-ocr page 1-
I
m
V^M *0&A
NOTA
OVER DE
UITKOMSTEN DEK WAARNEMINGEN
VAN HET
SLIBGEHALTE
llmflE
UÜtaoa
DER
NEDERLANDSCHE RIVIEREN
DOOR
C. LELY,
\'Cipicl-Jjycnicur.
Uitppren op last w. bet Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid.
HET 22 PLATEN.
\'S-GRAVENHAGE.
18»?.
*F
ü L
J
rbr1
• -\',
-ocr page 2-
-ocr page 3-
p^
NOTA
OVER DE
UITKOMSTEN DER WAARNEMINGEN
VAN HET
SLIBGEHALTE -
DER
< NEDERLANDSCHE RIVIEREN
DOOR
C. LELY,
\'Civiel-Jn^enieur.
üitjegwen on last ra liet Departement ra Waterstaat. Handel en Nljyerneid.
tfitfWa<^>i^M*^^A|IM\'tfN0MW**M^*i^
MET 22 PLATEN.
\'S-GRAVENHAGE.
1887.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030846046B
3084 604 6
-ocr page 4-
-ocr page 5-
J>lmUl.
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIBGEHALTEN TE PANNERDEN
VOOR DE JAREN 1869 (NA APRIL JEN 1870.
<y-
hliterwta ruien ü> J\'a mierden (J6S9J
(1870)
Slihe/ehttten        .             .             (1609)
11670)
44
- ------
4-1
Jïl.M* /4t I
nw
!
HH-H
. .    .
J.i
—f -ï
f-
.1
Ti
II
A
f r
//
i uy
V;
4
_U-j.
- f -
«J
^^
\\ \\ ML
;i
I i
\'
i
j_j
h • \'
!
«W ,
Tl
f \' F                                                    /
WH tferH
V          \\ L/r/ \\v-v/ \'          r4
I! I
\' i !
W4-U
.. j
1
7 !
v
/
-20Ö ,
. \' i i \\\\
\\>AJ/
"\\ b ft \'—jH
:/•
Juli.         « Augustus . September. « October. « November.
Maart         «        April.
Ac \\s\\\\1\\\'v.>LviiJ\'"il I vv 50.
* Februari.
C)cJu\\<.v( \\Si>ox
Januari.
December. >
,i\'(rrjif/r. (wèr. » 2cJWtt«tfiWflat s&tye
-ocr page 6-
Plaat lil.
}RAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIBGEHALTEN TE PANNERDEN
VOORDE JAREN 1873 EN 18 74
cHil>>»«K«xtle
ee\\ vll.uiiiitc,
C 2000O.C..
cïéiXa^iAaX U
M*£\'./ff
1800
IGOO
IUOO
//
1200
IOOO
800
60O
iOO
200
Juli. * Augustus » September. » October. » November. * December. >
1 cvU>>tcit u\'oo\\ cimi outn\\i\'lu\\lu> t.u\\n 100 i{.L\\ oe\\ Vit! u>ivU%.
< Januari. » Februari. »         Maart * April.
bO.
Mei.         * Juni.
Steendr n Oeh\' e Liuuienlutifxen,\'s ffiuh\'
-ocr page 7-
NOTA over de uitkomsten der waarnemingen van het slibgehalte
vau het water der Nederlandsche rivieren.
§ 1. Inleiding. In een land als het onze , waarvan de wording en het bestaan , zoowel
uit een waterstaatkundig als uit een handelsoogpunt in nauw verband met de rivieren
staat, kan zeker elk onderzoek belangrijk genoemd worden , waardoor vermeerdering van
kennis betreffende de rivieren wordt verkregen.
In het bijzonder is dit het geval voor een onderzoek betreffende de vaste stoffen , die door
de rivieren worden afgevoerd, wegens den grooten invloe 1, welke door die stoffen op het
rivierbed is en wordt uitgeoefend.
De hier te lande gedane waarnemingen hadden alleen betrekking op de vaste stoffen ,
die in zwevenden toestand werden afgevoerd.
Een onderzoek omtrent de stoffen , die over den bodem der rivier afgevoerd worden ,
moest achterwege blijven , om de eenvoudige reden, dat tot nog toe geen middel bekend
is waardoor men de hoeveelheid van die stoffen kan bepalen.
Wij hebben gemeend ons bij dit verslag niet alleen tot beantwoording der uit een rivier-
kundig oogpunt belangrijke vragen te moeten bepalen , maar hebben getracht uit de ge-
dane waarnemingen zooveel mogelijk resultaten af te leiden, onafhankelijk van het belang,
dat aan di<! resultaten uit een praktisch oogpunt toegekend kan worden.
HOOFDSTUK 1.
Beschrijving der waarnemingen.
Opgave der gedane waarnemingen.
§ 2. De eerste waarnemingen van het slibgehalte van het water der Nederlandsche
rivieren, die vertrouwen verdienen, waren de waarnemingen, die in de jaren 1865 en 1866
door den heer J. Van der Tooiin , destijds ingenieur van den Waterstaat, werden verricht
tot bepaling van het slibgehalte der Waal te Nijmegen en der Maas te Grave.
De beschrijving en resultaten dezer waarnemingen zijn opgenomen in de werken van het
Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam (Tweede lieeks,
eerste deel, eerste stuk, 1867).
Deze waarnemingen hadden plaats op de Waal to Nijmegen, in den regel dagelijks, van
14 Januari tot 5 Mei en van 22 Juli tot 24 December 1866 , terwijl op de Maas te Grave
eene waarneming is gedaan in Februari 1865 en verder in het geheel twaalf waarnemingen
in de maanden Januari, Februari en December 1866.
Het aantal dezer waarnemingen was dus betrekkelijk klein , zoodat eene voortzetting vau
waarnemingen van het slibgeüalte wenschelijk bleef.
§ 3. Hiertoe werd in 1869 van rijkswege overgedaan op voorstel van den toenmaligen
hoofdingenieur van Gelderland, jhr. J. Ortt van Schonauwbn, door het doen van shb-
waarneniingen op het Pauiierdensoh Kanaal te Pannerden.
Deze waarnemingen werden gedurende verscheidene jaren voortgezet en hadden ten doel
den jaarlijkschen slibafvoer van den Boven-Rijn te leeren kennen.
Men meende namelijk , dat wegens den korten afstand van de plaats van waarneming
-ocr page 8-
Plaat IV
GRAPHTSCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIB GE HALTEN TE PANNERDEN
VOOR DE JAREN 1875 EN 1876.
CyUëqttKeJut
JVs.utoXeA.
20<W O.lj
i\'rtinioicVi»
M J2.1&
1800
1600
IUOO
1200
IOOO
8O0
<>(><>
WO
200
Juli. » Axwustus. « September. *
Octoben
* Xoveni tev. « December.
i .\'II walc\'i
i. « Febiujain « Maart. « April.
C\'i-lii\\t\\l k\'i>»i\\ dU wivli\'uitiviuu\'it I »\\ jO
I e. .?! ( .Mt\'1 l voo\\ >\',m. «Mtku-luxUf eau 100 tl 1\\. w
il/n\'W/\' v.Gcóf. n Lti-tti]cri/i*UfSi\'/t. \'tHaat\'
-ocr page 9-
4
tot het separatiepunt, het te Pannerden waargenomen slibgehalte ook voor den Boven-Rijn
kon aangenomen worden , en had het Pannerdensch wegens zijn regelmatig profil voor het
verrichten der waarnemingen gekozen.
Deze waarnemingen werden tweemaal per week verricht en begonnen op 13 April 1869
en zonder wijziging voortgezet tot Juli 1879.
De resultaten der waarnemingen van 13 April 1869 tot 31 Maart 1870 zijn opgenomen
in eene verhandeling van den ingenieur Bleckman , voorkomende in het Tijdschrift van
het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1870—1871, terwijl de resultaten der overige waar-
nemingen , met uitzondering van die van het jaar 1879, niet door den druk bekend zijn
gemaakt.
Hierom zijn in de bij dit verslag behoorende platen 1—6 de resultaten van die waarnemingen
graphisch voorgesteld.
§ 4. In Juli 1879 werd een meer uitgebreid onderzoek omtrent het slibgehalte vun het
water der Nederlandsche rivieren van rijkswege ingesteld met het doel om zoowel de
schommelingen van het slibgehalte als de jaarlijksche slibafvoeren van den Boven-Rijn en de
Boveu-Maas te leeren kennen, alsmede om te kunnen nagaan in hoeverre de slib, welke
door de bovenrivieren wordt aangevoerd, gedurende den loop der rivieren door ons land tot
bezinkiug komt, of mede naar zee wordt gevoerd.
Hiertoe werden tweemaal per week op dezelfde dagen en op dezelfde uren waarnemingen
verricht, op:
het Pannerdensch Kanaal te Pannerden;
de Waal te Nijmegen en te St. Andries;
den IJsel te Westervoort en te Kampen ;
de Lek te Krimpen aan de Lek;
» Boven-lIerweJe te Oorinchem ;
» Beneden-Merwede te Dordrecht;
» Nieuwe-Maas te Hoek van Heiland, en
» Boven-Maas te Maastricht en te St. Andries.
Voorts werden tot onderzoek van het slibgehalte van eukelo Zeeuwsche stroomen waar-
nemingen verricht op het Zijpe, de Mosselkreek eu de Eendragt.
In 1882 werd besloten do waarnemingen te Krimpen, Oorinchem, Dordrecht, Hoek van
Holland
en op de Zeeuwsche stroomen met het einde van het jaar te staken en aan de
waarnemingsplaatsen langs de bovenrivieren Arnhem met liet begin van 1883 toe te voegen.
Aldus werden de waarnemingen op de verschillende plaatsen langs de bovenrivieren voort-
gezet tot het einde van liet jaar 1884, toen de waarnemingen met uitzondering van die te
Pannerden en te Maastricht werden gestaakt.
Het het einde van het jaar 1885 zijn ook de waarnemingen op die plaatsen gestaakt,
waarmede dus het sedert 1869 van rijkswege ingestelde onderzoek betreffende liet slib—
gehalte der Nederlandsche rivieren geëindigd werd.
Gedurende de drie laitste jaren van waarneming zijn behalve de bovengenoemde waar-
nemingen , welke tweemaal per ween plaats hadden , voor bijzondere onderzoekingen nog
eenige buitengewone waarnemingen gedaan.
In 1883 zijn namelijk bij verscliillende waterstanden in de maanden September, November
en December eenige buitengewone waarnemingen te Pannerden gedaan met het doel de
verdeeling van de siib over het dwarsprofil eu den aard en samenstelling der slib te onder-
zoeken.
In 1884 zijn in de maand December eenige buitengewone waarnemingen te Pannerden
gedaan , om te onderzoeken hoeveel op een zelfde oogeublik het slibgehalte in dicht bij
elkander gelegen prolillen verschillen kan.
In het voorjaar van 1885 werden eenige buitengewone waarnemingen te Pannerden ge-
-ocr page 10-
fUai V.
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIBGEHALTEN TE PANNERDEN
VOOR DE JAREN 1877 EN 1878.
C\' tvtócfuw.1 ft
200U J(f.
M. JP. 14
taoo
IllOfl
JSt\'0
Augn»stus. » September. „ Octobev. » >*ovember.
100. JL.G. 4 .7]1!
Januari. , Februari. , Maart. ,         April. „
December.
Steent/r. (rfbr. » Zangenhupten sMips.
-ocr page 11-
5
daan , om te onderzoeken hoeveel op een zelfde oogenblik het slibgehalte in dicht bij elkander
gelegen punten verschillen kan, terwijl in het najaar van hetzelfde jaar eenige buitenge-
wone waarnemingen zijn verricht op verschillende plaatsen langs de Rijntakken en de
Boven-Maas, om de samenstelling van de slib eu de verandering, welke die samenstelling
bij den loop der rivieren door ons land ondergaat, te onderzojken.
De resultaten der waarnemingen gedurende de jaren 1879 en 1880 zijn medegedeeld in
de jaarverslagen over de openbare werken van 1880 en 1881 , terwijl de resultaten der waar-
nemingen voor elk der volgende jaren in eeue afzonderlijke nota van rijkswege zijn uitge-
geven. (1)
In de bij dit verslag behoorende platen 6—18 zijnde resultaten der gewone waarnemingen,
welke sedert 1879 te Pannerden , Nijmegen, St Andries (Waal), Westervoort, Kampen,
Arnhem , Maastricht en St. Andries (Maas) werden verricht, graphisch voorgesteld.
Behalve de bovengenoemde van rijkswege gedane waarnemingen zijn voor de Boven-
Maas van 13 November 1882 tot 13 November 1833 nog waarnemingen van het slibge-
halte bekend , welke te Luik door de heeren Spring en Prost verricht werden. (2)
Daar hierdoor eene vergelijking van bet slibgehalte der Boven-Maas te Luik en te Maastricht
voor dat tijdperk mogelijk is, hebben wij gemeend de resultaten dier Belgische waarne-
mingen ook in dit verslag te moeten opnemen.
Op de platen 15 en 16 zijn daarom tevens de resultaten van die waarnemingen graphisch
voorgesteld.
Beschrijving der methode van waarneming.
§ 5. Elke waarneming van het slibgehalte eener rivier bestaat uit twee wel te onder-
scheiden gedeelten, namelijk:
1°. uit het scheppen van eene zekere hoeveelheid water;
2°. uit het bepalen van de hoeveelheid slib (zwevende bestanddeelen), welke in dat ge-
schepte water aanwezig is.
Beide gedeelten kunnen op zeer verschillende wijzen plaats hebben , zoonis onmiddellijk
blijkt uit de hierondervolgende beschrijving der methoden, welke bij de verschillende
waarnemingen werden gevolgd.
§ 6. Bij de waarnemingen van den heer Van der Toorn werd het water geschept even
onder de oppervlakte van den waterspiegel ter plaatse van den sterksten stroom.
Ter bepaling van de hoeveelheid slib van het geschepte water, waarvan het volume
verschillend was en ongeveer 1 tot 4 liter bedroeg, werd dat water in groote witte verglaasde
kommen (waarvan eerst het gewicht was bepaald) gebracht, nauwkeurig gewogen en
gelurende zoo langen tij 1 (in den regel 24 i\'i 48 uren) in rust gelaten, dat ai de slib zich
langs den wand en op den bodem had neergezet. Bij twijfel, of de slibnederzetting wel
volkomen hal plaats gevonden, werd het water voorzichtig afgeheveld en opnieuw in een
andere kom tot bezinking gebracht, hetgeen zoo dikwijls werd herhaald, dat voistsekt geen
aanslag tegen de kom meer verkregen werd. Na voorzichtige afneveling van het bovenste
water werden ten slotte de vochtdeelen van de verzamelde hoeveelheid slib door matige
verwarming tot verdam]ing gebracht, waarna de aldus gedroogde slib tot in milligrammen,
werd gewogen.
§ 7. Voor de in 1869 van rijkswege begonnen waarnemingen weid de methode van
waarneming vastgesteld in overleg met den toenmaligen adviseur voor de werktuig" cu
(1)    Do resultaten der waarnemingen van den heer Van Dra Tooiïn , der waarnemingen van 18 April
1869 tot 31 Maart 1870 en gedeeltelijk der waarnemingen van 1879 en 1880 zijn nek opgenomen in erna
door het Batnalseh Genootschap bekroonde verhandeling van den heer .1. G. YV. Kynje getiteld: liet slib-
gehalle tan hel water van eeniijc tiedtrlaniuht rivieren
(Hotterdnin Van Henuel en Eei-tjes, 1882).
(2)    Zio Etude sur les Eaux de la Meusc par W, SrniNo et E. Pbost (Liége Decq et Xiebstkasz , 1884).
-ocr page 12-
n,at TT
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN VAN DE SLIBGEHALTEN TE PANNERDEN VOOR HET JAAR 1879
EN VAN DE SLIBGEHALTEN TE NIJMEGEN, ST ANDRIES (WAAL ),WESTERVOORT EN KAMPEN VOOR DE LAATSTE HELFT VAN HET JAAR 1879.
2000 e). G.
•Tn.-.-p. /*
IfiOO
/«<>(>
2<H> ,
L\'i\'n
Januari . Februari . Maart. „         April
Juli.         x Augustus. , September „ Ootober. „ November.
J c.^U. jL\'cU\' Vco^ eeu rt&aeftaUc w\\u \\00 dl.U. pet .711?WaJfrt,.
December.
tx OU
-ocr page 13-
6
s.:heikunle liij het departe nent van binnenlanlsche zaken Dr. E. H. Von Baumhauer.
l)eze methode, welke nauwkeurig1 omschreven 19 ia de bovengenoemde verhandeling\'van den
heer Bleckmax, werd eveneens gevolgd bij de waarnemingen, die sedert 1879 van rijkswege
gedaan zijn.
Bij het vaststellen van die methode is men van de onderstelling uitgegaan , dat de slib
niet gelijkmatig1 over het dwarsprofil verdeeld is, dat althans eene gelijkmatige verdeeling
niet zonder voorafgaande proefnemingen aangenomen kon worden, in verband waarmede het
noodzakelijk werd geacht het water op verschillende punten van het dwarsprofil te onderzoeken.
Op elke rivier werd daarom water geschept in vijf a ze< vertikalen, die onderling op
ongeveer gelijke afstanden van elkander waren gelegen (1) In verband met de waterdiepte
werd in eenige vertikalen water geschept, op 0.50 M. beneden den waterspiegel, in het
midlen der waterdiepte en op 0.50 M. boven den bodem, terwijl in de vertikalen, waar
groote diepte werd gepeild, water werd geschept, op 0.50 M. beneden den waterspiegel,op
0.50 M. boven den bo lem en op twee gelijkelijk daartusschen verdeelde punten.
Voor de waarnemingen op het Pannerdensch kanaal werd op deze wijze water in 17 punten
geschept, welke over het dwarsprofil verdeeld waren, zooals aangegeven is in onderstaande
schets-teekeuing .waarin de breedte en de diepte op de zelfde schaal zijn geteekeud.
Voor het waterscheppen werd gebruikt een van binnen wit verglaasde ijzeren bak,
inhoudende ongeveer 4 Liter, welke meteen deksel was voorzien en zoodanig was ingericht,
dat hij op elke willekeurige diepte geopend kon worden.
Het geschepte water werd onmiddellijk ia den bezinkingsbak, die bij het scheppen werd
medegenomen, uitgestort.
De inhoud der bezinkingsbakken bedroeg ongeveer 50 Liter, welke inhoud zoo groot
genomen was, om ook wanneer de rivier weinig slib afvoerde het slibgehalte te kunnen
bepalen.
De bezinkingsbakken waren geheel van geel koper vervaardigd, hadden over het boven-
geleelte den cilindervorm en over het ondergedeelte den kegelvorm met scherpen tophoek.
Het ondereinde was voorzien van een kraan en een cilindervormig aanzetstuk waaraan
verdeelde glazen buisjes geschroefd konden worden. Deze buisjes waren zuiver verdeeld in
vijfden en tienden van kub. c. M. en hadden eeu inhoud van 30 tot 50 kub. c. M.
Na de vulling werd do bezinkingsbak naar het waarnemingslokaal gebracht, aldaar op
een houten vcet gezet, van het glazen buisje voorzien en gedurende zeven dagen in rust
gelateu.
Op deze wijze werd het grootste gedeelte van de slib in de buisjes opgevangen, terwijl
liet overige gedeelte zwevende in het water of neergezet op den wand van den bezinkings-
bak achterbleef.
Voor het bepalen van deze laatste hoeveelheid werd het water in den bak goei omgeroerd
en een ilesch van nauwkeurig bekend volume inhoudende omstreeks 2 Liter daarmede gevuld.
Z lowel de buisjes als de flesschen werden naar den hoogletraar Dr. A C. Oudemans te
Delft gezonden, aan wien de bepaling der hoeveelheden slib, die daarin aanwezig waren,
wns opgedragen.
De heer Oudemans heeft de wijze waarop deze bepalingen door hem zijn geschied uitvoerig
(1) De plantscn der waarnemingen en het aantal vertikalen, waarin op elke plaats water werd geschept,
zjin vermeld in het verslag over de slibwaarnemingen van 1879, voorkomende in het jaarverslag over de
openbare werken van 1880. In het verslag staat echter abasievelifk opgegeven, dat het wate; tePannerden
in drie vertikulcn geschept werd, hetgeen volgens de verhandeling van den heer Uleckuax, alsmede
volgens de nota over de slibwaarnemingen van 1884, moet zjjn in vj)f vertikalen.
-ocr page 14-
f\'lu.il III
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE PANNERDEN EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE PANNERDEN,NIJMEGEN,STANDRIES(WAAL),WESTERVOORT EN KAMPEN VOOR HET JAAR 1880
.... \'ym^.
\'000 .U/.
1800 .
J\\\\* A\\ is
teoo ,
JOU
Juli.         « Augustus , September. „ October. , November.
,          Maart. ,         April          >
Wi\'V J«!- vv\'.xtil.\'lAlwL\'ll       I * 50
Januari.
December. ,
Strentir Oc6r p. £*ngm/t<tt/s<\'ii, .r /fagt
-ocr page 15-
7
medegedeeld in eene nota, welke nis bijlage gevoejd is achter de nota over de slibwaar-
nemingen van 1882, aan welke mededeeling wij het volgende ontleend hebben.
Nadat de flesschen te Delft een paar dagen gestunu hadden was in den regel de slib
geheel bezonken, zoodat het geen bezwaar opleverde het water bijna geheel te verwijderen.
De slib werd daarna dror herhaald omschudden van de flesschen met gedistelleerd water in
een van te voren gewogen platinaschaal overgebracht, welke op een waterbad geplaatst
en na verdamping van het water tot op \'/,„ milligram nauwkeurig gewogen werd
Met de slib van de buisjes werd op ongeveer gelijke wjze gehandeld, alleen werd voor
deze hoeveelheid slib het gewicht slechts tot op een milligram bepaald.
Het vaste residu, dat bij verdamping van de kleine hoeveelheid in de schalen overgebracht
rivierwater terugbleef, werd medegewogen.
Door echter te zorgen, dat slechts eene kleine hoeveelheid rivierwater in de buisjes en in
de flesschen achterbleef, welke iu de buisjes ongeveer 10 kub. c. M. en in de flesschen
ongeveer 2 kub. c. XI. bedroeg, kon het gewicht der in die kleine hoeveelheden rivierwater
opgeloste vaste bestanddeelen zonder bezwaar buiten rekening gelaten worden (I).
Daar slib tengevolge van een gehalte aan klei hygroscopUch is wijkt het gewicht van
de op 120° C gedroogde stuf ongeveer 2 tot 3.5 procent af van het gewicht der luchtdroge
stof. In de onderstelling daardoor het meest aan de praktijk aan te sluiten werd de slib
luchtdroog gewogen.
De heer Oudemans eindigt zijne beschrijving der methode van waarneming als volgt:
»Uit het zoceven gezegde" (omtrent het verschillend gewiekt van de slib in geheel drogen
en luchtdrogen toestand)
»is wederom op te maken, dat men zich ten aanzien van den be-
«reikbaren graad van nauwkeurigheid bij bepalingen als deze geen overdre7ene voorstellingen
»moet maken en dat het onhoudbaar zou zijn, die tot fracties van procenten te willen
• opvoeren. Dit zal te meer in het oog sp ingen, wanneer ik vermeld, dat onder het slib zeer
«dikwijls zelfstandig-lieden worden gevonden, die niet zonder verlies zijn te verwijderen en
«eigenlijk er niet toe belmoren, zooals steentjes, kleine scherfjes baksteen, ja zelfs soms
» schilfers metaal (tin enz.) "
§ 8. Voor de waarnemingen, welke te Luik door de herren Spring en Pkost in 18-*2
en 1883 zijn verricht werd slechts op een punt der rivier nabij een der oevers water
geschept tot eene hoeveelheid van ongeveer 5 Liter. Ter bepaling van de daarin aanwezige
hoeveelheid sli\'stoften werd het geschepte water gedurende ongeveer 48 uren in flesschen
ter bezinking in rust gelaten. Hierna werd het heldere water verwijderd en de overblijvende
slibinassa op een filtrum gebracht en tot 120° C gedroogd.
Na afkoeling\' werd, door het filtrum met de slibmassa op een der schalen van een balans
en een gelijk filtrum op de andere schaal te brengen, het gewicht van de slibmassa bepaald.
Te oordeelen naar de wijze waarop de resultaten worden opgegeven moet die weging tot
op \'/10 miligram nauwkeurig zijn geschied.
Deze waarnemingen hadden dagelijks plaats en behalve de hoeveelheden slibstoffen werden
voor elke waarneming de hoeveelheden opgeloste vaste stoffen en de hoeveelheden
organische stoffen bepaald.
Bovendien werd geregeld om de vijf dagen het gehalte aan koolzuur en chloor bepaald,
terwijl verder voor verschillende toestanden der rivier de scheikundige samenstelling van de
zweven e en opgeloste vaste bestanddeelen bepaald is geworden.
Nauwkeurigheid der bepaling van, het slibgehalte van hel geschepte water.
§ 9. Uit bovenstaande beschrijving der gevolgde methode van waarneming kan
geenszins worden afgeleid welke graad van nauwkeurigheid bij de bepaling van het s!il ge-
halte bereikt is. Wel kan men uit die beschrijving eenigermate nagaan met welke
(11 Bj) de waarnemingen van 18C9 werd dit gewicht aanvnnkiüjk wel in r< ken ng gebracht. Daar
het Kjjnwater volgens eenige proefnemingen ongeveer 0 2 gr::m vaste opgeloste bestanddeelen pir liter
bevatte, werd nan het bepaa\'de gewicht dir slib uit de buisjes eene correctie van b miligr.im gebiacht
voor de 25 kub. c.M. rivierwater, welke die buisjes g( middeld bevatti n. E vinzoo werd eene correctie
aangebracht aan liet bepaalde ge» iclit der slib uit de tlessulien.
-ocr page 16-
Mnnl l/U
GIJAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE PANNERDEN EN VAN DE SLIB GEHALTEN
PANNERDEN,NIJMEGEN, STANDRIES (WAAL),WESTERVOORT EN KAMPEN VOOR HET JAAR 1881,
y
1000 Al
.\\im.-.Aiil .
JtL*Jf. /*
April. ,         Mei
Juk
Januari. , Februari ,        Maart
Augustus. , September.
Oclober. , November , December. ,
svc-c catL ju^dejuw s\'an. ICC AXy pex JHI? Wate-i.
Sttendr. Gcbr ti féiinyMtAiwstfi, féfka*.
-ocr page 17-
8
nauwkeurigheid het slibgehalte van het geschepte water werd bepaald, doch in hoeverre
liet slibgehalte van het geschepte water met juistheid weergeeft het slibgehalte van de rivier,
waarop do waarneming plaats had, valt daaruit niet af te leiden.
Tot zekere mate heeft men de nauwkeurigheid der bepaling van het slibgehalte van het
geschepte water in de macht, althans door zorgvuldige uitvoering van de verschillende
bewerkingen,, die daartoe noodig zijn, kan men het tot een vrij grooten graad van nauw-
keurigheid brengen.
In veel minder mate ia men bij machte, om te zorgen, dat het slibgehalte van het
geschepte water met juistheid het slibgehalte der rivier weergeeft, althans wanneer men
dit slibgehalte zoodanig wil kennen, dat danruit met juistheid den slibafvoer der rivier
gedurende eenigen tijd, bijv. een dag, bepaald kan worden, en zich niet ten doel stelt
het slihgehalte op een geheel willekeurig oogenblik in een willekeurig punt te leeren kennen.
Immers de nauwkeurigheid, welke voor het berekenen van den slibafvoer gedurende
eenigen tijd aan het slibgehalte van het geschepte water te hechten is, hangt niet alleen
af van de methode van waarneming maar is voornamelijk af aankelijk van de veranderingen ,
die in het slibgehalte van plaats tot plaats en van oogenblik tot oogenblik voorkomen.
Zijn deze veranderingen zeer groot, dan zal bij het herhalen der waterscheppingen op
verschillende oogenblikken en op verschillende plaatsen elke waterschepping in werkelijk-
heid een zeer verschillend slibgehalte hebben, zoodat één dezer waterscheppingen het slibge-
halte der rivier nimmer metgrooter nauwkeurigheid kan weer geven, dan door de verschillen
tusschen de slibgehalten der verschillende waterscheppingen zelve bepaald worJt.
Wannneer men in dat geval bij bet bepalen van het slibgehalte van het geschepte water
zorg draagt, dat de daarbij begane fouten slechts een toevallig karakter vertoonen en klein
blijven ten opzichte van de verschillen, die zich bij het herhalen der waterscheppingen
voordoen , dan is zulks volkomen voldoende en baat het weinig die bepaling met grooter
nauwkeurigheid te verrichten.
Grootere nauwkeurigheid bij do bepaling van het slibgehalte kan dan slechts bereikt
worden door herhaling der geheele waarneming of door vermeerdering van het aantal plaat-
sen van waterschepping.
