-ocr page 1-
V^\\m UOö^
BR. 187^. 1.38
-ocr page 2-
\\
-ocr page 3-
/h./s/5\'lr,JS-
PEACTISCHE WENKEN
IN HET BELANG DER
WEEZENVERPLEGING,
Jf. f. p. fi. Paar
ONDERWIJZER IN UET WEESHUIS DER HERVORMDE GEMEENTE
TE ÏWOLI.E.
ZWOLLE,
VAN HOOGSTRATEN & GOKTEB.
18 75.
I
-ocr page 4-
lHOEKIIANDEI^
van
Ganzen in at\'kl
,. OTRECHT. »
-ocr page 5-
•>&&
I
\'
••
-ocr page 6-
.
-ocr page 7-
WEEZENVERPLEGING.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
PRACTISCHE WIKKEN
IN HET BELANG DER
WEEZENVERPLEGING,
DOOR
ff. f. p. ƒ, ^AAR,
ONDERWIJZER IN HET WEESHUIS DER HERVORMDE GEMEENTE
TE ZWOLLE.
ZWOLLE,
VAN HOOGSTRATEN & GORTER.
18 74.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
INHOU D.
Bladz.
Een woord voobaf. .......           I
De Weesvadeb.........           1
1°. Zijne verhouding tot de verpleegden.           5
2". Zijne verhouding tot de suppoosten.         31
3°. Zijne verhouding tot het college van
Kegenten........         35
Lichamelijke opvoeding dek weezen: voeding, klee-
ding, reiniging........         41
Lichamelijke straffen. . . , . . .         53-
De straf door onthouding van voedsel.         55
Het opdringen van spijzen. ...         56
Het verkorten van den slaap ...         57
De straf van het opsluiten. ...          58
De straf van het slaan. ....         60
Vroegtijdige inspanning.......         61
De ontwikkeling der huwbaarheid......         67
M
-ocr page 12-
n
-ocr page 13-
Een woord vooraf.
Er is een tijd geweest, waarin men weinig meer wist van het
lot der weezen, die ondersteuning behoefden, dan dat er gestich-
ten bestonden, waarin zulke kinderen konden opgenomen, gevoed
en gekleed worden. Het behoorde tot de uitzonderingen, als
men \'t waagde den voet te zetten op \'t gebied der weezenver-
pleging en rekenschap vroeg van de wijze, waarop men zich \'t
lot der ouderlooze kinderen aantrok. Er bestonden verschillende
redenen voor die onzijdigheid. Sommigen meenden, dat het ruime
veld der weesverzorging weinig stof tot nadenken gaf en dat de
werkkring van den weesvader van te geringe beteekenis was om
er zich feitelijk mee in te laten. Anderen daarentegen waren van
gedachten, dat het heiligschennis zou zijn zich op dat terrein te
begeven met het doel om de gegevens te verzamelen voor een
gemotiveerd oordeel over de wijze, waarop onze weezen verzorgd
werden, terwijl nog anderen zich wijs maakten, dat de weezen»
verpleging op goede grondslagen rustte, en het dus geen gewensch-
te resultaten kon opleveren, indien men trachtte bekend te worden
met den aard van het leven in weeshuizen. Onder hen, die met
de opvoeding van weezen feitelijk belast waren, telde men niet
weinigen, die huiverden bij de gedachte aan de mogelijkheid
van dat onderzoek, omdat zij het bewustzijn hadden, dat er veel
1
-ocr page 14-
n
in hun doen en laten was, dat door allen, bedeeld met een ge-
zond verstand en liefdevol hart, zou veroordeeld worden als de
grenzen van alle recht en billijkheid, van eerlijkheid en zedelijk-
heid ver te buiten gaande.
Nog zijn er, die om den wille van een gemakkelijk leven en
niet het minst om hunne financieële belangen, alle verandering
en verbetering op hun gebied zoeken tegen te houden of te ver-
tragen. In spijt echter van zoo menige tegenwerking is er ein-
delijk wrijving gekomen. De geest van vooruitgang, die met
stoutheid allerlei sociale en godsdienstige vraagstukken opwierp,
wist zich allengs een weg te banen binnen de muren van onze ge-
stichten voor weezen en drong met ernst door tot in den boezem
der weezenverpleging.
Door velen, die \'t waariijk goed meenen met de verzorging
van ouderlooze kinderen, is gezegd, dat de ontwikkeling op dat
gebied geen gelijken tred heeft gehouden met den vooruitgang
en de beschaving op elk ander. Zij hebben aangetoond, dat
men niet langer bij de bestaande toestanden en de algemeen ge-
volgd wordende wijze van verzorging mocht blijven volharden,
indien men onze godshuizen niet langer wilde misbruiken of het
geld der liefdadigheid en de belasting door de burgerij opgebracht,
niet langer wenschte te besteden om de zedelijke krachten onzer
lagere standen te verzwakken.
Het doet ons goed, dat we zulke krachtige stemmen vernemen,
die van belangstelling getuigen in het lot van vele duizenden in
den lande, die van ouderzorg verstoken, behoefte hebben aan
degelijke hulp. Het doet ons goed, te vernemen hoe hier en
-ocr page 15-
III
daar een wijs gebruik wordt gemaakt van opmerkingen en wen-
ken in \'t belang der weezenverpleging, terwijl \'t ons telkens leed
doet, zoo dikwerf we lezen, hoe nog hier en daar pogingen wor-
den aangewend tot verandering door het leven in sommige gestich-
ten in een bespottelijk daglicht te stellen of de geschiktheid der
personen, die met het werk der opvoeding feitelijk in aanraking
worden gebracht, in twijfel te trekken op eene wijze, die getuigt
van hatelijkheid en minachting, \'t Heeft onzes inziens weinig
verdiensten alleen de gebreken in onze weeshuizen aan te wijzen,
zonder middelen aan de hand te geven, die tot verbetering kun-
nen leiden. Daarom juichen wij den arbeid toe van de Veree-
niging in het belang der Weezenverpleging, een ar-
beid, die reeds goede vruchten heeft afgeworpen, al was het
slechts de belangstelling, die schier overal is opgewekt en wordt
levendig gehouden.
Invloed van buiten mag zeker beschouwd worden als een krach-
tig middel tot opwekking van een nieuw leven in den boezem
der weezenverpleging, doch \'t is te betwijfelen of de arbeid der Ver-
eeniging in \'t belang der weezenverpleging op goede uitkomsten
mag hopen, zoolang zij, die met de opleiding van weezen in ge-
stichten belast zijn, geen hooger eischen stellen aan hun werk-
kring. Jammer, dat het hooge belang der zaak nog zoo weinig
gevoeld wordt. Jammer, dat men nog zoo veel waarde hecht
aan oude gebruiken en vormen, waarvoor men bij ernstig naden-
ken de verkeerde uitwerking inziet. Terwijl de inrichting der
maatschappij in onzen tijd eene algeheele reorganisatie ondergaat;
terwijl men schier overal als voortgejaagd wordt op den weg van
-ocr page 16-
IV
beschaving, willen velen de opleiding van zoovele duizenden hulp-
behoevende weezen daarin niet doen deelen, maar volharden bij
de onpractische opvoedingsmiddelen, die in gestichten voor wee-
zen eenmaal zijn aangenomen. Een belangrijk vraagstuk is aan
de orde: uitbesteding of opvoeding in gestichten»
waarvan de 19e eeuw wellicht de oplossing niet leveren zal.
Ofschoon de voorstanders van de opvoeding der weezen in burger-
gezinnen een belangrijke schrede voorwaarts hebben gedaan door
de oprichting van eene Maatschappij, die hunne plannen zal trach-
ten te verwezenlijken, bestaat er grond voor de meening, dat het
beginsel van uitbesteding geen algemeene toepassing zal kunnen
erlangen, zoolang vele opvoedingsgestichten recht van bestaan
hebben door strenge reglementaire bepalingen of testamentaire
beschikkingen. De moeielijkheden, die zich bij de oplossing der
kwestie voordoen, bewijzen, dat het gestichtsleven nog vele aan-
hangers vindt, die, bezield met waarachtige belangstelling in
de goede zaak, aantoonen, dat er veel goeds te verwachten is
van de opvoeding in gestichten van kleinen omvang, mits de
leiding van en het toezicht op de verpleegden aan geschikte per-
sonen worden opgedragen. Gelukkig kan men tot staving van
die bewering wijzen op enkele inrichtingen in ons land, waarin
in de laatste jaren een ander en beter opvoedingssysteem in be-
oefening werd gebracht. Waar in dien geest wordt gewerkt, be-
wijzen daden, dat men bij de beantwoording der vraag: «Hoe
zal men het weeskind het best opvoeden," zijn tegen-
woordige belangen niet uit het oog wil verliezen.
Onzes inziens behoorden H. H. Bestuurders van Weeshui-
-ocr page 17-
V
zen allereerst in te zien, dat er geen gunstige uitkomsten kunnen
verwacht worden van de opvoeding (?) der aan hunne zorgen
toevertrouwde weezen, zoolang de personen aan wie zij de
verzorging der verpleegden hebben opgedragen blijken geven van
ongeschiktheid.
Het Hoofdbestuur der Vereeniging in \'t belang der weezenver-
pleging achtte het noodig dit punt ter sprake te brengen in de
algemeene vergadering van 20 April \'70, tot welker bijwoning
ook afgevaardigden van weeshuisbesturen waren uitgenoodigd.
Bij de behandeling der vraag welke de vereischtenbe-
hooren te zijn van een weesvader is gezegd: hij moet een
beschaafd man zijn, die.zich zijner omvangrijke taak bewust is,
en allen stemden het toe, dat het welslagen der opvoeding in wees-
huizen voor een groot deel afhangt van de geschiktheid der per-
sonen, onder wier leiding en toezicht de verpleegden gesteld werden.
En wie zou dit nog in twijfel trekken ?
Aan een onderwijzer, die de opvoeding van \'t opkomend ge-
slacht met de ouders deelt, stelt men hooge eischen. Hij moet
zijn een man van alzijdige ontwikkeling, die zijne paedagogische
kennis niet slechts heeft opgedaan in de school van Niemeyer
of in die van Schwartz, maar die bij ervaring weet, hoe men
\'t kind \'t best tot zijne bestemming leiden zal. Het radicaal van
hoofdonderwijzer is hem nog geen zekere waarborg, dat hij een-
maal eene plaats zal erlangen aan \'t hoofd eener school. Men
wil van hem bewijzen van beproefde bekwaamheid als o n der wij -
zer en opvoeder.
En hoe luttel zijn vaak de eischen, die gesteld worden aan
-ocr page 18-
VI
een weesvader, wiens taak het is in de plaats der ouders te
treden en voor de lichamelijke en zedelijke ontwikkeling der ou-
derlooze kinderen zorg te dragen. Wij hadden gehoopt, dat
Weeshuis-besturen, nu de eisohen voor een opvoeder in een
weeshuis breedvoerig geformuleerd zijn in een Kegentencongres,
in \'t vervolg bij de keuze van beambten met meer omzichtigheid
zouden te werk gaan en nog andere voorwaarden zouden stellen
dan ^gehuwde lieden zonder kinderen."
Zoolang de eischen zóó gering en de voorwaarden zóó luttel zijn,
zullen de gepasporteerde militairen, de politieagenten en koop-
vaardij kapiteins vrijmoedigheid hebben zich onder de sollicitanten
te scharen naar de betrekking van weesvader en de ondervinding
leert, dat dezulken nog kans van slagen hebben.
Wie durft met eenigen grond iets goeds verwachten van het
moeielijk en gewichtig werk der opvoeding, als het wordt toe-
vertrouwd aan onkundige en onverstandige personen.
Alleen een goed weesvader weet aan de opvoeding in zijn
gesticht de gewenschte richting te geven, terwijl zonder hem het
meest doelmatige gebouw en de ruimste en beste hulpmiddelen
hun doel geheel missen.
//Mooie steenen kosten geld," zegt M. Leopold, als hij
over de geschiktheid der onderwijzers handelt en daarbij wijst
op nieuwe en naar den geest des tij ds ingerichte schoolgebouwen,
//maar voor de keuze van een degelijken, flinken onderwijzer
is nog iets meer noodig." Wij brengen zijne gedachte gaarne
over op \'t gebied der weezenverpleging en zeggen met het oog
op menig weezenpaleis: doelmatige gestichten zijn on-
-ocr page 19-
VII
misbaar, zoodra men een zeker getal weezen bijeen»
brengt, doch zij zijn gepleisterde graven, als zij be-
stuurd worden door personen, die van opvoeding
niet het minste begrip hebben. Met Gustaaf Bauer
zeggen wij: //de eerste voorwaarde en zekerste waarborg voor
\'t gelukken van alle opvoeding ligt in de persoonlijkheid van
den opvoeder." Prachtige weeshuizen, met nauwgezetheid opge-
stelde instructies, voortreffelijke weeshuisbesturen — dit alles
baat niets, waar weesvader en suppoosten vreemd zijn aan \'t
gewichtig werk der opvoeding.
Dit dienden H. H. Eegenten van weeshuizen wat meer in \'t
oog te houden bij de aanstelling van beambten. Nog vrij alge-
meen is de opinie, dat H. H. Kegenten het weeshuis kunnen be-
sturen, waartoe trouwens menig weesvader door zijne in het oog
vallende nietige bezigheden aanleiding geeft.
Gemis zelfs van uiterlijke beschaving hebben hem allengs in
de schatting van \'t publiek gelijk gesteld met een conciërge, een
huisbewaarder.
De karige bezoldiging aan vele dier betrekkingen verbonden is
oorzaak, dat bij het ontstaan eener vacature bij uitsluiting perso-
nen uit den kleinen handwerksstand, of zelfs personen, die geen
middel van bestaan hebben durven meedingen naar dat «baan t j e",
zooals zij \'t vaak uitdrukken.
Omdat het voor hoofdbeambten in weeshuizen vaak geen ver-
eiachte is bewijzen van paedagogischen arbeid te overleggen, heb-
ben H. H. Bestuurders het noodzakelijk geacht tot bevordering
van een geregelden gang van zaken een rooster van werkzaamhe-
-ocr page 20-
VIII
den, in den vorm eener instructie, vast te stellen en daarin op
te nemen hoe men wil, dat de suppoosten van uur tot uur han-
delen zullen, en opdat de verpleegden toch ook zouden weten,
hoe zij zich behooren te gedragen zonder merkbare stoornis in
de huishouding te veroorzaken, en opdat het toch kenbaar zou
worden, dat het Bestuur de verpleegden wil beschermen tegen
de soms willekeurige handelwijze der beambten, heeft men op
slaap- en in eetzalen reglementen opgehangen, die soms bij de
infunctietreding van een nieuwen beambte van A—Z worden
voorgelezen.
Als de zaak maar marcheert, dan is men vaak tevreden.
Voor klachten van den vader over brutaliteit, onzedelijkheid of
minachting jegens het in- en uitwendig bestuur is men bevreesd.
Indien daarover bij herhaling ongunstige rapporten worden uitge-
bracht, wordt men wrevelig en begint men het te betwijfelen
of de vader wel politie kan uitoefenen.
Zou men dan een politie-beambte willen en geen opvoeder?
Het is eene onverantwoordelijke handelwijze, als er weeshuis-
besturen mochten gevonden worden, die zoo weinig consciëntieus
met de hulpbehoevende weezen omspringen.
In elke maatschappelijke betrekking van eenig gewicht, wil
men personen, die volgens deugdelijke beginselen handelen. De
betrekking van weesvader schijnt in veler meening daarop eene
uitzondering te mogen maken. Wij huiveren bij de gedachte,
dat er zoovele duizenden kinderen, die van vader- en moederzorg
beroofd, eene plaats mochten erlangen in een wees- of armhuis,
zouden verloren gaan, omdat de zorg voor hunne opvoeding is
-ocr page 21-
IX
toevertrouwd aan personen, die voor die gewichtige taak niet be-
rekend zijn.
Het is geenszins onze bedoeling over alle weeshuizen een
slecht oordeel te vellen. Er zijn gunstige uitzonderingen en met
het oog op de meer practische inrichting van enkele opvoedings-
gestichten voor weezen en de daardoor verkregen gunstige uitkom-
sten, hebben we grond om van de opvoeding in gestichten, die
naar den geest des tijds zijn ingericht en die bestuurd worden
door geschikte personen, veel goeds te mogen verwachten.
Een wees vader, dien ik in zijn werkkring leerde kennen als
een bij uitstek practisch opvoeder, sprak als zijne vaste over-
tuiging uit, dat er zeker groote hervormingen in de weeshuizen
zouden kunnen komen, als de weesvaders van tijd tot tijd een
bijeenkomst hielden om over de belangen van hun werkkring
van gedachten te wisselen. Hij had daarbij het oog op de be-
langrijke verrichtingen der weesverzorgers in Zwitserland, die eene
vereeniging hebben geconstitueerd in het belang van de opvoeding
der ouderlooze hulpbehoevende kinderen. Na het plan tot het
daarstellen van eene dergelijke bijeenkomst van weesvaders hier te
lande in ernstige overweging te hebben genomen, stuitte hij op be-
zwaren, die de uitvoering daarvan vooralsnog onmogelijk maakten.
Een der gewichtigste moeielijkheden, die hem in den weg
stonden, was de weinige belangstelling voor de goede zaak,
waarvan hij de ondervinding verkregen had door zijn bezoek aan
de meeste weezengestichten in ons land en door de gesprekken
bij die gelegenheid gevoerd met hoofdbeambten en suppoosten
over het gewicht aan hun werkkring verbonden.
-ocr page 22-
X
Maar is er dan geen andere weg, waar langs we de zoo zeer
gewenschte belangstelling kunnen opwekken, elkaar wenken kun-
nen geven en opmerkingen maken?
Ziet, die vraag hebben we ons gesteld en na lang aarzelen
zijn wij er toe gekomen onze gedachten over enkele belangrijke
onderwerpen, betreffende de opvoeding van weezen in gestichten,
te formuleeren en onder de aandacht te brengen van allen, die
maar eenigen gunstigen invloed kunnen uitoefenen op de weezen-
verpleging.
//Practische wenken", onder dien titel wordt dit boekskc
met bescheidenheid in uwe belangstelling aanbevolen. Behalve
onze ervaringen, door langdurigen arbeid in weeshuizen verkregen,
hebben we enkele wenken van gerenommeerde opvoedkundigen
geraadpleegd en daaruit aanhalingen gedaan.
Het doel van dit schrijven zal bereikt zijn, als het mocht
bijdragen om het gestichtsleven meer in overeenstemming te bren-
gen met de eischen van het burgergezin.
-ocr page 23-
De weesvader.
Dr. De Gelder zegt, als hij handelt over den onderwij-
zersstand: //De dagen zijn zoolang nog niet voorbijgegaan,
toen de onderwijzersstand door sommige eigenaardigheden,
die dezen of genen schoolmonarch in het oog deden val-
len, het voorwerp van bespotting in zekere kringen der
samenleving was, die zich ten zijnen koste vroolijk
maakten."
Met meer recht nog dan waarmee Dr. De G. deze op-
merking neerschreef, mogen wij zeggen, dat een wees-
vader, wiens werkkring van niet minder gewicht is dan
van een onderwijzer, in onze dagen aan bespotting niet
alleen, maar dikwijls aan minachting is blootgesteld.
\'t Is tot een gewoonte geworden zijn werkkring onder
de minstbeduidende te rekenen en zijn arbeid gelijk te
stellen met dien van een oppasser in eene menagerie,
wiens eerste en voornaamste zorg het is de dieren vol-
gens de hem aangegeven voorschriften van spijze te
voorzien en hunne verblijven op tijd te reinigen. Even-
min als zulk een oppasser weet, waarom het eene dier
zus en het andere zoo moet behandeld worden, evenmin
is het velen weesvaders helder, waarom zij handelen naar
de hun voorgeschreven instructies.
Menig weesvader is niet meer dan de uitvoerder van
een aangenomen verplegings-systeem, en zonder na te
denken over het al of niet wenschelijke van dezen of
genen voorgeschreven maatregel, meent hij zich van
zijn plicht naar eisch te kwijten, als hij geen duimbreed
-ocr page 24-
2
afwijkt van de reglementaire bepalingen van \'t gesticht
of van //de orders van \'t Huis", zooals velen dit
plegen te noemen.
