-ocr page 1-
BR..I874.1.1
-ocr page 2-
,•>-•.■>-».
-ocr page 3-
/fi KJ-.
AFSCHE1DS-LEERREDE
Joan. 14 : 6b.
H. SCHOGT.
(niet in den handel)
AMSTERDAM,
SCHALEKAMP, VAN DE GRAMPEL & BAKKER.
18 74.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
AFSCHEIDS-LEERREDE
OVER
Joan. 14 : 6b.
UITGESPROKEN TE
BUIKSLOOT,
den 19den Oct. 1873.
DOOR
KL SOHOGT.
(niet in den handel.)
AMSTERDAM,
SCHALEKAMP, VAN DE GRAMPEL & BAKKER.
187 4.
-ocr page 6-
le Voorzang: Ps. 25 : 6.
Gelezen : Joan. 15 : 1—8.
2e Voorz.: Gez. 91 : 2, 3.
lc Tusschenz.: Ps. 73 : 12, 13a, 14b.
2<=            »             Gez. 39 : 4.
Slotz.: Gez. 96b.
-ocr page 7-
<?. %g./
Al te snel zag ik de laatste weken tot dagen, de dagen
tot uren inkrimpen, en nu reeds is de ura daar, die ons
roept om e enen band los te miken, die meer dan 24 jaar
ons vereenigd hield. Het is zoo spoedig gezegd: ik leg
mijne bediening neder; maar als dan het tijdstip is gena-
derd, waarin dat geschiedt, is het niet zoo spoedig uitge-
sproken, wat wereld van weedom de ziel vervult. Het is,
als of ik het mij niet kan voorstellen, dat het de laatste
maal is, dat ik als uw herder en leeraar voor u ben op-
getreden, dat ik een\' werkkring ga verlaten, dien ik lief
had, waaraan ik mijne kracht en mijn leven wijdde, on
nu het vaarwel moet toeroepen aan hooggeschatte Mede-
broeders , en aan eene gemeente, waaraan ik gehecht was
en waarvan ik niet los ben, al word ik straks, van mijne
betrekking tot classe en gemeente losgemaakt. Zoo ik trach-
ten wilde u te schetsen, wat het mij kost van hier te gaan
en mede te deelen, wat er in mijn binnenste omgaat bij
de gedachte aan het veelvuldige goede, dat ik ontvangen,
aan de smartvolle uren, die ik doorleefd, en aan mijne
-ocr page 8-
5
Men zou ons wijzen op godvruchtigen van den ouden dag,
op hen, die door een inwendig gevoel, of door de aan-
schouwing van de werken der schepping tot de erkentenis
van een almagtig, wijs en goedertieren God zijn gebragt.
Maar Jezus spreekt van een komen tot den Vader; zoodat
het kind des stofs gevoelt: er bestaat verwantschap tus-
schen den Onzienlijke en mij; de God, die over het onme-
telijk heelal gebied voert, die de sterren luidt langs hare
banen en zonder Wiens wil geen haar aan het hoofd ont-
valt, is mijn Vader, die mij lief heeft, mij aanneemt als
zijn kind, voor mij zorgt en mij opvoedt voor een beter
leven} — God, mijn Vader, tot wien ik mij eerbiedig en
vertrouwelijk wenden mag, met al mijn bezwaren, met al
mijn nooden en smarten, met al mijn schuld en mijn be-
rouw, maar ook met de bereidvaardigheid om mij als een
kind aan Hem toe te vertrouwen, aan Hem te onderwer-
pen en vasthoudende aan de wijsheid en liefde van zijn
bestuur, hoe ondoorgrondelijk het ook wezen mag. In
zulk eene gemeenschap met God te leven, dat noemt Jezus
een komen tot den Vader,
En daartoe is Jezus het middel en wel het eenige mid-
del; want, zegt hij, niemand komt tot den Vader dan door
Mij. Er wordt alzoo door deze uitspraak aangeduid, dat
men alleen aan de hand van Christus tot de gemeenschap met
den Hemelschen Vader wordt gebragt.
Dat is de weg, dat
is de waarheid, dat is het leven. Of wilt gij, dat ik u
tot leiding uwer gedachten, de verdeeling mijner rede iets
-ocr page 9-
6
duideljjker doe kennen? Aan de hand van Jezus tot de
gemeenschap met den Vader in den hemel gebragt te
worden, dat is
I. de verklaring van mijne rigting,
II. de grond waarop ik bouwde,
III. de zegen, dien ik u toebid.
God van genade! woon met uwen heiligen geest in ons
midden en laat het in den grooten dag des oogstes blijk-
baar worden, dat het zaad nog te dezer ure gezaaid, niet
onvruchtbaar is gebleven, Amen.
