-ocr page 1-
\'^W^f^\'p^
ïM^fUrlflfflSIfffffiffSfSffffiffeSJ-ffffilf
>. ,.
pi
i :-\'c- i
-
W\\
3*1
-
i
i
W?J\\
wsA
!\'
1
-ocr page 2-
c^
r
;
-%
\' > .
1
I
.
.•
*: S
\'
-
C\'>\' -- \'«
\' \'\'\' ~-r \'\'V\'^\':U\'\'v
i
.
;
!
v
u
i
f
-ocr page 3-
mw to/}^>
IMQ
v
&
\\
\'&
V-,
-
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000034904270B
3490 4270
-ocr page 4-
-ocr page 5-
(V W, WA O*»».
DOCTER SAMUËL GOBAT
EEN DER KRIJGSHELDEN VAN GOD,
OF
ijl uvsiu ©W#§W
-n#3Mh#
Bibliotheek
SEOERL. ZENDINGSCHOOi
OfGSTGFT
NIJMEGEN*.
P. J. MI LBO RN.
t                                     ir"
« V
-ocr page 6-
I
Neerbosch. — Snelpersdruk der Weesinrichting.
-ocr page 7-
HSTHOUD.
HOOFDSTUK I.                               BI*.
IN HET STILLE UAL HEERSCHT STORM EN STRIJD .... 1
HOOFDSTUK II.
DE RECRUTENTIJD .            ............7
HOOFDSTUK III.
DE VOORPOSTEN VAN HET OUDE WONDERLAND EGYPTE. . . 1]
HOOFDSTUK IV.
DE EERSTE TOCHT NAAR HET HEILIGE LAND......17
HOOFDSTUK V.
IN GEVAREN VAN MOORDENAREN, IN DE WOESTIJN .... 23
HOOFDSTUK VI.
EINDELIJK NAAR ABBYSSINlë...........26
HOOFDSTUK VII.
EEN GOED RIDDER..............32
HOOFDSTUK VIII.
OP LEEUWEN EN ADDERS ZULT GIJ TREDEN, IN DE WILDER-
NIS ZAL U EEN DISCH BEREID WORDEN.......36
.-
-ocr page 8-
IV                                                    I X H O U D.
HOOFDSTUK IX.                             Bh.
ALTIJD VOORTVLUCHTIG, ALTIJD OVERWINNAAR.....V-i
HOOFDSTUK X.
WAAROM?................50
HOOFDSTUK XI.
OP NAAR JERUSALEM.......            .            ... 50
HOOFDSTUK XII.
DE ARBEID VAN DEN ZAAIER...........02
HOOFDSTUK XIII.
NAAR BETHLEHEM..............07
HOOFDSTUK XIV.
GEDRAAG ü ALS EEN GOED KRIJGSKNECHT VAN CHRISTUS . . 73
HOOFDSTUK XV.
EEN BISSCHOPPELIJKE REIS DOOR HET HEILIGE LAND . . . 70
HOOFDSTUK XVI.
OUDE LIEFDE. — NIEUWE LIEFDE.........88
HOOFDSTUK XVII.
EEUWIG IN JEKUSALEM.............94
-ocr page 9-
HOOFDSTUK I.
IN HKT STILLE UAL UEERSCHT STORM EN STUUD.
Gelukkig de mensch, die op Gods wijden aardbodem een
geliefkoosd plekje heeft, dat hij zijn vaderland kan noe-
nien. Gobat heeft dit geluk genoten. Zijne wieg stond in het
trotsche Zwitserland, niet in die beroemde streken welke
door toeristen worden afgereisd, maar meer zijdelings af in
het onbezochte Jura-gebergte, van het tegenwoordige Bern ,
bij het schoone Mun-stcrdal. Daar is het, zegt de ontslapene
Dr. Ostertag, die Gobats eigenhandig beschrevene jeugd
heeft in het licht gegeven, daar is het, dat de scheppende
hand Gods als met één houw de Jura van het hoofd tot de
voeten in tweeën splitste, om een\' kleinen, vroolijken, aan
forellen rijken bergstroom, de Birs, den weg tot vader Rijn
te banen. Aan beide kanten van de rijkbeschaduwde beek
verheffen zich de ernstige, reusachtige, soms pijlrechte rots-
wanden omhoog, met derzelver vreemdsoortige vormen en
gestalten , met de naakte klippen en rotspunten of met bosch-
i\'ijkc heuvelen en vette Alpenweiden, terwijl daar beneden
iit onbeschrijfelijke bekoorlijkheid de Birs zich op en neer
werpt en murmelt en schuimt, een molenrad in beweging
1
0
-ocr page 10-
l2
brengende, dat een ijzersmelterij dienst deed of tot reiniging
eener wasch in het dorp verstrekte. Bij Munster, de hoofd-
plaats des dals, scheidt zich links een klein dal bezijden
af; daarin ligt, ongeveer vijf kwartier ver, van groene biezen
omgeven en tusschen vruchtboomen verscholen, het kleine,
stille dorp Cremine. Rondom tan hooge bergtoppen en donkere
bosschen omsloten, ligt het van de overige wereld vergeten,
en harerzijds ook de wereld daarbuiten vergetende, in de
kom van het dal van het gebergte. Hier werd Samuel Gobat
den 268ten Januari 1799 geboren. Zijne ouders waren god-
vruchtige, rechtschapen boerenmenschen. Vroeger tot den ge-
goeden stand behoorende, hadden zij tengevolge der Revolutie,
want Cremine behoorde tot aan den val van Napoleon I tot
Frankrijk, het grootste gedeelte van hunne inkomsten ver-
loren. Met des te meer onvermoeidheid bebouwden zij in het
zweet huns aanschijns hunnen weinig opleverenden grond,
steeds vol geloofsvertrouwen den zegen Gods verbeidende.
Gemeenschappelijk werd de dag met Gods Woord begonnen
en geëindigd. Des. Zondags begaf de gansche familie zich
naar de kerk, \'s namiddags en \'s avonds las men in den Bijbel.
Hoe meer vereelt de handen der ouders waren geworden,
des te zachter en te liefdevoller werd hun hart jegens hunne
kinderen gestemd. Warmer dan de zon boven het schoone
dal opging, blikten de oogen der moeder op den jongen Samuel
neder.
Als hun gebeente reeds lang in de groeve der vertering
rustte, stond zij als eene morgenster met ongeschonden glans,
aan den hemel zijner herinneringen van vroeger dagen. Boven
alles had hij bidden van haar geleerd. Nauwelijks zeven jaren oud
-ocr page 11-
:3
zijnde, gevoelde hij eenen inwendigen drang om ver van de
oogen der menschen, zijne knieën voor God te buigen. Ook
las hij vlijtig en met lust in den Bijbel, gevoelde zich daarin
te huis en koesterde den stillen wensch, eenmaal het Evangelie
te verkondigen, en sprak deze begeerte menigwerf in zijne
kinderlijke gebeden tot God uit. »Toch," zoo spreekt hij toen
hij een man geworden was, »bleek deze vroegtijdige gods-
vrucht weldra een morgenwolk te zijn, die spoedig verdween."
Een stormvlaag nam haar weg. Deze kwam niet van bui-
ten opzetten; Samuel leefde wel is waar in een klein, stil
dorp en onder de trouwe hoede zijner ouders als in een pa-
radijs ; maar uit hemzelf als een zoon van Adam en Eva, steeg
de damp en nevel op, waarmede hij gedurende een tiental
jaren zwaar te kampen had.
Nauwelijks had hij negen jaren bereikt, en was hij tot
een grooten, krachtigen, gezonden knaap opgegroeid, of daar
rezen twijfelingen aangaande eenige plaatsen der Schrift in
zijn jeugdig gemoed op. Hij wist niet vanwaar zij kwamen
en wat zij te beduiden hadden, maar zij waren en bleven
aanwezig, en daar hij ze onverstandig liet post vatten en ze
voedde totdat hij\'er behagen in kreeg, groeiden zij als on-
kruid op. Eenige jaren later twijfelde hij aan alles wat hei-
lig is, zelfs aan de godheid van Christus en aan de onster-
felijkheid der ziel. Tegelijk met zijn ongeloof wies ook de
begeerte naar aardsche en zondige genoegens, welig in hem
op. Hij vermeed het gezelschap van vrome lieden en ontdook
het oog zijner ouders, om met zijne makkers dans- en speel-
huizen te bezoeken. Wel klaagde zijn geweten hem aan,
doch die aanklacht verdroot hem. »Mijn hart," zegt hij,
-ocr page 12-
A
«begeerde het ongestoorde genot der zonde. Ik vatte het be-
sluit op, noch aan de zonde, noch aan God meer te denken."
Zijne ouders wilde hij niet bedroeven; daarom nam hij zich
in hunne tegenwoordigheid zeer in acht en werkte ook
zonder lust, op het veld en in den tuin, zoo ijverig, ja
met zulk een drift, dat niemand hem kon evenaren. Met
smart ontdekten de ouders dat het met hun Samuel niet
recht goed ging. Zij verzochten den predikant Bost eens met
hem te willen spreken. Deze was een ernstig Christen en bezat
diepe menschenkennis. Toen hij kwam, zat de geheele fami-
lie Gobat aan tafel; Samuel kon hem dus niet ontwijken. Hij
werd onrustig en, zoo als hij het zelf uitdrukt, overbluft.
De moeder bemerkte zulks, en wijl zij vreesde dat hij weg
zoude gaan, en zij mede overtuigd was dat een gesprek on-
der vier oogen hier alleen heilzaam kon zijn, vroeg zij Sa-
muel op zeer gewonen toon of hij den predikant niet een
eind weegs terug wilde brengen. Hij nam het, schoon tegen
wil en dank, aan. Gedurende een uur gingen beiden zwijgend
naast elkander. Weldra keek Bost den jongen aan, en sloeg
de oogen, in gedachten verzonken neder. Dat was niet zijne
gewone wijze van doen. Gewoonlijk maakte hij geene omwe-
gen, wanneer het gold zondaren wakker te schudden, veel-
eer ging hij als een goed ruiter op het doel rechtstreeks af.
Dat wist Samuel zeer goed en daarom drukte het hem dubbel ,
omdat hij vermoedde dat het onweder elk oogenblik zoude los-
breken. Op eenmaal stond hij stil, wendde voor dat hij iets te
doen had , nam een kort afscheid en ijlde vliegend terug. Zijn
hart klopte als een hamei\'. Zich losgemaakt hebbende van
den boetprediker, vond hij toch geen rust. Hij moest blijven
-ocr page 13-
5
staan en omkijken. Daar zag hij dat Bost tranen uit de oogen
wischte. Deze onuitgesproken liefde trof den jongeling als een
bliksemstraal. »Ja, dit oogenblik," vertelt hij , «scheen ik mij
zelf als de slechtste mensch op Gods aardbodem toe. Ik kon
geen vrede meer in mijnen geestelijken dood vinden." De
eerste prikkel had zijn hart getroffen. Het was in Juli 1818.
Samuel telde weldra 19 jaren. Hij was als een reus, ver
over de zes voeten lang, en daarbij breedgeschouderd en
zwaargebouwd; maar zijne trotsche jeugdige kracht was
veel te zwak, om den prikkel te verwijderen die hem pij-
nigde; hij kon dan ook niet nalaten er tegen te velde te
trekken. In dezen inwendigen tweestrijd bleef hij tot aan het
begin van October. Ten einde zich te verzetten gaf hij den vrijen
teugel aan zijne lichtzinnigheid. Dit gaf eenen jongen man
lust en moed hem te verzoeken op eene wijze, die Gobat niet
nader beschrijft, maar die zoo verfoeilijk was, dat den verblin-
den jongeling voor het eerst de oogen opengingen voor een
gevaar dat hem geheel in zonde zoude doen wegvallen.
Van dien oogenblik af had hij geen rust meer. Des daags
arbeidde hij totdat hij schier uitgeput was, ten einde zijne
gedachten te ontvlieden; \'s avonds zat hij meestal aan de
speeltafel om door kaartspelen aan zijne droefgeestige ge-
waarwordingen te ontkomen.
Den 20sten October ging hij des Zondags, om zijne ouders te
believen, met hen ter kerke. Gedurende de godsdienstoefening
sliep hij in, \'s namiddags danste hij en ook den geheelen avond
zoude hij volgens afspraak met zijne kameraden dapper kaart-
spelen. »Als ik nu", zoo verhaalt hij, »na den maaltijd opstond
om mij naar de afgesprokene plaats te begeven, overviel mij
-ocr page 14-
6
met eene onwederstaanbare macht en eene onbeschrijfelijke
gewaarwording het besef van Gods tegenwoordigheid. Ik keerde
naar huis terug, nam mijn Bijbel en begon er in te lezen.
Als ik echter dat heilige boek opensloeg, gevoelde ik mij
zoozeer onder den toorn van God en zoo onwaardig om zijn
heilig Woord te lezen, dat ik, uit vrees dat mijne ouders mijne
inwendige gewaarwording zouden raden , het boek weder sloot
en naar mijn kamer ging. Het was \'s avonds tusschen 7 en 8
uur. Toen ik alleen was, bedacht ik mij eenige oogenblikken,
wierp mij op de knieën en bad: O mijn Schepper, mij is
gezegd dat Gij uwen eengeboren Zoon in de wereld hebt ge-
zonden om zondaren zalig te maken. Als dat waarlijk zoo is,
dan bid ik U, openbaar hem aan mij; want ik ben een ver-
loren zondaar! Hoe meer ik echter bad, des te grooter werd
mijn angst. Het was mij alsof er slechts ééne schrede ware
tusschen mij en den eeuwigen, onherroepelijken dood. Noch-
tans bleef ik bidden en mijne zonden belijden tot \'s morgens
ongeveer drie uur, toen ik tot God zeide: »Heer, ik laatU
niet gaan, tenzij Gij mij zegent, en als ik verloren moet gaan,
dan wil ik hier in Uwe tegenwoordigheid op mijne knieën
sterven!" Toen werd het licht in mijne ziele, en ik kon ge-
looven, ja vast gelooven, dat Jezus mijn God en mijn Heiland
is, en dat Hij ook mij met zijn bloed gedoopt, gewasschen
en tot zijn eeuwig eigendom heeft gemaakt. Deze uren be-
hooren tot de meest gezegende mijns levens." —• Toen
de vrede Gods de ziel des jongelings had vervuld, vond
zijn lichaam ook spoedig rust. Hij sluimerde in, totdat
de morgenschemering door het kleine venster in zijne kamer
drong. Daardoor ontwakende, wilde hij opstaan\',"\' doch de
-ocr page 15-
7
kracht had hem begeven en hij was gansch onbekwaam om
zich op te heffen. Eindelijk kwam zijne moeder om naar den
weggeblevene te zien. Toen zij hem in de oogen zag, zeide
zij rustig: »Samuel, wat is er met u gebeurd? Uw gezicht
heeft een gansch andere uitdrukking gekregen!"
HOOFDSTUK II.
DE HECRUTENTIJD.
Samuel Gobat was inderdaad een ander mensch geworden.
Hij was ten tweeden male geboren. Zijn uitwendig leven kreeg
ook eene nieuwe gedaante. Als hij zich vroeger in zwaren
arbeid afmatte om zijn geweten tot zwijgen te brengen, werkte
hij nu om Gods wil van ganscher harte. De eerste liefde die in
hem ontvlamde, vermoeide hem niet. Na den last en de hitte des
daags bracht hij halve nachten in plaats van bij spel en dans, in
dankzegging aan God, zijn Heiland, door. Had hij de begeerte
zijner kindsheid om predikant te worden, in den tijd zijner
dwaling, over boord geworpen, nu kwam ze weder met kracht
in hem terug; toch zocht hij die ernstig te onderdrukken, daar
hij zich verplicht achtte bij zijne ouders te blijven, om hunnen
ouderdom door zijnen arbeid te verlichten en te verzachten.
Tegelijkertijd gevoelde hij zich nu bij zijn werk een gelukkig
mensch, maar zag ook de onmogelijkheid in, ooit het Evangelie
der genade te kunnen verkondigen; zijne ouders waren arm
-ocr page 16-
X
en zijne voorafgaande studie was te gering. Hij had slechts de
gebrekkige dorpsschool van Cremine bezocht, en dat slechts
gedurende vier maanden in het jaar. Sedert hij dezelve ont-
wassen was, had hij niets voor zijne verdere ontwikkeling
gedaan , en verstond geene andere taal, dan het slechte Fransch
van zijn vaderland. Niettegenstaande dit alles, rees toch telkens
de vraag bij hem op: »Hoe, als de Heer u toch werkelijk
eens tot zendeling had verkozen ?" Met deze vraag vervuld, be-
gaf hij zich op zekeren Zondag in het nabijgelegen bosch,
knielde neder, en bad den Heer dringend en vol vertrouwen
dat Hij hem zijnen wil mocht te kennen geven. »Daarop ont-
ving ik," zegt Gobat, »de ontwijfelbare verzekering, dat Hij
het doen zoude, schoon ik niet wist /to«." Te huis komende
ontmoette hij eene vreemde dame. Geheel onverwachts vroeg
deze hem, of hij geen zendeling wilde worden ? Zijn antwoord
was snel en kort: »Zoodra de Heer mij daartoe roept, ben
ik bereid!" Zonder er verder over te spreken, schreef de dame
aan het pas opgerichte zendelingshuis in Bazel, en reeds na
drie weken, kreeg Samuel eene oproeping om te komen. Met
vreugde bereidde hij zich tot de reis. In zijnen nieuwen
Zondagsrok bracht hij nog een afscheidsbezoek aan den land-
voogd Von Rodt op het kasteel te Munster. Verbaasd keek de
kleine, vriendelijke man tot den statig opgewassen jonge-
ling op, leidde hem de hand op den breeden schouder en zeide :
»Mijn jongen, gij zoudt een flinke grenadier zijn!" Sa-
muel zette zich in postuur, hief zijne rechterhand op en
antwoordde vroolijk te moede: »De Heer heeft ook gre-
nadiers noodig!" Dat was een goed, en voor hemzelf een
profetisch woord!
-ocr page 17-
\'"
9
In het voorjaar van 1 821 betrad Gobat het zendelingshuis
in Bazel. Het dorpskind zag zich op eenmaal in eene nieuwe
wereld verplaatst. In plaats van zeis en spade, kreeg hij pen
en boek in handen, en in plaats van zijn boeren-fransch moest
hij goed en wellevend-fransch leeren spreken, benevens Duitseh
en Engelsch, Latijn en Grieksch , en ten laatste ook nog He-
breeuwsch en Arabisch, en hetgeen voor zijne toekomstige
roeping noodig was. Voorwaar, het zoude den jongen man
alles wel als een maalstroom in het hoofd hebben kunnen
dooreenloopen, doch het ware licht in zijne ziel ontstoken
zijnde, bleef ook zijn hoofd helder en klaar. Het verborgen
talent der talen, dat God in hem gelegd had. ontwaakte
uit deszelfs sluimering, en zoo maakte hij weldra verrassende
vorderingen. Zijn hoofd- en lievelingsstudie was en bleef intus-
schen de Bijbel, en zijn voornaamste les de spreuk van Luther:
»Een krachtig gebed is de halve studie." Daarom kon hij,
bij de snelle ontwikkeling zijner zeldzame bekwaamheden,
ootmoedig blijven. »Ik zie hem heden nog," verhaalde na zijnen
dood, eene oude Bazelsche probende, »zooals hij eens met eenen
anderen broeder een latafeltje voorbij ons huis droeg, want hij
was een zeer nederige broeder." In den herfst van 1823 had
Gobat den graad verkregen waardoor hij Bazel verlaten kon
en in Parijs bij den beroemden leermeester Sylvester de Sacy
het Arabisch verder kon leeren en zich op de studie van de
Ethiopische en Amharische talen kon toeleggen. Bij zijne terug-
komst werd hij te Auggen in Baden geordend, en toen,
daar de Bazelsche Zending nog geen eigen Zendinggebied
bezat, aan de Engelsch Kerkelijke Zendingvereeniging over-
gedragen. Voor hij naar Engeland reisde, had men volgens
-ocr page 18-
f
10 .
liet gebruik des huizes zijn portret laten maken. Tot nu
toe hangt zijn beeltenis aan den Westkant van het Zendelings-
museüm.
Nog acht maanden in Londen, en de recrutentijd liep ten
einde. »Naar Abyssinië" klonk het bevel, dat in zijn oor muziek
scheen te zijn. Dat land was een bergland gelijk zijn vaderland ,
en evenals dit vol van Gods wonderen. De taal, die men daar
weleer sprak, de Ethiopische en die welke er nog gesproken
wordt, de Amharische, was hij begonnen te leeren. Aan ieder-
een scheen Abyssinië iets groots voor het koninkrijk Gods te
beloven. Reeds de kamerheer der koningin Candace, die ten
tijde der Apostelen, in dit land regeerde, had de eerste straal
van goddelijk licht daarheen gedragen. Geen volle 300 jaren
daarna was Meropius, een geleerde uit Tyrus, die op eene
ontdekkingsreis, langs de kusten van Abyssinië, versch water
wilde medenemen, met zijne reisgenooten door de inlanders
vermoord; slechts twee hunner, den jongen Frumentius en
Aedesius, had men in het leven gespaard, om hen als blanke
wonderteekenen aan den koning voor te stellen. Door hen
had het Evangelie zich te midden der bergen en dalen van
het schoone, vruchtbare land een weg gebaand, en toen
het in den loop der tijden ook bedorven werd, moest de
kerk van Abyssinië, niettegenstaande al hare gebreken en
ellende, toch steeds als eene oase te midden eener groote
menschenhorde van Mohammedaansche en heidensche volken
van Afrika worden beschouwd, vanwaar uit ter rechter tijd
licht en leven naar het binnenland van het zwarte werelddeel
zoude stroomen. Deze tijd scheen nu te zijn aangebroken.
Een Abyssinische tolk, Abi-Rumi, was voor eenige jaren
-ocr page 19-
»
11
in Kaïro zwaar ziek geworden en bij den toenmaligen Fran-
schen consul Asselin verzorgd en genezen en had tijdens deze
opdracht, den Bijbel in het Amharisch overgezet. Deze verta-
ling had Asselin in 1820 aan het Britsche Bijbelgenootschap
verkocht en tengevolge daarvan had de Engelsche Kerke-
lijke Zendingvereeniging verzocht, alles in het werk te stel-
len, om door de kracht des Evangelies de verstorvene kerk
van Abyssinië te doen herleven. Gobat en zijn vriend en
medescholier in Bazel, Kügler, zouden de baanbrekende werk-
tuigen zijn. Het schip was voor den aftocht bereid. Gobat
scheepte zich in. «Voorwaarts naar Abyssinië!"
HOOFDSTUK III.
DE VOORPOSTEN VAN HET OUDE WONDERLAND EGYPTE.
Den 25sten April 1825 wierp het schip het anker uit voor
het eiland Malta. Hier reeds moest Gobat leeren wachten.
Hij kreeg het bevel, op Maltaeenige Arabische geschriften voor
den druk klaar te maken. Terwijl dit plaats had, stierf een
Roomsch-katholiek Maltezer, die door de prediking van den
daar verblijf houdenden evangelist tot een levendig geloof in
Jezus Christus was gebracht. Zijne begrafenis, die op prote-
stantsche wijze plaats had, bracht een hevig oproer onder
de dweepzuchtige bevolking teweeg. De zendelingen werden
beschimpt en zelfs met steenen geworpen. Onmiddellijk daar-
-ocr page 20-
»
12
op kreeg Gobat eerie roeping naar Egypte. Hij vond geen
ander schip dan een Maltesisch, dat reeds eenige twintig-
tallen van dweepzieke Maltezers onder aanvoering van eenen
even dweepzieken priester en ee nige ongeloovige officieren uit
Spanje en Italië aan boord had. De eigenaar van het schip trachtte
Gobat ten sterkste over te halen , om niet mede te varen;
daar het de vraag zoude zijn , of hij als ketter, heelhuids er het
leven af zoude brengen. Gobat lachte er om, en volgde zijne
roeping. Doch nauwelijks had hij den voet op het dek gezet,
of het ging hem als den recruut, die voor den eersten keer kruit
riekt en kogels hoort knallen. Eene volle lading spitsvondige
aanmerkingen en vloeken wachtten hem. De officieren lachten
luidkeels, dat een mensch nog zoo dom kon zijn aan den
Bijbel te gelooven, en zijn leven voor de verbreiding van dat
boek te wagen; de Maltezers braakten een stortvloed van
smaadredenen en verwenschingen over hem uit en schaam-
den zich zelfs niet hem te bespuwen. Als hij zich wilde
verdedigen, schreeuwde men zoo woest om hem heen, dat
hij spoedig inzag dat het beste wapen was, stil en geduldig
te verdragen. Dit duurde zeven dagen lang en zeven dagen
was de zwaargebouwde reus zoo stil als een lam, schoon
hij anders zoo heldhaftig was als een jonge leeuw, een rechte
grenadier van God. In. den achtsten nacht werden de reizigers
eensklaps door een vreeselijk alarm uit den slaap gewekt.
