-ocr page 1-
BR..I873.1.4
-.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
itf TT,*/
HOLLANDS EER VERDEDIGD.
8^o*i:Qw&==^r
„PROTEST" naar aanleidimj van een feuilleton, voorkomende
in r/e Pester Lloyd
A"°. 227 van den 3<fcn October 1873, -
Mr. M. J. van Dosterzee,
Advocaat bij het Provinciaal-Gerechtshof van Utrecht.
\'"\'QsgF^BO9
UTRECHT,
A. J. S. VAN ROOIJEIsr.
1873-
-ocr page 4-
\'/ !■
r. Jď\'
-ocr page 5-
HOLLANDS EER VERDEDIGD.
„PROTEST" naar aanleiding van een feuilleton, voorkomende
in de Tester Lloyd N".
227 van den 3<len October 1873,
Mr. M. J. yan Oosterzee,
Advocaat bij het Provinciaa/-Gereo?ilshof can Utrecht.
-—-^^gp=>
=«^4—%s»,
UTRECHT,
A. J. S. VAN ROOIJEN.
1873.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
VOOR/AF.
Het in de volgende bladzijden vervat protest, was oorspron-
kelijk niet geschreven om hier te lande in druk te verschijnen.
Ik verklaar dan ook gaarne, dat ik slechts op aansporen van
anderen tot de uitgave ben overgegaan.
Was aan enkele door mij geleverde vertalingen en artikelen
in geachte bladen een gunstig onthaal bereid, bescheiden meende
ik er voor eene enkele maal wel toe te mogen overgaan om mijn
naam aan mijn werk te doen voorafgaan.
De motieven tot dit sehrijven zal men uit het stuk zelf ge-
makkelijk leeren kennen. Verschooning vraag ik enkel voor zoo
vele onnauwkeurigheden en gebreken als het aankleven. Ter
verontschuldiging diene alleen: den beperkten tijd, die aan het
stellen van dergelijke artikelen wordt toegestaan.
Een twistappel heb ik niet bedoeld te werpen; iedere welwil-
lende terechtwijzing zal ik mij echter dankbaar ten nutte maken.
U., 30 Oct. \'73.                                         M. J. v. O.
I
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Aan de Bedactie van het blad „Hon
of Ellenór" te Pesth in Hongarije.
Mijnheer de Redacteur!
Het zij mij vergund in Uw geacht blad beleefdelijk
eenige ruimte te vragen, ten einde een eenvoudig woord
in het midden te brengen. Ik doe dat, verontwaardigd
als ik met velen in Holland ben over de wijze, waarop
reeds bij herhaling, vaak tot walgens toe in buitenlandsche
bladen en geschriften (ik noem slechts de Kölnische Zeitung
en een boekje getiteld: „Plaudereie iďber Holland und seine
Bewohner"
te Leiden bij A. W. Sijthoft) gesproken wordt
over ons Vaderland en zijne goede bewoners, en nu op
den 3n October 11. weder in de Pester Lloyd door zekeren
zich noemenden Max Nordau, in een feuilleton naar
aanleiding van zijn bezoek aan de afdeeling //Nederland",
op de Weener-Wereldtentoonstelling. Dat deze heer, hoogst-
waarschijnlijk een Hongaarsche Jood, de eer eener weder-
legging ontvangt, is nog minder aan mijn persoonlijke
gewaarwordingen toe te schrijven, dan wel te danken aan
enkele in Pesth gevestigde Hollandsche familiën, waaron-
der gewaardeerde bloedverwanten, die bij vriendelijke
toezending van genoemd blad mij uitnoodigden om tegen
die tartende taal ook in het Buitenland de stem te ver-
heffen, gelijk ik dat ten onzent in het ,,-Utrechtsche
Volksblad" van Donderdag, den 9n Octobev had gedaan.
-ocr page 10-
Te meer werd ik daartoe gestemd, toen ik vernam, da
het beleedigd nationaal gevoel in Hongarije zelf wel geen
voldoening zou erlangen, aangezien de consulaire agent
van het Protestantsche Nederland, aldaar, insgelijks een
Israëliet is, nl. een zekere Briill, een totaal onbekend
individu, die na aanschaffing van een onbeduidend Duitsch
ordentje zich „Ritter Max Briill" is gaan schrijven, en
met al de bewegelijkheid aan zijne secte eigen, Nederland
in de oogen der Hongaren rnaar zeer weinig verheft.
Alsof onder onze jongere landgenooten geen lieden van
opvoeding, kennis en fortuin te over waren om dezen post
met roem te bekleeden en een anderen dunk daar te
stellen! Deze Consul, die voorts in garen en band handelt
en daarin zijn bestaan moet vinden , zon, meende men,
zich in zijn eergevoel wel niet in zoodanige mate gekwetst
gevoelen, dat hij de flaauwste poging zou wagen om
Holland van den aangedanen blaam te zuiveren. Hij zou
het stilzwijgen wel bewaren; en toch, men wilde, er zou
gesproken worden. Dit ter inleiding.
Meen echter vooral niet, dat het mijn voornemen is,
hier de loftrompet hoog te doen schallen, en op die wijze
wellicht in een ander uiterste te vervallen misschien even
leugenachtig als dat, wat ik mij voorstel te bestrijden.