I. Terugdenkende aan mijn openbaar werk onder u,
kan ik de getuigenis afleggen, dat gedurende mijn bijna
25jarig verblijf in uw midden, de gemeente zich doorgaans
door goede opkomst aan de plaats des gebeds heeft geken-
merkt. Meer dan eens is het mij gebleken, dat niet alleen
hier, maar ook elders, mijne prediking met belangstelling
en ingenomenheid werd aangehoord. En hoewel ik mij aan
geene partij aansloot, noch ooit mij bij sommigen poogde
aangenaam te maken, heeft niemand mij om mijne denk-
wijze last of moeite veroorzaakt.
Maar ik stel mij voor, dat als ik van hier ben gegaan,
de vraag wel eens zal gehoord worden: van welke rigting
was uw leeraar? was hij orthodox of modern? en dan zou
het mij niet verwonderen, als sommigen het eerste en an-
deren het laatste noemden. "Wie hunner zou dan het regt
aan zijne zijde hebben? Laat mij u doen opmerken, dat
-ocr page 10-
7
die beide vreemde woorden, niet door allen, uit wier mond
zij gehoord worden, worden verstaan, dat ze niet bij allen
dezelfde beteekenis hebben on menigmaal zeer onbestemd
gebezigd worden. Somwijlen moeten ze dienen om den
een aan te bevelen en den ander te verketteren; zoodat,
indien men weten wilde, wat daarmede wordt aangeduid,
er noodwendig eenige verklaring of opheldering daaraan
zou moeten worden toegevoegd. En naarmate dan die ver-
klaring was, zou ik onder de eene of andere partij kunnen
gerekend worden. Zoo ik echter van mijzelven getuigenis
mag afleggen, dan heb ik tot geen der genoemde rigtingen
ooit behoord, noch willen behooren.
Neen! hoeft men gezegd: gij wist altijd nog al den mid-
denweg te bewandelen! En alzoo zou ik dan een dus ge-
noemde middenman zijn geweest, wien de waarheid niet
boven al lief was? Die bewering ontken ik ten sterkste-
Tot schikken en plooijen om verschillenden te bevredigen
en aan onderscheidene denkwijzen te gemoet te komen, was
ik steeds ongezind. Mijn streven is het geweest mij boven
de partijen te verheffen en niet te vragen wat is orthodox
of wat is modern; maar wat brengt mij en mijne mede-
stervelingen tot den Vader in den hemel? Geene andere
rigting heb ik voorgestaan of gevolgd, dan de rigting naar
omhoog. Niets vuriger wenschte ik, dan om afgedwaalden
tot God te doen terugkeeren, — den onkundige met Hem
te doen bekend worden, — den bekommerde en verslagene
in Hem bemoediging en troost te doen vinden, — den
-ocr page 11-
8
schuldige bij Hem genezing voor de wonden der nel ta
leeren zoeken, — en mij beijverd om anderen te doen hon-
geren en dorsten naar God, en te doen gevoelen, hoe goed
en hoe zalig het is, met Hem in gemeenschap te leven,
tot Hem in eene kinderlijke betrekking te staan en Hem
als Vader te eeren.
