-ocr page 1-
H&6/
MM
BFL.1Ö7Ö.I.2..
-ocr page 2-
-ocr page 3-
^U. ^*? mfJ.,t
GEDACHTENIS.
Eerste en laatste toespraak
GEHOUDEN TE
KROMMENIE
/
, \\\\ i
op 16 September 1877 en 3 November 1878
DOOR
Dr. M. A. N. ROVERS.
:
(TEN VOORDEELE DER KERK.)
Krommenie,
W. F O O R.
1878.
f
U/
-ocr page 4-
1
Ki
-ocr page 5-
GEDACHTENIS.
Eerste en laatste toespraak
GEHOUDEN TE
KROMMENIE
•"•Sb
op 16 September 1877 en 3 November 1878
DOOR
Dr. M. A. N. ROVERS.
(TEN VOORDEEL E DEK KERK.)
K-KOMMENIK,
W, F O 0 R.
1873.
-ocr page 6-
\\
-ocr page 7-
Deze beide toespraken zien het licht, omdat ik weet.
dat daardoor aan veler wensch voldaan wordt.
Hun zal deze Gedachtenis welkom zijn.
Aan het verlangen van een geacht vriend heb ik tot
mijn spijt niet kunnen voldoen.
Hij wenschto dat ik, behalve mijn eerste en laatste
woord, ook die toespraken zou uitgeven, welke na den
voor mij onvergetelijken 8»ten September gehouden werden.
In de laatste onrustige dagen van mijn verblijf alhier
had ik geen tijd, om de uitvoerige schetsen, die ik ge-
woon ben te maken, uit te werken.
Misschien zullen vrienden en bekenden buiten deze
gemeente, ook om het doel der uitgave, zich dit boekje
aanschaffen.
Zij zullen, hoop ik, uit mijn Afscheidswoord zien, dat
mijn liefdy voor de vrije ontwikkeling van het godsdien-
stig leven onverminderd gebleven is, al heb ik mijn
ambt in de N. H. Kerk moeten vaarwelzessen.
DO
Den lezer zij heil!
-ocr page 8-
<iez. 2G5:   1.
* 272:   1", 2K \'l.
» 77:   4.
L\'sahu 33:   11.
-ocr page 9-
Wanneer een leeraar voor liet eerst voor zijn gemeente
optreedt, dan is het voor beiden een plechtige dag. Een
nieuwe band wordt gesloten. Er zijn gelukkig nog slechts
weinigen, in wier oog het wenschelijk is. dat een gemeente
zoo lang mogelijk vacant blijft. Verblijdt gij u, Gem. van
Kr., dat de vacature, die gedurende eenigen tijd in uw
midden bestond, thans weder vervuld wordt, ik vind
het toch ook zeer natuurlijk, dat u in een ure als deze
het beeld voor den geest staat van uw vorigen leeraar,
die zoovele jaren onder u arbeidde; dat vooral zij, die
hem in de kracht zijns levens gekend hebben, voordat
ook voor hem de kwade dagen des ouderdoms kwamen.\'
aan dien ouden vriend niet zonder weemoed kunnen
denken. Waarlijk, ik zou mij veeleer over het tegen-
deel verwonderen.
Thans staat een onbekende voor u. Van zijn persoon
en zijn richting moogt gij iets gehoord hebben, gij hebt
recht te vernemen, hoe hij zijn taak zal vervullen, fs
hij geroepen, om onder u het evangelie te verkondigen,
wie onder ons is zoo\' n vreemdeling te Jeruzalem, die
niet zou weten, dat de opvattingen daarover, in onze
-ocr page 10-
6
dagen van strijd bovenal, zeer niteenloopen? Dit was
trouwens altijd het geval. Welk een verschil tussehen
het evangelie van Paulus en dat der zuilen-apostelen!
Was niet daarom de Heidenapostel bij de rechtzinnigpn
van zijn tijd verdacht en gehaat, omdat hij niet instemde
met hen, die zij voor de ware apostelen hielden?
Naarmats de vraag over de beteekenis van het evan-
gelie verschillend beantwoord wordt, zal ook de taak van
den prediker een andere zijn. Is het een stelsel, waarin
de ware leer omtrent God en zijn betrekking tot de \\ve-
reld en den mensch, den persoon en het werk van den
Christus gevonden wordt? Of bevat het beginselen, die
voor het leven proefhoudend zijn bevonden, welker waarde
nog verhoogd wordt omdat hij, die ze verkondigde, in
zijn eigen leven daarvan de heerlijkste openbaring heeft
gegeven? Behoef ik u te zeggen, welke opvatting de
mijne is? Wanneer Jezus\' verdienste hierin bestaan had,
dat door hem een nieuwe en uitnemende leer gepredikt
was, dan zou deze voor ons reeds lang haar beteekenis
verloren hebben: elk leerstuk toch heeft zijn geschiedenis
en kan daarom onmogelijk aan de behoeften van verschil-
lende tijden en menschen beantwoorden. Maar hij heeft
wat anders, wat beters gegeven. Omdat door en in hem
het ware, echt menschelijk leven, het leven der kinderen
Gods geopenbaard is, blijft zijn evangelie ook nu nog,
zoowel voor den hoogst ontwikkelde als voor den eenvou-
digste, een kracht Gods tot behoudenis.
Niet alleen voor u, ook voor mij is het heden een
plechtige dag. Ik heb een kleinere gemeente verlaten,
waarin ik vele vrienden gevonden had, die mij gaarne
in hun midden behouden hadden, omdat zij mijn werk
op prijs stelden. En hoe zal het hier wezen, waar bijna
allen mij onbekend zijn? Gaarne wil ik het bekennen:
tóén ik vóór veertien jaren in mijn eerste gemeente kwam,
had ik meer idealen dan nu. Velen, die toen onze pre-
-ocr page 11-
diking met ingenomenheid bagroetfcen, zijn daarvoor later
onverschillig geworden. De liefde voor de kerk en, wat
veel meer zegt, ook voor den godsdienst is bij niet weinigen
verkoeld. Een zekere tijdgeest is tegenover ons vijandig
gestemd. Toch ben ik niet bevreesd, dat die richting,
welke alleen voor het zinnelijke een oog heeft, op den
duur zal zegepralen: want de mensch kan bij brood, ook
bij het brood der kennis alleen niet leven. Verschillende
omstandigheden mogen hebben samengewerkt, om vooral
jeugdige tijdgenooten — en dat noem ik treurig! — van
den godsdienst te vervreemden, ik vrees voor zijn toe-
komst niet: want ik ben overtuigd, dat de eischen van
het gemoed nie^t onderdrukt kunnen worden, dat het hart
zal blijven dorsten naarden levenden God en alleen rust
en vrede kan vinden, wanneer het door zijn geest gehei-
ligd wordt.
