-ocr page 1-
Il0?0
/KW
BR.. 1875. 1.30
-ocr page 2-
-ocr page 3-
MÏ- iï, éo
i _
P
HET INWONEN
LAND DER BELOFTE.
EENE TOESPRAAK GEHOUDEN TE OXFORD,
Mevrouw PEARSALL SMTTH.
NAAR HET ENGEI.SCH ,
;
Mevrouw FA.URE.
ÜitgegeTen Ion voordeele der Christelijke Bewaarschool
te Doesborgh.
j
UTRECHT,
C, VAN BENÏUM.
1875.
è
-ocr page 4-
-ocr page 5-
HET INWONEN
IN HET
LAND DER BELOFTE.
EENE TOESPRAAK GEHOUDEN TE OXFORD,
DOOR
Mevrouw PEARSALL SMITH.
NAAR HET ENUELSCH ,
DOOR
Mevrouw FA.JJHE.
Uitgegeven ten voordeele der Christelijke Bewaarschool
te Doesborgh.
UTRECHT,
C. VAN BENTUM.
1875.
-ocr page 6-
GEDRUKT BIJ O. A. VAN HOFTEN , UTRECHT.
-ocr page 7-
Lieve Vriend en ,
Zoo duidelijk mogelijk wensch ik u den geleidelijken weg
voor te stellen, waarlangs de ziel op hare christelijke loop-
baan treedt, me dunkt, ik kan dat niet duidelijker en
eenvoudiger doen dan door u te wijzen op sommige oud-
testamentische typen. De eerste zes Bijbelboeken geven ons,
mijns inziens, daarvan eene zeer duidelijke, geleidelijke voor-
stelling in de geschiedenis der kinderen Israëls.
Genesis wijst ons op menschelijke pogingen en hare misluk -
king. Exodus stelt ons Gods verlossing voor en de daaruit voort-
vloeiende gevolgen. Leviticus, de aanbidding en den dienst van
een verlost volk. In Numeri zien we, hoe de verlosten ontrouw
werden in hun wandel ten hemel, en hoe de omzwerving in
de woestijn er het gevolg van was. Deuteronomium stelt ons
de noodzakelijke toewijding der verloste ziel voor, die begeert
de eeuwige rust in Christus te bezitten. In Jozua eindelijk
zien wij het ingaan en in bezit nemen der ruste, die daar
overblijft voor het volk Gods en den strijd en de zegepraal
daaraan verbonden.
De studie van den Bijbel, als één geheel, als een Boek, ge-
schreven door één en dezelfde hand met één doorloopend plan
van den aanvang tot aan het einde, en mot een geregelden ont-
wikkelingsgang van leer en waarheid, van het eerste tot het
-ocr page 8-
4
laatste boek, heeft mij een bron van onschatbaar genot opge-
leverd. Uit dit oogpunt bezien is het mij zeer duidelijk ge-
bleken, dat ieder boek eene bepaalde hoofdgedachte heeft, en
eene of andere waarheid op den voorgrond stelt en ont-
wikkelt, en dat er tusschen die gedachten of waarheden,
zoo als ze elkaar opvolgen, een zeer beslist verband, een be-
paalde ontwikkelingsgang bestaat. Laat ons ten bewijze hiervan
Genesis vergelijken met Openbaring, daar juist tusschen deze
beide boeken zulk een groot tijdsverloop en zulke wonderbare
gebeurtenissen liggen. Er is een opmerkelijke gelijkenis tus-
schen de onderwerpen waarover deze beide boeken handelen
en toch ook een zeer in \'t oog loopende tegenstelling in de-
wijze, waarop ze die behandelen, waaruit ons duidelijk blijkt
hoe groot de ontwikkeling is die tusschen beide ligt.
In Genesis wordt de mensen van den boom des levens ver-
dreven; in Openbaring daarheen terug geleid. In Genesis zien
we de schepping van zon, maan en sterren om licht te geven
aan deze aarde; in Openbaring lezen we: »en de stad behoeft
de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zoude schijnen,
want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht en het Lam is
hare kaars." In Genesis zien we droefheid en lijden, rouw
en dood binnentreden; in Openbaring lezen we, »en God zal
alle tranen van hunne oogen afwisschen, en de dood zal niet
meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn."
In Genesis hebben we de bruiloft van Adam met zijne bruid ;
in Openbaring de bruiloft van den tweeden Adam met zijne
bruid. Zoo zien we, als we deze beide boeken met elkaar
vergelijken, welk een groote ontwikkeling er in het tijdsver-
loop tusschen beide heeft plaats gevonden en toch ook tevens,
hoe ze beide over dezelfde onderwerpen handelen, waaruit
blijkt, dat ons boek een bepaald begin en een daarmede over-
eenkomstig einde kent; we zien terstond, hoe er aan de on-
derlinge verhouding tusschen die beide boeken niets zou kun-
-ocr page 9-
5
nen veranderd worden, zonder aan de harmonie van het geheel
te kort te doen.
En als dit nn zoo klaarblijkelijk is ten opzichte van het
eerste en het laatste boek, dan is het immers logisch, daaruit
de gevolgtrekking te maken, dat de Goddelijke steller van ons
Bijbelboek een bepaald plan heeft gehad in de schikking van
al de onderdeelen en dat, als we maar oogen hadden om te
zien, we een heerlijk geheel van steeds voortgaande ontwik-
keling zouden zien, en de wondervolle duidelijkheid van ge-
dachtengang zouden opmerken, terecht aanvangende met deze
woorden: »In den beginne schiep God Hemel en Aarde" en
sluitende met »de genade van onzen Heer Jezus Christus zij
met u allen. Amen."
Laat ons beginnen met de eerste zes Bijbelboeken, waaruit
ons duidelijk de geestelijke ontwikkelingsgang der ziel blijkt.
Genesis.
In Genesis zien we de eerste schrede — de mensch beproeft
zelf te wezen wat hij zijn moet en faalt geheel en al. In dit
boek wordt de mensch onder zeer ongelijke omstandigheden
op de proef gesteld, om telkens weer op nieuw te falen.
Vooreerst in den hof van Eden, waar hij voor de verzoeking
bezwijkt; toen, zonder wet, de wereld ingedreven, valt hij op
nieuw. Nu komt de zondvloed en op eene hernieuwde aarde
wordt de mensch wederom in een rechtvaardig gezin beproefd,
om andermaal te bezwijken. Daarop wordt Abraham uit eene
goddelooze omgeving tot een leven van toewijding aan God
geroepen en het einde is de Egyptische slavernij. Het is een
uit het leven gegrepen schilderij van den natuurlijken mensch,
die in eigen kracht poogt te wezen, die hij zijn moet, en een
nieuwe bladzjjde omslaat, om telkens weer geheel te falen.
