hen trekt, getemd worden. Het getal der hiertoe behoorende soorten is
zeer aanzienlijk en neemt dagelijks toe, daar er voortdurend nieuwe soorten uit andere \\verelddee-
len ingevoerd worden. Wij kunnen ze daarom niet allen opnemen. De voornaamste zijn:
A. Kamervogcls.
ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogels.)
5.  Amadina fusciata, L. liet bandvogeltje.
0.  Estrelda astrila, L. het St. Helend fazantje.
7.   Quelea sanguinirostris, L. het wevertje.
8.   Vidua serena, L. het weeuwtje.
i.  Fringilla canarina, L. de kanarievogel.
2.  Munia oryzivora, v. d. H. het rijstvogeltje.
3.       „ punctularia, L. het muskaatvogeltje.
4.       „ tnaja, L. het nonnetje.
ORDE DER SC\'ANSORES.
(Klimvogels.)
13.   Eclectus Sinensis, Gmel. de roode kraai.
14.   Chrysotis amazonica. L. de groene W. I.
papegaai.
15.   Psittacus erythacus, L. de grijze papegaai.
10. Nanodes undulatus, Shaw. de grasparkiet.
9. Cacatuü moluccensis, Briss. de roodkuifkakatoe.
10.        „ cristata, L. de witkuifkakatoe.
11.        „ sulphurea, L. de geelkuifkakatoe.
12.   Eclectus magnus, Gmel. de groene O.I.pape-
gaai of groene kraai.
ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
17. Columba risoria. L. de lach-duif (verkeerdelijk tortelduif genoemd.)
B. Pluimgedierte.
ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
18.  Phasianus pictus, L. de goudlakensche fasanl.
19.          „         nychthemerus. L. de rilverlakensche
fasant.
20.   Pavo cristatus, L. de paauw.
21.  Ortyx californicus, Wils. de Kalifornisehe
patrijs.
ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
22.  Cygnus atrata, Meyer: de zwarte zwaan.
23.  Anas moschata de Turksche eend.
24.      „ sponsa, L. de Carolina eend.
25. Anas galerieulata. L. de waaijereend.
20. „ Baliamensis. Gin. de Bahama eend.
-ocr page 275-
2r»r.
III. Soorten, die in ons land tegelijkertijd in wilden en in fretemden staat voorkomen. Ook
van de/e zullen wij slechts de meest algemeen voorkomende noemen, als:
A. Kamcrvogcls.
ORDE DER PASSERINI.
(Zangvogols.)
H. Parus biarmicus, L. het baardmannetje.
12.   Al.inil.i arvensis, L. de leeuwerik.
13.   Fringilla cuelebs, L. de vink.
14.         „        carduelis, L. de distclvink (het put-
tertje).
15.   Fringilla spinus, L. het sijsje.
10. „ linaria, L. het barmsijsjc.
17.         „ rufescens, L. het steenpaapje.
18.         „ cbloris, L. de groenling, greuninger
of vlasvink.
10. Fringilla cannabina, L. het kneutje.
20. Pyrrhula vulgaris, L. de goudvink.
1.   Phyllopneuste hypolaïs, Kcys. de spotvogel.
2.   Lusciola luscinia, Keys. en Bias. de nachte-
gaal.
3.   Lusciola rubecula, L. het roodborstje.
4.   Saxiciila rubetra, Beihst. het paapje.
5.   Accentor modularis, Cuv. de bast aardnacht e-
gaal.
6.   Sturnus vulgaris, L. de spreeuw.
7.   Turdus meruia, L. de zwarte lijster of merel.
8.        „ musicus, L. de zanglijster.
9.   Parus major, L. de koolmees.
10. „ coeruleus, L. de pimpel.
(Deze 20 soorten worden voor den zang  gehouden.)
21.  Corvus corax, L. de raaf.                                 I 23. Garrulus glandarius, Cuv. de Vlaamsche gaai.
22.        „ pica, L. de ekster.
(Deze drie soorten worden gehouden om  te leeren spreken.)
ORDE DER GALLINAE.
(Hoenderachtige vogels.)
24. Perdix coturnix, Latham ; de kwartel (wordt voor den zang gehouden).
B. Pluimgedierte.
ORDE DER NATATORES.
(Zwemvogels.)
25. Cygnus olor, Vieillot; de gewone zwaan.
2G. Anser cinereus, Meyer en Wolf; de gewone gans.
27. Anas boschas, L. de gewone eend.
O. KRUIPENDE DIEREN.
Behalve de adder, Vipera berus; Da ml., dat het e enige vergiftige kruipend dier van Nederland
is, moeten al de inlandschc dieren van deze klasse voor zeer nuttig gehouden worden, daar zij
eene ongeloofelijke menigte insecten, maskers daarvan, wormen, slakken, muizen enz. verslinden,
hetwelk hun eenig voedsel is.
De tot nog toe waargenomen inlandsche soorten van kruipende dieren zijn:
I. ORDE DER SAURII.
(Hagedisachtigen.)
1.   Lacerta agilis, L. de gewone hagedis.
2.        „ vivipara, Jacq. de kleine hagedis.
3.        „ muralis, Merrem. de muurhagedis.
4. Anguis fragilis, L. de hazelworm. (een onscha-
delijk dier, zeer ten onrechte door het volk
voor vergiftig gehouden.)
-ocr page 276-
257
II. ORDE DER OPHIDII.
(Slangen.)
•1852 Hoor een arbeider te Ees bij Assen, terwijl
hij bezig was veen te hakken op een plekje grond
grnot I vierkante meter 50 adders gevonden en
achtereenvolgens op hetzelfde stuk land meer dan
3H0 adders gedood werden.
5. Coronella laevis, Boïe: de gladd0. Natrix torquata, Merrem. de rin7. Vipera berus. Dand. de adder.
In <lo provincie Drenthe is de admige plaatsen zoo algemeen, dat
III. ORDE DER BATRACHII.
(Kikvorschachtigen.)
11.   Rana esculenta, L. de groene kikrorsch.
12.      „ temporaria, L. de bruine kikvorsch.
8.   Bufo vnlgaris, Lanr. de gewone pad.
9.      „ calamita, Lanr. de groene pad.
10. Hyla vindis, Laur. de boomkikvorsch.
De sub. N». II en 12 genoemde soorten van kikvorseben worden in België en vooral in Frank-
rijk gegeten. De gebraden achterpooten dezer dieren (vooral van R. esculenta) gaan in die landen
door voor eene lekkernij.
13. Bombinator igneus, Merr. de vuurpad.
            \\ 14. Bombinator fuscus, Sehleg. de. knoflookpad.
IV. ORDE DER SAUROBATRACUII.
(Salamanderachtigen.)
15.   Salamandra maculosa, Laur. de land-sala-
mander.
16.   Salamandra cristata, Schneid. de gewone water-
salamander.
17. Salamandra taeniata, Schneid. de kleine water-
salamander.
D. VISSCHEN.
Ofschoon de vischfauna van Nederland in vergelijking met die van vele andere streken, arm in
soorten is, wordt deze mindere rijkdom in soorten uit een huishoudkundig oogpunt vergoed door
het groot aantal individu» van vele dezer soorten, dat bij ons voorkomt, en wel voornamelijk
van nuttige soorten, die voedsel voor oen inensch opleveren.
Daar de meeste visschen eetbaar zijn en die, welke het meest algemeen genuttigd worden, algemeen
bekend zijn, achten wij het onnoodig bij elke soort op te geven, of zij tot voedsel gebruikt worden
of niet.
Geen enkele inlandsche visch is eigenlijk schadelijk, behalve misschien sommige groote haaisoorten
op onze kust, ofschoon wij nooit van ongevallen, door hen aldaar veroorzaakt, hebben hooren
spreken.
Van de zeevisschen zullen wij alleen als inlandsen beschouwen de soorten, die in het zoogenaamde
binnenlek gevonden worden, maar die van het bui ten lek niet. \') Wanneer wij in het vervolg
in andere klassen zeedieren zullen ontmoeten, zullen wij dezeltde onderscheiding in acht nemen.
Wij zullen de visschen in drie afdeelingen splitsen en wel:
\') Bnitenlek noemen de vuschers het gedeelte der Noordzee, dat verder dm vijf a zes uren van het strand ver-
wijderd il; tot op dien afstand noemen /ij bet binnenlek. Auu de kusteu v.-m Holland is de Hrcevtertieu (een groote
zandbank) de grens tiuschen btiden, zoodat het binnenlek zich tot daar uitstrekt.
I.                                                                                                                                             "
-ocr page 277-
258
I. Vissrhi\'n, die jaarlijks bij ons gevangen worden. Deze bezitten «lus hot volle bur-
iri-rrcilit in on/e Kanna \'). Hiertoe liehooren il<\' volgende soorten:
r ORDE DER ACANTHOPTERYGII.
(Stekelvinnïgen.)
1.   Perca fluviatilis, L. de baars.
2.   Acerina vulgaris, Cnv. de pos.
\'S. TrachimiN rlraco, L. de pieterman.
4.           „          vipera, C. V. de kleine pieterman.
5.   Trigln liirnndo. I.. de groote poon.
6.         „ gurnardus, I.. de kleine poon.
7.   Colt lis gobio, L. de rivierdonderpad.
X. „ scorpius, L. de teedonderpad.
0. Aspidophorus Eiirnpaons, C. V. de geharnaste
teedonderpad.
10. (ïastci-osiciis atiili\'atns, L. de driedoornige
stekelbaars.
11.   Oasterosteus pungitius, I.. de tiendoornige
stekelbaars.
12.   Oasterosteus spinachia, L. de zeestekelbaars.
13.   Atherina presbyter. Cuv. de gewone koornaar-
visch.
14.   Tvlometopnn raji. v. Bem. de braam.
15.   Scomber Bcomber, L. de makreel.
16.   Cydopterus hunpus, L. de snottolf.
17.   Gnbius minnttis, L. de teegrondel.
18.   Zuiines viviparns, C. V. de magaal.
II. ORDE DER MALACOPTERYGII.
(Weekvinnigen.)
10. Solea vulgaris, Gotische: de tang.
20.   Hippogloitsis vulgaris, Cuv. de heilbot.
21.   Platessu vulgaris. Cuv. de schol.
22.          „ llesus, Cuv. de bot.
23.          „ iiiicrocepliala, Flem. de gemarmerde
schol.
24.   Limanda oceanica, Bonap. de schar.
25.   Rhombus vulgaris, Cuv. de griet.
26.           „         maximus, Cuv. de tarbot.
27.   Morrhuu vulgaris, Cuv. de kabcljaauw.
28.          „ aeglelinus, Cuv. de schclvisch.
20. Herlangus vulgaris. Cuv. de wijting.
30.   Lota vulgaris, Cuv. de kwabaal.
31.   Motella quinquecirrata, Cuv. de vijfdradigc
meeuw.
32.   Ammotlytes tobianus, L. de smelt.
33.   Muraena anguilla, L. de aal (oude voorwer-
pen noemt men paling).
34.   Engraulis encrassicollis, C. V. de ansjovis.
35.   Alausa vulgaris, C. V. de elft.
36.   Harengula sprattus, C. V. de sprot.
37.   Clupea harengus, L. de haring.
38.   Bolone vulgaris, C. V. de geep.
30. Esox lucius, L. de snoek.
40.   Salmo salar, L. de zalm.
41.   Salar Ausonii, C. V. de forel1).
42.   Osmerna eperianus, Cnv. de spiering.
43.   Coregonus oxyrhynelius, Cuv. de houting.
44.   Braina brama, Klein, de brasem.
45.        ,. björkna, v. B. de kolblei.
46.        „ isognathus, Bloeker: de gekartelde
brasem
*).
\') Ondur ili! hiertoe behoorendc zecvisschon zijn vele trckvissclien, i)ie elk jaar slechts op vatte tijden onze kusten
bezoeken.
"\') Deze soort komt, hoewel zeldzaam, in sommige beuken in Gelderlund voor. Zij was daar vroeger algemccner.
Tegenwoordig komt zij door het overbrengen van voorwerpen uit de kunstmatige visschcryen iu de rivieren voor.
:\') Dr. Bleeker, onze Nedcrlandschc ichthyoloog, die gedurende zijn verblijf in Oost-Indic zoovele hondtrdc nog niet
beschreven soorten van visschen ontdekte, v.ml kort na zijn terugkomst in liet vaderland in den Rijn bij Luiden een
voorwerp van eene nieuwe ihlillllWI 1. die hij lirainn i«oi;iiatbus noemde. Na dien tijd is echter, noch hier te lande,
noch in het buitenland een tweede exemplaar dezer soort gevangen. Eigcnhjk behoort deze visch dns niet bij deze afdee-
ling, doch waar hem anders te planton?
-ocr page 278-
250
56.   Chondrostoma nasus. Agass. de sneep.
57.   Tim-a vulpraris. Cuv. de zeelt.
58.   Gobio fluviatilis, Agass. de grondel.
59.   Barbus fluviatilis, Agass. de rivierbarbeel.
60.   Rhodeua amarus, Agass. de bitter voorn.
61.   Cyprintu carassius, L. de steenkarper.
62.          „ carjiio, L. de karper \').
63.   Cobitis fossilis, L. de modderkruiper.
64.         „ tacnia, L. de kleine modderkruiper.
65.         „ barbatula, L. de gebaarde modder-
kruiper.
66.   Silurus glanis, L. de meerval.
47.   Brama Heckelii, v. B. de lange blei.
48.   Aspius alburnus, Agass. het alverlje.
49.        „ bipunctatus, Agass. liet zwarlgestipte
alvertje.
50.   Lenciscus rufilus, Ciiv. de gewone voorn.
5i.
          „ erythrophthalmus, Cuv. de ruiscli-
voorn.
52.   Lenciscus dobtila, Cnv. de dikkop.
53.           „ jeses, Cuv. de windvoorn.
54.           „ dolabratiis, IIolandre;/ief half voorn-
half alvertje.
55.   Lenciscus vulgaris, Cuv. de eigenlijke witvisch.
III. ORDE DER LOPflOBRANCHII.
(Troskieuwigen.)
67. S}-ngnatl)iis acus, L. de groote zeenaald.
68. Syngnathus rostollatns, Nilss. de kleine zee-
naald.
IV. ORDE DER CHONDROSTEI.
(Stenracbtigen.)
69. Accipenser sturio, L. de steur.
V. ORDE DER DESMIOBRANCHTI.
(Haai- en rogachtigen.)
70.   Scyllium canicula, Cuv. de hondshaai \').
71.   Ualeus canis, Müll. Henle. de ruwe haai.
72.   Spinax acanthias, Cuv. de doornhaai.
73.   Squatina vulgaris, Risso. de paddehaai.
74.   Raja clavata, L. de gewone rog.
75.       „ inai-ulata, Montagii: de gladde rog.
76.      .„ batis, L. de vleet.
77.   Trygon pastinara, Bonap. de pijl staart rog.
VI. ORDE DER CYCLOSTOMI.
(Rondbekkigen.)
78. Petromyzon marinus, L. de zeeprik.
79. Petromyzon fluviatilis, L. de rivierprik.
II. Visschen, die slechts zeldzaam bij ons gevangen worden en in Nederland
\'•n aan zijne kusten slechts als verdwaald voorkomen. Hiertoe belmoren de volgende
«oorten:
\') Deze visch komt ook in vijven, om zoo te (eggen in tammen staat in vele verscheidenheden voor; eene Ckiuescbe
soort van hetzelfde geslacht, de goudvisch, Cyprinns auratus, L., wordt hier te lande veel voor vermaak in vijvers en
111 de kamers in glazen gehouden en is een voorwerp van handel.
\'"\') Gerookt haaicnvleesch smaakt uitstekend. Dr. Hcrklota geeft daaraan den voorkeur boven gewoon rookvleetch.
Dr. Staring vergelijkt het met eenigzins tranige zalm. De Katweker visschers hebben het op hunne tochten algemeen
"au boord. Dr. HerUut- kon echter in een nabij katwijk liggend dorp een reeder, die zelf kreten om visch te rooken
in werking had, niet tot de proef overhalen. De Heer Van den Ende heeft gerookt haaienvleesch van Katwijk in een
hinkel te Warnsveld bij Zutphen te koop doen stellen. Het vond echter geen kooper», zoo onoverwinnelijk is in ons
vaderland bet vooroordeel tegen het ongewone in spijs of drank.
-ocr page 279-
200
ORDE DER ACANTHOPTERYGII.
(Stekelvinnigen.)
1.   Labrax lupus, C. V. de zeebaars.
2.   Mul lus surmuletus, L. de groote barbeel.
3.   Callionyinus lyra, L. dr pitvisch.
4.   Lopbiua piseatorius, L. de zeeduivel.
5.   Cottus bubalis, Kuphrasen: de twreslekelige zee-
donderpud.
G.  Sciaena aquila, Cuv. de ombprvisch.
7.   Chrysophrys aurata, C. V. dr goudbrasem.
8.   Pagellus centrodontus, C. V. de zcebrasrm.
!•.
   I .i1111ui~ guttatus, Retzius; de koningsvisch.
10.   Caranx trachurus, Lacép. de hora.
11.   Zeus faber, L. de gewone zonnevisch.
12.   Mugil chelo, C. V. de herder.
13.   Thynnus vulgaris, Cuv. de thonyn.
14.   Xipliias gladius. I.. de zwaardvisch.
15.   Liparis barbatus, Kckströin; de kringbuik.
10. Anarrhichas lupus, L. de zeewolf.
17.   I\'holis lacvis, Flem. de slecnslijmvisch.
18.   Gunnellua vulgaris, C. V. de botervisch.
10. Labrus maculatus, Blocb. de lipvisch.
II. ORDE DER MALACOPTEUYGII.
(Weekvinnigen.)
20. I.imanila limanrtoïdes, Bonap. de lange schar. 20. Mrrluccius vulgaris, Cuv. de stokvisch.
21.   Itlioinbus arnoglossus. Jan), de naakte seharre-
long.
22.   Rhombus megastonius, Jard. de tongschar.
23.   Morrhua lusca, Cuv. de steenbolk.
24.   Merlangus pollacbitis. Cuv. de polak.
25.           „         carbonarhn, Cuv. de koolvisch.
27.   Lota molva, Cuv. de leng.
28.   Motella tricirrata, Nilsson; de driedradigc
meeuw.
29.   Coiifinr vulgaris, Cuv. de zeeaal.
30.   Alausa pilthartlus, C. V. het sardijntje.
31.   Scombercsox Camperi, Lacep. de makreelgeep.
III. ORDE DER PECTOGNATHI.
32.   Ortliragoriscus mnln, Schn. de klompvisch.
IV.   ORDE DER LOPHOBRANCHII.
(Troskieuwigen.)
33.   Syngnathus aequoreus, L. de adderzeenaald.
V.   ORDE DER DESMIOBR ANCHII.
(Haai* en rogachtigen.)
34.   Scyllium catulus, L. de sternhaai.
35.   Mustelus vulgaris, Müll. Henlc. de gladde haai,
37.   Lamna cornubica, Cuv. de neushaai.
38.   Raja miraletus, Schleg. de spicgelrog.
36.   Selache maxima, Cuv. de reuzenhaai.
III. Visschen, die sommigen als inlandscb opgeven, doch die, zoo deze opgaaf
juist is, uiterst zeldzaam zijn. Van velen hunner mag met recht betwijfeld worden, of zij
werkelijk bij ons zijn waargenomen. Hiertoe behooren de volgende soorten:
I. ORDE DER ACANTHOPTERYGII.
(Stekelvinnigen.)
1.   Mullus barbatus, L. de kleine zeebarberl.
2.   Trigla cuculus, L. de roodgevinde poon.
3.       „ lyra, L. de pieper.
4.   Pagellus erythrinus, C. V. de roode zeebrasem.
5.   Gobius niger, L. de zwarte grondel.
6.   Labrus variegatus, Gmel. de veelkleurige lipvisch.
7.   Blennius lumpenus, L.
-ocr page 280-
\'201
II. ORDE DER MALACOPTERYGII.
(Weekvinnigen.)
8.  Platessa cynoglossus, Fries, de scharretong.
\'.).  Pleuronectes linguatula, L.
10.   Morrhua minuta, Cuv. de dwergbolk.
11.         „ punctata, Flem.
14.   Thyiiiullus vulgaris, Nilss. de vlugzalm.
15.   Leuciscus ballerus, C. V.
10. Cyprinus grislagine, L. de witvisch van Gro-
novius
(waarschijnlijk is deze visch niet ver-
12.   Ophidium imborbe, L. de lumvisch.                           schillend van Leuciscus vulgaris, Cuv.).
13.   Fario argenteus, C. V. de zalmforel.               I 17. Phoxinus laevis, Agassiz.
III. ORDE ÜER IOPHOBRANCHII.
(Troskieuwigen.)
21.   Neropbis lumbriciformis, Bonap. de wormach-
tige naaldvisch.
22.   Nerophis ophidion, Bonap.
23.         „ anguineus, Kaup.
18.   Syngnathus hippocani])us, L. (Hippocampus
brevirostris, Kaup. ?)
19.   Syngnathus pelagicus, het kousenbandje.
20.            „          typhle, L.dezeskantige naaldvisch.
IV. ORDE ÜER CHONDROSTEI.
(Steurachtigen.)
24.   Accipenser tenuirostris, Parnell.
V. ORDE DER ELEUTHEROBRAN CHII.
25.   Chimaera monstruosa, L. de haringkoning.
VI. ORDE DER I) ESMIOBRANCHII.
(Haai- en rogachtigen.)
2G. Carcharias glaucus, Cuv. de blaauwe haai. I 28. Raja oxyrhynchus, L. de scherpsnuit.
27.
                   lamia, Risso. de Jonushaai.            I
VII. ORDE DER CYCLOSTOMI.
(Rondbekkigen.)
29. Ammocoetes branchialis, Dumeril. rfe kieuw- j 30. Myxine glutinosa, L. de blinde lamprei,
worm.
II. WEEKDIEREN.
A. CEPHALOPODA.
(Koppootige weekdieren.)
Hiertoe behooren de volgende inlandscho soorten:
I. ORDE DER DIBRAIfCHIATA.
(Tweekieuwigen.)
1. -j- Octopus vulgaris, L. de gewone acht- I 2. Sepiola Rondelettii, de Lam. rfe Noordsche
arm
\').
                                                                        dwerginktvisch.
\') Mot f zijn aaugeguveu de soorten, wier indigcuioteit betwijfeld wordt.
-ocr page 281-
3.   •)• Loligo sagittata. de Lam. de groote pijlinkt-
visch.
4.   Loligo vulgaris, de Lam. de gewone pijlinkt-
visch.
5.   Sepia officinalis, L. de zeekat of gewone inkt-
visch.
6.  -j- Sepia Rupellaria, d\'Orbigny; de inktvisch van
Rupell.
Schado doen de iirlandsche dieren van deze klasse ons niet, doch daarentegen is ook het nut,
dat zij ons aanbrengen zeer gering en bepaalt zich tot liet volgende:
De kalkplaat, die men bij de inktvisschen in den rug aantreft, wordt gebruikt tot het matslijpen
van ivoor en is een bestanddeel van sommige tandpoeders. De kleurstof, die zich bij de inktvisschen
in den inktzak bevindt, levert de bekende verwstof sepia.
Tot voedsel worden "Ie inktvisschen in Nederland tot dusverre niet gebruikt. Bij de oude Ro-
meinen golden zij voor eene lekkernij; ook tegenwoordig worden zij aan de kusten der Middel-
landsche en Adriatische zeeën gegeten : desgelijks in Amerika, lndie en Japan.
Zij worden ook gebruikt als aas bij het vangen van kabeljaauw.
B. MOLLUSCA.
(Weekdieren in engeren zin.)
Hiertoe behooren de volgende inlandsche soorten:
ORDE DER GASTEROPODA.
(Buikpootige weekdieren.)
1.   Limax rufus, L. de gewone aardslak.
2.       „ albus, L. de witte aardslak.
3.       „ cinereus, Muil. de aschgraauwe aard-
4.   Limax agrestis, L. de akker aardslak.
5.       „ hortensis, Fér. de ttiinaardslak.
6.       „ variegatus, Drap. de bonte aardslak.
slak.
(Het geslacht Limax, waartoe N°. 1—6 behooren, bevat alle inlandsche naakte (d. i. van geen
huisje voorziene) slakken.)
7.   Vitrina pellucida, Muil. \'t doorschijnende glas-
horentje.
8.   Vitrina major, Férussac: het groote glas-
horen tje.
9.   Sucinea putris, L. het gewone amberhorentje.
10.        „ oblonga, Drap. het langwerpige am-
berhorentje.
11.   Helix pomatia, L. de wijngaardslak.
12.      „ aspersa, Müll. de segrijnslak.
13.      „ arbustorum, L. de heesterslak.
14.      „ nemoralis, L. de tuinslak.
15.      ,, hortensis, Müll. de tuinslak.
17.   Helix  cellaria, Müll. dr keldersluk.
18.      „     lucida, Drap. de heldere slak.
19.      „     hispida, L. de behaarde slak.
20.      „     rotundata, Müll. het boerenknoopje.
21.      „     striata, Drap. de gestreepte slak.
22.      „     pulchella, Müll. de geribde slak.
23.      „     costata, Müll.
24.      „     rupestris, Drap. de rotsslak.
25.      „     glabella, Drap. de gladde slak.
26.      „     nitidula, Drap. de blinkende slak.
27.      ,.     cristallina, Müll. het kristallijne slakje.
\'28.
      ,,     sj\'lvatica, Draj>. de boschslak.
16.      „ ericetorum, Müll. de heideslak.
(Het geslacht Helix (waartoe N°. 11—28 behooren) bevat de eigenlijke zoogenaamde huis-
jesslakken.)
29.   Bulimus tridens, Müll. de drietand.
30.         „ subcylindricus, L. de ovale veel-
vraat.
31.  Achatina acicula, Müll. de scherpe veelvraat.
32.   Clausilia parvula, Studer. de kleine spoel-
hoorn.
-ocr page 282-
263
30. Pupa tridens, Muil. het drielund tonhorentje.
40.      „ porvorsa, L, het linkse/w tonhorentje.
41.      „ iiiuscoruiii, L. het mos tonhorentje.
42.  f „ pvguiaoa, Drap. hel dwerg-draaiho-
rentje.
43.   Pupa pusilhi, Muil. hel kleine drauihorentje.
44.       ,, sexdentata, Pfeiff. het zestandige draai-
horentje.
33.   Clausilia perversa, Muil. de ruwe spoelhoorn.
34.         „ nigricaus, Pultcney; de vale spoel-
hoom.
35.   Clausilia biplicata, Montagu: de tweetandige
spoelhoorn.
36.   Clausilia ventricosa, Drap. de buikige «poel-
hoorn.
37.  -j- Pupa secale, Drap. het korenkorreltje.
38. \\ „ avena, Drap. de haverkorrel.
(Do onder N°. 1—44 genoemde snuiten van slakken leven op liet land. Vooral de geslachten
Lintaw en Helix zijn schadelijk, daar zij de jonge groenten en vele vruchten verslinden.)
45.   Auricula myosotis, Drap. het muizenoortje.
46.   Planorbis corneus, L. de gewone schijf horen.
57.   Physa hvpnoruiii, L. de  mosblaashoren.
58.   Amphipepla glutinotus,    Müll. de gekleedc
poelslak.
47.
48.
49.
50.
planorbis, L. de gekielde schijf horen.
spirorbis, L. de spirtial-sehijfhoren.
vortex, L. de draaikolk-schijf hor en.
contortns, L. de gewrongen schijf-
59. Liniuaeus
00.
poelslak.
stagnalis, I,.   de gewone poelslak.
palustris, de    Lam. de moeras-
61. Liinnaeus
auricularius, L. de oorvvrmige
horen.
51.   Planorbis albus, Muil. de witte schijf huren.
52.          „        nitidus, Miill. het glanzige schijf-
horentje.
53.   Planorbis uautileiis, L. het Nuutilus-schijf-
horentje.
54.  Planorbis complanatus, L. de vlaklie schijf-
horen.
55.  Planorbis loucostonia, L. de geronde schijf-
horen.
56.   Physa f\'ontinalis, L. de bronbluashoren.
poelslak.
02. Liinnaeus ovatus, Drap. de ovale poelslak.
ii;\',
64
65
„ vulgaris, Pfeiff.
„ pereger, Miill. de begroeide poelslak
„ truncatulus, Miill. de geknotte poel
slak.
66.   Ancylus lacustris, Müll. de langwerpige kap
horen.
67.  Ancylus lluviatilis, Miill. de ronde kap
horen.
(De onder N°. 46—67 genoemde weekdieren zijn zoetwaterslakken, die in de huishouding der
natuur van groot nut zijn, daar zij het water zuiveren van halfvergane plantendeelen, waarmede
zij zich voeden. De iiienscli heelt hiervan partij getrokken bij de inrichting van aquariums.)
68. Nassa reticulatum, L. de gevlochten fuikhoren.
60. „ incrassatiun, Miill. de verdikte fuikhoren.
70. Buccinum undatum, L. de gewone wulk.
7i. „ AnglicanumMart.de£ngre/8c/ieu)M/fc.
72.   Purpura lapiUus, D. de gewone purperslak.
73.   Murex arenaceiis, L. de geschubde stekeldoorn.
74.   Bela turricnla, Gray. het trapgevcllje.
75.  Aporrhaïs pes-pelicani, de Lam. de pelikaans-
voetslak.
76.   Rissoii ulvae, Mout. Basters drijf\'/torentje.
77.       n disjuncta, Mout. het moerasdrij/\'ho-
rentje.
\'8. Kissoii muriatica, de Lam. het zeedrijf/torentje.
«9. Oyelostoma elegans, Muil. de geruite rmtd-
mondhoren.
"0. Valvata piscinalis, Müll. de vijver-pluiutdrager.
81.   Valvata depressa, Pfeiff.
82.        „ miuiita, Drap. de kleine pluimdrager.
83.        „ cristata, Miill. de plattepluimdrager.
84.        „ spirorbis, Drap.
85.   Paliidina vivipara, L. de levendbarende moc-
rasltoorn.
86.   Paludina l\'asciata, Müll.
87.         „        tentaculata, L. de groote dtepslak.
88.         „        siiuilis, Mich. de kleine diepslak.
80. Tiirrilella communis, Uisso. de gewone pen-
hoorn.
00.   Littorina littoreii, L. de gewone alikruik.
01.          „        rudis, Maton. de ruwe alikruik.
02.          „        tenebrosa, Mout. de vale alikruik.
03.          „ ohtusata, L. de stompe alikruik.
04.  Scalaria communis, L. de gewone wenteltrap.
-ocr page 283-
•lf,i
95. Natica moniliféra, de Lam. de gewone tepel- ! 10G. •[ Cliiton laevigatus. Flemming; de gladde
chiton.
107.   Bulla ohtiisa, Mont. de stompe obliehoren.
108.       „ trunrata: de geknotte obliehoren.
109.  Doris stellata. Gmel. de wrattige Doris.
110.       „ lacvis. L. de gladde Doris.
111.        „ fusca, Müll. de rosse Doris.
112.   Tritonia arborescens, Cuv. de tak dragende
Tritonia.
113.   Doto coronata, Gmel. de gekroonde Tritonia.
114.   Tergipes psilocerus, v. «I. II. de knodsdra-
gende Aolis.
115.   Aeolis papillosa, L. de gedoomde Aeolis.
110. „ pennata. Gmel. de gevederde Aeolis.
horen.
96.   Natica canrena. L. de gevlekte tepelhoven.
97.   Nerita lluviatilis, 1.. de rivier-neriet.
98.   Trochus cinerarius, Mout. de aschgraauwe
tolhoren.
99.   Fissurella graeca, L. de Grieksche slcutelyat-
horen.
100.   Dentalium entale, de Lam. de stoottand.
101.   Patella vulgata, L. de gewone schoothoren.
102.   Cliiton marginatus, 1\'enii. de omzoomde chiton.
103.        „ cinereus, L. de aschgraauwe chiton.
104.   -J- „ asellus. Hei klots.
105.   •}• ,, laevis. Pennant: de fluweelen chiton.
II. ORDE DEK PTEKOPODA.
(Vleugelpootige weekdieren.)
117. -j- Clio bureaus, L. het walvischaas.
(De onder N°. 08—1 17 genoemde weekdieren leven meest allen in zee.)
Onder de inlandsche diersoorten tot de hier behandelde klasse der Mullusra behoorende, kunnen
alleen sommige landslakken (vooral de geslachten Helix en Limax) schadelijk voor den landbouw
geacht worden.
Van andere tracht de mensen voordeel te trekken.
De caracollen (wijngaardslakken) en alikruiken (N°. II en 90) worden in ons land tot voedsel
gebruikt, en vele andere ook hier inheemsche weekdiersoorten zouden daartoe kunnen dienen,
evenals zij in Zuid-Kuropa en in Groot-Brittanje en Ierland worden gegeten. De wulken (N°. 70
en 71) worden b. v. te Londen dagelijks op de vischmarkt verkocht. In Marseille worden elk
jaar voor meer dan 1200 francs gewone tuinslakken en segrijnhorens ter markt gebragt en op het
eiland Ité wordt jaarlijks voor 2400 francs van die dieren gebruikt.
Vele weekdieren worden door de visschers tot aas gehruikt, anderen dienen met vele andere
zeedieren in sommige nabij zee gelegen streken van ons land tot bemesting.
Ook bij di\' kalkbranderijeu worden soms horens van weekdieren gebruikt.
Vele der met schelpen versierde voorwerpen, die b. v. te Scheveningen verkocht worden, bestaan
uit tepelhorentjes (N°. 95 en 90).
Belangrijker nut, als voedsel en in de kalkbranderijen doen echter vele dieren der volgende klasse,
die wij uu /uilen
061852
en. Deze klasse is die der
O. CONCHIFEKA.
(Schelpdieren.)
I. ORDE OER LAMELblBRANCHIATA.
(Platkieuwige schelpdieren.)
0. Solen siliqua, L. het tufelnteshecht.
7.       „ ensis, L. de zwaardschcedc.
8.   Mya truncata, I.. de stompe gaper.
(\'holas dactylus, L
„ candida, L.
>>
de geivone pholade.
de fijne pholailc.
. de ruwe pholade.
arenaria, L. de strandgaper.
4.   Teredo Sellii, v. d. II. de jtaalworm.
5.   Solen vagina, I. de messcheede.
9.
10. Corbula nucleua, de Lam. de dikke korfschelp.
-ocr page 284-
265
-j- Cyprina Islamliea. L. de noordkromp.
Cardium ecliinatiim, L. de gedoomde zand-
scliclp.
-J- Cardium aculeatuna, L. de stckeldragende
zandschrlp.
Cardium edule, L. de eetbare zandschelp.
„ laevigatutn, Penn. de gladde zand-
schelp.
Unio pictorum, L. de verwschelp.
„ tumidus, Pt\'eifl\'. de bolle stroommossel.
„ batavus. de Lam. de bataafsche strootn-
mossel.
Unio margaritifera. L. de parelmosscl.
Anodonta cygnoa, L. de zwanenmossel.
         Cellensis, Pl\'eill\'. de Cellische zwo>
nenmossel.
Anodonta ventricosa. PleilT. de gezwollen zoet-
watermossel.
Anodonta anatina, L. de eenden mossel.
         piscinalis, Nilss. de vijvermossel.
         pondernsa, Pfeiff. de zware zoet-
xvatermossel.
Nucula margaritacea, de Lam. de parelmóer-
neut.
Pectunculus glycimeris, L. de gemarmerde
kamschelp.
Mytilus edulis, L. de gewone mossel.
Crenella discrepans, Deshayes; de gewone
streepschelp.
Preissena polymorpha. Pall. de riviermossel.
-\\
Pecten maximus, L. de grootc mantel.
Pecten vurius, Penn. de bonte mantel.
„ opercularis, de Lam. de wijde mantel.
„ obsoletus. Penn. de tijgerpels.
Ostrea edulis, L. de oester.
Anomia ephippium, L. de puardenzadel.
„ aculeata, Midi. de stekelige dckschelp.
„ undulata, Mout. de gegolfde dekschelp.
„ squainula, de Lam. de schubdekschelp.
„ e.ylindrica, Mout. de rolronde dek-
schclp.
11.   Lutraria elliptica, L. de ovale slijkschelp.        \' 41.
12.   Mactra sttdtoram, L. de gestreepte ttrand-     42.
schelp.
13.   Mactra solida, L. de gemeene strandschelp.       43.
14.        „ truncata, Montagu; de geknotte strand\'
schelp.
                                                                    44.
15.   Mactra nibtruncata, Montagu: de half geknotte     45.
strandschelp.
10. Mactra striata, Brown.                                          40.
17.        „ elliptica. lirown: de ovale strandschelp. ] 47.
18.   Scrobicularia piperita. Gniel. de platte slijk-     48.
gaper.
19.   Krycina alba, do Lam. de gewone dunschaal.     49.
20.        „ intermedia, Toinpsom; de platte dnn-     50.
schaal.
                                                                    51.
21.  Tellina fabula, Gniel de links gestreepte plat-
schelp.
                                                                    52.
22.   Tellina solidula, Pulteuev; de grove platschelp.
23.   Psammodia Ferrotinsis, Gniel. de slibbewoner.     53.
24.   Donai anatina, de Lam. het zaagje.                   54.
25.  Saxicava rugosa, de Lam. de gefronste rots-     55.
horer.
26.   Lucina radula, Brug. de Noordsche Lncina-     56.
schelp.
27.  •}• Lucina sinuata, de Lam. de gegolfde Lucina-     57.
schelp.
28.  Cvclas rivicola, Leach; de rivier-koorneehaal.     58.
29.       „ cornea, L. de gewone hoomschaal.           59.
30.       „ locustris. L. de moerashoornschaal.
31.   Pisidium anmicimi. Midi. de rivierfijnschaal.      60.
32.         „ pusilhiiu, Groei, de kleine fijnschaal,     01.
33.   Vernis t\'asciata, L. de geribde Venusschelp.         02.
34.       „ ga]Una, L. de gestreepte Venusschelp.      63.
35.  -f- „ chione, L. de bruine Vcnusscltelp.            04.
30. Tapes pallastra, W\'ood: de gewone tapijtschelp.
     65.
37.      „ virginea, L. de gevlamde tapijtschelp.       06.
38.   Art.emis exoleta, L de gewone Arlemisschelp.     67.
39.  •(• „ linuta, Pulteney; de digtgestreepte     68.
Arlemisschelp.
                                                       69.
40.   Liiciunpsis uudata, Penii. de gegolfde Luci-     70.
nopsisschelp.
Allerschadelijkst voor onze zeeweringen is de paalworm (N°. 4), daar deze de palen onzer zee-
dijken en sluisdeuren met zijne gangen doorboort. In de eerste helft der voorgaande eeuw heeft de
hei-stelling der door dit dier verwoeste paalwerken aan ons land millioenen schats gekost en voerde
de paalworm Nederland op den rand van zijn ondergang.
Po paalworm is het eeltige inlandscho schelpdier, dat schadelijk genoemd kan worden.
Daarentegen verstrekken vele schelpdieren ons tot nut, voordeel en genoegen.
-ocr page 285-
266
Zoo bestaan vele der met schelpen versierde voorwerpen, die b. v. te Seheveningen verkocht
worden geheel of gedeeltelijk uit straiidschelpen (N°. 12—IC) en zandschelpen (N°. 42—45).
Vele soorten dienen ook tot voedsel: zoo worden de zandschelpen (N*. 42—45) in Schotland
gegeten en de tafelmcsheften (N°. ü) zijn te Londen gewone voorwerpen van de vischmarkt. De
strandschelpen, vooral de gestreepte (N°. 12), die aan onze kust zeer overvloedig voorkomt, zijn
volgens personen, die ze geproefd hebben, aan fijne mosselen in smaak gelijk.
Bij ons te lande worden slechts de mosselen en oesters (X°. 58 en 65) tot voedsel gebruikt. De
mosselen zijn het voorwerp van eene geregelde vangst en de oesterhandel is op vele plaatsen onzer
kusten een belangrijke tak van industrie.
De Texelschc, Zeeuwsche en Koroesters hebbeu bij de liefhebbers eene groote vermaardheid. Zij
zijn alle dezelfde soort: Ostrea edulis, L. Het onderling verschil ontspruit alleen uit leeftijd en
verschillende wijze van behandeling.
Ook tot bemesting dienen de schelpdieren op vele plaatsen aan onze kust. Zoo gebruikt men
bij Groningen en Bergen op Zoom mosselen tot dit doel.
Ook visclit men op verschillende plaatsen onzer kust schelpen voor de kalkbranderijen, voor het
maken van wegen en van paden in tuinen. Voor de kalkbranderijen worden in de Wadden om-
streeks Kottum en Schiermonnikoog voornamelijk de grove platschelp (N°. 22) en aan de Holland-
sche kusten voornamelijk de strandschelpsoorten (S°. 12—16) opgevischt.
De zoogenaamde Oostersclie parelen worden voornamelijk door Meleagrina margaritifera, de Lam.
eene uitlandsche soort van schelpdier geleverd, doch daarentegen brengt de ook bij ons voorkomende
parelmossel (N°. 4!)) de Westersche parelen voort, die vroeger echter honger werden geschat dan
thans, maar op verscheidene plaatsen van Groot-Brittanje en Ierland het voorwerp van eenen vrij
aanzienlijkeu handel zijn.
Het parelmoer komt ook meest van uitheemsche schelpdiersoorten, doch ook onze inlandsche
stroommosselen (N°. 40\'—49) en de parelmoerneut (N°. 56) leveren een iu dunne lagen bruikbaar
parelmoer.
De kamschelpen, waarvan bij ons eene soort (N°. 57) inlandsch is, dienen in Zuid-Italiè tot
vervaardiging der als sieraad zoo gezochte Camevn.
Hier te lande wordt echter de inlandsche gemarmerde kamschelp daartoe niet gebezigd.
De verwschelp (N°. 49) wordt gebruikt tot het bewaren van verschillende verwstolfen, die in
die schelpen verkocht worden.
D. ÏUNICATA.
(Hukfcakdieren.)
ORDE UER TETHYONIDEA.
(Zakpijpachtige huidzakdieren.)
1.  Cynthia claudicans, Sav. de lederachtige Cyn- I 4. i\'hallusia intestinalis, L. de doorzichtige Phal-
thia.
                                                                              lusia.
2.   Phallusia rustica, L. de steenroode Phcdlusia. 5. Botryllus stellatus, Gaertn. de gesierde gelei-
3.          „ ampulla, Brug. Baxters zakpijp.                 korst.
Zoover wij weten wordt van deze huidzakdieren. waarvan geen schadelijk is, geen gebruik ge-
maakt, dan willigt tot aas bij de vischvungst en tot bemesting in sommige dicht bij de kust ge-
Jegen streken.
-ocr page 286-
267
E. BRYOZOA
(Mosdieren.)
I. ORDE DER LOPHOPODA.
(Vorkpootige mosdieren.)
3.   Lophopus rristallinus, Pall. het glazen pluim-
mosdier.
4.   Lophopus Bakeri. van Beneden; Bakers pluim-
mosdier.
1.   Alcyonella fungosa, Pall. de moeras-Alcyonrlla.
2.   Phimatella campanulata, do Lam. het beker-
dragende kuifmosdier.
II. ORDE ÜER STELMATOPODA.
(Gordelpootige mosdieren.)
20.   Cellularia avicularia, Pall. het vogelbek-horen-
mosdier.
21.   Cellularia plumosa, Pall. het gepluimde horen-
mosdier.
22.   Tubulipora serpens, L. het kruipende buis-
mosdier.
23.   Tubulipora patina, de Lam. het schaatt>uis-
mosdier.
2-4. Gemellaria loriculata, Pall. het geharnaste
tweelingmosdier.
25.   Eucratea chelata, L. het gehorende pijpmos-
dier.
26.   Cellepora pumicosa, L. het ruwe raspntosdier.
27.   Salicornia farciminoides, Ellis; het groene
zeekraalmosdier.
28.   Membranipora pilosa, L. het harige vlies>nos-
dier.
29.   Membranipora membranacea, L. het fijne
vliesmosdier.
30.   Membranipora Flemingii, Busk; Flemings
vliesmosdier.
31.   Flustra truncata, L. het geknotte horenwier.
32.        „ foliacea, L. het bladvormige horen-
wier.
5.   Halodactylus diaplianus, Lamourouz; de door-
schijnende zeevinger.
6.   Halodactylus hirsutus, Fleming; de ruwe zee-
vinger.
7.   Halodactylus parasiticus, Flem. de woekerende
zeevinger.
8.   Laguncula repens, Farre; het kruipende beker-
mosdier.
9.   Bowerbankia imbricata, Adams; de geschubde
Bowerbankia.
10.   Serialaria lendigera, L. het gewone rijmosdier.
11.   Vesicularia spiuosa, L. het stekelige blaasmos-
dier.
12.   Valkeria uva, L. de druifvormige Valkeria.
13.   Crisia eburnea, de Lam. het tvitte ivoormosdier.
14.      „ denticulata, de Lam. het getande ivoor-
mosdier.
15.  Crisidia cornuta, L. het geitenhorentnosdier.
16.  Cellularia ciliata, L. het harige horenmosdier.
17.          „        ternata, Ellis; het drieling-horen-
mosdier.
18.  Cellularia scruposa, L. het steenachtige horen-
mosdier.
19.   Cellularia reptans, L. ket kruipende horcn-
mosdier.
Nadeel wordt den mensch door de mosdieren niet toegebragt en ook slechts zeer weinig voordeel.
Het laatste toch bestaat slechts hierin, dat somtijds de cellenstokken van sommige mosdieren (die
dikwijls zeer schoone vormen hebben) aan het strand worden gevonden in een toestand, die ze ge-
schikt maakt, om tot versiering te worden aangewend (zoogenaamde zeegewassen).
III. GELEDE DIEREN.
De tot deze type behoorende dieren vormen een zoo groot aantal soorten, dat onze beperkte
ruimte ons niet toelaat zu volledig op te nemen. Wij zullen dus bij de behandeling der klassen,
-ocr page 287-
2ü8
die tot iloze type gebracht worden, niet alleen de orden maar cok de f a m i I i e n opgeven, waarvan
inlandsche soorten worden aangetroffen en dan bij elke familie een of meer van die soorten noemen.
Daarbij zullen wij, waar wij kunnen, telkens opgeven, waar men meer volledige lijsten der inlandsche
soorten kan vinden en hoevele soorten op die volledige lijsten voorkomen.
A. CRÜSTACEA.
(Schaaldieren.)
I. ORDE DER DECAPODA.
(Tienpootige schaaldieren.)
Familie der Cancrina.
(Krabben.)
1.   Cancer pagurus, L. de geioone zeekrab.            I 3. Portunus depurator, L. de kleine zeekrab.
2.   Carcinus moenas, L. de strandkrab.                    4. Pinnoteres pisum, Latr. het roode krabbetje.
Familie der Anomura.
(Kreeftslakken.)
5.   Pagurus Bernardus, L. de snijder.
Familie der Astacina.
(Kreeften.)
6.  Porcellana longicornis, Latr. de langsprietige I 7. Homarus marinus, S. v. V. de zeekreeft.
kreeft.
                                                                 I 8. Astacus fluviatilis, F. de rivierkreeft.
Familie der Caridina.
(Garnalen.)
9. Crangon vulgaris, F. de gewone garnaal. | 10. Palaemon squilla, F. de steurkrab.
II. ORDE DER AMPHIPODA.
(Vlookreeften.)
Familie der Gammarina.
(Zeevlooien).
11.   Gammarus pulex, Gerv.                                     I 13. Gammarus puteanus, Koch.
12.           „          Roeselii, Gerv.                                 I
(N°. 11, 12, 13 dragen gemeenschappelijk den Hollandschen naam van zoet-watergarnaal
of vlookreeft).
14. Talitrus saltator, Edw.
                                      I 15. Orchestia littorea, Leach.
(N°. 14 en 15 dragen gemeenschappelijk den Hollandschen naam van zeevloo).
IC. Corophium longicorne, Desm. de diksprietgarnaal.
Familie der Laemodipoda.
(Caprellen.)
17.   Caprella lobata, Latr. de caprel van Baster. I 19. Leptomera ped&ta, Latr. de caprel van Slabber.
18.         „ liiiearis, Latr. de lange caprel.
-ocr page 288-
260
III. ORDE DEK ISOPODA.
(Pissebedden.)
Familie der Idotea.
(Zeepissebedden.)
20. Idotea tricuspidata, Milne Edw. de gewone I 21. Idotea linearis, Pall. de lange zeepissebed.
zeepissebed.
                                                          \'
Familie der Asellota.
(Zoetwaterpissebedden.)
22. Asellus vulgaris. Latr. de zoetwaterpissebed.
Familie der Oniscides.
(Landpissebedden.)
28.  Porcellio pictus, Br.
20. „ maculicornis, Kocb.
30.   Armadillo vulgaris, Latr. de tuinpissebed.
31.   Armadillo trivialis.
23.   Ligia oceaniea, F. de havenpissebed.
24.   Onisciis niurarius, F. de kehlerpissebed.
25.   Philoscia muscorum, Latr. de mospissebed.
20. Porcellio scaber, Br.
27. „ dilatatus, Br.
(N°. 24—31 zijn gezamenlijk bekend onder den naam van varkentjes)
IV. ORDE DER PHYLLOPODA.
(Kieuwenpooten.)
Familie der Aspidopbora.
(Schilddragers.)
32. Apus productus, Latr. de plaatdragende kieu- I 33. Apus cancriformis, Latr. de kreeftvormige
wenpoot.
                                                             I         kieuwenpoot.
Familie der Branchiopoda.
(Naakte kieuwenpooten.)
34.   Chirocephalns diapbanus. Prev. de melkwitte kieutvenpoot.
V. ORDE DER CLADOCERA.
(Vertaktsprietigen.)
Familie der Daphnidea.
(Watervlooien.)
35.  Daphnia pulex, Latr. de getakte watervloó.
36.        „ magna, Str.
40.   Lyncens sphaericus, Müll.
41.         „ aduncus, Jur.
42.         „ quadrangularis, Muil.
43.         „ lamcllatus, Muil.
44.   Polyphemus oculus, Müll.
37.
sirna, .Muil.
rotundo, Str.
mucronata, Muil.
38.
:jo.
»
»
VI. ORDE DER CIRRHIPEDIA.
(Mosselkreeflen.)
Familie der Lcpadicea.
(Eendenmossels.)
45. Anatifa laevis, de Lam. de gewone eendenmossel.
-ocr page 289-
\'270
Familie der Balanoïdeii.
(Zeepokken.)
46. Balanus snlratus, de Lam. de zeepuist.            I 47 Balanus miser, de Lam. de zeepok.
VII. ORDE DER LOPH Y ROPO DA.
(Kuifpootige schaalilieren.)
Familie dor O s t r o c o d a.
48.   Cypris vidua, Muil.                                              51. Cypris omata, Burg.
49.       „ fusca, Str.                                                 52. „ candida, Burg.
50.       „ conchaceft, Jur.                                          53. „ ovum. Burg.
Familie der Copepoda.
54.   Cyclops vulgaris, Leach.
55.  Cyclopsina t-astor, Jur.
I 56. Cyclopsina staphylinus, Jur.
VIII. ORDE DER ICIITH VOPHTHI R A.
(VUchluizen.)
Familie der Argulina.
57.  Argulus foliarous, Jur. de stekelbaarsluis.
Familie der Ergasilina.
58.   Ergasilus gihbus, Nordm. de palingluis.          I 59. Dirhelostium sturionis, Herm. de sleurlui».
Familie der Caligina.
60. Caligus hippoglossi, Kröyer: de heilbotluis. ! 62. Laemargus muriratus, Kröyer; de klomp-
6J. Cecrops Latreillii, Leach; de thonynluis.
         >         vischluis.
Familie der Lernaeöpoda.
63. Achtheres percarum, Nordm. de baarsluis. I 64. Nicothoë astaci, And. de kreeftsluis.
Familie der Lernaeaceü.
65. Lernaea branchialis, L. de kieuwworm van den kabeljaauw.
Hoewel deze onze naamlijst van inlandsche scliaaldieren op geen absolute volledigheid moge
bogen, kennen wij toch geen vollediger. Bij de zeeschaaldiercn hebben wij opgenomen Homarus
in a r i ii ii s (hoewel die meest in het buitenlek (zie noot op pag. 257) en slechts zelden in het
binnen lek gevonden wordt), omdat hij zoo vaak bij ons gegeten wordt.
Het nut, dat de mensch van de scliaaldieren trekt, bestaat voornamelijk daarin, dat verscheidene
soorten hem een aangenaam voedsel verschaffen, zoo als b. v. de gewone zee krab (N°. 1), de
zeekreeft (N». 7), de rivierkreeft (N°. 8), de garnaal (N°. 9), de steurkrab (N*. 10).
De kleine zeekrab (N*. 8) zegt men, dat door het opeten van rottenden visch aan de strand-
bewoners goede diensten bewijst.
Aan het roode krabbetje (N°. 4), dat in de schelpen van levende mosselen en welligt van
oesters leeft, schrijft men het toe, dat deze schelpdieren somtijds voor den mensch vergiftig kunnen
worden.
-ocr page 290-
t>71
Vroeger werd in de geneeskunst onder den naam van m il lepe des een uitgestrekt gebruik
gemaakt van eene soort pissebed (A i in n d i 11 o officinarum, Brandt und Kat/.). Dit is echter
eene uitheemsche soort en ten onrechte binden velen de mi 1 lepe des der apotheken voor onze
inlandscbe kelderpissebed (N°. 24).
Sommige soorten van pissebedden zijn schadelijk, daar zij aan de vruchten knagen.
B. ARACHNOÏDEA.
(Spinachtige dieren.)
I. ORDE DER AHANEIDEA \')•
(Eigenlijke spinnen.)
Familie der E p e i r i d e s.
(Wildspinners.)
Miranda cucurbitina, L.
Epeira diadema, L. de gewone kiiiis/tpin.
„ pyramidata, Clerck.
„ arundinarea. L.
Ateü ogalena, Walck.
ti.   Zilla reticulata, L.
7.   Linga conica, Walck.
8.  Tetragnatha extensa, Halm.
9.   Episinus truncatus, Walck.
Familie der Theridides.
(Kruisnetspinners.)
18.   Erigone dentipalpis, Wid.
19.  Dictyna variabilis. Koch.
20.        „ benigna, Walck.
21.   Bolypbantes trilineatus, Koch.
22.   Cheiraranthiuni nutrix, Walck.
23.   Parhygnatha Degeeri, Sund.
24.   Asagena serrati|>es, Schr.
Meta Meriana, Scop.
Ero saxatilis, Koch.
Eucharia bipunctata, L.
Theridium Sisyphus, Clerck.
         redimitum, L.
Linyphia resupina, Wider.
„ bimaculata, L.
Micryphantes erythrocephalus, Koch.
10.
II.
13.
13.
IV.
ir..
IC.
17.
Familie der Agelenides.
(Trechterspinners.)
27.  Philoica civilis, Sund.
28.   Anypbaena accentuata, Walck.
29.   Argyroneta aquatica, Halm. de ivaterspin.
Tegenaria domestica, Clerck: de gewone hutu-
spin.
Tetrix lycosina, Herr. Scli.
25.
26.
Familie der Drassides.
(Zakspinnen.)
80.
M.
Amaurobius atrox, de G.
Macaria formosa, Koch.
32.  Drassus serieeus, Sund.
33.   Clubiona holosericea, L. de satijnsfiin.
\') In de | BonwstoflVn voor eene Fauna van Nederland" Deel II, pag. 292 vindt men eene Uj-t van diereu dezer
orde, in de Provincie Utrecht gevonden en gedetermineerd door O. A. Six. Deze lijst ia veel vollediger dan de onze,
daar *ij 113 soorten bevat, terwijl wij bier slechta 60 soorten vermelden.
-ocr page 291-
272
Familie dor L y c o s i d e s.
(Jachtspinnen.)
38.  Trochosa trahilis. Clerck.
30.  Lycosa clavipes, Korh.
40.       „ paludicola, Clerck.
41.       „ saccata, L.
Familie der Th om isides.
(Krabspinnen.)
45.  Philodromus aureolus, Clerck.
46.  Sparassui virescens, Koch.
34.   Zora spinimana, Sund.
35.   Ocyale mirabilis, Clerck.
3ü. Dolomedes fimbriatus, L.
37. Arctosa picta, Halin.
42.   Thomisus ealycinus, L.
43.   Xysticus viaticus, Halm.
44.   Artamus jejunus. Panz.
Familie der Attides.
(Springspinncn.)
47.  Heliophaiuis cupreus, Walek.
48.  Calliethera scenica, Clerck.
40. Marpissa hrevipes, Iluhn.
50.   Enophrys falcata, Koch.
51.   Ino pubescens, Koch.
52.   Pales crucigera, Koch.
53.  Dia quinquepartita, Koch.
54.  Maturna littoralis, Halm.
55.  Parthenie fasciata, Halm.
: 50. Attus frontalis, Koch.
: 57. IJallus heterophthalmus, Koch.
Familie der D y s d e r i d e s.
58. Dysdera erythrina, Koch.                                  I 00. Scyttodes thoracica, Walck.
50. Segestria senocnlata, L.                                    I
Al de inlandsche dieren, die tot de orde der eigenlijke spinnen behooren, zijn hoogst nuttig,
daar zij vele schadelijke insecten vernielen. Van geen hunner is de beet voor den mensen giftig.
De vele pogingen o. a. door Bon in 1710, door Reaumnr, door Raymondo de Tremeyer in 1701
gedaan, om het spinsel, waaruit de cocons der spinnen bestaan, aan de menschelijke nijverheid
dienstbaar te maken (in plaats van de zijde der zijdewormen) bleven tot dusverre zonder practisch
gevolg (hoewel Kaymondo de Tremeyer in het klein zeer gunstige resultaten verkreeg), daar men
altijd stuitte op de zwarigheid, hoe men vele spinnen, bij elkander vereenigd, genoegzaam voedsel
zou verschafl\'en. Lyonnet prees daarom het opzamelen van de herfstdraden (hls de la Vierge) tot
het maken van zijde aan.
II. ORDE DER PSEUDOSCORPIONES.
(Bastaardscorpioenen.)
61. Chelifer cancroïdes, L. de boekenscorpioen. I 62. Chelifer museorum, v. V.
N°. 61 komt voor in oude gebouwen en voornamelijk bij oude boeken, die weinig gebruikt wor-
den; N°. 62 in musea van natuurlijke historie; beiden zijn er waarschijnlijk nuttig, daar men
wil dat zij zich voeden met houtluizen en met mijten, die de boeken en de voorwerpen van Na-
tuurlijke historie vernielen.
III. ORDE DER PHALANGITA.
(Bastaardspinnen.)
63. Phalangium Opilio, L. de hooiwagen.               j 64. Phalangium cornutum, L. de gehorende bas-
t aardspin.
-ocr page 292-
273
IV. ORDE DER ACARINA
(Mijten.)
Familie der Trom bid in a.
(Aardspinnetjes.)
65. Trombidium holwericeum, L. het gelukspin-
netje.
66.   Trombidium telarium, Herm.
67.            ,,           tiliarum, Herm.
Familie der Bdelleü.
69. Bdella vulgaris, Herm.
Familie der Hydraraehnidia.
(Watermijten.)
71. Hydrachna geographica, Muil
Familie der G a m a s e ii.
(Luismijten.)
68. Bdella vestita. Koch.
70. Hydrachna cruenta, Mttll.
72.  Gamasus coleoptratoruni, L.
73.   Dermanyssus avium, Dugès.
74.             „           columbinus. Kocli.
75.   Pteroptus vespertilionis, L.
76.   Ui\'opoda vegetans, de Geer.
F a m i l i e der I x o d e a.
(Teekmijten.)
77. Ixodes ricinus, L. de hondenteek.
Familie der Notaspidea.
(Kurasmijten.)
78. Notaspis geniculatus. L.
Familie der Acarea.
(Eigenlijke mijten.)
79.  Tyroglyphus siro, L. de kaasmijt.
80.            „           farinae, de Geer.
81.   Acarus destructor, Schrank.
82.   Psoroptes equi, S. Did. de paardenschurftmijt.
83.  Sarcoptes palumbinus, Koch.
84.          „ rnusculinus, Koch.
85.          „        scabiei, L. de schurftmijt.
86.  Simonia tblliculorum, Owen: de zakmyt.
V. ORDE DER COLOPODA.
Familie der Aretisca.
(Mosbeertjes.)
87. Macrobiotus ursellus, Muil. het gewone mosdiertje.
De tot de orde der mijten (Acarina) behoorende soorten zijn bijna zonder uitzondering schadelijk
te noemen. Zoo is b. v. N°. 67 een zeer lastig dier in warme broeikassen, waar het planten, die
geen lucht genoeg hebben met een digt spinsel bedekt en zoo verstikt: N°. 73 komt bij duizenden
voor in kooien van zangvogels, als deze niet genoeg gereinigd worden en geen water hebben om
zich in te baden; N*. 74 komt bij millioenen voor in duiventillen; beide soorten zijn parasieten
van genoemde vogels. Welk jager weet niet, hoe lastig de hondenteek (N°. 77) is. N°. 79 leeft in
I.                                                                                                                                                                                                                  "
-ocr page 293-
27-4
oude kaas, N°. 80 in oud meel: N°. 81 is een pest voor musea van natuurlijke geschiedenis,
en leeft iu opgezette vogelhuiden; N°. 85 is oorzaak der zoo walgelijke schurftziekte van den
mensch, enz.
O. INSECTA.
(Gekorvene dieren.)
Deze is de aan soorten rijkste klasse van het geheele dierenrijk. Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven,
onze kundige entomoloog, schat het aantal soorten van gekorvene dieren op de geheele aarde op
nagenoeg 600,000 (Natuurlijke historie van Nederland. De dieren van Nederland. Üverzigt der gelede
dieren door Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven, pag. 88), Dr. H. Schaum brengt dit getal op
1,500,000 (Dr. H. Schaum, Bericht über die wissenschaftlichen Leistungen im Oebieto der Entomo-
logie wahrond des Jahres 1852, pag. 3). Ook onze inlandsche Fauna bevat reeds een verbazend
groot getal insectensoorten, welk getal door nieuwe waarnemingen dagelijks vermeerdert en veel
te groot is, dan dat ze hier allen konden worden opgenomen. De klasse der Insecten niet behan-
delen, was ook onmogelijk, daar zij voor den mensch vooral van geen minder belang zijn, dan
eenige andore klasse, want, zoo als Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven in zijn boven genoemd
werk op bladz. 105 zeer juist en treffend zegt; „de gekorven dieren zijn kleine raderen in de
machinerie van het heelal, maar die door hun ontelbaar aantal en ongcloot\'elijk snelle omdraaiingen
meer werk verrigten, dan de groote raderen doen."
I. ORDE DEK COLEOPTERA \')•
(Schildvleugeligen.)
FamiI ie dor Carabicina.
(Loopkevers.)
16.   Demetrias atricapillus, L.
17.  Drnmius quadrimaculatus, L.
18.   Clivina fossor, L.
19.   Dyschirius thoracicus, F.
20.   Anisodactylus binotatus, F. de tweevlakkige
loopkever.
21.   Harpalus rufleornis, F.
22.  Pterostichus cupreus, F.
23.   Cephalotes vulgaris, Bon.
24.   Zabrui gibbus, F.
25.  Chlaenius vestitus, F.
26.  Calathus melanocephalus, L.
27.   Prystonichus subcyaneus, lil.
28.   Anchomenus marginatus, L.
29.  Trechns minutus, F.
30.   Bembidium flavipes, L.
dragen al de grootere inlandsche soorten van
1.  Cicindela campestris, L. de veldzandkever.
2.         „         hybrida, L. de basterdzandkever.
3.         „        germanica, L.
4.   Klaphrus cupreus, Duit.
5.         „ riparius, F.
6.  Notiophilus semipunctatus, Duft.
7.           „          aquaticus, L.
8.  Nebria brevicollis, F.
9.  Procrustes coriaceus, L.
10.  Carabus nemoralis, Illig. de tuin-loopkever.
11.        „ catenulatus, F.
12.         „ gi-anulatus, L. de gekorrelde loop
kever.
13.  Carabus auratus, L. de gouden loopkever.
14.  Calosoma sycophanta, L. de poppenroover.
15.   Loricera pilicornis, F.
Behalve de soorten van het geslacht Cicindela
\'1 Vollediger lijst van dieren dezer orde vindt men in de „Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland" Deel II,
pag. 1. Deze lijst is van Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven en omvat 1185 inlandsche soorten; sedert de uitgaaf
dexer lij-t zijn nog meer dau 570 nieuwe soorten als inlandsen bekend geworden\'
-ocr page 294-
275
deze familie bij het publiek den naam vun schallebijters (eene verbastering van Scarabaeus).
De loopkevers leven in \'t algemeen zoowel als masker, als. wanneer ze volkomen insect zijn. van
andere insecten en de maskers daarvan. Zoodoende vernietigen zij veel schadelijk gedierte en moeten
dns als nuttig voor den landbouw worden beschouwd. Vooral Carabns auratns (N°. 13) en
Calosoma sycophanta (N°. 14) maken zich in dit opzicht verdienstelijk. Kenige weinige soorten
van loopkevers leven echter van plantaardig voedsel, bepaaldelijk van koren en zijn daardoor scha-
delijk, b. v. Ccphalotes vulgaris (N°. 23) en Zabrns gibbus (N°. 24).
Familie der D y t i s c i t n e.
(Water-roof kevers.)
31.   Acilins sulcatus, L.
32.   Dytiscus marginalis, L.
33.  Columbetes fnscus. L.
34.   Agabns hipnstnlatns, L.
35.   Laccopbihis minutus, F.
36.   Notems crassicornis, F.
37.   Hydryphus ovatns, L.
38.   Hydroporns inaeqnalis. F.
30. Ilaliplns ruflcollis, de G.
40. Cnemidotus caesus, Dufts.
Deze familie vervangt die der Carabicina in het water en leeft ouk als larve en als volkomen
insect van andere insecten en hunne larven. Daar de larven van vele schadelijke insecten in het
water huizen en door de Water-roofkevers vernield worden, zijn deze ook als nuttig voor den mensch
te beschouwen. In karper- en goudvisch-vijvers kunnen zij echter zeer schadelijke insecten worden,
daar zij zelfs rle visschen aanvallen en vooral voor pas uitgekomen kuit hoogst uadeelig zijn.
Familie der G y r i n i t e s.
(Draaikevertjes.)
41. Uyrinus marinus, Gyll.
42. Ciyrinus mergus, Ahr.
Familie der Hydrophili.
(Voelertorren.)
47.   Hydrobius fuscipes, L.
48.  Cyclonotum orbiculare, F.
49.  Sphaeridium scarabaeoides, L.
50.  Cercyon merdarium, Sturm.
43.  Spercheus emarginatus, F.
44.   Helophorus grandis, III.
45.   Hydrophilus picctis, L de groole zwarte wa-
tertor.
4(5. Hydrophilus caraboideus, L.
Familie der Silphales.
(Aaskevers.)
56.   Silpha quadripunctata, L.
57.       „ thoracica, L.
58.       „ rugosa, L.
59.  Catops angustatus, F.
60.       ,, sericeus.
51.  Necrophnrus Germanicus, L.
52.             „          humator, F.
53.             „          vespillo, L.
54.             „          mortuorum, F.
55.  Silpha littoralis, L.
de doodgrn-
In deze familie treft men de zoogenaamde Doodgravers aan (\'t geslacht Necrophorus),
die doode mollen, muizen, vogels enz. begraven en er hun eijeren in leggen. De larven voeden zich
dan later met de krengen. De soorten van \'t het geslacht Silpha leven in allerlei aas en kren-
gen, behalve Silpha quadripunctata, die op boomen leeft en zich verdienstelijk maakt door
\'t vernielen van rupsen, waarmede hij zich voedt.
De aaskevers doen veel goed, door dat zij rottende krengen verteren, die anders de lucht met
stank zouden verpesten.
-ocr page 295-
276
Familie der Scydmaenides.
61. Scydmaenus Godarti, Latr.
Familie der Pselaphii.
; 63. Bryaxis haematica, Reich.
Familie der Staphylini.
(Roofkevers.)
62. Pselaphus Heisei, Herbst.
75.   Staphylinus murinus, L. de muisvale roof-
kever.
76.   Ocypus olens, F. de groote zwarte roof-
kever.
77.   Philonthus laminatus, Gr.
78.           „         politus, L
79.   Oxyporus rufus, L.
80.   Paedorus riparius, F.
81.         „ ruflcollis, F.
82.   Stenus biguttatus, F.
83.   Anthobium melanocephalum, Marsh.
64.   Myrmedonia canaliculata, F.
65.   Falagria thoracica, Curt.
66.   Aleochara fuscipes, F.
67.   Tachyporus obtusus, L.
68.            „          chrysomelinus, L.
69.  Tachinus ruflpes, F.
70.          „        fimetarius, Grav.
71.   Boletobius atricapillus.
72.   Staphylinus hirtus, L.
73.            „          caesareus, Cedert.
74.                     maxillosus. F. de gestreepte roof
kever.
De meesten soorten dezer familie leven, zoowel als masker als wanneer zij volkomen insect zijn,
in krengen, in niest of onder rottende planten. Zij voeden zich met dierlijk voedsel, vooral met
andere insecten, en zijn dus nuttig voor den landbouw.
Familie der Histerini.
(Histers.)
87.   Saprinus nitidulus, F.
88.         „ quadristriatus, Payk.
84.   Hister unicolor, F.
85.       „ carbonarius, Payk.
86.       „ purpnrascens, Herbst.
In levenswijze en plaats van oponthoud, en dus ook in het nut, dat zij doen, stemmen de histers
overeen met de torren der vorige familie.
Familie der Clavicornia.
(Knodssprietigen.)
89.   Scaphidium immaculatum, Oliv.
90.   Brachypterus gravidus, III.
91.   Meligethes aeneus, F. de glanskever.
92.   Nitidula bipustulata, L.
93.   Trogosita Mauritanica, L.
94.   Sarrotrium clavicorne, L.
95.   Silvanus frumentarius, L.
97.   Dermestes lardarius, L. de spektor.
98.   Anthrenus museorum, M.
99.   Byturus tomentosus, F.
100.   Byrrhus pilula, L.
101.         „ aeneus, F.
102.   Parnus prolifericornis, F.
103.   Hcterocerus hispidulus, Kies.
96. Dermestes vulpinus, L.
De meesten soorten dezer familie zijn schadelijk. Zoo kan N°. 95 en als kever, en als larve veel
schade doen aan koren, rijst en andere planten. Nog schadelijker zijn de kevers die tot de Der-
mesten behooren, eene groep uit deze familie, die in menigte in spek, huiden, vederen, horens
en hoeven van doode dieren, in boeken en papier leven. Zoo was Dermestes vulpinus
-ocr page 296-
277
(N°. 96) voor ongeveer 25 jaren zoo schadelijk geworden in de groote huidenpakhuizen in Londen,
dat eene prijs van £ 20,000, hoewel te vergeefs, werd uitgeloofd voor hem, die een afdoend
middel aan de hand gaf, om die pakhuizen er van te zuiveren. De larve van Anthrenus
mus i\'dr ii in (N°. 98) is eene ware pest voor verzamelingen van voorwerpen van natuurlijke
historie, bijzonder van insecten enz.
Familie der Lamellicornia.
(Bladsprietigen.)
104.   Platycerus caraboïdes, L.
105.   Lucanus cervus, L. het vliegend hert.
•106.
  Geotrupes Typhaeus, F.
107.          „        stercorarius, L. de mestkever,
108.   Copris lunaris, L.
109.   Onthophagus coenobita, F.
110.   Aphodius fimetarius, L.
•111.  Oryctes nasicornis, L. de neushoomkever.
112.   Melolontha fullo, L.
113.           „          vulgaris, F. de meikever.
114.           „          albida, Dej
115.           „          hippocastani, F.
116.           „          solstialis, F. de kleine Junij-kever.
117.  Anomala Frischii, F.
118.  Phyllopertha horticola. F. de rozenkever.
119.  Cetonia aurata, L. de gouden tor.
Tot deze familie behooren verscheidene zeer schadelijke insecten. Vooral dienen hiertoe N°. 113,
114, 115 geteld te worden. Alle drie staan bekend onder den naam van meikever, mulder
of molenaar. De larve wordt engerling, emelt of hemelt genoemd. De kever vreet de
bladeren der meeste loofboomen, de larve de wortels van jonge heesters, boomen of planten dik-
wijls bijna geheel op.
In sommige streken van Duitschland bereidt men uit de meikevers eene soep, die, naar men
verzekert, zeer goed smaken zou. Men kan er ook eene soort olie uit trekken.
Familie der Serricornia.
(Zaagsprietigen.)
120.   Agrilus cyanescens, Ratr.
121.  Lacon murinus, L.
122.   Athous haemorrhoidalis, F.
123.   Campilus linearis, F.
124.   Limonius cylindricus, Payk.
125.  Elater sanguineus, L.
126.  Corymbites pectinicornis, L.
127.  Agriotes segetis, L.
130.  Telephorus fuscus, L.
131.   Malachius aeneus, F.
132.          „ fasuiatus, F.
133.   Opilus domesticus, St.
134.   Clerus apiarius, L.
135.       „ alvearius, F.
136.       „ formicarius, L,
137.   Necrobia violacea, Latr.
138.         „ ruficollis, St.
128.  Cyphon lividus, F.
129.  Lampyris noctiluca, L. de glimworm.
Ook onder de familie der Serricornia zijn allerschadelijkste insecten, waaronder vooral de groep
der Elater es (springkevers of kniptorren) genoemd mogen worden. Tot dezen groep behooren
o. a. de torren, die wij onder N°. 121—128 opgeven. De schadelijkste kever van dezen groep is
Agriotes segetis (N°. 127), waarvan de larve, rit naald genoemd, zich voedt met de wortels
van allerlei graansoorten.
Familie der Xylophaga.
(Houteters.)
