-ocr page 1-
rvwf\\ vog^s
BH.1872.I22..
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
"k
1
LIBRAIRIE^
mQmme feu
•IV ET MODERNE, jS\'
, /WffiCHtVfiiili- G 56 f
-ocr page 5-
1 April
1573 _______________ 1873.
SI DEUS PRO NOBIS, O.UIS CONTRA NOS f
HERINNERINGEN
AAN
DEN EERSTEN STEEN
VAN
Brielle\'s Genzenkork
op den 29 Augu S t us 1872.
Uitgegeven op verzoek van de Commissie
en ten voordeele der Geuzenkerk.
KAMPEN,
G. Pu. ZALSMAN.
1873.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
In den Briel,
\'t Is bekend — schreef m. m. een feestgenoot, — dat op
den 29 Augustus Geuzens zonen en dochteren in den Briel
zouden zamenkomen om aldaar een klein monument te stich-
ten ter herinnering aan Gods ontferming over onze Vaderen.
Dit nu is geschied. De eerste steen van het gebouw
der kerk , bestemd om het volle en vrije Evangelie er in te
prediken, is gelegd.
Onder begunstiging van het schoonste weder stak een
schare van een paar honderd vrienden te Rotterdam van wal
in een daartoe afgehuurde stoomboot en zette koers naar
\'t aloude Brielle.
\'t Was alles volk; en dat »volk" voor oen groot deel ver-
sierd met Oranje, hief om strijd een Vaderlands lied aan, of
stemde in met hem die voor eeuwen reeds liefelijk was in Psalmen.
Vrienden, broeders en zusters drukten elkander met blijd-
schap de hand en eer men het wist, was men ter bestemder
plaats.
\'t "Was als namen ook wij den Briel in.
-ocr page 8-
4
Aller oog was gevestigd op deze feestvierenden.
Spoedig was het terrein bereikt, waar de driekleur lustig
wapperde.
Velen traden eene oude school naast het terrein gelegen binnen.
Daar toch lagen de teekeningen van de te bouwen Geuzenkerk.
In oorspronkelijk Romaanschen stijl zal dit Bedehuis worden
gebouwd en de kruiswelvige bogen boven de ramen met het
net aan te brengen stukadoorwerk zullen, zoo men vertrouwt,
uitnemend voldoen.
\'t "Werd 12 uur.
De lieve zon scheen helder, en wierp hare verkwikkende
stralen op het feestterrein, \'t Voorspelde een liefelijke ure. En
dat werd het.
Een vrolijke belangstellende schare was aanwezig. Waar-
onder eene kommissie uit de Stedelijke Regeering, die, aan de
uitnoodiging daartoe haar gedaan, welwillend had voldaan.
De president der provinciale kommissie der Christelijke Ge-
reformeerde Kerk, Ds. A. S. Entingh, predikant te Rotterdam,
sprak den welkomsgroet uit aan de kommissie uit de Stedelijke
Regeering, de onderscheidene kerkelijke commissien en verdere
fcestgenooten en verzocht daarop, dat men het feest zou ope-
nen met het zingen van Ps. 105: 5:
GOD ZAL ZIJN WAARHEID NIMMER KKENKEN,
MAAR EEUWIG ZIJN VERBOND GEDENKEN.
ZIJN WOORD WORDT ALTOOS TROUW VOLBRACHT
TOT IN HET DUIZENDSTE GESLACHT.
\'T VERBOND MET ABRAHAM ZIJN VRIND,
BEVESTIGT HIJ VAN KIND TOT KIND.
Daarop ging hij voor in \'t gebed, waarin de zegen des
Heeren afgesmeekt werd over den bouw en het werk van dien dag.
Gelijk het Psalmgezang hartverheffend werd aangeheven,
was er ouder \'t gebed een eerbiedige stilte.
-ocr page 9-
5
Onmiddellijk na het gebed las hij het Proces-Verbaal voor,
dat aldus luidt:
Proces-veï\\baal.
Op den negenentwintigsten Augustus Achttienhonderd twee
enzeventig is de Eerste Steen gelegd van dit Huis des Gebeds
door den Weleerwaarden Zeergeleerden lieer A. Brummelkamp,
Professor aan de Theologische School der Christelijke Gere-
formeerde Kerk in Nederland, te Kampen.
1 -A^pril
1573
_______________ 1873.
SI DEUS PRO NOBIS, O.UIS CONTRA NOSÏ
ïïüin. 8: 3ifc.
zal de Inscriptie in den voorgevel van dezen Tempel zijn,
omdat hij is een gedenktceken ter herinnering aan de loon-
derbare verlossing des Ileeren, door de Watergeuzen van de
overheersching en onderdrukking des Spaanschen Dicingelands,
Filips II, op den Eersten April
1572 aangevangen met het
innemen van deze Stad, ivaarvan eene nationale Feestviering
heeft plaats gehad op den Eersten April
1872.
Dit Iltds des Gebeds is en blijft het eigendom der Chris-
telijke Kerk in Nederland, opgericht en afgestaan tot vrij
gebruik aan de Gemeente te Brielle, behoorende tot die Kerk,
en ontstaan uit vrijwillige collecten, gedaan in de gemeenten
op of na den Eersten April
1872 met het oog op dit doel.
Brielle, den 29sten Augustus 1872.
De Klass. Comm.: De Prov. Comm,: De Synodale Comm.:
P. DIERMANSE.        A. S. ENTINGH.          W. H. GISPEN,
J. SCHUURMAN.        J. P. SLUYTER.        die dit mede getee-
G. A. KEMPFF.          A. MEIJER.              kend heeft voor zijne
A. VAN SCHELVEN.                                 medeleden:
J. H. DONNER.
M. NOORDTZIJ.
A. BRUMMELKAMP.
-ocr page 10-
6
Na deszelfs lezing werd ditprotokol in een koker gedaan, deze
koker geplaatst in een steen en op dien steen werd door Ds.
Brummelkamp , bijgestaan door een paar kleine meisjes in \'t wit
gekleed, die troffel en steen hem aanboden, de eerste steen gelegd.
Toen de lang gewenschte gebeurtenis had plaats gevonden
verzocht de Lccraar , dat men zich met hem zou vereenigen
in \'t aanheffen van den bekenden Psalm:
GELOOFD ZIJ GOD MET DIEPST ONTZAG,
HIJ OVERLAADT ONS DAG AAN DAG,
MET ZIJNE GUNSTBEWIJZEN;
DIE GOD IS ONZE ZALIGHEID,
WIE ZOU DIE HOOGSTE MAJESTEIT
DAN NIET MET EERBIED PRIJZEN?
DIE GOD IS ONS EEN GOD VAN HEIL;
HIJ SCHENKT UIT GOEDHEID ZONDER PEIL,
ONS \'T EEUWIG ZALIG LEVEN:
HIJ KAN EN WIL EN ZAL IN NOOD,
ZELFS BIJ HET NAD\'REN VAN DEN DOOD,
VOLKOMEN UITKOMST GEVEN. J)
De Eedenaar, die zich inmiddels op het bij den aanvang
opgetrokken fundament des gebouws geplaatst had, zoodat hij
hoog genoeg stond om den omtrek te overzien en gezien te worden,
begon onder de diepste stilte aldus:
»Wij Geuskens sullen eens singen,
In dezes Meijes lijd".
Zoo M. V. luidt de aanvang van een der liederen
voor meer dan drie honderd jaren in Nederland aangeheven.
Thans driehonderd jaren later zingen ook wij, zingen de «Geus-
kens" bij vernieuwing en hieven wij ons
»Geloofd zij God met diepst ontzag!" reeds aan.
Het werk, waartoe wij zamenkwamcn, is dan ook reeds
volbracht en de eerste steen ligt daar.
•) Ps. 68: 10.
-ocr page 11-
7
Hoe stil is \'t hier thans. Welk een liefelijke omgeving. Maar welk
een ure, welk een werk, waarin wij hier aldus zamen zijn om
den grondslag te leggen voor die Geuzenkerk. In welke om-
standigheden doen wij \'t; en met welk een toekomst voor ons ?
M. H. Werpen wij een blik op:
het ontzachelijk verleden, waaraan wij wor-
den herinnerd,
het beschreijenswaardige thans, waarin
wij ons bevinden en
de hoopvolle toekomst, die in \'t verschiet
daagt,
en wij zullen meer nog dan thans er van doordrongen zijn,
dat het
»GELOOFD ZIJ GOD"
ons ten zeerste betaamt.
I. WELK EEN ONTZACHELIJK VEELEDEN.
In den geest terug naar Parijs, naar Frankrijk en wel juist 300
jaren terug, \'t Is de week van de bloedbruiloft, van de her-
inneiing aan den Bartholomaeus nacht, den Bartholomaeus
moord.
Hoe zwart was die nacht, hoe afschuwelijk die week!
