-ocr page 1-
-ocr page 2-
*\\*r\\ /Óptjé\'
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
\\
^             o ,       |l#MifÜUT
Hans Egede. l©VaST«a»,f
(Eene voorlezing, door j. w. tu. wSSSST \'
Het was den 318ten Januari 1886 twee honderd
jaren geleden, dat een man geboren werd, wiens naam
met onvergankelijke letters staat geschreven in de geschie-
denis der Christelijke Kerk, bijzonder in de geschiedenis
der Christelijke Zending; en het is daarom niet ongepast,
de gedachtenis aan hem en zijn werk te hernieuwen,
opdat van zijn voorbeeld ook eene kracht op ons uitga,
om in dat deel van den grooten wijnberg des Heeren,
waarin ieder onzer geplaatst is, iets, hoe weinig dan ook,
te verrichten tot verheerlijking van Zijnen gezegenden Naam.
Hans egede, de Apostel van Groenland, werd den
Sisten Januari 1686 te Senjen, in Noorwegen geboren.
Van zijne jeugd en voorbereiding voor den geestelijken
stand is ons niets naders bekend. Toen hij zijn 22ste
jaar ingetreden was, namelijk in het jaar 1707, werd hij reeds
tot predikant te Vogen in het stift Throndjem (Drontheim)
aangesteld. Iu trouwe liefde als herder en leeraar voor
zijne gemeente werkzaam, arbeidde hij in haar midden
niet alleen voor het Rijk der Hemelen; ook zijn aardsche
vaderland had hij lief, en daarom verdiepte hij zich
gaarne in de oude kronieken, die de herinnering bewaarden
aan zijne voorvaderen, de kloeke, onvertsaagde Noorman-
nen. Bijzonder voelde hij zich aangetrokken door hunne
moedige zwerftochten ter zee (de zoogenaamde Wikiuger*
MivpqciiTEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000034903868B
93
3490 3868
-ocr page 6-
2
vaarten), waarbij zij, na hunnen eigen overgang tot het
Christendom, verre landen aangedaan en voor de kennis
van Christus gewonnen hadden. Toen bleek hem dan
ook, dat eenmaal, (vóór omstreeks acht honderd jaren),
Noormannen, het eiland IJsland ten uitgangspunt nemende,
naar het Westen en Noorden waren gestevend en een
nieuw land hadden ontdekt. Zij roemden het onder hunne
landgenooten in IJsland, uit hoofde van zijn\' rijkdom
in jachtvelden, zijne ruime vischwateren, en noemden
het Groenland, het groene land, omdat zij aldaar veel
bosch, weide en bouwgrond gezien hadden. In groote
scharen trokken de Noormannen er nu heen, en vestigden
er tal van koloniën. De inboorlingen werden ook weldra
christenen, daar de christelijke godsdienst uit Noorwegen
en Denemarken te hunner kennis werd gebracht, en zij
stonden onder de geestelijke leiding van eenen bisschop,
die in Groenland resideerde. Eene domkerk werd op de
Westkust des lands gebouwd, en in zestien kerspelen
diende men den waren God. Het bisdom bij Gardar aan
de Oostkust was in 1122 opgericht, en stond onder
kerkelijk verband met het aartsbisdom Throudjem in Noor-
wegen. In tamelijk bloeienden toestand verkeerden de
nieuwe christelijke koloniën. Maar sedert de nieuwe
vereeniging van Noorwegen met Denemarken in 1887
door de Unie van Calmar, het werk van margarktha, //de
Noordsche Semiramis", hield het verkeer tusschen Groen-
land en het christelijke moederland van lieverlede geheel
op, en verdween Groenland allengs geheel uit de ge-
schiedenis. Het vermoeden is gerezen, dat de zoogenaamde
„zwarte dood", de vreeselijke pestziekte, die van 1848-50
in Europa ontzettende verwoestingen aanrichtte, zijne talrijke
slachtoffers ook op die verre kusten geveld heeft. Des
te gemakkelijker konden de wilden, die in het midden
N
-ocr page 7-
3
der 14de eeuw van het Noorden uit op de kust verschenen
en met de bewoners van Noorwegen in strijd geraakten,
het overschot der Noordsche bevolking geheel verdringen.
Anderen meenen, dat door ophooping van ijs de ver-
binding met het moederland afgesneden en den kolonisten
de noodige ondersteuning onttrokken werd. De bouw-
vallen van kerken en andere gebouwen op de West-
kust bleken later de zekere sporen te zijn, dat het
Christendom in vroegere tijden op Groenland had post
gevat. Aldus heeft men de toestanden voorgesteld.
Egbde, de Noordsche geestelijke in Vogen, las van dat
alles, en het wekte zijne verwondering, dat met de 14de
en 15de eeuw een eind gekomen was aan alle berichten
in betrekking tot deze schuone christelijke kolonie. Hij
voelde zich gedrongen, tot volstrekte zekerheid dien-
aangaande te geraken. Zoo begaf hij zich naar de groote
handelsplaats Bergen, en deed voortdurend onderzoek bij
de daar wonende walvischvaarders, en toen verkreeg hij
dit antwoord: „De Oostkust van Groenland is thans zóó
door sneeuw en ijs ommuurd, dat geen schip er doorheen-
dringen en eeue landingsplaats vinden kan. Van meuschen
of kerken aldaar heeft niemand iets gehoord. De Westkust
is wel wat toegankelijker, maar groen en fraai is het
ook dadr niet, en de menschen, die men er aangetroffen
heeft, en met wie men in handelsverkeer getreden is,
gelijken weinig op de bewoners van Noorwegen, en leven
in de duisternis van het Heidendom."
Dit bericht bedroefde den navorschenden egede zeer.
De oude Noormannen van Groenland, zoo dacht hij, hebben
dus het licht van Christus weder verloren, en zijn in het
Heidendom teruggezonken. En aanstonds ontwaakt de ge-
dachte in zijn hart: *Ik wil dan heengaan, en hun het
heil terugschenken I" Maar was deze gedachte uit God
-ocr page 8-
4
of uit hemzelven ? Hij bekleedde immers een ambt in
eene gemeente! Mocht hij dat laten varen? Daarbij had
hij vrouw en kinderen! Mocht hij hen in het ongeluk
storten? Onophoudelijk bad hij God om licht en klaar-
beid. Daarop kleedde hij, zouder er ooit met eenig
mensch over gesproken te hebben, zijn voornemen in den
vorm van een smeekschrift, en zond het, door bemiddeling
der bisschoppen van Bergen en Throndjem, aan den koning.
Daardoor hoorden zijne vrouw en zijne vrienden van het
plan; krachtig drongen zij bij hem er op aan, het vaarwel
te zeggen; hij zelf begon berouw over den stap, dien hij
wagen wilde, te gevoelen, en wilde in het ambt, dat God
hem gegeven had, volharden.
Intusschen het gelukte hem niet, zijn eerste plan op te
geven. Het woord van den Heiland: #Wie vader en
moeder meer lief heeft dan Mij, is Mijns niet waardig,
en wie zoon of dochter meer lief heeft dan Mij, is Mijns
niet waardig!" kwam hem niet uit de gedachte, en liet
hem geen rust bij dag en nacht. Zulk een gemoedsangst
greep hem aan, dat hij liever sterven dan leven wilde,
te meer toen zijne vrouw, aan wie hij zijn voornemen
thans blootlegde, tot hem zeide, dat zijne gedachten over
Groenland niet van God, maar van den booze afkomstig
konden zijn. In dienzeifden tijd geschiedde het, dat veel
verdriet en ergernis zijn ambt en huis troffen, terwijl
door zijne vijanden allerlei leugens en lasteringen tegen
beiden werden verbreid. Die treurige ervaring bewoog
zijne vrouw, er ernstig over na te denken, of het toch
niet Gods wil zou kunnen zijn, dat zij naar Groenland
gingen? Ook zij droeg de zaak Gode in het gebed op,
en zie, spoedig kwam er eene verandering in haar hart:
zij was bereid om met haren man naar de heidenen te
trekken, en zij heeft zich van toen af nog standvastiger
-ocr page 9-
I
5
dan haar man betoond in het overwinnen van alle zwarig-
heden en hinderpalen.
