-ocr page 1-
-ocr page 2-
ou
w . y*/* \\OJOf-f
-ocr page 3-
atóeh Zendelinggenootsehap.
Nederl
JOHN €OLËKIDO£ FATTESON, de zendeling-
bisschop van Melanesië.
          Bibjïo^.®®^
——                    0E6STGEES1
•*•""                (Eerste voorlezing.)
Wat bewoog paulus, toen hij op den Areopagus het
woord voerde tegen eenige epicureïsche en stoïsche wijs-
geeren, hen toe te spreken in de bekende woorden:
«Gij mannen van Athene! ik bemerk, dat gij alleszins
gelijk als godsdienstiger zijt. Want de stad doorgaande
en aanschouwende uwe heiligdommen, heb ik ook een
altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: v //den
onbekenden God""?
Was het om door eene gepaste inleiding zijne toe-
hoorders van meet af aan te boeijen? Was het, om zich
te accomoderen naar hunne begrippen? Meende hij het
welligt niet, als hij die mannen »alleszins godsdienstiger"
noemt? Zou hij werkelijk van hunne //heiligdommen"
sprekende, deze in zijne ziel «verblijven des satans"
genoemd hebben? Was het welligt vleijerij, die hem
de woorden in den mond gaf, waarin voorkomt van een\'
griekschen altaar, gewijd aan den onbekenden God?
Het komt mij voor, geachte Hoorders! dat de ant-
woorden op al deze vragen ontkennend moeten uitvallen,
als men een\' juisten blik slaat op de gansch eigenaar-
dige persoonlijkheid van den grooten heiden-apostel. Wie
PAULi\'8 als apostel, dat is met andere woorden als
3                                                                                [
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT                           $[\\-
A06000034250765B
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii y i
3425 0765
-ocr page 4-
i
i
gezondene van zijnen Heer, als zendeling regt wil laten
ervaren, moet toch vooral niet uit het oog verliezen,
hoe hij de cosmopoliet was in den ruimsten zin des
woords, en hoe hij daardoor juist oog had voor zeer veel,
dat aan andere gezanten moest ontgaan.
Als ik bedenk, hoe paulus altijd bijzonder in het oog
houdt het volkskarakter, de zeden en gewoonten van
hen, dien hij het Evangelie mondeling of schriftelijk
verkondigt, hoe hij den Grieken een Griek, den Joden
een Jood wil zijn; als ik mij herinner, hoe hij niet alleen
het geestelijk, maar ook het stoffelijk welzijn der gemeeu-
ten bevordert, en het daarom niet beneden zich acht, b.v.
uitvoerig over collecten, reisgelegenheden, e.d.g. te schrij-
ven; hoe hij op verschillende zoogenaamde kleinigheden
acht geeft; hoe hij niet enkel als schriftgeleerde, maar
ook als handwerksman eene waardige plaats vervult;
hoe hij zich ook te midden van krijgslieden en zeelieden
weet te doen eerbiedigen, omdat hij wel verre van als
nutteloos en onbeholpen daar neer te zitten, verstandigen
raad geeft, als ik mij zoo den ganschen paulus in zijne
eenheid en veelzijdigheid voorstel, dan kom ik tot dit
besluit: Paulus had niet als onverschillig toeschouwer,
Athene\'s straten doorwandeld, den Akropolis bestegen,
de kunstwerken van Griekenland bezien; hij had hunne
waarde leeren schatten, al was ook zijn geest ontstoken op
het zien van zóó veel afgoderij; hij had achting gekregen voor
een volk, dat zich, niettegenstaande zijne heidensche af-
dwalingen een schoon standpunt veroverd had; die Epi-
cureërs en Stoïcynen waren voor hem, den grooten apostel
van jezus Christus, geen ijdele klappers, en uit de
volheid van zijnen rijken geest, kon, ja moest hij
gewagen van het goede en voortreffelijke dat Athene
opleverde in kunst, wetenschappen en wijsbegeerte; hij
*
-ocr page 5-
3
stond op dieu Areopagus niet als vreemdeling, niet als
onverschillige.
Wie meent, dat paülus zich boven het dagelijksche,
zelfs alledaagsche verheven achtte, begrijpt, naar mijne
meening, dien verheven geest niet. Voor hem, die
waarlijk groot is, is niets te gering. Jezus achtte het
niet beneden zich, ook nadat hij over de allergewigtigste
onderwerpen gesproken had, zich met moeders en hare
kinderen in te laten, hoewel zijne discipelen die wilden
weeren. Men verlaagt zich niet door zich met het kleine
en geringe te verledigen. Voor den grooten geest be-
staan geen nietigheden; het karakter van den beuzelaar
is, dat hij geheel in de kleinigheden opgaat, dat hij zelfs
het belangrijkste tot beuzelingen verlaagt, terwijl de waar-
lijk groote man ook het kleinste en geringste verheft en
veredelt.
Van slechts weinige mannen uit de oudheid zijn ons
enkele bijzonderheden uit hunne jeugd bekend, en, voor
zoo ver ik weet, zijn er geen onder, die ons een vol-
doend licht doen opgaan over hunne karaktervorming.
Het zou ons wat waard zijn, als wij ons saulits van
Tharsis in het ouderlijke huis konden voorstellen, als
wij een\' dieperen blik konden slaan in het dagelijksch
leven der israëlitische of grieksche jeugd. Ik meen, dat
ons oordeel over de daden op lateren leeftijd daardoor
dikwijls en aanmerkelijk zou gewijzigd worden, maar zeker
zouden wij er ons voordeel mede kunnen doen bij de
opvoeding van onze kinderen.
Dan wat de oudheid ons onthield, dat levert ons de
nieuwere geschiedenis, en dubbel voegt ons, gebruik te
maken van onze meerdere kennis. Wij vinden tegen-
woordig overvloedige gelegenheid om mannen uit verschil-
-ocr page 6-
4
lende standen en van zeer verschillende leveusrigting uit
nagelaten geschriften, zelfs bij de eerste ontluiking van
hunnen geest te leeren kennen, soms een\' diepen blik te
slaan in hun innig leven. Ik wil van eene mij aange-
bodene gelegenheid gebruik maken, en u in deze ure het
beeld trachten te schetsen van den zendeling patteson in
aijne eerste levensjaren, terwijl ik wensch, dat deze
poging niet onvruchtbaar moge zijn voor onze beschou-
wing van de zending, als het gewigtig werk vsn onzen
tijd ter uitbreiding van het koningrijk Gods.
De Heer zelf geve zijnen zegen op dezen arbeid! Hij
overzie het vele gebrekkige, dat daaraan kleeft, en stelle
u in staat een\' voldoenden oogst in te zamelen, al werd
de akker ook niet zóó toebereid, als bekwamer hand en
scherper oog, dit zouden vermogen!
John coleridoe patteson, de vrome en geleerde
zendeling-bisschop, die zijn leven liet voor de zaak des
Heeren, werd op den lsten April 1827 geboren in eene
der aanzienlijke wijken van Londen. Zijn voortreffelijke
vader john patteson werd drie jaren later, en dat op
betrekkelijk jeugdigen leeftijd tot het hoogst eervolle ambt
van regter aan eene der Londensche regtbanken geroepen,
en bekleedde later eene der gewigti^ste betrekkingen, als
lid van den geheimen raad der engelsche kroon. Zijne
moeder, frances duke coleridge, eene uitstekende Vrouw
behoorde insgelijks tot den zeer deftigen stand, en de
beide families telden onder hare leden mannen, die in de
kerk, bij de balie en in het leger eeneu goeden naam
verwierven. Zoo lang hunne ambtspligten de hoofden
der gezinnen aan het drukke Londen gebonden hielden,
woonde men in de stad; maar naauwelijks was de vacan-
tietijd aangebroken, of men begaf zich naar zijn buiten*
-ocr page 7-
5
verblijf, oid ddar te rusten van den gewonen arbeid,
eu tevens te midden der schoone natuur ligchaam én
geest door andere werkzaamheden voor het gewone be-
roepsleven te sterken. Zoo lang de spoorwegen nog niet
aan ons maatschappelijk leven de bewegelijkheid, de ge-
jaagdheid hadden gegeven, die meer en meer het ver-
keer wijzigen, vormden de verschillende regtersfamilies
eenen eigenaardigen, ruimen kring. liet voegde den
regter niet van de openbare reisgelegenheden gebruik te
maken, maar daardoor vereenigde men zich ook te eer en
te liever op reis, en betrok men buitenverblijven, waar
men elkander gemakkelijk ontmoeten kon. Zóó vond
men in Engeland de toestanden, die wij eenigszins ken-
uen bij ouze patricische families, en men moet al zeer
weinig begrip hebben van de voorregten der hoogere
beschaving en van het gezellig verkeer van mannen en
vrouwen van geest en talent, als men met plebeïsche
minachting op die toestanden neerziet.
