-ocr page 1-
BR.ie75.Ill.
:
-ocr page 2-
-ocr page 3-
«vv-jz; //
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Een deel der dagbladpers dat niet nader behoeft
aangeduid te worden beijvert zich, omtrent het karakter
van het feest van 13 Januari j.1., onjuiste voorstellingen
te verspreiden.
Ik vind daarin aanleiding om, in afwijking van
vroeger voornemen, het door mij bij die gelegenheid
gesprokene op schrift te brengen en te doen drukken,
en neem de vrijheid, U hiernevens een exemplaar aan
te bieden.
J. G. Gleichman.
Amsterdam ,
Januari 1875.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Wij danken u, Generaal, dat gij aan onze uit-
noodiging gehoor hebt willen geven.
Het doel, waarmee wij die uitnoodiging tot u rigt-
ten, is met weinig woorden uiteen te zetten.
Wij wenschen den opperbevelhebber der tweede
expeditie tegen Atjeh de eer te geven en den dank te
brengen, die hem naar onze innige overtuiging toekomen.
Wanneer ik zeg wij, dan spreek ik voor allen,
wier namen in dit album zijn opgeteekend.
Niet zonder welgevallen zult gij, vleien wij ons,
van die namen kennis nemen.
Menigen naam, sints jaren u lief; menigen naam
ook, tot dusverre van nabij u niet bekend, zult gij aan-
treffen. Een volledige lijst van uw vrienden en vereer-
ders is het natuurlijk op verre na niet. Hadden wij
publiciteit aan ons plan willen geven, de lijst zou veel
-ocr page 8-
4
breeder geworden zijn. Maar zoodra het plan ontstond,
u een stoffelijk bewijs van hulde aan te bieden, begre-
pen wij dat het meer waarde voor u zou hebben naar-
mate het met minder ophef was aangekondigd. Be-
perkt was dan ook de kring, waarin wij medewerking
zochten.
Toch niet zóó beperkt, of drie honderd vijftig man-
nen uit meest alle deelen van het land hebben zich
vercenigd; toch niet zóó beperkt, of de meest uiteen-
loopendc politieke rigtingen zijn onder ons vertegen-
woordigd.
Dit vooral reken ik een voorregt u te mogen
zeggen, Generaal: de feestelijke plegtigheid, die wij u
bereid hebben, het geschenk dat wij u hebben aan te
bieden zijn niet het werk van een politieke partij. Onze
feestviering is aan alle staatkunde vreemd; zij geldt uw
persoon, en uw persoon behoort niet aan een partij,
maar aan het vaderland.
Wanneer wij denken aan hetgeen gij voor het va-
derland deedt en aan de wijze waarop gij het deedt; —
wanneer Avij ontwaren hoe, dank zij uw beleid, de
vreemdeling meer dan in vele jaren het geval was regt
doet weêrvaren aan de Nederlandsche wapenen; — wan-
neer wij onze kinderen mogen verhalen van den grijzen
krijgsman, onder wiens aanvoering de eer van de Ne-
derlandsche vlag zoo veilig was — dan wordt in ons
-ocr page 9-
5
iets wakker van den trots, den ouden trots waarmee
wij in de daden van ons voorgeslacht roemen.
Als in vroeger tijden onze vlootvoogden en leger-
hoofden na de behaalde overwinning terugkeerden, werd
hun niet zelden in den een of anderen vorm het gou-
den eermetaal aangeboden.
Aan dat aloud gebruik getrouw, bieden wij u een
gouden beker aan. Aandenken voor u aan een jaar van
uw leven, moeilijker, stormachtiger waarschijnlijk dan
eenig ander waarop gij terugziet; een jaar van opoffering
en zelfverloochening.
Levendig herinneren wij ons de voldoening, waar-
mee wij in den zomer van 1873 vernamen dat \'sKonings
roepstem u bereid had gevonden, nog eenmaal terug te
keeren naar het tooneel van uw vroegere werkzaamheid,
naar dat Indië, dat reeds zooveel aan u verpligt
was.
Niet gemakkelijk, wij wisten het, was de taak, die
daar u wachtte. Gij hadt een oorlog te leiden, onder
min gunstige omstandigheden aangevangen; een leger
aan te voeren, dat voor het grootste deel zijn vroegeren
opperbevelhebber slechts bij naam en bij traditie kende;
— een échec te wreken en te herstellen dat door de
politieke debatten die er aan waren vastgeknoopt zeker
niet verkleind was; — ons prestige op te houden in de
oogen van magtige vijanden en van laauwe vrienden.
-ocr page 10-
6
Niet gemakkelijk — gij-zelf wist het beter dan één
van ons — was de taak.