In het jaar 1718 legde egede zijn ambt te Vogen
neder, en vertrok hij met zijne vronw en kinderen, van
welken het jongste slechts één jaar oud was, naar Bergen,
omdat hij hoopte daar zijn doel te kunnen bereiken. Hier
meenden velen, dat hij krankzinnig was, en de bezwaren,
die hem den weg versperden, schenen geen einde te
willen nemen. Toen reisde hij naar Kopenhagen,
en droeg aan het aldaar gevestigd zendingbestuur en
inzonderheid aan Koning Erederik VI, zijne zaak voor.
De vorst verblijdde zich over zijnen vromen ijver, en
beloofde hem zijne wenschen te zullen bevorderen en
hem te ondersteunen. Alles kwam er nu op aan, dat hij
eene vereeniging van kooplieden in stand riep, die bereid
waren eene handelsverbinding met Groenland aan te
knoopen, aan welke zijn zendingarbeid zich dan zou
kunnen vasthechten. Drie jaren lang was hij bezig, eer
hij die handelsvereeniging in het liven had geroepen.
Eindelijk was de som van 10,000 Thaler bijeengebracht.
Drie schepen werden uitgerust; een daarvan heette//de Hoop",
en zou in Groenland moeten blijven; het tweede zou
op de walvischvangst moeten uitgaan, en het derde de
gemeenschap met het vaderland onderhouden. De Koning
had zijne toestemming gegeven, en aan egede, die aan het
hoofd der geheele onderneming geplaatst was, werd als
zendeling in Groenland een jaarlijksch inkon ra van
300 Thaler toegekend.
Op den 12den Mei 1721 verlieten de schepen Ncor-
we^en, met toedjs, begeleid door zijne vrouv, hunne
beide zonen en 43 personen aan boord. Op den 4den
Juni bereikten zij de zuidelijkste punt van Groenland.
Egede\'s blijdschap bij de aanschouwing van het land
-ocr page 10-
6
zijner vurige begeerte was met diepe smart vermengd.
Van eenig groen land of korenhalmen geen spoor. Zoo
ver het oog reikte niets dan sneeuw en ijs, daarbij
tusschen de open zee en de kust vele mijlen ver ijs-
velden en ijsbergen, die nu eens vast in elkaar waren
geschoven, dan weder door elkaar heenbraken en elkaar
verpletterden. Door dit dikke pantser moest men heen-
dringen. Zoo zeilde men langs de westkust voort, om
daar zoo mogelijk eene opening te vinden. Na drie
weken opsporens kwam er eindelijk eene open plaats in
\'t zicht, en met gunstige weer en wind richtte men nu
derwaarts, door twee groote ijsvelden heen, den koers.
Maar de vaart in het opene water duurde niet lang, en
weldra was op een\' afstand van vele mijlen landwaarts
niets dan ijs te ontdekken. De scheepsbemanning
wilde den boeg wenden. Daar stak een storm uit het
zuiden op, en het schip werd van alle kanten door
machtige ijsblokken ingesloten. Deze stieten met zooveel
kracht tegen de scheepswanden aan, dat de bemanning
zich reeds verloren waande. Toen riep egede in den
hoog geklommen nood den Heer aan. Hij gedacht aan
de zonden zijner jeugd, maar ook aan de oprechtheid,
waarmede hij in deze zaak alleenlijk Gods eer gezocht
had, en bad, dat die groote God hem niet verlaten en
zijn eigen werk niet te schande zou maken. Hij herin-
nerde zich de zoo gevaarlijke, in het 279te hoofdstuk
van de Handelingen der Apostelen beschrevene, zeereis
van Paulus. Toen *ees er nieuwe moed in zijn hart,
en kon hij zijne vertsaagde scheepsgenooten bemoedigen
en sterken. En de Heer hielp zijnen dienstknecht: allengs
begon de storm te bedaren, het weder helderde op, en
het schip kwam weder in open zee.
Bij zulke ervaringen gelukte het hem eindelijk, den
-ocr page 11-
7
8den Juli, de kust te bereiken en met zijne schepen in
de nabijheid van Baals-Rivier onder 64° NB. te landen.
Twee booten roeiden hun tegemoet, en met verbazing
zag egede die kleine, nauwelijks vijf voet hooge menschen,
van het hoofd tot de voeten in zeehondenvellen gehuld,
met hunne breede gezichten, platte neuzen en kleine,
zwarte oogen. Dat waren geen Noormannen, en de ge-
heel onverstaanbare taal, die zij spraken, maakte het
voor egede stillig eu zeker, dat hij hier niet met
afvallige christenen uit Europa, maar met heidenen van
overouden tijd uit Amerika en Azië te doen had. Evenwel
bleek hem het volk goedaardig te zijn, en het begon
spoedig zich in vertrouwelijk spel met egede\'s kinderen
in te laten.
De Nooren zochten nu ook allereerst eene plaats, waar
zij en hunne schepen zouden kunnen overwinteren, en
daar de kust zoodanig eene niet opleverde, kozen zij een
eiland, dat zij ,/Eiland der hoop" noemden. Zij bouwden
een huis van graszoden en steenen, en bekleedden het van
binnen met planken. In den beginne boden hun de
Groenlanders daarbij hulp; toen dezen echter bemerkten,
dat zij een langer verblijf bij hen ten doel hadden,
verschenen zij telkens in geringer getal, en bleven eindelijk
geheel weg.
De schepelingen gingen er thans op uit, het land
te onderzoeken, om te zien, of zij van jacht en visscherij
leven, en ook een\' handel met het moederland aanknoopen
konden. Maar hoe ontzonken hun weldra de moed en hope!
De koopman, die met den zendeling was medegekomen,
vermoedde weinig winst, en de andere scheepsbevolking
gaf den moed op om in zulk een land het leven te
rekken. Want het tweede schip was verongelukt en het
derde teruggevaren, om eerst in den volgenden zomer
-ocr page 12-
8
weder te komen. De overgebleven mondvoorraad was
niet groot meer, en wat het treurigste was: de heiden-
prediker had geen volk, aan hetwelk hij de liefde Gods
zou kunnen verkondigen en zijne eigene liefde betoonen.
Tegen Kersttijd werd een deel der bemanning naar
het vasteland gezonden, om daar te jagen. Hun werd
aangewezen, in eenige Groenlandsche hutten, die zij daar
in den zomer verlaten gevonden hadden, zoolang te wonen,
totdat zij een\' voldoenden voorraad wild zouden verkregen
hebben. Maar deze jagers vonden de hutten niet ledig,
integendeel door omstreeks honderd Groenlanders bewoond.
Tot terugkeeren was het te laat; zij moesten dus blijven.
De wilden, in den beginne gemelijk, ruimden hun
eindelijk eene hunner hutten tot herberging voor den
nacht in, en daar ijzige storm en koude het hun ook in
de volgende dagen onmogelijk maakten, terug te keeren,
moesten zij de vreemdelingen drie dagen bij zich houden.
Zoo leerden dezen iets van de zeden en levenswijze der
Groenlanders kennen, en konden zij na hunnen terugkeer
aan egede, die verlangend naar nadere berichten over
het volk uitzag, daarvan iets mededeelen.
