-ocr page 1-
Vv>nr> llooo
BR.. 187^-1.23.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
VOLKSBIBLIOTIIEEK,
DITOKOKVBN VANWEGE
DE VEREENIGING TOT HANDHAVING EN VOORTPLANTING VAN
HET LIBERALE BEGINSEL IN DE NED. IIERV. GEMEENTE
TE AMSTERDAM.
Tweede Jaargang.
N". 2.
BMBELTËRTUINU,
UOOK
Prof. J. J. PRINS
• - — \'—<VS ^-\'j*>3^ — — "
AMSTFRHAW,
J. C. L O M A N Jr.
1875.
-ocr page 4-
""           \' \'
-ocr page 5-
VOLKSBIBLIOTHEEK,
UITGEGEVEN VANWEGE
DE VEBEENIGING TOT HANDHAVING EN VOORTPLANTING VAN
HET LIBERALE BEGINSEL IN DE NED. HERV. GEMEENTE
TE AMSTERDAM.
TWEEDE JAARGANG.
N°. 2.
OVER BIJBELVERTALING.
DOOR
Prof. J. J. Prins.
AMSTERDAM,
J. C. L O M A N Je.
1875.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Geen boek ter wereld, waaromtrent zóó zonderlinge
en ten deele dwaze meeningen in omloop zijn, als de
Bijbel. Onkunde en blinde partijschap, kerkelijk vooroor-
deel en halstarrig vasthouden aan het door de vaderen
eenmaal geijkte en overgeleverde spannen, helaas! ook
onder Protestanten, samen, om de waarheid te verduis-
teren en dat Boek der boeken te doen miskennen en
misbruiken. Van den onverdienden smaad, daarop ge-
worpen, komt een niet gering deel op rekening zijner
overdreven vereerders. Indien men op godsdienstig ge-
bied, evenals op elk ander, naar behooren nadacht en
onderzocht, de verkeerde opvattingen zouden zich niet
voortplanten van het eene geslacht op het andere. Maar
men denkt nu eenmaal niet na en leeft op klanken voort,
zonder behoorlijk onderzoek, en daarvan is even liehtzin-
nige verwerping als bijgeloovige vereering der H. Schrift
het diep betreurenswaardig gevolg. Wel waren in de
gemeente te allen tijde beter onderwezenen, die meer
verstandig oordeelden, en hun getal is, vooral sedert het
-ocr page 8-
4
einde der vorige eeuw, sterk toegenomen en vermenig-
vuldigd. Maar er zijn desniettemin nog in onze dagen,
die bijv. den Bijbel beschouwen en gebruiken als één
ondeelbaar geheel, van Genesis af\' tot de Openbaring
toe, — ofschoon hij metterdaad uit twee deelen bestaat,
door de namen oud en nieuw onderscheiden, en niet
minder dan zes en zestig geschriften bevat, die naar
inhoud en innerlijke waarde sterk uiteenloopen, zoodat
het lang niet hetzelfde is, of gij het Hooglied leest en
het boek Esther, of het Evangelie, naar Johannes ge-
noemd, en den brief van Paulus aan de Romeinen.
Velen houden den Bijbel, in onderscheiding van alle
andere geschriften, nog altijd voor een goddelijk boek,
uit de hand van God meer of minder rechtstreeks af-
komstig en door Gods heiligen Geest van woord tot
woord ingegeven, — ofschoon hij door menschen in men-
schelijke taal en voor menschen geschreven is, allerwege
de duidelijke sporen van zijnen mensckelijken oorsprong
vertoont en, behoudens den eerbied aan zijn verhe-
ven inhoud verschuldigd, geene andere wetten van uit-
legging gedoogt dan gewone boeken. Sommigen einde-
lijk gedragen zich, alsof zij in hunnen ouderwetschen
Statenbijbel, liefst met antieke letter en onveranderde
spelling in groot formaat gedrukt en van twee koperen
sloten voorzien, den oorspronkelijken Bijbel, het Woord
Gods bij uitnemendheid, bezaten, •—• ofschoon zij daarin,
welbeschouwd, slechts eene vertaling voor zich hebben,
zooals er meerdere bestaan, die nog al te wenschen
-ocr page 9-
5
i
overlaat, wier oude taalvormen althans de lezing en het
recht verstand belemmeren en voor het thans levende
geslacht van geen de minste waarde zijn.
Zonderling vooral is die gehechtheid aan de letter
der oude Statenvertaling. Toen die vertaling nieuw was,
werd zij, evenals elke andere, eerst gewantrouwd en
niet dan met moeite ingevoerd; maar allengs is men er
zoozeer aan gewoon en mee vertrouwd geworden, dat
de vroeger rechtmatige ingenomenheid na verloop van
tijd ten laatste is overgeslagen tot bijgeloovigen eerbied
en dwaze vergoding. De dagen liggen nog niet zeer
verre achter ons, dat op het langverouderde en de, op
het eigenaardige Heere, Heere, en op meer derge-
lijke bijzonderheden niet geringe nadruk werd gelegd;
dat de openbare voorlezing niet geschiedde dan op een
vasten dreun of met zekeren telkens terugkeerenden
galm; dat elke afwijking, hoe onbeduidend of rechtma-
tig ook, geacht werd in zichzelve veroordeeld te zijn;
en dat al wie bijv. Hebr. IV: 8 voor Jezus den al-
daar blijkbaar bedoelden Jozua in plaats stelde, gere-
kend werd de Schrift te vervalschen. Toen in 1818 de
beroemde Van der Palm met zijne nieuwe Bijbelverta-
ling optrad, werd hij, hoe bedachtzaam hij ook te werk
ging en hoevelen er ook waren, die hem luide toe-
juichten, wegens dit stout bedrijf door sommigen voor
een boozen ketter gescholden of althans heimelijk ver-
dacht. Ook het Nederlandsche Bijbelgenootschap, toen
het na 1846 zijne Bijbeluitgaven inrichtte overeenkom-
-ocr page 10-
6
stig de thans gebruikelijke taal en spelling, ontging
het vermoeden niet van allerlei kwade bedoelingen en
zag zich zelfs genoodzaakt, ten einde den vrede te be-
waren en de zwakken tegemoet te komen, in sommige
zijner uitgaven terug te keeren tot den oorspronkelijken
vorm der oude overzetting. Zelfs was het Nieuwe
Testament, van wege de Algemeene Synode der Ne-
derlandsche Hervormde Kerk opnieuw uit den grond-
tekst overgezet, in 1868 nog niet verschenen, toen er
van confessioneele zijde reeds eene luide stem tegen was
opgegaan, ja een kreet van verontwaardiging, alsof er
een lasterlijk misdrijf ware gepleegd, waartegen niet te
spoedig noch te ernstig kon gewaarschuwd worden. Nog
is dat N. T., ofschoon er tot dusver geen enkele ge-
gronde bedenking tegen is ingebracht, voor velen een
steen des aanstoots en zoekt men er de verspreiding van
zooveel mogelijk te belemmeren. Natuurlijk, met de oude
leer moet ook de oude Bijbel tot eiken prijs gehand-
haafd worden. Wie afwijkt van de Statenvertaling, is
geen Bijbelvriend meer.
Het behoeft nauwlijks gezegd te worden, dat het stand-
punt, waarop men zich daarbij plaatst, onhoudbaar is.
Dat standpunt verdient door en door Rooinsch te hee-
ten en is lijnrecht in strijd met het beginsel van vrij
onderzoek, door het Protestantisme gehuldigd, en met
de leer der Hervormde kerk, die datzelfde beginsel te
allen tijde tegenover Rome voorgestaan en verdedigd
heeft. Moet men niet, naarmate men Oen Bijbel hooger
-ocr page 11-
7
stelt, te vuriger verlangen hem te bezitten in den meest
oorspronkelijken vorm? Mag wel de geheime vrees van
misschien door onderzoek iets te verliezen van hetgeen
men bezit en waardeert, iemand van dat onderzoek te-
rughouden ? Welke waarde toch heeft een inge beeld bezit
en wat is natuurlijker dan dat men hetgeen men op
hoogen prijs stelt allengs beter zoekt te leeren kennen,
teneinde het op goede gronden telkens hooger te waar-
deeren? De ware vriend des Bijbels is niet hij, die dat
Boek door uitwendig eerbetoon meest versiert, maar die
den belangrijken inhoud van dat Boek recht tracht te
verstaan en te zijnen nutte aan te wenden. Hij wordt
daarom ook het onderzoek niet moede. Komt het hem
wellicht te staan op het verlies van sommige langgelief-
koosde denkbeelden, het geeft er hem altijd betere voor
in plaats. Ook gevoelt hij levendig, dat het hem niet
baten zou, de oogen moedwillig te sluiten voor het
licht. De waarheid toch laat zich niet straffeloos be-
mantelen of bedekken. Zij treedt, vroeg of laat, onge-
sluierd te voorschijn. De ure is aanstaande, dat eenmaal
allen haar helder licht zullen aanschouwen. Indien elke
poging, om die ure te verhaasten, lofwaardig mag hee-
ten, ook ons spreken hier over Bijbelvertaling
moge daaraan, door Gods zegen, eenigermate bevorde-
lijk zijn!
Wie van Bijbelver taling spreekt, geeft daarmede
te kennen, dat ue Bijbel, dien wij bezitten, oorspron-
-ocr page 12-
s
keiijk geschreven is in eene andere taal dan de onze.
De oude Statenbijbel verklaart dan ook uitdrukkelijk
op den titel, uit de oorspronkelijke talen in
onze Nederlandsche getrouwelijk overgezet
te zijn. Voor sommigen heeft dit eenige toelichting
vau noode.
De boeken des O. V. zijn, voor verreweg het grootste
gedeelte, geschreven in de Hebreeuwsche taal, die
de land- en spreektaal was der Israëlieten gedurende
de eeuwen van hun zelfstandig volksbestaan. Zij be-
hoort tot den Semietischen taaistam, die zich over de
volken van westelijk Azië heeft uitgebreid in drie ver-
wante takken, waarvan de Arameesche, d. i. de Sy-
rische en Chaldeeuwsche, de meest noordelijke, de Ara-
bische, waaraan de Ethiopische zich aansloot, de meest
zuidelijke was. Ouder dan deze, wat hunne letterkun-
dige ontwikkeling betreft, was de Hebreeuwsche
taal ook aan de overige bewoners van Kanaün, aan de
Feniciërs en hunne afstammelingen, de Puniërs, eigen.
Reeds zeer vroeg begon zij zich door eenvoudigheid van
vormen, rijkdom van woorden en verhevenheid van uit-
drukkingen te onderscheiden, waartoe vooral de beoefe-
ning der dichtkunst, onder den invloed van den gods-
dienst, heeft bijgedragen. Het tijdvak van haren bloei
strekt zich uit van Sauls regeering tot in de balling-
schap (j. 1100 tot 536 vóór C), en de geschriften, uit
de achtste eeuw afkomstig, zijn, met opzicht tot vorm
en inhoud, de voortreffelijkste. Gedurende de balling-
-ocr page 13-
9
schap leed zij onder den invloed der Chaldeeuwsche
taal, die in het Babylonische rijk gesproken werd en
daarna de volkstaal der Joden geworden is. Dienten-
gevolge leefde zij tot op de dagen der Makkabeërs nog
slechts kwijnend in geschrifte voort, nam niet alleen
Syrische, maar ook Perzische en Grieksche woorden op,
verloor gedurig meer hare vroegere reinheid en ge-
raakte eindelijk geheel in onbruik.
Enkele kleinere gedeelten des O. V. zijn geschreven
in de genoemde Chaldeeuwsche taal, t. w. Ezra TV:
8—VI: 18, Vil: 12—26, Jer. X: 11, Dan. II: 4—VII: 28.