Maar zou het werkelijk tot de eischen behooren van
het, burgerlijk leven, dat men dag aan dag zwoegt en
slaaft, zijne uitspanning indien niet op concerten en in
schouwburgen, dan in de kerk of op godsdienstige of
letterkundige bijeenkomsten zoekt, welligt alleen met het
uitzigt om in den ouden dag stil te gaan leven? Zal
het stoomgesnor ons burgerlijk leven meer en meer doen
voortzweepen en de zenuwachtige gejaagdheid tot eene
hoogte moeten opvoeren, die tot vernietiging van het
geslacht leidt, of brandstoffen doet opstapelen, die ern-
maal met vulcanisch geweld zullen uitbarsten ? Zal de
burger, zal de handwerksman zich toestanden doen op-
dringen , die hem alle gelegenheid benemen, om met
kalmte de hoogere belangen van zijn gezin te behartigen?
Het ligt niet buiten de roeping der zendingvrienden,
-ocr page 8-
6
vragen als deze te overwegen en hunne eigenaardige
kracht aan te wenden, om de niet overdreven bezwaren
aan het maatschappelijk leven van onzen tijd verbon-
den te helpen verligten, welligt op te heffen. Er is
geen stand, waarin men niet gelukkig kan leven; maar
het ware geluk wordt niet gevonden daar waar alle kracht
wordt aangewend alleen tot verwerving van het dage-
lijksch onderhoud, waar het geestelijk leven kwijnt, omdat
de geest met onverbrekelijke banden aan de stof ge-
bonden is.
De tegenstelling van het geestelijke en het stoffelijke,
de uitsluiting van een van beiden, als een gevolg van
een bekrompen of verwrongen begrip van den aard van
ons menschelijk leven heeft door de tijdeu heen rampen
voor het menschelijk geslacht opgeleverd; in onzen tijd
zullen die rampen zich sterker dan ooit openbaren, naar-
mate men meer met bewustheid op den verkeerden weg
voortgaat. De zendingvrienden behooren dit van hunne
beschouwingen en overleggingen niet uit te sluiten, en
waar zij zich geroepen achten het Evangelie te helpen
planten, niet vergeten, dat de volken tot wie zij hunne
boden zenden, ook hunne maatschappelijke, stoffelijke
behoeften hebben.
Dit en veel meer zal ons duidelijker kunnen worden
uit het léven van patteson. Ik wil hier alleen nog me-
dedeelen, dat wij dat leven in vele bijzonderheden kunnen
leeren kennen uit de zeer uitvoerige briefwisseling door
patteson, gedurende zijn gansche leven gevoerd, voor
een deel in \'t licht gegeven door eene bloedverwant, de
in ons vaderland door hare geschriften, o.a. door de
,/Erfgenaam van redclyffe" wel bekende Miss yonge.
Wat het bedoelde boek van vele andere onderscheidt,
is dat ons zeer weinig beschouwingen van de schrijfster
-ocr page 9-
7
geleverd worden, en zij ons tot de bronnen zelve voert:
wij hooren patteson, wij zien hem, zóó als hij zich
onverholen aan dierbare verwanten eu vrienden ver-
toonde. (1)
De kleine coley , zoo als hij \'t huis en door zijne
vrienden later nog dikwijls genoemd werd, gaf aan zijne
moeder wel eens gelegenheid om naast de moederlijke
teederheid, den ernst en de standvastigheid der christe-
lijke opvoedster te doen gelden; maar het gelukte haar
den vromen zin, die den grondslag van zijn gemoed uit-
maakte, schoon te ontwikkelen. Toen coleï vijfjaar oud
was, kon hij lezen, en ontving hij van zijn\' vader als
geschenk op zijn\' verjaardag, den bijbel, die zeven en
twintig jaar later gebruikt werd bij zijne wijding tot
bisschop. Mevrouw patteson las eiken morgen met haar
gezin de Psalmen en evangelische pericopen door het ge-
bedenboek der Engelsche kerk aangewezen, en voegde
daaraan ander godsdienstig onderwijs toe. Eene gouver-
nante, die door het gezin en niet het minst door patteson,
ook op lateren leeftijd hoog vereerd werd, gaf het verdere
onderwijs, totdat de jongens geschikt waren, om eene
van die iurigtingen te bezoeken, waaraan Engeland rijk
is, en waar latijn en grieksch de voorname stof tot ont-
wikkeling van den geest vormen. Gelijk menige andere
(1) De titel van het boek luidt: Life of JOHN COLERIDGE patteson,
missionary bishop of the Melanesian islands, bij chaklotti.
MARY yonge. In two volumes. London MACMIIXAN and Co.
1874. Wie het boek zelf lezen kan, verzuime dit niet; het is een boek
vol levenswijsheid en christelijken zin. Of zou de omvang dezen en genen
afschrikkenP Men vange aan, en beproeve of men eindigen kan.
«Miss yonge\'s book is in one respect a mode) biography. It is made
op almost entirely of patteson \'s own letters. Aware that he had left hi»
home for once and for all, bis correspondence took the shape of a diary,
and as we read on we come to know the man, and (o love him almost
as if we hadseen him." Zoo luidt het naar waarheid in .The Athenaeum".
-ocr page 10-
8
werd de school waar coley zijne opleiding ontving, be-
stuurd door een\' geestelijke der engelsche kerk. Zij dag-
teekende reeds van de regering van bduard dkn derde.
Païïeso.n\'s grootvader en oom hadden aan haar hoofd
gestaan.
Patteson was daar »een kinderlijke, kinderachtige
jongen", toen en nog lang daarna, tuk op allerlei spe-
len en ligchaamsoefeningen, waarin hij, wegens zijne ranke
gestalte, groote vlugheid en omdat hij altijd met hart en
ziel er aan deel nam, uitmuntte. In het cricketspel,
paardrijden, hardloopen, kortom in al de vermaken, die
de school opleverde vond hij groot behagen; met opge-
togenheid spreekt hij in zijne brieven van het afsteken
van vuurwerk op den 5den November, den in Engeland
altijd nog gevierden dag van het buskruitverraad; hij was
een vlug danser op de familiepartijtjes bij gelegenheid
van het kerstfeest; en dat de wel ietwat spartaansche
opvoeding op zulke scholen, hem voor alle vertroeteling
had bewaard, bleek, toen hij eens drie weken lang met
gebroken sleutelbeen had geloopen, zonder te klagen,
omdat hij «geen beweging" wilde maken. Mama ont-
dekte het, toen zij hem bij zijne tehuiskomst den wel-
komstkus gaf.
O]) ziju elfde jaar werd patteson naar Eton gezonden.
Elon is de middelbare school der engelsche aristocratie; door
hare schoone ligging nabij eene breede rivier, haar statig
geboomte, hare uitgestrekte speelplaatsen, haar prachtig
uitzigt op het kasteel van Windsor, hare ouderwetsche
deftigheid bij altijd jeugdige frischheid en levendigheid
algemeen bekend in Engeland. Het onderwijs is er door-
gaans aan voortreffelijke meesters toevertrouwd en inge-
rigt op bevordering tot de lessen aan eene der engelsche
-ocr page 11-
9
universiteiten. Het inwonen is geen vereischte; Patteson
woonde met verscheidene van zijne neven en andere jon-
geus bij zijn\' oom, den predikant edward coleridge,
een der meest geliefde en voortreffelijke Etonsche onder-
wijzers.
De vorderingen van den knaap waren voldoende; meer-
malen muntte hij uit, vooral in het maken van latijiische
verzen, eene eertijds ook op onze gymnasiën zeer gewone
oefening; eens bezong hij daarin den terugtogt van napo-
lkon uit Rusland, met den overtogt van de Beresina.
Niet zelden stond hsm zijne zucht naar vermaken, vooral
zijn ijver voor het edele cricketspel bij zijne studiën in
den weg, en toch was hij dikwijls kapitein van zijne
afdeeling. Dit had voor den jongen heel wat te beteeke-
nen, en met opgetogenheid schreef hij daarover naar huis.
