-ocr page 1-
YomQVöd\\3>
B R..1871 .TL.22.
-ocr page 2-
;
-ocr page 3-
mi
VU,1,11
-ocr page 4-
-ocr page 5-
X^-7 <3£~--r i/*?\'
~3Z
-ocr page 6-
3                                                                                                 C
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031487246B
3148 724 6
-ocr page 7-
LEV ENSSCH ETS
VAN
Dr. H. J. SPIJKER,
DOOR
l>r. K. TER HAAR,,
Hoogleeraar te Utrecht
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Aau het stadsgewoel ontvloden en van eene
vriendelijk lachende natuur omringd, geniel ik voor
het eerst al het liefelijke der rust, welke deze
zomervacantie mij aanbiedt. Eene zuivere en zacht-
gebalsemde lucht stroomt het wijd opengeslagen
vensterraam binnen. Een vredig en zonnig land-
schap, waarlangs de zomer in overvloed zijne gaven
heeft gestrooid, ligt vóór mij, en iels van de kalmte,
die daarover zweeft, deelt zich onwillekeurig aau
den boezem mede. Ginds, in hel wijkend verschiet,
van uit dat blauwachtig donker geboomte, waar-
achter het kerktorentje mijner eerste standplaats
schuilt, doemen voor mij de berinneringen op van
een gelukkig verleden; en straks, als de avond-
schemering daalt en mij geheel in het land der
schaduwen en beelden verplaalsl, dan staan geliefde
dooden uil hunne graven op en wandelen, alsof zij
zich nog in hel land der levenden bevonden, voor
mijn aangezicht heen. Mij dunkt, dit is juist eene
plek, eene omgeving, eene stemming, gelijk ik mij
kon wenschen, nu ik mij nederzet om een herin-
1
-ocr page 10-
t
neringsoll\'er aan de nagedachtenis van een onver-
gclelijkcn vriend Ie wijden.
lteeds vóór ellclijke maanden werd ik door
Dr. Berlagb , een vriend des overledenen, namens
diens weduwe, aangezocht, om een Bundei «Nage-
laten Leerredenen van Dr. H. J. Spijker," door
liet schrijven van eene Levensschels, welke daaraan
moest voorafgaan, hij de gemeente in te leiden.
Geheel vreemd of ongedacht kon mij zulk een
aanzoek niet voorkomen. Weinigen zullen er onder
zijne nog levende vrienden zijn, die door lang-
duriger handen der vriendschap aan hem zijn ge-
hecht geweest, die hem heter dan ik hehhen ge-
kend, die hem langer zijn terzijde gebleven, of
meer van nahij hem op zijne glansrijke levenshaan
hehhen kunnen volgen, van zijne eerste verschijning
af, tot de laatste en moeilijke schreden toe, welke
hij grafwaarls richlle. Weinigen ook, die zich
meer dan ik aan hem verplicht kunnen gevoelen,
die hem inniger hoogachting of oprechter toegene-
genheid hebhen kunnen toedragen. Ook aan de
opgewektheid lol zulk een arhcid kon het mij alzoo
niet onlhrcken. Er waren echter aan de volbrenging
dier taak ook eigenaardige hczwaren verhonden.
De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde
Ie Leiden had alrcede Dr. J. G. R. Acquov, Predikant
te Zall-Rommcl, een van Spijker\'s jeugdige vrienden,
uitgcnoodigd steller van hel levensbericht te zijn,
dat bestemd was onder de levensberichten harer
afgestorvene medeleden Ie worden opgenomen. Dit
.vink is alreede afgewerkt en ter perse gelegd, en
-ocr page 11-
3
uil de mij overgczondene sciiets viel genoegzaam
op te maken, hoe voortreffelijk en met welk eene
gestrenge nauwkeurigheid deze schrijver zich van
zijne taak gekweten heeft. Zou dan eene tweede
levensschets nog verlangd kannen worden en niet
geheel overbodig zijn?
Het behoeft niet verzwegen te worden, dat bij
het voortduren onzer vriendschapsbetrekking, ge-
durende de laatste jaren meerder verschil in rich-
ting en gevoelens lusschen ons was ontstaan. Zou
ik dan wel de meest geschikte persoon zijn, om
met de noodige objectiviteit zijne uitstekende, nog
te weinig gekende of gewaardeerde gaven en ver-
diensten tol hun volle recht lc doen komen f
De inhoud dezer Leerredenen is mij geheel on-
bekend, en ik ben er dankbaar voor, dal de lijtl-
roovendc en altijd moeilijke keuze uit zóó rijken
voorraad, waarbij eigene denkwijze en overtuiging
van zelfs haren invloed doel gelden, niet van mij
is gevergd, maar geheel aan anderen is overgelaten
en toevertrouwd (1). Maar natuurlijk ontbreekt
daarom ook hier het aanprijzende woord, dal anders
de gemeente met liet hoogste recht zou mogen ver-
wachten. Zoo deze Leerredenen een gcwcnschlcn
aftrek vinden en opgang maken, dan zullen zij dit
aan geenc andere aanbeveling verschuldigd zijn,
dan aan die, welke Spijkek\'s eigen naam, zijn wel-
gevcstigde roem als kanselredenaar en bovenal de
(1) Later vernam ik, dat de overledene nog bij zijn leven aan-
wijzing gedaan had van de leerredenen , die hij voor zulk eene uitgave
bestemd had.
-ocr page 12-
4
herinnering zijns werks bij de onderscheidene ge-
meenlen, waaronder hij met zooveel vrucht en
4
zegen gearbeid lieeft, niet zich brengen.
In weerwil dier bezwaren, heb ik gemeend dit
verzoek, dal de volbrenging van een heiligen vriend-
schapsplichl van mij vroeg, niet te mogen afwijzen,
en mij geneigd en gereed betoond de mij opge-
dragene laak te aanvaarden. Immers, de levens-
berichten der Maatschappij van Letterkunde worden
uilsluilend aan hare leden gezonden en dragen,
wegens hunne bestemming, een meer bepaald weten-
schappelijk karakter. In de levensschets, die ik in
deze bladen aan het publiek waag aan te bieden,
kunnen lal van kleinere bijzonderbeden worden op-
genomen, die daar min of meer misplaatst zouden
kunnen schijnen, en indien zij eenige waarde mocht
bezillen, zal deze wel hoofdzakelijk daarin gelegen
zijn, dat zij voor een goed deel uit ptrsoonlijke
herinneringen
is opgemaakt en samengesteld.
Of ecnig verschil in denkwijze van nadeeligen
invloed op de bewerking of de voorstelling van bet
karakler mijns vriends geweest zij, dit verblijve
aan hel einde geruslelijk aan hel oordeel van den
lezer.
Wat mij nog meer daartoe bewogen hebbe? —
Jk meen bescheidenlijk Ie mogen gelooven, dal,
indien uien Si-ukkn had kunnen raadplegen, wie
de steller zijner levensschets, zoo deze gevraagd
werd, zijn moest, hij niel hel laatst aan mij zou
I.ebben gedacht.
Hel is ecne zoel weemoedige laak, die ik door
-ocr page 13-
5
dit schrijven op mij neem, waarbij ik mij mijn
overleden vriend als nog levend ga vertegenwoor-
digen, als kon ik het door mij beschreven blad
hem ter inzage en goedkeuring overreiken. Moge
het mij nu en dan hierbij te moede zijn, als of het
van zijne lippen mij toeklonk: » Bene de me scrip-
sisti, Amice!"
Maar het is mij ook eene streelende gedachte
hierdoor, zij het al niet van den kansel, nog eens
te kunnen spreken lol mijne geliefde Amslerdamsche
Gemeente, en mijn geest als in rapport te kunnen
brengeu met dien van velen mijner vrienden, die,
even als voor mijn onvergetelijken vriend, ook
voor mij ten allen tijde een welwillend oor, huis
en harl geopend hielden; die ik na jarenlange schei-
ding blijf hoogachten en liefhebben, gelijk zij S.
hebben hooggeacht en vereerd.
Na dit woord van inleiding, ga ik lot de levens-
schels zelve over, die ik naar de hoofdperioden
van zijn leven en hel verschillend gebied zijner
werkzaamheid, in onderscheidene afdeelingen heb
gesplitst, waarboven ik echter niel noodig heb ge-
acht — daar dit van zelfs uit den inhoud zal
kenbaar worden — een afzonderlijk opschrifl te
plaatsen.
I.
Hendrik Jan Spijkek, den lsten Novemher 1802
gehorcn, was de zoon van brave burgerouders,
-ocr page 14-
6
Jan Spijker en Elisabeth Meur, die even als hij
te Amsterdam het eerste levenslicht hadden aan-
schouwd. Het huis, toen en jaren lang daarna door
hen bewoond, was op den Zeedijk, vlak over de
0. Z. Kapel gelegen; het kerkgebouw, waarin hij
zelf werd gedoopt; later zóó menigwcrf den kansel
beklom en aan twee zijner kinderen den doop heeft
mogen toedienen. Kleine, sprekende trekken uit
zijne vroegste kindsheid zijn mij niet bekend;
alleenlijk is door hemzelven aangeteekend, dat hij
het eerste onderricht op eene kinderschool, en
daarna, van 1809 — 1814, bij den onderwijzer
Vermeulen, in de Slilsteeg, op eene dusgenoemde
Fransche school, heeft gevonden. Het onderwijs
in den godsdienst ontving hij van den Predikant
Cornelis Fortuyn, dien hij lol aan het eind zijns
levens eene hartelijke toegenegenheid is blijven
toedragen. Een gelukwensch, waarmede hij, naai-
de toen nog in zwang zijnde gewoonte, bij den
aanvang des jaars, den geliefden leeraar, uit naam
zijner mede-katechizanlen begroclle, is nog onder
zijne papieren bewaard. Zijn vader, — die, wegens
het beroep, dat hij uitoefende, getrouwde Amstcr-
damsche beurs en de kantoren der voornaamste
tabakshandelaars bezocht, doch later zijne woon-
plaats naar Valkenburg overbracht en aldaar in het
jaar 1839 overleed — had aan zijn zoon dezelfde,
allhans eene geheel andere levensbestemming toe-
gedacht, dan de verbeelding van den jeugdigen
knaap zich had voorgespiegeld. Dij den blakcnden
dorst naar kennis, die hem vroegtijdig onder-
-ocr page 15-
7
scheidde, blonk de stand en hel werk van den
predikant hem als boven alles begeerlijk toe. Daar
nogtans zijne ouders, die bovendien voor een talrijk
gezin badden te zorgen, te weinig vermogend waren
om in de middelen en behoeften daartoe te voor-
zien, scheen er aanvankelijk weinig vooruitzicht op
de vervulling van dien wensch te bestaan. Ettelijke
jaren waren er na den voleindigden schooltijd reeds
voorbijgegaan , waarin hij — hoe beslist ook zijne
keuze zich uitsprak, gestadig als tusschen hoop en
vrees werd geslingerd. Toch zou die vrees be-
schaamd en die hope vervuld worden. Waar vindt
men beter of overvloediger gelegenheid om derge-
lijke bezwaren te zien opgeheven, dan te Amsterdam,
zoodra hel blijkt dal met de ernstige en stellige
begeerte ook gelukkige aanleg en valbaarheid in den
ontluikenden jongeling vereenigd zijn? En omtrent
dit laalsle kon, len aanzien van den schranderen
en veelbelovenden knaap, niet de geringste twijfeling
bestaan. Aan de lusschenkomst en medewerking
van den Predikant Viscn, — dien hij eersl kort
vóór diens dood persoonlijk leerde kennen, maar
van de eerste ontmoeting af, als een hoogst be-
minnelijk grijsaard lief kreeg en vereerde — had
hij hel voornamelijk te danken, dal ettelijke ver-
mogende vrienden zich vereenigden om de kosten
zijner eerste studiën te dragen. Met eene piëteit,
welke hem in mijn oog hoogelijk vereert, heeft
Spijker de lijst dier inschrijving, met de namen
zijner weldoeners, ter gedachtenis bewaard; namen,
die nog in hel oor van vele leden der Amsler-
-ocr page 16-
8
damsche gemeente schoon en liefelijk luiden; namen
ook mij heilig en dierbaar, als van zulke edelgezin-
den, die ik reeds als kind in de ouderlijke woning
heb ontmoet, of later als Predikant persoonlijk
leerde kennen en hoogschatten, en van wie ik uit
nog menig andere proeve weel, hoe zij gedurende
hun leven met milde hand voor het Godsrijk hebben
gezaaid, met de stille bede dal de gemeente, nog
na hun heengaan, daarvan de goede en blijvende
vrucht mocht inoogslen.
Hoe gelukkig Spijker zich gevoelde, toen hij ein-
delijk den 9den Februari 1819, na voorafgaand exa-
men, zich den loegang tot de Latijnsche scholen
geopend zag, heeft hij zelf in de losse bladen uit
het dagboek zijner schooljaren geleekend. (1). Met
de hem eigene zucht om voortreffelijke gaven en
verdiensten, waar hij die immer aantrof, te huldi-
gen, verkondigde hij hierbij den lof van een nede-
rigen jongeling, die meer en beter dan hij zelf of
een zijner mede-geëxamineerden, de vereischte
kundigheden bij dit voorloopig onderzoek loonde te
bezitten; wiens naam hij niel genoemd heeft, wiens
zedigheid mij verbiedt dien ook hier te noemen,
maar die evenzeer lol Spuker\'s warmste vrienden
en bewonderaars is blijven behooren, als hij
een mijner getrouwsle vrienden is gebleven lot op
dezen dag.
Mijne eersle onlmoeting met Spijker, zonder dat
(1) Geplaatst in de » Vaderl. Letteroefeningen," Sent. 1845,
bl. 509—523 van het mengelwerk.
-ocr page 17-
i)
daarop voor alsnog eene persoonlijke kennismaking,
veel minder eene nauwe vriendschapsbetrekking
volgde, dagteekenl reeds van deze zijne komst op
de Lalijnsche school. Wij behoorden wel tot de-
zelfde klasse, maar zaten niet in hetzelfde lokaal,
daar de onderste klasse, wegens hel groot getal
der leerlingen, in twee afdeelingen, (classis sexta
vetus et nova),
onder de leiding van twee Praecep-
toren was gescheiden. Nauwelijks had hij daar als
ruim 1 O-jarigjongeling op de banken der schoolknapen
zijne plaats genomen, of het gerucht ging onder
de scholieren uit, hoe hij allen niet enkel in leeftijd
vooruit was, maar ook in vlugheid en schranderheid
xcer verre overtrof. Levendig herinner ik mij, hoe
ik een mijner makkers, vóór het aangaan der
school, verzocht mij loch Spijker eens te wijzen
hoe ik hem toen, die, hoewel niet groot van slaluur,
toch wegens zijn leeftijd, boven hel kleinere volkje
uitstak, bij de poort van het ouderwetsche school-
gebouw spoedig in hel oog kreeg, en hem daar
enkele oogenblikken met, zeker ontzag, met dat
gevoel waarmede men tot zijn meerdere opziet,
zwijgend stond aan te staren; een gevoel dat mij
later, boe intiem en vertrouwelijk ook onze omgang
geworden is, tegenover hem altijd is bijgebleven.
Niet onnatuurlijk was het alzoo, dat iels van dal-
zelfde gevoel in nog verhoogde male allen aangreep
en bezielde, die, in zijne naaste omgeving geplaatst,
nog beier dan ik getuigen konden zijn van de ver-
rassende en schitterende vorderingen, die hij maakte.
Aan het eind van den eersten half-jarigen cursus
2
-ocr page 18-
10
sprong- hij — men vcrgunnc mij de geijkte school-
tcrmcn uil mijne kinderjaren nog eens op te rake-
len — van tertius- naar primus-lafd over. Ook hier
behaalde liij, even als vroeger, den eersten prijs. (1)
Van daar «ing hij — met overspringing van de
tueede school of vijfde klasse — over lot de derde
school, en na alzoo de loopbaan aan het Gymna-
sium nauwelijks ter helfle gevolgd te hebhen, ver-
dween hij eensklaps uil ons gezicht. Spijker was
in September 1820 op de rol der studenten van het
Athenaeum lllustre ingeschreven. In anderhalf jaar
had hij met glans afgedaan, waartoe, hij geregelde
en trapsgewijze bevordering van de eenc klasse naar
(1) Die plaats der eer was nogtans niet zonder zwarcn kampstrijd
veroverd. Zjjn duchtigste mededinger was een braaf en rijk begaafd
jongeling A. Frentrop, die den R. K. godsdienst beleed, en eenmaal
bij het opmaken en narekenen der fouten in de Ihemata, hem een blijk
van edelmoedigheid gaf, dat bij Spijker in altoos durende gedach-
tenis is gebleven. Ook later bleef er tusschcn de beide kampioenen
cene zeer vriendschappelijke verhouding bestaan. F. liet het in zijn
bckeeringsijver niet aan pogingen ontbreken om zijn vriend tot den
schoot der alleenzaligmakende kerk terug te brengen, of althans de
belijdenis hem af te dwingen, dat deze tegenover het Protestantisme
het recht of meeste voordeel aan hare zijde had. Ik behoef wel niet
te zeggen, met welk een uitslag. Gedurende mijn eersten studenten-
tijd herinner ik mij uit Sfijker\'s mond de mcdedeeling van meer dan
één daarover gevoerd gesprek ontvangen te hebben, waaruit bleek hoe
V. met cene fijn gcslepene Dialectiek gewapend, zich in de argumen-
tatie!! , die hij bezigde, met de sprongen van een paard op het schaak-
bord had bewogen, maar toch ten laatste schaakmat was gezet. Ge-
durende mijn later verblijf te Amsterdam zag ik den ook mij gunstig
bekenden Pater F. meermalen langs de straten omwandelen. Of hij
mij nog herkende weet ik niet, doch cene te diepe klove was tnsschen
ons gegraven , dan dat ccnc wedcrzijdsche toenadering of aanknooping
v:in vroegere baudeu ware denkbaar geweest.
