-ocr page 1-

. ts ft(fr \'I

J

^^ J q\'L

(sweldadigheids-

i txçi J

scHOLEN in België.

h.

M. O. NIJLAND.

-ocr page 2-

A. qu.
192

J

-ocr page 3-

V ( - \' -

"J

W >

si \'

I

< .

11.
y -

; ^ >

A \'r-^

.i-v

\'if » (

ƒ \'

!

v

t

^ "v ^ 1
. t

V/ \\

-ocr page 4-

\'..................... ■ \' \'\' \'.......M

V . /

■ Kl

-

\' !

^ . ri

r iV , ^

-\'._>: r-

\' V

, \\

>r,

.r-

j

- " Vc

■h -

ir-jf.- ■. -r-

V

/ . n

\' M

?

N V

3

u )

^ ) < ^

ft

\'J V •••vjV

•r- ■
■ftï ..

^

^ A )

T

I V

r A

4

i >> \' \'\' > "^v

1 - i\'
j ^ .-i

* • - cvf -\'.rA-- ■■ !

. V-

L , , A
1 r \'»V

»F,»--

1 \\

-ocr page 5-

m

M i

i •

ï

. r\' \' • ^ •

m

ÉÜÉ

-ocr page 6-

«

ï

m.

-ocr page 7-

IlSffElMDIGBEIiSCflOlEN II M.

IE,

-ocr page 8-

: > /,

öVÄ

i

•■Vv 1 " / . - ■

îiitliïi\'lîFJ" ■ "i

> i

■cj- À
• ,f • i •

- h

i.ô\'-i;\';

V V .

-ocr page 9-

Bijksweliadiglieidssßlioleii in België.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

g0d0r in k llwltlJSMi^kttstk^

AAN DE fR.IJKS-]JNIVERSITEIT TE pTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

Dr. H. C. DIBBITS,

Hoogleeraar in de 1\'aculteit der Wis- en Natuxirkiuide,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

TE VERDEDIGEN

op Donderdag 28 Maart 1895,

des namiddags te 31/2 ure,

geboren te Utrecht.

GEDRUKT TER ;,UTRECHTSCHE STOOMDRUKKERIJ." P. DEN BOER,
Jeruzalemsteeg Utkecht — 189§.

DOOR

MEINDERT CORNELIS NIJLAND,

-ocr page 10-

/ ^ ¥ (

I
1

-ocr page 11-

tin mijn

-ocr page 12- -ocr page 13-

Bij V eindigen mijner studiën aan deze Universiteit is het mij
eene aangename taak., aan de Hoogleeraren wier onderwijs ik
mocht genieten, mijn dank te betuigen.

In V bijzonder heb ik groote verplichting aan mijn hoog-
geschatten Promotor, Prof.
Pols, en de Eere-Voorzitters van
Antonius-Matthaeus, den Oud- Hoogleer aar
de Geer van Jutfaas
en de Hoogleeraren Hamaker en Molengraaff.

Ik zou echter van grove ondankbaarheid kunnen verdacht
worden., als ik te dezer plaatse hen niet vermeldde, wier inlichtingen
het mij mogelijk maakten, een., zoo ik hoop, eenigszins gelijkend
beeld van de Rijksweldadigheidsscholen te geven. Eti dan denk
ik wel in de eerste plaats aan de Directeuren van deze Scholen.,
de heeren
Poll te Ruysselede, de Graef te Namen, Sternotte
te St. Hubert, Vereecke te Reckheitn en Leroy te Moll, wien,
na de door mij verkregen machtiging van Zijne Excellentie den
Minister van Justitie
Begerem, geen moeite te veel was om mijne
misschien wel eens wat onbescheiden vragen naar vermogen te
beantwoorden of te doen beantwoorden.

Maar ook anderen leverden mij bouwstoffen voor ditproefschrift.
Door omstandigheden, van mijn wil onafhankelijk., kon ik nog
geen gebruik makeh van de inlichtingen., zoowel mondelinge als
schriftelijke, mij welwillend in ruime mate verstrekt door den
heer
Leboucq, Onder-Directeur van de centrale gevangenis te
Gent., tevetts voor een deel quartier de discipline voor jongens.

Hun ook zij hier mijn hartelijke dank gebracht.

-ocr page 14-

Vï^v t- \'iA-sV: v.ï is wA\'-.ïiAt \'«^VV

V.ÙWL - ■ V -.\'À

}
i

iK

-ocr page 15-

INHOUD.

Inleiding..............blz. I—VI.

HOOFDSTUK I.

Historisch overzicht. De plaatsing in de

Rijksweldadigheidsscholen......blz. i29.

De écoles (agricoles) de réforme volgens art. S der Wet
van
3 April 1848. l, v. v. Wet van 6 Maart 1866. De
naam écoles de réforme in
1881 veranderd in: écoles de
bienfaisance,
4. De maisons pénitentiaires des jeunes
délinquants; in
1867 : maisons pénitentiaires et de réforme ;
in
1881; maisons spéciales de réforme, 5, v, v. Sedert
i Jan.
1891:\'de écoles de bienfaisance de l\'Etat (Rijks-
weldadigheidsscholen),
8. Wet van 27 Nov, 1891. 9. v, v,;
meer in \'t bijzonder enkele artt. die over de Rijkswel-
dadigheidsscholen handelen. 13—21, Betaling der onder-
houdskosten. Indeeling der kinderen over Ruysselede—
Wynghene, Beernem, Namen, St.-Hubert, Reckheim en
Moll.
21, V. V. Processueele beginselen bij zwaardere
feiten,
25, 26, Bepalingen omtrent vreemdelingen. 27.
Betaling der onderhoudskosten. Strafbepalingen. 28, 29,

HOOFDSTUK II.

A. Oorsprong, bestemming en inrichting
van de gebouwen der rijksweldadigheids-
scholen
..................blz, 30—43,

Ruysselede. 30, Wynghene, 32, Beernem. 33, Namen 35.
St.-Hubert. 39, Reckheim. 40, Moll. 41.

B, Beheer. Personeel, Bijeenkomsten van

het personeel met den directeur . . , blz. 43—47,

De Rijksweldadigheidsscholen staan onder de Admi-
nistration supérieure de la bienfaisance, Eén Inspecteur-
Generaal. De Commissie van Inspectie, 43, De Directeur

-ocr page 16-

door den Koning, de overige beambten door den Minister
van Justitie benoemd. Talrijldieid van het personeel.
44, 45. Bezoldiging. 46. Rapportvergaderingen. 46, 47.

C. „Régime disciplinaire et moral\'\'. Beloo

ningen, Straffen, Bezoeken, Briefwisseling, blz. 47—54.

Register van inschrijving. 47. De „classement matériel
et moral".
48. Verscheidenheid in de belooningen en de
strafifen.
50—53. Bezoeken. 53. Briefwisseling. 54.

D. Dagver deeling, Ambachts-, School-, Gods
dienstonderwijs, Uitspanningen ....
blz. 54—62.
De indeeling van den dag. 54. Ambachtsonderwijs.

—58. Schoolonderwijs. Goede resultaten van \'t onderwijs.
59. Godsdienstonderricht, „conférences morales". 60, 61.
Uitspanningen. 61.

E. Verpleging, Voeding, Kleeding, Ligging,
Maatregelen ter bevordering yan de ge-
zondheid ..............
...blz. 62—66.

Aard van het voedsel en hoeveelheid. 62, 63. Uitrusting
en beschrijving van de kleeding der leerlingen,
64. Nacht-
cellen te Namen, slaapzalen in de overige Scholen.
64.
Goede verpleging der zieken. Sterfgevallen, 65, 66.

HOOFDSTUK HL

Het ontslag uit de Rijksweldadigheids-
scholen .............
blz. 67—78.

In welke gevallen. 67. Voorwaardelijk ontslag. 67, 68.
Inrichting en werkkring der patronaats-commissies. 69,
v. v. Uitbesteding en resultaten. 72, v. v.

HOOFDSTUK IV.

Punten van overeenkomst en verschil tus-
schen onze Rijksopvoedingsgestichten en
de Rijksweldadigheidsscholen. Staatsgb-
stichten of uitbesteding? Besluit . . .
blz. 79—103.

De artt. 38 en 39. W. v. S. en de artt. 72 en 73. C. P.
Facultatieve opzending door den Rechter.
80—83. In-
richting onzer Rijksopvoedingsgestichten en der Rijks-
weldadigheidsscholen.
83, V. v. Beheer. 86. Personeel. 87.

-ocr page 17-

Formaliteiten bij de komst van het kind in de inrich-
ting. 87. Indeeling der kinderen. 88. Straffen. 89. Be-
looningen. 89. Ambachts- en Schoolonderwijs. 90. Gods-
dienstige opleiding. 91. Ontspanning, gi. Voeding. 92, 93.
Kleeding. 93. Ontslag. 94. Staatsgestichten of uitbesteding?
96.
V. V. Was het besluit tot oprichting der Rijksweldadig-
heidsscholen eene fout? 101, 102. Iets over de kosten.
102, 103.

Bijlage A. Plattegrond van de Rijksweldadigheidsschool te
Moll.

Bijlage B. Bezoldiging en emolumenten van het personeel
der Rijksvi^eldadigheidsscholen.

Bijlage C. Dagverdeehng in de Rijksweldadigheidsscholen.
Bijlage D. Rooster van werkzaamheden op de school te Moll.
Bijlage E. Lijst van de dagelijks te verstrekken soort en
hoeveelheid voedsel te Moll.

Bijlage F. Uitbestedings-bulletins.

-ocr page 18-

m

■3»;

mi

Si

B

-ocr page 19-

INLEIDING.

Het is eene treurige waarheid, dat de bandeloosheid der jeugd
toeneemt. Men zegge nu niet, dat dit voornamelijk in ons land
\'t geval is; het is een verschijnsel, dat zich bijna overal voor-
doet. 1)

Hoe deze ongebondenheid te keer te gaan? Er worden mid-
delen te over aangegeven, maar zullen ze doeltreffend zijn? De
een wil den onderwijzer de kastijdende hand doen opheiïen;
een ander is voor afstrafBng in het politiebureau, zoodat de
straf onmiddellijk op de daad volgt; nog anderen stellen zich
veel voor van schoolarrest.

Allen zijn \'t er echter over eens, dat de ouders in de eerste
plaats moeten medehelpen om straatschenderijen, lichte ver-
grijpen enz. bij hunne kinderen met strengheid tegen te gaan.

Maar vele ouders kennen hun plicht niet; zij zien niet in,
dat de kinderen, als men ze hun gang laat gaan, van kwaad
tot erger vervallen. Hetzij door eene zekere gemakzucht, hetzij
door eene laakbare onverschilligheid, laten ze de kinderen maar
opg,roeien, zonder zich van hun doen en laten voldoende te ver-
gewissen.

Hier zijn de ouders nog passief; erger is het, als zij actief

i) Mr. J. A. Levy: Kinderbescherming en Ouderlijke Macht. 1895,
pag. 28.

-ocr page 20-

II

optreden, hunne kinderen tot het kwade aanzetten. Sommigen
exploiteeren ze, laten hen bedelen — en wee hun, als ze geen geld
genoeg thuis brengen —, zetten ze tot onzedelijkheid aan, en geven
zelf in hun leven aan de kinderen een allerverderfelijkst voorbeeld.

Men zou nu zoo zeggen, dan moet het den ouders maar aan
\'t verstand gebracht worden, dat ze een duren plicht verzuimen;
zij hebben het recht om hunne kinderen op te voeden, maar
rechten brengen plichten mede; wil men zich volstrekt aan deze
laatste onttrekken, welnu, dan bemoeie de Staat er zich mede.
Hij bescherme dan \'t kind. Want de slechte invloed van eene
verderfelijke huislijke omgeving doet zich waarlijk niet alleen
gevoelen als de kinderen nog jong zijn; hun gansche volgend
leven zal misschien de sporen van de verwaarloozing in de jeugd
nog vertoonen. De Staat zorge, dat zij niet tot een last van de
maatschappij worden. Hij werke preventief. Want is \'t kind
eenmaal volwassen misdadiger geworden, dan is \'t veelal te laat
om nog verbetering aan te brengen; het is een hoogst moeilijk
iets, waarvan de uitkom.sten zeer onzeker zijn. Men moet op de
kinderen werken, hen op den goeden weg zien te houden of
te brengen.

Wetgevers in verschillende landen hebben dan ook getracht in
die richting te werken. Zij trokken zich het lot van de ver-
waarloosde en ook van de misdadige jeugd aan,

En onder die wetgevers neemt eene eerste plaats in de Belgische
Minister van Justitie
Le Jeune, die o. a. door zijn wetsontwerp
van 20 JuH 1893 op de Kinderbescherming, vooreerst de onwaar-
dige ouders in hunne ouderlijke macht wilde treffen, maar ook
in de bescherming en de verbetering der verwaarloosde, soms
ook misdadige jeugd, een correctief zocht tegen grooter wordende
criminaliteit. Het is echter maar een ontwerp gebleven, want
de Minister
Le Jeune trad om politieke redenen den 263*60
Maart 1894 af.

Maar al veel vroeger ontmoeten we in België wetten op de

-ocr page 21-

III

Kinderbescherming. Ze houden zich voornamelijk met drie cate-
gorieën van kinderen bezig, i)

Een decreet van 19 Jan. 1811: Décret itnpérial concernant les

enfants trouvés ou. abandonnés et les orphelins paitvres, aangevuld

t

en uitgebreid door de Wetten van 30 Juli 1834 en 14 Maart 1876,
heeft betrekking op de
enfants assistés d. w. z. vondelingen,
weezen en verwaarloosde kinderen.

Eene tweede categorie vormen de behoeftige kinderen, bedelaars
en landloopers van beide seksen, jonger dan 18 jaar; voor hen
vindt men bepahngen in de Wetten van 3 April 1848 en
6 Maart 1866, die echter door de Wet van 27 Nov. 1891 zijn
afgeschaft.

Eéne kapitale verandering bracht deze laatste Wet aan, die
ook aan den Minister
Le Jeune te danken is. Hij ging van het
denkbeeld uit, dat het, om bedelarij en landlooperij met goed ge-
volg te bestrijden, niet voldoende is, personen die zich daaraan
schuldig maken te straffen; m. a. w. repressieve maatregelen
zullen niet helpen, tenzij ze gecombineerd worden met preven-
tieve. Men moet, zei hij, den ongelukkige van zijne jeugd tot
zijn ouderdom volgen, veelal de helpende, soms de straffende hand
uitstrekken; ondersteunen hen, die belangstelUng waard zijn, met
strengheid ondeugd en luiheid tegengaan. Met den ongelukkigen
jongen bedelaar en landlooper houde men zich dus \'t eerst bezig.

En de Minister heeft voor hem gezorgd. Hij opende de Rijks-
weldadigheidsscholen
; geen gestichten in den ongimstigen zin
Van \'t woord, nog veel minder gevangenissen, maar opvoedings-
scholen met licht en lucht en warmte en goede verzorging; met
een personeel, dat zich geheel aan de verzorging wijdt, en het
vertrouwen van de leerlingen tracht en ook weet te winnen,
omdat ze begrijpen, dat men het goed met hen voor heeft.
Geen gevangenissen — het jeugdige kind moet niet opgesloten

i) Hynderick: De la protectioa légale de TEnfance. Gaad, 1892.

-ocr page 22-

IV

worden dan in hooge noodzakelijkheid. 1) Het heeft dikwijls te
weinig vroolijkheid om zich heen gezien, veel te verduren gehad;
het is soms eenzelvig en stuursch geworden, en door slechte
voorbeelden veelal ook zelf slecht geworden. Geef het wat
liefde en omgang met goede menschen, en de gevolgen kunnen
niet uitblijven. Niet alleen zal dit het geval zijn bij jeugdige
bedelaars en landloopers, neen, de Minister
Le Jeune begreep,
dat ook kinderen die zich aan kleine vergrijpen hebben schuldig
gemaakt, dikwijls met zachtheid op den goeden weg kunnen
geleid worden. Ook voor hen dus de Rijksweldadigheidsscholen ;
maar zij moeten niet opgevoed worden met jonge bedelaars en
landloopers, wier ouders soms alleen de oorzaak hunner om-
zwervingen zijn. Ook niet met eene derde categorie van kin-
deren, die n.1, welke zich aan zwaardere feiten schuldig maakten,
maar die, omdat ze het oordeel des onderscheids misten, niet
in de gevangenis komen. 2)
M. a. w. er moet wel degelijk onder-
scheid gemaakt worden in de Rijksweldadigheidsscholen tusschen
de
enfance abandonnée en de enfance coupable. Vandaar in deze
inrichtingen eene volstrekte afscheiding tusschen jonge en oudere,
goede en slechte leerlingen. Vandaar voor de jongsten eene
opvoeding onder een „régime paternel", en voor hen, die van
i6—^18 jaar oud zijn, eene veel strengere opvoeding, eene veel
strengere tucht.

1) De heer Thiry zei zelfs op \'t intern. Congres te Antwerpen, Juli \'94:
„Jamais un enfant ne soit condamné à la prison; pour l\'enfant c\'est l\'école
de bienfaisance de l\'Etat qui s\'impose toujours."

2) Hebben ze wel met oordeel des oaderscheids gehandeld, dan trekt
zich de Staat ook hun lot aan (artt. 73—76 C. P.), maar de Rijksweldadig-
heidsscholen zijn voor hen gesloten.

Verder hebben nog betrekking op kinderbescherming een Kon. Besl. van
28 April 1884, dat vaststelt op welken leeftijd de kinderen in de mijnen
mogen afdalen; de Wet van 28 Mei 1888, die o. a. verbiedt kinderen tot
gevaarlijke kunstverrichtingen te gebruiken, en de Wet van 13 Dec. 1889
op den arbeid van kinderen in industriëele inrichtingen.

-ocr page 23-

V

Maar voor allen een verblijf in eene inrichting, waaruit ze
kunnen gaan met opgericht hoofd; niet meer met den vinger
nagewezen als kinderen uit een verbeteringsgesticht, eene „maison
de réforme\'\'; meerendeels ten goede veranderd, met de noodige
kundigheden toegerust om een eerlijk stuk brood te verdienen.

Waar ik mij na een bezoek in Aug. 1894 aan eenige Rijkswel-
dadigheidsscholen (de eene verschilt niet zoo veel van de andere)
met liefde er toe gezet heb om hare inrichting, de komst van
den leerling, zijn verblijf en ook zijn ontslag te beschrijven, daar
moet ik wel de toegevendheid van den leaer inroepen, omdat
ik veel niet vermeld heb; wat misschien noode gemist kon
worden. Mijne verontschuldiging zij, dat ik zooveel mogelijk
\'t evenwicht in de mededeelingen over de verschillende Rijks-
weldadigheidsscholen moest bewaren, en dat over deze, en nog
niet eens over alle, slechts korte dagblad- of tijdschriftartikelen
zijn verschenen; alleen over de inrichtingen te Ruysselede—
Beernem is een zeer belangrijk 20-jarig verslag van 1860—-1880
van Regeeringswege uitgegeven, toen deze Rijksweldadigheids-
scholen nog „écoles agricoles de réforme\'\' waren. 1)

Men beschouwe dus dezen arbeid als eene eerste proef, waaraan
nog veel te verbeteren valt. Maar misschien gelukt het me toch
bij dezen of genen de belangstelling voor deze zoo nuttige inrich-
tingen op te wekken. In een schrijven, dat de Oud-Minister
Le Jeune de goedheid had mij te zenden, zegt hij : „j\'attache
une importance capitale à cette organisation au point de vue de
notre système pénal."

En er is inderdaad in 1891 veel veranderd. Wat met moge-
lijkheid voor de opvoeding van de ongelukkige verwaarloosde,

I) Plet eerste verslag door den Minister van Justitie DE HauSSY over de
>\'école de réforrae" te Ruysselede den 23sten jan. 1850 in de vergadering
Van de Karner der Volksvertegenwoordigers uitgebracht, bevat veel merk-
waardigs over de oprichting. ^ -

-ocr page 24-

VI

maar soms ook misdadige jeugd in Staatsinrichtingen gedaan koii
worden, is, zou ik bijna zeggen, in deze Rijksweldadigheids-
scholen tot stapd gebracht.

De Minister Le Jeune kon dan ook m. i. in Mei 1893 met
rechtmatigen trots in de Kamer der Volksvertegenwoordigers
zeggen, na opgemerkt te hebben, dat ze nog niet geheel waren
wat ze moesten zijn: „mais, telles qu\'elles sont aujourd\'hui, elles
méritent les éloges que ceux qui en parlent avec connaissance de
cause leur accordent".

„On espère," zegt de heer Deswatines 1) „voir se réaliser
cette pensée de Louis Jourdan: Ouvrir une école aujourd\'hui,
c\'est fermer une prison dans vingt ans.\'\' En al bestaat er m. i.
niet veel kans, dat deze verwachting geheel verwezenlijkt wordt,
het verblijf in de Rijksweldadigheidsscholen zal de leerlingen
netheid, ordelijkheid, eerlijkheid, beleefdheid leeren, en ze zullen
bekwame werklieden kunnen worden. Dit is waarlijk al veel.

Met den heer Vlielander Hein (zie de beraadslagingen over
hoofdstuk
IV der Staatsbegrooting voor 1895 in de Eerste Kamer
op I Febr. j.1.) hoop ik, dat de Minister van Justitie, wat de
opvoeding der verwaarloosde kinderen betreft, vooral eens \'t oog
op België zal slaan.

En mocht het na eenige jaren blijken, als een groot gedeelte
der leerlingen, die zich nu nog in de Rijksweldadigheidsscholen
bevinden, weder in de maatschappij zijn teruggekeerd, dat deze
inrichtingen toch niet aan het doel hebben beantwoord, dan kan
m. i. met eenigen grond aan \'t welslagen van verdere pogingen
tot duurzame verbetering getwijfeld worden.

i) Jouraal des juges de paix 1894, n", 10, p. 347,

-ocr page 25-

HOOFDSTUK L

Historisch overzicht.

De plaatsing in de Rijksweldadigheidsscholen.

Hoewel de „Ecoles de bienfaisance de l\'Etat" (Rijksweldadig-
heidsscholen) pas den Januari
1891 dien naam kregen, moeten
we, tot recht verstand van de zaak, ons eerst bezighouden met
de
„écoles de réforme", waaruit de Rijksweldadigheidsscholen
voor een deel ontstaan zijn.

Art. 5 der Wet van 3 April 1848: Loi concernant les dépots
de mendicité et les écoles de réforme"
bepaalde, dat de Regeering
bijzondere inrichtingen in het leven zou roepen voor verwaarloosde
kinderen, bedelaars en landloopers van beide seksen, onder de
18 jaar, de .^^enfance abandonnée". Vóór dien tijd kwamen ze
grootendeels in weeshuizen of in de in
1808 door Napoleon in
ieder departement opgerichte bedelaarsgestichten, bestemd voor
zich vrijwiUig aanmeldende of veroordeelde bedelaars.

De Memorie van Toelichting 1) zegt: Ze worden opgericht om
de jonge kinderen te onttrekken aan den invloed van de oor-
zaken, die hun ellende hebben teweeggebracht, en om hun de
weldaad te bewijzen van eene opvoeding, in overeenstemming
met behoeften en stand. 2)

1) Exp. des Motifs ann. pari. 1846 —1847, Chambre des Repr. Docu-
ments p. 106.

2) Niet geheel juist is dus Mr. simon van der Aa in zijn proefschrift:
de Rijksopvoedingsgestichten in Nederland (1890), als hij zegt op pag, 53;
„Met uitzondering van enkele particuliere inrichtingen .... zijn tot aan het
midden der 19"^® eeuw geene opvoedingsgestichten opgericht, zelfs niet in
die landen, waar de strafwetgeving ze voor niet veroordeelde jeugdige
delinquenten eischte.

I

-ocr page 26-

Die gestichten moesten strekken om de jongens tot goede
boerenknechts en tuinlieden op te voeden ; om ze aan luiheid te
ontwennen, maar ook om aan de gevaarlijke en verderfelijke
aanraking met ouderen een eind te maken, in één woord, om
hen tot flinke mannen te vormen. De meisjes zouden meer in
vrouwelijke kundigheden worden onderwezen, maar ook in den
tuinbouw niet onbedreven blijven, opdat ze eenmaal in haar
onderhoud zouden kunnen voorzien. Zuinigheid moest het wacht-
woord zijn bij de inrichting der Scholen. De kinderen zouden
er onder strenge tucht staan, en er moest vooral voor gewaakt
worden, dat het lot der jonge bedelaars niet die ouders afgunstig
deed worden, welke tijd en moeite aan de opvoeding hunner
kinderen besteedden.

De Centrale Sectie van de Kamer der Volksvertegenwoordigers
juichte het plan om eene bijzondere inrichting voor de jongens
te maken, zeer toe, maar vroeg tevens, of het niet goed ware,
dat ook de meisjes zich
voornamelijk op land- en tuinbouw
zouden toeleggen. De Minister van Justitie ried het af, omdat
het voor haar nog meer dan voor de jongens noodzakelijk is,
ze in verschillende kundigheden goed onderlegd de inrichting te
doen verlaten. Vooral voor haar is de verleiding groot; en,
in velerlei bedreven, zullen ze gemakkelijk een eerlijk stuk
brood kunnen verdienen. De Centrale Sectie legde er zich
bij neer.

Bij de discussie gaf een der afgevaardigden zijne vrees te
kennen, dat de Scholen niet zouden worden bevolkt. „Savez-
vous," zeide hij, „comment on pourvoit dans beaucoup de
communes de Flandres à lentretien des enfants abandonnés? On
les fait venir le jour de l\'an sur la place pubhque; on les y
expose, on les étale, et on en fait l\'objet d\'une espèce d\'adjudi-
cation pubhque. Celui qui se charge au meilleur marché de
les nourrir et de les entretenir est déclaré adjudicataire pour
une année. Voilà, comment les communes, qui ont adopté cette

-ocr page 27-

espèce de traite des blancs, réduisent à sa plus simple expression
la dépense de l\'entretien de leurs enfants pauvres. Eh bien,-
croyez-vous, que ces communes consentent à payer un prix
probablement très élevé de la journée d\'entretien dans un dépôt
de mendicité? Evidemment, non.\'\'

Die vrees heeft zich gelukkig niet bewaarheid ; integendeel, de
„écoles agricoles de réforme\'\'waren nauwelijks open, of men moest
voor een oogenblik wegens overbevolking de plaatsing staken.
Haar oprichting heeft onmiddellijk een eind gemaakt aan de
schandelijke gewoonte om kinderen publiek toe te wijzen; en
dit alleen ware al voldoende geweest om de oprichting te recht-
vaardigen.

Als gevolg van deze Wet verrezen in West-Vlaanderen de
„écoles agricoles de réforme" te Ruysselede-Wynghene en Beernem,
de eerste voor jongens, ■—■ met succursaal te Wynghene in \'t bij-
zonder voor „mousses", aanstaande licht-matrozen — de laatste
voor meisjes.

Deze toestand bleef bestaan tot de Wet van 6 Maart 1866:
Loi relative à la 7nendicité, au vagabondage et aux dépôts de
tnendicité,
die eenige wijzigingen aanbracht (waarover later). Hier
zij vermeld, dat art. 7 bepaalde, dat bedelaars en landloopers
van beide seksen, jonger dan 14 jaar voor de politierechtbank
gebracht, tot hun jaar ter beschikking van de Regeering

konden worden gesteld, die ze in eene „école de réforme" onder-
bracht. Art. 10 schreef voor, dat de voorwaarden van toelating
en ontslag bij Kon. Besl. zouden worden geregeld. Dit geschiedde
den ig\'^ei Maart 1866. Telkens kwam er echter verandering,
totdat eindelijk het Kon. Besl. van 29 Maart 1881 het volgende
bepaalde :

De écoles de réforrae zouden opnemen :

lO. Verwaarloosden onder de 18 jaar, die zich vrijwillig aan-
meldden, voorzien van eene autorisatie van Burgemeester en
Schepenen van de gemeente van hun domicihe van onderstand.

-ocr page 28-

20. Verwaarloosde kinderen, jonger dan i8 jaar, voorzien
van eene machtiging van de Gedeputeerde Staten, van den
Gouverneur der provincie, of van den Commissaris van het
arrondissement, waaronder het domicilie van onderstand res-
sorteerde.

3O. Kinderen, jonger dan 18 jaar, tot gevangenisstraf veroor-
deeld wegens bedelarij en landlooperij ; en hen, die uit dien
hoofde eenvoudig ter beschikking van de Regeering waren gesteld.

Bij de reeds genoemde écoles de réforme kwamen nog suc-
cursalen te Reckheim (prov. Limburg), waarvan de oprichting
bij Kon. Besl. van 30 Juli i88o bevolen werd, en te Merxplas
(prov. Antwerpen) door \'t Kon. Besl. van
15 Mei 1883. De
inrichting te Merxplas is in 1890 weder opgeheven, en de jongens
zijn naar Reckheim overgebracht.

Tevens werd de naam „écoles agricoles de réforme^ den 3
Dec. 1881 veranderd in
écoles agricoles de bienfaisance, ommtex
met den geest van de Wet van 1848 in overeenstemming te
blijven.

Maar de Regeering begreep, dat niet alleen de „enfance aban-
donnée^
staatshulp noodig had om ze tot rechtschapen menschen
op te voeden ; ook met de
„enfance coupable\'\'\' was dit het geval.
Art. 72 Code pénal belge (in 1867 in werking getreden) maakt
melding van kinderen, die op \'t oogenblik, dat zij zich aan een
strafbaar feit hebben schuldig gemaakt, nog geen volle 16 jaar oud
zijn (kinderen boven dien leeftijd worden als volwassen personen
behandeld). Zij zuilen worden vrijgesproken, indien er beslist is,
dat zij zonder oordeel des onderscheids hebben gehandeld, maar
kunnen ter beschikking van de Regeeriug worden gesteld tot
hun 2ist6 jaar, tot hunne meerderjarigheid. In dat geval zullen
ze in een verbeterings- of een liefdadigheidsgesticht worden
geplaatst. Ook kan de Regeering hen tot hun ouders terug-
zenden, wanneer ze in \'t vervolg genoegzame waarborgen van
zedelijkheid geven. De verbeteringsgestichten, waarop de Regee-

-ocr page 29-

5

ring doelde, bevonden zich te St.-Hubert (in de Ardennen) voor
jongens, en te Namen, voor jongens en meisjes,
„maisons péni-
tentiaires des jeunes délinquants"
geheeten. In 1867 kregen
ze den naam
„maisons pénitentiaires et de réforme". Hierin
kwamen zoowel veroordeelde als volgens art. 72 vrijgesproken
kinderen, maar daar het aantal der laatsten steeds wies, moest
men al vrij spoedig op meerdere ruimte bedacht zijn. Het gevolg
was, dat de Minister van Justitie
Bara aan den Koning voor-
stelde eene derde dergelijke inrichting in het leven te roepenen
wel te Gent. De benaming „maisons pénitentiaires et de réforme"
moest echter ook veranderd worden. Sedert jaren toch hadden
St. Hubert en Namen alleen maar
vrij g esprokenen volgens de
artt. 72 en 76 C. P., welk laatste artikel bepaalt, dat, indien
een doofstomme ouder dan 16 jaar eene misdaad of een wan-
bedrijf heeft gepleegd, en er beslist is, dat hij
zonder oordeel
des onderscheids heeft gehandeld, hij vrijgesproken zal worden.
Hij kan dan echter hoogstens voor 5 jaren in een gesticht, door
de Wet aangewezen, worden geplaatst, en daar onderwezen wor-
den. (Heeft hij
met oordeel des onderscheids gehandeld, dan
zullen straffen volgens de artt. 73, 74 en 75 C. P. tegen hem
worden uitgesproken).

De veroordeelde kinderen kwamen in gevangenissen.

Waar nu \'t publiek voortging deze met de inrichtingen te
St. Hubert en te Namen te verwarren, dacht de Minister
Bara,
dat eene veranderde benaming „maisons spéciales de réformé^
een invloed ten goede kon hebben. Bovendien, zoo zou men
meer in overeenstemming komen met den geest en de letter van
art. 72 C. P. Bij Kon. Besl, van 10 Dec, 1881 kwam die
naamsverandering tot stand, en werd tevens de inrichting te Gent
gevestigd, Eene Min. besch. van 21 Dec. d. a. v. maakte eene
verdeeling der jeugdige personen over de 3 gestichten, en be-
paalde, dat te St. Hubert bij voorkeur zouden komen jongens
onder de 11 jaar, voor wier physieke gesteldheid een verblijf op

-ocr page 30-

\'t land vooral geschikt zou zijn, en zij, die zich op den land-
bouw wilden toeleggen.

