-ocr page 1-
yYMnn o(oaz\\
BR. .1672.1,38.
-ocr page 2-
]                                                                                                  C
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030633626B
3063 362 6
-ocr page 3-
WOORDEN
GESPROKEN
BIJ HET OPEN GRAP
VAK
DEN HOOGWELGEBOREN HEER
Mr. C. f. J. Baron VAN BOETZELAER VAN DUBBELDAM.
Overleden te Utrecht den 18n en aldaar Begraven
den 23b April 1872.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
. UTRECHT.
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON,
18 7 2.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Bij de aankomst van het lijk aan de grafstede werd
door de Onderwijzers der Marnix-Stichting, (zijnde de
gezamenlijke Scholen gesticht door wijlen Baron van
Boetzelaer van Dubbeldam) de Motette van Möhring:
„Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven" ge-
zongen.
Daarna nam Ds. J. F. van Hoogstbaten het woord
en sprak:
Jtvust zacht, brave man, trouwe vriend, weldoener
der armen, steun der gemeente, eenvoudige, beschei-
dene, zachtmoedige, oprechte!
Uwe nagedachtenis blijft bij ons gezegend, en uwe
werken volgen U.
Onze gebeden vermochten niet U in het leven te
behouden, want de Heer had het betere over U be-
schikt.
-ocr page 6-
4
Dat is de troost van hen, die U beweenen, van
uwe echtgenoot, van uwe kinderen, van allen, die U
hebben liefgehad.
En zwijgen wij bij uwe grafstede van uwen lof, het
is om dank en eer toe te brengen aan Hem, die
krachtig in U werkte ter verheerlijking van zijnen naam,
en die ook op het einde nog U het voorbeeld deed
geven eener lijdzaamheid, waarvan geen menschelijk
oordeel anders zeggen kon dan dat zij een volmaakt
werk had.
Leef voort in onze harten, en geve God, dat wij
eenmaal met U leven bij den Heer!
Nu volgde Mr. Ae. Baron Mackat van Ophemebt
en Zennewijnen , met hoofdzakelijk de volgende uit-
boezeming:
Ik treed op, vrienden! met oude brieven. Een vriend-
schap van 56 jaren vraagt verlof om een woord te
spreken, en, ik durf er bijvoegen, mede uit naam van
oude vrienden, hier tegenwoordig.
Geen woord van lof, maar van dank: van dank voor
zooveel bewijzen van oprechte vriendschap, voor zoo
levendige deelneming in wat ons wedervoer, voor het
voorbeeld dat hij ons in zóo veel opzichten gaf en nu
nalaat.
Ik was — ik moet het bekennen — soms jaloersch
van dien eenvoud, van die natuurlijkheid, van die
-ocr page 7-
5
openheid, van die trouw in alles. Die karaktertrekken
openbaarden zich reeds toen wij te zamen op de school-
banken zaten of te zamen lessen hadden, toen wij
later te zamen in ons geliefd Utrecht studeerden en
toen wij in 1830 te zamen in het leger waren. Daarna
liepen onze aardsche wegen uitéén, maar, door Gods
groote genade, werden ons de oogen geopend op den
weg des levens en der waarheid. Wij werden Pelgrims,
die hier geen blijvende stad hebben. Ook op dien
weg ging hij mij weder voor in getrouwheid, in moed,
in absentie van menschenvrees. Op dien weg, al liepen
de aardsche wegen uiteen, bleven wij één. Er ont-
stond een sympathie, die door geen wereld, door geen
verwijderde woonplaats, zelfs door dit graf niet kan
verbroken worden. Wij gingen aan de hand van den-
zelfden Heer en waren in Hem vereenigd. Ik was één
der getuigen bij zijn huwelijk; de laatst overgeblevene!
Ik zag den band sluiten en vroeg mij af: welken weg
zal dit paar inslaan? Een gezin van den oud-edelen
van Boetzelaer, met eene buitengewoon begaafde vrouw
en met een groot vermogen naar de wereld, zou
immers een invloedrijke stelling in de maatschappij
innemen. Niets natuurlijker dan dat de wereld wenkte
en lokte, maar, daar klonk de stem des Heeren:
Volgt Mij! en die stem vond weerklank in hart en
geweten en het jeugdig gezin sloeg den weg des
christens in. Hun leven werd geheiligd door \'t geloof!
En hoe was \'t in dit gezin na die keuze? Was \'t er
-ocr page 8-
6
droefgeestig, stijf, stroef? Wel vrienden! nooit zag
ik vrolijker, gezelliger, eendrachtiger, liever, guller,
intellectueler gezin. De Heer woonde in hun midden.
