-ocr page 1-
fY\\fT) »0Q?<?
BR.. 18/4.1.3.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
rtW-
VOLKSBIBLIOTHEEK,
i;iTGKGi:VEN VANWEGE
DE VEREENIGING TOT HANDHAVING EN VOORTPLANTING VAN
HET LIBERALE BEGINSEL IN DE NED. HERV. GEMEENTE
TE AMSTERDAM.
M°. 1.
1)E OORSPRONG DER NIEUWE RICHTING.
DOOll
Dr. J. P. STRICKER.
—«•:•*-:«*—
AMSTERDAM,
J. C. L O M A N Jr.
1874.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
VOLKSBIBLIOTHEEK,
UITGEGEVEN VANWEGE
DE VEREENIGING TOT HANDHAVING EN VOORTPLANTING VAN
HET LIBERALE BEGINSEL IN DE NED. HERV. GEMEENTE
TE AMSTERDAM.
N°. 1.
DE OORSPRONG DER NIEUWE RICHTING,
DOOR
Dr. J. P. Stricker.
------------------»SK-#*B«------------------
AMSTERDAM.
J. C. L O M A N Jr.
1874.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Eenige jaren geleden hield professor M. Des Amorie
van der Hoeven te Amsterdam voorlezingen, waarin
hij ook de modernen ter sprake bracht. Hij noemde
hen, met zinspeling op het Latijnsche modo, min of
meer spottend de mannen van zooeven, terwijl hij
hunne richting voorstelde als naar het scheen bestemd
om even spoedig te verdwijnen als zij onverwachts was
opgekomen.
Met deze beschouwing stemt die van Dr. Kuyper
overeen. In eene verhandeling over het Modernisme
(een leelrjk woord!) zegt hij dat het zoo wat ongeveer
vijftien jaren geleden is dat de richting opkwam en
vergelijkt hij haar met een Fata Morgana, een lucht-
spiegeling aan den horizon, die weldra in het ijdel ruim
verdwijnen zal.
Tot hiertoe zijn die voorspellingen niet uitgekomen.
Integendeel, wat wij de nieuwe richting plegen te
noemen, heeft zich sedert, onder den invloed der steeds
voorwaarts schrijdende wetenschap, sterk uitgebreid en
-ocr page 8-
4
is eeiie macht in de kerk geworden, die, al bleven hare
volgelingen in de minderheid, door hare verstandigste
en eerlijkste tegenstanders in het geheel niet gering
wordt geschat.
Intusschen stemmen we toe, dat wij, die ons den
naam van modernen laten welgevallen, tot den nieu-
weren tijd behooren, in denzelfden zin waarin wij spre-
ken van moderne wetenschap, moderne beschaving, enz.
Gaat men, bij de berekening van den ouderdom der
nieuwe richting, van den tijd uit toen zij zich ook onder
de gemeenteleden een eenigszins sterken aanhang begon
te verwerven, nu ja! dan moge zij thans hoogstens een
twintigtal jaren tellen —, maar wat zegt dat? Pleit
het tegen haar ? Ontneemt het iets aan hare waarde en
kracht? Er zijn altijd menschen geweest, en zulken zijn
er nog, die enkel achting hebben voor hetgeen oud is,
al is het ook tamelijk versleten en al riekt het wat
duf. Maar \'t is toch dwaas alleen daarvoor oog en hart
te hebben; zoo denkt men er ten minste op elk ander
gebied des levens over. Wat b. v. de moderne kunstvlijt
te voorschijn brengt, wordt door niemand versmaad; en
al zijn er die zich nog bij voorkeur stichten met het-
geen aan vader Smijtegeld of aan Van Brakel uit de
pen vloeide, zij doen dit toch niet meer bij een wal-
mende vetkaars, maar bij een vroolijk petroleumlicht
of bij een heldere gasvlam. Het oude heeft ongetwijfeld
dit in zijn voordeel dat het zich gemakkelijker en juister
laat beoordeelen, omdat de critiek er zich, bij monde
-ocr page 9-
5
van bevoegde rechters, over uitgesproken heeft, maar
ook wat nieuw is brengt allicht zijne aanbeveling met
zich. \'t Is veelal vrij wat frisscher en geuriger dan het
oude en voldoet doorgaans meer aan de behoeften van
een mensch, omdat het beter overeenstemt met de eischen
van den tijd. Wie het nieuwe verwerpt omdat het
nieuw is, die vergeet dat al het oude, waaraan hij zich
zoo innig gehecht voelt, eens nieuw is geweest en zeker
nooit een schat voor hem zou geworden zijn indien zij,
die het in hun midden zagen verschijnen, er niets van
hadden willen weten. Doch dit daargelaten, de vraag
waarop het aankomt is niet of het voorgedragene oud
of nieuw, maar of het waar en goed is.
Zijn er niettemin die zich door de opmerking dat zij
nog zoo jong zijn, aanvankelijk een weinig uit het veld
laten slaan, men bekommere zich hierover niet te zeer!
Het certificaat van oorsprong, aan dehedendaagsche
voortbrengselen der nieuwe richting gehecht, is van veel
ouder datum dan de dag, waarop eindelijk ook de ge-
meenteleden wakker zijn gemaakt om van toen af in
altijd grooter getal op te staan en deel te nemen aan
den strijd. Een zeker gevoel van trots grijpt hen aan,
die daar ronddolen door de zalen van het oude slot,
van wier wanden de beeltenissen der geharnarste voor-
vaderen, die den roem van hun geslacht gegrondvest
of gehandhaafd hebben, op hen schijnen neer te zien.
Evenzeer zwelt ons het hart in den boezem, als wij, bij
het doorbladeren van de boeken der historie, op menige
-ocr page 10-
ü
bladzijde met gulden letteren de namen zien prijken
van hen, die wij op het gebied der godsdienstweten-
schap begroeten als de vaderen, uit wie wij naar den
geest gesproten zijn, in wie wij de heroën eeren, die
aan de verlichting en veredeling der menschheid een
leven vol moeite en strijd gewijd en de nakomelingschap
daardoor ten duurste aan zich verplicht hebben.
Ligt de toekomst in het heden, wat het heden ons
brengt is het gevolg van hetgeen in het verledene werd
gewrocht. Zoo is het in de geestelijke en zedelijke even-
zeer als in de stoffelijke en zinnelijke wereld. Niet
altijd kunnen wij de oorzaken van hetgeen door ons
wordt waargenomen terstond en als met den vinger
aanwijzen; \'t neemt echter niet weg, dat zij aanwezig
zijn en het behoort mede tot de veelomvattende taak
der wetenschap ze op te sporen en bloot te leggen.
Dat doen de natuurkundige en de taalvorscher, ieder op
zijn eigen veld, en hetzelfde verricht de wijsgeer en ge-
schiedkundige ten aanzien van hetgeen op godsdienst
en kerk betrekking heeft om allen, die er belang in
stellen, zoo goed mogelijk te doen begrijpen, hoe de
tegenwoordige toestand is ontstaan.
Beperken wij ons tot de zoogenaamde nieuwe rich-
ting, dan doet zich al dadelijk de vraag aan ons voor:
Hoe zijn de moderne begrippen omtrent den godsdienst,
die thans door duizenden in den lande, als in overeen-
stemming met hunne opvatting van het Christendom,
-ocr page 11-
7
beleden worden, in de wereld gekomen? m. a. w., wat
leert de geschiedenis ten aanzien van de kiem, de ge-
boorte en de eerste ontwikkeling dier richting? De
beantwoording van die vraag zal ons tevens zeggen van-
waar wij gekomen en hoever wij gevorderd zijn, en wat
wij voor de zaak, die wij liefhebben, van de toekomst
mogen wachten.
Doch waar met ons onderzoek aan te vangen ? Welk
feit wij ook als uitgangspunt kiezen, steeds doet het
zich aan ons voor als het gevolg eener daarachter lig-
gende oorzaak, en zoo komen wij ten slotte ter plaatse
waar zich de eerste sporen van godsdienstige bescha-
ving aan ons oog vertoonen. \'t Spreekt vanzelf dat wij
er niet aan denken zulk een reuzenarbeid te onderne-
men. Doch \'t is ook niet noodig zoover terug te gaan.
Om den tegenwoordigen toestand voldoende te begrijpen
hebben wij hoofdzakelijk te letten op de vorderingen,
die de wetenschap gedurende de laatste anderhalve eeuw
op het gebied van natuur en geschiedenis, van wijs-
begeerte en bijbelstudie gemaakt heeft. Vooraf laten
wij vluchtig het oog gaan over hetgeen vroegere eeuwen
hebben opgeleverd, voor zoover het namelijk dienen kan
om ons te leeren dat de strijd tegen de orthodoxie
schier even oud is als het Christendom zelf en door
alle tijden heen met bijna gelijke hardnekkigheid gevoerd.
Vrgheid! Wie kan dat woord op de lippen nemen
zonder te denken aan een kostelijk goed, welks bezit
-ocr page 12-
8
zelden genoeg gewaardeerd, welks gemis echter meestal
diep betreurd wordt. Van nature is de mensch een
vrijheidlievend wezen. Laat hij niettemin toe dat de
vrijheidszin in hem onderdrukt wordt, laat hij zich som-
wijlen tot slaafsche onderwerping aan eens anders wil
verleiden of dwingen, eens herneemt de natuur haar
recht. Er komt een tijd, dat de mensch luide om vrij-
heid roept, zelfs met opzegging van alle gehoorzaam-
heid dreigt, bijaldien men weigeren mocht aan zijn
billijken eisch te voldoen. Ook op het gebied van den
godsdienst wil hij ten laatste een zelfstandig wezen zijn,
wil hij zichzelven toebehooren, en van zijn denken, ge-
looven en belijden aan niemand verantwoording doen,
dan aan zichzelven alleen. Doch wie betwist hem dat
recht? Wie wil heerschen over zijn gedachten en zijn
geloof? Wie wil hem breidelen bij de vrije uiting zijner
denkbeelden en de toepassing daarvan op zijn leven
naar eigene overtuiging ? Wie dat wil ? Vreemd moge
het schijnen dat menschen, die zei ven door vrijheids-
zucht bezield en gedreven worden, de vrijheid van an-
deren belagen en verkorten; maar \'t heeft toch plaats,
en niet slechts hier en daar als bij uitzondering maar
overal, en soms in die mate, dat een groote menigte
blindelings de wenken en voorschriften volgt, die haar
gegeven worden door zulken, in wie de de\'mon der
heerschzucht huist of die, bij een geheel verkeerde op-
vatting van hunne roeping en van anderer belang, in
gemoede nieenen, dat het hun plicht is, het gros hun-
-ocr page 13-
9
ner natuurgenooten aan den leiband van het gezag te
doen loopen.
Niet allen evenwel, die er zich aanvankelijk naar
schikten, blijven op den duur zoo gedwee. Bij dezen
en genen komt de aangeboren vrijheidszucht tegen het
geweld in verzet, en hij begint luide te klagen en te
morren. De moedigsten en verstaudigsten sluiten zich
straks bij hem aan. De ontevredenheid neemt toe en
eindelijk barst op staatkundig gebied de revolutie los,
en breekt op kerkelijk terrein de band die de ver-
schillende bestanddeelen tot dusver had bijeengehouden.
Zoo geschiedt het ten laatste overal, als de mannen van
het gezag geen afstand willen doen van hunne opper-
heerschappij en de kinderen der vrijheid de hun aange-
legde kluisters niet langer willen torschen. Daar geen
van beiden toegeeft, ontstaat er botsing en strijd, waarbij
de twee tegenover elkander gehandhaafde beginsels van
gezag en vrijheid elkander de overwinning op het
hevigst betwisten.