Midden op het schip, vlak bij de kruitkamer, was brand ont-
staan en de vlam sloeg regelrecht naar boven. Elk oogenblik kon
het schip in de lucht vliegen. Alles was in rep en roer. De priester
en de Maltesers baden, schreeuwden, sidderden; de officie-
ren riepen al de heiligen van den kalender aan. Op ieders
-ocr page 21-
".
13
gelaat stond vertwijfeling te lezen. Gobat alléén bleef rustig.
Nadat hij nauwkeurig de zaak in oogenschouw had genomen
en zich overtuigd had dat hij niets ter hulpe kon aanbren-
gen, zette hij zich in het gebed neder, en gaf zich met ziel
en lichaam aan den Heer over. Op geheel onverwachte wijze
werd het vuur gebluscht en de reizigers begaven zich weder
ter ruste. Toen Gobat den volgenden morgen op het dek kwam ,
verwachtte hij niet anders als met den gewonen hoon en spot
te worden ontvangen. Nochtans groetten hem de Maltezers met
hun priester, evenals de officieren, beleefd en eerbiedig. Nog
meer. De priester naderde hem schuchter en ootmoedig met
een buiging en zeide : »In dezen nacht, toen wij allen in angst
en vertwijfeling waren, zagen wij u zoo rustig zitten, alsof
er niets gebeurd ware. Daaruit kan ik opmerken dat uw geloof
het rechte moet zijn. Ik bid u daarom ons te willen zeggen,
op welke gronden uw geloof rust." Gobat was daarover uiterst
verheugd. Dagelijks, zoo lang de reis duurde , spijzigde hij hen
met het brood des levens , dat zoeter is als honig en honigzeem.
Den 6den September kregen zij Alexandrië in het gezicht,
prachtig verlicht door den heerlijken zuidergloed. Dankbaar
drukten allen de hand van Gobat, en bevalen zich aan zijne
voorbede. Hij voer op een Nijlboot naar Kaïro, eene stad,
die toenmaals nog meer als Damascus het geheel eigen-
aardig karakter van het Mohammedaansche Oosten droeg. Eerst
op den 11den dag kwam uit deszelfs nevel, de oude wonder-
stad met haar zee van huizen en de slanke, schitterende
minarets tegen het Mokattam-gebergte, te voorschijn, alles
roodkleurig getint, hetwelk een schouwspel opleverde dat zijn
wederga niet bezit. En als hij nu zelf door die nauwe, hoogo
-ocr page 22-
14
rijen van huizen liep, was het een bont, hooren en zien ver-
gaand gewoel en gedrang, van roepen en schreeuwen. Welk
een sterk gekleurde kaart van volken, talen, kleederdrachten !
Gobat was zeer blijde, als hij uit al dit gedrang bij zijne
zendingbroeders Lieder en Muller rustig aankwam. Hij werd
niet door de tooverkracht van het nieuwe aangetrokken. Hij
verlangde naar Abyssinië, zijn oorlogsveld. Daarom was het
voor hem een zware proef, als hij vernam dat hij wederom
moest wachten.
In het begin der 17de eeuw hadden de Jezuïeten en honderd
jaren later de Franciskanen getracht, de Abyssinische kerk
aan den pauselijken stoel te onderwerpen, doch waren na
een\' langen bloedigen strijd verdreven geworden. Sedert dien
tijd stond de doodstraf op elke poging van eenig Europeaan
om op Abyssinisch grondgebied te landen. Wat zoude Gobat
nu beginnen? De Heer gaf hem een vonkje van hoop. Een
Fransch geneesheer verhaalde, dat een kranke Abyssiniër
Girgis (George) bij hem ter verpleging was, die in Egypte
een\' nieuwen Abuna of Patriarch zocht; want de Abyssiniërs
kiezen altijd hun kerkelijk opperhoofd uit de inlandsche Christe-
nen, nam. de Kopten. Zonder uitstel bezocht Gobat den zieke ,
werd echter in het begin met blijkbaar mistrouwen ontvan-
gen, totdat hij hem de vier Evangeliën in het Amharisch
aanbood, en met hem de heilige boeken las. Girgis ontdooide
en werd spoedig zoo vriendelijk en vertrouwelijk, dat hij den
blanke uitnoodigde met hem naar Abyssinië te gaan. »Gij
kunt denken," schrijft Gobat, »hoe blijde ik was, vooral
omdat ik hem niet gezegd had dat zulks mijn grootste wensch
was!" Girgis begaf zich in het Zendinghuis en werd Gobats
-ocr page 23-
15
leermeester in het Amharisch, Gobat daarentegen onderwees
hem in het Evangelie. Zij brachten den grootsten tijd van den
dag en de lange avonden door met het lezen en spreken van
het Amharisch. Behalve deze studiën trachtte Gobat Mohamme-
daansche en Arabische Christenen het Evangelie te leeren
liefhebben. Doch de een zoowel als de ander sloot de ooren.
De jonge krijgsheld verloor den moed. »Ik ben dikwerf zoo
moede," schreef hij , »van het aanschouwen van der menschen
boosheid en ellende, dat ik de zee wel wilde overvliegen,
om aan de overzijde voor God alléén te leven, want ik weet
dikwijls niet wat ik doen zal, en ben in verzoeking te ge-
looven dat er geen geneesmiddel meer bestaat. Ik weet wel
dat de oorzaak daarin ligt dat ik den weg van God met mij
niet genoegzaam versta; want de arme bewoners van Egypte,
die in nare duisternis zitten, zijn niet verder van het leven Gods,
als ik zulks eenmaal was; en de Heer Jezus deed mij voor
Hem nederknielen en nam mij als zijn kind aan; doch in
zulke oogenblikken is mijn geloof verduisterd, en mijn vleesche-
lijk verstand doodt de liefde, derhalve heb ik met mijne
broeders de voorbede der kinderen Gods zeer noodig. Het
was goed dat Gobat in een land leefde, welks verleden hem
met geloofsmoed voor de toekomst moest vervullen. Een blik
van den berg, waarop de citadel is gebouwd, die de stad
ten Zuiden afsluit, doet een reeks van herinneringen voor
het oog des geloofs ontstaan, die zoowel de nietigheid
van den heerschzuchtigen mensch doet gevoelen, als de won-
dermacht van God, die uit kleine oorzaken, dingen van
eeuwig gewicht doet ontstaan. Even duidelijk, als konde men
die met een steenworp bereiken, ziet men aan de wallen
-ocr page 24-
!()
tle eeuwenoude pyramiden van Gizeh, die reusachtige graf-
steden , welke niettegenstaande de wachthoudende, raadsel-
achtige Sphinx de in haar rustende mummiën der Faraonen
niet voor roof en verwoesting vermocht te behoeden. Op de
plaats, waar thans op ongeveer een mijl afstands, velden
van graan en bosschen van palmboomen staan, bevond zich
eenmaal het trotsche Memphis, de hoofdstad der Faraonen,
en daarin de afschuwelijke tempel van den Egyptischen god
Phtha, de oudste der gansche wereld, waar rle wereldver-
overaar Sesostris of Ramses II, die zich voor een god uit-
gaf, zijn kolossaal standbeeld oprichtte, totdat hij , blind ge-
worden zijnde, zichzelf het leven benam. Heden ten dage-
is er niets meer van deze pracht en heerlijkheid overig als
het reusachtige godenbeeld, hetwelk op zijn aangezicht in
een groot gat onder de palmboomen van het ellendige dorp
Mitrahenny, ter aarde ligt. Ter rechterzijde stroomt de Nijl
als een zilver lint, waarin het biezcnkistje met het weenende
kindje lag, door wien God, niettegenstaande het woeden en
moorden van Farao, dat volk redde, waaruit het Heil der
wereld zoude ontstaan. Zoude op zulk een bodem het hart
des Christens niet vast en zijn oog niet helder worden! Vol
hoop schreef Gobat in dat vaderland: »Wij weten tot onzen
troost, dat er een dag komt, dat alle knie voor Jezus gebo-
gen zal worden, en alle tong zal belijden, dat Jezus Chris-
tus de Heer zij, ter eere Gods, des Vaders!"
-ocr page 25-
17
HOOFDSTUK IV.
DE EERSTE TOCHT NAAR HET HEILIGE LAND.
Het hart van Girgis was intusschen steeds warmer gewor-
den. Hij vertelde aan Gobat dat er in Jeruzalem een Abys-
sinisch klooster bestond, hetwelk door de inwoners voor bij-
zonder heilig werd gehouden, eene persoonlijke aanbeveling
vandaar zoude de beste geleibrief zijn naar Abyssinië. In dat
klooster verstond men ook nog de Ethiopische taal, die in
Abyssinië zelf onbekend was, ofschoon zij alleen bij de gods-
dienstige liturgie werd gebruikt. Dit deed Gobat het besluit
nemen, met Kuzler en Girgis het heilige land te bezoeken. In
Februari 1827 landden zij in Beyrut, aan den voet vanden
schoonen, maar nu van cederen ontdanen, Libanon. Door de
Amerikaansche zendelingen, die daar sedert 1823 werkzaam
waren, als broeders ontvangen zijnde, reisden zij te paard over
den Libanon en. Anti-Libanon naai- Damascus. Op de bergen
heerschte de pest, en in het betooverende Damascus gloorde
het vuur van volksoproer. Zonder hindernis van deze beiden,
trokken zij van Damascus naar Jeruzalem, langs denzelfden
weg die eens door Pa-ulus was betreden. In de stad Safed ,
die ten Noorden van Galilea op eenen hoogen berg gelegen
is, en eene der vier heilige steden der Joden wordt genoemd,
ontmoetten zij een jongen man van den Libanon, Jozef ge-
2
-ocr page 26-
18
naamd. Deze was verplicht geworden , uit zijn huis te vluchten,
daar hij zijn Bijbel, dien hij begonnen was te onderzoeken,
den priesteren niet ter verbranding wilde afstaan. Deze vluch-
teling sloot zich bij onze reizigers aan. Hoe dieper zij in het
land drongen, en hoe meer zij christelijke en joodsche ellen-
digen of trotsche van tulbanden voorziene Moslems ontmoetten,
des te meer bloedde Gobats hart. Hij zag alles bewaarheid,
wat God voor vele tijden aan zijn afvallig volk had gezegd.
Het scheen hem eelfs toe, dat de lucht en de dampkring an-
ders waren geworden, want te vergeefs zag hij naar de palm-
boomen rond, die eenmaal berg en dal versierden en hoewel
er hier en daar nog eene enkele treurig en eenzaam was
opgeschoten, zoo miste die toch de kracht om vrucht voort te
brengen. Half April reed het troepje de, met tin bedekte poort
van Damascus, te Jeruzalem binnen. Zelfs het meest scherp-
ziende oog kon niet meer ontdekken dat dit de heilige stad
was, waar God de verlossing der wereld had volbracht. Alles
wat Gobat zag en hoorde, getuigde veeleer van den vloek
die op dat land en deszelfs inwoners rustte, zoowel ten aanzien
der halve maan op de minarets, als die menigte van honden,
die zonder meester in de vuile straten jankten.
Sedert meer dan duizend jaren werd het zuivere woord van
God, dat van Jeruzalem over de gansche wereld werd verspreid,
niet meer in Jeruzalem gehoord. Mohammedanen en Joden
moesten in gelijke mate aan den afgodischen staat der onder-
scheidene christelijke belijdenissen, aanstoot nemen. Iets daar-
van zoude Gobat reeds op zijn eerste bezoek in het Abys-
sinische klooster ondervinden. De weg daarheen voerde hem
voorbij de kerk van het heilige graf, waarin ter rechterzijde,
-ocr page 27-
19
ongeveer twintig trappen hoog, de rots van Golgotha en in
het midden onder de hoofdkoepel het graf en de plaats der
opstanding werden getoond. In het voorportaal hielden Turksche
soldaten de wacht, opdat de ontaarde Christenen elkander in
hun eigen heiligdom niet bloedig zouden beoorlogen, zooals
zulks pas bij het Grieksche paaschfeest plaats had gegrepen,
en dikwerf na dien plaats had; want in plaats van het vuur
des Heiligen Geestes over zich zelven en hunne kudde van den
opgestanen Heiland af te smeeken, logen de priesters het volk
voor: in den paaschnacht zet God z. g. van uit den hemel de
waskaars in vlam, die deze bedriegers zelf in de kleine
grafkapel ontsteken, en dan met een Halleluja-geroep door
eene kleine opening in de muur aan de bedrogene schare
toereiken, die jammerend, schreiend en klagend zich daarop
werpt, daar ieder de eerste wil zijn om zijne kaars aan het
hemelsche vuur te ontsteken.
De droefheid van Gobat was niet minder groot, toen hij het
Abyssinische klooster binnentrad dat ten Oosten van de graf-
kerk ligt. De monniken toonden hem met de grootste vrien-
delijkheid in het voorhof des kloosters, den olijfboom, waar-
aan volgens hunne verzekering, Abraham ter gelegenheid der
offerande zijns zoons, den ram had vastgebonden; doch eenige
kennis aan goddelijke dingen konden zij hem niet bewijzen,
daar zij die in \'t geheel niet bezaten. Even ellendig als hun uit-
wendig leven, ging ook hun innerlijk leven te loor. Was het
zoodanig in de heilige stad gelegen, hoe zoude het dan niet
in Abyssinië zijn!! Eiken dag bezocht Gobat het klooster om
met de monniken Amharisch en Ethiópisch te spreken, en in
zijne gesprekken het beste dat hij zelf bezat op het hart te
-ocr page 28-
20
drukken. Hij kon niet bemerken dat zij de aangebodene
paarlen aannamen; daarentegen wie zoude niet aan het Gods-
gericht hebben gedacht, hetwelk over het goddelooze volk
van Sodom en Gomorra losbrak, hoe bespottelijk zulks hem
ook nog een uur te voren mocht toeschijnen! Eenmaal was
die streek een paradijs. Thans groeit op dien ziltigen bodem
in den ganschen omtrek slechts hier en daar een doornhegge;
zelfs in het water sterft elk levend wezen, hetzij visch of
mossel, die uit de Jordaan derwaarts afdrijft. Jozef maakte
eenige angstvallige opmerkingen. Snel vatte Gobat zijne hand,
en sprak met de warmte der overtuiging: »Zoo zegt de Heer ,
komt tot Mij, allen die vermoeid en beladen zijt, Ik zal u ruste
geven." Deze woorden hadden zulk eenen weldadigen invloed
op het gemoed van den jongen man, dat hij van vreugde op-
sprong en verklaarde, dat hij eveneens Jezus als zijn Heiland
wilde aannemen en toebehooren. Zijn volgend leven heeft het
zegel op zijn woord gedrukt. Hij werd leeraar aan de zen-
delingsschool te Kaïro en Gobat kon reeds den 10deiijan, 1828
van hem schrijven: »Deze Syriër is een tweede Apollos,
machtig in woorden, en niemand kan hem weerstand bieden,
vooral niet wanneer het bewijsplaatsen uit den Bijbel geldt."
In het midden van den zomer was Gobat het Amharisch
machtig en daarmede was het hoofddoel van zijn verblijf in
Jeruzalem bereikt. Vóór zijne afreize werd hij nog eens naar
den Olijfberg gedreven, waar hij zoo menigmaal verkwik-
king voor lichaam en ziel had gevonden. Langs de Via
Dolorosa of lijdensweg, voorbij de poel van Bethesda leidt
de weg door de Stefanuspoort, daalt den berg Moria af, door-
loopt het dal Kidron, waarin echter de wandelaar slechts
-ocr page 29-
21
in den regentijd eene hoeveelheid water vindt, en stijgt dan
langzaam den Olijfberg op. Hier ligt dicht aan den weg het
stukje land met de eeuwenoude, holle met steenen gevulde
olijfboomen, hetwelk men Gethsemané noemt. Thans is het
met muren en heiningen omtuind; toen had men er nog
eenen vrijen toegang. Is het nauwelijks aan te nemen, dat
de Heer hier zoo na aan de stad en den weg, in de bang-
ste nachtelijke uren eene plaats des gebeds heeft gezocht,
zoo heeft Hij toch in elk geval ergens hier op dezen stillen
berg op zijn aangezicht gelegen en den bodem met zijn
bloedzweet gedrenkt. Geheel in deze zaak verdiept zijnde,
zag Gobat op die eerwaardige stammen en derzelver ge-
weldige kruinen neder. Toenmaals verhieven zich de on-
vruchtbare , steile rotswanden van Moria, en daarop de ooste-
lijke wallen van Jeruzalem met hunne tinnen en torens, daar-
achter het breede plein des tempels en daarboven uitstekend
de koepel der moskee van Omar, of de rotsdom, waar-
onder zich de grootste, naakte rots bevindt, de dorschvloer
van Arauna, waar Abraham Izaak wilde offeren, waar
David zag, dat de Engel de verwoestende hand over Jeru-
zalem uitstrekte, en daarna een brand- en dankoffer bracht,
en waarop eindelijk Salomo den tempel bouwde, waarin de
Heer boven de Cherubim troonde (2 Sam. 24, 25—1 Chron.
23:1—2Chron. 3:1).
Dit alles zag Gobat voor het oog zijns geestes voorbij-
gaan, hij zag hoe de Heer op de ezelin gezeten, omringd van
het juichende volk, dienzelfden weg langs trok, dien hij voorbij
was gekomen, den Kidron overstak, den berg Moria besteeg
en in den voorhof des tempels de geesels nam, ten einde
-ocr page 30-
22
het huis zijns Vaders te zuiveren. »0, dat Gij ook heden
door de kracht Uwes Geestes uwen tempel reinigdet, Gij
almachtige en barmhartige God !"
Intusschen was Gobat tot aan de plaats gekomen, waar
de weg zich om den berg wendt en Bethanië zichtbaar wordt.
Hier stond hij stil, vol inwendige vreugde. Op Golgotha en
in de kapel der Opstanding was hij immer ter neder gedrukt.
Want al kon men aannemen dat het werkelijk de plaatsen
der kruisiging, van het graf en der opstanding waren, ge-
lijk zoo vele geschiedschrijvers trachten te bewijzen, zoo waren
die echter voor zijn gevoel door smakelooze pronk en praal,
evenzeer bedorven als dat de schitterende ceremoniën de oos-
tersche kerken, van de levenwekkende, liefelijke kern des
Christendoms, hadden beroofd! Bovendien had nem het afkeer
wekkende, onheilige menschengewoel aan deze plaats altijd
gehinderd, daar het hem onmogelijk was, zich in stille
overdenking van al hetgeen hier had plaatsgegrepen, te ver-
diepen. Hier echter, onder Gods vrijen hemel was hij alleen
met zijnen God, en met een tot dusver ongekende kracht
grepen hem de wonderen van liefde aan, waarvan de Olijf-
berg en Golgotha eens getuigen waren! Als een overwinnaar
stond hij daar, hoewel de hitte van den strijd hem nog te
wachten stond.
-ocr page 31-
23
HOOFDSTUK V.
IN GEVAREN VAN MOORDENAREN, IN DE WOESTIJN.
Kort na hunne reis, namen Gobat en Kugler de terug-
reis aan, door Nikolayson en Muller vergezeld, die sedert
korten tijd als zendelingen in Jeruzalem werkzaam waren.
Na drie uren loopens zagen zij de overblijfselen van eenen spitsen
kerktoren voor bedevaartgangers voor zich liggen, omringd
van huizen, olijf- en vijgeboomen. Ginder lag het oude Kiri-
ath-Jearim, waar ten tijde van Samuel de van de Filistijnen
teruggezonden arke des verbonds gedurende twintig jaren
bleef staan.
In het begin dezer eeuw woonde in dit dorp een berucht
straatroover en bandietenhoofd, die zijn naam Abu Gosch
aan die streek heeft nagelaten. Zijn kleinzoon had met den
naam ook het beroep van zijn grootvader overgenomen. Ge-
dachtig aan de alom bekende wandaden van dezen man,
naderden onze vrienden het onherbergzame oord. Plotseling
kwam hun een ruiter uit het bosch te gemoet. Het was
Abu Gosch zelf, een schoon, forsch man met zwaren zwarten
baard en donkere schitterende oogen, volgens Arabische ge-
woonte een bruin met wit gestreepte wollen mantel om de
schouders geslagen, en om het hoofd de bonte, met kwas-
ten voorziene zijden doek, die door een driedubbele knoop
-ocr page 32-
24
werd vastgehouden. Achter hem volgde eene gansche schare
van boogschutters. Vol tegenwoordigheid van geest liep de
reusachtige Gobat op den hoofdman toe en gebruik makende
van de hem bekende wijze des lands, groette hij hem met
de schoone woorden: »Uw morgen zij gelukzalig!" en rustig,
alsof hij voor een kind stond, vroeg hij, hoe ver hij nog
van Abu Gosch was. »Wat wilt gij daar gaan doen?" ant-
woordde de roover norsch. »Ik wil den hoofdman Abu Gosch,
van wien ik zooveel heb gehoord, een bezoek brengen!"
zeide Gobat. De gelaatstrekken van den hoofdman helderden
zich op; vriendelijk geleidde hij de reizigers door de enge
straatjes, totdat zij zijn kasteel bereikten. »Zijt welkom!"
zeide hij op zwaren toon. Zij traden binnen. Op den divan
nedergehurkt, rookten zij met hun gastheer de pijp des
vredes, en gevoelden zich in dit rooversnest gerust en wei-
gemoed. Te hunner eere werd een schaap geslacht, het
vleesch echter niet met mes en vork, maar met de handen
verdeeld. Toen zij met smaak er van nuttigden, zag Gobat
uit het raam, hoe de soldaten van Abu Gosch een karavaan
van pelgrims aanvielen, en geheel uitplunderden. Gobat bad
Abu Gosch voor hen om verschooning. »Laat hen trekken, die
onschuldigen!" Abu Gosch wenkte. Zijne lieden gehoorzaam-
den, en in vrede konden de pelgrims hun weg vervolgen;
Den volgenden morgen geleidde Abu Gosch zijne gasten tot
aan de grenzen van zijn rijk. — Nu is dat rooversnest ge-
heel uitgeroeid, en het geheele geslacht van Abu Gosch aan
het oordeel Gods overgelaten.
Van Jaffa sloeg Gobat nu den weg zeewaarts in; op een
later bezoek in Palestina reisde hij, en dat wil ik hier te ge-
-ocr page 33-
\'25
lijkertijd inlasschen, door de woestijn naar Egypte terug en
dat wel op het schip dei1 woestijn, de kameel. Dagen lang
zag hij met zijn reisgezel, Dr. W. niets als zand, steenen
en lucht. Spoedig staken hem de stralen der zon als pijlen,
weldra verhief de woestijnwind het zand als zuilen omhoog
of hulde de reizigers in eenen ondoordringbaren nevel. Weldra
zagen zij aan den horizont de bedriegelijke Fata Morgana,
die zeeën van damp met oevers als een paradijs voor hunne
oogen spiegelde, een waar beeld van aardsche genietingen
en verwachtingen, die het bedrogen hart een Elysium schil-
dert daar waar niet anders als een woestijn is te vinden.
De kameel ,\'loopt Jniet als het paard of de ezel; hij heft
veeleer voor- en achterpoot te gelijk omhoog. Daardoor gevoelt
men een | onophoudelijk heen en weder schommelen, gelijk
op een schip. Gobat verdroeg zulks uitnemend; zijn vriend
echter schommelden allengs de ingewanden heen weder in het
lijf, en zijn hoofd deed hem zooveel pijn, alsof hij aan de zwaar-
ste zeeziekte leed. Als zij nog een dagreis van Kaïro verwijderd
waren, begon de arme dokter te huilen als een kind. Gobat
wist dadelijk allerhande belangrijke dingen te verhalen, waar-
door W. voor een tijd zijne ellende vergat. Doch weldra riep
hij vertwijfelend uit: »Ik kan niet meer! ik moet afstijgen
en hier blijven liggen!" Gobat, die wel wist hoe bezwaarlijk
het zoude zijn, ver van alle menschelijke hulp, de kameel
weder te bestijgen, zeide rustig: »Nu, welaan dan, als het
zoo zijn moet stijg dan af. Ik blijf bij u, totdat de roovers
ons hier overvallen en ombrengen." »Ach," zeide de dokter,
»dan is het toch beter op den kameel te sterven. Verder dan
maar in Gods naam." Na twee ttren begon hij echter opnieuw:
-ocr page 34-
26
»Mijne kracht is uitgeput. Ik kan geen schrede verder," en
drukte daarbij als in vertwijfeling het ontbloote hoofd. Gobat,
die ook reeds moede was, verloor den moed niet. Slechts nog
knorriger riep de dokter uit: »Gij hebt mij reeds te lang
teruggehouden. Zoo terstond stijg ik af." »Maar, mijn vriend,"
zeide Gobat vriendelijk , »als gij hier afstijgt zult gij versmach-
ten; slechts nog twee uren moed gehouden en dan zijn wij
in Kaïro." »Neen nu, nu stijg ik af; hier wil ik sterven!"
