-ocr page 1-
ytymiocjc^
BK.1874.I.1Z.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
FEESTKEDE
or het
ZILVEREN RR01VINGSFEEST
den 12 Mei 1874
UITGESPROKEN TE VLAARDINGEN
DOOR
E. I. TAW IICTWM,
TheoL Doel. en Pred. aldaar.
Uitgegeven ten voordeele der Zendingsscholen in de Ninahasa
van IHenado.
—--**Mwy§kw> • —
ROTTERDAM.
D. DE. KONING.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Vooraf is gezongen: Gez. 3 vs. 1. 6.
Wij loven U, o God! wij prijzen Uwen naam!
U, eeuwig\' Vader! U verheft al \'t schepsel saam.
Zingt Serafs, Englen zingt! heft machten aan en troonen!
Onafgebroken rijz\' uw lied op hooge toonen!
Gij, driemaal heilig zijt G\', o God der legerscharen!
Dat aard en hemel steeds Uw grootheid openbaren.
Wij zegenen, o Heer! Uw goedheid al den dag!
Geef, dat eeuw in eeuw uit ons lied U loven mag,
Geef, dat wij bij Uw komst onstraflijk wezen mogen!
Ontferm, ontfem U, Heer! toon ons Uw mededoogen!
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen!
Zij worden nooit beschaamd, die op Uw goedheid bouwen.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Een zelfde stem des gejuichs, een zelfde stemme des lofs
doortrilt heden ons Vaderland, van het ééne eind tot het andere.
Zeldzaam is een feest, gelijk heden door het volk van Nederland
mag gevierd worden bij het terugzien op de 25 jaren, die het,
onder veel zegeningen van een lankmoedigen God, doorleefd
heeft onder de regeering van dezen derden Koning uit het ge-
liefde Huis van Oranje. O, geen wonder voorwaar! dat ons
volk dezen dag niet ongemerkt laat voorbijgaan; geen wonder,
dat vlag en wimpel vrolijk wapperen in de straten; geen wonder,
dat wij onze borst met de geliefde Oranjekleur sieren, ten zin-
nebeeld onzer innige saamhechting met ons roemrijk vorstelijk Huis.
Geluk, o Koning van Nederland! met dit uw zilveren feest!
Heil u, o volk van Nederland! op dezen feestelijken dag!
Maar deze heilwenschen, Gel., zullen ze iets beteekenen ,
dan is het een eisch van dezen feestdag, dat wij hem beginnen ,
moge het zijn ook ten einde brengen met God Zij het een
gelukkig voorteeken, en blijke het ook bij de uitkomst een stof
van verblijding, dat aan den morgen van dezen dag allerwege
de tempeldeuren zich openen, en dat ons volk met zijn Koning
aan \'t hoofd dezen feestdag inwijdt en aanvangt met zich neder
te buigen voor den Koning der Koningen, en Hem de eere te
geven, die de bron is van allen zegen, uit Wien, door Wien
en tot Wien alle dingen zijn. Komt, klimme ook uit ónze
harten, klinke ook van ónze lippen een feestzang, tot verheer*
lijking van den Gever van alles goeds!
-ocr page 8-
6
Psalm 21 vs. 1 , 5, 13.
O Heer, de Koning is verheugd
Om Uw geducht vermogen;
Uw heil zweeft hem voor d\' oogen;
En met wat blijde zielevreugd
Zal hij, door al Uw daan
Verrukt, ten reije gaan!
Hoe groot en schitt\'rend is zijn eer,
Door \'t heil aan hem bewezen!
Hoe is zijn roem gerezen,
O alvermogend\' Opperheer!
Wat glans, wat majesteit
Hebt Gij dien Vorst bereid!
Verhoog, o Heer! Uw\' naam en kracht;
Zoo zal ons vrolijk zingen
Door lucht en wolken dringen;
Zoo wordt Uw heerschappij en macht
Door ons, nog eeuwen lang,
Geloofd met psalmgezang.
Een lofpsalm, een danklied, een gebed voor den ko-
ning — dat was het wat wij zongen met de woorden van
dezen Psalm. Zoo mag het klinken in Nederland op dezen
zeldzamen dag, zoo mag de grondtoon zijn van ieder woord,
hetwelk heden ook van een gewijde plaats als deze wordt ge-
hoord en gezegd.
-ocr page 9-
1
Zoo weet ik dan ook niet beter te doen, dan het korte
woord, hetwelk ik, mocht het zijn ter wijding en heiliging
onzer feestviering, tot u heb te spreken, vast te knoopen aan
een woord van dienzelfden psalm, zoodat ik uwe aandacht vraag
voor hetgeen gij vindt opgeteekend in:
Psalm XXI : 2 ,14.