Wel mag zij worden herdacht met geween. Wel herinnerd, de
naam van de Coligny, die tevens geldt voor die duizenden , die
onschuldigen: voor die weerlooze vrouwen en kinderen, die zoo
verraderlijk naar Parijs gelokt, op last van hun eigen koning
op de straten of op hunne legers werden vermoord, en ver-
moord niet slechts, maar daarenboven op de afschuwelijkste
wijze onteerd. Wel mag worden herinnerd aan die duizende
zwervers, die heel Frankrijk door aan \'t bloedbad ontkomen,
een veilig heenkomen zochten naar elders, en op dien tocht,
van alles ontbloot als zij waren, zonder geld en zonder kleede-
ren, zonder schuilplaats en bescherming, duizend dooden stierven!
-ocr page 12-
8
Wie zou ter wille der menschheid niet wenscken,
dat die bladzijde uit de geschiedrollen des tijds kon
worden gewisckt; want wio ijst niet op de gedachte, dat een
koning zijn eigen onderdanen aldus laat vermoorden, wat
meer zegt, dat die koning meent om der godsdienst wil zulks
verplicht te zijn, om de godsdienst nog wel van Hem, die gezegd
heeft, «leert van mij, dat ik zachtmoedig ben ennederig van harte."
Die bij het uittrekken van het zwaard door Petrus, die Zijn
zaak aldus tegen een gewetenlooze bende meende te moeten
verdedigen, zeide: »Steek uw zwaard in de schede, want
allen, die het zwaard gebruiken zullen door het zwaard vergaan!"
Maar welk verband tusschen dien moord in Frankrijk en de
Geuzenkerk , die gij hier te Brielle gaat stichten, vraagt iemand
wellicht? — en ons antwoord is:
die zaak is één en een geheel.
Wij bevinden ons in den Briel, niet waar? De eerste
April, nu onlangs gansch Nederland door gevierd en waarop
bij vernieuwing werd uitgeroepen:
OP DEN EERSTEN AP1UL
VERLOOR ALVA ZIJN BRIL,
die eerste April nu staat in \'t allernauwst verband met den
Bartholomaeusnacht of den moord te Parijs.
Gelijk God, almachtig en getrouw, zorgt voor zijn volk als
voor den appel zijner oogen en zijn oog de aarde doorloopt om
zich »sterk te betooncn aan dengeen wiens hart volkomen
met Hem is," zoo zegt hij, die zich den naam aanmatigt
van algemeenen herder\' der geloovigen, den naam van Stede-
houder Gods en plaatsvervanger van Jezus Christus, dat hij
zijn oog moet laten gaan zoover het maar kan en goedschiks
of kwaadschiks zorgen, dat hetgeen hij ketterij belieft te noemen,
van de aarde worde verdelgd.
Van hem nu was het, dat die moord uitging en het plan
-ocr page 13-
9
er toe vond zijn naaste aanleiding in de inname van den
Briel door gindschc Watergeuzen, ter herinnering waaraan wij
zoo even dien steen hebben gelegd.
Die inname was eenmaal een feit in de geschiedenis.
Eome moest er meö rekenen.
Het stadje waarin wij ons thans bevinden, hoe klein ook,
hoe aan Hollands uithoek gelegen, dit stadje was het, dat
aller aandacht tot zich trok en wel zoo tot zich trok, dat wij
nu na driehonderd jaar zoo gaarne er nog eens aan denken
en er ons ook op dit oogenblik zoo wél bevinden, — dat
stadje was ingenomen door de Watergeuzen.
Had Al va \'t er op toegelegd hun de gelegenheid er toe te verschaf-
fen, door het krijgsvolk weg te nemen, dat er gelegen had?
Had Elizabeth zich met hem vereenigd om de Watergeuzen
het oog er op te doen vestigen, dat de kans nu schoon stond
om den Prins van Oranje vasten voet te doen krijgen in \'t
hart van Holland?
Was de berekening dier Geuzen zoo fijn, dat dit alles hun
als voor de oogen geschilderd stond, zoodat zij wisten dat zij
niets waagden, maar de Maas slechts hadden op te zeilen om
vriend Koppelstok Q) te ontmoeten?
Of was dat alles wellicht het gevolg van \'t schrander be-
leid en doorzicht van den Prins van Oranje?
Zoo zou \'t haast kunnen schijnen, niet waar? Maar juist het
tegendeel was waar.
Alva had zijn soldaten daar niet noodig, zoo hij meende,
maar te Utrecht. Den tienden penning moest hij innen en den
weerspannigen leeren dat hij alvermogend was en wel in staat
om »het volk van boter en kaas" te doen smelten.
Engelands Koningin meende de vriendschap van Filips noo-
dig te hebben, en om die weerlooze Watergeuzen haar belang
(\') Koppelstok of Koppenstok f Zie deFeestrederanprof.de Vries.
-ocr page 14-
10
toch niet te kunnen opofferen. Op \'t onbarmhartigst en tegen
alle menschelijkheid in, dreef zij hen het ruime sop in, zelfs
zonder hen, o, gruwel, tijd te laten zich te proviandeeren.
En die mannen zelve ? Naar \'t Noorden hadden zij gezegd.
Naar Enkhuijzen, waar misschien mogelijkheid toe bestond, het
te verrassen ten einde brood te krijgen voor den honger en
water voor den dorst; zóo hadden zij \'t berekend, om
een anders misschien zeker verderf nog te ontkomen. Maar
zie, de wind maakte hun dat onmogelijk, dreef hen zuidelijk
af en op Brielle\'s toren moesten zij tot hun smart hun oog
vestigen.
En Oranje? O, hoe diep trof het zijn vaderhart, hoo
smartte het hem te moeten vernemen, dat de Briel was ingeno-
men! «Onaangenaam voelde hij zich verrast door die onvoor-
ziene beroerte." »Gelegener tijd en meerdere bekwaamheid" had
hij op \'t oog gehad; slechts nu \'t eenmaal zoo was, moest
men het ten goede trachten aan te wenden, in dier voege sprak hij.
Zoo laat zich hierbij aan niets ter wereld denken dan aan
\'t toeval van een dag.
Maar toeval? Al va, Elizabeth, de Watergeuzen, Willem van
Oranje, ja wind en watergolven, die allo dan door toeval za-
menspannende tot die éene groote gedachte, waar de eeuwen
van zouden gewagen en die de grondslag werd van Spanje\'s
val en de opkomst van Neerlands gemeenebest?
Maar de blinde Heidenen zouden zulk een zamenloop van
omstandigheden zeker aan hunne Goden hebben toegeschreven,
niet waar? Geen wonder dan ook, dat Neerlands volk eeuw
uit eeuw in uitroept: dat heeft God gedaan, dat kon alleen Hij
zoo bewerken, die de winden en de golven gebiedt en de harten
van de kinderen der menschen als waterbeeken neigt tot al wat
Hij wil. »Nu God het zoo had beschikt, zeide de Prins van
Oranje, moest men het trachten te gebruiken." Van achteren roe-
pen wij malkander toe: »God tvilde Nederland redden. Dit
-ocr page 15-
11
is van den Heere geschied, en \'t is iconderlijk in onze oogen." De
veertigjarige trouw onder brandstapel en moordschavot aan
Zijn woord en waarheid bewezen, wilde Hij beloonen. MaarEome,
dronken van het bloed der Heiligen, Bome door den vijand
der waarheid geleid, had het oog daarop, en meende nu\'t geen
het door den tienden penning te vergeefs had gezocht, door de
verdelging der Hugenoten te moeten zoeken en niet alleen Frank-
rijk maar ook Nederland, en geheel de wereld te doen verstaan
dat het zich zijn prooi niet zou laten ontrooven.
En zie, juist nu: bij de herinnering aan de slachting der Hu-
genoten , aan die week van ellende en leed, staan wij hier in \'t al-
oude Brielle en leggen den grondslag van zulk een bedehuis, waar \'t
de Vaderen om te doen was, een bedehuis waar niet Melis (*)
in zou worden aangebeden, maar Gods woord en waarheid verkon-
digd ; en waar den hongeiïgen naar \'t brood des levens worde
toegeroepen: Komt dan tot Jezus, tot Hem die ons noodigt
tot Zijn brood en tot den wjjn dien Hij heeft gemengd en zegt:
eet en drinkt zonder prijs en zonder geld.
Zoo wappere Hollands driekleur daarbij, spele Gods wind
op dezen dag in het dundoek en noodige ons zulks tot dan-
ken en zingen den Heere, onzen en onzer Vaderen God ter eerc!
Maar is zulks alles waar, wij mogen bij dat ontzachelijk
verleden niet verzwijgen, hoe beschreijenswaardig het »thans"
daar tegenover staat.
