-ocr page 1-
va** JQ
BR..1Ö71.I.H
-ocr page 2-
-ocr page 3-
:?
/ei\',"
/$e^~y *? < <&>**»■
/J<-»;e*»\'A «K-**?
*~£~i
/S ft,
/8li-
-ocr page 4-
.
-ocr page 5-
Gemeente van Bennekom!
Over eene hoogst gewigtige zaak wenschte ik een eenvoudig
en ernstig woord tot u te rigten. Ik voel mij daartoe gedron-
gen, omdat ik hartelijk belang in u stel, en vooral in de
ouders onder u, wien het welzijn hunner kinderen ter harte
gaat. Aanleiding daartoe is mij gegeven door de pogingen,
onlangs door den kerkeraad aangewend om eene bijzondere
school op te rigten, waarvan de noodzakelijkheid betoogd wordt
in een geschriftje, dat u aangeboden is om uwe medewerking
in te roepen. Velen uwer hebben die pogingen ondersteund,
doch bij gebrek aan genoegzame bijdragen, zal liet hoogst waar-
schijnlijk niet tot stand komen, en gij u moeten vergenoegen
met de openbare school, zooals die hier bestaat. Maar nu vrees
ik dat gij, daar gij wat in uw oog beter is niet kunt ver-
krijgen, het goede, dat gij door Gods liefde bezit, zult ver-
smaden, ten minsten op veel minderen prijs zult gaan stellen,
dan het verdient, — met andere woorden: dat uw vertrouwen
op de openbare school merkelijk geschokt zal zijn, en gij met
angstige bezorgdheid uwe kinderen derwaarts zult zenden. Dat
zou mij in mijn hart spijten, en daarom wil ik uwe bezwaren
trachten weg te nemen, en u bewijzen, dat gij uwe kinderen,
ook ten aanzien hunner christelijke opleiding, met de grootste
gerustheid aan hunne onderwijzers kunt blijven toevertrouwen.
Moge het woord van bemoediging, dat ik tot u rigten zal,
-ocr page 6-
2
ingang vinden in uw hart! Daartoe gebiede de Heer Zijnen
zegen!
Ik zal zoo kort mogelijk trachten te zijn; maar ik voel
mij toch gedrongen, om het voorbeeld van den kerkeraad te
volgen en eerst de openbare school in het algemeen en dan de
school, zooals die te Bennekom is, met u te bespreken.
I. Wat het eerste betreft. Naar het oordeel des kerkeraads
mag volgens de wet van 1857 geene ware christelijke opleiding
plaats hebben, en waar die nog plaats vindt, daar ontduikt en
braveert de onderwijzer de wet en maakt zich schuldig aan on-
eerlijkheid en elke schoolopziener, die dat toelaat is allezins
laakbaar te noemen
1).
Dat is voorwaar een hard oordeel! Is dat waar, dan ziet
het er ongelukkig uit. Dan heb ik medelijden met alle ouders,
die verpligt zijn hunne kinderen naar zulk eene godsdienstlooze
en onchristelijke school te zenden. Dan beklaag ik eiken chris-
telijk gezinden onderwijzer, en beklaag tevens eiken School-
opziener niet allleen, maar ook elke Schoolcommissie, die al
wat christelijk is moeten helpen verwijderen, zoo zij niet alle-
zins laakbaar willen wezen. Maar zou het zoo zijn? Eilieve
kent gij die wet wel? Ik geloof het niet, anders zoudt gij wel
anders oordeelen. Welnu, ik wil er u eens mede bekend ma-
ken, ten minsten met artikel 23 dat het eenigste is, dat hier
te pas_ komt. Dat artikel begint aldus: Het schoolonderwijs
wordt dienstbaar gemaakt aan de opleiding der kinderen tot alle
christelijke en maatschappelijke deugden. Dat klinkt toch anders,
niet waar? Ziet, daar wordt met ronde woorden uitdrukkelijk
eene christelijke opleiding voorgeschreven; daar wordt vanden
onderwijzer gevorderd, dat hij de jeugd niet slechts leert lezen,
schrijven en rekenen, maar ook in de nog zoo buigzame har-
ten der jonge kinderen die zaden van Godsdienst en deugd
1) Waar ik de eigene woorden van den kerkeraad, zoo hier, als later
gebruik, worden deze met andere (cursievel letters gedrukt.
