-ocr page 1-
rt\\fnoLOof^<
BR..I872.E.5.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
/py^j
/\\/\\s\\/\\/\\/\\s\\/\\/\\/\\/\\s\\/\\/\\s\\/\\s\\t vrvrv/vrv/vrv/\\/\\/\\y-v/\\/\\/\\/\\
DE STRIJD VOOR ONS VOLKSBESTAAN. C
Aanleiding tut de vreemde overlieeraching. S
Ue Spaansclie Inquisitie.
                                        §
Ue Spaansclie Koning\' en zijn landvoogd.
Oranje\'» regeeringsbeleid. na ile inneming r
van den Kriel.
                                                       S
Uitgegeven door de Inrichting tot bevordering vttu volksgeluk
en volkswelvaart, door verspreiding van nuttige kennisi
De Vriend van Armen en Rijken,
iO Cent».
E. S. WITKAMP,
KONINGSPLEIN , TB AMSTKKI>AM
IWVVVWVW\\A
/wwv^wwrv/v^ywvrv/v/i
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE STRIJD VOOR ONS VOLKSBESTAAN.
I.
Aanleiding tot de vreemde overheersching.
De toestand van ons volk was niet altijd gelijk die
tegenwoordig is, en de toekomst zal ook weder een
andere zijn, dan wij tegenwoordig beleven.
De almachtige God beschikt de lotgevallen van vol-
ken en menschen, maar Hij doet dit met zijne wijs-
heid en liefde op die wijze, dat uit het goede, dat de
menschen en de volken bedenken, vooruitgang geboren
wordt, terwijl ook het verkeerde zijne wrange vruchten
voortbrengt.
Hetgeen Nederland in volgende tijden zal zijn hangt,
naar Gods beschikking, van de Nederlanders zelven af.
De vrije volken hebben het lot, dat zij verdienen. De
Almachtige wil, dat alles met orde en door inwendige
kracht zal geschieden; aan orde en zedelijkheid heeft
Hij zijne zegeningen, aan wanorde en ondeugd achter-
uitgang verbonden.
Het verledene is een spiegel voor de toekomst.
Een verlicht volk moet zijn historie kennen, zal het
met vasten wil de toekomst te genjoet gaan. Het beeld
van den vooruitgang moet in algemeene trekken ieder
helder voor den geest staan. Alleen daardoor is men
in staat als burger zijn plicht jegens het vaderland
te vervullen, — alleen daardoor is men beveiligd, om
niet door lichtzinnige en oppervlakkige voorstellingen
misleid te worden.
I
-ocr page 6-
De eerste acht eeuwen van onze jaartelling waren
voor ons Vaderland de eeuwen der eerste ontwikkeling.
Onze bodem werd in den aanvang door ruwe heiden-
sche volksstammen bewoond. Eerst nadat het Chris-
tendom was gepredikt, de invallen der Noormannen
hadden opgehouden en de gehechtheid aan overheid en
vorst zich in de bescherming van eigen have had ont-
wikkeld, ontstond in al de Nederlandsche gewesten een
geregeld bestuur.
Bij het licht van de tegenwoordige volksbeschaving
moge dat bestuur nog veel gebrekkigs gehad hebben,
het voldeed aan de behoefte van een vrijheid- en orde-
lievend volk op het pad des levens.
Vandaar dat de Staten van Holland in een opmer-
kelijk staat\'sstuk , nadat men zich reeds van Spanje had
losgescheurd en elders hulp had gezocht, zulks nog ge-
dachtig waren.
In de resolutie van de Staten van Holland van 16
Juli 1587, wegens hun recht tot bescherming van de
algemeene vrijheid, overgeleverd aan den Engelschen
Graaf van Leicester, die als beschermer der Nederland-
sche vrijheid was ingeroepen, leest men onder anderen
het volgende:
»\'t Gaat zeker, dat het regeeren van de gewesten
van Holland met West-Friesland en Zeeland sinds acht-
honderd jaren gestaan heeft aan Graven en Gravinnen.
Deze hebben hunne macht met bescheidenheid gebruikt.
Zij gaven ten allen tijde gunstig verhoor en goede re-
solutie op alle vertoonde zaken, die den welstand raak-
ten. Deze manier van regeering, zoo wettig als ooit
enige andere, strekte tot zeldzaam heil der vorsten
2
-ocr page 7-
en des volks."
En een soortgelijke regeering had men ook in de
andere gewesten.
Aan deze grafelijke regeering is eerst een einde ge-
komen, toen de grafelijke macht door huwelijken in
vreemde vorstenhuizen was overgebracht, waardoor de
Graaf allengs geheel vervreemd werd van de Neder-
landsche gewesten.
Nadat het Hollandsche gravenhuis was uitgestorven,
had de regeering door vreemde Graven reeds plaats in
het Henegouwsche stamhuis. Reeds toen bestond er
gehechtheid aan een nationale regeering, gelijk blijkt
uit den strijd tegen Vlaanderen en de verdediging van
onzen grond onder Witte van Haamstede ■ , aan wien
even buiten Haarlem een gedenkteeken aan het Man-
nenpad is opgericht door Prof. van Lennep, die in
zijn Hollandsche Duinzang van den strijd in 1304
zong:
Was het vreemd zoo, bij \'t zien van den Hollandschen Leeuw,
Dien de Blinkert verhief van zijn kruinen,
Jong en oud, met triomfen en jubelgeschreeuw
Kwam uit Haarlem gestroomd naar de duinen?
Waar hun Witte verscheen als een gift van omhoog;
Hij, de zoon van dien Floris zoo goedig,
Hij, het beeld van dien vader in houding en oog,
En niet min dan zijn vader kloekmoedig.
Toen riep alles, »te wapen bij de oude banier!
»Fluks te wapen, gij dappren en vromen!
»Ziet, uw helper, uw heervoogd, uw redder is hier.
»Ziet het Hollandsche bloed is gekomen."
\' Zie in onze Volksletterkunde N°. 80: De strijd met
Vlaanderen.
3
-ocr page 8-
En om Haamstede drong zich de Landzaat bijeen,
En de bloedige strijd werd gestreden,
En der Vlamingen hoogmoed verging en verdween,
Bij het Manpad met voeten getreden.
De Graven uit het Henegouwsche en Beijersche stam-
huis waren echter gedurig in Holland en Zeeland, ter-
wijl de andere provinciën hunne nationale regeeringen
behielden.
Inzonderheid onder het Bourgondische gravenhuis
begon de invloed der vreemdelingen.
Hertog Karel de Stoute van Bourgondië was vorst
over vele Nederlandsche gewesten en landen, die niet
tot de Nederlanden behoorden. De oorlogen, die hij
voerde, hadden meestal geen belang voor de Neder-
landen. De Nederlandsche provinciën, die nog niet
onder Karel den Stoute behoorden, verdedigden hunne
vrijheid tegen den Bourgondischen vorst.
Dat men toen reeds vrees had voor een vreemde
overheersching, blijkt uit het groot privilegie, dat de
Staten, na den dood van Karel den Stoute, bedongen
van diens dochter Maria van Bourgondië.
