-ocr page 1-
m
-ocr page 2-
ÉÊ
fyf
I^)|V1 /O
-ocr page 3-
Noodig en Wenschelijk.
TWEE REFERATEN.
OP DEN
ÏIE1TIN1S111DI16
DER
Neder!. Zendingsvereeniging,
den 3d« MEI 1883,
DOOR
J.
L.
ZEGERS,
Zendeling
dier Vereeniging.
Rotterdam,
D.
DF
KONING.
3606 4545
A06000036064545B
-ocr page 4-
.
I
\\
-ocr page 5-
Op Hemelvaartsdag, Donderdag den 3*"»Mei dezesjaars,
niogt de Nederl. Zendingsvereeniging haren 22ste" Zendingsdag
vieren. In de ruime zaal Caledonia waren een iootalBroe-
ders bijeengekomen, waaronder Afgevaardigden van bijna alle
Zendings-corporation in ons land werden geteld. Op voorstel
van het Hoofdbestuur zou er eene bespreking plaats hebben
naar aanleiding van twee vragen, in het „Orgaan" der Ver-
eeniging aldus geformuleerd:
I.     Is het wenschelijk te trachten op kleine schaal grond
aan te koopen, om daarop de Christenen te vereenigen, en
daarop ook anderen toe te laten, die genegen mogten zijn bij
hen te wonen ?
II.     Wat kan er gedaan worden voor de Inlandsche
Christenen en doopcandidaten, die door hun toetreden tot het
Christendom buiten de mogelijkheid gesteld worden om in hun
onderhoud te voorzien ?
Schrijver dezes was uitgenoodigd de behandeling dezer
vragen in te leiden. Hij voldeed aan die uitnoodiging door
het voorlezen der beide hier volgende opstellen 1).
Nog staande de vergadering kwam het aanzoek van velen
op dringende wijze tot hem het gesprokene in druk te geven.
Eerst meende, hij onveranderlijk tot het tegendeel te moeten
besluiten, vreezende 1? dat geldelijke schade de eenige vrucht
der uitgave zou zijn, en dat de verschijning dezer beknopte
l) De „Handleiding bij de beoefening der Zendingswetenschap,"
van den Heer J. C. NkuruenbüRG, bevat omtrent deze vragen vele
wenken, waarvan de juistheid en belangrijkheid door den Zendeling
het best kan ingezien en zeker gaarne zal erkend worden. Ik mogt
van enkele dier wenken dankbaar gebruik maken.
                      .
•••\'-■ ■■■■■                                     .......                  J. L. zA
-ocr page 6-
4
referaten even weinig tot het doel zou leiden als de brochure
van zijn ambtgenoot Br. P. Jansz te Japara — al te weinig
gelezen! — dit heeft gedaan. Toen men evenwel op den druk
bleef aandringen, en ook het Hoofdbestuur zich met dat ver-
langen vereenigde, meende hij te moeten toegeven, en biedt
hij thans ter lezing en ernstige overweging aan wat door hem
in bovengenoemde vergadering is aanbevolen, en door de
Broeders op voor hem vereerende wijze is ontvangen.
Moge de uitgave en verspreiding der volgende bladzijden
iets bijdragen tot aankweeking of versterking van het besef dat
behartiging van de stoffelijke ellende dergenen wier geestelijk
welzijn wij trachten te bevorderen, de duidelijk aangewezen
weg is om te komen tot ons verheven doelJ
Nadat de Voorzitter, Br. C. D. v. d. Valk , de vragen
had voorgelezen, sprak de Referent het volgende:
Waarde Broeders!
Gij allen zult toestemmen dat de vragen, ons door het
Hoofdbestuur voorgelegd, zeer in elkander grijpen, zelfs zoo-
danig dat het bij eene eerste en oppervlakkige lezing bijna
onmogelijk schijnt ze uit elkander te houden. Toch, wanneer ik wel
zie, betreft de eerste vraag de toepassing van een beginsel, dat in
de tweede wordt verondersteld. Dat beginsel is niet nieuw,
het kwam zelfs reeds herhaalde malen ter sprake. Het is:
betooning van stoffelijke hulp aan Inlandsche Christenen en
aan zulke Inlanders, die óf reeds van hunne begeerte om tot
het Christendom toe te treden , hebben doen blijken, öf voor
het minst zich niet beslist vijandig tegenover het Christendom
plaatsen. Deze laatsten worden bedoeld als in vraag I wordt
gesproken van hen , die met de Inlandsche Christenen willen
zamenwonen.
De vraag in hoever onze bemoeijingen in stoffelijk opzigt
zich moeten uitstrekken tot degenen, bij wie nog niet de
minste toenadering tot het Cluistendom is gebleken, ja ook
tot hen uit wier woorden of gedragingen afkeer van en vijand-
schap tegen het Christendom spreekt, ten einde onder Gods
-ocr page 7-
5
zegen, door deze bemoeijingen als blijk van onbaatzuchtige
belangstelling in hun heil, het hart voor onze personen worde
gewonnen en daardoor voor onze prediking ontsloten, — is
eene zeer gewigtige vraag. Zij werd dan ook reeds meermalen
besproken èn op zamenkomsten van Zendelingen in Indie, èn
op vergaderingen van Zendingsvrienden hier te lande.
Toch is zij eene andere dan de twee, u zoo pas voorge-
lezen , welke beide het oog hebben op den toestand en de
behoeften van reeds gedoopten, en van degenen, die zich,
zonder nog gedoopt te zijn, alreede onder Christelijken
k invloed geplaatst hebben, of zich minstens daaronder willen
plaatsen.
Ter wille van duidelijkheid en orde zal het dus goed zijn
dat wij ons voor heden bepalen tot de belangen van hen, die
in deze vragen zijn aangeduid, en onderzoeken wat voor dezen
behoort gedaan te worden.