Neen, ik ben niet blind voor zooveel, dat ook ten
onzent afkeuring verdient, allerminst voor zoovele don-
kere wolken als zich ook in Nederland aan den politieken
en kerkdijken en maatschappelijken hemel hebben te
zamen gepakt, en die ieder ernstig denkend wezen met
groote bekommering vervullen. Ook wij leven op een
vulcanischen grond; ook bij ons staan machtige partijen
tegenover andere, die niet minder te duchten zijn, over;
maar in Nederland bestaat éene zaak, die het buitenland
ons vaak heeft benijd, de vrijheid namelijk van spreken,
-ocr page 11-
en van het verspreiden zijner gedachten door geschriften.
Dankbaar mag ons Vaderland met een zijner dichters er
op roemen:
„De tong, de pen, de pers, \'t geweten,
Aanbidding en belijd\'nis vrij."
En juist daardoor zijn alle standen tot een graad van
ontwikkeling gekomen, die men bij verscheiden\' volken
vruchteloos zoekt, en die zoowel de onlangs uit Duitsch-
land verdreven\' Jezuiten, die steeds in grooter getal zich
hier komen vestigen, zal te woord staan en weten te
wederleggen, gelijk van het Congres der zoo geduchte
Internationale (*), ten vorigen jare te \'s Hage gehouden,
iedere uitwerking is achterwege gebleven, immer afstui-
tende op het gezond verstand van ons volk.
Doch ter zake, en oordeel of onze verontwaardiging
grond heeft.
Na de vraag te hebben gesteld: „Wie lange ist es,
seit Holland nicht mehr von sich reden macht"; waarbij
ik al aanstonds moet opmerken, dat, wat in het buiten-
land Holland wordt genoemd, slechts eene provincie is
van het met 3,600.00 inwoners bevolkte Noord-Nederland,
Zuid-Nederland, dat is België nog buiten rekening gelaten,
gaat de heer Nordau aldus voort: „es ist ein Staat der
sich in seiner Jügend geplagt und gerackert, der mit
vielem Fleisze ein hübsches Stück Geld auf die Kante
gelegt und sich dann zurückgezogen hat um sein Alter in
beschaulichem Müsziggange und behabigem Genusse zu
(*) In een uitvoerig verslag van eene te Utreeht gehoudene verga-
dering der „Nederlandsche Werklieden-Vereeniging", geleverd aan de
Amsterdamsche Courant van        Maart 71, deed ik mijn gevoelen omtrent
deze kwestie eenigzins kennen; gelijk ik dat vroeger aangaande den
«Vredebond" had gedaan in het no. van 12 November 70.
-ocr page 12-
verbringen. Holland ist der Rentier unter den Staaten;
es arbeitet nicht mehr als eben zur Förderung der Ver-
dauung nöthig ist und es macht nnr Bewegung um
nicht an den Armstnhl festzuwachsen." "Welk een toon!
Welk eene laatdunkendheid! Zou de schrijver dezes on-
recht plegen, indien hij hierbij het woord van een wijzen
Koning der oudheid in toepassing bragt: ;/antwoord den
Zot niet naar zijne dwaasheden"? „Das Hollündische
Volk", zoo vervolgt hij, ;/hat ein greisenhaftes, fettsüch-
tiges, altersmüdes Ansehen." Ik ben zelf ook nog al
eens hier en daar geweest, maar ik zag nimmer, dat
het Hollandsche volk achterstond bij eenige. andere natie.
De Beijersche bierton, de Fransche bluf, de Engelsche
stuurschheid konden mij maar volstrekt niet bekoren, en
het zij hier niet misplaatst, de Hollandsche zindelijkheid
en de Hollandsche degelijkheid zocht ik bijna overal te
vergeefsch.
„Trage und stockend flieszt das dicke Blut durch seine
Adern und keine Idéé, keine nationale Leidenschaft ver-
mag mehr seine Pulse zu rascherem Schlage aufzuregen."
Ware de heer Nordau maar eens tegenwoordig geweest
bij het onlangs met zooveel geestdrift gevierde Jubilé
onzer onafhankelijkheid, hij zou deze woorden zekerlijk
niet hebben gesproken.
„Wer erkennt in diesen Münnern, die einen halben
Tag lang schlafen und einen andern halbén Tag Blumen
zuchten und Coupons schneiden" enz. Waar zal ik begin-
nen, waar eindigen om dezen volzin naar verdienste te
wederleggen? Dat hij bijna te onzinnig is om er op te
antwoorden en ik dien met voorname minachting eigent-
lijk wel kon, ja welligt, moest voorbijgaan, behoeft
naauwelijks eenig betoog. De vele hier vertoevende
Hongaarsche Studenten zullen aanvankelijk wel willen
getuigen, dat de nachtrust in Holland gebruikelijk vol-
-ocr page 13-
— 9 —
komen overeenstemt met die van hun eigen land, en dat
men om hier op de hoogte der zaken te blijven, waarlijk
wel iets anders te doen heeft, dan den halven dag te
slapen. Wat nu het bloemenkweeken betreft; dit moge
eenigzins waar zijn in de omstreken onzer bloeiende
stad Haarlem, waar deze tak van industrie eene zeldzame
hoogte heeft bereikt, en aan duizenden een eerlijk bestaan
verschaft, Nordau toont duidelijk met de overige bronnen
van ons bestaan geheel onbekend te zijn. Elders bloeit krach-
tig de handel, denk aan het machtige Amsterdam en Rot-
terdam, terwijl veeteelt en vischvangst overal welig tieren,
en onze industrie veilig met het buitenland den wedstrijd
kan wagen. En wat het couponknippen aangaat , ik
kan mij voorstellen, hoe bij dat lumineuse idee de oogen
des heeren Nordau\'s moeten hebben gefonkeld.
