-ocr page 1-
*•»*>"> \\&lf
BR.. 1677. ïï .21
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-Excmplaar v. d. Schrijver.
Het Eeuwig Evangelie.
CHRISTELIJK MAANDSCHRIFT
ONDEJt KEDACTIE VAN
J. CRAMER,             en           G. H. LAMERS,
Theol Doet. on Hoogl. te Groningen.                      Theol. Doet. en Hoogl. te Gronings
1877.
N°. 2.
EET OORDEEL VAN EEN MAN DER WERELD
OVER DEN CHRISTELIJKEN GELOOFSSTRIJD.
J. MOLL Jbz.
AMSTERDAM,
W. H. KIRBERGER.
1877.
-ocr page 4-
*.
-ocr page 5-
n. .
HET OORDEEL VAN EEN MAN DER WERELD
OVER DEN CHRISTELIJKEN
GELOOFSSTRIJD.
Handel. 25: 19.
Overal strijd, waar wij het oog wenden op eene aarde
door zonde en dood bewoond. Licht en duisternis ver-
dragen malkander nooit. Zomer en winter, gelijk dag en
nacht, koude en warmte blijven in de uatuur, door ver-
schillende krachten en werkingen, onophoudelijk kampen.
In ieder rijk der levende en bezielde schepping staan, als
\'t ware, vijandelijke legers gewapend, die rusteloos mal-
kander bedreigen en aanvallen, in de lucht en de wateren,
boven de oppervlakte der aarde en in haren schoot. Het
is er verre van daan, dat de wolf met het lam verkeeren
en de luipaard bij den geitenbok nederliggen, de koe met
de beerin weiden zou.
Niet anders is en blijft het in de menschen-wereld,
ofschoon de Vredevorst op aarde kwam en zijnen Hemel-
troon bekleedt. Waar het Woord der verzoening vrede
verkondigt door het bloed des kruises, heeft toch en houdt
steeds de mensch eenen strijd op aarde, in eigen boezem
tegen begeerlijkheid en driften, tegen vleesch en bloed,
even zeer als tegen lot en leed, tegen zonde en dood.
En hoe bestendig wordt, op allerlei wijze, met allerlei
wapenen, krijg gevoerd op elk gebied van kennis en kunst
-ocr page 6-
18
en wetenschap niet alleen, maar ook voor verschillende
meeningen en inzichten, bedoelingen en belangen, in het
staatkundig en burgerlijk, het maatschappelijk en huise-
lijk leven. Ik zwijg hier van hetgeen ieders hart en mond
vervult, zoo vaak het oorlogsvuur ontbrandt, dat onze
hooggeroemde eeuw tot onuitwischbare schande strekt, en
de menschheid en de Christenheid diep onteert. Maar
wij herinneren slechts, wat ons naar waarheid schijnt ge-
zegd te zijn: »dat bij allerlei strijd- en levens-vragen des
»tijds, de diepste grond en de machtigste, verborgene
»drijfveêren te zoeken zijn op zedelijk en godsdienstig
»gebied." Is het dan wonder, dat ook over de geestelijke,
hemelsche, goddelijke dingen de strijd zoo menigvuldig
en hevig ontvlamt, door alle tijden heen ? Onze dagen
worden gekenmerkt door vroeger ongeziene beweging,
ontwikkeling en inspanning van stoffelijke krachten en
verstandelijke werkzaamheid. Indien nu het Godsrijk zich
handhaven en uitbreiden, iudien het lichaam van Christus
leven en wasdom toonen, indien het geloof de wereld
overwinnen zal, — kan het dan anders, of de strijd en
vijandschap tusschen Christendom en wereld, tusschen het
rijk des lichts en der duisternis moet bestendig en ge-
weldig zijn? Ook daarin zien wij niets nieuws onder de
zon. De Heer heeft gesproken: »meent niet dat Ik ge-
vkomen ben cm vrede te brengen op aarde. Neen! zeg Ik
»u, niet dan verdeeldheid: het is onvermijdelijk dat de
•tergernissen komen."
Sinds Hij alzoo sprak, zijn nieuwe
strijders opgestaan in de plaats der gevallenen. Het too-
neel van den krijg werd verplaatst. Men ziet oude wapenen
tot nieuwen aanval gescherpt en gepolijst, alsof ze ont-
dekkingen en uitvindingen waren onzes tijds. Doch in
den grond der zaak heeft de Heer nog denzelfden tegen-
stand ten huidigen dage, dien Hij eens op aarde vond.