Er bestond te Eton eene gelegenheid om zich als
kapitein ook bij het publiek te doen kennen, en dit gaf
dan niet weinig voldoening aan de ouders. Laat mij hier
invlechten wat Miss yonge ons van deze thans alge-
schafte gewoonte mededeelt. Het verlevendigt gedachten
aan den knaap marten luther, als hij voor het hui;\'
der Cotta\'s zijne schoone duitsche liederen zong, om den
lieven broode. Maar hoe heeft de tijd dat alles vtran-
derd! Miss yonge beschrijft ons het feest, als volgt:
„Het schijnt een overblijfsel te zijn geweest van vroegere
tijden, toen studenten van aalmoezen leefden, dat eens
om de drie jaren de kapitein van de school, altijd een
konings-kweekeling, vergunning had eene collecte te hou-
den, ter goedmaking van zijne kosten aan het King\'s
college te Carabridge. Ter nagedachtenis van den goeden
koning henürik vi, achtte het hof zich altijd gebonden,
daaraan bij te dragen, terwijl de jongens tot dat einde
ad Montem (naar den berg) trokken, die de zoutheuvel
-ocr page 12-
10
genoemd werd, omdat de behoeften van den student onder
den algemeenen term van zout bekend stonden en de
heuvel daarnaar zijnen naam ontving. Deze collecte werd
oorspronkelijk gehouden op den 6den December, het feest
van St. Nicolaas, den patroon derstudenten, en vormde
het slot van eene kerkelijke dienstverrigting, die de kna-
pen in het latijn op den zoutheuvel vervulden, eene
van die plegtigheden aan knapen ter gedachtenis aan
de kindsheid des Heeren vergund, in verschillende vor-
men bij de westersche kerk gebruikelijk, die echter
later bijna altijd in spotternij ontaardde.
„Toen de wegen verbeterd waren, zoodat de school-
knapen met kerstmis naar het ouderlijke huis konden
komen, werd liet dusgenaamde ;, »Montem"" op üingsdag
van de Pinksterweek gevierd. Twee knapen, in het
gewaad van predikant en voorlezer (parson and clerk),
bleven nog tot ver in de 18de eeuw de kerkdienst in het
latijn vervullen, totdat de oneerbiedigheid bij deze hau-
deling het gebruik deed afschaffen. Sedert trokken de
knapen in plegtigen optogt driemaal de schoolplaats rond,
dan naar den zoutheuvel, waar eene vlag werd geheschen,
waarna de zoutdragers hunne collecte begonnen, terwijl
Je overigen hunne opgekomen vrienden en verwanteu
opzochten, altijd goed vertegenwoordigd op dezen dag,
dierbaar aan allen, die een hart hadden voor Eton.
»De kapitein van de school droeg het scharlaken en
goud verbonden aan den kapiteinsrang in het engelsche
leger, en de overigen van de zesde klasse, altijd ten
getale van twintig, droegen uniform als zijne officieren,
behalve de beide zoutdragers, die prachtig in zijde en
fluweel waren uitgedoscht, toegerust met groote, gebor-
duurde zakken als beurzen en vergezeld van twee kleine
pages, gekozen uit de kinderen in den omtrek, maar
-ocr page 13-
11
even prachtig gekleed. De vijfde klasse, die bijna de
helft van al de leerlingen der school vertegenwoordigde
in hare talrijke onderafdeelingen, droeg roode jassen, witte
korte broeken, zijden kousen en opgetoomde hoeden,
terwijl bij ieder van deze afdeelingen een jongen van de
lagere klassen liep in het blaauwe pak van de school met
eenen korten staf in de hand; zoodat de stoet voor de
bewonderende moeders, zusters en nichten eene schitte-
rende mengeling van kleuren opleverde, terwijl hij zich
voorbij de grijze gebouwen of onder de frissche olmen
bewoog.
vDe spoorwegen hebbeu den doodsteek gegeven aan
,, ,/Montem"". Immers door den goedkoopen en gcmakke*
lijken overtogt, dien zij verschaften, • werd de zoutheuvel
niet langer alleen door belangstellende vrienden en ver-
wanten , maar ook door eene tamelijk onstuimige menigte
bezocht, en daar de kosten voor de ouders nog al hoog
liepen, werd w»Montem"" voor het laatst in 1844 gevierd."
Toch hadden de Ëtonsche knapen in 1838 nog eens
al hunnen luister ten toon gespreid; immers de toen eerst
19 jarige koningin Victoria woonde in het eerste jaar harer
regering in open rijtuig het feest bij. Bijna ware die dag
voor den jongen coley noodlottig geweest; hij werd reeds
door een der wielen .van het voortrollende rijtuig aauge-
grepeu, toen de vorstin, met groote tegenwoordigheid van
geest hare hand uitstak, die hij aangreep, waardoor hij
zich op de been koude houden, echter te zeer onthutst
om eenig teekeu van dankbaarheid te geven; hij was toen
ook nog pas elf jaar oud.
Karakteristiek is de wijze, waarop hij in een\' brief
aan zijne moeder het toilet der koningin beschreef, toen
hij haar op zekeren Zondagmiddag bij hare gewone wan-
deling te Windsor gezien had; hij vergeet zelfs de klein-
-ocr page 14-
12
ste bijzonderheden niet; maar vooral is het slot van
dien brief merkwaardig voor de kennis van het gemoeds*
leven des jeugdigen knaaps; het luidt als volgt: //\'t Is
zeker heel mooi: twee corps muzikanten, die op een\'
rustigen, gezegenden Zondagavond met de kouingin van
Engeland en al haar gevolg rondwandelen. Het geeft
u een idee van de Majesteit van God, die in eeue
e;ikele seconde alles in de war kon brengen. Er is
voor mij niets schooners, dan de oogen naar den hemel
op te slaan, en met aanbidding aan Hem te denken, die
dit tooneel schiep en die het zou kunnen te niet doen."
In de brieven van den 12 jarigeu knaap te lezen,
hoe hij zich vermaakte op de Etonsche kermis, wat fees-
ten de schooljongens aanrigtten bij gelegenheid van het
huwelijk der Koningin, hoe hij daaraan mede deed, hoe
de 550 jongens oorverdoovende hoera\'s deden klinken,
hoe hij zich door de menigte heendrong, om achter op
het rijtuig van de koningin te klimmen, maar door een\'
dragonder bijna ouderst boven gereden werd; hoe hij
ziju best deed, maar door zijne levendigheid niet het
aantal punten verwierf, waarop zijne bekwaamheden hem
aanspraak zouden gegeven hebben; hoe lief hij het zicli
aantrok, toen tante coleridge bem afzonderlijk genomen
en het minder gunstig schoolrapport onder de oogen
gebracht had; dit en nog veel meer zou zeker uwe aan-
dacht wel verdienen, maar mij voor heden te ver in
dit gedeelte van mijn onderwerp voeren.
Op een paar punten moet ik echter nog uwe aan-
•lacht vestigen. In 1841 werd de Eerw. george au-
güstüs selwijn, toen predikant te Windsor tot bisschop
van Nieuw-zeeland verheven. De families selwijn en
pattkson met die van coleridge waren door vriendschap
innig verbonden, selwijn\'s bevestiging door den aarts-
-ocr page 15-
13
deken van Surrey, samuel wilbehfobce, maar vooral de
afscheidsrede van den nieuwen bisschop maakten een\'
diepen indruk op het gemoed van patteson. Toen de
bisschop afscheid van de familie kwam nemen, zeide hij
half in ernst, half jokkende: #Lady patteson, wilt gij
mij coley geven?" De moeder ontstelde, maar zeide
niet //neen"; en toen haar zoon haar iels later, uit eigen
beweging zeide, dat het zijne grootste begeerte zou zijn
met den bisschop mede te gaan, antwoordde zij, dat zoo
hij die begeerte bleef koesteren, als hij groot was, hij
van haren zegen en hare toestemming verzekerd kon zijn.
Zijne aanneming tot lidmaat, de confirmatie der kerk van
Engeland, was voor patteson eene ernstige en hoogstge-
wigtige plegtigheid, waarover hij in brieven aan de zijnen
uitweidde. Miss yonge zegt daaromtrent: #Het ver-
dient opmerking, dat de eigenaardige ernst van den jon-
geling voor hem het gemis aan uiterlijke hulpmiddelen
voor het godsdienstig gevoel aanvulde, ofschoon de con-
firmatie plaats had op de korte, vormelijke, den persoon
weinig aangrijpeude wijze, waarvan velen in hun volgend
leven verklaard hebben, dat zij hen teleur had gesteld
en weinig strookte met de voorbereiding en de opgevatte
verwachtingen."