Dit staatsstuk, hetwelk den 14 Maart 1476 te Gent
werd opgemaakt, moge niet in al onze tegenwoor-
dige provinciën, en zelfs in Zeeland en Holland niet
lang, gegolden hebben, omdat men beweerde, dat het
der jeugdige Gravin met geweld was afgedwongen, het
is toch hoogst belangrijk, om te doen zien, hoe men
reeds toen eene regeering van vreemde staatslieden, het
gebruik van een vreemde taal, en huwelijken met
vreemde vorsten, die den zetel der regeering elders zou-
den vestigen, vreesde.
4
-ocr page 9-
En die vrees was niet denkbeeldig. De Hertogin
Maria huwde met den Oostenrjjkschen Prins Maximi-
liaan, die, voordat hij Keizer van Duitschland werd,
tweemalen over een groot gedeelte van de Nederland-
sche gewesten het bewind gevoerd heeft, eerst als voogd
van zijn minderjarigen zoon Philips den Schoone, en
later, na diens korte regeering, over zijn kleinzoon,
den bekenden Karel V.
Reeds onder Maximiliaan verzette de Nederlandsche
geest zich tegen de vreemde overheersching. De Frie-
zen verdedigden zich zoo lang mogelijk, en onderwier-
pen zich niet dan gedwongen aan den Saksischen veld-
heer Albrecht, aan wien Maximiliaan Friesland had
opgedragen, als prijs, dat hij de Friezen had ten onder
gebracht.
In Holland en Zeeland, in den zoogenaamden Jonker
Fransen oorlog, aldus genoemd naar Jonker Frans van
Brederode, was een Nederlandsch element tegenover
het Duitsche zeer merkbaar.
Inzonderheid vond de heerschappij der Bourgondische
en later der Oostenrijksche vorsten felle bestrijding in
Gelderland onder Karel van Egmond.
Die Karel van Egmond, Hertog van Gelderland, was
een ruw oorlogsman, geheel een kind van zijnen tijd;
maar als tegenstander van vreemde overheersching ver-
dient hij door alle ware vaderlanders gekend te worden.
De levensloop van den Gelderschen Hertog is wel
merkwaardig. Als knaap van zes jaren bevond hij zich
te Nijmegen, toen de stad in 1473 door Karel dem
Stoute belegerd werd. De bevelhebber Reinier van
Broekhuizen deed den jeugdigen Hertog met een boog
5
-ocr page 10-
en pijlkoker op een klein paardje langs de wallen rond-
voeren, om de inwoners op het gezicht van hun toe-
komenden vorst tot moed en volharding op te wekken.
Na het bemachtigen der stad deed Karel de Stoute den
jeugdigen Karel met zijn zusje Philippe naar Gent voe-
ren, om, zoo- het heette, voor hunne opvoeding te
zorgen, maar inderdaad, om hen van Gelderland ver-
wijderd te houden. Als jongeling maakte hij met Maxi-
miliaan van Oostenrijk onderscheidene veldtochten mede,
totdat hij in den veldslag te Bethune door de Fran-
schen werd gevangen genomen. Daar zat nu die dap-
pere jonge Hertog vijf jaren gevangen, terwijl de Gel-
derschen door de Bourgondiërs onderdrukt werden.
Eindelijk werd hij door den Franschen Koning tegen
een aanzienlijk losgeld vrijgelaten.
Het was in Maart 1492, dat Karel, na een negen-
tienjarige afwezigheid, te Roermonde weder den Gelder-
schen bodem betrad. De kronijkschrijvers zijn vol van be-
richten omtrent de vreugde, waarmede het volk den jeug-
digen vorst ontving, door wien zij bevrijding van het
vreemde juk hoopten te verkrijgen. Reinier van Broek-
huizen sloot zich onmiddellijk bij hem aan. Met feestge-
juich werd hij eerst te Roermonde, daarna te Nijmegen
ingehaald. Van alle zijden kwamen boden, dat de Gel-
derschen gereed waren, hunnen jongen Hertog trouw
te zweren, en onder zijne aanroering de Bourgondische
troepen uit het land te verjagen. Karel beloofde van
zijnen kant alle voorrechten en vrijheden, die zijne
voorouders verleend hadden te zullen erkennen, en als
een goed vorst te zullen regeeren.
Maar Maximiliaan, die intusschen Keizer van Duitsch-
0
-ocr page 11-
land was geworden, was niet gezind toe te laten, dat
Gelderland aan de Bourgondische heerschappij zou wor-
den ontrukt. Aan twee ervaren veldheeren werd op-
gedragen, den jongen Hertog en met hem Gelderland
tot onderwerping te dwingen. Vreeselijk werd er in
de Betuwe gevochten. In 1497 werd wel een wapen-
stilstand gesloten, maar deze diende slechts, om nog
feller strijd te doen ontbranden. Van alle kanten werd
Gelderland aangevallen. Karel besloot het gevaar af
te wachten, en gelijk een geschiedschrijver het ver-
haalt: »als een stekelvarken zijne pennen en borstels
tegen de tanden der doggen, die hem aanvielen, op te
steken," en ziet, de oorlogskans was hem gunstig. De
wreedheden en ruwe plunderingen te \'s Gravenhage on-
der Marten van Rossum en elders zijn bekend, even als
dat de Gelderschen de schepen voor Amsterdam ver-
brand hebben; maar te midden van die ruwe uitspat-
tingen mag toch het nationale nut niet ontkend worden,
dat in dien oorlog gelegen is. Opmerkelijk is het, dat
van onderscheidene edelen, die Karel van Egmond heb-
ben geholpen in de verdediging van Gelderland, de
zonen behoord hebben tot het verbond der edelen, en
dat onderscheidenen van hen onder de dwingelandij van
Al va op het schavot zijn gestorven, of onder Willem van
Oranje voor de vrijheid van Nederland hebben gestreden.
Na den dood van Karel van Egmond werd Gelder-
land onder de heerschappij van Karel V gebracht.
Het aartsbisdom van Utrecht, alwaar de Bisschop
met de drie standen de wereldlijke macht eeuwen lang
had uitgeoefend, verloor ook onder Karel V zyne zelf-
standigheid.
7
-ocr page 12-
De regeering van Karel V, die in vele opzichten
nog een Nederlander bleef ■, was nog dragelijk; onder
Philips II, die in Spanje geboren en opgevoed, werden
geheel andere beginselen van staatsbestuur gevolgd,
dan in de Nederlanden golden.
Al hadden ook de Graven en Hertogen, hier te lan-
de een groote macht bezeten, die macht was telkens
ingekort door vele verleende privilegiën en voorrechten.