Zij behelzen meerendeels authentieke stukken, maar strek-
ken tevens ten bewijze, hoezeer de Joden in de balling-
schap met de taal der Babyloniërs vertrouwd gewor-
den waren. Later toen zij, in hun vaderland terugge-
keerd, onder de macht der Syriërs gekomen waren,
vooral ten tijde van Antiochus IV, nam de Chaldeeuw-
sche taal in den mond des volks ook Syrische vormen
op. Zoo ontstond allengs het Syro-chaldeeuwsch,
dat in den tijd van Jezus gemeenlijk gesproken werd
en waarvan hij zich bij zijn onderwijs doorgaans schijnt
bediend te hebben. Sporen hiervan zijn ons hier en daar
bewaard gebleven, waar zijne woorden in het oorspron-
kelyke worden medegedeeld (Mare. V: 41, XV: 34.
Vgl. Joh. XX: 16, Mare. X: 51, 1 Kor. XVI: 22).
Dit Syro-chaldeeuwsch ging toen voor Hebreeuwsch
door en werd gemeenlijk met dien naam genoemd. Het
oorspronkelijk geschrift van Mattheus o. a., waarvan
-ocr page 14-
10
Papias melding maakt, en hetwelk men vermoedt, dat
in ons eerste Evangelie grootendeels is opgenomen, was
in die taal opgesteld.
Inmiddels had zich de Grieksche taal, na hare At_
tische zuiverheid onder den invloed van het Macedonisch
dialect verloren te hebben, door de veroveringen van
Alexander den Groote over geheel Azië verspreid, vooral
in Egypte en Syrië. In het eerst waren het de meer
aanzienlijken, die haar bezigden, omdat zij aan de hoven
gesproken werd en haar gebruik voor een teeken gold
van hoogere ontwikkeling. Allengs drong zij met de wes-
tersche beschaving dieper door onder het volk. Ook han-
delsbelangen waren dienstbaar aan de uitbreiding harer
heerschappij. Te Alexandrië vooral, waar zeer vele Joden
woonden, die te zamen ongeveer twee vijfden uitmaakten
van de bevolking der stad, werd de Grieksche letterkunde
vlijtig beoefend. Daar ontstond en van daar verspreidde
zich alom het zoogenaamde Alexandrijnsche dia-
Ie et. Door de Grieksche overzetting van het O. V., die
te Alexandrië vervaardigd is, werd dit dialect het ge-
meengoed ook der Joden, die het, nevens hunne volks-
taal, zelfs in Palestina spraken. Het was echter, gelijk
zich begrijpen laat, op verre na geen zuiver, maar een
verbasterd en door tallooze Hebraïsmen verontreinigd
Grieksch, waarvan zij zich bedienden. In dit dialect
werd het evangelie buiten Palestina alom verkondigd
en zijn al de boeken des N. V., die wij bezitten, ge-
schreven. Er bestaat geen grond voor de meening, dat
-ocr page 15-
11
sommige oorspronkelijk in eeue andere taal, in het He-
breeuwsch of in het Latijn, zouden zijn opgesteld. De
Grieksche taal werd in die dagen zoowel te Rome als
in het Joodsche land algemeen verstaan, en de schrij-
vers des N. V. waren van afkomst griekschsprekende
Joden, om \'t even of hunne vorming den Palestijnschen
stempel droeg, of een gemengden, of wel meer bepaald
den Alexandrijnscheu, gelijk bijv. die van den onge-
noemden schrijver aan de Hebreërs.
Er behoort weinig nadenken toe, om in te zien, dat
de studie dezer beide talen, waarin de Bijbel geschreven
is, eigenaardige moeilijkheden oplevert, al ontbreekt het
niet, vooral in onze dagen, aan gepaste hulpmiddelen
daartoe. Kost reeds het aanleeren eener vreemde taal
voor verreweg de meesten niet geringe inspanning, het
ware dan onbegonnen, van ieder, die met den inhoud
der H. Schrift wenscht bekend te worden, — en wie
moet dit niet wensehen? — de beoefening te vergen
zoowel der Hebreeuwsche als der Grieksche taal, die
thans enkel in geschrifte voortbestaan. Men moet die
beoefening aan geleerden overlaten, die daartoe van
kindsbeen af worden opgeleid en daaraan geheel hun
leven wijden kunnen. Deze waren dan ook te allen tijde
de bevoegde mannen, om op het werk der Bijbelver-
taling zich toe te leggen en daardoor in de overal be-
staande behoeften te voorzien. De taak, die zij te ver-
vullen hebben, vereischt, nevens andere onmisbare be-
kwaamheden en gaven, vooral de meest nauwkeurige
-ocr page 16-
IJ
en volledige kennis zoowel van de oorspronkelijke talen
des Bijbels als van die, waarin de overzetting ten be-
hoeve des volks geschiedt. Naarmate deze talen, wat
oorsprong, ouderdom, innerlijk karakter en woordvoe-
ging betreft, onderling meer verschillen, is die taak aan
meerdere zwarigheden onderhevig, zwarigheden, die
soms onbeschrijfelijk groot en bijkans onoverkomelijk
zijn. Doorgaans waren dan ook de eerste proeven van
overzetting in alle talen zeer zwak of zelfs ten halve
mislukt, en slechts van lieverlede heeft men zekere be-
trekkelijke mate van volkomenheid bereikt. Aan vele
bestaande vertalingen is eeuwen lang gearbeid. Het
religieuse belang des volks stond daarbij altijd op den
voorgrond. Het was te doen, om den Bijbel tot een al-
gemeen volksboek te maken. Zoo dragen de meeste dier
vertalingen het eigenaardig kenmerk van den tijd, waarin
zij vervaardigd zijn. Allerlei aangebrachte veranderingen
en bijvoegselen verraden dien soms allerduidelijkst. Men
had dan ook te kiezen tusschen eene letterlijk-getrouwe
en eene meer vrije wijze van overbrengen. Maar maakt
de al te letterlijke lichtelijk inbreuk op het taaieigen,
waarin men overbrengt, de meer vrije leidt tot subjec-
tieve willekeur of ontaardt niet zelden in eene omschrij-
vende verklaring, waarbij het oorspronkelijk spraakge-
bruik verwaarloosd wordt of verloren gaat. Wat men
ook kieze, altijd brengt het werk der overzetting, vooral
waar het den Bijbel geldt, eene zware verantwoorde-
lijkheid met zich; maar de gewenschte controle ont-
-ocr page 17-
13
breekt niet, opzettelijke vervalsching wordt spoedig ont-
dekt, en zelfs de ongeletterde kan door onderlinge ver-
gelijkiug der bestaande vertalingen, althaus tot op zekere
hoogte, uit eigen oogen leeren zien. Er is in dit opzicht,
gedurende welhaast twintig eeuwen, aan de H. Schrift
ongeloofelijk veel arbeids besteed geworden, meer dan
ooit aau eenig ander boek, welk het ook zij. Duizende
bladzijden zouden er gevuld kunnen worden met de op-
gaven van de oude en nieuwe vertalingen des Bijbels
en van de verschillende, telkens herhaalde uitgaven dier
vertalingen; en ook dan nog zou die opgave, hoe breed
ook, hoogst onvolledig kunnen zijn. Het spreekt van-
zelf, dat wij hier enkel de oudste en meest belangrijke
vermelden zullen.
Nog was de Hebreeuwsche taal onder de Joden niet
geheel in onbruik geraakt, toen zij reeds, in en buiten Pa-
lestina, behoefte begonnen te gevoelen aan eene bruik-
bare vertaling des O. V. Tengevolge van de uitbrei-
ding des Christendoms heeft deze behoefte, na de ver-
woesting van Jeruzalem, zich ook met opzicht tot het
N. V. allerwege en gedurig meer geopenbaard. En
thans, nu de gansche Bijbel reeds in 150 a 200 verschil-
lende talen en tongvallen, één- of meermalen, is over-
gebracht, is die behoefte nog op verre na niet bevredigd.
De alleroudste en allerbelangrijkste vertaling des O. V.
is de Grieksche, te Alexandrië in de tweede eeuw
vóór C. vervaardigd en gemeenlijk die der zeven-
-ocr page 18-
14
tigen genoemd. Bekend is de fabel, waaraan die naam
zijnen oorsprong te danken heeft en die het ontstaan
dier vertaling afleidt uit de begeerte van den Egypti-
schen koning Ptoletneüs Philadelphus (j. 284—247) naar
eene volledige verzameling van letterkundige voort-
brengselen. Er bestaat namelijk een geschrift, hetwelk
zich voordoet als een brief van zekeren Aristeas aan
zijnen broeder Philocrates, waarin hij verhaalt, dat de be-
roemde Demetrins Phalereüs, bibliothecaris des konings,
aan dezen den voorslag gedaan heeft, om het Hebreeu\\v-
sche wetboek der Joden in het Grieksch te doen vertalen,
teneinde daarmede de boekverzameling te Alexandriè\' te
verrijken. Er zouden daartoe niet minder dan 72 be-
kwame Joodsche schriftgeleerden, zes uit iederen stam,
uit Jeruzalem ontboden en door den hoogepriester Eleazar
gezonden zijn. Deze zouden bij Ptolemeüs eene goede
ontvangst gevonden en naar een handschrift der wet met
gouden letters, dat zij hadden medegebracht, op het eiland
Pharos in stille eenzaamheid binnen 72 dagen hun werk
volbracht hebben. Men wil zelfs, dat zij in even zoo vele,
of wel paarsgewijze in 36 afzonderlijke vertrekken zou-
den opgesloten zijn geweest en elk hunne eigene verta-
ling geleverd hebben, welke vertalingen, daarna onderling
vergeleken zijnde, op wonderbare wijze woordelijk zou-
den hebben overeengestemd. Al deze fabelachtige be-
richten, waaraan, ook volgens de even ongeloofwaardige
getuigenis van een anderen Joodschen schrijver Aristo-
bulus, tot het begin der vorige eeuw vrij algemeen
-ocr page 19-
15
geloof geschonken werd, hadden kennelijk geen ander
doel dan om de waarde der overzetting door zulk een
oorsprong te verhoogen. De waarheid, die daarbij ten
grondslag ligt, is misschien deze, dat de overzetting
althans der wet of van de vijf boeken van Mozes, ge-
meenlijk de Pentateuch genoemd, is uitgegaan van het
Joodsche Sanhedrin te Alexandrië, hetwelk twee en
zeventig leden telde. Zooveel is zeker, dat gezegde over-
zetting door Alexandrijnsche geleerden vervaardigd is
naar een der handschriften, die toen in omloop waren,
en dat er, met het overbrengen van die vijf boeken,
die te zamen ook het burgerlijk wetboek der Joden
bevatten, ten behoeve van hen, die allengs hunne moe-
dertaal begonnen te vergeten, een aanvang is gemaakt.
Dit kan reeds ten tijde van genoemden Ptolemeüs ge-
schied zijn, en de wijze, waarop het geschied is in het
toenmalig Alexandrijnsch dialect, met behoud echter
van vele Oostersche spreekwijzen, is, gelijk wij reeds
hebben opgemerkt, van grooten invloed geweest op de
ontwikkeling der Joodsch-Grieksche spreek- en schrijf-
taal, zelfs op de latere latijnsche kerktaal. De verta-
ling van de overige boeken des O. V., het werk van
verschillende geleerden, is daarop veel later gevolgd en
eerst vanlieverlede tot stand gebracht. Sommige boe-
ken, o. a. de Prediker en het Hooglied, zijn met slaaf-
sche getrouwheid overgezet; het boek Job daarentegen
is zeer vrij weergegeven, met gebruik van allerlei sier-
lijke spreekwijzen, aan Grieksche dichters ontleend. Ook
-ocr page 20-
16
andere boeken zijn met groote vrijheid, Esther en Daniël
zelfs naar willekeur vertaald, en de vertaling derhisto-
rische boekeu is over het geheel beter dan die der pro-
fetische gelukt. Niet gering zijn, vooral bij Jereniia, de
afwijkiugen van den Hebreeuwschen tekst, zooals deze
later is vastgesteld. Al dit vertaalwerk nu schijnt vóór
de eerste eeuw, die aan onze jaartelling voorafgaat,
voltooid te zijn. Spoedig kwam het allerwege onder de
Joden, ook in Palestina, in zwang, zoodat het gebruik
van den Hebreeuwschen bundel er door verdrongen werd.
