-ocr page 1-
*5        BR..lö/6.]T.ai
i^iivl f\\0
-ocr page 2-
I
I
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031577657B
3157 765 7
-ocr page 3-
7>V
j$\'7 7 Mlj-fir-
BESTAAT EB VRIJHEID VAN "W
EENE LEVENSVRAAG VAN ONZEN TIJD
BEANTWOORD DOOR
J. D. VAN LEEUWEN.
LEIDEN,
DE BREUK & SMITS.
187 0.
-ocr page 4-
il); ) >
/JL
-ocr page 5-
BESTAAT ER VRIJHEID VAN ONDERWIJS IN NEDERLAND?
1
i
-ocr page 6-
.....
-ocr page 7-
Bestaat er vrijheid van onderwijs
in Nederland?
EENE LEVENSVRAAG VAN ONZEN TIJD
BEANTWOORD DOOR
J. D. VAN LEEUWEN.
LEIDEN,
DE BREUK & SMITS.
18 7 0.
-ocr page 8-
\' ! i,;-\'
. !
,\\ T :
-ocr page 9-
Le vrai soul est ainiable.
De grondwet waarborgt vrijheid van onderwijs.
Bestaat er in ons land vrijheid van onderwijs ?
Ieder, die bevoegdheid bezit tot het geven van schoolon-
derwijs , mag, bij overlegging van een getuigschrift van zedelijk
gedrag, eene school oprichten.
Is hiermede aan den eisch der grondwet voldaan ?
Geenszins; want het kan mogelijk zijn, dat het oprichten
en instandhouden van scholen door bijzondere onderwijzers
of door corporatien onmogelijk gemaakt wordt door de open-
bare scholen; en dit is het geval in de meeste plaatsen van
ons land en bijzonder in Leiden. Zoo lang de opbrengst der
schoolgelden niet in de behoeften der uitgaven voorziet,
kunnen geene bijzondere onderwijzers met de openbare
concurreeren.
Laat mij dit door een paar voorbeelden ophelderen.
Bij de oprichting der broodfabriek te Leiden zijn de prijzen
van het brood zoodanig gedaald, dat verscheidene bakkers
ten gronde zijn gericht; toch levert die fabriek, niettegen-
staande haren aanvankelijken tegenspoed, een redelijk dividend
op. Maar richtte de Gemeente eene broodfabriek op, die, na af-
trek der kosten voor granen en arbeidsloonen het brood leverde
tegen den prijs, waarvoor het dan verkocht kan worden , dan
zouden zeker de meeste bakkers hun beroep moeten opgeven.
-ocr page 10-
6
Begreep de stedelijke regeering, dat het brood nog te duur
was, en legde zij uit de stadskas eene aanmerkelijke som er
bij, dan zou zeker geen bakker, misschien een enkele uitge-
zonderd, kunnen bestaan. Wel nu , zoo is het met \'t bijzon-
der meer uitgebreid lager onderwijs gelegen. De gemeentekas
vergoedt, \'t geen door de ouders te weinig betaald wordt.
Vooronderstel, dat de stedelijke regeering van oordeel was ,
dat het vleesch, als noodzakelijk bestanddeel der voeding te
duur is; dat zij op dien grond eene vleeschhouwerij opende
en vleesch liet verkoopen tegen den prijs , waarvoor \'t, na
aftrek der onkosten en arbeidsloonen , te leveren was, dan
zouden zeker vele vleeschhouwers hun bedrijf moeten opge-
ven; maar zoo de stedelijke raad uit de financiën der ge-
meente eenige gelden tot verlaging van den prijs er bij voegde ,
dan kon geen enkel vleeschhouwer bestaan.
En zoo is \'t toch nu met den onderwijzer der bijzondere
school gelegen. De bijzondere school der tweede klasse is
door de bijdragen, die de openbare school voor m. u. 1. on-
derwijs uit de stadskas geniet, geheel vernietigd. Er bestaat dus
geene vrijheid van onderwijs. De grondwet is feitelijk geschonden.
Ook de bijzondere school der eerste klasse kan slechts een
kwijnend bestaan hebben en moet vroeg of laat te niet gaan.
Doch deze vergelijkingen zijn niet sterk, en daarom niet
juist genoeg. Stel u voor, dat iemand den stedelijken raad
het voorstel deed, om, ten behoeve van den burgerstand ,
DE GEGOEDEN EN DE RIJKEN DEZER GEMEENTE , eene brood"
fabriek en eene vleeschhouwerij op te richten, die, door bij-
dragen uit de financiën der gemeente, het brood en vleesch
goedkooper leverden, dan eenig bakker of vleeschhouwer
doen kan, indien hij niet met verlies wil werken; zou men
zoo iemand niet voor krankzinnig verklaren ? En toch staan
de openbare scholen voor m. u. 1. onderwijs in diezelfde ver-
houding tot de bijzondere scholen der tweede klasse; scho-
len, die — let wel — voor \'t grootste gedeelte neutraal
zijn, althans vroeger, en waarin de meeste der thans vol-
wassenen hunne opleiding en hun onderwijs ontvangen hebben.
-ocr page 11-
7
Deze voorbeelden zou ik nog met een groot aantal kunnen
vermeerderen. Immers zoo de grond voor het goedkoop ver-
schaffen van onderwijs ligt in de noodzakelijkheid, om daar-
van gebruik te maken , en niet in geldelijke onvermogendheid
van den individu, dan moet de staats- of gemeentezorg
zich ook uitstrekken tot het goedkoop leveren van alle onont-
beerlijke levensmiddelen , van brandstoffen , huishuur, kleeding ,
geneeskundige hulp, artsenijen enz. enz., in één woord van
alles, wat tot het leven en het onderhoud van den mensch
noodzakelijk is. Hoe vele standen en beroepen zouden er dan
niet noodeloos te niet gaan.
Hiermede is nu niet gezegd, zoo als trouwens uit het bo-
venstaande blijkt, dat geen goedkoop brood en vleesch, geen
kosteloos onderwijs aan on- en minvermogenden zouden mogen
verschaft worden. Het tegendeel is waar. In de verstandelijke,
zedelijke en stoffelijke behoeften van de armen moet door
den staat voorzien worden , maar niet in die van hen, die
betalen kunnen. Wie zal de weezenverpleging, de zorg voor
bejaarde en gebrekkige armen, de kostelooze geneeskundige
hulp en geneesmiddelen, de armenbakkerij, het werkhuis,
en dergelijke inrichtingen en instellingen ten behoeve van de
on- en minvermogenden, zooals die thans bestaan, niet toe-
juichen? In dit opzicht wordt er door den staat en de ge-
meenten te weinig gedaan.
De zorg van den staat moest zich ook uitstrekken tot het
verschaffen van werk tegen een loon, waardoor de werkman
in staat is, in zijne behoeften en in die van zijn huisgezin te
voorzien; daardoor zou de arbeider zich uit den lagen stand >
waarin hij zich thans bevindt, eenigszins kunnen verheffen.