-ocr page 7-
3
zal strooijen, die onder Gods zegen kunnen strekken om hen
niet alleen tot nuttige burgers der maatschappij maar ook tot
ware christenen te vormen. En zou men dan een onderwijzer
oneerlijk kunnen noemen, die in dien geest handelt? Zou hem
door eenigen schoolopziener datgeen kunnen verboden worden,
waartoe de wet hem niet alleen vrijheid geeft, maar zelfs ver-
pligtf
Neen! liet woord: christelijke deugd, waarvan de eenige
grondslag toch wel niet anders zijn kan dan het Evangelie
van Christus — dat woord is geen holle klank, die niets be-
teekenen zou. Hoort de Regering, die deze wet invoerde, zelve
spreken. Bij de verdediging van dat artikel verklaarde zij uit-
drukkelijk bij monde der Ministers, vooral der Ministers van
justitie en van binuenlandsche zaken, de heeren van der Brugghen
en van Ëappard 1), //dat men door dat ééne maar veel beduidend
woord christelijk in de wet te plaatsen, voor het oog der gan-
sche wereld wilde verklaren, gehecht te zijn aan de belijdenis
onzer vaderen, en dat men geen afstand wil doen van het
christendom, en dien dierbaren naam, ook op het schoolgebied,
niet wil verloochenen." Waar zóó de wetgever zelf spreekt,
daar behoeft men niet te vreezen, dat men door het inprenten
van christelijke beginselen de wet overtreden zou. Alleenlijk
men make onderscheid tusschen christendom en kerkelijke leer-
stellingen
of geschilpunten van verschillende genootschappen.
Zich daarin te mengen is den onderwijzer verboden. Artikel 23
zegt verder: //De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren,
te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschul-
digd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Het
geven van leerstellig onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten
aan de kerkgenootschappen"
Dat is natuurlijk, dat kan niet anders. Op verre weg de
meeste scholen bevinden zich kinderen, waarvan de ouders
tot verschillende kerkgenootschappen behooren. Die allen hebben
1) In de zitting der Sta ten-Generaal 2 JuUj 1857.
-ocr page 8-
i
dezelfde regten, die geëerbiedigd moeten worden. Dat begrijpt
gij immers wel van zelve; waar zou het ook heen, als het
anders was? De onderwijzer mag alzoo volgens de wet in geene
kerkelijke geschilpunten treden, en daardoor aan iemand er-
genis geven. Dat is goed ook. Een onderwijzer is geen
catechizeermeester. Tot leerstellig onderwijs, al mogt hij het
geven, is hij niet bevoegd. Het spreekwoord zegt: ^schoenmaker
houd u bij uw leest!\' Ik zou niet gaarne eiken meester, hoe
bekwaam hij overigens zijn mogt, het onderwijs in kerkelijke
leerstukken toevertrouwen. En wil ik nog eens iets zegen? Ik
zou het niet nuttig en goed vinden. Men heeft op de lagere
scholen te doen met kinderen vau zes tot hoogstens tien of
twaalf jaar. Deze moeten — om met den Apostel Paulus te
spreken — nog gevoed worden met melk en mogen niet opgevuld
worden met zware, vaste spijzen, die voor hen — ja zelfs
voor vele volwassenen ook — moeijelijk te verteeren zijn.
Maar die gezonde melkspijs mag hun dan ook niet onthouden
worden. Ik ben het volkomen met den kerkeraad eens, als hij
eene school afkeurt, waarin alles moet verwijderd worden, wat
in het jeugdige, ook kinderlijke, verstand en hart onder den zegen
des Hemels kan en moet worden ingeprent.
En te regt baalt de
kerkeraad de plaats uit de spreuken aan (H. 22 : 6): leert
den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs j
als h/j ook oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.
Maar waar men bij het aanhalen van die spreuk niet op ge-
let heeft, en waar het toch vooral op aankomt, is, dat er in
die spreuk staat: „leert den jongen de eerste beginselen —
bespaar het meer ontwikkeld onderwijs tot rijper leeftijd —
en doe dat naar den eisch zijns wegs, dat is: naar zijn
aard, zijne jaren, zijne vatbaarheid. En dat is het juist, dat
ik u zoo even van de behoefte der schoolkinderen gezegd heb.
En nu nog eens op onze schoolwet teruggekomen. Vindt
gij die nu wel zoo slecht wanneer zij gebiedend voorschrijft,
de jeugd tot godsdienstige en maatschappelijke deuyden op te
-ocr page 9-
6
leiden maar tevens zich tot de eerste beginselen te bepalen en
de hersenen der kinderen niet af te matten met diepzinnige
leerstellingen, waarvan zij volstrekt niets begrijpen, en die den
eiseh huns wegs, hunne vatbaarheid ver te boven gaan. Het
leerstellig onderwijs behoort ook niet op de school maar op
de catechisatiekamer te huis.
