-ocr page 1-
BIDDEN EN WERKEN.
HET „RAUHE HAUS" EN ZIJN §TICHTER.
Uitgegeven ciuor het Evanjceltfloh Verbond.
* lm * > KMI MTW A * N I *7 O.
AMSTKKDAM. — II. I)K IIOOGIl & (X
1871.
-ocr page 2-
&
&
*%?
-ocr page 3-
• •
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000035917818B
3591 7818
-ocr page 4-
-ocr page 5-
cd\'
BIDDEN EN WERKEN.
HET „RAUHE HAUS" EN ZIJN STICHTER.
Uitgegeven door het Evangelisch Verbond.
AMSTERDAM. — H. DE HOOGH & O».
1871.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
INHOUD.
Bil.
HOOFDSTUK I.
De Wegbereider............. 1
HOOFDSTUK II.
Het Gesticht..............26
HOOFDSTUK III.
De Opleiding..............45
HOOFDSTUK IV.
De Leefregel..............73
HOOFDSTUK V.
De Johanniter Broeders..........99
-ocr page 8-
-ocr page 9-
I.
DE WEGBEBEIDEE.
Philantropie is een schoon woord, en de zaak er door
aangeduid kan rekenen op de instemming van allen, die
niet geheel en alleen voor zich zelven leven, — van al-
len, die zich het lot aantrekken hunner medemenschen en
iets trachten te doen, om hun lijden te lenigen. Zooals
van al wat goed is vinden wij ook hier in Jezus van
Nazareth het toppunt, de volmaking. Hij was philantroop
bij uitnemendheid. Hij, die het land doorging, goeddoende,
genezende allen, die krank waren, de hongerigen spij-
zigend, de weenenden troostend, de dooden zelfs doende
verrijzen, — en eindelijk: zich zelven overgevende in den
smartelijken zoendood. De philantropie is de schaduw,
welke Hij op aarde achterliet, de terugkaatsing van zijn
kruis. Van daar, dat ook in onze dagen, waar de hei-
pende, genezende, troostende liefde zich werkdadig be-
toont, het kruis, het roode, het bloedige kruis als zinne-
beeld, als vereenigingsleuze is gekozen. — Hoe duidelijk
spreekt hieruit dus de onvereenigbaarheid der philantropie
met godsdienstloosheid. Dat sommigen in deze dagen be-
1
-ocr page 10-
2
proeven philantropen te zijn, — zonder in den volsten
zin des woords Christenen te willen wezen — is geen
nieuw verschijnsel; maar toch te betreuren. Of wij moes-
ten er het streven, het onbewuste streven van het men-
schelijk hart in zien, dat altijd grijpt en tast naar hetgeen
het eenmaal in het Paradijs verloor; maar, door hoog-
moed en eigenwaan verblind, het niet wil zoeken waar het
te vinden is. In dit opzicht is \'s menschen hart, zijn
zedelijk gevoel waarlijk beter dan zijn verstand, en heeft
men uitnemende, christelijke instellingen zien geboren wor-
den, welke voorbereid waren door een philantropie, die
niet ten volle de instemming van den Eenigen Philantroop
zou genieten. In dit hoofdstuk wordt eene inleiding ge-
geven op de geschiedenis van een merkwaardig man,
wiens naam bij lange na niet genoeg gekend en gewaar-
deerd wordt. Zoo als de lezer merken zal, bedoelen wij
Wicheru, den vriend der armen en ongelukkigen, den
vader der inwendige zending onder hen. De persoou, welke
als stichter, als wegbereider, of als legger van den eersten
steen tot dit, later zoo veel omvattende, werk optreedt, is
Pestalozzi, en wel als opvoerder. Pestalozzi als philantroop, en
Wichern, als zoodanig welk een verschil! Neen, lezer, eigen-
lijk geen verschil, maar slechts volmaking. Het Christen-
dom werkt alle goede denkbeelden uit, verwezenlijkt alle
goddelijke voornemens, heeft een antwoord op iedere
vraag van het God zoekend hart.
Luther, Calvijn, Zwingli, enz. waren mannen, die groote
hervormingen hebben in het leven geroepen, en wie zegent
niet hunne nagedachtenis? Zij stonden op godsdienstig,
of liever op theologiesch gebied, en hebben vooral de
kerk op het oog gehad. Hunne hervorming is aange-
-ocr page 11-
3
vuld door de mannen der ware philantropie. En, even
als nu de kerkhervormers hunne wegbereiders hadden in
Huss, Hyeronimus van Praag, Petrus Waldus, en later in
een Erasmus van Rotterdam, zoo hebben ook deze her-
vormers der maatschappij hunne voorloopers gehad.
Er is nog nimmer eene hervorming tot stand gekomen,
hoe beperkt ook de kring, waarin zij haar vernieuwenden
en zuiverenden invloed deed gelden, wezen mocht, zon-
der dat hervormers vóór de hervorming de voorboden
geweest zijn, die haren weg bereidden. Niet de vrucht
zijnde van één enkelen dag of van één enkel jaar, ont-
wikkelt zij zich langzaam, even als het morgenrood in
den vollen zonneglans versmelt, al is die overgang minder
regelmatig en minder geleidelijk dan bij de verschijnselen
in de onbezielde natuur. Aan het verleden is zij verbon-
den door menige poging van vroegere geslachten, die
niet zelden zwak, halfslachtig, ongerijmd was, als zijnde
het werk van mannen, die met meer of minder klaarheid
de behoeften der toekomst doorschouwden, ten deele voor-
kwamen, en de nakomelingschap eene vruchtbare erfenis
vermaakten in hetgeen zij zochten, zoowel als in hetgeen zij
vonden. Men wane niet, dat zoodanige krachtsinspanning
ooit of immer verloren gaat, al ziet men menigmaal, dat
zij voorbijgaat zonder de aandacht te wekken, en in het graf
der vergetelheid schijnt weg te zinken. Getuigt zij niet
van eene behoefte, die, al wordt zij slechts schoorvoetend
erkend, toch werkelijk bestaat? die door den tijdgenoot
met schouderophalen begroet, de kiemen in zich draagt
eener onverstoorbare levenskracht? Baant zij niet den
weg tot het verwezenlijken van een groot en roemrijk doel,
waaraan het nakroost zijne beste krachten zal wijden, wan-
-ocr page 12-
4
neer de tijd, door God zelf bepaald, is aangebroken.
Aan Palks Lntherhof haperde veel, al beantwoordde het
ten deele aan de behoeften van zijnen tijd; maar lang te
voren, terwijl Falk zijne studiejaren verkwistte met het
vervaardigen van bijzonder ondichterlijke verzen, schoot
hetzelfde denkbeeld wortel in de gemoederen van een aantal
mannen in Zwitserland en elders, en bovenal van één man,
op wien wij de aandacht onzer lezers nader wenschen te
richten.
De naam van Pestalozzi is bij velen slechts als opvoe-
der bekend, en voor sommigen vertegenwoordigt hij eene
der voor onze dagen geheel afgesleten stelsels van on-
derwijs. Een meewarige glimlach speelt om onze lip-
pen, wanneer wij er aan denken, hoe Fichte hem be-
wierookte als den grooten „Vernieuwer der Menschheid",
of de verschillende regeeringen van Europa elkander de, in
zijne school gevormde, meesters betwistten. „Wat ziet gij
daar, kinderen?" en de magere wijsvinger richtte zich op een
der tallooze gaten in het kaalgctrapte schooltapijt. „Een gat
in het tapijt." „Goed; spreekt mij nu na: Ik zie een gat
in het tapijt; ik zie een groot gat in het tapijt; ik zie
een rond gat in het tapijt; ik zie den vloer door het tapijt."
Op deze manier leerde hij de kinderen „opmerkzaamheid."
Men moge deze leerwijze werktuigelijk noemen, toch is
het waar, dat niet al zijne vereerders haar begrepen, en
onze tijd plukt de vruchten van zijn werk. Hooger staat
hij echter als philantroop. Ja, de schrijver dier kernach-
tige aphorismen in de Abenstunden en van die lie-
felijke familieschets in L i e n ha r d und G e r t r u d is geen
man, die zich met een mond vol woorden van lauwe
goedkeuring op zijde laat schuiven. Geen hart heeft
-ocr page 13-
5
ooit warmer, liefdevoller, geduldiger geklopt; philan-
troop was hij, dit moet gezegd worden, steeds be-
reid geen offer te zwaar te achten, dat hem door het
heil der lijdende meuschheid werd afgevergd. Zijn gansche
leven door, en dat leven was een onverpoosde strijd
met den daemon der armoede , die eerst met zijn dood
een einde nam, ging het welzijn der kinderen hem ter
harte. Die holle oogen, dat kommervolle gelaat, met den
smartelijken trek om oogen en mond, en de zachte, maar
vastberadene uitdrukking der trekken, zijn welsprekende
getuigen van hetgeen hij leed en streed, van de harde
school, welke hij moest doorloopon van de wieg tot aan
het graf. Zijne opvoedkundige plannen vormden slechts
een klein gedeelte zijner alles omvattende werkzaamheid.
„Van mijne prilste jeugd af," zegt hij ergens, „stroomde
mijn hart als een gezwollen rivier naar een zelfde punt;
het doe), dat ik steeds voor oogen hield, was den ramp-
spoed te lenigen, waaronder het mij omringende volk ge-
bukt ging." De machtigste hefboom hiertoe was, zijns
inziens, de school; opvoeding was zijn afgod; maar ook
de liefdadigheid werd niet uitgesloten, en menige wees
had aan hem een toevluchtsoord, menig bedelaarskind eene
bete broods te danken.
Door de omwenteling geraakten Pestalozzi\'s vrienden op
het kussen, en menig verleidelijk aanbod werd door het
Directoire hem gedaan. Vastberaden wees hij alles van
zich, en toen Legrand bleef aandringen, antwoordde hij
bedaard, maar ernstig: „Ik weusch niets te zijn dan een
schoolmeester!" Spoedig deed zich eene gelegenheid op.
De Pranschen bezetten Unterwalden en drukten den stern-
pel der overwinning op het veroverde gewest: plundering,
-ocr page 14-
6
brand, gebrek, ouderlooze kinderen. Te Stanz was een
klooster der zusters van St. Ursula, dat leeg stond; hier-
heen begaf zicb Pestalozzi, vergezeld door Legrand. Het
klooster was in aanbouw en gebrekkig voorzien van meu-
belen. Toen de kinderen kwamen, was er in het gansche
gebouw geen bed of stookplaats te bekennen; zij waren
gehuld in lompen en vol ongedierte; niet weinigen leden
aan besmettelijke ziekten. Enkelen werden weggezonden
uit gebrek aan beddegoed; den volgenden morgen keerden
zij in nog veel ellendiger toestand terug. Er was niets
aan te doen, zij moesten verpleegd worden; het weder
was ongunstig; de plaats vochtig; de gaanderijen vol kalk
en vuilnis; .eene kwaadaardige koorts brak uit en verergerde
bij den dag. „Ik bezat niets," verhaalt hij zelf, „geene
dienstboden, geene vrienden. H u n voedsel was m ij n v o e d-
sel; hun drank was mijn drank. Waren zij gezond, dan
stond ik in hun midden; krank, dan zat ik aan hunne zijde.
Ik was de laatste, die naar bed ging, de eerste, die op-
stond ; ik sliep bij hen; zelfs in bed ging ik voort met hen te
onderwijzen en met hen te bidden ... Van \'s ochtends vroeg
tot \'s avonds laat, op ieder oogenblik van den dag, moes-
ten mijne kinderen het weten, dat mijn hart hun toebe-
hoorde, dat hunne droefheid mijne droefheid, hunne
vreugde mijne vreugde was; moesten zij het lezen op mijn
gelaat, moesten zij het hooren van mijne lippen!"
Een ieder, die bekend is met de geschiedenis der ver-
beteringshuizen in lateren tijd, zal gereedelijk toestemmen
dat Pestalozzi in deze woorden toont het ware beginsel
te hebben gevat; dat hij niet terugdeinsde voor de opof-
feringen aan de uitvoering er van verbonden. De kinderen
kwamen van lieverlede tot een toestand van orde. Zij waren
-ocr page 15-
7
vlug in het leeren; de meer gevorderden beantwoordden
zijne liefderijke zorg met gehoorzaamheid en oppassend ge-
drag. Intusschen werden de kloostermuren omsingeld door
broodelooze familieleden. Zij meenden den schoolmeester
eene gunst te hebben bewezen door het afstaan van hunne
kinderen en bloedverwanten, en vorderden op eene onstui-
mige wijze schadevergoeding voor het geld, dat deze met
bedelen zouden verdiend hebben. Zij waren lomp, jouwden
hem uit, wierpen seheeve blikken op den indringer, en ver-
guisden hem, als een invoerder van nieuwigheden. Zoo verliep
er een jaar, toen het wapengekletter der Franschen ten
tweeden male vernomen werd, en Pestalozzi werd gedwongen
te vertrekken. „Zag je wel, hoe ellendig hij er uitziet?" —
„Wat doet hij zich ook zoo gek aan te stellen ?" — „Je
hebt gelijk; het beste, wat hem kan overkomen, is dat
hij sterft!"
„Ziedaar," zegt Pestalozzi „hoe ik beloond werd voor
mijnen arbeid der liefde te Stanz. Evenwel, wij zien hem
voor de volgende maal weer optreden, en wel in een ver-
beteringsgesticht. Meer dan twintig jaren vóór zijn verblijf te
Stanz was hij dagelijks te vinden onder een troep haveloozen
in zijne eigene woonstede te Neudorf. Hij deed eenige ont-
dekkingen, bracht zijn schamel penningske ten offer, en
vertrok. Meer dan twintig jaren zijn voorbijgegaan sinds
de goede lieden van Stanz hem de ruste des grafs hebben
toegebeden, en nog staat hij onder een troep haveloozen te
Beuggen, met de sneeuwwitte lokken, waarop Europa\'s
vorsten om strijd den lauwertak hadden gedrukt. De kin-
deren zingen een welkomstlied; zij reiken hem een krans
van eikenbladeren. Hij weigert, en zegt zachtkens: „Kran-
zen zijn niet voor mij, maar voor de onschuldigen!" En
-ocr page 16-
s
de kinderen heffen een loflied aan uit zijn eigen „Lienhard
und Gertrude." Nu wellen er groote tranen in de vriende-
lijke oogen, en met een woord van dank op de bevende
lippen gaat hij zegenend heen___ Hij had al zijne plannen
zien in duigen vallen; maar zijn hart was niet verkoeld, zijne
hand niet gesloten. Het was zijn innigste wensch, dat een
volgend geslaeht den gebroken draad opvatten, en, wan-
neer zijn gebeente reeds verteerd was, het gulden doel
bereiken zou! En te Beuggen werd die wensch ten
deele vervuld.
Beuggen is een oud en statig slot bij Bazel, waar vroe-
ger eene Duitsche ridderorde haar zetel had. De breede
lihijn bespoelt den ringmuur; zuidwaarts rijst het Jura-
gebergte, in het noorden de donkere gordel van het
Schwartzwald. Omstreeks veertig jaar geleden werd het
in bezit genomen door een dier dolende ridders van latei-
tijd , die een Wilberforce, een Howard en een Fry in
hunne gelederen telden. Het slot had vreeselijk geleden
in den laatsteu oorlog; men had het ingericht tot een
hospitaal; de vertrekken waren gevuld met gewonden
en zieken; in de omliggende velden lagen 8000 dooden
begraven. Maar nauwelijks was het ontruimd, of vader
Zeiler ontving het als eene welkome gave van den groot-
hertog van Baden, om het tot een verbeteringsgesticht in te
richten. Dit verband tusschen Christelijke werkzaamheid
en den vreeselijken oorlog, die destijds geheel Europa teis-
terde, was toen ter tijde niet ongewoon. • Het was de
oorlog, die Pestalozzi bewoog tot het oprichten van zijn
weeshuis te Stanz; de oorlog, die Falk het Lutherhof deed
bouwen; de oorlog, die in Duitschland aanleiding gaf tot
het ontstaan der diaconessenhuizen. Dit is geenszins toe-
-ocr page 17-
9
vallig, maar eene genade Gods, die het alzoo bestiert, dat
uit het kwade steeds het goede voortkomt, en de vernie-
lingswoede, die zich aan de eene zijde openbaart, ons
tevens op middelen doet peinzen om het begane kwaad
zooveel mogelijk te herstellen. In onze dagen bevestigt
dit het „Roode Kruis."
Zeiler had het bestuur over twee inrichtingen, beiden
in het kasteel: eene opleidingsschool voor onderwijzers,
die zich vrijwillig daartoe hadden aangeboden, en een ver-
beteringsgesticht voor de kinderen. Beiden waren weldra
in vollen bloei. Want terwijl Pestalozzi een grooten in-
vloed had op Zeiler, bezat deze de praktische levens-
wijsheid en zaakkennis, waaraan het 1\'estalozzi zoozeer
ontbrak. Zijne werkzaamheid was op uitgebreide schaal,
maar volgens een vast en weldoordacht stelsel, dat hij
nimmer verzaakte. Het verbeteringshuis deed dienst voor
de geheele provincie, en als normaalschool voor de onder-
wijzers, die op hunne beurt wijd en zijd de les.
sen van hunnen meester verspreidden. Van den Newa tot
in deheete zandwoestijuen van Afrika; van Moskou tot de
breede wateren van den Mississipi weerklonk de stem van
den kindervriend van Beuggeu. Op deze wijze schoot het
uitgestrooide zaad welig op in veler harten, en heeft Zel-
ler\'s inrichting, gedurende de veertig jaren van haar be-
staan door het uitzenden van meer dan twee honderd on-
derwijzers, het woord des levens onder het bereik gebracht
van duizenden, die anders eene prooi waren gebleven van
verstandelijke en zedelijke duisternis. Deze tak van het
werk heeft de meeste vruchten gedragen en ging Zeiler
bovenal ter harte. Niettemin, telt zijn verbeteringsgesticht,
op twee na het uitgebreidste in Duitschland, bijkans
-ocr page 18-
10
honderd kinderen, en is gaandeweg het brand- en middel-
punt geworden van soortgelijke werkzaamheid ten zuiden
van Pruisen, eene onderscheiding, die het grootendeels
verschuldigd is aan zijn bestuurder en stichter. Vader
Zeiler en zijn maandblad zijn ware lijf stukken van het
Duitsche volk geworden; en waarlijk, vroolijker, frisscher,
eigenaardiger tijdschrift laat zich niet denken dan deze M o-
natsblatter, gekruid met diepe en aangrijpende gedach-
ten, vriendelijk en zachtmoedig, en toch tintelend van
leven, gepaard met grondige kennis der Schrift en
nauwgezette ontcijfering harer verborgenheden. Ook zijne
verslagen aebben iets eigenaardigs, en hoe rijkelijk de Heer
Zijnen zegen op die vliegende blaadjes deed nederdalen,
willen wij met een enkel woord aantoonen.
Zeiler had een broeder, welbekend in Duitschland als
een onvermoeid arbeider op het gebied der opvoedkunde.
In zekeren nacht, dien hij te Beuggen doorbracht, nam hij
vóór het naar bed gaan een verslag ter hand en raakte er
zoozeer in verdiept, dat de dageraad hem nog steeds aan het
lezen vond. „Lieve broeder, hoe benijd ik u," luidde zijn
morgengroet, „hoe overvloedig heeft de Heer u gezegend!
Worde het mij vergund den avond mijns levens evenzeer
aan Zijne dienst te wijden!" Denzelfden dag vertrok hij
naar Stuttgart en kreeg eene circulaire in handen, waarin
werd aangedrongen op het koopen van een nonnenklooster,
dat half in puin lag, maar in een verbeteringsgesticht kon
worden herschapen. Dit was juist wat hij verlangde ; door
vrijwillige bijdragen gesteund, werd hij eigenaar van het
gebouw, en betrok het na verloop van eenige maanden met
een twaalftal jongens. Er waren slechts twee kamers —
eene om in te werken, te eten en school te houden; de
-ocr page 19-
11
andere om in te slapen, ofschoon de sneeuw in dichte
vlokken door de pannen viel. Dit was in Januari. In
December was uit het puin een stevig gebouw verrezen,
waarin twee en dertig knapen een thuiskomen vonden.
Vijf jaren later was hun getal reeds negentig, en het kloos-
ter van Lichtenstein is thans een allezins waardige tegen-
hanger van het kasteel te Beuggen.
Middelerwijl had Falk zijne jongens tot knappe werk-
lieden gevormd, en was Reinthaler uitgegaan om het Maar-
tenstift te bouwen in Erfurt. Allerwege nam het werk
toe; in Noord en Zuid schoot het steeds kachtiger zijne
wortelen in den vruchtbaren bodem. Ver genoeg van
elkander verwijderd, om geheel onafhankelijk hun werk te
vervolgen, arbeidden deze twee mannen in denzelfden
geest, steunende op hetzelfde geloof, totdat eindelijk de tijd
der verbroedering was aangebroken. Nog was de oorlog
niet ten einde, toen er te Dusselthal een nieuw verbeter-
huis werd opgericht. De graven von der Eeeke kochten
het groote klooster in 1810, stelden het open voor kin-
deren, woonden in hun midden, en toen hun vermogen
was uitgeput, zetten zij hun werk voort, gesteund door
de giften der broeders en in het volle vertrouwen, dat
hun geloof niet zou worden beschaamd. Nog in hetzelfde
jaar opende een behoeftige schoolmeester, met name Hoyer,
een verbeteringsgesticht te Quedlinborg; zijn voorbeeld
vond navolging te Berlijn in Zulliker; en in 1832 waren
er meer dan twintig in Duitschland, waaronder twaalf
in Wurtemberg alleen. De oprichters waren zeer verschei-
den : daglooners, edellieden, staatsraden, geletterden, dorps-
predikanten. Een ieder werkte volgens eigen plan, en
leerde uit eigene ervaring, zonder te weten dat hij mede-
-ocr page 20-
ia
werkers had. En toch, wonderbaar! bijna allen volgden
hetzelfde stelsel, kwamen tot dezelfde gevolgtrekking, en
onder al die verschillende mannen was er geen, die niet
bet leven des geloofs op den voorgrond plaatste. Het
denkbeeld, schijnbaar met Pestalozzi ten grave gedaald,
was in Falk en Zeiler tot een nieuw en krachtig leven
ontwaakt, en is sedert nimmer uitgestorven of verflauwd.
Het was geene ijdele grootspraak, toen Falk aan Pertb.es
betuigde: „De zaak, welke wij thans voorstaan, zal een-
maal de zaak worden van Duitschland, ja van geheel
Europa!" Die voorzegging was aanvankelijk vervuld ge-
worden ; het aantal gestichten was met verbazende snelheid
toegenomen. Maar toch, men kan het zich niet ontvein-
zen, de tijdgenoot bleef onverschillig, zoo niet afkeerig;
bij de meesten wortelde achterdocht en weerzin; elke in-
richting had een waren kamp te doorstaan met de vooroor-
deelen en de miskenning der menigte; en, ofschoon er
voor het eene gesticht te Weimar thans twintig in de
plaats waren getreden, was er geene eenheid, geen onder-
ling verband, geene samenwerking. Het onverstand van
enkelen werd allen als misdaad aangewreven. Sommigen
1\'eten zich door hun ijver vervoeren en handelden ouvoor-
zichtig; terstond ging een kreet van afgrijzen op en werd
liet geheele werk met smaad overladen. Er was volstrekt
behoefte aan eenheid, aan een geregeld bestuur, aan ken-
nismaking en waardeering. Vele misbruiken waren inge-
slopen, die aan den bloei der gestichten begonnen te kna-
gen; deze moest menkeeren, voordat zij stereotiep werden.
Vooral was men in twijfel, in hoe verre het vertrouwen op Gods
vaderzorg, ook voor stoffelijke nooden, zich vereenigen liet
met het vragen om geldelijken onderstand; en deze on-
-ocr page 21-
18
zekerheid gaf niet zelden aanleiding tot verwarring en strijd.
Daarenboven, de gestichten stonden niet langer op zich
zelven; zij traden van lieverlede in verband met andere
gestichten der inwendige zending. De Christelijke liefde,
die het gevaar der verwaarloosde kinderen met scherpen
blik had gepeild, was geenszins blind voor de feilen, die
hare werkzaamheid ontsierden. Noch was er niemand op-
getreden, met genoegzame wijsheid en kracht toegerust,
om dit moeielijk vraagstuk op te lossen ; metterdaad werd
er geene meesterhand gevonden, die de verschillende dra-
den tot een geheel kon samenweven, en het gemeenschap-
pelijke door samenwerking tot stand kon brengen. En zoo-
lang dit niet geschiedde, moest er een blaam op de ge-
stichten blijven rusten, en werden de liefelijkste bloesems
der Christelijke weldadigheid door den stormwind der
verdeeldheid geknakt. Het was onder zulke omstandighe-
den, dat de naam van Dr. AVichern het eerst met verbe-
terhuizen in verband werd gebracht, en de geschiedenis
zijner werkzaamheid is voortaan onafscheidelijk één met
de geschiedenis der geheele inwendige zending.
Nog waarde de cholera rond door de dichtbewoonde
straten en stegen van Hamburg, toen , op een October
avond van het jaar 1834, een aantal mannen was bijeen-
vergaderd in het huis van den schoolmeester H. Blijk-
baar waren het geene aanzienlijken, geene grooten naar de
wereld, die in dit stille binnenvertrek ter neder zaten.
Hunne kleeding was eenvoudig, zoo niet armoedig; som-
migen droegen het werkpak, en op aller gelaat lag eene
uitdrukking van diepen, somberen ernst. Het was een
onbekend, maar niet te min hoogst ijverig genootschap
ter ondersteuning van minvermogenden; en wat dit zegt
-ocr page 22-
14
in eene stad als Hamburg zal een ieder, die eenigzins
met haar diepgezonken toestand bekend is, terstond in
het oog vallen. Van alle zeehavens spant Hamburg de
kroon in zedeloosheid en ontuchtigheid; nergens elders
wordt de zonde zóó schaamteloos gediend, wordt het
geestelijke zóó met voeten getreden; en, indien er hier en
daar eene sprank van hooger leven wordt aangetroffen ,
is zij meestentijds zoo zwak en smeulend, dat er van
haar noch licht noch warmte kan uitgaan.
Er zijn wijken, waar brooddronkenheid en ontucht er-
felijk zijn geworden van geslacht op geslacht; ellendige
stegen, die zelfs de misdaad niet zonder siddering biu-
nentreedt; krotten en holen, waar de honger eene laatste
schuilplaats zoekt, om er het ontzettendst bederf aan te
treffen, dat ooit den toorn des Almachtigen heeft doen
ontbranden. Ook Londen en Parijs leveren een soortge-
lijk schouwspel op, maar zij die Hamburg het grondigst
kennen, verklaren eenparig, dat nergens de zonde zulk
een afzichtelijk gelaat vertoont als in de wereldberoemde
koopstad der Elbe. Het zedenbederf beperkte zich niet
tot enkele kringen; de gansche maatschappij was er van
doordrongen; de geheele staat werd verteerd door den
kanker der ongebondenheid. De taal der nieuwspapieren,
de gesprekken op straat en in de gelagkamer, de ver-
slagen van den raad, de houding van het gemeen, alles
droeg denzelfden onteerenden stempel van godverzaking
en wereldzin; de kerken stonden leeg, het Evangelie wiis
een ijdele klank; ieder jaar verergerde de toestand; in
1772 waren er 75,000 avondmaalgangers; in 18-18 nau-
welijks 20,000.