Een zwaar verlies leed het innig verbonden gezin in
1842 door den dood der geliefde, vrome, verstandige
moeder. Diep waren alle betrekkingen door dat verlies
getroffen, en patteson spreekt in zijne brieven zijn ge-
voel op roerende wijze uit; gedurig komt hij in latere
brieven, vooral die aan zijne zusters, op dien sterfdag
terug, en toch was hij gelaten, want de gedachte, dat
zijne moeder tot de eeuwige heerlijkheid was ingegaan,
dat hij haar dit voorregt niet mogt benijden, dat hij
haar eenmaal daar boven weder zoude zien, gaf den
-ocr page 16-
14
doorslag aan zijne gewaarwordingen, bepaalde nader zijne
levensrigting.
Doch stappen wij thans van deze periode in pattesons
leven af. Zij sloot met het jaar 1845, toen hij naar
de hoogeschool van Oxford gepromoveerd werd.
Voor den goeden student zijn de drie eerste jaren aan
de academie van Oxford een tijd van groote inspanning;
hij behoudt toch den titel van jrundergraduate" (niet
gegradueerde), zoo lang hij niet tot den graad van bac-
calaureüs verheven is; gedurende dien tijd is hij verbon-
den tot het getrouw bijwonen der lessen, die meest op
de studie der ouden en de wiskunde betrekking hebben.
Pattbson had zwaren strijd met zijne neigingen te voe-
rcn, om niet te bezwijken. Het aangename leven te Eton
$tond hem gedurig voor den geest; maar niet minder
dacht hij aan zijne bestemming, als geestelijke van <le
kerk van Engeland. Hij had uitgemunt bij het cricket-
spel , en groot was de verzoeking, toen men hem te
Oxford in eene cricketclub wilde opnemen, maar hij
begreep, dat dit hem te veel tijd zoude kosten^ en hij
bleef standvastig weigeren. Toch leefde hij gansch niet
als kluizenaar: in eenen. kring van uitgelezen jongelingen
wijdde hij menig uur aan het gezellig verkeer, en Hat
men bij de nog al talrijke feesten de zuinigheid niet
betrachtte, blijkt uit een\' brief aan zijne zuster, waarin
hij de vrees uitspreekt, dat de rekening van den pastij-
bakker, die voor het dessert te zorgen had, wel wat
hoog zou zijn opgeloopen. Ik haast mij er bij te voe-
gen, dat hij tegen het einde van zijn eerste jaar, teen
in Ierland hongersnood heerschte, aan zijne vrienden den
voorslag deed, de dessertjes achterwege te laten en het
geld voor Ierland te besteden, en dat de vrienden het
-ocr page 17-
15
voorstel gaaf aannamen. //Onze gezellige partijtjes mogen
wij er niet aan geven," zei patteson, »maar het dessert
kunnen wij missen." Elders vinden wij van hem, dat
hij, hoe groot vriend ook van muziek, en hoewel grisi
zong, in de opera geheel vervuld was met gedachten aan
Eton en aan de genoegens, die hem daar gedurende
een deel van zijne vacantie wachtten. Men vergete niet,
dat hij toen reeds 18 jaar oud was, en dat de genoe-
gens van Eton zouden bestaan in jongensspelen! Ge-
lukkige eenvoudigheid! Zalig de jongeling, die meteen
rein gemoed, worstelende met de pligten des levens, zich
verlustigen kan in de spelen van den knaap!
Een vriend, die toen in het laatste jaar zijner studiëu
was, maar zeer bevoegd, om vau hem te getuigen,
schreef later over dit tijdperk van patteson\'s leven:
//Patteson komt mij uit die jaren voor den geest, als de
vertegenwoordiger van de allerbeste soort van Etoniërs,
met veel goeds, dat hij van Eton had meegebracht, met
iets beters, dat te Eton niet te verkrijgen is, noch op
eenige andere school. Hij had die aangename manie-
ren en die volkomene gemakkelijkheid om met menschen
en in de wereld te verkeeren, die het erfgoed van Eton
zijn, zonder den minsten zweem van wereldsgezindheid.
Mij staat zijn voorkomen in die dagen zeer wel voor den
geest, zijn gelaat sterk ontwikkeld voor iemand op dien
leeftijd, met de uitdrukking van gezond verstand en
zuiver gevoel, werkelijk vol karakter. Want het was
karakter meer dan bijzondere bekwaamheden, dat hem
boven anderen onderscheidde, en dat hem, waar hij ook
was, \'t zij bij liet cricketspel, waarin hij uitmuntte, of
in ernstiger zaken, tot een middelpunt maakte, waar-
omheen anderen zich verzamelden. De indruk, dien hij
op mij maakte, was die van rustige, zacht doorwerkende
-ocr page 18-
16
kracht en volkomen reinheid, een hart, dat al wat waar
en eerlijk en zuiver is beminde, en dat altijd aan dezen
gewijd is."
Die zelfde jongeling stelde in hooge mate belang in
de kerkelijke beweging van die dagen, hoewel alleen
omdat hij die in verband bracht met het godsdienston-
derwijs, dat hij in zijne jeugd genoten had. Tegen het
einde van zijn eerste studiejaar trad Dr. pusey, na drie-
jarig stilzwijgen weer op met eene preek, die te Oxford
en door geheel Engeland eene magtige sensatie te weeg
bracht. Hoort, hoe patteson daarover den zelfden avond
aan zijne zuster schreef:
«,Ik ben daar zoo even t\'huis gekomen uit de acade-
iniepreek, waar ik met groot genoegen pusey, over de
e/sleutelen des hemels", gedurende twee uren heb aange-
lioord. Zijne onbegrensde lieftalligheid straalt door, niet-
tegenstaande de verbazende kracht van zijne bewijsvoering,
en zijn diepgrondig onderzoek van al de oudvaders en
kerkvaders is geheel buitengemeen; en dan: de ootmoed
en de biddende gemoedsstemming, waarin die redevoering
was opgesteld, gaven u den indruk als of hij op zijne
knieën gelegen had, gedurende al den tijd, dat hij die
schreef. Ik ging vroeg naar de Christus-kerk, waar pusey
preekte, en na mij door de menigte op straat heen ge-
worsteld te hebbeu, vond ik bij het binnenkomen van
de kerk alle plaatsen bezet. Doch te moeten staan, om
zulk een\' man te hooren, is geen groote inspanning, en
nooit werd ik zoo geboeid. De preek zal wel spoedig
in druk verschijnen, zoo dat ik er hier niets meer van
behoef te zeggen. Genoeg zij het, dat hij het leerstuk
op eene voor mij volkomen overtuigende wijze voordroeg."
En dan volgt een postscriptum: «De paaschvacantie zal
drie u vier weken duren. Hoerah! zeg ik; nu ben ik
-ocr page 19-
17
heel wat meer in mijn schik met de vacantie, nu ik
Oxford kan verlaten, dan toen ik te Eton was; ofschoou
Feniton (waar de familie woonde) is beter dan een van
beiden." Maar nog vóór de vacantie aanbrak, stierf de
echtgenoot zijner jeugdige nicht sophia colbridge, en
niet lang daarna eene zuster van zijn\' vader, en in de
familie patteson was men zoo innig aan elkaar verbou-
den, en patteson zelf was door het eerste sterfgeval diep
getroffen; men kan hem er op nieuw uit leeren kennen.
Zijne nicht durft hij niet schrijven, uit vrees, dat hij
in zijne onbedrevenheid iets mogt aanroeren, dat hare
smart zou vermeerderen, maar aan zijn\' oom schrijft hij
een\' lieven, hartelijken brief, en voegt er een boek bij
voor de kleine pena (paulina), die haren vader had ver-
loren. Het postcriptum van dien brief luidt: ,/Ik vrees,
dat ik niet gelukkig ben geweest in mijne keus van
een boek voor pena, maar, mijn doel is toch eigenlijk
sophia in haar kind eenig genoegen te doen. Ik denk,
dat men Dr. pitsey wel met rust zal laten. Ik heb
zijne preek gehoord, en ik zou niet weten, waarop men
hem zou kunnen aanvallen."