Evenwel mag — ook volgeus de wet — aankweeking van
christelijke beginselen niet ontbreken. En dat behoeft ook niet
Er zijn (om het woord te gebruiken, door den kerkeraad ge-
bezigd) genoeg positief-christelijke waarheden, die door alle
christenen moeten gekend, en pligten, die aan allen moeten
ingescherpt worden zonder dat men in verschilpunten zich be-
hoeft te mengen. En daarenboven hangt alles op alle scholen,
welken naam zij dragen, af van den onderwijzer. Is deze waar-
lijk christelijk gezind, dan zal de geest, die in hem woont,
zijn geheele onderwijs doordringen, en de Leeraar der gemeente,
tot wiens eigenlijke werkkring het behoort een meer ontwik-
keld onderwijs te geven, zal een wèl toebereiden akker vinden,
om daarop met het oog op God, die den wasdom geeft, te
zaaijen en te planten met de hoop op een gelukkigen oogst.
II. Maar genoeg van de wet op het onderwijs en van de
openbare school in het algemeen. Ik voel mij noch bevoegd
noch geroepen om die verder te verdedigen. Er zullen wel
leemten in zijn; want welk menschelijk werk is volmaakt?
Misschien wordt die wet wel niet overal goed begrepen, of
nageleefd en gehandhaafd. Welligt vindt de onderwijzer hier
en daar wel groote belemmeringen om te handelen zoo als
hij wenschte, vooral op scholen, waar die zeer gemengd zijn,
en waarop soms vele Israëlietisclie kinderen zich bevinden. Maar
dit alles gaat u niet aan. Gij hebt alleen met Bennekom te
doen. En is er ééue gemeente, waar men de handen ruim
heeft, dan is het deze, waar de schoolkinderen bijna bij uit-
sluiting uit Gereformeerden bestaan en men minder voor
het geven van ergernis te vreezen heeft. Wel nu, dan is de
-ocr page 10-
6
vraag, of, met al de vrijheid die men in dit opzigt geniet, de
school toch nog zoo onchristelijk is, dat eene oprigting van
eene bijzondere school, die aldaar vermoedelijk op eene totale
vernietiging der openbare school moet uitloopen, en waardoor
men twist, onrust en tweedragt kweeken zal, — die vooral op
godsdienstig en kerkelijk gebied zoo diep te betreuren zijn —
noodzakelijk is Is men daarvan op goede gronden overtuigd,
wel nu, dan moet het geschieden en voor de vermoedelijke
gevolgen mag men niet terug deinzen. Maar dan dient men
toch in zulk eene gewigtige zaak, vóór alle dingen, wel eerst
alles ter dege te onderzoeken, te wikken en te wegen en te
verzinnen eer men begint. En nu vraag ik: hoe is het hier met
de school gesteld ? De kerkeraad meent, dat het er ellendig
mede uitziet. Met den Bijbel in de hand protesteert hij tegen
vele zaken die daar plaats grijpen. Hij voelt zich zóó gedron-
gen tot den strijd, dat hij openlijk verklaren moet: wij kunnen
niet anders.
Die strijd is niet gerigt tegen uwen geachten
onderwijzer (nu, deze kan ook niet doen wat hij wil; geen
enkel boekje mag door hem ter schoole worden ingevoerd, dat
niet alvorens door den Burgemeester en de Schoolcommissie
is goedgekeurd) maar tegen de openbare school zelve en het
onderrigt, dat daar gegeven wordt. Wij zullen die zaak eens
naauwkeurig en ernstig onderzoeken.
De kerkeraad beroept zich op de boekjes, die men voor de
school kiest en gebruikt. Ik geef hem daar gelijk in. Uit den
klaauw kent men den leeuw. Uit de boekjes kan men het best
beoordeelen, in welken geest het onderwijs gegeven wordt. Maar
mag ik u eens vragen: kent gij die boekjes wel? kent de
kerkeraad ze? Ik betwijfel het wel wat; want ik geloof, dat
men er dan wel eenigzins anders over zou gedacht hebben.