II. HET BESCHREIJENSWAAliDIGE THANS.
M. V. Zoo werkelijk het kroost der Vaderen kon vergeten
dat God Almachtig het zoo wonderbaar had geholpen; zoo
werkelijk dat kroost de geschiedenis zoo zeer in \'t aangezicht
kon slaan, dat het kon meenen die gebeurtenis te kunnen her-
denken met verloochening van den naam des Heeren; zoo wer-
kelijk de natie zoo diep kon zinken, dat zjj het feest dier
(\') Een spotnaam uit dien tijd op den ouwel {broodgod) doelende,
-ocr page 16-
12
verlossing vierde, maar zonder de eigenlijke reden to ver-
melden waarom toen zoo veel geleden werd; zonder te erken-
nen dat het God was, die het geloof over \'t bijgeloof deed ze-
gevieren en gelijk Hij Israe\'l eenmaal uit Egypte door Zijn
sterken arm uitvoerde, zoo thans Nederland uit Rome\'s muil
en Spanje\'s tyranny; zoo \'t zoo diep zinken kon, dat het om
de geestverwanten en kinderen van Rome en Spanje ons feest
mede te doen vieren, dat alles wilde verloochenen en slechts in de
uitwendige vrijheid blijven hangen; vuurwerk afsteken en in mu-
ziek en dans zich verlustigen, als of de Vaderen daarom zooveel
hadden geleden en als of dat nu de moeite waard ware er zooveel
ophef van te maken, — zie, roept gij zeker met ons uit:
Dan zouden eer de steenen spreken: — en toch, hoe onmogelijk
dit ook schijne, toch is dit geschied.
Nederland, Neerlands letterkundigenen voornamen droomden,
dat Rome zich met ons zou kunnen opmaken ten feest en met ons
zich verheugen. Daarom noemde het feestprogramma slechts «bur-
gerlijke en kerkelijke vrijheden."
Was van de zijde dergenen, die God in erkentenis wilden hou-
den reeds menige stem gehooi\'d, die daartegen waarschuwde,
die nadrukkelijk verklaarde: wij kunnen geen feest vieren ten-
zij dan dat de groote gedachte gewetensvrijheid, de vrijheid
van Gods Woord te mogen hooren prediken en lezen, als het
eerste uitgangspuntvan geheel dien worstelstrijd, worde erkend:—
het baatte niets, zij vond geen gehoor. Men dreef door; en
de hoofd-kommissie in den Briel, en de sub-kommissien, die zich
allerwege hadden gevormd, waren \'t, o, zoo goed met die ge-
dachte eens. De enkele getuigen, die zich hier en daar hadden
laten hooren, werden overstemd. Men kon zich maar niet be-
grijpen hoe men »God daar al weer bij halen wilde" en onder
soortgelijke betuigingen maakte men dezen het onmogeljjk mede
op te trekken tot het feest.
Nog meer. Rome, de volbloed Roomsche, de verheerlijker van
-ocr page 17-
18
Philips en Rome stond op, gewapend van top tot teen, en Romo\'s
volbloed zonen komt de eer toe, in zoover althans ridderlijk te
hebben gesproken, toen Dr. Nuyens zeide en ten hoogste daar-
over door de zijnen werd toegejuicht:
»lk liet mij liever mijn hand afkappen dan aan dat feest
deel te nemen"
Rome\'s vrienden gingen inderdaad nog verder. Zij deden denon-
gehoorden voorslag om in plaats van 1 April den 24 Augustus te
vieren, den dag van de bloedbruiloft te Parijs, waar wij zoo
even op wezen.
Zij zeiden wel niet, dat dit was om dien moord te verheerlijken,
of om het flauwe nakroost der moedige Watergeuzen te bespot-
ten, maar zij deden werkelijk den voorslag.
"Welken glimp gaven zij daar dan toch aan? vraagt gij
verbaasd. Iets zeer onschuldigs, zoo \'t scheen en waarin wij \'t
dan toch wel allen eens zouden zijn, maar waaraan zeker
nog nooit als aan iets bijzonders was gedacht. Dien dag
zouden wij dan herdenken als den geboortedag van Willem
onzen eersten Koning, na onze verlossing van den Franschen
overweldiger Napoleon I. Zie, dat durfde Rome voorslaan in
het vaderland der Genzen!
Een kommissie, die zich te Utrecht intusscken gevormd had
tegenover, zoo wij meenden, de zooeven genoemde en met wie wij
toen hoopten te kunnen optreden in echt vaderlandschen geest, in
den geest der Watergeuzen en voor het volk, dat voor Bijbel en ge-
wetensvrijhoidalles opgeofferd had, stelde ons, helaas, ook jammer-
lijk teleur. Bij haar optreden had zij onzen geüerbiedigden
Koning al spoedig in haar feestprogram kunnen opnemen.
Dit verwekte zeker naijver bij de eerste kommissie. Ook
deze kreeg toen \'s Konings naam in haar program en nu duurde het
niet lang of \'s Konings naam, was met beide verbonden, en kon men
\'slands ingezetenen bekend maken, dat de twee kommissien
zich met elkander hadden vereenigd. Do eerste commissie zou
-ocr page 18-
14
voortgaan mot haar Zeenimf , de laatste met haar te Huis voor
»Invaliede Janmaats," en nu? Nu werd do zaak dan ook zoo
verwaterd, dat de verdedigers van Rome, dat Dr. Nuyens, die
liever zijn hand had willen laten afkappen, dan in den geest der
Geuzen het feest te vieren, openlijk van zijn toedreden en gave
melding maakte en onder do feestelingen met cere(?) werd
vermeld.
Meer bewijs dan dit laatste is er zeker niet noodig om te
doen uitkomen, dat wij, die inderdaad van \'tGreuzengeslacht nog
bloed in de aderen hebben, dan wel op iets anders bedacht
moesten zijn, oin te voldoen aan de behoefte van ons hart en volk.
Intusschen is »het beschreijenswaardige thans" door de wijze
waarop 1 April werd gevierd, hoe langer hoe moor in \'t licht
getreden.
Niemand meene, dat wij hiermede smalen willen op muziek
en feestgenot, dat in deze veste op 1 April vernomen werd: —
integendeel — hadt gij, waarde Briellenaren, ons dozen dag
even feestelijk willen ontvangen als toen, die van de Nimf; hadden
de duizenden van heinde en ver zich hier thans rondom Neer-
lands Vorst wilden vereenigen en met ons en met Oranje het
»GELOOFD ZIJ GOD"
met onbeklemde borst willen aanheffen en daarnevens de
lucht doen weergalmen van het:
«wilhelmus van nassauwen
leef\' eeuwig in ons lied!"
hoe zeor zouden wij ons daarin hebben verheugd, hoe zeer
zou dat ons genot hebben verhoogd.
Maar waar wij tegen hadden en tegen hebben en wat
ons het heden zoo beschreijenswaard doet noemen, het is soort-
gelijk iets, als Maria Magdalena bij het graf deed uitroepen:
»Zij hebben mijnen Heer weggenomen." Niet den dooden, gelijk
zij, maar den levenden, den levenden Heiland, Hem dien onze
-ocr page 19-
15
Vaderen dienden, Hem wien de Vader alle dingen in de hand
gestold heeft en die dat groote heil hun geschonken had; Hom
dien zij aanbaden aan \'s Vaders rechterhand verhoogd, Hem,
hadden wij willen hooron erkennen, en dien Eenige, Hem
hebben zij voorbijgezien, Hem weggoredeneerd. Van Hem en
Zijne verdiensten moest geen sprake zijn. Van zijn verzoenend
lijden on sterven, niets. Van Zijnmiddelaarsverdienste, waar-
door alleen wij den toegang hebben tot den troon der genade,
niets. Van Zijne oneindige liefde, waardoor Hij in de wereld
is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren
was, niets. Jezus Christus mocht niet worden genoemd en
God de eer niet gegeven, die Hem alleen toekomt. Van onze
rechtvaardiging voor God, niet uit de werken maar uit genade,
niets; van de vrijheid om het Evangelie te mogen hooren ver-
kondigen en van brandstapel en moordschavot te zijn verlost,
niets.
Vraagt gij, maar waarom dan toch niet? dan zal voor alle
dingen het antwoord wel zijn: omdat men Hem daarin niet
kent; daartoe geen behoefte aan Hem gevoelt en dus ook niet
daarom Hem beminnen kan.
En voorts, omdat dit het vuur der tweedracht zou hebben
aangebracht. Wel zijn wij de kinderen der Genzen, die juist
daarvoor pal stonden in dat heeto vuur der vervolging en daarom
niet schroomden na de 40 jarige folteringen, die reeds voorbij
waren van voren af aan te beginnen en den ongelijken
kamp, die dan ook 80 jaren duurde, te wagen, maar eenganseh
andere geest woont thans in den boezem van velen. Of is dit
een valsche getuigenis tegen onzen naasten, is het overdrijving
waaraan wij ons hier schuldig maken, omdat men in alles
juist niet denkt, gelijk wij?
