-ocr page 1-
rr rr*
-•-
BR..I873.I.I
-ocr page 2-
-ocr page 3-
vir.i
JACOBUS ACQUOY
IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST,
DOOR
W. DEGENHARDT.
/
AMSTERDAM,
C. L. BRINKMAN.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
JACOBUS ACQUOY
IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST,
DOOR
W. DEGENHARDT.
AMSTERDAM,
L. BRINKMAN.
1873.
C.
-ocr page 8-
Knelpersdrnk van P. Groenendijk.
-ocr page 9-
Met weemoedig genoegen aanvaardde ik de taak, mij
door het Hoofdbestuur van ons Genootschap opgedragen,
om onzen vereerden Acquoy in zijn leven en werken te
doen kennen. Moge de eenvoudige schets, die ik leverde,
eenigszins aan het gestelde vertrouwen van mijne mede-
bestuurders beantwoorden. Waar het blijken mocht, dat
het mij aan vermogen ontbrak om die taak naar eisch te
volbrengen, vergoede de liefde van den schrijver zijn on-
vermogen.
W. D.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
Wanneer men zich neerzet om in eenige trekken het
heeld te schetsen van iemand, met wien men gedurende
een tal van jaren in vele en velerlei belangrijke levens-
omstandigheden in aanraking was, en dien men, als vrucht
van dien omgang, heeft leeren achten en liefhebben, dan
maakt zich een eigenaardig gevoel van ons meester. Het
beeld van den afgestorvene plaatst zich alsdan met al
duidelijker en scherper trekken voor onzen geest. Het is
alsof de vriend nog tot ons spreekt. Wij zien hem terug
op verschillende tijden en onder afwisselende omstandighe-
den, — hij herleeft voor ons.
Zoo althans gaat het mij, nu ik mij nedergezet heb,
om een woord te wijden aan de nagedachtenis van een
man, met wien ik het voorrecht had ruim dertig jaren
in voortdurende vriendschappelijke betrekking te staan,
dien ik heb leeren hoogachten om zijne groote verdiensten,
dien ik heb bewonderd om zijne onvermoeide werkzaamheid
en zijne toewijding aan het heil van anderen. Ik zie
hem daar voor mij, den eenvoudigen, nederigen man, met
zijn ernstig gelaat, gesierd, in de laatste jaren vooral,
met het zilverwit van de rustige grijsheid. Ik hoor zijne
-ocr page 12-
6
mannelijke, welluidende stem, zooals die zich, in de kracht
van zijn leven, in onze bijeenkomsten hooren liet, zoo
dikwijls een of ander belangrijk onderwerp aan de orde
van bespreking was. Ik zie hem vooral voor mij in die
peinzende houding, die hem eigen was, zoo dikwijls bij
gemeenschappelijk werk eene of andere bepaling of uit-
drukking door hem getoetst, gewikt en gewogen werd,
om die zoo volkomen mogelijk te doen beantwoorden aan
het heldere begrip, dat zich reeds voor zijn geest geplaatst had.
Zóó, met het beeld Acquoy voor mij, zal ik trachten
hem in deze regelen te teekenen; — mocht die teekening
het oorspronkelijke niet geheel onwaardig zijn.
Jacobus Acquoy werd den 6,le" September 1803 te
Amsterdam geboren. Is het eene algemeen erkende waar-
heid , dat de eerste omgeving en de indrukken in de
vroege jeugd ontvangen, van machtigen invloed zijn op
de geestesrichting, die zich in lateren leeftijd krachtig
zal doen kennen, ook Acquoy levert daarvan een treffend
bewijs. Hij droeg denzelfden naam als zijn grootvader en
werd door dezen met al de voorliefde, die men bij oude
lieden omtrent kleinkinderen en naamgenooten opmerkt,
tot zich genomen en opgevoed. En bij het opwassen van
den knaap ontwikkelden zich in hem begaafdheden, die in
het oog des grootvaders de hoogste waarde hadden en hem
nog te inniger aan zijn Jacobus hechtten. De oude man
namelijk was voor zijn tijd een zeer verdienstelijk beoefe-
naar der wiskunde en maakte daarbij veel werk van het
koopmansrekenen in den uitgebreidsten zin van het woord.
Hij gaf in reken- en wiskunde aan de jongelieden van de
meest aanzienlijke huizen les, en er was een tijd, dat men
op de groote koopmanskantoren te Amsterdam niet geacht
werd grondig onderricht in het boekhouden en in het wissel-
-ocr page 13-
7
en arbitrage-rekenen gehad te hebben, indien men niet
een cursus bij nMijnheer Acquoy" had doorloopen.
Stel u nu den kleinzoon voor, steeds met dien groot-
vader op en neer gaande, weetgierig en vlug van begrip,
met een geest, die juist behoefte had aan heldere denk-
beelden en logisch verband, en ge zult beseffen, welk een
machtigen invloed die omgang moest uitoefenen; hoe die
eerste levensjaren moesten beslissen voor de richting,
waarin de kleinzoon, eenmaal jongeling en man geworden,
zich bij voorkeur en met zoo goeden uitslag zou bewegen.
Treffend was dan ook de wederkeerige gehechtheid. De
oude man zag zich zelven herleven in den knaap, en deze
vond in den grootvader het ideaal, zooals een kind zich
dit kan voorstellen. Met eerbied en ingenomenheid sprak
Acquoy tot in hoogen leeftijd van dien eersten leidsman
zijner jeugd, en als heilige nalatenschap stonden de boe-
ken, door den ouden Acquoy gebruikt, uitgegeven en
geschreven, op eene eereplaats in zijn boekenkast.
Het gewoon schoolonderwijs genoot Acquoy op het
Instituut van H. Scheerders, een man, die zich door het
uitgeven van eenige schoolwerkjes in zijn tijd een goeden
naam verwierf. Dat onderwijs, ofschoon op verre na niet
voldoende aan de eischen, die men thans met recht kan
stellen, behoorde in dien tijd tot het beste en gaf den
leergierigen knaap goede gelegenheid om zich zooveel ken-
nis eigen te maken, als noodig was om bij latere studie
tot grondslag te dienen.
\'t Was geen wonder, dat de kleinzoon, met dien groot-
vader voor oogen, bij de vraag wat hij wilde worden, het
onderwijzers-ambt koos. Echter niet dat van huisonderwij-
zer. De Stads-Armenscholen hadden in dien tijd den roem
— en niet geheel ten onrechte — van de beste scholen
in de Gemeente te zijn. Zij, die zich op het onderwijs
I
-ocr page 14-
8
wilden toeleggen en in de Gemeente bleven, kozen dan ook
bij voorkeur die scholen als plaatsen voor hunne prak-
tische opleiding. En dat zij daaraan goed deden, bewezen
velen hunner in later tijd, toen ze, als uitnemende school-
mannen, op hunne beurt de leidslieden van de jeugdige
aankomende onderwijzers werden.
Acquoy was nog geen dertien jaar, toen hij, in Mei
1816, als kandidaat-k weekeling werd aangenomen, waarop
zijne aanstelling als effectief kweekeling in November van
datzelfde jaar volgde. Op zoo jeugdigen leeftijd reeds als
werkzaam persoon in de school op te treden, heeft, naar
het oordeel van velen in dezen tijd, zijne bedenkelijke
zijde. Het was toen en nog vele jaren daarna geen onge-
woon verschijnsel. Dat het nadeelige gevolgen voor de school
gehad heeft, zou ik niet zoo dadelijk kunnen toestemmen.
Dat het Acquoy zelf geen kwaad gedaan heeft, toonde
hij in lateren tijd in ruime mate. Hij roemde bij meer
dan eene gelegenheid die opleiding en bleef haar tot in
zijne laatste jaren als de beste beschouwen.
Zoo jong hij reeds tot het praktische van zijn vak
kwam, zoo spoedig ook klom hij achtereenvolgens langs
de toen bestaande trappen tot de hoogste betrekking in
de school op. Op nog geen zestienjarigen leeftijd werd hij
tot tweeden ondermeester, op zeventienjarigen- ouderdom
tot eersten ondermeester bevorderd, en nauwelijks drie en
twintig jaren oud, aan het hoofd eener school geplaatst.
