-ocr page 1-
fy\\m OIO^S
BR..1872.E.6.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
/P7ZM, (o
A AA AA AA AA A AA A AA AA\' \\.AAAAAAAAA AAAAA1
H". 290. <
DE EERSTE EEUW VAN ONS NATIONAAL
VOLKSBESTAAN. 1572-1672.
Me eerstelingen der Nederlands. vrljlieirt.
I»e Roomsclien en OnrooinscHen in de
eerste «enw van ona volksbestaan.
Sïe verhouding tusschen Protestanten
onderling in de eerste eeuw van uns
volksbestaan.
■Ie eerste algemeeiie nationate feestdag*
Uitgegeven door de Inrichting tot bevordering van volksgeluk
en volkswelvaart, door verspreiding van nuttige kennis:
De Vriend van Armen en Rijken.
rA ÏO Cent*
Üi. 8. WITKAMP,
KOHlHOtPLBIM , TE amstbkuak.
t3T^ffi\'v\'\'vvvvvvvv/vv/vvx/vvv/vu"l/vvvvx/1/v^vvv
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE EERSTE EEUW VAN ONS NATIONAAL
VOLKSBESTAAN, 1572—1672.
I.
De eerstelingen der Nederlandsche vrijheid.
Niet op eens komt het goede tot stand. Reeds voor
vierduizend jaren is in de Spreuken de waarheid verkon-
digd : dat wij zullen arbeiden en niet slapen, dat God
zijn zegen aan den arbeid verleent en welvaren aan de
volken, die den Heer zoeken; — en toch wordt nog
door velen — in luiheid de tijd doorgebracht, — van
het toeval geluk verwacht, en voortgeleefd alsof er
geen God was.
Reeds voor duizenden jaren zijn de eerste beginselen
van het recht verkondigd; — en toch leven er nog ve-
len, die onrecht plegen.
Reeds voor bijna tweeduizend jaren werd de vol-
maakte godsdienst van geest en waarheid m de wereld
verkondigd; — en nog zijn er vele naam-Christenen.
Eeuwen zullen er nog voorbijgaan, voordat de men-
schelijke samenleving in alle kringen en bij alle volken
zal vervuld zijn van den geest der rechtvaardigheid en
der heilige liefde. Maar zij die gelooven haasten niet.
Zij weten, dat elke wezenlijke vooruitgang langzaam
gaat, omdat hij doordringen moet tot het binnenste
van het gemoed. Zij verblyden zich, waar zich in den
loop der eeuwen vooruitgang openbaart. En in dat
1
-ocr page 6-
licht moet ook de geschiedenis van Nederland in de
drie laatste eeuwen beschouwd worden.
De tegenwoordige tijden mogen zich verblijden in
meerdere welvaart dan 300 jaren geleden, maar toch mo-
gen de eerstelingen van de Nederlandsche welvaart nog
levendig in herinnering blijven. Er is meer recht dan
vroeger bij de regeering. Een dwingelandij als die van
den Spaanschen landvoogd is voor ons Vaderland on-
denkbaar geworden; maar toch mag in herinnering ge-
houden worden de groote heldenstrijd van het Ne-
derlandsche volk.
Er is thans meer eigene persoonlijke godsdienstige
overtuiging dan vroeger, toen men veelal op gezag
van anderen geloofde, en in zijne godsdienstige gezind-
heden geleid werd door de omstandigheden. Toch mo-
gen wij, van welke godsdienstige gezindte wij ook zijn,
op de 16de eeuw terug zien, op die geloofshelden, die
als martelaren stierven voor hunne overtuiging, of hun
voorvaderlijk geloof tot in den dood getrouw bleven,
waar een enkel woord van verloochening hun het le-
ven had kunnen doen sparen.
Zij, die onder geheel verschillende godsdienstige leer-
begrippen gewetensgetrouwheid en zedelijken moed we-
ten te eerbiedigen, moeten evenzeer achting gevoelen
voor de martelaars, die hun geloof getrouw waren op
den brandstapel onder de Spaansche incmisitie, als voor
de Roomsch-Katholieke priesters van Gorkum, die door
den woesten Lnmey werden opgehangen, omdat zij
hun godsdienstig geloof niet wilden verzaken.
Onder de gebreken van den tegenwoordigen tijd be-
hooren gehechtheid aan het geld, — nauwheid omtrent
\'i
-ocr page 7-
godsdienstige overtuiging, — gebrek aan moed, —
zwakheid in het volharden. De herinnering aan onzen
heldenstrijd tegen Spanje kan ons opwekken tot kracht.
De groote gebeurtenissen, waaronder onze voorva-
deren leefden, wekten geestkracht in bijna al de krin-
gen van het maatschappelijk leven op.
De heldenmoed op het oorlogsveld deed ook moed
ontstaan, om stoute zeetochten te ondernemen.
Het einde van de lGde eeuw telde ondernemende
kooplieden, die weder gunstig op de nijverheid werkten.
De haat tegen de vreemde overheersching en de lief-
de tot het Vaderland bezielden schrijvers en dichters.
Bij de gelijktijdige schrijvers vindt men daarvan
overal de sporen.
Pieter Bor schreef in folianten de geschiedenis van
de Nederlandsche beroerten, terwijl de legers nog aan
het strijden waren. De vignetten, die zijne boeken
versieren, niet minder dan de gedichten vóór dezelven
geplaatst, drukken geheel den tijd uit, waarvan de ge-
schiedschrijver een tijdgenoot was.
Voor het eerste deel vertoont de titelplaat brandsta-
pels en moordtuigen, en^daaronder:
Hebt gij een Nederlanders aard
So blijft voor \'t Spaansche juk vervaard.
De uitlegging van de titelplaat vangt aan:
Als tijranny de stoel van Neerland had bezeten
Zoo lag gerechtichheid en waarheid gansch versmeten.
De goeden onder schijn van Godesdienst van Romen
Verdreef men overal. Men heeft ook weg genomen
De rijkdom van \'t land, d\'onnooslen verdruckt,
Benaauwd van alle kant en vele naakt gepluckt,
\'s Lands oude Eechten al veracht, enz.
3
-ocr page 8-
Voor den vijfden foliant leest men in het gedicht
van Barlaeus:
Toen zee en land ons dwong te slaan,
Toen wanhoop kloekheid wees de baan ,
Toen schip en riem stak van de stranden
En waters vrees onz\' vijand bracht te schande:
Toen Mars met Pallas hadden twist
Of Holland niet en had gemist,
Om buiten spoor en paal te dragen
"s Lands heil en eer, en alles eens te wagen,
Dit leest de vrome Batavier
In \'t midden van het oorlogsvier ,
Terwijl de steden bersten, kraken.
Kan Bor u pen dees daden eeuwig maken, enz.