Och, of het zoo ware. Maar alles sprak immers te luide,
dan dat nog kan worden betwijfeld, wat wij zeiden. Geen
Roomsche mocht worden geiirgerd door de vermelding der
-ocr page 20-
16
vrije genade Gods in Christus Jezus, waarin de vaderen roem-
den en waarvoor zij streden. Geen Israëliet mocht worden
geürgerd door de vermelding van Zijn naam als van den Im-
manuül. En dat geheel de feestviering van die zijde dit ge-
tuigenis droeg:
Briellenaren, die er tegenwoordig waart, herinnert ge u dat
niet levendig, en was het feest gelijk het van die zijde gevierd
werd, wel iets anders dan het meest besliste buitensluiten
en dus het verloochenen van den éénigen Naam waardoor
wij moeten zalig worden? Maar wat zeg ik, waarom beroep
ik mij op u? de feestrede door den feestredenaar uitgesproken:
is zij niet allerwego toegejuicht en door niemand weersproken;
is die feestrede niet bij duizendtallen verspreid en kan ze er niet
op nagelezen om te bevestigen dat wij de waarheid spreken?
Daar leest gij toch met zoovele woorden het drie- en viervoudig
heil, dat ons wordt herinnerd aldus opgesomd:
«Nederland eene onafhankelijke zelfstandige staat! Ziedaar,
in de eerste plaats, de vrucht van het geuzenfeest, waaraan
wij heden gedenken." En, na hierover in bezielde taal — wij Geu-
zen erkennen dit gaarne! — te hebben uitgeweid, gaat de gevierde
spreker voort, en zegt:
«Aan dat feit knoopt zich een tweede herinnering vast, met
de eerste nauw verbonden en daaruit voortgevloeid, om vrij-
heid in het maatschappelijk- en kerkelijk leven."
En voorts:
»Maar nog hooger reden hebben wij voor onze dankbare
vreugde. Wat baten ook de kostbaarste goederen waar men
niet zeker is van hun ongestoord bezit" en wijst de Re-
denaar daarop als op het plechtanker voor hun behoud op
het Koninklijk Stamhuis van Oranje, en den heiligen band
van liefde en trouw, die Oranje aan Nederland en Neder-
land aan Oranje verbindt. En zoo ten slotte in het woord,
tot Z. M. in \'t bijzonder gericht, nog gezegd wordt, — dat het
-ocr page 21-
17
volk, »dat niet schroomde tegen zijnen Vorst (Filips) de wapenen
op te vatten, omdat hij de heiligste wetten der landszaten vertrad,
omdat hij den vrijen geest in slaafsche boeien dwong, — en
verklaard, dat wij onder de hoede van Oranje voor elke aan-
randing veilig zijn door het ontzag van Z. Ms. Koninklijken
Standaard, die onze onafhankelijkheid en vrijheid beschermt," —
dan zelfs worden wij nog niet gewezen op der Vaderen God,
op wien alleen hnn betrouwen stond, maar eindigt alles in
de verheerlijking van het schepsel. Dan heet het:
»Een volk, dat zoo een roemrijk verleden herdenkt, is een
roemrijke toekomst waardig." Wordt dit alles nu besloten met
een gebed, niet tot God, maar tot Vader Willem, «indien
zijn verheerlijkte geest wellicht bewustzijn heeft van \'t geen
hier op aarde geschiedt," dan is het: »God zij met ons", het
eenige woord, waarmede herinnerd wordt, dat wij Gods naam
toch niet geheel kunnen verzwijgen, maar dien als op den rand van
ons geld — getrouwe uitdrukking van den geest dezer eeuw! —
toch zoo onzichtbaar en voor den ongeloovige zoo onaanstote-
lijk maar mogelijk is, maken.
Als of dit alles nog niet genoeg ware, heet het ten slotte
nog eer smadend:
»Weg met alle lauwheid in de dierbare zaak van recht en
van geweten, maar weg vooral met die onzalige dweepzucht,
die den dienst van den God der liefde ontheiligt door broe-
derhaat."
Erkent gij hieraan den geest der eeuw, gij zijt dan zeker
ten volle overtuigd, dat wij niet te veel zeiden, toen wij be-
weerden, dat de Geuzen en hunne afstammelingen eene andere
feestviering behoefden, dan deze.
Meent iemand ook nu nog, dat wij do zaken te donker kleurden:
Welaan, roepen wij hem toe: beproef eens om nog
iets anders er in te lezen; beproef ook maar met een en-
kel woord Gods vrije genade in Christus of het voorrecht
2
-ocr page 22-
18
der vrijheid om zijn woord te mogen lezen er uit aan te halen ,
en gij druipt beschaamd af.
Beproef u te herinneren of met dankzegging of gebed
dat feest hier begonnen of besloten werd, en eveneens, be-
schaamd druipt gij af.
En ware dit nu slechts een voorbijgaand verschijnsel, ware
dit nu uit zwakheid slechts of vrees voor Roomsch of Jood,
dan nog zou men zeggen: welnu, waarom malkander dan zoo
hard gevallen. Liever belijdenis daarvan gedaan voor God en ook
voor die verloochening Zijns naams vergeving verzocht in het
bloed van Christus, dat toch van allo zonden bevrijdt. Maar
daar juist, lieve vrienden! zit de oorzaak onzer ellende.
Die redevoering, de geest die zich daarin openbaart, die is
juist de grondtoon der eeuw.
Het aloude:
»DEN GOD SER LEGEUSCIIAKEN
ZIJ EEUWIG LOF EN DANK,"
dat kent men niet, dat wil men niet, en in plaats daarvan is het:
» WIJSHEID UIT HET STOF! \'T IS IIEIDENDEUGD EN KRACHT,
GEPREDIKT AAN DE ZIEL, DIE NAAR VERGEVING SMACHT!
\'T IS UIT HET CHRISTENDOM DEN CHRISTUS WEGGENOMEN.
En dit is het dat men toejuicht en waarin men leeft; terwjjl
»BIJ \'TRUISCHEN VAN EEN ZEE MUZIEK- EN ZANGAKKOORDEN,
WAAR\'T LIED VAN ST11AUSS MEESTEMT EN INVALT MET DEEZ\' WOORDEN:
»ZIE HIER UW GODEN: KUNST EN KRACHT EN INDUSTRIE!
EN VOORTS GEEN EERDIENST MEER, DAN DE EERDIENST VAN \'TGENIE!" l)
dit het is, waaraan men voor den tijd en voor de eeuwigheid —
zoo daar nog een eeuwigheid is, maar wie weet ook iets
daarvan! — voor den tijd en voor de eeuwigheid genoeg heeft.
Genoeg. Alleen zij nog vermeld dat het officieel uitgegeven
program 2) alles vermeldt, maar evenzoo van dit ééne heilige
\') da Costa. Vijfentwintig jaren.
\') Brielle, Utrecht. — J. J. Hofstede, Kemink en Zoon. 1872.
-ocr page 23-
\'19
alles bezielende geen woord, geen vingerwijs zelfs naar boven
vernemen doet.
Daarom dan ook, o, Nederland, werden uwe scholen gezuiverd van
al wat naar godsdienst zweemt, of ook maar iemand zou kunnen
ergeren; daarom dan ook uw roemrijk verleden zelfs voor uwe
kinderen verzwegen en malkander slechts opgevoed in datgeen
wat genot en rijkdom vermenigvuldigt, terwijl men niet ont-
waart, dat juist die weg den weg baant voor de Internationale,
en de Internationale weer voor Rome\'s priesterheerschappij
en brandstapel, waarvan God onze vaderen door Zijnen Al-
tigen arm verloste.
          ,
III. Een hoopvolle toekomst is het waarop ik echter
ten slotte nog wilde wijzen. Vraagt gij of dit ironie is of ver-
kropte spijt? Geen van beiden, zeggen wij vrijmoedig, en treden
er mede op als met een woord van hoogen ernst en innige vreugde.
Wij konden niet meedoen met de wijze waarop 1 April ge-
vierd werd. Helaas, dat wij ons zelven zoo moesten verloo-
chenen! Dat wij den len April niet in Uw midden ons konden bevin-
den en Z. M. onzen gee\'erbiedigden Koning den steen zien
leggen van een monument, dat wij eenparig hadden gewenscht.
Gelijk de Graaf van Schwartzenburg, gezant des Keizers, bij
de vredesonderhandeling te Breda in 1574 geteekend, zeide: »de
twist zou spoedig bijgelegd zijn, indien er in de godsdienst geen
zwarigheid was," zoo was \'t ook thans, maar wij konden, wij
mochten niet om den Heere en Zijner waarheidswil, wij moch-
ten niet om der Geuzenwil, wier gedachtenis wij niet door \'t
slijk mochten sleepen.
Maar is dit waar? toen \'t ons onmogelijk was mede te doen
aan Nymf of Azyl was het antwoord op de vraag van de zijde
der alzoo uitgeslotenen spoedig op de lippen: maar kunnen
wij dan niets? En het antwoord was: laten wij wraak
nemen op Spanje.