Elk dezer bevorderingen was het gevolg van een verge-
lijkend examen. Dat hij bij de rangexamens dadelijk slaagde,
behoeft nauwelijks vermeld te worden. Afwijzingen be-
hoorden toen en nog vele jaren daarna mee)- tot de zeld-
zaamheden. Die zich" destijds aan de examens onderwierpen,
deden dit niet dan na ernstige voorbereiding en geheel vrij-
willig, en konden daardoor meer zeker zijn van te zullen
-ocr page 15-
o
slagen. Eene afwijzing was toen een schandmerk. Hoe is
het thans?
Op zulk een jeugdigen leeftijd reeds met de volle ver-
antwoordelijkheid voor eene talrijke school belast, beschaam-
de Acquoy de verwachting niet, die men, blijkens zijne
schielijke promoties, omtrent hem gekoesterd had. De
Armenscholen te Amsterdam hadden toen en nog lang
daarna een eigen scherp afgescheiden gebied in het school-
wezen van die stad. In het Curatorium, aan welks zorgen
die scholen door het stedelijk bestuur waren toevertrouwd,
hadden mannen zitting, die op het gebied van letterkunde,
rechtswezen en staatkunde een welverdienden, eervollen
naam verkregen hadden. De Armenscholen beschouwden
zij als hunne scholen. Eene veeljarige verzorging en onder-
vinding gaf hun een helder inzicht in hare wezenlijke behoef-
ten en eene volledige kennis van de goede zoowel als van
de min goede zijden van het onderwijs. Zij oefenden daardoor
over de onderwijzers, hoogere zoowel als lagere, eene soort
van patronaat, dat wel eens lastig kon worden en de vrije
beweging belemmeren, maar waarvan de ijverigen en be-
kwamen veel meer het goede dan het onaangename onder-
vonden. Zoo was het ook met Acquoy. Hij behoorde
onder zijne collega\'s tot de uitgelezenen, op wier oordeel
door de curatoren hooge prijs werd gesteld, wier zienswijze
hij belangrijke zaken steeds werd geraadpleegd en niet
zelden gevolgd. En hij was dat vertrouwen ten volle
waard. Hij leefde in en voor zijne school. Zijne opleiding
in deze soort van scholen, gevoegd bij zijn helderen blik en
zijn juist oordeel, had hem den waren omvang en het doel
van \'t onderwijs op eene armenschool doen inzien. Bij de
latere uitbreiding der leervakken hield hij met kracht
vast aan het beginsel, dat steeds door hem gehuldigd
was: liever het eerste en noodzakelijke onderricht goeden
-ocr page 16-
10
ontwikkelend, dan door van alles wat, eene groote opper-
vlakte zonder diepte.
Hij leefde in en voor zijne school. Opgewekt en leven-
dig, onvermoeid en op alles lettend, was hij de bezielende
kracht, die zich meedeelde aan onderen en jongeren, die
onder hem werkzaam waren. En ontmoette die warmte
koude onverschilligheid en die ijver traagheid en lusteloos-
heid, dan was de weg, dien Acquoy tot verbetering voor
de betrokken personen insloeg, niet altijd de zachtste. Dit
lag geheel in zijn karakter en voor een\' goed deel ook in
de vroegere verhoudingen tusschen het hoofd en de andere
onderwijzers in de school. Het autocratisch beginsel, dat
alle bestuur als doortrokken had, was nog lang, nadat
het in staat en maatschappij voor milder begrippen had
plaats gemaakt, op dit gebied behouden gebleven. Dat be-
ginsel zat diep bij het Bestuur; \'t zat ook vast geworteld
bij de eerste leermeesters en deed zich zelfs, en dikwijls op
krachtige wijze, tot in de laagste rangen van het onder-
wijzend personeel gevoelen. Wij hebben dien tijd van on-
bepaalde heerschappij, van den druk der meerderen over
de minderen gelukkig reeds vele jaren achter den rug.
Gelukkig, want de school moet geen fabriek zijn, waar ieder
werkman machinaal en langs den afgebakenden weg af-
werkt, wat hem van \'t geheel door den bestuurder is opge-
dragen. Daar moet in de school leven zijn, uitgaande van
allen die er arbeiden, en die levensuiting, zal zij frisch
wezen en heilzaam werken, moet eene eigene zijn en geen
van buiten opgedrongene. Maar elk goed beginsel kan door
overdrijving schadelijk in de toepassing worden. Zoo ook
het beginsel der individualiteit in de school. Als men,
ten einde zijn afkeer van het vroegere autocratische prin-
cipe te toonen, alle banden losmaakt, bij de groote ver-
scheidenheid de hoogere eenheid, die in de school moet
-ocr page 17-
11
heerschen uit het oog verliest; als men, in den ijver om de
zelfstandigheid van iederen onderwijzer te bewaren en te eer-
biedigen, vergeet, dat er voor velen ook leiding, terecht-
wijzing, opwekking, ja zelfs krachtige aansporing noodig
is; als men, door de lokaal-verdeeling tot in de uitersten
door te zetten, het geheel in even zoovele afzonderlijke scho-
len verdeelt als er hulponderwijzers zijn , dan vergeet men,
dat de school, zal zij werkelijk aan hare bestemming vol-
doen, moet zijn één organisch geheel, waar ieder deel wel
zijne vrije en ongedwongen werking moet kunnen oefenen,
maar waar tevens die onbelemmerde werking aan een
hooger en bezielend beginsel moet ondergeschikt blijven.
Mochten de denkbeelden van Acquoy ten opzichte van
dit punt niet geheel strooken met de mildere beginselen,
in de latere jaren gehuldigd, zooveel is zeker, dat hij
op zijne school flinke, degelijke, praktische onderwijzers
vormde, die, mochten ze in de dagen hunner opleiding
niet allen even blijmoedig hun pad hebben bewandeld,
toch op verderen leeftijd in Acquoy denman eerden, die
hun geleerd had, wat het zegt, onderwijzer te zijn.
De zeer bekrompen middelen, waarover men in vroeger
tijd ten bate der Armenscholen kon beschikken, maakte
dat men bij de allengs vermeerderde aanvraag tot plaatsing
van leerlingen op die scholen, naar middelen moest om-
zien, om op de minst kostbare wijze zooveel kinderen als
mogelijk was in de scholen te vereenigen. Het uitvloeisel
hiervan was het oprichten van groote scholen, waarin zes-,
zeven honderd of wel duizend kinderen onder één hoofd-
onderwijzer geplaatst werden, \'t Was voorwaar een zeer
ongelukkig maar in dien tijd een noodzakelijk middel. Op
die wijze ontliep men vele kosten, die anders bij het op-
richten van een grooter aantal scholen met een minder
getal leerlingen onvermijdelijk waren geweest.
-ocr page 18-
12
Dat was in den tijd der bekrompenheid, toen men de
waarheid, dat het onderwijs eene weldaad is, op zoodanige
wijze toepaste, dat het tevens wijs moest geacht worden
zijne weldaden niet al te ruim, liefst zoo spaarzaam mo-
gelijk, te verspreiden, opdat ze te meer gewaardeerd zou-
den worden. Dat begrip van weldadigheid is gelukkig
weggevaagd. Men begint bet recht op goed onderwijs meer
en meer te erkennen en tevens den plicht, die daaruit
voortvloeit voor het bestuur van land en gemeente. Men
begint; want het zou voorzeker weinig kennis van de
tegenwoordige toestanden verraden, als men meende, dat
dit recht en die plicht reeds overal zóó wierden erkend als
het belang der zaak eischt. Maar toch komt bij hen, die de
vroegere toestanden bij ondervinding hebben gekend, nu
en dan een min aangenaam gevoel op, een gevoel van
ontevredenheid, onvoldaanheid, niet geheel vrij van zelf-
beschuldiging. Terwijl zij zich verblijden in de ruimte,
waarmee thans in de behoefte aan onderwijs voldaan wordt;
terwijl ze zelfs moeten erkennen, dat dit, zal inderdaad de
school lot haar recht komen, nog beter en meer zal moe-
ten worden, zweeft niet zelden de vraag hun op de lip-
pen: is het gehalte van \'t onderwijs toegenomen in even-
redigheid met de betere middelen? Wat was het toch,
dat die mannen van vroegeren tijd, bij zoo bekrompen
middelen, in staat stelde, zulke resultaten te verkrij-
gen als zij werkelijk te voorschijn brachten? Laat het ons
maar eerlijk bekennen: op het gebied der school dreigt
langs hoe meer het begrip ambtenaar dat van onderwijzer
te verdringen, gelijk de warme en hartelijke zorg van het
vroeger toezicht allengs dreigt op te gaan in het koude
administratieve wetten- en reglementenbestuur. De verle-
vendiging van het beeld van een man als Acqu oy, krach-
tig als hij was en vol ijver, waar het zijne school en een
-ocr page 19-
13
degelijk onderwijs betrof, helpe meê om, bij het licht van
den tegenwoordigen tijd, ook de warmte van het verledene
te voegen.
