-ocr page 1-
\\rr\\ \\oab |
QK.iep.i.ïj}
-ocr page 2-
r
-ocr page 3-
h\\- i8ij,i ,\\i-
VOORWAARDEN VAN CONCESSIE
VOOK
DEN AANLEG EN DE EXPLOITATIE VAN EEN SPOORWEG
VAN
Leiden naar Woerden.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
VOORWAARDEN VAN CONCESSIE
VOOlt
DEN AANLEG EN DE EXPLOITATIE VAN EEN SPOORWEG
VAN
Leiden naar Woerden.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
VOORWAARDEN van concessie voor den aanleg
en de exploitatie van een spoorweg van Leiden
naar Woerden.
De Minister van Binnenlandsche Zaken verleent,
namens en met magtiging van den Koning, aan de
Heeren J. P. de Bordes te \'sGravenhage en Mr. L. A.
J. W. baron Sloet te Leiden, concessie voor gemelden
spoorweg, op de volgende voorwaarden:
I.
Van den aan te leggen weg.
Artikel 1.
De Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt de rigting
tnsschen de plaatsen aan het hoofd dezer voorwaarden vermeld,
benevens de verbinding en aansluiting aan andere spoorwegen.
De concessionarissen doen daartoe voorstellen en onder-
werpen de noodige plannen en bescheiden aan de goedkeuring
van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Voor zooveel de militaire belangen betreft, worden die
plannen en bescheiden tevens aan de goedkeuring van den
Minister van Oorlog onderworpen.
-ocr page 8-
4
Abt. 2.
De overtogt van de rivieren en van bevaarbare kanalen
door middel van bruggen, zoowel vaste als beweegbare, ge-
schiedt naar de voorschriften van den Minister van Binnen-
landsche Zaken. Die bruggen worden door de concessionarissen
gebouwd, bediend en onderhouden.
Abt. 3.
De concessionarissen zijn verpligt te voldoen aan de vol-
gende bijzondere bepalingen:
1° nabij Leiden en Woerden moet de spoorweg aan de
bestaande spoorwegen aansluiten en daarmede in verbinding
worden gebragt, zoodat de wagens der onderscheidene onder-
nemingen ongehinderd van den eenen spoorweg op den anderen
kunnen doorloopen;
2° het staat den concessionarissen vrij zich onder goed-
keuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken, te
verstaan met de ondernemingen van andere spoorwegen, over
het gemeenschappelijk gebruik van spoorwegstations en van
de daarbij behoorende inrigtingen;
komen geene overeenkomsten tot stand, dan zijn de con-
cessionarissen verpligt, geheel voor hunne kosten te voorzien
in het maken van de vereischte inrigtingen, zoo voor de
dienst der reizigers, als voor die der koopmansgoederen,
evenals ware geen ander station in de nabijheid;
3° wanneer later spoorwegen worden aangelegd, die aan
den geconcessioneerden spoorweg aansluiten, kan de Minister
van Binnenlandsche Zaken het gemeenschappelijk gebruik van
de stations van dezen weg, op of nabij het aansluitingspunt
gelegen, voor de aan te leggen wegen voorschrijven.
Over het gemeenschappelijk gebruik zullen de wederzijdsche
ondernemingen zich onder goedkeuring van den Minister van
-ocr page 9-
5
Binnenlandsche Zaken verstaan; komen daartoe strekkende
overeenkomsten niet tot stand, dan zijn de concessionarissen
verpligt zich te onderwerpen aan de voorwaarden, die de
Minister hun in billijkheid zal voorschrijven, en die, in dat
geval, zullen beschouwd worden van kracht te zijn, evenals
waren zij in deze voorwaarden van concessie bepaaldelijk op-
genomen.
Art. 4.
De weg moet in rigting en aanleg aan de onderstaande
bepalingen voldoen:
a.  de hellingen bedragen in het algemeen ten hoogste vijf
millimeter per meter. De Minister van Binnenlandsche Zaken
kan uitzondering op dezen regel toestaan;
b.  de straal der krommingen van den weg zal over het
algemeen 1000 meters bedragen en waar de localiteit het
gebiedt, zoomede in de nabijheid der stations tot 500 meters
mogen verminderen. Waar de Minister van Binnenlandsche
Zaken het noodig oordeelt, zullen stralen van 350 meters in
de nabijheid van stations worden toegelaten;
e. geeue achtereenvolgende krommingen mogen in tegen-
overgestelde rigting worden aangelegd, wanneer elke straal
niet ten minste 750 meters lengte heeft, of wanneer de som
der twee stralen minder is dan 1500 meters en de kleinste
straal dan ten minste 350 meters lang is. Buiten deze twee
gevallen, moeten twee achtereenvolgende krommingen door
regte gedeelten van ten minste 100 meters zijn gescheiden;
d.  het bovenvlak der spoorstaven moet ten minste vijftig
centimeters boven het hoogst bekende winterwater in de
weteringen, beken en slooten liggen;
e.  de bruggen moeten, ten genoege van den Ministervau
Binnenlandsche Zaken, gelegd worden op de hoogte, in het belang
van scheepvaart, waterlossing, opperwater en ijsgang vereischt.
