-ocr page 1-
v
Z-endingsboekj-e..
BEELDEN UI|^ffl^l)IJN G
VAN VnOEG£Rütjif;kU7Ü»:?! TIJ1).
Naar hot Duitaah
predikant tu JJunue.
-<£#
i it/.i in
PKE
655             \'J VN 1UAX" ~ ,;;r\'\'*
-ocr page 2-
\'
\'>/*<#
J-
Uodftd. Itibl.
l\'trcflri.
/ . \'
\':
$W
No.
1
-ocr page 3-
:
ZENDJNGSB
Beelden uit de Zending
van urojvgcmt rit total Jijd.
. ^
NAAK II KT UUITBOH
G. HEMKES,
I\'KKKII.ANl II. Itl\'NOI.
**£&*
UNIVI HSITEITSBIBIIOTHFFK UTRECHT
25*"*
A06000035673924B
3567 3924
IKI.l\'/.IJ!.. — JAN HAAN.         1877.
-ocr page 4-
;••< •
• i
ZENDINGSBEVEL.
Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, dezelve
doopende in den naam des Vaders, en des
Zoons, en des Heiligen Geestes, kerende hen
onderhouden alles wat Ik u geboden heb.
En ziet, I\'v ben met ulieden r.1 de dagen tot aan de
voleinding der wereld. Amen.
-ocr page 5-
VOORWOORD.
In dit werkje wordt dcu lezer een rij beelden
uit do zending\' ter lezing on overdenking aango-
boden. Men vindt er oude on nieuwo beelden in
uit al de eeuwen des christendom?! en de verschil-
lende landen waarheen de vredeboden gezonden
werden.
In de eerste afdeeling wordt in 10 beelden uit
het huiselijk, staatkundig en godsdienstig leven
de Nacht des Heidendom3 getoond.
In de tweede afdeeling wordt in 15 beelden
do arbeid der Christelijke liefde opliet
zendingsgebied geschilderd.
-ocr page 6-
IX                                      VOORWOORD.
De derde Afdecliisg — Trachten der zending —
toont aan, dat liet licht aanvankelijk in
d e d ii i s t e r n i s s c h ij n t.
                                       
Ueve de Hecrc des oogstcs, die arbeiders in
Zijnen wijngaard uitstoot, dat het goede, in dit
koekje vervat, door velen niet alleen gelezen,
maar ook overdacht, brlnieht en aangeprezen
worde.
-ocr page 7-
INHOUD.
Zendingsbevel.....•••••«     2.
Voorwoord ......•••••«     3.
Eerste Afdeelino:
De Nacht des Heidendoms.
De oude Duitschers . . . . . . . . .    11.
De Vadermoord .«««.....«.13.
De Kanibalen der Zuidzee .......    14.
Vuurproef der eerste Christenen . . . • .    16.
De Martelaars op Madagaskar ...*;.    18.
Theodorus van Abcssynië en de zendelingen .    22.
Chineesche gruweldaden in Tientsin ....   25.
De Duivel-aanbidders .........   26.
Een afgodsfecst in Öost-Indië......   29.
-ocr page 8-
VI                                                 INHOUD.
Tweede Afdeeling :
De christelijke liefde.
Blodz.
Bonifacius de apostel der Duitschers ...    33.
Dr. Martin Luther als zendingsprediker . .    39.
Yrijheer van Wels als zendeling\'.....    41.
De Neger van St. Thomas.......    43.
Twee Moorknapen..........    46.
Een zendingsschip . ,........    49,
Bezoek van een Duitschen ze\'ndingsdirecteur in
Züid-Afrika . . . . . . . •. . . .    53.
Gesprek van een leeraar met een heidenschen
koning.............    56.
Anna Judson . ...........    58.
Zending door huiselijken godsdienst....    70.
Een zendingsprediker uit de Heidenen ...   73.
Kinderzending...........    76.
Zegen pp getrouwen zendingsarbeid ....    80.
Uittrekkende zondelingen.......83.
Christiaan Friodrich Scliwarts, of een schoon
gedenkteeken der christelijke liefde onder
do Heidenen...........   86.
-ocr page 9-
INHOUD.                                           vil
Deuub Afdeklinq :
Hot licht in de duisternis.
• • •                                                Lladi.
Karei de ürootc.en Wittekind.....93.
1\'eiccring van den Angel-Sakaibclien koning
Cadvrin............9G.
De eerste christenen te Stettin.....99.
Het volk der Karenen.........103.
De pcrcbooni in „Genadedal"...... 109.
Incobo, de vluchtende Heiden......112.
Een verdrijving der afgoden......115.
lickccring van eeu Chinees.......117.
Hoe zijt g-ij bekeerd geworden?.....121.
üebed van een stervenden Neger.....122.
Kerkgang van een ouden Koranna .... 124.
lien gestoorde Godsdienst.......125.
Dood van een Heiden op liet diamanten veld . 127.
lien onverwachte blijdschap.......128.
Ik heb vergeven........... 130.
Godgeleerdheid van de oude ilankuboc. . . 133.
Ken tweeledige bewaring ....... 135.
-ocr page 10-
VIII                                              INHOUD.
Blaclz.
Geloofsnioed van een Bassuto-meisje.... 137.
Een rijk geschenk..........  139.
Een Zigeuner zendingsfeest.......  141.
Hoe ^een Turk zendeling wilde worden. . .  144.
Goddelijke beschikking ........  146.
Luther\'s lied: Ecu vaste burg is onze God . .  149.
-ocr page 11-
gg&SSfS Ar»£Eli«rak
§e nacht des gcidendoms.
i
*
-ocr page 12-
-ocr page 13-
De oude Duitschers.
Jes. 60 : 2. Want ziet. de duisternis zal de aarde
bedekken, en donkerheid de volken.
De oude Duitschers waren onder alle Heide-
nen nog de meest zedelijke eu menige deugd
wordt van hen als Heidenen geroemd, die men
bij rele hunner christelijke nakomelingen te ver-
geefs zoekt. Zij muntten uit in getrouwheid
en eerlijkheid; ook waren zij gastvrij en kuisch.
Wanneer hunne dochters zich aan ontucht over-
gaven, dan badden de ouders het recht haar
te dooden. De man mocht zijne vrouw om het
leven brengen, wanneer zij aan echtbreuk schnl-
dig bevonden werd. Hij kon den verleider als
slaaf verkoopen of dooden. Den kinderen en
jongen mensëhen werd het ingescherpt om ge-
hoorzaam eu bescheiden te zijn.
Maar nevens deze lichtzijde (in welker behar-
tiging zjj soms te gestreng wareu) is ook
eene schaduwzijde. Jacht eu oorlog waren de
hoofdzakelijke bezigheden vau de oude Duit-
schers. Wanneer zij daarmede niet te doen
hadden, dau gaven zij zich over aan de ledigheid
eu vervielen tot drank en spel. Zoo kwam het
niet zelden voor, dat iemand zich zelven met
vrouw en kinderen verspeelde. Ontzettend wreed
waren y.ij tegen hunne vijanden. Na vele marte-
1*
-ocr page 14-
12
lingen werden die ongelukkigen geslacht en den
aigoaeu ge >il\'erd. Zij geloofden dut er een hemel
was, dien zij Walhalla noemden, en meenden dat
zij daar voortdurend goddelijke vreugde genieten ,
alle dagen wildbraad eten en uit de schedels
hunner verslagen vijanden bier drinken zouden.
Zij gelooldeu dat degene, die in den oorlog den
heldendood gestorven was, in den hemel kwam.
Ook geloofden zij aan eeue hel, het rijk van
Hela, dat naar hunne gedachten diep ouder de
aarde gelegen was. Daar was het duister en
woest, en wie tengevolge van ouderdom ol\' ziekte
stierf, moest daarheen varen.
Onze heidensche voorvaders hadden een groot
getal goden en godinnen. Maar zij wisten niets
van den levenden God, die hemel en aarde ge-
maakt heeft. Evenmin wisten zij van Hem,
die in de wereld gekomen is om zondaren zalig
te maken, van Jezus Christus en dien gekruisigd.
Heer! Uw koninkrijk het kome!
\'t Kome waar in sehrikbren nacht
d\'Arme Heiden ligt verzonken,
En naar levenswater smacht;
"Waar hij voor zijn zielemst,
Ach! eens afgodsvoeten kust.
-ocr page 15-
18
De Vadermoord.
Sirach 3 : 8. Wie den Ilcere vreest, die ceit ook
den Vader en dient zijne ouders en achl hen
als zijne hecren.
Op het eiland Borneo, behoorende tot het
werelddeel Azië, wonen de Dajakkers. Ziet,
da.iv dragen twee zonen hunnen ouden, kranken
vader op de schouders naar buiten onder
een boom. Daar komen de vrienden en karae-
taden dezer zonen aan en vormen een kring
om den boom. Vervolgens geeft een der zonen
aan den ouden vader het bevel om op te staan
en zich met zijne handen aan een naar beneden
hangenden tak vast te honden. En uu beginuen
de wilden \'met verschrikkelijk schreeuwen om
den boom te dansen en zingen daarbij de woorden :
»Als de vrucht rijp is, dan moet zij vallen! als
de vrucht rijp is dan moet zij vallen!" En nu
komen de zonen te voorschijn, schudden den
tak, waaraan zich de oude vader vast houdt,
totdat do zwakke man valt, en dit is het teekeu,
dat allen op hem losstormen en met scherpe
messen hem het vleesch van het levend lichaam
snijden en dat bloedend verteeren tot de oude
man sterft!
Met het ruischen veler stroomen
Hooren wij aan onze ree,
Vele stemmen tot ons komen
Van de Morgenlandsche Zee.
-ocr page 16-
i!
Maar die stemmen juichen niet,
Droevig klinkt haar klagend lied :
Tot hoelang\' nog, oer on/.\' ooroil
Jezus\' blijmaar van u hooren?
De Kanibalen der Zuidzee.
Jes. 8 : 12. Gaat henen, gij snelle boden! tot eelt
volk, dat getrokken is en geplukt, tot een volk;
dat vrecselijk is van dat het was.
John Williams. de apostel der Zuidzee, kwam
op den. 20 Nov. 188Ö op het eiland Erromango,
vol verlangen om dèszelfs bewoners het Evangelie
te brengen. Hij wist wel dat zij meuscheneters
waren en was dientengevolge ook niet zonder
vrees op hun eiland. Williams nam eenigestukken
katoen uit het schip eü verdeelde dat ouder de
bewoners , om hun vertrouwen to winnen. Ver-
volgeus begaf hij zich onder eenige kinderen eu
y,eide hun woorden voor, die zij hem nazeggen
zouden. In eens verscheen daar een hoop wilden,
met knuppels gewapend. Williams door het
geroep zjjuer medehelpers óp het schip opmerk-
zaam gemaakt, liep dadelijk naar de zee oin zich
iu eene boot te redden. Maar ee* wilde liep
hem na en gaf hem onderscheidene doodelijke
slagen, een P.nder boorde nog een handvol pijleii
in ziju lichaam, zoodat Williams dadelijk stierf.
Toen schoot de hoop wilden op het lijk toe eü
verslond het als wilde tijgers.
-ocr page 17-
15
Deze dood veroorzaakte ouder de bekeerde
bewoners der Zuidzee-eilanden groote ontstelte-
nis. » Ach, Williams, ach, onze vader Williams
is dood" — zoo klonk de weeklacht van eiland
tot eiland.
Zoodra de wind gunstig was, werd er door
den Gouverneur van Sidney een oorlogsschip
afgezonden, om het overschot van Williams —
ook de medehelper van den zendeling was ver-
moord — op te zoeken. Op den 27 Februari
1840 kwam het schip bij het eiland. Het strand
was bezet met gewapende wilden, die eene drei-
gende houding aannamen. Het gelukte evenwel
om een mondgesprek met hen te houden. Zij
verklaarden, dat zij de lijkeu der verslagene
zendelingen opgegeten hadden. Slechts eenige
beenderen en de schedels waren nog aanwezig
en deze werden gehaald. Met dit overschot ver-
lieten de schepelingen Erromango en begroeven
het te Apis.
o Machtig\' Evangeliewoorden 1
Spoedt heerlijk voort en overwint?
Och! dat u alle volkren hoorden,
Zoover men immer volkren vindt!
Bekroon uw werk, o groote Koning!
Uw zachts schepter heersch\' alom;
Zoo word\' eens aller hart uw woning
En heel deez\' aard uw heiligdom!
-ocr page 18-
irt
Vuurproef der eerste christehen.
Kom. 8 ! 35 , 36. Wie zal ons scheiden van de liefde
van Christus? verdrukking, of benauwdheid,
of vervolging, of honger, of naaktheid, of ge-
vaar, of zwaard? Celijk geschreven is: want
om Uwentwil worden wij den ganschen dag
gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.
Terwijl liet Evangelie zijne jeugdige kracht
beproefde in de landen der Heidenen rondom,
terwijl het zijne vredeboden te water en te land
te midden van veelvuldige gevaren liet uitgaan,
moest de jeugdige christengemeente te Rome de
eerste vuurproef ondergaan.
Daar ontstond namelijk in het jaar G4 ecu
geweldige brand, die zich naar den circus ver-
breidde, alles vernielde wat ouder zijn bereik
kwam, en ook de pakhuizen aantastte waar vet-
wareU en andere brandbare stollen opgehoopt
lagen. Keizer Nero deed niets om den brand
tegen te houden, hij verheugde er zich zelfs
in, dat deze verwoesting het middel zou zijn om
zijne plannen door te voeren tot verfraaiing der
stad. Zoo woedde het vuur zes dagen en zeven
nachten aan een — hot grootste gedeelte der stad
lag in aseh.
De schuld van dezen brand en zijne verschrik»
kelijkc gevolgen wierp Nero op do door hem
gehate christenen, die — naar hij meende —
door hunne buitengewoonheid , hun stil en afgc-
trokkeu karakter ::ich verdacht mankten.
-ocr page 19-
17
In den tuin van Nero, nau de andere y.ijdfl
van den Tibcr, werden de christenen dienten-
gevolgc op ecne vrceselijke wijze afgemaakt. I )6
moesten werden gekruisigd, ook velen in huiden
van wilde dieren genaaid, op wie de honden
werden losgelaten, die hen jammerlijk ont-
vleeschten. Nog anderen werden met pek eu
allerlei brandbare stoffen bestreken of in pek-
zakken genaaid, vervolgens in brand gestoken
en moesten aldus door een laugzanieu vunrdood
dienen, om des nachts als fakkels de keizerlijke
tuinen te verlichten. De latere keizer Konstan-
tijn de Groote beschouwde die plaats als heilig,
waar het bloed der eerste christenen in zoo
groote mate gestroomd had; hij bouwde daar
ecne greote, rijk versierde kerk. Zij heeft lang
gestaan. Karel de Groote ontving binnen hare
muren de keizerskroon van het lïomeinsche rijk.
Hiuds zij in de 15e eeuw afgebroken is, welft
zich thans over die plaats de koepel van do
8t. Pieterskerk, eu nog heden ten dage gelooft
het volk , dat iu de onderaardsche gewelven van
deze grootste kerk der wereld de beenderen der
martelaars rusteu.
Slaat d\' oogen naar \'t gebergte henen!
Schoon duisternis zijn kruin omhult,
Niet altoos zal \'t geloofsoog weenen;
Wat God beloofd heeft wordt vervuld.
Eens zal de dag des heils verrijzen,
De zon hoog aan den hemel staan;
Laat elk des Heercn goedheid prijzen,
Reeds breekt het ochtendkrieken aan!
-ocr page 20-
IS
De martelaars op het eiland Madagaskar.
Openb. 2 : 10. Zijt getrouw tot den dood, en lic
zal u de kroou des levens geven.
Het Evangelie, dat door Engelsche zendelin-
gen in het jaar 1814 den bewoners van Mada-
gaskar gebracht werd, vond aanvankelijk zulk
een goeden ingang, dat de Regeeriug. in over-
eenstemming met het volk, den slavenhandel,
die hier tot dien tijd op de gruwelijkste wijze
gedrein was, op doodstraf verbood. Vele
scholen werden opgericht. De koning, Kadama
genoemd," liet afkondigen, dat degenen, die niet
meer naar school behoefden te gaan, er vooral
naar zouden trachten om de verkregen kennis
te onderhouden en te vermeerderen, op den Zondag
de godsdienstoefening der zendelingen bij te
wonen en voortgaan met den Bijbel te onder-
zoeken, en wanneer er personen waren, die door
«Ie zendelingen gedoopt en getrouwd weuschten
te worden, het hun volkomen zou vrijstaan.
Jammer, dat de koning spoedig stierf.
Na zijn dood kwam een hoofdman tot de
kouiuginweduwe en sprak: »Geef mij eeue speer."
Op de vraag »waartoe", antwoordde hij, dat
hij deu smaad had gezien, die den afgoden door
de zendelingen aangedaan werd; dat de harten
des volks van de vaderlijke gewoonten af keerig
werden, vele Madagaskers. zelfs slaven, het met
de zendelingen hielden, die nog eens bet geheele
-ocr page 21-
l\'.l
eiland overweldigen zonden , en -- dat wilde hij
niet beleven. De koningin begon herig te wceuen
en verklaarde plechtig aan het christendom een
eiude te willen maken, al zou het ook aan alle
christenen het leven kosten. Zij gaf dadelijk
bevel om twee kerken te verwoesten. Tegel ij-
kertyd werden vijf christenen gevangen genomen
en met alle bedenkelijke middelen gepijnigd, om
van hen de namen hunner geloofsgeuooten te
vernemen. Drie van hen bleven standvastig
en noemden geen enkelen naam; maar twee
noemden verscheidene namen van personen, die
ook dadelijk worden geboeid. Elk die maar in
eeuige betrekking tot de zendelingen gestaan
had, werd gevangen genomen. Eindelijk werden
73, die het woord Gods gesproken hadden,
met hunne vrouwen eu kinderen tot de slavernij
veroordeeld, 42, die in het bezit van de heilige
Schrift waren, deelden in betzelfde lot en ver-
loren bovendien hunne bezittingen, 0 werden
in de gevangenis geworpen, 2055 tot geldboeten
en 18 ter dood veroordeeld. In den nacht vóór
de terechtstelling vergaderden de nog vrije
christenen om te bidden voor hunne geloofsge-
nooten en wel, zooals een hunner schrijft, des
nachts om 1 uur, om zooveel mogelijk tegen
hunne haters beveiligd te zijn. Nog voor de
dag aanbrak stroomde het volk naar eeue steil
afhangende rots, waar 14 christenen ter dood
gebracht zouden worden. Dezen zaten in de
gevangenis en door soldaten omringd zougen r.ij :
Sehooncr morgenrood zal dagen;
Brengen \'t Paradijs u weer
-ocr page 22-
0„
Ka gij wordt omhoog gedragen
Door Gods Englen tot aw Heer!
Hart, mijn hart, wat wilt gij meer?
Wrik eene hemolache blijdschap doortintelde
hunne harten ! Ieder hunner werd aan een paal ge-
bonden en, door twee mannen gedragen, naar
de plaats der terechtstelling gebracht. Op den
mnrtelhcnvel gekomen, werd ieder van hen een
touw om het midden gebonden: men liet hou
zakken, hoven den afgrond zweven , in de hoop
(lat hun de moed ontzinken zon, terwijl de beul —
die een scherp mes in de hand hie d — op het
hevel wachtte om het touw door te snijden. Nog
eena klonk do vraag: » Wilt gij het bidden laten ?"
Slechte één antwoord werd daarop vernomen:
een beslist xêen ! Een wenk — het touw werd
doorgesneden en de getrouwe belijders stortten
in de diepte. Allen deelden in dat schrikkelijk
lot. Onder de 14 bevond zich eene jonge vrouw,
die in de liefde der koningin deelde, ter wille
waarvan men haar gaarne wilde redden. Om
haar zooveel mogelijk af te schrikken werd zij
zóó op den heuvel geplaatst, dat zij hen allen
iu de diepte zag storten. Men vraagde haar
of zij de afgoden niet vereereu en haar leven
redden wilde. Zij bleef standvastig en betuigde,
met hare broeders en zusters naar den hemel
te willen gaan. De daarbij staande officier
sloeg haar in het aangezicht en zeide: »Gij zijt
een zottin, gij zijt waanzinnig." Aan de koningin
wei\'d bericht, dat zjj het verstand verloren had.
Daarop werd zij uit de hoofdstad verwijderd.
-ocr page 23-
LM
Doch deze merkwaardige dag is iu de gcseliie-
denis vau Madagaskar nog niet ten einde. AVij
moeten naar ecu andere gerichtsplauts gaau,
naur een heuvel teu Noorden der stad. Daar
zien v, ij palen iu den grond geslagen en
takkenbossen er om keen. Dat zal de martel-
plaats der vier anderen zijn. Zij zijn van Jeu
adel en daaronder een echtpaar; eu adellijk bloed
te vergieten is tegen het gevoel der Modagoskers ,
daarom moeten zij verbrand worden. Ook dezen
bleven standvastig iu het geloof. Op den weg
naar den brandstapel zongen zij het lied: «Wan-
neer onze harten bedroefd zijn ," waarvan ieder
couplet eindigt met den regel: »Gedenk Gij
onzer dan!" Op den heuvel gekomen, werden zij
aan de palen gebonden en werd het hout iu brand
gestoken. Een regenboog omringde de getrouwe
getuigen. Men hoorde geen klaagtoon uit rook
en vlam, maar lofzangen en gebeden: »Heere
Jezus, ontvang onzen geest en reken hun deze
zonde niet toe." Toen stierven zij.
\'s Heeren heilwoord kan niet falen:
Als Zijn Geest den hof doorwaait,
Zal het lichten in de dalen,
Bijpen wat de hoop na zaait,
Schiet het veld, nu naakt en dood
Volle halmen uit Zijn schoot.
-ocr page 24-
22
Thcodorus v. Abessyaië en de zendelingen.
llaniél j : l?- Ziet, 0117c God, dien wij ecren, kan
ons «cl rcdtlcn van den gloeienden oven, daai-
toe ook -vau uwe hand.
Theodorus, een koning van indrukwekkende
gestalte, niet gitzwart haar, dat niet schooue,
dikke vlechten op de breede schouders hing,
had aan Europeesche geleerden en kunstenaars,
nis ook aan handwerkers van alle soort vrijen
toegang tot zijn land verleend. De Duitsche
handwerkers, die kanonnen voor hem goten,
hadden inzonderheid veel invloed op hem. Hij
vereerde hen met waarlijk vorstelijke geschenken
en verhief de meesteu van hen tot den adel-
staud. Voor deze eer moesten zij evenwel ook
vroeg en laat werken. Het eerste kanon, dat
8 voet lang was en een opening van ü duim
had, werd, toen de gietiug tot groote vreugde
van den koning gelukt was, door dezen 3>The-
odorus" genoemd, terwijl een reuzenmortier met
een opening vau IV» voet den trotschen naam
»Sebastopol\'\' kreeg. Ook liet hij de zendelingen
vrij iu zijn land komen, verblijdde zich zeer
over de 100 Bijbels die zij hem schonken en beval,
dut men zijn volk daaruit onderrichten y-ou.
Onverwacht werden echter de zendelingen —
meest Eugelschen -- twee aan elkauder in ijzeren
boeien gekloukc:i en zoo naar het leger des
konings gevoerd. Hier werd de vrouw van een
officier, die verdacht was van te willeu dcser-
-ocr page 25-
23
teereu, om deze bedoeling reu haren ïiniu tot
tweehonderd geeaelslagen veroordeeld. Zij werd
met een touw, C voet lang, zoo lang geslagen,
tot zij ontvleescht cu bloedig daar neerlag eu
op deu volgenden dag stierf\'. Twee andere
hoofdliedeti hadden evenzeer des koningw mis-
noegen opgewekt. Voor de oogen der zendelingen
op een blok gebonden, liet bij hen bloedig
geeselen, liet hunne handen daarna met steenen
stuk kloppen en toen halfdood ter zijde werpen,
waar zij stierven en den hycua\'s ten buit werden,
(k-durende de geeseling werd een der beulen lam
eu kon het touw zijnen opvolger niet overreiken.
Hierdoor op nieuw in woede ontstoken, liet
Theodorus hem met een stuk hout slaan, zoo-
dat hij dadelijk dood neerviel. Het bloed stolde
den gevangen zendelingen, die deze gruwelen
mede moesten aanzien, in de aderen — elke
minuut vreesden zij hetzelfde lot te moeten onder-
gaan. Hij liet hou iutusscheu verder smaehten
en verheugde zich over hunnen angst. Het
gerucht dezer gruwelen verbreidde zich naar
Europa. Een gekroond hoofd zocht door een
eigenhandig schrijven Theodorus tot menschelijk-
heid te stemmen. De gevangenen werden van
de boeien bevrijd, maar spoedig weer in de ge-
vangenis geworpen en op nieuw gemarteld.
Toen besloot Engeland een leger uit Indië naar
Abessynië te zenden, om de gevangeueu te be-
vrijden.
Theodorus trok dit leger met waanzinnige
vreugde te gemoet - - hij wilde zijue kauouuen
en zijn réuzenntortier hunne werking laten doen.
-ocr page 26-
:M
!!jj liet nadercu der I.nge!s*liou in Jau. 18f>s
werden de gevangen Europeanen onder geleide
van een detachement soldaten naar de vesting
Magdala gebracht, waarheen Tkeodorns ook
ging, om van daaruit geheel Europa te trut-
saeren! Maar Magdala bleek niet onneembaar
te zijn. ;. >Theodprus", dercuzeumortier, sprong
bij het eerste schot op de naderende Engelscheu.
Hij liet gedurende twee uren de andere kanonnen
afvuren. zonder één man te dooden. Daaren-
tegen vl )gen raketten en kanonkogels naar den
koning in Magdala en zijne artilleristen kropen
weg achter hun gesehut.
Overtuigd dat hij tegen de macht der Engel-
schen uiet bestand was, maar te trotsch om zich
over te geven, maakte hij door zelfmoord ecu
einde aan zijn leven. Toen de Engelscheu op
den 10 April 1868de vesting Magdala innamen,
vonden zij onder de puinhoopen het lijk van
Theodorus en — welk een wonder — de ge-
vangen zendelingen nog allen in leven!
Hij komt, Hij komt om d\'aard te richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al \'t volk, daar \'t wreed geweld moet zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid.
-ocr page 27-
Chineesche gruweldaden in Tientsin.
Luk. ii : 49—51. Daarom spreekt de wijsheid Gods:
Ik zal profeten en apostelen tot hen zenden en
zij zullen sommigen van hen dooden en ver-
volgen, opdat van dit geslacht geé\'ischt worde
het bloed aller profeten, dat vergoten is. Ja,
Ik zeg u, het zal geëischt worden van dit geslacht.
»Voeg aan de lijst van liet reeds vermelde
nog toe" — schreef Mr. Lemonier in het jaar
jaar 1870 aan de directeurs van het zeudings-
seniinarie te Parijs — »de bedienden van het
Fransche consulaat, al de personen van het ge-
sticht der heilige kindsheid van Jezus, meer
dan 100 weeskinderen, die in het huis der I3arm-
hartigo Zusters levend verbrand zijn, eindelijk
een nog niet te noemen, maar in ieder geval
groot aantal iulaudsche christenen, en gij
zult nog maar een zeer onvolledige voorstelling
hebbeu van de vreeselijke slachting, die hier
plaats had.