Wraak, wraak! en nog eens wraak op Spanje en wel
2*
-ocr page 24-
20
die wraak, die den navolger past van Hem, die zegende waarHrj
gevloekt werd en op Golgotha nog voor Zijne moordenaars bad.
Wraak op Spanje, heette het als uit eenen mond, en die
wraak besta daarin, dat men Spanje helpe evangeliseren,
dat men in Spanje\'s hoofdstad een kerk bouwe of helpe bou-
wen, waarin de groote schat, het zuiver Evangelie des Heeren,
ook den Spanjaarden worde gebracht.
Wraak op Spanje, en daarenboven in eigen omgeving
onze pogingen vermenigvuldigd, om ons eigen volk meer en
meer bekend te maken met het Evangelie, met dat heerlijk
Evangeliewoord, dat thans door zoovelen wordt versmaad , maar
om \'t welk onze vadren voor 300 jaar uren ver bij dag en
nacht zich opmaakten, de wreedste folteringen er om verduurden
en waarbij wij ook ons steeds zoo goed bevonden hebben.
En de steen, die daar gelegd is, de kerk die hier verrjjzen zal:
hoe vreemd het ons ook eerst klonk, dat onze vrienden
optraden met de gedachte:
Een kerk in den Briel voor de Christel. Gereformeerde Gemeen-
te, die zelve daar nog te zwak was om er een te bouwen, — weldra
waren wij er mede verzoend, weldra verheugden wij ons er in
en spraken insgelijks hot woord uit: »een zichtbaar mo-
nument op vaderlandschen bodem, dat hot begin-
sel der vaderen uitdrukt en ook het beginsel,
waarvoor wij staan: daaraan ontbreke het dan
onzerzijds niet."
Spreekt de meerderheid, de tweevoudige meerderheid haar
beginsel uit in Azyl en Nymf, halfgeloof en ongeloof: — het ge-
tuigenis, dat er op der vaderen grond ook nog een vader-
landsch beginsel leeft, een overblijfsel, een miskend en voor
velen nog verborgen zaad, spreke dan in die kerk en in dit
zelfde Briolle zich krachtig uit. :)
\') Brielle wacht ook nog een Weeshuis oan de zijde der Geuzen.
-ocr page 25-
21
Mogen de omstandigheden veranderd zijn, de harten zjjn
\'t daarom niet. En dat wij, die met de vaderen voor de Gere-
formeerde religie strijden en door Gods genade daarbij willen
volharden, daarom niet langer kunnen vergaderen in de aloude
kerkgebouwen, dat wij, die om de voortzetting der prediking
in dien geest eerst tegen alle wettelijke verordeningen in wer-
den vervolgd, beboet en met inlegering geplaagd, zoodat het
scheen, dat het ons ook als gindschen Watergeuzen onmogelijk
zou worden voet aan land te houden; dat wij hier nu reeds
mogen staan, onder de bescherming der regering zonder dat
iemand ons deert en dat gij de blijde getuigen daarvan kunt
zijn, — ziet M. H. deze dingen zijn het, waarop wij wijzen
en met het oog waarop wij zeggen: een hoopvolle toekomst
is in \'t verschiet.
Dat Evangelie, dat volgens Jezus\' woord gepredikt moet
worden aan alle volkeren der aarde, aan alle natiën en ton-
gen; dat Evangelie, dat een arm en verloren zondaar u pre-
dikt, dat ons zegt, dat wij in ons zelven verloren zjjn, maar
dat van Jezus Christus tot ons spreekt, en ons dringend uitnoo-
digt tot Hem de toevlucht te nemen, dat Evangelie predikten
Zijne jongeren aan Jood en Heiden.
Machteloos en weerloos, o ja, vervolgd en verjaagd, ston-
den zij daar, maar met welk gevolg predikten zij?
Jeruzalem viel, de afgoden van Griekenland, en Rome vielen
en zondaars werden bekeerd van de duisternis tot het licht,
en van de macht des Satans tot God, en de volgelingen van Jezus
namen de wereld in. En toen de Watergeuzen voor 300 jaren
den Briel hadden ingenomen en de ongelijke strijd was aange-
bonden, de strijd der verdrukten tegen hunne verdrukkers;
toen het kennelijk de vraag gold om den mensch meer te
eeren dan God of omgekeerd; de vraag, of de zaligheid ver-
kregen wordt door het doen van mcnschen, dan of zij eene gave
Gods is, toen was het dezelfde kracht als voor 18 eeuwen
i
-ocr page 26-
22
waarin zij overwonnen en waarbij het bleek, dat God de recht-
zaak des verdrukten weet te handhaven en den verdrukker te
verbrijzelen. Maar zoo dan ook thans: zijn zij, die met ons
zijn, nog niet vele; zijn zij vooral niet de machtigen en aan-
zienlijken der aarde: de geschiedenis der Apostelen en dio
onzer vaderen, en van ons zelve; de geschiedenis der wereld
zegt het ons: God doet groote dingen door de eenvoudigen.
In het geringe naar de wereld verheerlijkt Hij zich bij voor-
keur , opdat de mensch zich niet verheffe en zegge: mijn arm
heeft mij heil beschikt. Hij wil dat blijke, dat Hij het is, die, waar
alle hulp afgesneden is, als in de dagen der vaderen, door die ver-
stootene Watergeuzen, Filips zijn parel weet te ontrukken en
een vrij volk te doen opstaan, dat als een Israël in het
Westen de verbazing der wereld tot zich trekt door de macht
en den rijkdom, die zijn God het weet te schenken.
Onder vervolging en smaad gaat het dan ook thans voor-
waarts. Men wachte niets anders, maar indien de Hoere met
ons is, waarom zouden wij dan vreezen? Hoopvol aanvaarden
wij dan ook de toekomst.
De Internationale staat aan de eene zijde dreigend tegen-
over de maatschappij, Rome aan de andere. Beiden worden
gevreesd en gevleid. Wij vreezen geen van beiden. Dit eene
echter behoeven wij, dat wij niet in eigen kracht staan, maar
in de kracht Gods. Zoo wij maar in Hem staan, dan heb-
ben wij niets te vreezen. Wij zijn dan ook niet bang, niet
bang voor Eome, niet bang voor de Internationale.
Denk aan Wendelmoet Klaaszoon, die 4 Jan. 1527 den
ouwel niet als God wilde eeren, maar vrijmoedig beweerde,
»dat het een broodgod, dat het Melis was dien men haar
voorhield," ende dat si onbewegelijk daarbi bleef.
Het oude lied zegt:
VAN SELFS IS ZIJ GESTEEKEN
TOT DEN PAEL, ALS EEN HELDIN,
-ocr page 27-
23
SPRAK, SAL IK NIET AFVALLEN,
EN STAET DE BANCK OOCK VAST? *)
en de bank stond vast; de rots der eeuwigheid, waarop zij
steunde, wist van geen wankelen en te midden der vlammen
die haar verteerden, ging zij juichend de heerlijkheid in. Zoo
dan ook wij: Al naar dat het God Almachtig zal believen,
maar met het woord van God zullen wij staan, en dat woord —
o, dat wij, gelijk Augustinus het heeft gezegd, dat wij, na-
komelingen dier Geuzen, dat wij dien Bijbel, dat wij dat woord lezen
alsof hij met het bloed van Christus geschreven ware.
Ik heb gesproken!
Terwijl Ds. Gispen optrad om te spreken, werd met volle
borst aangeheven: 2)
HET VROME VOLK IN U VERHEUGD,
ZAL HUPPELEN VAN ZIELEVREUGD,
DAAR ZIJ HUN WENSCH VERKRIJGEN;
HUN BLIJDSCHAP ZAL DAN, ONBEPAALD,
DOOR \'T LICHT DAT VAN ZIJN AANZICHT STRAALT,
TEN HOOGSTEN TOPPUNT STIJGEN.
HEFT GODE BLIJDE PSALMEN AAN:
VERHOOGT, VERHOOGT VOOR HEM DE BAAN,
LAAT AL WAT LEEFT HEM EEREN,
BEREIDT DEN WEG, IN HEM VERBLIJD,
DIE DOOR DE VLAKKE VELDEN RIJDT;
ZIJN NAAM IS HEER DER HEEREN.
Daarop sprak Ds. Gispen aldus:
Edel Achtbare Heer en, die de Begeering dezer Stad hier
vertegenwoordigt;
•) In den Haag werd zij levend verbrand. Zie van Vloten dl.lbl.185.
\') Ps. 68 2.
-ocr page 28-
24
Waarde broeders, van de Commissiè\'n van deze Geuzenkerk,
en Gij allen die hier tegenwoordig zijt
,
het is mij een aangename taak, als lid van de Synodale
Commissie en in naam van geheel de Chr. Gereformeerde Kerk,
een woord, zij \'t dan ook een kort woord, bij deze gelegen-
heid te mogen spreken.