Dat A c q u o y bij het oprichten van eene groote school
al spoedig in aanmerking kwam, zal wel duidelijk zijn.
\'t Zal sommigen, die zich van den vroegeren tijd wel eens
wat overdreven denkbeelden vormen ten aanzien van de
heerschappij der A msterdamsche curatoren en den af hanke-
lijken toestand der onderwijzers, wellicht vreemd voorko-
men, dat aan Acquoy, zoodra hij bestemd was voor de
nieuw op te richten groote school, werd opgedragen een vol-
ledig plan voor die school op te maken en dat dit plan geheel
gevolgd werd. Wellicht meent men, dat hier eene uitzon-
dering werd gemaakt en dat die uitzondering haar grond
had in de waardeering van Acquoy\'s talenten. Geenszins.
De keuze van hem voor die school had hare aanleiding
in die waardeering, maar de inrichting werd in die tijden
als eene zaak, die van zelf sprak, steeds aan den man op-
gedragen , die er werken moest en die, door zijn leven in
de school, \'t meest geacht kon worden bekend te zijn met
al die schijnbaar kleine vereischten, welke op den goeden
gang van het geheel toch zoo merkbaren invloed uitoefenen.
Eenigen tijd vóórdat Acquoy op die wijze zijn school-
werk op groote schaal zag uitgebreid, werd hem eene
andere, eervolle, maar niet minder werkzame betrekking
opgedragen.
Vóór nog van Eijkswege de opleiding van de aanko-
mende onderwijzers ter hand genomen werd, bestond reeds
te Amsterdam eene Inrichting daartoe. De toenmalige
bestuurders gingen van het denkbeeld uit, dat de kosten,
aan die opleiding besteed, hare baten voor het onderwijs
in de gemeente in ruime mate moesten afwerpen.
Zulk eene »Les" bestond voor de Stads-Armenscholen af-
-ocr page 20-
14
zonderlijk, want zij moest gehouden worden met het oog
bepaaldelijk op de behoefte dier scholen; zij stond onder
het onmiddellijk beheer van Curatoren, die zulken der
eerste Leermeesters met het onderwijs belastten, bij wie
zij meenden voor de opgedragen taak de meeste geschikt-
heid te vinden. Het was een post van vertrouwen meer
dan van uitlokkend finantiöel voordeel. Vandaar dat
«de Lesmeesters" geacht werden meer dan anderen hun-
ner „ ambtsbroeders het oor van Curatoren te hebben bij
de beslissing van gewichtige vragen omtrent onderwijs en
school.
Toen Acquoy in 18i0 geroepen werd om als »Les-
meester" op te treden, was het wel niet twijfelachtig, welk
vak aan zijne zorg zou worden opgedragen. Ofschoon geen
tak van onderricht door hem was verwaarloosd en hij in Taal-
kunde en vooral in Natuur- en Wiskundige Aardrijkskunde
velen zijner ambtsbroeders vooruit was, waren Reken- en
Wiskunde, in overeenstemming met zijne eerste ontwik-
keling, zijne lievelingsvakken gebleven. Eeeds in 1822, d. i.
op 18jarigen leeftijd, werd hij lid van het bekende Wis-
kundige Genootschap «Een onvermoeide arbeid komt alles
te boven," waarvan zijn grootvader een der eerste leden,
wellicht een der oprichters geweest was. Hier vonden
zijn heldere geest en onvermoeide werkzaamheid een uit-
gebreid veld tot den arbeid en ruime gelegenheid, om zich
in zijn lievelingsvak meer en meer te bekwamen. Hij
werd dan ook van stonde aan onder de meest verdienstelijke
leden gerekend, en toen van de 250 voorstellen , die het
6° deel der » Verzameling van WiskunsLige voorstellen"
uitmaakten, door hem niet minder dan 2i8 niet alleen
voldoende werden opgelost, iets dat op dien tijd een éénig
verschijnsel was, maar zeer vele dier oplossingen als de
beste werden erkend, benoemde het Genootschap hem tot
-ocr page 21-
15
zijn «Lid van Verdienste" en in den loop der volgende
jaren meermalen tot Bestuurder. Eenmaal werd hij tot
de vereerende betrekking van Voorzitter geroepen , vervulde
later met zijne gewone nauwkeurigheid en nauwgezet-
heid de meest belangrijke betrekkingen, en hield in de
Wintervergaderingen meermalen hoogstbelangrijke voor-
drachten over gewichtige en moeielijke wiskunstige vraag-
stukken. Het Genootschap meende dan ook zijne veel
vuldige bemoeiingen niet beter te kunnen erkennen, dan
door hem tot »Buitengewoon Lid van Verdienste" te be-
noemen.
Het vak dus, waarin Acquoy den aankomenden onder-
wijzers den weg zou wijzen, was als van zelf aangewezen.
En hoe hij die taak gedurende ruim 28 jaren vervulde,
hiervan getuigt een tal van mannen, die door zijne hel-
dere voordracht, zijne warme ingenomenheid met dat «vak
der vakken", gelijk hij de Wiskunde noemde, door zijn on-
vermoeiden ijver en zijne bereidwilligheid om uit den rijken
schat van zijne kennis aan anderen meê te deelen, aange-
vuurd werden, om zich mede aan de beoefening van deze
wetenschap te wijden.
Ieder, die eenigszins met de vroegere inrichting der zoo
genoemde kweekelingen-les bij de Stads-Armenscholen be-
kend is, zal aanstonds begrijpen, dat de nieuwe werkkring
voor Acquoy geen onvermengd genot opleverde. Die les
toch was samengesteld uit de meest heterogene bestand-
deelen, zoowel wat ouderdom als wat kennis en ontwikke-
ling betrof. Jongens van veertien jaar zaten daar op de ban-
ken met mannen van dertig en meer jaren ; aankomenden,
wier weten nauwelijks het peil van \'t gewone schoolonder-
richt te boven ging, met menschen, aan wier gerijpt oordeel
en kennis bij menig examen verdiende lof was gegeven. En
onder die gemengde schaar waren er velen, die er alleen
-ocr page 22-
16
kwamen omdat zij er door den dwang der verplichting toe
gedreven werden, en bij wie ook de vurigste en warmste
voordracht gelijke uitwerking had als Tollens van de zon
op Nova Zembla zingt:
„\'t Hoog lekken aan de sneeuw maar deert den ijsklomp niet."
Voor die allen alles te zijn, mocht wel het non plus
ultra voor den onderwijzer genoemd worden. Acquoy
gevoelde dit meer dan eenig ander. Was het te verwon-
deren, dat het oordeel der leerlingen over zijn onderwijs
wijd uiteenliep? dat tegenover velen, die door hem voor
de beoefening der wetenschap gewonnen werden, ook an-
deren stonden, die meermalen verklaarden hem niet te
kunnen volgen? De eersten inzonderheid ondervonden
zijne warme sympathie; velen hunner verzamelde hij in
afzonderlijke uren buiten den gewonen leertijd om zich,
ten einde hun, meer dan hem anders mogelijk was, bij
hunne verdere studiën behulpzaam te zijn. Dit waren ge-
notrijke avonden voor onderwijzer en leerlingen; de school-
sche vormen waren dan verbannen, en het vrije verkeer
en de onbeperkte uiting van gedachten en inzichten scherp-
ten het oordeel en lieten als winst een schat van kennis
achter.
Maar aan die periode kwam een einde. Door eene be-
tere inrichting der lessen werden de hulponderwijzers
van de kweekelingen gescheiden, en aan Acquoy het
onderwijs in de rekenkunde bij de kweekelingen opgedra-
gen. Of dezen, in weerwil van den grooten afstand tusschen
het weten van leerlingen en onderwijzer, van die lessen
vrucht konden ti-ekken, zal zeker door ieder toestemmend
worden beantwoord die erkent, dat tot het juist en helder
voorstellen der beginselen eener wetenschap het kennen
van die wetenschap in groote uitgebreidheid een hoofdver-
-ocr page 23-
17
eischte is. Alleen is daartoe noodig de gave van duide-
lijke en heldere voorstelling, de kunst om tot de minder
ontwikkelden af te dalen. A c q u o y verstond die kunst in
hooge mate. Hij kon er echter nimmer toe komen om zijne
les als voorbereidenden cursus voor het hulponderwijzers-
examen te beschouwen, — iets dat waarschijnlijk velen
hem niet ten kwade zullen duiden.