Nu komt het mij voor dat het aanbeveling verdient de
behandeling der tweede vraag, die een beginsel raakt, te doen
voorafgaan aan de bespreking der eerste, die de toepassing van
dat beginsel betreft. Immers practisch onvruchtbaar moet
geacht worden beraadslagingen te houden over de wijze,
waarop zal worden toegepast een beginsel, dat straks, als in
strijd met de roeping der Zending en vallende buiten de
grenzen haar gesteld, zou kunnen veroordeeld en verworpen
worden.
Niet dat ik voor dit laatste eenige vrees koester. Maar
toch, ik weet dat er door sommigen, wier gevoelen en over-
tuiging wij willen eerbiedigen als het gevoelen en de overtuiging
van ernstige, geloovige broeders in Christus , en van warme
— zij het dan ook misschien meer warme dan verlichte —
Zendings-vrienden, getwijfeld wordt aan de op Christelijk-
geloovig standpunt verdedigbaarheid van dat beginsel.
Wij zien ons daarom echter te meer verpligt dat beginsel
zoo grondig mogelijk te onderzoeken, en willen trachten, ook
door onze tegenwoordige bespreking, zoo mogelijk tot de ge-
wenschte overeenstemming te geraken.
-ocr page 8-
6
Ik vraag dus vergunning allereerst de bespreking van vraag
11 te mogen inleiden.
Die vraag rust, dunkt mij, op 3 vooronderstellingen:
a.   Er zijn Inlandschc Christenen en doopcandidaten, die
door hun toetreden tot hel Christendom, buiten de
mogelijkheid gesteld worden 0111 in hun onderhoud
te voorzien ;
b.   Er behoort voor dezen iets gedaan te worden opdat
zij, ondanks alle belemmeringen , toch in hun onderhoud
zullen kunnen voorzien ;
(■. Wat voor hen behoort te geschieden , moet door ons
worden gedaan.
Zijn wij het nu over deze 3 punten eens, dan kunnen
wij straks, in aansluiting aan vraag I, het antwoord zoeken
op de vraag: Wat zal er dan door ons voor hen gedaan
worden ?
Het kon ons straks wel eens blijken hoe bezwaarlijk het
gaat vraag I in zulk een algemeenen zin te behandelen, als
waarin zij ons is opgegeven 1). Dat bezwaar drukt ook de
nu aanhangige vraag in geen geringe mate. Wel doet het geval
dat Inlandsche Christenen en doopcandidaten, ten gevolge
hunner belijdenis, in hunne tijdelijke zaken bemoeijelijkt wor-
den , zich overal voor. En zulks mag, ook zonder dat opzet-
telijke studie gemaakt is van het lot van Inlandsche Christenen
en doopcandidaten in verschillende landen, reeds van
te voren vastgesteld worden, op grond van de bekende vijand-
schap van de duisternis jegens het licht, de treurige vijandschap
van het onwedergeboren hart des zondaars jegens het leven
uit God, dat in anderen werkt, — en bij de wetenschap dat
de mensch het gevoeligst wordt getroffen wanneer zijne stoffe-
lijke belangen worden aangerand. Toch kan het wel niet
anders of verschil van maatschappelijke toestanden bepaalt voor
een groot gedeelte de zwaarte van den druk in stoffelijken
1) Het is gebleken. De Zendeling Zimmer van Borneo had
andere inzigten dan de Referent, Zendeling op Java.
-ocr page 9-
7
zin, lioor vijandige tegenwerking uitgeoefend. En die niet ge-
heel vreemdeling is in de voornaamste landen, welke de Zending
zich tot terrein harer werkzaamheden koos, weet genoeg om
te kunnen toestemmen dat de maatschappelijke toestanden in
het eene en in het andere land ver uiteenloopen.
Bovendien klimt de vijandschap niet overal tot dezelfde hoogte,
en is het vuur van den toorn tegen hen , die tot de belijdenis van
Christus overgaan , niet onder alle volken even onuitblusschelijk.
Het zou echter voor hem, aan wien de eer is gegund
thans tot u te spreken, een onmogelijk te verrigten taak zijn ,
op duidelijke wijze het verschil in graad te bepalen , waartoe
de vijandschap tegen het Christendom in het eene land in
onderscheiding van het andere stijgt, en de mate van stoffelijk
nadeel te berekenen, dat Christenen en doopcandidaten dien-
tengevolge lijden.
Heb ik het een voorregt geacht thans eene zaak te mogen
ter sprake brengen, die mij zoolang en aanhoudend heeft
bezwaard, ik meende dat het in mij zou worden geduld, door
eigen aanschouwing en waarneming gedrongen, u bijzonder te
bepalen bij dat gedeelte van den Zendings-akker, waarmede
de Nederl. Zendingsvereeniging in naauwe betrekking staat.
Op die toegeeflijkheid rekenende, bied ik u enkele op-
merkingen aan , naar aanleiding van elk der drie genoemde punten.
Wat a betreft: Er zijn Inlandsche Christenen en
doopcandidaten, die door hun toetreden tot het
Christendom, buiten de mogelijkheid gesteld wor-
den om in hun onderhoud te voorzien, — het is op
West-Java maar al te waar. Als aan u allen bekend mag worden
aangenomen de besliste vijandschap van het Mohammedanisme, veel
erger dan die van het heidendom, jegens de belijders vanCfiRiSTus.
