-ocr page 1-
/■
-ocr page 2-
-ocr page 3-
f° z> 1
J/SS*
s< es-\'\'-\'-\'
M êmwft-%t$mmi
BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN enz.,
BEOORDEELD
H. STEENBERG.
fefógU
y^MSTERDAM ,
h (i. VAN KETIB1N.
187".
J
-ocr page 4-
-ocr page 5-
HET CONCEPT-REGLEMENT.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
M êmtyt-%t§kwnt
OP HET
BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN enz.,
BEOOBDUELD
H. STEENBERG.
CJ- %3
/Imsterdam,
.1. 11. & G. VAN HETEREN.
1870.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Ruim vier jaren geleden gaf de Regering te kennen,
dat zij zich voortaan wenschte te onthouden van alle
inmenging in het beheer der kerkelijke goederen bij de
hervormde gemeenten. Het bekende Kon. Besluit van
9 Pebruarij 1866, Staatsblad n°. 10, verscheen, en aan
het daarbij ingestelde Algemeen Collegie van Toezigt
werd de taak opgedragen, om gedurende drie jaren het
gewijzigd Staats-toezigt uitteoefenen. In dien tusschentijd
konden er door de kerk maatregelen genomen worden,
om de administratie op vasten en duurzamen voet te
regelen, en het toezigt daarop zuiver kerkelijk te maken.
Dit besluit, waarbij de nadeelen van een eensklaps
terugtreden der regering voorkomen werden, getuigde
van den ernst, waarmede zij de scheiding van Kerk en
Staat voltooijen wilde. Teregt begreep zij, dat aan de
Hervormde Kerk gelijke vrijheid moest verzekerd worden,
als andere gezindten genieten, en dat hare regtstreeksche
tusschenkomst bij het beheer der kerkelijke goederen,
1
-ocr page 10-
2
als een uitvloeisel van oude en verouderde toestanden,
een einde nemen moest. De voogdij, waaronder de kerk
stond, werd opgeheven en aan haar goedvinden werd
overgelaten, hoe zij voortaan hare eigendommen behee-
ren wilde. Hiermede wedervoer der kerk regt, en daarom
verdient de maatregel erkenning en goedkeuring.
Het opgetreden Algemeen Collegie, den omvang van
zijn mandaat willende kennen, deed onderzoek naar de
bevoegdheden, hem bij Art. 5 van het Besluit overge-
dragen, en vernam al spoedig, dat het niet meer dan een
administratief gezag bezat. Bepaaldelijk was de wetge-
vende of reglementerende magt buitengesloten. Zonder-
linge positie voor het Collegie! Het was aangewezen om
de noodzakelijke regeling van het beheer te leiden, en
het kon niet leiden, omdat hem de magt ontbrak. Het
Besluit was gebrekkig, en ruim twee jaren gingen er
verloren met het beraadslagen of, en zoo ja, hoe in die
leemte moest voorzien worden. Be Ministers van Herv.
Eeredienst wisselden elkander af, en ten slotte schreef
de Minister van Bosse, geheel in strijd met zijnen voor-
ganger, dat op geene aanvulling van het Kon. Besluit
te rekenen was, tevens herinnerende aan het ten einde
spoeden van den gestelden termijn, Kon dus niet aan het
Algemeen Collegie de schuld geweten worden van het
aanmerkelijk tijdverlies, maar aan het weifelen der rege-
ring, li et. was dan ook niet meer dan billijk, dat de
termijn verlengd werd, zoo er nog iets gedaan zou kunnen
worden. Nu er van regeringswege niets meer te verwach-
-ocr page 11-
3
ten was, moest naar andere middelen worden omgezien
om de gevreesde heerloosheid te verhoeden, en de kerke-
lijke goederen niet aan anarchie en wanorde ten prooi
te geven.
Wie zou handelend optreden en het initiatief nemen ?
De kerk, en wel door haar vertegenwoordigend ligchaain,
de Synode, scheen het eerst geroepen en het meest be-
voegd. Niet om als hoogste kerkbestuur ook de regeling
van het beheer zich toeteëigenen en hare reglementerende
kracht ook op dit gebied te openbaren, maar om het daar-
heen te leiden, dat eene constituante in het leven trad.
De Synode had immers het grootste belang bij deze
organisatie. In hare grondwet staat geschreven, dat //de
algemeene belangen der gemeenten haar toevertrouwd
zijn" (Art. 55), en mede //dat omtrent de administratie
//der bijzondere kerk-pastorij-custorij en andere gemeente-
//fondsen nadere bepalingen ontworpen zullen worden"
(Art. G5). Zij schrijft aan de lagere besturen voor: #het
acht geven op de administratie der kerkelijke goederen,"
(Art. 43) en: //des noodig zich in verband te stellen
met het provinciaal collegie van toezigt" (Art. 51). Zoo
zeer was eene vroegere Synode overtuigd, dat de kerke-
lijke regeling van het beheer van haar uitgaan moest
dat er reeds een ontwerp in gereedheid gebragt en voor-
loopig vastgesteld was, hetwelk evenwel in haar archief is
blijven rusten. De bevoegdheid der Synode werd betwist;
de gemeenten waren ongeneigd het staatsgezag geheel
te laten varen; de vrees voor klerikalisme sprak luide;
1*
-ocr page 12-
4
in één woord, de Synode bezweek voor den drang der
omstandigheden. Was het de herinnering aan die vruch-
telooze pogingen, of de waarschuwend opgeheven vinger
van de tweede reserve, waarmede het algemeen regle-
ment door de regering goed gekeurd was, dat zij
geene roeping gevoelde om de leiding der organisatie
ter hand te nemen? Althans zij bepaalde zich tot de
afvaardiging van drie leden uit haar midden, om in het
algemeen collegie, van staatswege ingesteld, zitting te
nemen; zij wachtte de handelingen van dit collegie
lijdelijk af; zij hield zich strikt binnen de grenzen van
hare magt, en gaf haar vertrouwen te kennen, dat de te
nemen maatregelen van dien aard zullen zijn, dat zij
daaraan, voor zooveel noodig, medewerking zal kunnen
schenken.
Indien de Synode geen lust of moed gevoelde, om
eene zuiver kerkelijke regeling van het beheer in het
leven te roepen, lag het wel voor de hand, dat het
Algemeen Collegie de leiding der organisatie beproeven
moest. Diep doordrongen van het besef, dat er een band
moet zijn, die alle gemeenten omvat, eenheid in de kerk
ten aanzien van het beheer, en dat de regeling door
iedere gemeente met groote gevaren gepaard gaat, achtte
het zich boven anderen geroepen om de handen aan het
werk te slaan. Het erkende ten volle dat het geen
magt, geene bevoegdheid tot regelen bezat, maar het
stond toch met ieder lid der kerk gelijk, om als nego-
tiomm c/estor
optetreden. Geheel vrijwillig, geheel onaf-
-ocr page 13-
5
hankelijk van de bevoegdheid, aan het Kon. Besluit van
9 Februarij 1866 ontleend, zou het handelen in naam
van de Kerk. Voor alle dingen moest er een wetgevende
vergadering gevormd worden, met het noodige gezag
bekleed om het beheer te regelen. En nu trad het
Besluit tot voorloopige organisatie van den 12<lcn Octo-
ber 1868 in de wereld, waarbij de benoemingen van
nieuwe kerkelijke beheerders voorgeschreven, en de mid-
delen aangewezen werden, om de wenschelijk geachte
regeling tot stand te brengen. Het voorgestelde plan
droeg den vorm van een besluit, maar was indedaad
een voorstel. Verder kon het algemeen Collegie niet
gaan, krachtens het standpunt waarop het zich plaatste.
Verbindende voorschriften kon het niet geven, omdat
het niet het minste gezag had en geene bevoegdheid
om te bevelen. De gemeenten waren vrij om het plan
tot organisatie aantenemen of te verwerpen, doch aange-
nomen zijnde, zou het verbindend en daardoor regts-
geldig worden.
Dit Besluit van 12 October 1868 heeft aan het thans
fungerend Algemeen Collegie van Toezigt het leven ge-
schonken, dat, ofschoon voor het meerendeel uit dezelfde
personen bestaande als vroeger, toch niet meer aan den
Staat zijn gezag ontleent. Geroepen om de nadere re-
geling van het beheer te ontwerpen, heeft het een
nieuw reglement op dat beheer te zamengesteld en aan
de versclüllende Provinciale Collegiën verzonden. Moe-
ten deze op dit Concept gehoord worden, ook de ker-
-ocr page 14-
I!
kelijke administratiën, die zich aan de voorloopige or-
ganisatie aangesloten hebben, zullen gelegenheid bekomen
om hare bedenkingen ter kennis van het Alg. Collegie
te brengen. // En zoo wordt dit Concept als \'t ware der
geheele Ned. Hervormde kerk ter bcoordeeling aange-
boden, onder billijke verwachting, dat het, zooveel noodig
verbeterd, aan een harer groote belangen, aan het be-
houd en aan een geregeld beheer van de goederen en
fondsen aan hare ceredienst toegewijd, bevorderlijk zal
mogen zijn."
Als lid van het Provinciaal Collegie van Toezigt ge-
roepen om mijn oordeel over dezen arbeid van het Alg.
Collegie uit te spreken, is het mij niet ondienstig voor-
gekomen zulks in het openbaar te doen. Niet dat mijne
opinie zoozeer verdient ter algemeene kennis te komen,
maar omdat ik openbare bespreking van het reglement
zoo nuttig acht. Het betreft hier indedaad een zeer groot
belang van onze kerk en hare\' gemeenten. Geen lid der
kerk kan omtrent de administratie van zoo aanzienlijke
goederen en fondsen en het toezigt daarop onverschillig
zijn. Goed is het, dat bij eene nieuwe organisatie als
deze, de gedachten van velen zich uitspreken. Naar-
mate de loffelijke en ijverige pogingen van het Alg. Col-
legie meer tegenstand ontmoeten, is er te scherper toe
te zien, of deze regeling goedkeuring en toejuiching ver-
dient. Is het reglement eenmaal vastgesteld, dan zal het
hoogst bezwaarlijk zijn, daarin te wijzigen, en teregt
moet de deur voor veranderingen niet te gemakkelijk ge-
-ocr page 15-
7
opend kunnen worden. Wij moeten ons voorstellen dat
deze regeling vast en duurzaam zal zijn. Wie derhalve
op eene goed kerkelijk beheer prijs stelt, late de gelegen-
heid, hem aangeboden, niet voorbijgaan, maar deele open
en rond zijne gedachten mede. De zaak der organisa-
tie, die ons ter harte gaat, zal daarbij winnen, en, ik
houd er mij op goeden grond van overtuigd, ook de meest
gestrenge beoordeeling zal den ontwerpers welkom zijn.
