-ocr page 1-
mm /o.
BR.l87O.Lia.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
1 Johannes I: 1-4.
Dezelfde Tekst na Vijfentwintig
jaren behandeld.
GEDACHTENISWOORD
Vijfentwintigjarige Evangeliebediening,
UITGESPROKEN TE ROTTERDAM, 01\' 5 JUNI 1870.
W. FRANCKEN Az.
(De opbrengst is voor \'Bodegraven.)
ROTTERDAM,
1). J. P. STORM LOTZ.
1870.
-ocr page 4-
•• N
-ocr page 5-
1 .lolmiuH\'s I: 1-4:.
Dezelfde Tekst na Vijfentwintig
jaren behandeld.
UEDACHTENISWOÜRÜ
BTJ
VIJFENTWINTIGJARIGE EVANGELIEBEDIENING,
uitgesproken te ROTTERDAM, op 5 Juni 1870.
DOOtt
W. FRANCKEN Az.
(I)e opbrengst is voor Bodegraven.)
ROTTERDAM ,
D. J. P. STORM LOTZ.
1870
-ocr page 6-
-ocr page 7-
VOORREDE.
De Ie Juni, de herinneringsdag mijner vijfen-
twintigjarige Evangeliebediening, werd mij, niet-
tegenstaande hij mij veel smartelijks voor den geest
bracht, tot een blijden dag gemaakt door de treffende,
in menig opzicht verrassende bewijzen van veler liefde.
Den vorigen dag was Bodegraven door een zwaren
brand voor een goed deel vernield. De gedachte,
dat ik door de uitgave mijner gedachtenisrede eene
kleine bijdrage kon leveren tot leniging van zoo
grooten nood, gaf den doorslag bij de overweging
of ik het hier volgende Woord in V licht zou geven.
Mijne bijzondere vrienden zullen het mij om dit
doel ten goede houden, dat ik niemand hunner een
exemplaar ten geschenke uaïibied. Volledigheidshalve
1
-ocr page 8-
vermeld ik, dat na het votum gezongen werd
Psalm
89: 1, na de leerrede Gez. 99: 2, en na,
het dankgebed Gez.
213: 4. Bij de opgave van
het laatste voegde ik de herinnering, dat dit Gezang
gedicht werd door mijnen onvergetelijken vader, die
vóór vijfentwintig jaren mij tot de Evangeliedienst
inleidde.
W. F. Az.
-ocr page 9-
LEERREDE
OVEB
1 Joh. I: 1-4.
Hetgeen van den beginne was, \'t geen wij
gehoord, \'t geen wij met onze oogen gezien,
\'t geen wij aanschouwd en onze handen getast
hebben, aangaande het woord des levens, —
en het leven is geopenbaard en wij hebben
het gezien, en wij getuigen en verkondigen
u het eeuwige leven, dat bij den Vader
was en ons geopenbaard is geworden, —
hetgeen wij gezien en gehoord hebben,
verkondigen wij ook u,\'opdat ook gij met
ons gemeenschap hebt; en onze gemeenschap
(of: onze gemeenschap nu) is met den
Vader en zijnen Zoon jezüs Christus. En
dit schrijven wij u, opdat uwe blijdschap
volkomen zij.
Mijne toespraak zou met eene onwaarheid
beginnen, indien ik zeide: het is mij als de dag
van gisteren, toen ik voor vijfentwintig jaren deze
zelfde woorden tot tekst aflas voor mijne intreérede
aan de Vuursche: de kleine maar bekoorlijke
landgemeente, waar natuur met vriendschap en
-ocr page 10-
6
liefde een verbond had aangegaan, om den jeug-
digen evangeliedienaar te stemmen tot een warm
Loof den Heer, mijne ziel! Neen! niet als de
dag van gisteren. Vijfentwintig jaren zijn voor
geenen mensch kort. Ik althans gevoel dat voor
mij zelven diep. Een rijk levenslot was het mijne,
rijk aan uitnemende zegeningen, rijk aan diep
smartelijke teleurstellingen en verliezen. Veelvuldig
heb ik de tegenstelling, en de overgangen onder-
vonden tusschen de tranen van den vurigsten dank,
als de liefde van God zich onmiskenbaar aan ons
betoont, en de tranen der diepste droefheid, als
Gods aangezicht zelfs voor den geloovigste zich
schijnt te bedekken. Wat heb ik daarbij, in de
twintig jaren, die ik onder u doorbracht, een
wisseling van ambtbroeders gezien, en welk eene
verandering aanschouwd op het gebied van kerk,
godsdienstig leven en godgeleerde wetenschap. De
vaak bange strijd om waarheid, en om haar te
betrachten in liefde; de strijd om vastheid des geloofs,
als alle grondvesten schijnen los te raken, die strijd
is mij verre van vreemd gebleven; maar ook niet
de bezielende vreugde, dat met christus jezus de
waarheid, gelijk de zon, als zij de nevelen over-
wint, vut den strijd te schooner te voorschijn treedt.