139.  Hedobia imperia lis, L.
140.  Ptinus fur, L.
141.  Anobium paniceum, L.
142.  Anobium striatum, Hl.
143.         „ tessellatum.
144.   Ptilinus pectinicornis, L.
-ocr page 297-
278
145.   Apate capucina, L.
146.   Hyleeoetes derniestoides, F.
147.   Bostrichus laricis, F. de larixkever.
148.           „         curvidens, Gcrm. de naaldhout-
kever.
150.   Eccoptogaster destructor, Oliv. de berken-
spintkcver.
151.   Hvlesinus fraxini.
152.          „ piniperda, L. de dennenscheerder.
153.   Hylastes ster, Payk: de sparrenkever.
140. Eccoptogaster scolytus. F. de ijpenspinlkever. \\
De familie der Xylophagen bestaat uit allerschadelijkstc insecten, vooral voor de boschcultuur.
Zoo is b. v. Ptinus l\'ur (N°. 140) schadelijk voor opgezette vogels en voor de provisiekamers;
Anobinm paniceum (N°. 141) leeft in gember, rhubarber. peper, ouwels en tot groot ongerief
der zeelieden in scheepsbeschuit: Anobium striatum (N\\ 142) is de soort, die voornamelijk
het hout onzer meubels vernielt; Hyleeoetes d er mes toïd es, (N°. 140) doorboort geheel de
palen onzer zeeweringen: Bostriclius laricis (N°. 147) verwoest de lorkenboomen, K cc op-
toga ster scolytus (N°. 149) de ijpenboomen, Eccoptogaster destructor (N°. 150) de
berkenboomen, enz. \'t Schadelijkst van allen is Hvlesinus piniperda, L. (N°. 152), die in de
provinciën Utrecht en Gelderland soms geheele dennenbosschen vernielt.
Familie der Curciil ionid es.
(Snuitkevers.)
154.   C\'alaudra granaria. I,. de klander.
155.   Gymnetron noctis, Herbst.
150. Cionus scrophulariae, L.
157.   Centiiihynchus sulcicollis, Payk.
158.              „            assimilis, Payk. de koolknobbel-
snuitkever.
150. Cryptorhynchus l.apallii. L.
160. Orchestes fagi, L.
101.
                 alni, L.
162.   Ralaninus iiucuui, L. de hazelnoot\'snuit-
kever.
163.   Anthonomus pomoruni, L. de appetbloesem-
snuitkever.
164.   Anthonomus rubi, Herbst; het frambozen-
snuit kevert je.
165.   Dorytomus trcmulae, Payk.
166.   Pissodes notatus, Y. de gevlekte dennen-snuil-
kever.
167.   Lixus pai\'aplectictis, L.
168.   Otiorhynchus atroapterus, Gyll.
160.                       sulcatus, F. de gegroefde snuit-
kever.
170. Phyllnhiiis argentatus, L. de zilver-snuit •
kever.
172.   Phytonomus nigrirostris, F.
173.            „           polygoni, F.
174.   Hylobinus abietis, F. de grootc dcnnen-snuit-
kever.
175.   Cleonus sulcirostris, L.
176.  Sitones lincatus, I.. de gestreepte snuitkever.
177.   Strophosoinns coryli, F. de grijze snuit-
kever.
178.   Apion ponumae, F.
179.       „ aeneum, de malva-snuitkever.
180.       „ frumentarium, het zuring-snuitke-
vertje.
181.   Apion apricans, Hrbst. de roodc klaversnuit-
kever.
182.   Apion llavipcs. F. de witte klaversnuitkevcr.
183.   Rhynehites auratus, Scop.
184.           „          betuleti, F. het berken-snuitke-
vertje.
185.   Rhynehites Iwtulae, L. de kleinere berken-
snuitkever.
186.   Apodems avellanae, L.
187.   Bruchus ruflmanus, Schh. de boonen-snuit-
kevcr.
188.   Bruchus pisi, L. de crwten-snuitkever.
171. Phyllohius oblongus, L. de lange snuitkever. \\
De familie der snuitkevers bestaat uit allerschadelijkste insecten. Zoo is b. v. de klander
(N*. 154) bekend, om de overgroote schade, die hij aan koren op zolders veroorzaakt; Ceuto-
rhynchus sulcicollis (N*. 157) vernielt het koolzaad, in de wortels waarvan de larve huist:
Cryptobranchus Lapathi \'N°. 159) is zeer schadelijk voor het wilgenhout, Urchestes fagi
-ocr page 298-
270
(N°. 160) voor het beukenhout, Orchestes uhii (N°. 161) voor het clzenhout. De hazel-
noot-snuitkever (N°. 162) en de appelbloesem-snuitkover (N°. 163) vernielen als
larve de hazelnooten en appelen, het frambozen -sn ui tkevertj e (N°. 164) de frambozen.
Pissodcs notatus (N°. 166) verwoest de Wevmouths-pijnen, Phyllobius argentatus
en oblongns (N°. 161 en 162) de beuken en eiken. Hylobius abietis (N°. 174) rigt
groote schade aan dennen en sparren aan. Apion porno na e (N°. 178) aan de hazelaren. De
boonensnuitkever (N°. 187) vernietigde in 1858 en 50 bijna on/.en geheelen oogst aan
boonen en erwten enz.
Familie der Cerambicina.
(Boktorren.)
107.  Saperda «archarias, L. de groote populier-
boktor.
180. Spondyltis buprestoides, F.
100.   Prionus coriarius, L.
101.   Aromia mosrhatn, L. de rozenbok.
102.   Callidium sanguineiim, L.
103.   Hylotrupes bajulus, F. de huis-boktor.
104.   Necydalis major, L.
105.          „         umbellatarum, L.
106.   Astynomus acdilis, L.
108.  Saperda po
45
pulnea, F. de kleine popttlier-
boktor.
100. ToxotUB meridianus, F.
200.  Strangalia armata, Herbst.
201.  Leptura rubrotcstacea, Hl.
202.   Grammoptern ruficornis, F.
De familie der boktorren bevat mede hoogst schadelijke insecten. Zoo vernielt de rozenbok
(N°. 101) die zijn naam verschuldigd is aan den geur, dien hij verspreidt, de wilgenboomen, Cal-
I i tl i u m si n gu i n i\' ii in (N°. 192) de eikenboomen, de groote en kleine populierboktor (N°. 197
en 198) de populieren. Astynomus aedilis (N°. 196) is een zeer schadelijk insect, dat in het
hout van gevelde dennen en sparren als larve leeft; Hylotrupes bajulus (N*. 193) vernielt
de daksparren der huizen, enz.
Familie der C h r y s o m e 1 i n a.
(Goudhaantjes.)
203.   Donacia crassipes, F.
204.   Lema merdigera, L. het lelietoivetje.
205.      „ asparagi, L. het aspergietorretje.
206.   Hispa atra, L.
207.   Cassida nebulosa, L.
208.   Adimonia tanaceti, L.
200.  Galeruca alni, L. de elzenhaan.
210.   Hal tien oleracea, L. de eikenaardvloo.
211.        „ chrysocephala, L. de koolzaadbe-
derver.
212.   Haltica nemorum, L. de bontstreep-aard-
vloo.
213.  Timarcha tenebricosa, F.
214.   Chrysomela polita, L. het moertje.
215.            „          fastuosa, L. de eigenlijke goud-
haan.
216.   Lina populi, L. het populierhaantje.
217.   Phratora vitellinae, L.
218.   Helodes Phellandrii, L.
219.   Clythra qundripunctata, F.
220. Cryptocephalus sericeus, L.
Van deze familie velen schadelijk. Zoo is de el zen haan (N°. 209) bekend om het nadeel,
dat hij als larve en als kever aan de elzen berokkent; zoo vernielen Haltica oleracea, chry-
socephala en nemorum (N*. 210, 211, 212) verschillende moesgroenten, vlas, koolzaad enz.
Lina populi (N°. 216) verwoest de populieren, Phratora vitellinae (N°. 217) de teen-
wilgen, enz.
De eigenlijke goudhaan (N°. 215), die op de doove netelen gevonden wordt, is bekend om
zijne fraaije kleuren.
-ocr page 299-
280
Familie der Coccinellidae.
(Lievenheersbeestjes.)
221.   Chilocorus quadriverrucaius, F.                       i 223. Coccinella scptcmpunctata, L. het eigenlijke
222.   Coccinella hipunctata, L. het tweevlckkige !           lievcnheersbeestje.
licvenheersbcestje.
! 224. Coccinella ocellata, L.
De lievenheersbeestjes zijn allen nuttige insecten, daar zij als larven leven van blndluizcn
en dus onze hoven en moestuinen van dat ongedierte zuiveren.
Familie der M e 1 a n o s o m a t a.
(Zwartlijven.)
225.   Tenebrio molitor, L. de meettor (de larve
heet meelworm).
227.   Heliopates gibbus, F.
228.   Blaps mortisaga, L. de doodenkever.
226.   Phaleiïa cadaverina, F.
De meel tor en zijne larve, de meelworm (N°. 225), komt in menigte in oud meel voor en
is inzonderheid voor scheepsbeschuit schadelijk.
Familie der Sten el y t ra.
(Smalschildigen.)
232.   Anaspis l\'rontalis, F.
233.   Anoncodes melanura, L.
234.   Oedemera coerulea, L.
229.   Cistela sulphurca, F.
230.   Melandria serrata, F.
231.   Mordella aculeata, L.
Familie der C a n t h a r i d e ii.
(Blaartrekkers.)
285. Meloé proscarabaeus. F. de meloe.                    237. Cautharis vesicatoria, L. de gewone Spaan-
236. ,, majalis, F.                                                        sche vlieg.
De gewone Spaansche vlieg (N°. 237) wordt voor blaartrekkende pleisters in de genees-
kunde aangewend. Hij komt bij ons slechts in de provincie Gelderland en dan nog hoogst zeldzaam
voor. Men zou bij gebrek aan Cantharis vesicatoria ook Me 1 oë-soorten (N°. 235, 236)
kunnen aanwenden.
Familie der Trachelidea.
(Halskevers.)
238.   Lagna hirta, L.
239.   Pvrochroa rubens, F.
240.   Notoxus monoceros, L.
241.   Anthicus antherinus, L.
II. ORDE DER ORTHOPTERA \').
(Regtvleugeligen.)
P\'amilie der Forfic u la riae.
(Oorwormen.)
242. Forficula auriculana, L. de gewone oorworm. 243. Forlicula minor, L. de kleine oorworm.
De oorwormen zijn zeer schadelijk voor vruchten en bloemen.
\') In He „ Bouwstoffen voor eens Faun» van Nederland" vindt inon iu Deel III, pag. 34, eene meer volledige naam-
Uj>t vin inlandsche insecten dezer orde, welke 35 toorten omvat en waarvan Mr. S. C. Snellen van Vullenhoven de
vervaardiger is.
-ocr page 300-
281
Familie der Blattariae.
(Kakkerlakken.)
244.   Blatta Lapponica, L. de Laplandsche kak- l 246. Periplaneta Orientalis, L. de Oostersche kak-
kerlak.
                                                                          kerlak.
245.   Blatta Gerraantca, L. de Duitsche kakkei-lak. 247. Periplaneta Americana, L. de Amerikaan^
sche kakkerlak.
De kakkerlakken zijn allen zeer schadelijk voor huiselijken voorraad, daar zij o. a. brood, scheeps-
beschuit, gedroogde visch en huiden vreten.
Familie der Grylloïdea.
(Krekels.)
248.   Orvllotalpa vulgaris, L. de veenmol.              \' 250. Gryllus campestris, L. de veldkrekel.
249.   Ctryllus domestiuus, L. de huiskrekcl.             \' 251. „ sylvestris, F. de boschkrekel.
De veenmol (N°. 248) is zeer schadelijk voor den tuinbouw, daar hij van plantenwortels
leeft en loopgraven graaft, die jonge planten ten onderst boven werken. De huiskrckel
(N°. 249) is schadelijk voor huiselijken voon-aad; zijn onverpoosd krieken (zingen) is ook wel
eens hinderlijk.
Familie der L o c O s t a r i a e.
(Sabelsprinkhanen.)
252.   Ephippigera vitium, Serv.                                I 255. Decticus verrucivorus, L.
253.   Meconema varium, F.                                         256. „ brachypterus, L.
254.   Locusta viridissima, L. de. groene sprinkhaan. I
Familie der Ac. ridia.
(Sprinkhanen zonder leghoor.)
257.  Stenobothrus biguttatus, Charp.
260. Acrydium stridulum, L. de klappersprink-
haan.
258.   Stetheophyma grossum, L.
259.   Acrydium migratorium, I,. de treksprink- 261. Oedipoda coerulescens, L.
haan.
                                                                   262. Tetrix subulata, L.
De treksprinkhaan (N°. 259), om zijne verwoestingen in het Oosten zoo gevreesd, is bij
ons te zeldzaam, om veel kwaad te doen.
Van het geslacht Thrips, L. (Blaaspooten), dat Prof. i. van der Hoeven en Mr. S. C. Snellen
van Vollenhoven, als een aanhangsel in de orde der Orthoptera opnemen, zijn verscheidene
soorten inlandsch, die echter nog niet met voldoende nauwkeurigheid zijn onderzocht.
-ocr page 301-
282
III. ORDE DER HEMIPTERA \').
(Halfvleugeligen.)
Familie der Geöcorisae.
(Landwantsen.)
281.  Heterotoma spissirornis, F.
282.   Capsus ater, Fall.
283.   Phytocoris Ilavornaculatus, F.
284.           „         striatellus, F.
285.   Miris calcamtus, F.
286.   Monanthia cardui, F.
287.           „         obscura, H. Sch.
288.   Aradiis depressus, F.
289.  Acanthia lectularia, L. de weegluis.
290.  Nabis fera, L.
291.   Rcduvius pcrson.atus, L. de roofivants.
292.   Harpactor pedestris, Wolf.
293.  Oerris vagabundus, L.
294.       „ erraticus, KI.
295.  Salda litoralis, L.
296.  Velia currens, F.
297.   Lininobates stagnorum, L.
298.   Ilydrometra thoraeicu, i-Vhumni.
263.   Tetyra muiira, L.
264.   Odontoscelis fuliginosa, L.
265.   Asopus custos, F.
266.   Cydnus bicolor, L.
267.   Cinicx rulipes, L.
268.       „ baccarum, L. de beziënwants.
260.
  Acanthosoma baemorrhoidalis, L.
270.   C\'oreus marginatus, L.
271.   Berytus tipularius, F.
272.   Mynnus Schilliugii, Burin.
273.   Corizus rrassicornis, F.
274.   Pachymerus chiragra, F.
275.            „          abietis, F.
276.            „          pini, L.
277.   Heterogaster urticae, F.
278.   Ophtbalmicus grylloides, L.
279.   Anthocoris sylvestris, F.
28(1.
   Pyrrhocoris apterus, L.
De meeste soorten dezer familie geven bij aanraking eene sterke onaangename reuk van zich.
Velen zijn sebadelijk, b. v. Cimex baccarum (N°. 268), die op frambozen en dergelijke vruchten
leeft en daaraan dikwijls zijne hatelijker) stank mededeelt, en vooral Acantliia lectularia, de
weegluis of bedwants (N*. 289), die in bedsteden en in spleten van muren en houtwerk leeft en
menschen en dieren in den slaap met zijne beten vervolgt. Reduvius personatus (N°. 291)
wordt gezegd een nuttig insect te zijn, daar hij de weegluizen zou vernielen.
Familie der Hydrocorisae.
(Waterwantsen.)
i 302. Notonecta glauca, L.
303. Corixa GeofTroyi, Leach.
Familie der Cicudariae.
299. Rauatra liuearis, L.
30*0. Nepa cinerea, L.
301. Naucoris ciinicoides, L.
304.   Cixia eiiuicularia, L.
305.   Asiraca rrassicornis. F.
306.   Delphax margiiiata, F.
307.   Cercopis Bpuniaria, l.l
,„,„                  ....            ! l>el schuimbeesljc.
308.         „ liihisciata, L.l
309.   Tettigonia viridis, F.
310.   Ledra aurita, L.
311.  Acocephalus eostatus, Panz.
3.12. Jassus argentatus, F.
313.   Bythoscopus lanio, F.
314.            „          varius, F.
315.  Typhlocyba blandula, Rossi.
\') Van de inlandsclic dieren van deze orde stut een meer volledige naamlfjst, die 169 soorten umvat, in de „ Bouw-
stoffen voor eene Kanna van Nederland,1\' Deel I, pag. 169. Deze nuainlyst ia van de hecren Mr. 11. W. de Gruf en
Mr. S. C. Snellen van VollenhoTcn.
-ocr page 302-
283
Vele soorten dezer familie zijn schadelijk, h. v. Ce re opis spumaria en hifasciata (N°.
307 en 308), gewoonlijk sehuimbeestjes genoemd.
Familie der P h y t o p h t i r e s.
(Plantluizen.)
316.   Psylla alni, L. de elzenluis.                            I 322. Aphis brassicac, L. de koolbladluis.
317.   Livia jiinrornni, Latr. de bloembiesluis.             323. Sipbonophora rosae, L. de rozcnluis.
318.   Chaetophorus populi, L. de populierluis.           324. (\'allipterns tiliae, L. de lindenbladluis.
325.   Dryobius roboris, L. de cikcnluis.
326.   Phyllaphis fagi, L. de beuketduis.
327.   Tretraneura ulmi, Deq. de kurkijpenluis.
319.   Fihopalosiphum berberidis, Kalt. de berbc-
riduis.
320.   Rhopalosiphum rhibis. Kalt. de aalbvssen-
bladlui».                                                               328. Oliermes ahietis, L. de sparrenluis.
321.   Aphis sambuci, L. de vlierluis.
Deze familie omvat hoogst schadelijke insecten, /ij leven, gewoonlijk in grooten getale, op allerlei
plantendeelen, waarvan zij de rappen opzuigen. Aan het achterlijf hebben de moesten twee buisjes,
waaruit een zoet vocht druppelt, waarop de mieren zeer verlekkerd zijn, die daarom zoo dikwijls
bij bladluizen gevonden worden. Drupt dit vocht op bladeren en planten neder, dan ontstaat daarop
eene gomachtige bekleeding, bekend onder dim naam van honigdauw.
Familie der Coccina.
(Schildluizen.)
329.   Aleyrodes chelidonii, de schiJdluis der stin- | 331. Coccus vitis, Schrank; de wijngaard-schild-
kende gouwe.
                                                                luis.
330.  Coccus hesperidum, L. de oranjeschildluis. \'
Mr. H. VV. de Graaf en Mr. S. C. Snellen van Vollcnhoven geven in hunne naamlijst slechts
N°. 329 als inlandsrh op. X°. 330 en 331 komen als inlandsril voor in het werk over do Gelede
dieren van Nederland, door Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven.
De schildluizen zijn even als de plantluizen schadelijk voor de planten.
IV. ORDE OER NEUROPTERA.
(Netvleugeligeti.)
Familie der I, i hol I ulinae \').
(Waternimfen.)
332.   Libellula depressa, L.
333.         „ quadrimaculata, L.
334.   Cordulia aenea. L.
336.   Calopteryx virgo, L.
337.   Agrion minium, llarris.
328. „ ryathigeruin, Charp.
335.   Aeshna grandis, L.
De grootste soorten van deze familie worden glazenmakers, rombouten, korenbouten,
de kleinere juffers genoemd. Het zijn nuttige dieren, daar zij zich als larve en in volkomen toe-
stand met insecten (\'tzij larven, pop|>en of volkomen insecten) voeden en dus veel schadelijk ongc-.
diertc opruimen.
\') De orde der Netvleugcligeu is iu ons Vaderland nog weinig onderzocht. In de „ Bouwstoffen voor erne Fauna van
Nederland" komt in Del I, pag. 119, voor ecuc naumlijtt van inlandsche Libel 1 ui i n ar, die 31 soorten omvat,
waarbij Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven in Deel III, Mag. 188 van hetzelfde werk nog 3 nieuwe voegt.
-ocr page 303-
\'284
Familie der Ephemerinae.
(Haften.)
339. Ephemera Swammerdammiana, Latr. het 341. Ephemera vulgata, L. het Geldersche haft.
342.   Cloe diptera, L. het tweevleugelige haft.
343.   Oxycypha lactea, Umin. het kleine twee-
vleugelige haft.
haft of oeveraas.
340. Ephemera albipennis, Latr. het witvleugelige
haft.
Familie der P e r l a r i a e.
344. Peria bkaudata, L.
Familie der Psocideac.
(Houtluizen.)
347. Atropos pulsatorius, L. het doodskloppertje.
345.  Psoc.us strigosus, Curt,
346.        „ variegutus, F.
Men kan de houtluizen als schadelijke dieren beschouwen. Zij leven in hout, eene soort op doode
insecten en tusschen boeken. N°. 347 heeft zijn Nederlandschen zoowel als zijn Latijnschen naam
te danken aan het tikkend geluid, dat hij maakt, en waarvan het bijgeloof zegt, dat het een voor-
toeken van den dood zou zijn.
Familie der Panorpatae.
(Schorpioenvliegen.)
348.   Panorpa communis, L. de schorpioenvlieg.
Dit dier is nuttig, daar het kleine insecten tot voedsel gebruikt. Zijn beet is intusschen ook
voor den mensch pijnlijk.
Familie der Hemerobini.
(Gaasvliegen.)
349.   Myrrneleon formicarius, L. de mierenleeuw. I 352. Hemerobius hirtus, de G.
350.   Chrysopa perla, L. de groene gaasvlieg. i 353.                     dipterus, Burm.
351.          „ alba, L.                                            \'
De gaasvliegen zijn alle nuttig, daar de larven zich met insecten voeden: vooral maken de lar-
ven van de van de vier laatstgenoemde soorten (N°, 350, 351, 352, 353) zich verdienstelijk, daar
zij van bladluizen leven.
Familie der Phryganideae.
359.   Hydropsyche atomaria, Gmel.
360.   Philopotamus flavomaculatus, Piet.
361.   Mystacides atra, Piet.
362.           „         nigra, F.
354.   Phryganea grandis, L.
355.   Limnnphilus rhombicus, L.
356.             „           pellucidus, Piet.
357.   Sericostoma atrata, F.
358.   Hydroptila tineoïdes, Dalman.
De dieren dezer familie worden gewoonlijk watermotten of schietmotten genoemd. Beide
namen zijn onjuist, daar motten de naam is van eene familie van Lepidoptera (zie pag. 288).
Stek aas noemen onze visschers de maskers, die zij opzoeken en als aas bij het hengelen ge-
bruiken.
-ocr page 304-
285
V. ORDE DER LEPIDOPTERA \').
(Schub vleugeligen.)
Men kan in \'t algemeen aannemen, dat al de Insecten dezer orde, als larven (rupsen), schadelijk
zijn. De bijzonder schadelijken zijn met grooter letter gedrukt.
Familie der Diurna (Rhopalocera).
(Dagvlinders.)
374.   Limenites sibylla, L. de kleine boekweit-
vlinder.
375.   Argynnis Lathonia, L. de kleine parelmoer-
vlinder.
370. Melitaea Cinxia, F. de Deliavlinder.
377 Vanessa Antiopa, L. de koningsmantel.
378.         „ Io, L. de paauwoogvlinder.
379.         „ urticae, L. de kleine Aurelia.
380.         „ polychloros, L. de groote Aurelia.
381.   Satyrus Janira, L. het bruine zandoogje.
382.        „ Hyperanthus, L. het koevinkje.
383.   Hesperia comma, L. de streepvlinder.
het publiek ook onder den naam van schoenlappers
363.   Papilio Machaon, L. de koninginnepage.
364.  Pioris brassicae, L. het groote witje (kool-
rups).
365.   Pioris rapae, L. het kleine koolwitje.
366.       „ napi, L. het knollenwitje.
367.   Pipris crataegi, L. het geaderd witje.
368.   Anthocharis cardaminis, L. het peterselie-
heestje.
369.   Rhodocera rhamni, L. de citroen-kapel.
370.   Thecla quercus, L. de eikenpage.
371.       „ rubi, L. de bramenpage.
372.   Polyommatus Phlaeas. L.
373.   Lycaena Alexis, L.
De soorten van het geslacht Vanessa zijn bij
(van schoon en lappen = vleugels) bekend
Familie der Crepuscularia (Sphingidea).
(Avondvlinders.)
384.  Sesia apiformis, L. de byvormige vlinder.
385.   Sesia asiliformis, L. de horzelvormige vlinder.
386.   Macroglossa stellatarum, L. de meekrap-
vlinder.
387.   Deilephila porcellus, L. de kleine olifant-
vlinder.
388.   Deilephila elpenor, L. de olifantvlinder.
389. Sphinx pinastri, L. de dennenpylstaart.
300. „ ligustri, L. de ligusterpijlstaart.
391.   Acherontia Atropos, L. de doodshoofdvlinder.
392.   Smerinthus tiliae, L. de lindenpijlstaart.
393.   Zygaena filipendula, L. de St. Jansvlinder.
394.  Syntomis Phegea, L. de geelring.
Familie der Lithosidea.
395.   Euchelia Jacobaeae, L. de St. Jacobsvlinder. I 397. Lithosia quadra, F. de viervlakvlinder.
396.   Lithosia rubricollis, L. de roode halsband. I 398. ,, rosea, F.
\') In de „Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland" vindt men vollediger lijsten van inlandsche soorten dezer
orde in Deel I, pop. 1 en 215, Deel II, pag. 14», Deel III, pag. 40 en 189. Deze lijsten zijn allen van Mr. H. W.
de Graaf. In Deel III, pag. 234 van dat werk vindt men nog eene lij-t van inlandsche dieren dezer orde van de
Heeren Mr. H. W. de Granf en P. C. T. Snellen. Deze lijsten omvatten meer dan 1200 soorten. In het verdienstelijke
werk van den Heer P. C. T. Snellen, „de Vlinders vu Nederland; Macrolepidoptera," vindt men van de negen eerste
hier genoemde familien 080 soorten beschreven.
-ocr page 305-
•280
Ksi m i I i «• \'lor C\' ln\'l o n i<l oa.
300. Nemeophila ruwula, L. de roodrandvUnder. 4ot>. Orgyia faacelimi, L. Merian\'s-borslelrups.
407.   Dicranura viimla. F. de groot e hermelijn.
408.   Ilaijivia fagi, L. de eekhoorn.
100. Xntnrlnnta eamelina. I.. het kroonvogellje.
410.  Diloba coeruloocephala, L. de krakeling.
411.   Pygaern bucepbala. F., de wapendrager.
412.   Limacodes tostndo, fi. de slakrups.
413.   Psyche nitidella. Hfibn. de zakkendrager.
400.  Chelonin raja. L. de groote beerrup»,
401.   Arctia monthastri. dr witte tijgervlinder.
402.  Liparis chrysorrhaea, L. de basterd-satyn-
vlintler.
403.  Liparis auriflua, F. de donsvlmder.
404.   Liparis monacha, L. de non.
405.   Liparis dispar, L. de plakker.
Liparis (Bombyx) mori, L., do zijdewond, wordt in tuiiimon staat aangekweekt.
Familie «Ier Rombycinu.
414.   Satuvn\\ap\\r\\,\\\\\'.\\. de groote nachtpaauwoog. j 417. Bombyx neustria, L. de rtngelrups.
415.         „ carpini. FJorkli. de kleine nacht- 418.                  processionea, I.. de processierups.
paauwoog.
410. Bombyx tril\'olii, F\'. </p spartelrups.
41 fi. Lariocampa pini, L. de pijnboom spinner.          4i20. „ lanestris. L. de woldrager.
Als in lammen staat alhier soms aangekweekt wordende noemen wij nog Saturnia cynthia
en Bombyx Yamn mayu, die beide spinbare zijde voortbrengen.
Familie der llepialidea.
421. Cossus ligniperda, I.. de wilgenhoutrups. \' 422. Hepialus humuli, L.
Familie der Drepa In ni il ea.
(Kenstaarten.)
424. Platypteryx lacertola, Hbr. \'t hagedisje.
423. Cilix spinula, Hbr. de witte eenstaart.
Familie der Noctnae.
(Uilen.)
Lnperina polyodon, L. de graswortelvlinder.
Hadena persicariae, L. debastaardlwornrups.
Hadena brassioae, L. de geelstreepvlinder.
pisi, L. de ertoten-vlinder.
Hadena atriplieis, L. de melde-vlinder.
Hadena oleracoa, L. de gromienuil.
Agriotis aprilina, L. de Dianavlinder.
Dianthoecia capsincola, Ksp.
Thyatira Hatis, L. de braam-vlinder.
Nonagria Cannae, Tr.
Orthosia lota, I.. de zwarte stipvlinder.
Trachea piniperda, Ksp. de gestreepte
dennenrups
\').
Xanthia ain-ago, W. V.
425.
4\'26.
427.
428.
429.
430.
431.
432.
433.
434.
435.
43(1.
437.
438.
Cymatophora Or. F. de or-vlinder.
Acronyrta aceris, F. het bonte schaapje.
         psi, L. de psi-vlindcr.
         tridens, F. de drietand-vlinder.
Acronyota rumicis, L. de turingvUnder.
Diphtera Orion, Ksp. de orion-vlinder.
Amphipyra pyramidea, L. de pyramidenmps.
Mania typica. L. de splinterstreep.
Triphaena pronuba, L. de hooivlinder.
Agrotis tritioi, L de roggerups.
Agrntis segetnm, W. V. de groote aardrups.
„ exclamalionis, I.. de geele aardrups.
Heliophobus graminis, L. de grasrups.
Noctna C. nigrum, L. de zwarte c. vlinder.
430.
440.
441.
442.
443.
444.
445.
44fi.
447.
448.
440.
450.
451.
\') In 1841 werden door deze rups in Gelderland aangetast 1274 bunder» dennenboich, Waarvan 350 geheel vernield
werden en in het volgende jaar 2270 bunders denueuboich, waarvan 985 geheel vernield werden.
-ocr page 306-
\'287
450. Anarta myrtilli, L. het roodbonte heide-
vlindertje.
400.   Catocala fraxini, L. het blaauwe weeskind.
401.         „ nupta, Esp. het roode weeskind.
462. Ophiura lunaris. Tr. het grijze weeskind.
403. Euclidia mi. L. de Mi-vlinder.
452.  Arastis satellitia, L. de wachtcr-vlinder.
453.   Xylina vetusta, Hbr. de houtkleurige vlinder.
454.   Ciicullia umbrutirn. L. de graauwe monnik.
455.         ,, verbasci, L. de kuifvlinder.
450.  Abrostola triplusia, L. het lmindnetelkapje.
457.   Plusia chrysitis, L. het koper-kapelletje.
458.       ,, gamma, L. het pixtooltje.
FamiIio der
(Spanrupsnn
G e o m e t r a p.
of meters.)
470. Ampbidasis betularia, L. de zwart gespren-
kelde vlinder.
477.  Boarmia\' lichenaria, \\V. V. de mosmeter.
478.   Eubalia Bcabraria, Tr. de pijpkruidmeter.
4711. Larentia brumata, L de wintervUnder.
480.  Chesias spartiata. F. de brem-meter.
481.  Cidaria Iblvata, W. V. de oranje bruinband-
vlindcr.
482.   Melanippe maculata, W. V.
483.  Zeraie grossalariata, E. de bonte bessen-
vlinder.
484.  /orono ulmata, F. het porceleinkapelletje.
485.   Ephyra punctarla, L. de gestippelde meter.
480. Acidalia immntata, W. V. het paardebloem-
metertje.
404.
405.
400.
407.
408.
409.
470.
471.
472.
473.
474.
475.
Gf-ometra papilionaria, L. de zomervlinder.
Hemithea aestivaria. Esp. de kleine zomer-
meter.
Urapteryx sambucaria, L. de vliervlinder.
Rumia rrataegata, L. de hagedoornvlinder.
Knnomos illimaria. W. V. het Herculc.ye.
„ erosaria, \\V. V. de gehakkelde
meter.
Ennomos alniaria, L. de ijpentakvlinder.
Himera pennaria, L. de gepluimde meter.
Halia wavaria. L. de zwarte \\\\\'. vlinder.
Fidonia pinaria, L. de anomalus.
Anisopteryx aesculuria, W. V.
Hibornia dofoliaria, L. de bruin geban-
deerde vlinder.
Familie der Pyralideii.
487.   Hypena rostralis, Hubn.
488.   Herminia barbalis, L.
489.  Pyralis pinguinalis, de vetmot.
490.  Scopula margaritalis. W. V. de oliezaadvreter.
491.   Botys verticalis, L.
492.  Botys forficalis, L. de peperwortelrups.
493.   Nymphnla lemnalis, W. V.
494.  Asopia farinalis, L
495.   Pyrausta pm-piiralis, liübn.
Familie der Tortricideii.
(Bladrollers.)
502.  Tortrix Bergmanniana, L. de rozen-blad-
roller.
503.   Coccyx buoliana, VV. V. de dennenlotrups.
504.   Carpocapsa pomonami, L. de tippelbederver.
505.   Paedisca dissimilana. F.
500. Grapholitlia nebritana, Tr. de doperwtenrups.
507. Teras caudana, F.
490. Halias querrana, W. V.
497.  Pentlnna pruniana, Hb. de pruim
498.         „ cynosbana, Zinck. de r
499.  Tortrix xylosteana, L.
500.        „ laevigana, W. V. deroller.
501 Tortrix viridana, L. de eike
Familie der Crambina.
508.  Chilo phragmitellus, Hübn.
509.  Crambii8 pinetelltis, L.
510.   Galloria mollonolla, L. de wasmot.
511.   Nephopteryx roborella, W. V.
512.   Pempelia carnella, L.
-ocr page 307-
Familie der Tineïna.
(Motten.)
513.   Chimabacche fagella. W. V.
514.  Talaeporia pseudobombycella, Hfibn.
515.   [ncurvarin masculclla, Hübn.
516.   Tinoa granella, L. de koornmot.
517.       „ pellionella, L. de tapijimoi.
518.   Mycropteryx fastuosella, Zoll.
519.   Nemophora Swammerdammella, L.
520.   Adela De Geerella, L.
521.  Flutella xylostclla, L.
522.   Harpipteryx harpella, W. V.
523.   Harpella bracteëlla, L.
524.   Oeceplwra larteélla, W. V.
525.   Hyponomouta variabilis, Zeil. de veran-
derlijke stippelmot.
526.   Hyponomouta ovonymollu, Zeil. de stip-
pelmot.
527.   Psecadia funerella, Hübn.
528.   Depressaria heracleana, de fleer.
52!). Gelechia populella, L.
530.   Argyresthia Goedartella, L.
531.   Colcophora laricolla, Hübn. de larixmot.
532.   Gracilaria stigmatella, F.
533.   Litlincollctis quercifoliella, F. v. R.
534.  Tischeria oomplanella, Hübn.
535.   Philloinistis saligna, Zeil.
Familie der Pteroph» ridea.
(Vedermotten.)
538. Alucita hexadactyla. L.
536.   Pterophorus fuscus, Retz.
537.            „          pentadactylus, L.
VI. ORDE DEK HYMENOPTERA l).
(Vliesvleugeligen.)
Familie der Tenthredinidea.
(Blad wespen.)
539.   Cimbex variabilis, Oliv.
540.   Hylotoma rosae, Fabr. de rosen-bladwesp.
541.          „         enodis, L. de blaauwe bladwesp.
542.   Lopliyrus pini, L. de gewone dennen-bladwesp.
543.         „ pallidus, KI. de gepaarde dennen-
bladwesp.
544.  Cladius difl\'ormis. Panz.
545.   Nematus septentrionalis, L. de elzen-bladwesp.
546.         „ ventricosus, KI. de kruisbezien-
basterdrups.
547.   Nematus viminalis, L.
548.  Dolerus eglanteriae, F.
549.   Emphytus cinitus, L. de gestreepte bladwesp.
550.  Tenthredo aetbiops, F.
551.          „         melanocephala, F.
552.          „         uvata, L.
553.   Atlialia spinarum, F. de knollen-bladwesp.
554.   Allantus tricincta, F.
555.   Lyda pratensis, F.
556.      „ clypeata, KI. de peren-basterdrups.
De insecten van deze familie zijn allen meer of minder schadelijke dieren, daar hunne larven
de bladeren der boomen vernielen. Bijzonder schadelijk zijn: voor dennenbosschen de soorten van
het geslacht Lophyrus (N°. 542 en 543); voor knollen en dergelijke planten Athalia Spina-
rum (N«. 553).
\') Vollediger li>t van de inlnndsche soorten dezer orde is door Mr. S. C. Snellen van Volletihovcn geplaatst in de
„ Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland" Deel II, pag. 221. Deze lij-t omvat G3.\'i soorten, doch Mr. S. C. Snellen
van Vollenhovcn verzekert („Bouwstoffen" Deel II, pag. 222), dat zij nog slechts ongeveer een derde gedeelte der
inlandsche soorten bevat, zoodat dan het gehcelc getal daarvan ongeveer 1900 zou zijn
-ocr page 308-
289
Familie der SiricideS.
(Houtwespen.)
557.  Cephus pygmaeus, L. de graan-houtwesp.
558.   Xipliydria dromedariiis, F.
550. Sirex gigas. L.
560.
juvencuv, L.
De soorten van hpt geslacht. Sirex (N°. 559 en 560), die in het hout van dennenboomen leven,
zijn hoogst schadelijk.
Familie der Cynipideii.
(Galwespen.)
565. Rhodites rosac, L. de hondsrozenspons-gal-
5
5
5
5
wesp.
566.   Aylax rhoeadis, Klag. de klapt\'ozen-galtcesp.
567.   Allotria macrophadnus, Hart. de rozenblad-
hiis-galwesp.
De larven der galwespen leven meest in galappels en andere dergelijke uitwassen, die op planten
(vooral eiken) door den steek van het moederdicr veroorzaakt worden. De galappels, die men
vroeger algemeen bezigde tot het vervaardigen van srhrijlinkt, komen in Nederland niet voor,
maar worden uit den Levant aangevoerd. Allotria macrophadnus (S°. 567) is nuttig, daar
hij, als larve, parasitisch in rozenbladluizen (N° 323) leeft en zoo deze schadelijke dieren helpt
vernielen.
Familie der Ichneumonidea.
(Sluipwespen.)
568.   Foenus jaculator, L.
569.   Ichneumon comitator, L.
570.           „          fossorius, F.
571.           „          ornatorius, Panz.
572.   Trogus lutoreus, F.
573.  Tryphon formosus, Grav.
574.         „ marginatorius, F.
575.   Cryptus migrator, F.
576.   Mesostenus gladiator, Scop.
577.   Pezomachus Hopei, Grav.
578.   Lissonota setosa, Fourcr.
579.   Pimpla oculatoria, F,
580.        „ flavicans, F.
581.        „ instigator, F.
582.   Ephialtes manifestator, L.
584.   Bassus laetatorius, F.
585.   Banchus compressus, F.
586.   Campoplex argentatus, Grav.
587.   Paniscus glaucopterus, L.
588.   Anomalon amictum, F.
589.   Üphion luteus, L.
590.   Rogos luteus, N.
591.   Chelonus irrorator, F.
592.         „ inanitus, N. ab Es.
593.         oculator, F.
594.   Microgaster glomeratus, H. Sch.
595.  Spathius clavatus, Panz.
596.   Bracon llavator, F.
597.   Alysia manducator.
598.   Aphidius Uavipes, Herr. Sch.
583. Bassus albosignatus, Grav.
Men kan de sluipwespen in het algemeen als hoogst nuttige dieren beschouwen, daar hunne
larven allen parasitisch binnen het lichaam van andere insecten leven, ze daardoor vernielen en de
vermeerdering van vele schadelijke soorten tegengaan. Bijzonder onderscheiden zich door het nut,
dat zij ons aanbrengen, de soorten van het geslacht Tryphon (N°. 573, 574), die parasitisch
leven in de larven van bl ad wespen; de soorten van het geslacht Cryptus, die in onbehaarde
rupsen leven (S*. 575), Lissonota setosa (N°. 578), die leeft in de rups van Cossus ligni-
perda (N*. 421): Pimpla flavicans, F. (N°. 580), die leeft in de rups van Liparis dis par
I.                                                                                                                                                             "
-ocr page 309-
290
(N°. 40.*))-. Pim)»hi inatigator (N°. 581), die in de r in gel rups (N°. 417) loeft; Ephialtea
mani fes tut or (N°. 582), die leeft in houtwormen, vooral in Hylotrupes ba.julus (N°. 103):
de soorten van het geslacht Banehus (N°. 558), die in de gestreepte dennenrups (N°. 450)
leven: Microgaster glomeratus (N°. 594). die leeft in de rups van Pi e ris brassicae
(N°. 364): Spathius clavatus (N°. 559), die leeft in larven van \'t geslacht Annbium (N°.
141, 142, 143). de soorten van het geslacht Aphidius (N°. 598), die in hladluizen leven, enz.
Familie der P ter o ma I ideii.
603.   Pteromalua coccorum, F. de schildluis-sluip-
wesp.
604.   Pteromalus larvanim, F. de rupsen-sluip-
u-esp.
605.   Encyrtus atricollis, Dalm.
599.  Clmlcis clavipes, F.
600.  Torynius Bedeguaris, L.
601.         „ Forsteri, Rats.
602.   Ptoromalus Puparum, L. de poppen-sluip-
wesp.
De larven der Pteromalideii leven parasitisch in andere insecten, even als die der vorige familie.
F a m i I i e der P r o c t o t r u p i d e ii.
609.   Codrtta paUipes, Jur.
610.  Sparasion frontale, Latr.
606.   Uiapria elegant, Jur.
607.   Belyta boleti. N. ah Es.
608.   Helorus ater, Jur.
Familie der Chrysidideii.
(Goudwespen.)
613.   Omalus auratus, F.
614.   Cleptes semiauratus, L.
611.   Chrysis ignita, L.
612.   Hedvchruin lucidulum, F.
Familie der Heterogyna.
(Mieren.)
Sectie I. Mutiilidae.
(Eenzaam lovende mieren.)
616. Mutilla rufi|»os, F.
615. Methoca ichneumonoides, Latr.
Sectie EE. Formicidae.
(Eigenlijke of gezellig levende mieren.)
617.   Myrmica rubra, L.                                           I 619. Formica nigra, L. de zwarte mier.
618.   Formica rufa, L.                                               \' 620. „ cumicularia, L.
Vooral Formica nigra (N*. 593) is voor vruchten en huiselijken voorraad een zeer lastig insect.
Familie der Sphegidea.
(Graafwespen.)
626.   Bembex rostrata, L.
627.   Cerceris arenaria, L.
628.   Mellinus arvensis, L.
629.   Dinetus pictus, F.
630.   Stigmus pendulus, Pauz.
621.   Amurophila sabulosa, L. de rupsendooder.
622.   Ceropales maculata, F.
623.   Pompilus viaticus, L.
624.   Priocnemis fuscus, F.
625.   Tachytes tinicolor, Pauz.
-ocr page 310-
\'201
631. Pemphredon lug\'uhris, F.                                    034. Crabro cribrarins, L.
6\'M. Oxvbelus uniglumis, L.                                      635. „ vagus, L.
633. TrypoxyJon ligulus, L.
De ((raafwespen zijn «ver \'t gebed nuttige dieren, daar zij hunne jongen niet rupsen, kevers enz.
voeden.
Familie der D i p I o p t e r vga.
(Yleiigelpluoijci\'s of eigenlijke wespen.)
Sectie I. Enmenidel.
(Eenzaam lovende wespen.)
636.   Eumenes poiniforinis, F.
637.  Odynerus auctus, F.
638. Odynerus crassicornis, Panz.
                             Sectie IL Vespidae.
(Gezellig levende wespen.)
630. Vespa crabro, I,. de hoornaar.                       I 641. Vespa Germanioa, L. de gewone u<e$p.
640. „ vulgaris, L.
De wespen zijn schadelijk voor vruchten en huiselijke» voorraad: daarentegen vernielen zij andere
soorten van insecten.
F a in i I i e der A n d r e n i d a e.
(Woudbijën.)
642.  Prosopis annulata, L.
643.  Colletes fodicns, Latr.
644.  Sphecodes gibbus, F.
645.   Halictus vulpinus, F.
046. Andrena cineraria, Panz.
647.
fulva, Schr.
648. Dasypoda hirtipes, Latr.
Familie der A p i a r i a e.
(Eigenlijke bijen.)
Sectie I. A p i a r i a e s o 1 i t a r i a e.
(Eenzaam levende bijen.)
640.  Panurgus labatus, Panz.
650.  Nomada succineta, Panz.
65i. „ furva, Panz.
652.  Epeölus variegatus, L.
•053.  Coelionys conica, L.
054.  Stclis aterriina, F.
655.   Anthidium manicatum, L.
656.   Osmia bicomis, L.
657.   Megachile centuncularis, L.
658.   Chelostoma llorisomne, L.
650. Eucera longicornis, F.
660. Anthopbora hirsuta, Latr.
Sectie n. Apiariac sociale8.
(Gezellig levende bijen.)
661.   Bombus lapidarius, L.
662.        „ muscorum, L.
663.        „ terrestris, L.
665.  Psithyrus rupestris, F.
666.          „        vestalis. Panz.
667.   Apis melliflca, L. de honigbij.
664.        „ hortorum, L.
Schadelijk zijn geen soorten, noch van deze, noch van de voorgaande familie
-ocr page 311-
VII. OUDE DER DIPTERA \').
(Tweevleugeligen.)
Familie der C u 1 i c i d a e.
(Stoekmnggcn.)
668.   Culex pipiens, L. de gewone mug.                    670. Ciilex annulatus, F. de najaars mug.
669.      „ cantans. Hffmg.                                        671. Anopheles maculipennis, HlTmg.
Hop lastig de steekmuggen soms zijn is aan ieder bekend.
Familie der T i p u 1 a r i a e.
685.   Myccthophila lateralis, Meig.
686.   Sciophib rnfa, Meig.
687.   Sciaria Thomae. L.
688.   Cccidomyia nigricollis, Meig.
689.   Psyehoda ocellaris, Latr.
690.   Simulia marginata, Meig. het kriebelmuggetje.
091.
   Diloplnis vnlgui\'is, Meig.
692.   Bibio Marci. L. de zwarte vlieg.
693.      „ kortulanus, L. de tuin-haarmug.
694.   Aspistes lierolinensis, Himg.
695.   Scatopso notnta, L.
696.         „ flavicollis, Meig.
672.   Corethra pallida, F.
673.         „ plumicornis. F.
674.   Chironomus plumosus, L.
675.            „          ruflpes, L.
676.   Ceratopogon arcuatus, Winn.
677.   Ptychoptera wintaminata, L.
678.   Tipula giganten, Schr.
679.       „ paludosa, Meig. de Emel-mug.
680.       „ olcracca, L. de koolmug.
681.   Ctenophora elegans, Meig.
682.   Pacliyrliina pratensis, L.
683.   Limnopliila discicollis, Meig.
684. Limnobia tripunrtata, Fabr.
Tot. deze familie behoorcn schadelijke en lastige soorten. Zoo is Tipula palndosa (N°. 679)
bekend als een zeer schadelijk insect voor weilanden en ieder weet hoe lastig de kriebelmug-
getjes (N°. 690) zijn. als men des zomers in de provinciën Utrecht. Gelderland of Overijssel in
de open lucht zit.
Familie der Notacantha.
(Doornruggen.)
700.   Oxycera trilineata, F.
701.   Sargas cuparius, L.
702.   Chrysomyia formosa, Schrank.
697.   Beris vallata, Forst.
698.  Stratiomys omata, Meig.
699.           „         viridula, F.
Familie der Tabanidae.
(Paardenvliegen.)
703.  Tabanus autumnalis, L. de brems.                 | 705. Hnematopota pluvialis, L. de regenbrems.
704.         „ bovinus, L. de runderbrcmx.            > 706. Chrysops relictus, Hffg.
Deze familie bevat insecten die veelal voor menschen, paarden en vee hoogst lastig zijn. Tabanus
autumnalis (N°. 703) valt voornamelijk de paarden, Tabanus bovinus (N°. 704) de run-
deren, Haematopota pluvialis (N°. 705) den mensch aan.
\') Vollediger lyït dan wij hier geven, vindt men in de „Bouwstoffen voor eene Faun* van Nederland" Deel M,
pag. 1, pag. 101, pag. 155(255). Zij ia van den Heer ¥. M. van der Wulp, die daarin 1379 inlandache soorten op-
geert, doch „Bouwstoffen" Deel III, pag. 196 (296) er bij voegt, dat hierby nog wel minsten» 100 soorten bijgeteld
moesten worden, die sints het publicecren van de eerste gedeelten der lij.-t in on9 land zijn aangetroffen.
-ocr page 312-
203
Familie der Tanystomata.
(Langbekken.)
707.   Dioctria Rpinhardi, Wied.
708.   Asilus crabroniformis, L.
700. „ Germanicus, L.
710.   Empis tessellata, F.
711.       „ ciliata, F.
712.   Ramphom via sulcatn, Meig.
713.  Hilara chorica, Fall.
714.  Tachydromia flavipes, F.
716.   Bombylius major, L.
717.  Antbrax morio, Sclir.
718.   Loptis scolopacea, L.
710. „ distigma, Hoffmg.
720.  Argyra diaplmna, F.
721.   Medeterus rostratus, F.
722.  Psilopus platyptcrus, F.
723.  Dolichopus nobilitatus, L.
715.                      flavicornis, Meig.
De meeste soorten van deze familie zijn meer nuttig dan schadelijk, daar zij van roof leven en
vele schadelijke insecten vernielen.
Familie der S y r p b i d a e.
(Staande vliegen.)
724.  Cbrysotoscum intermedium, Fall.
725.  Volncella pellucens, L.
726.          „ zonaria, Sclir.
727.   Eristalis intricarius, L.
728.         „ tenax, L. de ratteMtaartvlieg.
720. „ sepulcralis, L.
730.   Helophilus pendulus, L.
731.   Syritta pipiens, L.
733.   Rhingia rostrata, L.
734.  Syrphus pyrastri, L. de peereboomsvlieg.
735.        „ scalaris, F.
736.        „ ribesii, L. de aalbessenvlieg.
737.        „ nobilis, Meig.
738.  Melithreptus scriptus, L. de vliervlieg.
730.
  Pipiza noctiluca, L.
740.
  Ascia dispar, Meig.
732. Rhingia campestris, Meig.
Men kan de staande vliegen in het algemeen als nuttig beschouwen, daar van vele soorten de
larven van bladluizen leven.
Familie der S c e n o p i d a e.
I 743. Lonchoptera lutea, Meig.
Familie der Conopidae.
I 745. Myopa buccata, L.
Familie der Oestridae.
(Horzels.)
741.   Scenopinus fenestralis, L.
742.   Pipunculus campestris, Latr.
744. Conops flavipes, L.
746.   Oestrus ovis, L. de scfmpenhorzel.                  ! 748. Gastrus equi, L. de paardenhorzel.
747.   Hypoderma bovis, L. de vundcrhorzcl.           \' 740. „ haemorrhoidalis, L.
De horzels zijn hoogst schadelijke dieren, (schoon onze boeren ze er in het algemeen niel
voor houden) daar ze, als larven in kruidetende zoogdieren parasitisch leven en soms hun dood
veroorzaken. De eijeren worden door de moedervliegen, op de huid, het haar of in den neus dier
dieren gelegd en vastgekleefd. Zoo leeft Oestrus ovis (N°. 746), als larve in de voorhoofds-
boezems van het schaap, Hypoderma bovis (N°. 747) in zweerachtige blazen onder de huid
van runderen, geheel door etter omgeven; Gastrus equi en haemorrhoidalis (N°. 748 en
749) in de maag van paarden en ezels, waarin zij zich vasthechten niet haakjes, waarvan hun
-ocr page 313-
204
mond voorzien is, soms ten getale van verseheiden honderden te gelijk. Men spreekt ook
van eene soort hij den mensen. Professor .1. van der Hoeven heeft een insect gezien, dat uit eene
huil onder de huid van een meisje was voortgekomen en «Ie pop van een dipterum was, dat
vrij wel met Hypoderma bovis overeenkwam \').
Familie der M u s c i d a e.
(Eigenlijke vliegen.)
753.   Nemoraea glahrula, Meig.
754.   Metopia leucocephala, Panz.
750.   Erhinoiuyia grossa, L.
751.            „          fera, L.
752.   Oonia capitata, de Geer.
Deze vijf soorten belmoren tot de Tachinariën, een zeer nuttige groep uit deze familie, daar
de larven er van in rupsen en larven van insecten uit andere orden leven, waardoor deze vernield
worden. Bijzonder nuttig is Nemoraea glahrata (N°. 7511), wier larve in de zoo schadelijke
gestreepte dennenrups (N°. 450) leeft en deze hij duizenden doet omkomen. Mr. S. C. Snellen
van Vollenhoven vermeld (Gelede dieren van Nederland, pag. 527), dat in het jaar 1845 van de
honderd dennenrupsen (berekend op een getal van vijf of zesduizend door ZEd. en Mr. H. Verloren
nagegaan) drie en zeventig eene larve van deze vlieg herbergden.
778. Tetanocera marginata. F.
770. Loxocera ichneumonea, L.
780.   Sratophaga stercoraria, L.
781.   Sapromyza seupunctata, Meig.
782.   Psila rosea, F. de peenvlieg.
783.   llerina syngonesiae, F.
784.   Ortalis vibrans, L.
785.   Ceroxys urtirae, L.
786.   Trypeta stellata, Füsl.
787.   Lepsis fulgens, Ilil\'mg.
788.  Calobata ephippium, F.
7S9. Actora aestuum, Meig.
700.  Coelopa frigida, A.
701.  Teichoinyra fusra, Macq.
702.   Piophila casei, L. de kaasmadc.
703.  Drosophila ccllaris, L.
704.  Sphaerocera subsultans, F,
705.   Eimosina sylvatica. Meig.
706.   Chlorops taeniopus, Meig. de tarxocvlieg.
707.   Oscinis polita, Macq.
708.   Meromyza saltatrix, L.
709.   Agromyza llava, Meig.
800. Phora inerassata, Meig.
755.   Melanophora roralis. L.
756.  Descia canina, F.
757.   Prosena siberita, F.
758.   Sarcophaga carnaria, 1,.
759.           „          haemorrhoa, Meig.
760.  Cynomyia mortuorum, L.
761.   Stomoxys eulcitrans, L. de geieonc steekvlieg.
762.   Haematobia stimulans, Meig.
763.            „          irritans, L.
764.   Lucilia Caesar, L. de goudvlieg.
765.       „ sericata, Meg. de schapenvlieg.
766.   Calliphora vomitoria, L. de vleeschvlieg.
767.   Musea domestica, L. de gewone liuisvlicg.
768.       „ coivina, K.
760.  Mesembrina meridiana. L,
770.   Aricia testacea, F.
771.   Spilogaster quadrum, E.
772.   Ilylemyia strigosa, F.
773.   Anthomyia canicularis, L.
774.           „          radicum, L. de ivortelvlieg.
775.   Sepedon sphegens, Meig.
776.        „ Haelfneri, Fall.
777.   Tetanocera cucullaria, L.
De familie der Muscidae telt van alle fainiliün uit de geheele klasse der Insecten de meeste
iulandsche soorten, waarvan de Heer F. M. van dor Wulp er in zijne naamlijst niet minder dan
628 opgeeft. Van het nut, dat de groep der Tachinarien voor ons heeft, hebben wij reeds gesproken.
Andere groepen en geslachten uit deze familie bevrijden den dampkring van verpestende uitwase-
mingen, door krengen en rottende zelfstandigheden te verteeren. Linnaeus drukte dit (eenigzins
\') Handboek der Dierkunde door J. van der Hoeven, Tweede Uitgave Deel I, bladz. 375 (in de noot).
-ocr page 314-
•J!»5
overdreven) uit, toen hij in zijn Syst. Nut. cd. XII, I, p. 090 zeide: Tres musene consumunt cadaver
equi. aeqne eito ac leo. Hiertoe draagt bij de ongehoord sterke vermenigvuldiging, waarvoor som-
mige soorten vatbaar zijn. Men heeft berekend, dut (zoo geen der nakomelingen omkwam, zonder
zijn geslacht voort te planten) een enkel wijfje van Sarcophaga carnaria (eene soort vlecsch-
vlieg, N°. 758) in éenen zomer 508,381,250 nakomelingen kun hebben. Dit dier leeft van ge-
slacht vleesch. Teregt zegt dan ook Meigen, Syst. Beschr. der Enr. zweill. Ins. V, S. 21. „Hatte
die Natur also keine machtig wirkenden Anstalten zur Vertilgung getroffen, so würde dieses Heer
den Menschen wohl wenig Fleisch ilbrig lassen, und die Fustentuge würden stets un der Tages-
ordimng sein."
Verscheiden soorten van Muscidae zijn schadelijk ol\' lastig voor den mensch. Behalve Sa re o-
phaga carnaria (N°. 758) noemen wij hier nog, als zoodanig, de gewone steekvlieg
(N°. 761), die in Augustus en September zoo lastig kan zijn, door zich op onze handen en zelfs
op met kousen bedekte beenen te zetten en geweldig te steken: de soorten van het geslacht
Haematobia (N°. 762 en 703), die gevaarlijke plagen voor liet vee zijn, de gewone vleeseh-
vlieg of bromvlieg (N°. 760), waarvan de larven het vleesch, dat wij eten, bederven: de
gewone huis vlieg (N°. 707), die in drooge zomers door hun groot getal een ware plaag kun-
nen worden: de soorten van het geslacht Anthomyia (N°. 773 en 774), die wortelen (peen),
koolzaad, uien enz. vernielen: de soorten van de geslachten Chlorops en Oscinis (N°, 796 en
797), die in de halmen van verschillende graansoorten leven, enz.
Familie der Puppiparae.
(Liiisvliegen.)
801.   Hippobosca equina, L. de paardenluisvlieg. \\ 803. Mclophagus ovinus, L. de schapenluis.
802.  Ornithomyia viridis, L. de pimpeUuisvlieg. 804. Nycteribia vespertilionis, L. de lui» der
vledermuizen.
De luisvliegen leven allen parasitisch op andere dieren, even als de beide volgende orden (vlooien
en luizen), de vleugels, meest slecht tot vliegen geschikt, ontbreken soms geheel. De soorten die op
onze huisdieren leven (N°. 801 op paarden, N°. 803 op schapen) zijn als schadelijk te beschouwen.
VIII. ORDE DER SIPHONAPTERA.
(Zuiginsecten.)
Familie der P u 1 i c i d a e.
(Vlooien.)
805. Pulex irritans, L. de menschenvloo.                ] «00. Pulex obtusiceps, Rits.
De Heer R. T. Muitlund neemt in de „Bouwstoffen voor eene Fnuna van Nederlund," Deel II.
pug. 310 eene meer volledige lijst vun inlnndsche insecten uit deze orde op, waarvan elk op een
afzonderlijke diersoort woont. Vroeger ducht men dat de vlooien der dieren van dezelfde soort
waren als die van den mensch. Daniel Scholten, een Amsterdammer, was de eerste die aantoonde,
dat men hierin dwaalde. (Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1815, II, bl. 356). Elke diersoort
heeft zijne bijzondere soort vloo. Echter kunnen deze soorten voor een tijd hun vnderlnnd verlaten.
Van daar hebben soms ook menschen last van de honden vloo (Pulex canis, Bouché) ol\' van de
kattenvloo (Pulex fel is, Bouché), hetgeen echter nooit lang kun duren. N°. 806 die niet op Mait-
lands lijst voorkomt, is een nieuwe door den Heer C. Ritsemn, Student in de wis- en natuurkunde
te Leiden, in nesten van wilde hommels ontdekte soort, die o. a. ook merkwaardig is door zijne
bijzondere grootte, dnar hij 4 Ned. strepen lang wordt. De Heer C. Ritsema heeft in het vorig
jaar op bevers eene nieuwe inlandsche soort gevonden, door hem PI a t y p s y 11 u s c a s t o r i I ge-
naamd, voor welke eene nieuwe familie van zuiginsecten, die der PI a t y psyl I idae behoort te
-ocr page 315-
296
worden aangenomen. De beroemde Engelsche entomoloog Westwood heeft zelfs gemeend, ten be-
hoeve van dit insert eene nieuwe orde, die hij Achreioptera noemt, te moeten aannemen.
IX. ORDE DER PARASITICA.
(Luizen.)
Familie der Haematopina.
(Zuigende luizen.)
807.   Phtirius inguinalis, Leach; de platluis.
808.   Pedieulus capitis, de Geer; de hoofdluis.
809.          „        vestimenti, Nitrsrh. de kleederluis
810.   Pedieulus tabescentium, Burm. de luis der
luisziekte.
811.   Haematopinus asini, L. de ezelluü.
Familie der M a 11 o p h a g a.
(Bijtende luizen of vachtluizen.)
812.   Ornithobius ivgni, L. de zwanenluis.             I 816. Tricbodectes sphaerorephalus, Nitzsch; de
813.  Trichodectes latus, Nitzsch; dehondenvacht-              schapenvachtluis.
luis.                                                                     817. Menopon pallidura, Nitzsch; de hoender-
814.  Trichodectes equi, Denuy.depaardctwachtluis.              luis.
815.            „          sealaris, Nitzsch; de runder- i 818. Trinotum conspurcatum, Nitzsch; de gan-
vaehlluis.
                                                                      zenluis.
De Heer R. T. Maithtntl gaf in de „Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland," Deel 11,
pag. 303 eene naamlijst van iulaiidsche dieren dezer orde, die 71 soorten omvat. Voor zoo verre
ze op den mensch en de huisdieren leven zijn ze allen als schadelijk te beschouwen. De familie
der zuigende luizen leeft uitsluitend op zoogdieren, de familie der bijtende luizen soms op
zoogdieren, maar vooral op vogels.
Van de door ons genoemde soorten komt N°. 807 voor op alle behaarde dcelen van het men-
schelijk lichaam, behalve in het hoofdhaar, N°. 808 uitsluitend in het hoofdhaar van den mensch,
N°. 809 op het lijf en in de kleederen van den mensch, N°. 810 op menschen, die aan de zooge-
naamde luisziekte (waaraan Herodes en Philips II overleden) lijden \').
N°. 811 komt voor op ezels: N*. 812 op tamme zwanen; N°. 813 op honden; N°. 814 op
paarden: N°. 815 op runderen: N°. 810 op ichapen: N°. 817 is soms zoo menigvuldig op tamme
hoenders, dat de handen van hen die ze plukken er in menigte mede bedekt worden; N°. 818
komt evenzoo voor op tamme ganzen.
X. ORDE DER THYSANURA.
(Springs taarten.)
Familie der Podurellae
(Podurellen.)
819.   Achorutes roseus, Gerv.
820.   Anurophorus fimetarius, Nic
821.             „           laricis, Nic.
822.   Podura aquatica, L.
823.   Desovia viatica, L.
824.        „ pallida, Nic.
825.   Tomocerus plumbeus, L.
826.  Degeeria domestica, Nic.
827.         „ pi, Herkl.
828.  Orchesella fastuosa, Nic.
829.          „         sylvatica, Nic.
830.  Smyrrthurus viridis, F.
831.            „          fuscus, Lac.
832.            „          signatus, F.
\') Over het bestaan der luiiziekte hier te lande, zie Mr. S. C. Snellen vin Vollenhuven, Gelede dieren van Neder•
land, blad*. 130.
-ocr page 316-
•207
Familie der Lepismenae.
(Lepismen.)
833.   Machilis maritima, Leach.                               j 835. Machilis polypoda, L.
834.        „ aussulicornis, Latr.                            \' 836. Lepisma saccharina, L. de suikergast.
De suikergast (N°. 836) komt soms in groote hoeveelheid voor in provisiekamers, waar hij
zeker schadelijk is. Hij knaagt aan vruchten en is ook lastig bij gedroogde of te droogen staande
opgezette insecten.
XI. ORDE DER MYR1APODA \').
(Dni/.endpooten).
Familie der S c o 1 o p e n d r i d a e.
(Eigenlijke duizendpooten.)
837.   Scutigera caleoptrata, L.
838.   Lithobius forflcatus, L.
839.   Cryptops hortensis, Leach.
840.  Geöphilus hortensis. Koch.
841.          „         electricns, L.
Familie der Juli da e.
(Millioenpooten.)
842.  Julus sabulosus, L.
843.      „ guttatus, Gerv. de koolraap-mülioen-
poot.
845.   Polvdesmus romplanatus, L. de gewone
millioenpoot.
846.  Glomeris limbata, Oliv. de oproller.
844.   Pollyxenus lagurus, L.
Sommige soorten van Scolopendridae zijn schadelijk voor de vruchten
D. ANNULATA.
(Ringwormen.)
Hiertoe behooren o. a. de volgende inlandsche soorten:
I. ORDE DER SETIGERA.
(Borsteldragende ringwormen.)
Familie der Aphroditaceae.
3. Polynoë cirrata, Muil. de gladschubbige zee-
rups.
i. Aphrodite aculeata, Baster: de fluweelen zee-
muis.
2. Polynoë squamata, Baster; de geschubde zeerups.
Familie der Nereïdae
4. Nereïs margaritacea, Leach. de parelkleurige | 7. Phyllodose Mulleri, Leuck: de gevlekte blad-
Nereïs.
                                                                          kieuwworm.
5.   Nereïs pelagica, L. de zeenereïs.                            8. Phyllodoce viridis, Mul!, de groene bladkieuw-
6.       „ succinea, Frey en Leuck: de ambergele          worm.
Nereïs.                                                                  j 0. Syllis armillaris, Mttll. de gewone kraalspriet.
<) In de „ BouwatofTen vuor ecne Fauna van Nederland" vindt men in Deel II, pag. 284 een vollediger lijst van
inlandaehe insecten van dexe orde. De lijst is vervaardig! door den Heer R. T. Maitland en omvat T.\\ inlandsche
soorten.
-ocr page 317-
208
Familie der Ariciae.
10.   Spio seticornis. F. de haarspriet.
Familie der Telethasae.
11.   Arenicola piscatorum, Ctiv. de zeepier.
Familie der A ni p h i t r i t a e.
12.   Pectinaria aui\'icoma, Muil. de goudhaan.
13.          „         helgica. Pall. de gewone kamkieuw-
worm.
14.   Terebella romhilega, Pall. de gewone schelp-
kokerworm.
15.  Sabella pavonina, Sav. de gepluimde kokcr-
scolopcnder.
16.  Serpula contortuplicata, L. de gewrongen kalk-
kokerworm.
17.  Serpula vermicularis, L. de ronde kalkkoker-
worm.
18.  Serpula triquetrn, de Lam. de driehoekige
kalkkokerworm.
19.   Serpula spirillum, L. de gewonden kalkkokcr-
worm.
20.  Serpula uautiloïdes, L. de Nautilus-kalkkoker-
worm.
21.  Sabel laria anylica, Ellis: de Engelsche zand-
kokerworm.
Familie der Sagittae.
22. Sagïtta setosa, Muil. de zcepyl.
Familie der Lu m brie ini.
20. Lumbricus chluroticus, Sav. de oever aard-
worm.
30.   Lumbriculus variëgatus, Grube; de broozc
slibworm.
31.  Saepurus variëpata, Hoirm. de bonte slinger-
worm.
32.   Naïs proboscidea, Muil. de snuitdragende
Nats.
33.   Naïs serpentina, Mtill. het woterslangetje.
34.     „ barbata, Mttll. de gebaarde Nats.
23.   Lumbricus tetraedns, Sav. de vierkante aard\'
worm.
24.   Lumbricus terrestris, L. de gewotie aard-
worm.
25.  Lumbricus rubellus, Hoffm. de ligtroode aard-
worm.
26.   Lumbricus anatomicus, Dugès: de graauwe
aardworm.
27.   Lumbricus 1\'octidus, Sav. de mestvaalt aard-
worm.
28.   Lumbricus puter, Hollni. de memel-aardworm.
II. ORDE DEK SUCTORIA.
(Zuigend»; ringwormen.)
Familie der Hirudinea.
35.   Pontobdella verrucata, Leacli. de wrattige zee-
egel.
36.   Pontobdella niuricata, L. de ruwe zeeëgel.
37.   Iliniilii medicinalis, L. de medicinale bloed-
zuiger.
38.   Hirudo vorax, Moquin Taudon; de paarden-
bloedzuiger.
30. Hirudo gnlo, Braun: de zwarte bloedzuiger.
41.   Piscicola geömetra, L. de gewone vischegel.
42.   Clepsine hioculata, Bergman: de tweeöogige
Clepsine.
43.  Clepsine hctereclita, L. de doorzichtige Clep-
sine.
44.  Clepsine complavata, L. de platte Clepsine.
45.         u uiarginata, Müll. de gezoomde Clep-
sinc.
40. Nephelis vulgaris, Müll. de gewone Nephelis. I 46. Clepsine tessellata, Sav. de getafelde Clepsine.
-ocr page 318-
299
III. ORDE DER TURBBLLARIA.
(Platwornien.)
Familie der Nemertini.
47. Tetrastemma varicolor, Oerst. de bonte vieroog.
Familie der Planarieae.
56.   Convoluta paradoxa. Oerst. de vreemdsoortige
rolworm.
57.   Prostomn lineare, Oerst. de smalle voormond.
58.          „ vittatum, Piesing: de gestreepte
voormond.
59.   Vortex truncata. Ehronb. de stompe draaier.
60.        „ viridis, Schmidt: de groene draaier.
Cl. Plaiiiiria lactea, Miill de melkwitteplatWOrm.
62.         ,, torva, Miill. de bruine plativorm.
63.         „ nigra, Miill. de zivartc plativorm.
64.   Leptoplana atomata, Miill de gestippelde vlies-
worm.
65.   Leptoplana tremel laris, Midi. de effen vlies-
worm.
60. Cliaetonotus larva, Ehrenb. de smalle borstel-
rug.
48.   Microstoma lineare, Oerst. de smalle klein-
mond.
49.   Microstoma leucops, Oerst. de witoog-klein-
mond.
50.   Macrostoma hystriy, Oerst. de stekelige groot-
mond.
5d. Mesostoma tetragonum, Miill. de vierkante
middelmond.
52.   Mesostoma rostratum, Miill. de spitse middel-
mond.
53.   Mesostoma pereonatum, O. Schinidt: de ge-
maskerde middelmond.
54.   Mesostoma variabile, Oerst. de veranderlijke
middelmond.
55.   Mesostoma viridatum, O. Schmidt; de groene
middelmond.
Deze klasse van gelede dieren brengt den mensch meer voordeel, dan schade aan. Hoewel de
oesterbedden van sommige borsteldragende ringwormen mogen te lijden hebben, is toch de am-
bergelc Nereïs (N°. 6) de onverzoenlijke vijand van den verwoestenden paal worm, dien
hij op groote schaal vernielt. Het gebruik van den medicinalen bloedzuiger (X°. 37) is ieder
bekend. De inlandsche voorwerpen worden echter weinig gebruikt: de beste komen uit Hongarije.
De zeepicr (N°. II) en de gewone aardworm (N°. 24) strekken den visschers tot aas,
de laatste is zelfs soms het voorwerp van een kleinen handel.
Enkele platwormon uit de Familie der Nemer tini en de meesten uit die der Planariae be-
wonen het zoete water en vernielen daarin vele larven van insecten.
Schadelijk voor de vischvangst zijn: voor de zeevisschen de soorten van het geslacht Pontob-
della (N°. 35 en 36), voor de zoetwatervisscherij Pi se ie. o la geómetra (N°. 41). De eerste toch
leven ten koste van zecvisch (vooral roggen): de laatste leeft ten koste van karpers, zeelten, enz.
E. ROTATORIA.
(Raderdiertjes.)
Hiertoe behooren o. a. de volgende inlandsche soorten :
ORDE DER SYSTOLIDES.
Familie der Philodinaeu.
I. Rotil\'er vuig» ris, Schrank: het gewone rader• I 2. Actinurus Neptunus, Ehrenb. de Neptunus-
diertje.
                                                                         vork.
-ocr page 319-
300
Familie der Hydatinaea.
3.  Furcularia longicauda, Bory de St. Vinc. de
steltlooper.
4.   Furcularia foscipata, Ehrenh. de gewone vork-
staart.
5.   Furcularia fureata, Dujard. de langbeenige
vorkstaart.
6.   Notommata uurita, Ehreuh. de geoorde rug-
kijker.
7.   Hydatiua seuta, Miill. het bultige diklijfje.
Famile der Brachionaea.
8.   Rattulus < ai iniitus, de Lam. de gekielde rat-
tenstaarl.
9.  Colurns vneïnatus, Ehrenb. de kleine tangroet.
10.   Eurhlanis luna, Miill, de maanvormige man-
teldrager.
11.   Lepadella patella, Bony de St. Vinc. \'t platte
schoteldiertje.
13.   Brachinnus biremis, Ehrenb. de tweeriemige
schitddragrr.
14.   Brachionus Bakeri, Midi Baker\'s schilddrager.
15.           „         pala, Ehrenh. de spavormige schild-
drager.
16.   Brachionus urceolaris, Ehrenb, de kruikvor-
mige schilddrager.
12.  Monostylla cornuta, Müll. de gladde penvoet.
Familie der Melicertina.
17.   Limnias ceratophylli, Oken: de moeras-bas-
taardpolyp.
18.   Melicerta ringet», L. de gapende pijpenmakcr.
19. Lacinularia socialis, Pall. de gezellige bastaard-
polyp.
Familie der Flosculariae.
20. Floscularia ornata, Ehrenb. de sierlijke bloempolyp.
Wij hebben slechts om der volledigheidswille een twintigtal inlandsdie soorten van deze klasse
opgenomen, schoon deze dieren, voor zooverre ons bekend is, den mensch voor-, noch nadeel aan-
brengen.
P. ENTOZOA >).
(Ingewandswormen.)
Hiertoe behooren o. a. de volgende inlandsche soorten:
I. OKDE DER COELELM1NTHA.
I\'-:1111 i l i i• der Gordiacett.
(Koordwormen.)
1. Gordius zeta, Muil. de dunne koordworm.              2. Gordius aquatieus, L. de water-koordworm.
Familie der Nematoidea.
(Draadwormen of ronde wormen.)
