-ocr page 1-
BR.I874.IIE. 21.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
^v L8 yq, jJJ^gJ
*^1S,
<*,
&
f*\'
V*
/:
t
MI
i!*
II!
fjj
B
^m
ifluk^\'
i«\'?
_4niand Amst<<
AMSTERDAM, H.OE HOOCH & Cf.
-ocr page 4-
<
.
y
.
-ocr page 5-
HET HUIS VAN ORANJE-NASSAU
HET WILHELMUSLIED,
F. J. M.
AMSTERDAM, H. DE HOOGH & C°.
1874.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Hot üiiis t>an ®rcmjo~Jia§scw.
T&XDK11 FIT SUBCUI.US ARBOR.
Een spruitje wordt cindelgk een boom.
(Zinspreuk van Prins Maurits.}
Het zilveren kroningsfeest van onzen beminden Koning
Willem III doet u versjes zingen en menige plaat zien,
waarbij gij niet alleen aan hem, maar tevens aan het
roemrijk voorgeslacht van den Oranjevorst wordt herinnerd.
Niet ten onrechte schrijven wij daarom als op schrif\' boven
dit boekje: „welgelukzalig zijt gij land, welks koning een
zoon der edelen is." Heeft dit woord een diepere betee-
kenis, dan ge op uw leeftijd nog kunt vatten, we mo-
gen onzen Willem III, ook in de gewone opvatting
van den zin, een //Zoon der edelen" noemen. Wat meer
zegt, zonder dat ge het edele voorgeslacht van on-
zen Koning onafscheidelijk met hem verbindt, kunt ge
u van de ware grootheid van hem, die ons volk nog
,/bij de gratie Gods" regeert, niet licht een goed denk-
beeld vormen. Ja, zegt ge, ik weet uit \'t onderwijs,
dat ik in de vaderlandsche geschiedenis ontving, dat onze
Koning afstamt van den Vader des vaderlands, wiens graf
-ocr page 8-
4
te Delft nog onder ons volk getuigt, hoe lief men hem
had. Al is dit weinige in zeker opzicht reeds voldoende,
om u het hart sneller te doen kloppen op \'t hooren vun
,/t Wilhelmus van Nassouwe," of een ander onzer volkslie-
dereu: wanneer ge Willem deu Zwijger in al zijn zielen-
adel leerdet kennen, zal het u dezer dagen niet anders
dan welkom zijn, dat ge een boekje in de hand kunt
nemen, waarin ge op duidelijke en minder uitvoerige
wijze dan zulks gebeuren kan in een boek, dat over de
geschiedenis des vaderlands handelt, vinden kunt, wie
die vorsten uit \'t huis van Oranje zijn, welke nu her-
dacht worden. Niet, dat we hier een 1 evens bes chrij-
ving zullen trachten te geven van de vorsten van Oranje.
Deze behoort ge u te hebben eigen gemaakt vóór \'t feest,
uit de geschiedenis des vaderlands. We wenschen een-
voudig aan te stippen, in hoeverre al die edelen uit den
Oranjestam tot elkander in betrekking stonden. Dit is
van groot nut, en ge zult bemerken, dat ge u daarin
lichtelijk vergissen kunt. Om een voorbeeld te noemen:
al is \'t waar, dat onze feestvierende Koning afstamt van
Prins Willem I, die vóór 300 jaren leefde, zoo moeten
wij niet vergeten, dat wij van grootvader tot grootvader
terugtellende, niet bij dezen terecht komen, maar bij
diens broeder Jan. Deze laatste was onder \'t vijftal
broeders de eenige, die zijn natuurlijken dood stierf. De
overigen vergoten allen hun bloed voor \'t behoud van vrijheid
van geweten en de handhaving onzer rechten en
privilegiën. Van dezen Jan den Ouden, graaf van
Nassau-Dietz, welke in het begin van den tach-
tigjarigen krijg stadhouder van Gelderland was, en
die miskend door ons volk nriar zijn goederen in
Duitschland terugtrok, stamt Koning Willem III in
-ocr page 9-
ó
rechte lijn (linie) af. Goed opletten bij \'tgeen we
hier behandelen, is vooral de boodschap; want het is niet
gemakkelijk al die vorsten uit elkander te onderkennen,
daar we terugkeerende tot hun voorgeslacht, geen drie,
maar wel vijf a zes eeuwen denken op te klimmen.
Natuurlijk waren de beide voorgangers van onzen Ko-
ning, die Willem de dekde heet, Willem II en Willem I.
Met dezen laatsten begon, na de bange jaren van 1810 tot
1813, het koninkrijk der Nederlanden. Welwas
er reeds van 1806 tot 1810 een koning geweest vóór
de inlijving van ons land bij Frankrijk, doch dezen tellen
we liefst niet mede. Hij was door zijn broeder Napoleon
hier op den troon gezet en bleef ons vreemd. Denk nu
niet, dat koning
Willem I,
welke de grootvader was van onzen feestvierenden Vorst,
die Willem de Zwijger was, van wien we reeds
spraken en voor wien wij twee standbeelden te \'s Hage
aantreffen. Denk niet, dat hij die Vader des vaderlands was,
die door Balthazar Gerards werd doodgeschoten. Dit zou ook
niet kunnen, zegt ge; want ik leerde reeds, dat dit
vóór bijna 300 jaren (den lOden Juü van \'t jaar 1584)
gebeurde. — Koning Willem I is pas 31 jaren geleden
gestorven, daar hij in 1843 te Berlijn overleed. Zijn zoon
Willem II,
(dus de vader van onzen Koning) behoefde hem toen niet
meer op te volgen, daar hij reeds drie jaren lang koning
was; — wijl Koning Willem I bij zijn leven afstand had
gedaan van den troon, na een moeitevolle regeering van
-ocr page 10-
fl
vijf en twintig jaren, dus in 1840. Koning "Willem II
heeft daarna nog maar 6 jaren geleefd en geregeerd; want
onze Koning bestuurt ons immers reeds sedert het jaar
1849, zooals wij allerwege bij \'t feest zien aangegeven?