-ocr page 10-
6
En is dit niet het beeld van velen onder u ? Hebt ge niet,
sommigen uwer althans, te vergeefs gepoogd u zelven recht-
vaardig te maken, bij eiken verjaardag, bij ieder nieuw jaar
een poging aangewend om een andere bladzijde in uw leven
om te slaan, gedurig op nieuw hopende, dat nu toch eindelijk
uwe voornemens sterk genoeg en uwe omstandigheden gunstig
genoeg zouden zijn om wel te slagen, en zijt ge niet telken»
op nieuw teleurgesteld geworden?
Laat dit boek u leeren, dat het een hopelooze zaak is, en
als ge uwe eigene pogingen hebt opgegeven, zoo zult ge be-
reid zijn om naar de geschiedenis en de lessen van ons vol-
gend boek te luisteren.
Exodus.
Het boek Exodus verhaalt\' ons Gods verlossing en wat er
het gevolg van was. We lezen hier van een volk in hopelooze
slavernij, dat\' door Gods machtigen arm werd vrij gemaakt.
Dit boek is vol schilderingen van Gods weg ter verlossing en
het geeft ons een gezegende voorstelling van Gods genade-
werk. We lezen er: »En de kinderen Israëls zuchtten en
schreeuwden over den dienst, en hun gekrijt over hunnen dienst
kwam op tot God. En God hoorde hun gekerm..... En de
Heer zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking mijn»
volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord
van wege hunne drijvers, want Ik heb hunne smarten be-
kend; daarom ben Ik wedergekomen, dat Ik hen verlosse uit
de hand der Egyptenaren." God zegt niet: »Ik heb de deug-
den van mijn volk gezien", noch »hunne goede gewaarwordin-
gen", noch »hunne ernstige voornemens", maar »Ik heb hun
verdrukking gezien en hunne smarten bekend."
O mijne lieve vrienden, gij, die nog niet verlost zijt, ik
it* •
-ocr page 11-
7
weet het, gij denkt, dat, als ge ooit verlost zult worden,
het zal zjjn omdat ge tracht godvruchtig te zijn, of goed
gevoelende, of omdat ge heel godsdienstig zijt, zoo als gij het
noemt. Maar, lieve vrienden, dit is alles verkeerd. Nimmer
zult ge verlost worden door iets dat ge doen kunt of door iets
goeds in uzelven. Er is geen greintje goeds in u, neen, geen
enkel greintje. Gelooft me toch als ik u verzeker, dat God
niet naar eenige deugd in uzelven ziet, want Hij weet, dat gij
ze niet bezit. Maar Hij ziet uwe verdrukking en H{j hoort
uw gekerm onder het slavenjuk der zonde en des duivels en
Hjj is nedergckomen om u te verlossen. O! welk een red-
dende liefde is deze!
En dan de wijze der verlossing door het bloed des Lams!
Hoe duidelijk wordt ons daarin niet voorgesteld dat Christus,
ons Paaschlam, voor ons is geslacht! God zegt tot de Israë-
lieten: «Wanneer Ik het bloed zal zien, zoo zal Ik u voorbij-
gaan." Niet, wanneer Ik uwe deugd, of uw ernst zal zien,
maar wanneer Ik het bloed zal zien. Hunne veiligheid in dien
nacht berustte in het bloed, in niets anders. En zoo zal in
den grooten dag des oordeels ons behoud eeniglijk en alléén
bestaan in het dierbaar bloed van Christus, voor ons op Gol-
gotha vergoten en niet in onze verbetering, niet in onzen
ernst, niet in iets, hoe ook genaamd, dat in, of aan ons is.
Het is van het hoogste belang dat het fondament goed ge-
legd zjj, vóór dat de ziel het gebouw des christelijken levens
daarop beginne te bouwen, of er zal gevaar voor mysticisme
bestaan, »want niemand kan een ander fondament leggen,
dan hetwelk gelegd is, namelijk Jezus Christus." »Maar een
ieder zie toe, hoe Hij daarop bouwe."
We hebben niet veel over het fondament des geloofs ge-
sproken, lieve vrienden, omdat het meer bepaald ons doel
was elkaar te helpen in den opbouw van het geloof, maar
vqj begeeren toch, dat ge duideljjk zult verstaan hoe het chris-
-ocr page 12-
8
telijk leren zijn aanvang heeft in de verlossing door Zijn bloed
en hoe dit, en dit alléén het éénig fondament van ons gebouw
is. We zien hoe de kinderen Israëls den levenden, waarach-
tigen God alleen dienden zoo lang ze gedachtig waren hoe Hij
hen uit Egypte had uitgeleid; zoodra ze dit vergaten, vervielen
ze tot afgoderij. Zoo gaat het ook nu nog met de zielen. Zoo-
dra ze het groote feit van de verlossing door Zijn bloed uit
het oog verliezen, vervallen ook zij tot afgoderij, en maken
zich in eigen dwaasheid een valschen God, dien ze aan-
bidden. Daarom moeten we, voor geen enkel oogenblik, het
bloed der verzoening uit het oog verliezen, noch nalaten zon-
der ophouden ons Paaschfeest ter gedachtenis hieraan te hou-
den, hoe ver we ook reeds op den weg des christelijken levens
mogen gevorderd zijn.
De doortocht der Roode Zee, ons in dit Boek Exodus be-
schreven, geeft ons evenzeer een wondervolle voorstelling van
den weg der Goddelijke verlossing. De arme Israëlieten waren
radeloos; vóór hen de Zee, aan weerskanten hooge bergen,
en de Egyptenaren achter hen. Wat konden ze doen? God
echter zeide: »doet niets, staat vast en ziet wat Ik zal doen.
>De Heer zal voor ulieden strijden en gij zult stil zijn." En zoo
roept iedere ontwaakte ziel, door hare vijanden omsingeld, in
radeloosheid uit, »wat zal ik doen." God antwoordt ons even
als hen, »Doet niets; gelooft slechts in hetgeen Ik voor u ge-
daan heb. De Heer zal voor u strijden en gij zult stil zijn."
Gjj wilt iets doen, arme zondaar; maar God zegt: «Sta vast
en zie." Zij zagen den weg voor hunne oogen gebaand. Wjj
zien den weg voor ons geloofsoog gebaand, en een zaak door
het geloof gezien, is even werkeljjk en vertrouwbaar als het
met de oogen te zien. Door het geloof zag ik Engeland lang
vóór dat ik het met lichamelijke oogen aanschouwde. We zien
door het geloof duizende zaken, die onze oogen nimmer kun-
nen aanschouwen, en die daarom niet minder werkelijk voor
-ocr page 13-
9
ons bestaan. En zoo is ons zien door het geloof even goed
voor ons, als hun zien met de oogen. Toen ze het pad zagen,
gingen ze voort en zoo moeten wij ook doen, als we het pad
zien, voortgaan.
