-ocr page 1-
Hm \'^ BK. 1877.1.12.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
y
EYENSBEELDEN
EN
w
ERKELIJKHEID
Dooi\\
MULTAVIDI.
ROTTERDAM. — J. H. DUNK.
• 1877.
-ocr page 4-
j-#a\'njn ö
-ocr page 5-
LEVENSBEELDEN EN WERKELIJKHEID.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
LETENSBEELDEN
WERKELIJKHEID
MULTAVIDI.
ROTTERDAM. — J. H. DUNK.
1877.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
VOORBERICHT.
Toen ik in Octóber 1875 mijne brochure, getiteld: „de won-
den van ons volksleven, Neerlands heden en Neerlands toe-
komst," had uitgegeven, werd mij door enkele belangstellende
lezers de opmerking gemaakt, dat dit geschrift noodzakelijk
moest gevolgd worden door een tweede van mijne hand, waarin
ik uit de rijke ervaringen van mijn praktisch leven over de
wonden en kwalen van ons sociaal leven meerder licht ver-
spreiden mocht en meer bepaald zou aantoonen, hoeveel beter
de christelijke levensbeschouwing tot het geluk van individu
en maatschappij kan bijdragen dan de hedendaagsche mo-
derne, zooals deze zich onder alle standen van lieverlede
voortplant.
In deze tweede brochure heb ik getracht dit gevraagde te
bereiken en ik gaf haar den titel:
„Levensbeelden en wer-
keljjkheid," omdat ik aan mijn betoog eenige werkelijk uit
-ocr page 10-
VI                                                    VOORBERICHT.
mijne levenservaringen gegrepen beelden deed voorafgaan,
die over de te behandelen zaak meerder licht verspreiden
honden.
Mochten deze bladzijden even gunstig onthaal vinden bij
allen, die oud-hollandsche trouw, zedelijkheid en voorvader^
lijken godsdienstzin blijven waardeeren, als aan mijne eerste
brochure bij deze weidenkenden is te beurt gevallen.\'
MULTAVIDI.
Rotterdam, December 1876.
-ocr page 11-
Schreiend treedt het menschenkind dit aardsche leven
in, als had het hulpbehoevend wicht reeds een voor-
gevoel van den strijd, van de droefenissen en tegen-
spoeden, welke ook zijne toekomst geven zal!
Schreiend staat de knaap bij het gebroken speelgoed,
als ware met dit gebrokene zijn geluk voor altijd ver-
woest , terwijl toch straks weder de liefhebbende moeder
die tranen zal hebben weggekust en een ander verma-
kelijk speeltuig hem een schaterlach zal afpersen.
Schreiend staat de krachtvolle man naast de geopende
groeve van een vriend zijner jeugd of van een geliefd
kind, en het is hem te moede alsof een deel van zijn
eigen ik daar in dien somberen grafkuil zal afdalen.
Schreiend staart de afgeleefde grijsaard den lijkstoet
na zijner lieve vrouw, die meer dan vijftig jaren hem
tot hulpe was en hem nu vóórgaat in de eeuwige ruste;
hij bidt God, dat hij haar spoedig volgen moge.
Is dan dit ons aardsche leven louter een tranendal?
Is er niet naast beproeving vertroosting, naast droefenis
blijdschap, naast teleurstelling jjhope te vinden? Ja,
Gode zij dank! ons leven is schoon, ons leven is een
-ocr page 12-
8
kostelijk, onwaardeerbaar geschenk voor hem of haar,
die het zal begrepen hebben, en die juist hierdoor het
leven goed gebruiken, goed genieten en door hoogere
bezieling het adelen wil.
DE GEBOORTE.
Wat al gewaarwordingen wekt de geboorte van een
kind!
Ziehier eene moeder, die, na jarenlangen kinderloozen
echt, eindelijk het vurig afgebeden kind aan het hart
mag drukken! Onbeschrijflijk veel heeft zij geleden;
nog kan zij van tijd tot tijd een kreet van smarte nauw
bedwingen, en zij gevoelt het, zij weet het met zeker-
heid, dat hare moederweelde slechts enkele dagen duren
zal. Toch dankt zij God, dat Hij haar deze moeder-
weelde, zij het dan ook voor korte oogenblikken, te
genieten gegeven heeft en dat zij haren echtvriend, bij
haar heengaan van deze aarde, ten minste één pand
hunner liefde mag achterlaten.
Zie ginder in de schamele woning, die moeder, wier
gelaat de sporen draagt van groote afmatting en droe-
fenis. Slechts weinige maanden geleden werd haar man
ernstig ziek en hij, de kostwinner voor haar met vijf
kinderen, stierf na een smartelijk lijden. De geboorte
van dit zesde kind vermeerdert hare zorgen en doet de
pijnlijke vraag bij haar oprijzen: «zal ik ook voor dit
«kind het dagelijksch brood verdienen kunnen"?
-ocr page 13-
9
Arme moeder! — Neen, rijke moeder! Want do
goedertierenheid Gods gaf haar in dit zesde kind een
zoon, eenmaal haar steun en troost als zijne broeders
en zusters de moeder zullen verlaten en vergeten heb-
ben ; dit laatste kind zal haar eenmaal dierbaarder wor-
den dan één der overigen haar ooit geweest was.
Zie verder die moeder, die beurtelings haren zuigeling
aan het hart drukt en de handen samenvouwend de
oogen opslaat als ten gebede. Zij is eene verstootene
van deze wereld, door de menschen veracht en uitge-
worpen, omdat deze zuigeling is de vrucht harer zonde.
Toch heeft zij vergeving gezocht en troost gevonden bij
haren Christus, en zij zal, als God haar hiertoe de
krachten geven wil, dit kind der schande zijn Heiland
leeren kennen en liefhebben. Want als uit dit kind
een jongeling zal zijn opgegroeid en het vreeselijk tijd-
stip aangebroken is, waarop zij hem het geheim zijner
geboorte moet meêdeelen, dan hoopt zij om Jezus\' wil
ook bij dien zoon vergeving te vinden en het liefelijk
woord van zijne lippen te vernemen: »moeder, ik had
»u lief, ik heb u lief en ik zal u liefhebben tot mijn
laatsten ademtocht"!
Maar als onwillekeurig wendt zich ons oog van deze
droevige beelden af en rust met welgevallen op dat
jonge en schoone echtpaar, dat met den eerstgeborene
speelt en dartelt in onverstoorden levenslust. De jonge
man, die het wicht opneemt om het den eersten
vaderkus te geven, zegt schertsend tot de moeder:
«onze jongen gelijkt reeds op u"! «Dan is hij geen
• rechtgeaard kind, want een goed kind dat naar zijn
-ocr page 14-
10
«vader aardt"! luidt het gevatte weerwoord der geluk-
kige moeder.
Mocht slechts deze scherts geene prophetische kracht
bezitten! Wie toch verzekert u, gelukkige ouders! dat
niet eenmaal de dag zal aanbreken, waarop de naam
van dit uw kind ecne huivering u door de leden jagen
zal, omdat hij tot een nieteling, tot een wellusteling, —
tot een misdadiger misschien zal opgegroeid zijn en
uwen naam voor altijd zal geschandvlekt hebben?
Met welgevallen rust ons oog ook op dien grijsaard,
die met een van vreugde stralend gelaat over de wieg
staat heengebogen, waarin zijn eerste kleinzoon den
eersten slaap hier op aarde genieten mocht. Als afstam-
meling van een oud en roemrijk geslacht, hoopt hij
dat in dezen jonggeborene zijn stamboom zal blijven
voortleven, en die verkwikkende overdenking doet hem
weenen als een kind. Kinderlijk ja, zijn uwe vréugde-
tranen, eerwaardige grijsaard! Wie toch geeft ook u
de verzekering, dat dit jongske gespaard blijven on
huwen zal, kinderen en daaronder zonen rijk zijn zal,
en dat deze zonen op hunne beurt ook grootvaders
worden zullen?
Blijft dan toch deze aarde een tranendal en kan er
geene onvermengde vreugde meer gevoeld worden bij
de geboorte van een kind? Voorzeker, die onvermengde
vreugde bestaat; maar zij is niet luidruchtig, zij is kalm
en hart verheffend en bezielt het gemoed van die ouders,
die hun kind bij de geboorte als een geschenk uit Gods
hand ontvangen, die aan Hem en aan Christus dit pand
-ocr page 15-
11
opdragen met de bede, dat hun wijsheid en ijver mogen
geschonken worden, om ook dezen telg in eer en deugd
op te voeden en tot een edel mensch te vormen.
Vrijelijk ruste uw oog op zulk een gezin, waar liefde,
eendracht en zedelijkheid wonen, waar de gedachte aan
de toekomst der kinderen geen vrees kan veroorzaken,
omdat die toekomst aan den Hemelschen Vader wordt
aanbevolen, die ook voor deze kinderen liefderijk zor-
gen zal.
Mocht het aanschouwen dier reine christelijke vreugde
onze jaloerschheid hebben opgewekt! Want een ieder
kan haar deelachtig worden, zoo dit slechts zijn ernstige
begeerte, zijn plechtig voornemen geworden is.
DE KINDERLEEFTIJD.
Welken rijkdom van reine genietingen geeft aan de
ouders, maar vooral aan de moeder, de ontwikkeling
van den zuigeling! Met welke verrukking vangt zij het
eerste geluidje op, dat uit het liefelijk mondje gehoord
wordt, en hoe verkwikt haar het eerste lachje of het
stamelen van den moedernaam! Zie die moeder! Zij
heeft het voorrecht zelve haren zuigeling te kunnen
voeden en bespiedt reeds het ontwaken van den lieveling
om hem aan de rijkgevulde borst te laten genieten en
hierin zelve de gewaarwording van den reinsten wellust
te gevoelen, welke ooit den mensch gegeven werd.
-ocr page 16-
12
Gelukkige moeder! Hoe goed is het u niet in de
toekomst te kunnen lezen, want gij zoudt reeds niet
meer genoten hebben zoo het u bekend gemaakt ware,
dat na weinige dagen reeds uw zuigeling die heerlijke
borst zal weigeren en kermend van pijn zal nederliggen.
O, geniet nog maar die uren van onwetendheid! Want,
niettegenstaande al uw zorgen en waken aan het ziek-
bed van uw jongske, trots de beste pogingen van den
geneesheer, de onverbiddelijke dood zal ook dit bloe-
sempje ter nederslaan.
Is het aan de meesterlijke pen van een Félix Bun-
gener 1) gelukt, de folteringen van het vaderhart ge-
durende de ziekte en bij het sterven van een geliefd
kind te beschrijven, geen mensen is nog in staat ge-
weest met getrouwheid weer te geven al wat er in het
hart der moeder omgaat, die haar eigen vleesch en
bloed ziet lijden en wegsterven.
Ik zou u van zulk een tooneel der smarte willen
doen getuigen zijn, ontaarde moeders! die de verzor-
ging uwer zieke kinderen aan bonnes of kindermeiden
overlaat, en u niet schaamt in concert- of operazaal te
schitteren, terwijl uw kranke kind in zijne benauwdheid
te vergeefs om u roept. Of zou deze smart der recht-
geaarde zoo zwaar beproefde moeder reeds niet meer
tot uw hart spreken, verdoofd en verstompt als het werd
door de ijdelheden en de bedwelming der zinnelijke
wereldsche genietingen ? En zou het moederlijk gevoel,
dat schoonste sieraad der vrouw, bij u reeds voor koude
1) Trois jours de la vio d\'un père. Paris 1872.
-ocr page 17-
13
onverschilligheid hebben plaats gemaakt, als het Gode
behaagde, ook uw kind op te eischen?
Gij zoekt uwe schatten in die rijk verlichte zalen,
waar ijdelheid en valschheid zetelen, terwijl gij uwen
echten rijkdom vinden kondet in die stille binnenkamer,
waar uw zuigeling slapende nederligt.
Zal toch niet eenmaal ook voor u het schrikwekkend
oogenblik aanbreken, waarin het geweten de pijnlijke
vraag niet langer onderdrukken kan, of gij niet even-
zeer als iedere andere moeder verantwoording zult heb-
ben te geven, wat gij van uwe kinderen gemaakt of
althans getracht hebt te maken?