Indeeling der jeugdige gedetineerden, vrijgesprolten en ter beschii(i(ing
der Regeering gesteld ingevolge de artt. 72 en 76 C. P. i)

Ouderdom der kinderen
op \'t oogenblik
van het begaan van
het misdrijf.

Arrond. waar zij terecht
hebben gestaan
en ter beschikking der
Regeering zijn gesteld.

Aanwijzing
van de
„maisons de réforme."

Jonger dan 11 jaar.

Arrondissementen der
9 provinciën.

Brussel, Leuven,Meche-
len. Turnhout en arrond.
der prov. Luik, Limburg
en Luxemburg.

St. Hubert.

Antvirerpen, Bergen,
Charleroi, Oudenaarden,
Dendermonde, Kortrijk
en arrond. der prov.
Namen.

Gent, Brugge, Veurne,
Yperen, Doornik en Ni-
\\ velles.

Namen.

(Ook voor meisjes)

Gent.

Resumeerende, komen we tot 3 écoles agricoles de bienfaisance :
te
Ruysselede-Wynghene, Beernem en Reckheitn, en de maisons
spéciales de réforme: te
St. Rubert, Namen en G.ent.

Die toestand bleef echter zoo niet lang. Waren de kinderen
in de 3 laatste gestichten geplaatst werkelijk zooveel slechter dan
die in de 3 andere inrichtingen ? Niet waarschijnlijk. En waarop
berustte eigenlijk die volstrekte scheiding, die men maakte tus-

L

i) Pasinomie belge, 1881, n". 454.

-ocr page 31-

sehen de kinderen, volgens art. 7 der Wet van 1866 1) en die,
volgens art 72 C. P. ter beschikking der Regeering gesteld ? Beide
artikelen gaven haar het recht de kinderen naar eene „école de
re\'forme" of naar een „étabhsseraent de bienfaisance" te zenden.
Zij deed het echter niet, maar maakte integendeel eene volstrekte
scheiding; zond de kinderen, volgens art
7 veroordeeld, naar eene
inrichting onder de Administratie der weldadigheid geplaatst, en die
volgens art.
72 naar een gesticht onder de Administratie der gevan-
genissen. Dit was volgens den Minister van Justitie
Le Jeune ge-
heel verkeerd. In een rapport aan den Koning, dat geheel den
milden geest ademt, die zijn latere wet van
27 Nov. 1891 en de
ontwerpen van Wet op de kinderbescherming van
10 Aug. 1889 en
28 Juli
1893 kenmerken, zegt hij ongeveer: De zedelijke toestand
van de eene en van de andere categorie van kinderen, op
\'t oogenblik, dat zij ter beschikking van de Regeering worden
gesteld, biedt veel verscheidenheid. Allen zijn blootgesteld ge-
weest aan den ongezonden invloed van den kring, waarin zij
geboren zijn, de een meer, de ander minder. Velen zijn nog
zeer jong, en hen moet men voor besmetting vrijwaren. Anderen,
langer aan de ondeugd blootgesteld, zijn in verschillenden graad
aangetast. Eene strenge opvoeding zal hen nog kunnen redden.
Dit is echter moeilijk, wanneer men de kinderen in inrichtingen
plaatst, onder twee verschillende Administraties staande. De kin-
deren volgens art. 72 C. P. ter beschikking van de Regeering
gesteld, zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd, Is daardoor
alleen hun gezelschap gevaarlijk voor de categorie onder art.
7
vallend? Neen. Dezelfde oorzaken, dezelfde invloeden van

1) Art. 7. Les mendiants ou vagabonds invalides ou âgés de moins de
14 ans, traduits devant le tribunal de police, seront, en cas de conviction,
renvoyés à la disposition du Gouvernement pendant un terme qui n\'excé-
dera pas 6 mois pour la première infraction et 2 ans en cas de récidive.

Ils seront placés dans un dépôt de mendicité, dans un établissement de
bienfaisance ou dans une école de réforme.

-ocr page 32-

dezelfde kringen brengen hen bij toeval onder de Wet van 1866
of onder art. 72 C. P., en de twee categorieën gelijken zeer
veel op elkaar. Dat men in beide door classificeering naar den
zedelijken toestand eene verdeeling maakt, is zeer goed, maar
op de een.e een strenge tucht, op de andere een veel zachtere
toe te passen, is verkeerd. Minister
Le Jeune wilde, dat beide cate-
gorieën onder de Administratie der weldadigheid zouden komen.
Door het Kon. Besl. van 7 Juli 1890 is zulks dan ook voorge-
schreven en wel aan te vangen op den tijd, door den Minister
van Justitie te bepalen. De inrichtingen zouden in \'t vervolg
ook
écoles de bienfaisance de rEtai (Rijksweldadigheidsscholen)
heeten. De kinderen daarin geplaatst, werden „éreves\\ en de
benaming
.^détenus\'\'\' van de geïnterneerden te St. Hubert en
Namen verviel dus.

Den Jan. 1891 zijn deze bepalingen in werking getreden.

Tevens werd bij Kon. Besl. bepaald, dat de école de réforme
te Gent, gevestigd in eene afdeeling van het „maison de force\'\'
(dat o. a. bestemd is voor misdadigers, die hun 10 jaar celstraf
hebben uitgezeten en hun verderen straftijd in gemeenschap door,
brengen!) op den i®" Jan. 1891 werd opgeheven, en dat de jongens
over de Rijksweldadigheidsscholen te St. Hubert en te Namen
zouden worden verdeeld.

Na deze bepalingen was het te voorzien, dat de dagen der
Wet van 1866 geteld waren. Ze leed dan ook aan groote ge-
breken ; ze maakte niet genoeg onderscheid tusschen preventieve
en repressieve maatregelen: strafte bedelaars en landloopers van
beroep en ongelukkigen, die medelijden verdienden, op dezelfde
wijze. Voor de recidivisten was de duur der interneering onvol-
doende ; vooreerst om een ambacht te leeren, maar ook om hen
te verbeteren, van wie men nog hoop had, dat ze tot een werk-
zaam leven zouden terugkeeren. De Wet wilde bedelarij en
landlooperij tegengaan — het aantal veroordeelden werd grooter.

In 1891 nu een geheele omkeer. Toen kwam de Minister

-ocr page 33-

Lé Jeune met een ontwerp, dat na geringe wijzigingen de Wet
geworden is van
27 November 1891 (Mon. 3 Dec.): Loi pour
la répression dti vagabondage et de la mendicité.
Beide Kamers
namen ze unaniem aan. De Wet 1) noemt vooreerst de ver-
schillende soorten van gestichten op en de categorieën van bede-
laars en landloopers, die daarin zullen ondergebracht worden, en
de rechters, door wie de plaatsing geschiedt ; bevat verder regels
omtrent de inwendige tucht, het opnemen en de wijze van ont-
slag en de betaling van onderhoudskosten. Eindelijk zijn er
eenige strafbepalingen in opgenomen. Ook werden de Wetten
van
3 April 1848 en 6 Maart 1866, reeds genoemd, en eene
vroegere van
13 Aug. 1833 afgeschaft. De invoering werd be-
paald op I Jan.
1892.

Er is een groot verschil in het systeem van de Wet van 1866
en van die van 1891 op te merken. Het systeem van 1866
faalde; de JVIinister Le Jeune gaf er een alleszins doeltreffend
voor in de plaats, (Een berucht bedelaar heeft gezegd: vroeger
was België voor ons een hemel, nu is het een hel.) Hij heeft
rekening gehouden met verschillende wenschen, op \'t internationaal
Congres in Oct.
1890 te Antwerpen geuit 2).

Op den voorgrond sta, dat de wet van 1891 bedelarij en
landlooperij niet meer als strafbare feiten kent. De Commissie
van Rapporteurs zegt: L\'infraction pénale n\'existant pas à pro-
prement parler, 3) pareille condamnation (c. à. d. l\'emprisonne-
ment préalable) ne se justifiait pas. Elle n\'avait d\'ailleurs aucune

1) Hoewel slechts de artt. 24—35, die in\'t bijzonder over de Rijksweldadig-
heidsscholen handelen, mij eigenlijk moesten bezighouden, zijn de overige
er zoo nauw mede samenhangend, dat ik ze niet geheel met stilzwijgen
mag voorbijgaan.

2) Mercier : Commentaire législatif de la loi du 27 nov. 1891 pag. 8.

3) Komen er bedreiging of afdreiging bij, of is er bedelarij en land-
looperij in vereeniging, dan zijn nog wel degelijk de artt. 342, v.v. C. P.
toepasselijk.

-ocr page 34-

lO

utilité, car la mise à la disposition du Gouvernement constitue
une mesure répressive suffisante, dans l\'intérêt de la sécurité et
de l\'ordre public. Er zijn dus politiemaatregelen te nemen 1).

De bedelaar, ook die niet in \'t openbaar bedelt, kan, de
landlooper
moet door de politie gearresteerd en binnen 24 uur
voor de politierechtbank worden gebracht. Zij kunnen echter
voorloopig in vrijheid worden gesteld door het O. M. of de Recht-
bank (artt.
8, 9, I r). De vrederechter zal een onderzoek moeten
doen naar identiteit, ouderdom, lichaams- en geeste.stoestand, en
levenswijze. Van dit onderzoek hangt het af, of er streng tegen
hen zal worden opgetreden of niet, of zij in een bedelaarsgesticht
(dépôt de mendicité) zullen komen dan wel in een toevluchtshuis
(maison de refuge), en voor hoelang. Voor personen onder
18
jaar echter zijn de Rijksweldadigheidsscholen bestemd.

De vrederechter heeft dus wel eene groote macht, en nog te
meer, omdat van zijne uitspraak geen hooger beroep is, met deze
uitzondering evenwel, dat souteneurs (die als landloopers worden
behandeld) wel in appèl kunnen komen in de gevallen in de
C. d\'instr. crim. voorzien (art. 8).

Er waren in de Kamer der Volksvertegenwoordigers dan ook
leden, die bevreesd waren, dat niet alle vrederechters de noodige
bekwaamheid en ondervinding zouden hebben, en dat vergissingen
niet konden uitblijven 2). Art.
28 komt in zoover daaraan tegemoet
door te bepalen, dat als men zich in iemands leeftijd vergist
heeft en hij gekomen is in een gesticht, waarin hij niet behoort
overbrenging door den Minister van Justitie onmiddellijk zal
gelast worden.

De bedelaarsgestichten, waarin alles gericht is op de verbete-

1) P. Bijl: De Belgische Wet van 27 Nov. 1891. Acad, proefsch. Amster-
dam 1893 pag. 41 en 42.

2) Zij kunnen uit Brussel echter alle inlichtingen krijgen; men heeft
naast de casiers judiciaires een casier spécial du vagabondage ingesteld,
en daaruit blijkt of de gearresteerde beroepsvagabond en bedelaar is of niet.

-ocr page 35-

II

ring der individuen, bevinden zich voor de mannen te Merxplas
(prov. Antwerpen), voor de vrouwen te Brugge.

Daarin worden geplaatst voor een tijd van 2—7 jaar de beroeps-
bedelaars, die in plaats van in arbeid de middelen van bestaan
te zoeken, van de liefdadigheid misbruik maken, en zij, die door
nietsdoen, dronkenschap of ongebonden zeden in staat van land-
looperij lev^n, en de souteneurs boven
18 jaar (art. 13); of zooals
de Memorie van ToeHchting zegt: les gens sans aveu qui refu-
sent syste\'matiquement d\'obéir à la loi du travail, et dont la pa-
resse et les moeurs dépravées constituent un véritable danger social.

Een lid van de Commissie van Rapporteurs vond den tijd van
interneering wel wat lang 1). Hij was er bang voor, dat het
huisgezin van den landlooper en den bedelaar gedurende langen
tijd van alle middelen tot onderhoud zou verstoken zijn en ten
laste der gemeente komen! De meerderheid der Commissie oor-
deelde m. i. zeer terecht, dat zij juist een last voor hun familie
zijn. Bovendien, wil men iets op deze individuen uitwerken,
dan moet wel eene langdurige interneering toegepast worden.
La réclusion doit être d\'autant plus longue, que le vice du
vagabondage et de la mendicité est plus invétéré. (Exposé
des Motifs). De Minister van Justitie kan echter altijd den duur
der plaatsing, door den Rechter uitgesproken, verkorten, als daar
termen voor zijn (art.
15).

Ook zullen de correctioneele rechtbanken ter beschikking van
de Regeering kunnen stellen om in een bedelaarsgesticht geplaatst
te worden gedurende een tijd van ten minste een jaar en ten
hoogste
7 jaar, na hun straf ondergaan te hebben, bedelaars en
landloopers, die zij tot gevangenisstraf van minstens een jaar
veroordeeld hebben uit hoofde van een wanbedrijf (art,
14).

Om den slechten invloed van ouderen op jongeren tegen te

I) Mercier: t. a. p. pag. 31,

-ocr page 36-

II

gaan is bepaald, dat personen van i8—21 jaar geheel afge-
scheiden blijven van de overigen.

De toevluchtshuizen zijn voor mannen te Hoogstraeien en te
Woriel (beide in de provincie Antwerpen), voor vrouwen in
eene afdeeling van het bedelaarsgesticht te
Brugge. Het zijn
volgens de Memorie van Toelichting: des établissements, dont le
régime se rapprochera autant que possible de celui des institutions
hospitalières. Hierin komen zij, die buiten hun schuld de lief-
dadigheid moeten inroepen, personen in staat van bedelarij en
landlooperij verkeerend zonder de verzwarende omstandigheden
van art. 13, grijsaards, gebrekkigen, enz, (art. 16). Ze kunnen niet
langer dan een jaar tegen hun wil in de inrichting gehouden
worden ; deze is voor hen een „asile transitoire".

Ook de gemeenten kunnen er in zekere gevallen bedelaars of
landloopers plaatsen (artt. 2 en 3). Het inwendig regime en
de tucht zijn in beide soorten van gestichten bij Kon. Besl. ge-
regeld. Deze laatste is in de toevluchtshuizen milder dan in de
bedelaarsgestichten. Een Kon. Besl. van 20 Jan. 1894 regelt de
werkzaamheden in beide. In zijn rapport aan den Koning zegt
Minister
Le Jeune : „Ie Gouvernement a le droit de faire travailler
les individus vahdes, que la loi y place sous sa garde, puisqu\'il
a le devoir d\'approprier à leur relèvement moral l\'internement
qu\'ils ont à subir. L\'administration est tenue dans la mesure du
possible, d\'aviser à ce que l\'intéressé qui connaît un métier trouve à
l\'exercer dans l\'établissement." Er worden dan 0.0k veel ambachten
uitgeoefend. Eene goede bepaling lijkt me, dat, om concurrentie
te vermijden met de vrije nijverheid, de geïnterneerden slechts
voorwerpen maken en herstellen voor de inrichtingen, onder
het Departement van Justitie behoorend. Alleen, wanneer daar-
voor niet veel benoodigd is, maar dan ook alleen, zullen de
voorwerpen in de toevluchtshuizen gemaakt, in den handel ge-
bracht worden.

Beide categorieën krijgen een daggeld, dat voor de vlijtigen

-ocr page 37-

13

in een toevluchtshuis zelfs 43 centimes, in een bedelaarsgesticht
niet meer dan 22 centimes kan bedragen, en hun uitgangskas
vormt, welke door den Minister van Justitie wordt vastgesteld
naar klassen en ambacht. Bij het verlaten der inrichting wordt
ze gedeeltelijk in geld, deels in kleeren of gereedschap uitbetaald.
Overigens moeten de geïnterneerden voor zooveel mogelijk hun
eigen onderhoud verdienen; het tekort wordt gewoonlijk bijgepast
door Staat, Provincie en Gemeente van hun domicilie van onder-
stand, ieder voor I/3.

Het „régime alimentaire" is in beide soorten van inrichtingen
niet hetzelfde. In de toevluchtshuizen heeft men het beter; de
soep b.v. is er vetter, en de groenten zijn er minder fijn gehakt
dan in de bedelaarsgestichten.
„II paraît, zegt Deswatines 1),
que cette différence produit un effet énorme sur le palais et
l\'esprit des internés."

De artt. 24 — 35 handelen in \'t bijzonder over de Rijkswel-
dadigheidsscholen, die ten doel hebben de kinderen op te voeden
en ze voor een later leven van kwaaddoen en leegloopen te be-
waren. De strekking er van is dus geheel preventief. Voor het
grootste gedeelte komen er in „kinderen, meer ongelukkig dan
wel schuldig, die met de moedermelk de ondeugd hebben in-
gezogen."

Art. 2 der Wet van 1891 bepaalt, dat deze inrichtingen be-
stemd zijn voor personen, jonger dan 18 jaar, die door de rech-
terlijke autoriteit ter beschikking van de Regeering worden gesteld,
of wier opneming door de gemeentelijke overheid wordt gevraagd.
Dit kan ook zijn op verzoek der ouders, die dan de kosten betalen.

Wel eene groote verbetering, als men er den toestand onder

à

1) DeswatineS: Une excursion aux écoles de bienfaisance, maisons de
refuge et dépôts de mendicité en Belgique. (Journal des juges de paix,
3e année No.
9, 10 et 11).

-ocr page 38-

H

de Wet van 1866 mede vergelijkt. Toen iedere valide land-

looper, en kon de valide bedelaar, die 14 jaar was, gearresteerd
en voor de politierechtbank gebracht worden, die hem veroor-
deelde tot gevangenisstraf van 1 — 7, en bij recidive van 8—15
dagen. Bovendien werd hij ter beschikking van de Regeering
gesteld gedurende een tijd door den rechter te bepalen, en wel
de eerste maal van 15 dagen tot 3 maanden, bij récidive van
3—-6 maanden. De veroordeelden werden dan geplaatst in een
dépôt de mendicité, école de réforme of maison pénitentiaire,
door de Regeering aan te wijzen. Ook kon voor de eerste maal
eene boete opgelegd worden (art. i).

Niet-valide bedelaars of landloopers, en kinderen, nog geen
14 jaar oud, konden gearresteerd en voor de politierechtbank
worden gebracht, die ze gedurende 6 maand of in geval van
récidive gedurende 2 jaar ter beschikking van de Regeeriug stelde.
Voor hen waren dépots de mendicité, établissements de bien-
faisance en écoles de réforme bestemd (artt. 2 en 7).

Resumé-, celstraf uitgesproken tegen volwassen valide bede-
laars en landloopers ; bedelaarsgestichten voor invaUden en grijs-
aards; kinderen en volwassenen over één kam geschoren: wat
verkeerd was.

Hieromtrent nu eene groote verbetering in de Wet van 1891.
Worden nu personen onder de 18 jaar uit hoofde der artt.
8 en 9 voor de politierechtbank gebracht, dan zal de vrederech-
ter, indien de gewoonte van te bedelen en landloopen is bewezen,
hen ter beschikking van de Regeering stellen om tot hun meerder-
jarigheid in eene Rijksweldadigheidsschool te worden geplaatst,
(art. 24). Dat het kind ééns gebedeld heeft is niet voldoende;
er moet opvolging van feiten zijn geweest. In het ontwerp

stond, dat zij voorloopig......zouden worden geplaatst, totdat

de president van de rechtbank définitief zou hebben beslist vol-
gens de bepalingen der „Wet op de kinderbescherming." Het
woord „voorloopig" is weggelaten, omdat het een geruimen tijd

-ocr page 39-

IS

kon duren vóór het ontwerp dier Wet aan \'t oordeel van de
Kamer der Volksvertegenwoordigers werd onderworpen. En dat
is inderdaad gebeurd; den Juli
1893 is het ingediend, — het

was deels eene vnjziging van een ontwerp van 10 Aug. 1889,
deels nieuw — maar verder heeft men er nog niets van gehoord.
Het is in
3 hoofdstukken verdeeld; hoofdstuk I handelt over
de „déchéance de la puissance paternelle" 1), hoofdstuk II over
de „écoles de bienfaisance de l\'Etat"; het bevat grootendeels be-
palingen van de Wet van
1891 maar gewijzigd; hoofdstuk III
heeft tot opschrift: des mesures judiciaires è. l\'égard des enfants
délaissés, maltraités ou coupables. Art.
13 (ontwerp 1893) be-
paalt, dat de Rijksweldadigheidsscholen bestemd zijn om op
te nemen personen jonger dan
18 jaren, die door de recht-
banken ter beschikking der Regeering zijn gesteld, of wier op-
neming gevraagd is door de gemeentelijke autoriteit, door den
Minister van Justitie goedgekeurd.

Art. 24 verwijst naar de artt. 8 en 9, waar, zooals we zagen,
souteneurs met landloopers worden gelijkgesteld. Zullen die
individuen, als zij jonger dan
18 jaar zijn, nu ook in dezelfde
inrichtingen komen als de kinderen, voor wie de Regeering Rijks-
weldadigheidsscholen opent? De vrederechter had ze er kunnen
inbrengen, en nu was de heer
Mercier (t. a. p. pag. 45) zeer
bang voor de gevolgen, en rekende alleen op de waakzaamheid
van den Minister van Justitie ora zoo iets te voorkomen. Zijn
vertrouwen is niet beschaamd, want volgens Min. besch. van
30 Dec. 1891, komen zij in het „quartier de discipline", eene
afdeeling van de centrale gevangenis te Gent.

Bracht art. 24 eene groote verandering in de bestaande wet-
geving, nog veel meer was dit het geval raet art.
25. Al. i be-
paalt, dat, wanneer iemand, die op \'t oogenblik dat het feit werd

i) Ch. M. A. Bijleveld: Het eerste hoofdstuk van het Belg. Wetsont-
werp op de kinderbescherming. Acad. proefschr. Leiden 1894.

-ocr page 40-

i6

gepleegd, nog geen i6 jaar was, voor de politierechtbank wordt
gebracht voor eene overtreding, die de Wet met gevangenisstraf
van minder dan 8 dagen of boete van minder dan 26 frs. of
beide te zamen straft, de vrederechter, zelfs bij recidive, hem
noch tot gevangenisstraf, noch tot boete zal veroordeelen, maar
hem overeenkomstig den aard en den ernst van \'t feit van ver-
volging ontslaan of tot zijne meerderjarigheid ter beschikking van
de Regeering zal stellen (d. w. z. de vrederechter moet uitmaken,
of de opvoeding van het kind aan zóó groote gebreken geleden
heeft, dat tusschenkomst van de Regeering gebiedend noodzake-
lijk is om het voor verdere afdwalingen te behoeden). Volgens
de 2® al. zal van de vervolgingen, die volgens de artt. 24 en 25
plaats hebben, geen melding gemaakt worden onder de inUch-
tingen, die later over den persoon in kwestie mochten gevraagd
worden. Deze alinea kwam uit medelijden met de jeugdige
overtreders in de Wet. De Gemeentebesturen toch vermeldden
steeds, als zij schriftelijk inlichtingen over iemand moesten ver-
schaffen, de overtredingen er bij, waarvan men was vrijgesproken.
Was nu b. v. een jongen van vervolging ontslagen, omdat hij
zonder oordeel des onderscheids had gehandeld, en ter beschik-
king van de Regeering gesteld, dan waren toch, de gelederen
van het leger voor hem gesloten. Art. 25 al. 2 wilde dat nu
in \'t vervolg tegengaan. Dit art. is daarom zoo belangrijk, omdat
het vele overtredingen 1) door kinderen onder 16 jaar niet meer
strafbaar stelt. De vrederechter zal dezen van de vervolging
kunnen ontslaan, maar ouders en kinderen coram populo ver-
manen. Hoewel dit niet uitdrukkelijk in de Wet is voorgeschre-
ven, wordt het toch wel ondersteld. De Minister
Le Jeune

i) De overtredingen, waarvan sprake is in den Code pénal (1867), C.
rural (1886), C. forestier (1854), loi sur la chasse (1882), loi sur la pêche
(1883), réglem. destiné à prévenir la destruction des oiseaux insectivores
(1882), réglem. communaux; en verder strooperij, beschadiging van afslui-
tingen en boomen, loopen over eens anders grond, colportage.

-ocr page 41-

17

zeide het meermalen, o. a. in de vergadering van de Kamer op
4 Mei 1893: „(Le juge de paix) ne manquera pas, pour peu
qu\'il ait le sentiment de ses devoirs, d\'admonester l\'enfant et
d\'adresser aux parents les observations, les avertissements et les
conseils ne\'cessaires."

De vermaning heeft in de meeste gevallen een gunstigen in-
vloed In
1892 werden 7936 vervolgingen tegen kinderen inge-
steld, aldus verdeeld: wegens contraventions rurales
3916, délits
forestiers
220, vols 1520, délits ne concernant pas la pro-
priété privée
1720, contraventions à des règlements commu-
naux
780. 1) Hiervan werden 150 kinderen ter beschikking
van de Regeering gesteld en
7786 kregen eene vermaning en
werden naar huis teruggezonden. De Minister
Le Jeune zegt,
dat eene vermaning veelal voldoende bleek. 2) Zeer terecht is
dan ook, meenen we, in het ontwerp van
1893 in art. 24, waarvan
al.
i ongeveer gelijkluidend is met art. 25 der Wet van 1891, de
bepaling opgenomen, dat de vrederechter het kind zulke verma-
ningen zal geven, als het belang van de zaak eischt. Als hij het niet
van rechtsvervolging wil ontslaan, dan zal hij het ter beschik-
king van de Regeering stellen om tot zijne meerderjarigheid in
eene Rijksweldadigheidsschool geplaatst te worden.

Bij de behandeling der Wet werd deze bepaling in de Kamer
unaniem aangenomen. In Mei
1893 echter bij de discussie

1) Deze sfecificeenng, hoewel uit het Journal des tribunaux, Brux. 1893,
n°. 974, overgenomen, kan niet geheel iuist zijn; het totaal geeft geen 7936.

2) Op \'t pénit. Congres te Rome in 1885 meende de heer Garofalo, dat
eene vermaning op beschuldigden van niet den minsten invloed was. De
heeren v.
Hamel en Foinitsky waren, ten minste ten opzichte van kin-
deren, van een ander gevoelen. Men mag zeker wel, wat België betreft,
van de goede uitwerking overtuigd zijn. Wel geloof ik met den heer
Thiry
(La Protection de l\'Enfance, Brux. \'90, p. 19), dat de indruk bij kinderen
sterker zal zijn dan bij volwassenen. Cf. Congres pénit. de Rome, séance
du
21 nov. \'85, t. L p. 190 en Bulletin de l\'Union intern, de Droit pénal,
n®.
3, séance tenue à Bruxelles le 7 août \'89, p. 161.

2

-ocr page 42-

over de begrooting van Justitie werden hevige aanvallen op dit
art gedaan, vooral door den heer
Woeste. 1) Deze vond het
ongehoord een kind, omdat het een nestje uitgehaald of eenige
andere geringe overtreding had gepleegd, misschien voor
7 of meer
jaren in eene Rijksweldadigheidsschool te zetten Men heft dan,
zeide hij, de vaderlijke macht op, wat alleen in zeer ernstige ge-
vallen goed te keuren is. Voor geringe overtredingen staat het aan
de ouders om te straffen. Bovendien, als de vrederechters de Wet
streng toepasten, zou men den wanhoopskreet der moeders hooren !
Maar, vervolgde hij, zij willen liever de kinderen van rechtsver-
volging ontslaan dan ze ter beschikking van de Regeering stellen,
(zie boven). Hij stelde voor dit laatste uit art.
25 te doen ver-
vallen en er voor in de plaats te stellen
berisping of boete
van
I—25 frs,. Bovendien wilde hij de kinderen in de kosten
veroordeelen en de ouders civielrechtelijk aansprakelijk stellen
voor boeten, kosten, schaden en interessen. Dit is nu wel niet
in de Kamer aangenomen, maar art. 24 (ontwerp \'93) komt
toch den heer
Woeste eenigszins te gemoet; want er is in be-
paald, dat de ouders kunnen veroordeeld worden tot vergoeding
van schaden en interessen, mits geen
50 frs. te boven gaande.
De heer
Thiry 2) wil van „boete" niet hooren, en terecht, meenen
we, omdat het voor vele arme ouders, die groote moeite hebben
om rond te komen, eene te strenge straf kan zijn. Maar, zou
ik willen vragen, is het ook wel billijk, altijd dè
ouders voor
deze boete aan te spreken ?

De Minister Le Jeune heeft in mooie bewoordingen, hoewel
telkens vrij ongepast en onbeleefd in de rede gevallen, het artikel
verdedigd en het pleit gewonnen. Niet om te straffen, maar om
te behouden, worden de kinderen in de Rijksweldadigheidsscholen

1) De uitgebreidheid van de discussie noodzaakt me, slechts de quintes-
sens van het gesprokene weer te geven.

2) Thiry: Nos jeunes délinquants, Brux. 1893, pag. 18 v.v.

-ocr page 43-

19

geplaatst. Bovendien: men waarschuwt de ouders meermalen
vóór men tot dien uitersten maatregel overgaat. En wat het aan-
randen van de vaderlijke macht betreft; „Je réponds, que la
préservation sociale et la justice absolue veulent que l\'enfance ne
soit pas moralement abandonnée et pervertie. Celle-ci doit être
protégée contre cette puissance paternelle." De heer
Le Jeune komt
er ook tegen op, dat, zooals beweerd was, „Rijksweldadigheids-
school" slechts een etiket zou zijn om „Gevangenis" te bedekken.
Die zoo spreken, zeide hij, hebben de zaak niet onderzocht.
Ik geloof gaarne met den nu Oud-Minister, dat zeer weinig
Kamerleden eens eene Rijksweldadigheidsschool zijn gaan zien.
Het zou eene gevangenis zijn! Van schildwachten met geladen
geweer, getraliede vensters, het in België zeer strenge gevangenis-
regime enz. is geen spoor te ontdekken. 1) Integendeel staan,
ten minste wat Ruysselede betreft, om zoo te zeggen, de deuren
wijd open; en toch komt ontvluchting hoogst zelden voor.

De heer Thiry 2) kan zich de argumentatie van den heer
Woeste wel begrijpen. Deze plaatst zich nu eenmaal op \'t ver-
keerde standpunt: de kinderen hebben eene overtreding begaan,
ergo verdienen ze straf, en worden dus in eene Rijksweldadig-
heidsschool geplaatst, Hier van uitgaande komt men nood-
zakelijk tot de gevolgtrekkingen van den heer
Woeste. Maar
er is van „straf" geen sprake, alleen van „opvoedingsmiddel."
Door de woorden van den Minister kan men, dunkt ons,
niet wel tot eene andere conclusie komen. En wat de op-
merking betreft, dat de vrederechters zoo dikwijls van rechts-
vervolging ontslaan, dit doen zij niet, omdat zij de Rijksweldadig-

1) Dr. Föhring zegt: „Die Aufseher . . , . in den Belgischen und
Französischen (Zwangserziehungs)anstalten sind uniformirt und bewaffnet."
(Handb. des Gefängnisswesens, II p.
309). Ik heb van dit laatste niets
kunnen bemerken.

2) Thiry. t. a. p. pag 8. Cf. ook Revue pén. van Dec. 1893, pag. 1144.
Paris—Melun.

-ocr page 44-

20

heidsscholen zulke verkeerde inrichtingen vinden, maar omdat
er gelukkig niet zóóveel slechte ouders zijn, die hun kind geheel
verwaarloozen. Of in alle opzichten dan eene opvoeding in eene
Rijksweldadigheidsschool zooveel beter is dan in het
ouderlijk
huis\'?
Daar de vrederechters niet dan in de uiterste noodzakelijk-
heid ter beschikking van de Regeering zullen stellen, meen ik
deze vraag bevestigend te mogen beantwoorden. Eene andere
kwestie is het, of \'t niet beter is de kinderen in eene nette
familie te plaatsen, ver van het ouderlijk huis verwijderd. Later
vind ik gelegenheid hierop terug te komen.

Tot nu toe zijn alleen de gevallen besproken, waarin de Vrede-
rechter
een kind ter beschikking van de Regeering stelt. Art. 26
echter geeft aan de
Hoven en Rechtbanken de bevoegdheid om
te bepalen, dat iemand, die nog geen volle
achttien jaar oud is,
en door hen tot gevangenisstraf woidt veroordeeld, na \'t onder-
gaan der straf tot zijn zi®*® jaar ter beschikking der Regeering
zal blijven. Dit is dus èn uitgebreider èn beperkter dan art. 72 v.v.
C. P., waarbij kinderen onder de ^^^j/zV/« jaar, die met oordeel des
onderscheids hebben gehandeld en tot gevangenisstraf veroordeeld
zijn, na hun straftijd te hebben uitgezeten,
in vrijheid worden
gesteld.
Voorzeker eene verbetering.