Wordt het mij vergund, ook onder u eenig goed zaad
uit te strooien, dan zal een deel daarvan ook wel in
goede aarde vallen, waar het opwassen en vruchten dra-
gen kan.
»Tot de volmaking der heiligen".
Efez. 4: 12*.
De schrijver van onzen brief stelt zich de gemeente
voor als het lichaam van Christus, die het hoofd is.
Volgens hem heeft de verhoogde Heer aan de gemeente
apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars ge-
geven. En met welk doel ? Tot volmaking der heiligen,
d. i. der Christenen, der gemeente. Wij kunnen deze
gedachte van den schrijver overnemen, daar ook de leeraar
in onzen tijd geroepen is, om mede te werken aan de
volmaking der gemeente, die aan zijn zorg is toevertrouwd.
Wat beteekent dit? Laat ons op die vraag allereerst het
antwoord zoeken.
-ocr page 12-
s
f. Volmaaktheid wordt hier op aarde door niemand
bereikt. Er is slechts Eén, die volmaakt, heilig, goed
is. Zelfs de grootste der menschenkinderen wilde op den
titel van goed geen aanspraak maken. De voornaamste
apostel legde nog aan het eind van zijn leven de goede
belijdenis af: niet dat ik liet reeds verkregen heb of vol-
maakt ben, maar ik jaag er naar. Hier brengen wij
het nooit verder dan tot een liefhebben ten deel e, een
profeteeren ten deele, een kennen ten deele. Ook de
beste moet soms nog voor den verzoeker wijken. De
stormen des levens brengen nog wel eens zijn godsdien-
stig geloof aan het wankelen.
Vindt gij dat treurig ? Altoos naar één doel te moeten
streven en toch verzekerd ts zijn, het nooit te zullen
bereiken? Bij eenig nadenken zult ge dit niet beweren.
Gesteld, er kwam een tijdperk in ons leven, waarin wij
de volmaaktheid bereikt hadden. Er viel voor ons niet
meer te strijden. Wij waren, waar wij wezen moesten
en konden dus op onze lauweren uitrusten.\' Het was
voor ons niet meer mogelijk, om toe te nemen in wijs-
heid, vooruit te gaan in het goede. Maar zou dat leven
mogen heeten? Te leven is immers hetzelfde als zich te
ontwikkelen, van het lagere tot het hoogere op te klimmen,
naar heiligmaking te jagen.
Ja, dat is de roeping van den mensch, om naar vol-
making te streven. En wat ligt er in dat woord veel
opgesloten, voor den Christen bovenal, wien het beeld
voor den geest staat van hem, die met recht de overste
leidsman en voleinder des geloofs is genoemd! Hij moet
opwassen in de liefde, die geen eigen eer maar het ver-
lorene zoekt, zoodat er een edele drijfveer ontstaat, niet
om de eerste of voornaamste, maar om de reinste te zijn.
Eenswillendheid moet hij leereu met den volmaakten
Vader, opdat het bij al zijn bedenken en betrachten steeds
de eerste vraag zij: Heer, wat wilt gij, dat ik doen zal?
-ocr page 13-
o
Voor liet koninkrijk Gods, waarin alle reinen van hart
en dorstenden naar gerechtigheid thuis hooren, moet hij
arbeiden en dus zijn laven stellen ten dienste van an-
deren. Hij dient zijn licht te laten schijnen in de \\\\e-
reld, waarin hij zich beweegt, opdat hij stetds meer het
beeld vertoone van een stad boven op een berg, waarop
allen het oog kunnen slaan.
Wat moet er dus veel worden afgeleerd en afgelegd!
Afgunst en haat, zelfzucht en hoogmoed, traagheid en
onverschilligheid eu hoe die leelijke zonden verder heeten
mogen, zij moeten uit het hart worden verbannen. De
echte Christen beseft het, dat het »nooit genoeg, altijd
hooger" zijn leuze moet zijn. Een Christen kan nimmer
over zich zelf, maar moet altijd met God tevreden zijn.
Natuurlijk is dit alles dwaasheid in het oog van hem,
die meent dat hij reeds is, waar hij wezen moet en
evenzeer voor den onverschillige, die over het doel des
levens nooit heeft nagedacht.
Maar wat zal ons bij dit streven naar volmaking steunen
en opwekken? Er is immers zooveel, dat ons op dien
weg belemmert. Eigen zwakheid en traagheid, het zoeken
van eer en gunst van menschen houden ons maar al te
dikwijls terug. Bovendien doen wij de ervaring op, dat
onze arbeid voor anderen zeer weinig vruchten draagt.
En wij mogen ons daaraan immers niet onttrekken. Wie
aan eigen volmaking arbeidt, zondert zich niet van de
wereld af. Het heil van anderen gaat hem ter harte, voor
anderer welzijn wil hij leven. Hi] verstaat iets van de
schoone belijdenis van den apostel: het is mij tot een
groote smart, tot een oorzaak van aanhoudend harteleed,
dat ik mijn broeders naar het vleesch den weg des ver-
derfs zie betreden. Maar hoe weinig vermogen wij dikwijls,
om hen van dien weg terug te brengen!
Welnu, wat ons schraagt, om op den goeden weg voort
te gaan, is het geloof,
-ocr page 14-
10
Wat ik daaronder versta? Natuurlijk niet het voor
waar houden van eenige verhalen of voorstellingen, de
in een boek, al heet het een heilig boek, opgeteekaid,
ook niet. het vasthouden aan leerstellingen, die door kerk-
vergaderingen of synodes vastgesteld of in belijd. m;-
schriften als de inhoud van het algemeen Christelijk geloof
opgenomen zijn.
Neen, wat ik bedoel, is het persoonlijk geloof, dat
door de werking van den heiligen geest in ons ontstaat,
het godsdienstig geloof des harten, dat vooral op eigen
levenservaiing rust en alleen op den weg der zedelijkheid
ons deel kan worden. Ik bedoel dat vertrouwen op, öit
onbepaalde overgave aan Hem die, voor het zinnelijk
oog verborgen, zich aan de reinen van hart openbaart;
het streven naar eenswillendheid met Hem, die in het ge-
weten als de Heilige tot ons spreekt.
Zulk een geloof kan geen vrede hebben met de zonde,
die een scheidsmuur tusschen God en den mensch opricht.
Het verhoogt in ons den moed, zoodat wij wat groots
en goeds durven ondernemen. Het profeteert ook: uw
arbeid, in den Heer ondernomen, zal niet vruchteloos zijn.