Er komt bij, dat het leven van den Evangelie-
dienaar in uw midden zeer druk is, en hij vaak
met zulk een stroom van allerlei bemoeiingen als
overstelpt wordt, dat het meer innige gemoedsbestaan,
\'t in God verborgen leven, er onder dreigt bedolven
te worden.
-ocr page 11-
7
Doch ik zal over veel van deze dingen niet
uitweiden: een goed deel behoort ook thuis in de
binnenkamer. Maar ziet! mijn voornemen om eene
schets te geven van het onderscheid tusschen toen
en nu, eene schets van de wisseling, ondereen-
menging, scheiding, zich aankondigende hereen iging
van onderscheiden richtingen op \'t gebied der
kerk en der godgeleerde wetenschap, dat voor-
nemen is mij verijdeld. Door wie? Door u, mijne
vrienden , leerlingen , kinderen , bloedverwanten ,
dienstboden! Gij hebt mij de kalmte benomen, die
vereischt wordt voor \'t ontwerpen van zulk eene
schets, — zal zij juist zijn. Zoo licht zou ik een
of\' ander verschijnsel misteekend hebben en daardoor,
tegen mijne bedoeling, dezen of genen hebben zeer
gedaan. Nog eens, gij mijne vrienden! hebt mij
die kalmte benomen door de treffende bewijzen
uwer vriendschap en waardeering. Mijn hail schoot
vol aan den morgen van dien lfn Juni. Ik dank
er u hartelijk voor; kostelijk zijn mij uwe namen,
en meer nog de vereeniging van die namen in
een en denzelfden album. Ik heb er beschaamd en
verheugd bij gestaan: beschaamd, omdat ik mis-
moedigd soms heb getwijfeld, — verblijd, omdat
ik niet langer behoef te twijfelen, of de richting,
die ik, onder veel tekortkoming, naar mijn beste
weten en geweten meende te moeten volgen, nog
vele en achtingwaardige vrienden heeft en waardeering
vindt bij andersdenkenden, \'t Is de richting, die,
naar ik met de woorden van een mij dierbaar, reeds
ontslapen Duitsch godgeleerde, (ULLMANN) in mijne
2
-ocr page 12-
8
intreêrede zeide, vast in het geloof en vrij in de
wetenschap zijn wil; \'t is de richting, welke uit-
gaat van Christus .tezus, die haar, gelijk het
licht omtrent zijn eigen bestaan getuigt en verzekert,
de vol-zekere is (rotiie); de richting, die van den ont-
wikkelden christen en vooral van den godgeleerde eene
eigen overtuiging vraagt en aan geen medegaan
zonder zelfstandigheid waarde hecht, maar juist
daarom eerbied kweekt voor iedere andere van geen
onzedelijke of ongodsdienstige beginselen uitgaande
overtuiging; de richting, die het leven hooger
stellende dan de leer, het christelijk leven en
karakter zoekt en waardeert en voor die waardeering
durft uitkomen, al vertoont het zich in andere,
gebrekkige denkvormen of in verstandelijke bekrom-
penheid; de richting, die, door JEZUS zelf onderwezen,
nooit wil vergeten, dat de liefde het meeste is.
Nog eens, ik dank allen, die mij van hunne liefde
deden blijken, maar ook u allen, die hier te dezer
ure, met mij en voor mij wilt danken. Want ik heb
veel te danken; onder veel niet het minst hiervoor,
dat ik het geloof niet verloren heb, dat die zijnen
eigen Zoon niet spaarde, met hem alle dingen
zal schenken, en dat de hemelsche Vader met
ons een heerlijk levensdoel voorheeft, te bereiken,
niet in weerwil van, maar door strijd en duisternis
en smai"t. - Maar zal ik u zeggen, waarin te
dezer ure mijn dank als samenkomst ? Hierin,
dat ik nu, na vijfentwintig, na deze vijfentwintig
jaren, nog de Evangelieprediking mij vertegen-
woordigen kan met dezelfde woorden van den
-ocr page 13-
9
apostel johannes. Nog kan ik en wil ik // van
ganscher harte", op grond van eigen aanschouwing
en ervaring getuigen, van het leven, als van den
Vader geopenbaard in JEZUS CHRISTUS, getuigen
in den geest der liefde tot de bevordering dei-
ware en zalige gemeenscha]) tusschen God als Vader
en de menschen als zijne kinderen.
Begrijpt mij wèl, m. Gel.! Indien ik, mij plaat-
sende tegenover het woord van johannes, daarin
nog, als voor vijfentwintig jaren, vind uitgedrukt
het wezen des Evangelies, de onmisbare voorwaarde
van zijne prediking en het doel, waartoe deze
moet geschieden, - ik zou mij daarover schamen,
indien dit de vrucht van vadsige luiheid, van
krampachtig vasthouden aan het eens aangenomene,
de vrucht van een zich afsluiten voor goed oud
licht uit de geschiedenis, voor goed nieuw licht
uit eigen leeftijd. Xeen! waar leven is, is ont-
wikkeling, en geene ontwikkeling, zonder dat er,
als uitgediende windselen, wegvalt van vormen ,
voorstellingen, denkbeelden, die vroeger noodzakelijk
schenen, ja, ook ten deele onmisbaar waren. Welnu,
dat is ook zoo bij de inwerking op ons en bij de
ontwikkeling in ons, van dat hoogste leven, ons
in christus jezus van den Vader geopenbaard.