-ocr page 19-
11
de andere, vier en een half jaar placht besteed te
worden. En — wat anders, bij mindere of meerdere
overbaasting, zóó lichtelijk het geval kan zijn —
wel nimmer heeft één zijner onderwijzers of mede-
studenten bij hem zeker gebrek aan elementair on-
derricht of gemis van grondigheid, ten aanzien der
propaedeutische studiën, kunnen bespeuren. Door dit
vroegtijdig verlaten van de Latijnschc school was hij
ook mij vooruitgesneld. Ik verloor hem voor cene
poos geheel uit het oog, maar om hem later, bij
mijne bevordering van het Gymnasium tot de Aca-
demische lessen, weder te ontmoeten, en in hem
een Mentor en vriend te vinden, die mij, bij den
ingang van mijn jeugdig studieleven, getrouw zou
ter zijde staan.
II.
Van nu af werden de lessen over de Grieksche
en Latijnsche letterkunde bij den beroemden David
Jacobus van Lennep, over de Ooslersche taalkunde
bij den Hoogl. Wjllmet, over stijl en Vaderlandsche
geschiedenis bij den Hoogl. v. Cappelle, over wis-
kunde en wijsbegeerte bij de Hoogleeraren van
Swinden en Voute, slipt en geregeld door hem
bijgewoond. Bij zijne zucht tot zelfstandige studie,
was hij gelijktijdig op het aanleggen van eene
bibliotheek bedacht, om zijn hart aan eigen ge-
kozen lectuur te kunnen ophalen. Maar, bij de be-
perktheid der middelen, waarover hij beschikken
kon, bleef zijn boekenschat in zijne eerste studie-
2 o
-ocr page 20-
12
jaren niet groot, veeleer klein en armoedig te noemen.
Hij zelf heeft in het vroeger vermelde opstel ons ver-
gund een oog in zijn Catalogus te slaan , die ras van
het begin tot het einde is doorgeloopen, waartoe
naast Mu.ntingbr\'s »Gesch. der Menschheid naar den
Bijbel" en van der Palm\'s » Bijbel voor de Jeugd",
o. a. een Flavius Josepuus, eene Nederd. vertaling
van Eusebiiis, » Hooft\'s Geschiedenissen" en de
o Messiade van Klopstock" behoorden. Hij bleef
echter hierbij gedachtig aan de vermaning van een
vaderlijken vriend en leidsman zijner studiën, (dien
hij niet heeft genoemd): «Vriendje! non multa sed
multum !
Niet op eene uitgebreide boekverzameling,
maar op de keus van goede boeken en het gebruik
daarvan komt het aan." — En inderdaad! bracht
juist de schaarschheid van boekwerken, die hij bezat,
hem hetzelfde niet geringe voordeel aan, wat wij
bij menigen geleerde vóór de uitvinding der boek-
drukkunst kunnen opmerken, dat hij door gezette
en herbaalde lectuur zich den geheelen inhoud dier
schriften eigen maakte en niet ruslle voordat zij
bij hem in succum et sanguinem waren overgegaan.
Van de bovengenoemde Professoren stond van
Svvi.nden bel hoogst in zijne schatting aangeschreven.
Het was dezen gelukt hem voor de Mathesis, welke
hem, gelijk zoo menig ander, aanvankelijk dor,
weinig behagelijk en onvruchtbaar toescheen, met
eene ongeveinsde liefde, tot geestdrift toe te be-
zielen; maar daarbij gevoelde hij zich ook door diens
geheele persoonlijkheid aangetrokken. Het voor-
komen , de omgang en hel karakter van dien eer-
-ocr page 21-
13
waardigen en beminnelijker! grijsaard badden hem
een steeds hooger en klimmend gevoel van eerbied
ingeboezemd, dat na diens dood on verflauwd is
gebleven. Nauwelijks was hij uitgesproken in zijnen
lof, en telkens, waar hij daartoe gelegenheid en
aanleiding vond, bracht hij het gesprek op den
grooten van Swinden lerug. Nog in laleron leeftijd
verhaalde hij met hooge ingenomenheid, hoe van
Swinden, hij al zijne nasporingen op hel gebied
der exacte wetenschappen en het veld der bespie-
gelende wijsbegeerte, even als de onvergetelijke
en onsterfelijke van Heusde te Utrecht, steeds op
het geloovig standpunt des Christens was gebleven ,
en met bewonderenswaardigen tact zelfs eene zijner
Mathematische lessen over de Quadratuur van den
Cirkel
wist dienstbaar te maken, om hel geloof in
God en den diepsten eerbied voor het hoogste en
eeuwig onbereikbare Wezen in het gemoed zijner
jeugdige toehoorders op te wekken en te versterken.
Toch was het aan zijne opmerking niet ontgaan,
dat van Swinden, na zich onverdeeld aan de Wis-
kunde
gewijd en overgegeven te hebben, van de latere
wijsbegeerte minder werk dan van de vroegere
gemaakt had; veel meer wal hem daarmede kon
bekend maken, had hij bij diens opvolger, den
Hoogleeraar Voute gevonden. Dit gemis deed zich
te scherper voor hem gevoelen, daar geheel de.
richting van zijn geest er toe leidde, dal schier
boven elke andere studie de Wijsbegeerte hem mocsl
aantrekken. Hij besefte al hel onmisbare van daarin
voor het minst eenige vorderingen gemaakt en zekeren
-ocr page 22-
14
vasten grondslag voor zijne kennis verworven te
hebhen, vóórdat hij zich met hart en ziel tot de
studie der eigenlijke Godgeleerdheid kon begeven.
Met de volle borst wierp bij zich daarom op de
lectuur der Kantiaansche schriften, die hem weldra
met eene onbegrensde bewondering voor den Konings-
berger Wijsgeer vervulden. In eene voorlezing, ten
jare 1845 door hem gehouden, heeft hij o.a. eene
geestige teekening opgehangen van den Student-
Philosoof en Kantiaan, en er is bij mij geen
twijfel aan, dat hij in deze Type zichzelven heeft
voor oogen gehad, en met de meeste objectiviteit
naar het leven heeft zoeken te schetsen. Meer dan
ééne bijzonderheid, in deze schets voorkomende,
verlevendigde bij mij de reminiscensen van het ver-
ledene, zoo als hij met hooge ingenomenheid bezig
was het Kantiaansche stelsel voor mij te ontvou-
wen, of mij tot wederlegging van sommige paradoxe
demonslratiën uitlokte, terwijl ik met al de aan-
dacbt van een Novitius of Adept, scherpluisterend
aan zijne zijde was gezeten.
En hoe dikwerf is mij, nadat ik zelf in het na-
jaar van 1823 student was geworden, dit genoegen
te beurt gevallen, daar Spijker mij bij de eerste
intrede mijner Academische loopbaan met de meeste
welwillendheid te gcmocl kwam, en aanstonds den
vrijen toegang tot zijne woning ontsloot. Hoe on-
telbare kecrcn richtte ik mijne schreden naar het
eind van de lange Niesel, waar Spijker zijne kamers
had. Hoe laat was het dikwerf des avonds ge-
worden, ccr ik hem verliet, Ik mag hieromtrent
-ocr page 23-
IS
in geene nadere bijzonderheden treden, om den
schijn niet op mij te laden, als verkeerde ik in den
waan, dat die bezoeken in gelijke mate de helang-
stelling des Lezers zouden kunnen wekken, als zij
voor mij leerrijk en belangrijk geweest zijn. Maar
dit toch mag ik, als hulde aan de nagedachtenis
eens onvergetelijken vriends, hier geenszins terug-
houden, dat ik lot uitbreiding mijner kennis en
voor de inrichting aan mijne studiën te geven, aan
niemand, zelfs niet aan één mijner hooggeschatte
Leermeesters, meer dan aan Spijker heb te danken
gehad. Jets nog moet ik hierbij voegen. Op dat-
zelfde jaar 1823 staarde hij later met ietwat som-
beren blik terug, en hij schreef daaronder in zijn
Dagboek met eenc bevende hand: Twijfeling. Hij
verkeerde toen in dat tijdperk, dat nagenoeg ieder,
die den voet op de baan des wetenschappclijken
onderzoeks heeft geplaatst, en wien het ernstig om
waarheid te doen is, iets vroeger of later wacht.
Het Kerkgcloof, waarin hij was opgevoed, had toen
de eerste schokken ondergaan, en niet zonder zekere
huivering herinnerde hij zich de nachten, die hij
toen had doorgewaakt, waarin alles tol donkerheid
was geworden voor zijnen geest, en hem even
wankelend en onzeker toescheen; maar de waarheid
zelve dwingt mij de getuigenis af, dal hij, ook in
vertrouwelijke samensprcking, niets van de bij hem
opgerezcnc twijfelingen in hel gemoed van zijn
jeugdigen, nog onervaren vriend heeft zoeken over
te slorlen.
Ik had het als geen gering voorrecht lo schallen,
-ocr page 24-
16
dat ik, pas student geworden, aanstonds in het
zoogenoeinde Oosterseh Gezelschap: Litteris Orien-
talibus sacrum
als lid werd opgenomen; een naam,
die nog altijd voor velen, die een goed deel hunner
studiën Ie Amsterdam volbrachten, den liefelijksten
klank behouden heeft, en eene wereld vol herin-
neringen, uit den schoonen bloeitijd des levens,
voor mij opwaarts roept. Dit Dispuut of Gezelschap
was toen in vollen bloei, en de leden, waaruit het
bestond, vormden een uilgelezen kring van jonge-
lingen. Stroeve, Stufken en Asma waren pas naar
Leiden vertrokken, doch woonden nog meermalen
de vergaderingen bij. Nevens hen en Shjker zel-
ven leerde ik daar zijn hoog door hem gewaar-
deerden boezemvriend, den zóó veelbelovenden en
vroeg aan de Kerk en wetenschap ontrukten van
Heyst, den genialen vroeggestorven Molster, den
zanger der «Liederen en Gebeden," kennen en hoog-
schatten. Daar werd met nog andere lijdgenoolen:
Immink, Anspacu en Stetterogge, de grondslag eener
duurzame vriendschap voor mij gelegd, of de band,
die ons reeds vroeger samensnoerde, nog nauwer
toegehaald. Daar gevoelde Spijker zich volkomen
op zijne plaats, en niet enkel als gewoon lid, maar
ook, toen bij als honorair lid niet langer gehouden
was de vergaderingen bij te wonen, liet hij zich
gaarne in dezen kring vinden, waarop hij len allen
tijde door zijne tegenwoordigheid bezielend wist te
werken. Hoe daar gearbeid, hoc wakker en over
welke diepgaande en boogstaangelegene onderwerpen
daar bijwijlen gedisputeerd werd, dit is door hem
-ocr page 25-
17
in de bovenvermelde Voorlezing uitvoerig beschreven.
Wij nemen eene enkele bijzonderheid hieruit over,
welke den heiligen ernst, die Spijker bij het streven
naar waarheid, den diepen eerbied voor het heilige
en goddelijke, die hem in zijne jongelingsjaren be-
zielde, op eene treffende wijze doet uilkomen. De
stellingen, waarover op zekeren avond gedisputeerd
werd, betroffen het inwendige wezen der Godheid,
hare betrekking tot de menschenwereld, en tot den
Zoon harer eeuwige liefde. Met al de wapenen,
welke subtiliteit en dialectiek, solide of schijnge-
leerdheid konden aangeven, werd gestreden. Maar
het dispuut animeerde zich, werd ten laatste niet
van hartstocht en zekere bitterheid vrij, en ook
daardoor gaandeweg op losser, min eerbiedigen toon
gevoerd. Toen werd op eens de praesidiale hamer
gehoord. »De Moderator — een der meest dichter-
lijke, geleerde, oprechte en bescheiden menschen,
die ik ooit gekend heb" — het zijn Spijker\'s eigene
woorden, en hij dacht hierbij aan David van Hevst —
»De Moderator verhief op eens zijne stem en sprak:
«Mijne Vrienden! laat ons bedenken, dat wij over
bet hoogste en het heiligste spreken! Ik vrees, dat
wij in gevaar zijn om te vergeten, dat God en het
Goddelijke iets meer en verhevener is dan eene
phrase of thesis of syllogisme. Is het niet of alleen
over graminatikalc en logische vormen onder ons
gehandeld werd? Laat ons daarom een enkel oogen-
blik den redetwist staken, om ieder\' voor zich
zelven te denken aan God, zijn Zoon en het jongste
gericht. Het heilige moet heilig behandeld worden,
-ocr page 26-
18
uuk in den studentenkring." — Na enkele oogen-
blikken stilte verzocht hij defendens en opponenten
weder voort te gaan. Wij weten nauwelijks wien
het hier medegedeelde hoogcr vereert, den vriend,
wiens nagedachtenis hij alzoo wilde verheerlijken,
of hem zelven, die, tot in vergevorderden leeftijd,
van het hier gebeurde en verhaalde zulk een diepen
en levendigen indruk in zijn gemoed bleef omdragen.
Ten jare 1823 had de Godgeleerde Faculteit te
Utrecht eene prijsvraag uitgeschreven, waarbij de
uiteenzetting en waardeering verlangd werd van de
bewijsgronden, welke de Kerkvader Tertulliaan —
voornamelijk in zijn geschrift » Apologeticus," tot
verdediging en aanprijzing van den Christelijken
Godsdienst gebezigd had. Spijker had thans, onder
de leiding van van Hengel, zijn eerste studiejaar in
de Godgeleerdheid volbracht, en gevoelde zich op-
gewekt om haar te beantwoorden. De eerstvolgende
zomervacantie werd voor een goed deel aan hare
bewerking besleed. Die bewerking — gelijk het
vóór mij liggende Handschrift daarvan getuigenis
geeft — mocht in alle opzichten voortreffelijk hce-
ten, en liet in orde en klaarheid, in nauwkeurigheid
en volledigheid, in juiste waardeering der aange-
voerde bewijzen, nauwelijks iels te wenschen overig
van hetgeen, lot deugdelijke beantwoording der uit-
geschrevene prijsvraag, redelijker wijze van den
sludeerenden jongeling gevorderd mocht worden.
Ook voor een keurig afschrift was gezorgd, waarbij
ons beider vriend STETTERonnE hein vnlvaardig zijne
-ocr page 27-
19
diensten leende; alleenlijk moesten bewerker en
afschrijver, toen het werk op het einde liep, zich
ielwat haasten en menig uur van hunne nachtrust
opofferen om nog tijdig gereed te zijn. Het was
eenigszins twijfelachtig of de verhandelingen vóór of
op den daartoe aangewezen dag moesten ingezonden
zijn. De laatste als de mildste verklaring lag echter
vóór de hand. Zóó althans werd het door Spijker
begrepen, en om van de goede bezorging van zijn
stuk volkomen verzekerd te zijn, begaf hij zich,
met het toen gewone middel van vervoer — de
nachtschuit — naar Utrecht, en bracht hij zelf zijn
Handschrift ter plaatse, waar het behoorde. Met zekere
spanning werd de uitslag door hem en de weinige
vrienden, die in het geheim waren ingewijd, te
gemoet gezien. Hoe jammerlijk en grievend werd
hij te leur gesteld, toen hij ettelijke weken later
vernam, dat niet zijne, maar de Commcntatie van
den student J. A. Coenen met den uilgeloofden
gouden eerepenning was bekroond geworden. Het
openbare verslag omtrent de ingekomcne Prijsver-
handelingen gaf hem de mededeeling te lezen: »dat
de Theologische Faculteit met leedwezen zich ver-
plicht had gezien, zijn stuk, als te laat ingezonden,
buiten beöordeeling te laten." Dit was wel de ge-
strengst mogelijke verklaring en toepassing der wel.
Doch er waren drie verhandelingen ingekomen. Had
Spijker\'s verhandeling alléón gestaan, het laat zich
nauwelijks betwijfelen, of men zou dit te laat, dat
in elk geval niet een verschil van weken of dagen,
maar van ettelijke uren betrof, niet in aanmerking
-ocr page 28-
-20
hebben genomen, en de bekroning, waarnaar bij
gewenscht had, ware hem meer dan waarschijnlijk
niet ontgaan. Hoeveel ontinoedigends er ook in
deze uitkomst lag, zij kon aan den ijver niet scha-
den, waarmede hij zich op zijne studiën bleef toe-
leggen. Dit bleek, toen hij reeds den 19den Juni
deszelfden jaars met goed gevolg zijn Candidaats-
examen in de Godgeleerdheid te Leiden aflegde. Dit
bleek niet minder, toen hij den 28sten dier maand,
bij de uitgave van van Hengel\'s «Annotalio in loca
nonnulla N.T.," de intrepretatie zijns leermeesters
van Joh. XIV vs. 16 met bijgevoegde theses, in de
groote gehoorzaal van het Athenaeum met glans
verdedigde, en nog vóór den ingang der zomer-
vacantie, mede onder praesidium van dien Hoog-
leeraar, in de N. Z. Kapel zijn eerste voorstel van
den kansel hield.
Die zomervacantie van 1824 zal mij altijd on-
vergetelijk zijn. Spijker had tot hiertoe de stad
zijner geboorte slechts zelden verlaten, en daardoor
ook weinig natuurgenot gesmaakt, maar dit genot
zou hem thans in rijke mate beschoren zijn. Gelijk-
tijdig ontvingen wij eene uitnoodiging van ons
beider vriend Immink om ettelijke dagen bij zijne
ouders, in het vriendelijke landsladje Ootmarsum,
te komen doorbrengen. Spijker kwam mij van een
buitengoed bij Bathmen, waar ik mij bij mijne
ouders bevond, afhalen. Gezamenlijk ondernamen
wij de reis derwaarts, die wij voor een deel te
voet, voor het grootste deel op den hortenden en
stootenden holdcrwagon aflegden , en wij werden in de
-ocr page 29-
-21
ouderlijke woning onzes vriends met oud-Overijs-
selsche gulheid en hartelijkheid ontvangen. Bij het
natuurschoon, dat in deze schaars bezochte streek
te bewonderen valt, gevoelde hij zich als nieuw
geboren, en ontsloot zich zijn hart geheel voor de
reinste gewaarwordingen en genietingen, en wie
hem bij den aanblik dier liefelijke, gestaag afwis-
selende landtafereelen, diep bewogen had gezien,
hij zou evenals wij overtuigd zijn geworden, hoe
onbillijk men hem beoordeelde, indien men in hem
slechts den schoolschen geleerde of koelen verstands-
mensch zag. Evenals in zijne liefde voor de natuur,
openbaarde zich zijn gevoel voor het schoone in
zijne ingenomenheid met echte poëzie, hoe ongenadig
hij ook in zijn oordeel zijn mocht over veel, wat ten
onrechte met dien naam bestempeld wordt. Een
tijdlang dweepte hij met de Messiade van Klopstock.