Niets anders toonen ons ook de ontmoetingen van Christus\'
gezanten en geloovigen, inzonderheid die van Paulus, bij
de prediking en belijdenis van het woord des kruises en
-ocr page 7-
19
der opstanding. Den Christelijken strijd van den grooten
Heiden-Apostel willen wij hier niet in \'t algemeen, maar
slechts in één enkel opzicht, met het oog op onze dagen,
beschouwen. Het is de opmerking van het standpunt, waarop
dikwijls de wereld zich plaatst tegenover Christus en zijn
Evangelie, als zij den christelijken geloofsstrijd beoor-
deelt. Daarvan zien wij eene merkwaardige proef in het
wereldschgezind oordeel, dat Festus uitspreekt tegenover
Paulus, die voor zijne vierschaar staat. Welgelnkzalig
zijn alléén, die als de Apostel in den geloofsstrijd staan en
bevestigd worden op den vasten grond der gemeenschap
des geestes met den levenden Jezus, en die door het oor-
deel der wereld zich te meer gewekt en gesterkt vinden
om aan te doen de gansche wapenrusting Gods.
Zóó zien wij hier Paulus in zijne boeien, die hij reeds
2 jaren droeg, sinds hij den Jeruzalemschen kerker verwis-
seld had met de gevangenis te Cesaréa. Felix had hem
gevonnist en vrijgesproken, maar nochtans hem in banden
gelaten, om de vijandige Joden te believen. De nieuwe
Landvoogd Festus heeft hem verhoord en onschuldig ge-
vonden, maar wil hem naar Jeruzalem opzenden. Maar
Paulus weet, dat op den weg en voor het Sanhedrin, hem
de dood van de saamgezworenen te wachten staat. Daarom
heeft hij, als Romeinsch burger, zich op de Keizerlijke
vierschaar beroepen, en zal nu naar Rome worden opge-
zonden. Maar welk verslag zal Festus aldaar geven van
de beschuldiging tegen den Apostel ingebracht, en van
het misdrijf hem te laste gelegd? Om uit die verlegen-
heid zich te redden, wil de Landvoogd gebruik maken
van het welkomst-bezoek, dat door koning Agrippa den 2de
hem gebracht wordt. Die vorst is, als Jood, met de wetten
en plechtigheden van den Joodschen godsdienst genoeg
bekend, om raad en voorlichting te kunnen verleenen.
De loop van Paulus\' rechtsgeding wordt door Festus aan
Agrippa medegedeeld en tevens de uitslag van het onder-
zoek. »De beschuldigers, zegt hjj, »hier voor mij staande
-ocr page 8-
20
>hébben geen aanJclachl ingebracht van de dingen welke ik
^vermoedde; maar zij hadden met Item zekere twistvragen
*en geschillen over hunnen godsdienst en over zekeren Jezus,
*die gestorven was, van wien Paidus zeide dat hij leeft."
Dus luidt het merkwaardig, wereldschgezind oordeel van
Pestus over den Christelijken geloofsstrijd van Paulus, die
dezelfde is al de eeuwen door tot op dezen dag. Wél ver-
dient opzettelijke overweging en ernstige behartiging, wat
daarin te prijzen en wat daarin te laken valt.
Of zien wij niet terstond, hoe Festus over den aard en
het eigenlijk karakter van Paulus\' geloofsstrijd geenszins
ZONDER RECHTMATIGHEID EN BILLIJKHEID heeft geoordeeld?
•»Eet geldt hier,\'1\'1 zegt hjj, ^twistvragen en geschillen over
•»hunnen godsdienst."
Dus spreekt hij, na eerlijk en ern-
stig onderzoek, met de verklaring (vs. 18) »dat hij zulks
»niet vermoed had, toen het rechtsgeding begon." Geheel
andere dingen verwachtte hij van de beschuldigers te ver-
nemen. Hij dacht te zullen vonnissen over misdaden van
roof of moord, bedrog of geweld, oproer of muitzucht.
Wel hadden zij velerlei zware aanklachten ingebracht,
doch die zij niet konden bewijzen, evenmin als Tertullus,
die voor Felix van Paulus sprak als »een pest, door wien
»oproer verwekt werd onder al de Joden van de geheele
swereld."
Zóó ging het gedurig met de eerste Christenen, aan
wie allerlei misdrijf en gruwel werd te laste gelegd, als
eene »secte, die alom weersproken werd." Evenzoo gaat
het meermalen nog in de wereld. Maar ach! dat vroe-
ger en later nooit uaam-christenen, zonder geloof en
godsvrucht, tot die klachten de stof en aanleiding gele-
verd hadden! O! dat nauwkeurig onderzoek altijd en
overal, gelijk bij Festus, tot vrijspraak leiden mocht!
