-ocr page 1-
yV\\Y*\\ \\\\OÖ0
BK. 1878. 1.20
./
-ocr page 2-
-ocr page 3-
C
o?m
TOESPRAKEN
GEHOUDEN HIJ DB INWIJDING DER
REMONSTRANTSCHE GEMEENTE
GRONINGEN,
D\'. C. P. TIELE,
HOOGLEERAAR TK LKIDKN
KN
B. C. J. MOSSELMANS,
EKM. PRED. TB GRONIKCKN,
op Zondag, 28 Juli 1878.
T K N VOOKUKKLK VAN 11 H T ÏASTK ï O N D S.
GUONINGEN,
P. van ZWEEDEN.
1878.
I-i X.s,
Prijs 30 ltS. $8$
K
h&-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
TOESPRAKEN
GEHOUDEN BIJ DE INWIJDING DER
REMONSTRANTSCHE GEMEENTE
TE
GRONINGEN,
DOOK
Dr. C. P. TIELE,
1IOOGLEEKAAR IK LEIDEN
EN
B. C. J. MOSSELMANS,
RKM. PRKD. TE GRONINGEN,
op Zondag:, 28 Juli 1878.
GRONINGEN,
P. van ZWEEDEN.
1876.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Uit naam van de Kemonstrantsche Broederschap
en haar bestuur wordt u heden door mij een harte-
lijke welkomstgroet gebracht. Met dezelfde ingenomen-
heid waarmee de Broederschap onlangs tot de stichting
eener zelfstandige gemeente te Arnhem besloot, ver-
klaarde zij zich in haar gewone vergadering van Juni dezes
jaars bereid, ook uwe vereeniging als eene harer ge-
meenten te erkennen. Ik zal niet herhalen wat ik de
Arnhemsche broeders verzekeren mocht; dit éene slechts:
wij verheugen ons over uw besluit om tot onze gemeen-
schap toe te treden, bovenal omdat wij er een bewijs
van vertrouwen in zien en van instemming met ons
streven.
Wie zou, nu een 40tal jaren geleden, zelfs aan de
mogelijkheid gedacht hebben, dat een aanzienlijk deel
der leden van twee voorname Hervormde gemeenten, bin-
nen enkele maanden, om des gewetens wil, de kerk
hunner vaderen verlaten en zich aansluiten zouden bij
die kleine Broederschap, die toen bestemd scheen zich
van lieverlede op te lossen in grooter kerkverband ? Toen
was het, alsof van de oude scheidsmuren weldra geen
-ocr page 8-
4
steen meer op den anderen zou blijven. De Remon-
strantsche Broederschap breidde zich niet uit, en zocht
noch wenschte dat, maar de geest van gematigdheid, van
vrijheid, van verdraagzaamheid die haar altoos bezield
had, vond weerklank bij een aantal van de leiders in de
Nederlandsche Hervormde kerk. Die destijds tot 1618
en 1619 terugkeeren wilde, moest buiten die kerk zijn
troost en bevrediging van zijn verlangens zoeken. Indien
slechts —• en men achtte dat zoo onmogelijk niet — de
laatste slagboom werd opgeheven, indien voorgeschreven
leerstukken en verplichte formulieren, voor velen toch
reeds een doode letter geworden, slechts werden afge-
schaft, dan belette niets meer de eenmaal uitgedreven
Remonstranten het oude huis weder binnen te treden,
en verhinderde niets meer de Protestantsche Moederkerk
zich weder te verzoenen met de kinderen, die zij eens
zoo stiefmoederlijk de deur wees. De tijd scheen nabij,
dat de eeuwenoude veete zou worden geslecht. En toen
ons Seminarium zijn tweede eeuwfeest vierde, uitte de
redenaar, mijn leermeester van der hoeven, in weispre-
kende woorden den wensch, dat die kweekschool nimmer
haar derde eeuwfeest mocht gedenken.