Hij durft zich beroemen op een geregelden gang van
zaken, als er in zijn kring geen ergerlijke tooneelen
plaats hebben, die aanleiding zouden kunnen geven tot
ontevredenheid van \'t Bestuur; als de zoogenaamde grove
weeshuiszonden buiten zijn kring worden gehouden en
bovenal, als bezoekers met lof gewagen van de zindelijk-
heid, die \'t kenmerk is van zijn Huis. De eenvoudige
en niets kwaads denkende weesvader, meenende dat het
gesticht voor hem en niet hij voor \'t gesticht is, tracht
voorts, dat zijn woonvertrek er zoo gezellig mogelijk
uitziet. Anderen hebben een schoon uitzicht op de straat
en de voorbijgangers, doch zijn woning is zoo geplaatst,
dat hem een vroolijk uitzicht benomen is, waarschijnlijk
met het doel om het hem gemakkelijk te maken zich
geheel aan zijn werkkring te wijden.
Of hij die bedoeling vat? \'t Is te betwijfelen, want
het woonvertrek van menigen weesvader heeft soms veel
weg van een oranjerie of een volière, waarin hij, als
vergoeding voor zijn geïsoleerd leven, het grootst gedeelte
van den dag doorbrengt.
Om den tijd te dooden, oefenen sommige weesvaders
hun vroeger handwerk uit. Zoo wijst de een u met
zekeren trots op eenige meubelstukken van zijne hand,
een ander brengt u in een photographie-atelier, terwijl
men soms aan de miniatuur»vaartuigjes, die in de woon-
kamer van een derde pronken, al aanstonds opmerkt,
dat hij vroeger tot den zeemansstand behoorde.
Vraag nu niet meer, waarom juist hij het mikpunt
is, waarop velen de pijlen hunner geestige of laffe scherts
gericht hebben.
-ocr page 25-
3
Hier geldt liet meer clan ergens: het is niet de stand,
die den man verheft, maar de man, die door nauwgezette
plichtsbetrachting waarde geeft aan zijn beroepsbezigheden.
Niemand toch zal bij eenig nadenken durven beweren,
dat het verheven werk der opvoeding aanleiding kan
geven tot dat minachtend oordeel.
De persoonlijke opvatting, die zoo menige weesvader
van zijn werkkring heeft, is oorzaak, dat zijn stand in
de schatting van een zeker soort van menschen van ge-
ringe beteekenis is.
Gemis aan uiterlijke beschaving bij vele weesverzorgers,
hunne grove misvattingen jegens de opvoeding en helaas!
sommiger vergrijp tegen de zedelijkheid, geven aan menig-
een stof om aan de handelingen op \'t gebied der weezen-
verpleging op eene spottende en minachtende wijze pu-
bliciteit te geven.
Zonder laag neer te zien op menigen suppoost, wien
het zelfs door zijne geringe afkomst ontbroken heeft aan
een middelmatige opvoeding, is het toch niet te ontken-
nen, dat door deze omstandigheid inderdaad geschikte
personen zich terughouden van eene sollicitatie naar de
betrekking van weesvader.
Indien er al personen mochten gevonden worden, die
bij de vereischte bekwaamheden voor paedagogischen
arbeid lust en opgewektheid hebben zich aan de opvoeding
van weezen te wijden, dan nog zullen zij er tegen op
zien een zoo gewichtige betrekking te aanvaarden, waar-
aan zoo weinig aannemelijke voorwaarden verbonden zijn.
Wil men beschaafde suppoosten, van wie men eenige
wetenschappelijke ontwikkeling mag verwachten, dan is
het noodig voordeelen aan de betrekking te verbinden,
die in billijke verhouding zijn tot de hooge eischen, die
men den opvoeders van weezen behoort te stellen. Ook
-ocr page 26-
4
bij lage bezoldiging zal het wel nimmer aan mededingers
ontbreken, Steeds zijn er menschen, die elke gelegenheid
gretig aangrijpen om op een gemakkelijke manier aan
den kost te komen. Daarom is het getal sollicitanten
naar die soort van betrekkingen, waarbij het meer aan-
komt op activiteit dan op wetenschappelijke bekwaam-
heden, legio en zijn er reeds bij de eerste oproeping van
sollicitanten naar de betrekking van weesvader, een groot
aantal mededingers.
Waarom zou bijv. een politie-beambte geen vrijheid
hebben zich onder de sollicitanten te scharen naar een
betrekking van weesvader, indien hij gehuwd is, geen
kinderen heeft en van middelbaren leeftijd is?
Zoodanigen meenen wel degelijk, dat zij recht hebben
bovenaan geplaatst te worden op de aanbevelingslijst.
Eenige jaren trouwe dienst als agent van Politie, waar-
van de meest uitstekende certificaten kunnen overlegd
worden — dat zal nog al wat gewicht in de schaal leggen
bij een sollicitatie naar eene betrekking, waarvan het
volgens veler meening slechts aankomt op de uitoefening
eener strenge tucht en het stipt in acht nemen van
zekere voorschriften.
Een kleermakertje bijv., die deugdelijke bewijzen kan
overleggen van eerlijkheid en goede trouw, brengt onder
de motieven, waarop hij zijne sollicitatie grondt, zijne
bekwaamheid in \'t vak en de aanbieding om in vrijen
tijd de kleeren der jongens te verstellen. O tempora,
o mores!
Zonder laag neer te zien op zoo menig braaf echtpaar,
dat in zijn eenvoudigheid langs den hierboven beschreven
weg zijn positie tracht te verbeteren of zijne pogingen
daartoe te laken, zouden we toch wenschen, dat dezulken
niet meer in aanmerking kwamen, die, om met About
-ocr page 27-
5
te spreken, voor zich alleen kunnen leven, zon-
der iets ten voordeele van de belangen der ge-
meenschap te verrichten.
Hoe zal men er in slagen allen, die met de weezen-
verpleging in verband staan, te doordringen van het
hooge belang der zaak?
Welke weg moet er worden ingeslagen om hen, die
met de aanstelling van weesvaders en suppoosten belast
zijn, te doen gevoelen, dat er meer noodig is voor een
opvoeder dan activiteit, eerlijkheid en goede trouw?
Tot opwekking van belangstelling in de weezenver-
pleging en rechte waardeering van \'t belangrijk en
moeielijk werk van een opvoeder in een weeshuis, kan
het nuttig zijn in ernstige overweging te nemen in welke
verhouding de weesvader behoort te staan
1°. tot de verpleegden,
2°. tot de suppoosten, die hem ter zijde staan en
3°. tot het College van Regenten.
1°. De verhouding van den weesvader tot de ver-
pleegden.
Is het reeds voor ouders eene moeielijke taak hunne
kinderen op te voeden, niet minder zwaar is de ver-
antwoordelijkheid van het echtpaar, dat aan het hoofd
is geplaatst van een gesticht voor weezen.
Bij ouders openbaart zich echter eene natuurlijke ge-
neigdheid om voor hun kroost alles te doen, wat men
tot den ouderplicht rekent, terwijl hoofden van opvoedings-
gestichten er een middel van bestaan in vinden //vader
en moeder" te zijn. Dit te weten, is reeds voor de
verpleegden een eerste aanleiding om zich niet in de
gewenschte verhouding te gevoelen tot hen, die zij in
het weeshuis met den vader- en moedernaam aanspreken.
-ocr page 28-
6
Uit den aard der zaak zullen kinderen, die op zekeren
leeftijd hunne ouders verliezen en die ter verdere op-
leiding of verpleging aan een gezin of een \'//Huis van
opvoeding" worden toevertrouwd, nooit door dien band
aan hunne verzorgers verbonden zijn, als waarmee ze
gehecht waren aan vader en moeder.
In het ouderlijk huis is de natuurlijke plaats van op-
voeding en het kind, dat de ouderzorg ontberen moet,
zal zich daar \'t meest tehuis gevoelen, waar het ook
\'t meest terug vindt van datgene, waardoor het kinder-
hart gehecht was aan de omgeving in de ouderlijke
woning.
Eenige kinderen uit verschillende gezinnen bijeen te
brengen en gezamenlijk op te voeden, — dat is geen
normale positie en met het oog daarop kan men gerust
aannemen, dat er steeds gebreken in de opvoeding in
weeshuizen zullen blijven bestaan, ook bij de meest ge-
wenschte regeling.
Afgezien van de gebreken in onze weeshuizen, die als
een noodzakelijk gevolg kunnen beschouwd worden van
het gestichtsleven, bestaat er gegronde hoop op betere
resultaten dan tot hiertoe van onze godshuizen voor
ouderloozen gezien zijn, zoodra de bestuurders dier in-
richtingen eene betere opvatting van hun arbeid hebben
en meer practische beginselen worden toegepast.
Nog eens: «De eerste voorwaarde en de zekerste
waarborg voor \'t gelukken van alle opvoeding ligt in de
persoonlijkheid des opvoeders." Ofschoon Bauer deze
woorden neerschreef met het oog op den onderwijzer,
zijn ze toch in \'t algemeen geldig voor ieder, die met
het belangrijk werk der opvoeding belast is en dus niet
het minst voor wccsvaders.
Wat moet er van de persoonlijkheid des weesvaders
-ocr page 29-
7
geëischt worden? Is wetenschappelijke of opvoedkundige
kennis een hoofdvereischte ?
Indien dit eene volstrekte noodzakelijkheid was voor
een opvoeder, dan zouden weinig ouders in staat zijn aan
hunne dure verplichting jegens hunne kinderen te beant-
woorden. De ervaring heeft geleerd, dat er eene scherpe
onderscheiding moet gemaakt worden tusschen opvoeding
als theorie en opvoeding als praktijk.
De opvoeding als theorie beschouwt in \'t algemeen
de noodzakelijkheid van opvoeding, zonder welke het niet
mogelijk is den mensch tot zijne bestemming te brengen,
terwijl de opvoeding als praktijk de individueele behoeften
van \'t kind omschrijft en ons leert, dat alle opvoeding
haar doel mist, als zij geschiedt volgens eenmaal aange-
nomen regels of paedagogische stellingen.
Die opvoeding als praktijk moet het eigendom zijn van
den wees vader. Hij moet handelen volgens zijne vaste
overtuiging, dat zoowel de lichamelijke als zedelijke ont-
wikkeling van het kind niet te brengen is onder die
vormen, die sedert jaar en dag in \'t weeshuis hebben
bestaan. Aan die vormen moet hij zich hechten, als hij
geen vaste overtuiging, geen deugdelijke beginselen heeft,
en de omstandigheid, dat er maar al te veel weesvaders
gevonden worden, die noch iets weten van opvoeding als
theorie, noch iets begrijpen van opvoeding als praktijk,
heeft het noodzakelijk gemaakt reglementen en instructies
vast te stellen, waarnaar zij \'t raderwerk der huishouding
in gang houden kunnen.
Dat is de oorzaak van den ellendigen weeshuisgeest,
dien geest van onvei\'schilligheid, van overdreven zucht
naar vrijheid, van zorgeloosheid en van minachting jegens
allen, die feitelijk met de weezenverpleging in aanraking
komen. Hier zijn we aan de bron, waaruit al die eigen-
2
.
-ocr page 30-
8
aardige manieren en gewoonten van weeskinderen opwellen
en waaraan \'t is toe te schrijven, dat zij, die hunne op-
leiding in een weeshuis\' hebben genoten, in \'t maatschap-
pelijk leven vaak onbruikbare schepselen zijn, wier stel-
selmatige beginselen tegen den ordelijken gang in de
samenleving indruisen.
Een groot kindervriend zegt ergens in een zijner ge-
schriften :
«De verhouding tusschen opvoeder en leer-
lingen kan niet ongelukkiger zijn, dan wan-
neer er bij de laatsten twijfel ontstaat omtrent
de kennis van den eerste."
Ons oordeel strekt zich verder uit: nooit kan het kind
zich aan zijn opvoeder hechten, als het eenmaal onder-
vonden heeft, dat het den laatste faalt aan tact.
Elke vereeniging van kinderen in een gesticht heeft
eigenaardige zonden en gebreken ten gevolge, die een
bedenkelijker aanzien zullen krijgen, naarmate de opvoeder
daarvoor minder oog heeft.
De weesvader kan geen oog of oor te veel hebben om
\'t kwaad, dat licht door een klein verzuim, eene geringe
onachtzaamheid ontstaat, op te zoeken en te bestrijden.
Hiermede kan geenszins bedoeld worden, dat vitten op
kindervermaken, dat netelig worden bij \'t zien van echte
jongensstreken en bij \'t hooren van luidruchtigheid als
\'t gevolg van kinderpret. Ik acht het een der grootste
gebreken in menig weeshuis, dat er alles op ingericht
schijnt om de poëzie van den kinderleeftijd stelselmatig
te dooden. //Word kind", las ik ergens, «als gij zelf
onder kinderen gelukkig wilt leven". Leopold Schefer
drukt de innige verhouding tusschen den opvoeder en
het kind aldus uit: //Ga vlijtig om met uwe kinderen!
Heb ze dag en nacht om u, bemin ze, en laat de schoone
-ocr page 31-
9
jaren hunner kindsheid niet als een enge droom voorbij-
gaan." Dat is het rechte standpunt, waarop de wees-
vader zich tegenover de verpleegden moet plaatsen, wil
;/de vader" inderdaad ook vader zijn. Eerst dan zal
hij \'t vertrouwen der kinderen winnen, als hij door zijn
omgang de overtuiging heeft gevestigd, dat hij een hart
heeft, dat het kinderleed en de kindervreugde gevoelt
en daarin deelt.
Hoe zult gij dien indruk bij de verpleegden te weeg
brengen, als gij zoo weinig met hen leeft, zoo weinig
doet voor hun huiselijk leven; als gij slechts nu en dan
bij hen verschijnt en op tijden, dat uwe tegenwoordigheid
volstrekt noodzakelijk is, bijv. bij den maaltijd.
In dat geval begrijpt gij toch, dat gij geen deel hebt
aan de opvoeding; — de verpleegden voeden dan elkan-
der op. De oudsten oefenen dan een schadelijken invloed
op de kleinen uit en roepen een geest van woestheid,
die niemand of niets met vrede kan laten, in \'t leven.
De gesprekken loopen over onzedelijke onderwerpen
en geven aanleiding tot onzedelijke daden. Waar de ver-
pleegden zoo aan zich zelven worden overgelaten en de
wees vader alleen verschijnt om te straffen of \'t kwaad,
dat hij ziet, stil bewaart om het dezen of genen regent,
die bij hen als zeer streng bekend staat, te vertellen,
daar kweekt men wantrouwen en haat, daar oefent men
sluwheid en kwade praktijken, daar wordt het kwaad in
vormen bedreven, die aan de opmerkzaamheid van den
weesvader ontsnappen, doch die te dieper wortelen, naar-
mate zijn toezicht onverstandiger is.
Hier herinner ik mij de woorden van Samuel Smiles,
die in een gewijzigden vorm zeer toepasselijk zijn voor
\'t weeshuis.
//Het gestichtsleven, waarin duizenden kinde-
**
-ocr page 32-
10
ren tot mannen en vrouwen worden opgekweekt,
zal voor hen heilzaam of heilloos zijn, naar
gelang van den geest die er heerscht.
Waar de opvoeder den geest van liefde en
van plicht weet op te wekken door het een-
vormige en stelselmatige, door het geest-
doodende uit zijn kring te verwijderen en
daarin op te nemen, al wat waarde geeft aan
het huiselijk leven, daar mogen we verwach-
ten, dat nuttige en gelukkige menschen zul-
len gevormd worden, die in \'t maatschappe-
lijke leven zich zelven en anderen tot zegen
zullen zijn.
Daarentegen zullen zij, zoo zij in onwetend-
heid, ruwheid en zelfzucht zijn opgevoed,
onbewust dezelfde eigenschappen in zich op-
nemen en, volwassen geworden, ruw en onbe-
schaafd zijn en een leven leiden, dat recht-
streeks tegen den ordelijken gang van \'tmaat-
schappelijk leven indruist."
De weesvader, die zijn duren plicht gevoelt, gunt zich
in zijn kring geen oogenblik rust. \'t Moet zijne leven-
dige overtuiging zijn, dat groote afdwalingen juist het
gevolg zijn van die jonge vossen, die in \'t huiselijk
leven schuilen. Hij behoort de ziel te zijn van \'t ge-
sticht. Zijn geest doordringe allen en geve den ver-
pleegden den indruk, dat zij niet te doen hebben met
een nietswaardigen loondienaar. Dat rusteloos zien en op-
merken mag echter nimmer gepaard gaan met zekere
kunstgrepen, waaronder wij verstaan, dat spionneeren,
dat beluisteren in een donkeren hoek, dat uitlokken van
aanbrengen of klikken.
Wie zulke praktijken in beoefening brengt, heeft gebrek
-ocr page 33-
11
aan tact. Recht door zee — ziedaar de eenige weg,
waarlangs hij achter de waarheid mag komen.
Zoodra de overtuiging in de inrichting levendig is:
de vader kent ons, aan zijne ervaring als opvoeder valt
niet te twijfelen, zijn geest is veerkrachtig en \'t is hem
nooit te veel bij en met ons te zijn; hij ziet niet op
tegen de ontdekking en de bestrijding van \'t kwaad;
tegen al wat laag en gemeen is, trekt hij met tact te
velde, het is hem nooit te veel onze belangen te behar-
tigen en ons leven zóó in te richten, dat wij \'t goed en
gelukkig hebben; — zoodra de kinderen dit weten, dan
is hij een zegen in zijn kring, dan zullen allen zich aan
hem hechten, bijna met dezelfde banden, waarmee het
kind verbonden is aan \'t ouderhart.
Niets werkt verderfelijker in onze weeshuizen, dan die
,/lamlendige" sleur, waardoor de karakters eene beden-
kelijke plooi krijgen en de energie gedood wordt.
Vrij algemeen is men van oordeel, dat er aan wees-
kinderen weinig gelegen is en dat men bij geluk uit een
weeshuis een bruikbaar lid voor de samenleving krijgt.
Waardoor is die meening gevestigd? Waaraan moet men
\'t wijten, dat de uitkomsten der weezenverpleging hier
en daar nog zoo bedroevend zijn?
Alweer wijzen we op het gemis aan practische ge-
schiktheid bij velen, die met de opleiding van weezen
belast zijn.
Dr. De Gelder zegt hiervan: «die geschiktheid is vol-
strekt geen gave, welke geheel en al door oefening kan
worden aangebracht. Er is daartoe tot op zekeren trap
een bijzondere aanleg noodig."
En de ervaring bevestigt deze uitspraak. Eene enkele
maal zijn wij in aanraking gekomen met weesvaders, die
zeer grondig over de inrichting van een weeshuis konden
-ocr page 34-
12
redeneeren en toch wisten zij in hun kring weinig goeds
uit te werken.
Het ontbrak hen aan routine en tact.
Voor dezen zijn de woorden van M. Leopold: //Woor-
den zijn goed, maar daden zijn beter. Toont mij uwe
inrichtingen, opdat ik zie, wie gij zelf zijt en hoe gij
werkt, \'k Weet wel, dat gij dit gesticht niet gebouwd
hebt, dat daarin veel is, wat u bij de opvoeding in den
weg staat, maar \'k weet ook, wat een degelijk weesvader
vermag, als hij niets te onbeduidend acht en in \'t kleine
het groote, in \'t geringste deel het geheel ziet." Ik heb
gezien, wat een weesvader ook van ongezellige, ondoel-
matige woonkamers kan maken, wanneer hij levendig
overtuigd is, dat op hem dezelfde verantwoordelijkheid
rust als op ouders en dat de opvoeding van kinderen niet
voltooid is met spijs en drank, kleeding en ligging.
De weezen in onze godshuizen zijn niet zelden afkom-
atig uit de woningen der ellende en der bitterste armoede,
uit de poelen der gemeenheid en der dierlijke verstomping.
Zullen ze in een gesticht opgenomen, daar slechts licha-
melijk verzorgd worden, terwijl men hun geest laat
omwoelen in \'t slijk der grootste verdorvenheid?
\'t Laat zich gemakkelijk verklaren, dat de roeping eens
weesvaders eene hoogst gewichtige is. Zonder den man
van ervaring is en blijft het gestichtsleven allerellendigst
en moet het noodwendig onbruikbare individu\'s vormen
voor \'t maatschappelijk leven. Wil men nog de oorzaken
van zoo menig verongelukt weeskind buiten den kring
van het weeshuis zoeken?