O Heer! de Koning is verblijd over Uwe
sterkte; en hoezeer is hij verheugd over
üw heil!
Verhoog U, Heer! in Uwe sterkte; zoo zul-
len wij zingen, en Uwe macht met psalmen
loven.
Letterlijk en rechtstreeks is deze psalm een danklied van
het Israëlietische volk voor koning David, een danklied voor de
overwinning, door den Heer hem verleend, tóen hij de Ammo-
nietische hoofdstad Habba ingenomen, en de Ammonietische
koningskroon zich op het hoofd gezet had. Wel schuilt ook
in dezen psalm een hoogere zin; wel hebben reeds joodsche
rabbijnen dezen psalm overgebracht en toegepast op den ver-
wachten Koning Messias; wel is het ook waar, dat de hier
uitgedrukte verwachtingen en beloften zich verheften boven het
leven van David, en dat alle beloften, die ooit aanDavidshuis
gedaan zijn, eerst in Christus vervuld en in Hem dan ook ja
en amen voor eeuwig zijn. Maar bij deze gelegenheid mag ik
volstaan met dit alles eenvoudig te hebben aangeduid, en de
tijd is ook te kort om het meer breedvoerig te ontwikkelen.
Genoeg; wij beperken ons ditmaal tot den letterl ijkenzin ,
-ocr page 10-
8
en willen er vooral op wijzen, hoezeer dit danklied en deze
bede van het oude bondsvolk voor zijn koning David gansch
uitnemend gepast zijn, om op dezen blijden feestdag overgenomen
en herhaald te worden door ons feestvierend volk. Want al
zien wij het groot verschil, dat er is tusschen toen en thans,
het verschil in tijden, omstandigheden en gelegenheden, geens-
zins voorbij, er zijn toch ook punten van overeenkomst, ja er
is reden te over, dat het Nečrlandsche volk heden met en voor
zijn Koning overneme de woorden des lieds van datzelfde Israël,
welks nakroost ten allen tijde een veilig toevluchtsoord heeft
gevonden in dit klassieke land der vrijheid onder de bescher-
mende vleugelen van het edel Huis van Oranje.
»0 Heer! de Koning is verblijd over Uwe sterkte, en hoe-
zeer is hij verheugd over Uw heil!" Zóó juichte en dankte
het volk van Israël met en voor zijn Koning, toen hij zegevie-
rend was wedergekeerd uit den strijd, terwijl God hem behoed
had in gevaren, en het kostbaar leven hem gespaard en verlengd.
Welnu, is er alzoo geen oorzaak voor óns volk tot zulk een
juichtoon en danktoon, terwijl het de feestkleederen aantrekt
wegens een Koning, die, God zij dank! niet, gelijk David,
uit den oorlog terugkeert, maar die, terugziende met zijn
volk op een regeerings-tijdperk van het vierde deel eener eeuw,
gelukkig genoeg is, dit te mogen doen in het bewustzijn, dat
nimmer het zwaard is behoeven ontbloot te worden tot bescher*
niing en verdediging van de vrijheid en ongeschondenheid van
het vaderlijk erf?
O gelukkig de Vorst, en niet minder gelukkig het volk,
die te samen in vrede een vredefeest mogen vieren! Ja,
-ocr page 11-
9
een vredefeest is het onze, niet na geëindigden oorlog, maar
na een jubeltijdperk van vrede, al de jaren van onzen
Vorst. Voorwaar, dit en alles wat daarin ligt opgesloten zijn
goddelijke weldaden en zegeningen, waarvan wij tot onze be-
schaming, tot verootmoediging moeten vragen, of die door ons
zijn verdiend óf verbeurd. 0, wel mag dit worden
opgemerkt op dezen zelfden dag; wel mag dit worden aange-
merkt als een uitnemend genade-bewijs Gods over onzen Vorst
en ons volk. En dat te meer, daar het toch in de laatste
25 jaren waarlijk niet ontbroken heeft aan brandstof, die,
zoo God het niet verhoed had, ook ons land had kunnen ver-
vullen met de schrille kreeten der wanhoop en den rossen gloed
van den krijg. 0, ik wil niet spreken van hetgeen al langer
geleden is, en niet ophalen van al het broederbloed, hetwelk in
deze 25 jaren de grond van Europa, nu eens in dezen, dan
weer in genen hoek, is gedoemd geweest te moeten drinken.