3. Trichocephalus dispar. Rudolphi; de dun- 8. Strongylus gigas, Rudolphi: de reusachtige
kop van den mensch.
4.   Oxyurua vermioularis, L. de gewone aars-
made.
5.  Ascaris lumbricoïdes, L. de gewone spoel-
worm.
rondworm.
7.   Strongylus inllexus, Duj. degebogen rondworm.
8.  Cucullanus elegans, Rudolphi; de bevallige
rondworm.
\'.). Linguatula taenoïdes, Out. de lintwormachtige
tongworm.
>) Wij zullen door grooter letter aanwijzen de soorten, die in Jen mensch voorkomen.
-ocr page 320-
301
II. ORDE DER STERELMINTHA.
Familie der Acan th oceph ala.
(Doornhoofdige wormen.)
10. Echinorhynrluis gigas, Goere: de reus-stekelsnuittvorm.
Familie der Trematoda.
11. Polystoma integerrimum. Rudolplii; de gaaf-
randige veelmond.
13. Diplozoön paradoxum, Nordm. het gekruiste
dubbellijf.
13.   Tristoma liamatum, MM!.
14.  Monostoma mutabile, Zeder: de veranderlijke
eenmond.
15.   Amphistoma conicum, Rudolphi: de kegel-
vormige tweemond.
16.  Distoma hopaticum, Abildg. de lever-
bot.
17.   Distoma luncoölatum, Mehlie; de lancet-
vormige bot.
Familie der Cestoidea.
(Bandwormen.)
18.   Taonia solium, L. de gewone lintworm.
19.   Taenia serrata, Ooeze: de gtzaagdc lint
worm.
20.   Taenia echinococcus, von Sieb.
21.       „ orassicollis, (ïoeze.
\'22. Botryocophalus latus, Rudolphi; de breed*
bandworm.
23.   Botryocophalus punctatns, Rudolphi.
24.   Schistocephalus dimorphus, v. d. H.
25.   Ligulu simplicissima, Brems.
26.   Caryophylhis mntabilis. Rudolphi.
Voor zooverre zij in den mensch en de huisdieren voorkomen, zijn alle ingewandswormen als
schadelijke dieren te beschouwen.
Vooral is voor den mensch allergevaarlijkst de reusachtige rond worm (N°. 6), die in de
nieren van den mensch en van verscheidene zoogdieren wordt gevonden. Hij vernielt het orgaan,
waarin hij huist en doodt daardoor meestal hot individu, dat hem draagt.
De reusstekelsnuitworm (N°. 10) wordt in het zwijn gevonden: de kegelvormige
tweemond (N°. 15) bij het rund; de leverbot en de lancet vorm ige bot (N*. 16 en 17)
in het schaap: de beide laatste zijn ook bij den mensch waargenomen.
De gewone lintworm (N*. 18) is ieder bekend: de gezaagde lintworm (N*. 19) komt
bij den hond voor: de brcede band worm (N°. 22) is een op den lintworm gelijkende parasiet
van den mensch.
Vroeger werd, behalve de vier genoemde familiën van ingewandswormen, nog eene vijfde familie
aangenomen, die der Cystica of blaaswormen. Men heeft echter waargenomen, dat deze
blaaswormen niets anders zijn dan larven, om zoo te zeggen, van lintwormen. Daar zij
echter als blaasworm eene andere diersoort bewonen, dan later, als lintwormen en ook als blaas-
wormen vele voor den mensch en de huisdieren schadelijk zijn, zullen wij er eenige weinige soorten
van opnoemen:
1Echinococcus hominis, Rudolphi: de echinococcus van den mensch.
Dit dier komt bij den mensch en de huisdieren in de buikholte, de lever, het hart, de spieren
en de hersenen voor. Eten honden deelen van dieren, waarin deze Echinococcus voorkomt, dan
ontwikkelt hij zich tot de lintwonnsoort Taenia echinococcus (N°. 20).
2.  Cystioerous oellulosae, Rudolphi; de cysticercus van het celweefsel.
Dit dier komt voor in spieren, hersenen, hart en oogen van den mensch, het rund en het zwijn.
-ocr page 321-
302
Eten menseden of honden deelen van dieren, wuarin deze blaasworm voorkomt, dan verandert liij
in een lintworm, die mot Taenia solinm (N°. 18) identiek schijnt te zijn.
3.   Cysticercus fasciolaris, Itudulplii.
Dit dier leeft in de lever van muizen en ratten. Eet een kat een daarmede besmette muis of
rat, dan verandert de Cysticercus in de lintwormsoort Taenia crassicollis (N°. 21).
4.  Coeniirus cerebralia, Rndolphi.
Dit dier komt voor in de hersenen en het ruggemorg van schapen, die daardoor de zoogo-
naamde draaiziekte krijgen, waaraan zij na korten tijd sterven. Eet daarna een hond de
hersenen van een dergelijk schaap, waarin zich de blaasworm bevindt, dan verandert deze in
Taenia serrata (N°. 1!)).
IV. STRAALDIEREN.
A. ECHIXODERMATA.
(Stekelhuidige dieren.)
1. OKDE DER ECHIXODERMATA APODA.
Familie der Sipunculaceft.
1.   Echiurus echiunis, Pall. de gewone zandworm. \\ 3. Sipuncuhis nudus, L. de naakte spruit-
2.   Priapulus caudatus, de L. de gestaarte P>-ia- -         worm.
pulus.
II. ORDE DER ECHINODERMATA PEDICILLATA.
Familie der Holothuridea.
(Zeekomkommers.)
4. Psolus phantapus, L. de bruine zee-augurk. I 5. Pentacta frondosa, L. de lederen zeebuidel.
Familie der E c h i n i d e a.
(Zeeappels of zeeklitten.)
6. Echinus esculentus, L. de groote zeeüppel.         10. Echinocyamus pusillus, Müll. de gewone dwerg-
7.        „ Flemmingii, Ball. Flemmings zee-
appel.
8.   Echinus neglectus, de Lam. de kleine zee-
appel.
9.   Echinus miliaris, Leske; de fijngekorrelde
zeeüppel.
zeeappel.
11.   Spatangus purpurcus, Müll. de purpet-en zee-
klit.
12.   Amphidetus cordatus, Penn. de hartvormige
zeeklit.
Familie der Asteridea.
(Zeesterren.)
17.   Echinastes oculatus, Penn. de inlandsche
stekelzeester.
18.   Astropecten aurantiacus, Philippi, de oranje
kam ster.
13.   Asterias rubens L. de gewone vijfvoet.
14.         „ violaceüs, Müll. de violette vyfvoet.
15.   Solaster pupposus, Muil. de veelstralige zon
nester.
16.   Solaster endeca, Farbes; de negenstralige j 10. Luidia Savignyi, Anduin.
zonnetter.
-ocr page 322-
:wr?
20. Ophiolopis riliata, Retz: de gewon* slang- 22. Ophiolepis seolopendriea. I.inck; de duizend-
ster,
                                                                             poot slangster.
21 Ophiolepis squamata. della Chiaje: de geschubde . 24. Uphiothrix fnigilis, Miill, de brooze stekel-
slangster.
                                                                     slangster.
Het nut, dat de menseh van do dieren van deze klasse trekt is gering. Sommige zeeappels,
zeesterren en s laagstenen zou men tot versiering kunnen gebruiken.
In China eet men sommige soorten van zeekomkommers, aan de kusten der Middellandsehe
zee sommige soorten van zeeappels o. a. de ook hier inlandsche Echinua esculentus (N°. 0).
Hier te lande wordt echter tot dusverre nog geen enkele soort dezer klasse als voedsel gebruikt.
De vijf voeten (N°. "13 en 14) zijn het hoofdbestanddeel van den mest, waarop men langs de
kust van Zuid-Holland de duinaardappelcn en bij Rhijnsburg kool teelt.
De zeesterren zijn roofdieren en als zoodanig zeer gevaarlijk voor de oesterbedden.
B. ACALEPHAE.
(Zeenetels.)
I. ORDE DER DISCOPHORAE.
(Schijfkwallen.)
Familie der Medusideü.
(Medusen.)
1.  Medusa aurita, L. de geoorde zeekwal.
2.        „ cruciata, de gekruiste zeekwal.
3.  Cyanaea Laiuarckii, Peron: Lamarck\'s zee-
kwal.
4.  Cyanaea capillata, L. de behaarde zeekwal.
5.  Chrysaóra hysoseella, L. de gefestonneerde
zeekwal.
Familie der Rhizostomidae.
(Zeepaddestoelen.)
C. Rhizostoma Cuvieri, Eschscholtz, Cuvier\'s zee- i 7. Cassiopea lunulata, Penn. de blaauw gezoomde
paddestoel.
                                                                    zeepaddestoel.
II. ORDE DER CTENOPHORAE.
(Ribkwallen.)
Familie der Beroïdeii.
8.  Cydippe pileus, Müll. de kogelronde ribkwal.
9.         „ infundibalum, Müll. de eivormige
ribkwal.
10.   Cydippe ovata, Less. de peervormige ribkwal.
11.  Callianira hexagona, Slabber; de zeshoekige
zeekwal.
III. ORDE DER HYDRIFORMIA.
(Polypkwallen.)
Familie der Hydrina.
12.  Hydra viridis, L. de groene armpolyp.
13.       „ griseii. L. de gewone armpolyp.
14.       „ palleus. L. de bleeke armpolyp.
15.   Hydra fusca, L. de bruine armpolyp.
16.  Clava multicornis.
-ocr page 323-
304
Familie der Sertularina.
35. Plumularia frutescens, Ellis: de vruchtdragende
zeeborstet.
30. Antennularia antennina, L. de gewone zee-
spriet.
37.   Antennularia ramosa. Lamour. de getakte
zeespriet.
38.   Thuiaria thuia, L. de flesschenborstel.
39.         „ articulata, Pall. hel zeeëikenvaren.
40.   Sertularia polyronias, L. hét groote tandhoren-
koraal.
41.   Sertularia nigosa. L. het rimpelige tandhoren-
koraal.
42.   Sertularia pumihi, L. het kleine tandhoren-
koraal.
43.  Sertularia fallax, .fohnston: het bedriegelijke
landhorenkoraal.
44.   Sertularia rosacea, L het granaatroode tand-
horenkoraal.
17.   Hydractinia echinata, Fleming: de ruwe zee-
rasp.
18.   Syncoryne pusilla, Gaertner: de kleine Syn-
coryne.
•19. Eudendriuni ramosum. L. het haarpijpje.
20.   Tubularia calamaris, Pall. de penneschaft.
21.          „         lurynx. Kllis: de gorgelpijp.
22.          „         Dumortieri, van Ben. de eenzame
pÜppolyp.
23.   Campanulaiïa voluhilis, L. de slingerende klok-
potyp.
24.   Campnnularia integra, Mac. Oill. de gaafrande
klokpolyp.
25.  Campanularia syringa. L. de kruipende klok-
polyp.
26.   Campanularia verticillata, L. de gekruiste klok-
polyp.
27.   Laömedia dicliotoma, L. de gespleten zecdraad. \'-
45. Sertularia abietina, L. de zeeden.
geniculata, L. de geknoopte zeedraad.
28.
29.   Laömedia gelatinosa. Pall. de gedraaide zee-
draad.
30.  Plumularia falcata, L. de gekromde zeeborstel.
31.           „          pluma, L. de zeepluim,
32.           „          pinnata, L. de vederachtige zee-
borstel.
33.   Plumularia setacea, Ellis; de stijve zeeborstel.
34.           „          myriopliyllum, L. het zeeduizend-
blad.
40.                  filicula, Ellis: de fijne zeeden.
47.          „         opcrculata, L. het dekseldragende
tandhor enkoraal.
48.   Sertularia argentca, Ellis; het zilverwitte
tandhorenkoraal.
49.   Sertularia cupressina, L. de zeecipres.
50.          „         pinnata, Pall. het gevinde tand-
horenkoraal.
51.   Halecium halecinum, L. de haringgraat.
Familie der Lucernarina.
52. Lucernaria auricala, Fabr. de geoorde kelkpolyp.
Sommige polyparien van dieren uit de orde der Hydritbrmia zouden tot versiering kunnen wor-
den aangewend (zoogenaamde zeegewassen).
C. ANTHOZOA.
(Bloemdieren.)
Hiertoe behooren de volgende inlandsche soorten:
I. ORDE DEK POLYACTINIA.
Familie der A c t i n i n a.
(Zee-anemonen.)
1.   Actinia mesembryanthemuni, L de gewone
zeeanemoon.
2.   Actinia alba, Cocks; de witte zeeanemoon.
3.       f. coriacea, Cuv. de lederachtige zeeanemoon.
4.  Actinia crassicornis, Muil. de dikbladige zee-
anemoon.
5.  Actinia dianthus, Ellis; de geschulpte zeeane-
moon.
-ocr page 324-
305
II. ORDE DER OCTACTIXIA.
Familie der Pennatulina.
(Zecveders.)
0. Virgularia mhabilis, Müll. de voondcrstaf.          I 7. Pennatula phosphorea, Ellis; de lichtende zecpen.
Familie der A I c y o n i n a.
(Zeekurken.)
8. Alcyonium digitatum, L. de doömansduim.
Ook bij deze klasse is liet nut, dat zij den mcnsch aanbrengen, gering te noemen. De soorten
van bet geslacbt Actinia (N°. 1—5) zijn boogst gesebikte \'en zeer fraaije voorwerpen voor zee-
aquariums.
V. PROTOZOA.
A. INFUSORIA.
(Afgietseldiertjes.)
Wij zullen ons er toe bepalen eenige algemeen voorkomende inlandsebe dieren uit deze klasse
op te noemen, zonder in bet minst naar volledigbeid te traebten. Tot de inlandscbe soorten be-
booren o. a.:
I. ORDE DER EPITRICHA.
Familie der Vorticellina.
(Klukdiertjes.)
1.  Stentor Mülleri, Ehrenb. Müller\'s trompet-
diertje.
2.   Vorticclla ramosissima, Dujardin; het vertakte
klokdiertje.
3.   Vorticclla inl\'usionuni, Dujardin; het afgietsel\'
kloktliertjc.
4.   Epistylis anastutica, Ehrenb. het gewone stijf-
steeltje.
5. Epistylis plicatilis, Ehrenb. het vouwtiure stijf-
steclklokdiertje.
G. Epistylis nutans, Ehrenb. het knikkende stijf-
steelklokdiertje.
7. Vaginicola cristallina, Ehrenb. het glasheldere
hekcrklokdiertje.
H. Trichodina stellina, Ehrenb. de polypenluis.
Familie der Euplota.
(Snelzwemmers.)
!>. Euplotes patel la, Midi. de platte snelzwcmmer. I 10. Kui>\\otcn CUavon, Mül\\. de lange snehwemmer.
Familie der Oxytrichina.
(Borsteldragers.)
11.   Kerona mytilus, Müll. de mosselvormige Kcrona.
Familie der Trichodina.
12.  Colpoda eucullus, Müll. de gekapte Colpode. I 13. Opalina ranamm.
I.                                                                                                                                                                                      i»
-ocr page 325-
306
II. ORDK DEK ATRICHA.
F a m i I i o Hor A s t a s i :i e.
14.   Euglena viridis. Schrank, de groene bontoog.
Familie der Volvocina.
15.  Chlamidomonas palviscnlus, Müll,
III. ORDE DER SIMPLICISSIMA.
Familie der Vibrionidae.
16.   Vibrio linrnla. F.hronb.
B. GREGARINA.
Deze microscopisch kleine dieren loven in do ingewanden van insecten o. n. van do gewone honfd-
luis. Vandaar dat men er soorten van schijnt to hebbon opgemerkt op hot valsr.be haar, waaruit do
tegenwoordig zoo geliefde ohignons dor dames bestaan.
C. RHIZOPODA.
(Wortelpootigen.)
Ook van do/o klasso zullen wij slechts oenigo inlandscbo soorten opnoemen, als:
I. ORDE DER POLYTHALAMIA \')•
(Veolkamerigcn.)
Familie der Arcellina.
1. Xonionina (iermanica, Khronb. de gewone No- I 2. Tc/ctularin acicnlata. Ebrenb. de puntige Tex-
nionina.
                                                                \' tularia.
II. ORDE DER PROTEÏDA.
(Lobvoeten.)
r\'amilio der Amocbaea.
(Slijmdiertjes.)
3. Amooba dillluons, Midi. het fijnlobbige slijm- I 4. Aniocba Protens, L. het diklobbige slijm-
diertje.
                                                                  \' diertje.
Familie dor Noctilucaeii.
(Zoovonkon.)
5. Noctilnca miliaris, Snrii-ay. de schitterende zecvonk.
De schitterende zecvonk (N*. 5) is de hoofdoorzaak van het lichten der \'zee.
\') Geheelc berglagen bestaan uit schalen van fussile soorten dezer mikroskopisch kleine dieren. Sommige soorten van
poetspoeder en het gewone krijt zijn niets anders. De schalen dezer wezens zijn dikwijls ioo klein, dat éene ons zand
van de stranden der Antilles er, volgens berekening, bijna vier millioen van bevat.
-ocr page 326-
HOOFDSTUK X.
METEOROLOGIE.
Eene beschrijving van do woorsversrhijnsolon. van temperatuur, barometerstand, windrichting en
kracht, vochtigheid, regen, helderheid en wal dies meer zij behoort voorzeker in een werk over de
statistiek van eenig land gevonden te worden. Te meer mag men ze dan in die van Nederland
verwachten, alwaar sints langen tijd dergelijke waarnemingen gedaan zijn.
Immers van 1729 af, toen de beroemde P. v. Musschenbroek zijn waarnemingen te Utrecht begon
tot op heden, zijn het veelvuldigst op Zwanenburg en te Haarlem, maar buitendien op vele andere
plaatsen van ons land. geregeld waarnemingen gedaan. De jaargangen van den Kunst- en Letter-
bode geven deze waarnemingen onafgebroken met uitzondering van drie maanden in 1787.
Door de zorg van \\V. Wenckebach, ook als meteoroloog zoo gunstig bekend, zijn zij aan een
scherpe kritiek onderworpen. De uitkomsten daarvan heeft hij in het bulletin des Sciences physi-
qnes en Néerlande bekend gemaakt, in het Instituut: Tijdschrift voor wis- en natuurkunde in Neder-
land. en in afzonderlijke geschriften. Zoo heeft hij zijne opvolgers in staat gesteld met voldoende
nauwkeurigheid een normalen gemiddelden gang van ieder dezer verschijnselen te berekenen. Hierop
zijn betrekkelijk de volgende werken.
VV. Wenckebach. Sur la temperaturo moyenne et ses variations annuelles, mensuelles et diurnes
en Nêerlande.
W. Wenckebach. De gemiddelde luchtdrnkking in Nederland en derzelver veranderingen gedurende
de verschillende maanden van het jaar.
W. Wenckebach. Bijdragen tot de meteorologie uit in Nederland gedane waarnemingen.
Natuur- en Scheikundig Archief, deel V. R. v. Reesi Uitkomsten der meteorologische waarne-
mingen, gedaan te Utrecht in de jaren 1839—1843.
Buijs Ballot. Uitkomsten der meteorologische waarnemingen, gedaan te Breda, van 1839—1846,
door Wenckebach.
Deze beide laatste werkjes zijn uitgegeven op last van het Provinciaal Utrechtsch genootschap
van Kunsten en Wetenschappen in 1844—1848. Wij legden die ten grondslag in een Mémoire
sur Ia marche annuellc du thermomètre et du haromètre en Neêrlande et en divers lieux de
l\'Europe déduite d\'observations simultanées de 1849—1859. Publié par l\'Academie Royale des
sciences a Amsterdam. 1861.
Ook in een vroeger werk: Les changement» périodiques de température dépendants de la nature
du soleil et de la lune mis en rapport avec Ie prognostic du temps, déduits d\'observations neer-
landaises de 1729 a 1846, Kemink et fds, 1847, wordt de wijze, hoe jaarlijks de temperatuur in
Nederland toe en afneemt, overwogen.
De vroegere reeksen van waarnemingen waren niet altijd op dezelfde uren van den dag gedaan,
-ocr page 327-
308
ook is niet de deugd en toestnnd van elk der gebruikte instrumenten bekend en is soms de plaat-
sing van deze niet boven alle bedenking verheven. Zelfs de scherpzinnigheid en het ijverig onderzoek
van Wenckebach beeft dan ook niet met zooveel zekerheid de correctien kunnen aanwijzen, dat wij
uit die vroegere reeksen de uitersten van temperatuur en barometerstand met gewenschte juistheid
kunnen aangeven, en waar ik gegevens uit vroegere tijden vermeld, moet men, even als bij derge-
lijke opgaven uit andere landen, bedacht zijn, dat er onbekende bronnen van fouten in de waar-
nemingen zelve zijn. Het is te betreuren, maar op den gemiddelden gang kunnen die onnauw-
keurigheden toch slechts een zeer geringen invloed uitoefenen.
Daarom is liet goed. hier uit de genoemde werken van Wenckebach zijne verkregen getallen,
even als normalen of gemiddelden te geven, om daardoor de waarnemingen van 1845 te verbinden
met die, welke na dien tijd gedaan zijn.
De uren. waarop waargenomen is, zijn bij de eerste tabel aangegeven; zij zijn ook voor de ba-
rometer-waarnemingen, welke in de tweede tabel vervat zijn, dezelfde. In de tweede tabel is tevens
door de teekens -J- en \' aangeduid, of zoodanige gemiddelde maandelijksche barometerhoogte uit die
reeks een maximum- of wel een minimum-waarde was. In elke reeks bijna kwamen vier zoodanige
maxima en minima voor. Dat heeft dan ook aanleiding gegeven, dat er vier maxima en minima in
de Nedérlandsche normaalbarometer-gangen worden aangenomen: twee komen voor in den winter,
twee in den zomer. Verder Oostwaarts in Europa smelt ieder paar tot een maximum en minimum
te samen, en zooals Wenckebach reeds opmerkte en in vergelijkende tabellen toonde, blijft er in
Azië slechts een maximum in den winter en een minimum in den zomer over.
-ocr page 328-
309
Aantal
jareu.
---
^\'
""""
^
C* aO
co
r>
CO CM
^
^(
71
rl O»
71
M a>
»
*
-
-t-
e
eo
es
..o
FH t\'*
»»
i-
t~
C» aft
«ft
t—
eo t--
o
ia
r
— CO
a
tr*
M
B9
00 «O
/
«p
77
»> co
il
S
•n o
»7
.-:
17
Ift kft
»
* •
#
• •
3
--
e
ÏO .O
I«H
~!
e
CS X
o
a
-
o c
s
-
C: Cï
«
1 <S
«
-
i" m
^
--
t^ aft
ia
.•:
3
.7
aft aft
l~
1
**-
-
•*-
.
79
<M
r> es
Tl
e
O
O CO
•g
M
M
o c
.ri
.^
X
— Oï
c
cc
.-
t*
O l-
t-
(-
X Ir»
is
°
•n to
.1
• 7
aft aft
-t-
-1-
•H #
H
^_
# -T-
«p
v
/
o to
rs
c-
1-
c« eo
M
"M
•^
•O t*
\'^
C2
71
-\' ca
«S
cc
e
K
c »
^-
ie
x •>•
1.9
iO
ia
CS aO
i-;
.7
.7
aft aft
t-
#
-i-
-
50
—.
e M
e>
e
_.
*ft CS
60
t-"
c
e
i-
77
M CS
<
t~
(-
K
O l-
j
r
i:
X t^-
M
IO
.t
a» O
ia
,-.
.7
Ift aft
t-
#
# -r-
-»-
*
*
*
TC
r;
lO X
.-:
i-
1-
eo c-
SB)
o
=5
-M
O r»
X
.7
-t
5ï aft
0
.•:
r
X X
X
K
.7
X t\'"
ia
o
.1
lO i-ï
I-:
o
.7
t--
-:-
•1-
-»- »
-t-
-t-
-K -W
1
co
c
s
5
3 g
a
3
r
aft fH
•* F-
cc
oc
of x
y
^
^
B
to
.-
• -- --
.-
• 1
ia
tft aft
•t-
H-
90
•-
ÏO C
99
i-
ÏO O»
•B
OJ
•*
J-
•O Ol
X
\'~
.7
f C>-
2
CC
•^
O X
/
X
.7
X W
B
115
ia
-~ aO
• -
ie
aft aft
t-
*
*
#
*
«
*
»
*
1
cc
C^
O .0
I-
77
x e
B
SS
c
o o
,-.
l-
71
CS
1^
t-
t\'» l>-
( -
l-
•7
X CO
<
lO
ia
o
i» i-
iT
17
ie
aft aft
-----------
l—
-1-
-:-
-
-I-
-t-
• **-
•e
X
X
-
C co
91
l-
*
2 ïï
9
e
X
9) CS
»-:
•a
i-
1
t-
e
o r~
r
•-;
t» t-»
ia
.^
ia
uO ifit
ia
•a
.7
aft aft
»
*
*
cc
v
n
CO »«
f
CO CO
CS
B
CS
•* p-4
so
ga
w *>»
o
ie
(-
O CC
\'_;
*
.7
o o
in
,•5
ia
aO aft
Ifl
.7
-- Ift
-4-
-
-»-
*
-
-w -t-
,
cc
«
PH
l>" t^»
M
i-
i-
l- X
s
CJ
CM •»
< «
-*
t-
lO C
o
.-:
ac
e es
•^
X
ia
C» X
»o
ia
•7
CS >!3
--:
18
.7
-t U3
Q
s
BB
CO
x cc
eg
>•:
-y
O» \'"
X
-
cc
10 J.
r
77
f
ê
B
*" s
i-
S.
r-
X X
* S 5
^ 1
i
J
4
43
^
i
1
XX
-r
e
^f" ca
C"
e*
~-
— *
E
c-
i-
T
i- >"
e*
e-
X t»
i—i
i^
00
f
\'
Amsterdam..
: è
PLAAT
1
B
ie
M
R
t
1 Franeker
1 Haarlem
1
Schiedan
Zwanenb
«o
•jf «* F-? fJJ* f>? «* —T fH of
o"
.                r—I
B • * * -S« * » . • ...
c- t*- c*- r- t-- co x t~ x
É
"eO©*eoeoeOÏOCO»-iX
C CO »-l P* SO aft ^*
°cs~ *a co" cc* es* o" co »ftt^
"e\'
e
r—1
c
e-H
H
d
r-1
rs
S
o
V
14,57
I
3
16,22
3
3
ia
i
17,05
17,24
18,09
19,77
90
17,27
u
*
f
09
--
7
-
u
Se
-
<
I.
£
u
-
e
-
-
o
°<o*
i 14,27
cc os
0» X tt
°i ^ °.
i* cc* «o"
11»
ie
16,65 !
u
e
SB
f-
/.
PB
u:
i-
H
S
N 4 9 t* 4
£ c r- £ ^
°9» «* « ©f 50
* ts < «b
V eo" eo «9
s
-
u
o
ï
u
t- C CO
* O Tf
c»* c> o»
rt oo »ra
CC CC X
_\'
u
a
a
^" jj^^iflow^fm
u __
H
V.
4
« «««»««««
£- — — \'^ — X -* — TO
«"HSOCO»—«t-OlOt***^
°r-ï\' NOiNMOHC^
<oco«occ°Peoaft»o»
ccoeoaOciWïO^so
t-coxi\'-s1""\'»»000
Il \'is1 i I !
^\'XC^f-jt\'-CSS»\'"*
C" t- X C*
4
I
I
N
-ocr page 329-
310
Waar het. veranderingen in den loop van den dag geldt, die bij onvolkomen plaatsing der instru-
menten, zoo licht foutief, onnauwkeurig worden aangegeven, schijnt het best zich tot de latere waar-
nemingen te bepalen.
Voor absolute hoogste en laagste standen geldt wel, gelijk wij reeds aanvoerden, eenigerraate
hetzelfde bezwaar, maar hier is het aantal jaren van te groot gewicht, daar het zeker is, dat in
twintig jaren slechts bij uitzondering de hoogst of laagst mogelijke stand voor eenige maand zal
voorkomen. Uit het Jaarboek van het Instituut voor 1858 worden dus ook de uitersten volgens de
vroegere waarnemingen ter vergelijking overgenomen en hier medegedeeld.
Immers een volledige statistiek mag zich niet tot gemiddelde standen bepalen: zij moet ook de
wisselingen en uitersten, welke voorkomen, beschrijven. Voor gezondheid en leven, voor groei en
ontwikkeling van planten en het rijpen harer vruchten is de werkelijk voorkomende en niet alleen
de gemiddelde temperatuur, vochtigheid, regenhoeveelheid, helderheid van groot gewicht, en deze
eischen allen zeer nauwkeurige waarnemingen op vaste uren en plaatsen gedaan.
Wij gaan dus hoofdzakelijk uit van de waarnemingen aan den Helder met I Januari 1845 door
den ijverigen en kundigen Heer van der Sterr aangevangen, omdat die het langst onafgebroken en
steeds in grooten omvang zijn voortgezet; voorts van die van Utrecht, alwaar in Januarij 1854 het
Koninklijk Meteorologisch Instituut een zijner observatoria vestigde en alwaar reeds van 1 December
1848 af door Dr. Krecke de hoogste zorg besteed is aan nauwkeurigheid en volledigheid der waar-
nemingen. Ook in Leeuwarden heelt de Heer Smeding een reeks van 25 jaren waargenomen en in
Groningen deed de Hoogleeraar Krnierhis een keurig stel instrumenten inrichten en gebruiken,
waarvan wij van 1851 al\' een dankbaar gebruik maakten. Daar evenwel de Helder als zeeplaats
zich bijzonder aanbeveelt tegenover Utrecht als midden in ons land gelegen, hebben wij die van
Groningen of Leeuwarden niet niet dezelfde uitvoerigheid vermeld. Te Maastricht is van 1818—1833
een keurige reeks door Prof. Crahay geleverd. De Heer Steyn Parvé heeft niet minder zorg daaraan
besteed, maar slechts van 1852 af, en zijne opvolgers hebben de taak van hem overgenomen. Echter
blijft daar een groote tusschenruimte van bijna twintig jaren. Maastricht wordt daarom minder op
den voorgrond gezet, ook omdat een der waarnemingsuren wel wat vroeger in den middag valt,
eerst te 6 uren, later te 7 uren. Daarenboven kan te Maastricht de gang niet zooveel verschillen
van dien van Brussel, welke uit de uitvoerige mededeelingen, die als model van zoodanig onderzoek
strekken, voldoende worden gekend. Toch zou ik ook Maastricht meer opzettelijk behandelen, indien
de waarnemingen van Prof. Quetelet te Brussel vroeger waren aangevangen en gelijktijdige jaren
opleverden, met die van Prol. Crahay: want dan zou ik door vergelijking de twee reeksen met
elkander hebben kunnen verbinden en hebben willen verbinden, omdat Maastricht zooveel verder
dan Utrecht van zee gelegen is. Van Maastricht is dus nu slechts hoofdzakelijk ten opzichte van
de uitersten partij getrokken.
De overige observatoria, Vlissingen, Hellevoetsluis, Assen, leverden ook belangrijke reeksen, maar
van nog korteren duur.
Wij geven dus de volgende tabellen, meerendeels op overeenkomstige wijze voor de temperatuur
en voor den barometerstand.
Voorts minder uitvoerig die voor de overige omstandigheden, welke echter nog eens naar de
verschillende winden door zoogenaamde windrozen worden aangegeven. Enkele tabellen, die nog
toelichting behoeven, zullen aan het slot worden opgehelderd.
-ocr page 330-
311
^ CS —i *H CO X O
t-^ ^ c^ ©_ öo co^ ©^
ö" lO ii5* lïï" ©~ c^ ©"
t- oo «3 O <* x^ s> =>_ x •* io
te* »»" -^r yi" üï •** i©* tii *£ t- »ïï
I
—• c o c e* ca —
^-CCCi~C:~-^©»«^
$
A^f^lDMVQVOtt
19 ^ 4 *^ C C C
333
E:0
t-t—t-oct-r-xox t- c»
-*X:©«Xl-*-©*©ie
M» CS 0 ^ t- ïï_ tC_ ^ <M
*•? t-? r- co t-* *•? x* c* x"
— — — — — — — 7\' —
1
*
>! S
z
<
e
O eO O t-» CC t* x
tS ïC «3 c- — l- l— O O CC X
SSiisIs
N C ^ « ö
»J cc •* —<_ oo
«f « O» *5 CM*
m -r id » ^ ia
u
e
M t- l\' O
©^ «3 O \'ffl^
x* x" b» co oty ei"
1
e> ©~ er c"
M
<s o
•n h
rr
s
e
^ t» ©»
fc» 6* 09
%
\'S.
1
^f •* *0 "* lO »0 »0
C IQ >- .T
I
I
s
ï© ©* ©* ©J 5© » W
«WNHJloi«#m«^W
u
x o w x m x ©j
6 « 0 H b i^ <f,
©i" cT c* ^-T e-T ©j .—T
>n ©i in i-^ «^ «b c^ e» x xx
©i" i-H i-T fN ©T .h ©f of TC ©f ©f
I
I
X « C Ok C^ <£>m l-
00* ©i" ©ï OC? VS W* ©f
i
•*c»e>»e>»Mt>jï<ow*!<*f>*5
* » « 5> S S * | | 00 t-
*» etf at -<" gj e; e»»" N- „• ©»" «
oó* x" x* s» -? «." x" c," ce" co" «"
s
I
§
xxxxxxxxx
o e c e o
T I 1 i i
»«:Cr-^©*»Ow»©-*
S — .- i- \'t — i" *" >© cc m
xxxxxxxxxx
<
<
-
-
ill
,!
1I-
IJJIIJj
ïjjiiiiïïi
<
<
-ocr page 331-
3-12
t
99
01
s
d
a
-*
C
ö
ïi
•i
e
01
CC
rr
-r
10
10
S
Ö
ï
i
O
s
i
•51
9
3
7.
(JI
s\'
2
ei
/
l-
»i9
|
s
Ï
|
l
|
»««.
»-*
pm
•—
•»*
1
o
JB
o
lO
x
•~
Q
«9
B
g
\'M
_*
^
rs
^
e
n
o
^
Ol
=
«o
te
E
ta
B>
09
"ïi
e
r:
x
>-
•^
t-
fS
l
m
•k
-
»
»
-
»
*
N
«
•Tt
c-*"
c-»
50
x"
50
eo
TC"
r:
lO
H
eo
il
-*
0
PO
*>•
«9
0
••"
*fi
j
«0
0
ra
•rj
t-
N
rr
s
09
ia
--
ia
00
t-
r.
C5
—<
IQ
9JC
Ö
Cl
e_
00
|-
PQ
ti
—.
99
d
=
r-
l—
c
c
X
s=
\'1
i
si"
x"
-"
e>
B>
Cr\'
=\'
99
—.
9>
s
s>
~"
e>"
«f
ö
B
*•
J
c*
—<
1-5
x
M
er.
\'M
.o
r
-
c
,-:
«*
eo
=
—1
DJ
X
o
te
1
o
=
r
lO
.o
—i
c
»-»
^
s
t-
—i
e
r?
--:
..o
o
CV
2"
2
-*
.o
.T
-~
IC
~
•fi
TC"
—"
t^
-»"
0
•9
ÏS
I
^*
—•
^~\'
\'
""*
03
•j
=
0
a
<o
J.
EB
«O
C
»»
99
m
!>•
•0
K
«o
«
>o
l-H
§
!
es
»
|-
r
s
5
-
i-
f
r
-r
01
r5
t-
r,«o
e
i-
90
~
t -
oc
X
FH
f
r;
0
X
1-
f\'
n"
i -
^f
x"
••
pH
--
<—l
""
s
«a
—i
*o
oi
99
•o
n
•-
e
~
5
<s
ra
--
i>
o^
^
t-
ri
o
;s
c
e
e>
X
oi
N
t-
=.
-i
X
9C
"1
=
9)
»L
3
X
x"
t-
Ti
i"
x"
—.
re
t^
99
•j:
X
—1
--=
l-
i •
2
—•
3
óf
2
eo
i-
-4.
x
x
00
a
-
iT
^
S9
50
50
10
«P
•=\'
O)
=_
»
X
--;
ü
*t
n
*?
X
X
X
.-:
-
i-
t-
.o
iO
o
V
3
t-
-j:
.o
e
ia
Itp
•j:\'
»
>"
•o
..t
S
.r;
.o
e*
-^"
x"
eo
3
»o
-Z.
c
-rt
!••
fl
eo
lO
lO
n
*
«0
8
0
\'O
9
B
•>•
oi
t~
s
O
eo
lO
-*
i-i
.7
.o
c
-f
°irf
s
ca
09
ra
of
—1
s
ra
—^
•^
»"
of
i -
-"
l-^
•f
ph
—<
r—
—•
r-~
—i
\'—\'
—l
—«
—^
n
eo
e
se
M
M
CC
^J
r?
3
x
«o
t-
*
30
c
00
Ol
l-
r
c
S
SS
co
=
•o
©
-»_
O
DC
-*
r~
\'".
r;
Tt
oc
x
.0
SS
eo
e.
00
cJ
ge
fc-?
l-
="
X
X
X
c-
e
x\'
Ol"
="
o"
•>
<
—1
H
H
—*
CS
i
l-
t-
01
X
a
a
DB
x
s
X
i-
»-:
e
01
0
t-
te
lO
09
1
>—1
I-
r?
.-
^!
C:
5
c
•^
i-
t-
—i
X
c
.O
•s
01
eo
-
•»
*
n
A
Ê,
•>
m
**.
c0
eo"
.o
ra
=
i-r
<•
-f
-r
l-
n
<o
QC
•-:
te
0
co
•*
•d
c
=
•-r
l-
—1
—i
•~
TC
x
IO
ra
x
--C
^5
.o
09
50
3
5
V
9
e
55
e
1-5
=
i-
rc
*L
X
09
x
it
=
e
x
*
e
"0
0
»
n
r-T
11
.T
—\'
sa
O
i-
="
rr
.o
—"
O
"f"
d
>n"
91
ji
1
V
|
h
•5
eo
e
09
09
^
--:
»o
X
C5
»-:
99
99
tl
i>
—I
=
• o
r
Ol
*
E
i-
S
o_
r:
< •
I-
*
M
••
i\'
rt
--;
50
.o
.o
S3
I
" 1
°pH
•9
N
f
-*
—I
9
-?t
="
©"
rT
:c"
ïl
H
t\'
—"
—"
o"
6*
o"
td
1
1
1
1
1
0
c
r>
0
rs
x
M
s
ö
N
X
en
e
x
Ol
3
e
*
—•
«
5>
X
TC
•9
->
71
K
•*
i-
•0
50
•-
M
X
I
°rf
~-
5C~
50
t-^
en"
1
-*"
1
•*
0
ra
eT
c
r*
-*
0
="
1
50
-"
^H
•r
3
m
o
e
—<
09
TC
-*
.t
-—
i-
x
r:
r
N
-
\'O
-
fc
»
3
1
i
.o
0
."!
mS
1(3
.-;
.1
.T
1-5
•-:
--=
*c
i=
-
S
-
-
CO
5
X
x
X
r
.r
X
x
X
X
\'
r
X
x
X
x
X
x
»
\'i
rH
—\'
^N
—<
fH
i-H
~"
~*
1—1
~"
M
4
e
v
m
f
p
p
<
u
c
X
o
3
•~»
M
O
-s
a
SE
H
e
H
O
e
CO
-ocr page 332-
313
Cl
re
eo
X
sï a
e
1
o
09
eo
~""-
ber
|
-.
»
-.
c-
Cl
».
-
-.
d
—i
M
f-< C
»
c
Cl
G
=
»
§
>
CC
§ 3
*f o"
\'C
«o
-
.c
^
o
S 3
^ p-T
£
—<
—i
cc
3
5
1}
5
s
l-
3
s
i-
Cl
r>
•c
^>
cc
\'C
CC
o co
ctober.
1
-
Cl
\'C
•-
-
"
CM O
cc
.c
1
©
C
--
c
d
--
A
e es
o
1
cc
JC
CC
•*
t^ w3
c
,r
e
t~
—.
o
eo
_
cc
t-
3
^- t--
*.
-.
»|
-~
*
CS
-*
<=>.
i
_
_
c
— c
=
_
=
-
=
c
PH
CM
CC
~i CO
--
•~
o
e
«T
>o i»
Cl
•*
September
l- CM
-
•-
Cl
«o
5
e
m «o
-
|
~*
i C
e
S
s
:
c
Cl
_
-c C
=
ef
<m
se
1^»
=
-
O
IO
SC
o
Cl
eo
te
co
ï
cr>
\'C
iC
5i
Cl
>•
CC
ii
e
-
c
c
rt
=
CM
c
Cl
<4
—<
^
c
>o
Cl
C
CO CC
oc
^,
»
|
e
ia
c
Cl
1-
Cl
s
iC
CM CC
l-
f
I
=
_
=
o
Cl
e ei
c
X
• c
s
or
e
.c
X
U9
eo
—1
eo
i-
-.
H
rM
*
».
-.
3
CS
«4
l-
w-
"
-1
e
->
e
r
_
=
cc
eo
CO O
-1
>•
IO
co cc
US CM
|
Cl
• -
».
c o
-.
-.
CM
\'-. n
co ».o
4
rt
d
=
^^ ^-
cc
e
Cl
—i IM
-H CM
IQ
l- O
<e
—<
es ..o
ec
co
.c
-*
eo
CO
• c
C K5
-.
• o
c cc
•«f
9>
1 -
=
t-
-
•o
CM
— o
s
=
cc =
-
e
c
09
ia
_
3
Cl
1^
es O
e-
SB
CS O
s
Cl
-t
Cl
CC
CO IN
e
• c
l-
•O !3
IO
.e
Juni.
o
e
l—l -H
r
~
O -H
Cl
—1
O
e
•s
c>
CO
CC
Cl
IO
•*
es
eo
=
ö
S
.c
-
Cl
•-;
CC
o
<s
-i
---------:
~
91
c
o
Cl
—.
PM
i
CC
K
C >.c
CC C3
IS
eo
•^
CC PH
CC H
|
co
l-
<=. ».
-
-f t-
^
-.
3
C- t-
•>)• CC
Mei.
~~
=
e =
e
N rt
CS
CC
cs —
— CS
Cl
cc
CC
Cl
H
Cl
t-
eo
\'—
1 •*
cc
Cl
-
1-
s>
ia
>•
lO
CM CO
3
e
e
—•
—•
Cl
CO
eo
CS
o ce
00
_
Cl
Cl
CS
es
1
n t>
9>
CC
e
1-
CC
,.c
P4
=
ril
e
c
— c
Cl
_
r*
c
_
e
O
B"
«S
1
oe
c~
«
O
—i
Cl
Cl
.c
-!"
K
eo
es
iC
i-
09
..
e
IC
S>
3
o
\'
—-
e
O
c
r
_
_
09
|
ie
2
8
eo t^-
s
a
••
CM 00
CO —i
g
Maart
o
_
Cl
CO C
—i
_
CC
C CM
ia
t- t—
-s
CC
eo
«
,-
r
t-
eo
r
-
cc
Cl
CS
cc
i
M
e c
0
=
CS
IN
~
""
**
Cl
eo
o
t-
io
Cl
CC
ie
f
|
t-
r
.c
e
3
t-
CC
•*
\'S
\'
99
=
Cl
~
=
Cl
_
eo
CO
E
Feb
s
cc
r~
=
l-
es
—>
_•
c-
s s
\'C
•*
r.
r-
z
,c
• c
.e
Cl
Cl
l-
CC
CC
00
IC
_
Cl
~
=
rt
Cl
_
CM
CM CO
Cl
CC
9>
TC
51 —
Cl
CC
r~
o
>c
ce
S
ie
CS
t-
115
1
PH lf5
e
O
Cl
-.
S
CC
s
inuari
=
CM —i
-
CC
e
e
c
o
e)
O
e
-
•*
M
C O
t-
c
X
ie
2
CS
c
3
s
g *
i-
-.
<°.
i-
SS
3
~.
05
Cl
CO CC
=
=
Cl
09
cc
CC
co
o e
cc
e)
er
es
Cl
Cl
ber
1
"f #
S
Cl
-
.o
i-
-r
H
1
e» n
ei\'
-"
of
Cl"
cl\'
Cl
©
-*r
1
1
-~
CS —
a
9
CS -*
es CM
00
e
--
e es
s
c.
=
— Si
CC es
-
t-
94
=
PM
O» «*
tn
^
_
— CM
*n
il CM
\'J\'
J
ia
es
c- co
s:
e
Cl 50
IC CS
r
r>
Q
Cl
Si
es t-
ƒ
| 8
3
<

r
s s s s
|
\'/
1
110 «?
X 00
s
\'7
So
\'7
7
ie
x
(O
es es
cc cc
i
f!
2
E
-
a
l
Q
a
i
-ocr page 333-
314
i
«
c 3
x
0>
_
r-
o
• T
3!
SS
J
a
1
tt
«
$
i-
—i
TT
X
e
O» FH
-H
fh
TT
=
=
-H
=
TT
Ti
X
S>
•—
2
Tl
o
o
c
X
O
..T
t-
CS
n
eo
=
=
=
Tl
—<
e*
TT
t-
|
E
Tl
SS
n
X
CS
SS
ia
c
Tl
TT
•3
CS
Tl
ctober
=
Tl
i—t
s;
o
O
_
_
_
d
Tl
03. O
Tl
t~ HH
i
TT
«-
CS
90
Ol
cc ^
Cl
X t-
09
ia
l-
CS
e>
o c
~
e -<
""
~"
S
rt
90
1
ti
K
— — -
TT
s
Tl
rs
Tl
J
i
eo
S>
.T
X
TT
o
~ o e
d
n
~
e
a
1
a
TT
—<
Tl
_
8,
X
H
90
r
Tl
fH
t-
-
i-
ST
•-s
iT
SS
Cf
09
s
e
fH
=
Tl
=
^
O)
*
SS
ia
t- e
se
co
90
•a
00
90
90
1
<-
es
i» O
SS
TT
Ti
01
<
FH
~"
O —
O
O
=
=
ex
e
Tl
Tl
e
3 3
l.T
TT
TT
.T
ia
TT
3
90
c
c si
=
e
C
e
-H
O)
ia
•-
i-
CC (O
\'-S
R
SS
DO
Tl
O)
Tl
e
e
|
3
ss
es •*
30
SS
i>
•-
Tl
X
ia
CS
i-
t"
Juli.
e
e
fh e
SS
=
1-1
H
FF
"
Tl
Tl
90
.t
ia
X
TT
TT
CO
es
ia
iT
X
FH
TT
c
Tl
=
C
Tl
CT
ia
f™
— -* Q
=
>T
i-
3
e
rs
es
iT
SS
0
e
3 — "
ss
X
x
iT
ia
CS
SS
Juni.
=
=
e -h e
=
"
F-
-
FM
-H
e
FH
\'T
—\'
l-
«9
X
~
\'-
*
ia
l-
Tl
—•
«;
~
TT
e
FF
TT
IA
M
ia •* 90
C CS O»
TT
x
TT
.T
TT
1T
iT
00
ga
l-
e
c:
Tl
X
X
SS
1
e» C o
e
H*
fH
F-
fH
=
c
-H
Tl
Mc
?.
CC
=
00
c:
FH
ia
H
CS
=.
i-
CS
CS
C
C
O
M
—1
~
=
Tl
TT
c;
"F
-*
CS
s
9 19 «
M
Ci
-F
^
e
e*
ia
1
r» n o
e
O
»T
c:
X
..
IT
=
TT
l>r4
C;
e « fh
Tl
c
c
e
"
FH
c
e
Tl
<
TT
es
e
SS
e
3
TT
TT
w
-F
fH
Tl
TT
CS
cc
90
c
e
w
e
TT
—1
e
TT
ia
|
ss
s
cc o
.T
ge
TT
ia
FF
e
c
TT
SS
CS
Maart
e só"
Tl
e
c
d
co
-H
eo
_
CS
•9
Tl
Tl
e:
c=
3
es
s
SS
CS
ia
e
«
Tl
B
t-
i.T
ia
ss
rt
""
C
TT
Tl
TT
CM
-H
c;
FH
TT
t-
x
Tl
c;
00
CS
TT
Tl
•E
1
-T
l-
-s
ia
TT
i.T
1\'
1
TT
<-
Tl
-F
FH
Tl
t\'
r>
ss
IS CS
-
1» <N
TT
•T
X
TT
CS
3
ts
cc
is
3
X
O fH
TT
O •*
l-
-.
•9
s>
SS
CS
od
e>
d f-
d
<N C
Tl
et
Tl
Tl
TT
TT
TT
*
1
X
B
CO
iT
5
Cl
00
8
s
CS
X
CS
1
9
«J
d
X
Tl
c
d
ia
* Tj 1»
i\'
rs
T>
-t
O
T)
1-
t-
ia
j%
M
ia o t-
TT
l-T
f-t
Tl
TT
TT
o
G
o» ei eo
d
—1
Tl
^J
=
TT
~
4
-H
o>
H
-H
CS
CS
)eccmber
1
ss
CS
f"
\'t
Tl"
i*
P4
r-T
Tl"
es"
<4
8
5 § 8
TT
es
Tl
(Tl
•9
c
s
I-
Tl
Ff
s
Tl
.T
Tl
fH
— — .T
Tl
TT
FF
Tl
TT
C
Tl
TT
00
J
ss
_
HM»
s
iT
CD t—
r
n
s
Tl
TT
s
iT
X
f
s
9
^
3
«
-
CS
CS
CS
CS
i
*
X
cc co cc
x
X
00 CC
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0D
X
s
J
I
D
-
<
u
b
y.
u
O
u
-ocr page 334-
315
November.
Ifx-o-c-i^ï
533553333
ec~c =
4,65
333333
111111
J««
3333533
October.
|
53333333
m^
10,20
333333
M 111
3S3333
1 1 1 1 !
33SS
3333333
September.
1\'
«5»»«*»eo--o"
0,58
1,11
1,51
1,89
2,22
14,35
1,31
3,02
3,42
mmi
Augustus.
3333333
33333
17,11
333333
11111
35333
33S3333
Juli.
3333333
13111
17,41
333333
11111
33333
3333331
Juni.
3333333
16,20
1 1 1 1 1
33333
5535335
Mei.
3333333
13331
12,61
333333
11111
33333
5553533
April.
3333333
33333
8,42
333333
i 1111
33353
«««««J-cT
Maart.
33333333
33333
4,36
fflffl
3333
3533335
Februari.
333333333
0,08
0,34
0,55
0,71
0,89
2,71
333333
i ii 11
S3v?
3355553
Januari.
553353533
11333
1,48
353333
MIMI
353
5335333
Dee.
SSK59S53
53333
2,63
333333
11 ii 11
313
3333331
1
1
Gemiddelde........*......
Correctiën voor:
Utrecht.......... .....
Helder, Leeuw., Gron......
Breda, Vlisaingcn, Hellev...
Assen...................
Maastricht....... .....
X
u
-
7
ï
-
<
:=
BS
u
k,
H
K
BS
4
-ocr page 335-
TABEl. VII.            GEMIDDELDE TEMPERATUUR OP IEDER WAARNEMINGSUUR IN NEDERLAND.
UUR.
Dec.
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei.
Juni.
Jolt.
Aug.
Sept.
Oct.
Nor.
Helder 1845—1808.
8
3,30
1,78
2,54
3,08
7,41
11,54
15,53
17,01
17,12
14,51
10,82
0,12
2
4,7»
3,20
4,0»
5,58
9,30
13,42
17,20
18,07
18,95
10,5»
12,07
7,50
8
4,17
2,45
3,01
4,42
7,47
11,09
15,53
10,91
17,18
14,88
11,25
0,52
Gemiddeld. ..
4,11
2,50
3,21
4,50
8,08
12,22
10,11
17,54
17,75
15,53
11,58
6,71
Leeuwarden 1843—18G8.
8
1,99
0,51
1,52
2,89
7.41
11,07
10,18
17,34
1G.8S
13,59
9,15
4,44
2
3,28
2,10
3,75
0,00
10,72
15,40
18,8»
19,93
19,78
17,02
12,33
6,05
8
2,50
1,07
1,57
3,00
7,57
11,40
15,42
10,08
10,32
13,0»
9,91
5,00
Gemiddeld. . .
2,59
1,23
2,28
4,10
8,57
12,80
10,83
17,98
17,70
14,77
10,40
5,36
Groningen 1851—1808.
8
2,21
0,81
UI
2,01
0,01
11,19
15,30
10,53
10,30
13,10
8,80
3,05
2
3,54
2,32
3,51
5,87
10,15
14.G8
18,02
19,43
19,08
10,04
12,38
5,80
8
2.70
1,40
2,02
3,02
7,14
11,45
15,4»
1G.03
10,54
13,94
9,97
4,44
Gemiddeld. ..
2,82
1,50
2,21
4,03
7,97
12,44
10,47
17,53
17,53
14,09
10,40
4,03
Asten 1851—1808.
9
1.87
0,51
1,13
4,00
8,58
14,15
18,34
19,14
18,49
14,78
9.G2
3,40
1
3,27
2,28
3,55
0,49
11,35
15,79
19,99
20,90
20,93
17,47
12,41
5,49
9
1,78
0,50
1,00
1,02
5,70
9,40
13,80
15,19
15,37
12,22
7,40
3,08
Gemiddeld. . .
2,31
1,10
1,91
4,04
8,50
13,13
17,38
18,43
18,20
14,82
9,81
4,01
Amiterdam 1852—1808.
8
2,58
1,55
1,91
3,71
7,73
12,09
15,90
17,24
10,85
14,11
9,93
4,03
2
4,59
3,50
4,51
0,83
11,03
15,30
18,48
19,08
1»,85
17,24
13,04
0,83
10
3,30
2,03
2,30
3,82
7,35
11,19
14,74
10,41
10,11
13,70
10,20
4,97
Gemiddeld. . .
3,51
2,38
2,91
4,79
8,70
12,80
10,39
17,78
17,00
15,02
11,00
5,48
Utrecht 1849—1808.
«
1,91
0 02
1,00
3,03
8,50
13,30
17,20
17,71
17,55
14,10
9,17
3,70
2
4,05
3,13
4,91
7,23
11,90
10,37
19,93
20,89
20,70
18,01
13,38
0,75
10
2,83
1,17
2,11
3,35
0,91
10,02
13,09
15,31
15,23
12,84
8,89
4,00
Gemiddeld. . .
2,93
1,04
2,87
4,74
9,12
13,45
17,00
17.97
17,85
15,00
10,48
4,84
-ocr page 336-
317
uur. i Dec.
I
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei.
1
Juni. | Juli.
1
Aiig.
Sept.
Oct.
Nov.
Hellevoetiluii 1859-
-1868.
8
2
8
Gemiddeld. . .
2,51
4,22
2,82
3,18
1,31
3,22
1,03
2,05
3,04
5,83
3,50
4,14
4,08
7,82
4,82
5,77
8,90
12,54
8,38
9,91
13,57
10,91
12,49
14,32
16,94
19,40
15,84
17,41
17,96
20,73
17,16
18,02
17,02
20,44
10,98
18,35
14,97
18,51
14,09
10,00
18,32
14,00
10,87
11,75
4,99
7,44
5,20
5,90
Breda, Juni 1850 tot November 1808.
8
2
Gemiddeld. . .
2.62
4,97
3,80
1,77
4,08
2,92
2,02
5,60
3,81
4,21
8,43
0,32
8,95
13.62
1 1,29
13,72
18,03
15,87
17,20
21,24
19,22
18,39
22,44
20,42
17,81
22,11
19,90
14,53
18,83
10,68
9,06
14,12
11,89
4,47
7,47
5,97
Vlissingen 1855—1808.
8
2
Gemiddeld.. .
3,80
5,20
4,53
2,07
3,00
2,87
2,07
5,05
3,80
4,33
7,03
5,68
7,98
11,32
9,05
11,70
15,14
13,45
15,47
18,41
16,94
10,77
19,02
18,20
17,13
20,05
18,59
15,01
18,28
10,05
11,27
14,25
12,70
5,78
7,91
0.84
Vliningen 1804—1868.
Gem. 8, 2, 8
4,08
2,88
4,61
5,06
10,11
14,05
16,86
18.42
17,83
16,99
13,28.
7,40
-ocr page 337-
318
TABEL VIII.
GEMIDDELDEN VAN DF. VERSCHILLEN DER HOOGSTE TIIF.RMOMF.TERSTANDEN
MF.T l>E I.AAGSTEN VAN El.KEN DAG.
Der.
Jan.
Keb.
Maart.
April.
Mei.
Juni.
Jnli.
Aug.
Sep.
Oct.
Nov.
Helder 1851-1868.
1,62
2,05
1,80
2,48
3,20
3,56
3,74
3,25
3,56
3,64
2,69
3,12
2,98
2,99
3,97
4,58
5,17
5,02
4,77
4,71
4,51
3,64
4,79
4,47
5,19
5,38
6,32
6,54
6,51
6,89
5,49
5,24
4,91
Kleinste...
Gemiddeld.
Grootste . .
2,08
3,34
5,02
Utrecht 1851—1868.
1,70
3,03
2,99
5,17
5,59
6,51
7,73
7,08
7,00
5,88
4,53
3,40
3,93
4,73
0,39
8,10
9,04
9,19
8,52
8,72
7,87
0,49
4,52
5,25
0,80
7,95
11,51
12,72
12,11
10,50
10,09
10,72
8,09
Kleinste...
Gemiddeld.
Grootste ..
3,11
4,55
5,90
Vullingen 1850 — 1859.
2,65
2,84
3,50
4,28
5,40
5,92
0,49
5,37
6,08
4,91
4,91
3,45
3,38
4,08
5,27
6,48
8,99
7,09
6,44
0,68
6,77
5,08
4,20
4,08
6,07
5,99
7,24
9,07
8,31
7,88
7,77
6,81
5,31
Kleinste..
Gemiddeld.
Grootste ..
4,04
3,57
5,79
Maastricht 1853—1868.
3,80
3,78
4,83
5,91
6,50
8,68
8,56
8,57
8,36
7,60
5,37
4,90
4,98
5,92
7,42
9,46
18,39
10,45
18,18
IS, U
9,62
8,14
5,92
6,74
8,30
9,37
13,59
11,97
12,69
13,02
12,08
13,52
10,08
Kleinste...
Gemiddeld.
Grootste ..
4,28
5,71
7,10
TABEI. IX.            BUITENGEWONE MAXIMA EN MINIMA TF. UTRECHT VAN TEMPERATUUR
(1849—1868).
MAAND.
Jaar.
Dag.
Stand.
Jaar.
Dag.
Stand.
1857
1852
1807
1802
1865
1867
1858
1868
1857
1868
1866
1852
7
16
16
26
23
30
15
17
4
7
1
2
14,1
12,0
14,0
19,0
25,9
29,7
33,9
32,0
34,4
29,2
24,5
17,6
1856
1850
1855
1853
1864
1865
1849
1849
1864
1855
1866
1858
22
21
18
2
8
1
14
1
28
26
27
28
-14.7
— 21,0
—  17,7
— 10,0
—    4,0
—    2,9
2,6
4,0
6,6
—   0,8
—    2,1
— 10,6
April......................
Mei.......................
Juli.......................
September..................
-ocr page 338-
319
TAnF.I. IXA.
GROOTSTE POSITIEVE EN NEGATIEVE AFWIJKING EN GEMIDDELDE DAGEI.IJKSCIIE AFWIJKING
VOOR EI.KE MAAND TE UTRECHT 1849----1808.
Thermometer,
Dec.
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei.
Jnni.
Juli.
Aug.
Sep.
Oct.
Nov.
Positieve........
9,7
12,8
10,3
10,6
12,2
12,0
13,5
11,0
12,4
9,9
9,1
8,5
14,9
21,2
18,1
11,0
11,0
14,0
14,9
13,2
11,5
13,1
9,3
13,1
Gemiddeld dngel. .
3,3
3,7
3,0
2,8
2,0
3,2
2,8
2,6
2,3
1,9
2,1
2.8
Di\' temperatuur bleef in ons land tusschen — 8 Fahrenheit «mi -f- 95c. In onveranderde schaal
herhalen wij hier de twee tabellen uit het jaarboek voor 1858, uit waarnemingen te Zwanenburg
van 1743—1835. naar de schaal van Fahrenheit. Di\' perste geeft de grenzen aan van de maande*
lijksrhe gemiddelden over de jaren, waarin de temperatuur die grenzen bereikte, en de tweede toont
aan boe dikwerf ieder der temperatuurgraden door een der maanden bereikt werd.
Het is merkwaardig te zien, dat de gemiddelde temperatuur van 39—43° Fab. in ons land die
van de zes achtereenvolgende maanden Nov.—April kan wezen. Aan de zes overige schijnt alleen
die van 58° Fab. gemeen te kunnen zijn.
December
bleef tusschen
20\'
in 1829
en
46»
in
1806.
1827,
1833.
Januari
>>
»
21°
„ 1823,
1838
<>
45°
>!
1796,
1834.
Februari
!)
»»
28°
„ 1814
»
43°
I)
1790.
1809,
1817, 1822.
Maart
1)
>>
32°
„ 1789
il
47°
»
1815,
1822.
April
IJ
>)
42°
„ 1837
i)
54°
>)
1794.
Mei
1!
I!
51°
„ 1803,
1807,
1810,
1837 „
61°
n
1811,
1833.
Juni
>>
>)
56°
„ 1805,
1810
ij
66"
n
1822.
Juli
O
>)
5!)
„ 1802.
1841
>!
09°
n
1794.
Augustus
1!
))
60°
„ 1816,
1833
>)
68°
n
1807.
September
»
>:
55°
„ 1803
>!
64°
ij
1795.
October
n
ij
45°
„ 1817
1)
59°
>>
1831.
November
>>
ï:
38°
„ 1804.
1805,
1812
)>
49°
>)
1817,
1821,
1822.
-ocr page 339-
320
TABEL X.               M1DDEI.WAARDEN DER MAANDEN 1743—1835 NAAR DE SCHAAL VAN
FAIIRENIIEIT.
TEMP.
Nov.
!>cc.
Jan.
Feb.
.Maart.
April.
TKMP.
1
Mei.
Juni.
Juli.
Aug.
Sent.
Oct.
27"
4
1
44°
1
28
2
5
2
45
2
29
1
5
2
46
5
30
2
0
2
47
5
31
4
4
7
2
48
1
11
32
3
10
2
2
49
2
6
33
1
4
8
7
50
4
13
34
6
4
6
7
51
12
13
35
8
6
11
3
52
12
16
36
2
6
5
5
8
53
fi
10
37
2
8
7
8
7
64
12
3
2
4
38
4
9
6
8
9
55
17
8
5
2
39
8
5
5
11
56
10
7
9
1
40
8
9
6
9
9
7
57
7
5
1
7
2
41
13
10
3
6
11
6
58
8
17
3
13
1
42
11
4
5
11
3
59
1
14
3
3
23
43
12
3
2
1
5
00
1
11
8
8
11
44
11
2
1
g
7
61
\'
8
11
12
14
45
0
3
15
02
15
13
19
0
46
5
ï
9
03
4
15
10
2
47
8
11
64
4
14
17
48
1
15
05
1
12
7
49
7
06
5
7
50
6
07
3
2
51 .
2
08
3
2
52
09
1
TAÏIEL XI.
NORMALE BAROMETER-HOOGTE OP DE PLAATS VAN WAARNEMING.
PLAATS.
H
. Uec.
1
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei.
Juni.
Juli.
Aug.
Sent.
Oct.
Nov.
Helder
I.«Miwarileii . .
Groningen ...
Utrecht......
llelli-vuet sluis.
Vlissingcn... .
Maastricht. . .
1
759,80
59,05
58,92
! 59,69
60,97
01,30
57,32
700,42
00,19
59,41
60,66
61,71
02,11
58,04
700,27
60,22
59,18
60,40
61,59
61,86
57,52
761,23
61,07
59,94
61,04
02,09
02,53
57,97
759,54
59,40
58,35
59,10
00,04
00,54
65,77
I f! 11! I
701,25
00,84
G0.09
00,85
01,90
02,41
57,05
700,39
00,05
59,25
00,38
01,34
01,88
57,00
700,80
00,44
59,04
00,07
01,73
02,30
57,02
701,20
00,91
00,21
01,07
02,09
02,51
58,05
700,05
59,94
59,23
59,89
01,00
01,30
57,05
759,20
59,11
58,33
59,13
00,09
00,44
50,13
-ocr page 340-
321
-/" 3
lff/
_
e
^
c— *^- 10
a -o
*l t
\'-
5-
-j
"
™. «. *.
5 5
5
C
c
-. _( _
1 €
i
". *
3
•-=
e
e
C IS O
X »
•o
ie
e
c
X i»
Is
9 S
-*
-
?
2
I
1 S- 1
, .------
1
. i
= -
=
iT
rs
ia ?t r
:
i—(
-r
l-
-M
r
!S \'M -M
e e
of
e
-"
=
-." l- l-
s °
ia
•^
s
m
1 IS .8 •»
o —
s
«»
•o
§
•a a» e>
pH pH
—^
—i l- tC
«
: c
rs"
c"
1 ai" --s" t-T
1
5 tS
.1
«0
•^
•^
1 » 3 ia
c—
ts o
i-
^5
•*
— s> e
pf" pp
*
.^
e
^H
• «• a
f tf
s
s
s
8
1 S S S
"* »
X
H
t» e m
H «
-*_
"M_
H
PH
«s a> =>
~"
«
1 MAM
-M
F- l— i—
s •
s
e
«o
<s
<s >a >re
•f -H
«
5
<-
M
% « n
o o>
=
.ff)
c
: o
^~
=
s
="
N t« f*
ts
iT
-
-
ts
1 O U3 II)
t-
"
« «9
=
\\
ia
5 S 3
«O -*
B
Tl
B
e e
2
ai" t-ï t-
ts ts
ie
ts
<s
1 e >a ia
t-
e
ï t»
IS
ie
1-
rr
SS t- X
e
e
t-
«s_
s> <s •*
< o
s
=
jf t> M
s •
\'^
-
--;
e
ts ia ie
o> t-
IS
»
o
i-
fh p* ira
«I <e
-r
2
00
« t- ->
e e
r>"
H
91
rS l- ts"
g 8
3
e
.•:
O
O ia .a
*5 t-
t—
5
.r
M
» * tr
"». g
§
x.
\'».
3. s H
e> o
:n
C5
ö
— ts t-
s -
ia
•-r
• -:
e
ts ia m
aart.
-* 80
\'M
§
rs
—i
-t irs t-
• e»
\'M
=:
(N
t» SJ ts
s> x
y
s
c;"
l-^
x ia" o"
J2 -
i-:
.-:
.t
ia
ia ia ia
? s.
1
8.
S5
8.
| 3 |
c
=
r>
F4
a> ts x
O tS
.^
^
ï^
<S
ts ia o
----- —
t-
s g
3
3
^
s
5 5 §
«
m
MM»
o> o»
«f
r
rs*
s
FF X tS
•» s
."S
3
10
ts ia ia
t-
. |
a> t-
1-
o
r>
aj
? 5 ~
1
IO —1
ü
S
«
-
*
M M F
e
5"
»
—"
aj as x
3 ts
ts
^
19
ts ia ira
" _ .
f..
X
!*"
00
of
oO
00
x sa x
I
I
]
3
1
ï
in
p
X
1
I
3
SS 5 S
^
—>
rH
H
r* pH i-H
»
H
a*
=
PLAA
1
ë
\'S
m
1
9
3
f
i
il
ijj
1 1
S
O
•3
a sa
> s
020
>        —
<
u
u
Q
V.
•<
e-
/.
K
H
H
Q
a
-
e
:l
ïl
8
11
E .   1   1
3 «_  w  rr
. °   .    S
- -   -    .
i5             "13
I
II
-ocr page 341-
:\\-li
±_mnmnnmmmm
j
I
* l- •» — IS X
!£ ->ï <n t~
)3 C C w;
: s i- 5
** » = »
—i i— o « c» t— »s x> « r~ r>
cc o m in in \'- >- .- o tf i»
Ü
lïlllïlllï
§22S5r:sss2i?s
I\'
Septii
c
— __
o
3
El
agi
5
in
u
~
i-
^
»•»
y-
¥
ï> X in
=> -* — w •* i- tr
}
» £• e» * e
y es — « -f
IIII-III
—" C X X M
s
=
HOaoi«fe!(«»rrHH
ocvisecvie
5SSSS&5S
t- tr — ïs —
?> - - - =
=        * ~ »- -
X           at •* -. «o
S Si = 3 2 S i?g §
« - =5 =?
Ü •? = •? =?
IIISIP"q
?S3 = ;
51 t\' W
(C ^- O
i- C» X X »»
." iT ." lf> \'t
* § S S. SS. 8^3
SlïSllgïiïïlS
j
» t-
r^
i~
>a
^
o
X si
M
-*
M
€*•
*T
"M
«5 f
;:
r>
u:
ê
-
l-
M
o
»
O lO
•-=
i-:
..t
U9
*n
lO
•9
X ^ »
I
\'§Iïl!!!IIII!Illl!IÏI!Iï
I
gISI
— — - - —
xxxxxxxxx
xxxxxxxxxxx
-ocr page 342-
323
e
06 O 1
^^
^^™
H
Si
^"™
^^^
1
ei
."
91 t- 4
91
r
X
J
1
of
-
9."
.-,-
.3" X
ven
1 -
5
«
tS
13
Cl
-
19
A
r
91
*
•3
2
*
s
—j
-*
-".
».
Ol
91
X
=?
-.
\',
X
M
w
c
•B
t-
91
91
=:
=
95
S
f
*>•
31
!*•
X «— 9»
I-
91
<•
-3
s
Cl
1
s
TC
O lO X
r:
1\'
1-
rr
X
X
.9
M
ctobei
13-
of
c
» e »
-r
-"
1^
=
-9
2
-
^
-T
d
ia-00
M
1-J
•.e
X
ei
x
91
•B
2
o
•*
—»
s
t-

—1
5
95_
19"
Cl
•^5"
8
«0
TC
91
T9
91
--3
ri
91
X
04
1
—<
=3
91
90
-t
X
13
C-
Septembc
1
d
—<
e
—\'
—1
3
91
99"
5
-
95
n
Cl
13
5
_r
19
Cl
^3"
.j
d
f
2 3
90" sa
••*
l
66*1
Ot\'0
2 5
r->
ia o
•D
a
13
t-
tus
|
•»
o 1"
04
H
•J
!3
<3
91
O
99 C
M
—i 90
=
--c
d
91
-*
0 3
Augus
e

10
31
3
?.
3
0
5
s
ï
e*
6*
8.
1-
se*
^
~*
=
i
—i
d
e\'
ei
—1
^4
fi 3
3
e-
Cl
a
19
ia
1
13 -»
•e
5
0
91
0
._\'
O S
M
—*
—1
••
—1
—<
•* «,
3
-------
-------
^l
>->
5
•9
—1
o 5
rs
i.
r>
~H
ts
".3
—1
X
3
3
-.
~
91
• 9
*
q
91
s
91
•><
_
C
O" of
c
=
c
°
99
c
O)
•9
s
M
ei
t-
-
X
2
|
X
~
t.~
t -
T9
i9
S
re
e
ir?
^
1--
ï
_
C
-*
irs
M
91
""•
-*
e
99
91
M
e
" ia
£
99
-
O IS
•9
91
i^
3
Cl
Ï3
(3
»-
t-
c e>
•3
n
s
91
-^
01
C
O) —
_
_
91
91
i3
91
-t
-t
1
2
~
=
9» 53
S» 99
§
s
X S
•-c
•s
2
3
M
_
O
— C
-
O)
M
-*
=
e
•* 99
\'S
r>
1
a
rs
19
95
19
90
99
91
19
Cl
o>
d
I
3
X
d
sa
d
3
5
Q
X
1-
o>"
91
o «
r-
re
r:
ts o
s
=
i-
99
r~
0
|
t- -i
95
Cl
e ^
^
s
-t
pril
o" •*"
•f
•»
10
C9 «
91
91
31
99
" 3
^-
<
t-
=C
t
Cl
X
M
91
ia
91
3
0>
•-
91
Cl
—4
-~
=
ie
99
X
9
95
13
13
99
"*
=
ie
91
—1
-*
m
e
=
~
90
99
or
Cl
5
(-
X
Cl
\'ï
Cl
•3
91
91
X
|
O
c
i-
X
99
91
X
-r
S a
X
S3
1"
0
aart
<#
Cl
•-3
-.S
91
91
19
53
i-
99
t-
91
^
f
" *
3
s
M
99
fc-
N
§ 3
<f
s
31
99
95
e»<
-^
•—
lO lO
c
X
13
X
e
TO
oo ia
* 9»
2
95
91
B
95
X
|
ei
53
lO
=
X
91
^5
CS
Febraa
c
~~
t-
— c
l\'
CC
c
e
—.
=
91
13
«• 8
o>
-M
91
13
91
o
s
Cl
B-
31
90
—<
2
2
l-
• 9
B"
~*
95
f
*.
3
J.
19»
d
«^
•>
99
99
O
99
95\'
=3
91
!3
ia s>
TO
n
-1
99
Cl
<~.
t~
95
<3
13
1
ia t-
TC
-» "»
91
91
91
Cl
95
X
Cl
W
1
— o»
M
O» -»
tf»
99
t-
•9
-j
—1
*
—*
91
X
d
;io
20,17
>
13
91
t-
—1
91
3
r-
90
91
>•»
Cl
~.
l-
s
X
3
X
95
—"
Cl
19
l-
Cl
Eccmber.
1
s
3
95
l
53
5
19
95
d
19
Cl
99"
5
9«"
l
|
ï.
t-
0» O 00
9?
Cl
91
i3
O
X
-
3
Cl
ia
C7>
13
l-
—•
l-
Cl
91
X
H
\'M
o w e»
Cl
f-H
13
=
91
t
X
d
Cl
lO tO
X
n
- — M
M
l
i9
V9
1-
X
Cl
E
X
91
99
3
X
13
•3
1-
x
S
tl
1 2a
?.
