-ocr page 1-
BR..l67&-\'ïa9-
no^
yA.v*
-ocr page 2-
-ocr page 3-
T
>v
,
ü^. G. J. Teljef^.
--<fié\'v^>«,<ëïï\'--
et |eveit van dm |rt|,
-ocr page 4-
.
** - » v
, .
. *
»
\'.•
•\'••
.\'••.\'.
,> » :
V
-.
»
-
>
- ♦ .
. * -~ % .
.
• \'-
«*»* -X-^
>\'• . ". • •
-
• ". ,
•.
„/
• ._ - *
-
"
••
-ocr page 5-
-ocr page 6-
\'
\'
-ocr page 7-
HET LEVEN VAN DEN ARTS
DOOR
Dr. G. J. T E L J E R.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
.
.
.
-ocr page 10-
HET LEVEN VAN DEN ARTS.
OPGEDRAGEN
AAN HET
GEMEENTEBESTUUR
VAN
JUTPHAAS
BIJ HET HONORABEL ONTSLAG
ALS
PLAATSELIJK GENEESKUNDIGE
DER
GEMEENTE JUTPHAAS
IN
JANUARI 1876
DOOR
Dr. G. J. T E L J E R.
>»vWW\\A/V\\/W>/v."
UTRECHT,
P. W. VAN DE WEIJER.
Stoomdrukkerij.
-ocr page 11-
©bel cüscfctoaten
üüutaeuieeéte*, Vvetteouoctó en Eeoett van <W
Cjciiiccnlctaao !
Het is mij eene behoefte om op eenigc wijze mijn dank
te betuigen, voor de bewijzen van achting, tevredenheid
en toegenegenheid mijwaarts betoond, met het geschenk
eener door mij hooggewaardeerde medaille, tot aandenken
aan mijne ambtsbediening in deze gemeente als Genees-,
Heel- en Verloskundige, gedurende een tijdvak van
51 jaren.
Ja, mijne Heeren! het was mij eene uiterst aangename
verrassing, na dat ik mijn ontslag als plaatselijk Arts
had aangevraagd, niet alleen een honorabel ontslag te
mogen ontvangen, maar ook met ernstig erkentelijken
dank te worden toegesproken door onzen geachten Burge-
meester, tevens met de overhandiging eener voor mij
zeer belangrijke gouden medaille. Eene onderscheiding,
die waarlijk zeldzaam een geneeskundige ten platten lande
voorkomt. Men kan dergelijke verrassing wel gevoelen,
maar niet beschrijven.
Ik behoef U niet te zeggen, dat alles een diepen
indruk op mij heeft gemaakt; te meer nog, dat ook op
-ocr page 12-
6
mijne aanbeveling een ervaren Arts in mijne plaats, met
algemeene stemmen van het Gemeentebestuur is be-
noemd. Het kan dus geene verwondering baren, wan-
neer ik zeg, dat mijne betrekking als Geneeskundige, in
eene zoo uiteenliggende, uitgebreide gemeente, op mijn
78-jarigen leeftijd begon moeielijk te vallen. Als ook,
dat het mij groot leed zou hebben gedaan, indien deze
gemeente, waarin ik zoovele bewijzen van achting, ver-
trouwen en liefde, gedurende een tijdvak van meer dan
eene halve eeuw heb mogen ondervinden, niet van ervaren
geneeskundige en liefderijke verzorging van behoeftige
lijders ware voorzien.
Het zal ook geene bevreemding kunnen wekken; wan-
neer ik zeg, steeds liefde te gevoelen voor eene gemeente,
waarin ik zoovele voorrechten heb mogen genieten bij de
bewijzen van achting, liefde en vertrouwen.
Het zal mij ook niet ten kwade geduid worden, als ik
zeggen mag, dat aan mijn verlangen en aan de keuze
van het Gemeentebestuur genoegzame voldoening is
gegeven. Immers heeft de Arts E. J. Idenburg zich
reeds doen kennen als een in de wetenschap ervaren
man, voorzien van een gezond, krachtig lichaamsgestel
en niet minder van een minzaam karakter jegens de
lijdenden, vooral behoeftigen.
Ik heb gedurende meer dan eene halve eeuw veel be-
leefd en bijgewoond, zoowel in mijn maatschappelijk
leven als met betrekking tot onze kunst en wetenschap.