Wij zien het in den stichter des Christendoms en het
gros zijner tijdgenooten. Nauwelijks is Jezus als her-
vormer van den godsdienst opgetreden, of de Joodsche
orthodoxie bindt den strijd met hem aan. Hoe vrijer
hij zich uitlaat over de wet van Mozes en de inzettin-
gen der vaderen, des te heviger wordt hem tegenstand
geboden door de priesters en schriftgeleerden, die on-
gezeggelijke vijanden van alle vrije uiting des geestes,
die hartstochtelijke ijveraars voor het gezag, dat zij door
-ocr page 14-
10
\\
middel van die wet en die inzettingen op de menigte
uitoefenen.
Wat Jezus ondervonden heeft, dat was ook de erva-
ring van Stéfanus. Hij, de eerste wezenlijke erfgenaam
van Jezus\' geest, was ook de eerste deelgenoot van zijn
lot \'). Maar de geest van vrijheid, hoelang hij ook
gesluimerd had, was toen voor goed ontwaakt. Paulus
maakte het Christendom geheel los van het Jodendom,
den godsdienst van vorm en letter. En hij die anderen
zoo nadrukkelijk vermaande te staan in de vrijheid, waar-
mee Christus hen had vrijgemaakt, toonde in zijn eigen
leven hoezeer het hem ook voor zichzelven om die vrij-
heid te doen was. Hoeveel heeft hij terwille van zijn
beginsel moeten lijden, allermeest van den kent der
christenen uit de Joden, die met niet minder kracht
dan hunne voormalige geloofsgenooten nog ijverden voor
den godsdienst des gezags! Hoe hebben zij hem ge-
dwarsboomd en overal getracht het door hem opge-
bouwde naar hunne zienswijze te fatsoeneeren of, waar
dit onmogelijk bleek, zijn werk te vernietigen door het
als godonteerend en verderfelijk te smaden! Dat zij
daarbij zijn persoon niet spaarden, blijkt duidelijk uit
de lasteringen, die zij zich jegens hem veroorloofd en
uit de vervolgingen, waaraan zij hem ten doel gesteld
\') Zoolang de resultaten van Straatman, in zijn hoogstbelang-
rijken >Paulus" neergelegd, den toets der critiek nog niet hebben
doorgestaan, houden wij ons aan de gewone voorstelling.
-ocr page 15-
11
hebben. Eindelijk echter werd hij in zijne waarde er-
kend. Maar de algerueene erkenning van zijn apostel-
schap was daarom nog niet de triumf van zijn beginsel.
Hij werd hoe langer zoo minder verstaan, en toen de
katholieke kerk, bij haar streven naar uitwendige een-
heid, zoo weinig begrip toonde te hebben van het prin-
cipieel verschil tusschen Paulus en de overige apostelen,
dat zij Petrus en Paulus vreedzaam nevens elkander op
hetzelfde voetstuk plaatste, om aan beiden op denzelf-
den dag (29 Juni) gelijke hulde toe te brengen, toen
kwam de. Christenheid daardoor vanzelf meer dan ooit
in den waan dat Paulus, één van hart en ziel met de
anderen, evenzeer het gezagsbeginsel had gehuldigd,
waarvan de Roomsche Kerk sedert als de onverbiddelijk
strenge handhaafster optrad.
Zoolang er nog geen eigenlijk gezegde kerk bestond —
en er derhalve ook geen kerkelijke uitspraken waren,
die bepaalden wat de christen te gelooven en te belijden
had om voor een rechtzinnigen volgeling van Jezus, of
liever voor een gehoorzamen zoon der kerk te kunnen
worden gehouden, — zoolang voelde men zich tamelijk
vrij, en stonden mannen van onderscheidene zienswijs
ongemoeid nevens elkander in dezelfde gemeente. Maar
toen de kerk zich geconstitueerd en georganiseerd had,
en zich het recht had aangematigd bij monde harer
bisschoppen, met meerderheid van stemmen, over de leer
te beslissen; toen vastgesteld was, welke schriften als
gezaghebbend aangemerkt moesten worden om, met de
-ocr page 16-
12
boeken des Ouden Testaments, het geloof te beheerschen
en het leven te regelen; toen het eene dogma voor en
het andere na als leer der kerk was aangenomen, zonder
dat die kerk aan iemand toestond ook in het minste
daarvan af\' te wijken; toen zegevierden de mannen des
gezags. De schromelijk onderdrukte vrijheid ware er
onder gestikt indien de echte Christusgeest niet door al
de eeuwen heen, waarin de Roomsche kerk met zware
hand den ijzeren schepter des gezags op bijna ieder hoofd
deed rusten, enkelen had blijven bezielen.
Toch baatte het niet veel, dat hier de Waldenzen,
ginds de Hussieten, elders de Wiclefieten zich de vrijheid
veroorloofden anders te denken en te leeren, dan de kerk
hun vergunde. Als ketters gebrandmerkt, werden zij
geschuwd en verfoeid en dikwijls te vuur en te zwaard
vervolgd. De vrijheidszin van enkelen bleek nog on-
machtig tegenover het gezag der kerk, en van critiek
op hetgeen de kerk leerde en gebood, kon toen binnen
hare grenzen geen sprake zijn. Aan eene wetenschap-
pelijk-godsdienstige opleiding der leeken werd niet gedacht,
hunne opvoeding tot een waarachtig zelfstandig gods-
dienstig leven werd stelselmatig verwaarloosd en de in-
dividueele vrijheid op het schromelijkst miskend.
Dit kon en zou zoo niet blijven. De herleving van
kunsten en wetenschappen, in de 14de en de uitvinding
der boekdrukkunst, in de 15de eeuw, werkten krachtig
mede aan de vrijmaking der gewetens. Zoo algemeen
was in de 16de het verlangen naar hervorming der kerk
-ocr page 17-
13
in hoofd en leden, dat de ontzaglijk groote bijval, dien
Luther in Saksen en Zwiugli in Zwitserland vond, en
de snel naar alle kanten heen verbreide revolutie op
kerkelijk gebied, zich grootendeels daaruit verklaren la-
ten. De minderjarige was mondig geworden, en toen
desniettegenstaande de priester voortging op even strenge
wijze als vroeger voogdij uit te oefenen, toonden niil-
lioenen, vooral onder de volken van den Germaanschen
stam, dat zij het juk van priester- en kerkgezag, hun
met geweld op de schouders gelegd, zeer moede waren.
Vol heilige geestdrift wierpen zij het van den fieren
nek ter aarde. De vryheidszon brak heen door de neve-
len die haar zoolang omsluierd hadden, en alsof de God-
heid gesproken had: Er zij licht! scheen zij vroolijker
dan ooit aan Gods helderen hemel.
Luider en krachtiger dan een zijner voorgangers ver-
hief de groote Wittenberger zijne stem. Tegenover het
gelooven op gezag stelde hij de vrijheid van onderzoek,
in de plaats der kerk de Schrift, en om deze voor allen
toegankelijk te maken, gaf hij aan de Duitschers een
bijbel in hunne moedertaal, \'t Laat zich al dadelijk ver-
moeden, dat de Hercules-arbeid der kerkzuivering zal
beginnen met de verwijdering van alle leerstukken die
den toets der Schrift niet kunnen doorstaan, en het
duurde dan ook niet lang, of het verzet tegen den af-
laat, het vagevuur, het pausdom, het kerk- en priester-
gezag enz. werd een volslagen loochening van die fun-
damenteele dogmata der Roomsche kerk, terwijl menig
-ocr page 18-
14
ander, zooals dat der sacramenten, aanmerkelijk gewij-
zigd werd. Dat Luther zich, althans in de eerste periode
van zijn hervormersleven, door eene tot dusver ongeëven-
aarde vrijzinnigheid gekenmerkt heeft, blijkt vooral uit
het oordeel, dat hij over sommige gedeelten der Schrift
durfde vellen. Van het boek Esther zei hij, dat het een
goddeloos boek was, hetwelk hij liever niet in den bij-
bel gevonden had; aan de Apocryfen des Ouden Tes-
taments ontzegde hij alle leerstellig gezag, men kon ze
tot zijn stichting lezen, maar mocht er geen leerstuk
op bouwen of mee bevestigen; de brief van Jacobus
was, naar zijn gevoelen, met toespeling op 1 Kor. III:
11—13, een brief van stroo, niet bestand tegen de vuur-
proef des tijds en aangaande de Openbaring verklaarde
hij, dat zij niet het werk van den apostelJohannes was.
Luther is op den goeden weg. Maar noch hij, noch
zijne overigens zoo kloeke medestanders hebben door-
getast. Alsof er niets meer te hervormen viel, hebben zij
het bij den eersten aanval tegen Rome gelaten. Helaas,
het volgende geslacht heeft zich rustig bij hun werk neer-
gelegd, en is aan het dommelen of aan het twisten ge-
raakt. Wat erger en allerdroevigst in de gevolgen was: in
de plaats der Roomsche kerkleer, die men voor de helft de
voordeur had uitgedrongen, sloop eene evenzeer geijkte
protestantsche orthodoxie de achterdeur in. De behoefte
die men voelde om zijn geloof in bepaalde formulen en
in vaste vormen uit te drukken, en vooral de noodzake-
lijkheid van zelfverdediging waartoe men zich door het
-ocr page 19-
15
verzet der staatsmacht gebracht zag, gaven het aanzijn
aan geschreven geloofsbelijdenissen. Zoo ontstond in
Duitschland die van Melauchton, in 1530 te Augsburg
den keizer overhandigd, om hem en de rondom hem
vereenigde vorsten tot eene juiste beoordeeling van de
beginselen der Hervorming in staat te stellen. Zoo in
Zwitserland die van Bullinger, in 153G te Bazel aangeno-
men en als de Helvetische bekend, en zoo in Frank-
rijk die van La Rochelle, in 1539 daar ter plaatse vast-
gesteld. In hetzelfde jaar werd hier te- lande een soort-
gelijk werk geleverd door Theod. Beza. Even als de
Augsburgsche Confessie had moeten dienen om de Duit-
sche vorsten gunstiger voor de Protestanten te stemmen
zoo werd de Nederlandsche opgesteld met het doel Filips II
te overtuigen dat de leer der Hervormden niets be-
helsde wat met de belangen des konings in strijd of voor
de rust van den staat gevaarlijk was. Deze belijdenis-
schriften, die van stonde aan een officieel karakter droe-
gen, werden, gelijk vanzelf spreekt, door hen, in wier
naam zij waren uitgevaardigd, aangemerkt als de zuivere
uitdrukking van hun geloof. Niets natuurlijker dan dat
zij er zich voortdurend aan hielden. Maar wat de op-
stellers niet hadden bedoeld, dat aan hun werk ook voor
volgende geslachten een verbindend gezag zou gegeven
worden, dat heeft, tot onherstelbare schade der vrije
ontwikkeling van Jezus\' godsdienst, onder de Protestan-
ten plaats gevonden. Onderscheidene Synoden en onder
dezen ook de Dordtsche, in 1619, hebben ze tot toet-
-ocr page 20-
16
steenen der rechtzinnigheid gemaakt. Wel zei de Pro-
testantsche kerk dat zij het vrije onderzoek voortdurend
toeliet, doch wat is dit anders dan een ijdele klank,
wanneer vooraf is vastgesteld en aangewezen waarop dat
onderzoek moet uitloopen? Wat zoo heerlijk was be-
gonnen, verliep, helaas, weldra in een steil, geestdoo-
dend dogmatisme en de vrijheid, die in den strijd met
het gezag aanvankelijk de overwinning scheen te zullen
behalen, werd ten laatste weer door het gezag over-
vleugeld en gebonden. Hoe weinig was er gewonnen!
Neen; dat moeten wij niet zeggen. Er is meer ge-
wonnen dan menigeen bij oppervlakkige beschouwing
denkt. Er is een beginsel uitgesproken, dat bij tal-
loos velen weerklank heeft gevonden en er is een recht
toegestaan, dat niet meer teruggenomen kan worden.
Tot ieder die het hooren wilde is gezegd: De grond
van uw geloof ligt niet buiten maar in u, en den be-
oefenaar der wetenschap is toegeroepen: Zet u rustig
aan den arbeid en ga onbeschroomd uw gang!