»Dan stijg ik ook af," hervatte Gobat, »en sterf met u!" De
sterke liefde van Gobat oefende eene wonderbare kracht op
zijnen vriend uit. De reis werd voortgezet, en binnen twee
uren bereikten zij hunne woning in de gewenschte Kalifenstad.
HOOFDSTUK VI.
EINDELIJK NAAR ABYSSINlë.
Te dezer tijd lagen twee Abyssiniërs, van allen verlaten,
in Kaïro krank. Zij heetten Ali en Malo, en waren van Saba-
Gadis, een Abyssinisch vorst, met eene opdracht en een
verzoek aan den onderkoning van Egypte, belast. Deze wilde
de vreemdelingen niet binnenlaten, omdat hij hen voor dwee-
pers hield. Om hun ramp nog grooter te maken en alzoo
hun hart voor Zijn woord te openen, had God hun nog met
krankheid geslagen. Gobat hoorde van hen, verzorgde hen,
overtuigde zich van hunne oprechtheid, en bewerkte dat hun
-ocr page 35-
27
verzoek werd ingewilligd. Vol vreugde schreven zij aan hun
vorst dat twee blanken, die als leeraren naar Abyssinië wilden
reizen, hen in Kaïro als engelen Gods hadden ter zijde ge-
staan. » Breng hen mede," antwoordde Saba-Gadis, »en draag
zooveel mogelijk zorg voor hen." Hoe luide klopte Gobats
Kart als hij dit vernam. Was het niet alsof de Heer zelf
hem bij de hand had genomen! Den 22sten Oct. 1829 be-
gaf hij zich met Kugler en zijn begeleider, den timmerman
Aichinger op reis naar het land zijner begeerte. — Abyssinië ,
vroeger Ethiopië geheeten, is ongeveer zoo groot als oud-
Pruissen en telt 34 millioenen inwoners van Semietischen af-
komst en bruin gekleurd. Het land bestond toenmaals uit
drie koninkrijken, het oostelijke Tigris met de hoofdstad
Adowa, het westelijke Amhara met de hoofdstad Gondar,
en het zuidelijke Schoa met de hoofdstad Ankobar. Eerst voerde
de reis door de woestijn naar Suez, vervolgens met een Ara-
bisch vaartuig, dat hem slechts een derdehalf voet hooge
ruimte als legerstede verschafte, over\'de brandende Roode
Zee naar Massowa, de Abyssinische hoofdstad, waar Saba-
Gadis, de vorst van Tigris, zijn verblijf hield. Hij nam de
reizigers als oude geliefde vrienden bij zich in huis. Sedert
twee jaren was zijn geweten ontwaakt. Zonde en schuld
drukten als een zware last op zijn gemoed. Om rust te
vinden had hij een groot deel van zijn vermogen aan de
armen gegeven, en nochtans had hij de gewenschte rust
niet gevonden. Hoe liefelijk moesten hem dan de voeten dei-
boden des vredes toeschijnen, die hem vrede kwamen ver-
kondigen. Ootmoed en waarheidsliefde waren de schoone vruch-
ten van zijn ontkiemend geloof. Zoodra hij de zendelingen
-ocr page 36-
28
meer van nabij had leeren kennen, zeide hij menigmaal:
»Gij zijt oprechte Christenen; gij hebt de waarheid lief;
maar wij zijn allen leugenaars, en ik ben niet beter als de
anderen. Even ernstig als het zijne, ging het welzijn zijns
volks, hem ter harte. Daarom bedroefde het hem zeer, toen
Gobat hem mededeelde dat hij verder naar het Westen, naar
Gondar moest trekken, daar hij zich bijzonder op de Amhari-
sche taal had toegelegd, terwijl Kugler beter den tongval van
Tigris verstond. »Ach," zeide de koning, «waarom hebt gij
gewacht tot mijn hart zich aan het uwe heeft gehecht, om
nu van scheiden te spreken? Ik ben met Gondar in oorlog,
ik kan u niet beveiligen zooals ik het zoude willen." Hij
rustte Gobat, alsof deze zijn eigen kind ware, ter reize uit,
gaf hem een inwoner van Gondar, Emmaha geheeten, als
geleider mede, en schreef tevens aan zijne bittere vijanden,
die hem den oorlog hadden aangedaan, den koning Ubi van
Senem en aan Raas Marie, den koning van Amhara: »A1
waren zij zijne vijanden, zoo konden zij toch zijn vriend Gobat,
die een bode Gods en een verkondiger des vredes was, in
vrede aannemen." Den 25sten Febr. 1830 verliet Gobat Adig-
rat. Zijn grootste schat bestond in de vier Evangeliën in de
Amharische taal. Toen hij zich na het afscheid van Kugler
en Aichinger in den vreemde alleen bevond, werd hij door
een sterk gevoel van zonde en ommacht ter neer gedrukt.
»Ik beleed God mijne zonden," schrijft hij, »en smeekte Hem
met mij mede te gaan, en voor alle gevaren die ik te ge-
moet ging te bewaren, en bovenal voor de zonde, en mijne
reis voor het heil van sommige zielen te willen zegenen."
Hij wenschte den Abyssiniër, een Abyssiniër te worden en
-ocr page 37-
29
nam daarom hunne kleederdracht aan. Een korte broek, en
een groote doek in den vorm van een mantel om het boven-
lijf, zoodanig was zijne kleeding. Kousen en schoenen bezat
hij niet.
Barrevoets en zonder hoed vervolgde hij zijn weg, van
boven de stralen der zon, van onderen rotsblokken en doorn-
struiken.
Toen de doornen en puntige steenen op zijne ongewone
tochten in zijne voetzolen drongen, voelde hij de pijn even
sterk als gij het zoudt hebben gedaan, lieve lezer. En toch
moest hij die pijn blijven verdragen, daar anders de stof in
de opene wonden zoude gedrongen zijn en ontsteking zoude
hebben veroorzaakt. Niettegenstaande dit alles trok hij moedig
voorwaarts over berg en dal, want van de majestueuze bergen
rondom, hief hij zijne oogen op tot de bergen vanwaar de hulp
tot ons pelgrims, komt.
Des nachts vond hij zelden een herberg voor zijne ver-
moeide ledematen, nimmer een ordentelijk bed. Om zich voor
de slangen te behoeden, waarvan het in Abyssinië wemelt,
koos hij op zekeren avond een rechtstandig rotsblok tot
nachtleger, die van boven af slechts drie voet lang en niet
veel meer als anderhalf voet breed was. Daar sprong hij
op, trok eerst, zooals hij des avonds gewoon was te doen,
twintig a dertig doornen uit zijne voeten, beval zich aan
Gods hoede en sliep dan op zijne elbogen rustende, zoo rustig
in, alsof het een kussen ware. Op eenen anderen keer, toen
hij den ganschen dag geen stukje brood had geproefd, kwam
hij half ziek op eene rustplaats aan. Hij wierp zich op den
grond, kreeg hevig de koorts, sprak wartaal, doch sliep
-ocr page 38-
30
spoedig in. Om 40 uur ontwaakte hij. De regen viel met
plassen neder. Het water liep onder hem heen en zijne klee-
deren waren door en door nat. Hij zocht een grooteren steen
tot kussen om niet met het hoofd in het water te liggen
en sliep toen weder in. Toen hij \'s morgen ontwaakte, was
die gansche streek als in een rivier veranderd en hij lag er
midden in; maar de koorts was geweken en hij gevoelde
zich zoo frisch, dat hij denzelfden dag tien uren ver
loopen kon.
Den 263ten Maart bereikte Gobat eindelijk het van bosschen
omringde Gondar met deszelfs 44 kerken. Koning Ubi, slechts
31 jaar oud, was gereed om met een leger van 3 a 4000
man te velde te trekken. Gobat sprak hem op den open-
baren weg aan. Ubi nam plaats en deed den vreemdeling
naast hem zitten. Rondom stonden officieren, soldaten,
priesters, muildieren, een bont gewemel door elkander. De
koning, klein van gestalte, droeg geen bijzonder teeken zijner
waardigheid, maar was alleen met een witten mantel bedekt.
Zijn zwart haar viel naar \'s lands gebruik, in krullen tot
op de schouders neder. Gobat keek hem glimlachend met
zijne levendige oogen in het bruine doch aangename gezicht,
en overhandigde hem vol eerbied een Amharisch evangelie.
Vol vreugde nam Ubi het in de hand en vroeg: » Waarom
zijt gij in dezen oorlogstijd hier gekomen?" »Ik wist niet
dat het hier zoo onrustig was," antwoordde Gobat. »Doch
ik vreesde God en ik weet dat ook te midden van de onrust
des oorlogs de Heer regeert en dezulken weet te behoeden,
die Hem aanroepen." De koning stond op en sprak, zich
tot zijne officieren wendende: »Ziedaar een echte blanke.
-ocr page 39-
31
Zijns gelijke hebben wij niet gezien." Toen keerde hij zich
tot de priesters. »Ik beveel dezen vreemdeling aan uwe
hoede; als hem iets kwaads overkomt, dan eisch ik het van
uwe hand!"
HOOFDSTUK VII.
EEN GOED RIDDER.
Naarmate Gobat het land en volk beter leerde kennen,
<les te meer bloedde zijn hart over al de vlekken waarmede
de Abyssinische kerk besmet was. Hoofd en leden waren
krank, leer en leven bedorven. De Bijbel was onbekend,
een duister ongeloof en eene onoverwinnelijke lust tot twis-
ten het element des volks. De priesters bedreven meer als
joodsche woeker en lust tot leugen en onkuischheid lag als
een ban over het gansche land. Alleen de kracht des Evan-
gelies kon hier genezing brengen. Daarom was het Gobats
vurigste streven, zijne Amharische Evangeliën onder het volk
te verspreiden. Zij zouden als het zwaard des Geestes tegen
het bijgeloof kampen en als het zaad der wedergeboorte een
nieuw leven te voorschijn roepen. De tijding dat in Gondar
het woord van God in de moedertaal te krijgen was, liep
van huis tot huis, van dorp tot dorp. Rijken en armen ver-
schenen uit hunne bergen, en zochten naar de heldere bron,
die aan elk hart de rechte lafenis schenkt. Toen Gobat aan
-ocr page 40-
32
den gouverneur van Gondar, Cantiba Kassai, het Evangelie
schonk, riep deze: »Een vreemdeling die mij niet kent, en
dien ik niet de geringste weldaad bewezen heb, brengt mij
het Woord des levens! Had hij mij 1000 thalers geschonken,
dan zoude zulks niets zijn in vergelijking van dit boek. Want
het Evangelie is de weg die mij tot het eeuwige leven leidt."
Den gehcelen dag hield hij het geschenk in de hand en toonde
het vol vreugde aan al zijn bezoekers. Eenige dagen later
kwam Cantiba den zendeling op de markt tegen en verzocht
hem , ten aanhoore van allen , toch zoo dikwijls te komen als
hij konde. Zulks hoorde de neef van Etchegua, de overste
der monniken en schreeuwde: «Belijdenis verwoest de harten!"
Waarom vroeg Gobat rustig maar met luide stem, waarom.
zegt dan onze Heer Jezus Christus: »Gaat henen en ver-
kondigt het Evangelie allen volken? Wilde Hij dan dat alle
harten zouden verwoest worden?" Verslagen keerde do vijand
zich af en Gobat bleef als overwinnaar op het veld.
Een voorval waarin zich klaarblijkelijk zoowel het dwaze
en liefdelooze bijgeloof der Abyssinische priesters, als de
wijsheid en liefde van Gobat openbaarde, brak zeer krachtig
de baan voor het Evangelie. In het begin van Mei name-
lijk liet Ozoro Waleta Feclit, de voornaamste dame uit
Gondar, Gobat ontbieden; haar broeder Gojar Heilu was
sedert geruimen tijd bezeten en al de priesters te zanien
konden den boozen geest niet uitdrijven. Gobat kwam en
vond de kranke aan handen en voeten gebonden liggen. Rond-
om hem sprongen en schreeuwden de priesters gelijk vroe-
ger rondom het altaar van Baal.
Vriendelijk trad Gobat op den kranke toe, en zcide: »Zij
-ocr page 41-
33
denken allen dat gij van den duivel zijt bezeten; men wil
mij ook bewijzen dat de booze geest in uw lichaam is ge-
varen , daar uwe oogen zoo rood zijn. Als gij mij echter ver-
oorlooft u een weinig bloed af te nemen, dan zullen al deze
lieden zien, dat gij even zoo min bezeten zijt, als zij; want
uw toestand komt alleen daaruit voort dat gij te veel bloed
hebt." — »Gij alleen zijt mijn vriend," zeide de kranke,
»doe met mij zoo als gij wilt!" Gobat gaf hem een stevige
aderlating. Na weinige dagen was de man gezond. Als een
loopend vuur vloog het bericht door stad en land. Den 10den
Mei bevond Gobat zich weder in het huis van Ozoro Wa-
leta. Den gansenen dag was het huis van menschen omringd ,
inzonderheid drong een jong, half uitgehongerd mensch ,
uit Demja, tot Gobat door. Reeds gedurende de laatste veer-
tien dagen was hij hem overal gevolgd, maar had zich steeds
op een\' eerbiedigen afstand gehouden. Thans trad hij vrij-
moedig, doch bescheiden naar voren en zeide: «Gisteren heb
ik vernomen dat gij aan een jongen man uit Damot de Evan-
geliën hebt geschonken. Ik dacht dat gij ze slechts verkocht.
Ik bezit niets om ze te kunnen koopen, zelfs kan ik geen eten
koopen. Nu bid ik u mij een Evangelie te willen geven. Ik
heb nog een vader en drie broeders, wij wenschen allen het
Evangelie te leeren kennen." Gobat gaf hem het boek dat
hij vroeg. De jonge man kuste het en zeide onder tranen :
»Ik heb wat ik begeer. Nu kan ik vroolijk terugkeeren. In
de hoop van een Evangelie te kunnen verkrijgen, heb ik veer-
tien volle dagen honger geleden." Tot laat in den nacht kon
Gobat niet aan zijn middagmaal beginnen, zoo groot was de
toevloed van nieuwsgierigen. Ieder gevoelde dat liefde tot
3
-ocr page 42-
34
hem den blanken vreemdeling bezielde, elkeen was inner-
lijk aangedaan op het zien hoe deze krachtvolle man oot-
moedig als een kind voor hem stond; een ieder liet zich
stilzwijgend bestraffen, als deze zachte vriend eensklaps met
onveranderlijke waarheidsliefde en zonder menschenvrees, het
kwaad in het licht stelde. Waar hij ging of stond, daar
binnen of buiten, overal werd hij met vragen overladen , door
hen die al het mogelijke en onmogelijke over goddelijke
dingen van hem verlangden te weten. »Ik weet slechts wat
in Gods Woord staat," antwoordde Gobat gedurig; »wat God
ons over Zijn wezen en doen niet heeft geopenbaard, daar-
van weet ook ik niets." Op zekeren dag den 15den Mei had
een alaka, d.w.z. een geleerde, ten aanhoore van eene
menigte toehoorders, den zendeling met allerhande strikvragen
willen vangen. Wederom gaf Gobat ten antwoord: »Dat
weet ik niet; want Gods Woord zegt daar niets van." Toen
zeide de alaka: »Het is de eerste keer dat ik een blanke
heb hooren zeggen, ik weet het niet; de anderen zijn ge-
heul en al zooals wij. Zij doen alsof zij alles weten, schoon
zij even onwetend zijn als ieder van ons." Op eenmaal ver-
hief zich uit de schare Habeta Selasse, een jonge man uit
h. t koningrijk Schoa, die reeds sedert verscheiden weken
Gibat op de hielen gevolgd was, en sprak tot de gansche
nt nigte: »Ja zoo is het; zoo dikwerf ik hem eene vraag
h > voorgelegd over punten die niet in den Bijbel staan,
Z\' ,1 hij steeds: »Ik weet het niet," en daarmede heeft hij
n n geheele vertrouwen gewonnen." En nu ving Gobat aan:
» \'at in den Bijbel staat en God ons zegt, dat zal ik u ook
7. .jen!" en leidde hen toen van het vasten en twisten, van
-ocr page 43-
:)5
Maria en de heiligen tot Jezus Christus zelf heen, die elk
herouwhebbend zondaar tot het Vaderhart Gods terugleidt.
Steeds voelden de Abyssiniërs zich sterker en sterker tot den
zeldzamen man aangetrokken. Zij verzochten hem hun Abuna,
overste herder, te worden; zij zeiden zelfs dat hij de aarts-
engel Michael was, die uit den hemel gekomen was om hen
te helpen en knielden voor hem neder. Deze bijgeloovige
menschenvergoding deed hem echter meer verdriet als alle
zijne lichaamssmarten. God bezocht hem namelijk in Gon-
dar met velerlei ziekten, eerst met eene hevige oogontste-
king, daarna in Juli met een zwaren aanval van koorts die
verscheidene weken aanhield. Al zijne ledematen trilden van
hevige pijn. De goede lieden waren bevreesd voor zijn leven.
Zij wilden hem beduiden, dat hij betooverd was, en dus
al die booze geesten door een krachtig toovermiddel moest
verdrijven. Op zekeren dag was zijn kamertje weder met
vrienden gevuld. In hunnen angst schreeuwden zij hem onop-
houdelijk in het oor: »De Bubas, (geesten) hebben u in-
wendig reeds half opgegeten; zij zullen u nog geheel ver-
teren." «Vrienden," zeide Gobat rustig, »maak het mij
niet zoo lastig. Uw bijgeloovige vrees heeft geen grond. Ik
ben in Gods hand. En al waren alle Abyssiniërs werkelijk
Budas, zoo konden zij mij buiten Gods wil geen haar krenken."
»Daar hebben wij het al," riepen allen als uit éénen mond,
»dat is het bewijs voor onze bewering. Want allen die Bu-
das toebehooren, willen niet gelooven dat Budas bestaat!"
Toen kropen zij rondom zijn bed, om stilletjes hunne amu-
letten er in te leggen; want hunne liefde voor hun\' leeraar
was zoo groot dat zij hem uit de handen van Budas wilden
-ocr page 44-
36
redden. Gobat nam al die boel er uit en wierp ze voor de
voeten van zijn\' ezel, die gedurende zijne ziekte zijne kamer
met hem deelde. Dat was te veel voor die vreesachtige zielen.
Wilde de kranke leeraar zich laten helpen of niet, toch
meenden zij, dat zij hem moesten helpen, en vielen met
geweld op hem neder, bonden hem handen en voeten en
trachten hem allerlei toovermiddelen om den hals te binden.
Toen Gobat zag dat niets hem kon helpen, zeide hij tot
zijn dienaar Malo: »Als gij toelaat dat zulke prullen in
mijn bed worden gelegd, dan jaag ik u uit mijn\' dienst."
Dat hielp. Malo kwam tusschenbeide en binnen korten tijd
was de kranke van zijne lastige vrienden bevrijd.
HOOFDSTUK VIII.
OP LEEUWEN EN ADDERS ZULT GIJ TREDEN, IN DE
WILDERNIS ZAL U EEN DISCH BEREID WORDEN.
Gobat had zich voorgenomen, voorloopig slechts zoolang
in Gondar te blijven, totdat hij het land en volk eeniger-
mate had leeren kennen. Door den oorlog die gedurig tus-
schen Gondor en Adowa gevoerd werd, was zijn terugkeer
vertraagd. Om den tijd door te brengen, maakte hij onder-
zoekingsreizen in de buurt, namelijk op het gebied der Tala-
cha\'s zooals de vele in armoede en onwetendheid wegkwij-
nende Joden van Abyssinië worden genoemd. Op deze tochten
begeleidde hem op buitengewone wijze de beschermende hand
-ocr page 45-
37
van God. Abyssinië is vol leeuwen, tijgers, hyena\'s en aller-
lei wild gedierte. Dikwerf ontmoette Gobat zulke dieren op
zijn weg; maar nooit durfden zij hem aanvallen. Eens had
hij zich, zooals hij meermalen deed, onder Gods vrijen he-
mel te slapen gelegd.
Toen hij \'s nachts wakker werd , hoorde hij aan zijn linker-
hand, vlak bij zich eene hyena huilen. Terwijl hij naar haar
heen zag, huilde rechts een tijger op gelijken afstand. Een
blik naar boven en rustig sliep Gobat weder in. Den volgenden
morgen lag de tijger nog als een schildwacht aan zijn rechter-
hand, de hyena was weggeloopen, en nu trok ook de vreemd-
soortige schildwacht verder. Een anderen keer kwam Gobat
in een ledigstaand badhuisje, waar hij met zijne begeleiders
zijn nachtkwartier nam. Toen hij zich had nedergelegd be-
merkte hij dat het hout der zoldering zeer vermolmd was
en zuchtte zacht: »Heer bewaar ons voor slangen en schor-
pioenen!" Op hetzelfde oogenblik viel een schorpioen van
den zolder voor zijne voeten neder, die, daar het licht nog
brandde, spoedig kon worden afgemaakt. Daar waren nog
vele schorpioenen, maar geen een er van durfde te naderen. Op
eenen anderen keer zag hij op eenigen afstand op den weg
een dier liggen, dat hij voor een leeuw hield. Daar hij wist
dat men geen vrees moet toonen voor dezen koning der
wouden, liep hij dapper"voorwaarts. Dat dier was echter
eene hyena. Deze liet hem tot op 5 a 6 schreden naderen;
toen sprong zij op, en maakte een kleineren cirkel om
hem heen, terwijl zij trachtte hem van achteren te naderen.
Gobat draaide zich tevens om en keek haar scherp en strak
in de schitterende oogen. Daar zij niet wilde wijken, faapte
-ocr page 46-
38
hij zonder de oogen af te wenden een steen van den grond,
en slingerde die het ondier in het aangezicht, waarop het
jankende wegliep.
Intusschen was het geld van Gobat tot op twee thalers
verteerd. Waar zoude hij meer geld vandaan halen? Het
oorlogsvuur verspreidde zich al verder. Gedurende eenigen
tijd leefde hij met de zijnen van de jacht. Toen de laatste
penning verteerd was, zag hij zich genoodzaakt van eencn
bekenden Abyssiniër 10 thalers te leenen, waarvoor hij
in drie maanden 10 andere thalers moest uitkeeren. Niet-
tegenstaande hij gebrek aan het allernoodzakelijkste had,
bleef hij met vroolijken moed het Evangelie verkondigen. Daar
kwam op eens den 10den Sept. geheel onverwachts een brief
uit Adowa aan. Deze behelsde het bericht van den dood zijner
zuster en 50 thalers, die koning Saba-Gadis, hem voor de terug-
reis zond. Zooals gewoonlijk, waren er velen rondom hem,
aan wie hij den inhoud des briefs mededeelde; allen braken
in een luid geween uit. »Stil, lieve vrienden," smeekte Gobat;
»want die in Jezus gelooft, zal leven, al ware hij ook ge-
storven." Nog grooter werd de droefheid in Gondar, toen
het bekend werd dat Gobat weldra naar Adowa zoude
terugkeeren. Dag aan dag was zijn huis, meer nog als
gewoonlijk, door allerlei menschen bezet. »Ik kon," schrijft
hij, »den ganschen dag niets gebruiken , en slechts laat in
den avond een weinig eten. Er zijn hier, Goddank! velen,
die hunne ellende erkennen en ik mag met eenige ver-
wachting de verdere verzorging hunner zielen aan mijn God
overlaten waarmede Hij zelf in hen het zaad Zijns Woord s
vruchtbaar zal maken, hetwelk ik naar de mate Zijner genad e
-ocr page 47-
;}<J
in de laatste zes maanden op een ruim arbeidsveld heb uit-
gestrooid! Den 4den October, den dag van zijn vertrek, was
zijn geheele huis nog eenmaal door heilbegeerige zielen om-
ringd, die hem niet wilden laten gaan. Zij hingen hem aan
als eene verschijning uit eene andere wereld. En inderdaad
was ook de kracht van God die van hem uitging, uit eene
andere wereld. Zijn optreden had iets .profetisch en iets apos-
tolisch. Des te smartelijker was dan ook de scheiding. Gobat
zoude met Paulus hebben kunnen zeggen: »Wat doet gij dat
gij weent en mijn hart week maakt?" (Hand. 21 vs. 13). Doch
het moest geschieden. Als zij reeds op weg waren , trachtte een
der leiders, Gebru, den geliefden leeraar nog tot terugkeeren
te bewegen. Deze jonge man was van eene voorname familie,
was door Gobat aangetrokken , had hem gedurende zijne laatste
ziekte dagelijks bezocht en was toen reeds, alleen uit begeerte
naar meer licht des Evangelies, in zijn dienst getreden. Thans
hield hij niet op, de reeds vroeger geuite bede steeds te
herhalen. »Reis niet, zoolang de oorlog woedt, naar Adowa
door de verwoeste streken! Gij zult er verhongeren!" — »Gebru,"
zeide Gobat rustig, »al bezit ik geen geld of goed, ik heb
toch den levenden God! Die zal mij helpen !" Gebru , die de
diepte des geloofs nog niet had leeren kennen , zweeg eerbie-
dig, schudde echter het hoofd; want hij gevoelde weinig lust
zijn gezond natuurlijk oordeel regelrecht in het aangezicht te
slaan. Vol twijfel, bijna spottend, dacht hij bij zich zelf: »Nu,
dan heeft hij zeker nog hier of daar wat geld geborgen!