-ocr page 10-
6
Art. 5.
De spoorwijdte van den aan te leggen spoorweg zal be-
dragen 1.435 meter tusschen de spoorstaven gemeten.
Abt. 6.
De spoorweg moet zoodanig met de spoorwegen, aan welke
hij aansluit, verbonden worden, dat de reizigers en koopmans-
goederen , wanneer de inrigting van de dienst het eischt,
zonder overlading van den eenen spoorweg op den anderen
kunnen overgaan.
Art. 7.
De kruinsbreedte der aardebaan onder den ballast, waterpas
ter hoogte van de kanten des wegs gemeten, moet minstens
bedragen voor dubbel spoor 10 meters, voor enkel spoor
6.50 meters.
Tusschen de twee sporen komt een middenpunt van 2
meters breedte.
Indien de aardebaan voor enkel spoor wordt aangelegd,
moet de inrigting zoodanig zijn, dat zij later tot 10 meters kan
worden verbreed.
Art. 8.
De onteigening voor den spoorweg geschiedt dadelijk voor
de dubbele spoorbreedte.
Behoudens het maken van uitwijkplaatsen met dubbel spoor,
waarvan het aantal, de onderlinge afstand en de lengte door
den Minister van Binnenlandsche Zaken worden bepaald,
kunnen de weg en de kunstwerken aanvankelijk gelegd worden
met enkel spoor.
Een tweede spoor moet daar worden gemaakt en in exploitatie
gebragt, waar de Minister van Binnenlandsche Zaken het,
-ocr page 11-
7
in het belang van den handel en een drnk verkeer, nood-
zakelijk oordeelt. Bevel hiertoe wordt evenwel niet gegeven
vóór dat de bruto opbrengst van dat gedeelte van den weg,
waar het dubbel spoor gelegd moest worden, meer bedraagt
dan ƒ 13.000 per jaar en per kilometer.
Art. 9.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de plaatsen
aanwijzen, die van afsluitingshekken, wegwachtershuisjes of
andere inrigtingen moeten voorzien worden, om de openbare
veiligheid en een volkomen onderhoud van den spoorweg
genoegzaam te verzekeren, onverminderd de verpligting tot
afsluiting langs den geheelen weg.
Aet. 10.
Binnen vier maanden na de dagteekening dezer wijzigingen
onderwerpen de concessionarissen aan de goedkeuring van den
Minister van Binnenlandsche Zaken een drievoudig exemplaar:
1° van eene algemeene kaart, op de schaal van 1 a 50.000,
aangevende de te volgen rigting;
2° van een lengte-profil op de schaal van 1 a, 5.000, en
3° van eenige dwarsdoorsneden der aardebaan, welke tot
rigtsnoer bij de ingravingen en ophoogingen moeten dienen.
Alle hoogte-afmetingen moeten in de profillen tot het Amster-
damsche peil worden herleid.
Tegelijkertijd bieden zij teekeningen aan op ware grootte
en in triplo van de spoorstaven met hare verbindingen en
van hetgeen daartoe behoort. De spoorstaven, op dwarsliggers
rustende, moeten ten minste 34 kilogrammen per strekkende
meter wegen, en van eindverbindingen worden voorzien.
Bij ingravingen moeten slooten gemaakt worden, waarvan
de bodem ten minste 1 meter breedte heeft,- en diep genoeg
-ocr page 12-
8
onder den ballast der baan ligt, om eene geheel voldoende
afwatering te verzekeren. Langs de slooten en langs de
glooijingen der ingravingen en ophoogingen, moeten platte
bermen gespaard worden van ten minste 1 meter breedte.
Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
kan die breedte tot 50 centimeters worden verminderd langs
de slooten bij ingraving van de spoorwegbaan. De helling
der glooijingen zoo van de ophoogingen als van de ingra-
vingen en van de ter zijde geplaatste gronden, zal naar de
geaardheid der gronden ten volkomen genoege van den
Minister vau Binnenlandsche Zaken worden geregeld , en met
gras of heidezoden worden belegd , na desnoods, met teelaarde
of zwarten grond te zijn bedekt. De zoogenaamde paarden-
heuvels moeten te Leiden en te Woerden zoodanig ingerigt
zijn, dat zij bij het opladen van kavaleriepaardeu of van ge-
schut alle gemakken aanbieden, die vereischt worden om
eene zeer spoedige oplading te verzekeren.
AltT. 11.
Nadat de algemeene kaart en de profillen van den weg
door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig zijn
goedgekeurd, bieden de concessionarissen achtereenvolgend
ter goedkeuring aan de volledig uitgewerkte plannen in duplo
van al de uittevoeren werken, bepaald ook van de stations,
halten en aanlegplaatsen van de verdere gebouwen en aan-
hoorigheden, zoowel van den weg zei ven als van de stations,
halten en aanlegplaatsen, de uitgewerkte grondteekeningen
en de bijzondere bescheiden voor de onteigening noodig.