Nevens dezen heeft hij zelf Bellamy en Tollens als
zijne lievelingsdichters genoemd. Hij had er ge-
rustelijk de Lamartine mogen bijvoegen, wiens
Méditations ons in eene kleine zakeditie getrouw
op onze wandelingen vergezelden, en met ons ver-
lustigde hij zich in diens heerlijke zangen, als wij
in den omtrek van den Kuipers- of Heeseberg eene
bekoorlijke rustplaats hadden gevonden. Als bij
afwisseling en verpoozing verdiepten wij ons in
Theologische gesprekken of gaven wij ons aan
poëtische beschouwingen over, en met het grootste
welgevallen luisterde hij naar de onder het statige
lommer voorgelezene of gereciteerde verzen. Te Oot-
marsuin trad hij, eene predikbeurt voor den waardigen
-ocr page 30-
22
vader onzes vriends vervullende, het eerst voor
eene gemeente op, en de bezielde leerrede welke hij
over Rom. VIII vs. 18 hield, en de voldoening,
welke hij daarvan mocht smaken, wettigde de
voorspelling volkomen, die wij in jeugdige opge-
wondenheid hem deden, dat hij eens onder onze
eerste en meest gevierde Kanselredenaars met eere
zijne plaats zou bekleeden. Op de uitgestrekte wan-
delingen, die wij hier dagelijks ondernamen, werden
achtereenvolgens Nordhorn, Neuenhaus, het Klooster
Fremswege en andere omliggende plaatsen door ons
bezocht. Een uitstapje, dat wij iets verder over de
grenzen naar Bentheim deden, bracht hem, die ge-
heel aan grootsche natuurtooneelen ongewoon was,
in eene ongekende bewondering en verrukking.
Toch zou hij, bij den aanblik van ongelijk groolscher
en stouter natuurtafereelen, een nog hooger gestemd
gevoel van bewondering en verrukking leeren ken-
nen, toen zich, twintig jaren later, in den zomer
van 1844, de ongedachte gelegenheid voor hem
opdeed, om eene reis naar het prachtige Zwitser-
land te doen, en welke diepe indrukken, welke
verhevene gedachten en gewaarwordingen hij van
die reis heeft medegebracht, dit heeft hij in meer
dan ééne Leerrede, na zijne wederkomst, en in
zijne: «Losse bladen uit mijn reisjournaal," hij
herhaling uitgesproken. (1)
Nog eens, die zomervacantie van 1824 zal mij
(1) Zie „Christ. Maandschr." 1845, bl. 392 vgg. en 1847,
bl. 529 vgg.
-ocr page 31-
23
onvergetelijk zijn. De wederkeerige vertrouwlijk-
heid was hierdoor niet weinig toegenomen, en
toen de Hecseberg den avond vóór het afscheid
het drietal vrienden vereenigd vond; toen het
heerlijke landschap bij zonneondergang vóór ons
lag uitgebreid, en door Spijker het denkbeeld
geopperd werd, de gedachte, die ons op dit oogen-
blik bezielde, op te teekenen, en ter gedachtenis
van ons verblijf te O. aan elkander achter te laten —
toen gevoelden wij , dat wij elkanders vrienden voor
het leven waren geworden. — Nog ligt het blad
voor mij, dat toen door onze hand werd beschreven,
en bij die herinnering uit mijne jongelingsjaren,
is het mij eene streelende gedachte, dat wij aan
het toen betuigde in lateren leeftijd niet ontrouw
zijn bevonden.
Daar Shjkeb voornemens was te Amsterdam zijne
studiën te voleindigen , was hij gehouden te promo-
veeren ,
alvorens tot het Proponents - examen te
kunnen toegelaten worden. Nu bleek het hem,
dat de arbeid, aan zijn » Terlullianus" besteed,
niet vruchteloos of verloren behoefde te heeten.
Hij was in de schaars beoefende Patristiek niet
langer vreemdeling gebleven, maar ook met de
schriften van andere Apologeten bekend en ver-
trouwd geworden. De keuze van een onderwerp
voor zijne Dissertatie was hierdoor spoedig bepaald.
Zij vestigde zich op de »Inslitutiones" van Lactan-
tius, welke hem reeds, wegens het smaakvolle van
den vorm, zooveel aangenamer en meer onder-
houdende bezigheid dan het gezwollen en stroeve
-ocr page 32-
24
Latijn van den somberen Afrikaan beloofde. Met
doorzettenden ijver ondernam en volbraclit hij deze
taak, en den 22sten Juni 1826 werd hij , na open-
bare verdediging van zijn Academisch proefschrift:
»Over de waarde aan de Institutiones van Lactantius
toe te kennen:" » De pretio divinis Lactantii Insli-
tutionibus statuendo," te Leiden tot Doctor in de
Godgeleerdheid bevorderd.
Spijker was de eerste, die na de instelling dei-
graden , te Amsterdam zijne studiën in de God-
geleerdheid geheel voltooid had. Vreesde men dal
dit voorbeeld te veelvuldige navolging zou vinden,
of was men toen nog voornemens, bij de toeken-
ning van den eersten graad met de uiterste gestreng-
heid te werk te gaan, dat men beeft kunnen goed-
vinden, hem met den tweeden graad af te vaardigen?
Wat hiervan zijn moge, zijne voormalige onder-
wijzers stemden daarin overeen, dal Spijker zoo
iemand, bij den rang van Doctor, ook den eersten
graad ten volle verdiend had, en de betuigingen van
lof en ingenomenheid, die hem, na de gehoudene
defensie, van alle zijden toestroomden, waren wel
geschikt om hem voor het gemis daarvan schade-
loos te stellen. Van Heyst en ik hadden een vers
achter zijne Dissertatie geplaatst. Op de hartelijkste
wijze betuigde hij zijne ingenomenheid mei dit blijk
onzer vriendschap. Weinige weken later, 2 Augus-
tus 1826, werd bij nu ook, na afgelegd examen
voor het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland,
tot de Evangeliebediening toegelaten. Dal bij hierbij
schitterende blijken van bekwaamheid gegeven had.
-ocr page 33-
28
werd loen reeds door zijne Examinatoren luide ver-
kondigd; en hel moet hem ecne slreelende voldoe-
ning geweest zijn, toen hij eene reeks van jaren
later, in een register hij de » Administratie van
Hervormden Iieredienst" het navolgende door hoven-
genoemd Kerkhesluur vermeld vond:
»Met overgroot genoegen overtuigde men zich
van zijne grondige en uitgebreide wetenschap in
elk vak des onderzoeks, en nam zooveel uilniuu-
tends waar, dal men hem met ware blijdschap en
schoone verwachtingen toeliet."
Zóó natuurlijk als liet was, dal Spijker van deze aan-
teekening voor zich zelven nota nam; dal ook zijne
huisgenoolen dit reepje papier, nevens andere kleine
reliquiën, zorgvuldig wilden bewaard zien; zóó weinig
zal hij hebben vermoed, dat deze eervolle getuigenis
ooit onder de oogen des publieks zou komen. Hij
zelf, gelijk hij nooit daarover sprak, zou haar wel
nimmer geopenbaard hebben. Maar de vriendenhand,
die hem deze herinnering wijdt, behoeft het geene
heiligschennis te achlen deze kleine bijzonderheid
aan de vergetelheid te onttrekken, en als een
hloemke in de kroon te vlechten, die hij aan
zijne urn wenscbt op te hangen.
-ocr page 34-
26
111.
» Een frissche lauwer in de haren,
Terwijl de liefde u wenkt met mirt en rozenkrans;
Een rijpgezwollen oogst in pas volbloeide jaren;
Een toekomst vol van hoop, waarop wij juichend staren:
Dit, vriend! behoort u thans."
Zóó had ik hem in de deelnemende vreugd mijns
harten hij zijne promotie toegezongen. Maar hoe
blijde die toekomst mocht schijnen, al spoedig werd
zij weder beneveld. Spuker\'s leven, hoeveel goeds
hij dankbaar erkende daarin genoten te hebben,
mocht, van zijne schaduwzijde bezien, wel door
hem beschouwd worden als eene aaneenschakeling
van teleurstellingen en beproevingen. Wij zagen
reeds hoe die in zijn sludieleven hem geenszins
ontgingen, en thans aan het einde dier loopbaan
wachtte hem eene langdurige krankheid, waaraan
niet slechts de overmatige inspanning, aan zijn
promotie en proponents-examen voorafgegaan, maar
ook zieleleed gelijkelijk aandeel had. Aleermalen,
als ik hem bezocht, vond ik hem diep moedeloos en
verslagen. Ook in het zoeken en vinden van eene
standplaats was hij wel spoedig, maar niet zóó
voorspoedig en volkomen naar wensch geslaagd,
als men gemeend had hem te mogen toeleggen. Te
Kethel dellde hij het onderspit tegenover den mede-
dinger, die op denzelfden dag zijne gaven liet hooren
die noglans deze zijne eerste standplaats bleef be-
houden, en daar zijn leven heeft doorgebracht. Te
Klaaswaal was hij niet gelukkiger. Toch verschafte
-ocr page 35-
-11
de gunstige roep, die er van zijne prediking aldaar
was uitgegaan, hem nog in dezelfde maand Augus-
tus de beroeping naar Piersliil, onder de classis
van Brielle. Zijn vertrek naar zijne eerste stand-
plaats, waarnaar hij vurig verlangde, werd ten
gevolge van dezen ziekelijken toestand nog ettelijke
maanden vertraagd. Eindelijk was het hem ver-
gund het Lecraarsambt te aanvaarden. Hij werd
den 4aen Maart 1827 te Piershil, door den Consulent
dier plaats, van Schaick, bevestigd, en verhoud zich
aan zijne eerste gemeente met eene Leerrede over
Ps. CXXI: 2: «Onze hulpe is van den Heer, die
den hemel en de aarde gemaakt heeft."
Met onverdeelden ijver wijdde hij zich nu aan
zijn ambt en de zorg voor zijne gemeente, die ook
zijn arbeid wist te waardeeren, en wèl bewust
toonde te zijn, welk een man van buitengewone
talenten zij in haren jeugdigen leeraar verkregen
had. Zijn kortstondig verblijf aldaar was over het
geheel genoeglijk, en werd op ongedachte wijze
hoogst belangrijk voor zijn volgend leven. Ook voor
het vroeger doorgestane leed — daar de bloesem
van huiselijk en huwlijksgeluk voor hem open-
ging — zou hem hier eene gewenschte vergoeding
bereid zijn. De nabijheid van Hotterdam bracht
hem in kennis met den Heer Willem Cor\\elis
Hroedelet en diens familie. De oudste dochter des
huizes, Johanna Jobi.na, schonk hem hare hand, en
werd den 9den Januari 1828 met hem in den echt
verbonden; die, moeder geworden van een talrijk
3*
-ocr page 36-
28
kroost, ruim 42 jaren het zuur en zoet des levens
getrouwelijk niet hein gedeeld, en ile veelvuldige
huiselijke rampen, die de heide echlgenooten getrof-
fen hehhen, moedig met hem gedragen heeft; die
hein thans als weduwe overleeft; voor wie schier alle
aardschc vreugde schijnt uitgebloeid, en wie de last der
rampen, die nog steeds hlijven drukken, te zwaarder
op de gchogene schouderen moet wegen, nu haar in
den dood van den waardigen en diephetrcurden echt-
vriend, de krachtigste steun en helper is ontzonken.
In welk eene hooge mate Spijker de achting en
het vertrouwen zijner eerste gemeente had weten
Ie verwerven, daarvan was ik zelf getuige, toen
ik — nadat hij reeds naar Waddingsveen was be-
roepen, en dit heroep had aangenomen — in het
voorjaar van 1829 ettelijke dagen in zijne pastorie
doorbracht. Wel mocht het als een sterk sprekend
blijk van dit vertrouwen gelden, dat de Kerkeraad
en gemeente het geheel aan den vertrekkenden
leeraar wilden overgelaten hebben, om voor een
goeden opvolger te zorgen. Zijne keuze had zich
op mij gevestigd, maar met opzet had hij mij daar-
van onkundig gelaten. Onverwacht stond hij op
mijne kamer te Leiden vóór mij, met hel verzoek
om den eerslvolgcnden Zondag hem met de vervul-
ling van eene preekbeurt te helpen. Gemakkelijk
was ik hiertoe te bewegen, maar ik vermoedde niet,
welk eene kleine krijgslisl achter dit plan verborgen
lag. Dit werd mij echter, na gepreekt te hebben,
spoedig openbaar door het aanzoek des Kerkeraads
-ocr page 37-
29
om de plaats mijns vriends, als de Predikant der
gemeente, in te nemen. Gaarne wilde men, indien
dit zoo zijn moest, ettelijke maanden wachten, tot
dat ik beroepbaar zoude zijn. Daar ik nogtans
eerst in Augustus van dat jaar voornemens was
mijn kerkelijk examen te doen, en toen nog de
hoop koesterde (die onverwezenlijkt is gebleven)
eerst te promoveeren, vóór dat ik naar eene stand-
plaats dong, moest ik dit op de stelligste wijze
afslaan. Gelukkiger slaagde Spijker in het aan-
wenden van dezelfde poging bij onzen vriend Stette-
rogge, die werkelijk zijn opvolger geworden en in
Augustus dcszelfden jaars daar in den Heiligen
dienst bevestigd is.
Met dezen mijnen en zijnen vriend woonde ik
Spijker\'s intrede bij te Waddingsveen, die plaats
had den 31sten Mei. De plechtigheid van dien dag
werd nog verhoogd, door dat de Hoogleeraar van
Hengel — die vroeger verhinderd was geworden aan
den wensch zijns leerlings te voldoen, om hem het
eerste lot de gemeente in te leiden — het werk der
bevestiging verrichtte. Deze sprak daarbij een
hoog-ernslig en bemoedigend woord over Matth. X
vs. 20: «Want gij zijt het niet, die spreekt, maar
het is de Geest uws Vaders, die in u spreekt;"
terwijl Spijker zelf, met eene uitmuntende leerrede
over Joh. IV vs. 35—38 zijne prediking aanvaardde.
De uitgebreidheid dezer gemeente vorderde veel-
meer tijd voor het herderlijke werk, dan hij te
Piershil had behoeven te besteden. Maar ook zijn
voorraad van leerredenen was aangegroeid, en het
-ocr page 38-
30
prediken — hoewel het hem in den aanvang,
wegens de zorg die hij daaraan wijdde, zwaar
genoeg was gevallen — viel hem thans gedurig
gemakkelijker. Hier kon hij alzoo veelmeer dan
te Piershil lijd en gelegenheid tot meer gezette
studie vinden. Hier legde hij o. a. de hand aan
de vertaling der «Kerkgeschiedenis van Neander,"
waarvan alleen twee deelcn in druk zijn verschenen.
Vermoedelijk heeft het aanvankelijk gehrek aan deel-
neming hem van de voortzetting eener taak doen
afzien, welke uitnemend aan hem was toevertrouwd,
en later met gunstiger gevolg door den Doops-
gezinden Predikant Mauve Ie Haarlem is opgevat
en volhracht. Hier smaakte hij de eerste vader-
vreugde. Zijne twee oudste kinderen zijn te Wad-
dingsveen gehoren. Hoe goed was het, dat de
toekomst hierbij voor zijn oog verborgen was, en
hij onbewust was, hoe hij eens uit den beker der
vadersmart zou moeten drinken! Intusschen zou
hij nog korter dan hij op zijne eersle standplaats
had vertoefd, aan zijne tweede gemeenle blijven
toebehooren. De roep zijner uitmuntende predik-
gaven begon zich steeds verder te verspreiden,
en deed hem reeds spoedig op aanzienlijke plaatsen
in aanmerking komen. Eenc beroeping naar de
gemeente van Dordrecht, in December 1830 op hein
uitgebracht en met een gunstig gevolg bekroond,
bracht hem in Mei 1831 met zijn gezin derwaarts over.
De jaren, die hij te Dordrecht heeft doorgeleefd,
werden door hem onder de gelukkigste jaren zijns
-ocr page 39-
31
levens geschat. Gelijk zijn geest zich in al zijne
kracht ontwikkeld had, zóó had hij nu reeds zijne
volle hoogte als kanselredenaar bereikt. Hij vond
hier een even uitgebreiden als aangenamen werk-
kring, en de gemeente, vooral haar meest beschaafd
en ontwikkeld gedeelte, bewees door de getrouw-
heid harer opkomst, hoe hoog zij zijne prediking
schatte. Hij stond aan de zijde van ambtgenooten,
die hem waardeerden, gelijk hij hen hoogelijk
achtte. Een tijd lang zag hij, als één hunner, den
vriend zijner studiejaren, Stroeve nevens zich ge-
plaatst, met wien hij hier, gelijk ook later, den
vriendschappelijke!) omgang kon vernieuwen. Maai-
den hoogsten prijs stelde bij op den omgang met
den eervvaardigen van Kooten, wiens helderheid van
geest en blik, al mocht het oog des lichaams ver-
duisterd zijn, wiens opgeruimdheid van Godsvrucht,
bij zooveel innige en gemoedelijke vroomheid, even-
zeer eene geheime aantrekkingskracht op hem uit-
oefende, als deze zich door de prediking en het
verkeer van zijn jeugdigen ambtgenoot aangetrokken
gevoelde. Uren lang kon hij in zijne woning en
op zijn studeervertrek vertoeven, terwijl hij gaarne
de taak op zich nam, den beminnelijken grijsaard,
bij de verzwakking van zijn gezicht, voor te lezen,
en door de leerrijke gesprekken, waarmede deze
lectuur gekruid werd, zag hij zich daarvoor ruim-
schoots schadeloos gesteld. In de letterkundige
kringen werd hij even gaarne als van den kansel
gehoord. Toen dan ook in Mei 1834 het eerste
beroep naar Amsterdam tot hem kwam, zegevierde
-ocr page 40-
32
het gevoel van gehechtheid aan zijne geliefde Dord-
rechtsche gemeente over al het hegeerlijke, dat
eene verplaatsing naar de stad zijner geboorte en
de aanzienlijkste gemeente des Vaderlands hem
aanbood.