Het Wilhelmus van Nussoue werd het geliefkoosde
volkslied, terwijl tallooze Geuzenliederen den afkeer te-
gen Spanje bij het volk onderhielden. De dagelijksche
gesprekken liepen over de gebeurtenissen van het Va-
derland. Waar zoo veel moedbetoon plaats had, wer-
den de meest tragen en flauwen wakker geschud.
Deze opwekking tot krachtig leven had ook zijne
nadeelen.
De kracht openbaarde zich dikwijls in ruwe wreed-
heid. Toen de Spanjaarden bij het beleg van Leiden
•de wreedheid hadden gehad, een gevangen Leidenaar
het hoofd af te houwen, en het over den ringmuur
wierpen, beantwoordden de belegerden het op nog
gruwzamer wijze. Men had uit het Spaansche leger
elf man gevangen genomen; zij werden afgemaakt en
hunne hoofden in een ton over den muur geworpen,
met het bijschrift, dat dit de tiende penning van
Alva was met den interest daarboven.
De moed sloeg dikwijls tot overmoed over, en naast
4
-ocr page 9-
hartstochtelijken ijver in het vasthouden van het oude,
in getrouwheid aan persoonlijke godsdienstige overtuigin-
gen, had men ook allerlei waagstukken, groote wed-
denschappen en speculatiën, om spoedig rijk te wor-
den. Men stelt de tijden van den tachtigjarigen oor-
log geheel naar onwaarheid voor, wanneer men ze
kenschetst als tijden van zuiver Christelijk geloof en
vredelievende vroomheid.
Een schepen van Harencarspel verwedde zijn geheele
bezitting tegen het dubbele, dat hij naar Jeruzalem
zou gaan en in een jaar terugkeeren. Een ander voer,
om een weddenschap te volbrengen, met een scheepje,
uit vier ossenhuiden met eenige stokken gemaakt, naar
de Oostzee. Het wedden omtrent het winnen of ver-
liezen van veldslagen was in het begin der zestiende
eeuw zeer algemeen. De windhandel in bloembollen
was geheel ingeweven in het avontuurlijk jagen naar
winst \'.
De tijden hadden nog vele ruwe en harde vormen:
licht en duisternis, godsdienstige trouw tot in den
dood, en lichtzinnigheid om voor luttel gewin van
kerkgeloof te veranderen, had men beiden. Onder de
Geuzen waren oprechte en edele mannen, die op God
vertrouwden in den strijd voor eene rechtvaardige zaak,
maar ook velen, die niet veel van zeeroovers verschil-
den, terwijl ook eenige jaren later de voorbeelden niet
ontbraken van hen, die hun oppervlakkig naam-Chris-
tendom voor het Turksche geloof verloocbenden.
1 Zie in onze Volksletterkunde N°. 219: Nederl. volkszeden en
overleveringen,
III. (10 Cts.) Iets over den Tulpenhandel, door
Ds. H. W. T. Tydeman.
5
-ocr page 10-
De inneming van Antwerpen door de Spanjaarden in
1585 bracht den handel voor een groot gedeelte naar
de Hollandsche steden over. Door de veiligheid van
de Zuiderzee en de Oostzee werd de handel in granen
zeer bevorderd. De groote afwisseling van graanprij-
zen deed zeer aanzienlijke winsten daarin behalen, en
deze winsten stelden ons weder in staat tot andere
ondel-nemingen.
Te midden van dat krachtige volksleven, rijk aan
veelvuldige avonturen, hadden er groote veranderingen
in het volksleven plaats.
De laatste jaren van de Spaansche dwingelandij en
de eerste jaren van onzen strijd tegen Spanje, toen de
oorlog in bijna het geheele land werd gevoerd, hadden
eene algemeene verarming te weeg gebracht, die eenigs-
zins ophield, nadat de oorlog meer op de grenzen des
lands werd gevoerd, en de oorlogsbuit, op de Span-
jaards en de Spaanschgezinden te land en ter zee be-
haald, den rijkdom eenigszins had doen toenemen. Wel-
dra werden de stoute tochten naar de Oost-Indië\'n on-
dernomen. De buitenlandsche handel begon zich te
midden van den oorlog snel uit te breiden, maar de
buitenlandsche handelstochten brachten tijdelijk ook we-
der moeilijkheden met zich \'.
Door de groote winsten, die de buitenlandsche han-
del gaf, klaagde men aanvankelijk, dat de binnenland-
sche verwaarloosd werd.
De rijkdommen, door den buiteulandschen handel
\' Zie in onze Volktsletterkunde N°. 123 en 124: Zeereizen der
Nederlanders,
I en II, en N°. 270: Voorbeelden van wihkrac/it,
ieder 10 Cts.
e
-ocr page 11-
verworven, stelden wel in staat in het binnenland vele
ondernemingen tot stand te brengen, zoo als groote
droogmakerijen, verbeteringen van dijkwerken, enz.
maar het meerdere geld, ook een gevolg van de ont-
dekking van Amerika, waarvan de toevoer van goud
en zilver zich eerst voor ons Vaderland sterk begon te
openbaren, toen de buitenlandsche handel zich uit-
breidde, deed de prijzen van bijna alle goederen zeer
rijzen, en daar de loonen in dien tijd bijna overal door
gildenbrieven, die door de overheid waren goedgekeurd,
geregeld waren, gaf zulks zeer groote moeilijkheden.
Veelvuldige verzoekschriften werden bij de stedelijke
regeeringen gedaan tot loonsverhooging. In een re-
quest van de bierdragers aan de regeering van Amster-
dam in 1578 leest men: dat zij bij het telkens hoo-
ger stijgen van den prijs yan levensmiddelen en van de
huishuur, niet langer konden leven van het loon, dat
zij genoten hadden, waarom zij, om niet met hunne
vrouwen en kinderen van honger om te komen, ver-
hooging van loon verzochten; en deze verzoekschriften
herhaalden zich telkens. De verbetering van de loonen
kwam eerst, toen er meer algemeene welvaart ver-
spreid werd.
De veranderingen in het maatschappelijk leven, op het
einde van de 16de en in het begin van de 17de eeuw,
waren zeer velen. De Hollandsche steden werden ver-
groot. De zeden en gewoonten veranderden \'. De ar-
moede wekte de weldadigheid op. Men liet werken,
om het brood te doen verdienen. De winsten, door
I Zie o. a. onze Volkslellerkunde N°. 76 on 77 : Geschiedenis der
woningen
en der kleed ing, ieder 10 Cts.
7
-ocr page 12-
den groothandel verkregen verspreidden zich over de
geheele bevolking; de landbouw, die in de 16de eeuw
nog in een zeer achterlijken staat verkeerd had, nam
in de 17de eeuw in bloei toe.
Onderscheidene geschriften, in het laatst van de
16de en het begin van de zeventiende eeuw uitgeko-
men, geven de duidelijkste bewijzen van de groote ver-
anderingen, die in alles plaats vonden.