Men nam, ook zonder voorafgaand onderzoek, vrij een-
parig aan, dat de Grrieksche tekst het oorspronkelijke
zuiver teruggaf. Vandaar, dat ook de schrijvers des
N. V., waar zij plaatsen aanhalen uit de boeken des
O., zich doorgaans van deze overzetting bedienen en
dan ook hare onnauwkeurigheden en fouten mede over-
nemen, ja, daarvan zelfs voor hun doel partij trekken.
Ons komt dit met recht hoogst bedenkelijk en met de
ingeving der H. Schrift, waaraan zij geloofden, volstrekt
onvereenigbaar voor; maar de vrijheid, die zij zich te
dezen opzichte veroorloven, was onder hunne tijdge-
nooten reeds gewoon geworden en werd door hen bij-
kans onbewust, zoo \'t schijnt, genoten. Niemand maakte
hun daarvan een verwijt, en op hun voorbeeld is de
overzetting der LXX, zooals zij heet, van de Joden
in kerkelijk gebruik op de Christenen overgegaan.
Nevens deze beroemde Grieksche vertaling zijn er,
van de tweede eeuw na C. af, door Joden en Christenen
-ocr page 21-
17
nog andere vervaardigd, die vermelding verdienen. Twis-
ten over de opvatting van sommige betwistbare bij-
belplaatsen, o. a. Jes. VII: 14, gaven aanleiding, dat
men van weerskanten behoefte begon te gevoelen aan
eenige meerdere overeenstemming van den Griekschen
met den Hebreeuwschen tekst. Zekere A q u i 1 a vertaalde
daarom, omstreeks het midden dier eeuw, het O. V.
met groote angstvalligheid zóó letterlijk als immer mo-
gelijk was. Kort daarna werkte Theodotion den
Griekschen tekst, met nauwkeurige inachtneming van
het oorspronkelijke, zóó gelukkig om, dat zijn werk aan
de Christenen bij uitstek geviel, die o. a. aan zijne ver-
taling van Daniël, in plaats van die der LXX, bij hun
kerkgebruik de voorkeur gaven. Vrijer en in sierlijker
vormen, meer de denkbeelden dan de woorden terugge-
vende, ging Symmachus, tegen het einde dier eeuw,
bij zijne vertaling te werk. Van deze drie, elk in hare
soort verdienstelijke overzettingen zijn ons, behalve het
boek Dauiël van Theodotion, slechts kleine, ofschoon
talrijke fragmenten of brokstukken bewaard gebleven.
Bij de groote verscheidenheid, die hiervan het gevolg
was in de handschriften, deed zich de behoefte gevoelen
aan zuivering van den veelszins verbasterden en vermink-
ten Griekschen tekst. Aan die behoefte zocht de ge-
leerde kerkvader Origenes in de derde eeuw tegemoet
te komen door de uitgave zijner H e x a p 1 a, een werk,
dat in zes kolommen naast elkander bevatte den oor-
spronkelijken tekst, geschreven met Hebreeuwsche en
2
-ocr page 22-
18
Grieksche letters, de vertaling der LXX, de drie ge-
noemde vertalingen van Aquila, Symmachus en Theo-
dotion, en, voorzoover hij ze bezat, ook nog andere
Grieksche. Zijn werk, de vrucht van stalen vlijt en vol-
harding, is voor ons verloren gegaan, en de invloed
daarvan op den tekst der gebruikelijke Grieksche ver-
taling laat zich evenmin nauwkeurig bepalen als die van
de zorg, door Lucianus en Hesychius, tegen het einde
der derde eeuw, aan de herstelling van dien tekst be-
steed. Bij de verdere verbreiding des Christendoms werd
het O. V. ten dienste der nieuwbekeerden doorgaans
naar den leiddraad der Grieksche vertaling in de land-
taal overgebracht. Dit geldt o. a. van de oudste La-
tijnsche vertaling, gemeenlijk de Itala genoemd, van
de Ethiopische, van meer dan ééne Egyptische, van de
Armenische, de Gothische, de oud-Slavonische en meer
andere vertalingen. Welke waarde zij ook overigens
hebben mogen, in elk geval zijn zij niet naar den oor-
spronkelijken Hebreeuwschen, maar enkel haar den Griek-
schen tekst vervaardigd.
Anders daarentegen is het gelegen met de Chal-
deeuwsche overzetting of T ar gum. Deze zocht, toen
de Hebreeuwsche taal had opgehouden de levende volks-
taal der Joden te zijn, het oorspronkelijke bij de voor-
lezing in de synagogen voor hen duidelijk en verstaan-
baar te maken in Palestina en Babyion. Dit overzetten,
hetwelk soms tot meer of minder breed omschrijven over-
sloeg, geschiedde in \'t eerst mondeling, doch volgens
-ocr page 23-
19
eene vaste methode en door eene bepaalde klasse van
geleerden, zoodat daaruit allengs eene in hoofdzaak ge-
lijkluidende overlevering ontstond, die eerst later werd
in schrift gesteld. Wij bezitten nog die van Onkelos
over den Pentateuch en ten deele die van Jonathan
over de Profeten. Deze ïargums zijn door de Joden te
allen tijde zeer hoog geschat en behelzen nog voor ons be-
langrijke bijdragen ter verklaring van de boeken des O. V.
Ook de Samaritaan se h e Pentateuch verdient hier
genoemd te worden, omdat daarin het eenig geloofwaardig
overblijfsel\' vervat is van het Arameesch dialect der Sa-
maritanen, hetwelk aan het Galileesche na verwant is.
Met behulp der Joden is de oudste Syrische ver-
taling door Arameesch-sprekende christenen zeer vroeg
vervaardigd naar den Hebreeuwschen tekst. Zij klimt
op tot den aanvang der tweede eeuw en draagt den
naam van Peschito, d. i. eenvoudig of getrouw. Hare
getrouwheid is geene letterlijke en vrij van hinderlijke
stijfheid, maar ook vrij van den wansmaak en groven
onzin, die elders, bijv. in de Targums, wordt aangetrof-
fen. Zij is vermoedelijk de alleroudste van alle chris-
telijke vertalingen des O. V. Voor hare oudheid pleit
o. a., dat zij als kerkelijke vertaling bij alle latere Sy-
rische secten evenzeer in gebruik was. Later zijn daaruit,
toen het Syrisch in onbruik gekomen was, de Arabi-
s c h e vertalingen des O. V. voortgevloeid, als ook eene
slaafs-woordelijke, door den bisschop Paulus van Tela
in 617 vervaardigd.
-ocr page 24-
20
Eindelijk moet hier nog de lof vermeld worden van
den kerkvader Hieronymus (f 420), een man van
even groote werkzaamheid als zeldzame bekwaamheid
en fijne beschaving. In het Westen las men het O. V.
eerst in het Grieksch en, toen allengs de behoefte zich
openbaarde aan eene overzetting in hec Latijn, kwam
vanlieverlede, in verschillende uitgaven, eene Latijnsche
vertaling der LXX in omloop, zonder dat de vervaardiger
of, indien hier aan meer dan ééne vertaling te denken
valt, de vervaardigers daarvan bekend geworden zijn.
Zelfs is het onzeker, waar zij eerst ontstaan is. Denke-
lijk was de Noordkust van Africa er het vaderland van,
gelijk het barbaarsch Latijn, dat er in gevonden wordt,
en ook de bekendheid van Tertullianus met die verta-
ling schijnt te verraden. De naam Italische, door Au-
gustinus er aan gegeven, is dan in zoover minder juist,
tenzij daarmede mocht zijn aangeduid, dat zij in Italië
veel gebruikt werd. Hoe dit zij, de groote verscheiden -
heid der handschriften, die in omloop waren, en het
gebrekkige der vertaling zelve bracht Hieronymus reeds
in 382, toen hij zich te Rome bevond en onledig hield
met eene nieuwe vertaling des N. V., tot de overtui-
ging, dat hier hulp verschaft moest worden. Hij begon
terstond met de vluchtige verbetering van het Psalm-
boek naar de LXX, waaruit het Psalterium Ro-
manum is voortgevloeid, en daarna, toen hij naar 13eth-
lehem, zijne eigenlijke woonplaats, was teruggekeerd,
ging hij tot eene meer doortastende over, die als Psa 1-
-ocr page 25-
21
terium Gallicanum in gebruik gekomen is. Maar hij
deinsde zelfs voor het werk eener eigene Latijnsche over-
zetting van al de boeken des O. V. onmiddellijk uit het oor-
spronkelijke niet terug. Onderscheidene bisschoppen moe-
digden hem daartoe aan, en de hulp van Joodsche geleerden,
die hij inriep, en van sommige reeds bestaande vertalingen
maakte hij zich daarbij ten nutte. Deze arbeid, waar-
mede hij van 392 tot 404 onafgebroken bezig was, of-
schoon in sommige gedeelten niet vrij van overijling,
is uitnemend gelukt en verdient, naar zijnen tijd be-
oordeeld, voortreffelijk genoemd te worden. De vertaling
is evenmin te vrij als al te woordelijk en daardoor voor
kerkelijk gebruik bij uitstek geschikt. Desniettemin
vond zij in het Westen eerst veel tegenspraak; de nieuw-
beid schrikte velen af. Niet dan langzaam werd de te-
genstand overwonnen, en eerst van den tijd van Gre-
gorius den Groote, d. i. van de zevende eeuw af, werd
deze overzetting algemeen gebruikt als Vulgata, met
uitzondering van het Psalmboek, hetwelk door het bo-
vengenoemde Psalterium Gallicanum vervangen werd,
en enkele apocriefe boeken. Groot is de invloed, dien de
beroemde kerkvader hierdoor in de Westersche kerk
heeft uitgeoefend en nog altijd blijft uitoefenen op de
Roomsch-Katholieken. Zelfs de latere Protestantsche
vertalingen zijn aan dien invloed niet ontkomen.
Het was tot dusver enkel over vertalingen des O. V.,
eerst vooral ten behoeve der Joden, daarna ook der
-ocr page 26-
22
Christenen vervaardigd, dat wij spraken. Van nu aan
echter houden wij ons uitsluitend bezig met de Bij-
belvertalingen, die door de uitbreiding des Chris-
tendoms onder de volken der aarde zijn te voorschijn
geroepen. Juist de bestemming des Christendoms, om
wereldgodsdienst te zijn, heeft ze vermenigvuldigd tot
op onze dagen. Het verhaal van het gebeurde op den
eersten pinksterdag, Hand. II, behelst de zinnebeeldige
voorstelling dezer groote waarheid, dat het evangelie
des kouinkrijks, door Christus eenmaal verkondigd, tot
elke natie gebracht moet worden in hare eigene taal.
De Mohammedaan, tot welken landaard hij ook behoo-
ren moge, leest den koran slechts in het Arabisch eu
hecht groote waarde aan het prevelen van woorden en
letterklaiiken, die hij niet of slechts ten halve verstaat.
Maar het evangelie ontleent zijne beteekenis en kracht
niet aan de taal, waarin het beschreven is. Op zijn in-
houd, die in alle talen dezelfde blijft, komt het boven
alles aan. De letter is als \'t ware slechts het aarden
vat, waarin de kostelijke schat ons is overgeleverd. De
geest is \'t, die levend maakt, en eerst door vertaling
wordt voor allen de toegang geopend tot die stroomen
van levend water, die een ieder behoeft, om zijnen dorst
te lesschen. Van de vroegste tijden af gingen evange-
lieprediking en bijbelvertaling hand aan hand, en de
vertalingen, zoover zij tot ons gekomen zijn, mogen de
blijvende gedenkteekenen heeten van de onafgcbrokene
verbreiding des Christendom» op aarde.
-ocr page 27-
23
Van de oudste Syrische vertaling, Peschito ge-
naamd, spraken wij reeds met een enkel woord. Zij
bevat, behalve het O., ook het N. Y. en ontleende haren
oorsprong aan de zeer vroegtijdige vestiging des Chris-
tendoms in Syrië. Bekend is het, dat de heidenmissie,
ook volgens Hand. XIII, van Antiochië is uitgegaan.