Naar den maatstaf der alledaagsche overwegingen
berekend, moest dan ook uw beraad over de vraag of
gij gaan of niet gaan zoudt langdurig, en moest de uit-
slag van dat beraad minstens zeer onzeker zijn.
Zou het uitzigt op luidruchtigen krijgsroem u ver-
lokken? Gesteld al, het lag in uw karakter, u daardoor
aangetrokken te voelen — een succes dat de massa ver-
blindt en meesleept was hier niet te wachten. Niet om
een coup de main was het te doen; de scherpe blik,
de snelle daad van den veldheer kon niet volstaan —
rijp en langdurig staatsmansoverleg moest zich daaraan
paren.
Dat alles bepaalde van den aanvang af de wijze,
waarop uw taak, uw plan u voor den geest stond.
Kondt gij bij volvoering van dat plan op eenstemmige
toejuiching rekenen?
Gij wist het tegendeel. Gij wist dat de zucht tot
pruttelen en bedillen waar het militaire zaken betreft
ons nog altijd in het bloed zit. //Wij beminnen de
lofrede en haten de kritiek." Dat woord van Thorbecke
schetst naar waarheid ons nationaal zwak op menig ge-
bied — maar op militair gebied kan het niet gelden en
is veeleer het omgekeerde waar. Heeft het een of ander
feit van beteekenis plaats gehad — fluks zijn tal van
-ocr page 11-
7
tongen en pennen in de weer die waarschuwen tegen
overschatting van het verkregene; die ons verkondigen
hoe hetzelfde anders, beter had kunnen verkregen wor-
den; en die met prijzenswaardigen ijver er tegen waken,
dat te groote ijdelheid bij ons post vatte. Helden van
den dag in den eigenlijken zin van \'t woord zijn bij ons
te lande schaarsch; de nakomeling moet in dat opzigt
veelal vergoeden wat de tijdgenoot te kort deed.
Maar vermeerdering van eerbewijzen en titels zou
u niet ontgaan?
Gesteld alweer, zij behoorden tot de dingen
waaraan gij bijzondere waarde hecht: konden ze opwe-
gen tegen den last, de zorg, de verantwoording die
gij op u naamt? Stond niet reeds uw naam met eere
in onze jaarboeken vermeld? Hadt gij niet een eervolle
positie, een schitterende reputatie in de waagschaal te
steUen ?
En dan — wat was er veel, dat u hier hield!
Daar was uw rust, zoo zoet omdat ze zoo welverdiend
was; daar waren uwe betrekkingen en vrienden, te
dierbaarder naarmate de jaren ook uit hun midden zoo-
velen hadden weggemaaid; daar was uw gezin.
Uw gezin. Wat gij voor uw kinderen zijt, wat uw
kinderen voor u zijn — niet van nabij behoeft men u
te kennen, Generaal, om dat te weten; om te weten
-ocr page 12-
8
hoe innig en teeder de banden zijn, die uw huis tot een
liefelijk huis maken. Dat heeft de anders zoo dikwijls
ontrouwe faam ons overgebragt; en toen de mare van
uw aanstaand vertrek tot ons kwam, tooverde zij ons
tegelijk het vriendelijk weemoedig beeld voor oogen van
de gelukkige woning die gij zoudt verlaten.
Want verlaten zoudt gij haar, niet op krijgsroem
belust, niet door eer- of winstbejag geprikkeld — ver-
laten zotidt gij haar omdat het vaderland riep, omdat
uw pligt sprak.
Gij wist wat u te doen stond. Uw keuze was
beslist.
Zonder aarzelen, zonder ophef, zonder grootspraak
waart gij bereid.
En de pligt, zoo nobel opgevat, werd ridderlijk
volvoerd.
Wat gij u voorgenomen hadt te doen, dat hebt
gij gedaan, Generaal. In het vijandig rijk hebt gij ons
vasten voet bezorgd; de sterkte, waarvoor wij eenmaal
het hoofd stootten, werd door u genomen.
Aan tegenstand en tegenspoed ontbrak het niet.
Hardnekkig vocht de vijand, en in de ziekte die onze
gelederen teisterde vond hij een geduchte bondgenoot.
Gij bleeft u-zelf gelijk. Kalm in heldere en in
-ocr page 13-
9
donkere dagen; vóór en na de overwinning de-
zelfde.
Van den aanvang af hebt gij het nooit verbloemd,
dat met de bemagtiging van den kraton het laatste
woord niet zou gesproken zijn; óf een tractaat, óf duur-
zame vestiging op Atjehneeschen bodem moest de kroon
op het werk zetten. De omstandigheden maakten een
tractaat onmogelijk — voor onze vestiging zijn door u
de grondslagen gelegd.
Hoe de oorlog door u gevoerd werd — met spre-
kende letteren hebben wij het doen griffen op den
beker, dien wij u aanbieden.