Hoedanig de toestand was der armen onder zulke om-
-ocr page 23-
15
standigheden — hoe wanhopig het scheen hen op te
heffen, tot inkeer te brengen, ja zelfs hunnen jammer
te verzachten — hoe den Evangeliedienaar het hart ont-
zonk, terwijl zijn voet te vergeefs den weg trachtte
te vinden in dien doolhof der vertwijfeling en der
smart — laat zich alles beter voorstellen dan beschrij-
ven. Voeg hierbij de pest, die duizenden wegmaait en
dien willekeur den vollen teugel viert; die de stem van
het gezag versmoort en de hartstochten prikkelt tot den
zinneloozen tuimel der bedwelming! Wat vermocht een
handvol mannen, zonder invloed of middelen, in zulk
een tijd? Zij zijn bijeengekomen om dit punt in over-
weging te nemen; zij willen weten, hoe zij het best den
naderenden storm zullen bezweren. Geen is er ijveriger
onder hen dan Immanuël Wichern, een jeugdig candi-
daat van vier-en-twintig jaren , kloek van taal en van daad,
met vaste lijnen op zijn gelaat, waaruit, vooral in ver-
band met de milde, doordringende oogen, zooveel wils-
kracht en beslistheid spreekt, dat gij hem niev licht voor
een klein gerucht vervaard zult zien. Zijn vader, een Ham-
burger Notaris, was voor tien jaar gestorven. Zijne op-
voeding viel samen met de opwekking, die den geeste-
lijkeu slaap van meer dan vijftig jaren verstoorde ; hij
nam deel aan die beweging en, van de hoogeschool terug-
gekeerd, werd hij onderwijzer eener Zondagschool. Hier-
door kwam hij in aanraking met de armen, maar te ge-
lijk met geestverwanten, en het bovengenoemde genoot-
schap was daarvan de gezegende vrucht. Als Evangelist
was hij werkzaam onder de diepst gevallenen; gansche
dagen bracht hij door in het gezelschap van roddenra*
pers, straatvegers, rattenvangers, dieven en lichtekooien.
-ocr page 24-
16
De moed begaf hem; wie vermocht dien poel van onge-
rechtigheid te dempen, dien stalen muur van ouverschil-
ligheid te breken? Kon men slechts de kinderen redden!
Maar, helaas! de Zondagschool ging niet vooruit. De
goddeloosheid, die het kind de gansche week door om-
ringde en bezoedelde, deed elke poging des onderwijzers
schipbreuk lijden. Het werd weldra duidelijk, dat het
vruchteloos was de kinderen te bezoeken, zoolang zij aan
dit dagelijksch bederf bleven overgeleverd; dat hun op
school den goeden weg te wijzen en dan gedurende acht-
tien uren aan hunne ouders terug te geven, niets anders
was dan den steen, over dag met zooveel inspanning
naar boven gewenteld, des nachts weder in volle vaart
te laten terugvallen; maar ook, dat de kinderen voor
verbetering vatbaar waren, zoo zij slechts bij tijds van
hunne slechte omgeving gespeend werden. Wilde hij
vrucht zien van zijnen arbeid, dan moesten zij geheel
gescheiden worden van hunne vorige levenswijze, en zorg-
vuldig bewaard tegen elke aanraking met vroegere spee!-
makkers en karnuiten.
Wel is waar was er in 1828 een verbeterhuis geopend
voor jeugdige misdadigers, wier aantal in 1863 van ne-
gentien tot vijftig was geklommen, terwijl een aanzienlijk
aantal werden afgewezen uit gebrek aan plaats; maar
tegen gestichten als dit bestond een overwegend bezwaar —
het waren gestichten voor misdadigers. Hiermede was
Wichern niet geholpen. Hij zette zich vlijtig aan de stu-
die der statistiek; uit hare opgaven bleek, dat er des-
tijds in Pruisen 100,000 misdadigers waren, en dat de
toename van het aantal jeugdige boosdoeners 170 percent
meer bedroeg dan die der bevolking; dat de kapellaan
-ocr page 25-
17
van Newgate in 1828, een totaal opgaf van 15,000 kna-
pen, die van diefstal leefden; dat in de Vereenigde Staten
de minderjarige misdadigers in verhouding stonden tot vol-
wassenen als 1 tot 7, in Pruisen als 1 tot 34, in Holland 1
tot 35, in Sleeswijk Holstein, dat dichter bij lag, als 1 tot
16. In Liverpool, met eene bevolking van 300,000, had-
den meer dan 51,000 als beschuldigden te recht gestaan
binnen het korte tijdsverloop van zeven jaren, en van
dezen waren meer dan zeven duizend onder de zeventien.
Verder bleek het, dat onder laatstgenoemden meer dan
een vijfde binnen de drie laatst verloopen jaren vijfmaal
waren gedagvaard, zoodat hunne eerste bestraffing, wel
verre van hen af te schrikken, er vier andere had na zich
gesleept. Een jongen van twaalf jaren, die twaalf malen
was opgebracht, werd getransporteerd voor tien jaren,
een ander van tien, elfmaal gedagvaard voor zeven jaar;
een derde van negen, vier keer getuchtigd, insgelijks
voor zeven; nog elf anderen werden naar straf koloniën
verwezen, hetgeen de Regeering te staan kwam op meer
dan £ 880 (ongeveer/ 10,560).
Dit stond vast : er moest eene scheiding plaats hebben ,
de kinderen moesten een toevluchtsoord vinden. Was
dit alles ? De overige gestichten hadden zich hiermede te-
vreden gesteld; maar Wichern begreep tevens, dat een
huishouden van honderd kinderen iets onnatuurlijks was.
Hij wilde het kind niet afsnijden van zijne naaste bloed-
verwanten; het huisgezin was door God zelven gewild;
het familieleven moest zijn verheffenden en louterenden
invloed doen gevoelen, een invloed, waartegen geene pre-
diking van buiten op den duur bestand kon worden geacht.
Maar helaas! hoe luttel was er van dien invloed te
2
-ocr page 26-
18
bespeuren! Een jongslee van tien jaar kwam hun ver-
halen , dat zijn vader dikwijls beschonken was en hem
geheel verwaarloosde; dat hij dikwijls door de politie
naar buis werd gebracht. Het was een ongelukkig huis-
houden; evenwel zoolang de moeder leefde, was er een
band, al was het geene lofspraak op haar humeur wat het
knaapje lachende er bij voegde; hoe hij zich herinnerde,
dat de moeder eens al de kinderen met huisraad en
keukengereedschap had gewapend, om den ongelukkigen
vader bij zijne thuiskomst in bedwang te houden. Maar
met den dood der moeder was de laatste straal van geluk
ontvloden. De kinderen waren verstrooid; zij werden
mishandeld. Wat moet ik doen? sprak het knaapje ang-
stig tot zijne zuster. „U gaan verdrinken, ik zal wel
volgen!" Hij wacht op het vallen van den avond — het
was Zondag — loopt naar den waterkant, en ontdoet zich
van zijne kleeding. God redt hem. Weenend vervolgt hij:
„Moeder was dood, en er was geen pleizier meer in het
leven!" Hoeveel goeds had er onder den dauw der ge-
nade niet van dit verwaarloosde plantje kunnen groeien!
Zoo dacht ook Wichern er over, en zijne plannen be-
gonnon allengs tot rijpheid te komen. Zooveel kinderen
te zamen, dat zij één huisgezin vormden, in geen geval
meer; met één persoon aan het hoofd; indien het aantal
toenam, verscheidene huisgezinnen, allen op zich zelven
en toch verbonden; hij zelf de vader en bestuurder, van
wien alles uitging.
Dit liet zich goed aanzien; doch was het geen hersenschim
langs dezen weg op verbetering te hopen? Had eene der-
gelijke onderneming wel kans van slagen? Ook hiervan
gaf hij zich rekenschap. In sommige gevallen waren van
-ocr page 27-
19
de vier kinderen drie te recht gekomen; op ééne
plaats was er van de tien slechts één verloren gegaan;
in Wurteinberg was de verhouding nog gunstiger. Na
rijp beraad ging hij er thans toe over zijne plannen in
dezen vriendenkring te ontvouwen. Hij sprak met vuur
en overtuiging; de nood was hem opgelegd, hij moest
getuigen. „Omstreeks dezen tijd," zegt hij, „kwam een
klein kind op mij toeloopen, dat ik volstrekt niet kende,
vatte mijne hand, hief het betraande gelaat omhoog en
riep op smeekenden toon: „Kom mede, kom mede; zie
zelf wat ik te lijden heb!" Hij sprak zoo als alleen
diep gevoelende menschen kunnen spreken ; hij beriep zich
op zijne vrienden; hunne ervaring was een met de zijne,
er moest iets gedaan worden, en toen kort daarop de
vergadering uiteenging, hadden zij in de kracht van God
het besluit opgevat, dat er iets zou gedaan worden.
Het plan was gemaakt; de kogel was door de kerk ;
maar hoe zou het ten uitvoer gebracht worden ? Daar zat de
knoop. De vrienden van Wichern waren arm, Zij konden noch
zelven iets afstaan, noch anderen tot milddadigheid be-
wegen. De zaa!k, die hen ter harte ging, vond weinig
bijval, het groote publiek was onverschillig; het was een
onderwerp, dat men met behoedzaamheid moest aan-
roeren, of er vielen woorden. Van den anderen kant
was er geld noodig, veel geld; allen moesten medewer-
ken, anders kwam er van degeheele zaak niets. De Hambur-
gers waren schrandere kooplieden, die gaarne voet bij
stuk hielden en zich niet licht door geestdrift lieten
vervoeren. Was het niet te verwachten, dat zij met
koude minachting zouden nederzien op die heethoofden,
die dweepers?
-ocr page 28-
21»
Maar hoe zwak ook in zich zelven, de Heer begaf
hen niet. Wij hadden slechts éénen schat, getuigt het
verslag: de belofte van onzen liefdevollen en genadigen
God! Dit gevoelden zij diep, en het was hun genoeg.
Ontmoetten zij elkander op straat, dan was het: „Houdt
gij aan in den gebede?" De Heer gaf uitkomst boven bid-
den en denken. Een koopman, wien hun voornemen geheel
onbekend was, gaf 100 thalers voor de armen, meer
bepaaldelijk tot het oprichten van een verbeterhuis voor
jeugdige misdadigers! Dit scheen hun eeue aanzienlijke
som toe, en zij zagen uit naar een invloedrijk persoon,
om het geld in zijnen naam te beleggen. Zij wendden
zich tot een lid van den raad; hij voldeed aan hun ver-
zoek en gaf te kennen, dat hij executeur was van liet
testament eens Christen-koopmans, die aan verscheidene
genootschappen legaten had vermaakt, en tevens twaalf
duizend gulden beschikbaar had ge.-teld tot het oprichten van
een verbeteringsgesticht. Ook dit bedrag werd hun afge-
staan. November kwam, en de maandelijksche bijeenkomst
werd gehouden. Vier weken te voren hadden zij niets
dan het gebed, de belofte en het gelocJf; thans hadden
zij meer dan twaalf duizend gulden. Hierbij bleef het
niet. In Januari werd een tijdschrift opgericht, om de
belangen van het gesticht bekend te maken en te beplei-
ten. Reeds den eersten dag bracht de brievenbesteller
eene aanzienlijke gift van eene dame ; weinige wekeu later
bleek het, dat verscheidene dienstmeisjes hare penningen
hadden afgezonderd; een schoenlapper stortte de helft
van zijn vermogen; vele giften gingen vergezeld van be-
moedigende Schriftwoorden; de Heer had blijkbaar zijne
goedkeuring aan hun werk gehecht; de belangstelling en
-ocr page 29-
21
liefderijke hulp der armen gaf hun kracht en moed; en
ten laatste begonnen zij uit te zien naar een gebouw.
Destijds woonde in Hamburg de schepen Sieveking,
en nog in onze dagen ligt niet ver van Hamburg
het schilderachtige dorpje Wandsbeck. Sieveking bezat
een uitgestrekte heerlijkheid bij Wandsbeck, waarvan
hij een gedeelte aan Wichern en zijne vriendejönfstond.
Het was een allerbekoorlijkste plek; de liggpt^tfon niet
beter zijn. Op een laten winteravond Jcfram Wichern
met de blijde tijding aansnellen eujfjtrehoou de nacht
reeds was aangebroken, liet hij Jjjj^jVimj,Hisijne vrienden
waarschuwen. Weldra waren jHWWecnier^aderd, om God
te danken voor deze n\'i\'oo^jjffi^mi^iVaclitc genad^C^\'
De vreugde was kojj£(^",diif&. Na twee Jïf drie da-
gen kwam er berid^vW d(£j;è1digheid vajrSret testament
betwist werd, y^d^ek/-\\owc de gekoMflJStaflriplaats ten
eenemale ora^Sliikt te zijn. Dit^mp ijcfeharde slag,
ninder^l^?\'^e^}>est, zij hadi
rarci£jörnutf Vij waren volkor
en, ware hun geloof m
en
hun voornemen laten v
en
zeker, dat God zelf hun •tóP wj»jSRad aangewezen en hen
nimmer zou verlateng\\^eljmir waren zij te haastig, te
voorbarig geweestrvwaddeir\'zij te veel gebouwd op aan-
vankelijken vosj^rloed; hadden zij eene waarschuwing
noodig, die hunne eigene onmacht deed uitkomen. Zij be-
sloten voort te gaan, alsof er niets gebeurd was, in stilte
en gebed. De uitslag was ook merkwaardig. Het was
Sieveking ontschoten, dat hij nog eene kleine hofstede
bezat te Hom, tusschen Wandsbeck en de Elde. Op ze-
keren morgen wordt zijne aandacht hierop gevestigd. On-
gelukkig was de boerderij verpacht en de pachtstermijn
nog niet verstreken. Sieveking gaat er, met een be-
-ocr page 30-
22
klemd hart en schoorvoetend heen. Tot zijne verba-
zing vindt hij den pachter niet slechts gewillig, maar zelfs
begeerig om af te trekken. De plaats was niet groot,
maar uitnemend geschikt voor het doel; op het huis zelf
viel zeker niet te roemen, want het was eene kleine
tuinmanswoning in een vervallen toestand; maar de kamers
konden met geringe moeite wat worden opgeknapt, er
was eene bronwei in de nabijheid, helder als kristal,
kastanjeboomen spreidden hunne schaduw over het stee-
nen dak; de moestuin was goed onderhouden; in den vijver
krielde het van visch, en de plaats zelve droeg sinds on-
heugelijke tijden den naam „Das KauheHaus." Weldra
(einde van April) waren timmerman en metselaar aan den ar-
beid, de zaak van het testament werd ten gunste van
Wichem beslist, in kortereu tijd dan gewoonlijk, en om-
streeks het midden van Augustus waren geld en huis in
het bezit der vrienden.
Men was nu zoover gevorderd, dat er besloten werd
eene openbare bijeenkomst te houden, waarin honderd a
tweehonderd belangstellenden tegenwoordig waren. Het
plan der nieuwe inrichting werd aan hun oordeel onder-
worpen en eenstemmig goedgekeurd. Zij moest voor kin-
deren tot toevluchtsoord dienen totdat zij aangenomen
werden; zij moest geen weeshuis zijn, geene haveloozen
school, geen verbeterhuis, geen asyl voor bedelaars, maar
een Christen-huisgezin. Onderstand van staatswege kon
zij ontberen; om inschrijvingen op jaarlijksche bijdragen
was het toen evenmin te doen; naarmate de Heer zelf
de harten en handen der geloovigen voor hunue zaak ont-
sloot, zou hij haar uitbreiden of bekrimpen. Voorbid-
ding en sympathie hadden zij bovenal van noode. Dit
-ocr page 31-
23
waren de beginselen, die Wichern op den voorgrond stelde
en met zooveel vnur bepleitte, dat de vergadering, door
den toovergloed zijner rede tot geestdrift ontvlamd, ze
«aanstonds bekrachtigde. Maar nauwelijks was de eerste
geestdrift bekoeld, of de gezichten betrokken, en de
oude bezwaren dreven weder boven. Zulk een gesticht was
iets ongehoords, het was geheel en al nieuw. Dat was in
zich zelven reeds bedenkelijk. En dan, kon het niet ge-
beuren, dat zulk eene inrichting juist het kwaad in de
hand werkte? Als de ouders nu eens slim genoeg wa-
ren om hun kroost opzettelijk slecht op te voeden en te
mishandelen, om ze zoo doende in het gesticht te doen op-
nemen en van de zorg voor hen ontslagen te worden?
Volgens anderen was Hamburg van alle plaatsen in de
wereld juist de minst geschikte. Niemand zal er gebruik
van willen maken, sprak een derde, hoofdschuddend. In
weerwil van al de tegenspraak, was de zaak nu eenmaal
tot stand gekomen, en kreeg weldra haar beslag. Op den
laatsten avond der volgende maand, het was weder Octo-
ber, nam de jeugdige leeraar in alle stilte met zijne
moeder zijn intrek onder het nederige dak van het „llauhe
Hans," en het gesticht was geopend. Er was geene feest-
viering, geen vreugdebetoon; alleen had de fijn gevoe-
lende Sieveking de wanden der zitkamer versierd met
zijne beide lievelingsplaten: \'s Heeren intocht in Jeruzalem
en de zegening der kinderen!
Welk eene aandoenlijke tegenstelling! Ter cener zijde
de rijke, dartele koopstad, met duizenden van lichten op
de straten, haar luidruchtige fanfares uit opgepropte
danszalen; hare speelholen en kroegen, waar het moeielijk
gewonnen loon in overdaad en brooddronkenheid werd
-ocr page 32-
24
weggeworpen; ter andere zijde die moeder en zoon, in
zelfverloochenende liefde zich terugtrekkende vau de wereld
met al hare genietingen, onopgemerkt, onbekend, in de
kracht van God, zonder anderen steun of bemoediging,
zich aangordende tot een leven van moeite en verdriet.
En dit alles getroostten zij zich ten behoeve dier koude
en zelfzuchtige stad, welker lichten zij in de verte zagen
flikkeren als zoovele glimwormen, vóórdat zij de deur hun-
ner nederige woning op het nachtslot trokken. En welk
eene taak verbeidde hen! Nacht en dag in gezelschap
te zijn met ruwe weerbarstige knapen, geboren en groot-
gebracht in misdaad; hun woesten aard te betoomen, hunne
stuursheid en baldadigheid te verduren, hun beneveld
verstand te verlichten, hun ten allen tijde een vriend en
makker te wezen, lijdzaam, geduldig en goedertieren ? Hij
komt tot u met de verklaring, dat hij dit moeielijk werk
heeft aanvaard in den naam zijns Gods, door de kracht
des geloofs! Laat ze komen, die haveloozcn, die bede-
laars, die landloopers! Zij zijn welkom, huis en hart staan
voor hen open. Onderwijs, voedsel, kleederen—niets zal
hun worden onthouden. Let wel, onder cene voorwaarde:
— geene jaarlijksche giften, geene collectes, geene inschrij-
vingen, geene aandeelen, geen geld in de bank! Alles
moet vrijwillig zijn; de Heer der Gemeente zal er in
voorzien. Gij glimlacht; hij is een dweeper, een geest-
drijver ! Laat dat in het midden; wij willen thans niet
beslissen of hij gelijk heeft; het is ons genoeg zoo wij
weten, dat God zijnen arbeid heeft bekrachtigd.
Het genootschap heeft zijne taak vervuld; het verdwijnt
uit de jaarboeken des geestes, het gesticht treedt op den
voorgrond en Wichern is er het één en het al. Van den
-ocr page 33-
25
beginne af was hij het middelpunt der beweging geweest,
de spil, waarop het gansche genootschap draaide. Zij wer-
ken voor hem, schragen hem door en met hunne gebeden,
steunen en stutten waar het gebouw nog zwak is; maar
Wichern is de grondpilaar, en zonder hein stort het in.
God handelt met hein, gelijk Hij dikwijls doet met mannen
van een sterk, veerkrachtig karakter; Hij roept hem, als
het ware, uit het gewoel der menigte en leidt hem in
eene stille, afgezonderde plaats, waar hij ongestoord al
zijne vermogens van ganscher harte aan de hem toege-
wezen taak kan wijden.
Hij kan nu geheel zelfstandig optreden, geene vrees
weerhoudt hem, geene aarzeling, geen twijfel verontrust
zijn gemoed, alleen niet God gaat hij getroost zijnen weg,
met opgestoken hoofd en zwellende borst, maar toch in
vollen ootmoed, als de geroepene zijns Heeren. Die
twaalf maanden hebben hem grootelij ks verouderd, zijn
wil is gehard, zijn besluit onwrikbaar, het doel zijns
levens staat hem klaar en onmiskenbaar voor oogon. Het
groote vraagstuk is opgelost, het komt er nu slechts op
aan den geopenden weg met vasten tred te bewandelen.
-ocr page 34-
II.
HET GESTICHT.
Zoo als "hij daar nederzit in de kleine binnenkamer van
het Kauhe hans, met een kalmen glimlach om den vrien-
delijken mond, in rustige afwachting van Hamburger
„bengels," is onze vriend Wichern inderdaad eene merkwaar-
dige gestalte te midden van het rumoer en de grootspraak
onzer ophef makende en schreeuwende eeuw. Eene gestalte,
niet geheel in overeenstemming met hetgeen die eeuw ver-
wacht en heeft goedgevonden te beschouwen, als het eenige
middel tot succes. In zoo hooge mate, dat, zoo de laatste
dertig jaren niet zelven de geschiedenis onzerinrichting hadden
geboekstaaft, de meesten zich geneigd zouden toonen haar
met ons vorig hoofdstuk achter slot en grendel te steken.
Hij moge het goed noemen, zoo klinkt het uit den mond
der tijdrechters, maar in onze dagen kan men de dingen
zoo niet beslechten; het is ongerijmd; van den wind kan men
niet leven; men moet praktisch zijn! Toegegeven, maar
wat is praktisch? Kunt gij die vraag beantwoorden, we-
reldwijze lezer, die er zoozeer op snoeft, dat gij u nooit
laat beet nemen ?
-ocr page 35-
27
Geregeld huisbezoek in de ellendigste en diepst gezon-
kene wijken van Hamburg is, tien tegen een, niet bepaald
bevorderlijk aan het bouwen van luchtkasteelen. Als iemand
den moed en de volharding bezit om maanden achtereen
tegen den stroom op te roeien en pleitbezorger te wor-
den eener zaak, waarvan de groote hoop zich afkeerig
betoont, dan is het uiterst onwaarschijnlijk, dat zoo iemand
een „droomer" zou zijn of hersenschimmen zou naloopen.
Verre van dien. Tot in alle bijzonderheden werd Wichern\'s
plan op kalme, waardige wijze ten uitvoer gelegd. Al het
„zwevende" werd zorgvuldig geweerd. Praktische midde-
Jen werden gebezigd tot het opwekken van belangstelling.
Eigen invloed, de pers, het spreekgestoelte werden dienst-
baar gemaakt aan het groote werk, en het scherpziende oog
van den meester liet geene gelegenheid ontsnappen. On-
praktische menschen kan men ook in den grooten wijn-
gaard niet gebruiken. Maar vergeten wij het nimmer:
gebed en vertrouwen op God zijn praktisch, want zij heb-
ben de beloften des tegenwoordigen en des toekomenden
levens. „Alles is het uwe." Maar — en hierin wordt
het onderscheid ten volle openbaar — terwijl de wereld-
ling uitsluitend op zichtbare invloeden rekent en zich al-
leen inlaat met hetgeen voor oogen is, rekent de Christen,
hoezeer hij de noodzakelijkheid van het eerste geenszins loo-
chent, bovendien op o n zi cht ba re invloeden; en, wetende
dat de dingen dezer wereld door hoogerhand bestuurd
worden, waagt hij het alle hinderpalen en bezwaren te
trotseeren, zoolang hij overtuigd is van de rechtmatighei
zijner zaak en van de goedkeuring zijns Heeren. Dit was
het, wat Wichern in staat stelde onverschrokken voort te
gaan en niet te verzagen, wanneer onverschillige of vij-
-ocr page 36-
38
andige lieden zijne handelwijze gispten en de reinheid
zijner bedoelingen in twijfel trokken.
Van de honderd en zooveel, die op de groote verga-
dering Wichern\'s plan met zooveel geestdrift hadden toe-
gejuicht, waren er niet weinigen, die zich door den indruk
van het oogenblik lieten medeslcpen, zoodat de terugslag
zich niet lang liet wachten. Oude bezwaren werden weder
opgehaald; de armen, die met Wichern\'s inrichting nog
onbekend waren, hielden zich op een afstand, de rijken
trokken zich grootendeels terug, en over het algemeen
had de zaak in November een minder gunstig aanzien
dan zich in den beginne liet verwachten. Wanneer de
dorre bladeren van de takken glijden, en de schrale herfst-
wind met naargeestig gehuil door den schoorsteen vaart;
wanneer de koude stofregen nederdaalt uit de grauwe
lucht, en de vochtige nevel toren- en huistop in de som-
bere plooien van zijn valen mantel verbergt, — dan
sluipt een gevoel van weemoed ons in het hart; onze veer-
kracht wordt verlamd, ons vertrouwen ondermijnd, onze
hoop verduisterd. Op zulk een tijd gevoelt men het
diepst de waarde van Christelijke deelneming en hulp-
vaardigheid, heeft men het innigst behoefte aan een troost-
woord, een bevredigenden handdruk. Het is zoo, er zijn
menschen, zoo zelfgenoegzaam, dat zij zich boven dit alles
verheven achten, en vaak in hun isolement (afzondering)
de geheele wereld het hoofd bieden. Het kan gebeuren, dat de
hemelsche Vader ons in omstandigheden plaatst, waarin het
noodig wordt eiken steun te ontzeggen en al het aardsche
te verloochenen, om Hem en Hem alleen te volgen. Maar
schroomelijk zouden wij ons vergissen, zoo wij zulk eene
opoffering gering achtten en het eene lichte taak rekenden
-ocr page 37-
29
alleen te staan, wanneer van alle zijden vrienden zich
onttrokken en vijanden met verdubbelde woede den aan-
val vernieuwen. Wanneer iemand den moed heeft goed en
bloed op het spel te zetten voor eene i mpopulaire zaak,
dan komt het er op aan, dat hij weet wat hij wil en vast
besloten is het te doen, wat het ook kosten moge. Het
geheim van Wiehern\'s kracht was een zeer vast, onwrikbaar
geloof, dat de Heer zelf hem deze taak had aangewezen.
Met scherpen blik doorgrondde hij de behoeften zijner
geboortestad, overlegde zorgvuldig en nauwgezet wat hem
te doen stond, woog het voor en tegen, gevende zijn ont-
werp den tijd om tot rijpheid te komen, trachtte de be-
langstelling zijner vrienden te wekken en wachtte totdat zijn
geweten hem zeide, dat de tijd van handelen was aange-
broken. De toekomst beloofde zoo weinig, dat, uit een
bloot wereldsch standpunt, de voorzichtigheid gebood den
pasbegonnen arbeid te staken; maar, volgens Wiehern\'s
beschouwing was voortgaan plicht, want het werk was in
handen van den Ongezienen Werker, en welke gevaren
de toekomst in haren schoot mocht verbergen, wanneer de
kracht van den dienaar te kort schoot, z.iu die des
Meesters in dubbele mate hare heerlijkheid openbaren.