Het standbeeld van den vader onzes Konings is ook te
\'s Hage te zien op \'t Buitenhof. Geen wonder, dat men
zóó zijn nagedachtenis doet voortleven onder ons volk;
daar vooral hij om zijn heldendaden (denk slechts aan
den slag bij Waterloo of aan Quatre-Bras, of aan den
tiendaagschen veldtocht in 1830) een ruime plaats heeft
in \'t hart van ieder, die Oranje bemint. Uit dit alles
maakt ge dus op, dat uw vader, indien hij ouder is
dan 31 jaren, onder drie achtereenvolgende koningen
heeft geleefd. Is hij veel ouder dan 31 jaren, dan
heeft hij wellicht deze drie koningen allen gezien en
gekend. Vraag het hem eens. De grootvader van onzen
Koning, die 71 jaren oud werd, zou, wanneer hij nu
nog leefde, reeds 102 jaren oud zijn, daar hij in 1772
werd geboren; dus 23 jaren vóórdat zijn vader,
Prins Willem V,
met een visscherspink uit ons land naar Engeland moest
vluchten (1795). Zijn moeder was de zoogenaamde
„prinses Willemijntje," gelijk uw grootvader of grootmoe-
der gewoonlijk zeggen, wanneer zij aan de dagen van
ouds, dus van vóór de Fransche overheersching, den-
ken. Gij weet immers uit de vaderlandsche geschiedenis
dat zij, prinses Wilhelmina, eene zuster van den Pruisi-
schen Koning, door dezen duchtig in bescherming werd
genomen, toen sommigen van ons volk waagden
haar te beleedigen? Het treurige jaar 1795 moet nooit
door u vergeten worden, en nog minder hetgeen aanlei-
-ocr page 11-
7
ding gaf tot \'tgeen er toen gebeurde. Was de groot-
vader van onzen Koning, wiens vader, "Willem V, in den
vreemde te Brunswijk stierf, zonder ooit weder den
vaderlandschen bodem te betreden, bij zijn terugkomst aan
\'t Scheveningsche strand op \'t einde van 1813 eenvoudig
in de rechten zijner ,/vaderen" gesteld en dus geen
Koning Willem I geworden, dan was hij tocli Prins
zes (prinses?) geweest. Had alles zóó doorgegaan, als
ware er geen Fransche overheersching, noch de voorbe-
reiding er toe voorafgegaan, dan droeg onze Oranjevorst
nu den titel van Prins Willem den achtsten, in
plaats van Koning Willem den derden. Ge zoudt
het zeker niet zoo graag hooren, is \'t niet zoo? Een koning
is toch maar altijd een koning, en een prins, een prins.
Is \'t u nu duidelijk geworden, wie de overgrootvader
van onzen Koning is, dan gaan wij verder terug en zou-
den bijna den vader van prins Willem V genoemd heb-
ben. Tot nadere verklaring echter dit nog: Uw vader
zou zelfs onmogelijk prins Willem V in leven gekend
kunnen hebben, daar deze, hoewel hij eerst in 1806
overleed, toch na 1795 nooit meer in ons land
kwam. Zou uw grootvader of grootmoeder hem nog bij
zijn leven kunnen gezien hebbeu? Hoeveel jaren is \'t
nu geleden sinds 1795? Welnu, zijn ze dan veel meer
dan 79 jaren oud, dan zou het nog hebben kunnen
zijn. Gedurende de onlusten was Willem V veel in Gel-
derland; vóór dien tijd was hij meer te \'s Gravenhage,
waar u ,/t Oude hof" nog wordt aangewezen. Mij dunkt, ,
gaan wij nu voort, dan noemt gij reeds zelf prins
Willem IV,
die van 1747—1751 als erfelijk stadhouder over Holland,
-ocr page 12-
s
Zeeland, Utrecht en Gelderland regeerde, doch die reeds
vóór 1747 stadhouder van Friesland was, en zegt: „O,
nu weet ik de overige vorsten van zelf; Willem de vierde
een zoon van Willem den derden; Willem de derde een
zoon van Willem den tweeden, enz." Dit zoudt ge echter
gansch mis hebben.