Parcere subjectis, debellare superbos. De onder-
worpenen te sparen, de hoovaardigen te verslaan. Daarin
is, naar het zinrijk woord van den Romeinschen dichter,
de ware krijgskunst gelegen. Niet door kracht te ver-
winnen alléén — ook door zachtheid te winnen.
Dat woord was uw devies. Gij bleeft er trouw
aan, ook waar de verleiding en de aandrang van bui-
ten groot waren, om het te verlaten. Gij bleeft er
trouw aan, ook waar gij wist dat het u aan misken-
ning blootstelde.
Geen smet kleeft aan den oorlog, zooals die door
u werd gevoerd. De dreigementen werden daden —
maar ook aan de beloften werd gestand gedaan; niet
de wraak alléén, ook de verzoening kwam aan \'t woord;
-ocr page 14-
10
door de rampen van den oorlog blonk de zegen van
den vrede heen. Geen wreedheid, geen ruw geweld
hebben wij ons te schamen; en wanneer eenmaal het
oogenblik zal zijn gekomen, waarop onze betrekking
tot de rijken van noordwestelijk Sumatra voor goed kan
worden geregeld, dan zal blijken hoeveel waard het is
dat de Nederlandsche naam niet is bezwaard met den
vloek van een getergde bevolking.
Reeds nu — ik sprak er met een woord van — reeds
nu breekt in den vreemde de sympathie zich baan, af-
gedwongen door de wijze waarop de oorlog werd ge-
voerd. De zaak van de menschheid hebt gij even trouw
gediend als de zaak van uw vaderland. Niet als roem-
rijk krijgsoverste alleen — ook als apostel der bescha-
ving staat gij in de wereldgeschiedenis te boek.
In de wereldgeschiedenis. Wij leven in een tijd,
waarin wij Nederlanders maar zelden geroepen worden,
een bijdrage daartoe te leveren. Beperkt is in den
regel het tooneel, waarop wij handelend optreden, ge-
ring de roep die van onze daden uitgaat. Is het bij
uitzondering anders; — houdt de wereld zich met ons
doen en laten bezig — gelukkig dan wij, wanneer wij
een aanvoerder, een vertegenwoordiger hebben aan te
wijzen zooals gij het waart. Gelukkig wij, wanneer de
handhaving der eer van den oud-Hollandschen naam aan
zoo waardige handen is toevertrouwd.
-ocr page 15-
11
Hoe men den naam van zijn volk verheft — Gij
hebt het ons getoond.
Wij leven in een tijd, aan woorden rijk, maar arm
in daden. Verslapt is onze ijver op menig gebied; ver-
slapt ons gevoel van pligt, ons bewustzijn van individu-
eele verantwoordelijkheid.
Is het niet alsof de materiëele welvaart die wij ge-
nieten ons heeft ontzenuwd? Wij willen zooveel, en
wij doen zoo weinig; wij spreken zoo boud, en han-
delen zoo traag; wij stellen onze eischen aan anderen
zoo hoog, en zijn, waar het ons-zelf betreft, zoo in-.
schikkelijk. We rusten, ook vóór den arbeid en zonder
den arbeid. Ontwaken we bijwijlen, door de stormen
gewekt, die daarbuiten loeijen, dan worden stemmen
vernomen die zich mismoedig afvragen wat wij nog
zouden vermogen, wij Nederlanders van de decadentie,
en of zelfs de zorg voor de bewaring van onze nationa-
liteit, van ons zelfstandig volksbestaan in onze handen
veilig mag heeten.
Tegen die moedeloosheid, tegen dat gevoel van
onmagt protesteert uw mannelijke daad.
Uw voorbeeld schudt wakker en wijst den weg van
herstel.
Wat wij te doen hebben; hoe wij onzen pligt heb-
ben op te vatten, ieder in onzen eigen kring, op ons
-ocr page 16-
12
eigen gebied; hoe we hebben pal te staan voor pligt
en voor land; hoe we hebben te gelooven aan de toe-
komst; hoe we die toekomst voor ons en onze kinderen
kunnen verzekeren — Gij hebt het ons geleerd.
Niet hoe men den naam alleen — ook hoe men
het karakter van zijn volk verheft — Gij hebt het ons
getoond.
Ik heb getracht den zin te schetsen, dien wij in de
aanbieding van ons geschenk willen leggen.
Aanvaard dat geschenk, Generaal!
Lang nadat deze feestviering zal zijn vergeten en
de indruk van mijn zwak woord zal zijn verdwenen
getuige het jegens u, jegens uw kinderen, jegens het
nageslacht, dat wij u dankten; dat wij u eerden en
hoogschatten; dat wij trotsch op u waren als op een
der edelste zonen van ons land.