En na den dood van zijne tante schreef hij aan zijne
zuster:
//Wat zal ik blij zijn weldra iets te kunnen doen,
waaruit vader kan zien, dat ik werkte om zijnentwil en
om hem genoegen te geven. En ik geloof, dat ik mijn\'
tegenzin tegen mijne boeken eenigszins te boven ben,
maar het is voor mij nog altijd een berg, waar tegen
ik opzie. . . . Mijne gedachten zijn gedurig op Ipswich
(waar de overledene woonde) gerigt; maar ik weet niet,
of gij het zoo gevoelt, voor een goed mensch heeft de
gedachte aan den dood bij mij niets akeligs meer, na
hetgeen waarvan wij getuigen waren, vijf jaar geleden".
-ocr page 20-
18
(Men begrijpt, dat hij hier op het afsterven zijner moeder
doelt). Het hart wordt zoo onmiddellijk door de volko-
uien werkelijkheid aangegrepen, dat de ziel onzer geliefde
vrede geniet, dat zoo niet het gemis der ligchamelijke
tegenwoordigheid eiken dag en elk uur gevoeld wordt,
voor de afwezigen de gedachte aan haren dood onmiddellijk
overgaat in die van haar nieuwe leven in den Heer.
Ik zeg niet, dat in het sterfhuis zelf zulke gevoelens
natuurlijk zijn..... Lieve grootmoeder en tante louise
en de arme kinderen kunnen nog zóó niet denken. Hunne
diepe smart is ongevoelig voor elke andere gewaarwor-
Jing; ik beklaag ze uit den grond van mijn hart."
Ik sprak daar zoo even van de kerkelijke beweging in
Engeland en van Dr. pusey, en uwe gedachten zijn zeker
daardoor gerigt geworden op het puseyïsme en het ritu-
alisme, of zoo als het in de voortreffelijke verhandeling
van den Velper leeraar, Ds. e. ï. keüijfï genoemd wordt,
het Anglo-katholicisme. Het zou zeker de moeite loonen
in de bijzonderheden na te gaan, welk standpunt patteson
gedurende zijn leven ten aanzien van deze kerkelijke
beweging innam. Ik durf het onderwerp ter behandeling
aanbeveleu aan mijne vrienden, die op de hoogte zijn
van de velerlei kerkelijke bewegingen van onzen tijd.
Als ik gedurig aandring op wetenschappelijke behandeling
van de zending, dan is het ook, omdat ik mij overtuigd
houd, dat zendingmannen licht over dien chaos kunnen
doen opgaan. Zou ik te stout spreken, als ik zeg, dat
God in zijne vaderlijke liefde voor de gemeente zijns Zoons
de zending met nieuwe kracht en nieuw leven heeft doen
verrijzen, op een tijdstip, dat die gemeente in zoete slui-
meriug vervallen, eerlang zou ontwaken, om van alle
zijden te doen hooren, hier is de Christus , ddar is de
Christus, en aan de wereld het schouwspel te vertoonen
-ocr page 21-
19
van een legerkamp, waarin strijdgenooten de wapens tegen
elkander voeren? Zendingvrienden, zendingman*
nen! Gedenkt uwe roeping!
Patteson stelde, zoo als wij zagen, al vroeg belang
in die beweging. Maar hoe? Als jongeling, weggesleept
door de opstapeling van historische bewijsplaatsen en de
gemoedelijke taal van Dr. pusey, geheel in overeenstem •
ming met de indrukken en lessen in het ouderlijk huis
ontvangen, als bewonderaar van een\' der eerste woord-
voerders : - groot is de kracht der welsprekendheid. -
Als theologisch student, met bescheidenheid bewijzen tegen-
over bewijzen plaatsende, niet versmadende de redenerin-
gen van zijnen vader: - eene wig gelijk, zoo werkt de
wetenschap. - Als man en herder zijner eigene kudde,
met het oog op de practische toepassing van de gods-
dienstige waarheden in zijne gemeente: - voor het leven
wordt de gansche mensch gevorderd. - Als zendeling,
vol van de reminiscenties uit eigen leven, naauw ver-
bonden met die aan de mannen, die meer en meer
woordvoerders werden voor de zoogenaamde Hooge kerk
en het Ritualisme, en die voor een deel zijne bloedver-
wauten of de vrienden zijner familie waren, als zendeling
zeg ik, niet zelden verbaasd over het gewigt, dat die
vrienden meer en meer begonnen te hechten aan zakeu,
die hij als geheel ondergeschikt had leeren kennen: — In
de zending openbaart de mensch zich eerst als christen,
maar dan ook als cosmopoliet. Altijd bleef hij de gees-
telijke wijding en de openbaring van den H. Geest bij-
zonder in de mannen, aan wie deze wijding was ten deel
gevallen, noodzakelijk achten voor grondige schriftver-
klaring ; meermalen spreekt hij zijne bewondering uit over
het gebedenboek der Engelsche kerk, de voortreffelijkheid
van de engelsche liturgie, den onuitsprekelijken troost
-ocr page 22-
20
den geloovigen door de Eucharistie ten deel vallende; hij
is en blijft de geestelijke, later de bisschop van de En-
gelsche kerk. Maar als b.v. zijne zusters hem verzoeken
haar een blok sandelhout te zenden voor een altaar in
de kapel der parochiekerk, dan is hij wel ten volle
bereid haar die dienst te bewijzen, maar hij laat ook niet
na haar tegen ritualisme te waarschuwen, \'t Is en blijft
of liever wordt meer en meer gezond bij hem, en in
een\' man als patteson leeren wij het begrijpen, omdat
wij het aanschouwen, hoe ware vroomheid en een helder,
practiech verstand gepaard kunnen gaan in elke christe-
lijke gemeenschap; hoe het waarachtig geloof in den
Christus gelouterd wordt door de opregte navolging van
Christus. Daarom kunnen wij nog met stichting een
boekske als van thomas ïb kempis, //Over de navolging
van chhistus" lezen. Met nadruk zouden wij het allen
toe willen roepen, die zich naar kephas, of apollos, of
paulus, of Christus noemen: r/ïs christus gedeeld?"
De tijd was voor patteson gekomen, dat hij zich
vau de banden der universiteit, het college-loopen ont-
slaan kon. De gedwongen studie had niet voordeelig op
zijn karakter gewerkt; hij had zelfs tegenover zijne ver-
wanten en vrienden eeue prikkelbaarheid gekregen, die
den vrijen, aangenamen omgang belemmerde, en die hem,
had hij ze niet overwonnen, ongeschikt zou gemaakt heb-
ben voor het ambt van herder en leeraar, het doel van
zijn streven. Gelukkig werd hij niet gejaagd door den
stok des drijvers //klaar komen", dien mannenmoorder!
Met zijn\' jongeren broeder en een\' vriend ging hij naar
Duitschland, en hij zelf verklaarde later, dat daér eerst
zijne opvoeding begon, deels doordien zijn oog geopend
werd voor de schoonheden van natuur en kunst, deels
door de ontwikkeling van zijnen aanleg voor de taalkunde.
-ocr page 23-
21
Het bleek al ras, hoe groot zijne geschiktheid was voor
het aanleeren van • talen, daar eenige lessen van zijne
zuster fanny in het hoogduitsch, genoeg waren, om zich
in Duitschland niet alleen goed te doen verstaan, maar
na eenig verder onderwijs te bekwamen, om ook in het
hoogduitsch te schrijven.
De dom te Keulen trok niet maar in \'t voorbijgaan
zijne aandacht, maar hij liet zijne vrienden vooruitreizen
naar Bonn, om den volgenden dag \'s morgens reeds ten
half vijf ure, dat meesterstuk van bouwkunst, naauw-
keurig op te nemen. In zijne digt ineengeschreven brie-
ven wijdt hij uit over andere gebouwen, de wonderen
van Venetië, de hoofdkerken van Regensburg en van
Milaan; vaak is hij buiten zich zei ven van bewondering,
en de meesterstukken van leonabdo da vinci maken op
hem een\' onuitwischbaren indruk. Maar ook de mijnen
van Salzburg laat hij niet onbezocht en de natuurtooneelen
van Tyrol houden hem opgetogen. Eindelijk moest meu
terug en het gezelschap kiest daartoe den weg over Qenève.