Maar ook Burgemeester en Schepenen kunnen personen jonger
dan 18 jaar tot hun meerderjarigheid in eene Rijksweldadigheids
school doen plaatsen, doch autorisatie van den Minister van
Justitie en, zoo noodig, toestemming van hem, die de vaderlijke
macht uitoefent, is dan vereischt. Zij worden gerekend ter
beschikking van de Regeering te zijn gesteld op den dag, dat
hun toelating door Burgemeester en Schepenen werd gevraagd.
Regime en voorwaarden zullen dan dezelfde zijn als voor de
personen, door de Rechterlijke Macht geplaatst (art. 33). Zoo
geldt ook de bepaling, dat zoowel kinderen jonger dan 13 jaar
alsook tusschen 13—16 jaar, bij hun komst in de Rijksweldadig.
heidsschool, dadelijk van de oudere gescheiden worden en blijven

-ocr page 45-

21

(art. 29) Men krijgt daar dus 3 categorieën van personen:
kinderen jonger dan 13, van 13—16 en van 16 —18 jaar
bij hun komst in de inrichting. Er is e\'éne sectie van kin-
deren onder de 13 jaar met een ,régime paternel"; voor
kinderen van 13—16 jaar heeft men 2 secties, de ééne met
strenge tucht, de andere niet; en maar ééne sectie met strenge
tucht voor jongelieden van 16--18 jaar. Het doel is om hen,
die langer in eene verderfelijke omgeving hebben doorgebracht,
gedurende hun geheele verblijf verwijderd te houden van de
anderen. Onder de wet van 1866 heeft men in de écoles de
réforrae te Gent, Namen en St. Hubert deze verdeeling niet ge-
maakt; waarvan het gevolg was, dat met deze inrichtingen niet
bereikt werd, wat men er zich van voorstelde.

Betaling der onderhoudskosten. Om de gemeentebesturen er
toe over te halen zich het lot der verwaarloosde jeugd meer dan
vroeger aan te trekken, (toen zij de onderhoudskosten hadden
te betalen voor de kinderen door hen in de écoles agricoles de
l\'Etat geplaatst), is bepaald, dat zij slechts de helft hebben te
betalen van de kosten van opvoeding en onderhoud voor de
kinderen, die door hen
vrijwillig in de Rijksweldadigheidsscholen
zijn geplaatst. De andere helft betaalt de Staat. De Minister
Le Jeune wees er op in de Kamer, dat de Staat hier eene
groote concessie deed ten bate van de verwaarloosde jeugd, en
dat dan ook de gemeenten alleen voor
deze kinderen van dit
voorrecht konden gebruik maken.

Wordt de plaatsing bevolen door den rechter, dan moet de
gemeente van het domicilie van onderstand de helft der onder-
houdskosten voldoen; de andere helft betaalt weer de Staat
(art. 34). Deze laatste draagt ook de kosten van onderhoud en
opvoeding van de kinderen volgens de artt. 25 en 26 der Wet
van 27 Nov. 1891 en art. 72 C, P. ter beschikking van de
Regeering gesteld.

-ocr page 46-

22

Volgens art. 37 zal de Koning ieder jaar vaststellen de te
betalen vergoeding voor de onderhoudskosten per dag en per
persoon in de bedelaarsgestichten, toevluchtshuizen en rijkswel-
dadigheidsscholen, Voor 1892, 1893 en 1894 waren die voor de
laatste 1,20 frs, (Kon. Besl. van 30 Jan. 1892, 6 Maart 1893 en
2 Maart 1894).

De terugbetaling kan d.oor Staat, Provincie of Gemeente van
de ondersteunde personen zelf of van hen, die hun onderhoud
verschuldigd zijn, teruggevorderd worden, en wel gedurende 5
jaar; anders is er verjaring volgens art, 2277 C. C.

Wanneer we resumeeren, blijkt ons, dat de Rijksweldadigheids-
scholen bestemd zijn voor jeugdige personen ter beschikking der
Regeering gesteld tot hun meerderjarigheid
lO, door den Vrederechter:

a) indien zij nog geen 16 jaar oud zijn en voor hem gebracht
zijn voor eene politieovertreding (art. 24);

h) indien zij nog geen 18 jaar oud zijn en bewezen is, dat zij
van bedelarij en landlooperij eene gewoonte maken (art. 25).
2O. door Hoven en Rechtbanken:

a) als zij jonger dan 18 jaar en tot gevangenisstraf veroor-
deeld zijn (art, 26);

i>) als zij jonger dan 16 jaar en vrijgesproken zijn, omdat ze
oordeel des onderscheids misten (art, 72 C. P.).
3O. op aanvrage van Burgemeester en Schepenen:
als zij nog geen 18 jaar zijn (art, 33),

Verschillende Min. besch. van den 30®*™ Dec. 1891 wezen de
Rijksweldadigheidsscholen aan, waarin die categorieën geplaatst zou-
den worden. Deze inrichtingen werden gevestigd te Ruysselede-
Wynghene, Beernem, Namen, St. Hubert en Reckheim, Bij

-ocr page 47-

23

Kon. Besl. van 29 Jan. 1894 is ook eene Rijksweldadigheids-
school te Moll opgericht 1).

Er kwam echter nog al eens eene Min. besch., die in vorige
verandering bracht.

De volgende tabel geeft den tegenwoordigen toestand.

Uit geheel België.

A. Ruysselede-wvnghene.

I. Jongens nog geen 11 jaar oud, ter
beschikking van de Regeering gesteld vol-
gens \'de artt.
24, 25, 26 en 33 der Wet
van
27 Nov. \'91 en art. 72 C. P.

II. Jongens van 11 — 15 jaar, t. b. v. d.
R. gesteld volgens de artt.
24 en 33 der
Wet van
\'91.

B. Beernem.

III. Meisjes, jonger dan 13 jaar, t b.
v. d. R. gesteld volgens de artt.
24 en
33 der Wet van \'91.

IV. Meisjes, jonger dan 13 jaar t. b v. d.
R. gesteld volgens de artt.
25 en 26 der
Wet van \'91 en art.
72 C. P.

C. Namen.

Wet van \'91 en art, 72 C. P.

Uit de prov. West-
Vlaan deren en Na-
men, en de rechterl.
arrond. Antwerpen,

V. Jongens van 14—18 jaar t. b. v. d.

R. gesteld volgens de artt. 25 en 26 der ^har-

leroi. Bergen, Nivel-
les, Dendermonde en
Doornik.

l) In \'t proefschrift van den heer Bijl (t. a. p. pag. 68) staat verkeerdelijk, dat
er maar 3 Rijksweldadigheidsscholen zijn, te Beernem, Ruysselede en Reckheim.

-ocr page 48-

24

VI. Meisjes van 13—18 jaar, t. b. v. d.
R. gesteld volgens de artt. 24, 25, 26 en
33 der Wet van \'91 en art. 72 C. P.

D. St. Hubert.

VII. Jongens van 11—14 jaar (zie ru-
briek V).

Uit geheel België.

VIII. Jongens van 14—18 jaar (zie ru-
briek V).

Uit de prov. Luik,
Limburg, Luxemb.,
en de rechterl. ar-
rond. Brussel, Leu-
ven, Gent, Mechelen
en Turnhout.

E. Reckheim.

IX. Jongens van 15—18 jaar, t. b.
v. d. R. gesteld volgens art. 24 der Wet
van \'91.

F. Moll.

Uit de prov. Luxem-
burg, Luik, Limburg
en Brabant.

X, Jongens van 15—18 jaar (zie ru-
briek IX).

XI. Jongens van 15 — 18 jaar t. b.v. d.
R. gesteld volgens art. 33 der Wet van \'91.

Uit de prov. Antwer-
pen, West- en Oost-
Vlaanderen, Hene-
gouwen en Namen.

Uit geheel België.

De Rijksweldadigheidsscholen hebben ook een „quartier de
discipline"; voor de meisjes is het eene afdeeling van het toe-
vluchtshuis te
Brugge; voor de jongens is het te Gent in de
centrale gevangenis, maar volledig afgescheiden van de volwassen
gevangenen. Ze zijn bij Kon, Besluit van 27 April 1894 en

-ocr page 49-

25

21 Maart 1887 opgericht. De quartiers dienen in de eerste
plaats voor hen, met wie men geen weg meer weet in de
Rijksweldadigheidsscholen, voor de tuchteloozen. Maar vervolgens
komen er te Gent ook o. a, de souteneurs onder de
18 jaar in
(art,
13 wet van \'91). Te Brugge is \'t bedelaarsgesticht ook voor
meisjes van nog geen
18 jaar, die ter beschikking van de Regeering
zijn gesteld volgens de artt.
24, 25 en 26, en zich aan prostitutie
overgaven, en ook voor haar, wier zwangerschap is geconstateerd.
Bovendien voor de meisjes van denzelfden leeftijd, van wie de twee
laatste feiten bekend zijn, en wier opzending door de gemeente-
lijke autoriteit is gevraagd en door den Minister goedgekeurd,

Processueele beginselen bij zwaardere feiten 1). (Zie bij de over-
tredingen van bedelarij en landlooperij p.
10).

Als de kennisneming van eene zaak door het Openbaar
Ministerie aan den Rechter van Instructie is opgedragen, deelt
deze, wanneer de noodige informaties ingewonnen zijn, zijne
bevinding mede aan de Raadkamer, die ten minste uit
3 rech-
ters is samengesteld, den rechter van instructie er onder be-
grepen (art.
127 C. d\'instr. Grim.). De Raadkamer kan, wat
in \'t bijzonder kinderen betreft, ontslag van rechtsvervolging ge-
lasten, dit grondende op onvolledigheid der bewijzen of afwezig-
heid van feiten, die een strafbaar karakter hebben, misdaad,
wanbedrijf of overtreding (art.
128); maar kan eene zoodanige
besHssing niet gronden op het ontbreken van oordeel des onder-
scheids; want deed zij dit, dan zou ze inbreuk maken op de
bevoegdheid van de correctioneele rechtbank, omdat ze dan
stilzwijgend zou beslissen, dat er geen termen zijn om het kind
ter beschikking van de Regeering te stellen; eene zaak, waarin
alleen de correctioneele rechtbank kan beslissen.

i) Thiry: Rapport, op \'t Intern. Congres te Antwerpen in Juli 1894
uitgebracht.

-ocr page 50-

26

Rechter van Instructie en Openbaar Ministerie hebben dus
eene vrij zware taak; zij moeten een onderzoek doen naar karak-
ter, weerstandsvermogen, natuurhjken aanleg enz. van het kind,
ook een nauwkeurig psychologisch onderzoek instellen; zij heb-
ben daartoe echter de noodige bekwaamheid en ondervinding.
De voorafgaande procedure moet altijd contradictoir zijn, een
verdediger van den beginne af zijne tusschenkomst verleenen. Eene
Ministeriëele Circulaire van
30 Nov. 1892 schrijft dan ook voor,
dat het Parket, wanneer de familie van het kind niet voor een
verdediger gezorgd heeft, aan den Deken van de orde van advo-
katen of aan de Commissie door de Balie voor de verdediging
der kinderen voor den rechter gebracht aangewezen, een schrijven
richte om hen op de hoogte te brengen, en hun hulp in te
roepen voor den jeugdigen beschuldigde. Dat schrijven houde
in: naam en voornamen van \'t kind, de feiten, die het ten laste
worden gelegd, naam en woonplaats van vader en moeder, en
als \'t wees is, die van hem, bij wien het inwoont. De advocaat
moet echter niet beschouwd worden als per se gekant te zijn
tegen de vervolging, maar wel als medewerker van Openbaar
Ministerie en Rechter om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
Hij is de beschermer van het kind en niet de verdediger der
ouders. De patronaats-commissies kunnen in dit voorloopig
onderzoek ook eene belangrijke rol spelen, en de Minister van
Justitie heeft dan ook bij pasgenoemde circulaire tevens bepaald,
dat het Parket zich met den voorzitter dier Commissie in het
rechterlijk arrondissement in verbinding zal stellen door tot hem
een zelfde schrijven te richten als aan de Bahe. 1)

• e

i) Tevens richtte de heer Le Jeune een schrijven tot de advokaten om
hunne voortdurende zorg in te roepen voor de kinderen voor den rechter
gebracht. Dezen namen de zaak ter harte, en een rapport werd uitgebracht
op de vergadering van de Fédération des Avocats, den çdeu December 1893
te Brussel gehouden.

-ocr page 51-

27

Is het kind nu ter beschikking van de Regeering gesteld, dan
zal het zich bij den Directeur van de Rijksweldadigheidsschool
moeten aanmelden, Meestal wordt het door zijne ouders of bloed-
verwanten gebracht. Den Directeur zijn het requisitoir, hetwelk
beveelt, dat het kind ter beschikking van de Regeering wordt
gesteld en een bulletin met inlichtingen over den nieuwen leerling
meestal reeds gezonden; er werd echter nog al eens over geklaagd,
dat dit laatste soms wel wat laat kwam. Komt het kind niet,
dan wordt het door een surveillant in politiek of èene reHgieuse
gehaald.

Tot nog toe heb ik geen melding gemaakt van die artikelen
uit de Wet van
1891, die over vreemdelingen handelen. Ik moet
deze nog kort bespreken. Art,
10 bepaalt, dat volwassen en valide
vreemdelingen, die bedelende of in staat van landlooperij worden
aangetroffen, en hun verblijf niet in België hebben, onmiddellijk
naar de grenzen kunnen worden geleid d, w, z. zonder eenige
formaliteit. Zij zullen streng ondervraagd en over de grenzen
gebracht worden, die ze zelf verkiezen. Dit kan de Regeering
ook ten allen tijde doen met personen van vreemde nationaliteit,
die te harer beschikking zijn gesteld om in een bedelaarsgesticht
of toevluchtshuis ondergebracht te worden (art.
19). Zeer juist
is in art.
10 van valide vreemdelingen gesproken; het moge uit
een oogpunt van recht te verdedigen zijn, dat men vreemde
bedelaars het land uitzet, de billijkheid eischt, dat zwakken en
zieken een onderkomen vinden. Er zijn verschillende Min.
besch,, zoo van
12 Jan, en 10 Maart 1892, die bepalingen
inhouden ten opzichte van vreemdelingen, op wie de artt,
13 en
16 der Wet van 1891 toepasselijk zijn,

In \'t bijzonder wil ik wijzen op de Min. besch. v. 10 Maart 1892 1),

1) A. S. Delattre : Interprétation practique par les Tribunaux de Police
de la loi du 27 nov. 1891, Brüx. 1892, pag. 33.

-ocr page 52-

28

die O. a. voorschrijft, dat, indien vreemdelingen jonger dan i8
jaar ingevolge art. 24 der Wet van 1891 worden aangehouden,
zij in de gevangenis van het arrondissement zullen worden onder-
gebracht tot de Minister over hen zal hebben beschikt, en op
de Min. besch, van 7 Aug. 1893, die bepaalt, dat de ge-
meentebesturen jongelieden onder de 18 jaar, die gearresteerd
zijn, omdat ze geen middelen van bestaan hebben, altijd moeten
ondervragen naar hunne ouders of personen, onder wier geleide
zij in \'t land zijn gekomen. Verklaren zij, dat hun familie in
\'t buitenland woont, dan moet dadelijk een omstandig rapport
gezonden worden naar den Directeur-Generaal der openbare
veiligheid, met bijzonderheden over de arrestatie, enz., en de
ministeriëele beschikking worden afgewacht. Vroeger werden
ze in vele gevallen dadelijk naar de grenzen gebracht.
Wie zullen nu de onderhoudskosten betalen?
Art. 34, al. 2 bepaalt, dat als zij door eene rechterlijke beslis-
sing worden geplaatst en geen domicilie van onderstand in België
hebben, of dit niet ontdekt kan worden, de kosten van onder-
houd en opvoeding, welke volgens al. i voor de helft ten laste
van de gemeente van het domicilie van onderstand komen, dan
voor de helft door die provincie gedragen zullen worden, op
welker grondgebied de jeugdige vreemdelingen aangehouden of
voor den rechter gebracht zijn.
De andere helft betaalt de Staat.

De Wet van 1891 tot beteugeling der bedelarij en landlooperij
heeft in art, 39 ook eenige strafbepalingen. Tot gevangenisstraf
van 8 dagen tot 3 maand of bij récidive tot de dubbele straf
zullen veroordeeld worden:

lO. Zij, die een kind, dat nog geen 16 jaar is, „habituellement"
hebben doen bedelen, en

2O. Zij, die een kind van nog geen 16 jaar of een gebrekkige
hebben toevertrouwd aan een bedelaar, die er zich van bediend

-ocr page 53-

29

heeft otn het openbaar medelijden op-te wekken. Dit art. gaf
nog al tot eenig debat in de Kamer der Volksvertegenwoordigers
aanleiding. Vooral de heer
Woestk trok zich de zaak aan, en
vond het wreed om b. v. eene weduwe, die uit vrees van uit
\'t huis gezet te worden één harer kinderen uitzond om te trach-
ten de huurpenningen bij elkaar te bedelen, daarvoor zóó lang
te straffen. Ook immoreel zou de bepaling zijn, want als kin-
deren zijn gearresteerd, zullen ze hun ouders moeten aanwijzen
als de aanzetters tot bedelarij. En als dezen nu ontkennen, kan
men een onverkwikkelijk debat krijgen. Hij stelde nu voor de
iste al .^ygg te laten of er ten minste „habituellement" bij te
voegen. Van \'t eerste wilde Minister
Le Jeune niets weten,
omdat reeds in verschillende wetgevingen door zware strafbe-
palingen tegen dit ergerlijk misbruik 1) met goed gevolg werd
opgetreden.

Om de 3 jaar zal de Regeering aan de Kamers verslag uit-
brengen over de werking van de Wet van 27 Nov. 1891.

l) Te Parijs b.v. werden jonge kinderen in de carnavalsnachten voor 5
à 10 frs, verhuurd. Ook te Brussel nam dit misbruik toe.
(Mercier: t. a. p.
pag. 63).

-ocr page 54-

HOOFDSTUK 11.

A. Oorsprong, bestemming en inrichting van de gebouwen
der Rijksweldadigheidsscholen,

De „école de réforme" te Btiysselede werd gevestigd in de
gebouwen eener suikerraffinaderij. De Wet van 1848, reeds ge-
noemd, had de oprichting bevolen van bijzondere gestichten
voor hulpelooze kinderen, bedelaars en landloopers van beide
seksen, jonger dan 18 jaar, en de Regeering meende, waar de
jongens vooral in land- en tuinbouw moesten worden onderwezen,
te Ruysselede, eene plaats in de ruime vlakten van West-Vlaan-
deren, de inrichting te kunnen vestigen. Ver van \'t gewoel der
wereld, op eenige uren afstands van Gent en Brugge, doch
dichtbij genoeg om van de verschillende leveranciers spoedig
waren te kunnen betrekken, lijkt me deze keus gelukkig.

In April 1849 werd ze geopend. In den beginne klein met
alleen hoogstnoodige werkplaatsen, eet- en slaapzalen, was ze
voor de 119 leerlingen, die er op \'t eind van \'tjaar waren, toch
groot genoeg, Er op ingericht, om vooral land- en tuinbouw
te doen beoefenen, met daarmede samenhangende werkzaam-
heden, konden de groote boerderij en de 127 H, A, land, die
bij de School behoorden, hoewel deels onontgonnen, ruim vol-
doende geacht worden.

In 1850 reeds kwam men meer met de bewoonde wereld in
aanraking door den straatweg van 51/2 K, M., die naar het station
Bloemendael van de lijn Gent—Brugge werd aangelegd,

In den loop der jaren werd de School te klein, en zoo moest

-ocr page 55-

31

men in 1873 tot algeheele verbouwing overgaan, ook al, omdat
de gebouwen in 1849 reeds niet meer nieuw waren. Men
kan dan ook niet zeggen, dat de Staat te veel voor de eerste
inrichting, besteedde: voor de 127 H. A 160,000 frs., de ge-
bouwen 248,978 frs., de kapel 21,787 frs, enz. te zamen 478,229 frs.

Sedert 1873 is aan de gebouwen te Ruysselede niet heel veel
veranderd; er zijn echter verscheiden alleenstaande huizen voor
getrouwde beambten gesticht.

De Rijksweldadigheidsschool bestaat uit een bijna vierkant
hoofdgebouw met dichtbijgelegen boerderij en ,hôtellerie\'\', waar
de bezoekers \'s nachts een onderkomen kunnen vinden, want het
dorp Ruysselede ligt nog een goed uur verder. Ook woont in de
„hôtellerie" de tuinbaas, en is in een bijgebouwtje de bierbrouwerij.

Van den openbaren weg komt men door een ijzeren hek op
een met gras en boomen begroeid plein (van 33 bij 100 M.),
aan drie zijden door een groot gebouw met 2 vleugels omgeven,
waarin zich bevinden de woning van den directeur, van de aalmoe-
zeniers, een primitief spreekkamertje, uitspannings- tevens gym-
nastiekzaal, 3 schoollokalen, ruime eetzaal, eene rapportzaal tevens
bibliotheek, waar ook de Commissie van Inspectie vergadert,
de bakkerij, enz. Achter dit gebouw is eene groote speelplaats
(52 bij 100
M.) tevens exercitieterrein, geheel door gebouwen om-
ringd, waarin o. a. 2 schoollokalen, werkplaatsen, strafcellen, linnen-
magazijn, zwembassin, badkamertjes en keuken. Ook ligt aan
deze speelplaats de kapel, voor enkele jaren door de jongens
fraai beschilderd. De ruime kelder (van 650 M®.), die zich hier-
onder bevindt, dient tot bergplaats voor fruit. Ook is er een
brandspuithuisje. Een korps van 60 jongens, dat wekelijks ge-
oefend wordt, bedient de spuiten.

Op de 2® verdieping zijn de frissche zieken- en slaapzalen, (met
± 580 bedden), eenige werkplaatsen en magazijnen. Over \'t alge-
meen kan men zeggen, dat de Rijksweldadigheidsscholen niet
hoog zijn, maar van groote uitgestrektheid.

-ocr page 56-

32

Het hoofdgebouw met plein en speelplaats is 15000 M®. groot.
De geheele uitgestrektheid der terreinen is 265 H.A., waarvan
235 H. A. in cultuur gebracht zijn.

De boerderij is zeer ruim, de veestapel groot. Deze bestaat
uit ongeveer 90 koeien, 40 ossen, 90 schapen, 20 paarden en
70 varkens. De Rijksweldadigheidsschool heeft ook eene slachterij
in eigen beheer.

Er is sedert 1871 een gasfabriekje, dat tevens de drijfkracht
levert voor de machine, die het graan voor alle Rijksweldadig-
heidsscholen maalt.

De „hôtellerie" ligt te midden van 19 H.A. tuin. Veel jongens
zijn hier dagelijks aan \'t werk, en kweeken ook fijnere vruchten,
als meloenen en tomaten, die gretig afnemers vinden.

De succursaal van deze School te Wijnghene, eene gemeente,
grenzende aan Ruysselede, is er vijf min. gaans van verwijderd.
Een Kon. Besl. van 2 April 1856 beval de oprichting van
eene „école de réforme\'\' voor „mousses", a.s. licht-matrozen. De
Regeering had terecht ingezien, dat op den duur landarbeid en
de werkzaamheden er mede in verband staande, niet voor alle
jongens geschikt .zouden zijn. Zij getroostte zich nu groote op-
offeringen om hen, die lust in het zeeleven mochten hebben,
\'t noodige te laten leeren ten einde hun een onbekommerd bestaan
te verzekeren. Maar, daar voor hen de opvoeding geheel anders
moest zijn dan voor de overige jongens, besloot men ze in een
afzonderlijk gebouw te huisvesten. Het grootste deel van den
dag zouden ze doorbrengen op de brik, die in een expresselijk
gegraven vijver werd gelegd. Een gepensionneerd zee-officier zou
hen onderrichten. In den eersten tijd ging alles goed; vele
jongens werden na hun ontslag uit de inrichting op koopvaardij-
schepen geplaatst, maar in de laatste jaren nam de stoomvaart
te groote proportiën aan, en waren er niet zooveel matrozen
meer noodig. Het gevolg was, dat de jongens van Wynghene
soms moeilijk plaats konden krijgen. De Regeering besloot nu

-ocr page 57-

33

in 1891 de weinige „mousses" naar Ruysselede over te brengen,
en \'t gebouw te Wynghene te bestemmen voor kleine jongens
onder de 11 jaar, weezen en veriatenen, voornamelijk door de
patronaats-commissies geplaatst. Het is nu eene „école gardienne,"
met 150 jongens.

Vóór het gebouw ligt de ruime speelplaats met velerlei gymnas-
tiekwerktuigen ; het bevat een flink schoollokaal, eene eetzaal
en eene gymnastiek- en uitspanningszaal, ruime keuken en kapel,
en op de bovenverdieping 2 slaapzalen en de magazijnen. Verder
zijn er eenige kamers voor de 3 zusters, die zich aan de op-
voeding der kleinen wijden. Het mannelijk personeel woont in
afzonderlijke huizen.

Daar dit gebouw nieuwer is dan dat te Ruysselede, (in 1892
werd er nog pas een vleugel van nooo frs. bijgebouwd) behoeft
men hier minder op verbeteringen aan te dringen. Men meent
het te moeten betreuren, dat de Vertegenwoordiging voor de
Rijksweldadigheidsscholen precies zooveel geld beschikbaar stelt,
als
hoog noodig is, iets wat men bij ons ook ziet ten opzichte
van de Rijksopvoedingsgestichten (zie proefschr. van Mr.
Simon
van der Aa,
passim).

Men kan gerust zeggen, dat de School te Wynghene niet de
duurste was. Voor 3 H. A. grond werd besteed 3544 frs., voor
het gebouw 22,672 frs. Voor brik, graven van den vijver, enz.
moest nog 10,214 frs. uitgegeven worden. Te zamen 36,430 frs.
Latere uitbouwsels enz. zijn hier niet bij gerekend.

Het Kon. Besl. van 8 Maart 1849 bepaalde, dat er eene
école de réforme te
Beernem zou worden gesticht voor 400
meisjes, en ook voor jongens van 2—7 jaar. Ze ligt ongeveer
even ver van de school te Ruysselede als van \'t station Bloemen-
dael, aan den straatweg.

Tegenwoordig zijn er alleen meisjes, daar de jongens in 1891
naar Wynghene gingen. Evenals Ruysselede—Wynghene werd deze
école de réforme in dat jaar ook école de bienfaisance de l\'Etat.

3

-ocr page 58-

34

Het hoofdgebouw, de boerderij en \'t waschhuis worden geheel
door weiden, moesgrond en boomgaard omgeven, \'t Eerste heeft
eene gevellengte van 140 M., en met zijne twee naar achter uitge-
bouwde vleugels en ruime speelplaats eene oppervlakte van 4500 M^.
De breede gang geeft vooreerst toegang tot de nette ontvangkamer,
tevens dienende voor de vergaderingen der Commissie van Inspectie.
Achtereenvolgens komen 2 ateliers, de kamers voor de surveil-
lantes, 3 ziekenkamers, en weer 4 ateliers. In de vleugels zijn
het kleedingmagazijn, de linnenkamer, 2 schoollokalen, eenige
strafcellen (die nog niet gebruikt behoefden te worden), de
groote eetzaal, waaruit men met schuifdeuren in de fraaie
kapel komt, het bureau van den Directeur en de ruime keukens.
De bovenverdieping wordt grootendeels ingenomen door 4 frissche
slaapzalen met ongeveer 250 bedden en aan \'t eind eenige zeer
eenvoudig ingerichte kaniertjes voor de zusters, die van daaruit
de zalen kunnen overzien.

Een eind van dit gebouw liggen de nieuw gebouwde boerderij,
(raming 47000 frs.), met de nieuwste machines voor zuivel-
bereiding, het waschhuis, — waarin ook eenige badkamertjes —,
en \'t gasfabriekje.

De directeur van Ruysselede is ook hoofd van de succursaal
te Wynghene en van Beernem. Onder hem staat te W een
hoofdoppasser, te B, eene supérieure.

De kosten van eerste inrichting behepen hier 115000 frs voor
60 H. A. land, 73000 frs. voor de gebouwen, 15000 frs. voor
ameublement, enz., te zamen 203000 frs.

Deze School is evenals de overige eenvoudig ingericht, wat |

ook volstrekt noodzakelijk is, wil men de kinderen niet opvoeden I

in eene omgeving,, die ze later niet meer zullen hebben. Toch
heeft men voor de meisjes eenige égards gehad Er hangen
hier meer platen aan de muren, er liggen op de slaapzalen ook
loopers en hier en daar kleedjes door de meisjes zelf bewerkt,
en al zijn die maar van goedkoope stof, toch geven ze iets ge-

-ocr page 59-

35

zelligs aan die holle ruimten, Maar bovendien, de toiletkamers
(als ik ze zoo noemen mag) hoe primitief ook ingericht, prijken
toch met eenige spiegeltjes en blikken waschkommen, welke men
in de jongensscholen te vergeefs zal zoeken.

Wat dadelijk bij deze Scholen in \'t oog valt, is, dat de jongens
betrekkelijk veel meer vrijheid genieten dan de meisjes. De
inrichtingen te Ruysselede—-Wynghene zijn volstrekt niet van de
buitenwereld afgesloten. Als portier fungeert een der leerlingen;
telkens worden zij voor boodschappen uitgezonden; \'t hek en de
deuren staan den ganschen dag open. Te Beernem echter is de
hoofddeur, tevens de eenige, die van den openbaren weg af te
zien is, gesloten.

Een groot gedeelte van de gebouwen der Rijksweldadigheids-
school te
Namen dateert van 1673. Toen was er gevestigd de
vrouwelijke Congregatie der Barrevoet-Carmelieten. Telkens ver-
andering van bestemming. Achtereenvolgens dienden de ge-
bouwen tot militair hospitaal
(1793), bedelaarsgesticlit (1809),
waaraan eene speciale afdeeling voor krankzinnigen was toegevoegd,
en gevangenis voor vrouwen
(1840) Een Kon. Besl. van 15
Aug. 1864 beval de oprichting van een „quartier d\'éducation
correctionnelle" voor jonge meisjes. De gevangenis voor vrouwen
werd bij Kon. Besl. van
27 April 1871 1) opgeheven, en de
inrichting alleen bestemd voor kinderen, jonger dan
t6 jaar,
vrijgesproken en ter beschikking van de Regeering gesteld inge-
volge art.
72 C. P. , en ook voor jeugdige veroordeelden van
nog geen
16 jaar, die met oordeel des onderscheids hadden
gehandeld, en tegen wier misdaad of wanbedrijf de Code pénal

i) Dr. Föhring (H-mdb. des Gefängiiisswesens 1888 dl, II p. 293) is
niet geheel juist, als hij zegt:..,, bis \'46 das Kloster St.-Hubert und \'65
das .... Kloster zu Namur, beide mit der Bezeichnung Maison pénitentiaire
et de réforme als Straf- und Zwangserziehungsanstalten ... eingerichtet wurden.

Vooreerst zijn de jaartallen van oprichting foutief, maar bovendien, in
t888 heetten deze inrichtingen reeds „maison de réforme" (zie pag
s).

-ocr page 60-

36

korter of minder straf bedreigt dan voor volwassenen (artt. 73 v. v.) 1)
Indien zij veroordeeld zouden moeten worden tot de doodstraf,
eeuwigdurenden dwangarbeid of eeuwigdurende hechtenis, zullen ze
van 10—20 jaar gevangenisstraf krijgen; tot tijdelijken dwang-
arbeid of buitengewone hechtenis, eene gevangenis van 5—10 jaar;
tot opsluiting of gewone hechtenis, eene gevangenisstraf van i—5
jaar. En wat de
wanbedrijven betreft: de straf zal nooit de helft te
bovengaan van die, waartoe zij veroordeeld zouden zijn, waren ze
volwassen.

Deze regeling is tot 1883 van kracht gebleven. Toen werden
de jeugdige veroordeelden in daarvoor aangewezen gevangenissen
voor volwassenen geplaatst, doch overigens in eene geheel van
dezen gescheiden afdeeling. De vrijgesprokenen in gevolge art.
72 C. P. bleven te Namen.

Den isten Jan. 1891, toen \'t Kon. Besl. van 7 Juli 1890 (zie
pag. 8) in werking trad, kwam er verandering. Tol nog toe
werden de gestichten te Namen en St. Hubert maisons de réforme
genoemd; de naam
écoles de bienfaisance, dien ze voortaan met de
inrichtingen te Ruysselede—Beernem en Reckheim gemeen zouden
hebben, bracht voor de twee eerste ook verzachting van regime;
voor de twee laatste was de naamsverandering van minder beteekenis.