Geen godgeleerden heb ik trachten te vormen, maar ge-
wild dat men van God geleerd en van zijnen geest zou
doordrongen zijn; zoodat men voortaan niet zou vragen:
wat eischt mijne zelfzucht, maar wat wilt gij, o God! dat
ik doen zal? Niet, waarmede zal ik mijn eigen ik of der
wereld bevredigen; maar hoe zal ik den Vader in den he-
mel welbehagelijk zijn? — Daarom heb ik mij in het al-
gemeen buiten kerkelijke twisten en godgeleerde strijdvra-
gen gehouden, die alleen aan de scholen der wetenschap
overlatende en tot mijne eigene oefening van haren gang
en uitkomsten gebruik makende. Mij was het genoeg, als
er liefde tot God in het koude hart des zondaars werd
ontstoken, en de nietige sterveling zich voor den Onzien-
lijke leerde neerbuigen met de taal op de lippen: Vadert
mjjn Vader I
Zou die prediking vincht hebben gedragen? Ik hoop
en ik geloof het. Aan God alleen is het bekend en welligt
heeft Zijn oog ze daar aanschouwd, waar ze door mij niet
vermoed werd. Wel weet ik, dat <?r zijn, voor wie God
nog een onbekende is, of die Hem zich niet anders voor-
stellen, dan als een wrekend regter, die bevredigd moet
-ocr page 12-
9
worden, — of die zijne grootheid en majesteit roemen, maar
nog niet geleerd hebben tot Hem in kinderlijke betrekking
te staan, — of die meenen God als Vader te mogen aan-
roepen, zonder de roeping te verstaan, om als kinderen Gods
te leven. O! ik vermaan en bid u, laat mijne laatste woor-
den tot uwe ooren ingaan. Wendt u tot God en wordt
behouden. Vormt u waardige begrippen van Hem, in wiens
hand uw leven is. Leert Hem kennen, zooals Hij ons, boven
al door zijnen Christus is bekend gemaakt. Wat voor mij
onmisbaar is, dat is het ook voor u en voor al wat mensch
heet. Voor niemand verwacht ik ooit heil of zaligheid,
zoolang men niet tot de erkentenis van — en in de ge-
meenschap met God, als liefderijken en getrouwen Vader
gebragt is.
II Maar hoe kan dat geschieden ? Noch ik, noch iemand
der stervelingen heeft het vermogen u in de gemeenschap
met den hemelschen Vader te brengen. Slechts Eén heeft
op deze wereld geleefd, die zeggen kon: niemand komt tot
den Vader dan door Mij. Hij is de weg, Hij bet middel
om tot den Vader te komen. Buiten Hem is dat dus niet
mogelijk. Alleen aan zijne hand kan dat verheven doel
worden bereikt; en zoo gij dan vraagt, op welken grond
ik heb gebouwd? dan noem ik u Jezus Christus onzen
Heer. Met het apostolisch woord: »geloof in den Heer Jezus
Christus en gij zult zalig worden," heb ik vóór 33 jaar mijne
bediening aanvaard, en tot op dezen stond kan ik u nog
-ocr page 13-
10
niet anders verkondigen, dan: door Christus tot den Vader.
Hij zelf leefde in onafgebroken gemeenschap met den Vader.
De Vader had hem lief en had Hem alle dingen overge-
geven. Niet anders beoogde Hij, dan \'s Vaders werk te
doen en \'s Vaders eer te bevorderen. En is het ons nu
alleen door Hem mogelijk in zijne voetstappen te treden,
dan komt dat, omdat
Hij ons den Vademaam heeft geopenbaard en
de vatbaarheid om in gemeenschap met dien Vader te leven,
alleen door Hem verkregen wordt.
Met het volste regt kon Jezus aan het einde van zijne
aardsche loopbaan zeggen: »Vader! ik heb den mensehen
uwen naam geopenbaard". Die Vadernaam was vóór Hem
niet bekend. Ja! verhevene beschrijvingen vinden wij van
Gods onbegrijpelijke en al te bovengaande grootheid, van
Zijne goedertierenheid en trouw; maar een Vader in den
hemel, gelijk Jezus verkondigde, is in de dagen des O. V.
niet gekend. Waar nu en dan die naam op den Eeuwige
en Waarachtige werd toegepast, daar had hij alleen op het
volk van Israöl, met uitsluiting van alle andere volken,
betrekking. Maar nadat de volheid des tij ds was aange-
broken, is de Christus opgetreden, om in woord en wan-
del het helderste licht over de kennis van den Ongeziene
te doen opgaan. Hij verkondigt een\' Vader, Die zijne zon
doet opgaan over boozen en goeden, — Die weet wat zijne
kinderen behoeven, — hunne smeekingen hoort, — hunne
tranen telt, — ze allen met zijne liefde omvat, — allen op
-ocr page 14-
11
hunne boete en berouw, als kinderen wil aannemen, en
het allen verzekert: al wat gij hebt mz\'sdreven, hoeveel het
zij, zal u vergeven worden, indien gij u in opregtheid des
harten tot Mij wendt en niet door leugen of onreinheid
den heiligen geest wederstaat of bedroeft.
Zegt nu niet, dat alles weet ik en is mij ook buiten den
Christus bekend; want gij zoudt vergeten dat gij zijt op-
gevoed in eene maatschappij, waar zijn Evangelie gepredikt
wordt, waar zijn geest reeds veroveringen op het hart en
leven van den mensch gemaakt heeft en waar gij u, uws
ondanks, denkbeelden en gevoelens, die alleen van Hem
zijn uitgegaan, hebt eigen gemaakt. Neen sterveling! neen
zondaar! buiten den Christus moogt gij God hebben leeren
kennen, den "Vader, die u lief heeft, kent gij niet; maar
ook buiten Hem verkrijgt gij
de vatbaarheid niet om in gemeenschap met dien Vader
te leven.