Vele van die voorrechten zijn thans bij het licht dei-
tegenwoordige beschaving weinig in het belang des
volks, en bijna geheel in het belang van enkele steden
en gemeenten of adellijke geslachten, maar in de vroe-
gere werden zij beschouwd als het kleinood der ver-
worven vrijheid. De brieven, waarbij de privilegiën
verleend waren, werden als zeer kostbare stukken op
veilige en verborgen plaatsen bewaard, zoo als te Am-
sterdam in de ijzeren kapel in de Oude kerk. De
Graven werden niet ingehuldigd, voordat zij de privi-
legiën van hunne voorgangers bezworen hadden, en
eerst dan ontvingen zij de hulde van de Staten in
naam des volks. In onderscheidene provinciën was uit-
drukkelijk bedongen, dat de Graaf van zijn recht ver-
vallen was, wanneer hij zijn eed niet nakwam. De
Nederlanders hadden niet alleen een afkeer van vreemde
overheersching, maar zij hadden ook hunne staatkun-
dige en burgerlijke vrijheid lief.
Dien Nederlandschen geest begreep de Spaansche Ko-
ning Philips II in geenen deele.
Het ligt geheel in den Nederlandschen volksaard,
afkeerig te zijn van vreemde overheersching. Dit leer-
den ook thans de gebeurtenissen,
~"8
-ocr page 13-
II.
De Spaansche inquisitie.
Door gebrekkige kennis van de geschiedenis, inzon-
derheid van de geschiedenis van het strafrecht en van
de tegenwoordige letterkunde, bestaat er bij velen een
zeer onjuiste voorstelling van de Spaansche inquisitie.
En, gelijk het gaat met gebrekkige voorstellingen,
dit geeft dikwijls aanleiding tot verkeerde beoordeelin-
gen , zelfs tot kerkelijke twisten en verdeeldheden, en
tot miskenning van het algemeene Christendom, gelijk
het zonder onderscheid door Roomsch-Katholieken en
Protestanten wordt beleden.
De zuivere algemeene, dat is Katholieke Christelijke
godsdienst, is de godsdienst der heilige liefde. Jezus
bad van zijn Vader in den hemel geen macht, om te
heerschen; het rijk des Vaders zocht hij uit te brei-
den door barmhartigheid, door liefde, door vrijwillig
te lijden, door voor de waarheid te sterven aan het
kruis, en daardoor allen, die de gerechtigheid lief had-
den, tot zich te trekken.
De aloude Katholieke kerk had dan ook een afkeer
van het geweld. De kerk dorst niet naar bloed, was
een aloude spreuk van de kerk, die zij nooit uit hare
belijdenis heeft verwijderd, ofschoon in de ruwheid der
tijden die spreuk niet altijd is opgevolgd. Later heeft
9
-ocr page 14-
spitsvondige redeneering een uitvlucht gezocht, zoodat
in de kerkleer wel het verbod van bloedvergieten be-
waard bleef, maar de kerkelijke personen niet altijd
afkeerig waren, dat op hun wenk de wereldlijke macht
met zwaard en schavot werd gebruikt tot handhaving
van den godsdienst.
Toen voor het eerst in het Romeinsche keizerrijk
het zwaard werd aangewend, om den Christelijken gods-
dienst uit te breiden en tegen afvalligen te beveiligen,
werd dit door de kerkvaders zeer sterk afgekeurd.
De reine godsdienst van geest en waarheid dringt
niet dan als een zuurdeesem door. Bij de snelle uit-
breiding van het getal Christenen onder Constantijn,
en later onder Karel den Groote bij de Germanen,
waren zeer velen slechts naam-Christenen, die hunne
heidensche zeden bleven behouden, en daarmede hun
ongeloof aan de kracht van geest en waarheid.
Onder de heidensche begrippen der Germaansche vol-
ken behoorde het inzonderheid, dat er twee goden waren,
een god voor de goeden en een god voor de kwaden.
Zij, die het met den kwaden god hielden, en van hem
de kun,st hadden ontvangen om te tooveren, werden
onbarmhartig door de geloovigen aan den goeden god
omgebracht. Toen de Friezen en Germanen tot het
Christendom werden gebracht, predikten de eerste ver-
kondigers van het Christendom te vergeefs tegen dit
willekeurig en woest ombrengen van vermeende toove-
naars en heksen. Later deelden de ketters of secta-
rissen, die van het geloof afweken, evenzeer als ge-
waande toovenaars en heksen in dezen volkshaat.
In de twaalfde eeuw was het dooden van haeretieken
10
-ocr page 15-
of ketters in Duitschland en elders meestal het bedrijf
eener woeste volksmenigte. Vrome monniken en geeste-
lijken , een Petrus Cantor, een Bernardns van Clair-
vaux en anderen verhieven hunne stemmen tegen dien
geloofsijver, waarvan zij het beginsel roemden, maar
de onberadenheid en den hartstocht laakten.
In verband met de zeden van die vroegere eeuwen
moeten ook de geestelijken en de rechtsgeleerden be-
oordeeld worden. Ook zij waren kinderen van hun
tijd. Tegenover een nog grootendeels ruwe volksme-
nigte geplaatst, meende men den godsdienst niet dan
met wereldlijk geweld te kunnen handhaven. Het lager
onderwijs was toen nog bijna onbekend; — alleen zij,
die tot den geleerden stand en den koophandel werden
opgeleid, genoten onderwijs; de groote menigte des
volks meende men alleen door zeer strenge straffen,
die afschrikten, van het kwaad terug te kunnen hou-
den. Geen wonder dan ook, dat vóór de zestiende
eeuw de zwaarste straffen tegen hen, die verdacht wer-
den den godsdienst in minachting te brengen, door de
wereldlijke macht werden bedreigd, terwijl door de
kerkelijke overheid werd uitgemaakt, wat als ketterij
of aanranding van de kerkleer moest beschouwd wor-
den. Valsche munters werden met den dood gestraft,
derhalve verdienden veel meer de doodstraf zij die de
ziel zochten te verderven. De beroemde Nederlandsche
dichter Maerlandt, die gestorven is in het jaar 1300,
en die bij het hekelen van de ondeugden van zijnen
tijd de personen der geestelijken niet ontzag, oordeelt
het toch volkomen billijk, dat de ketter met den dood
gestraft wordt.
11
-ocr page 16-
Tot in den aanvang van de 16de eeuw werd de ver-
volging van kotters bijna algemeen door de openbare
meening goedgekeurd.
In deze algemeene denkwijze kwam langzamerhand
verandering, nadat de godsdienstprediking meer op het
innerlijke was gericht geworden. Vele monniken be-
gonnen te preken in de landtaal. Het volk werd op-
gewekt zelf te oordeelen. De gewetens werden wakker
geschud.
Enkele vrome monniken en de Broeders van het ge-
meene leven beweerden, dat de godsdienst slechts door
liefde en door de prediking der waarheid moest ge-
handhaafd worden.