De gemeente, daar gevestigd, is de vruchtbare moeder
geweest van vele andere, ook in het buitenland. Wel
sprak en verstond men er het Grieksch; maar op liet
land was toch het Syrisch de volkstaal gebleven. Dit
was aan de andere zijde van den Eufraat, in Mesopo-
tamië, waar het evangelie mede zeer vroeg ingang vond,
nog veel meer het geval. In de tweede eeuw onzer
jaartelling bloeide daar onder de Christenen eene Syri-
sche letterkunde, waartoe ook deze oudste vertaling mag
gerekend worden. Van haren oorsprong en de wijze
harer vervaardiging weten wij niets met zekerheid;
maar het kerkelijk aanzien, dat zij door alle tijden heen
bij Nestorianen zoowel als bij Monophysieten, genoten
en behouden heeft, wettigt het vermoeden, dat zij van
de kerk zelve is uitgegaan. Opmerking verdient, dat
niet minder dan vijf geschriften des N. V. in deze
overzetting ontbreken, t. w. de 2de brief van Petrus, de
2de en 3de van Johannes, de brief van Judas, benevens
de Openbaring van Johannes. Dit verschijnsel wijst naar
een tijd terug, waarin deze boeken nog niet geacht
werden tot den kerkelijken kanon te behooren, gelijk zij
dan ook later door de Syrische kerk daarin niet zijn
-ocr page 28-
24
opgenomen. Overigens is deze vertaling, al komen daarin
ook latere inlasschingen voor, van zeer groote waarde,
ook voor de vaststelling van den oorspronkelijken tekst
des N. V.
Behalve deze alleroudste Syrische vertaling, door den
Syrischen kerkvader Ephraëm van Edessa (f 378) reeds
als zeer oud vermeld, bezitten wij nog eene jongere, de
Philoxeniaansche genoemd, omdat zij, tengevolge
van langdurige dogmatische twisten in de Syrische kerk,
op aandrang van den monophysietischen bisschop van
Hiërapolis, Philoxenus of Xenajas, door den landbisschop
Polycarpus vervaardigd en in 508 voltooid is. De Pe-
schito ligt daarbij den grondslag; doch zij streeft naar
eene meer letterlijke overeenkomst met den Griekschen
tekst, soms tot onverstaanbaar wordens toe. Later, in
616, is zij door zekeren Thomas van Charkel of Hera-
clea (dus geheeten naar een vlek in Palestina, vanwaar
hij afkomstig was) nagezien en met kantteekeningen,
aan de Grieksche handschriften ontleend, verrijkt. Ook
bestaat er nog eene Jeruzalemsch-Syrische ver-
taling, welke voor het gebruik in Palestina schijnt be-
stemd te zijn geweest.
De Ethiopische vertaling dagteekent van de vierde
eeuw, toen de christelijke kerk, ten tijde vanKonstan-
tijn den Groote, door twee Tyriërs, Prumentius en Aede-
sius, in Ethiopië of Abyssinië gevestigd werd. Zij is ver-
vaardigd uit het Grieksch door een Ethiopiër in het
toenmaals heerschende dialect, behelst in de Evangeliën
-ocr page 29-
25
dikwijls meer dan ééne lezing, het gevolg, zoo \'t schijnt,
van het gebruik van meer dan één handschrift, en is
in de Paulinische brieven meer omschrijving dan bloote
vertaling.
Aan Egyptische vertalingen bestond voor Alexan-
drië en andere steden van Neder-Egypte, waar Grieksch
gesproken werd, geen behoefte; maar op het land en
vooral in Opper-Egypte of Thebaïs bleef de Egyptische
taal de heerschende, en na den val der Ptolemeüssen
breidde zij zich zelfs verder uit. De volkstaal heet de
Koptische en is tot op onze dagen onder de overge-
blevene inonophysietische christenen nog altijd in ker-
kelijk gebruik. Er bestaan verschillende overzettingen
des Bijbels in die taal, zoowel in het Memphitisch
dialect, dat in Neder-Egypte gesproken werd, als in het
Thebaïsch ofSahidisch, gelijk het gemeenlijk genoemd
werd, hetwelk in Opper-Egypte tehuis behoorde. Het
laat zich bewijzen, dat deze vertalingen, waarvoor een
nieuw alfabet gebezigd werd met letterfiguren, grooten-
deels aan het Grieksche ontleend, reeds in het begin
der vierde eeuw aanwezig waren. Ook nog eene derde
bestaat er, de Basmurische genoemd, die tusschen
deze beide ongeveer het midden houdt.
De Armenische Bijbelvertaling is haren oorsprong
verschuldigd aan de bemoeiingen van Miësrob, die in
het begin der vijfde eeuw voor zijn volk een eigen let-
terschrift ontwierp, en van den patriarch Isaak. Wel
was het Christendom er reeds veel vroeger bekend en
-ocr page 30-
26
vooral in het begin der vierde eeuw verbreid gewor-
den; maar men bediende er zich in het eerst van den
Syrischen Bijbel. De vertaling geschiedde dan ook aan-
vaukelijk uit het Syrisch, doch werd door twee leerlin-
geu van Miësrob, die van de Synode, te Efeze in 431
gehouden, een Grieksch handschrift hadden meegebracht,
voltooid, nadat zij vóóraf te Alexandrië zich nog nader
hadden toegelegd op de beoefening der Grieksche taal. De
kennis echter der Peschito, die zij bezaten, is natuurlijk
van niet geringen invloed op hunnen arbeid geweest.
Van de Georgische en Perzische vertalingen als min
belangrijk zwijgen wij, om nog alleen, wat het Oosten
betreft, van de Arabische te gewagen. De verove-
ringen der Muzelmannen in Azië, Africa en Spanje gin-
gen wel doorgaans gepaard met de stelselmatige uit-
roeiing der christelijke kerk in die overheerde landen;
maar waar zij nog bleef voortbestaan, gelijk met nes-
toriaansche zoowel als monophysietische secten in Azië
en Africa het geval was, verkreeg de Arabische taal
zoozeer de overhand, dat zich onder de Christenen de
behoefte deed gevoelen aan eene overzetting des Bijbels
in die taal. Er bestaan dan ook zulke overzettingen
deels middellijk, deels onmiddellijk aan het Grieksch ont-
leend, waarvan sommige van vrij vroege dagteekening
zijn, zonder dat daaronder ééne gevonden wordt, die
met kerkelijk gezag is bekleed geworden.
-ocr page 31-
27
Wenden wij onzen blik naar het Westen, dan trekt
vooral de arbeid, aan deLatijnsche Bijbelvertaling
reeds vroeg besteed, onze aandacht tot zich. Men onder-
scheidt er twee, zooals reeds uit het gezegde over
Hieronymus gebleken is. Maar de oudste, de Italische
genaamd, die, omstreeks het midden der tweede eeuw
vervaardigd, ten tijde van Tertulliauus vrij algemeen in
gebruik was en in een aantal van oude handschriften
ter onze kennis gekomen is, vertoont zóó groote ver-
scheidenheid, dat haar oorsprong reeds door de kerk-
vaders wordt afgeleid van verschillende pogingen ter
vertolking des N. zoowel als des O. V. Misschien is de
oorspronkelijke of eerste proeve later meermalen bear-
beid en overgewerkt geworden. Dat de handschriften,
die wij er nog van bezitten, voor de tekstcritiek groote
waarde hebben, begrijpt men lichtelijk. Toen Hiero-
nymus, bij zijn verblijf te Rome tegen het einde der
vierde eeuw, op verzoek van den bisschop Damasus de
zaak van den Latijuschen Bijbel zich begon aan te trek-
ken, maakte hij een aanvang met de herziening der vier
Evangeliën, die hij in 384 ten einde bracht. Daarna —
men weet niet nauwkeurig wanneer — bezorgde hij
evenzeer de overige boeken des N. V., en wat hij voor
die des O. gedaan heeft, is boven reeds gezegd. Zijn
werk was meer herziening der bestaande vertaling, dan
dat eener nieuwe overzetting; maar hij vergeleek toch
niet enkel de Latijnsche handschriften onderling en
raadpleegde ook de oudere Grieksche, die hij bezat.
-ocr page 32-
28
Reeds vermeldden wij, hoe grooten opgang zijn ver-
dienstelijke arbeid, na kortstondigen tegenstand, ge-
maakt heeft. De Vulgata is allengs hoog gerezen
in de schatting der Christenheid. Tengevolge echter
der menigvuldige afschriften, ook voor kerkelijk ge-
bruik, had hare zuiverheid welhaast zoo zéér geleden,
dat men van tijd tot tijd pogingen moest aanwenden,
om haar tot hare oorspronkelijke gedaante terug te
brengen. Dit is o. a. op bevel van Karel de Groote
omstreeks 802 door Alcuinus en later meermalen ge-
schied, zonder dat hierdoor de gewenschte eenparigheid
verkregen werd. In weerwil daarvan heeft {het con-
cilie van Trente in zijne 4de zitting, den 8sten April
1546, deze overzetting voor de authentieke verklaard
en met den oorspronkelijken Hebreeuwschen en Griek-
schen tekst gelijkgesteld, ja, in den grond daarboven
geplaatst. Van dien tijd af hebben dan ook de pausen
aan de vaststelling van den tekst dezer vertaling, die
noodwendig vereischt werd, zich met ernst laten ge-
legen liggen. Toch duurde het tot op Paus Sixtus V
(1585—1590), eer dit werk behoorlijk was ten einde
gebracht, en ook toen bleek het nog eene doortastende
verbetering te behoeven, die in 1592 onder Clemens VIII
tot stand kwam. Deze laatste uitgave, ofschoon het er
verre af is, dat zij de Hieronymiaansche overzetting ge-
trouw wedergeven of met den oorspronkelijken tekst des
Bijbels nauwkeurig zou overeenstemmen, ligt bij alle vol-
gende ten grondslag. De Roomsche kerk, door haar van
-ocr page 33-
29
den onfeilbaren stempel harer goedkeuring te voorzien,
heeft zichzelve grootelijks benadeeld en hare godgeleerden
bij het onderzoek der Schrift veelszins belemmerd. Naar
deze Vulgata is de Nederduitsche uitgave des Bijbels, die
in 1599 te Antwerpen bij Jan Moerentorf verschenen
is, vervaardigd. Deze, hoeveel zij ook te wenschen over-
laat, is kerkelijk goedgekeurd en in zoover de eenige,
waarvan onze Roomsch-Katholieke landgenooten zich
bij hunne bijbellezing mogen bedienen. Bekend is, dat
de hooffleeraar J. M. Schrant eene verbeterde verta-
ling heeft vervaardigd, waarop hij vruchteloos getracht
heeft de kerkelijke goedkeuring te verwerven, en dat
Mr. S. P. Lipman, die in dit opzicht gelukkiger is
geweest, zijnen arbeid niet heeft mogen voleindigen.
Onder de Slavische of Slavonische volksstammen
in Europa vond het Christendom eerst in het midden
der negende eeuw ingang, en wel door twee Grieksche
monniken, Cyrillus en Methodius, die hun ook een al-
fabet en eene Bijbelvertaling bezorgden, uit het Grieksch
vervaardigd, maar niet zonder dat de Vulgata daarop
invloed had.
De G o t h e n hadden het Christendom misschien reeds
vroeger door gevangenen leeren kennen; doch zij ont-
viugen het eerst na het midden der vierde eeuw, onder
Valens, in den vorm van het Arianisme. Hun bisschop
Ulfilas, geboortig uit een Romeinsch geslacht en van
Kappadocië afkomstig, doch onder de West-Gothen aan
den beneden-Donau gevestigd, vervaardigde voor hen
-ocr page 34-
30
eene Bijbelvertaling en ontwierp daarvoor, met behulp
van het Grieksche alfabet, een eigen letterschrift. Tot
op het begin dezer eeuw bezat men daarvan slechts de
Evangeliën en een klein gedeelte van den brief aan de
Romeinen. Later, na 1851, zijn door Angelo Mai meer-
dere gedeelten van het N. V. aan het licht gebracht,
De letterlijke getrouwheid dezer Gothische vertaling,
die tot de Duitsche letterkunde kan gerekend worden,
ofschoon de Gothische taal in de middeneeuwen is uit-
gestorven, is zeer groot, grooter bijv. dan die der Pe-
schito. Het schijnt, dat de brief aan de Hebreërs in
deze vertaling niet is opgenomen geweest.