Dan kan hij ook wel moed houden. Ik zoude toch wel eens
willen weten of hij die niet zoude verliezen en zich alleen
aan God zoude vasthouden, als hij zoo arm was als hij be-
-ocr page 48-
40
weert. En hier in dit uitgeplunderde land, beteekent het geld
toch ook niets!" Reeds aan den avond van den vierden dag
was de geheele proviand verteerd, die Gobat na de betaling
zijner schulden voor het overschot van het geld had inge-
kocht. »Nu," zeide Gebru bij zich zelf, »nu onze meester niets
meer heeft, zullen wij zien, of hij naar zijne leer handelen zal."
Toen de morgenstond aanbrak, zette de kleine karavaan,
haren tocht zonder eten voort. Des middags kwamen zij
voorbij een dorp, waarin Gobat lang geleden eene gegoede
boerin een bijbel had geschonken Daar hij haar kende,
eischte het gebruik, dat hij iemand van zijn gezelschap
tot haar zond om haar te begroeten. Nauwelijks had hij den
bode afgezonden, of daar zagen zij een man aan den weg
zitten die hen opwachtte. Een groote mand vol brood en een
zeer groote kruik bier stond naast hem; hij bood dat alles
den zendeling ter vertering op de reis voor hemzelven en
zijne bedienden aan; het was juist dezelfde vrouw diedebe-
dienden van Gobat waren gaan opzoeken, die hem deze
levensmiddelen toezond, daar zij van zijnen doortocht ge-
hoord had. Tot aan den avond reikte het brood; doch den
volgenden dag moesten zij van den vroegen morgen tot aan
zonsondergang zonder voedsel marcheeren. Aan eene frissche
bron werd \'s avonds halt gehouden, en Gobat zeide: »Nu
moeten wij God bidden, dat Hij ons heden dit water, als
of het brood ware, wil zegenen." Nauwelijks had hij dit
gezegd, of daar kwamen kleurlingen aanrijden, en vroegen
naar den blanke die bijbels uitdeelde. De stadhouder des
konings, die in de nabijheid woonde, had gehoord dat hij
komen zoude, en, liet hem uitnoodigen den avond in zijn
-ocr page 49-
41
huis door te brengen. Gobat liet zich dit geen tweemaal
zeggen , en reeds van verre drong de reuk van gebraad , dat
vóór het huis aan de spit werd bereid, tot hen door. Pas
den volgenden dag, vroeg de gastheer hem, daar hij ziek
was, aan zijn bed te willen komen. Lang sprak Gobat met
hem over de woorden dat de mensch van brood alleen niet
leeft. Intusschen waren de geleiders verder gegaan. Als hij
hen achterhaald had, lag in den diepen afgrond van 4000
voet, het woeste, door rivieren doorkruiste dal voor hen.
Bij het zien van deze wildernis kwam er toch ook in het
hart van Gobat twijfel op, of zij hun dagelijksch brood
zouden kunnen krijgen. Vier a vijf uren duurde het dalen,
voor zij den gevaarlijken weg hadden afgelegd; eindelijk be-
reikten zij de rivier Tacazi. Zie, daar ontmoetten hen twee
mannen en geleidden hen naar eene schaduwrijke plaats,
waar brood, vleesch en wijn voorhanden was. Vanwege
den vriendelijken gastheer, die hen de laatste keer had ge-
herbergd, waren eenige menschen met een voorraad van
spijs \'s nachts vooruitgezonden. Deze was niet slechts voor
heden, maar ook voor den volgenden dag toereikend. Den
negenden dag moesten zij zich weder met eene ledige maag
op reis begeven. Maar \'s namiddags vonden zij wederom een
negerslaaf met bier en brood aan den weg zitten. Deze
deelde mede, dat zijn meester, die op een mijl afstands
van den grooten weg, woonde, den vorigen nacht niet had
kunnen slapen, totdat het hem in de gedachte gekomen
was, zijn knecht met spijzen naar den straatweg te zenden;
wellicht trokken daar hongerige pelgrims langs. Nu was
Gobat de eerste; voor hem en de zijnen moest gewis deze
-ocr page 50-
-\'
4\'2
verkwikking dienen. Thans was de nood voorbij; want de
volgende dagen trok Gobat door eene streek, waar hij als
een vriend van koning Gadis bekend stond. Men beijverde
zich daarom, hem levensmiddelen aan te bieden, zoo veel als
hij er noodig had. Gelukkig bereikte hij den 17den October
Adowa, waar Kugler en Aichinger hem vriendelijk begroet-
ten, terwijl hij hen toejuichte: »De Heer heeft groote din-
gen aan mij gedaan; dies ben ik verheugd!"
Gebru gevoelde zich geheel beschaamd. In de eerste dagen
zocht hij steeds, zoodra zijne werkzaamheden waren afgeloo-
pen, een eenzaam plekje op, om ongestoord in zijn\' bijbel
te kunnen lezen, en over de gemaakte ervaringen na te den-
ken. Steeds was hij stil en ter neder geslagen; menigmaal
had hij tranen in de oogen. Gobat bemerkte wel dat er iets
in zijn\' knecht omging, doch hij deed alsof hij het niet zag.
Eindelijk kwam Gebru zeer gedrukt bij zijn meester, met
een\' zwaren last op zich; hij toch had een\' grooten steen op
zijn hoofd gelegd, waardoor hij volgens lands gebruik, zich
voor schuldig verklaarde. Onder tranen bad hij om vergeving,
terwijl hij openlijk de slechte gedachte beleed, die hij in
het begin der reis had gekoesterd. Na dien tijd diende hij
Gobat met dubbelen ijver en trouw, en in zijn gezond na-
tuurlijk verstand viel eene schemering van dat licht, waar-
mede Jezus Christus dezulken bestraalt, die zich uit den
slaap des doods laten opwekken.
-ocr page 51-
43
HOOFDSTUK IX.
ALTIJD VOORTVLUCHTIG, ALTIJD OVERWINNAAR.
Onder al de gevaren van den oorlog, had Saba-Gadis
steeds eene warme genegenheid voor den blanken leeraar
blijven koesteren. Zoodra deze in Adowa was aangekomen,
begroette hij hem met de woorden: »Ik heb u lief, niet
omdat gij zoo groot zijt, maar omdat gij God bemint, dien
ik ook zoo gaarne met mijn gansche hart zou liefhebben."
Doch spoedig daarop nam hij afscheid. Hij moest naar het
oorlogsveld om zijn aangevallen grondgebied te verdedigen.
De èene beproeving volgde nu de andere. Gobat zelf kreeg
eene smartelijke oogontsteking, toen eene hevige maagpijn,
die zijn hoofd zoo drukte, dat hij dagelijks slechts één hoofde
stuk in den Bijbel kon lezen en nauwelijks twee regels kon
schrijven. Daarbij kwam de honger. Kugler begaf zich dus
den lOdcn December op de jacht. Het geweer ging af en
kwetste hem aan den arm. De wond werd gevaarlijk. Den
29sten December overleed Kugler met de woorden op de
lippen: »De Heer heeft mij nooit verlaten." Aichinger werd
ook ziek. De vijandelijke vorsten Ubi en Marie rukten met
hunne heirlegers steeds dichter op Adowa aan. Den 14den
Februari ving de slag aan. Saba-Gadis werd geslagen en
gevangengenomen. Aan zijn\' zoon Walda Michael liet hij de
-ocr page 52-
44
boodschap achter, goed voor Gobat te zorgen. Tot de vijan-
den , die hem ter dood brachten , zeide hij: »Ik heb dezen
oorlog slechts gevoerd, om het land welks vader ik ben
tegen uwe overheersching te verdedigen. Mijn lichaam kunt
gij dooden, maar mijne ziel is in Gods hand. Sla maar toe,
ik ben niet bang." Daarop hield hij de handen voor de oogen,
om den laatsten slag te ontvangen. Het bericht hiervan was
voor Gobat zelf als een doodsteek, en toch moest hij God
voor deze vrucht der eerstelingen danken. In Adowa was hij
niet langer veilig. Daarna liet Walda Michael hem door
zijn\' oom naar het klooster Debra Damot brengen, hetwelk
op den weg van Adowa naar Adigrat een weinig noord-
waarts op eene ontoegankelijke rotspunt is gelegen. Geen
menschelijke voet kan die bereiken. De monniken, die op en
neder willen gaan, worden met touwen in de diepte gelaten
en weder opgetrokken. Den 49den Februari stond Gobat on-
der aan de rots. Op bevel van den vorstelijken geleider werd
het touw naar beneden gelaten en de beschermde de dui-
zelingwekkende hoogte opgehaald. Boven gekomen was hij
geheel veilig. Het krijgsrumoer daverde aan zijne voeten.
Maar de monniken waren alle geestelijk leven zoodanig af-
gestorven en hadden in hun hart zoodanig vertrouwen op
doode ceremoniën gesteld, dat het verkeer met hen voor
Gobat bijna een hel was. Liever ware hij dag aan dag aan doods-
gevaar blootgesteld, als met deze geestelijk begravenen in vei-
ligheid te leven. Hij begaf zich naar het Schoho-land in de stad
Behate, ten Noorden van Adigrat. Maar ook daar vond hij zoo
weinig rust, als een ree die op de bergen gejaagd wordt.
Ziekte, gevaar , honger en allerlei onheilen overkwamen hem
1
-ocr page 53-
45
dagelijks. Wat zoude hij doen ? In de omstreken van Behate
zijn diep in de bosschen verborgen vele rotsspleten. In eene
daarvan begaf Gobat zich in het gebed. Op een steen ge-
zeten , dacht hij niet allereerst aan eigen gevaar, hetwelk
hem toch bijna deed bezwijken; maar hij liet voor het oog
zijns geestes die gansche schare van vrienden en bekenden
gaan, dacht vol liefde aan hunne behoeften en nooden,
bad met innige liefde voor elk in het bijzonder, en vóór hij
geëindigd had, had de deelneming aan anderer nooden,
zijne eigene glansrijk overwonnen, gelijk de zon de nevelen
doet verdwijnen. Nog vele jaren daarna heeft dit voorval
met zegen in Europa gewerkt. Als namelijk Gobat ter ge-
legenheid van een later bezoek van zijne ervaringen in
Abyssinië verhaalde, bleef hij zoo uitsluitend bij de talrijke
genadeblijken van God stilstaan, dat hij geen woord meer
van zijne gevaren repte.
Professor C., die tot dusverre het stilzwijgen had bewaard,
vroeg eensklaps: »Hadt gij dan volstrekt geen bezwaren te ver-
dragen?" — »0 ja, in de hoogste mate, waarde Professor,"
zeide Gobat. »En wat deedt gij dan?" — sik droeg bij mijne
gevaren, ook die van anderen mede in mijn hart?" en hij
verhaalde daarop zijne voorbede in de holen van Behate. De
professor zweeg nadenkend. Sedert jaren was hij droefgeestig ge-
stemd. Lang daarna bezocht Gobat zijne zuster in Prefargier,
eene badplaats voor gemoedskranken, in het canton Neuenburg,
waar zij aan het hoofd der vrouwenafdeeling stond. »Zie, mijn
broeder," zeide zij, »welk een wonder uwe voorbede in de
holen van Behate in dit land heeft uitgewerkt. Vooreerst heeft
zij professor C. in Straatsburg er toe gebracht, in zijne droef-
-ocr page 54-
4(3
geestigheid ook aan anderer droefheid te denken, en dat
heeft den gedrukten man weder frisch en gezond gemaakt;
daarom heeft hij deze ervaring aan eene vriendin mede-
gedeeld , die hier onder mijn dak jaren lang door erge zwaar-
moedigheid gekweld werd. Met haar is het even als met
den professor en met u gegaan, en nu is zij zoo gezond,
dat zij morgen vertrekt, om in Wurtemberg eene inrichting
als deze te besturen."
Dit alles heeft Gobat mij zelf medegedeeld, en ik zal hem
tot in eeuwigheid voor dit wonderdadige middel danken, en
zoo ik hoop, velen met mij.
Thans keeren wij naar de holen van Behate terug. Te midden
van al zijn lijden was het gemoed van Gobat van stille vreugde
vervuld. Een geritsel achter in het hol waar hij zich bevond
deed hem uit zijne overpeinzing oprijzen. Het werd luider en
onaangenamer, en het scheen hem alsof het vol wilde die-
ren was. Zie, daar sprongen reeds 10 a 12 hyena\'s uit den don-
keren hoek te voorschijn en renden hem jankend voorbij. Te
huis zijnde schreef hij aan zijne ouders: »Mijne harp hangt sedert
eenigen tijd aan den doornheg der wildernis, waar de jakhals
woont. Mijn geliefde broeder Kugler leeft niet meer op aarde;
mijn beste vriend en tweede vader Saba-Gadis is gestorven.
Aichinger is de eenige vriend, die met mij de droefheid
deelt, Abyssinië in alle mogelijke ellende te zien gestort.
Doch de Eeuwige is nog heden onze Vader en Koning. Hij
heeft ons geslagen, hij zal ons ook heelen; Hij heeft ons
gewond en Zijne hand zal ons verbinden. Treft het land een
ongeluk dat Hij niet heeft verordend? En wanneer de jammer
die thans dit volk treft, van den Heer is, dan is het slechs
-ocr page 55-
47
eene tuchtiging des Vaders, welke een bron van vreugde
voor zijne kinderen zal zijn. Ik vrees dat gij u over mijnen
tegenwoordigen toestand beangstigt, en daarom moet ik u
bidden dat ook gij van harte vertrouwt op dien Heer, op
Wien ik mij rustig verlaat." Is dat niet de taal des over-
winnaars ? Tot in Behate kwam eene schare van Abyssiniërs
rondom Gobat bijeen, die dorstten naar het Woord des
levens. Op zekeren dag waren veel menschen uit nabijgelegene
dorpen gekomen , en hadden tot \'s avonds aan Gobat\'s lippen
gehangen. Zij brachten den nacht binnen de muren van
den tuin zijner woning door. In dienzelfden nacht was eene
bende Abyssinische roovers overeengekomen , het huis van
Gobat te plunderen; want, ofschoon hij niets bezat, had zich
toch het gerucht verspreid, dat hij een groote schat in zijn huis
had verborgen. Toen zij nu over den muur wilden klimmen,
ontdekten zij tot hun\' grooten schrik, de menigte die in den
tuin lag, en daar zij meenden dat deze gekomen was om
den zendeling te bewaken, trokken zij ijlings af. Den volgenden
nacht kwamen zij terug. Daar zagen zij licht in het huis
des buurmans. Daarover verwonderd zijnde, besloten zij er
in te gaan. Het huis behoorde aan eenen voornamen krijgs-
man. In den strijd tegen Ubi was hij zoo vreeselijk gewond,
dat men hem voor dood had laten liggen. Hij was echter
wat bij gekomen, zijne wonden waren geheeld, en juist
dezen avond was hij teruggekeerd. De roovers groetten hem ,
deelden hem hun voornemen mede, en spoorden hem aan
hun strooptocht mede te maken. De oogen des krijgsmans
gloeiden van heiligen toorn: »Ik heb op weg," zeide hij, »de
goedheid Gods bewonderd, die mij uit de hand des doods
-ocr page 56-
48
in den kring mijner familie heeft teruggebracht. Vroeger
zoude ik wellicht met u hebben mede gedaan; maar nu moet
gij weten dat God mij juist daarom in het leven heeft
gelaten, opdat ik eenen onschuldigen vreemdeling uit uwe
handen zoude redden. Degene die dezen blanke iets kwaads
doet, zal mij en mijne geheele familie tot aan den dood tot
vijand hebben!" De roovers vertrokken. Gedurende eenen kor-
ten tijd had Gobat rust. Maar toen zijn beschermer met
Walda Michael weder tegen Ubi ten oorlog trok, kon hij
niet langer in Behate blijven. Hij moest voor de roovers
vluchten. De streken die hij \'s daags doorreisde, of waar hij
\'s nachts rustte, waren dikwerf eenzaam en woest. Op
de rotsen van Debra Damot vond hij eindelijk een schuilplaats.
Ubi had slechts op een mijl afstands zijne tent opgeslagen.
Op den dag zag Gobat de soldaten plunderend door de streek
heentrekken, \'s nachts de vlammen der aangestoken huizen
ten hemel opstijgen. De gansche omtrek werd eene woestenij.
Zelfs zag men geen bedelaars meer op den weg, uit vrees
dat men hunne lompen zoude wegnemen. Ook in het klooster
raakten de levensmiddelen op, en daar Gobat de scha-
mele spijs der monniken niet wilde helpen verminderen,
besloot hij de rotsen wederom te verlaten. Nu bleek het dat
zijne woorden toch niet geheel in de lucht waren gesproken.
Verscheiden monniken die hem lief hadden gekregen, ge-
leidden hem tot aan de randen der rotsen, weder an-
deren lieten zich met hem naar beneden zakken. Vóór zij
scheidden, bad hij hen, zich aan Jezus over te geven. Walda
Selasse , een a la ka van Schoa, die hem boven in het klooster
steeds als een vijand had tegengestaan, ging nog een eind
-ocr page 57-
49
weegs stil en treurig naast Gobat mede. Eindelijk brak hij
in tranen uit en zeide: »Ik bid u, vergeef mij toch al het
kwaad dat ik u gedaan heb. Ik had in Gondar van u ge-
hooi\'d, en uwe woorden hadden mij doen twijfelen aan-
gaande mijn geloof. Daarom ben ik naar Debra Damot ge-
reisd, om de bewijzen te hooren, die gij voor uw geloof hebt.
Ik heb u, zooveel ik kon, tegengestaan, en schoon ik van
de waarheid uwer woorden overtuigd was, wilde ik echter
nog meer bewijzen daarvoor hebben. Doch dewijl wij thans
wellicht voor altijd scheiden, moet ik u mijn hart nog een-
maal openen. Gij hebt mij de oogen geopend. Ik zal uwe
leer als een schat in mijn hart bewaren, en openlijk voor
een leerling van u uitkomen. Gij zijt mijn vader." Een
vloed van tranen stroomde hem op nieuw over de bruine
wangen, en onophoudelijk weenende, leunde hij met het
hoofd tegen den rotswand. Gobat vervolgde bewogen zijnen
weg, een vluchteling en nochtans overwinnaar. In Behate
ontmoette hij den koning Ubi. Deze herinnerde zich met
schaamte zijn eerste gesprek met Gobat in Gondar en ver-
zocht hem om vergeving, dat hij niet eer den dienstknecht
van God bij zich had genoodigd. Vier dagen bleef Gobat bij
hem, en bond den koning het Evangelie des vredes op het
hart. Bij het afscheidnemen drukte Ubi hem 30 thalers in
de hand, ter geringe tegemoetkoming voor het verlies van
zijn goed, dat kort te voren in Adowa was verbrand.
In al deze moeilijkheden, zorgen en ziekten bleef Gobat
standvastig gelooven, een palmboom in den storm gelijk. Maar
zijne lichamelijke kracht was gebroken. Hij moest, dat voelde
hij , voor een tijd naar Europa terugkeeren. Den 6den Decem-
4
-ocr page 58-
50
ber 4832 nam hij afscheid van het land van zijnen eersten
strijd. Hij schreef in zijn dagboek: »God zij gedankt voor
Zijne liefdebewijzen, die Hij mij in dit land heeft geschon-
ken. In mij klinkt eene stem die niet anders kan uitroepen
als: » Genade! genade!" Den 12den December trad hij te
Massowa aan boord. Den 16den Februari 1833 kwam hij
over Suez te Kaïro, en vertrok toen naar Europa, terug-
trekkende maar niet verslagen.
HOOFDSTUK X.
WAAROM ?
De lucht van het vaderland hergaf Gobat kracht en ge-
zondheid. Van Bazel uit bezocht hij het nabijgelegen kasteel
van Beuggen in Baden, waar de uitnemende Christen Hein-
rich Zeiler een reddingshuis en een bloeiend opvoedingsge-
sticht voor arme schoolmeesters heeft opgericht. De tweede
dochter Maria won het hart van Gobat. Zij is hem tot aan
zijnen dood eene hulpe geweest zooals hij die noodig had.
Reeds in het najaar van 1834 ondernam hij met haar en
den zendeling Isenberg uit Wezel de terugreis naar Abyssinië.
In Maart 1835 bereikte hij, vol zielsverlangen, het land
zijner liefde. Doch nauwelijks had hij den voet op Abyssi-
nischen bodem gezet, of daar begon een bang, een bezwa-
rend Waarom? zijne ziel te bestormen. God gaf hem een
-ocr page 59-
51
doorn in het vleesch, en deze week , niettegenstaande zijp
vurig gebed, evenmin van hem als eens van den Apostel
Paulus. Eene vreemdsoortige ziekte overviel hem. »Het schijnt
soms," schreef zijne vrouw aan de haren, »alsof levende
wezens aan de inwendige deelen van lever of hart knagen.
Dan steekt het, dan drukt het, dan knaagt het weder en
beneemt hem schier den adem; ook blijft het niet altijd op
dezelfde plaats, maar stijgt dikwerf omhoog in de borst."
Zoo trok Gobat de hoofdstad Adowa binnen. Achttien maan-
den lang moest hij het in deze vuurproef uithouden. Zijn
dierbaar leven hing steeds tusschen leven en dood. Zijne
vrouw , die zelf meermalen door cholera was aangetast, had
hem met die kracht en met dat geduld verpleegd, hetwelk
alleen uit liefde voortspruit. Hij zelf echter is door deze
vuurproef gelouterd geworden. Twee brieven, die destijds uit
zijn hart vloeiden en die men te recht «kostbaar goud uit
Moorenland" noemde, zullen het tot aan het einde der dingen
verzegelen dat God waarachtig is, en dat Hij in het hart
van de zijnen een vrede stort die alle verstand te boven gaat.
«Hartelijk geliefde ouders," schrijft hij den 24sten Sept.
4835, »van den rand des grafs is het mij heden vergund,
aan u te schrijven. De Heer heeft mij ter aarde geworpen,
mijn vleesch is van smart verteerd en mijne kracht is door
groote beproevingen vergaan. Sedert vier maanden ben ik
genoodzaakt geweest, de schoenen aan de voeten en den
staf in de hand te houden, ten einde op den eersten wenk
des Heeren, dien ik in leven en in sterven toebehoor, van
deze aarde te vertrekken. Ik ben thans zoodanig daaraan ge-
woon , dat, ware het niet dat de smart van dit ellendig lichaam
-ocr page 60-
52
mij kwelde, ik den overgang uit deze wereld in de andere
als eene voorjaarswandeling zoude kunnen beschouwen.