Indien men mij vraagt of ik een voorstander was van
een Christendom zonder geloofsverdeeldheid, dan antwoord
ik, dat ik van verdeeldheid in en buiten het geloof nooit
veel heil heb gezien en nog niet zie; maar dit weet ik, dat
ik nooit een Christendom heb gepredikt zonder geloofsleven.
Vraagt gij, of ik eene kerk zonder belijdenis begeer, mijn
antwoord is: neen! en nog eens neen! maar ik zou wen-
schen dat allen mijne belijdenis tot de hunne maakten. O!
ik kan mijne belijdenis in zoo weinige woorden uitspreken.
Zg is vervat in de verklaring: door Christus tot den Vader!
-ocr page 15-
12
Maar dat door of aan de hand van Christus is geen doode
letter, geen geestelooze klank, noch onbestemde of vage
uitdrukking. Neen, zij bedoelt niets meer of minder, dan
onze geheele en onvoorwaardelijke toewijding aan Christus,
onze overgave aan Hem en eischt van ons een onafgebro-
ken streven om Hem gelijkvormig te worden. Daarbij stelt
men Hem zich voor oogen in zijne goddelijke waarheid,
reinheid en beminnelijkheid. Men heeft geene behoefte aan
Eome of Trente, Genève of Dordrecht, maar aan het woord
en den geest van Hem, die zich het licht en het leven der
wereld noemde. Ik heb menschen gekend, die nog wel
ijverden voor dusgenoemde regtzinnigheid, en voor voor-
standers eener zuivere leer wilden gehouden worden; maar
van wie mij later bleek, dat zij door ondragelijken hoog-
moed en bittere liefdeloosheid zich kenmerkten. En dat
was toch de geest van Christus niet. Aan zijne hand
gaande, moet do blinddoek des hoogmoeds afgerukt, het
gevoel van ingebeelde waarde uitgeroeid en de koude zelf-
zucht verbroken worden. Dan mag en wil men geen schijn
voor wezen doen gelden. Dan versmaadt men geen middel
om wijzer en beter te worden. Dan gevoelt men behoefte
aan gemeenschappelijke zamenkomst en gebed, en vergeet
men het gebed in de eenzaamheid niet. Men heeft geen
vrede met zich zelven, zoolang men nog niet oprcgt voor
God en menschen wandelt, of nog eene booze neiging in
het hart onbestreden laat.
Dan plaatst men zich zelven aan den voet van het kruis
-ocr page 16-
13
van Christus, om daar met ootmoed en berouw zijno schuld
voor God te betreuren, en met het oog op Hem, die zelfs
voor geenen dood des kruises is terug gedeinsd, om aan
God en zijn geweten getrouw te blijven, zich aan te gor-
den, om met zijnen geest bezield en door zijne kracht ge-
sterkt, te waken en te strijden tegen de zonde. Telkens
nemen wij meer van Hem in ons op, en hoe meer dat ge-
schiedt des te beter wordt het met ons, des te meer ge-
voelen wij dat het ons niet betaamt met twee verschillende
maten te meten en hier de zonde streng te veroordeelen,
maar elders haar ligt verschoonlijk te achten, of ooglui-
kend toe te laten. Neen! aan de hand van Jezus wordt
elke afwijking van Gods geboden altijd en overal veroor-
deeld, al hadden wij zelve of onze trouwste vrienden er
ons aan schuldig gemaakt; dan is al wat met den geest
van Jezus strijdt, zonde en hoe afschuwelijker ons de zonde
wordt, des te nader komen we tot God. Wordt het ons
somwijlen dan ook bang op de wereld en de beker des
lijdens ten boorde toe vol geschonken, ons is het goed,
dat daar een Vaderhart voor ons klopt en niets is ons za-
liger dan eenswillend met Hem te zijn en in gemeenschap
met Hem te leven, tot wien niemand komt, dan door dien
Christus, die zich den weg, de waarheid en het leven heeft
genoomd.