Rijk aan afwisseling en aan leering tevens is het aan-
schouwen der kinderwereld in hare bedrijvigheid en on-
schuldige spelen. Richt uw oog eens op dien blonden
krullebol, wiens verhoogde blos en levendige blik ge-
tuigen van de bezieling, waarmede hij bij het soldaatje-
spelen zijne onderhoorigen aanvoert. Zijn onbedorven
hart spreekt nog uit dat open oog, dat u aanziet met
een fierheid en geestdrift zooals het mannelijk oog nim-
mer meer vertoonen kan.
Liefelijk kind! Moeten ook u de beproevingen dezes
levens treffen, en zullen ook u de verleidingen dezer
zinnelijke wereld wellicht meêsleepen, zoodat uw oog
mat geworden en uw blos verbleekt zal zijn?
Zie daar ginder dat vlug, aanvallig meisje en bewon-
der het, hoe zij reeds met echt moederlijke teederheid
hare poppen verzorgt en koestert! Als God haar het
-ocr page 18-
14
leven sparen wil, wordt zij gewis eene moeder in den
edelsten zin des woords.
Geniet uwe onbekommerde jeugd, engelachtig wezen,
en laat ongestoord der edelste aandrift van uw gemoed
haar vrijen loop!
Geniet uwe onbekommerde jeugd, — wat zeg ik?
Of heeft dan niet de kinderleeftijd ook reeds zijne be-
proevingen en rampen? Hij, die als geneesheer door
het leven gaat, is menigmaal getuige van de hartver-
scheurende smart, welke ook het kind reeds treffen kan
door den dood eener lieve moeder. En staat het ons
allen nog niet levendig voor den geest, hoe een ge-
broken stuk speelgoed, eene plagernij van broertje of
zusje, ja, eene weigering van dezen of genen wensch
door onze ouders ons diep ongelukkig maken kon? En
dan dat schoolgaan! Hoe moeielijk gewenden wij, die
vroeger slechts deden wat de lust van het oogenblik ons
ingaf, aan het daar stilzitten en aandachtig zijn! En
dan dat plagen en die mishandeling door onze school-
makkers! Hoe onschuldig haalden wij ons hunne kwel-
lingen op den hals, waar wij bijv. of in onze manieren
of in onze kleeding iets vertoonden, dat hun spotlust
opwekte! Hoe onnoozel liepen wij er in, als wij, die
te huis gewend waren onze ouders vader en moeder te
noemen, ook op de school ons "die woorden lieten ont-
vallen in plaats van pa en ma!
Uit vrees voor dien spot onzer makkers gebruikten
wij op school ook deze klanken en handelden zoo voor
het eerst in ons leven tegen de inspraak van ons ge-
moed — uit valsche schaamte.
-ocr page 19-
ir>
Weet gij wel, ouders, die uwen kinderen verachting
voor hunne moedertaal inboezemt, dat gij zelve hierdoor
uwen voorvaderlijken volksgeest verloochent en bovendien
de schuld draagt van die eerste vergiftiging des kinderlij-
ken gemoeds, welke niet alleen uwe, maar door uwe
ook onze kinderen tot onoprechtheid verleidde?
O! die valsche schaamte, hoe wordt zij de bron van
al dat bedrog, in de hedendaagsche samenleving afge-
spiegeld! Hoe menigeen wordt alleen door valsche
schaamte er toe verleid te zwijgen, waar hij spreken
moest, en niet te handelen, waar hij behoorde door te
tasten!
De kinderleeftijd, zeide ik, is ook rijk aan leering.
Ofschoon het niet te loochenen valt, dat reeds zeer vroeg
de sporen van zinnelijkheid en zelfzucht zich bij het kin-
derspel vertoonen, toch is het betrekkelijk nog onschul-
dig en rein, ja, in menig opzicht den volwassene ten
voorbeeld. En met welke vragen kunnen de kinderen
ons in verlegenheid brengen! Vragen , welker strekking
zoo diepen zin hebben kan, dat wij ze ter nauwernood
van de lippen eens wijzen mans zouden verwachten en
maar niet weten, hoe wij daarop een gepast antwoord
zullen geven. En toch is dit van groot gewicht, juist
omdat het kinderlijk gemoed zoo ontvankelijk is voor
goede indrukken en die ontvankelijkheid het mogelijk
maakt, reeds vroegtijdig het hart des kinds ten goede
te leiden.
Gij ouders, die er prijs op stelt, uwe kinderen tot
edele menschen te zien opgroeien, denkt er toch aan,
dat de eerste kinderjaren de vruchtbaarste zijn voor de
-ocr page 20-
16
aankweeking dier heerlijke gaven van hart en verstand
beide, welke als vruchten eener goede opvoeding in het
volgend leven voor onze kinderen onwaardeerbaar te
noemen zijn!
DE JONGELING.
Welk een heerlijk tijdperk van ons leven vormen de
jongelingsjaren 1 Hoeveel lichamelijke en geestelijke ont-
wikkeling, hoeveel hoop en verwachting, hoeveel genieting
van allerlei aard geeft dit dichterlijk heldentijdvak aan
den toekomstigen man! En wat zoete dweeperij en
mijmering geeft die geheimzinnige leeftijd, waarin ons
de grootsche figuren uit de ridderromans van Walter
Scott zoo sterk aantrokken, omdat hun strijden en
lijden het bezit of de eer der reine, edele jonkvrouw
golden. Want in ons jongelingsgemoed ontwaakte de
sluimerende stem der natuur en de betoovering eener
eerste liefde zal ons aangrijpen.
Wie is die jongeling, die daar als in vertwijfeling
ter neder zit, met het: * Leiden des jungen Werthers\'"
in de hand, terwijl zijn sombere blik van een aan den
wand hangend wapenrek naar de beeldtenis zijner moe-
der afdwaalt?
Ach, jongeling! werp dat heerlijk geschreven maar
vergiftigend boek ter zijde; laat uw oog slechts op het
beeld uwer moeder rusten en kalmte zal in uw stor-
mend gemoed terugkeeren. Ja, innig medelijden hebben
-ocr page 21-
17
wij met uwe smart; voor haar, die u de eerste liefde
mocht leeren kennen, zoudt ge tienmaal uw leven heb-
ben opgeofferd, en wij beseffen het, dat dit leven thans
geene waarde meer voor u hebben kan, nu zij, wie gy
liefhadt met al den gloed eener reine eerste liefde,
nimmer u mag toebehooren.
Maar wie verzekert het u, dat gij in haar bezit al
dat geluk, door eene rijke verbeelding u voorgetooverd,
zoudt gevonden hebben? En kon het niet denkbaar
zijn, dat de goedertierenheid Gods u later eene levens-
gezellin deed vinden, die uwer wellicht oneindig waar-
diger zal zijn en uwe genegenheid zal beantwoorden met
die teedere aanhankelijkheid, welke zooveel duurzamer
en beter van gehalte gebleken is dan de romaneske
liefde der jeugd?
Een heldentijdvak noemde ik de jongelingsjaren, en
ze zijn het in de ruimste beteekenis des woords. Of ge-
voelt hij zich niet als een held, die jeugdige muzenzoon,
die onder de medestudenten niet slechts ingenio et eru-
ditione princeps,
maar daarenboven als beste zwemmer,
als vlugste gymnastiker en handigste billardspeler be-
kend staat ? Slaat hem gade, als hij zingend de kleine
republiek, welke de student *syne kroeg" pleegt te noe-
men, binnentreedt, hoe hij daar te huis is en met zijne
vrienden schertst en lacht! Slaat hem gade, als hij na
volbrachten arbeid, ter gelegenheid van een feest daar
verschijnt en zijn hart hoorbaar klopt op de gedachte,
eenige fideele uren onder vrienden en kennissen te zullen
genieten. Hoort zijne gloeiende toasten, die overvloeien
a
-ocr page 22-
18
van geest, van vriendschap en liefde, van zin voor het
waarachtig schoone en goede!
Ouders, zoudt gij aan dezen jongeling niet eene
schoone toekomst durven voorspellen? En zoudt gij er
niet trotsch op zijn, zulk een jongeling uw zoon te
mogen noemen? Weest dan niet te angstvallig en geeft
uwen zonen gepaste vrijheid, opdat zij zelfstandigheid
en zedelijke kracht mogen deelachtig worden. Gelooft
het niet, dat op de studentensociëteit slechts ondeugd
zetelt; neen, die vereeniging van zoovele jongelieden
uit de edelste geslachten van ons land, die daar omgaan
met volkomen vrijheid elkaar te zeggen wat er op het
harte ligt, ze is juist eene leerschool van oprechtheid,
ze vormt en beschaaft. Wie onzer herinnert zich niet,
in hoe korten tijd de verwaande daar van zijne ver-
waandheid, de gierige van zijne gierigheid, de trotsche
van zijne trotschheid genezen werd?
Als gij, ouders, uwen zonen het voorrecht eener
waarlijk universitaire vorming schenken wilt, geeft hun
dan gepaste vrijheid om te genieten met den tijdgenoot,
tenzij gij teekenen van lichtzinnigheid in hun karakter
mocht ontdekt hebben. Immers de dagelijksche ervaring
leert, dat zonen, die te streng gehouden waren, zoodra
zij op eigen voeten stonden, door de verleidingen over-
rompeld werden en tot zedeloosheid vervielen. Onher-
stelbaar mag zulk een val geacht worden, want de jon-
gelingsjaren zijn de tijd van voorbereiding, waarvan wij
in de samenleving later de vruchten hopen te plukken.
Zoo het ons in waarheid ernst is knappe en degelijke
mannen te vormen, laat ons dan den tijdgeest wan-
-ocr page 23-
19
trouwen, als deze verkondigde: verstandelijke ontwikke-
ling is het ééne noodige; verstandelijke ontwikkeling is het
eeker geneesmiddel voor alle kwalen der maatschappij;
verstandelylce ontwikkeling gal den individu individueel
en der samenleving maatschappelijk geluk aanbrengen.
Zoolang niet zedelijke ontwikkeling, uit godsdienst des
harten geboren, zich aan de verstandelijke paart, heeft
deze luttel waarde; de ervaring leert het ons, hoe maar
al te dikwerf het spreekwoord: *hoe grooter geest, hoe
grooter beest"
bevestigd werd.
Het realisme onzer dagen hecht aan zedelijkheid
weinig waarde; slechts de klinkende pasmunt bekoort
en bezielt den tijdgenoot; toch blijft zedelijkheid in mijne
schatting een onmisbare factor van den vooruitgang en
legt zij een zegel van hoogere bezieling en reiner geluk
op de menschheid, dan door de pasmunt verworven
wordt.
Om die zedelijkheid te bevorderen acht ik voor mij
de beoefening der schoone kunsten een heerlijk hulp-
middel. Levendig herinner ik mij het genot, dat ons
de beoefening van zang- en strijkquartetten gaf, en de
avonden op *sic Uur ad astra 1)" doorgebracht zijn mij
onvergetelijk gebleven.
Te bejammeren acht ik het, dat de eischen der weten-
schappelijkc opleiding zóó overweldigend in onze dagen
geworden zijn, dat er voor kunstbeoefening door de jon-
gelieden bijna geen oogenblik meer beschikbaar bleef.
1) Ken studentenmuziekgezelschap, waarvan ik in November 1870 het
vijfentwintigjarig bestaan als eerelid mocht meevieren.
2*
-ocr page 24-
20
De klachten, door Jhr. Mr. Victor de Stuers hier en daar
uitgesproken over het afnemen van den kunstzin in
Nederland, zullen, zoo ze al tot heden van overdrijving
niet geheel waren vrij te pleiten, toch zeker in de
naaste toekomst bewaarheid worden, als de paedagogiek
voor wetenschap alles, voor kunst niets blijft doen. Geen
lichamelijk zoowel als zedelijk krachtig ontwikkeld ge-
slacht zal gevormd worden, zonder naast gymnastiek
en wetenschap ook aesthetische opleiding te blijven
huldigen.
DE JONGE DOCHTER.