Nochtans biedt de winter dezer wereld nog eene vreugde
aan, die ik niet gaarne opgeef, zelfs al geldt het \'t voor-
jaar der toekomende wereld. Het is mijne lieve Maria, die
de Heer mij tot eene hulpe in den nood en tot een engel
van vertroosting heeft geschonken. Maar gij vraagt mij wei-
licht, hoe het dan toch inwendig gedurende alle deze aan-
vechtingen is gegaan. Behalve eenige oogenblikken waarin het
mij toescheen alsof God mij in zijn gramschap tuchtigde, heb
ik toch altijd de overtuiging in mij omgedragen, dat de Heer
mij uit liefde, tot mijn bestwil kastijdde. Ik was dikwijls te mid-
den der bangste smarten, zoodanig van zijne liefde doordron-
gen, dat ik hem durfde zeggen dat, bijaldien het Hem goed-
dacht , Hij zijne slagen kon verdubbelen. Ik heb echter zware
inwendige aanvechtingen, gerichten van God door moeten
maken. De Heer stond voor mij en hield mij mijn geheel
vroeger leven voor oogen en ziet! het was tot heden toe ééne
lange reeks van zonden. Hij liet mij geen enkel goed werk
over. Ik moest God om vergeving vragen vanwege mijne
prediking, mijn gebed, alle mijne gedachten, woorden en
daden; kortom ik moest mijn gansche leven opgeven, en het
aan de voeten des kruises brengen. De dag dat ik zulks
deed, was een der gelukkigste mijns levens, ofschoon ik
wellicht nimmer in mijn leven zulke hevige lichamelijke pijnen
uitstond als juist op dien dag. Mijn hart had lang overdacht:
al bezit ik dan ook geene deugden, dan heb ik althans ge-
duld. Doch juist op dit punt gaf de Heer mij zulk eene ge-
duchte nederlaag, dat ik mij over mijn ongeduld moet scha-
-ocr page 61-
53
men. Want op eens, nog niet lang geleden brak het onge-
duld mijns harten los, en verspreidde zich over alles wat
mij omringde ; het ging zelfs zoo ver, dat ik vermeende, dat
mijne vrouw en allen die mij omringden mij onrecht aande-
den, wanneer zij niet uit zichzelf raadden, zonder dat ik
het zeide, wat ik noodig had en wat ik begeerde. "Wel viel
dit alles inwendig voor, en na iederen aanval van ongeduld
was ik zeer bedroefd; maar ik werd er niet eerder van ver-
lost, als toen ik het aan mijne vrouw en aan Isenberg had
beleden. Nu rust ik in de armen van mijnen Heiland en ver-
wacht niets buiten, maar alles van zijne genade!" Er ver-
liepen vier maanden; Gobats ontzettend lijden bleef hetzelfde!
God had hem en zijne vrouw een lief dochtertje geschonken.
Het was reeds zeven maanden oud, en nog niet eenmaal
had de vader het in de armen kunnen drukken, zoo hevig
en aanhoudend waren zijne smarten. In dien tijd schreef hij
den 5dea Februari 1836 aan zijne zuster: »De Heer leeft,
maar tusschen mij en den dood is slechts ééne schrede. Doch
hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des
Heeren; zoodat, hetzij wij onder het leed gebukt gaan of
door pijnen worden gekweld, wij nochtans zeggen kunnen:
»Dood, waar is uw prikkel? Hel waar is uwe overwinning.\'\'
Gode zij dank, die ons de overwinning gegeven heeft door onzen
Heer Jezus Christus." Ziedaar den toestand mijner ziel. Ook ik
moet zeggen: »Treedt toe, gij alle Godsgezinden, en ik zal u
zeggen , wat Hij voor mijne ziel gedaan heeft." Ps. 66 :16. Wij
spenen thans de kleine Sofie en het kost weinig moeite; het
heeft veel meer moeite en tijd gekost om mij aan de wereld
en hare ijdelheden te spenen.
-ocr page 62-
54
Nu begon dit echter, zoo ik meen, te gaan , zoodat ik slechts
in de pijnlijkste oogenblikken den Heer dringend bad, mij
een weinig lucht te geven om mijne longen te verkwikken.
Zoo gij hier waart, zoudt gij even als mijne lieve vrouw,
mij dikwerf vragen, of ik het spreken heb verleerd? Mijn
antwoord is, dat ik negen maanden onafgebroken aan de
poorten der eeuwigheid heb gestaan, en daar heb ik bijna
de taal van dit leven vergeten, zonder evenwel die der toe-
komende te leeren.
Ik stamel de eene en de andere, doch mijne natuurlijkste
taal is vooralsnog weenen en zuchten. — Doch genoeg klaag-
liederen! Geloofd zij God, die ons troost in al onze
droefenissen. De stem ontbreekt mij om met den mond te
zingen, maar met mijn hart zing ik meer Halleluja\'s als ik in
mijn leven gedaan heb; want de Heer is bij mij ! Dikwijls
moet ik uitroepen; ik ben gelukkig!" Weken en maanden
verliepen, maar de ure der verlossing brak nog niet aan.
»Mijn sterven is nog niet voltooid," schreef hij den^den
Juli 1836 aan zijn\' vriend Gagnebin, den leeraar van het
dorp zijner geboorte, »doch ik weet in wien ik geloof, en werp
mij met een volkomen vertrouwen in zijne armen. Maar hoe
beklaag ik de arme zielen, die in hun lichamelijk lijden het
anker des heils nog niet hebben gevonden."
Tot dusver had Gobat in zijne vurige liefde voor de Abys-
siniërs den wensch blijven koesteren, wederom in het land
zijner liefde den Heer te mogen verkondigen, of den dag
der opstanding te verbeiden. Thans bracht hij ook dezen wensch
zijns harten den Heer ten offer. Den dood voor oogen hebbende
verliet hij den l»ten September 1836, met vrouw en kind>
-ocr page 63-
55
\'Adowa. Hij smeekte den Heer, dat hij vrouw en kind zelf
naar Beuggen, of ten minste naar Kaïro mocht brengen. De
reis was, zooals zich denken Iaat, uiterst bezwaarlijk en pijnlijk ,
terwijl het dochtertje onderweg ziek werd en stierf. Half No-
vember bereikten zij Kaïro, en reeds op den 30\'e» kon Gobat
schrijven: »Ik begin het hoofd wederom op te heffen." Op
dien zelfden dag schreef hij aan zijn\' vriend, den predikant
Werner in EfTringen bij Calw, die zonder dat Gobat zulks
vermoedde, met eene zuster zijner vrouw was verloofd
een brief, waarin niet alleen eene diep kinderlijke ge-
moedsgesteldheid, maar ook eene verrassende geestigheid
doorstraalde. » Lieve broeder Werner! In het volgende voor-
jaar , hoop ik naar Europa te gaan. Nu heb ik reeds bedacht,
dat, bijaldien gij in een klein dorp in het Schwarzwald
gehuwd zult zijn, en vooral wanneer gij zulk eene lieve
vrouw zult hebben als ik, wij dan misschien voor een
poosje bij u komen schuilen. Gij zult moeilijk een uit-
vlucht kunnen vinden om u daaraan te onttrekken. Hebt
gij slechts een klein huis, dan kan ik u zeggen dat wij in
een hebben gewoond , dat slechts 41 voeten in doorsnede
was, en dat wel in een\' tijd dat het dagelijks regende, en
wij dan doornat in een ander trokken. Ook zijn wij gewoon
in holen te leven, of onder Gods vrijen hemel. Zijt gij ziek,
ook daaraan zijn wij gewoon, en kunnen u oppassen. Zijt
gij bedroefd, wij ook. Slechts dan , wanneer gij zeggen kunt
dat gij volkomen gelukkig zijt, moet ik bekennen dat wij
niet bij elkander passen. Nochtans zijn ook wij gelukkig en dik-
wijls zoo vroolijk dat wij u somtijds, zouden kunnen vroolijk
maken. Ik kan namelijk in geen beproevingen nalaten naar
-ocr page 64-
56
de hand te vragen die de roede gebruikt, daar ik weet dat
het de hand der liefde is. Nu, dtiar waar de liefde Gods
aanwezig is, moet men gelukkig zijn, al moest men schreien
van pijn. Vraagt gij mij nu hoe het met mij is, dan kan
ik u niet beschrijven in welk een toestand ik mij bevind.
Ik ben noch gezond, noch ziek, mijn toestand zweeft tus-
schen gezondheid en ziekte, tusschen leven en dood, tusschen
God en den Satan, tusschen hemel en hel. Ik voel iets van
dat alles aanwezig; dat wil zeggen: Alles is stukwerk. Kunt
gij mij melden, dat gij der volkomenheid meer nabij zijt,
dan verheugt gij daardoor zeer uw broeder Gobat en zijne
u groetende tweede helft." In die gemoedsgesteldheid kwam
Gobat in Beuggen aan. Waarom had God hem voor den ar-
beid in Abyssinië eerst zoo heerlijk toegerust, en hem daarna
met zulk eene scherpe roede vandaar verjaagd? Waarom?
Degeen die door den zooeven medegedeelden brief in Gobats
hart heeft gelezen, heeft het antwoord op dit ernstig waarom
ontvangen. En wie nog een ander antwoord begeert, zal dat
in een volgend hoofdstuk ontvangen.
HOOFDSTUK XI.
OP NAAR JERUSALEM.
Slechts langzaam kwamen Gobats krachten weder aan. Aan
een terugkeeren onder de tropische zon viel niet meer te den-
-ocr page 65-
57
ken; toch kon hij in 1839 de leiding eener hoogere kweek-
school op Malta overnemen , waar de inboorlingen der kustbe-
woners aan de Middellandsche Zee eene evangelische opleiding
konden krijgen. Ten einde land en volk des te beter te leeren
kennen, ondernam hij eene reis naar de Drusen en Ara-
bieren van den Libanon; ook ditmaal gaf de Heer hem tot
geleibrief dit woord mede: »Tast mijnen gezalfde niet aan,
en doet mijne profeten geen kwaad." Ps 105: 15. Bijge-
loovige vrees en eene hyena moesten hem het leven redden.
Hij had reeds den eenen geleider na den anderen gezocht.
Slecht één had hij nog niet gezien en juist deze had hem
op de vriendelijkste wijze uitgenoodigd, daar hij met hem
over ernstige, godsdienstige zaken wilde spreken. Pas in de
laatste dagen van zijn verblijf in den Libanon gelukte het
Gobat, tijd en geleider, beide te vinden. Als zij eenige uren
geloopen hadden, ritselde er iets in hunne nabijheid in het
kreupelhout, en eene hyena sprong dwars voor hen uit over
den weg. Terstond keerde de geleider om, uit vrees dat dit
teeken onheil spelde. Al wat Gobat ook trachtte te zeggen,
baatte niets, en daar deze alleen den weg niet vinden kon,
keerde hij bedroefd om, en scheepte zich den volgenden
morgen naar Alexandrië in. Nauwelijks was hij aangeland,
toen een vriend uit Beyroet hem schreef, dat de Drusen-
geleider beschaamd had uitgeroepen: »Deze Gobat moet on-
der de bijzondere bescherming van God staan; want ik had
hem slechts mijn geleide aangeboden om hem te vergiftigen,
of op eene andere wijze om het leven te brengen." Vol aan-
bidding legde Gobat den brief neder. Het was hem opnieuw
duidelijk geworden, dat van elk voorval dat onze plannen
-ocr page 66-
58
vernietigt, het woord van Jezus geldt: »Wat ik doe weet
gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan." De
tijd was nabij, waarin Gohat zoude ervaren, waarom de
Heer hem niet in Abyssinië wilde laten strijden en over-
winnen. Hij had hem voor Jerusalem bestemd.
Toen Frederik Willem IV in \'t jaar 1840 den troon be-
steeg, richtte hij zijn ven-en blik terstond naar die streken,
vanwaar licht en leven over het menschelijk geslacht is
uitgegaan. Het smartte hem dat juist daar de Christenheid
zich als een zouteloos volk deed kennen, zonder dat het
Evangelie eenige kracht ontplooide. Hij vatte daarom het
plan op, de beide grootste protestantsche volken, Pruisen
en Engeland, te verbinden, om in Jerusalem eene evange-
lische gemeenschap onder het beheer van een bisschop daar
te stellen, en daardoor het protestantisme als eene ver-
eenigde macht te vestigen. »Ga heen," beval hij ridder Von
Bunsen, »en zeg aan de Engelsche Christenen, dat ik hen
boven het graf van onzen gemeenschappelijken Verlosser de
hand der christelijke vereeniging bied." De bisschop zoude tot de
Engelsche kerk behooren, doch bij afwisseling door Enge-
land en Pruisen worden benoemd. Tot bezoldiging gaf de
koning uit zijn eigen kas 318,000 mark.
Het plan kwam in 1841 tot stand; maar reeds in 1845
overleed de eerste bisschop, een proseliet, Dr. Alexander, die
door koningin Victoria was benoemd. De keus van Frederik
Willem viel op Gobat. En wie zoude ook meer geschikt zijn
geweest voor het herderlijk ambt in Jerusalem, als deze
man, die door God zelf toebereid, als een veteraan daar
stond, duizend stormen doorgestaan hebbende. Den 9<len Juli
-ocr page 67-
59
werd Gobat door den aartsbisschop van Canterbury gewijd.
Toen reisde hij naar Berlijn naar Frederik Willem IV, die
den bisschop met warme genegenheid ontving, hem op Sans-
souci liet logeeren en hem zijn koninklijk rijtuig te zijner be-
schikking aanbood. Gobat bleef even nederig als hij was. In eene
groote vergadering, waar hij vonken van liefde voor het Heilige
Land uitgestrooid had die thans nog branden, zegt hij:
»Ik heb geene opvoeding aan de Universiteit ontvangen,
maar in de holen van roovers, onder wilde dieren , door ziek-
ten, waarbij de Heer de middelen zegende, opdat zij voor
mij levende boeken zouden worden, waaruit ik Zijne genade,
macht en wijsheid zoude leeren kennen." In December liet
Gobat het anker op de hooge zee voor Jaffa, het oude
Joppe, vallen. Een cirkel van rotsen en klippen strekt zich
voor deze stad tot in zee uit, die slechts aan kleine booten
door een\' nauwen ingang, toegang verleenen. In zulk een
bootje moest ook Gobat door de schuimende en spattende
golven aan land komen. Hij merkte op, met hoeveel wijsheid
God het land gekozen had, waarin Hij zijn volk wilde op-
voeden. In het midden der met akkerbouw bekende volken,
was het schier van alle kanten van de gemeenschap met de
heidenen afgesloten, ten Westen door zandbanken en klip-
pen , ten Noorden door den rotsachtigen Libanon, ten Zui-
den en Oosten door de woestijn, en toch kon juist vanhier
uit, op Gods tijd, het Evangelie gemakkelijk naar alle wereld-
deelen gebracht worden. Door de, van oranjeboomen voor-
ziene tuinen van Jaffa voert de weg naar Jerusalem over
het heuvelachtige Saron, het eerst naar het van cactussen
omringde Ramleh, het oude Arimathea, met overblijfsels
-ocr page 68-
60
van den overschoonen klokkentoren uit den tijd der kruis-
ridders, vanwaar men het naburige Lud of Lydda, waar
vroeger Petrus den lamme genas, ziet liggen, te midden der
schaduw van eenige onvruchtbare palmboomen. Aan gene
zijde van Ramleh ziet men reeds het rotsgebergte vanJuda.
De dorpjes die men doortrekt, bestaan uit armzalige leemen
hutten, waarvoor met lompen bedekte vrouwen en kinderen
in akelige ledigheid zitten nedergehurkt, totdat er een pel-
grim aankomt, dien zij onder het roepen van bakschisch!
bakscliisch! te gemoet loopen. De weinige palmboomen ver-
dwijnen, ook de olijf boomen worden zeldzamer, totdat men
bij Bab-el-Wadi, d.w.z. dalpoort, in de steenbergkloof Wadi-
Ali treedt. Degeen die van den St. Gothard door het een-
zame, onherbergzame, met steenen gevulde dal, reist, kan
zich ongeveer een denkbeeld van deze Wadi, maken. Slechts
aan enkele plaatsen is aarde genoeg om eenige vijgen en
wilde olijf boomen te doen opwassen; voor het overige vindt
men hier en daar slechts doornheggen en z.g.n. Johannes-
brood-boomen op de kalkachtige rotsen. Daar tusschenin
klauteren de kudden op en neder, en dikwerf hoort men
het roepen des herders, die de verstrooide schapen bijeen
wil verzamelen. Geleek de herder van Palestina op den onzen,
dan zoude Jezus moeilijk het beeld van een\' herder op zich
zelf hebben kunnen toepassen. Onze herders houden hunne
kudden door herdershonden in tucht en bedwang. De herder
in Palestina kent zulke hulpmiddelen niet. Hij regeert de
kudden door zijne stem alleen. Gobat was besloten evenals
de groote Herder met een\' stillen en zachtmoedigen geest der
liefde zijn herderlijk werk te aanvaarden. En inderdaad was
-ocr page 69-
61
elke polsslag van dezen, naar het lichaam zoo grooten en
krachtvollen man , voor velen, vol kinderlijke eenvoudigheid
en zachtmoedigheid, van het eerste oogenblik af aan dat hij
den bisschopsstaf in handen nam, totdat hij die nederlegde.
Toen Gobat op de hoogte van het gebergte kwam, keek
hij nog eenmaal om naar de bergen die beneden hem lagen,
naar de groote vlakte van Saron en de blauwe onmete-
lijke zee, loofde God en ging getroost zijn doel te ge-
moet , eerst steil naar beneden, langs de bekende Abu-
Gosch, dan weder opwaarts evenals Abraham, steeds met
geloovig verlangen naar de plaats uitziende die God voor
hem bestemd had. Nog een half uur te paard over den laat-
sten heuveligen bergrug en —• de muren en tinnen der hei-
lige stad , wenkten , door het avondrood beschenen, den pel-
grim tegen, links de zoogenaamde Goliatsburcht met des-
zelfs oude, kolossale fondamenten, rechts de Davidsburcht met
den sterken Hippicustoren, dien Titus bij de verwoesting der
stad tot een gedenkteeken en getuigenis hunner kracht, liet
staan, daarachter de koepels der huizen, en al die plaatsen ,
welke door de liefde en het lijden des Zaligmakers zijn ge-
wijd. Het was een beslissend oogenblik in het leven van Go-
bat. Hij naderde den toren van Jaffa. Met heesche stem rie-
pen ook hem, evenals allen reizigers, de kreupelen en me -
laatschen die langs den weg bedelen te gemoet, en strekten
al krijschende de verschrompelde leden naar hem uit, als
wijzende op den arbeid die hem wachtte.
-ocr page 70-
02
HOOFDSTUK XII.
DE ARBEID VAN DEN ZAAIER.
t \'
El-Kuds, de heilige, wordt Jerusalem door de Arabieren,
ïoowel als door de Mahomedanen en Christenen genoemd.
Van deszelfs inwoners ten getale van 24,000 zijn ongeveer
13,000 Turken, 7000 Christenen, 4000 Joden. De bergtop-
pen , waarop de stad in hare hooge, uitstekende muren als
een verholen vierkant ligt, verheffen zich 2500 voeten boven
de zee. Naar het Oosten, Zuiden en Zuidwesten vallen zij
«teil naar beneden, en wel ten Oosten in het dal Kidron of
Josafat, ten Zuiden en ten Zuidwesten in het dal Gihon of
Hinnom. Van dezen kant af gezien, schijnt Jerusalem nog
altijd de stad op den berg en streelt oog en hart. Van bin-
nen bemerkt men echter al te duidelijk, dat de mensch in-
derdaad, zoo als iemand eens gezegd heeft, met de beste
vleugelen toegerust om in de lucht op te stijgen, tevens een
paar fiksche laarzen noodig heeft om de straten door te
gaan, want die zijn in Jerusalem even ellendig als de gansche
toestand der stad. Gobats aanvang was aangenaam maar
moeilijk. Aangenaam, want wie zoude niet met innige vreugde
arbeiden daar waar onze hooggeprezen Heiland vóór ons
heeft gewerkt. Moeilijk, want wie zal het zout weder krach-
tig maken, waar het onzout is geworden! Daarbij was het
-ocr page 71-
63
arbeidsveld van Gobat zeer groot. Het omvatte Palestina,
Syrië, Egypte en Abyssinië. De kudde\', die hij op deze uit-
gestrekte weide moest hoeden, was er nog niet. Hij moest
die, evenals de groote Herder der schapen, eerst zelf
gaan opzoeken. Alles wat hij ontmoette, waren slechts, hoe
goed ook, geringe pogingen der kerkelijk Engelsch-Joodsche
Zending, die een hospitaal voor Joden en een school van
nijverheid voor proselieten had gesticht. Er bevond zich in
het geheele groote bisschoppelijke gebied slechts één geboren
protestant, maar geen evangelische school of kerk. Dat alles
was de Turksche regeering zeer weinig genegen. »Totdat
de zieke man dood en begraven is," zegt de Engelsche generaal
Lake, »zal het in Turkije niet vooruitgaan!" en de ambas-
sadeur eener groote Europeesche natie had nog kort te voren
gezegd: »Mijn keizer zal niet toelaten dat het protestantisme
in Turkije post vat." Zonder te rade te gaan met vleesch
en bloed ging Gobat aan het werk. Voor alles stelde hij
bijbelverkoopers en bijbellezers aan, die. het woord Gods in
allerlei talen in huizen en harten zouden brengen. Toen
stichtte hij in 1847 eene school voor knapen en meisjes, die
in het begin slechts door negen leerlingen werd bezocht. Zij
wies echter frisch op, als een jonge olijfboom, moest reeds in
1852 in een jongens- en meisjesschool worden verdeeld, waar-
van , niettegenstaande alle tegenwerking der Latijnen, Grieken
en Joden twee jaren later , de eene 56, en deze 52 kinderen
telde. Te gelijker tijd, in 1849 , gelukte het den bisschop, op
den berg Zion, trots alle hinderpalen en plagerijen der
Turksche overheid, een fraai en deftig godshuis te bouwen,
de Christus-kerk, een eigendom der Engelsch-Joodsche Zen-
-ocr page 72-
64
ding, de eerste in geheel het Oosten, waar het Woord Gods
weder luide werd verkondigd en het heilig avondmaal naar
de instelling des Heeren Jezus Christus werd toegediend. Den
volgenden zomer 1850 werd Jerusalem door vele en zware
krankheden geteisterd ; Gobat zag met droefheid in welk een\'
droevigen toestand de armen in hunne ellendige hutten ter
neder lagen, en kon hen toch niet helpen. Op zekeren dag
klopte de zendeling Reichhardt aan zijne deur. Hij was een neef
van de eerste diakones van den lateren tijd , Geertruida Reich-
hardt, had haar vóór zijn vertrek naar het buitenland, nog
eenmaal in Kaiserswerth opgezocht, en een brief voor Gobat
medegenomen, waarin Fliedner, diakonessen voor Jerusalem
beschikbaar stelde. Zulk een woord op dat oogenblik, scheen
den bisschop een wenk des Heeren te zijn. Hij verzocht
om twee diakonessen, en reeds half April 1851 zond
Fliedner aan den verheugden Gobat, vier zusters, waar-
van Gobat twee, als zijnde in zijn dienst, de eerste jaren
onderhield. In een huis op den berg Zion, nabij de Christus-
kerk , die aan Frederik Wilhelm IV toebehoorde en die hij
er voor afstond , werd het werk aangevangen, namelijk zie-
kenverpleging en opvoeding der kinderen. Was het begin
ook klein, ja armoedig, nochtans ondervond Gobat veel vreugde
van zijne nieuwe helpsters. Juist het vrouwelijke geslacht was
in het heilige land in een diepen doodslaap van do onwaardig-
ste slavernij en onwetendheid gezonken. Wat kon daar van
grootcr hulp zijn dan vrouwenhanden en vrouwenharten! Ten
einde op het heetste van den dag een koel, schaduwrijk
plaatsje te vinden, maakten de zusters op het platte dak
van een harer kamers, van sterk opschietende planten, een
-ocr page 73-
66
klein prieel, waarover uit den daaronder gelegen tuin,
eenige weinige palmboomen van Jerusalem derzelver bla-
den als waaiers uitstrekten. Hoe gebrekkig de plaats ook
ware, het uitzicht op het beneden liggende gedeelte van Jeru-
salem, was prachtig, namelijk op de grafkerk met deszelfs
grooten koepel, en daarvoor de zoogenaamde Muristan, waar
eenmaal de Johanniter-ridders hun statig hospitaal hadden en
waar thans in de bouwvalfen die de Sultan in 4871 aan den
keizer van Duitschland schonk, de evangelische Duitschers een
eenvoudig maar lief, net kerkje hebben gebouwd; in dit
prieel werd ook, als het binnenshuis te heet werd , aan kleine
meisjes onderricht gegeven, en Gobat verheugde zich dikwerf,
wanneer hij op dit gezellige plekje, aan de zusters en de
kinderen de hand kon drukken. Ik wil hier tevens mede-
deelen dat het Gobat vergund is geworden, de zaak der
diakonessen in de heilige stad met kracht te zien bloeien.