Bij de uitgewerkte grondteekeningen moeten tevens over-
gelegd worden eene algemeene kaart met lengte-profillen, in
triplo opgemaakt, en afzonderlijke lengte-profillen voor elke
gemeente in enkelvoud.
Binnen één jaar na deu in art. 10 vermelden dag moeten
-ocr page 13-
9
al deze plannen voltooid en ter goedkeuring aangeboden zijn.
Teekeningeu van de locomotieven, rijtuigen en wagens
moeten ook ter goedkeuring aangeboden worden.
Art. 12.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan, na de con-
cessionarissen te hebben gehoord, in de ter goedkeuring
ontvangen plannen, profillen en ontwerpen de noodige wijzi-
gingen brengen, zonder evenwel iets voor te schrijven, dat
strijdig zoude zijn met de voorwaarden, onder welke de con-
cessie is verleend.
De concessionarissen zijn verpligt, zich in de uitvoering
der werken stiptelijk te gedragen naar de door den Minister
van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde ontwerpen.
Art. 13.
De werken worden gemaakt met de materialen, die ge-
woonlijk onder gelijke omstandigheden voor de Staatsspoor-
wegen worden gebruikt.
De spoorliggers moeten bij voorkeur van eikenhout zijn.
Bij het gebruik van andere houtsoorten, in duurzaamheid
niet aan het eikenhout gelijk, moeten de liggers tegen bederf
worden bereid op de wijze, door den Minister van Binnen-
landsche Zaken goed te keuren.
Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche
Zaken, kunnen spoorliggers van ijzer of andere proef houdend
gebleken constructiën gebruikt worden.
Overigens moeten de materialen, elk in hunne soort, van
goede hoedanigheid zijn eu vooral vrij van alle gebreken,
die de hechtheid of den duur der werken in de waagschaal
kunnen stellen.
-ocr page 14-
10
Aitr. 14.
Alle werkea worden overeenkomstig de regelen der kunst
uitgevoerd en met alle zorg behandeld om goed en deugd-
zaam werk te erlangen, des noods overeenkomstig hetgeen
de Minister van Binnenlandsche Zaken zal voorschrijven.
De uitvoering geschiedt door de concessionarissen, volgens
de door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde
plans en bestekken.
Met geen werk mag worden aangevangen, alvorens die
goedkeuring is verkregen.
Akt. 15.
Bijaldien men in de ontgravingen voor den aanleg van
den spoorweg en van zijne aanhoorigheden eenig voorwerp
vindt, belangrijk voor kunst, oudheid-, penningkunde of
natuurlijke geschiedenis, wordt dit tegen schadeloosstelling
aan den Staat afgestaan.
Art. 16.
Wordt gedurende de uitvoering en het onderhoud der
werken bevonden, dat zij niet overeenkomstig de regelen der
kunst, de gestelde voorwaarden en de goedgekeurde ont-
werpen worden gemaakt, dan kan de Minister van Binnen-
landsche Zaken ze ten koste van de concessionarissen geheel
of gedeeltelijk doen afbreken en weder opbouwen, en zulks
verrigten indien de concessionarissen bij de eerste aanmaning
in gebreke blijven aan de ontvangen bevelen te voldoen.
In dit geval is de Minister bevoegd, zich in het bezit te
stellen van hetgeen voor den aanleg en het onderhoud voor-
handen is.
De kosten van hetgeen van Regeringswege is verrigt kunnen
-ocr page 15-
11
op de waarborgsom, voor zoover ze niet is teruggegeven,
of op de concessionarissen worden verhaald.
Abt. 17.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de uitvoering
verbieden of doen staken van elk werk, dat voor den vrijen
afloop van bet water hinderlijk is of het vrije verkeer op de
bestaande middelen van gemeenschap, welke die ook zijn moge,
kan storen.
Hij kan de concessionarissen noodzaken tot het nemen
van maatregelen, en des noods te hunne koste alle noodige
werken op hooggezag doen uitvoeren; waardoor in elk geval
de vrije afloop van het water en het vrije verkeer op de
binnen- of groote wegen, op de kanalen enz., waarover of
waarlangs de spoorweg loopt, wordt verzekerd.
Geen kunstwerk mag worden gemaakt, geen weg of water-
leiding worden verlegd, zonder dat een daartoe strekkend
ontwerp vooraf door den Minister van Binnenlandsche Zaken
is goedgekeurd. Voor de overgangen, gelijkvloers, geldt
dezelfde bepaling.
De concessionarissen hebben tegen den Staat geene vorde-
ring tot schadevergoeding wegens oorlogsschade of opruimingen,
onverschillig of de vijand dan wel het belang van \'s Rijks
defensie daartoe aanleiding gegeven heeft.
Art. 18.
Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche
Zaken, die de concessionarissen vooraf hoort, mag een ieder
langs den spoorweg en in de nabijheid der stations, magazijnen
oprigten of aanlegplaatsen maken, met werktuigen, kranen
en toestellen voor het laden en lossen der wagens geschikt,
en deze door zijsporen met den spoorweg verbinden, zoodanig
-ocr page 16-
12
dat de te laden of te lossen wagens het vrije verkeer op
den spoorweg niet belemmeren.
