-ocr page 1-
BR..IÖ74.I.34.
-ocr page 2-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031473105B
3147 310 5
-ocr page 3-
m X\'3k
TOESPRAKEN
GEHOUDEN IN DE VERGADERING DER
iliti iii-im-iöiiiiiP
TE
\'S-HERTOGENBOSCH.
op den SlBten Ootober 1S74
BIJ DE INSTALLATIE VAN
JHR. MR. P. J. RIDDER VAN DER DOES DE BIJE
tot Archivaris honorair dier instelling.
sQ|
\'s Hektogen boscir,
LUTKIE & CRANENBURG.
s5^^^»
-ocr page 4-
-ocr page 5-
TOESPRAKEN
GEHOUDEN IN DE VERGADERING DER
iiie iM-ira-iiidP
TE
\'S-HERTOGENBOSCH.
op den. Sisten Ootober 1874=
BIJ DE INSTALLATIE VAN
JHR. MR. P. J. RIDDER VAN DER DOES DE BIJE
tot Archivaris honorair dier instelling.
c^aZS^^O^
\'s Hertogenboscii ,
LUTKIE & CRANENBURG.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
De Heer G. vanLanschot, Heer van Berlicum,
regeerend Proost, spreekt als volgt:
Hoogeerwaarde Heeren Proosten,
Eerwaarde Heeren Leden dezer Broederschap,
De Illustre L.-V.-Broederschap heeft sedert jaren getracht
de archieven in orde te laten brengen. Proosten vernomen hebbende,
dat Jonkh. Mr. Ridder van der Does de Bije niet ongenegen was
de Broederschap daarin behulpzaam te zijn, en kennis dragende, hoe
ZEd. zich verdienstelijk gemaakt had bij het Provinciaal Genootschap,
door zijne algemeene kennis in oude geschriften, hebben besloten dit
aanbod aan te nemen.
Uit den gedrukten Catalogus, door ZEd. opgemaakt, zullen de Heeren
gezien hebben, hoe vele belangrijke stukken thans nog in het bezit zijn
der Broederschap. Hooggeplaatste personen en geleerde genootschappen,
aan welke de Catalogus werd toegezonden, hebben dan ook hunne be-
langstelling daarover betuigd, en Proosten wetende hoeveel tjjd en moeite
-ocr page 8-
_ 4 —
Jhr. de Bije daartoe besteed had, hebben vermeend geen beter be-
wijs van dankbetuiging te kunnen geven, dan ZEd, tot Archivaris
honorair der Broederschap te benoemen.
Jhr. van der Does de Bije voor het eerst in de vergadering
zijnde en mij overtuigd houdende dat de Heeren Broeders deze benoe-
ming goedkeuren, zoo stel ik voor, nogmaals ZEd. onzen dank te
betuigen voor de diensten aan onze Broederschap bewezen met den
wensch, dat ZEd. nog vele jaren die betrekking moge waarnemen.
-ocr page 9-
De nieuw aangestelde Archivaris het woord bekomen
hebbende zegt het volgende:
Hoogeerwaarde Heeren Proosten,
Eerwaarde Heeren Leden dezer Broederschap,
Ik moet den Heer regeerend Proost dank zeggen voor de wel-
willende woorden mij toegesproken en betuigen, dat ik nuj ten hoogste
vereerd reken in betrekking gekomen te zijn tot eene Broederschap,
die wel is waar geheel afgeweken is van de oorspronkelijke instelling,
doch nu nog zoo eerwaardig is door de oudheid van haar bestaan,
door de aanzienlijkheid harer leden. De geringe dienst, welken ik U
heb mogen bewjjzen, werd voorwaar door U op een te grooten prijs
gesteld en op de voor mg vleiendste wijze vergolden; maar weder-
keerig was het mij een dienst door U gedaan, den toegang te hebben
tot Uw belangrijk Archief. Oningewijden kunnen zich geen denkbeeld
vormen van het genoegen, dat het voor een beoefenaar der oudheden is,
kennis te kunnen nemen van verborgen schatten, die gedurende eeu-
-ocr page 10-
- 6 -
wen onttrokken waren aan het oog der weetgierigen. Het werk zelf
is mij zeer in de hand gevallen. Ik stond niet voor een verwarden
hoop, waarin de gewichtigste bescheiden bedolven lagen onder eene
vracht van nuttelooze papieren, waar ik misschien een half jaar op
had kunnen doorbrengen om er den weg in te vinden. Het Archief
was reeds geordend. Mjjne taak bepaalde zich tot analyseering en
catalogeering. Ik had het voordeel, in den eerwaarden broeder Jhr.