Ik heb, terwijl ik dit schrijf, de statistieke opgaven
voor mij liggen van een gesticht voor weezen, dat in
het eerste tiental jaren, waarover de statistiek loopt, be-
stuurd
werd door een man, die op \'t gebied van opvoe-
-ocr page 35-
13
ding niet de minste bekwaamheid bezat, terwijl het in een
volgend tiental jaren onder leiding kwam van een wees-
vader, die door zijn veeljarigen paedagogischen arbeid blijken
kon geven van beproefde bekwaamheid en wiens beginselen
als opvoeder van weezen van degelijkheid getuigden.
De uitkomsten dier verschillende besturen zijn duidelijk
te onderscheiden en ik acht het nuttig met het oog daarop
enkele opmerkingen te maken.
Van de 84 mannelijke verpleegden in de statistiek op-
genomen, gingen er in het Ie tiental jaren 32 vrijwillig
in Z. M. dienst, dat is ± 38 percent, terwijl dit cijfer in
het 2e tiental jaren van 94 mannelijke verpleegden slechts
7 bedroeg, d. i. ± 7 percent. Bovendien vinden we in
de kolom //maatschappelijke positie" achter de meeste
namen bezigheden vermeld, die in den regel door de
laagste volksklasse worden verricht. In het volgend tiental
jaren mochten verreweg de meeste verpleegden eene fat-
soenlijke maatschappelijke positie erlangen.
Allereerst rijst de vraag: van waar dit in het oog loo-
pende verschil? Bij de herinnering aan het weeshuisleven
in vroeger jaren, kan een ongunstig oordeel niet achter-
wege blijven. Het zou hier al weinig afdoen, indien wij
dat leven, naar den indruk, dien het op ons gemaakt
heeft, gingen schetsen. De voornaamste oorzaak van den
ongunstigen geest lag in het onvoldoende en onverstan-
dige toezicht, het groot getal verpleegden van verschil-
lenden leeftijd in ééne afdeeling en de geringe paedago-
gische bekwaamheid der suppoosten. Daar de verpleegden
schier altijd aan zich zei ven waren overgelaten, kon dit
niet anders dan slecht wei\'ken op hunne moraliteit, het-
welk zich openbaarde in een volslagen afkeer van gezet-
ten arbeid en het verlangen naar vrijheid.
Bij een verstandig toezicht werd het verlangen om in
-ocr page 36-
14
dienst te gaan allengs minder en \'t is opmerkelijk, dat
de lust om in den militairen stand overgeplaatst te wor-
den in dezelfde verhouding afnam als waarmee het zede-
lijk gehalte van het huiselijk leven toenam.
Vooral werkten in dezen gunstig de goede zorgen voor
de ambachtsjongens. Behalve de bijna onbeperkte keuze
van vakken, werd er later nauwlettend toezicht gehouden
over het gedrag der ambachtsjongens, hunne vorderingen,
hunne geldelijke verdiensten, en voor alles, wat in het
belang hunner intellectueele ontwikkeling geacht werd,
werd voldoende gezorgd.
Vooral is eene goede leiding van den knaap, die eene
keuze zal doen in een vak, van veel gewicht, \'t Is niet
af te keuren, als men hem daarin gedeeltelijk vrij laat,
doch het zal noodig zijn hem tot andere inzichten te bren-
gen, als hij zijne keuze bepaald heeft bij een vak, waar-
voor men hem ongeschikt acht. Niet zelden komt het
voor, dat een knaap met een gezond en sterk lichaams-
gestel en een uitmuntende aanleg bijv. schoen-of kleer-
maker wil worden. Handelt men nu in \'t belang van
den jongen, als men aan zijn verlangen toegeeft?
Open een knaap de gelegenheid zich eene maatschap-
pelijke positie te verschaffen, waarin hij zijne krachten
kan gebruiken, dan verzekert gij hem duurzaam geluk.
Als men hierbij met verstandig overleg te werk gaat,
dan zal het niet noodig zijn een knaap twee- of driemaal
van vak te doen veranderen. Dat geeft maar aanleiding
tot lusteloosheid en onverschilligheid en het verbrokkelt
de leerjaren. Is hij goed geplaatst, dan houde men hem
met krachtige hand bij zijn werk en men late zich door
geen nukken of oogenblikkelijke invallen van den knaap
tot het besluit brengen, dat het beter ware hem van vak
of patroon te laten veranderen.
-ocr page 37-
15
Een krachtige steun bij het beoefenen van een ambacht
is het zoogenaamd voortgezet onderwijs. De kennis van
sommige vakken van het m. u. 1. onderwijs is voor den
aankomenden werkman vereischte. In de meeste steden
bestaan goede inrichtingen voor de theoretische ontwikke-
ling van den aankomenden handwerksman. De Burger
Avondscholen zijn speciaal daarvoor ingericht.
\'t Moet bij den weesvader vast staan, dat geregeld en
doeltreffend onderwijs even noodzakelijk is, als voedsel
voor \'t lichaam en gereedschap voor \'t werk.
Ik weet, dat de meeste weeshuizen de ambachtsjongens
laten profiteeren van Burger Avondscholen of zoogenaamde
teekenscholen; doch als dit alleen geschiedt op voorschrift
van Regenten en de weesvaders zelf er \'t belang niet van
inzien, dan gebeurt het niet zelden op eene wijze,
die eer schadelijk is voor den leerjongen, \'t Verdient
aanbeveling allen, die aan de eischen van het toelatings-
examen kunnen voldoen en den bepaalden leeftijd hebben
bereikt, van dat onderwijs gebruik te laten maken en
het zooveel mogelijk te laten aansluiten bij \'t gewoon
lager onderwijs. In sommige inrichtingen bestaat de ge-
woonte de jongens eerst later, als zij een of meer jaren
op \'t ambacht zijn, als leerlingen te laten inschrijven.
Dat is verkeerd. Directe aansluiting aan \'t lager onder-
wijs verdient de voorkeur, omdat de knapen dan meer
en beter van \'t onderwijs zullen profiteeren en de werk-
bazen er minder bezwaar in zullen hebben een knaap,
die pas bij \'t vak is, de avondschool te laten bezoeken,
dan een, die reeds een of meer leerjaren achter den rug
heeft en productief begint te worden.
Hier laten wij enkele opmerkingen volgen over de
vraag: "Is het al of niet wenschelijk de scholen in de
weeshuizen te behouden?"
-ocr page 38-
16
Over deze vraag is breedvoerig gehandeld in het Regen-
ten-congres van 20 April 1870.
De eerste jaargang van het Tijdschrift van de Ver-
eeniging in het belang der weezenverpleging bevat een
getrouw verslag van de debatten, die over deze vraag en
andere punten van bespreking gevoerd zijn en bij eene
aandachtige lezing daarvan zal men opmerken, dat de
meeste woordvoerders over dit onderwerp, sommigen
geheel, anderen in zekeren zin vóór het behoud der wees-
huisscholen waren.
Ofschoon er reeds veel over dit punt in kwestie gespro-
ken is in oj)enbare vergaderingen en in besloten kringen,
wil ik nogtans mijne ervaringen in dezen uiten. Mis-
schien ben ik niet bevoegd mij zoo officieel in deze kwes-
tie te mengen. Ik wil echter hopen, dat men de gedach-
ten van hem, die eerst verscheidene jaren met het onder-
wijs in een weeshuis en gedurende de laatste jaren meer
speciaal met de opvoeding van weezen is belast geweest,
niet geheel van gewicht ontbloot zal beschouwen.
Als ik over de weeshuisscholen ga schrijven, dan wil ik
op den voorgrond stellen, dat ik in beginsel de voorkeur
geef aan het onderwijs buiten de inrichtingen voor wee-
zen. De argumenten echter, die in het Regenten-congres
voor het behoud der weeshuisscholen zijn aangevoerd,
hebben mij onbevredigd gelaten, omdat ze mij toeschijnen
van degelijken grond te zijn ontbloot bij de bestrijding
van het onderwijs in weeshuizen. Als een krachtig mo-
tief tegen het bestaan van de weeshuisscholen heeft men
de omstandigheid aangevoerd, dat de onderwijzers in wees-
huizen in den regel beneden het peil der openbare onder-
wijzers staan, n.1. wat hunne bekwaamheid betreft.
Aangenomen dat er voor deze bewering vaste grond
bestaat, dan is het nog de vraag of de Besturen van wees-
-ocr page 39-
17
huizen er zelve geen schuld aan hebhen, dat de scholen
in de inrichtingen, waarover zij toezicht houden, bestuurd
worden door mannen, die in vele opzichten niet op eene
lijn kunnen geplaatst worden met de openbare onderwijzers.
Er is gezegd dat de vergelijkende examina, het officieel
toezicht, de controle van de publieke opinie en de ruimere
hulpmiddelen voor het onderwijs grond geven aan de
betere verwachtingen, die men van het openbaar onder-
wijs mag koesteren.
Wat de vergelijkende examina betreft — waarom zou-
den die ook niet kunnen toegepast worden voor de aan-
stelling van hoofdonderwijzers aan de weeshuisscholen.
Als men een onderzoek instelde om te weten welke wees-
huisbesturen dezen gebruikelijken weg volgen bij de aan-
stelling van een onderwijzer, het zou blijken, dat men
hier en elders eischt, dat de sollicitanten zoowel prac-
tisch als theoretisch proeven hunner bekwaamheid afleg-
gen. \'t Hangt er maar van af, welke beginselen Regen-
ten zijn toegedaan.
Bovendien de kwestie is nog niet voldoende opgelost,
of het vergelijkend onderzoek het eenige en onfeilbare
middel is bij de keuze van den geschikten onderwijzer.
In geen geval wil ik optreden als pleitbezorger voor
de zaak der weeshuis-onderwijzers, integendeel — ik kan
gedeeltelijk instemmen met hetgeen prof. Rauwenhoff
omtrent hen gezegd heeft in zijne inleiding tot de debat-
ten over de vraag: As het al of niet wenschelijk de
weeshuisscholen te behouden?"
Tot staving van zijne bewering zou ik er nog kunnen
bijvoegen, dat de oorzaak van de mindere bekwaamheid
der weeshuis-onderwijzers almede moet gezocht worden
in de lage bezoldiging en de niet zeer voordeelige voor-
waarden aan die betrekkingen verbonden.
-ocr page 40-
18
Terecht heeft men opgemerkt, dat den onderwijzers in
weeshuizen de verplichting is opgelegd sup>poostenwerk
te doen. Wie maar eenigszins bekend is met het wees-
huisleven, zal wel weten, dat het werk van den Meester
van bijzonderen aard is, vooral in gestichten, die nog
op de oude leest geschoeid zijn.
Er is in den regel niet de minste samenwerking tusschen
de verschillende beambten in een weezengesticht.
Men ziet meestal, dat de Vader iets tegen den Mees-
ter heeft, omdat deze naar zijne meening niet genoeg aan
hem onderworpen is. De Meester daarentegen acht zijn
gebied onafhankelijk van dat van den Vader, dewijl hij
in hem niet den bevoegden persoon ziet om over de zaken
aan zijne zorgen toevertrouwd te oordeelen. Van weers-
zijden jaagt men elkaar in \'t harnas en om nietigheden
ontstaat vaak de grootste afscheiding, terwijl het toch
zoo noodig is, dat zij elkaar de hand reiken bij hun ge-
wichtigen arbeid.
Heeren Regenten hebben die verkeerde verstandhouding
opgemerkt en zijn zelfs feitelijk tusschenbeide moeten
komen met het doel om in \'t vervolg actie te voorkomen.
Naar hunne meening is hierin niet beter te voorzien dan
door aan iederen beambte eene instructie voor te leggen,
waarin de arbeid omschreven en afgebakend wordt en aan
ieder een deel van \'t gezag wordt toegekend.
Waar de zaak zoo marcheert, daar moet dit in het
direct nadeel werken van de verpleegden, wier opleiding
is toevertrouwd aan personen, die, vreemd aan \'t vak
van opvoeding, het maar zelden eens zijn en daarom vaak
tegenstrijdige voorschriften geven.
Doch als men nu ziet, dat de ontwikkeling der weezen
schade lijdt, omdat zij is toevertrouwd aan halve of slechte
krachten en er onpractische instellingen zijn, die de vrije
-ocr page 41-
19
ontwikkeling belemmeren, is dit dan in de eerste plaats
te wijten aan den onderwijzer en verdere beambten in
weezengestichten? Of moesten zij beter toezien, die de
personen aanwijzen aan wie de opleiding van weezen
wordt toevertrouwd ?
Eene instelling kan in beginsel goed zijn, doch door
eene verkeerde opvatting en daaruit voortvloeiende onprac-
tische voorschriften ongunstige resultaten afwerpen.
Daarom — wil men het onderwijs in de weeshuizen
behouden, dan wordt, als men er goede uitkomsten van
wil zien, allereerst vereischt de school naar de behoeften
van het kind te reorganiseeren, d. w. z. haar zoo in te rich-
ten, dat zij aan de eischen van onzen tijd voldoet, zoowel
wat het onderwijzend personeel als de leermiddelen betreft.
\'t Is in het oogloopend hoe men op enkele plaatsen
voor het behoud der weeshuisscholen ijvert en dat om
redenen, die geen goede bedoelingen dicteeren.
Als men hier of elders het onderwijs in weeshuizen
hoogschatte, dan was dat niet zoo zeer uit belangstelling
in \'t onderwijs zelve, als wel omdat men het zoo gemak-
kelijk vond eene school in \'t gesticht te hebben. De kin-
deren waren op school zoo goed bewaard en men had er
in huis zoo weinig last van. En uit dien hoofde was
den onderwijzer de verplichting opgelegd het grootste ge-
deelte van den dag onderwijs te geven.
Tegen dergelijke onzedelijke beginselen moet ieder wei-
denkende protest aanteekenen, want wat werkt nadeeliger
op de vrije ontwikkeling van \'t kind dan zulke geestdoo-
dende maatregelen.
Als om die redenen de weeshuisschool wordt behouden
>
dan ware het wenschelijk haar zoo spoedig mogelijk op
te heffen en zeker zou het kind er bij winnen, als het
dan van onderwijs verstoken bleef.
-ocr page 42-
20
Hier zou men terecht kunnen opmerken, welke nadee-
lige gevolgen het hebben kan, als over het onderwijs
het officieel toezicht wordt gemist, zooals dat bij de meeste
weeshuisscholen \'t geval is.
Maar aan den anderen kant valt het ook niet te ont-
kennen hoe betreurenswaardig het is, dat weeshuisbestu-
ren nog zoo weinig hunne gewichtige taak begrijpen en
meenen genoeg te doen, als zij voldoend toezicht houden
over de financiën van \'t gesticht, en het onderhoud van
\'t gebouw, terwijl het toch noodzakelijk was de eerste
en beste zorgen te wijden aan de intellectueele ontwikke-
ling der weezen aan hunne zorgen toevertrouwd.
Hebben H. H. Regenten eene waardige opvatting van hunne
taak, dan zal als van zelf hun toezicht hetzelfde gewicht
erlangen als het officieel toezicht over de openbare school.
De grootste hinderpaal voor degelijk onderwijs in wees-
huizen is de onpractische inrichting van het huiselijk
leven. Natuurlijk zal het onderwijs zich eenigszins moe-
ten regelen naar den dagelijkschen loop van \'t huiselijk
leven en in dat geval is het onvermijdelijk, dat er gebre-
ken in de school zullen worden opgemerkt, als het wees-
huisleven weinig in overeenstemming is met het leven in
den burgerkring. Vóór alles wordt derhalve eene reor-
ganisatie van de huishouding in weezengestichten nood-
zakelijk en is men hierin naar wensch geslaagd, dan
zullen de pogingen om het onderwijs te verbeteren niet
vruchteloos blijven.
Nu men schier overal de weezenverpleging ter sprake
brengt, heeft men er in de eerste plaats op gewezen, dat
de verpleging in gestichten vele gebreken aankleven, die
zelfs in de meest doelmatige inrichtingen eenigermate
zullen blijven bestaan, zoolang men deze wijze van ver-
zorging in stand houdt.
-ocr page 43-
21
Niet ten onrechte is door de voorstanders van de uit-
besteding opgemerkt, dat de weezen in gestichten verpleegd
te veel afgesloten zijn van het maatschappelijk leven en
dat daarin de voornaamste reden moet gezocht worden
van de ongunstige uitkomsten door de weesverzorging in
gestichten verkregen.
Als een gevolg van de bespreking der kwestie in dien
zin heeft men bij de moeielijkheid om vooralsnog door
uitbesteding de weezen meer in normalen toestand te
brengen als een krachtig middel tot hervorming van het
weeshuisleven de opheffing der weeshuisscholen aanbevolen
en de weezen gebruik te laten maken van de openbare school.
Het pogen tot lotsverbetering van den wees verdient
aanbeveling en lof, maar of men langs dien weg gunsti-
ger resultaten oogsten zal, zal m. i. door de ondervinding
met geen bevredigende uitkomsten worden gestaafd.
Nemen we het geval eens, dat in een gesticht, waarin
van 50—100 leerlingen (schoolgaande kinderen) verpleegd
worden, de school wordt opgeheven, met het doel om
hen als leerlingen der openbare school te laten inschrijven.
Hoe wil men nu handelen? Zal men nu tegen den
aanvang der school den kinderen vrijheid geven zonder
geleide het huis te verlaten en ieder zijns weegs te laten
gaan, zooals zulks geschiedt met kinderen uit een burger-
gezin? Hiertegen zullen wees voogden vele bezwaren heb-
ben, zooals ik op sommige plaatsen, waar men de school
heeft opgeheven, heb opgemerkt. Evenals \'s Zondags
voor het kerkgaan de verpleegden in de rij worden ge-
schikt en onder toezicht van beambten derwaarts worden
geleid, zal ook nu deze maatregel als de meest verkies-
lijke worden toegepast.
Wat komt er nu van de maatschappelijke ontwikkeling
door aanraking met de buitenwereld?
-ocr page 44-
22
Hoogstens zullen de verpleegden langs den weg zien
en opmerken, indien nl. de school eenigszins verwijderd
is van \'t gesticht.
Men meent veel te mogen verwachten voor de ontwik-
keling der weezen van de aanraking met andere kinderen.
\'t Is waar, het spreken en handelen met kinderen van
verschillenden leeftijd en stand moet gunstig werken op de
ontwikkeling. De aanraking met de buitenwereld en de
omgang met anderen scherpen het verstand en maken
bekend met toestanden, waaraan weezen in gestichten
verpleegd tot op zekeren leeftijd vreemd blijven. Maar
wat zal de openbare school daaraan kunnen veranderen
en verbeteren?
Die handelingen en gesprekken, waarop men \'t oog
heeft, worden ook in de weeshuisschool gezien en gehoord
en zijn daar van niet minder gehalte. Ze hebben uitslui-
tend betrekking op \'t onderwijs. Alleen dan zou men
van dien omgang iets goeds kunnen verwachten, als de
weezen zich voor en na schooltijd met anderen vrij kon-
den bewegen.
In elk geval dient wel overwogen te worden of de aan-
raking met de buitenwereld vooral voor weezen van jeug-
digen leeftijd geen schadelijke gevolgen kan hebben, \'t Is
genoeg bekend, dat weezen in inrichtingen van liefdadig-
heid opgenomen door het gros van ons volk voor aller-
ongelukkigste schepselen worden aangezien en dat men
hun uit een misplaatst gevoel van medelijden allerlei zaken
opdringt en zelfs hun gedrag tracht te rechtvaardigen,
al is daarop veel aan te merken.
Die verstandhouding werkt zeer nadeelig op de ver-
heffing van het weeskind en daar men nu door de op-
heffing der weeshuisschool de aanraking met menschen,
wier invloed in den regel schadelijk wordt geacht, bevor-
-ocr page 45-
23
dert, is het ook om die reden, dat de instandhouding der
weeshuisschool in het belang van de moreele ontwikkeling
der weezen kan worden aangemerkt.
Er is wel eens gezegd, dat de opheffing der weeshuis-
school uit een financieel oogpunt beschouwd wenschelijk
is, omdat daardoor eene belangrijke vermindering op de
begrooting zou worden gebracht.
