-ocr page 1-
/v\\vrv öic>a\\\\
BK.IB/1.1A
-ocr page 2-
-ocr page 3-
W. ■*£,,*/?
-ocr page 4-
-ocr page 5-
AANSPRAAK
BIJ PK OPENING
TAS DF.
86\'° ALGEMEENE VERGADERING
PF.Il
MAATSCHAPPIJ:
TOT NUT VAN \'T ALGEHEEN,
GEHOUDEN
den 8STEX Augustus 1871,
HOOK
M». G. VAN TIENHOVEN.
-ocr page 6-
GEDUCHT BIJ C. Ji. SI\'IN & ZOON.
-ocr page 7-
Zdoo ooit, dan voorzeker, MM. HII. Geachte Medeleden,
■brengen wij elkander op deze Algcmecnc Vergadering met
opgewekten zin den welkomstgroet. Is liet niet voldoende
tot verklaring van dien zin het jaartal onzer bijeenkomst
te noemen? Immers tot voor weinige weken durfden wij
ter nauwernood hopen, dat het onder oorlogsdonder, bloed-
en moordtooneelen geboren jaar 1871 nog tijd zou laten
om aan de belangen der menschheid te denken, nog kracht
zou schenken om aan het bevorderen daarvan te gelooveu.
Wat hebben wij veel beleefd, sinds wij het laatst op
deze plaats vereenigd waren! Hoe gespannen waren toen
reeds onze gemoederen! Hoe angstig vraagden wij elkander
bij het scheiden af, wat uit den reuzcnstrijd van twee
naburige volken voor ons en voor de menschheid in \'t
algemeen zou voortspruiten! De dagen schenen zoo duister,
die de naaste toekomst in haren schoot droeg; — en die
dagen van duisternis, — toen slechts dagen geacht, —
zijn weken en maanden geworden, zijn duisterder geweest
dan de grootste vrees ze had voorgesteld; in vliegende
vaart gingen aan ons oog gebeurtenissen voorbij, aan
wier mogelijkheid wij lang niet meer hadden geloofd, in
vergelijking waarvan zelfs de gruwelen van den geregelden
oorlog ten slotte werken van hoogere beschaving schenen.
1*
-ocr page 8-
I
Ach, hoc vaak beeft, terwijl de eene dag ons menschelijk
gevoel al meer schokte dan de andere, zich een onlust bij
ons geopenbaard, die den kring onzer dagelijksehc bemoeiin-
gen van zoo weinig waarde deed achten, tegenover hetgeen
elders voor de menschhcid op het spel stond! Scheen het
toch soms niet bitten? ironie en dwaasheid, dat de mensch
hier alle krachten inspande tot behoud van \'t leven van
één zijner medcmenschen, terwijl hij elders, met de zeis
des doods rondgaande, dagelijks duizenden meèdoogeriloos
wegmaaide; — dat hij hier dag en nacht aan de ver-
spreiding van kennis en beschaving arbeidde, en elders
als de vrucht dier kennis en beschaving slechts op met
bloed gedrenkte velden en met zwaard en vuur ver-
woeste steden kon wijzen; — dat hij hier rusteloos de
beste instellingen en nuttigste werken voor maatschappelijke
orde en welvaart zocht in \'t leven te roepen, en te
gelijkertijd elders alle maatschappelijke orde met voeten
trad, en de heerlijkste vruchten van den menschelijken
geest aan vernietiging prijs gaf.
Oode zij dank, zij behooren tot het verleden, die ge-
beurtenissen , waarvan de gedurig herhaalde voorstelling-
elke nadere schildering overbodig maakt, waarover onze
19,,e eeuw ook zoo gaarne den sluier der vergetelheid
zon werpen...... of neen, waarmede zij hare kinderen
op nieuw uit den sluimer van welbehagelijkc rust wil
hebben opgeschrikt, en toeroept: "Slaat niet langer \'t oog
"op wat gij deedt, maar op wat te doen overig is; — het
"werk der menschhcid is nog zoo verre gebleven beneden
"het peil van volmaaktheid."
                     »
En zal de menschheid die roepstem hooren? AVie waagt
-ocr page 9-
5
liet hier een algemeen antwoord te geren? Maar de op-
gewektheid, de verhoogde lust om in toenemende mate
voor de bevordering van waarachtig heil op zoo algemeen
gebied als mogelijk is werkzaam te wezen, moge reeds in
•onzen kring de terugslag zijn op de wanklanken, die in
den laatsten tijd te dikwijls en te wreed de harmonie onzer
ziel hebbeu verstoord.
Wij gevoelen het gewicht van den tijd, waarin wij leven.