Zooals wij later zullen zien zijn de gedurige schommelingen van het slibgehalte zoo groot,
dat voor het bejalen van den slibafvoer de nauwkeurigheid waarmede het slibgehalte van
het geschepte water bepaald is niet alleen volkomen voldoende is te achten maar waarschijnlijk
zonder bezwaar kleiner had kunnen zijn.
Dit wordt in het volgend hoofdstuk nader aangetoond nadat eerst, voor zooverre mogelijk ,
do schommelingen zijn nagegaan, welke het slibgehalte vertoont.
Ten einde echter te kuunen uitmaken, dat de verschillende resultaten, die men bij het
herhalen der waarnemingen vindt, veroorzaakt worden door schommelingen van het
slibgehalte zelf en niet het gevolg kunnen zijn van de methode waarop het slibgehalte
van het geschepte water werd bepaald, dienen wij eenigermate na te gaan welke fouten
bij deze methode ongeveer gemaakt kunnen worden.
Wanneer de verschillende bewerkingen, zooals het vullen van den bak tot de juiste hoogte,
het ommeren van het water in den bak, het vullen der flesschen, het verzamelen der
hoeveelheid slib, welke gewogen moet worden, met zorg verricht worden, dan is het niet
aan te nemen, dat door een dier bewerkingen fouten van groote beteekenis bijv. van
verschillende procenten gemaakt kunnen worden- Alleen zou in dit opzicht eenige
twijfel kunnen bestaan in hoeverre bij het omroeren van het water in den bak de daarin
aanwezige slib volkomen gelijkmatig over de geheele watermassa verdeeld wordt, doch die
verdeeling zou al zeer ongelijkmatig moeten zijn, wanneer daardoor op het eindresultaat eene
belangrijke fout veroorzaakt zou worden. Evenwel ware het wenschelijk geweest indien in
dit opzicht door proefnemingen zekerheid was verkregen.
Omtrent de nauwkeurigheid waarmede de inhoud der bezinkingsbakken bekend is, zegt
»de heer Oude.mans: »dat men het volumen van de bezinkingsbakken slechts tot op \'/,„,
»nauwkeurig kent, en ik heb reden om te gelooven, dat het volumen van het water dat
«daarin wordt gestort, niet op \'/s procent zeker is te bepalen."
Kr is dus hoogstens sprake, dat bet volume van het geschepte water een enkel procent
erijuist zou kunnen zijn, van verscheidene procenten schijnt volstrekt geen sprake te zijn,
-ocr page 18-
Plaat /\\
&RAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE PANNERDEN EN VAN DE SLIBGEHALTEN •
TE PANNERDEN,NIJMEGEN,STANDRIES (WAAL).WESTERVOORT EN KAMPEN VOOR HET JAAR 1882.
V£\\ ./Il u\'ivL\'l.
. zooo <<.(,.
. iiXUVWiUi\'U
ISOO
Af ,P ƒ*
r\'00
too
toe
100
* Augustus. x September x
\\ OiC/J Vt.jCtoXk/ voov coii «>l i Invctirtll\'c oom 100 il.(V Ih>\\ Jll\'HvuU\'i
---------------------—— o ------------------?H----------------
Januari * Februari. * Maart. *        April        "          Mei
S/<\'?//i/f? nCehr t> LiUiyiiJmmett s Hiitfe.
-ocr page 19-
9
De weging van de hoofdmassa had plaats tot op 1 milligram en van de slib uit de
flesschen tot op \'/io milligram. Vermenigvuldigt men het eerste cijfer met 20 en het
laatste met 500, om te komen tot de maximum-fuuten waarmede ten gevolge van \'Ie weging
het per U*. water bepaalde slibgehalte hoogstens aangedaan knn zijn, dnn vindt men , dat
die maximum-fouten tengevolge van de weging der hoofdmassa zouden kunnen opklimmen
tot 0.2 decigram en tengevolge van de weging der slib uit de flesschen tot 0.5 decigram;
fouten, die geheel buiten rekening gelaten kunnen worden, zelfs bij zeer kleine
slibgehalten van minder dan 100 decigram per M\'. water.
Hoewel wij volstrekt niet zullen beweren, dat het vorenstaande voldoende is ter beoordeeling
van de nauwkeurigheid waarmede de bepaling van het slibgehalte van het geschepte
water heeft plaats gehad, zoo komt het ons voor, dat men daaruit toch wel de overtuiging
zal verkrijgen, dat fouten van verscheidene procenten niet bij die bepaling konden voorkomen.
Wanneer dus bij het herhalen van waterscheppingen voor het slibgehalte verschillende
uitkomsten worden gevonden, die vele procenten onderling verschillen, dan mag men
aannemen, dat die verschillende uitkomsten te wijten zijn aan werkelijke verschillen van
het slibgehalte van het geschepte water en niet het gevolg kunnen zijn van de methode
waarop dat slibgehalte werd bepaald.
HOOFDSTUK II.
Schommelingen van het slibgehalte en invloed dezer schommelingen
op de waarneming van het slibgehalte.
Verschillende soorten, van schommelingen.
§ 10. In enkele opzichten ware het wellicht juister geweest, om het opschrift schommelingen
van het slibgehalte
te splitseu in: a. ongelijkmatige verdeeling van de slib en b. schommelingen
van het slibgehalte.
Immers het zou kunnen zijn, dat er tusschen de slibgehalten van kleine hoeveelheden
water, op verschillende punten van een kort riviervak geschept, volstrekt geen verschillen
bestondeu, maar dat voor elk van die punten het slibgehalte bijv. van dag tot dag zeer
groote en voor ieder punt gelijke veranderingen vertoonde, in welk geval men zou kunnen
zeggen, dat de slib gelijkmatig verdeeld was, doch het slibgehalte aan groote dagelijksche
schommelingen onderhevig was.
Ook zou het kunnen zijn , dat er tusschen de slibgehalten op verschillende punten van
een riviervak op een zelfde oogenblik groote verschillen bestonden, doch dat het gemiddelde
slibgehalte van al het waW in dat riviervak van uur tot uur of van dag tot daggeene of
slechts zeer langzame veranderingen vertoonde, in welk geval men zou kunnen zeggtn, dat
de slib ongelijkmatig verdeeld was, doch het gemiddeld slibgehalte niet aan groote dagelijksche
schommelingen onderhevig was.
Daar evenwel de beteekenis van het woord slibgehalte eenigszins onbepaald is en zoowel
betrekking kan hebben op eene kleine hoeveelheid water nabij een bepaald punt gelegen
als op eene groote hoeveelheid water van een riviervak, zoo kan eene ongelijkmatige ver-
deeling van de slib in het rivierprofll ook beschouwd worden als de schommelingen welke
de slibgehalten van kleine hoeveelheden water vertoonen bij waterschepping op verschil-
lende plaatsen van het rivierprofll.
De kennis van do verschillende schommelingen waaraan het slibgehalte onderhevig is
kan als een onmisbaar vereischte beschouwd worden , om met juistheid over verschillende
methoden van waarneming te kunnen oordeelen.
2
-ocr page 20-
Plaat X.
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE PANNERDEN EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE PANNERDEN, NIJMEGEN, ST ANDRIES(WAAL),WESTERVOORT, KAMPEN EN ARNHEM VOOR HET JAAR 1883.
e\\, \'Il wilt.:;.
2000 li.Cl.
M # til
Januari.           reDmiarL. «        .\\laart- «         April.
CVoliiAixl ooox Ac u\'ali\'*«\'\'\'lX|u\'lc>ii I i\\ bO.
I Cc/ljg..>U\'il ooo\\ _l\'i\'ii t>lilni[o(vc\\lU- van 100 A.Ci. i.vv Vl(ru>ai.--.. .
oteawh* t> Oehr v. Lanq*-n{au.ien. StJEma
-ocr page 21-
10
Wanneer het bijv. mocht blijken , dat de plaatselijke schommelingen van het slibgehalte
van eene kleine hoeveelheid water zeer groot waren, doch dat de schommelingen van
liet gemiddeld slibgehalte van eene groote hoeveelheid water van dag tot dag klein waren ,
dan zou daaruit volgen, dat men moest trachten voor elke waarneming eene zoo groot
mogelijke hoeveelheid water te onderzoeken, doch dat het onnoodig zou zijn de waar-
nemingen dagelijks te herhalen.
Mocht het daarentegen blijken, dat de plaatselijke schommelingen zeer klein, doch
de schommelingen van dag1 tot dag zeer groot waren, dan zou daaruit volgen, dat het
voldoende zou zijn voor elke waarneming slechts eene kleine hoeveelheid water te onJer-
zoeken, doch dat het noodig zou zijn de waarnemingen minstens dagelijks te herhalen.
Hoewel de tot dusver gedane waarnemingen niet in alle opzichten voldoende zijn , om
de verschillende schommelingen van het slibgehalte met juistheid te loeren kennen , zoo
valt uit de buitengewone waarnemingen , welke in de jaren 1883, 1884 en 1885 werden
gedaan toch veel daaromtrent af te leiden.
Eene beschouwing der resultaten van die waarnemingen wordt daarom hieronder gegeven ,
waarbij bet echter wenschelijk scheen eene andere volgorde aan te nemen dan die der
jaren waarin de waarnemingen hebben plaats gehad.
Schommelingen van het slibgehalte in nabij elkander gelegen punten volgens de
buitengewone waarnemingen tan
1885.
§ 11. Bij de buitengewone waarnemingen, welke in het voorjaar van 1885 te Pannerden
plaats hadden werd gelijktijdig op 5 plaatsen , welke niet verder dan 1.50 M. uit elkander
waren gelegen, water geschept op hoogstens 0 30 M. beneden do oppervlakte en dit zooveel
malen herhaald , dat op elk der plaatsen eene hoeveelheid water van omstreeks 50 Liter
was geschept. Daar het waterscheppen op de vijf plaatsen telkenmale gelijktijdig geschiedde,
zoo zullen de veranderingen welke het slibgehalte alleen tengevolge van het verloop van
lijd
tuSRchen de eerste en laatste waterschepping ondergaan mocht hebben voor alle vijf
plaatsen hetzelfle zijn.
Daar voorts voor een der waarnemingen 10 en voor de andere 5 malen geschept moest
worden tot het verkrijgen van 50 Liter zoo zullen de schommelingen, welke het sliligf>halte,
afgescheiden van de geheel plaatselijke schommelingen, volgens de lengte of breedte der
rivier mocht, vertoonen slechts weinig invloed uitoefenen op de verschillen tusschen de
slibgehalten der verschillende watermonsters.
Die verschillen kunnen dus beschouwd worden als alleen aan te geven de geheel
plaatselijke schommelingen, welke het slibgehalte van eene hoeveelheid water van omstreeks
50 Liter bij zeer kleine verandering der plaats van waterschepping op een zelfde oogenblik
vertoont.
Dergelijke waarnemingen zijn 9 maal verricht, zoodat men ter beoordeeling van boven-
genoeinde schommelingen in het geheel kan beschikken over 9 groepen, ieder van 5 Waar-
neiningen. Van deze 9 groepen hadden er 7 plaats hij zeer klein slibgehalte, 1 bij gemiddeld
slibgehalte en 1 bij zeer groot slibgehalte, terwijl ten opzichte van de watersta\' den twee
iler waarnemingen bij vrij hooge, een bij ongeveer middelbaren rivierstand en zes bij lagere
r.vierstanden plaats hadden. Daar het van te voren geheel onzeker is of de schommelingen
bij groot en klein slibgehalte of bij hooge en lage waterstanden hetzelfde zijn, en het
bovendien voor de hand ligt, dat uit de onderlinge verschillen van een groep van vijf
waarnemingen de middelbare waarde van die verschillen volstrekt niet met nauwkeurigheid
bepaald kan worden, zoo volgt hieruit reeds, dat die waarnemingen niet voldoende zijn,
om de genoemde schommelingen bij gemiddeld en groot slibgehalte te doen kennen.
§ 12. In de volgende staten, welke de uitkom?ten der bovengenoem Ie waarnemingen
bevat, is voor elke groep van waarnemingen de middelbare waarde van de schommeling
berekend en opgegeven in decigramiuea en in procenten.
-ocr page 22-
Hual Xf.
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE PANNERDEN EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TI PANNERDEN, NIJMEGEN,ST ANDRIES , WESTERVOORT, KAMPEN EN ARNHEM VOOR HET JAAR 1884.
7H*JP. /#
,         Juli.        « Augustus, i September.
October
November.
December. >
1 c.711. ol<&c v
oUb
*
iixiu Vag WO JU, p;t J]\\3 vygtei.
Ster/uit: Otèr. v. f.MMenhiit/Jert, s Jfage
-ocr page 23-
n
9
Datum
Water-
stand te
Pan-
Slihgchalte
voor elk der
v||f plaatsen
van water*
s?hepi>ing
GcmidtleKl
Blibgehatte
der v(jf
plaatsen van
wa*ei*s?hcp-
Verschillen Uisst-hcn liet
slibgehllte van elke
p!;t Ms met het gemiddelde
slibgclialto der \\ ijl
plaatsen in:
Middelbare schomnieliii.\'
van het slibgehal\'e
tns>ehen de vet\'
plaatsen in :
van
waarneming.
in
M. AP
grammen
per
M\'. water.
dec\'gMntmen
per
M\'. water.
decigr.
per
M1. water.
procenten
van het
gemiddelde
slibgehalte.
decigr.
per
M . water.
procent\' n
van het
gemiddelde
Blilgi halte.
2215
2966
- 209
-t- 512
— 85
- - 20.9
10 Maart. .
12.86
2311
2501
2246
506
572
2454
—  143
-t- 47
—  208
• • 8
74
—    5.8
- - 19
-    8.5
- - 1.0
- - 14.9
± 300
± 12 ó
17 Maart. .
12 03
471
459
483
239
207
498
—    27
—    39
—    15
- 30
—      2
—     54
—    7.8
—    3.0
- - 14.4
—     1.0
± 45
± 9.0
24 Maart. .
10.66
213
196
191
159
124
209
- - 4
—    13
—    18
6
—    29
2.0
—     60
—    8.6
-t- 3.9
—  19.0
± 19
± 9.0
31 Maart. .
10.07
181
159
143
161
121
153
- - 28
- - 6
—     10
28
—    12
-f- 18.3
-t- 39
—    6.5
• • 21.0
—    9.0
± 21
± 12.9
7 April . .
9.74
139
120
124
133
- - 6
-     13
-      2
- - 4.5
—    9.8
—    6.8
± 17
± 13.0
-ocr page 24-
J\'iaat M.
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE MAASTRICHT EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE MAASTRICHT EN STANDRIES (MAAS)VOOR DE LAATSTE HELTT VAN HET JAAR 1879.
CHibci ck.\\Ü\'c
3000 P.C,
jn* .v *7 L
J600
JVOO
/200
JOOO
800.
000
WO
L\'OO
Juli.          » Augustus. y September. , October. „ November. x
jgg Ji.Cj. pet Jll?
December. >
Steeritir. Oebr. ik Latu/en7mifs?n. fJSfyi\\
-ocr page 25-
12
Verschillen tusschen het
slibgehalte van elke
plaats met het gemiddelde
slibgehalte der vijf
plaatsen in:
Middelbare schommeling
van liet slibgehalte (1)
tusschen de vj)f
plaatsen in:
Slibgehalte
voor elk der
vflf plaatten
van water*
schepping
in deci-
grammen
per
M3. water.
Gemiddeld
slibgehalte
der vyf
plaatsen van
waterschep-
ping in
decigrammen
per
M3. water,
Water-
stand te
Pan-
ncrdcn
in
M. A P.
Datum
decigr.
per
M». water.
decigr.
per
M». water.
procenten
van het
gemiddelde
slibgehalte.
procenten
van het
gemiddelde
slibgehalte.
waarneming.
-f-  13.1
-t-    2.7
    14
— 13.1
—  2.7
    9.2
—  5.2
-f-
    6 5
    0.7
— 12.4
165
150
148
127
142
1G7
145
163
154
134
161
156
14S
132
141
199
180
171
18J
163
19
4
2
— 19
—  4
14
-  8
10
1
- 19
9.82
14 April
14
140
9.5
9.42
± 13
21 April
153
8.8
16
-f- 10.8
8
5.4
0
0
— 16
— 10.8
— 7
— 4.7
19
10.6
0
0
— 9
— 5.0
5
2.8
— 17
— 9.4
28 April .
12
9.24
148
8.4
5 Mei
9.53
14
180
± 7.5
-ocr page 26-
PUat XSB
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLEBGEHALTEN TE MAASTRICHT
EN STANDRIES (MMS) VOOR HET JAAR 1880.
pet.\' THrvjatfU
7K JP !t7
I60Ó
1400
tzoo
won
fiOO
êoo
100
Jtuu.          »           Juli.          * Augustus x September. * Octbber. „ November. x December. >
uoov ee*v éWwcKAM» vcxu.
Januari. * Februari. % Maart. *.         April.
Cic uuxlS vüc>t/ lic \' wal&lM.ix.ixcL£.v\\ J I cv OU.
Mei.
Ottmlr Gflr •MHttlnru/miuiist\'n \'s W\'J/f
-ocr page 27-
13
Wanneer voor de verschillende groepen van waarnemingen dezelfde procentische middelbare
schommeling ondersteld mag worden, dan vindt men daarvoor als waarschijnlijkste waarde
p = ± f •/. (!).
Deze uitkomst kan geacht worden met voldoende nauwkeurigheid aan te geven de bedoelde
schommeling bij klein slibgehalte en lagen rivierstand; of de betrekkelijke schommeling
bij groot slibgehalte en hoogen rivierstand grooter dan wel kleiner zal zijn, kan zonder
nader onderzoek niet worden uitgemaakt.
Voor zooverre echter uit de beide groepen van waarnemingen , welke op 10 Maart en
17 Maart werden verricht, valt te oordeelen , bestaat er vooralsnog geen reden , om aan te
nemen, dat de betrekkelijke of m. a. w. de procentische schommeling bij groot slibgehalte
en hoogen rivierstand belangrijk van de boven bepaalde waarde zal afwijken.
Ten slotte zij er nogmaals de aandacht op gevestigd, dat de berekende schommeling al
10 procent betrekking heeft op eene hoeveelheid water van 50 Liter.
Schommelingen tan het slibgehalte in verschillende punten van een
dwarsprojil volgens de buitengewone waarnemingen van
1883.
§ 14. Bij de buitengewone waarnemingen, welke in het najaar van 1883 te Pannerden
plaats hadden werd in ie Ier van de zeventien punten , waarin voor de gewone waarnemingen
een waterschepper gevuld wordt, eene hoeveelheid vau 25 Liter water geschept en daarvan
het slibgehalte bepaald.
Op grond van de schommelingen, welke uit de waarnemingen van 1885 voor kleine ver-
anderingen in de plaats van waterschepping werden bepaald is het reels te verwachten, dat
de aldus bepaalde slibgehalten grooter schommelingen zullen vertoonen, daar de verandering
van plaats bij de waarnemingen van 1833 grootor, de hoeveelheid van het geschepte water
tweemaal kleiner was dan bij de waarnemingen van 1885. Echter ook om andere redenen
zijn voor de op bovengenoemde wijze bepaalde slibgehalten in do verschillende punten grooter
schommelingen te verwachten.
Do waterscheppingen in die punten toch hadden niet gelijktijdig plaats, zoodat bij het
waterscheppen in de laatste punten water geschept werd, dat tijdens het scheppen in de
eerste punten verscheidene honderd meters of wellicht enkele kilometers boven de waterscheps-
raai op de rivier was.
De slibgehalten der verschillende punten zullen dii3 niet alleen de schommelingen
vertoonen, welke het slibgehalte op een oogeoblik in een dwarsprofil vertoont maar ook de
schommelingen, welke het slibgehalte op een oogeublik in de lengterichting der rivier over
verscheidene honderd meters of enkele kilometers vertoont.
Wanneer voorts de slib volgens eene bepaalde wet afhankelijk van de stroomsnelheid of
van de diepte in het profil verdeeld mocht zijn, dan zullen de slibgehalten in de verschillende
punten behalve bovengenoemde toevallige schommelingen nog regelmatige veranderingen
afhankelijk van de diepte of de stroomsnelheid moeten vertoonen. Het ligt echter voor de hand,
dat wanneer dergelijke regelmatige veranderingen klein mochten zijn , die alleen uit een groot
aantal wnan.emingen te bepalen zullen zijn , wegens de groote toevallige schommelingen
waaraan de slibgehalten in de verschillende punten afgescheiden van mogelijke regelmatige
veranderingen afhankelijk zijn.
§ 15. In de volgende staten, welke de uitkomsten der bovengenoemde waarnemingen
bevatten is voor elk stel waarnemingen de middelbare schommeling van het slibgehalte in
een der punten van het dwarsprofil ten opzichte van het gemiddelde slibgehalte der zeventien
punten berekend en opgegeven in decigrammen en procenten.
(1) Berekend volgens do fovmulo .»• = \\f —IJLüJ— waarin: p. = middelbare schommeling, [ei.] =
m (n — 1)
som der vierkanten der verschillen van de waarnemingen van elke groep met het gemiddelde van die
groep, »i .= het aantal groepen, » = het aantal waarnemingen van elke groep.
-ocr page 28-
pt<i.u^xn\'
GRAPIHSCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIBGEHALTEN TE MAASTRICHT
EN STANDRIES (MAAS)VOOR HET JAAR
1881.
pet \' ^K;.\\i\\.iUx
n.mo <3
?>ll>W>Ui<:W.
^T^
f
i
WaiersUuuten lc- MmslriM.
SlibyeJtalten
        ,           ,
-I-H-
g
ytC JP«r
------
teoo
MOO
l-ni)
tOOÖ
Juli.         x Augustus. x September y October 5, Xovembeir y December. >
vo>n/\' ecu o»[i.K^c(\\afk x-aiv 100 J Cj. pcV ?H\'\' u\'atcv.
y Februari. x Maart. •* April. *         Mei.
C.)cnu.aX x\'cov ae waicxo Luiden I a, 30.
< Januari
SttÊB&.Otêirv&flvZttoiiimkuuêitii ,fr HajÊt*
-ocr page 29-
14
Datum.
Waterstand to
Pannerdon.
4 September
9.80 M. - - AP.
11 September
9.76 M. -f- A.P.
18 September
9.61 M. A.P.
Ver-
Kummers
der
punten
van het
profil.
Slib-
gehalte
in elk der
punten van
Verschillen
tussclien het
slibgchiilte in elk
punt met het gemid-
delde van alle
punten in:
Slib-
gehalte
in elk der
punten van
Verschillen
tussclien het
slibgehalte in elk
punt met het gemid-
delle van alle
punten in :
Slib-
gehalte
in elk der
punten van
Verschillen
tussclien het
slibgehnlte in elk
punt met het gemid-
delde van nlle
punten in:
liet profil
het profil
het profil
tikiilcn.
in decigr.
per M3.
water.
decigr.
per M*.
water.
procenten
van het
gemid-
delde.
in decigr.
per M3.
water.
decigr.
per M\'.
water.
procenten
van het
gemid-
delde.
in decigr.
per M3.
water.
decigr.
per il8.
water.
procenten
van het
gemid-
delde.
1
474
93
-f- 24.4
270
4
1.5
194
4- 36
22.8
I. ) 2
404
23
6.0
313
47
• • 17.7
209
51
32.3
( 3
1
366
— 15
— 39
252
— 14
— 5.3
185
27
• 17.1
1
( 4
577
196
- - 51.4
227
— 39
— 14.7
112
— 46
- 29.1
II. ] 5
261
— 120
— 31.5
152
— 118
— 57.1
146
— 12
— 7.6
( 6
|
251
— 130
— 34.1
240
— 26
— 9.8
173
15
9.5
i 7
410
29
76
234
— 32
— 12.0
147
— 11
- 7.0
in ) 8
493
-r- 112
- - 29.4
294
-f- 28
4- 10.5
135
- 23
— 14.6
J 9
260
— 6
— 2.2
154
- 4
— 2.6
f 10
264
- 117
— 30.7
240
- 26
— 98
157
— 1
- 0.6
r n
260
— 121
— 31.7
243
— 23
— 8.6
119
- 39
— 24.7
12
) 13
305
— 76
— 19.9
308
-f- 42
-f- 15.8
142
— 16
— 10.1
430
- - 49
12.9
306
4- 40
-t- 15.0
165
-f- 7
4.4
( 14
333
— 48
- 12.6
303
37
-f- 13.9
172
14
-h 8.9
\\ 15
547
-4- 166
4- 43.6
381
115
43.2
V. 1 16
247
— 19
- 7.1
145
- 13
- 8.2
f 17
333
— 48
— 12.6
250
— 16
— 6.0
180
22
13.9
Gemiddeld slibgehalte
van alle punten. .
381
_
__
266
, ,_
,
158
Middelbare schomme-
± 107 dG.
± 28°/0
± 50 dG.
± in
158
± 26 dG.
± 16°/.
-ocr page 30-
ftaai .17.\'
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE MAASTRICHT EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE MAASTRICHT, STANDRIES (MAAS) EN LUIK (NA 13 NOVEMBER) VOOR HET JAAR 1882.
^UMCMIM
rcx \'.1ll3«\'.\\.C*t..
2000 tl (?.
,»n* ;p.
I»ik> ,
Juli.         , Augustus. , September. ,        Ooiober. , November, „ December. ,
Maart.
;,\'cluuvt sfoox Xe v\\>a£etottX*v<Le*v 1 d. 5Q.
f*r/v//rtfr* pSmh i*./tirtyt\'rtAui/.rt;/t. •*\'&*</**
-ocr page 31-
15
Datum.
Waterstand te
Pannerden.
27 November
12.06 M. -t- A.P.
4 December
11.26 M. A.P.
18 December
13.35 M. A. P.
Ver-
Nummers
der
Slib-
gehaltc
in elk der
Verschilien
tussclien het
slibgelialte in elk
punt met het gemid-
delde van alle
SIib-
gehalte
in elk der
Verschillen
tussehen het
slibgehalte in elk
punt met het gemid-
deldo van alle
Slib-
gehilte
in elk der
Verschillen
tusschen het
slibgehalto in elk
punt met het geiiiid-
delde van alle
punten
van liet
profil.
punten van
het profil
in decigr.
per M3.
water.
punten in:
pur.teu van
het profil
in decigr.
per XI3.
water.
punten in:
jjunten van
het profil
in decigr.
per M3.
water.
punten in:
tikalen.
decigr.
per AP.
water.
procent™
van het
gemid-
delde.
decigr.
per M3.
water.
procenten
van het
gemid-
deklo.
decigr.
per Ms.
water.
procenten
van het
geniid-
delde.
1
1038
— 70
— 6.3
456
22
5.1
1288
— 25
— 1.9
I.
971
- 134
— 12.1
503
• • 74
17.1
1373
- 00
4 0
f 3
984
— 124
— 11.2
524
-f- 90
-f- 20.7
1349
4- 30
4- 2.7
i 4
11. ! 5
( 0
1
106)
— 48
- 43
434
0
0
1094
- 219
— 10.7
1109
1
- - 0.1
420
— 14
- 3.2
1285
— 28
— 21
1107
— 1
— 0.1
463
29
6.7
1409
90
7.3
1
( 7
1070
— 32
- 2.9
357
- 77
— 17.7
1132
— 181
— 13.8
8
111. j 9
1109
1
0.1
442
8
18
1132
— 181
- 13.8
1195
87
7.9
437
3
U.7
1278
- 35
— 2.7
( io
1109
1
4- 0.1
373
— 61
- 14 1
120i
— 109
— 83
i "
1120
12
11
377
— 57
- 13 1
1351
4- 38
-f- 2.9
u
119J
91
8.2
431
- 3
— 0.7
12*8
- 25
- 1.9
1V- ) 13
1100
• 52
4- 4.7
423
- 11
- 2.5
1497
H- 1C4
-t- 14 1
( H
1230
-)- 122
11.0
356
— 78
— 180
1552
2J9
4- 18.2
V. ) 10
1140
32
-t- 2.9
497
4- 03
-I- 14.5
1495
-f- 182
13.9
1157
f- 49
4.4
427
— 7
— l.r.
1201
— 52
— 4 0
f 1\'
1(66
- 42
- 3.8
4 0
22
5 1
• 330
17
1.3
Gemiddeld slibgelialte
van alle puuten. .
1108
434
1313
iliddtlbare
ling . .
gchomme-
• • > •
± 71 dG.
± 6°J0
± 49 dG.
± ir/-
± 130 dG.
± i\'a
-ocr page 32-
PLuU XVf.
6RAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE MAASTRICHT EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE MAASTRICHT, ST ANDRIES (MAAS) EN LUIK(T0T 13 NOVEMBER) VOOR HET JAAR 1883.
c)U brie tuitte
2000 t>. (j.
27cU*4IMWlt Kt
71Wottü£t.
M* .9 *?
1800
llWO
toe
Februari. x Maart.         „ April.         x
t         Juli.          > Aug-ustus x September. x October. x November.
December. ,
S/effii/r (rrfir. K /.an<f*"tiJiitt/.>r/<,.vJ/<t^r.