Naarmate hij meer in vollen zin ons leven wordt,
kan en moet veel wegvallen, waaraan men vroeger
behoefte had, maar dat nu, langer aangehouden,
die inwerking en ontwikkeling meer belemmeren,
dan bevorderen zou. Maar dit van den Vader in
CHRISTUS geopenbaaarde leven moet ons gebleven,
-ocr page 14-
10
moet krachtiger in ons geworden zijn, zoodat men
even datzelfde, waarvan mén eens met jeugdige
geestdrift en eenigszins onbestemde opgewondenheid
getuigde, dieper heeft leeren kennen, hooger waar-
deeren , kalmer maar krachtiger aanbevelen , omdat
men het meer en meer als eeuwig leven tegenover
zooveel wat schijn is en onbevredigd laat, heeft
ervaren.
Ik erken met ootmoed, ik moest het daarin
verder hebben gebracht. Maar dat het leven , als
van God in Christus jkzus geopenbaard, mij niet
omneveld is gewoi\'den, zoodat ik het verloor, veeleer
dat ik uit eigen aanschouwing en ervaring er van
getuigen kan en het aanbevelen, daarvoor dank ik God.
Staat mij toe, in korte trekken te teekenen, hoe
mij van de Evangelie predik ing, naar zij door
JOHANNES wordt geschetst, voor den geest staat
de inhoud, de onmisbare voorwaarde, het
doel.
Johannes\' woorden hier zijn van moeilijke uit-
legging. Niet alleen wat de woordvoeging betreft,
maar ook omtrent een gedeelte van hunnen inhoud
valt het niet gemakkelijk met zekerheid te spreken.
Dit geldt bepaaldelijk wat hij noemt het woord
des levens, aan \'t einde van vers 1: of hij er
mede bedoelt, wat hij in den aanvang zijns Evan-
gelies het Woord noemt, hetwelk bij God en
God, in christis JEZUS is vleesch geworden; dan
of hij aan \'t geen wij Evangeliewoord noemen heeft
gedacht. Het eei-ste is mij het waarschijnlijkst. Maai"
-ocr page 15-
11
ook dan blijft er op zijne woorden zekere nevel, of
wilt gij liever, een schemerlicht: zij geven geen
scherp bepaalde begrippen. Van daar, dat de
een hier nog altijd meent te lezen van een per-
soonlijk voorbestaan van JEZUS CHRISTUS of\' den
Zoon Gods. Een ander daarentegen vindt juist in
het gebruik van het onzijdige //wat in den beginne
was" (niet die in den beginne was), het tegendeel.
Volgens den laatste zijn: wat in den beginne
was, — het levengevende woord, - het leven,
dat bij den Vader was, de uitdrukking voor die
zijde van Gods wezen, volgens welke hij zich
openbaart en mededeelt: eene openbaring en mede-
deeling , welke alom verspreid, in hare hoogste
kracht zich betoond heeft in JEZUS\' verschijning.
Hij is dan het middelpunt, dat alle andere gods-
openbaringen als in zich samenvat en voleindigt,
het volmaakte voertuig (orgaan) voor de mededeeling
van het leven Gods aan de menschen.
Maar juist dat er, wat dit punt betreft, ook bij
johannes niet meer dan schemerlicht is, heeft er
toe medegewerkt om mij in klimmende mate te
overtuigen: vooreei\\st, dat het christelijk geloof en
leven nooit mag afhankelijk gesteld worden van een
scherp afgerond leerstuk, veelmin daarmede vereen-
zelvigd worden; vervolgens dat het niet in de be-
stemming van het Evangelie lag, om alle geheim-
zinnigheid van Gods wezen en van JEZUS\' persoon
weg te nemen. Trouwens alle godsdienstig, ook het
christelijk-godsdienstig leven heeft iets mystieks, bij
welks beschrijving onze taal te kort schiet, voor zoo-
-ocr page 16-
12
verre het rechtstreeksche gemeenschap is met God.