En dit kan geschieden door het oprichten van fabrieken van
staatswege; hierdoor zouden de belangen van den vierden- of
handwerksstand op eene krachtdadige wijze bevorderd worden.
Men stelt bij kiesvereenigingen het algemeen belang op den
voorgrond, ofschoon daarbij dikwijls het belang van een en-
kelen stand bevorderd wordt; maar dit zou eerst in \'t belang
van \'t algemeen werken; dan konden vooreerst uit de enorme
t
-ocr page 12-
8
winsten der fabrikanten de loonen hooger gesteld, en ten
tweede het fabrikaat gocdkooper geleverd worden. Ik weet
wel, dat vroeger in Frankrijk de oprichting van fabrieken van
regecringswege mislukt is, maar dit was alleen het gevolg
van verkeerde administratie. Openbaarheid zou dit kunnen
verhoeden. Daarenboven heeft de Leidsche gasfabiek , die in
een jaar eene zuivere winst van ruim eene halve ton gouds
(zegge vijftigduizend gulden) heeft opgeleverd , de mogelijkheid
daarvan bewezen. Hierdoor zou de zaak van den vierden- of
handwerksstand een groot deel tot hare oplossing gebracht
zijn. Zeker is \'t, dat, zoo men eenmaal de omverwerping
van den Staat — die door de eischen van den zoogenaamden
vierden stand bedreigd wordt — wil voorkomen , de regeering
zal moeten besluiten tot \'t verschaffen van goedkoopere levens-
middelen , alsmede tot het oprichten van fabrieken en tot
landontginning, om de loonen hooger en de natuurprodukten
overvloediger te maken. (I)
Het verschaffen van wetenschappelijk onderwijs is op zich-
zelf niet voldoende om het geluk van de lagere volksklasse
te bevorderen — zoo als velen dit zoo gaarne op eene partij-
dige wijze voorstellen; — daartoe behoort ook godsdienstige
en zedelijke opleiding en zorg voor de stoffelijke welvaart
van den handwerksman.
En wilt ge \'t bewijs, dat onderwijs alleen niet voldoende
is voor de welvaart van den vierden stand, doorloop dan
de achterbuurten of lees de twee kaatste verslagen van de
geneeskundige commissie te Leiden over den gezondhcidstoe-
stand van de arbeidende klasse. Daar zult ge vinden , dat die
zeer ongunstig genoemd wordt; terwijl onbewimpeld armoede
als oorzaak wordt opgegeven. (II i Het openbaar onderwijs
heeft de armoede niet kunnen wegnemen noch verminderen,
en zal die ook nooit wegnemen noch verminderen.
Zoodra eens de vierde-of handwerksstand, die in talrijkheid
alle andere standen te zamengenomen , verre overtreft, door
wetenschappelijk onderwijs genoegzaam ontwikkeld, en, door
\'t algemeen stemrecht in \'t volle bezit van \'t burgerschap gcko-
-ocr page 13-
9
men is, zullen de handwerkslieden hun overwicht doen gevoe-
ien, en zoo zij niet langs wettigen weg hun doel (de verheffing
van hun\' stand) kunnen bereiken , dit — hetgeen God ver-
hoede — langs onwettige middelen zoeken, zooals de com-
munisten te Parijs daarvan een staaltje vertoond hebben. (III)
Alleen door krachtig ingrijpen met middelen van stoffelijken
aard en door zedelijke en godsdienstige opleiding aan het weten-
schappelijk onderwijs te verbinden, kan men het algemeen
belang bevorderen en de question brülante (het recht van den
zoogenaamden vierden stand) tot eene gewenschte oplossing
brengen. (IV)
Het is waar , hierdoor zouden enkele burgers in hun bestaan
gekrenkt worden , doch niet ten voordeele van hen , die kunnen
betalen , zooals dit bij den bijzonderen onderwijzer plaats heeft,
die tegenover eene concurrentie staat, waarbij in \'t belang van
gegoeden en vermogenden door de gemeentekas geld toege-
legd wordt.
En is het openbaar onderwijs wel eene zaak van algemeen
belang, zoodanig als het de boven aangehaalde zaken zijn ?
Ik stel op den voorgrond: dat onderwijs voor ieder, tot zijn
eigen geluk en tot welzijn van den staat, noodzakelijk is
, maar
moet dit juist het openbaar onderwijs zijn ? Zijn er niet velen ,
die aan het Christelijk nationaal onderwijs, en anderen, die
aan het onderwijs met Katholieke grondbeginselen verbonden
de voorkeur geven ? Hoe velen zijn er , die het bijzonder on-
derwijs der tweede klasse zouden verkiezen, zoo dit kon
concurreeren met het openbaar. Onderwijs is van algemeen
belang, maar niet het openbaar alleen.
Men wil de dure gift der openbare school doen voorkomen
als eene weldaad. Filips II wilde, volgens zijne overtuiging,
onzen voorouders ook eene weldaad bewijzen, door hen te
dwingen Roomsch Katholiek te blijven; maar zulk eene op-
gedrongene weldaad is den vrijen Nederlander een gruwel.
Wij hebben een afkeer van eene weldaad, die wij niet ver-
langen , en ofschoon men thans niet met brandstapel en
schavot bedreigt, toch dwingt men den een\' door fmanciöele
-ocr page 14-
10
middelen en den ander\' door hem tegenover ecnc concurrentie
te plaatsen, die niet vol te houden is.
Maar nog iets. Velen zijn er, die voor \'t openbaar meer
uitgebreid lager onderwijs ƒ 16, soms ƒ 12 per jaar voor
hunne kinderen betalen, die honderd gulden en meer uit-
geven voor onderwijs in muziek en dansen. Velen zijn er, die
voor vermaken en weelde tienmaal meer besteden, dan het
wetenschappelijk onderwijs hunner kinderen kost. Ja, er zijn er
zelfs, die, opdat hunne kinderen aan voorgestelde, buitengewone,
openbare vermakelijkheden zouden kunnen deelnemen, openlijk
het verlangen tot vermindering van schoolgeld te kennen gaven.
En om die schoolgelden te dekken moeten anderen betalen,
die een gering inkomen hebben, die zich moeten bekrimpen,
om hunne belastingen op te brengen; weduwen die van de
schrale intresten van een overgehouden kapitaaltje moeten
leven; de kleine burger, die zich de voedzaamste levensmid-
delen en alle genoegens moet ontzeggen.
Men zoekt, en te recht, eene billijke verdeeling der belas-
tingen te verkrijgen, maar onrechtvaardiger belasting bestaat
er niet, dan wanneer de een (door zijne belasting) moet be-
talen voor hetgeen de ander geniet.
Hoe hoog de belastingen in Leiden door de uitgaven voor
het onderwijs zijn opgevoerd, kan men nagaan, zoo men
weet, dat daarvoor, in 1874, eene som van/ 165,995,645
uitgegeven is, waarvan ƒ32,017,505 voor aan- en verbouw
van schoollokalen. De ontvangsten der schoolgelden waren
/ 43,474,95 die , met de ƒ 7000,— door \'t Rijk voor het M. O.
verleend, eene vergoeding opleverden van / 50,474,95, zoo-
dat een tekort van ƒ 115,520,69° door belasting moest ge-
dekt worden.