En dit vertrouwen gaf Wichern kracht om geduldig en on-
derworpen te wachten, totdat de Heer hem weder arme,
verlatene kinderen zou toezenden; en vele jaren later
met eene stoutmoedigheid, welke sommigen onzer wellicht
als vermetelheid zullen brandmerken, deze merkwaardige
woorden te schrijven: „Jezus Christus is de Stichter van
het Kauhe Haus."
Den achtsten November kwam het eerste plokje : drie
jongens; tegen het einde van December waren er twaalf.
-ocr page 38-
30
Hun leeftijd verschilde van vijf tot achttien jaar; in hun
karakter en aanleg was minder verschil te bespeuren, want
het waren al te gader deugnieten. Acht van dit onbeval-
lige groepje waren onwettig; vier hadden ouders, die
bij de politie stonden aangeschreven als dronkaards en
vagebonden ; een deugniet van twaalf jaren had twee-en-negen-
tig maal gestolen; een andere had zich bedorven tot krank-
zinnig wordens toe; een vierde was het tuchthuis ontloopen;
allen waren woest en verdierlijkt; liegen en stelen was
hun eene tweede natuur geworden. Het waren meestal
bedeljongens, zoo als men ze in groote steden aantreft,
die den nacht doorbrachten onder bruggen of op de stoe-
peu van voorname huizen; beweegbare lompenbundels
met schelle, hongerige oogen, die met eene soort van
schuchtere wildheid neer en opzien. Sommigen slapen op
mesthoopen, anderen op de bloote straatsteenen; een,
die eene lege vuilniskar tot slaapstede heeft, vertelt, dat de
steenen hein wakker houden in den winter, omdat ze hem
zoo strak en blinkend aanstaren. Een kleine jongen, in
wien het laatste gevoel van schaamte was uitgestorven,
stond bekend als hoofdaanlegger van alle kwajongensstre-
ken in Hamburg en was de belhamel van ieder standje!
Een andere was door zijne zoogenaamde pleegouders voor
honderd gulden aangekocht; de vrouw was ijlhoofdig, de
man een onverbeterlijke drinkebroer; achttien jaren bracht
het ongelukkige kind in dezen toestand door ; geen won-
der, dat hij bij zijne opname in het gesticht meer het
aanzien en de geaardheid had van een wild dier dan van
een mensen; hij was wantrouwend, schuw, naakt naar
lichaam en ziel. Een twaalfjarige knaap verklaarde
met zoovele woorden, dat hij niet geloofde in het bestaan
-ocr page 39-
31
van een God; veel minder nog van een Heiland, eene
opstanding, een dag des oordeels; meer dan eens had hij
gepoogd zich van kant te maken, en wanneer zijn booze
hartstocht de bovenhand nam, dreigde hij zich een mes
door het lichaam te stooten; vreeselijke vlagen van woede
overvielen hem, waarvan er een meer dan twaalf uren
duurde en zoozeer in heftigheid toenam, dat vier man-
nen hem ter nauwernood in bedwang konden houden.
Voordat hij bij Wichern kwam, placht men hem aan eene
ketting te leggen. De overigen waren zakkenrollers en
landloopers, zoo verdierlijkt, dat zij hunne eigene taal slechts
met moeite spraken; dieven en valsche spelers. Hun
voedsel bestond uit rauw vleesch, beuling, aardappel-
schillen, varkensdraf, oud leder — als het erop aan kwam
eens recht te smullen, was hun lievelingsschotel — laar-
zenvet! Twee woonden in een onderaardsch hol , eene
soort van kelder, met hunne grootmoeder. De kelder
diende als verzamelplaats voor het geboefte van Hamburg,
om jenever te zwelgen en den nacht in de gruwe-
lijkste uitspattingen door te brengen. Eeu meisje van
dertien jaren bezat alle denkbare en ondenkbare gebre-
ken. Een jongen van denzelfden leeftijd sloeg zijne weer-
looze moeder (zij was verlamd) en grootmoeder; hij was
de schrik van alle kinderen in de buurt; kwam \'s nachts
dronken en met eene pijp in den mond het huis binnen-
zwaaien, stal het geld uit moeders latafel en had driemaal
gevangen gezeten. Een veertienjarig meisje werd door de moe-
der beschreven als zeer oppassend en gezeggelijk; het eenige,
wat daarop af te dingen viel, was dat zij alles wegstal
wat zij maar beet kon krijgen, en loog alsof het gedrukt
was. Mondelinge noch lichamelijke bestraffing hadden de min-
-ocr page 40-
32
ste uitwerking. Eene andere moeder was bijzonder trotsch op
de leugens , die zij ten behoeve harer kinderen placht uit te
kramen; zij verbeeldde zich , dat dit een zeer verdienstelijk
werk was en behoorde geprezen te worden. Haar jongen
ging zich te buiten aan drank en schopte haar. Een
negenjarige staat te boek als volgt: dit kind liegt, steelt,
hoont vader en moeder, krabt, schopt, bijt en vloekt.
Een meisje van tien — het zijn de eigene woorden der
innig bedroefde moeder — staat u met het onschuldigste
gezicht van de wereld aan te kijken en vertelt meer leu-
gens dan tien groote menschen te zamen. Zij breekt alles
open, en heeft slaag gehad, dat zij er bij neerviel. l)e
levensloop van een dertienjarigen knaap wordt dus ge-
schilderd: „Steelt honderd malen van zijn vader; wordt
krullenjongen; — steelt; — weggejaagd; — op eene
sigarenfabriek; — steelt weer; — weer weggejaagd; —
gaat in dienst; — steelt het slot van \'s meesters spaar-
pot ; — wordt daglooner; — loopt weg; — wordt
aangehouden; komt terug bij vader." De lucht, die zij
inademden, was bezoedeld; betamelijkheid en goede ze-
den waren hun ten eenenmale onbekend; wreede en dik-
wijls onverdiende straffen hadden hen verhard; zij gele-
ken meer op dieren dan op menschen. „Kind," zeide
eens de moeder, „waarom gaat gij nog altijd voort met
liegen ? Ge weet immers, dat het thans niet meer noodig
is?" Eene andere moeder had de gewoonte haar spruit
bij de haren te grijpen, op eenen stoel te gaan zitten en
de ongelukkige met het hoofd tegen den vloer te smij-
ten; maar werd zij er mismoedig bij, het deed den rekel
geen greintje goed; het „Kauhe Haus" zou wat met hem
te stellen hebben! Een ander zette luister bij aan zijne
-ocr page 41-
38
opname door alle kleine jongens, die hij tegenkwam, op
den grond te smijten, met een vreeselijk geraas naar
den tuin te loopen, het varkenshok open te zetten en,
met een bijl in de eene en een schop in de andere hand,
de verschrikte dieren over het bloemperk te jagen. Van
hunne prilste jeugd had men hen vertrouwd gemaakt met
den gifadem der danshuizen en kroegen, met de onkie-
sche tooneelen der kleine theaters, met zondige straat-
zangers , goddelooze parodiën op den Bijbel, onheilige
spotternijen en lasteringen, gelijk aan die der helsche gees-
ten in hunne foltcrkwcllingen! Het stilzwijgen moest wor-
den bevolen, gedurende weken werd hun verboden een
woord te spreken, want elke lettergreep, die zij uitten,
was een vergrijp tegen God en menschen. Had de een
of andere kindervriend reeds vroeger deze verwoeste gemoe-
deren getracht tot inkeer te brengen, weldra was het wan-
hopige dier onderneming hem gebleken. Tegen zooveel
boosheid was het onuitputtelijkste geduld, het teederste
mededoogen niet bestand! En dit was het, wat Wichern
van zijnen God had afgebeden met vurige smeekingen,
waarvoor hij had geworsteld en der wereld was afgestorven.
Wonderbare kracht der genade des Allerhoogsten! Wat is
u gelijk op aarde of in den hemel ?
Het twaalftal, die het eerste huisgezin vormden, hadden
eene gemeenschappelijke slaapzaal en eetkamer. Wichern
deelde beiden. Van hun karakter en omstandigheden hebben
wij eene flauwe, haastige schets ontworpen, maar toch, naar
wij hopen, duidelijk genoeg om eene schilderij daarvan op
te hangen. En wat nu met deze panden gedaan? hoe nu
verder zorg gedragen voor die armen, gelijk zij daar
om hem henen geschaard zijn met gelaatstrekken, die
3
-ocr page 42-
34
beurtelings eene uitdrukking dragen van verstomping, van
geslepenheid en van angst? Hoe hen aan te wakkeren en
op te leiden tot een leven, als het zijne, van godsvrucht
en reinheid en Christelijke plichtsbetrachting? Zijn oplei-
dingsbeginsel is niet minder eigenaardig dan zijn geloofs-
beginsel. Zij moeten geplaatst worden in een verschen,
gezonden atmosfeer; in bedwang gehouden, opgevoed,
gespeend van hunne oude gewoonten en betrekkingen,
om gedwee, eerlijk, vlijtig, braaf, gehoorzaam, waar-
heidlievend te worden, — en dit alles te bewerken door
hen lief te hebben!
Nogmaals laat gij het oog rusten op die verwrongen
gelaatstrekken, waarop teugellooze hartstocht of onverzet-
telijke stugheid den ontsierenden stempel der zonde heb-
ben gedrukt; en gij voelt u ontmoedigd, ter nederge-
drukt door eenen last, die uwe schouders niet kunnen
torschen, uit het veld geslagen door een vooruitzicht, dat
wel in staat is den moedigste te doen versagen. En dit
uitvaagsel der maatschappij wil hij tot gehoorzaamheid
dwingen door liefde! Rozengeur en manenschijn! Niet te
ras! Er is eene liefde, die van den hemel nederdaalde
en zich zelve ten offer gaf op Golgotha; hare stralen
ontvonken het koudste gemoed, en waar zij spreekt,
wordt de voornaamste der zondaren een Apostel der
Heidenen, en veranderen Heidenen, zoo als die van Efeze
en Corinthe, in Christenen, gelijk zij ons geschilderd wor-
den in de brieven van Paulus. Dat noemen wij geene
sentimentaliteit. En is eene liefde der heiligen, welke
naar het voorbeeld der goddelijke is gebeeldhouwd, en
waarvan gezegd wordt, dat het geloof werkt door de
liefde. Zij bestaat niet in liefkozingen of in goedhartig
-ocr page 43-
35
heid, in opwellingen van het gevoel, of in hetgeen men
pleegt te bestempelen met den naam van humaniteit; dit
zijn zwakke middelen om den tegenstand van verstokte,
toegeschroeide gewetens te breken, want zij houden geene
rekening met den ontzettenden ernst en doemwaardigheid
der zonde. De liefde, die uit Christus is, erkent onbe-
wiinpeld het bestaan der zonde; dit is haar uitgangspunt.
Haar in weerwil der zonde vertraagt zij niet in lief te
hebben. Zij gaat hand aan hand met rechtvaardigheid, en
met den geest der vastheid en der volharding: zij is zelfs
gestreng; want haar doel is niet zoozeer de menschen ge-
lukkig te maken, alsof tevredenheid met het aardsche van
alle goederen het begeerlijkste en hoogste ware, als wel hen
op te voeden in het spoor van oprechtheid en waarheid,
wetende, dat het geluk dezer beiden wel volgen zal. En
hierdoor komt het, dat zij in staat wordt gesteld de ge-
moederen te vormen en te binden; want, niet tevreden
met het vergulden der oppervlakte, dringt zij door tot
de binnenkamer der ziel, en toont den mensch wat hij
door Gods genade, behoort te wezen en in zijne kracht
vermag te worden. Zoo werkte zij in het ltauhe Haus,
en zoo werkt zij in alle plaatsen en ten allen tijde. Laat
ons haren invloed nauwkeuriger betrachten.
Behalve met hun aangeboren lust tot kwaaddoen had
\'VVichern in zijne pleegkinderen hoofdzakelijk met drie
hinderpalen te kampen: met hun wantrouwen, hun trek
naar onafhankelijkheid en hunne wispelturigheid, het
natuurlijk gevolg eener ongeregelde levenswijze. Meer dan
eens, wanneer hij zijne hand uitstrekte om een nieuwaange-
komene vriendelijk welkom te heeten, kromp het arme kind
ineen uit beduchtheid voor slagen. Zij konden zich de
-ocr page 44-
36
welwillendheid van den meester slechts voorstellen als een
huiehelaarsmasker, dat den een of anderen toeleg om hun
kwaad te doen moest bedekt houden. In hunne verbeel-
ding zagen zij zich gedoemd tot een leven van gevangen-
schap en ontbering; elk gebaar, elke zenuwtrekking werd
angstig gadeslagen; zij hadden van het leven slechts den
achterdocht en „het geslagen worden" geleerd. Op de eerste
twaalf had Wichern nog eenigzins vat. De meesten hun-
ner had hij herhaaldelijk bezocht, hetzij in hunne woning,
hetzij in den kerker; zijn aanminnig gelaat en vriendelijke
taal luidden hen geroerd; zij voelden zich in den toover-
cirkel zijner liefde gebonden en vastgehouden. Hier stond
tegenover, dat zij de eersten waren; alles was nieuw; er
waren geene makkers, geene speelgenooten om hun ver-
trouwen te schenken; geen wonder, zoo de omgang met
deze ruwe steenen, die misschien eeu diamant of robijn in
hun midden telden, ontzaggelijk veel t a c t en teederheid ver-
eischte. Hij beloofde hun, dat het verleden was uitgewischt,
vergeven en vergeten; dat hunne vorige misdrijven niet
meer werden herdacht; dat zij er met niemand over behoef-
den te spreken, behalve met hem; dat zijne moeder hunne
moeder worden kon. Zij luisterden met verbazing naar
hem, en staarden hem aan met open mond. Maar toen
de dagelijksche omgang de welmeenendheid zijner woor-
den bevestigde, begon het ijs, dat hunne harten om-
schorste, allengs te dunnen. In de schemering kwa-
men zij een voor een het vertrek van Wichern bin-
nensluipen, om vertrouwelijk met hem te praten en hunne
gewaarwordingen mede te deelen. Zij plukten de voor-
jaarsbloemen en leiden ze stillekens voor hem; eenmaal
vond hij zijne kamer met bloemen versierd; wie het deed,
-ocr page 45-
37
blijft een geheim tot op den huidigen dag. Het gan-
sche huis was doortrokken van den nardusgeur der
liefde. De meeste knapen voelden zich verteederd.
Met kerstmis liep een jongen weg; hij werd teruggevon-
den tusschen de kramen en ging gewillig mede, schoon
blijkbaar onthutst. Toen hij binnenkwam, zongen de ove-
rigen een kerstlied met de moeder; zij hielden op en weken
achterwaarts, alsof hij besmet was, totdat eindelijk de oud-
steu op Wichern toetraden en zijne bestraffing eischten.
Zij pleegden raad, van welken aard de straf moest zijn.
Na een kwartier werden verschillende straffen geopperd,
sommigen zeer wel gekozen, maar vernederend en wreed.
Een vraagt om kwijtschelding; eensklaps keert de wind
en allen begroeten zijn voorstel met gejuich. De schuldige
wordt omsingeld en bij de hand geschud, totdat hij begint
te kreunen van de pijn. Kort daarop wordt hij uitgezonden
om melk te halen, een halfuur gaans ver; dit blijk van ver-
trouwen treft hem; de verandering is volkomen. Hij is
gedwee als een lam; de duivel der losbandigheid is uit
hem gevaren, en voor goed. Wanneer hij een kerstlied
hoort beginnen zijne oogen over te loopen; en, als we-
derom de geboorte des Verlossers werd herdacht in den
kleinen kring, en de knaap een goeden zak rijst mag gaan
halen, komt hij op Wichern af, grijpt zijne hand, en zegt
met gebroken stem: „Ik zal nooit vergeten, dat u mij ver-
leden jaar niet gestraft hebt!" Dus wordt vertrouwen
beantwoord door vertrouwen. Het sluimerend eergevoel
ontwaakt, maar gelouterd van den alsem der zelfverheffing;
want het wordt gewezen op Jezus Christus als den eenigen
Borg en Middelaar onzer zonden. „Ik kon al dikwijls op
den loop zijn geweest!" laat een der kleinen zich ontvallen,
-ocr page 46-
38
„en had het gemakkelijk kunnen doen ook; maar als ik
er aan dacht, dat iedereeen mij vertrouwde, schoot
mij het merg uit de beenen!" Heerlijk getuigenis!
Deze verknochtheid aan het oude Zigeunerleven kostte
Wichern den mecsten strijd. Kwam de landlooperstrek
weder boven, dan waren de jongens niet meer te houden.
In den vroegen morgen, \'s winters, kropen zij uit de warme
veeren om uitwandelen te gaan langs de dichtbevroren oevers
van den Aester. Het was eene gewaagde onderneming, van
alle uiterlijke dwangmiddelen af te zien en uitsluitend op
zedelijken invloed te bouwen; evenwel, zij gelukte. Een
jongen , die \'s morgens was weggeloopen, werd des avonds
in de nabijheid van het gesticht teruggevonden, daar
schaamte hem belette aan te kloppen; een tweede, die
verscheidene dagen was uitgebleven, kwam ten laatste aan-
zetten met eene levende kip «n een mand appelen als zoen-
ofl\'cr, en zeide : „Vergeef mij ; God vergeeft ook !" Een
derde betuigde, dat het wegloopen niet baatte; hij moest
toch terugkomen, of hij wilde of niet. Een vierde, die
zestien achtereenvolgende jaren had doorgebracht met langs
de straat te slenteren, was plotseling verdwenen; tegen tien
ure \'s avonds trad hij, als ware er niets gebeurd, de
woonkamer binnen, wreef zich vakerig de oogen, en ver-
telde, dat hij naar huis was geweest om een pantalon te
halen. Ziende dat hij erg vermoeid was, liet Wichern
hem brood en melk geven, en stillekens naar bed trekken ;
den volgenden ochtend staat hij weder op, maar van wan-
deltoeren zonder permissie werd in het vervolg niet meer
gerept.
De trek naar onafhankelijkheid, die allen kinderen in
meerdere of mindere mate eigen is, was bij deze verwor-
-ocr page 47-
3!)
peüngen bijzonder sterk, en maakte dat Wichem ontzache-
lijk veel met hen te stellen had. Alle gezag was hun een gru-
wel; elke band ondragelijk; zij leefden voortdurend in een
staat van opstand en wederspannigheid. Leeren beschouw-
den zij als eene verkorting hunner vrijheid ; „zij waren niet op
school;" werken als vernederende slavernij; „zij mochten
doen hetgeen waar zij lust in hadden ; als het hun niet beviel,
konden zij weggaan." Zich voor deze stemming der kin-
deren inschikkelijk betoonen , zou zijn het gansche huis aan
den demon der wanorde prijs te geven; van den anderen
kant, haar met geweld te onderdrukken, had slechts tot
nieuwen, meer verbitterden weerstand kunnen prikkelen.
Ook hier was het wederom de liefde, die het middelaars-
werk moest uitvoeren. Den kinderen werd het ingeprent en
feitelijk getoond, dat zij „te huis" waren, dat een trouw
en liefhebbend vader over hunne belangen waakte. De zoete
banden van het huiselijk verkeer, den meesten tot dusver
onbekend, omstrengelden hunne «harten; het werd hun dui-
delijk, dat zij dezelfde behoeften, dezelfde belangen had-
den ; dat er geene reden was om beducht te wezen voor een
schrikbewind; dat het hun vrijstond heen te gaan, maar
tevens, dat hun heengaan grievend was voor zeker iemand,
die hen liefhad, oprecht en innig. Wichern\'s reine en
onbaatzuchtige liefde was hun te wonderbaar; zij konden
er niet bij, maar zij konden er evenmin buiten. En ter-
wijl zij aan den eenen kant geheel vrij waren, ontwikkelde
zich van lieverlede het bewustzijn, dat het familieleven
niet alleen voorrechten schenkt, maar ook plichten oplegt;
dat zij niet alleen hier goede, maar bedrijvige en orde-
Iievende huisgenooten moesten worden, getrouw vasthou-
dende aan de gedragslijn door Wichern bepaald en afge-
-ocr page 48-
40
hakend. Dit familiebewustzijn wordt gaandeweg het brand*
punt van hun zedelijk bestaan; het is de as, om welke
hun maatschappelijk samenzijn den kreitsloop der orde vol-
brengt, terwijl, zoo dikwijls de wolkgordijn der zonde
wordt weggeschoven, het ware glans- en middelpunt aan
den hemel schittert; de leidsman op hun levensweg — het
Woord van God.
Er werd ochtend* en «avonddienst gehouden; het lezen
van een hoofdstuk werd gevolgd door het aanstemmen van
een of ander gezang en het opzenden van een kort, een-
voudig gebed. Aan het zingen was een buitengemeene
zegen verbonden. Gedurende de ochtenddienst barstten
verscheidene kinderen, sommigen nog zeer jong, in tranen
uit; meer dan eens was de ontroering zoo hevig, dat het
niet doenlijk was het gezang te vervolgen. Het verslag
bericht, dat een der knapen, die onder het zingen in
mijmeringen verzonken scheen, toen men hem vroeg, wat
zijne aandacht had afgeleid, ten antwoord gaf: „Ik ver-
gat geheel en al waar ik was en kon aan niets anders
denken dan aan het verledene." Twee broeders vielen elkan-
der om den hals, onder een vloed van tranen, zoodat Wichern
hen naar buiten zond om in den tuin van hunne aandoe-
ning te bekomen; de gedachte aan hunne moeder was
hun als een pijl door de ziel gevaren. „Het is ons te
machtig," plachten de jongens te zeggen, „het dwingt
ons terug te denken aan hetgeen wij waren!" Het lof-
geschal drong door tot de verborgenste schuilhoeken hun-
ner ziel, dreef zelfzucht en wereldzin er uit, om te wor-
den vervangen door overleggingen der liefde en des
vertrouwens; zelfs bij den diepst gezonkene, den meest
verharde begon de zilveren snaar des gevoels te trillen,
-ocr page 49-
41
en kwam de betere natuur uit het graf der verdorvenheid
oprijzen. Wanneer het werk was afgeloopen, zag rneu hen
uren achtereen op en neder stappen, of tusschen de
knoestige takken van den kastanjeboom zitten, terwijl
het eene lied voor, het andere na van hunne lippen
vloeide. Het lied werd onwillekeurig de uitdrukking
der nieuwe gedachten, welke hunne ziel bestormden,
en de wegbereider van het Evangelie, want het getuigde
van \'s Heilands liefde en dood. De Bijbel werd onder-
wezen als eene geschiedenis der verlossing, beiden in hare
belofte en hare vervulling; eene wijze van voorstellen,
welke de kinderen gretig aanhoorden, en de een meer, de
ander minder, als ook op hen toepasselijk, ter harte namen.
Den draad der geschiedenis volgden zij met groote belang-
stelling en opgewektheid; liep die uit op Christus, als
den Beloofde der vaderen, dan kende hunne blijdschap
geene grenzen; aan de geschiedkundige uiteenzetting der
Christelijke waarheid hechtte Wichem bijzonder veel ge-
wicht. „Wat is het geloof?" roept hij ergens uit, „wat
is het anders dan de geschiedenis der verlossing een
persoonlijk feit geworden voor mij en u?" Hij is meester
in de kunst om de aandacht zijner toehoorders in steeds
toenemende mate aan zijn verhaal te boeien, totdat allen
met ingehouden adem den afloop verbeiden. De ervaring
leert hem, dat deze methode het gemakkelijkst ingang
vindt en het best beklijft. Ook in den Bijbel ontwikkelt
zich alles trapsgewijze, wordt de sluier langzamerhand
opgeheven. Wie in den Bijbel het beeld van Christus
aanschouwt, heeft de parel van groote waarde gevonden,
en voor hem heeft het boek zijne zegelen ontsloten. Wi-
chern\'s ongelikte beeren stikten bijna in hunne tranen, wan-
-ocr page 50-
42
neer zij van Jezus hoorden. In ademlooze stilte zaten zij
te luisteren, en, wanneer er een op zijn stoel heen en
weder schoof, of met zijne voeten schuifelde, of gezich-
ten trok, was de jeugdige rebel terstond verwijderd. Een
kleine jongen kwam naar mij toe, een paar dagen geleden.
Ik vermoedde, dat hij mij iets bijzonders had mede te
deelen, maar het was om mij eene geheel nieuwe geschie-
denis te vertellen, die hij onlangs gehoord had. Gisteren
wordt er getikt aan de studeerkamer, en komt de de-
zelfde jongen binnen. „Of hij mee mocht gaan om
boodschappen te doen in de stad." „Wel zeker." „As-
jeblieft, dan kan ik die mooie geschiedenis vertellen aan
de jongens op straat......" Van avond bleef X___na het
lezen, om mij te vertellen wat hij geleerd had van N....
Op schilderachtigen trant beschreef hij de genezing van
het bezetene kind. Nadat ik hem mijne tevredenheid
had betuigd met zijne oplettendheid en goed geheugen, ging
hij voort met te vertellen van het beter maken der stom-
men en dooven; hij maakte zijn vinger nat en streek er
mede langs tong en ooren , om zijn verhaal recht duidelijk
te maken; daarop ging hij over tot den blindgeborene,
den barmhartigen Samaritaan, en ik weet niet wat meer,
totdat ik hem eindelijk herinnerde, dat het tijd was om aan
zijn werk te gaan. De geschiedenis vond ingang, omdat
zij persoonlijk waar werd. In den spiegel van het Woord
herkenden zij hun eigen beeld. Op de vraag: hoe Sa-
muel werd onderwezen door Eli, gaf een kleine jongen
tot antwoord: „dat Eli hem vertelde uit den Bijbel." Bij
gelegenheid dat er gesproken werd over een makker, die
maar niet tot kennis der waarheid kon komen, riep er
een: „Wacht maar, als hij de geschiedenis door is, tot
-ocr page 51-
43
aan het Nieuwe Testament, zal het zich wel schikken. De
geschiedenis van Jakob werd het keerpunt voor de meis-
jes. „Dat ben ik," riep een kleine woelwater, toen hem
een Oud-Testamentisch karakter werd afgeschilderd. „Dat
ben ik," was de kreet, waarmede meer dan een zijn
nieuwen levensloop aanvaardde.
Dus werkte Wichern. Zijn arbeid was niet te vergeefs.
Wat het eerste twaalftal betreft, zij hebben hun brood
met eere gegeten; vier bleven in Hamburg; vier trokken
naar elders; drie gingen op zee. Van de drie, die meer
speciaal vermeld zijn, werd de eerste Wichern\'s rechter-
hand en een steunpilaar van het huis; de tweede, een
braaf, godvreezend man, met geringe vermogens, maar
praktisch, degelijk en eerlijk als goud; de vierde, van
wien verteld wordt, dat, wanneer hij aan het spitten was
in den tuin, zijn kinderlijk brein zich afsloofde met de
vraag: of hij door de aarde heen kon spitten, en hoe
de menschen aan den anderen kant er uitzagen; hij, die de
schrik was geweest voor zijne huisgenooten en voor zich-
zelve, vond genade bij God en menschen, en groeide op
tot een krachtig, doortastend, maar vriendelijk en zacht-
moedig man.
