-ocr page 1-
wr\\ *oa6«*
BR..18/3.1L.30
-ocr page 2-
I
-ocr page 3-
4irv üdyijTLJo.
De Zendingszaak eene Ljjdenszaak.
FEESTREDE
GEHOUDEN liU GELEGENHEID VAN HET 80JAUIG ZEND I NGSFEE S T
DER BnOEDERGEMEENTE TE ZEIST , DEN 11 SEPT. 1873
DOOK,
r».1[n u e t,
I\'rctlikant 1« Dirksluiid.
ZEIST. — J.W. EVERSZ.
1873.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
De Zendingszaak eene Lijdenszaak.
FEESTREDE
gehouden hij gelegenheid van het 80jarig zend i nosfees t
der Broedergemeente te Zeist, den 11 Sept. 1873
DOOll
I». H U E T,
1\'rcdikant te Dirkslund.
ZEIST. — J. W. EVBESZ.
1873.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Voorts niemand doe mij moeite aan, want ik draag
de litteekenen van den Heer Jezus in mijn lichaam
                 
Gal. 6 : 17.
Vóór ik met de behandeling van deze woorden een
aanvang maak, gevoel ik mij eerlijkheidshalve verplicht
om de belijdenis af te leggen, dat ik bij de keuze
van mijnen tekst eigenlijk eene kleine, naar ik hoop,
vergeeflijke oneerlijkheid heb begaan.
Het was namelijk bij het huiswaarts keeren van een
onzer dit jaar gehouden Zendingsfeesten, d#t een mijner
vrienden, een zeer geacht ambtsbroeder, tot mij zeide:
Als ik weder geroepen word om over de Zending te
spreken, wil ik de woorden van den Apostel Paulus
tot onderwerp nemen: »Ik draag de litteekenen des
Heeren Jezus in mijn lichaam."
De gedachte trof mij. Wij spraken er echter niet
langer over door. Maar toen mij gevraagd werd om
bij deze liefelijke feestgelegenheid de Zendingsrede te
houden en het tijd werd mij daartoe voor te bereiden,
kwam deze tekst met aandrang bij mij op. Ik kon er
hiij niet van losmaken, en ik besloot om, na open-
hartige belijdenis van de wijze, waarop ik er toe ge-
raakt was, er mijne toespraak van heden avond aan
te ontleelien.
-ocr page 8-
4
//Voorts, niemand doe mij moeite aan,
want ik draag de litteekenen van den Heer
Jezus in mijn lichaam."
Wij kennen de aanleiding, waarbij de groote Heiden-
Apostel deze treffende woorden nedersclireef. Het was
in zijn brief aan die gemeente, die, door zijne predi-
king voor het geloof in den Heere Christus gewonnen,
in Hem de weg ter rechtvaardigmaking had gevonden,
doch die, door Judaïscerende dwaalleeraren verleid, zich
van dezen eenigen vasten grond had laten afbrengen om
terug te keeren tot het houden der Joodsche inzettingcn
en ceremoniën, als waren deze nog tot zaligheid noodig.
Wij kennen de brandende woorden van heilige
verontwaardiging, waarmede hij over de misdaad van
een ander Evangelie te verkondigen de vervloeking
uitspreekt. Wij weten hoe hij zich op zijne merkwaardige
bekeering en zijne afzondering van de andere Apostelen ,
ja op zijne openlijke tegenstandbieding tegen zijnen
mede-apostel Petrus beroept om te bewijzen, dat
hij zijne kennis aan het Evangelie des kruises niet
middelijk aan menschen, maar onmiddelijk aan den Heere
Jezus Christus had te danken. Wij herinneren ons de
wijze, waarop hij zijne lezers van hunne dwaling zoekt
te overtuigen. Nu eens hun hunne dwaasheid voorhou-
dende, dan weder uit voorbeelden des Ouden Testa-
ments zijne leer bevestigend of ze door allegorische
verklaringen ophelderend, dan weder op hartstochtelijke
wijze hen herinnerend aan wat hij hun geweest was en
aan do liefde, die zij hem weleer toedroegen. Alles,
opdat zij tot de eenvoudigheid des geloofs in Christus
zouden terngkeeren en het kruis des Heeren Jezus hun
grond van hope en hunne kracht tot godzaligheid zijn
zoude.
-ocr page 9-
5
» Voorts", zoo besluit hij zijn schrijven, » niemand doe
mij moeite aan." Niemand veroorzake mij meer smart
door zich van de waarheid af te keeren. Of liever:
Niemand hedroeve mjj langer door aan mijn Apostel-
schap te twijfelen. Want, dat ik waarlijk de dienstknecht
ben van Christus, is duidelijk zichtbaar. Ik draag de
smaadleverij mijns Meesters. Gelijk in de handen of
andere lichaatnsdeelen van slaven door brandijzers het
merkteeken hunner meesters wordt ingeschroeid, zoo
draag ik de litteekenen mjjns Heeren in mjjn lichaam.
En, wat anderen ook doen mogen om een schoon ge-
laat naar het vleesch te vertoonen , op welke teekenen,
zij het zelfs die van het Israëlitische verbondszegel, zij
zich beroemen, mijn merkteekenen zijn zichtbaar. Gelijk
mijn Meester, de Man van smarte, met wonden over-
dekt daar stond voor Pilatus\' Rechthuis, of bloedend
aan handen en voeten hing aan het kruishout, alzoo
draag ook ik, als een teeken dat ik Zijn eigendom ben
en als een zegel mijner gemeenschap aan Hem, de lit-
teekenen des Heeren Jezus in mijn lichaam.
De litteekenen des Heeren Jezus. Waren het bij den
Apostel de teekenen van zijn lichaamslijden slechts ? De
sporen van de geeselslagen zoo herhaaldelijk zijnen rug
doorploegend, van de ketenen in de gevangenis te Cesarea,
van het blok, waarin zijn voeten gekneld waren te
Philippi, van de kneuzingen door de steeniging te
Lystre veroorzaakt? Doelde hij niet op nog meer? Op
die verzoeking, die hem in het vleesch geschiedde, die,
welke zij ook moge geweest zijn, den Galatiers aan wie
hij schreef, niet onbekend was ? Op dien doorn in het
vleesch, op die smartelijke lichaamskwaal, waarvan
hij in den brief aan de Koriuthiërs melding maakt?