Prins Willem III,
die u zoo goed bekend is, omdat hij vóór 200 jaren ook
koning van Engeland was (hetgeen nimmer eenig ander
Oranjevorst ten deel viel) stierf in 1702 kinderloos;
dus kan prins Willem IV onmogelijk zijn zoon geweest
zijn. Wel werd hij erfgenaam zijner goederen, doordien
Willem III aan den vader van Willem IV (den u zeker
welbekenden
Joan Willem Friso,
welke in 1711 aan den Moerdijk op zulk een treurige
wijs verdronk) alles had nagelaten, waarover hij kon be-
schikken. Natuurlijk kon hij hem de kroon van Enge-
land, evenmin als het stadhouderschap over Holland, Zee-
land enz. vermaken, daar de benoeming tot deze waardig-
heid van \'t volk (van de Staten) af hing. Toch waren het
allen prinsen van Oranje, zoowel Willem IV en diens vader
Joan Willem Eriso, de stadhouder van Friesland, als hun
neef, de door ons genoemde Willem III. Eigenlijk zou
dit zoo niet geweest zijn; want indien b. v. gij een neef
hebt, en gij beiden groot zijt, dan vormen zijn kinde-
ren en kleinkinderen ook een ander geslacht als de uwen.
Waart gij (stel het eens!) prins geweest, dan zou telkens
één van uw geslacht dien titel mogen dragen, tot \'t uit-
gestorven was. En, was de laatste afstammeling in rechte
-ocr page 13-
!)
lij tl dan zoo goed hem over te dragen aan zekeren neef,
dan eerst zou deze waardigheid of titel overgaan in een
anderen tak dor nakomelingschap.
Willem III droeg bij zijn dood al zijn titels en waar-
digheden over op zijn neef Jan Willem Friso; anders was
deze eenvoudig gnaf van Nassau-Dietz gebleven, daar
zijn vader
Hendrik Casimir II,
zijn grootvader Willem F re de rik en diens broeder
(dus zijn oudoom)
Hendrik Casimir I,
ook allen stadhouders van Friesland, van zich zelven
slechts den titel van graaf droegen, naar hun voorge-
slacht, dat afstamde van den oudsten der vier broeders
van prins Willem den Zwijger, den u reeds bekenden
Jan den Ouden. — Die
Willem Frederik,
de grootvader van Joan Willem ïriso, was den prinsen
van Oranje echter nader in de familie dan eenig andere
neef. Niet omdat wij hem met den vader van Prins Wil-
lem III, dus
Prins Willem II,
die een zoon was van Prins Frederik Hendrik, aan-
trell\'eu op een tocht tegen Amsterdam, dat zich in 1050
ten onrechte zooveel liet voorstaan; maar omdat hij in
1662 gehuwd was met de dochter van Prins
Frederik Hendrik,
en daardoor de beide geslachten (dat van Jan den Ouden
-ocr page 14-
10
en Prins Willem den eersten) met elkander vereenigde. —•
Toch heette hun zoon (de vader van Joan Willem Friso)
geen „prins van Oranje". Frederik Hendriks zoon
en niet de gemaal van diens dochter erfde dien titel.
Het is dus gemakkelijk te onthouden dat in\'t jaar 1 6 6 3
de beide takken van de twee zonen van Willem den
Ouden, die kinderen nalieten :) vereenigd werden
door \'t genoemde huwelijk, en, dat in \'t jaar 1703,
door \'t kinderloos overlijden van Willem III, de waardig-
lieid van „prins van Oranje" overging van \'t Huis Oranje-
Nassau, in dat van Nassau-Dietz. Zoo is \'t reeds
212 jaren geleden dat \'t voorgeslacht van onzen tegen-
woordigen Koning door \'t huwelijk van den nakomeling
van Jan den Ouden met zijn nicht, die rechtstreeks af-
stamde van prins Willem den eersten, den gescheiden
tak van \'t huis van Nassau vereenigde; terwijl \'t reeds
172 jaren geleden is, dat zijn voorvader erfelijk Oranje-
vorst werd. De vader van den genoemden Frieschen
Stadhouder Willem Frederik, staat tot graaf Jan
den Ouden (van Nassau), in dezelfde betrekking als
prins Frederik Hendrik, tot prins
Willem den eersten
(van Oranje-Nassau). Beiden waren de k 1 c i n z o n e n van
de genoemde vorsten. — Vereenigden die beide kleinzo-
nen zich dus door een huwelijk tusschen Willem Frederik
en de dochter van Frederik Hendrik, dan begrijpt gij
lichtelijk, dat al stamt onze Koning in rechte lijn af van
graaf Jan den Ouden, hij in geen geringe betrekking
1) Men weet, diit de drie broeders van den Prins, Adolf in 1508 hij ITcili^erlee,
Lodcwijk en Hendrik in 1574 op de Mookerheide sneuvelden zonder kroost na
te laten.
-ocr page 15-
11
staat tot zijn doorluchtigen voorzaat Willem den Zwijger
en diens voorvaderen.
Graaf Jan de Oude had een zoon, genaamd Willem
Lodewijk, die Stadhouder van Friesland werd in 1583,
doch kinderloos overleed in 1610. Opgevolgd door den
vader van Willem Frederik, genaamd
Ernst Casimir,
kwam er slechts een kleine wending in de rechte lijn van
\'t doorluchtig geslacht van Jan den Ouden tot op Hendrik
Casimir II, zooals gij hierachter in \'t boekje zien kunt.