Nederland begon roem te dragen op zijn kracht, en
terwijl men, na de afscheiding van de zuidelijke ge-
westen onder Don Juan van Oostenrijk, den oorlog
uit wanhoop gevoerd had voor de veiligheid van eigen
godsdienstvrijheid, volhardde men thans ook in den
strijd voor een onafhankelijk volksbestaan, dat wel-
vaart verspreidde.
Zeer groot waren de veranderingen, die in het maat-
schappelijk leven in de eerste eeuw van ons nationaal
volksbestaan voorvielen; maar de grootste en de ge-
wichtigste was de verandering in de godsdienstige en
staatkundige denkwijze.
8
-ocr page 13-
ir.
De Spaansche inquisitie.
Door gebrekkige kennis van de geschiedenis, inzon-
derheid van de geschiedenis van het strafrecht en van
de tegenwooi-dige letterkunde, bestaat er bij velen een
zeer onjuiste voorstelling van de Spaansche inquisitie.
En, gelijk het gaat met gebrekkige voorstellingen,
dit geeft dikwijls aanleiding tot verkeerde beoordeelin-
gen, zelfs tot kerkelijke twisten en verdeeldheden, en
tot miskenning van het algemeene Christendom, gelijk
het zonder onderscheid door Itoomsch-Katholieken en
Protestanten wordt beleden.
De zuivere algemeene, dat is Katholieke Christelijke
godsdienst, is de godsdienst der heilige liefde. Jezus
bad van zijn Vader in den hemel geen macht, om te
heerschen; het rijk des Vaders zocht hij uit te brei-
den door barmhartigheid, door liefde, door vrijwillig
te lijden, door voor de\' waarheid te sterven aan het
kruis, en daardoor allen, diê de gerechtigheid lief had-
den, tot zich te trekken.
De aloude Katholieke kerk had dan ook een afkeer
van het geweld. De kerk dorst niet naar bloed, was
een aloude spreuk van de kerk, die zij nooit uit hare
belijdenis heeft verwjjderd, ofschoon in de ruwheid der
tijden die spreuk niet altijd is opgevolgd. Later heeft
9
-ocr page 14-
spitsvondige redeneering een uitvlucht gezocht, zoodat
in de kerkleer wel het verbod van bloedvergieten be-
waard bleef, maar de kerkelijke personen niet altijd
afkeerig waren, dat op hun wenk de wereldlijke macht
met zwaard en schavot werd gebruikt tot handhaving
van den godsdienst.
Toen voor het eerst in het Romeinsche keizerrijk
het zwaard werd aangewend, om den Christelijken gods-
dienst uit te breiden en tegen afvalligen te beveiligen,
werd dit door de kerkvaders zeer sterk afgekeurd.
De reine godsdienst van geest en waarheid driugt
niet dan als een zuurdeesem door. Bij de snelle uit-
breiding van het getal Christenen onder Constantijn,
en later onder Karel den Groote bij de Germanen,
waren zeer velen slechts naam-Christenen, die hunne
heidensche zeden bleven behouden, en daarmede hun
ongeloof aan de kracht van geest en waarheid.
Onder de heidensche begrippen der Germaansche vol-
ken behoorde het inzonderheid, dat er twee goden waren,
een god voor de goeden en een god voor de kwaden.
Zij, die het met den kwaden god hielden, en van hem
de kunst hadden ontvangen om te tooveren, werden
onbarmhartig door de geloovigen aan den goeden god
omgebracht. Toen de Friezen en Germanen tot het
Christendom werden gebracht, predikten de eerste ver-
kondigers van het Christendom te vergeefs tegen dit
willekeurig en woest ombrengen van vermeende toove-
naars en heksen. Later deelden de ketters of secta-
rissen, die van het geloof afweken, evenzeer als ge-
waande toovenaars en heksen in dezen volkshaat.
In de twaalfde eeuw was het dooden van haeretieken
)0
-ocr page 15-
of ketters in Duitschland en elders meestal het bedrijf
eener woeste volksmenigte. Vrome monniken en geeste-
lijken, een Petrus Cantor, een Bemardus van Clair-
vaux en anderen verhieven hnnne stemmen tegen dien
geloofsijver, waarvan zij het beginsel roemden, maar
de onberadenheid en den hartstocht laakten.
In verband met de zeden van die vroegere eeuwen
moeten ook de geestelijken en de rechtsgeleerden be-
oordeeld worden. Ook zij waren kinderen van hun
tijd. Tegenover een nog grootendeels ruwe volksme-
nigte geplaatst, meende men den godsdienst niet dan
met wereldlijk geweld te kunnen handhaven. Het lager
onderwijs was toen nog bijna onbekend; — alleen zij,
die tot den geleerden stand en den koophandel werden
opgeleid, genoten onderwijs; de groote menigte des
volks meende men alleen door zeer strenge straffen,
die afschrikten, van het kwaad terug te kunnen hou-
den. Geen wonder dan ook, dat vóór de zestiende
eeuw de zwaarste straffen tegen hen, die verdacht wer-
den den godsdienst in minachting te brengen, door de
wereldlijke macht werden bedreigd, terwijl door de
kerkelijke overheid werd uitgemaakt, wat als ketterij
of aanranding van de kerkleer moest beschouwd wor-
den. Valsche munters werden met den dood gestraft,
derhalve verdienden veel meer de doodstraf zij die de
ziel zochten te verderven. De beroemde Nederlandsche
dichter Maerlandt, die gestorven is in het jaar 1300,
en die bij het hekelen van de ondeugden van zijnen
tijd de personen der geestelijken niet ontzag, oordeelt
het toch volkomen billijk, dat de ketter met den dood
gestraft wordt.
11
-ocr page 16-
Tot in den aanvang van de 16de eeuw werd de ver-
volging van ketters bijna algemeen door de openbare
meening goedgekeurd.
In deze algenieene denkwijze kwam langzamerhand
verandering, nadat de godsdienstprediking meer op het
innerlijke was gericht geworden. Vele monniken be-
gonnen te preken in de landtaal. Het volk werd op-
gewekt zelf te oordeelen. De gewetens werden wakker
geschud.
Enkele vrome monniken en de Broeders van het ge-
meene leven beweerden, dat de godsdienst slechts door
liefde en door de prediking der waarheid moest ge-
handhaafd worden.