Zonder geloof is er ja wel zedelijkheid mogelijk, maar
naar mijn overtuiging, niet de hoogste, gelijk die in
Jezus\' prediking en persoon geopenbaard is. Wat zal ons
opwekken om, wanneer wij telkens bij onzen arbeid te-
lenrgesteld Avorden, aan de roepstem gehoor te geven:
zaaier, zaai in Gods naam voort? De verzekerdheid, die
alleen het geloof kan geven: de arbeid der liefde kan
niet ijdel zijn.
Welk een groote plaats heeft in het leven van die
edele weldoeners der menschheid, op wie wij te recht
trotsch zijn, het godsdienstig geloof ingenomen!
Zonder dat geloof zou een Jezus het kruis der zelfver-
loochenende liefde niet opgenomen en tot den einde toe,
te midden van zooveel miskenning, volhard hebben.
-ocr page 15-
11
Een Paulus zou niet; zoo\'n rusteloos leven geltid,
steden en landen doortrokken hebben om te getuigen
van het kruis. dat zijn hoogste roem was, wanneer hij niet
de godsstem in zijn binnenste vernomen had: mijne genade
is u genoeg, mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.
Zou een Luth3r zijn stem tegenover duizenden hebben
durven verheffen, met een beroep op zijn eigen geweten
een onfeilbare Kerk bestreden hebben, indien God voor
hem niet een vaste burg was geweest?
Reeds voorbeelden genoeg, waaraan het niet moeielijk
valt, andere toe te voegen. Laat dan die wolk van getuigen
ons opwekken, om de loopbaan te loopen, die wij als de beste
hebben leeren kennen en dus op den weg der volmaking
voort te gaan!
II. Maar — ziedaar een andere vraag — waarom moeten
wij vooral de volmaking der gemeente vvenschen? Laat
mij u op enkele vruchten mogen wijzen, die op dien
weg geplukt worden.
In onzen tijd vooral wordt veel over vrijheid gesproken.
Geen wonder: want zij is een kostelijk goed. Wat al stroomen
bloeds moesten vergoten worden, voordat wij een vrij
volk konden worden! In een staat en maatschappij te
mogen leven, waar vrijheid geen onbekende grootheid is:
tot een kerk te behooren, waar voor elke ernstige over-
tuiging plaats is; — mocht het maar niet al te spoedig
blijken, dat dit in onze N. H. Kerk een ijdele leuze
is! — wie zou zulke voorrechten niet waardeeren?
Maar die uitwendige vrijheid baat ons niet, zoolang
wij nog slaven der zonde zijn. Een mensch, die waarlijk
vrij is, is door zijn geweten gebonden en voelt zich met
anderen door den band der liefde vereenigd. Maar wij
zijn nog zoo dikwijls slaven onzer driften en hartstochten,
van gewoonten en modes, van omstandigheden en menschen,
-ocr page 16-
12
van luim en humeur en wat niet al! Eerst wanneer du
t\'hristusgeest ons heeft vrijgemaakt, als de geest tier reine
liefde, der waarheid en der heiligmaking ons leidt, zco-
dat wij naar den geest volwassen worden, dan zjjn wij
waarlijk vrij. En kent gij kostelijker schat dan dezen:
zedelijk vrij te zijn V Ik niet en, naar ik hoop, niemand
onder ons.
Blijdschap zal de vrucht zijn van het streven naar
volmaking. Ik zeg niet, dat ongestoord geluk dan ons
deel zal zijn. Daarvoor is hier op aarde geen plaats.
Wie het doel des levens begrijpt, is een ernstig mensch
en kan slechts aan betamelijke uitspanningen deelnemen,
die altijd uitzonderingen zullen blijven. Tijd en gelegen-
heid ontbreken hem om daarnaar te jagen, daar de
arbeid aan eigen en anderer volmaking hem genoeg te
doen geeft.
Als ik van blijdschap spreek, dan bedoel ik: vrede,
voldoening, opgewektheid. Ik beroep mij op uw eigen
ervaring. Waren niet die oogenblikken de treurigste
van uw leven, voeldet gii u dan niet het ongelukkigst,
als gij moest bekennen: ik was ontrouw aan mijn plicht,
omdat ik mij onwaardig, zwak, flauw gedragen heb V
Hoeveel beter waart gij gestemd aan den avond van een
dag, wanneer gij anderen ten zegen waart! Zulk een
dag was immers niet verloren! Wie goed doet. al mo^e
hij nog zooveel ondank ondervinden. ontmoet op zijn
weg veel goeds. Barmhartigen en vredestichters, honge-
renden naar gerechtigheid en reinen van hart ontvangen
reeds hier de kroon des levens: want zij genieten een
vrede, die alle verstand te boven gaat en smaken vol-
doening, blijdschap in den heiligen geest.
Ziet op Jezus! Hij was een kruisdrager niet slechts in
de laatste oogenblikken van zijn leven, maar, wat veel
meer zegt, gedurende den ganschen tijd van zijn openbare
-ocr page 17-
13
werkzaamheid. De tegenstand, dien hij ondervond, de
on vatbaarheid zijner vrienden, de verstoktheid zijner vij-
andeu maakten zijn levensweg tot een lijdensweg. En
toch, hoevele oogenblikken doorleefde hij, waarin hij zich
verblijdde in den geest! Welk een zalige zielevrede
woonde in zijn gemoed, zoodat hij zich tot het einde
toe volkomen meester bleef! Hoe was dit mogelijk ¥ Om-
dat hij zich bewust was;, het werk te volbrengen, dat
de Vader hem had opgedragen.
Ook bij ons kan de blijde verwachting leven, die de
dichter in de bekende woorden uitsprak:
Als God mij leidt,
Zal \'k, wel bereid,
Mijn hoogst en reinst verlangen
In d\' eeuwigheid ontvangen.
De weg des levens is met doornen bezaaid. Elk mensch
ontmoet een kruis, dat hem op de schouders wordt ge-
lëgd. Helaas! veler geluk hangt van uitwendige omsuan-
tiigneden af, die natuurlijk zeer wisselvallig zijn. Als
voor hen de stormen des levens komen opzetten, teleur-
stelling op teleurstelling hen treft, dan stort hun huis
ineen. Hoe komt dat? Omdat zij de roeping van den
mensch niet verstaan.
Geheel anders is het lot van hem, voor wien de opwekking
»zoek eerst het koninkrijk Gods en zijn geregtigheid" geen
ijdele klank is. Menigmaal moge hij bedroefd, soms twij-
felmoedig zijn, mismoedig, troosteloos is hij nimmer: zijn
huis staat op een rots, waartegen geen stormen iets
vermogen.