Er ligt een dichterlijk waas over dit stil leven der die-
nende liefde; de sterke, geduldige man, het geopende
Boek, de statig ruischende Psalmen onder het looverdak
van den kastanjeboom, de kalme kracht, de verhevene
rust. Maar er is geen vertoon bij, geen klatergoud; het
is alles waar, degelijk, vast. Hart en hoofd worden op-
geleid, het zedelijk gevoel uit den zwijmelslaap der zonde
opgewekt en met teedere zorg gekoesterd. In eigen kracht
zich zulk eene taak op de schouders te laden, ware God
-ocr page 52-
44
verzoeken; maar hoe gezegend werd zij voor den geloo-
vige, die levendig gevoelde, dat Christus in hen werkte,
dat zijne hand zou voltooien, wat zijn God in het hart
des dienaars had begonnen, dat zijne goedertierenheid
steeds aanwezig was, al scheen zijn arbeid een ploegen op
rotsen. Daar werd geene geringe mate van geloof vereischt
om aan teleurstelling op teleurstelling het hoofd te bie-
den; om niet te versagen, waar het uitgestrooide zaad,
schijnbaar in goede aarde gevallen, geene vruchten droeg;
om getrouw te blijven aan zijn beginsel, al scheen het,
dat andere en meer gebruikelijke middelen een gunstiger
uitslag beloofden. Dat geloof werd in ruime mate ge-
schonken. God zij geloofd! Op het fondament Jezus
Christus was Immanuel Wichern een kloek en verstandig
bouwmeester, die, naar de genade hem gegeven, zijn
Rauhe Haus onder dak en gevel bracht. Hoe het verder
gegaan is, zal het volgende hoofdstuk ons leeren.
-ocr page 53-
III.
DE OPLEIDING.
Een partij ruwe, ongemanierde straatjongens, die zoo
weinig denkbeeld van wellevendheid hebben, dat vriendschap
hun voorkomt als een masker voor slinksche praktijken,
zoudt gij bezwaarlijk onder den duim kunnen hou-
den met theoriën van liefde, hoe uitstekend ook in zich
zelve. Er is groote kracht in een vasten onbuigzamen
wil; er zijn oogen, die u vasthouden als nijptangen; ge-
zichten wier aanblik den verhardsten zondaar een blos op
de wangen jaagt; goede menschen, die zoo oprecht Chris-
telijk handelen, dat hun invloed als een drilboor door
de harten gaat, en dikwijls zonder dat iemand het bemerkt.
Maar helaas! zulk een twaalftal jongens zijn uit denaard der
zaak niet altijd in onmiddelijke aanraking met dien wil,
niet altijd onder den betooverenden blik dier liefdevolle
oogen, zij zijn dikwijls alleen. Er bestaat tusschen hen
een onheilige band der zonde en des verzets; aan zich
zelven overgelaten, keeren zich de wilde, onstuimige ka-
rakters in hollende vaart tot het booze, en worden hoe
langs hoe meer den teugel moede, zoodat zij ten laatste
-ocr page 54-
46
niet meer te betoomen zijn. Persoonlijke invloed is ou-
ontbeerlijk; maar die invloed kan slechts zijdelings wer-
ken, niet op allen te gelijk, of met gelijke kracht.
Daarenboven, gesteld zelfs dat het mogelijk ware uit-
sluitend op persoonlijken invloed te bouwen, is het
niet te duchten, dat wanneer de tijd van heengaan
eenmaal daar is, de jongeling, van zijn eenigen steun
beroofd en plotseling genoodzaakt op eigene wieken
te drijven, geen grond onder zijne voeten zal voelen, om-
dat hij nimmer geleerd heeft zelfstandig te zijn? In het
Bauhe Haus was het Christelijk beginsel nommer een;
het was de grondslag, waarop alles rustte, de bron van
werkzaamheid, van leven. Die werkzaamheid werd ge-
prikkeld, dat leven werd \' aangekweekt en bekrachtigd
door Wichern en zijne moeder. Maar dit was ontoerei-
kcnd, er moesten nog andere middelen worden gebezigd.
Voor stelselmatig onderwijs waren de kinderen, in den be-
ginne althans, niet rijp; nog minder waren zij opgewas-
sen tegen de gevaren der luiheid. Het was buiten twij-
fel zeer lief en vermakelijk de dartele jeugd als tierige
schaapjes over het gras te zien jhuppelen, en zich te
vermeiden in de ongedwongen uiting hunner speelsche
luimeu; maar daarmede was men nog geen haar breed
verder. Wat bovenal vereischt wordt is bezigheid; de
wet, aan \'smenschen bestaan op aarde verbonden, de
wet van den arbeid, moet ook op hen worden toegepast.
Wichern, wiens oneindig rijke geest geen oogenblik rustte,
wist terstond dezen zwaarsten hinderpaal uit den weg te
ruimen door aan den arbeid een zedelijk doel, eene hoo-
gere wijding te geven. Een aarden wal, dicht bewas-
een met kreupelhout en heesters, omstreeks zes voet hoog
-ocr page 55-
17
en even breed, omheinde het terrein langs eene uit-
gestrektheid van minstens vijf honderd pas. Deze wal
moest worden geslecht, opdat ieder zon weten en ver-
staan, dat het Rauhe Haus een huis der barmhartigheid
was, dat geen muur of schutting of sluithck van noode
heeft, naardien de liefde van Christus veiliger schuil-
plaats biedt dan sluithck, of schutting, of muur; en voorts
dat zij zich niet verstaken in eenen hoek , maar zich voor
God en menschen vertoonden gelijk zij waren, met een
gerust geweten! Het werk werd krachtig aangevat; de
jongens hadden er schik in ; op menigen winteravond werd
ten spijt van hagel en sneeuw, bij het flikkerend licht
der kleine olielamp, spade en schoffel ter hand genomen
en het mulle zand naar den straatweg gekruid. Den
26sten Januari 1834. hadden de jeugdige sloopers hunne
taak volbracht. De laatste slagboom was gevallen. Zij «ra-
ren vrij om uit te gaan wanneer en werwaarts zij wil-
den; de geheele wereld lag voor hen; maar ook in Wi-
cherns woning werd het wederom bewaarheid, dat de
liefde van Christus de sterkste band is. Evenwel, som-
tijds was het weder zoo ongunstig, dat er aan uitgaan
niet te denken viel; een dikke ijslaag bedekte den grond,
en nieuwe middelen moesten worden verzonnen. In den
aanvang was Wicherns ongelegenheid groot, want het huis
was boordevol en de jongens, nu zij eenmaal de handen
uit de mouw hadden gestoken, hunkerden naar werk.
Ten laatste kwam hij op een gelukkigen inval: er
stond een populier in den tuin, die hem reeds lang een
doorn in het oog was geweest. „Het is zulk een slungel
van een boom," zeide hij , „zonder schaduw, zonder karak-
ter, altijd aan het trillen; geen mensen kan hem lief
-ocr page 56-
18
hebben." Zoo\'n scharminkel, zoo\'n klappermuil. De ramp-
zalige wordt ten vure gedoemd, in een oogwenk zijn
allen aan den arbeid en weergalmt de lucht van hunne
slagen. Krakend stort de boom ter neder en wordt ter-
stond in stukken gehakt. W..., een vrolijke krullebol,
snijdt er klompen van; hetgeen, na veel hoofdbrekens
in de richting der takken, ten laatste gelukt; E— en
S— fabriceeren lucifers, de rest pollepels en schuim-
spanen. In den beginne is het tobben, en komt er veel
misdruk te voorschijn; maar de bedrijvigheid heeft een
uitweg gevonden en kan in het vervolg tot nuttige doel-
einden worden aangewend.
Den geheelen winter werd het werk onafgebroken voort-
gezet, enkelen, voortvarender dan de rest, maakten bor-
stels en matten; ja, er was een vermetele geest, die zich
waagde aan het vervaardigen van een ledekant, dat, of-
schoon ietwat onregelmatig in den vorm, tot op den hui-
digen dag van dienst is, en zoo spoedig werd verbeterd
en opgeknapt, dat nog geen twee jaren later een ledekant
voor het vijfde van den gewonen prijs in elkaar werd ge-
zet. Tegen het voorjaar kwam er een jongen opdagen,
die verstand had van tuinieren; nieuwe bloembedden wer-
den aangelegd en de boomgaard aanmerkelijk vergroot.
Weldra prijkte de tuin met een kippenhok, stonden de
bijenkorven op den deel, en schuurde eene neuswijze geit
haar kop tegen den stalmuur. Het duurde niet lang of
de kleine diergaarde werd verrijkt met eene nieuwe aan-
winst in den vorm eener steviggebouwde, bruingevlekte
koe, die op zekeren morgen met bloemen bekranst en
een bel om den nek, zacht loeiend voor de deur kwam
staan, totdat eindelijk een ezel met tuig en verder toebe-
-ocr page 57-
49
booren ileti reestapel besloot. De jongens leerden hun
eigen brood bakken. Ook de school werd niet vergeten ,
zoodat na een jaar onderricht de meesten lezen en
schrijven kouden.
Intusschen werd Wichern bestormd met aanvragen van
jongelieden tusschen de vijftien en twintig jaren oud,
die in het gesticht wenschten opgenomen te worden , zoo-
dat er spoedig geene ruimte meer beschikbaar bleef. Velen
werden afgewezen; weinige jaren mi de oprichting konden
er van de zes-en-veertig, die zich hadden aangemeld bin-
nen een tijdsverloop van tien maanden, slechts vijftien
worden geplaatst. Naarmate men beter met Wichern\'s arbeid
bekend was geworden, had men gelukkig zijne vooringe-
nomenheid wat laten varen; en de oude vooroordcelen, niet
minder gevaarlijk en hinderlijk voor bet werk als de eerste,
begonnen evenzeer te tanen. Het is een verschoonbaar
zwak der maatschappij, dat zij met wantrouwen en ach-
terdocht de gangen bespiedt van jonge menschen, die
een tijd lang inwoners van een verbeterhuis zijn geweest,
en er tegen opziet hen eene plaats, hoe ondergeschikt ook,
in te ruimen, daar er toch altijd eene zekere mate van
vertrouwen tusschen meester en dienstknecht moet kun-
nen heerschen. Wat zoude Wichern aanvangen, zoo er
eens niemand gevonden werd, die de jongelingen in dienst
wilde nemen P Maar ook hier betoonde de Heer zich een
trouw en liefderijk Helper. Het aantal aanvragen om kin-
deren uit het Rauhe Haus overtrof zelfs de aanvragen om
toelating. Ook lezen wij nergens, dat hij beuioeielijkt werd
door de mannen der statistiek en staathuishoudkunde , die
hem verweten, dat zijne ambachtsschool het evenwicht
van den arbeid verbrak door ongeregelde krachten op het
4
-ocr page 58-
50
tapijt te brengen — zelfs later niet, toen het aantal ge-
stichten zoo aanmerkelijk snel was toegenomen. Het ge-
brek aan ruimte trachtte hij te vergoeden door de kin-
deren in hunne woningen op te zoeken en toe te spre-
ken. Het was goed gemeend, en in zooverre ook docl-
treffend, dat enkele aanvragen ook overbodig werden
gemaakt. Maar, afgezien daarvan, dat zijne krachten tc-
gen zulk een afmattenden arbeid op den duur niet be-
stand waren, kon uit den aard der zaak deze maatregel
slechts gedeeltelijk voldoening geven , naardien het vol-
strekt onmogelijk was alle huisgezinnen te bezoeken. Het
eenig afdoende middel was vergrooting van het gesticht.
Van degenen, die opgenomen waren, hadden vier vijfden
goddelooze en verkwistende ouders, die hunne kinderen te-
gen geld verkwanselden. Een kind had vier vaders en drie
moeders in leven; zoodat het hard moest schijnen, onge-
lukkige kinderen, in dergelijke omstandigheden geplaatst,
wegens gebrek aan ruimte, buiten het gesticht te sluiten.
Wichern stelde voor, dat de jongens zouden beginnen voor
zich zelven een nieuw huis te bouwen; dan kon het oude
door de nieuw aankomenden worden betrokken. De jongens
juichten dit plan luide toe; maar was het uitvoerbaar? . ..
Een huis bouwen is geen kleinigheid, er behoort meer
toe dan een goede wil! — Met Gods hulp werd het
ondernomen; het gebouw verrees, — en staat nog.
Den eersten schoonen voorjaarsdag legde de oude Deken
Sieveking den eersten steen; — in April wuifde de vlag
van den nok, en terwijl de wimpel zich lustig door den
wind liet bewegen, klom één van de jongens langs het
latwerk op, en met den arm om een balk geklemd, hield
hij eene oratie, goed gemeend.....maar onverstaanbaar,
-ocr page 59-
5 1
wijl hij met het laatste couplet van liet vers begon! Het
was ook zijn vak niet; hij had vroeger de straten gewied!
Het ontbrak niet aan toejuichingen, en wel voldaan klom
hij weder tot de anderen af. Het gebouw verrees snel;
in Juli was het reeds zóó ver, dat de jongens er in pro-
cessie binnentrokken en verrast werden door het liefelijk
spel van een huisorgel, door eenige vrienden in het hoofd-
vertrek geplaatst.
Nu waren er al 32 jongens, maar het bleef er niet bij.
Van alle zijden kwamen aanvragen, om ook meisjes in dit
gesticht te mogen plaatsen. Wichern werd letterlijk be-
stormd door moeders, die geen raad wisten met hare
dochters. Verschrikkelijke staaltjes werden hem opgedischt.
Een meisje had hare moeder zóó bestolen, dat zij het
beddegoed had weggenomen, toen deze te ziek was oui
het te beletten; een ander kind, de dochter van een
schoolmeester — later rentmeester — daarna dief. . . . ,
eindelijk moordenaar, — was in zulk een toestand achter-
gelaten , dat men haar voor een redeloos dier zou hebben
kunnen houden. Maar genoeg. — Wichern had eene zuster,
die voor dit werk goed berekend zou zijn. Als hij haar
bij zich in huis had, dan zouden de ongelukkige meisjes
door haar verpleegd kunnen worden, en zou het eene
groote verbetering voor de Jongens-Inrichting zijn, als het
vrouwelijk werk in andere handen kwam dan de hunnen.
Niet lang werd er geaarzeld, maar fluks begon men
te bouwen; en werd er ditmaal eene kapel, eene keuken
een waschhuis en wat al niet meer aan toegevoegd.
Weer wapperde de vlag, maar nu begon dezelfde jongen
zijn vers van voren af, en maakte nog meer éclat!
De meisjes waren erger dan de jongens. Wichern zegt:
-ocr page 60-
52
zij zijn dóór en dóór bedorven; er is bij haar ineer harts-
tocht, meer verzet! Enkelen balden hare vuisten, kners*
ten de tanden en riepen met een schrille stem: „Ik doe
het niet: ik wil niet, zeg ik u;" een van haar zeide in
een vlaag van boosheid : „laat mij maar eerst uitrazen dan
zal ik wel bedaren."
Zij waren veel geestiger dan de jongens, maakten alles
belachelijk, verdraaiden de gezangen, zongen onheilige lied-
jes er door heen, en maakten versjes op haar eigen toestand,
waarin zij als gevangen schoonen op het slot „Rauhe Haus\'\'
voorkwamen. En met dat al leverden zij na een enkel jaar
bearbeiding de heerlijkste proeven van de krachtige wer-
king des Woords (iods, en was er slechts een, die in het
kwaad bleef volharden; al de anderen werden gewonnen.
Nu was de ruimte van de werkplaats te beperkt ge-
worden : wel was de smalle schuur met ingevallen muren
en geleend gereedschap niet meer terug te vinden in den
welingerichten tiuinier-, schoen-en kleedennakerswinkel; —
reeds hadden zij het terrein uitgebreid, en menig flink
stuk werk was er uitgedragen van allerlei aard. Kamen ,
kozijnen, deuren, laarzen, petten, buizen, — er werd
van alles ondernomen, en met het beste gevolg.
Maar gebrek aan ruimte maakte het moeielijk zonder
verwarring met zóó veel liefhebbers de verschillende vak-
ken uit te oefenen. Dientengevolge zagen de wandelaars
uit Hamburg op zekeren dag een nieuw gebouw verrijzen,
niet minder dan 80 voet lang; de jongens werkten er
met ongewone ambitie aan, en waren niet weinig trotsch
op hun ruime flinke werkplaats, toen deze als zoodanig
werd ingewijd. Aardige toespraken werden door eenige
hunner gehouden, waarin zij hoog opgaven van het werk.
-ocr page 61-
53
dat hierin zou worden verricht. Zij luidden het geraden .
er werd veel en goed in dat gebouw gewerkt, en een
ieder kon het nnnr eisch doen.
In 1889 bevond men, dat de gelegenheid waar gods-
dienstoefening gehouden werd, wat al te eng begon te
worden. Er was weder niets anders aan te doen, dan eene
nieuwe kapel te bouwen, voor minstens 70 toehoorders.
Vóór den winter stond die reeds, en werd door eene zen-
dingsbijeenkoinst ingewijd.
Eerst was dit gebouw wel wat groot en hol, maar er
kwam al spoedig het noodige, om het netjes en gezel-
lig in te rirhten en tot overmaat van genot, een eompleet
orgel, ja, zelfs een groote metalen klok om in den toren
te plaatsen. AVel mocht de vriendelijke gever er de woor-
den in laten graveeren:
„De Heer is een zon en een schild."
En zoo menigmaal de liefelijke klank zich buiten en iu
Hamburg hooren liet, was het een bevestiging van dit in
het llmihe Hans zoo goed begrepen woord.
Omstreeks dezen tijd kwam de drukpers in het gesticht
in werking; een oude houten pers, het geschenk van
Nestier, waaraan Tauchnitz de noodige letters toevoegde.
De eerste bladzijde, die werd afgedrukt, was de 23ste Psalm.
Thans is deze pers zeer beduidend geworden, en wer-
ken er verscheiden verstandige hoofden aan, bijgestaan door
de vlugge vingers der jongens. Elke maand komen er van
daar duizende „Fliegende l?liitter" tot in de uiterste hoe-
ken van Duitschland, en hebben reeds 16 jaren lang een
krachtig en gezegend getuigenis verbreid van hetgeen „de
Heere machtig is te doen!"
-ocr page 62-
54
Menigte van boeken en geschriften zagen daar het licht,
versierd door uitmuntende platen van Speckter.
ieder, die één dezer werken in handen krijgt zal toe-
steminen, dat men in het Rauhe Haus het druk- en bind-
werk zeer goed verstaat.
Kort na de eerste vreugde over deze welkome uitbrei-
ding hunner industrie, had de ramp plaats, die honderde
gezinnen in Hamburg te gronde richtte. Het was op den
aden Mei van \'t jaar 1842, dat een roodc gloed boven
de stad werd waargenomen, die allengs in eenc dikke
vuurkolom overging. Toen de nacht aanbrak was de aan-
blik ontzettend.
Amelia Sieveking geeft hiervan een duidelijke voorstel-
ling in een schrijven aan den koning van Denemarken.
„Heden vóór 8 dagen," zegt zij daarin, „zat ik rustig
in mijne kamer, toen men mij berichtte, dat er in den
nacht eenige huizen waren afgebrand. Dit was in zulk eene
stad als deze niet ongewoon, en bracht geene verandering
in mijn plan om ter kerke te gaan.
„Verder niets verontrustends vernemende, ging ik toen
ik te huis kwam volgens gewoonte aan mijn schrijftafel
zitten, toen ik om 3 uur bemerkte, dat de toren van
St. Nicolaas in brand stond. De vlammen waren dus niet
gebluscht, en hadden den geheelen morgen doorgewoed; —
dat was een ernstige zaak. Mijn huis was voor \'t oogen-
blik buiten gevaar, en daarom snelde ik naar eenige vrien-
den, die meer in de nabijheid woonden, op hoop hen te
kunnen helpen. Maar de vlammen namen zoodanig toe,
dat ik weldra naar mijne eigene woning werd teruggedre-
ven, om zooveel mogelijk te redden. Ik moest alles alleen
uitdragen, maar — voornamer personen dan ik moesten
-ocr page 63-
55
zich eveneens behelpen. Het werd nacht, maar niet in
Hamburg; men kon in alle straten zeer goed lezen, zoo
hel was de gloed die over de stad hing. Een regen van
vonken woei over de huizen heen. Gedurig hoorde men
hevige ontploffingen en zag men gebouwen uit elkander
spatten; overal vlogen glassplinters om ons henen. Ver-
scheidcne dames zag men bewusteloos in de straten neder-
vallen, bevangen door den dikken rook, die ons van alle
zijden te gemoet drong. Het arme volk liep gillende en
snikkende over straat om hulp roepende, en wanhopig
de handen wringende. . . . maar mijne pen is niet in staat
u het tooneel van ellende en verschrikking naar waarheid
te schilderen. . . . Het was ijzingwekkend. En steeds nam
de ramp in omvang toe; de vlammen gingen al verder —
en verder, en het nieuwe gedeelte van de stad werd alras
aangetast. Alles nam de vlucht.... l)e Deken, die zeil\'
steeds goeden moed gehouden en anderen dien ingespro-
ken had, begon zich ook gereed te maken zijn huis te
verlaten, en zijne goederen in veiligheid te brengen. De
verwarring op straat was niet te beschrijven, en toch
was er in die wemelende schaar geene opgewondenheid
of hevige hartstocht meer zichtbaar; er heerschte daar
veeleer afmatting en onderwerping. Mij kwam het voor,
dat deze afmatting ontstond door de hevige lichamelijke
uitputting, en de onderworpenheid scheen mij het gevolg
van de algemeene versuftheid, die de ramp veroorzaakte."
De morgen brak aan. De bleeke lichtstralen staken
pijnlijk af bij den koortsgloed, waarin de trotsche stad
gehuld lag. De eene toren na den anderen door het
verraderlijk element beklommen en omvergevvorjjen, en
nog steeds woedden de vlammen! Welk een tooneel
-ocr page 64-
56
aanschouwde men! 1\'iiiuhoopcii, asehwolken en liiilf ge-
klccde menschen, rillende van angst en uitputting, zon-
der dak om onder te schuilen tegen den vuurregen . die
al meer en meer toenam; mannen wier gestalte gebogen
was door den doorworstelden nacht, wier gelieele fortuin
te gronde ging door de vernieling van al wat ze bezaten.
Kinderen, die in liet gedrang hunne ouders verloren:
ouders, die om hunne kinderen schreiden; sommige ge-
lantstrekken verwrongen van smart, andere verstompt door
de overstelpendi; beproeving.
En de droevigste en zwartste schaduwen in deze sehil-
derij van ellende waren de woeste, verharde vagebonden,
die zich deze ramp ten nutte maakten oin onder het
masker van eene helpende hand, den ongeliikkigen het
zoo bloedig beveiligde te ontrooven. En weder werd het
nacht: ... en nog brandde de stad steeds voort, — al
verder en verder strekten zich de vlammen uit, tot zij
elkander op enkele plaatsen ontmoetten en de verwoesting
volkomen maakten. De wind wendde zich en het vrij
gebleven gedeelte werd met woede door het vuur be-
dreigd. Het eene huis vóór het andere na viel voor den
machtigen vijand, en toen de vierde nacht voorbij ge-
gaan was viel het morgenlicht op de puin hoop en van
Hamburg.
En hoe was het in het llauhe Hans gesteld \'r
Ja ook hier was groote beweging en stoornis; de deu-
reu waren opengezet voor eiken ^beproefde en verlatene,
die zich tot hen om hulp wendde; huis en kapel waren
volgestroomd. Er heerschte onder de verpleegde kinde-
ren groote verslagenheid, zij beefden voor het lot hun-
ner betrekkingen (zegge betrekkingen); maar al begreep
-ocr page 65-
5 7
Wichern, dat deze niet veel te verliezen zonden hebben,
toch wilde hij deze eigenaardige belangstelling niet doo-
ven; hij noodigde hen veeleer uit de hiind te gaan bie-
den aan ieder, die hunne hulp gebruiken kon, en trotsch
op het vertrouwen ook hierdoor hun bewezen , gingen
de nieesten stadwaarts en weerden zich zóó goed, dat
de Regecring het gesticht eene vevecrende dankzegging
toezond voor de hulp, door zijne verpleegden aan de
burgers betoond.
Maar de lasten van het Huis namen met deze ramp
toe, 25 kinderen werden binnen korten tijd aan het ge-
tal verpleegden toegevoegd. al weder kwam men ruimte
te kort, en met nieuwen moed begon men weer te bou-
wen. Nu verrees er een gesticht van 24 meisjes, en werd
het vorige voor de bijkomende jongens ontruimd. Ook
werd er een nieuw waschhuis gebouwd, met eene groote
bakkerij daarbij; later kwam er nog eene inrichting van
jongens bij, en ook een huis voor Wichern zelven.
In 1852 werd er een pensionaat aan toegevoegd, voor
jongens van gelijken aard, maar uit fatsoenlijker stand.
Dit gebouw was het grootste van allen. Niet minder
dan 200 ouders uit de burger klasse\' hadden zich vóór
en na aangemeld, om hunne zonen in het Rauhe Hans
geplaatst te zien; zoodat bij de toenemende aanvrage
Wichern zich verplicht achtte aan hun verzoek te vol-
doen, en daarom werd het pensionaat geopend. AI da-
delijk werden er twaalf kinderen geplaatst; behalve de
gewone leiding werd hun onderricht gegeven in de moderne
talen, meetkunde en geschiedenis.
De revolutie in 1848 gaf aan Wichern een duidelijk
bewijs, dat de kanker, dien hij in zijne Inrichting hoopte
-ocr page 66-
58
tegen te gaan in de kinderen van Hamburg, ook elders
aanwezig, — ja de kwaal van geheel zijn volk was. De
natie had vele zulke kranken, en zon hij zijne verpleging
slechts binnen de muren van ééne stad beperken ? Neen,
de Inrichting tot hiertoe plaatselijk, zou nationaal wor-
den. Van toen af werd bekend gemaakt, dat de helft
van de ruimte van Hamburg voor de overige 50 plaat*
sen van geheel Duitschland beschikbaar zoude zijn. Niet
dat hij zich voorstelde hiermede het kwaad te herstellen.
Al ware hij in staat geweest zijne Inrichting op onmetc-
lijke schaal uit te breiden, dan nog zou de maatregel
niet afdoende zijn geweest; maar hij vergenoegde zich
met te doen, wat zijne hand vond om te doen, en dat
met al zijne macht: maar beschouwde het als eene zon-
dige eenzijdigheid zich tot ééne stad te bepalen. Hij
troostte zich met de gedachte, dat God zou inedewcr-
ken door meerdere dergelijke Inrichtingen over het ge-
heele land te verwekken; reeds waren er .\'57 in Duitsch-
land verrezen, (met inbegrip van Duitsch-Zwitserland)
waarvan sommige slechts 5, andere wel honderd kiude-
ren \\erpleegden. Te zamen genomen waren er 1500 kin-
deren in zulke gestichten opgenomen. In 1853 was het
getal kinderen vermeerderd met 900, en telde men 87
nieuwe Inrichtingen. En in 1856 waren er 260 ge-
stichten en 3000 verpleegden over het geheele land
verspreid.
Maar er ontbrak een doorgaande band, men werkte
alleen plaatselijk, en hoe verkieselijk dit in vele op-
zichten ook ware, toch vond Wichern er eene leemte in,
waartegen zijn nationaal gevoel opkwam. De nieuwe
maatregel moest dus strekken om de sympathie van het
-ocr page 67-
59
volk in zijn geheel te winnen, zno als die van bijzon-
dere personen reeds gewonnen was.