Snoeck een Griffier aan te treffen, die met alles bekend was en met
ijverige belangstelling mg in korten tijd op de hoogte bracht. Het
was goed voor me, naast mij te hebben een man van doorzicht, van
orde en afdoening van zaken. Ik moet ook hulde doen aan de ver-
plichtende wijze, waarop de broeder Rentmeester baron van Rijckevorsel
alles bijbracht, om mij de taak te veraangenamen en gemakkelijk te
maken. Ook op wetenschappelijk gebied heb ik eene medewerking
gehad, die ik niet mag verzwijgen. Het is U allen bekend, dat de
Broederschap in het bezit is van eene reeks van jaarlijksche rekenin-
gen, loopende van de veertiende eeuw tot op dezen tijd. Die rekenin-
gen bevatten eene onschatbare bron voor de kennis der oudheid , die
nu door de uitgave van den catalogus ten dienste gesteld is der ge-
schiedvorschers; maar de studie van die uiteenloopende stoffen, hoe
nuttig ook, kon het opmaken van den catalogus niet voorafgaan, dat
zoude mij te lang opgehouden hebben. En toch moest ik er eenige
inlichtingen uit ontloenen, om de juiste uitdrukking te vinden voor
sommige onderwerpen. Nu kwam het mij zeer te stade, dat onze
geachte stadgenoot, de heer Hezenmans, die al sedert lang eene gezette
studie gemaakt had van die rekeningen, de bereidwilligheid had, mij
op sommige punten voor te lichten en mij een lang onderzoek te be-
sparen. Ik zal er U twee van opnoemen. De U bekende zware tin-
nen kannen met klepdeksels moesten op den catalogus vermeld worden.
-ocr page 11-
- 7 —
De vraag was of zij gediend hadden voor wijn of voor bier. Noemde
ik ze bierkannen, dan gaf ik daardoor te kennen, dat in de zestiende
eeuw vorsten, bisschoppen en andere aanzienlijken van den lande hier
onthaald werden op bier en zoo ingenomen waren met dat onthaal,
dat zjj hun wapen lieten griffen op de kan, waarin hun die drank
werd voorgezet. Dat kon ik niet doen zonder stellig bewijs en ik mocht
geene verkeerde voorstelling geven van vroegere toestanden. Noemde
ik ze wijnpinten, de uiterlijke vorm kwam er misschien niet mede over-
een naar ons tegenwoordig gebruik. Nu kon de heer Hezenmans mg
uit de rekeningen de verzekering geven, dat zij voor wijnpinten ge-
diend hadden en in de zestiende eeuw in den tegenwoordigen vorm
waren omgesmolten. Eene andere vraag was of Willem de Zwijger,
wiens naam, titels en wapen op een der pinten prijken, al dan niet
lid der Broederschap was geweest. De aanwezigheid van dat wapen
kon het doen denken, maar van eene andere zijde wordt zijn naam
nergens op de broederljjsten vermeld. De heer Hezenmans gaf mij de
navolgende inlichting omtrent de betrekking, waarin de Prins tot de
Broederschap gestaan had. Zijn schoonvader Maximiliaan van Egmond,
Graaf van Buren, opperbevelhebber van de keizerlijke Nederlandsche
legers, had aan de Broederschap jaarlijks een zwaan geschonken,
te voldoen uit eene zijner heerlijkheden, doch zijne weduwe Francoise
de Lannoi, die waarschijnlijk aan die heerlijkheid gelijftocht was,
weigerde aan die uitkeering gevolg te geven. De Broederschap be-
klaagde zich hierover aan den Prins, die, tot voldoening, niet één
maar vier zwanen jaarlijks uit zijne heerlijkheid Leerdam toezegde.
Hij was dus buiten twijfel donateur van de Broederschap. De zaak
is nog wel niet geheel opgehelderd, omdat het jaartal op de pint
voorafgaand is aan het overlijden van Maximiliaan en het altijd nog
mogelijk is, dat de Prins in het gevolg van zjjn schoonvader alhier
-ocr page 12-
— 8 —
heeft aangezeten, maar de inlichting was voor mij voldoende, om de
zaak op eene wijze uit te drukken, die buiten tegenspraak kon Mijven.