Meer dan ooit zien wij de noodzakelijkheid in om, terwijl
die tijd verademing schenkt maar geen vreedzame rust
belooft, den vijand onder\'de oogen te treden, die met zooveel
driestheid den vooruitgang der menschheid belaagt, en twee-
dracht zaait tusschen volken, welke een broederband moest
omgeven, of tusschen burgers van een gemeenschappelijk
Vaderland.
Vergunt mij daarom met u een vluchtigen blik te slaan
op den strijd der menschheid, en inzonderheid op den
omvang en de beteekenis van dien strijd in onze dagen.
Geene betere inleiding meen ik te kunnen geven aan de
werkzaamheden, die ons verbeiden, en die ons op zoo
menig vraagstuk zullen doen stuiten, dat in dien strijd nog
zijne oplossing wacht.
Voor den in raadselen wandelenden mensch blijft de
mensch en de menschheid wel het grootste raadsel, het
moeiel ij kste voorwerp van studie. Wat leven is, ziedaar
een probleem, welks oplossing als de kroon gewenscht
wordt op een reeds lang te vergeefs voortgezet ouderzoek.
Maar ook, indien het leven als feit of door \'t kinderlijk
-ocr page 10-
0
geloof als gave der Godheid wordt aangenomen, rijst voor-
den denkenden mensen de niet minder gewichtige vraag
nnar het doel van het leven. Over dit doel wil de mensch
tot klaarheid komen bij de krachtsinspanning, die da-
gelijks van hem gevorderd wordt. Hij vindt zich geplaatst
in eene samenleving, wier oorsprong hij niet vermag na
te gaan; hij ziet zich opgenomen in zoo menig verbandt
en vraagt naar den rechtsgrond van instellingen, aan wel-
ker gezag hij zich onderwerpt.
Verwacht niet van mij, dat ik met n den doolhof zal
bewandelen der verschillende stelsels, ter beantwoording
dezer vragen in verschillende tijden met warmte omhelsd,
om straks als dwaalleeren te worden verworpen. Inderdaad,
waarin onze tijd bij zijne roeping is ten achter gebleven,
zeker niet in het vinden der ware methode van onderzoek
ook te dezen opzichte. Reeds voorhing zijn de pogingen
opgegeven, om oorzaak en doel der samenleving te vinden
buiten den mensch, die het voorwerp van onderzoek vormt;
reeds voorlang is de waarheid erkend, die eenzijdigheid
weert, dat ook de wei-king van tegenstrijdige machten een
harmonisch geheel kan tot stand brengen.
Lettende op de hem geschonken krachten en de in hem
gelegde behoeften, erkent de mensch hoe langer hoe meer,
dat de ontwikkeling dier krachten, het voldoen aan die
behoeften hem ten levensdoel is gesteld, — maar tevens
gevoelt hij, alleen staande, zich hiertoe buiten machte. Van
zijne geboorte af aan afhankelijk van anderen en tot
anderen aangetrokken, leert hij weldra, dat slechts als deel
der raenschheid, waartoe hij met zijne natuurgenooten in
een organisch geheel verbonden is, zijn bestaan waarde
-ocr page 11-
7
heeft. Slechts aan de ontwikkeling der menschheid arbei-
dende wordt hem de beantwoording aan eigen levensbe-
stemming mogelijk; — en blijven bij dien arbeid individueel
gekoesterde wensehen onbevredigd, alleen het bewustzijn,
dat het deel opgaat in zijn geheel, maar de bloei van het
geheel afstraalt op zijne deelen, kan hem den tot leven
noodigen moed en lust schenken.
Zoo werken iu den mensch twee tegenstrijdige machten,
zelf liefde en algemeens menschetiliefde, met elkander tot het
instandhouden der samenleving, — zoo is onhvilclceling de
groote wet, aan den mensch en de menschheid in die samen-
leving gesteld; maar, helaas! eenzijdige miskenning harer
drijfveeren, en daaruit voortgevloeide belangzuchtige onthou-
ding der haar geschonken middelen, heeft de menschheid
te dikwijls afgeleid van de haar voorgeschreven baan.
Terwijl zij aan \'t bereiken van een gemeenschappelijk doel
werkte, trad menigwerf de liefde tot den medeinensch op den
achtergrond, om gepaste zelfliefde in lage zelfzucht te doen
ontaarden. Dat was de spraakverwarring, die bij vijandige
scheiding tusschen volken en individuen het algemeene streven
naar ontwikkeling gedurig belemmerend in den weg stond.