Ik kende ze ook niet. Maar om nu niet onbeslagen ten ijs te
komen en om geen voorbarig, onbekookt oordeel te vellen over
dingen die ik niet kende, heb ik, vóór dat ik de pen opvatte
ze allen trachten op te sporen. Dit is mij gelukt. Alleen met
-ocr page 11-
7
den „braven Hendrik" die in het geschriftje ter loops wordt
aangehaald, heb ik geen kennis kunnen maken. Nu, dat doet
er niet toe. Op een enkele komt het niet aan. Meer dan tiointig
boekjes heb ik hier vóór mij liggen, die ik allen mij de moeite
gegeven heb, om oplettend te lezen, en ik heb mij mijne
moeite niet beklaagd. Den uitslag van dit mijn onderzoek ga
ik u mededeelen.
Ik begin met de uhonderdtallen,\'\'\' van Schmid, een leesboek
voor de laagste klasse. Deze alleen worden opzettelijk besprokeu
en er worden gewigtige grieven tegen ingebragt. Zij zijn
de volgende:
Dat boekje is oorspronkelijk door een roomsch Priester ge-
schreven.
Dat hebt gij nooit geweten, niet waar? Ik kan wel
begrijpen, dat gij daar vreemd van opgekeken hebt en dat dit
u — vooral de eenvoudigen onder u, die het niet kunnen be-
oordcclon — niet alleen verbaasd, maar ook schrik en vrees
heeft aangejaagd en u ten sterkste tegen dat boekje heeft in-
genomen, vooral nu de Kerkeraad, die toch aan het hoofd der
kerkelijke gemeente staat, zich verpligt heeft gevonden u er
tegen te waarschuwen als ten eenemale kwetsend voor den Pro-
testantsehen christen.
Maar maak u niet ongerust. Op goede
gronden meen ik van het oordeel van den kerkeraad te moeten
verschillen en tegen zijn beweeren protest aan te teeltenen. De
schrijver staat bij mij hoog aangeschreven; ik wenschte wel,
dat allen, die zich protestanten noemen, met zijn geest bezield
waren. Hij is eeu man, die met blakenden ijver zich vooral
de geestelijke belangen der jeugd heeft aangetrokken en zich,
inzonderheid bij protestanten, beroemd en geacht heeft gemaakt
door zijn uhijbel voor hinderen" die meermalen is herdrukt,
en waarvan eenigen tijd geleden eene verkorting is vervaardigd
ten dienste der zondagscholen. Zou al wat roomschen geschreven
hebben kwetsend en aaustootelijk zijn voor protestanten en
daarom verworpen moeten worden? O, verwerp dan ook de
geschriften van vele voortreffelijke mannen, die, ofschoon
-ocr page 12-
8
Roomschgezind, zich verdienstelijk gemaakt hebben voor de
uitbreiding van het koningrijk Gods. Verwerp dan ook het
merkwaardige boekje getiteld: de navolging van Christus, ge-
schreven door Thomas a Kempes een E. C. monnik uit de
15de eeuw, dat sedert onheugelijke tijden den naam van het
(/uiden boeksken heeft gekregen, dat in het oorspronkelijke
meer dan twee duizend uitgaven beleefd heeft, dat in bijna
alle talen is overgezet, ontelbare malen is herdrukt en in
de geheele christelijke wereld een naam verworven heeft, die
misschien alleen voor dien der Apostelen wijkt. 1).
Maar genoeg over den schrijver van de tientallen," wij gaan
over tot het hoekje zelf. Het is mij na aandachtige lezing
voorgekomen uitmuntend te zijn. liet bevat kleine verhalen,
gelijkenissen enz. Juist voor kinderen geschikt, die veel van
vertellen houden. Er komt niets in wat een room?chen geest
ademt, en evenmin is het in eenig opzigt gekant tegen het
gereformeerd geloof. Elk verhaaltje wordt besloten met toe-
passelijke tweeregelige versjes, die de kinderen gemakkelijk van
buiten kunnen letren, en meestal letterlijk uit den Bijbel
ontleend zijn. Vele van die versjes worden, zoo als mij gezegd
is, gebruikt voor de exempels of voorbeelden, die de kinderen
voor het schrijven opkrijgen. Als eene proeve deel ik u eenige
weinigen er van mede:
God is in liefde oneindig groot
Bemiu Hem ook in vreugde en nood.
Wie op den hoogen God vertrouwt
Heeft op een vasten grond gebouwd.
1) Ik gebruik hier de eigen woorden van den man, die alom in ons
vaderland wegens zijne geleerdheid, godsvrueht en regtzinnighcid bekend
on beroemd is: den gereformeerden Amsterdamschen predikant J. P. Ha-
sebroek, die eenigen tijd geleden eene nieuwe uitgave er van bezorgd heeft.