Schoon de Mahomedanen in het begin, het christelijke hos-
pitaal als een «hondenhok" haatten, werd deze ban der dweep-
zucht weldra door de macht der liefde, opgeheven. In plaats
daarvan stelde men werkelijk vertrouwen in de diakonessen.
Toen de consistoriaal-raad Dalton uit Petersburg zich in een
gesprek met een bedouïen, als Pruis deed kennen, riep deze
zoon der woestenij met stralende oogen uit: »Een Pruis,
ja, die ken ik wel! Gij hebt ons overwonnen!" »Hoedat?"
vroeg Dalton verwonderd. De bedouïen antwoordde: »Niet de
Pruisische mannen maar de Pruisische vrouwen hebben ons
overwonnen, de diakonessen uit Kaiserswerth. Allah is groot,
Jezus Christus is nog grooter!" Ook de schare van jonge
meisjes nam zichtbaar toe. Zij lieten het door aanbouw ver-
5
-ocr page 74-
GO
groote huis op den berg Zion geheel aan de zieken over,
en betrokken in 1868 eene nieuwe woning op de Gottfrieds-
hoogte voor de Jaffapoort, welke Talitha Kumi genoemd werd.
Dagelijks werden er 110 en meer meisjes aan den Wónder-
doener toegevoegd , die alleen tot den in doodslaap verkeeren-
den, spreken kan »Talitha Kumi! Ik zeg u dochtertje sta
op." Thans zijn reeds velen harer diakonessen geworden, an-
deren onderwijzeressen of getrouwe dienstboden en knappe
huismoeders. — Ook andere evangelische liefdewerken, die
oorspronkelijk met Gobats arbeid verbonden zijn, hebben zich
krachtig ontwikkeld, gelijk de Engelsch-kerkelijke zending
onder de Arabieren, die ten Noordwesten der stad, kerk
en school voor de Arabische protestanten heeft gebouwd, het
Syrische weeshuis voor jongens, dat vroeger de Crischona-
broeders Schneller toebehoorde, het asyl voor melaatschen
»Jezus hulp" en het weeshuis van den zendeling Muller in
Bethlehem, hetwelk onder de Berlijnsche Jerusalem-vereeni-
ging staat. Ook de andere belijdenissen begonnen met hen te
wedijveren. De Grieken richtten links en rechts nieuwe scho-
len op en verbeterden de oude. De Russen deden voor de Jaffa-
poort een trotsche rij van inrichtingen, hospitalen en toevluchts-
oorden verrijzen, die in uitgebreidheid en pracht huns gelijken
niet bezitten. De Latijnsche patriarch Valerga bouwde een nieuw
patriarchaat, dat trotsch boven de westelijke muren van Jeru-
salem uitsteekt, en bevorderde den wasdom van het groote
Jezuïeten-instituut in Betschala bij Bethlehem. De Fransche
proseliet Ratisbonne stelde de orde der zusters van Zion in,
die aan de Via Dolorosa een groot meisjes-instituut en hos-
pitaal bezit. Zoo had Gobats intrede te Jerusalem, naar alle
-ocr page 75-
67
kanten heen, deels aansporend, deels vruchtbaar gewerkt,
en wij willen met hem, den man des vredes, uit den diepsten
grond onzer harten vragen dat alles wat door de onderschei-
den Christelijke belijdenissen voor Jerusalem en het heilige land
gedaan wordt, geheel alleen in den naam en ter eere van
Hem moge geschieden , die daar zijn geheele liefdehart voor
de menschheid heeft ontsloten!
HOOFDSTUK XIH.
NAAR BETHLEHEM.
Te midden van dezen arbeid maakte de bisschop verschei-
den onderzoekingsreizen door het land, om ook op andere
plaatsen een deur voor het Evangelie te openen. Eenmaal
greep er iets eigenaardigs plaats. Hij kwam op een Vrijdag tegen
den middag te huis, en vond al de poorten gesloten. Wat
was dat? Onder de Mahomedanen loopt de sage dat Jezus
Christus van den Olijfberg komende, Jerusalem zal binnen-
treden en wel op een\' Vrijdag tusschen 11 en 1 uur. Daarom
hebben zij de Gouden Poort, die van het tempelplein naar den
Olijfberg voert, zorgvuldig toegemetseld, terwijl zij de andere
poorten des Vrijdags van 11 tot 1 uur goed gesloten en gegren-
deld houden. Gobat bezocht dikwerf het nabijgelegen Bethlehem.
De lezer zal gewis gaarne zulk eene wandeling met hem maken.
Wij wandelen de Jaffapoort uit, voorbij de Davidsburcht, het
-ocr page 76-
68
dal Gihon of Hinnom door, en stuiten weldra op het overblijf-
sel der waterleiding, die Salomo uit eene der, tusschen Hebron
en Bethlehem gelegene bronnen liet voeren, en die uit drie
reusachtige, ommuurde vergaarbakken bestaat. »Halt!" zeide
de bisschop en wendde onze blikken verder links naar beneden,
waar het dal in een rotsspleet uitloopt. Dat is, volgens zijne
uitlegging, de afschuwelijke plek waar het afvallige volk,
en zijn koningen, Ahas en Manasse aan het hoofd, hunne
kinderen in de gloeiende armen van het afgodsbeeld Moloch
legden. Later wierp men daar in een aanhoudend brandend
vuur de lijken der misdadigers en geslachte dieren, beschouwde
de plaats als een beeld der hel en noemde het Gé bene Hinnom,
d. w. z. Dal der kinderen des jammers, waarvan ook het
door den Heer gebezigde woord Gehenna is ontleend. Het dal
verlatende bestijgen wij rechts den »Berg van den boozen
raad," op wiens spits Caiaphas in zijn landhuis geraden zou heb-
ben den Messias te vermoorden; wij laten den akker des bloeds ,
waar Judas Iskariot zich verhing, ter linker zijde liggen en
komen aan de vruchtbare, zacht opgaande vlakte van Rephaïm.
In een uur staan wij op de hoogte naast het Grieksche Elias -
klooster. Aan het ongeduldige oog onttrekt Bethlehem zich nog
achter een\' bergrug, maar reeds verheft zich aan gene zijde
de steile top die aan de gansche streek een eigenaardig ka-
rakter geeft.
Het is de Frankenberg of Ferdes, Paradijsberg. Op des-
zelfs kruin bouwde koning Herodes de Groote , kort voor Jezus
geboorte, een sterke vesting. Hierin, meende de tiran , zoude
hij voor alle vervolging beveiligd zijn, en om des noods on-
opgemerkt er in te kunnen komen, liet hij, in den berg
-ocr page 77-
69
een marmeren trap van 200 treden maken. Van uit dezen
ruimen wachttoren richtte deze bloedmensch zijn\' blik naar
beneden op zijn schoon koninkrijk , waar in den lusthof van
Jericho de prachtige marmeren gebouwen prijkten, waarin hij
zijne laatste, afschuwelijke levensdagen sleet. Hij werd na-
melijk door eene krankheid overvallen, die even onzettend
was als zijn leven. Een inwendig vuur verteerde hem onder
de vreeselijkste pijnen; zijn geheele lichaam ging tot verrot-
ting over.
Toen de laatste ademtocht reeds op zijne lippen was, gaf
hij het bevel dat al de hoofdlieden van het Joodsche volk,
die in het Hypodrome te zamen waren gekomen, onmiddellijk
na zijn\' dood zouden vermoord worden, daarna ook zijn eigen
zoon Antipater. Daarna stierf hij. Met veel praal werd zijn
lijk van Jericho naar den burcht op den Paradijsberg gebracht,
waar hij voor slechts weinige jaren het kermen en steunen
der door hem vermoorde kinderen in Bethlehem had gehoord,
alsmede de bittere jammerklachten der ouders.
Jericho is met zijn palmboomen en beroemde balsemboo-
men van de aarde verdwenen, en van den burcht van Herodus
zijn nog slechts weinige steenen aanwezig." Gedurende dit ver-
haal des bisschops zijn wij in de laagte de plek voorbijge-
gaan, waar Rachel bij den weg is begraven, en hebben on-
gemerkt den laatsten bergrug bereikt. Zie, daar ligt Beth-
lehem in zonneschijn voor onze oogen, hoog op eenen dub-
belen bergtop, de stad, waar onder de heerschappij zelfs
van een Herodes, de eengeboren Zoon van God ons vleesch
en bloed heeft aangenomen. Links op den achtergrond toont ons
de bekwame geleider het zoogenaamde veld der herders. Moge
-ocr page 78-
70
het al of niet op deze plek geweest zijn dat de herders in
den gewijden nacht hunne kudden hoedden, nochtans is bij
Bethlehem het eerst uit der engelen mond de blijde bood-
schap gehoord, die alleen ons kan troosten te midden onzer
moeiten en bezigheden , op deze aarde die de Heer om dei-
zonde wil vervloekt heeft. Met onzen bisschop ontblooten wij
het hoofd en roepen vroolijk en beslist uit: »Dit is een ge-
trouw woord en aller aanneming waardig dat Jezus Christus
in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken, van
welke ik de voornaamste ben!"
Rechts aan den bergrug van den ouden stadstoren bevindt
zich het huis, waar liet vreugdevolle Evangelie weder zuiver
en goed voor de eerste maal aan de inwoners van Bethlehem
is verkondigd geworden, de eenvoudige, evangelische bid-
zaal met weeshuis en school. Links, aan het andere einde
der stad , op den steilen rots verheft zich het eigenlijke doel
onzer wandeling, de Christus-kerk, omringd door Latijnsche,
Grieksche en Armenische kloosters. Wij betreden spoedig de
stad, die onder hare 5000 inwoners, 300 Mahomedanen,
en geen enkelen Jood telt, en kruipen door een zeer klein,
nauw deurtje, daar het voorportaal uit vreeze der bedouïenen
is toegemetseld, de prachtige vijf hoekige kruiskerk binnen,
die Helena, de moeder van keizer Constantijn, boven de
rotsholte heeft laten bouwen, en die door velen sedert de helft
der tweede eeuw voor de geboorteplaats van Jezus gehouden
wordt. De groote eenvoud van bouw spreekt luide tot onze
harten. Een muur bedekt, helaas, het dwarsschip en koor
voor ons oog. De Grieken hebben zulks in 4842 bewerk-
stelligd om de Latijnen buiten het koor te sluiten. Door eene
-ocr page 79-
71
smalle opening treden wij het dwarsschip binnen, stijgen
dicht bij het hoofdaltaar in een rotsgang naar beneden en
staan — voor de kleine rotsholte, waar het onuitsprekelijk
groote feit heeft plaatsgegrepen, dat de Schrift met de een-
voudige woorden vermeldt: »En zij baarde haren eerstge-
boren Zoon!" — »Mijne vrienden," zeide de eerwaardige
bisschop, «onuitsprekelijk groot is de verborgenheid; God is
geopenbaard in het vleesch ! Maar het vleesch nut ons niet, de
geest is het die levendig maakt! De Grieken en Latijnen hebben
de rotswanden met goud, zilver en vele schitterende lam-
pen versierd; maar deze plek klaagt hen aan voor God en
getuigt tegen hen voor het oog der menschen!" En dan
verhaalt hij ons verder: »Toen ik in 1846 naar Jerusalem
ging, bevond zich hier onder het altaar nog eene zon van
louter zilver met veertig schitterende stralen, waarin echte
juweelen prijkten. Daar omheen stond geschreven: »Hic de
virgine Maria Jezus Christus natus est" (hier is uit de jonkvrouw
Maria, Jezus Christus geboren.) In het jaar 1847 was plot-
seling, men weet niet hoe en waarheen, deze schitterende
zilveren zon verdwenen. De Latijnsche monniken riepen: »Dat
hebben de Grieken gedaan!" sprongen van hun\' maaltijd op
waaraan zij juist waren gezeten, grepen naar hunne wape-
nen, en rukten op het Grieksche klooster los. Tot hun ge-
luk hadden dezen eenen evangelischen gast bij zich, professor
Dr. Schaffter, uit Berlijn. Deze voorkwam dat de monniken el-
kander doodsloegen. Men beklaagde zich bij den Pacha in Jeru-
salem. De Franschen trokken partij voor de Latijnsche, de
Russen voor de Grieksche monniken. Brieven vlogen van Parijs
naar Petersburg, heen en terug, en het einde van het lied
-ocr page 80-
72
was de vreeselijke oorlog in de Krim, waar het bloed met
stroomen werd vergoten. Hadden wij voor 5 of 6 jaren
weder opnieuw een bezoek aan Bethlehem gebracht, dan
zoude de bisschop verder hebben medegedeeld: »Ach, nog steeds
wordt de naam van Jezus op de plek zijner geboorte door
dezulken onteerd, die zich naar Hem noemen. In het voor-
jaar van 4873 maakten de Franciskaner monniken in den
rotsgang, die van uit hun klooster naar de grot der geboorte
leidt, des nachts een voorhangsel, ten einde zich daardoor
een recht van eigendom te verschaffen. De Grieken namen
het weg. De Franciskanen stormden binnen , en op de plek der
geboorte van Christus , ontstond een hevig gevecht. Van Jeru-
salem werden Turksche soldaten gehaald, die gedurende vele
weken van de kerk hun kampplaats maakten. Nauwelijks wa-
ren de Turken vertrokken, of de Franciskanen verordenden
eene processie in dat gedeelte der kerk dat hun niet toe-
kwam. De Grieksche bisschop, omringd van zijne priesters,
wees die af. Toen haalden die zelfde monniken, die eenen
rondgang des gebeds wilden houden, stokken en bijlen van
onder hunne monnikspijen te voorschijn, doodden de Grieken
en sloegen de kostbare lampen in stukken. Opnieuw werden
in en voor de kerk Turksche soldaten gelegerd. Nochtans
vernietigden de Latijnen, de door de Grieken vernieuwde
lampen. Daarop rukten de Grieken de kerk binnen, dreven
de Latijnen er uit, en toen dezen er weder trachtten in te
dringen, werden zij door degenen die zich in de kerk be-
vonden, met steenen en schoten begroet, en alles wat hun
in de kerk en in de grot toebehoorde, werd verbrijzeld! —
Wie weet hoe lang de strijd der Christenen zoude hebben
-ocr page 81-
73
geduurd, zoo niet de Pacha van Jerusalem met geweld vrede
had gemaakt! — — Hoe kunnen de Mahomedanen en Joden ,
zich voor zulke Christenen buigen? Is het geen tijd dat het
Evangelie aan dit, eens zoozeer begenadigd, maar thans
zoo diep gezonken land gebracht worde?"
Ons hart siddert. De hand des bisschops vattende, beloven
wij in den naam der evangelische Christenen: »Wij zullen
meer getrouw bidden en werken, opdat boven de gewijde
plek de zon der genade in heerlijkheid weder opga!"
HOOFDSTUK IV.
GEDRAAG U ALS EEN GOED KRIJGSKNECHT VAN CHRISTUS.
Als het zuurdeeg door het meel wordt geroerd, ontstaat
er altijd gisting. Ook het zuurdeeg des goddelijken woords,
hetwelk Gobat in het heilige land gebracht had, bracht de
gemoederen in beweging.
Nu hier, dan daar werd een hart voor de evangelische waar-
heid gewonnen, en bekende dat de Bijbel een richtsnoer voor
ons geloof en leven moet zijn. Onmiddellijk steeg de vlam van
kwaadwilligheid der inlandsche priesters en kerkvorsten om-
hoog.
Zij beschouwden deze bijbelsche Christenen niet als een
zout, maar als eene vuile vlek in hunne gemeente, overlaadden
hen met vloek en ban, en verdreven hen uit hun kerk.
-ocr page 82-
7i
Zulke arme, zoekende, verjaagde zielen kwamen dan bij
Gobat en tot de onder of met hem werkende zendelingen en
baden om hulp.
Zoude Gobat hen van zich afwijzen? Hij bracht hen te
zamen en verpleegde hen, en zoo ontstonden, zonder dat hij
zulks bedoelde, van lieverlede kleine protestantsche gemeenten
uit de inlandsche, Arabisch sprekende Christenen, te Jerusalem,
Bethlehem en het naburige Betschala, Ramleh, Lud, Jaffa ,
Nablus, Nazareth en andere plaatsen. In plaats van zich daarover
te verheugen en God te danken, ontstond er in Engeland onder
de protestanten zelf eene Roomsche partij, die het als een
schreeuwend onrecht beschouwde, dat Gobat uit deze uit-
gestootene Christenen eene evangelische gemeente stichtte. Met
ongeduld verlangden zij zijne aftreding, smaadden en belas-
terden hem. Aan het hoofd stond Lord Aberdeen , en in Jeru-
salem zelf de Engelsche consul Tinn , die aan de kinderen van
Lord Aberdeen onderricht had gegeven. Tinn liet zijn strijd om-
trent meeningen nog met eene persoonlijke vijandschap ge-
paard gaan, en verbond zich hiertoe met den voormaligen
Wallacjiijschen Jood R. R. die wel is waar den Pruisischen pas
bezat, maar volgens rechterlijke verklaring een twijfel-
achtig karakter aan den dag legde. Toen Tinn dezen man tot
Engelsch vice-consul benoemde, brachten Gobat en drie der ach-
tenswaardigste Britsche bewoners van Jerusalem bezwaren daar
tegen in. Tinn verklaarde deze vier heeren als zijne gevangenen.
Zij mochten niet buiten de poorten van Jerusalem gaan, Gobat
kreeg slechts, ter wille zijner gezondheid, verlof, dagelijks twee
uren frissche lucht buiten de muren te genieten. »De bisschops-
myter," zeide Gobat in die dagen, »heeft ook wat derzelver
-ocr page 83-
75
uiterlijk betreft, veel overeenkomst met een doornenkroon." In
een zijner herderlijke brieven, schrijft hij : »Daar elke pijl dei-
lastering , hoofdzakelijk tegen mij is gericht, voelde ik, dat
ik, het voorbeeld van mijnen Heiland navolgende , niets beter
doen kon, als stil te zwijgen, voor mijne vijanden te bidden
en mij Hem aan te bevelen, die rechtvaardig oordeelt." God
heeft geoordeeld. De Engelsche minister Malmesbury zond
een telegrafisch bericht dat de vier gevangenen oogenblik-
kelijk in vrijheid moesten gesteld worden. R. R. werd door den
Pruisischen consul in hechtenis genomen, en toen de Engel-
sche troonopvolger eenige jaren later het heilige land be-
zocht, ontzeide hij Tinn hem te vergezellen. Doch in Enge-
land nam iedereen die werkelijk evangelisch gezind was, een-
stemmig de partij op van Gobat. Ook kreeg hij van alle kanten
zooveel gaven ter ondersteuning van zijn werk, dat hij in
staat gesteld werd, voor zijne school, die tot dusverre in
een ongezond huis, in het midden der duffe stad gehouden
werd, buiten de stad op den berg Zion, een nieuw luchtig
huis te bouwen. Het stuk land ligt aan den zuidelijken grens
des bergs Zions, waar hetzelve rechtstandig in de Gehenna
afdaalt, tegenover den akker des bloeds en de berg des
boozen raads. Bij het wegruimen van het puin kwamen er
fondamenten van den eeuwenouden stadsmuur te voorschijn.
Thans behoort het zuidelijk gedeelte van den berg Zion niet
meer aan de stad. Sedert lang is het tot den akkerbouw
gebezigd. De inwoners van het Mahomedaansche dorp Nebi-
Daud,, die zich beroemen , in hunne moskee het graf van Da-
vid, en de paaschzaal te bezitten, trekken daar hunne voren,
eene letterlijke vervulling der voorspelling van Micha, hfdst. 3 :
-ocr page 84-
76
12. «Daarom zal Zion om uwentwille als een veld geploegd
worden." Vlak bij de school leide Gobat eene begraafplaats
voor de Engelsche en Duitsche gemeente aan. Later in 1860
werd de school tot een weeshuis voor jongens ingericht, en
daaraan een opvoedingshuis voor evangelische, Arabische on-
derwijzers en catechiseermeesters, verbonden. Eene gansche
reeks van degelijke arbeiders is vanhier in de meest verschil-
lende gedeelten van het heilige land , uitgegaan. Gobat vertoefde
met het grootste genot aan deze plaats van bijzonderen zegen.
Bespeurde hij uit de steenen om zich heen, in de duistere plaat-
sen beneden en tegenover zich, dat de bedreigingen Gods geen
ijdele klank zijn, dan betuigde de vroolijke, bloeiende schare
van jongens dat ook de beloften Gods eeuwig \'vast staan. Dat
gaf hem moed, ook op dit gebied van zijn arbeid niet te
vertragen, op hetwelk hij de minste vruchten ontdekte, nam.
onder het volk van Israël zelf. Bewogen vertoefde hij menig-
maal aan den westelijken muur van den tempelberg, waar
de Joden hunne jammerklachten doen hooren. Daar toch be-
vindt zich nog een overoud echt stuk zijmuur, wel niet
van den tempel zelf, maar toch van den tempelberg, die
in het dal van Tyropoön, tusschen Moria en Zion ongeveer
100 voet hoog, door Salomo is gebouwd, ten einde boven
rondom den tempel eene plaats te bereiden voor de gansche
toestroomende menigte des volks. Thans ligt de onderste helft
van den muur onder puin begraven. De eerste negen rijen
van steenen boven den grond bestaan uit ontzettend lange
gehouwen steenen van 10-—15 voet, en zijn door hun\'vorm
het bewijs van hunnen hoogen ouderdom, terwijl de bovenste
rijen blijkbaar van lateren datum zijn. Daar komen nu eiken
-ocr page 85-
77
Vrijdag \'s namiddags van heinde en verre weenende Joden
bijeen, rijk en arm, oud en jong, mannen en vrouwen, dik-
werf schoone, eerbiedwaardige gestalten. Sommigen drukken
het voorhoofd tegen de muurblokken en bevochtigen die met
hunne tranen; anderen kruipen op den grond, en bewegen,
minder of meer hardop biddende, het bovenste gedeelte des
lichaams en stooten daarmede steeds sneller tegen de doode
overblijfselen van het oude heiligdom. Daarna begint de voor-
zanger: »Vanwege het paleis, is het hier woest," en het
volk valt in: »en zitten wij eenzaam en weenen." De voor-
zanger vervolgt: »Vanwege de muren, die verbroken zijn —
vanwege onze heerlijkheid die vergaan is — vanwege onze
groote mannen die daar nederliggen — vanwege de pries-
ters die gestruikeld hebben —• vanwege onze koningen die
hen veracht hebben" — en na eiken volzin roept het jam-
merende volk: »Zitten wij eenzaam en weenen!" Of dan
begint de voorzanger: »Wij bidden U, ontferm u over Zion!"
Het volk: «Vergader de kinderen van Jerusalem!" Voor-
zanger : »Kom toch spoedig, Verlosser van Zion!" Het volk :
»Spreek naar het hart van Jerusalem." Voorzanger: »Schoon-
heid en majesteit omringe Zion." Het volk: »Ach, wees Je-
rusalem genadig." Voorzanger: »Moge spoedig het koninkrijk
in Zion verschijnen." Het volk: »Troost alle treurenden
over Jerusalem!" Voorzanger: »Moge vrede en vreugde over
Zion opgaan." Welk Christen zoude niet bij het hooren van
deze klaagliederen bewogen worden, en met bazuinen door de
gansche wereld waar Joden wonen, luide uitroepen : »De wor-
tel en de spruit van Jesse is gekomen; het is onze en uw
Heiland Jezus Christus, die geprezen is in eeuwigheid!"
-ocr page 86-
78
Maar steeds moet de eeuwige God zeggen: »Mijn volk hoort
het niet en Israël neemt het niet ter harte!" Zelfs Gobat,
schoon hij Israël een warm, ruim, toegenegen hart toedroeg,
moest het ondervinden, wat zijn meester vóór hem onder-
vonden had. Door zijn woord en werkdadige liefde die hij
gedurende den hongersnood en de besmettelijke ziekten aan vele
arme, zieke Joden, zoowel mannen, als vrouwen en kinderen
bewees, werden slechts enkelen tot het geloof in hun\' Messias
gebracht — in het geheel 200, waaronder voortreffelijke
mannen en vrouwen — maar het volk over het algemeen
genomen, bleef blind en verbitterd tegen zijn\' Messias, even-
als ten tijde toen Hij in hunne steden en dorpen rondging,
weldoende en het Evangelie predikende. En toch moes-
ten die verbitterde lieden zelf betuigen, dat het Evangelie
goede vruchten voortbrengt. «Voortijds," verhaalt Gobat in
een zijner brieven, «beweerden de rabbijnen, dat geen Jood
waarachtig tot het Christendom kon bekeerd worden, en
onze proselieten alle of huichelaars of slechte menschen waren.