Schoon zijt gij en een waar pronkstuk uit de schep-
pende hand Gods, gij jeugdige vrouw in uwen eersten
lentebloei! Werd de kracht des mans in hoekige,
beenige en gespierde vormen nedergelegd, de zachtheid
en teederheid der vrouw werden gehuld in ronde, schoone
vormen en zachte lijnen. Slechts de geoefende beitel
van een Canova of Thorwaldsen, slechts het geniaal
penseel van een Murillo of Raphaël vermocht die heer-
lijke vormen na te bootsen.
Toch zal ook u de hartstocht belagen, schoone vrouw!
Toch zullen ook op u de pijlen der zinnelijkheid wor-
den afgericht, en als gij valt, zal uwe heerlijkheid ver-
bleeken zooals de teedere bloem verwelkt, als haar sten-
gel door den stormwind gebroken werd.
Moeilijk is in onze dagen het lot der jonge dochter.
-ocr page 25-
21
Is zij rijk en schoon tevens, dan wacht haar wellicht
een schitterend huwelijk, waarin haar toch nog bittere
beproevingen kunnen zijn weggelegd, als zij bijv. kin-
derloos blijft of haar echtgenoot zijne huwelijkstrouw
vergeten mocht. Is zij arm en schoon, dan is het ge-
vaar voor hare eer te grooter naarmate de kans voor
haar aardsch geluk geringer is. Wellicht ook nopen de
omstandigheden van het ouderlijk gezin, dat zij zeer
jong haren weg onder de menschen moet zoeken en in
eene ondergeschikte betrekking haar brood verdienen.
Dan wachten haar, beproevingen en moeitevolle tijden;
maar als zij getrouw en ijverig hare plichten vervult en
zelfopofferende liefde weet te betrachten, dan zal zij
wederliefde oogsten en zich zelfs in die ondergeschikte
betrekking geenszins ongelukkig gevoelen.
Wie is daar dat lieftallig meisje, dat lang na mid-
dernacht nog bij het flauwe schijnsel van een spaar-
lampje zit te arbeiden? Zij is de eenige dochter van
eene ziekelijke weduwe. Door zwaren arbeid moet zij
voor deze en voor haar zelve als naaister den kost ver-
dienen, maar zij gevoelt zich gelukkig voor die lieve
moeder te mogen werken. Heden zit zij nog zeer laat
aan den arbeid om iets extra te verdienen, waarvan
zij hare zieke, die morgen verjaren zal, met een bloem-
ruiker of eene versnapering hoopt te verrassen.
Wie is die schoone jonge dame, die daar in rijken
tooi uitgedoscht, over een balcon leunende naar het om-
ringend bergachtig landschap hare oogen richt ? En wie
is die jonkman, die op datzelfde balcon gezeten, als in
eerbiedige betoovering dit schoone meisje gadeslaat? Zij
-ocr page 26-
22
zijn troetelkinderen der fortuin, dochter en zoon van
aanzienlijken huize, die door de kracht eener eerste liefde
vervoerd, te samen het ouderlijk dak ontvluchtten, om-
dat de ouders van het meisje de toestemming tot hun
huwelijk geweigerd hadden. Zij bevinden zich in een
eerst hotel in Zwitserland, waar de omringende natuur
het genot van hun samenzijn verhoogen zal. En wat
hunne wettige of onwettige vereeniging in het oog der
menschen betreft, — de stem der natuur verbond hunne
harten door innige liefde; wat is er misdadigs in, aan
deze natuurstem gehoor te geven?
Jonge dochters van Nederland! Wie van deze twee
meisjes zal de in waarheid gelukkige zijn? Immers de
eerste, die in zelfopofferende liefde voor hare moeder
arbeiden mag, terwijl de zelfzucht der laatste reeds met
hare ouderliefde gebroken heeft.
Ja, gij gevoelt het, in zelfopofferende liefde zetelt de
kracht, de toovermacht der vrouw. Hierdoor alleen kan
zij geluk en zegen verspreiden, maar hierdoor alleen
ook wordt zij zelve in waarheid gelukkig. De Schepper
heeft die behoefte tot zelfopoffering in haar geplant, op-
dat zij eene ware hulpe tegenover den man, opdat zij
eene teedere moeder voor hare kinderen worden zou.
Gelooft dan niet, jonge dochters, al die inblazingen
van onzen tijdgeest, maar behoudt uwen echt vrouwe-
lijken inborst, ja, ontwikkelt en veredelt dien!
Als de radikalen het u willen diets maken, dat de
mannen tot heden u verdrukten en uwe wettige rechten
met voeten traden; als zij u het stemrecht, de eere-
ambten en staatsposten, de zitting in \'s lands vergader»
-ocr page 27-
23
zalen, ja, wat niet al meer, komen aanbieden, om door
deze zoogenaamde emancipatie uwe te lang reeds ver-
treden rechten te herstellen, antwoordt dan met al de
kracht die in u is: «wij willen vrouwen blijven, zooals
»de Schepper ons geformeerd heeft."
Maar ik behoefde u dit niet op het hart te drukken;
geheel uwe natuur is als van zelve in opstand tegen
zulke onnatuurlijke gedaanteverwisselingen, waartoe het
radicalisme onzer dagen u verleiden wil. Gij gevoelt
zelve reeds den grootsten afkeer van die man-vrouwen,
die het schoonste sieraad der vrouw hebben afgeschud 1):
»cette réserve craintive, qui est la poe\'sie de son sexe et
»qui en est aussi la protection."
Gij wilt haar niet vol-
gen op hare onvrouwelijke wegen, omdat gij als bij in-
stinkt gevoelt door die nieuwe rechten weinig te zullen
winnen en alles te kunnen verliezen, wat de vrouwen-
waarde geven kan. Gij gevoelt het, dat gij voor de
plichten der burgeres die der echtgenoote en moeder
zoudt moeten verzaken, en uwe keuze is snel geschied;
vóór alles en boven alles blijft gij de taak der huisvrouw
en huismoeder liefhebben en als de bij uitnemendheid
vrouwelijke beschouwen.
1) Les ftclamations des femmes, appendice de: Vennemi de la familie,
par Ie comte Agénor de Gaspariu. Page 3X5. Paria, 1874.
•tr*""^"\'
-ocr page 28-
24
HET HUISGEZIN.
De jongeling is man geworden en treedt vol verwach-
ting, vol hoop en moed het werkdadig leven binnen.
Hij heeft zich degelijk voorbereid en vleit zich, dat hij
het vak zijner keuze grondig verstaat. Wat hem in de
samenleving ook wachten moge, zijn geloof aan liefde
en vriendschap, dankbaarheid en trouw, waarheid en
zedelijkheid zal nimmer geheel verloren gaan.
O, nuchter jongeling! Koud als een stortbad zal u
de werkelijkheid overrompelen en van uwe sanguinische
verwachtingen zullen slechts enkele verwezenlijkt worden.
Maar gij wilt toch ook wel breken met de illusiën en
dweeperijen der jeugd, want gij moet een man van
praktische bruikbaarheid worden, die tot welzijn zijner
tijdgenooten ernstig medearbeiden wil. Gij vat dus met
kracht uwe taak aan; soms zijt gij ietwat somber en
heeft op uw gelaat die vrolijke levenslustige uitdruk-
king van voorheen voor ernstiger mannelijker trekken
plaats gemaakt. Soms gevoelt gij u verlaten en ledig
in het gemoed, niettegenstaande gij daar arbeidt onder
de woelige menigte. Gij smacht naar genegenheid, naar
vriendschap en liefde, zooals gij deze in het ouderlijk
huis en onder de vrienden uwer jeugd genieten mocht,
maar gij vindt ze in de samenleving niet weder. Is het
dan wonder, dat gij eene levensgezellin zoekt, die u al
dat verlorene zal weergeven?
Gij hebt haar ontmoet, in wie gij dit alles hoopt
-ocr page 29-
25
gevonden te hebben, en eenigen tijd later is uw huis-
gezin gesticht.
Geen tafereel rijker aan kleuren en schakeering dan
dat van het huisgezin. Maar niemand krijgt levendiger,
uiteenloopender en juister beeld daarvan te zien dan de
geneesheer, die in zijne dagelijksche omwandeling rijk
en arm bezoekt. Wilt gij dus *het huisgezin" leeren
4
                kennen, vergezel ons dan op onzen rondgang en gij zult
stof tot nadenken verzameld hebben.
Gij wenscht dit en vergezelt mij naar de aanzienlijke
wijken der stad en treedt met mij een prachtig huis
binnen. Wij bestijgen een marmeren trap en komen in
een rijk gemeubelden slaapsalon, waar de heer des hui-
zes, aan wien ik u als een belangstellend ambtgenoot
voorstel, reeds weken lang ernstig ziek lag. Met eenige
vrienden op de jacht geweest zijnde, had hij door ge-
vatte koude eene hevige longontsteking beloopen, die
een slepend verloop aangenomen en hem nu reeds al
dien tijd aan het ziekbed gekluisterd had. Tot zijne ver-
pleging had hij slechts een knecht, oud-gediende zijner
familie, die het verzorgen van zieken vrij wel verstond.
Op mijne vraag naar de gezondheid van mevrouw en
van de beide dochters, antwoordde de zieke mij, dat
zij zeer welvarend waren, maar dat mevrouw eene
matinee musicale in een naburig stadje was gaan bij-
wonen en dat zijne dochters beloofd hadden bij eene
vriendin te déjeuneren.
Daar lag nu die rijke, aanzienlijke heer, armer en
verlatener dan de armste daglooner, wiens vrouw en
dochters hem bij ziekte zeker niet zouden verlaten heb-
-ocr page 30-
26
ben. Maar hun huwelijk, meer op berekening dan op
genegenheid gegrond, was recht ongelukkig geweest, en
de wereldzin der moeder had reeds de dochters besmet,
zoodat ook deze den vader aan zijn lot overlieten.
Van daar heengaande kondt gij u niet weerhouden
tot mij te zeggen: «met al zijn rijkdom is die man
«toch zeer arm, want hij mist juist datgene, wat aan
»die schatten waarde zou gegeven hebben."
Wij vervolgen onzen weg en treden een niet minder
aanzienlijk huis binnen, waar wij bij een jong, schoon
meisje worden toegelaten, dat op dezen oogenblik schijn-
baar welvarend ons ontvangt, maar straks misschien
reeds in een hevig zenuwtoeval nederliggen zal. Zij
was reeds de bruid van een jonkman, wiens gunstig
voorkomen, schitterende talenten en invloedrijke plaats
in de samenleving haar lot aan menige vriendin be-
nijdenswaard deden toeschijnen, toen op den dag vóór
het huwelijk deze jonkman met de kamenier zijner moe-
der spoorloos verdwenen was. Sinds dien dag lijdt zij aan
hevige zenuwtoe vallen, welke zich op het schokkend be-
richt voor het eerst bij haar vertoonden.
Wij verlaten de aanzienlijke buurt en gij gaat met
mij een nauwe steeg binnen, waar lucht en licht met
moeite doordringen. Wij bestijgen een trap en komen
in een armoedig kamertje, waar gij door de bedorven
lucht en door het droevig tafereel, dat zich hier ver-
toont, als iets loodzwaars op u voelt neervallen. Daar
ligt eene zieke vrouw, de zorgzame en liefhebbende
moeder van een viertal kleine kinderen, dat rondom de
tafel een stuk roggebrood zit te eten, terwijl de vader
-ocr page 31-
27
smoordronken in een hoek van het vertrek daar neder-
ligt. Is het wel de schuld van die zieke vrouw, die
dagen en nachten gearbeid heeft om de schamele bete
broods te verdienen (waarvoor de man toch arbeiden
moest en ook eer hij een zuiper werd gearbeid heeft),
dat de kinderen in de laatste dagen harer ziekte niet
zoo knap meer zijn als gewoonlijk en de omgeving
slordig en onrein geworden is? Maar wat zou het ook
baten, orde en zindelijkheid te kweeken, waar de ver-
hitting van den drank den man meestal lust tot ver-
nielen geeft?
Terwijl ik mijn voorschrift opteeken, zie ik u met een
traan in het oog de zieke naderen en haar iets in de hand
stoppen, waarvan ik de beteekenis wel gissen kan.
Met mij van daar gaande, zegt gij als om uw hart
te verlichten: »zoo droevig beeld van het huisgezin had
«ik nog nimmer aanschouwd"!