Mijne opmerkingen hebben voornamelijk ten doel om
de aandacht te vestigen op de beginselen, van welke het
concept-reglement uitgaat, en op den grondslag, waarop
het steunt. Ik wensch na te gaan, of deze organisatie
voldoet aan de eischen van geworteld te zijn in de ge-
meente en een zuiver kerkelijk karakter te bezitten; of
de zelfstandigheid der gemeenten genoegzaam in het oog
gehouden, en aan de eenheid en uniformiteit het bijzon-
der belang niet opgeofferd is; en of deze organisatie van
het beheer en het toezigt daarop, grond oplevert voor
de verwachting, dat zoovele gemeenten, die aan het
Besluit van 12 October 1868 geen of geen volledig ge-
volg gegeven hebben, voor haar gewonnen zullen wor-
den en tot haar toetreden.
Naar mijne overtuiging mist de organisatie eenen vas-
ten grondslag. Zij staat niet op den bodem der gemeente.
Dit reglement kan geene verbindende kracht erlangen,
tenzij de gemeente er bepaald hare goedkeuring aan ver-
-ocr page 16-
8
leent. Ik weet het, dat dit oordeel afwijkt van het stel-
sel van het Algemeen Collegie, het welk langs geheel
anderen weg verbindende kracht en regtsgeldigheid voor
zijn reglement zoekt te verkrijgen. Oorspronkelijk deelde.
het ook in de meening, // dat van het standpunt van dit
collegie, het ontwerpen van een concept-reglement op
het beheer en toezigt der kerkelijke goederen, en het on-
derwerpen van dat concept-reglement aan de goedkeuring
der verschillende gemeenten,
door tusschenkomst der kerk-
voogdijen en andere beheerders der kerkelijke goederen,
het eenig voorhanden en meest raadzaam middel is om tot
eene regeling der administratie van de kerkelijke goede-
ren te geraken/\' Spoedig heeft het echter dezen goeden
weg verlaten, om pogingen te gaan aanwenden, alsnog
van de regering magtiging te verkrijgen tot het zamen-
stellen van algemeen bindende voorschriften. En had men
nu mogen verwachten, dat, na het weigeren van die
magtiging, het Alg. Collegie tot dat eenig voorhanden en
meest raadzaam middel torugkeeren zou, het blijkt dat
het zulks niet heeft gewild, en voorbedachtelijk eenen
anderen weg heeft gekozen.
Wij gaan uit van de stelling, dat de goederen en
fondsen, van welke hier sprake is, het bijzonder eigen-
dom der gemeenten zijn. Onder welken titel zij aan de ge-
meenten behooren, moge betwistbaar zijn, maar vast staat
het, dat zij niet het eigendom zijn van de kerk of het
kerkgenootsehap. Ook het Alg. Collegie is deze zienswijze
toegedaan. Sprak het vroeger nog van »de kerkelijke
-ocr page 17-
9
goederen bij de gemeenten/1 en was deze uitdrukking
met opzet gekozen, ten einde de vragen oimrent den
eigendom dier goederen onaangeroerd te laten, thans heeft
liet aan het hoofd van zijn concept-reglement geschre-
ven___ ti kerkelijke goederen en fondsen der Hervormde
Gemeenten...." Het erkent derhalve deze leer als de
ware, dat het de goederen geldt, wier beheersrege-
ling regtens aan de gemeenten toekomt, en dat de
gemeenten als zedelijke ligchamen van privaatregte-
lijken aard moeten beschouwd worden. Die concessie is,
ten aanzien van het standpunt door het Alg. Collegie
ingenomen, van grooter beteekenis dan het oppervlakkig
schijnt. Zoolang men de autocratie der gemeenten, op
den privaateigendom steunende, miskende, kon en moest
men pogingen in het werk stellen tot bevestiging der
eenheid van de kerk. Doch bij de erkenning van de
zelfstandigheid en onafhankelijkheid der gemeenten, ten
aanzien van het beheer harer goederen, kan er geene cen-
tralisatie plaats vinden dan met toestemming van de ge-
meenten zelve. Het verdient de opmerking, dat deze ver-
anderde zienswijze van het Alg. Collegie zeer recent is.
De erkenning van het privaatvermogen der gemeenten
had nu consequent moeten doorgevoerd en toegepast
worden, en tot het resultaat leiden, dat aan geene or-
ganisatie van beheer te denken valt, wanneer de gemeen-
ten daarover niet geraadpleegd zijn en daartoe toestem-
ming en magtiging gegeven hebben.
En laat ons eerlijk zijn, dit laatste is niet geschied,
-ocr page 18-
10
altliaus niet overal. Ja, ik meen zelfs, dat er gemeenten
zijn, waar liet verzoek van sommige leden, om over de
uitvoering van liet Besluit tot voorloopige organisatie
de gemeente te raadplegen, een weigerend antwoord heeft
bekomen. Dit Besluit is in de meeste plaatsen ten uit-
voer gelegd, zonder dat men zicli helder en klaar be-
wust was omtrent zijne strekking en beteekenis. Vele
kerkvoogden hebben niet verstaan, dat het een voorstel
aan de gemeente is, in den vorm van een besluit, en ge-
meend, dat een besluit, van zulk een hooggeplaatst Staats-
collegie uitgegaan, alleen ten uitvoer gelegd moest wor-
den. Zij zagen niet in, dat het hier niet het bij Kon.
Besluit van 9 Februari] 1866 ingestelde Algemeene
Collegie van ïoezigt gold, maar de negoliorum gestor, die
geene bevoegdheid noch magt bezat tot eenig bindend
besluit. De kerkvoogden hebben gehoorzaamd aan de
Staatsmagt, en zijn door het besluit op een verkeerden
weg geleid. Door de uitvoering van liet besluit, is het
voorstel begraven. De bijzaak is hoofdzaak geworden.
De vraag, of de gemeente bereid is om mede te wer-
ken tot gemeenschappelijke organisatie, is achter ge-
bleven, ja, men heeft geweigerd die te doen, en is
overgegaan tot de keuze van notabelen. Of de ge-
meente al of niet wilde overgaan tot het doen dier
keuze, kwam niet in aanmerking. De kiezers, die op-
kwamen, hebben bij meerderheid van stemmen nota-
belen benoemd; door notabelen zijn kerkvoogden ge-
kozen, en deze nieuwe titularissen hebben in eene
-ocr page 19-
11
gecombineerde bijeenkomst naar de provinciale kiesver-
gadering afgevaardigd. Langs dien weg zijn de tegen-
woordige collegiën van Toezigt en ook liet Algemeen
Collegie zamengesteld, dat, op grond van Art. 24 van
het Besluit van 12 October 186S, zich tot de nadere
regeling van het beheer geregtigd acht. Indien mij niet
alles bedriegt, dan is het zonneklaar, dat het regt der
gemeenten, die zich over de bereidwilligheid tot organi-
sering niet uitgesproken hebben noch konden uitspreken,
is miskend en verkort, en behoeven zij, diensvolgens zich
door niets verbonden te achten. De simpele daad, door
sommige leden der gemeente verrigt, om op commando
van kerkvoogden nieuwe notabelen te benoemen, heeft
de gemeente tot niets verpligt. Het beweren van het
Alg. Collegie, dat het besluit, uitvoering erlangende, tot
roet wordt, heeft alleen beteekenis in dezen zin, dat
de gemeente als zoodanig zich over het voorstel uit-
spreekt en het aanneemt. Waar dit niet geschied is,
kan de gemeente de verbindende kracht van het voor
ons liggend reglement niet erkennen, en evenmin het
regt van het Algemeen Collegie, waarmede het als wet-
gever optreedt.
Gaat onze beschouwing omtrent het regt der ge-
meenten door, dan vloeit daaruit noodwendig voort, dat het
beheersreglement alleen voor die gemeenten verbindend
is, die zich met klare bewustheid over het voorstel tot
voorloopige organisatie uitgesproken en dit aangenomen
hebben, en daarna overgegaan zijn tot de benoeming van
-ocr page 20-
L2
notabelen. Geldt dit nu van da 954 gemeenten, waar-
van de memorie van toelichting bij het Wetsontwerp tot
verhooging van Hoofdstuk VII. C der Staatsbegrooting
gewaagt? En hebben wij de uitdrukking, daar voorko-
mende, dat 391 de beslissing zich voorbehouden hebben,
in dezen zin optevatten, dat de gemeenten slechts voor-
waardelijk zich verbonden hebben tot medewerking, en
wachten willen op de kennismaking met het reglement?
Zoo ja, dan is het in het belang der zaak dringend
noodig, dat openlijk geconstateerd worde het feit, dat er
in al die 954 gemeenten nog iets meer gedaan is dan
het benoemen van notabelen. Om misverstand te voor-
komen en eiken twijfel aan den regtsgrond van het re-
glement weg te nemen is het goed, duidelijk in het licht
te stellen, dat de uitdrukking volkomene waarheid be-
vat : //die gemeenten hebben zich vrijwillig met de voor-
stellen van het algemeen collegie van toezigt vereenigd."
Er bestaat begripsverwarring, waartegen men op zijne
hoede moet zijn. De vrijwillige toetreding van de gemeente
tot de voorloopige organisatie is streng aftescheiden van
de handeling der kerkvoogden, om overeenkomstig het
Besluit, notabelen te doen benoemen. Men meene toch
niet, dat het eerste in het laatste opgesloten ligt. Die be-
noeming zegt weinig; op het eerste komt alles aan. De
gemeente behoudt aan zich het regt van beheer harer
goederen en fondsen, en oordeelt alleen over de wijze,
waarop dit beheer gevoerd zal worden, tenzij zij van
haar regt afstand doet en dit aan anderen opdraagt.
-ocr page 21-
18
Heeft zij die opdragt niet verleend en de regeling niet
overgelaten, dan behoeft zij zich aan geene andere be-
palingen te onderwerpen, dan die zij zich zelve stelt.
Ook na de benoeming van notabelen, staat zij vrij en
in hare regten onverkort, tegenover dit reglement. Zij
is door niets en tot niets wettig gebonden. De invoering
er van kan zij beletten, op grond dat zij er hare goed-
keuring niet aan schonk. De regeling is buiten haar
omgegaan. Welk een regtstoestand! Waarom zoo ligt-
vaardig met zulke groote belangen omgegaan! Waarom
niet den eenigen, veiligen weg ingeslagen om deze rege-
ling van het beheer aan de goedkeuring der gemeenten
te onderwerpen? Zonder die goedkeuring toch valt de
hechte grond, waarop de organisatie steunen moet, weg, en
zijn bij- en na de invoering de schroomelijkste gevolgen te
verwachten. Naar mijn inzien is eene eindstemming over
dit reglement door de gemeenten onmisbaar.
Het verwondert ons, dat het Alg. Collegie, na de
erkenning van het regt der gemeenten en met het oog
op den tegenstand van velen, niet tot het besluit geko-
men is om deze regeling aan de stemming der gemeen-
ten te onderwerpen. Wij hebben te vergeefs gezocht naar
licht in de memorie van toelichting, bij het reglement
gevoegd, en meenden dat een zoo gewigtig punt niet
met stilzwijgen had moeten voorbijgegaan zijn. Of zou
de vermelding aangaande het vaststellen van plaatselijke
reglementen daarvoor dienen kunnen? Maar ook die
vaststelling geschiedt zelfs niet door de gemeente, blijkens
-ocr page 22-
14
art. 23 (waar het woordje # of notabelen" zeker veranderd
en gelezen zal moeten worden u en notabelen)." Bleef der
gemeente nog maar het regt, om bij monde van hare
stemgeregtigde leden zich over het al of niet goedkeuren
van haar eigen reglement uittespreken, zoo ware die
regeling als de uitdrukking van haar verlangen te be-
schouwen, doch ook dit wordt haar niet toegestaan.