Persoonlijke waarneming geeft mij regt en vrijmoedigheid te consta-
teeren dat de vijandschap, welke heidenen bij hun overgang tot
het Christendom van de trouw gebleven aanhangers van hunnen
voorvaderlijken godsdienst ondervinden, heel wat minder heftig,
en ook vrij wat minder langdurig is, dan de haat en tegenkan»
ting, welke Christenen uit de Mohammedanen moeten verduren
van de zijde van het Mohammedanisme. De zending op W. Java
-ocr page 10-
8
heeft onder hare gedooplen vroegere heidenen, de Chinezen,
—   en voormalige Mohammedanen, de Inlanders. De eersten
vindt men vooral te Cheribon en te Indramayoe. De laatsten
op de meeste andere posten onzer Vereeniging. Wat heeft de
ervaring geleerd omtrent de gevolgen, die het overgaan van de
eersten en van de laatsten in stoffelijk opzigt voor hen heeft
gehad, en ook omtrent de oorzaken, waaruit die gevolgen
geboren werden? De Christen-Chinezen zijn geworpen met
steenen en met slijk, in letterlijken zin bespogen, en zooveel
mogelijk in handel en bedrijf gedwarsboomd. Waarom? Wel,
de Chinees is van nature conservatief, trotsch ingenomen met
alles wat uit China komt en eigenaardig Chineesch is , en hij
ziet met een soort van voorname minachting neer op alles wat
men van buiten af wil invoeren. De Chinees nu, die Christen
wordt, breekt, zij het dan al niet met de nationale kleeder-
dragt en taal, dan toch met de zoogenaamd godsdienstige ge-
bruiken van zijn land en volk. En hoe weinig godsdienstzin
de Chinezen over het algemeen ook mogen bezitten, hoe zeld-
zaam het zij een hunner aan te treffen, die met eenige devotie
aan de bestaande godsdienstige ceremoniën deelneemt, — des
al niettemin wordt hun toom opgewekt, wanneer er zijn die
met de overgeleverde pligtplegingen breken , om aan te hangen
wat niet uit China herkomstig is. Te Indramayoe evenwel was
het vuur der verontwaardiging al heel spoedig uitgebrand, en
sedert jaren bestond aldaar de christelijke gemeente uit de
Chinezen , zich langzaam uitbreidende , vrij rustig en ongedeerd,
—   wat wij wel dikwijls, als niet bevorderlijk aan de ontwik-
keling van geloof en geloofskracht dier gemeente hebben betreurd,
maar dat toch als een feit mag vermeld worden, ten bewijze
dat er weinig krachtig voedsel bestaat voor de vlam van vijand-
schap en haat tegen de Christenen, als deze niet door gods-
dienstig fanatisme is ontstoken.
Geheel anders is dit echter ten opzigte der tegenkanting,
die van het Mohammedanisme uitgaat. Deze toch spruit wel
nadrukkelijk uit oorzaken in den godsdienst zelven gelegen
voort, en wordt door dezelfde beweegreden en onderhou-
den. In iedere overwinning door het Christendom behaald,
-ocr page 11-
Q
ziet het Mohammedanisme een vedbeijelijke beleediging, den
alleen waren godsdienst aangedaan. Immers is het Moham-
medanisme in het oog zijner belijders de volkomen open-
baring van God aan den mensch , de hoogste uitdrukking
van den wille Gods ? Wat derhalve tegen dien godsdienst
wordt ondernomen , kan niet anders zijn dan zondigen tegen
den eenigen God (Allah), en tegen den laatsten en grootsten
zijner gezanten , Mohammed , door Allah gezonden om den
waren godsdienst aan de menschen bekend te maken. En het
streven der Christelijke zending wordt door den Mohammedaan
veroordeeld als een godslasterlijke poging om aan den Zoon
van Maria te onderwerpen, wat naar Gods raad, zich buigen
moet voor de uitspraken en voorschriften van den profeet uit
Arabie. Het Mohammedanisme wil wereldgodsdienst worden,
en wel verre dat het onverschillig zou aanzien dat belijders van
Mohammed\'s gansch uitnemende leer overgaan tot een gods-
dienst , die een ander profeet als grooter dan Mohammed ver-
heerlijkt, drijft het krachtig propaganda voor eigen geloof, en
offert zoo noodig alles op om te komen tot zijn doel: de on-
derwerping der wereld aan God en Zijn gezant.
Geen wonder dus dat in Mohammedaansche landen alles
zamenspant tegen hen die vrijmoedig belijden: wij hebben Hem
gevonden, die grooter is dan Mohammed ! Ongenoegen, toorn ,
volslagen haat barst van alle kanten los, van hoofden en pries-
ters , van geburen en vrienden, van eigen vader en moeder, —
en wel op eene wijze, die, bij de eigenaardig Mohammedaansche
inrigting der maatschappij, het den Christenen niet zelden zoo
goed als onmogelijk maakt in hun dorp en vlek, en dus in
het bezit hunner akkers te blijven. Kwellingen en plagerijen
van allerlei aard noodzaken hen, zullen zij hunne belijdenis van
Christus gelrouw blijven, hunne omgeving en daarmede hun
middel van bestaan , vaarwel te zeggen.
Bij niet allen echter ontwikkelt het geloof, ook al valt
aan de opregtheid er van niet te twijfelen, dadelijk zulk eene
kracht, dat zij den moed hebben, veel opofferende, tot dien
stap te besluiten. Niet alleen maar dat de Inlander — men
moet de menschen nu eenmaal nemen zoo als zij zijn! —
-ocr page 12-
IO
spoedig door eenige bedreiging is angstig te maken, maar ook,
bij alle gemis van energie , waardoor de Inlandar zich kenmerkt,
schrikt hij dra terug voor alles wat van hem eenige inspanning
vordert. Zou eenc der redenen dat liet Christendom sneller
vorderingen maakt onder de Chinezen dan onder de Javanen,
niet — middelijke oorzaken in aanmerking genomen — mogen
gezocht worden in het meer energieke van den Chineschen
volksaard, en eene der oorzaken dat er meer van de Inlandsche
dan van de Chinesche Christenen tot hun vroeger geloof
terugzakken, niet deze zijn, dat trouw aan de Christelijke
belijdenis, voor de eersten door grooter materieel nadeel wordt
gevolgd dan voor de laatsten ? Bijna allen, die ik zelf te
Indramayoe tot den Islam moest zien terugkeeren, kwamen tot
afval door den invloed van geldelijke zorgen, gesteund door
schoone beloften hun van Mohammedaansche zijde gedaan,
bij afzwering van den Naam van Christus.
b. Mij dunkt dat het gezegde voldoende is om u te
overtuigen dat er iets behoort gedaan te worden, op-
dat Inlandsche Christenen en doopcandidaten,
ondanks alle belemmeringen, toch in hun onder-
houd zullen kunnen voorzien. Die mensehen moeten
mmers, even als elk ander, een middel van bestaan hebben.
Al zijn hunne behoeften gering, zij moeten toch eten.