Schrikkelijk zijn de bijzonderheden! Den consul
was het gezicht volkomen gekerfd, de borst met
lanssteken doorboord! Mr. Simon\'s taalman
of trauslateur onkenbaar verminkt! Mr. ïho-
massiu, de kanselier van het gezantschap te
Peking, aan het hoofd, in het gezicht en het
lichaam geheel versneden, de buik opengesneden,
zy/ne jonge, pas niet hem getrouwde vrouw met
knoetslageu gedood. Abbc Chevrier was de schedel
verpletterd, borst en buik opengesneden. Van
2
-ocr page 28-
26
de Barmhartige zusters St. Vincent de Paul
werden vijf op de meest onbedenkelijk gruwelijke
wijze omgebracht — men rukte haar bij levenden
lijve de oogen uit en deed haar de uiterste
smaadheid en schande aan — de vier overigen
werden levend verbrand. Eu dezeslachting volgde
zeer regelmatig op het geluid van den Tamtam,
die tot signaal diende. Men vreest algemeen,
dat dit nog maar het beyin is van een bloedbad
dat den vreemdelingen en christenen in het geheele
land zal treffen."
Doe Gij de afgodsbeelden vallen,
Waar hun bijgeloof voor buigt;
Doe het blij triumflied schallen,
Dat van Uw genil getuigt.
Breek de helscho zondeboeien,
Maak van \'s duivels macht hen vrij;
Doe hun hart van liefde gloeien,
Under Uwe heerschappij.
De duivel-aanbidders.
Joh. 18 : 33, 34. Waarom kent gij mijne spraak niet ?
Gij zijt van den vader, den duivel, ca wilt de
begeerten uws vader» doen. Die was een
menschenmoorder van den beginne.
De Tschippeweh-lndianen in Noord-Amerika,
belmoren — gelijk een reiziger, die hen be-
zocht, bericht heeft — tot de eigenlijke duivel-
aanbidders. Nadat \'s avonds om 8 uur, als
-ocr page 29-
27
voorbereiding tot het feest dat zij vieren wilden,
een indiaanscho trommel geslagen was, begaf
ik mij uuur <!e tent, waarin \'l\'l Indianen op
deauetükken, waarmede de vloer versierd was,
in een kring bij elkander zaten. Twee vrouwen
en twaalf meisjes v/aren er bij, a! de overigen
waren mannen , liet lichaam beschilderd en nit-t
vederen versierd. De trommel was geen oogeublik
stil. Overigens was alles stil in do teut en liet
zag er zoo ernstig uit, alsof men t\'jt een lijkfeest
samenkwam. Plotseling sprong een van de
meisjes op, ging midden in den kring en begou
te dansen. Dit duurde ongeveer 5 minuten; tueu
ging zij weder zitten, eu aan het andere einde
stond een oude vrouw , die toen begon te danseu
en het even lang deed. Nadat deze wederom was
gaan zitten, trad een buitengewoon groote
Indiaan op, met een pels gekleed, zag met wilde
gebaren in de tent rond, en stootte bij eiken
ademtocht de woorden uit: »Ih, ih, ih! Spoedig
volgde liem een jonge Indiaan, vutte hem bij
den arm, eu uadat hij zich met geweld losge-
rukt had, om het lijf, alsof hij met hem wilde
worstelen. Hierop nam ieder een trommel en
zoo giugeu zij dau gebukt met afgemeten schreden
iu de tent rond, en sloegen op hunne trommels
vlak voor het gezicht dergenen die rondom zaten.
Toen zij verscheidene malen dezen omgang ge-
daan hadden, hield de oude Indiaan een toe-
spraak — het was een toespraak aan den bonzen
geest, waarin hij hem bad medelijden met hen
te hebben en hen te verschoonen. Daarbij be-
woog en draaide de spreker zijn lichaam zoo
-ocr page 30-
28
geweldig, dat het zweet met stralen van zijn
gezicht afliep. Toen ging hij nog eens even
als te voren in de teut rond, maar ditmaal
begeleid door zes Indianen, die allen zongen
en gebukt op de maat in het rond liepen.
Nadat de oude man nog een toespraak gehouden
had, werden de dansers door anderen opgevolgd,
en zoo duurde het den gansenen nacht, dat
afwisselend gezongen en dan weder een toespraak
aan den duivel gehouden werd, terwijl de overigen
onophoudelijk tabak rookten. De tent werd
door twee vuren verlicht. Dé oude man, die
de rede hield, was de priester.
Met zonsopgang zweeg de trommel, de dans
hield op en de maaltijd werd opgedragen —
een gekookte hond, die den duivel geofferd was en
nu verslonden werd.
Wachter op de heiige muren,
Wachter, wijkt nog niet de nacht?
Ach! wij tellen rustloos d\'uren
Tot ons d\'ochtcnd tegenlacht,
Als \'t gestarnte gaat verbleeken,
Als het duister is geweken,
En de zon op berg en dal
Warme stralen werpen zal.
-ocr page 31-
20
Een afgodsfeest in Oost-Indië.
I Cor. IO : 14. Daarom, mijne geliefden! vliedt de
afgodendienst.
In dc Oost-Indische stad Dschaggernauth wordt
jaarlijks op den 18 Juni een groot afgodsfeest
gevierd. Weken te voren stroomt het volk er
heen. Honderd uren ver komen mannen, vrouwen
en kinderen, en evenals een groot leger zet de
volksmassa zich op de heeto vlakte neer. De
afgod, die aan zijn stad den naam gegeven
heeft, heet vertaald: »Heer der wereld" en is
afschuwelijk om te zien.
In zijnen tempelstaan van 15 —20,000 priesters
en priesteressen tot zijn dienst gereed; sommigen
hcreiden hem den maaltijd, andereu wasschen
hem, anderen kleeden hem ea nog anderen
spreken gebeden voor hem uit.
Op den feestdag wordt de afgod in goud en
zijde gekleed en op een ontzettend grooten wagen
roudgevoerd. De wagen heeft het aanzien van een
toren; daar rondom staan priesters die liederen
zingen en geschiedenissen vertellen van hunnen
god; op het boveneinde is de troon, waarop het
beeld van Dschaggernauth staat. Voor aan den
wageu zijn lange touwen bevestigd, waaraan
duizendo menschcu trekken, want dat is zeer
verdienstelijk. Alles schreeuwt en jubelt; som-
migeu dansen om den wagen, anderen vallen
neer en zeggen gebeden op, anderen werpen
kleederen, bloemen en geld op den wagen, .fa,
-ocr page 32-
30
eeuigen leggen zich op den grond , vlak voor de
raderen van den wagen. zij offeren zich aan den
afgod op, door zich ouder de raderen te laten
verpletteren.
En waarom dit? Zij meenen, dat iemand
zoo dadelijk naar den hemel gaat, als hij tot het
afgodsfeest gekomen, aan den wagen getrokken,
en dan den dood onder zijne raderen gevonden
heeft.
Sints 1869 schijnt dit feest in verval te komen.
De menigte der feestvierenden wordt veel ge-
ringer dan vroeger en niemand wil den afgods-
wagen meer trekken. De Brahminen deden alle
moeite, om de menigte door geschenken en
hevelen tot het trekken van den wagen te be-
wegen, maar kregen dikwerf tot antwoord:
»Doet het zelven."
Voor de eerste maal gebeurde het, dat de
wagen met het afgodsbeeld en de vele vlaggen
midden op den weg staan bleef, omdat het volk
geen lust had hem naar zijn plaats terug te
trekken. Een handtastelijk bewijs voor het ver-
val des Heidendoms in Oost-Indië.
Zij hebben wel een mond , doeh die niet spreekt;
Wel oogen, doch waaraan \'t gezicht ontbreekt,
\'t Licht kan hun niets ontdekken:
Geen klank, hoc schel, dringt immer hun in \'t oor:
Men zett\' hun vrij den besten wierook voor,
\'t Kan hun geen reuk verwekken.
-ocr page 33-
vwis&s Mmmmft.
§4 christelijk üejfity
-ocr page 34-
-ocr page 35-
:\',::
Bonifacius do Apostel dor Duitsehors,
Jos. 60 : 1. Maakt u op. wordt verlicht: want uw
licht komt, en de heerlijkheid
des Heeren gaat
over 11 op.
Bonifacius heet eigenlijk Winftioil en beide
namen hebben een schoone boteekenis. WinlVird
heet vredestichter 011 Bonifacius weldoener. Bo-
nifacius heeft den vrede van Jezus tot het Duitsche
volk gebracht en is daardoor zijn groote wei-
doener geworden. Hij is in het jaar 080 in
Engeland, in de stad Kirton, uit voorname
ouders geboren. Sints eeuwen gloeide de kerk
van Eugeland en Ierland reeds van liefde tot de
Heidenen; dreef hare vroomste jongelingen en
mannen aan, en vond tot dat doel ook Bonifacius
bereid. Reizende monniken en reizende pi-e-
dikanten der kerk hadden de eerste zaden in
het jeugdige hart van den vijfjarigen knaap
gestrooid. Tot groote droefheid des vaders ont-
vvaakte onmiskenbaar in hem de begeerte tot
het geestelijk ambt. Goede, nochbooze woorden
hielpen: hij bleef er bij, hij wilde geestelijke
worden.
De vader gaf eindelijk toe. De knaap werd
in twee kloosters, de beroemdste scholen van
Eugeland, onderwezen en maakte buitengewone
vorderingen. De ouders droomden reeds van de
hooge geestelijke eer tot welke hun zoon eens
in de kerk van Engeland zou opklimmen, toen
hij in het jaar 715 zich* gereed maakte om naar
-ocr page 36-
:\',(
de heidensche Friezen te gaan, die, aau den
oever der Noordzee, in het tegenwoordige Neder-
l:uid woonden. Alle nfradeu was te vergeefs.
In het jaar 710 scheepte Bonifacius zich in met
eenige medehelpers en kwam ouder de Friezen.
Dat was een ruw, wild jagers- en scheepsvolk.
Bonifacius kwam echter op een ongunstigeu tijd.
Er was oordog in het land. en hij kon geen
verlof krijgen om er het. Evangelie te verkondigen.
Met een bedroefd hart moest Bonifacius dieu-
tengovolge nog in datzelfde jaar naar 7,ijn vader-
land terugkeeren. Toen bood men hem hooge
eereposten aau, om hem van de verdere zeudings-
oudernemiugeu te doen afzien. Maar zijn hart
brandde van begeerte om juist in de verre hei-
denwereld (iod te dienen. Ging het bij de Friezen
niet, dan zou het het hart van Duitschland
ziju, waarheen hij zijne blikken en schreden richtte.
Hij sprak tot do zijnen: Toen voor eenige jaren
ons land door de woede van den oorlog verwoest
werd. trok een rijk man door een woest gewest.
Toen trof hij ergens eenige kinderen aan, naakt
en bloot, knagende aan de wortelen, die zij
uit den grond gewoeld hadden. Vervuld met
medelijden, vraagde hij hun: Waar is uw huis,
uw vader, uwe moeder? De kinderen zeiden:
Ons huis is verbrand, en wij hebben geen vader
en geene moeder. Zij zijn in den oorlog gedood.
Daarop nam de rijke man die kinderen op zijn
wagen, bracht hen naar zijn huis en gaf hun
alles wat zij noodig hadden. Na eenigen tijd
zeiden de kinderen tot hem: Gij zijt zoo groot
en rijk, maar nog grooter clan uw rijkdom is
-ocr page 37-
33
uwc goedheid, waarmede gij u over ons ontfermt:
ach! zeg ons met welken naam wij n Kullen
noemen ? Toen neigde zich de medelijdende
man tot hen en zeide: Noemt mij vader. Xfi
deze mededeeliug. die de harten in beweging
bracht, riep Bouifiicius met doordringende stem:
»l)aar waarheen mijn hart verlangt, is een volk
zonder God — ik wil hen zoo gaarne tot den
Vader leiden." Daarop verliet hij in het jaar
718 ten tweedenmale zjjn vaderland, om het
nooit weer te zien. Hij wendde zich na:ir de
Oost f ranken) en wel het eerst naar de Heuse».
Daar had de afgodendienst een machtigen steun
in den reusachtigen eik van den afgod Thor bij
Geismar. Daar waren juist de Heidenen in zeer
groot getal vergaderd, om een godenfeest te
vieren. toen ook Bonifaeius kwam. Zijn hart
was zeer bedroefd bij het zien van zoovele af-
godendienaars. Toen deed hij zijnen mond open
en stelde hun hunne blindheid voor en hoe dwaas
het was. om het schepsel te eeren in plaats
van den Schepper te aaubidden. En tot een
stellig bewijs, dat de afgoden ijdel en niets
zijn. nam hij een bijl en hieuw daarmede tegeu
den eik. Het volk stond sprakeloos en verbaasd
en geloofde, dat er elk oogeublik vuur uit te
voorschijn zou komen, om deu tegenstander te
verslinden. Maar de afgod wreekte zich niet
toen de eik den eeneu slayr na den andereu nog
staau, bleef en eindelijk met ontzettend gekraak
op den grond viel.
Met dien eik was de hoofdsteun van het heiden-
dom in Hessen gevallen. Van tijd tot tijd zwoeren
-ocr page 38-
m
geheelc scharen <lo afgoden af en lieten zich
(ioopcu. Hot hout van dien eik gebruikte Bo-
nifacius nu voor <!e eerste kerk in Duitschlnnd,
de St. Petrus-Kerk bij («eis mar. Nadat hij twee
jaren in Hessen gepredikt had. waagde hij het
ook in Thuringeu te komen. Tussclien Ohrdruf
en Reinhardsbron ligt de plaats Altenbergn.
Daar sloeg Bouifacius zijne tent op, en ver-
kondigde den Tlii!vingers voor de eerste maal
liet Evangelie. Het vatte post, de eerste dennen
van hut Thuriugerwoud vielen tot den bouw
eener kerk te Altenberga, die door Bouifacius
de St. Johaunes-Kerk genoemd werd. Vóór het
bedehuis echter ouder dak was, moest de veld-
steen nog tot kansel en het loof der hoornen tot
dak dienen. Toen gebeurde het eens, dat een
vlucht raven, kraaien en gieren om den woud-
kansel vlogen en zulk een geschreeuw maakten,
dat Bouifacius nauwelijks zijne eigene woorden
verstaan kon. liij bad tot God, dat de vogels
mochten wijkeu. En Hij verhoorde zijne bede.
Nooit, zegt de overlevering, zou men daar weer
raven, kraaien of gieren gezien hebben. De
raaf was ecu aan Odin of Wbdan , den oppersten
(iod der Duitschers, geheiligde vogel. ()|> Wodans
schouder zaten twee raven en aan zijne voeten
twee wolven. De prediking des Evangelies had
de gewijde vogels en de wolven eu Wodan zelven
doen verdwijnen.
fn een jaar zijn 100,000 menschentot hetchris-
tendom overgegaan. Een der doopelingen onder
deThnriugera was een rijk ridder. Graaf Hugo
de Oude van Kefemberg. Hij schonk na zijne be-
-ocr page 39-
37
keering zooveel v;iu zijn vaderlijk erfgoed iiaü
Bouifacius, dat hij den heiligen Micbaël eene
kerk en een groot klooster in liet ührthal kon
bouwen. Deze plaats, taui Ohrdruf genaamd,
was de eerste gemeente waarvan liet heilige vuur
ziek door geheel Thuriugen verspreidde. lioui-
facius was door den Paus tot bisschop, l.rL-rtofc
Aartsbisschop benoemd , vooreerst zonder bepaald
kerspel; nu eeliter werd hij tot Aartsbisschop van
Keulen en korten tijd daama tot Aartsbisschop
van Mainz gekozen en door Rome bekrachtigd.
De waardigheden en bezwaren van zijn ho,>g
ambt onderdrukten de vrome neiging van zijn
hart niet, om in eenzaamheid en gebed van zijn
eigen heil steeds meer verzekerd te worden. Hij
zocht eeu plaats van rust en verkwikking voor
zijn ouderdom. Zijn vriend en leerling Sturm
vond eindelijk een plaats, die naar het hart van
den meester was. Aan de Fulda, diep in het woud,
bezijden den weg, stond, naar het plan van Bonifa-
cius. het klooster Fulda. Hier zou, overeenkomstig
zijn wil, ook zijn gebeente rusten. Eu de bereide
rustplaats zou niet lang op zijn gebeente wachten.
Yijf-en-zeventig jaar oud, wilde hij nog eens
beproeven wat aan de liefde zijner jeugd niet
gelukt was: de Friezen namelijk tot het christen-
dom te brengen. Zijn volk wilde hem niet laten
trekken, maar al hunne beden en tranen konden
hem niet terughouden, ofschoon hij er zelf eeu
voorgevoel van had en het ook uitsprak, dat
zij zijn aangezicht niet zouden weerzien. Ge-
troost ging hij heen en de Heer verblijdde hein
nog eens met een rijken zegen. Duizenden lieten
-ocr page 40-
38
zich doopcu. Op den 5 Juni had hij velen gedoopt
en verwachtte nog velen, die hij tot den
doop h;id aangenomen, ilceiis meeut Bonifacius
dezen te hooreu komen eu iu priesterlijke kleediug
treedt hij hun te gemout. Maar iu plaats van
vrome gezangen, klinkt eeu wild geschreeuw
he;n in de ooreu. Het was eeu hoop heideusche
Friescn, die gezworen hadden den vijand hunner
afgoden te zulïeu vermoorden.
Zjjue helpers wilden zich tot verzet gereed
maken; maar hij sprak: »Mijn kinderkeus, laat
at\' van den strijd, de tijd mijner ontbinding is
jiu verschenen, reeds lang heb ik naar dezen
dag verlangd. — zijt sterk in den Meere, ver-
trouwt op Hem eu Hij zul onze zielen redden."
Hij hield een Bijbel boven ziju hoofd, eu bid-
dende ontving hij den doodelijken slagen spoedig
lagen ook zijne dienaars eu helpers vermoord
om hem heen. Dat waa op den 5 Juni van
het jaar 755 iu de nabijheid van Dokkuin.
Het lijk van Bouifacius werd over de Zuiderzee
naar Utrecht gebracht. Daar en te Mainz wilde
men hem gaarue ter ruste leggeu. Maar Sturm
deed het testament van den apostel der Duitschers
gelden, en zoo werd hij naar Pulda overgebracht.
\'t Seheepken onder Jezus\' hoede,
Mot zijn kruisvlag hoog in top,
Neemt, als arkc der verlossing1,
Allen, die in nood zijn, op.
En sta de zee al hol en hoog
En zweep de storm ons voort,
Wij hebben \'s "\\\'aders zoon aan boord
En \'t veilig strand voor oog.
-ocr page 41-
39
Dr. Maarten Luther als zendingsprediker.
I\'s. 117. Loof den Ileere alle Ikillenen; prijst
Ilcm alk volkeren. Want Zijne goeUcrtieren-
heiel en waarheid is over ons tot iu eeuwigheid.
Hallelujah!
Dr. M. Luther, die vanwege al zijn zeudings-
arbeid ouder het Duitsche volk zelf niet naar de
Heideueu kou gaau, heeft door het geheele land
toch luide genoeg tot de Heideuzeuding ge-
roepen. Toen hij eens den bovenvermelden
Psalm uitleide, zeide hij:
»Indien alle Heidenen God zullen loven, moet
het vooraf zoo ziju, dat Hij hun God is geworden.
Zal Hij hun God ziju, dat moeten zij Hum keuneu,
in Hem gclooven, alle afgoderij luteu varen,
omdat men God niet kan loveu met een af-
godischen mond en met een ongeloovig hart.
Zullen zij geloovcn, dau moeten zij eerst Zijn
Woord hooren en daardoor den Heiligen Geest
ontvangen, die hun hart door het geloof reinigt
en verlicht. Want men kan niet tot het geloof
komen, noch den Heiligen Geest ontvangen,
of het Woord moet gehoord worden, gelijk
Paulus zegt in ltom. 10 : »Hoe zullen zij hooren
zonder die hun predikt?"
En op een Hemelvaartsfeest zeide Luther bij
de behandeling der woorden van Jezus: «Predikt
het Evangelie allen creaturen" tot zijue toehoor-
ders. De meeuing is , dat het Evangelie opeu-
baar gepredikt zal worden voor iedereen, en dat
-ocr page 42-
10
iu geen hoek, maar vrij op alle plaatsen, «gelijk
geschreven stuut in den lüden Psalm: Geene
sjirake, noch woorden zijn er, daar hare stem
niet gehoord wordt, Laar richtsnoer gaat uit
over de gansehe aarde en hare redenen tot aan
het einde der wereld. De apostelen zijn er mee
begonnen. maar liet is nog niet volbracht en
gekomen waar liet vvezau moet. Wijl Hij spreekt:
(.iaat heen in de geheele wereld en predikt het
Evangelie allen creaturen, zoo wil Hij niemand
uitgesloten hebben: ulzoo is dit een algemeeue
ordening van God, dat allen dit woord zullen
gelooven."
Eu Luthers zendingspreek was niet te vergeefs.
Zijn tijdgenoot, de groote Uotterdamsehe geleerde
Erasmus, overtuigd van de noodzakelijkheid der
zending en daarover verontrust, dat erzoo weinige
dienaars van het Evangelie zich aan den dienst
der zending onder de Heidenen wijdden, roept
uit: »Wat vertraagt gij V Welke veroutsehul-
digingen stelt gij tegenover den wil en het bevel
van uwen Verlosser? Hij zegt: A\\ ij verstaan
de t;i!en der vreemde volkeren niet. Hoe? üe
koningen vinden hunne trauslateurs (tulken)
voor hunne gezanten in vreemde lauden, en
de Koning der Koningen zou er geene vinden,
om zijn verbond en de erfenis van het hemelrijk
aan degenen, die door Zijnen Zoon verlost zijn,
aan te bieden V Gij zijt bezorgd over uwe be-
zoldiging? Weet gij niet, dat Faulus het noodige
verdieude met dezelfde handen, die hij op de
hoofden der gcloovigen legie, om hun den Hei-
ligen Geest mede te deelen V (Jij vreest de gevaren
-ocr page 43-
•il
van het zeudelingsleven ? Hoe? De vorsten
der aarde vinden hunne soldaten bij duizenden.
die gewillig hun leven opofferen voor een ijdel
doei, en de Vorst des levens zou te vergeet i
verlangen, dat wij ons onder zijne heilige banier
scharenV Voorwaarts, mijne Broeders! <<ij
strijdt ouder het vaaudel vau den Heere der
Heirscharen? Door uwen arbeid moeten de
poorten des hemels zich openen voorde niillioeneu,
die de satan zonder uwe tusscheukomst iu eene
schrikkelijke ellende gevangen houdt.
d\'Algoede God zij ons genadig,
En zegen\' ons met overvloed;
Hij doe Zijn aangezicht gestadig
Ons lichten en hij zij ons goed!
Opdat elk genegen
Zich aan Uwe wegen
Op deez\' aarde *wenn\';
En de blinde Heiden,
Xu van God gescheiden,
Eens Uw heil erkenn\'.
Ds viïjheer von Wels als zendeling.
Jes. 6 : 8. Wien zal Ik zenden ? en wie zal ons henen-
gaan? Toen zeidc ik: zie hier ben ik, zend
mij henen.
De Oostenrijksche vrijheer Justmiamxs voa
Wels legde in twee geschriften, die hij in hrt
jaar loüi uitgaf, zijuen evaagelischen broederj
3
-ocr page 44-
42
de dringende vraag op het geweten: »Is het
billijk, dat wij, christenen, het Evangelie voor
ons zelven behouden V Is het verantwoordelijk,
dat wij er zoovelen hebben, die tot bedienaars van
het Evangelie opgeleid zijn, en hen niet aan-
feporen of in de gelegenheid stellen, om elders
in den wijngaard des Heeren te arbeiden V
Vele jaren wachten zij dikwerf\' op een plaats,
cm er predikant te worden en — zoo er geen
j.laats open valt — dan worden zij schoolmeester.
Is het billijk, dat wij zooveel geld besteden
nau kleederpracht en vermakelijkheden, maar
lot nog toe niet op middelen bedacht geweest
zijn, om het Evangelie te verbreidenV"
Als\' antwoord op deze vragen deed de edele
wijheer zelfden voorslag eene vereeuiging : >Met
Jezus voor de Heidenen" te stiehteu, die zich
als eenig doel zou voorstellen de verbreiding van
het Evangelie ouder de Heidenen.
En tot teeken dat het hem heilige ernst was.
verliet hij zijn vaderland, liet zich in de Neder-
landen voor den dienst der zending bekwamen
en ordenen, ging naar Suriname en Essequebo ,
in Zuid-Amerika, en verkondigde den inlanders
da groote daden des Heeren.
Zoo werd nu ook het ter zaligheid leidend
Evangelie Gods naar Amerika gebracht, aan
welks kusten de vrome zeevaarder v\'kristoj)horus
Columbos voorheen een vlag met een kruis plantte,
ten teeken. dat ook dit nieuwe werelddeel met
r.ijue bewoners den Heere zou toebehooren.
De lichaamskracht van den vrijheer von Wels
was niet bestand tegen de inspanningen van
-ocr page 45-
43
Oen ïendingsarbeid en de doodelijke invloeden
vaa liet klimaat. Op den vreemden grond zonk
hjj weldra in het graf. Maar de Heere heeft
het zaad van dezen eersteling rijkelijk willen
zegenen. Suriname is een van de bloeiendste
zendingsposten geworden, waar de Broeder-
gemeente thans 15 stations heeft met :i3 zende-
Hugen en 240 inlandsche helpers. 22 scholen
met 3,000 kinderen, en onder de 25,000. die
bestendig het Evangelie hooreu, zijn er bijna
5,000 Avondmaalgangers.
Welk een zegen zal ontspruiten
Door do werken Uwer hand!
Waar G\'Uw bronnen wilt ontsluiten,
Groent alras het dorre land.
Alle volleren zullen komen
En uw poorten Linnenstroomen,
Knielend voor Uw aangezicht.
Juichen in Uw eeuwig licht.
De Neger van St. Thomas.
Hand. 16 : 9. En Paulus zag een gezicht in den
nacht, namelijk eeu Macedonisch man, die stond
en bad en tot hem sprak: »Kom over in Macedonië
en help ons!"
                                                                /
Het was in het jaar 1731, toen een arme
Neger, Antou genaamd, als dienaar van een
rijken heer naar Europa kwam, hier onderwezen
3*
-ocr page 46-
41
en gedoopt werd. Hij vertelde veel van den
jammervollen toestand zijner arme modemeuschen
in West-Indië. Hij schilderde de namelooze
gruwelen, die tegen de arme Negers gepleegd
werden en vertelde ook. dat hij eene zuster
had, die zoo gaarne iets van liet christendom
liooren wilde, waarom zij ook deu grooten God
gebeden had iemand te zenden. die haar en
haren landslieden Jeu weg der zaligheid kou
wijzen.
Van deze en vele andere gruwelen, had ook
de vrome Graaf vou Ziuzendorf gehoord en in
if-.ijue gemeente te Berthelsdorf weder verteld.
Toen traden er twee vrome mannen op, een
pottenhakker en een timmerman, die zich aan-
hoden \'om naar de arme Negers van St. Thomas
te gaan en hun de woorden des levens te brengen.
Maar de Neger Anton hield hun eene voorwaarde
voor. Hij zeidc, dat de arme Negers zoo aan
ue drukke werkzaamheden gebonden waren,
(lat zjj in het geheel geen tijd zouden hebben,
om het Evangelie te hoeren, behalve bij het
werk, en daarom moest hij, die hun het
Evangelie brengen wilde, noodzakelijk zelf slaaf\'
worden, om onder het dagelijksch werk de met
hem arbeidenden te kunnen onderrichten. Dat
was zeker eeue harde voorwaarde, een moeilijk
ulier, maar de beide mannen lieten zich niet
afschrikken; zij werden iu het jaar 1732 als pre-
dikers voor de Negers geordend en uitgezonden.