Bijzonder maakt hij er voorts melding van, hoe: ,/die
Muskeln der Nation zu Fett degenerirt" zijn. Dat is
intusschen meer hulde dan blaam, want daaruit zou zijn
op te maken, dat er in Holland althans geen honger
wordt geleden. Nu wie wil, kan in ons goede land zijn
onderhoud nog wel vinden.
Aldus vol minachting en spot doorhollende, lacht hij
om onze Provincialismen, die trouwens ook wel aan
anderen reden daartoe hebben gegeven. Ik kan intusschen
niet zeggen, dat onze Zeeuwsche of Friesche boerinnen,
met hun gouden vaak, met edelgesteenten omzette hoofd-
tooisels, die \'t zij in \'t voorbijgaan opgemerkt, echter
steeds zeldzamer worden, er zoo onbehagelijk uitzien.
Op dezelfde Weener-tentoonstelling bevindt zich het exem-
plaar eener echt Hollandsche boerderij met toebehooren,
die te recht veler belangstelling wekt.
Honend, overdreven, ja onwaar is zijne voorstelling,
waar hij zegt: „der Ginever, das Nationalgetrank, dessen
Namen man nur nennen musz, urn das Fischauge des
-ocr page 14-
— 10 —
Hollanders munter and begehrlich auf blitzen zu machen;
der Ginever ist deni Hollander unentbehrlich." Elk volk
zal zijne gebreken wel hebben, en eenigzins waar moge
het wezen, dat vele Hollanders op jenever gesteld zijn,
dat is ook de Engelschman op zijn Whisky, de Fransch-
man op zijn vieux cognac ot\' absynth, en onontbeerlijk is
deze drank niet. Getuige de maatschappij tot afschaffing
van sterken-drank, wier ledental reeds tot eenige duizenden
is gestegen. Wie verder ons land en klimaat en leefwijze,
inzonderheid der arbeidersklasse eenigzins van naderbij kent,
zal moeten toegeven, dat veel tot verschooning kan wor-
den aangevoerd. Maar hiervoor heeft Nordau geen oog,
evenmin als voor de zedelijke bedoeling dier andere ten
onzent pas onlangs opgerichte Vereeniging van dames onder
de zinspreuk: „arbeid adelt", en die de steller van het be-
wuste feuilleton niet aarzelt te ridiculizeeren en als ^pre-
tentieus " voor te stellen. Ter informatie diene, dat
iedereen hier zeer goed weet, dat werken zalig is,
dat, wie niet werkt ook niet zal eten, en dat het doel
dezer Vereeniging mitsdien volstrekt niet is de mindere
klassen tot werken te brengen, wat ten eenenmale on-
noodig zou mogen heeten, maar uitsluitend om meisjes
en vrouwen uit de zoogenaamde meer deftige standen, die
door ongeluk tot armoede zijn vervallen, of staan te
vervallen, middel van bestaan te verschaffen, en het aan
de gelukskinderen tijdig te herinneren, dat het niet ver-
nederend is door eerlijk werk in eigen onderhoud te voor-
zien , ja dat zelfs ai%beid adelt. Wat dunkt u, is deze
stichting niet schoon? Verdient zij geen hulde, geen lof?
Maar gaan wij voort. Zoo weinig als, altijd volgens
Max Nordau, het Holland dezer dagen tred heeft gehouden
met zijne geschiedenis, zoo weinig ook met zijne kunst en
nijverheid. Om deze stelling te staven worden giftige
-ocr page 15-
— 11 —
pijlen geworpen naar eenige exposanten op de tentoon-
stelling. Het felst tegen onzen algemeen geachten land-
genoot, den wereldberoemden fabrikant van goud- en zilver-
werk J. M. van Kempen. Het feit, dat deze heer ook nu
weder op de Weener-Wereldtentoonstelling het eermetaal
wegdroeg, is der vermelding onwaard. Alleen zij het
genoeg te vernemen, dat het tentoongestelde ,/jegliche
Originalitüt" mist, en dat zijne prachtige voortbrengelen als:
„sehr gewöhnliche Dutzendwaare" worden geacht.
Van de Japansche Lakwerken van G. van Lugt te \'s Hage,
overigens door iedereen om \'t zeerst geprezen, heet het,
»die Berge sind auf seinen Ofenschirmen dicke Klümpen,
der Baumschlag sieht sich wie eine Haüfe von Klöszen
an," terwijl van dit kostbaar, omvankrijk werk de prijzen
„unvernünftig hoch" worden verklaard.
Weinig beleefder wordt Wijnand Fokking, likeurfabrie-
kant te Amsterdam geciteerd, hoewel zijne reeds sedert
twee honderd iaren bestaande firma te recht boven allen
lof is verheven. Waar derhalve zoo kennelijk een
„parti pris" bestaat, daar is voorzeker iedere wederlegging
ijdel. Genoeg moge het wezen, het uit te spreken, dat
Nederland alle reden heeft om trotsch te zijn op zijne
industrie, en dat mijns bescheiden inziens de Nederlandsche
industriëelen met een sarcastisch Fransch schrijver het
den heer, Nordau gerust kunnen toeroepen: ,/les gens,
que vous tuez, se portent assez bien."