Hoe is sedert dien tijd alles veranderd? Het con-
fessionalisme is in de Nederlandsche Hervormde Kerk
een geduchte, een indrukwekkende macht geworden, en
beroemt zich op steeds nieuwe zegepralen. Weldra mis-
schien zal het allen, wien niet alleen de godsdienst,
maar ook, om harentwil, de vrijheid lief is, onmogelijk
zijn gemaakt in haar schoot te blijven, willen zij althans
hun geweten geen geweld aandoen. Nu reeds wordt
-ocr page 9-
5
het niet weinigen hunner daar te eng. Vrijwillig gaan
zij uit, sommigen niet wetend waarheen en zich tot
een vrije gemeente vereenigend, anderen om zich bij een
der kleinere kerkgenootschappen te voegen. En wel verre
dat nu de Remonstrantsche Broederschap weldra zou kun-
nen samensmelten met haar, van wie zij eens werd los-
gescheurd, wordt zij reeds een toevluchtsoord voor een
tal van Hervormden, die niet van \'s zins zijn zich langer
te buigen onder het juk een er voor altijd vastgestelde
belijdenis.
Het zou ons te ver heenvoeren en thans zeker on-
gepast zijn, indien ik de geschiedenis wilde schetsen
waarvan dit de uitkomst, de oorzaken opsommen waar-
van deze toestand het gevolg is. Trouwens, zij zijn u
niet onbekend. Ik wenschte alleen te wijzen op dit
teekcn des tijds en op de tegenstelling die het vormt
met een verleden, dat niet zoo ver achter ons ligt. Een
droevig teeken is het, helaas! Ja, wij verblijden ons
in de waardeering die onze Broederschap thans, na lange
miskenning, van verschillende zijden ten deel valt, en
in de uitbreiding die zij ondergaat. Maar, ronduit ge-
sproken , wij hadden het anders gewenscht. Wij zouden
geen echte Remonstranten zijn, zoo wij \'t niet anders
wenschten. Wat wij veel liever gezien hadden? Dit,
Broeders, dat wij tot u hadden kunnen komen; want
het zou een bewijs zijn geweest, dat de zaak, waarvoor
wij nu meer dan twee en een halve eeuw gestreden heb-
ben, eindelijk had gezegevierd. Intusscheu nu de tijd
daarvoor nog niet rijp is, nu wij de overwinning, waar-
aan wij niet wanhopen, waarop wij vast vertrouwen,
-ocr page 10-
6
eerst van een verre toekomst mogen wachten; nu het
schijnt dat er nog zeer lang zal moeten gestreden wor-
den, eer wij zoover zijn gekomen; nu het blijkt, dat
wij vooreerst niet hebben uitgediend, maar een beginsel
vertegenwoordigen nog door de groote meerderheid mis-
kend; nu verheugen wij ons innig, dat wij bondgenooten
vinden, gereed om met ons den kamp voort te zetten,
verlangend om te strijden in onze gelederen en onder
onze vaan.
In onze gelederen, onder onze vaan! Maar wat
is het dan, waarvoor wij gestreden hebben tot nu toe
en waarvoor wij nog altijd de wapenen aangorden? Wat
staat er te lezen op onze banier? Een partijleus, een
leerstuk? Ik lees er niets anders op dan: het Evange-
lie, in vrijheid en verdraagzaamheid beleden en verkon-
digd. En dat is \'t waarvoor wij strijden.