Prins Willem de eerste J) daarentegen werd opgevolgd
door zijn tweeden zoon genaamd
Maurits,
die geen opvolger naliet, en daarom werd deze op zijn
beurt weer opgevolgd door zijn broeder, den vader van
den genoemden Stadhouder Willem II, genaamd
\') Filips Willem, zyn oudste zoon, bleef 28 jaren gevangen in Spanje, van 1567
tot 1595 en stierf in 1618.
Daar nu en dan de titela van de prinsen van Oranje, om de beknoptheid van
dit werkje, vrij onvolledig voorkomen, geven wy hierbij een afschrift van de
titels,die op Prins Maurits van Oranje overgingen bij den dood van diens oudsten
broeder Filips Willem in 1618. Het is overgenomen uit de Nederlandse he
Historiën van W. Baudartius.
Titulcn van den Frince Mauritius van Nasson:
Mauritius, by der Gratiën Godes, Prinee vau Orangien, Gravc van Nassau,
Catzenelleboghe, Vyanden, Dietz, Linghcn, Meurs, Bucren, Leerdam, enz. Marquis
van der Vere endc Vlissinghe, Heere ende Baron van Breda, der stadt Grave,
ende van den Lande van Cuyck, Diest, Grimberghen, Arloy, Noseroy, Sint Vyt,
Doesburch, enz. Erf-llurch-Grave van Antwerpen ende van Besanson, Gouverneur,
Capiteyn Generael, ende Admirael van Gelderlandt ende Graefschap Zutphen,
Hollandt, Zeelant, Vriesland, Utrecht, Overyssel, Stadt Groeninghen, Ommelanden\'
ende Drenthe, Ridder van de Ordre der Jartiere. (Ridder van den Kouseband,
ingesteld door Elisabeth van Engeland.)
-ocr page 16-
12
Frederik Hendrik.
Van al de kinderen van Graaf Willem den Ouden
(den vader van Willem den Zwijger) die in 1559 op den
leeftijd van 75 jaren te Dilleiiburg overleed en welke
bestonden uit (5 zonen en 7 dochters, had slechts Willem
(de Zwijger) de waardigheid van Prins van Oranje.
Weten wij nu, dat zijn vader slechts graaf was, dan
begrijpt ge dat die waardigheid niet als erflating van zijn
vader beschouwd kan worden: liet was een graven- en niet
een prinsengeslacht. Neemt men dien graaf van Nassau-
Dillenburg als de stamvader van ons koningsgeslaclit aan,
dan kan men nog meer dan 250 jaren terugtellen om
eindelijk in graaf Hendrik den Rijken met zekerheid een der
eerste graven van Nassau in de geschiedenis te vinden.
Want die graaf
Willem de Oude
en zijn jongere broeder
Hendrik van Nassau,
waren zonen van zekeren graaf
Johan V,
welke met zijn broeder
Engelhert II,
zonen waren van graaf Johan IV, die ook baron van Breda
was en bij Filips van Bourgondië in hooge eere stond.
Slaat gij nu uw boek op, om na te zien wanneer deze Filips
regeerde, en door welke vorsten deze al is opgevolgd ge-
-ocr page 17-
13
worden tot op Filips TI van Spanje, den tijdgenoot van
Prins Willem I, dan zijn wij reeds omtrent 100 jaren
terug. Graaf
Johan IV
stierf te Billenburg in 1575. Al erfde de voornoemde
Johan V diens bezittingen in Duitschland, de voornaamste
goederen bleven aan zijn ouderen broeder Engelbert II
(geboren te Breda in 1451), die niet alleen door zijn
rijkdom en aanzienlijk huwelijk met Limpurg, dochter van
den Markgraaf van Baden, maar bovenal door zijn uitste-
kende veldheerstalenten in dienst van Maximiliaan van Oosten-
rijk bekend werd. Zijn spreuk was: » Ce sera, moi, Nassau ï"
(ik, Nassau, zal \'t zijn). Wie zou toen hij kinderloos
stierf, al zijn bezittingen erven? Als ge achter deze
beschrijving op de teekening van den stamboom let, dan
vindt ge daarvoor zijn neef Hendrik van Nassau,
die gehuwd was met Claudina, de éénige zuster van den
edelen Philibert van Chalons, welke Prins van Oranje,
en Stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht
was onder Karel V. Hendrik zag het geheele vermogen van
Engelbert II, zelfs met al diens waardigheden overgaan
op zijn éénigen zoon
René van Chalons,
die nog vóór hij sneuvelde voor St. Dizier in dienst van
den keizer, den toen elfjarigen Willem van Nassau (later
Willem den eersten) tot zijn vollen erfgenaam benoemde.
Wel was er bepaald, dat zijn weduwe Anna van Lotharingen
het vruchtgebruik van zijn goederen zou blijven genieten,
doch haar huwelijk met den Hertog van Aerschot deed
die bepaling vervallen. Zoo werd, als \'t ware de opeen-
stapeling van aardsche goederen uit zulk een machtig
-ocr page 18-
14
geslacht, door God neergelegd voor den jeugdigen vorst,
die in Zijn hand \'t werktuig zou worden om \'t verdrukte
Nederlandsche volk te verlossen van de Spaausche dwinge-
landij. Behalve de aanzienlijke heerlijkheden, welke hij in
Duitschland bezat en die welke hij door zijn vier huwelijken
in zijn geslacht zag overgaan, werd hij dus tot Prins
van Oranje, Baron van Breda, Heer van de Meierij van
\'s Hertogenbosch, Markgraaf van Antwerpen, enz. verheven.