Na een arbeid van 52 jaren, verlangde Acquoy naar
rust; rust althans van het werk, waartoe hij door de school
en de kweekelingenles geroepen was. Hij gevoelde, dat zijne
krachten niet meer zóó waren als zij moesten zijn, om de
plichten, hem door die betrekkingen opgelegd, naar eisch
te volbrengen. Twee jaren vroeger, toen hij zijn halve
eeuwfeest als onderwijzer vierde, waren hem, zoo van regee-
ringswege als door het Dagelijksch bestuur der Gemeente
de bekende blijken van erkenning voor zooveeljarigen dienst
geschonken. Hij ontving die te gelijk met nog drie andere
ambtgenooten, die, met hem kweekeling geworden en als
hij in den loop der jaren opgeklommen, nu ook sedert-
geruimen tijd aan het hoofd van Gemeentescholen stonden.
Die blijken van waardeering mogen hem niet onverschil-
lig geweest zijn, Acquoy wist te wel, waarin voor den
waren onderwijzer de belooning zijner verdiensten bestaat,
dan dat hij zich al te zeer door zulke uitwendige teekenen
zou hebben laten wegsleepen.
Nu, tegen het einde van het jaar 1868, verzocht en ver-
kreeg Acquoy eervol ontslag en een pensioen, waarvan
hij gerust en zonder uitwendige zorgen kon leven. Zijne
vier kinderen waren allen tot eervolle, maatschappelijke be-
stemming gekomen; de vrouw, die hij zich op betrekkelijk
jeugdigen leeftijd tot levensgezellin koos, was hem gedu-
rende al de jaren van zijn verder bedrijvig leven gespaard
on stond nu ook met hem de rust te deelen, die, na zoo
2
-ocr page 24-
18
langen, onafgebroken arbeid, dubbel verdiend was. Een
schoone, kalme avond wachtte liem na den vermoeienden
dag. Was die avond inderdaad zoo kalm en rustig als
zich vermoeden liet ? Niet geheel. Een gebrek aan de oogen,
vroeger minder geteld en door aanhoudend schrijven en
cijferen niet verbeterd, begon zich meer en meer dreigend
te vertoonen en wekte bij hem zelf en die hem omringden
bezorgdheid en zelfs vrees, dat hij het edelste der zintui-
gen te eeniger tijd, wellicht spoedig zou moeten missen.
Daarbij ontwikkelde zich allengs meer duidelijk een ge-
brek aan het hart, dat den reeds fijn gevoeligen en
zenuwachtigen man sterk ter nederdrukte en hem in zeer
weinige jaren het uiterlijk van den hoogbejaarden grijs-
aard gaf. Het genot van het buitenleven bracht wel
eenige verbetering maar geene genezing aan. Toch was
zijn levenslot in menig opzicht benijdenswaardig. Ge-
liefd door zijne naaste betrekkingen, van wie hij niets
dan vreugde beleefd had, geëerd en geacht door zijne
talrijke vrienden; nog steeds de vraagbaak, waar moeie-
lijkheden te overwinnen waren op het gebied, waarop
hij zich zoovele jaren had bewogen, — inderdaad, in
vele opzichten was hij ook nog in zijnen ouderdom een
gezegende. Toch werd die veelzijds heldere, avond plotseling
beneveld.
Voor de treurige ondervinding van de meeste ouders, het
verliezen van een of meer geliefde kinderen, was Acquoy
tot nog toe bewaard gebleven. Thans, nu zijne gezondheid
en krachten hem begonnen te begeven, trof hem onver-
wacht zulk een slag. Is het te verwonderen, dat hij daar-
door diep, zeer diep werd ter neer gedrukt? Ofschoon op
zoo hoogen leeftijd gekomen, was hij door zijne veelal
gelukkige huiselijke omstandigheden, vooral ten aanzien
van \'t geen ouders vaak met hunne kinderen te lijden
-ocr page 25-
10
hebben, nog ongeoefend in de school der smart. Het verlies
van eene geliefde dochter drukte hem loodzwaar op de reeds
zwakke schouders en gaf den laatsten stoot aan zijne wan-
kelende gezondheid. Een lijden van bijna vijf maanden , waar-
door hij aan kamer en ziekbed gekluisterd werd, ving niet
lang daarna voor hem aan. Nu eens meenden zijne geliefde
betrekkingen en vrienden, zich met de hoop op eindelijk
herstel te mogen vleien, dan weder ontzonk die hoop hun
ten eenenmale, om weinig tijds daarna op nieuw een wei-
nig verlevendigd te worden. De lijder zelf, omringd als hij
was door de meest liefderijke zorgen en onbekrompen toe-
wijding van vrouw en kinderen, hij zelf, wie zou het hem
euvel duiden? hoopte en wenschte verlenging van het
leven, dat hem nog zooveel liefde bood.
Maar Gods wil beschikte anders en ook in die beschik-
king, toen zij hem „langs hoe duidelijker werd, berustte
Acquoy met Christelijke onderwerping. nWat God doet
is welgedaan," zoo troostte hij zijne beminde gade, met
wie hij bijna 48 jaren lief en leed gedeeld had, en toen
eindelijk voor hem de ure der verlossing uit zijn licha-
melijk lijden sloeg, ging hij kalm en zacht henen. Hij had
steeds vertrouwd op Hem, die hem ook in de onbekende
gewesten der eeuwigheid niet verlaten zou.
Op den 29st°n April 1873 stierf Acquoy, ruim G9 jaar
oud. Zijne vrienden en vereerders en een aanzienlijk ge-
tal vroegere en latere leerlingen vergezelden de betrek-
kingen, toen hij ter laatste rustplaats, naast zijne ge-
liefde dochter, werd neder gelegd. Menig hartelijk woord,
getuigenis van vereering en liefde, klonk bij de geopende
groeve en, moge menige hand getrild hebben, toen zij een
weinig aarde als laatste afscheid op de lijkkist strooide,
in de harten zijner vrienden zal Acquoy blijven leven,
ook lang nadat hij gestorven is.
-ocr page 26-
20
Alleen in de harten zijner vrienden? Neen, voorzeker
niet. Acquoy heeft zich door zijn wei\'ken gedenkteekens
gesticht, die zijn naam en gedachtenis in zegening zullen
doen blijven ook dan nog, wanneer die vriendenharten
niet meer kloppen zullen. Het zou voorzeker een hoogst
onvolkomen levensbeeld van Acquoy zijn, indien ik hem
alleen in betrekking tot zijne school en het onderwijs aan
de kweekelingenles deed kennen, \'t Is waar, school en les
stonden bij hem steeds op den voorgrond, en zoo iemand,
dan mocht hij in dit opzicht een toonbeeld van nauw-
gezette plichtsbetrachting genoemd worden; maar zijn werk-
zame geest had behoefte aan ruimer veld om te arbeiden.
Niet alleen voor de wetenschap, die hij om haar zelve lief
had, wilde hij leven, hij trachtte haar tevens dienstbaar
te maken aan het stoffelijk belang van anderen.
Verre van de eenzelvigheid en afgetrokkenheid, die men
weleens aan groote wiskunstenaars toeschrijft, verwijderd,
was Acquoy boven velen overtuigd van het nut, dat
samenwerking en vereeniging van krachten te weeg brengt.
Door zijn helderen blik en wetenschappelijke vorming,
wellicht ook door zijn vroegtijdig verkeer met menschen
buiten den engen kring van zijne collega\'s, was Acquoy
vrij van die kleingeestige en bespottelijke zelfverheffing,
waardoor velen van zijne vroegere ambtgenooten zich zelven
als boven andere onderwijzers verre verheven beschouwden ;
waardoor zij als een kring om zich heen getrokken hadden,
binnen welken niemand dan de uitgelezenste ambtsbroeders
werd toegelaten, waarbuiten zij zelven zich nimmer be-
gaven. De niet geheel onverdiende roem van het onderwijs
op de Stads-armenscholen en de luister, die deze scholen
van haar aristocratisch bestuur ontleenden, waarvan, zij
het ook een nietig sprankje, op den schedel der onder-
-ocr page 27-
21
wijzers aan die scholen afdaalde, hadden deze bespottelijke
zelfverheffing doen geboren worden. Acquoy kende ze
niet. Gelukkig vond hij in mannen als Julius en Best
menschen van gelijken geest.