Ue meeste meuschen belachteu hunnen wei-
willenden, maar dwazen inval, en vele anderen
hadden medelijden met hen. Maar zij bleven
-ocr page 47-
45
standvastig en hielden zich aaii Gods onver-
anderlijke beloften. Gelukkig kwamen zij in
West-I tulië aan. En hier werd het hardste toch
van hen niet verlaagd; zij behoefden geene
slaven te worden. Zij huurden een huis, dat
voor de slaven toegankelijk was. leefden zuinig,
predikten het Evangelie van den Heere Jezus
en noodigden de Negers tot Hem, die alle ver-
moeiden en belasten tot zich roept en hun ver-
kwikking belooft. En hunne noodiging was
niet te vergeefs! Het woord van den Heere
Jezus had in do harten eeue goede plaats ge-
vonden, eene groote schare van hen hoorde het
Woord Gods. Als het dagwerk verricht was,
stroomden de Negers toe en werden niet moede
te hooren naar de blijde boodschap, die hun
gebracht werd. Grootere scharen verzamelden
zich rondom de zendelingen, steeds werden er
meer bekeerd en spoedig kwam er eene christelijke
gemeente, de eerstolingo van den getrouwen
arbeid der Broedergemeente.
Ziet, Hij komt, om alle volken
Mild te zeegnen als hun God;
Met Hem dalen uit de wolken
Stroomen neer van heilgenot:
Zelfs in \'t land van slavernij
Maakt de Zoon iu waarheid vrij.
-ocr page 48-
40
Twee Moorknapen,
Je». 55 : 5. Ziet. gij zult de Heidenen roepen, die
gij uiet kent: en de Heidenen, die U niet kennen,
zullen tot U loopen, om des Hcercn uws Gods wil.
In het vijfde tiental dezer eeuw wekte de
gedurige verschijning van twee Moorknapen met
hunne zoo groote hoeden en witte kleeding in
een Pruisische stad aan de Elbe groote ver-
wonderiug.
De een was een Mahomedaan en de ander
Heiden, Van waar kwamen zij ?
Een jonge Graaf had een reis naar Noord-
Af rika gedaan. Bij een tocht naar de woestjjn
Sahara, hield de hoofdman van de karavaan
plotseling stil, steeg van den kameel af en ging
met het oor op den grond liggen. De geheele
karavaan stond stil, men hoorde in de verte
geweervuur, en vermoedde, dat de woestijubewo-
ners bezig waren eenhandelskaravaauteberooven
en het reisgezelschap te dooden. Spoedig werd het
stil, men ging verder en bereikte weldra de plaats
des onheils. Daar zag men het tooneel vau
verwoesting. Vele kameelen lagen dood op den
grond en andere kreunden van wege de gekregen
wonden. De zakken met waren lagen open-
gescheurd, het beste was weggesleept, wat van
minder waarde was, vond men verstrooid en
vertrapt op den grond. De mannen waren
gedood; bovendien lag er nog eene vrouw, eene
slavin, bij wie nog leven te bespeuren was.
-ocr page 49-
47
Men goot ha-ir wijn en water in, verhoud h-uv
wonden, en smaakte de vreugde haar weder
te zien bijkomen. Zij wilde spreken. maar kon
niet. Met angstige gebaren wees zij naar liet
pakzadel van den kameel, die dood aan hare
zijde lag. Men verstond niet wat zij wilde. m.iar
doorzocht het zadel, dat met veevoeder gevuld
was. Onder eeue lichte bedekking met hooi
vond men eeuen kleinen Moor nog levend. Het
was haar kind. Toen zijn stem het oor van «te
stervende slavin bereikte, opende zjj opnieuw
hare oogen. Eu eeu glimlach openbaarde have
innige vreugde, toen zij zag, dat men haar kind
vriendelijk behandelde; zij stamelde eeu ;> Allah",
wierp nog een blik op haar kind en — stierf.
De jonge Graaf nam deu knaap voor zijlij
rekening en gaf hem aan een getrouwen knecht,
die steeds met hem iu zijne nabijheid moest
blijven.
De draaf vertoefde nog jaren lang iu Afrika,
de jongen had iutusscheu loopen geleerd en vra<
zeer lief gewordeu. ïoeu kwam de Graaf eens
met zijn gevolg door een voornaam dorp. waar de
knaap zich verwijderde. Xa eeuigeu tijd zagen zij
hem ademloos met eenen anderen kleiueu zwarten
knaap aau de hand, die geducht weende, van
een heuvel afloopen. Achter hen op den top des
heuvels verscheen een wild en ruw man, die
met een geweldige zweep klapte. De Graaf ging
hem te gemoet en vraagde den zweepslager:
»Wat wilt gijV" De wilde man antwoordde:
»Den houd, den slaaf wil ik halen, die weg-
geloopen is; uw slaaf heeft den mijnen geroofd.-\'
-ocr page 50-
4 o
»Niet geroofd", zeide onze knaap, »maar gered
van de slagen van dien grawelijken man."
De Gnuif, die de oorzaak nauwkeurig wilde
weten, vernam van den man het volgende:
»i k kwam van de kust, waar ik met mijne slaven
goede zaken gedaan had — maar dezen kleinen,
zwarten, verhongerden vlegel wilde niemand
k-open; ik moest hem weer meenemen. Moede
van de reis, legden wij ons hier in het dorp
neder. De jonge slaaf, in de verbeelding zijnde
dat ik sliep, sluipt zachtjes weg, waarna ik
hem achtervolgde —• dat is de gansche zaak. Ik
wil mijn slaaf hebben, sta op houd, gij zult
uw loon hebben, »gij" — en daarmede duidde
hij het kind op de zweep.
tied mij, blanke man, schreide de k\'eine.
De Graaf\' zeide tot den slavenhandelaar: » Wat
zegt ge er van als ik den slaaf wil koopen V"
i hidelijk veranderde de handelaar zijn gelaat en
pprak: »0, de handel gaat boven alles —• het
is een prachtige jongen, gehoorzaam, vlijtig,
geschikt, ook vau edel bloed — koop hem,
zijn vader was een hoofdman, een aanzienlijk
en heldhaftig man."
üm den knaap te redden, betaalde do edele
(traaf wat de gruwzame slavenhandelaar eischte,
en beval hem nu zich dadelijk te verwijderen.
Toen de wilde pijniger reeds achter den heuvel
verdwenen was, de oudere knaap den siddereu-
deu broeder mo xl, insprak en de vrome Graaf
hem vriendelijk bij de hand nam — toen eerst
stond hij op en droogde zijne tranen.
Beide knapen gingeu spoedig daarna met den
-ocr page 51-
4<>
Graaf naar Europa eu werden in het vriendelijk
gezin van een predikant opgenomen, waar zij
onderricht werden eu deu heiligen doop ont-
vingen, en van daar bezochten zij dikv.erf de
stad, die in hunne nabijheid aan de Elbe lag.
Hoor! die naakten kleedt eu voedt,
Blinden \'t licht aanschouwen doet,
Die den slaaf in vrijheid zet.
Wasch ook mij van schuld en smet,
Laat Uw kruis, Uw stervenspijn,
\'t Keerpunt van mijn lijden zijn.
Een Zendingsschip.
Luc. 5 : 4. Steek af naar de diepte en werp uwc
netten uit om te vangen.
De zending, door den zaligen predikant Harms
te Hermansburg gesticht, is de jongste van alle
Duitsche evangelische zeudingsvereeuigingen en
ouder deze ook de eeuige, die een eigen zeudings-
schip heeft. Hoe is zij er aan gekomen?
Toen de eerste jongeliugeu, die in Hermans-
burg opgeleid waren, naar Afrika gezonden
zouden worden, kon men niet tot zekerheid komen
hoe de kostbare reis het goedkoopst zou kunnen
geschieden. Toen kwam in het begin van 1853
een vrome zeekapiteiu bij den predikant Harms.
Deze raadde hem aan, om een eigen schip te
-ocr page 52-
50
laten bouwen. dat ongeveer 8<>00 Thnlerkosten
zou. Wanneer hij nu maar tweemaal zooveel
jongelingen met de hen begeleidende helpers
uitzond, «au zou dit ook haast zooveel kosten.
Dat kwam den predikant goed voor. maar hij
deed nooit een stap, zonder dat hij met ernstig
gebed alle omstandigheden overwogen had en
zoo van den wil des Heeren zeker was; dan
gold vervolgens ook een levensspreuk bij hem:
» Liechtuit maakt de snelste loupers."
Dit woord, zegt Harms, dat den Hertog
Georg van Saksen nog op zijn sterfbed den
rechten weg gewezen heeft. lag mij in die dagen
zeer na aan het hart. Wat moest er gedaan
worden V Waar ik bij de menschen aangeklopt
had om een anderen weg te vinden. daar waren
de deuren gesloten : het plan was blijkbaar goed ,
het zou ter bevordering van Gods Koninkrijk
dienen. Maar rechtuit maakt de snelste loopers!
Ik bad vnriglijk tot den lleere en legde de zaak in
zijne handen. Omstreeks middernacht sprak ik in
myu stil vertrek zoo ernstig uit mijn vol hart,
dat ik bijna voor mijn eigen stem verschrikte;
»Nu voorwaarts in des Heeren Naam!"
De scheepstimmerman Berck, te Harburg,
nuni den bouw van het schip op zich. Op
>St. Michaëlis (1 Sept.) 1853 was het schip gereed
en lag in de haven. Maar wat kostte het?
Niet 8,000, maar 19,000 Thaler. Eu toch was
alles bijkans betaald. Eenvoudige landlieden
hadden 100, 300, ja 500 Thaler gebracht —
een vrome juffrouw vermaakte op haar sterfbed,
wat zij nog in hare mildheid voor het Godsrijk
-ocr page 53-
51
Overgehouden had, 3.000 Thaler aan den bouw
vau het zendingsschip; een christen-landeigenaar
Het zijn boscli voor dat doel kappen; uit Noord-
Amerika en Rusland kwam zelfs geld. zoodat
de predikant Harnis beschaamd muest zeggen:
»Ik heb dikwerf gebeden, maar nog meermalen
gedankt."
Het schip werd»Casdack"genoemd, naarde
koningin van het Moorenland, wier kamerheer
door Philippus gedoopt werd.
Zoo zat de »(.\'ani>.\\ck" op den 27 8ept. 1803
te Harburg aan deElbe, volledig uitgerust, op
den oever. Op dezen dag zou het schip tuiu
den eersten tocht worden gewijd. De menschen
stroomden in massa daarheen. Te 12 uur in
den middag kwamen met een extra-stoomboot
400 Hermansburgers niet hunnen predikant
Har nis.
Op het achterste gedeelte vau het schip was
een predikstoel ouder een verdek gebouwd. —
Horins beklom hem en noodigde de menigte
uit met Hem te zingen : » Alleen zij God iu den
hemel de eer." Toen las hij Matth. 8:2:5—27:
»Eu Jezus ging in het schip en zijne discipelen
volgden Hem. Kn ziet, daar kwam groote
storm, enz." Naar aanleiding vau dezen tekst
sprak hij nu 1) van het schip dat Noach bouwde
tegenover den moed der ongeloovige en spottende
wereld; 2) over het schip, waarin Jezus met zijne
discipelen ging, en 3) van het schip, dat te
Harburg in de haven op hoop ligt, ook ten spijt
van de ongeloovige en spottende wereld. Hij
had dikwerf aan bespotting blootgestaan. Ziet
-ocr page 54-
52
den dweependen predikant — heet het — midden
in de Luneburger lieide wil hij een schip
bouwen!" En het schip is gebouwd door \'s Heeren
wonderbiire genade! Ieder, zelfs de spotters,
werden ernstig ouder de toespraak. Daarop
werd de zegen over het schip afgebeden en toen
gezongen:
»Dankt nu allen God" —
en onder het zingen sloegen de timmerlieden
de kielen los, waarna de »<Jani)ace" langzaam
van den oever afgleed en de schuimende golven
het schip omspoelden.
Zulk een feest, zulk eene godsdienstoefening
had er nog nooit iu de haven plaats gehad.
Alles ging zonder eenige verstoring der orde;
al de in de nabijheid liggende schepen waren
feestelijk getooid met vlaggen en wimpels.
Op den 30 October daaraanvolgende ging het
schip de wijde zee in. Te Hermansburg hoorde
men er geruimeu tijd niets van. liceds liep er
een gerucht: »Het schip is verongelukt." De
predikant Harms zeide rustig: »Keut gij den
vader der leugen ? Het is de duivel, die zulk
een gerucht verspreidt. Gelooft het niet vóór
gij het iu \'t Zendingsblad leest." En daarin
heeft het — Gode zij dank — nog niet gestaan
tot op den hnidigen dag.
Dikwerf is er door dezen en genen gezegd,
dat het schip verongelukt was, maar nog vaart
het — wellicht ten spijt van de ongeloovigen —
lustig over en weer — een zwemmend kerkje
ter eere Gods!
-ocr page 55-
53
Een krijgsvloot zijt gij! koopren monden
En vuurge tongen voert gij aan:
Gij kunt het gruwelrijk der zonden
Met cherubijnen zwaard verslaan
Door deuren, eeuwen onbezweken,
Door rotsgemuurten zult gij breken,
Tot dat de laatste slagboom springt:
En in geen haven zult gij rusten,
Eer aan de verste wereldkusten
Het Hallel van Gods vrede klinkt!
Trekt, Helden, tot uw zegofeesten!
De Heiden smacht naar \'s Heeren heil.
Houdt goeden moed: Gods zeven Geesten
Zijn blazende in uw zwellend zeil!
En gij, die blijft, o zendt uw bede
Op vleuglen eener duive mede!
Hangt aan die vleuglen wat gij hebt,
Iets van uw goud, en heel uw harte....
Bezoek van een Duitschen zendings
directeur in Afrika.
2 Cor. 13 : 13. De genade van onzen lieer Jezus
Christus, de liefde Gods en de gemeenscha]) des
Heiligen Geest zij met u allen.
Tot ontvangst van den »lieven vader", zoo-
als de zendingsdirecteur in Afrika genoemd
wordt, was op de grens van het district cene
-ocr page 56-
54
talrijke gemeente verzameld, volwassenen en
kinderen. christenen en Heidenen, de zendelin-
gen vooraan. De zwarte kindereu hadden guir-
landes gemaakt, die zij hoog in de lucht lieten
waaien. terwijl zij uit den Hollandscheu psalm-
Inmdel zongen:
Loof, loof don Heer, mijn ziel! met alle krachten;
Verhef zijn nnnm , zoo groot, zoo heilig t\' achten:
Och of nu al, wat in mij is, Hem preez\'!
Daarop hegroette de Directeur de gemeente
in de Hollandsehe taal, en allen gingen naar
het zendingsstation. Op een heuvel, 10 minuten
er van verwijderd , stonden de ouden van dagen.
Zij waren te zwak . om hem. gelijk de anderen,
te gemoet te gaan. Zij wilden toch zoo gaarne
een eindweegs met hem gaan en naar het station
optrekken. Nog iets verder — dicht bij de
piaats — wachten hem de vrouwen en kinderen
der zendelingen. Nu is de trein volledig. Alles
zet zich thans in beweging, om de intrede in
het station te doen. Alleu, ook de Heidenen,
zonden: » Dankt nu allen God." Toen begonnen
de klokken te luiden en het kerkje met de
zindelijke huizen zagen spoedig den geliefden
man in hun midden.
Wat heeft hij vooreerst op het zendmgsstation
gedaan? Hij heeft eene oude Hottentotsche
vrouw, eene zieke moeder op haar kraukbed
bezocht. Deze hand lang gebeden: Laat mij
zoolang leven, dat ik den blieven vader" zie.
Haar gebed was alzoo verhoord.
-ocr page 57-
55
Toen vraagde hij: Zijn er tlinns menschen
op het station, die den doop begeerenV Ja,
was het antwoord. Er zijn er vier, die gaarne
belijdenis willen doen. Hij noodigde ze uit,
om \'s avonds in de school te komen, teu einde
dan in den Katechismus onderricht te worden.
Dat gebeurde. Het onderzoek had plaats en zij
koudeu gedoopt worden.
Dat geschiedde op den laatsten Zondag, dien
de eerwaardige man op het station doorbracht
in de Hainiddaggodsdieustoel\'eniug. Behalve de
vier volwassenen, werden er ook nog zes kinderen
gedoopt. dat waren tien zielen op een dag. De
vier volwassenen moesten in het midden der
gemeente nog eeuige vrugeu beantwoorden, en
zij beantwoordden ze best. Toen knielden de
grooten ueér, waarna de kleinen gebracht werden.
Zij waren allen in het wit gekleed, behalve een
jongeling, die een bonten rok aanhad.
Dat was een treilend gezicht — een plechtig
oogenblik. Tien zielen werden opgenomen in
het verbond der genade! En zoo giug het bezoek
van het eeue station naar het andere, tot zij
alle bezocht en begroet waren.
Nieuwe broeders, Jezus\' leden!
Ja, wij zijn nu lotgemeen;
Smelten w\' onze smeekgebeden
Voor elkaar dan ook ineen,
Eén in wensch, in hart en zin:
Bij "t geloof voegt broedermin.
-ocr page 58-
,v>
Gesprek van een leeraar met een Hei-
densch Koning.
Luk. 2 : 34, 35. En Simeon zegende hen, en zeidc
tot Maria zijne moeder: Zie, deze wordt gezet
tot een val en opstanding van velen in Israël, en
tot een leeken dat wedergesproken zal worden,
opdat de gedachten uit veler harten openbaar worden.
Leeraar. Ik ben tot u gekomen als de gezant
van een grooten Koning, om u zjjnboodschap
over to brengen; wilt gij haar hoorenV
Koning. Ik moet eerst hooren door wien gij
gezonden zijt.
L. Door den Koning des heelals. Eu ik ben
niet gekomen om bij u te wonen, uw land te
gebruiken, uw brood te eten, maar u dat zalig
noord te brengen, waardoor gij zalig kunt
worden.
K. Waarom loopen er zoovele geneesheeren
in het land bij de menschen, die niet ziek zijn
en geen geneesheer begeeren ? Ik heb de leeraars
niet geroepen en wil ze ook niet ontvangen.
L. Ik loop niet in uw land rond. maar ga,
waarheen God de lieer mij zendt, en nu beu
ik bij u, gelijk vroeger mijn zoon, dien gij
weggejaagd hebt. Mag ik weten aan welk mis-
drij\'f hij zich schuldig gemaakt had?
K. Kij had zich aan geen misdrijf schuldig
gemaakt, maar hij was gekomen om in mijn land
te wonen zonder mij te vragen en dat duld
ik niet.
-ocr page 59-
57
L. Ik deuk toch. dat hij vooraf gevraagd
zal hebbeu; maar mocht hij het hebben ver-
zuinul, dau beu ik hier om u te vragen: zal
ik u eeu audereu leeraar senden, om u eu uw
volk hot Evaugelie te brengen?
K. Ik moet eerst ileu leeraar zien, dien gij
mij zenden wilt.
L. Het is niet noodig, dat gij hem eerst
ziet. Gij zijt do overste van uw volk, en ik
ben over de leeraars gesteld. Als wij met ons
beiden overeenkomen, dan zal ik u een leeraar
zouden, die zoowel voor u als uw volk zeer
geschikt is.
K. Neen, ik moet hem eerst zien.
L. Ik merk, dat gij uitvluchten zoekt. Gij
wilt geen leeraar hebben. Hoor nu uit mijn
mond de boodschap van mijnen grooten Koning:
God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft,
en u alles scheukt wat u vreugde verschaffen
kan, ossen, schapen, geiten, meii\'s, koren,
wil ook, dat gij Hem daarvoor zult erkennen. Gij
hebt Hem niet erkend en daarom toornt Hij
over u. Maar zie, God de Heer wil Ziju
toorn afwenden en u niet straffen, gelijk gij en
uw volk het verdient. Hij wil u genadig ziju,
en daarom heeft Hij Zijnen Zoon gezonden,
opdat gij in Hem gelooft en door Hem behouden
zoudt worden. Hij heeft een Koninkrijk op-
gericht op aarde en nu laat Hij door Zijne ge-
zanten alle volkereu roepen en noodigen, dat
zij in Hem gelooven eu Hem gehoorzaam ziju.
Die deze roepstem opvolgt, wordt eeuwig ge-
lukkig.
4
-ocr page 60-
58
K. Dat is de oude geschiedenis. Wien hebt
gij gelukkig gemaakt? Hterft gij ook niet?
Wij allen zullen sterven en gij zult ook sterven.
Wh\' gaan niet van den weg onzer voorouders,
op dien weg willen wij sterven.
L. Ik bid, dat gij nog in tien tijd der ge-
nade wijs worden iuoogt. en dat de Heere u
tot dat einde zegenen zal.
K. Ik ben moe van spreken , ik heb u reeds
te lang aangehoord en ga thans eten.
Als liet golven veler zeeën
Ruiseli\' die klaagstem langs ons strand,
En beweeg ons met de weeën
Van liet arme Heidenland ! . . ..
Op, mijn volk, ter heirvaart op!
Hijseh de kruisvlag in den top!
Niet gerust eer al de waat\'ren
Als op Patinos \'t kruislied schaat\'ren!
Anna Judson.
Mare. 14 : 1 v.v. 7.\\] heeft gei\'.aan wat zij kun.
Boven in Amerika, in een der Vereenigde
Staten , in Mnssachussetts, ligt het stadje Brad-
fort. Daar leefde in het laatst der vorige eeuw
als een wilde roos in het dal de dochter van
rijke ouders, eeu lief\', vroolijk kind, Anna
Hussaltine genaamd. Zij had ecu onderneinenden
-ocr page 61-
59
geest cu wat zij zich voorgenomen had, moest
ten uitvoer gebracht worden. Zij was weetgierig
en begaafd, maakte in de school groote vorde-
ringeu en ieder kou vermoeden, dat zij niet
bestemd was om iu de eenzaamheid te bloeien
en te verkwijnen. Schoon zij iu de liefde der
menschen deelde en veel had van datgene wat
de wereld opleveren kan, ontbrak haar bij dat
alles het eeue noodige, een nieuw hart, een
hart dat den Heiland innig lief heeft. Hare
moeder waarschuwde haar voor de gebreken der
kindschheid: leugens, ongehoorzaamheid en on-
trouw. 7A] streefde er naar de kinderzonden
te vermijden, bad vlijtig des morgens en des
avouds, speelde niet op Zondag en twijfelde
er niet aan of zij zou daarmede den hemel wel
verdienen. Later toen zij als jouge dame naar
bals en concerten ging, en zich met lust aan
alle vermakeu overgaf, vergat zij het gebed en
Gods Woord, en zeide tot zich zelve: Gij zijt
oud genoeg om het bal te bezcekeu, en bijge-
volg zijt gij zeker te oud om de kindergebeden
nog op te zeggen. Op den eeuen dag ging zij
naar de kerk eu op deu anderen naar de danszaal.
Zij leefde als al de kindereu der wereld leven
en ervaarde van de werkingen des Geestes tot
in haar zestiende jaar zoo goed als niets.
Eens maakte zij zich op een Zondagmorgen
gereed om naar de kerk te gaan, eu daar zij veel
van pracht hield, eu het voor den Heere kostbare
sieraad , waarvau Petrus spreekt, niet kende,
had zij lang werk voor deu spiegel. Toeu zij
daarmede gereed was, ging zij nog een weinig
4*
-ocr page 62-
GO
bij de tafel zitten, omdat het nog wat te vroeg
was om ïmar de kerk te gaan. Tot tijdverdrijf
nam zij een boek in de hand, dat juist op tafel
lag, sloeg het open en las wat haar het eerst
voorkwam. De plaats die zij las was aldus:
>Een jong gemoed kan nooit ernstig genoeg
gewaarschuwd worden tegen de liefde der wereld,
want is het hart daarin eenmaal verstrikt, dan
wordt het daarvan niet weder ontdaan dan door
veel lijden, liet gebeurt echter dikwerf, dat
zulk een hart daarvan in het geheel niet weder
bevrijd wordt en eeuwig verloren gaat. Die in
wereldsche vermaken leeft is alrcede levend ge-
storven." Het trof haar als een bliksemstraal.
Haar ziel was gewond al.;of er een zwaard door-
gegaan wa3. Mat een onbeschrijflijken augst
ging Anna naar de kerk en met denzelfden augst
kwam zij weer thuis. Het hejtte in haar hart:
»Uw leven moet anders worden," maar zij kou
nog niet. Zij nam dat gewichtige boek weer in
handen: die woorden gingen haar weer door het
hart. Zij zonk op hare knieën en riej) den Heere
om bijstand aan en om een nieuw leven. Beslist
en zeker van de overwinning, staat zij op, gaat
ter school, hoort van een schitterend gezelschap
dat in die dagen in de stad optreden zou, be-
zweert met een Petrus-ijver, dat zij nooit de
uitnoodiging, om het bij te wonen, opvolgen
zou — maar zie, des avonds komt de uit-
jioodigiug; o ja, zij kampt, maar verliest den
Irijd: zij kan niet anders, zij moet gaan. Neen,
/.egt zij, ik wil niet weer zulke voornemens
opvatten, ik kan rm toch niet houden! Nu
-ocr page 63-
.il
trachtte zij do onrustige gedachten met geweld
zich uit het hoofd te verdrijven en stortte zich
met ijver in den stroom der genoegens. Zij deed
wat zij kon, maar waarlijk niet om den Heero
te eeren en te dienen. Maar nu greep de A1-
machtigc liefde haar krachtig aan en redde Anna
als een brandhout uit het vuur.
Onverwacht kwam een adem van goddelijk
leven in Bradfort. Men verzamelde zich om
Gods Woord, en stroomen des levenden waters
werden in de harten uitgegoten. Ook Anna
kwam en hare ure had geslagen. Als een
tweesnijdend zwaard trof haar het heilig Woord
Gods. Hare oogen werden geopend. Den rozen-
weg vol zang en vreugde erkeude zij als een
weg der ijdelheid en des verderfs. In den spiegel
van het goddelijk woord leerde zij zich kennen
als een arme verloren zondares, die de genade
en barmhartigheid van den Heiland dringend
noodig hoeft. Hare ouders verstonden haar niet,
en nu liop zij naar oen vrome tante, voor wie
zij haar bekommerd hart opende. Deze ver-
maande haar met moederlijke liefde, met geheel
haar ziel den Heiland te zoeken en de hand
der genade, die zich thans zichtbaar naar haar
uitstrekte, niet weder terug te stooten. Daartoe
was Anna nu ook vast besloten. Vele weken
hield zij zich in de eenzaamheid op, zat in
haar kamertje, bestudeerde met ernst de Schrift
en bad vurig. Nu kwamen er uren van heete aan-
vechting, maar zij bleef standvastig, totdat zij
tot het vaste geloofsvertrouwen kwam, dat Jezus
zondaars aanneemt en ook haar aangenomen
-ocr page 64-
62
bad. Die verlossende liefde was nu haar cenige
gedachte. » Wanneer de jeugd, schreef zij later,
zich onder hare verstrooiingen den Heiland voor
oogen schilderde, zooals Hij aan het kruis hing,
handen en voeten Van bloed druipend, Zijn hoofd
door doornen gewond, Zijn lichaam met geeselen
doorploegd, eu wanneer zij daarbij bedacht,
dat zij door haar zondig leven deze wouden op
nieuw opent, zoo zou zij smart hebben en om
genade biddeu voor hare ziel. O, mijn God,
laat mij nooit weer in gemeenschap treden met
de booze wereld, of\' in iets vreugde te hebben,
dan alleen in het volbrengen van Uwen heiligen
wil. Laat mij steeds den grooten dng, waarop
ik voor U zal verschijnen, in gedachtenis
houden. Laat mij altijd tot den Heiland aan
het kruis vluchten, en terwijl ik bij alle eigen-
gerechtigheid omkom, eenig en alleen op de
gerechtigheid van Uwen lieven Zoon bouwen!"