Mijne rigting en den grond, waarop ik bouwde, heb ik
u onbewimpeld medegedeeld. Bijna ;het vierde eener eeuw
heb ik, ofschoon met de bewustheid van veelvuldige te-
-ocr page 17-
14
kortschietingen, op die wijze onder u gearbeid. Veel goeda
is mij ten deel gevallen, waarvan de herdenking mij het
hart kan doen vol worden; maar ook ben ik geen vreem-
deling in de lijdensschool gebleven. Smartvolle levenser-
varingen heb ik gekend en dagen doorleefd van droefheid
en rouw, waarin het bestuur van God, donker voor mij
was, doch ook dan was, hetgeen ik anderen predikte, mij
zelven tot steun en tot troost.
Hetgeen de gemeente voor mij was, zal ik nimmer verge-
ten. Er waren wel enkelen, die..... maar waartoe gemeld,
wat wanklank zou zijn in vreemde ooren? Wie vrede kan
vinden bij de gedachte, dat hij mijn heengaan heeft ver-
haast, dien misgun ik dien vrede niet. En zoo er iemand
ware, die zich over de tegenwoordige scheidingsure verblijdt,
die smaakt eene blijdschap, welke ik wensch, dat nimmer
de mijne mag zijn. Ik weet, het meerendeel der gemeente
had mij lief, stelde mijnen arbeid op prijs, en zou mij
gaarne, althans nog eenigen tijd, als haren herder en
leeraar behouden hebben. En kan dat nu niet meer ge-
schieden, ik wil niet heengaan zonder
III. den zegen uit te spreken, dien ik u toebid.
Wanneer oen uur van scheiding daar is, zou men zoo
gaarne alles willen zeggen, wat nog op het hart ligt; maar
daardoor groot gevaar loopcn al te breedsprakig te worden.
Dat gevaar wil ik trachten te ontwijken en u in weinige
woorden mededeelen, wat ik als den rijksten en besten
zegen u toebid, namelijk: dat het ware leven door u ge-
-ocr page 18-
15
kend of in u versterkt worde. En dat ware leven bestaat
daarin, dat men door Christus tot de gemeenschap met den
Hemelschen Vader wordt gebragt; want dan wordt God
verheerlijkt, de onmisbaarheid van Jezus erkend
en het zaligste
lot ons bereid.
Ach, er zijn nog zoovelo menschen, die niet verstaan
wat godsdienst is. Godsdienst wordt nog te veel als een
dienst doen beschouwd en als dio dienst volbragt is,
meenen zij hunne taak afgedaan en aan hunne roeping be-
antwoord te hebben. Zij nemen dien waar als een werk,
dat buiten het hart omgaat, zich tot de kerk bepaalt,
maar niet tot het huis, het leven en het verkeer met an-
deren uitstrekt. Met het neerleggen van het kerkboek is
de zaak van den godsdienst vereffend. Mogt het toch een-
maal begrepen worden, dat dit de ware godsdienst is, zich
een kind van God te gevoelen en als kind voor Hem te
leven, dat niets doen wil, dan waarop de Vader zijne
goedkeuring kan schenken, dat vrees koestert voor alles
wat den Vader zou kunnen mishagen, dat in alles vertrou-
wen stelt op de wijsheid en goedheid zijner beschikkingen,
en altijd gezind is zijn wil aan \'s Vaders wil te onderwer-
pen en Diens eer te bedoelen. Zoo wijdt men zich Hem
toe en geeft men zich met geheel zijn hart aan Hem over.
Maar daartoe is Jezus dan ook onmisbaar; want wat of
wie neemt de vrees voor een alwetenden, heiligen en regt-
vaardigen God van u weg, dan Hij, in wien wij het on-
derpand zien en den rijkdom van Gods genade? Wie vaagt
-ocr page 19-
16
de nevelen weg van onkunde en dwaling, dan Hij, die het
helderste licht voor onzen geest heeft doen opgaan? Wie
geeft ons lust en moed en kracht tot den strijd, dan Hij,
wiens leven, liefde en strijd ons als voor de oogen geschil-
derd wordt? Wie geeft ons troost, gelatenheid en hope,
dan Hij, die na lijden, hoon en spot in zijne eeuwige heer-
lijkheid is ingegaan, on door zijn woord en geest in ons
wil wonen en werken?