En toen nu tegen sommige misbruiken, die het volk
gemakkelijk kon erkennen, gepredikt werd, koos het
volk de partij van de hervormers tegen de kerkelijke
macht, die de misbruiken in bescherming nam. Reeds
vóór Luther werd in de Nederlanden door enkele priesters
den aflaathandel en het betalen van kerkelijke diensten
afgekeurd. En toen later de eerste geestverwanten van
Luther hier vervolgd werden, koos het volk de partij
voor de vervolgden. Een opmerkelijk voorbeeld vindt
men daarvan in den Augustijner monnik Hendrik van
Zutphen, die in 1522 te Antwerpen predikte, zoowel
tegen de zonden des volks als tegen de misbruiken,
dat men de kerkelijke diensten liet betalen, en zelfs
handel dreef in aflaatbrieven. Een groote menigte
van het volk hoorde gaarne zijne prediking, en toen
hij, van ketterij verdacht, gevangen werd genomen,
werd hij door het volk bevrijd. Hij ontvluchtte Ant-
werpen, maar werd later, na eene prediking te Mel-
12
-ocr page 17-
dor f, nabij Breinen, in 1524 door eene volksmenigte
zonder vorm van proces verbrand.
De geloofsvervolgingen werden later nog meer door
het volk in de Nederlanden afgekeurd, toen het oude
onderzoek naar de ketterij en het oordeel van den we-
reldlijken rechter, dat vooral in de noordelijke Neder-
landsche gewesten nooit zeer drukkend was geweest,
vervangen werd door den vorm van inquisitie, die in
Spanje bestond, waardoor ook de aloude rechtsgebrui-
ken in de Nederlanden in vele opzichten geschonden
werden.
Thans wordt de Spaansche inquisitie bijna door nie-
mand meer verdedigd. Allengs is zij in alle beschaafde
landen opgehouden. De meest behoudende Roomsch-
Katholieke schrijvers in Frankrijk en Duitschland keu-
ren haar af, en schrijven de bloedige geloofsvervolging
der inquisitie toe aan de strengheid der vroegere tij-
den, toen men de godsdienstige waarheid met schavot
en brandstapel zocht te handhaven. Ook in ons va-
derland hebben onderscheidene Roomsche schrijvers de
inquisitie afgekeurd. Zoo heeft de Heer Alberdingk
Thijm, in zijn woord over de inquisitie, in 1853 uit-
gegeven, beweerd, dat men het geloofsonderzoek niet
verwarren moet met de straf, die door de wereldsche
macht werd opgelegd; dat de R. K. kerk een afkeer
heeft van bloedvergieten, en dat hij aan die onder-
scheiding zóó veel waarde hecht; »dat naar zijne schat-
ting de Katholieke kerk de schoonste parel uit hare
»kroon zou verliezen, wanneer die onderscheiding zou
»blijken met de feiten in strijd te zijn." Ook de Heer
Nuyens keurt in zijne Geschiedenis der Nederlandsche
]3
/
-ocr page 18-
beroerten de Spaansche inquisitie af, en wij gelooven niet,
dat tegenwoordig een enkel Roomsen-Katholiek in Ne-
derland gevonden zal worden, die de gruwelen kan
goedkeuren, die door de Spaansche inquisitie zijn
bedreven.
Maar in de zestiende eeuw dachten alle Roonisck-
Katholiekeu niet alzoo. Wel waren er vele staatslie-
den reeds in de eerste jaren van de 16de eeuw, die
verstand genoeg bezaten, ora te zien, dat de geloofs-
vervolging tot niets goeds zou leiden. Van Keizer
Maximiliaan, die zoo zeer in staat is geweest den
volksgeest te leeren kennen, wordt verhaald, dat hij
zijn kleinzoon Karel V gewaarschuwd heeft: »alles kan
de staatswet regelen en voorschrijven en dwingen, maar
\'t godsdienstig leven der volken nooit." Erasmus schreef
in den aanvang van de 16de eeuw: »Het onderwijzen
is de roeping der godgeleerden, het dwingen alleen het
werk der tirannen." Dit was ook het algemeen gevoe-
len van vele Nederlandsche staatslieden en van het
grootste gedeelte der bevolking.
Hetgeen den haat tegen de Spaansche inquisitie bij
het volk nog deed toenemen, was de wreedheid, waar-
mede menige strafoefening gepaard ging, en de ge-
loofsmoed, waarmede vele martelaren zich op het scha-
vot en op den brandstapel gedroegen, waardoor me-
nigeen tot navolging werd opgewekt.
Er waren echter ook Roomsche geestelijken, die, deels
uit onderwerping aan het wereldlijk en kerkelijk ge-
zag, deels omdat zij te goeder trouw naar hunne be-
grippen overtuigd Avaren, dat de afscheuring van de
Katholieke kerk alleen door cxemplaire straifeu kon
14
-ocr page 19-
tegengegaan worden, de Spaansche inquisitie goed-
keurden.
Tegen deze Rooinsch-Katholieke ijveraars begon de
volksgeest zich meer en meer te verzetten, en deed dit in
geenen deele op echt Christelijke wijze, met zelfopoffe-
ring en liefde, zelfs tot de vijanden. De hartstochten
werden van wederzijden gaande gemaakt. Menige ver-
volging strekte slechts, om den haat van wederzijden tot
uitbarsting te brengen. Toen Angelus Merula, de
vrome en weldoende pastoor van Heenvliet, in 1557
zou worden terecht gesteld in \'s Gravenhage, was er
zoodanige toeloop van volk, dat men besloot den grijs-
aard naar Bergen te vervoeren, alwaar hij verbrand
werd.
Toen den 4den October 1564 op de Groote markt
aan Fabricius, een gewezen monnik, het doodvonnis
zou voltrokken worden, brak een oproer uit, waarbij
de schout met de gerechtsdienaars de vlucht moesten
nemen, en de brandstapel door het volk bemachtigd
werd. De beul had echter nog tijd, den ongelukkigen
Fabricius een dolk in het hart te steken en met een
hamer het hoofd in te slaan.
Zulke voorvallen moesten telkens meer de hartstoch-
ten in beweging brengen. Naarmate de voorstanders
der inquisitie de hervorming zochten tegen te houden
met schavot en brandstapel, veranderde de leus van^
het volk, die vroeger was geweest in den Gelderschen
oorlog: »liever Turksch dan Oostenrijksch," bedoelende
op den oorlog, dien het Duitsche keizerrijk tegen de
Turken had te voeren, eerst in: »liever Turksch dan
Spaansch," daarna in: »liever Turksch dan Paapsch."
15
-ocr page 20-
Dit was echter geen leus van de Hervormden tegen
de Rooniscli-Katholieken, want de Hervormden waren
toen nog zeer klein in getal, maar een leus van het
volk tegen die priesters, die voorstanders waren van
de geloofsvervolging.
Het verzet tegen de vreemde overheersching smolt
ineen met het verzet tegen de Spaansche inquisitie.
Terwijl men de inquisitie en de priesters die haar
steunden verfoeide, bleef het grootste gedeelte der be-
volking aan den Roomschen eeredienst gehecht.
Nog jaren lang na de afzwering van den Koning
van Spanje was de meerderheid van het Nederlandsche
volk Roomsch-Katholiek.