De zaak intusschen, waarop liet bij JOHANNE8
aankomt en die mij het eenig al des christendoms
toeschijnt, staat hier duidelijk: liet leven, het
ware, eeuwige leven is van den Vader aan ons
geopenbaard in JEZUS CHRISTUS.
liet leven, - er is een zinnelijk, er is een
geestelijk leven, liet geestelijke leven is een leven
van vrijheid, heiligheid, liefde. In dit zinnelijk
lichaam, in deze stoffelijke wereld te komen tot dat
geestelijke leven en liet te verwerven door gemeenschap
met God , den volstrekt vrije, den volmaakt heilige,
en de liefde zelve, dit is de bestemming van den
mensch. Naarmate hij het minder heeft en het
tegendeel van ware gemeenschap met God, de zonde,
najaagt, leeft hij minder en verkeert in een toestand
van sterven. Naarmate hij er meer van bezit en
er door meer ware gemeenschap met God in vooruit-
gaat, naar die mate leeft hij meer een leven, dat-
den waarborg der onvei\'gankelijkheid, aan God ont-
leend, toch in zich zelf draagt. Van dat leven nu
zijn er steeds en alomme, trots de afdwalingen des
verstands en de verschrikkelijke macht der zonde,
sporen , bewijzen , uitnemende getuigen gevonden ,
zoowel in de wereld der volkeren als onder Isrel.
Hoe zou het ook anders kunnen, daar het //bij den
Vader was", en de natuur van Gods wezen, die
hij niet verloochenen kan, mededccling met zich brengt.
Geen woord uit .johannes\' Evangelie is door de
nieuwste onderzoekingen omtrent de geschiedenis dei-
godsdiensten meer bewaarheid, dan dat // het licht
-ocr page 17-
13
scheen in de duisternis", al heeft //de duisternis"
te vaak het niet //begrepen". Maar — en hier klopt
het hart van het Evangelie, - geopenbaard, d.i.
in volle licht te voorschijn getreden, zóó dat ieder
die zien wil, het zien kan; geopenbaard d.i. ten
volle in onze menschelijke natuur verwezenlijkt, tot
vleesch en bloed geworden, zóó dat ieder die er in
declen wil, er aan kan deel verkrijgen, geopenbaard
is het ware, eeuwige leven eerst in jezus CHRISTUS.
De Vader heeft hem gegeven en in hem de bron
geopend voor allen, die willen leeren leven. Hij,
jezus Christus, dien wij om zijne onafgebroken
gemeenschap met God, den Zoon van God, en om
zijn innig toebehooren met heel zijn persoon en werk
en hart den Zoon des Menschen noemen; hij, die
jezus heet, maar ook is, omdat hij door de over-
macht van heilige liefde de macht der zonde ver-
nietigt; hij, geen wereldsche Christus, zooals het
bedorven hart hem wilde en nog wil, maar toch
Christus, dewijl de macht in hem woont, om met
zijnen geest zijne vrienden te vervullen, hij, hij-zelf
is het Evangelie. Gf\' wat is evangelie, wat blijde
boodschap, indien niet dit, dat in \'t midden van de
geschiedenis van ons geslacht, waarin zoo telkens
teekenen van leven en voorgevoelens van eeuwig leven
omneveld worden; te midden van ons geslacht, als
antwoord op het vragen van de edelsten en besten,
en als vervulling van de diepste behoeften van
levenzoekendc zondaars, dat hier door Gods genade
verschenen is, wat zijne eeuwige liefde ons van vóór de
tijden der eeuwen, //in den beginne" had toegedacht -
-ocr page 18-
11
het volmaakte Leven! En leven, dat in JEZUS en
zijne opstanding bewezen is sterker te zijn, dan de
dood. En leven, van welks levenwekkende kracht
hij zoo overtuigd was, dat hij allen die vermoeid
zijn en beladen tot zich riep, zich zelf de Weg
noemde, en henengaande zijnen vrienden profeteerde:
ii Ik leef en gij zult leven!" Ik kan slechts
aanstippen. Maar vergeet dit eenc niet. Onze
gezichtskring is, wat de natuur en volkeren en
godsdiensten betreft, vrij wat wijder dan die van
JOHANNES. Doch iedere ontdekking heeft slechts
te hooger doen schatten, dat het leven in je zus
zóó is geopenbaard aan en voor ons, zoo is inge-
gaan in ons vleesch en bloed, in onze verzoekingen
en strijd, in ons lijden en sterven. Armen en rijken,
eenvoudigen en geleerden, kinderen des voorspoeds
en vervolgden door weerspoed, Semieten en Japheten
en Chamieten, de zonen der negentiende als der
eerste eeuw - als maar schuldgevoel prangt, levens-
heimwee ontwaakt, honger naar gerechtigheid als
voedsel, en dorst naar God en het goede als lafenis
uitziet, - begroeten vroeg of laat in jezüs den
vervuiler hunner nooden. En dit is de jezus, die
mij was en bleef en naar ik van God bid, zal
blijven de inhoud mijns Evangelies. Ik heb mij
soms tegen sommige verschijnselen in het midden
der gemeente, ook te dezer plaats, warm uitgelaten.