Wat is toch die llemonstrantsche Broederschap, die
zoo stillekens voortleefde, tot dat de strijd op kerkelijk
en godsdienstig gebied de aandacht meer dan vroeger
op haar vestigde? Is \'t eene verzameling van Arinini-
anen, aan zekere artikelen gebonden? Men moet al
zeer weinig van de geschiedenis weten, om dit te durven
zeggen. Maar men weet weinig van de geschiedenis en
heeft het gezegd. Over dit vraagstuk heeft mijn mede-
afgevaardigde, Dr. bok, een mannelijk en afdoend
woord in \'t licht gegeven; daarom zal ik niet herhalen
wat ieder lezen kan. Alleen wijs ik op de groote
verwarring van begrippen, die ook hier weder heerscht,
gelijk elders op zoo menig gebied. De Broederschap is
ontstaan naar aanleiding van den strijd over het leerstuk
-ocr page 11-
7
der voorbeschikking en eenige andere punten, tusschen
auminius en gomarus gevoerd. Haar eerste leden waren
dus zoo goed als allen Arminianen. Maar hoewel het
gevoelen, door de Dortsche Synode veroordeeld, des-
tijds onder ons het heerschende was, van den aan-
vang af is het aan niemand opgelegd, noch van iemand
gevorderd dat hij dit als het zijne erkennen zou. Zelfs
toen men meende, tot weerlegging van lasteringen en
leugenachtige voorstellingen, een Confessie te moeten
uitgeven — en nog betreur ik, dat onze vaderen zich
tot deze zwakheid lieten verleiden, een zwakheid ver-
klaarbaar en vergeeflijk, maar een zwakheid niettemin —
toen zelfs verklaarde men plechtig, dat niemand aan
die Belijdenis gebonden was en dat zij nimmer gelden
mocht als regel des geloofs. Was iemand bereid, om
der vrijheid wil, zich bij de Sociëteit der Remonstran-
ten aan te sluiten, hij werd niet geweerd, al verklaarde
hij een voorstander te zijn van de Calvinistische leer.
De voorganger eener in het buitenland gevestigde ge-
meente van Remonstranten waartoe ook een aantal
Calvinisten behoorde, die tegen het leerstuk der prae-
destinatie onverstandig geijverd had, werd tot de orde
geroepen en tot eerbiediging van anderer gevoelens ver-
maand. Zoo was het al in vroeger eeuwen. En thans?
Ik zou haast zeggen: wijs mij onder de denkende Re-
monstranten van heden een enkelen Arminiaan!
„Maar het schriftgezag? Die dat niet meer erkent,
wordt misschien onder de leden der Broederschap nog
geduld; inderdaad verloochent hij toch haar beginsel."
Ook hier dezelfde begripsverwarring. De goddelijke
-ocr page 12-
s
ingeving der Bijbelboeken is een dogme, waarin eens,
met alle Christenen, de Remonstranten geloofden; maar
het is evenmin een beginsel der Broederschap, als de
Arminiaansche leer der voorwaardelijke praedestinatie of
van het gezag der wereldlijke overheid in geloofszaken,
of welk ander leerstuk ook. „Zonder omzien naar men-
schelijk gezag," dat was de geliefkoosde uitdrukking, die
onze vaderen bezigden, en dat is het beginsel. Zij, op hun
standpunt terecht, leidden daaruit de gevolgtrekking af:
dus, geen anderen regel des geloofs dan de H. Schrift,
want aan deze behoort goddelijk gezag, zij bevat een
bovennatuurlijk geopenbaarde waarheid. Wij, op ons
standpunt ook met volle recht, komen tot een andere
gevolgtrekking, deze: Ook de schriften des O. en N. T.
mogen niet heerschen over ons geloof, want, hoe hoog
haar waarde zij als oorkonden van het eerste Christen-
dom en van den godsdienst waaruit dit zijn oorsprong
nam; welke heerlijke uitingen van de innigste vroomheid
en de heiligste geestdrift ze ook mogen bevatten, waar-
door ook in onze harten eenzelfde gezindheid kan wor-
den gewekt en gekweekt, en die de geheele verzameling
tot het klassieke godsdienstboek bij uitnemendheid ma-
ken; zij zijn niet anders ontstaan en hebben dus geen
hooger gezag dan eenig ander menschelijk geschrift.
„Geen menschelijk gezag in zaken van godsdienst!" dal
is van den aanvang af het beginsel der Eemonstranten
geweest, gelijk het een echt Protestantsch beginsel is.
Wilden wij, die in het leerstuk van de bovennatuurlijke
ingeving der Schrift niet meer kunnen gelooven, toch
voor haar een uitzondering blijven maken, wij zouden,
-ocr page 13-
9
om met onze vaderen eenstemmig te zijn in de leer,
ontrouw worden aan hun geest en het beginsel dat zij
handhaafden verzaken. Men kan Arminiaan en Suprana-
turalist en toch goed Remonstrant zijn, maar om een
goed Remonstrant te zijn behoeft men noch het een noch
het ander te wezen.