-ocr page 13-
9
Hoe diep gij ook verborgen zijt
Gods alziend oog ziet u altijd.
Bid regt van harte in eiken nood
Gods bijstand is zoo goed als groot.
Hij, die der zonde lust geniet
Bejaagt steeds kommer en verdriet.
Nooit wordt er zonder \'s Hemels zegen
Op onze vlijt geluk verkregen.
Zoo als men hier op aard zal zaaijen
Zal men in beetre toekomst maaijen enz.
Wat zegt gij daarvan? verdienen zulke versjes niet den
jonge kinderen in hoofd en hart geprent te worden ? Zoo zijn
er tivee honderd, allen in denzelftlen geest.
#Ja maar"\' zegt de kerkeraad, dit hoekje legt duidelijk ten
grondslag
deugd om loon en maakt van de kinderen kleine
Earizeëks. Om te beoordeelen, of deze beschuldiging gegrond is,
dienen wij te weten, wat men er door bedoelt. Wil men daar
mede zeggen: deugd alleen om loon, clan geef ik den kerke-
raad volkomen gelijk. Verkeerd zou ik het vinden, als de meester
tot zijne leerlingen zeide: wkinderen! ziet bij alles wat u ge-
leerd en voorgeschreven wordt, alleen op het loon, dat u
daarvoor beloofd wordt/\' Dat zou ten eene male strijdig
zijn met de beginselen van het christendom. Maar als het be-
teekenen moet: deugd ook om loon, dat is: met uitzigt op loon
dan keur ik het niet af. Als de meester eens met hoogdra-
vende woorden aan de kinderen beduidde, dat godsvrucht en
deugd alleen om haar zelfs wil om hare eigene beminnelijkheid
moest betracht worden, zonder uitzigt op de belooning er aan
verbonden, dat zou zeker fraai klinken, maar het zou weinig
invloed hebben op de kinderen. Hij zou dan ook wijzer willen
-ocr page 14-
10
zijn dan God, den eenig volmaakten Opvoeder der menschen-
kinderen, die, wetende wat maaksel wij zijn, al zijne voorschrif-
ten met beloften en toezeggingen paart. «Wees sterk" zoo heet
het #en laat uwe handen niet verslappen, want daar is loon
naar uw werk" (2 Kron. 15 : 7). //In het houden van Gods
geboden is groote loon" (P.*. 19:12). nDe godzaligheid is tot
alle dingen nut, hebbende de beloften des tegenwoordigen
en toekomenden levens" (1 Timoth 4:8.) Zoo verbond de Hei-
land aan al zijne geboden telkens de heilrijkste beloften en
belooningen. Zie onder anderen de zaligsprekingen, waarmede
Hij de bergrede begint (Matth, 5:1—10)—Van Mozes staat
aangeteekend: *hij zag op de vergelding des loons." (Hebr.
11 : 26). Paulus troostte zich aan het einde van zijn moeije-
lijken strijd en in het vooruitzigt van den marteldood, die
hem te wachten stond, met de verwachting van de heerlijke
kroon die hem door den regtvaardigen Regier was weggelegd
(2 Timoth 4 : 8). Op zulk eene vergelding hadden alle godza-
lige mannen, die met God wandelden, het oog; want zij geloofden,
dat God een belooner is dergeneu, die Hem zoeken. (Hebr. 11 : 6).
Het is waar, hoop op loon mag het beginsel niet zijn,
waaruit wij het goede doen, maar wel tot een prikkel en aan-
moediging dienen, om met alle magt te doen wat onze hand
vindt om te doen. En dien prikkel hebben wij zoo noodig,
zwakke schepselen als wij zijn. Iets anders is het, als wij
ons op het weinige goede, dat wij doen, dwaselijk verheffen,
als wij vergeten, dat ook onze beste werken in dit leven alle
onvolkomen en met zonden bevlekt zijn, en de ons toegezegde
belooning niet geschiedt uit verdienste maar uit genade (catech.
vraag 62 en 63), daar wij, al deden wij al wat ons bevo-
len was, slechts onnutte dienstknechten zouden zijn, omdat
wij maar gedaan hadden, wat wij schuldig waren te doen
(Luk. 17: 10).