Met een enkel woord gewagen wij ook van liet gc-
meentebeg.ip. Het stelsel, bij het Besluit gevolgd, is
ook in dit reglement gehandhaafd. Door de gemeente
hebben wij de meerderjarige manslidinaten te verslaan.
Omdat het gevoelen door dezen uitgesproken als de zui-
verste uitdrukking van den wil der gemeente beschouwd
moet worden, en er alzoo overeenstemming bestaat in
zaken van beheer en bestuur, daarom geeft het Alg. Col-
legie aan deze opvatting de voorkeur. Het mag intusschen
niet voorbij gezien worden, dat zij willekeurig en aan
bedenking onderhevig is. Wie geeft toch aan het Alge-
meen Collegie de bevoegdheid, om aan zoovele leden der
gemeente het regt te onthouden om te oordeelen
over het beheer? Een beroep op de analogie met
het bestuur der kerk doet hier weinig ter zake. Bij de
kerkelijke administratie heeft zulk een uitgebreid kies-
regt nooit bestaan. Wel geeft art. 9 gelegenheid tot
invoering van eenen census of van andere beperkende
voorwaarden tot uitoefening van het stemregt, maar die
census is niet verpligtend gesteld. Was er zooveel be-
zwaar om den bij de kerkelijke administratie gebruike-
-ocr page 23-
15
lijken regel, waaraan de gemeenten zonder tegenstreven
gehoorzaamden, te behouden? Is er niet door kerkvoog-
den van onderscheidene gemeenten op aangedrongen, om
de stembevoegdheid in zaken van beheer niet uit te
breiden? En leest nu art. 9 van het concept! Aan de
eene zijde wordt het stemregt toegekend aan de meer-
derjarige manslidmaten, wien nog bovendien een census kan
worden opgelegd, en aan de andere zijde kunnen ook mansle-
den toegelaten worden. De willekeur van het stelsel treedt
hier voor den dag. Zuiver kerkelijk is alleen het begin-
sel van lidmaatschap. De lidmaten worden als mondig
beschouwd, en bevoegd om in zaken van bestuur en
beheer handelend optetreden. Eene afwijking van het
beginsel ter zake van een of ander exceptioneel geval,
schijnt niet voldoende gewettigd. De begeerte om lid-
maat te worden zal er niet door aanwakkeren, en de
overeenstemming tusschen bestuur en beheer niet door
vermeerderen. Art. 9 moet onzes inziens groote veran-
dering ondergaan, en zie ik wel, dan is ook in de vast-
stelling van dit kiesregt bij het beheer, eene reden te
meer gelegen, om den wil der gemeente in dit opzigt
te raadplegen.
Is de autonomie der gemeenten aan geen twijfel on-
derhevig, dan behoort ook het concept-reglement dit
beginsel zooveel mogelijk te eerbiedigen. Bij herhaling
had het Algem. Collegie verklaard, dat het in geen
opzigt de gemeente belemmeren wilde in het beheer
harer goederen en fondsen. Verre verwijderd was het
-ocr page 24-
16
van de bedoeling om iets te bepalen omtrent het bezit,
of aanleiding te geven tot de vrees, dat rijkere gemeen -
ten de armeren zouden moeten steunen. Het wilde
geene aanmatiging of overheerscliing, maar door onder-
linge zamenwerking eene gewensclite regeling tot stand
brengen. Teregt begreep het, dat de gemeenten, van
den staatsband ontslagen, niet belust zouden zijn op het
juk der kerk, en om de verkregene vrijheid terstond
weder prijs te geven. En toch moet bij eene organisatie
het algemeen boven het bijzonder belang in het oog
gehouden worden. Volkomene vrijheid en onafhanke-
lijkheid zijn bij eene gemeenschappelijke regeling niet
bestaanbaar, want de band van vereeniging beperkt
en bindt. Bij de regeling der gemeenschap komt het
slechts aan op de juiste\'grenzen der bijzondere vrijheid.
Zoo er dus genoegzame ruimte gelaten is voor plaatse-
lijke omstandigheden en gewoonten, en het boven het
gemeentelijk beheer gestelde gezag zich tot enkel toe-
zigt bepaalt, zal men niet kunnen klagen, dat de vrij-
heid en zelfstandigheid der gemeenten zijn geschonden.
Overeenkomstig zijne roeping heeft het Alg. Collegie
voornamelijk het toezigt op het beheer te regelen, dat
ieder blijve binnen de grens van zijnen kring; dat de
goedereu en fondsen der gemeente beantwoorden aan
hunne bestemming en in geenerlei opzigt gebezigd wor-
den tot iets, wat aan die bestemming vreemd is; dat
misbruiken gekeerd en de gemeenten in het ongestoord
genot harer regten en voorregten gehandhaafd worden.
-ocr page 25-
17
Gaat Je wetgever verder, en grijpt hij in de huishou-
ding der gemeenten te diep in, dan loopt hij gevaar,
dat zij zich aan zijn gezag onttrekken en het juk,
dat hij haar opleggen wil, van zich werpen, om zelve
te gaan regelen. Hot is niet meer de Souverein, die
van zijn koninklijke magt gebruik maakt om te organi-
seren, maar een kerkelijk ligcliaam, dat met gemeenten
te doen heeft, die wakker zijn op het punt van hare
zelfstandigheid en autocratie. Noodig is het derhalve dit
concept-reglement naauwkeurig na te gaan, om later zich
niet over bezwarende bepalingen en voorschriften te moe-
ten beklagen. Iedere kerkelijke administratie wikke en wege
deze regeling van het beheer, en zie of er plaats is voor
hare bijzondere omstandigheden. Maar niemand verzuiine
de gelegenheid om zijne bedenkingen te brengen ter
plaatse, waar het behoort.
Oppervlakkig schijnt het, dat zulk een grondreglement
zeer kort en beknopt kan zijn. Bij het eerbiedigen van
de autonomie der gemeenten kan de wetgever zich be-
palen tot algemeene regelen en beginselen, en de uitwer-
king en toepassing van deze aan de onderscheidene ge-
meenten overlaten. De eenheid der kerk is dan verkregen,
en dit is genoeg. Intusschen wordt ons hier een reglement
voorgelegd, uit niet minder dan 80 artikelen bestaande.
De vroegere provinciale reglementen, waarin het beheer
en toezigt tot in de kleinste bijzonderheden geregeld zijn,
hebben, op eene enkele uitzondering na, een geringeren
omvang. Die uitgebreidheid van het concept wekt wel
-ocr page 26-
18
het vermoeden, dat al te veel in bijzonderheden getreden
zal zijn, en een vlugtige inzage bevestigt zulks. Hot
Alg. Collegie heeft de nadere regeling, in art. 24 van
het Besluit van 12 Oct. 1868, in ruimen zin opgevat,
en ik zou niet durven beweren, dat allen daarbij ge-
dacht hebben aan een volledig uitgewerkt reglement als
dit. Waartoe die groote uitvoerigheid ? Waarom zich niet
tot hoofdtrekken, tot eene grondschets beperkt? Is het,
omdat men ook zoo gaarne eenvormigheid verlangt? Wij
vinden een antwoord hierop in de memorie van toelich-
ting : vie stelling schijnt niet gewaagd, dat er betrekkelijk
//niet weinige gemeenten zullen zijn, waar men, of van
jpde beperktheid der fondsen, of uit andere oorzaak,
/ygeene aanleiding, immers minder lust zal vinden, om
z/de kerkelijke administratie aan bepaalde voorschriften
r/te binden, en toch ook voor zulke kan het vanbelang
vwezen, dat het beheer harer kerkelijke goederen behoor-
z/lijk zij geregeld." De wijdloopigheid is derhalve in het
belang en gemak van die gemeenten, die anders om de eene
of andere reden niet behoorlijk het beheer zouden rege-
len. Het algemeene reglement is dus vervaardigd met
het doel, om tevens, met geringe wijziging, tot plaatselijk
reglement te kunnen dienen. Omdat er gemeenten zou-
den kunnen aangetroffen worden, die de kerkelijke ad-
ministratie niet aan bepaalde voorschriften zouden binden!
Maar mag dat verondersteld worden ? is dat denkbaar ?
vereischt het opstellen van een plaatselijk reglement zoo-
veel kosten, zooveel bekwaamheid? Zouden er waarlijk
-ocr page 27-
19
gemeenten kunnen zijn, en zelfs vele gemeenten in onze
vaderlandsche kerk, van welke die uitspraak gelden
moet? Het komt mij voor, dat deze beschouwing
wel wat pessimistisch genaamd mag worden. Het zou
dei gemeenten niet aan hulp en voorlichting ont-
breken, en bovendien is het Prov. Collegie van Toe-
zigt geroepen om de plaatselijke verordeningen goed
te keuren. Bij den tak van bestuur der kerk zijn
van de meeste gemeenten plaatselijke reglementen op de
verkiezing der kerkeraadsleden ingekomen, en ik herinner
mij niet dat er geweest zijn, die geene aanleiding of lust
betoonden om het verkiezingswerk te regelen. En terwijl
het hier de financiën der gemeente betreft, waaromtrent
men in den regel minder onverschillig is, betwijfel ik
zeer of het beweren van het Alg. Collegie opgaat. De
zucht om niets ongeregeld te laten, heeft den wetgever
verlokt om de hem gestelde grens te overschrijden, en
die overschrijding wordt niet geregtvaardigd door de aan-
gevoerde redenen. Bij dien noodeloozen omslag valt dan
ook bij plaatselijk reglement al zeer weinig aan te vullen
of te wijzigen. Maar hoe nu, als die betrekkelijk niet
weinige gemeenten in de kerk, bepalingen moeten maken
omtrent een census, enz. ? Zullen zij dan wel lust hebben
en bekwaam zijn tot het zamenstellen van een plaatse-
lijk reglement, öf zal het Alg. Collegie zijne goedheid
zoo ver uitstrekken, dat het ook te dezen aanzien
nadere voorschriften geven wil? Inderdaad, het springt
in het> oog, dat de autonomie der gemeenten gevaar
2*
-ocr page 28-
20
loopt, als het beheer op zulk een omslagtige wijze ge-
regeld wordt. Met de vrijheid en zelfstandigheid der
gemeenten zou het geven van eene beknopte schets
van beginselen meer in overeenstemming zijn. Het al-
gemeen reglement is de grondwet van het beheer, en
ik vraag, hoe de grondwet van den Staat er wel zou
uitzien, indien zij naar dit model ingerigt werd! Alge-
meene voorschriften kunnen en mogen niet tot de ge-
ringste kleinigheid afdalen. Hierom had ik gewenscht,
dat dit reglement zich bepaalde tot enkele hoofdtrek-
ken, en het Collegie den weg had ingeslagen, om de uit-
werking daarvan aan de gemeenten of aan de Provinciale
Collegiën op te dragen. Aan de laatsten het liefst, omdat
dan de eenheid van fundamentele vormen in iedere pro-
vincie het best bewaard zou worden, en er voldoende
waarborg zijn, dat bijzondere belangen en omstan-
digheden op het oog gehouden werden. Het was juist
gezien van Willem I, dat hij geen algemeen reglement
op de kerkelijke administratie, maar provinciale regle-
menten ontwierp. Daardoor kon het eigenaardige, dat
iedere provincie oplevert, bewaard blijven, terwijl de hoofd-
beginselen niet gekrenkt werden. En hoe veelsoortig
de omstandigheden en gebruiken zijn, kan eene onder-
linge vergelijking dier reglementen ons leeren. Wat schade,
dat men in verschillende provinciën in de bijzaken van
beheer verschillend te werk gaat! Wat schade, dat het
beginsel hier op deze en daar op gene wijze wordt toe-
gepast ! Hadde het Alg. Collegie zich tot eene mede-
-ocr page 29-
21
deeling vau hoofdtrekken bepaald, ik vlei mij, dat dit
een gunstigen indruk zou gemaakt hebben en voordeelig
geweest zijn aan een ruimere invoering der organisatie. In
den regel is men afkeerig van zulke breed uitgewerkte
en naauwkeurig gedetailleerde reglementen op het huis-
houdelijk beheer. Rijg toch niet te veel in het keurs-
lijf van reglement en wet, vooral niet in de kerk! Ver-
geet niet, dat het het eigendom der gemeente is, waar-
over gij niet tot beheerder, maar tot toeziende voogd zijt
aangesteld, en wel zoolang, als uw pupil dit gedoogt.