Men zal uit onze opgave bemerkt hebben, dat niet
al de genoemde oude vertalingen voor onze dagen de-
zelfde waarde bezitten. Er zijn onder, die wij zonder
groote schade missen konden; maar niet weinige, vooral
de Syrische, Egyptische en Latijnsche, bewijzen ons voor
de vaststelling van den oorspronkelijken Griekschen tekst
onschatbare diensten, en alle getuigen zij van den lof-
waardigen ijver der Christenheid en van den grooten
invloed, dien het Christendom, waar het ingang vond,
heeft uitgeoefend op de ontwikkeling en beschaving der
oude volken. Bij sommige werd met den Bijbel eerst
de grondslag gelegd voor een eigen letterschrift en eene
eigene, meer of minder vlijtig beoefende, letterkunde.
Vruchten van de uitbreiding des Christeudoms, zijn zij
daaraan tevens op hare beurt wederkeerig bevordelijk
geweest. Het Christendom heeft zich, waar het eenmaal
-ocr page 35-
31
door evaugelieprediking gevestigd was, vooral door den
vertaalden Bijbel staande gehonden en is allengs dieper
geworteld in het hart en de zeden des volks. Er zijn
onder die vertalingen ongetwijfeld hoogst gebrekkige,
maar ook de gebrekkigste hebben nog altijd hare vrucht
afgeworpen tot verlichting, heiliging en vertroosting van
duizenden. Zelfs in de middeneeuwen, toen de Bijbel
voor velen een bijkans geheel onbekend boek geworden
was, bleef nog altijd het gebruik der kerkelijke pericopen,
volgens de Latijusche vertaling, in de kloosters eenig
licht verspreiden. En aan de Hervorming der zestiende
eeuw, die de H. Schrift in hare eer heeft hersteld,
waren velerlei pogingen voorafgegaan, om haar door
verschillende uitgaven des Bijbels, waartoe de boekdruk-
kunst uitstekende diensten bewees, en door overzettingen
uit de Vulgata in de volkstaal opnieuw te brengen
onder het oog van allen, zonder onderscheid.
Wij zijn genaderd tot den nieuwen tijd, die met de
eeuw der Hervorming is aangebroken.
De Bijbel was in de Latijnsche taal voor de volken
van Europa allengs te eenemale onverstaanbaar ge-
worden. Waar men in de middeneeuwen godsdienstige
stichting begeerde, moest het verlangde voedsel in de
volkstaal worden toegediend. Aan eigenlijk gezegde ver-
talingen des Bijbels werd echter in die dagen van diepe
onwetendheid niet gedacht. en wil, dat Angelsaksi-
-ocr page 36-
32
sche evangelieboden, naar Engeland overgestoken, er
zich in de achtste eeuw en later op hebben toegelegd. Ook
de Waldenzen in de twaalfde en het begin der dertiende
eeuw zotiden er zich in het zuiden van Frankrijk mede
hebben bezig gehouden. In Duitschland bewerkte men
in dichtmaat Evangeliën-barmoniën. Ook rijmbijbels,
psalmboeken en berijmde Levens van Jezus, ofschoon
niet zonder apocriefe bijvoegsels, werden er uaar de
woorden der H. Schrift vervaardigd. Maar hetgeen
daarvan in onze dagen nog overig is, klimt niet hooger
dan tot de veertiende eeuw op en heeft enkel letter-
kundig belang. Eerst met de tweede helft der vijf-
tiende eeuw breekt de dageraad aan van den nieuweren
tijd. De boekdrukkunst was toen uitgevonden (1423) j
de verovering van Konstantinopel door de Turken was
aanstaande (1453); de ontdekking van America zou later
volgen (1492), en wie telt al de bekwame mannen en
groote gebeurtenissen op, die onder het hooge Gods-
bestuur hebben meegewerkt? Eerst nu komen allerlei
Hoogduitsche vertalingen des Bijbels te voorschijn, meestal
naar den tekst der Vulgata uiterst gebrekkig bewerkt,
en nog weinig onder het volk verspreid, maar die toch
van nieuw leven en vernieuwde krachtsinspanning ge-
tuigen. Al meent men niet minder dan 17 uitgaven
van zulke vertalingen te kunnen onderscheiden, de exem-
plaren, daarvan overig, zijn letterkundige zeldzaamheden
geworden, en de drukkerijen van Mainz, Straatsburg,
Augsburg en Neurenburg, vanwaar zij zijn uitgegaan,
-ocr page 37-
33
zijn beroemder geworden dan de namen der onbekende
vertalers. Zóó uiterst gebrekkig waren zij, dat men
nauwelijks begrijpen kan, hoe men er zich met eenige
vrucht van heeft kunnen bedienen. Toch hebben zij
ongetwijfeld vrucht gedragen en wat beters voorbereid.
En zóó weinig was, in weerwil daarvan, de H. Schrift
in die dagen algemeen bekend, dat het voor den nog
jeugdigen Luther, ofschoon reeds Baccalaureus, d. i. Kan-
didaat in de letteren en wijsbegeerte, eeue rijke vondst
was, toen hij op de boekerij van het klooster te Erfurt
den ganschen Bijbel in de Latijnsche overzetting aan-
trof. Ook Karlstadt verklaarde Doctor in de Godge-
leerdbeid geworden te zijn, zonder ooit den Bijbel ge-
lezen te hebben. Maar reeds heb ik daar den naam
van den grooten hervormer genoemd, wiens reuzenwerk
op ééns al den arbeid zijner voorgangers overtroffen
en de pogingen van hen, die omstreeks denzelfden tijd
de hand aan dit werk geslagen hadden, in de schaduw
gesteld en verijdeld heeft. Al had hij niets meer aan
de wereld geschonken dan den door hem bewerkten
Hoogduitschen Bijbel, hij zou zich daardoor alleen een
onsterfelijken roem en de meest duurzame verdienste
verworven hebben.
Martij n Luther, op den Wartburg gevangen, be-
arbeidde er met stalen vlijt de vertaling des N. V., die
in September 1522 te Wittenberg in het licht ver-
scheen en met groot gejuich ontvangen werd, zoodat
de drukpers ternauwernood door telkens herhaalde uit-
3
-ocr page 38-
34
gaven aan al de aanvragen, die van alle zijden in-
kwamen, kon voldoen. Uit zijne vrijwillige gevangen-
schap naar Wittenberg teruggekeerd, zette hij, met
behulp van zijne vrienden Melanthon, Jnstus Jonas,
Cruciger en anderen, wier rijke taalkennis hem niet
weinig te stade kwam, den arbeid voort. Van het 0. V.
verschenen achtereenvolgens de Pentateuch in 1523, de
overige historische boeken in 1524, later de dichtkun-
dige en eindelijk ook de profetische, zoodat in 1532 de
eerste volledige Bijbeluitgave naar den grondtekst, met
de apocriefe boeken des 0. V. in het licht verscheen,
die bij zijn leven nog tienmalen herhaald en zelfs na zijn
dood nog uit zijne nagelaten aanteekeningen herzien en
ontelbare malen nagedrukt is. Er bestaat tusschen deze
uitgaven eenige verscheidenheid. De bekende onechte
plaats b. v. 1 Joh. V: 7 werd door Luther zelven niet
vertaald noch in den tekst opgenomen, maar is er eerst
later, te onrecht, ingevoegd. Men staat daardoor soms
in twijfel, met dezen Hoogduitschen Bijbel voor zich,
of en in hoever men den oorspronkelijken tekst van
Luther onder de oogen heeft. Maar die verscheidenheid
betreft slechts zaken van ondergeschikt belang. In het
algemeen beschouwd en naar zijnen tijd beoordeeld,
mag men zonder overdrijving zijn werk bijkans een
wetenschappelijk wonder noemen. Het is althans een
schoon gedenkteeken van zijne zeldzame bekwaamheid
en van zijne bergenverzettende geloofskracht. De taai-
kunde was toen nog in hare kindschheid; de schriftr
-ocr page 39-
35
verklaringen, die er bestonden — alleen de voortreffe-
lijke aanteekeningen van Erasmus en den arbeid van
de Lyra uitgezonderd — boden geen hulp; de oude
overzettingen, die hij kon raadplegen, evenmin, en de
betere methode moest nog worden uitgevondeu en be-
proefd. In dezen staat van zaken kan het ons niet ver-
wonderen, dat er soms dagen achtereen moest gezocht
worden naar de beteekenis van een enkel woord of de
beste overbrenging eener min gewone spreekwijze. Maar
al deze zwarigheden heeft Luther door noeste vlijt
en met fijnen tact weten te overwinnen. Zonder zich
angstig aan de letter te binden, gaf hij den grondtekst
vrij woordelijk terug en bewaarde hij het Oostersche
coloriet, zooveel de Hoogduitsche taal dat verdroeg. Hij
had het eerst den moed, om van de Vulgata af te
wijken, overal waar deze naar het oorspronkelijke verbe-
tering behoefde. Men roemt den adel en de kracht der
taal, waarvan hij zich bediend heeft. Zijne moedertaal,
toen nog ongevormd en ruw, wist hij tot zijn doel zóó
te kneden en haren rijkdom zóó te gebruiken en voor
het oog zijner landgenooten ten toon te spreiden, dat
men daarvan een nieuw tijdvak dagteekent van hare
letterkundige beoefening. Zeker heeft hij ook meermalen
misgetast en aan later eeuw niet weinig overgelaten,
wat, bij voortgezette studie, verbetering vereischte. Maar
toch verbeterd, in den eigenlijken zin des woords, heeft
niemand het hem tot op dezen dag, en onberekenbaar
groot is de invloed geweest, door deze Bijbelvertaling,
-ocr page 40-
3(5
dit gedenkteeken van Duitschlands nationalen roem,
in hoogere en lagere standen uitgeoefend. De harten
zijn er door gewonnen voor de zaak der Hervorming,
en de schatten des heils, in den Bijbel vervat, zijn er
door toegankelijk geworden voor landlieden en stede-
lingen, bewoners van hutten en paleizen. Uit den hef-
tigen tegenstand, dien zij bij Roomsch-Katholieken ge-
vonden heeft, werd voor allen openbaar, dat de Her-
vorming geen machtiger bondgenoote en Rome geen
grooter vijandin had dan de H. Schrift en hare ver-
spreiding. Nog altijd is Luther\'s Bijbelboek in Duitsch-
land algemeen in eere, en het voorbeeld, daardoor ge-
geven, heeft allerwege navolging gewekt en gevonden.
Wat ons vaderland betreft; de Protestanten, die zich
naar Luther noemen, plegen zich te bedienen van de
Nederduitsche uitgave der vertaling van Luther in 1648
door Ad. Visscher, zooals zij in 1823, door de Synode
herzien en verbeterd, in het licht verschenen is.
In Frankrijk is men te dezen opzichte minder ge-
lukkig geweest dan in Duitschland. Na eene zwakke
poging van Jaques Ie Pèvre verscheen in 1535 in Zwit-
serland de Bijbelvertaling van Rob. Olivetanus, die, of-
schoon in 1551 te Genève verbeterd uitgegeven, geen
grooten opgang maakte. Later sloegen mannen als Dio-
dati in 1646, Sam. Desmarets in 1669, David Martin
in 1696, J. F. Ostervald in 1744 handen aan het werk;
doch geen dezer vertalingen heeft zich eene duurzame
heerschappij verworven. Gelijk de Geneefsche vertaling
-ocr page 41-
37
nog in 1835 verbeterd verschenen is, zoo ziet thans te
Parijs eene nieuwe vertaling, bij gedeelten bewerkt en
uitgegeven, het licht. Zij is het werk van vrijzinnige
Protestantsche geleerden.
De Hervormde kerk in Engeland ontving eerst in
15G8 uit handen van koningin Elizabeth eene, door de
gezamenlijke bisschoppen, onder de leiding van den
aartsbisschop Parker, bewerkte uitgave des Bijbels in
de volkstaal. Men houdt er zich thans, mede onder toe-
zicht der bisschoppen, met eene nieuwe bewerking der
bestaande bezig, die echter nog verschijnen moet.