Daarbij komt dat de meesten, die tot het Christendom over-
gingen , slechts weinig bezitten. Wordt hun dat weinige ont-
nomen , dan zijn zij ook dadelijk van alles beroofd. Wordt
het hun onmogelijk gemaakt door werken in hunne behoeften
te voorzien, zij zijn oogenblikkelijk met hunne huisgenooten
door honger bedreigd. Kn wat dat zegt, de ervaring van
ieder der BI!. Zendelingen weet er van te spreken.
Zeker, nu is men verpligt deze door groote zorgen ge-
drukte mensehen te vermanen alle hunne bekommernissen op
den Heer te werpen, hen tevens aansporende door ander werk
te zoeken, te trachten op eenigerlei wijze het noodige te
verdienen. Men kan hun daarbij allerlei noodige aanwijzigingen
verschaffen,, indien men namelijk zelf iets heeft aan te wijzen.
-ocr page 13-
11
Men kon zelfs wel eens eene handreiking doen, indien dit geval
zich maar niet al te vaak herhaalde, en het daarbij tevens met
tal van voorbeelden aantoonen hoeveel sommigen voor hun
geloof hebben moeten doorstaan , en hoe God vaak op onge-
dachte en verrassende wijze uitkomst geeft. Slaat echter het
vermogen om deze bewijzen van ongeschokt geloofsvertrouwen
en wonderbare uitreddingen te kunnen waardeeren, niet te
hoog aan bij den pas beginnenden , geestelijk nog zoo weinig
ontwikkelden Christen-Inlander. Maar ook , al ware dat ver-
mogen honderd- en duizendmaal meer ontwikkeld dan nu het
geval is, toch is de volle erkenning van iets uitnemends, in
casu het vertrouwen op God in den nood, nog wat anders
dan het bezit der kracht, om dat uitnemende na te volgen.
Daarbij — we zagen het zoo even reeds — ontbreekt het den
Inlander aan energie , aan alle initiatief. Hij moet aan den
gang geholpen worden. De Zendeling zou eigenlijk voor ieder
afzonderlijk wel werk moeten gaan zoeken , en hem er dan als
het ware bijbrengen. En — om niets meer te noemen — de
Zendeling is in zijn oog ,,toewan" (heer), wat voor hem gelijk
staat met: rijk zijn. En nu redeneert hij ongeveer aldus : Als
gij mij werkelijk liefhebt, dan moet gij mij ook helpen aan
brood. Zijt gij mijn geestelijken vader, dan wacht ik van u
ook dat gij mij stoffelijk helpt.
Js deze redenering wel zoo onlogisch ? En is zij ook in
Holland wel zoo vreemd ? Tracht onder de arme klasse der
maatschappij den menschen het Evangelie te brengen, en komt
er eens met ledige handen!
Al ons onderwijs, al onze raadgevingen en vermaningen
kunnen , worden zij niet door tastbare bewijzen van belang-
stelling in zijn uitwendigen toestand op den voet gevolgd , voor
den Inlander weinig uitwerken. Menschen , die gebrek hebben,
vragen andere dingen. Hiervan is ieder Zendeling, telkens weer
door allerlei aanvragen om stoffelijke hulp bezwaard, overtuigd.
Die hulp moet hun geboden worden , zal men trouw aan de
afgelegde of af te leggen belijdenis bij zijne discipelen kunnen
verwachten. Armoede bragt reeds dikwijls tot afval, of verleidde
-ocr page 14-
I-
tot handelingen, die met de roeping des Christens in strijd
zijn. En voor zoo weinig ontwikkelde menschen is stoffelijke
hulp het krachtigst, zoo niet het eenigc , bewijs van welge-
meende belangstelling in hunne personen.
(•. Ik meen dus voldoende rekenschap te hebben gegeven
van de noodzakelijkheid van stoffelijke hulp en van de gronden,
waarop de verpligting daartoe rust. Na al het gezegde heb
ik voor mij zelve althans volle vrijmoedigheid het woord van
een erkend zaakkundige , in dezen kring uit te roepen : Neemt
bij den zendingarbeid het woord „hulpbetoon" tot uw devies!
Immers, wat behoort te geschieden, moet door
ons worden gedaan. Wie hebben die menschen in zulk
een alles behalve benijdenswaardige positie gebragt, dat zij,
als onreinen uit de maatschappij geworpen, gebrek lijden aan
het allernoodigste voor het dagelijksch leven? Dat deden wij.
Wij bragten hun het Evangelie. Wij wisten wat voor hen in
stoffelijk opzigt de gevolgen zouden zijn van de geloovige aan-
name en belijdenis van het Evangelie. Toch bragten wij het
hun. En zij hebben geloofd, en zij ondervinden nu, zij het
ook bij ervaring van toenemenden inwendigen rijkdom , uitwendig
steeds toenemende armoede. Is het nu niet duidelijk onze
pligt hen te helpen ? \'t Is nu voor \'t oogenblik niet de vraag :
hoe zal door hulpbetoon het hart der menschen voor het Evan -
gelie worden geopend, maar: wat is onze roeping voor hen ,
die zich door ons tot Christus hebben laten leiden , en
daardoor behoeftiger zijn geworden dan ooit ?
Zal men zich nu verantwoord achten met te zeggen,
gelijk sommigen dat zeggen: Onze roeping in de zending
strekt zich niet verder uit dan tot de prediking van het
Evangelie, en die het aannemen, moeten vooraf de kosten
berekenen ?
Onmogelijk. Zoo kan alleen hij spreken, die geen hart
in den boezem heeft. Maar zoo oordeelt de Zendingsvriend
zeker niet.
Er is echter noodzaak voor velen om ernstig na te denken
over de vraag of het verleenen van stoffelijke hulp niet als een
-ocr page 15-
13
zeer gewigtig deel van het Zendingswerk moet worden beschouwd.
En daartoe zal dan ook onze tegenwoordige bespreking dienen.
Komen wij er toe deze vraag toestemmend te beantwoor-
den, dan is daarmede tegelijkertijd onze verpligting erkend
om in deze rigting ons te bewegen. Tot heden geschiedde dit
nog te weinig. De zendelingen ondervinden daarvan al den last.