Een en ander doet mij gelooven, dat de schets van be-
ginselen, door het Alg. Collegie wettig vastgesteld en
door het Provinciaal Collegie tot een provinciaal regle-
ment uitgewerkt, met in achtneming van plaatselijke om-
standigheden en onder goedkeuring van het Alg. Collegie,
aan de gestelde eischen zou voldoen.
Onder de beginselen, die ongetwijfeld ernstig ter sprake
zullen komen, behoort de benoembaarheid tot Kerkvoogd.
leder zal erkennen, dat, waar aan Kerkvoogden zoo
groote flnancieele belangen toevertrouwd worden, daar
ook voor hen bijzondere vereischten te stellen zijn, en
waarborgen voor eene degelijke administratie bestaan moe-
ten. En het is juist op dit punt, dat het concept-regle-
ment ons teleurstelt. Vroeger hebben wij reeds opge-
merkt, dat een geldelijke census voor de kiesbevoegd-
heid verpligtend moest gemaakt zijn, omdat het hier zaken
van beheer betreft. En met nog meer kracht dringen
wij op het stellen van dien census aan voor de benoem-
-ocr page 30-
22
baarheid tot kerkvoogd. Ten hoogste heeft het ons be-
vreemd, dat het Alg. Collegie blijft vasthouden aan de
beginselen van het voorloopig besluit. Bij het ontwer-
pen van deze nadere regeling had men daarop moeten
terug komen. Waarlijk het is niet genoeg, als voor-
waarde te stellen, dat kerkvoogden stemgeregtigde leden
behooren te wezen van de gemeente, wier belangen zij
te behartigen hebben. Er mag billijkerwijze van hen,
die geroej)en worden tot het beheer van soms aanzien-
lijke goederen, meer geeischt worden. Hoe vrijgevig ook
gestemd, hoe ook geneigd om aan de gemeente de meest
mogelijke vrijheid toe te staan, mag toch het financieel
beheer van hare bezittingen niet aan onbekwame handen
toevertrouwd worden, en heeft de wetgever te zorgen, dat
er iets anders en iets meer van den beheerder worde
geeischt, dan dat hij lidmaat en meerderjarig zij. Moet
de ondervinding niet leeren, en waarschuwen de resul-
taten van de kiesvrijheid bij het bestuur der kerk niet
luide en dringend? Ja, zoozeer begint men in te
zien, dat deze uitvoering van art. 23 der kerkelijke grond-
wet verderfelijk werkt, dat het denkbeeld van een gel-
delijken census iu de Synode ernstig besproken en krachtig
verdedigd is. En zal men zich bij de organisatie van het be-
heer niet spiegelen aan het bestuur, geen winst willen doen
met de verkregen ervaring? zal men ook de financieele
belangen der gemeente aan de grootste gevaren bloot-
stellen willen, door de mogelijkheid toe te laten dat het be-
heer in verkeerde handen geraakt? Onverantwoordelijk
-ocr page 31-
23
iudedaad van den hoogsten wetgever, oin niet liever wat
te streng, dan te zwak in deze te werk te gaan. De wet
alleen kan waarborgen stellen voor het behoud van zoo
aanzienlijke bezittingen, en de beste waarborg is zeker
gelegen in de soliditeit van hem, die ze bestuurt. En
oordeelc nu ieder, of het genoeg is stemgeregtigd lid-
maat te zijn! Immers neen, er behooren andere vereisch-
ten gesteld te worden.
Dat een ligchaam als de Synode tegen de invoering
van eenen geldelijken census bezwaar maakt, kunnen wij
ons gemakkelijk verklaren, maar wat bij het bestuur
min passend schijnt, kan daarom noodzakelijk geacht wor-
den bij het beheer. Hier geldt het eenig en alleen de
stoffelijke belangen der gemeente. Zullen deze niet in ver-
keerde handen komen, dan moet niet vroomheid maar ken-
nis, niet kerkelijke ijver maar administratieve bekwaamheid
het eerste vereischte voor den beheerder zijn. Zal niemand
het ontkennen, dat voor een kerkvoogd een geheel andere
maatstaf gebezigd moet worden dan voor een kerkeraadslid,
en dat hij, die uitnemend geschikt is voor deze laatste
betrekking, al zeer ongeschikt kan wezen voor de eerste,
dan meenen wij, dat het Alg. Collegie voor beide be-
trekkingen niet dezelfde eischen mag stellen. Juist om de
onzekerheid, wie volgens de tegenwoordige wijze van uit-
voering van art. 23 van het Algemeen Reglement, tot
het diakenschap geroepen kunnen worden, beginnen som-
mige kerkeraden, in het belang der armengoederen, be-
palingen te makeu, door welke zij oordeelen zich van
-ocr page 32-
24
eene goede administratie te kunnen verzekerd houden.
Zij vragen van den benoemden diaken voldoenden borg-
togt of aanwijzing van soliede borgen, en wie kan dat
afkeuren? Zal men nu bij de kerkelijke goederen, die
in den regel aanzienlijker zijn, ligtvaardiger te werk gaan ?
Zal men niet met meer nadruk letten op de benoeming
van een kerkvoogd dan van een diaken? Of zou men
meenen, dat het toezigt op het beheer genoegzaam is
om voor gevaren te behoeden ? Wie zal het gelooven!
Het is bekend dat vele, zelfs betrekkelijk kleine, gemeen-
ten, over zeer belangrijke inkomsten te beschikken heb-
ben, en eveneens bekend, dat velen op dien kerkeschat
begeerig het oog slaan. Is het niet hard, wanneer de
burgerlijke gemeente onder drukkenden last gebogen
gaat, terwijl de kerkelijke jaarlijks haren schat ziet ver-
meerderen ? Is het niet hard, wanneer de gemeente jaar-
lijks zoo veel van de zuurverdiende penningen moet
afstaan voor onderwijs en armenzorg, terwijl de kerk
ieder jaar aanzienlijke sommen laat inschrijven op het
Grootboek? Eehooren armverpleging en onderwijs niet
van nature bij de kerk, en zou het ongeoorloofd zijn de
kosten van het een en ander over te brengen bij haar, die
het zoo gemakkelijk dragen kan ? Zoo denkt en spreekt
men alligt, en dat er grond voor de vrees bestaat, dat
de rijke kerkefondsen tot andere doeleinden dan waar-
voor zij oorspronkelijk bestemd zijn, aangewend kunnen
worden, kan ons het nu en dan uit Friesland medege-
deelde leeren. Wanneer uit de kerkegoederen kunstwegen
-ocr page 33-
25
aangelegd, brandspuiten aangekocht, subsidiën voor allerlei
burgerlijke instellingen verstrekt worden, enz., wie zal
dan zeggen, dat de regeling van de benoembaarheid der
kerkvoogden onbelangrijk is! De teekenen des tijds waar-
schuwen luide, om toch de goederen der gemeenten niet
onbedachtzaam aan gevaren bloot te stellen. Er zouden
dagen in aantogt kunnen zijn, waarop de gemeente voor
zuiver kerkelijke belangen ze dringend zou behoeven. Nu
reeds moeten de predikantstraktementen, door vermeer-
dering van de gemeentelijke bijdrage, aanmerkelijk ver-
hoogd worden, en blijven de gemeenten, waar zulks niet
geschiedt, vacant. Bij het doorvoeren der scheiding van
kerk en staat, is het niet zoo ondenkbaar, dat de ge-
meenten tot nog andere belangrijker offers geroepen wor-
den. De algemeene belangen der kerk worden met ieder
jaar al dringender aan de ondersteuning der kerkvoog-
dijen aanbevolen. Indedaad, het kan de gemeenten, die
veel of weinig bezitten, niet te krachtig op het hart
gebonden worden: houdt, wat gij hebt, en stelt toch den
lioogsten prijs op een zuinig en goed beheer ! Ziet naauw-
keurig toe, aan wien gij uwe financieele belangen in handen
geeft! — Maar dan moet ook de wet, die de regeling
bevat, hiertoe krachtig medewerken. De wet hebbe te
zorgen, dat aan de meest belanghebbenden ook den meesten
invloed op den gang der administratie verzekerd zij. Is
dit niet het geval, en staan bij de benoeming van kerk-
voogden de hoogst aangeslagene in den kerkelijken omslag
en de man, die naauwelijks zich zonder de hulp van het
-ocr page 34-
26
armbestuur redden kan, volkomen gelijk, clan begaat
men een scliroomelijk ouregt, en er wordt een billijke
verontwaardiging tegen die organisatie geboren bij hen,
aan wien de gemeente in dit opzicht het meest gelegen moet
zijn. Laat ons het toch niet verbloemen, dat het verkie-
zingswerk in eene partijzaak is ontaard! In waarheid,
de zoo dikwerf verkondigde mondigheid van de leden dei-
kerk, om zelve aan het bestuur en beheer een meer werk-
zaam deel te nemen, is eene bittere satyre. Allerwege
kan men bespeuren dat het algemeene stemregt meer het
belang eener partij dan het welzijn der kerk dient. Aan
partijbelang wordt alles ondergeschikt gemaakt. De be-
kwaamsten en waardigsten worden voorbijgegaan ter oor-
zake van heterodoxie. Ook op de administratie is nu het
oog gevestigd. Deze en gene kerkvoogden, het staat vast,
moeten verwijderd en vervangen worden door mannen
van de kleur. En heeft men ook het beheer der bezit-
tingen in handen, wat kan en zal er dan gebeuren! De
tijd zal het leeren, en te laat zullen de oogen opengaan.