Van het enkele breidt mijn blik zich tot het algemeene
uit. Om onzen tegenstander tot andere inzichten te nopen,
en hem zijn stoute stelling te doen terugnemen, zou ik
wel eens over een gepast antwoord op deze eenvoudige
vraag met hem willen redetwisten: Wat dunkt u, onder
Oostenrijks scepter zoo dikwerf gebukte Hongaar, die
u vermeet, zoo laag op ons goede Holland met zijn
-ocr page 16-
kunsten en nijverheid neder te zien, wat dunkt u van
zoo veel als enkel in den laatsten tijd hier tot stand is
gekomen ? Wat van die kolossale brug over de Moerdijk,
zoo terecht een wonder der eeuw genoemd? Wat van die
imposante havenwerken te Vlissingen, weldra uitgangspunt
van al wat naar de Nieuwe Wereld vertrekt, machtig
concurrent met Antwerpen en andere groote steden, hoofd-
zetel des transito-handels van geheel het Westelijk Europa?
Of van dat kanaal door Holland op zijn smalst? Of van
dien nieuwen waterweg van Rotterdam naar zee, produkt
van een edelen naijver tusschen twee machtige steden, om nog
van onze directe stoomverbindingen met Java en Amerika
niet eenmaal te spreken ? Mij dunkt, ik zie hem in het volle
bewustzijn van onkunde en aanmatiging reeds druipstaar-
tende aftrekken, terwijl ik voor mij niet aarzel, het
hier openlijk te verklaren: een volk, dat met zulke resul-
taten zijn edelste krachten aan de werken des vredes
besteedt, heeft voor geen natie ter wereld de oogen neder
te slaan. Liever dan aan dezen zwartgalligen Nurks, leen
ik dan ook aan een zanger als Tollens het oor, waar
hij Neęrlands roem in schoone verzen verheft:
,, Triomf, ten spijt van vvien \'t moog deren,
Steigt ĎTeęrland op in steiler vlugt!
Laat d\' afgunst in haar gift verteeren,
Want Neęrlands lof doorstroomt de lucht", enz.
Doch als ware zijn uitval niet heftig genoeg, Nederland
moet ook intellectueel een smet worden aangewreven.
Gelukkig echter is het daartoe strekkend verhaal zoo laf en
tastbaar verdicht, dat de waarde, of laat mij liever zeggen,
de onwaarde er van onmiddelijk kan worden geschat.
Waarom echter, „ein junger Utrechter" genomen wordt,
ten einde een gering denkbeeld van de verstandelijke
ontwikkeling der Hollanders te geven, is mij niet duide-
-ocr page 17-
— 13 —
lijk. Utrecht is de vierde stad van het Rijk met ruim
60.000 inwoners; is daarbij zetel eener bloeijende Univer-
siteit en van verschillende inrichtingen van opvoeding en
onderwijs, waaraan zelfs Hongarije groote verplichtingen
heeft. Of is daar niet gevestigd het Stipendium Bernar-
dinum, dat gedurende eene lange reeks van jaren aan
eenige Hongaarsche jongelingen eene welkome tegemoet-
koming ter voltooijing hunner studiën biedt? Een vreemd
contrast met Nordau\'s hoogen toon zou voorzeker eene
bloemlezing vormen uit de talrijke brieven, vol smeekende,
soms vleijende, vaak kruipende taal> waarmee dit gunst-
betoon telken jare wordt begeerd. Erkentelijker zijn dan
ook anderen zijner landgenooten, mannen, die aan onze
Alma Mater hunne opvoeding\'hebben genoten, en die nu
in Hongarije als Evangeliedienaars of wel als docenten,
enkelen zelfs reeds als Professoren aan de ten hunnent
bestaande Seminariën, zelf met eere werkzaam, den roem
van Holland en van hunne Hollandsche leermeesters
hielpen bevorderen. Ik kan niet nalaten hierbij te denken
aan het in 1864 te Pest verschenen werk: „Harom Fontos
Vélemény Renan „Jésus élete" felett. Külömbféle theo-
logiai szempontokból Fcjtegetve Eltester H. Potsdami lel-
kész. van Oosterzee J. J., Utrechti hittudor és
tan ar es Ifj. Coquerel Athanas, Parisi lelkész altal.
Maggyarra forditotta Torkos Istvan. Pest. Kiadja Heckenast
Gusztav. 1864.
De herinnering aan den geleerden Vertaler en aan vele
anderen zijner landgenooten is ons lief gebleven. Zij zullen
het in hun Vaderland kunnen verklaren, dat Nederland
waarlijk bij geen volk in verstandelijke ontwikkeling ach-
terstaat. Getuige, onder meer, onze journalistiek, die ten-
gevolge der zegelafschaffing in de laatste jaren een omvang
heeft verkregen van dien aard, dat daaromtrent kon
worden verklaard, dat Nederland, natuurlijk altijd in
-ocr page 18-
— 14 —
proportie, het grootst aantal groote bladen bezit van alle
landen op het vasteland. Getuige, om van onze Acade-
miën niet eenmaal te spreken, onze scholen voor lager- en
middelbaar onderwijs, die door tal van weetgierige knapen
en meisjes bezocht, en door de regeering krachtig gesteund,
eene schoone toekomst beloven.