Met voldoening mocht ik, vóór ruim 56 jaren, mijn
examen doen als Heel- en Vroedmeester ten platten lande
en reeds meer dan 30 jaren zijn verloopen, sedert ik aan
de Hoogeschool te Utrecht den, steeds door mij op
hoogen prijs gestelden, titel van Doctor in de Genees-
kunde verwierf. Ik heb nooit opgehouden om met studie
-ocr page 13-
7
en onderzoek voorttegaan in eene wetenschap, die ik
voortdurend blijf liefhebben.
Met genoegen herinner ik mij nog mijne eerste jonge-
lingsjaren in 1814 en 15, toen ik te Dordrecht bij
zoo vele hulpbehoevende gewonden van Quatre-Bras en
Waterloo, als jongen, hulp mocht aanbrengen, onder
toezicht van den Heer Haver Droeze. Hoe velen heb
ik daar werkzaam gezien, die niet meer zijn! Hoe vele
moordmiddelen zijn sedert uitgedacht, die nog belang-
rijker verwondingen toebrengen!
Tegen den stroom op te zwemmen is moeielijk, maar
het hoofd boven te houden en alle krachten, die wij
mogen bezitten, bij te zetten, is ons aller plicht. Sedert
den tijd mijner laatste promotie zijn er zoovele jaren
reeds heengegaan, als men gewoon is voor een geslacht
te berekenen. Door Gods goedheid ben ik voor de
mijnen gespaard, terwijl de meesten mijner tijdgenooten
reeds zijn vooruit gegaan daarheen, van waar men niet
terugkeert.
Voortreffelijke en uitmuntende mannen, door mij nimmer
te vergeten, door wier doelmatig onderwijs ik geworden
ben, wat ik wezen mag, rusten ook, bijna allen reeds
van hunnen arbeid. Veel van het oude heb ik als on-
bruikbaar en verlaten hooren bespotten en verwerpen,
veel, als van nieuwe vinding en als onwaardeerbaar,
hooren verheffen.
Ik heb bij al die verschillende leeringen, zoo oud als
nieuw, steeds getracht het goede ten nutte van de
lijdenden te kiezen. Terugziende op hetgeen ook mij
is voorbijgegaan, in verband met hetgeen mij heeft bezig-
gehouden, en waaraan ik nog gaarne mijn overigen
levenstijd wensch toetewijden, zij het mij vergund,
voor zooveel de ervaring mij daartoe geleid heeft, te
-ocr page 14-
8
wijzen op de vereischten, waarvan de Arts moet deel-
genoot zijn.
Wat ik zeggen wil, waartoe ik op mijn gevorder-
den leeftijd vermeen eenig recht te hebben; dat is om
op de vraag te antwoorden, welke is de beste wijze
voor den Arts om een gelukkig leven te hebben en
op zijn afgelegden weg met welgevallen te mogen
terugzien.
Wellicht kan men denken, dat ik mij op eengeestelijk
gebied ga begeven, maar dat is niet zoo. Ik wil mij
alleen bepalen, wat volgens natuurlijke, anthropologische
wetten tot het geluk voor den Arts, en voor de aan
zijne zorgen toevertrouwde lijders, voorname vereisch-
ten zijn.
En deze zijn
Geloof, Hoop en Liefde.
In geestelijken zin van hooge waarde, maar niet min-
der in het natuurlijke leven van den Arts.
i°. Geloof. Immers wat zou de beoefenaar der Genees-
kunde in al haren omvang zijn, indien hij geen geloof
sloeg aan de lessen en raadgevingen zoo van zijne leer-
meesters, als aan vroegere en latere schrijvers over de
Geneeskundige Wetenschap ? Ik bedoel niet de bijzondere
zienswijzen of stellingen van geleerde mannen, zoo als
er velen zijn geweest en nog zijn: want die zijn in de
Geneeskunde even menigvuldig als in Theologische en
meer andere Wetenschappen.
De Geneeskunde rust op waarnemingen. Het is echter
niet toereikend, waarneming aan waarneming te knoopen,
te verzamelen en als op een te stapelen. De geest, het
verstand moet levend maken hetgeen waargenomen is en
wordt, om voor de toekomst vruchten te dragen. Aan
de toenemende ondervinding van eeuwen herwaarts zijn
-ocr page 15-
9
de ontwikkeling en uitbreiding der Geneeskunde ver-
schuldigd.