Ken paar bijzonderheden uit den tijd van beraad,
die aan deze beslissing vooraf ging, door hein
zelven mij medegedeeld, mogen hier nog eene
plaats vinden. Een zijner nog zeer jonge kin-
deren, dat wellicht spelende te ver zich van huis
verwijderd had, was eens op straat verdwaald of
verloren geraakt. Spijker en zijne echtgenoote ver-
keerden deswege in de grootste ongerustheid, toen
de kleine aan de hand van eene zijner catechizanten
vriendelijk werd thuis gebracht. In de volheid
der vaderlijke vreugde betuigde Spijker, dat eene
altoosdurende schuld van dankbaarheid op hem zou
blijven rusten, en dat de brengster zich nooit te
vergeefs, waar hij haar eenigen gewichtigen dienst
zou kunnen bewijzen, tot hem zoude wenden. Voor
deze was de dankbare blijdschap der ouders vol-
doening en belooning genoeg. Maar toen nu het
gevaar de Dordrechtsche gemeente bedreigde van
haren geliefden leeraar te verliezen, meldde zij zich
bij hem aan, en kwam zij, met het dringend ver-
zoek dat hij mocht blijven, deze schuld invorderen;
en Spijker, die de wettigheid dezer pretensie er-
kende, verheugde zich hartelijk, dat hij haar met
geene weigering behoefde af te wijzen, maar, door
aan dit verlangen gehoor te geven, ook deze schuld
kon voldoen. — Tot afwending van dit gevaar, en in
-ocr page 41-
38
de hoop van hem als met zilveren ketenen aan
Dordrecht verbonden te houden, hadden zich intus-
schen ook eenige leden der gemeente, ter bijeen-
zameling van een belangrijk geldelijk fonds ver-
eenigd; maar toen één hunner iets van dit plan
aan Spijker liet doorschemeren, verbood hij op de
stelligste wijze hiermede voort te gaan, onder de
verklaring en bedreiging, dat hij, bij zoodanige
aanbieding, zich aanstonds door zijne conscientie
gedrongen zou rekenen, de tot hem gebrachte be-
roeping te aanvaarden.
Hij verbond zich alzoo op nieuw aan zijne Dord-
rechtsche gemeente. Drie jaren mocht deze zich
nog na dit tijdstip in zijn bezit verheugen, maar
toen was, na een zesjarig verblijf, de aandoenlijke
ure des afscheids gekomen. In October des jaars
1836 was Spijker andermaal naar Amsterdam be-
roepen. Men wist daar genoeg door welke nauwe
banden hij zich aan Dordrecht gehecht gevoelde,
doch meende, in de hoop op een gelukkiger uitslag,
eene vernieuwde poging te mogen wagen. De aan-
drang, waarmede bet beroep des Kerkeraads, in
persoonlijk bezoek en een aantal van brieven van
deze zijde ondersteund werd, was bijkans niet
minder sterk dan die de Dordrechtsche gemeente
aanwendde, om hem nogmaals te behouden. En
na langdurigen en zwaren strijd, oordeelde Spijker,
hoeveel het hem mocht kosten, de stem der hem
roepende gemeente, als den aangewezen weg der
Voorzienigheid — wier leiding hij met kinderlijk
vromen zin in de besturing van al zijne lotgevallen
-ocr page 42-
34
had opgemerkt — Ie moeten volgen. Toch besloot
hij, wat hem gereedelijk werd toegestaan, ook
met het oog op het aantal leerlingen, die vóór zijn
vertrek doorhem lot lidmaten der gemeente wensch-
len aangenomen te worden, den winter in den
schoot zijner geliefde gemeente door Ie brengen.
In geruimen tijd hadden wij niets van elkander
gehoord, want heiden leden wij aan hetzelfde ge-
brek — zekere traagheid in het briefschrijven.
Spijker had echter evenmin mij, als ik hem ver-
geten; en dat hij mijner in vriendschap bleef ge-
denken, dat kon hij wel op geen meer sprekende
wijze toonen, dan in den ijver, waarmede hij ge-
durende de laatste maanden van zijn verblijf te
Dordrecht, mij — die toen Predikant te Arnhem
was — als zijn opvolger zocht aan te bevelen.
En toen ik nu werkelijk, weinige dagen na zijn
vertrek, in Mei 1837, derwaarts beroepen werd,
ontving ik, schier gelijktijdig met den beroeps*
brief, een hartelijk en dringend schrijven van zijne
hand, waarin hij de hoop en het verlangen uit-
drukte, dat ik thans voor het minst, wat ik vroe-
ger had afgewezen, zijn plaatsvervanger mocht
worden, en tot den door hem gestaakten arbeid
mocht ingaan. Hoe treffend en vleiend ook dit blijk
van vriendschap en vertrouwen voor mij zijn
mocht, ik kon toch onmogelijk besluiten — na pas
voor Leiden bedankt en bij die gelegenheid zóó
veelvuldige liefdeblijken van de zijde mijner Arn-
hemsche gemeente ontvangen te hebben — het be-
roep naar Dordrecht aan te nemen. Hij vernam
-ocr page 43-
38
dit met leedwezen, en, al was hij te billijk en
te verstandig, om niet de redenen, die mij tot dit
besluit geleid badden, te eerbiedigen, bij kon het
mij toch maar half vergeven, en verweet mij daarna
meermalen half schertsend, half ernstig, dat ik hem
hierin andermaal had teleurgesteld.
IV.
Met zijne verplaatsing naar Amsterdam opende
zich voor Spijker bet tijdperk, waarin hij zijn go-
slarnte, als gevierd en bewonderd kanselredenaar,
bot hoogst zoude zien stijgen; maar ook al hel
bitter-zoete zoude smaken, aan een beroemden of
gevierden naam verbonden. Den 7üen Mei 1837
werd hij des avonds in de Oude Kerk door zijn
ambtgenoot Dr. G. A. van Limburg Brouwer, naar
aanleiding van 1 Petr. I vs. 10—12, bevestigd, en
den daaropvolgenden Woensdagavond, 10 Mei, deed
bij in de Nieuwe Kerk zijne intrede met Jakob. I
vs. 21 en 22. Hij sprak daarbij «Over den goeden
geest eener Christelijke gemeente, hoedanig de
leeraar zich dien, om zijns werks wil, wenschen
moet (1)." Zoowel in de keuze van dezen tekst
als in de behandeling van dit onderwerp sche-
merde reeds het bewustzijn door, dat hij, hoe ge-
wenscht en begeerd door velen dan ook zijne komst
in de gemeente zijn mocht, zich toch op zekeren
(1) Deze leerrede is geplaatst in het • Christelijk Maandschrift voor
den beschaafden Stand," Jaarg. 1843, bl. 443—465.
-ocr page 44-
36
tegenstand had te wapenen. Intusschen werd de
gunstige verwachting, die men aangaande zijne
predikgaven gekoesterd had, niet slechts ten volle
bevredigd, maar zelfs nog overtroffen. Het leverde
inderdaad een schoon en indrukwekkend schouwspel
op, zoo dikwerf men zich in die eerste tijden onder
Spijkeu\'s gehoor bevond, in de Wester-, Nieuwe-
of Anistel-kerken — als alle doorgangen in doop-
huis en ruim met sluitsloelen waren bezet; als de
gestoelten der eer en de opgaande banken legen de
muren gelijkelijk met toehoorders waren gevuld;
als men, zoo wijd het oog in het ronde kon sta-
ren, geen voetplek gronds open of ledig zag —
die ontzaglijke schare te overzien, die naar den
redenaar luisterde met eene aandacht, met eene
stilte, welke alleen bij enkele oogenblikken van
rust, of aan het eind der rede als door het ge-
ruisch eener zacht golvende zee werd vervangen.
Overvulde kerken na de komst van een nieuwen
leeraar zijn in groote steden, en inzonderheid in
de Amslerdamsche gemeente, geenszins een vreemd,
veelmeer een gewoon, en telkens tcrugkeerend ver-
schijnsel te achten. Welk prediker, die daar vroe-
ger of later zijne standplaats vond, weet dat niet
genoegzaam bij eigene ervaring? Bij Spijker even-
wel beloofde dit geenszins een ras voorbijgaand,
maar veeleer een duurzaam verschijnsel te zullen
worden, daar zijn gehoor, dal even uitgelezen en
degelijk als talrijk mocht hceten, gedurende de
eerstvolgende jaren eerder scheen toe Ie nemen dan
te verminderen, terwijl in evenredigheid daarvan
-ocr page 45-
37
ook het gelal zijner catechizanten bleef aangroeien.
Werd de prediker daarom door allen, die zich
rondom zijn kansel verdrongen, mei onverdeelde
goedkeuring en instemming aangehoord? Dit liet
zich evenmin van den inhoud zijner prediking, van
het overdrijvend geruchte, dat hem reeds vóór zijne
overkomst was vooruit gesneld , als van de bewe-
ging des lijds, gelijk deze toen reeds was ontslaan,
voorzien of verwachten. Bij de openheid waarmede
Spijker zijne gevoelens uitsprak, werd er nauwelijks
een scherpgeöefend oor of een meer dan gewoon
ontwikkeld verstand vereischt, om op te merken,
dat niet in alles de rechtzinnige leer der vaderen
werd verkondigd. Soms zelfs scheen zijne rede er
op aangelegd en ingericht om tegenspraak te ont-
moeten en uit te lokken. De gevolgen bleven niet
achter. Het ontbrak niet aan naamlooze hrieven,
aan onaangename ontmoetingen en bejegeningen
buiten zijne woning, of ook aan lastige bezoekers,
die hij deswege te zijnen huize genoodzaakt Avas te
woord te staan. Wel verre nogtans van zich hier-
door te laten afschrikken, of met den geest der
schroomvalligheid en vreesachtigheid terug te dein-
zen, werd hij door dien tegenstand slechts te meer
aangeprikkeld om verder te gaan, dan velen met
de Christelijke wijsheid en bedachtzaamheid over-
eenkomstig achtten te zijn. Zullen wij dit goed-
keuren of prijzen? Geenszins. Toch gevoelen wij
ons gedrongen den zedelijken moed zijner overtui-
ging te bewonderen, en mogen wij onze hulde aan
zijn stelregel niet weigeren: niet angstvallig te ver-
-ocr page 46-
38
zwijgen of te verbergen, wat als Godsdienstige en
Christelijke overtuiging bij hem geworleld stond. *—
Wen meene nogtans niet, dat hel in Spijker\'s
bedoeling hebbe gelegen veel polemiek op den leer-
stoel te brengen, wat in zijn oog eene onlwijding
van den kansel scheen. Daartoe was hij te zeer
er op uit om aan zijne leerredenen eene practische
en ethische richting te geven. Daartoe waren Gods-
dienst en Christendom voor hem te veel leven en
kracht in de volle beleekenis des woords. De
meeste gelegenheid om zijne ware gevoelens bloot
te leggen, waarbij het van zelfs moest uilkomen,
in hoeverre hij van het oud-kerkelijke leerstelsel
afweek en verschilde, bood de prediking over den
Heidelbergschen Catechismus aan. Niel weinigen
bevonden zich alsdan onder zijn gehoor, die zich
ter kerke hadden begeven, om met een gretig en
begeerig luisterend oor te kunnen opvangen, hoe
de min of meer verdachte leeraar zich over het een
of ander leerstuk, dat aan de orde der behandeling
lag, zoude uitspreken. Doch de voornaamste kamp-
plaats, waar niel uitsluitend aan hem het woord
verbleef, leverde de openbare catechisatie op, die
op Donderdagmorgen in de Oude Kerk, met een
paar onderwijzers of onderwijzeressen in den Gods-
dienst gehouden werd. Gedurende de maand dat
Spijker, naar de volgorde der beurten, hier den
sloel des onderwijzers innam, kon het daartoe af-
gebakende terrein de schaar van toehoorders Ie
nauwernood omvatten. Zijne meest geliefde leer-
lingen en trouwste volgelingen, uit hoogeren en
-ocr page 47-
39
lageren stand — indien hunne dagelijksche bezig-
heden dil veroorloofden — stelden er den hoogsten
prijs op, hierbij tegenwoordig te zijn; maar ook
zijne meest verklaarde tegenstanders lieten zich daér
vinden. Onder de Godsdienslonderwijzers waren er,
die zijn bijzonder onderricht genolen hadden en
zich geheel door hem Helen leiden en vormen. Niet
allen evenwel koesterden gelijke gevoelens, en dit
verschil moest zich wel in de gegevene antwoorden
openbaren. De meeste en scherpste tegenspraak
ging van de onderwijzeressen uit, en nu en dan
werden de palen der betamelijkheid en van bet aan
den leeraar verschuldigde ontzag dermate over-
schreden, dat eene ernstige berisping van de zijde
des kerkcraads noodig gekeurd werd. Maar welk
opzien of welke beweging dergelijke kleine voorvallen
in de gemeente mochten verwekken, zij waren niet
in staal Spuker\'s overtuiging te schokken of zijne
gemoedsrust te sloren, daar hij tegenover de ge-
rezene moeilijkheden, die hij in zijn werkkring
ondervond, zich met de bewustheid kon troosten,
dal hij door de hoogachting en liefde, hem door
zulk een aanzienlijk deel der gemeente toegedragen,
voortdurend zou geschraagd wórden.
De zomer van 1843 bracht ons, na eene veeljarige
scheiding, waarin wij elkander slechts zelden hadden
ontmoet, door mijne beroeping en verplaatsing van
Leiden naar Amsterdam, weder in dezelfde stad als
vrienden en ambtgenooten te zamen. Het kon mij
niet anders dan hoogst gewenscbt en welkom zijn,
-ocr page 48-
40
dat Spijker, met eene kleine afwijking van de ge-
wone volgorde, was aangewezen, om als bevesliger
op te treden. Hij volbracht dit werk op eene waar-
dige, waarlijk indrukwekkende wijze, welke mij
nog bij de herinnering aangrijpt, met eene leerrede
over 1 Cor. IV vs. 3 en 4: «Want hel is mij het
minst door ulieden geoordeeld te worden, of door
eenig menschelijk oordeel; ja ik oordeel ook mij-
zelven niet. Want al ben ik mij geens dings be-
wust, ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar
die mij oordeelt is de Heer!" — Deze rede droeg
zoowel een Apologetisch als een Paraenetisch ka-
rakter. Zij legde de beginselen zijner eigene pre-
diking bloot, en handhaafde die tegenover het
aanmatigend vonnis der bekrompenheid; zij ver-
maande de gemeente tnt behoedzaamheid in haar
oordeel, ook bij de beóordeeling van het werk van
den nieuwaangekomen leeraar, en sloot voor mij
de gewichtigste wenken in: zelfstandig mijne ge-
moedelijke overtuiging te volgen, mij te verheffen
boven het oordeel der menschen, maar des Ie dieper
bij den aanvang mijner prediking de gedachte in
mijne ziel te prenten: »die mij oordeelt is de Heer!"
Zij getuigde niet minder, hoe levendig de herinne-
ring onzer vriendschap in onze jongelingsjaren bij
hem was gebleven, en geheel deelende in dit ge-
voel, was het mij hoogstwelgevallig bij mijne in-
trede hem afzonderlijk van den kansel te kunnen
begroeten, en bij het woord van dank, dat ik tot
hem als bevestiger had te richten, het openlijk te
kunnen uitspreken, hoe hoog ik reeds vroegtijdig
-ocr page 49-
41
hem had leeren achten, en hoeveel ik aan hem
als den vriend mijner jeugd en studiejaren was
verschuldigd.
Van nu af was het mij dan ook vergund — zoo
dikwerf de heurt onzer dagordening ons niet tegen-
over elkander plaatste, en zulk eene keuze geheel
vrij liet — mij onder zijne toehoorders te scharen;
en onder de rijkstbegaafde predikers, die ik in
mijn leeftijd gekend en met bewondering gehoord
heb, schenk ik nog altijd uit volle overtuiging mede
aan Spijker eene plaats. In zijne studiejaren dweepte
hij met Borger. Ook de meest beroemde kansel-
redenaars uit de eeuw van Lodewijk XIV, alsmede
Coquerel en des Amorie van der Hoeven onder de
toen levenden, droegen in hooge mate zijne bewon-
dering weg. Maar hij was te zelfstandig en doorzag
als criticus te goed, wat er aan de hoogst geroemde
voorbeelden ontbrak, om zich een bepaald model te
kiezen, gelijk dan ook zijne prediking geen zweem
van slaafsche navolging verried. Veelmeer stond
Spijker als oorspronkelijk-eigenaardige type onder
de predikers van zijnen tijd eenigermate alleen.
Vele trekken van overeenkomst ineen ik tusschen
hem en den beroemden Donker Curtius, mijn voor-
maligen ambtgenoot te Arnhem, ontdekt te hebhen.
Dezelfde helderheid en bondigheid in betoog, klaar-
heid en gespierdheid van stijl kenmerkten beider
leerredenen; maar die overeenkomst is wel zeker niet
uit zucht tot navolging geboren, — daar Spijker
Donker vermoedelijk nimmer gehoord heeft — doch
veelmeer uit overeenstemming des geestes en van
4
-ocr page 50-
42
karakter te verklaren. Ook openbaarde zich tus-
schen Leiden in andere opzichten een in het oog-
vallend verschil. Terwijl Donker ieder redekunstig
sieraad verachtte, en slechts door de zaken, die
hij in mannelijke taal, met de hem eigene zeggens-
kracht voordroeg, wilde boeien of overreden —
toonde Spijker in geenen deele hieromtrent onver-
schillig te zijn. In verrassende spraakwendingen,
in de opneming, soms keurige uitwerking van dich-
terlijke beelden, in de levendigheid der voorstelling,
in het plastische van teekening en beschrijving —
in één woord, als eigenlijk orator stond Spijker
verre boven hem.