Was \'t dan wel te verwonderen dat Karel V, die den
jeugdigen Nassauer toch reeds beminde, hem tot de waar-
digheid van Stadhouder over Holland, Zeeland, West-Fries-
land, Utrecht enz. verhief? Was er wel één edelman in die
dagen, in aanzien gelijk hij, die (hoewel in Duitschland
geboren) zóó nauw verwant was aan ons volk?
Opmerkelijk is \'t, dat God door \'s Prinsen afkomst, als
»t ware met den vinger aanwees wie de persoonlijkheid
zou zijn, die tegenover Spaansch geweld, onder Pilips II
zich zou aangorden tot den onvergelijkeiijken strijd van
tachtig jaren. Hoe hij den grond legde tot onze onaf han-
kelijkheid, leeren u de geschiedboeken, welke de wording
van ons vaderland in \'t ware daglicht stellen.
De vader van Graaf Johan IV was
Engelbert I,
die door zijn huwelijk met de erfdochter van Polanen in
1404 reeds Heer van Breda, Oosterhout, Steenbergen,
Geertruidenberg, de Klundert, ja \'t voornaamste deel van
\'t tegenwoordige Noord-Brabant werd. Ook deze was
van edelen huizo, daar zijn grootvader
Otto II,
reeds in de 14e eeuw, (1311) met de erfdochter van Vian-
-ocr page 19-
15
den huwende, Fleer was over een deel van Luxemburg^
Vlaanderen en Brabant. Deze Otto II was een zoon van
Graaf
Otto I,
met zijn broeder Walram, zonen van Graaf
Hendrik de Rijke.
Walrams geslacht bleef in Buitschland, dus aan gene zijde
van den Rijn in hoogheid en aanzien tot in lengte van
dagen; daar de vorsten van Nassau-Idstein, Usingen,
Saarbruck en Weilburg van hem afstammen, benevens
meer dan één vermaard Staatsman, Veldoverste, Aartsbis-
schop en Keurvorst van Maiuz en Trier. Steeds bleef
deze tak door aanliuwelijking en krijgsdienst met de Nas-
saus in Nederland verbonden; terwijl Adolf van Nassau,
die in 1292 keizer van Duitscliland werd, uit \'t geslacht
van Walram voortsproot. Bekwam \'t nageslacht zijns
broeders, de vele, hier opgenoemde heerlijkheden aan
deze zijde van den Rijn, zijn erfgoed aan gene zijde daar-
van, zooals Dillenburg, Hadamar, Ilerborn, Siegen, Dietz,
enz. bleef evenzeer in zijn nageslacht; tot op den tijd dat
de gehecle verandering in de toenmalige staatkundige verdee-
ling van Europa, in den loop der eeuwen, hiervan niet
veel meer dan nog sommige titels aan het tegenwoordig
geslacht van Oranje deed overblijven. Zoo is Neêrlands
Koning tot schadeloosstelling voor \'t gemis zijner voorva-
derlijke goederen sinds 1815, Groothertog van Luxemburg
en behoudt de Kroonprins den blooten titel van Prins
van Oranje *) daar ook dit prinsdom, dat altijd als on-
*) Het verschil over d<; nalatenschap van Prins Willem III aan Joan Willem
Priso en Frederik Wilhelm van Pruisen werd eerst in 1732, dus toen de
eerstgenoemde reeds lang verdronken en opgevolgd was door Prins Willem IV
-ocr page 20-
16
afhankelijk (dus niet leenroerig) goed in \'t Zuiden van
Frankrijk lag, natuurlijk thans aan Frankrijk behoort.
De profetische spreuk van ons koningshuis: Je main-
tiendrai (ik zal handhaven!) werd op uitdrukkelijk ver-
langen van Philibert van Chalons, door diens neef
Bene van Chalons aangenomen. Het devies van den Prins-
erfgenaam voor dien tijd was: Saevis tranquillis in un-
dis (Rustig in \'t midden van de onstuimige baren!) voor-
gesteld door een op de golven drijvend nest met jonge
ijsvogels Zoolang de leuze :
M3c iïlain tic miren"
(ik zal handhaven) boven onze hoofden schittert door
liet stamhuis van Oranjo, dat met ons land één is — zoolang
blijve \'t Ncderlandsche volk biddend en dankend hopen,
dat de Heer die spreuk in voor- en tegenspoed waar
inake tot eer Zijns Naams en tot heil van Vorst en Volk!
(Erfstadhoudcr van Friesland, Groningen en Drenthe) beslecht; met dien verstande,
dat r\'red. Wilh. tijdens den vrede van Utrecht in 1713, er zich toe bad gerechtigd
geacht, \'t prinsdom Oranje aan 1\'rankrijk af te staan. De Prins behield zich
den titel voor. Toen Frins Willem V als balling leefde, beheerde diens oudste
zoon (laler Koning Willem I) de zijn vader tocbelioorcnde bezittingen in Duitsch-
land, zelfs tot na diens dood (1800). Bg den vrede van Tilsit (1S07) ontnam
Napoleon ze hem, omdat hy Pruisen had geholpen tegen Frankrijk, \'t Groother*
to.doni Luxemburg bleef sinds 1811 bchooren tot den Dutschcn bond.