Door Roomsch en Onroomsch zijn tegen Spanje de
wapens opgevat.\'
Zij die het tegendeel beweren kennen de geschiede-
nis niet.
-ocr page 21-
III.
De Spaansche Koning en zijn landvoogd Alva.
De brieven van Koning Philips, die vroeger onbe-
kend waren en thans uit de archieven bijeenverzameld
zijn uitgegeven, stellen tegenwoordig in staat veel juister
over hem te oordeelen dan vroeger. Terwijl de oppervlak-
kige geschiedenis ons dikwijls een geheel onbegrijpelijk
en onnatuurlijk karakter vertoonde van een dwingeland,
die uit bloeddorst wreed was, zien wij in Philips II,
gelijk hij thans uit zijne brieven kan gekend worden,
een slachtoffer in den strijd van goede bedoelin-
gen en verblindheid, tegenover de rampzalige begin-
selen der dweepzucht, die voor geene middelen terug
deinst, wanneer het doel slechts heilig en goed wordt
gewaardeerd.
Philips, als Koning van Spanje de tweede en als Her-
tog van Brabant en Graaf van Holland de derde, volgde
in 1555 zijn vader Keizer Karel V op, terwijl het
Duitsche keizerrijk kwam aan Ferdinand I. De Oos-
tenrijksche overheersching werd hierdoor nog meer een
Spaansche, ook daardoor, dat Philips, in Spanje ge-
boren, geheel door Spanjaarden was opgevoed. Hij
had den trots en de stugheid der Spaansche aanzienlij-
ken, en van jongs af was hem ingeprent, dat hij
tot beschermer van de Roomsch-Katholieke kerk ge-
17
-ocr page 22-
roepen was, met al die kracht, die hem als machtig
vorst ten dienste stond.
De verantwoordelijkheid zijner regeering drukte \'hem
zwaar; hij was buitengewoon werkzaam: zijne brieven
bewijzen het, dat hij zich in allerlei bijzonderheden
met de regeering bezig hield. De plicht van voorzich-
tigheid was hem als vereischte tot eene regecring zeer
diep ingeprent; maar hij was daardoor zeer wantrou-
wend, dikwijls besluiteloos en vaak geveinsd, zoodat
hij bijna gelijktijdig zich geheel anders tegen onder-
scheidene personen uitliet. Na den vreeselijken moord,
door de fanatieke Roonischgezinden op de Hugenooten
den 24 Augustus 1572 gepleegd, schreef hij in zijne
brieven naar Nederland, dat hij die gruweldaad af-
keurde; maar bijna gelijktijdig naar Parijs, dat hij van
dien aanslag de herstelling van de Roomsche kerk ver-
wachtte, en dat de Hugenooten geen ander lot ver-
diend hadden. In plaats van krachtig en moedig te zijn,
geeft hij in zijne brieven overal blijken van zwakheid
en vreesachtigheid; maar het gemis aan zedelijken moed
om de moeilijkheden met kalmte te gemoet te gaan,
deed hem, na wankelen en besluiteloosheid, bevelen
geven tot geweldige maatregelen en zelfs sluipmoorden.
In eenen vcrtrouwelijken brief aan zijne zuster Marga-
retha van Parma, de landvoogdes van Nederland,
schrijft hij: »God weet, dat ik niets meer zoek te
vermijden, dan het vergieten van menschenbloed; ik
zou het voor eene der gelukkigste omstandigheden be-
schouwen, als ik er niet toe genoodzaakt was." Des-
niettemin liet hij honderden als ketters de straffe des
doods ondergaan. Philips rekende zich als vorst ver-
18
-ocr page 23-
plicht daartoe, terwijl hij te stug en te trotsch was, om
door de smeekschriften bewogen te worden.
Daarbij moet men in acht nemen, dat vooral in
Spanje het onbeperkt vorstelijk gezag op het einde der
middeleeuwen toenam, en door onderscheidene schrij •
vers als een door God ingesteld ambt werd verdedigd.
In de Nederlanden was zulk een staatsrecht geheel on-
bekend. Het aloude regeeringsrecht rustte oorspron-
kelijk op het leenstelstel, op langdurig bezit, en was
op wederzijdsche beloften van landheer en onderdaan
gegrond.
Van den aanvang van de regeering van Philips, in
1555, nam de strijd tusschen hem en de Nederlanders
met elk jaar toe. De vernieuwing der plakaten tegen de
ketters en het verblijf van Spaansch krijgsvolk in de Ne-
derlanden waren reeds grieven tegen de Spaansche over-
heersching, toen Philips, na zijne inhuldiging hier te
lande, naar Spanje vertrok in 1559. De oprich-
ting der nieuwe bisdommen, waardoor de invloed van
vreemde geestelijken werd uitgebreid, was in strijd met
de belangen der inlandsche lagere geestelijken.
Na het vertrek van den Kardinaal Granvelle, en na
de zending van Philips van Eginond hoopte men ver-
zachting van de plakaten te verwerven. Philips wei-
gerde. Hij had de vraag aan Spaansche godgeleerden
onderworpen; zij antwoordden, dat om een grooter
kwaad te voorkomen, om een opstand tegen den vorst
en de kerk te beletten, eenige vrijheid van eeredienst
kon verleend worden. De vorst, hiermede niet tevreden,
drong aan op beantwoording van de vraag, of hij tot
nakoming daarvan verplicht was, en toen die vraag ontken-
19
-ocr page 24-
nend was beantwoord, wierp hij zich voor een kruis-
beeld, zeggende: »Ik bid U, groote God! schenk mij
de genade, altijd te volharden in mijn besluit, om nim-
mer te veroorloven, dat men mij meester noemt van
hen, die U als Heer weigeren te erkennen."
Op de mislukte zending van Egmond, 1565, volgde
algemeene ontevredenheid. Het verzet tegen de uit-
voering der plakaten blies de hartstochten aan. De
predikatiè\'n der Hervormden werden door de bedreiging
heftiger. Toen ook het smeekschrift der verbonden
edelen niet hielp, sloeg de vlam van het oproer uit.
De beeldstormerij, niet versckoonbaar, waar men over-
eenkomstig beginselen van het reine Christendom denkt,
was verklaarbaar door de uittarting. Nieuwe brand-
stapels, waarop de Hervormden met heldenmoed stier-
ven, verwijderen de scheuring. Brederode vat de wa-
penen op, 1567. De Spaansche Koning tracht zijn
gezag te handhaven. Alva komt met een leger hier
te lande, en zijn dwingelandij doet weldra de bena-
ming van Spaansche dwingelandij vergeten, om haar
de Albanische dwingelandij te noemen.
Om onzen opstand tegen Spanje goed te begrijpen
moet men niet alleen den Spaanschen Koning kennen,
maar ook den landvoogd, die de Nederlanders den
wanhopigen strijd van zelfbehoud deed strijden.