Gedurende een sterk ingevallen dooi stond, in eene Ameri-
kaansche rivier, een man op een stuk ijs, dat nog niet van
de groote ijsmassa was los gescheurd. In zjjn angst, bemerkte
hij dit echter niet, doch viel op zijne knieën, God luide om
hulp en redding smeekende. De toeschouwers aan den oever
riepen nu luid tot hem: »man, man, houd toch op met bid-
den en begin te handelen." Zoo zijn er ook sommigen onder
u tot wien ik zou wenschen te zeggen: »Houdt toch op met
bidden en begint eindelijk te gelooven." Zegt: »ja, Jezus stierf
voor mjj" en begint Hem te danken. »Ge zult nooit tot be-
keering komen, voor en aleer ge begint te zeggen: »ja, ik
geloof dat Christus voor mij is gestorven," en daarop zult ge
u spoedig aan de andere zijde bevinden. Ik heb menige ziel
gekend, die daaraan hare redding te danken had, dat ze God
begon te danken voor Zijne onuitsprekelijke gave. Begint nu !
begint dezen zelfden avond!
Levitieus.
Op Exodus volgt Levitieus, het boek, dat handelt over
den toegang en de gemeenschap van een verlost volk met God
en over de zaken die deze gemeenschap bevorderen of belem-
meren. Het is het boek van den Eeredienst en volgt op Exodus.
Toegang tot God en gemeenschap met Hem zijn de gevolgen
der verlossing, niet hare oorzaak. Zij hebben niet aangebeden
opdat ze verlost werden, maar ze werden verlost opdat ze
zouden aanbidden. In dit opzicht vallen vele zielen in een
gevaarlijke dwaling; zy eischen van zichzelven en van anderen
.
-ocr page 14-
10
eene oprecht godsdienstige gezindheid en gewaarwordingen vóór
dat ze aan hunne verlossing kunnen gelooven, terwijl ze juist
deze rechte gezindheden niet kunnen hebben vóór en aleer dat
ze verlost zijn.
Maar er is ook nog eene andere dwaling, en wel eene zeer
bedenkelijke; deze namelijk, dat, als we trouw naar de kerk
gaan, onze gebeden opzeggen en onze zoogenaamde godsdienstige
plichten vervullen, we ons dan niet verder over onze bekeering
behoeven te bekommeren. Pharaö wilde dat de kinderen Israëls
hun God zouden dienen »in dit land." Hij vreesde niet zoo-
zeer hun dienen van hun God, als wel hun heengaan uit Egypte.
Zoo ook bekommert de Satan er zich weinig om al zijn we
nog zoo godsdienstig, als we maar niet ons bekeeren en zijn
koninkrijk verlaten. Toen Pharaö zag, dat hem zulks niet hielp,
toen zeide hij »Ik zal u trekken laten, alleen dat gij in het
gaan geenszins te verre trekt." Zoo maakt Satan den Christen
ook wijs, dat hij niet zoo heel ver uit de wereld behoeft te
gaan. Want Pharaö wist en Satan weet, dat als de verlosten
maar dicht bij Egypte kunnen gehouden worden, ze ook ge-
makkelijk weer in de gevangenschap en in de verdrukking
zullen worden teruggeleid.
Numeri.
Na Leviticus komt Numeri, het verhaal der woestijnreize
van de verlosten. God had ze niet uit Egypte uitgeleid om
ze in de woestijn te laten rondzwerven; Hij zeide: »Daarom
ben Ik nedergekomen, dat Ik mijn volk verlosso uit de hand
der Egyptenaren en het opvoere naar een goed en ruim land,
naar een land vloeiende van melk en honig." Het was immers
juist Gods bedoeling, toen hij ze uit Egypte uitleidde, om ze
in het land te brengen aan hunne vaderen beloofd. Hun
-ocr page 15-
11
omzwerven in de woestijn was eigen schuld, ofschoon God
in zijne ontferming en genade hen ook daar onderhield en
bewaarde. Zoo lezen wij dat »Hij veertig jaren verdriet heeft
gehad aan dit geslacht," en deze tijd hunner omzwerving werd
altijd >de tijd der verharding" genoemd »toen ze dwaalden
van hart en Gods wegen niet kenden."
De omzwerving in de woestijn wordt zeer dikwijls gebruikt
als een zinnebeeld van den eigenlijken wandel des Christens
door de wereld, en het land Kanaan als het voorbeeld des
hemels. Maar dit kan nooit de bedoeling geweest zijn; immers ,
in Kanaan hadden ze hunne vijanden te bestrijden en uit te
drijven en zeer zeker zullen we in den hemel geen vijanden
meer te bekampen hebben. In Kanaiin bestond ook nog de
mogelijkheid der mislukking en werkelijk hebben ze gefaald, zoo
dat we hierin nooit een voorstelling van ons hemelsch vader-
land kunnen zien. Bovendien, waar de Apostel spreekt van
deze zinnebeeldige beteekenis in het 4de hoofdstuk van den
Zendbrief aan de Hebreen, zegt hij: »Wij, die geloofd heb-
ben , gaan in de ruste;" nochtans wij, die geloofd hebben,
gaan den hemel nog niet onmiddelijk binnen. Het land Kanaiin
is klaarblijkelijk een voorstelling van een deel der Christelijke
ervaring, dat nog op dit leven betrekking heeft, waarin nog
strijd is en de mogelijkheid om te falen, maar waarin de ziel
evenwel volheid van rust en zegen kan genieten en, in Christus,
tot de beloofde macht en zegepraal over hare vijanden kan
geraken. Dit leert ons ook de Zendbrief aan de Ephesiërs en
het achtste hoofdstuk van dien aan de Romeinen. Het is de ziel,
mede gezet in den hemel in Christus Jezus. En voorzeker, het
doel van onze verlossing was niet anders dan dit, dat ook wij
mochten worden geleid en bevestigd in het land onzer erfenis,
en dat we »verlost uit de hand van al onze vijanden, God
zouden dienen zonder vreeze, in heiligheid en rechtvaardigheid
al de dagen onzes levens."
-ocr page 16-
12
Maar indien het dan Gods voornemen was zijn volk te
brengen in het land, vloeiende van melk en honig, waarom
zijn ze er niet binnen getreden? De Schrift zegt ons: »Ze
konden niet ingaan, van wege hun ongeloof." Zo vreesden
de reuzen in het land en de groote, sterke steden, wier muren
tot den hemel reikten. De verspieders brachten een slecht
gerucht van het land en tegenover Gods beloften stelden ze
de reuzen en de sterke ommuring der steden en zeiden: »we
zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker
dan wij."