De Rijksweldadigheidsschool te Namen is in de stad gelegen,
eenige minuten van \'t station, en beslaat ongeveer 2 H. A. De
gebouwen zijn ruim, maar toch bijna te klein voor\'t groot aantal
leerlingen. Dat komt, omdat men hier toegepast heeft het stelsel
van gemeenschap bij dag, afzondering bij nacht. De inrichting
is in eene afdeeling voor jongens en eene voor meisjes ver-
deeld, welke volkomen gescheiden zijn. Ze kan ongeveer 570

i) De Code pénal belge onderscheidt de hechtenis in eeuwigdurende en
tijdelijke. Deze laatste wordt weer verdeeld in gewone (voor een termijn
van S—10 of 10—
15 jaar) en buitengewone (voor ten minste 15 en en
hoogste
20 jaar). De hechtenis (détention) van den C. p. b. is echter eene
geheel andere straf dan onze hechtenis.

-ocr page 61-

37

leerlingen opnemen, want zooveel „cellules de nuit" zijn er.
Hierbij moet men niet denken aan gewone gevangeniscellen, of
aan de alkoven of liever
kooien in onze Rijksopvoedigsgestichten
te Alkmaar, op „de Kruisberg" 1) en op Veldzicht, De kamertjes
te Namen zijn van steen, en eenvoudig ingericht. De muur is
wit gepleisterd, maar door den bewoner of de bewoonster met
gekleurd papieren knipsels of op andere wijze versierd. Ze be-
vatten : bed met toebehooren (er zijn nog eenige ledikanten, die
daags ineengevouwen tegen den muur worden opgezet, maar ze
worden successievelijk afgeschaft), tafeltje, kleerhaken, stoel, wasch-
bekken en lampetkan, en vase inodore.

Er zijn 4 rijen van deze kamertjes boven elkaar aan twee
zijden van zeer hooge en breede lokalen, waar tevens school
gehouden wordt; onderling zijn deze rijen verbonden door ijzeren
balcons en trappen. Deze slaapcellen hebben veel voor boven
de gemeenschappelijke slaapzalen in de andere Scholen. De leer-
lingen worden aan orde en netheid gewend, en hebben een eigen
thuis, hoe klein ook. Bovendien is het toezicht gemakkelijk. 2)
Dat bij gebreke van
alkoven rust en orde altijd moeilijker
te handhaven zouden zijn, kan ik Mr.
simon van der Aa
niet toegeven. Het zal er maar van afhangen, of, en hoe er des
nachts gewaakt wordt. In de Rijksweldadigheidsscholen heeft men
verschillende regelingen getroffen: te Ruysselede—Beernem zijn
eenige kamertjes aan \'t einde der slaapzalen voor de surveillants;
zij kunnen deze geheel overzien zonder zelf gezien te worden;
te Namen zijn in de afdeeling der jongens
3 oppassers om de
2 uur met de surveillance belast; in de meisjesafdeeling gaat

1) Mr. simon van der Aa t. a. p. pag. 79.

2) Deswatines (t. a. p. pag. 30) wil ze dan ook algemeen ingevoerd
hebben. En waar dit door de groote vereischte ruimte niet wel mogelijk
is, zou hij er gaarne eenige gebouwd zien voor de beste leerlingen of voor
hen, die nog maar korten tijd in de School vertoeven. Ik geloof wel, dat
dit aan te bevelen zou zijn.

-ocr page 62-

38

ieder uur, dagelijks door den Directeur vastgesteld, eene\' zuster
rond. Bovendien wordt er van \'t ophouden met werken tot
9I/2 uur voortdurend de ronde gedaan door \'t geheele gebouw,
dus ook in de slaapzalen In de School te St.-Hubert is er den
geheelen nacht surveillance, ook zoo te Reckheim. Alle beschik-
bare oppassers gaan te Moll van 8—8I/2 de slaapkamers rond,
maar bovendien is eene wacht van 2 personen in \'t bijzonder
met de surveillance belast; deze wordt om to uur afgelost. Deze
tweede wacht loopt verder den nacht rond. Er is strenge contrôle,
\'t Is mij niet gebleken, dat ergens melding gemaakt werd van
grove nachtelijke rustverstoring.

De afdeeling voor jongens is in drie, die der meisjes in twee
kwartieren verdeeld, welke geheel gescheiden zijn. Ze hebben
ieder een schoollokaal, eetzaal en speelplaats, waaromheen eene
galerij is gebouwd om de leerlingen tegen wind en weêr te
beschutten. Verder heeft iedere afdeehng eene zaal voor be-
smettelijke zieken. Eene récréatie-zaal als b.v. te Ruysselede
is er niet, evenmin eene kapel, omdat de leerlingen in de stad
ter kerk gaan. In het sousterrein zijn de badkamertjes. Eigenlijke
strafcellen, om jeugdige overtreders der tucht tot inkeer te brengen,
zoekt men te vergeefs. De slaapcellen toch zijn tot verschillende
doeleinden te gebruiken; wel nernen ze door hun groot aantal
veel plaats in, maar dienen ook om weerbarstige leerlingen op
te sluiten, en zelfs om zieken in lichten graad aangetast te
herbergen.

\'t Is zeer jammer, dat er geen goede gelegenheid is voor de
leerlingen om zich te wasschen. Des zomers gaat dat uitnemend
in de slaapcellen,
m aar des winters bij strenge vorst niet, omdat
men geen goed stelsel van verwarming heeft, Groote kachels
toch zijn voor zulke enorme ruimten onvoldoende. Ook is hier
voor goede luchtverversching moeilijk te zorgen. Dit zijn wel
schaduwzijden van \'t hier toegepaste slaapcellen-systeem,

In de bijgebouwen zijn de administratie-bureaux, de woningen

-ocr page 63-

39

voor diegenen van \'t personeel, die niet in de stad gehuisvest
zijn, en de verschillende werkplaatsen. De gebouwen en terreinen
zijn op ongeveer 1500,000, meubilair en gereedschappen op
123,000 frs. geschat.

Iets vreemds is het, dat er op de gebouwen geen bliksem-
afleiders zijn; te Ruysselede—Beernem vallen die door den
eenigszins vreemden vorm spoedig in \'t oog.

De „maison pénitentiaire" te St. Hubert., gelegen in de
i\\rdennen, werd gevestigd in eene oude abdij der Benedictijnen.
Deze moest veel veranderd worden, en aan eene boerderij was
dringend behoefte. Dit alles kostte den Staat 500,000 frs. Den
jsten Juni 1844 is ze geopend, en weldra werden de eerste kin-
deren geplaatst. Na verschillende naamsveranderingen werd ook
zij den i®*®" Jan. 1891 eene Rijksweldadigheidsschool. In tegen-
stelling met Namen, waar men zich geheel op de industrie toe-
legt, wordt hier veel aan land en tuinbouw gedaan.

De School heeft eene oppervlakte van 2 H. A., waarvan
5000 M\'\'. met gebouwen zijn bezet; het overige is terrein van
vermaak en tuin. Bij de boerderij, ofschoon niet zoo groot als
die te Ruysselede, (er zijn maar 8 paarden, 43 stuks hoornvee
en 38 varkens) behooren 70 H. A. land, waarvan 50 H, A. in
cultuur zijn gebracht; \'t overige is boschgrond. De Rijkswel-
dadigheidsschool maakt met hare fraaie kapel indruk. De inrich-
ting er van verschilt al niet veel van die der andere Scholen;
er zijn hier echter 4 van elkaar gescheiden kwartieren; in aantal
vertrekken overtreft ze Ruysselede zelfs; er zijn 8 bureaux, eene
rapport- en eene vergaderzaal voor de Commissie van Inspectie
(te Ruysselede houdt die hare vergaderingen in de rapportzaal),
16 magazijnen, muziekzaal, 6 schoollokalen, 11 werk-, 4 eet- en
8 slaapzalen en 7 ziekenkamers.

Een jaar of vijftien geleden had men te St. Hubert nog de
gewoonte de jongens des nachts op te sluiten in eene soort van
kooien (hier is deze benaming op hare plaats) met afsluiting van

-ocr page 64-

40

gevlochten IJzerdraad, maar nu zijn ze verdwenen. Ook deze
verandering is aan den Minister
Le Jeune te danken, In de
vergadering van de Kamer der Volksvertegenwoordigers op 3 Mei
1893 antwoordde hij op eene vraag van den heer
Woeste, of
het dan werkelijk waar was, dat de
alkoven te St. Hubert waren
opgeruimd: Ja, de
kooien zijn weg op advies van de direc-
teuren der Rijksweldadigheidsscholen, en hij voegde er bij : „Tl
faudrait désespérer de la régénération des enfants, qui ont grandi
dans certains milieux, où tout en eux, imagination, mémoire, coeur,
a été souillé et qu\'on réussit pourtant à ramener au bien, si
l\'enfance n\'avait pas le don providentiel de l\'oubli. C\'est en
favorisant l\'oubli qu\'on les relève et qu\'on les sauve du vice.
Les enfermer sous clef la nuit, dans une cage de fil de fer,
c\'est raviver chaque soir les souvenirs funestes qu\'il s\'agit
d\'éteindre.\'\'

Zou het niet goed zijn, deze woorden eens te overwegen, waar
wij ook te Alkmaar, te Avereerst en in „de Kruisberg" in den
letterlijken zin des woords zulke
kooien hebben?

Nu zijn ook te St, Hubert flinke slaapzalen met 2 rijen ledi-
kanten, waar plaats is voor 500 jongens. Er zijn er gemiddeld
450. Vinden de leerlingen te Ruysselede in een uitbouwsel van
de gang (vertrek mag \'t niet heeten) eene primitieve gelegenheid
om zich te wasschen, te St Hubert is er voor gezorgd, dat ze in
de eetzaal zich \'s morgens kunnen verfrisschen. Er is eene
waterleiding, en waschbekkens zijn aan den muur bevestigd. Dit
voorkomt zeker, daar deze zaal \'s winters al zeer vroeg verwarmd
wordt, dat de jongens op den tocht staan, maar misschien ware
een expres er voor ingericht vertrek toch verkieslijker.

De inrichting te Reckheim kwam in de plaats van Merxplas,
succursaal der „école agricole" te Ruysselede. Merxplas was
echter ook bedelaarsgesticht. Er werden jonge en oude land-
loopers en bedelaars ondergebracht, en dit moest noodwendig
van noodlottigen invloed zijn op de kinderen. Vandaar, dat men

-ocr page 65-

41

besloot in \'t vervolg de jeugdige landloopers en bedelaars naar
Reckheim te zenden, en zoo werd deze inrichting den 21®\'®°
October 1890 geopend.

Deze Rijksweldadigheidsschool is 10 K. M. van Maastricht in
Belgisch Limburg aan de Zuid Willemsvaart gelegen. Ze bestaat
uit een oud in \'t water gelegen kasteel en vele kleinere gebou-
wen. Er behooren verder bij 27 H, A. bouwland, 37 H. A.
boschgrond en 4 H. A. tuin. Een boomgaard van 6 H. A. is
gehuurd. Hoewel hier ook aan landbouw wordt gedaan, blijft
ambachtsonderwijs hoofdzaak. Het kasteel ligt aan een groot
voorplein, waaraan ook de bureaux, ziekenzalen en kapel, en
bevat woning van den Directeur, eetzaal, schoollokalen en
slaapzalen, alle gegroepeerd om een binnenplein van 340 M».
Bij de Rijksweldadigheidsschool behooren verder een „quartier
de quarantaine", waarin de pas aangekomen jongens eenige weken
moeten doorbrengen, opdat men hun karakter en bekwaamheden
leere kennen, een gebouwtje met cellen, eenige magazijnen,
stallen en 3 gebouwen van 400, 360 en 500 M^. oppervlakte,
waarin de verschillende werkplaatsen. Eene drukkerij staat op
zich zelf.

Een goed eind van de andere gebouwen verwijderd is het
lazaret.

Er zijn gemiddeld 400 leerhngen.

De Rijksweldadigheidsschool te Moll X\\g\\. 10 min. van\'t station
van dienzelfden naam in de Kempen. Zij werd bij Kon. Besluit
van 29 Januari 1894 opgericht, en kreeg hare eerste leerlingen
den 23»*^™ Augustus j.1. Vroeger was hier het instituut St.-Louis
van de Broeders der Liefdadigheid gevestigd. Er moest eene
verbouwing plaats hebben, en zoo kon men met gebreken in de
overige Rijksweldadigheidsscholen ontdekt, rekening houden. Het
terrein behoort nog niet aan den Staat; \'t is gehuurd met recht
van koop. De kosten van eerste inrichting en meubileering be-
droegen 80.000 frs. De gebouwen met weiden en tuin beslaan

-ocr page 66-

42

eene oppervlakte van ruim 2 H. A.; er is voor gezorgd, dat
uitbreiding kan plaats hebben.

Hoofdzaak is hier ambachtsonderwijs.

De School bestaat uit 3 speel- of binnenplaatsen, gedeeltelijk
met gebouviren omringd en dépendance, waarin stallen, gasfa-
briekje, waschplaats, eenige kamers voor de surveillants, enz. De
grootste speelplaats (32 bij 34 M.) is gedeeltelijk met linden be-
plant en door overdekte galerijen omgeven, zoodat de leerlingen
ook bij guur weder zich kunnen ontspannen. Ze wordt aan één
kant begrensd door eene eetzaal (van 7 bij 34 M.), die ook toe-
gang geeft tot de muziekzaal; aan de overige zijden door keuken,
werkplaatsen voor de typografen, schilders, schoenmakers, en
schoollokaal, smederij en timmerwinkel. Ook het cellenkwartier
met 10 cellen hgt er aan.

Van deze speelplaats komt men door een hek, tegenover
de eetzaal gelegen, op de tweede speelplaats, die aan den tuin
en de weiden grenst; en door de eetzaal heen, die er met hare
gewast-linnen tafels en platen aan de muren vroolijk uitziet,
komt men door eene breede gang op de 3® binnenplaats, waaraan
3 schoollokalen en de spreekkamer gelegen zijn.

Evenals in de meeste andere Scholen is er ook een portiers-
kamertje.

De bovenverdiepingen van \'t gebouw worden grootendeels door
3 ziekenzalen (met 5, 6 en 8 ledikanten) en 5 slaapzalen, waar
plaats is voor 300 bedden, ingenomen, maar \'t zal geruimen tijd
duren eer deze alle ingenomen zijn, want op r Sept. j,l. waren
er 8, op I Dec, nog. maar 97 leerlingen. Ook is hier de
kleermakerij.

Verder moeten nog genoemd worden, als een meer op zich
zelf staand geheel vormend, de woningen van den Directeur, den
chef der comptabiliteit en den hoofdoppasser, de vergaderzaal
voor de Commissie van Inspectie, bureaux, ruime magazijnen,
(boven welke reeks van vertrekken de kapel gelegen is), flinke

-ocr page 67-

43

badkamer, blikslagerij en bakkerij, waarin eene kneedmachine
en een nieuwerwetsche oven, die volgens den Directeur belang-
rijke bezuinigingen in de broodfabricage aanbrengen.

De verwarming geschiedt door gewone kachels, evenals op de
overige Rijksweldadigheidsscholen.

Door de welwillendheid van den Directeur der Rijksweldadig-
heidsschool te Moll, ben ik in staat als Bijlage A. den platte-
grond van de onder zijn beheer staande inrichting te geven. Ik
heb dezen gekozen, omdat hij nergens is gepubliceerd, en deze
School, eerst onlangs geopend, misschien nog de meeste belang-
stelling zal wekken. Er staat tegenover, dat \'t gebouw nog niet
geheel af is, en er wel \'t een en ander zal veranderd worden. Er
is b.v. nog maar een voorloopige ingang, die later zeker ver-
plaatst wordt. Ware het mij alleen te doen om de schetsteeke-
ning van een fraai regelmatig gebouw te geven, dan had ik
zeker den plattegrond van de School te Ruysselede genomen,
maar deze is reeds als bijlage in het 20-jarig verslag te vinden.

B. Beheer, Personeel, Bijeenkomsten van het personeel
met den Directeur.

Beheer. De Rijksweldadigheidsscholen staan onder de „Admi-
nistration supérieure de la bienfaisance", onder het Dep. van
Justitie behoorend. Er is één Inspecteur-Generaal. Voor iedere
Rijksweldadigheidsschool verder een „Comité d\'inspection et
de surveillance", bij Kon. Besl. van 15 Jan. 1894 ingesteld,
welks werkkring tevens werd omschreven. Ook werden toen
de vroegere Kon. Besl., die commissies, deels onder andere
namen, in \'t leven hadden geroepen, afgeschaft. Voor Reckheim
en ook voor Ruysselede—Wynghene en Beernem bestaat de Com-
missie uit 7 leden, welke laatste zich volgens \'t Kon. Besluit van
38 Maart 1852, hetwelk gehandhaafd bleef, een damescomité

-ocr page 68-

44

kan toevoegen, dat zich uitsluitend met Beernem bezig houdt;
voor de andere Scholen uit 6 leden, die door den Koning worden
benoemd. Jaarlijks treedt één lid af, maar is herkiesbaar. Zij
staan direct onder den Minister van Justitie. Minstens éénmaal
per maand houdt de Commissie vergadering in het voor haar
bestemde lokaal in de School; \'t proces verbaal er van wordt
geschreven in het daarvoor aangewezen register. Onderling be-
palen de leden hunne werkzaamheden. Eén lid wordt gedurende
eene maand aangewezen om minstens ééns per week de inrich-
ting te bezoeken. In \'t begin van elk jaar moet hun de Directeur
een zeer uitvoerig verslag over de School, bij Kon. Besl. tot in
onderdeden voorgeschreven, overleggen, en dit wordt zoo spoedig
mogelijk met eventuëele opmerkingen aan den Minister van Justitie
opgezonden.

Personeel. Het is van \'t uiterste belang een goed personeel
te hebben; ijver en toewijding, doortastendheid en flinkheid,
maar ook welwillendheid zijn vereischten. Op de zedelijkheid
mag natuurlijk
niets aan te merken zijn. Geldt dit in \'t alge-
meen voor \'t personeel, nog veel meer moet hierop gelet worden
bij de keuze van oppassers \'en werkmeesters, die een groot ge-
deelte van den dag met de leerhngen omgaan. Wil men nu
personen hebben, ten volle voor hunne niet gemakkelijke taak
berekend, dan moet voor hunne geldelijke omstandigheden in de
eerste plaats goed gezorgd worden. En ik meen te kunnen
gelooven, dat hunne bezoldiging over \'t algemeen flink is. (Zie
Bijlage B., welk staatje door mij verkregen is door verschillende
Kon. Besl. te combineeren. Het geeft een overzicht van het
salaris en de emolumenten).

De Directeur wordt door den Koning benoemd, de overige
beambten — fonctionnaires en employés — door den Minister
van Justitie.

De volgende tabel geeft de talrijkheid van \'t personeel in de
Rijksweldadigheidsscholen aan.

-ocr page 69-

45

BETREKrCING. i)

Ruïsse-
lede
-W.-B.

Namen.

St. Hdbeiit.

Reckheim.

Moll. 4)

Directeur..................

i

i

i

i

i

Aalmoezeniers............

2

i

i

2

i

Geneesheeren..............

2

i

2

i

2

Hoofd- en verdere onderwijzers

6

5

5

5

4

Rekenplichtige.............

i

i

i

i

i

Kommiezen (in versch klassen)

s

5

6

4

4

Magazijnmeester............

i

i

i

i

i

2

i

i

3

i

i6

30

37

33

21

IS

Muziekonderwijzer...... . . .

i

1

Organist...................

i

i

Zangonderwijzer............

1

Tuinbaas..................

i

i

Landbouwonderwijzer......

i

i

Totaal............

53

62

59

51

36

Regel is, dat de dii-ecteur en eventueel de zusters in de in-
richting wonen. De aalmoezeniers en eenige andere beambten
zijn te Ruysselede in de School gehuisvest, de getrouwde oppas-
sers en de onderwijzers veelal in eene woning, tot de School
behoorende. Te Namen wonen alleen de ongehuwde oppassers
in de inrichting. Op zon- en feestdagen zijn vier surveillants
den geheelen dag vrij, tenzij iemand voor een ander wegens

1) Bovendien zijn er een aantal mindere beambten.

2) Onder de oppassers zijn door mij oolc de werkmeesters gebracht.

3) Deze zijn werkzaam in de meisjesscholen. Er zijn echter in elke
jongensschool behalve te Moll ook eenige zusters, die b.v. als ziekenop-
passeressen, waschvrouwen enz., dienst doen; te Reckheim hebben deze
35 vrouwen uit \'t dépôt te Brugge onder zich.

4) Te Moll is het personeel met betrekking tot de nog weinige leerlingen
groot; er is echter op sterke toename van bevolking gerekend.

-ocr page 70-

46

ziekte of om andere redenen moet inspringen. Geen der oppas-
sers eet hier in de School ; voor aflossing is eene goede regeling
getroffen. Van de gehuwde oppassers brengt om beurten de
helft den nacht buiten de inrichting door. Te St. Hubert wonen
de hoofdoppasser en de ongetrouwde surveillants in de School;
de gehuwde moeten om den anderen nacht daar doorbrengen,
Te Reckheim woont de magazijnmeester in de School. Voor-
loopig hebben de rekenplichtige en de hoofdoppasser te Moll
een huis, tot de School behoorende. De overige beambten,
behalve natuurlijk de directeur, wonen buiten de inrichting.

Alleen de oppassers in de Scholen hebben eene uniforme klee-
ding, die zeer veel heeft van die der conducteurs onzer Centraal-
Spoorwegmaatschappij.

De bezoldiging is hoe langer hoe hooger geworden. In 184g
werd b.v. te Ruysselede aan salaris betaald =ir 10000 frs.; dit
werd in 1870 al 32000, in 1891 50000 frs.

Door een K.on. ]3esl, van 22 Sept. 1891 zijn bezoldigmg en
rang van het personeel vastgesteld. Een Kon. Besl. van 31 Dec.
1892 bepaalde, dat het personeel te Namen, St. Hubert en Reck-
heim, omdat het op den zelfden voet kwam te staan als dat te
Ruysselede c. a., ook eenige emolumenten moest hebben. Voor
Moll werden bezoldiging en emolumenten door een Kon. Besl.
van 30 Maart 1894 vastgesteld.

Wat de bijeenkomsten van het personeel betreft: vooreerst is
er iederen morgen eene rapport vergadering van directeur, hoofd
aalmoezenier, hoofdonderwijzer, rekenplichtige en hoofdoppasser.
Daarin wordt besproken wat voor belangrijks er in de afgeloopen
24 uur in de inrichting is voorgevallen, en vindt de directeur
gelegenheid om wenken en bevelen te geven. De leerlingen, die
zich over iets te beklagen of wat te vragen hebben, kunnen hier
ook terecht.

Bij Min, besch. van 5 Sept. 1891 zijn ook maandelijksche
rapport-vergaderingen voorgeschreven van de hoofdambtenaren.

-ocr page 71-

47

Er wordt een proces-verbaal van opgemaakt, dat den Minister
van Justitie wordt toegezonden. Het bevat zeer belangrijke bij-
zonderheden over den toestand der gebouwen, ernstige voorvallen,
gedrag der leerlingen, noodige verbeteringen enz. Te Moll hebben
deze vergaderingen sedert Jan. 1895 plaats.

Iedere week is er eene bijeenkomst van den directeur met de
oppassers om hen op hunne plichten te wijzen, en hun raad te geven.

C. „Régime disciplinaire et moral."

Belooningen., Straffen., Bezoeken, Briefwisseling,

Bij hunne komst in de School worden de kinderen streng
door den Directeur of de Supérieure (in de meisjesschool) onder-
vraagd en hunne namen in een register ingeschreven. Hierin wordt
door hen alles vermeld, wat zij omtrent den leerling zijn te
weten gekomen uit een afschrift van het requisitoir, dat hun van
wege de rechtbank wordt gezonden met bijgevoegde inlichtin-
gen, uit het onderzoek van aalmoezenier, geneesheer en hoofd-
onderwijzer, enz. Zoo komt de Directeur of de Supérieure op
de hoogte van naam, ouderdom, plaats van geboorte en van
laatste domicilie; zij vernemen, of de ouders bedelden, of de
kinderen lezen en schrijven kunnen, hun catechismus kennen,
hoeveel zij per week verdienden, de reden van hunne komst, en
nog veel meer.

Dit register wordt nu gedurende den geheelen tijd van verblijf
bijgehouden, en is een gemakkelijk richtsnoer voor de patronaats-
commissies, indien zij den ontslagene eventueel aan plaatsing
moeten helpen. Ook kan men er uit nagaan, of het verblijf
voor de kinderen van goeden invloed is geweest. Zulk een register
is dus zeer nuttig, maar het eischt eene uitvoerige administratie,
vooral te Ruysselede. Op \'t laatst van
1894 toch waren te

-ocr page 72-

48

Ruysselede—Wynghene en Beernem ongeveer 750 j. en 240 m.;
te Namen 260 j. en 225 m. ; te St. Hubert 420 j.; te Reckheim
400 j. en te Moll 100 j.

Er is in de Rijksweldadigheidsschool eene streng doorgevoerde
indeeling der leerlingen, in de eerste plaats naar ouderdom en
grootte, de „classement matériel", — de omgang met de oudere
leerlingen kan schadelijk zijn voor de jongere — maar ook
naar gedrag en ijver, karakter, de „classement moral".

Te Ruysselede zijn de jongens naar ouderdom en grootte voor
eet- en slaapzaal in 8 divisiën verdeeld, (en deze weêr in secties),
die ieder een
chef en sous-chef hebben, kenbaar aan roode of
gele streep op de mouw, gekozen uit die leerlingen, die gedurende
3 maanden geen straf hebben gehad, en de „classe d\'honneur\'\'
vormen. Het is dus niet gemakkelijk daarin te komen. De
hoofdoppasser houdt een conduiteboekje, waarin hij goede of
slechte merken geeft naar de inlichtingen van oppassers en werk-
meesters ontvangen, en die betrekking hebben op orde, tucht,
netheid en gymnastische oefeningen. Elke week ziet de Direc-
teur dit boekje in en beloont of straft. De namen der leerlingen
van de eereklasse komen op den „tableau d\'honneur," die in
een der schoollokalen wordt opgehangen, en aan de Commissie
van Inspectie of den Inspecteur bij hun bezoek aan de inrichting
getoond wordt. Deze kunnen dan een woordje van lof spreken.
Over 1892 kwamen 46 der leerlingen op deze tabel. (Naar
mijne berekening was het 30—4
o0/q in de jaren 1860—1880),
Te Beernem bestaat een dergelijke toestand, natuurlijk naar om-
standigheden gewijzigd.

Te Namen, waar de jongens- en de meisjesschool als het
ware onder één dak zijn, heeft men eene verdeeling naar ouder-
dom in 5 kwartieren, 3 voor de jongens en 2 voor de meisjes,
alle zooveel mogelijk van elkaar gescheiden. Alleen in de werk-
plaatsen niet, omdat dan èn ruimte èn personeel nog veel grooter
moesten zijn.

-ocr page 73-

49

Te St Hubert zijn 4 afdeelingen: voor jongens van nog geen
14 jaar, van 14—16, van 16 —18 en van 18—21 jaar.

Omtrent Reckheim is niéts bijzonders mede te deelen; hier
eene verdeeling naar ouderdom en lichaamsgesteldheid voor de
speelplaatsen, naar vorderingen voor de werkplaatsen en de school.
De leerlingen te Moll zijn in twee divisies geplaatst al naar mate
ze ouder of jonger dan 14 jaar zijn.

Wat de „classement moral" betreft, men heeft te Namen, St. Hubert
en Moll eene
division de recompense, voor die kinderen, wier
gedrag voortdurend goed is, eene
division d\'épreuve voor de pas
aangekomen leerlingen en eene
division de punition,^di2SYa zij komen ^
over wier gedrag voortdurend te klagen valt. Men kan aan de
kleur van eene bies op de kraag zien, tot welke divisie de
jongen behoort 1). Het regime van de divisies is hetzelfde, be-
halve dat de leerlingen uit de eerste ook op andere uren dan
de daarvoor aangewezene buiten de School mogen wandelen.

Elke drie maanden heeft deze indeeling naar opgaven van
de chefs van dienst op plechtige wijze in tegenwoordigheid van
de leerlingen plaats. Een staat der indeeling hangt in een der
schoollokalen.

De namen der leerlingen, die bewijzen van grooten ijver en
aanhoudende verbetering hebben gegeven, komen op de eeretabel.
Hieruit worden de „moniteurs"\' gekozen, leerlingen, die de anderen
op den goeden weg moeten houden of brengen, een postje van
vertrouwen dus. Ook komen dezen \'t eerst voor voorwaardelijke
invrijheidstelling in aanmerking.

Wat Reckheim betreft, valt deze bijzonderheid te vermel-
den, dat de jongens in 3 klassen worden gerangschikt, In de
derde komen de nieuwe leerlingen. Gedragen ze zich goed
en krijgen ze geen straf, dan komen ze na 6 maanden in de

1) Cf. 00k: Thiry : Le Patronage des Enfants. Revue de Belgique,
15 juin 1889.

4

-ocr page 74-

so

2" klasse; blijven ze vlijtig en goed van gedrag, dan komen ze in
de le klasse na verloop van een jaar. \' In de 3« klasse wordt
9, in de 2® 12, in de 1® 15 centimes per dag voor de leerlingen
op de spaarboekjes gezet Bij slecht gedrag, enz, kan verlaging
plaats hebben.

Ter bevordering der tucht is op de Rijksweldadigheidsscho-
len ingevoerd, dat vooral in de werkzalen weinig gesproken wordt.
Te Ruysselede is men vrijer.

Belooningen en straffen zijn er in zoo veel soorten, dat dr.
Föhring 1) zegt: „In den Deutschen, Englischen, Holländischen
und Schweizerischen Anstalten giebt es im Ganzen nur wenige
detaillirte Strafbestimmungen und ist von besonderen Belohnungen
kaum die Rede; dagegen ist in den Belgischen und Französi-
schen Reglements ein sehr ausführliches Strafensystem ausgebildet,
dem eine etwa eben so grosse Anzahl von Belohnungen gegen-
über steht: Strafen und Belohnungen gehören hier ganz wesentlich
zu dem mit peinHchster Sorgfalt gepflegtem „regime moral." En
verder op blz. 316: Es ist ersichtlich, dass .... die grosse
Menge von Anerkennungen des Wohlverhaltens auf die Weckung
und Belebung des Ehrgeizes berechnet ist; auch trägt es nach
dem Urtheil der Anstaltsbearaten seine guten Früchte und
nöthigt nur selten zur Anwendung der Körperstrafen; ebenso
mag es dem Charakter der romanischen Bevölkerung mit seiner
Neigung für den äusseren Schimmer und das Hervortreten in der
Gesellschaft zusagen: für die Kinder anderer und namentlich
der germanischen Stämme möchte es wenig nachahmungswerth
erscheinen."

De heer Föhring heeft hierin zeker gelijk, dat in de Rijks-
weldadigheidsscholen te veel gespeculeerd wordt op de eerzucht
der leerlingen — in hoever zijn Seitenhieb gemotiveerd is, laat ik
daar —, maar dat dit geheele straf- en belooningssysteem er toe zou

l) Handbuch des Gefängnisswesens, n™ Band pag. 315.

-ocr page 75-

51

leiden, dat maar weinig lichaamsstraffen behoeven toegepast te
worden, ik kan \'t wat België betreft, hierom niet gelooven,
omdat men op de Rijksweldadigheidsscholen eenvoudig geen
lichaamsstraffen kent.

Belooningen. Te Ruysselede werkt men veel met boekjes
van de PostspaaAank. De kinderen die zich door gedrag en vlijt
hebben onderscheiden, kunnen volgens Kon. Besl. van 17 April
1885 eene premie in zilver verdienen. Over 1892 bedroeg die
voor 275 jongens en 73 meisjes resp. 691 frs. en 482 frs. Het
tegoed op 31 Dec. 1892 bedroeg voor 395 van de 809 leer-
lingen 5991 frs. Als men nu daarbij in aanmerking neemt, dat
vele zeer jonge kinderen nog geen premie konden verdienen, dan
is de uitkomst mooi. Maar ook krijgen de leerlingen die voor
particulieren werken, een zeker loon, dat ook op \'t spaarboekje
komt. Zoo werd in 1892 door jongens 1274 frs., door meisjes
638 frs. verdiend. Dit lijkt me wel wat onbillijk b. v. tegenover
zeer jonge kinderen en leerlingen, die op\'t veld arbeiden. Verder
gaan eens per jaar de verdienstelijkste leerlingen een uitstapje naar
eene andere plaats maken. Zoo gingen in Juli 1894 ±30 leden
van \'t fanfarekorps naar Antwerpen en luisterden met hunne
muziek den Schelde-stoomboottocht op, aangeboden aan de leden,
van het Congrès international pour l\'étude des questions relatives
au patronage des condamnés, des enfants moralement abandonnés
et des aliénés.