-ocr page 33-
16
§ 16. Zooals uit de vorige staten blijkt Lebben de waarnemingen zoowel plaats
gehad bij hooge rivierstanden en groot slibgehalte als bij lage rivierstanden en klein slib-
gehalte. De omstandigheid, dat bij de drie eerste groepen van waarnemingen de procentische
middelbare schommelingen belangrijk grooter zijn dan bij de drie laatste groepen, zou
eenigszins aanleiding geven, om te onderstellen, dat die schommelingen bij lage water-
standen en ilein slibgehalte grooter zijn dan bij hooge waterstanden en groot slibgehalte.
Wanneer men evenwel de procentische schommelingen der drie eerste groepen van
waarnemingen onderling vergelijkt, dan wordt die onderstelling niet bevestigd.
Daar voorts voor de verschillende waarnemingen de procentische schommelingen zoo
belangrijk verschillen kan de invloed van den rivierstand of van de grootte van het slibge-
halte op de schommeling uit de gedane waarnemingen niet worden afgeleid.
Wanneer men uit alle zes groepen van waarnemingen de procentische schommeling be-
paalt, dan vindt men als middenwaarde daarvoor:
i* = ± ie -|„.
Aan deze uitkomst kan vermoedelijk meer vertrouwen gehecht worden voor gemiddelde
toestanden wat betreft de hoogte van den rivierstand en do grootte van het slibgehalte
dan voor groote of kleine slibgehalten en hooge of lage rivierstanden. Evenwel is de uitkomst
ook zelfs voor gemiddelde toestanden vrij onzeker.
Ten slotte zij er wederom de aandacht op gevestigd, dat de berekende schommeling
van 16 procent betrekking heeft op eene hoeveelheid water van ongeveer 25 Liter , en voorts ,
dat voor het geval het mocht blijken, dat de slib volgens eene bepaalde wet over het
dwarsprofil verdeeld is, de schommeling kleiner zou zijn dan boven werd bepaald.
Verdeeling van de slib over het profil.
§ 17. Wanneer men de beteekenis van gelijke verdeeling der slib over het profil in
letterlijken zin opvat, dan behoeft men daaromtrent geen onderzoek in te ttellen, daar
uit de voorgaande opgaven omtrent de buitengewone waarnemingen van 1885 en 1883
gebleken is, dat het slibgehalte op elk oogenblik zelfs in dicht nabij elkander gelegen
punten verschilt, zoodat eene aldus opgevatte gelijke verdeeling van de slib niet bestaat.
Wanneer men echter de beteekenis van gelijke verdeeling der slib eenigszins ruimer
opvat en de verdeeling gelijk noemt wanneer dis niet volgens eene bepaalde wet maar
volkomen toevallig plaats heeft, (in welk geval het gemiddeld slibgehalte gedurende langen
tijd in verschillende punten van een profil onafhankelijk van de plaats van dat punt zal zijn),
dan is een nader onderzoek omtrent het al of niet bestaan dier gelijke verdeeling noodig.
Het ligt voor de hand , dat wanneer het slibgehalte in een dwarsprofil volgens bepaalde
wijze veranderd , de oorzaken daarvan moeielijk anders gezocht kunnen worden dan in de
verandering van de diepte of eigenlijk van de stroomsnelheid, doch daar (\'e stroomsnelheid
iu elk proül met de diepte vrij gelijkmatig afneemt zoo zal het waarschijnlijk voldoende zijn,
om te onderzoeken of er verband is te ontdekken tusschen het slibgehalte en de diepte.
§ 18. In de eerste plaats kan daarom onderzocht worden of er iets valt op te merken
omtrent het verschil tusschen het slibgehalte in een zelfde vertikaal op 0.50 M. boven den
bodem en op 0.50 M. ouder den waterspiegel, waarvoor uit de buitengewone waarnemingen van
1883 de volgende staat is samengesteld.
-ocr page 34-
Plaat XV//
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN TE MAASTRICHT EN VAN DE SLIBGEHALTEN
TE MAASTRICHT EN S* ANDRIES (MAAS)VOOR HET JAAR 1884.
e>up«efcftto
\' ZOOO J. C
VK\'iUvluxal t«
l&OO
t.£.i7
. i-A
, *\'
Augustus • September. » October. » November. » Deeember >
Juli
Januari. - Februari. » Maart. *        April. «          Mei.
GJcnxJuxL v**oi- At waIohIahJimi 1 a, 50.
Juni.
*>fi£ou>n\'sfte vajv 100 jL.G. f„>v c9Il?
MtmÉP K GeènJ&ff t> fétUMftaAuysen \'s f/ti^e.
-ocr page 35-
17
Verschillen tusschen de slibgehalten op 0.50 M. onder den waterspiegel en op 0.50 M. loven
den bodem in dezelfde vertikalen, uitgedrukt in procenten van het gemiddeld» slibgehalte van
het geheele dwarsprofil.
[< • beteekent, dat het slibgehalte op 0.50 M. onder den waterspiegel grooter was dan
op 0.50 M. boven den bodem.]
[— beteekent, dat het slibgehalte op 0.50 M. onder den waterspiegel kleiner was dan
op 0.50 M. boven den bodem.]
Nummers der
Datums der waarnemingen.
Gemiddelde
der verschillende
vertikalen.
4 Sept.
11 Sept.
18Sept.
27 Nov.
4 Dec.
18 Dec.
voor een zelfde
vertikaal.
28
7
6
5
- 17
— 5
1
I
86
— 5
— 39
- 4
— 7
— 23
; 4.o
II
38
— 2
— 6
— 3
— 4
— 5
1.3
UI
— 19
— 23
— 34
- 9
5
— 15
3.0
IV
56
49
7
10
12
— 15.8
V
26.8
Gemiddelde van alle
vertikalen . . .
37.8
5.2
-18.3
— 1.0
- 2.4
— 7.2
Algemeen gemid-
delde ....
2.3
Uit deze opgaven blijkt , boe voorzichtig men dient te zijn met het afleiden van
resultaten betreffende liet slibgehalte uit een klein aantal waarnemingen.
Wanneer toch alleen de waarneming van 4 September bekend ware, dan zou men wellicht
meenen daaruit te kunnen afleiden, dat het slibgehalte nabij den waterspiegel belangrijk
grooter is dan nabij den bodem en toch blijkt door beschouwing van de overige waarne-
mingen voor die meening volstrekt geen grond te bestaan.
Immers het algemeen gemiddelde van de verschillen tusschen de slibgehalten nabij den
waterspiegel en nabij den bodem bedraagt ruim 2 procent, en dus zelfs wanneer
men deze uitkomst als volkomen juist kon beschouwen dan nog zou het verschil tusschen
de slibgehalten op die plaatsen slechts zeer gering zijn.
Wanneer men eehter opmerkt, dat deze uitkomst het gemidlelde is van zes zeer uit
elkander loopende waarden, waarvan de grootste 37.8 en de kleinste —18.3 bedraagt,
dan is het duidelijk, dat aan die uitkomst geen waarde is te hechten.
De gedane waarnemingen geven dus geou aanleiding, om aan te nemen, dat er een bepaald
verschil bestaat tusschen het slibgehalte nabij den watei spiegel on het slibgehalte naby den
bodem (1).
De toevallige schommelingen bij de gedane waarnemingen zijn echter zoo groot, dat
de mogelijkheid van zulk een bepaald verschil evenmin daardoor uitgesloten wordt.
W Hetzelfde resultaat werd afgeleid uit de waarnemingen, welke voor de jaren 1837—1842 en 1853-1855
0.p „ ..T ,, gedaan zyn. Zie: „Het slibgehalte van het water van éenige Ncderlandsche rivieren door
J. G. W. Fijnje blz. 25 en 26."
-ocr page 36-
/\'laat XVIII
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN EN SLIBGEHALTEN
M*JV /*
September.
November.
Januari.
Of tober
Apr il
Februari.
Maart.
December.
O\'ehduxl «WOV die \\tf0il«A4>t«Xiut«H I cv 50.
Stwriili! o. OefaJ.&II.p. LitnqenAuijsfn bj/ay?.
-ocr page 37-
18
§ 19. In de tweede plaats kan nagegaan  worden of er eenig verband valt te ontdekken
tusschen de verhouding van de slibgehalten  in de verschillende vertikalen tot bet slibgehalte
van het geheele proiil en de wuterdiepte  in de vertikalen, waartoe de volgende staat is
samengesteld.
Verhoudingen tusschen de slibgehalten in de verschillende vertikalen en hel
gemiddelde slibgehalte van het geheele dwarsprojïl bij de
buitengewone waarnemingen tan 1883.
Diepte in de
vertikalen bij
Num-
mers der
ver-
tikalen.
Datums der waarnemingen.
Gemiddelde
der verhoudingen
voor alle
waarnemingen
in een zeilde
vertikaal. (\')
een water-
stand te
Pannerden
van 10.52 M.
-f- A. P.
4 Sept.
II Sqil.
18 Scpt.
27 Nov.
4 Dec.
18 Dec.
d. M.
38
39
40
(iO
70
I.
V.
II.
III.
IV.
1.09
1.15
0 95
1.02
0.86
1.05
1.10
0.77
0.97
1.09
1.24
103
0.91
0.94
0.95
0.90
1.01
0.99
1.01
1.06
1.14
1.06
1.01
0.90
0.91
1.12
1.04
0.96
0.90
1.08
1.07
1.06
0.93
0.96
0.99
Uit dezen staat, waarin de vertikalen volgens de waterdiepten gerangschikt zijn, valt
volstrekt gram verband te ontdekken tusschen de diepten en de verhoudingscijfers tusschen
de slibgehalten in de vertikalen en bet slibgehalte in het geheide profil. De afwijkingen
van de eenheid tier gemiddelde verhoudingscijfers, welke in de laatste kolom worden opgegeven,
zijn klein en ten opzichte van de onderlinge afwijkingen der verhoudingscijfers voor een
zelfde vertikaal op verschillende dagen zoo klein, dat zij als volkomen toevallige afwijkingen
beschouwd kunnen worden.
Het eindresultaat van bet onderzoek naar eene bepaalde wet voor de verdeeling van de
slib in bet dwarsprofil is dus, dat de in 1883 gedane buitengewone waarnemingen volstrekt
geen reien geven, om het bestaan van zulk een wet te onderstellen, doch dat aan den
anderen kant die waarnemingen niet voldoende zijn , om de mogelijkheid daarvan buiten
te sluiten.
Schommelingen van het slibgehalte in nabij elkander gelegen. pro/Men volgens
de buitengewone waarnemingen van
1884.
g. 20. Bij de buitengewone waarnemingen , welke in December 1884 te Pannerden plaats
hadden, zijn in drie dicht bij elkander gelegen profillcn waarnemingen gedaan en wel
telkens gelijktijdig in twee proflllen , namelijk eerst in de gewone watersebepsraai en in
een raai 275 M. daarboven\' gelegen , vervolgens nogmaals in de gewone watersebepsraai en
in eene raai 225 M. daarbenedeii gelegen.
Daar telkenmale in de overeenkomstige punten van beide proflllen gelijktijdig water werd
geschept, zoo zullen de regelmatige veranderingen , die het slibgehnlte gedurende de geheele
waarneming in een profil mocht vertoonen voor de waarnemingen in de beide proflllen ge-
lijken invloed hebben.
(1) Do verhoudingen dor gemiddelde stroomsnelhcden in de vertikalen tot de gemiddelde snelheid in het
geheele proiil bedroeg gemiddeld voor de zi\'.s waarneiningsdagen, voor vertikaal I 0.91, voor vertikaal\' II
1.03, voor vertïkail III 1.08, voor vertikaal IV 1.00, voor vertikaal V 0.94.
-ocr page 38-
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE SL1BGEHALTEN BIJ VERSCHILLENDE R1VIERSTANDEN WAARGENOMEN TE PANNERDEN
GEDURENDE DE JAREN 1885,1884 , 1883 , 1882,1881,1879, 1878 EN VERDER VOOR WATERSTANDEN
HOOGER DAN 12M AP TE PANNERDEN GEDURENDE DE JAREN 1880.1877,1876 .1875 .1874 ,1873 ,1872 ,1871.1870 EN 1869 .
Pbuu XIX.
M..J\'. /.;,
h
________ X
X
e
>i
X
!
i
x .
x o ;.. .
O
o
X X
__i
x» * l
» "•
r .*.;:*\'
Oo*%*\' *
x»»*j. "* » o , 8 * x *Z *j, *
"•«.*•
, ï."x ó*            • x
ii                       <f                * v\'aI wiui            -            » »                       .
"x xO
0 O
V
* «• x * „*x " *
o*
*
&JLeu*L
a(X* !# o ft„ 3P ^3X6
• .*«       T"JB X       \'f .
. C\'lil>a«ka.l/U« bil womwi waUv i*v J.
** ^nuo\'wuA.viLt.\'u t 1 ?R«^„ .M t*ch)
1e. flik «Ut
x                  «                  » w.xl LnJ.
Vt>OV CC/M.
^
• . x               •
.ll.XAlui
/\'L
_*°-
^
5
^
t
?
^
^
M
ï»
N
-|
-l
1
1
1
&
*
^
ï;
^.
".
«5
ïq
•1
?.
»©8o •
a
n
-ocr page 39-
lit
De verschillen van die gelijktijdige waarnemingen zullen dus alleen afhangen van de
schommelingen, welke het slibgehalte bij verandering van de plaats der waterschepping
volgens de lengterichting der rivier vertoont. Hierbij valt in rekening te houden , dat in
elk der profillen eene hoeveelheid water werd geschept van omstreeks 50 Liter.
De uitkomsten der waarnemingen zijn in den volgenden staat opgegeven , waarin ondev
middenraai verstaan wordt de raai, waarin de watersclieppingen voor de gewone wanrne-
mingen te Pannerden plaats hadden.
Datum
Waterstand te Pannerden
M. A.P.
Omschrijving
der raaien
waarin geljjk-
tjjdige waar-
nemingen plaats
hadden.
tl
.5 3
li
Verschillen der
gelijktijdig
waargenomen
slibgclialtcn in:
Omschrijving
der raaien
waarin geljjk-
tijdigc waar-
nemingen plaats
hadden.
I
Verschillen der
gelijktijdig
waargenomen
NJibgehalten in :
van
waarneming.
«\'
procenten
van het ge-
middelde.
d.G. per JP.
water.
procenten
van het ge-
middeldc.
12 Dec.
16 Dec.
19 Dec.
12.19
11.83
11.67
bovenraai
middenraai
bovenraai
middenraai
bovenraai
middenraai
988
901
547
433
403
376
87
104
27
9.2
21.2
6.9
middenraai
benedenraai
middenraai
benedenraai
middenraai
benedenraai
883
892
425
529
313
356
-9
-  156
-  53
— 1.0
—  34.6
—   16.6
Als middelbare waarde voor de schommelingen van het slibgehalte bij gelijktijdige waar
neming in twee profillen vindt men uit dezen staat ongeveer 13°/0 (\'J- Het aantal
der verschillen, waaruit dit middelbare verschil werd opgemaakt bedraagt echter slechts 6,
zoodat aan dit cijfer weinig waarde gehecht kan worden.
Daar de gelijktijdige waarnemingen in bovenraai en middenraai onmiddelijk gevolgd
werden door de gelijktijdige waarnemingen in middenraai en benedenraai is het niet gewaagd
om te onderstellen, dat het slibgehalte gedurende die>i korten tijd slechts toevallige schoni-
melingen doch geen blijvende verandering beeft ondergaan , in welke onderstelling ook de
beide op elkander volgende waarnemingen in de middenraai zoowel onderling als niet de
waarnemingen in boven- en benedenraai vergelijkbaar zijn
De verschillen, welke zich bij die vergelijking voordoen zijn dan afhankelijk van de schom-
melingen , welke het slibgehalte zoowel bij betrekkelijk kleine verandering van de plaats
als van den tijd der waterschepping vertoont.
Die verschillen kunnen dus op zich zelf eenig denkbeeld geven van do nauwkeurigheid,
welke bij de gevolgde methode van waarneming van het slibgehalte te bereiken is.
Op grond van het\'bovenstaande is ter onderlinge vergelijking van de buitengewone
waarnemingen van 1884 de volgende staat samengesteld.
(\') Deze middelbare schommeling is bepaald uit de formule ,u                           waarin il voorstelt het
2 m
verschil tusschen de beide gelijktijdig gedane waarnemingen en m het aantal groepen van gelijktijdige
waarnemingen.
-ocr page 40-
r/,„it j:r
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE SLIBGEHALTEN BIJ VERSCHILLENDE RIVIERSTANDEN TE MAASTRICHT
WAARGENOMEN GEDURENDE DE JAREN 1879 (2d-e HELFT), 1880 1881,1882, 1883 EN VERDER VOOR
WATERSTANDEN HOOGERDAN 43M*AP TE MAASTRICHT GEDURENDE DE JAREN 1884 EN 1885.
"*>•
M*I*i7
_
4ff
r:
,
V ! • *
•\' *
*W i
»           X X                       *
i                         i\'
* %
4,£
«XO
. o
>\'.
1        • V *
i5 tcutiui
o o o »
\':,\'.» gS » «.» -»
« C)tibiKmvUeu/ bij <A?aoowul/ vta.t«v uv ik- xomci-wi^viüAcn (l9It»i._.M&<t
x
                »             » vaXU-nJ                  „ „               
ie,\'.\')!!?. ot&
X       *. %
«tÓuMftfL
.4 42
3*
5;
^                ^
S               ^
5             ^
5
*
i
!
5;
>i
I
§
•s\'fa-nt//:(n>rf/*. t/.ZaïwtnAttt/peii\',
-ocr page 41-
20
r
DATUM
Water-
stand te
Pannerden
M A.P.
Omschrijving
der raaien
waarin de
waarnemingen
plaats hadden.
Slibgehalte
in decigr.
per
M3. water.
Gemiddeld
slibgehalte
der vier
waar-
nemingen.
Verschillen van de
slibgehalten
der afzonderlijke
waarnemingen
met het gemiddeld
slibgehalte.
in decigr.
per M3.
water.
in procen-
ten van
het gemid-
delde.
12 December
15 December
1
19 December
1
!
12.19
11.83
11.67
bovenraai
middeuraai
middeuraai
benedenraai
bovenraai
middenraai
middenraai
benedenraai
bovenraai
middenraai
middenraai
benedenraai
998
901
883
892
547
433
425
590
403
376
313
366
916
499
365
72
—    15
—   33
—   24
48
—   66
—   74
91
38
11
—   52
1
-f- 7.9
—    1.6
—    3.6
—    2.6
9.6
—   13.2
—   14.8
18.2
10.4
-f- 3.0
—   14.2
-f- 0.3
Voor de middelbare schommeling vindt men uit bovenstaanden staat.
(i. = ± 1* -|0.
Vergelijking der buitengewone toaarncmingen van 1883, 1884 e» 1885,
en verdeeling van de slib over een kort riviervak.
§ 21. De waarden, welke voor de middelbare schommelingen bij de verschillendebuiten-
gewone waarnemingen werden gevonden zijn niet onmiddelijk vergelijkbaar omdat bij de
waarnemingen van 1883 slechts eene hoeveelheid water van 25 Liter en bij die van 1884
en 1885 eene hoeveelheid van ongeveer 50 Liter werd geschept.
De omstandigheid , dat de hoeveelheid water van 50 Liters niet door een, maar door
verscheidene waterscheppingen werd verkregen geeft voor de buitengewone waarnemingen
van 1885 aanleiding, om de middelbare schommeling eener bepaling van het slibgehalte van
50 Liter gelijk te stellen aan de middelbare schommeling van het gemiddelde van
twee bepalingen van het slibgehalte van 25 Liter water.
Neemt men deze onderstelling aan, dan zou men dus de middelbare schommeling van het
slibgehalte eener hoeveelheid water van 25 Liter in zeer nabij elkander gelegen punten,
of nabij een bepaald punt gedurende zeer korten tijd, opgrond van de gedane waarnemingen
voor 50 Liter, gelijk kunnen stellen aan 10 \\f 2 °/0 = ± 14 c/„.
-ocr page 42-
il
ri» \'S
NIJMEGEN
1879 ( Juli) _ 1884
WESTERVOORT.
1879 (Juli). L884.
PANNERDEN
180 9 ( Af ei) _ 1885.
1\'
r
-----------
i---------------------------------------------------------------------------------------------------1-----------------------------------------------
Ui
l
.. 12 .
/•
!
!
„ //
,. 101
~t
^
/
._.. 1 /!
^
. 9
H
/
|
. ai
i
\\
i
«
f
.
V-
!
•/
/
/
\\
-/-\\
.........}
- - —
1
/2 1
/
//,
/
. . . __
J
j
/
/
1
0
/
1
/
!
I
1
1
1
7K
/•
1
i 1
• /
«i
Mje.i3i.
M.JP.1.
12
II
10
4
^
^
N
1
I
I
ft
ft
ft
ft
ft
ft
1
1
1
1
I
1
1
1
I
8
ft
1
5
ft
ft
§
«i
,| t                                            KAMPEN
j |                                       18 70 ( Juli)_ 1884,
GORINCHEM
1879 (.Juli) _ 1882,
GRAPHISCHE VOORSTELLING
VAN GEMIDDELDE SLIBGEHALTEN
BIJ VERSCHILLENDE RIVIERSTANDEN.
IS
E
1
------
!
I
k
L.
-------
1
• /
.
!
1
• /
1
i
]
/
7
M.JP.7
M A>/2
I «\'iKlivuiiii
II
. Cpu.Utfjtf Jb&tM&jaSU* .xilxe&itl nik 1.10
rn
11.30
31.60
61. 100
wu?e\'*> dan 100
. 10
!)
Q>duxxx£
6.ÏÏI,
Jj
«••.\'ale-iolaniie-n\' U
3 4
\\ <\\£
«.«.oo
i
AWtf QjS.OOL
--J| JUS walcv.
M0
eoo
i
••tlluU\'ll.xClïvl^
_j__
___L_
ft
ft
M
ft
ft
»8
I
t
*
5
5.
^
5
*
M
<t
*
«-<
^l
ft
ft
1
1
*
§
ft
ft
1
§
51
ft
I
1
ft
ft
5
«^
i
-ocr page 43-
21
Deze waarde verschilt zoo weinig van de middelbare schommeling ten bedrage van 16 "ƒ..
welke, eveneens voor 25 Liter , in verschillende punten van het dwarsprofil werd gevonden ,
dat er geen aanleiding is, om aan te nemen, dat er tusschen den aard van beide
schommelingen een werkelijk verschil bestaat.
Neemt men dit aan , dan kan men op overeenkomstige wijze als boven uit de middelbare
schommeling van het slibgehalte van 25 Liter in verschillende punten die schommeling voor
50 Liter bepalen, hetgeen wenschelijk wordt geacht omdat alle gewone waarnemingen op
eene hoeveelheid water van 50 Liter betrekking hebben.
Men vindt alsdan voor de middelbare schommelingen van het slibgehalte van 50 Liter in
1 fi
verschillende punten van een dwarsprofil geschept _ °/0 =: ± H°/0-
Recapituleerende valt dus uit de gedane buitengewone waarnemingen af te leiden:
1°. dat do schommelingen, welke het slibgehalte eener hoeveelheid water van 50 Liter in
een punt geschept vertoont bij gelijktijdige waarnemingen iu nabij elkander gelegen punten ,
bedroegen
                                                                                                            ± 10 °/0
2*. dat de schommelingen, welke het slibgehalte eener hoeveelheid water van
50 Liter in een punt geschept vertoont bij niet gelijktijdige waarnemingen in
verschillende punten van een dwarsprofil, bedroegen
                                            de 11 70
3°. dat de schommelingen, welke het slibgehalte van eene hoeveelheid water
van 50 Liter in verschillende punten van een dwarsprofil geschept vertoont,
bij gelijktijdige waarnemingen in nabij elkander gelegen profilleu of bij niet
gelijktijdige waarnemingen in een dwarsprofil, bedroegen
                                  ± 12 \'ja
De groote overeenkomst tusschen de boven opgegeven middelbare schommelingen geven
aanleiding om te onderstellen, dat de schommelingen, welke het slibgehalte van een door
verscheidene waterscheppingen verzamelde hoevoelheid water van 50 Liter vertoont binnen
zekere grenzen vrij onafhankelijk zijn van de wijze, waarop die waterscheppingen plaats
hebben en van den tijd, die daarvoor gevorderd wordt. Die schommelingen kunnen ook
beschouwd worden als de middelbare afwijkingen, die er zullen bestaan tusschen het
slibgehalte eener hoeveelheid water van 50 Liter en het gemiddelde slibgehalte van al het
water, dat door de rivier wordt afgevoerd gedurende den tijd, dat het slibgehalte niet aan
bepaalde veranderingen onderhevig is.
Hoe groot die tijd is, valt niet met eenige zekerheid na te gaan, doch het ligt voor de
hand, dat in vele gevallen voor dien tijd niet meer dan eenige uren gesteld zal kunnen worden.
Neemt men in aanmerking, dat ook bij de gewone waarnemingen eene hoeveelheid water
van ongeveer 50 Liter werd geschept, dan volgt reeds uit het bovenstaande, dat er tuschen
het slibgehalte van die hoeveelheid water en het gemiddelde slibgehalte van al het water,
dat gedurende eenige uren door de rivier wordt afgevoerd een middelbaar verschil zal
bestaan van ongeveer 12 procent.
§ 22. Met de uitkomsten der buitengewone waarnemingen kan men zich gemakkelijk
eenige voorstelling maken omtrent de wijze waarop de slib over een betrekkelijk kort riviervak
is verdeeld.
Immers noch bij de waarnemingen van 1884 noch bij die van 1883 hadden de water-
scheppingen gelijktijdig plaats, zoodat voor elk dezer waarnemingen het water , dat het
laatst werd geschept zich tijdens de eerste waterschepping verscheidene honderd meters of
enkele kilometers boven de plaats van waarneming bevond.
Daar het niet is aan te nemen , dat het slibgehalte gedurende den loop van het water
over die lengte aan veranderingen onderhevig is, zoo zijn de schommelingen bij niet ge-
lijktijdige waarnemingen in een dwarsprofil ook te beschouwen als schommelingen bij ge-
lijktijdige waarnemingen op verschillende plaatsen van een riviervak ter lengte van verschei-
dene honderd meters of enkele kilometers.
Op grond 7an het geringe verschil tusschen de schommelingen der waarnemingen van
1885 met die der waarnemingen van 1883 en 1884 volgt dan, dat de schommelingen
-ocr page 44-
GRAPHISCHE VOORSTELLING VAN DE WATERSTANDEN .WAARGENOMEN EN BEREKENDE SLIB GEHALTEN TE PANNERDEN
GEDURENDE HET TIJDVAK 19 SEPTEMBER 1882 . 13 MAART 1883.
\'2000 d
7/
.
i
1
f GRAPHISCHE VOORSTELLING DER FORMULES WE]
TE PANNERDEN,NIJMEGEN, SlANDRIES (WAAL)
1 KAMPEN AANGEVEN, TEN OPZIGHTE VAN DE WATERS
180O
j/t.P/41
M*#/5
f600
fUOO
f200
1000
SOO „
600 ,
UOO ,
200 ,
<Sepf cmlitT.x
October.
Januari
November
7882
December.
Maart
Februari.
f88.1
e^clwuvL gg£* At waU-^aIah.L\'u I in. ÓO.
-ocr page 45-
van het slibgehalte in zeer nabij elkander gelegen punten niet kleiner zijn dan in betrekkelijk
ver van elkander gelegen punten van zulk een riviervak.
De verdeeling van do slib in een kort riviervak is dus over kleine afstanden nabij elk
punt zeer ongelijkmatig doch vertoont bovendien geen ongelijkmatigheid over grooten
afstand volgens de richting der lengte, breedte of diepte van dat riviervak.
Schommelhijjcn van het slibgehalte i/edurende eenige dagen.
§ 23. Tot nog toe zijn alleen de schommelingen beschouwd van het slibgehalte ceuer
hoeveelheid water van ongeveer 50 Liter in verschillende punten vim een kort riviervak,
welke schommelingen liet gevolg zijn van do ongelijkmatige verdeeling der slib.
Van geheel anderen aard zullen vermoedelijke de schommelingen zijn , welke het slibgehalte
e.Mier rivier van uur tot uur of van dag tot dag zal veitoonen. De kennis liezer schom-
melingcn zou vim groot belang zijn, om te beoordeeion niet welken graad van nauwkeu-
righeid de slibafvoer eener rivier gedurende enkele dagen bepaald kan worden door slechts
eenmaal gedurende die dagen het stil gebulte volgens de gewone methode wnar te nemen.
Die kennis zou men kunnen verkrijgen door herhaaldelijk gedurende een bepaald tijdvak
van enkele dagen het slibgehalte meermalen waar te nemen en het middelbaar verschil op
te maken tusschen elk dezer waarnemingen en het gemiddelde van alle waarnemingen
gedurende dat tijdvak gedaan.