Thans bekennen zij dat velen onder hen oprecht en goed
zijn. »Maar," voegen zij er bij, »het is de duivel die hen
dringt, goed te zijn en goed te doen, om daardoor ook
andere Joden te verleiden!" — »Dit getuigenis tegen ons,"
voegt Gobat er bij, »kan niet anders, als bemoedigend voor
ons zijn."
-ocr page 87-
79
HOOFDSTUK XV.
EENE BISSCHOPPELIJKE REIS DOOR HET HEILIGE LAND.
De reizen die Gobat ambtshalve en voor zijne uitspanning
deed, brachten in den stillen gelijkmatigen arbeid nu en
dan eenige afwisseling teweeg. De afmatting zijner jeugdige
jaren deden zich in zijnen ouderdom gevoelen. Hij was ge-
noodzaakt , tot versterking nu en dan naar Europa te reizen,
maar ook van dezen tijd van uitspanning maakte hij getrouw
gebruik, om het vuur der liefde voor het heilige land en
deszelfs bewoners in Engeland, Duitschland en Zwitserland
levendig aan te wakkeren en gaven voor zijnen uitgebreiden
werkkring te verzamelen. Want, hoeveel hij ook van zijn
bisschoppelijk inkomen of persoonlijk eigendom , voor zijne
noodwendige herstellingsreizen afzonderde, zoo bleef toch eene
krachtdadige ondersteuning der vrienden Zions noodzakelijk
om de scholen en gemeente te onderhouden, die door hem
en zijne medearbeiders in het woeste land waren opgericht.
Wij willen den bisschop op eene zijner bezoekreizen verge-
zellen, om zijn leed en vreugde te deelen. In het voorjaar
van 1872 , toen de amandelboomen als met een bloesem
van sneeuw bedekt waren, en de tortelduiven zich lieten
hooren, trok hij op, niet in een gemakkelijk rijtuig, maar
te paard; want rijwegen zijn onbekend zoowel in het hei-
lige land als in het schoone Turkije. In Ramleh steeg hij af.
-ocr page 88-
80
Ook van Lydda en Jafla waren de Arabische protestanten
daarheen gekomen, om met hun\' herder het heilige Avond-
maal te houden, \'s Namiddags ondervroeg hij de 100 jongens
en meisjes die in Ramleh de school bezochten, en verheugde
zich over hunne vorderingen in de kennis der Heilige Schrift
en hun zingen. Daarna bezocht hij de school van het nabij-
gelegen Lydda, die 90 kinderen telde, waaronder 35 Ma-
homedaansche. De leermeester is een leerling van het bisschop-
pelijke weeshuis. Daar deze juist het Evangelie van Markus
behandeld had, vraagde Gobat naar deszelfs inhoud. »De
kinderen," zeide de bescheiden bisschop vertelden de dingen
beter als ik het zoude gedaan hebben." De chatub (Mahome-
daansche priester) van Lydda, die zijn zoon op school had,
woonde het examen bij. Toen hij verwijten van de Maho-
medanen moest hooren, zeide hij: »Ik rekende het tot mijn
plicht, het examen bij te wonen; want ik hoor altijd iets
goeds in de school." Daarop nam hij den Bijbel, dien hij
dagelijks onderzocht, en las dengenen die hem berispten en
allen die zijn winkel voorbijgingen, daaruit voor.
Na een bezoek aan de gemeente in Jaffa en een kort
oponthoud in Alexandrië en Kaïro, toog Gobat per schip naar
Haïfa, waar in de blauwe zee de groene Karmel uitsteekt,
van welks hoogte God eenmaal den biddenden Elia met vuur
geantwoord heeft. Te paard ging hij landwaarts door de
Galilesche bergen naar Nazareth. Op zulke tochten door het
land merkte Gobat alles aandachtig op , wat hij onderweg ont-
moette , waardoor hem vele uitdrukkingen en beelden uit den
Bijbel duidelijk werden. Zoo zag hij eens, of het juist op
dezen tocht, of vroeger plaats greep, weet ik niet juist
-ocr page 89-
81
te zeggen, dicht bij hem op een rotsblok een arend zitten.
Het koninklijke dier bleef trotsch op zijne plaats, totdat de
ruiter zeer dicht naderde. Toen keek hij hem scherp in de
oogen, verhief twee-, driemaal de groote vlerken en vloog
met langzame vlucht boven zijn hoofd op, steeds sneller zich
in het luchtruim verliezende. »Die op den Heer vertrouwen,
krijgen nieuwe kracht, en zullen opvaren als de arenden."
In Schefamer rustte Gobat uit; want daar werkte zijn evan-
gelist Seraphim Butaje. Deze man had zijne opleiding in
het Jezuïeten-klooster in den Libanon gehad, doch mot hart
en ziel het Evangelie aangenomen hebbende, had hij, niet-
tegenstaande de vijandschap der Roomsche monniken en
nonnen en de menigvuldige vervolgingen der Mahomedanen ,
in dit dorp eene kleine protestantsche gemeente gesticht.
\'s Namiddags , den 24»ten Maart bereikte de bisschop het in
liefelijk groen verborgen Nazareth, waar zijn schoonzoon
Zeiler trouw en dapper voor het Evangelie streed, en onder-
vroeg nog denzelfden avond 45 Arabische jongens en meisjes
die hunne, belijdenis wenschten te doen. Voor deze plechtigheid
betrad hij des Zondags vroeg voor de eerste maal de,
met opmerkzame toehoorders en goede zangers gevulde , gothi-
sche kerk, welke Zeiler met ontzaglijk veel moeite, ten spijt van
Turken, Grieken en Latijnen, ter eere van Jezus, had voltooid.
Zij ziet van de berghelling vriendelijk en zegevierend op de stad
en het dal neder. Gedurende de volgende dagen bezocht Gobat
de school waarin 60 jongens goed onderricht kregen, en het
kleine Seminarium waarin zeven Arabische jongelingen voor
catechiseermeesters, schoolonderwijzers of bijbellezers werden
opgeleid. Ook bezocht de bisschop met veel vreugde de vier
6
-ocr page 90-
82
andere evangelische gemeenten en scholen, die als levende
bronnen in een rotsachtig land rondom Nazareth liggen. Na
onophoudelijken arbeid beklom hij nog eenmaal met de zijnen
den berg, waaraan Nazareth gelegen is. Daarboven geraakte
de Christen geheel in verrukking; want hem blonken de
velden tegen, waar in stille afzondering de Zaligmaker der
wereld, zich voor zijn werk bereidde, en in de verste verte
verhieven zich stomme en nochtans sprekende getuigen der
Goddelijke gerechtigheid en genade. Naar het Zuiden ligt in
de diepte, de vlakte Jizreël of Esdraelon, het tooneel van
zoovele gerichten en uitreddingen Gods. Ten Westen ligt de
Karmel, de oude getuige van Jehova, gelijk een hoog altaar
dwars door het land; daarachter, zich in den horizont ver-
liezende, de glansrijke zee; ten Noorden blikt de met sneeuw
bedekte Hermon, door de zon rood gekleurd, als een vuur-
kolom neder, en ten Oosten steekt de Tabor geheimzinnig
het hoofd boven de lagere bergen omhoog. Daarhenen wendt
men zoo gaarne den blik; want aan den weg derwaarts
. ligt aan het einde van het stadje de Mariabron, die thans,
evenals vóór 2000 jaren, de éénige bron van Nazareth is,
waaruit gewis ook Maria en Jezus water hebben geput.
Verder oostwaarts heen vliegen dan de gedachten naar die
steden , waar Hij de meeste wonderen heeft verricht, en wier
inwoners zich toch niet hebben bekeerd. Het blauwe meer
van Gennesaret, waaraan ze gelegen waren, is thans
nog gelijk toen, helder voor het oog van hem, die Galilea
bezoekt; maar Chorazin en Bethsaïda zijn verdwenen, Tiberias
is het ellendigste en vuilste gat dat men zich denken kan, en
van het, tot den hemel verhoogde, Kapernaüm, is niets
-ocr page 91-
83
meer te zien als eenige rots- en marmerblokken, die van struik-
gewassen bedekt zijn, die in en bij het dorp Tel Hum aan
het noordeinde van het meer uitloopen.
Naar lichaam en ziel gesterkt, reisde de bisschop den
4den April van de bergen van Galilea naar de vlakte, links
eerst voorbij den heerlijken berg Tabor, dan langs Endor,
vervolgens door Naïn, aan den kleinen Hermon , naar Jizreël,
aan den voet van het Gilboa-gebergte, aan welks bergrug
eenmaal Saul en Jonathan werden gedood. De rit door de
vlakte van Jizreël toonde hem nogmaals hoe verwoestend de
hand der Turken op het land rust; want de vruchtbare, door de
Kison bevochtigde, vlakte wordt nog weinig bebouwd, om-
dat de roofachtige Bedouïenen de arme Fellachen of boeren toch
van al het koren zouden berooven. Zoo wassen dus op den
vetten bqdem op onafzienbare afstanden reusachtige distelen,
waardoor paarden en ruiters zich moeten heenwerken. \'s Namid-
dags kwam Gobat in Jemin aan. Daar wachtte hem een troepje
arme protestanten op. Zij kwamen uit twee naburige dorpen
Burken en Zebabde, waar de bisschop twee scholen onder-
hield, en wenschten hun herder naar Zebabde te verge-
zellen. Nadat hij daar de achttien kinderen van de pas twee
jaren bestaande school had ondervraagd, hield hij met de volwas-
senen een bijbeloefening, en at \'s namiddags met allen. Het was
voor hem een schoone dag. De verdere weg leidde door het ge-
bergte van Efraïm langs Sebaste, waar op den beplanten berg-
rug nog enkele, gebrokene zuilen de vervlogene heerlijkheid van
het oude Samaria aanduidden, »de prachtige kroon der dronke-
nen van Efraïm, welker sieraad is eene afvallende bloem," zoo-
als Jesaja de stad profetisch in éénen adem noemt (Jes.
-ocr page 92-
84
28 : 4). Vermoeid keerde Gobat\'s avonds naar Nablous terug.
Deze stad, de tweede in grootte van Palestina, door de Joden
vroeger Sichem , en door de Romeinen Neapolis genoemd , ligt
tusschen den berg Ebal ten Noorden en Gerizim ten Zuiden en
telt ongeveer 13000 meest Mahomedaansche inwoners. Sichem
is het vochtigste gedeelte van het heilige land. Overal ontspringen
bronnen en ruischen beken. Weelderige tuinen met olijf-,
amandel-, granaat" en vijgeboomen vullen het dal, en strekken
zich tot den Gerizim uit.
De geur der bloeiende rozen, mirten en oleanders vervult de
lucht. Doch de steile Ebal is steenachtig, donker, onvruchtbaar
en draagt nauwelijks iets anders als statige cactussen van
een manslengte. Hier, waar vriendelijke vruchttuinen en donkere
rotskloven zoo dicht aan elkander grenzen , moest het gan-
sche volk na den intocht in het beloofde land zich verzame-
len , om de ooren wijd te openen voor de wet, die vloek en
zegen predikt. Op den liefelijken Gerizim stonden de zes
stammen, wier leidslieden den zegen uitriepen voor hen die
naar Gods wet wandelden, en op den Ebal de andere zes , die
uitriepen: «Vervloekt is hij, die niet doet naar hetgeen in
de wet geschreven is." En het gansche volk aan deze en
gene zijde riep daarop »Amen," uit. Men kon wel verwon-
derd vragen, hoe het mogelijk was, op zulk een afstand
van Ebal tot Gerizim de uitgesproken woorden te verstaan.
De oostersche lucht is fijner en de oostersche keel scherper
als de onze. Toen ik voor eenige jaren op de enkele over-
blijfselen van den Samaritaanschen tempel zat, waar thans
op den Gerizim eene christelijke kerk is gebouwd, verhief
eensklaps een herder zijne stem van den Ebal, om ergens een
-ocr page 93-
85
kennis, dien hij beneden zag gaan, toe te roepen. Wij, die bo-
ven op den Gerizim stonden, konden duidelijk elk woord verstaan.
Het laat zich denken, hoezeer Gobat verlangde ook in
Nablous het zuivere Evangelie te doen verkondigen. Zoodra
hij zijn arbeid was begonnen, had hij te dien einde een
evangelist derwaarts gezonden. Deze vond toegang tot veler
hart. Reeds aan het einde van September 1851 kon Gobat
aan Fliedner schrijven: »De bisschoppen en monniken van het
Grieksche klooster zijn dezen ganschen zomer druk bezig ge-
weest, om het goede zaad in Nablous uit te roeien. Ge-
schenken aan invloedrijke Turken, beloften, bedreigingen,
alles hebben zij aangewend, maar, God dank! tevergeefs.
Die goeden lieden hebben zich zoo flink en dapper gehouden,
dat men zien kon dat de geest Gods hen bestuurde. De
maatstaf, waaraan de monniken de uitwerking konden zien,
is de school. In het begin van den zomer, toen zij beloofden,
de schatting dergenen die zich van mij en mijne school wil-
den verwijderen, aan de regeering te zullen betalen, begon-
nen eenige te wankelen en zonden voor eenigen tijd hunne
kinderen naar de Grieksche school. Zij verlangden echter spoedig
dat de Bijbel zoude worden ingevoerd, en toen de monniken
dit ten laatste weigerden, verklaarden zij hunne kinderen
niet school te zullen zenden, waar het woord van God niet
zuiver en volkomen werd onderwezen, en brachten hunne
kinderen weder in mijne school, die thans reeds 38 leerlingen
telt." Vier jaren later waren de Mahomedanen van Mekka
tegen de Christenen aangezet, hadden er vele gedood, en
hunne huizen met de school geplunderd. Doch ook dit ver-
mocht de krachtvolle vonken van het licht des Evangelies
-ocr page 94-
86
niet uit te blusschen. School en gemeente was stevig opge-
wassen, en de laatste was reeds tot een filiaal-gemeente in de
naburige dorpen Basidia en Ruff el Gebiël, uitgebreid. Met een
dankbaar hart trad Gobat den 6den April in de eenvoudige,
bezette bidzaal, om 23 personen op belijdenis aan te nemen
en aan 70 geloovige Christenen uit Nablous en de naburige
dorpen het heilig Avondmaal uit te reiken. Na afloop der
godsdienstoefening verzamelde hij de 55 jongens zijner school
rondom zich en verkreeg uit de veelzijdige vorderingen die
zij gemaakt hadden, den indruk, dat de wasdom der ge-
meente hoofdzakelijk aan de school moest toegeschreven wor-
den. Nablous heeft nog geen evangelische kerk; slechts eene
geschikte plaats voor eene kerk, is door Gobat gekocht.
Den 7*en April ondernam Gobat de terugreis naar Jerusalem.
De weg voert thans, als voorheen, voorbij de Jakobsbron,
een half uur ten Westen der stad, waar de moede, dor-
stende Heiland der wereld, de aardschgezinde Samaritaan-
sche vrouw uit Sichar met het water des levens verkwikte,
en van de aanbidding Gods op Gerizim, op de aanbidding
in geest en waarheid had gewezen. Gobat wierp nog
een blik rechts naar den top van den Gerizim, thans een-
zaam en verlaten, en liet toen zijn hart op den weg die in
de nabijheid der bron links afdaalt naar het Oosten, over het
gebergte en de Jordaan, naar zijn geliefd es Salt uitgaan,
het oude, hooggelegen Ramoth in Gilead. Daar had hij
sedert 1857 door zijnen evangelist Bahnen uit het vrijheid-
lievende, den Turken vijandige volk, eene evangelische ge-
meente van 50 mannen gesticht. Al kon hij deze kleine
kudde thans niet bezoeken, zoo kon hij die toch, al was het
-ocr page 95-
87
te paard, in den gebede gedenken. Groene velden, rijke
boschjes van vijgen en olijven, op de bergen en in de dalen ,
vergezelden de reizigers van het gebergte Efraïm tot het ge-
bergte van Juda. In Ajin Sebben, het oude Sibna , trad hem
als vanzelf, de naar overwinning dorstende Sanherib, koning
van Assyrië, voor den geest, aan wien de nog machtiger
hand des Heeren Zebaoths, aldaar een ring in den neus en
een toom in L\'den mond had gelegd, en hem weder langs
den weg had teruggevoerd, waarlangs hij was gekomen.
Welke geheel andere gedachten rezen eenige uren later bij
hem op, bij het zien der woningen van Betin, het oude
Bethel, waar eens de vluchtende Jakob, slapende op een
steen, de engelen Gods op en neder zag gaan. »Gods ge-
nade," roept dit oord ons toe, »is grooter als de zonde der
menschen I" en die dit ervaart, zingt overal op aarde, ge-
lijk Jakob: »Dit is een poort des hemels!" Eindelijk reed
Gobat de Skopus op, de laatste hoogte ten Noorden van
Jerusalem, vanwaar men de stad en het gansche daarbeneden
liggende land tot aan den spiegel der Doode Zee en het ge-
bergte van Moab aan gene zijde overziet. Van dit punt uit
had ook eenmaal Titus zijn veldheersblik laten gaan, en de
belegering der verblinde stad geleid, tot hij die in een bloed-
bad deed verkeeren, en ook tegen zijnen wil, van den won-
derschoonen tempel, dien hij wilde sparen, geen enkelen steen
op den anderen liet.
-ocr page 96-
8<S
HOOFDSTUK XVI.
OUDE LIEFDE — NIEUWE UEFDX.
Ook Abyssinië werd niet door het wijde liefdehart des
bisschops vergeten. Dadelijk bezorgde hij den Abyssiniërs in
het klooster te Jerusalem, namelijk de vandaar komende
pelgrims, een\' Amharischen bijbel, bezocht hen trouw, en
als ziekte of honger hen overviel, had hij steeds eene opene,
helpende hand voor die arme lieden gereed. Daarop zond
hij in 1855 de beide Chrischona-broeders Krapf en Flad naar
het verre land. God scheen zelf op wonderbare wijze de
gesloten deur te hebben geopend. Voor 23 j\\ ren had Go-
bat in ^Gondar aan eenen \'12-jarigen schoolknaap, Kassai ge-
naamd, een Amharisch evangelie geschonken. De knaap
had zich in het boek verdiept, en had daardoor het ware
licht gevonden. Toegerust met een scherpzinnig verstand en
krachtigen wil, had hij het zoover gebracht dat hij krijgs-
overste werd ; daarna een zelfstandig vorst, had hij de over-
winning op den ons bekenden koning Ubi behaald, en zich
onder den naam van Theodorus tot koning der drie Abys-
sinische rijken verklaard. Hij overhandigde den beiden zen-
delingen Krapf en Flad een\' brief voor den bisschop Gobat,
waarin hij met warmte zich de vroegere vriendschap herin-
nerde, om werklieden verzocht, en zeide dat ook zijn abuna
-ocr page 97-
89
Salama , die zijne opleiding in Lieders zendelingsschool Ie Kairo
had gehad, zeer verheugd zoude zijn, wanneer niet aange-
stelde leermeesters in zijn land kwamen om den Bijbel te
verspreiden en het volk uit Gods Woord te onderrichten. Hoe
klopte het hart van Gobat van hoop en vreugde! Nog in
hetzelfde jaar zond hij de Chrischona-broeders Bender,
Mayer en Kienzeln onder de leiding van Flad naar Abyssi-
nië terug en twee jaren later de broeders Saalmüller en
Waldmeijer. De grootste verwachtingen schenen in den aan-
vang overtroffen te zullen worden. De koning overlaadde de
zendboden met teekenen van zijn gunst en scheen inderdaad
ernst met het Christendom te zullen maken. De broeders
schreven aan den bisschop: »Theodorus heeft de veelwijverij en
den slavenhandel verboden, en wil in plaats van de Ethio-
pische taal, die het volk niet verstaat, het Amharisch
als godsdiensttaai invoeren." Doch geen kampvechter Gods
zoude het ou\'a woord uit de Schrift mogen nemen: »Het is
goed op den Heer te vertrouwen en niet op prinsen." In
het hart des konings kwam na den voorjaarsbloesem, een
booze nachtvorst. Samenzweringen in zijn rijk maakten hem
mismoedig en bloeddorstig. Zijn goede raadgever, de Engelsch-
man Bell stierf, en Theodorus zonk allengs lager en lager,
totdat hij ten laatste in vlagen van dolzinnigheid verviel.
Hij liet abuna Salama, verscheiden zendelingen, denEngel-
schen consul Cameron, en ook den nieuwbenoemden Engelschen
gezant Bassam op de bergvesting gevangen zetten, geke-
tend aan handen en voeten, en honderden andere gevangenen
voor hunne oogen onthoofden. Ten einde de eer van den
Engelschen naam te redden, zond koningin Victoria in4867
-ocr page 98-
90
een klein leger onder aanvoering van generaal Napier te-
gen Theodorus. Deze werd geslagen en Magdala door de
Engelschen bestormd. Toen Theodorus dit zag, schoot hij
zichzelf dood. Men verhaalt dat hij op het laatste oogen-
blik nog aan zijn\' wapendrager zoude gezegd hebben: »Tot
dusver heb ik geloofd dat God met mij zoude zijn, en dacht
in alles zijn\' wil te doen, nu zie ik dat het de duivel was
die mij aanzette om zoo wreed te zijn." Men kan de droef-
heid van Gobat beseffen, als hij den val van dezen man
vernam, die evenals Saul zeoveel deed verwachten en zulk
een schrikkelijk einde als Saul had. De gevangenen herkre-
gen hunne vrijheid. De Engelschen hadden ruim 100 millioen
gulden voor den korten veldtocht uitgegeven. In Abyssinië
bleven echter wanorde en tweedracht heerschen. De boden
des vredes moesten het land verlaten. Gobat toonde een waar
veteraan te midden der krijgsknechten Gods te zijn. Want zelfs
na deze hartverscheurende ervaringen vroeg hij niet morrend:
»Waar zijn mijne gebeden, en waar is de vrucht mijner
liefde en mijner zorgen? Heeft God dan opgehouden barm-
hartig en getrouw te zijn?" Hij boog het hoofd en voer voort
te hopen en lief te hebben. Reeds in 1869 drongen Bender
en Mager er weder op aan om van Jerusalem naar Abyssinië
te gaan. Gobat heeft het vast geloofsvertrouwen mede ten
grave genomen, dat uit de 6000 in Abyssinië verspreide
bijbels en uit zijne gebeden en tranen, ter rechter tijd een
oogst van vreugde zoude ontkiemen! Met dezelfde liefde waar-
mede Gobat het land zijner eerste liefde omvatte, opende
hij het hart voor de beden die uit het verre Diarbeker tot
hem kwamen. Deze stad, die een mijl in omvang is en 45000
-ocr page 99-
01
inwoners telt, ligt, op een hooge, steil afdalende rotsketen aan
het bovengedeelte des Tigris\', niet ver van Ninivé. Een Ar-
menisch Christen had lang geleden een bijbel van een\' Engelsch
reiziger gekregen. Een kleine kring van vrienden had daarin
gelezen, en steeds meer bijbelonderzoekers aangetrokken.
Dezen kregen de overtuiging, dat zij en hunne kerk tot hiertoe
in eene doodelijke dwaling waren gevangen geweest. Er be-
vond zich inderdaad in hunne stad een protestantsch zende-
ling uit Amerika. Doch zij konden zich aan hem om des ge-
wetens wil niet aansluiten, daar deze als doopsgezinde hen
zonder wederdoop in zijne gemeente niet wilde aannemen,
en ook hunne kinderen niet wilde doopen. Daarenboven
wenschten zij een rijkeren liturgischen altaardienst te be-
houden, als die welke de Amerikaansche Zending voorstaat.
Zij verzochten dus bisschop Gobat, hun een leeraar te willen
zenden. Nog vóór dat deze, den met namen en zegelen van
80 huisvaders, voorzienen brief kon beantwoorden, kwam
een van hen Hanna Karabet in 1857 zelf naar Jerusalem
en verklaarde dat hij niet vertrekken zoude, vóórdat Go-
bat hem voor zijne broeders een\' herder zoude hebben mede-
gegeven. Gobat benoemde dadelijk den jongen man tot evan-
gelist onder de 6 a 7000 Armenische en Grieksche pelgrims,
die Jerusalem alle jaren gedurende 3 a 4 maanden bezoeken.