Nu is voor den Arts het leven te kort om zijne we-
tenschap op eigen ervaring te gronden. De oude vader
Hippocrates zeide reeds „de kunst is lang, het leven
kort en de gelegenheid vluchtig." De Arts moet dus
voor zijne kennis zeer veel door en uit geloof vruchten
trekken. Hij kan niet alles zelf onderzoeken en moet
dus veelmalen op geloof afgaan. Daartoe is van groot
belang om, met een onbevooroordeeld geloovig gemoed,
al wat geschreven is door, en sedert den tijd van Hip-
pocrates tot heden toe, te onderzoeken en geloovig
aantenemen, wat zijn verstand hem nuttig toeschijnt in
de kennis en behandeling van ziekten en van den zieken
mensch.
Iedere ziekte heeft hare eigenaardige eigenschappen,
die wellicht vaak in het duister verborgen liggen, doch
waartoe het waarnemen geoefend en versterkt wordt door
de heilzame vroegere en latere voorschriften, die een
langdurig gezag der ondervinding bewaarheid heeft.
Wij mogen wel den vader der Geneeskunst Hippo-
c rat es, als een genie bewonderen, wiens naam ook
vereeuwigd is. Hoe nauwkeurig heeft hij, met de wei-
nige hulpmiddelen, die hem ten dienste stonden, de ver-
schijnselen en gevolgen van ziekten beschreven! Wat
zou hij zijn geweest, indien hij met de latere ontdekkin-
gen van Harvens en van Leeuwenhoek en van zoo
vele andere lateren ware bekend geweest? Geloof aan
de latere onderzoekingen en daaruit gemaakte gevolg-
trekkingen van latere geniën tot op heden, moet den
Arts opwekken om aan het ziekbed optemerken en waar-
tenemen, wat zijne voorgangers hem geleerd hebben en
daarmede voordeel te doen tot nut van de lijdenden. Waren
-ocr page 16-
IO
de Artsen niet op geloof afgegaan aan hoogst weten-
schappelijke mannen, die bijv. chinine, morphine en zoo
vele andere heilzame middelen ontdekt en aangeprezen
hebben, dan zouden zij die toch niet hebben kunnen
noch durven voorschrijven.
Niemand zal dus ontkennen dat Geloof aan waarne-
mingen van geloofwaardige mannen een voornaam vereischte
is in den Arts.
2". Hoop. Wat is een Arts zonder hoop bij zijne
patiënten? Hoe gevaarlijk en hoe moeielijk een ziekte-
geval of in Heel- en Verloskundige toestanden ook zijn
moge, steeds moet hij bij zijn moed de hoop voegen
van den zieken mensch te zullen behouden. Ja ook, bij
bedenkelijke verlossingen en heelkundige operatiën, moet
de hoop hem levendig houden om te doen, wat de we-
tenschap hem leert. Zonder met die hoop bezield te zijn
zal hij den moed niet hebben om dat, wat hij op weten-
schappelijke gronden nog noodig of nuttig oordeelt, aan-
tewenden. Met gebrekkigen ijver en slappen zin, laat
hij allicht de middelen verzuimen of uitstellen, die nog
konden dienstig zijn. Hoop houdt den mensch levendig
en niemand zal derhalve ontkennen, dat de hoop een
voornaam vereischte is in den Arts. Hij zegge steeds
„zoo lang er leven is, is er hoop." In sommige gevallen
zegt hij „melius remedium anceps, quam nullum" maar
vaak moge hij ook zeggen, „melius remedium nullum
quam anceps."
Het spreekt van zelf, dat van hoop geene sprake
kan zijn bij toestanden, die niet kunnen hersteld worden.
De Arts mag bij een verbrijzeld lid geene hoop koeste-
ren, dat de natuur herstelling en genezing zal geven; bij
beklemde breuken die haastige hulp vereischen, mag hij
niet immer hopen op de natuur. Daarbij zou hij zich
-ocr page 17-
II
bedriegen, ten koste van het leven der lijders. Dat zou
eene valsche hoop zijn; terwijl hij tevens de hoop moet
hebben om, van gepaste operatien een goed gevolg te
mogen zien. Even zoo zou het eene dwaasheid zijn om
bij kennelijk doodelijke ziekten, bijv. tering, kanker en
dergelijken hoop op genezing te houden. Dat zou zijne
onkunde te kennen geven en ongunstigen invloed hebben
op zijn patiënt en diens geliefde betrekkingen. Het zou
ook ongepast zijn om zijne lijdenden aan doodelijke
ziekten hoop te geven op herstelling. Door hen met
hunnen toestand bekend te maken, kan hij nog dikwijls
gepaste gelegenheid vinden om hen in hunne laatste
oogenblikken hoop te geven op een zachten overgang en
die middelen aan te wenden, die geschikt mogen zijn om
het laatste lijden te verzachten.