Art. 19.
Tegen werken of ondernemingen, door anderen krachtens
concessie nit te voeren, welke aan het werk of aan de onder-
neming van de concessionarissen nadeel toebrengen of daarmede
in aanraking komen, kunnen zij zich niet verzetten. Zij
kunnen echter, ingeval daardoor hun werk of hunne onder-
neming met kosten bezwaard wordt, schadevergoeding vorderen.
De schadevergoeding, die ten laste van de ondernemers der
nieuwe werken of ondernemingen is, wordt bij gebreke van
minnelijke schikking door den regter bepaald.
Art. 20.
De aankoop der gebouwde en ongebouwde eigendommen
noodig voor de iiitvoering der werken, de ontgravingen,
het vervoer en het terzijde plaatsen van gronden of materialen
geschiedt ten koste en door de zorg van de concessionarissen,
overeenkomstig de wet voor de onteigening ten algemeenen
nutte.
Art. 21.
Binnen een jaar na de voltooijing der werken doen de
concessionarissen, op hunne kosten, de eigendommen tot deu
spoorweg behoorende met alle aanhoorigheden behoorlijk
afpalen en een kadastraal plan van het geheel opmaken.
Insgelijks wordt op hunne kosten, en in overleg met den
Minister van Binnenlandsche Zaken, een beschrijvende en
uitgewerkte staat opgemaakt van de geheele spoorweglinie,
van de stations, van de kunstwerken, de gebouwen, enz.
Behoorlijk gewaarmerkte afschriften der processen-verbaal van
-ocr page 17-
13
afpaling, der kadastrale plans en van den beschrij venden staat,
worden op kosten van de concessionarissen opgemaakt en
binnen den voorschreven termijn in de archieven van het
Departement van Binnenlandsche Zaken nedergelegd. De
Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, bij nalatig-
heid van de concessionarissen, wat in dit artikel voorgeschreven
is, ten hunnen koste te doen verrigten.
Art. 22.
De spoorweg moet voltooid en in exploitatie gebragt zijn
op den eersten Junij 1878.
Bij niet voldoening door de concessionarissen aan deze tijds-
bepaling vervalt de concessie, tenzij de vertraging het gevolg
is van overmacht, buiten schuld van de concessionarissen,
of die vertraging veroorzaakt wordt door de geregtelijke ont-
eigening, insgelijks buiten toedoen van de concessionarissen,
beide gevallen ter beoordeeling van den Minister van Binnen-
landsche Zaken.
II.
Van de exploitatie en het materieel.
Art. 23.
De rijtuigen en wagens moeten zoodanig ingerigt zijn,
dat zij op de Nederlandsche, de Duitsche, de Fransche en
de Belgische spoorwegen kunnen toegelaten worden.
De vracht- en veewagens moeten voor het vervoer van krijgs-
materieel en van kavalleriepaarden kunnen gebruikt worden
en daartoe, ten genoege van den Minister van Binnenlandsche
Zaken, bij hunne vervaardiging worden ingerigt.
-ocr page 18-
14
Art. 24.
Het vervoer op den spoorweg moet door stoomkracht
geschieden.
Art. 25.
De concessionarissen kunnen verpligt worden, langs de
spoorweglijn een electro-niagnetisch-klokkensignaalstelsel op
te rigten en bij de exploitatie in gebruik te nemen en te houden.
Waar noodig kan de Minister van Biunenlandsche Zaken
ook de oprigting van optische seinen bevelen.
Art. 26.
De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd aan
de concessiouarissen de verpligting op te leggen om de reizigers
en koopmansgoederen van zijne stations naar die van andere
spoorwegondernemingen in de nabijheid te vervoeren.
Art. 27.
De keuze en de benoeming der beambten voor het opzicht over
de werken van aanleg en onderhoud, voor de exploitatie en voor
de ontvangst der gelden, behooren aan de concessionarissen.
De benoeming van den persoon of de personen, met het
onmiddelijk beheer over den aanleg en de exploitatie belast,
behoeft evenwel de goedkeuring van den Minister van Binnen-
landsche Zaken. Zij moeten Nederlanders zijn. De Minister
van Binnenlandsche Zaken kan uitzonderingen toestaan.
De beambten van de concessionarissen zullen zooveel mogelijk
Nederlanders zijn.
De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het regt,
de beambten van de concessionarissen aan te wijzen, die
moeten beëedigd worden om de functien van rijksveldwachter
te kunnen waarnemen.
-ocr page 19-
15
m.
Van de tarieven en het vervoer.
Art. 28.
Ten einde de concessionarissen schadeloos te stellen voor
de uitgaven, waartoe zij zich door het aanvaarden der con-
cessie verbinden, zullen zij gedurende het tijdvak, voor de
concessie toegestaan, ten hunnen bate mogen doen innen
alle regten en gelden uit de exploitatie van den spoorweg
voortvloeiende, en waarvan het bedrag zal worden bepaald
door tarieven, volgens de wet vast te stellen.