-ocr page 21-
IN PROZA OMSCHREVEN.
Dit Christelijke lied, ter cere van den Prins van Oranje
(wiens naam, Willkm van Nassou. door de eerste letters der
coupletten wordt gevormd) is, bij uitnemendheid, ook het vader*
landsrhe lied. Waarschijnlijk na den jammerlijken afloop van
den Veldtogt in 15G8 onder de bevolking verspreid, drukt het, on
aandoenlijke wijs, de moedige zelfopoffering en het onwrikbaar
geloofsvertrouwen van den Prins en van zijns Broederen uit,
De Maker is niet met zekerheid bekend. Door sommigen wordt
Marnix, door anderen Coornhert genoemd.
(Mr. 6. Ga. v. Pa., Vaderl. Zangen.)
Filips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, dichter,
staatsman en geleerde, boezemvriend en raadsman van Willem
van Oranje, werd in 1538 te Brussel geboren. Te Genève,
waar hij zijn wetenschappelijke kennis uitbreidde, woonde hij
\'t onderwijs van Calvijn bij. Vooral heeft hij zich beroemd
gemaakt door zijn uit \'t Hebreeuwsch overgezette en berijmde
Psalmen. Met nadruk bestreed hij het Pausdom in geschriften,
als de Beijenkorf der Roomsche Kerke. Hij was aan
het hof door woord en gedrag een Evangelie-prediker, of zoo
als Brandt uitdrukt:
De schrandre Edelman, die \'t Papendom deed beven,
De tolk der Bybeltanl, op maat en zonder maat;
De Predikant voor \'t Hof, de raadsman van den Staat.
-ocr page 22-
18
Dirk Volkertsz. Coornhert werd in 1522 te Am-
sterdam uit deftige ouders geboren. Graveur, geleerde en dich-
ter, kwam hij door zijn ijver voor de vrijheid in gevangen-
schap. Minder bekrompen dan zijn tijdgenooten, mocht hij zich
uog gelukkig achten, dat hij tot aan zijn dood (1593) een schuil-
plaats vond te Gouda.
lilhelmuS van ^ïajfouroe
33en icf oan buitfdjen bloet,
®en naberlant gljetromoe
23Iijf icf tot in ben boet;
<5en prince van Draengien
33en tdf mij onoeroeert,l)
2)en coninc van £>ifyaengten
§eb icf altijbt gheeevt.
Ik ben Willem van Nassau,
dus van Duitschen 3) bloede. Toch
blijf ik \'t vaderland (de Neder-
landen, die mij als door God
ter bijzondere bescherming wer-
den aangewezen) tot in den
dood getrouw. Een prins van
Oranje zijnde, ben en blijf ik
onversaagd (onverschrokken) en
vrij 2). Wat men er tegen zegge
ik heb den koning van Spanje
altijd geëerd.
Omdat ik steeds in de vreeze
Gods wilde leven, ben ik van
land en onderdanen beroofd en
balling geworden. Evenwel doet
\'t geloof mij zeggen, dat God mij
als een geschikt werktuig in zijn
hand, zal besturen, om op zijn
tijd te mogen hersteld worden
in mijn waardigheid als stadhou.
der van Holland, Zeeland, Utrecht,
West-Friesland enz.
n ©obe§ nreeë te lenen
£eb icf altijt betracbt,
2)aerom ben icf oerbreoen,
Dm lant, om luib ghebrad&t,
UJtaer 0ob Sal mij regberen
2U3 een goet inftmment,
Xat icf §al roeberïeren
Sn mijnen regiment.
\') Zie pag. 24 Aanteekingen.
-ocr page 23-
19
<fbi
Mijn lieve onderdanen! zijt
gij, die oprecht voor God leeft,
thans in lijden door \'tgeen u op
dit oogenblik bezwaart, Hij zal
u niet verlaten. (Hoopt daarop,
en : is \'t u ernst) om in godsvrucht
te leven, bidt dan volstandiglijk
God, dat Hij mij kracht geve
om u in waarheid te mogen hei-
pen. (Gij hebt toch de overtui-
giag, dat gij op mij rekenen
kunt.)
jbt u, mijn onberfaten,
©ie cprecht fijt nan aert;
©ob faï u niet üerlaten,
211 fijt gbij nu befroaert.
Sie croont begeert te leuen, 4)
33ib ©ob nacht enbe bach,
35ot t)ij mij cracht rail ghenen,
SDot icf u helpen mach.
"C-fl^SÖ^-a-----
(Om dit te bewijzen, behoef
ik er u slechts aan te herinne-
ren, hoe ik noch levensgevaar,
noch aardsche goederen voor u
ontzien heb 6); ja, hoe zelfs
mijn broeders daarin niet ach-
terbleven. Denkt aan den slag
bij Heiligerlee (23 Mei 1568),
waarin graaf Adolf sneuvelde
voor de zuivere godsdienstleer,
de waarheid en de vrijheid, en
hoe ik hem daarom met hope
mag nastaren.
ijf enbe goet al te Samen
§eb ie! u niet ghefdjoont.
Sltijn broeberS bood) ttan namen,
§ebbent u ooc nertoont.
©raaf SCbolf iê ghebleoen
§n aLïrieflant in ben flad),
©ijn Stel in enrid) lenen
93erroacht ben jongften bach.