In bijzonderheden zal ik mij zeker nu en dan hebben
vergist, en \'k zou al zeer dwaas zijn, indien ik mij
niet verootmoedigen wilde over alle onheilig vuur,
dat er zich in mag gemengd hebben. Maar dit
-ocr page 19-
15
ben ik mij bewust, dat het heilig vuur was, als ik
opkwam tegen alles, wat hier onder den invloed
der 8TBAU8ZEN en uenan\'s, ginds onder den invloed
van een versteenend dogmatisme of\' verstijvende
kerkvergoding, elders weer onder den invloed cener
bevriezende twijfelziekte, de geestdrift voor JEZUS,
de liefde tot jezus, het geloof in JEZUS dreigde te
dooden of te verzwakken. Want met JEZUS\' persoon
komt of wijkt zijn geest, en met het heersenen en
doordringen van zijnen geest staat of valt de
waarachtige vooruitgang der menschheid.
Ik sprak van heilig vuur, \'k bedoel de warme
geestdrift des geloofs en der liefde. Die komt mij
voorde onmisbare voorwaarde der Evangelie-,
der chkistus - , der Levensprediking te zijn. Eigen
verstand en hart moet van haar inhoud zoo over-
tuigd en daarmede zoo doordrongen zijn, dat die
ingenomenheid zich uiten moet. Of komt u dit niet
te gemoet uit johannes\' woorden ? Van moeilijke
uitlegging zijn zij. Taalkundig beschouwd, durven
wij den volzin niet onberispelijk noemen , die tot twee-
malen door een tusschenzin afgebroken wordt. Maar
taalkunde, hoe onmisbaar ook, volstaat niet om een
volzin als dezen te verstaan en te waardeeren: een
volzin, dien wij met al zijn gebrek niet verruilen
met gladgepolijste woorden en kleurrijken woordentooi,
waar zij moeten dienen, om een koud ledig te be-
dekken. Men heeft van dezen brief gezegd: het
is er aan te merken, dat hij van een oud man is.
Ja! van een oud man , maar wiens hart van jonge-
-ocr page 20-
16
lingsgccstdrift klopte, als hij omtrent hem (de
naam spreekt van zelf) getuigt. Zoo ook hier.
joiiannes hegint, wat hij weinig gewoon zal ge-
weest zijn , hij hegint te schrijven; maar zijn ge-
moed is te vol, en te plotselijk dringt zich alles
gelijktijdig naar zijne schrijfstift, dan dat hij het in
afgepaste regelmatigheid doen kan. Zoo moet het
zijn: ik hedoel niet, dat deze woordvoeging in zich
zelf voorheeldig is, noch dat Evangelieprediking en
schoonc stijl malkander zouden vlieden: maar de
levendigheid van eigen aanschouwing, de diepte van
eigen ervaring, het rijk gevoel der levenskracht uit
die hron , - zij moeten zich afdrukken in het woord,
en kracht leenen aan het wooi\'d, dat wil getuigen
van het leven in jezus en de liefde des Vaders, en
dat leven wil aanhevelen en er anderen voor winnen.
Ik veracht geen geleerdheid, veel min ware weten-
schap, veeleer schaam ik mij, als er christelijke
godgeleerden zijn, die ze verwaarloozen, of mede-
doen met hen, die het recht van hestaan eener
christelijke godgeleerde wetenschap betwijfelen. Maar
is \'t het hart, dat welsprekend maakt, dan zal
toch ook de ware Evangelieprediking het uitvloeisel
moeten zijn van het door jezus CHRISTUS tot leven
ontwaakte, dat leven in hem minnende en naar dat
leven in liefde strevende hart; de vrucht van een met
God in ciiuisTUS verzoend, een met ciikistus\'in
God verborgen , maar naar buiten in een degelijk
karakter zich vertoonend leven. O neen! vraagt
niet van éénen evangelieprediker, dat hij al den rijk-
dom van \'t in CHRISTUS verschenen leven doorzien,
-ocr page 21-
17
in zich opgenomen hcbbc en diensvolgens weder-
geve. Zelfs een JOHANNES zegt niet, dat hij \'/het
woord des levens", maar alleen wat hij er van aan-
schouwd heeft, verkondigt. Maar er iets van aan-
schouwd , er iets van begrepen, er iets van erva-
ren te hebben en dan er van te getuigen , - niet
met overgenomen klanken , niet met geijkte zegswij-
zen , niet met onberispelijke veellicht, maar toch
onbezielde formules, maar - met woorden door de
geestdrift des geloofs, der dankbaarheid , der liefde
ingegeven , o! dat is zoo iets schoons en edels en
geestverheffends, omdat het hem, die het doet,
schoon een\' mensch, een\' zondaar, een\' zwakke tot
voertuig maakt van den Heiligen Geest. Jongelin-
gen ! worden er onder u niet gevonden, die, weten-
schappelijk daartoe opgeleid, het leven des Evange-
liedienaars kiezen ? Dat leven, gelooft het, is een
rijk leven, rijk niet in stoffelijken maar in geeste-
lijken zin. Zullen onze gemeenten binnen kort ge-
brek hebben ?