Op die vuistslagen door erger dan menschenhanden hem
-ocr page 10-
G
toegebracht? Op al het lijden zijner gevoelige en zoo
voortdurend gefolterde ziel, dat hem nu eens naar ver-
lossing uit het lichaam des doods deed smachten,
dan den kreet ontperste: »Wie is zwak, dat ik niet
zwak ben? Wie wordt geërgerd, dat ik niet! brande?"
Het lijden van al den strijd van buiten en van al
de vrees van binnen, van de dagelijks overvallende
zorg van al de gemeenten, van de droefheid over dege-
nen die vijanden waren van het kruis van Christus?
Lijden in de ziel geleden, en slechts hier en daar door
zeldzame woorden geopenbaard, maar dat niet naliet in
den vóór den tijd van zijn kroon ontdanen schedel, in
de diepe groeven zijns gelaats, de aandoenlijke en luide
sprekende sporen na te laten?
Wij willen ons in uw lijden niet meer verdiepen,
trouwe dienstknecht des Heeren, maar wij verstaan iets
van het woord en van het recht, waarmede gij het
ter neder schreeft: »Voorts niemand doe mij moeite aan,
want ik draag de litteekenen des Heeren Jezus in mijn
lichaam."
Het is echter niet alleen Paulus , die aldus kon spreken.
Wie onzer, om van meer verdachte verhalen van dien
aart niet te gewagen, denkt niet als van zelve aan dat
schilderachtig gelegen kerkje op den heuvel van Rema-
gen\'s Rhijnoever, en daarin aan dat beeld in ruwe mon-
nikspij met opgeheven handen, waarin de open wonden
des Heeren Jezus zijn afgedrukt?
Aan opzettelijk bedrog mogen wij bij Franciscus
d\'Assizi niet denken. Was het waarlijk een gekruisigde
Seraf, die hem die litteekenen op handen, voeten en
zyde, teekende? Of was het ten gevolge van eene zoo
gespannen en zoo aanhoudende bespiegeling en gevoelige
-ocr page 11-
7
overpeinzing van Christus wonden, dat, door wij weten
niet welke werking des geestes, die wonden zich zelfs
op zijn lichaam afdrukten? Of hebhen wij, zelfs tegen
het gevoelen van een geschiedschrijver als Fleury in,
hier slechts aan een vroome opgesmukte legende te den-
ken ? Wat mij betreft, ik wil het niet ontveinzen, dat
ik veeleer geneigd ben aan de werkelijkheid van hét
verhaal te gelooven. Doch, hoe dit zij, in de geschiedenis
van \'s Heeren Gemeente staat zij daar, die heilige
nederige gestalte van den stichter der Minoriten-orde
als een levende herinnering aan het woord des Apostels:
»Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag
de litteekenen des Heeren Jezus in mijn lichaam."
En wederom, deze geschiedenis of legende, zij staat
daar niet alleen. Maar is slechts de aanschouwelijke
afbeelding van de geheele gemeente van Christus op
aarde, die én in elk harer leden op zich zelve, de een in
meerdere, de ander in mindere mate , én in haar geheel,
de overblijfsels vervult in haar vleesch van het lijden
van Christus; de afbeelding tegelijk van al wat ii?
\'s Iléeren dienst, uit liefde tot Hem wordt ondernomen,
ook, en niet het minst, van de heilige Zendingszaak, die
ons in dezen avond te zamen brengt.
Het is dan over de Zendingszaak als eene lijdenszaak
en wel als eene, waarin het lijden van Christus
zich zichtbaar afspiegelt, maar die juist daarin de
profetie van haar toekomstige heerlijkheid
in zich omdraagt, dat ik thans voor een korte wijle
uw welwillende aandacht vraag.
De Zendingszaak eene lijdensz aak bij uitnemendheid.
-ocr page 12-
8
Zou het iets overtolligs, iets onvruchtbaars zijn ze
uit dat oogpunt te beschouwen? Ik geloof het niet. Ik
geloof integendeel, dat het juist is omdat wij te weinig
van die overtuiging doordrongen zjjn, dat wij ze ook
zoo weinig tot een zaak des harten maken en ze veel-
zins nog als eene bjjzaak, als ware \'t eene godsdienstige
liefhebberij, beschouwen en behandelen. Ik geloof, dat
dit juist de oorzaak is, dat wij ons zoo licht laten ont-
moedigen en dat de Zending zelve, zooveel minder dan
zij \'t kon zijn, met goddelijken zegen wordt bekroond.
Ja laten wij het verstaan, ook bij deze feestelijke
gelegenheid, dat de Zendingszaak voor ons optreedt,
neen, nog niet met feestelijke kleederen en met van
vreugde stralende oogen, maar met heilig ernstig ge-
laat , met de uitdrukking van lijden op het aangezicht
als Paulus met de litteekenen des Heeren in het lichaam,
als Franciscus d\'Assizi met de wonden in de zjjde, in
de voeten en in de handen, en als zoodanig onze liefde
maar ook onze bereidwilligheid om met haar te lijden
vragende en verwachtende.
Met de wonde in de zijde, in het hart allereerst.
Want wat in Gods Koninkrijk wordt verricht, begint in
het harte; en wat daar niet begint, wordt met onvrucht-
baarheid geslagen. En wederom, wat in Gods Konink-
rijk met zegen wordt bekroond, begint met droefheid
en wat niet met droefheid aanvangt, mist diepte en
levenskracht en zal ook tot geen vreugde leiden. Droefheid
is het, hartedroefheid, waaruit de Zending haren oor-
sprong neemt. Vraagt gij, welke droefheid ? Het is
die van de zelve tot ervaring der verlossing gebrachte
ziel over een wereld, die in het booze ligt, over den
naamloos diep gezonken toestand van ons geslacht,
over die millioenen en millioenen, die in de duisternis
-ocr page 13-
9
der zonde worden geboren en wegsterven, over die
ontelbare schare, boven wier hoofden dat ontzaglijk
woord: »verdoemlijk voor God" staat geschreven.
O zegt het niet, dat wij hier dingen prediken, te
gelijk met Gods rechtvaardigheid en Gods liefde onbe-
staanbaar. Zegt het niet, dat het ondenkbaar is en
ongeloofelijk, dat al die heidenwerelden ten doode zou-
den zijn opgeschreven. Dringt het u niet op, dat, wij
weten niet hoe, voor allen althans, die de prediking
van den eenigen Naam tot zaligheid nimmer vernamen,
hiernamaals nog wel een aanbod van genade en een
gelegenheid ter voorbereiding zal worden geschonken.