Hoewel hij in den regel de synthetische preek-
melhode volgde, en zijne herkomst uit de school
van van Hengel niet verloochende, zoo had hij zich
toch van de gestrenge trichotomie, door den leer-
meester voorgeschreven, ontslagen, en vormde hij
ook hierin den overgang lot een volgenden lijd.
Hij doorzag nog geenszins de nuttigheid van de
orde, die hij volgen wilde, kunstmatig te verbergen,
doch streefde bij de opgave van zijn plan naar eene
edele eenvoudigheid, en toonde van eene te groote
versnippering in deelen en onderdeelen afkeerig te
zijn. Uitgewerkte exegetische studiën, gelijk van
der Palm die met een bewonderenswaardig talent
had welen te geven, gelijk ze nog in de uitgegeven
leerredenen van van Hengel werden aangetroffen,
zou men bij hem vruchteloos hebben gezocht. Nog
minder opgewektheid toonde hij om zich in Dogma-
tische vertoogen te verdiepen, ten zij de aard des
-ocr page 51-
43
onderwerps dit gebiedend vorderde, of dat hij tot
opheldering en verdediging van zijn eigen gevoelen
zich daartoe gedrongen en geroepen achtlc. Wat
den doorgaanden geest en inhoud zijner leerredenen
betreft, er is te recht bij zijn graf op gewezen, hoe
de aanhef van het LIIl8te Gezang:
»Mijn God! wat ooit in mij verdoof\',
Dat ik altijd in TI geloof\',
Aan deugd en eeuwig leven —"
den hoofdin
7
houd zijner prediking uitmaakte. Dat
geloof was leven in zijne eigene ziel geworden; en,
zoo in het telkens terugkeeren dier bekende trias
ofschoon het Christelijke element bierbij niet ont-
brak— zekere rationalistische tendern zich openbaarde;
zoo een deel zijner hoorders nog iets meer en iets
anders, een voller en dieper greep uit het hart van
het Evangelie verlangd had en in zooverre onbe-
vredigd bleef — menig gematigd rechtzinnige bleef
hem toch gaarne hooren wegens den schat van
leeringen, den fijnen opmerker en menschenkenner
waardig, die hier als met volle handen werden
uitgestrooid, en vooral wegens den heiligen ernst
en vromen zin, welke zijne leerredenen van het
begin tot het einde doordrong en bezielde.
Spijker\'s stijl bezat eene eigenschap, welke aan
geen zijner aandachtige hoorders kan zijn ontgaan:
de kortheid zijner volzinnen. Geheel op zich zelven
staande en zonder door eenig voeg- of koppelwoord
aan elkander gehecht en verbonden te zijn, volgden
deze in zoo geregelde orde elkander op, dat de
4\'
-ocr page 52-
44
concatenatie der denkbeelden hierdoor in het minst
niet verstoord of belemmerd werd. Dit was hem,
volgens zijne eigene verklaring, zóó lot eene tweede
naluur geworden, dat hij, ook dan als hij daarvan
wilde afwijken, zich ten aanzien der keus van het
juiste voegwoord altijd min of meer verlegen ge-
voelde. Wij willen dit, uit een stilistisch oogpunt
beschouwd, niet onvoorwaardelijk prijzen. Hoe af-
keerig men, niet ten onrechte, van langgerekte
volzinnen moge zijn — wij gelooven toch, dat een
afwisselende periodenhouw, welke naar den aard
des onderwerps zich wijzigt en als naar den gang
der gedachten luistert, hoven die opeenstapeling van
korte volzinnen verre de voorkeur verdient. Maar
zeker is het, dat die eigenschap in volkomene har-
monie stond met hetgeen zijn prediktrant op het
voordeeligst kenmerkte: kernachtigheid, met eene
helderheid vereenigd, welke aan het doorzichtige van
het glas, aan het doorschijnende van hel kristal
deed denken. Het puntige der gedachte en uit-
drukking kwam hierdoor te gelukkiger uit en kon
te sterker spreken, en het paraenetiscli deel zijner
rede erlangde iets spreukmaligs, waardoor het te
meerderen indruk maakte, te vaster in het geheugen
zich prentte en te gemakkelijker kon worden mede-
gedragen. •—
Spijker bezat geen zware of klankvolle stem,
maar hij sprak scherp gearticuleerd en afgemeten,
zorgde voor de noodige rust bij de ademhaling en
eene juiste plaatsing van den klemtoon, en van daar
-ocr page 53-
4K
dat zijne stem ook in de ruimste kerkgebouwen
veel verder droeg, dan men in den aanvang, als
wanneer zij zwak had geschenen, had durven ver-
wachten. Zijne uitwendige voordracht was bij al
de waardigheid van stand en houding, levendig en
bezield, vooral tegen het einde, naarmate zijne
rede zich hooger verhief; maar altijd wist hij den
sterken declameertoon te vermijden, stembuiging en
gesticulatie in zijne macht te houden en geheel
meester van zich zelven te zijn. Daarin ligt wel
voor een goed deel hel geheim der uitwendige wel-
sprekendheid, en daaruit verklaart zich de aandacht,
waarmede men aan des sprekers lippen bleef ge-
boeid; al was het veelmeer zijn toeleg te over-
tuigen en te overreden, dan te ontvlammen en te
ontgloeien, of zijne hoorders dermate mede te sle-
pen, dat de bewondering in opgetogenheid en ver-
rukking overging.
Niet veel, betrekkelijk weinig van Spijker\'s kansel-
arbeid heeft tot hiertoe het licht gezien. Hij was
hiermede even terughoudend als met andere voort-
brengselen van zijnen geest. Enkele leerredenen zijn
afzonderlijk uitgegeven (1). Meerdere, en daaronder
hoogst voortreffelijke, hebben in het Christelijk
Maandschrift voor den beschaafden stand eene
(1) Zoo als \' Jehova is Koning," Leerrede over Ps. XCIX vs. 1,
na de troonshcklimming van Koning Willem II, 1840, en »De ware
eenheid der Christelijke Kerk," leerrede over Jou. XVII vs. 20 en 21,
1848, heiden uitgegeven hij den Boekhandelaar Joh. Muller.
-ocr page 54-
46
plaats gevonden (1). Nog andere zijn in deverzameling
van «Leerredenen tot bevordering van Evangelische
kennis en Christelijk leven," bij van der Wiel te
Arnhem uitgegeven (2), opgenomen. Kort na zijne
komst te Amsterdam hield hij zich bezig met de
uitgave van een bundel Leerredenen, die in het
jaar 1840 bij Blussé en van Braam te Dordrecht
in het licht is verschenen. Deze leerredenen zijn
aan de verschillende gemeenten, waaronder hij ge-
arbeid had, opgedragen. Zij waren alzoo bestemd,
oin van zijne zijde tot een getuigenis te strekken,
hoe hij deze gemeenten, en inzonderheid zijne voor-
malige gemeenten, in liefde bleef gedenken; maar
ook om het aandenken aan den van haar gescheiden
leeraar en vriend levendig te houden en de vrucht
zijns werks onder hen te bestendigen. Met dit
doel voor den geest, had hij aan een paar gelegen-
heids-redenen mede eene plaats gegeven. Van de
overige heeft die over: » het verlangen naar den
dood," iets dubbel belangrijks voor mij, omdat ik
weet, dat Spijker\'s eigene gemoedsgesteldheid en
beschouwing over het leven en den dood, toen hij
haar uitsprak, zich daarin geheel heeft teruggegeven
en afgespiegeld. Die bundel behoeft mijne lofspraak
(1)   Zoo als: Leerrede over Efez. V vs. 19 en 20, met een naschrift over
het orgel en het eerste orgelspel in de Eilands Kerk. Jaarg. 1844. Dec.
(2)    Zoo als « \'s Heilands verzoeking in de woestijn ," Jaarg. 1S47 ,
• Het lied der overwinning over dood en graf," 1849, » De vree-
selijke teekenen, die aan de openbaring van het CaRisrus-rijk op
aarde voorafgaan, en daarvan onafscheidelijk zijn," 1852, » Het tafe-
reel der verheerlijking van Jezus op den berg," 1862.
-ocr page 55-
47
niet; hij heeft die bij zijne verschijning, in de
openbare beöordeelingen, met eene welverdiende
aanbeveling, genoegzaam gevonden. Nog altijd ver-
dienen deze leerredenen door den aankomenden
Evangeliedienaar, wegens vorm en inhoud beide,
gelezen en bestudeerd te worden. In de woning
zijner vroegere hoorders en vereerders, waar zij
wel niet vruchteloos zullen Ie zoeken zijn, behooren
zij in eerc te blijven. — Zal ook de tegenwoordige
bundel, die met deze levensschels bij het publiek
wordt ingeleid, even talrijke lezers en cenc daaraan
geëvenredigde waardeering vinden? Zóó hartelijk als
ik dit blijf wenschen, zooveel vereenigt zich, om
eene andere minder gewenschte uitkomst als moge-
lijk te vooronderstellen. De lectuur en het debiet
van leerredenen in het algemeen, is gedurende de
laatste tien of twintig jaren, uil licht verklaarbare
oorzaken, niet toegenomen, maar gaandeweg ver-
minderd. Onder Spijker\'s eigene volgelingen kun-
nen er niet weinigen zijn, die aangemoedigd door
des leermeesters voorbeeld in de losrukking van
oude banden, maar veel driftiger voortgeschreden
dan hij, zich min of meer afkeerig hebben afgewend
van hetgeen zij in het vroom geloof hunner kinds-
heid hadden lief gehad, en die thans in een ziels-
toestand verkeeren, waarbij het Godsdienstig leven
kwijnt en het kerkelijk leven zieltoogt, zoo het niet
geheel gestorven is. — Weder anderen, terug-
geschrikt voor de gevolgen, waartoe de richting,
waarin zij zich bleven voortbewegen, moest leiden,
kunnen zich bij vernieuwing in de armen van een
-ocr page 56-
48
stelsel hebben geworpen, waaraan zij zich vroeger
ontwassen hadden gerekend. De verdoovende in-
vloed des tijds — die geslagen wonden, ook dezulke,
die ongeneesbaar schenen, heelt en verzacht, maar
ook alras zekere koelheid en onverschilligheid in
de plaats van vurig gekoesterde liefde en vriend-
schap kan doen treden; die zoo menige herinnering
heeft uitgedelgd, en zoo menigen vroeger gevierden
naam in vergetelheid heeft doen wegzinken — die
verdoovende invloed des tijds zal ook hier wel zijn
slaapwekkend vermogen geenszins hebben verloo-
chend. En toch blijf ik de streelende verwachting
koesteren, dat er nog velen, zelfs zeer velen zijn,
in wier hart zijn naam in dankbare herinnering
leeft, voor wie de verschijning van dezen bundel,
als de stem van een gestorven maar weder her-
levenden vriend, hartelijk welkom zal zijn. Neen!
het zal niet tot. oneer der Amsterdamsche Gemeente
gezegd moeten worden, dat een man als Spijker —
na jaren lang met zóó grooten opgang onder haar
gepredikt, geleefd en gewerkt te hebben, spoedig
door haar kon vergelen worden. Er zou eene leemte
in de geschiedenis onzer Vaderlandsche predikkunde,
tijdens het midden dezer eeuw, ontstaan, indien
Spijker\'s naam daarin onvermeld, en zijn werk,
als kanselredenaar, buiten beöordeeling bleef.
V.
Bezat Spijker als Prediker en Redenaar uitstekende
en buitengewone gaven, niet minder als Catecheet.
-ocr page 57-
49
Welk eene gelukkige en voortreffelijke aanwending
hij van de Socratische leermethode wist te maken,
en hoe hij niet rustte, voordat men de waarheid,
die hij ontvouwen en hetoogen wilde, zich geheel
had toegeëigend en volkomen verstond en doorzag —
dit was reeds bij gemeenzame gesprekken in den
vriendenkring te ontdekken; maar in het cate-
chizeervertrek kwam dit met de meeste helderheid
uit, en hier vertoonde hij zich in al zijne kracht.
Reeds te Waddingsveen was hij begonnen eene
schets der Godsdienstleer ten behoeve en gebruike
van zijne leerlingen op Ie stellen, die echter nim-
mer — voor zoover ik weet — gedrukt, allhans
niet in den handel gebracht en verspreid is, maar
door zijne leerlingen diende nageschreven te worden.
Met afwijking van de meestgewone of gevolgde
methode zocht Spijker, door verschillende oefe-
ningen , o. a. door mondelinge mededeeling of
schriftelijke opteekening, van hetgeen zij op den
naastvoorgaanden Zondag gehoord hadden, het ge-
heugen en oordeel zijner kweekelingen te oefenen,
te ontwikkelen en te scherpen, en hen er aan te
gewennen, om klaarheid en juistheid aan de uit-
drukking hunner denkbeelden te geven. Maar was
bij een hoogst voortreffelijk onderwijzer, hij was
ook in vollen nadruk de vertrouwde raadsman en
vriend zijner catechizanten, die in veler geheimen
ingewijd, ook op hunne lotsbestemming weldadig
wist te werken, en voor menigeen, wien hij den
weg des levens aanwees, ook tot gids en mentor
op den aardschen levensweg bleef verstrekken.
-ocr page 58-
50
Groot was dan ook de gehechtheid, waarmede zijne
catechizanten hem aanhingen, en tot in gevorderden
leeftijd zich aan hem verhonden hieven gevoelen,
en ik houd mij overtuigd, dat er onder mijne lezers
en lezeressen niet weinigen zullen zijn, die zich
hierbij met aandoening voor den geest brengen,
wal ook zij voor hunne godsdienstige kennis en op-
leiding aan den geliefden leeraar te danken hebben.
Ook de herderlijke plichten, aan zijne ambts-
bediening verbonden, loonde hij geenszins gering
Ie schatten, maar veelmeer van het hooge belang
daarvan doordrongen te zijn. Afgescheiden van het
gewone huisbezoek, maakte hij veel werk van het
geregeld bezoeken der gemeenteleden; en in veler
hart en woning, heeft hij, door de verzoening, die
hij er bewerkte, door de wijze raadgevingen, in
moeilijke levensomstandigheden verstrekt, door
de troostredenen aan het ziekbed of in het klaag-
huis gesproken, zich een blijvend gedenkteeken
gesticht.
Met de innigste belangstelling bleef hij zich het
lot van weduwen en weezen, ook dier knapen in
het burgerweeshuis, waar hij, jaren lang, weke-
lijks onderricht te geven had, ook dat der cellulair-
gevangenen aantrekkeu. Dit getuigen o. a. de toe-
spraken, die hij tot de jeugdige gevangenen richtte,
en de gewichtige hierin door hem bewczcne dien-
sten zijn door de bestuurders van het «genootschap
lot zedelijke verbetering der gevangenen," hoogelijk
gewaardeerd geworden.
-ocr page 59-
51
Spuker\'s woning lag ver van de mijne. De afstand
van de Keizersgracht over het Huis met de Hoofden
naar den uithoek van den Zwanenburgwal tegenover
het Diaconie-weeshuis, waar ik hem het langst heb
gekend en het meest heb bezocht, vorderde eene te
uitgestrekte wandeling, dan dat zij telkens en telkens
weder kon worden hervat en herhaald. Bij den
wensch om elkander meer geregeld te zien en te
ontmoeten en meerder nut uit dat verkeer te trek-
ken, dan bij deze haastig gebrachte bezoeken, of
op het wekelijksch Ministerie kon plaats hebben,
voegde zich al spoedig het verlangen een kleinen en
gesloten vriendenkring te vormen, waarin wij on-
derwerpen van theologischen aard konden bespreken
en behandelen. Het plan daartoe ging weder het
eerst van Spijker uit, en vond bij mij te gereeder
weerklank, daar ik nog de versche herinnering om-
droeg van het nut en genoegen in soortgelijken
kring, waartoe de Hoogleeraar van Oort, Dr. Tichler
en de Predikanten Fangman en van der Pot behoord
hadden, door mij te Leiden gesmaakt. Niet gemak-
kelijk was het evenwel bij de veelheid onzer ambts-
bezigheden en de talrijkheid der vergaderingen,
welke te Amsterdam zooveel kostbaren tijd weg-
rooven, daartoe een geschikten avond te vinden.
Eindelijk kwam dit theologisch gezelschap tot stand.
Onze medeleden waren de Predikanten Stroeve, de
VOOGT, DOMPIERRE DE GhAUFEPIE , BoEKE en SïUART.
De hoofdtaak, welke hier ons bezig hield, was het
-ocr page 60-
52
cursorisch lezen van het N. T., waaraan, hoewel
Exegese de hoofdzaak bleef, van zelfs dogmatische
beschouwingen en Excursen zich vastknoopten. Het
was toen de tijd, waarin het vierde Evangelie bij
de godgeleerden van de meest verschillende richtin-
gen nog in de hoogste eere stond. De echtheid van
dit geschrift werd, in weerwil van Bretschneider\'s
Probabilia, die geheel vergeten schenen, genoegzaam
boven bedenking verheven geschat; en zóó hoog was
de voorliefde en waarde daaraan toegekend, dat, bij
vermeenden of werkelijken strijd met de Synoptici,
aan den geliefden discipel des Heeren, als rechter
ter laatste instantie, in den regel de stem der be-
slissing verbleef. Vreemd was het alzoo niet, dat
het Evangelie vanJohannes het eerst aan de beurt der
behandeling lag, waarop de brief » aan de Komeinen"
volgde. Voorts werden nieuw uitgekomene schriften
of boekbeöordeelingen besproken, schetsen van leer-
redenen ontworpen of gecritiseerd; soms ook meer
uitgewerkte opstellen van Dogmatisch-Exegetischen
aard, als de vrucht eener opzettelijke kamerstudie,
voorgelezen, en de aanmerkingen der leden gehoord.