Van dien tijd af aan begon dan ook een gering verkeer
met de inlanders te ontstaan. Eenige Groenlanders
kwamen naar het eiland der hope, en egede beproefde
nu voor het eerst tot het geheim hunner taal door te
dringen. Hij had opgemerkt dat zij het woord: /r/kina?"
uitspraken, wanneer zij weten wilden wat het een of
ander voorwerp was. Zoo ondervroeg hij dan ook hen
op zijne beurt, en wees daarbij op onderscheidene voor-
werpen. Hij bewaarde de vreemde klanken en zocht
ze in lettergrepen na te bootsen. Toen haalde hij een
van zijne landgenooten AaRON genaamd, van wien
hij gemerkt had, dat de Groenlanders nog al hielden,.
-ocr page 13-
9
over om een\' tijd lang tot hen te gaan, ten einde hunne taal
aan te leeren. Hij reisde zelf met hem mede, en nam
tijn\' intrek in hunne hutten; maar hij kon het nauwelijks
éénen nacht in de door brandende traanolie, bedorven
vleesch en verrottende huiden verpeste lucht uithouden.
AaRON echter bleef, ofschoon de Groenlanders hem liever
niet bij zich gehouden hadden, en na eenige weken
voegde egede hem nog een\' nieuwen medgezel toe. Voor
de tweede maal bracht hij nu nog een\' nacht in hunne
hutten door. Maar ditmaal hadden zij buiten zijn weten,
eeri hunner toovenaars (angekok) laten komen, die hem
door zijne kunst uit hun midden zou moeten verdrijven.
Juist was egede op zijne voor de vreemdelingen be-
stemde bank ingeslapen, toen hij door een wonderlijk
gezang en geschreeuw werd wakker gemaakt. Alle
lampen waren uitgebluscht, en de dikste duisternis
heerschte. Voor zoover hij kon opmerken, zat er iemand
op den grond, en sloeg op een\' trommel en schreeuwde
met eene krijschende stem, daarbij nu eens op hoogen
dan weder op lagen toon; nu eens floot hij ook, dan
weder prevelde hij, en scheen hij te beven als iemand, die
van de koude rilt. Plotseling werd alles stil, en egede
hoorde de vrouwen zachtjes spreken. Spoedig daarop
echter begonnen allen te zingen, en wel eenige uren
achtereen, zoodat hij zeer onrustig werd. Daar hij zich
echter niet verwijderde, maar bij hen bleef, ontstond
by de Groenlanders de meening, dat ook hij een groot
priester was, die niets kwaads tegen hen beraamde
Eer het hem echter gelukte de vreemde taal machtig
te worden, kwam het voorjaar, en de Groenlanders
maakten zich op om noordwaarts te trekken tot het
verkrijgen van meerderen voorraad van visch en vleesch.
Toen kwamen er dan ook van het zuiden vele scharen
-ocr page 14-
10
volks het Eiland der hoop voorbijtrekken en traden in
verkeer met de Nooren. Egede, die zoo gaarne zich
eene deur tot hunne harten geopend wenschte, liet,
daar hij zulks door de taal niet vermocht, door zijnen
zoon bijbelsche geschiedenissen, als de zondeval, Christus
wonderwerken en lijden, in teekening brengen. Deze
afbeeldingen toonde hij aan hen, die tot hem kwamen,
en zocht ze hun zoo eenvoudig mogelijk te verklaren.
Hij had ook het genoegen, dat zij er iets van be-
grepen, en vooral maakte het diepen indruk op hen,
wanneer zij den Heiland kranken zagen genezen. Zij
verlangden, dat egede hun iets dergelijks wilde betoonen,
en rustten niet, eer hij ten minste over hunne kranken
zijn\' adem liet gaan. En ziet, eenigen, over wie hij zijn
gebed uitsprak, werden door Gods genade werkelijk
gezond. Daardoor klom zijn gezag bij hen, en het
vertrouwen in hem wies aan. Maar reeds stond er
weder eene nieuwe bepoeving voor de deur. Toen de
zomer verschenen was, konden de Nooren tijding en
hulp uit het vaderland verwachten. Vol verlangen zagen
zij van het eiland der hope in zee uit, of ze ook
een bekend zeil mochten ontdekken. Wel voeren er
Hollandsche en andere vreemde schepen voorbij, ter
walvischvangst in het noorden, maar geen schip uit
Noorwegen was er onder. Maanden achtereen bleef
hunne hoop onbevredigd. Toen verloren egede\'s med-
gezellen het geduld, en zij drongen bij hem op een\'
spoedigen terugkeer aan, dewijl anders hun proviand
geheel zou inteeren. Ook de koopman met zijn\' boek-
houder wilde in het vreemde land niet langer verblijven.
Egede riep de eene vergadering na de andere bijeen,
maar te vergeefs: men vond het een onverantwoordelijk
waagstuk langer te vertoeven, en tot den terugkeer
-ocr page 15-
1:
werd besloten. Wèl wilde hij zelf aanvankelijk alleen
met enkelen der zijnen achterblijven, maar dit plan moest
hij opgeven, daar hij ook op deze enkelen geen staat
meer bleek te kunnen maken. De eenige echter, die
in de hope standvastig bleef, was zijne vrouw; zij ver-
troostte hem, en sprak haar vast geloof uit, dat God
hen niet beschaamd zou kunnen laten. Zoo naderde
dan de dag, waarop de afreis bepaald was; zeer treurig
gestemd legden beiden zich ter ruste. Daar wordt op
eens aan de deur geklopt. Verschrikt staan ze op, en
vermoeden nieuw onheil. Maar eene stem roept blijde
uit: »Daar komt een schip, en roeu hoort de menschen
Noorsch spreken!" Blij verrast stuiven zij naar buiten,
en vinden niet één, maar zelfs twee schepen, die uit
Noorwegen gekomen waren, om hen op te zoeken. Zij
waren het Eiland der hope voorbijgezeild, en hadden
noordelijk op vrij lang te vergeefs, de woonplaats hunner
landgenooten opgespoord. Nu brachten zij een\' rijken
voorraad proviand en goede tijdingen mede. De handels»
vereeniging te Bergen was ernstig gezind om de onder-
neming voort te zettten, en het zendingbestuur wekte
hen door een schrijven, waarin ook verzekerd werd, dat
de bekeering der heidenen den koning zeer ter harte
ging, tot verderen arbeid op.
Nu vatte egede weder nieuwen moed. Getroost liet
hij het ten vorigen jare aangekomen schip met zijne
bemanning weder vertrekken, en onderzocht met de
bemanning der beide nieuwe schepen, of hij eene ge-
schikte plaats ter kolonisatie zou kunnen vinden. Om-
streeks dien tijd keerden dan ook de scharen der
Groenlanders van het noorden naar het zuiden terug,
en zoo kon hij zijnen arbeid onder hen opnieuw aan-
vangen. Weder toonde hij hun bijbelsche platen, en
-ocr page 16-
12
•wees hun bij hunne ziekten op den almachtigen,
levenden God. Ten einde nu geheel met hunne taal
bekend te geraken, trachtte hij nog eens midden ouder
hen in hunne hutten te wonen. Maar slechts negen
dagen hield zijn overigens zoo krachtig gestel dit uit;
hij moest weder naar de zijnen terug. Intusschen was
het vertrouwen des volks in hem zoodanig geklommen,
dat van nu af eenige wilden tot hem kwamen en
langer bij hem bleven wonen. Hun leerde hij de
letters, en spaarde daarbij geen moeite; want voor ge-
schenken leerden zij wel een weinig het een en ander
aan, maar lust en volharding ontbraken hun: zij zagen
niet in, waartoe lezen en schrijven hun van nut zouden
kunnen zijn. Uit een van egede\'s boekwerken sneden
de vrouwen een kleed, en van zijnen boog maakten
de mannen eenen heugelstok.