Maar dit wetende, kan de vraag niet voorbarig zijn: mag de
werkzaamheid uwer Broeders Zendelingen daardoor nog langer
gedrukt worden, en daardoor voor hen teleurstelling en mis-
lukking worden vermeerderd ? Zal er onder de Inlanders geestdrift
komen voor het heil in Christus dat wij hen prediken , mij
dunkt, het is dan noodig dat zij vooraf weten dat broods-
gebrek geen noodwendig gevolg is van de belijdenis des
Evangelies. Men denke er aan: de man heeft toch ook
vrouw en kinderen. En gesteld nu al, dat zijn geloof reeds
krachtig genoeg ware om ook voor het scherpe zwaard des hongers
niet terug te schrikken, is het geloof van vrouw en kinderen
daarom ook zoo groot? Hij heeft — wij houden het den
Christenen nadrukkelijk voor — tegenover vrouw en kroost
eene gewigtige roeping. „Die zijne huisgenooten niet verzorgt,
heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongeloovige."
Is dit voorschrift, al stond het niet letterlijk in den Bijbel, niet
reeds eisch der menschelijkheid ? Als Christen juist heeft de
Inlander zich ook hierin van zoovelen zijner volksgenooten te
onderscheiden, dat hij de belangen van zijn gezin beter behar-
tigt dan in den regel in de Inlandsche wereld geschiedt. Wij
strijden immer tegen die schromelijke veronachtzaming van vrouw
en kinderen. Wij vermanen onze volgelingen tot trouw aan
hunne verpligtingen. Wij willen het huiselijk leven hervormen.
Maar volgt hieruit nu niet van zelven dat het onze taak is het
den menschen mogelijk te maken hun pligt als man en vader
na te komen ? Of zou men kunnen meenen genoeg gedaan te
hebben als men de menschen gedoopt heeft, en hen geleerd
heeft wat zij als gedoopten te onderhouden hebben ?
Ik waag de uitspraak dat wij in de Zending op Java nooit
naar wensch zullen slagen als wij niet gaan werken op wegneming
van stoffelijke ellende. En uwe Zendelingen, zij kunnen bij het
-ocr page 16-
14
gezigt van armoede en gebrek onder hunne gemeenteleden,
wetende wat er eigenlijk moest gedaan worden, maar bij gebrek
aan middelen niet kunnen doen, op den duur moeijelijk met
kracht en volharding zich aan hun werk blijven wijden. Hoe
dikwijls komen de menschen tot ons met de bede om geld en
om brood. Hoe menigmaal trad een aanvankelijk gewonnene
terug uit vrees voor de gevolgen. Had hij zelf nog niet on-
dervonden wat het Christen-worden na zich sleept, hij heeft
het toch genoeg gezien hoe het den Christenen gaat.
Willen wij de Zending, dan moeten wij ook den moed
hebben er ons geheel aan te geven, haar te aanvaarden met
alles wat zij eischt.
Zullen sommigen misschien zeggen: op die wijze is de
Zending een onbegonnen werk ? Dat zal moeten blijken als
men eerst eenstemmig oordeelt over datgene w a t er gedaan
moet worden. Daartoe strekke de bespreking der tweede vraag!
REFERAAT OVER DE TWEEDE VRAAG.
Die vraag plaatst ons voor het volgende : Als er dan iets
moet geschieden, wat behoort er dan te worden gedaan ? Zij
roept ons echter niet alleen Inlandsche Christenen en doopcan-
didaten voor de aandacht, maar wil ook dat wij zullen denken
aan hen , die het Christendom niet zulk een kwaad hart toedragen,
dat zij. niet met de Christenen zouden kunnen zamenwonen. Zij
gaat dus uit van de vooronderstelling dat er zijn, die, al zijn
zij zelven nog geen Christenen geworden, zich toch met de
Christenen willen vereenigen.
De steller dezer vraag heeft, naar het mij voorkomt, niet
alleen hel mogelijke, maar ook het wenschelijke dier vereeniging
bij zich zelven erkend, en als hij naar het wenschelijke daarvan
komt vragen, daarbij ongetwijfeld gedacht aan dengezegenden
invloed dien dat zamenwonen op de niet-Christenen zou kunnen
uitoefenen.
Is nu — zoo formuleeren wij het liefst onze tegenwoordige
vraag — is het aankoopen van grond op kleine schaal tot
woonplaats van en ter bearbeiding door die Christenen en
-ocr page 17-
IS
goedgezinde niet-Christenen, aanbevelenswaardig niet alleen om
te helpen voorzien in hunne levensbehoeften, maar ook als
middel tot Evangelisatie, en dus tot uitbreiding van het Godsrijk ?
Wat het eerste oogmerk betreft, naar mijn bescheiden
meening beveelt zich niets meer aan dan deze door velen reeds
aangewezen weg, vooral als de Zending, zooals de missie ook
op W. Java, arbeidt onder een landbouwend volk. Het is
bekend dat de hoofdcultuur op Java de rijstbouw is, en het
hoofdvoedsel aldaar de rijst. Heeft de Inlander rijst, dan is
hij tegen gebrek gevrijwaard en — tevreden. Help de Inlander
aan brood, beteekent: zorg dat hij rijst hebbe, en opdat hij
rijst zou hebben, geef hem een stuk rijstveld, waarvan hij de
vrucht geniet voor zich en de zijnen.
Zoo verstaat het o. a. ook Br. Verhoeven i), en opdat
hij op die wijze zijne volgelingen zou kunnen helpen, ver-
huisde hij onlangs naar Kadhipaten, waar rijstvelden te
bekomen waren.