Al heeft men nu ook getracht dat beginsel in zijne
ontwikkeling te stuiten, en dat verlof aan belemmerende
voorwaarden te binden, het algemeen ontwaakt verlan-
gen naar zelfstandigheid was niet meer te onderdruk-
ken, de opgewekte vrijheidszin was niet langer binnen
de perken der kerkelijke rechtzinnigheid terug te hou-
den. Moediger dan ooit vervolgde de wetenschap hare
voorwaartsche beweging, en al bleef de theologie, —
in haar eigenwaan steeds de wetenschap bij uitnemend-
-ocr page 21-
17
heid —, nog altijd eisenen dat zij boven elke andere
geëerd en ontzien zou worden, ja zelfs dat de resulta-
ten van alle onderzoek, om aannemelijk te zijn, in har-
monie moesten wezen met hetgeen zij, natuurlijk in
overeenstemming met de kerkleer, van haar hoogen zetei
den volke verkondigde, alles was er toch op voorbereid
om den dag te doen aanbreken, waarop de priesters der
wetenschap hunne dienstbaarheid aan de theologie en
hunne gehoorzaamheid aan de kerk zouden opzeggen.
Werkelijk heeft eene zeer critische periode die van het
gelooven op gezag vervangen en aan de schier onbe-
perkte heerschappij der kerk voorgoed een einde ge-
maakt.
De eer van het begin komt aan de sterrenkunde toe,
en daar de nieuwe richting mede de vrucht eener nieuwe
wereldbeschouwing is, zoo moeten wij haar in verband
brengen met het stelsel van Copernicus, door Kepler
ontwikkeld en door Galileï verdedigd. Eeuwenlang had
men zich neergelegd bij het systeem van Claudius Ptole-
meus, die in de 2«le eeuw n. Chr. te Alexandrie leefde
en zich als aardrijks-, wis- en sterrenkundige grooten
roem verwierf. Ook de kerk kon zich met dat stelsel,
volgens hetwelk de aarde het onbeweeglijk middelpunt
van het heelal gebleven was, vereenigen. Copernicus
echter sloeg het den bodem in, want hij bewees, dat de
aarde een der planeten was die, al draaiende om hare
2
-ocr page 22-
18
eigene as, haar loop rondom de zon, het wezenlijke mid-
delpunt van het gansche planetenstelsel, in een jaar tijds
volbrengt. Doch dit was niet te rijmen met hetgeen de
bijbel leerde, allerminst met het bevel, eens aan de zon
gegeven om stil te staan. (Joz. X: 12, 13) Zij had zich
derhalve vroeger steeds bewogen en werd verondersteld
hare gewone beweging hervat te hebben, nadat het
wonder zijne bedoelde uitwerking had volbracht. Wien
zal het bevreemden dat de Congregatie voor den Index
(de lijst van verboden boeken) het systeem van Copernicus
als een gruwelijke ketterij brandmerkte, en dat de In-
quisitie den verdediger daarvan door vervolging en mis-
handeling tot herroeping van zijn goddeloos beweren
dwong? Maar hoe dapper de kerk zich kweet bij haar
pogen om de eer des bijbels te handhaven, de waarheid
was machtiger dan zij. Een enkele ultra-confessioneel,
zooals Pastor Knack in Duitscbland, moge aan de voor-
stelling der Schrift getrouw zijn gebleven, de nieuwe
wereldbeschouwing wordt, op enkele zulke uitzonderin-
gen na, algemeen ook door de orthodoxen gehuldigd.
De volledige toepassing er van op de godsdienstweten.
schap wordt echter bij hen gemist. Onhoudbaar is nu
toch hunne grondstelling dat de bijbel in zijn geheel,
en derhalve ook in elk zijner deelen, het onfeilbaar woord
Gods is. Onhoudbaar, want de bijbel leert dat de zon
draait en de aarde stilstaat, en, wel beschouwd, kan
het wonder waarvan het boek Jozua gewaagt, onmogelijk
hebben plaats gehad. Zoo is er dan toch minstens één
-ocr page 23-
19
wondervei\'haal aan te wijzen, dat geen geloof verdient,
en zoo doet zich hier het voor de orthodoxie zeer be-
denkelijke geval voor, dat de menschelijke wetenschap
zich met goed recht boven het gezag der Schrift verheft.
i Men tracht den bijbel te redden, door de bewering, dat
hij geenszins strekken kan om ons natuur- of sterren-
kunde te leeren. Toegestemd; doch zoo komt men er,
zoo dikwijls er sprake is van Gods woord, vanzelf toe
uitsluitend aan den godsdienstigen inhoud der Schrift
te denken, en zoo moet de mensch zelf aanwijzen wat
al of niet als Gods woord te eerbiedigen is, wat het-
zelfde is als dat de mensch zich boven de Schrift plaatst.
Waar blijft nu het onbepaalde schriftgezag? Bovendien,
de schrijvers van die gedeelten des bijbels, die thans
strijdig worden bevonden met de slotsommen der weten-
schap, hebben toch eens geloofd dat zij waarheid ver-
kondigden en allen die, tot op Copernicus toe, door
hunne voorstellingen gesticht zijn, hebben evenzeer ge-
meend dat zij het woord Gods vernamen. Is nu de bijbel
werkelijk de vrucht eener goddelijke ingeving of buiten-
gewone openbaring Gods, had deze dan zulke feilen niet
moeten vermijden, zoowel omdat zij haar eigen gezag
ondermijnde als ook omdat zij op schrikbarende wijze
het doorbreken van het licht der waarheid verhinderde ?
Velen intusschen hebben dit alles ingezien en zijn ge-
ëindigd met een kerkleer vaarwel te zeggen, die hun
den bijbel predikte als het onbedriegehjk woord van God.
Het stelsel van Copernicus heeft de aarde uit de haar
-ocr page 24-
20
vroeger toegekende plaats verdrongen en haar leeren
beschouwen als een betrekkelijk onbeduidend stipje in
het heelal. Maar nu kan niemand langer beweren, dat
alles wat buiten haar bestaat slechts om harentwil aan-
wezig is; en moeielijker dan ooit valt het nu te geloo- i
ven, dat de bewoners des hemels weleer omgang hebben
gehad met de kinderen der menschen; allermoeielijkst
dat God zelf eens op dit stipje zal zijn neergedaald om
er als inensch te leven en te sterven. Ja, bij de erken-
ning van de bolronde gedaante en de beweging der aarde
kan zelfs aan geen boven of beneden gedacht worden,
en daarmee valt de oude ^voorstelling van een hemel,
een onderwereld en een hel te eenenmale weg. Doch
nu kan ook uiet meer in eigenlijken zin gesproken wor-
den van een God die in den hemel woont, want voor
zulk een hemel is in het gansch heelal geen plaats. De
vrees voor den toorn der kerkelijken moge in vroeger
dagen vele denkers weerhouden hebben dat alles uit te
spreken, het kon toch niet uitblijven of, bij het ver-
zwakken van de macht der kerk, moesten er opstaan
die niet langer schroomden voor hun beter inzicht uit
te komen. En hoe vrijer de wetenschap hare wieken
uitsloeg, des te minder liepen zij gevaar wegens hunne
overtuiging bemoeielijkt te worden.
Heeft de nieuwe richting den eersten en krachtigsten
stoot gekregen door hetgeen de mannen der wetenschap
aan den hemel lazen, zij heeft later niet minder te
<.
-ocr page 25-
21
danken gehad aan het veelzijdig onderzoek, ingesteld
eensdeels door de Geologen, die zich met de aardkorst,
anderdeels door de Palaeontologen, die zich met de
overblijfsels der voorwereld bezig hebben gehouden. Deze
hebbeu als het ware de aarde doen spreken en laten
haar dagelijks al meer vertellen van hetgeen met haar
geschied is. Zij deelen ons mede hoe die aarde, onder
tal van wisselingen, van lieverlede tot haar tegenwoor-
digen toestand gekomen is en hoe alles, wat thans op
hare oppervlakte gevonden wordt, langzamerhand ont-
staan is uit hetgeen in den vóór-historischen tijd aan-
wezig was. De meening dat de planten en dieren — om
van de menschen te zwijgen — niet zoo maar op eens
kant en klaar te voorschijn zijn gekomen, maar in den
loop vau honderde eeuwen allengs geworden zijn zooals
zij zich nu aan het oog vertooiien, werd steeds en wordt
nog gedurig bevestigd, en niets is minder aan twijfel
onderhevig, dan dat de aarde en hare bewoners, de
menschen niet uitgezonderd, veel ouder zijn dan vroeger
algemeen geloofd en ook door de kerk op grond der
bijbelsche berekeningen geleerd werd. Doch wat dan nu
van de geloofwaardigheid des bijbels en het gezag der
kerkleer te denken? De bewering dat oorspronkelijk de
gansche schepping binnen een enkele week uit Gods
hand te voorschijn was gekomen, moest teruggenomen
worden; en was vroeger geleerd dat alles wat God ge-
schapen had, in den beginne volmaakt goed was en dat
eerst later, tengevolge van de overtreding der eerste
-ocr page 26-
22
menschen, al dat onvolmaakte, dat zooveel moeite en
smart berokkent, geboren was, men kon het niet langer
als waarheid voordragen, \'t Is immers zeker dat lang
eer er menschen waren, die het onderscheid kenden
tusschen goed en kwaad, dieren van onderscheiden soort
en aard op deze wereld geleefd en dat toen evenzeer
als nu vijandschap, vervolging en dood onder hen ge-
heerscht hebben. Ook dit staat vast, dat hetzelfde wat
allerwege onze aandacht trekt: een nauw merkbare
overgang van de eene schepselensoort in de andere en
een langzame, geleidelijke opklimming uit lager staat
tot hooger orde, steeds behoord heeft tot het kenmer-
kende van de voortbrengselen der natuur.
Zoo is de natuur opnieuw als onderwijzeres der men-
schen opgetreden en voor zoovelen dezen de school,
waarin de kerk hen had binnengeleid, verlaten hebben
om oplettende, waarheidlievende, vlijtige en gemoedelijke
discipelen van de beste leermeesteres te worden, zijn zij
gaandeweg vaster in hunne overtuigingen, krachtiger
in hunne uitingen geworden en hebben zij zich steeds
vrijer tegenover de kerk gevoeld.
Tot de natuur behoort ook de menscb zooals hij,
met de edelste vermogens toegerust, het pronkstuk der
schepping is. In hem zien wij de schakel, die de zin-
nelijke wereld aan de geestelijke hecht. Nauw aan de
dieren verwant onderscheidt hij zich van dezen aller-
-ocr page 27-
2:1
meest hierdoor dat hij kan opklimmen tot de erkenning
en vereering van een hooger wezen. Hij is het eenige
schepsel op aarde, dat voor godsdienst vatbaar is, maar
dat dientengevolge ook plichten te volbrengen en rechten
te handhaven heeft. De kerk wees hem bij voorkeur op
de eersten, maar onthield hem zooveel zij kon de laatsten.
Zij dwarsboomde hem steeds bij zijn streven naar zelf-
standigheid, en scheen het ook dat de Hervorming der
zestiende eeuw voor altijd de banden slaken zou, hem
door kerkelijke orthodoxie en priesterheerschappij aan-
gelegd, zij heeft, gelijk wij reeds zagen, aan die ver-
wachting niet beantwoord. Maar toen de orthodoxie,
ook na de Hervorming, het hoogste woord bleef voeren,
en evenveel schade aan de vroomheid als aan de weten-
schap deed, begon zich hier en daar een heilzame reactie
tegen het steile en dorre dogmatisme te vertoonen die,
helaas, bij sommigen in een week en ziekelijk piëtisme
ontaardde, maar er de beste denkers toe bracht om
buiten de kerk te gaan zoeken, wat binnen hare hoog
opgetrokken muren niet te vinden was. De wijsbegeerte
trad een nieuw tijdperk in. Zij verliet den grondslag,
waarop zij tot dusver gebouwd had en legde een nieu-
wen. Meer dan vroeger ging zij. bij hare bewijsvoering
van de rede en vooral van de ervaring uit. Wel sloten
zich hare beoefenaars in den beginne nog zoo na moge-
lijk bij de bestaande kerkleer aan, maar \'t werd toch
spoedig openbaar dat zij in beginsel tegenover haar
stonden en dat zij, op den ingeslagen weg voortgaande,
-ocr page 28-
24
den ketterblaam niet zouden ontloopen. Het scherpziend
oog der dogmatisten ontdekte dra het principieel verschil
tusschen hen en de wijsgeeren. De kerk, die terecht
begon te vreezen dat dezen eerlang de hand zouden
uitstrekken om voor de Confessie, haar vertroetelde
lieveling, de doodsklok te gaan luiden, zette zich tegen
hen in postuur, en gelijk hier te lande de edele Bene-
dictus de Spinoza uit de Synagoge werd gebannen, zoo
bracht zij het in Duitschland zoover dat Christiaan Wolff
zijn leerstoel te Halle moest verlaten. Toen echter Fre-
derik de Groote aan het bewind kwam, herstelde deze
hem in eer en ambt.