Nu werden de verschillende provinciën op het Banhe
Hans vertegenwoordigd, en klonk de Duitsche taal in ai
hare vertakkingen binnen zijne muren. Gedreven door
de staatkundige vraagstukken van den dag, richtte Wichern
voornamelijk zijne belangstelling op Pruissiscb 1\'ommercn.
Was het aantal verpleegden in zijn gesticht niet zoo bui-
tengewoon groot te noemen, toch was deszelfs invloed
zeer belangrijk, daar het als het uitgangspunt der inwen-
dige zending en het model van alle verdere inrichtingen
kan beschouwd worden.
De aard van deze gestichten brengt ook mede. dat
men niet in grootc getallen vervalt; in geheel Duitsch-
land vindt men dit verschijnsel. De oorsprong is gewoon-
lijk zeer klein, en de oprichter, hier een onderwijzer,
daar een dorpspredikant, ginds eenige dames, in enkele
gevallen een landedelman, leggen zich met hun geheele
hart toe op de persoonlijke belangen der kinderen, too-
nen hun groote liefde en belangstelling, en zouden bij
een uitgebreid getal deze liefelijke zijde van hunne vcr-
pleging onmogelijk kunnen volhouden.
De staat of de rechtbank richten geen verbeterings-
gestichten op. Vinden zij die dan overbodig P . .. Integen-
deel zij maken er voortdurend gebruik van. Zoo is er
in Pruisen eene wet, „dat kinderen onder de Ui jaar
voor vergrijpen van onbeduidenden aard naar een huis
van correctie moeten worden gezonden," en wijl er zulke
inrichtingen niet bestaan, is men gewoon hen naar de
verbeteringsgestichten te zenden, door particulieren voor
eigen rekening opgericht. Dikwijls worden zij daar al\'-
-ocr page 68-
lil)
gewezen, want als eerste artikel komt in de meeste regle-
menten voor, dat men geen kind aanneemt zonder toe-
steinming van ouders of betrekkingen , en één der hoofd-
trekken van deze Christelijke Inrichting is hare onat\'-
hankelijkheid van den Staat. Het zou eene dwaling zijn,
het verbeteringsgesticht zelfs als een aanhangsel van het
gevangenisstelsel te beschouwen even als in Frankrijk, in
Groot Brittannië en Amerika.
Opsluiting is een onontbeerlijk element te Mettrav.
In Duitschland is het element eenvoudig zedelijk. Wichern
is een behoudsmnn zoowel op kerkelijk als staatkundig
terrein, en toch beweert hij dat de machteloosheid van
de Zwccdsclie Verbeteringsgestichten haren oorsprong heeft
in de afhankelijkheid van Kerk en Staat. In Duitschland
zijn zij ontstaan door Christelijke drijfveren, opgericht
door Christelijke mannen, ondersteund door Christelijke
medewerking, in stand gehouden door Christelijke opof-
fcring. En toch zij bewerken den bloei en vooruitgang
der Kerk, getuige het aantal levende steenen, dat door
hunne vruchten aan elke kerk wordt toegevoegd, waar
zulk eene gezegende Inrichting bestaat. Het is eene Chris-
telijke en niet eene wat men gewoon is te noemen phi-
lantropische onderneming. De philantroop zonder Chris-
telijke liefde gaat deze ongelukkige verstootenen, (te slecht
voor de maatschappij , niet slecht genoeg voor de gevan-
genis) met eene meêwarigen glimlach voorbij, en ziet
met belangstelling aan, dat de Christen zich hunner aan-
trekt, en met de grootste liefde hun de hand ter redding
biedt. Aan het hoofd der Inrichtingen staan steeds leden
van de Christelijke kerk, daar is geene leer gelijk deze,
die aldus tot liefdewerk en geduldige zelfverloochening
-ocr page 69-
lil
aanspoort. De levende Christelijke gemeente hoopt hier-
meJr iets van hare schuld af te doen jegens het ver-
blinde naam-Christendom, en wijl zij den dooden vorm
afschuddende, zich houdt aan de regelen en voorschriften
der Kerk, en als trouwe gehoorzame dienares van den
Staat zich nogtans in de uitoefening van haren Liefdearbeid
niet laat beperken, is het een sterk en welsprekend ge-
tuigenis, dat op deze wijze wordt afgelegd. Natuurlijk
is er ook binnen die muren veel strijd, moeite, bezwaar
ja ook menige dwaling en menschelijke zwakheid; maar
dn uitkomsten leeren ons, dat daar een Christelijk levend
element den boventoon voert, en het is beschamend voor
menige natie, dat Duitschland , dat zoo weinig wilskracht
wordt toegeschreven, zulke groote dingen tot stand brengt,
onafhankelijk van Kerk en Staat. Het groote geheim
ligt daarin, dat men daar tracht de kostbare zielen te
redden, voordat de wet er het brandmerk van „schuldig"
op heeft gedrukt.
Het llauhe Hans, de Moeder Inrichting, is nu nauwe-
lijks meer te herkennen. Twintig afzonderlijke gebouwen
vindt men nu op die plaats; het onbeduidend strookje
moestuin om den vijver is tot 50 morgen aangegroeid;
het aantal verpleegden, in den aanvang 12, is nu 452
jongens en 130 meisjes; en boven dat alles is er een
sommetje in kas van ƒ 84,000. Ook staat het gesticht
nu bij de wereld hoog aangeschreven. Nu komt men het
van heinde en verre bezoeken; nu ontblooten vorsten-
hoofden zich vol eerbied voor de groote werken Gods,
die zij daar aanschouwen, en duizelt het meest ontwik-
keld verstand bij de vruchten van zulk eene onderneming!
Koningen, aartshertogen, prinsen en prinsessen, geleerden
-ocr page 70-
68
en grooten naar de wereld bezoeken deze plaats voort-
darend, zoodat men er jaar op jaar duizenden reizigers
vindt. Menige eenvoudige, maar niet minder „vorstelijke\'
ziel heeft er zich verkwikt. Daar klonk de liefelijke stem
van Elisabeth Fry, en diep drongen hare woorden in de
harten der kinderen.
Van het Eauhe Haus gaat thans een maandblad uit,
van het grootste gewicht op maatschappelijk gebied; niet
minder dan 6000 exemplaren worden hiervan geplaatst...
Eene menigte Christelijke boeken onder toezicht van
Wicherii uitgegeven, worden in Hamburg verzameld en
van daar over geheel Pruisen verspreid. Geschikte Chris-
telijke lectuur wordt onder het bereik der arbeidende
klassen gebracht, en met milde hand onder de onver-
inogenden gestrooid.
En te midden van dit alles gaat het ware doel der
Inrichting steeds voort; elk jaar worden van daar nieuwe
leden aan de maatschappij toegevoegd; flinke, bruikbare
mannen, met handen aan het lijf, en het hart op de
rechte plaats, nette zedige vrouwen, onderwezen in al
wat haren stand kan sieren... en zonder dit gesticht,
wat zou er van hen allen geworden zijn! Hoevelen
zouden in de gevangenis zijn. omgekomen, of ge-
bleven in den staat van verstomping en ellende, waarin
de Christelijke liefde hen vond! „Men kan hen over de
geheele aarde terugvinden," zegt Wichern; „zij zijn
heinde en verre heengetrokken, tot zelfs in het hart van
Australië! Wij zien hen nu in eiken stand, in iedere
betrekking in de maatschiippij, hier als predikant, daar
als theologisch student, ginds als rechtsgeleerde; verschei-
dene zijn onderwijzers. Wij vinden er onder de officieren
-ocr page 71-
69
in het Duitsche leger, onder de kooplieden in onze hoofd-
steden of elders, landbouwkundigen, leden van belangrijke
firma\'s, voorzitters in inrichtingen van nijverheid; sommi-
gen zijn bekwame grondaanleggers , lithographen , beeld-
houwers , handwerkslieden in alle denkbare vakken, leer
lingen bij verschillende ambachten. Een is er zeekapitein ;
verscheidene zijn stuurlieden; menige reis is door hen ge-
ïnaakt, menig plekje van den aardbodem bezocht; kolo-
nisten in Amerika en Australië; en zoo hier als daar, in
welke omstandigheden en omgeving God hen ook plaatste .
overal vindt men onder hen gelukkige vaders en liefheb-
bende moeders, die hunne kinderen verstandig opvoeden,
en hun huisgezin schoeien op de leest van hunne eigene
ervaring. Ook vindt men onder hen knechten en dienst-
maagden en daglooners; en naast de meer gegoeden treffen
wij er dikwijls aan, die te strijden hebben met de zorgen
en moeiten des levens. Velen ook zijn gestorven (naar
evenredigheid een groot getal van de eerste verpleegden).
Sommigen van hen, die de zee overstaken, kwamen nooit
terug; enkelen reeds lang opgegeven, verschenen weder
na jaren afwezigheid. „Ik herinner mij er een," zegt
Wichern, „die ons twintig jaar geleden verliet, en van
wien wij tien jaar lang niets hoorden of zagen, totdat wij
op eens vernamen, dat hij een welgestelde werkbaas was
in een vergelegen stad." Honderden „helpers", die men
den liefelijken naam van „broeders" geeft, zijn verspreid
in gevangenissen, verbeteringsgestichten en zendingshuizen.
Over.il vindt men thans door geheel Duitschland stekjes
van de Moeder-Inrichting het Rauhe Hans. Onder den
naam van „Inwendige Zending" werkt dit beginsel tegeu-
woordig in elk hoekje van het land door, en tracht de
-ocr page 72-
C4
puinhoopen op te bouwen van het ware Christelijke leven.
Elke stad van eenige beteekenis heeft haren „Broeder",
die het lot der laagstgezonkenen ter harte neemt, en zich
met liefde en belangstelling onder dezulken beweegt. En
als wij terugzien naar den oorsprong van dit veelomvat-
tend, rijk gezegend werk, dan vinden wij de kiem van
dit alles in de eenvoudige woning, het Uauhe Haus, op
dien killen Oetoberavond, toen Wichern inet zijne moeder
dit ontzaglijk werk aanvaardde, en de knie boog voor
zijnen God, om bij Hem kracht en hulp te zoeken. Hij
verwachtte dat, als Jezus Christus het fondament was,
God hierop Zijn werk tot stand zou brengen, en hij werd
niet beschaamd! Opmerkelijk is het, dat wij in het leven
van den man eiken trek kunnen terugvoeren naar zijn
uitgangspunt. Die eerste broederlijke toespraak als jeugdig
candidaat is als het ware de schets, die later tot eene
krachtige schilderij is uitgewerkt.
En nu, van waar kwamen toch de middelen om al deze
dingen tot stand te brengen? Zonder ecnige ondersteu-
ning van Staat of Kerk, in de ongunstige omstandigheden,
waarmede Wichern in den aanvang te kampen had ?
Hoe kwam hij aan de sommen gelds, die hier jaarlijks
vereischt werden ? Vraag het hem zelvcn, en hij ant-
woordt u: „In den beginne hebben wij ook gezegd : „„hoe
komen wij aan het geld ?"" maar nu vragen wij het niet
meer. Zilver en goud heb ik niet, maar ik werk, en
God zegent mijn arbeid, en al wat wij noodig hebben
vragen wij van Hem, en verwachten het uit Zijne milde
hand, vast geloovende, dat het een getrouw woord is,
als Hij ons verwijst naar de vogelen des hemels en de
bloemen des vekls. Wie dit geloof vasthoudt en er door
-ocr page 73-
65
de genade Gods bijblijft, zal ondervinden, dat de Heer
wonderlijk over de Zijnen waakt, eu al wat hem verder
ten deel valt leert hij alsdan beschouwen als voorrechten
van het koninkrijk der hemelen, waarin hij is overgezet,
en waarvoor Jezus Zijnen dienstknechten het oog en het
hart heeft geopend."
Deze woorden mogen ons vreemd klinken, maar laat
ons eens nagaan tot welke gevolgen zij leiden, misschien
zuilen wij ze dan beter verstaan.
Wij weten hoe de zaak tot stand werd gebracht, hoe
God uitkomst gaf op het kinderlijk gebed. Men had zich
niet tot menschen gewend, maar alleen tot Hem, wiens
beloften gewis zijn. Een paar jaar na de stichting was
er groot gebrek aan ruimte; de kinderen om wier komst
men had gebeden, konden niet worden geplaatst, maar
evenmin worden afgewezen. Vlugge handen waren gereed
om aan het bouwen te gaan... maar de kosten!... wat
moest men daarmede aanvangen ? Er was een levendig
vertrouwen , dat Hij, die de kinderen zond, ook in hunne
behoeften zou voorzien, en toen de nood op het hoogst
was, en de bezwaren zich vermenigvuldigden, kwam er
van eenige vrienden uit Amerika een som van vele duizeu-
den ter beschikking van Wichern, en men ging aan het
bouwen. Bij eene tweede gelegenheid dat men uit plaats*
gebrek vergrootingsplannen opperde, werd dit zoolang
mogelijk uitgesteld, omdat de kas het niet toeliet; men
bad den Heer, om ook hierin te willen voorzien, en kor-
ten tijd daarna beloofde een oud vriend van Wichern hem
de noodige middelen voor een gebouw voor 12 jongens.
Het verrees ; maar het was slechts het gebouw, de geheele
Inrichting was hier niet onder begrepen... en juist bij
ö
-ocr page 74-
66
het verwerken der laatste steenen kwam een mooi som-
metje van drie verschillende kanten, om in de verdere
onkosten van den aanbouw te voorzien. Drie dame.*, die
elkander niet kenden, hadden te gelijkertijd den indruk
ontvangen , dat men wellicht eenige uitgaven mocht hebben
voorbijgezien en zonden hare bijgaven. In 1843 verviel de
pachttermijn van den bouwgrond en moest men eene an-
dere gelegenheid koopen. Er kwam een mooi gedeelte
bouw- en weiland voor slechts ƒ 2000 te koop. Men
kon hier niet buiten, en toch er viel niet aan te denkeu.
ƒ 1000 moest dadelijk worden afbetaald, en inen hnd
geen penning in kas! Gelijk Hizkia, legde Wichern de
zaak eenvoudig bloot voor God, en besloot in het geloot\'
den koop te sluiten. Weinige dagen hierna kwam men
van etn gansch oningewijden kant hem berichten, dat
Mevr. Schiilter / 1000 aan het Itauhe Haus had vermaakt
en het geld onmiddelijk kon worden in bezit genomen.
„Zie eens," riep een vriend Wichern toe, „nauwelijks heb-
ben wij den koop in het geloof gesloten, of God staat
met de som achter ons!"
Het jaar van den brand bracht ook groote geldelijke
bezwaren mede. Vele vrienden waren zelf in hun eigen
middelen verkort, en zouden hem daarom niet ter zijde
staan, vreesden zij; er was meer dan ooit behoefte aan
hulp en verpleging van de vele ongelukkigen, die het
itauhe Haus als bestormden ; daarenboven was er zulk eene
gedurige aanleiding om ook buiten het gesticht barmhartig-
heid te bewijzen, dat de fondsen er droevig begonnen uit
te zien. Wat kon men doen? De deur sluiten? Dat
zou slechts het geschrei van de buitenwereld afsnijden,
maar de vele behoeften daarbinnen onvoldaan laten... En
-ocr page 75-
07
steeds nam het getal der kinderen toe! Door de gevol-
gcn van dezen brand werden ontelbare huisgezinnen te
gronde gericht... en toch... de giften uit Hamburg
namen niet af, en uit Breinen, Frankfort,Wurtemberg
en Holland stroomden de gaven dit jaar hun toe, zoodnt
a 1 de onkosten konden worden gedekt, en de noodige
uitbreiding tot stand gebracht.
Nog één enkel staaltje. Het jaar 1853 was zorgelijk
en gewichtig voor het gesticht; men kwam niet minder
dan 8000 marken te kort. Aan alle zijden gingen er
stemmen op : „Waar is nu hun God ?" De zaak gaat
te gronde. Nu zullen wij eens zien wat er van hun
fraaie zedeleer wordt! Door het geloof leven! ja wel, dat
is prachtig; maar ziet: wat komt er nu van ?" Zoo spra-
ken de vijanden, en de vrienden lieten allengs den moed
zakken, — wat te doen?
Na ernstig nadenken en veel gebed werd besloten den
stand van zaken in de Fliegende Blatter bekend te
maken, en met geduld de uitwerking hiervan af te wachten.
En ziet, daar opende God de harten. Wonderlijke gif-
ten werden er ontvangen. Een arm predikant zond een
half dozijn theelepels; zijne vrouw een kraagje en 10 halve
stuivers van eenige arme kinderen, die zij leerde naaien.
Eenige behoeftige weduwen in Hamburg zonden 28 schel-
lingen; een handwerksman in Oost-Pruisen 20 francs met
bijschrift, Matth. 25: 31—46: de Heer die de leliën
kleedt zal Zijne kleinen in het Kauhe Haus niet verge-
ten. „Van een armenschool in \'t Hertogdom Mark 30
halve stuivers; van arme kinderen uit Berlijn 15 schel*
lingen. Ook een banknoot van 50 marken waar achter
deze woorden stonden geschreven: „Uit innige dankbaar*
-ocr page 76-
Cs
heid voor de versterking van ons gelooi\' door de gesehie-
denis van het Bauhe Haus." Een ander schreef: „Mijne
moeder las gisteren de Fliegende BI at ter en gebood
mij terstond 10 kroonen naar n op te zenden; ik vraagde
of zij die in dezen duren tijd wel missen kon, en zij
antwoordde: „„Hij die mij nu 64 jaar heeft onderhou-
den, en ineer gegeven dan ik noodig had, zal mij nu
niet begeven. Zend het in het geloof.""
Een mijnwerker ixit Freiburg in Saksen zond eene
gave met vele hartelijke groeten aan al de leden van het
gesticht, en verzekerde hun, dat daar waar hij werkte,
meer dan 1Ü0 voet onder den grond, vele harten en
handen voor hen allen tot den Heer werden opgeheven.
Van een arme waschvrouw in Hamburg kwamen 4 kleine
zilverstukjes en in nauw leesbare letters er bijgevoegd:
Ik ken u lang, hoewel gij mij niet kennen zult, en ik
heb al lang gespaard om wat voor de lieve kinderen te
kunnen zenden." Een kind schreef: „Dit is al wat ik in
mijn spaarpot heb, ik wou dat het meer was." Twee
kinderen hadden een paar kousen gebreid en zonden het
hiermede verdiende geld. Zoo werd door talrijke gaven
dit geloof beloond, en liep het bedrag van de goudstuk-
ken der rijken en de penningskens der armen weldra 4
maal zoo veel als zij noodig hadden.
Deze. feiten zijn hier vermeld, omdat men daaruit ziet
hoe de Inrichting tot stand kwam. Elk gebouw heeft
zijne eigene geschiedenis op den grondslag van geloof en
gebed. En toch kan men er niets vreemds in zien, dat
een koopman uit Breinen het geld zond voor het eerste
huis, dat de Prins van Schonberg in de kosten van een
tweede voorzag, dat eene jonge dame het gesticht bezocht
-ocr page 77-
69
en als bewijs harer warme belangstelling hen in staat
stelde een derde nan te bouwen; de wijze waarop deze
giften inkwamen is ganscb natuurlijk, ook is de ontvangst
van de uitvoerig vermelde gaven geen ongewone zaak,
en kon men hierin alleen een gunstigen samenloop van
omstandigheden zien; maar de hoofdtrek in dezen is,
dat zij onmiddellijk volgden op het gebed. Inderdaad,
gelukkige uitkomsten worden ook elders waargenomen,
en wie is er die ze niet vroeg of laat ondervindt?
Maar hoe verklaart men deze bijzonderheid, dat al
deze uitkomsten juist dan worden gezonden als de be-
hoefte aan God is medegedeeld en in Zijne hand is ge-
steld, en dat dit geregeld alzoo geschiedt. En God
werkt niet door tegennatuurlijke wegen, o neen! neem
het gebed uit deze zaak weg, en gij ziet niets ongewoons.
Wellicht zou men hier en daar een schouderophalen be-
speuren of een verwonderd „het is zonderling" vernemen,
maar verder zou men niet gaan, maar dat men daar als
een vaste regel aanneemt om alle nooden aan God te
klagen, en dan ook zeker verwacht ze te zien vervullen,
zie dat dit herhaaldelijk en altijd weer wordt beleden en
ervaren, dat is voor de buitenwereld een raadsel, en met
geweld wil zij den loop van zaken tot natuurlijke redenen
terugvoeren. Maar de verborgenheid des Heeren is voor
degenen, die Hem vreezen, en Zijn verbond om die hun
bekend te maken. Zij weten dat zij ontvangen hetgeen
zij bidden en omdat zij bidden.
Met zulk een geloof is het mogelijk Wees-huizen te
bouwen als Francke deed, of gelijk Wichem een verbe-
teringsgesticht op te richten. En de krachtige hand, die
liet Rauhe Hans heeft gebouwd, onderhoudt het tot den
-ocr page 78-
70
haidigeo dag. De wereld kan niet gelooven, dat het
geen kapitaal bezit. Als men haar van het tegendeel ver-
zekert, wijzen zij op de 200 inwoners, de menigvuldige
gebouwen, die van tusschen het geboomte zich vertoo-
nen, den wel onderhouden tuin en de bloeiende akkers
en landerijen, die zich naar Wandsbeck uitstrekken en
voegen er smalend bij: „Als men zijn verstand gebruikt
laat men zich zoo iets niet wijs maken. Dit alles kan
toch niet onderhouden worden zouder middelen."
Het heerlijkste, gezegende middel „het geloovig ge-
bed," komt bij hen niet eens in aanmerking, en het is
vergeefsche moeite hen aan \'t verstand te brengen, dat
er geen stilzwijgende medewerking is van den staat, en
dat de stad Hamburg niet in het geheim deze Inrichting
in stand houdt; en toch het is zoo, hun eenig kapitaal
is: de milde hand huns Hemelschen Vaders.
Het is waar, sommige goedgezinden betalen eene kleine
contributie voor enkele verpleegde kinderen, het pen-
sionaat stelt dezelfde voorwaarden als elke andere kost-
school, en de vaste giften van belangstellende vrienden
worden berekend op 5,000 marken; maar daar het on-
ilerhoud van het gesticht jaarlijks meer dan 32,000 mar-
ken vereischt, ligt het voor de hand, dat deze grootendeels
uit andere bronnen moeten vloeien. En deze zijn drie-
ërlei: vooreerst wordt het land bebouwd door de jongens
zelven, en levert het in goede jaren vrij wat op. Bij
de 50,000 ponden hooi voor het vee, koren, aardappe-
len, groenten, appelen, peren en „al wat het God be-
haagt in andere boomgaarden te doen groeien."
Daarbij worden de kleederen in huis gemaakt, het
brood daar gebakken, het timmerwerk, het schoen- en
-ocr page 79-
71
laarzenmaken en andere nuttige handwerken door de jon-
gens verricht. Maar boven dat alles is de zorgende hand
Gods over hen , die hunnen arbeid zegent, en hun de
vruchten der aarde biedt, en evenzeer de harten der
raenschen opent om door hen op het juiste oogenblik in
elke dringende behoefte te voorzien. Dit houdt hunne
oogen gedurig op Hem gericht, want al ontbreekt het
hun niet aan het noodige, zij hebben voortdurend Zijn\'.:
hulp in te roepen. Het is een gansch gewone zaak, dat
de huishoudster \'s morgens aan Wichern mededeelt: „Ik
heb geen geld om deze rekeningen te betalen," en dat het
bedrag er \'s avonds is.
Noemt gij dit dweepziek? Is het u te onwaarschijnlijk,
meent gij dat er zulk eene betrekking niet bestaat tus-
schen God en ons?
Luister wat Wichern er van zegt.
„Ik weet, dat men het gewaagd, ja zelfs onverant-
woordelijk noemt, zulk eene belangrijke Inrichting te on-
derhouden zonder meer geldelijken voorraad dan de „vo-
gelen des hemels" hebben aan te wijzen. Maar ik weet
ook, dat wie waarlijk gelooft in eenen levenden God en
Zaligmaker voor zijne ziel, ondervinden moet, dot Hij ook
het lichaam verzorgen kan. Wie op Hem vertrouwt, ziet
de voorraadschuren des hemels voor zich opengedaan, en
heeft slechts aan te nemen uit de hand zijns Gods.
Dit is onze troost en onze hoop voor de toekomst. Wij
hebben op dit oogenblik weer groote behoefte aan Zijne
hulp, maar in zulk een tijd ondervinden wij te beter,
dat Hij alleen uitkomst geeft. Ik beweer niet, dat ons
huis eenig is in dit geloof, en dat er niet in menig ge-
zin gelijke ondervindingen worden gesmaakt; maar ik
-ocr page 80-
12
beweer en durf staande houden, dat, welk gezin, of
welke Christen ook den Heer volkomen vertrouwt, en al
is het met veel gebrek en zwakheid, in Hem den eenigen
Heer en Zaligmaker erkent, dit gezin of die persoon het
nimmer aan \'t noodige kan ontbreken , maar dat God er
in voorziet, al is het ook langs een weg van moeilrjkhe-
den en bezwaren!"
-ocr page 81-
IV.
DE LEEFREGEL.
De Hamburger Kirchentag in 1858 was een belangrijke
dag voor het liauhe Hans; het werd door bezoekers als
overstroomd; de weg was bedekt met rijtuigen, omnibus-
sen en voetgangers. De meeste heeren waren predikanten,
maar de zwarte gewaden werden afgewisseld door de meer
levendige kleeding der dames, die hen hier en daar ver-
gezelden. Onder deze sehare zag men mannen van naam,
voorstanders van Christelijken arbeid, zelfs eenige van
Duitschland\'s uitgelezene staatslieden, die voor deze gele-
genheid hunne waardigheid en onderling verschil van denk-
wijze ter zijde stelden, en al hunne aandacht wijdden aan
de kinderen der Inrichting. Het was een gewichtige en
toch zeer blijde dag, want men maakte zich gereed om
een 12-tal broederen uit te zenden naar Berlijn, om daar
eene gelijke zaak tot stand te brengen, en allerwege wa-
ren belangstellenden toegevloeid, om hen met gebed en
broederlijke toespraak uitgeleide te doen.
Zelfs de leden van de groote kerkvergadering hadden
voor dien dag hunne bijeenkomst geschorst, om getuige
-ocr page 82-
7 1
te zijn van deze plechtigheid. Wichern gaf hun een woord
van afscheid uit Hamburg. Nitzsch verwelkomde hen van
uit Berlijn, en toen de wederzijdsche groeten gewisseld
waren, trad Wichern vooruit, begeleid door een kleinen
heraut, die uit alle macht de trompet deed schallen. Hij
richtte zijn gang naar het eerste gebouw van de Inrich-
ting (het eigenlijke Itauhe Haus van vroeger), ging op
eene kleine verhevenheid staan en wendde zich tot zijne
bezoekers.
Hij verhaalde in zijn eigenaardigen trant de geschiede-
nis van dit gebouw; zijne woorden waren steeds aangenaam
en welgekozen, zijne denkbeelden 1\'risch en eenvoudig,
zijne geheele voordracht aantrekkelijk en zeer geschikt om
het jongenshart te boeien en aan zich te verbinden. Daar
stond het nog in zijn ouden vorm, onder het eenvoudig
rieten dak, achter den grooten kastanjeboom verscholen,
het moeder-gebouw, dat aan alle kanten nieuwe loten om
zich heen zag verrijzen. De latere gebouwen waren vroo-
lijker en ruimer, en boogden op sierlijker vorm, maar
men moest niet vergeten, dat vóór 25 jaren dit het eerste
toevluchtsoord was voor de arme verstootenen uit Ham-
burg, en hoe het getuige was geweest van de hulp en be-
scherming des Heercn binnen zijne muren en daar buiten
in al de latere vertakkingen van het Gesticht. Nu stond het
daar in een verborgen hoekje, maar in het hart van allen,
die hier hun opvoeding en vorming vonden, bleef het
de eerste plaats bekleeden onder de woningen van het
Rauhe Haus.