Nadrukkelijk is de Apostolische vermaning: (I. Petr. 3: 16)
>hebt eene goede conscientie, opdat in \'t geval zij kwa-
»lijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij beschaamd
»worden, die uwen goeden wandel in Christus lasteren."
-ocr page 9-
21
Maar ook het vermoeden, door Festus vóór zijn on-
derzoek gekoesterd, is zoo vaak dat der wereld. Hoe
lichtelijk en gaarne verdenkt zij Jezus\' geloovigé vol-
gelingen, en vooronderstelt bij hen verkeerde beginselen
en bedoelingen, zoo al geen misdaden en ondeugden,
terwijl zij het oor voor lasteringen openhoudt. Het Chris-
telijk hart blijve daarvoor gesloten, steeds gedachtig aan de
waarschuwing des Evangeliums: «Oordeelt niet naar voor-
oordeel of »schijn, maar naar de liefde, die geen kwaad
denkt!"
Rechtmatig wordt door Festus de geloofsstrijd van Pau-
lus eene zaak van ^godsdienst" genoemd, die hij als wereld-
man niet kent, en daarom niet kan en wil beslissen. Gansch
onbewimpeld betuigt hij voor Agrippa zijne onkunde en
onbevoegdheid. Dit doen zoo velen niet, die vaak als de
blinden over de kleuren spreken. Meent men te recht, dat
alléén deskundigen en wél onderwezenen over de strijd-
vragen van wetenschap en kunst beslissen mogen: over
godsdienst wordt gedurig zonder kennis geoordeeld. En
toch «begrijpt de natuurlijke, de zinnelijke mensch niet
»de dingen, die des Geestes Gods zijn; hij kan ze niet
«verstaan omdat ze geestelijk onderscheiden worden."
Als rechter mag en wil Festus over «Godsdienst" niet
oordeelen, ja! in dien strijd over geloofszaken zich niet
mengen. Dus eischte het de staatkunde en verdraagzaam-
heid der Romeinen. Pilatus nam dat standpunt aanvan»
kelijk ook in bij Jezus\' rechtszaak. Ook Gallio wilde »over
«zulke dingen geen rechter zijn, en dreef te Corinthe de
«Joden weg van zijnen rechterstoel. (Hand. 18: 15, 16)
Hadde maar altijd en alom de wereld en hare Overheid alzóó
geoordeeld! Ware nooit haar beslissend, dwingend gezag
en haar bloedig zwaard geworpen in de schaal der gods-
dienst-vragen! Hoeveel verdrukking en vervolging, hoevele
kerkerholen en moordschavotten en brandstapels hadden dan
de Christenheid en de menschheid niet geschandvlekt! Wél
draagt de wereldlijke Overheid het zwaard niet te vergeefs, en
-ocr page 10-
22
is de Rechter geroepen om orde en rust, veiligheid en
zedelijkheid te handhaven, met wettigheid en waardigheid.
Doch wanneer deze niet worden aangerand of bedreigd,
is hij geenszins bevoegd om te oordeelen, maar heeft hij de
vrijheid des gewetens en der overtuiging in godsdienst-
vragen te eerbiedigen, gelijk Festus deed. Hadde nu slechts
de kerk des Heeren en hadden hare Opzieners en leden
in hunnen geloofsstrijd nooit de tusschenkomst der burger-
lijke overheid ingeroepen, nooit hare beslissende vonnissen
en wapenen begeerd, en jammerlijk misbruikt! Dan ware
het geschiedboek van Christus\' kerk niet door zooveel
bloedige bladzijden bezoedeld!
Daar is ook waarheid evenzeer als rechtmatigheid op te
merken in Festus\' oordeel over Paulus\' geloofsstrijd. Of
geeft hij niet met juistheid de groote hoofdzaak en het
middelpunt op van de godsdienst-vragen en geschillen,
waarover hier sprake was? Zij gelden, zegt hij, »zeJceren
»Jezus, die gestorven was, van wien Paulus zeide dat Hij
»leeft."
Alzóó toont Festus te weten en te gevoelen waarop, in
den grond der zaak, hier alles aankomt. De Apostel heeft
dus in zijne verantwoording, die Lucas slechts met een
woord vermeldde, ook gesproken van Jezus en diens Evan-
gelie, van Jezus\' dood en opstanding. Naar waarheid
ziet en erkent Festus, dat Paulus\' geloofsstrijd niet zoozeer
gaat over plechtigheden en godsdienstige gebruiken, wet-
ten en zeden. Neen! veel hooger en dieper ligt het groote
geschilpunt, dat alles beheerscht en bezielt. Het is een
persoon en een feit, waarvan hij spreekt. »Zekeren Jezus"
geldt het, geen loutere raeening, geen wijsgeerig of gods-
dienstig stelsel, door Paulus uitgedacht of verkondigd.