Nog op een laatste vrucht moet ik u wijzen: alleen
op den weg der volmaking kunnen wij den God der liefde
ontmoeten, \'t Is waar, er kan bij Hem geen verandering
zijn, gelijk bij ons, die telkens veel moeten af- en aan-
-ocr page 18-
14
leeren. Hij blijft dezelfde, ook voor den zondaar. Er
is geen Middelaar noodig, om Hem voor ons gunstig te
stemmen. Ook de verloren zoon, die ver van het vader-
huis ronddoolt, is door Hem niet vergeten. Maar zoolang
hij zich met den zwijnendraf der zonde voedt, kan hij
Gods liefde niet ervaren, daar hij niet weet, wat liefde is.
Neen, eerst als bij tot inkeer, tot zichzelf komt, wanneer hij
weder een mensch wordt, ondervindt hij, dat de liefde-
armen des Vaders ook voor hem ontsloten zijn.
Zoo gaat het ook ons, niet waar? Wanneer wij in
den onreinen dampkring der zonde ademen, kunnen wij
den Heilige niet ontmoeten. Zoolang de zelfzucht in ons
woont, is er geen gemeenschap met de eeuwige Liefde
mogelijk. Maar als wij getrouw zijn aan onze roe-
ping, dan is God niet verre van ons. Dan gelooven wij
in Eén, die ons roept, zoodat alles, ook de bitterste
levenservaringen, ons medewerken ten goede. Dan eerst
kan het onze leuze zijn: God is met mij, wie zal dan
tegen mij zijn?
Als het dan waar is, — en het is waar! — dat wie
naar een wandel streeft, waardig zijn roeping, zulke
heerlijke vruchten mag inoogsten: zedelijke vrijheid, blijd-
schap, troost, gemeenschap met den Vader, dan is \'t
immers niet vreemd, dat wij ons allereerst geroepen
achten, om mede te werken aan uw volmaking.
III. En hoe zal de evangeliedienaar de gemeente tot
bereiking van dit heerlijk doel behulpzaam kunnen zijn?
Laat mij deze vraag nog zoo kort mogelijk voor u be-
antwoorclen.
Hij is een prediker van den godsdienst — natuurlijk
niet des Zondags alleen! - - en moet dus alles in het
licht van het ideaal leeren beschouwen.
Niet tot het kerkelijk Christendom, dat reeds lang ver-
-ocr page 19-
15
ouderd is, maar tot tien godsdienst van Jezus, die zich
door zijn reinheid en heiligen eenvoud aanbeveelt, zullen
wij u zoeken te leiden. Wij moeten het steeds beter leeren
beseffen, dat zijn godsdienst aan de behoeften van ons hart
en geweten beantwoordt en elke betrekking des levens heiligt.
De groote geloofshelden, de profeten uit den ouden en
den nieuweren tijd moeten voor onze oogen worden afge-
schildtrd, opdat in ons heilige ontevredenheid over ons
zelve en tevens de begeerte naar volmaking gewekt
•worden. En niet te dikwijl kan die onovertroffen
gestalte van den Menschenzooti voor ons geplaatst worden,
die het ware, het onverderfelijk leven aan het licht heelt
gebracht, wiens geest ook in ons werken moet, opdat al onze
levensdagen blijken dragen, dat wij zijn geestverwanten zijn.
Ten onrechte is menigmaal beweerd: het is hetzelfde,
wat iemand gelooft. Onze voorstellingen en overtuigingen
kannen grooten invloed op ons leven uitoefenen. Daarom
is het noodig, dat wij onze denkbeelden over den oorsprong,
het wezen, de bronnen en de geschiedenis van den gods-
dienst zoeken te verhelderen. Maar vooral moeten wij leeren
inzien, dat het in onze dagen niet de allereerste vraag is:
orthodox, evangelisch of modern? maar: godsdienstig of
ongodsdienstig? zedelijk of onzedelijk? ernstig of lichtzinnig?
Zal een evangeliedienaar iets goeds kunnen uitwerken,
dan moet hij zichzelf zijn, onafhankelijk van menschen.
Wat hem na ernstig onderzoek gebleken is waarheid te
zijn, verkondigt hij aan anderen. Hij spreekt zijn eigen
geloof uit. Geen handhavers der ware leer, welken naam
zij ook dragen, mogen hem hinderpalen in den weg leggen.
Evenmin mag hij zich door overwegingen laten leiden
als deze: wat zullen de menschen er van zeggen? Zal ik
misschien, wanneer ik duidelijk en rond voor mijn over-
tuiging uitkom, dezen of genen van mij vervreemden?
Hij is niet meer vrij, als hij menschengunst gaat bejagen.
Ergernissen zijn, evenals in Jezus\' dagen. ook nu nog
-ocr page 20-
16
onvermijdelijk. De vraag, door Paulus aan de Galaten
gedaan, moet helaas! nog in onzen tijd soms herhaald
worden: ben ik uw vijand geworden, omdat ik u de
waaiheid gezegd hebV Daardoor mogen wij ons niet laten
weerhouden om de zonde hij haar naam te noemen en,
waar het noodig is, het >. gij zijt die man!" te laten hooren.
Ik hoop, dat da vriend der waarheid, op wien gij staat
kunt maken, die zijn overtuiging uitspreekt zonder er zich
oni te beki mineren wat anderen van hem zullen zeggen,
ook n aantrekt.
Maar te ontkennen is het niet, dat hij soms gevaar
loopt, om op den klip der liefdeloosheid te verzeilen.
\'t Is niet gemakkelijk, om altijd te bedenken wat waar-
achtig, maar ook wat liefelijk is. En de waarheid moet
immers in liefde betracht worden. Deze is het, die ons
in staat stelt, om bergen van moeielijkheden te boven te
komen. Is er liefde in ons, dan dringen wij aan niemand
ons geloof op, maar koesteren eerbied voor elke ernstige
overtuiging. Wij geven dan den zwakken in het geloof
gei n onnoodige eigevnis , maar weten beginselen van on-
wezenlijke dingen te onderscheiden. Plaatsen, tijden en om-
ftandigheden worden in aanmerking genomen, zoodat wij
niet tijdig en ontijdig onze gedachten uitspreken. Al zijn
w ij niet heiligen toorn over de zonde vervuld, we hebben
dan ook innig medelijden met den zondaar. Wij zijn in
staat te vergeven en te vergeten. L\'ij ons berispen en
vermanen is het ons nooit te doen om te kwetsen,
maar om te genezen. De liefde zoekt iinmer het heil van
anderen en spreekt zachtnioedigen en vredestichters zalig.
Wanneer wij bij onze prediking, onzen omgang, ons
onderwijs de waarheid in liefde betrachten, dan zullen wij
aan de volmaking der gemeente arbeiden. Of wij nooit
tegen een van beide zullen zondigen V Maar wij zijn
immers ook maar gewone menschen. Zoo dikwijls gij uw
nieuwen leeraar op ontreuw aan de waarheid of aan de
-ocr page 21-
17
liefde betrapt, zal het hem welkom zijn, wanneer gij met
bescheidenheid hem daarop opmerkzaam maakt.