De zusterinrichting der Tusschenscholen, die al spoedig
na hare oprichting als concurrente voor den roem der Ar-
menscholen was opgetreden, werkte ook in dat opzicht
hoogst voordeelig. Maar toch was in Amsterdam van on-
derling verkeer, van samenwerking bij de onderwijzers in
het algemeen geen sprake. De openbare en bijzondere
onderwijzers, zoo niet toevallige omstandigheden of bloed-
verwantschap hen tot elkander gebracht hadden, waren
elkander geheel vreemd, beschouwden elkander wederkeerig
als menschen, wier belangen in geen het minste verband
stonden. Bij de eersten kleingeestige zelfverheffing en coterie-
geest, bij de laatsten onderlinge naijver, concurentiegeest
in de leelijkste beteekenis van het woord, waardoor ieder
ambtgenoot werd een vijand, voor wiens aanslagen en hin-
derlagen men zich zorgvuldig te wachten had.
En toch voelden toen reeds velen, dat zulk een toestand
niet was een gewenschte. In de overtuiging van de besten
en de meest verlichten onder onze standgenooten rijpte het
verlangen naar aansluiting. Men gevoelde, dat zoowel het
belang van het onderwijs als van den onderwijzer dringend
vorderde, dat die scheidsmuren, waarachter men zich tot
nog toe in al het gevoel van zelfgenoegzaamheid bad af-
gezonderd, moesten wegvallen, dat er een booger en edeler
belang dan het dadelijk eigenbelang te behartigen was.
Er ontbrak slechts een mond die uitsprak, wat in veler
hart reeds lang tot zekerheid was gekomen. Toch be-
hoorde er moed toe en vertrouwen en een dichterlijke
geest, om dat woord te spreken en de hervorming te be-
ginnen. Moed om te gaan kampen tegen de vooroordeelen,
-ocr page 28-
22
die jaren en jaren lang weelderig de wortels hadden
uitgebreid; vertrouwen in de zegepraal van \'t geen in
zich zelf waar en goed is; een dichterlijke geest, die zich
een ideaal schept en aan dat ideaal blijft vasthouden in
weerwil van al het prozaïsche der werkelijkheid. Zulk een
man vond Amsterdam in Pi eter Best. Deze vergaderde
wat tot nog toe verstrooid was geweest. Zijn vurig en
welsprekend woord wist allen, die hem hoorden, te over-
tuigen van de noodzakelijkheid eener nauwe aaneenslui-
ting van hen, wien het met ons nationaal onderwijs en met
de zelfstandigheid van den onderwijzer ernst was. In het
Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap leerden die allen het
uitnemende middel kennen, om de krachten van alle Ne-
derlandsche onderwijzers tot het bereiken van dit doel te
vereenigen; als eene macht, die weldra op het gebied der
school den meest weldadigen invloed stond uit te oefenen;
als eene macht tevens, geducht vpor hen, die, om welke
redenen dan ook, de school aan hunne heerschappij tracht-
ten te onderwerpen. De Afdeeling Amsterdam van het
Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap werd gesticht, eene
afdeeling, die weldra door haar zelfstandig optreden en
groote werkzaamheid den krachtigsten invloed op het ge-
heele Genootschap zou uitoefenen.
En dien invloed, reeds in de eerste jaren van haar be-
staan, dankt de Afdeeling aan de gelukkige samenwerking
van mannen, ieder met verschillende gaven bedeeld, maar
wier verscheidenheid, door het streven naar éen doel te
zamen gevoegd, juist een geheel vormde, dat noodig was
om het groote werk, door het Genootschap aanvaard, op
zoo krachtige wijze te bevorderen. Zonder te kort te wil-
len doen aan de verdiensten van zoovelen uit die dagen,
staat toch ieder.., die het out wikkelingstijdperk der afdee-
ling Amsterdam heeft beleefd, terstond het drietal mannen
-ocr page 29-
XI
voor den geest, aan wier verschillende talenten, samen-
werkend tot hetzelfde doel en vereenigd door gelijken
ijver, het gelukken mocht, weldra die afdeeling de belang-
rijkste plaats in het Nederlandsen Onderwijzers-Genoot-
schap te doen verwerven: Best, Bosch en Acquoy.
Als we die namen noemen, denken we terstond aan de
vereeniging van vurige geestdrift, onvermoeide werkzaamheid
en helder doorzicht.
Geestdrift bij den eerste, die, bij mindere diepte van
opvatting en gemis aan taai geduld, den steun van de vol-
hardende werkzaamheid en het helder inzicht der anderen
behoefde; onvermoeide werkzaamheid bij den tweede, die
echter, in zijn veeltijds onverzettelijk vasthouden, een even
krachtigen wil naast en soms tegenover zich noodig had;
helder doorzicht bij den derde, maar dat, om te kunnen
opwekken en meeslepen, de dichterlijke en vurige welspre-
kendheid des eersten niet missen kon.
Had men tot dien tijd in Amsterdam weinig of geen
samenwerking bij de onderwijzers gehad, thans, nu het
woord der vereeniging was gesproken, trachtte men door
verdubbelden ijver en krachtige werkzaamheid de geleden
schade in te halen. En onder hen, die daartoe door woord
en daad het meeste bijdroegen, staat voorzeker Acquoy
in de eerste rij. Geen belangrijke zaak, \'t zij van algemeen
of van bijzonder belang, werd in de Afdeeling ter sprake ge-
bracht, of zijn weldoordacht advies werd gehoord en veelal
gevolgd. De afdeelings-vergaderingen in die dagen van
opgewekten en vurigen zin, waren niet altijd de rus-
tigste. Zij getuigden meermalen van heftigen strijd, waar
het beginselen betrof. Dat kon niet anders; maar, ofschoon
die strijd wel eens hoog, zeer hoog liep, waren dat toch in-
derdaad niet de slechtste jaren voor onze vereeniging. Nog
staan den ouderen leden der Amsterdamsche afdeeling die
-ocr page 30-
24
avonden van vroeger voor den geest, waarin de belang-
rijkste onderwerpen, het onderwijs en den onderwijzer be-
treffende , ter sprake kwamen; de meest uiteenloopende
gevoelens warme verdedigers of krachtige bestrijders von-
den en waarbij niet zelden het middernachtelijk uur de
strijders verraste. En bij de herinnering daaraan staat
hun weder het beeld van Acquoy voor den geest, hoe
hij, meestal bedaard en kalm, althans voor het uiterlijke,
maar met niet minder opgewekten zin aan de discussie
deelnam, zich gewoonlijk niet terstond over de quaestie
hooren liet, maar, nadat deze en gene zijn gevoelen had
uitgesproken en de strijd eenigen tijd geduurd had, met
helderheid, in juist gekozen woorden, zijn weldoordacht
oordeel uitbracht en meestal de overwinning besliste.
Maar het was Acquoy niet genoeg mede te werken;
zijne groote verdiensten voor Afdeeling en Genootschap
bestonden veeleer daarin, dat hij van vele hoogst belang-
rijke zaken de ontwerper was. Terwijl hij aan de orga-
nisatie van Afdeeling en Genootschap ijverig deelnam, be-
greep hij terecht, dat, hoe noodig een goed organisme voor
de geregelde werking van het geheel ook moge zijn, dat
organisme zelf niet het leven is maar slechts het middel,
waardoor het leven zich openbaart. Dat leven bevorderde
hij eerst in de Afdeeling, daarna in het Genootschap. En
hierbij ging hij van het juiste beginsel uit, dat het ware
leven van eene vereeniging als de onze niet moet of kan
bestaan alleen in het voeren van discussiën, in spreken,
maar in doen. Daarom ijverde hij, en met gelukkig gevolg,
voor het stichten van verschillende bijzondere vereeriigingen
tot onderlinge beoefening van den eenen of anderen. tak
van wetenschap. Het lag geheel op zijn weg, daarbij in de
eerste plaats aan de rekenkunde te denken. Zij, die in
-ocr page 31-
25
die dagen leden waren der Rekenvereeniging, kunnen
getuigen van den lust, de opgewektheid en den onvermoei-
den ijver, waarmee Acquoy in de bij eenkomsten van die
vereeniging voorging; eene opgewektheid, die te meer be-
wondering verdiende, als men wist, hoe die vergaderingen
voor hem waren het slot van eene week, in rusteloozen
arbeid op school, op kweekelingenles en met privaatonder-
wijs doorgebracht. De kring, waarbinnen op die wijze de
beoefening der wiskundige wetenschap besloten bleef, was
echter voor Acquoy te nauw. Hij wenschte de beoefening
van zijn lievelingsvak onder de onderwijzers, vooral onder
de meer jeugdige van jaren, algemeen te maken; hij wilde
vooral de vruchten van eigen nadenken en den schat van
kennis, dien hij wist, dat bij eenigen zijner vrienden tot nog
toe weinig rentegevend aanwezig was, voor allen, die daarin
belang stelden, verkrijgbaar maken. Daarom vereenigde
hij zich met die vrienden tot de uitgave van een n Tijdschrift
voor Wis-, Natuur- en Werktuigkunde", dat in zes achter-
eenvolgende jaargangen een schat van wetenswaardige zaken
uit het gebied der wiskundige wetenschappen behelsde.