Lieve medechristenen, ongetwijfeld is hierin voor ons iets
te leeren. Zijn het ook nu nog niet de verspieders, die velen
tot de omzwerving in de woestijn der verzoeking terug leiden,
menigmaal tot aan het einde huns levens? In de volheid en
warmte der eerste liefde, neemt haast ieder pas bekeerde ziel
al Gods dierbare, wondervolle beloften aan en verwacht niet
anders dan een leven van zegepraal, een duurzame rust en
vrede, vooruitziende op een pad, dat immer helderder schijnt
tot den vollen dag toe. En voorzeker, deze ervaring is naar
Gods wil. Maar deze of gene oudere christen komt als
verspieder tot ons en geeft een kwaad getuigenis van het land
on zegt: »Ja, voorzeker, de beloften zijn wondervol en het
land is heerlijk, maar gij zult niet kunnen optrekken en daar
ingaan. Gij zijt te zwak en uwe vijanden zijn te machtig.
Ik heb het nooit kunnen bereiken en gij zult het evenmin ver-
mogen." Ach, ik ben zelve eene verspiedster geweest, heb
verspieders in mijn tijd ontmoet en weet er alles van.
Niet lang na mijne bekeering ontmoette ik zoodanigen ver-
spieder in een\' geliefden Evangeliedienaar en hij deelde mij
vele droevige en donkere zaken mede, betreffende onvermijd-
bare teleurstellingen en nederlagen, die, zeide hij, eerst met
den dood eindigden. Ik sloeg meer geloof aan zijne woorden dan
aan de beloften van mijnen God, en het natuurlijk gevolg hiervan
-ocr page 17-
13
was, dat ik jaren lang met de groote meerderheid mijner mede-
christenen bleef rond zwerven in de woestijn, nu als wegzin-
kende in een modderpoel van moedeloosheid en verslagenheid r
dan weder voor korten tijd sterk en gelukkig in Gods beloften ,
maar om telkens weer even spoedig in het moeras der zonde
weg te zinken. Zoo bracht ik een even kwaad gerucht aan
anderen over. Ik had eene nicht, die mij zeer dierbaar was,
die niet lang na mij tot den Heer was gebracht en die zich
verheugen kon in een zalige ervaring van voortdurende zege-
praal en vrede in Christus. Deze toestand had ongestoord
drie maanden lang geduurd, voornamelijk, naar ik geloof, door-
dien ze buiten op een zeer eenzame, afgelegen plaats woonde
en geen verspieders had ontmoet. Na verloop van dien tijd
kwam ze in aanraking met drie verspieders, waarvan ik er
een was. Ze had verwacht veel van ons te zullen leeren r
omdat wij langer op den weg des christelijken levens hadden
gewandeld dan zij, en ziet, wij brachten een kwaad gerucht
over van het land der belofte. Zij hoorde ons spreken over
onze nederlagen en over de onmogelijkheid om over onze vij-
anden te zegepralen; zij hoorde ons zeggen , hoe treurig het
was, dat Christenen zoo spoedig de blijdschap en de kracht der
eerste liefde moesten verliezen en zich niet konden ontworstelen
aan het slavenjuk hunner zonden. Zij zeide niets, maar hoorde
ons met droevige verwondering aan. Moest dit dan de slotsom-
van alles zijn? Moesten al hare heerlijke verwachtingen in
zulk eene bittere teleurstelling worden opgelost? Was haar
eigen zalige ervaring van kracht en overwinning dan alles
slechts inbeelding? Zoodra zij er gelegenheid toe vond, ging
zij tot een dier verspieders afzonderlijk en zeide:
»Mijne ervaring verschilt zoo hemelsbreed van alles, wat
ik ui. hoorde bespreken. Ik ken zulke ontmoedigende ne-
derlagen niet, evenmin die tijden van duisternis en omdoo-
ling, van nevel en twijfel, waarover ik ui. hoorde klagen. Mijn
-ocr page 18-
14
christelijk leven schijnt van dag tot dag vooruit te gaan. Heb
ik het dan alles mis?"
En de verspieder antwoordde, »wel zeker hebt ge het
geheel en al mis. Ieder christen kent onze ondervinding. Het
moet zeker wezen omdat uw geweten niet teeder genoeg is."
Onze arme nicht keerde geheel ontmoedigd huiswaarts. Ze
begon nu te verwachten, dat ze zondigen zou en dat het heel
natuurlijk moest wezen, als ze door hare vijanden werd
overwonnen en in koudheid en duisternis werd gedompeld.
Spoedig geschiedde haar naar haar geloof en werd ook zij een
zwerveling in de woestijn. Nu, meende ze, was ze tot de
rechte soort van ervaring gekomen, al scheen die haar weinig
bjijbelsch te zijn. Gode zij dank, beide zjj en ik hebben nu
anders en beter geleerd en zijn door het geloof in staat ge-
steld geworden om op te trekken en het land in bezit te
nemen, waarvan we, door het kwaad gerucht, dat we er van
gehoord hadden, waren afgekeerd geworden.
Maar, waarin bestond dan eigenlijk dit kwaad gerucht ? Het
was waar, dat er reuzen in het land waren en sterke om-
muurde steden en dat de kinderen Israels zeer zwak waren.
Het was goed , dat ze met deze feiten bekend waren en het
zou verkeerd geweest zijn die te loochenen. Waarin stak dan
eigenlijk het kwaad ? Hierin, dat ze God geheel buiten
rekening lieten. Ze spraken, alsof Hij hen bevolen had het
land in eigen kracht binnen te trekken en in bezit te nemen
en daartoe ontbrak hun de kracht. Daarentegen had Hij hun
gezegd , dat Hij zelf hen er in zou brengen, en dat Hij hen
zou bevestigen in het land hunner erfenis , omdat Hij wist, dat
hunne vijanden machtig en zij zwak waren en dat zij het
nooit zouden vermogen. Zij zeiden: » Wij zullen tot dat volk
niet kunnen optrekken." Maar dit werd ook van hen niet
geëischt — God vermocht het.
-ocr page 19-
15
\'En hierin, mijne vrienden, ligt juist de dwaling van vele
Christenen. Wij vergelijken onze vijanden met onszelven en
zeggen dan: »wg zijn zoo zwak en onze vijanden zóó sterk, dat
we op de overwinning niet kunnen hopen." We laten God
buiten rekening, en spreken en handelen alsof we geen mach-
tigen Heiland hadden, alsof wij alles zelven hadden te doen
en de zegepraal onze en niet de zijne ware. Als Jezus voor ons
strijdt, welk verschil maakt dan onze zwakheid of de sterkte
onzer vijanden ? hoe zwakker wij zijn, hoe beter eigenlijk voor
ons, want Zijne kracht kan slechts in onze zwakheid worden
volbracht. Hoe dwaas is het dus, wanneer Christenen over
hunne zwakheid en machteloosheid als de oorzaak van hunne
ellendige ervaring spreken! Wisten ze het slechts, dat juist
in hunne zwakheid hun grootste kracht gelegen is; immers,
als we zwak zijn, dan zijn we sterk, omdat de kracht van
Christus dan eerst op ons rusten kan.