Nadat deze de plaats 5 jaren had bekleed en het aantal
evangelischgezinden zich in Diarbekr tot 1000 had vermeer-
derd, en hun verzoek steeds dringender werd, leide Gobat
in 1862 aan den ijverigen Hanna Karabet de handen op,
en zond hem op zijne kosten naar Diarbekr. Reeds onder-
weg moest Karabet op vele plaatsen prediken, kinderen doopen
-ocr page 100-
92
en het heilig Avondmaal bedienen; Gobat ontving brief op
brief, waarin kleine gemeenten van 2—500 zielen in Klein-
Azië, Assyrië en Mesopotamië hem baden, hen onder zijne
hoede te willen nemen. Aan eene plaats waren het 300, aan
eene andere zelfs 800 vaders van gezinnen, die dit verzoek
tot hem richtten. Eens, het was in 1863 , ontving hij in eene
enkele week, vier zulke aanvragen. Schier overal was het eerste
zaad door deze pelgrims uitgestrooid, die in Jerusalem uit
Karabet\'s mond het woord des levens hadden gehoord. »Ach ,"
schrijft Gobat in 1863 in zijn\' herderlijken brief, »ik bezit
het middel niet, den wensch dezer geliefde broeders in te
willigen, en zij zijn nog steeds als schapen zonder herder
in eene woestijn vol grijpende wolven. Ik beveel hen aan de
gebeden en deelneming van alle ware Christenen!" Van Diar-
bekr uit reisde Karabet evangeliseerend ver weg, naar Aleppo
Kessab, Aintab, Marasch, Killis en Ofra, overal frissche, evan-
gelische gemeenten stichtende en werd ook door de Maho-
medanen vol vertrouwen aangenomen. »Ik kan niet warm ge-
noeg van Karabet spreken," schrijft Skene, de Engelsche consul
van Aleppo, aan Gobat, »hij is een man die achting verdient!"
Door Karabet is ook iemand die in de Armenische Kerk
eene hooge waardigheid bekleedde, uit den slaap gerukt,
n. 1.: de Armenische Aartsbischop Megherditsch. Toen deze
nog bisschop van Aintab in Cilicië was, had hij van Karabet
een Engelsch gebedenboek gekregen, en tevens den raad,
dit nauwkeurig met het Woord van God te vergelijken.
Zulks deed hij getrouw vele jaren lang en leerde daardoor
den Bijbel en de Engelsche liturgie in den grond kennen. Mid-
delerwijl werd hij van hoofd der Armenische Kerk tot aarts-
-ocr page 101-
9:*
bisschop van Tarsus verheven, de stad waar Paulus is geboren.
Maar hij had reeds een te diepen blik in den Bijbel geslagen
om rustig in de dwalingen zijner Kerk te kunnen voortleven.
Om Christus\' wil deed hij in 1865 afstand van zijne hooge
betrekking, keerde naar zijne geboorteplaats Aintab terug,
en verzocht bisschop Gobat in alle bescheidenheid verlof om
eene protestantsche gemeente van 4—500 zielen, die zich
rondom hem verzameld had, te mogen weiden. Eenigejaren
later in 1869 reisde hij zelf naar Jerusalem, om daar als
42-jarig man zijne studiën op een zolderkamertje van het
bisschoppelijk weeshuis voort te zetten. Na eene nauwe per-
soonlijke kennismaking, dankte Gobat den Heer dubbel voor
zulk een zegepraal als deze man was. Vol geloof en leven,
keerde Megherditsch naar zijne gemeente terug, die weldra
tot meer dan 600 zielen wies. De vorige aartsbisschop was
ootmoedig genoeg, als bemiddelend leeraar in de arme ge-
meente op te treden, met een jaarlijksch inkomen van niet
meer dan 680 gulden en eene pastorie, bestaande uit slechts
2 kamers, die des winters onder de sneeuw dreigde be-
dolven te zullen worden. Gobat vroeg op het einde van 1876
in een\' herderlijken brief om ongeveer 6—700 thalers op-
dat de pastorie van den armen aartsbisschop voor instorting
zoude bewaard blijven. Of hij die som ontvangen heeft, weet
ik niet. Doch in 1871 zond een Engelsch geestelijke reeds
12500 gulden, om in Aintab eene protestantsche kerk te
bouwen voor ongeveer 1000 menschen. Een stuk grond, ge-
schikt voor een\' tuin werd gekocht, de hoeksteen gelegd en
de fondamenten gemetseld. Daar verbood op eenmaal de
Turksche overheid den bouw, dewijl die te na aan de Turk-
-ocr page 102-
94
sche moskee grensde, en eerst verlof van de hooge Porte
moest verkregen worden. Daar de kerk nu volgens wet-
telijke bepaling te dicht bij de moskee lag, verliepen er
meer als vier jaren, voordat Megherditsch uit Constantinopel
verlof kreeg, met den bouw voort te gaan. Maar toen de
muren ongeveer 12 voeten bereikt hadden, moest de arbeid
weder gestaakt worden en ditmaal uit gebrek aan geld. »Doch
het voornaamste," schrijft Gobat in zijn laatsten herderlijken
brief, »is het geestelijke en dat neemt in en om Aintab zeer toe,
zoodat de goede en nederige bisschop overtuigd is, dat wan-
neer eenmaal de kerk gebouwd en ingewijd zal zijn, zij veel
te klein zal bevonden worden om al diegenen te bevatten,
die bereid zijn, zich bij de gemeente aan te sluiten.
HOOFDSTUK XVII.
EEUWIG IN JERUSALEM.
Toen ik bisschop Gobat voor de eerste maal in Jerusalem
bezocht, en wij elkander onze gedachten mededeelden, die een
iegelijk vervullen, wanneer hij deze heilige plaats bezoekt,
drukte ik de hoop uit, dat, bijaldien het Turksche fanatisme
de opgravingen te dezer plaatse niet meer in den wegstond,
er gewis nog veel aan den dag zou komen dat een helder
licht over bijbelsche voorvallen en toestanden zou kunnen ver-
spreiden. »Zooals mijne woning," zeide Gobat, »die ons een
eigenaardig raadsel is." Daarbij bracht hij mij bij het open
-ocr page 103-
95
venster. Vlak voor ons lag de oude 230 voet lange en 440
voet breede vijver van Hiskia. Tegenwoordig kennen wij in
Jerusalem geen levende bronnen. Slechts zulke te zamen ge-
loopen regenbakken. De kinderen van Korach jubelen echter:
«Nochtans zal de Godsstad verblijd worden door de beeks-
kens der rivier, het heiligdom der woningen des Allerhoog-
sten." (Ps. 46 : 6). «Inderdaad," viel ik in, «hebben de inwoners
van Jerusalem gedurende het lange beleg steeds meer van
honger als van dorst geleden. Hoe is dat te verklaren?"
«Men gelooft," zeide de bisschop, «dat onder den tempel eene
bron verborgen is. Er is ten minste eene afstrooming waar-
van de oorsprong nog niet ontdekt is, aan den oostelijken
rotswand van Moria in de zoogenaamde Maria-bron, waarvan
het water door een rotsspleet in den vijver van Siloa aan
het zuidelijk uiteinde van Zion zachtkens vloeit. Deze vijver
lag vroeger binnen de stadsmuren, en verkwikte ten allen
tijde de dorstige zielen. Het water van Siloa is daarom het
beeld eener stille, onbeduidende, maar zeker heil aanbrengende
kracht." Zulks was vóór 20 jaren. Thans weet ik het karak-
ter en het werk van Gobat niet beter te schetsen, als dat ik
hem met het water van Siloa vergelijk; want stil en rijk
aan zegen gelijk deze, is zijn leven in Jerusalem voortgegaan.
Zelf gedrenkt wordende uit de geheimnisvolle, kristallen beek
aan den voet van den troon des Lams heeft hij in stillen ar-
beid, beekjes van zegen en leven in zijne dorre omgeving
doen ontspringen. Een zachte , warme adem des vredes is
mij steeds van zijn gelaat en wezen toegestroomd, die mij
des te meer goeddeed, naarmate ik mij als een dwerg
dichter bij den lichamelijk indrukmakenden man bevond.
-ocr page 104-
96
Nimmer hoorde ik een woord uit zijnen mond, van zelfzucht
of zelfbehagen. "Wat hij van zichzelf of van zijn werk zeide,
was in onopgesmukte eenvoudigheid en nederigheid. Nooit heeft
hij verwacht meerder te worden als zijn meester, maar bleef
zich veeleer bewust, dat hij op den doornigen en steenach-
tigen akker arbeidde, op welke God zelf en zijn eengeboren
Zoon bij veel moeite en arbeid, in plaats van rijpe druiven
veel wilde groene druiven had ingeoogst. Toen hij als grijs-
aard op de vrucht van zijnen langdurigen arbeid nederzag,
heeft hij nooit geklaagd: »Ach, van de honderd liet zich nauwe-
lijks één redden!" maar riep dankbaar uit: »Onder honderd
toch nog één! Wie zoude dat kunnen denken?" Slechts ééne
plaats van beteekenis in geheel Palestina had het Evangelie
afgewezen. Het is Hebron, die aloude bergstad in het Zuiden
des lands, dezelfde waar in de dubbele spelonk Abraham en
Sara begraven zijn, en in wier nabijheid, in het haagbosch
Mamre, Abraham Gods beloften heeft ontvangen. Geen Christen
woont in Hebron; behalve 8—9000 Muzelmannen wonen daar
ongeveer 500 Joden. Ook de Muzelmannen vereeren Abraham
zoo hoog dat zij hem en de stad El-Chalil, vriend van God, noe-
men. Maar geen Christen, geen Jood mag de dubbele spelonk van
Abraham zien. Zelfs de troonopvolgers van Engeland en van Prui-
sen, die in 1862 en 1869 Hebron bezochten, werden slechts in
de moskee boven het graf, niet in de spelonk zelf toegelaten. Ge-
wone Christenen, en dat wanneer zij rijke fooien geven, mogen
slechts een stuk van een kolossalen muur zien, welks onder-
ste gedeelte vóór de christelijke jaartelling werd gebouwd,
en die het voorhof der moskee omringt. Zoodra zij aan de
twee kleine openingen gekomen zijn, die in dezen muur wor-
-ocr page 105-
97
den gevonden, worden zij teruggetrokken, opdat van hen
geen verontreinigende lucht in het graf van Abraham drin-
ge. Ikzelf heb het ondervonden. — In lateren tijd hebben
de Russen het stuk land, waarop een half uur ten Noord-
westen van de stad de oudste en grootste eik van Palestina,
de zoogenaamde Abrahams-eik staat, aangekocht en daar een
gasthuis voor Russische pelgrims gebouwd. In dit dweepzieke
Hebron heeft dus de zoekende liefde van Gobat geen plaats
gevonden. Overigens heeft hij overal de eerste schooven mo-
gen inzamelen. Toen hij naar Jerusalem ging, was er, laat
mij u zulks herinneren, in het heilige land geene enkele chris-
telijke, laat staan eene evangelische school; vóór zijn sterven
waren er behalve de Grieksche en Latijnsche, 33 evange-
lische scholen met meer dan 1500 kinderen, zoowel Drusen
Mahomedanen, Joden als van allerlei christelijke belijdenissen;
14 stonden onder de leiding des bisschops. Van den éénen in-
landschen protestant, die in het heilige land gevonden werd, zijn
er 1200 uit 12 gemeenten geworden, en hoe velen moch-
ten er niet vóór hem, als verlosten door Jezus Christus in
het Vaderhuis ingaan! Daarbij zijn, onder de inboorlingen
narnelijk, de Mahomedanen, een menigte vooroordeelen weg-
geruimd die onoverkomelijk schenen als een muur, en vele
toegangen tot hun hart geopend. Als nu eenmaal de heer-
schappij van Turkije gebroken zal zijn, welks ijzeren, barbaar-
sche voet, onder de toelating van God, het smakelooze zout
vertreden heeft, dan zal het openbaar worden, welke betee-
kenis de tot dusverre voorbereidende arbeid in het land van steen
en volkshoopen verwoesting, zegen of vloek heeft aangebracht.
In de laatste jaren woonde Gobat niet meer aan den vij-
, 7
-ocr page 106-
98
ver van Hiskia, maar bij de Jaffapoort aan eene vrije plaats,
tegenover den burcht van David. Voor langere marsch was
zijne kracht ontoereikend geworden. Hij strekte zijne dagelijk-
sche wandelingen slechts tot het hooge platte dak van zijn huis
uit. Vandaar zag hij als van een\' wachttoren op zijn ge-
liefd Jerusalem en de daaromheen liggende bergen en dalen.
Ten Oosten begrensde het rotsgebergte van Moab, aan de
overzijde van de Jordaan en de Doode Zee, den gezichteinder.
Schoon dor en onvruchtbaar, verkreeg het gebergte toch eene
bijzondere schoonheid, wanneer het door de stralen der onder-
gaande zon verlicht werd; een profetisch beeld dier heer-
lijkheid waarmede het eeuwige licht van God, het arme men-
schenkind eenmaal zal bestralen. Aanschouwde de stervende
Mozes van dezen berg het beloofde land van verre, zoo hief
de bejaarde Gobat van deze glanzende hoogten, zijn oog en
hart naar het ware Kanaan omhoog, ter plaatse van Gods
troon. Zich aldus verkwikkende met de krachten der toekomende
wereld, gedacht hij in stille, maar vurige voorbede, zijne in
de verte verspreide schapen. Zelden hief hij den sluier dezer
vertrouwde gesprekken met zijnen Heiland op; maar wanneer
hij in kalme, waardige gemoedsgesteldheid en op zijne een-
voudige wijze soms iets liet doorschemeren, dan drong het tot
het hart door; zooals hij ons, bij voorbeeld, eens mede-
deelde , dat hij op zekeren dag, toen onze weezen nog op
Zion woonden, van zijn dak menigmaal al de 50 meisjes op
ons dak had geteld, nauwkeurig had gadegeslagen, en
voor elk van haar vurig had gebeden. Als hij dan den blik
van deze kinderen op de verdoolde lieden, die daar beneden
wandelden, liet gaan, of aan den ellendigen toestand van
-ocr page 107-
99
het geheele land dacht, dan rees er telkens weder een zucht
des gebeds omhoog, die hij eens in eene zijner herderlijke
brieven nederschreef: »0, dat de Geest Gods over deze
verstorvene doodsbeenderen mocht waaien, opdat het Woord
Gods levend werde in het hart en geweten dergenen, die het
lezen en hooren!"
De laatste Russisch-Turksche oorlog en de daarmede ge-
paard gaande mislukking van den oogst brachten het heili-
ge land en Jerusalem in den grootsten nood. De bisschop hielp
zoo veel hij kon. Hij was overtuigd dat de Heer zich achter
al deze ellende bevond. Hij schreef: »Ik gevoel mij meer
overtuigd, dat de door God bestemde tijd nabij is om zich
over Zion te erbarmen, zijn oude volk Israël weder in het
verbond zijner genade op te nemen, en zijn rijk te doen ko-
men; doch deze gelukkige dagen moeten nog eerst door »een
tijd van benauwdheid voor Jakob!" (Jeremia 30 : 7) worden
vooraf gegaan. Ik voel daarbij zeer diep en ernstig, hoezeer
ik, en mijne broeders, de genade des Heiligen Geestes noodig
hebben, om van de toekomende dingen en van Jezus, de koning
der Joden, naar het woord en den wil des Heeren, met kracht en
zachtmoedigheid getuigenis voor Jood en heiden af te leggen!"
Toen Gobat zijn einde voelde naderen, gaf hij zijne zending-
gemeente en scholen aan de Engelsch-kerkelijke Zendingver-
eeniging over, opdat zij, na zijnen dood, niet hulpeloos zou-
den blijven. Zijn geliefd weeshuis stelde hij in handen van
zijn\' schoonzoon Zeiler, die van Nazareth, bij de Arabische
protestantsche gemeente , naar Jerusalem was verplaatst. Na-
dat hij langzamerhand zijn ambtelijk testament had gemaakt,
bezocht de grijsaard in 1878 nog eenmaal zijn Zwitsersch
-ocr page 108-
100
vaderland. Doch eene beroerte verhinderde hem zijn geliefd
Fremine en zijne aldaar wonende, hoog bejaarde, vrome zuster
nog eenmaal te zien. Heimwee trok hem naar Jerusalem. Ook
daar kreeg hij zijne gezondheid niet terug. Slechts nog een-
maal, op paasch-zondag 1879, kon hij de Christus-kerk
bezoeken. Hij genoot met de bijeenverzamelde gemeente het
H. Avondmaal en zegende met een bewogen hart de kudde,
die hij gedurende meer dan 32 jaren had geweid. Van toen
af lag hij te bed , meestal zonder zware pijnen, altijd rustig,
vriendelijk , vol vrede, »als een kind in de armen zijner moe-
der." Op zekeren nacht zeide hij tot de vrienden die bij hem
waakten: »Wat heb ik verkwikkelijk geslapen; wat ben ik
dankbaar. God denkt aan ons, alsof wij heel wat in de groote
schepping te beteekenen hadden, en zelfs, wanneer Hij ons
droefheid toezendt, weegt hij ons die af, en zend ze slechts
om ons ten laatste te zegenen." Dat was een lang gesprek
voor zijne groote zwakte. Meestal gaf hij slechts een kort
antwoord. Op een der laatste dagen vroeg hem zijne dochter
Zeiler: »Gevoelt gij, lieve vader, de nabijheid desHeeren?"
»Ja," antwoordde hij dadelijk, »Hij is bij mij." Zij las hem
den 23sten psalm voor en zeide: »Thans zijt gij in het don-
kere dal; maar vrees niet, de Heer is met u!" Hij keek
haar aan en zeide glimlachend: »Het is niet donker!" De
laatste nacht was zeer plechtig. Hij beproefde meermalen
te spreken; maar de zijnen konden hem niet meer verstaan.
Toen hoorde men nog het woord: »Het is genoeg! Het is
volbracht I" De adem hield op, en hij trad als overwinnaar
dat Jerusalem binnen, dat boven is, het vrije Jerusalem het-
welk onzer aller moeder is, om nu voor eeuwig in Jerusalem
-ocr page 109-
101
te wonen. Het was den 12{len Mei 1879. »Als een priester
Gods des Allerhoogsten," schrijft ons een ooggetuige, »lag
zijne groote eerwaardige gestalte in de kist in zijne bisschop-
pelijke kleeding." Op de, door olijfboomen beschaduwde, be-
graafplaats, die hij zelf had aangelegd, namelijk op den berg
Zion en vlak bij zijn geliefd weeshuis, is hij ter ruste gelegd.
Weinige weken daarna volgde hem zijne geliefde vrouw. Op
beider graf is dezelfde steen geplaatst. In vier talen is aan
de vier kanten een gedenkteeken voor hen opgericht, in het
Engelsch, Duitsch, Hebreeuwsch en Arabisch. Aan de voorzijde
staan de woorden: »Zalig zijn de dooden die in den Heer
sterven, van nu aan; ja , zegt de Geest, want zij rusten van
hunnen arbeid, en hunne werken volgen hen!" Openb. 14 :13.
Aan de achterzijde: »Dien overwint, die zal Ik maken tot een
pilaar in den tempel mijns Gods, en hij zal daar niet meer
uitgaan, en Ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods
en den naam des nieuwen Jerusalems, de stad mijns Gods
die uit den hemel van mijnen God nederdaalt, en mijnen nieu-
wen naam." Openb. 3:12. Zijn\' laatsten brief had de overle-
dene met de bede besloten: »Smeek , lieve broeders, in deze
dagen van nood en onrust om den vrede van Jerusalem en
vooral voor de knechten des Heeren in het land van Immanuel!"
Deze bede en de gehcele levensbeschrijving van den zalig ont-
slapene gaat nu in Duitschland van huis tot huis rond. Zij
kloppe met kracht aan de harten der verlosten, en verwekke
vele trouwe vrienden voor de stad des grooten Konings en
voor1 zijn heilig land. »Wensch Jerusalem geluk! Het ga hem
wél, die u liefheeft?" Psalm. 122:6.
-ocr page 110-
mm-in
-ocr page 111-
-*m
<m>
Aan de drukkerij der Weesinrichting is ver-
schenen :
Johann Christoph Blumhardt, in zijn leven en
werken geschetst
, door Friedriech Zündel. Pred.
te Winterthur . . Prijs ingen. ƒ2,50 , geb. ƒ 3,00.
Leven en Werken van Charles Finney. Ingen.
ƒ1,60, geb. ƒ1,90.
Steven van den Berg. De kleine boer uit de
Betuwe als Christen en medearbeider in Gods
Koninkrijk.
Met portret. Door J. van \'t Linden-
hout.....Prijs ingen. ƒ0,75, geb. ƒ1,00.
Dr. John "Wïlson, Zendeling, Philanthroop en Ge-
leerde. Uit het Duitsch door B. v. d. S. . ƒ0,40.
Het voorhangsel gescheurd, doorHoratiusBonar.
Ingen. ƒ0,80, geb. ƒ1,10.
Evangeliewoorden voor allerlei toestanden in het
leven,
door Christoph Blumhardt, nacir het Hoog-
dnitsch door M. Six........ƒ0,25.
Bloemlezing uit de geschriften van wijlen A. Har-
denberg.
2e druk . . Ingen. ƒ150, geb. ƒ 1,90.
De Bijbelsche Geschiedenis met leeringen over
geloof en leven.
Eene handleiding voor huiselijke
godsdienstoefening, eigen oefening en chatechisatiën,
door Joh. Krüll, pred. te Spannum en Edens. Eerste
Stuk. — Het Oude Verbond. Ingen. ƒ 1,00 geb. ƒ1,30.
Paulus\' Reizen, in verband met zijn leven en werk-
zaamheid. Met tabel en kaart, door J. C. de Puiy.
Ingen. ƒ0,70, geb. ƒ 0,90.
Het Opstandingshuis aan de Linge, door Johanna.
Ingen. ƒ0,50.
Reint, of hoe het Evangelie menschen maakt,
door E. Gerdes..........ƒ0,20.
Een wonderlijk boek, door H. Van der Meulen.
Prijs ƒ1,00.
-ocr page 112-
Wff
^8*>-
Familie-Souvenir, inhoudende 12 plaatjes en voor
iederen dag des jaars een bijbeltekst met toepasselijk
versje, benevens een witte bladzijde niet rood e lijnen
tot aanteekening vfin gedenk- en feestdagen, door
J. van \'t Lindenhout. Ingen. ƒ1,30. Geb. ƒ2,00.
Album der "Weesinrichting. Twaalf nette plaatjes,
voorstellende de gebouwen te Neérbosch, door J. van
\'t Lindenuout........ In étui ƒ1,50.
\'t Was maar een Boerenlummel, door J. van \'t
Lindbnhout. Met een plaatje. Ingen. f1,00. Geb. ƒ 1,25.
De Geschieèenis van Boer Huibert, door .1. van
\'t Lindbnhout. Met een plaatje. Ingen. f 1,20. Geb.
/•1.30.
Bladzijden uit mijn leven, door J. van \'t Lindenhout.
Ingen. ƒ1,25. Geb. ƒ1,60.
Jakob en Koosjc, door J. van \'t Lindenhout. Eene
bladzijde uit den strijd der Chr. Geref. kerk in Ne-
derland. Met een plaatje. Ingen. fl,20. Geb. ƒ1.50.
Mooi Anneke en andere Verhalen, door J. van
\'t Lindenhout .... Ing. fl,00. Geb. ƒ1,25.
Mijntje van den Esscheboom, door\'J. van \'t Lin-
denhoüt.....Ingen. ƒ1,30. Geb. ƒ 1,60.
De helden der Pyreneën, een feit uit cle Fransche
Godsdienstoorlogen tijdens Richelieu, doorv J. H. van
Linschoten , met 4 platen. Ingen. 1,60. Geb./\'1,90.
Elvira, of de macht van het Evangelie, door Mrs.
Hunt Morgan. Vertaald door Ina. Met een plaatje.
Ingen. f 1,60. Geb. f 1,90.
Uit de portefeuille van een schilder, door A. van
Pelt. Met portret en 3 plaatjes. Ingen. ƒ0,90. Geb.
f 1,20.
Jan van Dalen of de zegen des geloofs, door E. Ger-
des. Met 2 plaatjes. 2e druk . . . Geb. f 1,25.
Gevolgen van het Dierenplagen of Menschen-
plicht jegens de Dieren,
door E. Gerdes. Groot
4o Prentenboek in keurig gelithografeerden omslag
met 3 fijne Platen en 4 bludz. tekst bij elke plaat.
Prys ƒ0,90.
-c£i2
S?to-
.
...