Gij kunt het niet gelooven zonder onmiddelijk aan
allen zendingsijver den doodslag toe te brengen, alle
zendingsvuur uit te blusschen, alle zaad van zendings-
liefde te verstikken.
Vreeselijk, ik ontken het niet, boven alle beschrijving
is het gezicht op de zwart en bruin en rood en blauw
gekleurde zendingskaart, als wij hetWoord Gods gelooven.
Vreeselijk de gedachte aan die legioenen, wankelend
ten doode en wegzinkend in den afgrond van wee,
zonder een hand om hen aan te grijpen, zonder een
stem om hun toe te roepen: >Wendt u tot Christus
en wordt behouden."
Maar juist, omdat wij aan die gedachte geen plaats
willen geven, juist omdat wij, misschien terwijl wij
het tegenovergestelde belijden, in een verborgen schuil,
hoek onzes harten de hope laten wortelen, dat er ook
zonder bekeering en zonder geloof aan deze zijde des
grafs, nog wel ontkoming zijn zal aan gene, juist daarom
is het, dat wij zoo weinig zendingsvuur in 0113 voelen
branden, ja vaak met vroolijken scherts de zendingszaak
behartigen.
-ocr page 14-
II)
Ha, niet alzoo de Apostel, die de litteekenen zijns
Heeren droeg in het lichaam, en in het lichaam niet
alleen maar in het harte. Niet alzoo hij, die daar,
anders dan door een geldelijke bijdrage of door het
uitspreken of aanhooren van eene zendingsrede de zending
zijns Heeren vervulde. Verklaart mij dat zielelijden des
Apostels, verklaart mij die tranen, waarmede hij de
Efesiërs vermaande, dien schrik des Heeren, waardoor
hij de Korinthiërs bewoog, dien arbeid om zielen te
baren, dien nood hem opgelegd, dien onverpoosden ijver,
dien drang van Christelijke liefde .. indien daar in zijn
hart plaats geweest ware voor iets anders dan de vaste
overtuiging, dat indien zijn Evangelie bedekt was, het
bedekt was in degenen, die verloren gaan.
Zietdaar de wonde in de zijde, in het hart der zen-
dingszaak. En wie die wonde niet heeft voelen schrijnen,
die droefheid niet heeft ervaren, die tranen niet heeft
medegeschreid, hij moge in menschenoogen een vriend,
een voorstander der zending schijnen, de ware zendings-
liefde is hem vreemd gebleven tot nu toe.
Neen, niet dan slechts in tweeden of derden bij-
komstigen rang, niet om aan arme naakte wilden de
vaak bedenkelijke weldaden der beschaving te brengen,
om Indische weduwen van den brandstapel, Chineesche
vondelingen van den hongersdood, Paria\'s van hun
mishandelingen te verlossen. Niet om Eskimo\'s te leeren
lezen en menscheneters aan den akkerbouw te gewennen,
treedt de Zending daar op. Met hooger doel en grootscher
roeping en uit verhevener drang treedt zij het doornig
arbeidsveld in. Het is om verloren zielen, een eeuwigheid
van jammer te gemoet hollend, tot geloof in den Christus,
tot herschepping, tot eindelooze heerlijkheid te voeren.
Die droefheid is geen andere dan de droefheid van
-ocr page 15-
11
Christus. Neen, het was niet de armoede, die de Zoon
des menschen had te verduren, het was niet de te-
genstand , dien hij ondervond, liet waren niet de harde
woorden tegen Hem gesproken, de steenen tegen Hem
opgeheven, de geeselstriemen Zijnen rug doorploegend,
de doornenkroon Hem in het voorhoofd gedrukt, die
Hem tot een Man van smarten maakten. Het was de
smart over de zonde, die Zijns Vaders schepping ont-
sierde, die Diens schepselen van Zijn Beeld had beroofd
en het beeld des Satans had gelijkvormig gemaakt,
over de zonde, die alle krankheden en jammeren over
de wereld had uitgegoten, over de zonde met hare
vreeselijke gevolgen van eeuwig wee. Ach, ziet Hem
daar met tranen, stroomend langs de heilige wan-
gen, op den Olijfberg het lot van Jeruzalems inwoners
beweenend. Ziet die ontzaglijke ontroering zich van
Hem meester makend bij het graf Maria\'s en Martha\'s
broeder. Ziet hem bij het naderen van den Olij venhof aan
alles overtreffende droefheid en angst ten prooi. Dat is
de wonde in Zijn hart, een wreeder dan die van de
lanssteek aan het kruishout. Dat is de droefheid, die
der wereld de redding aanbrengt. En wie iets van
die droefheid kent, verstaat de beteekenis der zending.
Hij heeft gemeenschap aan het lijden van Christus.
Hij draagt mede de litteekenen van den Heere Jezus
in het lichaam.
En nu, daar gaat de Zending uit, als de engel met
de vliegende rol, de blijde tijding des Evangelies over
de groote wateren in de landen der duisternis brengend.
Geen gehechtheid aan den lieven vaderlandschen grond,
die haar zal weerhouden. Geen familiebanden, hoe sterk
ook, die haar zullen binden. Geen stormgeloei of golf-
-ocr page 16-
\\1
gebruis dat haar afschrikt. Met tranen, ja, in de o ogen
maar waardoor de blijdschap der zelfverloochning he-
nenschittert, rukt zij zich los van de haar omknel-
lende armen. Het afscheidslied wordt gezongen. De
doeken worden voor \'t laatst gewuifd. Daar gaat ze,
zij wier voeten geschoeid zijn met de bereidwilligheid
des Evangelies, om vrede te brengen op die bergen
tot nu toe weergalmend van dierlijk feestgeschal of
roodgeverwd met menschenbloed. Daar gaat ze. En wat
haar op die vreemde kusten wacht? Wederom, wat is
liet anders, wat is het voor het grootst gedeelte dan
droefheid en wonden ?
Het is de eenzaamheid, de verlatenheid allereerst.
O schoone, heerlijke natuurtooneelen van overzeesche
oorden, stoute berggevaarten, ceuwenheugende wouden,
ruischende stroomen, stille meeren, schitterende bloe-
men, bontgekleurde vogels, hoo liefelijke taal ge ook
spreken moogt en hoe schoone zangen ge ook tot lof
van uw Schepper moogt aanheffen, hoe onmachtig zijt
ge om de behoeften van een menschenhart te vervullen!