;
ia ia ia
00 00 X
19
3
19
X
lO
X
19
X
13
X
s
X
!
"3
X
X
i
s
tf
tl
>s
J ►
!
f
V.
O
1
1
-
-ocr page 343-
:m
ge
i
01
s>
i 5 5
— i-* ÏO IN
O O l- •*
es" isf » fh
I
c
-
s
(•
*
M
"SI
•j-j
"SI
o
s
e
~
r
cj
f
—I
e>
e
«•
e*
~
M
EN
=
i-S
00
2,97
3,98
4,96
4,02
0,18
s
1,37
6,76
2,07

I-
se"
P-H
s
%\\
rt
«9
N
a
ia
_
•si
M
x
I\'S
o
IC
00
v>
e
—1
c
i-
_
_
SU
—1
I\'S
ia
os
3
=
I
§
0>
-sT
X
-
-
5-
O» t- «0
I-I »
I
•— m i-h i-h
I
-:
SC
04
O i-f —
o i- •—
| l l
"S!
of
1
3
"SI
n
3
iffl «O ^ O O CO
» ©i" ^h -^P «f o
>© M C -* C
« Oï CO^ -ffc ©^
t» M t-- VS ir^
i
ft         
•o"          o*
\'M \'M —<
I
3
•j-
I-I
EB
I\'S
SC
ti
CS
i-s
O
-r
s
I\'S
r
0,43
0,20
8,43
4,44
0,94
1,12
0,28
•SI
CS
•f
CS
5
1 8,43
i-
t-
•I
rt
CS
O
X
*
-SI
3
i-
3
o
•s
M
I-H
•si
3
Cs
•\'S
c
•si
KJ
I\'S
•si
_
\'S!
*
M
\'S!
r.
I
M
e i— co i-h
1
s
O» UJ
o»" o"
0,27
3,62
3,72
3,65
2,62
6,57
6,57
os
s
t"
CS
CM
os
00
s>
IN
r-
<o
%
O
o
o
l-
O
SC
cs
r-
->l
«
«
:?
n
e
c
2
_
ia
\'S!
•4
r
O
d
i
Cs
3
•— ©1 W
3
I
i9 io m is
gD 00 00 CO
00 00 00
00 00 00 00 00 00
-ocr page 344-
325
J
i
*.
--
f-
1
1
1
3.2
•^
ë
•-z
s
ee
=
^
-
e
1
i
1
1
l
1
5i ?o n cc —•
ë
» w m 01 * o
^h 5* ie « ei
CC-f51C
—< 51 51 51 ~h
9
1» O x 09 «D C t-<
Hf H»«M
-m 5l 51 p*
X O -t* f i5 TO
—• 5» 51 M
s
\'.
j
I
O
J
e o = = e c
1 I I I
e «O lO «P 51 C"
© « «»o «e x
i
I
I
SHHS
11 1
s.
x
-*J» SC \'S Si »5 l-
^t.) W M 51
111 11
is w »"! -f « l— i-t
S
IIIIII
111 i
c r> » e •» >-> >»
E-
r.
«*
x
•* i(3 O \'O W
= c e c = e
I I I I
51 9* 51 pH
e» f* «e ^ o» c*
pH 51 0) rH
760,02
o © -* e **• o ^
— 51 5i ~» m
F*l © t~ 51 p— S»
M -H -N W ïl
pH 51 51 p-I
X*
ie
nO is *»• x x h
p* — 51 51 5i r>i
p»«»-— p—
o = e c = e
I I I I
B.
I I I I I
^
X
SSS3S
ii ii
tC © X » l-
5> fh 51 «S TC X
51 51 i—1 pp.
759,33
ïc f 9»iOf Hl<
PP «9IM
« iS W f C «f
^>HPH
>5-51 X C- 51 «5 ©
pH PH ©1 SC 51 pH
51 »5 X © O ÏO
pH -H P-I
1,31
1 1
M M
ifj CS *0 tD «f © O
n
ij*
I
1%
MlfiU
1
-ocr page 345-
32ti
TABEL XVII.           BUITENGEWONE MAXIMA EN MINIMA VAN BAROMETER TE UTRECHT.
MAAND.
Jaar.
Dag.
Stand.
Jaar.
Dag.
Stand.
1860
1859
1849
1852
1861
1851
1865
1863
1854
1851
1849
1859
10
9
11
6
9
31
8
13
29
15
29
11
783,3
82,5
82,8
83,9
76,5
73,9
74,3
71,7
73,0
76,3
79,7
81,9
1868
1865
1850
1858
1859
1867
1866
1866
1852
1863
1865
1854
1
14
6
8
15
13
17
4
4
22
19
29
727,8
25,6
26,0
26,7
32,1
37.0
42,2
40,8
43,2
35,6
33,0
31,9
Mei.......................
Juli.......................
Vóór 18W kan men wel den laagsten barometerstand stellen op 716mm en den hoogtten op
785mo\'. maai- wij kunnen dit niet nauwkeurig mededeelen, omdat vroeger de standen niet voor de
temperatuur herleid werden en de instrumenten niet genoegzaam vergeleken waren.
TABEL XVII*.
GROOTSTE POSITIEVE EN NEGATIEVE AFWIJKING EN GEMIDDELDE DAGELIJK8CHE AFWIJKING
VOOR ELKE MAAND TE UTRECHT 1849—1868.
Barometer.
Dec.
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei. \' .Tuin\'.
Juli.
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
Gemiddeld dagcl. .
23,5
31.7
7,9
21,8
35,2
8,6
22,5
34,4
6,8
22,7
34,6
7.8
17.8
26,7
5,7
13,8
23,1
4,5
13,4
18,8
4,3
11,4
19,8
4,2
12,1
17.2
3,8
15.1
25,5
5,1
2(T,6
26,6
6,0
22,8
27,4
7,0
-ocr page 346-
327
849—18GS
845—18GS
1 -»
»;
— •
— -
JZ fc
— h
l 1
H 1
1 3
11
3 =
ts
c
X
c
•m s>
— SS
rai X
X t-
SS X
X X
r> x
X X
S5
o o
c d
o c
= e
•*
s
= t-
ts g
— o
ts .ra
o
ss x
l- X
S> X
*. x.
o
c =
e =
c c
e c
\' 2
rai
^i
•* -»
ss t-
r; ^3
wm X
i X X
S t-
CS X
X t-
SC
d d
= e
e =
s c
i »
t_
^^
s =>
to
S) -i
(- IS
o a
l- X
X X
t- X
«J
c e
e" =
d c
a a
^
<*
-~
[ ia —i
o >ra
i- C
e s>
! i- x
t= t-
X X
i- i-
c =
d d
e c
(H
o
e
.ra
ra» e
Ol .15
.ra c
M X
l- X
tS t"
X X
l- l-
Cl
o e"
d" c
c e
O C
.
*l
s
X
S> p*
r- o
-h ra»
S S
te x
.ra t-
X X
s
o" o"
e o"
c e
o o
^H
tp
ja 3
S x
ih .ra
ih rai
3 i-
X X
l- X
« 1
o ©
s c
e c
c c
3!
aart.
M
X
t-
•ra ss
X IH
to x
e te
X X
ts x
X X
S x
S3
c" e
d e
c c
o e
o
o
5 -i
ss ts
C O
o s>
•i
si ss
l- X
s> r>
X X
e c
= e
c _
s c
ra»
^
l-
IH
s
« M
.ra ss
— rai
I 3
55 SS
X X
s> o
c c
c e
o e
e c
X
e
ts
1
e< —
l- O
rai m
I s
ss ss
X X
n si
e e
c e
e c
c c
S
S
g
1
E
i *
s
X
M
c as
.> K
1 \'
ft \'
T3
\\
=1
( .
•3
1
7.
a
<
S
rr.
«
o
x
BC
i
|
1
7
845-
IJ
n
11
1
I
.-:
a
rai
X •>»
M
(-
-
ra»
-
-t S>
00
BC
\'/
01
X
\'X X
-*
l-
cs e»
**
.-
t*
-
\'M
•-
— p.
S
r
e
s
c
-
e e
X
z
X
7
<H raf
f
I
SS            X
§
X X
l-C £>_
x" x"
-
x" x*
o
V.
^            -f S>
D
e
a
-
<
I
~
P
in »ra
— \'M
e» co          co »o
V iO*         10 10
»ra o"
= x
3
i
<
u
=
-ocr page 347-
.«28
I
1)1
-H l-
=.
s \'_________
a 4
i i-
?
1
i
o
00
ce
o
ts
se
SS
3"
t-
•i
=>
5C
0>
O
X
-
*
W
n
t=
O
M
-
•IS
«
X
»
l-
l~
—.
f
~~*~
«"
c"
~*
1-1
M
~ s \'-
ü
i- e»
af so
x io
e
u
=
j
1
3 I -
3 S
s
on
X
«s
IS
o
•*
!0
o
IO
ff»
<N
L~
»
t~
•«
e
e>
i ~
i-H
«e
\'?-
O] |\'
M
—\'
§
f
I
3
s
1
3
l~         *
ï
2
00
oc
1(3
•^
co
•r
1-4
1
1
r>
i
2
\'7
1
-ocr page 348-
:(•».!
REGEKIIOBVEEI.IIEUEN TE UTRECHT.
TAHRI. XXI.
N.N.O.
N.O.
NOORD.
O.N.O.
i8-t\'j- isr.s.
O.
W.
0,0
1.1
3,5
5,2
5.1
10,3
0,1
3,3
2,(1
\'J,l
3,\'.)
2,0
10,\'J
0,1
1,2
5,8
27, 1
7,1
12,5
2.7
8,0
3,5
25,1
8,7
7,o
2,7
12,2
1.7
4,8
0.7
11,0
ni.s
6,8
2.8
12,(1
11,7
2,2
11.5
10,1 0,5
6,8
1.6
3,7 8,3
8,1
7,\'J
o.l
0.9 |
\\\\.
- o.
\\\\.
U.
2,(1
0.7
o.l
0,2
10,4
15,2
3.8
1.1
9.7
6.8
1.1
o.l
12,2
2.5
1,6
6.5;
10,\'J
4,8
0.5 4,4
2,\'J
M
5,(1 2,1
6,0
3,1
7.6 13.S
21,8
4,4
11 ,»i 2,\'j;
9,6
1.5
23.5 0,5
1.8
o.l
16,3 7,1
\'J,4
0,4
8,8 10, 1
22,0
0,5
11.8
7,1
8,8
1,4
11,4
1,6
7,7
2.1
3,0
5.2
8,8
0,5
7,3
B.1
2.2
8.2
1.0
10,7
9.2
4,1
3.7
10,1
14,4
10,1
\'.),!)
4,4
20.1
\'J.2
u.s
S.3
17,9
r.,5
4.7
10.(1
3,3
10,2;
8,7
0.4|
December..
6,8
1,0
7,1
6.8
9,9
8.2
6,8
10,0
33,2
2,0
12.8
0,0
1,1
11,11
0,3
12,S
3,5
lll.l
o,7
o.l
0,1
0,1 I
0,5 I
5,1
7.1
7.6
12,1
1.80
11,6
6,0
9,7
27,5
K\',7
12,0
23, i1
14,0
1.2
IJl
1.1
2.1
l,H
0,0
«.2
0,6
2.S
ii. i
5,1
2,8
8.9
0,8
7,;-\'
8,0
6.1
0.6
6.5
2,2
1,1
3,2
0,3
Januari. . .
Februari.. .
Maart.....
April......
Mei.......
Juni......
Juli.......
Augustus...
September..
()ctober.. . .
November..
Som.......1150,21104,0! 22,4 1105.KJ 101,8 11,0\'J1 2(1,7 1108,41 70.3 | \'J(i,l | Ol.ljlO.lOl 07,0 | 4,80 j 52,3 j 51,0
O.Z.O.
OOST.
"FT*1
z.o.
z.o.z.
- O. W.
w.
- O.
w.
- o.
w.
3,1
3,.
5.7
13,7
12,7
o.l
13,2 0,6
7.3
45,4
21,8
\'J,l
1,0
5,0
3,1
13,0
2,0
2,0
3,0
0.3
4,8
10,0
8,9
2,2
8,0
2,4
3,2
27,0
14,0
1,0
3.11
2,1
0,2
13,3
6,8
1,5
4,8
1,0
31,3
22,0
1,2
2,0
10,0
0,3
0,3
30,1
15,2
1,1
15,0
l.o
10,4
11,7
13,0
2,1
23,0
0,0
1.9
11.0
17,1
4,8
32,3
1,9
11.5
40,1
45,1
11,8
1,7
10,0
T.c
21,0
10,1
32,3
3,2
3,2
0,1
0.7
5.2
4,0
o,7
0.3
0,4
2.2
0,0
0.3
0,4
4,2
3,0
1,5
2,\'J
2,<J
3,3
12,2
17.1
11.1
3,4
12,0
11,\'J
1,7
n
8,3
(1.7
»,7
2,1
2,1
3.7
5.1
n
S.\'J
3,2
10.0
3,3
3,9
\'J,7
9.1
0,8
5,2
5,3
8,0
4,0
n
0,8
1,8
fl
2.6
12,0
5,5
3,0
12,0
4.9
8,1
31,8
20,2
20,3
18,0
10,0
17,2
1.7
l.l
1,6
5,4
5.1
3,1
10,0
14,3
8,2
4,8
3,1
1.6
8,9
10,3
o.l
2,8
8,8
7.7
0,7
3,9
35,4
0,0
22,2
13,7
1.7
13,0
5,0
0,8
12,1
7,0
8,4
13,(1
7,1
25,\'J
6.3
6,9
December..
Juuuari....
Februari...
Maart.....
April......
Mei.......
Juni......
Juli.......
AugUütu8.. .
September..
Octuber... .
N ovembcr..
Som......
1,0
0,8
»
1.7
1,9
."..7
7,2
1,1
5,0
0.5
10,3
0,6
".1
8,3
n
1,0
1.8
6,97 I 66,4 I 21,9 I 65,4 03,(1 110,8 20,2 11,8 117,4 122,4 48,0 05,1 305,4 177,0 81,1 175,8
w.z.w
December
Januari
Februari
Maart
April.....
Mei.....,
J uni.....
Juli......
Au£UStl!9. ,
September
October.. .
November.
Som.....
W.N.W.
N.N.W.
N.W.
WEST.
0.
7,4
1 1,:\',
3,2
o,7
lo.O
1,2
:.,."\'
0,0
8,0
4,7
21,8
4,8
7.8
1,1
8,7
4,1
22,0
1.9
.8.3
6,0
10,0
4,3
10,0
9.8
| _ | o. | w.
— | O. | W.
w.
w.
- O.
,8
42,2
.il
,:i
,1
,11
20,8
33,2
25,3
28,1
,1
21,2
,6
20,8
,1
58,4
.1
40,1
,5
.1
31.5
31,4
.8
10,;,
8,0
4,2
11,2
10,0
8,8
15.0
3,54
31,7
25,0
17.2
15.0
31,7
I.C.
IJ\'
2,2
0,0
1,5
8.8
2,2
0,8
3.8
11,:;
2,2
2.0
December.
Januari., .
Februari..
Maart. ..,
April.....
Mei......
Juni.....
Juli......
Allgnstll.1..
September
(letuber.. .
November.
Som.....
57,0
30,3
50
55,0
28,7
20,0
01,0
70,(1
58,0
85,0
55,7
47,0
47,1
27,4
37,5
28,3
24,5
11,0
47,0
51,1
43,0
48,3
31,0
30.1
11,8
10,0
13,(1
10,4
13,0
13,0
15,7
13,0
30.5
10.0
23,3
14,(1
13,1
2,31
12,0
i
7,3\'
22,2
47,0
10.0
12.0
18,0
12,8
l.\'J
10,0
5,8
\'M
10,1
11,5
7,2
6.1
1.8
13.0
8,(1
30,0
11.1
28,7
41,7
32,1
10,8
32,7
08,8
55,0
40.0
42.1
31, l
20
3
10
21
37
22
21
52
| 43
28
25
37
10,0
2,7
1,8
5,8
0,2
12,0
0,0
1.6
1,1
5.2
l.l
7.3
13
:.\', 1
3,7
5,1
0,0
11,3
18,2
20.2
18,7
23,5
10.(1
10,1
10,4
2.3
7.-->
0,2
12,3
10,3
33,5
8,5,
83.2
o,:.1
8,1
2,81
m,7|22S.7|l53,4| 22,3|213.3
|50(i,7ll85,0;104,0J474.5|437.l|l41.(l| 53,8 |338,4llll,5l 155,2| 71,0
-ocr page 349-
330
GEMIDDELDE WINDRICHTING TE fTHECHT VAN 1849----1868.
TABEI. XXII.
\'s avonds
10 uren.
\'s Nachts
\'-\' uren.
\'s Morgens
S uren.
Z. 52
. 42
„ 70
B «4
W. 10
„ 2
Z. 77
,   7\'J
   58
,   44
n   34
»   41
\'s Middags
2 uren.
Composanten.
W.
                   Z.
December.
Januari..
Februari..
Maart....
April
Mei......
Juni.....
Juli.....
Augustus..
September
October ..
November.
Z. 63
„ 42
„ 08
„ ÖU
W. 10
N. 28
Z. 57
„ 83
, 51
1 37
» 43
« 55
2869
4303
117 t
:<-:
— 780
\'JT\'.l
88
—  95
1290
1547
2793
1905
Z.  60°
   50
   
W.  10
*   *7
n   42
„ 0
„ 7
Z.  79
,   68
   51
»   57
Z.  52°
   40
   09
W.    0
   01
N.  15
W.  16
»   13
Z.  64
   69
*   40
»   43
4382
4213
5900
2378
1704
191
2561
2965
3103
2311
2638
2316
GEMIDDELDE WINDKRACHT TE UTRECHT 1855—1808.
TABEI. XXIII,
UREN.
Dec.
Jan.
Feb.
Maart.
April.
Mei.
Juni.
Juli.
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
12—15
4,37
4,28
4,28
3,78
2,57
1,71
0,99
0,95
1,11
1,19
2,02
2,83
16—19
4,08
4,50
4,22
3,78
2,74
1,88
1,25
1,15
1.27
1,41
1,85
3,04
20—23
4,25
5,12
4,92
5,67
5,17
3,92
3,21
3,07
3,21
3,21
3,13
3,07
24—3
5,11
6,25
6,75
7,79
6,83
5,55
4,00
4,77
4,72
4,50
4,09
4,81
4—7
4,30
4,75
5,34
5,61
5,13
4,50
3,02
3,01
3,15
2,53
2,75
3,38
8—11
4,43
4,38
4,49
3,85
2,84
2.14
1,35
1,22
1,32
1.47
2,51
3,12
-ocr page 350-
3;ti
WINDRICHTING TE LEEUWARDEN 1843—1868.
TABEL XXIV.
ONO.-WZW.
O.-W.
OZO-WN W.iZO.-NW.
ZZO.-NN W.
Z.-W. ZZW.-NNO.
1
Herfst en winter.
|
8 uren
2 ,
8 ,
275—241
208—207
351—203
325—228
379—238
230—187
434— 313
375—338
347—86
898—W
237—88
347—82
394—21
395—10S
243—73
321—93
307—93
Leute en lomer.
8 uren.
2 .
8 ,
245—230
201—171
249—217
252—158
221—183
241—210
ZW.-NO
WZW.-ONO
W.-O.
WNW.-OZO.
NW.-ZO.
NNW.-ZZO.
N.-Z.
Herfst en winter.
8 aren.
2 .
8 „
731—302
753—315 274—251
785—388 :
217—174
180—153
350—344
Lente en zomer.
8 uren.
2 n
8 .
800 -372
829—379
725—560
246-210
320—182
321—173
(287-171
308—191
252—134
347—102
273—109
494—331
570—109
558—182
223—159
227—147
237—207
308—180
TABEL XX1VA.
AFWIJKINGEN VAN DE REGENIIOEVEELIIEDEN NAAR DE VER-
SCHILLENDE WINDEN IN MILLIMETERS.
Winter.
Lente.
Herfst.
Zomer.
Noord............
N N O.............
NO...............
ONO.............
Oott.............
O Z O.............
zo...............
zzo..............
Zuid..............
ZZ W.............
Z W...............
wz w...........
We.t............
WN W...........
N W............
NN W...........
Som ili r gezanten
lijkc winden...
73,2
51,2
39,8
00,9
87,2
118,6
100,2
50,5
131,4
154,9
149,0
178,3
157,9
149,7
87,5
131,8
120,7
134,2
157,2
170,1
164,4
117,9
41,4
123,2
173,9
180,3
217,2
220,3
174,7
159,2
87,0
56,5
73,6
94,8
121,9
367,3
[283,0
149,6
48,5
22,9
8,0
78,9
202,2
158,6
109,7
29,4
51,0
192,3
253,5
415,2
189,2
102,0
8,7
131,4
476,4
469,9
207,7
34,7
76,0
15,4
12,2
112,6
81,0
52,1
2715
2201
1901
1048
-ocr page 351-
-ocr page 352-
333
DAROMETERKTAND TE l\'TRKCIIT 184!)—18(18 NAAR l>F. WINDEN.
\'s Middags 2 uren.
TABEL. XXVI.
Winter.
Lente.
Zomer.
Herfst.
701,71
58,54
04,02
03,47
02,90
03,70
02,13
00.20
58,85
57,20
58,83
59,95
00,88
00,05
00.25
01,62
703,01
01,81
02,18
01,19
00,20
00,12
59,93
57,93
55.S7
50,17
55,89
57,89
58,35
00,14
00,13
61,05
764,11
03,83
08,94
01,30
61,38
59,45
59,23
58,07
57,75
57,10
59,29
59,97
59,94
01,53
58,01
04,11
702,91
03,90
01,18
01,11
03,33
01,15
00,31
58,30
50,77
55,92
57,85
57,51
5S.06
59,29
01,90
58,39
N NO...............
NO....................
O N O..................
O Z 0...................
ZO....................
zzo...................
zzw...................
z w..................
w z w..................
WNW.................
N W....................
N N W.................
DAMPDRIIKKINO TE UTRECHT 184!)—1808 NAAR DE WINDEN.
TAHF.I. XXVII.
Winter.
Lente.
Zomer.
Herfst.
5,02
4,43
3,94
3.71
3,84
4,17
4,59
5,23
5,78
5,89
0,38
0,02
0,32
5,94
5,52
5,28
6,02
6,05
6,13
5,53
5,70
5,83
0,43
7,12
7,42
7.37
7.90
7,80
7,58
7,10
0,47
0,07
11,23
11,40
11,51
11,90
12,17
13,71
12,78
12,82
13,08
12,59
12,09
11,92
11,58
11,18
10,49
10,50
8,30
8,10
7,72
7,03
7,82
8,06
8,82
9,12
8,81
9,31
8,90
9,44
8,94
8,60
8,50
8,15
N N O..................
NO....................
ON O..................
OZO...................
ZO.....................
ZZO...................
ZZW...................
Z W....................
WZW..................
West...................
WNW.................
N N W..................
-ocr page 353-
334
TAHKI. XXVIII.
DETREKKE1.IJKE VOCIITIOM KI i> \'II. I TliECHT. NAAR DE WINDEN.
Winter.
l.l\'lik\'.
Zjmcr.
0,030
623
604
590
520
599
534
594
054
673
667
G63
670
671
058
057
Herfst.
0,701
728
720
724
679
085
728
774
771
783
792
782
747
770
777
733
0,829
844
837
800
789
780
785
830
859
876
877
865
838
807
785
789
0,014
631
590
541
541
401
513
568
035
672
603
704
609
053
057
059
NNO...................
NO.....................
üi\\ü....................
ozo....................
zo.....................
zzo....................
zzw....................
zw.....................
vvzw...................
West...................
wxw...................
x\\v....................
XNW...................
HELDERHEID DER I.UCIIT, NAAR DE WINDEN.
TAHF.I. XXIX.
Winter.
Lente.
Zomer.
Herfst.
3,4
3,2
4,1
4,8
4,8
5,9
5.6
4,5
3,4
2,4
2.3
2,9
3.4
3.7
4,2
4,2
4,9
4,9
5,4
5.7
5.7
6,5
0.2
5,9
4,5
3,5
3,3
3,5
3.9
3,8
3,9
4,6
5,2
6,2
6,3
5,7
6.5
6,8
6,1
5,6
3,8
3,6
3,7
4,2
3,9 .
4,0
3,7
4,4
4,4
4,8
5,2
5,4
6,8
6,0
5,5
5,0
4,2
3,5
3,4
3.3
4,1
3,7
3,9
4,4
NNO...................
NO.....................
ONO....................
OZO....................
ZO....................
ZZO....................
ZZW....................
ZW.....................
Weit..................
WN W..................
NW....................
NNW...................
-ocr page 354-
:i;t.-,
TAUEL XXX.                                   OXWEDERS TK UTRECHT 1849—1808.
UUR.
12—14
Dec.
Jan.
Febr.
Maart.
April.
Mei.
Juni.
Juli.
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
JAAR.
1
3
0
10
14—16
1
2
8
4
4
1
20
16—18
1
1
1
1
5
5
14
18—20
1
2
1
4
3
1
12
20—22
1
2
2
10
2
2
2
1
22
22—24
2
11
7
12
12
4
1
49
0—2
1
i
ö
13
15
11
8
4
64
2^4
2
4
12
14
13
9
8
1
63
4-6
2
2
5
6
9
12
14
5
1
56
6—8
1
3
4
3
10
12
14
8
3
3
1
62
8—10
1
0
6
0
7
1
1
1
29
10-12
1
1
1
7
2
2
14
Totaal. ..
1
4
7
i
20
61
OS
109
83
38
14
3
415
TAREI. XXXI.
DE DAGEI.IJKSCIIE HEWEGIXG I>ER MAGXEETNAA1.1) IIEDROEG TE UTRECHT IX MIXTTEX ROODS
EX DE VERSCHII.I.EXDE MAAXDEX IX DE LAATSTE 20 JAREX \').
Dec.
Jan.
Kcbr.
Maart.
April.
Mei. Juni. Juli.
Auj;. Sept.
Oct.
Nov.
1849—1868
2,7 3,7
5,7
9,0
11,2
9,2 10,1 \' 9,8
8,9 1 7,3
7,0
3,8
1849 \')
1850
1851
1852
1853
In di\' v
10,70 il 1854
9,09 1855 1)
8,40 1850
8,03 1857
7,86 1858
erschillende
0,45
5,20
4,53
3,94
5,07
jaren bedrw
1859
1800
1801
1802
1803
g zij:
9,36
10,09
9,13
7,52
0,110
1864
1805
1800
1807
1808
6,87
0,54
0,07
0,72
7,48
TAREI. XXXI*.                                      ABSOLUTE BEPALIXGEX TE UTRECHT.
DECI.IXATIE.
INCLINATIE.
Naald A.
Naald B.
Jaar 1868
, 1807
„ 1866
1805
„ 1804
„ 1803
. 1802
17°—28,90
38\',21
46,83
57,33
18°— 3\',07
11,16
18\',67
67°—50,05
50,46
58\',61
54\',89
50,69
59,57
68°— 4,50
67°—46,93
49\',08
51\',28
50\',23
51\',49
55\',09
57,13
De declinatie neemt dus thans jaarlijks ongeveer acht minuten, de inclinatie twee minuten af.
1) Hieraan ontbreekt het ecrate halfjaar 1819 en het laatste halfjaar van 1855.
-ocr page 355-
330
TAREI. XXXII.
VERSCHIJNSELEN IN HET PLANTENRIJK NAAIt Kil. \\V. L\'. II. STARING.
Waarnemingen aangaande het plantcnrijk.
Gemiddelden datum
van groeiperioden.
Ncderlnndschc.
Anlhis (lloodc).
1 E Y
l.alijnschc.
Ribea rubrnm.
Dagteek. Can het
liegln der lilml-
ontplooiing.
14 April.
Dagteek. van lit\'l
betjln der bluem-
ontlniking.
23 April.
iMiiïteek. van liet
beuinder rijpheid
jvan de vruchten
I.M.i der
1 otitblnderlng.
U Juli.
12 Septcmb.
A.\'llillir/il (Cl IvU. t !vl i\'
Fragaril vesca (Hort).
7 Mei
S Juni.
Acacia.
Itobinia Psciulucacia.
24 Mei.
4 Juni.
l:l Septcmb.
18 Novemb.
Auciniion (Busch).
Anemone iiemorosn.
20 Maart.
Balroos of sneeuwbal
Vibiirnnm Opulnt.
17 Mei.
15 Novemb.
Berberis.
Berberis vnlgaris.
12 April.
II Mei.
21 Augustus.
"Bergamot-peer.
Pjrns rcminnni* (Hort).
21 Mei
20 October.
Berk.
Betula alba.
1\'.) April.
:t Mei.
0 Juli
20 October.
Beuk.
Fagus svlvalica.
2 Mei.
23 April.
12 October.
11 Novemb.
Bosch bes.
Vacciniiim Myrtillus.
12 April.
2S April.
2.1 Juli.
15 October.
Crocni (Voorjaar»).
Crocna vermis.
5 Maart.
Doovc netel (Witte).
l.-miiiuu album.
83 April.
Doplicidc.
Erica Tetralix.
9 Juni.
Duizeudblad.
Achillea Millefoliuni
8 Juli.
Eik (Gewone of /.omcr-J.
Qoefenfl pedimcnlata
24 Mei.
2 Juni.
12 October.
86 Novemb.
Kis.
Alnns gliitiuosa.
11 April.
2t Februari.
20 Novemb.
Eseh.
Fraxinu* excelsior.
III April.
11 Scptemb.
5 Novemb.
Eschdoorn.
Acer Ftwdoplatanni.
II Mei.
2S Augustus
lil October.
Framboos.
Kubus Idacus.
10 April.
1 Juli.
25 October.
Gouden regen.
t\'v.-ii-u. Laburiiiim.
11 Mei.
II Scptemb.
IS Novemb.
Hazelaar.
Corylus Avellana.
0 April.
•\'!<! Januari.
1 Scptemb.
4 Novemb.
Heide (Gewone).
Erica vulgnris.
ir. Juli.
Hondsdraf.
Gleehoma hcdcracca.
24 April.
Jasmijn.
1\'hiladelpbiis corouarius.
1 Juni.
20 October.
Kastanje (Paarden).
Aesculus Hippocastanuiii.
14 April.
3 Mei.
22 Seplcmb.
10 October.
Klimop.
1 ledera Helix.
18 Scptemb.
S Februari.
I*lie der dalen.
Convnllaria majalis.
11 Mei.
2\'J Augustus.
Liguster.
Ligiistrum vulgarc.
14 April.
1 Juni.
lijiturWi.
Sorbus Aucuparia.
I\'.i April.
IS Mei.
3 Angustus.
ü October.
Linde.
Malva (Groote wilde).
Tilia curopaea.
Malva sylve4r>8.
20 April.
II Juni.
4 Juni.
15 October.
Mci- of Hagcdoorn.
Cratacgus Oxvacantha.
14 April.
25 Mui.
0 Scptemb.
0 October.
Olm of Iep.
Ulmus campi stris.
1 Mei.
29 Mei.
4 Novemb.
Pepcrboompjc.
Daplinc Mezcretim
17 April.
27 Februari.
22 Juni.
20 October.
Pompen (Witte).
Nymphara alba.
30 .limi.
Sering (Kran«ehe).
Syringa chinensia.
17 April.
8 Mei.
13 Septcmb.
5 Novemb.
Sneeuwklokje.
Galanthus nivalis.
0 Februari.
Speenkruid.
Kicaria rannnculoides.
13 Maart.
Viooltje (Welriekend).
Viola odorata.
0 Maart.
Vlier (Gewone).
Sainbiicns nigra.
U April.
1 Juni.
30 Augustus.
21 October.
Vogclkcrs.
Walnoot.
1\'runus Padus.
Juglaus regia.
U April.
2S April.
IS Mei.
5 Scptemb.
10 Scptcrab.
20  Scptemb.
21   October.
414
-ocr page 356-
337
TAIlKt. XXXIII.
VERSCHIJNSELEN IN HET DIERENRIJK NAAR DR. W. C. II. STARING.
Gemiddelde datum van Aankomst en Vertrek.
Aankomst.
Vertrek.
Eerste maal gezien of gehoord.
Laatste maal gezien.
11 Maart.
23 September.
3 Februari.
21 April.
I\'.i September.
8 Maart.
14 October.
21 April.
18 October.
10 Februari.
12 October.
23 October.
li April.
5 Mei.
2 September.
22 februari.
20 October.
2C April.
17 September.
1 April.
21 April.
!) Angnstns.
22 Februari.
2 September.
IS April.
17 September.
20 November.
li April.
2 Jnni.
11 Mei.
20 Angnstns.
27 Maart.
1 October.
2G April.
2(1 Augustus.
0 April.
2 October.
30 April.
0 September.
13 Mei.
2 September.
18 Februari.
8 October.
TREKIjIEKKN.
Het verschijnen der Vleermuizen. ...
I)e Ekster nestelt.................
Hop (Upupa Fpopt)...............
Kiewiet (J\'anellu» rristatus)........
Koekoek (f\'uculus ranorut)..........
Bonte kraai (Conus rornix)........
Kraanvogel Iffru cinerea).........
Kramsvogel (Turrfus IH/arit)........
Kwartel (Prrilir (oluruix).........
Kwikstaart (Molaritla a/ia)........
Gele kwikstaart (Matacilla flava) . ..,
Dr .Uuirh paart.
Nachtegaal [Si/via T.uscinia)........
Ooievaar (Ciconia al/ia)............
Roodstaart (Silvia phoenieurut)......
Sg» (Fringilla Spiuus)..............
Spreeuwen verzamelen zich in troepen
Tortel (Columba Tiirtnr)............
Veldekstcr (Saxicola Oenanlhe).....
Wiclcwaal (Oriolus galbula).........
Bocrcn-zwaliiw (lliritndo ruslica). . ..
Hnis-zwaluw (lliritndo uriira)......
Toren-zwoluw (Cupselus Aptu).......
Zingltyiter (Tunlus musicus).........
Groene Kikvorsch (//una esntlenta) ..
Bruine Kikvorsch {Kana lemporaria) .
Gewone paddc (Rn/o rinereut).......
Stinkende paddc (Hu/o Calamila)
Gekwaak.
0 November gaat ter rust
3 November gaat ter rust.
20 September winterrnst.
17 April.
10 Maart.
15 Maart.
3 April.
Vcrschynen.
10 April.
18 Maart.
Aardslekken (Limar).
Zoctwaterslekken (Limnea en Planoriis) ,
I.
-ocr page 357-
:W8
TOELICHTING VAN DK TABKLLEN. VOOH ZOOVEEL DIE NOODIG KAN
WORDEN GEACHT.
Tabel I geeft de door het Instituut in 1800 bepaalde normaalwaarden Her temperatuur voor ieder
der nederlandaehe stations aan en wel door de daar gebruikelijke combinatie van waarnemingsuren.
Daar Tabel II de 15—25 jarige uitkomst van werkelijke waarnemingen vermeldt, zoo kan eene
vergelijking der beide onder elkander geplaatste tabellen reeds lecren, hoe groot de verschillen nog
zijn voor iedere maand des jaars. Beter echter of gemakkelijker ziet men zulks uit de volgende
tabellen.
Tabel IV en V geven in kolom 1 positieve en in kolom 2 negatieve cijfers aan, hoeveel graden
naar Celsius de gemiddelde temperntuur van elke maand afzonderlijk aan den Helder en te Utrecht
hooger of lager zijn geweest dan ons de normaalwaarden in tabel I deden verwachten.
De getallen stellen de afwijkingen voor, positieve als de cijfers in de eerste kolom, negatieve als
zij in de tweede kolom zijn genomen.
Voor Utrecht kan men «lus die waarden door vergelijking van tabel I en III wedervinden. Voor
den Helder heb ik in de zomermaanden de normaal temperatuur 0°,4 lager aangenomen, omdat
dit noodzakelijk scheen.
Aan den voet dezer tabellen is de hoogste en ook de laagste gemiddelde stand voor ieder der
twaalf maanden herhaald, om te doen zien. hoeveel de hoogste en laagste standen nu reeds in die
twintig of vierentwintig jaren zijn uiteengeloopen. De maat van onzekerheid der temperatuur wordt
door het verschil aangegeven: tevens ziet men uit den nog niet geheel regelmatigen gang der
verschillen, dat nog een grooter aantal jaren noodig is om de grenzen met juistheid te doen kennen:
waar de grootste negatieve afwijking veel grooter is dan de grootste positieve, ziet men dat hoogere
temperatuur voor zoodanige maand in volgende jaren te verwachten is en omgekeerd \').
Tabel VII geeft aan den voet de gemiddelde temperatuur uit de vierentwintig waarnemingen op
elk uur van den dag te Utrecht, voor ieder der maanden, en de verschillen van een gegeven uur
in zoodanige maand met dat gemiddelde. Ook hier weder staan de positieve cijfers bij de uren,
waarop de temperatuur liooger was dan de gemiddelden, en zoo steeds in het vervolg.
Tabel X is zeer eigenaardig. Er wordt in vermeld, hoe dikwerf een bepaalde graad naar Fahren-
heit in die tijdruimte is voorgekomen. Zij leert dus, dat elk der vijf maanden November tot Maart
de koudste; kan zijn in een zeker jaar. en dat ieder der drie maanden Juni tot Augustus de warmste
kan wezen.
Tabel XI—XVII en vervolgens geven voor den barometerstand in millimeters, wat de vorige voor
de temperatuur aanduiden.
Uit tabel XX volgt, dat:
Tusschen \'s avonds 10 en \'s morgens 8 uren 7810 millim.
„ \'s morgens 8 „ \'s middags 2 „ 4427 „
„ \'s middags 2 , \'s avonds 10 „ 7889 „
regen is gevallen, en dus de gemiddelde hoeveelheid regen voor elk uur uit de laatste twintig jaren
\') Volgens het vooraf beraamde plan loopeu deze labellen niet verder dan lot het eind van 1K6K. Ware ook hel
jaar 1869 daarin opgenomen, hel zon niet zonder invloed op eeltige onzer cijfers geweest zijn. Immer» hel jaar 1869
heeft te Utrecht de warmste maand Februari geleverd en de koudste maand Juni. zoodat die verschillen aan den voet
der l.ilu-l vin de beide maanden reeds nu iets grooter zijn.
-ocr page 358-
rwo
in den nacht 0,107. in don voormiddag 0,101, in den namiddag 0,135 bedraagt. Wwkelijk heeft
dns de afkoeling in den namiddag een merkbaren, al is liet dan geringen invloed op de regen*
hoeveelheid.
Tabel XXII is veel omstandiger ingevuld dan men zulks gewoonlijk doet. Men heeft zich niet
bepaald de regenhoeveelheid aan te geven bij een zekeren wind gevallen, maar nog onderscheiden,
hoe groot die hoeveelheid was. indien de wind gedurende de bui kromp ( ) of ruimde (—), en
hoe groot zij was. als de windrichting wel wankelde (W), dat is onder de bui veranderde, maar
weder dezelfde werd, of wel geheel en al standvastig (O), d, i. dezelfde bleef.
Tabel XXII is naar de formule van Lambert berekend met inachtneming dei\' kracht.
Tabel XXIV geeft enkel het aantal van ieder der verschillende winden aan zonder op de kracht
te letten, eene manier voornamelijk door Dr. Prestel weder aangedrongen en gevolgd.
Tabel XXV—XXIX zijn op onderling overeenkomstige wijze berekend. Men noemt ze windrozen.
Voor elke bepaalde windrichting te 2 uren op den middag waargenomen is te gelijkertijd aangetee-
kend de temperatuur, de barometerstand, de dampdnikking, de vochtigheid, de helderheid.
Het is voldoende alleen tabel XXV toe te lichten. De som der temperatuur-graden is genomen,
welke waargenomen zijn telkens als de windrichting te 2 uren in den winter: December—Februari
dezelfde was, en die som is gedeeld door liet aantal malen, dat die windrichting in den winter te
2 uren voorkwam. Zoo verkreeg men een gemiddelde temperatuur van den winter, dus wel op
zeer verschillende dagen, maar toch steeds bij dezelfde windrichting. Eveneens handelde men met
ieder der andere windrichtingen.
Men ziet, dat in den winter de Noordelijke winden de laagste temperatuur geven, terwijl in den
zomer het tegenovergestelde het geval is. In het eerste deel van den 21rt,n jaargang van het Me-
teorologisch jaarboek uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsen Meteorologisch Instituut is naar
het voorbeeld, dat ik vroeger gaf in de Mémoire de l\'Académie Royale des Scienres de Bruxelles
T. XXXII hetzelfde onderzoek voor elke maand afzonderlijk gegeven. Om te groote uitvoerigheid te
vermijden heb ik hier telkens drie maanden genomen en mij voor de overige verschijnselen tot de
waarnemingen van 2 uren bepaald, en voor den regen tot de hoeveelheden, onverschillig op welken
tijd van den dag zij vielen. Overigens zijn de vijf volgende tabellen geheel op overeenkomstige
wijze als tahel XXV berekend. Ook heb ik om de tabellen niet in juist denzelfden vorm te geven
als in het Jaarboek, hier niet de afwijkingen maar slechts de waargenomen gemiddelde getallen
gegeven. Alleen voor de regenhoeveelheden heb ik daarin in XXIV* een uitzondering gemaakt.
Men vindt dus in die tabel aangegeven, hoeveel millimeters regen er voor de windrichtingen
NW.—ZZO. minder, hoeveel van de windrichtingen Z.—WNW. er meer gevallen zijn dan men
zou hebben verwacht uit de talrijkheid van ieder hunner.
De beide laatste tabellen zijn getrokken uit den Almanak voor den Nederlandschen landman van
Dr. W. C. H. Staring. Bij voortzetting van de waarnemingen zullen enkele datums nog wel eenige
wijziging ondergaan. Ook zal dan acht gegeven worden op den verschillenden aard der gronden
in de onderscheidene deelen van ons vaderland, op de meer of minder noordelijke ligging, enz. Het
Meteorologisch Instituut verzamelt intnsschen opgaven van een vrij groot aantal plaatsen.
-ocr page 359-
-ocr page 360-
EERSTE DEEL.
TWEEDE AF DEEL ING.
POLITIEKE GESTELDHEID VAN IIET LAND.
HOOFDSTUK I.
BEGRENZING.
I. Beschrijving der politieke grenzen van het Koningrijk der Nederlanden.
1. In hot eerste hoofdstuk van de vorige afdccling \') is eene § gewijd aan de beschouwing van
de natuurlijke grenzen van den Nederlandschen staat en reeds aangetoond, dat, behalve aan de
west- en noordzijde des lands, waai- de zee van zelve de gcographischc natuurlijke grens bepaalt, de
begrenzing van dezen staat geheel willekeurig, d. i. product van diplomatische transactiën van vroe-
geren en Uiteren tijd is.
Een blik op de kaart is voldoende om ons te doen zien, hoe de lijn, die Nederland van zijne
buren scheidt, niet anders zijn kan dan het resultaat van allerlei toevallige omstandigheden — of
liever van allerlei tijdelijk geldende overwegingen — die in vroegeren of lateren tijd de regeling
der grensscheiding tusschen de aan elkander palende en met elkander samenhangende landstreken
beheerscht hebben. De loop der gebeurtenissen heeft, van eeuwen herwaarts het grondgebied van den
staat gevormd en de |>olitiek heeft zijne grenzen getrokken.
In de aangehaalde § is reeds opgemerkt, dat hierbij de natuurlijke grenzen, ook daar waar zij
zich van zelve aanboden, als met opzet en overleg, doorgaans vermeden zijn. De grenslijn zelve, met
hare grillige bochten en sprongen, hare inhammen en uithoeken, wijst er op, dat zij nooit op eenig
tijdstip uit één stuk getrokken is. Opvolgende overeenkomsten, \'t zij op aloude traditien berustende,
waarvan dikwijls nauwelijks meer de heugenis bewaard is, \'t zij de vrucht van oorlogen, vererving,
huwelijken, ruiling, koop, dading, hebben haren invloed tot vestiging van den tegenwoordigen toe-
stand doen gelden.
3. Volgen wij de lijn, zooals zij zich eerst op onze oostelijke grenzen van het Noorden naar het
Zuiden, d. i. van den Dollard tot de uiterste spits van Limburg, uitstrekt en dan langs de zuide-
lijke grens van het Oosten naar liet Westen, d. i. van Limburgs uitersten hoek tot aan de Noordzee,
>) Zie hierboven bli. 8, ff.
-ocr page 361-
342
loopt. Wij vinden haar dan, aanvangende op ongeveer twee uren gaan» ten Westen van de Eems,
vrij regelmatig in verticale richting afdalende niet eene flauwe hocht westwaarts, en alzoo zich meer
en meer verwijderende van die rivier, die men in min of meer zuidoostelijke richting opgaat. Deze
nagenoeg rechte lijn scheidt Groningen en Drenthe van het aloude Graafschap of Furstendom Oost-
friesland en van het noordelijk deel van het voormalig Bisdom Munster met het daarin geënclaveerde
Graafschap Lingen. Op het punt, waar Drenthe aan Overijssel paalt, maakt het Graafschap Bcutheim
echter een diepen en wijden inham met hij kans rechte hoeken, zoodat de grenslijn eerst recht West
loopt, dan niet kleine slingeringen Zuid en dan weder Oost, met dat gevolg, dat de zuidelijke helft
van Overijssel veel verder uitspringt dan de noordelijke. Op de hoogte der ontmoeting van Overijs-
sel en Gelderland vormt het oude Munstersche gebied een tweeden inham, minder regelmatig en
minder diep (op ruim 52° N. B.). In verband hiermee springt dus de zuidelijke hoek van het voor-
malig Graafschap Zutphen iets naai- het Oosten uit. Dan echter wendt de grenslijn zich rechtstreeks
naar het Westen tot zij bij Lobith den Rijn raakt, evenwel niet zonder eenige grillige sprongen te
doen, die aan de blokjes eener legkaart doen denken en waardoor Anholt en Elten aan het Neder-
landsch gebied onttrokken zijn. Diezelfde westelijke richting behoudt de grens ook op den zuidelijken
oever der rivier, die nu de Waal geworden is, tot op ongeveer een uur oostwaarts van Nijmegen
(bij Beek). Van hier slingert zij zuidwaarts tot zij op bijkans een uur afstands van de Maas gena-
derd is en volgt dan vrij regelmatig deze rivier in haren loop en hare kronkelingen tot ongeveer
anderhalf uur gaans beneden Maastricht, waar het Belgische grondgebied begint. Beide, de rivier en
de op haren rechteroever paralel met haar loopende grens, hebben tusschen Maastricht en Mook,
behoudens eenige tamelijk regelmatige slingeringen, den vorm van een boog, die met zijne buiten-
zijde naar het Oosten gekeerd is. Doch op twee punten wordt de evenwijdigheid tusschen de rivier
en de grenslijn verbroken. Eerstelijk ten Zuiden van Roermond, waar het Nederlandsche grondgebied
met grillige hoeken oostwaarts uitspringt; en ten tweede zuidwaarts van Sittard, waar het Neder-
landsche gebied zich op nieuw en nog méér verbreedt (wederom met verscheidene in- en uitsprin-
gende hoeken) zoo, dat zij aan de uiterste zuidoostelijke spits (bij Vaals) ongeveer vier uren gaans
van de rivier verwijderd is. Daar buigt de grenslijn met een scherpen hoek westwaarts om, om in
nagenoeg horizontale richting voort te gaan tot zij (bij Eysden) aan de rivier raakt.
8. De hier geteekende loop onzer oostelijke grens is voor het gedeelte ten Noorden van den Rijn,
met geringe uitzonderingen, eene voortzetting van den aiouden toestand, die van schier onheugelij-
ken tijfl dagteekent. Wij deden dit reeds in \'t oog vallen toen wij hierboven van de oudtijds aan-
grenzende staten, het Furstendom Oostfriesland, het Bisdom Munster, het Graafschap Bentheim
gewaagden. De grens ten Zuiden van den Rijn is daarentegen grootendeels product van diplomatische
transactiën van den tateren tijd. Wel vinden wij ook nog op den linkeroever dezer rivier in de
begrenzing tusschen Nijmegen en Mook eene herinnering aan oude toestanden, toen het Hertogdom
Cleef aan het Hertogdom Gelder paalde. Doch de oude grenzen zijn hier door kleine ruilingen veel-
zins gewijzigd. En verder zuidwaarts loopt de tegenwoordige grens, zonder zich eenigzins om histo-
rische traditiën te bekommeren, door het grondgebied van het voormalig Oppergelder, van het oude
Hertogdom Gulick en van het oude Hertogdom Limburg, dat geographisch geheel iets anders was
dan het gewest, hetwelk tegenwoordig dezen naam draagt.
Hoe deze tegenwoordige begrenzing ontstaan is, zal in de volgende § van dit hoofdstuk worden
aangetoond. Hier willen wij er nog de aandacht op vestigen, dat de Nederlandsche staat thans langs
zijn geheele oostelijke grens slechts éénen staat, Pruissen, tot nabuur heeft. Vóór weinig tijds nog
telden wij er twee, Hannover in het Noorden, Pruissen in het Zuiden. In de dagen der Republiek
werd de staat begrensd door het verbrokkeld gebied van kleine Duitsche vorsten of door provinciën
van ver afgelegen mogendheden.
4. Van het hierboven vermelde punt van Limburgs zuidoost-spits (bij Vaals) neemt onze grens-
-ocr page 362-
343
scheiding met België een aanvang om zich in westelijke richting te bewegen, tot zij hij het Zwin
A6A
de kust der Noordzee raakt. Doch ook deze zuidelijke grens van het Koningrijk der Nederlanden
vertoont o|> de kaart de willckcurigstc wendingen, hochten en sprongen. Wij toonden reeds aan.
hoe zij van Vaals westwaarts gaat tot zij hij Kysden de Maas ontmoet. Van hier wendt zij zich
naar het Noorden, de Maas volgende tot Stcvensweert. De rivier vormt hier zelve eene natuurlijke
grensscheiding; haar rechteroever behoort aan Nederland, de linker aan België. Alleen de voorma*
lige vesting Maastricht met haar rayon maakt hierop inbreuk door op den rechteroever uit te
springen. (Verg. hierboven hlz. i>).
Hij Stevcnsweert verlaat de grenslijn de Maas 0111 zich door het noordelijke deel van het v.....111.1-
lige Bisdom Luik (de oude Graafschappen Hoorn en Loon of Loos insluitende) en verder midden
door het aloude Hertogdom Hrahant in eene nagenoeg noordwestelijke richting te bewegen. De uiterste
spits van deze richting vinden wij tusschen Goirle en Alphen (zuidwaarts van Tilburg). Daar wendt
/.ij zich met zeer onregelmatige bewegingen westwaarts tot aan het grensdorp Esschen (zuidwaarts
van Roozendaal) buigt dan een eind ver zuidwaarts naar Putte (halverwege tusschen Bergen-op-Zoom
en Antwer]>en) dan weder westwaarts tot zij de Schelde bereikt, en loopt door Vlaanderen met een
flauwe zuidwestelijke bocht naar zee.
Ook hier zijn het uitsluitend de diplomatische transactien, die, beheerscht door de gebeurtenissen
in verschillende tijden en met overweging van allerlei plaatselijke en tijdelijke omstandigheden, de
grenzen van den Nedcrlanschen staat geschapen hebben.
Wij hebben alzoo na te gaan. welke de historische grondslagen dezer begrenzing zijn.
II. Geschiedenis der gronsrogoling.
6. De Nederlandsche staat is door den eigen wil en de eigen daad des volks geworden wat hij
is: eene onafhankelijke, zelfstandige en soevereine mogendheid in Europa.
Hij is gevestigd door de plechtige verklaring der Statcn-Generaal van de Geünieerde Nederlanden
van \'20 Juli 1581, waarbij zij „by geineynen Accoorde, deliberatie ende overdragen den Coniugh
van Spangicu verklaert hebben ende verklaren, midts desen ipso jure vervallen van Syne Heer-
schappyc, Gerechtigheydt en Erlfenisse van de voorseyde landen".... \'). Hij is, na de driejarige
inlijving in liet Fransche Keizerrijk, onder de soevereiniteit van den Prins van Oranje-Nassau her-
stcld door de Grondwet voor de Vereen igdc Nederlanden, vastgesteld, bezworen en uitge-
vaardigd den \'29,ten Maart 1814, twee maanden vóór den eersten vrede van Tarijs, die den her-
stelden staat vergrooting van grondgebied toewees door toevoeging van de Zuidelijke Nederlanden
en van grondgebied op den linkeroever des Rijns.
Hij Proclamatie van 10 Maart 1815 \'), onmiddellijk na en gedreven door den terugkeer van
Napoleon uit Elba, verklaarde do Soevereine Vorst der Vereenigde Nederlanden, dat deze landen
voortaan zouden vormen het Koningrijk der Nederlanden. Door het Weener tractaat van
31 Mei 1815 \') overgenomen in en bekrachtigd door de acte van het Weener congres van 9 Juni
1815 *) werd dit Koningrijk der Nederlanden door de Eu>\'oj>eschc mogendheden erkend en in zijne
\') Zie Can uu Sditltus, (jroot-l\'laccaalbiick. Deel I, blndz. 55.
») Staatsblad 1815, n«. 27.
s) l.nui\'ni.-Mis Recueil de» Irailtis cl cunventiuiM conclus par Ie rnyaunic dos l\'nys-ltas, 110. 28.
4) Lagemans, Rccucil, 11°. 50, art. 65 - 75.
-ocr page 363-
344
grenzen omschreven. Bij de tractaten van 10 April 1839, daarna met het. nieuw gevormde Koning-
rijk België gesloten \') werden, niet behoud van den titel en rang als Koningrijk der Nederlanden,
de grenzen tegenover dezen nieuwen staat gevormd.
De tractaten van 1815 en 1830 zijn alzoo de diplomatische grondslagen van de tegenwoordige
begrenzing van liet Koningrijk der Nederlanden. De grondwet van 1814 had, onafhankelijk van
volkenrechtelijke regeling, het grondgebied omschreven door de opnoeming van de provinciën of
landschappen, die de Verecnigde Nederlanden zouden vormen *). Zij hield zich aan den feitclijkcn,
historisch geworden toestand, doch liet reecis eenc aanstaande verandering doorschemeren. Bij de
herziening der grondwet in 1815 ten behoeve van het nieuwe Koningrijk werd het Wcener traetaut
van 0 Juni 1815 uitdrukkelijk als grondslag der bepaling van het grondgebied genoemd *). En de
tweede herziening, in 18-40, had voornamelijk plaats om uitvoering te geven aan het traetaut van
1830.
Bij het tractaat van 0 Juni 1815 werd ook over de landen oostelijk van het grondgebied der
Nederlanden gelegen en door de verbonden mogendheden wederom aan Frankrijk* heerschappij ont-
trokken. beschikt. Ten noordoosten van onzen staat werd gesticht het Koningrijk llannover, strek-
kende langs onze grenzen van de Noordzee en den Dollard tot aan de zuidelijke grens van het
Graafschap Beiitheim (op de hoogte van Enschede). Zuidwaarts van deze lijn werd al het land tot
waai1 Luxemburg aan Frankrijk paalt, toegevoegd aan het Koningrijk Pruissen. De grenzen tusscheii
llannover en Nederland waren in de hoofdtrekken aangewezen door de opnoeming der landen die
aan het eerstgenoemde rijk werden toegewezen *). De grenzen tusschen Nederland en Pruissen wer-
deu iets nauwkeuriger bepaald s). Opmerkelijk waren hierbij de volgende punten: 1°. dat Pruissen
3
zich voorbehield liet stift Ellen : 2°. dat Pruissen afstand deeil van de voormalige Cleefsche enclaves
op den rechter Rijnoever in Gelderland (Milissen, Ifalburg, de Lymers met Zevenacr, en de hecrlijk-
heid Weel); 3°. dat in het zuiden de grenzen van Nederland oostwaarts werden uitgebreid, en dat
in geen geval de grenzen van Pruissen dichter dan op een afstand van 800 rijnlandsche roeden tot
den Maas zouden naderen. De nadere grensregeling werd voorbehouden.
In gevolge dit voorbehoud zijn tusschen Nederland en Pruissen in 1816 twee grenstractaten
gesloten:
het eene den 20 Juni 1810 te Aken, betreffende de grenzen in de lijn tusschen de Moezel en
Mook; het andere den 7 October 1810 te Geef, betreffende de grenzen in de lijn tusschen Mook
en llannover •).
Deze grensregeling heeft later geene wijziging ondergaan, behoudens enkele hoogst onbeduidende
rectiflcatiön in 1823 en 1843 \').
Ook met llannover bleek eene nadere bepaling der grenzen noodig. Deze is geschied door het
grenstractuat gesloten te Meppen den 2 Juli 1824 8).
Deze grensregeling heeft evenmin verandering ondergaan. Alleen is in 1803, na onderzoek door
\')  Lagcinans, Rcctieil, n". 165, I6G.
J)  Art. 53—55.
\')  Art. 1.
*)  Arl. 20—32.
s)  Arl. 23—25 en 65-68.
*)  Tc daden hy l.agcmans. Rccucil n°. 101 en n". 199.
7)  Men vimll deze metalen in het Hcciicil van Lagcmans onder n". 45 en 53. Z\\j zyn in Nederland eerst in 1850
door  opneming in hel Slaalslilad (nu. 10) nllieicel gepubliceerd.
D C
•)   Zie Lagcmans, Iteeneil n°. 101. Ecrsl in 1816 i< dit Irarlaal in het .Nederlandsen!! Slaatsldad (n°. 51) opgc-
iiiillien.
-ocr page 364-
345
e
deskundigen, oen geschil over de richting van de grenslijn door den Dollard, sedert 1825 hangende,
vereffend door twee gelijkluidende verklaringen der ministers van bnitenlandsclie zaken in Nederland
en Hannover van 14/10 Maart 1863 \'). Voorts is bij «(inventie, door wedorzijdsche Nederlandsche
en Prnissische gemachtigden te Groningen den \'25 September 1807 geteekend, wijziging in eenigc
bepalingen van het tractaat betreffende zekere van ouds aan de grensbewoners verleende privilegiën
of opgelegde lasten gemaakt \').
6.  Het tractaat niet België van 19 April 1839 wees in \'t algemeen slechts aan, welke provinciën
van het ontbonden Koningrijk der Nederlanden voortaan tot het Koningrijk België zouden behooren
en trad alleen in eenige bijzonderheden betreffende de splitsing der voormalige provincie Limburg
tusschen de beide rijken \'). De nadere grensregeling werd voorbehouden.
Zij geschiedde in de hoofdtrekken bij art. 2—15 van het verdrag van 5 November 1842 \'), en
in alle bijzonderheden door het grenstractaat te Maastricht gesloten den 8 Augustus 1843 •). Deze
regeling heeft later geene wijziging ondergaan.
7.   Het is echter niet genoeg, de boven aangehaalde verdragen uit den tijd na 1814 te raad-
plegen, wanneer men zich een juist denkbeeld maken wil van de vorming van het grondgebied van
den Nederlandschen staat. Die oorkonden toch hebben in velerlei opzichten slechts den aloudcn,
door vroegere gebeurtenissen en verdragen gestichten of gewijzigden toestand bevestigd en dikwerf
zelfs uitdrukkelijk op oude tractaten en conventiën verwezen. Het is derhalve niet overtollig, ook
hiervan een woord te zeggen.
Van die oudere tractaten komen vooral hier in aanmerking:
1*. Het Muustcrsche vredesverdrag van 30 Januari 1048 en de daarop gevolgde grenstractaten
met Spanje van 25 Februari en 27 Maart 1658, 13 December 1659, 26 December 1661 (betrek-
keiijk Staatsbrabant en het land van Overmaze) en 20 September 1664 (betrekkelijk Staats-
vlaandercn).
2°. Het Utroehtsche vredesverdrag van 11 April 1713 met de daarop gevolgde tractaten met
Oostenrijk van 15 November 1715 (het barrière-tractaat) en 16 Maart 1732, en met Pruissen van
29 November 1716.
3°. Het verdrag van Fontainebleau van 8 November 1785 met Oostenrijk.
4*. De verschillende grenstractaten gesloten tusschen de ncdcrlandsche gewesten Overijssel, Drenthe
en Groningen (of Stad en Lande) en het Graafschap Bentheim, het Bisdom Munster en het
Furstcndom Oostfriesland, welke in het tractaat van 1816 met Hannover uitdrukkelijk vermeld en
grootendeels bekrachtigd worden *).
5°. De grenstractaten tusschen Gelderland en Munster aangehaald in het regelingsverdrag met
Pruissen van 30 October 1823 \').
6°. De verdragen met Frankrijk en met Pruissen enz. tusschen 1800 en 1807 betrekkelijk de
•) Lagemans, Hecueil n". 429.
3) Lagemans Kccucil n°. 493, Staatsblad n°. 125.
\') Over ilc gelijktijdige verdeeling van Luxemburg bebbvn «ij bier, aangezien dat een\' aan Nederland vreemden staal
geldt, niet te bandden.
*) Lagcmnns, Hecueil, n". 191, Staatsblad 1843, n°. 3.
\') Lagemaus n». 201, Staatsblad 1811, n°. 12.
•) Deze verwijzing klimt zelfs np tot een tractaat van 1518. Vooral opmerkelijk is hier de aanhaling (in art. il)
van hel convenant van 26 Januari 1723 tusschen Groningen en Onslfriesland betrekkelijk de grenslijn door den
Dollard.
7) In het grenstractaat van 7 October 181K worden, behoudens eenige versehikkingcu op de beide oevers van Waal
en Rijn iti algeuieeue termen de grenzen van 1795 hersteld, zonder vermeldiug der oude verdragen, waardoor deze
geregeld waren.
-ocr page 365-
340
enclaves, van oudsher hinnen de grenzen van den Nederlandschen staat gelegen, dorh niet aan zijne
soevereiniteit onderworpen.
8. Onder den invloed dezer verschillende verdragen van vroegeren en Interen tijd heeft zich het
tegenwoordig grondgebied van het Koningrijk der Nederlanden historisch gevormd. De geschiedenis
van die vorming is in hoofdtrekken deze:
Karel de V<1« had in eerste helft der XYI<" eeuw de gezamenlijke Nederlanden, die vroeger onder
hunne eigene soevereinen zelfstandig naast en veelmaals vijandig tegenover elkander gestaan hadden,
onder zijnen schepter vereenigd en een begin gemaakt met ze tot éénen staat te versmelten. De opstand
tegen zijn zoon Philips II verijdelde dit streven. De onderscheidene „Uniën" van 1575 tot 1579
konden de eenheid niet bewaren omdat zij telkens slechts door eenige gewesten en steden werden
aangegaan, en langzamerhand ontstond er volkomene scheiding tnsschen de noordelijke en zuidelijke
Nederlanden. De klutsten keerden onder het gezng des konings terug, terwijl de eersten zich onnf-
hankelijk verklnurden. Doch toen in 1581 de „geünieerde Nederlanden" den koning de gehoorzaam-
beid opzeiden was bet eerstelijk nog onzeker, welke gewesten zich onder deze benaming zouden
mogen rangschikken, en was zelfs bet grondgebied van die, welke toegetreden waren, nog voor een
groot deel in handen des vijands. Het oorlogsbeleid van prins Maurits drong dezen meer en meer
terug. Maar zelfs nog bij het twaalfjarig bestand van 1C09 waren de grenzen der jeugdige Repu-
bliek zeer gebrekkig geregeld. In hare oostelijke deelen b. v. waren de Spanjaarden op dat tijdstip
nog meester van Oldenzaal, Grol en andere plaatsen. Na de hervatting van den oorlog werd door
Maurits en vooral door Frederik Hendrik, „den Stedendwinger", het gebied van den staat krachtig
uitgebreid, en toen nu de Munstcrsche vrede in 1048 gesloten werd op den voet van bet uti
po ss id et is \'), was niet alleen bet grondgebied der Zeven Vercenigde Nederlanden (met Drenthe)
geheel aan de macht des vijands onttrokken, maar bleven zij bovendien in de heerschappij over
belangrijke steden en uitgestrekte landstreken ten zuiden van hare eigenlijke grenzen, die zij als
veroverd wingewest behielden en bestuurden (de Generaliteitslanden: Staats-Vlaandercn, Staats-
Brabant, Maastricht c. a. en de verspreide bezittingen in het Land van Overmaze). Na langdurige
onderhandelingen werden in de volgende jaren tot 10(54 de grenzen van deze bezittingen door grens-
tractaten met Spanje geregeld.
Na 1648 houdt de Republiek op, veroverend naar buiten op te treden. Ofschoon de gelegenheid
daartoe niet ontbrak, lag liet niet in de richting der politiek van het meest invloedrijke lid der
Unie, Holland, de landgrenzen uit te breiden. De Republiek gaf er de voorkeur aan, bare macht
over hare buren te laten gelden door bezetting in sterke plaatsen te houden, vooral in zulke die
handelswegen heheerschten: de forten langs de Schelde; Emden en Lecroort op de Eems ; Enime-
rik, Rees, Wezel, Burik, Orsoy en Meurs (bezitting der prinsen van Oranje) op den Rijn. De
Rijnvestingen gingen echter in 1672 verloren; de Eemsvestingen in 1744, nadat Oostfriesland aan
Frederik van Pruissen gekomen was. Alleen de Spaansche successie-oorlog (170"2—1713) gaf gele-
genbeid tot aanwinst van eenig grondgebied, ofschoon veel minder dan men aanvankelijk gehoopt
had (verbreeding der grenzen van Staats-Vluanderen; en verwerving op de Maas van Venlo en
Stevensweert c. a.). Gedurende de XVllle eeuw bleef verder de toestand onveranderd tot 1785,
toen de twisten met Jozef 11 eindigden niet verlies voor ons van de Scheldcfortcn, inkrimping der
grenzen van Vlaanderen tot de limite van 1664 en eenige ruiling van grondgebied in het Land van
Overmaze.
Over \'t algemeen vormde bet grondgebied der Republiek een weigesloten geheel, vooral in ver-
gelijking niet de meeste andere zoo zeer verbrokkelde staten in die tijden. Van den Dollard tot den
\') 1). i. dal elk behoudt wat hij bezit.
-ocr page 366-
347
Rijn liep de grens in eene onafgebroken lijn langs Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland.
Alleen was er voortdurend onzekerheid of de heerlijkheid Anholt, eene bezitting van het huis Salm-
Salm, onder de soevereiniteit van Gelderland behoorde dan niet. \') Zuidwaarts van den Rijn sprong
de grens langs het Cleefsche land over naar de Maas, waar deze bij Gennep, uit het Zuiden komende,
een rechten hoek westwaarts maakt. Deze rivier bleef de grensscheiding van het eigenlijke grond*
gebied der Republiek tot aan het Hollandsch Diep, behalve dat van Heusden af Holland zich tame-
lijk diep landwaarts in ten Zuiden van de Waal, den Bicsbosch en bet Hollandsch Diep uitstrekte.
Westelijk van het Markiezaat van Bergen-op-Zoom lag de provincie Zeeland, omvangen door de
wateren der Schelde. Één hoofdtak der rivier, de mond der Oosterschelde niet zijne rechtlijnige
verlenging, de Eendracht, liep in nagenoeg noordelijke richting tot in de Krammer en vormde de
oostelijke grens van Zeeland; de andere, do Westerschelde, was de natuurlijke scheiding lunchen
Zeeland en Vlaanderen.
9. Wat binnen de aldus geteekende lijn lag was het eigen territoir der leden van de Unie. Wat
daarbuiten door de Republiek bezeten werd, was wingewest.
Hiertoe behoorden:
a.   Staatsvlaanderen met de Scheldefortcn; deels genenditeitsland, deels (met den naam
Committimus van Zeeland) onder het onmiddellijk beheer dor provincie Zeeland gebleven.
Oorspronkelijk bestond dit Staatsvlaanderen uit niet veel meer dan eenige versterkte plaatsen op
eilandjes of landtongen, tusschen de stroomen en schorren aangelegd: en het hoofddoel met het
bezit er van was aanvankelijk niet anders dan een reeks van versterkte posten tegenover de vijand
te bezitten en de beide oevers der Schelde te bezetten om de heerschappij over deze rivier te beter
te kunnen uitoefenen. Doch door aanslibbing en indijking ontstond er allengs rondom en tusschen
deze vestingen eene strook vruchtbaar land, die om zich zelve begeerlijk genoeg was.
b.  Staatsbrabant, zooals men het gewoonlijk noemde omdat dit het noordelijke deel van
het oude Hertogdom Brabant was, doch nauwkeuriger aangewezen met de namen: L Stad en
Markiezaat van Bergen-op-Zoom; 2. Stad en Baronnie van Breda; 3. Stad en Meyerij van \'s Her-
togenboschj Stad Grave en Land van Cuyck.
c.  De stad Maastricht en de landen of kwartieren van Overmaze.
Het gebied van Staatsbrabant vormde een uitgestrekt en (behoudens de enclaves, waarover straks
zal gesproken worden) welgeslotcn terrein. Doch met de heerschappij\' der Republiek op de Maas was
het allcrzonderlingst gesteld. Maastricht zelf bezat zij om de helft met den Prins-bisschop van Luik.
Zuidwestelijk van de stad ging haar gebied over het Graafschap Vroenhove; doch bovendien liet zij
haar hoogheidsrecht in het land ten westen der stad en zelfs op vrij verren afstand gelden over
een aantal verspreide gemeenten, die öf bezittingen waren van de kapittels der parochiekerken van
Maastricht (te zamen begrepen onder den naam van de banken van St. Servaas) öf in den oorlog
bezet waren geworden en na den oorlog met zeer betwistbaar recht bezet waren gebleven (redemp-
tic-dorpen genoemd). Oostelijk van de stad, op den rechteroever van de Maas, werden evenzoo
eenige gemeenten als kapittclgoederen bezeten. Doch daar had het krijgsrecht in de laatste jaren
vóór den Munsterschcn vrede de Republiek tevens meester gemaakt van uitgestrekter gebied, de
Heerlijkheden \'s Hertógenrade, Valkenburg en Daalhem, en volgens de termen van het vredesverdrag
was zij in het bezit harer veroveringen gebleven. In 1061 had het grenstractaat met Spanje dit
bezit afgepaald, maar tevens hier en daar verbrokkeld. Door het verdrag van 1785 met Joseph II
brachten eenige ruiligen van grondgebied hierin verschikking. Doch de negen jaren later gevolgde
\') Daarentegen hief de prins van Salm-Salm eenen tol te Arnhem (de Anholtschc tol) die eerst in 1816 afgekocht
is. Zie Lagemans Rccucil n°. 51.
-ocr page 367-
348
verovering Her zuidelijke Nederlanden door de Frausche Republiek maakte aan den altijd nog inge-
wikkelden toestand een einde.
A6�
Het zuidelijk deel van liet voormalige Hertogdom Gelder, het kwartier van Roermond, was hij
den Munsterschen vrede aan Spanje verhieven: provisioneel, zooals liet iu het verdrag heette; duur-
zaam metterdaad, totdat iu 1713 de Utrechtsehe vrede Oppcrgelder van de zuidelijke Nederlanden
losmaakte, om hel grootste deel aan Pruissen te geven en het grondgebied der Republiek met twee
nieuwe enclaves op de Maas te vergrooten, namelijk Venlo en Stevensweert met Montfoort. Roer-
mond alleen bleel Oostenrijksch. \')
Niet het geringste voordeel van deze verspreide bezittingen voor de Republiek was, dat zij hier-
door de Maas beheersehtc, evenals zij, gelijk wij hierboven zagen, door de bezetting van versterkte
punten buiten hare grenzen over de andere groote waterwegen, de Eems, de Rijn en de Schelde,
meester was.
10. Dok elders was het gebied der Republiek niet geheel onverdeeld en niet zuiver afgerond. Dit
gold inzonderheid van Staatsbrabant en wel bepaald van dat gedeelte, dat zich langs de oevers van
de Maas uitstrekte. Het Land van Cuyck werd middendoorgesneden dooi- de Baronnie van Box-
meer, eene bezitting eerst van de graven van den Bergh, later van de graven van Hohenzollern-
Sigmaringen. Ten Westen van het zuidelijk gedeelte van het land van Cuyck lag de Koiiunanderij
van Gemert, behoorende aan de Duitsche orde, en aan de noordelijke helft paalde de uitgestrekte
Heerlijkheid Ravestcin, over welk gebied bijna twee eeuwen lang twist was, zoowel tusschen de erf-
genauien van Cleef, (waartoe het van ouds behoorde) namelijk Brandenburg en I\'altz-Neuburg, als
tusschen laatstgenoemde en de Algemeene Staten, die een recht van soevereiniteit over dit gewest
beweerden te hebben. Noordwestelijk wederom van Ravestein lag het Graafschap Mogen, eigendom
«Ier hoeren van Croy. Verder bciiodonwaarts aan de rivier, even voorbij \'s Hertogenbosch, lag de
Baronnie van Bokhoven, oorspronkelijk leengoed van Luik, later als rijksgrafelijke bezitting aan de
soevereiniteit der Republiek onttogen. De prins-bisschop van Luik bezat verscheidene kleine enclaves
in het Noorden van Brabant en zelfs in Holland bezuiden de Maas (in de nabijheid van Heusdcn).
Het Murkiezaat van Bergen-op-Zooni, schoon onder de soevereiniteit van de Republiek, erkende ook
4
oenen vreemden hoer, uit het huis van den keurvorst van de Paltz. Aan de zuidelijke grens van de
Meyerij, in Kemponland lag do rijke abdij van Postel, waarover van 1048 af twist was tusschen
de Republiek on de bezitters dor zuidelijke Nederlanden, totdat de eerste bij het verdrag van 1785
van hare aanspraken afstand deed. Evonzoo was er steeds geschil over Baaiie-hertog (Bar-le-duc) in
do Baronnie van Breda, dat wèl met hot nabijgelegen Baarle-Nassau toebehoorde aan de prinsen van
Oranje maar toch erkend word onder Turnhout te hehooren en dus onder de soevereiniteit van den
heer dor zuidelijke Nederlanden word gerekend.