En toen nu tegen sommige misbruiken, die het volk
gemakkelijk kon erkennen, gepredikt werd, koos het
volk de partij van de hervormers tegen de kerkelijke
macht, die de misbruiken in bescherming nam. Reeds
vóór Luther werd in de Nederlanden door enkele priesters
den aflaathandel en het betalen van kerkelijke diensten
afgekeurd. En toen later de eerste geestverwanten van
Luther hier vervolgd werden, koos het volk de partij
voor de vervolgden. Een opmerkelijk voorbeeld vindt
men daarvan in den Augustijner monnik Hendrik van
Zutphen, die in 1522 te Antwerpen predikte, zoowel
tegen de zonden des volks als tegen de misbruiken,
dat men de kerkelijke diensten liet betalen, en zelfs
handel dreef in aflaatbrieven. Een groote menigte
vau het volk hoorde gaarne zijne prediking, en toen
hij, van ketterij verdacht, gevangen werd genomen,
werd hij door het volk bevrijd. Hij ontvluchtte Ant-
werpen, maar werd later, na eene prediking te Mel-
12
-ocr page 17-
dorf, nabij Breinen, in 1524 door eene volksmenigte
zonder vorm van proces verbrand.
De geloofsvervolgingen werden later nog meer door
het volk in de Nederlanden afgekeurd, toen het oude
onderzoek naar de ketterij en het oordeel van den we-
reldlijken rechter, dat vooral in de noordelijke Neder-
landsche gewesten nooit zeer drukkend was geweest,
vervangen werd door den vorm van inquisitie, die in
Spanje bestond, waardoor ook de aloude rechtsgebrui-
ken in de Nederlanden in vele opzichten geschonden
werden.
Thans wordt de Spaanache inquisitie bijna door nie-
mand meer verdedigd. Allengs is zij in alle beschaafde
landen opgehouden. De meest behoudende Roomsch-
Katholieke schrijvers in Frankrijk en Duitschland keu-
ren haar af, en schrijven de bloedige geloofsvervolging
der inquisitie toe aan de strengheid der vroegere tij-
den, toen men de godsdienstige waarheid met schavot
en brandstapel zocht te handhaven. Ook in ons va-
derland hebben onderscheidene Roomsche schrijvers de
inquisitie afgekeurd. Zoo heeft de Heer Alberdingk
Thijm, in zijn woord over de inquisitie, in 1853 uit-
gegeven, beweerd, dat men het geloofsonderzoek niet
verwarren moet met de straf, die door de wereldsche
macht werd opgelegd; dat de R. K. kerk een afkeer
heeft van bloedvergieten, en dat hij aan die onder-
scheiding zóó veel waarde hecht; »dat naar zijne schat-
»ting de Katholieke kerk de schoonste parel uit hare
»kroon zou verliezen, wanneer die onderscheiding zou
>blijken met de feiten in strijd te zijn." Ook de Heer
Nuyens keurt in zijne Geschiedenis der Nederlandsche
13
-ocr page 18-
beroerten de Spaansche inquisitie af, en wij gelooven niet,
dat tegenwoordig een enkel Roomsch-Katholiek in Ne-
derland gevonden zal worden, die de gruwelen kan
goedkeuren, die door de Spaansche inquisitie zijn
bedreven.
Maar in de zestiende eeuw dachten alle Roomsch-
Katholieken niet alzoo. Wel waren er vele staatslie-
den reeds in de eerste jaren van de 16de eeuw, die
verstand genoeg bezaten, om te zien, dat de geloofs-
vervolging tot niets goeds zou leiden. Van Keizer
Maximiliaan, die zoo zeer in staat is geweest den
volksgeest te leeren kennen, wordt verhaald, dat hij
zijn kleinzoon Karel V gewaarschuwd heeft: »alles kan
de staatswet regelen en voorschrijven en dwingen, maar
\'t godsdienstig leven der volken nooit." Erasmus schreef
in den aanvang van de 16de eeuw: »Het onderwijzen
is de roeping der godgeleerden, het dwingen alleen het
werk der tirannen." Dit was ook het algemeen gevoe-
len van vele Nederlandsche staatslieden en van het
grootste gedeelte der bevolking.
Hetgeen den haat tegen de Spaansche inquisitie bij
het volk nog deed toenemen, was de wreedheid, waar-
mede menige strafoefening gepaard ging, en de ge-
loofsmoed, waarmede vele martelaren zich op het scha-
vot en op den brandstapel gedroegen, waardoor me-
nigeen tot navolging werd opgewekt.
Er waren echter ook Roomsche geestelijken, die, deels
uit onderwerping aan het wereldlijk en kerkelijk ge-
zag, deels omdat zij te goeder trouw naar hunne be-
grippen overtuigd waren, dat de afscheuring van de
Katholieke kerk alleen door exemplaire straffen kon
14
-ocr page 19-
tegengegaan worden, de Spaansche inquisitie goed-
keurden.
Tegen deze Roomsch-Katholieke ijveraars begon de
volksgeest zich meer en meer te verzetten, en deed dit in
geenen deele op echt Christelijke wijze, met zelfopoffe-
ring en liefde, zelfs tot de vijanden. De hartstochten
werden van wederzijden gaande gemaakt. Menige ver-
volging strekte slechts, om den haat van wederzijden tot
uitbarsting te brengen. Toen Angelus Merula, de
vrome en weldoende pastoor van Heen vliet, in 1557
zou worden terecht gesteld in \'s Gravenhage, was er
zoodanige toeloop van volk, dat men besloot den grijs-
aard naar Bergen te vervoeren, alwaar hij verbrand
werd.
Toen den 4den October 1564 op de Groote markt
aan Fabricius, een gewezen monnik, het doodvonnis
zou voltrokken worden, brak een oproer uit, waarbij
de schout met de gerechtsdienaars de vlucht moesten
nemen, en de brandstapel door het volk bemachtigd
werd. De beul had echter nog tijd, den ongelukkigen
Fabricius een dolk in het hart te steken en met een
hamer het hoofd in te slaan.
Zulke voorvallen moesten telkens meer de hartstoch-
ten in beweging brengen. Naarmate de voorstanders
der inquisitie de hervorming zochten tegen te houden
met schavot en brandstapel, veranderde de leus van
het volk, die vroeger was geweest in den Gelderschen
oorlog: »liever Turksch dan Oostenrijksch," bedoelende
op den oorlog, dien het Duitsche keizerrijk tegen de
Turken had te voeren, eerst in: >liever Turksch dan
Spaansch," daarna in: >liever Turksch dan Paapsch."
15
-ocr page 20-
Dit was echter geen leus van de Hervormden tegen
de Roomsen-Katholieken, want de Hervormden waren
toen nog zeer klein in getal, maar een leus van het
volk tegen die priesters, die voorstanders waren van
de geloofsvervolging.
Het verzet tegen de yreemde overheersching smolt
ineen met het verzet tegen de Spaansche inquisitie.
Terwijl men de inquisitie en de priesters die haar
steunden verfoeide, bleef het grootste gedeelte der be-
volking aan den Roomschen eeredienst gehecht.
Nog jaren lang na de afzwering van den Koning
van Spanje was de meerderheid van het Nederlandsche
volk Roomsch-Katholiek.
Door Roomsch en Onroomsch zijn tegen Spanje de
wapens opgevatJ
Zij die het tegendeel beweren kennen de geschiede-
nis niet,
18
-ocr page 21-
III.
De Spaansche Koning en zijn landvoogd Aha.