Ik heb nog een woord tot enkelen uwer in het byzonder
«n ook een woord vo.ir u allen. (\')
Gij draagt den naam van een moderne gemeente.
omdat de meesten ouder u zich aan de zijde der nieuwe
richting scharen. Zij heeft — wie uwer weet het niet? —
vele tegenstanders van verschillende kleuren. In ons kerk-
genootschap is het getal harer ware vrienden betrekkelijk
gering. Laat ons zorgen, dat zy niet door onze schuld ge-
lastei\'d wordt! Dat zou treurig zijn! Laten wij niet door
onze flauwheid en onverschilligheid toonen, dat het ons met
den godsdienst geen ernst is. Als een Laodiceërgeest ons
kenmerkte, dan zouden wij haar bij de buitenwereld verdacht
maken. Vergeten wij het nooit: de boom wordt naar zijn
vruchten beoordeeld, ook al zullen wij op den duur tegen
de waarheid niets vermogen.
Hebt gij gehoord, met welk doel ik tot u gekomeu ben.
op uw medewerking moet ik natuurlijk kunnen rekenen.
In den huiselijken kring allereerst, maar ook daarbuiten,
moeten allen aan elkanders volmaking arbeiden. Elk Christen
moet de leuze van den apostel tot de zijne maken: wee
mij, als ik niet door mijn wandel het evangelie verkondig!
Mij zult gij altijd bereid vinden, om u de behulpzame
hand te bieden, waar iets goeds tot stand wordt gebracht.
Laat ons het kwade door bet goede zoeken te overwinnen,
veel liefhebben, alleen de zonde nooit! Dan zullen wij
steeds meer de ervaring opdoen, dat de God der liefde en.
des vredes niet ons is!
1) De aanspraken aau bijzonder.: personen zijn hier weggelaten.
-ocr page 22-
-ocr page 23-
Hoopt op God! Gij hebt zijn trouw
Altoos ondervonden.
Ook in dagen, vol van rouw,
Ook in bange stonden.
Ja, Hij gaf
Steun en staf,
Laafnis, rust en zegen
Op uw pelgrimswegen.
Werpt uw zorgen nu op God!
Moedig voortgetreden!
Treft u soras een droevig lot,
\'t Heil daagt uit den Hoogen!
Hoopt en wacht!
Iedren nacht
Zult gij zien verdwijnen:
\'t Licht zal heerlijk schijnen.
Gez. 251: 3, i.
Evenals mij, was het ook u zeker goed, M. V., bij
den aanvang dezer godsdienstoefening dit lied des geloofs
aan te heffen. Ik behoef u niet te verzekeren, dat ik
heden in een andere stemming dan gewoonlijk voor u
ben opgetreden. Velen uwer weten gewis bij eigen er-
vaiing, dat afschcidnemen voor langen tijd of voor goed
-ocr page 24-
20
een mcnsch droevig en somber kan stemmen. Geen wonder.
dat ik trgm dit nnr heb omgezien. Nog geen veertien
maanden was ik in uw midden werkzaam. En ik ga
niet van n heen, om denzelfden werkkring in een andere
gemeente voirt te zetten. Niet slechts u, maar ook een
ambt, dat ik als jongeling met al de liefde mijns harten
begeerd heb, moet ik vaarwelzeggen.
Vergis ik mij niet, dan zijn velen hier gekomen in
de verwachting, dat ik in deze laatste ure nauwkeurig
rekenschap zou geven van mijn besluit, om mijn betrek-
king in de N. H. kerk neder te leggen. Hen zal ik
moeten teleurstellen.
Op den tweeden Zondag van herfstmaand, een dag.
die door mij niet licht vergeten zal worden, heb ik u
mijn beweegndenen medegedeeld. (l) Wat ik toen ver-
moedde, dat mijn besluit hier en elders zeer verschillend
! eoordeeld zou worden, is door de uitkomst bevestigd.
Sommigen onder u wisten hotte waardeeren, al had het
bon met droefheid vervuld. Er waren er ook, die meenden,
dut ik mij vooral door wereldwijsheid had laten leiden.
Wanneer ik nu nog eens herhaalde, wat vroeger gezegd
i*s, dan /on dit voor de eersten geheel overbodig, voor
de laatstcn vruchteloos zijn.
Mij dunkt, v.ij kunnen onzen tijd beter besteden.
Een ernstig woord van opwekking, als het laatste woord
van een scheidenden vriend, zal misschien een goeden
indruk in uw midden achterlaten.
Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat, zou wijn hart, wat zon mijn oog
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, daar ik in kan nisten.
Bezwjjkt dan ooit. ia bittie smart,
Of bangen nood, mijn vleesch en hart,
(V\\ Ifaa? nnl-iilimr van lfom. H: 12. 13.
-ocr page 25-
.11
— \'
Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn doel, iniju eeuwig goed.
\'k Zal dd,j godurig bij U zijn,
Iu al aiijn noodun, angst en pijn,
U ui mijn liefde waardig schatten ,
Wijl Gij mijn recbtehand wondt vatten.
Gij zult mij leiden door uw raad,
O God, mijn heil, mijn toeverlaat!
Eu mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in uw heerlijkheid.
Psalm 73: 13, 12.
Dat dan uw goed niet gelasterd worde!
Rom. 14: 1G.
Pe inhoud van dit hoofdstuk, dat een meesterstuk
van waardeering ma» heeten, is u hekend. Meer dan
<ens kozen Mvij daaruit een wooid, dat tot gronds\'a>r
onzer toespraak gelegd werd.
Paulns wekt zoowel de zwakken als de sterken in liet
geloof\' tot onderlinge waardeering op, die in zyn tijd te
Rome, evenals tegenwoordig op de meeste plaatsen, nog
al iets te wenschen scheen over te laten. Hij is be-
vreesd, dat die twisten over reine en onreine spijzen.
over heilige en onheilige dagen, aan de goede zaak af-
breuk zullen doen. Het koninkrijk Gods komt immers
alleen daar, waar gerechtigheid, vrede, blijdschap in den
heiligen geest gevonden worden. Ernstig luidt zijn waar-
schuwing, zoowel tot de rechtzinnigen als tot de vrij-
/.innigen gericht: laat uw goed, wat in uw oog de grootste
schat is. niet worden prijsgegeven aan den laster van
hen, die buiten de christelijke gemeenschap staan!
Ook de gemeente van onzen tijd bezit schatten, waarvoor
zij aanspraaklijk is. Treurig mag het heeten, wanneer deze
door haar schuld met minachting en spot worden bejegend.