In Gelderland bezat de keurvorst van Brandenburg als opvolger van den hertog van Kleef in
vollen eigendom en soevereiniteit do Heerlijkheden Huissen en Zevenaor, zich langs de beide oevers
van den Rijn uitstrekkende, bijkans tot voor de poorten van Arnhem; verschillende heerlijkheden in
hot Graafschap Zutphon behoorden aan vreerade vorsten, doch onder soevereiniteit dei\' staten van
Gelderland. Doch over de vraag, of ook de Heerlijkheid Auholt deze soevereiniteit had te erkennen,
werd tot iu do achttiende eeuw getwist.
Merkwaardig was de politieke gesteldheid der eilanden op de Fricscho kust, Ameland en Schier-
\') Voor ilc verdere liij/nudcrhcdcu \\;ui ile gest
7154
eldheid dor be/illingeu »|> en over ile Maas, moeten vrij verwijzen
naar de heldere uiteenzetting daarvan in den llistnrisc hen Atlas van Noord-Nederland, van de \\V|o
eeuw lol op lieden, zevende allcvcring (zesde kaart). Den vervaardiger van dezen Atlas, den heer Mr. (J. Mees, Az.
Iu.\'iijion wij gaarne nnze hulde cu nn/.rn dank TOM het uut. dal wij van zijn uitmuntenden arbeid hij de bewerking
zoowel van dn 1.....
08
Iii~!uk als van hel volgende gelrnkkeii heldieu.
-ocr page 368-
349
monnikoog. Beide waren vrije heerlijkheden, het laatste evenwel als leen van de staten van Fries-
land : doch Ameland behoorde tot gcene Provincie Het was van ouds eigendom van het geslacht
der Camminghas, die het in het begin der achttiende eeuw aan den Frieschen tak van het huis
Oranje Nassau verkochten. Willem V schreef zich nog: „Onafhankelijk Heer van de vrije en Sou-
vereine Erfheerlijkheid Ameland \')."
Eindelijk moet hier nog herinnerd worden, ofschoon het met de vraag omtrent de grenzen
van den Nedcrlandschen staat in geen onmiddellijke betrekking staat, dat het huis Oranje Nassau
zeer uitgebreide bezittingen binnen het grondgebied der Republiek had, inzonderheid in Holland,
Zeeland, Utrecht, Gelderland en Staatsbrabant. Niet zelden was er geschil over de soevereiniteit
van verscheidene dezer bezittingen tusschen den Prins on de staten der Provinciën, binnen welke
zij gelegen waren. De volkomene soevereiniteit van den Prins was erkend over de Heerlijkheden
Leerdam in Holland en Buren en Kuilenburg in Gelderland *). Deze heerlijkheden waren alzoo
enclaves binnen het gebied der Republiek, niet minder den Sevcnaer.
11.   Aan al deze ingewikkelde toestanden werd een einde gemaakt door de gevolgen der groote
omwenteling van het laatst der achttiende eeuw. De Fransche Republiek strekte hare verovering
der zuidelijke Nederlanden ook uit over de geënclaveerdo possessiën van vreemde mogendheden in
Staatsbrabant, en bij het verdrag met het Bataafsch gemeencbest van 5 Januari 1800 droeg zij
deze veroveringen over voor den prijs van zes inilliocn francs. Voorts waren ook Hnissen en Mal-
burg en de Heerlijkheid Anholt in dezen afstand begrepen. Bij het verdrag tusschen het Bataafsch
Gemeencbest en Pruissen van 14 November 1802 werden de Cleefsche enclaves in Gelderland in
haar geheel aan Nederland afgestaan. Bij den vrede van Amiens van 27 Maart 1802 was reeds in
beginsel vastgesteld, dat de Prins van Oranje Nassau voor het verlies zijner waardigheden en zijner
bezittingen binnen de grenzen van de Bataafsche Republiek cene compensatie in Duitschland zou
ontvangen. En bij een verdrag den 1 Augustus 1804 rechtstreeks tusschen de Republiek en den
Prins aangegaan droeg deze al zijne domeinen binnen haar gebied over voor de som van vijf mil-
lioen gulden.
Zoo was de volkomene éénheid van het Nederlandsche grondgebied verkregen.
12.   De gebeurtenissen der eerstvolgende jaren, de cessiën van grondgebied aan de Fransche Re-
publiek, de oprichting van het Koningrijk Holland en de inlijving in het Fransche Keizerrijk, ver-
scheurden de oude grenzen van den staat. Doch bij de herstelling der onafhankelijkheid in 1813
hernamen de Verecnigde Nederlanden, jure postliminii, hunne oude grenzen, met inbegrip
evenwel der gewonnen enclaves. Hieruit moeten sommige bepalingen van art. 54 der grondwet van
1814 verklaard worden, b. v. de toewijzing van Kuilenburg en Buren aan Gelderland, van Ameland
en Schiermonnikoog aan Friesland, en do provisionecle vorming van het landschap Brabant uit de
oude Generaliteitsland, „en uit zoodanige andere als in latercn tijd verkregen en daarbij ge-
vocgd zijn."
Bij de oprichting van het Koningrijk der Nederlanden werd de staat verdeeld in Provinciën,
waarbij zooveel mogelijk op vroegere toestanden gelet werd. Ook de veranderingen, die later in de
grensscheiding der Provinciën gebracht werden, waren over \'t geheel van weinig beteckenis. En
hieraan is het toe te schrijven, dat bij de afscheiding van België het gesmaldceld Koningrijk der
Nederlanden de oude grenzen der Republiek zonder groot bezwaar kon hernemen. Waren b. v. het
vierde en vijfde district van Zeeland in 1815 met Vlaanderen versmolten, of was er geen scheiding
8766
>) V>r|[. A. Kluit. Prima liaeao historiae federum Itelgii fedcrati, Deel I, Idadz. 108.
"•) Kuilenburg was tot 1714 bezitting van Saksen-llildliurghauscn. In dat jaar werd lid door de Staten van het
kwartier van Mjnu-gen gekocht en iu 171* duw deze aan den l\'rins Krlstadliuuder gewhonkeu.
-ocr page 369-
:r»n
geweest tnsschen Noord- on Zuidbrahant, hot zonde moeitp gekost hebben onze tegenwoordige
grenzen te behouden.
Bij die indeeling van 1815 werd echter éene provincie nieuw geschapen, en die schepping is op
hare beurt van grooten invloed geweest op de grensregeling van 1839. In het Zuidoosten des rijks
vormde men de provincie Limburg uit tal van bijeengevoegde bestanddeelen: een stuk van het
voormalige Oppergelder op den linkeroever der Maas, een groot gedeelte van het voormalige Bis-
dom Luik op denzelfden oever, de oude bezittingen der Republiek in bet oorspronkelijke Limburg
(met de Oostenrijksche bezittingen aldaar er bij getrokken) en eindelijk de strook gronds op den
rechteroever der Maas door Pruissen afgestaan. Toen nu in 1839 de scheiding kwam, werd deze
provincie Limburg in tweeën gesneden. De zuidwestelijke helft kwam aan België; het noorden en
het oosten bleef bij Nederland, deels krachtens ons erkend recht, deels als compensatie voor onzen
koning wegens het verlies van de helft van Luxemburg, dat hem in 1815 in ruil voor zijne Nas-
sausebe stamgoederen gegeven was. Zoo badden wij nog eens aan het huis Oranje Nassau vergroo-
ting van het grondgebied van den staat te danken.
18. De loop der geschiedenis van onze begrenzing is dus geweest ecne wel niet snelle noch veel-
beteekenende, maar toch voortgaande uitbreiding van ons grondgebied. In 1648 was dit grondgebied
grooter dan in 1G09: in 1715 grooter dan in 1G48; in 1814 grooter dan in 1715; in 1839
grooter dan in 1814 \'). Ook de laatste groote volkenrechtelijke transactie, waarin wij deelgenoot
waren, de nieuwe regeling der onderlinge betrekkingen van de Duitsche Staten na de ontbinding
van den Duitsrhcn Bond in 18CC, is ons voordeelig geweest, in dezen zin, dat alle twijfel omtrent
de volkomen vrije en onvermengde soevereiniteit van den koning der Nederlanden over het zooge-
noemde „Hertogdom" Limburg opgeheven is, en dat dit gewest aan de andere declen des rijks
volmaakt gelijk is geworden.
Alzoo zijn onze grenzen thans nauwkeurig bepaald en aan alle zijden afgesloten. De Neder*
landsche staat vormt op de kaart een, wel zonderling geteekend, maar desniettemin goed samen-
hangend geheel.
Alleen éen klein scheurtje is er in deze eenheid, waarvan wij ten slotte als eene curiositeit
moeten gewagen. De oude kwestie over Baarle-Hertog en Baarle-Nassau is nog altijd onopgelost.
Deze beide dorpen, of liever dit éene dorp met twee namen, verkeert in zóo samengestelden geogra-
phischen toestand, dat het tot heden der diplomatie niet gelukt is, dit kluwen te ontwarren. In de
scbeidingstractaten, zoowel van 1842 als van 1843, wordt verklaard dat het onmogelijk is, hier de
grens juist af te bakenen -). Men heeft de zaken dus in statu quo gehouden. Het gevolg is,
dat Baarle-Hertog, schoon binnen het Nederlandsche grondgebied gelegen, niettemin aan België
behoort en een deel uitmaakt van de Provincie Antwerpen; dat het zijne belastingen betaalt aan
de Belgische schatkist, zijne kiezers ziet stemmen voor Belgische vertegenwoordigers, zijne geschillen
laat beslissen door Belgische rechters en zijne politie laat handhaven door Belgische agenten \').
\') lli\'l eenigc verlies, ilat wij geleden hehltcu, is, dat hij <le regeling iler grenzen met Pruissen op den Rijn de
Schenkenschans en hel Stift Ellen huilen ons gehied z|jn gebracht, en ook Anholt ons voor goed ontvallen is.
\') Zie hel verdrag van 5 November 1842, art. 14, en hel verdrag van 8 Augustus 1843, art. 14. S 5.
\') Kene gemengde commissie van Nederlandsche en Belgische deskundigen is tegenwoordig bezig dezen knoop Ie
ontwarren.
-ocr page 370-
HOOFDSTUK 11.
DE PROVINCIËN.
I. Grondslag en beteekenis van de verdeeling des Rijks in Provinciën.
1.   De verdeeling dos Rijks in Provinciën is in de grondwet zelvp opgpnonipn. Zij is in dit
opzicht cp-nig. Van andpre staatsrpchtplijkp verdpplingen van lipt grondgebied gpwaagt do grondwet
wel \'), maar zij laat dp indeeling aan dp gewone wet over.
Deze grondwettelijke lioofdverdeeling is feitelijk de grondslag geworden van pen aantal andere.
Sedert 1848 heeft echter meer en meer het streven veldgewonnen om de administratieve pn huis*
houdelijke territoriale verdeelingen los te maken van de provinciale. Zelfs is bij de herziening der
Grondwet in 1848 het bpginsel aangpnomen (art. 2), „dat de wet provinciën kan vereenigen en
splitsen."
2.   De Provinciën, „waaruit het Koningrijk der Nederlanden in Europa tegenwoordig bestaat,"
worden in art. 1 dpr Grondwet in de volgende orde genoemd:
„Noordbrabant.                            Friesland.
Gelderland,                                  Overijssel,
Zuidholland,                                  Groningen,
Noordholland.                               Drenthe en het
Zeeland,                                        Hertogdom Limburg."
Utrecht.
Zoowel de verdeeling zelve als deze officiëele rangschikking geven stof tot ecnige opmerkingen, /
want in beide opzichten vinden wij hier veel onregelmatigs, dat toelichting vpreischt.
Wanneer men zich de Provincie voorstplt, gelijk zij werkelijk is, als onderdeel van den
staat, — wel met een cenigzins zelfstandig bestaan en met eigen belangen en rechten — maar
toch in de eerste plaats bestemd om tp zijn eene nfdeeling van het groote geheel ten behoeve, van
orde pn regelmaat in de huishouding en het bestuur van den staat, dan trekt het rppds dadelijk
onze opmprkznamhoid, dat deze deelen van den staat elkander zoo ongelijk zijn. Die ongplijkheid
springt in het oog, hetzij men de uitgestrektheid van het grondgebied van elke provincie, hetzij I
men het cijfer der bevolking tot maatstaf neme:
\') II v. die in kiesdistricten, art. 7G: •!•• gemeenten, art. 2. 138 vv. 188.
-ocr page 371-
352
OPPERVLAKTE EN IIEVOI.KINO DER PROVINClëX.
Opjienïakle                              Bevolking
in liektnren.              volgens ile telling van I8.VJ
Noordbrabant..........  512,700.                       407,794.
Gelderland............  508,659.                       403,640.
Zuidholland............  200,122.                       619,380.
Noordholland...........  273,004.                       523,876.
Zeeland..............  170,260.                        106,112.
Utrecht..............  138,451.                        160,106.
Friesland.............  327,480.                       274,305.
Overijssel.............  332,220.                        235,155.
Groningen............  220,220.                       207.688.
Drenthe.............  266,272.                         95,231.
Limburg.............  220,502.                       215,082.
Wat de oppervlakte betreft, bevat Noordbrabant het dubbele van Drenthe, meer dan het
dubbele van Groningen en Limburg, het drievoudige van Zeeland, bijna het viervoudige van
Utrecht.
Wat de bevolking aangaat, bevat Zuidholland meer dan het dubbele van Friesland en van
Overijssel, bijna het drievoudige van Groningen en van Limburg, bijna het viervoudige van Zeeland
en van Utrecht en moer dan zesmaal zooveel inwoners als Drenthe.
Desniettemin staan deze onderling zoo ongelijke deelen tegenover het geheel, den staat, in vol-
komen gelijke verhouding en hebben zij éene zelfde inrichting van huishouding en bestuur.
Nog zonderlinger moet ons bij den eersten oogopslag de olliciëelc rangschikking der Provinciën
in de grondwet voorkomen. Alle denkbeeld van orde en geleidelijken gang schijnt hier met opzet
vermeden te zijn. Letten wij op de geografische ligging, dan brengt ons deze rangschikking tot de
vreemdste sprongen over de kaart, van het oosten naar het westen, van het noorden naar het
zuiden. Wilde men de meerdere of mindere beteekenis der Provinciën in aanmerking nemen, dan
zou di- schikking als volgt moeten zijn:
Volgens Je oppervlakte.                                    Volgens de bevolking.
1.  Noordbrabant,                                      1. Zuidholland,
2.  Gelderland,                                           2. Noordholland,
3.  Overijssel,                                             3. Noordbrabant,
4.   Friesland,                                             4. Gelderland,
5.  Zuidholland,                                          5. Friesland,
6.   Noordholland,                                       0. Overijssel,
7.   Drenthe,                                                7. Limburg,
8.  Groningen,                                            8, Groningen,
9.  Limburg,                                              9. Zeeland,
10.  Zeeland,                      .                       10. Utrecht,
11.   Utrecht.                                              11. Drenthe.
Eindelijk verdient het opmerking, dat éene der Provinciën. Limburg, in de grondwet zelve met
den bijzonderen naam van Hertogdom wordt onderscheiden.
Uit alles vindt echter zijne verklaring, wanneer wij in het oog houden, dat zoowel de verdeeling,
als de benaming en de rangschikking der Provinciën in ons staatsrecht een louter historischen
oorsprong hebben.
-ocr page 372-
3r»3
II. Historische oorsprong der Provinciën.
3. Men weet, hop hot grondgebied der Nederlanden oudtijds ingenomen werd door ren aantal
kleine staten, die zelfstandig muist en dikwijls vijandig tegenover elkander stonden, /.onder eenigen
samenhang dun den nog altoos /eer lossen band die allen aan het Duitsche Rijk hechtte.
In het begin der XVI\'\' eeuw hadden deze verschillende staten zich ongeveer nis volgt gegroepeerd.
Het uitgestrekte Hertogdom Brabant met het daaraan verheelde Hertog.! o 1 iiaburg en het
Markgraafschap A ntwerpen.
Het weinig minder machtige Hertogdom Gelder met het Graafschap Zutphen.
Het Graafschap Vlaanderen, met At recht en Ka in e rijk.
Het Graafschap Hen ("gouwen.
Het Graafschap Namen.
Het Bisdom I. n i k.
Het Graafschap Holland (mot Westfrieslan d) en liet Graafschap Zeeland.
Het Bisdom Utrecht, met Sticht en Oversticht (Overijssel) Stel ling werf en Drenthe.
De heerlijkheid Friesland.
G r o n i n g e n met de Ommelanden.
Daarnevens en daart.. . aeii lag nog velerlei gebied van kleineren omvang, met meer of minder
aanspraak op onafhankelijkheid en soevereiniteit, waarvan wij in het vorige hoofdstuk reeds gewaag-
den en waarop wij straks nog zullen moeten terugkomen.
Reeds onder de Borgoensche hertogen was een groot gedeelte dezer Nederlanden onder één gebied
bijeengebracht. Doch eerst onder Karel V werden zij allen vereenigd. Door erfenis, door tractaat,
door opdracht, door verovering werd hij meester over de gezamenlijke Nederlanden (met uitzonde-
ring altijd van het Bisdom Luik). In 1548 voegde hij ze door het vermaarde Augsburgsche verdrag
van \'2C Juni met het Duitsche Rijk formeel tot één geheel te samen. Zijn zoon Philips trachtte
deze samenvatting te bevestigen en nog uit te breiden. Doch de opstand verijdelde deze pogingen.
In de plaats van de vereeniging onder het vorstelijk gezag traden nu de onderscheidene Uniën
fusschen de verschillende gewesten en steden.
Alleen de laatste van deze Uiiién, die van Utrecht in 1570, bleef standhouden en kreeg betecke-
nis voor de latere geschiedenis des lands. Zij werd het fondement der Republiek van de Zeven
Vereenigd e Nederlanden. Zij was een statenbond tot gemeenschappelijke verdediging tegen
den vijand, maar niet behoud van de zelfstandigheid en soevereiniteit van hare leden. Deze waren:
Gelderland (waarvan het zuidelijke gedeelte, het vierde kwartier of Oppergeldcr, afgescheurd was),
Utrecht, Holland met Westfriesland, Zeeland, Overijssel, Friesland, Stad en Lande. Ook Drenthe
behoorde er toe, maar zonder actief deelgenootschap, doch ook zonder onderworpen te zijn aan
een der andere leden of aan de gemeenschap. Door den loop des oorlogs met Spanje van 102f—1648
werden aan het gebied der Unie toegevoegd de generaliteitslanden in Brabant, Vlaanderen en Lim-
burg, die als wingewesten door de Algeineene Staten heheerscht en bestuurd werden. De Spaansche
successie-oorlog, i\'0\'2—1743, voegde hieraan nog eenig gebied in Oppergeldcr toe. Ook onder de
Republiek waren er, gelijk wij in het vorige hoofdstuk zagen, in de onderscheidene provinciën ge-
enclaveerde deelen, die of aan vreemde soevereinen toebehoorden bf op zekere zelfstandigheid aan-
spraak maakten.
4. Deze territoriale toestand bleef met weinig wezenlijke veranderingen voortduren zoolang de
Republiek der Vereenigde Nederlanden bestond. De omwenteling van 1795 maakte daaraan een
einde door de stichting van „ het één en ondeelbaar Bataufsch Gemeenebest." Reeds dadelijk echter
ontstond in dezen nieuw gevormden staat de strijd tusschen de Federalisten, die de oude zelfstan-
digheid van de deelen des lands zooveel mogelijk behouden wilden, en de Unitarissen, die zooveel
i
-ocr page 373-
354
mogelijk de heugenis aan die oude toestanden door samensmelting der deden van den staat en
geheel nieuwe indeeling van liet grondgebied wilden nitwisschen. De laatste partij triomfeerde in de
staatsregeling van 23 April 1708. Art. 3 van de/e staatsregeling bevatte eene nieuwe indecling
van het grondgebied der Bataafsche Republiek in acht Departementen, met voorbedachte ver-
loochening van historie en traditie.
Zij waren de volgende:
1.   Het Departement van de Eems (bevattende Groningen, de noordelijke helft van Friesland en
een stuk van Drenthe).
2.   Het Departement van den Ouden IJssel (Overijssel, het overige van Drenthe, de zuidelijke
helft van Friesland, de N. O. hoek van de Veluwe).
3.   Het Departement van den Rijn (Gelderland benoorden de Waal, Utrecht. Holland tusschen
de Lek en de Merwede).
4.   Het Departement van den Ainstel (Amsterdam met Ainstelland) geënclaveerd in
5.   Het Departement van Texel (Noordbolland, Zuidholland tot den Ouden Rijn en eenige wes-
telijk uitspringende hoeken van Utrecht).
8. Het Departement van de Delf (Zuidhnlland tusschen Rijn en Maas, met een hoek van Utrecht).
7.   Het Departement van de Dommel (Gelderland en Noordbrabant zuidelijk van de Waal,
oostelijk van de Biesbosrh).
8.   Het Departement van Schelde en Mans (Zeeland, westelijk Noordbrabant en de ZuidhoU
landsche eilanden bezuiden de Maas).
6.   De triomf der Unitarissen duurde echter niet lang. De staatsregeling van 1801, welke die van
1798 kwam vervangen, bepaalde wel nog in art. 20, dat het Bataaftcb Gemeenebest één en ondeel-
baar zou zijn, maar in het volgende artikel herstelde zij, met behoud van den naam Departementen,
de historische indeeling van het grondgebied in zeven gewesten, met de oude grenzen, behoudens
deze nieuwigheden:
a. Dat Drenthe vereenigd bleef niet Overijssel:
6. Dat de voormalige generaliteitslanden, voor zooverre zij nog aan den staat behoorden, (Staats-
brabant) een eigen, achtste. Departement zouden uitmaken. Voorts vond men hier voor het eerst de
formeele inlijving van voorniaals zelfstandige deelen des lands in het grondgebied van den staat.
Zoo werd Ameland toegevoegd aan het Departement Friesland, Wedde en Westwold
3369
ingerland aan
Groningen, IJsselsteijn aan Holland, Vianen aan Utrecht. Kuilenburg en Huren aan Gelderland.
De staatsregeling van 20 April 180Ó liet dit onveranderd, behalve dat de vereeniging van Drenthe
met Overijssel nu verklaard werd provisioneel te zijn,1) en dat Vianen onder Holland. Ussel-
steijn daarentegen onder Utrecht werd overgebracht. Ook onder de constitutie van 1800 voor het
Koningrijk Holland bleef de toestand ongeveer dezelfde. Art. 13 van deze Grondwet zeide niet anders
dan: „Het Rijk is één en blijft verdeeld in Departementen. Ringen en Gemeenten." Doch in de
Constitutionneele Wetten, gevoegd bij het Tractaat van 20 Mei 1800, werden de Departe-
menten opgenoemd in de volgende orde, waarbij het cijfer der bevolking tot grondslag was genomen:
Holland,                                     Zeeland,
Gelderland,                                Groningen,
Braband,                                    Utrecht,
Vriesland,                                   Drenthe.
Overijssel,
Hierin kwam echter spoedig weder verandering, eensdeels door de splitsing van het Departement
>) Kort daarna. 19 Juli 1805. werd Drenthe van Overtyssel kwgemaakt.
-ocr page 374-
355
Holland in twee Departementen: Ams tol land (Nu
685
ortiliulland) en Maasland (Zuidholland), met
de grensscheiding loopende van het strand benoorden liillogom en door de Haarlemmermeer tot
Onde Wetering, anderdeels ten gevolge van de veranderingen in liet grondgebied des Koningrijk*
zelf. In 1807 werd daaraan toegevoegd het vorstendom Oostfriesland niet Jeverland, Kniphuizcn en
Varel, dat alzoo een eigen Departement vormde, terwijl de grenzen van het Departement fironingen
tot aan de Keins werden verlegd. In 1810 gingen hij het tractaat van IC Maart voor den staat
verloren Zeeland. Brabant en van Holland en Gelderland de gedeelten zuidelijk van de Bicsbosch
en de Waal.
Dit beteekende echter weinig, want reeds hij decreet van 9 Juli 1810 werd het geheele Koning-
rijk Holland in het Fransche Keizerrijk ingelijfd.
6.   Evenals in 1798 werd nu weder het land in Departementen verdeeld, niet verwerping van
alle traditie. Alleen Friesland behield met zijnen naam ook zijne oude grenzen. Voor \'t overige
was die verdeeling eene geheel andere dan die van 1798. Bij deze was een stelsel zichtbaar ge-
weest om overal bij de scheiding der gewesten naar natuurlijke grenzen te zoeken. Thans werden
de oude provinciale grenzen hier behouden, daar verlegd. De verdeeling was nu als volgt:
a.   Voor «Ie landen afgestaan hij het tractaat van 10 Maart 1810:
Département des Bouclies du U h i u (Gelderland en Holland ten zuiden van de Waal, liet
oostelijke deel van Noordbrabant met \'s Hertogenbosch. Het westelijk deel van Xoordbrabant met
Breda en de Biesbosch werd toegevoegd aan het Dépt. des deux Nethes).\')
Département des Bouclies de 1\'Escaut (De Zeeuwsche eilanden).
b.   Landen ingelijfd bij decreet van 9 Juli 1810, georganiseerd bij decreet van 13 December 1810:
Département du Zuiderzee (Xoordholland, met Utrecht en den oostelijken hoek van Zuid-
holland, doch zonder Vlieland en Terschelling, welke eilanden bij het Département de la Frise
gevoegd werden).
Département des Bouches de la Meuse (Zuidholland behalve den zooeven vermelden ooste-
lijken liflek. Daarentegen springt liet zuidoostelijk tusschen de Lek en de Linge tot Buren uit.
Département de la Frise (Friesland, met de eilanden Vlieland, Terschelling, Ameland en
Schiermonnikoog).
Département de l\'Ems Occidental (Groningen, tot aan de Eems, met Drenthe).
Département de l\'Ems oriental (Oostfriesland).
Département de l\'Yssel supérieur (Gelderland ten noorden van de Waal).
Département de l\'Yssel (Overijssel, met den Ussel van Deventer tot Kampen als grens)\').
7.   Ook deze toestand had den tijd niet, zich te bevestigen. Binnen drie jaren was het vaderland
wederom van de Fransche heerschappij verlost en op nieuw onafhankelijke staat geworden.
De grondwet van \'29 Maart 1814 trachtte zooveel mogelijk den ouden staat van zaken van vóór
1795 in het leven terug te roepen. Ook hare bepalingen betrekkelijk het grondgebied, in art. 53—55,
ademden dezen geest. Zij kon echter de voldongen feiten niet geheel verloochenen. Van daar, dat nu naast
de zeven voormalige provinciën ook Brabant en Drenthe als zelfstandige „Provinciën of Land-
schappen" met gelijke rechten als de overige genoemd werden, doch als scheppingen van den lateren
tijd onder aan de lijst kwamen. De negen Provinciën of Lanschappen, „welke te zamen liet tegen-
\') De landstreek oostelijk \\an Brabant, aan wederzijden van «Ie Maas. omvallende liet voormalig Hertogdom Clcef en
C3B
de latere Provincie Limburg, was reeds vroeger ingelijfd en verdeeld in twee Departementen, Dépt. de In Itlioer en
Dépt. de In Meate inférieure.
!) Van de herhaalde wijzigingen, die deze organisatie. althans op liet papier, in weinige maanden onderging, hclwe-
vcn "i.i hier niet te gewngen. Mm vindt ze nauwkeurig vermeld in de IV allevering van den H isl orischen
Atlas van Noord «Neder land van den beer Mr. fi. Mees Az.
-ocr page 375-
:i5ii
4427
woordig grondgebied der Vereenigde Nederlanden in Europa uitmaken," werden namelijk in de
volgende orde opgenoemd:
Gelderland,                                 Overijssel,
Holland,                                      Groningen,
Zeeland,                                      Braband en
Utrecht,                                      Drenthe.
Vriesland,
Ook bij de grensregeling tusschen de provinciën stond liet beginsel der restauratie op den voor-
grond. „Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Groningen en Drenthe behouden hunne
oude grensscheidingen." Doch ook hier moest althans eenigermate acht geslagen worden op de
nieuwe orde van zaken door de gebeurtenissen geschapen. In dit opzicht hield men zich zoo nabij
mogelijk aan de staatsregeling van 1801. Braband bevatte diensvolgens de oude generaliteitslanden
voor zooverre zij onder het gebied van den staat waren teruggekeerd, nu ook Staatsvlaandcren
daaronder begrepen. Bij de overige Provinciën werden nagenoeg op gelijke wijze als in 1801 de
voormalige enclaves ingelijfd: Kuilenburg en Buren in Gelderland: Vianen, Ameide, Leerdam, Lan-
gerak en Sornmelsdijk in Holland: l.lsselsteijn, Benschop, Noordpolsbroek en Jaarsveld in Utrecht;
Ameland en Schiermonnikoog bij Vriesland: Wedde en Westwoldingerland in Groningen.
Voor het overige liet de grondwet de „verdere grensscheidingen en al wat in dit opzicht nog
regeling behoefde" aan de wet over. Zeer spoedig werd hieraan reeds gevolg gegeven. Bij de wet
van 20 Juli 1814, Stbl. N°. 83, werd het voormalig Staatsvlaandcren van Braband losgemaakt en
bij Zeeland gevoegd. Bij eene andere wet van dezelfde dagteekening, Stbl. N°. 84, aangevuld door
de wet van 10 Februari 1815, Stbl. No. 14, werd de strook zuidwaarts van het Hollandsch Diep,
die van oudsher tot Holland behoord had en overeenkomstig de grondwet weder tot Holland ge-
bracht was (het land van Heusden en Altena, enz.) aan Braband toegewezen, terwijl het fort
Loevestein aan Gelderland overging.
8. Vóór de afkondiging der grondwet van 1814 was echter reeds door de mogendheden van
Europa tot de vereeniging van België met Nederland besloten en bij het Parijzer tractaat van
30 Mei 1814 werd zij formeel vastgesteld, bij het Weener tractaat van 9 Juni 1815 nader geregeld.
Diensvolgens moest de pas ingevoerde grondwet herzien en voor het Koningrijk der Nederlanden
passend gemaakt worden, ook wat betreft het grondgebied. Zoo werd dan in art. 1 en 2 der
grondwet van 24 Augustus 1815 dit grondgebied bepaaldelijk omschreven.
Als om di? éénheid van het nieuwe rijk te beter te doen uitkomen, werden hierbij de zuidelijke
en noordelijke gewesten dooreengemengd en in de volgende orde gerangschikt:
Braband (Noord-),                          Zeeland,
Braband (Zuid-),                                Namen,
Limburg.                                            Antwerpen,
Gelderland,                                         Utrecht,
Luik,                                                  Vriesland,
Vlaanderen (Oost-),                           Overijssel,
Vlaanderen (YVest-),                         Groningen,
Henegouwen,                                      Drenthe,
Holland,
terwijl het Groothertogdom Luxemburg om zijne geheel bijzondere positie afzonderlijk vermeld
werd.
Deze rangschikking had een zuiver historischen grondslag. De commissie van herziening van de
grondwet drukte dit in haai\' rapport met deze woorden uit : „Wij hebben den rang der Provintien
-ocr page 376-
357
bepaald zoo als die vóór hare scheiding bestond ten tijde van Karel V \')." Die historische grond-
slag was de waardigheid van elk gewest in de tijden toen zij nog onafhankelijke staten waren.
Eerst kwamen de Hertogdommen, Brabant, Limburg, Gelderland; dan het Vorstelijke B i s-
dom Luik: vervolgens de Graafschappen, Vlaanderen. Henegouwen, Holland. Zeeland, Namen;
daarop het Ma rkgraafsc hap Antwerpen, het Bisdom Utrecht, de Heerlijkheden Friesland,
Overijsel: eindelijk de Landschappen zonder titel. Groningen en Drenthe.
Bij de regeling van het grondgebied werden voor de noordelijke Provinciën de oude grenzen
wederom gehandhaafd; voor de zuidelijke Provinciën hield uien zich grootendeels aan de indeeling
in Departementen uit den Franseben tijd. Eéne Provincie werd echter geheel nieuw geschapen,
Limburg. Om haar te vormen werden stukken samengevoegd van het voormalige Braband, van het
Bisdom Luik en van Oppergelder met slechts een hoekje er bij van het voormalige Hertogdom
Limburg, welks naam thans op nieuw in \'t leven geroejien werd.
Voorts werden ook nu weder, bij art. 3, „de meer juiste bepalingen, welke nader omtrent de
grensscheidingen der Provinciën onderling mochten noodig en dienstig worden geoordeeld, met in-
achtneming zoowel van de belangen der ingezetenen als van het gerief van de algenieene admini-
stratie" aan de gewone wet overgelaten.
Dat de wetgever van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, zullen wij in de volgende Sj zien.
0. De opstand der Belgen in 1830 verbrak de eenheid van het rijk. Nadat het trartaat van 10
April 1830 de scheiding tusschen Noord- en Zuidnederland bekrachtigd had, moest eene herziening
der grondwet ook het grondgebied van het Koningrijk der Nederlanden op nieuw regelen. Dit ge-
schiedde in 1840. Bij deze herziening liet men eenvoudig de Provinciën, die voortaan tot het Ko-
ningrijk België zouden belmoren, uitvallen en voor de overige de bestaande orde blijven. Kr hadden
echter twee bijzondere veranderingen plaats. Eertitelijk werd de Provincie Holland, die reeds sedert
1815 administratief in twee dcelen gesplitst was, in twee Provinciën gescheiden, Zuidholland en
Noordholland. Voorts werd de gesmaldeelde Provincie Limburg om hare bijzondere betrekkingen tot
het üuitsche verbond achteraan geplaatst en niet den titel van Hertogdom begiftigd \').
De herziening der grondwet in 1848 heeft geene verandering in de indeeling des Rijks noch in
de rangorde der Provinciën gemaakt. Zoo luidt dan art. 1 tier grondwet tegenwoordig:
„Het Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de tegenwoordige Provinciën:
Noordbraband,                                      Vriesland,
Gelderland,                                            Overijssel,
Zuidholland,                                          Groningen,
Noordholland,                                       Drenthe en het
Zeeland,                                                 Hertogdom Limburg."
Utrecht,
Gelijk reeds opgemerkt is, heeft de grondwet tevens wel in art. 2 het beginsel opgenomen, „dat
de wet provinciën vereenigen en splitsen kan," doch tot heden heeft de wetgever van deze be-
voegdheid geen gebruik gemaakt.
\') De Fronsche redactie van hel rapport zegt nng iets stelliger: .Nous avons place les provinces du rovaume dans
l\'nrdre qu\'avaiciit adnpté avant leur sépnrat ion les urdomiunces de Charles Quint."
\') De beteekciiis mui dezen titel in liet Nederlandsclic staatsrecht is echter altijd vrij onzeker gebitven. De koning
der Nederlanden heeft hij de vermelding zijner waaidigheden in officieele acten nooit den afzonderlijken titel van
Hertog van Limburg aangenomen. In regeeriugsbescheiden wordt, ook nog na het Iraclaat van Mei 1807, dat
Limliurg formeel van alle hel rekkingen met Duilsrhlaml losgemaakt heeft, uu eens van de Provincie Limburg, dan
weder van hel Hertogdom Limburg gesproken.
-ocr page 377-
358
III. De begrenzing der Frovinoiën onderling.
10. Wij hebben gezien, dat de onderscheidene staatsregelingen en grondwetten sedert 1798 zelve
doorgaans in de hoofdtrekken de grenzen van de deelen des lands, Departementen of Provinciën,
bepaalden, en dat daarbij bepaaldelijk die van 1801 en 1814 op den aloiulen toestand terugwezen,
met zulke wijzigingen als de behoeften of inzichten des oogenbliks medebrachten.
Van daar dat ook de tegenwoordige gren/.en onzer Provinciën eenen historischen oorsprong heb-
ben, die tot de hoogste oudheid opklimt, zóo, dat men de formeele grondslagen daarvan zelfs moeie-
lijk in de archieven zal kunnen wedervinden en zich bij gebreke van deze met de eeuwenoude
traditie moet vergenoegen.
Wij hebben echter ook reeds opgemerkt dat. bepaaldelijk sedert 1814, de Grondwet verandering
zoowel als nadere regeling dezer grenzen aan den gewonen wetgever heeft overgelaten.
Van deze bevoegdheid heeft de wetgever sedert 1814 herhaaldelijk gebruik gemaakt.
In de vorige § is al gesproken van de belangrijke wijziging, die er reeds weinige weken na de
afkondiging der grondwet van 1814 gebracht is in de grenzen tusschen de toenmaligeu Provinciën
Braband en Zeeland eenerzijds en Holland anderzijds.
Wij laten hier nu volgen de meestal weinig beteekenende veranderingen, die sedert 1815 zijn
voorgekomen.
a.   Tusschen Holland (Noordelijk gedeelte) en Utrecht. Wet van 19 Mei 1819, Stbl. N°. 30.
Algemeene regeling der grenzen tusschen de beide Provinciën, waardoor van over en weder eenige
gemeenten gewonnen en verloren werden, ten einde een aantal zonderling uitspringende hoeken af
te snijden.
b.  Tusschen Holland (Zuidelijk gedeelte) en Gelderland. Wetten van 27 April 1820, Stbl. N°. 12
en 13. Algemeene en uitvoerige regeling der gren/.en van Zuidholland naar het oosten.
c.   Tusschen Groningen en Drenthe. Wetten van 5 December 1817, Stbl. N°. 32, en 21 De-
cember 1822, Stbl. N*. 55. Beide wetten bevatten onbeduidende grensregelingen tot wegneming
van onzekerheid en oplossing van oude geschillen.
d.   Tusschen Noordbrabant en Limburg. Wet 20 December 1823, Stbl. N°. 54. Onbeduidende
grensregeling tusschen de dorpen Maashees en Wansum.
e.  Tusschen Gelderland en Utrecht. Wet 18 December 1824, Stbl. N°. 68. Grensregeling tusschen
de dorpen Hoogland en Hoevelaken.
f.   Tusschen Zuid- en Noordholland. Wetten van 11 Juli 1855, Stbl. N*. 70 en van 8 Juni 1864,
Stbl. N». 61.
Wij hebben reeds vermeld, dat al bij de grondwetsherziening in 1840 Noordholland tot eene
afzonderlijke Provincie verheven is. Toen heeft echter geene wet de grenzen tusschen Noord- en
Zuidholland bepaald. Men hield zich aan den feitelijken toestand, zooals die door de sedert lang
bestaan hebbende administratieve splitsing bevestigd was; en hierop doelde ook het koninklijk
besluit van 10 October 1840, Stbl. N°. 64. Deze administratieve splitsing schijnt op hare beurt
gegrond geweest te zijn op de scheiding tusschen de Departementen Amstelland en Maasland, onder
de regeering van koning Lodewijk.
Bij de wet van 11 Juli 1855 is nu daarin deze verandering gebracht, dat de grenslijn, die vroe-
ger door de Haarlemmermeer liep, na de droogmaking van dien plas zuidelijk om den polder
gelegd is, zoodat thans de gemeente Haarlemmermeer in haar geheel tot Noordholland behoort.
Bij de wet van 8 Juni 1864 zijn eenige geringe rectilicatiën oostwaarts van den Haarlemmermeer-
polder gemaakt.
-ocr page 378-
HOOFDSTUK III.
DE GEMEENTEN.
I. Getal der gemeenten. Veranderingen daarin van 1860—1867 gebracht.
lu eene tabel, gevoegd bij de wet van 4 Juli 1850 (Staatsblad N°. 37), worden alle gemeenten
des Rijks bij name genoemd. Er waren toen 1209, verdeeld als volgt: \')
Noordbrabant......................  185
Gelderland.......................  418
Zuidholland.......................  234
Noordholland......................  145
Zeeland.........................  116
Utrecht.........................    91
Friesland........................    43
Overijssel........................    62
Groningen.......................    57
Drenthe..........\'..............    33
Limburg.......................  125.
Sedert zijn daarin (tot Uit\'. Dec. 1867) de volgende veranderingen gekomen.
61 wetten zijn er aangenomen, waarbij twee of meer gemeenten met elkaar werden vereenigd,
als 7 in 1854, 23 in 1855, 28 in 1857, 1 in 1863, 1 in 1865 en 1 in 1867.
Bij de wet van 27 December 1856 (Stbl. N°. 148), werd voorts de gemeente de Mijl in
Zuidholland gesplitst en de oostelijke helft toegevoegd aan de gemeenten Dubbeldam en Wieldrecht,
de westelijke aan de gemeente \'s Gravendeel, terwijl tevens de gemeenten Dubbeldam en Wieldrecht
werden vereenigd.
Krachtens de wet van 16 December 1858 (Stbl. N°. 84) moest het eiland Schokland worden
ontruimd en zou de gemeente van dien naam, zoodra de ontruiming was geschied, ophouden te
bestaan en haar grondgebied tot de gemeente Kampen behooren. Diensvolgens werd bij koninklijk
0006
\') De wet vbii I Juli 18.10 (ilc kieswet) houdende verdeeling des RQka in kiesdistrict..... slnort zich niet aan de
provinciale indeeling, Hei getal gemeenten in elke provincie is hier alzoo ontleend aan de Uitkomaten der derde tien-
Jarige volkstelling,
A/ �
gebonden in 1849, In de wel van 5 November 1852 (Stbl. N°. 197) worden de gemeenten provin»
eiesgewyze opgenoemd.
-ocr page 379-
300
besluit van 4 Juli 1850 (Stbl. N°. 70) bepaald, dat dp gemeente Schokland met den iOden j,m
daaraanvolgende zoude ophouden te bestaan.
Hij de wet van II Juli I855 (Stbl. N°. 70) werd eene nieuwe gemeente in de provincie Noord-
holland gesticht, Haarlemmermeer.
Volgens di- wet van 8 Juni I80i (Stbl. N°. 01) is de grensscheiding tusschen de provinciën
Noord- en Zuidholland in dier voege gewijzigd, dat de gemeente Loimuiden van Noord holland tot
Zuidbolland is overgegaan, te rekenen van den lB,t\'\'> Januari 1805.
Bovendien werd bij onderscheidene wetten verandering gebracht in de grensscheidingen van ver-
schillende gemeenten, hetgeen echter op het getal der gemeenten van geen invloed was.
In de onderstaande tabel (I) vindt men de veranderingen, sedert 1850 in het getal der ge-
meenteu gebracht, opgegeven. Do meeste zijn in Zuidholland voorgekomen.
I. TABEL, AANWIJZENDE DE VERANDERINGEN SEDERT 1850 IN HET GETAI. DER
GEMEENTEN GEBRACHT.
10.
B.
8.
Ét
ii.
Sij
I
Ni
Ü!
ff i
PROVINCIE.
AANMERKINGEN.
til! i fff
ij! \'m
il
I
Noordbrabant.
Gelderland. ..
Zuidholland . .
186
IH\',
197
186
118
SM
185
lid
196
1854
1S 55
IS5Ü
1857
1804 a
1807*
1854
1857
1803
1804 c
1857
1805
1857
1858 tl
-x
26
•ï
8
1
6
4
•Z
1
y
1
10
88
1
7
>r. lic vermeerdering
ging \'met 1 Januari
1805 in.
b. lic vermindering
ging met 1 Januari
1808 in.
Noordbolland.
138
IK.
132
4
1
1
:j
1
14
e. De vermindering
ging met 1 Januari
1805 in.
Zeeland.
116
\'Jl
48
62
118
7:3
48
01
57
88
188
112
Vi
48
f.1
57
88
l-\'ö
Utrecht . .
Friesland.
Overfjstel.
</. In 1869 heeft de
vermindering plaats
gevonden.
Groningen....... 67
Drenthe.......... 83
Limburg......... 125
2 2
1134
Het Rijk
120\'J
63
78
11:):»
-ocr page 380-
30 i
II. Beteekenis en historische grondslag der gemeenten.
De naam Gemeente hooft in hot Nederlandsche staatsrecht eerst door flo herziening dor grond-
wet in 1848 on door de wet van 29 Juni 1851. Sthl. N°. 85 (do gemeentewet) eene bepaalde be-
teekenis gekregen. Ook de grondwet van 1815 gebruikte wol roods dozon naam in art. 213 als een
generieken torm.\') doch hij do regeling dor „plaatselijke besturen" (art. 154 vv.) vermeed zij den
naam genieenten, en voorts handhaafde zij in de staatsinrichting do aloude onderscheiding tns-
schen steden on platteland. .
De gemeente nu is iets anders dan een verzameling van woningen, die men met de namen
gehucht, dorp, vlek, stad onderscheidt. Het getal van zulke plaatselijke groepeeringen is hier
te lande meer dan 3400. ruim driemaal zooveel als dat der gemeenten.
Onder gemeente wordt in staatsrechtolijkcn zin verstaan: het politieke lichaam, waarin een
meer of minder aanzienlijk getal ingezetenen, meer of minder verspreid <>f hijeenwonendo, plaatselijk
vereenigd zijn, mot eigen belangen en rechten, wetgeving en bestuur.
De grondwet erkent (art. 138 vv.) het bestaan dezer gemeenten en bepaalt alleen (art. 2), dat
zij door de wet vereenigd en gesplitst kunnen worden of wijziging in hunne grensscheiding kunnen
ondergaan. Hieruit vlooit van zelf voort, dat ook door do wet (gelijk na 1850 een paar malen reeds
geschied is) nieuwe gemeenten kunnen worden gesticht. Doch behoudons deze enkele uitzonderingen
is de oorsprong onzer gemeenten zuiver historisch. Onder dezen geiiieonseliappolijken naam zijn na
1848 de voormalige steden, vlekken, schontambten, districten, grietenijen en heerlijkheden blijven
voortbestaan gelijk zij zich in vroegere, meestal lang verloopcn tijden, in de onderscheidene Provhv
eien nevens elkander gevormd hebben.
Uit dezen historischen oorsprong spruit van zelf voort de zeer groote ongelijkheid — nog veel grooter
dan bij de Provinciën — tnsschen de onderscheidene gemeenten in omvang van grondgebied en cijfer
van bevolking. In de volgende § § van dit hoofdstuk zullen wij gelegenheid hebben, deze ongelijkheid
in het licht te stellen. Wij zullen daar zien, dat ons land gonieenten telt met meer dan 30,000 en met
minder dan 100 b. aan grondgebied, mot meer dan 100,000 en met minder dan 500 ingezetenen.
Ofschoon nu sedert 1848 het onderscheid tnsschen steden en platteland uit ons staatsrecht
verdwenen is en het derhalve thans onnoodig is de rechtsgronden na te sporen, waarop in elke
Provincie eenigo gemeenten don rang van steden verkregen haddon, is het echter ook nu nog mis-
schien niet overtollig hier te herinneren, welke gemeenten onder de vorige staatsregeling dien
voorrang genoten. De verhouding was als volgt:
Noordbrabant telde........10 steden, 175 plattelandsgemeenten.
))
103
ij
IJ
221
i)
1)
134
i)
II
107
n
>1
85
ii
tl
32
ii
»
59
i>
>>
56
ii
IJ
30
i)
1!
120
1122
n
Gelderland............15
Zuidholland............13
Noordholland ...........11
Zoeland.............. 9
Utrecht.............. 0
Friesland.............11
Overijssel............. 3
Groningen............. 1
Drenthe.............. 3
Limburg............. 5
~~87~
\') „In alle gemeenten! welker bevolking luimen den betioten kring of omtrek der gebouwen \'2500 lielea en daar-
boven bedraagt, worden als van ouds schutterijen ongericht." In art. IJ.1 der grondwet na INI i nas hier alleen vin
steden gesproken.
-ocr page 381-
362                                              •
De steden waren de volgende:
In Noord b ra ban t: \'s Hertogenbosch, Bergen-op-Zoom, Breda, Eindhoven, Geertniidenberg,
Grave, Heusden, Oosterhout, Tilburg, Willemstad.
In Gelderland: Arnhem, Zalt-Bomme), Kuilenburg, Doesburg, Doetichem, EIburg. Groenlo,
Harderwijk, Hattem, Lochem, Nijkerk, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Zutphen.
In Zuidholland: \'sGiiivenhage, Brielle, Delft. Dordrecht, Gorinchcm, Gouda, Leiden, Maassluis,
Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven. Vlaardingen, Woerden.
In Noord hol land: Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik,
Monnikkendam, Pui-merend. Weesp, Zaandam.
In Zeeland: Middelburg, Axel, Goes, Hulst. Sluis, Tholen, Veere, Vlissingen, Zierikzee.
In Utrecht: Utrecht, Amersfoort, Montfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede, l.lsselstein.
In Friesland: Leeuwarden, Holsward, Dokkum, Franeker, Harliugen, llindeloo|ien, Sloten, Sneek.
Stavoren, Workum, IJlst.
In Overijssel: Zwolle, Deventer, Kampen.
In Groningen: Groningen.
In Drenthe: Assen, Coevorden, Meppel.
In Limburg: Maastricht, Roermond, Sittard, Venlo, Weert.
Bovendien waren er in eenige Provinciën nog onderscheidene, meestal kleine gemeenten, die wel
den naam van Stad voerden, doch geene politieke stedelijke rechten bataten. Men noemde /e wel
eens „plattelands-steden."
III. Onderscheiding der gemeenten naar de oppervlakte.
In tabel II hierachter (hl/.. 364) vindt men eene verdeeling der gemeenten naar de oppervlakte
van haar grondgebied. De cijfers, die wij daar ontmoeten, geven stof tot meer dan eene op-
merking.
Vooreerst mag de aandacht wederom gevestigd worden op het groote verschil dat zich in de
uitgestrektheid der gemeenten openbaart. Er zijn er, die nauwelijks 100 of 200 b. omvatten: er zijn
er. die meer dan 30,000 b. tellen.
Doch deze uitersten zijn uitzonderingen. Verreweg de meeste gemeenten in ons vaderland hebben,
kan men zeggen, een zeker middencijfer van oppervlakte, dat zich tusschen de grenzen van 500 en
r>000 b. beweegt. Het getal van deze bedraagt 872 of ongeveer drie vierde van het geheel. Trekt
men de grenzen nog enger, dan vindt men G05 gemeenten of ruim de helft, ilie een grondgebied
hebben van 1000—i000 b. Hoe verder het cijfer der oppervlakte van dit middencijfer in -f- of —
afwijkt, hoe geringer het getal der gemeenten wordt, dat in die afwijkingen valt.
Doch op dezen laatsten regel is ééne opmerkelijke uitzondering, namelijk het betrekkelijk groote
gi\'tal (45) gemeenten met eene oppervlakte van 10,000—20,0<)<> b. Dit hangt te tarnen met een
ander verschij
0
nsel, dat onze aandacht waardig is, namelijk de groote ongelijkheid die zich ten
aanzien der uitgebreidheid van de gemeenten in de verschillende Provinciën openbaart. Sommige
Provinciën hebben uitsluitend of grootendeels gemeenten van beperkten omvang: in andere daaren-
tegen is groote uitgebreidheid van het gemeentelijk grondgebied regel. Onder de eersten munten
Zeeland, Utrecht en Zuidholland uit. Zeeland en Utrecht hebben geene gemeente die meer dan
5000 b. oppervlakte bezit, Zuidholland heeft er op een getal van 197 slechts drie, en daaronder
geene die grooter is dan 7000 b. Daarentegen zijn Gelderland, Friesland en Overijssel de Provin-
cien der groote gemeenten. Gelderland telt er 20 met meer dan 5000 b. op de 110, Friesland 20
op de 43, Overijssel 25 op de 61. Eindelijk Drenthe heeft onder zijne 33 gemeenten niet minder
dan 22 met meer dan 50Ö0 b.
-ocr page 382-
:m
Met andere woorden: In eenige Provinciën is het gemeentelijke grondgebied zeer versnipperd: in
andere vindt men het tegendeel.
De oorzaken van dit opmerkelijk verschil zijn onderscheidene. In de eerste plaats heeft hier de
natuurlijke gesteldheid van den bodem invloed. In de hooge veenen van Drenthe en Overijssel, op
de heidegronden van deze gewesten en van Gelderland is er voor eene verdeel ing van den grond
in kleine vakken geene reden. In de lage en waterrijke streken van Holland <\'ii westelijk Utrecht
daarentegen heeft van oudsher de gesteldheid des bodems zulke verdeeling van zelve medegebracht.
Eene andere oorzaak zouden wij kunnen noemen de sociale. De groote opeenhooping des volks,
vrucht van ontwikkeling der nijverheid en welvaart, heeft in sommige streken reeds vroeg een
aantal zelfstandige gemeenten van kleinen omvang doen ontstaan, terwijl in andere oorden de dun
gezaaide en wijd verspreide bevolking geen behoefte aan aansluiting gevoelde. Kimlelijk komt nog
eene politieke oorzaak in aanmerking. Uit geldt van Gelderland en Overijssel, waar de voorma-
lige uitgestrekte heerlijkheden den grondslag hebben gelegd van de tegenwoordige gemeenten. Maar
dit geldt inzonderheid van Friesland, waar anders de bevolking dicht genoeg samenwoont om een
groot aantal dorpen, gehuchten en buurtschappen te vormen, maar waar de aloude staatsinrichting
met hare eigenaardige verdeeling des lands in grietenijen de historische oorsprong van het
tegenwoordige gemeentewezen geworden is.
Ten slotte geven wij hier, ter aanvulling onzer tabel, de namen der gemeenten in de verschil-
lende Provinciën, die meer dan 10,000 b. oppervlakte bezitten.
In Noord hraha n t: Deurne cum annexis 10327,87.
In Gelderland: Apeldoorn 33930,50, Barnevcld 17006,19, Ede 32926,11 Eibergen 11714,74,
Epe 15648,40, Ermelo 20915,15, Laren 10838,87, Voorst 12564,88, Winterswijk 13812,02.
In Zuid holland: geene.
In Noordholland: Haarlemmermeer 18522,95, Terschelling 10766,67, Texel 18550,82, Zijpe
11841,45.
In Zeeland: geene.
In Utrecht: geene.
In Friesland: Opsterland 23061,01 SchoterJand 15248,32. Tietjerksleradeel 17279,84, West-
stellingwerf 22717,01, VVonseradeel 15536, Achtkarspelen 10319,69, Doniawerstal 12564,82, Oost-
stellingwerf 22500,24, Smallingerland 12494.43 Wvmbritscradeel 16540,21.
In Overijssel: Dalfsen 12852,82, Haaksbergen 10471,14, Ambt Hardenberg 16540,55. Hellen-
doorn 13198,77, Lonneker 14959,19, Losser 11097,30, Ambt Ommen 16369,54, Raalte 13613,63,
Staphorst 13800,23, Tubbergen 14349,09, Weerselo 10630,64, Wierden 10069,24, Zwollerkerspel
14282,24.
In Groningen: Onstwedde 10681,62, Slodderen 14589,34, Vlagtwedde 15389,53.
In Drenthe: Beilen 16674,04, Borger 13035,09, Dalen 12158,03, Emmen 28851,19, Norg
11229,81, Odoorn 14784,12, Rolde 10538,94, Ruinen 11561.35, Vries 10880,77, Westerbork
13663,12.
In Limburg: Bergen 12470,28. Venray 14621,80.
-ocr page 383-
rtts.i
"PWI
-h-
01
ii»
09
— H9
«
K
—.
e» —c
*—t fH
«
r-
-
09
x
51 —
— e»
*
fH
lO
*
~H
^H f*
oo
Hl
±
t-
V
^
-
-.
U
8
H
••
1
-
s
/•
E
b!
^
i
2
.=
r.
VERSCI
i
X.
<_
u
o
0
u
h
*
=
-
?
>
ei
^
=
^
-
i
J5
K
Ï3
i-i
_
(m
=
i.
o
h
s
C
iu
h
>
S
.—
H
is
u;
•n
»
1
«.
u
Q
1
*
i
H
s
->
4)
u.
5
V.
"3
<
•—
<
1
9
J
H
e
<
H
s
O)
H
300
400
1
009
500
GOO
009
OOi !
M 91 H n
1
Ml
09
-
•.=
WO
CS
1
d
—*
i-
et
iH
—\'
!M
09
A
IS
J-.
?o
9)
s
CS
1
rH
Z-.
ro
ii
oo
M
Tl
09

i0
3
s
09
fr-
>o
m
9)
o;
1 °*
09
e
M
•:i
CS
•*
CO

-M
09
•*
CS         f-i          r-<
O         CS        09
1
i—t
-
-
«
1>
t-
4)
M
e
—*
l*>
t-
(9
FM
oo
M
r-*
M
M
f-H
--i
te
N
H
FH
n
H
M
•01
91
P*
•-=
*
e*
09
00
rs
9)
—<
09
p*
Tl
o
1
I
1 s 1
n H II
I i 1il
! j i 1 j ; 1 f i i .
lllJlaJiJil
se
-ocr page 384-
365
IV. Onderscheiding der gemeenten naar het cijfer der bevolking.
Uit de beide onderstaande tabellen (III. blz. 307) kan in \'t algemeen blijken, hoe de grootere
en kleinere gemeenten over liet Hijk en over de onderscheidene Provinciën verdeeld zijn en welke
veranderingen in die verhouding tusschen 1X59 en 1807 gekomen zijn.
Deze veranderingen hadden de doorgaande strekking om het getal der kleinere gemeenten te doen
verminderen, dat der grootere te doen aangroeien. Deels is dit toe te schrijven aan een geregelden
en vrij gelijkmatige!! aanwas der bevolking in alle deelen des lanils; deels aan de vorecniging van
gemeenten door de wet, waarvan wij hierboven in ij I gesproken hebben. De eerste oorzaak werkt»?
voornamelijk bij de genieenten niet eene bevolking van 5000 z. en hooger. Wij zien hier, als wij
de beide tabellen vergelijken, eene regelmatige opschniving naar hooger cijfer. In 1859 telde men
•113 gemeenten met meer dan 5000 z.. in 1800 131.
Blijkens beide tabellen maken echter de gemeenten met 500—2000 zielen verreweg de mecrder-
heid uit. In 1850 waren er van deze 718, in 1866 712.
Zeer ongelijk is echter deze verhouding als men op de afzonderlijke Provinciën let. Volgens de
tabel van 1859 vindt men in
Met meer (Kin 5000 z.
Noordbrabant......13 gemeenten
Gelderland.......21         
Zuidholland.......12         
Noordholland......12 „
Zeeland......... 4          „
Utrecht......... 2       
Friesland........23          „
Overijssel........12         
Groningen........ 5          „
Drenthe......... 5          „
Limburg......... 4         
Met r>000 or m
20
inder.
. ...  172 gemeenten.
-------- 95
. ...  185
--------  124
. ...  109
-------- 70
-------- 20
-------- 49
... 52         
------- 28
. . . .  121
Gedeeltelijk hangt dit verschil af van het getal groote en dicht bevolkte steden, dat eene Pro-
vincie bevat. Dit is b. v. het geval met Zuidholland en Utrecht. Gedeeltelijk ook is het een gevolg
van de toevallige indeeling van het grondgebied der plattelandsgemeenten, waarop wij in de vorige §
reeds gewezen hebben. Dit is b. v. min of meer het geval met Gelderland en Drenthe. Maar ner-
gens springt dit duidelijker in het oog dan in Friesland.
Wij laten hier volgen de namen en het cijfer der bevolking op den 31 December 1859 van de
gemeenten boven de 15000 inwoners en van die van 500 of minder. Het tusschen () gevoegde
cijfer duidt de betrekkelijke bevolking van de evengenoemde gemeenten op 1000 bunders aan.
De gemeenten met meer dan 15000 inwoners waren:
In Noordbrabant: \'s Hertogenbosch met 23236 (op de 1000 bunders 13211) inwoners, Til-
burg 15854 (1994).
In Gelderland: Arnhem 24813 (3677), Nijmegen 21493 (5000).
In Zuidholland: Deia 20126 (35992), Dordrecht 22812 (17226), \'s Gravenhage 78318 (35228),
Leiden 37074 (187009), Rotterdam 106122 (147810), Schiedam 15167 (36927).
In Noordholland: Amsterdam 243304 (169700), Haarlem 27719 (48611), Helder 15202
(3395).
In Zeeland: Middelburg 16088 (12003).
-ocr page 385-
300
In Utrecht: Utrecht 52894 (24070).
In Friesland: Leeuwarden 25450 (15353).
In Overijssel: Deventer 10340 (11580), Zwolle 19170 (10240).
In Groningen: Groningen 35771 (20215).
In Limburg: Maastricht 27028 (05000).
Do gemeenten van 500 of minder inwoners waren:
In Noordbrabant: Bokhoven met 235 inwoners (op de 1000 bunders 728 zielen), Deursen
cum annexis 479 (854), Dommelen 300 (483), Drongelen e. a. 492 (722). Engelen 434 (590),
Kseli 447 (1008), Oiessen 477 (831), Herpt e. a. 481 (481), Linden 472 (402), Rijswijk 425
(1010), Vrijhoeve-Capelle 359 (1900).
In Gelderland: Balgoy 400 (033), Doomwerth 352 (210), Hemmen 244 (929), Rosendaal
474 (108). IJzondoorn 458 (717).
In Zuid holland: Goudriaan 491 (020), Langeniigeweide 458 (441), Molenaarsgraaf 390 (529),
Nieuwland 489 (494). Ottoland 478 (502). Papekop 278 (398), Peursum 341 (530), Rietveld 401
(584). Schelluinen 317 (1053), Schiobroek 333 (541). Stoin 375 (339). Tienhoven 260 (009),
Valkenburg 409 (1008), Vlist 380 (389), Wijngaarden 308 (488).
In Noordholland: Houtrijk en Polanen 412 (624), Katwoude 202 (285), Kwadijk 303 (554),
Opmeer 445 (017). Ondorp 498 (598), St. Pancras 410 (940). Petten 331 (592), Spaarndam 451
(5021), Warder 319 (353). Zuidschalkwijk c. a. 135 (312).
In Zeeland: Aagtekerke 415 (491), \'s Heer Abtskerke 294 (188), St. Anna ter Muiden 234
(583). Driewegen 470 (724). Duivendijke 440 (205), Elkerzee 497 (928), Kllemeet 458 (519),
Kats 431 (344). St. Laurens 440 (432). Meliskerke 492 (704), Noordwelle 448 (444). Overslag
477 (872), Ritthem 491 (504), Sorooskerke (op Schouwen) 319 (901), Zonnomairo 435 (751).
In Utrecht: Achttienhoven 471 (435), Haarzuilens 353 (505), Hoenkoop 332 (439), Laag-
nieuwkoop 347 (512). Loenersloot 281 (447). Nigtevecht 396 (072). Odijk 451 (090), Oudenrhijn
401 (318). llnwiel 471 (516), Rijsenburg 350 (1032), Snelrewaard 407 (374), Tienhoven 402
(594). Tuil en \'t Waal 473 (543), Veldhuizen 300 (331).
In Overijssel: Blankenham 347 (205). Grafhorst 472 (2241).
In Limburg: Belfeld 499 (308), Bomden 208 (750), Bingelrade 429 (1204), Itteren 400
(1000), Ittervoort 201 (051), Jabeek 411 (1038), Mesch 251 (920), Nunhem 241 (020), Rimburg
238 (1143), Rijckholt 224 (1830), Schin op Geullc 435 (1125). Strucht 333 (1099).
V. Verhouding tussohen do bevolking binnen en buiten de kom der
gemeente wonende.
Tot toelichting bij do tabel (IV, blz. 368), aanwijzend*! de verhouding tusschen de bevolking binnen en
buiten de kom, dient dat de cijfers zijn geput uit de Uitkomsten van de vierde algemeene volkstel-
ling op 31 December 1859, zoodat ook hier van toepassing is, hetgeen gezegd wordt op pag. X van
de Inleiding dier Uitkomsten: „Als gelegen binnen de kom worden beschouwd de aaneengebouwde
huizen in dien ruimeren zin, dat zij in eikaars nabijheid staan en alleen van elkander gescheiden
zijn: door straten, grachten, pleinen of wandelingen: door tuinen of andere openingen, van hei-
ningen, hagen, hekken enz. omringde plaatsen, die als aanhangsel der woningen kunnen beschouwd
worden, of ook door magazijnen, werven of andere werkplaatsen of gebouwen. Als liggende buiten
de kom werden beschouwd huizen, verspreid en meer van elkander verwijderd, omringd door heiden,
wei- en bouwland, bosch. boomgaarden, enz."
-ocr page 386-
:ui7
in
\'UU
IC
X « « ?) W H l"
o r? fh t- -h« ^ »©
—-. 1—1 —
ia
9© ©ü
F*
X -t <• t-t-C —
5
n m~ 1© t» ©l »©
--> JC _ ^
3C
rr
l- O —« Ö ©1 ©1 O
,ftS
CCOS>CNr-<0\'"J>i!»O
CC i-l (M —1 ->ï ^H —« r-
Ti
•~
»© O <£ t-* fh >© ©5 « i»
©J -- -H
1 1
! 10 lo
£
©1 ^ "^ 5© —• -* O »© ©»
£
CS-i«NOi5NH
-1BBJ0J,
« o is C rt «f e*
e)
—i
•» —1 «J -» •* —
5
ÏO ~i ^ ÏC \'T* _i ÏC
-H
m \' g
3
§lf
10
1 3
->l
M
=
. £
=
1 ;»
i
M
e
1 5
H
1 o
«
*
a
=
. E
=
^5
«f
-* .
X
£
~
-
« «
FH ^ 10 10 ©ï
: -
"
e m
— « M O CC
Cf
a
-
9)C-«MlQ
•-f» i© <•*
-
».© -ï- 5©
— •*
©i 5©
-
-
mm mm
M 10 «*
--
!
8
t* X X ?l h fH»©C>ï©-*
mm 5© »!5 -f         
I
tO
-----
lO^MH
"-1
1© O fH ©J
©5 C -* W ©ï
fH
©l O ©l 9© H
-* ©l fH
FH
—\'
--------
mm 9© fH
—) fH
fH
— fH fH
^ f-fH
FH
99 :? — — , - -H
M
©5 M -h
©1
©* S© -H
H -H fH
©ï -H
n
i\'l
«= e M » — vies «
=
B
Cl
ie
"t -H
-
—<
»© —
« «
t- i-- -H
fl l-M
at — « h
-
in fh
^-l *-"l
-
-
©i
I\'l
«lï
e
| ï
f* ©* 9© pH                 •— fh —
01 i-H          —
H\'l
•o
•o e
= s
s =
~ o
c .=
JJ IQ
•11
NS
^1
o "3
i
iilH
ex
•o ^
,1
_ o
2 "o
3 \'3
Sn
lllffli
i
S
-ocr page 387-
:if.8
i c h c m,
«geene
hel-
5
l
5
\'S ö
i &
e §•
B

I
EKKINO
I
1
!
1 i
i |
M «
« es
E
H
^3 —
IJ
M "O
= a
- 3
i
1
ia «o> a?
o cc (N co <-
4 £<• 00) M
> co
i
r — ~
CO i—( t- ^ «O *0 CO O
l 50
£
-H
5 fa
_. u
I ï
• i j 1
e» t- so
«1 et •)
o» e)
0
1 m
1*1
4t a &
i -»*
* n
II
- !li
lO lO fN
»0«0»i3©10\'-HC*OI
> m
ts » in
i-H
P4
< c
ï* 1 5
O)
il\'
> 8
elft
uiten
*< E
U5 O ©*
as a •>
-* 5 1 ~ f» if
! °o
*« as u i
»« IN O
r-4 ^1 9* p-N pH ^H
) c
g 1 *
> w
3
1
gedeelte
r buiten o
kom.
n oc
0»t— lOMCOOCOOI
) t~
O» PH
91 n ot f-H
99
t «
S 1 "•
O)
o »—
ider JV
leelte! o
kom.j
„ 1*4
ÓS Os
e>
^>4(Mc9<-Ht*e>p-aC
i e>
»
o e«
i-H ^H
^H
i in
&;i
M
>|j
fl .
- -
\\\\i
<s
-o
„ -° a s
«O •*
t~
s» ~
f—
•«
M
0
*
•B 9 5
rH
IO
g -« a
J«&
«
s
I
tb
•B
1
PRO
I ]
II
z u
J
j
5
N
11
8 J
Z N
*
1
1
0
i
.5
1
fa
3
1
0
f
£
D <
1
t
a
\\
m
\'pi
:
3
B
i
1
S
I
\\
-
s
M
-
*
u
H
D
O C5
£ *
©
is
=
I
ai
H
a
u
o
u
a
=
-
u °
C 00
i s
os
I
X
u
5 u
5 a
•/.
j.
B
a
x
1
I
a
a
H
<
<
-\'
H
=
<
-ocr page 388-
HOOFDSTUK IV.
DE WATERSCHAPPEN.
§ 1. Overzicht.
Een groot gedeelte van den bodem van ons vaderland wordt in verschillende opzichten door het
water met belangrijk gevaar en nadeel bedreigd.
Door zijne lage ligging is het blootgesteld aan telkens terugkeeronde overstroomingen door het
water van de zee, die het omspoelt, en van de rivieren, die het doorsnijden. Om deze overstroo-
iningen te keeren worden dijken vereisrht, terwijl tevens voorzieningen noodig zijn om de oevers
en den voet der dijken tegen afslag door het water te beveiligen.
Zelfs wordt een belangrijk deel van dien bodem gevormd door drooggenmakte meeren en moe-
rassen. Hier te meer zijn derhalve kunstmiddelen noodig om het buitenwater te keeren en het
binnenwater voortdurend op zoodanig peil te houden, dat het land vatbaar zij om bebouwd te
worden.
Reeds van overoude tijden af heeft men ingezien, dat tot doelmatige bestrijding van het gevaar
en het nadeel, door het water veroorzaakt, individueele krachten niet voldoende waren, maar dat
vereeniging en aansluiting gevorderd werden. Er werden dus besturen ingesteld, die met de zorg
voor bepaalde waterstaatsbelangen belast werden.
Daar het openbaar belang bij een behoorlijk beheer van den waterstaat in groote mate betrokken
is, zoo is in vervolg van tijd het openbaar gezag te dezen opzichte regelend en toeziend opgetreden,
ook wat betreft die besturen, welke aan de vrije vereeniging van bijzondere personen het aanzijn
verschuldigd waren.
De besturen werden erkend als rorporatien, bevoegd om eigendom te bezitten, verbintenissen aan
te gaan en in rechten op te treden. Zij werden bekleed met publiekrechtelijke bevoegdheden, als:
het recht om de ingezetenen te belasten, in geld of in natura, en om het verschuldigde bij panding
of parate executie in te vorderen: den ingelanden persoonlijke diensten op te leggen; om in geval
van nood bijzonder eigendom aan te tasten; om keuren of politieverordeningen te maken, en op de
overtreding daarvan straffen te bedreigen. Daartegenover stond voor het openbaar gezag het recht
en de verplichting oin toe te zien, dat de besturen behoorlijk aan hunne roeping beantwoordden,
en om, zoo dit niet het geval was, de vereischte maatregelen te nemen.
De hier bedoelde bestureu zijn van ouds onder verschillende namen bekend. De wet van 9 October
1841 (Staatsblad n°. 42) noemt, op het voetspoor van art. W2 der Grondwet van 1815: „ Hooge
en andere heemraadschappen, wateringen, waterschappen. dijk- en polderbesturen. en andere derge-
lijke collegiën." In Friesland beeft men zeedijkscontributien: in Groningen dijkrechten, zijlvestenijcn
en BChepperijen. Al deze collegiën kunnen echter samengevat worden onder den algemeenen naam
I.                                                                                                                                                              »
-ocr page 389-
370
van waterschapsbesturen; do lichamen, welke zij vertegenwoordigen, onder dien van water-
schappen. (Art. 192 der grondwet van I8i8).
Een waterschap is dan een door het openbaar gezag ingesteld of erkend lichaam, belast met de
zorg om ecne bepaalde uitgestrektheid gronde to beschermen tegen gevaar of nadeel, waarmede die
door het water wordt bedreigd.
De zorg, waarmede de waterschapsbesturen zijn belast, splitst zich in twee hoofddoelen: 1°. de
wering van het buitenwater; 2°. de verdeeling en uitluzing van het binnenwater. Daarenboven is
echter aan de waterschapsbesturen de zorg voor nog andere gemeenschappelijke belangen der inge-
landen opgedragen. In het bijzonder kan hier worden gewezen op de wegen, welke door de meeste
waterschapsbesturen worden beheerd en onderhouden. Op sommige plaatsen zijn zij met de zorg
voor hevlo
7
eiingen in het belang van den landbouw belast.
Ofschoon voor de waterscha
9
ppen meermalen ook de naam van polders wordt gebezigd, is het
evenwel juister te onderscheiden, en het woord polder alleen te gebruiken voor de eenheid in water-
staatkundigen zin, terwijl door waterschap de staatsrechtelijke eenheid wordt aangeduid. Keu polder
kan dan worden omschreven als elke uitgestrektheid gronds. die door dezelfde waterkeeringen wordt
ingesloten en verdedigd, en door dezelfde middelen zich van zijn overtollig water ontlast.
Een polder ontstaat in dezen zin. zoo dikwijls ecne bepaalde uitgestrektheid gronds door oenen
dijk wordt omgeven : eene gemeenschappelijke bemaling cd\' andere waterlossing daarvoor tot stand
wordt gebragt; schorren worden bedijkt, of moeren en plassen drooggemaakt. De polder wordt eerst
tot een waterschap, wanneer die door het publiek gezag is erkend als oen lichaam (univorsitas).
hekleed mot bevoegdheden, welke particuliere personen als zoodanig niet bezitten. Een waterschap
kan uit meer dan éen polder bestaan, wanneer namelijk hetzelfde bestuur belast is met het
beheer over de werken van moor dan éen polder, gelijk dikwijls geschiedt: terwijl evenzeer eene
uitgestrektheid gronds, welke in waterstaatkundigen zin slechts éen polder vormt, in verse billende
waterschappen kan zijn verdeeld.
liet wetgevend gezag over de waterschappen werd in vroegere tijden uitgeoefend door den Lands-
heer (Hertog, Graaf, Bisschop). Onder de Republiek door de Staten der soevereine provinciën.