De brieven van Koning Philips, die vroeger onbe-
kend waren en thans uit de archieven bijeenverzameld
zijn uitgegeven, stellen tegenwoordig in staat veel juister
over hem te oordeelen dan vroeger. Terwijl de oppervlak-
kige geschiedenis ons dikwijls een geheel onbegrijpelijk
en onnatuurlijk karakter vertoonde van een dwingeland,
die uit bloeddorst wreed was, zien wij in Philips II,
gelijk hij thans uit zijne brieven kan gekend worden,
een slachtoffer in den strijd van goede bedoelin-
gen en verblindheid, tegenover de rampzalige begin-
selen der dweepzucht, die voor geene middelen terug
deinst, wanneer het doel slechts heilig en goed wordt
gewaardeerd.
Philips, als Koning van Spanje de tweede en als Her-
tog van Brabant en Graaf van Holland de derde, volgde
in 1555 zijn vader Keizer Karel V op, terwijl het
Duitsche keizerrijk kwam aan Ferdinand I. De Oos-
tenrijksche overheersching werd hierdoor nog meer een
Spaansche, ook daardoor, dat Philips, in Spanje ge-
boren, geheel door Spanjaarden was opgevoed. Hij
had den trots en de stugheid der Spaansche aanzienlij-
ken, en van jongs af was hem ingeprent, dat hij
tot beschermer van de Roomsch-Katholieke kerk ge-
17
-ocr page 22-
roepen was, met al die kracht, die hem als machtig
vorst ten dienste stond.
De verantwoordelijkheid zijner regeering drukte hem
zwaar; hij was buitengewoon werkzaam: zijne brieven
bewijzen het, dat hij zich in allerlei bijzonderheden
met de regeering bezig hield. De plicht van voorzich-
tigheid was hem als vereischte tot eene regeering zeer
diep ingeprent; maar hij was daardoor zeer wantrou-
wend, dikwijls besluiteloos en vaak geveinsd, zoodat
hij bijna gelijktijdig zich geheel anders tegen onder-
scheidene personen uitliet. Na den vreeselijken moord,
door de fanatieke Roomschgezinden op de Hugenooten
den 24 Augustus 1572 gepleegd, schreef hij in zijne
brieven naar Nederland, dat hij die gruweldaad af-
keurde; maar bijna gelijktijdig naar Parijs, dat hij van
dien aanslag de herstelling van de Roomsche kerk ver-
wachtte, en dat de Hugenooten geen ander lot ver-
diend hadden. In plaats van krachtig en moedig te zijn,
geeft hij in zijne brieven overal blijken van zwakheid
en vreesachtigheid; maar het gemis aan zedelijken moed
om de moeilijkheden met kalmte te gemoet te gaan,
deed hem, na wankelen en besluiteloosheid, bevelen
geven tot geweldige maatregelen en zelfs sluipmoorden.
In eenen vertrouwelijken brief aan zijne zuster Marga-
retha van Parma, de landvoogdes van Nederland,
schrijft hij: »God weet, dat ik niets meer zoek te
vermijden, dan het vergieten van menschenbloed; ik
zou het voor eene der gelukkigste omstandigheden be-
schouwen, als ik er niet toe genoodzaakt was." Des-
niettemin liet hij honderden als ketters de straffe des
doods ondergaan. Philips rekende zich als vorst ver-
18
-ocr page 23-
plicht daartoe, terwijl hij te stug en te trotsch was, om
door de smeekschriften bewogen te worden.
Daarbij moet men in acht nemen, dat vooral in
Spanje het onbeperkt vorstelijk gezag op het einde der
middeleeuwen toenam, en door onderscheidene schrij
vers als een door God ingesteld ambt werd verdedigd.
In de Nederlanden was zulk een staatsrecht geheel on-
bekend. Het aloude regeeringsrecht rustte oorspron-
kelijk op het leenstelstel, op langdurig bezit, en was
op wederzijdsche beloften van landheer en onderdaan
gegrond.
Van den aanvang van de regeering van Philips, in
1555, nam de strijd tusschen hem en de Nederlanders
met elk jaar toe. De vernieuwing der plakaten tegen de
ketters en het verblijf van Spaansch krijgsvolk in de Ne-
derlanden waren reeds grieven tegen de Spaansche over-
heersching, toen Philips, na zijne inhuldiging hier te
lande, naar Spanje vertrok in 1559. De oprich-
ting der nieuwe bisdommen, waardoor de invloed van
vreemde geestelijken werd uitgebreid, was in strijd met
de belangen der inlandsche lagere geestelijken.
Na het vertrek van den Kardinaal Granvelle, en na
de zending van Philips van Eginond hoopte men ver-
zachting van de plakaten te verwerven. Philips wei-
gerde. Hij had de vraag aan Spaansche godgeleerden
onderworpen; zij antwoordden, dat om een grooter
kwaad te voorkomen, om een opstand tegen den vorst
en de kerk te beletten, eenige vrijheid van eeredienst
kon verleend worden. De vorst, hiermede niet tevreden,
drong aan op beantwoording van de vraag, of hij tot
nakoming daarvan verplicht was, en toen die vraag ontken-
19
-ocr page 24-
nend was beantwoord], wierp hij zich voor een kruis-
beeld , zeggende: »Ik bid U, groote God! schenk mij
de genade, altijd te volharden in mijn besluit, om nim-
mer te veroorloven, dat men mij meester noemt van
hen, die U als Heer weigeren te erkennen."
Op de mislukte zending van Egmond, 1565, volgde
algemeene ontevredenheid. Het verzet tegen de uit-
voering der plakaten blies de hartstochten aan. De
predikatiën der Hervormden werden door de bedreiging
heftiger. Toen ook het smeekschrift der verbonden
edelen niet hielp, sloeg de vlam van het oproer uit.
De becldstormerij, niet verschoonbaar, waar men over-
eenkomstig beginselen van het reine Christendom denkt,
was verklaarbaar door de uittarting. Nieuwe brand-
stapels, waarop de Hervormden met heldenmoed stier-
ven, verwijderen de scheuring. Brederode vat de wa-
penen op, 1567. De Spaansche Koning tracht zijn
gezag te handhaven. Alva komt met een leger hier
te lande, en zijn dwingelandij doet weldra de bena-
ming van Spaansche dwingelandij vergeten, om haar
de Albanische dwingelandij te noemen.
Om onzen opstand tegen Spanje goed te begrijpen
moet men niet alleen den Spaanschen Koning kennen,
maar ook den landvoogd, die de Nederlanders den
wanhopigen strijd van zelfbehoud deed strijden.