Nergens kwamen in de eeuw der Hervorming meer ver-
talingen te voorschijn dan in Polen, waar dan ook zeer
groote verscheidenheid van geloofsovertuiging heerschte.
Men vond er eene Luthersche, eene Gereformeerde, eene
Unitarische, en deze werden gedurig herzien en verbeterd.
Maar waar vond ik het einde, zoo ik op deze wijze
voortging met de vermelding van al de vertalingen, in
de verschillende landen van Europa verschenen en niet
enkel door Protestantsche, soms ook door Roomsche
godgeleerden bewerkt? Men is daarbij zelfs tot allerlei
bijzondere dialecten afgedaald. Vooral sedert, tegen het
einde der vorige eeuw, de zendingsijver allerwege was
begonnen te ontwaken, zagen de daarna, op het voor-
beeld van Engeland, opgerichte Bijbelgenootschappen
zich een onmetelijk arbeidsveld geopend. Ontelbaar zijn
de vertalingen, ten dienste dier genootschappen ver-
vaardigd. Ook het Nederlandsche Bijbelgenootschap is
-ocr page 42-
38
niet achtergebleven en heeft o. a. den Javaanschen
Bijbel, door onzen landgenoot Gericke, met hulp van
Roorda en anderen, bewerkt, in 1854 volledig in het licht
gezonden. Hierdoor is de grondslag gelegd voor de evan-
gelieverspreiding op Java. Niet minder heeft datzelfde
Genootschap zich aan den Maleischen Bijbel en aan
overzettingen des Bijbels jn de taal der Battaks, der
Boegineezen en Makassaren en andere volksstammen
van den Indischen Archipel laten gelegen liggen, al is
niet al deze arbeid evenzeer gelukt of reeds ten einde
gebracht. Het verdient daarom de duurzame ondersteu-
niug van alle Bijbelvrienden zonder onderscheid. Zon-
der twijfel zijn er aan den breedgetakten boom, door
de Bijbelgenootschappen geplant, ook onrijpe vruchten
gegroeid; maar het gebrekkige is voor verbetering vat-
baar, en het laat zich niet berekenen, hoezeer al deze
pogingen tot Bijbelverspreiding bevorderlijk zijn geweest
aan de uitbreiding der taalwetenschap in onze dagen,
en vooral aan de evangelieprediking onder de heidenen.
Nergens, kan men zeggen, is het Christendom enkel
door Bijbelverspreiding gekomen, — de levende stem
des woords is onmisbaar — maar ook nergens heeft
het, blijkens de geschiedenis, duurzaam postgevat en
vrucht gedragen, tenzij de Bijbel in de volkstaal er het
volksboek bij uitnemendheid geworden was.
Wij eindigen met ons eigen vaderland, waarvan
tot dusver gezwegen is.
-ocr page 43-
39
Hetgeen hier aan de Hervorming is voorafgegaan,
was, wat Bijbelvertaling betreft, evenals in Duitsch-
land, hoogst gebrekkig en onvolkomen. Zonder te spre-
ken van v. Maerlant\'s Rijmbijbel, in 1270 verschenen,
hebben wij eene overzetting des O. V. uit het Latijn
der Vulgata te vermelden, die, ten dienste van Jan Tay
in het begin der veertiende eeuw vervaardigd, enkel de
geschiedkundige boekeu behelsde en uit de profetische
alleen datgene, wat op de geschiedenis betrekking heeft,
benevens de dichtkundige boeken, die den naam van
Salomo dragen. Ook zijn de overige boeken, en de
Psalmen afzonderlijk, verschenen en is later in drie ge-
deelten het N. V. vertaald uitgegeven. Maar de verta-
ling was hoogst gebrekkig, de woordenkeus plomp en
onbeholpen, de vorm weinig behagelijk, en de exem-
plaren schijnen weinig verspreid te zijn. De Kroniek
zegt, dat men meer dan 400 kronen moest nederleggen
voor een deugdelijk afschrift. Eerst tengevolge van de
uitvinding der boekdrukkunst is genoemde overzetting
des O. V. iu 1477 te Delft in meer volledigen vorm in
het licht verschenen, en slechts enkele jaren later werd,
bij een herdruk te Keulen, het eerst afzonderlijk uit-
gegeven N. V. daaraan toegevoegd. Deze schrede voor-
waarts bracht te weeg, dat nu ons volk in twee of drie
editiën — want ook de Lubecksche Bijbel van 1493
werd hier veel gelezen — de gansche H. Schrift voor
ruim 40 kronen in zijn bereik had. Nadat echter de
Hervorming in Duitschland en elders begonnen, Eras-
-ocr page 44-
40
mus met zijne Grieksche uitgave en Latijnsche verta-
ling des N. V. opgetreden en Luther\'s Bijbelvertaling
verschenen was, stond de weg tot verder voortgaan
open. Wij zwijgen van eene platduitsche uitgave van
den Bijbel van Erasmus, die te Delft in 1524 het licht
zag. In hetzelfde jaar, waarin Luther\'s N. T. ver-
scheen, kwam er eene Nederlandsche vertaling van uit,
en men wil, dat tot op 1543 toe de Bijbel, of het O.
of N. V. afzonderlijk, meer dan honderdmalen is her-
drukt. De eerste volledige Nederlandsche Bijbel ver-
scheen in 1526, in twee statige folio-deelen, te Ant-
werpen bij Jacobus van Liesveldt. Deze volijverige man
heeft in 1545 een der latere drukken, wegens eene daarin
voorkomende aanteekening, met zijn hoofd geboet. Om
zijn marteldood bleven zijne herhaalde Bijbeluitgaven
onder het volk in hooge eere. Vooral die van 1542, de
laatste door hem zelven hezorgd, was boven elke andere
geliefd. Deze Bijbel was \'t, »over wiens bladen onze
»vaderen hunne tranen geweend en hunne bange zuch-
»ten geslaakt hebben, die de schuw verscholen vriend
»was hunner eenzame uren, het gouden kleinood, waar-
»voor goed en bloed werd veilgeboden". De Liesveldt-
sche Bijbel was vervaardigd naar de vertaling van Luther,
voorzoover deze toen reeds verschenen was, en volgde
in de overige boeken nagenoeg de bovenvermelde Keul-
é
sche uitgave. Eerst na 1558 geraakte hij allengs in on-
bruik. Er verschenen namelijk in 1556 te Emden twee
nieuwe Bijbeluitgaven, waardoor hij overschaduwd werd.
-ocr page 45-
41
De eene, bij S. Mierdsman en J. Gheillyart, volgde tot
het boek Job den Liesveldtschen tekst, en vandaar af,
ook in het N. T., de overzetting van Zürich van 1548.
De andere, bij Gilles van der Erve, bevatte het N. T.,
zooals het door Joh. van Utenhove en andere Neder-
landsche ballingen ten dienste hunner landgenooten be-
werkt was. Deze uitgave, in 1559 opnieuw naar den
Griekschen tekst van Rob. Etienne (Parijs, 1550) ver-
beterd en met het O. T. naar de vertaling van Luther,
onder vergelijking der Geneefsche, vereenigd, is de Ge-
reformeerde Bijbel geworden, waarvan onze voorouders
zich tot op de Statenvertaling bediend hebben, zonder
door eenig staats- of kerkgezag daartoe verplicht te
zijn. De uitgave van 1562 draagt, gelijk bekend is, naar
aanleiding eener zonderlinge aanteekening op Neh. III: 5,
zooals zij er meerdere bevat, meer bepaald den naam
van den Bijbel van Deux Aas. In tal van drukken,
soms van meer dan 1000 exemplaren, in groot en klein
formaat, met en zonder formulieren, zoowel binnen- als
buitenlands verschenen, vond zij altijd gretige koopers
en getrouwe lezers. Vooral waren het de uitstekende
drukken van Jan Canin (1578) met de even voortreffe-
lijke Delftsche (1579) en Dordsche (1580), die de vroe-
gere, meer oorspronkelijke, uit de liefde des volks ver-
drongen.
Men bemerkt, deze Bijbel, hoe hoog ook in eere ge-
houden, was slechts eene vertaling van vertalingen,
geene overzetting van den grondtekst. Er was, bij dat
-ocr page 46-
42
herhaald overgieten, van het oorspronkelijke niet weinig
te loor gegaan. Ook was het op vele plaatsen onhandig
geschied, en het zuivere Nederlandsche taaieigen werd
er te veel in gemist. En dan baarde ook nog de be-
staande verscheidenheid der uitgaven bij het kerkelijk
gebruik groot ongerief. Men begon allengs te verlan-
gen naar eene eigene, met de vereischte zorg bewerkte,
echt Nederlandsche vertaling, zooals Luther er eene aan
Duitschland geschonken had. Dit rechtmatig verlangen
openbaarde zich reeds in 1571 op de Synode te Einden.
De Nationale, in 1578 te Dordrecht gehouden, besloot tot
de vervaardiging eener nieuwe overzetting uit den grond-
tekst. Die van \'sHage in 1580 droeg dit werk aan den
beroemden Filips van Marnix, Heer van St. Aldegonde,
op, van wien men wist, dat hij er reeds aan begonnen
was. Maar deze wees de vereerende opdracht af, en toen
hij haar in 1593, op uitnoodiging der Staten, op zich
genomen had, werd hij door allerlei staatkundige be-
moeiingen van dezen arbeid, die stille rust vereischte,
afgetrokken, zoodat hij er nog slechts zeer weinig mee
gevorderd was, toen hij 1598 overleed. Ook zij, die in
1599 met dit werk belast werden, slaagden niet. Zoo
bleef het, ook tengevolge der later opgekomen kerke-
lijke twisten, jammerlijk steken tot op den tijd der
Synode, die in 1618 te Dordrecht bijeengeroepen werd.
Hoe uitéénloopend ook de oordeelvellingen zijn, over
deze Kerkvergadering vroeger en later uitgesproken, aan
hare besluiten ten opzichte der vervaardiging eener
-ocr page 47-
4:3
nieuwe Bijbelvertaling heeft men te allen tijde eenpa-
rig lof en eere toegebracht. Zij zelve oordeelde dat werk
volstrekt noodig en hield zich van de zesde tot de der-
tiende zitting bezig met de regeling er van. Men be-
sloot, dat de overzetting uit den grondtekst geschieden
zou; dat de apocriefe boeken des 0. V. achter het N. V.
zouden geplaatst worden; dat de gebruikelijke verdee-
ling der kapittels en verzen bewaard zou blijven; dat
men den Bijbel van gelijkluidende plaatsen, ophelde-
rende aanteekeningen en registers zou voorzien: en men
maakte zelfs eenige bepalingen omtrent de te volgen
taal en spelling. Drie geleerden zouden voor het 0. T.
en drie voor het N. en de apocriefe boeken, en voorts
uit elke provincie twee reviseurs benoemd worden. Deze
benoeming geschiedde eerst later, en het adres aan de
Staten ter bevordering der zaak werd in de 177ste zit-
ting vastgesteld. Daarop ging men uitéén. Wie had kun-
nen denkeu, dat er nog ongeveer twintig jaren verloo-
pen zouden, eer de hoop op een gewenschten uitslag
verwezenlijkt werd? Maar de Staten gingen traag tot
de goedkeuring der gemaakte bepalingen over en namen
eerst den Uden April 1624 een gunstig besluit. Eerst
een vol jaar later kwam men te \'sHage bijeen tot on-
derlinge bespreking van eenige voorloopige schikkingen.