Men zou daarbij echter onderscheid dienen te maken tusschen toevallige schommelingen
en regelmatige veranderingen. Wanneer bijv. bij opvolgende waarnemingen het slibgehalte
regelmatig grooter of kleiner werd gevonden, dan zouden de afwijkingen van de afzonder-
lijke waarnemingen niet het gemiddelde van alle waarnemingen gedurende zulk een tijdvak
niet als toevallige schommelingen maar als regelmatige veranderingen moeten beschouwd
worden.
De van rijkswege gedane waarnemingen hadden afwisseleud om de drie en vier dagen
plaats; dagelijksche waarnemingen voor het boven omschreven doel zijn daarbij niet verricht,
zoodat de bovengenoemde schommelingen van het slibgehalte uit de van rijkswege gedane
waanemingen niet zijn af te leiden.
Uit die waarnemingen is echter gebleken, dat de veranderingen van het slibgehalte bij
waarnemingen met tussclienruimte van drie of vier dagen dikwijls bijzonder groot en zeer
onregelmatig zijn.
Zonder nu hieruit te kunnen afleiden met welken graad van nauwkeurigheid het waar-
genomen slibgehalte zal aangeven het gemiddeld slibgehalte van den totalen waterafvoer
geduiende een tijdvak van drie of vier dagen, blijkt daaruit toch , dat die nauwkeurigheid
or\'mogelijk groot zou zijn.
Volgens den indruk, die men door beschouwing dier verschillen verkrijgt, zou men
meenen, dat de middelbare afwijking tusschen het waargenomen slibgehalte en het slib—
gehalte gedurende drie of vier dagen , althans bij hoogs waterstanden , eene waarde zal
hebben ten opzichte waarvan de vroeger bepaalde middelbare schommeling ten bedrage van
ongeveer 12 procent nog klein zal zijn.
Hoe dit echter zij, in ieder geval valt uit de grootte en den aard der verschillen der op
elkander volgende waarnemingen af te leiden, dat een tusschenruimte van drie of vier dagen
tusschen die waarnemingen te groot is om alle veranderingen, welke het slibgehalte ondergaat,
te leeren kennen.
Beoordeeling der methode van waarneming.
§ 24. Hij de beoordeeling der methode van waarneming is de kennis van de schomme-
lingen waaraan liet slibgehalte onderhevig is een eerste vereischte.
Daar de schommelingen waaraan het slibgehalte onderhevig \'s van uur tot uur of van
dag tot dag geenszins bekend zijn en deze schommelingen waarschijnlijk belangrijker zijn
dan die welke het gevolg ziju van de ongelijke verdeeling der slib zoo volgt hieruit reeds,
-ocr page 46-
23
dat men de gegevens mist, om op voldoende gronden de beste methode van waarneming
aan te geven. Dit neemt niet weg, dat uien, hoewel eenigszins in het algemeen toch
wel in staat is omtrent die methode eeuige opmerkingen te maken.
In de eerste plaats zij dan opgemerkt, dut men bij het beoordeelen der methode van
waarneming wel dient te onderscheiden het doel waarmede de waarnemingen verricht worden.
Dit doel kan bestaan in het bepalen van de veranleringen, welke het slibgehalte tenge-
volge van verschillende invloeden vertoont of in het bepalen van den slihnfvoer gedurende
eenigen tijd. In het laatste geval is de nauwkeurigheid waarmede de slibafvoer uit de
waarnemingen bekend wordt niet alleen afhankelijk van de nauwkeurigheid waarmede het
slibgehalte wordt waargenomen, maar ook van de schommelingen, welke het slibgehalte
vertoont gedurende den tijd, die er tusschen twee opvolgende waarnemingen verloopt.
Indien men dus bij waarnemingen voor dit dool zorgt, dat de middelbare fout der waar-
neming van het .slibgehalte belangrijk kleiner blijft dan de bovengenoemde schommelingen ,
dan is dit voldoende en zou het, onnoodig en zonder nut zijn, om grooter nauwkeurigheid
te bereiken.
Wanneer de waarnemingen echter ten dosl hebben, om de schommelingen van hetslib-
Kehalte hetzij van het eene tot het andere punt uf van uur tot uur of van dag tot dag te
bepalen, dan kan het bereiken van groote nauwkeurigheid bij de bepaling van het
slihgehale nuttig zijn
Uit de omstandigheid, dat de slib in een riviervak nabij elk punt ongelijkmatig verdeeld
is, volgt reeds dadelijk, dat de nauwkeurigheid waarmede het slibgehalte van het geschepte
water het gemiddeld slibgehalte van den afvoer der rivier gedurende korten tijd zal aan-
geven afhankelijk is van de hoeveelheid water, welke geschept is.
Uit hetgeen omtrent de verdeeling van de slib in een dwarsprofil werd opgemerkt kan
men afleiden, dat het weinig ter zake doet op welke plaatsen die hoeveelheid water geschept
wordt, en dat het niet bepaald noodig zou zijn, die plaatsen regelmatig over het profil
te verdeelen.
Wanneer men evenwel in aanmerking neemt, dat door de tot dusver gedane wanrne-
mingen de mogelijkheid van eene verdeeling der slib over het profil volgens eene bepaalde
wet niet Wordt buitengesloten en verder, dat het weinitr meerdere moeite geeft of men de
verschillende waterscheppingen op een plaats dan wel op verschillende plaatsen van een
dwarsprofil verricht, dan schijnt het vooralsnog rationeel , om het water in verschillende
punten te scheppen (1).
Bij de van rijkswege gedane waarnemingen werd eene betrekkelijk groote hoeveelheid
water van ongeveer 50 Liter in verschillende punten van een dwarsprofil geschept, zoodat
de methode van waterscheppen , welke bij die waarnemingen gevolgd werd in het algemeen
waardeering verdient.
Waar het echter te doen was, om te onderzoeken of de verdeeling der slib over het
dwarsprofil volgens bepaalde wet plaats had , ware het wenschelijk geweest , indien in de
(1) Wanneer de verdeeling der slib over het dwarsprofil volgens bepaalde wet plaats had dan
zou het weascheljjk zijn de verschillende panten, waar het water geschept wordt, zoodanig te kiezen ,
dat de verschillende vakken van het dwarsprofil, die bj) elk der panten behooren geljjke afvoeren
hebben.
Immers zy : o,, a8, a3 . , , , a» en »i, *s, s3 . . . . *„ respectievelijk de afvoeren en slibgehalten voor
verschillende vakken waarin men het dwarsprofil kan verdeelen; dart is het gemiddeld\'slibgehalte voorliet
geheele profil = S " \'•
£ a.
Deze waaide na zal alleen gelijk z(jn aan de waarde —, die men b[) de gevolgde methode van waar-
n
neming daarvoor aanneemt, indien o, = o2 = . . . an is. Wanneer de onderlinge verschillen tusschen
»i *i . . . . \'» slechts door toevallige afwijkingen veroorzaakt worden , dan is het tamelijk onverschillig of
a = fl| = . . . . an is; doch wanneer de onderlinge verschillen eene bepaalde wet volgen, dan zou daar-
door bij grooti ongelijkheid tusschen de afvoeren aïy 03, .... a» eene fout begaan worden, welke bij her-
haling der waarneming, op gelijke wijze, in denzelfden zin zou voorkomen en dus van constanten aard
zoa zijn.
-ocr page 47-
24
verschillende punten van waarneming een belangrijk grooter hoeveelheid water was geschept
dan thnns is gedaan.
Verder zou het wenschelijk geweest zijn indien het onderzoek omtrent de schommelingen
van het slibgehalte bij gelijktijdige waterscheppingen in nabij elkander gelegen punten
voor verschillende hoeveelheden water herhaald ware, daar dan het verband tusschen die
schommelingen en de hoeveelheid van het geschepte water eenigermatebekendgeweest zou zijn.
De nauwkeurigheid, waarmede het gewicht der slib van net geschepte water bij de van
rijkswege gedane waarnemingen werd bepaald , kan zeker als volkomen voldoende beschouwd
worden.
Immers tengevolge der ongelijkmatige verdeeling van de slib bestaat er tusschen het
slibgehalte van het geschepte water en het gemiddeld slibgehalte van het water in een
kort riviervak eene middelbare afwijking van ongeveer 12 procent, zoodat voor het geschepte
water, waarvan de totale hoeveelheid slib in den regel meer dan 1 gram weegt, de middelbare
schommeling van het gewicht der slib gewoonlijk belangrijk meer dan 120 millgrau za! bedragen.
Neemt men nu in aanmerking, dat tengevolge van de weging der hoofdmassa van de
slib en der slib in de flesschen fouten gemaakt konden worden, die voor de totale hoe-
veelheid slib konden opklimmen tot hoogstens 1 en 2.5 milligram, dan is het duidelijk ,
dat bij die weging volkomen voldoende nauwkeurigheid werd bereikt.
Hoewel op grond hiervan de weging eenigszins minder nauwkeurig zou kunen gedaan
worden , zoo zou daardoor geene bekorting der waarneming van eenige beteekenis verkregen
worden.
Wil men echter de methode waarop het slibgehalte van het geschepte water bepaald werd
vereenvoudigen , dan dient men te trachten de twee bepalingen van hoeveelheden slib (in
de buisjes en in de flesschen), welke thans voor elke waarneming moesten geschieden ,
te voorkomen.
Dit kan moeielijk anders geschieden dan door de hoeveelheid water waarvan men de
hoeveelheid slib bepaalt belangrijk te verminderen , omdat alleen van eene kleine hoeveelheid
water de slib in betrekkelijk korten tijd tot volkomen bezinking kan komen.
Daar het evenwel wenschelijk is eene groote hoeveelheid water te scheppen , zoo zouden
dan de waarnemingen als volgt gedaan moeten worden.
Na het scheppen van eene groote hoeveelheid water van bijv. 50 Liter zou, nadat [dit
water goed was omgeroerd (waarvoor wellicht een bepaald toestel is te vervaardigen), een
hoeveelheid van eenige Liters daarvan in een flescli of kom gebracht moeten worden,
terwijl dan , wanneer de slib tot volkomen bezinking was gekomen , het gewicht daarvan op
de gewone wijze bepaald zou kunnen worden.
Alvorens echter deze methode toe te passen zou het noodzakelijk zijn te onderzoeken of
men door omroering van het water eene voor het doel genoegzame gelijkmatige
verdeeling der slib in dat water kan verkrijgen.
Een volkomen gelijkmatige verdeeling zal daarbij wel niet te bereiken zijn, waarom het
waarschijnlijk wenschelijk zal blijken de hoeveelheid water, welke uit het geschepte water
tot onderzoek van het slibgehalte wordt afgezonderd , zoo groot te nemen als zonder bezwaar
kan gedaan worden , hetgeen bijv. met eene hoeveelheid van 5 Liter (welke hoeveelheid bij
de waarnemingen te Luik was aangenomen) zeker het geval is.
Wanneer de weging van de slib van deze 5 Liter water in milligrammen wordt gedaan,
dan is die weging ook zelfs bij zeer klein slibgehalte voldoende nauwkeurig.
Bepaaldelijk zal men dienen te onderzoeken in hoeverre de nauwkeurigheid van die
gewijzigde methode achter staat bij de thans gevolgde methode, omdat deze laatste ook,
hoewel in veel geringer mate, afhankelijk is van de mogelijkheid om door goede omroering
eene gelijkmatige verdeeling van slib in eene hoeveelheid water van 50 Liter te verkrijgen.
Mocht het blijken , dat tengevolge van de bovenvoorgestelde vereenvoudiging de nauw-
keurigheid der waarnemingen niet belangrijk verminderd wordt, dan gelooven wij dat die
vereenvoudiging zeker wenschelijk zou zijn.
Immers behalve, dat de arbeid , die voor eene bepaling van het slibgehalte van het geschepte
water noodig is, daardoor tot de helft verminderd zou worden, zou daardoor bovendien eene
belangrijke vereenvoudiging ontstaan in de toestellen , welke tot het laten bezinken der
slib noodig zijn.
-ocr page 48-
25
Dit is eene zaak, die naar liet ons voorkomt van groot belang is, daar naarmate die
toestellen eenvoudiger zijn er minder bezwaar zal bestaan , om het aantal waarnemingen
te vermeerderen en de veranderingen die het sliligehalte ondergaat zijn zoo groot, dat men
den aard dier veranderingen waarschijnlijk alleen dan nauwkeurig zal leeren kennen,
wanneer de op elkander volgende waarnemingen met korte tusschenruimten plaats hebben.
Daar het waargenomen slibgehalto met toevallige afwijkingen van 12 procent is aangedaan
zou het meer rationeel zijn het slibgehalte in grammen dan in decigrainmen per M*. water
uit te drukken. Nu evenwel in de verschillende nota\'s het slibgehalte steeds in decigrammen
werd uitgedrukt, hebben wij daarin voor dit verslag geen verandering gebracht.
Wanneer de slibwaarnemingen ten doel hebben het bepalen van den jaarlijksclien si ibafvoer,
dan zou de boven voorgestelde vereenvoudiging zeker wenschelijk zijn, indien het daardoor
mogelijk wordt do waarnemingen na korter tijd op elkander te doen volgen dan bij de
ge lane waarnemingen het geval was, ook zelfs wanneer de nauwkeurigheid der enkele
waarneming vau het slibgehalto door die vereenvoudiging eenigszins kleiner werd.
Bij hooge waterstonden namelijk zijn de veranderingen , die het slibgehalte na drie of
vier dagen op elkander volgende waarnemingen vertoont, zoo groot, dat de middelbare
afwijking van het bepaalde slibgehalte met het gemiddelde slibgehalte gedurende genoemd
aantal dagen vermoedelijk veel grooter zal zijn dan de vroeger genoemde middelbare fout
van het waargenomen slibgehalte ten bedrage van ongeveer 12 procent, zoodat de uauw-
keurigheid van de bepaling van den slibafvoer verhoogd zou kunnen worden door het
aantal waarnemingen te vermeerderen, zelfs wanneer eene vermindering der nauwkeurigheid
in de enkele waarneming daarmede gepaard ging
De nauwkeurigheid waarmede uit de gedane waarnemingen de jaarlijksche slibafvoer kan
afgeleid worden is niet te bepalen zoolong men onbekend is met de schommelingen , welke
het slibgehalte gedurende drie of vier dagen ondergaat. Evenwel kan gemakkelijk worden
aangetoond op welke wijze de berekende jaarlijksche slibafvoeren van die schommelingen
afhankelijk zijn.
Zij namelijk voor tijdvakken van drie of vier dagen waarin bepalingen van bet slib-
gehalte gedaan werden :
A,, A,......A». de totale waterafvoeren.
(i , «s......*»• de waargenomen slibgehalten.
"i , ^3.......<"»• de in procenten uitgedrukte middelbare afwijkingen tusschen
de waargenomen slibgehalten en de gemiddelde slibgehalten
gedurende bet aantal dagen waarop de waarnemingen be-
trekking hadden.
* de in procenten uitgedrukte middelbare fout van den jaarlijkschen
slibafvoer,
dan heeft men:
jaarlijksche slibafvoer = A, >, -f- A, », .... A» »„ =r l (A »)
en in de onderstelling, dat de fouten der waterafvoeren buiten rekening gelaten kunnen worden ,
x _1X{ A,- ,,\' ,»,\' A,\' ;,\' /.», .... A»8 „\' ,„\'{
MA,-)
Voor het geval, dltr, s^a,,,,^ gesteld kan worden heeft men dan :
.-f^\'(A\'.\')
* (A O
4
-ocr page 49-
26
Als voorbeeld is de waarde van s (A.J s\') berekend voorden Boveu-Rijn volgens de waar-
nemingen te Pannerden voor het jaar 1883, waardoor het volgende gevonden werd:
\\/ 0.46            , ftlo
x = * K ------ = ± 0.18 j».
o. o
Hieruit blijkt, dat zelfs wanneer de middelbare afwijking ^ bv. 30 procent bedroeg, de
middelbare fout van den berekenden jaarlijkscheu slibafvoer slechts ruim 5 procent zou be-
dragen , althans wanneer de fouten der aangenomen cijfers voor den waterafvoer buiten
rekening gelaten worden.
In het jaar 1883 hadden er van alle waarnemingen zes plaats bij waterstanden hooger
dan 13 M. - - AP ; en voor de dagen waarop die waarnemingen betrekking hadden
bedroeg de slibafvoer 1.3 milliard K. G. of ruim een derde gedeelte van den totalen slibafvoer.
Onderstelt men alleen voor die dagen eene andere middelbare afwijking bijv. /*\' tusschon
de waargenomen slibgehalten en het getniddel Ie slibgehalte gedurende de dagen waarop
de waarnemingen betrekking hebben, dan vin lt men :
l/l 0.13 f* 0.33 *•"{
Zij als voorbeeld : j»\' = \\ /«.
dan vindt men: x\' = ± 0.12 /<.
In het onderstelde geval zou dus de verdubbeling der nauwkeurigheid van de bepaling
van den slibafvoer alleen gedurende het kleine aantal dagen , dat de waterstanden hooger
dan 13 M. AP. waren, de middelbare fout van den jaarlijkschen slibafvoer een derde
kleiner doen worden.
Wanneer de slibwaarnemingen dus ten doel hebben bet bepalen van den jaarlijkschen
slibafvoer dan is het rationeel, om te trachten den slibafvoer gedurende de dagen van hooge
waterstanden met grooter procentische nauwkeurigheid te bepalen dan gedurende de dagen
van lage waterstanden.
Hieruit volgt, dat men bij hooge waterstanden de waarnemingen met korte tusschenruimten
op elkander moet laten volgen, terwijl het daarentegen geen bezwaar kan geven, om bij
lage waterstanden die tusschenruimten groot te nemen.
HOOFDSTUK III.
Invloeden waarvan het slibgehalte afhankelijk Is en vergelijking tusschen
de slibgehalten op verschillende plaatsen.
Verschillende invloeden in het algemeen.
§ 25. Wanneer men de achter dit verslag gevoegde platen 1—18 beschouwt dan valt
onmiddellijk in het oog, dat er bepaalde invloeden bestaan waardoor de veranderingen van
het slibgehalte worden beheerscht.
Wat de waarnemingen op de Rijntakken betreft zoo valt in de eerste plaats op te merken,
dat de lijnen die de slibgehalten op verschillende plaatsen voorstellen, met uitzondering van
Nijmegen, over het algemeen veel overeenkomst vertoonen.
-ocr page 50-
27
Hieruit volgt dus, dat er over het algemeen geen groot onderscheid bestaat tusschen de
slibgehalten op do verschillende plaatsen van waarneming, voor zoover die in genoemde
platen in teekening zijn gebracht.
In de tweede plaats valt op te merken, dat op alle plaatsen van waarneming het slib-
gehalte bij hooge waterstanden in den regel grooter is dan bij lage waterstanden.
In de derde plaats valt op te merken, dat bij sterken was der rivier het slibgehalte
veelal vrij plotseling zeer groot, wordt.
In de vierde plaats valt op te merken, dat in het midden van den zomer het slibgehalte
belangrijk grooter is dan bij gelijke waterstanden in andere jaargetijden.
Omtrent de waarnemingen op de Boven-Maas valt op te merken, dat de slibgehalten op
de verschillende plaatsen van waarneming zeer uiteenloopen.
Te Maastricht vertoont het slibgehalte veel grooter schommelingen dan te St. Andries
en voor zooverre uit de waarnemingen van 13 November 1882 tot 13 November 1883 te
Luik valt af te leiden is het slibgehalte aldaar in den regel veel kleiner dan te Maastricht.
Voor Maastricht blijkt duidelijk, dat het slibgehalte bij hooge waterstanden belangrijk
grooter is dan bij lage waterstanden, voor St. Andries blijkt dit echter minder duidelijk.
Een invloed van het jaargetijke op het slibgehalte der Boven-Maas is uit de teekeningen
niet af te leiden.
§ 26. Ten einde de bovengenoemde invloeden nader aan te toonen zijn de platen 19 en
20 samengesteld.
In deze platen is de uitkomst van elke waarneming aangegeven door een teeken (punt,
cirkel met middelpunt of kruisje) waarvan de abscis het waargenomen slibgehalte voorstelt
en de ordinaat den waterstand waarbij dat slibgehalte werd waargenomen.
Door verschil van kleur is aangegeven of de waarneming in de zomer-of wintermaanden
plaats had, terwijl door verschil van teeken is aangegeven of de waarneming bij wassend,
staand of vallend water plaats had.
Wanneer men plaat 19 beschouwt dan blijkt daaruit onmiddelijk, dat bij een zelfden
waterstand zeer verschillende slibgehalten kunnen voorkomen, bij rivierstanden van ongeveer
11.50 M -t- A. P. te Pannerden bijv. is zoowel een slibgehalte waargenomen van ruim
3100 als van ongeveer 70 d. G, per fti*. water. Over het algemeen echter zijn de waarge-
nomen slibgehalten grooter naarmate de rivierstand hooger is.
Hieruit volg-t dus, dat het slibgehalte te Pannerden afhankelijk is van de hoogte van
den rivierstand, doch behalve daarvan bovendien nog van andere zeer sterke invloeden of
groote schommelingen afhankelijk moet zijn.
Wanneer men de beschouwing van plaat 19 verder voortzet en de kleur waarmede de
waarnemingen zijn aangegeven in aanmerking neemt, dan doet zich een opmerkelijk ver-
schijnsel voor. Er blijkt namelijk, dat voor waterstanden van 9 M. tot 12 M. -4-A. P., de
waarnemingen, welke met zwart zijn aangegeven in de teekening rechts zijn gelegen van
de waarneming\'en, welke met rood zijn aangegeven, zoodat voor die waterstanden hetslib-
gehalte der rivier in de zomermaanden veel groot?r is dan in de wintermaanden.
Voor hoogere waterstanden is het aantal der waarnemingen met zwart aangegeven,
zooals te verwachten was, vrij klein en kan dus van een verschil van beide waarnemingen
geen sprake zijn.
Beschouwt men thans de waarnemingen in de zomermaanden en in de wintermaanden
ieder afzonderlijk en let men op de verschillende teekens waardoor is aangegeven of de
waarnemingen bij wassend, staand of vallend water plaats hadden, dan valt, althans bij
waterstanden lager dan 12 M A. P., een verschil van slibgehalte naarmate de waarne-
mingen door het eene of andere teeken zijn aangegeven, niet onmiddelijk in het oog. Bij
hoogere waterstanden echter blijkt onmiddelijk, dat bij een zelfden rivierstand de waarne-
mingen , die op wassend water betrekking hebben in den regel grooter slibgehalte aan-
geven dan de overige waarnemingen. Beschouwt men zonder op de hoogte van den
rivierstand te letten alleen die waarnemingen , welke een zeer groot slibgehalte aangeven,
bijv. die waarbij het slibgehalte grooter was dan 1500 d.G. per Ms. water, dan blijkt, dat
op slechts weinige uitzonderingen na al die waarnemingen plaats badden bij wassend water.
-ocr page 51-
28
Uit het bovenstaande volgt, dat ook ile toestand van de rivier, namelijk of het water
wassend is of niet, op het het slibgehalte invloed heeft.
Dat die invloed niet voor alle waarnemingen van plaat 19 te onderscheiden valt, is te
verklaren door aan te nemen, dat de invloed van het wassen van het water zich alleen
belangrijk bij een sterken was der rivier doet gevoelen en bij een kleinen was, waarop vele
waarnemingen betrekking hebben , niet merkbaar is.
In hoeverre er nog andere invloeden zijn waarvan het slibgehalte afhankelijk is, kan uit
plaat 19 voor wassend en vallend water niet onmiddelijk worden uitgemaakt. Immers wanneer
het wassen of vallen van het water invloed op het slibgehalte heeft, dan is het duidelijk,
dat de slibgehalten , die bij een zelfden rivierstand in een zelfde jaargetijde bij wassend water
zijn waargenomen onderling nog belangrijke velschillen kunnen vertoonen afhankelijk van
de grootte van den was.
Uit de waarnemingen, welke bij staand water zijn gedaan blijkt echter, dat de waarne-
mingen bij een zelfden rivierstand en in een zelfde jaargetijde onderling nog belangrijke
verschillen vertoonen, hetgeen zooals duidelijk is niet liet geval bad moeten zijn indien het
slibgehalte alleen van bovengenoemde invloeden afhankelijk was en geen toevallige
schommelingen vertoonde.
Omgekeerd kan men dus hieruit afleiden, dat behalve van den waterstand, het jaarge-
tijde en den toestand der rivier, wat betreft de verandering van den waterstand, het slib-
gehalte nog van andere invloeden of van geheel toevallige schommelingen afhankelijk is.
In hoeverre moer aan toevallige schommelingen dan aan bepaalde invloeden gedacht
moet worden, kan waarschijnlijk alleen door een nader onderzoek worden uitgemaakt,
daar het te betwijfelen is of dat uit de gedane waarnemingen wel met voldoende zekerheid
afgeleid zal kunnen worden.
Waarschijnlijk zou men de andere invloeden, waarvan het slibgehalte behalve van de
bovengenoemde afhankelijk kan zijn, eerder hebben kunnen opsporen indien de waarnemingen
met korter tusschenruiinteu waren verricht dan thans het geval is geweest.
Beschouwt men thans plaat 20, dan blijkt daaruit, dat omtrent liet slibgehalte van het
water der Maas te Mat.stricht, behoudens eene belangrijke uitzondering, hetzelfde valt op
te merken als uit plaat 19 omtrent het slibgehalte te Pannerden.
Deze uitzondering betreft den invloed van het jaargetijde, welke voor de waarnemingen te
Maastricht volstrekt niet valt waar te nemen (1).
Waarom het jaargetijde invloed op het slibgehalte heeft, is niet met zekerheid te zeggen;
de omstandigheid echter, dat die invloed wel op den Rijn en niet op de Boven-Maas
bestaat, geeft aanleiding om t9 vermoeden, dat de voeding van den Kiju door Alpenwater,
welke voornamelijk in het warme jaargetijde plaats heeft, daarmede in verband zal staan.
Het zon bijv. kunnen zijn , dat de neven-rivieren van den Rijn over het algemeen een kleiner
slibgehalte hadden dan de hoofdstroom, in welk geval het slibgehalte in den zomer grooter
zou moeten zijn dan in den winter. Immers de afvoer van den Rijn wordt in den zomer
grootendeels door Al pen water gevoel en is dus dan hoofdzakelijk van den hoofdstroom
afhankelijk , terwijl in de wintermaanden die afvoer grootendeels door regenwater wordt
gevoed en dus dan ia groote mate van de neven-rivieren afhankelijk is.
Invloed tan den ritierstand.
§ 27. De omstandigheid, dat het slibgehalte van verschillende invloeden afhankelijk is,
maakt het moeieüjk de grootte van elk dier invloeden afzonderlijk te bepalen.
(1) Op de Hoven-Maas zijn de waterstanden in den zomer gewoonlijk zeer laag, zoodat het aantal
waarnemingen in de zomermaanden by middelbare standen, dat met waarnemingen in den winter vergc-
leken kan worden betrekkelijk klein is. Waterstanden tusschen 42 en 43 M A. P. zijn vele malen in
de zomermaanden doch slechts enkele malen in de wintermaaanden voorgekomen, zoodat voor die water-
standen niet kan nagegaan worden of het jaargetijde eenigen invloed op het slibgehalte heeft. Voorwater-
standen van 43 tot 45 M A. P. is echter het aantal waarnemingen in de zomormaanden, hoewel klein ,
toch groot genoeg om te doen zien, dat het jaargetijde geen invloed op het slibgehalte heeft. Men ziet
namelijk in de teekening de zwarte teekens geheel toevallig verspreid tusschen de roode teekens.
-ocr page 52-
29
Om elk dezer invloeden te bepalen, zou men uit alle waarnemingen die moeten uitzoekeu,
waarbij de overige invloeden zich in het geheel niet, of steeds op dezelfde wijze hadden doen
gevoelen.
Zoo zou men bijv. om den invloed van de hoogte vau den rivierstand onafhankelijk te
onderzoeken van den invloed, welke door de verandering van den rivierstand wordt teweeg
gebracht, alleju waarnemingen moeten vergelijken , welke hij staand water plaats hadden.
Voorts zou men deze waarnemingen in verschillende groepen kunnen verdeelen volgens de
jaargetijden waarin zij plaats hadden. Uit elke groep op zich zelf zou dan do invloed vau
den rivierstand voor een bepaald jaargetijde, onafhankelijk vau den invloel vau was of
val, zijn op te maken.
Deze methode zou toepasselijk zijn wanneer men over een zeer groot aantal waarnemingen
kon beschikken, doch thans is dit niet het geval, vooral omdat behalve de bekende in-
vloeden nog andere invloeden of schommelingen aanwezig zijn, welke zich in een groep
van een klein aantal waarnemingen in sterke mate kunnen doen gevoelen.
Wij hebben daarom een anderen weg gevolgd en alle waarnemingen volgens de water-
standen in groepen verdeeld, zoodanig, dat elke groep waarnemingen bevatte, die allen
werden gedaan bij waterstanden , die niet meer dan 0.50 M. onderling verschilden.