Want nog ligt het ons allen versch genoeg in \'t geheugen,
hoe, nog maar enkele jaren geleden, de rook van den ontzach-
lijken oorlog tusschen twee naburige volken, naar ónze zijde
kwam heendrijven, en hoe de vrees niet ongegrond scheen, dat
ook ons Vaderland niet ongerept zou te voorschijn komen uit
den knetterenden brand. Welnu, de brand is voorloopig gebluscht,
al ziet iedereen helaas! de noodzakelijkheid dat de pompiers bij
de hand blijven; de rookwolken zijn voorbijgedreven, de strijd
is vooreerst gestreden — en ijdel bleek onze vrees, onze Vorst
beleeft zijn vrede-jubilé, ons is de vrede bewaard.
Waaraan hebben wij dat te danken? Wie hebbe daarvan
de eere, gelijk van eiken genoten zegen, waarvan dit jubilé
-ocr page 12-
10
spreekt ? Is het de ontzag-inboezemende sterkte van ontzachlijke
vloten en legers, of de behendigheid van diplomaten, ofdewak-
kerheid van Staatslieden, of de eensgezindheid eener natie, welke
zich vertoont als de afspiegeling der schoone spreuk: «Een-
dracht maakt macht"? Voorwaar, ik begeer niet, iemands roem
te verkleinen, noch aan iemands eere te kort te doen. Maar
onbeschroomd mag ik het zeggen: ook van dezen zegen komt
Hem de eere toe, die het lot der volkeren in Zijne hand houdt,
gelijk het beloop der gansche wereld, in Wiens hand ook het
hart der koningen is als waterbeken, Hij neigt het tot al wat
Hij wil.
Inderdaad, waar is een volk in Europa, dat, evenals het
onze in zoo menig opzicht gezegend, het 25jarig vredefeest vieren
mag van een zoon uit een Vorstenhuis, waarmede het volk,
door een historie en door eene liefde van meer dan driehonderd
jaren, zoo innig is saamgegroeid als Nederland met Oranje?
Nietwaar? wij hebben er van gehoord en gelezen, hoe, nog
maar weinig maanden geleden, twee Vorsten van Europa een
zelfde feest hebben mogen vieren als nü aan ónzen Koning te
beurt valt. Maar ach! welke bloedstroomen en tranenbeken
vloeijen er, in de geschiedenis van datzelfde tijdperk, over de
verschrikkelijke slagvelden beide van Oostenrijk en Italië; en wat
het tegenwoordig oogenblik betreft, hoe kalm en rustig is het
nog bij óns, in vergelijking met hetgeen daar zoowel als elders
wordt beleefd en voorzien!
En dan, om toch vooral dit niet te vergeten, hetgeen wij
daar tevens reeds aanstipten: wat is te vergelijken bij de innige
saamhechting van een volk met een Vorstenhuis, gelijk Neder-
-ocr page 13-
li
land met Oranje? O ja, God heeft hierop zijn stempel gedrukt
door een historie en door een liefde van meer dan driehonderd
jaren, eene liefde bovendien, geheiligd door de belijdenis van
het dierbaar Evangelie en door het bloed van de martelaren,
ook van dien eersten Prins Willem, den grondlegger onzer vrij-
heid, den «Vader des Vaderlands," die het zoo vrijmoedig betuigde:
\'k Heb met den Heer der hecren
Een vast verbond gemaakt
Ja, hierin ligt het geheim van het liefde-verbond, dat er is
tusschen Nederland en Oranje. Ach! het tegenwoordig geslacht
dreigt dit te vergeten, terwijl het in klimmende mate den rug
toekeert aan het Evangelie, en het blinde aangezicht heenwendt
naar het ongeloof, het evangelie der humanisten, den »god
dezer eeuw," die zooveler zinnen verblindt. Maar het kan niet
luide genoeg verkondigd, het kan nimmer genoeg herhaald
worden: wanneer ons volk met ter daad zal ophouden te zingen:
Ze zullen ons niet hebben,
De goden dezer eeuw;
wanneer, met andere woorden, het Evangelie van Gods genade,
waarop — het blijft een eeuwige waarheid — de geschiedenis van
ons vaderland, d. i. de sadmgegroeide geschiedenis van Neder-
land en Oranje, opgegroeid en door God gebouwd is, zal wor-
den vertrapt en verscheurd — dan, ach ja! dan... zal niet
alleen de band tusschen deze beide wegrafelen en ons in het
aangezicht springen; maar dan zal ook ten oordeel gezien wor-
den, dat er reden is om, met het oog op ons volksbestaan,
-ocr page 14-
12
te herhalen het weemoedig woord van onzen Marnix van St.