Het lager onderwijs alleen kostte / 83,773,19\', waarvan
/ 3°>734>95 d°or schoolgelden vergoed werden , zoodat een
bedrag van / 53,03o,24s door belastingschuldigen moest wor-
den aangezuiverd. Voegt men hierbij de som van ƒ32,017,50\'
voor aan- en verbouw van schoollokalen, zeker grootendeels,
zoo niet geheel, voor lager onderwijs bestemd, dan waren
de uitgaven alleen voor \'t lager onderwijs ƒ 85,055,75.
-ocr page 15-
II
En dit moet betaald worden door eene gemeente van 40000
zielen, eene gemeente, die tot de minst gegoede in ons
vaderland behoort, waarvan de overgroote meerderheid arm,
zeer weinigen gegoed, noch minder rijk zijn, maar grooten-
deels tot den kleinen burgerstand behooren, die allen onder
de zware lasten gebukt gaan.
Doch wij moeten ook onze tegenstanders hooren. Het „audi
et alteram partem" moet bij iedere quaestie, vooral bij een
sociaal vraagstuk in acht genomen worden; wij willen daarom
den minister Thorbecke laten spreken, zooals hij dit deed in
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, den 16 Mei 1871.
„Indien de Minister a/iet wal tol de schoolkwestie belrekking
heef l overziet, dan ontmoet hij meer dan één misverstand
, dal, wil
men tol elkander komen, vooraf zal moeten weggeruimd worden.
„ Vooreerst: het begrip, dal gcivorden is eene soort van
partijleus, het begrip van staatsscholen. Dat begrip rust al
dadelijk op een misverstand. Wij hebben geene staatsscholen,
wel gemeentescholen, georganiseerd door de wel. De wet laat
de gemeenten volkomen vrij. De minister durft zelfs beweren ,
dat hel onderwijs en de onderwijzer op de openbare school on-
eindigvrijer zijn, dan die op de bijzondere. Datgeheele begrip van
staatsschool is ook vermengd en verward met staatsmonopolie.
„Vóór de wet van 1806 waren de meeste scholen partijon-
dernemingen, lang na
1806 ook. Eerst veel later zijn de
gemeenten overgegaan lol oprichting ook harerzijds van scho-
len, dat haar eerst met
1857 tot plicht was opgelegd"
Eerste misverstand:
Wij hebben geene staatsscholen , wel gemeentescholen door
de wel georganiseerd."
Wanneer door de tegenstanders der openbare scholen van
deze als van staatsscholen gesproken wordt, dan bedoelen zij
hiermede scholen onderhouden door de regeering, onverschillig
of dit nu het bestuur eener gemeente of de hoogere regeering
is. Zij geven hiermede te kennen, dat het scholen zijn, die
Van OVERHEIDSWEGE, OP KOSTEN VAN HET PUBLIEK OnderflOU-
den worden. De aanmerking van den minister, hoewel op
-ocr page 16-
12
zich zelve waar, is dus niet meer dan cene sophismc, ccnc
woordenzifterij.
„De wet laat de gemeenten volkomen vrij."
Behalve p Art. 16 der wet, die zegt: „In elke gemeente
wordt lager onderwijs gegeven in een voor de bevolking en
belwefte voldoend getal scholen, toegankelijk voor alle kinderen
zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid."
Dit Art. beveelt dus de oprichting van openbare scholen en
Art. 17:                                                            1
„De Gemeenteraad bepaalt het getal der scholen ; zijn be-
sluit wordt aan Gedeputeerde Stalen medegedeeld. Zoo Gedc-
pulcerde Staten het getal onvoldoende achten
, bevelen zij vcr-
meerdering. Indien het Ons onvoldoende voorkomt, kan ver-
meer der ing door Ons bevolen worden."
Hieruit blijkt, dat de wet de gemeenten niet vrijlaat; maar
daarenboven, dat Gedeputeerde Staten en de Hooge Regec-
ring vermeerdering kunnen bevelen. Hoe nu hieraan door som-
mige Gemeentebesturen, ondersteund door de meerderheid
der raadsleden, gevolg gegeven is, weet ieder, bijzonder een
inwoner van Leiden.
De Minister durft zelfs beweren, dal hel onderwijs en de
onderwijzers op de openbare school oneindig vrijer zijn dan
die op de bijzondere.
Hetgeen men al durft beweren, grenst aan \'t ongeloofe-
lijke, maar wat men bewijzen kan is moeilijker. Ik durf be-
weren, dat het onderwijs en de onderwijzer op de bijzondere
school vrijer zijn, dan op de openbare. En \'t bewijs:
De onderwijzer der bijzondere school kan het onderwijs in
de geschiedenis van zoodanig standpunt behandelen, als met
zijne inzichten overeenkomt en de zedelijke vorming zijner
kweekelingen vereischt. Hij kan \'t godsdienstig gevoel opwek-
ken, het geweten door zedelijke verhalen tot bewustheid
brengen. Hij mag de bijbelsche historiën, die den meesten
invloed op het zedelijk gevoel uitoefenen, gebruiken. Hij kan
opvoeder zijn in den volsten zin des woords; want hij kan
en mag het godsdienstig en zedelijk gevoel zijner kweekelingen
-ocr page 17-
13
ontwikkelen. Dat kan en mag de openbare onderwijzer niet
want hij moet de godsdienstige begrippen van de ouders ont-
zien, ook de gevoelens van hen , die geen godsdienst hebben
of daarmede den draak steken. Met deze laatsten, al zijn zij
misschien \'t minst in getal, moet toch ook rekening gehou-
den worden; want neutraliteit] kan niet bestaan , dan bij eer-
biediging niet alleen van ieders geloof, maar ook van ieders
ongeloof. Is iemand verlangend de eischen van zoodanige
personen ten opzichte van het onderwijs te kennen, hij leze:
„Vrije gedachten van Meester Renaard", uitgegeven bij den
Boekhandelaar J. Van der Schouw te Leiden, en hij zal
tevens ontwaren, dat zedelijke opleiding zonder een op godsdienst
berustenden grondslag onmogelijk is. Waar zedelijke en gods-
dicnstige opleiding op de openbare school plaats heeft, ge-
schiedt dit oogluikend, of, omdat er alleen kinderen van
ecnc zelfde godsdienstige gezindte ter school gaan , wier ouders
zeer toevallig dezelfde godsdienstige denkbeelden hebben , of het
geschiedt met verkrachting van het uitdrukkelijk voorschrift der
wet, dat het ontzien van ieders godsdienstige begrippen gebiedt.
De gewichtigste tijdperken uit de vaderlandsche geschiede-
nis , die welke onze burgerlijke en godsdienstige vrijheid ge-
grondvest hebben , kunnen op de openbare scholen, ook bij
de meest onpartijdige voorstelling, niet zonder ergernis voor
de eene of andere partij onderwezen worden.