Ferdinand Alvarez de Toledo, Heitog van Alva, was
reeds zestig jaren, toen hij in de Nederlanden kwam
met den last van zijn Koning, om den opstand geheel
te dempen. Hij was een der kundigste en meest ge-
vreesde veldheeren van zijn tijd. Nauwelijks 16 jaren
oud deed hij zijn eersten veldtocht tegen de Franschen
20
-ocr page 25-
in 1531 volgde hij Karel V in zijn tocht tegen de
Turken. Toen Soliman terug gedreven was, keerde hij
terug naar Spanje, en was bij den oorlog tegen Tu-
nis. In 1542 werd hem het opperbevel van het leger
tegen Frankrijk opgedragen; daarna voerde hij den
krijg tegen de Protestantsche vorsten in Noord-Duitsch-
land. Reeds aan het Spaansche hof had Alva meer dan
eens Philips aangezet, de Nederlanders met geweld ten
onder te brengen, en nu de gewapende opstand was
uitgebroken, werd hij als kapitein-generaal met onbe-
paalde macht naar de Nederlanden gezonden, om ons
land, dat meer en meer als een wingewest van Spanje
beschouwd werd, ten onder te brengen. Aan het hoofd
van 10,000 man van het beste Spaansche voetvolk en
ongeveer 2000 ruiters aangekomen, gedroeg hij zich
dadelijk als oppermachtig vorst. Hij stelde een raad
van beroerte in, door de Nederlanders weldra de »bloed-
raad" genoemd. De Graven van Hoorn en Egmond,
beiden Katholieken, werden onthoofd, benevens vele an-
deren, en van de afwezigen werden de goederen ver-
beurd verklaard. De voortvluchtigen weken het land uit,
benevens duizenden, die de dwingelandij van Alva vreesden.
De eerste gewapende pogingen, om zich tegen
de gewapende dwingelandij te verzetten, mislukten.
De kortstondige overwinning der Nederlanders op
den Hertog van Aremberg bij Heiligerlee, den 13den
Mei 1568, waarbij Adolf van Nassau sneuvelde \' , werd
weldra gevolgd door den slag bij Jemmingen, waarbij
het leger der Nederlanders geslagen werd. Ook de
i Zie Vulksletterkunde N°. 240: De slag bij Ueiligtrlte, 32
bl. 10 Cts.
21
-ocr page 26-
veldtocht van den Prins van Oranje aan de Maas mis-
lukte. Op den 22sten December 1568 hield de trotsche
Spaansche landvoogd een zegepralenden intocht binnen
Brussel, terwijl hij nit het veroverd geschut zich zelven
een standbeeld deed oprichten op het kasteel te Ant-
werpen.
De jaren 15G9, 1570 en 1571 waren de jaren van
dwingelandij, die de Nederlanders tot den wanhopigen
strijd van zelfbehoud drongen.
Trotsch op zijne overwinning wilde Alva van geene
gematigdheid weten. Nadat door den Spaanschen Ko-
ning het aanbod der Hervormden, om voor dertig ton-
nen gouds (een zeer groote som voor die tijden) vrij-
heid van godsdienst te verwerven, was afgeslagen, wer-
den thans alle godsdienstoefeningen der Hervormden
niet alleen verboden, maar er werd ook streng
onderzoek gedaan, of men ook die bijeenkomsten
bevorderde en Protestantsche boeken in zijn be-
zit had.
De pogingen van den Duitschen Keizer, om Philips
tot gematigdheid te bewegen, bleven zonder gevolg.
De Aartshertog Karel, naar Spanje vertrokken, mocht
bij herhaling bij den Koning klagen over de menig-
vuldige terechtstellingen en hatelijke gestrengheid, waar-
mede men in de Nederlanden te werk ging; de Ko-
ning bleef verblind en liet zijn landvoogd volkomen
vrijheid van handelen. Viglius, die altijd des Konings
zijde had gehouden, schreef in 1569, dat de Koning door
het voortdurend bloedvergieten en verbeurd verklaren van
goederen, de blaam van wreedheid en gierigheid op
zich laadde, en bad, dat de vorst in zachtmoedigheid
22
-ocr page 27-
het voorbeeld zijner voorvaderen zou volgen: het was
te vergeefs.
De Staten en de regeeringen der steden kwamen met
eerbiedige betogen, om hunne rechten te handhaven:
mede te vergeefs.
Toen eindelijk in Juli 1570 de Spaansche landvoogd,
voor den schijn van gematigdheid, eene algemcene ver-
giffenis deed afkondigen, waren de uitzonderingen zoo
velen, en de eischen daarvoor zoo onuitvoerlijk voormannen
van eerlijke overtuiging, dat de zoogenaamde vergiffe-
nis slechts strekte, om den haat tegen de dwingelandij
te vermeerderen. Er werd vergiffenis aangeboden aan
allen, die binnen de twee maanden hunne dwalingen
wilden herroepen en afzweren, terwijl van de vergiffe-
nis werden uitgesloten alle verkondigers van leeringen,
die met den Eoomsch-Katholieken godsdienst in strijd
waren, en allen, die hunne huizen tot schuilplaats van
de vervolgden leenden. Wel bezweken velen bij de be-
dreigingen, maar velen bleven ook volstandig bij hunne
godsdienstige overtuiging.
Het doodvonnis over den Nederlandschen edelman
Montigny, Roomsch-Katholiek, in Spanje voltrokken,
benam velen de nog flauwe hoop, dat de Spaansche
Koning tot gematigdheid zou kunnen bewogen worden.
Van het reeds zeer verarmde volk trachtte de Spaan-
sche landvoogd nog een tiende gedeelte hunner bezit-
tingen te verkrijgen. Het nieuwe belastingstelsel vond
algemeenen tegenstand. Een Spaansch edelman, Alava,
waarschuwde den landvoogd, dat hij te ver ging: het
was te vergeefs; maar de aan zjjn Koning getrouwe
staatsman gaf zijn overtuiging niet op, en schreef aan
23
-ocr page 28-
den Koning: »Het gezag des Hertogs daalt; het ge-
heele volk wil slechts ééne zaak, dat hij heenga."
De Bisschoppen van Yperen, Gent en Brugge zon-
den 24sten Maart 1572 een gemeenschappelijken brief
aan den Koning, om het kwaad onder de oogen te
brengen, dat de heffing van de tiende penning zou te
weeg brengen.
Roomsch en Onroomsch was gelijkelijk tegen de
dwingelandij van den Spaanschen Koning vereenigd,
op weinige uitzonderingen na, van verblinde priesters,
die deelden in de fanatieke beginselen van Philips, van
Alva en van de inquisiteurs, dat de Hervorming door
brandstapel en schavot tot den wortel toe moest wor-
den uitgeroeid.