Met welken onbeschrijfelijken weemoed overstelpt gij het
hart, dat niemand heeft om mede te gevoelen, mede
te genieten of mede te lijden! Hoe maakt gij, juist
door uwe aangrijpende majesteit, de eenzaamheid des
te eenzamer, de ledigte des te lediger!
Alleen. Kunt ge u het smartelijke er van voor-
stellen ? Alleen in een volk, waar niemand u verstaat,
waar niemand uw gevoelens deelt, waar in niemands
hart een echo is op het uwe!
De Christen kent die smart der eenzaamheid, vaak
te midden van een talrijke menigte, vaak in den kring
van zijn eigen bloedverwanten, als hij daar, juist om-
trent wat hem het hoogst en het dierbaarst is en wat
-ocr page 17-
13
het leven van zijn leven uitmaakt, heeft te ervaren,
dat geen van zijne gedachten wordt verstaan, geen van
zijne gevoelens wordt gedeeld, geen van zijne bedoe-
lingen weerklank vindt.
Het is in kleine mate iets van het lijden van Christus.
Zoo iemand, dan was Hij alleen. Alleen niet slechts,
als Hij, de schare ontwijkend, de eenzaamheid op den
bergtop zocht om in de gemeenschap Zijns Vaders kracht
tot leven en tot lijden te putten. Alleen, £iiet slechts
als Zijne discipelen verstrooid werden en Hem lieten
in de handen der moordenaren. Maar alleen ten allen
tijde. Alleen in het huis van Maria, die niet wist dat
Hij altijd zijn moest in de dingen Zijns Vaders. Alleen
in het midden van Zijne broeders, die niet in Hem
geloofden. Alleen in een wereld, die Hem niet kende.
Alleen, in den kring van Zyn uitverkoren discipelen,
die, de verstgevorderden en de teederstminnenden zelfs,
Hem niet verstonden. En, meer dan wij wellicht gewoon
zijn te denken, was die eenzaamheid een bron van lijden
voor Hem, die wel van Zichzelven kon getuigen: //En
nochtans ben Ik niet alleen, want de Vader is met
Mij," maar die tevens, gelijk in alle dingen, zoo ook
in de behoefte aan de nabijheid van vriendenharten,
die Hem verstonden, den menschen gelijk is geworden.
Laten wij dit lijden niet gering achten. Het is het
hjden der Zending. Het is niet het heengaan naar ver
verwijderde landstreken. Hoevele duizenden toch, door
vrije aventuurlijke keuze bewogen, door maatschappelijke
betrekking genoodzaakt, door armoede gedrongen of
door winstbejag gedreven, doen niet hetzelfde! Hetzelfde
schip, dat den zendeling wegvoert van de vaderlandsche
kusten, voert honderden medereizigers met zich. Maar
wat de zendeling reeds op de zeercis ondervindt en wat
-ocr page 18-
11
hem de aankomst zooveel smartelijker zal makeu dan
aan anderen, het is, dat hij daar gaat uit een beweeg-
reden, die niet begrepen, met gezindheden, die niet
gewaardeerd, met doeleinden, die niet erkend worden,
liet is het litteeken van den Heere Jezus.
Wij gaan voort. De Zending heeft de plaats harer
bestemming bereikt. Hare voeten staan in het doornachtig
arbeidsveld haars Heeren. Het werk harer handen
vangt aan. En nu, wat zal de uitslag wezen*? Zal het
zijn, gelijk zij zich voorstelde wellicht, aandachtige
scharen met gespannen aandacht en blijde tranen de
vredeboodschap vernemend ? Bij het hooren van Jezus
Naam de duivelen wegvliedend? Bij de planting van
Zijn kruis de afgoden weggeworpen voor de mollen en
vledermuizen? Ach, wat u wacht, dienstmaagd des
Heeren, weet het wel en houd er u op voorbereid,
het zal wederom zijn droefheid en wonden, wonden in
de handen, gelijk zij daar waren in het hart en in
de voeten.
Met eigen handen wordt de nederige zendelingswoning
gebouwd en van daar uit, als uit het huis der Opperste
Wijsheid, klinkt de roepstem tot de slechten: »Komt
en eet van het brood, dat ik bereid, van den wijn, dien ik
gemengd heb."
En het antwoord? Zullen wij tooneelen voor den
geest roepen van woeste heidenhorden de hut van \'s Hee-
ren dienstknecht omsingelend ? Van opgeheven tomahawks
of trillende assegaaienV Van huizen des vredes in vlam
gestoken ? Van trouwe Godsgezanten met hun bloed hun
liefdewerk boetend ?
Ook waar die uitersten van vijandelijkheid ontbreken,
wie zal die tegenstand, dien de Zending ontmoet, bcv
-ocr page 19-
15
schrijven? Ziet die doffe onverschilligheid, hoort dat
zinloos gelach, waarmede de prediking van Gods genade
wordt ontvangen. Of aanschouwt die oogen vlammend
van toorn, als de prediking van zonde en hekeering
hun tot het geweten wordt gebracht.
Ach, trouwe zendeling, is dit de vervulling uwer
verwachtingen, de verwezenlijking van uw godvruchtig
ideaal, dat gij daar jaren achtereen staan zoudt als
waart gij een luidende schelle, een klinkend metaal,
zonder eenige uitwerking van het Evangelie der zalig-
heid te bespeuren? Dat gij al uw lieftlepogingen met
ondank beantwoord zoudt zien? Al uwe gebeden on-
verhoord? Al uw arbeid afstuitend als op een rots!
En ten slotte u moet afvragen: Of het niet beter
geweest ware uw krachten aan een anderen arbeid,
aan een ander doel te hebben besteed?
O ik weet wel op hoevele vruchten de Zending ons
kan wijzen. Ik weet wel dat de Heer des oogstes niet
alle zaad laat verstikken. Ik weet wel van treffende en
hartverkwikkende voorbeelden van bekeering uit de
Zendingsgeschiedenis. Ik weet wel van heerlijke over-
winningen door haar behaald, van liefelijke bloeiende
Christengemeenten uit het Heidendom verzameld.