Bagage van reizigers wordt op de stations en halten kos-
teloos van wege de concessionarissen gebragt aan of van de
rijtuigen, waarmede de reizigers van het station of de halte
voor den spoorweg vertrekken of aldaar aankomen.
De reizigers mogen de pakken, koffers of zakken waarin
zich die bagage bevindt, zoo die niet grooter zijn dan 50
op 25 en 30 centimeters en zonder eenigen hinder voor de
andere reizigers onder de zitplaatsen of in de rekken geplaatst
kunnen worden, in de rijtuigen bij zich houden. Bij inter-
nationaal verkeer is dit evenwel niet veroorloofd.
Art. 29. .
Tegen de prijzen der vast te stellen tarieven, en behoudens
de hierna bepaalde uitzonderingen, zijn de concessionarissen
verpligt voortdurend met zorg, naauwgezetheid en zonder uit-
zondering bij gunst, ten hunnen koste te vervoeren de reizi-
gers met hunne bagaadje, de goederen van allen aard, de
rijtuigen, paarden en het vee, het geld of de geldswaarden,
die hun worden toevertrouwd.
-ocr page 20-
16
Art. 30.
De vrachtprijzen worden door de concessionarissen geind
zonder het toestaan van gunst aan bijzondere personen, onder-
nemingen, vereenigingen of zedelijke ligchamen.
Zij mogen geene bijzondere overeenkomsten met een of
meer bevrachters tot het vervoer, voor een lager tarief dan
het vastgestelde maken.
Hierop worden uitzonderingen toegelaten:
a. voor het vervoer van groote hoeveelheden;
h. bij abonnementen voor het geregelde vervoer van eene
of meer wagenladingen;
e. voor weldadige doeleinden en voor tentoonstellingen.
Van verlagingen, krachtens litt. a en b verleend, geven
de concessionarissen onmiddelijk aan de Itegering kennis.
Deze verlagingen gelden dadelijk voor alle goederen van
gelijken aard, op gelijke afstanden en onder gelijke voor-
waarden te vervoeren.
Zij worden openbaar aangekondigd.
De dus verlaagde prijzen mogen daarna niet worden ver-
hoogd , dan nadat die verhooging drie maanden vóór dat zij
in werking treedt, openbaar is aangekondigd.
Art. 31.
De locomotieven en wagens, welke het Departement van
Oorlog nu of later voor zijn rekening mogt aanschaffen om
te dienen voor militair gebruik, zullen op den geconcessio-
neerden spoorweg worden toegelaten tegen betaling van een
vast te stellen tarief.
Van die locomotieven en wagens zal door het Departement
van Oorlog geen gebruik worden gemaakt, dan met inacht-
neming van de algemeeue belangen met opzigt tot het gewoon
-ocr page 21-
17
verkeer, en zonder de dienst op den weg te hinderen of te
belemmeren.
De hierbedoelde uitsluitend militaire treinen, zullen onder
de leiding van een militair personeel worden gesteld.
Abt. 32.
De concessionarissen zijn gehouden op elk punt van den
spoorweg waar de Minister van Financiën zulks noodig oor-
deelt , een behoorlijk locaal voor de dienst der brievenposterij
te leveren. Hiervoor wordt hun huur of schadeloosstelling
betaald, volgens onderünge overeenkomst. "Wegens het in
bewaring nemen of bergen der rijtuigen, dienende tot ver-
voerbare kantoren der brievenposterij, is geen huur of schade-
loosstelling verschuldigd.
De Ministers van Financiën en van Binnenlandsche Zaken
behouden zich het regt voor, op staatskosten en zonder
schadeloosstelling te doen plaatsen de palen en toestellen,
noodig om de uitwisseling der brievenzakken zonder stilstand
der treinen te doen plaats hebben, met dien verstande nog-
tans, dat de toestellen zoodanig worden ingerigt en geplaatst,
dat zij geen hinder toebrengen aan de dienst van den weg
of van de stations. Deze bepalingen zijn mede van toepassing
op het plaatsen van gesloten brievenbussen, hetzij op de
stations, hetzij langs den spoorweg.
Au/r. 33.
De concessionarissen zijn verpligt ten allen tijde vrijen
toegang in de stations, en zoo noodig op den spoorweg te
verleenen, aan de ambtenaren met de dienst der brieven-
posterij belast en in de uitoefening hunner betrekking zijnde,
alsmede aan de ambtenaren der in- en uitgaande regten,
van den Rijkstelegraaf en van het kadaster, voor zooverre
-ocr page 22-
18
zij ten aanzien van de dienst langs den spoorweg in de uit-
oefening hunner bediening zijn.
Abt. 34.
De Minister van Financiën behoudt zich de bevoegdheid
voor, langs den spoorweg alle bebouwingen te doen en alle
toestellen te doen plaatsen, die voor de inrigting van eene
telegraphische linie vereischt worden.
Hij behoudt zich ook het regt voor alle herstellingen te
verrigten en alle maatregelen te nemen, die geschikt zijn
om de dienst van den Rijkstelegraaf te verzekeren, zonder
de dienst van den spoorweg te hinderen.