De dwingelandij van Alva was gericht tegen alles,
wat een volk dierbaar kan zijn: — tegen de vrijheid,
om God te dienen naar zijne conscientie, — tegen de
vrijheid, in handvesten bedongen en door den Koning
bezworen, — tegen de veiligheid der bezittingen.
Zelfverdediging werd eiken dag meer gevorderd.
De Spaansche landvoogd deed den Nederlanders naar
Oranje als een bevrijder uitzien; zoo zwaar knelde het
juk, dat hij hun op de schouders had geworpen.
24
-ocr page 29-
IV.
De eerste algemeene nationale feestdag.
Tachtig jaren hebben onze voorouders gestreden voor
hunne staatkundige vrijheid. In de laatste dertig ja-
ren van dien strijd was onze oorlog als vereenigd met
den grooten dertigjarigen oorlog in Duitschland, waar-
in de Protestantsche vorsten streden tegenover de over
macht \\an het Duitsche keizerrijk. Eindelijk kwam in
Duitschland een einde aan den moorddadigen en ver-
woestenden krijg. De rechten der Lutherschen en Ge-
reformeerden werden in de Duitsche rijkswet erkend.
De Paus teekende tegen deze Christelijke verdraag-
zaamheid een protest aan, dat echter den gunstigen
afloop der vredesonderhandelingen niet belette, en met
den vrede in Duitschland werd de vrede van Spanje en
Oostenrijk met de Vereenigde Nederlanden den 30sten
Januari 1648 gesloten.
Vijf dagen later hield men in de Vereenigde Neder-
landen een plechtigen dankdag, terwijl in de meeste
staten groote vreugdefeesten plaats vonden.
Inzonderheid te Amsterdam werd het vredefeest luis-
terrijk gevierd den 5den Juni. Op het midden van den
Dam werden drie hooge tooneelen opgeslagen, op elk
van welke zes voorstellingen werden gegeven. De dich-
25
-ocr page 30-
ters Samuel Koster, Jan Vos en Gerard Brandt waren
er de vinders van. Voor het hoogste schouwtooneel
stond de Nederlandsche leeuw, met het zwaard en den
zevenpijlenbundel in de klauwen, op een gouden grond
afgebeeld, niet deze onderschriften:
Is d\'oorlogh nu volvoert door zeve vrije Leeuwen.
Men zagh hier \'t voor-spel al voor meer als vijftien eeuwen,
\'t Gehoor verlangh nu niet. Hier spreekt een schilderij.
De werelt luistert ook na stomme Poè\'sy.
Men vocht in Nederlandt om vryheid en om vree,
Nu zijn deez\' twee bevochten,
Dies steekt men \'t bloedigh zwaerdt vol scharen in de schee,
En boeit de Krijgsgedrochtan.
Rondom het waaggebouw, midden op den Dam staan-
de , was een gaanderij, die bezet was met muzikanten.
Op \'t steken der schalmeijen en trompetten werden tot
achttien malen de gordijnen opgetrokken, en werden
achtereenvolgens vertoond: Prins Willem I in de ge-
daante van Amphion de stad Thebe door \'t geluid van
zijn sparenspel stichtende; Prins Maurits voorgesteld
als Numa Pompilius, Koning van Rome, docr zijn
godsdienstzin beroemd; Frederik Hendrik vergeleken bij
den grooten Rorneinscken veldheer Fabius Maximus;
Willem II in de gedaante van den Romeinschen Keizer
Augustus; de vijfde zinnebeeldige voorstelling gold de
zorg van \'s Lands Staten voor de vrijheid; de zesde
stelde voor den krijgsgod Mars in boeijen, Vulkanus
gestuit in \'t wapensmeden, het krijgsvolk betaald en
afgedankt. Het tweede zestal vertooningen waren voor-
stellingen uit de eerste geschiedenis van ons vaderland:
de komst der Batavieren; aloude gewoonten, \'t ver-
28
-ocr page 31-
bond tusschen Julius Cesar en de Batavieren; de kne-
velarijen der ^lomeinen, den moord op den broeder
van Claudius Civilis, Civilis de Romeinen verjagende,
het nieuwe verbond met de Romeinen. De laatste zes
voorstellingen stelden voor: het gewapend Europa, de
moegestreden vorsten, de vrijheid van Nederland be-
vestigd door den eeuwigen vrede, den vrede bezworen,
de veiligheid van den Staat, en Amsterdam als de voor-
name oorzaak van den vrede.
Dr. O Dapper, die getuige van het feest was, schrijft
in zijne Historische Beschrijving der Stadt Amsterdam
na de beschrijving der voorstellingen: »Met het ver-
toonen van deze schrandere vonden, wierdt vast deze
zegen-rijke dagh ten einde gebragt, maer de vrenght
en blyschap der Burgeren, deed des nachts hemel en
aerde weerlichten, door duizenden van teer-tonnen, en
vunr-werken, die niet alleen op de toorens, maer door
de gansche stadt in de lucht geschooten wierden. En
Amsterdam, na \'t blussen van den brandt des oor-
loghs, scheen geheel in vlam te staen. Door zoo veel
glans en doorluchtigen toestel, wiert hier de vrede, na
tachentigh Jaren oorloghs, geviert."
Vijf dagen later, den lOden Juni, werd de Nieuwe
kerk, door brand in 1645 vernield, doch herbouwd,
ingewijd met een dankpredikatie over den vrede, naar
aanleiding yan Psalm 46: 9 —12, die onder een onge-
looflijken toevloed van personen van allerlei gezindten
door een der oudste predikanten, Fredericus Keslerus,
uitgesproken werd, en den 28sten October werd de
eerste steen gelegd van het nieuwe stadhuis, thans \'t
Paleis, waarbij Vondel zong:
27
-ocr page 32-
De Wynmaent schreef twee min als \'t derde kruis,
Toen \'t Vredejaer de grond ley van \'t Stadhuis.
Om de herinnering aan het vredefeest te bewaren,
liet de regeering gedenkpenningen slaan, en in de Oude
kerk een geschilderd glasraam plaatsen, voorstellende
Filips IV het Munstersch verdrag bezegeld toereikende,
met dit onderschrift van Vondel:
Philippus teeckent met zijn handen
Het vreêverbont met zeven landen
En staet zijn recht en tijtel af
Dit tuyght het zegel dat hy gaf.
Dat het feest ook in den huiselijken en vrienden-
kring werd gevierd, hiervan getuigt de schoone schil-
derij van Bartholemeus van der Helst, alom bekend
onder den naam van de Schuttersmaaltijd, nog datzelfde
jaar geschilderd en voorstellende het Schuttersfeest, den
18den Juni van dat jaar in de groote zaal van den
Sint Joris Doelen, thans het Athenaeum illustre, ge-
vierd. Daarop leest men deze kernachtige regelen van
Jan Vos:
Bellona walgt van Bloedt ja Mars vervloeckt het daveren
Van \'t zwangere metaal, en \'t zwaard bemind de schee,
Dies biedt de dappere Wits aan d\'eedele van Waveren \'
Op \'t eeuwige verbondt, den hooren van de vree.