Zegt mij, zonen uit dit huis! Was het ouderlijk huis
niet alles voor U? Genoot gij niet van dien stillen
zegen die er op rustte? Werd het Evangelie er U
niet aantrekkelijk gemaakt ? Ja, ik weet dat gij U
in \'t ouderlijk gezin gelukkig gevoeldet, ik weet dat
gij door Uw dank en liefde der ouderen geluk ver-
meerderdet.
Ik heb den overledenen en zijn vrouw gezien bij
\'t heengaan van een geliefd kind en toen ontwaard,
hoe zij — wel met de tranen in de oogen — maar
toch met een vast geloof en met een volkomen berus-
ting hun kind den Heer niet afstonden, maar overgaven.
Ik heb den dierbaren vriend in den smeltkroes van
lichaamslijden gezien; maar ook al weder o zoo chris-
telijk onderworpen, zoo dankbaar voor \'t geen de
Heer hem, ook in dit lijden, deed genieten en zoo
gezegend voor die hem omringden en verzorgden.
Toen het einde naderde, dezelfde kalmte des ge-
loofs, de handen saamgevouwen tot gebed en het oog
gevestigd op zijn Heer. De Pelgrim, door God op
aarde geplaatst om zijn Schepper te verheerlijken, kon
dan ook, toen de Heer hem, na voleinde taak, we-
der opriep, verklaren: ik ga huiswaarts!
Zóo eindigde hij zijn werkzaam leven, maar werk-
zaam in den dienst van zijn Heer.
-ocr page 9-
7
Wat hij met zijn nu treurende echtgenoote heeft
verricht en gesticht, gij weet het allen. Maar ziet
niet alleen op wat de geliefde overledene deed, maar
vooral op de wijze waarop hij alles deed: uit dank-
baarheid aan zijn Heer; wien dan ook de eere voor
alles toekomt en Die het alles in hem werkte en als
zijn rentmeester hier beneden. Van daar dan ook zijn
nederigheid. Wilt gij een staal? Ik herinner U hoe,
niet lang geleden, een Boetzelaer, wiens naam gij vindt
onder het smeekschrift der Edelen en der Unie van
Utrecht, de gewetensvrijheid, door zijn Vaderen ver-
kregen, in uw midden heeft aangewend. De christe-
lijke edelman ging met een lijst van inschrijving langs
uwe huizen, om gelden in te zamelen ten dienste eener
school voor de kinderen van zijn volk.
Uwe tegenwoordigheid, in zoo ontzettende menigte,
aan deze plaats bewijst dat gij \'t erkent. Maar Vrien-
den ! \'t mag er niet bij blijven. Het is niet genoeg
den waardigen en dierbaren overledene uwe hulde te
bewijzen en dan naar huis te gaan en hem vergeten.
Dan zou uw komen hier een vertooning zijn en stellig
geen vereeren van zijn nagedachtenis.
Hij vraagt, hij smeekt u, als eene stem uit deze
groeve, den weg in te slaan, dien hij insloeg en den
Heer te dienen, Dien hij diende, en Die hem dit
warme hart en die open handen gaf, opdat, wanneer
men eens bij uw graf zal staan en vragen: wat deedt
gij met uw talenten, met uw gaven, met uw goud
-ocr page 10-
8
met uw zilver, men ook van u zou kunnen verklaren:
alles besteed in \'t Koningrijk des Heeren.
Zóó zij het.
Als Baron Mackay geëindigd had, trad Mr. A. J.
van Beeck Calkoen op. Het door hem gesprokene
kwam hierop neder:
Het zij mij vergund een woord te spreken uit naam
der scholen.
Uit eene bewaarschool, bestemd voor de Hervormde
Diaconie, voor ruim 30 jaren geopend met een 12tal
kleine kinderen, ontwikkelde zich door de milde hulp
en onder de liefdevolle verpleging van dezen edelen
man een stelsel van scholen voor lager onderwijs en
daarbij behoorende opleidingschool, gelijk die aan de
meesten uwer niet onbekend zijn.
Hij had dezen arbeid bijzonder lief, omdat hij daarin
een krachtig hulpmiddel zag ter bevordering van \'t gene
een hoofddoel zijns levens was, de uitbreiding van het
Godsrijk.
Wist hij bij ervaring dat er voor den mensch geen
wezenlijk geluk bestaat dan in de dienst van God naar
Zijn Woord,
zijn vurigste wensch was dien zegen te
brengen allereerst aan de kinderen van zijn volk door
opvoeding en onderwijs — en verder tot al zijne mede-
menschen door zendingsarbeid.