-ocr page 26-
22
Het verwondert u zeker niet, wanneer wij op een dag
als deze uw aandacht bij den schat der godsdienstige vrijheid
bepalen, \'t Is immers heden het Hervormingsfeest, dat
overal onder Protestanten gevierd wordt, hun feest bij
uitnemendheid. En is dit niet de blijvendo waarde der
Hervorming, dat zij voor het recht van het eigen, per-
Koonlijk
geloof gestreden en de leuze van den apostel :
»al wat niet uit geloof is, is zonde" op haar banier
geschreven heeft? Hebben niet de geloofshelden der 16di;
eeuw de uitspraken eener machtige, onfeilbare Kerk met
een »non possumus" beantwoord, omdat zij zich op hun
geweten durfden beroepen? Is niet door hen het beginsel
van f het vrije onderzoek der H. S. gehuldigd, waaruit
noodzakelijk moest volgen, dat geen eenheid der leer.
maar eenheid des geestes gezocht werd?
Het is waar, die kloeke mannen zijn dikwijls ontrouw
geworden aan hun beginselen, voor welker toepassing
zij terugdeinsden. Zullen wij hen daarom veroordeelen,
die voor hun tijd een reuzenwerk ondernamen?
Wij betreuren het veeleer, dat hun zonen, in plaats
van hun arbeid voort te zetten, weder de oude boeien
ter hand genomen hebben, waardoor de vrije ontwikkeling
van het godsdienstig leven zoo lang belemmerd is. Van
leerstukken en vormen werd op nieuw de zaligheid af-
hankelijk gemaakt. Weder moesten andere profeten en
hervormers opstaan, die op de grondslagen, door hun
voorgangers gelegd, een nieuw gebouw optrokken, waarin
ieder vrij ademen kon en het licht niet stelselmatig bui-
tengesloten werd.
Laat mij u in korte trekken herinneren, wat ik onder den
schat versta, waarop een feestdag als deze vooral ons wijst.
Het geloof, dat den eindigen mensch met den Oneindige
verbindt, is geheel persoonlijk. Niet waar, in de beste
-ocr page 27-
oogenblikk( 11 van ons leven. als wij in de diepten van
ons inwendig leven nederdalen, naar de heiligste verlangens
van ons gemoed luisteren, aan den eisch van het ge-
weten zoeken te beantwoorden, dan dorst onze ziel naar
God, die zich aan ons als de heilige Liefde openbaart.
Tot versterk;Eg van ons gelootsleven maken wij een
dankbaar gebruik van de parelen van kostbare waarde,
die ons in de H. S. van Israël en van het Christendom
ot\' in andere bladzijden van den grooten Bijbel der mensch-
heid bewaard zijn. Het lezen van de godsdienstige profeten
van den ouden en den nieuweren tijd. bovenal dat van
Jezus, den grootste onder hen, is ons een licht op ons pad.
Waar het de innigste betrekking tnsschen ons en (;od
geldt, erkennen wij geen uitwendig gezag, welken naam
het ook moge dragen. Aan geen enkel leerstuk . op welken
eerbiedwaardigen ouderdom het zich beroepe, kennen wij
een verbindende kracht toe. Wij wenschen in onze eigen
taal van ons geloof te getuigen. Het komt niet bij ons
op te vorderen, dat anderen het op dezelfde wijze a\'s
wij zullen doen.
In een kerkgenootschap, dat van zijn nieuwe leden een
voorgeschreven belijdenis eischt of zulk een, die niet
slechts een christelijk, maar ook een leerstellig karakter
draagt, gavoelen wij ons niet te huis.
Wij kunnen niet blijven arbeiden in een vereenigin^,,
die de handhaving harer leer als gebiedend voorschrift in
haar grondwet heeft opgenomen en van haar aanstaand;
leeraars de plechtige belofte blijft vorderen, dat zij den
geest en de hoofdzaak harer leer getrouwelijk zullen
handhaven.
Al erkennen wij de waarde van godsdienstige vormen
tot opwekking en versterking van het geestelijk leven,
wij zullen niemands godsdienstzin verdenken, omdat de
thans bestaande vormen hem niet langer bevredigen.
Van het licht. dat door verschillende wetenschappen
-ocr page 28-
24
ontstoken is, maken wij dankbaar gebruik. Ook aan haar
danken wij het, dat de godsdienst van vele onzuivere
bestanddeelen gereinigd is, dat over zijn oorsprong en
karakter een nieuw licht is opgegaan. Aan haar onder-
zoekingen perken te willen stellen, uit vrees dat zij ons
geloof zullen ondermijnen, zou van kleingeestigheid getuigen.
Wij hebben reden ons te verblijden over de ernstige
pogingen, om geloof en wetenschap, die zoolang een
strijd op leven en dood gevoerd hebben, met elkander
te verzoenen. Met het hart een geloovige, met het ver-
stand een ongeloovige te zijn, komt ons een weinig be-
geerlijke, ja onhoudbare toestand voor.
En waarom stellen wij op de godsdienstige vrijheid zoo
hoogen prijs?
Allereerst ter wille van den godsdienst zelf, die anders
zijn levenwekkende kracht zou verliezen. De godsdienstige
mensch kan alleen in een frisschen dampkring ademhalen.
Wordt hem een juk der dienstbaarheid opgelegd, dan
gaat zijn godsdienstig leven aan het kwijnen. Ook hij
moet getrouw blijven aan de leuze van den apostel:
onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.
Wanneer het Christendom van Jezus gereinigd is van
de stof\', waarmede het eeuwen lang bedekt was, dan
blijkt het, dat zijn reine godsvrucht niets te maken heeft
met al die dogmatische voorstellingen, waarmede de Kerk
haar zoo lang onafscheidelijk verbonden heeft.
Het kerkelijk Christendom heeft tot de meeste kinderen
van onzen tijd niets meer te zeggen. Zelfs zij, die van
den boom der kennis slechts enkele vruchten geproefd,
hebben, vinden daarin geen voldoening, ja wenden zich
soms met voorname minachting daarvan af. Maar van
het evangelie van het koninkrijk Gods, in de taal en
naar de behoeften van onzen tijd verkondigd, gaat nog
een bezielende kracht uit. Het verheft ons hart naar
-ocr page 29-
2."i
boven , leert ons Jen ernst des levens steeds dieper be-
seffen, daar het ons oog richt op het ideaal van .Jezus:
wordt volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is.
En zou die edele, beminnelijke en krachtige persoonlijkheid
van den Menschenzoon iets van zijn aantrekkelijkheid
voor ons verloren hebben?