Geschiedenis , en bepaaldelijk gewijde geschiedenis, is het
middel, het voertuig als \'t ware, tot de zedelijke en gods-
dienstige opleiding. De eerste mag niet dan met de grootste
omzichtigheid gebruikt worden; de laatste in \'t geheel niet.
Voor abstracte denkbeelden zijn weinige volwassene men-
schen en natuurlijk nog minder kinderen vatbaar; die behooren
dan ook op de lagere scholen niet t\'huis.
De natuur levert voor de school weinig punten van aanra-
king voor eene opleiding tot christelijke en maatschappelijke
deugden, of zij moeten er met de haren bij gesleept worden.
En bij het onderwijs in natuurkundige wetenschappen, ook bij
eene elementaire behandeling, wordt door zeer velen elke
-ocr page 18-
14
godsdienstige en zedelijke beschouwing of toepassing met
wantrouwen en soms met verachting bejegend. De teleologi-
sche behandeling der natuurkunde is voor velen een gruwel.
Daarenboven komt men alleen door logische redeneering tot
de grondslagen van allen godsdienst, namelijk het bestaan
van God en de onsterfelijkheid der ziel; voor zoodanig eene
bewijsvoering zijn kinderen niet vatbaar.
Neen, laat ons liever oprecht belijden, dat zedelijke op-
leiding niet mogelijk is in eene school waar ieders godsdien-
stige begrippen en ieders ongeloof moet ontzien worden. Te
recht heeft een der leeraars aan onze kweekscholen voor
onderwijzers voorgesteld, om, bij eene herziening der school-
wet, de woorden: „opleiding tot alle maatschappelijke en
christelijke deugden" weg te laten.
Hoe onmogelijk de openbare school in de behoefte van
allen kan voorzien bleek nog onlangs, toen de Predikant
Pierson voorstelde om te \'s Hertogenbosch eene Protestantsche
school op te richten, omdat de bestaande openbare scholen
niet voldeden aan de eischen , waarop billijkerwijze sommige Pro-
testantsche ouders voor hunne kinderen aanspraak mogen maken.
Ook de heer S. de Pinto is niet met het openbaar onder-
wijs tevreden en vreest daarin eene materialistische strek-
king, die natuurlijk tot ongeloof en daardoor tot zedeloos-
heid leiden moet. Die heer, welke, als geloovig Israëliet,
zeker het gevoelen van de overgroote meerderheid zijner
stamgenooten uitspreekt, zou aan de bijzondere of confessio-
neele school de voorkeur geven — omdat hij staat tusschen
eene keuze van godsdienstlooze of zoo hij vreest antigods-
dienstige, materialistische scholen en bijzondere scholen —
zoo hij niet vreesde, dat daarin godsdiensthaat zou worden aan-
gekweekt. Hij wenscht daarom het behoud der openbare school,
maar met invoering van een algemeen godsdienstig element *).
In eene vergadering van onderwijzers, die zich de behan-
*) Zie: Een Jood op de tribune der tweede kamer door S. de Pinto.—
Leiden, bjj W. T. Werst.
-ocr page 19-
*5
deling van het opvoedend beginsel bij \'t onderwijs ten doel
stelden, kon men \'t niet eens worden of de opleiding tot
christelijke en maatschapppelijke deugden of met andere woorden
de godsdienstig-zedelijke opleiding op de openbare school
uitvoerbaar was of niet; toch bleek \'t uit de discussiön,
waarbij bewijzen uit het dagelijksch leven werden aangevoerd ,
dat ze niet uitvoerbaar was.
Men zegge nu niet, dat de wet de opleiding eischt tot alle
maatschappelijke en chris\'.clijke deugden. Iedereen weet, dat
dit in de wet is gevoegd , om bezwaarde gemoederen tevreden
te stellen en niet met het ernstig voornemen, om hieraan ge-
volg te geven, met één woord om de wet er door te halen.
Maar al ware dit zoo niet, het is bepaald onmogelijk ieders
godsdienstig gevoelen en ieders ongeloof te bevredigen en
tot maatschappelijke en christelijke deugden op te leiden.
„Dat geheek begrip van staatsschool is ook vernietigd en
verward met staatsmonopolie.
Wanneer wij nu volgens de rectificatie van den Minister
in plaats van staatsschool, gemeenteschool in plaats van staats-
monopolie gemeentemonopolie zetten, (want wat doet er de
naam toe, zoo de zaak dezelfde blijft), dan heeft er met die
woorden volstrekt geene vermenging of verwarring plaats. Zeg
niet: ge moogt schoolhouden. Ja, maar alles op eigen kos-
ten, terwijl de gemeentescholen uit de gemeentekas onder-
houden worden, een toestand, die voor de bijzondere scholen
niet houdbaar is; van daar dat de bijzondere scholen, in de
wet van 1806 bekend onder den naam van bijzondere scholen
der tweede klasse , langzamerhand verminderen en verdwijnen.
„Een tweede misverstand is de voorstelling, dat men bij de
openbare en de bijzondere school het openbaar en het bijzon-
der onderwijs tegenover elkander stelt in verschillende beteeke-
nis. Intusschen bestaat daartoe geen grond. Het openbaar onder-
wijs is dat, hetwelk van overheidswege gegeven wordt; maar het
hoofdkenmerk is ontleend aan de bestemming om gelijkelijk
voor allen ie kunnen dienen, en
,• zoo mogelijk tevens bijzon-
dere behoeften van enkelen te bevredigen. Het bijsonder onder-
-ocr page 20-
i6
wijs kan evenzeer gelijkelijk voor allen dienen als de openbare
school voor bijzonder onderwijs. Maar hel Kerkelijk onderwijs
is iets anders en dat vraagt men ; men wil de gezindheidsschool.
De minister nu vat hel bijzonder onderwijs op in dien zin ,
dal het moet voldoen aan cene bijzondere behoefte van dezen
aard. Immers als het onderwijs moest worden een gezindte-
onderwijs
, dan zou , om daaraan toe te geven , hel niet anders
kunnen geschieden, dan ten koste van hel algemeen belang.
Tweede misverstand.
Wanneer men den omvang van het onderwijs, dat op
de openbare- en op de bijzondere school gegeven wordt in
vergelijking brengt, dan bestaat er zeker geen verschil. Immers
wanneer de onderwijzer der bijzondere school dezelfde bevoegd-
heid bezit, als die der openbare school, dan kan op de ver-
schillende scholen hetzelfde onderwijs gegeven worden en ook
aan bijzondere behoeften van wctenschappclijken aard door
beide voldaan worden. Het verschil bestaat, ten voordeelc
der openbare school, daarin, dat er op de meeste plaatsen
in hulp bij het onderwijs, schoollocalen en leermiddelen op
eene onbekrompene, soms verkwistende wijze voorzien wordt
door de gemeente, dat is het geld van al de burgers; terwijl
de bijzondere met dit alles te strijden heeft uit gebrek aan
geldmiddelen. — En het verschil, ten voordeele van de bij-
zondere school, spruit voort uit de meerdere vrijheid tot zede-
lijke en godsdienstige ontwikkeling der kinderen, zoodat de
laatste meer opvoedingsplaats zijn kan.