In 1806 werd zij tot het Avondmaal toegelaten.
Dit was voor haar een dag van zalige vreugde
en met een heilige gelofte verbond zij zich aan
den dienst van haren Heiland. Er was een
nieuwe geest, een nieuw leven in haar gekomen
en nu deed zij — als een andere Maria, die
de voeten van Jezus zalfde en afdroogde met
dé haren van haar hoofd — wat zij kon.
En\' wat heeft zij niet kunnen doen? Neen,
zij kon niet ledig aan de markt staan. Zij kou
voortaan niet voor zich zelve leven, maar moest
leven voor Dien, die voor haar gestorven en
opgestaan was. Daarom richtte zij een Zondag-
at hooi op. om de kinderen tot den Heiland te
-ocr page 65-
63
leiden, die gesproken heeft: »Laat do kinder-
kens tot Mi] komen, en verhindert ze niet:
want derzulken is het koninkrijk der hemelen."
Wie was zoo vlijtig en getrouw, zoo vroolijk
en gelukkig in dezen arbeid als zij! De vreeze
des Heeren was daarbij voor haar het beginsel
der wijsheid, en zij waakte.over de kinderharten,
overtuigd dat zij daarvan rekenschap geven moest.
Binnenkort zou zij evenwel tot zwaarder arbeid
worden geroepen.
VERVOLG.
Gen. 2 : 18. En God de Heere sprak: Het is
niet goed, dat de mensch alleen zij. Ik wil
hem een hulpe maken, die bij hem zij.
In den tijd toen Anna nog in haar eerste
liefde tot den Heiland stond, kwamen eenige
vrome mannen in haar vaderstad samen en be-
sloten zendelingen naar de arm3 Heidenen in
Birma te zenden. Onder de zendelingen, die in
den naam des Heeren naar Birma wilden gaan .
was ook een lieve, vrome jongeling, met name
Adoniram Juuson, student in de godgeleerdheid.
Zijne vrienden raadden hem aan om een ge-
loovige, godvruchtige echtgeuoote meê te nemen,
die dan de meisjes en vrouwen in Birma iu
Gods woord onderrichten kon. Judsou had Anna
leeren kennen en lief gekregen. Hij stelde haar
voor zijn vrouw te worden en hem op zijne
zendingsreizen te vergezellen. Dat was voor
haar een zware keuze: want zij deed aan zich
zelve de vraag: Ben ik sterk en vast genoeg
-ocr page 66-
64
om Jezus\' wil mijn vaderland, mijne ouders en
vrienden te verlaten V Kan ik om Jezus\' wil
ook alle gevaren op zee en in de Heidenwereld
verdragen? Kan ik mijn leven iu den dienst
des Heeren laten ? Zij wikte en woog met hei-
ligen ernst. »Ik tracht er naar, schreef zij,
mjj geheel en al aan mijnen God over te geven,
opdat Hij mij naar Zjjn welgevallen leide. Hij
beproeft nu mijn geloof en vertrouwen, terwjjl
Hij mij een donkere toekomst toont, opdat ik
door Zijne genade leer, mijn zelfzuchtigen en
trotschen geest te beheerschen en aan Zijnen
wil boven den mijne de voorkeur geef. Ik voel
het, Hem te dienen is vreugde en blijdschap.
Ik zou gaarne al mijne levensdagen daaraan
willen geven, als er ook maar een enkele ziel
door mijn dienst, als middel in Gods hand, be-
kcerd werd. Ja, ik heb den wil zooveel mogelyk
voor Hem te doen, al was het ook den verst
verwijderden Heiden het Evangelie te brengen!"
Na ernstig overwegen maakte de Heere haar
helder, dat zij gaan moest. Zij zeide: »Ik
wil liever naar Indië, naar de Heidenen gaan,
niettegenstaande de vele cu groote moeilijkheden,
die zich voor mij op den weg voordoen, dan in
mijn vaderland blijven. Het geloof in Jezus zal
mij kracht geven, alles, ook het zwaarste te
verdragen. Mijne hoop op Zijne almachtige
bescherming waarborgt mij den moed iu mijn
voornemen te kunnen volharden. Wanneer Hij
mij tot uitbreiding van Zijn rijk gebruiken wil,
zoo bekommer ik mij niet, in welken weg Hij
zulks wil doen."
-ocr page 67-
65
De verloofden werden op 8 Februari 1812 to
Bradfort getrouwd en ecnige dagen later ver-
lieten zij huis en vaderland, om naar Achter-
Indië te gaan. Het was geen gemakkelijke
weg. Weenende moest Anna z-ich losrukken
uit de armen harer geliefde ouders. broeders en
zusters. * Mijn hart bloedde, schreef zij. toen ik
al mijne dierbare betrekkingen moest verlaten,
en mijn vaderstad, waar ik den moedernaaiu
leerde stamelen, den drempel der wetenschap
betrad, de liefde der vrienden genoot, waar ik
eindelijk het kostbare bloed van mijnen lieven
Heiland liefkreeg en om de uitnemendheid der
kennis van Christus alle dingen schade leerde
achten. Vaarwel, gezegende vaderstad, nooit,
nooit zal ik u vergeten."
Hoe zwaar de weg was dien zij gaan moest,
zjj ging hem en kon hem gaan, gedrongen door
de liefde van Christus. Zoo kwam zij eindeljjk
in Iutliü, in het land waarvau de Engelsche re-
genten verklaard hadden, dat zij er liever een
leger bo:ize geesten, dan zendelingen zagen.
1 let was dan ook geen wonder, dat de regenten
hun volstrekt geen vrijheid wilden geven, om
aan wal te stappen, maar geboden aanstonds
weer naar hun vaderland terug te keeren.
Zij moesten vluchten naar oen eiland in den
Oceaan, vanwaar zij eindelijk naar Rauguu,
de groote havenstad van het Birmaausche rijk,
konden reizen.
Op den 15 Juli 1813 betraden zij den Bir-
maanschen bodem. En wat heeft Anna moeten
doorworstelen vóór zij in 1S2G haar moede hoofd
-ocr page 68-
66
let rust kon leggeu, en zeggen: » O, gelukkige
dag, op welken wij al onze vrienden wedervinden,
die thans in vele werelddeelen verstrooid zijn;
wij zulleu hen allen wedervinden in \'s Vaders
luis, waar geen scheiden meer is, waar al onze
ellende voorbij, al ons zuchten gestild en elke
traan van ous oog afgedroogd is! 0, zalige
ure, zalig oord, bij Hem te ziju, Hem gelijk
te zijn!" Met groote moeite leerde zij de taal
des volks, om het Evangelie bekend te maken.
En met welk een koude onverschilligheid werd
eerst de blijde boodschap der zaligheid van de
hand gewezen. Onze godsdienst is de beste voor
ons, en de uwe voor u. Na vier jaren kwani
er een hongerende naar het brood des levens.
»Hoe langen tijd heeft men noodig, ons den
godsdienst van Jezus te leeren ? Wat weet gij
van Jezus, was het antwoord. »Hij is de zoon
van God , die uit medelijdeu met ons, arme zon-
daren, in de wereld kwam, om voor ons te
lijden en te sterven." Het was haar en haren
man eene zaïijje vreugde deze ziel tot Jezus
gebracht te zien.
Toen zij met de andere zendelingen den keizer
van Birma een schoonen Bijbel overgaven, wierp
hij hem met de grootste onverschilligheid in
een hoek en zeide: Wat uwe heilige boeken
aangaat, moet gij weten, dat Z. M. ze niet
noodig heeft! Anna en haar man verheugden
zich echter in een kleine gemeente van 10 leden.
Weldra moest Anna tot herstel van gekaakte
gezondheid naar het vaderland terugkeeren. Zij
maakte van deze gelegenheid gebruik, om met
-ocr page 69-
61
kracht voor de zending te werken. Zij schreef
aan een predikant: »Gij moet meer hidden,
meer geveu, meer arbeiden , opdat het werk der
zending niet verdoove. In de Vereenigde Staten
moet ieder christen zooveel voor de bekeeriug
der heidenen trachten te doen, alsof\' dit werk
alleen van hem afhing. Ieder christen moet
zijn schuld en straf baarheid erkennen, wanneer
hij niet gedaan heeft wat iu zijne ïnischt was,
om het licht des Evangelies in de Heidenwereld
te verspreiden."
Na vele vreugde bij hare vrienden te hebben
gesmaakt, keerde zij, aanvankelijk hersteld,
naar het Birmaansche rijk terug, waar haar
man intusscheu met getrouwheid en vlijt voort-
werkte aan de uitbreiding van het Godsrijk.
De keizer had de zendelingen nogmaals oiitvau-
geu; zonder toorn vernam hij, dat eenigen van
zijne onderdanen christenen waren geworden en
beval hen in de hoofdstad te blijven. Judson
mocht Ook zijne vrouw daarheen brengen, toen
zij weer voet aan wal gezet had.
Maar hoe spoedig keerden de zaken! Er ont-
stond een oorlog tussehen den Birniaauschen vorst
en Engeland. En toen de oorlog tot nadeel van
den keizer uitviel, wreekte men zich op de
zendelingen, noemde hen verraders , mishandelde
hen en wierp hen in de gevangenis. Twintig
maanden lang verkeerden zij in bestendig levens-
gevaar en moesten erg lijden. Anna trachtte
zooveel iu haar was hun lijden te verzachten.
Nu eens ^ing zij vrijmoedig naar de bewinds-
Hodon en smeekte om verlichting voor de gevan-
-ocr page 70-
GS
genen, dan weder stemde zij de lagere ambtenaren
door geschenken tot meuschelijkheid. Eindelijk
werden zij vrijgelaten met den vrede tusscheu
Birma en Engeland. Een der vrijgelatenen
schreef: »Niemand, dan alleen Mevrouw Judson,
was middelijkerwijze de oorzaak van de wel-
sprekeude en nadrukkelijke vertoogen, waardoor
de regeering langzamerhand bewogen werd do
gestelde vredesvoorwaarden aan te nemen. Ieder,
die den onbuigzamen trotsch van het Birmaansche
Hof kende, hield de aanneming onmogelijk.
Het innig gevoel van erkentelijkheid dringt mij
en mijne medegevangenen , om deze beminnelijke
vrouw openlijk onzen dank toe te brengen.
Want ofschoon zij bijna twee mijlen van onze
gevangenis woonde en zeer zwak was, vergat
zjj eigen lijden eu zwakheid en bezocht ons byna
iederen dag, om te zien wat ons ontbrak eu
ons te helpen. Veel droeg zij bij tot verlichting
van onze ellende. Toen de regeeriug ons bijkans
verhongeren liet, was zij het die bestendig raad
en hulp verschafte. Wanneer onze gescheurde
kleederen onze ellende vermeerderden, kwam
zij te hulp. Als onze ongevoelige en hebzuchtige
pijnigers ons in den binnensten kerker wierpen,
was zij onze reddende Engel bij de ambtenaren
der regeeriug. Zij hield zoolang met bidden
vol, tot zij ons de blijde tijding van geheele
hevrijding of verlichting brengen kon." Dit
deed zij, maar hare lichaamskrachten werden
daardoor gebroken, eu toen haar man op reis
moest, om bij het sluiten van den vrede tegen-
woordig te zijn, voelde zij den dood naderen.
-ocr page 71-
69
»lk zal alleen sterven en mijn kind verlaten,
sprak zij , maar vermits liet Gods wil is, onder-
werp ik mij en vrees den dood niet." In den
ouderdom van 37 jaren ontsliep zij zacht en zalig
in den Heere, en werd op dezelfde plaats onder een
boom begraven, waar zij liet eerst den 13irmaan-
sclien bodem betreden had. Waar van de zending
in Birma gesproken wordt, zal ook haar naam
voor het Godsrijk met eere vermeld worden.
Drie maanden later werd Judsou\'s dochtertje,
Maria, hem ook door den dood ontrukt. De
eenzame vader schreef toen aan zijne vrienden:
»De dood spot met ons en verandert onze hoop
in teleurstelling. Gij schrikkelijk tiran, vrucht
en bondgenoot der zonde, ga voort! Uw tijd
zal ook komen, want de laatste vijand, die te
niet gedaan zal worden, is de dood. Dan zal
mijne verheerlijkte Anna, mijn zachte, blauw-
oogige Rozer en mijne kleine, teedere en lieve
Maria, dan zal mijn eerwaarde vader, dan zullen
wij allen aan de macht van dood en grafont-
rukt worden. Wanneer dan de kroon des levens
op onze hoofden zal blinken, en wij verzekerd
zijn, dat wij niet meer zullen sterven, dan
zullen de gewelven des hemels weerklinken van
de lofzangen, die wij den Heiland zullen toe-
brengen, die ons bemind en van zonden ge-
rcinigd heeft door zijn bloed."
Nooit kan \'t geloof te veel verwachten,
Des Heilands woorden zijn gewis;
\'t Faalt aardschen vrienden vaak aan krachten,
Maar nooit een vriend als Jezus is:
-ocr page 72-
70
Wat zou ooit Zijn macht beperken?
\'t Heelal staat onder Zijn gebied,
Wat Zijne liefde wil bewerken,
Ontzegt Hem Zijn vermogen niet.
Zending door huiselijke godsdienst-
oefening".
Luc. 19 : 9. lieden is dezen huize zaligheid gc-
schieil.
De zendeling Moffat kwam eeus op zijne reizeji
door Zuid-Afrika op eeu avond vermoeid bij de
woning van eeu Hollandschen kolonist en ver-
zocht aldaar \'s nachts te blijven, omdat in die
omtrek geen herberg was. Hij werd vriendelijk
opgenomen en verzorgd. Vóór hij zich ter ruste
begaf, stelde hij zijnen gastheer voor, om met
elkander nog eene godsdienstoefening te houden.
Dat stond den gastheer zeer goed aan. Er werd
eeu groote Hollandsche Bijbel op tafel gelegd
eu een lamp er bij gezet. De zendeling legde
den Bijbel voor zich, de gastheer zat aan zijne
rechter-, de vrouw aan zijne linkerzijde en
verder om de tafel heen de zoneu eu de dochters.
Nu was alles in orde en iedereen dacht, dat
de zendeling nu wel beginnen zou. Maar deze
scheen nog op iets te wachten.
De zendeling Moffat wist namelijk, dat zijn
gastheer een groot aantal Hotten totten in dienst
bad. Maar hij wist ook, dal de meeste llol-
-ocr page 73-
7!
landen deze zwarten lioiuleu als menschehjK
vee, liefst geloovende dat zij geene onsterfelijke
ziel hebben. Moffat wilde aan deze zwarte
menschen evenwel ook gaarne wat van den Heere
Jezus zeggen.
Toen Moffat dezen wensch te kennen gaf,
werd de Hollander toornig, en riep: » Wat.
de Hottentotteu V Deze honden zullen binnen-
komen? Toen sloeg Moffat bedroefd den Bijbel
open en las de plaats Matth. 15 : 27: Ja
Heere, doch ook de hondekens eteu van de
kruimeltjes die vallen van de tafel hunner heeren."
De gastheer hield zich stil. Moffat las de
woorden nog eens, en nog eens.
Toen stond de Hollander haastig op en riep:
»Houd n stil, ik kan dat niet langer verdragen,
roept de h....., hij wilde zeggeu van honden ,
maar kon niet, Hottentotteu !"
Dat geschiedde en spoedig was de kamer
met zwarte knechten en maagden gevuld, die
nu voor de eerste maal van de liefde van Christus
zouden hooren. Zij hoorden stil de prediking
van den zendeling aan, — zoo iets hadden zij
nog nooit gehoord.
Moffat vertrok den volgenden morgeu en
jaren later kwam hij daar nog eens weer. Een
Hottentotsche vrouw zag hem in de verte op
het veld aankomen. Zij richt zich op, ziet
naar den reiziger heen , laat de schop, waarmee
zij werkt, vallen, loopt toe, werpt zich voor hem
neer. omvat zijne knieën en begint overluid te
weenen. De zendeling wist niet wat dit bc-
teekeuen moest.
-ocr page 74-
72
Eindelijk vraagde de vrouw hem, of\' hjj zich
nog den avondgodsdienst in het huis van den
Holliiudschen boer herinneren kon. — Zij en
haar man waren daarbij tegenwoordig geweest,
het woord was hun diep iu het hart gevallen,
van dien dag aan hadden zij den Heere Jezus
gezocht en Hij had huu geuadiglijk hunne zonden
vergeven en nu hadden zij Hem, hunnen Heiland,
zoo lief, dat zij nu de gelukkigste menschen
op aarde waren.
Zingt des Hoogsten oer,
Opdat ieder leer\',
Hoe Hij heeracht alom
Over \'t Heidendom;
Hoe Hij van Zijn troon
Geeft Zijn rijksgeboön,
Daar het al voor bukt.
Edlen gansch verrukt,
Nu hun \'t godlijk licht
Straalt in \'t aangezicht,
Beelen in ons lot,
Eeren Abrams God.
Een zendeling onder de Heidenen.
I\'s. 22 : 23. Ik zal IVen naam mijnen broederen
vertellen.
Dalaua, een Kafferjongen, werd in het jaar
185(3 gedoopt. Zijn leeraar zeide van hem:
-ocr page 75-
73
» Door Jezus in het hart gegrepen , heeft hij zich
geheel uau zijnen Verlosser overgegeven en door
de genade des Heeren is hij een vruchtdragende
rank in den hemelscheu wjjnstok. Ootmoed,
bescheidenheid en de zachtheid der lammeren
van Jezus versieren zijn hart, terwijl de honger
en dorst naar Gods Woord, naar de gerechtigheid
en de ijver van de^ Heeren huis in hem toc-
nemeu. De wereld en hare heerlijkheid ver-
achtende, wandelen zijne voeten vaardig naar de
poorten van het hcmelsch Siou."
Daar hij goed met de Heilige Schrift bekend
was en vurige toespraken kon houden, werd hij
vooreerst tot onderwijzer der jeugd, vervolgeus
tot predikant ouder zijn volk aangosteld. Het
was in het bijzonder ziju doel, om de Heidenen,
die in de nabijheid van het zeudingsstation
woonden, op hunne kraaien (gehuchten) te
bezoeken.
Zoo kwam hij op een kraal en sprak met den
hoofdman over Gods Woord. Deze vraagde hem:
»Waarom zijt gij eigeulijk tot mij gekomen ?"
Dalana antwoordde: »lk ben gezonden, om
uwe harten op te wekken om God liei\'te hebben."
De hoofdman antwoordde: Wij kunnen onze
harten niet opendoen. Vóór u is er nog een
andere leeraar geweest en niet ecu van ons heeft
geloofd, dat God ons liefheeft." Dalana zeide:
Omgekeerd, gij hebt God niet lief!" >Gij ver-
vult ons met schrik, riep de zuster van den
hoofdman, zich in \'t gesprek mengende, Liat
ons met vrede, wat doet het er ook toe of wij
in onze zonden sterven."
0
-ocr page 76-
74
Dalana njng vertier naar een anderen kraal
en vond een ouden krijgsman, die hem met
trotschheid vertelde, dat hij op een veldtocht
vele menschen in een hol had doen stikken.
Dalana beschouwde die handelwijze als een God-
onteerende en lief\'delooze daad. Als het uwen
kinderen zoo eens gegaan ware, zondt gij n daar-
<>ver verblijden V Neen, zeide hij. Gedenkt er
dan aan , zeide Dalana, dat nwe handen bevlekt
zijn niet het bloed dier onschuldigen! Het is
nnodig voor u om den Deere te bidden, dat
Hij u oogen geve om te zien, dat het waar is
wat ik n gezegd heb, en verzoening der zonde
te ontvangen in het bloed van Jezus.
Op een anderen kraal groetten zijne landslieden
hem vriendelijk, en hij vraagde hen : Waarom
gaat gij niet naar de kerk, daar gij zoo in de
nabijheid van den leeraar woont V Het zal n
eens berouwen, als gij in den tijd, dien de
Meere u schenkt, uw eeuwig belang verwaarloost.
en Jezus niet smeekt zich over u te ontfermen.
De kaffer antwoordde: »Wij zijn verdwaalde
schapen ; wij erkennen . dat de leeraars gezanteu
des hemels zijn, zij gaan de geheele wereld door
met het Woord (ïods; maar wat mij betreft,
ik ben te oud om uit dat Boek onderwezen te
worden. dat is iets dat met de kinderen ge-
schioden kan." Dalana zeide: Het is goed,
mijn vriend, dat, wanneer nwe kinderen tot het
christendom willen overgaan, gij zulks toelaat,
maar wees bedacht op u zei ven, dat gij schuldig
zijt voor tïod van wejje nwe zonde. De kaffer
sprak: Jk beken. dat ik schuldig ben.
-ocr page 77-
f .<
Op een .\'liniëren kraal sprak hij met eeue vrouw,
eerst over aardsehe. daarna over de hemelsche
dingen. Weet gij, zeide hij, dat wij slechts
voor een korten tijd pelgrims op aarde zijn?
Wij allen zijn hier gelijk het water in onze
rivieren, dat zeer snel naar den Oceaan stroomt;
daarom haast u ! Zij antwoordde: O. hoe ge-
lukkig zijn degenen. die in de nabijheid van
ds Kerk wonen. Dalana antwoordde: Ja, hoe
gelukkig zijn zij. die den wil des Heeren doen.
Ik spreek tot u het Woord des Heeren, ofschoon
ik een zondaar beu. De vrouw zeide: Neen,
wij zijn zondaren. Moeten wij ons niet ver-
wonderen V Iemand van ons eigen volk predikt
ons reeds de woorden Gods.
Loof, loof den Heer, gij Heidendom;
Gij volkeu prijst zijn Naam alom.
Zijn goedheid is in nood en dood
Voor al Zijn volk oneindig groot.
Zijn waarheid wankelt nimmermeer;
Zingt, Hallelujah! zingt Ziju eer.
5*
-ocr page 78-
7ti
Kinderzendiug.
Ts. 8 : 2, 3. o, Hccrc, onze Hccrc! hoe heerlijk
is Uw naam op <le gansche aarde. Gij, die
Uwe Majesteit gesteld hebt boven de hemelen.
Uit den mond der kinderen en der zuigelingen
licht tiij sterkte gegrondvest, 0111 Uwer tegen-
partijen wil.
In Oost-ïndië — het land waar moeders hare
kinderen vergeten en zich over hare zonen niet
ontfermen, waar zij hare zuigelingen aan de
krokodillen opofferen en daarmede Gode een
dienst meenen te doen — had een zendeling een
school opgericht, oni de kinderen op Jezus te
wijzen. Velen kwamen , werden onderricht en
hoorden de blijde boodschap, dat de Heiland
in de wereld gekomen is en ook de kinderen
der Hindoes vriendelijk tot zich noodigt.
Eens lazen zij Matthetts 21. Toen zij aan het
22ste vers gekomen waren — »En al wat gij
zult begoeren in het gebed, geloovende zult gij
ontvangen" -— zeide deleeraar: »Deukt nu aan
die belofte, God heeft haar gegeven." (Jij allen
weet, dat uwe zonden den toom van God hebben
opgewekt. Ik wil u een goeden raad geven:
\'Knielt neder, laat uw gebed op deze belofte
steunen, en zegt aan den lieven God, dat gij
zondaren zijt, maar dat gij zoo gaarne vergeving
van schuld en nieuwe harten wilt hebben; dat
doze belofte n bemoedigd heeft tot Hein te bidden ,
dat Hij tt ui liet noodige moge geven. Bidt
-ocr page 79-
77
dit in den naam van den Heere Jezus, en Hij
zal u verliooreu."
Nadat de leeraar het schoolgebouw had ver-
laten, bleven nog eenige knapen en spraken
over hetgeen zij gehoord hadden. Eindelijk zeido
een van hen: »Ik zou toch, o zoo gaarne willen
weten, of deze belofte ook werkelijk waar is
voor ons, en of de lieve God aan ons ook geven
wil hetgeeu wij van Hein bidden. Wij willen
met ons drieëu om nieuwe harten bidden."
Zij werden het eens orn \'s morgens te zes uur
in de school te zulleu wezen. Het was nog
duister toen zij opstonden en zich kleedden, zelfs
nog toen zij in de school uederkuielden. Zij
stelden den Heere huuue begeerten voor en baden,
dat Hij huu mocht leeren op de rechte wijze
te bidden. Toen het licht werd vonden zij het
bedoelde Hoofdstuk in het Nieuwe Testament,
knielden toen weer neder en baden op kinderlijke
wijze, dat Hij Zijne belofte vervullen mocht.
Deze samenkomsten werden gedurende eenigen
tijd voortgezet. Toen kwam de leeraar eens
binnen en zag een der jongens weenen. Nu,
wat deert u, Jakob , vraagde hij , waarom schreit
gij? Nergens om, zeide hij, en ging ter zijde.
Nu, zeide de leoraar, de jongens schreien niet
om niets, wat smart ti? Een andere knaap,
Johan genaamd, zeide tot den leeraar: »Hij
weent niet van droefheid, maar van vreugde.
Gij hebt ons gezegd, dat de beloften Gods waar
zijn, en wij hebben Hem aangeroepen, of het
Hem behagen mocht ons nieuwe harten te geven,
en wij gevoelen nu,, dat Zijn Woord waarheid
-ocr page 80-
78
is, want, Hij heeft ons gegeven wat wij van Hem
gebeden hebben. Hij heeft ouze oude harten
uit ons weggenomen en ons nieuwe daarvoor
in de plaats gegeven, en daarom kunnen wij
het niet nalaten van vreugde te weenen." De
leeraar vraagde, waardoor zij wisten dat hunne
harten nieuw geworden waren ? O , zeiden zij,
dat weten wij hieraan, dat wij vroeger veel
liever wilden spelen dan bidden en nu liever
mogen bidden dan spelen.
Wij peinzen op Jezus, wij droomen van Hem
bij nacht en denken aan Hem gedurende den
dag, en alles wat wij van Hem wenschen, is,
om Hem meer lief te hebben eu ook anderen
daartoe te brengen, dat zij Hem lief hebben."
Dat beproefden zij nu ook werkelijk en spoedig
begonnen meer schoolkameraden te bidden en
bevonden, dat de belofte Gods waar is. Maar
toen dachten de knapen ook verder aan hunne
heidensche vrienden. Een van hen zeide eens tot
den leeraar: «Wanneer gij vrijheid geeft, dan
wil ik gaarne naar het naaste dorp gaan, om
mjjne vrienden van Jezus te vertellen. Ik zou
wel zeer ongaarne mijnen leeraar en onze school
verlaten, maar ik kan het niet uithouden hier
ter plaatse te blijven, zonder aan mijn volk
te zeggen, hoe zij zalig kunnen worden. De
leeraar zeide: Ga slechts voort, mijn lieve
jongen, voort met te bidden voor hen, maar
om alleen onder de Heidenen te gaan , daartoe zijt
•gij nog te jong." De knaap giug bedroefd weg.
Na eenige maanden kwam er eeu ander bij
hem en zeide met een bezorgd gelaat tot den
-ocr page 81-
79
leeraar: »Mijnheer, gij hebt gezegd, datJohau
te jong was, toen hij ev vau sprak om als zen-
deliug uit te gaan, doch ik heb geeu rust voor
miju gemoed. O, hoezeer verlang ik uit te gaan!
Mijne vrienden daar bidden afgodsbeelden aan.