Aan die dwaze zelfverheffing en eigenwaan, gepaard met
onbillijke veroordeeliug van anderen, maakten de meeste Eari-
-ocr page 15-
11
zeen in Jezus tijd zich schuldig. Zij steunden op hunne eigene
geregtigheid, en brngfen die in rekening bij God. En waarin
bestond die geregtigheid ? In het opvolgen van eenige uiter-
lijkheden, terwijl ze liet zwaarste der wet schandelijk overtraden
en onder den mantel van vroomheid de grootste euveldaden
bedreven, zoodat de anders zoo zachtmoedige Heiland hun die
ernstige en geduchte strafpredikatie hield, die wij in Matth. 23
aantreffen. Neen tot zulke hoogmoedigen en laatdunkenden, tot
zulke schijnheiligen en huichelaars zal de vaardige schrijver der
„tientallen" uwe kinderen niet vormen. Ouders! hebt daar geen
vrees voor; in zijn leesboek je is er geen schijn of schaduw van
te vinden.
Ik heb dat boekje van Schmid eenigzins breedvoerig be-
sproken, omdat dit het eenige was, waarop door den kerke-
raad opzettelijk was gewezen. Met de overigen kan ik korter
zijn. Ik heb ze zoo wat soort bij soort gerangschikt. Ik heb
vóór mij liggen:
1. een aantal boekjes van verschillenden inhoud, zonder dat
ze juist over een bepaald vak, dat de wet voorschrijft, hande-
len. Ook van deze kan ik in gemoede verklaren, dat een echt
godsdienstig, christelijk beginsel overal in doorstraalt. Met eene
menigte bewijzen zou ik dat kunnen staven; maar daar heb
ik geen ruimte voor. Eenige staaltjes wil ik u toch mede-
deelen. Daar lees ik onder anderen in een leesboekje voor de
laagste klasse, getiteld de \'/schoolvriend" van een jongen, die
ongehoorzaam geweest was, maar toen hij daarover ernstig door
zijn vader onderhouden was en, op belijdenis zijner schuld, ver-
giffenis had verkregen, door dezen aldus werd toegesproken:
«Geruit ! gij hebt nu gezien, dat gij een boos, ongehoorzaam
hart hebt. Weet ge nu wat ge doen moet? Gij moet den Heer
om vergeving vragen, omdat gij gedaan hebt, wat dat booze
hart u zeide. Dat booze hart hebt gij morgen en overmorgen
-ocr page 16-
12
ook bij u, en alle dagen. Bid daarom God gedurig, dat Hij
u een nieuw, vroom hart geve. En als gij dan voelt, dat dit
booze hart meer ongehoorzaam zijn wil, dan moet gij vooral
den Heer vragen, dat Hij u beware."
»Wie op zijn eigen krachten leunt
Valt spoedig in de zonde,
Maar wie op \'s Heeren hulpe steunt
Wordt altijd sterk bevonden."
Dit is toch regt bijbelsch, niet waar? Nu diezelfde geest
heerscht in al de boekjes zonder uitzondering. Alle zijn ze
doorweven met lieve versjes, spreekwoorden en spreuken, meestal
uit den Bijbel ontleend. Zoo vond ik bijv. de volgende : //Niet
een iegelijk die tot mij zegt: Heere Heere enz." (Matth. 7:
21). »De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid"
(Ps. 111: 10). ,/Het pad der regtvnardigen is als een schij-
nend licht enz." (Spr. 4: 12). //Die zegt: ik heb God lief
en zijn broeder haat, is een leugenaar" (1 Joh. 4 : 20) \'t Is
God, die "t hart bekeert en slechten wijsheid leert," en eene
menigte anderen. Dienzelfden geest ademen ook
2. de boekjes over de natuurkunde, die voor verschillende
klassen opgesteld, op de school gebruikt worden. Deze allen
hebben de strekking om de kinderen door de beschouwing der
heerlijke natuur op te leiden tot verheerlijking van den Al-
magtigen Schepper van hemel en aarde, en hen al vroeg te
wapenen tegen de dwaze en verderfelijke stofvergoding, waar-
aan velen in deze dagen zich schuldig maken. De kerkeraad
spreekt van een boek, door het Ned. onderwijzers-genootschap
uitgegeven, over de natuurkunde en natuurlijke geschiedenis,
waarin duidelijk deze stelling zou doorstralen: geloof niets,
wat gij met uwe rede niet begrijpen kunt.
Ik ken dat boek niet.