Aldegonde:
\'t Zal hier haast zijn gedaan!
Want van niets mogen wij ons, op grond der historie en van
het vast getuigenis Gods, zoo diep overtuigd houden als van
deze onomstootelijke waarheid: gelijk Nederland staat of valt
met Oranje, zoo staan of vallen deze beide te samen met het
Evangelie. O, in deze 25 jaren hebben wij ontzachlijk veel
zien gebeuren; veel wat ongelooflijk scheen; veel wat even ont-
roerend als leerzaam was. Wij hebben in Europa troonen zien
instorten in menigte, gelijk nimmer te voren. Wij hebben den
revolutie-geest zien losbreken met niets sparend geweld, en met
een woede, die niets ontzag, de bloedroode handen zien uitste-
ken naar hetgeen in deze wereld het hoogst was geplaatst. Wij
hebben gezien, en wij zien het nog hier en daar, dat een volk
zich zelf verscheurde in bloedigen strijd, of niet rusten kon door
partijschap, wegens kroonen en troonen, waarop velen meenen
recht te hebben. Bij ons... noch het een, noch het ander,
want Oranje bindt allen saam. Deze troon staat opgericht in
het hart van ons volk, en zelfs geen \'48, het geduchte jaar \'48,
toen de adem der revolutie, als ware \'t een smetstof in de
lucht, alle volken van Europa scheen te hebben dronken ge-
maakt en bedwelmd, zelfs dit jaar is niet in staat geweest,
een enkelen steen los te wringen uit den bodem, waarop het
geliefd Oranjehuis vaststaat in het hart van ons volk. O, er
moge helaas! veel zijn, wat ons verdeeld houdt; veel wat tot
beschaming strekt; veel wat het hart met bekommering vervul-
len kan net het oog op de toekomst; maar dit is en blijft een
-ocr page 15-
13
lichtpunt in alle donkerheid dezes tijds; dat voor Nederland,
zoolang het bestaan zal, slechts één enkele vorst denkbaar en
mogelijk is, een vorst uit datzelfde Huis, welks kleuren ieder
vaderlander heden op de borst draagt, en immer in het hart.
Zie, daarom viert ons volk feest, als ware er niets watbekom-
mert en niets wat verdeelt — Oranje vereenigt allen, deze liefde
is door God gewrocht!
Doch is er alzoo een danktoon en juichtoon, als uit
één hart en ééne ziel: »o Heer! de Koning is verblijd
over uwe sterkte, en hoezeer is hij verheugd over uw heil!"
er mag dan ook een gebed zijn, gelijk aan dit, waarmede
Israël heeft gebeden: »verhoog U , Heer! in uwe sterkte;
zoo zullen wij zingen, en uwe macht met psalmen loven."
Dat is, gy verstaat het wel, de bede, dat God zich ver-
heerlijke in zijne daden, dewijl er dan eerst reden is om
te zingen, en zijne macht met psalmen te loven.
Voorwaar, niets is verheffender en schooner, dan zulk
een gebed van een volk voor zijn koning. Geen gejubel
kan vergeleken worden bij zulke gebeden, die niet alleen
uit de tempelzalen, maar uit de binnenkameren mogen op-
stijgen , uit de harten van alle stillen in den lande, die
wel niet luide jubelen op de straten, maar die ook den
Koning, ook de machten en overheden gedenken voor den
troon Gods. O, ik vind het niet vreemd, dat ons vader-
land heden vervuld is van luide vreugdezangen en feestlie-
liederen en vroolijk gewoel. Maar ik heb toch ook een
stille hoop — en deze gedachte is mij verkwikkend — dat
er heden toch ook vele gebeden zullen opklimmen voor het
-ocr page 16-
u
heil van een geliefden Vorst, en dat de Hoorder der gebe-
den ook op dézen dag de eenvoudigen zal gadeslaan, die,
al is er dan ook maar » een handvol koorn in het land op
de hoogte der bergen", nochthans vertrouwen mogen op de
belofte, dat » de vrucht daarvan zal ruischen als de Liba-
non". O, M. H. 11., niemand kan het berekenen, maar de
dag zal ook dit verklaren, wat een Vorst, wat een land,
wat een volk, wat een stad of dorp middelijkerwijze te
danken heeft aan de gebeden dergenen, die even als Abra-
ham , de vader der geloovigen, ootmoedig en toch stoutelijk
hebben leeren vragen, zeggende in hun hart: » ik heb mij
onderwonden te spreken tot den Heer, hoewel ik stof en assche
ben." En daarom hoop ik Gel. dat de bede van het volk Israels
óók en met name op dezen feestdag\' in vele harten mag wonen:
»verhoog U, Heer! in Uwe sterkte; zoo zullen wij zingen, en
Uwe macht met psalmen loven." Want dit is een gebed voor
den Koning, dit is ook een gebed voor het gansche volk.