Liefde: liefde is een woord, dat op verschillende wijze
kan worden toegepast. De liefde, welke ik bedoel, is:
i. Liefde voor de wetenschap.
2.    Liefde voor zijne lijdende natuurgenooten.
3.    Liefde voor zijne kunstbroeders.
Liefde voor de Wetenschap. O, die geene liefde heeft
voor eene Wetenschap als de Geneeskunde in al haren
omvang, is niet waardig haar te beoefenen; beter is het
dan, dat hij, die haar beoefent, eene andere betrekking
zoekt in het maatschappelijke leven Liefde voor de
wetenschap dringt hem om alles te onderzoeken, wat
geschikt kan zijn om, met veiligheid voor zijn eigen
geweten, den moeielijken weg te bewandelen, waarop
hij zich heeft begeven. Studie, aanhoudend onderzoek,
zoowel van oude classieke als van hedendaagsche schrij-
vers zij zijn levenslust. Sedert Hippocrates zijn er
vele onderzoekingen en ontdekkingen gedaan. Hoe ver-
schillend ook de leeringen en de geneeswijzen door som-
-ocr page 18-
12
mige geniën zijn voorgedragen, doel de studie daarvan
den Arts krachtig worden in het onderzoek en de kennis
van den zieken mensch. En wanneer dan de praktizeerende
Arts de vele ontdekkingen, die sedert, slechts in eene
halve eeuw, zijn gedaan, bestudeert, wat leert hem dat
de waarde schatten der geneeskunde, zoowel van de
nieuwere als de oude. Een voornaam geleerde zegt „dui-
zend geneeskundigen hebben misschien sedert duizend
jaren aan de verbetering der geneeskunde gearbeid. Hij,
die hunne schriften met vlijt en nadenken leest, ontdekt
in een korten tijd meer dan wanneer hij duizend jaren
naar zieken liep."
Aan het ziekbed zal hem dan wel dikwijls de proef
blijken, dat de natuur zich door geene bijzondere lee-
ringen of systemen laat binden. De liefde voor de weten-
schap zal hem beveiligen voor het aannemen van bepaalde
geneeswijzen, op hypothesen gegrond. Met zorg zal de
Arts op elk plaatshebbend verschijnsel of omstandigheid
acht slaan en alzoo, met de spraak der natuur en hare
wetten, zich bekend maken, zonder welke hij noch haar
dienen noch haar in hare soms woeste werking kan
tegengaan.
Liefde voor de wetenschap bewaart hem om deze of
gene hypothese aan te kleven. De ervaring leert, hoe
de eene leerstelling na de andere is verdwenen om weer
eene andere te voorschijn te brengen. De natuur, zoo
wel de gezonde als de zieke natuur van den mensch,
bleef intusschen dezelfde en belachte al die nieuwe ge-
leerde voortbrengselen. Evenwel uit al die nieuwe, ja
soms met de natuur strijdige voortbrengselen van men-
schelijk vernuft ontstond vaak zeer veel goeds. De Arts,
die liefde heeft voor zijne kunst, tracht het goede daar-
van te nemen, voor zooveel hij oordeelt ten nutte van
-ocr page 19-
i3
zijne lijders te zijn. Liefde voor de wetenschap doet
hem alle moeite en bezwaren, die er aan verbonden zijn,
geduldig dragen en den Arts weldadig zijn voor zijne
lijdende natuurgenooten.
Liefde voor zijne lijdende natuurgenooten. O, wanneer
de Arts geen medelijden en daarbij gepaard gaande
menschenliefde gevoelt, is hij niet waardig het edel vak,
de geneeskunde, te beoefenen. Wat geeft rijkdom, wat
geeft eer? Ja, geen van beiden is te verwerpen; beiden
toch zijn van groot, zeer grootbelang voor ieder mensch
en wel inzonderheid ook voor den beoefenaar der genees-
kunst. En wien zouden die voorrechten beter toekomen
dan hem, die, zoowel door zijne wetenschap als moeite-
volle maatschappelijke betrekking, der menschheid zoo
groote diensten bewijst. Immers zegt men, de gezond-
heid is de grootste schat op de wereld; en zal men dan
niet hem eene groote waarde toekennen, die voor zijne
evenmenschen zorgt om, door raadgevingen, dien onwaar-
deerbaren schat te behouden of terug te geven?