Ferdinand Alvarez de Toledo, Heitog van Alva, was
reeds zestig jaren, toen hij in de Nederlanden kwam
met den last van zijn Koning, om den opstand geheel
te dempen. Hij was een der kundigste en meest ge-
vreesde veldheeren van zijn tijd. Nauwelijks 16 jaren
oud deed hij zijn eersten veldtocht tegen de Franschen
20
-ocr page 25-
in 1531 volgde hij Karel V in zijn tocht tegen de
Turken. Toen Soliman terug gedreven was, keerde hij
terug naar Spanje, en was bij den oorlog tegen Tu-
nis. In 1542 werd hem het opperbevel van het leger
tegen Frankrijk opgedragen; daarna voerde hij den
krijg tegen de Protestantsche vorsten in Noord-Duitsch-
land. Reeds aan het Spaansche hof had Alva meer dan
eens Philips aangezet, de Nederlanders met geweld ten
onder te brengen, en nu de gewapende opstand was
uitgebroken, werd hij als kapitein-generaal met onbe-
paalde macht naar de Nederlanden gezonden, om ons
land, dat meer en meer als een wiugewest van Spanje
beschouwd werd, ten onder te brengen. Aan het hoofd
van 10,000 man van het beste Spaansche voetvolk en
ongeveer 2000 ruiters aangekomen, gedroeg hij zich
dadelijk als oppermachtig vorst. Hij stelde een raad
van beroerte in, door de Nederlanders weldra de» bloed-
raad" genoemd. De Graven van Hoorn en Egmond,
beiden Katholieken, werden onthoofd, benevens vele an-
deren, en van de afwezigen werden de goederen ver-
beurd verklaard. De voortvluchtigen weken het land uit,
benevens duizenden, die de dwingelandij van Alva vreesden.
De eerste gewapende pogingen, om zich tegen
de gewapende dwingelandij te verzetten, mislukten.
De kortstondige overwinning der Nederlanders op
den Hertog van Aremberg bij Heiligerlee, den 13den
Mei 1568, waarbij Adolf van Nassau sneuvelde \', werd
weldra gevolgd door den slag bij Jemmingen, waarbij
het leger der Nederlanders geslagen werd. Ook de
l Zie Volksktterkunde N°. 240: De slap bij Ihiligtrlee, 32
bl. 10 Cts.
21
(
-ocr page 26-
veldtocht van den Prins van Oranje aan de Maas mis-
lukte. Op den 22sten December 1568 hield de trotsche
Spaansche landvoogd een zegepralenden intocht binnen
Brussel, terwijl hij uit het veroverd geschut zich zelven
een standbeeld deed oprichten op het kasteel te Ant-
werpen.
De jaren 1569, 1570 en 1571 waren de jaren van
dwingelandij, die de Nederlanders tot den wanhopigen
strijd van zelfbehoud drongen.
Trotsch op zijne overwinning wilde Alva van geene
gematigdheid weten. Nadat door den Spaanschen Ko-
ning het aanbod der Hervormden, om voor dertig ton-
nen gouds (een zeer groote som voor die tijden) vrij-
heid van godsdienst te verwerven, was afgeslagen, wer-
den thans alle godsdienstoefeningen der Hervormden
niet alleen verboden, maar er werd ook streng
onderzoek gedaan, of men ook die bijeenkomsten
bevorderde en Protestantsche boeken in zijn be-
zit had.
De pogingen van den Duitschen Keizer, om Philips
tot gematigdheid te bewegen, bleven zonder gevolg.
De Aartshertog Karel, naar Spanje vertrokken, mocht
bij herhaling bij den Koning klagen over de menig-
vuldige terechtstellingen en hatelijke gestrengheid, waar-
mede men in de Nederlanden te werk ging; de Ko-
ning bleef verblind en liet zijn landvoogd volkomen
vrijheid van handelen. Viglius, die altijd des Konings
zijde had gehouden, schreef in 1569, dat de Koning door
het voortdurend bloedvergieten en verbeurd verklaren van
goederen, de blaam van wreedheid en gierigheid op
zich laadde, en bad, dat de vorst in zachtmoedigheid
22
-ocr page 27-
het voorbeeld zijner voorvaderen zou volgen: het was
te vergeefs.
De Staten en de regeeringen der steden kwamen met
eerbiedige betogen, om hunne rechten te handhaven:
mede te vergeefs.
Toen eindelijk in Juli 1570 de Spaansche landvoogd,
voor den schijn van gematigdheid, eene algemeene ver-
giffenis deed afkondigen, waren de uitzonderingen zoo
velen, en de eischen daarvoor zoo onuitvoerlijk voor mannen
van eerlijke overtuiging, dat de zoogenaamde vergiffe-
nis slechts strekte, om den haat tegen de dwingelandij
te vermeerderen. Er werd vergiffenis aangeboden aan
allen, die binnen de twee maanden hunne dwalingen
wilden herroepen en afzweren, terwijl van de vergiffe-
nis werden uitgesloten alle verkondigers van leeringen,
die met den Itoomsch-Katholieken godsdienst in strijd
waren, en allen, die hunne huizen tot schuilplaats van
de vervolgden leenden. Wel bezweken velen bij de be-
dreigingen, maar velen bleven ook volstandig bij hunne
godsdienstige overtuiging.
Het doodvonnis oyer den Nederlandschen edelman
Montigny, Roomsch-Katholiek, in Spanje voltrokken,
benam velen de nog flauwe hoop, dat de Spaansche
Koning tot gematigdheid zou kunnen bewogen worden.
Van het reeds zeer verarmde volk trachtte de Spaan-
sche landvoogd nog een tiende gedeelte hunner bezit-
tingen te verkrijgen. Het nieuwe belastingstelsel vond
algemeenen tegenstand. Een Spaansch edelman, Alava,
waarschuwde den landvoogd, dat hij te ver ging: het
was te vergeefs; maar de aan zijn Koning getrouwe
staatsman gaf zijn overtuiging niet op, en schreef aan
23
-ocr page 28-
den Koning: >Het gezag des Hertogs daalt; het ge-
heele volk wil slechts ééne zaak, dat hij heenga."
De Bisschoppen van Yperen, Gent en Brugge zon-
den 24sten Maart 1572 een gemeenschappelijken brief
aan den Koning, om het kwaad onder de oogen te
brengen, dat de heffing van de tiende penning zou te
weeg brengen.
Roomsch en Onroomsch was gelijkelijk tegen de
dwingelandij van den Spaanschen Koning vereenigd,
op weinige uitzonderingen na, van verblinde priesters,
die deelden in de fanatieke beginselen van Philips, van
Alva en van de inquisiteurs, dat de Hervorming door
brandstapel en schavot tot den wortel toe moest wor-
den uitgeroeid.
De dwingelandij van Alva was gericht tegen alles,
wat een volk dierbaar kan zijn: — tegen de vrijheid,
om God te dienen naar zijne conscientie, — tegen de
vrijheid, in handvesten bedongen en door den Koning
bezworen, — tegen de veiligheid der bezittingen.
Zelfverdediging werd eiken dag meer gevorderd.
De Spaansche landvoogd deed den Nederlanders naar
Oranje als een bevrijder uitzien; zoo zwaar knelde het
juk, dat hij hun op de schouders had geworpen.
24
-ocr page 29-
IV.
Oranje\'* regeeringsbeleid, na de inneming van den Briel.
De inneming van den Briel, den lsten April 1572,
door de Watergeuzen, geheel op zich zelf genomen,
is een weinig belangrijk en roemrijk feit. De Water-
geuzen waren reeds meermalen op de Nederlandsche
kusten geland, en de Briellenaars zelve hebben niet veel
gedaan om de poorten voor de Geuzen te openen. Dit
is althans zeer onzeker.