Maar zult ge misschien zeggen, geen Christen verwacht in
eigen kracht te zegevieren. Ach, mijne vrienden, ik wenschte
dat dit zoo ware! Waar vraagt ge om, als ge den Heor bidt
met betrekking tot uw dagelijksch leven en uwen dagelijkschen
strijd ? Vraagt ge den Heer Jezus om u te helpen of vraagt
ge Hem om het voor u te volbrengen ? Toen ge tot Hem kwaamt
om vergiffenis van zonden, hebt ge Hem toen ook gevraagd
om u te heipon ? Of was het u duidelijk dat gij in deze zaak
op geenerlei wijze helpen kondet, dat Hij alléén alles moest
doen ? Hoe is het dan nu, dat ge voor uw dagelijksch leven
Hem slechts vraagt om u lij te staan? Zijt ge voor het eëne
meer bekwaam dan voor het andere ? Weet ge niet dat,
gelijk ge den Heer Christus Jezus hebt aangenomen, ge ook
alzoo in Hem wandelen moet? Door het geloof verlost,
wilt ge nu door eigen krachtsinspanning leven? IndienChris-
tus toen alles in allen was, moet Hij dan nu slechts een
deel zjjn? Neen, lieve vrienden, Christus is alles of Hij is
-ocr page 20-
16
niets, even zoo zeer onze gerechtigheid in het dagelijksch
praktische leven als Hij het was in de zaak onzer bekeering.
Nu moet ge even eenvoudig en volkomen als toen op Hem
betrouwen.
Laat mij n vertellen hoe eene vriendin, die mij zeer waard
is, daartoe werd gebracht. Zij was al jaren lang eene christin
geweest vol ijver voor haren Heer, maar ze had een lastig
humeur, dat ze met al haar strijden en bidden maar niet
kon overwinnen. Diep ongelukkig over zoo menige nederlaag ,
besloot ze eindelijk om zich een ganschen dag tot volkomen en
duurzame zegepraal af te zonderen. Vóór ze hare slaapkamer
verliet, bracht ze twee uren door in ernstig gebed, worste-
lende om de overwinning. Eindelijk meende ze nu in den
rechten gemoedstoestand te zijn gebracht om aan elke verzoe-
king van dien aard te kunnen weerstand bieden en ze verliet
hare kamer om zich bij den familiekring te voegen. Ze was
nog niet onder aan den trap gekomen, toen haar iemand ont-
moette , die haar iets onaangenaams zeide — weg was de
zachtmoedige geest en de storm brak los. Ze keerde terstond
naar hare kamer terug en bracht wederom twee volle uren
in het gebed door. Nu, meende ze, zou ze toch stellig den
vijand wel overwinnen. Andermaal verliet ze hare kamer en
andermaal had ze de deur der zitkamer niet bereikt vóór ze in
woede was ontstoken, nog erger dan de eerste keer. Voor de
derde maal, naar hare kamer teruggekeerd, besloot ze het niet
op te geven en in grooten zielsangst worstelde ze wederom op
de knieën ter verkrijging van de zegepraal. Voor de derde
maal meende ze zeker van do overwinning te zjjn en keerde
tot de haren terug; helaas! om op nieuw in de oude zonde
te vervallen. Gansch en al gebroken en ontmoedigd, barstte
zij nu in tranen uit en wendde voor de vierde maal hare schre-
den tot het worstelperk in hare kamer, toen hare dochter,
die het geheim van een leven der overgave had leeren kennen
-ocr page 21-
17
en met groote teederheid en medelijden moeders strijd had
gadegeslagen, tot haar zeide:
»Liefste moeder! Ge beproeft het niet op de rechte wijze.
Ge vraagt Jezus om u te helpen overwinnen,\' terwijl ge Hem
vragen moest het alles voor u te doen. Geef het geheel aan
Hem over, smeek Hem u de overwinning over uw humeur te
geven en Hij zal het doen."
De moeder zag hare dwaling in. In haar vertrek terug-
gekeerd , knielde ze neór en sprak :
»Heere Jezus! ik vermag niets tegen dezen sterken vijand.
Op allerlei wijzen heb ik de overwinning beproefd maar altijd
tevergeefs. Ik laat het nu alles aan u over. Gij alleen ver-
moogt het, zal het ooit geschieden. Ik geloof, dat gij het
doen wilt. Ik vertrouw op u."
En het duurde ook geen vijf minuten vóór Hij het deed.
De Heere Jezus lag beslag op het booze humeur, dat ze daar
aan Hem had overgegeven en Hij overwon het voor haar.
Van dien dag af was haar leven rustig en kalm, en allen, die
met haar in aanraking kwamen werden getroffen over haren
zachtmoedigen, lieftalligen geest.
Lieve vrienden, laat mij ulieden mogen vragen, hoe be-
heerscht gij uwe booze luimen?
Het N. Testament zegt, dat de kinderen Israüls niet kon-
den ingaan van wege hun ongeloof. Ziet ge niet in, hoe gij
door dezelfde oorzaak hebt gefaald ? Veertig jaren lang dool-
den ze rond in de woestijn van Sinaï, hoe vele jaren reeds
hebt gijlieden omgezworven in de woestijn van Rom. VII?
Zijt ge bereid daaruit te komen ? Wel nu, laat ons dan nog
het oog slaan op onze volgende voorstelling, en den weg zien,
waarlangs ze er uit werden verlost.
*
-ocr page 22-
18
Deuteronomium.
Deuteronomium is het boek der toewijding, de toewijding
van een verlost volk; niet de toewijding, die noodig is, om uit
het Egypte der slavernij te kunnen uitgaan, maar de toewij-
ding , die onmisbaar is, zullen we het beloofde land ingaan en
in bezit nemen." Nu dan, Israël! hoor naar de inzettingen
en naar de rechten, die ik ulieden leere te doen, opdat gij
leeft en henen inkomt, en erft het land, dat de Heer uwer
vaderen God u geeft." Indien we in werkelijkheid de erva-
ring willen kennen van het met Christus in God verborgen
leven, zoo moeten we komen tot de geheele ovei-gave van ons
zelven aan Hem; in alle dingen moeten we zeggen: »Uw wil
geschiede." «Onze lichamen moeten we stellen tot eene levende,
heilige, Gode welbehagelijke offerande" en alzoo «veranderd
worden door de vernieuwing van ons gemoed, dat we mogen
beproeven, welke de goede, en welbehagelijke, en volmaakte
wil van God zij." Niet dat onze toewijding ons iets aanbrengen
zou, maar zij neemt eenvoudig de beletselen weg. De potte-
bakker kan van een klomp klei geen heerljjk vat maken, ten
zij het lijdelijk zij in zijne hand. Evenmin kan de Heer ons
tot vaten ter Zijner eere bewerken, vóórdat we ons geheel en
al aan Zijne bewerking hebben overgegeven. Laat ons evenwel
niet denken, dat deze toewijding eene harde zaak zou zijn —
integendeel, er bestaat geen zaliger voorrecht.