Maar ook zelfs die Christengemeenten, voor wie ze
van nabij zou leeren kennen, hoeveel stof van lijden
bieden ze hem niet aan! Tegenover de enkelen, wier
oprechtheid men niet kan verdenken, hoevelen zijn er
niet, die juist door de aanraking met de beschaving
niet slechts nieuwe behoeften, maar ook nieuwe verlei-
dingen hebben leeren kennen en nieuwe zonden hebben
leeren in praktijk brengen! Hoevelen van hen, in wier
bekeering men geloofde, die men met heilige vreugde
in de gemeente des Heeren opnam, wier namen als van
-ocr page 20-
Ui
nieuwe broeders en zusters men in het vaderland bekend
maakte, en die, na korter of langer tijd van schoonen
schijn, weder tot de oude toestanden terugkeerden! Wat
al voortdurende zorg en toezicht vereischt! Wat al
smartelijke teleurstellingen vaak! Wat al afgronden van
ontmoediging, zich openend dikwijls op het oogenblik
dat men zich met de zoetste hoop vleide!
Of is mijn schildering te zwart, in elk geval wat
zijn die enkele gemeenten van honderden tegenover die
millioenen en nogmaals miilioenen over wie het licht
nimmer is opgegaan? Ach, er is geen reden voor de
wereld om met spotachtig uitgestoken vinger op al deze
dingen te wijzen? Geen reden om te vragen of dan
daarvoor al die schatten gouds, vaak door penningskens
van armen en weduwen saamgebracht, moeten worden
verspild om tot zulke mikroskopische resultaten te ge-
raken ? Geen reden om te beweren dat, zoo de Zending
al moet worden voortgezet, ze althans op gansch andere
wgze haren arbeid moet aanvangen?
We wederleggen ditmaal die bedenkingen niet. Wie
onzer heeft ze niet honderd malen gehoord ? Wie onzer
kent de hoontaal niet, waarmede alle geestelijke arbeid,
maar vooral die der Zending wordt overladen?
Het is haar litteeken, M. II. Het litteeken van den
Heer Jezus. Van Hem, die daar kwam tot het Zijne
en die door de Zijnen niet is aangenomen. Van Hem,
die sprak, gelijk niemand vóór Hem had gesproken,
noch na Hem spreken zou, en wiens klacht toch luidde:
Wie heeft onze prediking geloofd? Van Hem, wiens
prediking met wonderen van liefde gepaard ging en
toch schier niet anders dan tegenspraak en haat in-
oogstte? Van Hem, die zelfs door zjju twaalftal werd
verlaten in de ure der verzoeking en die, toen Hij zijn
-ocr page 21-
17
geest in Zijns Vaders handen beval, slechts een handvol
treurende vrouwen en een verstrooid kuddeken discipelen
achterliet\'?
Ziet het, M. H., geen tegenstand, dien de Zending
ontmoet, geen teleurstelling in den arbeid, die ze heeft
te ondergaan, geen lijden dat haar wedervaart, geen
spot die haar ten deel valt of ze is als de weder vertooning,
de herleving van het lijden des Heilands, waarvan ze
met de woorden des Apostels vermag te zeggen: >Nie-
mand doe mij moeite aan, want ik draag de litteekenen
des Heeren Jezus in mijn lichaam."
»Wij spraken van de Judasvrage: Waartoe deze ver-
kwisting? Waarom dit geld niet aan beter doeleinden
met tastbaarder vruchten geofferd?" En willen nog ten
laatste een korte wijle vertoeven bij de gedachten, die
door deze vraag in ons worden opgewekt.
Of is ook daarin geen wonde, geen smart der Zen-
dingszaak aangedaan? O vraagt het eens den warmen
vriend der Zending, vraagt het eens den zelfverloo-
chenenden en in lijdzaamheid geoefenden Zendingsagent,
die daar \'t land doorreist, Christengemeente na Chris-
tengemeente bezoekt, nederig aanklopt aan de woning
der rijken of vrijmoedig het huis van den geringen
binnentreedt. "Vraagt het hem eens welke zijne onder-
vindingen zijn? En, zoo hij een man is met een hart
voor de zaak, die hij vertegenwoordigt, zijn antwoord
zal wel wezen, dat, zoo hem al hier en daar gulle
ontvangst, hartelijke verwelkoming te beurt viel, de
doorgaande ervaring was die van smart op smart. Om
niet te spreken van gansche gemeenten, van gansche
streken des lands, waar alle deuren hem ten eenenmale
zijn gesloten, ach, met welke bitsheid weigert deze
-ocr page 22-
13
eenige bijdrage hoegenaamd. Hoe listiglijk zoekt gene
aan den vrager te ontkomen. Achter hoevele voorwendsels
verschuilt zich een derde. En zelfs waar de medewerking
niet wordt geweigerd, hoe maakt de een zijn bijdrage
zoo schraal als immer mogelijk, hoe geeft de ander,
maar als uit nooddwang! Hoe zeldzaam is de hartelijke
belangstelling, de volvaardigheid des gemoeds, de ware
gave der liefde! En met hoeveel moeite moeten vaak
van de kleinsten en armsten de geringste koperen
muntjes worden saamgebracht om de zaak der Zending
in stand te houden, om den schuldenlast, waarmede ze
bezwaard is, niet nog te zien vermeerderen!
Is het iets gerings? Is het geen lijden? Hoe, gij
belijdt te gelooven in dien eenigen Naam, die onder
den hemel is gegeven, waardoor wij moeten zalig wor-
den ! Gij belijdt de hope van, door die Eénen gered,
de zaligheid te zullen ingaan! Gij erkent uw onuit-
sprekelijk voorrecht boven die duizenden en millioenen,
die het geklank van dien Naam nimmer hoorden. Gij
erkent de dure verplichting hun het Evangelie der
zaligheid te brengen. Gij bidt om de komst van Gods
Koninkrijk. En .. als de roepstem komt om van het
uwe iets te geven, iets opdat het heil, waarvoor gij
God dankt, ook aan anderen gebracht worde, dan, o
ik zeg niet dat wij niets geven, maar wat geven wij
en boven alles hoe? (*)
Ja boven alles hoe? Want, ik wil niet doen alsof
ik het niet wist, hoe boven vermogen bezwarend in onze
steeds duurder wordende tijden, bij de steeds stijgende
(*) Dat het overigens aan gewilligheid om bij te dragen onder onze
Christenen niet ontbreekt, bleek o. a. weder uit de collecte dien dag
gehouden, waarvan de opbrengst ƒ 1244.99 bedroeg, terwijl bij die
gelegenheid voor de school te Paramaribo ƒ 274.45 inkwamen.