En ik moest u hierop antwoorden: »als gij geneesheer
«waart, zoudt ge er zoo honderden ontmoeten."
Gij vergezelt mij verder en wij treden in eene straat
der binnenstad eene kleine maar nette woning in. De
deur der kamer, waar de zieke ligt, staat half geopend
en wij hooren eene mannelijke stom, die bidt. Eer-
biedig blijven wij aan den dorpel staan en wachten tot
het gebed geëindigd is. Nu treden wij binnen. Alles
getuigt hier van netheid en orde, niet van weelde of
wereldzin. Op de tafel ligt het geopend bijbelboek; in de
bedstede bevindt zich het tienjarige zieke kind met den
verhoogden koortsblos op de vermagerde kaken; naast
hem zit de beproefde vader, die om het behoud des
-ocr page 32-
28
kinds gebeden had. Zijn gelaat is bleek en zijne oogen
staan mat; zes dagen en nachten heeft hij onafgebroken
bij den zieke gewaakt: immers op het sterfbed zijner
vrouw heeft hij haar plechtig beloofd voor dezen knaap
goed te zullen zorgen.
Mocht de goedertierenheid Gods dit kind nog sparen,
het eenige wat hem van zijn gelukkig gezin was over-
gebleven, dan wil hij het met moederlijke teederheid
opvoeden en, als lust en aanleg bij dezen knaap zich
daarvoor mochten openbaren, hem aan den dienst van
zijn Heer toewijden.
Gij verlaat deze plek der smarte met een minder ge-
schokt maar innig geroerd gemoed en zegt tot mij: «hoe
«ondoorgrondelijk zijn Gods wegen! Waarom moest die
«huisvader ginds tot ramp voor de zijnen blijven voort-
« leven, terwijl de moeder van dit voorbeeldig gezin zoo
«jong reeds werd opgeroepen"?
Wij gaan verder en betreden een kosthuis, waar niet
alleen een walm van slechten tabaksdamp, maar, wat
nog erger is, een oorverdoovend gedruisch van tieren,
schelden en vloeken ons tegemoet komt. Dit liefelijk
koor wordt door een twintigtal van de ruwste polder-
gasten aangeheven, terwijl in een hoek der gelagkamer
twee hunner met den waard zijn handgemeen geraakt,
omdat zij hunne vertering niet betalen willen. Twee
zoontjes van den waard staan dit tooneel bitter huilende
te aanschouwen en roepen tot hunne moeder: «kom
«toch vader te hulp, zij vermoorden hem"! Maar de
moeder kan hun zusje niet verlaten, dat in een- aan-
grenzend binnenkamertje aan ijlende koortsen lijdt en,
-ocr page 33-
29
door het gedruisch in de gelagkamer opgeschrikt, haar
bed verlaten wil.
Gij kunt dit tooneel niet langer aanzien, betaalt het
bedrag voor de weerspannige poldergasten, waardoor
de waard uit hunne ruwe handen verlost raakt, en gij
verlaat deze helsche plaats, liever buiten wachtende tot
ik mijn ziekenbezoek daar volbracht heb.
Wij gaan verder en begeven ons naar een meer bui-
ten gelegen huis, waar wij een jeugdigen lijder vinden,
die door twee vrouwen, eene bejaarde en eene jonge,
verpleegd wordt. Voor gij er de wetenschap van bekomen
hadt, laast gij reeds uit de trekken van dezen lijder,
dat hij aan de onverbiddelijke teringziekte sterven zal.
Hij is de eenige zoon dier bejaarde dame, eene weduwe
van vermogen, wier huis hij ontvluchtte om met die
jeugdige dame, chanteuse in een café-concert, het leven in
te gaan. De weduwe had dit gedrag van haren zoon zeer
hoog opgenomen en hem niet willen zien, tot zij voor
weinige dagen het bericht ontvangen had, dat hij ern-
stig ziek lag en de ontwaakte stem der moederliefde
haar bewogen had, hem zoo mogelijk nog voor zijn dood
vergiffenis te schenken. De chanteuse, die den jonge-
ling waarlijk liefhad, won de genegenheid der moeder
door de liefderijke verpleging, welke zij den zieke gaf,
en weinige dagen na dit bezoek mocht ik daar van
een sterfbed getuige zijn, dat onvergetelijk in mijne
herinnering gegrift staat.
Gij wenscht mij niet verder te vergezellen en zult mij
afwachten in mijne studeerkamer, als ik met het bezoek
der zieken gereed zal zijn. Het zien toch van zooveel
-ocr page 34-
30
ellende in zóó korte oogenblikken had u zenuwachtig
gemaakt.
Te huis komende bespied ik uwe houding door de
half geopende deur mijner studeerkamer en zie u met
het hoofd in de hand als in diep gepeins neerzitten.
Zoodra gij mij ontdekt, roept gij mij toe: «waarde
«vriend! ik zat te peinzen over de beteekenis van het
«huisgezin, wat dit wezen kon en wezen moest, en wat
«het toch in de werkelijkheid maar al te dikwijls aan-
«biedt. Het kon en moest zijn een tempel, waarin
«slechts aan liefde, eendracht en godsdienst geofferd
«werd; maar het is zoo menigmaal een tempel voor
«afgodendienst, waar zelfzucht, hoogmoed en zinnelijk-
«heid worden aangebeden."
Zeer juist was deze beschrijving van het hedendaagsch
huisgezin; immers door eigen schuld en zedeloosheid
wordt zoo menig gezin verwoest, waar de uiterlijke voor-
waarden van geluk ruimschoots aanwezig zijn.
DE GRIJSHEID.
Een heerlijk tijdperk van rust zal de avond des levens
zijn voor den moegestreden strijder, die op eene goed
doorloopen levensbaan mag terugzien. Maar een tijdperk
van zelfverwijt en wroeging zal die avond des levens
moeten zijn voor dengene, die door zijn geweten be-
schuldigd wordt, het leven in ijdelheid verspild of het
geluk zijner omgeving verwoest te hebben.
-ocr page 35-
31
Wie is die grijsaard daar, die in de stille binnenkamer
aandachtig den bijbel leest en nu en dan zijn vochtig
oog ten hemel opheft? Hij was de gelukkige echtgenoot
en vader uit een talrijk gezin, die ten zegen van zijn
medemensen gearbeid heeft, maar wien Gods ondoor-
grondelijke wijsheid al de zijnen op volwassen leeftijd
ontnomen heeft. Daar leeft hij nu als een kluizenaar,
slechts vrienden, geene bloedverwanten meer bezittende
en verlangende naar het oogenblik, waarop ook hij met
het aardsche leven zal hebben afgerekend. Toch wacht
hij hierop niet met ongeduld, noch mort hij over de
verlatenheid, welke hem de avond des levens brengen
moest, want hij is een christen en bereidt zich voor
tot het eeuwige leven, dat de belofte der toekomst
voor hem bevat.
Wie is die afgeleefde man, die daar onder zijne boe-
ken en instrumenten als begraven zit en nu en dan van
zijn arbeid rustende in het helder brandende vuur staart
met een zóó matten, zóó echt melancholischen blik, dat
gij meenen zoudt ook in hem een mensch te moeten
begroeten, die al wat hem op aarde dierbaar was, ver-
loren had ? Toch niet! Ga naar de woonkamer des
huizes en gij zult daar een recht gezelligen kring ver-
eenigd vinden; daar zit zijne wederhelft, daar zitten
een zoon en eene dochter, die nog bij hem aan huis
wonen, en ginds huppelen vier overheerlijke kinderen
van zijn gehuwden zoon door de kamer rond, voor wie
het een feestdag is bij grootvader te gaan spelen.
Is hem het bezit van al die dierbaren dan niets
waard? Toch niet! Als hij straks ter maaltijd binnen-
-ocr page 36-
32
komt, dan herkent gij hem niet meer, zijn gelaat glanst
dan van genot en jeugdig vuur, en hij stoeit als een
kind met die kleinkinderen, dat hun schaterlach door
de kamer weerklinkt.
Welke is dan de oorzaak zijner melancholie? Het is
een onbevredigd gevoel, eene gewaarwording als van
leegte, dat in de latere jaren zijn gemoed is binnen-
gedrongen.
In zijne jeugd was hij reeds een hartstochtelijk en
zeer gelukkig beoefenaar der natuurwetenschappen; roem
en stoffelijken voorspoed bracht hem die loopbaan in
groote mate; bij de menschen is hij geëerd en gezien;
eene lieve vrouw, lieve kinderen en kleinkinderen, van
wie hij niets dan genoegen beleeft, mag hij de zijne
noemen; — toch bevredigt hem deze rijkdom niet meer,
want hij, die zijn geheel leven scepticist, ja, als hij
oprecht zijn wil, materialist geweest is, denkt thans met
huivering aan zijn naderenden dood en heeft geen vrede
meer bij de gedachte, dat er van al die heerlijkheid,
van zijn naam en roem eerlang niets meer zal overblijven
dan het onder de aarde rottend lichaam en de herinne-
ring door den tijdgenoot van al wat hij gesproken, ge-
schreven en tot stand gebracht heeft, welke herdenking
toch ook even snel wegsterft als het stoffelijk hulsel zelf.
Hij weet als natuurkenner zeer goed (wat trouwens
zijn verzwakt gezichtsvermogen en zijn verstramde spie-
ren en gewrichten hem reeds gevoelen deden) dat de
anorganische stof de organische in zijne weefsels gaat
verdringen, en dus, ook al spaarde hem ziekte, de
natuurwet in de naaste toekomst zijne ontbinding moet
-ocr page 37-
33
bewerken. Zoolang hij kracht en levenslust gevoelde,
had hij er vrede bij, dat zijn individueel bestaan aan
de vernietiging zou worden prijs gegeven, want hij hoopte
van dat tijdstip nog verre verwijderd te zijn; maar nu
de krachten hem gaan ontzinken en het hersenleven af-
neemt, nu heeft twijfel omtrent de waarheid van dien
overgang tot het »néant" met steeds toenemende macht
hem aangegrepen en hij siddert bij de gedachte, dat
die overgang toch ook wel eene andere zijn kon.
Arme man! Gij die als physioloog, anatoom en pa-
tholoog zoo haarfijn het stoffelijk leven van den mensch
hebt leeren kennen, gij staat als anthropoloog en psy-
choloog voor dit u zoo onoplosbaar en pijnlijk vraag-
stuk! Gij, die u rijk hadt kunnen en moeten gevoelen
in het genot van zoovele voorrechten, gij zijt onvoldaan
en geniet slechts ten deele, wat anderen volkomen ge-
lukkig zou gemaakt hebben! Mocht gij nog aan den
laten avond van uw leven de onsterfelijkheid uwer ziel
gehuldigd en bij die wetenschap licht gevonden hebben,
welke boven de menschelijke wetenschap, ook boven
uwe natuurkennis, verheven is!
Als wij ons leven goed besteed en geene zedeloosheid
te betreuren hebben, die eigen lichaam of dat van kin-
deren en kindskinderen deed kwijnen, dan is de grijs-
heid onze kroon en de avond des levens onze voorbe-
bereiding tot hooger en beter leven.
3
-ocr page 38-
34
HET STERFBED.
Zooals de geboorte wekt ook het sterfbed des men-
schen de verschillendste gewaarwordingen bij bloedver-
wanten en vrienden.
Maar niemand ontvangt grooter verscheidenheid van
indrukken door het sterfbed, waarvan hij getuige is,
dan de geneesheer.
Hier bezoekt hij eene stervende weduwe, wier laatste
strijd verzwaard wordt door het hartverscheurend ge-
jammer van drie nog jonge kinderen, wier eenige steun
en verzorgster zij was.
O! het dagelijks zien van droefheid en lijden moet
wel zijn hart geheel hebben afgestompt, als hier niet
een traan van innig medegevoel zijn oog ontwellen zou.
Daar staat hij aan het sterfbed van een jong en schoon
dienstmeisje, dat door hevige cholera aangetast, uit
haren dienst bij de ouders is overgebracht om binnen
weinige uren reeds den strijd volstreden te hebben.
Innig roert hem de weeklacht der zieke, met de heesche
cholerastem uitgesproken: «ach doctor! waarom moet ik
»zoo jong reeds sterven"?