Frederik de Groote! Wie, die hem niet kent! Hem
den grondlegger van Pruisens grootheid, maar die zich
door hetgeen hij voor de volksverlichting deed veel
schooner lauweren verwierf\', dan die hij op het slagveld
behaalde. Had hij in een zijner decreten vex-klaard dat
in zijn gebied alle godsdiensten getolereerd waren en
dat het aan een iegelijk vrijstond op zijn eigen manier
zalig te worden, hij bleef zich in dezen steeds gelijk.
Geen onverzoenlijker vijand van kerkelijken dwang en
geestelijke overheersching dan hij. De vrijzinnige denk-
beelden, door de kerk soms met geweld onderdrukt,
vonden in hem een kloeken pleitbezorger en machtigen
beschermer, terwijl hij hen, die ze door hunne lessen
en schriften onder het volk verbreidden, tot een invloed-
rijke macht in den staat verhief. Is het wonder dat
van toen af, vooral in Duitschland, de wijsbegeerte hare
-ocr page 29-
25
vleugelen breed ontplooide, om in het volle besef harer
vrijheid steeds hooger te stijgen? Is het wonder, dat
menige pijl tegen de kerk werd afgeschoten, die haar
in haar hartader, de leer, pijnlijk wondde?
De eerste openlijke kruistocht tegen haar werd onder-
nomen door de Engelsche vrijdenkers of Deïsten, zulken
die niets van eene bovennatuurlijke openbaring willen
weten. Hun was het te doen om den godsdienst los te
maken van de overlevering en aan de gezonde rede de
eindbeslissing in alle zaken des geloofs op te dragen.
Met ongehoorde vrijmoedigheid schreven zij over hetgeen
op den bijbel en de godsdienstleer betrekking had. Zij
ontzag zich niet over een en ander een scherp afkeu-
rend oordeel te vellen. Inzonderheid poogden zij aan
het denkbeeld van een natuurleken, zuiver r e d e-
1 ij ken godsdienst, waarbij van bovennatuurlijke open-
baring geen sprake zijn kon, ingang te verschaffen.
In hun voetspoor traden de Fransche Encyclopedisten
die gezamenlijk, onder leiding van Diderot en d\'Alem-
bert, in den vorm van een woordenboek, alles te berde
brachten wat tot godsdienst, natuurkunde en wijsbe-
geerte behoorde, \'t Is niet te loochenen dat deze man-
nen die ten laatste meerendeels in een grof materialisme
vervielen, »die God en den geest uit de natuur weg-
redeneerden." en ronduit verklaarden »dat elke voor-
stelling van iets geestelijks of bovenzinnelijks op waan-
zin rust en dat het zinnelijk genot het hoogste doel is,
waarnaar de mensch moet streven" — ontzaglijk veel
-ocr page 30-
26
kwaad hebbeu gesticht. Zij hebben de oppervlakkigheid
gehuldigd, de lichtziuuigheid gevoed, de rechten van
het gemoed miskeud. Op huune rekening komt voor
een goed deel de treurigste uitspattiug, waaraan men
zich bij de Fransche revolutie der vorige eeuw heeft
schuldig gemaakt. Maar al zien wij dat niet voorbij,
evenmin vergeten wij dat zij aan het wan- en bijgeloof
een gevoeligen slag gegeven hebben en dat in het
bezinksel der eerst zoo scherpzinnig opgeworpen, later
zoo troebel gemaakte vraagstukken van socialen en
religieusen aard, ook edel metaal van goed gehalte ge-
vonden wordt. Hunne verdienste is dat zij in het alge-
meen aan de zaak der verlichting en aan de vrijmaking
van den geest mede gearbeid hebben, dat zij het goed
recht der rede in veel wijder kring, dan ooit geschied
was, hebben leeren erkennen, en de overtuiging dat
alle godsdiensten eene betrekkelijke waarde bezitten in
menig gemoed dieper hebben doen wortelen. Onder
hunne vaak al te forsche bijlslagen kreeg het geloof
aan het bovennatuurlijke een geduchten knak en al
toonden zij, bij doorgaand gemis van zedelijken ernst,
oog noch hart te hebben voor den godsdienstigen inhoud
der Schrift en voor de zedelijke strekking van menig
bijbelsck verhaal, — wat zij aanvoerden om het wonder
zelf als vrucht van verdichting te doen kennen, vond
ingang bij duizenden, en zoo verloor bij dezen de bijbel
zijn bovennatuurlijken stralenkrans, het dogma zijn
steuu, de kerk haar gezag.
-ocr page 31-
27
Wij keeren nu naar Duitschland terug, en hoewel
ons bestek niet toelaat den arbeid van al de wijsgeer en,
die het heeft voortgebracht, in bijzonderheden te be-
zien \') en in verband te brengen met de A ufklaruug,
gelijk men toenmaals het streven der liberalen placht
te karakteriseeren, zoo behooren wij toch al onze aan-
dacht te vestigen op een man, die in den vollen zin
des woords een humanist was, zoo veelzijdig ontwikkeld
als er slechts zelden een gevonden wordt; toongever
en hervormer op het gebied van letteren en kunst,
even geestig als scherpzinnig, even waarheid- als vrij-
heidlievend en door dat alles tevens een baanbreker op
kerkelijk terrein. Wij denken aan niemand anders dan
aan Gotthold Ephraïm Lessing. Zijn hoofd verdienste ten
aanzien der zaak, die ons thans bezig houdt, is zeker
hierin gelegen dat hij het bewijs leverde voor de waar-
heid dat de echte godsdienst, als uitsluitend op de
innerlijke ervaring gegrond, onafhankelijk is van bijbel
en kerk; eene stelling die hem natuurlijk door de ker-
kelijken op het hevigst is betwist. Te midden van den
strijd, waarin hij met hen gewikkeld was, stelde hij zijn
beroemd tooneelstuk Nathan de wijze op, waarin
hij doet zien dat die godsdienst het meest welgevallig
bij God en menschen maakt, welke zich, onafhankelijk
\') Evenals wij vroeger niet konden treden in de vermelding
der wijsgeerigo stelsels van Des Cartes, De Spinoza, Leibnitz en
Wolff, zoo moeten wij nu, met het oog op onze lezers, ook
die van Kant, Fichte, Schelling, Jacobi e. a. onvermeld laten.
-ocr page 32-
28
van bepaalde leerstukken en vornien, in een zedelijk
leven openbaart, zoodat het minder afdoet of men Jood,
Mohammedaan of Christen is, indien men in vollen
nadruk een goed mensch is. Dit komt het duidelijkst
uit in de parabel van den Ring.
»Lang geleden leefde in het Oosten een man, die
een zeer kostbaren ring bezat. Deze had namelijk de
kracht om ieder, die hem droeg, bij God en menseheii
aangenaam te maken. Bij zijn sterven gaf hij hem aan
zijn meest geliefden zoon, onder voorwaarde dat deze
hem insgelijks zou overgeven aan den meest beminden,
die dan wegens het bezit van dien ring als familiehoofd
zou optreden. En zoo moest het steeds voortgaan. Nu
gebeurde het dat de ring het eigendom werd van iemand
die drie zonen had, allen even voortreffelijk en gelij-
kelijk door hun vader bemind. Deze gaf dan ook,
onvoorzichtig genoeg, aan ieder hunner in het geheim
de belofte dat hij erfgenaam van den ring zou wezen.
Toen de vader oud geworden was, begon die belofte
hem steeds meer te bezwaren. Doch hij vond er iets
op. Hij liet nog twee ringen maken, die zoo volkomen
op den echten geleken, dat hijzelf buiten staat was den
echten te onderscheiden. Kort vóór zijn dood gat hij
aan ieder zijner zonen in stilte een ring; maar toen nu
de vader gestorven was en ze alle drie met hun ring
te voorschijn kwamen, en aanspraak maakten op den
rang van familiehoofd, toen had men de poppen aan
het dansen. Niemand kon bewijzen, dat zijn ring de
-ocr page 33-
29
echte was. De zaak kwam voor den rechter en deze
maakte aldus een einde aan het geschil: Gij zegt, dat
de echte ring de eigenschap heeft om dengene die hem
draagt aangenaam te maken bij God en hij de men-
schen. Welnu, de uitkomst zal derhalve leeren waar
de echte ring gebleven is. Vermoedelijk ging hij ver-
loren eii heeft uw vader u alle drie gefopt, want gij,
ja, gij hebt wel lief, maar toch uzelven het meest. Gaat
nu heeu, en laten uwe nakomelingen na duizend en
nog eens duizend jaren terugkomen en wie hunner als-
dan, door den machtigen invloed van den ring, op een
leven vol zachtmoedigheid, weldadigheid en vertrouwen
op God zal kunnen wijzen, die zal daardoor toonen in
het bezit van den echten ring te zijn.
In de parabel van »het brandende paleis" komt nog
helderder aan het licht hoe de kiemen der nieuwe rich-
ting en zelfs tamelijk ontwikkeld, reeds bij Lessing aan-
wezig waren. Ook zij vinde hier een plaats.
»Een wijs en werkzaam koning had een paleis doen
bouwen van grooten omvang en geheel bijzondere con-
structie. Deze streed wel eenigermate met de gewone
regelen der kunst, maar prees zich niettemin door duur-
zaamheid en bruikbaarheid aan en hoe vreemd het er van
buiten uitzag, van binnen was het vol licht en samenhang.
De heeren architecten hadden er vrij wat op aan te
merken. Het had te weinig vensters en te veel deuren.
Waarom niet wat meer van de eersten en dan één groote
poort aan beide zeiden ? Zoo vroegen zij. Niemand kwam
-ocr page 34-
30
op de gedachte dat het huis zijn licht van boven kreeg
en dat juist door dat aantal deuren, al waren ze klein,
iedereen gelegenheid vond om langs den voor hem kort-
sten weg binnen het paleis te komen. Maar zij stonden
buiten op de straat en konden over de inwendige in-
richting van het gebouw niet oordeelen. Zij echter die
het bewoonden, waren er volkomen mee tevreden. Men
raakte met hen in twist. De oude bestekken, die, naar
men zei, van de eerste bouwmeesters afkomstig waren,
werden voor den dag gehaald. Maar deze waren be-
schreven met woorden en teekenen, over wier beteeke-
nis opnieuw verschil van meening ontstond, terwijl zij
die in het paleis woonden, zeiden: Wat gaan ons die
oude bestekken aan? Wij ondervinden eiken dag dat
het gebouw schoon en goed is en zich opperbest be-
wonen laat. De twist liep steeds hooger en waren er
enkelen, die zich ook op die oude bestekken eenige aan-
merkingen veroorloofden, tegen hen schreeuwde en tierde
men van eiken kant, alsof zij het paleis afbraken of in
brand staken.
Eens, nadat de strijd over de oude bestekken wel niet
bijgelegd maar toch zoo wat ingesluimerd was — eens,
te middernacht, hoorde men plotseling de nachtwacht
roepen: Brand! brand! in het paleis!