Want wat de Remonstrantsche Broederschap zij,
hoe klein zij moge wezen, een secte is zij niet. Die
een godsdienstige vereeniging van louter modernen willen,
moeten zich bij haar niet aansluiten; gelijk er dan ook
reeds geweest zijn, die daartegen bezwaar hadden en
liever een vrije gemeente stichten. Wij eerbiedigen dat
bezwaar, maar kunnen er niet aan te gemoet komen.
Wij mogen degenen die het beginsel eener Evange-
lieprediking in vrijheid en verdraagzaamheid liefhebben,
maar zich met de moderne begrippen niet vereenigen,
noch rechtstreeks, noch middellijk uitdrijven, alsof er
bij ons slechts een opvatting kon geduld worden. Gij
zijt onze geestverwanten, niet omdat gij modern zijt,
maar omdat gij in den godsdienst vrijheid èn ver-
draagzaamheid wilt, en modernen hebben bij ons gelijk
recht met wie het ook zij. Doch, indien het vroeger of
later gebeuren mocht, dat zoogenaamd Evangelischen,
door dezelfde onverdraagzaamheid, hetzelfde confessiona-
lisme uitgedreven als gij, wensehten mee in onze Broe-
derschap te worden opgenomen, wij zouden geen recht
hebben hun te antwoorden: voor u is bij ons geen
plaats! en wij zouden dat ook zeker niet doen. De
eenigen die bij ons niet behooren, dat zijn degenen die
het ook niet zouden willen, de Confessioneelen, vijanden
-ocr page 14-
10
van ons beginsel, aan de eene, en aan de andere zijde
degenen die den godsdienst, onder welken vorm ook
verwerpen. Maar zij weten het zelven, en zullen ons
nooit in de noodzakelijkheid brengen het hun te zeggen.
Geen secte dus is deze onze Broederschap, maar
ook geen Kerk. Broederschap noemt zij zich, en terecht.
Er zijn wel Remonstrantsche kerken, er is geen Remon-
strantsche Kerk. Als in den eersten tijd der Hervor-
ming, des Christendoms, is zij een broederbond van
zelfstandige gemeenten, die, wat haar inrichting en be-
stuur aangaat, een groote mate van vrijheid genieten,
en alleen om den wil der orde, zonder welke geen ware
vrijheid bestaan kan, en tot waarborging van ieders
recht, omtrent sommige punten zijn overeengekomen,
die het belang van allen betreffen. Naarmate de Broe-
derschap zich ontwikkeld heeft is dit Algemeen Reglement,
zooals het thans heet, deze Kerkenorde, zooals onze
Vaderen het schooner en juister noemden, gewijzigd,
herzien, verbeterd, en steeds is het met groote mildheid
toegepast. Ook nu weder is ons opgedragen, eene her-
ziening voor te bereiden. Want dit weten wij, dat alle
wetten en reglementen, hoe noodwendig ook opdat alles
eerlijk en met orde geschiede, slechts gebrekkig men-
schenwerk en niet meer dan middelen zijn, om de be-
reiking van een hooger doel te verzekeren.
Dat hooger doel: het is de vrije, onbelemmerde
ontwikkeling van het godsdienstig leven. Overtuigd dat
alle leer, hoe verheven en zuiver en schoon, slechts een
beeld, eene afschaduwing der waarheid, een gebrekkige
belichaming van hetgeen er woont en leeft in ons ge-
-ocr page 15-
11
moed, een stamelen van het hoogste en onuitsprekelijke
is; overtuigd dat er ook in den godsdienst partijen
moeten zijn, die elk haar deel van de waarheid verte-
genwoordigen en zoo elkander aanvullen, maar alleen
geen recht hebben elkander liefdeloos te bestrijden; over-
tuigd, dat verscheidenheid van opvatting voor een gods-
dienstige gemeenschap geen schade, maar een waarborg
van leven en vooruitgang, en eenvormigheid de dood is;
overtuigd van dit alles, willen wij in onze vereeniging
ruimte voor elke eerlijke, welgegronde overtuiging, en
die ruimte, die vrijheid niet genomen als een roof, niet
slechts, om erger te voorkomen, oogluikend geduld, maar
erkend als onvervreemdbaar recht, dat van niemand mag
worden weggenomen.