Was de staat, was de kerk noodig om het voldoen aan
maatschappelijke en godsdienstige behoeften der menschheid
mogelijk te maken, die middelen werden maar al te spoedig
als het doel zelf beschouwd. Met de noodzakelijke vereeni-
ging in staats- en kerkelijk verband trad tevens een gezag
in \'t leven, dat het zonlicht had moeten zijn, waarbij de
mensch in volle en ware vrijheid had kunnen werken, maar
dat dikwijls, door zelfzucht beheerscht, in trotschen uit-
sluitingsgeest naar buiten slechts duisternis verspreidde en
-ocr page 12-
s
in eigen kring het mcnschdom beschouwde als raderen van
\'t werktuig, dienstig alleen voor de belangen van macht-
hebbenden: — en hoe zelden werd de tegenover dut gezag
geldend gemaakte vrijheid rein bewaard van zelfzucht en
ten algemcenen nntte aangewend!
Raadpleegt de geschiedenis tot staving dezer bewering.
Stelt u de grijze oudheid voor met hare bevoorrechte kas-
ten, met hare ondoordringbare scheidsmuren tusschen de
verschillende staten, met hare priestcrkluisters en des-
potendwang; — denkt aan Griekenland en Rome, bij wie,
trots meerdere toenadering en erkenning van de heiligheid
der tusschen volken en individuen gesloten verdragen, in
den burger van een vreemden staat evenmin als in de over-
wonnelingen
de mensch werd geëerbiedigd; ziet hoe ook
bij deze in menig opzicht hoog beschaafde natiën de
bloei van den staat nog altijd werd gezocht in de onder-
werping van \'t eene stadsgebied aan \'t andere, hoe bijna
overal de macht, in het belang van allen opgedragen, door
een grooter of kleiner volksmassa of door een machtig alleen-
heerscher ten eigen bate werd aangewend... En voorwaar!
Gij zult erkennen, dat de volken der oudheid door schei-
ding tusschen de algemeene belangen der menschheid, door
zelfzuchtig aangewende macht het werk der beschaving niet
hebben bevorderd. — Dankt de menschheid aan het oosten
de beste bevrediging harer godsdienstige behoeften, zij is
die verschuldigd aan hem, die met verwerping van alle
zelfzucht, geen onderscheid aannam tusschen jood of griek,
noch tusschen het volk van priesters en de verstooten tolle-
naars, — die in het: "Gij allen zijt broeders en geroepen
elkander te dienen," de persoonlijke menschenwaarde en de
-ocr page 13-
9
algemeeue meuschenliefde in de schoonste harmonie
verbond; — en hetgeen aan Griekenland en Rome nog
thans onze hulde verzekert, is niet wat door hunne bur-
gers als zoodanig, in strenge afscheiding van anderen, werd
tot stand gebracht, maar wat bij hen onder een uitgebreid
en levendig verkeer werd ontwikkeld; het zijn Griekcnland\'s
kunst en Rome\'s recht, ten allen tijde als heerlijke producten
van den menschelijken geest beschouwd en vereerd.
Miskenning van algemeen menschelijke rechten, van de
eenheid en gelijkheid der mensehen deden de volken der
oudheid in despotisme en caesarisme te gronde gaan; met
het algemeen menschelijke tot grondslag trotseerden hunne
gewrochten alle machten des tijds.
Maar ten bewijze, dat zelfzucht de kanker is, die aan de
ontwikkeling der menschheid knaagt, dat vooruitgang al-
leen het gevolg is der erkenning van ieders plicht en recht
om werkzaam te zijn zoowel ten nutte van anderen als voor
zich zei ven, — waartoe te blijven staan bij volken, die
o]) het wereldtooneel naam of beteekenis hebben verloren?
Laat ons een blik slaan op anderen, wier nazaten nog heden
zich beroemen de fakkel der beschaving te dragen.