Een dag als deze heeft onze kerk nog niet beleefd. Een
protocol als ik hier in mijn hand heb, werd tot nog toe in
de archieven onzer kerk te vergeefs gezocht. Slechts ééne
gemeente in ons Vaderland is er, die eene kerk heeft, tegelijk
monument der verlossing van Spaanscho dwinglandij, en ge-
denkteeken der Christelijke liefde van allen voor ééne, en die
gemeente, die bevoorrechte is de gemeente van deze stad!
Inderdaad, een grootc feestdag geeft ons de Heere onze God,
een onvergetelijke dag in de jaarboeken onzer kerk. \'t Is of
thans de natuur zelve meó geniet van onze ootmoedige vreugde,
zoo blauw, zoo heerlijk is de hemel, die boven onze hoofden
zich welft, zoo vriendelijk ziet de zon op ons neer en zendt
ze haar stralen op deze plaats, om aan alles licht en glans
te schenken, om het woord ons op de lippen te leggen: God
de Heere is een Zon en Schild, de Heere zal genade en eere
geven, Hij zal \'t goede niet onthouden dengenen , die in op-
rechtheid wandelen.
De eerste steen van Brielle\'s Geuzenkerk is dan gelegd. Op
dien steen ziende, aanschouw ik in hem een steen der
herinnering. Herinnering aan dat ontzachelijk verleden,
waarbij we zoo even bepaald werden. Herinnering aan de
zware beproeving die onze vaderen ondergaan hebben, aan dat
lijden en strijden waardoor zij tegelijk ootmoedig en groot
gemaakt zijn. Indien trots geoorloofd wai\'e, wij zouden trotsch
kunnen zijn op een voorgeslacht, dat de wereld door zijn
heldemnoed en volharding verbaasde, op eene geschiedenis
die heel een werelddeel boeien kan, zoo eene bekwame mond
-ocr page 29-
25
haar verhaalt en eene geoefende hand haar beschrijft. Zelden
heeft een volk zoo veel en zoo lang geleden als het kleine
volk der Nederlanden, in het oog van de vijanden des volks
slechts bedelaars. En waarom dat lijden, waarom die lange
en bange tachtigjarige strijd? Om des gewetenswil, antwoordt
de geschiedenis. Omdat God in deze landen het licht van
zijn Evangelie op den kandelaar herplaatste, en zijne gemeente
van onder de wreede tirannie des pausdoms genadig wilde
verlossen. Omdat er een honger in het land was, niet naar
brood, maar naar het woord van den levenden God; omdat
in duizende harten de behoefte aan verzoening, aan vrede met
God, aan rechtvaardiging alleen door \'t geloof, levendig ge-
voeld werd; omdat men den gruwel der afgoderij en schepsel-
vergoding niet langer dulden kon, maar God wenschte te
dienen naar Zijn woord. Daarom al die galgen opgericht
door heel \'t land. Daarom pijnbanken en mutsaards, daarom
die helsche inquisitie; daarom ook de tiende penning, en de
Spaansche legerscharen, daarom Alva en met hem bloed en
tranen, dood en verderf door het gansche land!
En uit dien nood heeft God gered. Deze stad had de Al-
machtige verkoren om het morgenrood van Neerlands verlos-
sing aan den gezichtseinder te zijn, om voortaan het eerst
genoemd te worden, zoo menigmaal er sprake is van Neder-
lands godsdienstige- en burgerlijke vrijheid. En welk eene
wonderbare redding! Eene redding ten hoogste onverwacht
te noemen; omdat zij zoowel onvoorbereid als onvoorbedacht
was. Een redding waaraan schier niemand geloofde, en die
zelfs niet door den grooten Zwijger, bij den eersten opslag,
in hare beteekenis en haren omvang begrepen werd. Een gedenk-
steen van heel dat onzachelijk verleden, mogo deze eerste steen
zijn, maar in het bijzonder een gedenksteen van de wonder-
bare uitredding der Watergeuzen en door de Watergenzen aan
het zuchtend en lijdend Nederland geschonken. Een steen der
-ocr page 30-
26
herinnering, die ons zegt: het is den Heere onze God niet te
wonderlijk om door weinigen te verlossen, want Jehovah is
een krijgsman.
Ben steen der dankzegging, zoo noem ik vervolgens
dezen eersten steen van dit huis des gebeds. Steen der dank-
zegging , omdat hij is een steen der hulpe. Noem mij een
volk, zoo gij kunt, dat zoo groote en dure verplichtingen heeft
jegens den Heere, als het volk van Nederland. Als Israël,
zijn wij een volk verlost door den Heere, het schild onzer
hulpe. Zoo in \'t oog loopend was de uitredding, dat zelfs een
Turk de bekentenis deed : God is met dit kleine volk! Zoo
machtig was de redding en zoo zichtbaar do verlossing, dat
de vijanden zelven bang werden, als de Geuzen biddag hielden.
Vergeet, mijne ziel, geene van de weldaden des Heeren;
loof Hem, en al wat in mij is, prijze Zijnen Naam! Die
strijd en dat lijden der vaderen, welke heerlijke vrachten heb-
ben zij voortgebracht! Welk eene Kerk, en welk een Staat
is in die benauwdheid geboren. Eene Kerk die eene krachtige
en zuivere Evangelieprediking aan heel het volk deed hooren;
die de instellingen des Heeren, van alle bijgeloof gezuiverd,
handhaafde; die eene schoone belijdenis, als een pilaar en
vastigheid der waarheid, blijmoedig vertoonde; die, tot in
de inrichting van haar bestuur, zoo na mogelijk bij de Apos-
telen zich aansloot, en die mannen gevormd heeft, welke
door hunne wetenschap een naam zich verwierven tot buiten
Europa. En welk een Staat heeft zich, nauw aan die Kerk
verbonden, hier ontwikkeld! Hoe heeft hier handel en nijver-
heid, kunst en wetenschap gebloeid. Groote Staatsmannen,
Schilders, Dichters, Wijsgeeren, Letterkundigen, Krijgslieden
en Zeehelden strekken ons tot eere. En wat bovenal ons
dankstof geeft, is: dat Nederland het klassieke land der vrij-
heid, staatkundige en burgerlijke vrijheid, is geworden. Voor
do vervolgde Christenen uit andere anden, voor het verjaagde
-ocr page 31-
27
en verdreven Israël, voor wijsgeeren, die elders hun leven
niet veilig achtten, opende zich het land der vaderen, en ze
vonden eene wijkplaats, ja een te huis, op Neerlands dierb\'ren
grond.
Maar, terwijl we ons genoopt gevoelen God van dat alles
de eere te geven, zoo mogen we ook hen niet vergeten, die
werktuigen geweest zijn, in de hand des Almachtigen, om al
dat goede over ons te brengen. Een steen der dankzegging
is ons die eerste steen, ook met het oog op de edele zelfop-
offering onzer groote vaderen. Zouden we ze kunnen vergeten
die mannen, in eigen schatting zoo gering, in ons oog zoo
groot, die goed en bloed er voor over hadden, om de erve
der vaderen te bevrijden van der vreemden dwinglandij ? Zou-
den we den edelen Prins van Oranje kunnen vergeten, die in
een verbond stond met den Potentaat der potentaten, en tot
zelfs zijn huisraad verkocht, tot bevrijding dezer landen. Zou-
den we niet denken aan zijne edele broeders en zonen, die op
het slagveld den heldendood vonden, of als overwinnaars te-
rugkeerden. Zouden we Treslong kunnen vergeten, en Kop-
pestock, en de Watergeuzen? Zouden we nalaten kunnen te
denken aan de Dathenussen, en de Juniussen, en aan heel
die wolke van getuigen, in wier leven het zichtbaar is gewor-
den, dat het geloof is, een vaste grond der dingen die men
hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet? Neen,
neen, wij noemen hunne namen met eerbiedigen dank, en we
eeren hunne nagedachtenis, wijl zij God geëerd hebben, en
de vruchten van hun bloedigen arbeid eiken dag door ons
nog worden genoten.