De Munstersche vrede gaf stof tot vele gedichten.
Vondel dichtte in 1648 zijn Lantspel: de Leeuwenda-
lers
, dat met groote toejuiching ten tooneele werd ge-
voerd. Uit zijn Getemde Mars: Aen onze Vredevaders,
nemen wij de twee eerste en laatste coupletten van de
opdracht over:
> De eerste kapitein, de laatste luitenant der Schutterij.
28
-ocr page 33-
Nu berst een bron van blyschap uit onze aders,
Op \'t klincken van de zilvre Vretrompet,
Daer ghy een wyze op \'s weerelts Vrede zet,
O Amsterdamsche oprechte Vuedevadehs.
Uw wijsheit holp d\'Oranje snoeren vlechten
En banden, daer \'t Gewelt aan leit getemt,
De barsse Krijgh, zoo lang van rust vervremt,
En op wiens hart geen vredewensch kon hechten.
Ay hanthaeft zoo het wit (doel) der oorelogen,
Den Vuydom, uw bevochten errefgoet,
Dat ieder duike in schaduw van dien Hoedt (vrijheidshoed).
Zoo bloeie uw stadt in eendraght en vermogen.
In den Vredezavg zong hij:
Ieder volge ons witte vlagh
In het kriecken van den dagh.
\'t Hol en \'t hongerigh Europe
Hijght met smerte en open mont
Naer \'t gemeene vreverbont,
Afgepyut van lange hope
Op den toevoer van dit lant,
• Voester van zoo menigh strant.
Hoor de zeeliên en maetroozen
Danssen op den waterstroom,
En uw vloten, zonder toom,
Dondren, en kortouwen lozen,
Daerze brommen op de ree,
Togtigh (verlangend) naer de rijcke zee.
Zie de Batavieren trecken
Naer een nieuwen Oceaen,
Langs een noit bezeilde baen,
Om meer werelden t\'ontdecken,
En te booren door een as,
Zonder graetboogh en kompas.
Overvloei met vollen horen,
Zwanger van gewas en schat
Baert een weerelt in uw Stadt,
29
-ocr page 34-
Op het steigren van haer\' toren \' ,
Daer \'t gestarrent voor verschiet ,^
Als het naer den grontbouw ziet.
Teffens steigren lant en erven
In waerdy: de Pais (vrede) is milt,
Dies verrijcktze kunst, en gilt.
Neering, leggende op haer sterven,
Springt ten bedde uit, en ontluickt
Met dat zy de teervlam ruickt 2.
Bouw nu zolders boven zolders.
Legh de kelders in tiras.
Spaer noch kranen, noch windas.
Legh verdroncke weide in polders.
Mael het Haerlemsch meir tot lant,
Nu de vette teerton brant.
In lateren tijd bezong Hieronymus van Alphen den
Munsterschen vrede aldus:
Nederland is opgerezen
Uit het slijk;
En behoeft niet meer te vreezen
\'t Spaansche rijk.
\'t Heeft in \'t eind zijn slaafsche keten
Gansch geslaakt
En zijn dwangeloos geweten
Vrijgemaakt.
\'t Ziet zijn magt en rijkdom groeijen
Wijd en zijd.
Koopmanschap en kunsten bloeijen
Daar om strijd,
\'t Juichend volk heft dankbre handen.
Hemelwaart,
Nu Filips 3 de zeven landen
Vrij verklaart.
•    Dit doelt op den bouw van een toren bij de Nieuwe kerk ,
die de hoogste van het land zou worden, in 1647 aangevangen,
doch niet voltooid.
*  De teertonnen op \'t vredefeest gebrand.
3 Filips IV, Koning van Spanje (1621—1665).
30
-ocr page 35-
Denk, o NeêrJand! aan die helden
Die hun bloed
Deden stroomen langs uw velden;
Prijs hun moed.
Laat met roem den naam dier steden
Die \'t geweld
Van hun zwakken wal bestreden,
Zijn vermeld.
Toon, o Neêrland, met uw zeden,
Met uw vlijt,
Dat ge een\' luistervollen vrede
Waardig zijt.
Moed en eendragt in gevaren
Zijn de band,
Trouw en vlijt de steunpilaren
Van ons land....
Wie zou Neêrlands God niet eeren,
Die zijn magt,
In ons onheil af te keeren,
Heeft volbragt!
Laat ons dan Zijn goedheid roemen,
Hand aan hand;
En Hem steeds den Reddek noemen
Van ons land.
Uit de feestviering van den Munsterschen vrede blijkt
geheel en al de maatschappelijke toestand van onze
voorouders ruim twee eeuwen geleden. De vreugde
werd op vrij woeste wijze aan den dag gelegd door het
branden van teertonnen, iets dat thans, zoo wij ho-
pen, niet zal plaats hebben. De dichters, zelfs de
grootste niet uitgezonderd, ontleenden hunne beelden
aan de Grieksche en Romeinsche godenleer, terwijl de
voorstelling van Prins Willem I in de gedaante van
Amphion, den Thebeschen prins, zoon van An-
tiope en den god Jupiter, en van Prins Maurits als
31
-ocr page 36-
Numa Pompilius voorzeker ook niet geestig en waar
kan geoordeeld worden. Maar men moet de gedichten
en de feestvieringen beoordeelen naar den geest der
tijden.
Ook na den Munsterschen vrede hebben de Ver-
eenigde Nederlanden nog in de eerste eeuw van ons
nationaal volksbestaan roemrijke dagen beleefd onder
het bestuur van den raadpensionaris Joan de Witt.
In den eersten Engelschen oorlog, die 15 maanden
geduurd heeft (1C52—1C54), en in den tweeden En-
gelschen oorlog (1665—1667) hebben Maarten Tromp,
zijn zoon Cornelis, de Ruiter en de Evertsen de eer
der Nederlandsche vlag in roemrijke zeegevechten ge-
handhaafd.
In het drievoudig verbond (1668) zocht de Staat der
Vereenigde Nederlanden als eene groote mogendheid
den vrede van Europa te handhaven; maar de eerste
eeuw zou niet worden besloten, zonder dat ons Vader-
land aan het gevaar van een wissen ondergang werd
blootgesteld.
32
-ocr page 37-
-ocr page 38-
Volkslef ter kunde.
De lijst der 288 yolksgeschriften, uitgegeven door
de V"riant van Armen en Rijken, van 1851 tot en
niet 1871 , is kosteloos aan onze inrichting en bij
alle boekhandelaars op aanvrage te bekomen.