Wanneer ik hun niets van den Heiland zeg,
hoe zullen zij dan zalig worden? Ik weet wel,
dat ik nog zeer onwetend ben, maar ik weet
ook, dat er voor zondaren een weg is om gered
te worden, en op dien weg wenseh ik niet geheel
mijn hart hen te wijzen. God zal mij helpen.
om hun dit te zeggen. Ik vrees, dat God mij
Zijn ongenoegen toonen zal. wanneer ik niet ga.
Nu, goed, zeide de zendeling, ik zal u niet
langer verhinderen, ga heen, en God moge
met u gaan en uwe pogingen zegenen. Kom
iederen dag, vóór gij vertrekt, bij mij, dan zal
ik u onderwijzen hoe men het aanleggen moet
om anderen te leeren.
Binnen korten tijd verlieten deze kinderen
hunnen geliefden leeraar en huntie school, om
hunnen Heideuseheu landslieden te verkondigen,
dat Jezus Christus de Heiland en Zaligmaker
is voor ieder, die oprecht tot Hem leert vluchten.
Waar kinderen zingen
Uit dankbaar gemoed,
Daar luistren Uods Ëng\'len;
Die zang is hun zoet.
Waar kinderen zingen
Hun Jezus tot eer.
Daar daalt met Zijn harpen
Gods Bnglenkoor neer.
-ocr page 82-
Sll
Zegen op getrouwen zending sar beid.
Mattli. 25 : 40. 10 : 42. Voorwaar zeg Ik u: wat
gij aan een van mijne minste broeders gedaan
hebt, dal hebt gij Mij gedaan. En zoo wie
cei^van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk
een beker koud water in den naam eens discipels,
voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins
verliezen.
De Engelsche predikant Green bood zicli bij het
Engelsen kerkelijk zendingsgenootschap aan, om
naar de Heidenen te gaan. Het bestuur meende
dat hij niet sterk genoeg was en nam hem
niet aan. Met een bedroefd hart nam hij een
predikantsplaats in Engeland aan en huwde.
Maar de voorliefde voor de zending liet hem
geen rust, en toen er een oproeping aan Enge-
lands theologen in de zendiugsbladen gedaan
werd, om op de zendingsvelden te arbeiden bood
hij zich opnieuw aan. Men meende dat hij
nog niet gezond genoeg was en nam hem niet
aan, en zoo ook voor de derde maal niet.
Evenwel geloofde Green niet dat hij daarmee
van zijne persoonlijke verplichting aan de zending
ontslagen was. Kan hij persoonlijk niet naar
de Heidenen gaan, om den stervenden zielen
het Evangelie der zaligheid te verkondigen, zoo
wilde hij toch minstens aan die Heidenen, die
jaarlijks uit de verre landen van het Oosten
met de schepen op de kusten van Engeland
kwamen, het Evangelie prediken; en kon hij zelf
-ocr page 83-
81
niet in de rij van arbeiders voor de zending iu
bet buitenland opgenomen worden, zoo wilde
hij ten minste plaatevervangers voor zich stollen.
Tii arvoor bood zich spoedig een welkome ge-
legenheid uan. Kr kwam namelijk in het begin
van Ï^ÖG een jonge Birmaan, vroeger een af-
godenclienaar, maar ouder do werkzaamheid van
een zendeling door den Heiligen Geest tnt er-
kentenis der waarheid gebracht, naar Engelaud,
om zich voor den dienst der zending onder zijne
heidenache landslieden te laten bekwamen. Het
comité van het zendingsgenootschap zocht hem
vooreerst in liet huis vau een ervaren geestelijke
te brengen. Daarvoor was niemand meer ge-
schikt en gereed dan de predikant Green. De
Birmaan kwam in het huisgezin van dien lieven
man en werd daar met alle liefde en wijsheid,
die de Heilige Geest schenkt, verzorgd en on-
derricht.
Twee van Green\'s kinderen speelden eens op
den rand vau een diep molenknnaal en vielen
— ik weet niet hoe — in het water, juist op
de plaats waar de sterke strooming van de beek
snel naar de molenschroef stroomde. Door Gods
genadige beschikking was de Birmaan juist in
de nabijheid; hij zag het dreigend gevaar waarin
de kinderen zich bevonden, en van ziju jeugd af
een goed zwemmer zijnde, sprong hij hen na
en redde hen uit het verschrikkelijke gevaar.
Kenige dagen later kwam Green in de ver-
gaderiug van het comité te Londen eu vertelde
de gebeurtenis. In de dagen des ouden testa-
ments — zoo eindigde hij — nam Obcd-Edom
-ocr page 84-
82
den tabernakel dus Hoeren in zijn huis op.
en de Heer zegende hem en geheel zijn kuis
[1 Saru. 6 : 11). Ik heb dezen dierbaren zen-
dingsarbeid in mijn hart en huis opgenomen.
eu de Heere heelt mij en mijn huis gezegend.
Indien dit uiet zoo geweest ware, duu zouden
er thans twee van mijne drie kinderen. die de
Heere ons gegeven heeft, in het graf rusten.
De zending is voor mij zelven eu mijn huis een
bron van den allerrijksten zegen geworden."
lii dezelfde vergadering waarin Green dit
sprak bracht hij ook vijf jongelingen tot het
comité als plaatsvervangers voor zich. Hij had
in zijne gemeente van elke gelegenheid gebruik
gemaakt. om het zeudingsbevel van den Heere
.lezus, alsook de behoefte der Heiden wereld eu
djn zendingsplicht aller christeneu zijnen toe-
hoorders op het hart te drukken, hij had te
huis iu zijn studeervertrek eu in het openbaar
niet opgehouden te biddeu. dat ook zijne ge-
meente haar deel tot het leger der zendingsar-
beiders bijdragen mocht, eu genoot eiudelijk
de vreugde een aantal jongelingen zich te zieu
aanmelden, die zich gewillig toonden om uit-
gerust te wordeu en naar de Heidenwereld te
gaan.
Hij koos er de bekwaamsten uit, onderwees
beu zelf met de grootste getrouwheid en stelde
ze toen aan het comité voor met de woorden:
»in Frankrijk en iu andere landen bestaat de
gewoonte, dat hij, die aan deu staat dienst-
plichtig is, een plaatsvervanger levert, zoo hij
zelf niet dienen kan. Hier ziju mijue plaats-
-ocr page 85-
8;<
vervangers, vermits ik zelf in den heiligen
krijg niet mede kan optrekken.*\'
Och Heer! geef thans Uw zegeningen!
0«\'h Heer! geef heil op dezen dag!
Och, dat men op deez\' eerstelingun
Ken rijken oogst van voorspoed zag!
Uittrekkende zendelingen.
Matth. 19 : 29. En zoo wie verlaten zal hebbeu
huizen, of broeders, of zusters, of vader, of
moeder, of vrouw, of kinderen, of akker, om
Mijns naams wil, die zal honderdvoud out-
vangen en het eeuwige leven beerven.
Het was in het jaar 1845 toen een aantal
boeren met vrouwen eu kindeven, met hunnen
leeraar vooraan, te Bremeu in zee staken. Deze
menscheu, uit de omstreken van Ansbach eu
Neurenberg, werden niet door deu nood tot de
reis in den vreemde gedrongen , — zij hadden
allen behoorlijk geuoeg om te leven; sommigen
onder hen waren zelfs rijk met aardsehe goederen
van den Hecre gezegend; maar zij hadden deu
Heere Jezus lief, kenden den nood der arme
Heidenen en wisten ook deu rechteu weg om
de Heidenen te helpen. Zij allen verkochten
hunne have en goedereu en trokken als zende-
lingen uit, niet om onder de Heidenen te pre-
diken . dat zou - wanneer God het gaf — htm
-ocr page 86-
84
predikant doe», maar oiu onder de Heidenen
als christenen te leven.
Zij hadden gedurende de reis mot vele moeie-
lijkheden te kampen. Zesmaal hadden zij storm
op zee; eens werd het schip door een ander
aangevaren, zoodat alles verloren scheen, zelfs
braken de pokken onder hen uit. God de Heer,
in wiens dienst zij waren . beschermde hen even-
wel , en op wonderbare wijze kwamen zij gelukkig
behouden te New-York aan. Met het gezang:
» Den hoogen God alleen zij eer" en het heilig
»Onze Vader" stapte de zendingsgemeente aan
land, en spoedig hadden zij in het Westen ,
waar nog Heidenen waren, de plaats hunner
bestemming bereikt. Zij kochten voor hun geld
landerijen en vee, bouwden zich huizen, out-
gonnen de velden, bouwdeu een pastorie, richtten
een kerk op, en zoo kwam op de grenzen tusscheu
het Heiden* en Chris toni and de zendingsgemeente
Frankenmoed tot stand. Omdat zij allen uit de
gemeente Middelfranken waren, gaven zij aan
de plaats den naam vau hun vaderland.
Het eerste wat zij tot heil van de Indianen
tot stand brachten, was de oprichting van een
Indiauen-school. Het vriendelijk voorkomen der
meuschen van Frankenmoed wekte spoedig het
vertrouwen bij de Indianen, en de een naden
ander zond zijue kinderen naar school. De
leeraar gaf met behulp van een taalman onder-
richt en menig zaadkorreltje viel er ook in het
hart vau volwassen Indianen. Op het Kerstfeest
vau het eerste jaar konden drie Heidenen vau
17 tot li\' jaren, twee broeders en een zuster,
-ocr page 87-
85
gedoopt worden. Weldra trok ook een aauzicu-
lijke Indiaausche familie naar Frankenmoed en
genoot hoe langer zoo meer den zegen, die vau
die christengemeente uitging.
Op een afstand van 12 uren van Frankenmoed
lag een Indiaansch dorp met ongeveer honderd
inwoners. De hoofdman er vau had Franken-
moed gezien , en zijn verlangen naar iets beters
geopenbaard. Hij kwam nu met het verz )ek
om hem en den zijnen een zendeling te zenden.
Toen trok in het jaar 1848 een zendeling, die
onzen predikant gevolgd was, naar de Indianen.
Men bouwde hem een huis , de Indianen sloegen
hunne hutten rondom dut huis op en men noemde
dat dorp Bethanië. Na een half jaar bracht
de hoofdman zijne kinderen en een neef. om
gedoopt te worden. Ve!e Indianen hoorden met
toenemende belangstelling Gods Woord en
spoedig werd er eene kieine Indiaausche ge-
meente gesticht, waarin de macht des Heiden-
doms gebroken was en Christus een gestalte had
verkregen.
Wie beschrijft de vreugde der zendelingen over
deze geredde zielen der Heidenen! Op, op,
wie kan, die neme deel aan deze zalige vrengde
en niemaud mag hem verhinderen!
Zij, die nooit van Jezus hoorden,
Heidnen, wild en woest van aard,
Ver in \'t Zuiden, ver in \'t Noorden,
Worden tot Gods Zoon vergaard:
Neger, Moor en Indiaan
Bidden ook den Heiland aan.
-ocr page 88-
SI\',
Christiaan Friederich Schwartz,
OK
een voortrefi\'elyk gedenkteeken der christelijke
liefde onder de Heidenen.
])an. 12 : 3. l)c leeraars nu zullen blinken, als
de i,\'laiis des uitspansels. c;i die er velen recht-
vaardigen. yelijU de sterren altoos en ceuwiglijk.
Christiaan Friedrich werd in het jaar 1726
op den 2üsten Oet. te Zoimenburg, in het
koninkrijk Pruisen, uit christelijke ouders ge-
horen eu vroom opgevoed. In de latijusche
school in zijn vaderstad en te Küstrin voor de
hoogeschool voorbereid, kwam hij in 174G op
de universiteit te Halle. Hier werd hij door den
geest, die van Franke en zijn weezengesticht
uitging, zoo machtig aangegrepen, dat hij tot
liet vaste besluit kwam, om geheel voor God
te leven. De tekst van zijn eerste preek was:
»Op Uw Woord, Heere! zal ik het net uit-
werpen." Het Woord des Heereu kwam ook
spoedig tot hem. He zendeling JSchulz kwam
te Halle, om er Tamulische schriften te laten
drukken , en dat gaf aanleiding voor Schwartz om
de Zuid-Indische taal te leeren. Zoo kwam do
gedachte aan den zeudingsarbeid ernstig in hem
op. Franke zocht ook juist nieuwe zendelingen
voor Indië. Na b;;komen verlof van zijn vader,
met afstand van zijne erfenis ten gunste van zijne
broeders en zusters en met afstand van de hem
-ocr page 89-
x7
opgedragen voordeelige predikautsplaats ging
hij in Sept. 1749 met twee helpers naar Kopen-
hngen. om daar in het predikambt bevestigd
te worden, reisde in December naar Londen en
in het begin van 1750 stak hij over de zee
naar Indië. Op den 30steu Juli kwamen zij
te Tranquebar. Kort daarna werd zijn schip
door de golven uiteengeslagen! Dat was voor
hem een duidelijke vingerwijzing Gods voor het
wcigelukken van zijn werk.
Met de jongste kinderen van de Tamulische
school begon hij eenvoudige catechetische oet\'e-
ningen. en met twee klassen van doopkandidaten
een nauwkeurig voorbereidend onderricht. Vier-
honderd zielen dergeneu die begeerden zalig Ie
worden door den naam van Jezus werden nog
datzelfde jaar ouder zijne leiding door den hei-
ligen doop aan de gemeente des Heereu toege-
voegd. Vervolgens begon hij te reizen door
geheel Zuid-Oost-Indië tot Ceilon naardeHin-
does en Mohamedanen. Daar zit en leert hij
mi eens onder de schaduw van een statigeu
Bauaanboom, dan onder een kleiue met palm-
boomsbladeren bedekte hut, nu eens op eeu
bank van gevlochten teenwerk. dan bij de zieken
in het hospitaal, dan eens weder bij de Brahminen
aan den oever van den heiligen vloed.
Door de bescherming des Almachtigen ont-
kwam hij herhaaldelijk aan groote gevaren. Toen
hij eens vóór het aanbreken van den dag op-
gestaan was en zich op een plaats nedergezet
had. waar een zeer vergiftige slang lag, deed
zij hem evenwel geen leed. Toen in 1772 het
-ocr page 90-
•>
kruitinagaziju ecuer vesting, waar hij woonde,
iu du lucht sprong, werd alles met puin en lijken
bezaaid, maar hij bleef met zijne eateeh is,uiten,
schoolkinderen en gemeenteleden volkomen on-
gedeerd.
Deze man won (luizende zielen voor Christus,
teedere kinderen eit ruwe soldaten, voorname
jongelingen cu grijsaards. Waar hij zich heen-
spoedde en ophield bracht hij troost en hulp
mede voor lichamelijke en geestelijke kranken
en verwonden. Te Tritscbinapoli beleefde hij
het dat eerst \'20, toen 30 soldaten het verbond
sloten, om zich oprecht aau Jezus over te geven.
En dezen werden door krankbezoek, bijzonder
door hunnen christelijken wandol tot een zeer
grooten zegen voor zijn zendingswerk onder de
Heidenen.
Een voorname Hindoe zeide zelfs na een lang
mondelijk onderhoud met Schwartz: •„<<ij zijt
een priester Gods voor alle volkeu!" Schwartz
moest zelfs de voogd worden voor een Iudiselien
vorsteuzoon en alzoo in den diep vervallen toe-
stand van den staat ingrijpen. Toen was hij
van den morgen tot den avond omringd van
ingeborenen van eiken rang, wier geschillen
hij beslissen moest, omringd van arme weduwen,
aau welke hij met spinnen en andere wc.rkza.un-
hedeu bezigheid gaf, van arme meisjes die
strikken maakten, terwijl hij haar onderricht
gaf en in haar de dankbaarste leerlingen vond.
Zoo was hij daar nog met kracht werkzaam in
het 70ste jaar van zijn leven. een van de zeld-
zaamste verschijnselen op \'t gebied der zending,
-ocr page 91-
89
oen duitsube eik iu het laud der palmbooineu.
Ziju pad werd van zelf altijd eenzamer, de oude,
geloovige vrienden waren naar huis gegaan, en
eeu gebrek aan zijn voet herinnerde hem zijn
luatsten gang. Hij is nooit getrouwd geweest,
en wilde ook, dat andere zendelingen, voorna-
nielijk in de eerste jaren van hunnen arbeid,
ongetrouwd zouden ziju. Eeue smartelijke ziekte,
die met voeteure] gepaard giug , maakte, ua eeue
ongesteldheid van o* maanden, een einde aan zijn
leven. Terwijl de omstanders het lied zongen:
»De Heer is ziju schild"\', stierf hij iu de armen
van een getrouwen en dankbaren zendingsvriend,
o» den loden Februari 1798, des morgens te
1 uren.
Een luid snikken vernam men in den tuin
achter zijn huis gelegen, toen zij, die daar
bijeengekomen wareu, hoorden, dat de »goede
Vader", zooals de Heidenen hem noemden, ge-
storren was. De prins, wiens voogd hij eens
geweest was, kwam om hem in de\' kist te zien
liggen, en liet in zijue residentiestad »voor den
overleden vader Scliwartz" eeu marmeren ge-
denkteekeu oprichten. Op een steen van grauiet,
gelegen iu de kapel van den zeudingstuiu, maakte
hij zelf een geschrift in Engelsche verzen, die
den lof van zijnen »vader" en den wensch om
zijner waardig te worden, vermeldeu. Nog in
latere jaren zocht hij, schoon zelf nog geen
christen zijnde, het aandenken aan den over-
leden zendeling Schwartz door goede en nuttige
inrichtingen voor de jeugd en de zieken te
eeren. Ook de Oost-Indische Compagnie richtte
6
-ocr page 92-
90
iu 1807 ileu patriarch der Indische Zending iu
de Marien kerk van bet fort St. Goorg te Madras
een gedenk teeken op.
Het kostelijkste gedenkteeken van zijne werk-
zaamkeid voor de Zuid-Indische zending is even-
wel de groote schare dergenen, die hij als een
middel in Gods haud, tot het leven iu Christus
geleid heeft.
• Waterstroomen wil Ik gieten",
Spreekt de Heer, »op \'t dorre land;
Koele bronnon zullen vlieten
Door \'t verschroeiend Oosterzand :
Waar nu Pelgrims smachtend gaan,
Zal een bof des Hoeren staan."
Heer der Heeren! boor ons staamlen,
Laat ons, vol van Uwen Geest,
Velen uit Uw volk verzaamlon
Tot Uw hemelscb bruiloftfeest!
Och, werd ook door ons aanschouwd,
Hoc G\' Uw Sion, Heer! herbouwt!
\'
-ocr page 93-
30EEBE &mmMM®,
g*t licht tit (U duisternis.
-ocr page 94-
-ocr page 95-
\'>:\'.
Karel de Groote en Wittekind.
Jcs. 60 : 3. En de Heidenen zullen tot Uw licht
gaan, en de koningen der aarde tot den glans,
die U is opgegaan.
Karel de Groote verwierf zich dezen bijnaam
door de zegerijke oorlogen die hij voerde en
waaronder die tegen de Saksers de merkwaardigste
is, omdat hij met de toetreding van dit volk
tot het christendom is geëindigd. De Saksers,
een wild volk tusscheu de Elbe, den Neder-Riju
en de Noordzee, bezield met eene onoverwiuue-
lijke vrijheidsliefde en zeer gehecht aan de va-
derlijko — heidensche — zeden en gewoonten,
haatten op bittere wijze de Franken en hunne
— christelijke — gebruikeu. Herhaalde ver-
woestingen richtten zij in Frankenland aan , en
keizer Karel kwam tot het besluit, zoowel om
aan zijne onderdanen rust te verschaften, alsook
om de Saksers tot het christendom te brengen,
hen, zoo mogelijk, geheel te onderwerpen. Hij
drong met een talrijk leger in hun land, be-
machtigde de vesting Ehresburg, gelegen in de
nabijheid van Paderborn, eene van de heilige
plaatsen der Saksers, waar de hoofdzetel was
van hunne goden en priesters, hunne afgods-
feesten en vergaderingen, en verwoestte de aldaar
in hooge vereering staande Irmenzuü, hoogst-
waarsckijnlijk een afgodsbeeld.
Ofschoon de Saksers daar verslagen waren ,
herstelden zij zich evenwel en vielen — tneii
-ocr page 96-
01
keizer Kavel in Italië den oorlog moest voeren —
ten tweedenrnalè in Frankenland. Tóen zij weer
onderworpen werden, bouwde Karel kerken ca
kloosters, en vermits vele Saksers zich lieten
doopen, geloofde hij, dat de rust nu voor altoos
verzekerd was. Maar de hertog van Sakseu,
Wittekind, was nog steeds achtergebleven. Zoo-
Vang deze heiden bleef en nan de spits der
Saksers stond, had Karel de Groote nog niets
tegen hen ten uitvoer gebracht. Nu was er
tegeu Kerstmis een wapenstilstand en Wittekind
zwierf rond aan de oevers der Elbe in de »a-
bijheid van het Frankische leger. Tóen kreeg
hij verlangen om eens te weten hoe de christenen
hun veel geprezen God vereerden. Op het
kerstfeest verkleedde Wittekind zich als bedelaar
en sloop bij het aanbreken van den morgen in
het Frankische leger. Ongekend ging hij door
de rijen der krijgslieden heen , die naar de gods-
dienstoefening gingen on kwam iu de kerk.
Moe geheel anders ging het daarbij toe dan bij
de heidensche afgodsfeesten! Er werden geene
paarden en runderen geslacht, maar keizer Karel
knielde ootmoedig met al zijne grooten voor
het altatir neer, om het gewijde sacrament te
ontvangen. Koorzangen prezen den gezegenden
nacht, waarin de Heer des hemels en der aarde
Zijnen Zoon gezonden had tot een Zaligmaker
van zondaren.
Wittekind werd zeer aangegrepen door het
indrukwekkende van den godsdienst der chris-
tenen. Zijne oogeu werden gevuld met tranen.
Stom van verbazing en in heilige stemming
-ocr page 97-
;»:.
vouwde hij zijtio handen. ITet was hem alsol
de geboren Heiland hem wenkte on zoidc: »Kom
tot Mij!" Hij wierp zich voor hot altaar neer,
en toen allen hem verbaasd omringden, riep
hij: »Ik ben Wïttekiud, de hertog der Saksers!
Doop ook mij, want ook ik begeer oen christen
te wezen als gij!".
Toen omarmde keizer Karel hem en een luid
gejubel klonk door het leger der Franken: want
deze één was hun meer waard dan tien ge-
wonnen veldslagen. 1 )o keizer hield hem hoog
in eere zoolang hij leefde, en vereerde hem een
nieuw wapeusehild, terwijl hij het zwarte paard
zonder teugel on gebit, dat Wittekind tot nog
toe iu zijn schild gevoerd had, in wit veran-
derde, tot een teeken van de oprechtheid zijns
gelooft en zijner nieuwe geboorto uit God.
Ook bekleedde Karel bij den doop van Witte-
kind de plaats van peetoom en deze is niet
alleen onverbrekelijk getrouw aan het christendom
gebleven, maar is daarvan ook een ijverig be-
vorderaar geworden. De meeste Saksers volgden
zijn voorbeeld. Het werd vrede en overal
plantten do naar huis keerende priesters het
kruis van Christus.
Al de Heid\'ncn door Uw handen
Voortgebracht, in alle landen,
Zullen tot U konion, Heer!
Bukken voor Uw aanschijn neer,
En Uw\' naam ter eere leven;
Gij zijt groot en hoogverhevon;
Gij doet duizend wonderheèn;
Gij zijt God, ja Gij alleen.
-ocr page 98-
Hi
De bekeering van Cadwin, den koning
der Angelen.
Ps. 12G : I, 2i Als de Ileere de gevangenen Sions
/
                                  wederbraclit, waren wij gelijk degenen die
droonien. Toen wctd onze mond vervuld niet
lachen, en onze tonge met gejuich: toen zeide
men onder de Heidenen: De Ilcere heeft
gioote dingen aan deze gedaan.
Het gebeurde op wonderbare wijze, dat (\'adwin,
koning der Augelen. in Engeland in het begin
der zevende eeuw christen werd. Zijne gemalin
was Aethelberge, eeno dochter van den koning
Aethelbert van Kent. Zij w.is eenc christin gelijk
ook haar vader cu had den christelijken bisschop
Panlinus medegebracht naar het hof van haren
gemaal, om hem met ernst en liefde de waarhe-
den van het christendom nit te leggen, teneinde
hij een christen mocht worden. Cadwin had
er eensdeels wel geneigdheid toe, maar kon toch
tot geen beslistheid komen. Wat bracht hem
tot beslissing? In vroegere jaren had hij voor
koning Aethelbert moeten vluchten en had on-
derweg in de nachtelijke \'stilte zijn hoofd op
een steen neergelegd om te rosten evenals Jakob
te Lnz. Toen was het hem als zag hij een onbe-
kend wezen tot zich naderen, dat hem vriendelijk
groette en zeide: Ik weet wie gij zijt, waarom
gij treurt en dat gij naar Redwald wilt vluchten.
Wat geeft gij liem tot loon . die n bij hem eene
goede opname bezorgt? Cadwin zeide: alles
-ocr page 99-
!>7
vat ik maar heb en geven kan. Deonlickende
ging voort: Wanneer hij u nu voorzegt, dit
al uwe vijanden u onderworpen zullen worden,
dat gij uwen vaderlijken troon weder herwinnen
on a!!c koningen van Engeland iu macht o ver-
treffen zult ... V Ik zou hem voor die goede
boodschap naar mijne krachten beloouén, zeido
Oadwin. Toen sprak de onbekende ten derde-
male: Maar wanneer hij u een beteren weg
tot uw heil en leven voorstelde dan door uwe
vaderen betreden is. zoudt gij hem dan ook
volgen? De koning zeide: Zulk een man zou
ik in alles ter wille zijn. Toen legde de onbe-
kende de hand op zijn hoofd en sprak: Wauueer
alles wat ik u gezegd heb geschied is, herinner
u dan wat wij hier gesproken hebben en haast
n dan te vervullen wat gij beloofd hebt. Daarna
was de onbekende verdwenen. De onbekende,
die zich ook niet bekend maakte , was l\'aulinus.
Toen de koning nu eens in een donkeren
nacht alleen in een vertrek was , peinzende of
hij het Heidendom afzweren zou, kwam l\'aulinus
ongemerkt bij hem en legde hem de hand op
het hoofd. De koning kende hem niet en viel
sidderend aan zijne voeten. Toen hief Paulinua
hem vriendelijk op en sprak: zie, gij zijt gered
uit de handen uwer vijanden, gij hebt het rijk
behouden, dat gij zoo ernstig begeordet. Her-
inuer u nu wat gij beloofd hebt. De Uod die
u van tijdelijk lijden bevrijd heeft, wil u ook
van het eeuwig verderf verlossen en n zalig
maken. Zweer uw Heidendom af en bid God
om vergeving uwer zonde. De koning beloofde
-ocr page 100-
98
het, maar wilde er eerst nog gaarne over spreken
nut zijue vrienden en de vorsten des volks. Hij
riep de edelen van Northnmberhuul samen en
maakte hen met zijne begeerte bekend. Toen
stond vooreerst de beidenscbe opperpriester Coifi
op en sprak: Wie heeft onze oude afgoden
ijveriger gediend dan ik? Toch zijn er velen
die grootere geschenken en hoogere waardigheden
van u, o koning, ontvangen hebben dan ik.
Indien onze goden iets vermochten dan zou dat
niet geschied zijn. Wij willen de nieuwe leer
hooreu.
Toen verkondigde Paulinns hun den weg des
behouds, en God gaf genade dat er velen door
de prediking voor zijn rijk werden gewonnen.