Behoeft het wel gezegd te worden, dat Spijker de
ziel ook van dezen kleinen en leerzamen kring bleef
uitmaken? dal hij van zijne grondige taalkennis ook
hier de doorslaande blijken gaf? dat bij het woord
der Schrift, bij de lezing, met tal van fijne en geest-
rijke aanmerkingen oversprenkelde? soms ook de
gelegenheid zocht en vond, om een meer afwijkend
gevoelen, bij de tegenspraak die bet uitlokte, te
bepleiten en te verdedigen ? — Hoewel de geregelde
-ocr page 61-
S3
voortzetting en bijwoning dier samenkomsten wel
iels te wenschen overlieten, hebben zij toch het
genoegelijkst herdenken bij mij achtergelaten. Nog
dikwerf kan ik mij te midden van dien kring ver-
plaatsen , gelijk die gedurende de langgerekte winter-
avonden, bij het zonnige lamplicht, rondom de tafel
of het gezellige haardvuur zich sloot. Als ik mij
dan vertegenwoordig, welk een broederlijke zin en
geest den grondtoon aan onze gesprekken gaf; met
welk eene openheid en rondheid, voor geene ver-
denking of misduiding beducht, ieder gevoelen
werd uitgesproken; welke samenstemming toen nog
heerschte omtrent vele dierzelfde hoogaangelegene
punten, die in lateren tijd voormalige vrienden en
geestverwanten in scherp afgeleekende partijen tegen-
over elkander zouden plaatsen, — dan kost het mij
zekere moeite geen »Laudator temporis acti" te
worden. En weemoed grijpt mij aan bij de ge-
dachte, dat ik de eenig overgeblevene dier broederen
ben; dat zij allen, wier namen ik hier nederschreef,
wier beeld in ongedeerde levenskracht, mij hierbij
weder voor de oogen rijst, reeds hunne aardsche
levenstaak en levensreis hebben volbracht.
Bij de vervulling van zijn vijfenlwintigjarigen
Evangeliedienst (welke den 7den Maart des jaars
1852 inviel) liet zich verwachten, dat Spijker
(gelijk de gewoonte dit medebracht, gelijk meest al
zijne oudere ambtgenoolen tot hiertoe gedaan had-
den) hieraan openlijk zou gedenken. Doch, afkeerig
als hij was van veel over zich zelven op den kansel
-ocr page 62-
54
te spreken, behield hij de hem voor dien dag aan-
gewezene beurt, des avonds in de Amstelkerk,
waar gedurende dien winter de Heidelbergsche
Catechismus behandeld werd. Niemand zou het
den spreker euvel hebben geduid, zoo hij ditmaal
zich hierover weinig bekreund had ; maar Spijker
wilde de vastgestelde orde niet verbreken en wegens
den aard en rijkdom des onderwerps (hel was de
tiende afdeeling over Gods Voorzienigheid) kon het
hem niet moeilijk vallen, daarmede alles vast te
schakelen en te verbinden, wat hij voor die ure
gepast rekende, hoewel velen eenigszins teleurgesteld
het heiligdom verlieten, omdat zij geene eigenlijke
feestrede gehoord hadden.
Ook bij deze gelegenheid liet de Amsterdamsche
gemeente — die getrouw in zijne vreugde en smart
gedeeld heeft, die ook later, toen de smartelijkste
beproeving, welke een ouderhart kan doen bloeden,
hem en zijne gade trof, gewillig het hare bijdroeg,
om zijn bitter leed te verzachten — het niet aan
vele blijken van deelneming en belangstelling ont-
breken. Onder de talrijke geschenken, die hem
toevloeiden, verdient er één bijzondere vermelding,
als hetwelk de gevers en den man voor wien bet
bestemd was, gelijkelijk vereert. Een exemplaar der
\'Bibliotheca Patrum" van Gallandus , in XIV folio
deelen, prachtig gebonden, werd hem door eenige
leden der Hervormde Gemeente ten geschenke aan-
geboden; een werk, welks bezit menige academische
bibliotheek hem mocht benijden, en dat in de bij-
zondere boekverzameling eens geleerden schaars zal
-ocr page 63-
Ü5
worden aangetroffen. Het leverde het doorslaand
bewijs,dat men den feestvierenden leeraar niet enkel
als mensch, als vriend en prediker, maar ook
als geleerde in zijne waarde wist te schatten. —
Had Spijker , toen hij van dit prachtvverk de rijke
bezitter werd , eerst aan den ingang zijner loopbaan
gestaan, die hij nu reeds meer dan ter helfte had
afgelegd — het zou hem de gewichtigste diensten
bewezen hebben, waarvan ook anderen de goede
vrucht zouden hebben ingeöogst.
Geen klein gedeelte van zijn tijd, dien hij an-
ders aan zoodanige studie had kunnen toewijden,
zag hij zich ontnomen, sinds hij aan het hoofd der
redactie van het «Maandschrift voor Christenen van
den beschaafden stand," zich geplaatst zag. Geluk-
kiger keuze had de ring van Amsterdam bezwaarlijk
kunnen doen dan toen zij Spijker uilnoodigde, om
zich daarmede te willen belasten. En dat dit
Maandschrift, toen men reeds voor zijn onder-
gang vreesde, nog jaren lang zijn bestaan met eere
heeft gerekt, en zelfs nog een tijdperk van bloei
heeft gekend, dit is wel voornamelijk aan de zorg
dank te weten, door hem niet enkel aan de tijdige
en geregelde verschijning, maar ook aan het dege-
lijke gehalte van den inhoud besteed. Een groot
aantal kleinere en uitvoeriger opstellen, daarin voor-
komende , zijn van zijne hand. De beschouwing
daarvan zou ons — vreesden wij niet voor te groote
uitvoerigheid — rijke stof kunnen opleveren, om
Spijker als onderhoudend en boeiend schrijver, als
-ocr page 64-
\\>6
diepzinnig en vvijsgeerig denker, als veelzijdig ge-
leerde te schetsen. Eene enkele opmerking daarover
vinde ook hier hare plaats. Meesterlijk verstond
Spijker de kunst, om van nieuw uitgekomene wer-
ken, uilgehreide verhandelingen, of academische
proefschriften een doorloopend verslag te geven, dat
wel verre van een hloot uittreksel of dor geraamte
Ie behelzen, in een wèl afgerond geheel een bezield
en sprekend karakterbeeld van den schrijver en zijn
werk te aanschouwen gaf (1). Hij zelf heeft die
opstellen, vermeerderd met enkele redevoeringen en
beoordeelingen, die in sommige Vaderlandsche Tijd-
schriften waren geplaatst, onder den titel van » Kleine
schriften," voor zich in een lijvigen band vereenigd.
Voegt men hierbij nog de gemengde berichten,
achter ieder maandnummer geplaatst, waarin hij
met veel delectus en groole beknoptheid als uitkipte
en ter lezing aanbood, wat hem in de laatst ver-
schenen buitenlandsche Tijdschriften der mededee-
ling was waardig geschenen, dan zou eene compleete
verzameling dier grootere en kleinere opstellen
lichtelijk meerdere boekdeelen uitmaken. Jammer
is hel, dat zij thans, nevens zooveel goeds en voor-
treffelijks van genoemden en ongenoemden, wat voor
(1) Men verg. b.v.: „.Het Christendom volgens het zelfsbewustzijn".
Verslag van: Ath. Coquerel, „Le Christianisme expérimental,"
Jaarg. 1847. ,, T)e leer der Herv. Kerk in hare grondbeginselen".
(Verslag van het werk van den Hoogleeraar Scholtkn ,) Jaarg. 1850.
Evangeline, een beeld uit de Negerhut, Jaarg. 1853. Eene Hof-
predicatie onder Lodewyk XIV". (Verslag van het bekende geschrift
van Bunqenkb, Jaarg. 1851.)
-ocr page 65-
87
de vergetelheid verdiende bewaard Ie blijven, doch
in het legio hoekdeelen van het Christelijk Maand-
schrift verzonken en begraven ligt, vermoedelijk
zullen veroordeeld blijven, om daar den slaap des
doods lc slapen. Mochten de laatste uitgevers van
het Maandschrift, die ook de volle eigenaars daar-
van zijn gebleven, kunnen goedvinden Spijkbr\'s
schriftelijke nalatenschap, hetzij in haar geheel,
hetzij bij wijze van bloemlezing nogmaals uit te
geven — ik achle, dat zij hiermede een goed werk
zouden verrichten, en dat zoodanige uitgave,wegens
het belangwekkende en behagel ijk afwisselende van
den inhoud , zóó wel voor het geheele letterkundige
publiek, als voor Spijker\'s talrijke vrienden een
welkom geschenk zoude zijn.
Bij de uitgebreide werkzaamheid, welke Spijker
gedurende zijn verblijf te Amsterdam ontwikkeld
heeft, is hel moeilijk hem getrouw op al zijne paden
te volgen. In weerwil vau de nauwe vriendschaps-
betrekking, waarin ik tol hem slond, kan veel mij
onbekend zijn gebleven, of thans bij de herinnering
mij ontgaan. Genoeg moge het zijn nog het volgende
aangestipt of vluchtig vermeld te hebben.
Gedurende eene reeks van jaren beeft hij lot de
Maatschappij »Tot Nut van \'t Algemeen," wier loffe-
lijk streven hij uit al zijn vermogen zocht te schra-
gen en te bevorderen, in de nauwste belrekking
gestaan. Grooten dank was inzonderheid het eerste
Departement dier Maatschappij te Amsterdam aan
hem verschuldigd, welks vergaderingen hij getrou-
o
-ocr page 66-
88
welijk bijwoonde of leidde. Het verlies, bij zijn
vertrek naar \'s-Hage geleden, is vooral ook in dezen
kring diep gevoeld. In het jaar 1854, toen het be-
langrijke vraagpnnt omtrent de toelating van Israë-
lieten aanhangig was gemaakt, en later in het jaar
1863, toen hij reeds Amsterdam met der woon ver-
laten had, heeft hij als lid des Hoofdbestuurs
de Algemeene Vergadering geopend en den stoel
des Voorzitters bekleed.
Ook in andere letterkundige Vereenigingen en
Maatschappijen, zoo als »Doctrina et Amicitia" en
«Pelix Meritis" was hij als spreker zeer gezocht.
De redacliën van onderscheidene tijdschriften stelden
hoogen prijs op zijne medewerking, en ontvingen
van lijd lol tijd bijdragen of boekbeoordelingen van
zijne hand. De Maatschappij van Nederlandsche
Letterkunde te Leiden nam hem onder hare leden
op, en «Doctrina" bood hem het diploma van het
honorair lidmaatschap aan.
Hoewel eerst later als lid der hoogere kerk-
besturen opgetreden, is hij ook daarin als Scriba
van het Klassikaal Bestuur, als Lid van het Pro-
vinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, als Lid
der Synodale Commissie, en tweemalen als Voor-
zitter der Algemeene Synode ijverig werkzaam
geweest.
Bij de grondwetsherziening in 1848 en de be-
weging, welke dit jaar mede op kerkelijk gebied
deed ontstaan, nam hij een levendig werkzaam aan-
deel aan de plannen, om ook de kerkelijke instel-
lingen eene geheele herziening en hervorming te
-ocr page 67-
r,v»
doen ondergaan (1), en met een belangstellend en
scherpwakend oog bleef bij ieder besluit der Synode
volgen, dat tot verwezenlijking daarvan dienen mocht.
Uitgaande van het presbyteriale karakter van ons
kerkgenootschap, en het democratische beginsel, dat
daarin leefde en werkte, van harte toegedaan, was
hij een der meest besliste en verklaarde voorstanders
der tenuitvoerlegging en toepassing van Art. 23 van
het Algemeen lleglement; en geene voorspiegeling
van de gevreesde gevolgen, welke daaruit allermeest
voor zijne eigene parlij en richting zouden komen
te ontstaan — eene vrees, die hij de uitkomst
voorwaar niet ijdel of overdreven is bevonden! —
was in slaat hem in dit gevoelen te doen wan-
kelen, of — gelijk hij het meende Ie moeten
beschouwen — tot ontrouw aan zijn beginsel te
verleiden.
Verschilde hij hierin van het gevoelen van velen
zijner amhtgenooten — ook bij de Aprilbeweging
in 1853 slond hij eenigermate op zich zelven. Hij
deelde niet in de toen zóó algemeen heerschende
opgewondenheid der gemoederen, en meende in de
ietwat driftige beweging, zóó plotseling onder de
Protestanten ontstaan, een bewijs te zien van on-
geloof aan de inwendige en zegevierende kracht der
waarheid. Het vermanend en hezadigend woord,
dat de Synodale Commissie, waarin Spijker zitting
had, noodig achtte tot de Gemeente te richten —
(1) Verg. zijne » Aanteekeningen op het Ontwerp van een gerevi-
deerd algemeen reglement voor het bestuur der Herv. Kerk." 1848.
5-
-ocr page 68-
60
maar hetwelk, wel verre van eene goede plaats of
algerueenen weerklank te vinden, levendige weer-
spraak wekte — was uit zijne pen gevloeid. Niet
geheel kon ik zelf in de daarin uitgedrukte ge-
voelens deelen. Zonder iets op de zegevierende
kracht der waarheid af te dingen — als men hierbij
het oog op de ver verwijderde toekomst, als de
ontknooping van het groote werelddrama , houdt
gericht — meende ik toch, dat dit geloof ons niet
van den plicht der waakzaamheid, en, waar dit
geëischt werd, ook van krachtsonlwikkeling tegen-
over de ullramontaansche Propaganda kon of mocht
ontslaan, en dat de Kerkgeschiedenis ons uit de
tijden der reactie na de Hervorming hieromtrent
de duchtigste lessen gaf.
Het verschil, dat hieromtrent tusschen ons be-
stond, lokte in die dagen menige geanimeerde
woordenwisseling uit, doch geene verkoeling of
verwijdering is hieruit tusschen ons ontslaan.
Veel heb ik thans geleerd met een ander oog dan
vroeger te beschouwen, en ik schroom de belijdenis
niet later tot het heldere inzicht te zijn geleid,
hoeveel onheilig vuur, door de vermenging van
Godsdienst en staatkunde, toen op den gewijden
allaar is gebracht en ontstoken. Maar de hierboven
uitgesprokene overtuiging is bij mij nog altijd de-
zelfde gebleven, en de dagen, die wij voor het
tegenwoordige beleven, zijn wel geschikt orn ons
bij vernieuwing daarin te bevestigen.
Het mocht inderdaad als geen gering blijk van
-ocr page 69-
Hl
hem vereerend vertrouwen gelden, dat Spijkeb,\'
na pas enkele keeren als gewoon lid de Synode te
hebben bijgewoond, in het jaar 1860 tot Voorzitter
der Vergadering werd gekozen. Niet minder ver-
eerend was voor hem de opdracht der Synode,
waarbij zij hem eene plaats aanwees onder de God-
geleerden, aan welke het werk der nieuwe Bijbel-
vertaling was toevertrouwd. Gelijk hij het plan
dier vertaling groolelijks had toegejuicht, zoo bleef
hij met volhardenden ijver en onverflauwde liefde
bezield voor eene taak, die hij met geestdrift aan-
vaard had. De bewerking der vier Paulinische
hoofdbrieven: aan de Romeinen, aan de Galaten
en aan de Corinthiërs is, behoudens enkele kleine
veranderingen, die de woord-redactie betroffen,
geheel van zijne hand. Hij heeft nog lang genoeg
geleefd, om de voldoening te smaken, dat hij nog
de vertaling des Nieuwen Testamenls, waaraan hij
zelf zulk een belangrijk aandeel had gehad, vol-
eindigd en in druk verspreid mocht zien, maar
ook om de scherpe en bittere beöordeeling en ver-
oordeeling te vernemen, die aan de dusgenoemde
«Synodale Bijbelvertaling," bij hare eerste ontvangst
en verschijning bereid was.
Het kon hem, als blijk van hem vereerend ver-
trouwen, niet anders dan streelend zijn, door den
loenmaligen Minister van Hervormden Ecredienst,
Mr. J. A. Jolles, in Augustus 1861, gekozen en
geroepen te worden om deel der Commissie uit te
maken, belast met de herziening der Provinciale
reglementen, en, zoo noodig, met het ontwerpen
-ocr page 70-
Hl
van een geheel nieuw reglement op het beheer der
kerkelijke fondsen.
Ten laatste is ook \'s Lands regeering in de er-
kenning en huldiging zijner veelzijdige verdiensten
niet achter gebleven, door hem in Mei 1861 te
benoemen lot Itidder der Orde van den Nedcr-
andschen Leeuw, al hadden ook zijne talrijke
vrienden en vereerders hem deze onderscheiding
veel vroeger waardig gekeurd en toegedacht, dan
hij die werkelijk ontving.
VI.
Maar welke eervolle onderscheidingen Spijker ook
gedurende zijne kerkelijke loopbaan zijn te beurt
gevallen, ééne en wel de hoogste en voornaamste,
hem boven vele anderen toekomende, is hem ont-
gaan; en indien wij, zonder liooger op te zien, de
zaak van eenc bloot menschelijke zijde bleven be-
schouwen, dan zouden wij zelfs lot de uitspraak
geneigd zijn, dat hij zijn eigenlijke loopbaan, de
ware levensbestemming, die voor hem scheen weg-
gelegd, gemist heeft. Het is schier overbodig het
uit te spreken, dat ik hierbij gedacht wil hebben
aan — een Professoraat. — Al de rijke geestesgaven,
die zich in hem vereenigden, culmineerden als het
ware in zijne uitstekende bekwaamheid en geschikt-
heid als Docent, om den rijkdom zijner kennis op
eene heldere en bevattelijke wijze ook aan anderen
mede te deelen. Welk een leerstoel hem in het vak
-ocr page 71-
63
der Godgeleerdheid ware aangeboden — hij zou dien
ongetwijfeld tot eer en sieraad hebben verstrekt.
Schijnt dit stout en sterk gesproken, ik heb de
innige bewustheid met deze overtuiging niet alleen
te staan, maar dat al zijne nog levende vrienden
hierin met mij zullen samenstcmmen. Indien, ge-
durende onze studiejaren, in den vriendenkring,
dien wij te Amsterdam vormden, de vraag tot ons
ware gericht: in wicn onzer de toekomstige Hoog-
leeraar school? wij zouden zonder aarzeling hem
met den vinger hebben aangeduid, en geen andere
naam zou eerder, dan de zijne, op onze lippen
hebben gezweefd.