Niet altijd is dat zoo in de wereld, de meest recht-
schapen, de kundige Arts wordt vaak miskend en char-
latans, tooverdocters worden te rade genomen, of zoo-
genoemde heilzame middelen, die vaak in dagbladen
worden aangeprezen, gebruikt op raad van oude tantes
of bakers, buiten weten, soms tegen den raad van den
kundigen huisarts. Dat alles kan licht aanleiding geven,
dat de Arts in zijne eer getast is en zijn gevoel van
deelneming voor zijn lijder, die zoo handelt, verflauwt,
ja zelfs tot haat en verachting overgaat. En toch, niet
alzoo! Zoodanig lijder verdient wel het meeste mede-
lijden, daar hij, bij al zijn lijden, niet zelden eene tweede
ramp zich op den hals haalt, tengevolge van kwade
raadgevingen. Moge het zijn, dat de Arts weder geroe-
-ocr page 20-
14
pen wordt, na dergelijke handelingen, ach! dat hij zich
dan niet bar aanstelle, noch schijn van ontevredenheid
doe blijken, maar in en met liefde den lijder weder
onder zijne verzorgende behandeling neme. De liefderijke
raad en de nauwlettende zorgen zullen reeds genoeg
zijn, om voor een groot deel tot de herstelling van een
wellicht niet hopeloozen lijder bevorderlijk te zijn.
Zoo moge het ook voorkomen, dat zijn patiënt met
ontevredenheid zijne voorschriften in acht neemt, of soms
voor een groot deel verzuimt; ja ook soms zeggen mocht
„docter ik kan die medicijnen niet gebruiken, ze benau-
wen mij" of iets dergelijks. Dat dan de docter die
patiënt niet bar of onmedelijdend toespreke, maar dat
hij bedenke met een zieke te doen te hebben, die tevens
ziekelijk is van gemoed. Hij kome den patiënt te ge-
moet en zegge op minzamen toon: welnu, ik zal het
wat zachter maken; dat is al genoeg om zijn patiënt
tevreden te stellen: eene kleine wijziging in vorm of
smaak doet hem hetzelfde medicament voorschrijven; de
liefderijke toespraak is reeds genoeg om de lijdenden op
den weg van herstelling te brengen.
Het is de algemeene wet der liefde, welker beoefening
den Arts in zijne belangrijke bestemming op de wereld
kan gelukkig doen zijn. Het besef alleen, dat hij talenten
van wetenschap en kennis, hoeveel of hoe weinig hij die
ook moge hebben, ontvangen heeft van den Grooten
Schepper der Natuur, doet hem met dankbaarheid opzien
tot Hem, door Wien hij in de gelegenheid is gesteld om
die, naar zijn vermogen, ten dienste zijner natuurgenooten
te mogen aanwenden. Dit alleen is genoeg om hem te
bewaren voor elke ontevredenheid, wanneer hij naar zijne
meening niet genoegzaam geëerd, gerespecteerd of wel
voor zijne gedane zorgen met ondank wordt beloond. —
-ocr page 21-
IS
Niet zijne zucht om aan alle menschen te voldoen, niet
zijne begeerte om naam te maken, of te schitteren in de
wereld, noch zich te willen verrijken ten koste van het
leed en het lijden van zijn evenmensch, moeten de drijf-
veeren zijn van zijn levensbeginsel. •
„De Arts behoort bereid te zijn, zijne eerzucht tot
welzijn van den lijder op te offeren Dat is voor velen,
vooral oudere practici, wel eens moeielijk: de menschen-
liefde, die wij Artsen onzen ongelukkigen lijders ver-
schuldigd zijn, eischt zulks echter."