Dit doel trachtte hij echter te bereiken niet in
-ocr page 11-
9
eigen kracht, noch naar een groot, te voren beraamd,
plan, — maar alleenlijk volgende den weg die hem
daarbij aangewezen werd. Daarom werd elke uitbrei-
ding of nieuwe arbeid op dit veld slechts ondernomen
om te voldoen aan kennelijk aan het licht komende
behoefte. Hij wenschte Gods weg te volgen, en dan
ook Hem de eer daarvan te geven wanneer er zegen
op rustte.
Zóó kon men een traan van dankbaarheid zien blin-
ken in zijn helder oog, wanneer zijne lievelingsgedachte
verwezenlijkt werd dat getrouwe scholieren na afge-
legde geloofsbelijdenis de school verlieten. Zóó ver-
heugde hij zich wanneer jeugdige mannen wèl toegerust
afscheid namen van de school om als onderwijzer of
zendeling te gaan arbeiden.
Hoe liefelijk staat zijn achtbaar en beminnelijk beeld
voor ons, geachte onderwijzers en onderwijzeressen ,
zooals hij door onbekrompen hulp, door wijs bestuur
en liefderijke opwekking u ondersteunde en opwekte.
Bij ons leeft hij in het harte.
Maar ook bij u, jongelieden die uwe vorming aan
deze scholen erlangt. O vergeet nooit waarom deze
hoogaanzienlijke weldoener zulk een belang stelde in
uwe opleiding: — dat het was opdat gij zoudt werk-
zaam zijn in de vreeze des Heeren, die het beginsel
der wetenschap is.
Ik moet eindigen: alleenlijk moge ik nog de tolk
zijn van de dankbaarheid der honderden en duizenden
-ocr page 12-
10
die door dezen nederigen arbeid der liefde zijn be-
weldadigd geworden. De barmhartige God vergelde
het hem naar Zijne Genade. Amen.
Ds. H. van Maasdijk van Brussel, de kist, die het
dierbaar overschot van zijnen vriend en weldoener be-
vatte , in het gezicht krijgende, werd zichtbaar ont-
roerd en bewogen; — uitgenoodigd zijnde om een kort
woord te spreken, drukte hij zich ongeveer aldus uit:
Ik zal... trachten een woord te ... spreken, daar.
indien ik zou zwijgen, de steenen spreken zouden..,
Zal ik het doen om mijnen vriend en den weldoener
van mijn huis en van onze gemeente groot te maken
en lof toe te zwaaijen ? Dat zij verre... Indien ik zoo
iets beoogde, dan zou mijn dierbare vriend, ware
hij hier in ons midden, mij toeroepen: „doe dit niet!
maak den Heere groot en vermeld zijne liefde, ge-
nade en trouwe, in wiens hand ik slechts een werk-
tuig geweest ben, U en der Brusselsche gemeente ten
goede!" Het woord van onzen dierbaren Bijbel: wees
dankbaar,
allereerst jegens den Gever van alle goede
gaven en van alle volmaakte giften, doch tevens je-
gens het door Hem gebruikt werktuig doet mij spre-
ken. Ik zal dan iets opnoemen van het vele goede
door mij en de gemeente genoten van onzen onverge-
telijken en nu zaligen vriend.
-ocr page 13-
11
Vóór zesentwintig jaren kwam ik hier onbekend en
als een vreemdeling aan. Een tiental warme vrienden
van het Godsrijk, waarvan slechts nog twee in het
land der levenden zijn overgebleven, en die hier nu
aan mijne zijde staan, (de Eerw. Leeraars Ds. van
Hoogstraten en Ds. Bösken) namen den vreemdeling
op in liefde, schonken hem, na eene hartelijke kennis-
making met zijn persoon en met zijn werk in de
hoofdstad van België, een onbepaald vertrouwen, en
maakten hem zijnen weg in Nederland zoo lief en
aangenaam, dat hij zeer getroost, verkwikt, aange-
moedigd en versterkt naar zijnen werkkring terug-
keerde. Onder dat genoemd getal van vrienden van
het Godsrijk bevond zich ook mijn vriend Baron van
Boetzelaer van Dubbeldam. Even als die van de negen
anderen duurden zijne dadelijke broederliefde en vol-
komen vertrouwen onafgebroken voort tot aan het
oogenblik van zijn heengaan naar het Vaderhuis daar
boven.