Gesteld, dat men door cijfers de waarheid daarvan kon
aantoonen, dan is het nog de vraag of deze bezuiniging
zou gemaakt mogen worden, indien \'t bleek, dat zij
geenszins in \'t belang van de ontwikkeling der weezen
kon geacht worden.
Nog eens: gaarne gelooven wij, dat zij, die de weezen-
verpleging tot een belangrijk onderwerp van hun denken
gemaakt hebben, de opheffing der weeshuisscholen beschou-
wen als een reuzenschrede nader tot het doel van hun
streven: overeenstemming tusschen wees verzorging en
opvoeding in de ware beteekenis van \'t woord; doch naar
ons bescheiden oordeel, door de ondervinding verkregen,
tracht men langs dien weg te hervormen zonder gebruik
te maken van de juiste middelen of zonder den rechten
weg in te slaan.
Wil men in dit opzicht met gunstig resultaat werken,
men beproeve de regeling van het huiselijk leven in wee-
zengestichten aan andere voorwaarden te onderwerpen.
Van hervorming in dien zin kunnen gunstige uitkomsten
verwacht worden.
Al mag men het dan nimmer zoover kunnen brengen,
dat de afscheiding tusschen verpleging in liefdadige ge-
stichten en de opvoeding in het huisgezin geheel weg
valt, zeker zal men haar zoodanig kunnen wijzigen, dat
er eene gewenschte overeenstemming bestaat tusschen
deze twee.
3
-ocr page 46-
2-1
Daartoe is in de eerste plaats noodig het getal verpleeg-
den in inrichtingen van eenigen omvang in kleine afdee-
lingen te splitsen en die onder toezicht te plaatsen van
flinke beambten, die lust en tact bezitten om met kinderen
om te gaan.
Onvoldoend en slecht toezicht is in de meeste weeshui-
zen een groot gebrek.
Waar het toezicht over ± 100 knapen is opgedragen
aan slechts één beambte, daar kan dunkt mij geen sprake
zijn van opleiden en opvoeden.
\'t Moet al een flink persoon zijn, die onder zulk een
getal knapen de orde weet te handhaven en baldadigheden
te voorkomen.
Bij een behoorlijke splitsing van \'t aantal verpleegden
zal men geen bezwaren kunnen opperen tegen de regeling
der schooltijden naar de behoeften der kinderen, daar ze
nu tusschen de schooluren onder toezicht geplaatst zijn
en de vrije tijd gepast kan worden verdeeld. —
Algemeen is de klacht van weeshuisbesturen, dat de
loonen der ambachtsjongens niet in billijke verhouding
zijn met \'t werk dat zij doen. Die klacht is niet ongegrond.
De patroons zijn vrij algemeen van gevoelen, dat een
verpleegde in een weeshuis geen behoefte heeft aan loon
naar verdiensten, \'t Weeshuis voorziet in alle behoeften
van den jongen en soms op eene wijze, die getuigt, dat
het gesticht over veel middelen te beschikken heeft.
Sommige werkbazen beweren zelfs, dat zij de weesjon-
gens mogen exploiteeren, omdat zij bijdragen in de
gemeente-belasting, waaruit ook een deel komt tot onder-
houd van \'t gesticht.
Dat exploiteeren van weesjongens werkt schadelijk op
hunne moraliteit en verdient ernstig bestreden te worden.
De groote verbeteringen, waarop de statistiek over het
-ocr page 47-
25
2e tiental jaren in dezen wijst, zijn alleen \'t gevolg van
den gunstigen invloed door den arbeid van den wees vader,
die toen liet bestuur had, uitgeoefend. Bijaldien de jon-
gen zijne keuze bepaald had, deed de weesvader zelf on-
derzoek naar eene geschikte werkplaats en nooit werd iemand
in de leer gedaan, alvorens hij den patroon ingelicht had
omtrent de ontwikkeling en het karakter van den knaap.
Gedurig bracht hij den patroons een bezoek en trachtte
hen te doen gevoelen, dat het in het stoffelijk en zedelijk
belang der verpleegden kon geacht worden, als zij zich
onthielden van oneerlijke afspraken met de jongens betref-
fende hunne verdiensten en loon naar verdiensten gaven.
Als er in dien zin gearbeid wordt, kan er een einde
komen aan dat exploiteeren van weesjongens en die be-
driegelijke berekeningen tusschen baas en leerling. Noch
het laten invorderen van het loon door een beambte,
noch het geven van boekjes, waarin de patroons elke
week het loon moeten opgeven en ten blijke van hun
consciëntieus handelen hun naam moeten teekenen, zal die
goede uitwerking hebben.
Met niet minder nauwgezetheid dient er toezicht gehou-
den te worden over de vrouwelijke verpleegden. In vroe-
ger tijd werd dit uit het óog verloren, waaraan het moet
worden toegeschreven, dat vele weesmeisjes, de maatschap-
pij ingetreden en te weinig gewoon aan een geregeld le-
ven, zich niet staande konden houden en als geprostitu-
eerden in een «maison de rendez-vous" terecht kwamen.
De meer practische richting, die men later aan het
huiselijk leven gaf, leverde gunstige resultaten op. Daar
de meisjes hare geheele opleiding in \'t gesticht moesten
erlangen, was het de voornaamste zorg van het inwendig
bestuur haar leven zoo in te richten, dat zij daardoor
gevormd werden tot wel opgevoede dienstboden. Tot be-
-ocr page 48-
26
reiking van dat doel liet men hen zoo veel mogelijk dee-
len in de huiselijke bezigheden. Onder toezicht van de-
gelijke beambten moesten de werkzaamheden in keuken,
in woon- en op slaapkamers, bij de wasch en waar op
andere plaatsen huiselijke arbeid noodig was, uitsluitend
door de verpleegden verricht worden. Langs dezen weg
werden de meisjes in de huishouding ingewijd en had
men de hulp van zoogenoemde werkvrouwen niet noodig,
wier inmenging men om verschillende redenen schadelijk
achtte.
Op 20jarigen leeftijd werden de meisjes ontslagen, of-
schoon het niet zeldzaam was, dat enkelen, die voldoende
blijken van geschiktheid gaven, vóór dien tijd in een
dienst werden geplaatst.
Hier kan eene opmerking over den tijd van ontslag der
verpleegden eene plaats vinden.
De meeningen over den leeftijd, waarop de weezen
\'t gesticht behooren te verlaten, loopen zeer uiteen.
Hier ontslaat men ze op 19jarigen leeftijd, elders als
ze 20 jaar oud zijn, terwijl er ook gestichten zijn, waarin
de verpleegtijd duurt tot 23jarigen leeftijd. De meeste
weeshuisbesturen hebben daaromtrent vaste bepalingen ge-
maakt; slechts enkele handelen in dit opzicht naar om-
standigheden.
Een zekere maatstaf voor den tijd van ontslag is noo-
dig, doch waarvoor kan het nuttig zijn daaraan alle ver-
pleegden te onderwerpen?
Wij denken hier aan een gewoon burger-gezin.
Een verstandig huisvader zal zijn kind eene plaats
in de maatschappij geven, als hij de zekerheid heeft, dat
het in eigen behoeften kan voorzien.
Als het gestichtsleven ook hierin zoo na mogelijk zal
gebracht worden aan het huiselijk leven in den burger-
\\.
-ocr page 49-
27
kring, dan is eene verandering in den tijd van ontslag
voor enkele inrichtingen wenschelijk te achten. Moreel
en intellectueel zullen de verpleegden er bij winnen.
Onwillekeurig toch zoekt het gestichtsleven zorgeloos-
heid. De kinderen in gestichten verpleegd genieten alles,
wat zij noodig hebben zonder dat zij dikwerf weten, waar-
uit de kosten van hun onderhoud bestreden worden, ter-
wijl kinderen, die in de ouderlijke woning worden opge-
voed, getuigen zijn van de zorg en moeite hunner ouders
om in de dagelijksche behoeften van \'t gezin te voorzien.
De kwistige uitdeeling van de stoffelijke opvoedings-
middelen is in vele gestichten in het oogvallend.
Gereedschap en verdere benoodigdheden voor de be-
oefening van een vak worden soms zonder eenige beden-
king ruim verschaft, terwijl de knapen door hunne lage
loonen gedurende hun verpleegtijd weinig of niets restitu-
eeren. Al kunnen ouders uit hunne financiën op gelijke
wijze in de behoeften hunner kinderen voorzien, zullen
zij het nogtans in \'t belang hunner kinderen achten reeds
vroeg eene zekere mate van zorg en overleg aan te kwee-
ken. Daarom moeten de kinderen, zooclra zij in de ver-
diensten komen, iets bijdragen in hun eigen onderhoud.
Langs dien weg leeren onze aankomende handwerks-
lieden huishouden, komen zij tot de rechte waardeering
van alles, wat zij genieten en bezitten en worden zij van
lieverlede tot het inzicht gebracht, dat er tot het ver-
krijgen eener maatschappelijke positie inspanning der krach-
ten van lichaam en ziel vereischt wordt.
In gestichten van kleinen omvang kunnen die begin-
selen met minder bezwaar toegepast worden dan in volk-
rijke inrichtingen.
Al die reglementaire bepalingen, waaraan het leven in
groote gestichten tot in de kleinste bijzonderheden gebonden
-ocr page 50-
28
is, kunnen vervallen en de bestuurder moet bij zijne han-
delingen uitgaan van de individueele behoeften der ver-
pleegden. Niets waar men in weezengestichten meer voor
waken moet dan voor verslapping der energie, waartoe
de verpleegden licht gebracht worden, indien hun leven
steeds is ingericht volgens geestdoodende bepalingen en
voorschriften.
Het is eene groote verkeerdheid de liefdadigheid uit te
strekken tot jongelingen en meisjes van 23jarigen leeftijd,
die, gezond en sterk naar \'t lichaam , in eigen behoeften
kunnen voorzien.
Ook in onze weeshuizen behoort er strijd gevoerd te
woi\'den tegen de zoogenaamde blinde liefdadigheid, die
zich openbaart in het onderhouden van gezonde jongelingen
en meisjes, die tot een leeftijd zijn gekomen, waarop zij
niet langer in den schoot der liefdadigheid behooren ver-
zorgd te worden.
Houdt men misschien de weezen zoolang mogelijk in
\'t gesticht [om hen te bewaren voor den smet der zonde
of ook, opdat zij meer geschikt zouden worden voor de
uitoefening van hun bedrijf, als zij \'t maatschappelijk
leven zijn ingetreden?
Het doel is goed, maar wij vreezen of het langs dien
weg bereikt zal worden.
Zoodra een verpleegde fin staat is voor zich zei ven te
zorgen, behoort de liefdadigheid hare hand terug te trek-
ken. Wat zij verder aan \'t individu doet, zal de zorge-
loosheid en de verslapping der energie in de hand werken.
Tot hiertoe onze opmerkingen naar aanleiding van de
statistiek.^ opgaven, \'t Is onze bedoeling geweest daaruit
te doen zien ^at van de Persoonhjkheid des weesvaders
grootendeels het f1 of niet slaêen der opvoeding in een
weeshuis afhangt.
-ocr page 51-
29
Als wijlen P. De Raadt, directeur van Noorthey, han-
delt over zijn inrichting, in bestemming ten deele onder-
scheiden van een weeshuis, doch als huis van opvoeding,
inderdaad daarmee overeenkomstig, dan nemen wij gaarne
zijne beginselen in gewijzigden vorm over en passen ze
toe op den werkkring van den weesvader.
Het hoofd van een weeshuis moet kunnen zorgen, dat
alles, wat voor de opvoeding van kinderen uit den stand,
waaruit in den regel onze weezen voortkomen, vereischt
wordt, in eene gewenschte verhouding aanwezig is. Hij
moet zich den tact eigen maken, die hem het kwaad doet
zien, om zoo te zeggen, eer het zich vertoont. Dat ver-
keerde moet hem niet aangebracht worden; hij moet er
den voet op leeren zetten, eer het zich beweegt en den
vinger op de wond leggen, eer die gaapt. Bij de ver-
pleegden is zijne roeping, met hen te verkeeren zijn plicht,
en wie zich aan hen niet onttrekt, leert de kunst van vin-
den en ontdekken als van zelf.
Zijn de verpleegden eenmaal overtuigd, dat het den
opvoeder niet ontbreekt aan tact en ondervinding, aan
opmerkzaamheid en veerkracht des geestes, aan rusteloos-
heid in \'t onderzoek naar verborgen afdwalingen, zonder
vrees voor botsingen of akelige ontdekkingen; in een
woord, staat het bij hen vast, dat niets hoegenaamd den
bestuurder het misdrijf doet over het hoofd zien of den
strijd tegen het kwaad doet ontwijken, dan is dit reeds
een krachtig middel om \'t kwaad tegen te gaan.
Ik heb een weesvader gekend, die dit begreep en het
met lust en ijver ook wilde, zonder de wenken van P.
De Raadt gelezen te hebben. Het was zijne innigeover-
tuiging, dat men van den arbeid in dien geest alleen de
gewenschte vruchten kan plukken en zijne ervaring op
het gebied van weezenverpleging had dit bevestigd. Nog
-ocr page 52-
30
zie ik hem in zijn werkkring, waarin men hem ieder uur
van den dag vinden kon. Nog zie ik hem hij de spelen
A\'an \'t jonge volkje, in de woonkamer van den ambachts-
jongen, in de kamer, waar de kleinsten woonden, bij
den huiselijken arbeid. Geen dag ging er voorbij, waar-
op hij niets gedaan had voor \'t huiselijk leven. Niets
waar hij meer voor vreesde dan voor sleur en gewoonte.
Hij kende alle verpleegden, hun afkomst, de bijzonder-
lieden uit hun familieleven, de eigenaardige uiting van
ieders kai"akter, hun aanleg en lievelingsbezigheid.
Nog zie ik hem in zijn kantoor, dat zoo juist geplaatst
was tusschen de keuken en de eetzalen; omringd door
enkelen, die hem hun innigste wenschen openbaarden of
eene terechtwijzing behoefden.
Wijlen P. De Raadt achtte een vertrouwelijk gesprek
met sommigen zijner leerlingen soms van \'t hoogste be-
lang. Hij zegt: i,Somtijds komt het aanzoek tot een
afzonderlijk gesprek van den leerling zelven; en ziedaar
dan de schoonste gelegenheid voor den opvoeder om zich
op den vereischten voet met zijn jongen vriend te plaat-
sen. Is het een kind, er is gewis eene vraag, een ver-
zoek te doen of een klacht over iets of iemand uit de kin-
derwereld. Blijft gij clan ook binnen de grenzen dier we-
reld, zoo stemt uw gesprek den kleine tot openhartigheid,
die in de volgende jaren vertrouwelijkheid belooft. Deze
betoont u de jongeling, die een ernstig uur met u wenscht
door te brengen om met u te raadplegen over zijne
werkzaamheden, zijne studiën, zijne toekomstige belangen."
Waar de opvoeder van weezen die vertrouwelijkheid weet
te wekken, daar heeft hij het rechte standpunt zijner opvoe-
ding bereikt; daar leeft hij gelukkig voor zich zelven en
anderen en richt hij gedenksteenen op in de harten, waar-
door hij bij kind en kindskind in dankbare herinnering blijft.
-ocr page 53-
31
2 °. De verhouding van den weesvader tot de suppoosten.
In gestichten van zeer kleinen omvang is het in den
regel niet noodig, dat de vader en de m o e d e r worden
bijgestaan door suppoosten; doch er zijn inrichtingen,
waarin een groot getal weezen wordt verpleegd, zoodat
de hulp van mannelijke en vrouwelijke beambten vereischt
wordt. Niet ten onrechte is gezegd, dat er minder gun-
stige uitkomsten van de weezenverpleging te verwachten
zijn, naarmate de weeshuizen grooter omvang hebben.
Hoe kleiner gestichten, hoe meer de vader en de
moeder als vader en moeder kunnen handelen, hoe meer
er kan gedaan worden voor \'t huiselijk leven, hoe inniger
de betrekking kan zijn tusschen de hoofden, van \'t ge-
sticht en de verpleegden.
Hoogst moeielijk wordt de werkkring der bestuurders
bij grooten omvang van het weeshuis, daar er bij de beste
regeling altijd gebreken zullen blijven bestaan, die een
onvermijdelijk gevolg zijn van \'t bijeenbrengen van een
groot getal kinderen. De weesvader treedt dan meer op
als directeur, zijne vrouw als directrice, terwijl de gang
van \'t gestichtsleven speciaal wordt opgedragen aan sup-
poosten, wier bezigheden niet zelden zeer scherp zijn af-
gebakend en die volgens rooster van werkzaamheden en
aan de hand eener instructie hun arbeid verrichten. De
individuëele belangen der kinderen gaan op in de uitoefe-
ning van een zoogenaamd reglementair leven, waardoor
de geheele inrichting van het weeshuisleven veel over-
eenkomst heeft met het karzerneleven. Eten, drinken,
opstaan en naar bed gaan, in een woord de geheele huis-
houding loopt op de maat, volgens vaste regels en be-
palingen, waarvan noch verpleegden noch beambten mogen
afwijken. Ook de weesvader, ofschoon in naam het hoofd
der inrichting, ziet zijn gezag zoodanig beperkt, dat hij
-ocr page 54-
32
inderdaad niet boven de suppoosten, maar met hen gelijk
staat. Wat is hiervan de oorzaak?
De persoonlijkheid van hen, die in een weeshuis eene
betrekking mochten erlangen, heeft het noodzakelijk ge-
maakt hun werkkring te omschrijven in enkele reglemen-
taire bepalingen, gelijk men ook, om eene meer gewenschte
verstandhouding tusschen beambten en verpleegden te be-
vorderen, in de verschillende vertrekken van \'t gesticht
reglementen heeft opgehangen, die, ofschoon met de beste
bedoelingen opgesteld, geen andere uitwerking hebben,
dan den verpleegden te doen gevoelen, dat allen, die met
hunne opleiding belast zijn, totaal ongeschikt geacht wor-
den om zelfstandig te handelen. Hierin ligt voor een
groot deel de oorzaak van de ongunstige verhouding tus-
schen opvoeders en verpleegden, tusschen opvoeders on-
derling. De verpleegden zien in den vader en de m o e-
der, alsmede in de suppoosten niet hunne opvoeders,
maar personen, die verplicht zijn te handelen naar de
reglementaire bepalingen, hun door Regenten gegeven.
Bij eenige afwijking daarvan hebben zij vrijheid dit aan
Regenten mee te deelen, gelijk het den verpleegden mede
is toegestaan verzoeken vari allerlei aard aan den voor-
zittenden Regent of den Regent van de week te doen, die
dan vaak eene beslissing neemt zonder zelfs de hoofden
van \'t gesticht te hebben gehoord. De suppoosten plaatsen
zich, bij eene dergelijke organisatie, tegenover den
weesvader en de weesmoeder op een onafhankelijk stand-
punt. Ieder beschouwt zich in zijne afdeeling als mees-
ter. Zelden raadpleegt men \'t hoofd der inrichting;
Heeren Regenten nemen schier altijd, zelfs in de nietigste
zaken, eene beslissing zonder het advies van den vader
of diens oordeel te vernemen. Ofschoon oppervlakkig een
geheel, is de inrichting inderdaad in verschillende deelen
-ocr page 55-
83
gesplitst, die geheel onafhankelijk van elkaar worden
bestuurd.
Er is menigmaal geklaagd, dat de verstandhouding
tusschen de hoofden van een weeshuis en de suppoosten
dikwijls veel te wenschen overlaat, en niet ten onrechte;
maar wij vragen met bescheidenheid of menig college
van toezicht, misschien wel onbewust, daartoe geen aan-
leiding geeft. Dat afbakenen van ieders werk door
eene instructie moet onvermijdelijk botsing veroorzaken.
Daardoor vindt de meening onwillekeurig ingang, dat
er in \'t weeshuis eigenlijk geen hoofdbestuurder is,
en indien men den wees vader als zoodanig erkent, wil
men in \'t minst niet aannemen, dat van hem \'t gezag
behoort uit te gaan, anders zou men instructies overbodig
hebben geacht.