Hoe groote zucht naar vrijheid en gelijkheid spreekt
op elke bladzijde der geschiedenis, ons van de oude Germa-
nen bewaard! Die zucht moest zich kanten tegen elke
overheersching, en ten slotte zelfs de wereldheerschappij
van Rome breken. Maar ook bij hen leefde de vloek van
\'t mensehelrjk geslacht: de koude zelfzucht, die in hare
eenzijdigheid voor de rechten van anderen geen plaats
schijnt te kunnen laten. De geschiedschrijver meldt het
ons, dat het bij hen als traagheid en verslapping gold, met
*
-ocr page 14-
1(1
zweet te verdienen, wat door bloed kon verkregen worden;
en deze karaktertrek deed in lateren tijd de elementen over-
nemen, die den ondergang der oudheid hadden bewerkt. Het
Christendom, dat met zijne leer van persoonlijke vrijheid
en gemeenschappelijke belangen voor den Germaansehen
volksgeest zoo geëigend scheen, schoot bij hen slechts wortel,
verpest door den adem der Roomsche en Byzantijnsche
wereld. De eaesarstitel moest den naam vervangen, die bij
hen de opdracht van macht aan den eerste onder zijn
gelijken kenschetste. En wij kennende jammeren, de gevol-
gen van den strijd over macht en gezag, door staat en kerk,
die beiden beweerden een van God geschonken zwaard te
dragen, in eigen boezem en tegen elkander gevoerd. Wij
kennen het tijdvak der middeleeuwen, waarvan terecht
kan Avorden getuigd, dat de zon der vrijheid, door den
Germaansehen geest zoo hoog vereerd, slechts de bergtop-
pen verlichtte, waarop de trotsche ridder zijn paleizen
bouwde, en zelden tot de dalen doordrong, waarin de toe-
stand der lijfeigenen weinig beter was, dan die der slaven
in de oudheid.
Eerst de toenadering der volken, riep bij meerdere ont-
wikkeling en onderling verkeer, tegenstand tegen een gezag,
alleen tot persoonlijke doeleinden aangewend, en hervor-
ming zoowel op staatkundig als kerkelijk gebied in \'t leven.
Maar ook toen die blijde dageraad Avas aangebroken, zou-
den nog eeuwen verloopen, alvorens besef en erkenning
van hoogere rechten den volken algemeen het beantwoor-
den aan \'s mensehen levensbestemming mogelijk maakten.
Hoe dikwijls werd nog het verbond tusschen staat en kerk
gesloten om elkander te helpen in de handhaving\' van een
-ocr page 15-
11
gezag, dat de volken tot knechten verlaagde! Zal men \'t
Catholicismc, of \'t Protestantisme hiervan de meeste schuld
geven? In \'t absolute koningschap of in den aristocratischen
en oligarchischen staatsvorm bij voorkeur de zaden zoeken,
waaruit misbruiken, die zelfs onzen tijd bleven kenmerken,
het weligst zijn ontsproten? IJdele vragen, slechts ge-
schikt om tusschcu overigens gelijkgestemden verdeeldheid te
brengen. Over liet meer of minder moge verschil bestaan,
ongetwijfeld waren zoowel de ketterjacht en gruwelen der
inquisitie, als de vervolgingen jegens andersdenkenden,
onder den dekmantel van rechtzinnigheid gepleegd, te-
gen den geest van een godsdienst, waarvan Catholicismc
en Protestantisme beiden zich beroemden de dragers te
zijn, — terwijl zoowel de knevelarijen, door de dienaren
van een vorstelijk absolutisme gepleegd, als nepotisme en
bevoorrechting eener gedurig machtiger klasse der maat-
schappij staatsvormen veroordeelden, die hunne roeping 0111
het algemeen belang te dienen miskenden.
De herlevende vrijheidsgecst der wegstervende 18\'" eeuw
heeft dan ook tegen elk in dier voege uitgeoefend gezag
den strijd aanvaard: en onze eeuw mag, bij de voortzetting
daarvan, zich in menig opzicht den palmtak der overwin-
ning toeëigenen.
Is daardoor echter een tijdperk van rust aangebroken?
Blijft ons slechts over, de vruchten eencr duur gekochte
zegepraal te genieten\'\' Voorwaar hij is blind voor de hem
omringende wereld, die zich aan deze zoete begoocheling
overgeeft. Allerwegen toch zien wij den ouden vijand
schoon in anderen vorm en op ander gebied, het werk der
beschaving in den weg treden. De dagen van het oude staats-
-ocr page 16-
12
en kerkgezag schijnen geteld, maar op anderen weg tracht
men op nieuw de vrijheid der individuen aan banden te leggen..
Ons oog vestigt zich op naburige staten. Hier bracht
de 19de eeuw reeds bij hare geboorte een modem caesarisme-
voort, dat, met een beroep op de herkregen gelijkheid der
burgers en op den algemeenen volkswcnsch, reeds herhaalde-
malen de vruchten eener duur gekochte vrijheid alleen ten
eigen nutte gebruikte. Daar weder, waar de onmogelijkheid
bleek om den tijdgeest langer met open vizier te bestrijden,
moest het beginsel van broederschap en eenheid, zoo dier-
baar aan de volken, de leuze worden tot vestiging eener
                    ->
staatsmacht, die, schijnbaar aan de natie zelve opgedragen,
tot nog toe zoo vele daden van willekeur trachtte te recht-
vaardigen, en indien men op het wezen der zaak let, slechts
in de handen van enkele, voorwaar niet der vrijheid gun-
stige, personen berust.