Ginds is hij getuige van de laatste levensuren eener
rijke oude juffrouw, wier verre bloedverwanten bijna
allen reeds tegenwoordig zijn, de rol van bedroefden
meesterlijk spelende, om na den laatsten ademtocht der
zieke als gieren op haren inboedel aantevallen en over
de erfportiën onderling te twisten.
-ocr page 39-
35
Een verlaten sterfbed rnoet dit heeten, niettegen-
staande tal van omgevenden; immers het waren slechts
de schatten, niet de stervende, tot welke hun hart
inkeerde.
Even treurig en verlaten zal ook die rijke en naar de
wereld aanzienlijke afsterven, die door de natuurlijke
pokken aangegrepen, afzichtelijk en onherkenbaar neder-
ligt, verzorgd en omringd van huurlingen, omdat de
naaste bloedverwanten zich niet aan de besmetting
wagen willen.
Maar nog huiveringwekkender zal den geneesheer het
sterfbed van den vrijdenker zijn, wiens lichamelijke
doodstrijd bovendien verzwaard wordt door den bangen
inwendigen kamp der ziel, terwijl toch niemand der
omringende betrekkingen, zelfs niet zijne diep bedroefde
moeder, het wagen durft een woord van ernst en troost
hem toe te spreken, opdat niet wellicht nog in deze
beslissende ure eene godslastering over de stervende
lippen komen moge.
Onbegrijpelijk blijft het mij, niet, dat de beoefening
der natuurwetenschappen den jongeling tot twijfel bren-
gen en van hem een vrijdenker maken kan, maar dat
de geneesheer, die dagelijks het ware leven des men-
schen in zijne nietigheid en ellende leert kennen, die
aan zoo menig sterfbed bet ongenoegzame zijner weten-
schap ervaren moet en daar soms zoo krachtig sprekende
getuigenissen uit den mond van christenen vernemen
mag, als vrijdenker blijft voortleven, weinig beseffende,
hoe doelloos en onbeteekenend, zelfs voor den oogen-
schijnlijk gelukkigsten mensch, dit leven zou geweest
8*
-ocr page 40-
\'
36
zijn, zoo het niet de beteekenis eener voorbereiding
voor beter en gelukkiger leven in eene volmaakter
wereld hebben mocht.
Deze toch is de hope en de troost van den christen,
dat hij, door lijden gelouterd, eenmaal ook deelgenoot
worden moge van die heerlijkheid.
-ocr page 41-
DE OUDE LEVENSBESCHOUWING, DE CHRISTELIJKE,
MAAKT GELUKKIGER DAN DE MODERNE
ONZER DAGEN.
Wat hebben wij te verstaan onder het geluk des men-
schen hier op aarde? Twintigvoudig uiteenloopend zal
gewis het antwoord op deze vraag zijn, als wij haar
tot onze medemenschen richten. A. zal beweren, dat
alleen de gezondheid geluk geven kan, want dat alle
verdere bezittingen en voorrechten geen waarde hebben,
als de gezondheid gemist wordt. B. zal het geld als
hoofdvoorwaarde van geluk beschouwen, omdat in onze
dagen van stofaanbidding geld de hoogste macht ver-
tegenwoordigt en den bezitter alles geven kan, wat hij
verlangen mocht. G. zal de bevrediging zijner eerzucht
het hoogste geluk noemen en heeft naar andere zaken
geen verlangen, zoo slechts zijne positie in de maat-
schappij eene invloedrijke en benijdbare zij. D. zal be-
scheidener in zijne eischen zich toon en en den mensch
gelukkig heeten, die door noesten arbeid voor zich en
de zijnen het dagelijksch brood verdienen mag.
Maar waar zou ik eindigen, als ik de uiteenloopende
T
-ocr page 42-
38
opvattingen der menschen over het aardsch geluk moest
opsommen? Het zal hierin wel gelden: «zooveel hoof-
den, zooveel zinnen." En deze quaestie is reeds eene
eeuwenoude. De Romeinsche vvijsgeeren streden over
het: summum borium et malum, de Grieksche geleerden
bespraken: r) x*\\ov xayaUv, en het wekt onze bewon-
dering, dat zij reeds zoo verhevene denkbeelden hier-
over hadden opgevat.
Toch bracht de zelfopofferende liefde, welke Christus
ons predikte en met eigen daad bezegelde, eerst het
ware licht aan, dat ons levensgeluk bestralen zou. Het:
yvZit <rexvr6v, van Solon, werd geadeld tot het: ver-
oordeel en verloochen u zelven, ja zelfs tot het: heb
uwe vijanden lief.
De blijde boodschap, in de evangeliën vervat, leerde
ons, hoe de oneindige liefde van onzen Hemelschen
Vader, door den kruisdood Zijns Zoons als zoenoffer, aan
het gevallen menschdom schuldvergeving schenken wilde,
opdat het gereinigd van smet tot Zijn heiligen hemel
toegang verwerven mocht.
Daarvoor moest het schepsel in Christus gelooven als
Gods Zoon en Verlosser der menschheid.
Kan men liefderijker en vaderlijker verhouding van de
betrekking tusschen God en Zijne schepselen verzinnen?
Immers de dankbaarheid voor zóó groot een offer aan
de menschheid gebracht, moet deze wel tot wederliefde 1)
stemmen jegens den Vader en onweerstaanbaar wordt de
1) Zeer schoon is dit aangetoond in een klein geschrift, getiteld:
>liefde voor liefde." Bott. M. Wijt en Zonen, 1862.
-ocr page 43-
39
drang, die het schepsel tot dien Verlosser voeren zal,
zoodra het zich van waar schuldgevoel bewust wordt.
Deze christelijke levensbeschouwing bevatte al wat de
nietige en zondige mensch behoefde, om te midden van
den strijd des levens staande te blijven en onder lief en
leed blijmoedig en tevreden te zijn. De ervaring had
geleerd, dat honderden geslachten in dit christelijk geloof
een veiligen staf op den levensweg en een deugdelijk
schild tegenover de verleiding gevonden hadden. Ook
in dit geloof zochten en vonden onze voorouders, de
geuzen, moed en kracht om den ongelijken kamp te
wagen tegen Spaansche heerschzucht en geweldenarij.
Ja, voor dit geloof lieten zelfs duizenden hunner
als martelaars aan galg of op brandstapel goedsmoeds
het leven.
Toch zijn weinige jaren voldoende geweest om dit
eeuwenoude geloof te schokken en door millioenen men-
schen te doen afzweren. In naam der moderne weten-
schap werd aan dit geloof de oorlog verklaard. Op
gezag der vaste physische en chemische wetten, welke
de natuurstudie door hare methode van zintuiglijke
waarneming langs inductieven weg als mathematisch
zekere wetenschap had leeren kennen, werd het supra-
naturalisme veroordeeld, dat tot heden in de wónder-
volle geboorte, opstanding, hemelvaart Ghristi en in de
door Hem op aarde verrichte teekenen gehuldigd was.
Maar met dien bovennatuurlij ken wondervollen nimbus
werd aan Christus ook Zijne Godheid ontroofd; in de
plaats van den Gezalfde des Heeren, den Zoon Gods,
trad de mensch Jezus op, wiens vlekkeloos reine levens-
-ocr page 44-
40
wandel hier op aarde aan den medemensen tot voor-
beeld ter navolging strekken moest.
Wat vooral deze moderne leer smakelijk en voor den
hoogmoed onzer dagen streelend maakte, het was de
verkondiging van dat edelst humanisme, dat niet meer
sprak van den zondaar, maar van den naar Gods beeld
geschapen mensch, wiens rein menschelijk streven bij
machte was hem Jezus te doen navolgen. Het schepsel
behoefde dus niet langer door een zoenoffer te worden
vrijgekocht, maar bereidde zich voortaan door eigen
kracht een eeuwig zalige toekomst.
Hoe bemoedigend en zelfverheffend deze moderne leer
ook schijnen moge, vind ik voor mij haar wanhopend,
omdat de ervaring ten allen tijde geleerd heeft, dat
geen enkel mensch, noch vóór, noch tijdens, noch na
de omwandeling Christi hier op aarde, de volmaaktheid
van Dezen bereikt, ja ook maar in de verte eeniger-
mate heeft nageleefd. Dat dus tot heden niemand buiten
Christus vragen durfde: «wie uwer overtuigt mij van
zonde" ? is mij een positief bewijs van de onbereikbaar-
heid der adspiratiën van het edelst humanisme.
Trouwens, dit bleek reeds zonneklaar, toen de ver-
kondigers daarvan met hunne eerste humanistische ge-
schriften 1) jammerlijk fiasco gemaakt hadden. En dat
de adspiratiën van het humanisme practisch niet te ver-
wezenlijken zijn, werd ook door het veelgelezen boekje: .
*Josua Davids" bewezen, welk geschrift juist hierom
1) Men denke aan: Adriaan de Mêrival, van Dr. A. Piereon, LirUiryde
van Dr. Busken Huet, en aan de Verboden l\'reek van Dr. Zaalberg.
-ocr page 45-
41
zoo karakteristiek door den Haagschen predikant Gun-
ningh 1) neen smartkreet uit de diepte der moderne
maatschappij"
genoemd werd.
Naar mijn bescheiden oordeel zijn ook de verwachtin-
gen van het humanisme op een valschen grondslag op-
gebouwd. De stelling, dat de mensch naar Gods beeld
geschapen werd en dus goddelijken aanleg bezit, is vol-
komen waar, maar wordt zeer zeker door Darwin\'s vol-
gelingen geloochend. Vóór dat de zonde dat goddelijk
beeld in hem geschonden had, was zijn aanleg rein;
nu echter miskent men de zondige natuur en den ge-
schonden goddelijken aanleg, als men de hem aange-
boren zelfzucht en zinnelijkheid voorbijziet, die toch
reeds in de eerste zelfbewuste daden van iederen zui-
geling doorstralen. En die zelfzucht en zinnelijkheid
nemen van jaar tot jaar toe, ja, zouden zeer licht het
dierlijke in den mensch geheel doen zegevieren, ware
het niet dat eene van buiten inwerkende kracht, Gods
Heilige Geest, zijn gemoedsleven bezielen en aan den
christen de beheersching van den dier-mensch schen-
ken kon.
De moderne theologen, die dus met den predikant
J. E. Moltzer in den mensch gelooven, als 2) neen rede-
»lijk zedelijk wegen, een schepsel Gods, toegenist met den
» aanleg om de neigingen der zinnelijkheid te beheerscheri\\
1)    Protestantseho bijdragen van wijlen Prof. Dr. D. Ohantepie de la
Saussaye. Jaarg. 1873. Bladz. 883.
2)    De moderne richting verdedigd in haai- godsdienstig, zedelijk, ehris-
telijk en nederlandsch-hervormd karakter. Amsterdam, T. Konwenaar. 1876.
Bladz. 18.
-ocr page 46-
42
miskennen naar mijn oordeel de ervaring van het leven,
welke leerde, hoe zwak ook zelfs de meest gevorderde
menschen tegenover de verleidingen bestand zijn en hoe
grooten invloed de hun aangeboren zelfzucht en zinne-
1 ijkheid op handel en wandel uitoefenen. Dat dus het
humaan beginsel, buiten hoogere bezieling van godsdien-
stig leven, den mensch in staat zou stellen over het
kwaad te zegevieren, loochen ik krachtens de ervaringen
welke ieders leven aanbiedt. Het »hen u eelven " moest
door de modernen beter zijn toegepast geworden, vóór
zij hun stelsel op een valschen anthropologischen grond-
slag gingen opbouwen.
Even ongelukkig waren zij in hunne bestrijding van
het supranaturalisme.
Waar op gezag der vaste natuurwetten aan alle boven-
natuurlijke openbaringen omtrent den persoon van
Christus waarde ontzegd werd, daar bleven de moder-
nen toch aan het begrip van God, als bovennatuurlijk
Wezen, vasthouden. Of is de God der modernen een
door de zintuiglijke waarneming te ontdekken wezen?