Hij wil de natuur in hare volstrekt eenzame grootschheid
aanschouwen, en hij alleen zal, vergezeld door vier gid-
sen, den Col du Géant bestijgen; zijn broeder en zijn
vriend zullen hem te Genève wachten. Ik kan mij het
genoegen niet onthouden, u die alpbestijging in de eigene
woorden van patteson mede te deelen. Hij schreef daar-
over als volgt:
//Op Maandag morgen ten kwart over vieren gingen
wij van de Montanvert op weg, met onze alpenstokken,
eene massa touw en een\' bijl, om treden in het ijs te
bakken. Wij liepen snel over de Mer de glacé en in
ongeveer drie uren kwamen wij aan het moeijelijke ge-
•deelte. Ik had geen voorstelling van wat het zijn zou.
Wij moesten loodregte muren van ijs, ter hoogte van
-ocr page 24-
22
30, 40, 50 voet beklimmen, na er eerst kleine gaten in
gehakt te hebben tot steun voor onze voeten, en moesten
over plekken, die geen voet breed zijn, met ontzettende
diepten aan weerszijde. Ik had besloten, het niet op te
geven, en zeide niets, maar ik dacht bij in ijzel ven, dat
niemand regt had, zich aan zulke gevaren bloot te stel-
len, als hij die vooraf gekend had. Nadat wij zóó
ongeveer drie uren hadden doorgebracht, (gedurende
welken tijd ik maar eens uitglipte, toen ik ongeveer
twaalf voeten diep van eene steilte afgleed, maar gelukkig
mijne bezinning niet verloor, en mijzelven redde door
eene gebrokkelde ijskam, die zich uit de scheur verhief
te grijpen, waar om heen ik mijne beenen sloeg, terwijl
ik mij zoo schrijlings naar boven werkte), kwamen wij
aan de sneeuwstreek, en hier liepen wij gevaar in ver-
borgen scheuren te zinken. Wij waren alle vijf met
touwen aan een gebonden. Ik ging in het midden,
couttet voorop, achter hem payot. Ongelukkig begon
de lucht te betrekken, en weldra volgde een scherpe wind
met hagel, terwijl alles nevel voorspelde. Wij liepen
zeer voorzigtig over de sneeuw, ongeveer drie uren lang,
nu en dan tot aan den middel weg/.inkende, doch eens
slechts in eene scheur, toen coutet eensklaps begon uit
te halen: «Tirez! tirez!" Maar hij werd dadelijk weer
opgetrokken. Wij waren nu den top genaderd, maar de
nevel was zóó dij>t, dat ik naauwelijks 30 voet vóór
mij uit kon zien, en de scheuren en sneeuwhoopen, die
digt bij ons opdoken, zagen er vreeselijk uit. Op dit
oogenblik vroegen de gidsen mij, of ik den top over
moest. Ik zeide dadelijk, dat dit mijn voornemen was
geweest, maar dat ik liever wilde terugkeeren, dan iemands
leven in de waagschaal stellen. Zij zeiden mij, dat er
ongetwijfeld groot gevaar bestond, dat zij van den weg
-ocr page 25-
23
varen, maar het niet gaarne opgaven. Ongeveer ander-
half uur dwaalden wij iu den nevel rond, tusschen de
scheuren naar alle kanten beproevende, om den overtogt
te vinden, die zeer smal is, druipnat en in bestendig
gevaar; maar wij wisten, dat het afdalen aan de zijde
van Chamouni veel moeijelijker is dan aan die van Cour-
mayeur. Eindelijk waren al de gidsen het eens, dat het
onmogelijk was den weg te vinden, verklaarden, dat de
wind meer opstak, en dat onze eenige kans van behoud
was, dadelijk terug te keeren. Zoo deden wij, - maar
nooit zal ik de vreeselijke bezwaren bij het afdalen ver-
geten. Zelfs bij het fraaiste weer wordt dit zeer moeijelijk
geacht, maar gisteren konden wij onzen weg niet zien,
wij waren verkleumd van de koude, en bedrukt, omdat
wij genoodzaakt waren terug te keeren.
#Op vele plaatsen hadden hagel en ijsel de sporen uit-
gewischt, waarop wij gerekend hadden. Na ongeveer vier
«ren waren wij de gevaarlijkste punten te boven, en nog
een uur later waren wij veilig op de Mer de glacé, die
wij met blijdschap begroetten: couttep, die het veilige
punt het eerst bereikte, riep, terwijl hij op het vaste
ijs sprong, mij toe: #11 n\'y a plus de danger, Monsieur."
Hier ontdeden wij ons van de touwen, en namen nog
•eene teug brandewijn, en liepen toen zoo hard wij konden,
over spleten springende, die ik twee dagen te voren
vreeselijk zou geacht hebben, als of het een karrespoor
was. Wij bereikten Chamouni des avonds ten half negen,
«n hadden in zestien en een kwart uur niet gerust. Ik
was in het geheel niet vermoeid; de gidsen bedankten
mij, dat ik hun zoo weinig moeite gegeven had, en
verklaarden, dat ik mij even zoo goed als zij gehouden
had. Ik was werkelijk door Gods hulp buitengemeen
helder van hoofd en bedaard, en eerst toen het gevaar
-ocr page 26-
24
voorbij was, gevoelde ik, dat mijne zenuwen aangedaan
waren. Men was te Chamouni zeer ongerust over ons
geweest, daar het een van de ongunstigste dagen was,.
die men bier heeft. Hornby (zijn vriend) had al mijne
kleederen mede genomen naar Genève, ik trok dus een
pak aan van den kastelein, en dronk wat tbee en ging
ten 11 ure naar bed, niet vergetende, gij kunt er op
rekenen, God vurig te danken voor deze genadige be-
scherming, zoo als ik herhaaldelijk en van ganscher harte
deed op het ijs.
»Nu ik mij heden bedaard kan voorstellen de plaat-
sen, die wij overtrokken, en die ik nooit zal vergeten,
herinner ik mij er zeven, die ik niet gaarne ooit meer
iemand zou zien beklimmen. De toestand van het ijs en
van de scheuren verandert gedurig, zoodat wie kort daarna
de beklimming onderneemt, een betrekkelijk gemakkelijk
pad kan vinden. Wij hadden daarbij andere gevaren,
als deze: tweemaal zeiden de gidsen tot mij: //Ne parlez
pas ici, Monsieur, et allez vite", daar zij vreesden, dat
wij door eene ijsstorting zouden overvallen worden, en
wij hoorden de rotsen en het ijs, die door de vochtig-
heid loslaten, overal rondom ons heen vallen. Het uit-
zigt van den top, als het een heldere dag is, is een
der prachtigste op de Alpen; en daar ik in dat geval
gemakkelijk aan de andere zijde zou zijn afgedaald, zou
de togt niet zoo moeijelijk zijn geweest. Ik hoop niet,
dat gij het dwaas van mij zult vinden; ik had volstrekt
geen gedachte, dat het zóó gevaarlijk zou zijn, en het
was niet mogelijk te voorzien, dat wij zulk boos weer
zouden treffen. Mijne nieuwsgierigheid om enkele moei-
jelijkheden van een\' togt op de Alpen te zien, is ten
volle bevredigd."
Te Genève verlieten hem zijne reisgenoolen, en patteson
-ocr page 27-
25
trok naar Dresden, om nog beter Hoogduitsch te leeren,
met het doel dit voor de studie van het Hebreeuwsch
te gebruiken : üuitschland toch moest hem daartoe boeken
en leermeesters verschaffen. Bij dit alles bezocht hij de
schilderij verzamelingen en weidde daarover uit in zijne
brieven. Na de kerstdagen bij zijne familie te hebben
doorgebracht, vertrok hij in Januarij 1851 met een jong
mensch, aan zijne zorg toevertrouwd op nieuw naar Italië,
en wel over Marseille; de Vesuvius en Pompei\' werden
met studie bezien, maar vooral boeide Rome hem door
zijne kunstschatten, terwijl hij daar anderhalf uur daags
les nam in het Italiaansch. Op levendige wijze schrijft
hij aan zijne vrienden, hoe hij met de onstuimigheid
van den Engelschman deel nam aan de dwaasheden van het
carneval; hoe voor een open raam staande, zijn vriend en
hij, naar italiaanschen trant, het hunne deden, om confetti
(bonbons) en meel op de voorbijgangers in den corso te
strooijen; hoe zij ze eindelijk met schoppen uit het raam
wierpen en hij zich de zijden vast moest houden van het
lagchen.