P\'erst in het najaar van 1626 kwamen de overzetters
des 0. V., en niet vóór den aanvang van 1628 die des
N. te Leiden bijeen. Had de dood inmiddels sommigeu
der benoemden weggerukt, deze moesten door anderen
-ocr page 48-
44
vervangen worden. Men meent, dat Bogerman zich vooral
voor de vertaling des O. V., die in 1632 gereed was,
en Walaeus voor die des N., in 1634 voltooid, hoogst
verdienstelijk heeft gemaakt. Daarop had de revisie
plaats. De reviseurs, wier getal mede moest worden aan-
gevuld, waren voor het O. T. van 6 Juli 1633 tot
1 Sept. 1634, voor het N. van 16 Nov. 1634 tot
10 Oct. 1035 te Leiden vergaderd. De pest, die in die
dagen in Holland vele duizenden wegnam, tastte ge-
lukkigerwijs geen hunner aan. De voltooide vertaling,
zonder verdere goedkeuring van de Kerk ontvangen te
hebben, werd in 1636 ter perse gelegd, en wel door
den Amsterdamschen drukker P. A. van Ravesteijn, die
tot dat einde zich naar Leiden begeven had, en zij ver-
scheen in 1637 in twee verschillende uitgaven, de eene
met, de andere zonder kantteekeningen, maar van de
approbatie der Staten voorzien, bij de Weduwe en Erven
H. J. van Wouw aldaar, die het copierecht voor den
tijd van 15 jaren van de Staten verkregen hadden.
Het duurde nog geruimen tijd, eer deze nieuwe over-
zetting algemeen was ingevoerd. Het laatst is dit, meent
men, in de classis van Zutphen in 1652 geschied. In
Holland o. a. besloot men nog in 1639, dat het aan de
vrijheid der bijzondere kerken of gemeenten moest worden
overgelaten, welke overzetting, de nieuwe of de oude,
men gebruiken wilde. Te Amsterdam geschiedde de invoe-
ring in Mei 1041, en dit voorbeeld werd allengs, ofschoon
niet zonder tegenstand, gevolgd. Het schijnt, dat bij de
-ocr page 49-
45
onkundige menigte, die met de oude vertaling gemeen-
zaam was geworden en daarin den echten Bijbel meende
te bezitten, zekere tegenzin tegen de nieuwe, omdat zij
nieuw was, had post gevat. Men klaagde over verval-
sching van Gods woord. Ook andere oorzaken, bijv. de
groote onkosten, aan den aankoop der vele benoodigde
exemplaren verbonden, hielden de gereede invoering tegen.
Eene breede lijst van misstellingen en drukfouten, in
1657 opgemaakt, gaf aanleiding, dat op den titel van al
de latere, sterk vermenigvuldigde uitgaven gelezen wordt:
Door genieene ordre der kerken van druk-
fouten verbeetert.
Het oordeel over dit Bijbelwerk, waaraan zóó groote
zorg besteed is, viel over het geheel hoogst gunstig uit.
Zelfs de Renionstrantsche godgeleerden waren billijk
genoeg, om daaraan, na ingesteld onderzoek, de getui-
genis te geven, dat de kerkelijke geschilpunten geen
doorgaanden invloed op de overzetting hadden uitge-
oefend, dat deze nieuwe vertaling ver boven de oude te
verkiezen en vervaardigd was onder raadpleging en ge-
bruik van hetgeen door de vroomste en geleerdste inan-
nen tot op dien tijd vóórgearbeid was, zoodat zij niet
aarzelden, om haar dadelijk in hunne kerken in te voe-
ren, gelijk ook de Doopsgezinden deden. Ook later is
zij met welverdiende lofspraken gekroond geworden, tot
in de achttiende eeuw toe. Men prijst hare getrouwheid
in het overbrengen van den oorspronkelijken tekst, de
vaak oordeelkundige keuze der beste lezing uit de hand-
-ocr page 50-
40
schriften, de niet zelden even voortreffelijke als beknopte
toelichting van moeilijke plaatsen, en vooral de schoone
en zuivere taal, waarin zij vervat is.
Desniettemin, ook aan aanmerkingen, daarop reeds
kort na hare verschijning gemaakt, heeft het uit den
aard der zaak niet ontbroken. Al gaven de leerlingen
van Maresius in hunnen blinden ijver hoog op, zelfs
van eene buitengewone geestesbedeeling, die aan de ver-
vaardigers zou geschonken zijn; zij hebben niet kunnen
verhinderen, dat de gebreken van dit menschelijk werk,
bij voortgezette studie, allengs duidelijker in het oog
gevallen en ook door hen erkend zijn geworden, die er
zich overigens met vrucht van bedienden. Het onderzoek
der Schrift heeft, Gode zij dank! niet stil gestaan. Het
licht, gedurende meer dan twee eeuwen over de Ooster-
sche talen en oudheden ontstoken, heeft doen zien, dat
de verdienstelijke mannen, aan wie het werk der ver-
taling was opgedragen, menigmaal, vooral in het O. T.,
hebben misgetast, en de gretigheid, waarmede de arbeid
van mannen als v. Nnis Klinkenberg, v. Vloten,
v. Hamelsveld, v. d. Palm, Vissering en vele anderen
ontvangen werd, bewees, hoezeer men behoefte begon
te gevoelen aan wat beters. Er viel hier metterdaad veel
te verbeteren. Wat bijv. het N. T. betreft, getoetst aan
het oorspronkelijke; op eene groote menigte van plaat-
sen vinden wij door onze overzetters woorden gebruikt,
die met het Grieksch, of slechts ten halve, of in geenen
deele overeenstemmen. Even dikwijls stooten wij op uit-
-ocr page 51-
47
drukkingen, waarin de Grieksche woordschikking ver-
onachtzaamd is, of die bij de kleur en den gloed van
het oorspronkelijke noodeloos te kort schieten. Talrijk
zijn insgelijks de zinsneden, welke den grondtekst ver-
klaren, in plaats van dien letterlijk over te brengen,
of van de meening der schrijvers afwijken, of hunne
denkbeelden minder duidelijk teruggeven dan zij zelve
gedaan hebben. Zoo worden de zinsneden ook niet zel-
den door eigendunkelijke toevoegsels of op eene andere
evenmin behoorlijke wijze aanééngeknoopt, of, terwijl zij
nauw verbonden moesten zijn, van elkander afgescheiden
door iets van meerdere of mindere uitgebreidheid tusschen
twee haakjes te zetten. Men denke voorts aan het weg-
laten van woorden, die werkelijk in het oorspronkelijke
voorkomen; aan het verwarren van de tijden der werk -
woorden, van de beteekenis der voorzetsels, van de eigen-
aardigheid der voegwoorden; aan het volgen van lezin-
gen, die buiten tegenspraak bedorven zijn, en aan het
kiezen van een stroeven en slependen stijl. De voor-
beelden, hiervoor bijgebracht, zijn ontelbaar in menigte.
Het is zoo, niet al deze gebreken zijn voor den bijbel-
lezer even hinderlijk; maar toch zeer dikwijls noodzaken
zij hem, om zich iets anders voor te stellen dan er oor-
spronkelijk was bedoeld geworden. Nu eens is het een
woord, dan eens eene uitdrukking, dan weder eene halve
of geheele zinsnede, waaromtrent zij misverstand ver-
wekken. Daardoor vertoonen die boeken zich in een
valsch licht. Geschiedverhalen, gesprekken, redeneeringen,
-ocr page 52-
•ts
die zij bevatten, worden er door verdonkerd. Als wij ze
ter onze stichting lezen willen, zien wij ons door vragen,
die zich zonder behulp van het oorspronkelijke menig-
raaal niet laten beantwoorden, afgetrokken en belemmerd.
Zelfs leiden zij hier en daar tot dwalingen omtrent meer
of minder gewichtige geloofspunten. Maar genoeg reeds,
om de goede gronden te doen kennen, waarop sedert
lang bij alle deskundigen, zonder onderscheid van denk-
wijze, de overtuiging vaststond, dat de Statenoverzet-
ting des Bijbels, onder ons in gebruik, hoe voortreffelijk
ook, voor verbetering vatbaar was en de gemeente, na
verloop van meer dan twee eeuwen, behoefte had aan
eene met zorg bewerkte nieuwe vertaling, allereerst
des N. V.J)
Aan deze belangrijke zaak heeft de Algemeene Synode
der Nederlandsche Hervormde Kerk het eerst ten jare
1848 hare aandacht gewijd. Van den beginne aan stond
onder de bepalingen, te dezer zake voorloopig vastge-
steld, op den voorgrond, »dat de oude Statenvertaling
»bij deze nieuwe ten grondslag liggen zou, en dat daarvan
»niet zou worden afgeweken dan waar het noodig zijn
»zou; voorts dat de nieuwe vertaling voorzien zou wor-
»den, vooral voor huiselijk gebruik, van Inleidingen,
»aanwijzing der gelijkluidende plaatsen en korte aan-
steekeningen van taal-, geschied" en oudheidkundigen,
»niet van leerstelligen aard; eindelijk, dat de invoering
\') Die des O. V. is voorshands, tot veler leedwezen, nog uit-
gesteld.
-ocr page 53-
49
»zou worden vrijgelaten". In April 1854 kwamen niet
minder dan veertien Gecommitteerden te \'s Hage bijeen,
die de grondslagen en regelen voor de vertaling des
N. T. vastgesteld en den arbeid onderling verdeeld
hebben. Eenparig besloot men den gewonen Griek-
schen tekst te volgen, zonder echter blijkbaar valsche
lezingen in de vertaling op te nemen, en zulke groo-
tere of kleinere gedeelten, die ontwijfelbaar onecht of
hoogst verdacht zijn, als zoodanig aan te duiden. Voorts
zou de Statenvertaling in zóóver de leiddraad der nieuwe
zijn, als de getrouwheid, juistheid, duidelijkheid of wel-
luidendheid het niet verboden. Eindelijk, na de boeken
des N. ï. in vier deelen verdeeld te hebben, droeg men
elk gedeelte aan drie geleerden op en was men tevens
bedacht op het werk der revisie, bepaaldelijk ook der
taairevisie. Nadat de Synode van 1854 deze bepalingen
had goedgekeurd, is de arbeid begonnen. Nog twee
samenkomsten, in April 1855 en 1861, hebben gediend,
om dien te leiden, te bevorderen en, door de benoeming
eener Commissie van eindredactie, ten einde te brengen.
Deze Commissie heeft hare omslachtige taak eerst in
1862 kunnen aanvaarden en voortgezet tot op den voor-
loopigen druk, die omstreeks het midden van Juli 1866
was voltooid. Het werk der revisie kon toen op kleiner
schaal en in korter tijd volbracht worden. De drie revi-
soren, die bij herhaling, nu en dan ook met den taai-
revisor, te Leiden zijn bijeengekomen, verklaarden bij
de uitgave, dat zij aan de eenmaal vastgestelde grond-
i
-ocr page 54-
50
slagen en regelen, zooveel immer mogelijk, zich ge-
houden, leerstellige en polemische redeneeringen, dien-
overeenkomstig, zorgvuldig geweerd, aan de beoordeeliug
van historisch-critische onderzoekingen, van weikeu aard
ook, in de Inleidingen, zoomin als in de Aanteekeningen
eene plaats ingeruimd, nog hangende geschilpunten on-
aangeroerd of althans onbeslist gelaten en, daarentegen,
streng in het oog gehouden en zorgvuldig aangebracht
hebben al wat dienen kon, om den nadenkenden bijbel-
lezer, van hoedanig gevoelen hij ook zijn mocht, het
gelezene recht te doen verstaan. Zoo hebben zij zich
bevlijtigd, om den veeljarigen arbeid, aau hunne re-
visie onderworpen, tot die mate van volkomenheid te
brengen, die voor hen bereikbaar was. Met deze ver-
klaring, den 18den April 18o7 onderteekend, verscheen
het Nieuwe Testament, van wege de Synode
opnieuw uit den grondtekst overgezet, in
1868, in twee uitgaven, eene volledige en eene bloote
tekstuitgave, in het licht.