De inneming van den Briel is inzonderheid belang-
rijk door hetgeen daarop is gevolgd.
De eerstelingen der vrijheid (de woorden, die het
stadswapen van den Briel versieren) waren in den al-
lereersten aanvang van weinig beteekenis, en werden
weldra door geweld en onmenschelijke wreedheid be-
zoedeld; maar die eerstelingen der vrijheid zijn door
schooner dagen gevolgd.
Het regeeringsbeleid van Prins Willem van Oranje,
hoe dikwijls miskend en door hartstochtelijke partij-
zucht tegengewerkt, is telkens meer gehuldigd. Men moet
dat regeeringsbeleid beoordeelen naar hetgeen de Prins
wilde en niet naar de gebeurtenissen. De Prins was niet
altijd machtig zijn regeeringsbeleid te doen gelden te
midden der hartstochten en der ruwe zeden, waarbij men
echter ook weder op vele omstandigheden moet letten.
26
-ocr page 30-
De Watergeuzen zijn dikwijls te eenzijdig geprezen,
of te eenzijdig gelaakt. Zij moeten geheel en al be-
oordeeld worden naar den tijd, waarin de zeeroof nog
geoorloofd werd geacht, en waarin door de vervolgin-
gen de hartstochten tot wanhoop waren ontvlamd.
Men vond op de vloot der Geuzen edelen uit bijna al
de Nederlandsche provinciën, waarvan de meesten bij
afwezigheid door den bloedraad veroordeeld en door de
verbeurdverklaring hunner goederen van alles beroofd
waren. Als vluchtelingen zwierven zij op zee, om
aan de Albanische dwingelandij en allen, die de party
van Alva bleven houden, afbreuk te doen, zoodat zij
ook Nederlandsche koopvaarders plunderden, waardoor zij
door de Amsterdamsche regeering, die de zijde van den
Spaanschen landvoogd meende te moeten houden, als
zeeschuimers werden aangemerkt.
Langen tijd heeft men geloofd, dat de aanslag op den
Briel geheel zonder opzet heeft plaats gehad. Later ge-
vonden brieven en stukken maken het bijna zeker, dat
de Engelsche regeering den tocht heeft aangeraden, en
dat reeds vooraf het plan beraamd was, om de stad
in bezit te houden, wanneer de aanslag gelukte, of-
schoon de inneming op den lsten April aan den koers
van den wind moet worden toegeschreven. Mocht
de woeste Luikenaar Lumey, Graaf van der Marck,
de wraakgierige vijand van de Spanjaards en van de
geestelijken, die maar eenigszins verdacht werden het
met Spanje te houden, al voornemens zijn geweest de
stad te plunderen en dan weder te vertrekken, de meer
bezadigde bevelhebbers van de Geuzen, Jacob Simons-
zoon de Rijk, neef van den bekenden Amsterdamschen
26
-ocr page 31-
regent Hooft, en inzonderheid Blois van Treslong
dachten er anders over. Zij namen in naam van den
Prins van Oranje bezit van den Briel. En daarmede
was de grondslag van de Nederlandsche bevrijding van
de Spaansche dwingelandij gelegd.
Nadat de Oranjevlag in één stad wapperde, stond
het volk in massa op, in de meeste plaatsen zonder
onderscheid van Roomsch of Onroomsch. De weinigen,
die de Spaansche zijde hielden, werden door de groote
menigte medegesleept. Vlissingen en Enkhuizen wierpen
het eerst het Spaansche juk af\'.
Toen Bossu, na zijne mislukte pogingen om den
Briel te hernemen, terugtrok, weigerde Dordrecht hem
en zijn krijgsvolk te ontvangen. De moord, door de
Spaansche soldaten te Rotterdam aangericht, deed den
haat tegen de Spanjaards toenemen. Weldra ging een
groot gedeelte van Zeeland, Holland, Gelderland,
Overijssel en Friesland aan de zijde van den Prins van
Oranje over.
De afwerping van het Spaansche juk, na de inne-
ming van den Briel, was een nationale daad. De moord
aan de Gorkumsche geestelijken, door Lumey gepleegd,
werd niet minder door Onroomschen dan Boomschen
afgekeurd. De Prins van Oranje, die onmiddellijk op
het bericht van de inneming van den Briel en den
overgang van Vlissingen zich naar Holland had bege-
ven, gaf dadelijk, toen hij hoorde, dat de gevangen
priesters uit Gorkuin naar den Briel waren gebracht,
bevel, om de gevangen priesters te ontslaan; maar zoo
weinig tucht en kracht bij de regeering waren er nog,
27
-ocr page 32-
dat Lumey aan het bevel niet gehoorzaamde, en dat
hij later, vervolgd door het gerechtshof van Holland,
niet werd gestraft.
Uit de geschiedenis, waar zij onpartijdig wordt be-
oefend, blijkt het duidelijk, dat de volksopstand, op
de inneming van den Briel gevolgd, het werk is ge-
weest van Eoomschen en Onroomschen, die gelijkelijk
tegen de dwingelandij van Alva waren ingenomen, of-
schoon in de eene stad langer dan in een andere de re-
geering uit handelsbelang en andere overwegingen de
partij van den landvoogd getrouw bleef. In 1572 was
negen tiende gedeelte van de bevolking, volgens de
meest geloofwaardige berichten, nog Eoomsch, en de
volksopstand zou onmogelijk zijn geweest, zoo het al-
leen een Calvinistische partij was geweest, die den op-
stand had bewerkt.
Maar hoe innig verbonden in den aanvang het groot-
ste gedeelte der bevolking tegen Alva ook was, de
scheuring tusschen Roomschen en Onroomschen is tel-
kens door onderscheidene gebeurtenissen toegenomen,
terwijl de hartstocht niet altijd Nederlandsche Roomsch-
Katholieken en Spaanschgezinde Roomsch-Katholieken
heeft onderscheiden.
Het standvastig regeeiïngsbeleid van Prins Willem
van Oranje was van den aanvang en later, dat de vrij-
heid van conscientie van allen moest geëerbiedigd wor-
den. Zijn allereerste schrijven aan Sonoy was, dat hij
moest zorgen, »dat de exercitie van de Religie con-
form Gods woord moest worden toegelaten, zonder
nochtans te gedoogen, dat die van de Roomsche kerk
eenig overlast gedaan werd." Toen de Prins in het
28
-ocr page 33-
land kwam, gaf hij dadelijk bevel, gelijk wij reeds ver-
meldden, dat de gevangen priesters in vrijheid zouden
gesteld worden, en toen de Prins zich naar Brabant be-
gaf, beval hij te waken, dat geen geweld tegen de kerken
zou gepleegd worden. Deze bevelen en verzekeringen
boezemden vertrouwen in, zoodat onderscheidene ste-
den, waarin de groote meerderheid den Roomsen-Ka-
tholieken godsdienst was toegedaan, hare poorten voor
hem ontsloten, zoo als Mechelen.