Voor elke groep is de gemiddelde waterstand en het gemiddelde slibgehalte van alle
waarnemingen opgemaakt.
Wanneer het aantal der waarnemingen van elke groep zeor groot is, dan heeft men
reden om te onderstellen, dat de verschillen tusschen de jremiddelde slibgehalten der
groepen bijna alleen door den invloed der hoogte van don rivierstand op het slibgehalte
worden beheerscht, of eigenlijk juister door den gemiddelden invloed van den rivierstand,
daar die invloed niet voor elk jaargetijde hetzelfde behoeft te zijn.
Volkomen zeker zou men hiervan alleen zijn indien de andere invloeden zoowel in posi-
tieven als in negatieven zin voorkomen, hetgeen zeker eenigszins twijfelachtig is.
Wanneer bijv. bij sterk wassend water het slibgehalte zeer groot wordt, dan zal het
daarom bij vallend water niet zeer klein worden. Daar de invloed , welke door het wassen
van het water op het slibgehalte wordt uitgeoefend alleen dan zeei belangrijk wordt, wanneer
de was groot is en daar na een sterken was hooge waterstanden uit den aard der zaak
zullen voorkomen, zoo is het van te voren te verwachten, dat de gemiddelde slibgehalten
der groepen van waarnemingen bij hooge rivierstanden niet alleen van den invloed der
hoogte van den rivierstand afhankelijk zijn. Dit is te meer het geval, omdat het aantal
waarnemingen bij hooge waterstanden betrekkelijk klein is, zoodat die waarnemingen ook
nog in sterke mate van andere invloeden afhankelijk kunnen zijn.
Voor de plaatsen langs de beneden-rivieren , waar vloed- en ebstroom gaat, hebben wij
de waarnemingen niet gerangschikt volgens de waterstanden aan de daarbij gelegen peil—
schalen, maar volgens de waterstanden, welke op de dagen der waarnemingen op plaatsen
langs de boven-rivieren voorkwamen.
Zoo zijn de waarnemingen te Kampen gerangschikt volgens de waterstanden te Wes-
stervoort, die te Krimpen aan de Lek volgens de waterstanden te Panuerden, die te Go-
rinchem en Dordrecht volgens de waterstanden te St. Andries (Waal).
De waarnemingen te Hoek van Hollaul en op de Zeeuwsche stroomen laten wij hier
buiten beschouwing, omdat op die plaatsen het water dikwijls alleen uit zeewater en in
het geheel niet uit rivierwater bestaat.
Daar te Arnhem, Krimpen , Gorinchem en Dordrecht slechts gedurende een kort tijdvak
waarnemingen gedaan werden, zijn voor die plaatsen de waarnemingen in een kleiner
aantal groepen verdeeld dan voor de andere plaatsen.
Voor Panuerden is de verdeeling in groepen zoowel voor alle daar gedane waarnemingen
opgemaakt als voor de waarnemingen, welke daar gelijktijdig met die der overige stations
plaats hadden.
§ 28. De resultaten der groepeeringen van de verschillende waarnemingen volgens de
rivierstanden zijn in de volgende staten opgenomen.
-ocr page 53-
30
STAAT A.
GEMIDDELDE SLIBGEHALTEN te Pannerden gedurende het
tijdvak Juli 1879—December 1884 en het tijdvak April 1869—Decem-
ber 1885, verdeeld in groepen volgens de waterstanden te
Pannerden.
Juli 1879—1884.
Apbil 1869—1885.
Verdeeling in
groepen volgens
Aantal
waarnemin-
Gemiddelde
Gemiddelde
Aantal
waarnemin-
Gemiddelde
Gemiddelde
de waterstanden
water-
standen der
waar-
slibgehalten
der
waarne-
water-
standen der
waar-
slibgehalten
der
waarne-
te Pannerden.
gcn in
nemingen
van elke
mingen v:in
elke groep
gen in
nemingen
van elke
mingen van
elke groep
M. A.P.
elke groep.
groep.
M. A.P.
in d. G. per
M*. water.
elke groep.
groep.
M. A.P.
in d. G. per
Ms. water.
Lager dan 8.50
-
6
8.41
116
8.51- 9.00
6
8.86
134
44
8.89
163
9.01- 950
40
927
234
203
9.28
214
9.51-10.00
145
9.77
584
375
9.76
291
10.00-10.50
128
10.25
388
327
10.26
417
10 51—11.00
76
10.75
463
241
10.74
460
11.01-11.50
49
11.25
467
147
11.24
523
1151—1200
33
11.73
587
100
11.73
594
12.01-12.50
21
12.19
774
73
18.21
786
1251-13.00
12
12.76
911
40
12.73
594
13.01-13.50
8
1327
1156
26
13.25
1230
13.51-14.00
10
1381
930
20
13.80
1201
14.01-14.50
-
-
6
1417
619
14.51 en hooger
-
7
14.67
1393
-ocr page 54-
31
STAAT B.
GEMIDDELDE SLIBGEHALTEN te Westervoort en te Krimpen
gedurende het tijdvak Juli 1879—December 188i, verdeeld in
groepen volgens de waterstanden te Westervoort.
Westebvoort
Kampen.
Verdeeling in
groepen volgens
de waterstanden
Aantal
waarnemin-
Gemiddelde
water-
standen der
waar-
Gemiddelde
elibgehalten
der
waarne-
Aantal
waarnemin-
Gemiddelde
water-
standen der
waar-
Gemiddelde
slibgehalten
der
waarne-
te Westervoort
gen in
nemingen
van elke
mingen van
elke groep
gen in
nemingen
van elke
mingen van
elke groep
M. A.P.
elke groep.
groep.
M. -t- A. P.
in d. G. per
M». water.
elke groep.
groep.
M. - - A.P.
in d. G. per
M3. water.
Lager dan 8.00
8
7.94
202
8
7.94
180
8.01— 850
38
8.30
198
39
8.31
222
8.51— 900
128
8.78
300
129
8.79
297
9.01- 950
141
9.22
359
135
9.23
345
9.51—10.00
95
9.75
446
91
9.74
426
10.01-10.50
50
10.23
609
47
10.22
477
10.51-11.00
36
10.72
671
36
10.72
433
11.01-11.50
22
11.22
711
21
1121
511
11.51-12.00
10
11.73
756
9
11.83
478
12.01—12.50
8
12.18
998
8
12.22
683
12.51-18.00
13
12.72
855
12
1272
695
13.01-13.50
5
13.27
1000
6
13.26
1836
13.51 en booger.
3
1353
1792
2
13.53
1413
-ocr page 55-
33
STAAT C.
GEMroDELDE SLIBGEHALTEN te Nijmegen en te St. Andries (Waal)
gedurende het tijdvak Juli 1879—December 1884, verdeeld in
groepen volgens de waterstanden te Nijmegen en te St. Andries.
NlJMEOEN.
St.
Asjibies (Waai.;.
Verdeeliug in
groepen volgens
Aantal
waarnc-
Gemiddelde
water-
standen der
Gemiddelde
slibgehalten
der
Verdeeling in
groepen volgens
Aantal
waarne-
Gemiddelde
water-
standen der
Gemiddelde
slibgehalten
der
de waterstanden
te Njjmegen
mingen
in elke
waar-
nemingen
van elke
waarne-
mingen van
elke groep
de waterstanden te
St. Andries (Waal)
mingen
in elke
waar-
nemingen
van elke
waarne-
mingen van
elke groep
M. A.p.
groep.
groep
M. A.P.
in d.G. per
M\'. water.
M. A.P.
groep.
groep
M. • • A.P.
in d.G. per
M3. water.
Lager dan 7.00
3
6.92
295
Lager dan 3.00
17
2.84
215
701— 7.50
15
7.33
493
3.01—350
55
3.33
338
7.51— 8.00
-
-
-
3.51-4.00
120
378
328
8.01— 8.50
126
8.25
648
401—4.50
114
4.25
411
R51- 9.00
104
8.74
717
4.51-5.00
104
4.76
520
9.01- 9.50
69
9.24
782
5.01—5.50
52
5.22
506
9.51-10.00
43
9.73
1031
5.51-6.00
44
574
642
10.01-10.50
36
10.22
1030
6.01-6.50
25
6.?0
711
10.51—11.00
24
10.72
1133
6.51— 7.0U
19
6.78
946
11.01—1150
12
11.24
1158
7.01—7.50
14
7.19
1047
11.51—12.00
10
11.72
1469
7.51—8.00
6
7.72
1065
12.01—12.50
12
12.26
1334
8.01 en hooger.
2
8.08
1472
12.51—13.00
4
12.81
2436
13.01 en lïooger
4
13.33
2434
-ocr page 56-
."«
STAAT D.
GEMIDDELDE SL1BGEHALTEN te Maastricht gedurende het tijdvak
Juli 1879—December 1885 en te St. Andries (Maas) gedurende
het tijdvak Juli 1879—December 1884, verdeeld in groepen volgens
de waterstanden te Maastricht en te St. Andries.
Maastbicht.
St
ASDHIE
i (Maas).
Vcrdeeling in
groepen volgens
Aantal
waarne-
Gemiddelde
water-
standen der
| Gemiddelde
slibgehalten
der
Verdeeling in
groepen volgens
Aantal
waarne-
Gemiddelde
water-
standen der
Gemiddelde
slibgebalten
der
de waterstanden
te Maastricht
mingen
in elke
waar-
nemingen
van elke
waarne-
mingen van
elke groep
de waterstanden te
St. Andries (Maas)
mingen
in elke
waar-
nemingen
van elke
waarne-
mingen van
elke groep
M. A.P.
groep.
groep
M. A.P.
in d. G. per
Ms. water.
M. A.P.
groep.
groep.
M. -t- A.P.
in d.G. per
M3. water.
Lager dan 42.50
32
42.44
266
Lager dan 2.00
10
1.91
300
42.51-43.00
174
42.76
279
201-250
95
2.31
306
43.01-43.50
123
43,26
366
2.51-300
94
2.76
304
43.51-44.00
84
43.74
575
3.01-3.50
66
323
360
44.01—44.50
43
44.22
1118
3.51-4.00
63
3.74
264
44.51—45.00
21
44.77
1383
4.01—4.50
58
4.28
288
45.01-45.50
13
45.18
1582
4.51-5.00
45
4.76
270
45.51—46.00
7
45.75
1227
501-5.50
41
5.25
323
56.01-46.50
2
46.10
1497
5.51-6.00
29
5.73
496
46.51 en hooger.
1
4655
5900
6.01-6.50
19
6.20
373
6.51-7.00
12
6.78
424
7.01-7.50
9
7.27
475
7.51-8.00
5
7.78
493
8.01 en hooger.
2
8.13
i
1560
-ocr page 57-
34
STAA.T E.
GEMIDDELDE SLIBGEHALTEN te Arnhem gedurende het tijdvak
Januari 1883—December 1884 en te Krimpen a/d Lek gedurende
het tijdvak Juli 1879 -Decernber 1882, verdeeld in groepen
volgens de waterstanden te Arnhem en te Pannerden.
Aeniikm.
Kbimpen a d Lek (1)
Verdeeling in
groepen volgens
de waterstanden
te Arnhem
H. A.P.
Aantal
waarne-
mingen
in elke
groep.
Gemiddelde
water-
standen der
waar-
nemingen
van elke
groep.
M. - - A.P.
Gemiddelde
slibgehalten
der
waarne-
mingen van
elke groep
in d.G. per
M3. water.
Verdecling in
groepen volgens
de waterstanden
te Pannerden
M. A.P.
Aantal
waarne-
mingen
in elke
groep.
Gemiddelde
water-
standen der
waar-
nemingen
van elke
groep
M. A.P.
Gemiddelde
slibgehalten
der
waarne-
mingen van
elke groep
in d. G. per
M3. water.
Lager dun 8.00
8.01— ü.00
U.01-10.00
10.01—U.OO
11.01-12.00
1201-13.00
13.00 en hooger
16
101
67
18
4
2
2
7.81
8.58
9.39
10.43
11.57
12.75
13.20
239
311
402
485
844
804
1511
Lager dan 9.00
9.01—1000
10.01—11.00
11.01-1200
1201—13.00
13.01-1400
14.01 en hooger
5
95
123
55
23
19
3
8.86
± 9.50
± 10.50
± 11.50
± 12.50
± 13.50
14.58
310
461
538
564
881
836
1055
(1) Voor deze plaats, evenals voor Gorinchem en Dordrecht, werd het onnoodig geacht de gemiddelde water-
stand van elke groep nauwkeurig uit te rekenen en kan die gemiddelde waterstand globaal gelijk gesteld
worden inet het gemiddelde der uiterste waterstanden van elke groep.
Alleen voor de beide eerste en de laatste groep zijn de gemiddelde waterstnnden uitgerekend.
-ocr page 58-
35
STAAT V.
GEMIDDELDE SLIBGEHALTEN te Gorinchem en Dordrecht ge-
durende het tijdvak Juli 1879—December 1882, verdeeld in
groepen volgens de waterstanden te St. Andries (Waal).
Verdeeling ia
groepen volgens de
waterstanden te
St. Andries (Waal).
M. - - A.P.
Gorinchem.
DOBDRBCHT.
Aantal
waarnemingen
in elke
groep.
Gemiddelde
waterstanden
der waar-
nemingen
van elke
groep.
M. AP.
Gemiddelde
slibgehalten
der waar-
nemingen
van elke
groep
in d. G. per
M8. water.
Aantal
waarnemingen
in elke
groep.
Gemiddelde
waterstanden
der waar-
nemingen
van elke
groep.
M. AP.
Gemiddelde
slibgehalten
der waar-
nemingen
van elke
groep
in d. G. per
M*. water.
Lager dan 4.00
4.01-5.00
5.01-6.00
6.01-7.00
7.01 en hooger
81
144
66
36
19
3.64
±4.50
±550
±6.50
7.32
1482
1924
1967
1420
2081
86
147
69
35
18
3.65
±4.50
±550
±6.50
7.81
216
351
463
886
1331
-ocr page 59-
36
§ 28. Uit de staten A—F valt duidelijk af te leiden, dat het slibgehalte bijna voor
alle langs de rivieren gelegen waarnemingsplaatsen in hooge mate afhankelijk is van den
rivierstand. Alleen de waarnemingen te Gorinchem te St Andries(Maas) maken hierop eene
uitzondering.
De uitkomsten van bovenstaande staten zijn in plaat 21 graphisch voorgesteld, waardoor
onmiddelijk in het oog valt, dnt er voor de meeste waarnemingsplaatsen tusschen het
slibgehalte en den rivierstand eene vrij eenvoudige betrekking bestaat.
Dit is althans het geval, wanneer men de waarnemingen bij zeer hooge waterstanden
buiten beschouwing laat, omdat de gemiddelde slibgebalten bij die waterstanden om
vroeger genoemde reden niet geacht kunnen worden alleen van de hoogte van den rivierstand
afhankelijk te zijn.
Voor de meeste plaatsen langs de Rijntakken wijken de punten, die de gemiddelde
slibgehalteu bij verschillende rivierstanden aangeven, niet belangrijk van eene rechte lijn
af, zoodat de betrekking tusschen slibgehalte en rivierstand door eene vergelijking van den
eersten graad kan uitgedrukt worden. Voor Maastricht echter wijken de punten zeer
veel van eene rechte lijn af en kan dus de betrekking tusschen slibgehalte en rivierstand
niet door eene vergelijking van den eersten graad worden weergegeven.
Zij op een der plaatsen van waarneming:
het slibgehalte = s.
de waterstand = h
dan volgt uit het bovenstaande, dat meu voor de waarnemingen langs de Rijntakken
bij standvastigen rivierstand mag stellen :
* = <£ 0 *
indien <£ , en p nader te bepalen coëfficiënten voorstellen.
Door volgens de methode der kleinste vierkanten deze coëfficiënten uit de gegevens der
vorige staten te bepalen en daarbij de waarnemingen bij zeer hooge waterstanden buiten
rekening te laten zijn de volgende formules gevonden ; (1)
waarin sp, sa* , ssi.a, Sw, sk , de slibgebalten in dG. per M*. water.
en hr, hu, hst.A, hw, de waterstanden in M. boven A.P. voorstellen, respectievelijk
te Pannerden, Nijmegen, St. Audries (Waal), Westervoort en Kampen;
(1) Bjj de bepaling der coëfficiënten is ondersteld, dat de som der vierkanten der betrekkelijk e verschillen,
een minimum moest zijn.
Indien dus s voorstelt het slibgehalte volgens du formule, s\' het gemiddelde slibgehalte volgens de
waarnemingen, h de gemiddelde waterstand, en p het aantal waarnemingen van een der groepen, dan
heeft men ter bepaling der coëfficiënten de volgende vergelijking:
[, (")\'] = [, p±j±£f] = minimum.
Hieruit volgt ter oplossing van <>£ en p.
««[*] » m - ca=»
-ocr page 60-
37
1) sp s= 1292 -f- 162 hp (lot waterstanden te Pennerden van
ongeveer 13,00 J/. - - i.P.)
2) Sn = — 952 193 Ijr(l) >
i
» Nijmegen »
»
12,00 » » )
3) fjb^S — 169 187^ »
»
» >5ï. Andries »
»
6,50 > » )
4) ^^ — —1173 167 hw >
»
» Westervoort »
»
13,00 » » )
5) 5ir = — 780 116 hw >
»
> > i
»
13,00 » » )
Voor Arnhem, Krimpen, Gorinchem eü Dordrecht was het aantal waarnemingen te
klein , om den invloed van den rivierstand in formule te brengen.
Voor St. Andries (Maas) is de formule niet opgemaakt, omdat voor die plaats de invloed
van den rivierstand klein bleek te zijn en daardoor niet met eeuige zekerheid berekend
konworden.
Voor Maastricht moest eene vergelijking van den tweeden graad worden aangenomen
waarvoor gevonden werd, indien Sm , het slibgehalte in d.G. per Ms. water en hyt, de water-
stand in M. boven A.P. voorstellen.
6) Sm - 262000 - 12420 hM -f- 147 h\\
welke formule ook als volgt kan geschreven worden.
7) sm = 244 - - 147 (hM 42.24)\'
De lijnen, welke door de vergelijkingen 1—6 worden voorgesteld, zijn op plaat 21 in
teekening gebracht.
Invloed van het jaargetijde.
§ 29. Uit plaat 19 is reeds gebleken, dat het slibgehalte te Pannerden bij gelijke rivier-
standen in de zomermaanden veel grooter is dan in de wintermaanden , zoodat het slibgehalte
behalve van den rivierstand ook van het jaargetijde afhankelijk is.
Ten einde den invloed van het jaargetijde «enigszins nader te onderzoeken zijn de waarne-
mingen , welke te Pannerden gedurende het tijdvak 1869 — 1885 werden gedaan , zoowel volgens
de maanden van het jaar als volgens de hoogte der rivierstanden in groepen verdeeld. Voor elk van
die groepen is wederom de gemiddelde waterstand en het gemiddeld slibgehalte opgemaakt.
"Wegens het betrekkelijk gering aantal waarnemingen, dat elke groep op deze wijze
bevatte is de verdeeling in groepen volgens de hoogte van den rivierstand telkens met op-
klimming van een vollen Meter gedaan , terwijl voorts zoowel /eer hooge als zeer lage
waterstanden buiten beschouwing zijn gelaten. Verder zijn, opdat het geringe aantal
waarnemingen van iedere groep zoo weinig mogelijk afhankelijk zou zijn van den invloed
van het wassen van het water, de waarnemingen met een slibgehalte grooter dan 1000 d.G.
per M3. buiten rekening gelaten, omdat zooals later zal blijken zulk een slibgehalte
gewoonlijk door een sterken was veroorzaakt wordt.
De resultaten van bovengenoemde groepeering der waarnemingen te Pannerden zijn in den
volgeuden staat opgegeven.
(1) Voor Nymegen en St. Andries zijn ook formules van den tweeden graad uitgerekend.
Met inachtneming van alle waarnemingen werden de formules gevonden:
voor Nijmegen         ss = — 510 87 hy • • 6.3 A«y
en voor St.Andries Sst.A = — 77 90 hst.A 6,6 h\'si.A.
Het voordeel dezer formules boven die van den eersten graad bleek echter klein te zjjn, waarom verder
de laatsten z(jn aangehouden.
-ocr page 61-
Gemiddelde slibgehalten te Pannerden.
r Bivierstanden te Pannerden in Meter boven A.P.
e.oi-io.oo.
10 111 llllll.
11.01—12.00
Maanden.
Aantal
waarne-
mingen in
elke
groep.
Ge-
middelde
water-
standen der
waar-
nemingen
van
elke groep
M. A.P.
Ge-
middelde
slibgehal-
ten der
waaraemiu-
gen van
elke groep
in d.G.
per Ms.
water.
Aantal
waarue-
mingeii in
elke
groep.
Ge-
middelde
water-
standen der
waar-
nomingen
van
elke groep
M. A.P.
Ge-
middelde
slibgehal-
ten der
waarnemin.
gen van
elke groep
in d G.
per Mn.
water.
Aantal
waarne-
mingen in
elke
groep.
Ge-
middelde
water-
standen der
waar-
nemingen
van
elke groep
M. A.P.
Ge-
middelde
slibg3hal-
ten der
waarnemin-
gen van
elke groep
in d.G.
per Ms.
water.
Januari. . .
Februari . .
Maart. . . .
April ....
Juli.....
Augustus. .
September .
October. . .
November .
December. .
18
28
30
•76
55
41
39
44
83
•73
42
24
9.54
9.4\'/
9.65
9.63
963
9.72
9.67
9.60
958
9.49
9.42
945
136
112
163
185
258
331
378
352
286
246
178
221
41
23
43
33
56
67
65
61
45
18
7
16
10.52
10.43
1043
10.45
10.44
10.49
1051
10.45
10.33
10.45
10.49
10.53
226
265
237
224
351
465
554
499
378
374
382
373
15
17
19
18
15
18
25
11
7
24
28
11.44
11.53
11.56
11.33
11.42
11.48
11.26
11.30
11.33
11.40
11.40
401
387
291
300
484
576
631
634
JS51
397
461
Uit dezen staat kan als algemeen resultaat worden afgeleid , dat er bij gelijke waterstanden
betrekkelijk geen groote verschillen bestaan tusschen:
1°. de slibgehalten in de maanden Januari, Februari, Maart en April ;
2°. »           »          » »         » Juni, Juli en Augustus;
3°. »           »          » »         » October, November en December.
Verder blijkt uit dien staat dat bij gelijke waterstanden de slibgehalten over het algemeen
het grootst zijn in de maanden Juni, Juli en Augustus en het kleinst in de maanden
Januari, Februari, Maart en April.
Voor rivierstanden van 11 01-12.00 M-f-A. P. te Pannerden was het gemiddeld slibgehalte
bet grootst in de maand September, evenwel is het aantal waarnemingen waaruit dat
gemiddelde bepaald werd zeer klein , zoodat daaraan geen groot vertrouwen is te hechten.
-ocr page 62-
39
Om de verhouding te bepalen tussclien de slibgehalten bij gelijke waterstanden in verschillende
jaargetijden kan men naar aanleiding van bovenstaande opmerkingen de waarnemingen
der vier eerste maanden van het jaar te zamen groepeeren , evenzoo die der drie zomcr-
maanden Juni—Augustus en verder die der drie laatste maanden van het jaar.
De waarnemingen der maanden Mei en September kunnen moeielijk onder een dezer groepen
gerangschikt worden, en zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
Men verkrijgt dan het volgende resultaat:
Rivierstanden
te Punnerden in
M. 4- A.P.
Gemiddelde slibgehalten in d.G. per M3.
water voor de maanden
Verhoudingen tusschen de
gemiddelde slibgehalten
voor de maanden
Jan.—April.
Juni-Aug.
Oct.—Dec.
Juni—Aug.
Jan April.
JuniAuy.
(Jet.- Dec.
9.01—10.00
10.01-11.00
1101-12.00
149
238
345
353
506
614
215
376
(1) 433
Gemiddeld
2,37
2,13
1,78
1,64
1,35
(1) 1,42
± 2,1
± 1,5
Hieruit blijkt, dat hij gelijke waterstanden het slibgenalte in de maanden Juni—Augustus
gemiddeld ruim twee maal grooter is dan in de maanden Januari—April en ongeveer anderhalf
maal grooter dan in de maanden October—December.
De cijfers in de \\oorlaatste kolom, welke de verhoudingen aangeven t\'isschen de slib—
gehalten der maanden Juni—Augustus en der maanden Januari—April vertoonen eene
regelmatige verandering niet. den rivierstand, bij hooge waterstanden namelijk schijnt die
verhouding kleiner te zijn dan bij lage waterstanden.
Dezelfde regelmatige verandering vertoonen de cijfers in de laatste kolom niet, doch het
is mogelijk , dat het betrekkelijk kleine aantal waarnemingen waaruit de gemiddelde slib—
gehalten zijn afgeleid voor de laatste maanden van het jaar bij waterstanden van 10-11 en
van 11-12 M-f-A. P., daarvan oorzaak is.
Invloed tan wassend water.
§ 30. Uit plaat 19 blijkt, dat de waarnemingen waarbij het slibgehalte zeer groot was
voor het meerendeel bij wassend water plaats hadden.
De grootte van den was die bij elke waarneming plaats had kon op die plaat niet worden
aangegeven, evenmin als het gedeelte van den geheelen was, dat de waarneming reeds
was voorafgegaan.
Het ligt echter voor de hand , dat, wanneer het wassen van het water invloed op het slibgehalte
heeft, de grootte van dien invloed van een of van beide dezer grootheden zal afhangen.
Daar het wassen eener rivier op zeer verschillende wijze kan geschieden en onder zeer
verschillende omstandigheden kan plaats hebben , zoo is bet aantal waarnemingen waarbij
de invloed van het wassen der rivier zich op een zelfde wijze beeft doen gelden zeer klein.
Men kan daarom bij liet onderzoek van dien invloed Aa, beschouwing niet gronden op
gemiddelde uitkomsten van eenige waarnemingen, maar dient elke waarneming afzonderlijk
te beschouwen.
Hierdoor is het moeielijk den invloed van het wassen van het water nauwkeurig te be-
palen , te meer daar het van te voren geheel onzeker is op welke wijze die invloed van de
grootte van den geheelen of den voorafgeganen was zal afhangen.
(1) Gemiddelde van de maanden November en December.
-ocr page 63-
40
Wegens deze onzekerheid hebben wij de waarnemingen niet gegroepeerd volgens de
grootte van den wa3, die bij elk der waarnemingen plaats had, maar hebben die
waarnemingen waarbij het slibgehalte grooter was dan 1500 d.G. per M\'. verdeeld in
groepen volgens de grootte der slibgehalten en daarbij eenige opgaven gedaan , welke op
Ueu toestand der rivier betrekking hebben.
De resultaten dezer verdeeling in groepen zijn in de volgende staten verzameld.
Was waarbij de
waarneming
plaats had.
Slib-
gehalte
te
Panner.
den in
d(x. per
M».
water.
Water-
stand
te
Panner-
den
M.
A.P.
Toestand
der
rivier.
DATUM
DER
WAARNEMING.
Kleur van het
water.
Totale
duur in
dagen.
Totale
hoogte in
M
Slibgehalten grooter dan 3000 d. G. per Ms. water
5
0.90
4
10
524
7
13
2.53
10
3318
3056
3106
7 Augastus 1874 . .
22 Februari 1876 . .
0 September 1881 . .
witachtig.          10.47           wassend.
13.99
11.54
Slibgehalten van 2501 tot 3000 d. G. per M». water,
wassend.
27
3.10
23
imum stand.
4
2.17
4
wassend.
10
3.41
8
« (ijs)
9
2.84
5
31 Mei
1871 . .
2533
24 Januari
1873 . .
2700
26 Februari
1875. .
2528
3 Januari
1880 . .
2804
12.45
12.10
13.13
13.28
geelachtig.
witachtig.
Slibgehalten van 2001 tot 2500 d.G. per M*. water.
7
2.78
4
9
1.37
-
10
3.54
10
12
2.17
9
11
4.23
6
9
2.94
8
12
3.77
4
8
1.31
7
8
241
4
2 Decomber 1869
14 Februari
1871
28 April
1871
20 Juni
1876
3 Januari
1879
6 Januari
1880
26 October
1880
1 December
1882
10 Maart
1885
geel.
witachtig.
12.20
13.11
13.23
11.95
13.35
14.11
12.05
14.80
12.86
wassend.
1 dag na maximum
stand.
wassend.
2037
2232
2086
2251
2195
2217
2204
2488
2492
geel.
-ocr page 64-
41
Was waarbij de
waarneming
plaats had.
Slib-
gehalte
te
Panner-
rieu in
dQ per
M».
water.
Was voor de
waarneming.
Water-
stand
te
Panner
den
M
A.P.
DATUM
DEE
WAARNEMINO.
Toestand
dor
Kleur van het
water.
Totale
hoogte in
M.
Totale
duur in
dagen.