„Een derde misverstand; dal zich ten dezen al meermalen
geopenbaard heeft, is de stelling: wij kunnen niet concurreer
ren. De rollen zijn alzoo omgekeerd. Bij de grondwetsherzie-
ning vreesde men, dal het openbaar onderwijs zou lijden door
de concurrentie van het bijzonder. Nu beweert men weder het
tegendeel. Intusschen heeft de heer Van Lynden zelf beweerd,
dal hel openbaar onderwijs geen nadeel toebrengt aan het bij-
zonder. Maar indien de Minister nader komt tot het beweren,
dat men niet kan concurreeren , dan moet hij dal betwisten.
Bat hier en daar de concurrentie niet zou zijn vol te houden,
-ocr page 21-
\'7
ligt niet aan het onderwijs zelf, maar aan de bijzondere be-
s temming van dat onderwijs. Hoe wil men
, wat voor cene
bijzondere behoefte bestemd is kunnen doen concurreeren met
hetgeen voldoen moei aan de cisehen van het algemeen"?
Derde misverstand:
Wij kunnen niet concurreeren.
Wat bij de grondwetsherziening beweerd is, of wat de
heer Van Lyndcn daaromtrent gezegd heeft, is, zonder aan-
voering van motieven, ons hier onverschillig; maar dat de
bijzondere school niet met de openbare kan concurreeren is
eene onbetwistbare waarheid. Overal waar openbare scholen
voor meer uitgebreid lager onderwijs in een voor de bevol-
king genoegzaam aantal zijn opgericht, verdwijnen langzamcr-
hand de bijzondere scholen , omdat het onderwijs daar zóó
goedkoop gesteld is, dat geen bijzonder onderwijzer zijne
kosten kan goed maken, veel minder een bestaan vinden.
Gaat men de ouders van de leerlingen na , die de openbare scho-
len voor uitgebreid lager onderwijs bezoeken, dan zal men
bevinden, dat verreweg de meeste een hooger schoolgeld kun-
nen betalen, blijkbaar in uiterlijk vertoon van kleederen, in
hetgeen ze voor hunne genoegens en uitspanningen te koste
leggen, en ook dikwijls in uitgaven voor muzieklessen, die
het schoolgeld veelal overtreffen. Ik zou namen kunnen noe-
men en personen aanwijzen, doch nomina sunl odiosa.
Is dit concurrentie? Neen, het is eene geweldadige uitroeiing
der bijzondere school. Dat de concurrentie niet is vol te
houden , ligt dus niet aan het onderwijs , niet aan eene bijzon-
dere bestemming van dat onderwijs , maar aan het lage school*
geld, en bijgevolg aan de bijdrage uit de gemeentekas tot onder-
steuning en instandhouding der openbare school, die alle con-
currentie onmogelijk maakt. Alleen dan, wanneer de uitgaven
voor het uitgebreid lager onderwijs door de schoolgelden worden
gedekt, kan men zeggen, dat er eene billijke concurrentie door de
bijzondere scholen met de openbare scholen kan gevoerd worden.
Ook met de bijzondere scholen voor gewoon lager onder-
wijs is dit \'t geval. Deze kunnen, als bestemd voor on-of mi n-
-ocr page 22-
rS
vermogenden, nimmer door een persoon voor eigen rekening
gehouden worden. Ze worden dan ook door verschillende
personen, die zich tot eene afzonderlijke maatschappelijke of
kerkelijke vereeniging gevormd hebben, onderhouden. Maar
die gelden, tot onderhoud der bijzondere scholen bijeen ge-
bracht , zijn niet stabiel. Ze zijn eensdeels jaarlijksche bijdra-
gen van particulieren, die elk oogenblik kunnen opgezegd
worden, anderdeels gelden of schenkingen die, — indien ze
niet zoo groot zijn , dat met de intresten de uitgaven der school
kunnen bestreden worden , — slechts tijdelijke tegemoet-
komingen zijn; of ze zijn ondersteuningen van kerkelijke cor-
poratien , die toch ten slotte op de liefdadigheid van bijzondere
personen neerkomen. In één woord het bestaan der bijzondere
scholen voor gewoon lager onderwijs is hoogst onzeker, en
kan niet dan door bijzondere krachtsinspanniug en door groote
geldelijke opofferingen van particulieren in stand gehouden
worden. Het is dus niet, omdat de bijzondere school voor
eene bijzondere behoefte bestemd is, dat zij niet kan con-
currceren, maar om ontbrekende financiën; want bij vele
personen en op vele plaatsen doet zich die bijzondere be-
ho fte — welke voornamelijk bestaat in de godsdienstige en
zedelijke opleiding der kinderen — zoo sterk gevoelen, dat
de bijzondere school zeker in talrijkheid de overhand op de
openbare zoude verkrijgen, zoo ze niet door geldelijke
bezwaren onderdrukt of ondermijnd werd.
„Nog eene andere bedenking, die schrikbarend overdreven
wordt. Wij
zeggen zij die een bepaald kerkelijk onder-
wijs verlangen, wij moeien contribueer en aan de openbare
se/wol, waar het kosteloos gegeven wordt. Maar wat bedoelt
men daarmede ? Hel is immers niet denkbaar, dal de school-
gelden zoo hoog kunnen gesteld worden, om al de kosten te
kunnen dekken. Het algemeen belang brengt dus mede, dal
een ieder lol die kosten bijdrage , gelijk met zoo vele andere zaken
van publiek belang. Nog uit iets Anders blijkt die overdrijving.
Men vergelijke b.v. hel lager onderwijs bij hel hooger en
middelbaar. Wie draagt daartoe bijt Zeker toch niet enkel
-ocr page 23-
Ï\'J
degenen, die hei onderwijs aldaar gemeten. Het is ook hier
alweer het algemeen belang, waartoe allen moeten bijdragen".
Zeker is dit niet denkbaar bij scholen voor on- en min-
vermogenden; doch niet alleen denkbaar en uitvoerbaar , maar
hoogst billijk en rechtvaardig bij scholen voor meer uitge-
breid lager onderwijs. Waarom moet daar, waar betaald kan
worden , de eene burger voor een geheel particulier belang
voor den ander\' betalen ? Is dit, opdat hij zijne weelde beter
zou kunnen voortzetten, om meer aan zijne eigene genoegens
te besteden, om uitgaven te doen voor muziekonderwijs die
de schoolgelden overtreffen, om plezierreizen te maken, enz.
Of is \'t om de openbare school in stand te houden, en, on-
der de leus van verdraagzaamheid, alle zedelijke en gods-
dienstige opleiding, die alleen op de bijzondere school kan
gegeven worden, te niet te doen. Richt de openbare scholen
voor uitgebreid lager onderwijs, zoo goed, zoo deugdelijk,
zoo kostbaar in, als ge wilt, maar laat betalen voor \'t geen
ontvangen wordt. (V) Waarom moet de weduwe , de kleine bur-
ger, die zich \'t noodige moet ontzeggen, betalen voor Mijn-
heer A, Professor B, Fabrikant C, Ambtenaar D, Doctor E enz. ?