En richt zich onze blik op het kerkelijk leven, dan
vinden wij een schijnbaar berusten in de ontnomen macht,
een schijnbaar streven om elke werkzaamheid slechts aan
de hoogere belangen der menschheid dienstbaar te maken.
Bij het deelnemen aan staatsinstellingen, met de meest
ondubbelzinnige woorden vervloekt, wordt op de vrijheid
van geweten gedurig beroep gedaan; voor volksrechten
gestreden, die ten spijt der kerk tot erkenning zijn ge-
komen. Maar wie kan zich langer in de oprechtheid
van dat beroep en dien strijd vergissen? Heeft het dan
geene beteekenis, dat het kerkelijk standpunt hoe langer
hoe minder vrijheid schijnt te gcdoogen, hoe langer hoe
meer blinde gehoorzaamheid vordert aan: "het staat geschre-
ven"
of "het is gesproken" onverschillig waarover schrift
-ocr page 17-
ia
of wooi\'d leeringen inhoudt? Kan ontwikkeling worden
verwacht van hen, die elk zelfstandig onderzoek uitsluiten,
en elke zelfstandige meening veroordeelen? Kan hunne
overheersching iets anders aanbrengen, dan vernieuwing
van \'t eens afgelegde dwangjuk, dan terugkeer tot .tijden,
waarin de major gloria Dei betaald moest worden door de
ellende en de slaafsehe diensten van door Hem geschapen
en rijk begiftigde wezens?
Maar niet alleen op dit gebied van staat en kerk her-
nieuwt zich een oude strijd; ook onder de gelederen van
hen, die vereenigd tegen dwang en bevoorrechting te velde
trokken, is wantrouwen en verdeeldheid ontstaan omtrent
politieke en sociale verhoudingen. Terwijl de herwonnen
vrijheid den weg tot welvaart en zelfbestuur opende, was
die weg niet voor allen even toegankelijk. Gelijkheid van
rechten bracht geen gelijkheid van welvaart en macht
in haar gevolg. Even onverzettelijk als de natuur, blijft
het maatschappelijk leven tegen eenvormigheid gekant.
Met zijne grondstelling "ieder naar vermogen en verdiensten"
is het devies, "de een ah de ander" niet bestaanbaar.
(Jij begrijpt op welken strijd ik het oog heb; \'t is die,
welke de geheele maatschappelijke orde in hare grondslagen
aantast, en de samenleving van de zijde der niet-bezittende
klasse dreigt. Die klasse wil zich losmaken van hen, aan
wie zij beweert, dat de herwonnen vrijheid alleen is ten
goede gekomen, en teekent zich tegenover dien zoogenaam-
den derden als vierden of minder bevoorrechten stand. Is
die afscheiding gerechtvaardigd? — noodzakelijk gevolg
van het belangzuchtig streven van hen, die, door gelukkige
omstandigheden of meerder ontwikkeling hooger op de maat-
-ocr page 18-
II
schappelijke ladder geplaatst, geen oog meer schijnen te
hebben voor de belangen der lagere volksklassen? Vindt het
egoisme van den een zijne natuurlijke verklaring in het egoisme
van den ander? — Hoe overdreven menige grief moge zijn,
hoe menige lofwaardige uitzondering het stellen van ceu
algemeenen regel onmogelijk maakt, ontkend kan het niet
worden, dat gemis aan hooger beginsel, waarbij in \'t
openbare zoowel als in \'t bijzondere leven rechten tevens als
plichten worden beschouwd, mede het vraagstuk deed ont-
staan, waarom, als bij uitnemendheid een maatschappelijk,
de strijd onzer dagen zicli grootendeels beweegt.
Zoo schijnt een stroom van strijdige elementen, die allen
uit dezelfde bron ontspringen, steeds de rust der samen-
leving en hare kalme ontwikkeling tegen te werken. Zoo
schijnt de menschheid bestemd zich in een altijd durenden
cirkelgang te bewegen, en het altijd van voren aan de
vloek te zijn, die zich aan haren Sisyphus-arbeid verbindt.
Zóó schijnt het: — maar, (iod dank! zóó is de waarheid
der feiten niet!