Mannen en vrouwen, uit verre landen wedergekeerd,
kwamen naar den drang hunner harten deze plaats be-
zoeken, om met warmte te erkennen, dat zij onder dit
-ocr page 83-
75
dak liet eerst de liefde van hun Hcmelschen Vader leer-
den kennen. Dit plekje was het echte Itauhe Haus. Van
hieruit vertrokken de afgezondenen naar hunne bestein-
uiing in Berlijn, en zoo lang de muren het konden dra-
gen, zou het daar blijven staan in denzelfden vorm, ge-
liefd als een belangrijk aandenken aan de hulpe Gods,
geëerd door de kinderen en versierd door den rijken kas-
tanjeboom, die het elke lente met een nieuwen bruidskrans
tooide.
Zoo ging hij voort van huis tot huis, aan elk was eene
belangrijke herinnering verbonden, en hij wist deze zoo
afwisselend en boeiend voor te dragen, dat allen aan zijne
lippen hingen; zelfs de deftigste professoren en raadslie-
den drongen al dichter en dichter naar den spreker toe,
om niet een enkel woord te missen; het gehoor was ge-
heel verdiept in zijne beschouwingen, en voelde het hart
al warmer en warmer slaan voor dezen Christelijkeu ar-
beid; hij had hen nog uren lang alzoo kunnen bezig hou-
den, men dacht aan niets dan aan het llauhe Haus en
zijne belangen, maar.... daar verminderde de zon hare
krachtige stralen, en werd de westerkim alras met een
gloeiend rood geverwd.
Als met weerzin verlieten de bezoekers deze gezegende
Inrichting en namen indrukken mede voor hun geheel
volgend leven.
Nu, zulk een bezoek is een buitenkansje, en het valt
niet iedereen ten deel, aldus op de hoogte te worden ge-
bracht. Maar toch menige reiziger begroet met warmte
die welbekende torenspits, omgeven door dichten sierlijk
geboomte, waartusschen eene menigte gebouwen verscho-
len liggen. De prachtige natuurtooneelen, die hij achter
-ocr page 84-
76
zich liet.... den trotsohen indruk, dien de groote handel*
stad o]) hem maakte, met haar drukbezochte straten, rijke
huizen en schilderachtige punten; hoe spoedig wendde hij
er het oog van af, om verre van het stadsgewemel de sier-
lijke Elbe te volgen en zich te verkwikken in de frissche
vrije natuur, het gezang der vogelen en het liefelijk ge-
laat der najaarsbloemen, die hier en daar langs de ver-
schillende villa\'s met kwistige hand zijn gestrooid; reeds
voelt hij zich nieuwe krachten toewaaien door de heerlijke
buitenlucht, en beweegt zijn voet zich lustig op den veer-
krachtigen zachten bodem j maar het verlangen strekt zich
uit naar gindsche plek, waar het oog een liefelijk geheel
aanschouwt, stevige, goed gebouwde woningen, omgeven
en teekenachtig afgewisseld door prachtige bosch- en wa-
terpartijen , lachende velden en rijkbeladen boomgaarden....
overal ziet men beweging, jongens, bezig met veld- en
tuinarbeid of spelende in de nabijheid der gebouwen , voor-
waar een treffende en liefelijke aanblik. En dit is het
Verbeteringsgesticht, wereldberoemd, voorkomende in elke
beschouwing van staathuishoudkundigen aard, en steeds
met onderscheiding hierin vermeld; geen wonder dat de
reizigers er hunne schreden heenrichten.... wel is het
hunne belangstelling en sympathie waardig.
Als gij lust hebt met mij eene morgenwandeling daar-
heen te maken, kunt gij de godsdienstoefening bijwonen,
die om 8 uur een aanvang neemt. Portier noch portiers-
woning beletten uwe binnenkomst. Nog luidt de klok,
zeven malen naar het getal der woorden harer inscriptie:
„de Heer is een zon en schild!" De huisgenooten komen
bijeen, maar denk niet, dat zij n u eerst den dag begin-
nen , neen, ieder gezin heeft zijn eigen kringetje in den
-ocr page 85-
77
morgen om God te loven en te bidden. Al de leden
blijven, tot 6 uur in hunne eigene afdeeling; zij lezen
of schrijven of zien eens om naar hunne bloemen, al naar
het hun gevalt. Maar dan gaat de schel om hen naar
het schoolvertrek op te roepen, waar een uur les wordt
gegeven. Somtijds gaat het zingende voorbij, en hoort
men 150 zuivere geoefende stemmen welluidende Duit-
sche liederen aanheffen; beurtelings bezingen zij de lente,
den zomer en het dappere vaderland ; nu eens wordt de
volle rijke toon van koraalmuziek vernomen, of waagt
men zich de hooge vlucht van Mendelssohn of Palestrina
te volgen. En zooveel smaak en lust voor muziek ont-
wikkelt zich in deze zangers, dat het koor van \'t Rauhe
Haus niet weinig is beroemd. Om 7 uur breekt uien op
en gaat ontbijten; daarna noodigt het klokgelui ter kerke,
en terwijl de kinderen in de banken plaats nemen, is het
noodig dat ik een enkel woordje ter verklaring hier tus-
schen voeg.
Het oorspronkelijk gebouw van deze Inrichting was
berekend voor 12 jongens; zij waren daar leden van een
huisgezin en beschouwden Wichern als hun gemeenschap-
pelijke vader. Toen hun getal aangroeide, werd er een
nieuw gebouw gezet, niet omdat het oude niet kon wor-
den vergroot, maar omdat men dan de perken van een
gezin te buiten ging. Elk nieuw huis was dus eene her-
haling van de eerste inrichting, als van zelve werden er
nieuwe gemakken en kleine versieringen aan toegevoegd,
maar het hoofddenkbeeld bleef hetzelfde. Men ziet in
die gelijksoortige gebouwen met hun gelijk getal bewoners
geene eentoonige herhaling; neen, het is de natuurlijke
ontwikkeling van een organisch lichaam, het werkt van
-ocr page 86-
7*
de kiem af steeds in rijperen vorm. In die kiem, in den
aanleg dezer zaak kwam de jniste geschiktheid uit van
Wichern voor de taak , die hij zich had voorgesteld. „Elk
kind moet zich kunnen ontwikkelen naar zijne eigenaar-
dige persoonlijkheid," zegt hij, „en toch moet er een
band bestaan van onderlinge samenleving." Van d;iar dat
gedurig nieuwe woningen voor nieuwe gezinnen werden
ingericht. Thans telt men er acht, en aan het hoofd van
elk staat een jeugdig Christen, met gelijke banden aan
de kinderen gehecht als de oudste voorganger onder hen.
Wichern. Gelijk hij, zijn zij in liefde, belangstelling en
deelneming tot de kinderen afgedaald, maar blijven in
gezag, toezicht en zedelijke overmacht hun meerderen.
Behalve het hoofd des gezins bevat elke woning een ze<-
tal jeugdige broeders, die door gesprek en invloed den
toon geven aan het huiselijk leven ; zij gaan druk niet de
jongens om, en geven door woord en daad een voorbeeld
van hulpvaardigheid, ijver en onderlinge liefde aan de
droevig bedorven gemoederen , wier uiting wordt geschorst
en in wie men reine nieuwe beginselen poogt in te voeren.
Zoo beantwoordt deze schikking aan de behoefte van een
ouderlijk toezicht en de begeerte naar gezellig verkeer.
De jongens beschouwen deze broeders als hunne vrienden
en vertrouwen hen; uit hun eigen kring kiezen zij een
„Friedensknabe," of Vredemaker, wien is opgedragen de
orde te bewaren, of te herstellen. Ook vindt men in
elk huis een candidaat in de theologie, die een schakel
uitmaakt tusschen deze gemoederen en den vader van het
geheele gesticht Dr. Wichern. Men ziet dus,\'dat de
kinderen onder een zeer nauwlettend toezicht zijn, zonder
het gevoel van dwang, dat alleen door zulk gezellig verkeer
-ocr page 87-
79
kan worden opgeheven; en Wiehern blijft op de hoogte
van hun persoonlijk wedervaren door de geregelde inlich-
tingen van de verschillende hoofden der gezinnen. De
broeders vergaderen iedere week en bespreken de
belangen van het gesticht; en tweemaal per maand is er
eene bijeenkomst, waarin Dr. Wiehern voorzit en Je be-
langen der kinderen worden besproken. Elke.broeder geeft in
zijn dagboek kortelijk aan wat hij in ieder kind, dat
onder zijne leiding is, heeft opgemerkt, en stelt dit aan
den President ter hand; deze wijdt elke week een ge-
heelen dag aan derzelver inbond, en ontleent hieraan de
bouwstof van zijn wekelijksch verslag, dat in de vergade-
ring ernstig wordt besproken, Deze verslagen worden
bewaard en maken nu reeds 30 lijvige boekdeelen uit,
waarin de uitgebreide geschiedenis van het liaulic Hause
wordt teruggevonden.
Men ziet, het opvoedingsplan van Wiehern is ingewik-
keld, maar de bedoeling is duidelijk en eenvoudig. Er
is verband in het werk, [Wiehern en zijne medehelpers
verstaan elkander, de kinderen kennen hunne opvoeders
door en door en leeren hen vertrouwen. Intusschen wor-
den zij nauwkeurig nagegaan, niet met een bespiedend
oog maar met warme Christelijke liefde. Het kwaad iu
de geboorte gestuit, komt niet tot noodlottige ontvrikke-
ling. Het karakter van elk kind is een moeielijk rraag-
stuk, dat onmogelijk zou kunnen worden opgelost, indien
het zich niet ten volle openbaarde. Aan de ééne zijde
is er een middelpunt noodig; dat geest en werk bestuurt,
en alles bezielt, en aan de andere is het eene dringende
noodzakelijkheid dat de verschillende gezinnen zich vrij
en onafhankelijk ontwikkelen. Zij worden niet gevormd
-ocr page 88-
80
naar een bepaald model, men vindt onder één dak de
grootste verscheidenheid: verschil in leeftijd, kennis, lief-
hebberij, en vooral in zedelijken aanleg. De eenige band
van vereeniging is liefde. En op zulk een grondslag ge-
vestigd, krijgt het familieleven kracht, niet om nieuwe le-
den aan te nemen, maar ze ook op te heffen tot gelijke
ervaring. Wanneer een ruwe, woeste, afzigtelijke jongen
uit de „voorloopige verpleging" in zulk een gezin wordt
geplaatst, en in zijn verstompten toestand zich schuw terug-
trekt, zie, dan is er altijd een onder de anderen die zich
tot hem aangetrokken voelt, naar hem toegaat, hem met
liefde tegenkomt. Steeds neemt men nauwkeurig waar
welken invloed dit op het verharde gemoed oefent en
immer is de uitslag gunstig bevonden. Het ligt voor
de hand dat bij zulk een onderlinge verhouding geene
overplaatsing naar andere gezinnen denkbaar is; al ware
hieraan bevordering verbonden, zou het toch schadelijk
moeten werken, omdat het den band verbreekt. Elk gezin
krijgt zijne eigenaardigheid en alles wordt er op aange-
legd om deze te handhaven; niet alleen de woningen zijn
afgezonderd maar bij elke woning behoort een strookje gronds
tot tuin bewerkt, met de noodige speel- en bergplaatsen.
Onder elk dak viert men zijn eigen feesten; de verjaarda-
gen der broeders en kinderen; men heeft daar ouderling
zijn lief en zijn leed, zijn eigen huiselijke godsdienstoe-
ieuing, en levert een gezamenlijk vers aan het begin van
elk jaar.
Zoo ontstaat er een nauwe familiebetrekking onder
deze vreemdelingen, en neemt deze dikwijls zoo toe, dat
er een ijver is in elk lid om de eer van het gezin te
handhaven; en is dit een zeer gewoon verschijnsel in elk
-ocr page 89-
81
wel ingerigt gezin, zoo is het een belangrijke zaak in ge-
moederen als die van deze verstootenen, aan liefelijke in
drukken ten eenemale vreemd. In elk ander geval verliest
het kind zich in de grootere massa die zich om hem
beweegt, en is het ondoenlijk bij de grootste oplettend-
beid hem steeds in het oog te houden. Dit maakt dat
het kwaad te gereeder ingang vindt in het hart, en waar
het in den omgang met even bedorven gemoederen in
alle kracht op hetzelfde aandruischt schiet het gemakkelijk
nieuwe wortelen; maar de onderlinge band der liefde
biedt hiertegen eene beschutting; zij zijn hierdoor steeds
onder het oog van het hoofd des huizes en gevoelen, dat
zij ook tegenover elkander een pligt te vervullen hebben.
Men tracht ook door allerlei kleine schikkingen hunne
belangstelling in het huiselijk leven te versterken; het
werk wordt onderling verdeeld, meest alle bezigheden
gaan om beurte, zoo ook bij de godsdienstoefening: de
één leest den tekst, een ander het gebed des Hceren, een
derde draagt den Bijbel naar de kapel. En terwijl men
er zich op toelegt met alle kracht de belangen van zijn
eigen kringetje te behartigen, overziet men niet den grooten
band, die elk der afzonderlijke gezinnen aan elkander
bindt door het eenig middelpunt, den Heer Jezus, en in
Hem zijn dienstknecht, Dr. Wichern Om dezen indruk
niet te verliezen, komen al de gezinnen bijeen in de
school, in de werkplaats en in de kerk.
Zoo houdt men hun ook trouw op de hoogte van elkanders
welvaren, en worden de algemeene feesten, die het geheele
Gesticht te zamen viert, openlijk bekend gemaakt. Zoo
worden de belangen van eiken persoon, waar zij dringend
zijn, steeds onderling herdacht; want de kapel is hetregte
6
-ocr page 90-
tft
middelpunt, van waar de kracht over het geheele Gesticht
verspreid wordt. Daar put men eiken dag op nieuw uit
de Bron des levenden waters, en vereenigt men zich bij
het begin en einde van eiken dag; de snaar die daar
wordt geroerd doortrilt de geheele Inrichting, en in hoe-
vele vormen zich de werking ook openbaart, toch kan men
de verrichtingen van den geheelen dag steeds terugvoo-
ren naar dit uitgangspunt.
Aan deze plaats vereenigt men zich om de hand uit
te steken naar de hemelsehe goederen, naar de gave, die
Jezus bereid is te schenken aan elk behoeftig en ver-
langend hart; • hier stemt men eiken dag het instrument
der liefde, en brengt het zuivere toonen voort, het is om-
dat het telkens wordt gebracht onder de krachtige hand
des levenden fiods. Hier is het brandpunt van waar
al de stralen zich over dezen gezegenden arbeid uitstrck-
ken.
En nu — laat ons de kapel eens even rondzien. Uu-
oog ontwaart een net, eenvoudig gebouw, hier en daar
versierd door fresco voorstellingen aan den wand, en opge-
luisterd door drie goede schilderstukken, het eerste Jo-
hannes de Dooper; het „Jezus zegent de kindereu" van
Thorwaldsen en de twee weeskinderen van Rauet; maar
gij overziet die uitstekende voorstelling van Thorwaldsen:
Amor, de lier met losse hand bespelende; hier doelt
zij niet op de heidensche liefde der oudheid, maar komt
in al haar luister voor, omdat ze is „de Christelijke liefde
door het Evangelie geïnspireerd." De woorden hieronder
geplaatst, geven de bedoeling aan :
Zingt en speelt voor het aangezicht des Heeren!
Op den lezenaar ligt een bundeltje versehe bloemen,
-ocr page 91-
<;}
in het midden prijkt een heerlijke roos, zeker de grootste
schat van den onbekenden gever. Deze bloemen leveren
een sterk bewijs , dat fijn gevoel en liefde in deze harten
is opgeschoten.
De lidmaten der kerk zijn in een kring geplaatst, de
jongeren bezetten de overige banken en zijn naar ouder-
dom geschikt. Men heft een gezang aan, en gij ontzet
n en wordt door een diep gevoel van bewondering anu-
gegrepen ; welke zuivere heerlijke toonen .... welk een
maatgevoel, en dat in zulke kinderen ! hoe ernstig en aan-
dachtig stemmen ze! Dan lezen drie verschillende jou-
gens do dagteksten: één leerstellige, ééne belofte en een
gebed; dan wordt er gebeden, en de afdeeling van Gods
woord gelezen, die in het loopend jaar gevolgd wordt, en
bij het laatste woord vallen al de kinderen in met een
krachtig „Amen."
Dan worden twee jongens of meisjes afgeroepen om
eenige vragen en antwoorden uit den Catechismus van Lu-
ther op te zeggen; hierop leest één jongen een tekst, die
door al de kinderen woord voor woord wordt herhaald;
dit gaat zeer langzaam en eerbiedig en is bijzonder plech-
tig. Men zingt nogmaals, en nu wordt er eene korte toe-
spraak gehouden uit Gods Woord door Dr. Wiehern.
Een zeer eenvoudig woord, meestal in den vorm van
een verhaal ingekleed, gemakkelijk verstaanbaar voor de
kinderen, en door den diepen eenvoud welkom aan het
meer verlicht hart. Wiehern stelt den Bijbel voor als een
werkelijk boek, eene verzameling van historische feiten.
Eerst spreekt hij tot het verstand door eene heldere voor-
stelling van het gebeurde, en wijst dan de nauwe betrek-
king aan tusschen elk dezer openbaringen en de onder-
-ocr page 92-
64
vindingen van iederen dag; hierdoor heeft hij gereede aan-
leiding om tot het hart te spreken, en zonder gedwon-
genheid een woord van toepassing te plaatsen, waar hij
weet, dat het wordt vereischt. En dit alles met een oog
dat van liefde tintelt, en met eenen frisschen en
levendigen indruk, alsof hij elke ervaring voor het eerst
besprak. Vóór zij uit elkander gaan, worden de bijzon-
dere belangen van den dag voor den Heer gebracht, en
eindigt men met een «kort gezang.
Als ik lang bij deze godsdienstoefening verwijlde, dan
is het omdat zij zulk een belangrijk deel uitmaakt van
den arbeid in het „Rauhe Haus;" het komt alles aan op
hun geloof, dat de Heer Jezus werkelijk, persoonlijk in
hun midden is. Is er kwaad te bestrijden, men verwacht
het van Hem; zijn er zegeningen te genieten, men weet
zij kwamen van Hem. Hij is de Hoofdpersoon, Zijn Woord
de wegwijzer bij eiken nieuwen stap. Van daar, dat men
het zoo ernstig onderzoekt, zoo voortdurend bestudeert;
niet om tot drooge onvruchtbare Schriftkennis te geraken,
maar om het te leeren verstaan in zijne diepe, liefderijke
bedoelingen met den mensch. Hier stelt men er zijne
eer en zijne kracht in een godvruchtig, biddend leven te
leiden, en ontleent aan deze bron elk zuiver opvoedings-
beginsel. Van daar de gezegende vruchten, die in elk
ander geval het verstand zouden doen duizelen.
Men is gewoonlijk bang voor zulk een geloofsleven , om-
dat men hieraan traagheid, gemakzucht en eene schuldige
onverschilligheid van wereldsche bemoeiingen verbindt. En
helaas, maar al te dikwerf heeft men reden tot deze ge-
volgtrekking ; want men ziet menigmaal een smartelijke
breuke tusschen de inzichten en practische handelingen van
-ocr page 93-
SS
den mensch : tusschen zijn begrip omtrent God en zijne dage-
lijksche plichten. Maar dit neemt niet weg, dat zulk een
leven, als het werkelijk bestaat, uitnemend gezegend is,
want het ware gebed leidt tot werken. „Indien iemand
wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere !"
Het zijn de ziekelijke nabootsingen van zulk een leven,
die tot droevige uitwerking leiden, en den mensch onge-
schikt maken voor het vervullen zijner plichten; maar als
inen een goed werk wil ondernemen, moet de eerste steen
selesrd worden in de binnenkamer, aan de voeten van den
Heer Jezus; laat men dan vrij voortgaan, Hij zal Zijn bij-
stand schenken. Zóó denkt Dr. Wichern er over; nie-
mand kan meer dan hij beducht wezen voor de schade-
lijke verbasteringen van het beginsel, waaruit hij werkt,
en daarom waarschuwt hij er gedurig zijne vrienden voor,
wetende hoe gevaarlijk de strik is.
Bij hein ook geen beperkt begrip omtrent vrijheid in
zang en studie. Neen, in het Rauhe Haus wordt het va-
derlandsche lied niet buitengesloten, maar met volle borst
aangeheven.
De Fliegende Blatter protesteeren sterk tegen de eng-
harligheid, die in de meeste Verbeteringsgestichten voor-
zit , en betuigt, dat het Christelijk leven ziekelijk en zwak
moet worden, wanneer men de menschelijke behoeften en
eischen te laag schat; het leven is veelzijdig, het kwijnt,
als men het eenzijdig maken wil, al is het, dat men al-
leen den godsdienstigen kant behoudt.
Het Evangelie vertoont zich in zijne volle kracht, wan-
neer het doordringt in het leven met al zijne vertakkin-
gen; het laat zijnen invloed niet in eene onwillekeurige
richting beperken. De jongens zingen de vroolijkste Duit-
-ocr page 94-
SC
sche liederen, praten met geestdrift over den wereldbe*
roemden veldslag van Leipzig, zijn eerste liefhebbers van
zwemmen en gymnastiek , en door een gestadigen en gere-
gelden arbeid vormen zij zieh tot werkzame en bruikbare
mannen, die eene plaats in de maatschappij kunnen aan-
vaarden.
De geest in het Gesticht is ongetwijfeld Christelijk ,
zij zien op tot Jezns als hun Hoofd, schrijven het gebed
eene wonderbare kracht toe, en lezen Gods Woord meer
dan eenig ander boek; maar zij kunnen zich niet vergis-
sen in de echtheid van dezen godsdienst of in dweepzieke
overdrijving vervallen; daarvoor wordt gewaakt en de ge-
heele omgeving predikt hen eenvroolijk, werkzaam Chris-
tendom. Er is nog eene andere klip, waarvoor men hen
gedurig waarschuwt. Orde is iu eene Inlichting als deze
onontbeerlijk en bij eene stipte gehoorzaamheid aan vast-
gestelde wetten zou men al ligt gevaar loopen iu een
doode werktuigelijkheid te vervallen. „Het is waar," zegt
Dr. Wichern „dat ons systeem (hoe ongaarne wij dat
woord ook op ons beginsel toepassen) een doode vorm
zou kunnen worden, en in de oogen van sommigen dit
reeds is; maar als het ons ook om den vorm te doen
ware, dan zou deze niets beteekenen; neen, wij eeren
den vorm om der wille van den geest, dien zij belichaamt;
het is de geest van het Evangelie van Jezus, die zich
aldus openbaart; deze alleen kan de geheele zaak iu het
rechte sptor — in de waarheid — houden.
In vele opzichten is het familieleven vrijgelaten eu
openbaart zich naar willekeur; de gebeden zijn niet voor-
geschreven ; de godsdienstoefening wordt geleid naar de
keuze van elk gezin. Er bestaat geen gelijkheid van
-ocr page 95-
*7
Meeding; inen schaart zich niet in lange rijen als men
gezamenlijk: op weg gaat; neen, gelijk in een gelukkig
gezin de kinderen vroolijk om de ouders heen huppelen,
of naar verkiezing te zamen gaan, zoo ook hier: ieder
is vrij in zijne bewegingen en mag ongedwongen spre-
ken of zingen, liet leven van een kind tiert slechts in
vrijheid, dat is in ware vrijheid, dis het hart even
ver van dwang als van willekeur verwijderd houdt. Zelfs
de volgorde in de wijze van godsvereering in de
kapel is niet ontstaan uit vorm, maar uit de be-
hoeftc des harten, gelijk die zich in de eerste jaren
openbaarde; hiernaar is zij gewijzigd en is steeds beproefd
bevonden.
De dienst is afgeloopen en wij volgen den stroom die
het gebouw verlaat; de jongens voegen zich bij elkander
naar hunne verschillende gezinnen, en wachten het appèl
om aan het werk te gaan.
Zij staan voor de werkplaats, en de stem van den
Inspecteur Rhiem klinkt: Timmerlieden, voorwaarts!
Schoenmakers, voorwaarts! 15akkers, voorwaarts! Totdat
alle vakken aan de beurt komen en de meeste jongens
in het gebouw verdwijnen. Daarop worden sommigen aan
het huiswerk gezet; anderen, die achterbleven, volgen
den goeden ouden Voight, den landbouwer, die zich
steeds verwondert, dat niet allen met hem het werk in
de open lucht verkiezen boven „die onbeduidende vak-
ken." Wat gaat er boven zijn werk, moet er niet alles
van komen? — Welnu hij moest al de jongens tot zijn
dienst hebben, een enkele kon op het huis passen. Het
is een zwaarhoofd die Volgt; altijd komt het voorjaar te
laat, . . . . kan de oogst niet binnen zijn vóór den najaars-
-ocr page 96-
sa
regen;.... heeft hij handen te weinig; maar de jongens
kennen hem te goed om het zich ernstig aan te trekken j
sommigen onder hen hebben al zoo dikwijls bijgewoond
dat zijne voorspellingen niet uitkwamen, en op goed
geloof nemen de jongeren het van hen aan. Lustig gaan
zij aan het werk, en zingen het ééne lied voor en het
andere na, wetende dat z ij maar moeten zaaien en arbei-
den, en dat de Heer den wasdom geeft.
Nu is het alles stil.. . . laat ons eens een kijkje nemen
in de werkplaats; welk een lange rij schoen- en kleeder-
makers; nu er is ook wat noodig voor zooveel gasten!
Ginds vindt gij de timmerlieden, kastenmakers, kijk dat
eens lustig gaan, de hamer heeft rust noch duur, er is
ook haast bij \'t werk, die kozijnen moeten gesteld wor-
den en wachten op de ramen; en gindsche stoelen heb-
ben grootc aanspraak op herstel. Welk een menigte rappe
vingers ziet men aan alle kanten gaan! Schilders, wevers,
spinners en daar ginds de bakkers. — In de meisjes-
afdeeling is alles aan \'t naaien en knippen; honderden klee-
dingstukken vonden daar hun oorsprong, en deden steeds
goede diensten.
Het is jammer, dat gij niet één der jaarlijksche feest-
dagen treft, dan is het geheele gebouw vol vlaggen eu
guirlandes, en ziet het er alleraardigst uit. Ook had
men er eens eene Tentoonstelling van inlandsche Nijver-
heid, en toen was er wat te zien; iedere tak werd ver-
tegenwoordigd. Zelfs de zwaartillende oigt glimlachte
vergenoegd bij zijne verzameling van appelen, aardappe-
len, boekweit, haver, boonen en wat de landbouw van het
Rauhe Haus al meer opleverde. De jongens waren in de
wolken en maakten op elke afdeeling een versje, waarin
-ocr page 97-
89
hoog werd opgegeven van de voortreffelijkheden van
ieder vak.