Het Boek Deuteronomium is vol bevelen tot verblijden; nu
komen we nooit tot volle vreugde vóór en aleer we tot vol-
komen overgave zijn gekomen. Gij moogl het uit geen ander oog-
punt beschouwen; door zijne listen is Satan er in geslaagd om
de Christenen in die volkomen toewjjding een zwaron en harden
eisch te doen zien. Maar o, lieve vrienden, als het daartoe
bij u gekomen is, dan is het alleen, omdat gij uwen God niet
kent. Hij heeft u lief! Hjj is uw Vader! Hoe kunt ge bevreesd
-ocr page 23-
19
voor Hem zijn? Hem gewijd te zijn , beteekent niet anders dan
geheel onder Zijne liefdevolle zorg, in stede van onder uwe
eigene te staan: het wil zeggen, dat Hij de leiding en het
bestuur van al uwe aangelegenheden in Zijne hand heeft ge-
nomen , dat Goddelijke wijsheid en almachtige kracht alles, wat
u betreft, leidt en bestuurt. Juist omdat Hij u liefheeft, stelt
Hij belang ook in de kleinste bijzonderheden van uw leven en
begeert ze te regelen; wij bekommeren ons immers niet over
de bijzonderheden van iemands leven, ten zjj we hem lief-
hebben. In de groote nauwkeurigheid van Gods wet voor
Israël lag juist het bewijs Zjjner teedere liefde voor Zijn volk.
Zoo ook zien we Gods wonderbaar nederbuigende liefde in de
dagelijksche leiding Zijner kinderen, in Zijn omgang met hen
van uur tot uur, in het belang, dat Hij stelt in hunne klee-
ding, hun lectuur, en in de wijze, waarop ze hun tijd door-
brengen. O lieve vrienden! wie kan beter en trouwer voor
al uwe belangen zorgen dan Hij? Bij wien zullen uwe kinde-
ren veiliger, uw geld zekerder, uwe gezondheid beter verzorgd
zijn, dan bij Hem? Is Zijn wil niet het beste, het zaligste
dat over u komen kan in dit leven? En zult ge dan nog
twjjfelen, nog aarzelen om van ganscher harte te zeggen
»Uw wil geschiede"?
J o z u a.
Zoo komen we nu tot onze laatste voorstelling, het Boek
Jozua, dat ons het intreden en in bezit nemen van het be-
loofde land voorstelt.
Gaan we nog even in het kort het reeds verhandelde na.
Vooreerst, gij beproefdet u zelven door uw eigen werk te
verlossen en het is u ten eenenmale mislukt. Dat was Genesis.
Daarop zijt ge door het bloed der verzoening gered en uit het
-ocr page 24-
20
koninkrijk van Satan in dat van Gods geliefden Zoon overge-
bracht. Dat was Exodus. Toen zijt ge begonnen God te aan-
bidden en te dienen. Ziedaar Leviiicm. Nu stondt ge tegen-
over Gods beloften en tegenover uwe vijanden als te Kades-
Barnéa in het Boek Numeri, en gelijk de kinderen Israels niet
in hunne bezittingen konden ingaan van wege hun ongeloof,
alzoo vrees ik, dat ook gij gevallen zijt door hetzelfde voor-
beeld van ongeloof en terug gedreven zijt om andermaal in
de woestijn om te dolen. Ziedaar Numeri. Dat zou onnoodig
geweest zijn, indien ge slechts ingezien hadt, dat de Heere
Jezus had ondernomen u uit de hand van al uwe vijanden te
verlossen, even zóó volkomen als Hg u uit het Egyptisch
diensthuis had verlost; dan zoudt ge op Hem vertrouwd en
gezegepraald hebben. Er zijn Christenen, die znlks gedaan
hebben en die dan ook nooit de algemeene woestijn-ondervin-
ding hebben gekend. Maar, helaas! die behooren tot de uit-
zonderingen. Wanneer we slechts beter ingelicht zijn, dan
zal dit wellicht minder zeldzaam wezen.
Na Numeri komt Deuteronomium. Voor de tweede maal
staat de ziel tegenover Gods beloften als op de grenzen van
het beloofde land. Ge kent dat land — en nu is het onze
ernstige, dringende vraag: wilt ge u zelven geheel aan God
overgeven, opdat ook gij moogt ingaan en het in bezit nemen ?
Dit brengt ons van zelf tot het Boek Jozua, onze laatste
voorstelling. In Jozua zien we het volk Israöls ingaan en het
land der belofte in bezit nemen. Gods bevel tot hen was:
»weest sterk en heb goeden moed, en verschrikt niet en ontzet
u niet: want de Heer, uw God is met u alom, waar gij henen
gaat" en zijn bevel tot ons is: »Alzoo ook gijlieden, houdt het
daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende
zijt in Christus Jezus onzen Heere." Ik gevoel, lieve vrien-
den, dat Gods bevelen nog beter zijn dan zijne beloften, want,
waar Hij iets beveelt, daar weet ik, dat Hij ook de kracht
-ocr page 25-
21
geeft om zijn bevel te volbrengen. Zjjne geboden zijn niet
zwaar. Het zou een zwaar gebod zijn, wanneer ik mijn kind
beval iets te doen, waartoe ik wist, dat het de macht niet had.
Wanneer God ons een gebod geeft, dan wil Hij ons ook zelf
in staat stellen om het te volbrengen, want »Hij is machtig
alle genade te doen overvloedig zijn in u; opdat gij in alles,
te allen tijde, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed
werk overvloedig moogt zijn."
Toen de kinderen Israëls het beloofde land in bezit zouden
gaan nemen , moesten ze andermaal de wateren doortrekken —
en op nieuw baande God hun een weg door den vloed. Toch
was er verschil in het doorwaden van dezen stroom en het
doortrekken der Boode Zee. Toen werden ze geroepen om in
een weg te wandelen, die reeds geheel voor hen gebaand was,
eer ze er nog den voet op zetten — nu moesten ze door
een pad gaan, dat voor hen werd gebaand, terwijl ze voortgin-
gen.