Het chef- en sous-chef worden is al genoemd.

Tc Namen en te St, Hubert kent men noch dagloon, noch
uitstapje, maar daarentegen het komen in eene hoogere divisie
en de vergunning om in \'t fanfarekorps meê te blazen. Eens
per jaar worden hier premies, die te Namen ook in gereed-
schappen en werkkleedingstukken bestaan, in eene plechtige bij-
eenkomst met autoriteiten uitgedeeld. De belooningen te Reckheim
bestaan voornamelijk in gereedschappen, die den leerlingen bij
hun ontslag uit de inrichting worden medegegeven. Hoewel er

-ocr page 76-

52

te Moll nog geen vast beloonings-systeem is, heeft men hier toch
al een zeker dagloon voor de jongens op \'t ambacht ingevoerd.
Overigens kunnen op alle Scholen de leerhngen die \'t verdienen,
na zesmaandelijksch verblijf in de leer worden gedaan bij land-
bouwer of werkman, of voorwaardelijk naar hun ouders worden
teruggezonden.

Ook in de straffen bestaat veel verscheidenheid. Die zijn
dan ook gemakkelijk uit te denken, voor zoover ze niet in be-
paalde gevallen voorgeschreven zijn. De leerlingen hebben veel
ontspanning — wat is eenvoudiger dan hun die te ontnemen;
kunnen bezoeken ontvangen van- of briefwissehng houden met
ouders of familieleden — men verbiedt ze; aan instrumentaal-
en zangles wordt veel gedaan — men onthoudt ze die, enz.
In de 2® plaats; men kan hun de postjes van vertrouwen ontnemen
(chef, sous chef, moniteur), hen in eene lagere divisie plaatsen,
schrappen van de eeretabel, of zooals te Ruysselede gebeurt, ze
in de strafdivisie indeelen, waarin harder gewerkt en veel land-
arbeid verricht wordt. Ook kan eene berisping van den Directeur
onder vier oogen of in tegenwoordigheid van de andere leer-
lingen, evenals eene loftuiting, een goeden invloed hebben.
Vroeger was er te Ruysselede en te Reckheim ook een gefor-
ceerde marsch, d. w. z. als de anderen aten, moest de dehnquent
onder toezicht van een oppasser op de speelplaats heen en weer
loopen, maar \'t is afgeschaft als te nadeelig voor de gezondheid,
omdat des namiddags de gewone werkzaamheden toch moesten
verricht worden. Te Namen en te St Hubert heeft men echter
deze straf behouden, maar ze wordt zelden toegepast. Ook is
er soms ontzegging van een maaltijd. Voor zwaardere overtre-
dingen worden de
jongens in de cel opgesloten, soms verzwaard
met verbod van werken, slapen op de houten brits, en water-en-
broodregime, hoogstens voor 3 dagen. Te Namen, waar men
geen j/röt/cellen heeft, worden de leerlingen in hunne nachtcel
opgesloten, en deze straf wordt daar \'t meest toegepast (in 1891

-ocr page 77-

53

143 keer tegen verplichte wandeling 9, ontzegging van een
maaltijd 2 maal. Afzondering in de nachtcel had in de meisjes-
afdeeling 10 keer plaats). Gedurende hun straftijd krijgen de
jongens te Reckheim geen daggeld en worden na afloop in de
3® klasse teruggeplaatst (zie pag. 50). Maken de leerlingen het
al te bont, dan volgt opzending naar het quartier de discipline
te Gent (voor jongens) of te Brugge (voor meisjes). Deze straf,
alleen voor ernstige gevallen, onzedelijkheid, diefstal, insubordinatie,
wordt echter weinig opgelegd; te Ruysselede b.v, was gedurende
1892 en 1893 slechts 6 keer opzending noodig. Misschien heeft
deze maatregel daarop een goeden invloed gehad, dat men in
Jan. 1893 twee jongens uit Ruysselede een dag naar het kwartier
te Gent zond om de inrichting eens goed op te nemen. Nu is
\'t echter de vraag, of, als men de slechte individuen in de
Rijksweldadigheidsschool zelf aan een regime als dat te Gent kon
onderwerpen, het de overige leerlingen nog niet meer zou af-
schrikken, Althans de Directeur te Namen schreef me: L\'effet
moral produit par cette mesure disciplinaire appliquée sur place
serait plus durable qu\'il ne l\'est aujourd\'hui ; le caractère géné-
ralement versatile et insouciant des enfants veut, pour que la
leçon fasse une impression salutaire, qu\'elle soit donnée d\'une
manière palpable et sous leurs yeux.

Bezoeken. Des Zondags kunnen ouders en verdere bloed-
verwanten, ook voogden, mits zij identiteit bewijzen, de kinderen
bezoeken; anderen alleen met schriftelijke vergunning van één
der leden van de Centrale Administratie of de Commissie van
Inspectie. Deze laatste kan ook bezoeken verbieden op verzoek
van den Directeur. Ze hebben plaats, uitgezonderd die van de
ouders, in tegenwoordigheid van een oppasser in het daarvoor
bestemd vertrek ; alleen bij ziekten worden de bezoekers ook in
de ziekenzaal toegelaten. Eene uitzondering vormen Ruysselede-
Beernem, waar de ouders ook met hun kind kunnen gaan wan-
delen, mits zij het op den bepaalden tijd terugbrengen. Van

-ocr page 78-

54

misbruik vernam ik bijna niets. Eéns slechts ontvoerde eene
moeder haar kind. Bij ernstige ongesteldheid wordt den ouders
daarvan onmiddellijk kennisgegeven. Zijn dezen ziek, dan kunnen
de kinderen hen gaan bezoeken onder geleide van een oppasser,
en de reis wordt voor hen betaald.

Bezoeken worden door de directeuren zeer aangemoedigd;
men behoeft voor openbaarheid niet te vreezen.

Briefwisseling. Een Kon. Besl. van 6 Juni 1890 verving
die bepalingen van de Reglementen voor de maisons péniten-
tiaires van 11 Aug.
1847 i Juli 1865 1), welke betrekking op
bezoeken en briefwisseling hebben. Eéns per 3 maanden moeten
de kinderen ouders of voogden schrijven, Hefst des Zondags, bij
dringende noodzakelijkheid ook in de week. Elke maand wordt
eene les in correspondentie gegeven. De Directeur ziet alle
brieven in, en als \'t beter is, ze niet te verzenden, beslist de
Commissie, wat er mede gebeuren zal. Papier en enveloppen
worden gratis verschaft, het port genomen van de patronaats-
gelden of soms door de Administratie betaald.

D. Dagverdeeling, ambachts-, school-, godsdienstonderwijs,
uitspanningen.

De leerlingen staan des zomers om 5 uur op — te Wynghene
echter om
6 uur —, en gaan om 8, 8I/2 of 9 uur naar bed.
Des winters is \'t uur van opstaan i uur later gesteld; dan wordt
de verloren tijd ingehaald door den arbeid te verkorten voor de
jongens boven
14 jaar, en minder ontspanning of godsdienst-
onderwijs te geven aan de jongens onder dien leeftijd. De
meisjes werken korter en hebben minder ontspanning.

Er is voor gezorgd, dat er goede afwissehng is tusschen arbeid
en ontspanning. De verandering van werkzaamheden wordt door

i) Dit Reglement is later blijven gelden.

-ocr page 79-

55

een trompetsein aangegeven, en alles gaat verder ook op militaire
wijze. In de week wordt flink gewerkt; de Zaterdagmiddag is
bestemd voor „soins de propreté" zoowel voor lichaam als voor
gebouwen. Verder kunnen de kinderen spelen en hebben „con-
férences morales." De Zondag wordt geheel besteed aan inspectie
van de uitrusting, godsdienstoefening, godsdienstonderricht, con-
férences morales en ontspanning, wandelen, spelen, gymnastiek,
lezen, voorlezen enz.

De tabel (Bijlage C.), door mij uit opgaven van de directeuren
en uit het 20-jarig verslag van Ruysselede samengesteld, geeft
de dagverdeeling in de Rijksweldadigheidsscholen gedurende de
zomerperiode van i April—30 Sept.

Ambachtsonderwijs. Men is er zooveel mogelijk op uit om
de jongens van \'t land het landbouwvak goed te keren; de jongens
uit de stad worden voornamelijk voor ambachten opgeleid.

In alle inrichtingen is ambachtsonderwijs; te Ruysselede en te
St. Hubert bovendien tuin- en landbouw —, te Namen en te Moll
tuinbouw —, te Reckheim alleen landbouw-onderwijs. De leer-
lingen die \'s zomers op \'t veld en in den tuin werkzaam zijn,
vlechten \'s winters stroohoeden, maken matten, (ook voor stoe-
len) enz.

In \'t algemeen kan opgemerkt worden, dat de jongere en
zwakkere leerlingen veel in den tuin en op \'t veld bezig zijn,
de oudere en sterkere zwaarder werk doen.

Komt de jongen in de School, dan houdt hij zich eerst bezig
met de reiniging der gebouwen, en gaat eenige weken „en
quarantaine", opdat de Directeur kunne zien, waar hij aanleg
voor heeft. De leerlingen onder de 14 jaar leeren echter nog
geen ambacht, maar gaan uitsluitend school. Heeft de jongen
nu een vak gekozen, waarin op \'t oogenblik \'t beschikbaar aantal
plaatsen bezet is, dan moet hij wachten tot er ruimte komt, en
zich zoolang op een ander toeleggen. Hierop valt aan te
merken, dat hij nu in meer ambachten bedreven kan worden,

-ocr page 80-

56

doch ook in alle een sukkel blijven, en dan wordt \'t doel niet
bereikt, wat men zich met de oprichting der Scholen voor oogen
stelde: de leerlingen tot menschen op te voeden, die met eere
hun brood kunnen verdienen.

Bij de meisjes streeft men er vooral naar, ze goede huishoud-
sters te maken.

Eene lichtzij is het groot aantal ambachten (25); \'t zou al heel
vreemd zijn, als er geen vak bij was, dat den jongen eenigszins
aanstaat, Heeft hij geen keus, dan wordt er hem een aangewezen.
Wel is \'t een feit, dat de afkeer om wat te leeren bij de meeste
jongens, die in de Rijksweldadigheidsscholen komen, groot is.
Volgens den Directeur te Namen onderscheiden vooral zij, die
op de kaden te Antwerpen of in de steenkolenmijnen werkten,
zich treurig. Volkomen onbezorgd van den eenen op den anderen
dag levende, zien ze er \'t nut niet van in, kennis op te doen. Wat
voor Namen geldt, is ook op de overige Rijksweldadigheids-
scholen van toepassing, \'t Is nu de lang niet gemakkelijke taak
van \'t personeel en vooral van de onderwijzers en werkmeesters,
om hen arbeid niet als dwang te doen beschouwen. Hun voor-
beeld echter, \'t is meermalen geconstateerd, werkt weldadig.

Kleermakers, timmerlui en schrijnwerkers, schoen- en klompen-
makers, schilders, smeden, en mandenmakers vindt men in al
deze Scholen. Reparatie moet dan ook steeds plaats hebben;
en \'t benoodigde schoeisel, de kleeding enz. wordt zooveel moge-
lijk in de werkplaatsen zelf gemaakt.

Te Ruysselede zag ik fijn mandewerk; hier zijn ook eenige
weefgetouwen, die echter als geen voordeel opleverende, misschien
spoedig zullen worden afgeschaft. De „mousses" hebben genoeg
werkzaamheden op de brik; zij pluizen touw, verstellen zeilen,
enz. Jammer is \'t, dat er nu maar 6 zijn, tegen 16 in 1890,
en 69 in 1870. In de School te Ruysselede, die eerst in de
2® plaats een industrieel doel heeft, zijn ongeveer 250 jongens
op \'t land en in den tuin werkzaam.

-ocr page 81-

57

Te Beernem zijn vooral de breisters, naaisters en borduursters
sterk vertegenwoordigd. Er is een lokaal, waar verschillende
gemaakte voorwerpen ten verkoop liggen. Vele meisjes zijn in
den tuin werkzaam; een 20-tal is aangewezen om de wasch ook
van Ruysselede—Wynghene te beredderen. De leerlingen worden
in velerlei vrouwelijke kundigheden onderwezen ; aan kantwerken
echter, hoewel inheemsch in de streek, wordt niet gedaan. In
Nov. 1893 is tot de oprichting van eene huishoudschool besloten;
men zal trachten daar flinke dienstboden te vormen.

Er wordt te Ruysselede—Beernem en te Moll ook voor parti-
culieren gewerkt; de jongens krijgen een dagloon. Op de overige
Rijksweldadigheidsscholen is dit anders.

Te Namen wordt bovendien onderricht gegeven in metselen,
slotenmaken en loodgieten. De beste leerlingen kunnen tot klerk
en magazijnbediende aangesteld worden. In 1891 waren er nog
tapijtwerkers. Waarom men ze heeft afgeschaft, is me niet be-
kend.
Thiry (Revue de Belgique, 15 juin \'89: Patronage des
enfants, p. 153) noemt het kachelmaken en tapijtwerken „des
métiers bien choisis, et à l\'aide desquels on parvient toujours
à gagner sa vie." Vroeger werden de jongens in de stad op
ambacht gezonden; eene Min, besch. van 8 Oct. 1891 schafte dit
echter af. Sedert Juli 1892 wordt alles voor Staatsrekening uit-
gevoerd, behalve \'t mandenmaken, dat tot Jan. 1896 voor reke-
ning van een particulier geschiedt. Dit laatste is m. i. echter
verkeerd voor inrichtingen als deze ; de ondernemer zal alles doen
om de leerhngen hard voort te doen maken tot eigen profijt, en op
de ontwikkeling van hunne vaardigheid, op \'t belang van de leer-
lingen wordt dan te weinig gelet. Vroeger werden de werkmeesters
door de werkgevers aangesteld, tegenwoordig alleen door de
Regeering.

Voor de meisjes wordt hier dezelfde goede zorg gedragen als
te Beernem. Eene huishoudschool bestaat al sinds Febr. 1892 ;
die te Beernem is hiernaar ingericht.

-ocr page 82-

58

Behalve de hoofdambachten zijn te St. Hubert ook eene hoef-
smederij en eene blikslagerij. Er wordt met goed gevolg aan
decoratief schilderwerk gedaan. De leerlingen, die niet bepaald
voorkeur hebben voor een ambacht, kunnen zich aan land- en
tuinbouw wijden. In 1889 werd bovendien een landbouw-cursus
geopend, die van i Nov.—15 Maart des avonds van 4—6 uur
wordt gehouden, en waar de leerlingen theoretische kennis op-
doen ; den gewonen schoolcursus moeten zij echter ook blijven
volgen.

De ambachten te Reckheim zijn bijna talloos. Er zijn vijlen-
makers, kunstdraaiers, beeldhouwers, kuipers. Lovertjes en over-
schoenen worden gemaakt. Op de andere Scholen zoekt men deze
takken van industrie te vergeefs. Reckheim heeft met Moll ge-
meen, dat er eene boekdrukkerij en binderij, en ook eene wagen-
makerij is, met Namen, dat er slotenmakers zijn. Veel wordt
er aan particulieren geleverd, in 1891 voor 4820 frs., in 1892
al voor 11990 frs. En wat \'t voornaamste is: de jongens uit
Reckheim zijn om hunne vlijt en vaardigheid bij \'t verlaten der
School zeer gezocht.

Te Moll worden negen ambachten onderwezen; die welke
men op de andere Scholen niet vindt, zijn reeds genoemd.
Misschien zal zich de behoefte doen gevoelen aan meer vakken;
de inrichting is voor uitbreiding vatbaar.

Schoolonderwijs. Van de onderwijzers wordt veel gevergd.
De kinderen komen op school — en hun afkeer om te leeren
is groot; de ouders hebben hen dikwijls daarin gestijfd, hen
geheel aan zichzelf overgelaten. Een gevolg hiervan is, dat er
zeer veel analphabeten in de Scholen komen. En ware nu het
verblijf lang, b.v. 7 jaar, dan zou het onderwijs op deze achterlijke
kinderen van nog meer invloed zijn dan nu reeds. Door de
overbevolking der Rijksweldadigheidsscholen werden echter vele
leerlingen vrij spoedig hetzij in de leer gedaan bij landbouwer
of handwerksman, of voorwaardelijk in vrijheid gesteld op een

-ocr page 83-

59

leeftijd, dat nog jaren lang het verblijf in de School zijn wel-
dadigen invloed had moeten doen gevoelen. Als frappant voor-
beeld kan ik aanhalen, dat te Ruysselede-Beernem in 1892
30 j. en 9 m. onder 12, 124 j. en 28 m. van 12—16 en 78 j.
en 25 m. boven de 16 jaar, totaal 232 j. en 62 m. zijn ver-
trokken. Ze hebben plaats gemaakt voor 277 j. en 94 m. In
1893 was \'tal niet veel beter; 228 j, en 63 m. vertrokken,
246 j. en 72 m. kwamen. Moet nu eene zoo groote afwisseling
niet veel afbreuk doen aan \'t onderwijs?

Gedurende de jaren 1891, 1892 en 1893 waren van de in-
komelingen te Ruysselede-Beernem ± 38 ®/o analphabeet of
konden maar weinig lezen en schrijven (wel een vooruitgang
bij de jaren 1860—1880, want toen was "t nog 480/
q), te Namen
55O
/q, te St. Hubert zelfs 93 O/q, te Reckheim 33 0/q.

Maar niettegenstaande het over \'t algemeen te korte verblijf
en de achterlijkheid van vele kinderen worden er uitkomsten
verkregen, die bewonderenswaardig zijn; want, verlaten zij de
inrichting, dan kunnen de meeste goed schrijven, lezen en
rekenen, hebben inzicht in de andere vakken van \'t lager
onderwijs, en is hun verstand flink ontwikkeld. Te St. Hubert
b.v., waar de inkomehngen zeer ten achter zijn, hebben van de
562 leerlingen, die in 1891, 1892 en 1893 kwamen, reeds 267 de
inrichting weêr verlaten; 243 er van waren goed onderlegd, van
20 was de kennis nog onvoldoende, en slechts 4 waren analphabeet
gebleven. Dit bleek uit een examen, dat bij \'t verlaten der School
wordt afgenomen. Voor analphabeten worden trouwens ook bijzon-
dere maatregelen getroffen; veelal volgen ze een bijzonderen cursus.

Ook zijn de oudere jongens in staat met vrucht aan den
jaarlijkschen wedstrijd tusschen de leerlingen van de „écoles
d\'adultes" van het schoolkanton, waartoe de Rijksweldadigheids-
school behoort, mede te doen. \'t Modelprogram voor de lagere
scholen van 1884 geldt ook voor de inrichtingen, waarmede wij
ons bezighouden. Te Ruysselede wordt onderwijs gegeven in

-ocr page 84-

6o

lezen (Fransch en Vlaamsch), taal (Fr. en VI.), rekenen, schrijven,
geschiedenis, aardrijkskunde, zang, teekenen, landbouw-, staat-
huishoudkunde en gezondheidsleer (de 4 laatste vakken staan
niet op \'t program te Beernem). De „mousses" leeren bovendien
nog meetkunde en muntenkennis; vooral is aardrijkskunde hier
een hoofdvak. De jongens volgen tot hun 14^« jaar een com-
pleten cursus, maar krijgen daarna nog dagelijks onderricht. Te
Ruysselede zijn 4, te Beernem 3 klassen, te Wynghene maar i.
In eerstgenoemde school is er in de laagste klasse eene Fransche
en eene Vlaamsche parallel-afdeeling. Zijn de jongens ver genoeg,
dan krijgen de Fransch-sprekende Vlaamsche, de Vlaamsch-
sprekende Fransche les. In alle klassen te Ruysselede wordt
ongeveer hetzelfde onderwezen, maar wat in de lagere klasse
geleerd is, wordt in eene hoogere steeds gerepeteerd en uitgebreid.

De schoollokalen zijn nog niet zoo goed ingericht als onze
nieuwe openbare lagere scholen. Banken, boeken, platen, borden
dateeren gedeeltelijk al van voor jaren.

In de overige Rijksweldadigheidsscholen valt weinig verschil
met Ruysselede op te merken. Het aantal klassen is van 4—
in de meisjes-afdeeling te Namen 2. Te St. Hubert, Reckheim
en Moll dient nog het bouwkundig teekenen genoemd te worden
voor de leerlingen, die den gewonen schoolcursus hebben door-
loopen. Terwijl er in de hoogste klasse te Moll i) veel werk
van \'t Vlaamsch wordt gemaakt, moet het wel opvallen, dat daar
zoo weinig Vlaamsche boeken in de bibliotheek zijn. Tegen
220 Fransche, maar 3 Vlaamsche.

Godsdienstonderricht en godsdienstoefening De gods-
dienstige opleiding is toevertrouwd aan aalmoezeniers, omdat al
de kinderen R. K. zijn. Mocht het voorkomen, dat er kinderen
van andere geloofsbelijdenis zijn, dan krijgen ze, zoo mogelijk,
van hun leeraar les. Dat dit nog al moeilijkhedep met zich

i) Zie Bijlage D.

-ocr page 85-

6i

brengtj kan hieruit Wijken, dat, toen er voor eenige jaren een
.protestantsche jongen te Ruysselede was, een predikant uit Ostende
moest komen. Te St. Hubert zou men zoo\'n jongen echter niet
houden, maar naar eene andere inrichting, waarschijnlijk Namen,
zenden. Op gewone dagen wordt er voor de kleine jongens en
meisjes ook eenige tijd aan godsdienstonderricht besteed; des
Zondags echter moeten alle leerlingen eenige uren in de kerk of
kapel vertoeven. Met uitzondering van Namen, waar de leer-
lingen in de stad ter kerk gaan, heeft iedere Rijksweldadigheids-
school hare kapel.

Vooral de „conférences morales" door aalmoezeniers en onder-
wijzers gegeven, kunnen veel nut stichten. Ze hebben tot onder-
werp: arbeid, spaarzaamheid, deugd, plichten van de leerlingen
jegens hunne meerderen en hunne kameraden, welvoegelijkheid,
tucht, enz.

Uitspanningen zijn er vele. Te Ruysselede is daarin nog
meer afwisseling dan in de overige Scholen. Te Ruysselede,
Namen (jongensafdeeling), St. Hubert en Reckheim is een fan-
farekorps van 30—40 leden. Te Moll wordt er een opgericht.
Door de voortdurende wisseling van leerhngen kost het wel eens
moeite \'t korps voltallig te houden, te meer, omdat het een
gunst is te mogen meeblazen. Te Reckheim echter schijnen de
jongens zoo muzikaal te zijn, dat men uit 35 a 40 ^jo der leer-
lingen eene keus kan doen.

Vooral de meisjes doen veel aan den zang. Als verdere uit-
spanningen zijn te noemen gymnastiek, spelen en wandelen.
Alleen te Ruysselede en te Reckheim is eene gymnastiek- tevens
uitspanningszaal. Op de overige inrichtingen zijn op de speel-
plaatsen eenige gymnastiekwerktuigen, behalve te Moll. Hoewel
de galerij, die men om de speelplaatsen te Namen, St. Hubert en
Moll gebouwd heeft, aan de leerlingen wel beschutting kan bieden,
moet, dunkt me, bij aanhoudend slecht weer toch \'t gemis eener
uitspanningszaal gevoeld worden. Men behelpt zich met de eetzaal.

-ocr page 86-

62

Onder de spelen is te Ruysselede het schieten op de gaai
opgenomen. Hier is ook een tooneeltje in de gymnastiekzaal,
waar de leerlingen in den winter eenige opvoeringen geven.

Wjndelingen worden \'s Zondags gemaakt, uitgezonderd te Moll,
waar er een uur in de week voor wordt aangewezen, en te
Wynghene, waar dagelijks gewandeld wordt.

In elke Rijksweldadigheidsschool is een bibliotheekje, meest
in de rapportzaal. Des Zondags worden daaruit boeken aan de
leerlingen geleend, en ze maken er druk gebruik van. Het aan-
tal deelen bedraagt gemiddeld 1200, behalve te Moll (zie pag 60).

E. Verpleging , Voeding i), Kleeding, Ligging, Maatregelen
ter bevordering van de gezondheid.

\'t Voedsel is krachtig en afwisselend; een dringend vereischte,
omdat de kinderen die in de Scholen komen, dikwijls zwak zijn,
wat nog verergerd is door erfelijke aandoeningen. Bovendien,
wil \'t vak- en schoolonderwijs goede vruchten dragen, dan moet
aan voeding en verzorging alle aandacht worden gewijd.

Bij Min. besch. zijn aard en hoeveelheid van \'t voedsel vast-
gesteld, en in de verschillende Scholen is er niet veel onderscheid,
behalve dat het te Ruysselede—Beernem rijkelijker is.

Hier en te Reckheim ontbijt men te 7 ä 7I/4, in de andere
Scholen te 5I/2 of 53/4 ure. Daar bestaat de goede gewoonte
om direct aan de leerlingen, als zij aangekleed zijn, eene boterham
te geven; de tijd tot 12 uur, wanneer \'t middagmaal wordt ge-
bruikt, is niet zóó lang, dat eene regeling als te Ruysselede—
Beernem en te Reckheim, waar de leerlingen pas na 1I/2 uur
onderricht genoten te hebben, hun ontbijt krijgen, de voorkeur
verdient.

Des morgens wordt brood en koffie met melk gegeven. Te
Ruysselede—Beernem is het dagelijks gesmeerd, te Reckheim des

l) Zie ook Bijlage E.

-ocr page 87-

63

Zondags. Om 12 uur afwisselend erwten-, rundvleesch-, varkens-
vleesch- en groentesoep, (rundvleesch 20 a 25 K G. — te Reckheim
maar 12 K.G. — varkensvleesch 7I/4 K.G. per 100 leerlingen), waarin
het noodige brood en aardappelen. Om 5I/4 a 51/2 te Ruysselede—
Beernem en te Reckheim, ora 6 uur in de overige Scholen
avondmaal bestaande uit potage aux pommes de terre of au riz,
en des Zondags uit potage aux léguraes secs. Om 12 uur
krijgen de kinderen, althans te Ruysselede—Beernem, ook vruch-
ten, al naar \'t seizoen oplevert. Verder wordt hier en te Reckheim
in plaats van gewoon rundvleesch des winters Amerikaansch
vleesch gebruikt (10 a 15 K.G. per 100 leerlingen). Des Vrijdags
bovendien op alle Scholen stokvisch, haring of zoutevisch.

Ook wordt hier en daar wel eens, b. v. aan de jongens, die
in den zomer den geheelen dag grasmaaien of hooien, eene
versnapering gegeven, welke gewoonlijk bestaat in bier.

Voor de zieken wordt uitneraend gezorgd; wijn, bier, eieren,
sinaasappelen, kalfsvleesch, enz. is te hunner beschikking, wanneer
dit noodig raocht zijn.

Te Ruysselede wordt het graan ook voor de overige Rijks-
weldadigheidsscholen gemalen. De groote tuinen daar voorzien
deze en zelfs eenige gevangenissen ook van vruchten. Iedere
School voor jongens heeft haar eigen bakkerij. Het eten wordt
op gewone fornuizen in één grooten pot gekookt; wat nog al
bezwaren mede raoet brengen, dunkt me. Voor de zieken is
meest eene afzonderlijke keuken. Zoowel in bakkerij als keuken
zijn jongens onder opzicht van een meesterknecht werkzaam.
Te Beernem en te Namen (meisjesafdeeling) koken de zusters
met hulp der meisjes.

De uitrusting der leerlingen is goed voorzien. Bij hunne komst
in de inrichting krijgen ze een nummer, dat met het numraer
op de nieuwe kleeren en op het kastje in de slaapzaal corres-
pondeert; ze kunnen daarin zondagskostuura, schoenen, borstels
en verdere ingrediënten bergen. Het ondergoed wordtin de linnen-

-ocr page 88-

64

kamer bewaard, en ook de oude plunje. Deze kunnen ze terug
krijgen als zij de School verlaten, maar ze is veelal te slecht. Hun
uitrusting komt den Staat per leerling op ongeveer
35 frs. te
staan, en wordt grootendeels in de Scholen zelf gemaakt.

Het kostuum is in alle Rijksweldadigheidsscholen ongeveer
hetzelfde, en bestaat voor de jongens des zomers uit muts van
karsaai, blauw- of grijshnnen kiel, pilowbroek en klompen of
schoenen; (des Zondags is \'t wat sierlijker en worden schoenen
en hoed gedragen); voor de meisjes uit mutsje, linnen japon en
schort en schoenen of klompen (des Zondags uit hoed, blauw jak,
schort, roodbaaien rok en witten of gestreepten halsdoek en
schoenen). Des winters is voor warme kleeding gezorgd; dafl wordt
de hnnen kiel een lakensche, de linnen japon een flanellen.

Ligging. Zooals reeds op pag. 31 v.v. is opgemerkt, zijn in alle
Scholen behalve te Namen groote slaapzalen met flinke ventilatie,
en
2 of 3 rijen bedden. Hoe ruim de kamers ook zijn, toch is
men er b.v. te Ruysselede niet in geslaagd den jongen de hem
toekomende
14 M^. lucht te geven; te Beernem moeten de
meisjes zich met heel wat minder tevreden stellen. Nu werden
er twee middelen aan de hand gedaan, óf de gebouwen te ver-
grooten, wat niet overal goed kon geschieden, óf eene nieuwe
inrichting te bouwen. Gelukkig besloot men tot het laatste, en
door de openstelling van Moll in Aug. j.l. heeft men \'t kwaad
voor langen tijd verholpen.

De ledikanten zijn van ijzer en zien er proper uit. Voor flinke
bedekking wordt groote zorg gedragen. De leerlingen moeten
hun bed zelf opmaken. Te Moll zijn, in tegenstelling van de
overige Scholen,
roode wollen dekens. De Directeur zegt: la
couverture de laine rouge donne k nos dortoirs un aspect plus
gai, qui n\'est pas sans influence sur le moral des enfants.

Maatregelen ter bevordering van de gezondheid en
reinheid.

Als men de directeuren hoort en de verslagen leest, moet

-ocr page 89-

65

men wel een diep medelijden krijgen met den toestand, waarin
vele kinderen in de Scholen komen. Zijn zij door gebrek bleek
en uitgeteerd, dan doet de uitstekende behandeling spoedig
wonderen, maar sommige lijden bij gemis van eene zorgvuldige
geneeskundige behandeling aan ziekten, die eerst na langen tijd
genezen. Zelfs moeten ze in enkele gevallen naar eene specialiteit
gezonden worden, en vinden dan zoolang een onderkomen in
het een of andere liefdegesticht.

Bij hunne komst worden de leerlingen aan een nauwkeurig
onderzoek onderworpen; het haar wordt geknipt, ze nemen een
bad. Eiken morgen wordt er door de oppassers inspectie ge-
houden of ze zich goed gewasschen hebben.

Des Zaterdagnamiddags worden de gebouv/en gereinigd en een
bad of voetbad genomen. Te Ruysselede is een overdekt
zwembassin; te Reckheim eene zwemplaats. Ter bevordering
der frischheid worden te Namen eiken dag de slaapcellen met
chioor berookt.

Zieken zijn er over \'t algemeen niet veel, te Ruysselede—Beer-
nem zeer weinig. Bij mijn bezoek waren er de ziekenzalen
onbezet; eenige jongens slechts waren licht ongesteld. In de
jaren 1860—-1880 was dit volgens mijne berekening anders; toen
waren op eene gemiddelde bevolking van 765 kinderen, 172
langer of korter tijd ziek, d. w. z. 22
o/q. De betere voeding
zal op de verandering ten goede wel veel invloed gehad hebben.

Volgens Mr. Simon van der Aa (t. a. p. pag 80) bedraagt
het aantal zieken in onze Rijksopvoedingsgestichten van i tot
3
O/q, of van 2 tot 4 ^Iq. Nu is \'t percent in de Rijksweldadig-
heidsscholen, wat de jongens betreft, iets hooger, wat de meisjes
aangaat, nog iets lager. Men moet echter epidemie-jaren uit-
zonderen, ofschoon door uitnemende voorbehoedmaatregelen
sterfgevallen nooit in groot aantal te betreuren waren. In Jan.
1893 heerschten te Ruysselede de pokken; 7 leerhngen werden
aangetast, 3 stierven; in Jan. 1894 de mazelen; van de 6 zieken,

5

-ocr page 90-

66

die naar een alleenstaand gebouwtje, 300 M. van de School af,
gebracht en door „zusters" opgepast werden, overleed er één.
Tegen de cholera werden in Sept. 1892 flinke maatregelen
genomen; men bleef er gelukkig van verschoond.