Het was evenwel daarbij niet alleen en niet hoofdzakelijk
zijn doel den menschen ligchamelijk voedsel te verschaffen. Een
ander doel zweefde hem voornamelijk en bezielend vooroogen,
toen hij het besluit nam zijn verblijf op een hoofdplaats,
voor den Europeaan toch altijd veel gezelliger dan het leven
geheel in het binnenland, te verwisselen met het wonen in
een eenzame , daarbij vlakke en warme streek. Hij is overtuigd
dat de Zending meer kans van slagen heeft buiten de hoofd-
plaatsen , d. w. z. buiten de voor den Inlander veelzins scha-
delijke invloeden van de Europesche en eene meer geprononceerde
Mohammedaansche omgeving. En in die overtuiging staat hij
volstrekt niet alleen. Zij wordt door vele Zendelingen gedeeld,
en is herhaaldelijk reeds uitgesproken.
Br. Verhoeven trok naar Kadhipaten met de bede in het
hart dat hij in de gelegenheid mogt gesteld worden om zijne
volgelingen , die nu in verschillende Kampongs verspreid zijn,
rondom zich te verzamelen. Voorloopig strekken zijne wenschen
l) De correspondentie met den Zendeling J Vekhokven gaf
aanleiding tot het stellen der vraag.
-ocr page 18-
i6
zich niet verder uit dan langzamerhand te mogen komen tot
de vorming van een Christen gehucht, dat, bij genoegzame
bevolking, komt te staan onder het bestuur van een hoofd,
uit de daar wonende Christenen en door de ingezetenen
zelven gekozen.
Beteekent die benaming „Christen gehucht" nu dat daar
alleen plaats is voor Christenen ? In geenen deele. Wat
noodzaak zou er zijn hen uit te sluiten , die zich , al zijn zij
ook nog niet gedoopt, toch onder Christelijken invloed willen
plaatsen ? Komt de Zendeling , die daar zijne kudde heeft met
welke hij dagelijks verkeert, niet ook telkens met de niet-Chris-
tenen in aanraking, wanneer deze met de Christenen zamen-
wonen, en krijgt hij hen daardoor niet onder het bereik van
zijn woord ?
Maar ook al meende hij hen te moeten uitsluiten zoolang
zij niet gedoopt zijn of minstens hunne begeerte naar den Doop
hebben kenbaar gemaakt, wie geeft er hem de bevoegdheid
toe ? Die bevoegdheid zou hij alleen bezitten , wanneer hij een
geheele uitgestrektheid gronds als zijn wettig eigendom bezat,
waarover hij dus naar welgevallen kon beschikken. Maar, gesteld
het kapitaal voor landaankoop op groote schaal ware aanwezig,
hoe zou men aan land komen in een bebouwde streek, d. w. z.
waar de gronden aan verschillende personen toebehoor en ?
Zullen deze bereid bevonden worden hunne akkers hem te
verkoopen? Niemand kan hen dwingen van hun regt op hun
grond afstand te doen.
De tijdsomstandigheden zijn echter thans zeer gunstig voor
het plan van Br. Verhoeven , hoe ongunstig zij op zich zelven
mogen zijn. Vele der in zijn buurt liggende rijstvelden zijn thans
onbebouwd, eerstens door gebrek aan ploegvee (buffels), ten
andere door gebrek aan menschenhanden. De verderver der
kudde , de veepest, heeft de veestapel ontzaggelijk gedund, en
de engel des doods in den vorm van koorts en cholera,
heeft onder de bevolking aldaar vreeselijk gewoed. Menige
rijstakker is nu tegen zeer billijken prijs te bekomen. Hoe meer
van dezen door Verhoeven kunnen worden aangekocht, des
te meer kans zal er bestaan dat ook die akkers, die voorloopig
-ocr page 19-
\'7
door Mohammedanen blijven bezet, langzamerhand in zijne
handen zullen overgaan. Immers heeft de ondervinding geleerd
dat naarmate het Christelijk clement zich in eene streek uit-
breidt , het Mohammedaansche, dat zich niet gewonnen geeft,
verdwijnt. De Mohammedanen, die er van vroeger af woon-
den , worden öf voor het Christendom gewonnen en sluiten
zich bij de Christenen aan, öf zij gaan de streek als door het
Christendom verontreinigd beschouwen en ontwijken haar.
Wilde men echter geheel zeker zijn van Mohammedaansche
omgeving en invloeden verschoond te blijven, dan zou men
moeten doen wat elders met uitstekenden uitslag is geschied :
woest liggende gronden ontginnen. Ieder Inlander verkrijgt,
op behoorlijk gedaan verzoek, vergunning tot ontginning en
cultiveering van grond tot een bij de wet bepaalde uitgestrekt-
heid , en het regt dat hij door die ontginning verkrijgt, is dat
van erfelijk individueel bezit. Ook bezit Z.Ex. de Gouverneur-
Generaal het regt grootere stukken ,,tot gewigtige doeleinden"
ter ontginning af te staan.
Nog een ander middel is dat hetwelk door Zendeling
P. Jansz Sr. eenige jaren geleden op grooter schaal is aange-
prezen , en nu door diens zoon op kleiner schaal beproefd ,
n. 1. men vraagt van de Regering woeste gronden in erfpacht
voor den tijd van niet minder dan 75 jaren.
Het is echter ontegensprekelijk dat deze weg, hoe uitnemend
ook, heel wat kapitaal vordert. Veel geld is, vooral gedurende
de eerste jaren noodig, als de uitgaven enorm groot zijn, en
de opbrengst gelijk nihil is.
Daar nu de ondervinding leert dat groote sommen gelds
uiterst moeijelijk voor zulk een doel bijeenkomen, wil Br.
Verhoeven beproeven wat minder groote uitgaven vraagt:
aankoop van rijstakkers stuk voor stuk. Hij koopt die echter
niet op eigen naam, iets wat trouwens den niet-Inlander bij de
wet niet geoorloofd is. Hij vraagt voor zijne gemeente erkenning
als regtspersoon, en deze treedt, na die erkenning verkregen
te hebben, als corporatie op, en handelt als zoodanig, ter-
wijl zij akkers aankoopt en die uithuurt aan degenen, tegen
wier opwoning zij geen bezwaar heeft. Wil zij van die gronden
-ocr page 20-
tS
in huur afstaan aan personen, die nog geen Christenen zijn
geworden, zij doet het, onder zekere voorwaarden. Wordt
door een dier huurders gehandeld in strijd met die voorwaarden ,
en oefent diens verblijf onder de Christenen eenigzins nadeeligen
invloerl uit, het staat aan de gemeente vrij hem de huur op te
zeggen.