„Liefde is macht. Zij is het niet minder, neen meer
nog is zij het, dan kennis: en waar die beide machten
zich vereenigen in den Geneesheer, daar is hij in staat,
met zijn talent te woekeren en wonderen te doen met
zijne kunst.\'\'
Rijkdom en eer zijn in de wereld groote schatten, en
wie zou daar geen prijs op stellen? Lijders van den
eersten stand, die den Arts eeren en ruim beloonen, zijn
hem veel waard. Maar „wij zijn daartoe eigenlijk niet
in de wereld om rijk te worden of grooten naam te ma-
ken; het is wel, zoo wij de wereld, die wij zonder onze
voorkennis of keus, hoe dan ook, zijn binnen gekomen,
met fatsoen weder kunnen verlaten." Hij moet niet alleen
bij de voorname gegoeden zijne wetenschap en ijver ten
goede geven, maar bij den minder gegoeden en behoef-
tigen moet hij, met de meeste zorg en deelneming, zijne
kunst veil hebben. Deze uit liefde en met liefde behan-
delende zal hij gewis meer genot hebben: want al wat
men uit liefde doet, is niet zwaar. In eenvoud enzacht-
moedigheid moet hij de arme lijders bijstaan, en hij zal
er dubbel loon voor erlangen. Ook zij zullen hem roemen
en die roem zelf zal hem in de maatschappij tot meer
vertrouwen brengen. Hij zal daarbij hooger aangeteekend
-ocr page 22-
i6
worden en voor zich zelven meer voldoening ondervinden
Bij eene belanglooze opofferende liefde, zal hij allengs
zich zelven leeren verloochenen en het kruis van zijn be-
langrijken werkkring met gemak en tevredenheid dragen.
Maar nu, het derde Liefde jegens zijne kunstbroeders.
Dat mag waarlijk wel eene vreemde soort van liefde ge-
noemd worden. Want wellicht is er niet ée\'ne betrekking
in het maatschappelijk leven dan de beoefening der ge-
neeskunde, waarin jaloerschheid, eerzucht, wangunst en
broodnijd zoo algemeen aangetroffen worden. En toch
is het de plicht van alle menschen om elkander liefde
toe te dragen. Heeft dan de christelijke leer „wat gij
wilt, dat U de menschen doen, doe hen ook alzoo"
betrekking tot ieder mensch, dan moest die wel inzonder-
heid worden in acht genomen onder kunstgenooten. Bij
kunstbroeders van eene zoo belangrijke wetenschap, die,
met betrekking tot het geluk van den mensch, zoo met
het doel om den grootsten schat, de gezondheid te be-
waren, als om den zieken zijne gezondheid terug te geven,
op het hoogste standpunt in de maatschappij geplaatst,
mocht wel eene meer algemeene liefelijke oprechte stem-
ming gevonden worden.
Moge dan wel niet die gewenschte onderlinge liefde
en vertrouwelijke oprechtheid onder de geneeskundigen
altijd gevonden worden: dat dan toch ieder rechtschapen
Arts moge streven, om alles zooveel mogelijk in acht te
nemen, wat daartoe kan bevorderlijk zijn. Hoemeer ook
hij alle hatelijkheid of laster van een enkelen hatelijken
collega van zich afwerpt, en zich niets daarvan aantrekt
en nog minder eenige wraak zoekt te nemen, met de
bewustheid dat die aan Hooger Macht toekomt, des te
gelukkiger zal hij er aan zijn, ja des te meer zal hij zich
beijveren, om steeds met zorg zijn plicht te betrachten,
-ocr page 23-
*7
tot rust voor zich zelven en tot nut van de lijdende
menschheid. Dan ook zal hij ervaren, dat zijne grootste
benijders en lasteraars eindelijk zich zelven een kuil
graven.
Moge het voorkomen, dat eens een lijder van hem
af loopt en overgaat tot een ander, en wellicht naar een
kwakzalver of zoogenoemden piskijker. Ja, hij kan voor
de laatsten liefde hebben noch achting, maar toch moet
hij zich dat niet aantrekken bij de bewustheid van zijn
plicht te hebben gedaan en, volgens zijne wetenschap en
ervaring, zijne beste zorgen te hebben aangewend.
Ik noem daar de piskijkerij. Ja, die onder welken
naam of titel, zich daarvan bedient en den lijder alles
wijs maakt, is geene achting waardig. Het verraadt
groote onkunde of schandelijk bedrog, aan anderen wijs
te maken, dat de beschouwing van de pis alleen vol-
doende is om de oorzaken en het wezen der ziekten en
de hulpmiddelen, daarop gegrond, tegen ziekten te lee-
ren kennen.
Geheel iets anders is het echter om, in verband
met andere ziekteteekenen, verschillende toestanden van
ziekteprocessen te leeren kennen uit de hoedanigheid der
ontlaste pis. De ouderen, zoowel als vele nieuwe ge-
neeskundige schrijvers, schrijven veel nut toe aan de
beschouwing der pis bij zieken. „Zij verdient\'\' zegt
Hufeland „de grootste oplettendheid van den genees-
heer, die haar bij de oude geneesheeren in zeer hoogen
graad ten deel werd , en thans te zeer verwaarloosd wordt.\'\'
Gelijk er een groot verschil is tusschen astronomie en
astrologie, zoo mogen wij dat ook gelijk stellen met
uronomie en uroscopie. Evenals astrologie eene bedriege-
lijke zaak is, zoo is uroscopie tot niets anders dienstig
dan op eene bedriegelijke wijze de menschen te bejegenen.