Ik kan het dus niet beoordeelen. Verwonderen zou het mij
niet; want deze stelling, waardoor de hoogmoed van den nie-
-ocr page 17-
18
tigen sterveling wordt ten top gevoerd, en het geloof aan de
goddelijke openbaring wordt ondermijnd, ja weggecijferd, vindt
helaas in onze dagen maar al te veel ingang. Of op sommige
scholen dit ook geleerd wordt, weet ik niet, ik zou het be-
treuren. Maar stel u gerust: in Bennekom is dat gelukkig zoo
niet, juist het tegendeel heeft plaats. In de natuurkundige
leesboekjes, die daar op de school gebruikt worden, loopt alles
uit op de erkenning van Gods majesteit en des menschen nie-
tigheid, en ik lees daar onder anderen: #de grootste geleerde
kan niet verder komen, dan den Bijbel na te zeggen: God is
groot en wij begrijpen Hem niet."
En om nog eens een voor-
beeld aan te halen uit de ^honderdtallen\' van Schmid, — bij
een twist van eenige jongens over de maan, van welke er één
zeide, dat hij het niet geloofde, omdat hij het niet begreep,
voerde de vader, die er tusschen beide was gekomen, hem toe:
//Vele dingen in onze heilige godsdienst zijn voor ons onbe-
grijpelijk, maar alleen ons bekrompen verstand heeft daarvan
de schuld:
\'t Geloof naar \'s Heeren woord geleid
Berust ook in verborgenheid."
3. Nog heb ik gelezen eenige boekjes over de vaderlandsche
geschiedenis,
en daaruit is mij overtuigend gebleken, dat de
scheeve en onware voorstelling van den 80 jarigen oorlog, zoo
als die hier en daar gegeven wordt, en waardoor de geschiede-
nis zoo schandelijk wordt verdraaid en verminkt, daarin niet ge-
vonden wordt. Die oorlog wordt duidelijk en naar waarheid
verteld en wel degelijk beschouwd als de roemrijke kamp tegen
onderdrukking en dwingelandij,
en de moord van Willem van
Oranje, deu grondlegger onzer vrijheid
(aan \\uen in één boekje
zelfs een geheel hoofdstuk wordt gewijd) wordt daar in al zijne
afschuwelijkheid voorgesteld, zoodat men — wat ook elders
geschieden moge — niet te vreezen heeft dat althans uit de
-ocr page 18-
L4
Bennp.komsche jeugd, tengevolge van het genoten onderwijs
een nageslacht zou geboren worden, bij hetwelk het aan liefde
voor Nederland en Oranje zou ontbreken.
4. Eindelijk wijs ik u op het onderwijs over de Bijbelsche
geschiedenis. Deze is niet als smokkelwaar op de school in-
gesloken. De onderwijzer rang haar vrijelijk leeren, zonder
de wet te ontduiken. Ik beroep mij alweder op de eigene
woorden van de Ministers, die bij de verdediging der wet rond-
uit verklaarden: wdat de gewijde of Bijbelsche geschiedenis
volstrekt niet aan het onderwijs behoeft ontnomen te worden,
omdat zij een gewigtig deel uitmaakt van de algemeene geschie-
denis die tot de vakken behoort, door de wet voorgeschreven 1).
En er mogen dan ook hier of daar schoolopzieners of school-
commissies zijn, die het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis,
bepaaldelijk die des Nieuwen Testaments, uit overdreven vrees voor
het geven van ergernis, onraadzaam achten, — iets dat ik niet
weet — gelukkig is dat alweder te Bennekom zeker het geval
niet. Wilt gij weten, hoe men ook in dit opzigt het geestelijk
welzijn uwer kinderen behartigt, dan wijs ik u alleen maar op
het uitmuntend boekje van den alom in ons vaderland beroem-
den Gerdes. Het is opgesteld ten dienste van scholen, zondag-
scholen en huisgezinnen. Het is vrij uitgebreid en bevat 212
bladzijden. Het stelt de geschiedenis van het Oude en Nieuwe
Verbond meestal voor in de eigene taal des Bijbels, en is waar-
lijk met regt een Bijbel in het klein te noemen. Zelfs in de
huisgezinnen zou het tot een uitmuntende leiddraad bij de hui-
selijke godsdienstoefeningen kunnen strekken, vooral daar, waar
de bijbel helaas! nog al zeer onoordeelkundig gelezen wordt,
en daardoor niet dat nut sticht, wat men er van verwachten moet.
Niet alleen de geschiedenis, maar ook vele belangrijke spreu-
ken en uitspraken des bijbels komen er in voor. Zoo worden
bijv. in het Nieuwe Testament de gelijkenissen van den Zalig-
1) In de zittingen der Staten-Generaal van 1, 3 en 9 .Julij 1857.