Werkelijk zijn er ook onderscheidene tijdpunten
in zijn leven geweest, waarop het vooruitzicht op
zoodanige benoeming meer van verre of nabij hem
voor oogen zweefde; maar bij herhaling heeft hij
ook hier uit den bitteren beker der teleurstelling
gedronken. Bij den dood van den ook mij onver-
getelijken Hoogleeraar Hooijens , werd Spijk er\'s
naam, met de namen van enkelen zijner ambtgc-
nooten, als diens meest geschikte opvolger genoemd
en aangewezen, maar juist wegens het meerdertal
van namen, die hierbij half overluid, half fluisterend
werden uitgesproken, oordeelden Curatoren in hunne
wijsheid het veiligst, het oog van den Amslerdam-
schen Predikantenkring af en naar elders Ie moeten
heenwenden; en Spijker zou geen oogenblik geaar-
zeld hebben de uitkomst gelukkig en voor het
Athenamm heilrijk te noemen, dat de keus van het
stedelijk bestuur zich ten laatste op den Hoogleeraar
-ocr page 72-
64
Moll, toen nog Predikant te Arnhem, gevestigd
heeft. Reeds vroeger, toen er door het emeritaat
van den Hoogleeraar Clarisse, te Leiden, cene vaca-
ture was ontslaan, was mede aan Spijker gedacht,
doch ook andere namen werden nevens hem genoemd.
En al had zulke mededinging niet hestaan, toch
zou de zaak zonder gevolg zijn gehleven, daar de
Hoogleeraar Scholtbn, hij de opheffing van het
Athemeum te Franeker, de weltigste en meest
geldende aanspraak verkreeg op eene plaats, welke
hem ook is toegekend, en nu reeds eene reeks van
jaren met zooveel roem door hem is vervuld en
hekleed geworden. Eindelijk, toen de 70-jarige van
Hengel, te midden van de kracht zijner werkzaam-
heid, wegens zijn leeftijd genoodzaakt werd af te
treden, was het niet vreemd, dat men met zekere
voorkeur het oog op zijn voormaligcn discipel ge-
vestigd hield; en hoe welgevallig de henocming van
den vroeg met lauweren gckroondcn Niermeijer
tlezen ook zijn mocht, dit verlangen werd op nieuw
verlevendigd, toen deze jeugdige geleerde zóó vroeg-
tijdig en onverwacht door den dood weder aan de
Leidsche Hoogcschool ontviel. Van onderscheidene
zijden werd die aanhcveling ondersteund. Maar de
toenemende gisting en strijd in den hoezem der Her-
vormde Kerk maakten Curatoren der Leidsche Hooge-
school cenigszins schroomvallig en weifelend bij het
doen ecner voordracht. Met den naam van Spijker
werd ook die van Dr. van Oosterzee, als van den
gevierdcn kerkredenaar en man des hehouds, tegen-
over den erkenden liberaal op het tweetal geplaatst.
-ocr page 73-
65
Doch dit verminderde niet, vermeerderde veeleer
de moeilijkheid der keuze. Beide partijen steunden
met warmte haren Candidaat, en bleven niet in
gebreke om al haren invloed bij \'s Lands regeering
te doen gelden. Met welk gevolg? dat de benoeming,
die men dagelijks verwachtte, telkens uitgesteld en
verschoven, achterwege bleef. De daartoe strekkende
voordracht bleef rusten, als ware zij niet geschied,
en de beide mededingers zagen zich op even smar-
telijke en grievende wijze in hunne verwachting
bedrogen.
Hoeveel nogtans bij deze uitkomst aan een samenloop
van min gunstige omstandigheden moet toegeschreven
worden, — eene der eerste en voornaamste oorza-
ken, dat hij nimmer een leerstoel aan eene onzer
vaderlandsche Hoogescholen heeft ingenomen, keert
eenigermate tot hem zelven weder, gelijk hij zelf
dit in zijne latere levensjaren ingezien en met de
hem eigene oprechtheid en openhartigheid erkend
en beleden heeft. Hoe volijverig werkzaam hij zich
betoond heeft, en hoewel het door hein geschrevene
op godgeleerd en letterkundig gebied, (gelijk ons
alreede is gebleken) geenszins onbeduidend is te
achten, en zelfs eene belangrijke uitgebreidheid er-
langt (1), het is en blijft toch te bejammeren, dat
hij, in het bezit zijner beste levenskracht, al den
(1) Bij de inzage van de zeer volledige lijst van „ Spuker\'s
Schriften", door Dr. AcquoY achter zijne verdienstelijke Levensschets
geplaatst, moet men verbaasd staan over de veelheid en veelzijdigheid
van onderwerpen, die door Spijkkk in eene reeks van kortere of
langere opstellen behandeld zijn.
-ocr page 74-
66
beschikbaren tijd niet aan de samenstelling van een
groot en degelijk werk gewijd heeft, dat zijn
naam en roem, als wetenschappelijk Godgeleerde,
aanstonds op vasten en deugdelijken grondslag zou
gevestigd hebben. Zonder iets van de lofspraak
terug te nemen, vroeger aan zijne verstrooide op-
stellen toegekend, moeten wij het nogmaals be-
treuren, dat hij zijn talent en kracht als geleerde, in
plaats van die op één punt te verzamelen, in een
veeltal van kleinere opstellen verdeeld, verbrokkeld
en verkruimeld heeft. Die klacht wordt mij eeniglijk
ontlokt door de bewustheid, hoe hoog hij in waar-
heid heeft gestaan, en hoeveel meer nog hij voor
tijdgenoot en mdvomelingschap had kunnen worden,
dan hij werkelijk geweest is. — Nog moet ik hier
als hulde aan de nagedachtenis van mijn overleden
vriend vermelden, dat ik bij mijne benoeming tot
Hoogleeraar te Utrecht, geen zweem van naijver,
die bij hem zóó lichtelijk had kunnen ontwa-
ken, heb kunnen bespeuren, en dat hij veelmeer
met wegruiming van bezwaren, die mij bleven
drukken, mij krachtig heeft aangemoedigd tol het
doen van een stap, die mij nimmer berouwd heeft,
doch waarvan ik het gewaagde toen diep gevoelde
en ook aan hem in overweging gaf.
Heeft Spijker nimmer de hoogte en hel standpunt
bereikt, waarop hij het meest als geleerde zou
hebben kunnen uitblinken, een andere werkkring,
niet minder gewichtig en eervol te achten, en
waarin de beste vergoeding voor dit gemis was
-ocr page 75-
67
gelegen, bleef nog aan den avond zijns levens voor
hem bewaard.
Na de grondwetsherziening in het jaar 1848 had
de regeering eene geheele scheiding van Kerk en
Staal, als het bestendig doel van haar streven,
uitgesproken. Doch men wenschte (wat als wijze
behoedzaamheid verdient geprezen te worden) niet
door schokken of sprongen, maar bij geleidelijken
overgang tot de bereiking van dit doel te geraken.
De banden, die Kerk en Staat alsnog vereenigd
hielden, moesten niet vaneengerelen , maar gaande-
weg losgemaakt en ontbonden worden. Het liet zich
hierbij lichtelijk vooruitzien, dat een afzonderlijk en
zelfstandig Ministerie van Eeredienst eerlang als mis-
plaatst en overbodig zou kunnen beschouwd worden.
Maar gedurende het tijdperk van overgang, dat lot het
nemen van deze voorbereidende maatregelen gevor-
derd werd, had men dubbele behoefte aan een man,
die met uitgebreider volmacht dan de voormalige
Secretaris en Adviseur bij het Ministerie van Eere-
dienst bekleed, in zekeren zin, als tusschenpersoon
tusschen de Kerk en den Staat zou komen te staan,
en terwijl hij uit naam en op gezag der Regeering
handelde, beider belangen zou vertegenwoordigen
en behartigen. Het getuigt van den helderen blik
van het Hoofd van het toenmalig Ministerie, dat
men hiervoor juist den man wist te kiezen, die
wegens zijne geheele persoonlijkheid voor deze
betrekking uitnemend geschikt en berekend was.
Spijker was het beginsel der scheiding van Kerk
en Staat met volle overtuiging toegedaan. Eene
-ocr page 76-
6*
vrije Kerk in een vrijen Staat zweefde ook hem
als het wen schel ij kst ideaal voor oogen. Op kerk-
rechterlijk, zelfs op rechterlijk gebied, had hij eene
meer dan gewone kunde opgedaan. Reeds lang
vóór dat hij kon vermoeden dat zoodanige betrek-
king hem immer zou worden opgedragen, maakte
hij veel werk van Statistiek en hield hij zich
gaarne met Statistische berekeningen en tabellen
bezig. Bij de vastheid en gestrengheid van begin-
selen, bezat hij ook iets van den organiseerenden
geest van Calvyn, en zonder heerschzuchtige be-
doelingen te koesteren, oefende hij toch, door de
kracht van zijn geest, over wie hem het naast om-
ringden , zeker gebiedend vermogen. Voeg hierbij
nog de scherpte van zijn verstand, de helderheid
van zijn doorzicht en de rechtschapenheid van zijn
karakter, en men zal het wel als eene wijze en
gelukkige keuze moeten roemen, dat Spijker, bij
Koninklijk besluit van 18 Juni 1862, tot: » Admi-
nistrateur van de zaken der Hervormde en andere
Eerediensten, met uitzondering van den R. Katho-
lieken," werd aangesteld.
Hoeveel hel hem kosten mocht van zijne ambts-
bediening te scheiden — hij had lang genoeg tijd
gehad zich op het te nemen besluit te beraden.
Hij was volkomen bereid den hem aangeboden werk-
kring te aanvaarden; en werkelijk bracht hij in den
zomer deszelfden jaars — na aan zijne geliefde
Amsterdamsche Gemeente, met het woord: »Kin-
derkens! het is de laalste ure (1 Joh. II vs. 18a),"
een hartelijk afscheidswoord te hebben loege-
-ocr page 77-
69
roepen (1) — met zijn gezin zijne woonplaats naar
\'s-Hage over.
Bij al de begaafdheid en bekwaamheid, die hij
bezat, was hetgeen van hem geëiscbt en verwacht
werd voorwaar niet licht Ie achten, maar zwaar
genoeg en moeilijk te vervullen. Het dubbele der
betrekking, waarin hij zich wegens zijne verhou-
ding tot den Slaat en de Kerk zag geplaatst; de
zorg voor de kleinere Kerkgenootschappen, die mede
hier aan verbonden was; de gestadige afwisseling
van Ministerie van liberale of conservatieve kleur
en richting (2) — en hoeveel meer nog! vereenigde
zich om de taak, die hem was opgelegd, lot het
omslachtigste en meest ingewikkelde, en te gelijk
tot het teederste en hachelijksle werk te doen
worden, waaronder zwakker hoofd en schouders,
dan die bij bezat, maar al te ras zouden bezweken
zijn. Toch heeft bij zich met eene voorbeeldige
nauwgezetheid en trouw, in onverdroten en ruste-
loozen arbeid daarvan gekweten. «Volijverig werk-
zaam," — de hier volgende woorden zijn bij zijn
graf gesproken door den Minister Mr. J. A. Jolles,
(1)    Onder den titel: ,, De laatste ure," in druk verschenen.
Amst. 1862.
(2)    De Ministers, waaronder Spijker achtereenvolgens werkzaam
geweest is, waren Mr. Olivier en Pické , Ministers van Justitie ,
Graaf Scmmmelpenninck , Minister van Financiën, Baron van Lijn-
den van Sandenburg , Minister van Eeredienst (gedurende den korten
tijd van dit Ministerie droeg Spijker den titel van Secretaris-Gene-
raal), en laatstelijk de Heer P. P. van Bosse , Minister van Financiën.
-ocr page 78-
70
die te Amsterdam tot zijne getrouwste volgers
behoord had, en later hem evenzeer als Admini-
strateur leerde hoogschatten, als hij hem als Evan-
geliedienaar had hooggeacht, — «Volijverig werk-
zaam in deze betrekking, heeft hij de belangen van
Kerk en Staat gelijkelijk voorgestaan, en daarbij
menigwerf een diepen blik in het Kerkelijke recht,
de juistheid zijns oordeels omtrent netelige en
ingewikkelde vraagpunten geopenbaard. Getrouw
voorstander der scheiding van Kerk en Staat, ging
hem niet minder de bloei der Kerkgenootschappen
ter harte. «Godsdienst behoort tot het wezen van
den mensch; Godsdienstzin verhoogt een volk!"
Van die overtuiging doordrongen, ijverde hij te-
gelijk voor de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk,
die hij van knellende banden zocht te ontslaan om
zoo bet ware leven in haar op te wekken." Wat
hierin tot zijn lof is gezegd, ik twijfel niet of het
zal door de onderscheidene Ministers, aan wier
zijde hij zich zag geplaatst, en die hij door zijne
voorlichting diende — al deelden zij in zijne Gods-
dienstige of staalkundige inzichten niet — ten volle
erkend worden.
Of het getal zijner vrienden hierdoor is toe-
genomen? Deze vraag is niet zóó ras te beant-
woorden. Zóó algemeen als zijne benoeming in den
lande was toegejuicht, zóó overdreven was de ver-
wachting, die velen koesterden, dat hij, zelf Pre-
dikant geweest zijnde, en op deze hoogte geplaatst,
al lichtelijk door zijn invloed ten behoeve van de
Kerk of van Predikanten zou weten te bewerken,
-ocr page 79-
71
wat tot hiertoe niet had mogen gelukken. Wie
nogtans meenen mochten, dat hij daarom met ken-
nelijke voorliefde de belangen der Kerk tegenover
den Staat of boven die van den Staat zou hand-
haven, hadden zich misrekend, daar Spijker juist
deswege met te grooter schroomvalligheid en nauw-
gezetheid zich afvroeg, wat recht en plicht ge-
biedend vorderden? Het lag in den aard der zaak,
dat hieruit van tijd tot tijd wel zekere spanning met
bijzondere personen, of met hen, die zich geroepen
zagen uitsluitend de belangen der Kerk voor te
staan, moest geboren worden. Bovendien, zoo ge-
streng als Spijker voor zich zelven was, was hij
dit ook voor zijne onderhoorigen, en wij allen
weten, hoe lichtelijk zekere gestrengheid overmatig
gekeurd of als willekeurige hardheid beschouwd en
uitgelegd wordt. Maar — boe men ook hierin over
hem mocht oordeelen — wel niemand kon de schat-
ting van zijnen eerbied weigeren aan een man,
die lot in zijne laatste levensdagen zulk een aan-
doenlijk voorbeeld van diensttrouw en ijver gaf.
Onverdeeld bleef hij zich, tot het uiterste toe, aan
zijne roeping wijden. Geen lichaamslijden, door
inwendig en verborgen zieleleed en pijnlijke zorgen
voor de toekomst nog oneindig verzwaard, kon hem
aan zijne dagelijksche plichtsvervulling onttrekken;
en wel verre van zijne werkzaamheden te beperken
of te ontvluchten, scheen hij die veelmeer op te
zoeken, om in den arbeid de rust te vinden, die
hem elders ontvlood. Dag aan dag was hij op de
gezette uren in het bekende lokaal op den Korten
-ocr page 80-
Tl
Vijverberg te vinden. En wie hem in de laatste
weken en dagen zijns levens bezocht, zoo als hij
daar in zijn fauteuil met bleek en afgepijnd gelaat,
eenigszins gebogen hoofd, gesloten oog, luisterend
of peinzend zat, hij kon meenen zich in de tegen-
woordigheid van eenen reeds werkelijk gestorvene
te bevinden. Moeilijk ware het geweest een op-
volger te vinden, die hem in alle deelen verving,
en de betrekking, die met hem in het leven was
geroepen, is weder opgeheven of onvervuld gebleven
na zijnen dood.
Nog blijft mij over mijn overleden vriend in eene
betrekking te schetsen, waarbij weder geheel per-
soonlijke herinneringen kunnen spreken.
Toen de Hoogleeraar Kist tegen het einde des
jaars 1859 zóó onverwacht aan de Leidsche Hooge-
school door den dood ontrukt was geworden, was
hiermede ook eene plaats onder de Directeuren van
het »Haagsche Genootschap tot verdediging der
Christelijke Godsdienst" ledig gevallen. Ter ver-
vulling daarvan werd Spijker gelijktijdig met Dr. Jas
tot bestuurder benoemd. Men hield zich hierbij
aan het meestal gevolgde gebruik, dat aan twee
Haagsche Predikanten in de Directie zitting ver-
leende, maar wenschte tegelijk voor de versterking
van het wetenschappelijke element te zorgen, en
men had de bewustheid, door de keuze op Spijker
te vestigen, eene goede aanwinst, vooral in dien
zin, voor het Genootschap gedaan te hebben. Aan
-ocr page 81-
73
die gunstige verwachting heeft Spijker, gedurende
het tiental jaren, dat hij als Bestuurder des Haag-
schen Genootschaps werkzaam bleef, ten volle be-
antwoord. De helderheid en nauwkeurigheid zijner
breede en uitgewerkte adviezen, waarvan hij som-
wijlen slechts een deel voorlas, zijn boven mijne lof-
spraak verheven. Meesterlijk wist hij aan het einde de
licht- en schaduwzijde, de gebreken en verdiensten der
ingekomen verhandelingen, in enkele scherp gefor-
muleerde hoofdpunten samen te trekken en sprekend
te doen uitkomen. Ook hier bleek het hoeveel van
de dxQt(ltlct, welke met zooveel recht in onzen van
Hencel, als Exegeet is geroemd geworden, op zijn
Discipel was overgegaan. Hij bezat hierbij in hooge
mate zekere »Divinations-" en «Combinalionsgabe",
waardoor hij, hoewel de anonymiteit der onbekroon-
de schrijvers ten volle geëerbiedigd bleef, uit kleine
opmerkingen, aangaande den vermoedelijken levens-
stand , ouderdom en het karakter der hem geheel on-
bekende schrijvers, zijne gissingen mededeelde en
een beeld hunner persoonlijkheid samenstelde. Ook
hield hij zich met berekeningen bezig, waartoe
anderen weinig lust of opgewektheid zouden gevoe-
len, en die soms tot het minutieuse afdaalden. Als
b. v. de vraag geopperd werd: hoeveel bladzijden in
druk eene geschrevene verhandeling zoude beslaan,
behoefde men nimmer verlegen te zijn. Spijker had
dit als bij voorbaat berekend en aanstonds het
nauwkeurige antwoord gereed. Naar de weten-
schappelijke hoogte, waarop hij zelf was geplaatst,
waren ook de eischen, die hij tot de beantwoorders
6
-ocr page 82-
74
der vragen richtte, te hooger gestemd, en — zal
ik ten volle mijn gevoelen uitspreken — dan was
hier zijne gestrengheid somwijlen niet van zekere
hardheid vrij; doch ik haast mij er bij te voegen,
dat hij de gestrengheid dier eischen, ook ten aan-
zien der door hem zelven uitgeschrevene vragen,
ten volle liet gelden en niet in het geringste ver-
zachtte. Toch mocht hij het genoegen smaken de
door hem voorgestelde prijsvraag » over de Dood-
straf," door den genialen Bitsijjs beantwoord, en
diens Verhandeling met het gouden eermetaal des
Genootschaps bekroond te zien. De zilveren medaille,
die hem als uitschrijver der vraag toekwam, werd
hem weinige dagen vóór zijnen dood ter hand ge-
steld. Was het vreemd, dat hij, toen al het ijdele
en nietige, in zulke blijken van hulde gelegen, te
dieper gevoelende, zich daarvoor koud en onver-
schillig betoonde? — Eene andere prijsvraag, waar-
bij zijne eigene theologische richting zich nog
scherper uitsprak, «over den aard van het wónder-
begrip," werd eerst na zijn dood beoordeeld, en
wel als huldiging van onmiskenbare verdiensten,
een gouden eerepenning waardig gekeurd (1), maar,
wegens de zwaarwichtige daartegen ingebrachte
bedenkingen niet onder de werken des Genootschaps
opgenomen. Over twee verhandelingen ter beant-
woording eener derde, mede door hem voorgestelde
prijsvraag: »over de blijvende waarde des Christen-
(1) Als schrijver dezer verhandeling, heeft zich de Heer Chavannes,
Pasteur in het Kant. Fribourg, in Zwitserland, hekend gemaakt.