Wat gebeurde V Ieder stond van zijn leger op en het
eerste wat men zocht te redden waren de oude bestekken.
Alsof er niets kostbaarders te redden viel! Alsof het
paleis niet in brand stond!
-ocr page 35-
31
En zoo kwam ieder op straat met zijne handschriften
en perkamenten onder den arm, en in plaats van het
paleis ter hulp te snellen, hield men zich bezig met
elkander uit het bestek aan te wijzen waar in het pa-
leis vermoedelijk de brand was. Zie, sprak men, buur-
man! hier brandt het. Hier kan men het vuur het ge-
makkelijkst bereiken. Of liever hier, buurman! sprak
een ander. Zijt gij dwaas, riep een derde, de brand is
hier; zoo het daar slechts in brand stond, ware het
niets. — Laat blusschen, wie wil, hier blusch ik den
brand niet. — En ik hier niet — En ik hier niet!
Tntusschen ware het paleis werkelijk afgebrand, indien
er brand geweest ware, maar de verschrikte wachters
hadden het noorderlicht voor brand aangezien."
De strekking dezer parabel ligt voor de hand.
Zij moet dienen om aan te wijzen dat de waarheid
van den christelijken godsdienst, zooals die gekend wordt
door de ervaring, in weerwil van alle twistvragen over
haren historischen oorsprong, onbeweeglijk vaststaat. In
die waanwijze keurmeesters zien wij de toenmalige god-
geleerden, die zich, alsof aller zaligheid daarvan afhing,
het hoofd warm maakten over allerlei quaesties, die de
Schrift betroffen. En hoe komt het dat zij ten aanzien van
de innerlijke waardij des Christendoms zoo koel zijn?
\'t Is omdat zij het slechts door letters en uit boeken
en niet door eigene ervaring als verlichtend en heiligend
hebben leeren kennen.
Maar wat was er dan toch geschied, waardoor Les-
-ocr page 36-
32
sing zich gedrongen voelde tegen de theologen zijner
dagen ten strijde te trekken en hun menige harde waar-
heid te zeggen? Tijdens zijn verblijf te Hamburg, waar
hij aan den schouwburg verbonden was, had hij kennis
gemaakt met professor Reimarus, een door en door ge-
leerd en niet minder vrijzinnig man, die zich door onder-
scheidene geschriften over den r e de 1 ij ken of natuur-
lijken godsdienst een goeden naam verworven had.
Onder zijne nalatenschap werd een handschrift gevon-
den dat een doorloopende critiek op de bijbelsche ver-
halen behelsde. Reimarus had dit werk voor zichzelven
opgesteld en bij herhaling omgewerkt, doch vergunning
verleend het na zijn dood uit te geven. De familie stelde
het in handen van Lessing die, toen hij bibliothecaris
te Wolfenbuttel geworden was, er eenige fragmenten
van uitgaf, onder den .schijn, dat het oude stukken wa-
ren, door hem in de bibliotheek gevonden, \'t Zal vol-
doende zijn de opschriften te vermelden om iedereen te
doen begrijpen hoe zij de wereld in rep en roer moes-
ten brengen. Zij zijn deze: 1. over het dulden der Deïsten;
2. over het verguizen van de rede op den kansel; 3.
over de onmogelijkheid eener openbaring waaraan alle
menschen op redelijke gronden kunnen gelooven; 4. over
den doortocht der Israëlieten door de Roode Zee; 5.
Over het Oude Testament, als niet geschreven tot open-
baring van een godsdienst; 6. over de opstandingsge-
scbiedenis; 7. over het doel van Jezus en de apostelen.
Die fragmentist, die niet aan eene bovennatuurlijke
-\'
-ocr page 37-
33
openbaring, niet aan wonderen, zelfs niet al staan ze
in den bijbel, en dus ook niet aan de opstanding van
Jezus gelooft, is een vreeselijke ketter, en Lessing is
geen haar beter. Zoo sprak men in die dagen. En hoe
oordeelen wij er nu over ? Wij zeggen, dat zij hun tijd
ver vooruit waren en begroeten in hen de wegbereiders,
voor de nieuwe richting; ja! toen zij voor ruim een
eeuw zoo schreven, was de richting, die men nu de mo-
derne noemt, inderdaad reeds aanwezig.
Wij begrijpen nu hoe het kwam dat Lessing het met
de theologanten, door Goetze aangevoerd, te kwaad kreeg,
en dat het van beide zijden strijdschriften regende. Maar
de grondideeën van Lessing, vooral zijn beroep op gevoel
en ervaring, hebben stand gehouden en zijn de funda-
menten geweest, waarop anderen, inzonderheid Herder,
hebben voortgebouwd. Zoolang de theologie nog onder
de kerkelijke voogdij staat komt zij altijd achteraan.
Doch wat de kerk ook doe, om het palladium harer
leerstellingen tegen den haars inziens meestal verderfe-
lijken invloed der wetenschap te beveiligen, zij kan het
tegen deze niet volhouden. De wetenschap is haar te
machtig en roept zij de kerk toe: Kerk! kerk! wat ver-
volgt gij mij ? het is u hard de verzenen tegen den prik-
kel te slaan, — dan buigt eindelijk de kerk het hoofd.
Doch al hadden de godgeleerden over het algemeen
niet veel met de «verlichting" op, en al zette de kerk
zich schrap tegenover de wetenschap, onder de leeken
verbreidden zich de nieuwe denkbeelden met eiken dag
3
-ocr page 38-
34
meer. De resultaten van het natuurkundig onderzoek
en wijsgeerig nadenken werden hun altijd dichter on-
der de oogen gebracht. Wat vroeger schier uitsluitend
het eigendom der geleerden werd geacht, werd gaande-
weg meer als gemeengoed beschouwd en ter kennisne-
ming aangeboden. Zoo ook, om dicht bij huis te blijven,
hier te lande. Welk een opzien baarde het boek van
den Amsterdamschen professor Paulus Van Hemert:
Lectuur bij de ontbijt- en theetafel, waarin o. a. wordt
aangewezen dat ook in den bijbel mythen te vinden
zijn. De romans van Wolf en Deken, met name de
Sara Burgerhardt en de Willem Leevend, vonden veel
aftrek en toejuiching, en niet het minst die gedeelten,
waarin de orthodoxie en de femelarij van dien tijd gees-
tig ten toon gesteld en afgestraft worden. De werken
der anti-kerkelijke Pransche en Duitsche schrijvers wer-
den gretig van de markt genomen, en dat er ook hier
onder de dichters waren, die zeer vrijzinnig over het
Christendom dachten, bewijst onze Helmers. Ik heb het
oog op zijn Jezus van Nasereth, inzonderheid op dat
gedeelte, hetwelk, ofschoon door Helmers zelven, o. &."
in het genootschap »Taal en Dichtkunde" voorgedragen,
bij de uitgaaf van \'t. gedicht, die na zijn dood plaats
vond, is weggelaten, doch onlangs door den druk werd
gepubliceerd. Het vinde ook hier eene plaats.
Nadat hij zijne voorstelling van Jezus\' prediking be-
sloten heeft met de woorden:
-ocr page 39-
35
•Zoo klonk eens Jezus\' taal door joodsche kerkgewelven".
laat hij volgen:
«Dit was de leer, die hij aan \'t menschdom achterliet,
Dit is mijn christendom, een ander heb ik niet.
Waartoe nu door \'t geloof der vreemdste vvonderdaden
Den menschelijken geest met ketenen beladen?
Waartoe die valsche tooi om \'t hagelwit gewaad,
Die niet haar rijkdom, neen! haro armoede ons verraadt ?
Neen, Jezus\' godsdienst is te rein, te schoon, te edel,
Dan dat die mispelkrans zou voegen om haar schedel.
Verhoogt het goud zijn gloed door \'t bijgevoegd metaal ?
Verheft een looden kast der diamanten straal?
Heeft ieder godsdienst niet zijn wondren? Allerwegen
Stroomt u \'t verhaal daarvan bij Griek en Romer tegen.
Ach! wordt mijn zeedhjkheid versterkt, zoo ik geloof
Dat God eens Kanaan den Joden gaf ten roof?
Dat Hij, die God van liefde en vaderlijk erbarmen,
De zuigelingen uit der moeders klemmende armen
Deed scheuren, moorden liet op \'t vaderlijke graf?
En aan een rooverhorde een land ten erfgoed gaf,
Omdat eens Abraham aldaar, in vroeger dagen,
Zijn kudde had geweid, zijn tent had opgeslagen ?
Zal ik min deugdzaam, min gemaal, min vader zijn
Omdat ik twijflen durfde, of water ooit in wijn
Verkeerde? Zal Gods wraak me in \'t eeuwig vuur doen baden
Omdat ik niet geloofde Eliza\'s wonderdaden?
Neen! al die wondren, die voorzeggingen zijn \'t hart
Een strik, waarin het brein der zwakken zich verwart;
Weg met die dwalingen, door \'t bijgeloof geschreven!
Het grootste wonderwerk is Jezus\' leer en leven".
-ocr page 40-
30
Zoo zong Helmers. Zouden wij haast meenen een
moderne uit onzen tijd te hooren, wij begrijpen zeer
goed dat men het in 1813, zeker in de eerste plaats ter
wille van de nagedachtenis des dichters zelven, geraden
achtte, de aangehaalde regels weg te laten.
Wat door natuurkundigen en wijsgeeren aan \'t licht
gebracht en mede door prozaschrijvers en dichters ver-
spreid was, bereikte ook de godgeleerden en hoe
afkeeriy; de kerkelijkgezinden ouder hen van die »ijdele
philosophie" bleven, de meer wetenschappelijken konden
niet laten er hunne aandacht op te vestigen en er van
over te nemen wat hun toescheen waar te zijn. Ook
door hen werd het recht der rede in zaken van gods-
dienst meer en meer erkend en vond het denkbeeld
ingang, dat al wat tot den godsdienst behoorde, als uit
de menschen voortgekomen, ook door menschen en op
de gewone wijze onderzocht moest worden; voorts
dat het dwaasheid was te gelooven en te leeren wat
met de gezonde rede streed. Voor mysteriën is in den
christelijken godsdienst geen plaats, bovennatuurlijke
openbaringen der Godheid zijn spelingen der mensche-
lijke fantasie, wonderen zijn nooit geschied — zoo spra-
ken in het laatst der achttiende eeuw ook enkele theologen,
en \'t was vooral tegen de kerkelijke dogmatiek dat zij
te velde trokken. Wat de vaderen geloofd en als leer
van Jezus en de apostelen beleden hadden, wat door
-ocr page 41-
37
hen in Catechismus en Confessie was neergelegd, dat
werd herzien, aan rede en Schrift getoetst, eu verwor-
pen zoo het dien toets niet kon doorstaan. Bijna geen
enkel dogma kwam er ongedeerd af. Het leerstuk van
de ingeving der Schrift, het tot dusver gangbare begrip
van openbaring, de leer van de godheid van Jezus en
van de drieëenheid, van de erfzonde en de eeuwige straf,
van de voorbeschikking en de zedelijke onmacht — \'t
bleek alles, zooals het door de kerk geformuleerd was,
onhoudbaar te zijn, en het getal der godgeleerden, die
weigerden zich langer aan het gezag der kerk te onder-
werpen, wies met den dag. Toen werd het ook hunne
beurt om de nieuwe denkbeelden onder het volk te
brengen en velen hunner kweten zich, zooals Herder J)
Bretschneider en anderen, op uitstekende wijze van
dien plicht.
Wij zagen dat de strijd, in \'t laatst der vorige en in
het begin van deze eeuw gevoerd, zich hoofdzakelijk
tegen het kerkelijk leerstelsel richtte en inzonderheid de
handhaving der rechten van natuur en rede ten doel
had. Zij, die er zich mede bezighielden, worden veelal
naturalisten of rationalisten genoemd. Wij ont-
kennen niet dat over het algemeen de meesten hunner
te koud waren om anderen warm te kunnen maken
\') Bij Herder wenschen wij onze lezers later meer opzettelijk
te bepalen. Daarom vergeve men ons dat wij hier slechts ter-
loops van hem gewagen.