En wat de scholen voor on- en minvermogenden aangaat,
deze moeten natuurlijk door de gemeenten onderhouden wor-
den. Doch dit neemt niet weg, dat, waar een gedeelte des
volks van de openbare school zich afkeerig toont, door zelf
scholen op te richten, die scholen kunnen gesubsidieerd wor-
den. Dit is niet meer dan billijk. Immers naarmate door het
ontstaan van bijzondere scholen de bevolking der openbare
scholen en dus ook de uitgaven daarvoor verminderen, kun-
nen deze gelden als subsidie voor de bijzondere scholen dienen ,
en wel naar evenredigheid van het aantal leerlingen. Zie hier
hoe men in \'t algemeen belang kan medewerken, meer dan
door enkel de openbare scholen te begunstigen. De vergelij-
king van het hooger onderwijs met het lager houdt geen
streek, daarmede bestaat en bestond hier te lande nimmer
concurrentie. Mocht die bij het middelbaar onderwijs ontstaan,
dan zou ook daar, om mededinging mogelijk te maken, en
-ocr page 24-
20
het belang van elk te behartigen , het leergeld zoodanig gesteld
moeten worden , dat de uitgaven door de inkomsten gedekt
werden. — Doch eigenlijk heeft dit met de quaestie van
\'t lager ouderwijs niets te maken.
„En nu nog een punt. Op den aandrang tot herziening in den
geest der onderscheidene sprekers vraagt de minister of dan
het beginsel van openbaar onderwijs voor allen toegankelijk zou
moeten worden opgegeven. Dat zou zijn een teruggaan lot
één of meer eeuwen. Dat kan zeker niemand willen. Zijn er
billijke bezwaren, aan de wet ontleend, de minister is bereid
ze te onderzoeken.
Maar men moet zich niet voorstellen , dal om aan bijzon-
dere eischen tegemoet te komen het algemeen belang zou wor-
den geweerd\'.
Niemand verlangt, dat het beginsel van openbaar onder-
derwijs voor elk toegankelijk worde opgeheven; maar er
wordt verlangd:
Ten eerste , dat daar , waar door het oprichten van bijzondere
scholen voor on- en minvermogenden , die een genoegzaam
aantal leerlingen bezitten, een deel der bevolking toont een
afkeer van de openbare school te hebben, door de gemeente
subsidie worde verleend, omdat het dan blijkt, dat een groot
deel der bevolking meer verlangt, dan de openbare school
geven kan; en
ten tweede, dat de openbare scholen voor meer uitgebreid
lager onderwijs in hare uitgaven voorzien door verhoogd
schoolgeld , opdat niet daar , waar betaald kan worden , de een
voor hetgeen de ander geniet zijne dikwijls zuur verworvene
penningen opoffere. De openbare scholen voor gewoon , en die
voor meer uitgebreid lager onderwijs kunnen en moeten in
stand blijven: vooreerst opdat er, bij de wisselvalligheid der
bijzondere scholen — die evenwel meer standvastigheid en
duurzaamheid zullen verkrijgen, zoo men haar recht laat
wedervaren — er steeds gelegenheid zij tot het verkrijgen van
onderwijs; ten tweede, voor hen die onverschillig zijn voor
de zedelijke en godsdienstige opleiding hunner kinderen, of
-ocr page 25-
21
zich met de beginselen der bestaande of nog op te richten
bijzondere scholen niet kunnen vereenigen; en ten laatste
voor plaatsen, waar geene andere scholen zijn.
Alleen door aan deze eischen te voldoen, bestaat er vrij-
heid van onderwijs, en komt men te gemoet aan het alge-
meen belang,
dat is het belang van allen. (VI)
Ik weet wel, dat ik door mijn betoog niet allen van de
onrechtvaardigheid van onze schoolwet en de onbillijkheid
van hare uitvoering door de gemeentebesturen zal overtuigd
hebben.
De meesten toch zijn met het openbaar onderwijs ingeno-
men, niet zoozeer om de deugdelijkheid , als wel om de
minkostbaarheid; zij maken gaarne het spreekwoord tot
waarheid: „uit eens anders leer is \'t goed riemen snijden".
Daarenboven is de haat der zoogenaamde liberalen tegen de
bijzondere scholen zoo groot, dat zij zich reeds bij voorbaat
verzetten tegen elke subsidie, die aan bijzondere scholen voor
on- en minvermogenden, bij wetsherziening, mocht worden
toegestaan. Waarlijk zeer liberaal! Ik heb altijd gedacht, dat
liberaal is, een\' ander\' te gunnen en te geven, wat men voor
zichzelven verlangt; maar het schijnt, dat de liberaal in de
schoolquaestie een zeer egoïstisch wezen is. Dan is algemeen
belang slechts eigenbelang of het voorstaan van geliefde be-
ginselen, zonder zich om het recht van anderen te bekonv
meren, of liberaal dagbladgeschrijf om de lezers te believen,
maar niet om waarheid te bevorderen en het belang van
allen te behartigen. Neen, geen subsidie aan bijzondere
scholen voor on- en minvermogenden , die kweeken godsdienst-
haat aan; maar sluit dan alle kerken, want die zijn dan in
eerste plaats kweekscholen voor godsdiensthaat.
En de openbare scholen voor meer uitgebreid lager onder-
wijs in hare eigene onkosten te laten voorzien, dan zouden
de voorstanders immers meer moeten betalen. Neen, dan
liever de vrijheid van onderwijs tot ecne feitelijke onwaarheid
gemaakt, dan liever de gehate bijzondere scholen der eer-
ste klasse ten gronde gericht, dan liever alle bijzondere on-
-ocr page 26-
22
derwijzers der tweede klasse opgeofferd, eerder dan te be-
talen \'t geen men persoonlijk geniet.
Wanneer men de vrees, de angstvalligheid ziet, die de
voorstanders der openbare school bezielt, dat aan de bijzon-
dere school voor g. 1. o. eenige subsidie zal verleend worden,
of dat de openbare sehool voor m. u. 1. o. in hare uitgaven
zal moeten voorzien, dan kunnen wij de gedachten niet on-
derdrukken, dat deze voorstanders, — bij gelijkstelling van
openbaar en bijzonder onderwijs, — zeer bang zijn voor den
ondergang hunner scholen; \'t geen niet pleit voor de alge-
meene ingenomenheid daarmede, maar bewijst, dat alleen de
geldquaestie ze in stand houdt.
En wat is nu het doel van dit schrijven, vraagt veellicht
deze of gene.
Het antwoord is : dat allen , die zich door de regeling van het
openbaar onderwijs in de belangen van hunne kinderen of in
hunne eigene belangen gekrenkt gevoelen , zich een zelfde doel
voor oogen stellen , waarnaar zij behooren te streven, en dat
voor een gedeelte zonder wetsherziening te verkrijgen is, namelijk:
Ten eerste, subsidie voor de bijzondere scholen voor on- en
minvermogenden, naar den maatstaf van het getal der leer-
lingen en berekend naar hetgeen voor openbaar gewoon lager
onderwijs voor on- en minvermogenden besteed wordt, en
ten tweede , verhooging van schoolgeld voor de scholen van
meer uitgebreid lager onderwijs, zoodanig, dat zij in hare
eigene behoeften voorzien , opdat de bijzondere scholen kunnen
concurreeren en er in waarheid vrijheid van onderwijs besta.