Nu heerscht er zulk eene opgewondenheid niet, maar
gij ziet toch een vergenoegden trek op elk gelaat, en wijl
zij zoo ingespannen aan het werk zijn, mogen wij hen
niet verder storen, maar noodig ik u, mij naar de „druk-
kerij" te volgen.
Het was het Rauhe Haus niet om voordeel te doen, toen
het deze pers plaatste; o neen, alligt zouden de onkos-
ten gelijk staan met het aanschaffen van boeken; maar
dit werk geeft nuttige en aangename bezigheid en het
versterkt den indruk, dat het gesticht in al zijne tijde-
lijke behoeften kan voorzien.
Volgens dit beginsel bepaalden de uitgevers zich in
den aanvang tot eenvoudige boeken, traetaatjes en ver-
slagen, maar allengs ging men verder, en thans is de
firma Rauhe Haus één van de voornaamste uitgevers van
Duitschland, en bestaat er een opmerkelijk verschil tus-
schen het werk, dat nu wordt afgeleverd en de vrij ondui-
delijke, niet zeer juist afgewerkte bladzijde, die den 2den
Februari van 1842 verscheen, en den 23sten Psalm voor-
stelde. — Later werd deze pers het middel, om te blij-
ven spreken tot het hart der volwassenen, die in dit
Gesticht verpleegd, heinde en verre verspreid waren. Door
haar is het Evangelie in veler handen gebracht, en ont-
stond er een kanaal, waardoor de warme godsvrucht en
het levend geloof van Wichern Duitschland doorstroomde.
De Christelijke arbeid, die deze leer bezegelde, werkte
niet weinig mede om den indruk te versterken; en, door
middel van deze pers trouw op de hoogte gehouden van
de gezonde uitwerkingen van dit beginsel, begon men al
-ocr page 98-
90
meer en meer het onderscheid te tasten tnsschen het
waarachtige godvruchtige leven en de droevige nabootsing
er van. De welsprekendste dogmatiek is het in l;coefe-
ning brengen der beginselen, en deze invloed ging van
\'t Itauhe Hans uit en werkte al meer en meer daar en
draagt nog steeds rijke vruchten.
Is het niet een belangwekkend gezicht zooveel handen
aan deze drukpers bezig te zien ? Elk blaadje, dat daar
geboren wordt, heeft eene boodschap van heil voor het
menschelijk hart, eene uitnoodiging van dei: Vriend der
zondaren, om bij Hem leven en zaligheid te zoeken. En
deze blaadjes zullen weldra Oost- en Westwaarts worden
uitgezonden en geheel Europa doorreizen.
Doch de Fliegendc Matter zijn maar een gedeelte van
het werk; reeds leverde deze pers een rijken oogst van
Christelijke boeken.
Ook op steendruk legt men zich hier toe; en duizenden
kinderboekjea verkondigen het van Königsberg tot Bazel,
hoe juist men den kindertoon gevat heeft, en hoe aan-
trekkelijk het boekje er uitziet met gepaste plaatjes op
den titel.
Vele geoefende handen leenen zich tot het ontwerpen
der teekeningen; men vindt hier den arbeid van luchter,
1\'eschel en Andrea, Otto Speekter niet te vergeten, die
het hart der kinderen won door zijne duidelijke voorstel-
ling van: „de gelaarsde kat;" hij behoort als het ware bij
deze inrichting en wijdt zijne aandacht aan het houtsnê-
werk.
En zóó zouden wij van pers tot pers kunnen voortgaan
en steeds nieuwe opmerkingen kunnen maken, maar ...
de schel luidt en zetters en drukkers haasten zich naar
-ocr page 99-
Ül
de deur. Het middagmaal wacht lien, en dit bericht
schijnt allen zeer welkom te zijn. Aan de deur scheiden
zij en gaat ieder naar zijne eigene woning. Laat ons die
twee zetters eens volgen, die al dadelijk onze aandacht
trekken door de verstandige uitdrukking van hun gelaat.
Zij slaan den weg in naar het huis Schönberg, dat is het
mooiste van allen, een vroolijk goed ingericht huis, op
kosten van een prins van dien naam gebouwd; het bevat
al de gemakken, die men in vele jaren had kunnen uit-
vinden. Zoo luidt de geschiedenis van Schönberg; want
elk huis heeft als \'t ware zijne legende.
De kamers zijn ruim, al de bedsteden van ijzer, en. .. .
wat de jongens op dit oogenblik het meest aantrekt. . ..
de. tafel is gedekt en bevat zeer goede gerechten.
Deze vindt men in elke woning terug, want het eten
wordt in één gebouw klaargemaakt en niet oordeel naar
elks behoefte verdeeld. Ieder kind krijgt van zijn onder-
wijzer een bewijs mede, dat vóór hij aan tafel gaat wordt
nagezien. Hierop staat vermeld of hij ijverig, lusteloos
of lui geweest is. In \'t laatste geval moet hij rechts om
keer maken , en wordt hij van tafel weggezonden, gedachtig
aan het schriftwoord (2 Thess. 3 : 10): „Wij bevelen u, dat,
zoo iemand niet wil werken, hij ook niet ete." Deze
woorden brengen niet veel troost aan zijne ledige maag,
maar werken op zulk een oogenblik zeer heilzaam, want
de herinnering aan zulk eene ervaring blijft den schuldige
langen tijd bij. Indien zulk cene straf wordt toegepast,
is het eene beleediging voor het geheele gezin, en daarom
ontstond er zulk een schrik voor de „luiheid," dat men
dit woord maar zeer zelden in een bewijs van gedrag ziet
voorkomen.
-ocr page 100-
92
Onder het middageten wordt er vrij en gezellig gepraat
en gelachen, allen hebben wat te vertellen over hetgeen er
in den morgen voorviel, en zoodra dit is afgcloopen,
stormen de meeste jongens naar de speelplaats.
Om 1 uur gaat men weer aan het werk tot 5 uur.
en wijl het nu rustig in Schönberg geworden is, moeten
wij eens aan een jongen broeder, die daar achterbleef,
vragen, ons iets van dit huis te vertellen. Bereidwillig
voldoet hij aan ons verzoek en verhaalt hoe het is ingewijd.
„Het was een schoone Juli avond in 1854, toen de jon-
gens het huis zouden betrekken. "Wij hadden er een feest
van gemaakt, en bij gebrek aan een concertzaal, een
ruimen zolder met festoenen en vlaggen versierd. Hier
voerden wij onze beste zangstukken uit, den 42sten Psalm,
twee of drie andere schoone liederen en het uitstekend
kieinood van Bach : „Ik weet dat mijn Verlosser leeft."
Hierna begaven onze gasten zich met ons naar het oude
huis, toen wij op eens uit den kastanjeboom een heerlijk
gezang hoorden stijgen.... wat was dat?.... ei... ziet...-
de boom was bezet met jongens, die zich bij groepjes in
de takken hadden verscholen.
Nauwelijks was hun lied gezongen, of daar werd het
uit gindsche populieren beantwoord, totdat van een
derden kant een zielroerend koraal werd aangeheven.
Ten slotte werd het vaderlandsch lied van Arndt aan-
geheven, waaraan allen te gelijk deelnamen, en dat dus
van alle kanten klonk. De boomen trillden onder de
rijke golvingen, die al deze groepende stemmen deden
hooren, en onze bezoekers waren als genageld aan hunne
plaats. Voordat de „verheven" zangers afscheid namen, klonk
nog eens het lied: „Nun danket alle Gott." Toen daal-
-ocr page 101-
93
den zij af en gingen onder het zingen der laatste ivoor-
den het gastvrij Schönberg binnen. Dit gebouw is dus
al zingende betrokken!"
Wij richten nu onze schreden naar het „Zwaluwen-
nestje." Het gehoorde vervult ons met nadenken, want
wij zagen er een nieuw bewijs in, hoe rijk en aantrekke-
lijk het Christelijk leven in deze frissche levende opvat-
ting is. Hoe juist wist Wichern arbeid met uitspanning
af te wisselen, hoe goed hadden de kinderen \'t begrepen,
dat men vroolijk mag zijn, omdat men een Christen is,
en dat als de Heer Jezus ons Hoofd is, ons geheele leven
met Zijne genade is doorzuurd en alles met Zijn liefelijken
Geest vervuld. In het Kauhe Haus ondervindt men het
dat er een gulden draad door het leven henenloopt, die al
het dagelijksche werk verheerlijkt, en als tot uitspanning
maakt.
In het „Zwaluwen-nestje"\' wonen de meeste meisjes.
Deze Inrichting is geheel als de anderen, alleen brengt
de aard van het vrouwelijk werk mede, dat de bewoners
meer in huis haar bezigheden vinden. Men ziet ze aldus
aan het wasschen en kooken, of aan het schoonmaken dei-
meubelen ; zij zijn even ijverig, vroolijk en lustig aan den
slag als wij van de jongens hebben opgemerkt.
Onder eene goede leiding leeren zij al wat eene vrouw
in het leven noodig heeft. In de eerste plaats „vrouw"
te zijn. Dit zijn zij niet als men haar in dit gesticht op-
neemt , maar door de kracht van het Evangelie en der
Christelijke liefde worden zij het van lieverlede. Van
de jongens-afdeeling gescheiden, leeren zij in zedigheid
en iifzondering haren plicht vervullen, en waar in vele op-
zichten eene vrouwelijke hand wordt vereischt, tracht
-ocr page 102-
04
men haar de heerlijke roeping der vrouw te prediken,
helpende en verplegende, waar God haar roept.
Over het geheel maakt deze woning op ons eenen in-
druk van groote reinheid in de dubbele beteekenis van
het woord :
Wij wandelen langs bloemen en velden van huis tot
huis, en door gindsche parterre naar de woning van
Wichern; van daar zien wij den ouden Voight in het veld
bezig met zijn gevolg van lachende en zingende jongens.
Maar het mooiste plekje in de „Griine Platze", een
kleine verhevenheid, die door de eigenaardige ligging u
een blik vergunt over het geheel, en uw oog al verder
voert over heuvelen en dalen , langs bossehen en rivieren,
om met welgevallen te rusten op de vriendelijke kcrkto-
rens , die allerwege uit de dorpen verrijzen. Dit plekje
is de trots van geheel Hamburg.
Het slaat 5 uur, de klokken luiden en de jongens
hebben afgedaan met hun werk; zij gaan allen naar hunne
woning terug en scharen zich oin den oudsten broeder,
die het woord van God vóór zich heeft. Xu wordt het
hoofdstuk herlezen, dat dien morgen in de kapel is be-
handeld, en bespreekt men het onderling; de kinderen
vragen en worden ondervraagd, en geven menig blijk,
dat zij de verklaring goed hebben gevat en toegepast.
Door dezen maatregel worden de onjuiste opvattingen,
die allicht konden zijn ontstaan, in tijds onderdrukt, en
is er een band gelegd tusschen de algemeene en de bij-
zondere godsdienstoefening. Men legt er zich steeds op
toe deze onderlinge gehechtheid te bevorderen, en den
kinderen duidelijk te maken, dat al mogen zij zich in
hunne eigenaardige persoonlijkheid ten volle ontwikkelen,
-ocr page 103-
95
zij toch nooit de betrekking uit het oog moeten verlie-
een, waarin zij tot elkander en tot de geheele Inrichting
staan. Zij zijn leden van een lichaam, en de ware kracht
en eere van dat lichaam is hierin gelegen , dat het een
lid uitmaakt van het gezegend Hoofd Jezus Christus.
Het is Woensdag, en daarom gaan zij van deze bijbel-
verklaring regelrecht naar de speelplaats, waar zij exei-
ceeren; I\'s uur lang mogen zij „onder de wapenen" blijven :
dit is voor allen een groot genot, en hunne vaderlands-
liefde wordt hierdoor sterk opgewekt; zij marcheeren op
krijgsmnziek als echte heldhaftige zonen van het oude
Duitschland. Door deze beweging krijgen hunne lichamen
eene goede mannelijke houding, en leeren zij op \'t eora-
niando hunne leden gebruiken.
Om 8 uur is er avonddienst in de kapel, en na een
goeden maaltijd gaan zij ter rust, of nemen nog eenige
uitspanning.
Maar Zaterdagavond gaat het anders; dan wordt vóór
het avondeten een overzicht gehouden over de geheele
week.
Het was eene goede, oude gewoonte van de Duitschers,
de laatste uren van elke week hiervoor af te zonderen ,
en een rustigen en stillen overgang te maken van de woe-
lingen des dagelijkschen levens tot den kalmen, plechti-
gen Sabbathdag. Wichern heeft deze gewoonte in zijn
gesticht overgenomen, en die aldus toegepast. De broeders
regelen hunne zaken en geven elkander verantwoording
van het deel van den arbeid, dat ieder op zich nam , en
terwijl de kinderen de gewone reinigingskuur ondergaan ,
brengen zij de indrukken van hun werk in de afgeloopen
week over in een kort verslag.
-ocr page 104-
96
Hierna wordt het wekelijksch verslag in de kapel gele-
zen en een toepasselijk woordje gesproken; men zoekt
Gods aangezicht in \'t gebed, en kiest de schikking dei-
bijbelplaatsen voor de volgende week. Maagdagmorgen is
dus alles geregeld en gaat men van nieuws aan het werk.
Na het avondeten vermaken sommige kinderen zich met
een liefelijk gezang, anderen bezorgen hunne bloembedden,
of bewegen zich eens vrij en vroolijk met elkander in
het weiland, totdat de duisternis hen huiswaarts roept t
en de stem van den wachter aan den avondtijd herinnert
en de nachtegaal zich lustig hooren laat.
Zoo gaat het leven in het Eauhe Haus altijd voort.
Het heeft Jezus erkend voor zijn fondament, en bleef
op Hem gebouwd tot op den huidigen d.ig. En wat
wordt er van zulk werk ?___
Eenige jaren geleden stond Wichern voor eene groote
vergadering van de voornaamste burgers van Berlijn en
zeide:
„De meeste menschen noemden het eene dwaasheid,
een jongensdroom, toen ik op eene bijeenkomst in de
stad mijner geboorte, hun voorstelde welk eene Inrichting
als deze worden kan.... en nu, deze mijne overtuiging
is eene werkelijkheid geworden. De gebouwen van \'t
Eauhe Haus zijn talrijker geworden dan men mij durfde
toewenschen; vijf honderd kinderen zijn tusschen onze
bloemen en boomen opgegroeid; twee honderd personen
scharen zich eiken dag om onze tafel en worden onder-
houden door de zegenende hand, die nog eiken dag dui-
zenden voeden kan met weinige brooden. Honderden
broeders zijn reeds uitgezonden, en dienen even zoovele
gevangenen in den geest der liefde, en bezoeken duizen-
-ocr page 105-
97
den ougelukkigen, die naar ziel en lichaam in nood ver-
keeren; zij onderwijzen drie duizend kinderen en verple-
gen ontelbare kranken.
In deze onze broederlijke samenleving en overeenstein-
ming in het eenig levend geloof heelt de Heer Zijn zegen
gelegd, en een geestelijken hof geplant, waar de zwakke
bloem ontluikt onder den adem Zijner liefde en de sterke
booinen zich naar den hemel heffen.
Onze dag is voorbij, maar de morgen brengt het Bauhe
Hans gelijke plichten en gelijke krachten. Elke maand
brengt hare eigenaardige feesten, bezigheden en zorgen
mede. Om een juisten indruk van het gesticht te
krijgen, zou men het niet één enkelen dag, maar een
geheel jaar moeten nagaan. Maar gij hebt genoeg van den
arbeid gezien, om bij u-zelve de overtuiging te voelen
opkomen: „Het is een nuttig en gezegend leven, dat men
daar leidt."
Maar bij al het liefelijke, dat uw oog ontmoette, is
U wellicht ontgaan, wat u bij uwe eerste schrede zoo
ernstig was opgevallen : „dat men hier te doen heeft met
het uitvaagsel der maatschappij, met de droevigste staal-
tjes der menschelijke verdorvenheid." Ja, die woorden daar
aan den ingang van het terrein geschreven, zij gingen u
door het hart: „Men wordt verzocht niet met de bewo-
ners te spreken." Niet een enkel woord, uit vreeze
dat door eene ontijdige uiting het werk van maanden
mocht worden omvergeworpen. Ja , al is die eerste indruk
van tucht en feilen strijd tegen de vuilste ondeugden
der maatschappij geweken, bij al de aangename, losse,
vrije bewegingen, die gij overal waarnaamt, vergeet het
niet.... op den bodem ligt die strijd in al zijnen om-
7
-ocr page 106-
!(S
vang; nooit wordt hij over het hoofd gezien, en het is
een ernstige taak dien immer door te voeren. Een enkel
gezicht, dat gij hier en daar onder de kinderen hebt op-
gemerkt, was eene gepaste herinnering aan het eigenlijk
doel dezer stichting. De laagheid en verstomping, die
uit die sluwe, doffe trekken straalde, leverde een beeld
van den oorspronkelijken toestand van allen. Deze zelfde
kinderen waren bij naam en toenaam bekend bij al de
cipiers van de verschillende gevangenissen, stonden bij de
Politie geboekt voor tal van misdrijven, waren de plaag
van dorpen stadbewoners; bedenk het, in het RauheHaus
veranderen zij niet met een tooverslag; maar de oinme-
keer gaat trapsgewijze en dikwijls zeer langzaam. Het werk
moet geduldig van den morgen tot den avond worden
voortgezet, en er behoort moed toe en mannelijke kracht,
om te blijven volharden.
Wij kunnen toezien; maar deze broeders zijn midden
in den strijd; zij verdragen de hitte des daags; morgen
aanvaarden zij dezelfde taak met dezelfde lijdzaamheid en
in de kracht van hetzelfde geloof.... maar de nacht
valt in. ... de klok luidt reeds.....Hoor .... daar rui-
schen de toonen: „God de Heer is een zon en schild."
Geen voetstappen, geen geluiden worden meer verno-
men .... daar blaast de nachtwacht het liefelijk woord :
„Ik zal in vrede nederliggen.en slapen!" en de nachtegaal
verheft uog eenmaal zijne stem en schijnt op deze roep-
stem te antwoorden: „Jezus Christus, de stichter van het
Eauhe Haus, zal u doen zeker wonen."
-ocr page 107-
V.
DE JOHANNISTER BROEDERS.
Als in het voorbijgaan hebben wij een blik geworpen
op de „broederen," die Wiehern in zijne belangrijke taak
ter zijde staan; maar nog niet vernomen, hoe deze ge-
schikte helpers werden gevormd, en wat hunne eigenlijke
bestemming is. Het ligt voor de hand, dat bij de eerste
uitbreiding der Inrichting dringende behoefte ontstond
aan meer toezicht, en dat de enkele persoon van
Wiehern hieraan onmogelijk kon voldoen. Hij wentelde
ook deze zorg op den Heer. De afgebeden hulp ver-
scheen in den persoon van een jeugdigen Zwitser, Bauin-
iïiirtner, die zich met hart en ziel aan deze zaak wenschte
te wijden. Hij werd onmiddellijk aangesteld als „Huisva-
der" in het nieuw gebouwde „Jongenshuis." Hoe werd
het geloof van den trouwen dienaar bekroond! Hoe
moeielijk was het vooruitzicht geweest zonder de noodige
medehelpers, deze Inrichting uit te breiden; hij kon on-
mogelijk een tweede gezin oprichten, zonder een per-
soon als middelpunt daarin te plaatsen, en toch.... hij
-ocr page 108-
100
vertraagde niet, maar bouwde voort en vertrouwde zijnen
God; vast verzekerd, dat Hij dit werk niet zou laten
varen; hij voelde zieli geroepen deze taak te aanvaarden,
en wist, dat God niets van hem eischen zou, dat zijne
kraeht te hoven ging, en dus deed hij zijn dagelijksch
werk en verwachtte het overige uit de hand zijns Heeren.
De harten der mensehen werden door Hem bestuurd en
al zag hij niet in hoe God hem helpen kon, hij wist dat
vóór Zijn oog bronnen en wegen geopend waren, die Zijn
dienaar niet kende; en toen de nood hoog begon te stij-
gen, en de behoefte aan broederlijke hulp al dringender
werd . . , . toen kwam van geheel ongedachte zijde van de
helling der verre Alpen de gewenschte man.
Zoo zien wij, dat ook deze vertakking van het Eauhe
Haus in geloof en gebed haar oorsprong had. Van dien
tijd af kwamen zich de noodige helpers geregeld aan-
melden, en ontbrak het Wichern niet aan hulp, zoo dik-
wijls hij een nieuw gezin aan de bestaanden wenschtetoe
te voegen.
Wij zagen hoe in elke woning een zestal Broede-
ren zich onder de jongens beweegt, en met hen het
huisgezin uitmaakt. Zulk eene vereeniging van Broeders
onder één dak noemt men „Conviet," en om deze afdee-
lingen onderling te onderscheiden, geeft men aan eiken
broederkring een afzonderlijken naam. Deze wordt ont-
leend aan de geschiedenis van den Heere Jezus, en wel
aan de verschillende plaatsen door Zijne zegenende voet-
stappen gedrukt; zoo vindt men er: Bethlehem, Nazareth,
Bethel, Cana, Emmaus, Xaïn en Thabor.
Deze jongelingen hebben zich ten doel gesteld eene
betrekking te aanvaarden bij de inwendige zending, en
-ocr page 109-
lul
zich tot Wichern gewend, om hiertoe iii het Rauhe Haus
de noodige vorming te ontvangen.
Een nadere blik op hunne positie en hunnen arbeid
in deze Inrichting zal ons tot de overtuiging brengen, dat
zij geen beteren weg konden inslaan. Met den „Huis-
vader" behartigen zij de belangen van het gezin, waar-
toe zij bchooren, en komen gelijk hij in voortdurende
aanraking met de verpleegden.
Zij hebben hunne afzonderlijke vertrekken, maar leven
in het midden der jongens, die hen als vrienden en oude-
re broeders beschouwen, en alras hun vertrouwen schenken;
zij houden het toezicht over het werk en werken zelveu
mede. De onderwijzers der verschillende vakken zijn uit
hun midden gekozen; Wichern houdt hen op de hoogte
van hetgeen in het gesticht omgaat, en geeft hun hier-
door een blik in alles wat er tot het bestuur wordt ver-
eischt, zij deelen zijne zorgen en leeren ze met hen aan
de voeten van Jezus nederleggen.
Maar hunne vorming bepaalt zich niet tot de praktijk
des levens; verscheidene uren worden besteed aan de be-
oefening van de verschillende vakken van onderwijs,
daarenboven krijgen zij onderricht in de geschiedenis der
kerk, ook in betrekking tot de hedendaagsche verschijn-
selen, en tot de zendingszaak zoo uit- als inwendig, en
bovenal worden zij onderwezen in het „Woord van God."
Wanneer deze jongelieden na eenige jaren toevens deze
Inrichting verlaten, zijn zij in alle opzichten gewapend
tegen de moeielijkheden aan hunne roeping verbonden :
hier vinden zij ruimschoots gelegenheid om kennis te
maken met het menschelijk hart, in al zijn bederf en
arglistigheid, en kennen hunne eigene kracht en hun in-
-ocr page 110-
102
vloed, de mate van hun geduld en hunne lijdzaamheid.
De gedurige samenleving met de verpleegden was hun
eene oefenschool in zelfbeheersching en kalme vastbera-
denheid, en hun persoonlijk onderwijs heeft hen op de
hoogte gebracht van de oorzaken en kenmerken van het
maatschappelijk kwaad, de verschillende middelen die men
hiertegen heeft aangewend, en het vermogen der Kerk
om in het juiste geneesmiddel te voorzien.
Reeds in act Rauhe Haus is de betrekking van deze broe-
derschap belangrijk te "noemen, omdat zij een onmisbare
schakel vormen tusschen het gemoed der kinderen en het
liefhebbend hart van het hoofd der Inrichting en zich
tot taak hebbeu gesteld den bedorven geest door liefelijke
samenleving voor betere indrukken vatbaar te maken.
Maar het zal ons spoedig blijken van hoe ontzaglijken
omvang hun werkkring elders is geworden. Reeds meer
dan 300 Christelijke arbeiders zijn er uitgezonden, soin-
inigen naar weeshuizen, scholen, tuchthuizen en gevaugenis-
sen, anderen om zich aan het hoofd te stellen van niet minder
dan O) Verbeterings-gestichten, ter verpleging van circa
700 kinderen; eenigen zijn cipiers geworden in groote ge-
vangenisseu en hebben het toezicht over duizenden ge-
vangenen; weer anderen zijn bestuurders en opzichters in
armhuizen, ziekenzalen en hospitalen. Men vindt hen in
de groote steden als armverzorgers, en agenten der inwen-
dige zending. Zij heeten den reizenden ambachtsman
welkom, in reine goed ingerichte woningen, waar zij wor-
den geherbergd onder een Christelijk dak, als een heerlijke
tegenhanger van de onheilige samenleving en de slecht
toebereide spijzen, die hen in de herbergen wachten; zij
zijn onderwijzers aan scholen in Londen, Parijs, Constan-
-ocr page 111-
103
tinopcl, en in afgelegen dorpjes in Duitschland, waar zij
teven\' als zendelingen zijn, en er bijbels en Christelijke
boeken door liet geheele land verspreiden. Men vindt ze
onder de schaduw der Turksehe Moskee, aan den voet
van den Yesnvius, in de steppen van Rusland, aan de
groote meren van Amerika, overal dezelfde trouwe, kalme,
mannelijke arbeiders en overal vindt men de beginselen
van het llaulie Hans in hen terug.
Zij bewegen zich onder kinderen van eiken stand, in
algemeene en bijzondere scholen, arbeiden onder de ver-
strooide Duitschers in Engeland, Rusland, Servië, Italië,
hebben kerken gebouwd, en gemeenten gesticht in de
dichte wouden van Amerika; zij werken zelfs onder de
Christenen, die aan den voet van den Libanon wonen.
Een treffende bladzijde uit hunne geschiedenis vinden wij
in Silezie toen in 1848 de hongersnood eene hevige
ziekte over het volk bracht.
„Wie gaat met mij daarheen?" riep Wichern hun toe;
ik geef u 24 uren van beraad; het volk sterft bij hon-
derden, daar is geen hulp voor weduwen en weezen, de
ziekte is van hevigen aard!"
„Wij zijn allen bereid!" riepen 30 mannen als met ééne
stem, twee onder hen waren „huisvaders," in het gesticht.
Wichern koos 10 hunner tot zijne reisgeuooten enging.—
Het tooneel van ellende en verwarring, dat zich aan hun
oog vertoonde, laat zich iv\'et beschrijven, honderden doo-
den zag men uitdragen; de lijken werden des nachts op de
kerkhoven opgestapeld, en somtijds over de muren geworpen.