Spoedig daarop ging egede dikwijls scheep om de
gesteldheid van de westkust nader te leeren kennen.
Hij zeilde onderscheidene baaien in, en kwam
daarbij opnieuw met heidenen in aanraking. Hierbij
smaakte hij voor het eerst de blijde ervaring, dat zijn
arbeid niet te vergeefs was. Want op zijn vermanend
woord legden de inboorlingen de tooverhoutjes en
beenderen, die zij om geluk te verkrijgen om den
hals droegen, af, en toen een jonge Groenlander bij
de jacht verdronken was, vernam hn", hoe iemand, die
hem dikwerf had hooren spreken, de bedroefde ouders
met de opstanding der dooden trachtte te vertroosten.
In den zomer van 1723 kwam er met de schepen
ook een medestander in de zending voor egede over,
en nu kon hij het werk niet hem deelen. Eenigen
der heidenen verkregen ook allengs eenige kennis van
de hoofdwaarheden des christelijken geloofs, maar tot
-ocr page 17-
13
eene werkelijke bekeering en hartvemieuwing kwam
het bij hen niet. Het hart der Groenlanders geleek
op de eeuwige sneeuw en het ijs van hun land. Nog
twee jaren gingen voorbij, eer eg ede den eersten heiden,
een\' knaap, kon doopen
Van groot nut waren eg ede zijne zonen, die door
het dagelijks verkeer met de Groenlandsche kinderen,
het best de taal leerden. Zoo kwamen egede en zijn
medezendeling eindelijk zooverre, dat zij de Zondags-
evangeliën vertaalden en daaraan eenige verklaring konden
toevoegen, om dit boek hun, die lezen geleerd hadden,
tot hunne stichting in handen te geven.
Maar slechts zeer langzaam vorderden zij, en bijkans
ieder jaar bracht nieuwe tegenheden; zoodat de man,
zoo vol geloofsijver, veel geduld en volharding noodig
had. Zijn medestander, die het ruwe klimaat niet langer
verdragen kon, verliet hem in 1727. Intusschen bij
alle smart, die de hardheid der Groenlandsche harten
bij hem verwekte, smaakte hij toch nu en dan ook
blijdschap. Toen hij eens met een gezin over de kracht
van het gebed sprak, stonden twee der leden op, en
bekrachtigden ten aanhoore der overigen zijne woorden.
De een zeide: «In den laatsten zomer voer ik alleen
in mijne boot langs een eiland; toen ik de kust be.
treden had, trok ik mijne boot aan land. Terwijl ik mij
echter van de kust verwijderde, kwam de vloed, en
spoelde mijne boot weg. Ik werd zeer bang, omdat
het eiland onbewoond was. Toen dacht ik aan egede\'s
leer, dat men in het geloof bidden moest, en alsdan
verkrijgen zon wat men noodig had. Ik bad dus tot
den almachtigen God, dat hij mij mijne boot mocht
teruggeven, opdat ik niet van honger behoefde te sterven.
En ziedaar, het duurde niet lang of de boot was weder
-ocr page 18-
14
terug!" — De andere verhaalde: »Ik verkeerde eens in
groot levensgevaar. Een zeehond, waarop ik jacht maakte
en dien ik mijn harpoen reeds in den rug had ge-
worpen, wilde op zijde wijken; de havpoenlijn kwam
juist dwars voor de boot uit te schieten en wierp mij
omver zoodat ik mij niet weder oprichten kon. (1) Ik
gedacht aan den Almachtige en aan Zijn\' Zoon, en bad
om hulp. En ik werd geholpen; want de harpoen
schoot weder los uit den zeehond, die nu wel is waar
ontkwam, maar ook ik kon mij nu weder ophelpen."
Korten tijd na die mededeelingen kon egede de eerste
volwassenen, een\' man en eene vrouw doopen. Zij ontvingen
de namen Christiaan en Christine. Meer andere doopelingen
volgden hen spoedig. In het volgend jaar verkreeg egede
twee nieuwe medearbeiders, die hem op \'s Konings wensch
waren toegezonden. Met hen besloot hij, om, daar
er met de ouderen van jaren niets te beginnen was,
(1) Tot opheldering diene hier wat EGEDE in zijue beschrijving van
Oud-Groeulaod (*) schrijft, dat wij hier, ofschoon het van elders genoeg
bekend kan zijn, wegens den vorm en de duidelijke voorstelling terug geven .
• Wat aanbelangt de schuitjes der inboorlingen, daar zijn er tweeder-
hande soorten; de eene, van dewelke de mannen alleen gebruik maken,
is een klein vaartuigje, aan beide enden spits uitloopende, drie vademen
lang, en op zijn meest maar drievierendeel van een el breed, met een
rond gat in \'t midden, even ruim genoeg voor een\' man, om er in te
komen en te gaan zitten. De binnenste zijde van dat schuitje is gemaakt
(*) Beschrijving van Oud-Groenland, of eigenlijk van de zoogenaamde
Straat Davis: behelzende deszelfs natuurlijke historie, standsgelegenheid, ge-
daaute, grensscheidingen, veldgewassen, dieren, vogelen, visschen, enz., mits-
gaders den oorsprong en voortgang der aloude Noorweegsche volkplantingen
in dat gewest; benevens den aard, inborst, woningen, levenswijze, kleeding,
spraak, bijgeloovigheid, dichtkunst, uitspanningen en tijdverdrijven der heden-
daagsche inboorlingen. Kerst in de Deensche taal beschreven door Mr. HANS
UGEDE, van den jare 1721 tot 1736 missionaris of Luitersch predikant
aldaar, en na in \'t ïJederduitsch overgebracht. Met een nieuwe kaart van
dat landschap ca aardige printverbeeldingen versierd. Te Delft bij hkimkk
BOITET, 174C.
-ocr page 19-
15
voortaan zich bijzonder aau de kinderen te wijden.
Deze werden, wanneer de ouders hunne toestemming
gaven, gedoopt, en bijzondere zielszorg werd hun gewijd.
Zoo werd er veel goed zaad uitgestrooid. Het ging aldus
eenige jaren, en hoezeer ook de vruchten in het stoffelijke
en geestelijke, van geringe beteekenis waren, toch liet
de Koning te Kopenhagen het werk niet varen, inte-
gendeel hij gaf, na de opmerking zijner raadslieden, dat
de kosten der onderneming veel grooter waren, dan de
winst, het schoone antwoord: ,/ En als er ook maar ééne
ziel kan worden gewonnen, is daarvoor geene uitgave
te groot!"