Aantal
dagen.
Hoogte
in M.
Slibgehalten van 1501 tot 2000 d.G. per M*. water.
1777
wit.
10.45
wassend.
4
0.48
3
1759
13.62
maximum stand.
6
I 3.06
f)
1600
groenachtig.
10.44
vallend.
-
1753
13.25
wassend.
25
4.70
22
1695
witachtig.
12.11
,.
4
2
1617
«
11.32
.,
4
1.36
3
1696
10.13
5
146
3
1575
,,
10.45
6
321
4
1832
groenachtig.
11.11
weinig ver-
anderlijk.
maximum stand.
-
-
-
1630
witachtig.
14.26
10
524
10
1746
12.71
wassend.
12
233
-
1552
il
13.90
vallend. 2 dagen
na maximum.
-
-
1684
groenachtig.
1106
vallend na ijs-
_
1536
witachtig.
11.48
gang,
wassend.
7
2 35
5
1690
«v
13.12
.,
12
3.77
7
1830
M
13.93
12
3.77
11
1905
«
12.64
w
4
283
3
1968
*•
1247
m
1
304
2
1685
-
14.75
.,
10
3.37
8
1883 1
"
13.37
\'
11
2.22
5
0.46
:i.(»;
4.29
1.17
1.33
1.02
2.41
5 21
23 Augustus 186SI .
23  December 1869 .
27  Januari 1870 . .
3 November 1870 . .
22 November 1872 . .
25 April
         1873 . .
19 Mei           1874 . .
8 Januari 1875 . .
16 Juli
           1875 . .
25 Februari 1876 . .
13  Februari 1877 . .
10 Januari 1879 . .
28  Januari 1879 . .
24  Oetober 1879 . .
2 Oetober 1880 . .
2 November 1880 . .
1  Februari 1881 . .
8 Maart 1881 . .
2  Januari 1883 . .
14  November 1883 . .
1 BS
2.89
870
2.21
441
3.21
1 62
Uit dezen staat valt af te leiden, dat er van de 36 waarnemingen te Pannerdeu mat een
slibgehalte grooter dan 1500 d. G. per M*. 28 plaats hadden bij wassend water, 4 bij
maximum stand of op 1 dag na dien stnnd, 1 bij woinig veranderlijken waterstand en 3
bij vallend water.
A\'eemt mou aan, dat de slibgehalten der waarnemingen , welke plaats hadden bij een
maximum stand of op een dag daarna ook nog afhankelijk van den voorafgaanden was
wuren , dan zijn er dus onder bovengenoemde 36 waarnemingen 32, die onder den invloed
van wassend water waren. De waarnemingen met een slibgehalte grooter dan 2000 d.G
zijn allen onder dien invloed geweest.
De hoogten der wassen, waarbij de waarnemingen plaats hadden, bedroegen bij 2 waa;--
nemingen minder dan 1 M, bij 5 waarnemingen meer dan 1 M doch minder dan 2 M ,
bij 11 waarnemingen meer dan 2 M doch minder dan 3 M , en bij 14 waarnemingen meer
dan 3 M — , zoodat die wassen over het algemeen vrij sterk waren.
-ocr page 65-
42
Men mag: hieruit afleiden, dat een groot slibgehalte in den regel gepaard gaat met sterk
waasend water. (1).
Dit neemt niet weg, dat er behalve het wassen van het water ook nog andere oorzaken
schijnen te zijp, waardoor gedurende korten tijd een zeer groot slibgehalte kan veroorzaakt
worden. Dit moet o. a. het geval geweest zijn bij de waarneming van 7 Augustus 1874,
welke bij een middelbaren waterstand en bij een zeer geringen was plaats had en niettemin
het grootste slibgehalte aangaf, dat te Pannerden is waargenomen
Eene bepaalde wet voor de afhankelijkheid tusschen de grootte van liet slibgehalte en
den duur of de hoogte van den was, welke daarbij voorkwam, valt uit bovenstaanden staat
volstrekt niet af te leiden.
Wanneer men let op de kleur, welke het water had bij die waarnemingen, waarbij het
slibgehalte grooter dan 1500 d.G. per M*. water was, dan blijkt, dat van de 31 waar-
nemingen, waarvoor de kleur omschreven is, het water 24 maal wit of witachtig, 4 maal
geel en 3 maal groenachtig was.
Voor verreweg het meerendeel was dus de kleur van het water bij de waarnemingen
met zeer groot slibgehalte wit of witachtig, waaruit volgt, dat de slib bij die waarnemingen
grootendeels van de Moezel afkomstig moet zijn , daar de witte kleur van het water aan
den invloed van deze nevenrivier wordt toegeschreven. (2)
Verband tusschen de slibgehalten en de waterstanden bij veranderlijke ritierstanden.
§ 31. Hoewel uit de voorgaande staten geen verband was op te merken tusschen het
slibgehalte, den waterstand en den was der rivier, zoo volgt daaruit nog geenszins, dat
zulk een verband in het algemeen niet bestaat. Immers in die staten waren alleen de zeer
groote slibgehalten opgenomen en het schijnt niet onmogelijk , dat juist daarvoor zulk een
verband niet bestaat.
Men kan zich namelijk voorstellen , dat tot zekere grenzen wat betreft de hoogte van den
waterstand en den was der rivier, de slib door langzame afschuring in de rivier komt
en dat wanneer die grenzen overschreden worden tengevolge van buitengewoon grooten
regenval er meer afbreking van gronden plaats heeft, waarvan zeer groote slibgehalten
het gevolg zouden moeten zijn.
Is iets dergelijks het geval dan zouden dus de zeer groote slibgehalten volstrekt geen
regelmatig verband vertoonen met den waterstand of was der rivier, zelfs wanneer kleinere
slibgehalten volgens eene bepaalde wet van die grootbeden afhangen.
Om te onderzoeken of zulk een verband bestaat kan men , zooals duidelijk is, niet van
gemiddelde uitkomsten gebruik maken.
Wij hebben voor dat onderzoek een tijdvak uitgezocht waarin groote veranderingen inde
waterstanden en slibgehalten plaats hadden en hebben daarvoor gekozen het tijdvak van
19 September 1882 tot 13 Maart 1883.
Zij nu:
s = het slibgehalte op een willekeurigen dag;
h = de waterstand op denzelfden dag;
//, , h., , h,, enz. = de waterstanden op een , twee,  drie........dagen te voren ;
h\', h\', h", enz. = »              »             »> »         »........ » later;
dan \'zal men, indien er een verband tusschen het slibgehalte, den waterstand en de
veranderingen van den waterstand mocht bestaan, het slibgehalte in functie van die
grootheden kunnen uitdrukken.
(1)   Uit de gedane opgaven Wijkt ook, dat buitengewoon groote slibgehalten zoowel in de zomer-
maanden als in de wintermaanden kunnen voorkomen.
(2)    Wegens gemis aan gegevens betreffende de waterstanden op de nevenrivieren van den RUn kon
niet nagegaan worden door welke nevenrivier de boven opgegeven wassen voornamelijk veroorzaakt waren.
Wellicht, dat, wanneer men over die gegevens beschikken kon, er eerder een bepaalde regel voor de ver-
andering van het slibgehalte by sterk wassend water te ontdekken ware.
-ocr page 66-
43
De waterstanden op een of meer dagen na de waarneming meenden wij van te voren
niet buiten rekening te kunnen laten\', hoewel het te|_verwachten is, dat het slibgehalte
in den regel meer afhankelijk zal zijn van de waterstanden welke voor, dan van die welke
na de waarneming voorkwamen.
Op grond van de betrekking, die bij on veranderlijken rivierstand tusschen waterstand en slib-
gehalte bleek te bestaan is er eeuige reden , om te onderstellen , dat ook bij veranderlijken
rivierstand het verband tusschen slibgehalte en waterstanden door eene vergelijking van
den eersten graad kan voorgesteld worden, in welk geval men dus mag stellen:
* = <£. {3h • • y, h\' /, h\' • •........4. jt A, •*! *, .......
indien oC, @, •/, /,......•\',, \',......nader te bepalen coëfficiënten voorstellen.
Ten einde niet in te uitvoerige berekeningen te vervallen hebben wij in bovenstaande
formule alleen in aanmerking genomen den waterstand van den dag der waarneming, den
waterstand op twee dagen na de waarneming en de waterstanden op twee en vier dagen
voor de waarneming, waardoor de formule den volgenden vorm verkreeg:
* = <£. (3 h /, h\' i, hs i, ht.
De coëfficiënten af, (3, /,, J, en °t zijn door toepassing van de methode der kleinste
vierkanten bepaald uit de helft der waarnemingen, welke in bovengenoemd tijdvak van
19 September 1882—13 Maart 1883 te Pannerden plaats hadden. (1)
De waarnemingen echter waarbij het slibgehalte grooter dan 1500 d.G. per M*. bedroeg,
hebben wij buiten rekening gelaten, omdat al spoedig bleek , dat voor die slibgehalten
de formule volstrekt niet geldig was.
Als resultaat der berekening van de coëfficiënten is voor het slibgehalte te Pannerden de
volgende formule gevonden:
(A) * = - 1330 -f- 164 h 118 h,-293 k, - - 159 h\'
indien het slibgehalte in d.G. per M*. water en de waterstanden in Meters boven
A.P. zijn uitgedrukt.
Nadat deze formule bepaald was is onderzocht   of ook eenvoudiger formules konden
toegepast worden.
Hierdoor is gebleken, dat de nauwkeurigheid   waarmede de formule de slibgehalten
gedurende het beschouwde tijdvak aangeeft zeer   weinig vermindert, indien de formule
alleen de grootheden h, h, en ht bevat en dus de  waterstand h\' op 2 dagen na de waar-
neming buiten rekening wordt gelaten.
Door berekening der coëfficiënten voor dat geval verkrijgt men de formule.
(B.) * = - 1350 434 h — 40 ht [— 245 ht.
Wanneer men op deze wijze voortgaat en achtereenvolgens een der waterstanden h,
k, of ht buiten rekening laat, dan blijkt, dat de nauwkeurigheid der formule belangrijk
vermindert, indien men den waterstand h of At buiten beschouwing laat, doch, dat die
nauwkeurigheid slechts zeer weinig vermindert, wanneer de waterstand ht uit de formule
wordt gelaten. (2)
(1) De coëfficiënten zijn berekend door te onderstellen, dat de som der vierkanten van de werkelijke
verschillen tuaschen de waargenomen en berekende Blibgehalten een minimum moest worden. Wellicht
ware het juister geweest, om de som der vierkanten van de betrekkelijke verschillen tot een minimum te
maken.
(2) Dat de nauwkeurigheid van de formules A , Ii en C weinig verschilt blijkt uit eene vergelijking van
de sommen der vierkanten der verschillen tusschen de waargenomen en de berekende slibgehalten.
Men heeft namelijk voorde vier en twintig waarnemingen, die tot bepaling der coëfficiënten zijn gebruikt,
volgens formule A, [SS\\ = 349000;
* B, „ = 387000;
„ C, , = 890000;
terwijl wanneer de formule alleen de waterstanden h en ht bevat wordt gevonden [SS\\ — 577000.
-ocr page 67-
44
Men vindt alsdan:
(C.) * = - 1350 - - 414 h — 265 ht. (1)
De uitkomsten , welke men verkrijgt door met formule C de slibgehalten gedurende het
tijdvak 19 September 1882—13 Maart 1883 te berekenen, zijn in den volgenden staat ver-
zameld, waarin de waarnemingen, welke tot bepaling van de coëfficiënten gediend hebben,
onderstreept zijn.
Vergelijking tusschen waargenomen en berekende slibgehalten te Pannerden.
Slibgehalte
in d. G. per M8.
water.
DATUM.
Slibgehalte
in d. G- per M1.
water.
DATUM.
Slibgehalte
in d. O. per M\'.
water.
DATUM.
volgens
waar-
neming.
volgens
bereke-
ning
met
formule
(O).
volgens
waar-
neming.
volgens
bereke-
ning
met
formule
(C).
volgens
waar-
neming.
volgens
bereke-
ning
met
formule
(C).
19  September 1882
22 „ n
26
29
3 October „
6      „
10 „
13
17 „
20       „
34
27 „
31 „
3 November „
-
7             n il
10
14
628
828
868
599
631
607
741
355
1010
484
348
597
62»
400
384
511
1883
470
190
1090
4<0
660
630
590
280
840
3-0
380
460
680
340
510
520
1180
17 November 1882
21
24
28
1   December n
5
8
12
15
19
22
26
29
2  Januari 1883
5
12 „
1210
413
374
1239
24S8
603
681
386
250
260
270
254
1115
1685
1030
625
314
870
940
530
1490
960
800
£40
740
SOO
430
290
500
1160
1330
950
1100
570
16 Jnnuari 1883
19 „
23 „
26 „
30 „
2 Februari „
6
9
13
16
20
23
27
2 Maart ,.
6 » ii
9 „
13 „
238
226
223
256
245
598
233
189
173
216
195
257
126
109
119
81_
111
400
200
410
330
390
640
350
220
300
340
410
290
290
210
140
130
110
(1) De omstandigheid, dat de nauwkeurigheid dezer formule veel grooter is dan die van eene formule,
«raarbij alleen de waterstanden A en A* voorkomen, doet vermoeden dat die nauwkeurigheid wellicht nog
grooter zou wordeu indicu ook du waterstanden van meer dim vier digen voor de waarneming in rekening
werden gebracht.
-ocr page 68-
45
De waargenomen en berekende slibgehalten van bovenstaanden staat zijn op plaat 22
grapbisch voorgesteld.
Wanneer men die teekening beschouwt d in blijkt, dat de lijnen , welke de berekende
eu waargenomen slibgehalten voorstellen over het algemeen een vrij gelijk beloop hebben ,
hoewel zij op vele plaatsen belangrijke verschillen vertoonen. Voorts blijkt, dat voor die
gevallen waarbij het waargenomen slibgehalte zeer groot was het berekende slibgehalte in
het geheel niet met het waargenomen overeenkwam.
Hoewel wij dus geenszins zullen beweren , dat bovenstaande formule alle veranderingen
aangeeft, welke het slibgehalte bij veranderlijken rivierstand vertoont, zoo meenen wij toch
dat men uit plaat 22 de gevolgtrekking mag maken :
dat het slibgehalte, met uitzondering van die getallen waarlij het zeer groot is, bij ver-
aaderlijkeririerstandenveranderingen ondergaal, die Hiel grillig zijn, maar eene bepaalde toet
colgen, welke voor het tijdvak van
19 September 18<.i—13 Maart 1883 ongeveer door de
Itovengegeven formule uitgedrukt kan worde/.
Vergelijking tusschen ds slibgehalten op verschillen Ie plaatsen langs de Rijntakken.
§ 32. Uit eene beschouwing der platen werd reeds afgeleid, dat met uitzondering
van Nijmegen de slibgehalten, welke in de platen waren aangegeven, voor verschillende
plaatsen langs de Rijntakken in den regel veel overeenkomst vertoonen.
Uit kan nog nader aangetoond worden door voor verschillende plaatsen van waarneming de
gemiddeUo slihgehalten in functie van de waterstanden aan een zelfde peilschaal bijv. aan die
te Panner.Ien uit te drukken.
Hiertoe is het noodig de waterstanden aan de peilschalen , ten opzichte waarvan de slib-
gehalten van de verschillende plaatsen langs de Rijntakken zijn opgegeven, uit te drukken
in functie van de waterstanden te Pannereu. Door vergelijking van een groot aantal
gelijktij lig voorgekomen waterstanden zijn de volgende formules gevonden , waarin wederom
hr voorstelt den waterstand te Pannerden, hu dien te Mjmegen enz.:
voor Nijmegen                   hu = — 3.67 1.184 hp
» St. Andries (Waal) hst.A — — 6.14 1.001 hr
» Westervoort             hw = — 0.28 -f- 0.933 hP
Substitueert men deze waarden in de formules van bladz. 37 dan verkrijgt men de volgende
formules, waardoor de gemiddelde slibgehalten op verschillende plaatsen in functie van
de waterstanden te Pannerden uitgedrukt worden. (1)
voor Pannerden                  Sp = — 1292 162 hp
» Nijmegen                   sn = — 1660 229 hp
» St.Andries (Waal)   sst.A— — 1010 137 hF
» Westervoort              stf = — 1218 - - 156 hp
» Kampen                     sK— 762 108 hp
De lijnen, welkedoor deze formules worden voorgesteld, zijn op plaat 22 in teekening gebracht.
Zoowel uit de formules als uit plaat 22 blijkt duidelijk , dat de gemiddelde slibgehalten
te Pannerden, St.Audries (Waal) en Westervoort ongeveer gelijk zijn. De onderliuge verschillen
(1) Hoewel de forma\'.e voor Pannerden afgeleid is uit de waarnemingen van het tijdvak April 1869—1885
en de formules voor de overige plaatsen uit die van het tijdvak Juli 18Ï»—1884, zoo kunnen die toch onder-
ling vergeleken worden, daar zooals ait staat A van blz. 30 blijkt er geen belangrijke verschillen bestaan
tusschen de gemiddelde slibgehalten te Pannerden van beide tijdvakken.
-ocr page 69-
46
zijn zoo klein, dat die zeer goed alleen veroorzaakt kunnen zijn door kleine onzeker-
heden in de verschillende berekeningen , welke voor het afleiden der formules noodig waren.
Voorts blijkt, dat het slibgehalte te Kampen bij lage waterstanden ongeveer gelijk,
doch bij hoc ge waterstanden kleiner is dan de slibgehalten op de bovengenoemde drie plaatsen.
Eindelijk blijkt, dat het slibgehalte te Nijmegen bij alle waterstanden veel grooter is
en bij middelbare waterstanden bijna het dubbel bedraagt van de slibgehalten te Pannerden ,
Westervoort en St. Andries (Waal).
Alvorens uit deze verschijnselen eene gevolgtrekking te maken zal het noodig zijn ook de
slibgehalten te Arnhem, te Krimpen a/d Lek en te Dordrecht met die der overige plaatsen
te vergelijken.
Daar echter op deze plaatsen slechts gedurende een kort tijdvak waarnemingen hebben
plaats gehad , zoo kon voor die plaatsen de betrekking tusschen slibgehalte en waterstand
niet met voldoende nauwkeurigheid opgemaakt worden, daarom is voor bovengenoemde
vergelijking een anderen weg gevolgd en zijn de verschillen opgemaakt tusschen de slib-
gehalten, welke op die plaatsen en op andere plaatsen gelijktijdig werden waargenomen.
Zoo zija bijv. de waarnemingen, welke in 1883 en 1884 te Arnhem werden gedaan ver-
geleken met die, welke gelijktijdig te Westervoort werden gedaan.
Hierdoor is gebleken, dat bij 61 procent van alle gedurende die twee jaren gedai-e waar-
nemingen het slibgehalte te Arnhem grooter, en bij 39 procent kleiner werd waargenomen
dan te Westervoort.
Het getniddeid verschil tusschen de slibgehalten op beide plaatsen bedroeg 17 d.G. per
M*. water voor het jaar 1883 en 9 d.G. voor het jaar 1884 , in dien zin dat het gemiddelde
der slibgehalten te Arnhem grooter was dan te Westervoort.
De verschillen vertoonden over het algemeen geen regelmaat maar schenen een toevallig
karakter te hebben , alleen kwamen enkele malen reeksen voor, waarbij de verschillen
voor verscheidene op elkander volgende waarnemingen hetzelfde teeken behielden. Wij
hebben onderzocht of het teeken van het verschil ook eenige afhankelijkheid vertoonde van
de windrichting bij den kop van den IJssel tijdens de waarneming, doch hebben een derge-
lijken invloed niet kunnen constateereu.
De vergelijking van de gelijktijdig verrichte waarnemingen te Arnhem en Westervoort
geeft dus aanleiding om te onderstellen , dat er geen bepaald verschil tusschen de slibgehalten
op beide plaatsen bestaat.
De waarnemingen te Krimpen zijn vergeleken met de gelijktijdig gedane waarnemingen
te Pannerden , terwijl de verschillen tusschen de slibgehalten op beide plaatsen gerangschikt
zijn volgens de waterstanden te Pannerden. De waarnemingen bij waterstanden te Pannerden
lager dan 9 M-l-A.P. of hooger dan 14 M A. P. zijn wegens het geringe aantal buiten
beschouwing gelaten.
De resultaten dezer vergelijking zijn in den volgende staat verzameld.
Gemiddelde verschillen tusschen de slibgehalten te Krimpen ajd Zei en te Pan-
nerden gedurende
1879 (Juli) — 1882.
( duidt aan, dat het slibgehalte te Krimpen grooter , — dat dit kleiner was dan te Pannerden).
Kivierstandeu te Pannerden in M. - - A.P.
9.01—10.00.
10.01—11.00.
11.01-12.00.
12.01—13.00.
13.01—14.00.
d.G.
239
d.G.
157
d.G.
23
d.G.
5
d.G.
- 108
Uit deze vergelijking volgt, dat bij rivierstanden te PannerJen lager dan 11.00 U - - A.P.
het slibgehalte te Krimpen gemiddeld grooter was dan te Pannerden , dat bij rivierstanden
-ocr page 70-
47
van ongeveer 11 tot 13 M A. P. te Pannerden, de slibgehalten op beide plaatsen zeer
weinig1 verschilden , terwijl bij hoogere rivierstanden liet slibgehalte te Pannerden grooter
schijnt geweest te zijn dan te Krimpen.
De waarnemingen te Dordrecht zijn vergeleken mot die te St. Andries (Waal) waarvan
de resultaten in den volgenden staat zijn samengevat.
Gemiddelde verschillen tusschen de slibgehalten te Dordrecht en te St. Andries
(Waal) gedurende
1879 (Juli) — 1882.
(• • duidt aan dat het slibgehalte te Dordrecht grooter, —dat dit kleiner was dan te Pannerden).
Rivierstanden te St. Andries in M. - - A.P.
Beneden 4.00.
4.01-5.00.
5.01-6.00.
6.01—7.00.
7.01 en hooger.
d.G.
- 53
d.G.
- 105
dG.
— 148
d.G.
-f- 47
d.G.
. 110
Uit deze vergelijking valt eenigszins af te leiden , dat bij lage en middelbare rivierstanden
het slibgehalte te Dordrecht kleiner en bij hooge rivierstanden grooter is geweest dan te
St. Andries (Waal), met volkomen zekerheid is deze gevolgtrekking niet te maken daar
de verschillen niet regelmatig met de rivierstanden veranderen.
Men mag echter uit bovenstaande staten wel afleiden, dat de slibgehalten te Dordrecht
en Krimpen over het algemeen niet belangrijk verschillen van de slibgehalten te Pannerden
en te St. Andries (Waal), althans daarmede veel meer overeenkomst vertoonen dan bijv. met
de slibgehalten te Nijmegen.
Voor Gorinchem weken de slibgehalten geheel af van- en waren veel grooter dan de
slibgehalten op de overige plaatsen langs de Rijntakken, hetgeen onmiddellijk blijkt door
vergelijking van de gemiddelde slibgehalten te Gorinchem met die te St. Andries of Dordrecht,
welke alle drie teu opzichte van de waterstanden aan de peilschaal te St. Andries zijn op-
gegeven. (Zie de staten C en F en PI. XXI).
Wanneer wij ten slotte de resultaten samenvatten van de vergelijking der slibgehalten op
de verschillende plaatsen langs de Rijntakken , dan is gebleken:
1°. dat de slibgehalten te Pannerden , Westervoort, St.. Andries (Waal) en Arnhem
nagenoeg gelijk zijn;
2*. dat het slibgehalte te Kampen eenigszins kleiner is dan op bovengenoemde plaatsen.
en wel meer daarmede verschilt naarmate de waterstanden hooger zijn ;
3°. dat de slibgehalten te Krimpen en Dordrecht gemiddeld veel overeenkomst vertoonen
met de slibgehalten op de bovengenoemde plaatsen langs de Rijntakken ;
4*. dat de slibgehalten te Nijmegen en te Gorinchem geheel afwijken van, en teel grooter
zijn
dan de slibgehalten op de overige plaatsen langs de Rijntakken.
Wij meeuen uit deze resultaten de gevolgtrekking te kunnen maken , dat het slibgehalte
van den Rijn gedurende zijn loop langs verschillende takken door ons land tot aan de
benedenrivieren waarschijnlijk slecht weinig verandering ondergaat, en dat er eenige reden
is, om te onderstellen, dat er bij de waarnemingen te Nijmegen en Gorinchem bijzondere
geheel lokale invloeden in het spel geweest zijn.
De afwijking, welke het slibgehalte te Kampen ten opzichte van de slibgehalten op de
overige plaatsen vertoont is met bovengenoemde resultaten niet in strijd, immers die
afwijking kan gedeeltelijk het gevolg zijn van de omstandigheid , dat de IJssel tusschen
-ocr page 71-
48
Westervoort en Kampen het water van verschillende kleine zijrivieren opneemt, welke ver-
moedelijk minier slibrijk zijn dan de Rijn.
Dat er afwijkingen bestaan tusschen de slibgehalten te Krimpen a/d Lek en Dordrecht met de
slibgehalten op Tic overige plaatsen behoeft zekerniette verwonderen daar genoemde plaatsen aan
een benedenrivier zijn gelegen waar zoowel eb- alsvloedstroom gaat, waarvan eenige invloed op
het slibgehalte van het water wel te verwachten was, en wat Dordrecht betreft zon is het slibge-
haltc op die plaats ook eenigermate afhankelijk van het slibgehalte van het water der Maas.
De afwijkingen der slibgehalten te Nijmegen en Gorinchem met de slibgehalten van
overige plaatsen zijn echter niet verklaarbaar, en geven aanleiding tot het maken vau twee
onderstellingen.
Men kan namelijk onderstellen, dat de waarnemingen te Nijmegen en te Gorinchem
geheel te vertrouwen zijn en dus de rivier op die plaatsen een geheel ander slibgehalte
heeft dan het Pannerdensche Kanaal, de Neder-Rijn en de IJssel , of men kan onderstellen
dat bijzondere lokale invloeden de slibgehalten te Nijmegen en Gorinchem veel te groot
hebben doen vinden.
Gaat men van de eerste onderstelling uit, dan zou men daarbij tevens moeten aannemen,
dat het slibgehalte van de Waal en van de Merwede van de eene tot de andere plaats
zeer veranderlijk was, om de verschillen tusschen de slibgehalten te Nijmegen , St. Andries,
Gorinchem en Dordrecht te kunnen verklaren.
Op zich zelf zou het geenszins onmogelijk of onwaarschijnlijk zijn , dat het slibgehalte
der Waal geheel zou afwijken van de slibgehalten van den Rijn en den IJssel, evenmin
zou het onmogelijk of onwaarschijnlijk zijn , dat het slibgehalte der Waal van de eene tot
de andere plaats zou veranderen , doch hoewel niet onmogelijk zou het bij die onderstellingen
toch zeer o waarschijnlijk zijn , dat bet slibgehalte te St. Andries bijna volkomen overeenstemde
met hot slibgehalte te Pannerden en het slibgehalte te Dordrecht met dat te St. Andries
veel overeenstemming vertoonde.
Op grond van het bovenstaande meenen wij, dat er eenige reden is om de tweede onderstelling
aan te nemen, en dus te onderstellen, dat door bijzondere lokale invloeden de slibgehalten
ie Nijmegen en Gorinchem te groot zijn gevonden.
In deze meening worden wij versterkt door de omstandigheid, dat de waarnemingen
te Gorinchem ook in een ander opzicht eene belangrijke afwijking vertoonden met de waar-
nemingen op de overige plaatsen.
Terwijl namelijk op alle overige plaatsen langs de rivieren de stoffen, welke het rivierwater
bevatte uitsluitend uit slibdeelen bestonden, was dit te Gorinchem niet het geval en bestonden
die stoffen voor een deel en soms zelfs voor een groot deel uit zand of grintzand.
Wat Nijmegen betreft, worden wij in die meening versterkt door de omstandigheid ,
dat de afwijking van het slibgehalte te Nijmegen van het slibgehalte op de overige plaatsen
niet altijd aanwezig geweest is en verder iets onregelmatigs vertoont
Wanneer men namelijk de platen 6—11 besuhouwt dan blijkt, dat de bedoelde afwijking
van het slibgehalte te Nijmegen in het jaar 1879 nagenoeg niet bestond, in het jaar 1880
niet voortdurend bestaan heeft en geenszins zoo groot was als in de volgende jaren, en in
de jaren 1881 en 1884 gedurende enkele maanden niet voorgekomen is.
Welke bijzondere lokale invloeden de bedoelde afwijkingen veroorzaakt hebben is thans
niet meer na te gaan, bet schijnt ons echter niet onwaarschijnlijk, dat het stooten met den
waterschepper tegen den bodem daaronder behoort. Wanneer dit het geval is geweest dan
zouden althans de afwijkingen der waarnemingen te Gorinchem zoowel wat de grootte van het
slibgehalte als wat de samenstelling der slib aldaar betreft geheel te verklaren zijn. De afwijkingen
der waarnemingen te Nijmegen zijn met die onderstelling echter minder goed te verklaren.