-ocr page 24-
18
De Arts, allen schijn van uroscopie vermijdende, be-
hoort elk verschijnsel, dat de zieke natuur oplevert,
nauwkeurig te onderzoeken, en daartoe mag de uronomie
wel eene goede plaats verdienen.
Hoewel een scheikundig onderzoek soms noodig is,
zoo mag men echter niet aannemen, dat zulks in de ge-
neeskundige praktijk altijd uitvoerbaar is.
Men kan vele bestanddeelen in de urine door analyse
vinden, waartoe Casselman, Neubauer, Ziegler,
Aitkin en onze Hollandsche Kerbert en meer anderen
de handleiding geven. Maar bij die allen zal men nog
niet altijd genoegzaam licht verkrijgen. Deze hebben
meer waarde voor den scheikundige, dan voor den
praktischen Geneesheer. Immers wat leert ons de analyse
van suiker en stijfsel. In natura kan een kind die onder-
kennen, maar wie zal hare geanalyseerde bestanddeelen
van elkander onderscheiden? Zoo mag dan ook de prac-
ticus zich vergenoegen om, volgens de leer van Hippo-
crates en velen zijner volgelingen, de ontlaste urine
waar te nemen, zoo als zij zich bij iederen ziektetoestand
vertoont; en dat zal hem in vele gevallen van waarde
zijn, zoowel in diagnose als prognose. Op niet eenig
afzonderlijk teeken, dat zich bij den zieken mensch voor-
doet, kan bepaald gerekend worden. De pols kan, zelfs
voor den Arts bedriegelijk zijn; ook het beschouwen van
de tong alleen kan hem tot eene verkeerde leiding ver-
strekken. De stethoscoop geeft een groot licht tot de
kennis van ziekten, vooral der borst; maar niet alle
Artsen zijn Scoda\'s of Laennec\'s. Vele verschijnselen
bij den zieken kunnen, op zich zelven genomen, niet
altijd hem tot genoegzaam licht verstrekken. Het ensemble
van alle verschijnselen en kenteekenen, ja ook de vorige
toestand van de lijders, de anamnesis, moeten hem leiden
-ocr page 25-
19
tot kennis, oorzaak en gevolgen van iederen ziektetoe-
stand, zal hij met vrucht weten te doen of te laten, wat
heilzaam kan zijn voor zijn lijdenden natuurgenoot.
De beschouwing van die veel omvattende wetenschap,
waarin het edel maar moeitevol bedrijf, de Geneeskunst
bestaat, is in alle opzichten geschikt om een broederlij-
ken band te maken met onze kunstbroeders, die met
ijver, eerlijkheid en liefde haar beoefenen.
Heb ik thans, volgens natuurlijke wetten, den weg
beschouwd, dien de medicus moet in acht nemen, moge
het mij, op mijn gevorderden leeftijd, niet ten kwade
geduid worden, dat ik op een meer geestelijk gebied wijze.
De leer van onzen Goddelijken Meester, naar Wien
wij den naam van Christenen dragen, wijst ons den weg
om reeds op deze wereld gelukkig te kunnen leven. Is
dit zoo voor alle menschen, dan is die leer wel in het
bijzonder van toepassing op den Arts, die, niet alleen
voor zich zelven, voor zijn goeden naam en voor zijn
geweten heeft te zorgen, maar ook te doen heeft met
een lijdenden evenmensen, die, voor zooveel de mensch
vermag, aan hem het leven en de gezondheid of verlich-
ting van lijden te danken heeft.
De voorschriften, die onze Groote Meester ons heelt
doen kennen, zijn nog al velen; maar hoe meer de Arts
die in acht neemt, hoe gelukkiger hij zal zijn. Hij be-
ginne met te bedenken de edele uitspraak: „Ik ben niet
op de wereld gekomen, om gediend te worden maar om
te dienen" „Heb uwe naasten lief als u zelf" „Wat gij
wilt dat U de menschen doen, doe hen ook alzoo."
„Heb Uwe vijanden lief, zegen ze die U vervloeken,
doe wel dengenen, die U geweld aandoen. Neem Uw
-ocr page 26-
20
kruis op, verloochen U zelven en volg mij." Die zegt,
„Leer van mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van
harte."