Of zeg ik te veel? Is de vrucht van der vaderen werk
reeds geheel verloren? Maar we zouden ons aan snoode on-
dankbaarheid schuldig maken, zoo we dit beweerden. Als ik
dezen steen een steen der dankzegging noem, ik doe het ook
met het oog op die trouwe bewaring, waarin we tot hiertoe
-ocr page 32-
28
mochten deelen. O, ik stem toe, er is reeds veel verloren,
maar, God lof! nog niet alles! Hooge wateren gingen menig-
maal over Nederland heen, maar God heeft voor vergaan het
behoed. De jaren 1618, 1672, 1795, 1810 en 1848, \'t waren
jaren van grooten nood en groote zonde; jaren van beproeving,
strijd, afval en diepe vernedering; maar tegenover die jaren
zijn weer andere te noemen, die van zegen en herstelling
getuigen. Neen, ik wil \'t niet verzwijgen: \'t Nederland van
den tegenwoordigen tijd is niet meer \'t Nederland van de 16e
eeuw; maar toch, \'t is Nederland nog, \'t is nog Neerlands
dierbaren grond waarop wij wonen en ademhalen. Ver zijn
wij afgeweken van den God der vaderen en van Zijn waar-
achtigen dienst, maar \'t overblijfsel leeft nog, en als een steen
der dankzegging licht daar die eerste steen. Oranje leeft nog,
en Nederland schaart zich nog rond Oranje\'s troon. Een
groote schare is er nog te tellen, die de Kerk van Nederland
lief heeft, en met dezelfde beginselen wenscht te leven en te
sterven, die Nederland groot gemaakt hebben. En is niet
meer die onbelemmerde vrijheid, die de Christenen in vroeger
jaren in dit land genoten, ons deel; wij hebben toch nog eene
gekortwiekte vrijheid, om kerken en scholen te stichten, waar
het geloof der vaderen wordt beleden en voortgeplant. Er is
ook in deze eeuw en in dit land een tijd geweest, dat het
niet zoo was, dat ze vervolgd en kwalijk gehandeld werden,
die voor het oude Geuzengeloof zich verklaarden, en tot de
stichters van Chr. Geref. Kerken en Scholen de vraag gericht
werd: wat is dit voor een ding dat gij doen wilt, wilt gij-
lieden tegen den Koning rebelleeren? Thans is dit niet meer
zoo. Deze eerste steen is er een treffend bewijs van, en daar-
om zij en blijve hij: een steen der dankzegging!
Maar dan ook een steen der getuigenis. Steen der
getuigenis, allereerst van het geloof der vaderen. Het geloof
der Martelaren en Helden uit do 16e eeuw was geen dood,
-ocr page 33-
29
maar een levend geloof. Even als Abraham zijn ze gerecht-
vaardigd, niet alleen uit het geloof, maar ook uit de werken.
Zij waren niet maar stelsels en begrippen, maar ze waren
menschen, schepselen Gods, Christenen in de schoonste betee-
kenis van het woord. Hun geloof was niet slechts op de
eeuwige dingen gericht, maar omvatte ook de tijdelijke, om
die te heiligen en te doen strekken tot eere Gods en heil der
menschheid. Het geloof, dat zij beleden, heeft de vuurproef
ondergaan, en is gebleken een goddelijke en wercldoverwinnende
kracht te zijn. Zij hebben, ook wat de tijdelijke toestanden
van land en kerk betrof, niet aangemerkt de dingen die men
ziet, maar de dingen die men niet ziet, en het tijdelijke leven
als doorzuurd met de eeuwige beginselen van waarheid en
recht, en vrijmoedig het beleden, dat de waarachtige gods-
dienst de grondslag is ook van den Staat. De godsdienst der
vaderen was bij uitnemendheid practisch, geheel op \'t leven
gericht, om het leven te leiden, te heiligen, voor de eeuwig-
heid vruchtbaar te maken. Onze vaderen geloofden aan de
oppermacht van God, daarom konden zij strijden en lijden
voor de vrijheid, en van dat geloof getuigt deze steen, moge
eenmaal deze Kerk getuigen, opdat God van allen en alles de
eer ontvange!
Het zij zoo, zegt men, het geloof der vaderen moge uitne-
mend geweest zijn voor hunnen leeftijd, voor den onzen past
het niet meer. Hunne voorstelling van God, hun begrip van
Staat, hunne staatsleer, bovenal hunn<\' kerkleer, \'t zijn alte-
maal dingen die tot de geschiedenis behooren, en voor ons
slechts eerbiedwaardige gedenktcekenen van een schoon, maar
toch hoogst onvolmaakt verleden. De wereldbeschouwing der
vaderen kan de onze niet meer zijn; ze is in strijd met de
wetenschap, ze is bezweken voor de mokerslagen der histori-
sche critiek. Maar M. H. deze eerste steen zegt ons juist het tegen-
overgestelde. Hij is ons althans een steen der getuigenis
-ocr page 34-
30
van de macht des Evangelie\'s, door onze vaderen zoo moedig
beleden. Daar is een tijd geweest dat men dit Evangelie als
overwonnen beschouwde, en meende dat niemand, van eenig
gezond verstand, nog aan de oude leer geloofde. Hier en
daar, in de achterhoeken des lands, mochten nog enkele vrien-
den van het oude geloof zich bevinden, maar deze zouden
spoedig verdwenen zijn, en dan kan men zonder tegenspraak
het gebouw der revolutie optrekken en zijn spits tot in den
hemel doen reiken. Maar thans! Thans is er weder eene
groote schare, in alle standen der maatschappij, niet het
minst in die plaatsen, die brandpunten van ons volksleven zijn,
die het oude geloof belijdt. Thans verrijzen alom kerken en
scholen, waarin het Evangelie in zijne kracht wordt erkend.
Van de kracht des Evangelies getuigt ook deze eerste steen.
Bespot en door eene bevooroordeelde critiek uiteengerukt,
kwam het Evangelie ongedeerd uit die vuurproef met nieuwen
luister te voorschijn, en de plek, waarop wij heden staan,
verkondigt het als met luide stem: »het woord Gods is niet
gebonden."
Immers, dat Evangelie is niet maar een dor samenstel van
onbegrepen leerstellingen, die het hoofd heet en \'t hart koud
maken. Het is \'t eeuwige woord van de eeuwige liefde. Wat
scboone gedenkteekenen der christelijke liefde zijn door de
kracht van dat Evangelie, alle eeuwen door, alomme opge-
richt! Deze steen, hij is mij een steen der getuigenis van de
christelijke liefde op zeer bijzondere wijze. Onze kerken en
scholen werden allen gebouwd door de christelijke liefde, uit
vrijwillige bijdragen van de leden onzer kerk en anderen, die
met ons hetzelfde geloof belijden. Maar de niet zelden zware
geldelijke opofferingen geschieden alleen om in eigen, plaatse-
selijke behoeften te voorzien. Elke gemeente deed en doet
hierin naar haar vermogen. Prachtige kathedralen kunnen wij
niet bouwen. Wij zijn ook maar Geuzen. Maar toch is er
-ocr page 35-
31
een groot verschil tusschen de kerk van de eene en die van
cene andere gemeente. Elk moet voor zichzelven zorgen, dat
was tot hiertoe een vaste regel in ons kerkelijk leven. Maar
met deze kerk is het anders. In haar opbouw openbaart zich
de christelijke liefde zoo schoon, als zij tot nog toe onder
ons niet deed. Hier hebben wij de liefde van allen voor ééne.
De meeste gemeenten onzer Kerk brachten haar offer, om aan
deze gemeente te Brielle dit gedenkteeken te schenken, en
velen, die zelfs met ons kerkelijk zijn zich tot nog toe niet
vereenigen konden, gaven nochtans, in groote of kleine giften,
blijk van hunne hartelijke sympathie, van de eenheid des ge-
loofs en der liefde, die ons, in weerwil van het kerkelijk
verschil, in Christus één doen zijn. Zeg ik dan te veel als
ik deze eerste steen een steen der getuigenis noem van de
christelijke liefde? Brielle\'s Geuzenkerk, verkondig gij het
nog aan \'t nageslacht, dat de liefde van Christus ons dringt!
En nu, M. H., als deze kerk voltooid zal zijn, zal in den
gevelsteen het opschrift geplaatst worden, dat u daar straks in
de latjjnsche taal is voorgelezen, en dat in onze taal betee-
kent: Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons
z ij n ? Voorwaar een heerlijk woord! Een echt martelaars-
woord! Zij stierven niet bij geval, die getuigen des geloofs;
zij wisten dat God vóór hen was, al scheen ook alles en
allen tegen hen te zijn. Zij stierven in de zekere verwachting
van eene eeuwige overwinning door eene tijdelijke nederlaag
te zullen verkrijgen, en daarom konden zij gerust zijn in \'t
midden der baren, daarom konden ze\', als Wendel-Moet op den
brandstapel zeggen: sta ik wel vast genoeg! De lichte ver-
drukkingen, die haast voorbij gingen, werkten een gansch uit-
nemend , zeer eeuwig gewicht van heerlijkheid. Ze hadden eene
verwachting van \'t eeuwig zalig leven, maar ook eene ver-
wachting van hun werk op aarde. Immer was het bloed der
-ocr page 36-
32
martelaren het zaad der Kerk. En ook het werk, het lijden
en strijden der watergeuzen en van alle verdrukten in de Ne-
derlanden in de zestiende eeuw, het heeft zijn vrucht gehad,
Gode tot eer, heel een volk tot heil.
Daarom M. H., moet het woord in den gevelsteen van dit
gebouw, zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn, onze
belijdenisleus zijn en blijven. Tegen eigen ontrouw en traag-
heid in het behartigen van onze christelijke roeping, tegen
den tijdgeest en alles wat zich verheft tegen de kennis van
Christus en het woord van onzen God! Ook wij zijn tot
strijden geroepen. Niet alsof wij de oude tijden zouden willen
doen keeren. Niet om eene heerschende staatskerk te worden.