Naar mijn oordeel geenszins, tenzij het pantheïsme
hun godsbegrip levere en de harmonie in het heelal,
de stoffelijke wereldorde hunne godheid worde. Voor
mij geldt in dezen slechts één van beide: öf wij breken
met het supranaturalisme, maar clan ook geheel en in
alles, ten slotte slechts de stof met hare waarneembare
uitingen aannemende, óf wij huldigen met en in ons
godsbegrip ook de bovennatuurlijke openbaringen en zien
volstrekt geen bezwaar aan den God en den Christus des
bijbels te gelooven. Tertium mihi non datur. Ik noem
-ocr page 47-
43
dus den modernen theoloog onlogisch en inconsequent,
waar hij wel aan God als bovennatuurlijk wezen, maar
niet aan de bovennatuurlijke openbaringen van dien God
gelooven wil. Met wetenschappelijke zekerheid toch is
ook het godsbegrip nimmer te bewijzen. Dit erkent de
zoo even genoemde predikant, waar hij (bladz. 10) ge-
schreven heeft: »de aard dar ver zeker dheid, waarmede
*wy onze godsdienstige overtuigingen koesteren, is eene
»andere dan die, welke wij met het woord weten uit-
n drukken. De dingen der stoffelijke tvereld zijn daarom
ieen voorwerp der wetenschap, de dingen der boven-
»zinnelijke wereld daarentegen een voorwerp van geloof.\'1\'\'
En hij laat er (bladz. 11) op volgen: *op ieder ander
»gebied kan de waarheid, die men gevonden heeft, be-
uwezen worden. Maar op het gebied van den godsdienst
ukan de werkelijkheid van hetgeen, waarvan de vrome
»mensch belijdt verzekerd te zijn, slechts medegevoeld
* worden."
Hebben wij na deze verklaringen niet het volste recht
te vragen, waarom dan de moderne theoloog het gezag
der exacte wetenschap wil doen gelden voor de dingen
der bovenzinnelijke wereld, waarvan hij zelf getuigt, dat
zij een voorwerp van geloof, niet van wetenschap zijn?
En als hij geheel met het supranaturalisme breken moet
op gezag dierzelfde exacte wetenschap, hoe kan hij dan
nog in zijn godsbegrip het supranaturalisme aankleven ?
Voor mij geldt in dezen de kernachtige uitspraak van
Dr. A. Kuyper 1): »als Geulinx occasionalist of materia-
1) Het modernisme een fata morgana op christelijk gebied, bladz. 40.
-ocr page 48-
44
«list met Moleschot, er blijft in der modernen sfeer
«geen andere keuze."
Tot welke ongerijmdheden de toepassing van de leer-
wijze en van de feiten der natuurwetenschappen op het
bovennatuurlijk gebied van godsdienst en zedelijkheid
leiden moet, werd zeer welsprekend en overtuigend aan-
getoond door wijlen den Groningschen hoogleeraar Chan-
tepie de la Saussaye in zijne protestantsche bijdragen 1).
Gevaarlijk noem ik de moderne theologie, zoowel voor
den predikant als voor den leek. Ieder toch, die lo-
gisch denkt en met oordeel redeneert, zal, zoodra hij
den eersten stap op haar gebied gezet heeft, van de
eene ontkenning tot de andere gevoerd worden en,
vóór hij het zich bewust is, reeds op het veld van nihi-
lisme, positivisme en materialisme zijn aangeland.
De ervaring heeft dit ruimschoots bewezen; honder-
den predikanten (en onder deze vele uitstekenden) zijn
tengevolge van dit proces in hun geloofsleven tot het
verlaten van hun ambt gedrongen geworden en hebben
andere betrekkingen aanvaard; duizenden leeken hebben
om diezelfde oorzaak met alles gebroken en huldigen
voortaan slechts het: «laat ons eten, drinken en vrolijk
zijn, want morgen sterven wij "!
Aan die afgetreden leeraars richt ik deze ernstige
vraag: »als uwe moderne richting in waarheid beter
«was dan het in uw oog verouderd en daardoor onbruik-
«baar geworden geloof der vaderen, waarom hebt gij
«den kansel verlaten en niet met al de kracht, die in
1) Eerste jaargang. Bladz. 410 on volgende.
-ocr page 49-
45
>u was, dat beter geloof aan de gemeente blijven ver-
»kondigen ? Zou in uwe aftreding niet eenigermate de
«veroordeeling uwer nieuwe richting te vinden zijn, en
»geeft gij ons niet het recht, u bij onervaren gidsen te
«vergelijken, die de reizigers bij hot beklimmen van een
«bergtop hal verwegen in den steek lieten, zoodat deze
«maar zei ven moesten beproeven, hoe zij den top
«veilig bereiken of weder afdalen konden"?
Tot die leeken, die hun vorig geloof voor de slof-
aanbidding verwisseld hebben, richt ik het volgend
ernstig woord: «gij acht u voortaan vrij en onafhan-
»keiijk. Daar gij aan geen God gelooft, behoeft gij aan
«niemand verantwoording uwer daden af te leggen; gij
«kunt uwe hartstochten en zinnelijke lusten bot vieren,
«mits gij slechts zorgt geene daden te bedrijven, die
«binnen het bereik der menschelijke strafwetten vallen.
«Maar als gij gelooft, zóó levende, in waarheid gelukkig
«te zullen worden, dan bedriegt gij u schromelijk ; te
«midden der verdooving uwer genietingen zult gij een
«onbeschrijflijk gevoel van leegte, matheid en onvoldaan-
«heid kennen: immers, even noodzakelijk als het dage-
«lijksch brood het lichaam onderhouden moet, even
«noodwendig moet uw gemoed dat brood des levens
«genieten, dat slechts door godsdienst gegeven kan
«worden."
De kundige Luiksche hoogleereer, Emile de Laveleije,
beschreef het standpunt der vrijdenkers volgenderwijze 1):
1) L\'avenir religieus des peuples oivilisés. Bevue de Belgique du
15 Janvier 1876. Page 7.
.
-ocr page 50-
46
nVhomme moderne s\'attaché a la terre et s\'acharne a la
*pour suite des biens qu\'elle lui offre, comme s\'il devait
*y rester toujours. Pour lui Ie mot de ciel est vide de
»sens. Dans eet air sec et froid Vidée religieuse s,affai-
*blit et s\'efface."
En hij laat er iets verder (page 15) op volgen:
nee qui est plus grave encore, c\'est qu\'avec Vidée religieuse
»h, tnorale même disparait: elle n\'a plus de fondement
*et a coup sur plus de prise sur les dmes."
Zoo luidt het waarschuwend woord van dien staat-
huishoudkundige, wiens scherpziend oog met bekomme-
ring ontdekt heeft, hoe ook in zijn vaderland tegenover
de ultramontaanscbe partij slechts de libre-penseur veld
wint, terwijl de school van de Montalembert, die staat-
kundige vrijheid met een liberaal katholicisme vereeni-
gen wilde, van lieverlede uitsterft.
Als nu zulke verlichte mannen als de Laveleije in
het veldwinnend ongeloof mede een gevaar zien voor
de zedelijkheid der samenleving, behoef ik mij de be-
schuldiging van pessimisme niet aan te trekken 1), welke
1) Zie recenBie van mijn: de wonden van ons volksleven, Neerlands
heden en Neerlands toekomst",
in den Tijdspiegel van Aug. 1876. Toch was
dit Tijdschrift het eenige uit het kamp van het liberalisme, dat zich ver-
waardigde mijne brochure te bespreken. Niettegenstaande toezending vau
present-exemplaar en verzoek van beoordceling, hebben N. Eott. Courant,
Gids, Vaderl. Letteroefeningen en andere zoogenaamd liberale geschriften
my als op een wachtwoord doodgezwegen. Waar dus mjjn recensent in deu
Tydspiegel zegt: »ook in de opgave van de middelen tot herstel spreekt hij
•*menig waar en goed ivoord tot metischen van velerlei stand en betrekkingen,
»waar van \\i>ij slechts vreezen, dat /iet de stem zal wezen eens roependen in de
»woestijn, het allerminst doordringende tot hen, die liet meest noodig luidden
»die te hooren",
daar /*• die vrees bewaarheid door de partijzucht en het
illiberaal streven der soi-digant liberale organen. Een tiental der meest
gelezen behoudende organen hebben mijn werkje uitvoerig besproken.
-ocr page 51-
47
men omtrent mijne ontwikkeling der oorzaken van ons
zedelijk verval geopperd heeft.
In October 1875 noemde ik als eerste ziektever-
schijnsel onzer maatschappij : daling van het zedelijk peil
onder alle standen, als gevolg van stryd, scheuring en
toenemend ongeloof in ieder kerkgenootschap.
Van dit
toen geschreven woord neem ik geene syllabe terug; en
ik zie mij in die uitspraak gesteund door het eenslui-
dend getuigenis voor zijn land, in Januari 1876 door
den Luikschen hoogleeraar uitgesproken. Moet ik dan
om deze of gene meening zwartkijker heeten, dan is het
mij troostrijk, die meening met zóó beroemde en verlichte
mannen als Emile de Laveleije te deelen.
Maar ik hecht bovendien meer waarde aan een ge-
grond pessimisme dan aan het verblind optimisme onzer
dagen, dat maar al te zeer oppervlakkigheid bemantelt.
De Heer A. D. Loman zeide hierover 1): zou het pessi-
*misme voor ernstige naturen niet een groote mate van
»aantrekkelijkheid bezitten, van wege de manlijkheid en
»cordaatheid, waarmede het de kwalen en gebreken, tcaar-
i) aan de maatschappij, de samenleving, ja het menschdom
»m zijn geheel nog steeds lijdende is, onder de oogen
o durft zien?"
Verder zou men ongetwijfeld in de oplossing der
groote strijdvragen des levens gevorderd zijn, als de
liberale en radicale dagbladen en tijdschriften, in plaats
van geschriften, welker tendenz de bevordering van
volksgeluk beoogt, uit de hoogte te beoordeelen, te
1) Hut unuitsi\'tt\'krlijkc. Gid» vuu Juni 187Ü. Bladz. 437.
-ocr page 52-
48
verwerpen en dood te zwijgen, de stellingen daarin voor-
komende weerlegden en eene ernstige waarheidlievende
polemiek daarover voeren wilden.
Met de levendigste kleuren schildert de Laveleye, wat
er van den mensen, wat er van de samenleving wor-
den moet, als het geestelijk element, het godsdienstig
geloof, verbannen wordt. Op bladz. 17 zegt hij: ndans
nVhomme il y a toujours la béte avec tous les appétits
*de Vanimalite\'; pour quHl les dompte, il faut qu\'une
»religion ou une pkilosophie spiritualiste Varrache aux
»sens et lui donne Vintérêt spirituel comme mobile de ses
*actions"
En op de volgende bladzijde: „plus vous jetterez
nVhomme dans les sens, en lui enlevant tout espoir de
ncompensations célestes, moins patiemment il supportera
»les inégalités sociales, qui Ie privent de sa part de
nbien-être dans ce monde, qui est pour lui Ie seul réel.
nS\'il voit quHl ne peut Vobtenir, il sera. pris contre les
»institutions dont il se croit la victime, d\'une haine dia-
rtbólique et d\'une fureur de destruction effroyable."
Echt realistisch is deze teekening, die met juistheid
den vulkanischen toestand schildert, waarin ongeloof en
bijgeloof de moderne maatschappij gebracht hebben.