Er staat bij JOHANNES: Wij, //wat wij gezien
en gehoord hebben." Toch weet hij in dezen brief
ook zeer goed, sprekende van zichzelven, i k te
gebruiken (II: 1, 7 enz.) joiiannüs had zijne
eigenaardigheid en ieder Evangeliedienaar moet die
hebben. Het leven Gods in chuistus geopenbaard,
is rijk genoeg, om zich verschillend in verschillen-
den te weerspiegelen. Maar hier gebruikt hij dat
wij zeker krachtens het besef van iets geheel bij-
zonders, waarin hij en zijne nu reeds allen gestor-
ven medcdiscipclen gedeeld hadden; maar toch
-ocr page 22-
is
ook uit half onbewust gevoel van de behoefte,
om malkander aan te vullen.
Broeders in de Heilige Bediening! zoo moet het ook
onder ons zijn: waardeering van elkander en erken-
ning van elkander, als getuigen van het in CH KI stuk
verschenen leven, ook al gaan wij soms zeer verre
uiteen, ook al missen wij soms bij den ander, wat ons
voorkomt ook tot den Christus des Evangelies te be-
hooren. Ik dank God, dat ik onder u, - voor mij
hebben sinds mijn studietijd de vermolmde afscheidings-
muren van kerkgenootschappen niet bestaan - èn
vroeger gevonden heb, èn voortdurend bezit hai\'telijke
vrienden, wier vriendschap jegens mij, gelijk de mijne
jegens hen, ook wortelde in meer gelijke beschouwing
van het Evangelie. (Jij hebt mij dikwijls gesteund,
getroost, bemoedigd in zeer moeilijke omstandigheden,
ook in de gemeente en op het gebied der zending.
Ik dank u daarvoor openlijk. Maar ik heb er
steeds naar gestreefd, ook uit besef van eigen on-
volkomenheid , van bij allen liever te zoeken naar
hetgeen ons in Christus vereenigt, dan naar het-
geen ons van een scheiden komt. O kwam nog
eens bij mijn leven de tijd, dat het apostolische
wij meer vol en diep en breed en rijk de uit-
drukking kon zijn van veler evangeliedienaren één-
heid en samenwei-king ! Zóó zouden w ij veel meer
voor gemeente en maatschappij vermogen.
Johannes zegt: //wat wij gehoord en gezien
en met onze handen getast hebben van het
woord des levens", en wederom: // wij hebben het
leven gezien". Heb ik wellicht het onderscheid
-ocr page 23-
19
vergeten tusschen een\' johannes , den oog- en oor-
getuige van je zus\' leven , hem, die aanlag aan
JEZUS\' borst , en ons, die zoovele eeuwen later
zijn geboren ? Neen ! ik wil dat zoo weinig doen,
dat ik nog steeds meen, dat de evangeliedienaar
bij Evangelisten en Apostelen moet ter schole gaan, -
niet om al hunne voorstellingen, begrippen , be-
wijsvoei\'ingen, veel minder al hunne woorden als
onfeilbaar aan te nemen, of zonder eigen nadenken en
verwerking over te brengen, maar wel, — omdat zij
den eersten , den verschen , den meest onmiddellijken
indruk van jezus\' verschijning en Gods liefdebetooning
in hem ontvingen. Onder meer is mij het verschijnsel,
dat jezus bij johannes hooger staat dan johannes,
die zijn beeld ons teekent, nadat hij het jaren lang
in zich heeft omgedragen , waarborg van de betrouw-
baarbeid hunner schriften en onze behoefte daaraan.
Maar moet daarom de Evangeliedienaar nu bij hen
achterstaan in vastheid van overtuiging en geloof,
in geestdrift van ingenomenheid en liefde, in ver-
zekerdheid en levendigheid van hoop? Neen! want
dien zij zagen , of liever het leven Gods dat zij in
hem zagen, kan ook ons hart ervaren. Gelijk
hen, zoo kan ook de openbaring Gods in Christus
gegeven en tot ons gebracht, ons inwendig zoo
gaan verlichten, dat wij, niet volkomen maar
toch bij benadering, als jezus God als Vader recht-
streeks leeren kennen, dat wij met jezus en als
jezus leeren liefhebben en onze hoop zien worden
tot een besef van de liefde Gods, als uitgestort in
onze harten door den H. Geest.
-ocr page 24-
20
Gij begrijpt mij: de onmisbare voorwaarde voor
de i-echte Evangeliebediening is: eerst den CHRISTUS
en het leven Gods in hem te zoeken bij de oor-
spronkelijke getuigen zijner verschijning, en dan door
geloof en liefde dat leven meer en meer, en steeds
dieper op te nemen in eigen binnenste. Dat is de
weg. Maar dan gaat ook het oog open, om van
dat eeuwige leven , dat bij den Vader was maar in
CHRISTUS is geopenbaard, de werking te zien, niet
maar in de kerk , veelmin in één kerkgenootschap,
maar in de gemeente , zoo binnen als buiten de kerk,
van alle tijden ; niet slechts in bepaald godsdienstige
kringen , maar in geheel de maatschappij , zooals zij,
vaak als ondanks haai- zelve, door JEZUS\' beginselen
wordt doortrokken; niet slechts in de godgeleerde,
maar in alle ware wetenschap , ook in de letter-
kunde , ook in de kunst.