Hoe nu te oordeelen over dezen arbeid? De Synode
heeft zich bij de uitgave van alle beoordeeling ont-
houden, maar in haar voorbericht de verwachting uit-
ged.ukt, dat deze nieuwe Bijbelvertaling zich door hare
deugdelijkheid boven alle andere zal aanbevelen voor
huiselijk en kerkelijk gebruik. Die verwachting is tot
dusver ni^t teleurgesteld. Wel heeft de partijschap zich
beijverd, om de gemeente tegen dit werk op te zetten,
alsof daarbij onreine bedoelingen in het spel waren;
-ocr page 55-
51
maar er bestaat geen reden, om de oprechtheid van
bovenstaande verklaring, door de drie revisoren afgelegd,
in twijfel te trekken. Zij hebben kunnen dwalen en zeker
meermalen gedwaald, maar, onder opzien tot God, bo-
venal en iu alles waarheid gezocht. Wel laat de onver-
schilligheid van onze dagen den Bijbel ongelezen en
ongebruikt; maar dit N. ï. beviudt zich toch reeds in
veler handen en wordt door geleerden zoowel als
ongeleerden, ook blijkens uitgegeven leerredenen en
geschrift, n, veelszins geraadpleegd. Wat men er tot
clasver op heeft weten aan te merken, heeft aan de
innerlijke waarde er van niets benomen. Eu opdat ook de
opmerkzame lezer dezer bladzijden eenigermate in staat
zij, om de vraag te beantwoorden, of het werk der
Bijbelvertaling van die der Stateuov* rzetting af tot op
deze allernieuwste, al of niet, mag zijn vooruitgegaan,
behoeven wij hier slechts enkele gedeelten, tegenover elk-
auder, te laten afdrukken. De keuze dezer pericopen
is zonder lang beraad geschied.
Matth. XV: 1-6.
l.Toen kwamen tot Jezus de
schriftgeleerden en Farizeërs
van Jeruzalem en zeiden:
2. Waarom overtreden uwe leer-
lingen do overlevering der
ouden? want zij wasschen
hunne handen niet, wanneer
3. zij hrood eten. Doch hij ant-
woordde en zeide tot hen;
1.    Doe quamen tot Jesnm
[eenige] Schriftgeleerde ende
Pharizeon/ die van Jerusalem
[waren] seggende/
2.    Waerom overtreden uwe
discipelen de insettitige der
Ouden? want sy en wasschen
hare handen niet, wanneer sy
broot sullen eten.
-ocr page 56-
52
3.    Maar hy antwoordende
seyde tot haer/ Waerom over-
treet oock ghy \'t gebodt Godts/
door uwe insettinge?
4.  Want Godt heeft geboden/
seggende/ Eert uwen vader ende
moeder: ende Wie vader ofte
moedor vloockt/ die sal den doot
sterven.
5.   Maer ghy seght/ Soo wie
tot vader ofte moeder sal seg-
gen: [Het is] een gave/ soo wat
u van my sonde konnen te nutte
komen/ ende synen vader/ ofte
syno moeder geensins en sal
eeren/ [die voldoet].
6.  Ende ghy hebt [alsoo] Godts
gebodt krachteloos gemaeckt
door uwe insettinge.
Waarom overtreedt ook gjj
Gods gebod om uwe overle-
4. vering ? Want God heefi ge-
boden, zeggende: Eer uw
vaderen moeder! en Wie
vader ofmoedervloekt,
5. stervedendood! Maar gij
zegt: Zoo iemand tot vader
of moeder zegt: Het is eene
offergave, wat gij van mij
zoudt kunnen genieten ... en
hij zal zijnon vader en zijne
6. moeder niet eeren. En gij
hebt de wet van God krach-
teloos gemaakt door uwe over-
levering.
Rom. III: 21—26.
21. Nu echter is zonder wet Gods
gerechtigheid geopenbaard,
die getuigenis hoeft van de
22. wet en de profeten, en wel de
gerechtigheid Gods door het
geloof van Jezus Christus,
tot allen en over allen, die
gelooven; want er is geen
23. onderscheid. Allen toch heb-
ben gezondigd en derven
24. de heerlijkheid Gods en wor-
den om niet gerechtvaardigd
door de verlossing, die in
25. Christus Jezus is, wien God
heeft voorgesteld ten zoen-
middel, door het geloof, in
zijn bloed, tot betooning van
21.  Maer nu is de rechtveer-
digheyt Godts geopeubaert ge-
worden sonder de wet/ hebbende
ghetuygeuisse van de wet ende
de Propheten:
22.  Namelick de rechtveerdig-
heyt Godts door het geloove Jesu
Christi/ tot allen/ ende over allen
die gelooven. Want daer en is
geen onderseheyt.
23.   Want sy hebbon alle ge-
sondight/ ende derven de heer-
lickheyt Godts.
24.  Ende worden om niet ge-
reehtveerdight/ uyt syne genade/
door de verlossinge/ die in
Christo Jesu is.
-ocr page 57-
53
zijne rechtvaardigheid we-
gens het voorbijzien van de
zonden, die te voren onder de
verdraagzaamheid Gods ge-
26. schied waren; tot betooning
van zijne rechtvaardigheid
in den tegenwoordigen tijd,
ojidat hij zeif rechtvaardig
zij en rechtvaardige wie uit
het geloof van Jezus is.
25.   Welcken Godt voorghe-
stelt heeft [tot] een versoeninge
door het geloove in synen bloede/
tot een betooninge van syne
rechtveenlighoyt, door de ver-
gevinge der souden die te voren
geschiet syn/ onder de verdraegh-
saemheyt Godts/
26.   Tot een betooninge van
syne rechtveerdigheyt in deseu
togenwooidigen tijt opdat hy
rechtveerdigh zy/ ende recht-
veerdigende dengenen/ die uit
het geloove Jesu is.
Philemon,
vs. 8-12.
8. Daarom al heb ik in Christus
veel vrijmoedigheid om u te
bevelen wat voegzaam is,
9. bid ik liever om der liefde
wil. Ik, 1\'aulus, een oud man,
en nu ook een gevangene van
Christus Jezus, bid als zoo-
10. danig een, u voor mijn kiud,
dat ik in mijne banden ver-
wekt heb, voor Onesimus,
11. u vroeger van geen nut, maar
thans u en mij vau groot nutj
12. Hem zend ik terug: gij nu,
neem hem, dat is mijn hart,
aan.
8.  Daerom hoewel ick groote
vrymoedigheyt hebbe in Christo
om u te bevelen hoc gene beta-
melick is:
9.   Soo bidde ik [nochtans]
liever door de liefde, daer ick
soodanigh een ben/ te weten
Paiilus/ een oudt man/ ende uu
oock een gevangen Jasn Christi.
10.  Ick bidde u [dan] voor
mijnen soue/ den welcken ick in
mijne banden hebbe geteelt [na-
melick| Onesimus.
11.  Die eertijdts u onnut was/
maer nu u ende my seer nuttigh:
den welcken ick weder gesonden
hebbe.
12.  Doch ghy/ neemt hem/ dat
is/ mijn ingewanden [weder] aan.
Hebr. XII
18—24.
18. Want ghy en zijt niet ghe- 18. Want gij zijt niet toegetreden
komen tot den tastelicken bergh/
         tot oen tastbaren berg, en
-ocr page 58-
54
ende het brandende vyer/ ende
donkerheyt/ ende duysternisse/
ende onweder:
19. Ende tot het goklanck der
basuyne/ ende dj stemme der
woorden: welcke dies\' hoorden,
baden dat het woort tot ha r niet
meer eu soude geilaea worden.
20 (Want sy en ko:idea niet
dragen hetgene daer geboden
wier1/ Indien oock een gedierte
den berg\'h aenraekt/ het aal ge-
steenight/ofte mjteeuan pijl door-
schoten worden.
21.   Knde Moses\' soo vreeslick
was h ;t gesichte/ seyd.-/ lek ben
ganlsch lievieest en bevende )
22.   Maer ghy syt gekomen tot
den beryh Sion/ ende de stadt
des levendigen God;s\' tot het he-
melsche Jerusalem/ ende du vele
duys;.\'nden dor Engelen/
23.  Tot de algjmeyn; vergade-
ringeendede sem.\'ynto der eerst-
geborene/ die in de hemelen op-
geschreven syn/ ende tot Godt
den rechter over alle/ ende de
geesten der volmaeckte recht-
veerdige.
24.  Ende tot den middelaer des
Nieuwen Testameuts Jesum/ende
het bloed der besprenginge, dat
betere dingen spreeckt dan Abel.
brandend vuur, en donker-
heid, en duisternis, en on-
19. w.\'der, en bazuinseklank, en
geluid van woorden, welks
hoorders baden, dat er hun
geen woord mocht worden
20. bijgevoegd; want zij konden
het gebod niet verdragen:
Ook indien een d i er
den berg aanraakt, zal
het gestoenigd worden.
21.  Eu — zóó vreeselijk was het-
geen er verscheen — Mozes
zeide : Ik ben verschrikt
22. en bevende. Maar gij zijt
toegetreden tot den beigSion
eu de stad des levenden Gods,
het hemelsebe Jeruzalem, en
tut de duizenden van engelen,
23.  oene «ansehe vergadering, en
tot de gemeente der eerstge-
borenen, die opgeschreven
zijn in de hemelen, en tot den
rechter van allen, en tot de
geesten der rechtvaardigen,
die volmaakt zijn geworden,
24.  en tot den Middelaar eens
nieuwen verbonds, en tot het
bloed der besprenging, \'t welk
iets beters spreekt, dan dat
van Abel.
Men ziet, de overeenkomst tusschen bride vertalingen
is groot, zoodat de oude doorschemert in de nieuwe
en buiten noodzaak niet verlaten is; maar het onder-
scheid is nog veel grooter, en de keuze kan niet twijfel-
-ocr page 59-
55
achtig zijn. Eene gansche reeks van uitlegkundige aan-
teekeningen zou hier noodig zijn, indien vau elke ver-
andering, die men zich veroorloofd heeft, rekenschap
moest gegeven worden. Dit is echter overbodig. Een
deskundige bemerkt terstond, dat geene verandering
willekeurig is, dat zij alle rusten op deugdelijke gron-
den. En geen deskundige behoeft men, voorwaar! te
zijn, om in te zien, dat de nieuwe vertaling beknopter,
eenvoudiger, duidelijker is dan de oude en volkomen
verstaanbaar voor den opmerkzamen bijbellezer. Men
kan dan met de meeste gerustheid aan den tijd de be-
slissiug overlaten, welke van deze twee de voorkeur ver-
dient, ook wat inrichting en uiterlijken vorm betreft.
Wel zal een later eeuw hier en daar weder iets te ver-
beteren vinden; maar wat nood ? Niet voor de nakome-
lingschap, ma ir voor de thans levende Christenheid in
ons vaderland is deze Synodale vertaling, gelijk zij
pleegt genoemd te worden, bewerkt. Wie de hulpinid-
deleu, hem tot recht verstand der H. Schrift verstrekt,
in zijne dwaasheid versmaadt, zie toe, dat hij zich voor
zijn geweten en voor zijnen God verantwoordt!
Aan het einde gekomen van ons geschiedkundig over-
zicht, gevoelen wij de hooge waarde des Bijbels, aan
welks vertaling, door alle eeuwen heen, zóó uitnemende
zorg is besteed. Ook het besef van de groote voor-
rechten, waarin wij ons boven de voorgeslachten ver-
heugen mogen, dringt zich met vernieuwde kracht aan
-ocr page 60-
56
ons op. Wij erkennen, het komt bij ons op een even
naarstig a\'s oordeelkundig gebruik der H. Schrift bovenal
aan. Het Boek der boeken, dat niet door uitwendig
gezag, maar alleen door de macht der waarheid over ons
heersenen wil, moeten wij iillengs beter leeren verstaan.
De onfeilbare letter ontbreekt, evenals de onfeilbare
uitlegger; maar de heilige Geest, die ons uit de gewijde
bladen toespreekt, wil ons verlossen van dwaling en on-
verstand, van zonde en ongerechtigheid, en ons vormen
tot kinderen van dat koninkrijk van God, hetwelk niet
van deze wereld is. Gelukkigen wij, indien dat heerlijk
doel door Gods zegen bij ons bereikt mag worden!
-ocr page 61-
-ocr page 62-
H°, 3 van den tweeden jaargang
zai. bevattkn:
DE V O L D O E N I N G S L E E B,
HOOK
W. DE MEIJIEB.
Stoomdrukken/i Kionttn, KirnerRar A Tan Kestcron.