Zonder aanmatiging geloof ik, dat wij als vrije onaf-
hankelijke Nederlanders den Hongaar nog wel onder de
oogen mogen komen. Aan Nordau pastte gewis wat
meer erkenning der waarheid, en wat meer dankbaarheid,
ook als Israëliet, jegens datzelfde Holland, dat hij zoo
ergerlijk tracht te verguizen. Of geniet Israël in het
verdraagzame Nederland niet de grootste gastvrijheid,
ja deelt het niet alle rechten, zelfs politieke, die het in
andere landen stelselmatig worden onthouden? Ik ga
verder. Wanneer heeft Nederland zich ooit onbetuigd
gelaten, ook tegenover Hongarije, als het goldt philantro-
pie? En toen voor twee jaren eene waarde-vermindering
van niet minder dan zestien procent plaats had der
coupons, behoorende aan de schuldbrieven van Oostenrijk,
waarmede Hongarije zoo nauw is verbonden, en onze
gezeten burgerstand door deze korting zóó ontzettend veel
leed, wie dacht er toen aan om eenig verwijt te doen
hooren, of laag neer te zien op anderer benarde positie?
Zelfs heeft men niet eens getracht, wat toch zou hebben
kunnen geschieden, om door bemiddeling onzer Regering
eenige wijziging in dit besluit te verkrijgen. Maar genoeg;
waar ik alles overzie, wat ik ter wederlegging der be-
wuste ongelukkige stelling in het midden bracht, en ik
mij gereed maak om van dit gedeelte van zijn be-
leedigend feuilleton aftestappen, daar meen ik, en ik
houd mij van aller adhaesie ten volle verzekerd, dat ik
zonder te veel nationalen trots als Nederlander dezen
Hongaar dit woord uit een bekenden mond veilig
-ocr page 19-
— Jb —
mag toevoegen: ,/Vos injures ne s\'élčveront jamais a la
liauteur de mon dédain."*
Wat dunkt U, had ik geen recht, waar zoo onedel
wordt aangevallen, den toegeworpen handschoen op te
nemen, en den onheuschen aanvaller een weinig terecht
te wijzen? O, ik weet het, de tijden zijn veranderd, en
wat voor eeuwen Nederland groot maakte, heeft voor
een nieuweren toestand plaats moeten maken. Geen de
Ruijter bezitten we meer, wiens beeltenis op de Weener-
tentoonstelling prijkt, en die Nordau „einiges Interessen"
waardig keurt, maar nog is Nederland trotsch op de
mannen, die het op elk gebied kan aanwijzen, en die
ook in het buitenland hoog staan aangeschreven, ja be-
wonderd worden en benijd.
Geleerden als: Dr. J. L. C. Schroeder van der Kolk,
Dr. G. J. Mulder, Dr. F. C. Donders, Dr. F. Kaiser
inzonderheid, *die overal Gods grooten naam aan het
onmetelijk uitspansel las. Dichters als: J. J. L. ten Kate,
Dr. N. Beets, Dr. Bernard ter Haar, om van anderen
niet eenmaal te spreken. Toonkunstenaars als: Richard
Hol, een J. Verhulst, of J. A. van Eijken, helaas te
vi\'oeg der Muze ontvallen. Schilders als: J. Bosboom,
Herman ten Kate, Arij Scheffer vooral, aan wiens verhe-
ven genie verschillende Europeesche Musea hun schoonste
stukken danken. Schrijvers als: Mr. Jacob van Lennep,
J. J. Cremer, of Mevrouw A. L. G. Bosboom—Toussaint,
niet ten onrechte de Christelijk-historische Romancičre
van Nederland genoemd. Namen, natuurlijk alleen uit
den. laatsten tijd, die wij steeds met diepen eerbied noe-
men. Van vele hollandsche Auteurs zijn voorts de werken
in verschillende talen van Europa overgezet geworden,
terwijl zij overal tal van bewonderaars hebben gevonden.
Laat gerust een Nordau ons volk en onze geschiedenis,
-ocr page 20-
— 16 —
onze kunst en nijverheid beschimpen: tegenover een dwergje
als Nordau staan reuzen als Motley en Macaulay, die
nog in dezen tijd Hollands roem over de wereld hebben
verbreid, en daarom steeds dankbaar door ieder Neder-
lands hart zullen blijven herdacht.
Nog bezit Nederland zijne staatslieden, met vasten wil en
energie, die de Nederlandsche vlag wel voor schande zullen
weten te bewaren, ook in onze overzeesche bezittingen,
en behoeft geen lamzalig vreemdeling te jammeren: „heute
haben sich die Ashantis erhöben; wie wenn es eines Tages
auch die übrigen Stemme der Eingeborenen von Euro-
paischen Revolutionsgelüsten infizirt werden, und gleich-
fals ihre Lanzen werfen und ihre Krisch schwingen und
die Kopfschneller kreisen lassen? Wie wenn den Hollün-
dern eines Tages die Herrschaft iiber die fernen Wunderin-
seln aus den trage und schwach gewordenen Handen ge-
wunden würde"? Ik kan hem de verzekering geven,
dat de gemaakte toerustingen tot de tweede Atchineesche
expeditie den besten uitslag doen verwachten, terwijl de
verklaring door onzen Minister in de Kamer der Volks-
vertegenwoordiging afgelegd ons de toekomst kalm en
gelaten doet verbeiden. Mocht eenmaal voor Nederland
een donkere tijd aanbreken, het zal zich in tijds weten
te herinneren, „eendracht maakt macht,\'\' die oude spreuk
zijner vaderen, en voorts „je maintiendrai." De Neder-
landsche Leeuw slaapt nog niet, en zal het ter zijner tijd
toonen, dat hij niet heeft verleerd de manen te schudden
en zich nimmer ongewroken liet tergen. Voor //annexatie"
als van het ,/benachbarte Hannover" nimmer de vrees.