Maar niet minder was hij een ernstig en nadenkend
toeschouwer. Over de plegtigheden van de roomsche kerk
spreekt hij, nadat hij de dienst op Aschwoensdag heeft
bijgewoond, zijn gevoelen uit aldus: «Elke goede indruk
en gedachte worden in de roomsche kerk zoo materieel
overgebracht, dat zij plat worden en op de verbeelding,
maar niet op het hart werken." Met een\' Heer en Dame,
die roomsch geworden waren en hunne dochter, die nog in
de kerk van Engeland gebleven was, heeft hij eene audiëntie
bij den Paus; hij deelt mede, hoe deze ieder der bezoekers
op eigenaardige wijze toesprak, hoe hij geheel ingenomen is
met de eenvoudigheid, de vriendelijkheid en toch ook de
«aardigheid van mts. #Als men hem digt bij ziet," zegt
-ocr page 28-
26
patteson //dan blijkt hij een indrukwekkend voorkomen
te hebben, niet schrander, maar zeer zacht en welwillend;
zijne stem is liefelijk en vol; ik hoorde hem in de sixtyn-
sche kapel voortreffelijk zingen."
Op het Vaticaan brengt hij geheele dagen door, om
de werken der groote meesters te bestuderen, en met
kennis schrijft hij daarover aan de zijnen. Vooral trek-
ken hem de meesters vóór Rafael aan, omdat zij naar
zijn gevoelen het heilige in de liefde en aanbidding meer
naar waarheid uitdrukken, dan de latere groote meesters.
Eene eigenaardige instelling aan de engelsche universi-
teiten is het zoogenaamde #fellowship", een geheel onver -
taalbaar woord. De fellow geniet aan eene der colleges,
(eigenaardige doorgaans rijk gedoteerde onderdeelen der
hoogeschool), het gebruik van goede kamers, met alles
wat aan eene goede woning verbonden is, heeft beschik -
king over al de hulpmiddelen van de universiteit en
trekt daarbij een vrij aanzienlijk jaargeld; hij kan zich
dus onverdeeld aan zijne studiën wijden; alleen moet hij
ongehuwd blijven en geen ambt aanvaarden. Het fellowship
wordt door streng vergelijkend examen verkregen; niet
dan de knapste jongelui durven zich daaraan wagen.
Patteson werd fellow van Merton, en hij heeft het
jaargeld, aan die onderscheiding verbonden, zijn leven
lang behouden, later trouw aan de zending besteed.
Ik mag niet langer stilstaan bij dit gedeelte van het
merkwaardige leven, dus laat mij u nog kortweg zeggen,
dat de fellow zijnen tijd vooral aan de studie wijdde, de
lange vacanties doorbracht in Duitschland om beter
Hebreeuwsch, later ook Arabisch te leeren; dat hij daarbij
zijne meer en meer toenemende liefde voor kunst niet
verzaakte, en die ook uitstrekte tot de muziek en het
-ocr page 29-
27
tooneel, zoodat hij met opgetogenheid spreekt over uit-
voeringen van stukken van beethoven, over het optre-
den van een\' de vriend in goethe\'s Egmont, dat hij de
politieke en kerkelijke toestanden van zijn vaderland niet
uit het oog verliest; dat van dit en dergelijke zijne
brieven in ruime mate getuigen. Maar laat mij ook
niet verzwijgen, dat hij daarbij zijn hoofddoel, voorbe-
reiding voor het leeraarsambt in de eerste plaats in het
oog hield. Met ingenomenheid schrijft hij aan zijn\' vader
«ii aan zijn\' oom over neander, al stelt hij hem hooger
als historicus,, dan in zijne opvatting van de dogma\'s.
Hij grijpt de gelegenheden aan, om duitsche theologanien
te ontmoeten, enz. Zeer karakteristiek is een enkel woord
dat wij in een\' van die brieven ontmoeten: a Het is van
hoog belang," zegt hij, ,/zijnen geest te gewennen aan
het * #Denk- und Anschauungswerk"" der oosterlingen,
dat zóó zeer verschilt van dat der Europeanen of hunne
taal. Hoe bar zijn daarom de metaphoren van den Bijbel!"
Dit denkbeeld heeft patteson, toen hij later onder zijne
Zuidzee-eilanders verkeerde uitgewerkt, en juist doordien
hij dit zoo goed had opgevat, zoo juist doorvoerde, is hij
de gids geworden bij de studie der Melanesische talen.
In 1853, dus op 26 jarigeu leeftijd was voor patteson
het tijdstip aangebroken, dat hij eene eigene gemeente
als herder en leeraar zou voorgaan. De kleine gemeente
van Alfingtoii in de oumiddellijke nabijheid van het
buitenverblijf zijns vaders, was eene collatie van oom
coleridge; deze had voor eigen rekening de kerk, pas-
torie en school laten bouwen; en daar de plaats juist vacant
werd, was zij voor den neef bestemd. De ordening,
met het daaraan voorafgaande examen, de eerste preek
verhoogden, zoo mogelijk de toewijding van den jongen
-ocr page 30-
23
leeraar, en de familiekring was opgetogen, inaar tevens
diep geroerd bij deze ernstige, heilige handelingen.
Patteson begreep zeer goed, dat hij niet enkel door
de kerkdienst, hoe getrouw ook naar het engelsche ritueel
vervuld, evenmin door de preek, hoezeer ook naar de
behoeften van min ontwikkelde hoorders ingerigt, nut
kon stichteu: hij moest als herder zijner kudde, als
opvoeder van het jeugdig geslacht, meer dan als priester
of kanselredenaar optreden. Men zou haast zeggen, dat
hij zich daarbij een\' oberlin, eenigermate pestalozzi tot
voorbeeld gekozen had; doch neen! Patteson was oor-
spronkelijk genoeg, om uit zich zelven plannen te ont-
werpen, die geheel op bestaande toestanden gebouwd zijn;
wat vermag het woord alleen, als het niet met daden
verbonden is, niet van deze uitgaat?
Doch ook zijn voorganger had de herderlijke taak
niet ligt opgenomen. Hij had volgens getuigenis van
patteson eene grondige studie gemaakt van het school-
werk, den toestand der arbeidersklasse, toevlugtsoorden
voor jongens, het liefdadigheidswerk (l);en met ingeno-
meuheid ontving de jeugdige leeraar zijne inlichtingen.
Aan zijne zuster fanny schreef hij hierover. fflk gevoel
nu", zoo luidde het, «rdat ik in alle opzigten het dis-
trict bewerken moet. De menschen komen mij vragen,
hunne kinderen te mogen schoolzenden. Ik ken bijna
al de menschen in het dorp en vele daar buiten, en ik
begin eenigszins te begrijpen wat het leven van een\'
predikant is. Er zijn vele droevige gevallen van huiche-
larij, morsigheid en boosheid, zoo als zeker wel in ieder
(1) Ik had bier van mijn geacht auditorium het engelsche »Hear, henr"
(Hoort! hoort!) wel willen vernemen. i»e gemeente des Meeren lijdt, iloordat
de groote mannen meer redeneren, dan handelen. Die ongelukkige school-
qnsestie.\'
-ocr page 31-
29
ander district." En dan geeft hij een voorbeeld, waar-
uit blijkt, dat het hem zelf ver meestering kostte om zulke
menschen de waarheid te zeggen. Maar hij ontmoette
ook vele aardige menschen en lieve kinderen, en met
de eersten overlegde hij, hoe zijn toevlugtsoord voor
jongens, eene soort van landbouwkolonie aan te leggen.
Beeds had hij eene woning en het noodige land gehuurd,
maar ofschoon hij klein wilde beginnen, zoo zouden zijne
middelen toch spoedig zijn uitgeput. Zóó ,was hij in
zijn werk verdiept, dat hij het gezellig verkeer begon na
te lalen.