En hoe zal men tot die vrijheid geraken ?
De verhooging van schoolgeld voor de openbare scholen
van m. u. 1. onderwijs kan zonder wetsherziening verkregen
worden. Zij hangt af van het denkbeeld van recht en billijk-
heid, dat bij de besturen der gemeenten heerscht. Subsidie
voor bijzondere scholen van on- en minvermogenden is alleen
door wetsherziening te verkrijgen. Beide moeten evenwel, om
willekeur te voorkomen , door de wet geregeld worden.
Daartoe stellen wij de volgende veranderingen in de wet voor :
-ocr page 27-
*3
Van Art. 3 moet alinea 3 dus veranderd worden :
Aan de bijzondere scholen voor 011- en minvermogenden moet
van wege de gemeente of provincie subsidie verleend worden ,
naar maatstaf van het aantal leerlingen aldaar aanwezig; en
berekend naar de onkosten der aanwezige openbare scholen
voor on- en minvermogenden. Deze scholen moeten aan de
door de wet gestelde eischen, wat onderwijzend personeel en
wetenschappelijk onderwijs betreft, voldoen.
Alinea 4 van dit art. vervalt.
Aan Art. 16, alinea 1 wordt toegevoegd: voor zoo ver
daarin niet reeds door bijzondere scholen voorzien is.
Art. ^^. Ter tegemoetkoming in deze kosten moet eenc
bijdrage voor ieder kind worden geheven.
Bedeelden en zij, die, schoon niet bedeeld , onvermogend zijn
schoolgeld te betalen, worden niet aan de heffing onderworpen.
Art. 34, alinea 1. De openbare scholen voor meer uitgebreid
lager onderwijs voorzien in de gehcele koeten van onderhoud
door het heffen van een schoolgeld aan de kosten gcevenredigd.
Zonder dit artikel kan er geene concurrentie bestaan en
is er dus geene vrijheid van onderwijs.
Bij het aanwijzen van de veranderingen , die de wet zou
moeten ondergaan om het bijzonder onderwijs, welks bestaan
door de grondwet gewaarborgd is, in stand te houden en
tegen den verpletterenden invloed van het openbaar gezag
te beschermen, komt het mij niet ongepast voor ook aan
te geven, welke veranderingen in \'t algemeen belang van
\'t onderwijs in de schoolwet moeten gemaakt worden.
Vooreerst stel ik voor Art. 1. d, Beginselen der vormleer
te veranderen in: Beginselen van \'t handteekenen. Daardoor
zou men \'t schoonheidsgevoel en de vorming van den toe-
komstigen handwerksman bevorderen. En aan \'t meer uitge-
breid lager onderwijs toe te voegen: q. Beginselen der staat-
huishoudkunde.
Art. 12. Ter opleiding van onderwijzers zijn er vijf Rijks-
kweekscholen en ééne voor onderwijzeressen.
In elke gemeente met eene bevolking van 6000 inwoners
-ocr page 28-
2 4
en daarboven moet eene normaalschool bestaan, door de gc-
meente onderhouden.
Art. 18. Wanneer het getal leerlingen op eene school meer dan
vijftig bedraagt, wordt de hoofdonderwijzer bijgestaan door een
hulponderwijzer , meer dan honderd door twee hulponderwijzers
en voorts voor elke vijftig leerlingen een hulponderwijzer meer.
Art. 19, alinea 4. Kweekelingen zijn zij, die onder toezicht
van den hoofd- of hulponderwijzer tot eigene vorming werk-
zaam zijn bij het onderwijs. Zij moeten den ouderdom van
14 jaren bereikt hebben en ontvangen de twee eerste jaren
eene toelage van/ 100, en de twee laatste jaren eene toelage
van / 200. Zij genieten onderwijs op de normaalschool, of
zoo die niet aanwezig is, van den hoofdonderwijzer der school,
tegen eene billijke vergoeding.
Alinea 7 van \'t zelfde art. Voor een hoofdonderwijzer is het be-
drag der jaarwedde ten minste/800 ; vooreen hulponderwijzer
ten minste/ 400. Het bedrag der toelage is ten minste/100.
Art. 21.... wiens jaarwedde ten minste / 600 bedraagt.
Art. 23. Wordt op deze wijze veranderd: Het schoolon-
derwijs wordt, onder het aanlceren van gepaste en nuttige
kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van
de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne op-
leiding tot maatschappelijke deugden.
Het woord christelijk moet weggelaten worden , omdat de
geloovige Israëliet, evenmin als de ongeloovige in \'t algemeen
iets van deugden, die uit de geschiedenis van Christus haren
oorsprong ontleenen, weten willen, en eene christelijke op-
leiding , zooals boven bewezen is, op eene openbare school
onmogelijk is.
Door deze laatste wijzigingen in de wet zou het onderwijs
in \'t algemeen en \'t openbaar onderwijs in \'t bijzonder ver-
beterd en, voldaan worden aan de cischen van de partij,
die thans de schoolquacstie ovcrhccrscht; de partij namelijk,
waarvan de Minister Heemskerk gesproken heeft en die bestaat
uit de modernen der Protestantschc kerk , waarbij de gods-
dienstloozcn van verschillende Kerkelijke benamingen en an-
-ocr page 29-
2S
deren, wier eigenbelang of financieel voordeel dit mede brengt,
zich hebben aangesloten.
Door de eerste veranderingen zou het bijzonder onderwijs tot
zijn recht komen , namelijk tot eene onbelemmerde vrijheid , die
niet door staats- of gemeentegeld onmogelijk gemaakt wordt.
Nu mag de edelmogende Heer Godefroi in eene zitting
der Tweede Kamer , zoodanige wijziging der schoolwet eene
„bescherming" noemen aan het bijzonder onderwijs verleend.
Ieder onpartijdige zal hierin zien eene gelijkstelling van het
openbaar met het bijzonder onderwijs , eene poging om het
laatste tegen den overheerschenden en vernietigenden invloed
van het eerste te beschermen, een noodzakelijk middel om
het bijzonder onderwijs van de vrijheid, die het gewaarborgd
is, gebruik te laten maken, door te kunnen bestaan.
Maar al ware het bescherming; mag \'t dan op zoo veel
bescherming van den staat niet rekenen, dat daardoor zijn
bestaan verzekerd en zijn ondergang voorkomen wordt; wat
heeft \'t anders aan zijne vrijheid ? Die bescherming is ook
volstrekt niet, zooals de heer Godefroi meent tegen het
onderwijs van den staat gericht. Zij laat dat onaangeroerd;
ze is alleen een middel tot zelfbehoud, een dringende en
niet aftewijzen eisch van eene groote minderheid, die door
de wet en door de willekeur der liberalen in hun goed recht
en in hunne dierbaarste belangen gekrenkt worden. Die be-
scherming (volgens den heer Godefroi) is dus hier niet de
antithesis van vrijheid , zij is de conditio sine qua non voor het
bestaan van het bijzonder onderwijs.