-ocr page 23-
19
prijzen der eerste levensbenoodigdheden, de steeds toe-
nemende aanvragen zijn om geldelijke hulp voor bin-
nenlandsche Zending hier, voor buitenlandsche Zending
daar, voor christelijk onderwijs, voor nijpende armoede,
voor wat niet al! Ik weet zelve hoe pijnlijk het gezicht
is van zoovele dringende behoeften en daarbij het be-
wustzijn van onvermogen om eenigzins overeenkomstig
die behoeften bij te dragen. Maar o, de vraag is niet
in de eerste plaats wat en hoeveel, maar de vraag is
hoe en met welke gezindheid des harten wij tegenover
al die aanvragen staan? En dan vraag ik: indien de
Zending geene zaak, maar een persoon ware, hoe vele
wonden haar ook in dit opzicht, zelfs in het huis
harer liefhebbers worden toegebracht?
En zij is geen zaak — zij is een persoon. Ach, indien
wij het verstonden, dat, wel beschouwd, wie daar aan-
klopt aan onze woning of wie daar die inteekeniugslijst
ons aanbiedt of toezendt, eigenlijk niemand anders is dan
de Heere Christus zelve, die, toen Hij op aarde verkeerde
Zich door gaven liet onderhouden en die nog nu die
zelfde vernedering laat voortduren van de uitbreiding
Zijns Koninkrijks van de geldelijke bijdragen Zijner
gemeente afhankelijk te laten . . wij zouden het snerpend
verwijt ons door het hart voelen vlijmen, uitgedrukt in
dat woord van weemoedige verontwaardiging:» Een heerlijk
loon, dat Ik waardig geacht ben, werp het henen voor den
pottenbakker!" Wij zouden zien hoe ook hierin de
Zendingszaak de litteekenen draagt des Heeren Jezus en
ach, hoe wij zelve mede haar die litteekenen toebrengen.
Dweeperij en overdrijving! Zoo klinkt dit alles in de
ooren der wereld, der nuchtere praktijkmanuen. Dwee-
perij en overdrijving. Wij kunnen ons zelven lijden
-ocr page 24-
20
aandoen, onszelve pijnigen als de asceten van ouds en
dan hemel en aarde tot getuigen roepen van onze
smarten! Dat wie in zulk spel behagen schept het
welverdiende loon zijner dwaasheid erlange!
Maar het waren geen eigemaakte wonden, waarmede
Franciscus d\'Assizi daar voor ons stond. En het waren
geen zelftoegebrachte kastijdingen, waarvan Paulus de
litteekenen droeg. En het is geen eigengekozen lijden,
dat de Zending van alle tijden kenmerkt. Het is het
noodzakelijk en onvermijdelijk gevolg harer gemeen-
schap met Christus. Maar, Godlof, ook als zoodanig
de profetie harer verheerlijking.
Het onvermijdelijk gevolg harer gemeenschap met
Christus. Is het mogelijk te onderstellen, dat er redding
voor de wereld ware aan te brengen geweest anders
dan door het kruis des Verlossers ? Dat ook zonder Zijn
bloed en tranen ons de weg zou kunuen gebaand zijn
naar \'t gewest van rust en vree? Wie onzer, die op
die vraag een toestemmend antwoord zou durven geven ?
Neen, eenmaal de zonde in de wereld gekomen zijnde,
en met en door de zonde het lijden, het lijden hier op
aarde, het lijden des doods, het lijden hier namaals,
was daar, wij houden er ons van overtuigd, geen mo-
gelijkheid om de schuld der zonde tegenover de eischen
van Gods rechtvaardigheid uit te wisschen, geen mo-
gelijkheid tevens om de macht der zonde in het
rnenschenhart den doodsteek te geven dan door de
menschwording Gods en diens vrijwillige en volkomen
onderwerping aan al de jammeren der zonde, in die
weinige uren in Gethsemané en op Golgotha samengevat
en doorleden. Met andere woorden, geen redding in den
zin van rechtvaardigmaking noch in den zin van be-
keering dan door het Bloed van Christus.
-ocr page 25-
■2\\
Geen genezing dan door Diens striemen. Geen vrede
dan door Diens straf. Geen vrucht dan door het in de
aarde vallen v.in dat tarwegraan. Geen nederstorting
van den Filistijnschen afgodstenipel dan door den dood
van dien Simson. Geen honig uit dien Leeuw van Juda\'?
stam dan door diens dood als onmisbare voorwaarde.
Maar wederom, wij gevoelen het, geen redding, die
dat lijden ons kan aanbrengen, tenzij wij zelve deel
krijgen aan Hem, die het onderging, en, door den
band der nauwste levensvereeniging met Hem verbonden ,
één plant met Hem worden. Eén plant met Hem. Dat
is: hetzelfde leven levend. Eu daardoor dan ook: het-
zelfde lijden lijdend.
Hoe zou het anders kunnen ? De natuur des menschen
is sedert de komst van Christus niet veranderd. Dezelfde
machten, die tegen Hem samenspanden, zijn er nog.
Dezelfde oorzaken van verzet, die er tegen Hem be-
stonden , bestaan nog. Geen wonder dan ook dat, naar-
mate het leven van Christus duidelijker, helderder, on-
dubbelzinniger in de wereld optreedt, diezelfde tegenstand
zich weder openbaart. Van daar het voor alle tijden
geldende woord van den Apostel: »Allen, die godzalig
willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden."
Of dat andere vanden Heere Christus: » Verwondert u niet
zoo de wereld u haat, want zij heeft Mij eer dan u gehaat."
Is dit waar? Laat het ons dan niet verwonderen
alsof ons iets vreemds overkwame, indien iets van de
hitte der verzoeking, die over den Zoon Gods werd
gebracht, ook der Zending wedervaart. Integendeel. Laat
het ons veeleer tot een bemoediging en versterking
wezen. Laten wij de noodzakelijkheid er van erkennen,
Laten wij het verstaan, dat, gelijk de kracht tot be-
keering ligt in het kruis van Christus, zoo ook de
-ocr page 26-
22
kracht der Zending in haar lijden is gelegen. Of is het
niet zoo, dat juist die Zendingsvereenigingen of die
Zendingsgeineenten, bij wie, gelijk bij onze Moravische
Broeders, het Bloed van Christus de hoogste en voor-
naamste plaats inneemt, ook de meeste vruchten voor
de eeuwigheid hebben mogen inzamelen? En dat zij ,
die de meeste gewilligheid hadden om te lijden en het
meest van de vuurproef des martelaarschaps hebben
doorgestaan, ook in waarheid het meest zijn gezegend ?