Men behoeft waarlijk niet veel paedagogische kennis
te bezitten om te begrijpen, dat de opvoeding allerminst
onder reglementaire bepalingen te brengen is. De wees-
vader moet het middelpunt kunnen zijn, van wien alle
bemoeiingen met betrekking tot de suppoosten, zoowel als
tot de verpleegden behooren uit te gaan. Hij houde in
\'t oog: al wat er verkeerds in \'t gesticht geschiedt, al
wat er in \'t belang eener goede opvoeding ontbreekt, al
wat aanleiding kan geven tot eene verkeerde verhouding
tusschen hem en zijne mede-arbeiders, dat is des bestuur-
ders schuld.
                                                           *
Zoo zal hij zich natuurlijk met aanhoudende zorgen
overladen, weinig vrijheid en uitspanning kunnen ge-
nieten, doch als loon voor zijn onvermoeiden ijver zal
hij de weeshuisgebreken allengs zien wijken en een bete-
ren geest in \'t gesticht levendig zien worden.
Is de weesvader een man van beginselen, die, door-
drongen van \'t hooge belang van zijn werkkring, den
-ocr page 56-
34
noodigen tact bezit om te besturen, dan is hij, en hij
alleen, in staat bij de keuze van een suppoost eene voor-
dracht te doen uit de sollicitanten, die zich hebben aan-
geboden. De vereischten worden door hem bepaald. Hij
spreke met de sollicitanten en ga niet af op getuigschriften
alleen, maar trachte door een verstandig gesprek te be-
oordeelen of er onder de sollicitanten een geschikt persoon
gevonden wordt, die ter benoeming aan het college van
Regenten kan worden voorgedragen. Bij die keuze worde
het den suppoost ernstig gezegd, dat het belang der in-
richting op den voorgrond moet staan en dat er moeie-
lijkheden aan den werkkring des opvoeders verbonden
zijn, die hij slechts met eene algeheele toewijding zijner
krachten overwinnen kan. Is de keus gedaan en zal de
nieuwbenoemde zijne functiën aanvaarden, dan leide de
weesvader hem in zijn arbeid in en wijze hem met min-
zaamheid op de beginselen, waarvan men bij de opvoe-
ding moet uitgaan. Hij bespreke met hem de eigenaar-
dige moeielijkheden, die aan de opvoeding van weezen
verbonden zijn en make hem bekend met de karakters
zijner pupillen, hunne gebreken, hun aanleg en alles,
wat hij als opvoeder noodig heeft te weten.
Is de nieuwbenoemde reeds vroeger met paedagogischen
arbeid belast geweest, dan kan men spoedig opmerken
of hij tact bezit om met kinderen om te gaan.
\'t Kan ook gebeuren, dat hij nooit deel heeft genomen
aan de opvoeding. In dat geval is het noodzakelijk, dat
de weesvader hem met welwillendheid ter zijde staat.
In den beginne worde zijn werk bij voorkeur door de
hoofden verricht, terwijl men den suppoost daarbij laat
toezien en hem op zijne werkzaamheden wijst. Van
lieverlede geve men den arbeid over, altijd toezicht hou-
dende of hij geschiktheid voor zijn werk heeft. Merkt
-ocr page 57-
35
men afdwalingen of verkeerdheden op, dan onthoude men
er zich van daarover op- of aanmerkingen te maken in
tegenwoordigheid der verpleegden of in \'t bijzijn van
andere suppoosten.
Men handele in dit opzicht zoo kiesch mogelijk en
bespreke onder vier oogen, wat men in zijn doen of
laten verkeerd acht.
Mocht men den indruk krijgen, dat het den suppoost
aan tact ontbreekt en dat hij zich dien nimmer zal eigen
maken uit gemis aan aanleg, dan is het beter hem dit
onbewimpeld te zeggen en hem te raden naar een anderen
werkkring uit te zien.
Het belang der inrichting mag niet worden opgeofferd
aan een suppoost, door wiens ongeschiktheid vaak veel
verkeerdheden kunnen ontstaan, waarvan zelfs onder een
verstandig bestuur na jaren nog de sporen ontdekt wor-
den. Wij onderschrijven de woorden van Smiles:
«Iedere nieuwe opvoeder werkt minder uit dan zijn
voorganger."
3°. De verhouding van den weesvader tot het college
van Regenten.
Een opvoeder, wiens oordeel over de verpleging van
weezen wel van gewicht mag beschouwd worden, zei eens,
met het oog op de verhouding van den weesvader tot
Heeren Regenten, dat de meeste weeshuisbesturen het
hierin vrij wel met elkaar eens zijn, dat zij hun toezicht
op de weeshuizen op eene verkeerde manier moeten uit-
oefenen, zoolang de wees vaders geen beproefde bewijzen
van geschiktheid geven. Zijne ervaring had hem geleerd,
dat Heeren Regenten gaarne van zienswijze willen ver-
anderen, indien de weesvader een man is, die zijne posi-
tie begrijpt en daarvan deugdelijke blijken geeft.
Een commissie van toezicht over weezengestichten is
-ocr page 58-
36
noodzakelijk; de groote verantwoordelijkheid en de finan-
ciëele belangen dier inrichtingen eischen zulks, maar het
hangt geheel van het inwendig bestuur af, welke opvat-
ting Heeren Kegenten van hun arbeid hebben.
Menig wees vader klaagt, dat Heeren Regenten zijne
macht zoodanig beperkt hebben, dat hij zonder toestem -
ming van \'t Bestuur geen besluit mag nemen, zelfs niet
het geringste.
Wat betrekking heeft op voeding en kleeding, op ver-
deeling van den arbeid der suppoosten, in één woord,
alles wat tot de huishouding behoort, moet in vele ge-
stichten met den voorzittenden regent of den regent van de
week geregeld worden, of nog anders, dat wordt geregeld
zonder zelfs de opinie van den vader gehoord te hebben.
Op een bepaalden dag der week komt volgens rooster
een regent het gesticht bezoeken en houdt, indien zijne
zaken \'t hem vergunnen, een oogenblik zitting om reke-
ning te houden met verpleegden, over wie door den
vader ongunstige rapporten zijn uitgebracht. Bij die
gelegenheid is het mede den verpleegden geoorloofd over
hunne belangen te spreken, of wederkeerig reclames in
te brengen over waar of vermeend onrecht hun door den
vader of de suppoosten aangedaan.
Heeft de Regent voor dat verhoor geen tijd, dan tee-
kent hij zijn naam, ten blijke, dat hij aan zijne verplich-
ting heeft voldaan.
In alle weeshuizen houden H. H. Regenten week- of
maandvergaderingen, bij welke gelegenheden men, vooral
in groote gestichten, den vader in pontificaal voor de
vergaderzaal ziet pareeren om dienst te doen als conciërge.
Toen ik eens een der grootste gestichten van ons land
bezocht, verscheen de wees vader in \'t .zwart en met een
witte das, om mij te zeggen, dat het gesticht op verga-
-ocr page 59-
37
derdagen van H. H. Regenten niet was te bezichtigen.
De man was op dat oogenblik in een hevige spanning
en deed me onwillekeurig denken aan een conciërge, die
\'t bijzonder druk heeft om de vergaderde heeren op hun
wenken te bedienen.
Die houding van menigen weesvader maakt een onaan-
genamen indruk en versterkt ons in de overtuiging, dat
velen hunne roeping niet begrijpen, anders zouden zij
zich tot zulke diensten niet laten gebruiken, maar die
aan anderen opdragen.
\'t Is natuurlijk, dat H. H. Regenten niet zullen raad-
plegen over de belangen van \'t gesticht met den wees-
vader, die gewoon is in kwaliteit van conciërge voor
hen te verschijnen, en wederkeerig heeft de weesvader er
den moed niet toe paedagogische opmerkingen te maken
met een kurketrekker in de eene en een flesch wijn in
de andere hand.
De verpleegden hebben die verkeerde verhouding tus-
schen den weesvader en H. H. Regenten opgemerkt en
vervoegen zich in \'t vervolg niet meer bij den eerste,
als zij iets van belang hebben te vragen, maar gaan
onmiddelijk tot Regenten, die toch gewoon zijn in alle
zaken van \'t gesticht eene beslissing te nemen.
Ik herinner me, dat nog niet lang geleden in een
weezengesticht van grooten omvang de verpleegden, die
iets te vragen of te zeggen hadden, zonder voorafgaande
kennisgeving aan den vader aan de vergaderzaal klopten
en bij \'t college van Regenten gehoor vonden. Eenmaal
zelfs vroegen zes jongens langs dien weg om in Z. M.
zeedienst te mogen gaan, welk verzoek zonder eenige
bedenking werd toegestaan.
Hadden suppoosten klachten over verpleegden of om-
gekeerd waren verpleegden ontevreden over suppoosten,
-ocr page 60-
38
nimmer zou men dit te kennen geven aan den vader.
Men ging dezen voorbij en Regenten moesten alweer de
kwestie uitmaken. Zelden of nooit deed de vader een
voorstel van gewicht.
Gesteld, dat hij gebreken zag, waarover hij het nood-
zakelijk achtte met het Bestuur te raadplegen, dan nog
zou hij zich uit vrees voor moeielijkheden of vermeerdering
zijner werkzaamheden daarvan terughouden.
Deze handelwijze van menigen weesvader heeft H. H.
Regenten aanleiding gegeven naar hunne wijze van inzien
het gestichtsleven te regelen en den weesvader op te dra-
gen zich streng te houden aan hunne voorschriften.
Hoe kan er van die verhouding tusschen den weesvader
en het college van Regenten iets goeds voor het gestichts-
leven verwacht worden?
Neen, men mag er H. H. Regenten niet altijd een
verwijt van maken, dat zij zóó handelen.
Menig weeshuisbestuur neemt de zaak ernstig genoeg
op, doch omdat de persoonlijkheid des weesvaders niet
deugt, kan het college van Regenten, dat op een te ver-
wijderd standpunt staat tegenover het gestichtsleven, geen
gewenschte verandering te weeg brengen.
De persoonlijkheid des weesvaders — daarop komt
alles aan. Het college van Regenten kan slechts eene
commissie van toezicht zijn en moet zich niet feitelijk
behoeven te mengen in de regeling van \'t huiselijk leven.
Of zal eene schoolcommissie, al is zij nog zoo goed
voor hare taak berekend, iets in \'t belang van \'t onder-
wijs kunnen doen, als het hoofd der school geen tact bezit
of als het hem aan de noodige bekwaamheid ontbreekt?
Wat moet een college van Regenten tegenover den
wees vader anders zijn dan eene schoolcommissie tegenover
den onderwijzer?
-ocr page 61-
39
De weesvader, die bekwaam is voor paedagogischen
arbeid in een weeshuis, is op zijn gebied specialiteit.
Voor H. H. Regenten behoort hij de vraagbaak te zijn.
Alles, wat er in zijn kring omgaat, moet hij weten, en
\'t is zijn plicht over belangrijke veranderingen in \'t huise-
lijk leven, in voeding en kleeding, in alles, wat op de
verpleging betrekking heeft en daarop een gunstigen in-
vloed kan uitoefenen, met H. H. Regenten te spreken.
Hij moet de eerste zijn, die daarop de aandacht vestigt
en op verbetering aandringt.
Waar eerst dan groote stappen in \'t belang van \'t ge-
stichtsleven gedaan worden, als H. H. Regenten daarvan
de noodzakelijkheid inzien, daar is wellicht ten gevolge
van de sleur veel bedorven.
De weesvader moet voor het college van Regenten
kunnen zijn, wat ten tijde der Republiek de raadpensio-
naris was voor de Algemeene Staten. De punten van be-
handeling voor eene bestuiu\'svergadering moeten door hem
aangegeven en zoo duidelijk uiteengezet worden, dat zijn
oordeel een beslissenden invloed uitoefent op de opinie
van H. H. Regenten. Heeren Regenten kunnen slechts
zeer oppervlakkig bekend zijn met den gang van zaken
in de inrichting, waarop zij \'t toezicht hebben.
Naar hunne meening zou het in \'t gesticht goed kunnen
gaan, al hadden er inderdaad tooneelen plaats, die van
wanorde, onzedelijkheid en onbeschaafdheid getuigden. Als
de weesvader zijne taak machtig is en met lust en ijver
naar verbetering tracht, dan kan men verzekerd zijn, dat
H. H. Regenten zijn arbeid zullen waardeeren en hem
zooveel vertrouwen zullen schenken, dat er geen besluit
hoegenaamd zal worden genomen, alvorens zijn oordeel
is gehoord.
Ik heb de gewenschte verhouding van beambten tot
4
-ocr page 62-
40
H. H. Regenten door de persoonlijkheid van den weesvader
zien geboren worden in eene inrichting, waarin het oude
opvoedingssysteem nog in vollen gang was.
Ofschoon H. H. Regenten in vele gevallen verlichte
denkbeelden waren toegedaan en die gaarne hadden over-
gebracht in hun gesticht, stuitte echter elke poging tot
hervorming af op de ongeschiktheid van den voormaligen
weesvader.
Het Bestuur begreep, dat een goede geest in \'t wees-
huisleven zich niet laat gebieden, maar dat die moet wor-
den opgewekt door de personen, aan wie het werk der
opvoeding feitelijk wordt opgedragen.
Gelukkig vond men den man, wiens ervaringen als
opvoeder van weezen reeds hoop gaven, dat hij den rechten
weg zou inslaan, om tot het doel te geraken, dat het
Bestuur reeds lang gewenscht bad.
Toen H. H. Regenten overtuigd waren van zijne be-
kwaamheid en het zelf zagen, dat hij naar een goed plan
handelde, lieten zij hem meer vrij in zijn arbeid. Hunne
belangstelling openbaarde zich op eene andere wijze. Als
zij \'t gesticht bezochten, dan geschiedde dat niet met
het doel om bevelen te geven of om zich feitelijk met
de huiselijke aangelegenheden in te laten, maar om met
den vader te raadplegen, zijne inzichten te vernemen en
met hem te overwegen, wat er in \'t belang eener goede
opvoeding kon gedaan worden.
De weesvader bezat de gave om uit den schat zijner
ervaring opmerkingen te maken en wenken te geven,
die tot eene gewenschte verhouding leidden tusschen hem
en het Bestuur. Hij kon in juiste bewoordingen zeggen,
wat hij wilde en hij wilde ook,met al zijne krachten,
wat hij zeide. In elke bestuursvergadering werden door
hem belangrijke onderwerpen aan de orde gesteld, met
-ocr page 63-
41
eene duidelijke omschrijving van het hoe en waarom
hij deze of gene verbetering wenschte te maken.
In den regel liet men den vader gedurende de behan-
deling dier onderwerpen in de vergadering tegenwoordig
zijn en aan de discussiën deel nemen. Dit spreken met
den man van rijpe ervaring leidde inderdaad tot opwek-
king van de meest gewenschte belangstelling van \'t Be-
stuur en niet het minst tot een beteren geest in het
weeshuisleven. Langzaam ontwikkelde zich een geheel
andere toestand. De verpleegden hechtten zich aan hun
opvoeder, de suppoosten werkten in den geest van hun
voorganger en H. H. Regenten steunden den weesvader
in zijn gewichtigen arbeid om \'t weeshuis te maken tot
een opvoedingsgesticht, dat gunstige resultaten afwierp
voor \'t maatschappelijk leven. —
Lichamelijke opvoeding der weezen.
\'t Wordt algemeen gezegd, dat kinderen, die in een
gesticht verpleegd worden, alles genieten, wat voor hunne
lichamelijke ontwikkeling noodig is. Er zijn er zelfs, die
meenen, dat vele gestichten te weelderig in de behoeften
der verpleegden voorzien. Later, zoo beweren dezen,
komen de meeste weezen in eene maatschappelijke positie,
waarin zij \'t lang zoo goed niet hebben en zich vaak niet
meer dan de allernoodzakelijkste levensbehoeften kunnen
verschaffen. Met het oog op hunne toekomstige belangen
zou men dus willen, dat het leven der weezen geëven-
redigd werd aan de huiselijke opvoeding, die de ver-
pleegden genoten vóór dat zij in \'t gesticht werden opge-
nomen of aan de positie, die zij vermoedelijk zullen in-
nemen, als zij later het maatschappelijk leven zijn in-
getreden.
4*
-ocr page 64-
42
Met deze zienswijze kunnen wij ons niet vereenigen.
Als wij in dit opzicht eene aanmerking moesten maken
over het gestichtsleven, dan zou het deze zijn, dat vele
weeshuisbesturen wel een voldoend cijfer voor voeding,
kleedjng, ligging en wat verder tot de lichamelijke ver-
pleging gerekend wordt, op de begrooting hebben uitge-
trokken, maar dat er, naar hetgeen ons daaromtrent in
\'t oog is gevallen, niet verstandig genoeg wordt huis-
gehouden.
Vooral in weezengestichten, waarin zoovele kinderen
worden opgenomen, die bij hunne ouders de bitterste
armoede hebben geleden en daardoor een uiterst zwak
lichaamsgestel hebben, moet de voeding met de meeste
nauwgezetheid berekend worden. Ik schrijf dit met het
oog op de statistieke opgaven, waarover reeds vroeger
gehandeld is. Van 337 verpleegden in den staat opge-
nomen zijn 56 overleden, waaronder 44 ten gevolge van
tering. Bij onderzoek is gebleken, dat deze ziekte voor
\'t meerendeel erfelijk was in de familie, waarvan de
overleden personen leden waren.
Opmerkelijk, dat in het eerste tiental jaren, waarover
de statistiek loopt, de sterfte meer was dan in het tweede
tiental jaren. Men mag dit gerust beschouwen als een
gunstige uitkomst der weezenverpleging gedurende de
laatste jaren.
Bij de opneming van verpleegden werd er ernstig onder-
zocht naar hunne physieke gesteldheid, naar de maat-
schappelijke positie der ouders, de ziekte, waaraan dezen
overleden waren en van al deze bijzonderheden werd aan-
teekening gehouden in een zoogenaamd antecedenten-
boek. In de verschillende levensperioden werd elk indi-
vidu nauwlettend gadegeslagen en naar omstandigheden
behandeld.
-ocr page 65-
43
Dat is mede een belangrijk deel van des weesvaders
arbeid. Wil men echter van zijn arbeid in dit opzicht
eenige vracht zien, dan is vóór alles noodig, dat hij
weet, wat elk individu in zijne verschillende ontwikkelings-
perioden noodig heeft, welke loop er aan de lichamelijke
ontwikkeling moet gegeven worden, zal het kind krach-
tig opgroeien en geschikt worden voor gezetten arbeid.
Hij moet bekend zijn met alle schadelijke invloeden,
ook van \'t gestichtsleven, en die zooveel mogelijk trach-
ten te neutraliseeren.
De eerste levensjaren van den mensch kenmerken zich
door de snelste ontwikkeling. Gedurende dien tijd moet
er dus nauwlettend toezicht gehouden worden. De zorg
voor het lichamelijk welzijn der verpleegden behoort niet
het minst tot de verantwoordelijkheid van den weesvader.
Een enkel verkeerd woord, in tegenwoordigheid van
\'t kind gesproken, een enkel onbehoorlijk gebaar, onder
\'t oog des kinds gemaakt, kan aanleiding geven tot op-
wekking van zonden en verkeerdheden, die de gezondheid
ondermijnen en een vroegtijdigen dood ten gevolge hebben.
\'t Ware te wenschen, dat opvoeders van weezen het
werkje van Dr. Oskar Heyfelder ;/de kindsheid
van den mensch" kenden en begrepen, dan zou er in
\'t gestichtsleven veel veranderen, wat tot nog toe schade
doet aan de physieke en moreele ontwikkeling van den wees.
Niets mag, volgens de raadgevingen van dien paedagoog,
onverschillig zijn, wat er met en rondom het kind gebeurt.
Bij allen, die met de opvoeding van weezen belast zijn,
moet de overtuiging zwaar wegen, dat onzedelijkheid,
wellust en onverschilligheid omtrent \'t schoone en goede,
in den regel worden opgewekt door een gering verzuim
van den opvoeder, door eene kleine verkeerdheid in de
inrichting van het huiselijk leven, die licht aan den onop-
-ocr page 66-
44
merkzame ontsnappen, bijv. een klein gebrek aan een klee-
dingstuk, de wijze, waarop jongens bretels dragen, het toe-
zicht bij \'t opstaan en naar bed gaan en in den vrijen tijd.