Heeft het Alg. Collegie geen open oog voor die toe-
komst ? Heeft het niet geweten, wat het deed, toen het
ter neder schreef: t/tot kerkvoogden en notabelen zijn
^alleen benoembaar stemgeregtigde leden van die gemeente,
//voor welke de benoeming plaats heeft." Wie zou het
durven denken! Neen, deze regeling van benoembaarheid
is niet onopzettelijk geschied. Het Alg. Collegie was bij
het vaststellen van het besluit ter voorloopige organisatie
door onderscheidene kerkvoogdijen er attent opgemaakt,
-ocr page 35-
27
dat een census begeerlijk was. Het schreef dan ook
in gemeld besluit, om aan de gemaakte bedenking te
gemoet te komen: (art. 6 al 2.) i/Notabelen en kerk-
//voogden worden gekozen uit de gegoede leden der ge-
//meenten." Door //gegoedheid" tot voorwaarde te stellen,
sloot men zich aan de provinciale reglementen aan, die
de verkiesbaarheid beperken tot de //aanzienlijkste en
//bekwaamste" of wel tot de //voornaamste" lidmaten
der gemeente. Men koos de uitdrukking //gegoede" als
meer bestemd, en beter voor beoordeeling, naar plaatse-
lijke omstandigheden, vatbaar. In het concept-reglement
is echter van die gegoedheid als vereischte geen spoor
overgebleven, en men heeft er stemgeregtigheid voor in
de plaats gesteld. Waarom? de memorie van toelichting
bewaart hier een merkwaardig stilzwijgen. Wel lezen wij,
dat de bepalingen van het besluit van 12 Octoberl868
omtrent het getal van kerkvoogden en notabelen tot
geene bedenkingen hebben aanleiding gegeven, doch om-
trent de vereischten tot de verkiesbaarheid en de nood-
zakelijkheid of wenschelijkheid om de gegoedheid te laten
wegvallen, geen enkel woord. Het groot belang der zaak
eischte wel eenige opheldering. Ligt misschien de
reden voor die weglating in de omstandigheid, dat de.
uitdrukking //gegoed" even onbestemd en aan verschil-
lende uitlegging onderhevig is, als de vroeger afgekeurde ?"
Had men welligt het oog op het voorgevallene in eene
aanzienlijke gemeente, waar in den hoofdelijken omslag
door den hoogsteu contribuabele /120 en door den laag-
-ocr page 36-
28
sten /\'0.70 wordt bijgedragen, eu nu notabelen benoemd
werden tot de laagste klasse behoorende? Is het toen
aan het Alg. Collegie duidelijk geworden, dat het begrip
van gegoedheid al te elastiek kan worden opgevat? Hoe
het zij, ik geef gaarne het woord prijs, mits de zaak
behouden blijve. En door niet eene andere, meer bestemde,
uitdrukking te kiezen, is nu de zaak verloren gegaan. Waar-
lijk het Alg. Collegie gaat hier wat onbedacht te werk. Het
kan de woorden van Boetes, Scheiding van Kerk en Staat
p. 61, thans niet meer tot de zijne maken: in den regel
//mag men echter van het doorzicht der stembevoegden
»en notabelen verwachten, dat partijzucht hen niet zal
//Verleiden om het beheer opzettelijk aan verkeerde handen
toe te vertrouwen.\'1 Wat heeft de ervaring geleerd ? Heeft
de keuze van de stembevoegden zoo geheel aan de ver-
wachting van het Alg. Collegie beantwoord ? Zijn er waar-
lijk zulke uitstekende proeven geleverd van het doorzicht
der kiezers? En zoo het collegie al te vreden mogt zijn,
is die tevredenheid ook bij alle gemeenten ? Gaan er niet
klagten op over den toestand, waarin men geraakt is?
Zijner geen twisten en veten ontstaan? Trekken de leden
der gemeente elkander niet voor de regtbank ? Moet niet
met behulp van den sterken arm eene poging aangewend
worden tot overgave der administratie? Al die jammeren
zullen toenemen, nu bovendien nog de bepaling wegge-
vallen is omtrent de gegoedheid. Wat baat het toch,
dat aan het slot vaii art. 4 van het Concept- reglement,
aan de gemeente de bevoegdheid toegekend wordt, om
-ocr page 37-
29
bij plaatselijk reglement, de benoembaarheid van stem-
geregtigden tot kerkvoogd, van eenen census of andere
beperkende voorwaarden afhankelijk te stellen ! De ge-
meenten, die op eigen heil bedacht zijn, zullen onge-
twijfeld van deze bevoegdheid gebruik maken, indien de
meerderheid van kerkvoogden en notabelen dit verkiest.
Maar het plaatselijk reglement wordt naar art. 23 door
dezen ontworpen, ter visie gelegd en vastgesteld. De ge-
meenteleden mogen aandringen op het wenschelijke van
zoodanige beperkende voorwaarden, ten slotte hangt het
toch van de stem dier mannen af, of zij zich zelve be-
noembaar zullen verklaren of niet. En kan men nu met
grond verwachten, dat kerkvoogden zullen medewerken
aan het delven van hun eigen graf? dat zij de vrijheid,
door het algemeen reglement gegeven, zoodanig inkrim-
pen zullen bij plaatselijke verordening, dat hunne aftre-
ding noodzakelijk wordt? Het is niet te denken. De
bevoegdheid tot het invoeren van een census is illusie. In-
dien het Alg. Collegie niet op zijne schreden terugkeert
en den census verpligtend maakt, is er geen stellige
waarborg dat het beheer niet aan verkeerde handen wordt
toevertrouwd.
Dit gansche art. 4 van het ontwerp eischt dringend
herziening. Wie de tweede alinea inziet, zal met mij
over onduidelijkheid klagen. Zij luidt: H In gemeenten,
waar slechts één kerkvoogd is, kan van deze bepaling,
onder goedkeuring van het provinciaal collegie, worden
afgeweken." Van welke bepaling? De eerste alinea houdt
-ocr page 38-
80
in : dat tot kerkvoogden en notabelen alleen benoem-
baar zijn stemgeregtigde leden van die gemeente, voor
welke de benoeming plaats heeft. Hiervan mag afgewe-
ken worden in plaatsen met één kerkvoogd. Die afwijking
kan nu hierin bestaan dat, óf de kerkvoogd geen lid der
gemeente behoeft te zijn, of wel lid, maar niet stem-
geregtigd. Wat men eigenlijk bedoelt, is onzeker. Ik
vermoed, dat men bij deze bepaling het oog op zeer
kleine gemeenten of combinatiën gehad heeft, en wilde
uitdrukken, dat, bij gemis van een geschikt administra-
teur, de kerkvoogd kan gekozen wordeu uit de stem-
geregtigde leden eener andere, naburige gemeente. Is
dit vermoeden juist, dan zal de redactie verandering
moeten ondergaan, opdat de bedoeling duidelijk zij. Doch
dan zij het mij vergund te vragen, of zoodanige gemeen-
ten werkelijk aangetroffen worden,. die niet een enkel
persoon, geschikt voor kerkvoogd, zouden kunnen aan-
wijzen, en hoe daar op dit oogenblik dan het beheer
gevoerd wordt; of het, toegestemd moetende worden,
dat er zulke gemeenten zijn, dan niet raadzaam te achten
zij, dat de combinatie, waartoe zij behooren, als meest
geroepene tot het beheer optrede, en de kerkvoogden
van het eene deel der gemeente ook als zoodanig bij
het andere deel fungeren? Als de gemeente van dien
omvang en dat gehalte is, dat er zelfs niet één kerk-
voogd gevonden kan worden, dan mag ook aan haar niet
worden vrijgelaten, wien zij met het beheer belasten
wil. Het Alg. Collegie gevoelt, dat die onbeperkte be-
-ocr page 39-
31
noembaarlieid tot kerkvoogd, practische moeijelijkheden
oplevert. Het% denkt aan kleine gemeenten beneden
de 150 zielen en stelt zich de mogelijkheid voor, dat
hier geene geschikte personen te vinden zijn. Maar vol-
gens zijn eigen beginsel moet ieder stemgeregtigd lid
der gemeente geschikt geacht worden, om als nota-
bele en kerkvoogd te fungeren. Vrij en gansch onbe-
perkt moet de keuze zijn. Waarom dan op dienzelfden
grond niet beweerd, dat de stemgeregtigde leden, zelfs
der kleinste gemeente, even bekwaam moeten gerekend
worden? Waarom, als zij notabelen kunnen kiezen, dan
ook niet écu kerkvoogd ? Waarom het beginsel gebroken
bij die kleine gemeenten, en aan deze het regt onthou-
den, waarop zij even goed aanspraak mogen maken als
de grootere? Zoo er ook maar 3 stemgeregtigde leden
in zulk eene gemeente zijn, eischt het beginsel, dat er
één kerkvoogd en twee notabelen door hen gekozen wor-
den. Maar geene gemeente is zóó klein. Bedrieg ik mij
niet, dan ligt bij deze regeling van een ondenkbaar ex-
ceptioneel geval, de meening onbewust ten grond,
dat de kerkvoogd niet slechts een stemgeregtigd lid
der gemeente, maar ook een voor de administratie ge-
schikt persoon moet zijn. En ik bejammer het zeer
dat het Alg. Collegie dit niet openlijk uitgesproken en
als noodwendig vereischte op den voorgrond gesteld heeft.
Grooten lof verdient, mijns inziens, het Alg. Collegie
dat het zoo zuiver en ongeschonden het groote beginsel
bewaard heeft, dat in iedere gemeente het beheer der
-ocr page 40-
32
goedeien cu fondsen bij de kerkvoogden, onder mede-
werking van notabelen, berust. Volstrekt uitgesloten is
elk denkbeeld van medebeheer of beschikking over kerke-
lijke eigendommen door eenig hooger collegie. Slechts
dan treedt het provinciaal collegie van toezigt in zaken
van beheer tusschen beide, wanneer tegen de handelingen
of besluiten van kerkvoogden, of van kerkvoogden en
notabelen klagten iugebragt zijn, en kennelijk de belangen
der gemeente worden miskend of verwaarloosd. Overigens
wordt aan het vrije beheer geene belemmering in den
weggelegd. Het concept-reglement sluit zich zooveel moge-
lijk aan de bestaande voorschriften en bepalingen aan, en
wie zich de moeite geeft van het oude en nieuwe regle-
ment met elkander te vergelijken, zal bij de meeste af-
wijkingen ook verbeteringen ontdekken. Moge deze of
gene van oordeel zijn, dat in het reglement zijne eigen-
aardige omstandigheden niet voorkomen, die bedenke, dat
hier alleen algemeene bepalingen van beheer geschreven
staan, en de gelegenheid gegeven is oin in het plaatselijk
reglement die aan te vullen
Het beheer en het toezigt daarop staan met elkander
in het naauwste verband. Moet de gemeente in het beheer
harer eigendommen zoo vrij mogelijk zijn, in de regeling
van het toezigt op dit beheer, heeft zij er belang bij,
dat zoo scherp mogelijk op misbruiken en verkeerdheden
toegezien worde. Een goed toezigt is geen hinderpaal
voor ware vrijheid, en bevordert eene goede administratie.