-ocr page 19-
15
maker vooral niet vergeten. Bij elke afdeeling worden verschil-
lende vragen en lessen fot oefening bijgevoegd en allen worden
besloten met toepasselijke versjes, die uitsluitend uit de berijmde
Psalmen gekozeu zijn. Wat wilt gij meer om u te bewijzen, dat
i/niet alles wat tot het begrip van het christendom,, van zijne
waarheden, van zijne feiten, van zijne geschiedenis behoort, van
de school behoeft geweerd te worden."
En zoo ergens, dan behoeft gij er kier niet voor te vreezen.
Dat hebt gij nu al zeker wel begrepen, en als gij er wel over-
denkt, dan zult gij er regt dankb;iar voor zijn, dat gij in het
bezit zijt van eeu Schoolopziener en eene Schoolcommissie, die beide
het waarachtig welzijn uwer kinderen bedoelen en met al hun ver-
mogen trachten te bevorderen en, waar het noodig is, krachtige
steun en medewerking vinden in de leden van den Gemeente-
raad. Ge zult dus niet behoeven te twijfelen, of zij allen zullen ook
bij de aanstaande benoeming van een nieuwen onderwijzer de han-
den eendrachtig in één slaan om, zooveel in hun vermogen is,
te zorgen dat een man aan het hoofd der school geplaatst
worde, die niet alleen de vereischte kunde zal bezitten, maar
ook zonder eenige vrees voor ontduiking der wet, of voor
eenige gegronde beschuldiging van oneerlijkheid, met de meeste
vrijmoedigheid en gepasten ijver zich ten taak zal stellen uwe
kinderen op te leiden niet slechts tot maatschappelijke maar
ook tot christelijke deugden. Van ganscher harte hoop ik dat
hunne pogingen met een gunstigeu uitslag mogen bekroond
worden.
Ik heb genoeg gezegd, om uw vertrouwen op de school,
indien het soms eenigzins geschokt mogt zijn geworden, op nieuw
aan te wakkeren en te versterken, en ik zou mij gelukkig ach-
ten, indien ik dat doel mogt bereikt hebben. En nu nog een
enkel woord, gemeente van Bennekom ! Zend uwe kinderen zon-
der bekommering naar de school, het onderwijs is in goede
handen. Dank God daarvoor! Laat hen vooral, zonder verzuim
-ocr page 20-
gezet van dat onderwijs gebruik maken, neem hen toch, wat
ik u bidden mag, niet, onder eenig voorwendsel, van de school
af, als zij maar wat lezen, schrijven en rekenen kunnen. Ge-
troost u ten dezen aanzien, als het soms zijn moet, gaarne eenige
tijdelijke opoffering. Het heil uwer kinderen moet u dat waard
zijn. Zend hen vooral ook getrouw naar de catechisatie. Laat
hen niet te vroeg aannemen tot leden der kerk, oplat zij weten
mogen, in Wien zij gelooven en wat zij belijden. — Maar
wacht niet alles van school of catechisatie. Het voornaamste
is eene christelijke opvoeding. Ga gij zelve alzoo uwe kinderen
in woord en voorbeeld vóór. Schuif toch dien last (en het is
immers een aangename last!) niet van uw hals om die te
werpen op den Onderwijzer, den Leeraar of de gemeente,
die verpligt zou zijn om voor uwe kinderen te zorgen, als gij
nalatig waart. Neen gij zelve zijt — elk voor uwe eigene
kinderen — verantwoordelijk. Plegtig hebt gij de gelofte afge-
legd om ze op te voeden in de leering en vermaning des Hee-
ren,
en eenmaal zult gij daarvan tot rekenschap geroepen wor-
den. Dan\' alleen, als een godsdienstig onderwijs in school en
catechisatie met eene christelijke opvoeding gepaard gaat, zult
gij er gewenschte vruchten van kunnen plukken.
En nu vraagt ge misschien wie het is, die zich geroepen en ver-
pligt gevoeld heeft zóó tot u te spreken. Ik antwoord met
een der lessen van denzelfüeu Thomas a Kempes, over wien
ik u straks sprak: //Vraag niet wie het zegt maar let al-
leen wat er gezegd wordt." Wees daarvan intusschen verze-
kerd, dat ik alleen gesproken heb in het belang van het ziele-
heil van u en uwe kinderen en dat }k altijd hoop te zijn en te
blijven
EEN VRIEND VAN WAARHEID EN VBEDE.
Amsterdam, G, Portielje en Zoon.