Bij stoornis in de werking van den Rijkstelegraaf hebbende
ambtenaren van het rijkskantoor bevoegdheid gebruik te maken
van den telegraaf van de concessiouarissen voor zoover dit
geen hinder aan de dienst van den spoorweg veroorzaakt.
De concessionarissen zijn verpligt de draden en toestellen
der telegrafen kosteloos door hunne onderhoorigen te doen
bewaken; zij doen aan de ambtenaren van den Rijkstelegraaf
kennis geven van al de gebeurde ongevallen, en zoo mogelijk
van hunne oorzaken.
Bij het breken van een telegraafdraad moeten de onder-
hoorigen van de concessionarissen de gebroken einden voor-
loopig aan elkander hechten, volgens de hun te dien einde
door den Minister van Financiën te geven instructiën.
Bij het breken van een telegraafdraad of bij groote onge-
vallen , wordt eene locomotief ter beschikking van de admini-
stratie van den Rijkstelegraaf gesteld, ten einde de noodige
werklieden en materialen voor de herstelling ter plaatse aan
te voeren. Dit vervoer geschiedt kosteloos. De concessionarissen
zullen hunnen dienst-telegraaf op de door den Minister van
Binnenlandsche Zaken aan te wijzen stations openstellen voor
het algemeen telegraphisch verkeer.
-ocr page 23-
19
Art. 35.
De concessionarissen zijn verpligt de wagens, bestemd voor
de dienst der aanlegplaatsen, bedoeld in Art. 18, en aldaar
staande, niet de voorbijgaande goederentreinen mede te nemen,
en insgelijks de voor die plaatsen bestemde wagens aldaar
van de voorbijgaande treinen af te spannen.
Door de belanghebbenden zal daarvoor volgens bet gewone
tarief worden betaald, in evenredigheid van de geheele lengte
van het deel van den spoorweg, dat de twee stations of
halten verbindt, tnsschen welke de aanlegplaats is gelegen.
IV.
Van het aanvaarden en het vervallen
der concessie.
Aet. 36.
De concessie wordt definitief aanvaard, door het storten
vóór 1 Maart 1873 van het in Art. 55 genoemde waarborg-
kapitaal, indien de concessionarissen tevens doen blijken,
dat het kapitaal voor den aanleg en het in exploitatie brengen
van den weg benoodigd, genoegzaam verzekerd is.
Art. 37.
Nadat de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ver-
klaard, dat de concessie als definitief aanvaard beschouwd
wordt, hebbeu de concessionarissen geene aanspraak meer op
de teruggave der gestorte waarborgsom, welke tot een bedrag
van honderd vijftig duizend gulden aan den Staat vervalt,
zoo de concessionarissen niet aan de aangegane verbindte-
nissen voldoen.
-ocr page 24-
120
Art. 38.
De concessionarissen kunnen van al hunne regten vervallen
worden verklaard:
1° indien zij de plannen, uitgewerkte grondteekeningen,
profillen en ontwerpen niet binnen de bepaalde termijnen aan
de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken
hebben onderworpen;
2° indien zij niet voldoen aan de bepalingen van Art. 22;
3° indien zij, met betrekking tot den aanleg van een tweede
spoor, niet voldoen aan het voorschrift van Art. 8.
Zij kunnen buitendien van al hunne regten vervallen
worden verklaard, wanneer zij in gebreke blijven te voldoen
aan de bevelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
nadat Art. 14 der wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad
n° 98) reeds eenmaal op hen is toegepast.
Art. 39.
Ingeval van vervallen-verklaring gaat de weg met het
materieel en al wat tot een en ander behoort, op den Staat
over, tegen betaling van eene som, die ten hoogste vijf en
zestig ten honderd kan bedragen van de waarde, naar de
schatting van drie deskundigen, te benoemen op de wijze
als bij Art. 624 van het Wetboek van burgerlijke regtsvor-
dering voor de benoeming van scheidsmannen is bepaald.
Hunne uitspraak is in het hoogste ressort.
Met de vervallen-verklaring kan onmiddelijk over hetgeen
voor den aanleg voorhanden is en over het materieel en
personeel der exploitatie worden beschikt. Hetgeen van de
waarborgsom nog niet is teruggegeven vervalt aan den Staat.
Art. 40.
De bepalingen der artt. 38 en 39 zijn niet toepasselijk,
-ocr page 25-
21
indien de concessionarissen aantoonen, dat de vertraging of
de staking der werken het gevolg is van een behoorlijk
bewezen geval van overmagt, ter beoordeeling van den
Minister van Binnenlandsche Zaken.
De Minister van Binnenlandsche Zaken is bovendien bevoegd,
ingeval van onvermijdelijke noodzakelijkheid, de in vorige
artikelen vastgestelde termijnen te verlengen.
De vervallen-verklaring heeft dan plaats bij het einde van
den alzoo verlengden tijdstermijn.
Art. 41.