Ieder, die beheer voert over hem betrouwde goederen en
-ocr page 41-
33
fondsen van eenig aanbelang, moet op eene degelijke
controle prijs stellen. Alleen daar, waar het beheer te
wenschen overlaat, kan het hooger toezigt lastig bevonden
worden, terwijl het juist dadr het meest gewcnscht en
nuttigst werken zal. Men zegge niet, dat het hooger toe-
zigt onnoodig en overbodig is, zoo maar jaarlijks aan de
gemeente rekening en verantwoording van het gevoerde
beheer plaats vindt, want wie is zulk een vreemdeling
op dit gebied, dat hij niet weet, hoe er nog telkens ge-
beuitenissen voorvallen, die de tusschenkomst van het
hoogere collegie noodzakelijk maken! Voornamelijk met
het oog op de nieuwe periode van beheer, op de uit-
breiding van het stcmregt, op de onzekerheid, of de kerk-
voogden en notabelen wel de geschikte personen zijn om
de administratie te voeren, is het toezigt onmisbaar. Heeft
men vroeger het beheer gevoerd zonder eenig hoo-
ger toezigt, en liet dit beheer niet te wenschen over,
wie zal, bij den veranderenden stand van zaken, in
het verledene een waarborg voor de toekomst durven
zoeken! Zoo er ooit een toezigt noodig was, nu
voorzeker kan men het niet ontberen. Als de goederen
en fondsen der gemeente in handen gesteld worden van
mannen, die uitmunten, niet door administratieve bekwaam-
heden, maar door dogmatische bevangenheid, dan kunnen
belanghebbenden slechts ruste vinden in het hooger
toezigt, dat op het beheer wordt uitgeoefend. Van
de regeling van dit toezigt hangt dus zoo onberekenbaar
veel af om verkeerdheden, waar die bestaan, te doen
3
-ocr page 42-
34
ophouden, en de gemeenten voor financieele schade en
verliezen te behoeden.
Dit toezigt wordt uitgeoefend door Provinciale Collegiën
en een Algemeen Collegie. Voor het in stand blijven
van dit laatste worden als redenen aangevoerd, het wen-
schelijke om eenheid te bevorderen en tegen onverhoopte
misslagen gewaarborgd te zijn, en de noodzakelijkheid
om, op verzoek van belanghebbenden, uitspraak te doen
in hooger beroep. Er wordt voorts op gewezen, dat bij
eene toetreding, zoo niet van alle, dan toch van de groote
meerderheid der hervormde gemeenten, er behoefte
bestaat aan een middenpunt, een vertegenwoordiger, die
uit hooger standpunt voor aller belangen waakt, en zich
deze, waar het noodig is, met al de kracht hem ver-
leend, aantrekken kan. Eindelijk verdedigt het A.lg. Col-
legie zijne bestendiging om reden, dat er toch eene
centrale instelling tot wetsverandering wezen moet. —
Ofschoon wij voorzien, dat het Alg. Collegie, den aard
zijner werkzaamheden in aanmerking nemende, niet veel
te doen zal hebben, nadat alles geregeld zal zijn, heb-
ben wij tegen de voortzetting van zijn jeugdig bestaan
geen overwegend bezwaar. Wij moeten erkennen, dat
in sommige opzigten zijn bestaan nuttig kan zijn. Veel
meer waarde moet intusschen aan het provinciale toe-
zigt toegeschreven worden. Zie ik wel, dan zijn de werk-
zaamheden hier niet verminderd, doch is er ook niets
bijgevoegd, wat niet onder de rubriek // toezigt" be-
hoort. Geen schijn nog schaduw is er te bespeuren van
-ocr page 43-
35
de zucht om // de kerkvoogdijen tot poppen en mario-
netten te maken" of der gemeente een knellend juk
opteleggen. Integendeel, naar ons inzien had de afdee-
ling, die over de Provinciale Collegiën handelt, en 15
artikelen bevat, wel één artikel mogen behelzen als art.
63. Gaarne had ik er eenige, die alleen maatregelen
van orde betreffen, willen ruilen voor een of twee, die
naauwkeurig den aard van het toezigt of de werkzaam-
heden van het Collegie omschrijven. Schier geheel han-
delt deze afdeeling over de zamenstelling van liet Col-
legie, en zijne werkzaamheden worden hier en daar
sporadisch medegedeeld.
Het zal zeker velen bevreemden, dat men bij deze
nieuwe organisatie alweder aan Limburg een gelijken
rang als aan de grootste provinciën toekent. Ook Lim-
burg zal zijn eigen collegie hebben; ook Limburg zal
een vertegenwoordiger zenden naar het Alg. Collegie
met dezelfde raagt en stem als de ■ overigen; ook Lim-
burg zal een even groot gewigt in de schaal leggen als
b. v. Gelderland en Zuid-Holland. Dit is bepaald een
misgreep van den wetgever. Limburg had als een classi-
kaal ressort aan de provincie Noord-Braband moeten
toegevoegd zijn. Het is een onregt, dat het kleine
Limburg, met ongeveer 4000 zielen, bij de vertegen-
woordiging op gelijken lijn staat met de aanzienlijkste
provincie. In het Algemeen Collegie worden door Lim-
burg, de Waalsche gemeenten en de Synode vijf stem-
men uitgebragt, opwegende tegen de stemmen der groot-
3*
-ocr page 44-
36
ste provinciën. Is dit niet voor het minst hoogst
gebrekkig te noemen? Is dit vertegenwoordiging van
de gemeenten ? Is dit met de eischen eener goede orga-
nisatie bestaanbaar ? Neen, dan verdiende het ontwerp van
den Minister Olivier ten jare 1864, waarbij Limburg verval-
len was, verreweg de voorkeur. Men wijze hier toch niet
op het feit, dat Limburg ook in het hoogste kerkbestuur
eene eigene plaats inneemt, want meer dan eenmaal is
er op zijne verwijdering krachtig aangedrongen, en werd
daartoe zelfs het besluit genomen. De omstandigheid
alleen, dat men bij eenc reorganisatie niet partieel wilde
te werk gaan, heeft Limburg voor liet oogenblik doen
blijven. Zijn val is echter besloten, en de ure komt,
dat Limburg als eene classis bij Noord-Braband wordt
ingedeeld. Zoo ver ik mij herinneren kan, is er geen
proefhoudeud argument voor zijn zelfstandig bestaan
aangevoerd geworden. Treedt Limburg tot hiertoe nog
in de Synode op, dan is dit slechts tijdelijk, want bij
eene reorganisatie, die niet uitblijven kan, zullen èn
Limburg èn de Staats-commissie voor de Indische ker-
ken moeten wijken. Nu het beheer georganiseerd wordt,
had het Alg. Collegie de gebrekkige zamcnstelling der
Synode niet tot model moeten nemen, maar zelfstandig
en naar eigen oordeel eene betere vertegenwoordiging
in het leven roepen. De mogelijkheid bestaat nu, dat
het lid voor Limburg nog den, door de Synode af-
gevaardigden broeder, uit zijn gewest naast zich ziet zit-
ten in het Alg. Collegie, en Limburg in dat Collegie
-ocr page 45-
37
even groote beteekenis heeft als Noord- en Zuid-Holland
te zamen. Hoogst noodig is het, dat het Alg. Collegie hierop
attent gemaakt, en ernstig op verwijdering van Limburg als
zelfstandig collegie aangedrongen worde.
Tegen de toelating van den vertegenwoordiger der
Waalsche gemeenten en het zelfstandig bestaan van een
Waalsch ressort, hebben wij geen bezwaar. Er bestaat
onzes inziens een groot verschil tusschen deze en de
Limburgsche gemeenten. Het huishoudelijk bestuur en
beheer is bij de eerstgenoemden geheel eigenaardig.
Vergis ik mij niet, dan is het beheer der kerkelijke
goederen in de meeste gemeenten aan geen hooger toe-
zigt onderworpen. Wenschen zij dit toezigt, en hebben
zij zich aan deze organisatie aangesloten, dan bestaat
er geen reden om de Waalsche gemeenten niet onder
een eigen collegie van toezigt te plaatsen, en haren ver-
tegenwoordiger eene plaats te geven in het Alg. Collegie.
Het zal evenwel bij de definitieve vaststelling van het
reglement moeten blijken, dat de groote meerderheid
dier gemeenten tot deze organisatie toegetreden is, om
aan het Waalsche lid zitting te kunnen verleenen in het
Alg. Collegie. Indien hij slechts zeer weinige gemeenten
representeert, zal aan zijne verwijdering geen twijfel
kunnen bestaan.
Het Prof. collegie zal uit zeven leden bestaan, waar-
onder één lid van het Provinciaal Kerkbestuur. Wij
achten dit getal niet te hoog. Omtrent het beginsel van
zamenwerking met het kerkelijk bestuur kan evenwel
-ocr page 46-
3*
zwarigheid bestaan. Men zou er verwarring van twee
strijdige gezigtspunten in kunnen zien, en oordeelen, dat
alzoo een onzuiver bestanddeel in het beheer wordt ge-
mengd. En indedaad, er is voor eene strenge scheiding
van beheer en bestuur veel te zeggen. Het Alg. collegie
heeft echter gevoeld, dat het op de volledige toepassing
van dit beginsel niet kon en moest aandringen. De ervaring
heeft geleerd, dat het zitting hebben van leden des Kerkbe-
stuurs eene bepaald nuttige zijde heeft. Niet slechts
wordt de band, die beide deelen der kerk verbindt,
naauwer toegehaald, maar ook de zamenwerking wordt
bevorderd. In de praktijk zou de scheiding nadeelen
opleveren, die niet opgewogen kunnen worden door de
voordeelen. Voor klerikalisme behoeft waarlijk geen vrees
te bestaan. Bestuur en beheer hebben te veel punten,
waar zij elkander ontmoeten, om ze zoo uiterst gestreng
te willen afzonderen. Het is wenschelijk, dat er eene
goede verstandhouding tusschen beiden blijve, in het be-
lang der gemeenten. Evenzeer als in de gemeente kerk-
voogden en kerkeraad elkander vriendschappelijk de hand
moeten reiken, en nimmer vergeten mogen, dat de uit-
wendige bloei en het innerlijk leven der gemeente zoo
belangrijk op elkander influenceren, evenzeer mag bij het
toezigt houden op het financieel beheer die naauwe band
wel in gedachtenis blijven. Zoover ik weet zijn van
den kant der gemeenten nooit ernstige bedenkingen gerezen
tegen die opneming van het bestuur. Waarom zal men
dan nu aan eene theorie willen opofferen, wat in de prak-
-ocr page 47-
89
tijk sints zooveel jaren gebleken is, goed te zijn! — De
goede verstandhouding hangt evenwel geenszins van het
getal stemmen af, dat door het kerkbestuur wordt uit-
gebragt. Het moet genoeg wezen, dat dit bestuur ver-
tegenwoordigd is. Daarom hebben wij vollen vrede met
de bepaling, dat er voortaan slechts één, in plaats van
twee leden, zitting nemen zal in het provinciaal collegie.