Ten slotte kunnen wij niet ontkennen, dat de waarnemingen te Gorinchem en Nijmegen
eenige onzekerheid laten in de gevolgtrekking, welke boven omtrent de slibgehalten der
verschillende Rijntakken werd gemaakt.
Buitengewoon groote en kleine slibgehalten.
% 32. Ten einde eenige gegevens te verstrekken omtrent het aantal malen , dat op ver
schillende plaatsen buitengewoon groote slibgehalten zijn voorgekomen , alsmede omtrent
bet grootste en kleinste slibgehalte, dat op elke plaats is waargenomen , zijn de volgende
staten samengesteld, die geen nadere toelichting behoeven.
-ocr page 72-
STAAT A aangevende het aantal malen, dat op de verschillende
plaatsen de hieronder opgegeven #libgehalten werden waar-
genomen.
SHbgehalten in d. Gh per M8. water.
Tijdvakken
der
waarnemingen.
Plaatsen
waarneming.
April 1869-1885
78
22
Juli 1879-1884
90
22
« M M
21
8
1» « "~ 1»
20
4
n « «
5
2
1883-1884
S
1
Juli 1879-1882
73
45
n « " «
16
6
Vf M ~ H
24
10
„ -1885
42
25
„ „ -1884
4
1
„ -1882
52
33
Sept. ,, -1882
67
28
w »» "" «
30
7
Oct. „ -1882
2
Pannerden .....
Nijmegen......
St. Andnes (Waal)
Weatervoort . . , .
Kampen......
Arnhem.......
Gorinchcm.....
Dordrecht......
Krimpen a/d Lek.
Maastricht.....
St Andriw (Mau)
Hoek van Holland
Ztfpe........
Mosaelkreek ....
Eendracht .....
9
11
4
6
1
2
1
27
1
1
1
2
13
15
2
32
3
1
7
1
18
18
7
19
1
la
1
13
7
-ocr page 73-
50
STAAT O bevattende de grootste slibgehalten in d. G. per. M*.
water op de verschillende plaatsen waargenomen in elk jaar
\' van het tijdvak 1879—1885.
Plaatsen
van waarneming.
(1)
1879
1880
1881
1882
1883
1884
1885
Aanmerkingen.
\'2195
2804
>)3106
2488
1685
1163
2492
i) 9 September.
3177
2537
4118
2900
•\'3106
1163
-
8) 9 Januari.
St. Andries (Waal)....
1932
25MS
\',3368
3340
1804
979
-
») 9 September
1406
2070
*) 3898
2604
1500
1081
-
*; 9 September.
923
3491
1359
1 1559
946
851
-
5) 5 December.
_
•)1905
1107
s) 2 Januari.
">)
11*41
9332
9502
3762
-
\') 12 December.
34C9
2274
1941
")
3819
-
-
-
8} 18 Januari.
•) «548
1768
1677
1525
-
-
J) 14 November.
1632
2550
1921
15980
3021
3457.
2651
\'») 23 December.
St. Andries (Maas)....
1932
2750
« 3864
2157
963
669
H) 1 December.
Hoek van Holland ....
1948
")
3940
6333
7925
-
-
-
lS) 9 November.
6460
H)
119SO
8624
5567
-
-
-
") 27 Februari.
2383
4907
1387
8144
-
-
-
") 7 April.
823
1060
1408
816
") 4 Maart.
(1)    De opgaven hebben voor Fannerden betrekking op  het geheele jaar 1879, voor de overige plaatsen op de
laatste helft van dat jaar.
(2)    De grootste slibgehalten, die gedurende het tijdvak  1869—1878 te Fannerden werden waargenomen, be-
droegen in:
1869.....2037 d. O.                       1874.....3318 d. G.
1870.....1753 „                         1875.....2528 „
1871.....2086 „                         1876.....3058 „
1872.....2583 „                         1877.....1746 „
1873.....2700 „                         1878.....1462 „
-ocr page 74-
51
STAAT © bevattende de kleinste slibgehalten in d. Ö. per M*.
water op de verschillende plaatsen waargenomen in elk jaar
van het tijdvak 1879—1885.
(1)
1879
1880
1881
1882
1883
1884
•5
43
83
77
73
70
•S
125
105
152
372
167
102
158
79
58
127
109
112
84
83
et
145
135
98
101
•O
101
69
91
-
-
-
84
98
106
209
101
146
-
-
49
70
80
15
-
-
284
173
154
167
-
-
52
85
55
64
81
66
137
137
120
103
88
105
169
203
108
126
-
-
262
152
169
11»
-
200
SS
107
128
-
-
62
sa
29
29
-
-
Plaatsen Tan waarneming.
Panoerden.....
Nijmegen......
St. Andriea (Waal)
Weeterroort . . . ,
Kampen.......
Arnhem.......
Gorinchem.....
Dordrecht......
Krimpen a/d Lek .
Maastricht.....
St. Andries (Maas)
Hoek van Holland
Zijpe.........
Mosselkreek . . . .
Eendracht.....
üit staat B volgt, dat het grootste slibgehalte, dat op de bovenrivieren werd waargenomen
voor de Rijntakken bedroeg 5106 d.G. te Nijmegen en voor de Boven-Maas 5980 d.G. te
Maastricht, terwijl het grootste slibgehalte , dat op de benedenrivieren of Zeeuwsche Stroomen
werd waargenomen bedroeg 11980 d.G. op het Zijpe.
Deze slibgehalten blijven allen nog verre beneden het slibgehalte, dat door den heer van
(1) Zie noot bij staat B.
-ocr page 75-
dbb Toorn op de Boven-Maas te Grave werd waargenomen op 20 Januari 1866 ter grootte
van ongeveer 20000 d.G. per M\' water.
HOOFDSTUK IV.
JaarUjksche sllbafroeren.
Jaarlijksche water- en slibaftoer van den Soven-Rijn.
§ 34. Op den Boven-Rijn hebben geen slibwaarnemingen plaats gehad zoodat men ter
bepaling van den slibafvoer dezer rivier van de onderstelling moet uitgaaD , dat de waarge-
nomen slibgehalten te Pannerden ook voor den Boven-Rijn gelden. Deze onderstelling
schijnt 071 s , op grond van de overeenstemming, die tusschen de slibgehalten op verschillende
plaatsen bleek te bestaan , voor dat doel niet gewaagd.
In de nota\'s betreffende de waarnemingen van liet slibgehalte zijn bij de berekening
van \'e waterafvoeren van den Boven-Uijn afvoercijfers gebruikt, die, zooals bij onderzoek
gebleken is, waren afgeleid uit de afvoermetingen gedurende het tijdvak 1870—1874.
Daar na 1874 verscheidene afvoermetingen zijn verricht, dienen die afvoercijfers thans
herzien te worden. Daartoe hebben wij door gebruikmaking van alle tot dusver gedane
waarnemingen graphisch de afvoerlijn geconstrueerd, welke de betrekking tusschen de
afvoeren van liet Bijlandsch kanaal en de waterstanden te Pannerden aangRf.
Voorts is hetzelfde gedaan voor de waargenomen afvoeren van den Ouden Rijnmond zoodat
ook de afvoerlijn voor den Boven-Rijn boven den Ouden-Rijnmond kon bepaald worden.
Het beloop dezer afvoerlijn was tot waterstanden van ongeveer 14 il - - A. P. te Pannerden
vrij zeker aan te geven, voor hoogere waterstanden was dit echter volstrekt niet het geval
en daarvoor zijn dus de aangenomen afvoercijfers onzeker. (1)
Vergelijkt men de op boven omschreven wijze verkregen afvoercijfers voor den Boven-Rijn
met, die, welke in de verschillende nota\'s der slibwaarnemingen waren aangenomen, dan
blijken de verschillen over het algemeen betrekkelijk klein te zijn , waarom het onnoodig
(1) Wanneer men uitrekent welke hoeveelheid water in verschillende jaren werd afgevoerd b|J water-
standen hooger dan 14 M A. P., dan blijkt die hoeveelheid slechts een zeer klein gedeelte vandenjaar-
rijksclien waterafvoer te bedragen, zooilat zelfs eene groote fout in de aangenomen afvoercijfers voor die
hooge waterstanden Blechta eene kleine fout in den jaariykschen afvoer kan veioorzaken.
Zoo bedroeg bijv, de afvoer by waterstanden hooger dan 14M A.P;
in 1880 ongeveer 2 procent van den totalen afvoer gedurende dat jaar;
„ 1881        a       *       a         » a        ft                                 j,
   1882        a       9       a         a    a        »          *            a          aa
   1883       ,     IX      ,        ,                                         
   1884             0                                                     „ ,,
   1885             0                                                       „ „
Eene fout van bijv. 20 procent van de afvoercijfers voor waterstanden hooger dan 14 M A. P. zou dus
zelfs voor de jaren 1882 en 1883, waarin buitengewoon hooge waterstanden zijn voorgekomen, slechts eene
fout van ongeveer 2 proeent van den jaarlüksthen waterafvoer ten gevolge hebben.
-ocr page 76-
53
werd geacht de berekende jaarlijksche afvoeren, welke in die nota\'s zijn opgegeven, te wij-
zigen. (1)
Ten einde voor elk jaar den totalen slibafvoer te kunnen opgeven en niet genoodzaakt
te zijn dit slechts voor verschillende gedeelten van elk jaar te doen, hebben wij voor de
weinige dagen waarop de waarnemingen ontbraken Lat slibgehalte door interpolatie
tussciien de voorgaande en volgende waarneming afgeleid of in verband met de hoogten
van den waterstand geschat.
Hoewel de op deze wijze aangenomen slibgehalten natuurlijk hoogst onzeker zijn , is de
betrekkelijke invloed hiervan op den jaarlijkschen slibafvoer zeer gering zoolang de afvoer
gedurende de dagen waarvoor het slibgehalte moest aangenomen worden slechts een klein
gedeelte uitmaakt van den geheelen jaarlijkschen afvoer, en dit was voor alle jaren gedu-
rende het tijdvak 1870—1885 het geval.
Door op bovengenoemde wijze het slibgehalte te bepalen gedurende de weinige dagen ,
dat de waarnemingen niet plaats hadden is met de vroeger genoemde afvoercijfers de vol-
geude staat samengesteld.
(1) Ter vergelijking van beide afvoercijfers is de volgende staat samengesteld:
Afvoer van den Boven-Rijn voor
deze waterstanden.
Verschillen.
Waterstanden te Pannerden.
M. A.P.
aangenomen
in de
nota\'s over
de slib.
waarnemingen.
M\'. per seconde.
afgeleid uit alle
tot dusver ge-
dane waar-
neiningen.
il3, per seconde.
in M».
in procenten
der laatste af-
voercijfers.
van 8.83 tot 8.92
„ 9.33 „ 9.42
„ 9.83 „ 9.92
n 10.33 „ 10.42
„ 10.83 „ 10.92
,, 11.33 „ 11.42
n U.83 „ 1192
„ 12.33 „ 1242
n 12.83 „ 1292
.. 13.33 „ 13.42
« 1353 „ 14.42
„ 14.33 „ 14.82
« 1433 „ 14.62
932
1274
1660
2090
2565
3087
8672
4328
5068
5903
6838
7872
9007
900
1250
1680
2080
2580
3100
3650
4180
4900
5750
6700
7900
9150
—    32
—    24
20
—   10
15
13
—    22
—  248
—  168
—  153
—  138
28
• • 143
—  3.4
—  1.9
ia
—  05
0.6
0.4
—  0.6
—  5.7
—  3.3
—  2.6
—  2.0
0.4
1.6
-ocr page 77-
54
Waterafvoer
van den
Slibafvoer van
den Boven-Rijn
Gemiddeld
slibgehehalte
in
JAAR.
Boven-Rijn
in
milliarden M\'.
in
millioenen K. G.
(1)
in
duizendtallen M*.
(in luchtdrogen
toestand) (2)
decigrammen
per
M*. water.
(in ronde cijfers.)
1870
64
3 600
2 250
560
1871
66
3 300
2 060
500
1872
71
3 500
2190
490
1873
62
3 000
1880
480
1874
43
1900
1190
440
1875
68
4 200
2 630
620
1876
87
5400
3 380
620
1877
86
4 600
2 880
530
1878
91
5 000
3130
550
1879
94
5 800
3 630
620
1880
84
6 000
3 750
710
1881
78
3 800
2 380
490
1882
85
5100
3190
600
1883
78
3 800
2 380
490
1884
60
2 200
1380
370
1885
65
3 200
2 000
490
Te zamen geduren-
de 1870-1885 .
1182
64400
40 300
(1) Tan dezen slibafvoer bedroeg de hoeveelheid, waarvoor het glibgebalte wegens het ontbreken van
waarnemingen geschat is:
voor 1870 ongeveer 300 millioea K.G.
1871
600
1875
100
1876
ïoo
1877
100
1878
100
1878
ÏOO
1879
100
1880
10OO
1881
800
• dan
100
en voor de overige jaren minder dan
(ï) Ter berekening van de cijfers voor deze kolom is aangenomen dat een M». slib in luchtdrogen toe-
stand 1600 K.G. slibstoffen bevat (Zie hieromtrent het naschrift met bijlage I).
-ocr page 78-
55
Uit dezen staat volgt, dat gemiddeld gedurende het zestienjarig tijdvak 1870—1885:
de jaarlijksche waterafvoer 74 milliard M\'.;
de jaarlijksche slibafvoer ongeveer 4L- milliard K. G. of 2,5 millioen M\'.; en
het gemiddeld slibgehalte 54© d. G. per M". water bedroeg.
Denkt men zich deze gemiddelde jaarlijksche water- en slibafvoeren gelijkmatig verspreid
over de geheele oppervlakte van het stroomgebied van den Byn, dat ongeveer 15,7 millioen
H.A. groot is, dan zou de dikte van de waterlaag ongeveer 0,47 Meter en van de slib—
laag in luchtdrogen toestand ongeveer 0,016 millimeter bedragen.
Jaarlijksche water~ en slibafvoer van, de Waal.
§ 35. Uit de gegevens, welke omtrent den water- en slibafvoer der Waal in de nota\'s
over de waarnemingen van het slibgehalte in verschillende jaren voorkomen , is de volgende
staat samengesteld.
Waterafvoer
der Waal
in
milliarden
M».
Slibafvoer der Waal volgens de waarnemingen.
JAAR.
te Nijmegen.
te St.
Andries.
in
millioenen
K.G.
in duizendtallen
W. (>)
(in luchtdrogen
toestand).
in
millioenen
K.G.
in duizendtallen
M». (\')
(in luchtdrogen
toestand).
1879 (2de helft).
24
1800
1130
1800
1130
1880 ....
59
5 000
3 130
4 400
2 750
1881 ... .
52
4 600
2 880
3 100
1940
1882 ....
61
7 000
4 380
4100
2 560
1883 ....
57
7 000
4 380
3 200
2 000
1884 ....
41
3 300
2 060
1700
1060
Te zamen gedurende
Juli 1879-Dec. 1884.
294
28 700
.17 960
18 300
11440
Wanneer dus de waarnemingen voor het slibgehalte te Nijmegen te vertrouwen waren,
dan zou uit bovenstaande opgaven volgen , dat gedurende het tijdvak Juli 1879—1884 of
ook gedurende het tijdvak 1880—1884 de slibafvoer te Nijmegen ruim 6,5 millioen M«.
grooter is geweest dan te St. Andries.
De afstand van Nijmegen tot St. Andries bedraagt ongeveer 42 000 M., zoodat indien
werkelijk te Nijmegeu zooveel meer slib dan te St. Andries ware afgevoerd, de gemiddelde
slibneerzetting per Meter rivierlengte ruim 150 M*. zou moeten bedragen hebben.
Wanneer men de verhoudingen opmaakt tusschen de berekende slibafvoeren van Niimegen
en St. Andries dan heeft men het volgende:
(1) Zie noot blad». 64 en Naschrift
-ocr page 79-
56
In  1879, 2de  helft, was de slibafvoer te Nijmegen = 1.00 slibafvoer te St.  Andries;
>    1880,                       »>>>»= 1.14         > » » »
>  1881,                           »»»>>= 1.48           » » » »
»
    1882,                           > » » > » = 1.71 » » » »
»
    1883,                           >>»>>= 2.19 » » » »
>  1884,                           »»»>»= 1.94           » » » »
Neemt men in aanmerking, dat de cijfers welke de verhouding tusschen de slibafvoeren
van den Boven-Rijn eu van de Waal te St. Andries aangeven voor bovenstaande jaren
slechts kleine verschillen vertoonen , dan volgt daaruit, dat de verandering der verhouding
tusschen de slibafvoeren te Nijmegen en te St. Andries zeer waarschijnlijk door eene ver-
andering van het slibgehalte der rivier te Nijmegen veroorzaakt moet zijn. (1)
Jaarlijksche waler- en slibaftoer van den IJssel.
§ 36. De afvoercijfers van den IJssel te Westervoort, welke in de laatste nota\'s over
de slibwaarnemingen voorkomen, vertoonen kleine verschillen met die, welke in de eerste
nota\'s voorkomen. De cijfers der laatste nota\'s verdienen de voorkeur, daar deze uit een
gmoter aantal afvoermetingen dan die der eerste nota\'s, zijn afgeleid.
Op grond hiervan zijn aan de opgaven , welke in de eerste nota\'s voorkomen , kleine
wijzigingen gebracht, zoodat de hieronder volgende opgaven berusten op de afvoercijfers
welke in de laatste nota\'s voorkomen. (2)
Voorts zijn de slibafvoeren voor de dagen waarop de waarnemingen ontbraken , evenals
zulks voor den Boven Rijn werd gedaan, door interpolatie bepaald, terwijl voor de dagen
waarop wegons ij3bezetting de waterafvoer onbekend was, die afvoer geschat is in verban 1
met de waterstanden welke meer bovenwaarts waar de rivier open was voorkwamen.
De op deze wijze verkregen resultaten zijn in den volgenden staat verzameld.
(1) Voor St. Andries is de waterafvoer gelijk genomen aan den afvoer te Nijmegen, betgeen in werke-
ljjkheid niet het geval is, daar een gedeelte van het water, dat de Waal bU Njlmegen afvoert boven
St. Andries over de Heerewaardensche overlaten naar de Maas stroomt. In de onderstelling echter, dat
bet slibgehalte te St. Andries overeen zal komen met het slibgehalte der rivier even boven de overlaten,
kon uit de waarnemingen te St. Andries de slibafvoer der Waal roven de overlaten berekend worden.
De in § 35 voor St. Andries opgegeven vcater- en slibatvoeren hebben dus betrekking op de Waal boven
de overlaten.
(2) Deze afvoercijfers zijn :
voor een waterstand te Westervoort van 8.42 M A.P. of 1 M. onder M E. 1871—1880104 M». per seconde
I)
»« II II
17
»
»
»
n
II
10.42 „ „
»
Jl * )»
boven
M
M
S50 „
»
t)
II
11.42 „ „
H
" 2 ft
n
ft
»
609 „
»
II
12.42 „ „
»
» 8 »
n
»
»
788 „
»
»
II
18.42 „ „
ï»
» • «
H
1867 „
M
H
-ocr page 80-
57
Waterafvoer (2)
van den Ussel
te
Westervoort
in
milliarden M\'.
Slibafvoer van den IJssel te
Westervoort
Gemiddeld
slibgehalte in
JAAR. (1)
in
millioenen K. G.
(3)
in
duizendtallen M*.
(in luchtdrogen
toestand.) (5)
decigrammen
per M*.
(in ronde cijfers).
1880
1881
1882
1883
1884
\' 9.1
8.1
9.4
9 3
6.0
570
370
680
500
230
356
231
425
313
144
630
400
720
540
380
Te zaraeu geduren-
de 1880-1884.
Gemiddeld per jaar
41.9
8.4
2350
47©
1469
3U»
560
,/aarlijkschc water- en slibafvoer van den Neder-Rijn.
§ 37. Volgens de waarnemingen van .het slibgehalte te Arnhem, welke slechts gedurende
twee jaren hebben plaats gehad zijn de volgende resultaten verkregen.
Waterafvoer
van den
Neder-Rijn
te Arnhem in
milliarden M\'.
Slibafvoer van den Neder-Rijn
te Arnhem
Gemiddeld
slibgehalte in
JAAR. (4)
in
millioenen K. G.
in
duizendtallen M3.
(in luchtdrogen
toestand.) (5)
deeigrammen
per Ms. water.
(in rende cijfers).
1883
1884
15.5
10.7
830
390
519
244
540
360
(1)    Voor de tweede helft van het jaar 1879 wordt geen opgave van den water- en slibafvoer gedaan,
omdat voor dat tjjdvak vele waarnemingen ontbreken.
(2)    De hoeveelheid water, welke voor de dagen van ijsbezetting door schatting bepaald is, bedroeg voor
het jaar 1880, 0,3 en voor 1881, 0,2 milliard M\'., terwijl voorde overige jaren geene schatting noodig was.
(3)    De hoeveelheid slib door interpolatie of schatting bepaald bedroeg voor het jaar 1880, 120 en voor
1881, 20 millioen. K G., terwijl voor de overige jaren geen schatting noodig was.
(4)    In de nota\'s over de waarnemingen van het slibgehalte in de jaren 1883 en 1884 is abusievelMk de
water- en slibafvoer op 30 en 31 December 1883 bjj het jaar 1884 gerekend.
(6) Zie noot.bladi. 64 en Naschrift
8
-ocr page 81-
58
Vergelijking der jaarlijksche water- en slibafvoeren van de verschillende Rijntakken.
§ 38. Ter onderlinge vergelijking van de water- en slibafvoeren der verschillende
Rijntakken is de volgende staat samengesteld, waarbij de slibafvoer der Waal is opgegeven
volgens de waarnemingen van het slibgehalte te St. Andries.
Verhoudingen tusschen de jaarlijksche waler- en slibafvoeren van de Waal, den Neder-Rijn en den
IJssel en den jaarlijkschen water- en slibafvoer van den Boven-Rijn.
Waal
Neder-Rijn
Boven-Rijn.
IJssel
Boven-Rijn.
BoveL
•Rijn.
JAAR.
ver-
houding
der water-
afvoeren.
ver-
houding
der slib-
afvoeren.
ver-
houding
der water-
afvoeren.
ver-
houding
der slib-
afvoeren
ver-
houding
der water-
afvoeren.
ver-
houding
der slib-
afvoeren.
1880.......
0.70
0.73
»
»
0.11
0.10
1881.......
0.67 ,
0.62
»
>
0.10
0.09
1882.......
0.72
0.80
»
^
0.11
0.13
1883.......
0.73
0.84
0.20
0.22
0.12
0.13
1884.......
0.68
0.77
0.18
0.17
0.10
0.10
Gemiddeld.
o.re
0.79
o.ie
0.20
O.ll
O.ll
Uit dezen staat blijkt, dat de verhoudingen tusschen de slibafvoeren van de Waal,
Neder-Rijn en IJssel met den slibafvoer van den Boven-Rijn weinig verschillen met de
verhoudingen tusschen de waterafvoeren van die rivieren.
Hieruit volgt wederom, dat er geen groot verschil tusschen de slibrijkheid van de
verschillende riviertakken bestaat.
Voor den Neder-Rijn en IJssel blijken die verhoudingen bijna volkomen gelijk te zijn,
voor de Waal daarentegen is de verhouding tusschen de slibafvoeren van deze rivier en
den Boven-Rijn eenigszins grooter dan de verhouding tusschen de waterafvoeren van die
rivieren. Het verschil is echter niet groot en het is zeer goed mogelijk, dat dit
verschil alleen het gevolg is van fouten van waarneming bij de bepaling der slibgehalten
van beide rivieren bij hooge waterstanden, hetgeen wel niet nader aangetoond zal be-
hoeven te worden. Bovendien is het mogelijk en zelfs waarschijnlijk , dat de aangenomen
afvoercijfers , vooral bij hooge waterstanden , belangrijk van de werkelijke afvoeren afwijken ,
en wanneer die afwijkingen voor beide rivieren verschillend zijn, dan kan ook daardoor
het verschil tusschen de gevonden verhoudingscijfers gedeeltelijk veroorzaakt zijn. (1)
(1) Ter controle van de aangenomen afvoerejjfers, de som derjaarlUksche waterafvoeren van de Waal, den
Ncder-K\\jn en den IJssel met den jaarljjkschen waterafvoer  van den Boveu-RUn vergelijkende, heeft
men bet volgende:
1883                                            1884
afvoer Waal .... 5.7 milliard M\'.                     41 milliard M3.
„ Neder-Rijn . . 15 5 „ „                      10 7 „ „
„ IJsel .... 9.3 „ „                        6.0 „
Te zamen
afvoer Boven-Ri)n
Verschil -
of ongeveer
81.8
57.7
co
3.8
4.2
23
3.8
procent en
procent
-ocr page 82-
59
Indien men onderstelt, dat de verhoudingen tusschen de water- en slibafvoeren van
den Neder-Rijn en den Boven-Rijn voor het geheele tijdvak 1880—1884 gelijk genomen kunnen
worden aan de gemiddelde verhoudingen over de jaren 1883 en 1884 welke daarvoor zijn
gevonden, dan kan men voor de gemiddelde jaarlijksche water- en slibafvoeren der verschillende
Rijntakken gedurende het vijfjarig tijdvak 1880—1884 de volgende waarden aannemen:
Waterafvoeren in           Slibafvoeren in
milliarden M*.          millioenen K. G. (1)
Boven-Rijn........           79                             12011
Waal..........           54                            3 3O0
Neder-Rijn........           14,6                            840
IJssel.......... 8,4                            4ÏO
Jaarlijksche water- en slibqfvoer van de Boven-Maas te Maastricht.
§ 39. De cijfers, welke in de verschillende nota\'s over de waarnemingen van het slib-
gehalte voor den afvoer der Boven-Maas te Maastricht voorkomen , vertoonen voor gelijke
waterstanden zeer kleine verschillen , hetgeen veroorzaakt werd doordien den afvoer telken-
male op nieuw uit eene graphische voorstelling van de afvoerlijn werd overgenomen. (2)
Het aantal maleu , dat de waarnemingen ontbreken is voor de Boven-Maas vrij groot,
en daar de waarnemingen dikwijls ontbreken voor hooge waterstanden , is de jaarlijksche
slibafvoer voor enkele jaren vrij onzeker.
Voor zoover dat mogelijk was, is bij bet ontbreken van waarnemingen het slibgehalte
wederom door interpolatie afgeleid of geschat in verband met de hoogte. van den rivier-
stand.
Voor het jaar 1880 echter was het aantal malen , dat de waarnemingen outbraken te
groot, om den slibafvoer voor het geheele jaar te bepalen; voor de overige jaren zijn de
resultaten in den volgenden staat verzameld.
(1)    De nauwkeurigheid dezer cijfers is niet zoo groot, dat aan het verschil tusschen den opgegeven
slibafvoer van den Boven-Rijn en de som der opgegeven slibafvoeren van de Waal, den Neder-Rijn en
den IJssel eenige waarde gehecht kan worden.
(2)    Volgens deze afvoerlijn is de afvoer der Boven-Maas bi) een waterstand te Maastricht van:
42 87
M A.P.
Of
M.B.
(1871
M\\
per
seconde.
43 37
H
n
H
„ 0.50 M.
boven
M
. . . 260
n
n
43.87
f}
»!
ï»
„ 1.-
n
11
n
n
44 37
n
n
B
,. 1.5
»
»
II
ii
n
44.87
n
n
H
»2.-
n
TI
y
»
45.37
n
H
„2.6
II
j)
n
II
»
45.87
n
11
» 3>—
))
»
i)
)>
11
46.37
V
M
»
„3.6
71
»
»
»
II
-ocr page 83-
60
Waterafvoer
van de
Boven-Maas
te Maastricht
in
milliarden M3.
(1)
Slibafvoer van den Boven-Maas
te Maastricht
Gemiddeld
slibgehalte in
JAAR.
in
millioenen K. G.
(2)
in
duizendtallen M3.
(3)
(in luchtdrogen
toe-tand.)
decigrammen
per M3. water.
(in ronde cijfers).
1881
9.8
600
375
610
1882
13.1
1800
1125
1370
1883
10.6
1000
625
940
1884
7.7
770
481
1000
1885
8.4
710
444
860
Te zamen ge<luren-
cle 1881—1885.
49.6
4880
3050
Gemiddeld per jaar
99
989
919
999
Wanneer men deze gemiddelde jaarlijksche water- en slibafvoer over het geheele stroom-
gebied der Boven-Maas boven Maastricht, dat ongeveer 2 millioen H. A. groot is, gelijkmatig
verspreid denkt, dan zou de dikte van de waterlaag 0,50 Meter en de dikte van de
sliblaag in lichtilrogen toestand ongeveer 0,03 millimeter bedragen.