Ziet, ik zeg niet, dat men buiten Christus geen deugd-
zaam of godsdienstig mensch kan zijn, maar dit beweer
ik : dat men buiten hem geen ware bevrediging vindt voor
zijnen honger en dorst naar God, en geen genoegzame aan-
moediging om altijd en in alle omstandigheden des levens
te streven naar een rein hart en een onergerlijk geweten
voor God on de menschen. Voorwaar, om in blijde dagen
God niet te vergeten, en als alles ons tegenloopt en allen
ons verlaten ons vast te houden aan Hem in het ge-
loof: ik ben niet alleen, de Vader is met mij, om te
midden van de hoogstgaande smart en benaauwdheid of bij
de lijkbaar van het dierbaarst voorwerp onzer liefde, niet
moedeloos te worden of morrend te klagen, maar de hand
op den mond leggende, eerbiedig te zwijgen en met vol-
komen overgave van ons zei ven onderworpen te betuigen:
Vader, Uw wil geschiede! dat is, ik herhaal het u plegtig,
buiten Christus volstrekt onmogelijk.
Daarom, komt tot Hem. Zondaars komt! Hij roept u;
wat zou u terughouden? Leert hem kennen. Wast op in Hem;
-ocr page 20-
17
laat uwe behoefte aan Hem dieper en dieper worden gevoeld,
en weet, dat wie in Hem blijft, ook veel vrucht draagt.
Maar daardoor dan ook wordt « het zaligste lot bereid.
Met een enkele magtspreuk, met een uitroep van verbazing
en bewondering: wat is de schepping heerlijk en rijk en
wat is de Schepper groot; toont men wel dat men voor
godsdienst niet ongevoelig is; maar nog niet dat men het
ware leven is deelachtig geworden. Dat leven is alleen in
gemeenschap met God, door Jezus Christus onzen Heer.
Ik geloof niet, dat men het u ooit anders zal verkondigen.
Ware het zoo, het bedehuis zou wel gesloopt en door eene
schoone wandelplaats kunnen vervangen worden, met een
kerkhof aan het einde, opdat gij zoudt kunnen zeggen:
daar rusten mijne dooden, ook daar zal welligt mijn laat-
ste rustplaats zijn, maar spreekt dan nooit meer van een
Vader in den hemel en van een Vaderhuis, als van het
verblijf der verlosten en gezaligden.
Daarom acht ik het den hoogsten, den onschatbaarsten
zegen, dat ge door Jezus tot God als Uwen hemelschen Va-
der moogt gebragt worden. Dien zegen bid ik u toe.
En zoudt gij niet zelve dien den beste achten? of zoudt
gjj aan iets anders do voorkeur geven? Verbeeldt u, dat
deze scheidingsure de laatste van ons leven ware, en dat
sommigen steunden op de partij waartoe ze behoorden,
anderen wilden roemen op de getrouwheid, waarmede ze
de kerkelijke leerstellingen hebben trachten op te volgen en
wederom anderen verklaarden, dat zjj voor de regtzinnig-
-ocr page 21-
18
hoid in de leer gestreden, en andersdenkenden verketterd
en veroordeeld hebben, dan zou ik bet liefst in de plaats
willen zijn van dezulken, die getuigen konden: Wij heb-
ben door Christus in God onzen Vader leeren kennen en
ons beijverd om als dankbare kinderen voor Hem te leven.
Ja, dat is het zaligste lot, dat u in het leven en in het
sterven kan zijn bereid.
Daarom nog eens, dien zegen bid ik u toe. God van
ontferming, verhoor die bede! Gun aan de gemeente, die
ik straks niet meer de mijne zal mogen noemen, dat on-
schatbaar geluk, dat niet alleen hare laatste — maar al
hare levensdagen de blijken mogen geven, dat zij Jezus
eigen is; opdat zij wete in Wien zij gelooft, en steeds aan
zijne hand gaande, telkens meer den weg kennc, waar-
door ze komt tot U, den Vader in den Hemel!
Broeders in de heilige bediening, en te gelijk met u
noem ik gaarne de ouderlingen, zoo van het Provinciaal
kerkbestuur als van het Classikaal bestuur, over wier te-
genwoordigheid aan deze plaats ik mij hartelijk verblijd.
Ik behoef u niet te zeggen, in welk een lijdenden toestand
de kerk van Christus zich bevindt. Het zijn donkere en
ernstige dagen, die wij beleven. Zoo God het niet verhoedt,
staat nog een treurige toestand te vreezen, en zal welligt
nog eene scheuring ontstaan tusschen hen, voor wie Jezus
eens bad, dat ze allen één mogten zijn, gelijk hij één was
met den Vader. Welke nieuwe kerkelijko verordeningen
-ocr page 22-
19
ook mogen worden daargesteld, ik verwacht daarvan geen
genezing, zoolang men niet gezind is, om het in de thans
voorgestelde hoofdzaak eens te zijn. Daarin stemden wij,
M. B.! hoe uiteenloopend onze rigtingen ook mogten zijn,
toch overeen, Daarom was het mij goed onder u te zijn
en konden onze zamenkomsten voor vele andere kringen wel
ten voorbeeld gesteld worden; maar daarom ook doet het
mij pijnlijk aan, dat ik u ga verlaten en in de betrekking
als vroeger nimmer meer onder u zal zijn.