De concessionarissen zijn niet ontvankelijk, om welke
reden ook zich op overmagt te beroepen, tenzij zij binnen
dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden, waaruit
de overmagt ontstaat, aan den Minister van Binnenlandsche
Zaken hebben doen blijken, dat die gebeurtenissen of om-
standigheden werkelijk bestaan en welken invloed zij hebben
uitgeoefend.
Gelijke regel geldt bij daden welke de concessionarissen
aan rijksbeambten meenen te kunnen wijten. Zij zullen er
geen beklag op mogen gronden, tenzij zij het bestaan en den
invloed bij het plegen der daad of binnen hoogstens dertig dagen
daarna hebben doen kennen.
In geen geval zullen zij eenige vordering op mondelinge
lastgeving mogen gronden.
Art. 42.
De concessionarissen worden beschouwd in de volbrenging
hunner verpligtingen in gebreke te zijn gebleven, door het
eenvoudig verstrijken der verschillende daartoe gestelde ter-
mijnen , en zonder dat het noodig is daarvan door eenige acte
te doen blijken. De concessionarissen worden geacht niet in
-ocr page 26-
22
gebreke te zijn, voor zoover de vertraging aau daden van
publieke beambten is toe te schrijven.
V.
Van het toezigt.
Art. 43.
Door rijksbeambten wordt toezigt gehouden op de uitvoering
van alle werken, zoowel van eersten aanleg als van onder-
houd , vernieuwing of verandering.
Art. 44.
Het volgens het voorgaand artikel te houden Staatstoezigt,
uitsluitend ten doel hebbende de concessionarissen te beletten,
zich aan de op hen rustende verpligtiugen te onttrekken,
is geheel van algemeen belang, en kan dientengevolge tot
geene verpligtiug, hoe ook genaamd, ten laste van den Staat
aanleiding geven.
Art. 45.
Aan de maandstaten der exploitatie wordt maandelijks,
en aan de algemeene balans jaarlijks, openbaarheid gegeven,
door bekendmaking in de Staatscourant.
VI.
Algemeene bepalingen.
Art. 46.
Alle schadevergoedingen en alle kosten, ten behoeve van
wien het ook zij, waartoe de aanleg, de exploitatie, het
onderhoud en de herstelling van den spoorweg en van al
-ocr page 27-
23
hetgeen er toe behoort aanleiding geven, komen ten laste
van de concessionarissen, die daarmede alleen en uitsluitend
belast blijven.
Art. 47.
De concessionarissen worden gehouden, ten hunne koste en
risico te ondernemen alle onteigeningen en alle werken,
voorzien of niet voorzien zonder eenige uitzondering, zoo-
mede alle leveriugen, onderhoud en vernieuwing van materieel,
waarvan de noodzakelijkheid zal blijken voor de volledige
voltooijiug, het onderhoud en de exploitatie tijdens den ge-
heelen duur der concessie.
Deze bepaling wordt als grondslag der concessie beschouwd.
Uitdrukkelijk wordt bedongen dat zij in al de gevallen, die
zich kunuen voordoen, in den ruimsten zin worde toegepast.
Art. 48.
De concessionarissen moeten de voorwaarden, waarop de
concessie wordt verleend, als hun eigen werk aannemen. Zij
verklaren de gegevens en berekeningen, op welke de onder-
neming is gegrond, genoegzaam te hebben getoetst, de waar-
heid te hebben erkend van al de daarbij vermelde daadzaken,
en zich te hebben overtuigd van de uitvoerbaarheid van al
de vereischte werken. Dien ten gevolge kan het Rijk nooit,
in welk geval het ook zijn moge, verantwoordelijk worden
gesteld, noch voor de fouten en leemten, die in de plannen
en ontwerpen kunnen voorkomen, noch voor de moeijelijk-
heden, die zich tijdens de uitvoering en de exploitatie kunnen
voordoen.
Art. 49.
Gedurende den tijd der concessie zal op den geconcessioneerden
spoorweg geen weg- of passagegeld geheven worden, ten
-ocr page 28-
24
voordeele noch van den Staat, noch van eenige provincie
of gemeente.
Art. 50.
Tijdens den geheelen duur der concessie kan, hetzij in de
doorsneden landstreek, hetzij overal elders, alle aanleg van
wegen, kanalen of spoorwegen van Rijkswege worden toe-
gestaan, zonder dat de concessionarissen uit dien hoofde
eenige schadevergoeding kunnen vorderen.
Art. 51.
De concessionarissen kunnen in geen geval aanspraak maken
op vergoeding van schade of winstderving, ingeval van Rijks-
wege wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om, be-
houdens het bepaalde bij Art. 49, wijziging te brengeu in
het tarief der in- en uitgaande regten en dat der tollen of
in dat der passagegelden, zoowel op de tegenwoordig bestaande
middelen van gemeenschap, als op die welke tijdens den duur
der concessie worden gemaakt.
Hetzelfde geldt ten opzigte van alle voorkomende maat-
regelen van algemeen belang, die van Rijkswege genomen
of bevolen worden.
Art. 52.
De concessie voor de exploitatie van den spoorweg wordt
gegeven voor den tijd, gedurende welken de Nederlandsche
Rhijnspoorweg-maatschappij belast blijft met de exploitatie der
spoorwegen, waarvoor haar concessie is verleend bij Koninklijk
besluit van 20 Mei 1845.