Het bloed der martelaren is het zaad der Kerk. Gelijk
het Bloed van Christus de conscientie doorboort, het
vijandige hart verteedert en tot God terugbrengt, alzoo
is ook het onschuldig en geduldig lijden van Christus
discipelen en van de Zending in het bijzonder haar
scherpst en onwederstaanbaarst wapen. De geheele ge-
schiedenis der Zending staat daar als getuige. Waar
hare meeste tranen zijn geschreid, hebben ook hare
heerlijkste liederen weergalmd. Waar hare dierbaarste
offers zijn gevallen, zijn ook hare glorierijkste triomfen
behaald. Waar hare nederlaag het volkomenst scheen, zijn
hare overwinningen het schitterendst geweest.
Maar er is meer. Gelijk het lijden van Christus de
noodzakelijke voorwaarde was Zijner Godmenschelijke
verheerlijking, alzoo staat in het Koninkrijk Gods voor
allen en voor de Zending in het bijzonder de troostrijke
stelregel vast: »Door lijden tot heerlijkheid."
Wij zeggen: Zijner Godmenschelijke verheerlijking.
Immers als de Zoon Gods was Hij van eeuwigheid
bezitter der hoogste goddelijke heerlijkheid. Maar, van
die heerlijkheid afstand doende en in knechtsgestalte op
aarde verkeerende, heeft llij, niet voor Zichzelven maar
voor Zijne gemeente een heerlijkheid verworven, veel
grooter dan zij door de zonde had verloren.
-ocr page 27-
23
Welk verschil! Ziet Hem daar, als een klein hulpeloos
kindeken in de kribbe! Ziet Hem daar, door \'t vluchtend
echtpaar weggevoerd naar Egypte. Ziet Hem daar, om-
ringd van een onstuimige schare, die reeds de handen
heeft opgeheven om Hem te steenigen. Ziet Hem in
den Olijvenhof door nameloos zielelijden gefolterd. Ziet
Hem in dat Rechthnis van Pilatus, bleek, met bloed
overdekt, voor die woedende menigte, die Zijn kruisiging
eischt. Ziet Hem daar uitgestrekt, versmachtend van
dorst, zieltogend, van God verlaten, aan het kruis. Neen
erger, ziet Hem, Hem den Vorst des levens , het slacht-
offer van den dood, de prooi van den Koning dei-
verschrikkingen. En hoort als uit het rijk der duisternis
het schril triomflied: Dood, ziedaar uw prikkel. Hel,
ziedaar uwe overwinning!
Maar \'t is slechts voor een wijle. Het graf is on-
machtig Hem te houden. De hemelen nemen Hem op.
En nu, zie . . daar is een Troon. En een regenboog
rondom den Troon. En vier wezens van onbeschrijfelijke
heerlijkheid en vier en twintig ouderlingen en eene
schare van duizendmaal duizenden aanbiddend neerge-
bogen. En op den Troon, Wie ? Een Lam staande als
geslacht. Het is Hij, de Man van Sinarte. Hij, die
als een lam ter slachting was geleid, nu met goddelijke
heerlijkheid en majesteit gekroond,., maar zelfs nog
in die heerlijkheid, staande als geslacht, de litteekenen
van Zijn lijden vertoonend.
En gelijk met Christus, alzoo met Zijne gemeente.
»Wetende dat zoo wij met Hem lijden, wij ook met
Hem verheerlijkt zullen worden," zegt de Apostel. O
nu wordt ons dat woord: »Voorts niemand doe mij
moeite aan, want ik draag de litteekenen des Heeren
Jezus in mijn lichaam" eerst recht begrijpelijk en recht
-ocr page 28-
24
heerlijk. Nu verstaan wij het welke onuitsprekelijke
vertroosting daar voor hem juist in die litteekenen
was gelegen. Zij waren hem de teekencn der gemeen-
schap aan Christus\' lijden niet slechts, maar de profetie,
de verzegeling tevens van zijn aanstaande heerlijkheid.
Nu begrijpen wij iets van wat daar in zijn hart om-
ging bij het nederschrijven van zulke woorden als deze:
»Indien wij slechts in dit leven op Christus zijn hopende,
zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen." Of van
die andere: » Wetende dat het korte lijden dezes tijds niet
opweegt tegen het uitnemend gewicht der heerlijkheid
die aanstaande is." Uit elke wonde hem toegebracht in het
lichaam,, uit elke smart geleden in de ziel ging daar een
troostrijke stem tot hem uit: »Door lijden tot heerlijkheid."
Nu verstaan wij die aandoening, die zich van ons
meester maakte, toen wij daar stonden in Remagens
kerkje tegenover dat veelzeggend beeld van dien Room-
schen, neen van dien Christen-heilige. Het was van uit
die roode gapende wonden in zijn handen diezelfde stille
maar machtige en welsprekende prediking :»Door lijden
tot heerlijkheid."
En zoo met allen. Het moge eene schare geweest zijn,
zoo groot dat niemand ze tellen kon, die daar opkwam
voor het gezicht van den discipel, dien Jezus liefhad,
bekleed met de lange witte kleederen, met gouden harpen
inde handen, met het nieuwe lied op de lippen; maar
in die schare niet één, die niet door de diepte des
lijdens tot de hoogte zijner tegenwoordige heerlijkheid
was gevoerd; niet één, van wien op de vrage: »Wie
is deze?" het antwoord niet zou luiden: »Deze is het,
die uit de groote verdrukking komt."
En indien met allen dan ook in de eerste en voor-
naamste plaats met de Zending.
-ocr page 29-
25
Ja ook voor haar door lijden tot heerlijkheid. Juist
door dien weg van medelijden met de zonde en ellende
van anderen, door dien weg van eenzaamheid en mis-
kenning, door dien weg van tegenstand en teleurstelling,
door dien weg van de eene smartelijke ondervinding na
de andere, gaat het ook voor haar naar de gemeenschap
aan de heerlijkheid des Heeren.
Neen, niet altijd zult gij uw smaad- en spotkleed
dragen. Hier door gewapende hand vervolgd. Ginds met
verachtelijk schouderophalen hegroet. Elders als een
dwaze met den vinger aangewezen. Schier overal miskend.
Ook voor u komt de ure als uw lieer de partij voor
zal nemen en ook van u zal zeggen: «Waarom doet gij
haar moeite aan. Zij heeft gedaan wat zij koude."