Terwijl eenerzijds de ultramontanen woelen om op
staatsgebied de macht te heroveren, ondermijnen ander-
zijds de sociaal-democraten het wettig gezag, om aan de
volksklassen de heerschappij te verzekeren. In dezen
dreigenden staat van zaken ziet de Laveleije alleen heil
voor de toekomst der beschaafde volken in een ver-
licht protestantisme, dat de van beide zijden aanwas-
-ocr page 53-
49
sende gevaren bezweren en afwenden zou. Jammer
maar, dat de hoogleeraar niet een weinig meer aandacht
geschonken heeft aan de werking van het verlicht pro-
testantisme (volgens der modernen opvatting natuurlijk
hunne richting) in het naburig Nederland. Immers zou
hij dan gezien hebben, hoe het modernisme hier te
lande honderden predikers en duizenden leeken tot het
nihilisme vervoerd, hoe het verdeeldheid en aanstaande
scheuring in de protestantsche kerk veroorzaakt heeft,
en hoe het van uit de hoogere over de lagere standen
zich voortplantend positivisme den volksgeest reeds tot
ongeloof neigen deed. De sanguinische verwachtingen
van zijn programma der toekomst zouden dan gewis
door den hoogleeraar ietwat lager zijn gespannen
geworden, krachtens de ervaring, dat ook Neder-
land, evenals België, in tal van vrijdenkers sterk
aanwint, dat de verdeelde en hierdoor verzwakte pro-
testantsche kerk een weinig weerstand biedend bolwerk
tegenover Rome\'s aanmatiging blijven kan en dat de van
godsdienst beroofde man des volks niet langer vrede
hebben zal met zijne plaats in de samenleving en dus
per fas et nefas verbetering daarin eischen gaat. Noch
het ultramontanisme, noch het socialisme worden ge-
breideld door zulk een godsdienst, die geen Christendom
meer heeten mag, omdat in plaats van den Christus de
mensch Jezus is opgetreden. Neen, alleen eene door
eendracht sterke evangelische kerk zou nog bij machte
zijn, de uitspattingen en dreigende gevaren van socia-
lisme en ultramontanisme te beteugelen. Maar het
modernisme heeft afgebroken, verdeeld en verwoest,
4
\\
-ocr page 54-
50
zonder op te bouwen. Dit kan blijken uit de volgende
verklaringen:
In 186ü schreef de hoogleeraar Dr. Kuenen 1): »hoe-
i)wel sedert lang voorbereid, de onbeschroomde toepassing
•uvan de resultaten der wetenschap op de godsdienst en
%op het zedelijk leven dagteekent van gisteren: zou het
nniet rechtvaardig zijn, indien men haar tot morgen tijd
»liet om zich af te ronden en eerst daarna het eindoor-
ndeel over haar opmaakte" ?
In 1869 schreef Dr. A. Réville 2): »il n\'en est pas
yitnoins vrai, qu\'une ere nouvelle va s\'ouvrir pour la
«théologie scientifique: lacritique ayant achevé son oeuvre de
ndissolution des dogmes traditionnels, mais les aspirations
»de la nature humaine restant toujours les tnêmes, il
ns\'agira désormais de leur fournir mie réponse satisfai-
»santé tout en marchant d\'accord avec les exigences de la
o science moderne. Une nouvelle dogmatique est en voie
tde se formery
In 1871 schreef wijlen de hoogleeraar Dr. ï. Roorda 3):
nhoe toch zou ik u een beknopte geloofsbelijdenis kunnen
»geven, daar alle moderne theologen en christenen mee
»zouden instemmen? Althans hoe zou ik dit kunnen
»weten? En hoe zou ik kunnen weten, of de gronden,
* daar hun geloof op berust, bij allen wel dezelfde zijn?
1)    Het goed recht dor modernen. Leiden 1866. Bladz. 32.
2)    Eevue des deux mondes. Tomé 81. Page 922—923.
3)    Het geloof en de geloofsgronden van een modern christen. In
brieven door T. Jloorda, theol. et litt. doctor, lid der koninklijke academie
van wetenschappen te Amsterdam, hoogleeraar te Leiden. P. Engels. Leiden.
Bladz. 3.
-ocr page 55-
51
»Daar ik zelf een modem christen ben, zou ik u wel
»myn geloof en mijne geloofsgronden beknopt en eenvoudig,
*en ik geloof ook wel klaar en duidelijk kunnen mee-
ndeelen; maar, dat ik daarmee de getrouwe tolk zou
»wezen van de overtuiging en opvatting van alle andere
»moderne theologen en christenen, dat zou ik niet kunnen
verzekeren. De tvijze, ivaarop één en dezelfde zaak door
«verschillende mensehen, die het omtrent de hoofdzaak
Timet elkander eens zijn, wordt opgevat, is toch meestal
*min of meer verschillend: want iedere zaak heeft ver-
»schillende kanten, en de één hecht in zijne beschouwing
nvan de zaak meer aan dezen, de ander meer aan
ndien leemt."
Als men deze uitspraken (tusschen welke toch jaren
verloopen zijn), onderling vergelijkt, dan ziet men ge-
ringe vordering in het opbouwen dier door Dr. A. Réville
beloofde dogmatiek.
«Maar wij willen geen dogmatiek"! zoo hoor ik mij
door de modernen toeroepen. «Wij zijn protestanten,
«en krachtens het in dit woord liggend beginsel, is het
«niet slechts ons goed recht maar bovendien ook onze
«dure plicht tegen iedere geloofsformule, tegen elk
«keurslijf van geloofsdwang, hoe licht van stof en hoe
«ruim ook aangemeten, te protesteeren."
Toch zijt gij, schrandere hoofden! ook hierin incon-
sequent geworden, want in uwe adressen aan de Syno-
dale Commissie hebt gij degelijk, als voorwaarde tot
toetreding voor nieuwe lidmaten, ter beantwoording de
volgende formule gesteld: «o/\' zy als volgelingen van
Jezus het Godsrijk willen bevorderen?"
i"
-ocr page 56-
52
Hebt gij er wel eens over nagedacht, modernen! hoe
oneindig groot en zwaar de eisch is, volgeling van
Jezus te zijn? En zoudt gij niet moeten toestemmen,
dat om aan dezen eisch te voldoen en daarin onder
alle verleidingen te blijven volharden, eene zedelijke
kracht gevorderd wordt, zooals zelfs de met de geheel e
wapenrusting Gods bekleede christen noode ontwikkelen
zal? Van waar put gij die kracht? Zoudt gij uwe
eigene begaafdheden in dezen niet overschatten en eene
hersenschim najagen ?
Dit weinig positief, maar veeleer weifelend en zwevend
karakter der moderne theologie doet mij gelooven dat
de toekomst der menschheid haar nimmer zal toebe-
hooren. En waar wij op natuurkundig gebied, niet-
tegenstaande duizend feiten, door de inductieve methode
als zekere wetenschap verkregen, toch ook nog zoo on-
eindig veel vraagteekens moeten blijven zetten, waar
wij dus ook hier nog voor zooveel onverklaarbaars 1)
stilstaan, daar geloof ik zelfs niet eenmaal, dat aan de
natuurwetenschappen het laatste woord bij het onder-
zoek naar de absolute waarheid gegeven zal zijn. Mag
het dan, als het boek der natuur nog zoo menige
bladzijde, zelfs voor den scherpzinnigsten onderzoeker,
gesloten houdt, wel billijk heeten, dat die onvolkomen
natuurkennis over alle vraagstukken alleen te beslissen
hebben zou ? En, zooals in onze dagen maar te veel
1) Lees het artikel over: >het leven" van den hoogleeraar Huizinga, iu
de Gids van Januari 1873.
Voorts de brochure: ^wetenschap en geloof", van Prof. Harting, b. v.
bladz. 22 en 23.
-ocr page 57-
53
gebeurt, beschuldigt men niet ten onrechte de geloovigen
van bekrompenheid en bijgeloof, als deze voorloopig nog
naast de onvolkomen menschelijke wetenschap eene ge-
openbaarde hoogere kennis huldigen in de dingen der
bovenzinnelijke wereld ?
Ziet, als wij tengevolge der moderne wetenschap wer-
kelijk zijn gekomen tot het: »nous vivons de Vombre
(Tune ombre
", van Ernest Renan 1), dan teren we
reeds lang op een zeer schraal kostje en mogen wel
dankbaar zijn, dat deze gevierde schrijver als antwoord
op de door hem zelven gestelde vraag: »de quoi vivra-t-on
*après nous\'11?
laat volgen: »une seule chose est süre, c\'est
»que l\'humanité tirera de son sein tont ce qui est nécessaire
»en fait dHllusions pour qu\'elle remplisse ses devoirs et
n accomplisse sa destine\'e. Elle riy a pas failli jusquHci;
»elle n\\j faillira pas dans Vavenir."
Maar als men zijne beschouwingen, uit den mond van
Théophraste en Théoctiste, verder volgt, dan wordt
het ons al somberder en duisterder. Immers, in stede
van het duizendjarig rijk van vrede, dat als belofte der
toekomst den christen zoo tegenlacht, omdat een ieder
zijn aandeel van geluk daarin genieten zal, wordt ons
hier als vermoedelijk program der toekomst geteekend:
eene oligarchie van • Vélite des êtres intélligents, mai-
»tresse des plus importants secrets de la réalité, qui domi-
unerait Ie monde par les puissants moyens d\'action qui
tseraient en son pouvoir, et y ferait régner Ie plus de
nraison possïble."
1) Dialogues et fragment» philosophiqueB. Paria 1876. Préface. Page XIX.
-ocr page 58-
54
Deze uitspraak van Théoctiste (bladz. 105) komt vrij
wel overeen met het gevoelen van Théophraste, die
op bfedz. 82 gezegd had: *si Von veut imaginer quel-
»que chose de solide, il faut concevoir un petit nombre de
vsages tenant Vhumanité par des moyens qui seraient
nleur secret et dont la masse ne pourrait se servir,
»parcc qiCils supposeraknt une trop forte dose de science
*abstraite."
Wij zien dus hier een kleine schare van uitnemenden
als het ware de dragers en uitvoerders van het wereld-
plan. De groote menigte bestaat uit: * dupes savamment
»par la nature en vue d\\m but transcendant que se pro-
*pose Vunivers et qui nous dépasse complhtement."
(Bladz. 31.)
Alsof deze aristocratische heerschappij van eenige uit-
nemenden, zij het dan ook krachtens hoogere ontwik-
keling der rede door de wetenschap, voldoening geven
kon aan die adspiratiën van geluk, welke de geheele
menschheid zoo gaarne koestert!
Maar bovendien, alwie zou meenen, dat dit rijk dei
rede ruimte laten mocht voor deugdbetrachting en kunst-
veredeling, vergist zich schromelijk: til viendra peut-
»être un temps (nous voyons poindre ce jour) oü un
»grand artiste, un homme vertueux seront choses vieil-
*lies, presque inutiles; Ie savant, au contraire, vaudra
ntoujours de plus en plus."
(Bladz. 84.)
Ware het niet, dat Benan zelf, deze beschouwingen
»probabilite\'s" en *rêves" noemende, ons het recht ge-
geven had, aan hare verwezenlijking te twijfelen, we
zouden hel bestaan der menschheid doelloos achten,
-ocr page 59-
55
indien eene dergelijke toekomst aan deze was toebe-
schikt. Immers, als da beoefening der wetenschap en
de heerschappij der rede tot zulke vruchten moesten
leiden, als der menschheid geen beter, geen hooger
ideaal ter najaging kon worden voorgespiegeld, zou men
bijna geneigd zijn, die wetenschap eer een vloek dan
een zegen voor het menschdom te noemen.
Wat blijft er dan toch van die hoogere beschaving,
niet enkel des verstands, maar ook des gemoeds, waar-
van de idealisten steeds gedroomd hebben, wat blijft er
van die zelfopofferende liefde, waaruit ook de mensch
Jezus der modernen het hoogste geluk afleiden wilde?
Wat blijft er ten slotte van godsdienst en zedelijkheid
in die maatschappij zonder deugd?
Neen, zoolang geen rijkere beloften en schoonere
vooruitzichten voor de toekomst van het menschdom
door de moderne levens» en wereldbeschouwing 1) kun-
nen gegeven worden, omhelst de christen deze levens-
beschouwing niet, in welke het individu zich getroosten
moet als één atoom (en dat nog wel een gedupeerd
atoom) van het stoffelijk heelal den struggle for life mee
te strijden, ten speelbal aan al die toevallige oorzaken
in zijne omgeving, welke volgens de leer der causaliteit
met fatalistische noodzakelijkheid zijne lotgevallen be-
stemmen en regelen. De geloovige acht het verstandig
1) Menigeen zal wellicht verwonderd zijn, dat ik de levensbeschouwing
van Dr. A. Pierson niet besproken heb in dit geschrift. Gulweg bekend,
lokte mij de recensie in de Vad. Letteroef. van Juli 1876 door Dr. W. O.
van Manen daarover geleverd, niet uit tot nadere kennismaking met hot
gerecenseerde stuk zelf.