„Eenheid door vrijheid," ziedaar ons wachtwoord.
Het is het lijnrecht tegenovergestelde van de leus der
Eoomsch Katholieke Kerk: „Eenheid door onbeperkt en
onfeilbaar gezag." Zij is zichzelf daarin gelijk gebleven;
zij is niet teruggedeinsd voor de uiterste gevolgtrekkingen
van haar stelsel. Geheel anders de Hervorming. Zij stelde
aanvankelijk het beginsel der vrijheid daar tegenover, maar
zij werd bevreesd voor het tooverwoord dat zij had durven
uiten. Zij ging een middelweg zoeken tusschen vrijheid en
gezag, een vereeniging pogen van \'t geen onvereenigbaar
is. Wij willen dat niet meer. Wij willen de vrijheid niet
kortwieken. Wij meenen, dat door haar alleen de ware,
levende eenheid, die des geestes, niet louter eenvormig-
heid mogelijk is. Wij zijn overtuigd, dat de ware gods-
dienst zoo alleen bloeien en wassen kan. Wat is de
ware godsdienst? Zoo wij tot de bijzonderheden afda-
-ocr page 16-
12
len, zullen wij zeker veel in opvatting verschillen. Maar
in de hoofdzaak zullen wij \'t allen wel eens zijn: Ge-
loof, hoop en liefde, deze drie maken den waren gods-
dienst uit, en deze drie zijn een. Geloof, een onwrik-
baar vertrouwen op God en toewijding aan hem inet
hart en ziel, liefde alzoo tot het hoogste en heiligste.
Hope, weder vertrouwen op de toekomst en de zege-
praal van de waarheid en het goede, toewijding aan deze
heilige zaak, liefde wederom tot het hoogste en heilig-
ste. Liefde eindelijk in engeren zin, tot de menschen,
toewijding aan hun heil, leven voor hen. Zoo is dan
het geloof liefde en de hoop liefde, liefde niet de meeste
slechts, maar het een en al. Naar dezen godsdienst
willen wij streven, en wat zijn belijdenis en verkondi-
ging en beoefening verhindert, dat willen wij opheffen.
Gelijk de Meester zelf gezegd heeft: Hebt God lief
boven alles en den naaste als uzelven, dit is de wet en
de profeten, zoo zeggen wij ook, en als hij voegen wij
er aan toe: Doe dat, en gij zult leven! Dit is onze
confessie, geen andere, een godsdienstig-zedehjke, geen
dogmatische. Dit is het Evangelie, welks verkondiging
aan onze predikers is opgelegd. Dit is onze grondwet,
dit alleen ; middelen, vormen, opvattingen, voorstellin-
gen, leerstukken, dat alles is vrij!
Men heeft ons gezegd, en zegt misschien weder,
dat wij idealizeeren, dat dit alles zelfs in onze Broeder-
schap niet volkomen verwezenlijkt is. Het is mogelijk,
\'t Is waarschijnlijk zelfs. Maar mogen wij anders ? Welke
vereeniging is er, die volkomen aan haar ideaal beant-
woordt? Maar welke levende vereeniging ook, die niet
-ocr page 17-
13
hoopt, niet staat in \'t geloof, dat zij het steeds vollc-
diger verwezenlijken zal, en niet tracht het steeds nader
te komen? Ik ben onlangs diep getroffen door een woord,
dat een mijner vrienden tot de nieuwe leden zijner ge-
meente en de ouders, die hunne kinderen ten doop
kwamen aanbieden, richtte. „Gij sluit u bij ons aan,\'\'
zeide hij, „gij brengt uw kinderen tot onze gemeente,
niet om hetgeen zij is, maar om hetgeen zij worden
kan en om hetgeen gij hoopt dat zij worden zal." Dat
kunnen wij ook tot u zeggen. De Eemonstrantsche
Broederschap is niet volmaakt, is het Godsrijk niet, is
geen ideaal, maar zij heeft haar ideaal, waarvan ze zich
steeds helderder bewust werd, en daarmee stemt gij in,
dat begeert gij in en met haar meer en meer tot waar-
heid te maken.