De heer Godefroi wil geene bescherming voor het bijzon-
der onderwijs , waardoor het gelijkstelling met \'t openbaar zou
verkrijgen, maar wel bescherming van het openbaar, opdat
dit \'t bijzonder onderwijs, door financieele middelen zoukun-
nen te niet doen. Waarlijk zeer edelmogend, ik wil zeggen
edelmoedig *).
*) Do woorden door den heer Mr. M. H Godefroi, in de tweede kamer
der Staten-Gcneraal gesproken, "Bijn:
Het is die herziening1, die aan het bijzonder onderwijs, dat aanspraak
-ocr page 30-
Maar hoe zullen wij tot die wijzigingen in de wet op het
onderwijs komen; hoe tot eene billijke waardeering van het
bijzonder, en gelijkstelling met het openbaar onderwijs geraken ?
Daarvoor is slechts één middel.
Kies mannen uit uw midden tot leden der Staten-Generaal,
voor wie de uitgaven voor het openbaar lager onderwijs wel te
hoog
kunnen opgevoerd worden, die een oor hebben voor de bil-
lijke klachten van het bijzonder onderwijs, die de onderdrukking,
waaronder de bijzondere school gebukt gaat, willen wegne-
men , die gevoel en hart bezitten voor het onrecht der tegen-
woordige minderheid aangedaan.
Kies mannen uit uw midden voor den Gemeenteraad, die
de drukkende belastingen, welke de burgers voor het open-
baar onderwijs moeten opbrengen, niet hooger opvoeren,
maar verminderen; mannen, wien \'t ernst is den rijke en
gegoede te laten betalen, wat hij voor zijne kinderen geniet
en niet de weduwe en den kleinen burger; mannen, die de
bijzondere school recht willen laten wedervaren en menschelijk
gevoel genoeg bezitten, om een vertrapten en onderdrukten
stand op te beuren; mannen eindelijk, die de ouders in
staat stellen aan den drang van hun geweten en gods-
dienstig gevoel te voldoen, en geene heerschappij door
financieele dwangmiddelen willen uitoefenen op hetgeen den
ouders \'t dierbaarst is. Hierdoor alleen kunnen wij tot ons
recht komen.
heeft op vrijheid en op vrijheid alleen, zou schenken bescherming — de
antithesis van vrjjhcid — en, let wel, bescherming door den Staat legen
zijn eigen onderwijs, het is die herziening, die ten behoeve van het bij-
zonder onderwijs, de verhooging van het peil en de verbetering van het
staatsonderwijs, waaraan eene algemeen erkende behoefte bestaat, zou
belemmeren , zoo niet onmogelijk maken.
-ocr page 31-
27
BIJLAGEN.
I. Het leveren van goedkoop voedsel en kleeding is niet
genoeg. Daarbij zouden fabrikanten en werkbazen \'t meest
gebaat zijn, die dan hunne loonen nog konden verlagen, en,
\'t geen tot hulp van den handwerksstand werd aangewend,
geheel nutteloos maken. Daarenboven zou dit middel op zich
zelf onvoldoende zijn. Alleen door het oprichten van fabrieken
en werkplaatsen voor rekening van de gemeente, waarin de
loonen der werklieden aanmerkelijk verhoogd werden , zoodot
er van staats- of gemeentewege concurrentie bestond met
fabrikanten en werkbazen , zou de verheffing van dien stand
kunnen bereikt worden. Die inrichtingen moesten onder eene
strenge controle staan, en openbare inzage der administratie
eene vereischte zijn. De concurrentie zou evenwel zóó moeten
wezen, dat de uitgaven door de inkomsten gedekt werden ,
en niet zoo als thans bij \'t onderwijs , dat de gemeente er
geld aan toevoegde.
II.   Hoe zal men de leerplicht kunnen invoeren, zonder
honderden gezinnen van \'t noodige te berooven, die, wegens
de lage loonen, de opbrengst van den arbeid hunner kinderen
niet missen kunnen.
III.   De vierde stand kan zijn doel bereiken: vooreerst
door ijverig gebruik te maken van de middelen, die tot ont-
wikkeling van zijn stand worden aangewend, als : onderwijs,
volksvoorlezingen, volksbibliotheken, enz. met één woord
van alles , wat tot ontwikkeling van den geest dienen kan.
Ten tweede door vereeniging van arbeidslieden van hetzelfde
beroep tot bespreking van hunne belangen, en het ki<?zen
van afgevaardigden tot vorming van eene algemeene vereeni-
ging van handwerkslieden van alle ambachten en fabrieken,
ter beraadslaging over \'t algemeen belang van den vierden
stand; en ten derde door aan te dringen op \'t algemeen stern-
recht , dat, verkregen zijnde, hun de meerderheid in de
-ocr page 32-
28
tweede kamer zou verzekeren; waardoor de voorgestelde
middelen ter verhooging van het standpunt der handwerks-
lieden, zonder revolutie, kon verkregen worden.
IV.   Reken er niet op, dat de eischen van den vierden
stand zich niet zullen verwezenlijken. Zoo zeker als in de zes-
tiende eeuw door de hervorming de dageraad voor vrijheid
van geweten is aangebroken; zoo zeker als de privilegiën
van den adel, de geestelijkheid en de aristocratie door de
revolutie van 1789 zijn afgeschaft, en de derde stand tot
zijn recht gekomen is; zoo zeker zal ook de vierde stand
zijne rechten eischen en tot zijne rechten komen; — mis-
schien veel vroeger, dan de meesten vermoeden. De kentee-
kenen daarvan zijn reeds in ruime mate voorhanden: ver-
eenigingen van handwerkslieden, werkstakingen, pogingen
om den handwerksstand in \'t parlement te vertegenwoordigen
zijn zoo vele kenteekenen , die ons toeroepen, dat de tegen-
woordige maatschappelijke inrichtingen tot op hare grond-
slagen zullen geschokt worden.
V.   Zou \'t niet beter zijn \'t geld van de gemeente te be-
steden, om geschiktere en gezondere arbeiderswoningen te
bouwen en beter drinkwater te verkrijgen ? Dan werd met de
belangen van den vierden stand, ook het algemeen welzijn
bevorderd, want slechte woningen en slecht drinkwater zijn
de bekende rampen, die de epidemien bevorderen. Dan
behoefden de geneesheeren, in hunne verslagen aan den
gemeenteraad, niet meer te wijzen op die menigte menschen,
welke jaarlijks, als slachtoffers van ontberingen en daaruit
voortspruitende uitputting van krachten, wegkwijnen en ten
grave gesleept worden.
VI.  Ook de leerplicht kan eerst mogelijk worden, wanneer
de bijzondere school voor gewoon lager onderwijs evenzeer
gesteund wordt, als de gemeenteschool, en het bestaan der
bijzondere school voor m. u. 1. onderwijs verzekerd is.