Coifi besteeg des koniugs paard, nam des koniugs
wapen en reed naar den grooten afgodstempel
in de stad York. Hij wierp den lans tegen
den tempel en gaf toen aan zijne volgelingen
last dezen in brand te steken. Zoo viel de tempel
en het Heidendom ging in Northumberlaud te
niet. God gaf genade aan den koning Cadwiu.
«n aan ziju rijk zulk een vasten vrede, dat men
spreekwoordelijk zeide, dat ouder zijne regeering
eene vrouw met haren zuigeling veilig van de
eeue zee naar de andere kou trekken. Ook
liet de koning bronnen bij de wegen graven en
bekers voor de reizigers er bij haugen. Niemand
nam ze weg, want er was vrede in Cadwin\'s
rijk.
Dan zal, na zooveel gunstbewijzen,
\'t Gezegend Heidendom
-ocr page 101-
90
\'t Geluk vim dozen koning prijzen,
Die Davids troon beklom.
Geloofd zij God. dat eeuwig wezen,
Bekleed met mogendheên,
De Heer, in Israël geprezen,
Doet wond\'ren, Hij alleen.
De eerste Christenen te Stettin.
Handel. 18 : 9, 10. Zijt niet bevreesd, maar spreek
en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand
zal de hand aan u leggen, om u kwaad te doen:
want Ik heb veel volks in deze stad.
De heidensche Pommorscheu deden dikwerf
strooptochten in de naburige landen eu keerden
dan met een rijken buit naar huis terug. Zoo
voerden zij ook eens eene christelijke jonkvrouw
als slavin mede. Het was voor de arme jonk-
vrouw — Beata heette zij — een verschrikkelijke
dag, toen zij van de rooverbende overvallen en
met vliegende haast uit haars vaders huis gerukt
werd, waarin God woonde en de liefde do harten
samenbond.
De jonkvrouw liet het hoofd op den boezem
zinken en zweeg. Haar hart verhief zich tot
den Heiland: »Heere God! Gij zijt altijd mijne
toevlucht en sterkte. Ik bleef steeds bij U!
Al voerden zij mij naar de hel, Gij zijt bij mij ,
Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij."
Beata werd overgebracht naar Stettin, de
-ocr page 102-
ll)()
voornaamste zetel van tien l\'ommerschen afgoden-
dienst en viel als buit ten deel aan een rijk,
aanzienlijk man. Hier leefde, diende en leed
zij als cene dienstmaagd des Hoeven, en haar
rechtschapen handel oefende zulk eeu \\velda-
digeu invloed uit oj) haren heer, dat hij zich
met haar in het huwelijk verbond.
A\\ at zij gevoelde toen zij aan een Heiden do
hand tot het huwelijk reikte, weet alleen do
kenner des harten, die besloot door donkere
wegen zijne dienstmaagd te zegenen en haar
tot een zegen voor vele andereu te stellen.
Beata had van haren echtgenoot het streng
bevel gekregen om niemand met haar geloof
bekend te maken en daarvan uiets te spreken.
Dat had zij onder inwendig zwaren kamp eeuige
jaren volgehouden, ofschoon haar het hart daarbij
soms scheen te zullen breken. Evenwel predikte
zij ook zwijgend luide de deugden Desgenen die
haar verlost had. Zij werd niet vroolijk. Gij
mist de gemeenschap met de kinderen Gods,
zeide zij tot zich zelve, gij mist het heilig sa-
crameiit. Daarenboven drukte het zware schuld-
gevoel op hare ziel, dat zij had gezwegen van
Hein, dien hare ziel zoo liefhad, vau Christus.
Het was op deu avond van eeu Goedeu Vrijdag,
dat wij Beata knielend en weenend iu haar
kamertje vinden. Haar echtgenoot had op dezen
dag een feest gegeven. De stemmen der gasten ,
de zondige gesprekken klonken ver. Beata\'s
hart was op Golgotha en zuchtte: »Och mocht
ik mijn leven aan uw kruis laten, Heere Jezus,
hoe wèl sou het mij zijn!" Zij weende immer
-ocr page 103-
101
meer nieuwe tranen. Nevens luuir sliepen lmre
beide zoueu, die God haar geschonken had.
Waarom hebt gij uwen kinderen nog niets van
uwen Heiland gezegd V klonk het in haar hart.
Gij zijt deu meusehen meer gehoorzaam geweest
dan Gode. Wanneer uwe kinderen heden stierven,
waar kwamen zij dan V En wie zou de schuld
dragen ?
Het was haar als rustte de smartelijke aanblik
van haren lieven Gekruisigde op haar, alsof Hij
haar toesprak: o Gij kleingeloovigo, meent gij
dat Ik geene macht heb u te beschermen tegeu
uwen echtgenoot\'? Wie Mij belijdt voor de
menscheu, dien zal Ik ook belijden voor mijnen
Vader die iu de hemelen is!
Het was een ernstige en hoog heilige nacht
voor Beatu, de nacht van deu Goeden Vrijdag
tot deu grooten Habbath. Zij belootde deu Heere
ernstig, om het verzuimde zoo veel in haar was
te herstellen. Zij bereidde er zich op voor om
haren kinderen te openbaren, dat zij eeue christin
was, en haren Heiland deu meusehen verkondigen
moest. Maar vóór zij er meê begon nam de
vader de zonen meê op reis. Toen hij terug-
keerde kwam Otto, de Bisschop van Hamberg,
de apostel der Pommeren omstreeks het jaar
1123 naar Stettiu, om aan de heideusche inwoners
Christus den gekruisigde te verkondigen. Met
gloeienden ijver, met opofferende liefde en met
geduld was deze voortreffelijke man onder hen
werkzaam.
Beata verheugde zich, maar met beving. De
Heidenen wilden niets hooren van den God der
-ocr page 104-
10J
christenen, cii het meest vijandig tegen ilcu
prediker der waarheid was de echtgenoot van
Beata. o Hoe gaarue zou zij naar den Bisschop
geijld ziju om haar heilhegeerig hart in gemeeu-
schappelijk gebed te versterken. Maar zij waagde
het niet om tegen het bevel van haren eehtgenoot
te handelen. Des ter vuriger waren hare ge-
beden bij nacht en bij dag en zooveel te driu-
gender hare voorbedeu voor hare zonen, die
zij — door meuseluuvrees beheersekt — den
Heiland uog niet had durven verkondigen. Toen
gebeurde het dat haar man ecue verre reis moest
doen en laugen tijd afwezig was.
Nu waagde Beata het om ua laugen strijd
den Bisschop Otto op te zoeken, o Hoe juichte
hare ziel bij de gedachte, om ua zulk eene lange
ontbering uog eens deel te mogen nemen aau
de dierbare godsdienstoefening. Zij treedt in de
stille zaal, waarin eeu kleine schare vau heil-
begeerijn; zielen zich rondom hareu herder ver-
zameld had. I loc zalig wordt het haar om het
hart in deze heilige stilte, waar Jezus Christus
woont eu werkt! Zij waagt het nauwelijks de
oogeu op te heffen, tocli doet zij het eindelijk
op schuchtere wijze, eu wat ziet zij V Twee
jongelingen in witte kleediug, zooals de uieuw
gedoopten droegen, eu dat waren — hare zonen!
Daar beefde het moederhart van zalige vreugde
en verrukking tot in de diepste diepten: het
was haar alsof haar hart wegsmolt eu zij stortte
bijkans ter neer ouder de overmaat van vreugde.
Do zonen, gedreven door eeu wonderbaar ver-
laugeu, hadden Bisschop Otto opgezocht: hij
-ocr page 105-
103
had hun het Evangelie verkondigd en overcen-
komstig hunnen wensch hen in de kerk van
Christus opgenomen! Zoo waren de vurige
bedeu van Beata verhoord!
Toen de jongelingen hunne moeder zagen,
werden zij zeer verschrikt: zij waren heimelijk
tot het christendom overgegaan, achtten hare
moeder als een voorbeeld in liet zedelijke, toch
eeue Heidiu en vreesden tegenwerpingen. Maar
Beata hief hare handen omhoog en sprak luid
weeueude: »Ik dank U, Heere Jezus, dat ik
alzoo mijne soneu zie!" Toen omarmde zij de
jongelingen en kuste hen. De bisschop Otto
sprak biddend den lüoden Psalm over hen uit
en dankte den lleere met een zeer bewogen
gemoed.
Van dat uur was Beata als omgekeerd. De
vrees was geweken, de geloofsmoed had haar
hart vervuld. Zij verzamelde alle huisgeuooten
om zich heen, beleed dat zij en hare zonen
christenen waren en noodigde allen dringend
uit zich haastig tot Christus te wenden, om
zijn heil deelachtig te worden en zich dan te
laten doopen.
Toen kwam haar man — het was op een
Zondag-morgen — na lange afwezigheid onver-
wacht te huis. Vrouw en kinderen ijlden hem
te gemoet en omarmden hem met bijzondere
teederheid. Het trof den man: Want het was
zoo feestelijk in huis, zoo stil, allen in feest-
gewaad. Wat is dit, wat hebt gij heden voor
eeu feest, vraagde de man.
Het oogeublik waarop Beata zich met God
-ocr page 106-
101
voorbereid luul was gekomen: eenvoudig eu
gel rouw beleed zij wat met haar eu hare zonen
voorgevallen was, en bad haren echtgenoot niet
toornig te worden, maar zich als zij tot Jezus
te wenden.
Ook de zoncu legden ecne heerlijke belijdenis
af en vreesden niet voor de fonkelende oogen
en de gebalde vuisten des vaders. Zij deden
niet hnuuü moeder stil hunnen arbeid, zij vloekten
niet eu streden niet; zij waren gehoorzaam en
vroolijk en vervuld met liefde jegens den vader.
Dat beviel hem heel goed. En toen het weer
Goede Vrijdag werd, had hij zich niet vrouw
eu kinderen voor het kruis van Christus gebogen
en bracht hem de tranen van de vreugde dor
dankbaarheid tot loon voor Zijne sniarto.
Goddelijke liefdekoorden
Trekken ben naar Jezus heen:
Maken uit verschillende oorden,
Wie ze ook zijn, een wet tot een,
Eén in Heer, geloof en doop.
Eén in keuze, liefd\' en hoop.
-ocr page 107-
105
Het volk der Kareneu.
Matth. 4 : iö. Het volk, dat in duisternis znt
heeft een groot licht gezien; en dengenen, die
zaten in het land en schaduwe des doods, dcn-
zelven is een licht opgegaan.
De Kareneu zijn in de landen <lcr hoogvlakte
van Tibet over Assam en Birma tot de Indische
zee, dan van do Zuidwestelijke provincie van
China tot Bengalen onder verschillende namen
verspreid en van liet naburig volk, de Mongolen,
volkomen onderscheiden. Zij houden hun cigeir
stam voor den oudste en meest uitgebreide van
het menschelijk geslacht. Twee honderd jaren
lang hebben de Europeanen deze kusten bezocht
cu op den zeeboezem van Martaban handel ge-
dreven. Even lang zijn de Jezuïtische zen-
deliugcn in Birma geweest en toch was er niets
van aan het licht gekomen, dat eeue zoodanige
natie als de Kareneu in groote menigte in het
binnenland woonde. Zij woonden ver van de
steden, vermeden allen omgang met buiton-
lauders en bleven onopgemerkt. Sinds 10 jaren
zijn zij ons eerst bekend geworden. Wellicht
is er geeu heidensch volk door merkwaardiger
en meer buitengewone voorbereidingen voor de
prediking van het Evangelie ontvankelijk ge-
maakt dan dit volk. Oude, onder dat volk
verspreide, voorspclliiigeu. Irer-«$n mle.sprewken,
zoowel als staatkundige mocilifïhoden. baanden
den «eg voor bel woord der waarheid.
7
-ocr page 108-
10Ü
Sinds 1829, toen de zendeling Boortman hunne
dorpen begon te bezoeken, die meest uit een
huis bestaan, dat als een kazerne gebouwd en
lang genoeg is om 30—80 huisgezinnen op te
nemen — sinds dien tijd werd een heerlijk werk
onder de Karenen tot stand gebracht, zooals de
zendingsgeschiedenis er nauwlijks een ander kent.
De heidensche zangers van dit volk zongen van
de schepping, van den val, van den zondvloed,
van Babel en de verstrooiing der volken over
de aarde. Hunne zedespreukeu klonken even
alsof een Apostel hen had onderwezen, en over
het donkere volksleven schenen heldere lichten
der hope. Zij zeggen: »o kindereu en klein-
kinderen, van oude tijden af beminde God de
natie der Karenen boven alle andere volken,
maar zij overtraden Zijn bevel en tengevolge
hunner overtredingen lijden wij nu zoo. Wijl
God ons vervloekt heeft, daarom verkeeren wij
in onze tegenwoordige ellende en hebben wij geene
boeken. Maar God zal zi$h weder over ons
ontfermen en zal ons weer meer dan alle andere
volken beminnen. God zal ons weder redden.
Omdat wij op de taal des satans acht gaven,
lijden wij."
»Op den bepaalden tijd — heet het — zal
God komen, de verstorven hoornen zullen weder
uitbotten en bloeien. Wanneer de bepaalde tijd
komt, zal God zich openbaren: de dorre hoornen
zullen weder uitspruiten en groen worden en
vrucht dragen." In een hunner liederen zingen
zij van de wederkomst Gods tot hen in hecr-
ljjkheid. Maar zij weten ook van «en komen
-ocr page 109-
lil?
Gods in nederigheid. Daarvan zeggen zij: »ö
kindereu en kleinkinderen, eer God komt, zal
de Satan komen, om de mensclieu te verleiden ,
en. om ze te verleiden zal hij verschijnen in
prachtige kleederen en met een glanzend gewaad.
Kinderen en kleinkinderen volgt hem niet! Na
den Satan zal Een komen, die nauwelijks klec-
dereu genoeg heeft om zich te dekken, o Volgt
Hem! God zal ons weer redden! Hij heeft
ons tweemaal gered en zijn jongste zoon zal
bekwaam zijn ons nog eenmaal te redden." (iods
jongste zoon, zeggen zij, zal koning zijn over
de Karenen, en in Zijn rijk zal het geluk geen
einde hebben. Zij bidden God om zijne komst.
dien zij als den Eeuwigen, Almachtigcn, A1-
weteudeu en Alomtegenwoordigen Schepper aller
dingen prijzen en doen roerende gebeden, o Heer!
wij hebben ellende guhad van geslacht tot ge-
slacht , heb medelijden en ontferm U over ons!
De Faleïsche koningen hadden hun geslacht en
hunnen tijd, de Birmaansche hadden hunnen
tijd, de Siameesche hadden hunnen tijd eu de
vreemde koningen hadden hunnen tijd; het volk
der Karenen is overgebleven. Laat onze koning
komen, o Heer! dien wij ceren, aan wien wij
onze lofzangen wijden, laat ons wonen in de
groote stad, in de hooge burcht, in het gouden
paleis. Heb medelijden mat ons en verhoor ons ,
o Heer! Laat onze koning komen, en laat
die stad, die burcht, die groote stad, die zil-
veren burcht, die nieuwe stad, dat paleis, het
slot des grooten konings tot ons allen komen.
Erbarm u onzer, o groote <Jod!"
7*
-ocr page 110-
108
Toen nu in don oorlog met Birma de»witte
Treemdelingen" in het land kwamen, werden de
Karenen vroolgk te moede. Er is een sage onder
hen die zegt, dat hun volk oorspronkelijk een
huisgezin is geweest waarin zeven broeders waren;
de kinderen van den jongstcn broeder waren
blanke menschen. Van deze blanke vreemde-
lingen zingen zij in ecu lied:
• De Zonen Gods, de blanke vreemdelingen
Ontvingen de woorden van God.
De blanke vreemdelingen, kinderen van God
Ontvingen \'si leuren woorden, van oude tijden af."
Dezen waren bekwaam, zeiden zij, in de ge-
meenschap Gods te blijven. Door licn hoopten
zij ook weder de boekeu to verkrijge7i, die, naar
hunne overlevering, hunne vaders van oude tijden
af gehad , maar verloren hadden. »Kinderen en
kleinkinderen, de boekeu der Karcucn zullen
nog komen. Wanneer hunne hoeken komen,
zullen wij gelukzaligheid verkrijgen." Met innig
verlaugeude blikken hadden zij sinds lang op de
zee gestaard, want van hunne voorvaderen was
hun gezegd: v Kinderen en kleinkinderen! komt
het over land, weent! komt het over water,
lacht!" Na zoodanige voorafgaande onder\\vij-
ziugen en voorbereidingen van goddelijke barm-
hartigheid , die voor ieder volk zijn heilsuur laat
slaan, kunnen wij ons niet verwonderen, dat
de Karenen de Engelscheu als reddende Engelen
begroetten en de zendelingen niet de blijde bood-
schap «les vredes met groote begeerte on vreugde
-ocr page 111-
109
opnamen. De zending ig onder de Earenen —
die wonderen zijn van Gods genade — zeer
gezegend.
De lofzang klinkt uit Sions zalen
Tot U met stil ontzag;
Daar zal men U, o God! betalen
Geloften, dag bij dag:
Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
o Hoorder der gebeên!
Dies zullen allerlei geslachten
Ootmoedig tot U treèn.
De pereboom in „Genadedal."
Spreuken II : 50. De vrucht der rechtvaardigen
is een boom des levens, en die zielen vangt
is wijs.
In het jaar 1737 kwam een eenzaam reiziger
naar Znid-Afrika in het Apeudal. Het was Georg
Schmidt, een handwerksman, die door de liefde
van Christus gedrongen wus, om vaderland en
vrienden te verlaten, ten einde den armen Hot-
tentotteu het Evangelie te brengen. Toen hij
in de Kaapstad aanlandde, trok men den neus
op voor den zendeling of belachte den dweeper.
Maar hij ging heen en plantte een pereboom
in Apeudal en bouwde een huisje daarbij.
De Hottentotten, die van den blanken man
als hun vriend hoorden spreken, verzamelden
-ocr page 112-
Ilü
zich vervolgens rondom don poroboom en namen
de blijde boodschap der zaligheid in Jezus met
vreugde aan. Kr verliepen vijf jaren en toen
droeg de pereboom zijne zoete vruchten, en
het Woord Gods droeg ook zijne vrucht; de vijt
eerste Hottentotten werden gedoopt.
Als een loopend vuur verbreidde dat gerucht
zich onder de rondom wonende boeren, die op-
hieldeu met spotten , maar nu begonnen te laste-
ren; want de gedachte, dat ook de Hottentotten
gelijk de blanken gedoopt moesten worden, en
liet heilig Avondmaal zouden genieten, was hun
onverdragelijk. Alle mogelijke hinderpalen legden
zjj den armen Schmidt in den weg en klaagdon
hem eindelijk bij de Hollandsche regeering aan,
zoodat hij na verloop van twee jaren, gedurendo
welken tijd nog 47 Hottentotten gedoopt waren,
naar Kuropa moest reizen, om zich te verdedigen.
Weenend nam hij afscheid van zijne lieve ge-
meente. Hij hoopte spoedig weer bij hen te zjjn,
maar de snoode list der vijanden verhinderde dit.
.Selimidt bleef in Europa en stierf daar 41 jaren
later. Zijne Hottentotten in Afrika bleven her-
derloos, en weldra scheen de laatste vonk van
zijne werkzaamheid uitgebluscht te worden.
Alleen de pereboom droeg nog zijne vruchten
en het Hollandseh Nieuwe Testament werd door
een kleurling als ecu heiligdom bewaard.
De lieve Schmidt was al lang naar zijnen
Heiland gegaan . toen een oude Hotteutot in de
nabijheid van den pereboom zijne kinderen
rondom zich verzamelde en tot hen sprak: »(.ïij
allen zijl Hottentotten en van de menschen ver*
-ocr page 113-
111
nrlit; maar ik gevoel in mijn hart, dat God
ons wederom leeraars zal zenden uit een Ter
land; ik ben oud, mijne oogeu zullen hen niet
zien, maar gij zijt jong en zult hen zien.
Wanneer zij komcu, gaat dan tot hen en volgt
hen na!" Dat was in het begin van 1790.
Omtrent denzelfden tijd had de grijze Span-
genberg, bisschop van do broedergemeente
te Berthelsdorf, stervende de broeders ver-
maand: »Laat Afrika niet los!" Om Kerstmis
1792 trokken twee broeders uit Herrnhut met
verlof van do Hollaudsche regceriug naar Zuid-
Afrika, kwamen in Apcndal, vonden den pere-
boom in vollen bloei en nog een overblyfsel van
het schamele huisje.
Toen zij daar nederzaten, kwam eone oude
zwarte moeder — de laatste van Schmidt\'s ge-
meento — en bracht haar niet lompen omwonden
heiligdom, Schmidt\'s achtergelaten Hollaudsch
Nieuw Testament.
Van nu aan kwam er in Apcndal een nieuw
leven. Van alle zijden kwamen de kleurlingen.
De Engelsche regeering, die daarna de Kaap-
kolonie in bezit kreeg, schonk een groot stuk
land tot aanlegging van een zendingsstation,
en spoedig werd het een »Genadedal," waar
men nog op den huidigeu dag de zoete vrucht
van den pereboom kan genieten, dien eens
Georg Schmidt daar plantte in Jezus\' naam.
De bergen zullen vrede dragen, •
De heuvels heilig recht:
Hij zal hun vroolijk op doen dagen
Het heil, hun toegezegd.
-ocr page 114-
112
\'t Ellendig volk wordt, dan uit lijden
Door Zijnen arm gerukt;
Hij zal nooddruftigen bevrijden;
Verbrijzlen, wie verdrukt.
Iucobo de vluchtende Heiden.
Matth. il : 28. Komt tot Mij, allen die vermoeid
en belast zijt en Ik zal u rust geven.
De naburige volken vluchtten voor den woesten
Dschaka, koning der Zulu\'s in Znid-Afrika. In
liet jaar 1825 bevond zich onder de vluchtelingen
ook een man met name Incobo. Dschaka\'s
krijgslieden voerden zijne kinderen als slaven
weg en sloegen zijne drie vrouwen met een
knuppel den schedel iu. Incobo vlood en nog
vier van zijne kinderen niet hem. Zij dwaalden
vele dagen in de woestijn rond, en voedden
zich op kommerlijke wijze met wortels, die zij
met een scherpen stok uit den grond woelden.
Gedurende den nacht legden zij zich onder
een doornstruik. Toen in hunne nabijheid
leeuwen brulden, klemden de kinderen zich sid-
derend aan hunnen vader. De jongste zeide:
o Vader, hoe brullen die leeuwen, weet gij geen
dal waar Dschaka\'s krijgslieden niet komen en
de leeuwen niet zoo brullen? De tweede zeide:
Dschaka is zoo rijk — hij kon ons in vrede
laten leven. In vrede laten leven, zeide de
oudste. Waar hadden wij vrede? Weidden
-ocr page 115-
113
wij bij dag on/.o koeien, dan konden wij nauwe-
lijks de slang ontvluchten , waarop wij iu het
gras getrapt hadden. Hoedden wij des avonds
onze kalveren, dan moesten wij veel rumoer
maken, opdat de hyè\'n.i er geen wegroofde. Dan
kwamen de muskito\'s en staken ons in de huid.
Kropen wij in onze hutten, dan kroop de ver-
giftigdo schorpioen uit den hoek. Werd onze
gerst geel eu werden onze pompoenen groot,
dan kwam een Hoofdman om te oogsten en wij
hielden niets. In den tijd toen onze os ons
ontloopen was, ging ik ver in de woestijn om
hem te zoeken. Daar ontmoette ik een 15et-
Bchuaan. Een Koraima had hem gezegd, dat
hij van een Griqua vernomen had, dat een
Hottentot hem had verteld : » Er was een land
waar geen onrust noch angst was, waar de
menschen in vrede leven." Dat land willen wij
zoeken, zeide Incobo. Eu sinds dien nacht werd
hij niet meer voorwaarts gedreven door de vrees
voor Dschaka, maar door het verlangen naar
het land des vredes. Hij moe3t echter nog lang
zoeken voor hij het vond. Eindelijk trof hij
na vele moeiten en wederwaardigheden eene oude
Hottentotsche vrouw aan, die zeide: »Het land
des vredes ken ik niet, maar ik zoek de mannen
des vredes, die moeten het kennen. Zij hebben
het boek in de hand en daaruit verkondigen
zij ons hot groote woord." Welk woord is dat,
vroeg Incobo? Zij zeide: »Een groot lloofd-
man is van den hernel naar de aarde gekomen.
geweldiger dan alle Hoofdmannen en zeer vrien-\'
delijk. Tot Hem moeten alle menschen komen.
-ocr page 116-
11J
om gelukkig te worden en in vrede te leven."
Deze rede kwam Incobo zoo wonderlijk en toch
zo!) liefelijk voor :ils du rede van Christus aan
Nikodemus. Hij zocht totdat hij de mannen
en het land en den Heer des vredes vond. Hij
kwam op de zendingsplaats lhitterworth. Diep
bewogen werd hij bij het zien der gemeente.
Hij ging i» de kerk. Aan de eene zijde zaten
de mannen, aan de andere de vrouwen en de
kinderen in het midden. Allen gekleed, allen
zoo stil! De predikant trad op en zeide een
geestelijk lied voor. De gemeente zeide het na
en toen werd het gezongen. Vervolgeus bad
hij het Onze Vader, en las toen do tien Ge-
boden. Na ieder gebod sprak de gemeente:
»Heere! erbarm U onzer. Toen werd een stuk
uit den Bijbel gelezen en verklaard. Het slot
was gezang en gebed. Hier leerde Incobo God
in geest en in waarheid aanbidden, en die
schonk hem een nieuw hart en in dat nieuwe
hart was de vrede, zooals hij dien nog nimmer
gevoeld had. Toen verheugde zich Incobo met
eene onuitsprekelijke vreugde en erkende, dat hij
het land des vredes gevonden had.
Amen! Jezus Christus! Amen!
.Ia, Gij zult in \'t groot heelal
\'t Kijk dur duisternis beschamen,
Tod het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland! in ons midden:
Onder Uwe heerschappij ,
Zijn wij zalig, zijn wij vrij;
Leer ons strijden, leer ons bidden
Amen, heerlijkheid en macht
Word\' U eeuwig toegebracht!
-ocr page 117-
11.\'
Ecnc verdrijving dor afgoden.
Jcs. 49 : 23. En de koningen zuilen uwe voedster*
heerea rijn. hunne vorstinnen uwe zoogvrouwen :
Zij zullen zich voor u huigen met het aangezicht
ter aarde, en zij zullen het stof uwer voeten
lekken; en gij zult weten, dat Ik de Heere
ben, en dat zij niet beschaamd zullen worden,
die Mij verwachten.
Dc koningin van Madagaskar heeft sinds 1870
alle koninklijke afgodsbeelden aan de vlammen
overgegeven , en met haar is geheel de adel van
Madagaskar tot het Christendom overgegaan!
De geheele provincie Imerina volgde hetzelfde
voorbeeld. Dc koningin liet eene Christelijke
kapel bouwen, en de hotten omheining van den
tempel, waarin zich t;e grootste afgod van het
land bevond, afbreken, niettegenstaande de
priesters dreigden , dat hunne goden eene artseuij
hadden, waardoor zij de kettersche koningen
kouden wreken. Daarop verschenen de priesters
in massa in de hoofdstad. om de instandhouding
hunuer rechten te verdedigen. In eenen dade-
lijk bijeengeroepen Ministerraad werd besloten,
den eersten Minister eu andere Ambtenaren van
de kroon —\'eer den priesters het terugkeeren
nog mogelijk was — • naar de plaats aftevaar-
digen en het beeld van den afgod te verbranden.