Het zeer geschikt en liefelijk bedehuis, waarin wij
ons in Brussel vrijelijk vergaderen, om het dierbaar
Evangelie te verkondigen en te hooren, en onzen God
in geest en waarheid, volgens zijn Woord, te aanbid-
den en te dienen, hebben we aan onzen Van Boetzelaer
voor een zeer groot deel te danken. Aldus is het ook
gelegen met nog eene hulpkapel in dezelfde stad.
Niet anders met een ruim schoollokaal, waarin buiten
de woning van onzen hoofdonderwijzer honderdvijftig
-ocr page 14-
12
kinderen, waarvan niet weinige roomsch, onderwijs
ontvangen in het noodige en nuttige voor dit leven,
maar vooral in datgene, zonder hetwelk alle overige
kennis weinig of niets baten zou.
Hetzelfde is het geval met mijne ruime woning,
waarin ik mij met mijn zeer talrijk gezin op mijn
gemak kan bewegen, en nog meer dan één profeten-
kamertje heb om den broeder uit den vreemde te her-
bergen. — Zijne groote liefde en die zijner waardige
Echtgenoote strekten zich zoo ver uit, dat mijne arme
vrouw, die nu reeds in het vierde jaar zich geenszins
meer kan bewegen, uit die liefdehand eene ruime,
gezonde, en een mooi uitzicht gevende zitkamer in
een ander der eigendommen ontving.
Hoevele andere bewijzen eener tederste liefde voor
der gemeente stoffelijke en geestelijke belangen en die
van mijn huis zou ik hier nog kunnen bijvoegen! Doch ik
eindig ... „O!" zeide ik voor bijna één jaar op deze
zelfde rustplaats der dooden, ter gelegenheid der begra-
fenis van onzen vaderlijken vriend Fruitier de Talma
„O Heer! Gij alleen kent het verlies ons aangebragt
door den dood van onzen Talma... Gij alleen kunt
het ook vergoeden." Hetzelfde herhaal ik bij deze pleg-
tige gelegenheid: „Gij alleen kunt voor onze gemeente
en mijn hart en huis vergoeden, wat wij aan onzen
Van Boetzelaer verloren hebben!" O doe dit, Heere!
doe dit door U zelven voor de harten der geliefde
achtergelatenen van onzen vriend! Hen allen bezielende
-ocr page 15-
13
door dien Geest, die in hem woonde, leefde, en zoo
krachtig werkte! Doe dit voor de Utrechtsche ge-
meente ! Doe dit ook voor mijn hart en huis, en voor
uwe gemeente te Brussel!
Eindelijk sprak Dr. Nicolaas Bbets de volgende
dichtregelen bij de weldra te sluiten groeve uit:
Strooit rozen op dit graf, die na \'t verwelken geuren,
Als na zijn dood de deugd en liefderijke daan
Van hem, om wiens gemis wij treuren,
Wiens nagedachtnis blijft, en nimmer zal vergaan.
„Welzalig" (luidde \'t lied) „die in den Heere sterven."
Ja; hunner is de rust na welvolbrachten loop;
Hun heil, de troost van die hen derven;
Hen weer te zien, de hoop.
„Hun werken volgen hen." Uw werken waren velen,
Getrouwe dienstknecht! en in needrigheid volbracht.
Eens in Uw heerlijkheid te deelen!....
Die eerzucht geeft ons moed en kracht.
Gjj hadt geen eerzucht. Neen; g\\j hadt slechts liefde, ontstoken
Aan de eerder liefde van een Heiland, trouw en teer.
Ook deze les heeft niet ontbroken
Aan \'t voorbeeld dat ge ons gaaft: „Aan God alleen zij
de eer!"
-ocr page 16-
14
Rust, werkzaam vriend, rust zacht! Treurt niet, beroofde
zonen!
Hef, droeve weduw! \'t hoofd, van hooger hulp bewust;
God in den hemel zal u toonen
Wat zegen op het huis van zijn beminden rust.
Nadat de oudste Zoon des Overledenen, Mr. C.
Th. Baron van den Boetzelabb, de Sprekers, de
Dragers (Diakenen der Hervormde Gemeente), de Zan-
gers, en alle aanwezigen, in hartelijke bewoordingen,
voor de laatste eer zijnen beminden Vader aangedaan,
had dank gezegd, hieven de Onderwijzers het 7de vers
van het 187ste der Evangelische Gezangen aan, waarin
zij door het meerendeel der in grooten getale opge-
komen schare gevolgd werden:
Leer mij, o God! hier streven
Kaar dat regt christlijk leven
Dat zulk een eind verwerft.
Opdat ik na dit zwerven,
Ook eenmaal moge sterven
Zoo als de ware Christen sterft!
-ocr page 17-
*
-ocr page 18-
"V.-
r>v