Maar te ontkennen valt het niet, ook de geschieden..\'
heeft het ons geleerd, dat van het beste dikwijls misbruik
wordt gemaakt. Dit geldt ook van de godsdienstige vnj-
heid. Niet allen zijn daarvoor rijp. Wie haar aanvaarden
als een goed, door anderen overgeleverd, zullen die vrijheid
spoedig verliezen, De vrienden van Paulus in de gemeen-
ten van Galatië waren niet de laatsten, die begonnen met
den geest, maar met het vleesch eindigden. Wie niet vaststaat
in de vrijheid, zal weldra het juk der dienstbaarheid vcrkie-
zen, dat misschien ook beter aan zijn behoeften beantwoordt.
En kent gij ze niet, die zich op hun vrijheid veel laten
voorstaan, maar toch haar vrienden niet mogen heetenV
Zij huldigen de leuze: de waarheid is op godsdienstig
gebied nog niet gevonden; het vrije onderzoek mag in
geen enkel opzicht belemmerd worden. Maar blijkt het
inderdaad, dat zij zelve naar de waarheid zoeken, althans
in anderer onderzoekingen ernstig belangstellen? Maken
zij gebruik van de gelegenheden, die ook voor hen open-
staan, om telkens meer licht te ontvangen?
Zij weten u te verhalen, dat de Bijbel ten onrechte
Gods woord is genoemd, dat de bijbelsche voorstellingen
met een verouderde wereldbeschouwing samenhangen, de
wonderverhalen geen geschiedenis bevatten en wat dies
meer zij. Maar hebben zij ook naar de kostbare paarlen
gezocht, die in geen enkel boek in zulk een overvloed
voorhanden zijn als hier? Vonden zij in hun Bijbel
woorden van eeuwig leven, waarmede zij winst deden voor
hun leven? Wekte die wolk van bijbelsche geloofsgetuigen
-ocr page 30-
2:3
hen op, om den last der zonde af te leg;"n an m?t
volharding naar heiligmaking te jagen?
Helaas! een doodelijke onverschilligheid voor alles, wat
geen stoffelijk voordeel aanbrengt of hun zinnen streelt,
heeft zich van hen meestergemaakt. Vragen als deze:
wat is waarheid? wat is godsdienst? zijn voor hen geen
ernstige vragen meer. Tot hen vooral komt de ernstige
vermaning van den apostel: zorgt, dat uw goed niet ge-
lasterd worde! Zij zijn het, die de godsdienstige vrijheid
verdacht maken. Hun schuld is het, dat de behouds-
mannen met een medelijdend schouderophalen ons toe-
roepen : ziet eens, wat er van uw hooggeroemde vrijheid
wordt, die in onverschilligheid omtrent de hoogste be-
langen der menschheid ontaardt.
Wat mij betreft, ik stel er prijs op, dat gij het heden
nog eens van mij verneemt: vrijheid zonder godsdienst
komt mij alles behalve begeerlijk, ja zelfs gevaarlijk voor.
Beide moeten onafscheidelijk verbonden blijven. De reden
van mijn heengaan — zij, die mij kennen, weten het —
is niet, dat het mij te zwaar viel, om eiken Zondag als
aodsdienstpredüier op te treden. De verklaring, die ik
op den dag der bekendmaking van mijn besluit voor u
aflegde, wensch ik thans nog eens te herhalen: »naar-
mate een zekere tijdgeest den godsdienst vijandiger is
geworden en zich krampachtig aan de stoffelijke wereld
vastklemt, heb ik zoo mogelijk nog levendiger zijn hooge
waarde en onmisbaarheid voor de kinderen van onzen tijd
leeren beseffen. Wanneer de staf des geloofs hun ontvalt,
dan dreigt de ernst des levens bij hen verloren te gaan,
terwijl hun gouddorst en winzucht, hun jagen naar ijdel-
heden en vermaken grenzenloos zouden worden."
Van u zijn alle dingen,
Van n, o God! alleen!
Van u de zegeningen,
O Hoorder der gebeên
-ocr page 31-
27
Uw liefde «n tiviu.v ouiiiigen
Mijn wankelend•< schreón .
En wat w\'ooit yiods outviugou,
Het is van n alleen.
O mocht ik u beminnen
Gelijk Gij mij bemint.
En heilgo vrees van binnen
Mij leiden als uw kind!
Mocht ik dien rijkdom winnen.
Dien roest noch mot verslindt;
En werden nooit mijn zinnen
Door ijdlen glans verblind!
Gez. 194: t, 4.
Er is nog een andere reden, waarom de godsdienstige
vrijheid in ons oog zulk een uitnemende schat is. Zij
alleen stelt ons in staat de hoogte te beklimmen, waarop
zedelijke vrijheid ons deel wordt. En kent gij begeerlijker
schat dan deze\'?
De Jood, die de voorschriften eener geschreven wet,
voor hem Gods wet, opvolgde, kende haar niet. Niet
vrijwillig, niet uit eigen heweging gehoorzaamde hij aan
haar geboden; \'t was voor hemeen zware last, dien hij
torschen moest.
Evenmin kent haar de Christen, voor wien het evangelie
een wet is, waaraan hij zich onderwerpt uit hoop op be-
belooning of uit vrees voor straf, hier of hier namaals.
Het kost weinig inspanning, om in het oog der we-
reld een zedelijk mensch te zijn. Haar ideaal is niet
bijzonder verheven. Wie voor zijn zaken zorgt, zich aan
geen buitensporig, geen ergerlijk kwaad schuldig maakt,
door eenige maatschappelijke deugden uitmunt, wordt door
haar tot een voorbeeld voor anderen gesteld. Zij vraagt
niet, of gij u zelf weet te verloochenen, aan eigen en
anderer volmaking arbeidt. Zij vindt het zeer natuurlijk.
-ocr page 32-
23
dat een menscli niet al te rechtvaardig, niet al te waar-
lieidlievend is. Maar is iemand vrij omdat hij, op zulk
een weegschaal gewogen, niet te licht wordt bevonden V
Wie uit overtuiging, uit liefde en dus vrijwillig het
goede doet, is waarlijk vrij. Gods wil staat niet meer
tegenover den zijne. Hi] kan zijn gaven niet in de aarde
begraven, omdat hij zijn verantwoordelijkheid aan den
Heer der talenten beseft en zich niet zijn medemenschen
vereenigd gevoelt door den band der liefde.
Hij is in staat het kwade door het goede te overwinnen
en op het hoofd zijns vijands kolen vuurs te leggen.
Zijn taak is nimmer afgedaan, daar hij er diep van
doordrongen is, dat de schuld der liefde de eenige is,
die altijd open moet blijven, Zelfvolmaking en zelfver-
loochening gaan bij hem hand aan hand. Hoe verder hij
zelf op den goeden weg komt. des te meer kan hij voor
anderen opofferen; naarmate hij toeneemt in liefde, gaat
hij vooruit op den weg der volmaking.