Want God zeide: »En het zal geschieden, met dat de
voetzolen der Priesteren, die de Ark van den Heer der gan-
sche aarde dragen, in het water der Jordaan zullen rusten,
zoo zullen de wateren der Jordaan afgesneden worden" en alzoo
geschiedde het, want »als hunne voeten ingedoopt waren in
het uiterste van het water, zoo stonden de wateren en rezen
op éénen hoop en het volk trok over." Deze doortocht van
de wateren eischte een veel sterker geloof dan de eerste maal,
immers het is vrij wat gemakkelijker een weg te betreden die
reeds gemaakt is, dan de voeten te zetten in overloopende
wateren, waar geen spoor van een weg is te bekennen. Zie-
daar nu juist het verschil, dat er bestaat tusschen het geloof,
noodzakelijk ter bekeering, en het geloof dat vereischt wordt
tot een leven van dagelijkschen omgang en gemeenschap met
God. Toen geloofdet ge in iets, dat alreeds volbracht was;
maar nu moet ge gelooven in iets dat volbracht zal worden >
naar mate gij voortgaat. De wateren kunnen wellicht al de
-ocr page 26-
22
oevers overstroomen; het kan u meer dan ooit onmogelijk toe-
schijnen , dat Jezus u redden kan; maar uw geloof moet voort-
gaan, op zijne beloften steunende; gij moet gelooven, dat Hij
het doet, vóór ge er nog een teeken van ziet of ondervindt.
Mijns inziens is dit overtrekken der Jordaan eene der ver-
hevenste voorstellingen van het geloof, die ons de Schrift geeft.
Ziet ge niet voor het oog uws geestes, hoe die heiden-volkeren
met medelijdende verbazing de dwaasheid gadeslaan van een
volk, dat het durft wagen eene overvloeiende rivier te betreden,
waar geen bewijs van een pad te zien is? »Hoe onvoorzichtig!"
zullen ze gezegd hebben , »hoe vermetel!" Maar het geloof,
steunende op de belofte van een getrouw God, was niet be-
vreesd. En toen de gewisse uitkomst volgde en de weg was
gebaand, kunt ge niet haast de juichkreten hooren dier hei-
densche toeschouwers, zoo als ze moeten uitgeroepen hebben
»0! welk een wondervollen God moet dit volk hebben, dat ze
zóó op Hem vertrouwen kunnen en Hij hen niet beschaamd
maakt!" Zoo ook nu, wanneer het heelal ziet, hoe Gods volk
Hem durft vertrouwen, dan geloof ik, dat er een kreet van
vreugde moet opgaan bij dit heerlijk gezicht.
Lieve Vrienden, daar moet het bij u toe komen, dat gij
gelooft, dat Jezus u wil verlossen en u wil bewaren, vóór ge
er de bewijzen van ziet. Ik weet, dat is voor het geloof een
moeilijke stap, maar die toch gedaan kan worden. Eerst
daarna zult ge u in het land der belofte vinden, want, »wij,
die geloofd hebben, gaan in de ruste."
Het overtrekken van den Jordaan is als de overgang van
Rom. 7 tot Rom. 8. In het 7de hoofdstuk wordt ons de
ervaring in de woestjjn voorgesteld, in het 8*te de heer-
hjke ondervinding in het land der belofte. En God wil dat
we in dat land zullen wonen en er niet slechts, nu en dan,
even een bezoekje brengen. Het gebeurde eens, dat ik in
Amerika eene Bijbellezing hield over Rom. 7 en 8 voor eenige
-ocr page 27-
23
vrouwen, die tot de kleurlingen behoorden, en waarvan ik
meende, dat ze wel diepe ervaringen des harten kenden, maar
verder zeer onkundig waren. Ik kende toen voor mijzelve die
heerlijke verborgenheid nog niet, waarover ik thans met u
gesproken heb en \'t is me nu een raadsel, wat ik toen tot die
vrouwen heb kunnen zeggen; zeker wel iets geheel anders dan
mijne tegenwoordige verklaring van die beide hoofdstukken. —
Nadat ik een poos zeer welsprekend had geredeneerd, viel mij
eene oude gekleurde vrouw in de reden.
>Wel, kindlief! je schijnt van die hoofdstukken geen woord
te verstaan."
»En waarom niet, moedertje?" vroeg ik, »wat ontbreekt
er dan aan mijne uitlegging?" »Wel schatje" zeide ze, »je
praat er over net als of we in dat zevende hoofdstuk moesten
blijven leven en slechts nu en dan even een uitstapje in dat
heerlijke achtste hoofdstuk doen."
»Juist," antwoordde ik, >zoo denk ik er ook over. Gij niet?"
»Nu nog mooier, lieve kind," antwoordde ze met een blik
van de uiterste verbazing over mijne verregaande onkunde,
»wel, ik leef in het achtste hoofdstuk."
Ik wist, dat dit waarheid was, want menigmaal had ik mij
verwonderd over haar godvruchtig en nederig bestaan; voor
een oogenblik had ik dan ook niets hierop te antwoorden. Later
dacht ik »ja, maar het is omdat ze zoo arm en zoo gering is naar
de wereld, dat God haar zulke heerlijke ervaringen heeft gegeven
ter vergoeding" en in mijn hart begon het mjj te spijten, dat
ik ook geene arme kleurling was, om dezelfde ervaring te
mogen hebben. Het is mij heden eene groote vreugde, lieve
vrienden, u te mogen toeroepen, dat, al zijt ge blank en niet
arm, dezelfde zalige ondervinding ook uw deel kan zijn, als
ge slechts in Christus blijft en al den zegen van dat blijven
in Hem kent.
De zaak is zeer eenvoudig. Overtuigt u vooreerst uit de
-ocr page 28-
24
Schrift, dat al, wat ik u gezegd heb, naar Gods wil is. Zon-
der die overtuiging vermoogt ge niets. Stelt dan uzelven en
alles wat u betreft, zonder voorbehoud, in de hand des Heeren,
opdat in alles Zijn wil geschieden moge. Gelooft, dat Hij u
aanneemt en dat Hij onderneemt u te bewaren, te redden en
te verlossen. Eindelijk, vertrouwt op Hem. Hierin ligt het
geheim: Vertrouwt op Jezus. Zoodra gij er toe gebracht zijt
Hem in alle» te vertrouwen, en alle dingen over te geven, hebt
ge ook het land der ruste bereikt. Maar bedenkt wel, dat
vertrouwen en bekommerd zijn niet samen gaan; zoolang gij
nog tobt en bekommerd zijt, vertrouwt ge niet, als ge op
den Heer vertrouwt, zult ge ook niet langer bezorgd zijn.