Wat nu beveelt zulk een wijze van handelen aan ? Mij
dunkt, zeer veel. Allereerst voor de reeds gedoopten. Deze
hebben — gelijk ieder, die eenigszins met het gehalte der
Inlandsche Christenen bekend en billijk in zijn oordeel is, alligt
begrijpen zal — voortdurend toezigt en leiding noodig. Zij
kunnen die nu eiken dag, elk uur ontvangen. De Zendeling
is in voortdurend rapport met zijne gemeenteleden. Zijn oog
kan over alles gaan wat op die gemeente en het gedrag harer
leden betrekking heeft: het huiselijk leven en den omgang van
man en vrouw, de zorg voor de opvoeding der kinderen, de
verpleging van zieken , de behandeling van ouden en zwakken,
het zedelijk leven van jong en oud , in een woord het dagelijksch
leven van allen , die zich tot een Christelijken wandel hebben
verbonden, maar, gelijk van zelven spreekt, met alles behalve
vaste schreden den weg van godsvrucht en heiligheid bewandelen.
Zóó leert de Zendeling zijne gemeente kennen, komt op de
hoogte van haren eigenaardigen toestand en behoeften, en kan
dus eerst alzoo weten welke behandeling die gemeente in
\'t algemeen, en elk harer leden in het bijzonder vereischt.
Natuurlijk dat zulks op den bloei der gemeente en de ontwik-
keling van godsdienstig en zedelijk leven van grooten invloed
is Daardoor wordt tevens de, voor den grootendeels aan zich
zelven overgelaten en van nature zwakken en ligt vreesachtigen
Inlander zoo schadelijken, invloed van Mohammedaansche pries-
ters en hoofden, van geburen en kennissen, voor een groot,
ja voor het grootste gedeelte gebroken. De Zendeling wordt
zijn raadsman, zijn steun, zijn toevlugt. En hij wordt dat
gaandeweg meer, naarmate de Inlander, door een voortdurende
liefderijke en zachtmoedige behandeling van de zijde des zende-
lings, die hem niet alleen met goeden raad ter zijde staat,
maar ook, waar dit wordt gevorderd, handelend voor hem
-ocr page 21-
19
optreedt, hem steeds grooter vertrouwen schenkt. Hij gevoelt
zich niet alleen, hij weet zich door belangstelling en liefde
gedragen, en deze bewustheid maakt hem sterk. Zoo eerst
kan er van invloed des Zendelings sprake zijn. En deze bemerkt,
tot zijn eigen bemoediging , insgelijks dien door hem uitgeoefenden
invloed, nu hij zijn werkzaamheid tot nauwer grenzen kan
beperken dan anders het geval is , wanneer hij dikwijls verre
togten moet maken om , en dan natuurlijk nog maar even , zijne
schapen te ontmoeten. Terwijl hij daardoor veel tijd verliest
en een groot deel van zijne gezondheid en kracht verslijt,
betreurt hij onophoudelijk het noodzakelijk gering resultaat dezer
vlugtige en zeldzame bezoeken. Nu echter heeft hij alles onder
zijn onmiddelijk bereik. Kerk en school, gemeenteleden, scho-
lieren en zieken, alles en allen heeft hij bij zich. Zóó kan hij
oog houden op zijn werk, naar eene vaste methode arbeiden
en zijn tijd verdeelen. En zóó wordt het voorkomen, dat hij
zich, bij veel loopens en sloovens, toch noch in het groot
geheel verliest. De gemeente kan eerst langs dien weg door
hem worden gevormd en ontwikkeld.
En verder zijne doopcandidaten. Zij komen uit verschillende,
dikwerf ver verwijderde Kampongs. Door bezoeken van den
Inlandschen helper of door het herhaald bezoek dat de Zende-
ling aan kranken in hunne woning of Kampong bragt, kwamen
zij met het Evangelie in aanraking en werden er voor gewonnen.
Zij spreken hunne begeerte uit in de Christelijke Gemeente te
worden opgenomen. Dat echter blijft in hun Kampong niet
onbekend. Allerlei verzoekingen, beloften en dreigingen pogen
hen van besluit te doen veranderen, en een groote mate van
beslistheid kan alleen bij de gedane keuze doen volharden.
Neemt aan het gunstigste geval, nl. dat geen verzoeking hen
afbrengt van het ingeslagen spoor, dan moeten zij, week aan
week , des Zondags uren ver loopen om de godsdienstoefeningen
bij te wonen , en in de week nog eens weer om doop-onderrigt
te ontvangen. Kan dat van iemand gevorderd worden? En
is het niet als van zelve dat telkens allerlei dingen van de
verre voetreis afhouden? De dagelijksche arbeid, een of andere
huiselijke omstandigheid , ongesteldheden, en — zeer begrijpelijk
-ocr page 22-
20
— ook wel eens gebrek aan lust en opgewektheid tot zulk een
togt onder de tropische zonnehitte of den Indischen plasregen,
veroorzaken dat sommige hunner van Kerk en Catechisatie
slechts ongeregeld gebruik maken. Maar gesteld ook al dat
allen op de bepaalde dagen en uren trouw bij den Zendeling
opkomen , wat vrucht kan dan nog een enkel uur onderwijs per
week dragen in dingen , die hen zoo geheel vreemd zijn, die
zoo geheel buiten den vroegeren kring hunner gedachten liggen,
en die, geestelijk van aard als deze zijn , door hen zoo moeijelijk
kunnen worden gevat? Maar nu is de Zendeling in de gele-
genheid hen in zijne nabijheid te helpen aan werk en brood.