Daar kwam in het jaar 1731 het bericht naar Groen-
land : Koning Frederik de Vierde is gestorven, en zijn
opvolger heeft de geheele onderneming opgegeven, omdat
de kosten te groot waren. Alle Europeanen moesten,
met uitzondering van diegenen die vrijwillig bij egede
van dunne ribbetjee, samengehecht met zenuwen van dieren, en de buitenste
zijde is overtrokken met bereide robbevellen, zonder haar. Maar één
persoon kan in zoo een schuitje zitten, die zich met zijn middenlijf daar
zoo vast weet in te sluiten, dat er geen wuter ka . indringen. Met deze
kleine schuitjes gaan zij in zee, sturende dezelve met een roeiriem, rnim
één vadem lang, en breed aan beide einden, waarmede zij met zooveel
vaardigheid dan aan de ééne en dan aan de andere zijde roeien, dat men
zegt, dat ze op eenen dag tien of twaalf Noorweegsche mijlen afleggen. Zij
bedienen zich voornamelijk van dezelve in het vangen var zeehonden en
zeevogels, dewijl zfl op die wijze onverhoeds en schielijk naderen, terwijl wij
in onze groote booten zelden zoo dicht knnnen komen. Zij vreezen niet
zich in zee te wagen, zelfs niet in den zwaarsten stormwind, omdat ie alzoo
licht op de zwaarste baren of golven drijven, als een vogel, en als de
zeebaren met al hun geweld op hen afkomen, keeren zij slechts de zijde
van de boot naar dezelve toe, om te laten passeeren, zonder het minste
gevaar te loopeu van naar den grond te gaan. Als het gebeurt, dat ze
omslaan, helpen zij zich welhaast weder te recht met hun roeispaan; maar
bhaldien zij onvoorziens omgesmeten worden, zoo als dikwijls gebeurt en
de boot om den middel niet vast genoeg toe is, moeten zij onvermijdelijk
verdrinken."
             Red.
-ocr page 20-
16
zouden blijven, Groenland verlaten en terugkomen. Dat
bericht was een harde slag voor den zwaar beproefden
man, en reeds kw.vm de gedachte bij hem op, om zelf
mede terug te keeren. Maar de honderd vijftig gedoopte
kinderen en de smeekbede zijner in het geloof sterke
vrouw hielden hem vast; ook verklaarden tien Nooren
zich bereid om bij hem te blijven.
De schepen zeilden weg, en met die weinigen bleef
hij alleen in het woeste land. Maar de Groenlanders
verheugden zich over zijne groote liefde tot hen, en wezen
op de rendieren, zeehonden, visschen en vogelen van
hun land, om te tonnen, dat ook hij en de zijnen
voedsel zouden vinden.
Zoo ging hij dan voort met arbeiden, bidden, hopen,
en toen in den volgenden zomer het schip wederkeerde,
dat de nog overige goederen der kolonie moest afhalen,
kwam de tijding, dat God hel hart van den nieuwen
Koning had bestuurd, zoodat hij zijne hand niet van
egede\'s werk aftrekken, maar hem ook verder onder-
steunen wilde. Nu vatte egede weder nieuwen moed,
en ging voort kinderen te doopen, hetgeen hij bij den
twijfelachtiger) toestand der laatste tijden, niet meer had
durven doen.
Toch zou het einde der zware beproevingen nog niet
dddr zijn. In September 1738 begonnen de pokken,
die door een\' Groenlandschen knaap uit Kopenhagen
waren overgebracht, onder de Groenlanders te heerschen
en richtten onder jong en oud veel verwoesting aan.
Egede gaf zich alle moeite om, zooveel hij kon, den
meuschen goeden raad te geven, hen te helpen, te troosten
en op den dood voor te bereiden. Maar op de meeste
plaatsen waren er slechts ledige, uitgestorven huizen te
vinden. De lijken lagen er nog in of lagen nog onbe-
-ocr page 21-
17
graven in de sneeuw. Op een eiland vond hij een meisje,
bij wie de pokken waren opgekomen, met drie kleine
broertjes alleen nog maar over. De vader, die zelf alle
overige bewoners van het eiland had begraven, had zich
zelven eindelijk nevens het kleinste zieke kind in een van
steenen gemaakt graf nedergelegd, en aan het meisje last
gegeven hem met steenen en huiden goed toe te dekken.
Egede nam de verlaten kinderen tot zich, en droeg zorg
voor hen. Door deze vriendelijke bejegening ontving nog
menigeen vóór zijn doodsuur voor het eigen hart een\'
goeden indruk, en iemand, die vroeger met egede en
diens leer gespot had, moest op zijn sterfbed hem deze
schoone getuigenis geven: »Gij hebt aan ons gedaan wat
onze eigene landslieden niet gedaan hebben; gij hebt ons
te eten gegeven; gij hebt ook de dooden begraven, opdat
zij niet de prooi van vossen en raven zouden worden;
vooral echter hebt gij ons uit Gods Woord onderwezen,
hoe wij zalig moeten worden, opdat wij met blijdschap
zouden kunnen sterven en daar Boven een beter leven
verwachten." Onder die verpleging viel ook de vrucht
van zijn\' arbeid bij de kinderen te bespeuren; want velen
hunner wachtten geduldig den dood af, en vertroostten
zich met de hoop der opstanding en van een zalig leven
in den hemel.
Van September 1783 tot Juni 1734 duurde deze
pokken-epidemie, er» van drie honderd gezinnen in egede\'s
omgeving hadden er nauwelijks dertig al de hunnen
behouden.
Van dien tijd af rezen er in egede\'s hart ge-
dachten op, zooals nooit te voren. Hij dacht er aan
Groenland te verlaten, en evenzeer als hij zich vroeger
tot dit land aangetrokken gevoeld had, zoo gevoelde hij
thans een\' machtigen drang in zich om naar Europa
-ocr page 22-
18
weder te keeren. Hij wilde wel is waar de bekeering
der heidenen niet geheel laten varen, integendeel verder
haar steunen; maar hij wilde niet meer in het heiden-
land verblijven, omdat hij zich daar thans als geheel onnut
beschouwde. In Kopenhagen wilde hij verder met raad
en daad den zcndingarbeid dienen. Zoo vroeg hij den
Koning dan om verlof. Tot in het volgend jaar, waarin
het antwoord daarop komen moest, nam hij met zijnen
zoon, die inmiddels tot man gerijpt en tot predikant
onder de heidenen gevormd was, getrouw zijn ambt waar.
Het verlof kwam; maar hij kon met het schip niet terug,
omdat zijne vrouw zeer krank geworden was. Kommer-
volle dagen en nachten bracht hij aan haar ziekbed
door. Omstreeks Kersttijd ontsliep zij, en moest hij
haar de oogen in het vreemde land toedrukken.
Nu scheen het, alsof hij en dat land niet meer bij
elkander behoorden; hij, die hier altijd gezond geweest
was, werd nu ook ziek. En niet alleen naar het lichaam,
maar ook naar de ziel, kwam hij in groote ellende.
Eene schrikkelijke aanvechting kwam over hem, die hij
zelf in zijn dagboek op de volgende wijze beschreven
heeft: wOp den 11 den Maart voelde ik voor het eerst zulk
eenen haat tegen God in mijn hart en zulk een\' afschuw
om zijn Woord te hooreu, dat ik er mij den geheelen
dag van verwijderd hield, en dien dag zeer bedroefd voor
mijzelven doorbracht, zonder mijnen toestand te openbaren.
En toen ik \'s avonds in die onrust en verwarring naar
bed wilde gaan, scheen ik een\' suizenden wind te hooren,
die mij door al mijne leden voer, met zulk eene pijn, dat
ik het niet uitspreken kan. Mijn lichaam begon te
sidderen en te beven, ik was niet in staat de tong te
bewegen en mijne kinderen te roepen, die in het aan-
grenzend vertrek waren. Mijne ziel was door helschen
-ocr page 23-
9
angst omgeven en als met doodsboeien geketend. Toen
ik echter weder een weinig tot, mijzelven kwam, braken
onder ach! en wee! de woorden los, ach en wee! dat God
mij verlaten had. Dit gaf aanleiding, dat mijne mede-
broeders en lieve kinderen tot mij kwamen, en zich
moeite gaven om mij uit Gods Woord te vertroosten.