Wij stemmen geheel in met Dr. Heyfelder\'s verklaring,
dat de opvoeding des kinds geen werk is voor een vreemde,
d. i. voor iemand, die er geen verstand van heeft. De
opvoeding van weezen wordt, helaas! nog maar al te
veel opgedragen aan ongeschikte personen, die door
onbekendheid verkeerde wegen inslaan en ongepaste
middelen gebruiken, waardoor veel kwaad in onze wees-
huizen wordt gesticht.
Het zou ons niet mogelijk zijn den werkkring des
weesvaders in al zijn omvang te omschrijven, maar wij
willen onze wenken omtrent de lichamelijke opvoeding
van weezen aan het oordeel onderwerpen van allen, die
met de weezenverpleging in betrekking staan en daarop
een gunstigen invloed kunnen nitoefenen.
Voeding. In het belang van den groei des kinds en
het tegengaan van toevallige verzwakking, waaraan vele
kinderen uit de lagere volksklasse lijden, is eene goede
voeding zeer aan te bevelen. Bovendien mag eene
onvoldoende zorg voor de lichamelijke verpleging van
weezen als de oorzaak worden aangemerkt van velerlei
knoeierij, waarvan nog niet alle gestichten vrij zijn.
Voor een paar jaren maakte een oud-verpleegde van
een groot weeshuis in //De Volksvriend", het orgaan
der Vereeniging tot afschaffing van St. Dr.,
de opmerking, dat het in vele gestichten gewoonte is
bij feestelijke gelegenheden, zooals oudejaarsavond, nieuw-
jaarsdag en op andere feestdagen sterken drank te gebruiken,
die op eene listige wijze in \'t gesticht gebracht en door
de oudste verpleegden op de slaapzaal gebruikt werd,
natuurlijk in tegenwoordigheid van de jongere verpleegden.
-ocr page 67-
45
Schrijver achtte dit een zeer groot kwaad en vroeg, wat
er zou kunnen gedaan worden om het tegen te gaan.
Zijne opmerking gaf aanleiding tot meer geschrijf over
dat onderwerp. Een oud-verpleegde van een ander weeshuis
las zijn stuk en vond het niet onbelangrijk uit zijne
herinneringen van het weeshuisleven eenige mededeelingen
te doen. Volgens zijne ervaring was in vroeger tijd de
gewoonte om St. Dr. te gebruiken vrij algemeen in onze
weeshuizen en bovendien wist hij, dat het inbrengen van
allerlei eetwaren geenszins tot de zeldzaamheden behoorde.
Gedurende vele jaren had er in \'t gesticht, waarin hij
verpleegde was geweest, eene cantine bestaan, waarvan
de houder een wees was, die vooral aan de tehuisblijvende
kinderen brood, kaas, middageten, zelfs bier verkocht.
De ambachtsjongens konden op buitengewone tijden van
familiebetrekkingen spijzen krijgen of waren in de ge-
legenheid die in een komenijswinkel te koopen, zooals
dan ook dikwijls gebeurde. De reden van die knoeierij
ligt voor de hand. De onvoldoende zorg voor de voeding
was er de oorzaak van. De kwantiteit voedsel was in
den regel meer dan voldoende, doch het haperde vooral
aan de kwaliteit der spijzen.
Besturen van groote inrichtingen zijn gewoon de
leverantie der levensmiddelen op bepaalde tijden aan te
besteden. In den regel wordt de levering dan aan den
laagsten inschrijver gegund.
Er is niets tegen dezen maatregel van bezuiniging, als
de weesvaders met kennis van zaken over de aanbestede
artikelen kunnen oordeelen en dat ook tot hunne verplich-
ting rekenen.
Streng toezicht is hier vooral noodig. Wij hebben
opgemerkt, dat in sommige inrichtingen ten gevolge van
slappe of onverstandige controle bij den invoer van levens-
-ocr page 68-
46
middelen, benoodigdheden voor de spijzen werden gebruikt,
die van een zeer slecht gehalte waren. Niet zelden trachtte
een leverancier aan een gesticht kwijt te raken, wat hij
aan particulieren niet slijten kon. Wil de handelaar eene
matige winst genieten, dan wordt hij vaak door de uiterst
lage aannemingssom tot die handeling geleid.
In de voorwaarden van aanbesteding zijn de voornaamste.
voedings-artikelen opgenomen: erwten, boonen, gort,
boekweit, rijst, brood enz. Indien de weesvader de ken-
nis mist om over de kwaliteit dezer artikelen te oordee-
len, dan kan hij niet beletten, dat de weezen lijden onder
den invloed van allerlei kwade praktijken, die ook en
vooral in den handel voorkomen.
Aanbesteding van levensmiddelen kan voor een weeshuis
goed zijn, als de weesvader met kennis van zaken over de
kwaliteit weet te oordeelen en dat ook durft te doen, omdat
hij op een vrij standpunt staat tegenover de leveranciers.
\'t Verdient alleszins aanbeveling — zooals in som-
mige inrichtingen geschiedt — eene partij graan in te
slaan en het brood in \'t gesticht te laten bakken of in
dien zin te handelen in vereeniging met andere inrichtingen.
Behalve het voordeel, dat de zorg voor goede voedings-
artikelen voor den gezondheidstoestand der verpleegden
afwerpt, mag zij beschouwd worden als een voorbehoed-
middel tegen het ontstaan van tallooze knoeierijen en het
gebruik van sterken drank. In engeren kring heb ik de
gunstige resultaten van eene goede voeding opgemerkt
en het kan de proef doorstaan, dat goed voedsel op gere-
gelde tijden toegediend een middel is tot bestrijding van
een kwaad, waarvan Prof. Hofstede de Groot zegt,
dat het onze armengestichten bevolkt.
Ook bij het geregeld toedienen van voedsel is eene
groote mate van omzichtigheid en zorg noodig.
-ocr page 69-
47
In sommige gestichten heeft men daarvoor vaste regels
aangenomen, die niet altijd met verstandig overleg en
in \'t belang der verpleegden gekozen zijn. \'t Is bijv.
niet goed slechts driemaal daags spijzen te geven. De
tijd tusschen het middag- en avondeten (van \'s middags
1 uur tot \'s av. 9 uur) is te lang, vooral als de middag-
spijs schraal is en niet voldoende mag geacht worden
voor het onderhoud der krachten en den groei des lichaams.
Het gevolg van dat veel eten in eens kan men opmerken
bij die dikbuikige kinderen, die door onkundigen vaak
voor klierlijders worden aangezien.
Vooral dient men in dit opzicht voorzichtig te zijn in
sterk bevolkte gestichten, waarin een groot getal jonge
kinderen verpleegd wordt. De vrouw, die aan \'t hoofd
van de kinderkamer geplaatst is, moet degelijk weten,
hoe men \'t best bevorderlijk kan zijn aan de lichamelijke
ontwikkeling der kleinen.
Alleen eene verstandige moeder bezit daartoe de ver-
eischte bekwaamheden. Met medelijden zien wij die kleine
stumpers aan, die daar in een ongezellig vertrek bij
elkaar zitten en de dupe zijn van het onverstand en de
ongevoeligheid eener opzichteres. Men zegt dan nog dik-
werf: o, wat zijn die kinderen gelukkig, als zij in zoo\'n
huis terecht komen; maar wel beschouwd, verdienen zij
eer beklaagd dan benijd te worden. Gelukkig, ja, dat
konden ze zijn onder eene verstandige leiding, maar ze
worden stelselmatig bedorven, zoolang ze opgevoed wor-
den naar een systeem, dat er op ingericht is om het den
beambten zoo gemakkelijk mogelijk te maken.
Waarom kan er in een gesticht voor weezen ook niet,
wat de voeding betreft, gelet worden op leeftijd? Als
de verpleegden naar hun ouderdom in afdeelingen ver-
deeld zijn, kunnen daartegen geen groote bezwaren bestaan.
-ocr page 70-
48
Geef jongen kinderen toch geen groote hoeveelheid spijs
in eens en vooral geen spijs, die wel de maag vult, maar
geen voldoende voedende kracht bezit,
In geen geval mag men het oor leenen aan de klagers
over de weezenverpleging, die zeggen, dat het beter is
voor de moreele ontwikkeling van weeskinderen, als men
hun niet veel beter voedsel geeft, dan kinderen uit de
lagere volksklasse genieten, of als zij zich vermoedelijk
zullen kunnen verschaffen, als zij het maatschappelijk
leven zijn ingetreden.
\'t Is niet te verantwoorden voor den opvoeder, als hij
de middelen om \'t kind goed te voeden bezit en die, om
welke redenen dan ook, niet gebruikt.
Juist in opvoedingsgestichten kan en moet met nauw-
gezetheid berekend worden, wat voor de lichamelijke ont-
wikkeling der verpleegden noodzakelijk is. Tot de con-
tröle van den weesvader behoort vooral de zorg voor
goede voedingsmiddelen.
Hij mag nooit onbepaald vertrouwen op de eerlijkheid
der leveranciers van \'t gesticht. Bij de ontvangst van
levensmiddelen moet hij tegenwoordig zijn en beoordeelen
of de waren haar gehalte en gewicht hebben. Is dit niet
het geval, dan moet hij vrijmoedigheid hebben daarop
aanmerkingen te maken en andere waren te eischen.
Tot de zorg van de weesmoeder behoort het toezicht
op \'t bereiden der spijs. Zij moet verzekerd zijn, dat
de consumtie, voor de voeding berekend en afgegeven,
ook gebruikt wordt. Als daarop niet aanhoudend en
scherp wordt toegezien en men steeds afgaat op de eer-
lijkheid van hen, die het keukenwerk verrichten, dan laat
de goede behandeling der spijs vaak veel te wenschen
over en geeft men aanleiding tot oneerlijke handelingen.
In een gesticht, waar de zorg in de keuken te veel aan
-ocr page 71-
49
verpleegden werd toevertrouwd, ontdekte men eens, dat
van de kwantiteit vet voor den maaltijd bestemd, een
vierde gedeelte werd teruggehouden om daarmee vrienden
en vriendinnetjes in \'t gesticht van p o m a d e te voorzien.
Zulke praktijken zullen onder een onverstandig toezicht
met den dag toenemen en \'t is nog de vraag of die in
een groot gesticht geheel zijn te weren.
KI eed ing. Men schijnt er steeds op gesteld geweest
te zijn de in gestichten verpleegde weeskinderen door
eene bijzondere kleederdracht te onderscheiden. In den
regel kent men immers weezen aan hun kleeding, die
soms zoo afsteekt bij de gewone burger-kleeding, dat
verpleegden daardoor reeds op een grooten afstand ken-
baar zijn. Distinctief zal de kleeding van weezen wel
altijd blijven, al was het maar door hun uniform-kleeding,
doch \'t dient wel eens in overweging genomen te worden
of er in \'t belang van de lichamelijke ontwikkeling eene
wijziging moet gebracht worden in de soort van stof en
den vorm van \'t kleed.
Afgezien van de kwestie of het al of niet goed is de
weezen door distinctieve kleeding te onderscheiden, komt
het ons voor, dat men in weeshuizen te weinig acht geeft
op den schadelijken invloed, dien de kleeding vooral bij
jonge kinderen op den groei en de gezondheid kan
uitoefenen.
Zou het in \'t belang van de lichamelijke ontwikkeling
verstandig zijn kinderen van 8—12 jaren kleederen te
laten dragen van eene zware stof en die door een bijzon-
deren vorm sommige lichaamsdeelen knellen?
Toen wij eens een bezoek brachten aan eene weeshuis-
school, trof het ons, dat de jongens bij eene temperatuur
van 70 gr. F. gekleed waren met jas, broek en vest
van zwaar karsaai, daartoe expresselijk in eene fa-
-ocr page 72-
50
briek vervaardigd, terwijl de meisjes van dezelfde stof
eene japon droegen, \'t Is, dunkt mij, gemakkelijk in te
zien, dat langs dien weg de ontwikkeling van \'t lichaam
wordt tegengewerkt en ongesteldheden ontstaan, die ern-
stige gevolgen kunnen hebben.
Geneesheeren, die over volksgezondheid hebben geschre-
ven, wijzen op de geheime zonden van den kinder- en
jongelingsleeftijd door nauwsluitende of ondoelmatige,
zware kleederen opgewekt. In weeshuizen is men veelal
gewoon op bepaalde tijden nieuwe kleederen te geven,
zonder van de daarvoor aangenomen regels af te wijken.
Een jongen krijgt bijv. bij \'t begin van elk jaar eene
nieuwe broek en of dat kleedingstuk den sterk groeienden
knaap na eenigen tijd te klein wordt, daar wordt niet
op gelet, evenmin slaat men er acht op hoe de jongens
bretels dragen. Een weesvader moet weten hoe de licha-
melijke ontwikkeling kan bevorderd worden door doelma-
tige kleeding en welke gebreken er ontstaan, als men
daaromtrent onverschillig en zonder kennis van zaken
handelt.
Reiniging. Bij de zorg voor de lichamelijke opvoe-
ding komt vooral reinheid, bevorderd door baden, was-
schen en verschoonen, in aanmerking.
\'t Heeft allen schijn, dat in weeshuizen daarop vol-
doende wordt acht gegeven. Immers, als men een ge-
sticht bezoekt, wijst men op een of meer badkamers en
zegt men, dat de verpleegden wekelijks een bad gebruiken.
\'t Hangt echter van \'t gebruik af, dat men van dit
reinigingsmiddel maakt, of het al of niet de gezondheid
bevordert.
In een weeshuis was men gewoon ± 20 knapen eiken
zaterdag een bad te laten nemen. Daartoe werd de bad-
kuip met pompwater gevuld, welks temperatuur soms
-ocr page 73-
51
15° F. verschilde met den warmtegraad van het rivier-
water. Bovendien werd het water niet verfrischt, zoodat
die 20 knapen zich bij beurten in het zelfde water moes-
ten baden.
Zou die maatregel de reinheid en de gezondheid be-
vorderen ?
Badkuipen zijn in een gesticht noodzakelijk, maar voor
algemeen gebruik zijn ze van weinig nut.
In bijzondere gevallen, wanneer er bijv. kinderen wor-
den opgenomen, die door hunne ouders verwaarloosd zijn,
of als de geneesheer het mocht voorschrijven, kan men
van baden in \'t gesticht gebruik maken.
\'t Is eene behoefte voor den mensch het lichaam in
stroomend water te baden. Vooral verdient dit aanbeve-
ling voor ambachtsjongens, die den ganschen dag in
eene stoffige werkplaats doorbrengen.
Bad- en zweminrichtingen, zijn er in de meeste steden,
waar weeshuizen zijn. Zou het zulke groote uitgaven
eischen, als H. H. Regenten de weezen van die inrich-
tingen gebruik lieten maken ? Er zou wel eenige conside-
ratie gebruikt worden met eene inrichting van liefdadigheid.
Omtrent het verschoonen wensch ik nog eene opmerking
te maken. In de meeste weeshuizen geschiedt dit op
zaterdagavond; dan vinden de verpleegden hunne verschoo-
ning op de slaapzaal gereed en trekken die daar aan.
Die manier is niet kiesch en komt mij bedenkelijk voor.
De wees vader moet die zaken zoo regelen, dat daardoor
geen onzedelijke gedachten kunnen worden opgewekt.
In een zeker weeshuis had de wekelijksche reiniging
op de volgende wijze plaats, die aanbeveling verdient.
In een daartoe ingericht vertrek had men eenige loquetten,
bij wijze van kleine kamertjes, getimmerd, waarin een
kapstok, een zjt- en voetenbankje.
-ocr page 74-
52
Aan de eene zijde waren deze vertrekjes gesloten , aan
de andere zijde open en de opening zoo geplaatst, dat
de verpleegden elkaar niet konden zien, terwijl de beambte,
die met het toezicht was belast, op allen het oog had.
Daar kwamen op zaterdag de kinderen zich onder toezicht
van hunne opvoeders wasschen en verschoonen. —
Nog een enkel woord over de behandeling van kinderen,
die onzindelijk slapen.
\'t Is geen wonder, dat er in weeshuizen kinderen zijn,
die aan genoemd gebrek lijden. Vele verpleegden in
weeshuizen komen uit de woningen der bitterste armoede
en afschuwelijkste onreinheid, waarin zij naar lichaam en
ziel in de eerste jaren huns levens verzwakt zijn. Die
lichaamszwakte openbaart zich almede door onzindelijk
slapen. Wij weten, dat er gestichten zijn, waarin 20%
der verpleegden in meerdere of mindere mate aan dit
gebrek lijden. Als ik een weeshuis bezocht, informeerde
ik of er ook zulke lijders waren en welke middelen tot
herstel werden aangewend. Meermalen gebeurde het, dat
mijn geleider mij geen inlichtingen daaromtrent behoefde
te geven. Als ik het dek opsloeg en de bedden onder-
zocht, ontdekte ik maar al te duidelijk, dat er zulke lij—
ders waren. Onder de middelen om het gebrek tegen te
gaan noemde men in de eerste plaats \'s zondags te huis
blijven, onthouding van \'t ontbijt of \'t middageten en
op de onderlagen der krib slapen. Dat die middelen
geen gewenschte uitwerking hadden, blijkt daaruit, dat
het gebrek in denzelfden graad bleef bestaan, of, waar
men den lijders dikwijls de spijs onthield, verergerde de
kwaal.
Enkele kinderen zelfs werden er ongesteld bij, omdat
er niet behoorlijk zorg werd gedragen voor verschooning
der bedden. Straffen kunnen in dit geval schadelijke
-ocr page 75-
53
gevolgen hebben. Ik heb een lijder gekend, die uit vrees
voor straf \'s nachts eene kunstbewerking op zich toepaste,
waardoor hij zich zelven eene doodelijke ongesteldheid
op den hals zou hebben gehaald, indien men \'t niet bij
tijds ontdekt had.
\'t Schijnt wel, dat er tegen dit gebrek geen geneesmid-
delen bestaan. Dikwijls werden geneesheeren hierover
geraadpleegd, doch hunne eenparige verklaring was, dat
er geen middelen met meer succes werken dan wekken
in den eersten slaap, de patiënten \'s avonds geen melk-
spijs geven, verschooning der bedden en onderkleederen
en koudwaterbaden. Wij kennen gestichten, waar deze
middelen met den gewenschten uitslag worden toegepast.
Liclamelpe straffen.
Waar gebrek is aan paedagogische kennis, waar de op-
voeder het karakter zijner pupillen niet kent, daar zal
men op eene verkeerde wijze het kwaad trachten te be-
strijden. Straf is noodig, doch naarmate het getal kin-
deren grooter is, zal de opvoeder voorzichtiger moeten
zijn in de toepassing van straf.
De straf moet natuurlijk zijn, d. i. zij moet overeen-
komen met den aard des kinds. Door ontijdig, menigvul-
dig, ruw straffen verstompt men de vatbaarheid voor de
zedelijke beteekenis der straf. Men mocht dit in weezen-
gestichten wel helder voor den geest hebben en er ook
naar handelen.
Een weeshuisbestuur vroeg eens aan een sollicitant naar
de betrekking van beambte, of hij lichamelijke straffen
noodzakelijk achtte. Zijn antwoord was juist en gaf den
indruk, dat hij geen vreemdeling was op \'t gebied van
opvoeding.
-ocr page 76-
54
Onder lichamelijke straffen bracht hij: de straf door
onthouding van voedsel, de straf van het slaan, de ont-
houding van den slaap en de straf van het opsluiten.
//Ik zou deze straffen eerst dan toepassen," zoo zei hij,
«als ik de zekerheid had, dat zedelijk overwicht niet meer
hielp." \'t Is zeer juist opgemerkt, dat de zedelijke vor-
ming van het kind schade lijdt, als de opvoeder de be-
kwaamheid mist om zedelijk overwicht uit te oefenen.
Daaraan moet het worden toegeschreven, dat men in
weeshuizen dikwijls straft zonder een ernstig woord van
waarschuwing en vermaning te geven. Daaraan heeft
dat ellendig stelsel van straffen in menig weeshuis zijn
ontstaan te danken.
Als wij ons herinneren, welke straffen in weeshuizen
door onervaren suppoosten worden toegepast, dan verwon-
dert het ons niet meer, dat menig weeskind stomp is voor
een waarlijk ernstig woord van terechtwijzing.
Nog een woord over de strafmethoden in enkele wees-
huizen. In een gesticht, dat vrij goed stond aangeschre-
ven in de publieke opinie, was men gewoon aanteekening
te houden van \'t gedrag der verpleegden.