Voorzeker, indien stemmen konden opgaan uit de graven,
zij zouden als prijs, door de menschheid voor een streven van
eeuwen behaald, kunnen wijzen op een nameloos lijden, waar-
onder het leven van tien-, ja honderdduizenden in onzen leef-
tijd niet voor een beginsel maar voor persoonlijke eer- en
heerschzucht is weggerukt; — en indien ooit de vraag
naar waren of vermeenden vooruitgang den volken in hare
volle beteekeuis is voorgesteld, dan was het wel in de
vlammen, waarmede, ten prooi aan het laagste eigenbelang,
de trotsche wereldstad, tot nog toe en wellicht te lang
aller glorie en voorbeeld, Europa heeft verlicht.
-ocr page 19-
15
Maar laat mij zeggen, wat ik denk. Trots het vele,
•dat het tegenovergestelde schijnt te bewijzen, aan vooruitgang
der menschheid in de haar voorgeschreven baan mag geen
bange vrees vertwijfelen. — Wie zal het wagen de hand
te slaan aan den sluier, die de toekomst omhult, maar
wie tevens de oogen sluiten voor de troostrijke waarheid
van het verleden, dat elke overwinning, die de vrijheid
der individuen en de algemeen menschelijke behoeften tegen
dwang en zelfzucht tot erkenning bracht, duurzame vruch-
ten heeft geschonken? Hoevele instellingen, voortbrengsels
van de diepste menschenverachting en het vcrfijudste egoisme
zou ik kunnen noemen, waartoe een terugkeer thans niet
meer mogelijk is? Schijnt niet onze tijd bestemd om zelfs
de laatste sporen van slavernij en lijfeigenschap te doen
verdwijnen? Zijn niet de bij alle beschaafde natiën in
wetgeving en volksovertuiging hoe langer hoe meer er-
kende rechten der individuen op leven en vrijheid, de
waarborgen voor beiden angstvallig geeischt en in toene-
mende mate geschonken, een vooruitgang, waartegen de
■stoutste reactie hare schendende hand te vergeefs zou
verheffen?
Tellen wij echter ook bij deze lichtpunten den strijd niet
gering, die ook thans nog te strijden is. Inderdaad die strijd
■dreigt zwaarder te worden dan ooit. Niet alleen toch verspreidt
hij zich telkens over een ruimer gebied, maar ook de vijand,
geen middel tot bereiking zijner oogmerken ontziende, schroomt
dikwijls niet de wapenrusting zijner tegenpartij aan te gorden.
De voorstanders van een de vrijheid doodend gezag betoo-
nen eerbied voor den algemeenen volkswcnsch, om dien des
te zekerder naar eigen inzicht te kunnen leiden; het dienen
-ocr page 20-
II!
der algemeene volksbelangen, de bevordering van het geluk
van allen, ziedaar de schijnlens, waaronder zoo dikwijls
voor het eiyen ik wordt te velde getrokken.
Intnssohen, tegenover dien moeielijken strijd staat één
verschijnsel, dat ons op de eindelijke zegepraal gerust doet
zijn. De zaak van beschaving en vooruitgang, vroeger
tot ongen kring beperkt, wordt lioe langer hoe meer de
zaak der niensehlieid. Wekte hoogere levensbeschouwing,
wekte bovenal de christelijke godsdienst dikwijls de ïnensehen-
liefde, noodig voor elke waarachtige zedelijke daad, noodig
voor elke ware ontwikkeling — nimmer vond de leer der
eenheid van \'t menschelijk geslacht als materiëele waarheid
meer erkenning dan in onze dagen.
Dat danken wij aan de uitbreiding van "t gebied van
weten en kennen. I!ij het opheffen der slagbooinen voor
den menschelijken geest en het nienschelijke streven, zijn
wij niet reiizensehreden vooruitgegaan in kennis van den
rijkdom en de krachten der wereld, waarin wij geplaatst
zijn. De wetenschap, de dorheid inziende van elke leer,
die vreemd blijft aan het leven der menschen, heeft dat
leven zelf tot hare werkplaats gekozen, — en geen macht
der wereld vermag haren loop te stuiten, /iet, hoe bij de
toepassing der uitkomsten van haar onderzoek de volken
door verbeterde middelen van gemeenschap steeds meer tot
elkander worden gebracht. Hij het verdwijnen van afstanden,
door geen bergen of zeeën meer gescheiden, loeren zelfs de
burgers van vijandige staten hun gemeenschappelijke natuur
en gemeenschappelijk levensdoel kennen, — en tevens in-
zien, dat eigen ontwikkeling en bloei afhankelijk zijn van
en bepaald worden door die van anderen.
-ocr page 21-
17
De kracht der menschheid ligt in hare vcreeniging. Deze
ïiiaukfc elk voortbrengsel van den mensehelijkcn geest ter-
stond tot het gemeengoed van allen. En mogen zich daaraan
evenzeer gevaren verbinden, — bij liet licht, door de besten
harer zonen ontstoken, vreest de menschheid de werken
niet, die duisternis eischen, omdat zij in duisternis alleen
zich duurzaam kunnen handhaven.