Lieve vrienden, laat mij u bidden: Vertrouwt op Jezus. Een
volkomen steunen op Jezus zal uwe ziel redden uit elke denk-
bare moeilijkheid en u zegepralend voeren langs al den weg
uwer christelijke ervaring. Een volkomen vertrouwen op Jezus
zal u bewaren van de woestijn, als ge er nog niet in zijt;
of er u uit verlossen, als ge er den voet al hebt gezet;
het zal u \'brengen in het land der belofte en u geven daar
eeuwiglijk te blijven en meer dan overwinnaars te zijn over
alle vijanden, die ge daar moogt ontmoeten. Moest dit mijn
laatste woord tot u zijn, nog zou het wezen
Vertrouwt op .Teseus.
-ocr page 29-
Bij den Uitgever dezes is mede verschenen:
Voor Hart en Huis. Verscheidenheden uit de werken van Dr.
Friedrich Ludwig Mallet, verzameld en vertaald door Dr.
A. W. Bronsvelu. ƒ 1,—. Net gebonden......ƒ 1,40.
In de »Stemmen voor Waarheid en Vrede" zegt
Dr. J. P. Hasebroek o. a. hieromtrent het navolgende :
„.....Want ziet gij, dat bockse voor Hart en Huis, het> is in dit opzicht
waarlijk een uitzondering op de gewone lektuur. Van sommige portretten zegt
men: het leeft! Maar ook van dit boek kan men zeggen; het leeft I Mallet
leeft op deze bladen alsof de zou er zijn beeldteuis op gefotografieerd had. Het
is of de man bij u binnentreedt, bij u nederzit en met u praat en keuvelt. Hij
verhaalt u van allen en van alles, ilij spreekt u over zijn kindsheid, over
zijn jeugd , over zijn huis, over zijn familie, over zijn vrienden, over zijn werk ,
over zijn reizen, meest en liefst over zijn reizen. En hij doet dit alles in een
recht natuurlijken, geineenzamen, naïven stijl, een stijl en négligé, en tochl
hoeveel goudkorrels voert die stil en zacht daarheen vloeiende stroom met zich
meê! Welk een mensch, en welk een auteur te gelijk moet men zijn, om
aldus alles wat in hoofd en hart omgaat, eenvoudig als een kind, te kunnen
uitstorten, met de uitkomst, dat zich daarbij zooveel schoons en , liefelijk» en
heerlijks openbaart! Hoeveel doktoralc verhandelingen en dichterlijke versbun-
dels geef ik gaarne voor het gekeuvel van mijn beminden Br. Mallet !
Wat mag het dan zijn dat deze lektuur zoo aantrekkelijk maakt ?
Het is zeker, omdat, gelijk da Costa beweerde, dat in elk mensch een
dichter, zoo ook in ieder menschenkind een humorist steekt. Welnu: ziedaar u
den talisman van Mallet genoemd: hij is een humorist. Hij behoort tot den
slag van menschen, waartoe wij Glaudius , Jean Paul , Steene , en vooral
ook Luther rekenen. Op ééne bladzijde (Bladz. 67) trof mij de sterke familie-
trek , dien Mallet soms met Luther gemeen heeft.
Wat is het gevolg P Dat men hier een boekske heeft, dat u de uitwerking
doet van het bezoek van uen interessanten en lieven vriend. Hij spreekt n van
tien, van honderd dingen , los en vrij, zooals men al keuvelende doet, maar
ook met die losse hand tokkelt hij onophoudelijk de fijnste en welluidendste
snaren van uw hart en doet die melodisch en harmonisch klinken. Het is dan
ook een werking als van de muziek s zij maakt u opgewekt , vrolijk en wee-
moedig tegelijk. Zij doet u uu het hart iu de borst opspringen en huppelen ,
cu dan den vochtigen oogblik naar boven slaan.....
Mijn dank aan Br. Bronsveld voor de inleiding bij mij van onzen vriend
Mallet I Mijn dank voor mij zelven, en voor allen , die het genot zullen deelen,
dat hij mij door de aanbieding van zijn lief boekske heeft bereid 1"
-ocr page 30-
Bij don Uitgever dezes is mede verschenen :
MARIA NATHUSIUS, Langenstein en Boblingen. Een Ver-
haal. Naar de 5" Hoogduilache Uitgave, door Helena. Nieuwe
Uitgave
.................ƒ 0,90.
Hetzelfde werk gebonden in net linnen band . . . . » 1,30.
„Wij gevoelen ons gedrongen het boeiend en nuttig bock van Maria Natiii:-
sn.\'s, Langenstein en Boblingen onze jongelingen en jongedochters aan te prijzen.
Ook in Christelijke bibliotheken zal het een geliefkoosd nmniner zijn. Wat de
geschiedenis is, die de \'Z6i pag. ons verhalen, verklappen wij niet, maar dal
zij karakter- en menschenkeiinis en daarnevens levenswijsheid leert, zal niemand
ontkennen, die het boek heeft gelezen. Wij danken dan,.ook Helena , die het
naar de vijfde Hoogduitsche uitgave op Ncderlandsehen bodem heeft overge-
bracht, en het zij daar nog menig „Kaatje" tot leiding, nog menig „heer
van Langenstein" tot zegen!"
                                                (Vollcs-Heraut.)
JOHN BLTNYAN\'S Geestelijke Zinnebeelden. Voor Jong en
Oud. Vertaald door P. Hüet. Met 50 platen. ... ƒ 0,75.
Hetzelfde werk. Net gebonden........., » 1,25.
Hieromtrent schrijft een bevoegde hand :
„Een ten onzent schier onbekend werkje van BUNYAN, zijne ,,Geestelijke
Zinnebeelden," worden ons hier door onzen geliefden Broeder Huet in Neder-
landsch gewaad aangeboden. — Wij zijn hem hiervoor dank schuldig. Zij leveren
inderdaad aau oud en jong aangenaam, gezond en leerrijk voedsel voor den
geest. — Zeker zal \'t niemand berouwen er nader kennis mede te hebben gemaakt. —
De Vertaler heeft zich uitnemend gekweten van zijne niet gemakkelijke taak.
De uitvoering is bijzonder net. De „vaak curieuse plaatjes" naar eene £ngel-
sche uitgave van 1767, strekken tot eigenaardige versiering of liever nog tot
opheldering.
Die ietwat oudcrwctsche prentjes, passen bij het geheel, waar het onder
ongekunsteld kleed en eenvoudige, bijna boersche schors, om eene uitnemende
geestelijke kern te doen is
Moge dit werkje een gunstig onthaal vinden , en velen, jong en oud , de
oogen openen voor de ernstige dingen der eeuwigheid, die achter de uiterlijke
oppervlakte van het zichtbare verborgen liggen."
Eerst Zalig, dan Heilig. Naar het Hoogduitsch. . . ƒ 0,15.
Moge dit kleine eenvoudige geschrift, dal die zaken zoo helder als schrif-
luurlijk uiteenzet, menige ziel, die naar vrede en blijdschap in God dorst en
smacht, tot bemoediging, opwekking en vertroosting zijn.
T. M. L.