Hoevele veranderingen er sedert mijn 33 jarig verblijf
in deze Classe zijn ontstaan, nooit heb ik mij over gemis
van achting en toegenegenheid behoeven te beklagen. Hebt
dank mijne vrienden! voor al de blijken van uwen broe-
derzin, uwe welwillendheid en hulpvaardigheid, als ook
voor de verrassing mij in deze dagen door een kostbaar
en prachtig geschenk bereid. Weest verzekerd dat ik u
en de aangename en nuttige uren in uw midden doorge-
bragt nooit zal vergeten. Vergeet ook mij niet. Gods
zegen ruste op u, uw huis, uw werk. Wordt gesterkt tot
uwe taak en moge uw arbeid rijke vruchten dragen voor
het koningrijk van Hem, die de weg is, de waarheid en
het leven.
Ook niet dan woorden van dank heb ik voor u, Leden
van den Kerkeraad. Het ontging mijne aandacht niet, dat
gij u, evenals de Bestuurderessen van het Weeshuis, onder-
scheidene malen om mijnen wil, uwe benoeming hebt la-
ten welgevallen, al wist gij ook dat u moeijelijkheid, on-
-ocr page 23-
20
dank en tegenwerking te wachten stond. Wat gij hebt
kunnen doen, om met mij mede te werken, mijne taak te
verligten en mijn verblijf alhier te veraangenamen, hebt gij
niet nagelaten. Waart gij met mij ingenomen, ik was het
met u. Ontvangt mijnen dank, ook voor het stoffelijk blijk
nwer toegenegenheid, in vereeniging met de leden van het
Kiescollegie mij aangeboden. God zegene uwe gemeenschap-
pelijke pogingen en doe u gelukkig zijn in de keuze van
eenen nieuwen leeraar, door wiens arbeid het leven des
geestes, dat uit God is en zich in God verheerlijkende da-
den kenbaar maakt, in deze gemeente moge opgewekt en
versterkt worden.
Doch alzoo voortgaande zou ik de grenzen mijner toe-
spraak verre moeten overschrijden. Ook zou ik niet tot
allen op dezelfde wijze kunnen spreken. Toch wil ik geen
verwijt of ongunstig oordeel doen hooren, want in eene
laatste ure oordeelt men niet hard. Alleen zeg ik dit, dat
ik nooit voor miskenning van mij of de mijnen ongevoelig
ben geweest, en wanneer ik mij gedroeg alsof ik daarvan
niets bemerkte, dan deed ik dat ter voorkoming van rumoer,
wel wetende dat, waar rumoer in eene gemeente bestaat, do
leeraar daarvan doorgaans de schuld moet dragen. Maar
evenzoo erken ik gaarne, dat nooit het geringste blijk van
oplettendheid of toegenegenheid, mij of den mijnen bewe-
zen, onopgemerkt bij mij is voorbijgegaan. Ja! ik zie in
deze oogenblikken onder u, wier woningen, ik wel zeldzaam
binnentrad, maar die ik toch nooit opgehouden heb, eene
-ocr page 24-
21
opregte toegenegenheid toe te dragen. Gelooft mij, al noem
ik thans uwe namen niet, zij staan in mijn binnenste ge-
grift en zullen steeds met dankbaarheid worden herdacht.
Maar enkele namen laat ik niet onvermeld. In de eerste
plaats die van u, E. A. Hoer Burgemeester dezer gemeente.
Aangename uren hebt gij mij bereid, toegenegenheid mij
geschonken, medewerking mij betoond. Openlijk zeg ik u
daarvoor dank. Ik zie niet te gemoet, dat gij hier een
tijdperk van 24 jaar zult ten einde brengen, maar geloof
toch naar het hart der gemeente te spreken, wanneer ik
wensch, dat ge nog lang aan het hoofd van het burgerlijk
bestuur moogt staan om hare belangen te behartigen, om-
geven door raadsleden, die gaarne willen medewerken om
aan de vervulling van dien wensch bevorderlijk te zijn.