Wel zijn er ook in Nederland die von Bismarcks politiek
onvoorwaardelijk voorstaan, tot zelfs onder onze journa-
listen; zij worden hoofdzakelijk gesteund door de vele
op groote handelskantoren of ondernemingen alhier ge-
vestigde Duitschers, doch liet blijft slechts ééne partij;
-ocr page 21-
— 17 —
net volk is zich zijn kracht tegenover overmoedige naburen
ten volle bewust, en, een volk, dat een eigen geschiede-
nis heeft, zoo schitterend als die van Nederland; dat een
taal spreekt zoo schoon als die van Nederland; zulk een
volk heeft recht van bestaan in de rei der natiën.
Reeds voor driehonderd jaren schudde het na tachtig-
jarigen bloedigen krijg het juk der Spaansche dwingelandij
af, om zich als vrij en zelfstandig volk te grondvesten
onder het geliefd, roemruchtig huis van Oranie. Later
waagde het nog eenmaal Napoleon om onze vrijheid aan
te randen, en menig nog levend Franschman zal kunnen
getuigen, hoe hij er bij is gevaren. En toen in de jaren
1830 en 31 onze Zuidelijke Provinciën tot een onafhan-
kelijk koninkrijk zich vereenigden, was het slechts om
onze eenheid krachtiger te bevestigen, terwijl de partij,
die hereenigen wil, hier maar weinig sympathie heeft
gevonden.
Waar, onder Hooger Zegen, zulke onweders voorbij-
dreven, daar mag het immers van den schimp van Nordau
en consorten wel gelden: ,;Tellegecske, el fog vonulni;"
,/Es ist ein Wolkenen, es wird vorüberziehen." Hun hoon
is onze kroon, en telkens als het wolkenfloers scheurt, ver-
toont zich weer in vollen luister de vriendelijke gestalte
der fiere Nederlandsche maagd aan ons oog, hoog dragende
haar wel verdienden vrijheidshoed.
U dank zeggende voor de opname van mijn protest,
heb ik de eer met bijzondere onderscheiding te teekenen,
Mijnheer de Redacteur,
(NEDERLAND.)
                       VEd. Bw. Dienaar,
Utrecht — October — 1873.                   Mr. M. J. VAN OOSTERZEE.
/
-ocr page 22-
-ocr page 23-
Overgedrukt uit het ,/Utrechtsch Volksblad ,"
van 9 October \'73.
Nederland op de Weener-Wereldtentoonstelling.
Werd reeds een en andermaal de aandacht gevestigd
op de min aangename wijze, waarop in buitenlandsche
bladen over Holland en de Hollanders werd gesproken,
thans komt in de Pester Lloyd van 3 October een feuilleton
voor, waarin een zekere heer Max Nordau zich allerlei
ongepaste opmerkingen veroorlooft, naar aanleiding van
zijn bezoek aan de afdeeling //Nederland" op de Weener-
Wereldtentoonstelling. Het stuk in zijn geheel męe te
deelen, zou te omslachtig zijn; enkele zinsneden echter
acht ik niet overbodig te vertolken.
//Hoe lang is het geleden, sints Holland van zich deed
spreken! Het is een staat, die zich in zijn kindschheid
gekweld, ja bijna afgebeuld heeft, die met veel inspan-
ning een aardig beetje geld op zijde heeft gelegd, ten
einde zijn ouderdom in peinzenden lediggang en bekwame
genietingen te slijten. Holland is de rentenier onder de
staten; het arbeidt niet meer, dan juist noodig is tot
bevordering der spijsverteering, en het neemt slechts be-
weging om niet aan zijn armstoel vast te groeien. Het
Hollandsche volk heeft een ouwelijk, vadzig, loom voor-
komen; traag en hokkende vloeit het dikke bloed door
zijne aderen en geen gedachte, geen nationale drift kan
zijn pols tot eenige versnelde beweging aanzetten. Wie
zou in deze lieden, die gedurende den halven dag slapen
en de tweede helft slechts bloemen planten en coupons
-ocr page 24-
— 20 —
knippen, de nakomelingen herkennen der helden, die de
macht der Wereld-heerschappij enz. enz.
,/De spieren dezer natie zijn volkomen ontspannen, en
het is voorzeker zeer karakteristiek, dat de Nederlandsche
afdeeling de eenige op de Wereld-tentoonstelling is, waar
alles wat wapenen heet, ten eenenmale ontbreekt."
En verder: „in dit verglaasd en van klei gemaakt vaat-
werk bergt menden jenever, dien nationale-n drank, waar-
van men den naam slechts heeft te noemen om de visch-
oogen (Fischauge) van den Hollander wakker en begeerig
te doen opengaan. De jenever is voor den Hollander
onontbeerlijk."
Utrecht wordt even weinig vriendelijk bedacht.
Van het fabriekaat des Heeren van Kempen, heet het:
het mist, alle oorspronkelijkheid of is gewoon dozijngoed.
En de conclusie is, dat Holland zijne traditie op het
gebied der kunst, even als op dat der geschiedenis heeft
verlaten.
Alleen het eentoonig werk van een met „spleen" gekweld
Hollander, die jaren lang heeft verzameld, om eene geheele
tafel uit duizenderlei kleuren en figuren en vooral postze-
gels daar te stellen, trok zijne aandacht.
De Hollandsche provincialismen, inzonderheid de klee-
derdrachten, een Overijsselsche boer of Zeeuwsche boerin
geven ruimschoots stof om hier, gelijk elders, de minach-
ting te doen luchten; terwijl het Amsterdamsche dienstmeisje
in de eene hand den bezem, in de andere een papier met
het pretentieuze opschrift „arbeid adelt" zijn spotzucht niet
is ontgaan.