Ik was echter niet in staat eenigen troost, hoegenaamd,
aan te nemen; want mijn geweten veroordeelde mij, dat
ik dacht, dat ik geen hulp meer bij God had. Door
in- en uitwendigen angst aangegrepen, wist ik niet,- waar
toevlucht te zoeken. In dien ellendigen toestand bracht
ik twee uren door. De gcedertierene God echter, die niet
eeuwig verwerpt, ofschoon Hij ook droefenis geeft, en
de menschen niet van harte plaagt, erbarmde zich over
mij en hoorde de stem mijns smeekens. Hij voerde mij
weder uit de hel, en gaf mij het leven terug!"
Op den 299,en Juli hield egede zijne afscheidspreek over
de merkwaardige woorden Jesaja 49 : 4: //Doch ik zeide:
ik heb te vergeefs gearbeid, ik heb mijne kracht on-
nuttelijk en ijdelijk besteed; gewisselijk mijn recht is
bij den Heer en mijn werkloon is bij mijnen God."
Daarna doopte hij nog een Groenhmdsch kind, hetwelk
naar hem Hans genaamd werd, en begaf zich met een
zoon en twee dochters en het lijk zijner vrouw aan
boord. Te Kopenhagen aangekomen, begroef hij eerst het
lijk dier geliefde, zoo heldhaftige Gertrude in den vader-
landschen grond, en begaf zich daarop tot den Koning,
om hem met den toestand der zending bekend te maken
en aan Z.M. nieuwe voorslagen te doen. De Koning
nam ze aan, en zoo werd te Kopenhagen eene bijzondere
stichting in het leven geroepen, waarin, onder leiding van
egede, studenten en weesjongens in de Groenlandsche taal
onderwezen en tot zendelingen gevormd werden. Als hoofd
-ocr page 24-
20
van dat zending-instituut werkte hij tot grooten zegen voor
het overzeesche geliefde volk tot in het begin van
1747. Daar hij echter aan zijne grondbeginselen den
doorslag niet kon geven, en daarbij de Groenlandsche
Missie spoedig een post werd, die aan iederen can-
didaat welke aan haren dienst zich zes jaren toewijdde,
de aanspraak op eene aanstelling in de Deensche Staats-
kerk verzekerde, ook dan, wanneer hij er door zijne
vorming niet bijzonder toe geschikt was, — verzocht hij
zijn ontslag, bracht zijne laatste 11 levensjaren in het
stadje Stubbekjöbing op het Deensche eiland Falster
door, alwaar hij op 5 November 1758 in 72-jarigen
ouderdom ontsliep. - Behalve zijn dagboek schreef eqede
in 1738 een //Uitvoerig verslag over het begin en de
voortzetting der zending op Groenland", en in 1741 eene
natuurkundige beschrijving van dat zendinggebied. - Zijn
oudste zoon paul was de waardige medestander en navol-
ger van zijnen vader. Na zijn terugkeer in Denemarken
werd hij Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en na zijns
vaders dood Hoofd der Groenlandsche zending. Hij vol-
tooide de door zijnen vader aangevangen vertaling van
het Nieuwe Testament in het Groenlandsch, schreef een\'
Groenlandschen catechismus, gaf eene handleiding voor de
godsdienstoefeningen in het Deensch en Groenlandsch in
het licht, bezorgde de uitgave van eene Groenlandsche,
Deensche en Latijnsche spraakkunst en woordenboek, en
vertaalde eindelijk in 1787, twee jaren vóór zijnen dood,
het heerlijk boekske van //Thomas a Kempis, over de
navolging van Christus" in de Groenlandsche taal. Waar
de vader meer op practische wijze in het belang van
het verre land, dat hem lief was geworden, heerlijk had
gearbeid, zien wij den zoon meer op wetenschappelijke
wijze, maar met waarlijk niet minderen zegen voor de
-ocr page 25-
21
uitbreiding van het Koningrijk der Hemelen in dat verre
overzeesche land, tijd en vlijt aanwenden.
Zamelen wij thans eenige trekken uit het gehoorde
ter nadere overweging op, en doen wij er winste mede
voor onze eigene zielen, terwijl wij hem gedenken,
die vóór 200 jaren geboren werd, en wiens werk, in
\'s Heeren kracht begonnen, door diens kracht werd voort-
gezet en door diens kracht reeds een\' schoonen oogst heeft
gedragen en nog verder belooft.
Eene goddelijke roepstem werd door egede gevolgd, -
en naar welk land en volk?
Groote liefde werd door egede betoond, - en met
welken zegen?
Diepe zwaarmoedigheid werd van egede weggenomen, -
en met welke uitkomst?
1. Herinneren we ons nog eens, welken diepen indruk
\'s Heilands woord: »Wie vader en moeder lief heeft
boven Mij en wie zoon en dochter lief heeft boven Mij
is Mijns niet waard!" - op egede maakte. Onder dien
indruk was het hem volstrekt onmogelijk, zich te onttrek-
ken aan de stemme Gods, die in zijn gemoed weerklonk,
even als vele eeuwen vroeger met den grootsten zendeling
Piuujs geschiedde, toen hij in den nacht de stemme hoorde:
»Kom over naar Macedonië en help ons!" - Hoe dik-
wijls, wanneer zulk eene hoogere stem tot het gemoed
komt, verheffen zich dan vleesch en bloed daar niet tegen,
vooral wanneer bij het volgen van haar het meer aange-
name met het minder aangename moet worden verwisseld!
Maar even als abraham niet terug beefde om zijn vaderland
te verlaten, en naar een vreemd land te trekken, en hoe
velen na hein, toen zij duidelijk daar binnen de stemme
-ocr page 26-
22
Gods verstonden, zoo kon egede zich door niets laten
weerhouden om naar het vèrgelegen Groenland te reizen.
Hij gevoelde het: al is het land niet schoon, al is het
klimaat ook ruw, al is er, naar het stoffelijke gesproken,
niets, dat mij daarheen zou kunnen trekken, - toch moest
ik er heengaan; want mijn God wil het zóó, en diens stem
mag ik niet weerstaan; diens stem spreekt in mijn ge-
weten, en het is niet veilig iets tegen het geweten te
doen. Niet naar het prachtige Italië met zijn\' warmen
hemel, met zijne statige olijvenbosschei!, met zijne diep
blauwe zee; niet naar dat éénig schoone land, zou hij
heentrekken, gelijk zijne Noorsche vaderen het eeuwen te
voren hadden gedaan, om de vaan der verovering op die
zuidelijke kusten te planten, - zijn weg zou naar Groen-
land zijn. Wat was dat voor een land? Een naar het
zuiden smal uitloopend reusachtig eiland, met den Atlan-
tischen Oceaan ten Oosten, de Davisstraat, Baffinsbaai,
Smith-Sund- en Kennedyskanaal ten Westen, Kaap
Farewell ten Zuiden, terwijl de noordelijke grens naar de
Pool opschietende geheel onbekend is. De Oostkust is
bijkans ongenaakbaar door zich opstapelende ijsbergen, de
Westkust slechts van de 79°-81° N.B. bekend. Het bin-
nenland is omgord door gebergten, die als hooge muren
uit zee opstijgen; naakte rotsen, die slechts hier en daar
eene smalle strook kust overlaten. T)e ijspels dier bergen
is 2,66 digt, dat de bergkammen met elkander één\' onme-
telijken gletscher schijnen te vormen. Van het geheel
onder het ijs begravene land is het buiten- of
voorland, hel alleen toegankelijke deel. Daar is laag
bergland en wat weigrond. Terwijl op de Oostzijde van
Groenland de koude zeer gestreng is, is het klimaat op
de Westkust zeer veranderlijk, terwijl het afhankelijk is
van de zeewinden en het drijfijs uit de Davisstraat en
-ocr page 27-
23
Baffinsbaai. Telkens voorkomende luchtspiegelingen, het
gevolg van de groote temperatuurverschillen in de onder -
scheidene luchtstrooiningen, treden op als noorderlicht,
ringen om zon en maan, nevenzonnen, enz.