Als een leerling zich op de weeshuisschool misdroeg,
dan kreeg hij een of meer aanteekeningen, terwijl de wees-
vader en de suppoosten buiten schooltijd insgelijks aan-
teekeningen gaven. Gebeurde het nu, dat een verpleegde
negen of meer aanteekeningen in een week had, dan werd
hem de straf opgelegd \'s zondags te huis te blijven. Men
begrijpt, dat het getal strafschuldigen soms vrij aanzien»
lijk was, waarom de weesvader de tehuisblijvenden in de
school plaatste en ze eenige honderden malen liet schrij-
ven; //Alle kastijding, als die tegenwoordig is,"
— en wat er verder volgt in Hebr. 12 vers 11. Daarna
was het echter nog niet uit. Kreeg iemand 27 of meer
-ocr page 77-
55
aanteekeningen in eene maand, dan werd daarvan kennis
gegeven aan het college van Regenten en de verpleegde
werd gestraft met veertien dagen huisarrest. Kwam
iemand bij herhaling voor op de lijst, die aan H. H.
Regenten werd gepresenteerd, dan werd de straf ver-
anderd in onbepaald huisarrest.
In een ander gesticht was de wees vader gewoon de
jongens, die \'s avonds niet op tijd te huis kwamen, eenige
centen (ik meen van 3) boete te laten betalen. Men kan
licht nagaan, dat sommige knapen \'s avonds gaarne voor
drie centen wat langer uitbleven. Nog niet lang geleden
paste men in een weeshuis de straf toe een verpleegde,
die zich aan oneerlijkheid had schuldig gemaakt, het woord
dief met wit garen op het kleedingstuk te naaien en hem
daarmee eenige dagen in \'t gesticht te laten rondloopen.
Wij zouden nog een aantal zulke straffen kunnen noe-
men, wier onnatuurlijkheid en schadelijkheid zoo in het
oog loopen, dat het onnoodig is ze hier opzettelijk te
behandelen.
Van meer belang is het na te gaan, welken schadelijken
invloed de meest voorkomende straffen in weeshuizen op
de lichamelijke ontwikkeling kunnen uitoefenen.
Wij willen daarbij gebruik maken van de geneeskundige
raadgevingen van Dr. Heyfelder, die zijne wenken
heeft gegeven mede met het oog op opvoedingsgestichten.
De straf door onthouding van voedsel.
Zij is eene der schadelijkste straffen bij kinderen, zoodra
zij op het laten honger lijden neerkomt.
En toch wordt zij zoo dikwijls in weeshuizen toegepast.
Het is zoo gemakkelijk het ondeugende kind zonder
eten naar bed te sturen. In den regel komt die bedreiging
tot uitvoering bij de jongere verpleegden, daar men den
ouderen die straf niet durft opleggen uit vrees voor verzet.-
5
-ocr page 78-
56
Men kan licht begrijpen, waarom de straf door onthou-
ding van voedsel zoo schadelijk is. In den kinderleeftijd
moet niet alleen datgene, wat dagelijks in organische
stoffen verloren gaat, door stofwisseling of voeding her-
steld worden, maar ook datgene voorhanden zijn, wat
eiken dag en elk uur tot nieuwe vorming — in den regel
groeien genoemd — noodig is. Men kan dit opmerken
aan den altoosdurenden en soms verbazenden eetlust der
kinderen, die veel spoediger honger krijgen dan volwassenen.
In gestichten, waar de voeding niet krachtig genoeg en er
te groote ruimte is tusschen de maaltijden, ziet men de
kinderen hunkeren naar \'t sein, dat den maaltijd aankondigt.
Wordt het noodige voedsel lang, dikwijls en bij her-
haling onthouden, dan worden de kinderen daardoor on-
geschikt om te arbeiden, te leeren, te begrijpen, ja zelfs
om te zien en dit is zeer schadelijk voor de gezondheid
en de ontwikkeling.
Bovendien heeft die straf in het oog der kinderen eene
zeer onzedelijke beteekenis. Ik heb verpleegden hooren
zeggen, dat de weesvader bij de straf door onthouding
van voedsel zijn eigen financieel voordeel op het oog had.
Kinderen zijn vaak scherp en juist in hunne waarnemingen
en zien het spoedig of eene straf aan drift of kwaden
luim moet worden toegeschreven.
Het opdringen van spijzen. Eene zeer belangrijke
vraag voor opvoeders van weezen is het: mag men kin-
deren spijzen opdringen, wanneer zij zich daarvan afkee-
rig toonen? Zeer zeker zou deze vraag hier niet zoo
ernstig ter sprake gebracht worden, als het niet dikwijls
gebeurd was, dat weesvaders en suppoosten kleinen kin-
deren twee of drie dagen dezelfde spijs hadden voorgezet,
met de bedreiging, dat zij streng zouden gestraft wor-
den, indien zij de spijs niet opaten.
-ocr page 79-
57
Men was natuurlijk van gedachte, dat die weigering
der kinderen nergens anders dan uit eigenzinnigheid ont-
stond — in dit geval zouden wij toegeeflijkheid van den
opvoeder schadelijk achten — maar wij weten, dat het
weigeren van spijs ook uit een verklaarbaren, ziekelijken
tegenzin geboren wordt.
\'t Is waarlijk niet gemakkelijk en eischt wel veel er-
varing deze beide gevallen van elkaar te onderscheiden.
Geneeskundigen hebben opgemerkt, dat vele spijzen voor
kinderen een bijzonderen bijsmaak hebben, omdat de
smaak van het kind gevoeliger is dan die der volwasse-
nen. \'t Kan ook gebeuren, dat een kind tegenzin in
zekere spijzen heeft, omdat zich daaraan de herinnering
vastknoopt aan vroegere ongesteldheid ten gevolge van
het overmatig gebruik.
Niet zelden ontstaat die afkeer uit de lichamelijke on-
geschiktheid om die te kunnen verdragen.
//Vele menschen," zegt Heyfelder, //krijgen aan den
mond, in het gezicht, over het geheele lichaam een roos-
achtigen of blaasjes-uitslag na het eten van aardbeziën,
visschen, kreeften, waardoor zelfs onaangename gewaar-
wordingen ontstaan."
Men behoort deze gevallen in ernstige overweging te
nemen en bij voorkomende weigering der kinderen wel
nauwkeurig op te merken, waaruit die weigering geboren
wordt. Volgens verklaring van geneeskundigen kan men
het kind gerust dwingen tot het eten van eenvoudige
spijzen, zooals vleeschsoep, rundvleesch, aardappelen,
brood enz.
                                             *
Het verkorten van den slaap. Een ander straf-
middel, dat in weeshuizen niet zelden wordt toegepast, is
het verkorten van den slaap. In een gesticht was men
gewoon om kinderen, die ongehoorzaam waren geweest,
5*
-ocr page 80-
58
niet op den gewonen tijd naar bed te laten gaan, maar
tot straf twee of drie uren in eene kamer alleen te laten.
Uit een geneeskundig oogpunt achten wij het verkorten
van den slaap een zeer bedenkelijk strafmiddel.
De slaap is vooral voor jeugdige kinderen even nood-
zakelijk als voedsel. Gedurende het eerste schoolbezoek
is een slaap van tien uren niet te veel.
Niet minder schadelijk is het kinderen te vroeg naar
bed te sturen, zooals in vele opvoedingsgestichten tot ge-
mak van de beambten gedaan wordt.
Tot de regeling van het huiselijk leven in een weeshuis
behoorde ook, dat verpleegden van 10—13 jaren \'s avonds
te 8 uren naar bed moesten en \'s morgens te 7 uren
moesten opstaan. Vooral in den zomer gingen de kin-
deren op dat uur niet dadelijk slapen, maar bleven nog
een geruimen tijd wakker liggen. Juist dat wakker lig-
gen kan aanleiding geven tot veel kwaad. Daarom achten
wij het wenschelijk het naar bed gaan en opstaan niet
zoo aan vaste regelen te binden, maar daarbij ouderdom
en jaargetijde in aanmerking te nemen. Ook het toezicht
bij het naar bed gaan en opstaan is van veel belang.
Er is veel tegen dit aan een der oudste verpleegden
toe te vertrouwen; dit moet het werk zijn van den wees-
vader, de weesmoeder of van een vertrouwd beambte.
De straf van het opsluiten. De meeste opvoedkun-
digen verklaren, dat het onttrekken der vrijheid als straf
voor haar misbruik, en de afzondering van anderen als straf
voor vergrijpen jegens anderen, niet schadelijk is, indien
men in dit opzicht met groote omzichtigheid te werk gaat.
Naar \'t oordeel van geneeskundigen is daar ook niets tegen,
wanneer de straf van afzondering met mate en slechts bij
hooge noodzakelijkheid gebezigd wordt. Geheel anders is
de zaak, wanneer er sprake is van eenzame opsluiting.
-ocr page 81-
59
Wij zouden kunnen wijzen op inrichtingen voor weezen,
zelfs van latere stichting, waarin cellen voor eenzame
opsluiting zijn gebouwd, wier inrichting nagenoeg dezelfde
is als die eener cellulaire gevangenis.
Men wil echter die straf onder een anderen naam
brengen en noemt ze eenzame afzondering, eene straf,
die te nadeeliger is, naarmate het kind daarbij minder
wordt aangezet om zich bezig te houden.
Als we die straf van een zedelijk standpunt beschouwen,
dan houden we ons overtuigd, dat er misschien geen
straf is, die meer bevorderlijk is aan zekere voor de ge-
zondheid en het lichaam nadeelige, geheime verrichtingen
dan afzondering in de eenzaamheid.
Een practisch opvoeder gaat van het beginsel uit, dat
het voor jonge kinderen nadeelig is, als men ze alleen
laat of aan personen toevertrouwt, wier zedelijke begin-
selen zeer twijfelachtig zijn. Ook in dien zin verklaren
wij ons tegen eenzame afzondering in daartoe opzettelijk
ingerichte vertrekken.
Is de eenzaamheid reeds voor volwassenen kwellend,
nog veel meer is zij dit voor kinderen, die van nature
levenslustig zijn.
De zaak krijgt nog een veel bedenkelijker aanzien, als
men de straf van afzondering verzwaart door bang maken.
Wij vreezen, dat een nauwkeurig onderzoek ons zou
overtuigen, dat deze strafmethode in onze weeshuizen
nog niet geheel A\'ergeten is, maar nog gebezigd wordt
door onverstandige suppoosten, die geen beter middel
kennen om de kleinen stil te houden. Geen heviger ge-
moedsbewegingen kunnen er te weeg gebracht worden
dan door schrik en ontzetting.
De voorbeelden van menschen, die daardoor krankzinnig
werden, zijn niet zeldzaam en wanneer er voor volwas-
-ocr page 82-
60
senen zulke nadeelige gevolgen van te duchten zijn, hoe-
veel te meer zal dan het bang maken de gezondheid en
het leven der kinderen benadeelen, wier organisme zwak-
ker is en die nog te weinig ontwikkeld zijn om waarheid
en schijn te kunnen onderscheiden.
Tot slot van onze beschouwingen over de lichamelijke
straffen willen we nog eenige oogenblikken verwijlen bij
de vraag of lichamelijke straffen geheel te vermijden zijn.
Wij stellen hier de verklaring van ervaren paedagogen,
zooals Niemeijer, Curtmann en Görlitz, voorop,
dat er kinderen zijn, die ten gevolge eener verkeerde
opvoeding zulk eene geaardheid hebben, dat zij geen
ander overtuigingsmiddel kennen dan slagen. Ascott
Hope, een paedagoog van onzen tijd, zegt in zijn voor-
treffelijk boek //Onze Jongens":
//Ik stel een groot vertrouwen in een verbeterings-
werktuig, dat //Dikhout" heet. Wij zijn vrijwel een-
stemmig hierover, dat dit werktuig in zijne uitwerkselen
verre de voorkeur verdient boven een of ander nood-
zakelijk kwaad, dat daarvoor in de plaats zou moeten
treden. Het geeft niet half zooveel pijn, als andere din-
gen, die eens zoolang duren. Bij den omgang met jon-
gens moeten wij niet minder afkeerig zijn van ziekelijke
gevoeligheid dan van wreede tirannie, want het eene doet
evenveel kwaad als het andere.
Ja, wij mogen onze jongens straffen, als zij het ver-
dienen, maar altijd met rechtvaardigheid, beleid en sym-
pathie, en dan zal hun verdriet nog zoo groot niet zijn,
maar zij zullen het ten goede opnemen, wel wetende,
dat wij handelen, zooals het behoort."
Indien wij ons met deze uitspraak kunnen vereenigen,
dan komen we tot de conclusie, dat men aan verwaar-
loosde knapen eene weldaad bewijst, als zij door lichame-
-ocr page 83-
61
lijke straffen nog kunnen beteugeld en verbeterd worden.
Men zij echter indachtig, dat er velerlei gebreken
kunnen ontstaan door eene herhaalde en onverstandige
toepassing van dit strafmiddel.
Verstandige en bekwame opvoeders, die orde en tucht
weten te handhaven, zullen wel zeer zelden tot dit hevige
dwangmiddel behoeven over te gaan.
Vroegtijdige inspanning.
Dr. Heyfelder maakt de opmerking, als hij over dit
onderwerp zijne gedachten meedeelt, dat men vaak met
meer zorg de jonge dieren behandelt dan den jongen
mensch. //Men laat," zoo schreef hij, //het veulen vrij
rondloopen en drijft de jonge ossen jaren lang in de weide;
eerst wanneer zij groot en sterk geworden zijn, eischt
men van hen arbeid. Bij den jongen mensch echter,
die zooveel verhevener is dan het jonge dier, heeft men
minder doorzicht, waagt men inspanning der hersenen,
der oogen, van het geheele lichaam op een tijd, waarin
hersenen, oogen en het geheele lichaam nog niet krachtig
genoeg zijn om die inspanning te kunnen verdragen."
Vraagt men waarom? Het antwoord is eene harde
waarheid, maar toch eene waarheid.
De landman, op zijn voordeel bedacht, laat de veulens
en jonge ossen zoo lang mogelijk in de weide, opdat zij
later beter zwaren arbeid zouden kunnen verrichten of
op de markt meer waarde zouden hebben, terwijl men
de ontwikkeling van den jongen mensch dikwerf aan
knellende banden legt, die lichaam en ziel beide schade
doen en hem ongeschikt maken om later als zelfdenkend
en handelend wezen op te treden.
Of zouden we te vergeefs zoeken naar gestichten, waar
-ocr page 84-
62
de tijd zoodanig verdeeld is, dat de verpleegden, van
nature tot luidruchtige spelen geneigd, schier geen vrijen
tijd tot ontspanning hebben?
Wij zouden kunnen wijzen op jeugdige weesmeisjes,
die men uren achtereen aan ondoelmatige naaitafels zeer
fijn draad werk laat verrichten, hetgeen een der eerste
oorzaken van krommingen in den ruggegraat en kortzich-
tigheid is, waaraan vele verpleegden lijden. Voor een
paar jaren heeft men hier te lande in sommige weeshuizen
een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de menig-
vuldig voorkomende oogziekten. Uit dat onderzoek bleek,
dat in weeshuizen over \'t algemeen geen voldoende zorg
wordt gedragen voor de geregelde ontwikkeling van het
gezichtsvermogen of dat er niet genoeg gelet werd op
den schadelijken invloed, dien sommige bezigheden op
de gezichtszenuw kunnen uitwerken.
Voorts zijn er gestichten, waarin zeer vele meisjes
lichaamsgebreken hebben, die het gevolg zijn van on-
achtzaamheid op de houding van \'t lichaam bij \'t ver-
richten van naaiwerk, waardoor het orthopaedisch gym-
nastiek-onderwijs moet worden aangewend.
In sommige weeshuizen wordt het beginsel toegepast
om meisjes van 12 en 13 jaren huiswerk te laten ver-
richten.
Men meent, dat het goed is kinderen reeds vroeg aan
huiselijken arbeid te gewennen, ook omdat zij dan gepaste
bezigheid hebben, \'t Is echter nog eene belangrijke vraag,
wat men door gepaste bezigheid moet verstaan. Werkzaam-
heden, die de krachten des lichaams te veel inspannen,
zijn voor kinderen van jeugdigen leeftijd zeer schadelijk.
Het verrichten van te moeielijke of te eenzijdig inspan-
nende werkzaamheden is een der meest voorkomende oor-
zaken van krommingen in den ruggegraat. Ook daarom
-ocr page 85-
63
is het af te keuren weesmeisjes op jeugdigen leeftijd in
dagdiensten te plaatsen of als kindermeisjes te verhuren,
daar men hen dan op een leeftijd, waarop zij betrekke-
lijk zwak en onontwikkeld zijn, uren lang kinderen ziet
ronddragen, eene bezigheid, die moeders maar al te gaarne
aan zulke dienstmeisjes opdragen. De schoone aanbiedin-
gen van hen, die aan \'t gesticht een meisje komen vragen,
kunnen maar zelden vervuld worden. Men belooft de
kinderen te zullen bekend maken met huiselijken arbeid,
dien zij in het weeshuis niet onder de oogen krijgen,
maar als het er op aankomt, dan is er geen tijd en ge-
legenheid voor het toegezegde onderricht.
Niet slechts de oogenblikkelijke moeielijkheid en kwel-
ling van met eene taak uit gebrek aan genoegzame kracht
niet gereed te kunnen komen, moet bij overmatige lichaams-
inspanning der kinderen in \'t oog gehouden worden, maar
ook het gevaar om het lichaam en de gezondheid voor
den geheelen leeftijd te schaden.
Het is stuitend als men een kind een arbeid ziet ver-
richten, die zijne krachten te boven gaat, en gemakkelijk
door anderen kan worden waargenomen.
Het verraadt een hardnekkige ongevoeligheid, wanneer
afhankelijke wezens, gelijk weezen zijn, hunne gezond-
heid of gezonde leden, het eenige kapitaal, waarmede velen
later door de wereld moeten komen, aan het onverstand
van opvoeders moeten ten offer brengen. Niet het voor-
schrift van een college van Regenten, maar de innige
overtuiging, dat het tot de dure verplichting van den
weesvader behoort voor het geluk des kinds te waken,
moet den opvoeder aansporen om in den kinderkring al
datgene weg te nemen, wat de ontwikkeling zou kunnen
schaden of belemmeren.
De gewichtige, doortastende hervormingen in het ge-
-ocr page 86-
64
stichtsleven geschieden nooit door reglementaire bepalin-
gen, door een college van toezicht voorgeschreven, maar
wel door de persoonlijkheid van den weesvader, die het
gewicht zijner roeping gevoelt en bij wien het streven
naar hervorming eene wet is geworden uit innige over-
tuiging.
Eene andere, in weeshuizen veelvuldiger voorkomende
bezondiging tegen de lichamelijke ontwikkeling bestaat
in de eenzijdige inspanning van den geest. Wij hebben
reeds gezegd: \'t schijnt er in weeshuizen stelselmatig op
ingericht te zijn om de poëzie van den kinderleeftijd te
dooden. Uit gemakzucht tracht men zich van die lastige,
levendige en tierende kinderen te ontslaan en sluit hen
op in een doodsch vertrek, waarin zij niets vinden, waar-
mee zij gepast den vrijen tijd kunnen doorbrengen.
Leopold zegt: ,/In ieder mensch ligt een prikkel om
zich bezig te houden; de drift tot werkzaamheid laat zich
in het kind zelfs niet met geweld uitroeien." Als de
opvoeder die drift niet op eene verstandige wijze weet te
bevredigen, dan zoekt het kind zelf bezigheid en waar
het die buiten zich zei ven niet vinden kan, tracht het die
bij en aan zich zelven te vinden. Daardoor ontstaan zon-
dige neigingen, die den jongen mensch naar lichaam en
ziel bederven.
Eene huivering gaat mij door de leden, als ik er aan
denk, dat er in weeshuizen zoovele kinderen zijn, die de
gewoonte hebben op de nagels te bijten.
Onwillekeurig komt mij daarbij het woord van Hilde-
brand in de gedachte: //Ik verzeker u, dat uw zoontje
nagelt, Mevrouw! een nagelaar is hij en een nagelaar
zal hij blijven: — wat kan de maatschappij goeds of
edels verwachten van een nagelaar?"