Thans is het de rijkswetgever, die belast is met de regeling van het algemeens en bijzondere be-
Stuur van al wat den waterstaat betreft (art. 191 grondwet); het toezicht op de waterschappen,
is aan de Provinciale Staten opgedragen, welke ook bevoegd zijn, onder goedkeuring des Konings
in de bestaande inrichtingen en reglementen der waterschappen veranderingen te maken en nieuwe
vast te stellen (art. 192 grondwet). Strekt zich een waterschap in meer dan éene provincie uit,
het reglement wordt door de Staten dier provinciën gemeenschappelijk vastgesteld (art. 87 1\'rov.
Wet). Indien die Staten zich niet, of niet behoorlijk verstaan, dan treedt de Koning regelend op
(art. 23 der wet van 12 Juli 1855 (Stbl. N". 102)).
Eene algemoene rijkswet op het bestuur van den waterstaat is nog niet tot stand gekomen.
Omtrent sommige bijzondere punten zijn evenwel door den wetgever bepalingen vastgesteld (zie de
wetten van 9 October 1841 (Stbl. N°. 42) betrekkelijk de rechtsmacht der hooge en andore Heem-
raadschappen, Dijk- en Poldorbosturen enz., en van 12 Juli 1855 (Stbl. N°. 102) tot voorloopige
voorziening in sommige waterstaatsbelangen).
Voorbeelden, dat bij gemis aan overeenstemming tusschon de Staten van twee provinciën water-
schapsreglementen door den Koning zijn vastgesteld, vindt men in het Reglement voor het Hoog-
lieomraadschap van Rijnland van 0 Juli 1857 (Stbl. N°. 90) en in die voor de polders Asperen.
Heukelum on Spijk van 2 Januari 1803 (Stbl. N°. 1).
Door de Staten der provinciën zijn (vooral sedert 1848) vele nieuwe waterschaps-roglo-
mente.n vastgesteld. In de onderscheidene provinciën heeft men daarbij, wat den vorm betreft,
verschillende wogen ingeslagen. In Zeeland, in Gelderland (voor zooveel de riviorpolders betreft) en
-ocr page 390-
371
in Overijssel (voor de dijksdistricton) is éen algemeen reglement vastgesteld, dat rechtstreeks en
onmiddellijk (>|> al de daaronder behoorende waterschappen toepasselijk is. In de meeste provinciën
daarentegen hoeft men wel algemeeiie reglementen, welke regel» stellen voor liet helieer van alle
in de provincie gelegene en niet niet name uitgezonderde waterschappen, doch heelt men daarnevens
nog een bijzonder reglement voor elk waterschap, waarbij de toepassing van het. algemeen reglement
geregeld, en sommige hij het algemeen reglement voorbehoudenc punten lieslist worden. In Friesland
e
34
indelijk /.ijn slechts enkele punten hij algemeen reglement geregeld, en is al het overige aan de
hij/oudere waterschapsregleinenten overgelaten.
Hij al deze verordeningen is niet alleen de inrichting en het helieer van bestaande waterschappen
gewijzigd of op nieuw geregeld, maar zijn /.eer dikwijls ook veranderingen in hunne grenzen gehragt.
bestaande samengesmolten, gesplitst, of opgeheven, of nieuwe ingesteld.
Hieronder zal hij elke provincie een overzicht in hoofdtrekken der waterschaps-wetgeving vooraf-
gaan.
Hij de waterschappen doet zich, in onderscheiding van hetgeen bij de gemeenten en provinciën
het geval is, het verschijnsel voor. dal dezelfde gronden tot twee, drie of meer waterschappen
kunnen bchooren, naarmate het helieer over verschillende waterstaatshelangen dier gronden aan
twee, drie of meer besturen is toevertrouwd.
Waar verschillende waterschappen, ieder hun eigen bestuur hebbende, hun water niet rechtstreeks
op de zee of de rivieren, maar op oenen goineeiischappolijkon binnenhoezen! uitslaan, is in den
regel éen afzonderlijk waterschapshestuur niet het helieer van dezen hinnenhoezeni, henevens van
di- werken, welke het buitenwater koeren, belast. Voorbeelden zijn: de waterschappen Westerkwartior,
llunsiiigo, Oldambt in Groningen: Overhetuwe, Nedorbetuwe, \'l\'ielerwaard, Maas en Waal \'m Gelder-
land: Rijnland, Delfland. Schieland, Krimpenoi waard in Zuidbolland.
Op sommige plaatsen echter is het beheer over do waterkeerende werken van dat over don
gemeeiischappelijkon boezem gescheiden, en zijn heide aan afzonderlijke besturen toevertrouwd.
Zoo heeft men h. v. in Noordholland benoorden het IJ, behalve de afzonderlijke polderhesturen,
het. bestuur der uitwaterende sluizen in Keunemerland en Westfriesland, heiast met het helieer vun
Schermerhoezem, en de Ilijkshesturen van den Noorder 1J- en Zeedijk en van den Hondshosscho. In
den Alhlasserwaard, behalve de afzonderlijke polderhesturen, de besturen van Over- en Nederwaard,
die de hinueiihoezems, en het Hoogheemraadschap, dat de dijken beheert.
Somtijds zijn twee of meer waterschappen, nut helioud overigens hunner zelfstandigheid, alleen
ton opzichte van een bepaald gemeenschappelijk behing, b. v. van uit watering, tot éen waterschap
vereenigd: derwijze, dat de vereenigde besturen dier waterschappen, ol afgevaardigden daaruit, mot
hel helieer van het gemeenschappelijk helang hojust zijn.
Ook zijn sommige waterschappen in onderdeden verdoold, die ofschoon somtijds afzonderlijke
belangen, on dus ook in meerdere of mindere mate afzonderlijke huishoudingen hebbende, ovenwol
door éen bestuur behoord worden. Bloot administratieve onderdeden zijn b. v. de kiesdistricten
ter verkiezing van bestuursleden, waarin sommige waterschappen verdeeld zijn.
Wij gaan thans over tot none opgave der verschillende in ons land bestaande waterschappen,
van hunne ligging en van do grootte in bunders, voor zooverre hekend.
Hohalvo uit do bronnen, hij de afzonderlijke provinciën opgegeven, zijn do/.o opgaven geput uit
do provinciale bladen, waarin do nieuw vastgestelde waterschapsreglementen worden afgekondigd,
en voor sommige provinciën uit opgaven, door do provinciale besturen met grooto welwillendheid
verstrekt.
-ocr page 391-
a 72
§ 2. Groningen.
De waterschappen in deze |«rov\'m.ic bekend onder «Ie namen van zijlvestenijen en tlijkrorliton.
werden vroeger heheersrht door het reglement van 18 Augustus 175."».
In 1 xrȟ is <\'(>n nieuw grond reglement voor de waterschappen in dit gewest vastgesteld, dat in
1854 gevolgd is duur een reglement op de uitoefening der ütembevoegdhetd in de waterschappen.
Het grondreglement is evenwel niet onmiddellijk op alle waterschappen van toepassing verklaard,
maar houdt de liepaling in. dat de reglementen, inrichting en bestuur van elk der bestaande \\vater-
sr
12
lia|>|ieii in stand blijven, totdat voor zoodanig waterschap een op de beginselen van het grond-
reglement gebouwd bijzonder reglement zal zijn vastgesteld.
Sedert 1852 zijn reeds talrijke bijzondere reglementen door de Staten vastgesteld. Daarbij zijn
de meeste zijhestenijen en dijkreebten opgeheven, en tot. grootere watersehappen samengesmolten.
Do navolgende opgave bevat alle waterschappen, waarvoor reeds bijzondere reglementen zijn vast-
gesteld. benevens de nog bestaande zijhestenijen en dijkreebten.
WATERSCHAPPEN.
Tot de zeedijkscontributie van Visvliet en Cerkesklooster (zie Friesland) belmoren 095 bunders
gelegen in de Grouingseho gemeente Grijpskerk.
Grootte tn
tuinder».
Grootte In
bunder*.
Dijkrerht van Visvliet en Pieterzijl, gein.
De Jonge Held, gein. Hoogkerk en
Grijpskerk................
Westerhorner molenpolder, gem. Grijps-
kerk...................
Junrsemakluft omler Niezijl, gein. Grijps*
kerk...................
Ililmalmister molenpolder, gem. Groote*
gast en Grijpskerk...........
Westerhorner molenpolder, gein. Groo-
tegast ..................
Waterschap Doezuni en Opende, gem.
Grootegast...............
(194.
284.
110.
222.
183.
3000.
Aduard................
De Kleine Eendragl, gem. Aduard. . .
De Kriegsman, gein. Aduard......
Fransiimer-Wieriiineipolder, gem. Adu-
anl en Ezinge.............
De Lagemeeden, gem. Aduard, de Leek
en Zuidhorn..............
De Hoop en de Verwachting, gem. OI-
dekerk en Zuidhorn..........
Saaxumerpolder, gem. Ezinge en Olde-
hove.............:.....
Olileboofster polder, gem. Oldehove . . .
450.
164.
450.
590.
072.
1828.
150.
220.
250.
Waterschap Westerkwartier, gem. Haren.
Groningen, Hoogkerk, Aduard, Kzinge,
Oldehove, Zuidhorn, Grijpskerk, Ohle-
kerk, Grootegast, de Leek en Marum . 28.200
(bestaande uit de vroegere Aduarder-
en Konimerzijlvesteii). Het waterschap is
verdeeld in 8 onderdeden : 1°. Hoogkerk,
2°. Aduard, 3°. Kzinge, 4°. Oldehove,
5°. Zuidhorn, 0». Niekerk. 7°. Leek,
8°. Marum.
Waardsterpolder, gem. Grijpskerk ....
Waterschap lliinsingo, gem. Ulrum, Leens,
Kloosterburen, Kenruin, Hallo, Winsuni.
Bedum, Adorp, Warffum, Uskwerd,
Uithuizen, Uithuistermeeden, Kantons,
Middelsttim, Steduin, Ten Boer, Xoord-
dijk...................35,200
(bestaande uit de vroegere zijlvestenij
van Wetsinge; het Winsumer en Schap-
balster zijlvest: het Schouwer zijl vest;
het Houwer zijlvest; benevens de na-
volgende dijkreebten: van Wieruiu en
de Hooge en Lage 1\'ailtlepocl: van Klein
Gamwert of de Hoek : van Sebillinge-
73
Waterschappen in Westerkwartier ge-
legcn.
De Oude Held, gein. Groningen en
Hoogkerk.............. 713.
De Zuidwending, gein. Hoogkerk. . . . 188.
-ocr page 392-
373
Grootte in
bunder».
Grootte In
bunder».
ham en een aantal kleinere aan het
Reitdiep gelegene dijkrechten ; van Wos
ternieland, Pietcrburen on Woei-huizen :
van den Andel: van Warflum *-ti de
ili\' Breedster kadijken : van Uskwerd :
van Uithuizen en van Uithui8termec-
den), liet waterschap is vei -d< eld in elf
onderdcelen: 1°. Uhnim, 2*. Wehe, 3«.
Ecnrum, 4°. Baflo. 5*.Bedum, 6*.Adorp,
7°. Uskwerd, 8°. Zandeweer, !)\'». Mid-
delstuin, in». Steduro, 11°. Thesinge.
Watorst huppen in Iliuisiiign «rclc^on:
De Winsumeren Bellingweerptermeeden,
gem. Winsum............. 300.
In de gemeente Bedum:
Westerdijkshornei\' polder....... 247.
Polder ten westen van Bedum, go-
naaiuil Zand voort.......... 106.
Pijpstcrmolenpolder.......... 123.
Onderwierum.............. 235.
Moeshorner en Uilonesterpoldor . . . 29(1.
Zuidwestelijke polder ontler üednm en
Noordwolde............. 330.
Westpolder to Zuidwolde....... 580.
Oostelijke Bedumerpolder....... 1364.
Oostpolder te Zuidwolde....... 567.
Noorderpolder, gem. Noorddijk..... 170.
Barnhiemsterpolder, gom. Stedum . . . 354.
Noordpolder, gem. Eenrum, Baflo, Warf-
ftuii, en Uskwerd............ 3566.
Uithuizerpolder, gein. Uskwerd, Uithuizen
en Uithuistermeeden.......... 1525.
Oostpolder,gem. Uithuistermeeden, \'t Zandt
en Bierum............... 3400.
Dijkrecht van Vierburen (Godlinze, Los-
dorp, Spijk en Bierum,) gem. Bierum. 2476.
Dijkrecht vanOosterwijtwert, gem. "t Zandt
en Bierum................
Dijkschopporij van Holwicrda en Mars-
ram, gem. Bierum en Appingedum . .
Dijkrecht van L\'itwierda, Byssum en Sol-
wert, gem. Delfzijl en Appingedum . .
Zijl vest der drie Delfzijlen........16,033
bestaande uit de drie onderdcelen:
1°. Dorpster zijlvest, met de schepperijon:
Appingedum noordzijde, Appingedum
zuidzijde, Olderouni of ten Post. Wir-
duin, en \'t Zandt of Loppersuin, gein.
Appingedam, Delfzijl, ten Hoer, Lop-
perstun en \'t Zandt...........
2°. Slochter zijlvest. met de scheppcrijen:
Kolhnm, Slochteren oostzijde, Slochtc-
ren westzijde en Westeremdcn, gem.
Slochteren en Stedum.........
3°. Scharnier zijlvest met de schepperijen :
ten Hoer, Grootc Harkstede, Oostcr
Stadshamrik, Scharnier en VVoltersum,
gem. ten Boor, Slochteren, fïroningen.
Haren en Noordelijk..........
Waterschappen in het zijlvest der Drie
Delfzijlen gelegen:
Garreweer, gem. Appingedum en Lop-
persiim................
Hoeksmeer, gem. Loppersum en ten Boer
Blokum, gem. ten Boer en Slochteren.
Zuidelijk lleidenschup. gem. ten Boer .
Noorder Middelherder polder, gein.
Noorddijk...............
Euvelgunne, gom. Haren........
In de gemeente Slochteren :
6454.
4113.
•466:
220.
8!lO.
433.
170.
219.
117.
59.
797.
466.
285.
904
Kloosterpoltler.............
Tilluirgspolder.............
Rolhamster westerpolder.......
Woldzijlvcst. gem. Slochteren......
Waterschappen in het Woldzijlvest ge-
legen:
Schildjerpolder..............
Zandwerf te Helium...........
Zijlvest van Oostwold, gein. Slochteren .
Waterschappen in het zijlvest van Oost-
wold gelegen:
I Noorderpolder in de Oosterweren . . .
Zuiderpolder in de Oosterweren ....
Groote Oostwolderpolder ,.......
Schutteiigericht van A]>pingedani, gom.
Appingcdam...............
Fariiisiimer zijlvest, gein. Delfzijl en Ter-
miuiten.................
In dit zijlvest ligt het waterschap de
Moodhnizorpoldor, gein. Delfzijl.....
Oterdumer zijlvest, gem. Delfzijl en Tor-
809.
510.
340.
175.
386.
?
!
300.
-ocr page 393-
374
Groott*. tn
b\'niilerii.
1740.
Grootte in
bunder».
verdeeld in 7 onderdcelen: 1°. Fin-
sterwoldi\', 2°. Kroonpoldcr, 3°. Nieuw
Deerta, 4°. Bellingewolde, 5». Blijham,
0°. Winschoten, 7°. Beerta.
Waterschappen in Reiderland gelegen:
Siinsun. gein. Deerta en Finsterwolde. 837.
Finsterwolderhamrik, gem. Finster*
wolde................. 358.
l>e Hodderlanden, gein. Finsterwolde . lil.
Noorder ZaïiilhiMigti\', gein. Beerta . . .
          52.
De llcrceniging, gem. Deerta......          80.
De Stadskicl. gein. Nieuwe .Schans . . .          32.
Van den Charlotten-polder ligt een ge-
deelte, Linteloo pohler genaamd, groot
03 blinden in Groningen; het overige
in Oost friesland.
Van den Zuider Christiaan Eberhurds*
polder liggen I O bunders in (i rollingen;
liet overige in Oostfriesland.
Tienkarspelen zijlvest, gein. Winschoten,
Oude Pekela, Nieuwe Pekela, Wedde,
Onstwedde, Vhigtwedde en Dellinge-
wolde. Bestaat uit de karspelen:
1°. Deerta, 2°. Bellingewolde, 3». Blij-
ham, 4». Onstwedde. 5°. Pekela, 6°. Scl-
lingen, 7°. Vhigtwedde, 8°. Vriesdieloo,
O». Wedde, 10». Winschoten.
Waterschappen in het Tienkarspelen zijl-
vest gelegen :
De Groote polder te Oude Pekela. . . 1122.
De Tweede polder te Oude Pekela. . . 213.
Niouwodiepstei polder, gein. Oude Pekela 278.
Noorder kolonie en lloetniansmeer, gem.
Nieuwe Pekela............ 210.
Pomppolder, gem. Nieuwe Pekela . . . 525.
Derde Hoornilermolen polder, gein.
Wedde................. 240.
Vriesdieloo, gem. Bellingewolde .... 1200-
Waterschap het Veendammer benedenver-
laat, gem. Veendam en Wildervank.
Dit waterschap bevat de vier navolgende :
1°. Het Westerdiep te Veendam..... 547.
2°. Het Oosterdiep te Veendam..... 976.
3°. De Ommelanderwijk, gem. Veendam.          ?
4°. Het Wildervankster participanten ver-
laat, gem. Wildervank......... ?
munten.................
Waterschappen \'m het Otcrdumer zijlvest
gelegen:
{Hevcskes, gom. Delfzijl.........
Lallewecr, gom. Delbijl en Terniunten
Waterschap Oldambt, Rem. Delfzijl, Ter-
muiiti\'ii. Ni<\'ii\\vii|il;i, Midwotdn, Scliecui-
da. Moeden. Mitntondaiii. ZuiiHnii.\'k on
Nnordbroek..........: . . . .
(bestaande uit het vroegere Termunter
zijlvest, en een gedeelte der gronden,
vroeger onder het Oterdumer zijlvest
bohooronde). Het waterschap is verdeeld
in 10 onderdeden.
Waterschappen in Oldambt gelegen:
Nonncgautsterpolder, Rein. Nieuwolda
en Termnnten............
Woldendorp, gem. Termunten en Nieu-
wolda.................
Weerdijk, gein. Terniunten en Nieuwolda
Wostersohe inoleupidder onder Niouw-
Scheemda, gem. Scheemda......
De Boldcrij, gem. Noordboek en Scheemda
ülterburen, gem. Zuidbroek.......
De Eersteling, gein. Meeden......
Oostwolderpolder, gem. Nieuwolda, Mid-
wolda en Finsterwolde.........
Finsterwolderpoldcr, gem. Nieuwolda, Mid-
woldfl en Finsterwolde.........
Reiderwolder polder, gem. Termunten,
Nieuwolda, Finsterwolde en Deerta. De
eerstealdeeling van de/.cn polder is groot
De tweede aldeeling, groot.......
is nog niet ingepolderd.
De drie voorgaande waterschappen zijn
voor zooveel de behingen hunner geineen-
schappelijke uitwatering betreft tot één
waterschap vereenigd onder den naam
van de Vifcciiiging.
Waterschap Wciderland, gem Finsterwolde,
Deerta, Nieuwe? Schans, Bellingewolde,
Wedde, Oude Pekela en Winschoten .
(bestaande uit liet vroegere Vierkar-
spelen zijlvest niet liet karspel Fin-
sterwolde, het Bollingwoldor zijlvest en
den Kroon polder). Het waterschap is
\'.47.
434.
18,400
C90.
545.
482.
025.
\'282.
153.
130.
I1C>0.
1180.
1120.
280,
13,000.
-ocr page 394-
375
Grootte tn
blinden.
Molenpolder Jagerswijk, Spitsbergen en Kost-
verloren, gem. Sappemeer en Zuidbroek.    438.
Molenpolder de Nijverheid (vroeger Oost-
kant Kleine Meer), gein. Sappemeer en
Muntendam................   144.
Noordzijde van de gemeenten Sappemeer,
Hoogezand en verdere ondcrhoorig-
hcden....................    082.
Kropswolderpolder, gein. Hoogezand ....    524.
Kropswolder hniteii[)older, gein. Hoogezand    573.
De Lcinc, gem. Hoogezand.........    204.
Oostpolder te Noordlaren, gein. Haren. . .    350.
Onnerpolder, gem. Haren..........    850.
Oosterpolder, gem. Haren..........    474.
Esscrpolder, gem. Haren..........    188.
Westerpolder, gem. Haren.........    225.
Helpman, gem. Haren............    230.
Westerstadshoinrik, gein. Groningen ....      83.
Grootte in
bunden.
Ki\'ii deel van lifi waterschap Westerdiep
en een «loei van het Wihlervankstor
participanten-vcrhuit «armen te samen
het. waterschap Boven Westerdiep, gein.
Veendam en Wildervank........ 252.
Waterschap Zuidwending, gem. Veendam 1100.
Keu deel van dit waterschap, het Ynsse-
vehl genaamd, 153 bunders, maakt ook
o|i zich zelf oen waterschap uit.
De heide Vccnslooteu, gein. Meeden en
Mnntenilain ............... 100.
Molenpolder, de Goede Verwachting, gem.
Huntendam en Veendam........ 77.
De Wiede en tiissclicudicpcn. gem. Mun-
tendam en Veendam........... 302.
Eendracht, gem. Mtnitendum en Veendam. il.
Waterschap van den watermolen 0»er-
water, gem. Sappemeer en Zuidbroek . 284.
§ 3. Friesland.
Algeineene watersehapsreglementen bestaan in deze provincie slechts omtrent enkele punten; als
een van 1803, waarbij de lloreenen als maatstaf van oiidcrhoudspliehtighcid en steinbevoegdheid
bij de waterschappen zijn vervangen door het kadastraal inkomen van de gebouwde en ongebouwde
eigendommen, in die waterschappen gelegen; en een van 1807 betrekkelijk de oprichting van water-
schappen ter bevordering van bepolderingen in de provincie. Ook is er een reglement van 1852 op
de lage verveeningen.
3
43
Overigens worden alle waterschappen, de veenpolders inbegrepen, volgens hunne bijzondere
reglementen bestuurd: waarvan de meeste na 1848 zijn vastgesteld of herzien, enkele evenwel nog
uit vroegere tijden dagteekenen.
A. MJKSBESTUUEN.
I. Z e e d ij k e n.
Grootte In
bunden.
gom. Oostdongeradeel........± 0700.
Kngwierumerpolder, gem. Oostdongera-
deel................... 104.
Anjuiuer en Lioessenscrpolder, gem. Oost-
dongeradecl............... 370.
Contributie zeedijken van Westdongern-
deel, gem. Westdongeradeel...... 5790.
Ternaarderpolder, gein. Westdongeradeel. 184.
Polder beoosten Holwerd, gein. Westdon-
Grootte In
bunden.
Zeedijken-contributie van Visvliet en Ger-
kesklooster, gem. Kollumerland en
Nieuw-Kruisland (Friesland) 303 B.
en Grijpskerk (Groningen) 005 D. te
zamen.................. 1058.
Zeedijken-contributie van Kollumerland en
Nieuw-Kruisland, gem. Kollumerland
en Nieuw-Kruisland.......... 8203.
Zeedijken-contributie van Oostdongeradeel,
-ocr page 395-
370
Grootte In
bunder*.
Het Workuiner Nieuwland, gem. Workuni. 444.
Wvmbritseradeels e. a. contributie zee-
dijken, de steden Sneek en IJlst daar-
onder begrepen, gem. Wyinbiitseradoel,
Sneek en IJlst.............17,028.
lletnolumer Oldepbaert en aanboorige zeo-
Grootte in
btllldl \'M,
232.
geradecl................
Polder bewesten Holwerd, gem. Westdon
geradecl................
252.
Ferwerderadeols zeedijken, gem. Forwor-
deradeel................± 5660.
Het Noorderleeg, gem. Feraerdcradeel .
157.
De Rildt|iollen. gem. \'t Hildt. bestaande
uit de Westelijke of Oude Bildtpollen,
405 bunders, en de Oostelijke of Nieuwe
9
dijken, gem. Hemelumer Oldepbaert en
Noordwoldc, Workum, Hindcloopen,
Wvmbritsei\'adeel en Utingcradecl . . . 13,410.
Bildtpollen, 118 bunders, te /amen. .
Het Nieuw Bildt, gem. \'t Bildt en Fer-
werderadeel...............
Het Oud Bildt, gem. \'t Bildt.......
522.
1023.
5173.
88
De Wiel, gem. Hemelumer Oldepbaert en
08983994
Noordwolde en Oaasterland (tot de inlij-
ving van dit waterschap bij dat der
/even Grietenijen enz. is besloten) . . 100.
De lliiitebuurster Kadijken met aanhe-
hooren; de buitenwallen of bet buiten-
dijksland zuidwaarts dezer kadijken tot
aan zee en de Ilooiberger Koreudijken,
gem. Oaasterland............ 508.
Der Zeven Grietenijen en Stad Sloten
contributie zeedijken, gein. Doniawer-
stal, Haskerland, Lemsterland, Schoter-
land, Oaasterland, Opsterland, Aeng-
wirden en Sloten..........± 50,000.
De vijf doelen zeedijken binnendijks, gem.
Franeker, Franekeradeel, Menalduma-
deel, Baarderadeel, Hennaarderadeel en
Barradeel................28,0114.
De vijf deelen zeedijken buitendijks, gem.
Barradeel, Harlingen, Franekeradeel en
Wonsoradool...............10,500.
Wonseradeels zuiderzeedijken, gem. Won-
seradeel, Bolsward en Hennaarderadeel
(grootte niet bekend).......... ?
II. Binnendijken
De Nieuwe Leppedijk (aanvangende bij Boorn-
bergum in de gemeente Smallingerland en
voorts loopende door Opsterland, Utinge-
radeel, Idaai\'deradeel, Rauwerderhem en
Wymbritsei-adeel: strekkende om de noor-
delijk van dien dijk gelegen landen tegen
het zuider binnenwater te beschermen).
De kosten van onderhoud worden gedra-
gen door de gemeenten door welke de
waterkeering loopt.
De Oude Lindedijk (loopende langs het ri-
viertje de Linde tot aan den zeedijk) gem.
Weststellingwerl\'. Grootte der omslagplich-
tige landen.................07!)>
B. OVERIGE WATERSCHAPPEN.
Polder van Oost- en Westdongeradeel,
gem. Oostdongoradeel en Westdonge-
radeel..................11,489.
Waterschap de Lemstersluis, gem. Lem-
sterland. Dit waterschap bestaat alleen
uit de Lemstersluis, de daarover lig-
gende wipbrug en de daartoe bchoo-
rende zijlrocde.
Veenpoldcrs.
Het vierde en vijfde Veendistrict, gem.
Aengwirden............... 3578.
De groote Noordwolder Yeenpolder, gem.
Hemelumer Oldepbaert en Noordwolde. ± 860.
Het zesde en zevende veendistrict, gem.
Opsterland................ 3090.
De groote Veenpolder, gem. Weststelling-
werf..................± 3600.
De groote St. Johannisga\'ster Veenpolder,
gem. Schoterland en Haskerland . . . 3838.
De Veenpolder van F.ehten, gein. Lein-
sterhmd................. 2691.
-ocr page 396-
377
Orootti* in
bunderd.
melumer Oldephaert en Noordwolde en
Workum................± 200.
Groult« in
bunde rs.
Do Haskerveenpolder, gem. Haskerland . 3220.
De Veenpolder onder Ter Idxard en Olde-
holtwolde, gem. Weststellingwerf . . ± 1140. J De groote Veenpolder, gom. Opsterland
De Heidenschapstcr Veenpolder, gem. Ile-
                          en Smallingerland..........± 4158.
§ 4. Drenthe.
Het reglement voor de waterschappen in de provincie Drenthe i> v;ni 1802. Voor elk waterschap
wordt daarenboven een bijzonder reglement vastgesteld.
Het regle
5
ment op de verveeningen in deze provincie van IKt\'.i bepaal! insgelijks de vaststelling
van een bijzonder reglement voor elk veenschap.
Sedert zijn reglementen vastgesteld voor de volgende waterschappen en vccnst happen.
A. WATERSCHAPPEN.
280.           hroekerschnt, bet Spioringsrhut, het
(190.           Danischnt. en de Hijker- en Brunstiu-
40U.   j ger-leekell).
Roderwolde, gem. Roden........
Leutingewolde en Foxwolde, gem. Roden
Zuidlarcn, gem. Zuidlaren........
Alting, gem. Beilen...........
324.
127.      Ult\'elte, gem. Havelte...........
D
He Vereenigde poldert) Nvevecn en Kol-
55.          dei-veen, gem. Nyeveen......... 2720.
Reilen-Dwingelo, gem. Iteilen en Dwingelo 1080.      Itiiincrwold. gein. Hiiinerwold...... 2720.
(Verdeeld in 4 onderdeden: het Lhee-                  i l\\iardelanden-Schrapvoen,gem.Zuidwolde. ?
B. VEENSCHAPPEN.
(Waterschappen opgericht over te verveenen of in verveening zijnde gronden).
De Ooatennoenche en Zuidenveldsche
Veenen van Eext tot Valthe ingeslo-
ten, gem. Anlo, Gieten, Gasselte, Bor-
ger en Odoorn.............11,709.
(Verdeeld in 9 onderdeelen. marken
genaamd: Eext, Gieten, Bonnen,
Gasselter-Boerveen, Gasselter-Nyeveen,
Drouwen, Bninen, Kxlo en Valthe).
Odoorn, gem. Odoorn...........        774.
Molenwijk en aanhoorigheden. gem. Smilde
en Beilen................      1500.
De Zeven Blokken te Smilde. gem. Stnilde      1833.
Kerkenhovenveen, gem. Zuidwolde ....        790.
§ 5. Overijssel.\')
De dijksdistrieten worden bestuurd volgens het reglement op het beheer der dijken, kaden. pol-
ders en waterleidingen in Overijssel van 1845.
Voor elk der overige polders is een afzonderlijk reglement vastgesteld.
D ijksdistricten.
Steenwijk, Steenwijkerwold, Stad Vol-
lenhove, Ambt Vollenhove. \\Vannc-
1. Vollenhove, gem. Blankenham, Blok-
zijl, Giethoorn, Kuinre, Oldemarkt,
\') \\erp. 1. vim Deventer vu W. T. Sradberg, Memorie betreffende il e Dyks- en Polderdielrieleii in
de Provincie Overijssel, Zwolle 1858.
-ocr page 397-
378
Orootte In
bundeni.
kerspel................ 8771.
V. Zwartewatera en Vechtdijken, gem.
Zwolle, Zwollerkerspel........ 1354.
VI. Zuiilei\'-Veelitilijken, gein. Zwolle,
Zwollerkerspel, Dalfseu, lleino . . . 5165.
Vil. Zallaml. gein. Deventer. Heino, Die-
ponvoen, Olst, Kaalte, Wvlie. Dalf-
Grootte In
bunders.
perveen. Zwartsluis..........25.001.
II. Hasselt i-n Zwartsluis, gem. Hasselt,
Nieuwleiizen, Staphorst, Zwartsluis,
418
Zwollerkerspel.............10,715.
III.   Noorder-Vechtdijken, gem. Dalfaen,
Nieuwleuzen. Zwollerkerspel, llassrlt,
Staphorst................ 7410.
IV.   Mastenbroek, gem. (ieiicniuidcn, Gmf-
horst, Hasselt, Kampen, Wilsum,
seii, Zwolle, Zwo
3
llerkerspel.....18,217.
VIII. Zalk. gem. /.alk.
847.
IX. Kamperveen, jrrin. Kamperveen. . . 2200.
Polders i ii liet eerste il ij ks il i s t r ie t.
IJsselmuidcn, Zulk, Zwo
Binnenpolder aan het Noordeinde te Blan-
keuliam, g.-m. Itlankenliain......
Barsbeker-binnenpoldcr, gem. Ambt-Vol-
lellliove.................
Bentpolder, gem. Ambt-Vollenhove. . . .
Polders genaamd ile Hroeklaiiileu, zijn ile
1°. liet Buitenbroek; 2°. HetTusscl.....-
en Markei\'broek ; 3°. liet Oosterbroek,
gem. Olilemarkt............. 870.
275.
528.
217.
754874
Binnenpolder het Bedijkte Rondebroek,
gem. Kuinre, Blankenham en Oldemarkt 522.
In het vierde il ij k sd i s t, r i c t.
Polder de Koekoek, gem. IJsselmuiden . 352.
In het zevende dij ksdistrift.
Polder Sekdoorn, gem. Zwollerkerspel en
Heino.................. 438.
gem. Zwollerkerspel en Wijhe.....
Polder het I.ierder en Molenbroek, gem.
lleino, Wijhe en Zwollerkerspel . . . .
241.
040.
�28929
Molenpolder van Windesheim en Uerxen,
Polders hui ten de d ij k sd i s trieten gelegen.
Kuiten|ioldei\' achter Kuinre, gem. Kuinre 587.
Onilerdijksehe polder, gem. Wilsiiin, Kam-
|ien en Kanipei
235.
Polder Broeken en Maten. gem. Kampen 093.
De gedeelten der Oveiijsselsehe gemeenten Wijhe, Olst en Deventer, die aan de westzijde van
den IJssel zijn gelegen, maken deel uit van de tïeldersche polders Veluwe, en de Nijenheker en
Wilpsche klei. (Zie hij Gelderland).
§ 6. Gelderland.1)
Bij het reglement op het beheer der rivierpolders in deze provincie van 1850 zijn staten gevoegd
van de waterschappen, waarop het toepasselijk is, onderscheiden in polderdistricten, polders en dorps-
polders. Later zijn nog enkele andere polders daarbij gevoegd. Bijzondere reglementen bestaan in
deze provincie alleen betredende het onderhoud van de Linge en daarmede verbonden algemeen»
watergangen en voor den molenpolder van Wamel, Dreumel en Alphen.
De zeepoldem worden volgens afzonderlijke reglementen of volgens oude gebruiken bestuurd.
\') Verg. Mr. L. A. J. \\V. Barim Slix-t, II ij il r a g i- n Inl ile kennis van Ci-lilcrlnuil, llf stuk. Arnhem ts.YY
-ocr page 398-
379
03163014
94
Voor de waterschappen, welke gedeeltelijk in Gelderland, gedeeltelijk in Overijssel. Noordbrabant,
Zuidholland of Utrrchl gelegen zijn. zijn voor zooveel noodig door «Ie Staten dier provinciën ge-
meenschappelijk voorzieningen getroffen. De reglementen voor de polders Asperen, Heukclam en
Spijk (Gelderland en Zuidbolland), zijn krachtens de wet van l-J .lidi IS55 door den Koning vast-
gestold.
ZKBPOI.UER8.
Orootla in
buiulera.
Uroolltf in
liumlt r ,
(Verdeeld in ï onderdeden, nierken
genaamd: hel Noorder-, Bols-, I.11111-
iner-, en Eektermerk).
Otdcbroek, gein. Oldebroek......± 2000.
De Arkeineen, grtu. N ij kerk en Putten .      3489.
\\Viiterlatids|iiddi r te Doornspijk, gein.
Doornspijk................          ?
Ooslerwolde. gent. Doornspijk......      2i>:>±
IIIVIKIII\'OI.IIK.IIS.
I. Bewesten den l.lssel en benoorden den Rijn
llattem, erin. Hatteu
Weslerpolder op liet liliederlaag, gein.
Ulieden................. 160.
IJsseloordsehe polder, gem. Westervoort.          43.
Arnlieiiisclie en Velpsche Broek, gem.
Arnhem, Rheden en Westervoort. . . 759.
Bovenste polder onder Wageningen. gem.
Wageningeii............... 158.
Benedenste polder onder Wageningen,
gein. Wageningen............          47.
i Wageningen en liennekom, gem. Wage-
ningen en liennekom.......... 2517.
<Sti(). i Veeuraadseliap der (ielderselie en Stieht-
8\'2:i. I side Veenen (zie hij Utrecht).
•1506.
Velnwe. gem. lieerde, Kpe, Apeldoorn,
Voorst en de aan deze zijde van den
l.lssel gelegen gedeelten der OverijsseL
sche gemeenten Wijhe en Olst .... 10
�-9D
(Bevat 1.") dorpspolders: Apeldoorn,
Beekbergen, Kpe en Ernst, Gietelo,
lieerde. Marie, Nijbroek, Oene, Ter-
Wolde, Twello, Vaassen, Veessen, Voreli-
ten, Wilsura en Wilp).
De Nijenbekcr en Wilpschc Klei, gem.
Voorst, en Deventer (Overijssel) . . .
De Voorster Klei, gein. Voorst.....
Brummensche handijk, gem. Brummen.
II, I\'.......-1 •\'ii den l.lssel en benoorden den Rijn.
Oostelijk gedeelte van den Bakerwaard,
gem. Sterndoren............          ?
Westervoort; l.athuin, Bahl\' en (lies-
heek: en Itahherieh. Ihdthuizen en Di-
dain. Het overige deel van dit polderdis-
trict is niet in dorpspolders verdeeld).
Rozandsehe polder, gem. Zevenaar. . . .
Pannerdensehe Waard, gein. l\'amierdeu .
Herwen, Aerdt en Pannerden, gem. Her-
wen en Aerdt, en Pannerden.....
(Bevat drie dorpspolders; Herwen, Aerdt
en Pannerden).
\'s dravenweerd, gein. Herwen en Aerdt.
Dremptsehe, Oli
88
lenhaat\'sche, Hoogluren-
sche en Oldhurgselie dijken, gem. H11111-
melo en Keppel, en Steenderen. . . . 4347.
Haarliroeksehe dijk en Angorlosrhr zomer-
dijken, gem. Angerlo.......... 1655.
Ruiteiipoldei\' van Bahr en Lathuin, gem.
Angerlo................. 140.
Lijmer.*, gem. Zevenaur, Duiven, Wester-
voort, Angerlo en Didam ;...... 6253.
(Bevat !l dorpspolders: Geldersoord en
151.
\'237.
703.
\'213.
-ocr page 399-
380
III. Tusschen
si. Tusschen
i.-..,.ti- in
bunders.
Oveibetuwe, gom. Iti\'iimirl. Milissen, KIst,
Hcteren, Hemmen, V:ill>iir«ï en (Jent. . •10,832.
(Beval 2\'t dorpspolders: Huissen, An-
goron, Doornonburg, de honderd mor-
gon van Puiincrdon, Gent, Bemmel,
Liiit, Oostorhout, Slijk Ewijk, Hcrvcld,
I.iiiiH\'ii ni Wolferen, Aiulolsi, Zetten,
lli\'iiiinrii. L;ikriiiond, Randwijk, Hote-
ron, Driol, Eldcn, KIst, Rossen en Door-
nik, Induornik, Valburg en Homoet).
Nederbetuwo, gem. Resteren. Lionden,
Maurik, Zooien, Tiel, Echteld, l.lzon
doorn i-u Dodewaard..........14,007.
(Bevat 18 dorpspoldcrs; Uien en Dode-
waard, Ochtcn, Uzendoom, Kt-htcld,
Zandwijk, K;i|»\'l- en Krrk-Avf/.natli.
Zoden, Itavrnswiiii\']. Rijswijk. Maurik,
Kek en Wiel, Ingen, Ommeren, ücn-
den, Kesteren, Heusden, Meerten on
Aalst).
Rijn en Waal.
de bamlijken.
Drumpt, Tiel, Wadenoyen, Geldcriual
sen, Meteren, Deil. Enspijk, Rumpt on
Gellicum).
De gemeenschappelijke waterlossing der
landen tusschen llijn on Waal, de
I in"\'\' en do daaraan verbonden algc-
meene watergangen, is niet onder één
algemeen bestuur gebracht, maar in
vakken verdeeld, welke wolden beheerd
door de Dijkstoelen van Overbetuwe.
Nederbctuwe, Tielerwaard m Buren,
benevens door de heide volgende col-
leiriéu :
I". Het Collegie van Poldermeesters en go-
intcresseerden in do Korne en Stads-
grachl van Buren, belast mot het
onderhoud dezer watergangen. Onder-
hniiilsplirhtigcu zijn de dorpspnlders:
Lienden, Ingen, Kek on Wiel, Maurik.
Rijswijk, Ravenswaaij, Zooien, Aveza-
tlieu. en Buren en Erichem.
2°. Eene Commissie, bestaande uit twee
leden van den Dijkstool van Tielerwaanl
mot oenen gecommitteerde vanwege do
polders Maiiönwaard. ISoosd en lihenov,
belast met liet onderhoud van do I.inge-
vakken liisseben het Oude Boesdscho veer
en de Asperensche sluis. Onderhouds-
plichtigen zijn: sommige dorpspolders
of blokken van do polderdistricten Bu-
ren, Culenborg en Tielerwaard, bene*
vens de polders Mnriënwuard. Beesd
en Rhenoy.
Het in Zuidliolland gelegen kanaal van
Steenenhoek (het verlengde van de
ürooue in
bunder*.
9
Do Marsch, Lede en Oudowaard, gem.
Kesteren on Lienden.......... 002.
Buren, gem. Duren, Buurmalsen en Bou-
si.lieni.................. 5328.
(Beval /.es dorpspnlders: Huren en
Rricliem, Asch, Achter den Haag, Buur*
matsen, Tricht. en BcUMchcm en Zoel-
inond).
Culonborg, gom. Culenborg........ 2373.
Marienwaard, gem. Beesd......... 78!).
Beesd, gem. Beesd............. lilt.").
Rhenoy, gem. Beesd............ 525.
Accpioy, gem. Beesd............ 028.
De Geercn, gem. Beesd..........          70.
Tielerwaard, gem. Tiel, Wadenogen, Op-
hemert, Varik, Est on Opijnen, Waar-
denburg, Gcldorroalscn, Deil, Haaftcn,
Hei wijnen en Vnron..........13.08(5.
(Bevat 23 dorps|iolders: Dalem, Vu-
ren, Herwijnen, Hellouw, Haatten, Tuil,
Waardenhnrg, Ni\'erijnen. Opijnen. Hees-
solt, Varik, Ophcnicrt, Zcnnewijnen, Est,
Linge) mot het da
69
arbij behoorende
stoomgemaal wordt eveneens dooreene
Commissie beheerd. De kosten komen
ten laste van het Rijk.
De drie volgende polders liggen gedeel-
telijk in Gelderland, gedeeltelijk in
Zuidliolland :
-ocr page 400-
381
Grootte in
bunder*.
Spijk, gem. Yiiivn en Heukelum (Zuid-
holland)................. 451.
Waarvan in Gelderland 304, in Zuid-
Holland 57 B.
(-nx.lt.\' in
bunders.
Asperen, gom. Ilerwijneit en Asperen
(Znidholland).............. 1209.
Waarvan in Gelderland 8\'.)8. in Zuid-
Holbnd 401 B.
Ileukelum, gem. Vuren en Ileukelum
(Zuidholland).............. 1223.
Waarvan in Gelderland 803, inZukl-
Holland 30U B.
79999�
Het Zuidhollandschc gedeelte deier drie
polders behoort onder het Hoogheem-
raadschap dor Vijfheercnlonden.
I). Buitenpolders langs den Jtijn.
Uiterwaardenpolder van Huissen, gem.
Hiiit4t.cn.................         431.
Malburgen. gem. lliiissen en KIst ....        458.
Meinerowijk, gem. KIst..........        169.
Buitenpolder van Randwijk en Heteren,
gem. Heteren..............        325.
Bverdinger en Goilberdinger waarden,
gem. Knilenlinrg, Kvenlingen en llage-
stein (ile heide laatste in /.uidhollatid)
Waarvan in Gelderland 27. in Zuid-
holland 05 It.
0-J.
e. Buitenpolders langs de Waal.
Bemmelsche, Gentsche en Ooyrijksche
Willemspolder, gein. I.lzendoorn en Rch-
tel.l...................
485.
207.
97
IV. bezuiden de Waal.
a. Langs de Waal, hoven Nijmegen
Erlecum, gem. Uitbergen......... 470.
Circul van de Ooij, gein. Uitbergen en
Nijmegen................ 1014.
Boven- en benedenwaterpolder van Heek,
gein. Ubbergen............. 107.
Ruilingen, gem. Millingen.........
..... 444
De polder Millingen is met de Prui-
sischc polders:
Huii.it. Cranenburg,
Hinderen en Zijfllich-Wijler vereenigd
tot éen waterschap onder den naam van
Qucrdamm.
b. Tusschen Maas en Waal.
Rijk van Nijmegen, gem. Nijmegen, Beu-
ningeri, Kwijk, Wijdten, Balgooi en
Keent, Over en Neerasselt, en lleiiinen 0870.
(Bevat 11 dorpspolders: lleumen.
Overasselt, Neerasselt. Balgooi en Keent,
Wijchen, Nil\'irik. Winsson, Kwijk. Beu-
ningen, Weurt, Hees en Ncerbosch).
Heessehe, Benningselie en Weurtsehe niter-
waanli-npolder. gem. Nijmegen, Weurt
en Beiiningen.............. 151.
Maas en Waal, gein. Driiten, Wainel, Dreu-
inel, Appelterii. Ilorssen, Batenburg en
Bergbaren................12,174.
(Bevat 10 dorpspolders: Batenburg,
Appelterii, Altt\'orst, Maasbommel, AI-
plieu. Dreumel, Wamel, Leeuwen. Pui-
flvk, Druteil, Aderden, Beest. Ilorssen.
Bergbaren. Hcrnen enl.eur.
De dorpspolders van Wamel, Drcuinel
en Alphen vormen\' te zamen bet water-
schap: de Molenpolder van Wamel.
Dreumel en Alphen).
All\'erdensolie en Deestsebe uiterwaarden-
polder, gent. Druten..........
Drutensi be iiiterwaardeupolder, gem. Dru-
ten....................
178.
204.
-ocr page 401-
:ts-2
Urootiff In
boudere.
Grootte in
utinileM.
Wamelsche uiterwaardenpolder, gein.
Wamel................. 200.
lieerewaarden, gen), I leerewaarden. . . . 240.
Bommelerwaard boven den Mcidijk, gein.
Rossum, Hnrwcncn, /.alt-Hommel, ("Ju-
neren, Znilichera, Poederoiien, Neder-
hciucrt. Kerkwijk. Aminerzodcn, lledel
«•ii Driel................ 8817.
(Bevat \\\\ dorpspoklera: Zalt-Bum-
mel, Hurwenen, Itossum, Driel, Hedel,
Ainmcrzodcn i\'ii WpII, Nedcrhemert be-
nonrden de Maas, Aalst, Zuilichem
Imivcii den Mcidijk, Nieiiwnal, Hameren.
Bruchem, Kerkwijk en Delwijnen).
Bommelerwaard beneden den Meidijk, gein.
Xuilii lii\'in, Hrakel en I\'.....leroijen . .
(Bevat 2 dorpspolders: Hinkel en
l\'oederoijen, en Zuilirhein lieneden llen
Meidijk).
Muuuikcnlnnd, gein. Poederoijen .
1438.
3M.
e. Ten Zuiden van de Maas.
SS.
Het eiland Nederhemert, gein. Nederhemert............................
Het gedeelte van Gelderland, bezuiden de Maas gelegen en hehnorende onder de gemeente Ani-
mer/.odeu, maakt een deel uil van het waterschap de algemeene otnkading onder de gemeenten
Vlijmen. Kngelen, Bokhoven, Well en H
75
rdikhuizcn; de gedeelten behoorende onder de gemeente
Driel. van de waterschappen de Koornwaard. en de Alemsihe en Drielsche uiterwaard (zie hij
315
Noordbrabant).
§ 7. Noordholland, Zuidbolland en het gedeelte van Utrecht dat tot de
waterschappen Amstelland en Woerden behoort. \')
Ken algemeen reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord lio I la n d is in 1804
vastgesteld. Het is niet onmiddellijk van toepassing, maar treedt in elk waterschap eerst in werking
op liet tijdstip bepaald in liet reglement, waarbij de bijzondere bepalingen, voor dat waterschap
vereischt, worden vastgesteld. Vele dezer bijzondere reglementen zijn reeds uitgevaardigd. Voorts is
uitdrukkelijk bepaald, dat de regeling der booge en algemeene dijksbesturen door dit reglement in
niets wordt gepraejuilicieerd. Kene verordening regelende liet toezicht der Staten en van Gedepu-
teerde Staten op de waterschappen in Noordholland is in 185\'f vastgesteld en in 1855 gewijzigd.
In /n id li o I la nd geldt, bet in 185(1 vastgestelde algemeen reglement voor de polders. Hoven-
dien moet voor eiken polder een bijzonder reglement vastgesteld worden, houdende regeling van
die onderwerpen, waarin bij bet algemeen reglement niet is voorzien, of waarvan het de nadere
regeling voorschrijft. Aan deze bepaling is (behoudens enkele uitzonderingen) thans voor alle polders
voldaan.
Van de toepassing van het algemeen reglement zijn uitgezonderd de navolgende waterschappen,
waarvoor afzonderlijke reglementen zijn vastgesteld: Delfland, Schielund, Kriinpenerwaard, Vijfheeren-
1 Verg. Mr. (S. ili\' Vries. De Zeeweri nseii on Walrrsr lui ppen vüii N nnril -II11I la ml, i t.1.1 il.in ISiii.
Uit ili\' VitIinmli\'liii)!<\'11 vim In-t Balaafsch Genootschap der proefondervindelijke wfjtbe»
geerte te Rotterdam: Mr. \\V. T. Geven Deywmi. Statistieke opgave en lio<i lirij\\inn vim hei llDoghociiiraaikrliap
van Si\'hii\'l.\'iiiil. Is.\'iii. J. A. Selmlteii II*., Statistieke opgave en lieselirijviin: van ilen Alblaweiwaard en ile NijTI.....reii-
lainli\'ii. 1850. M. ti. Iteijoi iiick. Statistieke opgaven lielreflenile ilen waterstaat van liet MiKi|ilieeiiiraailseliap van l>elf-
48
l.iinl en van ilen Krimpenerwaard, 1850. A. van Kgmniul. Beschrijving van ilen waterstaat van liet llonglieeinraailschap
van llijiil.iinl. 1807.
-ocr page 402-
383
landen, Alblasserwaard, Overwaard, Nederwaard, Zwijndreehtsche Waan), Voorno, Putton pii de Berabse.
Daarenboven zijn afzonderlijke reglementen vastgesteld door den Koning, krachtens de wet van
12 Juli 1855 voor liijnland (in Noord- en Zuidholland gelegen); door de Staten van beide |iro-
vineieu gemeenschappelijk: voor het Uijkbostuur van Zeeburg en Dioinerdijk (in Noordholland on
Utreeht): voor Woerden en den Hoogon Boezem achter Haastrecht (heide in Zuidholland en
Utrecht), benevens voor eenige kleinere waterschappen.
Voor Amstelhind (in Noordholland, Zuidholland en Utrecht gelegen) is een reglement ont-
worpen. doch nog niet vastgesteld.
A. DE NOORDHOLLANDSCHE EILANDEN.
I. Texel, gem. Texel.
Grootte In
bundt! r».
5235.
119.
460.
Grootte In
bunders.
101.
739.
3376.
246.
16.
Burger Nieuwland. . .
Polder Waal en Burg.
Polder Kijerland. . . .
Polder de Eendracht .
Polder Volharding. . .
De 29 gemeenschappelijke polders .
liet Weezenspijk...........
Ue Kuil...............
Het Hoornder Nieuwland......
Prins Hendrikpolder.........
\' II. Terschelling, gem. Terschelling.
Terschellingorpolder............ 1203. | Nieuwland ol\' Zurij perpolder
111. Wieringen, gem. Wieringen.
51.
Dijkshestuur van Wieringen....... 1809.
Polderhestimr van Wieringen...... 1802.
Het Buitenveld en de Normerven
Waard Nieuwland........
18.
472.
De overige eilanden hebben geene polders.
B. HET VASTE LAND VAN NOORDHOLLA.M) BENOORDEN HET IJ.
1. Zeewering.
De Wcstfrieschc Zeedijk, bestaande uit
a den Drechterlandschen Zeedijk onder
het beheer van hi.\'t ambacht Drechtor-
land; b de Vier Noorderkoggen Zeedijk
ondei\' het beheer van het ambacht der
Vier Noorderkoggen.
Zeedijk van Waard en Groet.
Zeedijk van den Wioringerwaard.
Zeedijk van den Anna Paulownapolder:
deze drie dijken zijn onder beheer van
de |>olders van dien naam.
De Koegraszeedijk en de Havendijk te
Nieuwe Diep, in onderhoud bij het
Rijk.
De Heldersche Zeewering, in onderhoud
bij de provincie.
St. Aagtendijk, gemeenten Wijk aan Zee
en Duin en Assendeltl.
De overige zeedijken langs het IJ en de
Zuiderzee tot aan den Westt\'rieschen
Zeedijk zijn in beheer van onderschei-
dene waterschaps- ol\' gemeentebesturen.
De kosten van het gewoon onderhoud
worden gedragen tot een bepaald be-
drag toe, door de van ouds dijkplich-
tigen. Hoogere kosten kunnen omge-
slagen worden over het hinncndijksland
over eene uitgestrektheid van 52,093
B. Het toezicht over het onderhoud
van dezen geheelen zeedijk is opgedragen
aan het collegie van Hoofdingela
2
ndcn
van den Noorder IJ- en Zeedijk.
-ocr page 403-
384
QrooHt* in
bunders.
Grootte In
bunder*.
Do Pettomer Zeewering, in onderhoud liij
do provincie.
De Hondsbossche Zeewering, onder beheer
van liet Col legio van den Hondsbossche
en Duinen tot Petten. In den omslag
dragen 1 tij de landen in Duinkavel,
kavel Waterland en Wostfriesland, be-
lioudens enkele uitzonderingen. Grootte
der schuldplichtige landen.......90,ü51,
II. Hui ten polders.
Buitenlanden onder Assendelft ....
De Kaag. gein. Assendelft......
Polder Buitenhuizen, gein. Assendelft
Aclitersliiispolder, gein. Zaandam. . .
liuiksloterliain, gem. üuiksloot ....
125.
92.
108.
80.
224.
De IJdoorn, genn. Ransdorp.......
Het Ilenuncland, gein. Broek in Water-
land ...................
De Oosterkoog, gein. üosthuizen.....
De Nes of Nesserpolder, gem. Zwaag . .
96.
39.
49.
28.
III. Binnendijksch land.
Het binnendijksch land laat zich gevoegelijk verdeelen in 4 kavels: te weten: Du in kavel,
Kavel Waterland, W estfriesla nd en de Kavel der nangedijkte landen. De ge-
meenschappetijko boezem de/er 4 kavels is Sc her nier boezem.
§ 1. Schermerboezem. Deze staal onder het bestuur van het Hoogheemraadschap van de
uitwaterende sluizen van Kennemerland en Westfriesland. In den omslag der kosten van dit water-
schap dragen de polders van Duinkavel, Kavel Waterland en Westfriesland, behoudens enkele uit*
zondcringen. De oppervlakte der landen, die op den boezem uitwateren is ± 77.500 B.
§ 2. Du in ka vel. De verschillende polders in Duinkavel gelegen, hebben geen gemeenscliappelij-
ken hand. Zij vormen geen Heemraadschap.
Gemeenten: Petten, Schoorl, Bergen, Alkmaar, Kgmond-binnen, Heiloo, Akersloot, Linimen, Cas-
tricum, Uitgeest, Heemskerk, Wijk-aan-Zee en Duin.
Waterschappen in Duinkavel.
584.
99.
101.
(15.
690.
96.
os.
332.
30.
295.
83.
344.
265.
867.
338.
OS.
23. | Bergermeer.
Leipolder................
28.
Huiswaardor- en Ooster weezen polder. . .
Kijf-, Vrede- en Weezenpolder of Een-
drachtspolder ..............
Monniken*, Raven* en Robonsbospolder .
Egmondenneer...............
W\'iinmcnuinorpoldor............
Hcmpoldcr................
Verccniging van polders en oningepolderde
landen onder Schoorl en Petten. Bevat, be-
halvc359B. geest- en boschlandde polders:
I Vereenigde Harger- en Pettemerpolder 411
\'212.
Groetoruolder..............
253. i Bovenpoldcr..........
Sammerspolder.........
Varnebroek...........
Baafjespolder..........
Maalwater...........
Grootdamracrpolder
( Aagtdorperpolder.............
Vereeniging van polders en oningepolderde
lauden onder Bergen. Bevat, behalve
115 li. oningepolderd land, de polders:
Oudburgcrpolder........
280.
114.
Vonnewatei\'spolder.......
Noorder Keker* en Mangelpoldei
Zuider- en Midden-Rekerpoldor
Zuiirvenspolder.........
Philistciiische polder.......
Damlanderpolder........
Sluispoldi-r...........
Overdie en Achtermeer. . . .
139. | Oosterzij polder met het Lood.
231. Boekelermeer. ........
201.
Boekelerpolder.........
98. Groot Limnierpolder............ 1625.
208. I Castricumpolder of bet Castricuinerveld. 869.
-ocr page 404-
385
Grootte In
buudert.
Zwartedijkspoldertje............         54.
Binnengeesterpolder............       116.
Klaas Hoorn- en Kijfpolder........         f>1.
Hempolder.................         62.
Dorregeesterpolder.............       173.
Dielofsmcer, binnen den voorgaanden poI-
Qrootte tn
bunder*.
der gelegen...............         26.
De Zien..................       172.
Polder van Berouw............         17.
Uitgeester- en Heemskerkerbroek.....     1642.
Wijkerbroek...............       226.
§ 3. Kavel Waterland. De polders in dezen kavel gelegen, maken geen hoogheemraadschap
uit, noch hebben zij eenigen anderen gemeenschappelijken band.
Gemeenten: Akersloot, Uitgeest, Assendelft, Krommenie, Wurmerveer, Westzaan, Zaandijk, Koog
aan de Zaan, Zaandam, Oostzaan, Landsmeer, Buiksloot, Nieuwendam, Ransdorp, Broek in Water-
land, Monnikkendam, Ilpendam, Purnierend, Katwoude, Edam, Middelie, Kwadijk, Warder, Oosthui-
zen, Beets, Oudendijk, Ursem, Avenhorn, Schermerhorn, Graft. Rijp, Zuid- en Noord-Schermer,
Wormer, Jisp, Beemster en Wijdewormer.
Waterschappen van het oude land.
1014.
04.
74.
689.
737.
3218.
76.
209.
383.
300.
624.
590.
Noorderbuitendijken............       154.
Polder Assendelft.............     2065.
Assendelver Veenpolder..........       313.
Polder Krommenie............       358.
Polder Westzaan.............     2379.
Karnemelkspolder.............         39.
Polder het Woud.............       396.
Westwouderpolder.............       208.
Kogerpolder................         54.
Oostwouderpolder.............         43.
Markerpolder................       139.
Polder Oostzaan..............     1734.
Halerbroek of Kalverpolder........       141.
Hoogheemraadschap Waterland......      9890.
Verdeeld in negen bannen: Monnikken-
dam, Purmerend en Purmerland, llpen-
dam, Ransdorp, Landsmeer, Broek in
Waterland, Nieuwendam, Schelling-
wonde en Buiksloot. Van deze ban-
nen zijn de twee volgende polders
met afzonderlijke bemalingen:
Purmerend en Purmerland........
Buiksloot..................
De Nes...................
Polder Katwoude.............
Zuidpolder (gem. Edam).........
De Zeevang.................
Hobreederkoog...............
Kwadijkerkoog...............
Overweersche polder............
Westerkoog (gem. Oosthuizen)......
Beetskoog..................
Polder Mij/en...............
Verdeeld in drie bannen: Ursem, Oost-
niijzen en Schermerhorn.
Kilaudspolder................
Verdeeld in 4 bannen : Graft, de Rijp,
Znidscheriner, en Noordschermer en
Schermerhorn.
Heemraadschap Wormer, Jisp en Nek . .
Verdeeld in drie bannen: Wormer, Jisp
en Nek.
1839.
1784.
Drooggemaakte meeren.
312.
308.
134.
122.
28.
48.
188.
De Beemster................     7218.
De Schermer................     4828.
De Starnmeer en Kamerhop.......       621.
De Purmer.................     2680.
De Wijde Wormer............     1661.
De Enge Wormer.............       160.
De drie Waterlandsche Meeren:
I.
Buikslotermeer. . . .
Broekermeer.....
Belmermeer.....
De Monnikenmeer. .
De Wilmkebreek. . .
De Etcrsheimerbraak
De Noordeindermeer.
II
-ocr page 405-
nar.
Grootte In
bunder*.
I)i> Schaal smeer............\' .         54.
Grootte in
ImnoVr*.
De Sapmeer................ 26.
De Graftermeer.............. 101.
§ 4. West friesland, groot ongeveer 53,800 B. De ringdijk, waardoor geheel Westfriesland
wordt ingesloten, staat onder toezicht van het Collegie van Hoofd ingelanden van \\Vest-
frieslan d.
Westfriesland is verdeeld in 4 ambachten: Drechterland, de Vier Noorder Koggen, Geestmer-
ambacht, en de Schager en Niedorper Koggen. De ambachten zijn weder onderverdeeld in bannen,
welke evenwel niet als waterschappen, maar als eene bloot territoriale indeeling zijn te beschot!*
wen.
A. Drechterland. groot ±16,070 B.
Gemeenten: Enkhnizen. Bovenkarspel, Grootebroek, Andijk, Wervershoof, Hoogkarspel, Westwond,
Blokker, Zwaag, Venhuizen, Wijdenes, Schellinkhout, Hoorn, Berkhout, Avenhorn, Oudendijk.
Verdeeld in 23 bannen:
In de Oosterkogge: Enkhnizen en West-Einde, Bovenkarspel, Grootebroek en Lutjebroek, Andijk.
In de MiiMelkogge: Wervershoof, Hoogkarspel, Westwoud, Oudijk, Binnenwijzend, Oosterblokker,
Westerblokker, Zwaag.
In de Zuiderkogge: Venhuizen, Hem, Wijdenes en Oosterleek, Schellinkhout.
In de Westerkogge: Hoorn, Dampten, Berkhout, Grosthuizen, Oudendijk, Avenhorn, Scharwoude.
Bemalingen van het oude land.
Polder Schellinkhout............       041.
Oosterpolder.................     1670.
Westerkogge................     2715.
Polder Beschoot..............       686.
Het Grootslag...............     626G.
Houterpolder................     1606.
Polder Venhuizen en Hem........     1618.
Polder Wijdenes en Oosterleek......       690.
Droog gemaakt e plassen.
Baarsdorpermeer..............       209.
Bedijkte Leek, of Kleine Waal op de
grenzen van Wognum.........           9.
Kleine Waal of Weel bij Hoorn.....            1.
Groote Waal ...............         57.
Noorderbraak onder Scharwoude.....           5.
Twee braakjes bezuiden Scharwoude. . .         83,
Oude Moer onder Andijk.........         12.
B. De Vier Noor der Koggen, groot -fc 14,510.
Gemeenten: Medemhlik, Opperdoes. Wervershoof. Hoogwoud, Opmeer. Ahbekerk, Wognum, Span-
broek, Sijbekarspel, Twisk, Midwoud, Nibbixwoud, Obdam en Hensbroek.
Verdeeld in 18 bannen :
In de Mcdcmhlikkcr Kogge: Medemhlik, Opperdoes, Oostwoud, Hauwert, Hoog en Laag Zwaagdijk.
In de Hoogwouder Kogge: Hoogwoud en Aartswoud, Opmeer, Ahbekerk, Lainbertsehaag.
A6B
In de Wognumer Kogge: Wognum en Wadwaij, Spanbroek.
In de Middel kogge: Sijbekarspel, Benningbroek, Twisk, Midwoud, Nibbixwoud, Obdam, Hensbroek. \')
\' De bannen Obdam en Hensbroek zijn in 1801 van de vier Noorder kuiten afgescheiden en bij Oeslnierainbaeht
gevoegd. Dientengevolge beeft tbans (jeesliueraiubaebt 17 bannen: de Vier Noorder Koggen 16.
-ocr page 406-
387
R e in al i nge u van liet oude land.
Grootte tn
bunder*.
350.
752.
495.
Grootte in
bunder».
De Binnonpnlder.............. 1223.
Do Lagehoek................ 347.
Heil on Kreil........... . . . .           25.
Mulnior...................          35.
De Kaag onder Spanbroek
Polder Obdam.......
Polder Honshroek.....
Drooggomaakto plassen.
De Brake, Poel en Wymeri en bet Lichto
water..................        "103.
Het Groote Hop bij Medeniblik......            5.
De Bonnenioer...............        118.
De Kolk van Dnssen...........          97.
03.
45.
18.
8.
7(1.
De   Braakpolder te Aartswoud . . .
De   Weelpolder............
De  Bedijkte Boezem.........
De   Zandwervensbraak........
De   Weel en Braken onder Obdam.
C. Ge es t m er a m l> a <- li t, groot ± 15,000.
Gemeenten: Warmenhniien, St. Maarten, Harenkarspel, Oudkarspel, Noord-Schar\\voude, Zuid-
Scharwoudo, Broek op Langedijk, Sint Pancras, Ondorp, Koedijk, Heerbugowaard, Oterleek, Ursem,
Hensbroek, Obdam.
Verdeeld in 15 bannen:\') Warmenliuizen, Eenigenburg, Sint Maarten, Harenkarspel, Oudkarspel,
Noord-Scbarwoude, Ziiid-Scharwonde, Broek op Langedijk, Sint Paneras, Oudorp, Koedijk, Valkkoog,
Veenhuizen, Ursem en Oterleek.
Bemalingen van het oude land.
polder.................. 514.
Polder Koetenburg.............          53.
Spek eterspolder.............. 165.
Polder Geestmerambacht.........      5427.
De Rekerlanden..............          22.
Polder Ondorp...............        231.
Kraspolder.................             9.
Zuidscharwouderpolder...........          18.
Noordscharwouderpoldir..........          82.
Koogpolder (staat onder één bestuur met
de Bleekmeer)..............        154.
Itingpoldcr met den Voorhuispolder, den
Voorpolder en bet Ringpoldertje. . . .          970,
Polder Valkkoog met den Westeronds-
383.
34.
7.
13.
332.
808.
169.
Waarlandspolder.   .
Nieuwe polder. .   .
Boomerpolder . .   .
Smuigelpolder . .   .
Polder Veenhuizen.
Polder Ursem . .   .
Polder Oterleek .   .
D rooggemaak te meeren en plassen.
238.
223.
80.
51.
De Slootgaard. . .
De Woudineer. . .
De Bleekmeer . . .
De Sehaapskuilineoi
De Heerbugowaard............      3337.
De Wogmeer................        085.
De Berkmeer................       287.
De Sehagerwaard.............        540.
\') Zie boven.
-ocr page 407-
388
Grootte la
bunders.
De  Greb..................         91.
De  Rekerkoog...............         17.
De  Kleimeer................         66.
De  Daulmeer met de Mare en de Oudie.       131.
De  Vroonermeer..............       104.
Het Zwijlisineertje.............          16.
Het Schoutsbraakje............           5.
Grootte in
bunder*.
Het Warnienhnizcr Kerk- of Debbe-
meertje.................         12.
Het Kromwater..............         16.
De Dergmeer [                                        1          42.
_. „ ,           < onder éen bestuur. . . >         ...
De kerkinecr I                                                   *>1.
De Diepsmeer en de Moors* of Tjaarlin-
germeer................. 229.
D. De Schager- en Niedor perk oggen, groot ± C980 B.
Gemeenten: Barsingerhoni, Schagen. Oude Niedorp. Nieuwe Niedorp. Winkel.
Verdeeld in 7 bannen:
In de Sohagerkogge: Barsingerborn, llaringliuizon, Seliagen, Burgboni.
In de Niedorperkogue : Oude Niedorp, Nieuwe Niedorp, Winkel.
B e m a I i n g e n.
Oosterpolder, en daarin....... 1119.
De Schagerkogge Strijkmolens. Hieronder
bebooren de zes volgende polders:
De Scbrinkkaag............
De Kaag...............
De Hooglandspolder.........
De Slikvenpolder...........
De Polder Schagen..........
De Polder Burghorn.........
De Niedorperkogge .Strijkmolens. Hieron-
der behooren de negen volgende polders:
Braakpolder..............
Weerepolder.............
46.
19.
364.
268.
27.
162.
294.
25.
251.
628.
20.
203
bet Kerkerijtje........
Kostverlorenpolder.......
Moerbekcrpolder, en daarin . .
het Oude dijkje.......
Oostkaniperpolder........
Westkamperpolder, en daarin .
het Tjaddingsrijtje......
Lcijerpolder...........
Niedorperpolder.........
Vogelzangpolder...........
90.
552.
529.
310.
1427.
308.
72.
343.
§ 5. De Kavel der aan god ijk te landen. Omvat de achtereenvolgens ingedijkte landen
benoorden het oude land van Noordbol land, en de door die indijking niet het vaste land vereenigde
voormalige eilanden Callantsoog en Iluisduiiien.
De Zype en Hazepolder, gemeente Zype .
De Ha/.edwarsdijk onder de gemeente Zype,
onder het beheer van een Dijkgraaf en
Heemraden.
Polder Callantsoog, gemeente Callantsoog.
Polder Helder en Huisduinen, gemeente
0755. | Helder..................       239.
I Wieringerwaard, gem. Wieringerwaard. .     1859.
Koegras, gem. Helder en Callantsoog . .    3967.
Waard en Groet, gem. Winkel en Bar-
773. singerhom................     1525.
Anna Paiilownapolder, gem. Zype.....     5180.
IV. Veen polders.
Noorder Veenpolder onder Assendelft
Tti.
-ocr page 408-
389
C. NOORDHOLLAN1) BEZUIDEN HET IJ EN HET VASTE LANI) VAN ZUIDHOLLAND, .
BENEVENS HET GEDEELTE VAN UTRECHT DAT TOT AMSTELLAND EN TOT
HET GROOTWATERSCHAP VAN WOERDEN BEHOORT.
I. Zeeweringen in Noordholland bezuiden hot IJ.
De Spaarndamsche dijk, van Zandpoort tot Amsterdam, in onderhoud hij liet Hoogheemraadschap
van Rijnland.
Zeeburg en Diemerdijk, van Amsterdam tot de zeeshiis te Muiden, in onderhoud hij het Hoog-
heemraadschap van Zeeburg en Diemerdijk. Grootte der schuldplichtige landen \'24,945 B., waarvan
in Noordholland 9178 en in Utrecht 15,7(10 ]!. Gelegen in de gemeenten: In Noordholland:
Diemon, Muiden, Weesperkarspe), Weesp, Kortenhoel\', Ankeveen. Nederhorst den Berg: in Utrecht:
Abcoude Proostdij, Vinkeveen en Waverveen, Vreeland, Nigtevecht, Abcoude Baaiulirugge, Loenen,
Loenersloot, Loosdrecht, Breukelen Nijenrode, Breukelen St. Pieters, Laagnieuwkoop, Ruwiel, Wilnis.
Zeedijk beoosten Muiden, onder liet beheer van het Hoogheemraadschap van den Zeedijk beoosten
Muiden. Het onderhoud is ten laste van de Noord*, Zuid-, Berger-, llonswijker-, Spijker-, Kever-
dijksche- en Reaalspolders, te /amen groot 1345 B.
Provinciale Zeedijk tusschen Muiderherg en Naarden.
Dijk van de Gooijermeent, in onderhoud bij de vergadering van Stad en Lande van Gooiland.
Zeedijk beoosten Naarden, in onderhoud bij de Provincie.
II. Buitenpolders langs het IJ.
Grootte in
bunden.
122.
Grootte in
bunders.
465.
De Velzerbroek, gemeente Velzen . . . .
De Inlaagpolder, gemeente Haarlemer-
liedc en Spaarnwoude.........
Overbrakerbuitenpolder, gemeente Sloten.
Diemerbuitendijksche polder, gemeente
Diemen.................
De Buitendijken of Maat landen, gemeente
Naarden.................
De Maatlanden ot\' Gooische maten, ge-
ineenten Huizen, Blaricum en Eenmes
(Utrecht) . . . é............
j De Hoogemaat en Bijvang, gem. Huizen.
228.
82.
272.
79.
58.
III. Waterschappen in Noordh ol land beoosten de Vecht.
Gemeenten: Muiden, Naarden, Weesp, Weesper karspel, Nederhorst den Berg, Ankeveen, KortenhoeP
Noordpolder beoosten Muiden.......
Binnendijksche Overscheensche polder . .
Keverdijksche Overscheensche polder. . .
Zuidpolder beoosten Muiden........
Naardermeor................
Honswijkerpolder..............
Keverdijksche en Reaalspolder......
Nesser-, Spijker* en Binnenlandsche polder.
Broekerpolder...............
Heintjesrakspolder.............
357.
201.
221.
209.
098.
227.
390.
204.
135.
122.
Hollandsch Ankeveensche polder.....
Stichtsch Ankeveensche polder......
Spiegelpolder................
Blijkpolder.................
Uitermeerdijksche of Prutpolder......
Polder Kortenhoef.............
Waarvan 28 B. gelegen in de Utrecht»
sche gemeente Vreeland.
Kuijerpolder................
Hornpolder................
382.
472.
261.
155.
103.
1246.
109.
64.
Gooiland.
Gemeenten: Naarden, Huizen, Blaricum, Laren, Hilversum, Bussum en \'s Graveland.
Vergadering van Stad en Lande van Gooi-                | land (tevens belast met het onderhoud
-ocr page 409-
390
Orootle in
bunder*,
van dol Zeedijk van de Gooijermeent). ?
De Hilversunisclie Meent......... 420.
Orootle lo
bunders.
\'s Gravelandsche (>older.......... 482.
IV. Hoogheemraadschap Amstelland.
Groot 33,070 B.. waarvan in Noordholland 15.575 B., in Zuidholland 1803 B. en in Utrecht
15,092 B.
67
Gemeenten: In Noordholland: Amsterdam, Nieuweramstel, Uithoorn, Aalsmeer, Watergraafsmeer,
Ouderamstel, Diemen, Muiden, Weesp, Weesperkarspel;
In Zuidholland : Leimuiden, Nieuwveen, Zevenhoven :
In Utrecht: Nigtevecht, Abcoude Baambrugge, Abcoude Proostdij, Vinkeveen en Waverveen, Mij-
drecht. Wilnis, Loenersloot, Ruwiel, Kockengen, Harmelen. Linschoten, IJsselstein, Veldhuizen.