Doch waartoe verder in deze beschouwingen uit-
geweid ? Naarmate gij er meer mede instemt, zoudt
gij ze te nadrukkelijker kunnen gebruiken, om mij
pijnlijk te herinneren, hoe verre ik bleef beneden dat
ideaal. Gij zult dat niet, ik weet het uit uwe mij
gebleken liefde; maar ik zelf moet er mij over veroot-
moedigen voor God, dat er aan mijne warmte, en
bezieling, en volharding in het getuigen van Chris-
tus zooveel ontbrak. Doch dit hoort in de binnen-
kamer. Hier alleen dit. Indien ik ooit bij mijne
leerlingen, bij mijne vrienden, bij de gemeente , van
den kansel, aan het avondmaal, in de leerkamer,
bij liet ziekbed, of, ook zonder preekcn , in andere
kringen, met mijn woord en persoonlijkheid iets
-ocr page 25-
21
heb uitgewerkt tot overtuiging omtrent de waarheid,
met eenige warmte ontvonkt heb tot bezieling voor
het goede, met eenigen ernst opgewekt tot levens-
vernieuwing en heiliging, — weet dat het geweest is,
doordat, Gode zij dank! mijn oog iets gezien,
mijn hart iets ervaren, mijn leven eenige vrucht
geplukt heeft van het leven in CHRISTUS geopenbaard.
Vraagt gij mijne levensbelijdenis? God onze heilige
Vader, JEZUS het van God gegeven leven van ons
leven, en wij menschen en zondaars door Gods
genade in JEZUS geroepen tot het leven der zalig-
ste gemeenschap.
c n Geroepen tot de zaligste gemeenschap," —
dit woord brengt als van zelf tot het doel der
Evangelie p re diking en den geest, waarin zij
geschieden moet. Joiiannks zegt, naar eene eenigs-
zins gewijzigde vertaling: //dit verkondigen wij ook
u, opdat gij met ons gemeenschap hebt. Onze
gemeenschap nu is met den Vader en met zijnen
Zoon .ikzus Christus." Er zijn er, die bij dat:
//Onze gemeenschap" uitsluitend willen gedacht heb-
ben aan de Apostelen, in onderscheiding van de
andere leden der gemeente. Ik kan het niet
gelooven , maar meen, dat hij door dat //onze ge-
meenschap is met den Vader en zijnen Zoon" het
onderscheidend kenmerk wil aangeven van de vereeni-
ging tusschen alle ware christenen. In alle geval,
die in Gods vaderliefde en JEZUS\' leven smededeeling
welgegronde, die daardoor heilige, die daardoor
zalige en eeuwige gemeenschap tusschen menschen
-ocr page 26-
•22
en mensclien is het einddoel der Evangelie- der
Christusprediking. Der prediking, ja! maar ook
van iedere werkzaamheid in \'t Evangelie, gelijk
nu bij JOHANNKS zijn hem niet gewoon t> schrijven"
was, om hunne » blijdschap " volkomen te maken.
Waarom het ontkend \'i indien als doel bijna uit-
sluitend genoemd wordt: redding en behoudenis
van //het eeuwig verderf" voor den zondaar; indien
bij wijlen de indruk wordt gemaakt, als zou iemand
in christelijken zin reeds zalig zijn, als hij zich
behouden en //geborgen" voelt, dan is dat niet de
volle christelijke waarheid. Zeker, de persoonlijke
levensopenbaring in Christus .ikzus stelde de waardij
van iedere menschelijke ziel in het licht, en keert
zich daarom niet maar in het algemeen tot allen,
maar tot het hart en geweten van ieder in het bij-
zonder. Maar het einddoel is toch iets meer en
iets hoogers, dan redding en behoudenis van schuld,
verderf en zonde, \'t Is blijdschap, die blijdschap,
die uit haren aard slechts in gemeenschap met an-
deren kan gesmaakt Avorden, in tegenoverstelling
van de blijdschap naar de wereld, die uit haren aard
zelfzuchtig is. Het is ware, reine, ook onder
strijd en smai\'t aanwassende blijdschap: eene blijd-
schap, die wortelt in het geloof aan de liefde Gods,
waarmede hij ons eerst heeft liefgehad, en op-
wast naarmate men meer in en van die liefde Gods
het leven der liefde leert leven; eene blijdschap,
die, daar zij haar hoogste voorwerp heeft gevon-
den in den almachtigen Vader, die ook schepper is
van alle dingen, nu ook leert in waarheid te genie-
-ocr page 27-
23
ten, wat hij schoons en goed te genieten geeft;
eene blijdschap, die bij wijlen ook bij den uitne-
mendsten christen kan schuil gaan, of achter de
wolk van het tijdelijk neerdrukkend gevoel van zonde
en tekortkoming, of in de duistere dalen van slagen
en smarten des levens, of als met jezus een
Gethsemané van zelfverloochening moet betreden en
doorworsteld worden, maar eene blijdschap die toch
altijd weder opleeft, ook door de welverzekerde hoop
van te zullen zijn, waar jezus is, van in volkomen
reinheid zijn leven te zullen leven, het leven der liefde
bij den Vader, van hetwelk hier slechts zwakke
beginselen waren. Indien ik aan de bevordering van
die blijdschap des geloofs , der liefde en der hoop,
hetzij dan door de ernstige vermaning, om toch
buiten de gemeenschap met den heiligen en liefde-
vollen jezus en den heiligen Vader geen ware
vreugde te wachten, geen vrede, die niet wordt
weggenomen, hetzij door een wooi\'d van bemoedi-
ging en troost in leed en rouwe, hetzij door op-
wekking tot liefdebetoon en liefdewerk, hetzij door
te bewegen, om het kruis op te nemen en achter
jezus te blijven gaan , ook door duistere dalen en
over doornen, - dan heb ik mijnen God te danken
vuriglijk. Misschien, dat de Hcmclsche Vader
mij ook daartoe veel smart en teleurstelling zond,
om na de ervaring van den troost, die in Christus
en dat er in hem eene blijdschap der hope is, die
blijft, met te meer aandrang anderen op jezus te kun-
nen wijzen en door hem tot den Vader te leiden.