In een geheel ander vak heb ik ook goede hulp gehad, die mij
zeer welkom was. In het begin dezer eeuw was het bijna onbekend
geworden, dat Nederlanders ooit eenige verdiensten hadden gehad in
het vak der toonkunst. Ik herinner mij uit mijne jeugd, dat ik kort
na mijne promotie mij te Utrecht in een uitgelezen gezelschap bevond,
waarin ook eenige professoren aanwezig waren- Het gesprek liep over
Holland\'s roem in alle vakken, doch door een der hoogleeraren werd
opgemerkt, dat, wat muziek betreft, wij altijd achterlijk waren geweest
bjj andere volkeren. Met eenige bedeesdheid kwam ik hiertegen op
en haalde een voorbeeld aan van het tegendeel, maar kreeg alle han-
den op mijn hoofd, met de vermaning, dat men de vaderlandsliefde
niet tot n het ongerijmde moest overdrijven. Doch daarna werd door
het Instituut eene prijsvraag uitgeschreven over de verdiensten der
Nederlanders omtrent de toonkunst in de middeleeuwen. De gouden
medaille werd behaald door R. G. Kiesewetter, de zilveren als accessit door
F. S. Fetis. Van dien tijd af is de geschiedenis onzer toonkunst in eere
gekomen en wordt nog voortdurend bij ons met vrucht beoefend. Nu
laat het zich begrijpen van welk belang voor die beoefening moet zjjn
de kostbare verzameling van oude zangboeken, welke de Broederschap
bezit. Zij is eenig in haar soort en uitmuntend bewaard. Dio boeken,
waaruit vroeger een heerlijk choorgezang in de Cathedraal werd aange-
heven , die later zoo lang vergeten en verborgen waren en nu voor
\'t eerst weder aan het licht gebracht moesten worden, kon ik toch
niet op den catalogus vermelden zonder eenige aanduiding van hun
belang. Een onderzoek te doen naar de innerlijke waarde der compo-
sitiën kon van mij niet gevergd worden. Het was mij dus welkom,
dat de heer van Lanschot, Agent van de Nederlandsche Bank alhier,
-ocr page 13-
— 9 —
dien muzikalen schat nauwkeurig onderzocht had en uit eigene be-
weging mij zijne uitvoerige aanteekeningen daarover mededeelde. Ik
heb die wel niet op den catalogus kunnen overnemen, maar ik werd
er door in staat gesteld de waarde van uw archief ook op dit punt
met enkele woorden te doen uitkomen. En het is werkelijk reeds uit
de beantwoordende brieven gebleken, dat ik daardoor de aandacht van
deskundigen heb opgewekt.
Hoogeerwaarde en Eerwaarde Heeren, gij zult het billijken, dat
ik eene dankbare vermelding gemaakt heb van allen, die mij behulp-
zaam geweest zijn tot het volbrengen van mijne taak, en mij den weg
gebaand hebben tot de vereerende onderscheiding, welke mij thans
hier te beurt valt. Het heeft Heeren Proosten behaagd te mijnen be-
lieve eene nieuwe betrekking in het leven te roepen en mij tot
Archivaris honorair van deze Broederschap aan te stellen. Ik waar-
deerde het, in zulk een aanzienlijken kring te worden opgenomen, maar
ik heb die betrekking aangenomen vooral met het oog op het nut der
zaak. Uwe statuten bepalen, dat het griffierschap afwisselend is; dit
had geen bezwaar zoolang de functiën van den griffier omtrent het
archief zich bepaalden tot bewaring. Maar nu is er openbaarheid
gegeven aan dat archief. Het is te verwachten, dat van vele zijden
inlichtingen zullen gevraagd en wetenschappelijke briefwisselingen
zullen moeten gevoerd worden, en zal het wel niet van de achtereen-
volgende titularissen te vergen zijn, dat zij zich daarmede belasten.
Als ik het wel begrijp, zal die taak op mij nederkomen; volgaarne
zal ik mg daarvan kwijten, zoolang mijne vermogens het zullen toela-
ten, terwijl ik durf wenschen, dat de betrekking, mij nu opgedragen,
niet persoonlijk blijve, maar na mij aan jeugdiger krachten kunne worden
toevertrouwd.
Thans worden er nog vele belangrijke stukken uit het archief
-ocr page 14-
— 10 -
vermist, die waarschijnlijk hier of daar schuilen. Een aanblijvende
archivaris is alleen in staat, die op te sporen en terug te bezorgen,
zooals mij reeds gedeeltelijk gelukt is.