-ocr page 83-
75
doms," staat juist te dezer dagen uitspraak te
geschieden (1).
Al moest het hem moeilijk vallen, nadat hij als
Administrateur was opgetreden, al de vergaderingen
des Genootschaps, van het hegin tot het einde, ge-
regeld hij te wonen, zelden of nooit liet hij zijne
plaats ledig, of hij kwam die straks weder in-
nemen. Als hij verdubbeling arbeidde hij, gedu-
rende die dagen, in zijne tusschenuren, om tijdig
aanwezig te zijn in een kring, waarin hij zich
zóó geheel op zijne plaats en gelukkig gevoelde,
te midden van hem hoogschattende vrienden, die
het in hem geleden verlies diep gevoelen en nog
lang zullen betreuren.
De laatste bezending prijsverhandelingen bereikte
hem in de laatste dagen zijns kwijnenden levens,
toen alles reeds aan zijne hem liefhebbende betrek-
kingen zijn dicht genaderd uiteinde voorspelde.
Diep onmachtig zich gevoelende om zich tot de
lezing te zetten, greep hij met eene bevende hand
de pen, en plaatste hij op den omslag het verzoek,
om, indien zich daartoe de gelegenheid mocht aan-
bieden, deze verhandelingen nog eens later terug
te mogen ontvangen. Helaas! toen die gelegenheid
zich aanbood, had de lijksteen zich reeds lang over
zijn koud gebeente gesloten.
(1) Nagenoeg met gelijke uitkomst als bij de voorgaande verhande-
ling, heeft er geene bekroning plaats gehad, maar is eene Nederd.
verhandeling, onder het motto: » Het eeuwig Evangelium," eene
zilveren Medaille en eene geldelijke remuneratie waardig gekeurd.
Steller dezer Verhandeling is gebleken te zijn den Heer E. Snellen,
Predikant te Driel, iu Gelderland.
6\'
-ocr page 84-
76
VII.
Als Bestuurder van het Haagsche Genootschap
werd hij den 12den Novemher 1869 afgevaardigd,
om den negentigjarigen van Hengel op zijn ge-
boortedag te Leiden te begroeten. In bezielde
taal sprak hij den hoogeerwaardigen grijsaard
toe, maar tegelijk onder den diepen indruk en
met de heldere bewustheid van zijn eigen dicht-
genaderd levenseinde. Sedert meerdere jaren
bad zich steeds kennelijker geopenbaard, welk
eene ongeneesbare kwaal {Diptherites Mellitus)
zijne krachten langzaam ondermijnde en sloopte.
Hij zelf doorzag zijn waren toestand geheel, en
deelde ons daaromtrent met zeker stoïsch pMegma
zijne eigene opmerkingen mede. Hij wist maar al
te wel, dat, zoodra het lichaam de buitengewone
en krachtige voeding, welke hij op raad van zijn
door en door kundigen arts niet zonder gunstig
gevolg aanwendde, afwees en weigerde tot zich te
nemen, wat er restte van de kwijnende levensvlam
alsdan maar al te spoedig zoude zijn opgeteerd.
Telkenmale, als wij hem wederzagen, vonden wij
hem in uitzicht en krachten teruggegaan en vermin-
derd, maar onverzwakt en nog altijd even vaardig
en wakker bleef de kracht van zijn geest. Niet zon-
der zeker beklemmend voorgevoel zeide ik hem voor
het laatst vaarwel. Toch was, gelijk mij door
zijn medicus Dr. Vinckuuvzen verzekerd werd, de
hem sloopende kwaal geenszins de naaste of eigen-
-ocr page 85-
77
lijke oorzaak van zijn dood. De veelheid van het
verdriet, waaronder hij gebogen ging, werkte veel-
licht mede om de ontknooping te verhaasten. Eene
bijkomende beroerte maakte binnen twee dagen een
einde aan zijn leven. In den nacht of vroegen
morgen van den 8sten Maart 1870 ontsliep hij in
ruim 67-jarigen ouderdom. God had den zwaar
beproefden lijder hel kruis niet van de schouderen
afgenomen, maar hem van onder het kruis weg-
genomen, en overgebracht, waar hij een heter en
hooger bestaan in de zalige gemeenschap met zijnen
God hoopte weder te vinden.
Geheel deze levensschets heeft ons genoegzaam
doen zien, dat Spijker de man niet was om zijne
ware gevoelens verborgen te houden, of lang op
twee gedachten te hinken. Zoodra uit de jongste
crisis de zoogenoemde moderne richting te voorschijn
trad, kon het voor allen, die Spijker van nabij
hadden gekend, en hem in den ontwikkelingsgang
zijner denkbeelden nauwlettend hadden kunnen vol-
gen, niet zeer raadselachtig zijn, aan welke zijde
hij zich zou scharen. Hij bewimpelde dit dan ook
in geenen deele, en stelde er tot op zekere hoogte
zijne eere in, veel van datgene, wat hem in de
nieuwe richting voornamelijk aantrok, Ie hebben
helpen voorbereiden. En waarheid is het, dat
Spijker, vroeger dan iemand anders, veel van den
kansel uitgesproken en verkondigd heeft, wat hem
-ocr page 86-
78
toen de scherpste veroordeeling berokkende, en wat
thans door een goed deel der gemeente zonder aan-
stoot of ergernis wordt aangehoord. Onjuist is ook
de voorstelling, als zoude hij eerst met de opko-
mende Groninger school en later met de Leidsche
richting volgzaam zijn medegegaan, daar hij beide
veelmeer met het oog van den eclecticus en criticus
beschouwde, die gaarne het goede daarin prees en
aanbeval, maar ook zijne bedenkingen daartegen
niet terug hield, en zijn eigen standpunt bleef
innemen en bewaren. Zoolang ik echter te Amster-
dam zijn omgang genoot — en ik deelde te zeer
in zijn vertrouwen, dan dat hij zijn eigenlijk ge-
voelen voor mij zou verheeld of omwonden hebben —
is mij nimmer gebleken — hoe beslist hij ook met
de kerkelijke orthodoxie gebroken had, hoe scherp
hij de leemten van het oudere supranaturalisme wist
te gispen en aan te wijzen — dat hij hel geloof
aan het bovennatuurlijke en het daaraan verwante
begrip eener stellige openbaring geheel had prijs
gegeven. Willen de voorstanders der moderne rich-
ting hem toen reeds als één der hunnen beschouwd
hebben, het zal cum grano salis moeten worden op-
gevat, even als dit omtrent Lessing en Sculeijer-
macher dient te geschieden. Hoeveel was er echter
in ons beider hoofd en hart omgegaan en door-
gestreden, toen wij elkander te \'s-Hage wederzagen!
Waartoe het verbloemd of verborgen, dat wij — al
zijn wij elkanders vrienden gebleven tot aan zijn
dood; al bleven wij zóó gaarne op andere punten,
in elkander geestverwanten zien en waardeeren —
-ocr page 87-
79
bij den steeds feller gevoerd wordenden strijd dezer
dagen, ons op verschillend theologisch standpunt
vonden geplaatst? Maar hoeveel dan ook door mijn
vriend betwijfeld of onhoudbaar geacht werd, wat
ik als mij heilige en dierbare waarheid nog altijd
bleef vasthouden, zelfs in dit verschil van gevoelen
verloochende zich geenszins alle vroegere sym-
pathie. Spijker hehoorde niet tot die geavanceerd
modernen, die bij het pasverrezene licht, enkel
helderheid, enkel heil in de toekomst zien, en
wachtte zich wel de stoutmoedige beweering te
onderschrijven, dat de kerk als zoodanig, dat de
gemeente tot bevrediging harer diepstgevoelde be-
hoeften, voor haar troost en hoop, voor haar ge-
moedsleven en wandel, door de opoffering zóóveler
dogmata, alleen gewonnen en niets verloren had.
Zonder voorafgaanden inwendigen strijd — het is
ons reeds uit den tijd zijner voorbereiding voor het
Evangelieamht gebleken, maar mij ook door de her-
haalde betuiging zijner lippen bevestigd — zonder
voorafgaanden, soms langdurigen en bangen strijd,
heeft hij zich nimmer van de tradüioneele opvatting
van een enkel dogme losgescheurd; maar had hij,
na voleindigd onderzoek, eenmaal dit offer gebracht,
dan sloot hij zijn oog geheel voor de heillooze en
dreigende gevolgen, ook waar zijn scherpe blik
die duidelijk voorzag. Aan den avond zijns levens
had hij weekhartige en weemoedige oogenblikken,
waarin hij de onschuld of den eenvoud des geloofs
van een vroeger tijdperk kon terugwenschen of in
anderen benijdbaar achtte; waarin de klank der
-ocr page 88-
80
kerkklokstonen, gelijk zij vroeger luidden, nog eens
voor zijn oor en door zijne ziel trilde. Zijne uit-
zichten in de eeuwigheid — ook hier geef ik zijne
eigene woorden terug — waren vroeger blijder en
schooner gekleurd en verrukkender geweest, maar
daarom — en hier verhelderde zich zijn oog lot eene
meer dan gewone flikkering van stralen — maar
daarom toch niet zóó beneveld of van lichlglans
beroofd, dat hij niet met volkomene berusting en
zielekalmte aan zijn einde zou kunnen denken. En,
welk eene wijziging of hervorming dan ook zijn
geloof had ondergaan, vergeleken met het tijdstip
waarop hij de Evangeliebediening had aanvaard:
ongeschokt was zijne liefde, zijn eerbied voor het
Christendom gebleven, waarvan hij de blijvende en
onvergankelijke waarde, trots alle wisseling van
vormen, wenschte verdedigd en gehandhaafd te zien.
Indien in deze schets bet ware karakterbeeld van
mijn ontslapen vriend niet ware te voorschijn ge-
treden, dan zou ik geheel er aan moeten wanhopen,
het in weinige trekken af te malen. Toch mag
eene poging daartoe aan het einde niet ontbreken.
Men behoefde nog geen groot gelaatkundige te
zijn, om op Spijker\'s gelaat — in dat breede voor-
hoofd, dat helder en doordringend oog, die diepe
klove boven den ongebogen maar spitsgevormden
neus, die dunne ietwat saamgeknepene lippen —
aanstonds eene groote mate van schranderheid,
-ocr page 89-
81
zielskracht en beradenheid te lezen. Het portret, dat
in zijne woning hangt, is van eene sprekende gelijk-
heid, en geeft zoowel de lijnen en omtrekken als
de uitdrukking der gelaatstrekken met de grootste
getrouwheid weder. Alleen de juiste vonk in het
oog ontbreekt, die daaruit de ziel moet doen spreken.
Hij was begaafd met eene scherpzinnigheid des
oordeels, waarvan ik de wedergade nauwelijks heb
aangetroffen; eene vastheid en juistheid van blik
en eene fijnheid in de onderscheiding en ontleding
van nauw aan elkander verwante begrippen, die
tot verbazing dwong; een diep doorvorschenden
geest, nagenoeg al de eigenschappen, die den wijs-
geerigen Denker vormen. Lager stond bij hem het
scheppend vermogen der phantasie, allerminst had
hij eene poëtische natuur, doch aan gevoel en een
open zin voor het schoone ontbrak het hem niet.
Waarheidsliefde en oprechtheid maakten de grond-
trekken uit van zijn karakter. Zijne openhartigheid
ging niet altijd met voorzichtigheid gepaard, en de
ervaring daarmede opgedaan, heeft later iels meer
geslotens en ingetrokkens aan zijn karakter gege-
ven, dan oorspronkelijk daaraan eigen was. Even
als de waarheid had hij de gerechtigheid lief. Hij
kon ontvlammen in een edelen toorn, waar hij
onrecht gepleegd of de goede trouw geschonden
zag. Heilig was hem het eens gegeven woord. —
»Ik heb nooit," zóó sprak zijn vriend en bloed-
verwant van Koetsveld bij het graf, waarin zijn
hulsel werd nedergelaten, »ik heb nooit ziel zulk
een stipje onwaarheid van hem gehoord, en nooit
-ocr page 90-
82
heeft hij mij ééne letter van zijne beloften ge-
schonden." Dit is eene veelbeleekenende lofspraak!
Van hoe vele, of liever van hoe weinige stervelin-
gen zal zij kunnen geuit worden boven hun pas-
ontsloten graf!
Hij bezat in weerwil van zijn eenigszins gestreng
voorkomen, eene groote mate van goedhartigheid
en een hart, dat van menschenliefde blaakte. Getui-
gen de vele ongelukkigen, die hij met raad en daad
tot hulp en steun verstrekt heeft! En, wat men
bij den doorgaanden ernst, hem eigen, allerminst
achter hem zou gezocht hebben, hij kon in zijn
bijzonder en huiselijk leven en in den vertrouwden
vriendenkring zeer opgeruimd en van goeder harte
vroolijk zijn. Tranen van smart wist hij door de
kracht der zelfbeheersching meestal te bedwingen,
maar ik heb ook zijn oog meermalen, bij onschul-
dige scherts of een geestigen kwinkslag, met tranen
bevochtigd gezien. Zijn diep godsdienstig gevoel en
geloof heeft zich wel het meest geopenbaard in de
kalme gelatenheid en den Christelijken moed, onder
het lijden — en welk een lijden! — betoond. Bij
herhaling heb ik reeds hierop gezinspeeld, doch
slechts even die snaar doen trillen. Helaas! de
smart, die de diepste wonden slaat en verteerend
aan de levensbloesem knaagt, is doorgaans het
minst geschikt om ten volle geopenbaard te worden!
In de Wester Kerk te Amsterdam had hij de graven
van twee zijner kinderen achtergelaten; maar wat
haalde de droefheid, die hij bij dit gemis gevoelde,
bij de vadersmart, die zijn hart bij de voortdurende
-ocr page 91-
83
krankheid eener innig geliefde dochter doorboren
moest; of toen hij den oudsten zijner zonen, als
hoofd van een onverzorgd gezin, in den bloeitijd
zijns levens zag weggerukt. En toch is hem nog
het verdriet bespaard gebleven, dat de vaderlooze
weezen, die hij aanstonds tot zich genomen had,
aan de liefdezorg zijner gade zouden onttrokken
worden, en in zooverre is hij weggenomen vóór
den dag des kwaads.
Toen de lijkstoet — die door de H. H. van Bosse,
Minister van Financiën, tevens belast met de zorg
voor de zaken van den Hervormden Eeredienst, en
Mr. J. A. Jolles, vroeger Minister van Hervormden
Eeredienst, werd geopend, en waartoe, nevens on-
derscheidene bloedverwanten en vrienden, al de
ambtenaren der administratie behoorden — zich op
den llden Maart langs de ijle paden der stille be-
graafplaats bewoog, en rondom de geopende groeve
zich schaarde, toen moesten al de aanwezigen wel
tot te dieperen weemoed worden gestemd bij de
gedachte hoeveel roem er eens op dat hoofd had
gerust, hoe bewolkt de avond zijns levens geworden
was, en hoeveel lijden, naar ziel en lichaam,
door hem was gedragen, waarvan hij thans door
den dood was verlost.
Welke diepgevoelde woorden —waardoor aan zijne
niet geringe verdiensten eene waardige hulde werd
gebracht — bij zijn graf zijn gehoord, hebben wij
reeds vroeger vernomen. »Vriend I wij zullen u
niet vergeten!" Dit is door den laatsten spreker
-ocr page 92-
84
geheel uit mijn hart gesproken, maar ik mag er
eveneens bijvoegen, ook uit het hart der gemeen-
ten, die hij heeft liefgehad; ook uit het hart van
velen, die thans deze Levensschets uil de handen
gaan leggen. En, heeft hij omtrent sommige voor-
werpen des Christelijken geloofs en van de kerk der
toekomst zijne eigene inzichten gehad, waarin ik
hem niet kon volgen, het is en blijft mij eene
troostvolle en zielverheffende gedachte, dat nu al-
reede het licht voor zijnen geest is opgegaan, dat
den nacht van droefheiden lijden, en alle aardsche
nevelen, die, bij ons grijpen en tasten naar waar-
heid, zóó lichtelijk ons oog verduisteren, geheel
verdwijnen doet.
B. TER HAAK.
Soestdijk, Augustus 1871.