Doch dan eischt het beginsel, dat de Synode eveneens
door één lid in het algemeen collegie, en niet door drie
leden, vertegenwoordigd worde. Vroeger was men door
het Besluit van 9 Februarij 1866 aan dit drietal Syno-
dale mannen gebonden, maar ieder zal erkennen moeten,
dat men, om des beginsels wil, met één kan en moet
volstaan. De zamenstelling van het alg. collegie mag
niet zoodanig worden, dat de invloed der meest belang-
hebbende leden te loor gaat. De vertegenwoordiging van
het bestuur bij het beheer blijve, maar bepale zich tot
één lid van het kerkbestuur in het provinciaal- en één
lid der Synode in het algemeen collegie.
Op welke wijze zullen de leden van het provinciaal
collegie verkozen worden?
Overeenkomstig het besluit tot voorloopige organisatie
moesten de afgevaardigden der verschillende gemeenten
in de provincie op een bepaalden dag zamenkomen in
de hoofdplaats van het gewest, om aldaar hunne stem-
men uit te brengen voor de benoeming der leden van
het prov. collegie. Ontegenzeggelijk zijn aan die wijze
van benoeming groote bezwaren verbonden om den verren
-ocr page 48-
40
afstand, de moeijelijkheid der reis, b. v. in Zeeland, de
groote kosten voor arme kerkvoogdijen, etc. Dit alles
in aanmerking nemende heeft het alg. collegie een middel
gevonden om die bezwaren te ontgaan, en toch de stem-
ming door en voor al de gemeenten te doen plaats heb-
ben. In de hoofdplaatsen van het classicaal ressort zullen
voortaan de afgevaardigden te zamen komen, om in de
open vallende plaatsen of vacaturen te voorzien. Die
classicale vergaderingen zullen op één dag gehouden
worden, en de stemmingen geschieden onder leiding van
een lid van het Prov. collegie, terwijl de algemeene uitslag
door dit collegie opgemaakt, en aan de verschillende
administratiën medegedeeld zal worden. Ieder zal die
verandering als verbetering roemen. Het bezwaar, dat
grootere dassen een overwegenden invloed op de keuze
uitoefenen kunnen, acht ik van minder aanbelang, dan
dat, hetwelk uit de noodzakelijkheid eener herstemming
geboren wordt. In dit geval moeten nogmaals alle af-
gevaardigden opgeroepen worden naar de classikale hoofd-
plaats, hetgeen dubbele moeite en kosten veroorzaakt,
en aanleiding zal kunnen geven, dat velen, niets anders
te doen hebbende, dan uit twee opgegeven namen één
te stemmen, die werkzaamheid van te luttele beteekenis
zullen achten, om er zich de bezwaren en kosten eener
dagreize voor te getroosten. Bij de provinciale vergadering
wordt dit vermeden, omdat men in geval van herstem-
ming of bedanken voor eene benoeming terstond tot eene
nieuwe verkiezing kan overgaan. Er is dus tegen liet
-ocr page 49-
41
een en liet ander wat in te brengen, doch als wij kiezen
moeten, scharen wij ons aan de zijde van het concept.
Misschien hadden wij ons zelfs verstout oin te bepalen,
dat de leden van het prov. collegie zooveel mogelijk uit
de verschillende classicale ressorten gekozen moesten wor-
den, indien het ontwerpen van dit reglement aan ons
opgedragen ware. Voor zoodanige bepaling meenen wij
dat nog al wat pleiten kan. Bij het kerkelijk bestuur
bevindt men zich daarbij zeer goed.
Na de bespreking van den grondslag en de hoofdbe-
ginselen van Conceptreglement, zij het ons vergund nog
eenen vlugtigen blik op enkele artikelen te werpen, niet
om op de redactie, maar op de daarin voorkomende za-
ken opmerkzaam te maken.
De laatste alinea van art. 1 wordt beheerscht door het
slotartikel. Zoodra de Waalsche gemeenten, d. i. de groote
meerderheid, zich aan deze organisatie aansluiten, treedt
het bedoelde collegie van toezigt op, en zendt het eenen
afgevaardigde naar het algemeen collegie. Mogt onver-
hoopt blijken, dat van de gezindheid dier gemeenten te
gunstige gedachten gekoesterd zijn, dan valt deze alinea
weg met al wat in dit reglement op die gemeenten be-
trekkelijk is.
Er zijn echter, nevens de Waalsche, ook nog andere
gemeenten, die tot de Ned Hervormde kerk belmo-
ren. Van deze is met geen woord melding gemaakt
in het concept. Zal er geene gelegenheid gegeven wor-
-ocr page 50-
42
den aan de Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche ge-
meenten, om tot de organisatie toe te treden? Van de
te dezer stede gevestigde kan ik verzekeren, dat het be-
sluit tot voorloopige organisatie er een punt van ernstige
overweging uitgemaakt heeft. Die gemeenten zijn immers
niet per se uitgesloten ?
Op den inhoud van art. 4 hebben wij genoeg de aan-
dacht gevestigd, om, zoo ik hoop, het verlangen naar
herziening algemeen te maken. Er moeten andere ver-
eischten gesteld worden voor de verkiesbaarheid tot kerk-
voogden , dan eenvoudig dat zij stemgeregtigde leden der
gemeente zijn. Hierop zij iedere administratie toch attent!
In art. 6 wordt over de benoeming van predikanten
tot kerkvoogd gesproken. Deze kan alleen geschieden
onder goedkeuring van het provinciaal collegie, en in-
dien zij gerekend wordt in het belang der administratie
te zijn. De regel is derhalve: geen predikant tot kerk-
voogd ! Het is wel! Doch waarom de predikant zoo be-
paald uitgesloten? omdat hij predikant is? Gaan de za-
ken dan zoo verkeerd in die gemeenten, waar de pre-
dikant tot het collegie van kerkvoogden en notabelen
behoort? Zijn er geene gemeenten, waar het beheer van
kerk- en armengoederen uitstekend aan den predikant
is toevertrouwd? Moet de predikant niet dikwijls in
dorpsgemeenten aan kerkvoogden de behulpzame hand
lecnen? Och, die arme predikanten! In den staat kun-
nen zij, als zoodanig, geene betrekking vervullen; van
de vertegenwoordiging des volks zijn zij uitgesloten; in
-ocr page 51-
43
de plaatselijke schoolcommissie moesten zij hunne plaat-
sen afstaan aan een wethouder, die soms ter naauwer-
nood lezen en schrijven kan; en in de kerk zal men nu
ook nog gaan zeggen: neen, geen predikant in het col-
legie van kerkvoogden! en straks voegt men er bij: alleen
leeken in het bestuur! Paria\'s der maatschappij! omdat
gij predikanten zijt, daarom zijt gij voor iedere andere
betrekking ongeschikt! Ik had gemeend, dat dit treurig
vooroordeel bij helderdenkenden totaal geweken was,
en dat de jongste tijd getoond had, hoe predikanten
ook met eere in andere betrekkingen kunnen optreden
en werkzaam zijn. Of het nu wenschelijk geacht moet
worden, dat de predikanten, qua tales, zitting moeten heb-
ben in de collegiën van beheer, is hier de vraag niet,
maar of zij jnist daarom gepasseerd moeten worden, of
slechts, bij gebrek van beter, optreden mogen? In eene
eenvoudige dorpsgemeente is zonder twijfel de predikant
verkieselijker dan menig ander, die van administratie
niets weet. Bovendien is in den regel de predikant niet
onder de minst belanghebbenden bij een goed beheer aan
te merken. Sluit dus de deur niet. voor geschikten,
en laat het aan de vrije keus der stemgeregtigden
over, om ook den predikant tot kerkvoogd te kunnen
benoemen!
Het Alg. Collegie wil in eene grootere gemeente den
predikant wel het regt toekennen, om met adviserende
stem aan de beraadslagingen van kerkvoogden deel te
nemen, maar dan moet zulks in het plaatselijk reglement
-ocr page 52-
44
bepaald worden. Tot adviseren is dus de predikant in
staat; is hij ket niet tot concluderen ? is de adviserende
stem niet dikwerf van groote beteekenis? maar als zijne
adviesen in eene grootere vergadering op prijs gesteld
worden, en zijne tegenwoordigheid dienstig is om eene
gewenschte, samenwerking te bevorderen, waarom dan al-
weder dien man niet benoembaar gesteld tot kerkvoogd?
De wetgever heeft de oude bepaling laten vervallen, dat
een of meer kerkeraadsleden regtens zitting nemen inde
vergadering van kerkvoogden, en daarvoor tot reden opge-
geven, dat het lidmaatschap van den kerkeraad niet als
een waarborg van uitnemende geschiktheid tot behartiging
van de stoffelijke belangen der gemeente kan beschouwd
worden. De oorsprong van dit regt evenwel is niet in
de bijzondere geschiktheid dier kerkeraadsleden te zoeken,
maar in den wensch naar zamenwerking van beheer en
bestuur. Kunnen nu zoodanige kerkeraadsleden wel gekozen
worden tot notabele en kerkvoogd, dan is er geen gel-
dige reden te bedenken, waarom ook niet de predikant
verkiesbaar zou zijn. Ik geef daarom in bedenking de keuze
der gemeente vrij te laten, zoodat de predikant even
goed benoembaar zij als ieder ander lid der gemeente,
en de artt. 6 en 18 te laten vervallen
Dat ook art. 9 "herziening behoeft, zoowel op het
facultatieve der invoering van eenen census, als op de
medewerking van niet-lidmaten tot het verkiezen van nota-
belen, hebben wij boven aangetoond. In eene kerkelijke
organisatie moeten onkerkelijke beginselen buitengesloten
-ocr page 53-
45
blijven. Het reglement rust op de basis van het kerke-
lijk kiesregt door het bestuur aangenomen, en mag nu
niet toelaten, dat anderen dan kiesbevoegden handelend
optreden. Wie, om welke oorzaak ook, geen lidmaat
worden wil, moet weten, dat hij in de regten en voor-
regten der lidmaten niet deelen kan, en geen achterdeur
mag voor hem open staan om door geldelijke bijdrage
zich die regten te koopen.
Bij art. 20 is wel wat al te streng verboden. Op
kleinere plattelands-gemeenten, die in het bezit van lan-
derijen zijn, kan dit verbod wel eens ten gevolge hebben,
dat zeer geschikte personen in hun belang verpligt zullen
zijn voor de benoeming tot kerkvoogd te bedanken. Men
bedenke, dat de keus hier niet ruim is, en door dit art.
nog meer beperkt zal worden, zoodat men zich verpligt
zou zien om min bekwame mannen tot de kerkvoogdij
te roepen. Dispensatie, door kerkvoogden bij het Prov.
Collegie aangevraagd voor een of ander hier bedoeld ge-
val, zou moeten gegeven kunnen worden.