Waterschappen in Amstelland gelegen.
In Noordholland.
a.   Ten Westen van den Amstcl:
De Studs- en Gasthuispolder.......         106.
Heemraadschap van den Ainstel en Nieu-
wuramstel. Omvat de drie volgende
waterschappen:
| De Binncndijksche Buiten vcldersche-, .      1205.
] De Aiiistclvecnsche ot\' Middel- ....      1033.
\' en de Bovenkcrkerpolder.......      1506.
Thamerbinnenpolder............        \'231.
Buitendijksche Buitenveldersche polder. .        467.
Thamerbuitcnpolder............        127.
Uithoornsche polder............        833.
Kalslagerpolder..............        414.
b.   Ten Oosten van den Amstel:
Overamstelsche of Oetewalerpolder. . . .
        299.
Watergraa&- of Diemermeer.......        587.
Groot Duivcndrerhtsehe polder......        749.
Klein Duivendrechtsche en Bumenhiillc-
wijkerpolder...............        350.
De Rondehoep...............      1239.
Diemerpolder................        388.
School en Hopmansiiolder of Overdiemcr-
polder..................        190.
Dierocrdammerpolder...........          23.
Noorder- of Bietpolder..........          58.
Gemeenscliupspolder............        740.
Bloeinendalerpolder............        421.
Bovenrijkersloter- of Venserpolder ....        431.
Bijlmermeer................        570.
West Bijlmer* en Laanderpolder.....         333.
Holendrechter en Bullevvijkerpolder. . . .        542.
Oosthijlinerpolder.............        410.
Gein- en Gaasperpolder..........        398.
Rondcmolen, Romolen of Borrelandsche
polder..................        212.
Gedeeltelijk in Noordholland, gedeel-
telijk in Utrecht.
Overaatsvehlsche polder.......... 001.
Waarvan 307 B. in Noordholland en
234 B. in Utrecht.
Binnenaatsveldsche of Bagijnenpolder. . . 238.
Waarvan 210 B. in Noordholland en
22 B. in Utrecht.
In Zuidholland.
Oude Westerpolder............          70.
Gecombineerde Noordsche Buurter- en
Voordijksche polden........... 430.
Gedeeltelijk in Zuidholland, gedeelte-
Itjk in Utrecht.
Buitendijksche Oosterpolder........ 108.
Waarvan in Zuidholland 104 B. en
in Utrecht 4 B.
Polder Zevenhoven............ 1727.
Waarvan in Zuidholland 1174 B. en
in Utrecht 425 B.
In Utrecht.
Blokland.................. 344.
-ocr page 410-
391
Grootte in
bunders.
142.
8308.
Grootte In
builden.
238.
340.
7:>.
1022.
279.
137.
140.
568.
341.
345.
2116.
Westveen.................
Grootwaterschap de Rondeveenen . . . .
Binnen dit Grootwaterschap liggen de
waterschappen:
Ue eerste bedijking der Mijdrechtsche
droogmakerij.............
De tweede bedijking der Mijdrechtsche
droogmakerij.............
De derde bedijking der Mijdrechtsche
droogmakerij.............
Botshol.................
Nellesteijn................
Broekzijdsche waterschap.........
Ring der Waardassacker en Holendrech-
ter Waterschappen...........
Binnen de/en ring zijn gelegen de
waterschappen:
| Holendrecht...............
1 Waardassacker.............
De Winkel................
Oostzijdsch Waterschap.........
Het Hoog en Groenland........
De Roodemolen.............
Donkervliet................
Oukoop...................
Spengen .................
Kockengen .................
Waterschap Bijleveld en de Meerndijk. .
Binnen Bijleveld en de Meerndijk lig-
gen de navolgende waterschappen:
I Mastwijk en Achthoven.........
Bijleveld en Reijerscop.........
Harmelerwaard............,
894.
177.
744.
355.
43.
312.
578.
465.
1426.
168.
V. Groot waterschap van Woerden.
Groot 16,955 B., waarvan in Zuidbolland 8361 B. en in Utrecht 8594 B.
Gemeenten: In Znidholland: Nieuwkoop, Bodegraven, Rietveld, Woerden, Barwoutswaarder, Pape-
kop, Waarder, Langeruigewcidc, Hekendorp, Oudewatcr;
In Utrecht: Zegveld, Kamerik, Harmeien, [inschoten, Snelrewaard.
Waterschappen in het Groot waterschap gelegen.
In Znidholland.
Achttienhoven.............
Meijepolder...............
Noordzijderpolder (gem. Bodegraven).
Weijlandsche polder..........
De Brce................
Rietveld ................
Oudeland en Tournoisveld......
Middelland...............
Snel..................
Breeveld................
Barwoutswaarder ca.........
1\'apekop en Diemerbroek.......
Het Westeinde van Waarder.....
Weijpoortsche polder.........
Lunge Weide.............
Ruige Weide.............
(Iroot Hekendorp...........
Klein Hekendorp...........
Gedeeltelijk in Zuidholland, gedeelte-
lijk in Utrecht.
Groot Houtdijk.............. 319.
422.
708.
677.
426.
343.
324.
144.
118.
146.
315.
1060.
716.
616.
250.
654.
279..
455.
79.
Waarvan in Zui
0
dholland 148 B. en
in Utrecht 171 B.
Klein Houtdijk............... 182.
Waarvan in Zuidholland 18 B. en in
Utrecht 164 B.
Haanwijk.................. 206.
Waarvan in Zuidholland 46 B. en in
Utrecht 160 B.
Noord-Linschoten............. 446.
Waarvan in Zuidholland 66 B. en in
Utrecht 380 B.
Snelrewaard en Zuid-Linschoten..... 708.
Waarvan in Zuidholland 4 B. en in
Utrecht 704 B.
In Utrecht.
Zegvelderbroek.
1007.
-ocr page 411-
392
Grootte In
bunder».
449.
"100.
357.
72.
70.
494.
262.
Grootte tn
builden.
Zegveld.................       509.
\'sGravesloot................       202.
Knn ii rik Mij zijde.............       823.
Kamerik Teijlingens............     1041.
Teckop...................       458.
Gerverscop.................       339.
Cattenbroek...............
Polanen................,
Wulverhorst en de beide Vlooswijken
De Lagi\'pulder..............
De Hoogepolder.............
Rapijnen en IJsselveld.........
Schagen en de Engh..........
Breudijk..................       441.
Oudeland en Indijk............       207.
VI. Hoogheemraadschap van Rijnland, groot 104,905 B.
Gemeenten: In Noordholland: Haarlemermeer, Velzen, Spaarndam, Schoten, Bloemendaal,
Haarlem, Heemstede, Bennebroek, Zaudvoort, Haarlemerlicde en Spaarnwoude, Sloten, Nieuweram-
stel, Aalsmeer:
In Zuidholland, benoorden den Rijn: Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Noordwijk, Sassenheim,
Voorhout, Katwijk, Rijnsburg, Oegstgeest, Warmond, Leiden. Leiderdorp, Alkemade, Woubrugge,
Koudekerk. Üiidshooi-n, ter Aar, Rijnsaterwoude, Leimuiden, Nieuwveen, Zevenhoven. Nieuwkoop,
Aarlanderveen: bezuiden den Rijn: Valkenburg, Wassenaar, Voorschoten, Veur, Zoeterwoude, Stomp-
wijk, Zoetermeer, Zegwaart, Hazerswoude, Benthuizen, Noord-VVaddinxveen, Zuid-Waddinxveen, Alphen,
Boskoop, Zwammerdam, Bodegraven, Langeruigeweide, Reeuwijk, Sluipwijk, Broek. Stein, Gouda.
In Rijnland bestaan de navolgende Ambachten: Aalsmeer, Aarlanderveen, Alkemade, Alphen,
Benthuizen, Laag-Boskoop, Hazerswoude, Hillegom, Katwijk, Koudekerk, Leiderdorp. Leimuiden,
Lisse, Middelburg, Noordwijk en Noordwijkerhout, Oegstgeest, Oudshoorn en Gnephoek, Rijnsater-
woude. Rijnsburg, Sassenheim, Soetermeer, Soeterwoude, Stompwijk, Valkenburg, de Vennip, Veur,
Voorhout, Voorschoten, Vriesekoop, Waddingsveen, Warmond, Wassenaar, Woubrugge, Zegwaart,
Zilk en Zuidwijk.
De ambachten: Ter Aar, Bennebroek. Bloemendaal, Tetterode, Aalbertsberg en de Vogelenzang,
Haarlemerlicde, Heemstede en Berkenrode. Rietwijk, Sloten, Spaarndam, Spaarnwoude, Zandvoort
en Zuid-Schalkwijk hebben sedert korter of langer tijd geene besturen meer, en zijn dus als feitelijk
opgeheven te beschouwen. De opheffing van alle ambachten in Rijnland is in overweging \').
De ambachten zijn geene eigenlijk gezegde waterschappen. Het zijn publiekrechtelijke lichamen,
met het beheer en onderhoud van bepaalde werken belast.
Waterschappen in Rijnland gelegen.
I. In Noordholland.
a.   De Haarlemermeer...........  18,100.
b.   Bewesten de Haarlemermeer.
Spaarndammerpolder...........         42.
Schoterveenpolder.............       205.
Veonpolder onder Heemstede.......       139.
Schouwbroekerpolder...........       130.
Bennebroekerpolder............         58.
Waarderpolder...............       193.
Veerpolder...............
Zuiderpolder..............
Romolenpolder.............
Poelpolder...............
Vereenigde groote en kleine polders .
Vijfhuizerpolder............
Vereenigde Binnenpolder.......
143.
156.
239.
128.
253.
129.
713.
is tot ilv
iiiiiluii lilcii in Itijiikiinl door du Staten vim Zniil- eu Noord»
1 Tijdens het ufdii
3311
�210
holland reeds besloten.
-ocr page 412-
303
Grootte in
bunders.
c. Beoosten dn Haarlemermeer.
Rottepolder................         72.
Spieringhornerbinnenpolder........       320.
Overbrakerbinnenpolder..........       123.
Osdorpcrbinnenpolder...........       500.
Sloterbinnen- en Middelveldsche gecom-
bineerde polders............     1582.
Sloterdijkermeer..............       116.
II. In Zuidholland
Oostenderpolder..............       105.
(waarvan 3 bunders in Noordholland,
gem. Bpnnebroek).
Vosse- en Weerlanerpolder........       171.
Vennipperpolder..............       103.
Elsbroekerpolder..............        180.
Meer en Duinpolder............         28.
Noordzijderpolder.............       860.
Zilkerpoler.................       154.
Hoogveensche polder...........       480.
Lageveensche polder............       101.
Lisserbroekpolder.............       127.
Zemelpolder................         51.
Lisserpoelpolder..............       222.
Roo versbroekpolder............       148.
Berg en Daalpolder.............       142.
Beekpolder.................       101.
De Bonte Kriel..............         27.
Hellegatspolder...............         80.
Kooipolder (onder Warmond)......         51.
Floris Schouten Vrouwenpolder......       196.
Mottigerpolder...............       101.
De Zandsloot................       142.
Boekhorst.................       243.
Zwetterpolder...............       157.
Hoogeweg.................       108.
Elsgeest..................       328.
Morsebel..................         82.
Voorhofpolder (onder Sassenheini) ....         56.
Klinkenbergcrpolder............       105.
Luizenmarktpolder.............       123.
Roodenmolenpolder............         \'J8.
Warmonderdam en Alkemaderpolder. . .         95.
Simonspolder................         17.
Vereenigde Hof* Groot- en Klein Hem-
meerpolder...............       107.
Grootte In
bunder*.
175.
209.
379.
332.
520.
174.
185.
Osdorperbovenpolder.....
Middelveldselie Akerpolder .
Rieker nf Sloterbuitenpolder
Rietwijkeroordorpolder. . . .
Schinkel of Zwartepolder . .
Stommeer..........
Hornmeer..........
benoorden den Rijn.
Hornespolder.................         77.
Kamphuizen................          85.
Oudenhof...................       121.
Pesthuispolder...............         79.
Marendijk..................         74.
Kikkerpolder.................         50.
O verveerpolder...............         20.
Slach of Groote en Kleine Stadspolder. .        130.
Rroek en Simontjes.............       263.
Klaas Hennepoel polder.......\'. . . .         12.
Veerpolder..................         56.
Zwanburgerpolder..............       236.
Lakerpolder.................         15.
Tuinder of Kogjespolder..........         30.
Kagerpolder.................       106.
Aderpolder..................         56.
Buurterpolder................         67.
Waterloos..................       145.
Drooggemaakte Akkersloot-, Hertogs- en
Blijverspolder...............       130.
Zweilandorpolder...............       110.
Vrouw Vennepolder.............       162.
Boterhuis...................       299.
Roodenpolder................       192.
Zijl huiii en Meijepolder...........       148.
Kalkpolder..................         89.
Munnikkenpolder..............        186.
Boschpolder..................       141.
Piespolder...................         15.
Hoogmadeache polder............       171.
Blauwcnpolder................       272.
Drooggemaakte Veender en Lijkerpolder.       575.
Hoornpolder.................         12.
Frederikspolder................         35.
Vlie.tpolder..................        198.
Voorofschen polder (onder Woubrugge).         68.
-ocr page 413-
394
Grootte in
bunder*.
Kooipolder (onder Woubrugge).....         32.
Doespolder...............         90.
Huis ten Doespolder...........         30.
Achthoven...............       377.
Hondsdij kache polder..........       400.
Lagenwaardsche en Briiinmadensehe polder       409.
Hoogenwaardsche polder........        177.
Onephoek................       \'221.
Vrouwgeest...............       149.
Oudendijk................      352.
Piaspolder................         14.
Veenderpolder..............        183.
Veender en Lijkerpolder (buiten de be-
dijking)................       389.
Googerpolder..............       275.
Groote Heilige Geestpolder.......        182.
Kleine Heilige Geestpolder.......         16.
Griet» en Vriesekoopsehe polder.....       550.
(•rootte In
bunden.
1010.
135.
41.
320.
77.
1707.
193.
15.
193.
128.
70.
527.
245.
976.
482.
2672.
1972.
Wassenaarsche polder..........
Geerpolder...............
Rijnsaterwoudsche polder........
Noordeindsche polder..........
Schilkerpolder..............
Vier Ambncbt..............
Uiteindsche en Middelpolder.......
Uiteindsche droogmaking........
Blokland................
Korter Aar...............
Hoef en Schoutenpolder.........
Groote, Kleine en Kalkovensche polders.
Kortstekerpolder............
Zuid- en Noordeinderpolder.......
Drooggemaakte polder aan de westzijde
van Aarlanderveen..........
Nieuwkoop...............
Nieuwkoop en Noorden.........
III. In Zuidlwlland bezuiden den Rijn.
Gecombineerde Ruijgelaansche en Zonne-
veldspolder..............       304.
Ommedijksche polder..........       176.
Oostdorper en Huis ter Weerpolder. . .       213.
Stevenshofjespolder...........       150.
Zuidwijksche polder...........         69.
Raaphorsterpolder............         82.
Papenwegsche polder..........       280.
Noord-llollandsche polder........       192.
Oranjepolder..............       160.
Duivenvoordsche polder.........       299.
Veenzijdsche polder...........       387.
Fluitpolder...............         80.
Zijdepolder...............       129.
Rietvinkpolder.............         34.
Oost-Boschpolder............         33.
Knippolder...............         24.
Starrenburgerpolder. ..........        51.
Binuenpolder (gemeente Voorschoten). .         63.
Zuidbollandsclie polder.........         51.
Bosch en Gasthuispoldcr........       210.
Rodcnburger en Cronesteinsche polder .       144.
Room of Meerburgerpolder.......         99.
Kleine Cronesteinsche of Knotterpolder .       121.
Oost vliet polder.............        143.
Hofpolder................       128.
Spekpolder...............         72.
Rietpolder................         83.
Gecombineerde Huiszitten en Meeslouwer-
poldcr................       208.
Gecombineerde Starrevaart en Danihou-
derpolder...............       421.
Klein Starrevaart............         10.
Drieinanspolder.............     1016.
Drooggemaakte groote polder......       488.
Zoetermeersche of nieuwe drooggemaakte
polder................        684.
Palensteinsche polder..........       523.
Zoetermeersche Meerpolder.......        538.
Kleine Westeindsche Veen- en droogma-
kerij.................         80.
Groote Westeindsche polder.......       485.
Groote Blankaart............         65.
Geer- en Klein Blankaartspolder.....       142.
Oude Gelderwoudsche polder......         76.
Zwetpolder...............       143.
Oost en Westbroekpolder........       451.
Groote polder..............       529.
Oude Groenendijksche en Barrepolder . .       388.
Nieuw Groenendijk...........       176.
-ocr page 414-
395
Grootte in
bunder*.
Bont on D<\'ll\'- of Oncralepolder.....       270.
Drooggeniaakte Gdderwoodsche polder .       204.
Benthuizer Noord- en Zuidpolder ....       571.
Benthornpolder.............         85.
Hazerswoudsche droogmakerij......      1928.
Achteroische of drooggeniaakte polder .       698.
Do drooggeniaakte Gelderwoudsche-,
Noord en Zuid-, en Benthornpolders. de
Hazerswoudsche droogmakerij en de Ach-
terofsehe of drooggeniaakte polder vor-
inen te samen den drooggemaakten Noord-
plas, on\' zijn voor do gemeono belangen
tot éon waterschap vereenigd, gi\'oot
3452 B.
Do Kleine Droogmakerij........         42.
Ambachtspolder.............       112.
Gemeonowogscho polder.........       165.
Rijnonbnrgerpolder...........       224.
Oost en West-Geer...........       201.
Oostbunrtscbe polder..........         67.
Hoornsche polder............       164.
Grootte in
builden.
Rietveld, (gemeente Hazerswoude). . . .       602.
Simon Jansepolder...........         46.
Kerk en Zanen.............        889.
Rietveld, (gemeente Alphen)......        204.
Nesse..................        170.
Laag Boskoop..............        225.
Voorofsche polder onder Noord-Wad-
dingsvoen..............       489.
Steekt.................       658.
Rijneveld................       286.
Binnenpolder, (gemeente Zwammordam).       450.
Vereen igde polders aan de oostzijde van
de rivier de Gouwe.........       597.
Roeuwijk................     2338.
Zuidzijderpolder.............       497.
Boezem polder..............       107.
Oukoop en Negenviertel.........       239.
Bloomendual..............     1263.
Sluipwijk................        703.
Willens.................       351.
Stein..................        553.
VII. Hoogheemraadschap van Delfland, groot 40,593 B.
Gemeenten: Wassenaar, \'s Gravenhage, Loosduinen, Voorburg, Veur, Stompwijk, Rijswijk, Delft,
Vrijenban, Nootdorp. Pijnacker, Zoetermeer, Zegwaard, Bleiswijk, Bergschonhoek, Schiebroek, Over-
schie, Berkel, Kethel, Hof van Delft, Schipluiden, Schiedam, Ylaardingeii, Vlaardingerambacht, Maas-
sluis, Maasland, de Lier, Naaldwijk, \'s Gravosande, Monster, Wateringen.
in Dellland gelegen.
Plaspoelpolder..............        714.
Nieuwe Broekpolder gem. Rijswijk . . .       258.
Oude Broekpolder gom. Rijswijk ....       249.
Klein Vrijenban.............          76.
Bieslandsche bovonpolder........        164.
Noordpolder van Delfgauw.......       365.
Biesland................       136.
Zuidpolder van Delfgauw........      1425.
Drooginaking in den Zuidpolder van Delf-
gauw................       227.
Akkerdijksche polder..........       342.
Nootdorp................     1111.
Nieuwe of drooggeniaakte polder (onder
Pijnacker)..............       504.
Oude of llooge polder van Pijnacker . .       681.
Drooginaking in den Ouden of lloogen
Waterschappen
Binnenpolder of Binkhorstpolder.....   * 235.
Veonpolder...............       791.
Wost-Benoordenlioutsclie polder.....         32.
Oost-Benoord
84173�
enlioutsclic polder.....         30.
Znsterpolder..............       181.
Oost- en West-Eskamppolder......      1022.
Zwartepoldor..............         46.
Oostmade................        196.
Westmade...............         46.
Segbroek ................           ?
Uithofspolder..............       204.
Klein Plaspoelpolder...........         17.
Tedingorbroek.............     1010.
Noordpolder...............       656.
Schaapweipoldor............       129.
lloekpolder...............       249.
-ocr page 415-
390
Grootte ia
bunden.
38
305.
713.
127.
367.
325.
542.
82.
387.
598.
173.
335.
211.
507.
476.
131.
034.
174.
73.
325.
283.
375.
(.rootte in
bunders.
268.
578.
2097.
611.
244.
175.
135.
64.
182.
703.
276.
223.
405.
80.
265.
354.
504.
247.
220.
1743.
370.
213.
19.
polder................
Schieveen................
Berfcel.................
Noord-Kethel..............
Oost-Abtspolder............
West-Abtspolder............
Hargpolder...............
\'s Gravenlandsche polder........
Nieuwlandsche polder..........
Lage Abtswoudsche polder.......
Voord ij khoornschc polder........
Harnaschpolder.............
Woudsche polder............
Woodsche droogmakerij........
Groeneveldsche polder.........
Hodenpijlsche en Klaas Engelbrechtspolder.
Dorppolder...............
Krrkpolder..............
Hooge Abtswoudsche polder......
Holierhoeksche en Zouteveensche polder.
Broekpolder...............
Babberspolder..............
Klein Babberspolder...........
O.roote en Kleine Vettenoordsche polder,
West- en Oostpolder en Zevenmans-
polder................
De Jonge Vettenoord..........
Taanschuurpolder............
Aalkeet-Binnen.............
Aalkeet-Buiten.............
Foppenpolder..............
Duifpolder...............
Koiiiuiandeiirspolder...........
Dijkpolder gem. Maasland.......
Stcendijkpolder.............
Oude Campspolder...........
Kralingerpolder.............
Hoefpolder...............
Oude Lierpolder............
Buiten Oranjepolder..........
Binnen Oranjepolder...........
VUetpolder...............
Boscbpolder...............
Polder het Nieuwland.........
Noordland...............
Poelpolder...............
Dijkpolder gem. Monster........
Oude Broekpolder gem. Wateringen en
Rijswijk...............
Nieuwe Broekpolder gem. Rijswijk . . .
Oud en Nieuw Wateringveldsche polder,
waaronder begrepen is de droog-
makerij...............
Wippolder...............
548.
359.
200.
22.
VIII. Hoogheemraadschap van Schieland, groot 20,177 B.
Gemeenten: Rotterdam, Delt\'shaven, Oud en Nieuw Mattienesse, Schiedam, Overschie, Schiebroek,
llillegersberg, Bergsilienhoek, Bleiswijk, Zegwaard, Moercapelle, Zevenhuizen, Zuidwaddinxveen, Broek,
Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk a/d IJssel, Capelle a/d IJssel, Kralingcn.
Waterschappen in Schieland gelegen.
198.
432.
919.
910.
488.
3580.
1116.
115.
Bovenpolder Zestienhoven en Oudendijk .
Drooggemaakte polders Zestienhoven en
Oudendijk, genaamd Rijs en Daal. . .
Vereenigde polders Schiebroek, Berg en
Broek en de 110 Morgen.......
Ommoorden en Bospolder........
Wollen Foppen.............
De drooggemaakte polders van Bleiswijk
en een gedeelte van Hillegersberg . .
Binnenwegsche polder..........
De 140 morgen.............
Rubroek en Spiegclnisse.........       280.
Blommen-dijk..............         94.
Bergpolder...............       197.
Polder van Cool............       314.
Muizenpolder..............           9.
Het Heemraadschap van Nieuw Mathe-
nesse.................       274.
Oud Mathenesse............       157.
Spangensche polder...........       266.
Blijdorp................       311.
Nieuw of\' Kleinpolder..........       120.
-ocr page 416-
397
Grootte in
bunden.
036.
457.
37.
903.
Grootte In
banden.
4454.
504.
70.
892.
1254.
Zuidplaspolder.............
Oostpolder in Schieland.........
Kortland pn Kleinpolder........
Essp-. Oansdorp- en Blaardorpschc polder.
Gpcombineprdp polders in Capelle a/d
IJssel.................
De 100 Morgen of Wildp Voonon. . . .
IDe Tweemanspolder.........
De Bownpolder (Catges on Swanla). .
Df F.pndragtspolder..........
Dpzp drio polders zijn wat lmnnp
gemeenschappelijke belangen betreft tot
één waterschap vereenigd.
Nesse polder..............
Kralingen............... 1262.
34
IX. Hoogheemraadschap van dpn K rim penerwaard, groot 15,103 B.
Gemeenten: Krimpen a/d IJssel, Ouderkerk a/d IJssel, Berkenwoude, Gouderak, Stolwijk, Haastrecht,
Vlist, Schoonhoven, Ammerstol. Bergambacht, Lekkerkerk, Krimpen a/d Lek.
Waterschappen in den Krimpenerwaard gelegen.
Langeland en Kortland.....
561.
Kromme, Geer en Zijde.....
1094.
Berkenwoude..........
676.
Kattend ij ksblok.........
280.
Middelblok en Veerstalblok . . .
625.
Polder den Agterbroek ....
548.
liet Bcijersche.........
540.
Stolwijk...........
2088.
De Polders Stolwijk, het B<
•ijersche,
den Agterbroek, en Middelblok
en Veer-
stulblok voor zooveel betreft
hpt ge-
deelte des poldprs, genaamd Veer
stalblok,
zijn voor de gemeenschappelijk
e belan-
gen der bovenbemaling tot éen water-
schap vereonigd.
Polder beneden Haastrecht . . .
307.
Polder Hoog en Laag Bilwijk. .
237.
Polder fialgoort.........
\'t.
Polder Roo/.endaal...........
Polder Agterpoort...........
Polder Vlist Oostzijde, Vlist Westzijdp en
Bonrepas...............
De Polders Agterpoort, Vlist Oost-
zijde, Vlist Westzijde en Bonrepas vor-
men, vereenigd met de Utrechtsche
waterschappen Lopik c. a., Willige
Langerak, Cabauw, Zevender en Vijf-
hoeven het waterschap: de Hooge Boe-
zem achter Haastrecht (zie bij Utrecht).
Polder Bergambacht...........
Polder Zuidbroek............
Den Hoek en Schuwagt.........
De polders de Hoek en Schuwagt en
Znidbroek zijn voor de gemoenschappe-
lijke belangen der bovenbpmaling tot
éen waterschap vereenigd.
Krimpen aan de Lek..........
429.
43.
991.
2540.
248.
2182.
548.
De Stormpolder, gemeente Krimpen aan den IJssel vormt een zelfstandig waterschap en
behoort niet tot den Krimpenprwaard...........................
         60.
X. Hoogheemraadschap der Vij l\'heeren landen, groot 11,873 B.
Gemeenten: Ameide, Lexmond, Vinnen, Hagestein, Evcrdingen, Hei- en Boeicop, Schoonrewourd,
Leerdam, Asperen, Heukelum, Kedichem, Arkel, Nieuwland, Meerkerk, Leerbroek.
Waterschappen in de Vijfheerenlanden gelegen.
450.
918.
I Achthoven . . .
92. Polder Lakerveld
Kersbergsche en Achthovensche Uiter-
waarden...............
-ocr page 417-
398
Grootte in
bunder»,
langen van de gemeenschappelijke nit-
watering tot één waterschap vereenigd.
Oud en Nieuw Scliaaijk on Kortgorecht. 718.
Polders Hoog-Middclkoop, Loosdorp en
de Mient, het Recht van ter Leede of
Bruimdel en Hoog-Leerbroek, en Hoog
of Klein Oosterwijk........... 1220.
firnotte in
liui. li r -
533.
Polder Lexmond............
De Uiterwaarden (onder Vianen en Ha-
160.
319.
gestein) ...............
De Eendracht..............
Vianen. Bloeniendaal en Ganzenkamp, de
Biezen, Autena en Bolgarijen..... 1251.
Polders onder Hagestein........ 025.
Everdinger en Goilberdinger Waarden,
gedeeltelijk onder Gelderland gelegen:
zie bij Gelderland.
( (ii-uVrllclijk onder (ipldi>r-
) I.inil gelegen, /ii\' liij Grl-
I d\'erland. Hel Ziiiilliollaml-
In\' gedeelte dezer water»
si\'hii|i|H\'ii behoort onder ili\'
Polder Ileukeliun
Polder Spijk
138.
Vyflieereidanden.
Vereenigde |>olders Kedichem met Oos-
terwijk.................
Rietveld................
Quakernaak...............
Gecombineerde Polders Nicuwland en
I.eerbroek..........• . . .
Middelkoop...............
Tienlioven...............
Polders onder Kverdingen. zijnde de pol-
ders Everdingen, Over-Zijderveld, Ne-
der-Zijderveld, Bolgarij. Autena of
Vierhoeven en Gouwenes.......
Nedcr-Hoirop en Ne<ler-Boeicop.....
Over-Heicop en Over-Boeicop......
Neder-Boeicop en Over-Boeicop, te
zamen groot 720 B., zijn voor de be-
898.
193.
265.
1637.
425.
831.
017.
Cl 7.
XI. Hoogheemraadschap van den Alblasserwaard met Arkel
beneden de Zou we, groot 25,034 B.
Bestaat uit twee waterschappen, den Overwaard en den Nederwaard, die ieder wederom in afzon-
derlyke waterschappen verdeeld zijn : en drie waterschappen die op zich zelve staan.
1°. De Overwaard, groot 12,854 B.
Gemeenten: Groot-Ammors, Nieuwpoort, Langerak, Tienlioven, Ameide, Meerkerk, Noordeloos,
Hoornaar. Hoog-Hlokland, Arkel, Gorincbem, Schelluinen, Hardinxveld, Giessendam, Giessen-Nieuw-
kerk, Penrsuin, Ottoland, Goudriaan.
Waterschappen in den Overwaard.
515.
169.
724.
219.
Arkel..................
Lang Scheiwijk.............
Den Banne van Gorinchem en Kwaker-
naat .................
Schelluinen...............
De waterschappen: Schelluinen. Lang
Scheiwijk. het Oudland en Kort Schei-
Ammers-Graafland, Achterland en Peul-
wijk .................
         833.
Gelkenes................         446.
Langerak................       1026.
Vereenigde polders M
B8B
iddelbroek, Ameide
en Tienhoven............      1615.
Blommendaal..............         356.
Noordzijde Noordeloos.........         604.
Botersloot...............         223.
Overslingeland............• .         240.
Grootewaard..............         451.
Hoornaar................         522.
Den Beemd...............         536.
Het Oudland en Kort-Scheiwijk.....         235.
4
wijk. Hoornaar en Arkel vormen te
zamen het waterschap het I a n (I d e r
Zes Molens, groot 1662 B.
De waterschappen: den Banne van
Gorinchem en Kwakernaat, Schellai*
nen. Lang Scheiwijk, het Oudland en
Kort Scheiwijk. Hoornaar, den Beemd
-ocr page 418-
300
Grootte In
bunden.
Giessen Oude Bovenkerk........       451.
Peursum................       367.
Neder-Slingeland............       237.
Ottoland................        491.
Oud en Nieuw Goudriaan.......       769.
Grootte in
builden.
en Arkel vormen te ramen hot water-
schap het Groot Gemeen el and
van Arkel, groot 2022 B.
Polders van Hardinxveld........ 700.
Giessen-Nicuwkerk, bestaande uit Muizen-
broek, Doet en Nederpolder..... 735.
2». De Nederwaard. groot 8964 B.
Gemeenten: Alblasserdam, Oud-Alblas. Bleskensgraaf en Hofwegen, Streefkerk, Brandwijk. Mo-
lenaarsgraaf, Ottoland, Giessendam, Sliedrecht, Wijngaarden.
Waterschappen in den Nederwaard
690
Hofwegen................       189.
Rrandwijk en Gijbeland.........     1077.
Molenaarsgraaf.............        748.
Laag-Blokland.............       258.
Alblasserdam..............
Bestaande uit de polders Blokweer,
328 B., Kortland 163 B. en Vinke-
polder 204 B.
Oud-Alblas............... 1252. Giessen Oude Benedenkerk
I321.
1334.
77.
614.
Bestaande uit de polders Noordzijde,
603 B., Zuidzijde 599 B. en Grootc
Nes 40 B.
Bleskensgraaf............. 1008.
Sliedrecht........
Stededijk.........
Wijngaarden on Ruijbroek
Tot den Nederwaard behoort ook het poldertje Langenbroek, groot 93 B., dat een deel uitmaakt
van het waterschap de vereenigde polders Streefkerk en Langenbroek. (Zie hieronder\').
3*. Overige waterschappen in den Al bl asserwaard.
Papendrecht, Rem. Papendrecht..... 636.
Nieuwlekkerland, gein. Nieuwlekkerland . 1063.
Vereenigde polders Streefkerk, Korten-
broek en Langenbroek, gein. Streefkerk,
groot, na aftrek van het poldertje Lan-
genbroek, dat tot den Nederwaard behoort 1514.
In de Hoogheemraadschappen van de Vijt boerenlanden en van den Alblasserwaard met Arkel
beneden de Zouwe bestaat nog eene Commissie voor gemeene belangen, welke belast is met het
beheer en de verdediging van den Diefdijk, den Moerdijk, den Zuiderlingedijk, enz.
D. DE ZUIDHOLLANDSCHE EILANDEN.
I. Eiland Rozenburg.
Gemeente Rozenburg.
Waterschappen.
Oud en Nieuw Rozenburg, de Lange en
Ruigeplaat.............. 996.
zich zelf een waterschap vormt, 171 B.
groot).
Nieuwe polder............. 150.
4
Gecombineerde Krabben en Graspolders. 465.
(Zijnde de Grasjwlder, die ook op
-ocr page 419-
400
II. Eiland Uaselmonde mot den Zvvijndrechtschen Waard.
Gemeenten: Pernis, Hoogvliet, Poortugaal, Rhoon, Charlois, Katendrecht, IJsselmonde, Ridderkerk,
Hendrik ldo Ambacht, Zwijndrecht, Groote Limit, Ileerjansdain, Üost en West Barendrecht.
Waterschappen.
Grootte In
bunders.
108.
158.
497.
754.
232.
85.
95.
257.
460.
Grootte in
bunder*.
Waterschap het gemeeneland van Poor-
tngaal................      1061.
Hieronder behooren,, (de polder Wei-
hoek on het ambacht van Poortugaal
althans voor een gedeelte zijner uitgo-
strektheid) de waterschappen:
Pernis ca..............       180.
Etoozand ca.............          83.
Het ambacht van Hoogvliet.....       290.
Oud Engeland............         15.
Polder Welhoek en het ambacht van
Poortugaal............       553.
Nieuw Engeland............        1 10.
Elderspolder..............        104.
Langebakkersoord............        100.
De Hooge en Lage Gorzen.......         44.
Oud Smalland.............         52.
Nieuw Smalland............          22.
Madroel................         17.
Deyllelsbroek..............          71.
Gorzenpolder en de Hey........         20.
De Kiesheid..............       162.
Boudewijn Hartsland..........         84.
Jaagin.................         17.
Polder Meeuw* en Elft- en Zalmplaat. .       180.
Zuidpolder of het Grijpland.......         00.
Oud- en Middon-Kijveland, of het Binnen-
kijveland...............         28.
Het Buiten-Kijveland en de Slobbcngorzen.         27.
Albrandswaard.............       213.
Jenever* en Kooipolder.........         40.
Johannapolder..............         10.
Het Binnenland van Ilhoon.......       320.
Het Buitenland van Rhoon.......       360.
Nieuw en Oud-Pendrecht, mitsgaders de
Stee van Pendrecht.........       222.
Zegenpolder...............       136.
Molenpolder......
Polder Portland ....
Robbenoort en Plomport
Charlois........
De Hille................
Katendrecht..............
Fijenoord................
Varkensoord en Karnemelksland . . . .
Waterschap van West IJsselmonde. . .
Bestaande uit de waterschappen:
Dirk Smeetsland en Meester Arend van
der Woudensland..........
De acht en zestig morgen.......
Het klein Nieuwland of de 51 morgen.
Het Zomerland.............
Oost IJsselmonde............
Hoogheemraadschap van Oud en Nieuw-
Reijerwaard.............
Hoogheemraadschap van den Zwijndrecht-
schen Waard.............
Bevattend»* de navolgende water-
schappen :
\' Rijsoort en Strevelshoek.......
Sandelingen Ambacht.........
Hendrik ldo Ambacht.........
Zwijndrecht..............
Heer Oudelands Ambacht.......
Kijfhoek...............
Groote en Kleine Lindt........
Heerjansdam.............
Ziedewij.................
Binnenland...............
Buitenland...............
Zuidpolder...............
Jan Gerritsepolder...........
Polder Carnisse..............
Polder. Spuiveld.............
347.
64.
49.
40.
500.
1569.
2618.
197.
329.
655.
296.
223.
222.
329.
229.
126.
758.
431.
466.
65.
?
.\'
-ocr page 420-
401
III. Voorn c on Putton.
Gemeenten: Oostvoorne, Briollo. Yiorpoldors. Niouwonhnorn. Oudenhoorn, Hellevoetsluis. Xiouw-
Helvoet, Rookanjo, Zwiirtowuiil, Hoenvliot. Abbonbrook. Zuidland. Geervliet, Spijkonisso. Hokelingen.
Waterscbappon.
Grootte |n
bunder».
8304.
Grooi te In
bund» m,
29.
48.
53.
62
76.
80.
40.
31.
51.
2695.
Bevat de navolgende waterschappen:
Nieuw- en Oud-Guldoland.......
Nieinv-Hoenderhoek..........
Oudekado...............
Nieuwekade..............
Oud-Stompaard............
Nieuw-Stompaard...........
Molengorzen.............
Nieuw* Velgersdijk...........
_ Nieuw-Schuddebeurs..........
Hoogheemraadschap van Putten.....
Hoogheemraadschap van Voorno.....
Bevat do navolgende waterschappen:
Oostvoorne..............
Rugge................
Kein OosterJand...........
Vierpolders.............
Nieuwenhoorn............
Oudenhoorn.............
Oude en Nieuwe Struiten......
Nieuw-Helvoet............
De Quack..............
St. Annapoldcr en het Schapengors .
Nieuwe Gote............
Polder Naters en Pancrasgors ....
Polders Oud-Rockanje, Nieuw-Roc-
kanje, Strijpe, Lodderland en Stuif-
akker...............
Kruiningergors.............
Oud- en Nieuw-Kleiburg........
Meeuwenoordsche polder........
Zuid-Meeuwenoord...........
Zwartewaal...............
Heenvliet................
Abbenbroek...............
Zuidland................
Velgersdijk...............
Zuidoord (Oostelijk deel)........
Hoogheemraadschap de Bernisse.....
1148.
240.
159.
817.
1255.
863.
123.
751.
259.
439.
629.
340.
Bevat de navolgende waterschappen :
Geervliet, Oud-Hoenderhoek en Schie-
kamp................ 588.
Spijkenisse en Schiekamp....... 450.
Polder Braband, Hekelingen en Vriesland. 567.
Oud-Schuddebeurs........... 306.
Simonshaven en Biert........ 724.
Het Tolland..............          39.
Het Rammeland............         26.
Nieuw-Noordland............         30.
Nieuw-Markenburg...........         74.
De Welplaat (een afzonderlijk eiland
vormende).............. 220.
Oud-Oostbroek.............         28.
Oud-Hongerland............          72.
Nicuw-Hongerland...........         48.
PolderdeOudeenNieuweUitslagvanPutten. 454.
1214.
87.
91.
23.
12.
214.
826.
720.
1050.
232.
67.
470.
IV. Be ij er land en Land van Strijen (Hoeksche Waard).
Gemeenten: Nieuw-Beijerland, Oud-Beijerland, Heinenoord. Westmaas, Mijnsheerenland, Maasdam,
Pnttershoek, \'s Gravendeel, Strijen, Klaaswaal, Numansdorp, Zuid-Beijerland, Goudswaard, Piershil.
Waterschappen.
Westmaas-Nieuwland..........      1393\'
Oud-Heinenoord............        290.
Oost- en West-Zomerlanden.......        710.
De Buitonlanden, gelegen vóór don pol-
de Oost- en West-Zomerlanden. .
              305.
M
Nieuw-Beijerland............ 1122.
Oud-Beijerland, Moerkerken, üronistrijen
en de Group............. 1618.
Nieuweland van Heinenoord, genaamd de
Bosschen............... 117.
I.
-ocr page 421-
402
Orootte In
bunden.
508.
213.
1237.
1185.
Grootte In
bunder*.
Blankert, tlians genaamd de Geertruida
Agathapolder.............          41.
Waterschap van Mijnsheerenland van
Moerkerken.............. 1502.
Hieronder belmoren, althans voor
een gedeelte hnniier uitgestrektheid de
polders:
Mijnsheerenland van Moerkerken bin-
nenhans.............. 863.
Het Oude land van Maasdam en Put-
tershoek.............. 3C4.
Sint-Anthonijpolder......... 352.
Munnikenland van Westmaas..... 191.
Het Xieuweland (gem. Puttershoek) . .         80.
Poldei\' Groot-Koningrijk.........         91.
De Mijl................. 141.
Nieuw Bonaventnra, Mookhoek en
Trekdam............. 2334.
Strijensehe polder.......... 4-40.
liet Kooiland............ 259.
liet land van Essehe Uiterdijk en
Nieuw-Strijen........... 511.
De Nieuwe Klem..........         3».
De Oude Klem...........         60.
Het Oude land van Strijen..... 1541.
Oud-Bouaventura.......... 271.
Deze acht polders zijn voor de be-
langen hunner gemeenschappelijke uit-
watering door het Strijensehe Sas tot
éen waterschap vereenigd.
Kilpolder................         30.
Beversoord...............         41.
Bijlepolder...............         30.
Meeuwenoordsche polder (gem. \'s Graven-
doel).................
         50.
Oude Gorzenpolder...........
Oude Beversoordsche polder......         80.
Stoopenpolder..............         65.
Mariapolder............... 127.
Nienw-Cromst rijen...........
Kloin-Croinstrijon...........
Groot-Cromstrijen...........
Numanspolder.............
Er bestaan hier 3 waterschappen voor
de genieene belangen van verschillende
polders: als:
Van Nieuw-, Klein- en Groot-Crom-
strijen en Numanspolder voor eene
gemeenschappelijke uitwatering;
Dezelfde polders met de buitengcon-
den van Cromstrijeii voor het onder-
houd der havendamnien in Cronistrijen ;
Nieuw-. Klein- en Groot-Cromstrijen
voor eene gemeenschappelijke uitwate*
ring.
Schiiringsche polder...........
Hoogezandsche polder..........
Torensteepolder.............
Nieuwe Oostersche polder........
Polder de Oostersche bekade gorzen . .
Molenpolder (gem. Nuniansdorp) ....
Nieuwe Westersche Zomerpolder.....
Hooge Westersche Zomerpolder.....
Polder di\' Westersche bekade gorzen . .
Klein Zuid-Beijerland.........
Groot Zuid-Beijerland.........
KVndrachtspolder...........
Dez.\' drie jiolders zijn voor sommige
gemeene belangen tot één waterschap
vereenigd.
Oude Korendijk, Oude Nieuwland, en Oost-
en Molenpolder...........•.
Leen-Heerenpolder............
Oud-Piershil..............
Klein-Piershil..............
Noordpolder van Piershil........
Nieuw-Piershil.............
367.
984.
1243.
885.
110.
344.
153.
52.
388.
V. Dordtsc.he Waard.
Gemeenten: Dordrecht en Dubbeldam.
Waterschappen.
Vierpohlers, bestaande uit den polder
                | zen of Bovenpolder en Noord* of Mer-,
wedepolder............... 1570.
Oud-Dubbeldam, Zuid-Dubbeldam, Aloij-
-ocr page 422-
403
Grootte in
huilden.
Vereenigde Wioldrechtsclie polder ....         ?
Veivenigde Oudendijkache polder.....         ?
Hania\'s en /.uid-Buitonpoldcr.......       145.
Louisa- en Cannemanspolder.......       258.
Oude en Nieuwe Beerpolder........       292.
Oudendijksche polder...........       179.
Oudendijkache polder ten westen van den
Straatweg................ 16.
Dijkspolder.................         30.
Braberspolder............... 32.
Krahhopoldor...............         04.
De Krabbegors..............         52.
Grootte in
banden.
Nieuwe Noordpolder............         43.
Polder Jongejan..............         12.
De Turk..................         17.
Polder Schram en van Wijngaarden . . .         39.
Stadspolder................       100.
Noord-Bovenpolder.............         71.
Merwedepolder...............         43.
Oost-Merwedepolder............       127.
Kerkpolder.................         34.
De Windhond...............           2.
Polder van D. Kooijnian.........           2.
Jugerspoldortjp...............           0.
Wieldrerht.................     1051.
VI. Goeroe en 0 vorl\'l a k koe.
Gemeenten: Ondorp, Goedereede, Stellondam, Melissant, Dirksland, Sonnnolsdijk, Middelharnis,
Stud aan \'t Haringvliet, don Bommel, Ooltgensplaat, Oude Tonge, Nieuwe Tonge, Herkingen.
Waterscbappen.
469.
II30.
IDo Oude Plaat..............
Het Oude land van Sommelsdijk, Ever*
dina, Cbristoffel on Oude Oostinoer .
De 10 voorafgaande polders (de pol-
dor bet Oude land van Soinuiolsdijk
e. a. evenwol slechts voor zooveel be-
treft bet deel van dien polder, genaamd
Christollel). vormen te zamen het wa-
tersebap: de gemeono uitwatering van
Dirksland.
Kraaijestein................
De Oost- en Westplaat Flakkee.....
Bekade gorzen ten westen der haven van
Middelharnis...............
Bekade gortenpolder ton oosten der ba-
ven van Middelharnis..........
De Oude Polders, zijnde het Oudeland
van Middelharnis, den Oostinoer on
de Lievo-Vrouwpiipolder........
.lohannospolder...............
Polder het Bezonierkade Gors......
Brienenspolder...............
De Oude Stad...............
De Nieuwe Stad..............
Polder de Nieuwe Oostinoer, genaamd
de Lieve-Vrouwenpolder........
Hot Oudeland (gom. Ouddorp)......
Springertpolder..............
Hot West-Nieuwland...........
Oude Nieuwland (gein. Ouddorp) ....
De Oude Oostdijk.............
Bokkepolder................
De Rooklansplaat.............
Oud- pn Niouw-Westorloo en do Nieuwe
Oostdijk.................
De Plas..................
Groote Zuiderpolder............
Kleine Zuiderpolder............
Schaddoleepolder..............
Generale Dijkagie van Stellondam, (ver-
oonigde polders de Adrianu, Kondraeht,
Hals en Scharrezee)..........
Kraaijenisse................
Diedcrik..................
Roxenisse................
Oud-Melissant..............
Al te Klein (gent. Melissunt).....
Dirksland................
Nieuw-Kraijer.............
Oud-Kraijer...............
Het Nieuwland (gom. Sommelsdijk). .
Oud-Onwaard en Aarddijkswal ....
954.
:.r>.
337.
487.
331.
33.
69.
290.
28.
130.
89.
23.
147.
504.
130.
73.
1230.
287.
190.
107.
144.
24.
1331.
229.
179.
B0.
85.
1202.
58.
23.
54.
323.
115.
78.
-ocr page 423-
40\'f
flroott.\' In
bund«*r«.
De Tille..................        306.
De Uitslag.................          50.
Molenpolder (gem. den Bommel).....         29.
Den Bommel..... ..........       790.
Het Oudeland (gem. Uoltgensplaat) . . .       6\'25.
Hit Rietveld................         55.
De Weipolder en Al te Klein......       150.
Galathee en Mariapolders.........       866.
Groote Adriana Theodorapolder.....         86.
Kleine Adriana Theodorapolder......         15.
Kruispolder................         42.
De Groote Blok..............       508.
Nieuwe Blok................       149.
Krammerpolder..............       122.
Polder Anna Wilhelmina.........       193.
Lodewijkspolder..............         39.
Polder de bekade Zomergors, thans ge-
naamd Aijm»n Louisepolder......         71.
Heerenpolder................       214.
Magdalenapolder..............       112.
Vereenigde polders het Ondeland. Noord-
land. Oostende, Tille en Molenpolder
(gem. Oude Tonge)..........     1362.
Het Noordland (gein. Nieuwe Tonge) . .         92.
Zuiderland.................       117.
Suijspolder.................         65.
Voor de gemeenschappelijke uitwa-
Orootto in
bund«n.
tering door de Haven van Oude Tonge
zijn tot één waterschap verwnigd:
Van de polders het Oudeland van
Sommelsdijk, Everdina. Christoflel en
Oude Oostmoer, het gedeelte de Oude
Oostmoer;
Van de oude polders, zijnde het Oude-
land van Middelharnis, de Oostmoer
en de Lieve Vrouwenpolder, het gedeelte
de Oostmoer;
Van de vereenigde polders het Oude-
land, Noordland, Oostende, Tille en
Molenpolder, de gedeelten Oudeland,
Noordland en Oostende:
Voorts de po
97
lders: de Groote Blok.
Nieuwe Blok, Krammerpolder, Anna
Wilhelmina. Lodewijkspolder, Aijmon
Louisepolder, Heerenpolder, Magdalena-
polder. Noordland, Zuiderland en Suijs-
polder:
te samen groot 3001 B.
Battenoord.................
Duivenwaard................
Klinkerland................
Sint-Elisabeth...............
Oud-Herkingen...............
363.
377.
545.
188.
216.
$ 8. Utrecht.
De bepalingen van het in 1858 vastgestelde reglement voor de waterschappen in Utrecht gelden
voor alle waterschappen in die provincie, die niet uitdrukkelijk zijn uitgezonderd. Voor elk water-
schap moet daarenboven een bijzonder reglement worden vastgesteld. Aan deze bepaling is (hehou-
dens enkele uitzonderingen) thans voor alle waterschappen voldaan.
De van de toepassing van het algemeen reglement uitgezonderde waterschappen, waarvoor ul\'zou-
derlijke reglementen zijn vastgesteld, zijn: de dijksbesturen van de Lekdijken Boven- en Benedendams
en van den IJsseldam; de waterschappen: de Rondeveenen, Bijleveld en de Meerndijk (beide onder
Amstelland). en Heicop, genaamd de Lange Vliet.
Voor de waterschappen, gedeeltelijk in Utrecht, gedeeltelijk \'m Gelderland. Noord* of Zuidholland
gelegen, zijn voor zooveel noodig door de Staten dezer provinciën gemeenschappelijke reglementen
vastgesteld.
Het reglement op de verveeningen in de provincie Utrecht is van 1859.
De provincie Utrecht kan ten opzichte van haren waterstaat verdeeld worden in twee deelen:
1*. het Westelijke en Zuidwestelijke gedeelte: 2°. het Oostelijke en Noordoostelijke gedeelte: welke
beide deelen door heuvels en hooge gronden van elkander zijn gescheiden.
-ocr page 424-
405
I. WESTELIJK EN ZUIDWESTELIJK DEEL.
A. DIJKSBESTUREN.
1°. Zeedijk.
Hoogheemraadschap van Zeeburg en Rieincrdijk (Zie bij Noordholland).
2°. Rivierdijken.
Grootte II)
bunder».
Laagnieuwkoop, Kockengen, Haarzui*
lens, Vleuten. Oudenrijn, Veldhuizen,
IJsselstein.
Hoogheemraadschap van den Lekdijk Be-
nedendams en van den IJsseldam.
groot..................14,613
gemeenten: Montfoort, Linschoten, l.ls-
selstein, Benschop, Lo|)ik, .laarsveld,
Willige Langerak, Polsbroek, Hoenkoop,
Willescop.
Grootte In
bunder*.
Hoogheemraadschap van den Lekdijk Bn-
vendams, groot.............30,808
gemeenten: Amerongen, Leersum, Wijk
bij Duurstede, Langbroek, Cothen.
Doorn. Driebergen, Rijscnburg. Werk-
hoven, Houten, Odijk, Schalkwijk, Tuil
en \'t Waal, Vreeswijk, Jutphaas. Run-
nik, Zeist, de Rilt, Utrecht, Maartens-
dijk, Achttienhoven, Westbroek, Zui-
len, Maarsseveen, Tienhoven, Maarssen.
B. WATERSCHAPPEN.
1°. Be we sten de Vecht en Benoorden den Rijn.
De waterschappen, in dit gedeelte van Utrecht gelegen, welke onder Amstelland en onder
den hehooren. zijn reeds hij dat Hoogheemraadschap en Grootwaterschap vermeld. Voorts
er nog de navolgende:
Woer-
bestaan
Garsten waterschap, gem. Nigtevecht . . . 200.
Hoekerwaterschap, gein. Vreeland en Nig-
tevecht.................. 214.
Voorburg, gem. Vreeland. Loenen en
Loenersloot............... 200.
Holland, gem. Loenen, Loenersloot en
Vreeland................. 407.
Sticht, gem. Loenen............ 220.
Het Honderd, gem. Loenen en Ruwiel. . 202.
Breukelerwaard, gem. Loenen, Ruwiel en
Rrenkelen Nijenrode........... 335.
Groot en Klein Oud-Au, gem. Breukelen
Nijenrode en Ruwiel........... 700.
Otterspoorbroek, gein. Breukelen Nijen-
rode en Breukelen St. Pieters..... 543.
Kortrijk en GieHjesdorp, gem. Laagnieuw-
koup, Ruwiel en Breukelen Nijenrode . 428.
Portengen Zuideinde, gem. Laagnieuwkoop
en Breukelen Nijenrode......... 289.
Laagnieuwkoop, gem. Laagnieuwkoop . . 224.
De Haar, gein. Haarzuilens en Laagnieuw-
koop................... 241.
Themaat, gem. Haarzuilens........ 458.
Vleuten, gem. Vleuten en Maarssen . . . 1408.
Maarssenbroek. gem. Maarssenbroek . . . 479.
De Hooge en Neermaten, gem. Maarssen
en Breukelen St. Pieters........ 140.
De Hoogc en Lage Weide, gem. Utrecht,
Maarssen en Zuilen........... 951.
2°. Bezuiden den Rijn en be west en den Vaart se hen Rijn.
De in dit gedeelte der provincie gelegen waterschappen, welke onder het Cirootwaterschap van
Woerden hehooren. eu het Waterschap Rijleveld en de Mecrndijk, dat onder Amstelland behoort,
zijn reeds \\ roeger vermeld. Voorts bestaan er nog de navolgende:
-ocr page 425-
400
Grootte in
bunden.
1145.
Grootte lil
bunder*.
Waterschap flci< <>|i genaamd de Lange
Vliet, gfim Veldhuizen, Otidenrijii. H011-
ti\'ii, Jutphaas en Usselstein......
Hieronder belmoren de navolgende
waterschappen:
Oudenrijn................
Nedereind................
IJsselveld................
Westraven...............
Voorts eenigegronden die tot geen
ander waterschap belmoren, en do
waterleiding de lleicop of Lange Vliet,
door welke al deze hinden nitwateren
in de Vecht bij Breukeion.
Noordelijk Gcinwatorsrlinp. gem. .hitphnas.
Ondegein, gom. Jutphaas en Vreeswijk. .
/andveld, gem. Vreeswijk.........
(ieinwaterschap. gein. Jntpliaas......
(Overoudland, gem. Usselstein.....
Nederoudland, gem. Usselstein ....
. Iloogen Kezen, gem. Usselstein. . . .
I Broek en Lagen Biezen, gom. Ussel-
stein.................
Deze vier waterschappen, niet Usscl-
veld, behoorende onder lleicop genaamd
de Lange Vliet, zijn gezamenlijk onder
éen bestuur gebragt.
Heeswijk, gem. Linschoten........
Willeseop. Kort Heeswijk en Blokland,
gem. Willeseop en Montloort.....
lloencoop, gem. lloencoop.........
Dijkveld, gem. lloencoop.........
Ratoles, gem. lloencoop..........
Benschop, gem. Benschop en lloencoop .
Polsbroek, gem. Poli-broek........
Lopik, Lopikerkapel en Zevenhoven, gem.
Lopik en Willige Laugerak......
Batuwe, gein. Jaarsveld.........
Graal\', gein. Jaarsveld..........
Vogelzang, gem. Jaarsveld.......
Wiel, gem. Jaarsveld..........
Vijf hoeven, gem. Jaarsveld.......
Deze vijf waterschappen zijn onder
éen bestuur.
Willige Laugerak, gem. Willige Langerak.
Cabauw en Zuid-Zevender, gem. Willige
Langerak................
Noord-Zevender, gem. Willige Langerak.
De waterschappen: Lopik c. a., Vijf-
hoeven, Willige Langerak, Cabauw en
Zuid-Zevender, en Noord-Zevender vor-
nien met die van V*list c. a., en Ag-
terpoort (in Zuidholland in den Krini-
penerwaard gelegen) het waterschap:
de Hooge Boezem achter 11 aas-
tree ht. Grootte volgens opgave: in
Zuidbolland 1034 B., in Utrecht 2747
B., te zamen 3781 B.
De waterschappen: het Gein, Over-
oudland, Nederoudland, Hoogen Biezen,
Broek en Lagen Biezen, Usselveld, Lo-
jiik e. a. (voor zooveel betreft de ge-
deelten van dat waterschap Zevenhoven
en Lopikerkapel), Batuwe, Graaf en de
buitenpolder de Bossenwaard (zie bier-
onder sub. 5°) vormen te zamen het
Waterschap van tien Engen IJssel,
groot volgens opgave 1044 B.
.«881.
1086.
250.
122.
256.
156.
101.
1453.
1264.
\'243.
258.
630.
330.
145.
43.
212.
142.
46.
210.
181».
204.
701.
318.
1404.
508.
102.
41.
2209.
3°. Beoosten de Vecht.
Dorssewaard, gem. Vreeland.......
Loosdrecht, gem. Loosdrecht (Utrecht), Hil-
versum en \'sGraveland (Noordholland).
Breukeion Proostdij, gem. Brenkelen
St. Pieters................
Breukeleveen, gem. Brenkelen St. Pieters.
. . . 121
Kortenhoef. Van dezen polder (zie Noord-
holland) ligt in de gemeente Vreeland
een gedeelte groot 28 B.
Loenilerveen, gem. Loosdrecht......
Mijnden, gem. Loosdreeht........
1900.
297.
867.
560.
303.
Tienhoven, gem. Tienhoven \')...... 678.
\') ."15 lluiiiliTs van 1I1-11 pnliliT Ticiihuroii en *225 llniiilcrs vnn dan polder NamMVMn vormen ile in 1858 (jccnn-
eesfinnecnlc ilroojanakcrij «Ier Tionhmensch-Maarsscxeeirsehe plassen.
-ocr page 426-
407
Grootte In
builden.
Grootte In
Dunden,
1366.
88.
1078.
3230.
Het waterschap: He Oostelijke Bin-
nenpolder van Tienhoven is binnen het
voorgaande gelegen: groot 200 B.
Maarsseveen, gein. Maarsseveen, Zuilen
en Maarssen...............
Buitenweg, gein. Westbroek.......
Westbroek, gein. Westbroek en /uilen. .
Hel llnis ti\' Hart, gein. Westbroek . . .
Aehtticnlioveu, geni. Achttienhoveii en
Utrecht.................
Maartensdijk, gem. Maartensdijk, Utrecht
en de Bilt................
761.
287.
4\'. B e o o s t e n d e n K r o in m en R ij n en t n s s c h en d i e r i v i e r e n d e n
Vaartschen Rijn.
1803.
381.
104.
De Biltscbe en Zeister Grift, geni. de
Bilt, Zeist, Maartensdijk en Ulreeht. .
Dr Bisschopswetering, gein. Zeist, Bnnnik
en de Bilt................
Vechter en Ondwnlverhroek, geni. Bim-
nik. Houten en Utrecht........
Rijn en Dijk, gein. Bnnnik, Odijk en
Werkhoven...............
Zeist, geni. Zeist..............
Driebergen, gem. Driebergen, Rijsenbnrg
en Werkhoven.............
Langbroek, gein. Langbroek en Werk-
lioven..................
De Gooijerwetcringen, gein. Doorn. . . .
De Ainerongerwetering, gem. Anierongen
en Leersuin...............
Lenterveld en Melkweg, geni. Wijk bij
Duurstede..............
Het geinecneland van Wijk bij Duiir-
stede.................
Wijkerbroek, gem. Wijk bij Duurstede.
Deze drie waterschappen staan onder
één bestuur.
Het gemeeneland van Cothen, gem. Co-
then...................
Schalkwijk, geni. Schalkwijk......
Kloklioven, geni. Schalkwijk......
Biester, gein. Schalkwijk........
1444.
254.
1001.
3586.
796.
844.
2355.
967.
574.
315.
1157.
718.
46
Deze drie waterschappen staan onder
één bestu nr.
De deer, gein. Schalkwijk........
Tuil en \'t Waal, gein. Tuil en \'t Waal
en Schalkwijk..............
De Wiers, gem. Vreeswijk, Tuil en \'t Waal
en Jutphaas...............
Klein Vuijlcop, gem. Vreeswijk......
De Lee en Rietsloot, gein. Houten, Odijk
en Werkhoven.............
Houten, gem. Houten...........
Groot Vuijlcop, gem. Houten.......
De Knoest, geni. Houten.........
Wulven, geni. Houten en Jutphaas . . .
Overeind, gein. Jutphaas.........
ILaagraven met den Kleinen Koppel, gem.
Jutphaas en Houten..........
Hoograven, gem. Jutphaas.......
Deze beide waterschappen staan met
Westraven, behoorende onder Heicop
genaamd de Lange Vliet, (zie boven
sub 2°) gezamenlijk onder éen bestuur.
65.
758.
207.
87.
390.
3389.
289.
152.
98.
480.
184.
130.
1195.
5°. Bii i tenpolders langs de Lek
Buitendijks, gem. Tuil en \'t W
60
De gecombineerde uiterwaarden onder
Jaarsveld, gem. Jaarsveld.......
De Bossenwuard, gein. Vreeswijk en
IJsselstein................
118.
49.
C. VEENPOLDERS.
1°. Bewesten de Vecht.
In de gemeente Abcoude Proostdij:
Proostdijerpolder veeuzijde.......
82. | Proostdijerpolder veldzijde........ 436.
-ocr page 427-
40b
Grootte in
duthUm.
<1 rootte in
bmtdart.
In de gemeente Vinkeveen en YVaverveen:
Noorderpolder Botshol.........       354.
Zuiderpoldcr...............      1203.
Vinkeveen veenzijde..........        150.
Vinkeveen veldzijde...........       800.
Dommerik veemrijde..........       207.
In de gemeente Mijdrecht:
Illollanil en Bosi\'iihovcn. veenzijde. . .       248.
Rosenhoven, zooveel betreft den kring
der 3d* bodijking tot droogmaking.       730.
I Hofland, zooveel betreft den kring der
2dc hedijking tot droogmaking ...       177.
In de gemeente Wilnis:
Wilnis bewesten lleinooinsvaart aan de
veenzijde................
Wilnis bewesten lleinooinsvaart en be-
oostcn Heinoomsvaart, zooveel betreft
den kring der bedijking tot droog*
niitking................
Oudhuizon bewesten het Bijleveld en
beoosten het Bijleveld aan de veen-
zijde ..................
\'258.
540.
:>o.
2°. Beoosten de Vecht.
In de gemeente l.oosdrei lit:
I Loenderveen..............
1 Loosdrecht...............
In de gemeente Brenkelen St. Pieten:
Breukeleveen................
In de gemeente Tienhoven:
Tienhoven.................
In de gemeente Maarsseveon:
502. Oud-Maarsseveen..........
2012.         In de gemeente Westbroek:
Westbroek.............
860.         In de gemeente At\'httienhoven :
(lagel|»older.............
677. !
732.
1408.
272.
II. NOORDOOSTELIJK EN OOSTELIJK DEEL
1*. Het Co II eg ie van de rivier de Eem, beken en aankleve van dien; grootte der
onderhoudsplichtige landen 35,024 B., zijnde de gemeenten: Amersfoort, Stoutenbnrg, Leusden,
Woudenberg. Renswoude. Maarn, Hoogland. Bunschoten, Soest, Baarn, Eemnes.
2°. Ten Westen van de Eem.
?            en Zeist................. H35.
121. \\ De Drie Zielen en de Geeren, gem. Baarn
Isselt, gem. Soest.............
De Langeindsche Maten, gem. Soest. . .
Middelwijk, gem. Soest..........
De Pijnenburger Grift, gem. Baarn, Soest
en Eemnes................ 248.
Eemnes, Gem. Eemnes.......... 3078.
000.
3°. Ten Oosten van de Eem.
Zeedykabestuur.
Bunschoter Veen- en Veldendijk ; grootte der onderhoudsplichtige landen 3861 B., gelegen in de
gemeenten Baarn, Hoogland en Bunschoten.
Waterschappen.
De Drie Sluizen, gem. Hoogland en                \'   Neerzelderd, gem. Hoogland ....
Amersfoort...............       800.   ,   De Hond, gem. Hoogland......
Coelhoivt, gein. Hoogland.........         85.      Do Slaag, gem. Hoogland......
De Maleshiis, gem. Hoogland.......      1203.   |   De Haar, gem. Hoogland en Baarn
320.
65.
217.
386.
306.
187. Kemland, gein. Baarn
Ovi r/.\'ldi\'id, gem. Hoogland
-ocr page 428-
4U9
GroolU in |                                                                                       Grootw In
banden. |                                                                                         bunden.
Duist-Nieuweland, gem. Hoogland en Bun-                i Blokland, gem. Bunschoten........       286.
schoten.................       925. Bikkerswaterschap, gem. Bunschoten. . .       462.
Oosterwaterschap, gem. Bunschoten . .       225. Noorderwaterschap, gem. Bunschoten . .       315.
Vereenigd St. Nicolaas- en Rikvisschers-                j Bekaaide Maatswaterschap, gem. Bun-
waterschap, gem. Bunschoten..... 340. \' schoten.................
       102.
De waterschappen: Duist-Nieuweland, Ooster-, Vereenigd St. Nicolaas en Rikvisschers-, Blokland,
Bikken», en Noorderwaterschap vormen te zanien het waterschap de Bunschoter en Duister uit-
watering in zee, groot 2908 B.
4°. Collegie van den Slaperdijk: grootte der onderhoudsplichtige huiden 24,145 B., zijnde
de gemeenten Amersfoort, Leusden, Maarn, Woudenberg en Renswoude.
5\'. Ten Zuiden van den Slaperdij k
Het Veenraadsc.hap der Geldersche en Stichtsche Veenen, groot 2012 B., waarvan gelegen in de
Geldersche gemeente Ede 883 B., en in de Utrechtsche gemeenten Renswoude, Veenendaal en
Rhenen 1128 B.
De Rhenensche Nude en Achterbergsche Hooilaudeu, gem. Rhenen.............. 965.
De waterschappen: De Rhenensche Nude en Achterbergsche llooilanden (Utrecht), het Veenraad-
schap der Geldersche en Stichtsche Veenen (Gelderland en Utrecht), en Wageningen en Bennekom
(Gelderland), benevens de buurschappen Manen en Veldhuizen (Gelderland, gem. Ede, groot 213
en 136 B.) zijn bekend onder den naam van de Exonererende Landen en dragen gezamenlijk de
kosten van het onderhoud van den Grebbedijk, langs den Rijn beneden Wageningen gelegen.
I 8. Zealand >).
Nevens het reglement van administratie der polders in Zeeland van 1841 geldt ook nog het
Keizerlijk Decreet houdende reglement op het beheer en onderhoud der polders van 11 Januari 1811
(Buil. des Lois N*. 344). In 1867 is daarenboven een reglement van politie voor de polders in
Zeeland vastgesteld.
Volgens het Reglement van 1841 zijn ten aanzien van de Centrale Directie van Walcheren de
artt. 59 en volgende van het Keizerlijk Decreet van 28 December 1811 van kracht gebleven *).
Bijzondere reglementen voor de afzonderlijke waterschappen zijn er overigens niet, uitgenomen een
reglement van 1850 op de gemeenschappelijke uit wat er ing der polders Stoppeldijk c. a. (Polder-
arrondissement Hulst).
Het verdrag met België van 20 Mei 1843 (Stbl. 1844, N°. 11) tot regeling van de afwatering
van Vlaanderen houdt bepalingen in omtrent het beheer der waterschappen, die gedeeltelijk in
België, gedeeltelijk in Zeeland (Staatsvlaanderen) zijn gelegen.
\') Hierbij \'s geraadpleegd «mi: Staat van de werkelijke grootte \\an eiken polder, *ooa|s die lu«-
schfti tle dijken is besloten en lui het kadaster bekend: opgemaakt ingevolge de resolutie van
Z. Exc. den Minister van Kinanlièn van 9 Maart 18.50. IN0. 2t, Aid. Heg. (manuscript).
\') Tjjdens hel afdrukken was door de Stalen van Zeeland een nieuw reglement voor hel waterschap Walcheren
taslgcstcld. Ingevolge de wet \\an 19 Juli IH70 (Stsld. .\\°. 119; is weldra de vasts
55
telling van een algemeen reglement
van bestuur voor de ealaiuiteuse polder* te verwachten.
-ocr page 429-
410
De provincie Zeeland is verdeeld in negen polderarrondissementen: 1". Walcheren, 2°. Schouwen,
3». Tholen, 4°. Zuidheveland, 5n. Noordbeveland, 0°. Oostburg, 7°. Sluis, 8U. Axel, 9°. Hulst.
Bij de hieronder volgende opnoeming der waterschappen op de verschillende eilanden en op het
vasteland is de geographische orde gevolgd. De Calamiteuse polders zijn aangeduid door de let-
ters: (Cal.).
I. Eiland S c h o u \\v e n (2d« polderarrondissement).
Gemeenten: Renesse, Noordwelle, Haamstede, Burgh. Serooskerke, Ellemeet, Elkeraee, Brouwers-
haven, Duivendijke, Kerkwerve, Zierikzee, Zonnemaire, Noordgouwe en Dreischor.
Waterschappen.
Grootte in
Grootte tn
bunders.
tuinder*.
Oosterenhan van Schouwen........
663.
Gooikens Nienwland............ 70.
H83.
447.
Centrale Directie van Schouwen c. a. (Cal.)
9390.
Zuider-Nietiwland hij Brouwershaven. . .
:>!t.
Sint Jeroen en de Nieuwe ol\' Siizaiina. . 61.
\'252.
Borrenbrood................
31.
324.
Nieuw Bomnienede c. a. (Cal.)......
Dreischor.................. 1110.
577.
581.
Nieuwe ol\' Jonge polder van Dreischor of
Belder.................. 55.
II. Kiland Duivel and (2Ac polderarrondissement).
Gemeenten: Nieuwerkerk, Oosterland, Bruinisse, Ouwerkerk.
Waterschappen.
Vier Bannen van Duiveland.......     2021.
Gouweveer en Zelke............       249.
Groot Bedde waarde............        200.
Klein Beddewaarde ol\' Saspolder.....         93.
Jonge polder................          46.
Ooster- en Sir Jansland, Groote en Kleine
Beijeren.................     1710.
Bruinisse en Stool\' (Cal.).........       817.
111. Eiland Sint-Philipsland (3de polderarrondissenient)
Gemeente: Sint-Philipsland.
Waterschappen.
572.
Oude polder van Sint-Philipsland
Willemspolder . . .
Anna Jacobapolder
Kranierspolder . . .
3(1.
719.
150.
Henrietta polder.............. 107.
IV. Eiland T hol en (3de polderarrondissenient).
Gemeenten: Stavenisse, Sint-Annaland, Oud Vossemeer, Tholen, Poortvliet, Scherpenisse, Sint-
Maartensdijk.
Waterschappen.
260.
43.
Stavenisse c. a. (Cal.)......
Nieuwe polder annex Stavenisse
726. I Ond-Kempenshofstede
127. I Moggershil.......
-ocr page 430-
411
Grootte in
bunders.
1116.
113.
262.
100.
01.
376.
1333.
Grootte in
bunder*.
Vrije polders onder Tholen........ 1565.
Denrloo (Cal.)...............         62.
Polder» van Poortvliet........... 2154.
Watering van Sclierpenisse (Cal.) .... 956.
Mnijepolder (Cal.).............         78.
Polders van Sint-Maartensdijk...... 1900.
Polders van Sint-Annaland .
Joanua Mariapolder.....
Ilollarepolder........
Van Iiaaftenpolder.....
Polders van Vrijberghe . . .
Broek en Rooland......
Polders van Oud-Vossemeer.
V. Eiland Walcheren (l,te polderarrondissement).
Genieenten: Westkaj»elle, Domburg, Aaptekerke, Oostkapelle, Orijpskerke, Vronwepiilder, Seroo»-
kerke, St. Lanrens, Veere, Arneimiiden, Nieuw en St. Jooslaild, Middelburg, Oost* en West-Soubnrg,
Ritthem. Vlissingen, Kondekerke. Biggekerke, Zoutelande, Meliskerke.
Waterscha p pen.
Centrale Directie van Walcheren (Cal.). 17,990.
(Is verdeeld in 4 wateringen: 1°. de
Vijf Amharhten: 2°. de Oostwatering:
3°. de Zuidwatering *, 4°. de Westwate-
ring, welke vroeger afzonderlijke water-
Hchappei) waren, thans echter slechts
eene administratieve onderverdeeling
uitmaken).
Oranjepolder................ 118.
Molenpolder (onder Arnemuiden).....           1.
Clazinapolder................           7.
Wilhelminapolder.............         12.
Suzannapolder...............         84.
Nieuwerkerke................ 112.
Johannapolder..........
Waaijenburg...........
Middelburgsche polder......
Oud Sint-Joosland........
Nieuw Sint-Joosland.......
RaiKMiburg............
Bijleveldspolder.........
Molenpolder (onder Nieuwlaud)
Mortierepolder..........