Het is de bede, dat God moge verheerlijkt worden in hetgeen
Hij bereid en rcwrocht heeft, en dat alzoo ook dit feest tot
een waren zegen gedije , heide voor den Vorst en zijn volk.
Welnu, hoe zal dit geschieden? 0, ik weet het: ook dit
staat te geven bij Dien, die het lot der volkeren regelt, maar
die, naar het zinrijk woord der Schrift, ook een Belooner is
dergenen, die Hem zoeken. Laat ons dit bedenken, Gel! Laat
het gegrift staan in de palmen onzer handen en op de tafelen
van ons hart, op dezen feestdag vooral. Want dat wij feest*
vieren met den Koning, wie is vandaag zwartgallig genoeg, om
dat te wraken? Maar ach! wij weten het allen wel bij onder-
-ocr page 17-
15
vinding, welke gevaren daaraan vastzitten, welke zielsgcvaren
voor velen, welke verzoekingen en verleidingen voor grooten
en kleinen , voor jongen en ouden, en welke wegslepende kracht
daarin gelegen is voor ach! zoo menig hart, dat zichzelf niet
heeft leeren wantrouwen, dewijl het zichzelven niet kent. Daar-
om herhaal ik hier het woord van Christus: »en hetgeen ik u
zeg, dat zeg ik allen: waakt!" Laat er geen losbandigheid,
laat er geen gemeenheid, laat er geen dronkenschap heerschen,
en doe ieder, wat in zijn vermogen is om de uitspattingen der
zonde zooveel mogelijk te keeren. O, men zegt wel eens, en
het is niet geheel zonder grond: «het Ilollandsche volk kan
geen feestvieren zonder zich te bedrinken." Welnu, laat dit
zeggen nü eens te schande worden, en moge het ditmaal eens
blijken, dat er vrolijkheid wezen kan zonder losbandigheid , en
... dat het zout niet ontbreekt. Anders — ach! dan kan ook
de zegen ten vloek worden, en dan kan ook de schitterendste
feestviering een volk neertrekken in de diepte en wegvoeren ten
verderf. Zij het alzoo niet onder ons! Drage dit kroningsfeest
zijn naam te recht, en zette het de kroon op al de feesten, waar-
aan wij al haast zijn verwend. Zij het een koningsfeest met
der daad, een koninklijk feest in den rechten zin van het woord,
en alzoo ter verheerlijking van den Koning der koningen, door
Wien de koningen regeeren, en al de rechters der aarde, en
de Vorsten bestellen gerechtigheid. Bij al het licht, dat belooft
ontstoken te worden, heersche de duisternis niet, en ontbreke
vooral niet het licht, waarbij wij veilig kunnen wandelen, het
licht der gerechtigheid, het licht van Gods woord! Dan zullen
wij zingen, en Gods macht met psalmen loven. Dan zal de Heer
-ocr page 18-
16
tot Zijn volk en tot Zijne gunstgenooten van vrede spreken,
mits zij niet weder tot dwaasheid keeren. Dan zal de Heer
het goede geven, en ons land zal zijne vrucht geven. Want
de waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van
den hemel nederzien. En, ten zegen voor Vorst en volk, zal
de waarheid ervaren worden van het schoone woord van onzen
christenzanger uit Israël:
\'t Geheim van allen zegen
( Oranje en Neęrland ! hoor\' \'t!)
Is in Gods vrees gelegen,
Zijn dienst, Zijn gunst, Zijn woord.
AMEN.
Gezongen: Psalm 72. vs. 1. H.
Geef, Heer! den Koning Uwe rechten,
En Uw gerechtigheid
Aan \'s Konings zoon, om Uwe knechten
Te richten met beleid.
Dan zal hij al Uw volk beheeren,
Rechtvaardig, wijs en zacht;
En Uw ellendigen regeeren,
Hun recht doen op hun klacht.
Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen l
Men loov\' Hem vroeg en spa!
De wereld hoor\', en volg\' mijn zangen
Met Amen, Amen na !