Mag dit de slotsom zijn onzer beschouwing van den strijd
onzer dagen, waarvan de oorzaak geheel overeenkomt met
dien, ten allen tijde door de menschheid gevoerd, en de
vorm alleen een verschillend kenmerk draagt, de vraag
rijst daarbij als van zelf, welk aandeel ook wij geroepen
zijn daarin te nemen.
IJurgers van ecu kleinen maar in menig opzicht geluk-
kigen staat, slaan wij toch, bij een rustig voortgezette
ontwikkeling van instellingen, door vrijheidsliefde in het leven
geroepen, belangstellend den strijd gade, die verandering
in onzen toestand dreigt te brengen; zoeken wij met ang-
stigen blik naar wapenen tegen vijanden, die ons volksbe-
staan schijnen te belagen, of voor verstoring van orde en
rust doen vreezeu.
Zal Neêrlands volk tegenover het beginsel der nationali-
teiten, dat den volkswensch met het oog op eeuwenoude
afstamming bespot, tegenover de macht, die de bron voor
het recht der volken dreigt te worden, kracht zoeken in
eene zooveel mogelijk strenge afsluiting en in een ontwik-
keld militairisme? Zal het tegenover een zich versterkend
kerkgezag steun vinden in onverdraagzaamheid of in koude
onverschilligheid voor godsdienstige behoeften ? Zal het
-ocr page 22-
18
tegenover dringende en rechtmatige aanspraken eener min-
der bevoorrechte volksklasse doof blijven, om later hare
uitspattingen met het zwaard der overheid te keer te gaan?
Hoezeer eene bevestigende beantwoording dezer vragen in
de richting des tij ds schijnt te liggen, zij kan en mag voor
ons niet de gewenschte oplossing zijn. Daarvoor miskent
zij te veel de hoogere levensbeginselen, te veel ook ons volks-
karakter en het verleden, dat dit vormde. Of zijn niet
bijna al de genoemde middelen uitvloeisels van een mate-
rialigtisch.cn geest, die, uit zuiver egoistischc drijfveeren gebo-
ren, zich tot geen hooger standpunt weet te verheffen?
Moge tot behoud van een gewaardeerd volksbestaan ver-
meerdering van verdedigingsvermogen als dringend ver-
eischte meer dan ooit op den voorgrond ti\'eden, Neder-
land, dat zijne zonen voor vrijheid en onafhankelijkheid
zoo dikwijls ten strijde voerde, dat gepaste oefening in den
wapenhandel ook thans als plicht zijner burgers erkent,
blijft toch met recht afkeerig van het beginsel, dat inden
mensch slechts den krijgsman vereert, dat het stille maar
aan het kweeken der edelste deugden zoo rijke familieleven
verbreekt, en hoofd en hand in de beste levensjaren aan
handel en nijverheid, kunst en wetenschap onttrekt. Terwijl
de hoogere vlucht van den menschelijken geest meer en meer
elk verschilpunt tusschen de volken opheft gevoelt het, dat
de grootst mogelijke vrijzinnigheid in het verkeer met andere
natiën meer nog dan de algemeene dienstplicht, die de af-
scheiding der menschheid tot in kleederdracht blijft teekenen,
het bolwerk moet worden tegen mogelijke roofzucht en geweld.
Die vrijzinnigheid vormde, met het recht van ons volks-
bestaan, zoo menigwerf onze nationale kracht; — als gevolg
-ocr page 23-
19
van het besef der eenheid van \'t menschelijk geslacht en
van de daaruit voortgesproten menschenliefde, zijn ook de
middelen tot hare verdere ontwikkeling ons bekend. Zij zijn
geene andere dan verspreiding van hennis, zoo geschikt om
een bekrompen egoisme te breken, opwekking van godsvrucht,
die, verheven boven alle geloofsvormen, de liefde tot den
naaste als hoogste wet stelt.
Vraagt Gij wat van de toepassing dier middelen mag
verwacht worden ook ten opzichte van de in eigen boezem
dreigende vijanden? Ik wijs op hel behoud ocner verdraag-
zaamheid, die, tot in de laatst verloopen dagen onze kracht,
bij overgave aan een gezag, dat verdeelt om te heerschen,
ontwijfelbaar moet verloren gaan; — ik wijs op de voortzetting
van den strijd tegen het egoisme, dat ook nog bij ons
van volken en volksklassen droomt, bestemd om liet dwang-
juk te dragen, of dat den staat en de maatschappelijke
orde wil opheffen, indien zij niet uitsluitend het belang
van enkelen dienen.