De dokters wonen niet in de inrichting. Zij hebben hulp
van ziekenoppassers of „zusters". De centrale apotheek van het
leger verschaft de geneesmiddelen, die verder in de apotheek
van de School worden bereid. Over \'t algemeen valt er niet
over te klagen, dat de geneesheeren niet genoeg hulpmiddelen en
plaatsruimte voor hunne zieken hebben; de infirmerie te St. Hubert
is m. i. zelfs goed ingericht; deze bestaat n.1. uit kamer met
apotheek voor de geneesheeren, kamer voor de ziekenoppassers,
keuken, verbandkamer, 7 ziekenkamers, tuin voor de herstellenden
en lijkenkamertje.

Te Namen worden de zieken in lichten graad aangetast, in
hunne slaapcel behandeld; voor besmettelijke is in ieder der
afdeelingen eene ziekenzaal, zooals reeds vroeger opgemerkt is.

Doorgaans zijn slechts eenige sterfgevallen per jaar in iedere
School te betreuren.

-ocr page 91-

HOOFDSTUK Hl,

Het ontslag uit de Rijksweldadigheidsscholen.

Dit kan plaats hebben:

lO. door het bereiken van de meerderjarigheid (21 jaar);

2O. door \'t verloop van den tijd, gedurende welken de kin-
deren in de Scholen zijn geplaatst;

3O. door uitbesteding van den leerling vóór dien tijd, bij
landbouwer of ambachtsman;

4O. door de jongelieden aan de ouders terug te geven;

5O, door opzending naar \'t quartier de discipline te Gent of
te Brugge.

\'t Ontslag sub 3O. en 4O. is voorwaardelijk; in het geval van
5O. kan de leerling bij voortdurend goed gedrag weder in de
Rijksweldadigheidsschool terugkeeren.

Meestal zal de rechter eene plaatsing tot de meerderjarigheid
bevelen, omdat de Administratie toch altijd bij goed gedrag en
teekenen van voortdurende verbetering tot voorwaardelijk ontslag
kan besluiten.

Art. 30 der Wet van 1891 toch bepaalt, dat jongelieden,
die ingevolge de artt. 24, 25 en 26 (boven behandeld) en
art. 72 C. P. ter beschikking van de Regeering zijn gesteld, en
onafgebroken gedurende 6 maanden in eene Rijksweldadigheids-
school zijn geweest, in de leer kunnen worden gedaan bij een
landbouwer of een ambachtsman. Ook mogen ze met toestem-
ming en op kosten van ouders of voogd in eene openbare of
bijzondere onderwijs- of liefdadigheidsinrichting worden geplaatst.
Het ontwerp wilde alleen kinderen onder de 16 jaar ter be-

-ocr page 92-

68

schikking van de Regeering gesteld na ontslag van rechtsver-
volging, omdat ze oordeel des onderscheids misten, van dit
voorrecht doen gebruik maken, maar de heer
de Sadeleer
merkte bij de discussie in de Kamer op, dat het èn voor den
Staat voordeelig, èn voor sommige ouders goed kon zijn, als de
bepaling ook tot andere gevallen werd uitgestrekt. De Regeering
zal in elk geval toezicht hebben.

Is dan \'t kind of de jonge man geheel los van de School? Ja,
zei de Minister; alleen als hij zich misdraagt, keert hij door
een eenvoudigen maatregel van tucht in de School terug.

Volgens art. 31 kunnen de leerlingen ook voorwaardelijk aan
ouders of voogden worden teruggegeven, als dezen voldoende
waarborgen van zedelijkheid geven, en er voor instaan, dat zij
in \'t vervolg goed op hun kind of pupil zullen letten. Mocht
echter blijken, dat het verblijf in \'t ouderlijk huis of bij den
voogd voor de zedelijkheid der kinderen gevaarlijk is, dan zullen
ze bij Min. besch. weêr in de School terugkomen. Om de
volledige afscheiding, waarvan in art. 29 sprake is, te behouden,
rekent men, dat deze jongelieden ter beschikking van de Re.
geering gesteld zijn op den datum, dat zij wederom zijn opge-
nomen (art. 32). Deze bepaling is gemaakt, omdat ze voor-
waardelijk in vrijheid gesteld, slechte gewoonten kunnen hebben
aangenomen, en zoo voor de medeleerlingen gevaarlijk zijn.

Eene schaduwzijde van dit voorwaardelijk ontslag is zeker, dat
de directeuren er een te druk gebruik van moesten maken, waar
de Scholen zoo overvuld waren. Deze inrichtingen kosten zeer
veel, en daar er plaatsgebrek was en tot voor eenigen tijd nog
geen nieuwe School geopend, moest men tot andere middelen
de toevlucht nemen, om overbevolking te keeren. Zoo vind ik
o. a. vermeld, dat in Oct. 1892 eene bijzondere sectie aan
\'t quartier de discipline te Gent zou worden toegevoegd, voor
jongens, die nu wel niet bepaald slecht van gedrag waren, maar
toch aan een „régime moins paternel que celui des écoles de

-ocr page 93-

69

bienfaisance de l\'Etat" behoefte hadden. Er is gelukkig aan dit
plan geen gevolg gegeven, want als men hiervan uitgaat, dat de
Rijksweldadigheidsscholen moeten opvoeden, en geen strafinrich-
tingen zijn, dan lijkt me het quartier de discipline te Gent,
hoe humaan de behandeling er ook is, waarvan ik mij mocht
overtuigen, toch daarvoor niet de geschikte plaats.

Als nu de kinderen in \'t ouderlijk huis terugkomen, hetzij
op 2
I-jarigen leeftijd of vroeger, kan de omgeving voor hen
weer verderfelijk worden en aan de uitnemende opvoeding die
ze in de Scholen genoten hebben, zeer schadelijk zijn. Hoe dit
te keer te gaan?

Eenigen zijn door de Congoleesche Regeering als smid aan-
genomen en verdienen flink hun onderhoud. De Administrateur-
Generaal
van Eetvelde kon de gunstigste berichten van hen
geven. Maar, daar de adspiranten aan verschillende vereischten
moeten voldoen, komen maar weinigen voor uitzending in aan-
merking. Anderen worden in \'t leger geplaatst, en zijn vooral
als muzikant zeer gezocht.

Vele jonge mannen zijn in de werkplaatsen der School tot
uitnemende ambachtslui gevormd, en zouden in de maatschappij
uitstekend hun brood verdienen, als — zij maar hier of daar
plaats konden krijgen. Hierin worden ze nu geholpen door de
Patronaatscommissies., die in alle groote plaatsen van België
bestaan, en den jongen man bij zijne intrede in de maatschappij,
aan welke hij wel wat
te veel ontwend is, tot steun en hulp zijn. Ze
hebben menigen flinken jongen, die uit de Rijksweldadigheidsschool
gekomen, met moed een nieuw leven begon, maar door ver-
schillende omstandigheden den ondergang nabij was, voor de
maatschappij behouden.

Hoe zijn deze Patronaatscommissies georganiseerd? 1)

I) Rapport van den heer LE CoRBESiER op \'t intern. Congres te Ant-
werpen, Juli 1894.

-ocr page 94-

70

In 1888 werden ze opgericht en zijn nu in de meeste hoofd-
plaatsen der rechterlijke arrondissementen gevestigd. Ze honden
zich bezig met:

I. kinderen „moralement abandonnés" (enfants martyrs) : Ceux,
qui par suite des infirmités, de la négligence, des vices de leurs
parents ou d\'autres causes, se trouvent livrés à eux-mêmes et
privés d\'éducation.

II. ontslagen veroordeelden en kinderen ter beschikking van de
Regeering gesteld en in eene Rijksweldadigheidsschool geplaatst
geweest,

III. bedelaars en landloopers, die in een bedelaarsgesticht of
toevluchtshuis geïnterneerd waren.

In de hoofdplaatsen der rechterlijke arrondissementen van minder
belang wijdt hetzelfde Comité zijne zorgen aan de 3 categorieën.
Niet alzoo in de groote centra ; daar is voor iedere soort eene Com-
missie, Die, welke zich met de kinderen onder I. genoemd bezig-
houdt, gaat preventief te werk. Hare werkzaamheid is geëindigd,
als b.v, plaatsing in eene Rijksweldadigheidsschool gevolgd is.
De Comité\'s voor de categorieën II. en III. stellen zich ten doel
de ontslagenen in de wereld vooruit te helpen, hen in \'t ambacht
te plaatsen, dat ze in de inrichting hebben geleerd.

We hebben ons hier meer in \'t bijzonder bezig te houden met
de patronage voor jongeheden, uit de School ontslagen. Dikwijls
zijn de ouders in de onmogelijkheid om hun wat ze noodi
hebben, kleeding, voedsel, gereedschappen te verschaffen, of be-
moeien zich niet met hen. En hoe, als ze geen ouders of naaste
bloedverwanten hebben? Kwamen de Comité\'s niet te hulp, ze
zouden zich spoedig misschien weêr aan nieuwe overtredingen
schuldig maken, of zich als landlooper laten oppakken. 1).

De Comité\'s kiezen hunne leden zelf, met goedkeuring van den
Minister van Justitie. Ze hebben correspondenten over \'t gansche

i) Thiry: La Protection de 1\'Enfaace, Bruxelles 1890, pag. 56 v.v.

-ocr page 95-

71

land, die toezicht houden op pupillen en patroons. De grootste
moeilijkheid bestaat in het vinden van geschikte correspondenten;
op \'t Congres te Bergen van de Belgische patronaats-vereeni-
gingen, in Dec. 1893 gehouden, werd er levendig over de kwestie
gediscussieerd, i)

De volgende vraag werd aan het Congres voorgelegd: Quels
sont les moyens les mieux appropriés au caractère des institutions
de patronage et aux conditions, dans lesquelles elles fonctionnent
pour assurer l\'efficacité de la surveillance que les comités de
patronage ont à exercer, en ce qui concerne les placements en
apprentissage, sur les nourriciers et les enfants confiés à ceux-ci ?

Twee rapporten waren er over, n.1. van den heer Le Corbesier,
conseiller à la Cour d\'appel de Bruxelles, en van den heer
silvercruys, procureur du Roi à Tongres. De eerste vindt het
verkieslijker, dat één persoon dan een sub comité zich met de
plaatsing bezighoudt. De tweede wil niet te veel op de toewijding
van tusschenpersonen rekenen, die toch altijd aan ééne plaats
gebonden zijn. Bovendien: personen verdwijnen — instellingen
blijven. Hij wil de hulp van den vrederechter inroepen, en om
hem heen verschillende correspondenten groepeeren. De heer
Thiry, president van de patronaats-commissie te Luik, stelt voor
\'t van omstandigheden te laten afhangen, wat gedaan moet worden.

De volgende besluiten zijn o.a. genomen: L Het is wenschelijk,
dat een voortdurend toezicht op de kinderen en de patroons
gehouden worde door de patronaats-commissies, met behulp van
locale correspondenten en met uitsluiting van elk administratief
toezicht. II. Het is wenschelijk, dat de locale correspondenten zich
groepeeren volgens de voorschriften van de patronaats-commissies.

Ze lijden mij echter wel wat te zeer aan algemeenheid.

Om voeling tusschen de verschillende Commissies te houden,
is er eeng vereeniging van arrondissements-comité\'s opgericht,

1} Revue pén. No. 6, juin 1894.

-ocr page 96-

72

die ééns per jaar te Brussel samenkomt; en op 22 Dec. 1889
kwam tot stand eene „Fédération des sociétés belges pour le
patronage des condamnés libérés et des enfants moralement aban-
donnés", die sedert 1890 om de 3 maanden een bulletin uitgeeft.

Wil de patronaats-commissie nu goed werken, dan moet ze
zich noodzakelijk tot de directeuren der Rijksweldadigheidsscholen
wenden, want dezen alleen kunnen de vereischte inlichtingen ver-
schaffen en de leerlingen aanwijzen, die voor plaatsing in aan-
merking komen. Om vereenvoudiging aan te brengen, werden
bij Min. besch. van April 1891 2 bulletins 1) ingesteld, waarvan
\'t eene inlichtingen over de patroons bevat, die wel pupillen
zouden willen en kunnen hebben, en door de Comité\'s aan den
Directeur wordt gezonden. Deze doet eene keuze en zendt dit
bulletin met het tweede, waarop inlichtingen over den jongen,
die voor uitbesteding in aanmerking komt, naar den Minister
van Justitie, die definitief beslist. 2)

De moeilijkheid voor de Comité\'s bestaat hierin, of ze hunne
beschermelingen bij een landbouwer of bij een handwerksman in
de leer zullen doen. Voor hen die zich te Ruysselede uitsluitend
met landbouw bezighielden, of de leerlingen uit Namen, eene
„école industrielle", is de weg als aangewezen, maar er zijn meer
gevallen. Er dient vooral op gelet te worden, dat de leerlingen
ver van \'t ouderlijk huis geplaatst worden; en nu bestaat de
gewoonte, dat aan de Comité\'s door de directeuren wordt mede-
gedeeld of \'t wenschelijk is, dat de ouders de verblijfplaats hunner
kinderen te weten komen. Maar dan ook, zal men altijd men-
schen kunnen vinden, die niet uitsluitend om \'t geldelijk voordeel
een leerling van de Rijksweldadigheidsscholen in huis willen
nemen? Er z-ijn gevallen te over, dat het werkelijk alleen daarom

1) Bijlage F. Cf. C. de Corny: Le Patronage en Belgique. Revue
pén., février 1892, pag. 217. *

2) Of \'t verblijf voor de meisjes in de Scholen te Beernem en Namen
op deze wijze wel eens verkort wordt, is mij niet gebleken.

-ocr page 97-

73

bleek te doen te zijn. Iedere jongen moet een bed en liefst een
kamertje hebben. Hij moet behandeld worden als kind des
huizes, een klein dagloon verdienen voor niet te zwaar werk,
goed gekleed en gevoed worden. 1) Dit is alles mooi en wel,
zal men zeggen, maar de kosten, wie betaalt die ?

Een teêr punt.

De heer Thiry 2) rekent uit, dat, als b. v. de landbouwers
voor dit alles niet zeer goed betaald worden, zij liever een jongen
arbeider nemen, die hun 75 a 100 frs. aan loon en 25c12 frs.
aan voedsel en ligging, te zamen ongeveer 560 frs. kost. Eischt
men nu, zegt de heer
Thiry, voor den leerhng al wat opge-
noemd is, en neemt men er bij in aanmerking, dat de boer toch
altijd eenig wantrouwen tegen zoo\'n pupil zal koesteren, dan mag
de patronaats-commissie er veilig op rekenen, dat ze per jaar
voor den leerling minstens 360 frs. moet bijpassen; in de glas-
blazerijen te Val-St.-Lambert is dat zelfs 480 frs. Doet ze\'t niet,
dan krijgt ze haar pupil niet geplaatst, of wordt hij als gewoon
arbeider behandeld.

Willen de patronaats-commissies goed werken, dan hebben ze
groote sommen noodig. Gedeeltelijk worden die gevonden uit
de contributies der leden; de rest moet de Staat bijpassen., Deze
geeft voor ieder leerling door de Comité\'s geplaatst, fr. 0,50 per
dag, door de directeuren der Scholen eens per 3 maanden uit
te keeren. Voor 1893 was de begrooting ongeveer 50,000 frs.,
voor 1894 70,000 frs.

Opdat de pupillen bij hunne meerderjarigheid zich eene kleine
uitrusting zullen kunnen aanschaffen, zetten de meeste Comité\'s
voor ieder leerling een sommetje vast, dat hem niet vóór zijn
2iste jaar wordt uitgekeerd. Over zijn dagloon heeft hij de

1) A. Ulveling: Protection de l\'Enfance. Patronage des détenus et des
libérés. Luxembourg
1890, pag. 23.

2) Thiry; Placement des enfants dans les familles. Revue pén , juin 1893,
pag. 780.

-ocr page 98-

74

vrije beschikking. Om echter het sparen aan te moedigen is
in Dec, 1892 bepaald, dat de pupillen in 2 klassen zullen worden
verdeeld. In de eerste komen zij, die op den i^tei Juli nog
geen 16 jaar zijn; in de tweede, de overige. Nu zijn er voor
iedere klasse 6 premies uitgeloofd, van 30, 25, 20, 15, 10 en 5
frs., die verdeeld worden onder hen, die op 31 Dec. van elk
jaar \'t meest op hun spaarboekje hebben laten bijschrijven,
\'t meest dus van \'t zakgeld hebben overgehouden. Deze be-
paling heeft uitnemend gewerkt; over 1893 was in de i® klasse
van 49—26, in de 2® van 47—33 frs. bespaard.

Boven is al aangestipt, dat de keuze tusschen landbouwer en
ambachtsman moeilijk kan zijn. De heer
le Corbesier vindt
in zijn rapport, op \'t Antwerpsche Congres overgelegd, de plaat-
sing bij den eersten beter, omdat men bij hem altijd werk vindt,
en ook de onkosten minder zijn. De
4" Commissie ter voorbe-
reiding van \'t Penitentair Congres te Parijs in 1895 te houden,
den 23\'\'™ Mei 1892 vergaderd, besloot door de hoogst gunstige
inlichtingen uit bijna geheel Frankrijk, omtrent de i)laatsing van
kinderen bij landbouwers geen discussie op \'t Congres uit te
lokken. 1) Naar mijne bescheiden meening heeft men niet ge-
noeg acht geslagen op de ongunstige rapporten, die toch ook
zijn ingekomen, b.v. uit \'t departement Tarn et Garonne. Daar
worden de kinderen door de boeren geëxploiteerd, overstelpt met
werkzaamheden boven hunne krachten, en onvoldoende gevoed. En
nu moge er eenig verschil zijn in karakter en omstandigheden
van den boerenstand in Frankrijk en in België, dit zal m. i, niet
groot zijn, en de vraag blijft dan gewettigd of de uitbesteding
bij een landbouwer in België niets te wenschen overlaat. Mij
schijnt het toe, dat dit wel \'t geval is. Eenige voorbeelden
mogen voldoende zijn: In 1890 werd een leerling van 19 jaar
uit Ruysselede bij een boer geplaatst; deze dwong hem bij anderen

i) Revue pén. juin 1892, pag. 892.

-ocr page 99-

75

te gaan werken, en gaf hem geen centime arbeidsloon. De jongen
bezat alleen, wat hij aan \'t lichaam had, en in geen 3 jaar was
hem, volgens zijn beweren, eenig nieuw goed gegeven. Zijn
bed bestond uit stroozak met één deken voor winter en zomer.
Een ander geval. In Sept. 1893 werd een jongen van isl/gjaar
bij een landbouwer in de leer gedaan, en kwam in April 1894
in de School terug, ontoonbaar, met gescheurde kleeren, en schoe-
nen in allertreurigsten staat.

Ik wil gaarne toegeven, dat dit uitzonderingen zijn ; maar beter
toezicht ware iii ieder geval gewen scht, hetzij doordat de patro-
naatsvereenigingen één of meer inspecteurs aanstelden of de Staat
het deed (wat m. i. nog \'t verkieslijkst zou zijn). 1)

De leden der Comité\'s kunnen echter persoonlijk ook veel
goeds uitrichten door herhaalde bezoeken bij den patroon. Want
de correspondent, hoe goed hij ook toezicht houde, zal in vele
gevallen niet alles te weten komen. De pupillen zullen niet altijd
naar hem durven gaan, hetzij uit eene zekere blooheid of uit
vrees voor den patroon. Misschien ook wonen ze te ver af.

Om meer aaneensluiting tusschen de patronaatsvereenigingen
in verschillende landen te krijgen, is op 30 Juli 1894 op\'t intern.
Congres te Antwerpen een „Comité international de patronage"
opgericht. „II est institué un comité intern, ayant pour mission
de préparer la réunion périodique à Anvers du congrès des
oeuvres de prévention de la récidive criminelle par le patronage
et la protection de l\'enfance, et de publier annuellement le bul-
letin des oeuvres. Il a pour but de préparer la solution des
problèmes internationaux concernant le patronage.\'\'

I) Ik kan dus zeer goed medegaan met de op \'t Congres te Bergen
(zie pag.
71) genomen conclusie, dat scherp toezicht door de patronaats-
commissies zeer gewenscht is, maar in stede van de Administratie geheel
uit te sluiten, zou ik juist een van Staatswege aangesteld Inspecteur willen
hebben, omdat de leerling toch eigenlijk tot zijn
21\'*« jaar door den Staaf
opgevoed wordt.

-ocr page 100-

76

Als dit Comité intern, zulke zegenrijke vruchten op zijn
werk ziet als de patronaats-commissies in België, kan het
tevreden wezen.

De volgende staatjes geven \'t aantal malen, dat leerlingen uit
de Rijksweldadigheidsscholen in de leer zijn gedaan van i Jan.
1891—I Jan. 1894, en de meer of minder goede uitkomsten,
met die plaatsing verkregen.

■ patk.-commissib

ßUYSSE-

Quaktier

j

Namen.

St.Hubeet.

Beckhkim.

db disc. te

Totaal.

te

lede—B.

G-ent.

\'f Brussel .....

196

14

13

34

I

258

., Antwerpen . .

162

10

9

10

191

\' ; Luik.......

102

3

70

7

2

184

Bergen.....

24

34

31

20

3

112

Neufchateau .

43

43

Namen .....

2

23

25

\' Kortrijk ....

12

2

6

I

21

\' Seraing.....

15

2

17

Verviers ....

I

9

I

I

12

Gent.......

I

3

I

6

11

j ^ Charleroi . . .

3

4

3

I

11

Tongeren ...

2

I

2

5

1 Dendermonde

I

t

I

3

: . Leuven .....

2

2

Brugge.....

2

2

Hasselt.....

I

507

105

186

85

15

898

Door de dir.

180

81

geplaatst. . .

29

12

8

310

Algem. Totaal

687

134

267

97

23

1208

Daar enkele jongens achtereenvolgens door verschillende patro-
naats-commissies zijn geplaatst, geeft het cijfer van die 1208
uitbestedingen niet \'t aantal geplaatste kinderen. Dit bedroeg 1190.

-ocr page 101-

77

É

Ö S fc

S « w
? a

i i 1

^ ^ "

• ■ S

^Isll

tn S £

S <0 0 ^ n

J-ö S 53 ë

o.a-S\'ö

il
Ö :;zf» ci

-ïi\'-a

i 0 B

1 fel Ss

-gilll
S M a g fl

il

g 2 „ .S
S d " 5

s

0
H

Ruysselede-B. .

8

4

1

6

I

20

Namen.......

0

I

4

St. Hubert____

2

2

14

2

20

Reckheim.....

I

2

3

Algem. Totaal.

10

4

4

25

4

47

, ci

Cl

Leerlingen weder in de School opgenomen

ee

0:. §

§

É

W ^

te « 1

i 1 i

S P ü

B^ ^ w

O

1 ^ " ö\'

1 bO

II

SI
>

gfl 1
ff c \'Ö

« 2 Is §

\'ö g So S

Sfl 1

rfl

1 t

S3 S)
%

rd «J
OJ rö

ö flCö g
1 °

8|l
\'«\'SS

d
0

<

§

Ruysselede-B. .

83

17

8

6

I

10

\'25

Namen.......

5

4

3

2

I

15

St. Hubert____

17

,5

11

12

45

Reckheim.....

3

13

16

Algem. Totaal.

108

26

11

2

18

I

35

201

RECAPITULATIE.

irgo

234

Aantal uitbestede leerlingen..........

Aantal leerlingen, die hun patroon verlaten hebben om
verschillende redenen............

Zijn uitbesteed gebleven .... 956

-ocr page 102-

78

Aantal malen, dat leerlingen uitbesteed zijn.....1208

Aantal leerlingen weder in de Scholen wegens wangedrag

teruggebracht of naar Gent opgezonden (112-f-18) 31
Wegens wangedrag heeft dus niet aan de verwachting
beantwoord
2,6 O/q der uitbestedingen.

ALGEMEENE UITKOMSTEN.

Aantal malen, dat leerhngen uitbesteed zijn.....1208

Aantal in de Scholen weder opgenomen leerlingen, die dus

niet aan de verwachting hebben beantwoord. ... 201
of 17 0/0; 83 o/q gaf dus reden tot tevredenheid.
De slotsom is, dat om verschillende redenen
13,4 van
\'t aantal uitbestede leerlingen niet geheel aan de verwachting
heeft voldaan.

-ocr page 103-

HOOFDSTUK IV.

Punten van overeenkomst en verschil tusschen onze
Rijksopvoedingsgestichten en de Rijksweldadigheidsscholen.

Staatsgestichten of Uitbesteding? Besluit.

Uit hetgeen voorafgaat blijkt, dat de Rijksweldadigheidsscholen
zijn voor de ,enfance abandonnée" en gedeeltelijk ook voor
de „enfance coupable". Particuliere gestichten voor haar schijnen
er in België niet veel te zijn. Bij ons is dat geheel anders:
de Heldringsgestichten, Mettray enz. nemen de verwaarloosde
jeugd op, voor zoover ze nog geen misdrijf heeft gepleegd; is
dit wel \'t geval, dan zal de Staat er voor zorgen in zijne Rijksop-
voedingsgestichten te Alkmaar, Montfoort, Doetinchem en Avereest.

Is nu eene vergelijking mogelijk tusschen deze gestichten en
de Rijksweldadigheidsscholen? De heer
Emants 1) zegt: „de
opvoedingsgestichten van verschillende landen, voor zoover die
er elders zijn, laten geen vergelijking toe met onze opvoedings-
gestichten, omdat men dan met uiteenloopende volkskarakters en
wetgevingen zou hebben te rekenen." Dit is zeker in \'t algemeen
waar, doch ik meen juist voor België eene uitzondering te kunnen
maken, omdat een gedeelte der bewoners een volkskarakter
vertoont, niet zoo heel veel van \'t onze verschillend, en, zooals ik
hoop aan te toonen, ook de wetgeving op bepaalde punten zeer
zeker vergelijking toelaat. M. i. is vergelijking
wel mogelijk ;
bij veel overeenkomst ook veel verschil.

i) Behandeling van jeugdige deugnieten. Vragen des tijds, 1892. p. 294

-ocr page 104-

8o

In de Rijksopvoedingsgestichten volgt plaatsing vooral bij zwaar,
in de Rijksweldadigheidsscholen meer bij licht vergrijp. Het doel
bij beide is hetzelfde: geen straf; alleen wordt voorzien in eene
verwaarloosde opvoeding. Opzending naar onze gestichten zal
worden toegepast : „waar \'t gepleegde feit aantoont, dat het kind
ernstig gevaar voor de publieke orde oplevert, in \'t belang van
den Staat, maar ook in \'t belang van het kind, als het geen
naaste betrekkingen heeft, of het verblijf bij deze voor hem na-
deelig zou zijn" l); opzending naar de Rijksweldadigheidsscholen
evenzoo, maar tevens in \'t algemeen, afgezien van een gepleegd
feit, waar in bepaalde gevallen vrees zou bestaan, dat de op-
voeding in het ouderlijk huis of bij den voogd voor het kind
of voor den wees noodlottig zou zijn. „Les écoles de bien-
faisance de l\'Etat ne seront pas considérées comme des maisons
de correction, mais bien comme des établissements d\'éducation,
ovi il sera fait une étude spéciale du caractère, des aptitudes,
des qualités et des défauts de chacun des enfants et où l\'on
prendra toutes les mesures propres à les amender." 2j

Beide hebben eene preventieve werking.

Een punt van verschil is \'t ander regime, dat in onze
Rijksopvoedingsgestichten heerscht. Men denke alleen maar aan
de woorden
gesticht en school, \'t Eerste staat tusschen gevan-
genis en school in. De verpleegden in de Rijksopvoedingsge-
stichten zullen over \'t algemeen strenger behandeld moeten worden;
ze zijn dikwijls voor zwaardere feiten ter beschikking van de
Regeering gesteld.

Volgens art. 38 W. v. S. kan een kind van nog geen 10 jaar,
als het een feit begaan heeft, dat in de bepaling van een
misdrijf valt, waarop gevangenisstraf is gesteld, en dat niet alleen

1) Cf. het reeds meermalen door mij aangehaalde proefschrift van den
heer
Simon van der Aa, p. 27. Hier en daar zal ik verder eenige aan-
vulling moeten geven, daar er sedert
1890 wel wat veranderd is.

2) Résolution proposée pnr A. Levoz au Congres intern. d\'Anvers, juillet 1894.

-ocr page 105-

op klachte vervolgbaar is, of in die der overtredingen van art,
432 W.
v. S., door den burgerlijken rechter op vordering van
het Openbaar Ministerie tot den leeftijd van 18 jaar in een Rijks-
opvoedingsgesticht geplaatst worden. Is \'t nog geen 10 jaar oud,
dan is \'t strafrechterlijk niet vervolgbaar. Bij een kind tusschen
de 10 en 16 jaar zal de rechter onderzoeken, of het met oordeel
des onderscheids heeft gehandeld; zoo neen, dan kan, als de
pa.sgenoemde vereischten aanwezig zijn, de rechter gelasten, dat
het hoogstens tot zijn 18® jaar in een Rijksopvoedingsgesticht
geplaatst worde; zoo ja, dan wordt het maximum der hoofdstraffen,
op \'t strafbaar feit gesteld, met I/3 verminderd (art. 39).

Dus een onderscheid gemaakt tusschen een leeftijd, waarop
van toerekeningsvatbaarheid nog geen sprake kan zijn, en een
leeftijd, waarop een onderzoek daarnaar gerechtvaardigd is. 1)

Niet aldus in art. 72 C. p. beige. 2) De rechter zal bij kinderen
onder de 16 jaar, beschuldigd of beticht van
misdaad of wan-
bedrijf,
een onderzoek instellen, of ze met of zonder oordeel
des onderscheids hebben gehandeld. In \'t eerste geval bepaalt
art. 73 verschillende straffen, in \'t laatste volgt
vrijspraak (bij
ons
ontslag van rechtsvervolging), maar kan de rechter de kin-
deren tot hunne meerderjarigheid ter beschikking van de Re-
geering stellen.

Niet de rechter., die opzending gelastte, zooals bij ons, maar
de
Regeering kan den duur van \'t verblijf in de inrichting ver-
korten, wat m. i. eene betere regeling is. Niet de rechter, die het

1) Volgens Prof. v. Holtzendorff moet wel eene grens tussclien zeer
jonge en oudere kinderen getrokken worden; want op zekeren leeftijd is
„die geistige Nabelschnur nicht durchschnitten, welche ihr Seelenleben em-
bryonisch an die schlechten oder guten Sitten der umgebenden Familien-
verhältnisse knüpft"
(ScHMöLDER: Der Gerichtssaal, Bnd. 49 p. 168).

2) Art. 19 van het Belgisch ontwerp eener Wet op de kinderbescher-
ming van 20 Juli 93 bepaalt echter; Nul, hors le cas prévu à l\'art. 21 de
la présente loi, ne sera traduit en justice pour une infraction qu\'il aurait
commise, alors qu\'il n\'avait pas atteint l\'âge de 10 ans accomplis.

6

-ocr page 106-

82

kind eenige oogenblikken vóór zich ziet, geen studie van \'t kind
kan maken, zijn karakter niet kent, van de huiselijke omstandig-
heden niet genoeg op de hoogte is, maar slechts de Regeering,
in casu de Administratie, voorgelicht indirect door den Directeur,
direct door het College van Regenten, kan bepalen, na het kind
gedurende een geruimen tijd te hebben gadegeslagen, of ontslag
wenschelijk is.

Zóó is ook bepaald in de artt. 24 en 25 der Wet van 27
Nov. 1891, waar de vrederechter, en in art 26, waar hoven en
rechtbanken het kind tot zijne meerderjarigheid ter beschikking
van de Regeering kunnen stellen. Veelal volgt opzending tot
de meerderjarigheid, omdat de Administratie toch altijd \'t verblijf
verkorten kan.

Ik geloof, dat eene plaatsing in een Rijksopvoedingsgesticht
voor één of voor twee jaar, zooals bij ons voorkomt 1), niet
aanbevelenswaard is. Wat toch helpt eene uitnemende opvoeding,
als de jonge man of \'t meisje in het ouderlijk huis terugkeert,
na eenige jaren aan eene verderfelijke omgeving te zijn onttrok-
ken? Keeren zij onder de ouderlijke macht terug, dan bestaat
alle kans, dat veel te niet wordt gedaan van wat met zoo ontzaglijk
veel moeite is tot stand gebracht. En wil men mij nu tegen-
werpen, dat toch meestal de leerlingen niet tot hunne meerder-
jarigheid in de Rijksweldadigheidsscholen blijven, dan merk ik
op, dat door de uitnemend ingerichte patronage in de meeste
gevallen een geschikt huis voor den ontslagene wordt gevonden,
waar hij van zijne verkregen kundigheden de vruchten kan plukken,
en bij zijne meerderjarigheid meestal een sommetje zal overver-
diend hebben, om zich in te kunnen richten, hoe eenvoudig
dan ook.