Over onze koloniën en koloniale waren luidt zijne
meening niet gunstiger. „Nu is er reeds één stam opge-
staan , zullen wellicht niet weldra anderen evenzoo hunne
lansen werpen en hunne krissen zwaaijen?" Wat moet
er van hen worden, als eenmaal de heerschappij over
-ocr page 25-
— 21 —
dat verre wondereiland aan hunne trage en verzwakte
handen geheel is ontvallen?" Eene inlijving als van het
naburige Hannover schijnt hem een zoo groot ongeluk
niet toe, als de nu heerschende toestand ten onzent.
Op dien toon worden wij thans weder besproken in
een veelgelezen Oostenrijksch blad; op geen anderen sprak
bij herhaling in Duitschland, bv. de Kölnsche Zeitung.
Wat zich van Dr. van Vlotens, in de dagbladen reeds
besproken opstel voor een Russisch tijdschrift doet ver-
wachten, het laat zich gemakkelijk raden. Zoo gaat het.
In steeds wijderen kring ontstaat eene meening, waar-
tegen we als een éenig man moeten protesteeren. Ons
volk moge zijn eigenaardigheden bezitten, het blijve toch
als immer: /7een Volk."
M.
-ocr page 26-
-ocr page 27-
— 27 —
Arabisch duiker zich het ademhalen heeft afgewend, dat
kan ik nog gelooven, maar dat een Hollander zich vrij-
willig het jeneverdrinken ontzegt, dat moest gij aan uw
ouden vader niet willen wijsmaken, Jan!\'*
De wanden van het Hollandsche transept zijn met groote
tapijten uit de koninklijke fabriek te Deventer behangen.
Dezelve munten evenmin door teekening, als door kleur
bijzonder uit. Evenzoo ontbreekt in de zilveren en gouden
artikelen van den Heer .T. van Kempen te \'s Hage alle
oorspronkelijkheid. Holland, dat geruimen tijd in iedere
„kleinkunst" de meeste andere landen vooruit was, heeft
zijne traditie op het gebied der kunst, zoomin als op dat
der geschiedenis weten te bewaren. — Wat wij in de
groote Vitrinen van van Kempen zien, is niet anders dan
zeer gewoon dozijn goed. — Eenige belangstelling ver-
wekken dan ook slechts de zilveren afdruksels van het de
Ruyter standbeeld en van het groote nationale monument,
dat in 1869 in den Haag is onthuld geworden, niet zoo
zeer wegens het werk, als wegens het onderwerp der
voorstelling. Onmiddelijk achter deze Vitrinen vinden
wij in eene kist met wetenschappelijke instrumenten éen
der merkwaardigheden van de wereldtentoonstelling, een
kolossalen magneet, misschien den grootsten, die tot dusverre
vervaardigd is. Hij bestaat uit verscheidene te zamenge-
perste staaldeelen, en kan een anker van meer dan honderd
pond dragen.
Een glanspunt der Hollandsche afdeeling vormen de
Lakwerken van G. van Lugt in den Haag; alleen de
navolging van het Chineesch en Japansch verlakt is niet
zeer schitterend, en hier waar men met geringe moeite
grondige vergelijkingen kan maken , moet de imitatie ver
achter het oorspronkelijke blijven; de Hollander treft noch
de fijnheid der teekening, noch de heerlijke zamenstelling
der kleuren, welke de Chineesche werken bezitten; de
-ocr page 28-
— 28 —
bergen zijn op zijne vuurschennen dikke klonters, het
loof ziet er als een hoop kluiten uit, en de grond, waar-
boven de teekening zich verheft, is eentoonig zwart,
terwijl de Chineezen dien met fijne gouden lijntjes over-
trekken, wat eene buitengewone zachte en harmonische
uitwerking daarstelt. Daarentegen weet v. Lugt de paar-
lemoer met buitengewoon effekt aan te wenden. De glans
en kleurenpracht van deze stof maken die zeer geschikt
tot het maken van een lichteffekt op beelden; enkele der
lakwerken van v. Lugt zien er dan ook uit als glasschilde-
rijen zoo helder, zoo warm in toon en schitterend in de
kleuren. Er is bijvoorbeeld een verlakte kop met eene
teekening , het kasteel Windsor voorstellende; het slot
ligt daar in helderen manenschijn, terwijl de stralen zich
in het water eener voorbijvlietende beek weerkaatsen; de
vensters van het slot zijn ook van binnen verlicht. Tot
de daarstelling der maan is blauwachtig, tot die van
het venster rood- en geelachtig paarlemoer gebruikt; en
de maan schijnt waarlijk in tooverachtig licht te stralen
en achter de vensters zou men werkelijk meenen den rooden
gloed van brandende fakkels te zien. Dit verlakt of
liever paarlemoerwerk vindt zeer vele bewonderaars,
en de meeste bewonderaars zouden gewis ook koopers
zijn, indien de prijzen niet zoo onredelijk hoog waren.