Naar eer of gunst van menschen jaagt hij niet. Hij
torscht niet slechts het kruis, dat hem wordt opgelegd,
maar aanvaardt het, gelijk de groote kruisdrager, vrij wil -
lig, overtuigd dat het ware leven alleen door lijden en
strijden gevonden wordt. Alle dingen werken hem mede
ten goede, daar geen omstandigheden of lotswisselingen
hem beheerschen, maar alles het zijne is. Op zijn vaak
moeielijken weg verneemt hij de bemoedigende stem zijns
Vaders: kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe!
Ik heb in enkele trekken een ideaal geteekend, dat
niemand van ons zeker nog bereikt heeft, waarnaar even-
wel ieder streven moet met al de kracht, die in hem is.
Reeds Paulus moest de treurige ervaring opdoen, dat
zijn roepstem: gij zijt tot vrijheid geroepen! door velen
werd misverstaan. Zij lieten zich door hun zinneUjke
lusten en begeerlijkheden beheerschen.
-ocr page 33-
-29
Ook de lichtzinnige van onzen tijd meent vrij te zijn,
maar vergeet dat hij, die de zonde doet, een slaaf is.
Zijn toestand is veel beklagenswaardiger dan die van
hem. over wiens lichaam een dwingeland naar willekeur
beschikt. Een meusch te zijn, geroepen om te heersenen
over zichzelf en over anderen door den heiligen geest,
die van hem uitgaat en dan een slaaf te wezen van
lage driften en hartstochten! Kunt gij u ellendiger, ver-
nederendtr slavernij voorstellen?
Hoeveh; jongelingen en jonge dochters verblijden zich
in het vooruitzicht, dat ze naar de lessen van ouders
en leermeesters niet langer behoeven te hooren! Welk
een heerlijke toekomst opent zich voor hun oog! Dan
zullen ze eerst waarlijk vrij zijn! Maar ze strekken de
hand uit naar de verboden vrucht en voeden zich, ver
van de oud r.ijke woning, met den zwijnendraf der zonde.
Kostelijke vrijheid voorwaar!
Neen, niet allen, die haar vrienden heeten, zijn het
inderdaad. Evenmin als het kind, is do volwassene daar-
voor r\'jp, bij wien de keus tusschen het goede en het
kwade nog niet beslist is, daar zij van allerlei omstan-
digheden en berekeningen afhangt.
Wij, M. Vr., die ons hebben aangesloten bij die rich-
ting, welke de vrije ontwikkeling van het godsdienstig
leren zoekt te bevorderen, laat ons zorgen dat zij nooit
door onzen wandel gelasterd worde! Ja, het is wel goed
\'\'ii noodip; soms, haar recht op wetenschappelijke gronden
re bewijzen, maar allernoodzakelijkst mag het heeten,
hrar do r een rein christelijk leven aan te bevelen. La-
ten de hoogste belangen der mensehheid ons steeds ter
hart1 gann! Pan ::u\'llen wij allereerst het koninkrijk
(\'ods en zijn gerechtigheid zoeken.
-ocr page 34-
30
Misschien kwam bij sommigen onder u een bedenking
op, waarbij ik nog even moet stilstaan.
Zij stemmen het volkomen toe, dat ieder verantwoor-
delijk is voor de richting, van welke hij zich een vriend
noemt. Wee hem, als zij door zijn toedoen gesmaad
werd! Maar, \\raagt wellicht deze of gene, geeft gij
daartoe geen aanleiding door uw heengaan, in een tijd
als deze vooral, nu hot aantal predikers onzer richting betrek-
keiijk gering is en in de toekomst nog kleiner zal worden ?
Ik zou h e.\'op veel kunnen antwooiden. Laat dit
weinige voldoende zijn: mijn heengaan is niet vrijwillig.
Wanneer aan het bij herhaling uitgesproken verlangen
der vrijzinnigen voldaan was, zou ik heden niet in de
treurige noodzakelijkheid geweest zijn, om afscheid van
u te nemen. Ook heb ik niet gebroken met een rich-
ting, waarvan ik al den tijd mijner evangeliebediening
een voorstander was en aan welker, bloei ik ook verder
mijn krachten hoop te blijven wijden. Hij, die hier, naar
ik hoop spoedig, mijn plaats zal vervullen, zal in den-
zeliden geest onder u werkzaam zijn.
Vergeten wij bovendien niet, dat tusschen het Gods-
rijk en de kerk een diepe klove ligt: de laatste is slechts
een flauwe schaduw van het eerste, En werd door den
stap, dien ik meende te moeten doen, het bewustzijn
van de onhoudbaarheid onzer tegenwoordige kerkelijke
toestanden levendiger, — een wensch, door een geacht
vriend uitgesproken — dan zou ik reden hebben, mij
daarover voor de goede zaak te verblijden,
Ik heb mijn laatste woord als leeraar der N. H. kerk
gesproken. (\') Maar het zal, hoop ik, niet het laatste
woord zijn, dat ik van een christelijken kansjl spreek.
(1) De aanspraken aan bijzontUre personen zijn hier weggelaten.
-ocr page 35-
31
De tijd, dien ik in uw midden doorbracht, was niet
van zoo langen duur, dat er tusschen ons een hechte
band kon gesloten worden. Sommigen ken ik niet eens
persoonlijk, al heb ik ook allen in hun woningen be-
zocht. Van velen uwer vernam ik, dat zij onder mijn
gehoor goede uren hebben doorgebracht. Waartoe het
ontveinsd, dat dit voor mij een blijde tijding was?
Maar het was tevens een opwekking, om aan het predik -
ambt, dat ik altijd als een heerlijk voorrecht beschouwd
heb, mijn beste krachten te wijden.
Vaart allen wel, naar het lichaam, maar bovenal naar
den geest! Dit wensch ik u allen toe, ook hun, van
wie ik persoonlijk geen afscheid meer zal kunnen nemen.
Laat ons de onwankelbare belijdenis des geloofs, der
hoop en der liefde vasthouden! Blijven wij getrouw aan
de apostolische opwekking, om te bedenken en te be-
trachten wat waarachtig, eerwaardig, rechtvaardig , rein,
beminnelijk en welluidend is! Dan zullen wij, hoewel
gescheiden, op ons levenspad denzelfden Vader ontmoeten
en blijven dus vereenigd in den geest. Dat geve God!
Wil door uw zegen ons verblijden,
Zoo ons de blijdschap heilzaam is;
Of wel, beschikt Gr\' ons kruis en lijden,
Zoo heilig ons door droefenis;
Laat ons geen wereldsch goed bejagen,
Dat met de wereld henendrijft,
Maai naar dien wmen rijkdom vragen,
Die onverderfelijk overblijft!
Gez.- 250: 5.