De inhoud van dit Tijdsschrift schijnt echter te hoog ge-
weest te zijn om voor de onderwijzers algemeen genietbaar
te wezen; met den 6de» jaargang moest het werk uit ge-
brek aan deelneming gestaakt worden. Maar langs een
anderen, meer praktischen en eenvoudiger weg bereikte
Acquoy toch in dit opzicht zijn doel. Op zijn voorstel
werd door de Gewestelijke vereeniging Noord-Holland de uit-
gave begonnen van een ^Tijdschrift voor Reken-, Stel- en
Meetkunde", dat door zijn, meer naar aller krachten bereken-
den, inhoud en door de wijze, waarop de medewerking,
werd uitgelokt, spoedig het veld werd, waarop vele oudere
en jongere vrienden van de wiskunde hunne krachten
oefenden en sterkten. Aan den wedstrijd, die door dit tijd-
-ocr page 32-
26
schrift geopend werd, nam in den loop der jaren tal van be-
oefenaars der wiskunde deel, en telken jare zag A c q u o y in
de bekroning van den overwinnaar in den strijd eene be-
kroning tevens van zijn pogen om de beoefening van zijn
geliefd vak meer algemeen te maken. Het Rekenblad,
zooals het tijdschrift gewoonlijk genoemd wordt, was dan
ook een recht troetelkind van hem. De een en twintig
jaargangen, die het tijdschrift tot heden beleefde, be-
vatten tal van voorstellen en bewerkingen, van vragen
en beantwoordingen, afkomstig van zijne hand; en toen
op den laatsten dag vóór zijne ziekte de krachten hem reeds
voor een goed deel hadden verlaten, was het Rekenblad nog
het voorwerp van zijne zorgen en was de kopie voor dit
blad de laatste schriftelijke arbeid, waarmee Acquoy zijne
loopbaan als beoefenaar van reken- en wiskunde en daar-
mede tevens zijn werkend leven hier besloot.
Wanneer wij echter van Acquoy spreken in zijne ijve-
rige bemoeiingen ten bate van zijne mede-onderwijzers,
dan staan ons vóór en boven alles drie stichtingen voor
den geest, die aan hem haar aanzijn verschuldigd zijn,
en die zijn naam en gedachtenis voor altijd aan Afdeeling
en Genootschap verbonden hebben. De aard dier stich-
tingen teekent ons weder geheel den man, die haar te
voorschijn riep: een gelijke ijver voor de intellectueele
ontwikkeling van den onderwijzer en voor zijn stoffelijk
belang.
Zoo iemand, dan was Acquoy door zijne betrekking
als onderwijzer aan de stedelijke les in de gelegenheid om
door ondervinding te weten, hoe noodig eene geregelde,
gezette en met kennis van zaken geordende opleiding voor
den aankomenden onderwijzer is. In die behoefte werd, zij
het ook niet in volkomenheid, voorzien voor hen, die aan
-ocr page 33-
27
de openbare scholen werkzaam waren. Voor de aankomende
onderwijzers bij de bijzondere scholen was die opleiding
geheel overgelaten aan de zorg van hen, bij wie zij werk-
zaam waren. Uit den aard der zaak kon die opleiding
wel niet anders dan gebrekkig zijn, maar zij was in den
vroegeren toestand van geheele afscheiding tusschen de
openbare en bijzondere onderwijzers en tusschen de laatsten
onderling, wel niet anders te wachten. Nu de vereeniging
van zoo velen was tot stand gebracht, die tot heden
vreemd aan elkander en koud voor de wederkeerige be-
langen gebleven waren, achtte Acquoy het oogenblik
gekomen, om door de Afdeeling eene Inrichting tot oplei-
ding van toekomstige onderwijzers in het leven te roepen,
wier eerste en voornaamste zorg zich over de bijzondere
onderwijzers zou uitstrekken. Zijn voorstel tot oprichting
eener Oefenschool vond weerklank bij de Afdeeling, en het
spreekt wel van zelf, dat aan den voorsteller in de eerste
plaats de taak werd opgedragen om de grondslagen voor
die inrichting\' te ontwerpen. Niet zonder strijd kwam de
Oefenschool tot stand; niet zonder tegenwerking bleef zij
ook nog lang, nadat zij, in weerwil van talrijke hindernissen,
in het leven getreden was. Er behoorde een vaste wil,
eene onvermoeide werkzaamheid en een taai geduld toe, om
in deze vol te houden. Maar Acquoy, gesteund door en-
kelen, wier innerlijke kracht hun gering aantal vergoedde,
hield vol, en hij zag zijn werk ten slotte met eere gekroond.
De Oefenschool is, tot voor weinig tijds, een parel gerekend
aan de kroon der Afdeeling, en Acquoy mocht het ge-
noegen smaken, dat uit haar vele, zeer vele jongelie-
den voortkwamen, wier namen met onderscheiding in de
onderwijzerswereld genoemd worden en waarvan het mee-
rendeel \'t zich eene eer en een geluk rekent, aan haar
te zijn opgekweekt.
-ocr page 34-
28
Toen\' men na de invoering der Onderwijswet van \'57
meende, dat de opleiding aan de Oefenschool vooral met
het oog op de acte-examens moest ingericht worden, trok
Acquoy zich uit het bestuur terug. Zijn kind vergat hij
daarom niet, het bleef hem tot in zijne laatste levens-
jaren het hoogste belang inboezemen.
Reeds spoedig nadat de Afdeeling Amsterdam behoor-
lijk gevestigd en georganiseerd was, begreep Acquoy,
dat de vereeniging van zoovele onderwijzers ook kon en
moest aangewend worden om hunne stoffelijke belangen
te behartigen. Eene gezamenlijke geldbelegging, waartoe
ieder zelfs zeer geringe bijdragen zou kunnen leveren en
steeds de vrije beschikking over zijne gelden zou blijven
behouden, kon, meende hij, niet anders dan hoogst wel-
dadig op den finantiëelen toestand der onderwijzers wer-
ken. Bij zulk eene Inrichting kwam echter alles aan op
soliede waarborgen en zorgvuldig beheer. Wat al overlegs
had er tusschen hem en zijne vrienden plaats, om de ad-
ministratie der op te richten Spaarbank zóó in te richten,
dat er voortdurend eene wederkeerige controle tusschen de
leden der Directie ontstond; dat alles, wat de belegging
der toevertrouwde gelden aanging, op de meest nauwkeu-
rige en zekere wijze was vastgesteld; dat, zonder eenig
gewaagd beursspel, door wakkerheid en geheel belange-
loos beheer van Directeuren, de rente der deelhebbers eene
hoogte kon bereiken, waartoe gelijksoortige inrichtingen
nimmer komen. En dat Acquoy juist had gezien, toen
hij meende, dat aan zulk eene Inrichting behoefte be-
stond , getuigde de Onderwijzers-spaarbank gedurende haar
nu vijf en twintigjarig bestaan. En dat hem, alvorens
hij haar in het wezen riep, de geheele omvang van
haar beheer, tot in de kleinste bijzonderheden, reeds hel-
-ocr page 35-
29
der voor den geest stond, hiervan getuigde hare verdere ge-
schiedenis. Geen enkel geval deed zich in het genoemde tijds-
verloop voor; geene vraag van groot belang of ook van min-
der gewicht deed zich hooren, waaromtrent het reglement,
vooral door zijne zorg en ten gevolge van zijn nadenken sa-
mengesteld , de Directie in verlegenheid liet. Zóó was A c-
quoy. Door de beoefening van zijn\'lievelingsvak was het
hem eene tweede natuur geworden, zich van de zaken, die
hij zich aantrok, eene zuivere en heldere voorstelling te
maken, alle mogelijke gevallen zich te denken en niet
te rusten, vóór hij daarvoor eene voldoende oplossing ge-
vonden had. En nu de Spaarbank, in weerwil van min
gunstige tijdsomstandigheden, in het leven"was geroepen,
aarzelde Acquoy ook niet, de meest belangrijke betrek-
king bij haar op zich te nemen. Zij, die met hem voor
haar werkzaam waren, kunnen getuigen, met hoeveel nauw-
keurigheid, nauwgezetheid en onverdroten ijver hij de be-
langen zijner stichting behartigde; hoe iedere uitbreiding
van haar werkkring, die tevens vermeerdering van arbeid
voor hem mede bracht, met groote ingenomenheid door
hem werd waargenomen, en hoe bovenal zijne nauwge-
zette behartiging harer belangen en zijn helder hoofd,
dat steeds bij voorkomende bezwaren middelen wist te
vinden om die te boven te komen of te ontwijken, zijnen
medeleden tot aansporing en niet minder tot krachtigen
steun verstrekten.