Dit verhinderde hem in geeneu deele altijd de practi-
sche zijde van het leven op te vatten. Komt een oefe-
naar in zijne gemeente, dan vraagt hij niet, hoe handelen
mijne collega\'s ten aanzien van zulke menschen; neen!
de vraag wordt voor hem: als die man aan de menschen,
die niet lezen kunnen, uit den Bijbel voorleest, zal dat
goed of kwaad doen? Het zal afhangen van de wijze
waarop de man het Evangelie opvat, of hij hem al dan
niet weerstaat. - Zal hij als kerkelijk man, en hij is dit
uit volle overtuiging, zijne gemeenteleden in de eerste
plaats wijzen op de uitspraken der kerk? Hij zou het
doen, als zij meer ontwikkeld waren, maar daar zij dit
niet zijn, zal hij hen vooral wijzen op de practische zijde
van het christendom. - De High church, dat is dat
deel der Engelsche episcopale kerk, dat in de leer en
kerkvormen meer en meer naar het catholicisme over-
ging, behaagt hem niet, omdat hare aanvoerders zich
meest met afgetrokken vraagstukken bezig hielden. En
als hij schrijft over het standpunt, dat de kerkelijke
tegenover den dissenter behoort in te nemen, dan wijst
hij weder op de noodzakelijkheid der levenspraktijk. ,/Ik
ben overtuigd," schrijft hij, //dat als ons eigen hart
-ocr page 32-
30
en leven niet de sleutel zijn van het verstand, van het
mysterie der zonde, den toestand des zondaars, de kracht
des Evangelies, enz., ons prediken geen vrucht kan
dragen en onze kennis van den Bijbel weinig meer dan
eene zaak des verstands zal zijn."
Zoo was patteson als leeraar nuttig werkzaam voor
zijne gemeente, te midden van bloedverwanten en vrienden,
die hem innig lief hadden, de vreugde van een\' voor-
tretfelijken vader, in de gelegenheid zijnen smaak voor
kunst en natuurgenot in den vreemde te bevredigen,
met de schoonste uitzigten voor zijne toekomst in Enge-
land, toen een bezoek, niet onverwacht, maar toch on-
gewoon , de denkbeelden van het kind in den man deed
herleven.
In 1854 kwam de bisschop van Nieuw-zeelaud met
zijne echtgenoot naar Engeland; zij zouden daar een jaar
doorbrengen. Reeds het berigt van de aanstaande over-
komst deed bij patteson den wensch ontstaan, zijnen
Heer als zendeling te dienen; maar hoe zou hij daartoe
kunnen besluiten zoo lang zijn vader leefde? Toch sprak
hij met den bisschop, en toen deze hem onder het oog
bracht, dat als hij werkelijk zulke voornemens koesterde,
hij den tijd zijner kracht niet mogt laten voorbijgaan,
greep hij moed en wendde zich lot zijn\' vader. Deze
ontstelde, want de gedachte, dat hij zijnen dierbaren
coley zou moeten missen was verschrikkelijk. Zijn ant-
woord luidde: #Het is regt goed van u, dat gij dade-
lijk met mij zijt komen spreken. Mijn eerste indruk is
te antwoorden met Neen; maar dat zou zeer zelfzuchtig
zijn." De zoon verklaarde zich nader, en na eenige
dagen volgde een ernstig gesprek tusschen den Begter en
den Bisschop, waarin de eerste met volkomen klaarheid,
maar ook met teederheid ontwikkelde wat john was voor
-ocr page 33-
31
hem, den door doofheid van het maatschappelijk verkeer
afgeslotene, en daarop liet volgen: «Maar, ziedaar, wat
regt heb ik hem in den weg te staan ? Hoe weet ik,
dat ik nog een jaar leven zal?" En aan het slot heette
het: Vergeet niet, dat ik hem geheel over geef,
zonder eenige gedachte van hem weer te zien. Ik wil
niet, dat hij de gedachte voede van ooit terug te komen,
om mij te zien." En dit besluit gaf beiden, vader en
zoon, rust. Het besluit was genomen. John coleridge
patteson zou zendeling worden.
Is het u gebeurd, waarde Hoorders! dat gij van eene
reis teruggekomen, verslag deed van het vele schoone,
dat u voor de oogen kwam, en hebt gij gevoeld, hoe
inoeijelijk het is, de indrukken terug te geven, bij
anderen de geestdrift te wekken, die gij uit de aan-
schouwing geput hadt, - dan kunt gij u voorstellen,
hoe ik thans tegenover u sta. Ik zou u gaarne in deze
ure het genot geschonken hebben, dat mij het lezen en
herlezen van dit eerste gedeelte van patteson\'s leven
verschafte; ik zou u althans verscheidene van zijne brie-
ven geheel hebben willen voorlezen: \'t zou echter uren,
ja dagen vorderen. Treffend is het te lezen, hoe pat-
teson\'s aanstaand vertrek edele droefheid, gepaard met
zelfverloochenende blijdschap wekte bij zijne familie; hoe
zijne gemeente het Bisschop selwyn niet vergeven kon,
dat hij haar, zoo als zij meende, den geliefden leeraar
ontroofde; hoe patteson zich onder al die aandoeningen
mannelijk, verstandig en gevoelig gedroeg, en zoo veel
meer.
Altijd bleef hij dezelfde. Hij moest in Maart vertrekken.
In Februarij was de oude Heer patteson ambtshalve in
Londen. In een paar briefjes schrijft de toekomstige
zendeling zijn\' vader, hoe hij zich met de huisgenooten
-ocr page 34-
u
met schaatsenrijden vermaakt, en hoe hij daarbij de oude
huishoudster gesleed heeft, tot zij uitriep: «Lieve man?
och, houd toch op, niet zoo hard!"
In die dagen schreef hij aan neef arthur: «Wij heb-
ben eens zamen te Dresden gewerkt. Al wat wij ver-
worven hebben aan bekwaamheden, talen, liefde tot kunst
en muziek, alles brengt ons in aanraking met menscheu
en geeft ons de kracht, om ten goede invloed op hen
te oefenen, en dit alles tot heerlijkheid Gods."
Den 25sten Maart 1855 verliet patteson het ouderlijk
huis, den 28sten ging hij met het overige reisgezelschap,
aan boord van de «Duke of Portland" onder zeil, zijne
heerlijke, maar hoogst moeijelijke bestemming te gemoet.
Zietdaar u in eenige trekken het beeld geschetst van
den zendeling patteson als kind, jongeling en jeugdig
leeraar. Gij zult gevoelen, dat ik niet zonder opzet, zóó
lang bij dit gedeelte stil stond. De voorstelling, die men
doorgaans heeft van de vorming des zendelings is zóó
bekrompen, dat ik met ingenomenheid de gelegenheid
aangreep, om eene andere daartegenover te plaatsen. O,
aan ernst, aan een\' vromen zin, aan aanleg mag het den
zendeling-kweekeling niet ontbreken; maar verre zij van
hem de stroefheid, de onverschilligheid omtrent het dage-
lijksch bedrijf, de afzondering, de ascese, die sommigen
aan zijn karakter zouden willen verbinden. Belangstel-
ling in het leven en lijden en strijden der gemeente kan
bij hem bijna niet gemist worden, omdat hij het zich
eene eer rekent tot de gemeente des Heeren te behooren;
maar aan hare twisten en verdeeldheden kan hij geen
deel nemen; hij heeft er geen tijd voor; wat meer zegt,
zijn gemoed gaat niet uit in die rigting.
Doch ik wil thans geen verdere toepassingen maken;
-ocr page 35-
38
is mijne, teekening niet geheel mislukt, dan kan ik dit
veilig aan u zelven overlaten. Vooral echter wensch ik
u, jeugdige vrienden, die mij met uwe tegenwoordigheid
vereerdet, op te wekken tot ernstig nadenken over eene
roeping, zoo schoon, zoo edel als welligt geene andere.
Verrijzen gedachten in u, gelijk eenmaal bij patteson,
toen hij bisschop selwyn ontmoette, gaat te rade met
den Heer, die uw lot bestuurt, maar ook met uwe
ouders, die uw welzijn zullen bedoelen; vergeet niet, dat
het doel der zending is: het Evangelie te helpen planten
in de harten van menschen, die tot nu toe in duisternis
zitten; dat de zending daarom over eene groote verschei-
denheid van personeel moet kunnen beschikken, en dat
paulus geen zendeling-bisschop, maar werkman-apostel was.
Heb ik, geachte Hoorders! door deze eerste voor-
dragt bij u de begeerte gewekt, om meer te vernemen
van den merkwaardigen man, zoo zal het mij eene eer
«n een genoegen zijn, in eene volgende lezing, u op het
tooneel zijner werkzaamheden te voeren, u hem te doen
kennen in zijne algeheele zelfopoffering voor volken en
stammen, die zelfs niet op den laagsten trap van bescha-
ving stonden.
Geve God, dat wij elkander eerlang op nieuw in wei-
stand aan deze plaats mogen ontmoeten, en dat wij on-
derling gedurig inniger verbonden worden, als vrienden
«n volgelingen van jbzus chbistüs!
Januarij, 1875.                            t. c. nkurdenburg.