Rekenende met de kracht der verzoekingen , waaraan zij bloot
staan , hunne behoefte aan geregeld onderwijs , en den heilzamen
invloed van een dagelijksch verkeer met hen, die reeds het
geloof hebben beleden, dat ook hen bij aanvang dierbaar is
geworden, noodigt hij hen uit zich bij de Christenen te komen
vestigen. En zij slaan te midden der Christenen hunne hutten
op met dit veelbeteekenend gevolg dat zij, aan vijandige om-
geving en tegenkanting onttrokken, in Christelijke omgeving
geplaatst en voortdurend door den Zendeling gadegeslagen en
onderwezen worden. Of zulks ook van belangrijken invloed
op doopcandidaten is?
En dan het voordeel voor hen, aan wie de gemeente van
hare gronden onder zekere bepalingen verhuurt. Zeker men
kan meer voorwaarden stellen als men een groote uitgestrektheid
gronds in eigendom of in erfpacht heeft, zooals het laatste nu
op den Zendingspost in Japara het geval is. Maar toch, heeft
de gemeente eenmaal over eigen rijstvelden te beschikken, dan
heeft zij ook het regt van deze te verhuren aan wie zij wil.
En natuurlijk dat zij die dan alleen verhuurt aan personen
die zij voor haar niet gevaarlijk acht, en de huur, wordt zij
gevraagd, volstrekt weigert aan allen van wier verkeer zij,
godsdienstig en zedelijk, nadeel voor het leven der gemeente
vreest. Er is trouwens niet veel vrees voor dat anderen dan
zij, die \'t Christendom voor het minst niet ongenegen zijn
zich in zulk een contact met de Christenen zullen stellen. Die
het Christendom haat en den invloed des Zendelings voor zich
-ocr page 23-
21
en zijn gezin vreest, zal zich niet komen aanmelden. Maar
zijn er, die van de Christelijke gemeente een akker in huur
krijgen, omdat zij wenschen onder de Christenen te wonen,
en zich genegen toonen de door de gemeente gestelde voor-
waarden te aanvaarden, zij worden na korter of langer tijd
geheel voor het Christendom gewonnen. Van onder den zelf-
zuchtigen druk van priesters en hoofden , van onder den doodenden
invloed eener Mohammedaansche omgeving verlost, wordt bij
dagelijksch verkeer met den Europeschen Zendeling, ziende
diens huiselijk en ambtelijk leven, alle stugheid, wantrouwen,
vooroordeel langzamerhand overwonnen , oor en hart ontsloten
voor zijn woord, en men komt tot de erkentenis dat het
Christendom alles heeft wat zich aanbeveelt voor hart en
leven, voor tijd en eeuwigheid.
Wij spreken nu niet meer over het stoffelijk voordeel dat
grondaankoop op de voorgestelde en aanbevolen wijze kan
afwerpen. Voor het minst heeft bezitter en huurder er een
middel van levensonderhoud in. Het geestelijk voordeel voor
het Godsrijk dat er door verkregen wordt, staat bij ons allen
ten hoogste aangeschreven!
En dat geestelijk voordeel is niet denkbeeldig. De opgedane
ervaring hier en daar levert voor de werkelijkheid er van een krach-
tig pleidooi. Langs geen anderen weg wordt hetzelfde voordeel
verkregen, wat, na alles wat reeds over deze methode geschreven
is , geen betoog meer behoeft. Zij is niet de vrucht van bloote
redeneringen. Zij is geen methode van te voren goedgedacht en
vastgesteld. De ervaring van vele mannen gedurende vele jaren
heeft haar aangewezen. Zij is — wat iedere methode behoort
te wezen — vrucht der praktijk. Andere, allerlei proefnemingen
zijn gedaan, biddend ondernomen, lang volgehouden. Een
aaneenschakeling van teleurstellingen was meestal het gevolg.
Waar de zending echter optrad in verband met landontginning
of iets dergelijks , kon zij reeds spoedig op verblijdende uitkom-
sten wijzen. Vorming van een kern van werkzame, ontwikkelde,
degelijke Christenen, dagelijks onder den invloed van het onder-
wijs en het voorbeeld van den Zendeling, en wat het huiselijk
en maatschappelijk leven betreft onder zijne gedurige leiding
-ocr page 24-
22
staande, om dan van dezen uit en door hen bevruchtend te
werken in ruimer kring , daartoe zullen wij moeten komen. Dit
wordt steeds meer de overtuiging der Zendelingen, wat ook op
de tweede Zendings-Conferentie te Batavia onloochenbaar is
gebleken. Zij is ook de mijne geworden. Ik beken eerlijk dat
ik met deze methode vroeger weinig was ingenomen. Ik heb
mijn tegenzin echter moeten opgeven. De ervaring dwong mij,
de feiten spraken te luide voor het beginsel: in de Zending
stoffelijke en geestelijke zaken te vereenigen als het eenige middel
tot krachtsontwikkeling en veelzijdigen invloed, die den invloed
van priesters en hoofden neutraliseert. Zeker hoofdzaak is en
blijft de prediking van het Evangelie. Maar het antwoord moet
gegeven worden op de vraag: welke weg moet ingeslagen
worden om dat Evangelie te doen verstaan, en er oor en hart
voor te openen.
Tot hiertoe stond —-. mogen wij het uitspreken ? — de
vrucht van onze Zending in zeer ongunstige verhouding tot den
arbeid onzer Broeders. Ik hoor de opmerking: maar de Zending
op West-Java is ook nog pas in de geboorte. We zijn er nog
in het tijdperk van voorbereiding. — Ik beantwoord haar met
het uitnemend gezegde van een man, wiens raadgevingen op
Zendingsgebied verdienen gehoord te worden als van een grondig
onderzoeker der Zendingsgeschiedenis en een steeds hooggeacht
leermeester van vele Zendelingen. Hij sprak eens ongeveer
aldus: „Wij hebben te zorgen dat de Zending niet in de geboorte
„stikt, en, geeft zij eenig teeken van leven, niet door gebrek
„aan zorg gedood wordt!"
Laat ons, onder biddende afwachting van den zegen Gods,
waaraan alles gelegen is, alles doen wat wij vermogen om de
dijken weg te graven, welken den vrijen loop van het Woord
des Heeren beletten!
IK HEB GEZEGD.