In een weeshuis trachtte men de bezoekers niet in de
-ocr page 87-
66
verblijfzalen van \'t jonge volkje te brengen, omdat zij
er zoo ellendig uitzagen. Er waren nauwelijks geschikte
zitplaatsen en de banken, die er stonden, droegen de
duidelijke sporen van de zucht der kinderen om bezig te
zijn. De muren waren met een tal van uitdrukkingen
en namen voorzien, waaronder enkele van eene zeer on-
zedelijke strekking.
Men zou wijs doen, indien men de kinderkamer in
een weezengesticht vol platen hing en van doelmatig en
nuttig speelgoed voorzag, dat onder leiding en toezicht
eener verstandige opvoedster werd gebruikt.
Wat moet er van worden, zoo men de zorg voor de
kleinen aan ongeschikte personen toevertrouwt?
Wij zagen eens in een weeshuis eene kinderkamer, waar
twintig kleinen van 3—7 jaren doodstil bij elkaar zaten,
met de handjes gevouwen en met angstige blikken naar
de vrouw ziende, die zij moeder noemden, en wier
uiterlijk reeds duidelijk genoeg zei, dat zij dien armen
stumpers \'t leven vergalde. Alle ziektekundigen ver-
klaren, dat vroegtijdige inspanning oorzaak is van ont-
steking der hersenen, die zoo menig kind wegsleept,
zwakheid van geheugen en eene zekere dofheid in \'t
begrijpen.
Wasdom, rechte houding, ontwikkeling van borst en
ademhalingswerktuigen en de spijsvertering lijden onder
de gebukte houding des lichaams, het aanhoudend zitten
in eene kamer en door gebrek aan frissche lucht en be-
weging.
Als de weesvader niet met zorg op deze zaken let,
dan zal het gestichtsleven, dat toch reeds uit zich zelven
abnormaal is, bij de verpleegden het evenwicht hunner
zielsgesteldheid en de harmonie hunner ontwikkeling ver-
breken. Men ontwikkelt bij hen de eene zijde met
-ocr page 88-
66
achterstelling van andere; men beantwoordt hun willens
of onwillens vragen, die hunne weetgierigheid nog in
het geheel niet zou gedaan hebben en dringt datgene op
den achtergrond, wat aan den graad hunner ontwikkeling
en aan hun toekomstig belang het naast ligt; men ver-
wekt wenschen en hartstochten, die aan bun leeftijd niet
voegen en verstompt hen voor de vreugde in verstande-
lijken arbeid en voor lust tot inspanning; in één woord,
men vernietigt hunne individualiteit. Daarom ontdekt
men in weeskinderen dikwijls zoo weinig energie, zoo
weinig vastheid van wil, zoo weinig lust om zich een
flinke positie te verschaffen in \'t maatschappelijk leven,
ook dan als hun de weg daartoe wordt geopend; daarom
zijn onder weeskinderen zoovele vroegrijpe meisjes en
onjeugdige jongelingen. Als tegenmiddel tegen de ge-
breken, die nog menig weerengesticht aankleven, zijn
spierbewegingen, zooals lichaamsoefeningen in de vrije
lucht, spel, wandelen, gymnastiek, zwemmen enz. zeer
aan te bevelen. Gaat vooral dikwijls met uwe pupillen
in de vrije natuur en laat ze zien en opmerken, wat zij
wegens hun geïsoleerd leven zoo zelden onder de oogen
krijgen. Dan geeft gij hun stof tot nadenken en leidt
de gedachte van onderwerpen af, die de verbeelding tot
kwade gewoonten en zondige neigingen zouden kunnen
prikkelen.
Maakt zoo de knellende banden van het reglementair
gestichtsleven los en geeft eene vrije en natuurlijke in-
richting aan het huiselijk leven. Alleen dan, als het
gestichtsleven in de meest wenschelijke overeenstemming
is met het burger-gezin, kan het individu naar waarde
geschat en hoofd en hart met goeden teerkost voorzien
worden. Slechts bij die inrichting kan het lichaam naar
eisch verpleegd worden en het kind ruimte en gelegenheid
-ocr page 89-
67
vinden zijn bijzonderen aanleg, zijne neigingen ten goede
en zijne talenten te beproeven en te ontwikkelen. —
De ontwikkeling der huwbaarheid.
Voor opvoeders in weeshuizen is dit onderwerp hoogst
belangrijk. Onbekendheid met den tijd en de verschijn-
selen van de ontwikkeling der huwbaarheid is oorzaak, dat
menig opvoeder niet al datgene vermijdt, wat voor de
gezondheid schadelijk kan zijn. De opmerkingen van Dr.
Heyfelder over deze zaak mogen wel behartigd worden.
Men is gewoon den tijd van de ontwikkeling der huw-
baarheid te rekenen tot het einde van den kinderleeftijd,
terwijl dit tijdvak inderdaad reeds vroeger begint. Met
andere ontwikkelings-perioden heeft het de neiging tot
ziek worden gemeen en het meest kan men dit opmerken
bij \'t vrouwelijk geslacht.
Daarom is het van veel belang reeds nauwlettend toe
te zien in de jaren, die dien tijd vooraf gaan en in de
onmiddelijk daaropvolgende jaren en te trachten alles uit
den weg te ruimen, wat verderfelijk zou kunnen zijn.
Groote inspanning van lichaam en geest, slecht voedsel,
gemis aan vrije beweging en frissche lucht oefenen zeer
zeker een schadelijken invloed uit.
De ontwikkeling der huwbaarheid gaat met eene in-
en uitwendige linkschheid gepaard, die door het bewustzijn
er van nog vermeerderd wordt. Het is zeer verkeerd die
onbeholpenheid belachelijk te maken.
Het berispen en onderrichten is onrechtvaardig endwaas;
onrechtvaardig, omdat dit verschijnsel tot de natuurlijke
ontwikkeling van den mensch hehoort, en dwaas, omdat
deze toestand verdwijnt, zoodra de voltooide ontwikkeling
van het lichaam heeft plaats gehad.
-ocr page 90-
68
Het hoofd van een opvoedingsgesticht moet in dezen
nog meer op zijne- hoede zijn dan ouders, omdat het
gestichtsleven als van zelf een verward samenstel van
gevoelens en voorstellingen opwekt, die op het geslachts-
leven betrekking hebben en die juist om hunne onbe-
paaldheid en donkerheid gevaarlijk zijn.
Een belangrijken invloed oefenen de omringende per-
sonen in dit tijdperk uit. Wanneer in dezen leeftijd een
groot getal meisjes en knapen wordt bijeengebracht zon-
der bepaald en verstandig toezicht, dan worden er licht
woorden gesproken en daden opgemerkt, die de verbeelding
tot onnatuurlijke handelingen prikkelen.
Hetzelfde gevaar bestaat voor knapen, die op betrek-
keiijk jeugdigen leeftijd in volkrijke werkplaatsen ge-
bracht worden, waarin zij maar al te dikwijls ontuchtige
woorden hooren en onzedelijke gebaren zien, die de op-
merkzaamheid van den knaap op een gebied brengen,
waarop hij zijne gedachten opvult met beelden en voor-
stellingen, die de geslachtsdrift te vroeg doen ontwaken.
Ook zonder omgang met onzedelijke personen kan er
schade veroorzaakt worden aan de natuurlijke ontwikke-
ling der huwbaarheid. Tot die schadelijkheden behooren
het gebruik van geestrijke dranken, alle zenuwprikkelende
spijzen en specerijen en een te rijkelijk weelderig voed-
sel, waardoor volgens de verklaring van geneeskundigen
bij zwakke gestellen onwillekeurig ontvloeiing kan ontstaan.
Dr. De Gelder is in zijne opmerkingen over de te
vroege ontwaking van de geslachtsdrift zeer uitvoerig
en geeft daarvan zulk eene nauwkeurige en belangrijke
beschrijving, dat wij het voor den opvoeder van weezen
van gewicht achten zijne opmerkingen in gewijzigden vorm
over te nemen.
Bij de behandeling van de ontwikkeling der huwbaar-
-ocr page 91-
69
heid vinden we gepaste aanleiding om te spreken over
zekere geheime zondige handelingen, die ten koste der
gezondheid en dikwijls van de geheele verwoesting des
lichaams plaats hebben. Het voorkomen er van zal voor
een deel onder de macht van den wees vader gelegen zijn,
als wij ons herinneren, welke nadeelige straffen in som-
mige weeshuizen worden toegepast en hoe de kinderen
soms zonder verstandig toezicht worden groot gebracht.
De wees vader toch is verantwoordelijk voor hetgeen
er in het gesticht omgaat en moet waken voor dubbel-
zinnige, onverstandige gesprekken, die door ouderen in
\'t bijzijn van jongeren kunnen gevoerd worden.
Mede behoort het tot zijne verantwoordelijkheid het
huiselijk leven zoo in te richten, dat daardoor het be-
krompen samenzijn en de al te vertrouwelijke omgang
tusschen knapen van verschillenden leeftijd onmogelijk
worden gemaakt.
Toevallige omstandigheden kunnen tot dit allerontzet-
tendst kwaad aanleiding geven, gelijk wij dat vroeger
bij de behandeling van de kleederdracht en de lichamelijke
straffen met een enkel woord hebben gezegd.
Meer dan wenschelijk is het, dat opvoeders in wees-
huizen, omtrent dit zeer teedere punt met al de ken-
merken bekend zijn, die tot herkenning van dit kwaad
kunnen leiden. Wanneer wij onze ondervinding toetsen
aan de uitvoerige mededeelingen van den ervaren paeda-
goog Niemeijer, dan aarzelen wij geen oogenblik hier
eene plaats te geven aan zijne opgave van de kenmerken
der geheime zonden.
Wij kunnen die verdeelen in twijfelachtige: als bleek-
heid van aangezicht en lippen, eene vaak plotselinge ver-
andering van kleur, ingezonken, holle en schuwe oogen,
met bruine kringen er om; verslapping van gelaatsspieren,
-ocr page 92-
70
verlegenheid bij het sterk aanzien van dezen of genen,
een stinkende adem, een matte en slepende gang, aan-
vallen van onmacht bij langdurig staan, beving en schie-
lijke vermoeidheid der handen, het beven der stem en
machteloosheid na geringe inspanning van krachten.
Al deze kenmerken kunnen echter ook gevolgen zijn
van onreinheid, wormen, kwade vochten, aanleg tot tering
en te vroegtijdige inspanning der zielsvermogens. Eenigs-
zins zekerder zijn de volgende kenmerken: groote aan-
doenlijkheid van karakter, een gevolg van zwakke zenu-
wen, hevige aandoeningen en weenen zelfs zonder eigen-
lijke aanleiding daartoe; mismoedigheid, vreesachtigheid,
verstrooidheid van gedachte, gepaard met haastig schrik-
ken, onrust en angstigheid; schaamrood worden, wanneer
er van zekere onderwerpen gesproken wordt; het stijf
aanzien van den persoon, die spreekt, met schijnbare
oplettendheid, zonder eigenlijk te weten waarvan hij
spreekt; zichtbare werkzaamheid der verbeelding bij het
lezen van zulke plaatsen, die de zinnelijkheid opwekken;
schrikken bij elke verrassing, stompheid der zinnen en
des begrips, bijzonder op zekere dagen en op zekere uren
meer dan op andere; bitterheid des gemoeds, welke zich
door nijd, wangunst, een ongezellig in zich zelf gekeerd
bestaan en door bedekte streken verraadt. Grootere waar-
schijnlijkheid nog van het plegen der geheime zonden
kan worden afgeleid uit: neiging tot eenzaamheid, onver-
schilligheid voor vervroolijkende vermaken en luidruchtige
spelen, schuwe blooheid en vermijding van den omgang
met de andere sekse; langdurig verblijven op donkere
plaatsen, op het geheim gemak, onbehoorlijke houding,
ligging en beweging des lichaams, vooral van de beenen,
verbergen van handen in de onderkleederen of onder
mantels, japonnen, dekens; in het bed blijven liggen,
-ocr page 93-
71
langer clan den gewonen slaaptijd, terwijl mede niet on-
opgemerkt mag blijven een al te vertrouwelijke, aan drift
grenzende omgang met jongelieden van dezelfde sekse en
menigvuldige afzondering van de overige speelgenooten
en de lust om liefst alleen te zijn.
z/De minste jongelieden van het mannelijk geslacht,"
zegt Niemeijer verder, //blijven geheel vrij van de on-
natuurlijke prikkeling der schaamdeelen. Zeer velen lee-
ren die enkel bij toeval, of door den vroegen aandrang
van het gestel; andere of door het voorbeeld of door
opzettelijke verleiding." Aan opzettelijke verleiding staan
zoowel meisjes als jongens bloot, vooral in gestichten,
waar zeer vele kinderen van verschillenden leeftijd zonder
bepaald opzicht bij elkaar wonen. Daartegenover staat
echter, dat men hen in goede opvoedingsgestichten van
kleinen omvang dikwijls veel beter kan nagaan en scher-
per in het oog houden dan bij de huiselijke opvoeding.
In goede opvoedingsgestichten kan men dit; doch met
het oog op hetgeen wij vroeger gezegd hebben over
voeding en kleeding, lichamelijke straffen en verstandig
toezicht, zijn wij er zeker van, dat er wellicht niets
meer aanleiding geeft tot opwekking van geheime zonden,
dan het reglementair gestichtsleven.
Wij mogen hier niet onopgemerkt laten voorbijgaan,
dat de wijze, waarop men in sommige gestichten gods-
dienstzin bij de verpleegden wil aankweeken, juist aan-
leiding geeft tot onzedelijke gedachten. Zoo is men bijv.
in sommige weeshuizen gewoon alle verpleegden \'s morgens
in eene zaal te vereenigen en onder het ontbijt uit den
bijbel te lezen. Daar is op zich zei ven niets tegen, maar
wel achten wij het verkeerd, zooals soms gebeurt, bij
Genesis aan te vangen en met de Openb. van Johannes
te eindigen.
6
-ocr page 94-
72
De bijbel is geen boek om aan kinderen in zijn geheel
voor te lezen, daar er menigvuldig met ronde woorden
over onderwerpen gesproken wordt, waarover wij ons
zouden schamen, indien zij aan volwassenen werden
voorgelezen.
Beter is \'t het voorbeeld te volgen van goede ge-
stichten, waar de leiding van de huiselijke godsdienst-
oefening uitsluitend aan den weesvader is opgedragen,
die in \'t morgenuur de kinderen bijeenbrengt en ze naar
aanleiding van een bijbelwoord een eenvoudig woord toe-
spreekt, naar hunne behoeften en vatbaarheid bei\'ekend.
Ten aanzien van opheldering omtrent de voortteling
acht Niemeijer elke inlichting van bedenkelijken aard,
omdat zij de phantasie te veel bezighoudt.
Wat zal men echter antwoorden, indien in ernst de
eene of andere vraag over dit onderwerp (bijv. bij het
zien paren der dieren) zeer naïf en onnoozel van de
kinderlippen komt? Zijn de kinderen nog jong, dan zullen
zij met algemeene antwoorden op hunne vragen te vreden
zijn: bijv. dat die dieren stoeien, spelen enz. Worden
zij grooter, dan is het wel niet altijd mogelijk hen geheel
onkundig te laten. //In dit geval," zegt Niemeijer, //heeft
de opvoeder hier juist de voortreffelijkste gelegenheid den
jongen mensch met eene heilige huivering voor de wijs-
heid des Scheppers, in deze inrichting blijkbaar, te ver-
vullen en hem tevens te waarschuwen voor het door
schandelijk misbruik verstoren van een zoo kunstig werk,
als het menschelijk lichaam, ook van deze zijde beschouwd,
blijkt te zijn."
-ocr page 95-
Uitgaven van Yan Hoogstraten & Gorter te Zwolle.
Geschiedenis van Nederlandsen Oost-Indië, vun de vroeg-
ste tijden tot onze dagen, geschetst in tafereelen door s. H. TEN
cate, Ie aflev. royal 8° formaat met portret. Dit belangrijke
werk zal compleet zijn in 30 afleveringen van 40 Cents.
Neêrland\'s roem ter zee. De geschiedenis van ons zee-
wezen van zijn ontstaan tot onze dagen, geschetst in tafereelen
door s. ii. ten cate, Ie afl. royal 8" formaat met portret Dit
werk zal compleet zijn in 25 a 30 afleveringen. Prijs bij in-
teekening ƒ 0.40 per afl.
NB. De inteekenaren ontvangen als gratis-premle een
groote en prachtige oleografie, naar de schilderij van
N. pieneman, voorstellende. Admiraal de Iluyter
gekwetst la den Zeeslag» 33 April I35IG.
Wereldgeschiedenis van de jaren 1848—1870, naar het
Hoogduitsch van j. müiilfeld door s. n. ten cate, tweede ver-
meerderde druk, 3 dln. gr. 8°. Prijs ƒ 11.25.
N15. De koopers van dit werk ontvangen als gratis-premle
(zoolang de voorraad nog strekt) een groote en prach-
tige oleografie, naar de schilderij van g. wappers\',
voorstellende, de burgemeester ran der WerlF
l»<j liet beleg van Leiden in tilS-t.
Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, door
JHR. MR. j. c. de jonge, met 45 portretten van de voornaamste
zeehelden en een tal van platen, kaarten, plannen en facsimilés;
derde uitgaaf, 5 deelen roijal 8° formaat. Prijs ƒ 21.—, gebonden
in 5 prachtbanden ƒ 26.—.
Beschrijving van alle landen, staten en rjken der
aarde, Aardrijkskundig handboek volgens de jongste toestanden,
naar de tweede Hoogduitsche uitgave van dr. sack, met een
voorbericht van dr. j. j. kreenen, 5 deelen roijal 8° formaat.
Prijs ƒ 29.60, gebonden in 5 prachtbanden ƒ 33.10.
Supplement op dit werk. Prijs ƒ 2.—••
-ocr page 96-
Geschiedenis van de beschaving der menschheid, een
algemeene Wereldgeschiedenis naar de behoeften van den tegen-
woordigen tijd, naar het Hoogduitsch van g. eried. kolb, dooi
s. h. ten cate, met een voorbericht van dr. w. j. a. iiuberts
2 deelen roijal 8° formaat. Prijs ƒ 8.80.
Geschiedenis der negentiende eeuw, sedert het congres
van Weenen, naar het Hoogduitsch van g. g. gervinus, door
D. van hinloopen labberton, tweede, buitengewoon goedkoope
uitgaaf, 10 deelen gr. 8U formaat. Prijs ƒ 15.—, gebonden in
8 prachtb inden ƒ 20.—.
Wereldgeschiedenis van den tegenwoordigen tijd, naai
het Hoogduitsch van "wilhelm muller, bewerkt door s. H. ten
cate, het jaar 1871, 8" formaat. Prijs ƒ 2.80.
Hetzelfde werk, jaargang 1872, 1° aflev., compleet in
ongeveer 7 aflev., a ƒ 0.40.
Macaulay\'S geschiedenis van Engeland, vervolgd door Lord
Stanhope,
(1701—1713), uit het Engelsch vertaald door DR. G.
j. dozy en s. susan. Een deel gr. 8". Verminderde prijs ƒ 0.90,
gebonden in prachtband ƒ 1,40.
Kijkjes in Spanje. Toestanden en karakters uit het Spanje
onzer dagen, naar het Hoogduitsch van gustav rascii , door s. H.
ten cate. Een deel gr. 8° formaat. Prijs / 2.25.
Geschiedenis van het tweede fransche keizerrjjk, van
Ham tot Wilhelmshöhe, naar het Eransch van emile leclercq,
door J. p. rietstap. Een deel gr. 8° formaat. Prijs ƒ 1.80.
Handboekje der statistiek van de staten en rijken der
aarde, betreffende oppervlakte, bevolking, hoofdsteden, finan-
tieën, handel, vloot, legers enz., door s. h. ten cate. KI. 8°
formaat. Prijs / 0.65.
De vrjjmetselarfl, haar leer, doel en strekking in het licht
van onzen tijd, naar het Hoogduitsch van j. g. findel, door
s. H. ten cate. Post 8° formaat. Prijs f 0.30.
De vrjjmetselarj\', geschetst in hare zedeleer, naar het Hoog-
duitsch van r. b. von trentowski door s. h. ten cate. Een
deel gr. 8° formaat. Prijs ƒ 3.—.