Dat geldt u in de eerste plaats, waarde jiosselmaxs !
die uw betrekking in de Nederlandsche Hervormde Kerk
hebt nedergelegd, om onder ons uw arbeid voort te zetten.
De nieuwe gemeente wenschte u tot haar voorganger, en
hoe kon het anders ? Want gij waart aan haar leden
sinds lang met de sterkste banden gehecht. Wij behoe-
ven haar in uw zorgen niet aan te bevelen, want zij
was de uwe reeds te voren en zonder u zou ze de groo-
tere gemeenschap, waarvan zij deel uitmaakte, niet ver-
laten hebben. Waar gij gewerkt hebt, hier of elders,
hebt gij steeds de kunst verstaan de harten aan u te
verbinden en in de harten te grijpen door uw woord.
Door uw onkreukbare eerlijkheid, uw zedelijken inoed,
uw mannelijke oprechtheid hebt gij ze voor u, en wat
meer is, voor de zaak die gij voorstaat gewonnen, en
-ocr page 18-
14
moest gij ze winnen. Ik reken mij gelukkig, dat mij
de taak werd opgedragen, u in te leiden tot onzen
kring, en ik mag u de verzekering geven, dat wij een
man van uwe gaven en karakter en ervaring een aan-
winst achten voor onze Broederschap. Neem gij de
broederhand aan, die u zoo van harte geboden wordt!
Wij reiken haar ook aan U, Broeders! Opzieners
van deze gemeente! die tot haar stichting zooveel hebt
bijgedragen en bereid zijt haar ook verder te besturen.
Ontvangt daarvoor ook van ons een woord van waar-
deering. Is het in onze dagen, nu de stoffelijke en
praktische belangen veler hoofden en harten geheel in-
nemen , dikwijls moeilijk mannen te vinden, die zich
belangeloos aan den dienst der christelijke gemeente wil-
len wijden, te meer stellen wij uwe bereidwilligheid op
prijs. Maar de taak kan voor u een aangename zijn,
omdat gij niet alleen het vertrouwen der gemeente be-
zit, maar ook met haar voorganger in éenen geest wilt
werken. Blijft hem steunen, gelijk gij hem tot hiertoe
ter zijde stondt. Op zijn leer behoeft gij niet toe te
zien; van die zorg zijt gij bij ons ontslagen, dat blijft
aan zijn eigen conscientie bevolen. Maar in vereeniging
met hem alles aan te wenden, wat den bloei der ge-
meente kan doen toenemen en het waar godsdienstig
leven in haar midden bevorderen, daartoe zijt gij geroe-
pen en bereid, en dat werk moge rijk gezegend zijn.
Zal het gezegend zijn, dat hangt voor een groot
deel van u af, leden en vrienden dezer gemeente! Uw
moed, om een stap te doen die u noodzakelijk voor-
kwam opdat aan de godsdienstige behoeften van uw ge-
-ocr page 19-
15
moed blijvend mocht worden voldaan, uw ijver om daar-
voor ook stoffelijke offers te brengen, zijn reeds schitte-
rend gebleken, en gij hebt ondervonden met hoeveel
waardeering onze Broederschap u te gemoet kwam, en
hoe zij bereid was te doen wat zij vermocht. Van nu
af behoort gij tot haar. Hebt haar lief, gelijk wij haar
liefhebben. Doet niet, als soms wel gedaan wordt, en
vergeet haar belangen niet, om alleen aan de uwe te
denken; want door samenwerking alleen kan het gemeen-
schappelijke doel bereikt worden. Niet minder dan toen
voor weinige maanden in Gelderlands hoofdstad een nieuwe
gemeente zich bij haar aansloot, is deze dag, waarop zij
er eene mag vestigen in deze roemrijke Akademiestad,
voor haar een schoone en gelukkige. Moge het ook voor
u een dag zijn, waarop gij steeds met dankbaarheid en
blijdschap terugziet!