Ontvang ook gij mijnen dank, Onderwijzer der jeugd! voor
al uwen ijver en zorg, om het verstand mijner kinderen te
ontwikkelen, hun hart tot deugd te vormen en hen bruik-
baar te doen worden voor het maatschappelijk leven.
En wees ook gij verzekerd van mijne erkentelijkheid, ge-
trouwe arts, die nooit eenige moeite hebt ontzien om mg
of mijn gezin ter hnlpe te zijn. Wil bij mijne dankbetuiging
de verzekering aannemen, dat ik, zoolang ik leef, de blijken
uwer toegenegenheid en hulpvaardigheid nimmer zal vergeten.
Nog een enkel woord eer ik mijne rede besluit. Wat ■
ik tegenover God gevoel, behoeft hier niet te worden ge-
openbaard; maar tegenover u kan ik de verklaring afleg-
gen, dat ik met een rustig hart van u henenga. Nooit
-ocr page 25-
22
heb ik tot nadeel of vernedering van iemand willen mede-
werken; maar anderen te verheffen of tot voordeel te zijn,
dat gaf mij genot en zelfvoldoening. En toch is er eene
gedachte, die mij bij mijn henengaan met smart vervult,
namelijk dat ik voor sommigen alhier, te vergeefs heb ge-
arbeid. Er waren die zich van mij afkeerden; anderen,
die omtrent de zaak van den godsdienst ongevoelig of on-
verschillig bleven; en anderen weder, die wel begeerden lid-
maten van Jezus gemeente te zijn, maar niet, dan na zeer
kortstondige voorbereiding en zonder gezindheid, om naar
dat heilig doel te streven, dat een lidmaat van Christus
zich altijd behoort voor oogen te stellen.
En wat zal daarvan het gevolg zijn? Dit, dat als een-
maal de behoefte aan iets beters wordt gevoeld, gij daar-
voor bevrediging zult zoeken, niet in het geen u in dit
uur als hoofdzaak van alles is verkondigd, maar door u te
wenden tot menschen, die het misschien zelve niet weten
en welligt ter goeder trouw dwalen, maar als werktuigen
worden gebruikt in de hand van eene partij, die wel weet
wat zij doet en die om hare staatkundige bedoelingen te
beter te bereiken, den godsdienst als dekmantel, als vlag
om de lading te dekken bezigt, ten einde u zoo onbewust
aan een gezag als dat van Rome te onderwerpen. O! zoo
onze vaderen de oogen eens konden opslaan, zij zouden u
toeroepen: «Vergeet gij dan, dat wij een strijd van 80 jaren
gevoerd en ons goed en bloed hebben veil gehad, om u
aan zulk ecu gezag te ontrukken? Wat beteekent het dan,
-ocr page 26-
23
dat gij ter herdenking onzer daden, in verschillende oor-
den des lands feest on aanrigten jubeltoonen doethooren?"
Daarom hetgeen ik u zeg, dat zeg ik allen: waakt 1
Staat in de vrijheid, waarmede Christus u heeft vrijgemaakt
en laat u geen juk van menschelijke leoringen opleggen!
Nog eenmaal roep ik u toe: Houdt u aan het Evangelie
van Christus. Tracht dat regt te verstaan, opdat gij Hem
moogt leeren kennen als uwen Heiland en Heer, en u door
het geloof zoodanig met Hem verbinden, dat ge door Hem
gebragt wordt tot den Vader in den\' hemel. Dat zal u
hier bij aanvang en aan gindsche zijde van het graf in ver-
hoogde mate doen zalig zijn.
Maar alles hangt er van af, of gij zelve dat ernstig, vu-
rig en hartelijk wenscht. Indien niet, dan is mijn arbeid
onder u en ook mijn spreken in dit uur vruchteloos ge-
weest; en dan kunnen we ons nu op eene treurige wijze
van elkander gescheiden achten. Maar ik bid u met al
den ernst en al de liefde van een scheidenden leeraar, laat
mij mogen heengaan, met de gedachte dat gij dien wensch
koestert, dan scheiden wij niet. Want al roep ik u heden
toe: Vaarwel, mijne geliefde gemeente! Vaartwel, mijne
vroegere en latere leerlingen! Vaartwel, aanverwanten en
vrienden van verschillende plaatsen herwaarts gekomen,
toch zullen wij niet gescheiden zijn. Wij blijven in den
geest vereenigd. De band wordt heden losgemaakt maar
nimmer verbroken, Amen.