Trachtte Acquoy door de oprichting van de Onderwij-
zers-spaarbank de stoffelijke belangen van zijne medeon-
derwijzers te bevorderen en offerde hij aan die stichting
met onverflauwden ijver krachten en tijd, hij rekende zich
daarmee nog niet voldaan. Het was hem een ondragelijk
denkbeeld, dat de onderwijzer, na eene langdurige, moeilijke
-ocr page 36-
30
loopbaan, in de latere jaren zijns levens weinig geschikt
voor opgewekten en steeds moeilijken arbeid, toch met
de ijzeren keten van de noodzakelijkheid aan zijne betrek-
king bleef vastgesmeed. Eene eerste schrede op den weg,
die tot beter einde voerde, was door de oprichting van
de Spaarbank gedaan. Eene eerste schrede slechts. Want
de ondervinding leert, dat het niet velen gegeven is
zich zelven tot wet te zijn en, buiten eenigen uitwendigen
dwang, zich zelven verplichtingen op te leggen en opofferin-
gen te getroosten, wier vruchten eerst in veel lateren
tijd zullen genoten worden. Daarom stichtte A cq uoy bij zijn
Spaarbank de Spaar- en Levensverzekering-maatschappij, waarbij
de deelnemers zich tot eene vaste jaarlijksche storting in
de Spaarbank verplichtten, om zich daarvoor op zestig of
vijf en zestigjarigen leeftijd, naar evenredigheid der gespaarde
gelden, een pensioen te verzekeren. Het berekenen der
tarieven voor die Inrichting, het samenstellen der noodige
reglementen met al den aankleve van dien, kostten aan
A c q u o y wederom menigen halven nacht. Die Maatschappij
kwam wel tot stand, maar bleek niet dien bijval en mede-
werking te vinden, waarop Acquoy gerekend had. Toch
hield hij vol, en hij zou wellicht zijne gezonde opvatting
van de verplichting, waaronder ieder in den tijd van kracht
staat, om te zorgen voor den dag der zwakheid, hebben
zien zegevieren op de lauwheid en zorgeloosheid van velen,
indien niet, door het vaststellen van pensioen voor de open-
bare onderwijzers bij de Wet van \'57, een der krachtigste
motieven voor het bestaan der Spaar- en Levensverzeke-
ring-maatschappij ware vervallen. De Spaar- en Levens-
verzekering-maatschappij werd opgeheven, maar weinige
onzer leden zullen vermoeden, wanneer zij nog steeds op
den Beschrijvingsbrief onzer jaarlijksche Vergaderingen de
stereotype woorden lozen: Bericht van de Commissie tot liqui-
-ocr page 37-
31
datie van de opgeheven Spaar- en Levensverzekering-Maatschappij,
wat al bemoeiingen, en berekeningen, wat al overleg en
voorzichtig beleid onder die eenvoudige woorden verbor-
gen liggen. En dat alles, noodig om hen, die de zaak
door hunne toetreding hadden gesteund, met behoorlijke
rente voor hunne gestorte gelden schadeloos te stel-
len, was wederom, boven anderen, het werk van Acquoy.
Inderdaad, wie hem in dien tijd gadesloeg, zooals hij on-
afgebroken berekening aan berekening voegde, om toch in
alles juist en zuiver te handelen, bij hem werd de over-
tuiging gevestigd, dat aan dien man met volle gerustheid
het behartigen der geldelijke belangen zijner medebroeders
kon worden toevertrouwd.
"Was door het pensioneeren bij de Wet voor een deel
het bezwaar opgeheven, dat den oud geworden onderwijzer
drukte, voor Acquoy was dit geen reden om zich ont-
heven te achten van de taak, die hij zich zelf nu een-
maal had opgelegd, de schoone taak, om zijne krachten
en talenten aan te wenden tot verbetering van het lot
zijner ambtgenooten. De Wet van \'57 had slechts ten
deele voorzien. De oude en verzwakte onderwijzer mocht
door haar gebaat worden, het belang van de weduwen en
kinderen van hen, die in de kracht huns levens aan hun
werkkring ontrukt werden, was door haar voorbijgezien.
En toch, hoe weldadig moet gerustheid omtrent dezen terug-
werken op den arbeid, den lust, de volharding van hen,
die nu in zoo menig treurig voorbeeld ook de toekomst
der hunnen afgespiegeld zagen. Het lag echter geenszins
in den geest van Acquoy alleen leemten en gebreken
op te merken, maar bovenal, de handen aan het werk
te slaan ten einde die te verbeteren. Op zijn initiatief
wendde het Hoofdbestuur des Genootschaps zich tot de
regeering, ten einde, ook met opoffering van de zijde der
-ocr page 38-
32
onderwijzers, het pensioneeren bij de Wet uitgestrekt te
krijgen over weduwen en kinderen van den onderwijzer.\'
Tot ondersteuning en aandrang van dit verzoek leverde hij
weder met rusteloozen ijver motieven en berekeningen,—
maar te vergeefs. Het antwoord der Eegeering was eene
weigering. En met die weigering brak voor Acquoy
een nieuw tijdperk van werkzaamheid aan. Mocht de
poging mislukt zijn, om van hooger hand hulp te krijgen,
dit was voor hem aansporing om nu te zien, wat door
eigen kracht tot stand gebracht kon worden. Het werk,
dat hij thans aanving, vereischte echter meer dan goeden
wil. Het vorderde eene heldere en ruime kennis van al wat
op het gebied van levensverzekering betrekking had; het
eischte bij die kennis een welwikkend oordeel en bovenal
een stalen vlijt om het tal van berekeningen te volbrengen,
aan zulk een wijd omvattend plan noodzakelijk verbonden.
Wat al uren en dagen arbeids; wat al vellen papier vol
berekeningen; wat al vernieuwde studie van sterfte-
tafels en kansrekening! Alle vrije oogenblikken werden
gebruikt; de heerlijke vacantiedagen aan de werktafel
doorgebracht; dikwijls tot ver in den nacht de bereke-
ningen en nasporingen voortgezet, tot eindelijk het ge-
heel, in al zijne welaaneensluitende deelen, zich helder
in zijn geest had gevestigd. En toen hem nu eenmaal de
mogelijkheid gebleken was, om voor onderwijzers op\'voor-
deelige en toch soliede wijze in deze behoefte te voorzien,
toen was het weder zijn krachtige wil, die wist door te
zetten, waar anderen, bij gebleken flauwheid of tegenkan-
ting, moedeloos het werk zouden opgegeven hebben. De
Levensverzekeringmaatschappij met haar Lijfrente- en Hulp-
fonds kwam tot stand. Acquoy had het genoegen, dat
al zijne berekeningen, ook daar, waar zij van de gewoon
gevolgden afweken, door bevoegde autoriteiten op dit ge-
-ocr page 39-
33
bied als de juiste en ware erkend werden. Maar boven
deze erkenning werd door hem gewaardeerd de stille dank
van menige weduwe, die door zijn belangeloos en ruste-
loos streven om haar lot te verzachten, bewaard bleef voor
de knellende zorgen, waarmee zoovelen harer min bevoor-
rechte lotgenooten te worstelen hebben.