-ocr page 60-
50
en voorzichtig, zijn in de schatting der modernen apo-
cryf bijbelboek nog niet weg te werpen en voor zulke
wellicht nog apocryfer boeken in te ruilen, omdat die
bijbel met de zwakheden en behoeften van eiken mensch
rekening houdt en de rijkste beloften van geluk, zoo
voor dit aardsche als voor het eeuwig leven gegeven
heeft. Immers zelfs diegenen, die door zware rampen
en beproevingen getroffen worden, of die, in den nede-
rigsten stand geboren, duizend ontberingen kennen,
welke aan hooger geborenen onbekend blijven, kunnen
zich nog gelukkig gevoelen, als zij onder de bezieling
van echt christelijk geloof plichtmatig en goeddoende,
het leven doorgaan, in het bewustzijn, aan het geluk
van den medemensch gearbeid en naar den eisch van
het geloof geleefd te hebben.
Niemand kan dit beter beoordeelen dan de genees-
heer, wiens veld van levenservaringen zeer ruim is,
omdat zijn beroep hem toegang geeft tot arm en rijk,
jong en oud, aanzienlijk en gering. En wat hij in de
honderden gezinnen, welke hij binnentreedt, meer dan
ieder waarnemen zal, het is dat intieme leven, ont-
daan van feestplooi en klatergoud, waarin de nietigheid,
de hulpbehoevendheid en het lijden der menschheid
zoo krachtig doorstralen. Bovendien wordt hem zoo
menigvuldig psychisch lijden, zoo menige klacht, zoo
menig geheim toevertrouwd, waardoor hij in de roer-
selen des harten en het ware gemoedsleven van den
natuurgenoot zoo diepen en juisten blik werpen kan ;
koitom, hij ziet het leven des menschen naar waar-
heid en met photographische getrouwheid afgespiegeld.
-ocr page 61-
57
Zoo schetste ik u enkele levensbeelden, die, uit mijne
levenservaringen gegrepen, ons de leerzame waarheid
konden bevestigen, dat uiterlijke omstandigheden, welke
oppervlakkig beschouwd het gebouw van geluk hier of
daar moesten gesticht hebben, zoo menigmaal daartoe
onmachtig bleken, omdat er die gemoedsvrede en die
innerlijke rust bij gemist werden, die slechts de vrucht
zijn kunnen van echt christelijk geloof en christelijke
levensopvatting.
Tenzij moedwillige verblinding hem de oogen sluite,
zal ook de levenservaring van iederen mensch, zelfs
van den positivist en nihilist, deze overtuiging wek-
ken kunnen en hem na hevigen inner! ij ken strijd ver-
langend doen opzien naar dien Heer, die als Gods
Zoon en der menschen Zaligmaker zeggen mocht: »Ik
»ben de waarheid en het leven, komt allen tot
üMij, gij die vermoeid en belast zijt; Ik zal u ruste
«geven!"
Nederlanders! Toen drie eeuwen geleden uwe voor-
vaderen door het rijk en machtig Spanje onderdrukt
werden, toen foltertuig, brandstapel of galg het onder
hen veldwinnend protestantisme uitroeien moest, wat
was het, dat toen aan die voorvaderen de kracht ge-
geven heeft om op te staan en een strijd te aanvaar-
den, die schier wanhopend te achten was? Wat
bezielde den vader des vaderlands, niettegenstaande
tegenspoed en teleurstelling, tot volharding in krachtigen
weerstand? Wat stelde die geuzenbenden in staat tot
heldenfeiten, waarvan de geschiedenis met roem ge-
tuigen mag als stout in ontwerp en geducht in uit-
-ocr page 62-
58
voering? Immers datzelfde christelijk geloof, dat in
onze dagen bespot, geminacht en vernietigd wordt?
Datzelfde geloof, op welks »uitvaart" door mannen
van naam als op een heugelijk teeken des tij ds gewezen
werd 1).
Arm Nederland! Thans geniet gij de vruchten van
dien bangen strijd uwer voorgeslachten, maar gij mis-
bruiktet die heerlijke vrijheid tot uitspatting en bande-
loosheid; gij gaaft u over aan sensualisme en mate-
rialisme en waant slechts geluk te zullen vinden, als
alle gevoel en geloof, dus ook ieder denkbaar idealisme
en elke godsdienst voor altijd uit de samenleving ver-
bannen worden.
Maar ik vraag het met ernst, wat blijft er dan over
van die bezieling en geestdrift, welke den mensch tot
grootsche daden brengen en zelfs onder tegenspoed
hem tot volharding bekwamen kunnen? Wat blijft er
over van die hoogere beschaving der menschheid, die
noch door sensualisme, hoe verfijnd ook, noch door
wetenschap, zij deze ook de meest exacte, noch door
de hedendaagsche volksopvoeding en emancipatie te be-
reiken is?
Arm Nederland! Nu gij uwe zonen in cynisme en
radicalisme laat opgroeien, nu alle edeler aandrift en
1) Wie onzer heelt niet de antwoorden der lioogleeraren Doedes en
v. Oosterzee met belangstelling gelezen? Dat van den eereten ia verplette-
rend scherp, dat van den tweeden is meer gemoedelijk; maar beide ge-
schriften logenstraffen de bewering van Dr. A. Pierson, dat de beoefening
der christelijke dogmatiek het menscheUjk denken vervalscht.
-ocr page 63-
59
hoogere bezieling aan hun gemoedsleven ontbreken
gaan, zoodat slechts zelfzucht en zinnelijkheid tot hen
spreken, waar moet het heen ?
Arm Nederland! Welke moet bij de toenemende
verbreiding van zulke \\vereld- en levensbeschouwing
onvermijdelijk uw toekomst zijn?
-ocr page 64-
Uitgaaf yan J. H. 13ÜIVK: te Rotterdam.
LETTERKUNDIGE SILHOUETTEN,
DOOB
P. BRUYN.
INHOUD: Gotthold Ephbaim Lessing. — Heinbich Heine. — David
Fbiedrich Strausz. — Berthold Aüerbach. — Geobge Eliot. —
Fredebika Bremeb. — Nathanael Hawthobne. — Henby Thomas
Bucicle. — Edsiond Scheber. — Emile Deschanel. —
Théophile Gautier. — Octave Feuiixet. — Gavabni.
885 bladzijden, post 80, in keurig Chromolitliografischen omslag, f 2.50.
De heer Bruyn paart een fijn ontwikkelden kunstsmaak aan eene genoegzame
mate van belezenheid, om met vrucht werkzaam te zijn op het door hem bij
voorkeur — doch over het geheel bij ons te weinig — beoefend letterveld der
litteraire causerie.
                                                                    Leeskabinet No. 11.
............ Wij hebben ze met onverdeeld genoegen gelezen. De keuze van den heer
Bruyn heeft zich gevestigd op sommiteiten, en hij heeft ze met kennelijke liefde,
hier en daar met piëteit, behandeld.
De vorm waarin de Heer Bruyn zijne schetsen heeft gekleed is over het geheel
genomen zeer aangenaam; zijn stijl vlug en boeijend.
Wetenschappelijke Bladen No. 12.
De Heer Bbuyn heeft ons silhouetten van een aantal beroemde dichters en
denkers voor den geest getooverd; men ziet ze even scherp op het witte doek
der verbeelding, als hunne namen duidelijk op den netten omslag van het boek-
werk in \'t oog springen.
Zij zijn goed geteekend, die silhouetten; zjj zijn aangenaam geschetst en
zullen zich een blijvende plaats in iedere goede bibliotheek verzekeren. Familieblad I.
Als een soort van aesthetische en kritische leiddraad vau het waarlijk schoone,
het uitstekende en kenniswaardige van buitenlaudsche schrijvers zijn deze schetsen
bijzonder aanbevelenswaardig.
H.H. Leeraars aan Hoogere Burgerscholen, Ggmnasien enz. zidlen ze met vrucht
hun leerlingen in handen geven,
om den zin van het schoone en smaakvolle bij
hen op te wekken en te ontwikkelen.
             Nieuwe Botterd. Courant, No. 265.
De keus is goed en voor eentonigheid valt niet te vreezen............ Het werk
is buitengewoon goedkoop als men, behalve den inhoud, ook de nette uitvoering
in acht neemt. Wij bevelen deze uitgave gaarne aan.
(Fbans de Cobt) De Toekomst No. 8.
Ieder make aan de hand van den snumkvollen schrijver kennis met Aüerbach
en Feuillet, met Buckle en Scherer en zoovele anderen; het zal hem niet berouwen.
Onze Tolk, No. 10.
\'t Zijn zelfstandige studies die ons meermalen aan Sainte Beuve deden den-
ken , overdenkingen en beschouwingen, fijn gedacht, zorgvuldig verwerkt, sierlijk
gerangschikt
en keurig gestileerd.
\'t Zijn en blijven fijne, geestrijke studies, \'t Hangt er maar van af of ze
gelezen worden om gewaardeerd te blijven. (H. de Teeb) Nieuws v. d. Dag, No. 549.
Een aanbevelenswaardig boek.
Met groote ingenomenheid kan ik het werk van den Heer Bbuyn aan het
publiek, dat de letterkunde op prijs stelt, aanbevelen.
Reeds de uitwendige gedaante van deze verzameling letterkundige Silhouetten,
mei bevalligen ehromolithograflschen omslag, lacht ons tegen en gelukkig behoeft
hier niet van gezegd te worden dat de schijn bedriegt.
Integendeel, wie zich door het keurig uitgevoerde werk heeft jaten verleiden,
het zich a:m te schaffen, kan zich door den inhoud niet bedrogen gevoelen.
Daarin komen schetsen voor de grootste letterkundige celebriteiten vooral van
onze eeuw.
We kunnen zien, dat ook de Heer Bbuyn zich in die school heeft gevormd.
Wie zich aan zijn hand wil laten leiden tot nadere kennismaking met de door
hem behandelde schrijvers, zal zeker in menig opzicht licht van hem ontvangen.
D. 0. N. Tijdspiegel, No. 7.
-ocr page 65-
Bij J. H. DUNK te Rotterdam verscheen varj
den zei ft len Scl 1 rij ver:
K
!i!\\^ilr
NEERLANDS HEDEN
de i
voc
v
ld
Ou
NEERLANDS TOEKOMST,
dook
MULTAVIDL
81 black.                 60 Cent.
„Eene inderdaad belangrijke en hoogn actualiteit bezittende bro-
chure...... Allen die ons volk leiden, bevelen we de aandachtige
lezing aan."                                           Standaard 14 Nor. 1875.
„Een belangrijk werkje, belangrijk vooral door groote onpartijdig-
heid...... Uit de volle kracht onzer overtuiging bevelen we het ter
lezing en ernstige overdenking aan." Rotterd. Cour 21 Nov. 1875.
„Eene brochure, die meer dan vlugschrift is en verdient te worden
gelezen en overdacht."
                                De Zaaier, Dee. 1875.
„Ik ben het volkomen met Multavidi eens. Onafhankelijk van el-
kander komen wij tot dezelfde slotsommen."
Geloof en Vrijheid, 10<J* Jaarg., We Afl.. Blz. 38.
„Alles, wat de Schrijver aantoont is waar...... Moge Multavidi
niet zijn eene stem des roependen in de woestijn."
Kerk. Courant 11 Maart 1870.
-ocr page 66-
Uitgaven van J. H. DUNK, Rotterdam.
HANDELSWOORDENBOEKJE
in VIER TALEN.
Nederlandsen,
Engelsen, Dnitsch, Fransen.
BEVATTKSin::
de meest in den handel gebruikelijke benamingen, benevens de
voornaamste woorden uit Scheepsbouw, Scheepvaart, Fabriek-
wezen en Landbouw, voor zoover die met den handel in betrek-
king staan.
Onder medewerking van verschillende deskundigen, naar de beste
bronnen bijeenverzameld
door J. R. F. NIEVERQELD.
Prijs /\' 1,—. In linnen stempelband /\' 1,25.
MEMENTO VOOR VERJAARDAGEN.
MET ZEDEKUNDIGE BIJSCHRIFTEN.
DOORSCHOTEN MET WIT PAPIEB.
... / 1,25
... „ 2,25
in heel linnen prachtband, rood op snee ........
In heel marpcco prachtband , rood of goud op snee ..