De Apostel staat en strijdt voor een Persoon, en wat hij
van dezen beweert, weerspreken de Joden. Nog blijft
diezelfde vraag, in al haar gewicht, het groote geschil,
punt: »Wie is die zekere Jezus?" De Jood en de onge-
loovige van vroeger en later zegt: »Hij is de Zoon van
/
-ocr page 11-
23
Jozef." Paulus en met hem het Evangelie verkondigt:
»die Jezus is de beloofde Christus, de eigen, eengeboren,
»mensch geworden Zoon van God, de Goddelijke Za1ig-
»maker der wereld, die uit den Hemel kwam en boven
»allen is, God geopenbaard iu het vleesch." Nog blijft
dan dezelfde vraag: »wat is die zekere Jezus?" Noemt gij
Hem den Leeraar Israëls, ja den uitnemendsten, grootsten,
besten Leeraar, het gadeloos-verheven voorbeeld der men-
schen? Hij is het; doch veel meer dan dit was het, dat
Paulus verkondigde en dat de hoofdzaak bleef van den
geloofsstrijd tot op dezen dag. Bezit die »zekere Jezus" eene
geheel eenige waardigheid en heerlijkheid, eene goddelijke
grootheid en werkzaamheid, in betrekking tot ons, als
verlosser van zondaren? Daarover was en bleef het de
strijd met de wereld, toen en thans.
Van dien Persoon geldt het hier niet slechts zijne leer,
maar bovenal zijne geschiedenis en het feit van zijnen
dood en zijne herleving. Het is, zegt Festus, »eew ge-
storven Jesus,"
waarover Paulus strijdt met de Joden.
Wél waren zij het eeus daaromtrent, dat die Jezus had
geleefd en gedood werd aan een kruis. Dit was in geen
hoek geschied en door niemand ooit betwist of betwijfeld.
Maar de beteekenis en bedoeling, de kracht en vrucht
van dien dood — Jezus\' kruis als dat van den beloofden
Christus, door God overgegeven tot verzoening der zon-
den — dit was den Jood een ergernis en den Heiden
eene dwaasheid. En toch wilde Paulus niets anders pre-
diken en roemen dan Jezus Christus en dien gekruisigd,
als de kracht Gods en de wijsheid Gods tot behoudenis
van hen, die gelooven. Nooit en nergens schaamde hij
zich dat geloof en die belijdenis, hoe ook te Cesaréa, te
Jeruzalem, te Rome bespot en bestreden. Daar werd ook
sedert 18 eeuwen geen andere heilsweg van den hemel
geopenbaard en op de aarde gevonden, buiten dit, door
de wereld steeds verworpen en versmade, maar eeuwige
Evangelie: »dat Jezus gestorven is voor onze zonden
-ocr page 12-
24
en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking en verlossing."
Wat Paulus verkondigde, maar door Jood en Heiden
hevig werd betwist, was de waarheid: dat die gestorven
Jezus »leeft," dat Hij uit zijn graf lichamelijk opgestaan,
nu in den Hemel leeft, als de Heer en Zaligmaker. Ziet
daar het groote feit, door Gods altnacht wonderdadig ge-
wrocht, dat van den beginne de grondslag was, het mid-
delpunt en de hoofdinhoud der Apostolische prediking.
Indien toch deze Jezus nog onder de dooden. en niet de
verrezene is, die als verlosser leeft, dan zegt Paulus: »is
tonee prediking ijdel en ijdel uw geloof. Gij zijt dan nog
*in uwe zonden. Onze ontslapenen sijn verloren en wij
tworden valsche getuigen Gods bevonden."
Christenen! danken wij God voor hetgeen Festus, de
Heidensche Landvoogd, ons hier herinnert en vermeldt als
de hoofdzaak des Apostolischen Evangeliums, vroeger alleen
door de Joodsche en Heidensche wereld bestreden, maar
door Jezus\' geloovigen, in al de eeuwen, vastgehouden.
Het gansche Christendom staat of valt met den »Persoon"
en i>de geschiedenis" van Jezus als den Christus. Maar
heil ons! en eer aan Gods genade! Wij zijn geen ver-
dichte fabelen nagevolgd, als wij ons geloof en onzen
troost, onze hoop en zaligheid bouwen daarop, dat Chris-
tus gestorven is en leeft naar de Schriften. Daarvan staat
ook Paulus voor Festus en Agrippa als een onwraakbaar
getuige en een levend toonbeeld. Leest in het volgende
Hoofdstuk wat hij hier verzekert omtrent zich zelven.