Neen, wij aanvaarden het bestaande, maar het met den chris-
telijken geest te doordringen, het leven terug te leiden tot
zijn bron en oorsprong: God, dat is onze roeping, dat willen
we, naar de kracht die God verleent, zoeken. Wij gelooven
dat een Staat zonder God verzinken moet. Wel scheiding van
Kerk en Staat; maar geen scheiding van godsdienst en Staat,
van Evangelie en staatkunde, dat is onze leus. En daarom
zij dit woord onze belijdenisleus, tot versterking van ons ge-
loof, tot opwekking om getrouw en met volharding de begin-
selen te belijden en toe te passen in het leven. Wij, Zijne
knechten, zullen bouwen; God van den hemel doe het ons
gelukken 1
En nu geloof ik de tolk van heel de Chr. Geref. Kerk te zijn
als ik u, geliefde Broeders, die de Commissie uitmaakt voor den
bouw van deze Geuzenkerk, hartelijk dank zeg, voor uw ijver
en uwe bemoeiingen in deze zaak. Gij hebt den bijval ver-
worven van de Kerk en vele geloovigen buiten haar. Zegene
God verder uwe pogingen, opdat gij alle nog bestaande zwa-
righeden overwinnen moogt, en ge eens uw taak moogt neder-
leggon met dankzegging aan God en met de aangename zelf-
voldoening, dat uw werk volbracht is tot oer van God, tot
-ocr page 37-
33
vreugde voor de gemeente, tot zegen van het nageslacht.
U inzonderheid broeder van Schelven x) en Kemp 1\'f, s)
van wien het eerst het denkbeeld van den bouw dezer Kerk
is uitgegaan, zij de dank van onze Kerk toegebracht.
God heeft dat denkbeeld u in \'t hart gegeven. Hem de eer,
en u het voorrecht dat gij uw werk moogt voltooid zien.
Kerkeraad van Brielle, ontvang dit huis als een geschenk van
God en van Zijn volk in Nederland. Niet ééne Gemeente is
zoo bevoorrecht als uwe kleine Gemeente in deze eerste stad
der Geuzen. God zij met u en voor u. Hij doe in dit huis
Zijn Naam eene gedachtenis stichten ook voor het verren age-
slacht. Mogen er nog velen tot uwe Gemeente toegedaan
worden, die zalig worden, en \'t ook hier gesmaakt worden
dat de Heere goed is, opdat velen zich in Hem verblijden.
Want de beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het
heiligdom der woningen des Allerhoogsten.
- Dat zjj zoo!
Vervolgens trad Ds. Kempff op, terwijl gezongen werd
Ps. 81: 1:
ZINGT NU BLIJ TE MOE ,
\'T MACHTIG OPPERWEZEN
EENEN LOFZANG TOE.
OM ONS HEILGENOT
WORDE JACOBS GOD
MET GEJUICH GEPREZEN.
ZEerw. sprak aldus:
Waarde Feestgenooten !
De vereerende taak is mij, namens de Commissie, opgedra-
gen, om een woord van dank in het bijzonder en algemeen tot
\') van Schelven, ouderling onzer gemeente te Zuid-Beijerland,
3) Ds. Kempff, Predikant onzer Kerk te Maassluis.
-ocr page 38-
34
u te brengen, die van verschillende plaatsen zijt saamgevloeid,
opdat gij getuigen dezer plechtigheid zondt zijn. In de eerste
plaats is het mij een voorrecht, een woord tot U te richten,
hooggeachte Broeder! die met bereidwilligheid de plechtigheid door
hetleggen van dezen gedenksteen opgeluisterd en door uw krachtig
en gepast woord onze feestvreugde verhoogd hebt. Uwe warme
aanbeveling om Gods daden in herinnering te houden, uwe
opwekking om in het flauwe heden tot den God der vaderen
weder te keeren en voor de dreigende toekomst op den Potentaat
aller Potentaten te vertrouwen, blijve nog lang in ons gezegend
aandenken. Moge de avond van uw leven verhelderd worden
door goede tijdingen uit deze Geuzenstad te vernemen, ja uw
hart verblijd worden door het hooren, dat in dit bedehuis velen
ware Geuzen door de ontferming onzes Gods geworden zijn.
Uw arbeid worde gezegend tot heil van \'s Heeren gemeente en
tot uitbreiding Zijns Eijks in ons Vaderland en daarbuiten.
Ook u, waarde Broeder! die als lid der Synodale Commissie
onze Kerk vertegenwoordigt, zij onze oprechte dankzegging
gebracht voor uwe belangstelling, voor het zalvend en ver-
sterkend woord, dat uit een warm hart, tot ons gesproken
werd. Moge deze eerste steen steeds blijken een steen van
herinnering, dankzegging en getuigenis te zijn, en onze ge-
heele Kerk zich nimmer haar gedenkteeken schamen. Aan uwe
zorg en liefde zij met uwe overige broeders, leden onzer
hoogste Kerkelijke Commissie, dit werk bevolen. Doe de
Koning Zijner Kerk u te zamen de aangename vruchten pluk-
ken, die op den arbeid in Gods wijngaard beloofd zijn.
Tot U, Edel Achtbaar Bestuur dezer Geuzenstad! zij ook een
woord van erkentelijkheid gebracht. Door uwe gunstige be-
schikking mochten wij hier ongestoord bouwen. Met uwe
tegenwoordigheid werden wij heden vereerd. Aan uwe be-
scherming worde dit gedenkteeken toevertrouwd. Op uwe
hulp rekenen wij immers niet te vergeefs?
-ocr page 39-
35
De Algoede storte over uwe personen en werkzaamheden
Zijnen zegen uit, opdat welvaart en eendracht hier heersche
en gij do vruchten van den waren godsdienst in den wandel en
in het leven der Brielsche Geuzen zien moogt.
Verblijdend is het ons nu tot u allen een woord van op-
rechte dankzegging te spreken. Velen uwer hebben zich in
hunne kringen als warme voorstanders onzer zaak betoond, en
door uwen invloed is het, dat wij heden zoover gekomen zijn.
Wij aanschouwen hier, het is reeds door een vorigen spreker
opgemerkt, een werk der christelijke liefde. Niet vele giften
van edelen of aanzienlijken, maar de gaven der geringeren, ook
de penningen der weduwen , brachten deze zaak tot stand.
Ziet de Penningmeester terug, dan past het hem en zijne Com-
missieleden uit te roepen met geheel het hart: Ebenhafe\'zer —■ Wie
zou gedacht, hebben, dat het gesprek in het huisvertrek van broe-
der van Schelven te Zuid-Beijerland van zulk eenen invloed,
zulk eene algemeene en belangwekkende zaak zou geworden zijn.
Veel is gegeven, talrijke blijken van warme liefde werden gezien,
maar toch, wij mogen het niet verzwijgen, er ontbreekt nog veel.
Misschien vindt gij het vreemd, dat wij op zulk een feest
als wij thans vieren, om geld vragen, maar wij zijn immers
Geuzen, dat wil zeggen bedelaars en die hebben vrijheid, om
het noodige te vragen. Laat wat gij hier zaagt en hoordet
u bewegen, om straks bij het verlaten van het bouwterrein
een goeden greep in den zak te doen, opdat gij met de daad
toonen moogt, dat gij liefde hebt ter herinnering aan Gods
daden, aan deze plaats verricht door Geuzen, welke voor
Zijn\' Naam en Eer goed en bloed veil hadden.
Vergeten wij vooral niet, dit werk in de gebeden te ge-
denken, opdat \'sHeeren tempel voorspoedig verrijze en Zijn
Naam verheerlijkt worde.
Ik heb gezegd!
-ocr page 40-
36
Daarop werd gezongen Ps. 134: 3.
Ds. Diermanse trad op en sloot met gebed en dankzegging
het feest, terwijl ten slotte gezongen werd Ps. 72: 11.
ZIJN NAAM MOET EEUWIG EER ONTVANGEN,
MEN LOOF HEM VKOEG EN SPA.
DE WERELD HOOR EN VOLG MIJN ZANGEN,
MET AMEN, AMEN, NA!
De collecte, die voor den bouw bij \'t verlaten van het terrein
gehouden werd, bedroeg p. m. ƒ 90.
-ocr page 41-
-ocr page 42-
) ■
Bij den uitgever dezes ziet mede het licht:
AFGEWEZEN, MAAR MET TELEURGESTELD.
TOESPRAAK
NAAR
1 KONINGEN 8 : 17-19a.
Gehouden op den rustdag na het overlijden
VAN DEN
ZENDELIXG-KWEEKELIXG
«ODEFRIDUS JOHANNES LAMBERTUS BERENDS,
DOOS
J. fï. DoNNER.
Prijs 15 Cent.
Wie 3 postzegels a 5 ets. franco aan den
uitgever zendt, ontvangt het per keerende post
franco aan huis.
Alle Boekhandelaren nemen bestellingen aan.
i