In de Hollandsche dwarsgalerij troffen wij tevens een
merkwaardig werk, met welks vervaardiging waarschijn-
lijk een met het „spleen" behebt Hollander zijne verveling
jaren lang trotseerde, namelijk eene tafel, welker vlak met
duizenderlei postzegels van de meest verschillende kleuren
en geometrische figuren belegd is, eene interessante verza-
meling van ethnographisclie modellen. Het zijn deze kleine
figuren , welke hollandsche volkstijpen vertoonen. Hier is
de Overijsselsche boer in groote linnen kiel, kort wam-
buis en langharigen kastoren hoed, om zijn hals een
-ocr page 29-
— :>9 —
groote das met lange kwasten aan de punten; naast hem
zijne lieve vrouw met eene hooge friesche muts op het
hoofd, en monsterachtige lokken om de slapen; de Axel-
Zeelander boer in geslotene rok en de boerin in een zwaar
zijden kleed, een bonte met bloemen opgesmukte hoed
op het hoofd, benevens een origineel sieraad een spiraals-
gewijze gewondene gouddraad ter zijde van de slapen; het
Amsterdamsche dienstmeisje met nette gestreken stijve rok
en blinkend wit schortje voor de borst vastgespeld, in
de eene hand een bezem, in de andere hand een brief
met het aanmatigend opschrift: „arbeid adelt". — Eene
schrede verder en wij zijn uit het vervelende, vlakke,
van kanaal- en vaarten doorsnedene, aan de zee met moeite
ontwoekerde-kustland der Noordzee, aangekomen in het
land, waar de peper groeit, in de tropische gewesten
van Nederland. Achter de Obelisk van Wijnand Focking
verheft zich een tweede, nog veel hooger voorwerp,
eene ontzaggelijke pyramide uit de producten van Hol-
landsch Oost-Indië. Van den top wenken palmbladen
en bamboesbundels, tijgerkoppen, en buffelhoornen; aan
de zijden zijn vachten, weefsels, stoffen van inboorlingen,
wapenen en kleedingstukken bevestigd; aan den voet
in den glazen bak de talrijke kostbare planten van het
verre gezegende land uitgestald. Hier zien wij noten-
muskaat, suiker, thee, tabak, boomwol, koffij, pinang,
kurkuma, getah pertja of gutta percha, gelijk wij zeer
onnoodig de Engelschen naschrijven, copal, gom, kaneel,
chinarinde, peper, kruidnagelen, en het graan, waarvan
zich de inlanders bedienen, om de visschen te verdooven
en daarna in massa te vangen, cajaput, sago, gember,
opium, benzon, cassia, indigo, benevens talrijke bekende plan-
ten en vogelnesten. Do<m nevens deze kostbare zaken, zien
wij ook den aanrennenden koppensneller, dien de Dajakker
zoo vreeselijk weet te handhaven, de vlammende kris des
-ocr page 30-
— 80 —
Maleiers, de lans met vergiftigde punt en de prachtige
zwaarden met gepolijsten handvest, en wij herinneren ons
dat de „Mijnheers" zich de rijke goederen van dat vrucht-
bare eiland in den Indischen Oceaan niet hebben kunnen
toeëigenen, zonder een hevigen en bloedigen kampstrijd met
de 1 andzonen in menschen en kattengestalte te hebben
doorworsteld.
De koloniën zijn ook verder rijk vertegenwoordigd. Van
de kunstvaardigheid der inboorlingen krijgen wij een
hoogen dunk, als wij de fijne kantielje en de zooge-
naamde „batikkten" zien. Dat is een fijn weefsel van
boomwol met zonderlinge teekeningen, welker plannen
deels van Chineesche, deels van Indische stalen aangelegd
zijn. Zij worden op eene zeer moeijelijke en omslachtige
wijze vervaardigd. De stof wordt namelijk met gesmolten
was doortrokken, het patroon nadat het is hard geworden,
uitgeklopt, de kleur er opgebracht en als deze droog is,
de was er uitgesmolten. Moet de teekening meerdere
kleuren ontvangen, dan moet dit proces van voren af
aan voor iedere kleur hervat worden. Talrijke beelden
en modellen doen ons een blik slaan in het dagelijksch
leven der inboorlingen. Wij zien hunne wapenen, hunne
zeer menigvuldige, meestal slechts het klassieke vijgen-
blad, afwisselende kleeding; hunne woningen, oorspronke-
lijke werktuigen, muziekinstrumenten, enz. Eén ding
werd ons bij onzen omgang door deze Hollandsche Ten-
toonstelling duidelijk: „Mijnheer" is een werkeloos rentenier
geworden, sints de Maleier in het peperland voor hem
arbeidt; „Mijnheer" kan te huis in Holland gedachteloos
zijne tulpen kweeken, naardien in de plantages op Java
en Sumatra kaneel en kruidnagels in menigte groeijen.
Heden ten dage zijn de Atchineezen opgestaan, wat zal
er geschieden, als eenmaal de overige stammen der in-
boorlingen van de Europeesche revolutiegeest doortrokken
-ocr page 31-
— 31 —
worden en evenzoo hunne lansen werpen en hun kris
zwaaijen en de koppensnellers laten rondloopen, wat,
als eenmaal aan de Hollanders de heerschappij over dit
verre wondereiland uit de trage en verzwakte handen
genomen is? Dan, zou ik meenen, is het met de lieve
idylle van het doornroosje in Holland gedaan; de Hol-
lander zal zich het middagslaapje moeten ontwennen ,
van het couponknippen afstand doen, en weder hard
werken, evenals de in een gelijke atmosfeer levende
,/moffengezichten" in het naburige Hannover, die zich aan
hem als „Hollandgangers" voor den oogst verhuuren. En
dat zou misschien niet eens zulk een groot ongeluk zijn,
als het nu wel den rijken Amsterdammer toeschijnt, die zijn
geheel geluk van de kostelijke Cargo zijner Oost-Indie-
vaarders verwacht.
Max Nordau.
i