Welke stormen gewoed hebben, welke strijd er gestreden
is, tot nog toe bleef Nederland de vrijheid, verdraagzaam-
heid en burgerdeugd kweeken, waarvan het zich mag beroe-
men de bakermat te zijn. Hoelang zal het dien roem kun-
nen handhaven? Voorzeker zoolang zijne zonen, of althans
hunne meerderheid, eendrachtig blijven samenwerken tot
de verspreiding van kennis en hoogere levensbeginselen, die
in eigen tot in vreemde werelddeelen uitgebreid gebied wel-
vaart en geluk moeten verspreiden, en naar buiten de
groote waarheid verkondigen, dat het levensdoel van niensch
en menschheid slechts bereikt kan worden door den mensch
aan de menschheid weer te geven, door de algemeene men-
-ocr page 24-
20
schenlieftle de plaats te doen innemen, haar te lang door
lage zelfzucht ontzegd.
Wat dat eendrachtig samenwerken vermag, dat kunt Gij
getuigen, leden van een kring, die zoo dikwijls de trouwe
wachter is geweest van Neêrlands belangen, de onvermoei-
de strijder voor de zaak der menschheid. Het past wel
het allerminst van deze plaats, te herinneren aan het vele
goede, door de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen tot
stand gebracht. AVaartoe is ook die herinnering noodig in
een land, waar haar naam zich aan bijna elke instelling
van algemeen nut verbindt; waartoe noodig in eene verga-
dering, wier talrijkheid getuigt, dat zij nog aan de kracht
gelooft, die het verleden aan onze Vereeniging schonk.\'
Veeleer u toegeroepen: "Gebruikt die kracht van \'t verle-
"den om ook aan de eischen van het heden en de toekomst
"te voldoen." De dagen van algemeen volksgeluk zijn nog zoo
verre; brengt ons ze nader, steeds nader! Gij hebt de zoo
even genoemde middelen, door uwe wet zelve aangewezen,
beproefd bevonden.
Maar om bij dat streven al de krachten onzer maat-
schappij te ontwikkelen, moeten wij werkzaam zijn, niet
alleen op de in wetsartikelen voorgeschreven wijze, maar
tevens — hetgeen geene wet kan gebieden — door geheele
toewijding van ons zei ven aan het voorgestelde doel.
Vergeten wij de voor onzen kring en voor geheel ons
Vaderland gewichtige waarheid niet, dat de voordcelen
van vereenigd werken slechts verkregen worden waar eene
vereeniging niet slechts van personen maar van krachten
bestaat. Daarom ieder in zijn kring, hetzij waar \'t open-
-ocr page 25-
21
hare leven iu school of kerk, in staatsambt of maatschap-
pelijk beroep zijne eischen stelt, hetzij en niet het minst
waar \'t familieleven tot opvoeding en leiding van anderen
roept, beginselen verspreid, die in hunne ontwikkeling elke
uiting van koude zelfzucht dooden.
Zoo moge — althans onder ons — niet, gelijk nog elders
geschiedt, de oorlog als zedelijk goed en de verdelging
van volken als daad van gebiedende noodzakelijkheid wor-
den beschouwd. Zoo moge, althans in ons Vaderland, een
voor alles behalve voor eigen voordeel blind gezag het
werk van vooruitgang niet kunnen tegenhouden. Zoo moge,
ook waar verschil van inzicht heerscht, dat verschil slechts
de wijze betreffen, waarop het best aller belangen behartigd
worden, en niet de vraag, wiens belangen bij voorkeur het
algemeen belang vormen.
Met die hoop in \'t hart den strijd voortgezet, door alge-
meene menschcnlicfde ons opgelegd, in het vaste geloof aan
vooruitgang en ontwikkeling, door een hoogere wereldorde
den mensch en der mcnschheid als doel van \'t leven gesteld.
Tot hoofdtrekken heb ik mij bepaald bij het schetsen
van den strijd, die op elk gebied der samenleving heerscht.
Op den samenhang der verschillende elementen in dien strijd
wilde ik wijzen, omdat het kennen van de kracht des vij-
ands zijne bestrijding gemakkelijker maakt.
De welwillendheid, waarmede mijne woorden door u wer-
den aangehoord, steunt mij bij het aamaarden der mij in
deze vergadering gestelde taak.
Ik open de 86*** Algemeens vergadering der Maat-
schappij tot Nut van \'t Algemeen.
-ocr page 26-
Ttyfö