Het planten- en dierenrijk levert op Groenland ook
maar een\' schralen oogst. In het Zuiden en Westen zijn
er eenige weilanden; maar het gras heeft er veel minder
was dan op IJsland. Wij vinden er braambeziënstruiken,
dennen ~, beuken-, esschen- en berkengeboomten van maar
enkele voeten hoogte, in het Noorden alleen wat mos en
moerasplauten. Onder de dieren zijn slechts het rendier,
de ijsbeer, de witte haas en vos, de zeehond der vermel-
ding waardig. Wat nu het volk zelf betreft, de Groen-
landers stammen af van het geslacht der Eskimo\'s, waarmede
zij veel eigenaardigs gemeen hebben. Even als dezen
zijn ook zij een visschersvolk, dat zelfs nog niet geslaagd
is om het rendier geheel te temmen, en voor een deel
nog in den nacht des Heidendoras verkeert. Slechts daar,
waar de Deensche kolonisatie plaats vond, - en laat er
ons egede voor danken, - zijn de heidenen christenen
geworden, en is er eenige beschaving te bespeuren. Hun
getal bedraagt tegenwoordig omstreeks 25000 zielen,
van welken omstreeks 9650 in de Deensch-Luthersche
en Herrnhutsche zending leven. Hoezeer onrein van klee-
ding en zedelijk op laag standpunt, zijn zij toch goedhartig
van aard, werkzaam, vaderlandslievend, en onthouden zij zich
van grove zonden. Hunne woningen bestaan in den winter
in nauwe, van steenen gebouwde, met aarde bedekte,
slechts van eene lage deur voorziene hutten; in den zomer
uit tenten. Traan en zeedieren van allerlei aard voorzien
in hun onderhoud. Buiten de Deensche koloniën leven
zij zonder eeuig maatschappelijk verband. Hunne taal
is een dialecl van het Eskimoosch.
-ocr page 28-
24
Hun hoogste wezen heet Silla (de lucht of de hemel),
hetgeen alles bestuurt, en den mensch, al naar diens hande-
lingen, zijn genade of zijn"" toorn betoont. Andere goddelijke
wezens zijn bij hen Malina en haar broeder Alminga (zon
en maan), onder wier leiding de zeehondenjagt staat.
Bovendien hebben zij nogeene menigte lucht-, zee-, vuur-,
berg-, krijgs—, wind— en weêrgeesten, de machtigste onder
hen is de goede geest Torngarsuk, wiens vrouw de zeedieren
onder hare macht houdt. Aan hunne godheden bewijzen
zij geene vereering, en slechts één feest vieren zij, het
zonnefeest op 22 December - wanneer de dagen beginnen
te lengen, - met maaltijd, zang en dans. Overigens is
hun godsdienst van het allergrofste bijgeloof vervuld,
dat door hunne toovenaars en waarzeggers, Angekot
genaamd, gevoed wordt. (1)
Tot dit land, tot dat volk gevoelde egede zich door
Gods stem getrokken, en daarom is hij er moedig heen-
gegaan.
Leeren wij het van egedb, waar wij daar binnen
de stemme Gods verstaan, die ons roept tot het ver-
vullen van deze of gene levenstaak, onszelven om Gods
wil te verloochenen, wanneer het vervullen van die
levenstaak niet aangenaam is voor den zinnelijken mensch.
Laat ons bovenal zien op dien heerlijken leidsman en
voleinder des geloofs, onzen Heer Jezus Christus, die
voor ons de smaadheid des kruises niet heeft afgewezen,
terwijl Hij het zijne hemelsche roeping achtte, naar den
wille van zijnen Vader, door zijnen dood ons het leven
te schenken.
2. Gedenkt er al verder ook aan:groote liefde werd
door egede betoond, en met welk een\' zegen?
(1). EGiSDB geeft in boven aangehaald werk een andere beschrijving van
den godsdienst der Groenlanden. (Zie ald. p. 151, e. v.) Wij moeien dit
punt voor het tegenwoordige in het midden laten. Red.
-ocr page 29-
25
Wij hebben bet gezien, hoe egede zich niet ontzag
om, in het onherbergzame Groenland gekomen, door te
dringen in de afzichtelijke hutten der onbeschaafde be-
volking. Welk een onuitputtelijk geduld behoorde er
toe, om haar bekend te doen worden, ook maar met
de eenvoudigste waarheden van het Evangelie! Had
hij zelf daarbij niet eerst te worstelen met eene
zeer moeielijke taal ? Is het niet treffend, dat hij, om
toch maar met Gods hulp zijn doel te bereiken en zielen
te winnen voor het rijk der hemelen, zijnen zoon eerst
Bijbelsche platen liet teekenen, opdat, waar het stoffelijk
oog der Groenlanders eerst iets te zien kreeg, te ge-
makkelijker later het geestelijk oog bij hen zich mocht
ontsluiten voor de aanschouwing der hemelsche heil-
goederenP En als wij egede gadeslaan, in die aan-
doeulijke oogenblikken, waarin hij, bij de uitgebroken
pokkenepidemie, dat verlaten meisje met hare drie broertjes
tot zich neemt, welk een\' schat van liefde ontdekken wij
dan niet in het hart van dien Zendeling! Ja, slechts
dan, wanneer het geloof des harten zich in het leven
als zegenende liefde betoont, deelt het in s\' Hoogsten
welbehagen, en dan ook wordt het heerlijke ervaring
daarbinnen, wat een vroeg ontslapene heeft gedicht:
Leven is lieven en lieven is leven,
Zooveel werd ieder van \'t leven gegeven,
Zooveel als liefde zyn adren doorstroomt.
Egede, zooals hij daar de vier verlaten kinderen tot
zich neemt, hoe herinnert hij ons august heemann
fkancke, te Halle, die slechts een twintigtal jaren ouder
was dan hij, en wiens nagedachtenis niet beter kon geëerd
worden dan door het opschrift op het voetstuk van zijn
beeld. Francke is daarop voorgesteld, met een gelaat,
waarin ootmoedig godsvertrouwen spreekt, een meisje,
-ocr page 30-
•2 6
eene wees, ziet vertuuwend naar hem op, en hij wijst met-
de eene hand omhoog, terwijl de andere rust op het
hoofd van een\' jeugdigen knaap, óók wees, en hem zegenend.
Geen ander opschrift onder die heerlijke groep dan de
woorden: Hij vertrouwde op God. Dat kon, dat
moest hij, terwijl hij innig geloofde, en in de kracht
van dat geloof, veel lief had. Niemand nu verachte, gelijk
de Schrift zegt, den dag der kleine dingen! Francke
begon in 1698, en liet door een\' armen student aan vier
arme kinderen in de week voor eenige stuivers les geven,
in eene kamer van zijn eigen huis, en toen hij in 1727,
dus slechts 29 jaar later, stierf, was er te Halle eene
aanzienlijke straat verrezen, 800 voeten lang, met ter
rechter- en linkerzijde huizen van vier verdiepingen,
waarin 2207 kinderen werden verpleegd! Wilt gij niet
verre gaan, gaat dan naar Neerbosch; ziet wat daar, door het
geloof ia liefde werkzaam, inet biddend vertrouwen wordt
gewrocht. Denkt, om terug te keeren tot egede, aan
dien schoonen zendingpost in het barre noorden, waar
reeds in de dagen van egede, duizenden heidenen christenen
zijn geworden en gebleven, en dankbaar erkent gij den
zegen des He-eren, die overal op zijnen tijd wasdom
schenkt aan het in zwakheid, maar onder opzien tot Hem
gezaaide, en die zijn welbehagen heeft in alles wat uit
ootmoedig geloof in Hem, in dankbare liefde tot Hem,
tot heil voor den naaste gedaan wordt.