Weleer bekend als vijand en vervolger van Jezus\' naam
en aanhang, is hij, op den weg naar Damascus, door
Jezus\' verschijning en woord uit den hemel, bekeerd tot
het geloof en den dienst des verhoogden Verlossers. Voor
dien Jezus kan hij schade en schande, geese\'ing en stee-
niging, kerker en marteldood, met kalmen heldenmoed
en ongestoorde zielsrust verwachten en verdragen. Voor-
zeker ! een onoplosbaar zielkundig raadsel bleef de geschie-
denis en het karakter des Apostels, indien hij den opge-
-ocr page 13-
25
wekten, levenden Jezns niet waarlijk gezien en gehoord
had. Te vergeefs tracht het ongeloof de kracht van dit
bewijs te loochenen en te ontzenuwen. Neen! de groote,
edele Tarser kan geen bedrieger of bedrogene zijn, al
zegt Festus dat hij uitzinnig is. Woorden van waar-
heid en gezond verstand spreekt hij, even als de elf Apos-
telen en de 500 broeders, die eerst ongeloovig waren,
maar later als ooggetuigen juichten: »Wij hebben den
sopgewekten Heer gezien, die met vele gewisse kenteeke-
»nen_ons verschenen is!"
Ja! de oorsprong en planting, de verbreiding en be.
waring der Christelijke kerk blijft in de wereldgesehiede-
nis een onverklaarbaar verschijnsel, indien de gestorvene
Jezus niet verrezen is en leeft als de Stichter en Opper-
heer, de Hoeder en verzorger Zijner gemeente. Zij mag,
— hoe ook de wereld haar bestrijdt en bespot, — bij de
eigen ervaring der geloovigen, uit de volle borst vroolijk
zingen: »Ja Jezus leeft! veel duizend harten gevoelden in
»de bangste smarten den hoogeu troost, dat Jezus leeft.
»In heeten strijd met boezemzonden, in bangen doodstrijd
»ondervonden veel duizend harten, dat Hij leeft!\'\' (Gez.
136:5.)
Doch keeren wij tot Festus terug, die als Landvoogd
met rechtmatigheid oordeelt over den aard, en naar waar-
heid spreekt over de hoofdzaak en den grond van Paulus\'
geschil met de Joden. Maar zeer te laken is zijne mis-
kenning van het gewicht der zaak, alsof die geloofsstrijd
hem zelven persoonljjk niet aangaat. En deze lichtvaab-
digheid mogen wij geenszins voorbijzien.
Of ziet gij hier niet een wereldman, gelijk er toen en
steeds zoovelen waren en nog zijn? Let nauwkeurig op
zrjne woorden tot Agrippa. Hij zegt tot den Joodschen
koning niet: »zij hebben eenige geschillen over uwen"
maar over vhunnen godsdienst." Zóó wijst hij op eenen
strijd, niet van des konings geloof, maar van dat der Jood-
sche vijanden van Paulus. Hun »godsdienst" zegt hjj, en
-ocr page 14-
26
gebruikt hier uit beleefdheid voor Agrippa opzettelijk een
in het oorspronkelijke dnbbelzinnig woord, dat ware Gods-
vereering,
maar ook bijgeloof beteekent, gelijk het door
Luther en anderen vertaald wordt. Het is toch zijn oog-
merk den koning te sparen, die dat woord mag opvatten
zooals hij verkiest. De beide Staatslieden en wereldgrooten
kennen en ontzien malkander op het godsdienstig gebied, dat
zij persoonlijk niet betreden willen. Doch veel minder spaart
de Landvoogd des Apostels godsdienstig geloof omtrent dien
zekeren Jezus, s>die stierf maar -»dien Paulus zegt te
»leven,"
Ook dat woord: »Paulus zegt," is in het oorspron-
kelijke dubbelzinnig, en beteekent tevens dat Paulus zulks
»beweert" of »voorgeeft." Zóó spreekt Festus met het
gevoel, dat die godsdienstvragen persoonlijk hem niet
raken. Hij meent zelfs geheel buiten en boven die ge-
schillen te staan, en begeert of behoeft zich daarmede
niet te bemoeien. Voor het rechtsgeding alléén, voor
niets méér of niets anders vraagt hij Agrippa\'s meening
en inlichting; want het is hem onverschillig wie of wat
die zekere Jezus eigentlijk zijn mag. Of die gestorvene
al dan niet verrezen is en leeft, zooals Paulus beweert of
voorgeeft, wil Festus niet vragen, niet weten, niet onder-
zoeken.