In artt. 28 en 29 is sprake van den hoofdelijken
omslag over de leden der gemeente. De vraag doet zich
voor: wie als leden eener bijzondere gemeente moeten aange-
merkt worden? De kerkelijke wet is op dit punt niet duidelijk,
en de jurisprudentie onzeker. Wanneer wordt men ge-
rekend tot deze of gene gemeente te behooren ? Bij lid-
maten, die door belijdenis of het inleveren van eene
attestatie toegetreden zijn, kan er geen twijfel bestaan,
maar bij niet-lidmaten, die een grooter deel van het jaar
-ocr page 54-
46
buiten de gemeente verblijf houden, wordt liet beant-
woorden dier vraag moeijelijker. Zijn kerkvoogden en
notabelen verkeerdelijk te werk gegaan bij het opmaken
van het kohier, en hebben zij iemand omgeslagen, die
of niet behoort öf niet gerekend wil worden tot de ge-
meente te behooren, dan kunnen daaruit groote moeije-
lijkheden ontstaan tot schade voor de kerkelijke kas.
Het Alg. Collegie zal wel doen met de administratiën
voor te lichten, wie als leden der bijzondere gemeente
beschouwd en in den hoofdelijken omslag begrepen kun-
nen worden.
Bij art. 35, kan het geraden schijnen de laatste alinea
in dezer voege te wijzigen: nde regeling van dat gebruik
tot openbare godsdienstoefening verblijft aan den kerkeraad."
Volgens art. 39 is het verboden de gelden, die tijdelijk
gemist kunnen worden, in rentegevend Staatspapier te
beleggen. Is het Alg. Collegie hier niet gedachtig, dat
er voor rijke kerkvoogdijen niet aanstonds gelegenheid be-
staat tot aankoop van onroerend goed of soliede hypotheek,
en deze dus genoodzaakt worden tot het renteloos laten
liggen van gelden of tot inschrijving op een der groot-
boeken? Waarom niet de volle vrijheid gelaten om op
beleening of prolongatie te geven, of moet telkens daar-
voor magtiging gevraagd en verkregen worden?
In art. 43 worde opgenomen, dat Limburg, als clas-
sikaal ressort, behoort tot de provincie Noord-Braband.
Die provincie heeft dan vijf classen en staat nog be-
neden Gelderland en Zuid-Holland, die ieder zes clas-
-ocr page 55-
47
sen hebben. Noord-Braband kan zich niet beklagen, en
het onregtmatige, dat ook het kleine Limburg, met zijne
4000 zielen, een afzonderlijk provinciaal collegie van toezigt
zou hebben, is weggenomen.
Kunnen onzes inziens de verschillende artikelen over
de werkzaamheden der provinciale collegiën merkelijk
bekort worden, omdat zij grootendeels in eene instructie
of een reglement van orde te huis behooren, wij wil-
len ze evenwel niet voorbijgaan zonder de aandacht te
vestigen op art. 57. Dit art. houdt in, dat, bij den
achteruitgang of de vernietiging eener gemeente, de on-
beheerde goederen en fondsen door het Alg. Collegie
bestuurd zullen worden, en wel zoo, dat zij bij voort-
during, zoo na mogelijk, aan hunne bestemming blijven
beantwoorden. In de memorie van toelichting wordt de
bedoeling van dezen maatregel aangetoond. Het is niet
om over den eigendom te beslissen, maar om de ver-
duistering der bezittingen voor te komen, dat het Alg.
Collegie het beheer in handen neemt.
In art. 58 leze men in alinea 1 voor vijftien u der-
tien"
leden, en aan het slot: //Verder wordt door de Al-
gemeene Synode één lul uit. haar midden aangewezen."
De reden daarvoor is bekend.
Art. 61 luidt: In de vergaderingen van het Algemeen
Collegie wordt geen besluit genomen, tenzij in tegen-
woordigheid van meer dan de helft der leden." Met
acht leden kan dus besloten worden. Geldt het eene zeer
belangrijke zaak of een hooger beroep, dan kan met vijf
-ocr page 56-
4S
stemmen eene beslissing vallen, en dit zal dan eene be-
slissing van het hoogste collegieheeten. Wij oordeelendat
eene uitspraak van slechts 1/8 der leden niet moet kun-
nen plaats hebben. In een collegie van 15 leden moet
men niet ter laatster instantie door 5 leden kunnen ver-
oordeeld worden. Ja, art. 63 in aanmerking nemende,
kan eene uitspraak in hooger beroep zelfs met 4
stemmen geschieden. Voor de waardigheid van het
hoogste Collegie, en in het belang van de regtsple-
ging, zouden wij tot regel willen stellen, dat het Alg.
Collegie geene besluiten neemt dan met twee derden
zijner leden.
Dat wij met art. 64, zooals het daar ligt, geen vrede
kunnen hebben, is zonneklaar. Wij juichen het toe,
dat de herziening van dit reglement zoo veel mogelijk
bemoeielijkt wordt, en geene wijziging kracht van wet
ontvangt, dan na in eene versterkte vergadering van
het Alg. Collegie te zijn vastgesteld. Het groote bezwaar
komt echter terug, dat grondwetsherziening geschiedt
buiten de gemeenten om, ja dat de stemgeregtigde
leden daarover niet eens gehoord worden, en er zelfs
geen kennis van dragen. Op liet standpunt van het
Alg. Collegie is dit niet noodig, en wordt de wijziging
van het reglement volkomen wettig volbragt, wanneer
gezamenlijke kerkvoogden en notabelen, door afvaardi-
ging het Alg. Collegie verdubbeld hebben. Intusschen
ligt het voor de hand, dat het reglement langs dien
weg eene radikale hervorming zou kunnen ondergaan.
-ocr page 57-
49
De mogelijkheid bestaat, dat tegen den wil der gemeen-
ten, bepalingen en voorschriften opgenomen worden, die
hare vrijheid en zelfstandigheid belemmeren en vernie-
tigen, en indedaad haar een knellend juk opleggen. Het
initiatief mag voorts alleen door het Alg. Collegie genomen
worden. Dit Collegie oordeelt, of het reglement aanvul-
ling of wijziging noodig heeft al dan niet, en handelt
later met de adviesen, die op zijn ontwerp-besluit inge-
komen zijn,\'naar eigen goedachten. Ieder gevoelt, dat
hierdoor der gemeente haar regt volkomen uit de handen
genomen wordt. Zij kan en mag dit niet toelaten; bij
iedere grond wets-hcrziening moet zij geraadpleegd worden.
Door de aanneming van dit artikel legt zij zich den strop
om den hals. Het geldt hier het behoud van hare
autonomie.
Eenige algemeene- en overgangsbepalingen zijn aan
het Concept-reglement toegevoegd. Een en andere min-
der beduidende bepaling trok onze aandacht, en bracht
ons eene vraag op de lippen. In art. 70, of in eene
kleine vergadering, bij staking van stemmen, aan den
voorzitter eene beslissende stem mag toegekend worden?
In art. 71, of de algemeene bepaling omtrent het stem-
men — zuiver kerkelijk, als zij hier voorkomt — niet
in strijd is met de wijze van stemmen in art. 49 voor-
geschreven? of, in hetzelfde artikel aan het slot, het
plaatselijk reglement, bij het regelen der verkiezing van
notabelen, niet aan deze algemeene bepalingen gebon-
den moet zijn, en overal de volstrekte meerderheid der
-ocr page 58-
50
behoorlijk uitgebragte stemmen normatief geacht moet
worden ?
Het zal de aandacht getrokken hebben, dat in dit con-
cept niet van floreenpligtigen en opperkerkmeesters gewag
gemaakt wordt. Bij het besluit van 12 Oct. 18G8, kwamen
zij nog voor, dewijl men zich toen de handhaving dei-
bestaande inrigting tot beginsel stelde, en het aan de
definitieve regeling overliet, hieromtrent eene beslissing
te nemen. In deze organisatie is voor hen geen plaats
gebleven. En wie zal er zich niet over verblijden, dat
het Alg. Collegie dien stap gedaan heeft! Te regt is
dat verouderde, onkerkelijke en onregtmatige stelsel van
floreenpligtigen veroordeeld, en menige gemeente in Fries-
land, wier stoffelijke belangen in de handen van vreemden
berustte, zal komen tot de vrijheid, welke haar van nature
toekomt. Deze stap van het Alg. Collegie is ook voor
het bestuur der kerk van gewigt, en zal ongetwijfeld bij-
dragen tot eene volkomen zuiver kerkelijke regeling van
den toestaud dier gemeenten.
Met de vaststelling van dit reglement zal nog niet
alles geregeld zijn. Omtrent de quotisatie, de reis- ver-
blijf- en bureaukosten, de regtspraak in hooger beroep,
de termijnen van aanvrage enz., zullen nadere beschik-
kingen genomen moeten worden. Bij het opmaken van
het reglement van orde, zullen misschien de, in dit
algemeen reglement voorkomende, bepalingen omtrent de
wijze van stemmen verdwijnen kunnen. En wis zullen
de inkomende bedenkingen aanleiding geven, dat de
-ocr page 59-
51
ontwerpers tot eene zorgvuldige revisie overgaan, en
het reglement van beheer zoo mogelijk volmaken.
Het is mijn vurige vvensch, dat er eene goede rege-
ling van het beheer en het toezigt daarop tot stand
kome. Innig ben ik overtuigd, dat een onafhankelijk
en zelfstandig beheer van de kerkelijke goederen, voor
zeer vele gemeenten verderfelijk en voor hare bezittin-
gen gevaarlijk is. In den toestand waarin de Ned. Her-
vormde kerk zich thans bevindt, acht ik het van dringend
belang, dat de eigendommen der gemeente in geene ver-
keerde handen komen. Een naauwkeurig toezigt op liet
be lieer zal door ieder administrateur, wien het belang
der fondsen ter harte gaat, wenschelijk worden geacht.
Hoe goed en noodig is eene organisatie! Maar bij
het organiseren zij men wel bedacht, op welken grond
men het gebouw optrekt! Als het huis voltooid is en
de bodem zinkt weg, stort het gebouw in één. Zal deze
organisatie niet een gelijk lot ondergaan, dan moet zij
rusten op den onwankelbaren grond der gemeenten. Dan
alleen, wanneer de gemeenten in de gelegenheid gesteld
worden om zich vóór of tegen het grondreglement te
verklaren, en zij er hare goedkeuring aan verleenen, kan
het gezegd worden in de gemeente te wortelen, ver-
bindende kracht te bezitten en regtsgeldig te zijn. Ge-
schiedt dit niet, en zal deze regeling vastgesteld worden
op den door het Alg. Collegie aangegeven voet, dan zal
zij met onoverkomelijke bezwaren te worstelen hebben,
en immer lijden aan het groote gebrek van onwettigheid,
-ocr page 60-
52
Dit kan niet strekken tot aanbeveling aan de gemeenten,
die zich hare beslissing voorbehouden hebben, en vooral
niet om anderen te bewegen zich aan deze organisatie
aan te sluiten. Zoowel om nu nog aan te sporen tot
het vragen van goedkeuring aan de gemeenten, voordat
het te laat is, als om op enkele hoofdbeginselen van
dit concept de aandacht te vestigen, heb ik vrijmoedig
en alleen door belangstelling gedreven, de pen opgevat.
Mogt het mij later blijken, dat ik heb gedwaald, en deze
organisatie volkomen wettig en verbindend is, der ge-
meenten tot heil en der vaderlandsche kerk tot zegen
verstrekt, ik zal mij ten zeerste verblijden, want zulk
eene regeling van het beheer der kerkelijke goederen en
fondsen wordt door mij met alle kracht begeerd.