-ocr page 24-
20
&
Vrijwillig, onverschrokken,
zonder te overleggen wat de uit-
komst zou zijn, heb ik mijn edel
bloed gewaagd als een held, oin
naar de verplichting des Chris-
tens, Gods heilig en dierbaar
Woord voor u te bewaren : alles
schade achtende om de uitne-
mendheid van Christus; daar ik
als edelman in den volsten zin
des woords, zelfs van keizerlijke
afkomst, ook bovendien verko-
ren was tot Rijksvorst.
Gij, o Heer, mijn God! zijt
mijn schild en mijn betrouwen.
Op u bouwe ik. Verlaat mij niet!
Mocht ik ten allen tijde voor uw
aangezicht getrouw bevonden wor-
den! Mocht ik nog eens de
vreugde beleven, dat de vreemde
dwingelandij, die mijn hart door-
wondt, (zie ik op dit arme volk)
verdreven werd !....
Mijn God! wil toch uw trouwen
dienaar bewaren tegen zijn ver-
volgers en degenen, die hem \'t
kwade gunnen ! Geef, dat zij mij
in hun boozen toeleg niet ver-
rassen, om zoo hun handen in
mijn bloed te wasschen. Gij weet,
dat ik onschuldig ben aan \'tgeeu
zij mij aanwrijven.
el enbe bood) gheboren
23cm ïeijerlijïen ftatn,
©en 2So«8t be§ SHtjïs r-ercoren;
2Uö een orooin Gl)ri|\'ten man,
itoor ©obeê rooort cjtjepre^en
£eb icf orij onoerfaecht
2l(ë een helt fcmber orefen
SOïijn ebel btoet gheroaecht.
lijn fchilt enbe betrouroen
|jijt ghij, o ©ob, mijn #eer,
£p u qo roti icf bouroen,
sJkrlaet mij nimmermeer,
!£at icf boel) vroom mad) biljoen,
Uro bienaer talter ftont,
£ie tijrannij nerbrijnen,
2>ie mij mijn hert boorroont.
Pan al bie mij befroaren
Gnbe mijn üeroolgherê fijn
SOlijn ©ob! roilt boel) beroaren
2)en trouroen bienaer bijn,
£at fij mij niet nerrafeben
Sn haren bofen moet,
§aer hanben niet en roafcljen
Qn mijn onfchulbid) bloet.
-ocr page 25-
21
Li§ SDaoib moeête nludjten
SBoor <5aul ben tijron,
<So ïjeb icf moeten fusten
9Jïet menicl) ebehnan.
SHaar ©ob ^eeft f;em nerljeoen,
3SerIoft uit alber noot
©en conincrijc gljegfjenen
Sn Sfrael feer groot. °)
Evenals Dnvid voor den door
God verworpen Saul moest
vluchten , heb ik met menig edel-
man de benauwdheid daaraan ver-
bonden, moeten doorleven. Doch
wat is mijn vreugde ? Dat God
heui niet overgaf aan\'t verderf,
daar Hij hem vsrloste en hem
op den troon van Israël verhief,
nadat hij daartoe door Hem ge-
zalfd was.
Zoo verlangt mijn vorstelijke
ziel naar die uitreddende hand ;
want Gij, mijn God en Heer!
zult met de beproeving ook de
uitkomst geven. Na lijden, ook
\'t verblijden. Niet, dat ik naar
de opperheerschappij sta: Met
eere in \'t veld te sneuvelen voor
uwen Naam, en uw Koninkrijk
binnen te gaan is mijn ver-
langen !
Niets pijnigt mij meer in de-
zen benarden toestand, dan dat
men bet land des Konings, dat
toch zijn erfgoed blijft (al be-
denkt hij dit niet) zoo ziet ver-
armen door de knevelarijen der
Spanjaarden. Mijn innig geliefd
Nederland! denk ik aan u, dan
bloedt mij \'t harte___
<Jla \'t fuur fal id: ontr-angfyen
SSan ©ob, mijn §eerbatêoet,
SDaer na ëo boet «erlangden
9JUjn üorëtelijc ghemoet,
2)at i§ bat icf madj fteroen
3Jlet eeren in fyet oelt,
©en eroicl; rijd nerroernen
2ÏIë een gljetrouroe fyelt.
Lietê boet mij meer erbarmen
Sn mijnen roeberfpoet;
3)an bat men fiet nerarmen
3?eë ËonincS lant en goet;
SDat u be Suangiaertê crenfen,
D ebel 9ieerïant foet,
91I§ idE baer aen gfyebenïe,
3Jlijn ebel rjert bat fcloebt.
-ocr page 26-
22
Jb
(Beantwoordende aan de mij
door God opgelegde bestemming)
heb ik aan \'t hoofd van mijn
leger, den slag tegen den trotschen
Alva, die zich bij Maastricht ver-
schanst had, afgewacht. Ondanks
den moed, daar door mijn rui-
terij aan den dag gelegd, werd
mijn voorgevoel maar al te zeer
bewaarheid.
een ^3rins opghefeten
SKet mijner heireê cracljt,
3San ben tijran oermeten
§eb idf ben olach oerroacbt,
S)te, bij SOïaeftrtcht begranen
33et>ree§be mijn gheroelt,
9Jiijn ruiters facï) men braoen
Seer moebid) boor bat oelt.