Zegt mogelijk iemand: dat is geen wonder; want zulk een
onderzoek en zoodanige belangstelling was van geen Land-
voogd en Heiden te wachten of te eischen. Wij vragen: was
dan het vroeger door Paulus gesprokene voor Festus geen
opwekking geweest om, — zooals de verstandige Stad-
houder Sergius, zelfs tegenover eenen Elymas deed, —
het Apostolisch Evangelie ernstig te hooren, rijpelijk te
overwegen en recht te behartigen ? Of kwnm niet tot hem,
evenals tot den heidenschen hoofdman Cornelius en als
tot den heidenschen stokbewaarder, het woord der zalig-
heid? Maar bij hem ontbreekt alle ernst en nadenken,
terwijl lichtvaardige wereldzin slechts voor aardsche dingen
zijn hart gevoelig en toegankelijk maakt. Komt de Pila-
-ocr page 15-
27
tus-vraag: »wat is waarheid?" hem niet op de lippen:
>hij trekt zich toch geen van deze dingen aan," gelijk
vroeger zijn ambtgenoot, de Stadhouder van Achaje. Het
voetspoor van zijnen voorganger Felix blijft hij drukken,
en wordt zelfs geen oogenblik, zooals deze, getroffen.
Straks zal hij, na het roerend slot van Paulus\' toespraak,
met den Koning en Bernice opstaan, en terzijde gaande
spreken over Paulus\' onschuld en beroep op den keizer;
over Jezus\' dood of leven wordt van Festus geen woord
of gedachte meer vernomen.
Hoeveier oordeel over den Christelijken geloofsstrijd
wordt even lichtvaardig als dat van Festus geveld. Zóó
was en is het in de wereld vaak bij vorsten en staats-
lieden, bij aanzienlijken en geleerden, bij rijken en armen,
bij hooger en lager geplaatsten in maatschappelijken rang
en stand. Menigeen acht de godsdienstvragen slechts
geldig en gewichtig voor de volksmenigte, voor de ge-
ringen, onverlichteu, onbeschaafden, die men onmondig
en onkundig noemt; maar den geloofsstrijd des Christen-
doms trekt men persoonlijk zich niet aan.
Vanwaar dit even treurig en verderfelijk als bestendig
en veelvuldig heerschend verschijnsel? Is het door eigen-
waan en hoogmoed, dat men op voornamen toon zich
plaatst buiten en boven den strijd, zonder gevoel van be-
hoefte en verantwoordelijkheid aan God? Is het uit ver-
kleefdheid aan zingenot en aan stoffelijk en tijdelijk aardsch
belang, die onverschillige versmading en afkeerigheid baart
van godsdienstig onderzoek en van de geestelijke en eeu-
wige dingen? Is het uit slaafsche navolging van den
heerschenden toon en geest, die wat daar buiten en daar
tegen gezegd wordt geen oog en opmerking waardig
acht? Of is het, even als ten tijde van Festus, zoo ook
in onze eeuw, de luchthartige vraag der twijfelzucht:
»wie zal die geschillen beslissen? of wat gaan ze mij ook
»aan?" Hoe dit zijn moge, onverantwoordelijk en onver-
schoonlijk is die lichtzinnigheid.
-ocr page 16-
28
Ziet eens hoe staatkundige, maatschappelijke, wetenschap-
pelijke vragen en geschillen met ijver en geestdrift, met
inspanning van alle krachten worden ter harte genomen.
En is dan de Christelijke geloofsvraag »wie en wat die
zekere Jezus is?" minder belangrijk? Blijft zij niet voor
allen en voor een iegelijk in \'t bijzonder de groote, alles
beslissende levensvraag? Wat geldt dan zijn Persoon en
waardigheid en werk voor ons? Hoedanig is onze be-
trekking en gemeenschap met Hem?
Niet genoeg kan ons de wetenschap, de belijdenis, de
toestemming zijn, dat Hij de Heiland der wereld is. Per-
soonlijk moet ons hart, door boetvaardig geloof en dank-
bare liefde, met Hem vereenigd en verbonden worden, ge-
lijk de rank alleen uit den wijnstok leven en groeikracht
en vrucht ontvangt. In die gemeenschap staat Paulus
tegenover Festus en Agrippa en Bernice, in al hun pracht
en macht en rijkdom. Hij, de vervolgde en gevangene,
behoudt heldhaftig en onverschrokken zijne kalmte en
zielsrust. Met een hart vol liefde voor vreemden en vijan-
den, kan hij betuigen: »ik wenschte wel van God, dat allen
i>die my\' heden hooren, zoodanigen werden als ik ben, uilge~
nomen deze bandenl" Zóó
werkt de wereld-overwinnende
Godskracht des geloofs in den ^gestorven Jezus". Zijn dood,
die des zondaars verzoening is met God, doet ook der
zonde afsterven, om in nieuwheid des levens te strijden,
te lijden, te roemen alleenlijk ter eere van God en
Christus.