(1) De jaarlüksche water- en slibafvoeren der Boven- Maas worden alleen voor Maastricht opgegeven ,
daar te St. Andries (Maasl behalve het water der Boven-Maas bij hooge waterstanden ook water van de Waal
wordt afgevoerd, terwijl de opgaven omtrent den waterafvoer te Luik van de heeren Spring en Prott
s\'echts op één Jaar betrekking hebben, en zooveel verschillen met de bovenstaande opgaven omtrent den
waterafvoer te Maastricht, dat er alle aanleiding is om aan misverstand te denken.
Even boven Luik splitst de Maas zich in twee takken, die zich beneden Luik wederom vereenigen.
Van deze beide takken is de kleinste bn lage en middelbare standen aan haar boveneinde door eene stuw alge-
sloten, die tak ontvangt dan alleen het water van de Oitrt/te, eene nevenrivier der Maas, terwijl de grootste
tak dan het water van de eigenlijke Maas afvoert. BU hooge waterstanden daarentegen kan zoowel water
van tien grootsten naar don kleinsten tak , als omgekeerd van den kleinsten naar den grootstcn tak worden
afgevoerd. De waarnemingen hadden plaats op den hoofdtak beneden de stuw , zoodat de opgegeven af-
voeren betrekking hebben op het water dat door den hoofdtak wordt afgevoerd.
Voor het tijdvak 13 Nov. 1883 — 18 Nov. 1883 wordt de waterafvoer door de heeren Spring en Prost
opgegeven op ongeve?r "> 5 milliard M3., voorts wordt ondersteld, dat de afvoer van den kleinsten tak on-
geveer een vjjfde gedeelte bedraagt van den afvoer van den grooten tak.
Voor beide takken te zamen wordt op grond van die onderstelling de waterafvoer gedurende bovengenoemd
tijdvak opgegeven op ongeveer 6.6 M3. Oednrende hetzelfde tjjdvak bedroeg de afvoer te Maastricht ongeveer
12.7 milliard M»
Daar het stroomgebied der Maas op beide plaatsen slechts weinig verschilt, zoo is zulk een belangrijk
verschil tusschen de waterafvoeren op die plaatsen geheel onverklaarbaar. Wegens de overeenstemming,
die er bestaat tusschen de afvoermetingen te. Maastricht met die op plaatsen beneden Maastticht gelegen,
kan het bedjelde verschil onmogelijk het gevolg zijn van fouten der voor Maastricht aangenomen
afvoercijfers.
Men zou dus geneigd zijn om aan te nemen , dat er in de opgaven van den waterafvoer te Luik eenig
misverstand bestaat; wellicht dat de schatting van den afvoer van den kleinen tak niet met de werkelijkheid
overeenkomt. Het verschil tusschen de opgaven omtrent de afvoeren te Luik en Maastricht bestaat zoowel
b(j hooge als b(j lage waterstanden.
(2} De hoeveelheid slib door interpolatie of schatting bepaald bedroeg voor het jaar 1881 . . .200, voor
1882. . . 600, en voor 1883. . . 300, millioenen K.G., terwijl voorde overige jaren geen schatting noodig was.
(3) Zie noot bladz. 64 en Naschrift.
-ocr page 84-
61
Vergelijking tusschen de water- en slibafvoeren van den Boven-Rijn en, tan, de
Boven-Maas te Maastricht.
% 39. Ter vergelijking van de water- en slibafvoeren van den Boven-Rijn met die van
de Boven-Maas te Maastricht is de volgende staat samengesteld.
Waterafvoer in
Slibafv
oer in
Verhoudingen
milliarden M3.
millioene
n K.G.
tusschen
JAAR.
waterafvoer
slibafvoer
Boven-Rijn.
Boven-Maas.
Boven-Riju.
Boven-Maas.
/Maas\\
Uijn.J
/Maas\\
lïïijnT;
1881
78
9.8
3800
600
0.13
0.16
1882
85
13.1
5100
1800
0.15
0.35
1883
78
10.6
3800
1000
014 0.26
1884
60
7.7
2200
770
0.13
0.35
1885
65
8.4
3200
710
0.13
0.22
Gemiddeld ge-
durende
1881—1885.
73
».9
3»3©
980
0.14
0.2?
De gemiddelde verhouding tusschen de waterafvoeren van bei Ie rivieren gedurende hel
tijdvak 1881 — 1885 bedraagt dus 0.14 en tusschen de slibafvoeren 0.27.
Hieruit volgt, .\'at de slibrijkheid van het Maaswater te Maastricht gemiddeld ongeveer
tweemaal grooter is dan van het Rijnwater te Pannerden.
HOOFDSTUK V.
Aard en samenstelling van de slib.
Aard en samenstelling van de slib in het algemeen.
§ 40. Onderzoekingen omtrent den aard en de samenstelling van de slib hebben bij de
van rijkswege gedane slibwaarnemingen plaats gehad voor de monsters slib, welke bij
de buitengewone waarnemingen van 1883 te Pannerden en bij de buitengewone waar-
nemingen van 1885 op verschillende plaatsen langs de bovenrivieren waren verzameld.
De hoogleeraar Dr. A.C. Oudbmans door wien ook deze onderzoekingen zijn verricht heeft de
methode en de resultaten daarvan medegedeeld in twee nota\'s, welke als bijlagen afgedrukt
ziju bij de nota\'s over de waarnemingen van het slibgehalte in 1883 en 1885.
Aan die nota\'s van den heer Oudbma.n\'s hebben wij het volgende hoofdzakelijk ontleend.
-ocr page 85-
62
In de • eerste plaats is uit de onderzoekingen gebleken , dat de stoffen , welke met de
naam van slib worden aangeduid geen zand in afzonderlijke afgeronde korrels bevatten.
Beschouwt men dit resultaat in verband met het feit, dat bij de gedane waarnemingen
met uitzondering van Gorinchem op alle langs de rivieren gelegen plaatsen de stoffen, welke
zwevende in het rivierwater voorkwamen , na beziuking alleen dit slib en niet uit zand
bestonden dan kan hieruit worden afgeleid , dat het rivierwater geen zand bevat.
Kene uitzondering op dezen overigens algemeenen regel is bij de waarnemingen te Gorinchem
voorgekomen, alwaar de stoffen, die het geschepte rivierwater bevatte gedeeltelijk uit zand
bestonden.
Hoewel dit, wat de gedane waarnemingen betreft, thans niet meer is na te gaan zoo
schijnt het ons waarschijnlijk, dat het voorkomen van zand in het te Gorinchem geschepte
water aan bijzondere plaatselijke invloeden moet toegeschreven worden.
Het is althans anders onverklaarbaar, dat zand alleen in het geschepte water te Gorinchem
voorkwam en niet in het water, dat boven en beneden die plaats te St, Andries en te
Dordrecht werd geschept.
Welke bijzondere plaatselijke invloeden te Gorinchem bestaan hebben kan natuurlijk niet
worden uitgemaakt, het kan echter zijn dat bij het scheppen van water de bodem werd
geraakt.
Blijkt uit het bovenstaande, dat het onjuist is om aan te nemen, dat het rivierwater
zand in zwevenden toestand medevoert, even onjuist is de meening, dat de in het rivierwater
zwevende bestanddeelen alleen uit kiezelzure aluinaarde (klei) zouden bestaan.
Volgens de gedane onderzoekingen zijn de hoofdbestanddeelen waaruit de slib bestaat:
1°. onontleed mineraal (kiezelzure verbindingen in vergruisden toestand), 2". verweerd
mineraal (kiezelzure aluinaarde) 3°. koolzure kalk, 4°. orgauische stoffen , terwijl de slib
verder in kleine hoeveelheden koolzure magnesia, ijzeroxyde en andere bestanddeelen
bevat.
Eene mechanische scheiding dezer hoofdbestanddeelen door slibben werd te vergeefs be-
proefd en kan als onmogelijk beschouwd worden , daar de slib niet uit een mechanisch
mengsel maar uit eene innige verbinding van die hoofdbestanddeelen bleek te bestaan.
De densiteit der luchtdroge slibstof werd met behulp van den pycnometer op 2.34 bepaald. (1)
Het onontleed mineraal bevatte korreltjes waarvan de afmetingen gewoonlijk tusschen
4 en 40 mikrons afwisselden hoewel soms grootere stukjes werden waargenomen.
Scheikundige analysen van slib.
§ 41. Scheikundige analysen hebben in 1883 plaats gehad voor bijna alle monsters slib,
welke bij de buitengewone waarnemingen van dat jaar te Pannerden waren verzameld.
Bij deze buitengewone waarnemingen, die plaats gehad hebben op 4,11 en 18 September,
27 November , 4 en 18 December, zijn monsters slib verzameld in ieder van de zeventien
punten waariu de gewone waterscheppingen plaats hadden.
De uitkomsten van de scheikundige analysen leeren, dat de monsters slib van verschillende
punten van het dwarsprofil afkomstig onderling vrij groote verschillen in samenstelling
vertoonen.
Men kan hieruit al dadelijk afleiden, dat wanneer men wil nagaan of de samenstelling
der slib afhankelijk is van de hoogte van den waterstand, of ook wanneer men wil nagaan,
of er verschil bestaat tusschen de samenstelling der slib op verschillende plaatsen
der rivieren, het daartoe noodig zal zijn een zeer groot aantal scheikundige analysen
te verrichten , althans wanneer men zich niet alleen ten doel stelt slechts zeer groote
verschillen in samenstelling te bepalen.
Ter onderlinge vergelijking van de samenstelling der slib op verschillende dagen is voor
eiken dag de gemiddelde samenstelling der verschdlende monsters slib opgemaakt, waarvan
de resultaten , gerangschikt volgens de hoogte der waterstanden, in den volgenden staat
zijn opgenomen :
(1) Zie ook: Naschrift en byiage I.
-ocr page 86-
63
Waterstand
te
Pannerden.
M. A..P.
Procentische samenstelling der slib.
Datum
der waarneming.
Koolzure
kalk en
ijzer oxyde.
Organische
stof.
IJzer-
houdende
kiezelzure
aluinaarde
Onontleed
mineraal.
(1)
(klei).
18 .September . .
9.61
36.6
8.2
1
11
9.76
38.5
8.0
17.0
36.9
4
9.80
37.8
7.9
20.1
33.4
4 December. . .
11.26
22.3
8.8
~\'ma*
27 November. . .
12.03
16.1
9.0
29.1
44.1
18 December. . .
13.35
15.5
7.7
28.8
48.4
Uit deze opgaven blijkt, dat op de verschillende dagen van waarneming slechts kleine
verschillen voorkwamen tusschen de hoeveelheden organische stoffen, doch vrij groote ver-
schillen tusschen de hoeveelheden koolzure kalk en de hoeveelheden onontleed mineraal.
Aan welke oorzaak de verschillende samenstelling der slib op de verschillende dagen van
waarneming moet toegeschreven worden , kan niet met zekerheid worden uitgemaakt.
Het is mogelijk , dat de verschillen der samenstelling het gevolg waren van de verschillen
der waterstanden, waarbij de waarnemingen plaats hadden , daar de procentische hoeveelheid
koolzure kalk kleiner en onontleed mineraal grooter was bij hooge dan bij lage waterstanden ,
doch het is ook mogelijk dat de verschillende samenstelling het gevolg was van de omstan-
digbeid, dat de waterscheppingen in verschillende maanden hebben plaats gehad.
Bij de buitengewone waarnemingen van 1885 werden op verschillende plaatsen langs
de bovenrivieren monsters slib verzameld ten einde te onderzoeken of de slib gedurende
den loop der rivieren door ons land wijziging ondergaat.
(1) De hoeveelheid koolzure kalk enz. wisselde  af voor:
de verschillende monsters slib  van 18 September  van  33.0 tot 39.6 procent.
» » » >>          11 jt           »     30,3   „ 45.0       
» » » »     »     ^ n          »    27.6   „ 63.8       
» „ „ n     >•     * December        17.3   „ 32.1       
„ „ „ „        27 November        12.0   „ 18.5     
n „ » ..     »   18 December        13.6   „ 17.6     
-ocr page 87-
«4
De waarnemingen , die voor dat doel waren voorbereid zijn door het breken van flesschen
en andere omstandigheden niet allen geslaagd. Uit de gedane waarnemingen valt alleen
af te leiden , dat er verschillen bestaan tusschen de verschillende monsters wat de samen-
stelling betreft, geenszins kan daaruit worden afgeleid of die verschillen afhankelijk zijn
van de plaatsen waar de slibmonsters verzameld waren.
De resultaten der scheikundige analysen van 1885 waarbij ook afzonderlijk de hoeveelheden
koolzure magnesia en ijzeroxyde werden bepaald, zijn in den volgenden staat opgegeven :
Datum
Plaats
der
waarneming.
Procentiscb(
samenstelling der slib
der
waarneming.
Koolzure
kalk.
Koolzure
magnesia.
IJzer-
oxyde
en sporen
aluinaarde.
Water.
Or-
ganische
stof.
IJzer-
houdende
kiezelzure
aluinaarde
(klei).
Onontleed
mineraal.
12 October
21.1
0.8
3.5
2.0
8.4
13.3
61.7
12 „
Fannerden ....
n.8
1.2
2.8
1.9
8.0
13.9
55.8
12 „
22.3
2.4
2.6
2.3
10.1
15.2
45.3
13 „
Wijk bij Duurstede
11.6
1.6
1.8
20
7.9
13.9
50.0
13
Schoonhoven . . .
168
0.8
1.4
2.0
y.o
150
53.3
4 November
Lobith.....
28.4
sporen
sporen
1.8
7.4
14.9
46.4
4 „
Pannerden ....
S
6.4
8.8
2.0
8.1
9.3
46.4
4 „
9
9.2
2.9
23
8.4
14.4
44.8
5 „
Wijk bij Dnurstede
22.6
1.8
1.3
1.8
106
164
44.0
5 „
Schoonhoven . . .
]
3.8
08
2.3
8.1
14.2
60.0
30 October
1
7.6
sporen
2.2
8.0
15.4
54.0
4 November
14.2
sporen
sporen
20
11.2
14.8
55.9
11 „
ii ..\'...
S
1.8
sporen
1.8
16.0
1
4.4
De waterstanden te Pannerden waren op 12 en 13 October en 4 en 5 November 11.69 ,
11.78, 11.76 en 11.73 M. A P.
De verschillen tusschen de hoeveelheden der hoofdbestauddeelen van de slibmonsters van
verschillende plaatsen der rivieren zijn niet veel grooter dan de verschillen welke bij de
-ocr page 88-
C5
waarnemingen voor 1883 voorkwamen voor slibmonsters in verschillende punten van een
dwarsprofil verzameld.
Er valt dus uit bovenstaande opgaven niets af te leiden omtrent het verschil in samen-
stelling van de slib op verschillende plaatsen langs de rivieren.
BESLUIT.
Wanneer wij ten slotte nagaan , welke resultaten door de gedane slibwaarnemingen zijn
verkregen , dan blijkt dat behalve eenige kennis omtrent de invloeden waarvan het slibge-
halte afhankelijk is twee resultaten zijn verkregen , welke uit een praktisch oogpunt be-
langrijk genoemd kunnen worden.
Het bewijs, dat de rivieren geen zand in zwevenden toestand afvoeren schijnt ons uit
een praktisch oogpunt wel het belangrijkste resultaat, dat door de waarnemingen ver-
kregen is.
Eveneens schijnt ons belangrijk de kennis, die door die waarnemingen is verkregen
omtrent de hoeveelheden slib , welke de bovenrivierec jaarlijks afvoeren.
De vraag echter »waar blijven de slibstoffen die de rivieren medevoeren" , kan door
de gedane waarnemingen niet voldoende beantwoord worden , en naar het ons voorkomt
zou de beantwoording van die vraag uit een praktisch oogpunt groote waarde hebben.
Het is evenwel uit de gedane waarnemingen gemakkelijk af teleiden.dat die vraag hoogst
moeielijk en niet anders dan door het verrichten van een zeer groot aantal waarnemingen
te beantwoorden zal zijn.
\'s Gravenhage , September 1886.
C. LELY,
Civkl- Ingenieur.
-ocr page 89-
-ocr page 90-
VASCIIKIFT
Ter berekening van hot volumen van den slibafvoer uit het volgens waarneming be-
Saaide gewicht wordt veelal van de onderstelling uitgegaan , dat een Liter droge slib 2
\'.. G. zou wegen op grond van de waarnemingen , die daaromtrent voor slib van de Elbe
door den Baurath Hi.oii.v zijn gedaan. (Zie Zeitschrift des Architecten und Ingenieur
Vereins zu Hannover, Jahrgang 1867.)
Bij deze waarnemingen werd van een bal droge slib eerst het gewicht bepaald en ver-
volgens het volumen door dien bal onder water te wegen. Daar echter droge slib vrij
suel water opneemt, mag men aannemen, dat op die wijze het volumen te klein en dus
het gewicht van een Liter slib te groot werd gevondec.
In deze nota was voor het soortelijk gewicht der luchtdroge slibmassa eerst abusievelijk
2,34 aangenomen. Dit cijfer, dat voor de densiteit der slib in de nota over de slibwaar-
uemingen van 1883 door den Hoogleeraar Oudemans wordt opgegeven, heeft echter be-
trekking op de siïbstof zelve en daar droge slib eene poreuse massa vormt, die dus ge-
deeltelijk uit stof en gedeeltelijk uit ledige tusschenruimte bestaat is het duidelijk, dat het
gewicht van een Liter droge slib veel kleiner dan 2,34 K. G. moet zijn.
Het thans in deze nota aangenomen soortelijk gewicht van 1,6 voor droge slibmassa
berust op de waarnemingen , die de Hoogleeraar Oudemans tijdens het afdrukken van deze
nota met groote bereidwilligheid heeft gedaan voor vijf verschillende monsters rivierslib
(zie bijlage I). Deze slibmonsters , door de welwillende tusschenkomst van den Hoofd-
ingenieur van den Waterstaat W. F. Leemans en de Ingenieurs van den Waterstaat J. W.
G. Stienecker en J. C. Ramaeb verkregen, waren genomen langs de oevers van het af-
gedamde Scheur , de doorgraving door den Hoek van Holland, de Nieuwe Maas, de Waal
en den IJssel, van die plaatsen waar men meende, dat de slib betrekkelijk versch was neergezet.
Uit de resultaten der waarnemingen van den Hoogleeraar Oudemans is het volgende
staatje samengesteld:
Watergehalte
der
slibmassa
in
volumen
procenten.
Gewicht van
Plaats van
afkomst.
een Liter
slib.
de lucht-
droge
slibstof in
een Liter
slib bevat
Omschrijving
van den aard der slib.
Afgedamd Scheur.
Nieuwe-Maas . . .
DoorgraviDg. . . .
Afgedamd Scheur.
49,62
47,40
\' 43,74
35,09
29 54
±2,00(lüchtdroog)
± 2,00 ( » )
± 2,00 ( » )
1,47 K.G.
1.52  » »
1,57 » »
1,71 » »
1,78 » »
1,43 t »
1.53  » »
1,62 » >
0,97 K.G.
1,05 » »
1,13 » >
1,36 » »
1,48 » >
1,43 » »
1,53 » »
1,62 » >
boterachtige massa.
min of meer elastische massa.
idem.
idem.
idem.
droge massa met inmengselen
van plantaardigen aard en
kleine tusscheuruimten.
idem.
droge vrij vaste moeielijk ver-
breekbare massa.
-ocr page 91-
68
Uit de opgaven van den Hoogleeraar Oudemans voor het soortelijk gewicht der slib—
stof 2,34 en voor het soortelijk gewicht der luchtdroge samenhangende slib zelve 1,6
volgt, dat het volumen van luchtdroge samenhangende slib voor ongeveer 68 °/„ uit stof
en voor ongeveer 32 % uit ledige tusschenruimte bestaat.
Delft, November 1887.
C. L.
-ocr page 92-
BIJLA.GE I.
Onderzoek omtrent het soortelijk gewicht van eenige monsters
slih van verschillende afkomst.
Ter bepaling van het soortelijk gewicht der nog vochtige massa werd een cilindrisch
glazen bakje met afgeslepen rand gebezigd, dat met een glazen plaat kon worden bedekt,
oor waterweging werd het volumen bepaald; dit bleek 363 C.C. te zijn. (1)
Van de monsters slib werd nu door zorgvuldig invoegen en aanplempen van de weeke
massa zooveel in het leege bakje gebracht, dat dit na van boven vlak te zijn afgestreken ,
juist gevuld was en door de glazen plaat kon worden bedekt.
Van de aldus gebezigde soorten slib werd nu een gedeelte (20 a 30 gram) gedroogd en
gedurende eenigen tijd op 105 °C. verhit, tot geene gewichtsvermindering meer kon worden
waargenomen. Daarna liet men de massa aan de lucht bekoelen , waarbij zij een weinig
vocht door hygroscopiciteit opneemt. (Naar vroegere bepalingen is die hoeveelheid gewoon-
lijk 1,8 a 2,0 percent).
Voorts werden de droge residuen met verdund zoutzuur uitgetrokken, om het gehalte
aan koolzuren kalk te bepalen (sporen van magnesia en ijzeroxyde, die mede worden op-
gelost , kunnen hier buiten beschouwing blijven); het residu, voorstellende de som van
silicaten fijn zand en organische stof, werd uitgegloeid en na bekoeling weer gewogen ;
het gloeiverlies werd als organische stof in rekening gebracht; zand en silicaten (hoofd-
zakelijk ijzerhoudende klei) werden wegens het omslachtige en tijdrooveude der bewerking
niet afzonderlijk bepaald.
Ten aanzien van de physische geaardheid der slibmonsters valt niets bijzonders mede to
deelen, dan alleen, dat zij geene eigenlijk gezegde plastische hoedanigheid bezaten. N\'. 2
gedroeg zich als eene boterachtige stof (in verband met het groote watergehalte); de andere
monsters waren min of meer elastisch; alle donkerbruin van kleur en hier en daar gemengd
met afval van organische stof (fijne worteldraden enz.).
Zie hier nu de uitkomst der gedane onderzoekingen:
Nummer en afkomst.
Inhoud
van het
bakje.
Gewicht
van het
slib.
Soortelijk
gewicht.
Water-
gehalte.
Procent
droge stof.
Soortelijk
gewicht
berekt nd
op de
droge stof.
1.    IJssel ....
2.    Waal ....
3.    Nieuwe Maas . .
4.    Doorgraving . .
5.    Afgedamd Scheur
363 C.C.
149 f
363 »
363 »
363 >
568 gram.
219 »
622 »
645 »
550 »
1,57
1,47
1,71
1,78
1,52
43,74 °/0
49,62 »
35,09 ^
29,54 »
47,40 >
56,26 c/0
50,38 »
64,91 »
70,46 »
52,60 »
2,01
1,93
2,09
2,11
2,00
(1) Alleen voor n°. 2, waarvan te weinig stof voorbanden was moest een afzonderlijk bakje gebezigd worden.
-ocr page 93-
70
De cijfers betrekking: hebbende op het soortelijk gewicht zijn natuurlijk minimum.
tijfers, omdat het niettegenstaande alle in acht genomen voorzorgen, wel onmogelijk mag
heeten , om alle lucbtholten bij het vullen der glazen bakjes te vermijden. Het cijfer 2,0
als gemiddelde komt zooals begrijpelijk is lager uit dan het vroeger door mij ge-
vondene , dat door weging van een monster ?lib in water met behulp van een pycnometer
was verkregen (2,34).
Uit bet volgende staatje kan worden opgemaakt, in hoeverre de samenstelling der monsters
slib verschil opleverde:
Nummer en afkomst.
Oplosbaar
in zoutzuur
(hoofdzakelijk
koolzure kalk).
Organische
stoffen.
Silicaten
en fijn zand.
25,92 "ƒ.
30,45 »
15,57 »
16,97 »
31,90 »
7,02 7,
4,87 >
4,12 »
3,71 >
7,51 »
67,06 •f.
2. Waal...........
64,68 »
79.31     »
79.32     »
60,59 »
Ten aanzien van het gehalte aan zand kan gezegd worden , dat dit bij n°. 2 ongeveer
= 0 was, n*. 1 bevatte er betrekkelijk weinig van, terwijl n*. 3 en n°. 4 betrekkelijk het
rijkst daaraan waren. Opmerkelijk was het, dat dit zand uitermate fijn was, veel fijner
dan ik het bij vroegere slibbepalingen had gezien.
Om do densiteit van het zachtkens ingedroogde slib te bepalen, heb ik getracht, een
cilindrisch glazen bakje met slib te vullen, dit bij zeer zachte warmte te drogen en telkens
wanneer de massa door waterverlies begon te slinken , de ontstane ledige ruimte mot nieuwe
slib tan te vullen. Het was mij echter niet mogelijk laugs dien weg tot een resultaat te
komen , want toen de massa bijua droog begon te worden, hing zij zeer sterk te samen en
kromp regelmatig in , zoodat de middellijn van den samenhangenden cilinder vrij wat ge-
ringer was dan die van het bakje. In dezen toestand vereenigde zich de droge massa niet
meer met later bijgebracht slib. Ik vond het daarom verkieselijker de ontstane droge
cilinders nauwkeurig op te meten en te wegen en uit de verkregene cijfers de densiteit te be-
rekenen. Met drie der mij toegezonden monsters verkreeg ik zoodoende de volgende uitkomsten :
Nummer.
Gewicht.
1
2
5
360 gram
229 »
340 »
Middellijn.          Hoogte. Berekend S. G.
93 m.M.          37 m.M.          1,43
77\'/, ,              30 »               1,62
97                   30 »              1,53
Naar het uiterlijk te oordeelen , waren echter de drie cilinders van slib niet even vast
en homogeen. IS\'. 1 en n°. 5 bevatten hier en daar inmeugselen van plantaardigen aard
ea dit gaf aanleiding tot een minderen graad van samenhang en en het overblijven van
kleine tusschenruimten. N°. 2 vormde daarentegen eene vrij vaste, moeielijk verbreekbare
massa; het daartoe dienende slib was dan ook veel zuiverder geweest. Ik meen daarom te
mogen aannemen , dat het cijfer 1,6 vrij nabij het soortelijk gewicht voorstelt van slib ,
dat tot eene samenhangende massa is opgedroogd.
Delft, 9 November 1887.
A. C. OUDEMANS Jr.
-ocr page 94-
INHOUD.
Kadi.
Inleiding..........................
          3
HOOFDSTUK I.
Beschrijving der waarnemingen.
Opgave der gedane waarnemingen.................          3
Beschrijving der methode van waarneming..............          5
Nauwkeurigheid der bepaling van het slibgehalte van het geschepte water . .          7
HOOFDSTUK II.
Schommelingen van bet slibgehalte en Invloed dezer schommelingen
op de waarneming van het slibgehalte.
Verschillende soorten van schommelingen...............          9
Schommelingen van het slibgehalte in nabij elkander gelegen punten volgens
de buitengewone waarnemingen van 1885...............
         10
Schommelingen van het slibgehalte in verschillende punten van een dwarsprofil
volgens de buitengewone waarnemingen van 1883............
         13
Verdeeling van de slib over het profil................         l(i
Schommelingen van het slibgehalte in nabij elkander gelegen profillen volgens
de buitengewone waarnemingen van 1884...............
         18
Vergelijking der buitengewone waarnemingen van 1883, 1884 en 1885 en ver-
deeling van de slib over een kort riviervak.........„......
        20
Schommelingen van het slibgehalte gedurende eenige dagen........        22
Beoordeeling der methode van waarneming..............         22
HOOFDSTUK III.
Invloeden waarvan het slibgehalte afhankelijk Is en vergelijking tusschen
de sllbgchalten op verschillende plaatsen.
Verschillende invloeden in het algemeen...............        26
Invloed van den rivierstand.................... 29
-ocr page 95-
Il
Bladz.
Invloed van het jaargetijde....................          37
Invloed van wassend water....................          39
Verband tusschen de slibgehalten en de waterstanden bij veranderlijke rivierstanden         42
Vergelijking tusschen de slibgehalten op verschillende plaatsen langs de Rijntakken.          45
Buitengewoon groote en kleine slibgehalten..............         48
HOOFDSTUK IV.
.laarlijksclic glibafvocren.
Jaarlijksche water- en slibafvoer van den Boven-Rijn..........         52
»            »        »         »          » de Waal.............         55
»            »        »         s          » den IJsel.............         56
>            »        »         »          » » Neder-Riju..........         57
Vergelijking der jaarlijksche water- en slibafVoeren van de verschillende Rijntakken.         58
Jaarlijksche water- en slibafvoer van de Boven-Maas te Maastricht.....         59
Vergelijking tusschen de water- en slibafvoeren van den Boven-Rijn en van de
Boven-Maas te Maastricht.....................         60
HOOFDSTUK V.
Aard en samenstelling van de slib.
Aard en samenstelling van de slib in het algemeen...........         61
Scheikundige analysen van slib..................          62
BESLUIT............          65
Naschrift..........................         67
Bijlage I. Nota vanden Hoogleeraar dr. A. C. Oüdemans Jr., betreffende een onder-
zoek omtrent het soortelijk gewicht van eenige monsters slib van verschillende afkomst.
        69
-