Zoo geschiedde het. Men bezette het huis van
den afgod, hoopte het hout, dat in de nabijheid
gevonden werd. opeen, stak het aan en bracht
-ocr page 118-
ll(j
alles wat los was uit don tempel er bij om te
verbranden. Vooreerst de groote fluitstok, die
gij de proeessiea gewoonlijk vóór de afgoden
bedragen werd; dan twaalf ossehorens, waaruit
men rooide ou waarmede men ook heilig water
op den afgod sprengde; toen drie scharlakenroode
regenschermen en de zijden doek, waarmee de
tempelwachter het afgodsbeeld bij de rondvoering
placht te beklccdcu. Toen kwam de beurt aan
de afgodskisteu, die uit een uitgeholdeu boom-
stam bestonden van een deksel voor/den, ten
slotte de afgod zelf.
Daar nauwlijks een van de levende Madasgas-
kers het gezicht van den afgod gezien had,
verwekte zijne verschijning groote verbazing.
De afgod bestond uit twee stukken van schar-
lakon zijde van drie voet lengte en drie voet
breedte, verbonden door een klein stuk hout
ter dikte van een mans duim, zoodat de ncder-
hangende zijde, om zoo te zeggen, twee groote
vleugels op een klein lichaam vormden. Dat
was de groote God der Madagaskers! »Gij kunt
hem niet verbranden," schreeuwde het toege-
loopen volk. AVauueer hij een God is, zal hij
niet verbranden," antwoordde de Ambtenaar.
>\\Vij zullen het beproeven" — en zij hielden
den zijden afgod met eeu staf in het vuur en —
hij brandde. De zege was behaald. Op den
volgenden dag deelden vier afgodsbeelden in
hetzelfde lot. Een er van bestond uit een kleinen
buidel met zand gevuld, een andere uit drie
stukkeu hout, die door een zilvereu keting ver-
bonden waren.
>
-ocr page 119-
117
Het volk zag het met verwondering ann, en
toen liet verbrandingsproces voorbij was en zij
zagen, dat zij geene afgoden meer bezaten, om
ze te aanbidden, zonden zij naar de koningin
en lieten vragen, wat zij in de toekomst aan-
bidden zonden? — Madagaskar is een wonder
van Gods genade!
U, Heere God! U wil ik zingen,
Wiens grootheid tot aanbidding wekt,
Wicn heerlijkheid en cero omringen,
En \'t licht gelijk een kleed bedekt;
Die boven lucht en stargewemol
Uw troonzaal zoldert, en den hemel
Uitcenrolt als een tentgordijn;
Wicn de onweerswolken tot een wagen,
De bliksemen en stormwindvla<rcn
Tot boden en trawanten zijn!
Bekeering van een Chinees.
Zach. 3:2. Is deze niet een vuurbrand uit het
vuur gerukt?
Te Paramaribo op de Noordknst van Znid-
Amorika arbeiden met de Negers ook Chineezen.
Drie der laatstgenoemden hadden in October
1871 den opzichter van den landbouw vermoord.
De moord werd ontdekt, de moordenaars gevat
en ter dood veroordeeld. Later werd van twee
hunner de doodstraf veranderd in een 20jarigen
-ocr page 120-
118
dwangarbeid. Slechts de eouc, met name Lijk-
wau, moest sterven. Maar de overheid droeg
zorg voor do zielen der veroordeelden eu ver-
zocht de zendelingen van de Broedergemeente,
of\' zij de veroordeelden in Imnue zielszorg wilden
opnemen, hetgeen van zelf met vreugde en met,
behulp van een gedoopteu Chinees, die als tolk
dienue, aangenomen werd.
De drie moordenaars — Lijkwuu was vroeger
ook zeeroover geweest — namen tegen ver-
wacUting den zendeling gewillig op eu hoorden
met oplettendheid naar de verkluring van het
zesde gebod.
Nadat de zendeling over de wet. zoude , schuld
en straf gepredikt had, werd het vertroostend
Evangelie van de liefde Cods eu de vergeving
der zonden door het bloed van Christus deu
moordenaren voorgesteld met vermelding van
de eeuwige zaligheid dergenen, die in Hem go-
looven.
Lijkwau scheen onverschillig te blijven, terwijl
bij de beide auderen het hart geopend werd
voor het voortgezet dagelijksch onderricht.
Eindelijk toen de beide auderen naar den
dwangarbeid gebracht waren en Lijkwau alleen
was, om spoedig naar de gerechtsplaats te worden
gevoerd, greep de zendeling hem nog eens
ernstig in het geweten. Dat had een gunstig
gevolg: Lijkwau betuigde den zendeling zijne
liefde en dankbaarheid voor al zijne moeite,
die hij zich met hem getroost had, maar nu
moest hij gaan eu hem niet op zijn laatsten
tf;iug vergezellen; >-want. zeide hij, ik heb u
-ocr page 121-
110
Kef, laat u ilio smart bespaard worden. Ik
wjusch, dat gij honderd jaar oud wordeu nioogt
voor al de liefde en goedheid , die gij mij eu
mijnen armen landslieden bewezen hebt,."
Met eeu bewogen hart ging de zendeling weg,
na ernstig met hen gebeden te hebben, dat de
Heere de arme ziel wilde redden. Daags daarna
was Lijkwau rustiger en zeide: »lk geloof en
ik bid." — Reeds kwamen de rechters in de
gevangenis, verkondigden hem , dat hij den vol-
genden dag sterven moest en vraagden of lrj ook
nog eene begeerte bad. Toen begeerde Lijkwau
den heiligen doop. De zendeling kwam , bege-
leid door twee andere geestelijken, vraagde den
moordenaar opnieuw, of hij zich zijne schuld
volkomen bewust was, en erkende dat hij do
eeuwige verdoemenis zich waardig gemaakt bad,
— verder, of hij geloofde aan de vergeving der
zoude door het bloed van Christus. Al deze
vragen beantwoordde hij zoo hartelijk en ver-
trou weiijk, dat er geene reden overbleef, om hem
den heiligeu doop te weigeren. Hoe aangrijpend
was die doopsbedieniug aldaar, in den laatsten
avondstond, in het gezicht van de galg, tusschen
de muren der gevangenis, voor Negers, Chi-
neezen en Europeauen tot een kind Gods te zijn
aangenomen!
Des anderen morgens werd hij om 4 uur ge-
bonden naar de plaats der terechtstelling geleid.
De zendeling ging mee eu sprak met hem. Op
de plaats des gerechts verzocht hij nog eens
zijnen landlieden, die er bij waren, te mogen
toespreken. Toen waarschuwde hij iii eene Uingi
-ocr page 122-
120
toespraak tegen do zonde vim het spel en Jen
opvliegendon toorn, beide voeren heen naar het
schavot. Daarna betuigde hij van zijn geloof
in Christus, om Wiens verdiensten God hein
uit genade aangenomen en bet eeuwige leven
geschonken bad, en uoodigde ook toen hen tot
dat zaligmakend geloof. Daarna kwamen de
beulen, legden hem liet koord om den hals —
het yalbord viel, en de veroordeelde viel mede
naar beneden: wnnt de strop was gebroken.
De menigte riep: God wil niet, dat deze ter
dood zal worden gebracht! Evenwel werd hij
opnieuw bij de ladder opgevoerd, het koord weder
om den hals gelegd en — de strik brak ten
tweedenmale. Toen riepen zelfs de gerecht sdie-
naars: »Dit is Gods vinger!" De veroordeelde
bad den zendeling: »Leeraar, och, ga gij voor
mij naar de rechters en bid voor mij om genade.
Gij weet, God heeft mijnen dood nog niet ge-
wild." Do leeraar ging been en smaakte het
genoegen, dat Lijkwau van de doodstraf bevrijd
en tot een 20jarigcn dwangarbeid in koteueu
begenadigd werd. Hij had nu den tijd en ge-
bruikte dien tot een dankbaar leven.
Gij hebt, o Heer! in \'t doodclijkst tijdgewricht,
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik voor Uw oogen,
•Steeds wandelen in \'t vroolijk levenslicht.
-ocr page 123-
121
Hoc sjjt rij bekeerd g-eworden?
Jcrcm. j: : 1S. Ktkcer mij, zoo aal ik bekecni
ïiju, \\vant Gij <;ijt do Meere, mijn God.
Ecu zendeling- in Noord-Amerika deed aan
een bekeerden Indiaan de vraag: »Hoe zijt gij
bekeerd guwordeuï" De Indiaan kou op dat
->hoe" niet zoo dadelijk het rechte antwoord
geven. Maar toen zij een eiudweegs verder in
een woud gekomen waren, bleef de Indiaan
staau, verzamelde ceuige afgevallen takjes en
bladeren, maakte daarvan een cirkel, plaatste
in het midden daarvan een worm cu stuk toen
het hout en de bladeren in brand.
Zoodra de worm de hitte merkte, kroop hij uu
naar deze en dan naar gene zijde; overal was
vuur. Nadat hij zich te vergeefs naar alle
zijden gewend had, keerde hij naar het midden
van den kring terug en legde zich als in wan-
hoop ueer om te sterven. Nu nam de Indiaan
den worm er uit en legde hem buiten den kring.
Zóó, zeide hij, was de weg, dien God met
mij hield. Ik gevoelde het vuur van den god-
delijkeu toorn en beproefde te ontvluchten , maar
o/erul zag ik dat vuur voor mij; nergens zag
ik hulp en redding. Eindelijk gaf ik den moed
op eu meende geene hoop to kunnen hebbeu —
toen kwam Jezus en redde mij van het vuur
der hel.
Zing, loof, mijn tong, een heilig lied.
Zoolang ;?ij adem held eti kracht,
8
-ocr page 124-
t_> _>
Gods wonder min mijn ziel geschied,
In \'toffer, dat mijn Heiland bracht.
Zing hart en mond uit volle borst
Uods Vadertrouw, zing hoe mijn Vorst,
Hoe Jezus (\'!iri.->tns door Zijn bloed
Zijn leven in mij wonen doet.
Gebed van een stervenden Neger.
2 San). 22 : 50: Daarom zal ik U, o llcere!loven
onder ilc Heidenen, en Uwen naam zal ik
psalmzingen.
Een arme Neger op de kust van West-Afrika,
die voor ecnige jaren tot het geloof gekomcu
was, lag op ziju sterven. Toen verzamelde hij
zijne laatste krachten en bad:
ïHeerc Jezus, ik dank II voor de eeuwige
zaligheid, die (lij ons door Uw heilig, dier-
baar bloed verworven hebt. Ik prijs U, dat
Gij in hei hart der zendelingen, die zich aan
TJ overgegeven hebben, de gedachte gegeven*
hebt, hier heen te gaan, en ons, arme be-
wouera van Afrika, dit heil te verkondigen.
Bjjzonder echter prijs ik U, dat ik door Uwen
Geest daartoe gebracht beu, om dat heil aan
te nemen en te omhelzen, «lat zouder geld en
zonder verdienste ons Afrikanen aangeboden is.
lleere, behoed uwc zendelingen te midden vau
alle beproevingen en zwarigheden. die zg bjj ons
ontmoeten. Geef hun ceu «reloof dat immer
-ocr page 125-
123
sterker wordt, alzoo «lat zij alles wat ontmoedig»
mogen overwinnen en maak hen tot unttige
werktuigen oin vele Heidenen te voeren tot
liet Lam. dat de zonde der wereld gedragen
heeft. Hecre! erbarm U over de arme Grebo\'s
(7.00 heet 7.iin volkstam). G\\] weet, dat zij reeds
buig hun hart tegen U verhard hebben; maar
<T]j z;jt machtig hen te bekeeren, en ik bid 17,
mank van de/.e Uwe macht gebruik tot hun
heil. Ik beveel inzonderheid ook mijne vrouw
cn mijne kinderen aan Uwe goedheid. Och dat
zij zich tot U den Ueere bekeeren; och dat ik
beu, wanneer ik beo op de aarde niet weder
zal zien, daar in den hemel weder bij U zie en
met hen rcrecnigd worde.
Oeh, dat ook de arme Mjiwimges (een andere
volksstam) wie 11 het Evangelie gepredikt is,
zich tot U den Heer e Jezus mogen wenden!
Gedenk ook myneu vrienden . die zich gedurende
mijne krankheid rondom mijn leger verzamelen
en zoo goed jegens mij geweest ziju!
Heere. ik dank U„ dat Gij mij in den da;;
van bitter lijden ondersteund hebt. en dat ik
getroost beu door de verzekering, dat al mijne
zouden door liet bloed van Jezus Christus ver-
geven ziju. Mijne smarten hebben nu een einde.
Heer Jezus, ik beveel mijnen Geest iu Uwe
handen!"
Toen hij dit gebed uaawelijks geëindigd bad
ontsliep hij in vrede.
Wij geven in \'t geloof de baud
•\\an die zijn voorgegaan,
-ocr page 126-
124
Uu groeten op liet sutrdsclie strand.
Diü voor Gods zetel staan.
Het is één hcir, één volk van God,
Bcsprengd met Jezus bloed;
\'t Is ïeeds met Jezus heengegaan
t\'f volgt Hem op den voet.
Kerkgang van een ouden Koranna.
I\'s. 27 : 4. Ken ding heb ik van den Ilccre be-
geerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen
mijns levens mocht wonen in het huis des
lleercn, om de liefelijkheden des Hceren te
aanschouwen en te onderzoeken in Zijnen
tempel.
Een oud bekeerde Korauna in Zttid-Afrika,
die 11 aar zijne zonen gerekend 70 jaren oud was,
reisde elkeu Zaterdag een weg van 5 tot 0 uren
ran zijne woonplaats naar het zendingsstation,,
om daar op Zondag de godsdienstoefening bij
te wonen, en dan keerde hij des Maandags
terug. In zijne hand droeg hij den staart van
een jakhals 0111 zich daarmede het zweet van
zijn aangezicht te drogen, en in de andere
hand hield hij een langen stok om er op te
steunen.
Aan zijn knoopsgat hing zijn kalender, een
klein smal bordje met zeven gaten. Op den
morgen van eiken nieuwen dag stopte hij een
kurk in een gat, en vermits hij daarmede op
den Zondag begon, zoo wist hij dat het Za-
-ocr page 127-
12Ó
terdag was , wanneer hij aan het laatste gat
in de rij was gekomen. Dan ging hij weer op
reis. Daai-cnboveu droeg de oude man nog een
bankje op zijn rug, opdat hij in het huis des
Heeren ook zijne eigene zitplaats hebben mocht.
Hoc lieflijk, hoe vol heilgcnot,
o Heer, der legerscharen God !
Zijn mij Uw huis en tempelzangen!
Hoe branden mijn genegenheên,
Om \'s Heeren voorhof in te treèn !
Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen :
Mijn hart roept uit tot God die leeft,
En aan mijn ziel het leven geeft.
Een gestoorde godsdienst.
Matth. 10 : 22. Maar wie tot den einde volhardt,
die zal zalig worden.
Het was op den lOden Sept. 1871 toen eeu
van de Berlijnsche zendelingen in Zuid-Afrika
op een Zondag zijne godsdienstoefening met
vrede begon. Toen de godsdienst in vollen
gang was, werd de kerkdeur plotseling ge-
opend, en de Hoofdman van de plaats trad
binnen. Met een duivelsche kalmte ging hij
de kerk langs, zag allen behalve den zendeling
aan, greep een 19jarigen jongeling, sleepte
hem naar de deur en sloeg hem onbarmhartig
zonder een woord te spreken. Toen ging hij
-ocr page 128-
{•><>
terug, baalde en behandelde op dezelfde wijze
taog een tweeden en een dorden van de jonge-
liugcu. Ten sl\'itlo schreeuwde hij midden in
de kerk: »Dit is nog maar een begin, ik wil
zien wie liior Meester is, liet Boek (hij meende
deu Bijbel) ut\' ik." Daarna ging hij weg.
De harten der christenen beefden en velen
weenden. Keu gedoopte, met name Mozcs,
ging naar deu zendeling toe, en sprak toen
deze hem vraagde: Mozcs, wat zegt gij van
dev.e geschiedenisV >Wij moeten bidden, dat
God den koning straffe, als er geene redding
meer voor hem is; hij heeft geene macht, maar
Jezus alleen heeft macht." De zendeling zeide
verder: Mozes, heden heeft de koning alleen
de jongelingen geslagen, wanneer hij uu ook
u, die geloovig zijt, slaat, hoe dan V Mozes
antwoordde: » wij nemen dat voor goed eu biddeu
den Heere om kracht en geduld." Do zeude-
liug vraagde verder; » Maar wanneer hij U doodt,
hoe dan ? Mozes antwoordde: »Dat nemen
wij ook voor goed; wij uemeu hei Boek (deu
Bijbel) iu deu arm, eu dan mag hij ons doodeu,
hij heeft evenwel geeu macht, Jezus alleen."
Maar Meester, wat zegt gij er van? De zeu-
deliug antwoordde: ik deuk zooals gij: laat ons
bidden zouder ophouden!
Geef \'t wild gediert, dat niets in \'t woen ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over.;
Laat, groote God! om een gehaton roover.
Uw kwijnend volk niet eeuwig in \'t verdriet.
-ocr page 129-
12?
De dood van een Heiden op het
Diamantenveld.
Maltb. 16 : 26. Want «rat baat het een menscli.
zoo hij <lc geheele wereld gewiut, en lijd",
schade zijner ziel? Of vrat zal een inensch geven
tot lossing van zij:ie ziel?
In de nabijheid van het Zuid-A frikaansche
zeudingsstation Pniè\'1 zijn sedert cenigo jaren
kostbare diamanten gevonden, en duizenden
vreemdelingen zijn er heengegaan om er naar
te graven en rijk te worden. De zwarte Kaffers
waren meest gezocht, als zeer geschikt voor dezen
moeilijken arbeid. Vele Kaffers gaan ook uit
eigen beweging daar heen. Zoo maakte ook
een oude Kaffer de reis naar de diamautvelden.
Maar hij werd ziek en kon niet verder gaan.
Een Engelschman vond hem op den grond
liggen met een Nieuw Testament in de hand;
hij sprak met hem en vernam, dat hij vroeger
op het zendingsstation Christianaburg in Natal
gewoond had.
Op den volgenden morgen ging de Engelsch-
inan weer naar de plaats, vond den Kaffer dood
met het N. Testament op den borst en daarover
de handen gevouwen.
De Engelschman, die voor eeue christelijke
begrafenis van dezen Heiden zorgde, schreef
aan den zendeling van Christianaburg, en ver-
nam , dat de Kaffer vroeger op zijn station ge-
woond had. maar later was verdwenen. Hij
-ocr page 130-
12*
had inderdaad het woord Gods lief; het moest
hem 7.elfs naar de diamantvelden begeleiden,
waar velen, helaas! die aanvankelijk op den
goeden weg schenen te zjjn God en de eeuwige
zaligheid verloren.
Hoop op God! uit al de zorgen,
Die deez\' droevig1\' aarde treeft.
Rijst het licht eens van dien morgen.
Dat men, na een nacht van zorgen,
Eeuwig zonder zorgen leeft.
Sterveling! de weg door \'t leven,
Door dit donkre tranendal
Doe u niet voor d\' uitkomst beven:
Kies dien Leidsman naar dat leven.
Waar men nimmer zorgen zal!
Een onverwachte vreugde.
r.s. 97 : l. De Hecre regeert, de aarde verheuge
zich; dat vele eilanden zich verblijden.
De zendeling Ellis, die voornamelijk de be-
\\voners van de Zuidzee-eilauden voor den Heere
Jezus trachtte to winnen, verheugde zich in
1822 op een eenzaam eiland, dat niemand der
schepelingen kende, met een zeer groote en
buitengewone vreugde. Dat eilaud bood reeds
in de verte zulk een liefelijk gezicht. Een hooge
berg verhief zich in het midden, en zilveren
stroomen vloeiden door deszelfs rijke wouden
-ocr page 131-
f20
naar deu Oceaan. Op den oever zag men bij
de zeventig kleine, witte huisjes en eea witte
vlug wapperde aan de spits van een koogen paal.
Het was liet eiland Rnrutn in de Zuidzee, naders
de schrik der zeelieden.
De zendeling Ellis voer met zijne vrienden
er heen, en ziet, de koning met do bewoners
ontvingen hen met de hartelijkste liefde en
blijdschap.
Nog op denzelfden dag predikte Ellis in een
zeer schoon e kapel, waarvan de traliën van den
kanseltrap bestonden uit de krjjgssperen der
bewoners, die door de zending tot het christen-
dom gebracht waren , en nu als onderdanen van
den Vredevorst zulke wapenen niet meer be-
hoefdeu.
Op deu volgenden morgen werd er ecu groote
volksvergadering gehouden, waarin een Hoofd-
man Auura in den naam des Koning-i en aan
het gansche volk den warmsten dank uitsprak
jegens de christenen van Engeland, die de
eerste zendelingen naar de eilanden der Zuidzee
gezonden haddon, en besloot met de woorden:
»Nu hebben wij ons eiland aau deu Heere
Jezus overgegeveu, opdat Hij als Koning over
ons heersche. Wij hebben ous zelven aau Hem
overgegeven, opdat wij in alles de Zijnen eu
geheel voor Hem zijn!"
Wat daar op Rurutu geschiedde, zal overal
in de verre fleidenwereld geschieden, opdat
vervuld worde des Heeren Woord: »De Heere
regeert, de aarde verheuge zich, dat vele ei-
landen zich verblijden."
-ocr page 132-
130
Zingt dc.i Hoogstcu oer,
Opdat ieder leer\'
Hoc Hij heersekt alom
Over \'t Heidendom;
Hoc Hij van Zijn troon
Geeft Zijn rijksgeboón,
Daar het al voor bukt.
Ed\'len <raiis\'\'h verrukt,
Nu hun \'t godlijk licht
Straalt in \'t aangezicht.
Deden in ons lot,
Beren Abrains üod.
Ik heb vergeven.
Rom. 12 : 19. Wreekt u zelven niet, beminden!
maar geeft den toorn plaats; want er is ge-
schreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het
vergelden, zegt de Heere.
Kauoek, een heidensch Gfoenlander, was met
zijne vrienden op weg om bloedwraak uit te
oefeneu aan den moordenaar van zijnen vader.
Zijn weg leidde hem voorbij een zendingsstation.
Hij ging met zijne vrienden iu de kerk en
woonde de godsdienstoefening bij. Het woord
des Heereu ging hem door het hart. Hij ging
naar den zendeling en begeerde den doop. Maar
toen deze vernam, dat Kauoek op weg was om
tien moordenaar zijns vaders te doodeu, zeide
hij, dat wanneer hij gedoopt en zalig worden
wilde. bet dan een eerste vereischte was. om
-ocr page 133-
i.il
zijnen vijand de misdaad te vergeven. »I w
woord is hard, antwoordde Kiinoek; maar ik
wil er mij op bedenken en er met mijne bloed-
verwanteu over spreken." Hij ging voor eimigeu
tijd weg. De zendeling was reeds van gedachte,
dat hij in het geheel niet tcrugkeeren zou; maar
eindelijk verscheen hij zeer onrustig en bewogen.
(1\'j zijt niet rustig, zeide de zendeling tot hem.
Zeg mij wat er in n omgaat V — Ik wil en ik
wil niet, antwoordde hij, ik hoor en. !r><.>;\' nier.
Zoo iets heb ik nog nimmer ervaren. Ik wil
mijnen vijand wel vergeven. en dan wil ik het
weer niet. Mijne vrienden sporen mij aan tot
wraak, ik wil er niet naar hooren, en hoor er
toch naar. — Het antwoord was: Als gij niet
vergeven wilt, dan spreekt uw onbekeerd hart
in u, zoodra gij vergeven wilt, dan spreekt
God in u. Wat wilt gij nu doen? »Ach,
zeide hij, ik ben geheel onrustig; wanneer gij
met mij spreekt, dan zou mijn hart u willen
gehoorzamen, wanneer evenwel mijne vrienden
tot mij spreken, dan zou ik hunne woorden
willen opvolgen eu den moordenaar mijns vaders
dooden." De zendeling nam een Bijbel, en las
hem voor hoe de Heere Jezus te midden van
zyn bitter lijden aan het kruis voor zijne moor-
denaars bad en hun vergaf. » Dit is verbazend,
riep Kanoek en er blonk een traan in zijn oog,
maar Jezus was ook veel beter dan wij." De
zendeling las hem nu Handelingen 7, den dood
van Stefanus, voor. Kanoek droogde een traan
van zijn wang: o, die is zeker zalig, die is nu
bij God in den hemel! »Jawel, zeide de zen-
-ocr page 134-
l:i-
ilcliug, en gij en allen die liem volgen, en
uwen vijanden vergeven, zullen daar ook komen."
Kauoek rueoude. dat hij nu niets kon zeggen;
liij was te z:?er bewogen en moest tijd hebben,
o:n zijn boos hart tot zwijgen te brengen , dan
/.on hij weer komen. Na eeuigen tijd kwam hij
terug eu zijn gelaat straalde van vreugde. » Nu
ben ik gelukkig, riep hij, er is geen haat meer
in mijn hart, ik heb verpeven!" Op de vraag,
waardoor er dan eene zoo groote verandering
in zijn hart gekomen was, antwoordde hij:
»Het waren de machtige woorden van Jezus.
Ik werd zeer bewogen toen gij mij de woorden
van den gekruisigden Jezus hebt voorgelezen,
toen Hij voor zijne moordenaars bad. Toen
beloofde ik den Heere dat ik eveuzoo wilde
doen . hoe onwaardig en onbekwaam ik ook was,
ev vu lieh ik van harte vergeven."
Veertieu dagen later legde Kauoek in het
midden der gemeente belijdenis af. Eenige
dagen later zond hij naar zijnen vijand de bood-
schap: »Ik was uw vijand eu op weg u te
doodeu. maar nu beu ik christen gewordeu,
eu gij hebt van mij uiets meer te vreezen!"
De audere uu zocht en vond teugevolge van
die gelukkige boodschap evenzeer heil in Christus
en beiden ziju als geloovige broeders in den
Heere met elkander en met God verzoend.
\'k Wil nimmer iemands nadeel zoeken,
Schoon hij mijn nadeel zoekt;
Mijn vijand wil ik nooit vervloeken,
Ofschoon hij mij vervloekt.
-ocr page 135-
]:\',:!
Zachtmoedig wil ik hem bejecgnen
Al dreigt hij, \'K dreig hem nut,
En scheldt hij mij, ik wil hen: zeegnen,
Omdat mijn Heer \'t gebiedt.
Godgeleerdheid van Manknbcc
Mattli. ii : 25. Ik dank l\', Vader! llecre des
hemels en tier aarde, dat Gij deze dingen vuc r
de wijzen en verstaudigen verborgen hebt. maar
)iel)t dezelve den kinderkens geopenbaard.
Op deu lGden Oct. 18G3 werd in ceu dorp
van Zuid\'Afrika, gelegen in een gebergte, de
reeds hoog bejaarde ïnoedcrMankuboc, met den
naam Hanna gedoopt. Zij woonde ver van de
kerk en kwam steeds tweemaal in de week,
jaren , lang ter catechisatie. 01 liet warm of
koud, regen of zonneschijn wras, moeder Man-
kuboe was altijd op den juisten tijd in de catc-
chisatie, en de geloovigen zoowel als de onge-
loovigcn gaven haar het getuigenis, dat zij in
waarheid geloofde en eeue vriendin des Meeren
was.
Na haren doop leidde de oude Hanna in alle
stilte een leven dat met Christus verborgen was
in God en werd bijkans nergens dan in de g«ls-
dieustoefeuingen gezien.
Met welk een opmerkzamen zin en diep ver-
stand zij het Woord opuani, getuigt het vol-
gend gesprek.