-ocr page 42-
88
maar zien daarom niet voorbij dat zij zich als pleitbe-
zorgers eener goede zaak verdienstelijk hebben gemaakt,
\'t Was hun te doen om aan het gezond verstand de
plaats te hergeven, die de kerk het had doen ontruimen,
toen zij de menschelijke rede onbekwaam en dus ook onbe-
voegd verklaarde, om een godsdienstig vraagstuk te
beslechten; en dat doel hebben zij bereikt, \'t Is waar,
bij hun streven om het verstand ten troon te verheffen
gingen zij veel te eenzijdig te werk, daar zij de waarde
van het gevoel veel te gering stelden en het recht van
gemoed en geweten miskenden; \'t is waar, dat zij, — om
met hun stelling: wonderen zijn nooit gebeurd, op een
goeden voet met de Schrift te blijven — van de won-
derverhalen in den bijbel zeer dikwijls caricaturen
maakten; doch in weerwil daarvan waren zij toch ge-
duchte bestrijders der kerkelijke orthodoxie, en hebben zij
zich, waar het de zuivering van het dogma gold, be-
hoorlijk van hunne taak gekweten.
Gelukkig intusschen dat er ook mannen opstonden die,
gemoedelijker van aard, begrepen dat het verstand,
hoe kostelijk ook en onontbeerlijk, toch niet de eenige,
zelfs niet de hoogste rechter in zaken des geloofs is,
maar dat ook naar de uitspraken van het hart moet
geluisterd worden en dat de godsdienst niet leer maar
leven is. Ook zij voelden zich in het oude gebouw niet
langer tehuis. En wat deden zij toen? Voortbouwende
op de gelegde grondslagen, en hunne betrekking tot
de Luthersche of Gereformeerde kerk in het oog hou-
-ocr page 43-
39
dend, poogden zij het bestaande te hervormen. Als
wij slechts één hunner willen noemen, kan de keus ons
niet rnoeielijk vallen, want wie denkt niet terstond aan
Friedrick Schleiermacher, die door zijn leven en werken
Duitschlands tweede hervormer verdient te heeten, en
overal elders op de ontwikkeling der protestautsche
theologie den heilzaamsten invloed heeft uitgeoefend?
In zijn boek over de Christelijke Geloofsleer poogt hij
den weg te wijzen, waarlangs wetenschap, geloof en
kerk tot verzoening kunnen komen, en in zijne Rede-
voeringen over de Religie richt hij tot de beschaafden
onder de verachters van den godsdienst menig diep be-
schamend, maar ook menig opwekkend en aanmoedigend
woord. Zijne afkomst uit een vrome Herrnhutsche fa-
milie verloochende zich niet, ofschoon hij, die evenzeer
in Plato\'s en Spinoza\'s werken als in den bijbel tehuis
was, zich veel vrijer standpunt wist te verovereu dan
aan de leden der broedergemeente aangenaam kon zijn.
Stoutweg gaf hij prijs wat naar zijn inzien niet tot het
wezen van den godsdienst behoorde. Hij erkende ten
volle het recht der critiek tegenover de gebrekkige leer-
stellingen der kerk en de meest aan twijfel onderhevige
gedeelten der Schrift; maar vast stond zijne overtuiging
dat, wat die critiek ook afbrak, de godsdienst zelf er
niet onder lijden kon. In Schleiermacher vinden wij weten-
schap en godsdienst, verstand en gevoel op het schoonst
vereenigd. Trad hij bovendien juist op toen de koude
van het rationalisme den godsdienst in menig hart dreigde
-ocr page 44-
40
te doen bevriezen, wij hebben de gelukkige wending, die
van nu af in den ontwikkelingsgang van het protestan-
tisme wordt opgemerkt, hoofdzakelijk aan hem te danken.
Ook elders, met name in ons vaderland, is de vrucht
van zijn werk gezien. In zijn voetspoor traden de zoo-
genaamde Groninger godgeleerden, die voor
ruim veertig jaren zulk eene groote beweging in de
Ned. Herv. Kerk brachten. In merg en been anti-con-
fessioneel voerden zij met de Schrift in de eene en het
boek der geschiedenis in de andere hand, een even moe-
digen als verstandigen strijd tegen de orthodoxie, die
weer het hoofd begon op te steken. Aan hun pro-
testantsch beginsel getrouw sprongen zij dapper voor
de vrijheid in de bres. Wel waren zij ook hier te lande
door mannen voorafgegaan, die een enkel dogma, zooals
de godheid van Jezus (Brouwer, pred. te Maassluis), of
de praedestinatie (Wijs, pred. te \'s Gravenhage) bestre-
den hadden, maar zulke aanvallen als de Groningers
toen op de oude dogmatiek deden, had deze nog nooit
te verduren gehad. Bijna ieder leerstuk werd door hen
herzien en geen enkel was in den vorm, waarin de kerk
het had overgeleverd, tegen hunne critiek bestand. En
dat alles werd niet uitsluitend tot de geleerden in het
latijn gezegd, neen, \'t werd neergelegd in het bekende
tijdschrift Waarheid in Liefde, en de meer beschaafden
uit onze protestantsche bevolking lazen het in den regel
met instemming en toejuiching. Aan die Groninger
godgeleerden hebben wij het voor een goed deel te dan-
-ocr page 45-
41
ken dat de nieuwe richting onder ons, en bepaald onder
de beschaafde middelklasse, zoovele aanhangers telt;
want zij hebben den bodem bereid, waarin nu de mo-
dernen zaaien. Al willen zij thans niet met dezen
meegaan, al scharen sommigen zich zelfs onder hnn felste
bestrijders, toch zijn zij inderdaad hunne voorloopers
geweest, en als zijzelven niet blind zijn voor den schakel
die het heden aan het verledene hecht, dan zullen ook
zij eenmaal bekennen, dat de modernen het door hen
begonnen werk voortzetten, gelijk zijzelven tot den arbeid
van Schleiermacher en anderen zijn ingegaan,
Onder degenen die op dogmatisch gebied, in liberalen
zin, wat voortreffelijks geleverd hebben, behoort, om van
de Duitschers als Tzschirner, Wegscheider, Hase, Strauss
en anderen te zwijgen, de Leidsche Hoogleeraar Schol-
ten, wiens Leer der Hervormde lierk zelfs een vierden
druk mocht beleven. Uitgaande van het formeele grond-
beginsel der Hervormde kerk: de H. Schrift de
eenige kenbron en toetssteen van den chris-
telijken godsdienst en van het materieele: de
belijdenis van Gods volstrekte opperheer-
schappij, wijst hij aan wat, overeenkomstig die begin-
selen, als leer der Herv. kerk aangemerkt en wat, als
met die beginselen in strijd, daaruit verwijderd moet
worden. Met dit boek heeft zich voor ons op het veld
der dogmatiek een nieuw tijdperk ontsloten; maar bij
de .betrekkelijk geringe waarde die door de nieuwe rich-
ting aan de leer van eenig kerkgenootschap wordt toe-
-ocr page 46-
42
gerekend, — dewijl het haar hoofdzakelijk om den gods-
dienst van Jezus zelven te doen is, — en bij het aan-
wakkeren van den zin voor historische studiën, die thans
bovendrijft, wordt de oude kerkleer meer dan vroeger
met rust gelaten, hetgeen te veiliger geschieden kan,
daar zij diep gewond ligt te zieltogen.
De liefde voor beoefening der geschiedenis, waarop
wij zooeven terloops de aandacht vestigden, heeft ook
hen aangegrepen, die zich bij voorkeur met de theologie
bezighouden, \'t Is evenwel niet als voorheen de ge-
schiedenis der kerk, maar die van den godsdienst, waartoe
zij zich getrokken voelen en dit te meer naarmate de
verkregen resultaten tot dieper en helderder inzichten
in het eigenlijk wezen van den godsdienst zelven en in
de betrekkelijke waarde van alle godsdienstvormen heb-
ben geleid. Vroeger wist men er weinig van. De bron-
nen, waaruit de kennis moest vloeien, waren nog niet
ontdekt of te troebel om er zuiver water uit te schep-
pen. Bovendien, men voelde geen behoefte aan de kennis
van andere godsdiensten dan de Joodsche en de Chris-
telijke. Deze, gegrond als zij heetten in bijzondere open-
baringen Gods, wekten uitsluitend de belangstelling,
maar al de overigen, door het algemeen heerschend
gevoelen als valsche godsdiensten gebrandmerkt, had-
den niets te beduiden en bijna niemand gaf zich de
moeite er een ernstig onderzoek naar in te stellen.
-ocr page 47-
43
Dit is anders geworden. Nadat men was gaan twijfelen
of men niet, bij te hooge waardeering van den zooge-
naamden geopenbaarden godsdienst, te laag op de an-
deren neerzag, heeft men dezen met een ander oog
bezien en zich beijverd ze beter te leeren kennen. Daar-
van was o. a. het gevolg dat men den christelijken
godsdienst naar een algemeen geldenden maatstaf ging
beoordeelen. Had men vroeger in den waan verkeerd,
dat het Christendom boven de wetenschap en de men-
schehjke rede verheven was, iets bij uitstek heiligs dat
men niet mocht aanroeren, men begon er allengskeus
anders over te denken; want men ontdekte ras dat die
overige godsdiensten een gelijksoortig beloop hadden
als de christelijke, dezelfde verschijnsels opleverden en
zelfs in menig opzicht eene groote mate van overeen-
komst vertoonden. En zoo heeft dit historisch onderzoek
er het zijne aan gedaan om het geloof aan eene bijzon-
dere openbaring Gods te vernietigen en ons verhinderd
langer van valach e godsdiensten, leugenprofeten enz.
te spreken. Eene zekere gelijkheid van allen is erkend
geworden en de stelling, dat God zich niet aan
de heidenen geopenbaard zou hebben is wetenschappe-
lijk even onhoudbaar gebleken, als dat oudtijds de
Joden en later de Christenen uitsluitend met de ken-
nis van Hem en zijn dienst bevoorrecht zijn geweest.
Maar daaruit volgde nu ook dat er geene alleen zalig-
makende kerk bestond en dat al het gehaspel over
de vraag bij welke kerk men zich, tot behoudenis
-ocr page 48-
44
zijner ziel, te voegen had, veel ijdel twisten had op-
geleverd.
De vergelijkende beschouwing van de verschillende
godsdiensten heeft geleerd, dat allen in de natuur des
menschen zijn gegrond, dat allen uitgaan van de be-
hoefte aan aanbidding, dat allen zich ten doel stellen
eene zekere betrekking tusschen den mensen en de God-
heid, van wie hij zich afhankelijk voelt, tot stand te
brengen. Nu moge ook gebleken zijn dat de christelijke,
die dat alles het zuiverst opvat, den hoogsten sport van
de ladder heeft bereikt; maar hiermede moet men zich
nu ook tevreden stellen. Waar deze slotsom wordt aan-
genomen, daar verdwijnen vanzelf de hooge staketsels,
weleer tusschen de belijders van verschillende godsdien-
sten opgericht, daar wordt de blik verruimd, het hart
bevredigd, de verdraagzaamheid gevoed en blijft niet-
temin wat het beste is ook het hoogst gewaardeerd.
Wij hebben tot dusver gezien, dat de godsdiensther-
vorming van den lateren tijd voornamelijk de zuivering
der kerkleer heeft bedoeld, en dat zij daarin allerge-
lukkigst is geslaagd. Toch moeteu wij toestemmen dat
er nog altijd veel te verbeteren overbleef en de vraag
rijst bij ons op: Vanwaar \'t verschijnsel dat men nog
zoolang vasthield aan veel van hetgeen wij thans, als
in strijd met de uitspraken van ons verstand en gewe-
ten en met de slotsommen der algemeene menschelijke
-ocr page 49-
45
ervaring, onbeschroomd op zijde zetten? Het antwoord
laat zich niet wachten. De schuld lag aan de plaats,
die do bijbel steeds in aller schatting bleef bekleeden.