En zoo velen meer, die wij wel als recepten van den
besten Geneesheer mogen aanwenden. Ik mag getuigen
op mijn 78-jarigen leeftijd, dat ik — hoezeer op verre
na niet immer aan die voorschriften voldaan te hebben —
mij toch altijd bij applicatie in de gevolgen heb wel be-
vonden en ze mijnen kunstbroeders kan aanbevelen.
„Hij, die in zijne dwaze trotschheid al zijne bekenden
en zelfs hen, die het waarlijk goed met hem meenen,
miskent, waant toch, dat hij door ieder miskend wordt.
Hij, die zich naar niemand wil schikken, eischt, dat
ieder zich zal schikken naar hem. Hij, die bij eenige
toegenegenheid en vriendelijkheid, welke hij zoo gaarne
van anderen ondervindt, het aangenaamste leven zou
kunnen leiden, verwoest zijne eigene vreugde, wondt
onophoudelijk zich zelven, als een krankzinnige, door
zijne dwaze eigenzinnigheid, en heft dan kinderachtige
klachten aan over de domheid, kleingeestigheid en boos-
heid der menschen.\'\'
„Zijn toon tegen anderen, wordt de toon tegen hem.
Zoo als hij alles in anderen berispt, vindt men weder-
keerig alles in hem onaangenaam en verkeerd. Gelijk hij
over ieder gering verzuim groot misbaar maakt, betaalt
men hem met gelijke munt." Zoo worden de woorden
„Met welke maat gij meet, zult gij wederom gemeten
worden." bij ervaring bevestigd.
Aan het einde dezer „schets" genaderd, is het mij
eenc ware behoefte des harten, nogmaals mijn hartelijken
dank te brengen aan de Edel Achtbare Heeren Leden
-ocr page 27-
21
van het Gemeentebestuur van Jutphaas, voor al de
blijken van toegenegenheid, voor al den krachtigen steun,
voor al de heilrijke medewerking, die ik gedurende de $ i
jaren, waarin ik als Gemeente-Geneesheer mocht werk-
zaam zijn, heb mogen ondervinden. Beleefdelijk neem
ik de vrijheid, mij ook voor mijne overige levensdagen,
hoe velen of weinigen die zijn zullen, in hun aller warme
vriendschap aan te bevelen; terwijl ik mijnen ambtelijken
plaatsvervanger volgaarne denzelfden heilzamen invloed
van het Gemeentebestuur toewensch, dien ik, vooral
bij belangrijke epidemiën, nimmer te vergeefs inriep.
Bij dien dank aan het Bestuur der Gemeente voeg ik
gaarne de betuiging mijner erkentelijkheid aan hare Inge-
zetenen, die mij als Arts het grootste vertrouwen, als
Medeburger de grootste achting en als Jubilaris op mijn
40- en 50-jarig feest de grootste blijken van liefde en
gehechtheid hebben geschonken. Voor hun allen de wensch,
dat het de Gemeente Jutphaas, waarin ik zoo langen tijd
werkzaam was, bij voortduring wel moge gaan.
En nu nog ten slotte een enkel woord aan mijne kunst-
broeders, bijzonder aan hen, die leden zijn van ons
Geneeskundig Leesgezelschap „Concordia res parvae cres-
cunt." Hun allen breng ik mijnen hartelijken, mijnen
oprechten dank voor de bewijzen van vriendschap, die
ik zoo lange jaren van hen als hun Medelid, niet het
minst voor het stoffelijk aandenken hunner hoogachting,
dat ik als Feestvierende van hen mocht ontvangen op
den 50-jarigen gedenkdag mijner eerste Promotie.
Het ga hun allen wel! Blijven zij nog lang gespaard,
ten zegen voor hunne huisgezinnen en tot heil der lijders,
die aan hunne zorgen zijn toevertrouwd! En mochten ook
zij, in hun „Leven van den Arts" het eene enkele maal
moeten ervaren, dat hunne beste bedoelingen worden ge-
-ocr page 28-
22
minacht of verkeerd beoordeeld, dat dan ook zij
troosten mogen met de waarheid der oude spreuk:
critique est aisée mais — 1\'art est difficile.
Wenn Andre Vieles um den Einen thun,
So ist\'s auch billig, dass der Eine Wieder
Sich fleissig frage, was den Andern nützt.
GOETHE.
-ocr page 29-