Maar de artt. 38 en 39 noemen ook de overtredingen van art.

1) G. M. W. Jellingiiaus : Maisons d\'éducation correctionnelle en Hol-
lande. Revue pén. N". 4 1893, P^g" S^S*

-ocr page 107-

83

432 W. v. S.: bedelarij en landlooperij. Nu zijn deze genoemd
in de artt. 342 v. v. C. P. en onder art. 72 C. P. begrepen,
maar ook kunnen volgens art. 24 der Wet van 27 Nov. 1891
kinderen voor eenvoudige bedelarij en landlooperij (geen wanbe-
drijf) in eene Rijksweldadigheidsschool geplaatst worden, echter
niet om ze te straffen voor hunne overtreding, maar als politie-
maatregel.

De artt. 38 en 39 zijn insgelijks toepasselijk ingevolge art. 91
W.
v. S. op alle misdrijven, bij andere wetten dan het W. v. S.
strafbaar gesteld. Deze wetten werden gehandhaafd in de artt.
7, 9 en 12 van de Invoeringswet van 15 April 1886 Stbl n®.64.
Ze hebben echter niet de geringste overeenkomst met de artt,
25, 26 en 33 der Wet van 1891, die de overige gevallen geven,
wanneer plaatsing in eene Rijksweldadigheidsschool mogelijk is.

Er is nog een verschil met onze Rijksopvoedingsgestichten: in
deze laatste komen n.1. niet veel jonge bedelaars en landloopers.
Van de 700 jongens in de jaren 1887 tot 1892 opgenomen,
waren er 631 gearresteerd wegens diefstal of oplichterij, 25 voor
andere misdrijven of overtredingen en slechts 44 wegens land-
looperij en bedelarij. 1) In de Rijksweldadigheidsschool te Ruysse-
lede is het grootste deel der leerhngen juist voor deze twee
laatste feiten opgenomen.

Hierin komt ons Wetboek van Strafrecht met den Code pénal
beige en de Wet van 1891 overeen, dat de rechter
kan, niet
behoeft op te zenden. Het is zeer goed mogelijk, dat eene
vermaning voor de ouders voldoende is; opvoeding door den
Staat moet \'t uiterste hulpmiddel zijn.

Wat de inrichting der Gestichten en der Scholen betreft, zijn
er eenige punten van overeenkomst op te merken. Had men
vroeger 3 Rijksopvoedingsgestichten, waarin op \'t eind van 1893
voor 520 verpleegden plaats was, de overbevolking maakte de op-

l) JellinghauS: t. a. p. pag. 519.

-ocr page 108-

84

richting van Veldzicht te Avereest wenschelijk, dat in Augustus
1894 geopend werd, en plaatsruimte heeft voor 240 jongens Inde
Rijksweldadigheidsscholen had men met hetzelfde euvel te kampen ;
in Augustus 1894 nam Moll zijne eerste leerlingen op, zoodat
er nu ongeveer 2400 jongens en 390 meisjes in de Scholen
onder dak gebracht kunnen worden.

Dat er zooveel meer leerlingen in de weldadigheidsscholen
dan verpleegden in onze opvoedingsgestichten zijn, komt hiervan,
dat zij voor meer categorieën bestemd zijn. Zoo zenden in
bijzondere gevallen Burgemeester en Schepenen er kinderen heen
op eigen initiatief of op verzoek der ouders; de patronaatscom-
missies veelal zeer jonge kinderen; zoo worden er sommigen na
\'t ondergaan hunner straf heen gezonden, enz. (zie pag. 20).
Door \'t groot aantal leerhngen was er dringende behoefte aan
ruimte. Misschien kan „Veldzicht" wat uitgestrektheid betreft,
nog \'t meest in vergelijking komen met Ruysselede of St Hubert,
waarbij 265 en 70 H.A. land behooren. „De Kruisberg" heeft
maar een goede 20 H.A. Bij Montfoort en Alkmaar is, uitge-
zonderd de tuin, geen land, en ze kunnen dus in dit opzicht
vergeleken worden met Namen, Wel moet echter in aanmerking
genomen worden, dat te Ruysselede en te St. Hubert land- en
tuinbouwonderwijs de eerste plaats innemen.

Een groot aantal kinderen brengt mede een groot aantal am-
bachten. Zooals uit het medegedeelde op blz. 56 kan blijken,
wil men den leerlingen zooveel mogelijk kans geven om later
hun brood te verdienen; van de Rijksopvoedingsgestichten wor-
den op „de Kruisberg" nog de meeste ambachten (9) onderwezen.
Nu bestond voor eenige jaren nog \'t voorschrift, dat de jongens
uit Alkmaar, als ze 14 jaar oud waren en \'t verdienden, naar
Doetinchem gingen. Niet alleen had dit tegen, dat sommigen in
hun ambacht niet konden blijven, maar een ander moesten kiezen,
omdat op „de Kruisberg" al genoeg verpleegden de hoofdvak-
ken : schoenmaken, timmeren en kleermaken beoefenden, maar

-ocr page 109-

85

ook konden de jongens door slecht werk te leveren hunne over-
plaatsing naar „de Kruisberg" tegengaan. Door \'tKon. Besluit
van
30 Sept. 1892, Stbl. n". 56, den Nov. d. a. v. in werking
getreden, is hierin gelukkig verandering gebracht. Op i8 Oct.
1892 werden de Proc. Gen. bij de gerechtshoven er bij Min.
circ. op gewezen, dat volgens pasgenoemd Kon. Besl. de jon-
gens van nog geen
14 jaar naar een Rijksopvoedingsgesticht
verwezen, niet eerst naar Alkmaar behoeven opgezonden te wor-
den, maar dat de opneming ook te Doetinchem kan geschieden,
als daar plaats is.

Wordt een leerling in eene Rijksweldadigheidsschool opgenomen,
dan blijft hij daar, tenzij hij bij vergissing in eene verkeerde
School gekomen is. Dan zal zijne overbrenging plaats hebben
door een beambte in politiek; bij ons gebeurt dat, alsof hij een
gevangene ware, door de Rijksveldwacht.

Het onderwijs in 25 ambachten — alleen het touwslaan is
in de Scholen niet, zooals in onze opvoedingsgestichten, onder
de vakken opgenomen — wordt gegeven door een groot aan-
tal goed bezoldigde meesterknechts. Nu kan België veel aan
zijne Rijksweldadigheidsscholen te koste leggen, omdat de ge-
meente, casu quo de provincie, dikwijls medebetaalt, en er altijd
verhaal is op hen, die in de opvoeding der kinderen moeten
voorzien. En toch, evenals bij ons te lande, wordt geklaagd
over te ver gedreven zuinigheid. Flinke verbeteringen aan de
gebouwen zijn hoog noodig, wil men niet op eens voor groote
uitgaven komen te staan. In een rapport aan den Koning van
20 Jan. 1894 zegt Minister Le Jeune: Les installations des écoles
de bienfaisance sont insufïisantes; elles sont déplorablement défec-
tueuses ä Reckheim et ä Namur 1). Maar sedert dien tijd is
al veel verbeterd.

Zou \'t ook kunnen zijn, dat de voor eenigen tijd nog geringe

i) Cf. Pasinomie belge. 1894, N». 24.

-ocr page 110-

86

belangstelling, zoowel wat onze Rijksopvoedingsgestichten als de
Rijksweldadigheidsscholen betreft, aan die zuinigheid niet vreemd is?

Het beheer in onze Rijksopvoedingsgestichten is aan \'t College
van Regenten. Mr,
Simon van der Aa, pag. 129, zegt, dat
Directeur en Directrice geheel aan hen ondergeschikt zijn. Op
de Rijksweldadigheidsscholen is de toestand niet veel beter. Als
bewijs kan dienen \'t Kon. Besl. van
15 Jan. 1894, dat Comités
d\'inspection voor de Rijksweldadigheidsscholen enz. bij vernieu-
wing instelt. Art.
5 bepaalt o. a. : Les Comités sont chargés de
surveiller tout ce qui concerne la gestion et les divers services
des établissements, les bâtiments et le mobilier, le régime inté-
rieur, l\'exploitation agricole, le travail industriel, la comptabilité,
l\'instruction et l\'éducation des élèves. Wat blijft er zoo over
van \'tinitiatief der directeuren?

Wat het personeel betreft: Wanneer we de staatjes op blz. 45
en blz. 87 met elkaar vergelijken, valt het vooreerst op, dat de
administratieve werkzaamheden in de bureaux der Rijksweldadig-
heidsscholen veel uitgebreider schijnen te zijn dan in die der
Rijksopvoedingsgestichten. Hier één kommies, tegen daar
4 tot
6 in verschillende klassen En men moet bovendien in aan-
merking nemen, dat b.v. te Ruysselede de hoofdonderwijzer
tevens secretaris is en o. a, de maandelijksche en jaarlijksche
rapporten opmaakt, \'t Aantal bewaarders is in de verschillende
Rijksopvoedingsgestichten ongeveer gelijk; te Ruysselede is het
echter veel kleiner dan in de overige Scholen, niettegenstaande
er meer jongens zijn. Er wordt hier n.1. aan de leerlingen,
veelal verwaarloosden, meer vrijheid gelaten. Onder \'t personeel
onzer Rijksopvoedingsgestichten zoekt men te vergeefs een muziek-
en zangonderwijzer en organist. De onderwijzers vervullen die
functiën; op Veldzicht b. v. begeleidt de onderwijzer den zang
met de viool.

De volgende tabel geeft het aantal beambten in onze Rijks-
opvoedingsgestichten.

-ocr page 111-

87

peusoneel 1)

alkmaak. 2)

de keUISBERG. i)

montfookt.

veldzicht,

Directeur (-trice)......

i

1 \')

i

l

Adj. Directeur (-trice) .

lo

i

i ")

i

Hoofdonderwijzer.....

i

i

i

Onderwijzers.........

2

1

i

Kommies-Boekhouder .

i

Kommies............

i

i

i

Magazijnmeester......

i

Meesterknechts......

3

3

i

Bewaarders (-sters) . . .

10

ii

4

9

Opzichter voor den land-

en tuinbouw.......

i

i

Tuinman ............

i

Kok................

i

i

i

i

i

i

Wat de for?naliieiten bij de komst van \'t kind in de inrichting
betreft, is er weinig verschil op te merken. Er is een stamboek,
dat gedurende \'t geheele verblijf wordt bijgehouden. Maar, terwijl
de directeuren der Rijksopvoedingsgestichten de meeste inlichtingen
van den Officier van Justitie verkrijgen, hechten de directeuren
der Rijksweldadigheidsscholen niet minder gewicht aan \'t onder-
zoek door geestelijke, arts en hoofdonderwijzer in te stellen.

1) Er zijn geen geestelijken en geneesheeren uitsluitend voor de Rijksop-
voedingsgestichten.

2) Om de vi\'eek neemt een der bewakers hier den portiersdienst waar.

Er is ook een stoker.

3) Is tevens boekhouder en magazijnmeester.

4) Er zijn bovendien: i waschbaas, 3 reinigers, i ziekenoppasser, i gas-
stoker-metselaar en 2 nachtwakers, die van \'s av. 10 tot \'s m. 5»!^ ure (in
den zomer) of
7 ure (in den winter) dienst hebben.

5) Belast met het oppertoezicht over land- en tuinbouw.

Dir. en adj.-dir. samen oefenen het toezicht uit op den huisdienst en de
werkplaatsen.

6) Tevens onderwijzeres.

-ocr page 112-

\'t Verkregen resultaat is daarom van zooveel gewicht, omdat
het tot in uitersten doorgevoerd „regime moral", maar ook het
,régime discipHnaire" indeeling eischen. Hierbij valt nu een
groot verschil met onze Rijksopvoedingsgestichten op te merken.
Eene bijzondere indeeling naar gelang van \'t bedreven feit,
karakter of vroeger gedrag heeft hier niet plaats. 1) Wel naar
de vorderingen op school of in \'t ambacht.

Sedert Oct. 1893 is er eene verdeehng van de verpleegden
in 3 categorieën:

Ia. Jongens, nog geen 12 jaar oud; ze ontvangen alleen
schoolonderwijs en brengen de overige uren in den regel met
spelen of andere ontspanningen door.

Ib. Jongens, boven dien leeftijd, maar geheel onontwikkeld;
ze ontvangen hetzelfde schoolonderwijs als de leerlingen, onder
Ia. maar kunnen ook met eenige werkzaamheden worden bezig
gehouden.

II. Jongens van 12 — 14 niet voldoende ontwikkeld;
deze hebben een hal ven dag school-, en een hal ven dag ambachts-
onderwijs.

III. Jongens, ouder dan 14 jaar, en voldoende ontwikkeld;
ze hebben één uur daags herhalingsonderwijs in de school, en
voorts alleen ambachtsonderwijs. Bij dit laatste wordt voor-
namelijk naar modellen, teekeningen en opgaven gewerkt.

Op Veldzicht is ook eene verdeeling in 3 categorieën, voor-
namelijk naar de intellectueele ontwikkeling; maar ook wordt
met den leeftijd rekening gehouden. Jongens beneden de 12 jaar
behooren tot de i®\'® categorie (er zijn echter ook jongens van
14 en 15 jaar in); ze ontvangen alleen schoolonderwijs, \'t Ver-
schil tusschen de beide andere afdeelingen is, dat er in de
l?ehoudens één uur per dag herhalingsonderwijs, alleen handen-
arbeid wordt verricht.

i) Mr. Simon van der Aa, t. a, p. pag. 77.

-ocr page 113-

89

Te Montfoort is voor \'t onderwijs eene verdeeling in 3 klassen
naar aanleg en ontwikkeling. Al naar mate de meisjes sterker
zijn, verrichten zij zwaarder arbeid.

Straffen worden èn in de Rijksopvoedingsgestichten èn in
de Scholen zoo min mogelijk opgelegd. Eene vermaning is soms
voldoende. Het regime is in de eerste strenger; daar is ook
sluiting in de boeien voor ten hoogste 3 dagen mogelijk 1), al
komt het weinig voor. In de Rijksweldadigheidsscholen is de
strengste straf zooals reeds opgemerkt is: opzending naar \'t quar-
tier de discipline te Gent of te Brugge, waar de geïnterneerden
strenger behandeld worden; de geheele behandeling is dus de
straf. Sluiten in de boeien heeft nooit plaats. In onze Rijks-
opvoedingsgestichten kent men verder: opsluiting in de gewone
strafcel, \'t verstrekken van water en brood in plaats van \'t ge-
wone voedsel (op Veldzicht ook eene halve in plaats van eene
heele boterham), onthouding van arbeid, ontspanning, lectuur,
bezoek, briefwisseling, verbod van wandelen, \'t ontnemen van
eerepostjes, \'t onthouden van \'t genot der vrije lucht, Allemaal
straffen, die evenzoo in de Rijksweldadigheidsscholen worden
opgelegd, behalve de laatste, die m. i. ook verwerpelijk is. Maar
bovendien nog vele andere. Lijfstraffen ontbreken.

\'t Gedrag is over \'t algemeen vrij goed. Te Alkmaar werden
in 1891 op 275 jongens 83 gestraft. Dit waren kinderen onder
de 14 jaar, de oudere kwamen te Doetinchem. Hier was \'t ge-
drag slechter: op de 315 kregen 250
straf. 2) Eene zelfde oja-
merking is in België te maken; de oudere jongens, langer aan
aan eene verderfelijke omgeving blootgesteld, maken zich meer
aan overtredingen in de Scholen schuldig dan de jongere.

De categorie belooningen schijnt al zeer weinig verzorgd in
onze Rijksopvoedingsgestichten; \'t verlof om van huis eenig mate-

1) Art. 28 der Wet van 14 April \'86, Stbl. N». 62.

2) G. M. W. Jellinghaus, t. a. p. pag. 518.

-ocr page 114-

90

riaal voor de handwerken te vragen, \'t schrijven van een goed
rapport door de Directrice onder een brief van \'t kind aan de
ouders, \'t korporaalschap in de jongensgestichten vind ik als
belooningen opgegeven. En nu moge het tot in bijzonderheden
in België uitgewerkte belooningssysteem zijne schaduwzijden heb-
ben en misschien ook voor onze volgens dr.
Föhring meer
degelijke jeugd van Germaanschen stam zijne grootste verdienste
verhezen — eenige aanmoedigingen meer zouden zeker niet na-
laten goeden invloed te hebben.

Wat de bezoeken betreft: Mr. Simon van der Aa vindt het ge-
lukkig, dat de reiskosten in verband met den afstand vele ouders
er van terughouden hunne kinderen in de Rijksopvoedingsgestichten
te bezoeken. Ik zou dit eer treurig willen noemen, want zoo-
veel kwaad zullen die bezoeken toch niet kunnen doen, daar ze
in tegenwoordigheid van een beambte plaats hebben. Den band
tusschen ouders en kinderen moet men zoo min mogelijk doen
verslappen. Zoo oordeelt men ook in de Rijksweldadigheids-
scholen. De bezoeken der ouders zijn er steeds welkom, en men laat
dezen binnen de grenzen der instructie zooveel mogelijk vrijheid.

Het ambachtsonderwijs wordt zoowel in de opvoedingsgestichten
als in de weldadigheidsscholen door werkmeesters gegeven, die
de Staat bezoldigt, m. i. terecht. In België stelden vroeger
particulieren, voor wie in de^ School gewerkt werd, de werkmeesters
aan, die niet nalieten vooral \'t belang van hun patroon te die-
nen (zie blz. 57). Tegenwoordig worden veel particuliere bestel-
lingen gedaan — anders dan in onze Rijksopvoedingsgestichten —
en de leerlingen te Ruysselede—Beernem en te J\\fIoll ontvangen
een zeker dagloon voor stukwerk. Eene indeeling der verpleegden
in 3 klassen, waar óf niets óf / 0,02® óf / 0,05 per hoofd en
per dag naar bekwaamheid gegeven wordt, zooals in onze Rijks-
opvoedingsgestichten, kent men in België niet, maar zou wel
aanbeveling verdienen, met dit onderscheid, dat ook de leerlingen,
die niet ver genoeg gevorderd zijn voor de 2® klasse, toch eene

-ocr page 115-

zekere aanmoediging kregen. Want men ziet nu hier, evenals in
België gebeuren, dat sommige kinderen, hoe goed ze ook op-
passen, en hoe vlijtig ze ook zijn, niets kunnen verdienen. En
dan heeft men in de Rijksweldadigheidsscholen tenminste nog
eene premie, die aan alle leerhngen
kan ten deel vallen. (Zie

pag. 51)-

Het heeft me bevreemd, dat, waar in de Rijksopvoedingsge-
stichten gewoon lager onderwijs wordt gegeven, voor de jongens
van 6I/2—4I/2 en voor de meisjes van 3 —1I/2 ^^^^ P^i\'
naar ze minder of meer gevorderd zijn, de resultaten dezelfde
zouden zijn als in de Rijksweldadigheidsscholen, waar van 6—i
uur voor de jongens en van 3I/2—2 uur voor de meisjes onder-
richt is. De geïnterneerden van beide inrichtingen schijnen met
weinig uitzondering goed onderlegd de inrichting te verlaten, en
dat nog wel, terwijl zeer veel analphabeten op de\'Rijksweldadig-
heidsscholen komen. Een van beide dus: of men stelt daar
lagere eischen, óf de statistiek is er wat geflatteerd.

Een zeer nuttig vak, het slöjd, dat b. v. te Alkmaar is inge-
voerd, mis ik op de Rijksweldadigheidsscholen.

De godsdienstige opleiding zoowel in de Rijksopvoedingsge-
stichten als in de Rijksweldadigheidsscholen is geheel toevertrouwd
aan de geestelijken; oppassers noch werkmeesters bemoeien er
zich mede. Wel moeten de onderwijzers in de Rijksweldadig-
heidsscholen om beurten „conférences morales" houden. Dat
hier de leerlingen alle R.-K. zijn geeft veel vereenvoudiging.
Vooral voor meisjes echter van andere gezindte zou m. i. de
opvoeding hier niet zeer aanbevelenswaard zijn.

Voor ontspanning is zoowel in de Rijksopvoedingsgestichten
als in de Rijksweldadigheidsscholen goed gezorgd. Men mist
in gene echter de fanfarekorpsen. Dit is wel jammer, want het
is meermalen gezegd, dat de muziek de zeden verzacht; en
ook worden de jongens tot belooning daarbij geplaatst, en velen
gaan later over in de muziekkorpsen van het leger.

-ocr page 116-

512

Behalve te Ruysselede en op Veldzicht zijn er geen bijzondere
uitspanningszalen, maar overdekte galerijen of speelplaatsen voor
de jongens. Op „de Kruisberg" moet zelfs de eetzaal voor ont-
spanningszaal dienen. En nu moge tegenwoordig niet meer
toepasselijk zijn wat de heer
Emants 1) meldt, dat nl. de jongens
in den winter bij slecht weêr wegens plaatsgebrek te Alkmaar
op de schoolbanken moesten blijven zitten in de uren van ont-
spanning, toch is eene overdekte speelplaats nog niet altijd vol-
doende. In den loop van dit jaar zal hier echter eene verbouwing
plaats hebben.

De bibliotheken zijn op de Rijksweldadigheidsscholen beter
verzorgd dan te Alkmaar, Montfoort en Doetinchem, waar te
zamen
1200 dln, zijn, tegen gemiddeld het zelfde aantal op iedere
Rijksweldadigheidsschool. Trouwens met eene som van
ƒ25,—,
die b. v, te Alkmaar voor uitbreiding van de bibliotheek be-
schikbaar is, kan men ook niet veel doen. Als een bewijs, dat
er van de bibliotheek op de Rijksweldadigheidsscholen een goed
gebruik wordt gemaakt, moge dienen, dat te Namen in

189 [ aan 406 jongens 11931, aan 92 meisjes 678

1892 „ 499 „ 12123, » 103 » 1070

1893 „ 504 „ 13739) » 121 „ 1030
boeken werden uitgeleend. Er volgt nog niet uit, dat de meisjes
zoo veel minder gaarne lezen dan de jongens; \'tis lang niet onmo-
gelijk, dat de leeslust bij deze laatste meer aangewakkerd wordt.

De voeding is, meen ik, in onze Rijksopvoedingsgestichten
iets minder dan in de Rijksweldadigheidsscholen. Eene verge-
lijking is daarom zoo goed mogelijk, omdat de „verpleegden"
hier en de „leerlingen" ginds ongeveer van denzelfden leeftijd
zijn en uit dezelfde maatschappelijke klasse. Volgens Mr.
Simon
van ber Aa
(pag. 72) en den heer Zimmermann wordt erin

1) Het Rijksopvoediugsgesticht te Alkmaar. Sociaal Weekblad 1891, N". 44,

2) Het Rijksopvoedingsgesticht «Veldzicht". Eigen Haard 1894, N». 4Ó.

-ocr page 117-

93

onze Rijksopvoedingsgestichten 4 keer per dag gegeten, maar
alleen om 12 uur een warm maal gebruikt. Ieder verpleegde
heeft recht op 650 gram brood. In de Rijksweldadigheidsscholen
wordt in den regel maar 3 keer gegeten, — te St, Hubert is
om 3I/2 uur een „goüter" —, en slechts 550 gram brood ver-
schaft: maar om 12 uur is er een flink middagmaal, en de potage
tegen 6 uur vergoedt m, i die mindere hoeveelheid brood rijkelijk.
Ook moet wel in aanmerking genomen worden, dat de leerlingen
hier over \'t algemeen één uur vroeger naar bed gaan dan de
verpleegden in onze Rijksopvoedingsgestichten, en er dus geen
behoefte is aan een avondmaal.

Een jongensmaag is nu eenmaal niet spoedig gevuld, en bij
de vele werkzaamheden, die ten minste de oudere dagelijks te
verrichten hebben, is eene ruime voeding wel een eerste ver-
eischte. En al is het zondenregister van de „verpleegden" over
\'t algemeen grooter dan dat der ,leerlingen", — waar de Staat
eenmaal de opvoeding op zich heeft genomen, mag m. i alleen
als straf tot minder ruime voeding worden overgegaan.

Zou het geen aanbeveling verdienen, dat eenige jongens in onze
Rijksopvoedingsgestichten den kok hielpen, zooals over \'t algemeen
op de Scholen geschiedt? Vooral wanneer ze \'t eten ook voor
de zieken mede gereedmaakten, dus meer soorten van spijzen
bereidden, zouden misschien enkelen, bij \'t verlaten der inrichting,
als koksmaat eene plaats kunnen krijgen.

In de kleeding geen bijzondere afwijkingen, wel in de ligging.
Zooals reeds is opgemerkt (pag. 37), is slechts te Namen \'t al-
koven stelsel ingevoerd, en dan nog anders dan te Alkmaar, in
„de Kruisberg" en op Veldzicht. Alleen wanneer men zou
kunnen bewijzen, dat de jongens hier van geheel ander karakter,
van veel slechter aard zijn dan b.v. de jongens te St. Hubert,
wil ik aannemen, dat het alkoven- liever gezegd kooienstelsel,
zooals het hier te lande wordt toegepast, eene volstrekte nood-
zakelijkheid is.

-ocr page 118-

94

In beide soorten van inrichtingen schijnt mij toe goed voor
de gezondheid en de reinheid gezorgd te worden. Men vergete
echter niet, dat de spreekwoordehjke Hollandsche zindelijkheid
haar grens ook heeft bij Hollands grenzen!

Ontslag. Is de door den rechter bepaalde tijd, dien een kind
in \'t Rijksopvoedingsgesticht moet doorbrengen, verstreken, dan
wordt het ontslagen. In enkele gevallen is echter vervroegd ontslag
mogelijk. 1) De jongen of \'t meisje zal dan naar \'t ouderlijk huis
terug kunnen gaan. De bovenkleeren, het schoeisel en een dubbel
stel onderkleeren mogen behouden worden, en, als de uitgaans-
kas geen /
20,— bedraagt, wordt de reis door den Staat betaald.
Veelal wordt de uitgaanskas in gereedschappen en kleêren om-
gezet; de ouders zouden er een verkeerd gebruik van kunnen
maken. Voor geleide van de jongens, als de ouders zé niet
afhalen, wordt niet dan in de uiterste noodzakelijkheid gezorgd;
een beambte in politiek begeleidt de meisjes. Het kind komt
dan thuis om misschien weder een leven te beginnen, waaraan
het jaren onttrokken is geweest. O zeker, er zullen ouders zijn,
die \'t goed met de kinderen voor hebben, ze op den goeden weg
willen houden, maar er zijn gevallen te over, dat hun eenig doel
zal zijn, voordeel van de kinderen te trekken, hoe dan ook.

De jongens zullen als vrijwilliger in dienst kunnen treden,
maar, zooals opgemerkt is door Mr.
Simon van der Aa, pag. 146,
hangt het van de korps-commandanten af, of zij \'t certifikaat
van goed gedrag, dat door den burgemeester wordt afgegeven
en van \'t bevel tot plaatsing in een Rijksopvoedingsgesticht mel-
ding maakt, als voldoende willen beschouwen. In België is nu
in art.
25 al. 2 der Wet van 27 Nov. 1891 bepaald, dat van
eene opzending naar eene Rijksweldadigheidsschool door Burge-

I) Wet van 15 Jaa. 1886 (Stbl. No. 7), houdende bepalmgen tot uit-
voering van de artt. 38 en 39 van het W. v. S,

-ocr page 119-

95

meester en Schepenen geen melding zal worden gemaakt bij
eventueel te vragen inlichtingen (zie blz. i6).

Waar de jongeheden uit de Rijksopvoedingsgestichten ontslagen
geen ouders meer hebben, of deze niet uitdrukkelijk op hun
terugkeer in \'t ouderlijk huis gesteld zijn, zal het Genootschap
tot zedelijke verbetering der gevangenen zijn machtigen steun
verleenen om hen aan eene betrekking te helpen. Met zijne
ruim 30 afdeelingen en een kapitaal, dat in 1891 I/4 millioen
gulden bedroeg, l) kan het zeer veel goeds uitwerken; vooral
door de onbaatzuchtige pogingen der leden, onder wie de hoogst-
geplaatsten in den lande. Staatshulp heeft \'t genootschap niet.

Als ik echter eene opmerking mag maken, dan is \'tdeze: Een
genootschap tot zedelijke verbetering der
gevangenen helpt de
jongeheden voort; en nu is \'t eene onomstootelijke waarheid, dat
het groote publiek al bitter weinig onderscheid maakt b. v. tus-
schen de jongens uit Alkmaar of uit de gevangenis te \'s Her-
togenbosch gekomen. Dit wordt nog in de hand gewerkt doordat
de „verpleegden" te Montfoort van de jeugdige gevangen meisjes
aldaar alleen zijn onderscheiden door een volant aan de muts
(Mr.
Simon van der Aa pag. 78). Waar nu een genootschap,
dat zich met ontslagen
gevangenen bezighoudt, ook ontslagen
verpleegden tracht voort -te helpen, kan men de verwarring bij
de groote massa wel begrijpen. 2)

Eene tweede opmerking betreft de gedwongen werkeloosheid van
\'t genootschap, zoo de ouders hunne kinderen volstrekt naar huis
willen hebben. Hoe gaarne het ook zou tusschen beide komen,
bij onwil van de ouders is \'t machteloos.

\'t Ware dus wenschelijk, dat, om den mogelijk slechten invloed

1) Van Soesï: Le Patronage en Hollande. Revue pén. N», 4\'92, pag 531.

2) In het Regeeringsverslag van den staat der Hooge-, Middelbare- en
Lagere Scholen vindt men in voce: Onderwijs in de gevangenissen, ook
dat in de Rijksopvoedingsgestichten opgenomen (!) Zie b.v. \'t laatstuitgekomen
Verslag over \'92—\'93.

-ocr page 120-

96

der ouders te keeren, de i8 jarige leeftijd als uiterste grens voor
de staatsopvoeding ih een gesticht verviel en daarvoor de 23 jarige,
en om den Staat niet te veel op kosten te jagen^ nog liever de
21 jarige, in de plaats trad. Deze leeftijd is ook door de Staats-
commissie ter herziening van het Burgerlijk Wetboek als minder-
jarigheidsgrens aangenomen.

Hoe is deze materie in België geregeld?

Het kind kan tot zijn 21® jaar in de School blijven, maar
door goed gedrag en andere omstandigheden wordt het verblijf
dikwijls verkort. Het zal veelal gelegenheid gevonden hebben
door harden arbeid of voortdurende vlijt en goed gedrag eene
uitgaanskas te vormen, waarvan \'t bedrag op de spaarbank wordt
gezet. Verlaat het de inrichting vóór zijn 21® jaar, dan zal het
niet naar zijne ouders teruggezonden worden, tenzij ze blijken
hebben gegeven, op zijn gedrag te willen toezien. De rechter
heeft de opzending naar de Rijksweldadigheidsschool tot de
meerderjarigheid bevolen; welnu, tot dien tijd is \'t kind onder
Staatshoede, al wordt ook de interneeringstijd verkort.

Een zuiverder toestand zal natuurlijk ontstaan, als de ouders
in veel meer gevallen dan tegenwoordig van de ouderlijke macht
kunnen ontzet worden. Het eerste hoofdstuk van \'t Ontwerp van
20 Juli 1893 handelt geheel over de j\'déchéance de la puissance
paternelle" (zie blz. 15 ).

Siaatsgesiichten en uitbesteding. 1) De Rijksweldadigheidsscholen
schijnen, volgens de verklaringen der directeuren, voor zoo ver
nu al kan nagegaan worden, aan het doel te beantwoorden. 2)

1) Zie ook \'t Acad. Proefschr. van Mr. M. G. J. Boissevain: Samenwer-
king tusschen overheid en bijzondere personen bij de dwangopvoeding van
jeugdige misdadigers. Amsterdam
1894, pag. 45 v.v.

2) Cf. de rede van den Min. van Justitie Le Jeune, gehouden in de
vergaderingen der Kamer van Volksvertegenwoordigers in Mei
\'93, naar
aanleiding van art.
25 der Wet van \'91. (Journal des Trib. n®. 974 en 975).

-ocr page 121-

97

Eene statistiek kan ik echter nog niet geven, daar pas in den
loop van dit jaar \'t eerste verslag verschijnt.