Alles werd onderzocht en beoordeeld, maar de bijbel
bleef buiten den kring der critiek en werd, althans door
de godgeleerden, voor een alleszins betrouwbaren gids
op den weg des godsdienstigen levens gehouden. De
vrijzinnigheid vau vroeger dagen bestond hoofdzakelijk
hierin dat men, op grond van de uitspraken des bijbels,
de afzonderlijke leerstukken bestreed, die te zamen het
kerkelijk leerstelsel vormden, terwijl men alles behield
wat men meende in overeenstemming met de Schrift te
zijn. Dit maakte dat men, uit zucht om de Schrift met
zichzelve en de eigene zienswijze in harmonie te bren-
gen, dikwijls zeer zonderling met de Schrift omsproug,
en schier elke dag een nieuwe bijdrage leverde tot beves-
tiging der oude spreuk: iedere ketter heeft zijn letter.
Heel bont maakten het de rationalisten die, vooral
wanneer het wonderverhalen gold, zoolang knutselden
aan den tekst, totdat hij ten laatste niets meer bevatte
wat, bij hunne natuurlijke verklaring der feiten of
bij hunne redelijke beoordeeling der leerstukken,
eenigszins hinderen kon. Hetzelfde, hoewel niet zoo
grof, deden ook anderen. Nog ligt het ons versch in
\'t geheugen, dat men vrij algemeen tegenover de con-
fessioneelen de leus ophief: de bijbel alleen en de
bijbel geheel! maar bij de toepassing van dat be-
ginsel den bijbel geheel anders liet spreken dan de oor-
-ocr page 50-
40
spronkelijke schrijvers bedoeld hadden. Die uitlegkundige
vermakelijkheden, waarin men toen zooveel behagen
vond, hoe stuiten zij ons thans tegen de borst! Wij
hebben leeren inzien dat er tusschen de denkbeelden
der oude schrijvers en die, welke door ons gehuldigd
worden, vaak een groote kloof is en onvermijdelijk wezen
moet. Daarvan overtuigd, behooren wij in alle oprecht-
heid en eerlijkheid iederen profeet en apostel te laten
zeggen, niet wat wij liefst in hunne schriften zouden
vinden, maar wat zijzelven hebben bedoeld. Nu, eren-
wel, kwam ook de strijd tusschen de uitspraken der
Schrift en de slotsommen der moderne wetenschap steeds
meer te voorschijn, en zoodra men zich daarvan bewust
werd, deed de vraag zich voor: Welke plaats in ons
godsdienstig leven moet nu aan den bijbel gegeven
worden?
Van dat oogenblik af werd ook de bijbel binnen den
kring van het onderzoek getrokken. Reeds vroeger had-
den mannen als Reimarus en Lessing de volstrekte ge-
loofwaardigheid der bijbelsche verhalen ontkend, doch
meestal slechts op gronden aaa die verhalen zelven ont-
leend, maar de groote menigte bleef afkeerig van alles
waardoor het aanzien en de waarde des bijbels naar
hare meening verminderd werden. Toch raakte zij er
allengs aan gewoon het een en ander te hooren looche-
nen en ten laatste klonk het haar niet zoo geducht
kettersch meer in de ooren, dat noch de slang in het
paradijs, noch de ezelin van Bileam gesproken had, dat
-ocr page 51-
47
de geboorte van Eva uit een rib van Adam zinnebeel-
dig verklaard moest worden. Dit en meer van dien aard
kon er door... maar veel verder moest men niet gaan.
Intusschen was daarmede toch een dor hoofdzuilen van
het gebouw der orthodoxie omvergeworpen; want nu
kon toch de bijbel in zijn geheel niet langer gelden als
het onfeilbare woord Gods. Zoolang men echter bij enkele
verhalen bleef staan en de boeken, waarin zij voor-
kwamen, onaangetast liet, vorderde men niet veel. De
bijbel bleef zijn gezag behouden.
Ook hierin kwam verandering. Toen eens de critische
geest ontwaaktt was en men, inzonderheid ook op het
gebied der geschiedenis, naar waarheid vroeg, begon
men ras de vroegere geslachten van willekeur en won-
derzucht te beschuldigen. Niet slechts de dusgenoemde
ongewijde historie, maar ook de geschiedenis der Israë-
lieten, van Jezus en de apostelen, werd aan de critiek
onderworpen, en hoe duidelijker men inzag dat aan de
beschrijving der feiten noodzakelijk een ernstige bron-
nenstudie vooraf moet gaan, des te levendiger begon
men te beseffen dat ook de oudste oorkonden van den
joodschen en christelijken godsdienst een vernieuwd
onderzoek vereischten.
Daarmee ving men in het laatst der vorige eeuw aan;
maar deze arbeid, die de moeite zoo weinig scheen te
zullen beloonen, werd niet zoo krachtig doorgezet, als
de zaak toch werkelijk verdiende, \'t Was voor onzen
tijd bewaard zich met vernieuwde vlijt op dit gedeelte
-ocr page 52-
48
der theologische wetenschap te werpen, en de verras-
sende uitkomsten, die men verkreeg\' moedigden de be-
oefenaars der Inleidingswetenschap sterk tot het voort-
zetten hunner studiën aan. Al spoedig bleek namelijk
dat het met den oorsprong en de samenstelling der
meeste bijbelboeken geheel anders gesteld was, dan men
vroeger, hoofdzakelijk op grond der overlevering,
algemeen geloofd had.
Het Oude Testament lag het eerst aan de beurt.
Semler, een man van ongemeene geleerdheid en groote
zelfstandigheid, gaf den eersten stoot en werd, om slechts
enkelen te noemen, in Duitschland gevolgd door Vater,
Gesenius, De Wette, Hitzig en anderen, laatstelijk te
onzent door Kuenen, wiens standaardwerk: Historisch
kritisch onderzoek naar het ontstaan en de verzameling
van de boehen des Ouden Verbonds
gemakkelijker ter
zijde geschoven dan wederlegd wordt.
Vraagt men naar de resultaten van dat onderzoek,
wij kunnen nu als uitgemaakt vaststellen, dat de zoo-
genaamde boeken van Mozes, de Pentateuch, niet van
Mozes afkomstig zijn en hunne tegenwoordige gestalte
eerst na de Babylonische ballingschap gekregen hebben;
dat sommige historische boeken, b. v. die van Samuël,
uit oudere en jongere, elkander niet zelden weerspre-
kende bescheiden zijn samengesteld, dat het tweede ge-
deelte van Jesaja van veel jonger datum dan het eerste
is, terwijl ook dat eerste onechte bestanddeelen bevat;
-ocr page 53-
49
dat de profetiën van Zacharja uit drie stukken bestaan,
ieder uit een verschillend tijdperk afkomstig; dat het
boek Daniël eerst tijdens de regeering van den Syrischen
koning Antiochus Epifanes vervaardigd is; dat de schrif-
ten die op Salomo\'s naam staan, behooren aan Israëlie-
tische Wijzen, die veel later dan Davids opvolger ge-
leefd hebben; dat verreweg de meeste Psalmen door
taal en inhoud een lateren oorsprong verraden dan de
opschriften vermelden. Tengevolge van deze en vele
soortgelijke ontdekkingen kreeg men een geheel ander
oog op het Oude Testament. Het bleek dat die boeken
niet van goddelijken maar van menschelijken oorsprong
zijn, en dat zij op gelijke wijze als de overige schriften,
uit de grijze oudheid voor ons bewaard gebleven, ont-
staan, om- en bijgewerkt en ook vaak met andere dan
de oorspronkelijke bestanddeelen vermengd zijn; dat er
derhalve van hun goddelijke ingeving niet meer kan
gesproken worden, en dat zij niet langer als gezagheb-
bend mogen worden aangemerkt. Zoo kreeg het Oude
Testament zijn plaats in de rij der boeken die ons
omtrent den godsdienst der oude volken inlichten, en
het werd nu ook niet langer als een heilig boek be-
schouwd, maar als een om hare oudheid eerwaardige
en om haren inhoud hoogst belangrijke verzameling van
de overblijfsels der Hebreeuwsche letterkunde.
\'t Zal nauwelijks noodig zijn te herinneren dat, ten-
gevolge van deze critische behandeling der oudste bron-
nen ook de geschiedbeschr ij ving van het Israë-
4
-ocr page 54-
50
lietisehe volk en zijn godsdienst een aanmerkelijke wij-
ziging ondergiug. Daar nu tevens was uitgewezen dat
die boeken, welke bovennatuurlijke openbaringen be-
helzen en allerlei wonderen aan de profeten toedichten,
geschreven zijn lang nadat het daarin vermelde gebeurd
zou zijn —, zoo vond men hierin een grond te meer
voor de overtuiging, dat men niet te doen had met
feiten maar met fantasiën. De historieschrijver mocht
er geen ander gebruik van maken dan van de mythen
en legenden, waarmee de oudere boeken der Indiërs,
Grieken en Germanen evenzeer zijn opgevuld als de
schriften des bijbels.
Terwijl het onderzoek naar den oorsprong en het
gehalte van de boeken des Ouden Testaments in vollen
gang was, kon de vraag: Hoe nu te oordeelen over die
van het Nieuwe? niet achterwege blijven. Men zag in,
dat deze op dezelfde wijs beoordeeld moesten worden.
Had men er vroeger niet aan gedurfd, omdat men den
storm voorzag, die onvermijdelijk zou losbarsten, als
ook de oudste oorkonden des Christendoms het werk
van feilbare menschen bleken te zijn —, men kon den
eisch, dien de wetenschap al dringender deed hooren,
op den duur niet weerstaan. Men zette zich dus aan
het werk en het gevolg er van was, dat dezelfde ver-
schijnselen, die het onderzoek van het Oude Testament
te voorschijn had gebracht, zich insgelijks ten aanzien
van het Nieuwe vertoonden. Nog is dit onderzoek op
verre na niet gesloten, maar zooveel is reeds zeker dat,
-ocr page 55-
51
ofschoon de geleerden het nog niet op alle punten eens
zijn, de oude traditiën aangaande den apostolischen oor-
sprong en het goddelijk gezag der Nieuw-Testamentische
schriften volslagen onhoudbaar zijn gebleken.
Den hevigsten aanval had de orthodoxie in dezen te
verduren van een kant, waarvan zij dien wel het minst
verwacht had. Tübingen, welks hoogeschool tot dusver
een harer sterkste bolwerken was geweest, werd de stad,
waar haar weldra de gevoeligste slagen zouden worden
toegebracht, vooral door Ferdinand Christiaan Baur, den
stichter der zoogenaamde Tübingsche school, waaruit
een Zeiler, een Schwegler, een Hilgenfeldt, een Köstlin,
een Ritschl zijn voortgekomen: mannen, die zich ten
aanzien van de critiek des Nieuwen Testaments hoogst
verdienstelijk hebben gemaakt. Baur was als professor
naar Tübingen beroepen om er de geschiedenis van de
kerk en hare leerstellingen te onderwijzen. Hij wilde
van voren aan beginnen en trachtte zich derhalve een
helder beeld te vormen van het.Christendom gedurende
de eerste drie eeuwen van zijn bestaan. Daartoe moest
hij èn de Nieuw-Testamentische schriften èu de brieven
of verhandelingen der oudere kerkvaders gaan bestu-
deeren en het is aan die studie, — waaraan hij zijn
leven heeft gewijd —, dat wij een veel helderder inzicht
in de wording en strekking der oudste voortbrengselen
van den christelijken geest te danken hebben, dan men
er ooit te voren in had kunnen hebben.