Schorerpolder...........
33.
15.
283.
266.
287.
11.
94.
23.
49.
4:..
Bastiaan de Lange en Calandspolder, gc-
meente Arnemuiden (door het Sloe
van Walcheren gescheiden)....... 157.
VI. Eiland Noord-Beveland (5de pukkel-arrondissement).
Gemeenten: Wissekerke, Colijnsplaat, Kats, Kortgent».
Waterschappen.
Wissekerke.................       663.
Thoornpolder................       281.
Vlietepolder (Cal.)............       154.
Nieuw Noordbeveland (Cal.).......       494.
Oud Noordbeveland............     1690.
Al te Klein................         10.
Lcendert Abrahampolder.........       135.
Katsepolder................         69.
Frederikspolder..............       495.
Oostpolder.................         47.
Annupolder (Cal.).............       205.
Adrinanpolder...............         58.
Onrustpolder................       314.
Jacobapolder................       296.
Rippolder..................       149.
Anna Frisopolder.............       106.
Sophiapolder................         87.
Mariapolder................       148.
Campens Nieuwland............         34.
Camperland.................       218.
Heer Janszpolder..............       317.
Soelekerke.................       458.
Spieringpolder...............       162.
Geersdijkpolder...............       286.
-ocr page 431-
412
Orootw in
bunden.
87.
Urootu In
bunden.
Oud Kortgene............... 262.
Stadspolder.................         53.
Willem Adriaanpolder........... 159.
Westpolder.................
Willempolder................ 117
VII. Eiland Zuid heveland (4d* polderiirrondissement).
Gemeenten: Wolphaartsdijk. Goes. Kloetinge, Kattendijke. Weineldinge, Uerseke. Krabbendijke.
Rilland, Fort-Batll, Waarde. Kruiningen, Schore, Kapelle, \'s Heer Abtskerke, Nisse, \'s Gravenpolder,
Hoedekenskerke, Buurland, Oudelande. Kllewoutsdijk. Driewegen, Ovezande, Borssele, \'s Heerenhoek,
Heinkenszand, \'s Heer-Arendskerke.
W a ter 8 e h a p p e n.
K
4.
I Willem Annapolder (Cal.)........       299.
i Boone|iolder................         14.
Watering van \'s Gravenpolder......       322.
Watering van de Oosterzwake t. a. . . .         94.
Watering van de Middelzwake c. a. . . .       260.
j Oud-Nisse.................       379.
.........         60.
Westkerke.............
Westerland.............
Watering van Ond-Wolpliaartsdijk
Oost-Nieuwland..........
/.uidvliet..............
Nieuw Sabhiuge..........
Broeder en Zuster .........
De Perponcher...........
Ileerenpolder............
235.
233.
661.
173.
44.
135.
116.
190.
291.
| Buitenpo
97
lders van Nisse..........       359.
j Nisse Stelle................       156.
Watering van Hoedekenskerke......       980.
Watering van Baarland..........      1390.
| Watering van Ellewoutsdijk (Cal.) ....     1375.
I Watering van Ove/ande..........       712.
Borssele (Cal.)...............     1298.
Koningspolder...............       101.
Van Citterspolder.............       136.
Zuid-Kraaijeit (Cal.)............       277.
Nieuwe West-Kraaijert (Borssele) ....       123.
Nieuwe West-Kraaijert (\'s Heer-Arends-
kerfcc)..................       424.
Jacobpolder................       216.
Noorrl-Kraaijert..............       267.
West-Kraaijert...............       483.
Nieuwe Kraaijert.............      1178.
Oude Kraaijert..............       436.
Watering van Heinkenszand.......     1251.
Wilhelminapolder (Cal.).......... 15511.
Oostheveland (Cal.)...........
Goessche polder e. a..........
Breede watering bewesten Uerseke. .
Molenpolder (onder Uerseke).....
Tholseinde of Nieuw Olzende.....
Watering van Nieuwlande...... ,
Maagspolder..............,
Watering van Krabbendijke......
Oostpolder (onder Krabbendijke) . . . ,
Stroodorpepolder.............
Hairepolder...............
Reigershergsche polder.........
Bath. eerste polder...........
Bath, tweede polder...........
Fredericapolder.............
Emanuelpolder..............
Valkenisse................
Watering van Waarde (Cal.)......
93.
374.
0243.
30.
168.
141.
61.
404.
III.
13.
111.
1024.
453.
330.
310.
!)(>.
117.
809.
Sint-Pieters ca.........
Oostpolder (\'s Heer-Arendskerke)
Ankervere............
\'s Heer-Arendskerke.......
. .       118.
19.
100.
170.
Watering van Kruiningen......... 1411
VIII. Voormalig Staat s-V laan d eren.
a. Zesde polderarrondissement: Oostburg.
Gemeenten: Retraneheinent, Cadzand, Zuidzande, Nienwvliet, Groede, Breskens, Hoot\'dplaat, Bier-
vliet, Uzendijke, Schoondijke, Waterlandkerkje, Oostburg.
-ocr page 432-
413
Wn I er se h u|»pon.
Qrootte in
bundcra.
60.
3:t.
228.
278.
228.
Grootte In
bnndert.
Watering Cadzand.............     3160.
Tienhonderd en Zwartepoldor (Cal.) . . .       \'231.
Grooto Sint-Anna on Nieuwchovenpolder.        I88.
Adomispolder (Cal.)............         55.
Lampzinspoldor..............         11.
Watering Groedo on Baanst.......     2002.
Oud en .long Breskens (Cal.).......       550.
Groot en Klein Baarzande en hordijkt ge-
deeltr van don Klisabethpolder.....       (575.
Jong Baarzande..............         96.
Parochiopolder...............         10.
Magdalenapoldor (Biervliet)......
Annapelder (Biervliet).........
Grooto on Kleine Ziiiddiopepoldor (Mzen-
dijke).................
Grooto Jonkvrouwpolder benoorden . .
Zachariaspolder. i,tr gedeelte......
Deze waterschappen, met oen gedeelte
van don Oranjepolder, vormen te zamen
de Watering dor Vereenigde polders
van de sluis tegen den Magdalena-
polder.
Zachariaspolder. 2d* gedeelte.......
Kleine Jufvrouwpolder...........
Rotranchomont (Uzendijke)........
Manritspolder...............
Goudenpolder...............
Versche polder...............
Oranjepolder (Uzendijke).........
Dierentijd.................
Mantel of Manteau............
Generale Prins Willetnspolder......
Stamperahoek...............
Grooto Henricuspolder...........
Annex of Kleine Henricuspolder.....
Snoeck Hurgronjepolder.........
Van der Linge\'spolder...........
Cranepolder................
Kleine Sint-Annapolder..........
Veerhoek..................
Oude Havonpolder............
Brugsclie vaart of Kanaalpolder.....
Austerlitzpolder.............,
Kleine Loodijk of Lodewijkpolder . . .
Olieslagorspolder..............
SM.
155.
40.
532.
62.
9.
791.
29.
5.
3202.
40.
395.
14.
34.
39
49
29.
123.
16.
SI.
87.
10.
164.
Kleino Co
617806
rnoliapoldor...........           8.
Grooto Cornoliapoldor...........         40.
Magdalenapoldor (Schoondijke)......         00.
Nieuwe Havonpoldor............       137.
Hoofdplaat (Cal.).............     1005.
Thomaespolder...............         67.
Paulinapoldor................       225.
Boukolspoldor...............       302.
Oudo Stad Biervliot............         31.
Willielminapoldor (Biervliet). .....       312.
St. Pioterspoldor (Biervliot)......       309.
Anioliapoldor..............       361.
Helenapoldcr..............       315.
Grooto on Kleine Zoutepolder.....         08.
Geortruidapolder............       106.
Brilspolder...............           5.
Mariapolder (Biervliet).........         31.
Oranjepolder (Biervliet)........       399.
Deze waterschappen (de Oranjepolder
evenwel slechts voor oen gedeelte zijner
uitgestrektheid; vormen te zamen de
Watering der Vereenigde polder* van
de sluis te Biervliet.
I). Zevende polilerarrondissement: Sluis.
Gemeenten: Sint-Anna ter Muidon. Sluis, Aardenburg, Heille. Eede, Sint-Kruis. Uzendijke, Bier-
vliet, Philippine.
Waterschappen.
98.         groot 0,62 B.
Mariapolder of Paswater (Sluis)
Sluissche havenpolder......
Watering van Greveninge.........
Godefroipolder. Van dezen polder ligt op
Nederlandsch grondgebied een gedeelte
12.
14.
-ocr page 433-
414
Grootte In
bunden.
495.
190.
848.
24.
Grootte In
bunder*.
238.
Groote Boom en Goodsvlietpolder . . .
Kleine Boompolder..........
Nieuwe Passageulepolder........
Van der Bekepolder..........
Eiland en Brandkrcekpolder (gedeelte-
lijk in België gelegen). Grootte van
bet Nederlandsche gedeelte.....
Groote Jonkvrouwpolder bezuiden . . .
Tbibantpolder.............
Clarapolder (waarvan een gedeelte, groot
180 B., is gelegen in bet polder-
arrondissement Axel).......
Deze waterschappen (de Clarapolder
evenwel slechts voor een gedeelte zijner
uitgestrektheid), benevens de Kleine
Jufvrouwpolder en een gedeelte van
den Generalen Prins Willemspolder iu
het poldorarrondissement Oostburg ge-
legen, vormen te zamen de Nederland-
sche Afdeeling der Watering van den
Kapitalen Dam.
De Belgische Aldecling dezer Wate-
ring, bestaande uit de polders: Oud-
en Nieuw-Haantjes Gat, St. Lievens,
St. Jans, Bentille, Jeronimus, Oudland
en Rousselaere, staat onder een afzon-
derlijk bestuur.
Voor de gemeene belangen van beide
afdeelingen zorgt de Centrale Directie
van den Kapitalen Dam.
Angelinapolder (in den Brakman) ....
Zwinpolder...............
Robbemoreel, Gouverneurs on Craijens-
polder...............
Kleine Pas of Waesberghe......
Polder Bcwester Eede benoorden St. Pie-
tersdijk..............
LapRchiraracbe pat..........
Polder bewester Eede bezuiden St Pie-
tersdijk en 1,,e gedeelte van den
Papenpolder............
Mïddolbiirgsche polder........
Deze waterschappen maken gozamen-
lijk uit liet Noderlandsche gedeelte dei-
Watering van de Passluis: waartoe
voorts nog behooren de in de Belgi-
sclie provinciën Oost- en Westvlaan-
deren gelegen wateringen van Grootreij-
gaartsvliet, Greveninglio, \'s Heer-Basilis
en Homboutswerve, van Zuid- en Noord-
nioerkerke, aan gene zijde der Lieve
Maldegemsche polder, Stamperslioek.
den Broucke en Vacke Moerassen, be-
nevens alle landen welke door de
Passluis uitwateren, ook die niet onder
een dezer wateringen belmoren.
Aardeiilinrgsclie havonpoldor.......
Diomedepolder............
Sopbiapolder.............
Isabollapolder benoorden Aardenburg .
Polder beooster Eede en Hoogland van
Sint-Kruis.............
üiezeupoldcr.............
130.
71.
!»08.
94,
909.
173.
33.
«194.
U.
726.
107.
18G.
32Ü.
1024.
1338.
434.
307.
c. Achtste polderarrondissetnent: Axel.
Gemeenten: Hoek, Neuzen, Zaamslag, Axel, Koewacht, Overslag, Zuiddorpe, Westdorpe, Sas van
Gent, Philippine.
Waterschappen.
K
D
........... 494.
...........         53.
Kleine Zevenaar of Noord-Westenrijk . .        102.
Pierssenspolder.............        179.
Sluispolder...............         CO.
Oude /.evenaar.............       314.
Koegors. Nieuwe Zevenaar en Nieuwe
Eglantier...............      1092.
Nieuwe Koegorspolder.........           3.
Buthpolder.............\'. .        212.
Loven en Willemskerke|tolder......       021.
Neuzeiipolder of Nieuwe polder bij Neuzen.       407.
Vlooswijk................       171.
Goessche polder.............        178.
Oud-Westenrijk.............       232.
Nieuw-Westenrijk............       130.
-ocr page 434-
41!
Oroo\'i* in
bundplu.
83.
76.
60.
340.
HO.
7.
26.
58.
10.
101.
213.
703.
300.
62.
1703.
172.
055.
1903.
488.
224.
152.
300.
255.
335.
228.
251.
131.
73.
1502.
82.
138.
Orootie |n
blinden.
Autricbe of Oostenrijkspolder...... 502.
Noordpoldi i (bij Axel).........
Oude Eglunticr.............
Visscberspolder.............
St. Anna-, Zuid-, Kats- en Sparkspolder.
Zeven Trinitéa.............
Lievenspolder..............
Noordpolder (bij Ni\'iiznn)........
Ser Lippens|ioldor............
Nieuw-Othene..............
Margarctbapolder (Cal.)........
Kleine Iluissenspoliler (Cul.)......
Eendragtpolder (Cal.)..........
Groot* lluissenspolder..........
Aan- en Cenderdijke..........
Krekepolder...............
Zaamslag................
Kapellepolder..............
Beoosten Blij benoorden........
Beoosten en bewesten Blij.......
Oud Beoosten Blij bezuiden.......
Nieuw Beoosten Blij bezuiden......
Hiet-, Wildelanden en Oude Karnemelk-
polder................
Nieuwe Karnetuelkpolder........
Moerspni (Nedcrlandsch gedeelte) ....
Zuiddorpe, Xoorddeel..........
Zuiddorpe, Zuiddeel, of Zijpe.......
Varempé................
Moerbeke (Nederlandseli gedeelte). • • •
Overslag................
Canisvliet................
Sint-Antlioniepolder...........
Poelpolder...............
97
Smidsscliorre, Koegors, co....... 255.
Nieuw-Papeschor............          99.
Papeachor................ 159.
Eugeniapolder..............           79.
Nieuwe polder bij .Sas van Gent of Melania.
Dit waterschap bestaat uit twee ge-
deelten. liet Westelijk deel, of Ghel-
linckpolder, en bet Oostelijk deel, te
zamen groot.............
           70.
08148825
Groote of Oude Sint-Albertpolder (Xeder-
iandsch gedeelte\')........... 451.
Kleine Sint-Albert of Sas van Gentpolder.           00.
Van Bemoorterepolder.......... 199.
Westdorpe of Nieuw-Vog
D0C
elschor..... 170.
Stroodorpe...............           14.
Louiaapolder..............          23.
Oud-Vogelschor of Zuid-Westenrijk . . . 283.
Seijdlitzpolder..............          98.
Verdronken poldertje ten Z. O. van Phi-
lippine................          45.
Sint-Pieterspolder............ 197.
Stad Pbilippine (Cal.)..........          28.
Pbilippinepoldor............. 114.
Groote en Kleine Isabellapolder.....           49.
Door de op Nederlandsril grondgo<-
bied gelegene laabellasluifl wateren uit
de landen gelegen in de Belgische ge-
meenten Bourhaute, Waterdijck, Oost-
Eecloo, Lembeke, (\'apryrke, Bassevelde
en Watervliet: welke gezamenlijk uit-
maken de Isabellawatering.
d. Negende polderari\'ondissement: Hulst.
Hengstdijk, Ossenisse, Hontenisse, Grauw, Clinge,
Gemeenten : Stop|ieldijk, Zaa
Sint-Jan-Steen, Hulst.
Waterschappen.
Deze zes waterschappen zijn voor de
belangen hunner gemeenschappelijke
waterlossing tot ééne watering ver-
een igd.
Veroenigde polders van Ossenisse . . .
Burgpolder...............
f Groot Cambron...........         333.
Stoppeldijk..............      1262.
Ser Paultis..............         494.
Lamswaarile, Dullaart, Oost- en West-
vogel ...............
      1815.
Oude Grauw en Langendam.....         734.
Hengst en Ruiiimersdijk.......        944
741.
216.
Watering van Walzoorden (Cal.) .... 1109.
-ocr page 435-
410
Grooltu In
bimd»n.
Kruispolder...............        734.
Melopolder..............        4i0.
Kleine Molenpolder...........         28.
Willem Hendriks" en Klein Kieldrecht-
polder................       716.
Van Alsteinpolder............        403.
Louisapolder..............       253.
Prosperpolder..............       544.
SaRinge................       256.
Nieuw Kieldrecht............        521.
üroot Kieldrecht . ...........        598.
Oroott* in
buadan.
Clinge.................     H10.
Sint-.Ian-Steen.............        454.
WildelanHen..............       104
Groot of Oud, en Klein of Nieuw Fer-
dinanduspolder............       69C.
Absdale, Riet en Wulfsdijk.......      1723.
Hulster Nieuwland...........       172.
Havikpolder...............        154.
Klein Cambron.............         65.
Catharinapolder.............       412.
Willem UI............. . .        235.
i 10. Noordbrabant \')•
Het algemeen reglement voor de waterschappen in de provincie Noordbrabant is in 1862 vast-
gesteld. Daarnevens gelden het reglement van politie voor de polders van 1846. en het reglement
houdende bepalingen ten aanzien van het maken van keuren of verordeningen van politie door
waterschapsbcsturen van 1856.
Volgens het algemeen reglement wordt voor elk waterschap een bijzonder reglement vastgesteld.
Reeds is voor vele waterschappen aan dit voorschrift gevolg gegeven.
Aan de bepalingen van het algemeen reglement zijn niet onderworpen: het Heemraadschap van
de Mark en Dintel, dat van den Rozendaalschen en Steenbergschen Vliet, en het waterschap voor
de Oude Maas, voor welke afzonderlijke reglementen zijn vastgesteld, benevens het waterschap van
de rivier de Dommel en de daarin ontlastende beken en riviertjes.
I. Aan de Oostzijde van het verdronken Zuidbeveland.
Gemeenten: Ossendrecht, Woensdrecht, Bergen op Zoom, Halsteren.
106.
Oud-Hinkelenoord.........
Vijdtpolder.............
Prins Karelpolder..........
Hoeksche Laag...........
Augustapolder...........
Stadspoldertje van Bergen op Zoom.
Theodoruspoldcr..........
305.
132.
196.
39.
97.
0
122.
Nieuwe Zuidpolder van Ossendrecht . . .
(Waarvan 14 B. gelegen in de Bel-
gische gemeente Zandvliet).
Zuidpolder van Ossendrecht.......
Noordpulder van Ossendrecht......
Nieuw-llinkelenoord en Hoogerwerl\' . . .
Zuidpolder van Woensdrecht. gemeen met
330.
368.
267.
il. Aan de Oostzijde van de rivier de Bendracht.
Gemeenten: Halsteren en Nieuw-Vosmeer.
717. | Oud-Glimespolder............
208. \' Polders van Nieuw-Vosmeer, bestaande
160.
Auvergnepolder..........
Oude en Nieuwe Beijmoerspolders.
\'; Verg. [A. .I.\' <jeu<. i-u lln I. C. K. Van Happardj Slitittick lableau der polders in Noordbrabant.
\'s Herlogeuboscb. 1843 1».
-ocr page 436-
417
Qroo\'tt* in
banier*.
Grootte In
bunder*.
uit \'t Geineene Land, den Eendrachts-
polder, den polder Nieuw-Vosmeer met
Schuddebeurs, Mattenburg on Boeren-
gorspolders en den lifterenpolder . . .
12-ti
lil. Ten zuiden van den Roozendaalschen en Steenbergschen Vliet.
Gemeente Steenbergen.
1270.      üost- en West-Graaf llendrikpolder
179. • Het Oudlandsch Laag........
51. Crnijslandspolders..........
736. Triangelpolder............
90. ! (iroote Bolspolder..........
75. ! Kleine Bolspolder..........
441.
184.
3753.
146.
37.
\'27.
Westland en Sinl-Ome.omnior>
Oude Heipolder........
Oude Vliotpolder.......
Heensche polder.......
Noordhcenpolder.......
Nieuwe Vlietpolder......
IV. Heemraadschap van den Rozendaalschen en Steenbergschen Vliet.
Onder dit heemraadschap behooren: in de gemeente Steenbergen de waterschappen Cruijslands-
polders, Oost- en West-Graaf Hendrikpolder, en Westland en St. Omcommers, benevens gronden
gelegen in de gemeenten: Kosendaal, Wouw, Bergen-op-Zoom, Halsteren, Nieuw-Vosmeer, Rucphen,
Oud- en Nieuw-Gastel en Dinteloord.
V. Aan de zuidzijde van de rivier de Mark en Dintel.
Gemeenten: Dinteloord c. a., Oud- en Nieuw-Gastel, Ondènbosch, Hoeven c. a., F.tten en Leur,
Princenbage.
Koningsoord polder.
Dintelpolder ...
430. I De Westpolder, gein. Etten en Leur . .
189. I Polder van Zwartenberg..........
773.
392.
191.
340.
245.
341.
73.
28.
92.
60.
92.
polder........ 1950. ; De Oostpolder, gem. Etten en Leur
Oude Prinslaiul
14
Halle en Strijpen.............
Weimeren en de Hillen..........
Hooskensdonk, Hooijendonk, Werll en
Kraaijennest...............
Lange Bunders en Slangwijk.......
Buitendijks Slangwijk...........
Asterd...................
Hintelaken.................
Abroek...................
Heerjanslnnd, gezegd Nieuw-Gastel. . . . 1716.
De Oude en Nieuwe Landen, gem. Ouden-
bosch ...............
St. Maartenspolder.........
De Hoevensche Beemden......
Trippenpolder............
De llooge en Lage Hillekes.....
De llooge en Lige Achterboerkens.
Het Goed van IJkel.........
Krijtenburg.............
.402.
411.
690.
44.
72.
38.
140.
152.
VI. Heemraadschap van de Mark en Dintel.
Gemeenten: Dinteloord, Fijnaart, Klundert, Standdaarbuiten, Oud- en Nieuw-Gastel, Ondènbosch,
Hoeven, Etten en Leur, Prinsenhage, Teteringen, Terheijden, Zevenbergen, Rucphen, Zundert, Rijs-
bergen. Ginneken, Dorst, Chaam, Gilze en Baarle-Nassau: groot 41,227 B.
Tot dit Heemraadschap behooren: de waterschappen hierboven onder V opgenoemd, met uitzonde-
ring alleen van den Koningsoordpolder: voorts de Sabina Henricapolder, de Oude Heiningen. Elisa-
I.                                                                                                                                               "
-ocr page 437-
(18
97
l>i\'tli|>ul(li>r. .lufvrouwenpolder. Groote Torenpolder. Oude Appelaar. Oude Fijnaart. de Keensclie
gorxen, Nieuwland ol\' Mam\'ia Whiterpolder. Prins Hendrikpolder, liet Oiidlund (sub VII hieronder):
Crauwelgors. Hazeldonk i«n Hokkenberg, Molenpolder, Hartel, Zipten en Banken. Markhoek, de
Crosten en Onldersche Vnort «i de Hooge en Lage Vugt (sub VIII hieronder): benevens andere
gronden in bovengenoemde <romeonten gelegen, die tot geen ander waterschap behooren.
VII. Tnss.-hi\'iÉ liet llnllandseh Diep. het Kanaal van Zevenbergen.
d e Mark en D i n t e I en de K r a m in e r.
Gemeenten: Fijnaart e. a.. Willemstad. Klnndert. Standdaarbuiten. Zevenbergen.
QrootU In
bunder*.
polder.................. 174.
Prins Hendrik nt\' Mancia Zomerpolder . .         72.
Het Oudland, gein. Standdaarbuiten . . . 820.
Kleine Noord- en Slikpnlder....... "159.
Vier Polders, genaamd Groote Polder.
hundera.
Sabina Heiiricapnlder........... (155.
De Ruigenhil................ 13X1.
De Oude Heiningen............ 769.
Klisahethpiilder............... 278.
(Ken onderdeel van dezen polder
groot 1!l(ï B., maakt onder den naam
Slobbegors ook op zich zelf een alzon-
derlijk waterschap uit).
Juf vrouwen polder............. 268.
liroote Torenpolder............ (M.
Oude Appelaar............... 417.
De Oude Fijnaart............. 7i»s.
De Keensche gorzen ten zuiden van de
Klnndert................ 17!>.
I\'idder van Nieuwlaud cd* Mancia VVinter-
4
Zandberg. Xienwendijk en Nieuwe
Fijnaart................. 1580.
Drie Polders, genaamd (Jroote Polder
Oostelijk deel, Zandberg en Nieuwen-
dijk ................... 1038.
Nieuwe Fijnaart.............. 155.
Het l^andeke van Hoogstraten of Bastas
Landeke................. 104.
Noordt-. Toren-. Oost- en West-Moeren-
polder.................. 503.
VIII. Tutschen de rivier de Mark. het Kanaal van Zevenbergen, het
llollundsch Diep. den Amer en de rivier de Donge.
Gemeenten: Teteringen, Terheijden, Zevenbergen, Klundert, Zwaluwe, Made en Driminelen, Geer-
truideuberg. Oosterhout, Raamsdonk. \'s Gravemoer.
305.
24.
r>4.
653.
1596.
149.
275.
89.
144.
763.
400.
C\'rauwelgors, Hazeldonk en Hokkenberg .       276.
Het Oudland van Zevenbergen......     1367.
De Koekoek en verdere gecombineerde
hiütenpoldors..............       555.
üredasche polder..............         96.
Elderenspolder en Landeke Voordaag . .       213.
Royalenpolder...............     1187.
De Nieuwe Moerdijk............         90.
Nieuwe Zwaluwepolder..........       502.
Groote Zonzeelschepolder.........     2115.
Binnenpolder van Terheijden en Zwaluwe.     1085.
Molenpolder................         32.
Hartel, Zipten en de Banken......
De Markhoek...............
Di? Crogten en Galdersche Vugt.....
De Hooge en Lage Vugt of Vugtpolder .
Emiliapolder................
Brieltjespolder...............
Westpolder, gem. Oosterhout.......
Republiekpolder..............
Dongendijksche polder...........
Gecombineerde Willenispolder......
Waterschap in de gemeente \'s Gravemoer.
-ocr page 438-
410
IX. Ten w i\'s te ii vim do 11 Baard wij k se lic n overlaat, tnssclicn de rivieren
de Don ge en het Uu de Mn as.je.
Gemeenten: Made en Drimraelen, Geertruidenberg, Ruamsdonk, Waspik. Capelle, Vrijhoeve-Capelle,
Sprang, Besoijen, Waalwijk. Baardwijk.
Grootte in
bunder*.
171.
97.
130.
58.
23.
53.
(17.
144.
12.
(irootte in
bunden.
83.
772.
112.
93.
124.
84.
224.
243.
32.
W.
650.
17.
122.
3S7.
12.
\'22.
55.
De Waarden................
\'s (ireveldliin-Capelle...........
De Groote Oude Straat..........
Binnen de Oude Straat..........
Ten westen van de Vrijhoevensche Vaart
De Oostersche Buitendellcn........
Ten westen van den Niciiwendijk met
di\' Aanwassen.............
Ti n westen de Capelachc Vaart en liet
Veerpad .................
De Westersche Buitendellen onder Capelle.
Buitendellenpolder onder Waspik.....
Klein-Waspik...............
Poldertje ten Oosten de Kilsluis.....
De Aanwassen of Gecombineerde Buiten-
polder onder Raamsdonk........
Nieuwe Buitendijkschc Uooipoldcr ....
Westpolder onder Raamsdonk......
Achter de Hoeven.............
Nieuwe Domhos..............
Oostpoldcr onder Ruamsdonk en Waspik.
Noord-, Zuid- en St. Antoniepolder . . .
Goeden Aards* en Eendrachtepolder . . .
Carthuijzerpolder.......•......
Boterpolder................
Sandoclsche polder............
Nieuwe polder onder Rannisdonk.....
Ouile polder onder Ruamsdonk......
Oude Kurenpoldcr.............
Gecombineerde (iroot-Waspiksclie en
Raamsdonksche Binnen* en Buitendij k-
sche en Overdiepsche polder......
De Beijsters................
De Biniienbeijstcrs.............
Bilinenpolder van Vrijhoeve-Capelle . . .
Binnenpoldcr van Sprang.........
Bilinenpolder van Besoijen........
Binnenpoldcr van Waalwijk........
Binuen- en hiiitenpoldnr van Baardwijk .
Buitenpolder van Waalwijk........
Buitenpolder van Besoijen.........
1209.
76.
160.
152.
422.
238.
288.
900.
369.
529.
X. Waterschap voor de Ou il e M aas.
Gemeenten: Hedikhuizen, Herpt, Vlijmen, Nieuwkuik, Drunen, Oudheusden, Wijk en Aulburg,
Heesbeen, Droogden, Baardwijk en Waalwijk: groot 6882 B.
Hieronder behooren de waterschappen: Bilinenpolder van Waalwijk, Buitenpolder van Waalwijk,
Binnen- en Buitenpolder van Baardwijk, (sub IX), polder van Aalbuig, polder van Heesbeen, polder
van Doeveren, polder van Genderen, het Hakkeveld, Binnenpoldcr van Gansoijen, polder van Oud-
hcusden, Elshout en Hulten, Hei- of Moerdijk en polder van Drunen. polder van Nieuwkuik, Bin-
uenpolder van Vlijmen, Bimienpoliler van Hedikhuizen, Herpt en Bern en het Herptsche Veld
(sub XI).
XI. Landen van Heusden en Altena met de gemeenten
Drunen en Nieuwkuik.
§ 1. Binnen de heringing van rivierwaterkeerende dijken.
Gemeenten: Werkendam, de Werken en Sleeuwijk, Woudriehem c. a., Rijswijk, Gieasen, Andel,
Almkerk c. a., Emmikhoven c. a., Veen, Wijk en Aalburg, Heesbeen c. a., Drongelen c. a.. Meeu-
wcn c. a., Dussen c. a., Oudheusden c. a.. Drunen, Nieuwkuik c. a., Vlijmen, Hedikhuizen, Herpt
en Bern.
-ocr page 439-
420
Waterschap dor hulpgaten in do landon van Hemden on Altona (ter ontlasting van lift nver-
stroomingswater in geval van doorbraak der Maas of Morwedodijken): groot 1(1.020 It.
Tot dit waterschap behooivn: Do Hoogt* Maasdijk van Stad on Lande van Heugden, vereenigd
mot don Oudhensdenschen. Dooversrhen en Drongelschen Zeedijk: hot Oudland van Altona: hot
Nionwland van Altona: do Zuidholland»die polder onder Dossen; do Oudo Zeedijk onder Dusson: de
Kethonsche on Meouwonsehe Zoedijk: do polder van Genderen: do (lenderensehe Boomden: tle Bin-
nenpolder van Oansoijen: do Hoi- of Moerdijk on polder van Driuien: on do polder van Nieuwkuik.
a. Gronden in 14(15 of vroeger bedijkt na de overstrooming van den Grooten
Zuidhollandschen Waard in
1421.
Dijksbesturen.
Grootte In |                                                                                        Orootttt iu
bnnd>ri I                                                                                           banden.
Meeuwenschen Zeedijk......... 1203.
5128. | Dijkscollegie van don Hoogen Maasdijk
van Stad en Lande van Housden, ver-
77(i.         eonigd met den Drongelschen, Doever-
schen on Oudheusdenschen Zeedijk. . . 5008.
Hoogdijkheomraadschap van het Uudland
van Aliena...............
Dijksbestuur van don Dnssonschen Zeedijk,
genaamd Ouden Zeedijk onder Dusson.
Dijksbesüuir van don Kothonschen en
Waterschappen.
Ito Werkensche polder..........       241.
Sleeuwijk..................       427.
De Nieuwe Ban..............       245.
De Oudo Ban...............       351.
Honswijk..................       12S.
De Ban van Rijswijk...........       280.
Sint-Romboutspolder............       332.
Polder van Uitwijk............       200.
Zandwijk..................       163.
Polder van Uppel . . \'...........       252.
Ouden Doorn...............       220.
(ïanswijk..................       130.
Den Duil..................       748.
Hot Pompveld...............       193.
Hot Eendeveld...............         98.
De Andelsche en Oiessensche Weide ...       219.
De Opperste polder van Andol......       204.
Polder van Veen, de Slagen en Zwaans-
heuvel..................       430.
Polder van Wijk.............       635.
Polder van Aalburg............       312.
Polder van Heesbeen...........       332.
Polder van Doeveren...........
Polder van Genderon...........
Hot llakkovehl...............
j Do Biesheuvel...............
Polder van Eethen............
De Gendenehe Beemden.........
; Binnenpolder van Oansoijen.......
i Binnenpolder van Drongelon.......
1 Polder de Meeuwensche 40 morgen . . .
Polder van Meeuwen........ . . .
Óud- en Nionwland van Bahiloniënbroek.
\\ Polder de Hill...............
\\ Het Noordoveld, bijgenaamd Dussen Muil-
kerk ...................
Het Zuideveld, bijgenaamd Dussen Mun-
sterkerk .................
Polder van Oudheusden, Elshout en Hulten.
Hei- of Moerdijk en Polder van Drunen .
Polder van Nieuwkuik..........
Binnenpolder van Vlijmen........
Binnenpolder van Hedikhuizen......
Herpt en Bern en het Herptsche Veld. .
165.
517.
37.
89.
(170.
37.
28.
264.
28.
492.
343.
353.
551.
224.
1044.
812.
354.
631.
492.
875.
b. Gronden na 1465 bedijkt.
Nieuw-Dussensohe ot\' Zuidhollandsrhe pol-
der....................
Nieuwland van Altena.......... 1040.
Vervoornepolder.............. 152.
1156.
-ocr page 440-
421
§ 2. Buitenpolders, niet omdijkt. maar met somerkaden.
a. Langs de Oudi\' Slitas.
Grootte In |                                                                                         Grootte in
bandera.                                                                                                               bunder)..
47. Df Jufvrouwweide, gem. Waspik. Capelle,
Mussen i\'ll .Meeuwen..........            tïO.
De Oude Waag, gem. Drongelen
n. In den Hiesboscli.
Steen van Kloosteroord, gem. Made en
Drimnielen................
Grootc Kurenpolder, gein. Raamsdnnk . .
Slobbegors, gem. Raamsdonk.......
32. Karni\'inelks|)older. gent. Ahnkerk en de
108.
          Werken.................
174.
272.
596.
154.
425.
781.
514.
155.
433.
XII. Ten Westen van de Dieze en de Dommel.
Gemeenten: Vlijmen, Hedikhuizen, Bokhoven. Engelen. Crumvoirt, Vught.
hoven ..............
De Algemeene
rneenten Vlijmen. Engelen, Bokhoven,
Well en Hedikhuizen..........
Waarvan 150 B. onder Well (Gel-
derland) behooren.
Binnen deze omkading liggen de vol-
gende waterschappen:
ƒ De Tusschendijktcbe poldertjes . . . .
I De Hooge en Lage polder van Bok-
Gecombineerde Buitenpolders van En-
1923
gelen, Vlijmen en Hedikhuizen. . . .
Het Klein of Biesserpoldertje......
Binueii|>older van Engelen.......
liet Boschveld en Muij..........
De Ham en Rijskarapen.........
43. | Binnenpolder van Crumvoirt.......
1 De Vugbtsche Akkers...........
XIIJ. Watersschap van de rivier de Dommel en de daarin ontlastende
heken en riviertjes.
Gemeenten: \'s HertogenboRch, Vught, den Dungeii. St. Michielsgestel, Esch, Haaren, Boxtel,
Liempde, St. Oedenrode, Son, Woensol, Waalre, Geldrop, Veldhoven, Zeelst, Eindhoven. Valkens-
waard. Zes Gehuchten, Strijp. Gestel. Westerhoven. Borkel en Schaft. Dommelen, Heeze. Nuenen.
Stratum, Tongelre, Luijksgestel, Leende, Maarheezc. Budel, Snerendonk. Soineren. Riethoven en
Aalst: groot 4469 B.
XIV. Tussen en de Dommel en de Aa.
Gemeenten: Duugen en St. Michielsgestel.
243.   |   Polder aan den Dungenschen kant, anders
71.   \'      genaamd Oude St. Michielsgestelsche
167.  j polder..................
315.   | Mudakker en Plijnsche polder......
Binnenpolder van den Dungen . . .
Meer en Boeding..........
Brand en Beusing..........
Nieuwe St. Michielsgestelsche polder
152.
85.
XV. Ten Oosten van de Dieze en de Aa en daarop uitwaterende.
Gemeenten: \'sHertogenhosch. Dungen. Berlicum c. a.. Rosmalen. Einpel en Meerwijk, Nuland, Geilen.
De Beneden Aa..............       366.   I  De Gecombineerde polders de Vliert, het
De Kleine Wetering...........     1201.   J Ertveld, hei. Binnenland van Orthen,
Binnenpolder van Rosmalen en Nuland .      1361. de Heul\' en de Minitel......... 042.
Lage Kant.................        191.   |  Polder van der Eigen........... 2744.
-ocr page 441-
122
XVI. Langs de Maas, beoosten de Dieze.
Grootte in
bunder».
Grootte In
bunders.
Polder van Empel en Meerwijk, gem.
Empel en Meerwijk...........       022.
De Koornwaarcl, gem. Empel en Meerwijk,
Alem, en Driel (Gelderland)......       165.
De Alemsche en Drielsche Uiterwaard,
gem. Aleni. en Driel (Gelderland). . .         81.
Het Laag Hemaal, gem. Alem......     1777.
Het Hoog Hemaal. gem. Lith, Lithoijen,
Geffen en Oss.............     3326.
Bestaande uit de watersrhappen:
Polder van Lith............       988.
Polder van Lithoijen.........       942.
Buitenpolder van Geilen........       434.
Polder van Oss............       962. j
Rtnuenpoldt r van Geilen, gem. Geilen . .       521.
Polder van Oijen, gem. Oijen......       9U0.
Polder van Teefelen, gem. Oijen.....       314.
Polder "s Landt van Megen, gem. Megen
en Oijen.................     1508.
Polder van Dieden, gem. Dieden c. a.. .       200.
Polder van Neerloon, gem. Huisseling e. a.       221.
Polder van Overlangel, gem. Herpen. . .       106.
Polder \'s Lands van Ravenstein.....     3589. I
Bestaande uit twee gedeelten onder
liet/.elfde bestuur:
De Bovenpolder, gem. Velp. Reek, Schaijk
en Herpen...............
De Benedenpolder, gem. Deursen, Die-
Iden, Ravenstein, Huisseling en Her-
pen ..................
In den Benedenpolder is gelegen en
heeft een afzonderlijk bestuur:
De Binnenpolder van Huisseling....
Binnenpolder van Velp, gem. Velp. . . .
Mars en Wij tb, gem. Grave en Velp . .
Polder van Escharen en Gassel, gem.
Escharen, Gassel en Grave.......
Hollanderbroek, gem. Mill en St. Hubert.
De Sluispolder. gem. Cuijk........
De Sluispolrier van St. Agatha. gem.
Oeflelt en Cuijk.............
Lage Heisehe polder, gem. Cuijk en
1775.
1814.
468.
205.
279.
523.
500.
418.
100.
175.
530.
Be
De Groote Lindeusrhe Sluis, gein. Cuijk,
Beers, Gassel en Linden........
§ 11. Limburg.
In
deze provincie zijn geene waterschappen.
-ocr page 442-
HOOFDSTUK V.
EENIGE ANDERE STAATSRECHTELIJKE VERDEELINGEN.
In de drie voorafgaande hoofdstukken zijn de staatsrechtelijke hoofdverdeelingen van het grond-
gebied van den staat uitvoerig behandeld. Doch behalve deze hoofdverdeelingen zijn er eene menigte
andere, in \'t belang van orde en regel in het bestuur en de administratie van den staat inge-
voerd. Deze alle hier te vernielden zou onnoodig wezen; er zijn er onder, die slechts een zeer
ondergeschikt belang hebben. Het zou zelfs niet mogelijk zijn. ze alle met de nnnriige nauwkeurig-
heid te behandelen: want. naar gelang der veranderende behoeften en inzichten in de ebenen der
publieke dienst worden zij voortdurend gewijzigd: nieuwe worden ingevoerd, oude ingetrokken, he-
staande veranderd, enz.
Alleen de voornaamste en meest belangrijke van zulke indeelingen worden derhalve in dit hoofd-
stuk opgenomen.
§ 1. Gerechtelijke Indeeling.
I. Burgerlijke Rechtspleging.                               <
De thans nog bestaande rechterlijke indeeling is ingevoerd den I October 1838, tijdstip waarop
de nieuwe Nederlandsche wetgeving is in werking getreden. De bij onderscheidene vroegere wetten
ingestelde rechterlijke rollegien zijn alle op dit tijdstip \'m functie getreden.
De Hooge Raad der Nederlanden is ingesteld bij de wet van 10 April 18527 (Stbl. Ne. 20). Zijn
rechtsgebied strekt zich uit over het, geheele Rijk, met inbegrip van Nederlandsen Oost-Iudic en van
de koloniën Suriname, Curarao en de kust van Ouinea.
Volgens dezelfde wet bestaat in elke provincie een Provinciaal Gerechtshof. Na «Ie splitsing der
provincie Holland hij de Grondwet van 1840 zijn in Zuid- en Noordholland afzonderlijke provin-
ciale gerechtshoven opgericht bij de wet van 26 Mei 1841 (Stbl. N°. 10), onder opheffing van de
tot dusver bestaan hebbende Crinüneele Rechtbank te Amsterdam. Het Provinciaal Gerechtehof in
Limburg is ingesteld bij de wel van 26 Mei 1841 (Stbl. N°. 17).
De verdeeling der provinciën (behalve Limburg) iu gerechtelijke arrondissementen is ooi sprunkelijk
vastgesteld bij de wetten van \'22 December 1828 (Stbl. N°. 08, 71, 78, 74, 75, 78, 79. 80, 81 en 82)
Volgens die wetten zouden er zijn: in Noordbrabant 3, in Gelderland 4, iu Noordholland 3, \'m
Zuidholland 4, in Zeeland 3, in Utrecht I. in Friesland 2. in Overijssel 3, in Groningen 2 en in
Drenthe 1, dus in het geheel 26 arrondissementen. Door art. 81 der wet van 28 April 1835 (Stbl.
N". 10) zijn daarbij gevoegd: in Noordholland I. in Zuidholland 2. in Utrecht, Friesland en Grn-
ningen ieder 1, te (amen 0 arrondissementen. Limburg is door de wet van 26 Mei 1841 (Stbl. N*. 17)
in 2 arrondissementen verdeeld. Sedert dien tijd zijn er derhalve 34 arrondisse
35
menten.
-ocr page 443-
424
De verdeeling der arrondissementen in kantons, zooals die thans nog btstaat, is vastgesteld bij
n> bovengenoemde wetten van -\'2 December 1828. en voor Limburg bij die van 18 .September 1841
(Stbl. N°. 83).
I>.\' grensscheidingen «Ier arrondissementen en kantons hebben meermalen wijzigingen ondergaan
ten gevolge van veranderingen in de grenzen tnssclien provinciën of gemeenten. De nieuw gevormde
gemeente Haarlemermeer is bij de wet van I .luli 1855 (Stbl. N°. 70), art. 2. toegevoegd aan het
eerste kanton van bet arrondissement Hnarlttm.
[).• hevolking, de oppervlakte, en bet aantal bewoners op 1000 bunders in elk kanton en arron-
dissement blijken uit den volgenden staat.
Oppervlakte
in
Bunders.
Bewoners
op 1000
Bunders.
W\'erkelykc
bevolking
31 Deo. 1S59.
Getal
gemeenten.
HKHKCIITKMJkK hA.NTONS.
1\'ltOVINCIK NOMHDHHAHANT.
Arrondissement \'s HYrtogcnbosch
\'a Hertojjennosch.........
Oss.............
(ïrave............
Ili u-uil ii...........
Tilburg............
boxtel ............
Wmlwijk...........
Veghcl............
Boxmeer...........
Het arrondissement.....
Arrondissement Eindhoven.
Eindhoven...........
Asten............
Ib\'lniond...........
Oirschot...........
liet urroiidisseineut.....
Arrondissement Breda.
Bruin............
Giimekcn...........
Ousterhout...........
( Itldfllbo l\'ll..........
Zevenbergen..........
Hergen op Zoom.........
Het arrondissement.....
Ik\' pruviuric.....
2189
884
758
870
1303
BOT
1423
759
572
1005
15,251
20,949
21,925
24,345
19,825
19,034
17,027
28,114
24,672
191,147 \')
8
II
ia
19
8
7
II
7
10
94
33,379
18,517
16,501
21,192
25,839
17,<101
24,238
21,350
14,123
192,140
24,182
20,825
23,576
17,880
85,963
34,004
52,676
24,199
46,349
157,823
20
II
II
II
53
24,473
17,325
16,901
26,899
17,564
26,529
129,691
107,7\'.)!
1
7
r>
7
8
\'J
38
185
163,819
512,796
\') Out vele dezer optellingen siliijiih,iiir niet jnlsi ifyu is een (tevuli van hei \\erwanrtoozeii vsn de onderdeden vnn
hiiml\' T«.
-ocr page 444-
425
Werkilyke
bevolking
31 Dec. 1850.
Oppervlakte
In
Bunders.
Bewoners
op 100(1
Bunder?.
Getal
gemeenten.
<;kiiei:hteujke kantons.
PROVINCIE GELDERLAND
Arrondissement Arnhem.
Arnhem...........
Zcvcuaar ...........
Wagcningcn..........
Xykerk...........
Elbiirg............
Apeldoorn...........
Harderwijk..........
Het arrondissement.....
Arrondissement Nijmegen.
Nymegen.......
Wijchen . .          ........
Eist............
Drutcu............
Het arrondissement.....
Arrondissement Zutphen.
Zutphen...........
Locbem...........
Groenlo...........
Aalten............
Uoctinchem..........
Doesburg...........
Terborg ...........
Het arrondissement.....
Arrondissement Ticl.
Tiel............
Gcldermalscn..........
Culenborg...........
Zalt-Bommel..........
Het arrondissement.....
Du provincie.....
PROVINCIE ZL\'IDHOLLANI).
Arrondissement \'sGravenhage.
\'s Gravenhage..........
Delft............
Voorburg.......... .
Naaldwijk...........
Het arrondissement.....
83,48]
11,080
20,450
14,312
17,211
33,115
15,464
18,718
11,515
48,098
24,711
27,325
70,028
32,700
145,128
227,003
28
20,303
0,470
21,000
10,750
13,307
12,720
22,105
15,701
24
,531
64,052
3 1)
5-)
4
8
5
I
I
10,020
16,888
14,271
15,020
14,214
15,400
17,001
13,242
31,507
24,580
23,431
20,400
10,507
21,300
112,273
151,074
2s
20,277
17,717
12,014
15,820
23,701
13,355
12,004
18,748
ia
68,708
86
05,837
508,058
403,040
llfi
81,407
24,078
11,401
14,287
8,250
8,274
11,048
13,180
80
132,133
40,700
) Behalve Krui, win Itorth («ein. Gorssel).                 J) Daarenboven Kring van Dorta.
-ocr page 445-
426
GERECHTELIJKE KANTONS.
Getal
gemeenten
Werkelijke
bevolking
31 Uec. 1859.
Oppervlakte
in
Bunders.
Bewoners
op 1000
Bunders.
Arrondissement Leiden.
Arrondissement Rotterdam.
4
11
7
7
9
43,607
21,303
10,745
14,521
12,222
0,251
15,873
11,419
13,1 GO
12.0G8
0970
1340
941
1103
1013
38
2
5
5
8
9
12
42
G
6
8
9
102,458
110,758
15,981
24,800
11,988
24,284
19,202
58,778
2,118
11,030
4,028
15,208
10,198
15,390
1743
52,289
1449
5373
785
2381
1248
Arrondissement Dordrecht.
207,079
32,817
11,132
12,790
19,176
58,035
10,864
11,728
18,109
18,899
3532
3021
949
704
1380
Arrondissement Gorinchem.
29
13
18
9
75,920
19,812
25,219
12,023
54,003
11,426
21,507
10,010
1389
1734
1109
1190
Arrondissement Brielle.
Brielle................
40
15
13
57,654
21,970
22,100
43,004
20,630
22,043
1322
1005
1005
PROVINCIE NOORDHOLLAND.
Arrondissement Amsterdam.
28
44,130
42,079
1034
197
3
6
0
8
019,380
240,507
13,315
7,987
10,057
299,122
0,210
15,874
9,904
13,370
2071
39,095
839
800
1245
22
284,400
45,305
6271
-ocr page 446-
-W7
«.EKECHTELIJKE KANTONS.
Getal
gemeenten
Werkelijke
bevolking
31 Dae. 1859.
1 Op|.ervlakte
in
Bunders.
] Bewoners
op 1000
Bunders.
lil
Arrondissement Alkmaar.
19
12
3
34
12
8
14
11
10
27.SMI
18,720
23,339
30,818
30,900
25,532
905
000
914
Arrondissement Hoorn.
09,939
21.088
15,255
15,933
17,379
14.990
87,257
14,520
8,581
29,220
20,740
12,443
802
1451
1778
545
838
1205
Enkhuiien .
Meden) blik .
Purmerend.
Edam . .
lil ÏÏi
Arrondissement Haarlem.
55
11
8
G
84,051
45,117
10,025
23,078
85,512
31,722
17,109
5,977
9Ü0
1422
933
3901
PROVINCIE ZEELAND.
Arrondissement Middelburg.
25
130
11
8
10
8
84,820
54,809
i.-.tn
523,870
24,339
17,304
9,427
13,971
273,003
12,990
7,754
12,158
17,901
1917
1873
2239
776
780
Oostburg .
Arrondissement Goei.
37
13
13
4
10
9
05,101
17,480
11,082
5,909
15,811
10,140
50,810
18,707
15,872
8,012
24,801
19,035
87,029
7,809
14,480
10,075
1281
935
098
093
GS8
848
Hulit . .
Arrondissement Zierikzce.
Tholen.......... ...
49
5
14
8
00,488
12,034
9,040
13,449
704
1529
024
837
27
34,523
38,425
898
942
113
100,112
170,205
-ocr page 447-
«8
Werkelijke
GcUI
                       .
bevolking
gemeenten. g, ^ ^
Oppervlakte
il:
Bunders.
Bewoners
op 100(1
Bunders.
i.KKKCIITKI.IJhi: k.\\NT<iNS.
13
PROVINCIE UTRECHT.
Arrondissement Utrecht.
2
54,7 IS
15
17,080
14 >)
13,302
13»)
17,370
5,207            10,839
22,244                 70s
18,032                 703
Utrecht
Uselstcin
Maarssen
I-oenen .
SI i
1511
Ml
748
724
21,300
102.47!)
Het arrondissement.....
Arrondissement Amerifoort.
07,804
tl
27,011
20,070
9
e
ia
Amersfoort.
Rhenen.
Wijk bij Duurstede
12,003 10,235
17,020 24,740
57,027
88
70.040
816
115(1
Het arrondissement.....
I)e provincie.....
IMWVINCIE FRIESLAND.
Arrondissement Leeuwarden.
100,100
138,451
32,532
16,405
17,331
26,896
10,0!) 1
12,205
20,414
10,570
15,551
21,241
27,004
27,500
17,051
13,851
Leeuwarden
Berlicum
Holwcrd
Docknm
Bcrgum
Kauwerd
Harlingcn .
3070
1001
816
\'.17!
(192
005
1907
151,024
134,107
Het arrondissement.....
Arrondissement Heerenveen.
21
1120
24,025
10,850
20,250
31,000
35,555
45,217
768
568
Ib
Hcerenveeu
Beetsterzw aag .
Oldeberkoop .
04,131
Het arrondissement.
Arrondissement Sneek.
112,472
67(1
18,015
18,017
13,120
8,708
Snerk .
Bolsward
Lemmer
Hindelonpen
:i
S
\\
I
14
18,150
22,327
28,200
12.155
1020
vil
166
724
Het arrondissement.
De provincie .
50,150
80,840
732
838
274.305
327,470
13
l) Diiarenlinveii l\'ortengen (sein. ItrenkHi-n Niji-iiroilf).
:\' Behalve PottMgN (•*•< Kreukelen Nijenrode).
-ocr page 448-
429
Oppervlakte
in
Bunders.
Bewoners
op 10(10
Bunders.
Werkelijke
bevolkiog
31 Dec. 1859.
Getal
gemeenten.
i.KKKniTKI.IJKK KANTONS.
PROVINCIE OVERIJSSEL.
Arrondissement Zwolle.
54,162
) 814
14,055
1399
1 3,699
868
19,814
724
7
44,110
7
19,668
*
11,825
*
13,986
25
89,589
5
28,692
6
18,557
4
15,964
4
1
10,806
19
74,019
4
16,325
*
12,020
8
17,651
8
13,661
3
11,890
17
71,547
fil
235,155
3
39,761
3
17,959
10
25,969
16
83,689
Zwolle . .
Kampen
Vollcnhove .
Steenwijk
B8B
Het arrondissement.
Arrondissement Deventer.
101,232
Deventer
Ommen
Raalte .
1175
897
•M
717
25,265
46,769
35,190
15,071
122,296
Goor
Het arrondissement.
Arrondissement Almelo.
c,i ir,
774
714
693
624
161
Almelo.
Delden . .
Enschede
Oldenzaal .
OotmarsuDi
21,103
16,846
25,483
21,896
23,361
108,691
MS
678
Het arrondissement....
De provincie ....
PROVINCIE GRONINGEN.
Arrondissement Groningen.
332,219
10,482
3793
21,703
827
38,818
669
Groningen .
Hoogezand .
Zuidborn
Het arrondissement.....
Arrondissement Winschoten.
71,004
1179
10
10
32,930
34,776
67,706
22,789
38,554
56,298
207.6SS
52,835
34,871
87,707
26,694
43,818
70,518
229,225
623
997
20
7
14
772
852
766
21
798
57
91 )6
Winschoten
Zuidbroek .
Het arrondissement.....
Arrondissement Appingedam.
Appingedain
Onderdendam
Het arrondissement.
I)c provincie .
-ocr page 449-
430
Oppervlakte
in
Bonden.
Bewoners
op 1000
Bunders.
Werkelijke
bevolking
31 Dec. 1859.
Getal
gemeenten.
GERECHTELIJKE KANTONS.
PROVINCIE DRENTHE.
Arrondissement Assen.
881
SM
Assen .
Hoogeveen
Meppel.
138,781
93,942
38,548
266,271
In
8
44,880
30,764
20,087
95,231
De provincie
858
33
PROVINCIE LIMBIRG.
Arrondissement Maastricht.
a
29,147
2,561
11,377
22
23,847
17.718
1346
12
20,231
13,630
1484
20
24,732
17,012
1454
14
18,869
17,258
1093
Maastricht ,
Meerssen
Heerlen
Sittard . .
Gulpen .
Het arrondissement.....
Arrondissement Roermond.
68,182
1698
71
116,820
23
32,386
34,452
968
8
17,486
44,130
395
7
18,601
21,348
871
12
21,339
34,588
617
4
9,094
17,799
511
54
98,856
152,320
649
125
215,682
220,602
978
Roermond
Horst .
Venlo .
Weert .
Gennep.
Het arrondissement.
De provincie......... 125
RECAPITULATIE.
Getal
gemeenten.:
_ J
Getal
kantons.
Getal
Werkelijke Oppervlakte
Bewoner»
1\'ltOVINCIEN.
arrondisse-
men ten.
bevolking in
31 Dec. 1859. Bunders.
i
op 1000
Bunders.
185
1.
3
1
407,794 512.790
795
116
22
4
403,640 ; 508,658
794
197
25
\'\'»
619,380 299,122
2071
136
18
4
523,870 273,003
1917
113
12
3
166,112 176,265
942
72
7
2
100,106 138,451
1156
43
14
3
274,305 327,479
838
61
13
3
235,155 332,219
678
57
7
3
207,088 229,225
90(1
33
3
1
95,231 200,271
358
135
10
2
215,682 220,502
U78
Het Rijk......
1138
150
34
3,308,969 ; 3,283,997
1008
-ocr page 450-
131
Volgens de nieuwe rechterlijke inrichting, vastgesteld bij de wet van 31 Mei 1861 (Stbl N°. \\9),
doch nog niet in werking getreden \'), zullen er, in plaats van dr bestaande provinciale gerechts-
hoven, vijl\' gerechtshoven worden ingesteld, de omvang van wier rechtsgebied blijkt uit de navol-
gende tabel:
Bevolking Oppervlakte
ZETEL VAN HET GEKECHTS- PBOVINCIEN. WAAROVER HET RECHTS- \'T
HOF. r.EBIED ZICH IÏTSTREKT. „ °P]t,.„ „ \'"
31 Oec. 1859. Bunders.
1 1 > 1
1
1
Noordbrabant, Limburg.......j 623,476 ! 733,298
Noordholland, Utrecht.......i 688,982 411,455
Friesland, Groningen, Drenthe.....| 577,224 822,977
Het Kijk.......3,308,969 3,283,997
De herziening van de indeeling in arrondissementen i\'ii kantons, welke volgens art. !>ö dezer wet
moet plaats hebben vóór haar in werking treden, is nog niet tot stand gebracht.
II. Militaire rechtspleging.
Het rechtsgebied van het Hoog Militair Gerechtshof strekt zich uit over liet gelieele grondgebied
van den staat.
Bij de vroegere verdeeling van het Rijk in 7 militaire at\'deelingen maakte elke dezer at\'deelingen
tevens eens militaire auditie uit. Nadat bij koninklijk besluit van 10 April 1867 N°. 54, het getal
der militaire afdeelingen tot vier was teruggebracht, heeft hij koninklijk besluit van 5 Mei 1867
N°. 27, in verband met de nieuwe verdeeling. eene nadere aanwijzing der militaire auditien plaats
gehad, namelijk :
In de eerste afdeeling:
1\'. Zuidholland (met uitzondering van Gorinchem).
2°. Noordholland en Utrecht.
In de tweede afdeeling:
3e. Noordbrabant (met Gorinchem en Loevestein).
•4*. Zeeland.
5°. Limburg.
In de derde afdeeling:
6". Gelderland (met uitzondering van Loevestein) en Overijssel.
In de vierde afdeeling:
7*. Friesland, Groningen en Drenthe.
In elke dezer zeven auditien is een krijgsraad gevestigd.
•) .Yi de np \'.\'" Juni IN70 in de Tweede kamer plaats gehad helihende «lemming is >|.- in\\oering diver nel weinig
51
nuarschüiilijk geworden.
-ocr page 451-
432
§ 2. Kiesdistricten.
I. Kiesdistricten voor df verkiezing van leden der Tweede Kamer.
liet getal vuii de leden der Tweede Kamer wordt bepaald naar de bevolking, voor iedere 45,000
zielen één (art. 77 der grondwet).
Ter verkiezing dezer leden wordt het Kijk in kiesdistricten verdeeld, elk bevattende zoo nabij
mogelijk 45,000 bewoners ut\' de veelvouden daarvan: welke verdeeling om de vijfjaren moet worden
herzien. Onderkiesdistricten, ter inlevering van de stembriefjes worden, na gehoord advies van Oede-
l>nteerde Staten, door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen (art. 00 kieswet).
De eerste tabel, aanwijzende welke gemeenten tot elk hoofdkicsdistricl belmoren, en hoeveel leden
door elk dier districten worden gekozen, is vastgesteld tegelijk met de wet tot regeling van het
kiesrecht van 4 Juli 1850 (Stbl. N°. 37).
Het aantal te kiezen leden bedroeg volgens die tabel 08: waarvan werden gekozen;
In II districten I lid..........Il
„ 26 „ 2 leden.........52
„ I district (Amsterdam) 5 leden.....5
38 districten............68.
De eerste herziening dezer tabel had plaats bij de wet van 28 December 1858 (Stbl. N". 122).
In verband niet de vermeerderde bevolking werd daarbij het getal leden gebracht op 72: waarvan
werden gekozen:
In     9 districten 1 lid..........       9
   27 „ 2 leden.........     54
„     1 district (Rotterdam) 3 leden.....       3
      I „ (Amsterdam) 6 „ .....       6
38   districten............72.
Ten tweeden male is de tabel herzien bij de wet van 22 April I864 (Stbl. N°. 34), waarbij het
getal der leden werd bepaald op 75. Daarvan werden gekozen:
In 8 districten 1 lid..........       8
„ 29 „ 2 leden.........     58
„ 1 district (Rotterdam) 3 leden.....       3
„ I „ (Amsterdam) 0 „ .....       6
39   districten............75.
De derde herziening heelt plaats gehad bij de wet van 0 Mei 1860 (Stbl. N*. 76). Het getal
der leden i*. daarbij bepaald op 80: waarvan worden gekozen:
In 8  districten I lid..........8
„ 30                   2 leden.........     60
„2              3 „.........6
„ 1   district (Amsterdam) 6 leden.....6
41   distrirtei.............     80.
Het blijkt hieruit, dat als regel is gevolgd, kiesdistricten van\'90,000 zielen, twee leden ver-
kiezende, te vormen, zoo niet plaatselijke omstandigheden eene afwijking van den regel wenschelijk
maakten.
-ocr page 452-
WA
II. Kiesdistricten voor de verkiezing van loden der Provinciale Staten.
Art. \'2 der provinciale wet van 6 Juli 1850 (Stbl. N°. 39) bepaalt, uit hoeveel leden de Staten-
vergadering van elke provincie is samengesteld. Art. \'\\ en 4 schrijven voor. dat de verdeeling der
provinciën in kiesdistricten hij eene afzonderlijke wet zal worden geregeld. Hieraan is voldaan door
de wet van 5 November 1852 (Stbl. N°. 107). waarin de gemeenten worden aangewezen, tot elk
kiesdistrict behoorende.
Volgens deze wettelijke bepalingen zijn in elke provincie het navolgende getal leden, te kiezen
in het daarnevens opgegeven getal kiesdistricten:
ProvioniSn.                                           Lede». Kiesdistricten.
Noordbrabant........    64                9
Gelderland.........    62               16
Zuidholland.........    80              17
Noordholland........    72              12
Zeeland..........     42                  6
Utrecht...........    41                 5
Friesland..........    50                5
Overijssel..........    47              12
Groningen.........    45                7
Drenthe..........    35                2
Limburg..........    45                9.\'
Uit eene vergelijking dezer cijfers volgt, dat bij de verdeeling der provinciën in kiesdistricten
geen gelijke regel voor het geheele Rijk is aangenomen. Men heeft daarbij veelmeer op plaatselijke
wenschen en belangen gelet. Zoo worden b. v. in Friesland in ieder district gekozen 10 leden: in
Gelderland in ieder district gemiddeld 4 leden. Daarentegen bedraagt het bevolking-cijfer in ieder
Friesch district tusschen 50,000 en 60,000 zielen: in ieder Geldersch district gemiddeld slechts
± 25,000 zielen. Hierbij zij herinnerd, dat ook het aantal leden der Statenvergaderingen in de
onderscheidene provinciën geenszins in gelijke verhouding staat tot de bevolking. Trouwens deze
maatstaf zou hier volkomen onbruikbaar zijn, om de groote ongelijkheid in het bedrag der bevolking
van de verschillende provinciën. Immers zoo men b. v. tot regel gesteld had I : 10.00(1, dan zou
Drenthe maar 9 leden voor zijne Provinciale Staten hebben kunnen krijgen, tegen Zuidholland 62.
En zoo men een anderen maatstaf had gekozen, die aan Drenthe een voldoend getal leden verze-
kerde, dan zou diezelfde maatstaf het college voor Zuid- en Noordholland veel te uitgebreid hebben
gemaakt.
Onderkiesdistricten ter inlevering van stembriefjes worden zoo uoodig door Gedeputeerde Staten
aangewezen. Daarbij is als beginsel aangenomen, dat althans elke gemeente van loon zielen een
onderkiesdistrict moet uitmaken (Art. 2 der wet van 5 November 1852).
§ 3. Andere Verdeelingen.
I. Militiedistricten.
Volgens art. 7 der wet betrekkelijk de Nationale Militie van 19 Augustus 1861 (Stbl. N". 72)
is er in elke provincie een militieraad, doch kunnen er in zeer bevolkte of uitgestrekte provinciën
twee of meer zijn.
-ocr page 453-
*34
Bij dr koninklijke bestuiten van 21 December I80I (Stlil. N». 130—13G) /.ijn dientengevolge de
navolgende provinciën verdeeld in lu-t daarbij opgegeven aantal militiedistricten, als:
Noordbrabant 3. hoofdplaatsen : \'s Hertogenbosch. Breda en Kindhnven:
Gelderland 2. hoofdplaatsen: Arnhem en Zutphen;
/nidholland 4, hoofdplaatsen: \'s Gravcnhage. Rotterdam, Leiden en Dordrecht:
Noordholland 8, hoofdplaatsen: Amsterdam. Haarlem en Alkmaar:
Friesland 2. hoofdplaatsen : Leeuwarden en Heerenveen :
Limburg 2, hoofdplaatsen : Maastricht en Roermond.
In de overige provinciën: Zeeland, Utrecht. Overijssel. Groningen en Drenthe is slechts één
militicraad. zondat die niet nader in militiedistricten /.ijn verdeeld.
II. Inspectién van gen ees k nnd ig staatstoezicht.
Geneeskundige inspecteurs en geneeskundige raden worden benoemd voor ééne provincie, of voor
meer provinciën te zamen (art. 10 en 21 der wet, regelende het geneeskundig staatstoezicht, van
I Juni 1865 (Stbl. X°. 58)).
Ingevolge deze bepaling zijn 7 inspecteurs aangesteld, namelijk voor: 1°. Noordbrabant en Lim-
99
burg: 2°. Gelderland en Utrecht: 3», Zuidbolland: 4". Noordholland: 5°. Friesland en Groningen:
0°. Overijssel en Drenthe: 7». Zeeland.
III. Inspectién van den Waterstaat.
Het Rijk is verdeeld in twee inspectién, terwijl elke provincie een district uitmaakt.
Onder iedere inspectie behooren de volgende districten:
Eerste inspectie: 1e district (Groningen). 2e (Friesland), 3e (Drenthe), 4« (Overijssel), 5" (Gel-
ilerland), 7" (Limburg).
Tweede inspectie: 0« district (Noordbrabant), 8« (Utrecht). 9« (Noordholland), 10» (Zuidholland),
11" (Zeeland).
In elk district is een hoofdingenieur. De dienst in het 3» en 8« district kan evenwel aan den
hoofdingenieur in een daarneven gelegen district worden opgedragen. Deze maatregel is toegepast
op het 3» district (Drenthe), hetwelk met Groningen is vereenigd.
Zie de koninklijke besluiten van 8 Februari 1849 (Stbl. N». 6), 15 Januari 1855 (Stbl. N». 3),
30 December 1857 (Stbl. N". 190) en 24 Maart 1866 (Stbl. N°. 10).
IV. Inspectién over het middelbaar onderwijs.
Het getal der inspecteurs over het middelbaar onderwijs is ter uitvoering van art. 47 der wet
van 2 Mei 1803 (Stbl. N°. 50) door den Koning bepaald op drie.
Van beu is één aangesteld voor de provinciën Zuidholland, Noordholland en Zeeland: één voor
de provinciën Noordbrabant, Limburg, Gelderland en Utrecht; één voor de provinciën Friesland,
Overijssel, Groningen en Drenthe. Onder deze is éen bijzonderlijk met het toezicht op de landbouw.
scholen in het geheele Rijk belast.
V. Districten van toezicht op het lager onderwijs.
In elke provincie is een inspecteur van het lager onderwijs; overigens wordt iedere provincie
wederom door den Koning verdeeld in schooldistricten, staande onder het toezicht van eenen
schoolopziener (art. 55 en 58 der wet van 13 Augustus 1857 (Stbl. N°. 103)).
De verdeeling in schooldistricten heeft plaats gehad bij koninklijke besluiten van 5 December
-ocr page 454-
*35
1857 N°. 00 i-ii vim 5 Juli 1862 N". .\'18. Volgens deze besluiten zijn thans in elke provincie bol
daarnevens opgegeven aantal districten, als:
Noordbrabant 13, Gelderland 10. Zu
80
idholland 11, Noordholland 12. Zeeland ö. Utrecht 5. Fries-
land il. Overijssel 8, Groningen 7. Drenthe 5 en Limhiu-n 8. te /amen 91 districten.
VI. Arrondissementen van betaalmeesters.
Bi] resolutie van den Minister van Finantiën van 5 Juli 1847 is vastgesteld eene lijst. aanwij-
zenile de .arrondissementen der betaalmeesters. Volgens die lijst waren er 27 arrondissementen, te
weten:
\'s Hertogen hoseh. Breda, Arnhem, Nijmegen. Tiel. Zotten, \'s Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht,
Amsterdam. Alkmaar. Hoorn. Middelburg. Zierikzee, Sas van Gent. Utrecht, Leeuwarden, Sneek,
Heerenveen. Zwolle. Almelo. Groningen. Winschoten. Middel stum. Assen, Maastricht en Roer-
mond.
Sedert zijn opgeheven en met andere vereenigd de arrondissementen Nijmegen (kon. besluit van
20 December 1848) en Middelstum (kon. besluit van 17 November 1840), zoodat er thans nog
25 arrondissementen zijn.
VII. Inspcctiën der directe belastingen, in- en uitgaande
rechten en accijnsen.
Bij koninklijk besluit van 5 September 1807 N°. 35 heeft eene nieuwe organisatie dezer indeeling
plaats gehad. In plaats de vroeger bestaande 11 provinciale directien der directe belastingen, in- en
uitgaande rechten en accijnsen, verdeeld in 111 controles, zijn toen gekomen 5 directien, namelijk:
Rotterdam, (provinciën Zuidholland en Zeeland), bevattende 26 controles:
Amsterdam, (provinciën Noordholland en Utrecht), 16 controles;
Groningen, (provinciën Groningen, Friesland en Drenthe), 15 controles;
Zutphen, (provinciën Gelderland en Overijssel) 18 controles:
Fin il h o ven, (provinciën Noordbrabant en Limburg) 15 controles:
te samen 00 controles.
Na niet langen tijd is evenwel deze organisatie op nieuw gewijzigd. Bij kou. besluit namelijk
van 20 Mei 1869 N°. 28 zijn de directien opgeheven en in plaats daarvan ingesteld 9 iuspectiën,
waarvan de indeeling is bepaald als volgt:
Rotterdam, (provincie Ziiidholland), 16 controles:
Amsterdam, (provinciën Noordholland en Utrecht), 15 controles:
Leeuwarden, (provincie Friesland). 7 controles:
Groningen, (provincie Groningen en het grootste gedeelte van Drenthe), 7 controles:
Zwolle, (provincie Overijssel en enkele gemeenten van Drenthe), 7 controles;
Zutphen, (provincie Gelderland), 11 controles:
Middelburg, (provincie Zeeland), 6 controles:
E i o d h o v e n, (het grootste gedeelte van Noordbrabant), 9 controles;
Maastricht, (provincie Limburg en enkele gemeenten van Noordbrabant), 6 controles;
te /umt\'ii 84 controles.
VIII. Directien der registratie en domeinen.
Elke provincie maakt eene directie uit, behalve Noordholland en Utrecht, die te zamen de
directie Amsterdam, en Groningen en Drenthe, die te zamen de directie Groningen vormen.
-ocr page 455-
430
IX. Militaire afdeelingen.
Het aantal militaire afdeelingen, vroeger 7 bedragende, is bij koninklijk besluit van 10 April
1867 N°. 54 tot vier teruggebracht, aldus ingedeeld:
Eerste militaire afdeeling: Zuidholland (met uitzondering van Gorinchem), Noonlholland en
Utrecht:
Tweede militaire afdeeling: Noordbrabant (met Gorinchem en Loevestein), Zeeland en Limburg:
Derde militaire afdeeling: Gelderland (met uitzondering van Loevestein) en Overijssel;
Vierde militaire afdeeling: Friesland. Groningen en Drenthe.
X. Stellingen dei\' genie.
Bij koninklijk besluit van 8 Mei 18G7 N°. 67 is het Rijk verdeeld in elf stellingen der genie,
waarin hoofdofficieren, voor zooveel de fortificatién betreft, het kominaudo voeren, onder het toe-
zicht van den inspecteur-generaal van de fortificatién.
Volgens deze indeeling belmoren tot de:
isUf stelling (Utrecht): Utrecht met aanhoorige forten, Weesp met Muiden en de forten lang»
de Vecht, Naarden, Woerden met Wierickereehana, Gouda en Srhoonlioven. Standplaats van den
kommandant: Utrecht.
2de stelling (\'s Hertogenboscb) : \'s Hertogenbosoh met aanhoorige forten, de stelling van Heusden,
(ieertruidenberg, Willemstad met Ooltgensplaat en Numanadorp, de gebouwen te Breda, te Bergen-
op-Zoom en te Bath. Standplaats: \'s Hertogenboscb..
3d\' stelling (Amsterdam): Amsterdam.\' met aanhoorige forten en posten, benevens Haarlem en
Alkmaar. Standplaats: Amsterdam.
4d"\' stelling (de Ussel): Zutphen, Deventer met Zwolle en Kampen, benevens Arnhem, Doesburg
en Westervooit. Standplaats: Zutphen.
5ir stelling (den Helder): Helder met Texel en \'t Vlie. Standplaats: Helder.
1* stelling (de Mei-wede): Gorinchem met aanhoorige forten. Dordrecht met Woudrichem, Loe-
vestein en het land van Altena. Standplaats: Gorinchem.
1** stelling (Groningen en Friesland): Groningen met Leeuwarden en Assen. Delfzijl. Standplaats:
Groningen.
8,u\' stelling (Waal en Boven-Maas): Nijmegen met Lent. Elden en Pannerden, Grave, de gebou-
wen te Maastricht. Venlo en Roermond. Standplaats: Nijmegen.
9** stelling (Monden van de Mans): Delft met Rotterdam, \'s Gravenhage met Leiden, Hellevoet-
sluis en Brielle. Standplaats: Delft.
10-1\'\' stelling (dr Schelde): Vlissingen met Breskens en Middelburg, Neuzen met Kllewoutsdijk.
Standplaats: Vlissingen.
li\'le stelling (Grebbelinie): Amersfoort met Milligeu. Standplaats: Amersfoort.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.