Wat de inrichting van het archief betreft, is er door U reeds
veel gedaan. De eerste stap was het aanschaffen van eene kast, in
uiterlijken vorm zoo overeenkomende met den bouw van deze zaal en
inwendig geschikt tot berging van de geheele verzameling. Dat uiter-
lijk trok de aandacht op den inhoud, die goed geordend werd. Het
nut van eenen analytischen catalogus werd begrepen en zoo kwam het
archief tot op3nbaarheid en toegankelijkheid. Hierbij zoude ik wen-
schen nog iets gevoegd to zien, namelijk de aanschouwelijkheid.
Met de meeste bescheidenheid moet ik U in bedenking geven, een
meubelstuk te laten vervaardigen, eene soort van étagère met glas
bedekt, waaronder de oudste, tevens de kostbaarste stukken in plano
konden worden uitgespreid ter bezichtiging der belangstellenden, doch
beveiligd tegen de aanraking der handen. Door opvouwing en ont-
vouwing slijt de nerf van het perkament en wordt het schrift onlees-
baar. Voor de zegels is ook iedere verplaatsing schadelijk. De pau-
selijke zegels, in lood gedrukt, zijn bevestigd aan zijden koorden, die
door den tijd verstikt en vergaan zijn en het gewicht van het lood
niet meer kunnen dragen. Wanneer nu iemand eene oorkonde met
beide handen ter lezing voor zich houdt en niemand toeschiet om het
zegel te ondersteunen, valt het er af. Dit is werkeljjk reeds gebeurd
met de bul van Paus Innocentius XIII; het zegel is wel opgeraapt
en bewaard, de rafels van do twee einden van het koord toonen nog
wel aan, dat zij vroeger vereenigd waren, maar die rafels zjjn dan
nu ook het eenige bewijs van de echtheid der bul, van de bestemming
van het zegel.
Bij bezegelingen in was zal de zwaarte wel niet schadelijk zijn,
-ocr page 15-
- 11 -
maar wel de broosheid, zij kunnen den minsten stoot niet verdragen.
Het is mij gebleken, dat reeds twee eeuwen geleden het merkwaardig
zegel van Napoleo Orsini in twee stukken is gebroken. Bij een zuiver
toeval zijn zij ieder aan smalle strookjes perkament tot nu toe blijven
hangen. Men bedenke toch, dat oudtijds die zegels de plaats innamen
van handteekening en dat een charter, waaraan het zegel ontbreekt,
bijna gelijkstaat met een brief, die niet is onderteekend.
Een ander voordeel van die aanschouwelijkheid zoude zgn, dat
<le broeders, die toch allen geene oudheidkundigen kunnen wezen, al
was het maar in het voorbijgaan, een blik zouden werpen op die oor-
konden , een anderen keer er hunne aandacht op zouden vestigen, er
mede bekend worden en er belang in konden stellen, en wanneer
eene Koningin, een vorstelijk persoon, een geleerde eens naar een
stuk vroeg, ieder broeder dat dadelijk zoude kunnen aanduiden. Het
grootste voordeel dier aanschouwelijkheid zoude ontstaan uit de controle,
welke do gansche Broederschap op de bewaring zoude uitoefenen.
Mocht het eens gebeuren, dat bij groote uitzondering een der stukken
van de plaats genomen werd, dan zoude de zichtbare ruimte onmiddel-
lijk dienen tot bekendmaking van het verplaatsen en tot aanmaning
voor het terugbrengen. En dan zoude nooit meer kunnen gebeuren
wat gebeurd is. Het oorspronkelijk eigendomsbewijs van het gebouw,
waarin wij thans vergaderd zijn, is voor vele jaren weggeraakt en
thans voor het eerst bij de laatste catalogeering vermist.
Ik behoef, Mijne Heeren, hier niet verder op aan te dringen. Gtg
hadt reeds begrepen, dat de oudheid uwer Broederschap, waarop gij te
recht zooveel prijs stelt, alleen kan blijken uit de archieven; vallen deze
weg, dan ontaardt die oudheid in beuzelende legenden.
Gij zult voorzeker meer dan ooit uwe kostbare verzameling be-
hartigen en doen verzorgen. Daartoe mede te werken zal mij eene
-ocr page 16-
- 12 —
aangename, bezigheid zijn; vooral wanneer ik bij voortduring ondersteund
moge worden door uw vertrouwen en, kan \'t zijn, door uwe goed-
keuring.
Bovenstaande rede is opgenomen in de Notulen van het verhan-
delde ter vergadering der Illustre lieve-Vrouwe-Broed er-
schap van Woensdag 21 October 1874.
De Griffier,
F. G. J. van RIJCKEVORSEL.
c/ft/?