8
o (jet ben mille bes §eren
Zoo het op dien tijd de wil
des Heeren geweest ware, zou
het mij een verkwikkingdesgeestes
geworden zijn, om dien zwaren
storm van u af te keeren. Eén
ding doet mij echter met lijdzaam-
heid bukken, n. 1. dat de Heer,
die alles bestuurt en dien men in
alles zal loven, \'t blijkbaar anders
heeft gewild.
Cp bien tijt b>b gr)eroeeft,
§ab ie? gheem nullen Ieren
23an u bit froaer tempeeft,
SKaar be §eer van t)ier booen,
SDie alk binc regheert,
Sie men altijt moet Ionen,
©n Ijeeftet niet begheert.
s
eer chrifteltjc roas ghebreben
Mijn vorstelijk gemoed, dat
toen zeer de vertroostingen des
Christendoms mocht smaken, bleef
door Gods genade standvastig
in tegenspoed; daar ik bij den
Heer bleef aanhouden in \'t ge-
bed, om te ervaren, dat Hij mijn
zaak mocht voorstaan en mijn
onschuld aan den dag brengen.
ïltijn princelijc ghemoet,
Stanbuastich ië gheblenen
ÏRijn hert in teghenfpoet;
£en £eer heb icf gfyebeben
SJan mijnes herten gront,
£at §ij mijn face nul reben,
•Dlijn onschulb boen oorcont.
-ocr page 27-
•23
Mijn arme schapen, die in
zulk een grooten nood verkeert,
vaartwei! Ik verlaat u slechts
voor korten tijd. En, vervult
de angst daarover uw hart, ont-
houdt dat uw Herder niet slaapt.
Houdt niet aan mij vast, maar
begeeft u tot God, zooals Hij zich
openbaart in zijn Woord. Leeft
als vrome Christenen; want uw
en mijn lijden van deze aarde-
spoedt ten einde.
\'orlof mijn arme Schapen,
SDte fijt in groten noot,
Urn harber f al niet flauen,
211 ëijt gf)ij nu oenout;
Slot ©ob Totlt u begheoen,
<Sijn heilfaem rooort neemt aan,
Süë orome Êhriften leoen,
\'t <Sal hier ïiaeft fijn ghebaen.7)
\'oor ©ob rail itf belijben,
©nbe fijner groter madjt,
Sat id tot gbenen tijben
Sen Goninc heb ueradjt,
SDan bat xd ©ob ben £eren,
SDer hoodjfter majefteit
§eb moeten obebieren
Sn ber gheredjtidjcit.
Ik zweer u voor God, dat ik
den koning nimmer veracht heb,
van welken tijd men u ook spreke.
Dan, dit is \'t geheim, waarom ik
als vijand des konings beschouwd
word : God den Ilcere, den Ko-
ning der koningen, heb ik moe-
ten gehoorzamen boven Filips,.
naar \'t geen ons Zijn Woord leert.
-ocr page 28-
AANTEEKENINGEN.
\'t Prinsdom Oranje was eigen, vrij goed, ofschoon Frankrijk zulks dikwerf heeft
betwist. (Zie Handb. Vaderl. Gesch. Gr. v. Pr. bl. 28).
2)    „Ik (Willem) blyf, die ik was: die waardigheid, van Gods genade mij geworden,
kan geen menscb ter wereld, geen Alba, geen monarch van Spanje, mij ontnemen, en die
ben ik onvervaard." enz. \'Zie Prof. Brill, het Wilhelmus van Nassouwe, bl. 9.)
3)    Wat beteckent dit van Duitschcn bloede? Erkent het soms, dat de Prins
dut is, wat wij thans een Duitscher noemen? Verre van daar. Duitsch heette in
•die dagen, en nog veel later, al wat Nederlandsen nationaal was .... enz.
(Zie Prof. Brill, enz, bl. 7.)
\') Gelijk men weet, verkocht de prins zijn kostbaarheden op de I\'rankforter mis en
verpandde hij zijne goederen. Bij zijn dood was daardoor zijn boedel nog bezwaard met
ƒ 2,400,000. In levensgevaar was hij steeds; terwijl Alva zijn oudsten zoon Filips
Willem naar Spanje voerde, waar hij 28 jaar gevangen was.
5)    Slechts wie als Willem van Oranje in Gods vrees wil leven, kan de ware vaderlander
en burger zijn, maar hij is zulks dan ook gewis!
              (Zie Prof. Brill, enz. bl. 16.)
6)    Hy vergelijkt zich met David, en te recht; David vertegenwoordigt het recht van
den heiligen oorlog, den rechtvaardigen opstand tegen den binncnlandschcn tiran.....
Ook ik (Willem) reken op zoet na zuur; maar het zoete, waar ik op hoop, is niet een
koningrijk als David op aarde; maar dit, dat ik met ecre in het veld moge sterven om
het hemelryk te winnen.
                                                  (Zie Prof. Brill, enz. bl. 13.)
7)    De laatste (rek is onschatbaar:
„\'t Sal hier haest syn ghedacn." — Dus vleit hij (Willem) hen niet met glorie, noch
belooft hun de voldoening der wraak op hunnen tiran, neen! .... enz.
(Zie Prof. Brill, enz., bl. 15)