Na de gelukkige verwezenlijking van zijn wensch richtte
zich de zorg van Acquoy vooral op twee zaken, betref-
fende zijne Levensverzekering-maatschappij: de stijving
van het Hulpfonds en de richtige gang van zijne Maat-
schappij. Voor het eerste ontwierp hij eene pvemieleening,
die, ware zij geslaagd, voor goed ons Hulpfonds in staat
gesteld zou hebben de tekorten in de pensioenen te dek-
ken, die noodwendig het gevolg moeten zijn van het vroeg
afsterven van dezen en genen der deelhebbers. Die poging
mislukte in weerwil van Acquoy\'s ijver, den kraehtigen
steun van\' het Hoofdbestuur en de hulp van enkele be-
langstellenden. Zijn altijd getrouwen medestander in zake
Spaarbank en Levensverzekering, onzen hooggeschatten
Bosch, gelukte het beter met eene verloting, waardoor
wel niet het Hulpfonds voor goed geholpen, maar toch
krachtig gebaat werd. Doch boven de zorg voor zijn
Hulpfonds stelde Acquoy een richtig beheer der Maat-
schappij zelve. Terwijl zijne medebestuurders, ieder inliet
deel, hun aangewezen, naar vermogen hunne taak vol-
brachten , hield Acquoy de draden in de hand van het
weefsel, zoo kunstig en beleidvol door hem op \'t getouw
gezet. Met de stiptste nauwkeurigheid werd door hem na-
gegaan alles wat eenigen invloed op de goede werking
zijner stichting kon hebben. Nieuwe berekeningen, nieuwe
tabellen, vruchten van nadenken en onvermoeiden arbeid,
kwamen te voorschijn, en toen zijne lichaamszwakte hem
gebood als bestuurder af te treden, aanvaardde hij met
3
-ocr page 40-
34.
ingenomenheid de betrekking van hononair lid. Trouw en
met gelijken ijver bleef hij tot de laatste dagen zijns levens
aan de belangen der Maatschappij werken. In zijn opvol-
ger vond hij gelukkig iemand, die hem verstond en wiens
liefde voor de moeitevolle taak, die hij op zich had geno-
men, bij Acquoy te hooger waardeering vond, naardien
hij meer dan iemand in staat was het werk te waardeeren,
dat van die liefde gevorderd zou worden. Met gulle be-
reidwilligheid, met onverdroten ijver gaf hij zijne inlich-
tingen en deed hij den blik slaan in het geheel zijner
stichting; hij gevoelde het: de laatste weldaad, die hij aan
de Maatschappij en daardoor aan zijne mede-onderwijzers
kon bewijzen, was de ernstige zorg om zich een waardig
opvolger te verzekeren.
Zoo werkte Acquoy voor anderen. Was het wonder,
dat ons Genootschap hem sierde met den hoogsten titel,
dien het aan uitstekende bevorderaars van de belangen
van onderwijs en onderwijzers kan schenken; dat, onder de
daverendste bijvalsbetuigingen van de Algemeene Verga-
dering, Acquoy als Lid van Verdienste werd geprocla-
meerd en heel het Genootschap die benoeming erkende
als eene rechtmatige hulde aan zooveel talenten, met zoo-
veel geestkracht en zoolang voor anderen op woeker gezet?
Een praktisch man uit den eersten Christentijd schreef
eens: ik zal n uit mijne werken mijn geloof toonen. Ik meende
op de vraag: wie was Acquoy? geen beter antwoord te
kunnen geven, dan eenvoudig en naar waarheid in her-
innering te brengen, wat hij gewerkt heeft, hoe hij
dat deed, en welk het doel was van zijnen arbeid. Zoo
staat hij daar voor ons als de heldere denker, de onver-
moeide bevorderaar van het welzijn van onderwijs en on-
derwijzers , als de man die volgaarne genoegen en rust ten
-ocr page 41-
35
offer bracht, als hij wist daai-door ten zegen voor anderen
te kunnen zijn. Nog enkele trekken voeg ik aan het ge-
stelde toe, om zijn beeld te scherper in ons terug te
roepen en te verlevendigen.
Acquoy was voor het uiterlijke niet wat men noemt
een innemend mensch. Veeleer had hij in den eersten opslag
weinig uitlokkends. Toch was hij onder de zijnen recht
gezellig en ver verwijderd van de stroefheid en afgetrok-
kenheid , die men gewoon is als onderscheidend kenmerk
van groote wiskundigen op te geven. Liefst bewoog hij
zich binnen den engen kring van weinige vrienden. Dan
kon de gulle lach zijn ernstig gelaat ontplooien en kruidde
menig geestig woord het levendig gesprek. Maar boven
het gezellig verkeer in huisgezin en vriendenkring was
hem toch de eenzaamheid van het studeervertrek lief. Daar
gaf hij zich uur aan uur aan de beoefening van zijn ge-
liefd vak van wetenschap met onverdeelde toewijding over,
maar maakte tevens de resultaten van zijn onderzoek
dienstbaar aan het nut van anderen.
In de gewone zaken van het dagelijksch leven was
Acquoy weinig thuis. De man, die tegen de oplossing
der ingewikkeldste vraagstukken niet opzag, stond meestal
verlegen waar het de meest alledaagsche dingen gold.
Gelukkig, dat hij daarvan gerustelijk het hart kon aftrek-
ken en in deze met nadruk eene hulpe tegenover zich had.
Acquoy was geen man van de pen. Het kostte hem
inderdaad groote inspanning iets van eenigen omvang te
stellen, zoodanig althans, dat hij er zelf over tevreden
was. De geregelde, strikt logische gang van redeneeren,
hem door de beoefening der wiskunde eigen, kon hij nooit
geheel naar zijn zin in het opgestelde terug geven. Even
moeielijk was hij bij het beoordeelen van \'t geen door an-
deren gesteld was. Maar zijne kritiek, hoe lastig soms,
-ocr page 42-
36
was nooit scherp en altijd juist. Voerde hij echter over
een of ander onderwerp het woord, dan volgden de woor-
den elkander bedaard, kalm, met nadruk en ongestoord
op; dan was geen enkel woord overtollig, dan pasten alle
deelen juist, dan was alles glashelder. Acquoy sprak
dan ook nooit, of hij had eerst rijpelijk gedacht; hij streed
nooit dan uit overtuiging. Daarom ook, ofschoon hij in
het debat nimmer de vormen uit het oog verloor, en steeds
eerbiediging van anderer gevoelen op den voorgrond stelde,
was hij niet gemakkelijk van eens aangenomen denkbeel-
den terug te brengen. Die vasthoudendheid was echter
geene halsstarrigheid. Zij had haar grond, voor het mee ren-
deel in eene diepe en innige overtuiging, door grondig
onderzoek en ernstig nadenken gewrocht, en ook voor
het andere deel in een vasthouden aan het eens als goed
erkende, soms weleens met mindere waardeering van ver-
anderde omstandigheden en gewijzigde inzichten.
Eerzucht, in de min gunstige beteekenis van het woord,
was Acquoy vreemd. De vereering en onderscheiding,
waarmede zijne verdiensten gehuldigd werden, lokte hij
nimmer uit; hij had, voor hetgeen hij deed, een hooger
doel. Toch was hij geenszins ongevoelig voor bewijzen
van achting en evenmin onkwetsbaar bij miskenning van
zijne bedoelingen. Zijn prikkelbaar en zenuwachtig gestel
kwam bij zulke gelegenheden in botsing met zijn beter
oordeel en zijne zelfbeheersching. Meestal behaalden de
laatsten de overwinning en was slechts eene geringe tril-
ling iu de stem het teeken van den inwendigen strijd.
En hiermede leg ik de pen neder. Is het mij mogen
gelukken door deze schets een eenvoudig gedenkteeken
op het graf van mijn hooggeachten vriend en ambtgenoot
op te richten, dat gedenkteeken zij niet alleen eene her-
-ocr page 43-
37
innering en hulde, het moge ook zijn de handwijzer op
den
weg, die nog voor ons ligt. Op dien handwijzer staat
met onuitwischbaar schrift: die met zijne talenten woekert
tot heil van anderen en ter bevordering van het goede, zijn naam
zal in gezegend aandenken blijven; zijne werken zullen van hem
spreken, ook nadat hij gestorven is.