3. Er is nog één trek in het beeld van den zendeling
egede, dien wij mede in het oog moeten vatten. Gij
herinnert ti dien vreeselijken zielsangst, die zich even
vóór zijn vertrek uit Groenland van hem meester maakte,
die diepe zwaarmoedigheid, die hem als met looden wicht
een\' tijd lang nederdrukte. Maar die zwaarmoedigheid
-ocr page 31-
27
werd van hem weggenomen, - en met welke
uitkom stP
Denkt nog eens aan zijne eigen woorden: //De goe-
dertieren God, die niet eeuwig verwerpt, ofschoon Hij
ook droefenis geeft, en de menschen niet van harte
plaagt, erbarmde zich over mij en hoorde de stem mijns
smeekens." Misschien zoudt gij wenschen, dat er in het
leven des zendelings niet zulke uren van diepe zwaar-
moedigheid, uren, waarin hij als van God verlaten scheen,
waren aangebroken? Neen, wenscht dat niet, maar bewaart
veel liever de herinnering aan de menschelijke zwakheid
in het eigen hart, opdat het zich toch nimmer verheffe,
maar diep ootmoedig blijve. Juist in het leven dergenen,
die heerlijke namen op het gebied der zending dragen,
die veel gearbeid hebben voor het Rijk der Hemelen,
zijn de uren, de dagen eetier diepe gedruktheid des geestes
niet vreemd. Zware wolken wierpen hare schaduwen over
den spiegel van hun zieleleven, maar op Gods tijd dreven
die wolken voorbij, en, in allen geval, de zon zijner
eeuwige liefde in Christus stond altijd achter die wolken,
om op Zijn\' tijd te heerlijker weder door te breken, en
hun zieleleven met nieuwe kracht te verlichten en tot
nieuwen strijd aan te gorden.
Ziet het aan Elia. Had de profeet niet in Jehova\'s
kracht, innig geloovende in Hem als den levenden God,
eene schitterende overwinning gevierd over de honderden
afgodendienaren op den Karmel, en op hunnen even afgo-
dischen Koning Achab? - En nu, Izébel staat naar zijn
leven. In diepe zwaarmoedigheid doolt hij eenzaam in
de woestijn, en het is de bede der wanhoop, die hij uit:
//Het is genoeg, Heer! neem nu mijne ziel weg, want
ik ben niet beter dan mijne vaderen". - Maar weldra
werd de moedelooze door Gods engel aangegord met
-ocr page 32-
28
nieuwe bracht, toen hij het Woord had verstaan: »Sta op
en eet; want gij hebt nog een grooten weg voor u!"
Ziet het aan Paulus. Reeds menige ziel heeft hij tot
Christus gebracht, menige heerlijke ervaring opgedaan, dat
de Heer zegent wat in geloof en liefde tot Hem wordt
gearbeid. Ook dien man, met die heldenkracht des geloofs
als van ijzer en graniet, blijven de sombere uren niet
gespaard, waarvan hij getuigt tot de gemeente van Korinthe:
van buiten heb ik strijd, van binnen vrees.
Waar hij uren van zalige zielsverrukking had doorleefd,
hij schrijft het aan dezelfde gemeente, had ook hij den
vuistslag vau den Satansengel, den doorn in het vleesch
gevoeld, die hem sloeg, die hem pijnigde, opdat hij zich
niet zoude verheffen. Maar in het gebed, in de bede
des ootnioeds om hulp wierp hij zich neder, en hij ontving
het heerlijk antwoord, dat zijn geest staalde met nieuwe
kracht, ,/Mijne genade is u genoeg", zoodat hij het later
getuigen mogt: „ Ik vermag alle dingen in Christus,
die mij kracht geeft."
Ziet op Luther, die ook zoo dikwijls de duistere uren
in het zieleleven heeft gekend, maar die door Gods genade
telkens werden weggenomen; - op zijne medestanders in het
werk der Hervorming, die dergelijke ervaringen hebben
gehad. Ziet op egede ziet op u zelven, en vertraagt
niet in uw geloof, om, zoolang gij kunt en waar gij kunt,
voort te gaan. Bidt vurig, bidt gedurig, en de uitkomst
zal boven bidden en denken heerlijk zijn; want God is
getrouw, en Christus verlaat de zijnen niet, en alle aardsche
duisternis, zal voor Gods kinderen, die volharden in ge-
loof en liefde, zich oplossen in eeuwig licht.
-ocr page 33-
Bijlage.
Lied van een\' Groenlander.
Eoedb geeft in zijne beschrijving van Oud-Groenland, ah
proeve van de dichtkunst van dat volk het volgende lied, door
zekeren inlander gemaakt op den geboortedag van //zijne toen
koninklijke Hoogheid, Christiaan, op den 30sten November
1729." Als proeve van de poëzie der zoogenaamde natuur-
volken nemen wij dit hier over. Men vergelijke daarmede de
liederen der Nieuw-Zeelanders, Fidsjiërs, enz. enz. Eoede
geeft het lied in het oorspronkelijke met interlineaire vertaling.
Het begint: »Amna aja aja, aja aja, enz.," welke uitroepen
achter iederen regel herhaald worden.
«Wanneer ik eens \'s morgens uitging, zag ik,
»Dat vlaggen en wimpels waaiden,
• En dat zij zich gereed maakten,
> Om het kanon los te branden;
>Zoo vraagde ik,
«Waarom zult gij schieten?
>En zij antwoordden mij, omdat des konings zoons
«Geboortedag zou gevierd worden,
»Die koning zal zijn na zijn\' vader,
ȣn opvolgen in het koninkrijk.
»Daarop zeide ik tot mijn\' vriend:
»Laat ons een lied maken
>Voor \'s konings zoon;
• Want hij zal tot koning verkoren worden.
»Dit mijn kleine lied zal hem prijzen.
• Men zegt, dat hjj een dapper prins is,
• Laat ons derhalve vroolijk wezen;
»Want hü zal onze koning zijn,
»Na zijns vaders dood.
»Ook verblijden wij ons, omdat
»HiJ ons bemint, gelijk zijn vader doet,
-ocr page 34-
rtzi* ^,/y
80
»Die predikers tot ons overgezonden heeft,
»Om ons te leeren het Woord van God;
»Opdat, wij niet naar den duivel zouden gaan,
»Weest gelijk hjj is, dan zullen wjj u beminnen.
»En liefhebben,
»Kn uwe knechten zijn.
«Onze voorouders zijn ook uwe knechten geweest,
> Geljjk als wij.
«Dat gij om ons hebt gedacht,
> Zulks bemerken wjj zeer wel, o genadige zoon des koning!.
«Wij hopen, dat gij wilt voortgaan met zoo te doen.
»De koning, uw vader heeft ons te voren bezeten.
«Wanneer gij zult koning zijn, en u goedgunstig genoeg betoont:
»Alles wat we bezitten
»Zal het uwe zjjn.
«Wanneer Groenland zal onderwijzing gekregen hebben,
»Dau zullen zij God beminnen en den koning eeren.
»Laat ons vroolijk wezen,
»En van \'s konings zoon,
«De gezondheid drinken!
>Laat ons zeggen: leef lang Christianus!
»Bn uw geslacht.
»Dat uwe jaren vele zjjn!
»(Dit wensch ik) Frederik Christiaan en mijn vriend
«Peter, die de eerste in Groenland gedoopt zjjn.
»Ach! dat al onze landgenooten zóó voor God wezen mogen!
Amna, aja aja, aja aja aja aja, hei!
Red.