De zendeling — een Duitscher — vraagde
-ocr page 136-
134
baar: Xu moeder Haima, zeg mij. wat het
beteekenen moet in Jezus\' naam te bidden ? Zij
gaf hot volgende autwo >rd:
»lk weet ui at, dienaar Gods. of ik nrj.ie
gedachteii juist uitdrukkeu kan. Maar ik wil
u Keggen welk eau gedachte ik daarover heb.
Gij moet mij dan vertier onderrichten. — Wan-
neer ik eau verzoek a-iu een grootcu Koning
te doen heb, zoo kan ik als een oude, vreemde
vrouw zoo maar niet zonder vreeze tot hem gaan.
Nu zoek ik mij een man van aanzien en invloed
en dezen vraag ik wat hij van mijne bede zegt,
of zij voor den Koning gebracht worden kan.
Ik zou mij het liefst tot den Zoou des Konings
wenden. Dezen kent de Koning. Wanneer de
Zoou des Konings zou zeggen, ja, uwe bede is
goed. dan zou ik hem verzoeken met mg naar
deu Koning te gaan. Bewilligt hij er iu, dan
heb ik vervolgens niets meer te vreezen, maar
kan getroost niet hem naar den Koning gaan.
Dan ga ik achter des Konings Zoon staan. Hij
spreekt voor mij en ik behoef niets te zeggen.
Moet de koning dan niet Ja zeggen? zeker.
Een oude vrouw bidt immers niet alleen, maar
een liooger man, dien de koning lief heeft. Ziet
•ge, wanneer ik in den naam van Gods Zoon
bid. dan kan ik evenzoo getroost bidden. Ik
omwt door het gelooi\' deu Zoon van God, beu
ééu met Hem en zoo wil God mij niet ver-
achten."
.Nooit heeft een geleerde het woord »in deu
naam vau Jezus bidden" dieper en juister ver-
staan en verklaard dau deze oude Heiden-christin.
-ocr page 137-
135
Code zij (\'mik. ilie het dwa-o ia de wereld
verkozen heeft, opdat Hij t!e wijzen beschamen
/.on, ten einde g?en vlecich 7.011 roemen voor
Hem.
(iods verborgen\' emgang vinden
Zielen, daar Zijn vrees in woont;
\'t Hciigeheim wordt aan Zijn vrienden,
Nanr Zijn vreéverbond getoond.
Een tweevoudige b 9waring\'.
Psalm. 54 : ó. Ziet, God is een helper: ilc i Iccre
is onder degenen, die mijne ziel ondersteunen.
De reeds gedoopie zoon van een Hoofdman
der Yeldschoendragers in Groot-Namaqnaland
ging met zijn neef Timotlieus, die voorkorten
tijd ook gedoopt was. in de woestijn Kagliari
op de jacht. Daar gebeurde het. dat zij iu vier
dagen niets to eten kregen, zooals dat dikwerf
gebeuren kan. Het was reeds Zaturdag en
niettegenstaande, de honger sterk was beloofden
y.ij beiden den IFecre: »Morgen op des Heercn
dag zal er geen sehot vallen, schoon de honger
sterk moge zijn."
Wat gebeurde op ren ZondagmorgenV Daar
kwamen vele Quagga\'s bij het water om te
rusten eu te drinken. De jonge christenen
werden op de proef gesteld, want zij gevoelden
den honger in het lijf. Zij zouden gaarne het
nevens, hcu liggend geweer gegrepen en zich
-ocr page 138-
ïao
spijze verschaft hebbeu, maar zij durfden niet.
In kunne harten heette het. Houd uwe be-
1-jfle! Morgen zult •.•,.. te eten hebbeu.
Tot hun verdriet liepen de diereu tegen Kunne
gewoonte ileu ganschen dag tot den nvond voor
hunne oogen rond. De beide jagers bleven
getrouw eu dachten: och of zij bleven tot nior-
genvroeg. Toen zij echter op Maandagmorgen
ontwaakten, was er niets meer van de dieren
te hooren of te zieu.
Welk een smart vervulde hunne harten, zij
zouden deu moed bijkans opgeven. Het gcdoof
behaalde evenwel de overwinning, dat God ge-
trouw is. En terwijl zij daarover met elkander
spraken, komt daar een hert naar het water
geloopen om zijn dorst te lesscheu. Onze jagers
grepen dadelijk naar de geweren en met het
eerste schot stortte het dier op den grond neer.
De Heere hield Zijn woord, dat in hun hart
gesproken was: Morgen zult gij te eten hebben.
Dat heelt het geloof der beide jonge christenen
en hunne liefde tot den Hecre machtig gesterkt.
O Zaligheid! wanneer mijn hart,
Gespeend aan Zijne lusten,
In \'s Vader wil kan rusten,
Zijn wensen kan missen /onder smart.
En zich kan vergenoegen,
Hoe Hij het ook wil voegen.
-ocr page 139-
137
Celoofsmoed van een 2a»uto-melsje.
Deuteron. 30 : 4. Al waren uwe verdrevenen aan
hel einde de» hemels, van Jaar zal c!e Heirei
uw God u vergaderen, en vau daar zal Hij u
nemen.
In het distriet Blanwberg, do uiterste voor-
post der strijders van Christus in Zuid-Afrikn,
bevond zich in het jaar 1871 een jong meisje
niet name Zakaka, die het recht ernst was eeu
•r>:eloovige christin te worden, en die het ook
krachtig door haren stillen, ordelijken wandel
bewees. Toen hare moeder dit merkte, wendde
zij alle kracht aan, om hare dochter in het
geloof te doen wankelen, zij wilde haar zelfs
een braakmiddel ingeven, opdat zij het Woord
Gods uit zich kwijt worden zou. Een man, die
zich voor Zakaka\'s vader en voogd opwierp, hielp
de moeder in haar streven. Daar goede woorden
en minzame verzoeken niet hielpen, gebruikten
zij geweld. Zij jj dreigden, beschimpten, be-
spotten het arme meisje, zoodat zij dag noch
nacht rust had; al hare vrienden en geburen
hitste men tegen haar op, maar zij bleef staud-
vastig door bidden en getrouw aanhooren van
Gods v Woord.
Te vergeefs zocht de zendeling de familie van
Zakaka door redeneeriugeri te stillen. Zij braken
zoo geweldig los, dat iemand beven zou de
vloeken op te schrijven, die zij Gode en Zijn
Woord en al Zijnen geloovigen toevoegdon. 1)\'»
9
-ocr page 140-
138
oude zeide, dat zij niets van Gods Woord
wilde weten, ook van geen zaligheid, zij wilde
branden in de hel.
Spoedig daarna kwam Zakaka bij den zen-
tleling, geslagen en geheel bebloed, en klaagde
hem, dat men haar haar deken, vel, paarlen-
sieraad en alles bad ontnomen, haar verstooten
en vervloekt en tot haar gezegd had: loop
heen, pak u weg, ga naar den zendeling, want
gij zijt niet meer ons kind, maar dat van den
leeraar.
De zendeling nam Zakaka in zijn huis op.
Hij verheugde zich, dat dit meisje zoo staud-
vastig deu smaad van Christus gedragen had.
Op den tweeden Pinksterdag knielde Zakaka
in het huis des Heeren neder en ontving met
den door haar zelve gekozen naam Sara den
heiligen doop.
Ik werd benauwd van alle zijden,
En riep den Heer ootmoedig aan;
De Heer verhoorde mij in \'t lijden,
En deed mij in de ruimte gaan.
De Heer is\'bij mij, \'k zal niet vreezen;
De Heer zal mij, getrouw behoên,
Daar God mijn schild en hulp wil wezen ,
Wat zal een nietig mensen mij doen?
-ocr page 141-
139
Een rijk geschenk.
Psalm 50 : 14. Offert Code dank. en betaalt den
Allerhoogste uwe geloften.
Adam, de zoon van een slaaf uit Mozambique ,
Opperman genaamd, was door wouderbare lei-
dingen iu de nabijheid van Bcthanië in Zuid-
Afrika gekomen, waar bij den zendeling leerde
kennen, en befc Woord des Heereu lief kreeg.
De liefde bewoog hem spoedig om zich op het
Bethanisch gebied neder te zetten. Een klein
uur van Bethanië, aan een schoone bron sloeg
hij zijne tent op, waartoe de zendelingen hem
gaarne verlof gaven, omdat hij niet alleen een
verlangen naar het AVoord Gotls openbaarde,
maar daarenboven ook een vlijtige en voor-
zichtige man was. Hij kwam zeer regelmatig
in de godsdienstoefeningen en weldra gaf hij
zijn wensch te kennen om den heiligen doop te
ontvangen. Diep bewogen over de hem be-
wezen genade Gods ontving hij den doop op
het pinksterfeest van het jaar 1845.
Adam Opperman werd vervolgens een lichtend
voorbeeld voor de Heidenen, alsook voor geheel
de christen-gemeente.
lederen avond kwamen de inenschen, die op
of in de nabijheid van zijne plaats woonden, bij
hem aan huis; dan hield hij godsdienstoefening
met hen; de kinderen kwamen ook en aan ieder
van hen vraagde hij wat zij dien dag in de
school geleerd hadden. Daarbij was hjj ook een
9*
-ocr page 142-
140
voortreffelijke boer. Zijn land en vee wa< op
geheel Bethanié\' het best in staat. De Heere
dien hij lief had en diende, zegeude hem!
Adam was in het klein begonnen en in het
jaar 1852 had hij een veestapel van GO stuks
runderen, 700 schapen, een schoonen ossewagen
en nog een anderen wagen met vier paarden be-
spannen, waarin hij des Zondags en des Don-
derdags met zijne vrouw en dochter naar het
station ter kerk reed. Lator zegende de Heer
onzen Adam nog meer, zoodat hij een stuk
weideland — twee dagreizen van Bethanié\' ver-
wijderd — voor zijn vee koopen kon, welk land
600 morgens groot was. Hier bouwde hij
zich een nieuw woonhuis, alsook eene kerk voor
zich en zijne arbeiders, waar hij zelf des Zon-
dags de godsuientoefening leidde.
Om de drie maanden zond hij iemand met zijn ge-
span naar het twee dagreizen verwijderd Bethanié\'
en liet den zendeling halen, die in zijne kerk
predikte en de sacramenten bediende. Hij
stelde een ouden Korauna tot schoolmeester
aan, die de kinderen zou onderrichten en zoo
bouwde de Heere daar zijn rijk in de wildernis.
In het jaar 18GG begeerde Adam Opperman
voor zijne plaals een eigen zendeling van het
Berlijnsche zendingsgenootschap. Men willigde
zijn verzoek gaarne in, daar hij op zich nam
om zijn zendeling met de overige Berlijnsche
zendelingen gelijk te stellen — hem een jaar-
lijksch inkomen van 90 pond sterling d. i. 1080
gulden te geven, een woonhuis te bouwen en
te onderhouden en daarbij een stuk grond voor
-ocr page 143-
141
tuiu. Bovendien schonk Adam de door hem
gebouwde kerk met den grond er om heen , een
stuk goed weideland van een uur gaans lang
en driekwartier breed aan de Berlijnsche zending.
Zoo werd er op een dag eene geheel nieuwe
predikantsplaats ouder de Heidenen gesticht
met ecu geuoeg/.aani inkomen en een grond-
bezit van 2000 morgens land. Die plaats wordt
genoemd »Adamshoop" en is de getuigenis van
de macht en genade onzes Gods ook over het
hart van een rijk man.
Jezus! bron der hemelvreugde,
Die ons hart eens smaken zal;
Wat ons ooit op aard\' verheugde,
Gij verheugt ons bovenal!
Daar Gij ons reeds hier bereidt
Voor des hemels heerlijkheid
Waar w\' U eeuwig lieven, loven;
Jezus! trek ons hart naar boven!
Een Zigeuner zendingsfeest.
Ps. in : 2—4. De werken des Heeren zijn zeer
groot; zij worden gezocht van allen , die er lust
in hebben. Zijn doen is majesteit en heerlijk-
heid; en Zijne gerechtighetd bestaat in der
eeuwigheid. Hij heeft Zijnen wonderen eene
gedachtenis gemaakt; de Heere is genadig en
barmhartig.
De predikant Crabb in Engeland, die sinds
1827 met de arme Zigeuners zeer bewogen was,
-ocr page 144-
142
en cene vereenigiug voor het tijdelijk cd eeuwig
welzijn der Zigeuners gesticht had, was onver-
moeid bezig in het peinzen op nieuwe middelen
en wegen, om deze te midden van Christenen
levende Heidenen wel te doen.
Zoo leidde hij het er ook heen, dat erjaar-
lijks een zigeuner zondingsfeest gevierd werd,
waarbij niet alleen christelijke vrienden, maar
ook vele Zigeuners waren. In de gemeente van
Crabb werd het feest gevierd.
Toen de daarvoor bepaalde dag kwam, zag
men reeds des morgens vroeg van alle zjjden
troepen Zigeuners te voet of met wagens aan-
komen. Allen, die kwamen werden naar een bij
de pastorie gelegen weideland gebracht, waar
zich weldra een bout Zigeuuseh leger vormde
van 150 tot 200 personen van eiken leeftijd
mannen en vrouwen.
Toen het begin van het feest werd aauge-
kondigd met het luiden van een klok, gingen
allen naar het ruime schoollokaal. Met gezang,
gebed en lezen van een gedeelte uit de hei-
lige Schrift werd het feest geopend. Daarop
volgden onderscheidene toespraken en vele brieven
werden voorgelezen deels van de Zigeuners zei ven,
deels van de vrienden der vereeuiging. Ten
slotte werd de zegenwensch gezongen. De ver-
gaderiug verliet daarop de zaal en de Zigeuners
keerden wederom naar de legerplaats. Terwijl
de christelijke vrienden zich hier onder hen
mengden, werden op liet spoedigst in de school
tatels en bauken in orde gebracht en een een-
vondig middagmaal werd opgedragen, dat voor
-ocr page 145-
143
de gasten bestemd was. Do predikant Crabb
en zijne vrienden deden daarbij het werk.
Gedurende den maaltijd werden er nog toe-
spraken gehouden en liederen gezongen. Ten
slotte werd de Heere gedankt in een hartelijk
gebed en elke Zigeuner vertrok met een deken,
eeinge kleedingstukken en bijbels.
Bijzonder aangrijpend was het, toen na allo
toespraken een oude Zigeunsche vrouw begeerde
nog eenige woorden te mogen zeggen. »Ik
zegen den dag, zeide zij, waarop ik als Zi-
geunsche vrouw geboren werd, maar nog meer
zegen ik den dag op welken ik den heer Crabb
mocht ontmoeten. Ik prijs God, dat Hij mij
van mijn ellendig zwervend leven gered en tot
de kennis van mijnen lieveu Heiland gebracht
heeft, nadat ik vele van mijne beste jaren in
den dienst van den Vorst der duisternis had
doorgebracht. Ik bedank deze lieve heereu voor
datgene, wat zij voornamen te doen en bid God
dat velen van mijn volk tot dezelfde zalige
kennis gebracht mogen worden." Zij weende
en velen weenden met haar.
Eerlang gedenkt hier aan het wereldrond;
Haast wendt het zich tot God met hart en mond;
En waar men ooit de wildste volken vond,
Zal God ontvangen
Aanbidding, eer en dankbre lofgezangenï
Want Hij regeert,
En zal Zijn almacht toonen;
Hij heersckt zoover de blindste Heid\'nen wonen,
Toit Hem bekeerd.
-ocr page 146-
144
Hoe een Turl: zendeling vilde worden.
Matth. 5 : 6. Zalig zijn zij die hongeren en dors\'.cn
naar de gerechtigheid: want zij zullen, verzadigd
Morden.
In het jaar 180G meldde zich een l\'Jjarig
jongeling uit Turkije aan Lij htt Theologisch
Kolle<rie van de AValdenziricho kerk te Florence
en verzocht dringend opgenomen te worden.
Het was de zoon van een Pacha, hij had den
Koran zorgvuldig bestudeerd, maar kon
daarin den Vrede niet vinden. Toen ging hij
eens door de straten van Konstautiuopel en
zag in een boekwinkel een opengeslagen Bijbel.
Hij vraagt naar dun prijs van dit boek, eu
koopt hem. Met groote vreugde bracht hij
hem naar zijne moeder, las hem met haar,
eu alles, maar inzonderheid het karakter van
Jezus, greep hem geweldig aan en de bijbelsche
leer scheen hem veel verhevener toe dan die van
zijnen Koran.
Toen zijn vader daarvan hoorde, hieuw hij
hem met zijnen sabel en zette hem drie jaren
gevangen. Maar de jongeling las steeds in den
Bybel, die hem door zijne moeder bezorgd werd.
Zijn vader wilde, dat hij een geleerde Moha-
mcdaan zou worden en zond hem naar het
Semiuarie to Damaskus. Ook hier kreeg hij
een Bijbel van een Amerikaauschen zendeling.
Deze schreef daarin: »Wy gelooven in God,
deu Vader, den Zoon en den heiligeu Geest.
Wie in Hom gelooft heeft het eeuwige leven!
-ocr page 147-
145
Lees, geloof\', en gij zult zalig worden!" üezs
woorden maakten ecu diepen indruk op den
jongen Turk en bemoedigden hem zeer.
Een jaar later kreeg bij van zijn vader bet
bevel, om eeue bedevaart naar Mekka te doen.
Hij neemt zijn Bijbel mede. Toen bij eens op
dek van bet schip daarin las, spreekt hem
een roomsche priester aan: * Begeert gij eeu
christen te worden"? De Turk antwoordde:
»Ja, ik wensch zoo te worden als het hier in
dit boek geschreven is." De priester vluchtte
met hem naar Rome. De Turk werd daar
spoedig gedoopt, maar van zijn Bijbel beroofd.
Men zond hem naar Napels, waar hij in het
Seminarie onderwezen zou worden. Daar vond
hij weder een Bijbel in dcu boekwinkel en hoorde
met een dat er christenen en geestelijken
waren, die zoo leerden en leefden als er in den
Bijbel geschreven staat. Hij vluchtte, zocht
hen op en kwam te Marseille bij een Evan-
gelischeu predikant. Deze leerde zijne vatbaar-
heid en gezindheid kennen en bracht hem naar
Florence. Zijne eenige begeerte was om zendeling
te worden onder zijne landslieden, do Turken.
\'t Is de Heer, wiens mededoogen
Blinden schenkt het lieflijk licht:
Wie in \'t stof lag neergebogen,
Wordt door Hem wéér opgerickt
God, die lust in waarheid heeft,
Mint hem, die rechtvaardig leeft.
-ocr page 148-
14Ü
Goddelijke beschikking.
Rom. il : 25 en 26. Want ik wil niet Broeders!
dat u deze verborgenheid onbekend zij, (opdat
gij niet wijs zijt bij u zelven) dat de verharding
voor een deel over Israël gekomen is, totda\'
de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn. En
alzoo zal geheel Israël zalig worden; gelijk
geschreven is: De Verlosser zal uit Zion
komen, en zal de goddeloosheden afwenden
van Jakob.
De predikant Burgmann (te Mühlheim aan
den Rijn en aldaar overleden 1795) reisde vroeger
als zendeling in dienst van het joodsche in-
stituut van Dr. Callenberg te Halle a. S., en
arbeidde ook als zoodanig een halfjaar te Londen.
Op het Kerstfeest van 1704 predikte hij aldaar
voor den predikant der Duitsch-Luthersche ge-
nieento. Tekst en thema waren: » Heden is n
de Heiland geboren." Terwijl hij deze kostelijke
woorden der Vergadering iu het hart trachtte
te leggen, bemerkt hij een jood, die schuchter
achter de binnenste kerkdeur luistert, en roept
hem dadelijk met verheven stem toe: »En
ook u , zoon van Abraham, die daar van verre
staat, is heden de Heiland geboren!"
Ongeveer twee jaar later, toen Burgmann
predikant te Essen was, meldde zich op een
morgen een vreemdeling bij hem aan. Het was
een ;zeer fatsoenlijk Israëliet uit Amsterdam.
Nadat hem gevraagd was, wat zijne begeerte
was, gaf hij met diepen ootmoed en kennelijke
-ocr page 149-
147
Oprechtheid het volgende antwoord: »Voor
korten tijd is mij.i Vader overleden. Toon hij
zijn einde voelde underen , riep hij\'mij tot zich
en vertelde mij, dat hij op het voorlaatste
Kerstfeest te Londen een jongen Dnitschen
predikant gehoord had, wiens prediking en
bijzonder het woord: »En ook n, zoon van
Abraham, is heden de Heiland geboren", hem
overtuigd had, dat Jezus van Nazareth de be-
loofde Messias en Verlosser was. Hij had in
het geloof aan Hem vrede voor zijn hart ge-
vonden , en stierf in het vertrouwen der zalig-
heid door Christus.
Ik, zijn zoon, mocht ook den weg des on-
geloof s verlaten, en voor dezen Heiland mijne
knieën buigen, dan zou ik ook den vrede vinden.
Deze toespraak en bede bracht mij ia
groote verlegenheid en onrust. Ik heb daarmede
een paar weken omgeloopen. Toen hoorde ik
in de nachtelijke stilte in den slaap zeer duidelijk
een stem, die tot mij zeide: Ga naar den
predikant Burgmaun te Essen, en die zal tt
den weg der zaligheid verkondigen, en tot eeu
teeken, dat dit zeker is, zult gij daar nog eeu
u onbekenden broeder uit Israël vinden, die
door gelijke zielsnood daar heen gedreven is.
Terwijl deze nog bezig is om zoo oprecht
zijn hart bloot te leggen, meldt zich werkelijk
eeu tweede vreemdeling aan. Burgmaun laat
hem in eeue andere kamer brengen en gaat er
heen. Het is eeue rijke jonge Israëliet uit
Hamburg. Eu zijne begeerte was? Voor
korten tijd had hij ook iets soortgelijks gerdoomd
-ocr page 150-
148
hls zijn volksgenoot zoo even vertelde; en uu
is hij hier om te hooren wat hij doen moet om
zalig te worden.
In aanbidding van de wonderbare, genadigo
leiding Gods brengt de predikant Burgmann de
beide jongeling ;n bij elkander, warpfc zich met
hen op de knieën, om don God der Vaderen,
en Vader vau onzen Heere Jezus Christus te
prijzen, legt hun de Schrift uit, die van den
Heiland getuigt en verkondigt hun leven en
vrede door het bloed des kruises. Zij namen
het Woord met vreugde aan en, geloovende in
den Heere Jezus, reisden zij na eeuige dagen weer
naar hun Vaderland terug.
Aan onzen God en Vader,
Den eeuw\'gen levensader,
Zij dank en eer en prijs,
Zijn liefelijke zegen
Besproei\' gelijk de regen,
\'t Genoten onderwijs. - -
Vergeving aller zonden,
Zij ook voor ons gevonden,
In \'t bloed van Jezus\' kruis,
Zijn goede Geest geleid\' ons,
Bekeer\' ons en bereid\' ons,
Voor \'t Vaderlijke huis.
-ocr page 151-
149
Luther\'s lied.
Een vaste burgt, 700 sterk als trouw,
Is God, op wien wij bouwen;
Hij zwoer dat Hij ons holpen zou,
E:i \'t zal Hem niet berouwen.
Schoon de oude moordenaar
Ons dreigt met groot gevaar,
Kn met zijn wreed gebrul
De ziel van schrik vervuil\':
Geen haar zal hij ons krenken.
Met onze kracht is \'t slecht gesteld,
Daarmee zijn wij verloren;
Maar voor ons strijdt de ware Held
Dien God heeft uitverkoren.
Zijn naam is: Israël,
Jezus Immamiël.
Jehovuh Zebaoth;
Ik ken geen andren God;
Het veld moet Hij behouden.
Ja, schoon ook de aard vol duiv\'len wa»,
Gereed ons te verslinden,
Hij maait ze weg als \'t rijpe gras
En strooit ze op alle winden.
De booze lcugenvorst
Zet wel een hoogc borst:
Geen nood. hij doet geen leed,
Zijn vonnis ligt gereed;
Eén woord — hij vaart ter helle.
-ocr page 152-
150
Zij zullen \'t Woord ons laten staan,
En tocli geen dank behalen;
Wij laten onzen God begaan,
Zijn plan zal nimmer falen.
Ontnemen ze o.is ons goed,\'
Eer, voordeel, vleeseh en bloed —
Laat varen \'t aardsche slijk:
Heil maakt liet toch niet rijk,
En ons is de overwinning.
-ocr page 153-
Ditgaren van JTAJH HAAM te Delfzijl:
N. C. KIST, Dp Christelijke Kerk op Aarde,
volgens het bijbclschc onderwijs en de geschie-
denis. ....•..._/ o.So.
Trof. J. J. VAN OOSTERZEE, Rcdcvoe-
ringen, verhandelingen en verspreide gcschrif-
\'en. . ,......./ 0,45.
Prof. J. J. VAN OOSTEE23E, Negen
leerredenen. . . . . . . . f 0.55.
PIETER WEGGEMAN, Bekeering. .ƒ0,33.
PIETER WEGGEMAN, Nagelaten ge-
schriften. . . . . . . . . f 0.30.
W. ZIETHE, De waarheid en heerlijkheid
des christendom); vertaald door J. II. GUN-
N1NG Jr........./ 0,35.
G. STEENHOF, Wat dunkt u van den Chris-
tus?..........f 0,20.
B. J. BENNINK, Vruchten van de Chris,
telijke zending; verhalen uit de heiden wereld,
voor school en huis....../ 0.30.
B. J. BENNINK, Nacht en Morgenscheme-
ring op het zendicgtgebied in Afrika. . . f 0,40,
B. J. BENNINK, Terugblik, of de voor-
naamste bladzijden uit het leven van een ouden
krijgsman.
        ......./ 0,15.
B. J. BENNINK, Gods zorg en liefdeblijk-
baar in \'t leven van II. II. NlEBOER, oud-
ouderling te N. Pekela....../ 0.30.
H. BEUKER, He belangrijkheid van den
Evangelicarbeid; redevoering, uitgesproken bij
de bevestiging van den zendeling-Iecraar K.
Haan, gevolgd door een afscheidswoord van
dca bevestigde......./ 0,40.
-ocr page 154-
Dr. A. KUYPER, De Schrift het Woord
Gods.........j 0,30.
Dr. J. H. MERLE D\'AUSIGNÉ, Johan-
NF.S CllRYSOsTHOMUS....../ 0,4a.
S. SIJPKETJS, Ebsv-Haezer. —Gedachtenis-
rede bij ee;ie vijf-en-twiiitigjarige evangclic-be-
dicning........ƒ 0.20.
J. C. APPEL1US, raadgeving aan bckoinmcr-
dcn in den vorm van een brief        . . . f o. 10
NIEUWJAARS, kn VERJARINGSVERSJES door
eeu Kindervriend......f o.to.
DE BEKEERING van ken MAHOMEOAAN.—
Een verhaal voor zondagschool en huisgezin . f 0,06.
STEMMEN UIT ROME OVER ZONDEN IN
ROME......../ 0,20.
DE PAUSEN VAN ROME der 17 eersteeeuwen
geen heilige vaders, maar feilbare menschen . f 0,15.
DE ZOON VAN EEN FIDJI-EILANDER, of de
kracht van het Evangelie...../ 0.10,
*-<sw-c>-*— —
-ocr page 155-
i
* * ]5ii (.!. .). KE1TK tf Groninqen i« ver-
schciicn:
Eeiiige bladzijden uit hét dagboek,
OF
ONTMOETINGEN EENS LEEBAARS
in en buiten de gemeente,
ÜOOU G. HEMKËSi
J\'rijs ƒ 0.50.
-
-