En dit althans hoop ik en bid ik van God, dat ik bij
-ocr page 28-
24
mijne vroegere en tegenwoordige leerlingen mijn
doel bereikt heb en bereiken zal , om hun den
indruk te geven, dat een christelijk leven, hoe
moeilijk en ernstig in zijne zedelijke eischen, tot
hoeveel strijd en zelfverloochening oproepende, toch,
gelijk een welsprekende mond onlangs in ons midden
zeide, geen ontevreden, geen knorrige menschen
maakt, maar het leven der ware vreugde is, om-
dat het is het leven der liefde.
Neen! ik zal niet uitweiden over al de scheurin-
gen , verdeeldheden, partijschappen, waaraan onze
leeftijd op het gebied der kerk en godsdienst zoo
rijk is. Daaronder en daartusschen heb ik getracht
nooit te vergeten, dat gemeenschap der liefde het
einddoel der Evangelieprediking moet zijn. Aan
de bereiking van dat doel mede te werken , valt
niet altijd gemakkelijk, omdat het zich zoo licht in
den damp van den strijd aan ons oog onttrekt.
Toch heb ik steeds in het geloof geleefd, dat
velen dichter bij elkander staan, dan zij vermoe-
den , en in de hoop, dat als de genade Gods ons
zijnen hemel binnenleidt, velen rondom CHRISTUS
zullen vercenigd staan, die hier malkander niet be-
grepen. Indien men in den hemel blozen zal, vele
waarachtig vrome christenen zullen er blozen, dat
zij in het streven naar christelijk leven één, hier
vaak om verschillende opvatting of beschouwing
van dat leven, malkander hebben miskend.
O zalige toekomst, waarvan de werkelijkheid nog
weinig te zien geeft, maar waaraan wij toch ge-
looven, omdat de almachtige God liefde is; o zalige
-ocr page 29-
25
toekomst, die hoezeer door zonde en ongerechtig-
heid vertraagd, toch ons gewaarborgd is in den
Zoon des Vaders, wien de macht is gegeven over
alle vleesch (Joh. XVII); o zalige toekomst, wier
licht te midden van vele duisternissen, toch enkele
stralen in uren als deze, ons toezendt, profetie
van beter; o zalige toekomst, als het leven, in
Christus geopenbaard, door de almacht van \'s Vaders
liefde overwonnen en den band der ware broederschap
gestrengeld heeft rondom al, wat den naam van
mensch draagt. God! vergeef het uwen die-naar,
dat hij er niet beter en niet gclooviger aan heeft
medegewerkt! God! geloofd zij uwe liefde, als hij
door woord en arbeid en voorbeeld enkele steenen
heeft aangebracht aan den heiligen tempel der liefde.
En gij gemeente! verneem mijne belofte: CHRISTUS
en het leven in hem geopenbaard wil ik u blijven
verkondigen, den heiligen en volheerlijken Zoon van
God, den vriendelijken en aantrekkelijken Zoon des
Menschen, opdat in hem onze gemeenschap met den
Vader en elkander aansterke; opdat eens in vol-
komenheid zij, wat wij in uren als deze gevoelen:
// mijn geloof uw geloof, en uw geloof mijn geloof,
mijn Heiland uw Heiland, uw Heiland mijn Heiland,
zijn Vader onze Vader, en wij allen te zamen, ook
met onze ontslapenen, ook met wie uit de heidenen
zijn toegebracht, malkanders broeders en zusters."
Uwe dienaren, gemeente! zwakke, feilbare, sterfe-
lijke menschen, ook de uitnemendsten, zijn maar
voor een tijd en gaan voorbij, maar de Heilige
Geest des Vaders en des Zoons, de Geest der
eeuwige liefde blijft. Amen.