De vrucht van Zijnen dood schenkt de opgewekte Jezas
als de Levensvorst uit den hemel, terwijl Hij spreken kan:
»Ik ben de Eerste en de Laatste en de Levende. Ik ben
»dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid,
>en Ik heb de sleutels van den dood en het doodenrijk."
(Openb. 1 : 17, 18). Wordt dit woord door ons niet bestreden
of betwijfeld, gelijk door zoovelen in onze dagen: wij moe-
ten ook van dat groote feit de waarheid en werking zelve
ervaren, daardoor dat in ons, evenals in Paulus, de ge-
-ocr page 17-
29
storveu Jezus kleeft." Dan achten wij alles scbade om
Hem te gewinnen, en in Hem bevonden te worden; opdat
wij Hem kennen in de kracht Zijner opstanding en in
de gemeenschap Zijns doods, als wedergeborenen tot eene
levende hope, die, door Zijnen Geest getroost en gesterkt,
volharden in den goeden strijd des geloofs ten einde toe.
Nog eenmaal vestigen wij het oog op Festus, om te
zien hoe partijdig en onbetrouwbaar het lichtvaardig oor-
deel der wereld over den christelijken geloofsstrijd zich
betoont.
Terwijl de Landvoogd, niet zonder rechtmatigheid en
juistheid, den aard en inhoud der godsdienst-geschillen
beschouwt en bespreekt, is hij toch slechts in schijn, maar
niet wezenlijk waarheidiievend en onpartijdig. Als Rech-
ter moge hij zelfstandig en billijk handelen; hij kiest als
mensch de zijde en de partij van Paulus\' vijanden, die de
tegenstanders en haters zijn van den gestorven Jezus.
Dat die Jezus »leven sou" is, naar de uitdrukking van
Festus, slechts een bewering en voorgeven van Paulus,
waaraan hij geen het minste geloof, geen de geringste
waarde en aandacht schenkt. Den Naam en de zaak van
dien Jezus en zijn Evangelie verwerpt en versmaadt hij.
Zóó behoort hij, even als Agrippa, met zoovelen, toen en
thans, tot dezulken, van wie het woord des Heeren geldt:
»een iegelijk die niet voor Mij is, is tegen Mij I" Mocht
de schare dier afkeerigen van Jezus in onze dagen niet
gedurig toenemen! De waarheid, dat die zekere Jezus
leeft, als de verrezen Christus, en eenmaal als Rechter
verschijnt, kan wel verloochend en vergeten, maar geens-
zins vernietigd worden. Hij is de weg, de waarheid en
het leven, en niemand komt tot den Vader dan door
Hem; want wie den Zoon Gods niet heeft, heeft het leven
niet. Het eeuwig Evangelie verkondigt aan hen, die op
aarde wonen, aan alle volken en geslachten, talen en
natiën, de belofte des levens, dat in Christus Jezus is, met
den eisch des geloofs en der bekeering, maar ook met de
-ocr page 18-
30
waarschuwing: »indien iemand den Heer niet lief heeft,
»die zij eene vervloeking: Maran Atha!" de Heer komt.
Omtrent Hem kan en zal niemand steeds onpartijdig
blijven handelen. Ziet dit ook hier in Pestus. Toen hij,
kort daarna, de verantwoording en Evangelieprediking
van den Apostel hoorde, valt hij heftig hem in de rede
met den uitroep: »gij raaskalt Paulusl uwe groote ge-
»leerdheid brengt u tot razernij!"