Alles werkte bier mede om de besmetting te doen toene-
men : De schadelijke uitwaseming van den grond, de onrein-
heid der bewoners, hun tegenzin in het aanwenden van
-ocr page 112-
101
geneesmiddelen, en liet blinde bijgeloof dat hun schrik-
beelden vermeerderde, zoodat het eene wanhopige poging
scheen de handen hier aan het werk te slaan. En toch
hebben deze trouwe, moedige mannen hier maanden lang
als tussehen de graven geleefd, de zieken verpleegd, de
stervenden getroost, de bedroefden ondersteund, kinde-
ren onderwezen, weeshuizen opgericht, en, toen zij ein-
delijk huiswaarts keerden, twee hunner achtergelaten om
„nat te maken" wat zij hadden „gezaaid." Hun meeste
zorg was gewijd aan de weeshuizen; er waren meer dan
6000 weezen en hun getal groeide wekelijks bij honder-
den aan; de arme kinderen werden in de geteisterde hui-
gezinnen achtergelaten zonder vrienden, zonder steun,
zouder vooruitzicht. Somtijds rustte de zorg voor ver-
schcidenc kleinen op een kind beneden de 10 jaar. Wie
zou zich hunner ontfermen? Als zij door buren werden
opgenomen, hadden de kleine stumpers dikwijls eenbard
lot te verduren , werden slecht gevoed, nauwelijks gekleed,
en moesten zwaar werk doen. De ineesten ontliepen
dezen dwang, en wat werd er dan van hen?.... Haastig
waren er eenige gestichten ingericht door het plaatselijk
bestuur, maar het toezicht kwam meest voor rekening der
politie; eene Poolsche vrouw werd met de huishouding
belast, en het gevolg was.... wanorde, onreinheid, on-
eerlijkheid ...!
De kinderen vervielen door al de ellende in eenen geest
van traagheid en onverschilligheid. Het was een zware
taak hen uit deze dof heid te doen ontwaken; weken lang
moest men geduldig beproeven hen uit hunne morsige
hoeken te doen komen, en geen kinderspel, hoe aanlok*
keiijk ook, maakte den minsten indruk op hen. Voet
-ocr page 113-
105
voor voet moest men deze vijanden den grond ontwoeke-
ren met groote omzichtigheid en vasten wil, en met geen
ander wapen dan de liefde. Goede weeshuizen werden
opgericht; zindelijkheid hier ingevoerd, en de geest der
kinderen kreeg allengs de oude veerkracht terug. Zoo werd
de grondslag gelegd van eene algeheele hervorming, en
kwam het werk van deze broeders in het ware licht. Het
werk was afmattend, ontmoedigend, zwaar, het bracht
geen wereldsche eer mede, geen toejuiching, niet anders
dan ontbeering. Het is een heerlijke en gezegende zaak,
die weinige mannen in den bloei des levens aldus zich ten
strijde te zien aangorden. Als dienstknechten huns Godde-
lijken Meesters staan zij aan de poort, en richten op Zijn
bevel hunne schreden naar de bedorvene zijden der maat-
schappij ; hier trachten zij den dood cene prooi te ontruk*
ken, of zich een toegang te banen tot het oude verstokte
hart; daar komen zij den zwerver met een vriendelijken
glimlach te gemoet, of trachten de puinhoopen van het
vernietigde gezin te herbouwen: zij knielen naast de sponde
des stervenden, en bepleiten bij den misdadige de zaak
van hunnen Heer.
Voor het grootste gedeelte behooren deze broeders tot
de „heffe des volks," maar men vindt ook andere stan-
den onder hen; hunne opleiding heeft zich niet gevoegd
naar hunne afkomst, maar alleen in \'t oog gehouden,
welk doel zij zich voorstelden, en wat hun het noodigste
kon zijn in hun aanstaanden werkkring.
Men meent veelal, dat de hoogere standen het beste
geschikt zijn onder de mindere klasse te arbeiden, en
geeft hiervoor gegronde redenen aan: de meerderheid in
beschaving, fijne opvatting en geestontwikkeling komen in
-ocr page 114-
106
ilezen uitnemend te p;is; maar toch, daar is één wapen,
dat de aanzienlijke stand mist, om het kwaad in den inin-
deren man te bestrijden, en dat is de ondervinding. Zon-
der persoonlijke ervaring is het onmogelijk in te treden
in het denkbeeld van „ontbeering," in welken vorm dan ook;
en tevens is er als van nature een slagboom geheven tus-
schen het hart van den arme en der voorname lieden, hoezeer
zij ook trachten tot hen ai\'te dalen. Het onderscheid in stand
is eene instelling van hooger hand, en daarom kan het
niet worden weggenomen, ook door de meest welgemeende
poging; het vereischt dus eene grootere mate van zelfop-
offering van de zijde der aanzienlijken, en brengt in het
gemoed van den arme eene mindere mate van vertrouwelijk-
heid teweeg.
O , weinigen beseften hoe ook de ambachtsman op zijnen
stand is gesteld; even ongaarne als de hoogsten van het
land, ziet hij zijne rechten overschrijden, en gevoelt zich
weinig op zijn gemak, wanneer de opzoekende liefde met
zoo groote nederbuiging gepaard moet gaan.
Uitgaande van het beginsel dat de Christenarbeider in
zijn eigen kring den meesten invloed uitoefent en het
best de wonde peilen kan, heeft men deze Broeders door
hunne vorming gebracht tot den eenvoudigen stand der
maatschappij, en hen gemeenzaam gemaakt met al de dank
bare trekken der lagere klassen; terwijl de goed ontwik-
kelde geest, veredeld door het Christelijk element, hen
niet beschaamd doet staan in meer beschaafde kringen.
Wij noemden zooeven de rondreizende ambachtslieden,
en wezen op de pogingen tot hun welzijn aangewend.
Dit is een zeer belangrijke tak van het werk der Broede-
ren; in Duitschland brengt de opleiding der handwerks-
-ocr page 115-
107
lieden mede, dat zij van plaats tot plaats reizen, om zich
met de verschillende schakeeringen van hun vak gemeenzaam
te maken. Dus vindt men op de groote wegen den ge"
heelen zomer door zulke vreerade gezelschappen, meest
jongelieden van gelijken leeftijd, en door de gedu-
rige aanraking in vriendschappelijke verhouding tot el-
kaar.
Duitsche liederen weergalmen en vrolijk gelach verheft
zich uit hunne gelederen, maar er is weinig opleiding in
hun onderling verkeer. En toch is deze stand van zoo
grootbelang; in staatkundige omwentelingen heeft ineu ge-
zien wat zij vermogen, en de schrikkelijke stroom van on-
geloof en materialisme, die Duitschland doorklieft, vindt
hier zijn grootsten aanvoer. Het is dos zeer noodig een
tegengift te werpen in deze gemoederen, en hiertoe heeft
Wichern verscheidene Christen handwerkslieden afgezon-
den, om zich onder deze scharen te mengen, en deze
gelegenheid aan te grijpen om te arbeiden aan hunne
ziel.
Gedurende een half of heel jaar worden zij in het Raulie
Haus voorbereid voor deze taak, en gewezen op de beste
wijze om dezelve te aanvaarden. Er bestond een groot
bezwaar in de herbergen, waar deze reizigers hun intrek
moesten nemen. Hier was de bron van het meeste
kwaad, en om in deze behoefte te voorzien, werden de
Christelijke bewoners der verschillende steden opgeroepen,
de noodige middelen te verschaften, en nam Wichern op
zich de Inrichting tot stand te brengen en geschikte man-
nen te leveren. Al ras verrezen op de kruispunten der
straatwegen ruime, zindelijke gebouwen, voorzien van al
wat tot gemak der reizigers dienen kan, benevens eene
-ocr page 116-
108
goede Christelijke bibliotheek en ..,. het beste van alles,
een Christelijke huiswaard.
Eerst werd er veel gelachen om deze „onzinnige" on-
derneming; men schilderde den jongelieden voor, wat
er van komen zou: bidden, bijbellezen, slecht eten,
natuurlijk! en wat spot en afgunst al meer konden aan-
geven; maar de ondervinding sprak van heel iets anders,
en weldra leerde men deze Inrichting naar waarde schat-
ten. Op deze wijze breidde de invloed der Broeders zich
al meer en meer uit, en werd hun werkkring zeer veel
omvattend. Hun arbeid werd door geheel Duitschlaud
bekend en nieuwe vertakkingen allerwege verlangd. Zoo
werd het ltauhe Haus het uitgangspunt der „inwendige
zending", en levert hiervoor zooveel arbeiders, dat de
kinderverpleging bij eene maatschappelijke beschouwing op
den achtergrond treedt.
Het ontzettende jaar 1848 met zijn bloed en tranen,
wapengekletter en angstkreten, vrees en.... honger, be-
ving elk huisgezin met schrik en afgrijzen. De verbor-
gene krankheden der maatschappij kwamen aan het licht,
en namen afgrijselijke vormen aan.
Onder de toeschouwers van al- deze ellende was Wi-
chern; maar hij zag het niet aan, om het onverschillig
den rug toe te keeren. Neen, de kreten, die zijn oor
vernamen, waren voor hem roepstemmen om de ploeg-
schaar van Gods Woord en het geloovig gebed ook elders
op den harden grond te beproeven. In datzelfde jaar,
hetwelk zoo veler hart verscheurde, werd de breuke der
Duitsche kerk hersteld, en had men den eersten Kir-
chentag.
Het waa in September. Wichern had door Silezié\' ge-
-ocr page 117-
109
reisd onder duizend typhuslijders; onder tienduizend wee-
zen en dertigduizend gevangenen. Hij had de revolutie
stap voor stap nagegaan , de vordering der epidemie nauw-
keurig gadegeslagen, de donkerste holen en spelonken der
steden bezocht, de God tergende woorden vernomen en in
deze uitingen één zelfden draad teruggevonden, n.1. groo-
ten afkeer van Gods Woord en van alle orde en tucht.
Hij had van aangezicht tot aangezicht dezen kanker
bezien, en, verrijkt met al deze ervaringen en de kennis
van al deze vormen van ellende , stond hij in de Kerke-
lijke Vergadering en gaf rekenschap van wat hij had aan-
schouwd.
Aller hart beefde; geen ademtocht werd gehoord, ont-
zetting greep de vergadering aan; — aller oog was strak
op Wichern gericht, toen hij kalm en welsprekend de
eene maatschappelijke wonde na de andere voor aller oog
blootlegde. Hij beriep zich op hunne betrekking, op
Duitschland en op den plicht, dien zij tegenover hun
vaderland te vervullen hadden.
Van dat oogcnblik af won hij de sympathie en mede-
werking van de aanzienlijken des lands, en breidde de
inwendige zending met Wichern tot middelpunt zich ont-
zaglijk uit. Maar bij de voortdurende aanvraag om
arbeiders uit het Kauhe Haus schoot hun getal al ras te
kort.
Aan het einde van 1857 had men reeds 64-1 aanvragen
om Broeders van regeeringswege en van het plaatselijk be-
stuur van onderscheidene steden.
Men wenschte 202 Broeders in verbeteringsgestichten te
plaatsen, 56 in werkhuizen, 44 als armverzorgers, 27
voor weeshuizen en 143 voor gevangenissen, 18 voor
-ocr page 118-
110
hospitalen, 76 voor scholen, 75 voor anderen verschillen-
den arbeid onder de mindere klasse. En deze behoefte
ging uit van 23 provinciën van Duitschland. Uit de sta-
tistiek van het llauhe Haus blijkt, dat men in 12 jaren
slechts 180 Broeders afleveren kon, en dus */j van de aan-
vragen moest afwijzen.
Men begreep dus, dat er nieuwe instellingen van dezen
aard moesten worden opgericht j oefenscholen voor Chris-
telijke arbeiders, en wel, dat deze moesten worden ge-
plaatst in het midden der groote steden, om het kwaad
in zijnen oorsprong te kunnen stuiten. Aller oog richtte
zich het eerst op Berlijn, de hoofdstad van Noord-Duitsch-
[and, en het hoofdkwartier der inwendige zending. Reeds
werkten meer dan 40 Broeders in de verschillende ge-
vangenissen; maar wat waren dezen voor zoo velen ? Ber-
lijn was een bron van zeer veel bederf. Wichern kon belang-
rijke staaltjes opgeven van wat hij in Berlijn ontmoette.
Onder anderen de volgende beschrijving van één enkel huis.
„In dit vertrek woont een gezin, de vader is een
dronkaard, de moeder eene befaamde diefegge, de drie
zonen geregeld in de gevangenis, de dochters verloren
leden der maatschappij. Elk hunner gaat zijn eigen weg
en heeft zijn eigen „conversatie" met lieden, even laag
gevallen als zij zelven.
Daar is de vader, voor het oog een schoenmaker, maar
voert niets uit; de moeder houdt ook haar gemak; en
toch leven zij er goed van en gaan behoorlijk gekleed,
zij zijn er nooit op aangezien een enkelen diefstal te heb-
ben gepleegd, — en hoe komen zij dan aan al het noo-
dige? Het geheim ligt in de wijze, waarop al hun kin-
deren door hen zijn grootgebracht in de kunst van „ste-
-ocr page 119-
111
!en," en dat zij het hierin zeer ver hebben gebracht.
„Ginds is de oudste zoon reeds sedert jaren gevangen,
gaan twee dochters op den verkeerden weg, en zijn de
drie overige zonen binnen kort te zaïnen gevangen gezet,
de jongste (10 jaar ond) voor de 15de maal. Ik raad-
pleeg weder de statistiek. In de laatste 5 jaren telde men
in Berlijn 760 jeugdige misdadigers, en in 1858 alleen
221 meisjes en jongens. Ik zie hierin verder, dat van
de tegenwoordige gevangenen 50, die in Berlijn geboren
zijn, het grootste deel van hun leven in opsluiting hebben
doorgebracht."
Verder geeft Wichern aan in hoe vele verlokkingen de
diefstal in groote steden zich vertoont, hoe er een band
bestaat tusschen den armoedigen bedelaar, die de hand uit-
steekt naar het verbodene, en den welgekleeden „deftigen"
zakkenrolder, die zich in de beschaafde kringen indringt;
hoe de verdachte verzameling door den haveloozen Jood aan
goedgeloovige koopers aangeboden een „alibi" oplevert
van den grooten ruilhandel in gestolen goederen, waarop
men zich in de groote steden zóó brutaal toelegt. Zij
hebbeu één doel, ééne spraak, en gevoelen een onderlingen
band. Wee degenen die dezen durft schenden ; de grootste
dieven „deinzen terug bij de gedachte aan ontrouw" jegens
elkander.
En de ongelukkige, die tracht zich aan het „vnk" te
onttrekken, heeft niets dan ellende voor zich.
Onmiddellijk wordt hij met haat en woede gadegesla-
gen, en allerlei listige aanslagen worden bedacht, om hem
in de ontloopen strikken terug te voeren. Als dit niet
gelukt heeft hij bitteren wrok te wachten. Ik weet, dat
een gevangene na lange opsluiting ontslagen werd, en zich
-ocr page 120-
112
beslist voornam niet weder in deze zonde te vervallen
Allenvege komen zijne vroegere medgezellen op hem af,
bespotten hem, en voorspellen zijnen ondergang. Hij
wederstaat al hunne verzoekingen en blijft getrouw aan zijn
voornemen. Op zekeren avond staat hij voor eene \\vinkel-
kast; kort bij hem bevindt zich een rijk gekleed heer;
een havelooze vrouw nadert den laatste, rukt hem met
groote vaardigheid de beurs uit den zak, stopt die in
den jas van den gewezen misdadiger, en roept niet luider
stem: „Mijnheer pas op je beurs, die man is in je zak
geweest." Dien zelfden avond werd hij gevangengenomen
en gevonnisd, ditmaal „voor zijne eerlijkheid!" Schreit
dit niet tot den hemel ? En is het niet één van hon-
derde gevallen? Waar moeten dezulken heen, die zich
aan het kwaad onttrekken, wat blijft hun over? Wie
steekt hun eene vriendenhand toe? Wie zorgt voor hunne
kinderen, en komt den onervaren vader te gemoet in het
invoeren van betere beginselen? Wie tracht de vroegere
omgeving voor hen te winnen, waar men hun naam zelfs
heeft verbannen?
Herhaaldelijk hoort men woorden als de volgende,
deze werden door de naaste betrekkingen van een gevan-
gene gesproken: „Hij zal toch wel begrijpen, dat ik hem
niet in mijn huis wil zien !" Welk een denkbeeld : een
spinhuisboef onder mijn dak!"....
Eene andere zuster fluisterde hare vriendin toe.....het
was mij twee kroonen waard als ik wist dat hij dood
was." Wie wil beproeven met het Evangelie dergelijke
harten te ontsluiten ?
Al deze vragen weuschte Wichern te beantwoorden door
een kalm: „Wij, met de hulpe Gods!"
-ocr page 121-
113
Hij belegde eene vergadering tegen het begin van
April 1853, om aldaar een verslag aan te hooren van
hetgeen deze broederorde in Berlijn wenschte te zijn. Hij
had een kapitaal van 1000 krooncn, de toezegging van
200 dito, en een vriend voorzag in de onkosten van deze
bijeenkomst. Zijn plan werd gesteund door eene onder-
vinding van 25 jaren, waarin hem eiken dag als \'t ware
de roepstem toeklonk: „voorwaarts!" Hij wist wat eraan
zulk een werkkring verbonden was, kende dezen door eu
door, en vond nu medewerking aan alle zijden. De schaduw-
zijdc van het Kauhe Haus was voor hem steeds geweest:
het aantal kinderen dat hij moest afwijzen. Zijn hart
bloedde over hun lot.
Hierin zou nu worden voorzien. De dag der samen-
komst brak aan. — 700 personen verzamelden zich inde
„Muziekschool," Bethinaiin Holweg, Minister van Eeredienst
presideerde. De koning was door ongesteldheid verhin-
derd, maar vele vorstelijke personen waren aanwezig. In
de eerste plaats de kroonprins, zoo ook verscheidene le-
den van het ministerie, raadslieden, vertegenwoordigers
van het Wetgevend lichaam, leden van het stedelijk
Bestuur, predikanten, onderwijzers, handwerkslieden.
Welk een verschil bij de eerste vergadering te Ham-
burg, waarin Wichern zijne inzichten over dezen arbeid
blootlegde !
Thans hield hij eene rede, die twee uren aanhield,
ontvouwde zijne pianuen, en eindigde met een vurig ge-
bed, dat de Heilige Geest vele harten openen mocht ora
dit gezegend werk tot stand te brengen. De geheele ver-
gadering sprak hierop een plechtig „amen" uit. Inschrij-
viugeu werden gedaan van enkele stuivers tot 15 en 1G00
8
-ocr page 122-
114
gulden. De koning zond 10,000 kroonen. Een jaar
later was er een kapitaal in kas van p. m. 29,000
kroonen.
In den nnzomer van 1858 werd Oldenburg met 18
„Broeders" uit liet Raulie Haus uitgezonden , om dit werk
te Berlijn te aanvaarden. (AVij zagen met welk een geest-
drift deze plechtigheid werd volvoerd). Het gebouw is
twaalfhoekig, elk gedeelte is 100 voet breed.
Zes zijden worden gevormd door afzonderlijke huizen,
en het geheel bevat een Verbeterings-gesticht, scholen,
werkplaatsen, ziekenzalen, woonplaatsen voor de leden en
de geestelijke medehelpers, en iu het midden verrijst een
eenvoudige kapel. „Het sieraad van dit gebouw bestaat
in zijn eenvoud en gepastheid." Het is toegewijd aan
den Apostel der liefde Johannes, en heeft tot doel in
al de behoeften der inwendige zending te voorzien. De
verpleging strekt zich ook buiten deze muren uit. Alle
echt Christelijke instellingen worden daar vertegenwoordigd,
en vele belangen behartigd, die men tot dusverre nog
niet had ter hand genomen.
Onder één dak vindt men behalve de genoemde in-
richtingen, zendelingen, colporteurs, predikers, „Pelgrims"
en — het uitschot van de maatschappij. Men vindt er
al de vormen der zonde en hun tegengift in eene aller-
belangrijkstc combinatie. Alles komt in het Johanniten-
Huis hierop neer, dat men den Heer Jezus en Zijn Woord
als middelpunt heeft aangenomen, en Zijn Geest erkent
als de eenige band. Elke vorm van Christelijken arbeid
kan zich hier in al zijnen omvang ontwikkelen; jonge-
lieden worden hier in geloof en liefde gevormd voor
hunne belangrijke roeping; elk heeft den strijd te aan-
-ocr page 123-
115
vaarden tegen ééne bijzondere uiting van het menschelijk
bederf.
En zij erkennen een broederlijken band, die hun bij
zal blijven in den afzonderlijken werkkring, hun tot troost
zal verstrekken in de eenzaamheid, hen op de hoogte zal
houden van elkanders werkzaamheid, en den indruk zal ver-
sterken en verwezenlijken, dat zij zijn leden van érn lichaam,
arbeiders in éénen wijngaard.
Ons dunkt de grondslag van de Johanniter orde be-
antwoordt aan eene dringende behoefte; veelzijdige
arbeid onder verstandige leiding, in de kracht
des Meeren. Wellicht komt het er van, dat men te
ver gaat in zijne plannen; al te stelselmatig te werk gaat;
wellicht zoekt uw oog een Monnikstrek op deze eerlijke
Luthersche gezichten. Vergist u niet; er is geen spoor
van aanwezig. Waarom zou zulk eene Inrichting niet
kunnen blijven bestaan, en bovenal: waarom wordt zulk
een band onnoodig en onbestaanbaar geacht ?
Onze jongelieden dorsten naar opwinding: deze eeuw-
van overvloed en weelde voldoet hen niet; oude en kalme
vormen, gewoonten en grenzen worden verbroken en over-
schreden, men zoekt een uitweg voor dien onbevredigden
geest. Waarom zou deze niet geheiligd worden? Waarom
zou er geen Christelijke ridderschap kunnen bestaan V Waar-
om geen kruistocht worden ondernomen tegen de zonde in
haar afgrijselijksten vorm? Is zij geen hevige vijandin, kan
men het geen heldenmoed noemen, die te wapen trekt
tegen de verwoesting van duizenden zielen ? Wordt hierdoor
niet beantwoord aan de behoefte van zóó menig gemoed,
dat naar een levensdoel haakt, en tijd en krachten hier-
aan ten offer wil brengen?
-ocr page 124-
116
Niet alleen wordt hierdoor voorzien in het smaehtend
verlangen naar afwisseling, maar tegelijk worden er in
het hart snaren geroerd, die de ruwe hand der wereld
niet bereiken kan, en die de gansche ziel van heilige
geestdrift doen trillen!
Het zon een ware schande zijn voor den mensch, als
wij durfden beweren, dat het bij zulk een werk aan ge-
srhikte helpers zou ontbreken; neen, Wichern zegt te-
regt: „daar zijn zulke mannen, maar zij kunnen hunne
krachten niet ontwikkelen, tenzij men hen oproepe en in
de gelegenheid stelle."
Tot hiertoe heeft hij ze ook steeds gevonden! Op dit
oogenblik zijn er te Berlijn 20 trouwe arbeiders bezig.
Men ziet welken omvang hun arbeidsveld heeft, en
wat men van hen verwacht. Is het te veel gecischt? Be-
denk nogmaals uit welk een praktischen grondslag het
werk ontsproot, en wat reeds is gedaan in dezen zelfden
geest. Het plan is niet gemaakt naar eene grillige fan-
tasie, maar is „geboren" uit de behoefte des tijds en
de omstandigheden die ze vergezelden. Lees de Pruisische
statistiek omtrent de bevolking der gevangenissen, en
vraag u zelven van waar dit verschil in jeugdige misda-
digers ? En als dit nu reeds zoo gunstig is, inag men
dan ook niet verwachten, dat de arbeid onder de vol-
wassenen gezegend zal worden? Op zichzelven is die
meer bezwaarlijk, omdat de harten door herhaling van
misdaad meer en meer zijn verhard; maar God is mach-
tig ze te versmelten als was, en tot Hem ziet de trouwe
Broederschaar op, als zij met „al hare kracht" den
arbeid onder de misdadigers voortzet. In Pruisen is
de Johanniter orde op Evangclischen grondslag herre-
-ocr page 125-
117
zen, en wordt deze toegepast op heldendaden des ge-
loofs.
Gelijk de vorige ridderschap, zoo wenden ook deze
het aangezicht naar het oosten, maar met geen ander
wapen dan „de liefde" en niet ter verovering van het
Heilige graf, maar om kostelijke zielen aan den satan te
ontwoekeren.
Wellicht vindt men hierin een eigenaardigen Duitschen
trek; een tint van middeneeuwsche fantasie .... de tijd
zal leeren wat deze orde werkelijk is.
Toen het gerucht van den vreeselijken moord in Syrië
naar Duitschland overwoei, werden onmiddellijk twee broe-
ders er heen gezonden, om er hospitalen te stichten, en
vier ervaren ziekenverplegers onder de broeders vergezel-
den hen. Ooggetuigen gaven ons eene warme beschrijving
van de heerlijke vruchten dezer inrichting, en ieder, die
weet wat het zegt hospitalen op te richten, kan oordee-
len over het gewicht dezer stichting.
Dit zijn de broeders van de Johanniter orde. De kindc-
ren in Eauhe Ifaus gaven hun den „broedemaam" en de
brocdcrplaats in hun hart, en dien liefelijker! titel hebben
zij gehouden en medegenomen naar Oost en West.
De ridderschap ziet aan haar hoofd de edelste mannen
van het land, en wordt ondersteund door de gebeden
van honderden geloovigen. Gelijk hun voorganger Wichern
leven zij door \'t geloovig gebed, en zijn gereed te vol-
gen waar God hen leiden wil; zij haten en bestrijden
de zonde in het volk, maar komen den zondaar met
liefde en deelneming tegen, ontzien moeite noch inspan*
ning en zijn door warme liefde bezield; bij hen vindt de
verstootene raad en hulp, de eenzame een vriendelijke
-ocr page 126-
118
hand, de verlorene een warm hart. Zij prediken den Heer
Jezus door woord en daad. Zoo velen als de wonde wil-
len peilen van het diepe bederf der maatschappij, zullen
dezen arbeid naar waarde leeren schatten. En is de onder-
neming zeer gering tegenover het reusachtige kwaad, dat
te bestrijden blijft, zij doen wat hunne hand vindt om te
doen met al hunne macht.
De uitgebreidheid van dezen werkkring neemt steeds
toe; moge God nog vele arbeiders in zijnen wijngaard
uitstooten, kan het zijn gelijk de broederschap van de
Johanniter orde.... mannen op hun post, ervaren in
den strijd .... onderling verbonden door den besten en
meest gezegendeu band. Laat hun voorbeeld ons tot
jaloerschheid verwekken, laat ons den arbeid dezer Duit-
sche broeders met onze gebeden en belangstelling volgen,
en naar hun voorbeeld doen wat onze hand vindt om
te doen. Hun Meester is ook de onze, hun geloof kan
het onze worden; laat ons nemen uit de schuren onzes
Gods, wat voor ons verworven is door onzen Heiland en
Hoogepriester Jezus Christus.
Ook in ons vaderland is door Gods genade de in-
wendige zending reeds sedert jaren geene onbekende
zaak meer. Ook wij hebben onze diakonessen-inrichtingen,
ons asyl Steenbeek, ons Talitha Kumi, ons Bethel, ons
weeshuis te Neerbosch, onze Christelijke wijkverbonden
tot onthouding, onze evangelisatie onder krijgs- en zee-
lieden, onze haveloozen scholen, onze werkverschaffing
aan blinden, onze zondagscholen, jongelingsvereenigin-
gen enz. enz. — Is dit alles het onze? Als Ncderlan-
ders ja, — als kinderen Gods en discipelen van Jezus
neen. Wij zeggen met David in een ander opzicht:
-ocr page 127-
119
„Heer, het is alles het Uwe," \'t is Uwe planting,
U w akkerwerk , U w bouw.
Dat was Wichern\'a kracht, en zal ook de onze zijn
en telkens meer worden, naarmate die overtuiging leven-
dig bij ons is, .lat wij liet niet zijn, die aan het
onze arbeiden, maar dat God het is, die het zijne
door ons wil.