Na afloop van dien tijd gaat de weg met het materieel en
alles wat tot een en ander behoort, op den Staat over, op den
voet als bij de artikelen 14, 15, 16 en 17 der bij genoemd
-ocr page 29-
25
Koninklijk besluit, bekrachtigde overeenkomst van 16 Mei
1845 voor de daar bedoelde wegen is bepaald.
Art. 53.
Bij bet eindigen der concessie moet de spoorweg, bet
materieel en alles wat tot een en ander behoort, zich in
volkomen staat van onderhoud bevinden.
Zoo de concessionarissen gedurende de vijf jaren, welke
dat tijdstip voorafgaan, niet zorgen om behoorlijk aan die
verpligting te voldoen, kan de Minister van Binnenlandsche
Zaken vorderen, dat de ontvangsten aan den Staat worden
verantwoord en desnoods aan anderen die ontvangst opdragen,
ten einde den spoorweg, het materieel en al wat tot een en
ander behoort in goeden staat te brengen.
Art. 54.
Alle kosten en regten op het verleenen, verkrijgen en
exploiteeren van de concessie vallende, zijn ten laste van de
concessionarissen.
VIL
Bijzondere bepalingen.
Art. 55.
Tot waarborg voor het naleven dezer voorwaarden strekt
het waarborgkapitaal, door de concessionarissen bij de aan-
vaarding der concessie uiterlijk op 1 Maart 1873 gestort,
ter somma van honderd vijftig duizend gulden.
De storting geschiedt op een aan te wijzen landskantoor in
Nederlandsche munt of in Nederlandsche Staats-effecten of
obligatiën van de vier percents serieleening van de Nederland-
-ocr page 30-
26
sche Rhijnspoorweg-Maatschappij. Van het geld wordt geen
interest betaald.
De coupons der Staats-effecten of der obligatiën worden op
de verschijndagen tegen recu aan de concessionarissen ter
hand gesteld, indien het telkens blijkt, dat zij aan al hunne
verpligtingen hebben voldaan.
Am. 56.
Drie vijfde gedeelten van het in art. 55 bedoeld waarborg-
kapitaal worden aan de concessionarissen teruggegeven, naar-
mate behoorlijk blijkt, dat gronden zijn verkregen of werken
zijn uitgevoerd voor eene waarde van ten minste één millioen
gulden. De twee vijfde laatste gedeelten worden ingehouden
om te strekken tot waarborg der uitvoering van al de op de
concessionarissen rustende verpligtingen, en om daaruit even-
tueel te betalen de uitgaven, ambtshalve voor hunne rekening
te doen.
Het ingehouden deel wordt teruggegeven, zoodra voldoende
is gebleken, dat al de werken van eersten aanleg geheel vol-
tooid en uitgevoerd zijn overeenkomstig de bepalingen en
voorwaarden van deze concessie.
Art. 57.
De bestaande of te maken algemeene wetten en verorde-
ningen omtrent het gebruik der spoorwegen zijn op denge-
concessioneerden spoorweg van toepassing.
Abt. 58.
De concessie kan alleen in haar geheel en zonder eenig
voorbehoud aan eene tot dat einde op te rigten naamlooze
vennootschap worden overgedragen.
De zetel der vennootschap moet in Nederland gevestigd,
-ocr page 31-
27
haar bestuur ten minste voor de helft uit Nederlanders zamen-
gesteld zijn.
De statuten der op te rigten vennootschap worden vóór
de oprigting onderworpen aan de goedkeuring van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, opdat daarin niets voorkome,
dat met de voorwaarden dezer concessie in strijd is. De con-
cessionarissen en de door hen op te rigten vennootschap zijn
bevoegd, om voor de exploitatie van den spoorweg met de
Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij overeen te komen ,
onder verpligting voor de Rhijnspoorweg-Maatschappij tot stipte
uitvoering van al de bepalingen in de concessie, het onder-
houd en de exploitatie van den weg betreffende.
De deswege te sluiten overeenkomst behoeft de goedkeuring
van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Aiit. 59.
Wordt het algemeen nut der onderneming met betrekking
tot de onteigening, niet door de Staten-Generaal erkend,
dan wordt de concessie als niet geschied beschouwd, zonder
dat de concessionarissen daarom regt hebben op eenige schade-
vergoeding. Het waarborgkapitaal wordt in dat geval, in
zijn geheel aan de concessionarissen teruggegeven.
\'s Gravenhage , den 7 April 1873.
De concessie op bovenstaande         De Minister van Binnenlandsche
voorwaarden aanvaard                  Zaken
(get.) DE BOEDES.                            (get.) GEERTSEMA.
» L. A. J. W. SLOET.
\'s Gkavenhage , den 4 Junij 1875.
De wijzigingen door de conces- De Minister van Binnenlandsche
sionarissen aanvaard
                     Zaken
(get.) DE BORDES.                             (get.) HEEMSKERK.
» L. A. J. W. SLOET.