Ja, de getuigenis van
Jezus\' opstanding en leven, geheel zijne verschijning als
Gods Zoon, met de wonderen van Hem en door Hem ge-
schied, — dit alles wordt zoo vaak niet alleen weerspro-
ken, maar ook begroet als de dweeperij van verwarde en
kranke hoofden, die, of door overmaat, of door gemis van
geleerdheid, tot geestdrijvers gemaakt zijn. Zóó velt de
wereld haar oordeel over den Christelijken geloofsstrijd,
nu eens met schamperen spot, gelijk Pestus, of met hate-
lijke bitterheid, en dan weder met medelijdend beklag of
met koude ongevoeligheid. Maar het smeulend vuur van
innerlijke vijandschap tegen Christus en zijne zaak kan
spoedig zoowel in daden als in woorden, geweldig los-
branden. De Romeinsche Staatkunde, hier door Pestus
nog gevolgd, zal weldra hare verdraagzaamheid en billijk-
heid afleggen, om over te slaan tot openlijke en bloedige
vervolging. Niet slechts zal een Heidensche Priesterschaar
en een bijgeloovige volksmenigte met de joodsche ijver-
aars samenstemmen; maar ook de hoogste Staatsmacht wil
dan de belijdenis van Jezus\' Naam als misdrijf en majes-
teitschennis straffen. Dit heeft Paulus met zoovelen
ondervonden. Den marteldood moesten zij sterven, omdat
zij de tempels en afgoden zoo min als het beeld en den
geest des keizers godsdienstige eer bewezen, en weigerden
den gekruisigden en levenden Jezus, als hunnen Heer en
Heiland, af te zweren. Zóó heerschte toen de Staat op
godsdienstig grondgebied; en hij deed het ook later dik-
wgls, op velerlei wijze en met verschillende inzichten en
bedoelingen. Zegt men, dat het Christendom zoo zware
-ocr page 19-
31
beproeving niet te duchten heeft, in onze 19de eeuw? De
Heer alleen weet het. — Maar dit weten wij, dat gevaar van
verdrukking overal dreigt, waar staatkundige wereldwijsheid
en oppermacht alles beheerschen, en haren wil en hare wetten
doen gelden boven en tegenover Christus en Zijn Evangelie.
Intusschen moet het Christelijk oog het oordeel der
wereld over den geloofsstrijd steeds beschouwen zonder
bevreemding en verwondering, maar ook zonder verbit-
tering en verachting, met medelijden biddende voor Jezus\'
vijanden en versmaders. De ontwikkeling der wereldge-
schiedenis toont de vervulling van Jezus\' voorspelling en
van Gods ondoorgrondelijken genaderaad. Maar het vaste
fondament Gods staat onwankelbaar met het zegel: »de
»Heer kent ze, die de Zijnen zijn, en een iegelijk, die den
»naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid."
Zoeken en volgen wij dan den Geest, die Paulus bezielde,
om vrijmoedig en kloekmoedig, wijs en gematigd, beschei-
den en zachtmoedig rekenschap te geven van de hope, die
in ons is, gedachtig aan Jezus\' woord: »Wie Mij belijden
»zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor
»Mijnen Hemelschen Vader." Het is goed het oordeel der
wereld te gebruiken tot zelfbeproeviug en verootmoedi»
ging, tot opwekking en versterking van geloof en liefde
en hoop. Doch daarbij ook gezien op de wolke der
geloofs-getuigeu en geloofshelden, die ons vóórgingen.
Bovenal het oog steeds geslagen op den Oversten Leids-
man en Voleinder des geloofs, die zoodanig een tegenspre-
ken van de zondaars tegen zich verdragen heeft, opdat
gij niet bezwijkt of verflauwt in uwe zielen. Hij, die
het kruis verdroeg en de schande verachtte, is thans ge-
zeten ter rechterhand Gods. Hij komt om den geloofs»
strijd te doen eindigen en allen strijd hier beneden. Dan
wordt het oordeel der wereld geoordeeld, en de overwin-
ning is des Heeren.
\'s Gravenhage.
J. Moll JbZ.
-ocr page 20-
I
I i
-ocr page 21-
.\'•
\'
-
;\'.(\'.»:K^i ,ï\'t
.
>„*                       *                                  \' *
.
-ocr page 22-
BERICHT.
HET EEUWIG EVANGELIE verschijnt als Maandschrift,
telkens met eene op zich zelf staande proeve van stich-
telijke lectuur voor den beschaafden Christen. Tot mede-
werking hebben zich verbonden de Heeren: Dr. W. Astro,
Dr. A. W. Bronsveld, Dr. J. 1. Doedes, Dr. A. van der Flier,
Dr. G. J. van der Flier, G. A. Fijnvandraat, Dr. J. A. Gerth
van Wijk, J. H. Gunning, Jr., Ph. Hoedemaker, G. A. Hoog,
H. V. Hogerzeil, Dr. A. Kuyper, A. Loeff, Dr. F. W. Merens,
J. Moll Jbz., Dr. J. J. van Oosterzee, J. H. L. Roozemeijer,
Dr. J. J. P. Valeton, Dr. G. J. Vinke, Dr. G. J. Vos Az., J. P. G.
Westhoff en anderen.
De prijs voor het Maandschrift is per jaar f 1.80 en men
verbindt zich telkens voor een geheelen jaargang.
De Uitgever
W. H. KIRBERGER.
StoumdrukkerQ Loman, Kilberger k van Resteren.