Intusschen werd het wantrouwen jegens de Roomsen-
Katholieken gewekt, doordat eenige priesters, angstig
voor hun eeredienst, nog de zijde van Spanje hielden;
maar de argwaan werd nog grooter, toen hier te lan-
de in het laatst van Augustus de tijding ontvangen
werd van den vreeselijken en verraderlijken moord, op de
Hugenooten gepleegd in den beruchten St. Bartholo-
meusnacht. Vele Roomschen in Nederland keurden dien
moord af, maar ook eenigen werden misleid door de
goedkeuring, die de Paus op het eerste onvolledige be-
richt gegeven had, dat hij zich verheugde, dat de sa-
menzwering der Hugenooten verijdeld was. Waar een-
maal de hartstochten zijn opgewekt, onderscheidt
men zelden nauwkeurig; alle Roomschen werden door
de bovendrijvende partij verantwoordelijk gesteld voor
de gruwelen van den moord, door het Pransche hof op
het aanstoken van fanatieke ijveraars, gepleegd.
De moord der Hugenooten te Parijs had grooten in-
vloed op den toestand in ons Vaderland. De Nederlan-
ders werden beroofd van Fransche hulp, en de scheuring
tusschen Roomsch en Onroomsch werd er door ver-
groot ; Roomsch fanatisme wekte telkens meer Calvinistisch
29
-ocr page 34-
fanatisme op. Tusschen beide hartstochtelijke partijen
geplaatst, viel het den Prins van Oranje moeilijk ver-
draagzaamheid te handhaven; maar toch behield het groot-
ste gedeelte der Roomsch-Katholieke bevolking nog sym-
pathie voor de prinsgezinde partij, van wie zij de hand-
having der oude vrijheden en vrijheid van godsdienst
verwachtte.
De dood van den Spaanschen landvoogd Reques-
cens, die Alva was opgevolgd, en het gedrag
der Spaansche soldaten deden een groot gedeelte der
Nederlanden, ook der zuidelijke provinciën, de partij
van den Prins van Oranje kiezen, terwijl de Prins
overal in tractaten, die pacificatiën genoemd werden,
vrijheid van godsdienst aan Roomschen en Onroom-
schen verzekerde. De pacificatie van Gent, 1576, ver-
eenigde tijdelijk weder de Roomschen en Onroomschen,
ofschoon de bepalingen omtrent de vrijheid van gods-
dienst afhankelijk waren gesteld van latere besluiten.
Don Juan, de nieuwe landvoogd, aanvaardde zijn
bestuur met vredelievende verzekeringen, maar vond
bij hen, die vrijheid van conscientie als een recht be-
schouwden, weinig vertrouwen. Reeds bij de vredes-
onderhandelingen te Breda, in 1575, was het geble-
ken , dat de Koning niet gezind was vrijheid van gods-
dienst toe te laten, en ook de bepaling door Don Juan
in het eeuwig edict van Manche, den 17den Februari
1577, dat de Staten moesten beloven in alles en overal den
Roomsch-Katholieken godsdienst te handhaven, moest
van dat tractaat afkeerig maken. Kort daarop begon
dan ook op nieuw de geloofsvervolging. Eerst werden
er strenge waarschuwingen gedaan, en toen deze het
30
-ocr page 35-
prediken van de Hervormde leer niet verhinderden,
werd eene vergadering van Hervormden bij Meehelen
uit elkander gejaagd, en een der aanwezigen, Pieter
Panis, gevangen genomen, en op de weigering, om
zijne medeplichtigen op te noemen en zijn geloof te
verzaken, ter dood gebracht.
De prinsgezinden beschouwden dit als een inbreuk op
de pacificatie van Gent, die door Don Juan was bezwo-
ren. Weldra geraakte de Spaansche landvoogd met de
algemeene Staten, die de Gentsche bevrediging hadden aan-
genomen, in oorlog, en werd hij door de wettige vertegen-
woordiging des volks voor vijand des lands verklaard, ter-
wijl Matthias als landvoogd werd aangenomen. De krijg
tusschen den Spaanschen landvoogd en de Nederlanders
ontbrandde op nieuw. Don Juan had in zijne vaan-
dels, onder het kruisteeken, in het Latijn de woorden
laten plaatsen: »In dit teeken heb ik de Turken over-
wonnen en zal ik de ketters overwinnen." Op den
31sten Januari 1578 werd het Nederlandsche leger door
den Spaanschen landvoogd bij Gemblours geslagen.
De nederlaag was ontzettend. Door een overrompe-
ling was het geen veldslag, maar een slachting. Na
de overwinning werden nog 600 gevangenen ter dood
gebracht. De schrik deed velen tot Spanje terugkee-
ren; het stadje Sichem, dat zich eenigen tijd verde-
digde, moest het boeten met vele executiën. De ge-
pleegde gruwelen wekten weerwraak in Holland op
tegen de priesters, die men verdacht, dat zij de zijde
van Spanje hielden. De dweepzucht deed aan beide
zijden vele misdaden plegen.
Wel zocht Prins Willem de Nederlanden nog te ver-
31
-ocr page 36-
eenigen door den religievrede, maar hetgeen hij ver-
langde en thans door ieder rechtvaardig mensch wordt
geëischt: dat ieder vrij en ongehinderd zijne godsdien-
stige gevoelens mag belijden, werd eerst in de 19de
eeuw in onze grondwet opgenomen.
In de zestiende en zeventiende eeuw werd de ver-
draagzaamheid nog slechts bij zeer enkelen gevonden,
op het gebied van godsdienst en staatkunde:
op het gebied van den godsdienst bij Huibert
Duif huis; \'
onder de staatkundigen bij Prins Willem van Oranje
en zijne staatkundige geestverwanten.
Maar de verdraagzame politiek van den Prins mocht
aanvankelijk niet zegevieren.
I                 Waren de Roomsch-Katholieken vroeger vervolgziek
geweest, de Calvinisten Heten op hunne beurt geene
godsdienstvrijheid toe.
Niet alleen aan Eoomsch-Kath olieken, maar ook aan
Doopsgezinden, aan Lutherschen werd het recht der
I               openbare godsdienstoefening ontzegd.
De eerste vrucht, dat het geloofsonderzoek werd af-
geschaft, werd echter in den loop der eeuwen telkens
door grootere godsdienstvrijheid gevolgd.
De strijd voor ons volksbestaan moet het meest ge-
waardeerd worden naar de vruchten, die hij later heeft
N
          voortgebracht.
Daarom moet niet alleen 1572, maar ook 1672 en
1772 en 1872 in onze voorstelling leven.
< Zie over hem onzo Volksletterkunde, N". 259: Geloofihel-
den,
10 Cts.
— - .
32
-ocr page 37-
-ocr page 38-
\\
Volksletterknnrie.
\'yr De lijst der 288 yolksgeschriften, uitgegeven <
de Vriend van Armen en liijken, van 1851 to
met 1871", is kosteloos aan onze inrichting en
alle boekhandelaars op aanvrage te bekomen.