Kunnen we ons nu het enthousiasme begrijpen van dr. Föhring
(Handb. des Gef.-wesens Bnd. II. p. 294), die in 1888 schreef:

„.....sind dann die ausgezeichneten, wahrhaft munstergiltig zu

nennenden écoles agricoles de bienfaisance zu Ruysselede, Wyn-
gem und Bernem
(sie) entstanden und erfüllen auf das Glänzendste
ihren Zweck," of van den heer
Deswatines 1), die, nadat hij bij
een bezoek aan de Rijksweldadigheidsscholen in Aug. 1894 er
geen gestraften aantrof, schreef: „II ne peut en être autrement
dans ces écoles si bien tenues, dirigées, construites, aménagées,
divisées, outillées." Gedeeltelijk wel; er valt m. i. zóóveel te
prijzen, dat ik de bewering wel wat gewaagd vind, dat zulke
inrichtingen niet goed
kunnen zijn, o. a. dewijl de directeuren
door het te groot aantal leerlingen onmogelijk ieder kunnen kennen.
Zoo de heer
Stevens in een artikel: Patronage des condamnés
adultes et des jeunes libérés (Revue pén. van 8 Dec. 1891).
Daarentegen zegt dr.
Föhring (t. a, p. pag. 306), dat, hoewel
over \'t algemeen gestichten van
40—60 leerlingen de voorkeur
verdienen, toch „eine Menge staatlicher und privater Anstalten
auf eine nach vielen Hunderten zählende Kopfzahl von Zöglingen
eingerichtet sind z. b. Ruysselede, Namur und St. Hubert, und
sie wirken erfolgreich."

Meer echter dan het aantal leerlingen, maakte een onderwerp
van beschouwing uit, o. a. bij prof.
Thiry 2) en dr. Semal
of de opvoeding in de Rijksweldadigheidsscholen wel goed is.
De eerste vindt, dat in deze inrichtingen te weinig rekening wordt

1) Journal des juges de paix, 1894, n®. 9, p. 310.

2) Placement des enfants dans les families. Revue pén. N°. 6, \'93,

pag. 775-

3) Bulletin de la fédération des sociétés belges de patronage. Aangehaald
in: 1\'Education des jeunes délinquants en Belgique par G.
Bogelot. Revue
pén. 6 mai \'92, p. 673.

-ocr page 122-

98

gehouden met de eischen van \'t leven, met de werkelijkheid. De
meisjes te Beernem „obéissent à tout ce qu\'on leur dit comme la
machine obéit au machiniste, comme la personne hypnotisée obéit
à l\'hypnotiseur." Wat zal \'t gevolg zijn ? Verlaten de kinderen
de Scholen, waar ze opgevoed zijn, onwetend omtrent al het
slechte in de wereld, dan moeten ze wel eene prooi worden van
den eerste den beste. Men wijdt alle zorg aan hen, maar hun
ontbreekt de kille werkelijkheid. Wat de jongens in \'t bijzonder
betreft die een ambacht geleerd hebben en het, in de maatschappij
gekomen, willen uitoefenen, de praktijk ontbreekt hun: „ils con-
naissent ce métier à peu près comme les docteurs en droit sor-
tant des Universités connaissent la procédure en théorie, rien
qu\'en théorie." (Gelukkig hebben we aan onze Universiteiten
juridische werkgezelschappen, waarin ten minste aan eenigen onzer
een kijkje in de praktijk gegund is.)

Het bezwaar van den heer Thiry legt m. i. minder gewicht
in de schaal, omdat de leerlingen kunnen worden uitbesteed.

Dr. Semal gaat nog een stap verder. De Rijksweldadigheids-
scholen zouden niet genoeg \'t initiatief ontwikkelen ; de leerlingen
weten nu eenmaal, dat ze eten en huisvesting krijgen, welnu, ze
bekommeren er zich niet over, wat de volgende dag zal brengen.
Bovendien worden \'t slechte werklui. Dit laatste meen ik uit
de rapporten te kunnen tegenspreken. En, zou ik willen vragen,
als de kinderen nu eens in de gevangenis waren geplaatst, waar
ze ook zeker zijn van voedsel en huisvesting, zou die dan mis-
schien meer \'t initiatief opwekken? \'t Was blijkbaar dr.
Semal
echter meer te doen om uitbesteding in een net huisgezin aan
te bevelen, l) Daar zal \'t kind zich in zijne ware omgeving
voelen ; eerst uit noodzaak, dan uit gewoonte, eindelijk uit vrijen
wil arbeiden. Kan dit echter maar zoo grif in \'t algemeen aan-
genomen worden?

I) Zie ook ÜLVFXTNfï: Protection de l\'enfance, Luxembourg 1890, p. 17.

-ocr page 123-

99

Sommigen willen van gestichten, ook particuUere, niets weten, en
meenen, evenals Dr.
Semal, dat alleen een net gezin de kinderen
kan opvoeden. Op verschillende Congressen zijn dan ook con-
clusies in dien zin genomen, doch ook werden wel gestichten
beter geacht. Op \'t Penitentiair Congres te Stockholm in
1878 luidde het referaat van den Geh. Ober-Reg. Rath
Illing,
dat de beste opvoeding die in eene rechtschapen famihe zal zijn;
bij gebreke hiervan neme men zijne toevlucht tot particuliere of
Staatsgestichten. Dr.
Föhring (t. a. p. p. 302) is het daar niet mede
eens. Een rechtschapen vader zal er wel voor zorgen, zegt hij, zulke
misdadige kinderen niet bij de zijne in huis op te nemen. Maar
bovendien, waar vindt men gezinnen, die er voor berekend zijn,
kinderen, dikwijls met een zeer slecht karakter, op te voeden?
Neen: „Die Anstaltserziehung wird und muss deshalb stets die ■
vorherrschende Form der Zwangserziehung bleiben. Dass ist auch
die Meinung des Code pénal und seiner Nachfolger."

In de jaarvergadering van den „Verein der deutschen Straf-
anstaltsbeamten te Frankfort in 1886 gehouden, was men
voor Staatsgestichten, wat kinderen ouder dan 14 jaar betreft,
en de Vergadering gaf meteen eenige wenken, hoe die dan in-
gericht moesten worden:

Die Anstalten sind nach Geschlechtern unbedingt, nach den
Confessionen thunlichst zu trennen.

Sie sind für die Aufnahme von höchstens 300 Zöglinge
einzurichten.

Der Unterricht in diesen Anstalten ist innerhalb des Lehrplans
der Volksschule zu ertheilen.

Die Arbeit ist so einzurichten, dass sie sowohl für die Zöglinge,
welche den landwirthschaftlichen Kreisen, wie diejenigen, die
dem Handwerkerstande angehören, als Vorbereitung zu ihrem
ferneren Beruf dienen kann. Uber die Zuweisung zu der einen
oder der anderen Art der Arbeit ist nach deren Persönlichkeit,
auch unter Berücksichtigung ihrer Wünsche zu entscheiden.

-ocr page 124-

lOO

Die Zöglinge werden, sobald sie durch Führung und Haltung
dazu geeignet sind, ausserhalb der Anstalt untergebracht und
verbleiben unter dem Schutz und der Aufsicht der Anstalt. Die
Entlassung muss stets eine widerrufliche sein, und ist dieses erfor-
derlichen Falles auf dem Wege der Gesetzgebung festzustellen.

De meeste dezer wenschen zijn in de Rijksweldadigheidsscholen
in vervulling gekomen.

Te Rome werd in 1885 op \'t Penitentiair Congres besloten:

Il doit appartenir au tribunal le droit d\'envoyer dans une
maison d\'éducation ou à l\'école correctionnelle l\'enfant reconnu
pour avoir commis un crime sans discernement et acquitté.

Hierbij dus zelfs geen sprake van uitbesteding.

Op \'t Penitentiair Congres van Petersburg in 1890 werd
o. a. een rapport ingeleverd door den heer G. Correvon, lid
van \'t cantonnaal gerechtshof te Lausanne, waarin de meening
werd voorgestaan, dat plaatsing in \'t huisgezin de voorkeur ver-
dient boven plaatsing in een gesticht, omdat de kinderen daar
meer de liefde en de zorg krijgen voor hunne jeugd zoo noodig. 1)
\'t Congres besloot: A raison des expériences faites, il faudrait
combiner le système du placement dans les familles avec celui du
placement dans les établissements, les deux systèmes considérés
isolément présentant des avantages et des désavantages.

Hier dus ook eene opvoeding in gestichten als niet verkeerd
geoordeeld.

Op \'t intern. Congres te Antwerpen in 1890 kwam men
tot het besluit, dat uitbesteding de voorkeur verdient boven

i) Als tegenhanger kunnen de woorden dienen van den heer Schmölder
in een artikel: Die verwahrlosten Kinder und die jugendlichen Verbrecher
(Der Gerichtssaal, \'94, Bnd. 49, p.
167): »In den fremden Familien erfolgt
der Regel nach die Aufnahme nur aus Gewinnsucht. Hier rücken die Kinder
neben den eigenen Kindern nur zu leicht in die Stelle von Stiefkindern.
Hier entbehren sie nur zu leicht des warmen Hauches, dessen nun einmal
jede junge Menschenpflanze bedarf."

-ocr page 125-

lOI

plaatsing in een gesticht, maar dit werd uitgemaakt voor „enfants
trouvés, abandonnés ou orphelins," (categorieën van kinderen, met
welke wij ons maar voor een deel hadden bezig te houden)
hoewel volgens de gestelde vraag ook voor „enfants délinquants"
een antwoord moest zijn gegeven. In Juli 1894, toen\'t Congres
weder in Antwerpen bijeenkwam, was men van oordeel, dat
de toepassing der grondbeginselen van 1890 gunstig had gewerkt.

Met eene enkele uitzondering dus waren de uitspraken der verschil-
lende Congressen niet ongunstig voor de plaatsing in een gesticht.

De vraag moet ons nog bezighouden, of de schaduwzijden
van de plaatsing in de Rijksweldadigheidsscholen zoo donker
zijn, dat hare oprichting eene grove fout is geweest. Ik meen
van niet. In 1889 hebben de vrederechters 8840 kinderen tot
gevangenisstraf of boete veroordeeld; in 1890 was het aantal
zelfs 9460; in 1892, \'t eerste jaar, dat de Wet van 1891 gewerkt
had, waren er 7936
vervolgingen (zie pag. 17) 1), terwijl er^
wanneer men rekening houdt met de progressie 10700 veroor-
deelingen zouden geweest zijn.

We zullen kortelijk resumeeren, wat tegen deze inrichtingen
is aangevoerd;

lO. De Directeur kan onmogelijk de honderden leerlingen
goed kennen. Dit is zeker een groot bezwaar; maar door de af-
scheiding der leerlingen in groepen (système de congrégation)
en den „classement moral", waardoor geestelijken en onderwijzers
in voortdurende aanraking met de leerlingen komen en den
Directeur volledig kunnen inlichten, wordt dit bezwaar wel
kleiner; bovendien: we hebben met
scholen te doen, en worden
scholen met b.v. 500 leerlingen afgekeurd? Kent het hoofd
der school het karakter van alle discipels?

1) \'t Is me niet mogen gelukken van het Ministerie van Justitie te Brussel
nadere opgaven te verkrijgen.

2) Zie hierover meer uitvoerig Dr. Föhring t. a. p. pag. 307.

-ocr page 126-

02

In België heb ik zelf over \'t groot aantal leerlingen niet
hooren klagen.

2O. Slechte kinderen te midden van minder slechte geplaatst,
zullen deze laatste nog verdorvener maken. De „classement
moral" en ook de „classement matériel" trachten daarvoor te
waken. Met den heer
d\'Anethan (vergadering van den Belgischen
Senaat van 20 Dec. 1862) zou ik willen vragen: „Pom-quoi
aller jeter au sein d\'une familie honnête eet élément corrompu,
et peut-être corrupteur?"

3O. Met de praktijk van \'t werkelijk leven wordt niet genoeg
rekening gehouden. Maar, er kan immers na 6 maanden uitbe-
steding volgen. Ook is terugzenden naar de ouders mogelijk.

4O. De jonge man, goed onderlegd uit de School gekomeuj
zal niet dadelijk plaats vinden. Dit is zeker mogelijk, maar,
vooreerst helpen de patronaats-commissies, en dan nog, als \'t kind
zonder eerst in eene Rijksweldadigheidsschool geweest te zijn,
direct bij een landbouwer of handwerksman werd geplaatst en
er zijne opvoeding kreeg, zou het dan zoo zeker zijn, dat deze
hem steeds als arbeider of knecht bij zich hielden?

5O. Het geleverde werk kan in dergelijke inrichtingen, waar
geen dagloon gegeven wordt, onmogelijk zoo goed zijn als in de
vrije maatschappij, waar hoop op winst is
(Ulveling t. a. p.
pag. 19). Ik merk hiertegen op, dat in sommige Rijksweldadig-
heidsscholen wel degelijk per stukwerk betaald wordt.

Ik zou er willen bijvoegen, dat deze inrichtingen zoo duur
zijn. Toch zijn ze naar verhouding goedkooper dan onze Rijks-
opvoedingsgestichten, Een kind, hierin geplaatst, kost den Staat
ongeveer 60 cents per dag. In de Scholen komt de opvoeding
per kind en per dag gemiddeld op iets meer dan i.io frs., op
zich zelf niet veel, maar \'t groot aantal leerlingen maakt, dat
jaarlijks eene belangrijke som op de Staatsbegrooting moet uit-
getrokken worden (voor 1894 was het ongeveer 1200000 frs.).
Men neme hierbij echter in aanmerking, dat volgens de artt. 34

-ocr page 127-

103

v. v. der Wet van 1891 de gemeente en casu quo de provincie
een flink bedrag restitueeren. Aan deze regeling is wel eene
schaduwzijde. De Koning stelt toch volgens art. 37 jaarlijks vast
de te betalen vergoeding voor de onderhoudskosten per dag en
per persoon, en deze bedroeg in de laatst verloopen jaren steeds
1.20 frs. (zie blz. 22). Nu moeten de gemeenten dikwijls voor-
zien in de opvoeding van jeugdige weezen en veriatenen, die nog
wel eens aan eene strenge behandeling behoefte hebben. De
gemeenten zouden ze gaarne in eene Rijksweldadigheidsschool
plaatsen, maar worden daarvan dikwijls teruggehouden, omdat
eene te betalen vergoeding van 1.20 frs. per dag gedurende een
jaar al eene som van 440 frs. wordt. Heeft eene gemeente nu
verscheiden kinderen die voor opzending in aanmerking komen,
dan zal ze zich nog wel goed bedenken, vóór ze tot die uitgave
overgaat.

Van vrijwiUige plaatsing in de Rijksweldadigheidsscholen is al
zeer weinig sprake; men laat het, ook al weer om de kosten. 1)

Maar de Rijksweldadigheidsscholen zijn niet te duur, als men
bedenkt, waar het om gaat: Om van kinderen, die niets of weinig
geleerd hebben, die dagelijks rondzwierven of zich aan geringe
strafbare feiten schuldig maakten, flinke menschen te maken; om
het heirleger der volwassen bedelaars en landloopers zeer te doen
slinken. Zij, die in de bedelaarsgestichten komen zijn lui, geal-
coholiseerd, uitgeput naar geest en lichaam, niet in staat bijkans
eenig werk te verrichten, waarvan \'t aanleeren hun eenige weken
kost. Alles een gevolg van hunne verwaarloosde jeugd. Wen
de kinderen in de Rijksweldadigheidsscholen aan arbeid, liefst
landarbeid, en de uitkomsten moeten goed zijn. 2)

1) Deswatines, t. a. p. pag. 370.

2) Batardy: Les maisons de refuge et les dépôts de mendicité en Belgique.
(Revue pén. van Juni
\'94, pag. 816.)

-ocr page 128- -ocr page 129-

B IJ L A G E N

-ocr page 130-

ó^ O

T

n,L4

^co^e -de S i\'&rij^>oió ci/rvoe Sa^O^L CC 01 CO-^L .

f

c^ co p c-üébé beO^Ï\'^ Ot^o Lo^t/t^e- T^o/rt-

„ „ . ^^^ ^

PU/i-r

TT

-a.cx.)

cciieeCc^ oU ^ ^40 0

-ocr page 131-

Bijlage H.

Namen, St. Hubert, Reckheim, Moll.

Ruysseüede-Wynghene-Beernem.

GRAAD

en

BETREKKING.

Bezoldiging (in,frs).

Bezoldiging (in frs).

OPMERKINGEN.

emolumenten.

Emolumenten.

Geneesk.
verzorging.

Vuur en
licht.

Klee-
ding.

Ligging.

"Woning.

Directeur......

le Aalmoezenier
2« Aalmoezenier
le Geneesheer,.
2e Geneesheer .
Hoofdonderwijze
.Onderwijzer....
Rekenplichtige .
Kommies i® kl.
Kommies 2® kl.
Kommies 3e kl.
Magazijnmeester
Hoofdoppasser .
Oppasser i® kl.
Oppasser 2® kl..
Oppasser 3e kl.
Zuster-bewaarste

6000
2200
1400
2200
1200
2200
1600
3100
2100
1600
1200
1600
1800

1350

1250

iioo

8000
2600
1800
2600
1800
2600
2000
3300
2500
2000
1500
2000
2200
1450
1300
1200

\'700

woning, vuur, licht,
id. \'
id.

woning, vuur, licht.;

id. j
id. I

vuur, licht. j
id.
id.
id.

woning, vuur, licht,
id.
id.
id.
id.

5000 ] 7000
2800 3200

100
100

50

100

so

100
SO
SO

50
50

SO
SO
SO

SO

2200
1200
2700
1800
3100
2200
1700
1300
1700
2200
1650
1550
1400

50
50
50

SO

100
100
100
100

2600 —
1800
3100
2100
3700
2600
2100
1600
2100
2600
1750
1600
1500

700

Verliooging van bezoldiging kan slechts plaats
lieliben na verloop van 3 jaar na de laatste yer-
hooging;

De aalmoezenier die ook huiteii de inrichting
zijn dienstwerk vervult, heeft op de hier genoemde
bezoldiging geen aanspraak, doch alleen op schade-
louBstelling.

Vreemd is liet, dat de konimiezen te lluysse-
lede wel vi-y vuur en licht hebben, n>aar geen
woning.

Een Kon. Besl. van 7 April 1893 bepaalt,
dat de bezoldiging van de directeuren raet 1/5
max, kan verhoogd worden, als zij minstens 35
jaar dienst hebben bij administratie, magistratuur
\'of leger en 50 jaar zijn.

In Jan. 1893 kregen te Ruysselede de hoofd-
en verdere oppassers eene personeele toelage van
100 en 50 frs. wegens vermeerdering der bevolking.

De mindere beambten te Ruysselede krijgen
een dagloon van 1—2.50 frs.

Alle beambten hebben vrije geneeskundige ver-
zorging.

Hoewel de directeuren te Namen, St. Hubert,
Reckheim en Moll in de inrichting wonen, hebben
ze toch ICOO fi\'s. voor woning. Dit is bepaald,
om hun tractement in overeenstemming inet Ruysse-
lede te brengen; \'tis
van invloed op hun pensioen.

-ocr page 132-

Bijlage C.

kuysse-
lede. 1)

wyn-
ghene.

beernem.

namen.

st. hubert.

reck-
heim.

moll.

Tijd gebruikt

j-

j-

m.

j.

j-

beneden
14 jaar

schoolgaand.

j-

3-

voor

II—IS
jaar.

tot
II jaar.

meer
gevorderde.

minder
gevorderde.

boven 14
jaar op
\'t ambacht.

m.

boven 14
jaar op
\'t ambacht.

beneden
14 jaar

schoolgaand.

j-

j-

uur.

uur.

uur.

uur.

uur.

uur.

uur.

uur.

uur,

uur.

uur.

Eten.........

i

1I/2

i

i

1I/4

1V4

1I/2

2

I3/4

ïV4

1I/4

Werken........

V

8

1I/2

71/2

7

9I/4

73/4

93/4

73/4

81/2

School ........

3I/2

3

3I/2

3V2

I

6

2

1V2

51/4

3V2

23/4

Uitspanning.......

2

5%

x3/4

18/4

3I/2

73/4

23/4

21/4

53/4

2

I3/4

Godsdienstoefening en Gods-

dienstonderwijs .....

1V2

3/4

X-V4

Slapen, enz.......

9V2

11

9I/2

9V2

9

9

10

8I/2

9V2

9V2

93/4

I) De dagverdeeling voor de „mousses" te Ruysselede is ongeveer dezelfde.

-ocr page 133-

Bijlage D.

Classe Inférieure, i)

Classe Moyenne. 2)

Indications

des jours.

Matin.

Soir.

M a t 1 n.

Soir,

Lundi.

Arithmétique.
Ecriture.

Géographie.
Lecture.

Exercice de mémoire et d\'intuition.

Arithmétique; calcul mental.
Grammaire flamande.

Géographie,

Lecture flamande expressive.
Rédaction flamande.

Mardi.

Dictée.
Lecture.

Système métrique.

Histoire.

Ecriture.

Système métrique.
Grammaire française.

Histoire.

Lecture française expressive.
Rédaction française.

Mercredi.

Exercices de calcul mental et chiffré.
Notions scientifiques sur l\'agricul-
ture et sur les métiers (Dessin).

Lecture.
Dictée.

Morale et bienséance.

Exercices de calcul mental et chiffré.
Notions scientifiques sur l\'agricul-
ture et sur les métiers (Dessin).

Dictée flamande.

Traduction et inscription de la dictée.
Exercice de mémoire et d\'intuition.

Jeudi.

Comme lundi.

Géographie,

Lecture.

Catéchisme.

Arithmétique.
Grammaire flamande.

Comme lundi.

Vendredi.

Comfne mardi.

Système métrique.

Histoire.

Dessin.

Comme mardi.

Dessin.

Lecture française expressive.
Rédaction française.

Samedi.

Comme mercredi.

Comme mercredi^ en outre Caté-
chisme,

1) Deze rooster van werkzaamheden wordt gevolgd zoowel in de classe inférieure flanande als in de classe inférieure française.

2) De rooster van werkzaamheden is voor de classe supérieure dezelfde, behalve dat er des Vrijdagsavonds les gegeven wordt in „dessin et formes géométriques".

-ocr page 134-

Bijlage F.

Comité de Patronage poup ia Ppoteetion de L\'Bnfanee.

BULLETIN DE RENSEIGNEMENTS

concernant le sieur....................................................................présenté comme nourricier.

I" Nom................

2° Prénoms...............

3° Domicile...............

^ . 1 du mari............

^ I de la femme...........

„ „ J. . I du mari..........

5° Profession , , .

\' de ia lemme.........

6" Degré d\'instruction ! .......

\' de la temme.....

„ T 1 \' le mari.......

r Langue parlee par j ^^ _ ^......

7°«\' Conduite et moralité ! ......

\' de la femme . . . .

8° Nombre d\'enfants (indiquer le sexe et l\'âge) . .

9" A-t-il d\'autres enfants en pension?.....

lo» Ressources du ménage.....• . . . .

11° Sexe de l\'enfant demandé en apprentissage .

12° Age approximatif...........

13° Profession à laquelle on le destine ....

14° L\'élève travaillera-t-il chez son nourricier ou
sera-t-il occupé ailleurs?.........

15° L\'élève recevra-t-il un salaire? ........

Dans l\'affirmative, quel en sera le montant, et
lui sera-t-il remis ou versé à la caisse d\'épargne ?

16\' L\'élève sera-t-il logé chez le patron qui l\'occupe ?
Dans la négative, chez qui sera-t-il hébergé?. .

17" Conditions de couchage. L\'élève occupera-t-il
une chambre à lui seul ou la partagera-t-il avec
d\'autres personnes? Dans ce dernier cas, quelles
sont ces personnes? Occupera-t-il un lit à lui
seul ou le partagera-t-il? Avec qui? . . . .

18° L\'élève sera-t-il chez son nourricier l\'objet de
soins bienveillants?...........

-ocr page 135-

ÉCOLE DE BIENFAISANCE DE L\'ÉTAT A

BULLETIN DE BENSEIGNEMENTS concernant P élève..

Nom................

Prénoms...............

Lieu de naissance............

Date de naissance............

Motif et date de la mise à la disposition du

Gouvernement.............

Date à laquelle expire la mise à la disposition

du Gouvernement............

Nom du père .............

Nom de la mère............

Domicile du père............

Domicile de la mère...........

Conduite et moralité des parents......

Sont-ils incapables ou indignes d\'élever leurs

enfants? . ..............

Faut-il leur laisser ignorer l\'endroit où l\'enfant

est placé?...............

Domicile de secours...........

Métier exercé à l\'école..........

Degré d\'instruction intellectuelle.......

io°

ii»
12°

13°

14°
IS"
16°

170

18"
19°
20»

Degré d\'instruction professionnelle (indiquer le
métier qu\'il a appris et très succinctement les choses
qu\'il sait faire) .
Taille ....
Constitution. Santé
Caractère . . .

Etat physique et mental

21° Proposition du Directeur relativement au nour-
ricier chez lequel l\'élève pourrait être placé . ,

22° Décision du Ministre de la Justice
Autorisé (ou non autorisé).

Brîixelles., k.........................

M. Membre du Comité.

23° Admis en apprentissage par le Comité de patro-
nage pour la protection de l\'enfance de ... .
et destiné au sieur (nom, profession, domicile) .

24° a) Date de l\'envoi de l\'élève
b) Confié aux soins de . .

250 Observations

-ocr page 136-

, .5
i

-y-

Ajji j ^

p\'

1

1

» ,

\' ; • 0

f-.\'i--.
\'hl

K/ : .v-r, , . 1

i-r:

-ocr page 137-

TARIF ALIMENTAIRE. (Ecole de Bienfaisance à Moll.)

Bijlage E.

POUR ÉLEVES MALADES.

POUR ÉLÈVES VALIDES.

QUANTITE à DELIVREE PAR 100 BATIONS.

COMPOSITION

DES
PRÉPARATIONS
ALIMENTAIRES.

Unité.

SOUPE

Pain
de
froment
non
bluté.

1.

Boisson
chaude.
!3.

Bouillon.

à la
viande

de
vache.
3.

à la
viande

de
porc.
4.

aux
pommes

de
terre.

aux
légumes
secs.
10.

aux
légumes.
5.

aux
pois.

11.

POTAGE dn soir

aux pois
et aux
pommes
de terre.
7.

QUANTITÉ k DÉLIVRER

par ration.

OBSERVATIONS.

BOUILLIE

RIZ

SOUPE

Articles
divers.
31.

au lait
doux,
19.

au lait
hattu.
30.

au
lait.

17,

pommes
de terre.
14.

ri7..

13.

pain.
12.

18.

par 100 rations.

POTAGE

Rôti.

aux
légumes.
:5.

16.

Pain de i Elèves de 14 ans

1 et plus . .

froment {

I Elères de moins

non bluté. \' de 14 ans .

Café.........

Chicorée.......

Lait.........

"Viande de vache ....

Pain bluté.......

Pommes de terre . , . .

Riz..........

Légumes.......

Sel..........

Poivre........

Lard.........

Haricots........

Beurre......., .

Saindoux.......

Pois secs.......

Vinaigre.......

Oignons........

Viande de veau ....

Fleur de farine.....

Lait battu......

Sirop de mélasse ....

Bière.........

Oeufs.........

Oranges........

Citrons........

Pommes ........

Pruneaux .......

Vin rouge.......

Kilog.

015

005

50

Litre
Kilog.

25

60

50

50

90

05

03

SO

50

50

Litre
Kilog.

75

75

25

50

500

015

05

Litre
Kilog,
Litre
Pièce

50

Kilog
Litre

1. A délivrer tous les jours,

2. idem,

S. A délivrer 3 fois par semaine :
dimanche, mardi el jeudi.
Le bouillon sera fait séparé-
ment et on y ajoutera ensuite
450 grammes de pommes de
terre par élève.

4. A délivrer une fois par se-
maine :
 mercredi.

5. Id. samedi.

6- Id. vendredi.

7. . Id. lundi.

8. A délivrer 4 fois par semaine :
lundi, mercredi, vendredi et
samedi.

9. A délivrer 3 fois par semaine :
mardi et jeudi.

10. A délivrer 1 fois par semaine :
dimanche.

Il est fait usage de Hiym,
clous de girofle, et feuilles de
laurier
dans la préparation des
soupes îi la viande et aux pois.

La quantité de ces condiments
ne doit pas dépasser 1.50 kil.
par 100 rations et par an.

Il est délivré aux élèves le
vendredi de chaque semaine un
plat de poisson composé de :

A. Stockfisch 15 kil.

par 100 rations. 1 ^^^^^^^

B. Morue 13 kil. id. \'

C. Harengs 1 pièce l «renient,
par élève.

La ration réglementaire de
pain a été portée, pour tous les
élèves, à 750 gr. par jour. (Disp,
min. du 3 nov. 1894).

-ocr page 138-

STELLINGEN.

I.

De artt. 38 en 39 W. v. S. behoorden in dezen zin gewijzigd
te worden, dat de rechter beval een kind tot zijne meerder-
jarigheid in een Rijksopvoedingsgesticht te plaatsen, maar dat de
administratie vervroegd ontslag kon gelasten.

II.

Art. 437 W. v, K. is enmiciatief.

III.

Het in België toegepaste systeem van uitbesteding van een
leerling eener Rijksweldadigheidsschool bij landbouwer of werkman
zou ook, maar naar omstandigheden gewijzigd, voor ons land
aanbeveling verdienen.

IV.

De wet op het L. O. laat toe, dat de gemeentebesturen eene
som uittrekken voor de voeding op de openbare scholen van
kinderen van onvermogende ouders.

-ocr page 139-

V.

Art. 126 B. W. is niet limitatief.

VI.

Celstraf is niet overal zwaarder dan gemeenschappelijke opsluiting;
men zal rekening moeten houden met de wijze van toepassing der
celstraf en de physieke gesteldheid van den gevangene.

VII.

De bepaling van art. 432 B, W. is onjuist wat betreft het
eindigen van de voogdij in den persoon des voogds,

VIII.

Art. 134 W. v. Sv. moest zóó uitgebreid worden, dat ook
\'t schriftelijk verkeer met zijn verdediger den beklaagde, die in
verzekerde bewaring is, werd gewaarborgd.

IX.

De redactie van een blad is verplicht de kopij van een niet
geplaatst ingezonden stuk terug te geven.

X.

Ten onrechte wordt hier te lande niet van celwaggons gebruik
gemaakt om celgevangenen van de eene naar de andere gemeente
over te brengen.

XI.

Onze grondwet verbiedt de uitlevering van Nederlanders.

-ocr page 140-

XII.

Door afschaffing van de staatsloterij zou men van kwaad tot
erger vervallen.

XIII.

Door de bepalingen der artt. 152, 585!^ 710!°, 768 en 855 al. 2
Rv. worden vreemdelingen niet bij Nederlanders achtergesteld.

XIV.

\'t Is in strijd met het benoemingsrecht des Konings, dat de
2® Kamer eene voordracht opmaakt voor eene te vervullen
vacature in den Hoogen Raad.

XV. r

Het zou aanbeveling verdienen, dat art. i der wet van
I I germinal an XI werd afgeschaft.

XVI.

Een photograaf is koopman.

XVII.

Leden der 2« Kamer, tot burgemeester benoemd, verliezen
hun lidmaatschap niet.

XVIII.

Uit de bepaling van art. 925 B. W. volgt niet, dat het bur.
gerlijk armbestuur geen recht heeft op de makingen aan „de
armen" zonder nadere aanduiding opgekomen.

-ocr page 141-

XIX.

De lijdelijkheid des rechters is in ons burgerlijk proces te groot.

XX.

Het koopen in afbetalingsmagazijnen, hoe aanlokkelijk ook
voor den minderen man, moet bij hem niet aangemoedigd worden.

XXI.

De „natuurlijke verbintenis" van art. 1395 al. 2 B. W. is de
R. r. obligatio naturalis, in den zin van „bloot zedelijke ver-
plichting."

-ocr page 142-

V

1, < \' >

\\ffcl

■ -

»tj , ■■ ■
■•\'■J.....

it %

-ocr page 143-

\\ .K-A\'iii^

,/ < y , - Î. V

-\'îi
\\ -

Ï

\\

« s

n

^^^^^ \' \' Ii

,

t

/ -

■ ^

* . ^

i ) V »

-ocr page 144-

i "

e ^ H

I :

-

X 4

L,

.r

d

S

\'v K

V t t

r-

\\ X

m

\\ V

4 ^

1

/ >

V.

-ocr page 145-

A

•^li.

Ï

i\\

i

" i

-

v-\'S

i

Fv\'

f \'

\'\' f "

i

■fS- 1

J

<4 r

. ...... \' ^."s^-\' i.-i.\'^

^ tÂt^-\'-\'è......

^ li?.

ssy

f ƒ