Om ons van het eigenaardige der Tübingsche critiek eenig
-ocr page 56-
52
denkbeeld te vormen, letten wij op haar uitgangspunt. Baur
stelde eene verhandeling op over de partijen te Coriuthe, en
kwam tot een tweeledig resultaat: vooreerst, dat die
partijen eigenlijk slechts twee in getal waren: een joodsch-
christelijke (de Petrinische) en eene daaraan tegenover-
gestelde, die zich boven de wetten en vormen van het
Jodendom verhief (de Paulinische); ten andere, dat
die twee partijen veel meer te beteekenen hebben ge-
had dan men, na eene oppervlakkige inzage der daarop
betrekkelijke plaatsen, gewoonlijk meende. Om den strijd
dier twee partijen beweegt zich nu eigenlijk de gansche
werkzaamheid der Tübingers. \'t Was voor hen van het
grootste belang te weten uit welke bronnen elk dier
partijen het best gekend kon worden, en nu moesten
zij al dadelijk uitspraak doen over de brieven, die op
naam\' van Paulus stonden. Zij beslisten, dat de vier
groote: die aan de Galaten, de Corinthen en de Romei-
nen van de hand des Tarsers waren, maar dat de overi-
gen, hoewel uit zijne school voortgekomen, tot een la-
tere periode teruggebracht moesten worden. Nu beproef-
den zij uit de echte brieven des apostels zijn beeld te
teekenen, doch ontdekten al spoedig, dat dit een geheel
ander was dan dat van den Paulus der Handelingen.
\'t Was dus de vraag: Hoe over dat boek te oordeelen?
en de slotsom van het onderzoek leerde dat het was
opgesteld met de kennelijke strekking om de twee par-
tijen met elkaar te verzoenen. Tot bereiking van dat
doel had de schrijver Petrus wat minder en Paulus wat
-ocr page 57-
58
meer Joodsch gekleurd dan zij werkelijk geweest waren.
In de echte brieven van Paulus had men zuivere bron-
neu voor de kennis van zijn persoon en van de rich-
ting door hem voorgestaan, doch waaruit liet zich nu
de tegenoverstelde, de Petrinische, genoegzaam kennen ?
\'t Lag voor de hand de brieven van Petrus op te slaan.
Maar de Tübingers bewezen de onechtheid van beide.
Een door en door joodsch-christelijk geschrift was ech-
ter het laatste bijbelboek, dat zij aan Johannes, den
discipel van Jezus, toekenden. Van gelijken aard, of-
schoon meer van Jezus\' geest doortrokken, waren, in
hunne schatting de evangeliën van Mattheus en Marcus,
in den vorm namelijk, waarin wij ze thans bezitten.
Het derde, dat merkbaar den toeleg verraadt om het
Paulinische Christendom aan te bevelen, werd aan de
andere zijde geplaatst. Moest de Openbaring als het
werk van den apostel Johannes worden beschouwd, dan
kon het vierde evangelie onmogelijk van hem afkom-
stig zijn, en de Tttbingsche critiek slaagde er ten slotte
in de onechtheid van dat evangelie zoo duidelijk aan
te toonen dat bijna niets ons meer verwondert, dan dat
er thans nog geleerden van naam zijn, die den aposto-
lischen oorsprong er van verdedigen.
Onder ons heeft zich, vooral omtrent de evangeliën,
de hoogleeraar Scholten zeer verdienstelijk gemaakt.
De boeken, waardoor hij zich op dit gebied onderschei-
den heeft: Het Evangelie naar Johannes, Het oudste
Evangelie
(dat van den oorspronkelijken Marcus), Het
-ocr page 58-
54
PauliniscJie Evangelie (dat van Lukas) hebben de zaak
der evangeliën-critiek onbetwistbaar een belangrijke
schrede verder gebracht, en zijn ook daarom in onze
schatting van zoo hooge waarde, wijl in den schrijver
zelven, die vroeger tot de tegenstanders der Tübingers be-
hoorde, gezien is welk een onweerstaanbare macht de waar-
heid heeft op een eerlijk en onbevooroordeeld gemoed.
Een soortgelijke omwenteling als door de critische
behandeling van de schriften des Ouden Testaments
in de voorstelling van Israëls geschiedenis en godsdienst
teweeggebracht was, werd uu ook op het veld der Nieuw-
Testamentische verhalen waargenomen. Inzonderheid
gold zij den persoon en het werk van Jezus. Had men
vroeger alles, wat de evangeliën aangaande hem ver-
meldden, voor zuivere historie gehouden; had men de
verschillende, soms ver uiteenloopende berichten zoo goed
mogelijk met elkaar in overeenstemming willen brengen,
men begon nu van lieverlede te onderscheiden tusschen
historie en legende, tusschen den profeet van Nazareth
en den Christus der kerk. Bij het toenemend streven
om den christelijken godsdienst, ontdaan van alles waar-
mee de oudere traditie en de latere kerkleer hem om-
hangen hadden, zoo zuiver mogelijk te doen kennen,
lag er alles aan gelegen, zich eene juiste voorstelling
van Jezus\' persoon te vormen en zich zoo goed mogelijk
te vergewissen van hetgeen hij al of niet gesproken en
gedaan kon hebben, van hetgeen al of niet met en aan
hem geschied kon zijn. De levensbeschrijving van Jezus
-ocr page 59-
55
trad een nieuw tijdperk in, vooral nadat David Fried-
rich Strauss met zijn geruchtmakend boek over het
leven van Jezus was opgetreden. Op dit gebied behoort
hij, opgevoed in de school van Hegel en eenstemmig
met de Tübingers in hunne beschouwingen van het N.
T., tot de baanbrekers. Aanvankelijk had hij weinig suc-
ces. Het ging hem als Lessing weleer na de uitgaaf der
Wolfenbuttelsche fragmenten. Iedereen trok tegen hem
te velde, en hij kreeg het zwaar te verantwoorden —,
hij, de Apostel des ongeloofs, gelijk hij meestal genoemd
werd. Maar hij stond pal en hield vol, en nu er ruim
dertig jaren verloopen zijn, sedert zijn werk verscheen,
jaren voor hem van inspanning en strijd, — waaraan
onlangs de dood een einde maakte —, hoe geheel an-
ders is nu het oordeel over Strauss en zijn Leven van
Jezus! Zijne gronddenkbeelden, wijd en zijd verspreid,
ook onder de beschaafde volksklasse, doordien hij in
1864 zijn oorsponkelijk werk in populairen vorm had uit-
gegeven, hebbeu overal zulke diepe wortelen geschoten
dat alle latere beschrijvers van het leven van Jezus, op
liberaal standpunt, in hoe menig opzicht zij van hem
afwijken en onderling verschillen, uit een mond erken-
nen dat zij de grootste verplichting hebben aan Strauss.
Deze wending der zaak is voornamelijk te danken aan
de steeds dieper ingrijpende en tegelijk sterker overtui-
gende evangeliën-critiek; want zij heeft uitgemaakt dat
de bronnen, die hier den geschiedschrijver ten dienste
staan, te troebel zijn om ze zonder den filter der critiek
-ocr page 60-
56
te kunnen gebruiken; m. a. w., dat de evangeliën ver-
zamelingen zijn van legenden aangaande Jezus, waaraan
historie ten grondslag ligt. Een iegelijk die zich den
historischen Jezus voor den geest zoekt te plaatsen, be-
hoort op te sporen wat hij onder de feiten kan opne-
men, om daarna de stof te rangschikken en tot een ge-
heel te verwerken. Slechts langs dien weg zal men het
beeld van den ongeëvenaarden stichter des Christendoms
te voorschijn kunnen brengen. Voor het minst komt men
zóó de grondbeginselen op het spoor, waardoor
Jezus zich bij zijn spreken en handelen liet besturen.
Op die grondbeginselen, en niet op eenige betwist-
bare woorden of feiteu leggen wij alle gewicht. Zij
vormen het fundament waarop het gebouw des Chris-
tendoms, doch altijd in overeenstemming met de eischen
der wetenschap en de behoeften der menschen, moet
worden opgetrokken. Daartoe wenden de modernen al
hunne pogingen aan, want daartoe moet en zal het
naar hunne inuigste overtuigingen eenmaal komen. Wat
geeft ons het recht het in deze bladzijden gegeven over-
zicht van de wording der nieuwe richting met deze stellige
verzekering te besluiten? Allermeest dit, dat de toe-
komst evenzeer in het heden ligt, als het tegenwoordige
uit het verledene is gevloeid. En wat hebben wij nu
geleerd ? Immers dit, dat de richting, die wij thans aan
ons denken en werken geven, niet iets willekeurig»,
iets bloot toevalligs is, maar \'t noodzakelijk gevolg van
een lange reeks van onderzoekingen op het gebied van
-ocr page 61-
57
natuurkunde, wijsbegeerte, geschiedenis en bijbelstudie.
Nu zij het waar, en \'t moet gereedelijk toegestemd wor-
den, dat wij de baan des onderzoeks nog op verre na
niet ten einde zijn, en dat ons nog ontzaglijk veel te
vragen overbleef\', doch dit neemt niet weg dat er alvast
eenige slotsommen zijn verkregen. En nu, wat terecht
als resultaat van een langdurig en nauwkeurig onder-
zoek is vastgesteld, dat kan zoo maar niet op zij gezet
of te niet gedaan worden. Wat meer zegt, volgens de
eeuwig geldende wet van ontwikkeling die ook in het
rijk des geestes heerscht, zal het op zijn beurt de oor-
zaak van wat hoogers en beters worden. Omtrent menig
punt moge ook onder ons verschil van gevoelen be-
staan, — tegenover orthodoxen en conservatieven van
elke kleur en schakeeriug hebben wij niettemin wat wij
vast en zeker achten en waaromtrent wij het ten volle
eens zijn. Wij verwerpen eenstemmig al wat ooit aan-
gaande den bovennatuurlijken oorsprong van den jood-
schen eu christelijken godsdienst is voorgedragen. Wij
hechten groote waarde aan eiken godsdienst in eiken
vorm, ofschoon wij aan Jezus\' godsdienst, als den voor-
treffelijkste van allen, zonder aarzelen den eerepalm
reiken. Wij houden het voor zeker dat de bijbel een
boek is dat, door menschen voor menschen geschreven,
op gelijke wijze als ieder ander menschelijk geschrift
gelezen en verklaard, beoordeeld en gebruikt moet wor-
den, behoudens een hoogere waardeering van dien bijbel,
dewijl hij om zijn godsdienstige!! inhoud boven ieder
-ocr page 62-
58
ander uit de oudheid tot ons gekomen boek te waar-
deeren is. Wij staan vast in de overtuiging dat de
mensch naar zijn aanleg de kiem van godsdienstig-zede-
lijk leven in zich heeft en dat deze, naar eisch verzorgd,
den godsdienst steeds meer tot volkomenheid in hem
zal doen opwassen. Wij twijfelen er volstrekt niet aan
of de menschheid in haar geheel zal, ook met betrek-
king tot den godsdienst, op den weg van den vooruit-
gang blijven. Nu en dan moge zij eene schrede of wat
terzijde afwijken, zij komt toch weer in het goede spoor
om, zij het ook niet zonder stoornis, haren tocht naar
het heiligdom der waarheid en der gerechtigheid te
vervolgen. Dat waarborgt ons de geschiedenis van het
verleden en niet minder ons geloof in God, of wat in
dezen hetzelfde is, ons vertrouwen op de zegepraal van
het ware en goede.
-ocr page 63-
Bij den Uitgever dezes is verschenen:
PAULUS
DE APOSTEL DES HEEBEX.
ZIJN LEVEN EN WERKEN, ZIJNE LEEK SN ZIJNE PERSOONLIJKHEIH.
EEN HISTORISCH ONDERZOEK.
dooi:
J. W. STRAATMAN,
Km. Predikant.
Prijs ƒ 4.50.
NATHAN DE WIJZE.
DRAMATISCH LEERDICHT,
DOOR
G. E. LESSING.
TWEEDE DEUK:.
Prijs f 0.90.
-ocr page 64-
-ocr page 65-
-ocr page 66-
>
ï°. 2.
ORTHODOXIE EN CONEESSIONALISME,
DOOR
Dr. L. S. P. MEYBOOM
ZAL SPOEDIG VOLGEN.
Stoomdrukkere Loumn, Kirberger & rim Resteren.