Reeds is ze daar aanvankelijk, uwe heerlijkheid, zoo
dikwijls als, tot loon op uw arbeid, blijdschap is bij de
Engelen Gods over een zondaar die zich bekeert. Wat
zeg ik? Ze is daar, zoo dikwijls als, na korter of langer
tjjd van vruchteloozen arbeid, het ter rechterzijde uit-
geworpen net met wonderbare vischvangst wordt vervuld.
Ze is daar voor wie slechts oogen wil hebben om te
zien, aan zoo vele plaatsen, waar reeds
de handvol koren
Gekoesterd door de zon
Ken liefelijk geruisen doet hoorea
Gelijk de Libanon.
Ze is daar, waar kerken en scholen de plaats van
onreine afgodstempels hebben vervangen en beschaafde
Christengemeenten uit de puinhoopen van het heidendom
zijn verrezen. Ze is daar, waar meer dan de meesten
vermoeden, tal van Christenen uit de heidenen uit-
gaan in de woestste stammen om er het licht te
-ocr page 30-
26
brengen, dat in hun eigen zielen is ontstoken, en het
woord reeds op zoo zichtbare wijze in vervulling treedt:
»Ik zal zeggen tot het Noorden: geef; en tot het Zuiden:
houd niet terug. Breng uwe zonen van verre en uwe
dochters van het einde der aarde."
En nu ja, laat dat alles met onvolkomenheid en
gebrek en zonde zijn vermengd, wij spreken het niet
tegen. Maar wat zal het zijn als eens die talrijke be-
loften , die daar in de Schriften zijn nedergelegd en
waarvan al het tot nu toe verkregene slechts als
voorbereiding mag gelden, tot vervulling zullen komen?
Als waarlijk, zoo als reeds zoo lang het geloof der
gemeente heeft gezongen:
Als elk der vorsten zich zal buigen
En vallen vuor Hem ueêr,
Al \'t heidendom Zijn lof getuigen
Dieustvaardig tot Zijn eer.
. \\ i >:
Al de heidnen door Uw handen
Voortgebracht uit alle landen,
Zullen tot U komen, Heer!
Bukken voor ITw aanschijn neer.
Als de aarde vol zal zijn van de kennis des Heeren
gelijk de wateren den bodem der zee bedekken en
niemand meer tot zijn naaste zal behoeven te zeggen:
Ken den Heer, maar zij allen den Heer zullen kennen
van den oudsten af tot den jongsten toe!
En wederom, wat is ook dit in vergelijking van wat
\'t zijn zal als het met de gansche bedeeling des tijds
uit zal zijn; als Gods Raad met het gansche menschdom
zal zijn vervuld; als de hemelen zich zullen openen
om de gemeente des Heeren te ontvangen, gelijk zij
haar verheerlijkt Hoofd hebben ontvangen; als zij daar
komen zullen, de vertegenwoordigers van alle volken
-ocr page 31-
27
en talen en natiën, uit Oost en West en Noord en
Zuid om aan te zitten met Abraham en Izak en Jakob ,
om allen te zamen dat ééne volkomen lichaam uit te
maken, waar geen enkel lid aan zal ontbreken, die
ééne Bruid des Heeren zonder vlek en zonder rimpel,
om, tot in eeuwigheid met haar Hoofd en Bruidegom
vereenigd, in Zijne heerlijkheid en gelukzaligheid te deelen.
Is dit uw toekomst, Zending onder de Heidenen , o wel
moogt dan ook gjj het woord des Apostels tot het uwe
maken: »Voorts niemand doe mij moeite aan!"
Neen, wij willen u geen moeite aandoen, trouwe,
geduldige, lijdzame dienstmaagd des Heeren. Wij willen
uw droefheid niet vermeerderen, uw kruis niet verzwaren,
aan uw litteekenen niet toedoen. Integendeel, wij willen
u om uwe smarten te meer liefhebben. Naarmate gij van
anderen meer te lijden hebt, willen wij u hooger achten,
trouwer bijstaan. Naarmate anderen hun hart meer aan
u onttrekken, naar die mate willen wij trachten ons
hart meer geheel aan u te geven, want gij draagt de
litteekenen des Heeren Jezus in uw lichaam.
Doch wat zeggen wij ? Is uw zaak niet de onze ?
Is uw werk niet ons werk? Uw lijden niet ons lijden?
Zijn uwe litteekenen niet onze litteekenen ? En zal uwe
verheerlijking niet onze verheerlijking zijn? Heere
Christus, geef het. Geef ons deel aan U, opdat wij
gemeenschap moge hebben aan Uwe smarten en eenmaal
deel aan Uwe heerlijkheid! Amen.
-ocr page 32-
-ocr page 33-
-ocr page 34-
Bij den Uitgever dezes is mede verschenen!
P. Hukt, Zestal Leerredenen.......ƒ1.25
P. TI U E T, Kruimkcns van \'s Ilceren Tafel. Memo-
randum voor iederen dag . . . . g
   1,25
Het Zen din GS we uk der Ev. Broedergemeente. n   0.40
Het leven van A. G.. Spangenberg ...»   0.90
Het leven van Joh. Jaenicke, Leeraar aan
de Belldehcmshcrk te Berlijn......»   0.90
Jon. Egede en Matth, Stacii, Met afbeeld. v   1.—
N. B E E T s , Laat ons het goede doende niet vertragen //   0.20
N.B e ets, Gods Woord waarheid.....//   0.20
Voor den Keestboom, Twaalf Teksten en
twaalf Versjes, door \\V. V. O. B.....«   0.75
MAN NA KORRELS OP DEN P E L G R I JIS W E G.
Tckstenkokertjcs in 4 talen, elke taal afzonderlijk . n   0.00
A. Mi\'RKiï, Waarom gelooft gy niet? . . . „   0.40
A. Murray, Blijf in Jezus......   0.45
A. Murray, Wat zal toch dit kindeken wezen ? „   0.60
Dr. N. Be ets, Zestal Leerredenen . . . . „   0.90
Prof. J. J. van Oosterzee, Zestal Lcerr. . r   0.90
Ds. H. J. B. G. Thees ing, Zestal Lijdenspr. n   0.90
Pr. T. C. R. Huydecoper, Zest. Nagel. Leerr. „   0.90
Ds. J. P. Hasebroek, Zestal Leerredenen . „   0.90
Dr. D.Cu. de la Saissaye, T)eRoepst.v.i80G. //   0.90
Ds. J.J.v.ToorenenbergeN, Tiet leven v.Abraham. H   0.90
M. Couen Stuart, Zes Kanselrcdencn ...»  1.25
Gedrukt bj) 3. W. Eviesz tt Zeist.