Zullen ons nog meer zulke dagen wachten? Zal
de kleine Broederschap haar grenzen nog verder zien
uitgebreid, en voor velen worden wat zij tot hiertoe
voor weinigen was? Ik durf het niet voorspellen. Het
zij, zooals God wil. Maar dit weten wij: klein moge
zij nu nog zijn en \'t blijven misschien, haar geestver-
wanten heeft zij wijd en zijd, overal waar het reine
Evangelie gehoord en geloofd en betracht wordt. Ook
is zij maar een voorbijgaande vorm. Doch in haar lig-
gen de kiemen van iets hoogers en beters, dat nog ner-
gens verwezenlijkt is; in haar leeft een ideaal, dat,
zoo wij slechts niet insluimeren, eenmaal waarheid wor-
den kan en zal, en zich uit haar zal ontwikkelen.
Zij verheft niet twistgierig haar stem op de stra-
-ocr page 20-
16
ten. Zij heeft een boodschap van vrede en liefde. Ver-
zoenen en bijeenbrengen wil zij, wat nu nog verdeeld
is. Zij ziet verlangend uit naar den dag waarop haar
taak zal volbracht zijn. Dan is die taak volbracht, wan-
neer hetgeen zij nu vertegenwoordigt algemeen, althans
in ruimer kring erkend wordt, en een groot verbond
van allen, die, hoe verschillend in opvatting, de waar-
heid in liefde willen betrachten en den godsdienst des
harten boven alles stellen, haar vervangt en dies onnoo-
dig maakt. "Werken wij allen samen, opdat die dag
eens kome! Het zal een nog veel schoonere zijn dan
deze!
-ocr page 21-
Welkom bij deze eerste godsdienstoefening onzer
nieuwe gemeente! Zóó roep ik U toe, Mijne Vrien-
den! en ik weet het, zoo spreekt ook gij tot mij, dien
gij tot uwen voorganger hebt gekozen. Op nieuw zijn
we aan elkaar verbonden en samen treden we een nieuw
geraeenteleven in. Het woord ter inwijding is ge-
sproken; we hebben het gehoord met groote belangstel-
ling; \'t vond weerklank in onze harten, het toonde ons
met hoeveel welwillendheid en hartelijkheid we werden
opgenomen in den broederkring. Wij allen, leden en
begunstigers der opgerichte gemeente, zijn met heilige
blijdschap en warme geestdrift heden bezield, niet waar?
We gaan met goeden moed en vast vertrouwen de toe-
komst tegen. We zijn vervuld met de beste wenschen
voor den bloei en de welvaart dezer nieuwe gemeente,
maar vooral hopen we, dat zij aan hare roeping zal
beantwoorden om zegen te brengen voor velen, om de
draagster en verbreidster te zijn van de kostelijkste goe-
deren der menschheid: licht, vrijheid, reinheid, liefde.
Een nieuwe gemeente, ja; maar onze taak blijft
dezelfde als in de oude, die we verlaten hebben. Het
2
-ocr page 22-
IS
rijk van waarheid en deugd te vestigen en te verster-
ken, dat was het doel dat we ook daar hadden te be-
reiken; dat doel blijft; maar we zijn heengegaan omdat
we overtuigd waren, dat we door heen te gaan veel
beter, veel krachtiger die taak konden vervullen; we
voelden ons daar veel te gebonden, . . . maar laat mij
niet spreken over dat verleden; we hebben daarover in
de laatste maanden met elkaar zóó dikwijls gehandeld
dat het ganschelijk overbodig is nu weer over de be-
weegredenen te spreken, die ons drongen tot heengaan;
we weten wat we, en waarom we \'thebben gedaan.
We verblijden ons in het heden en we verwachten veel
van de toekomst. We vragen thans niet zoo zeer: wat
deden we, maar we moeten nu vooral duidelijk inzien
wat we verder doen moeten.
Zal onze overgang tot de Eemonstrantsche Broe-
derschap iets beteekenen, dan moet hij vooruitgang be-
vorderen. "Wij gevoelen ons gelukkig, dat wij thans in
een gemeenschap leven, waar vrijheid, verdraagzaam-
heid en broederzin de drieëenige leuze is! Leuze
alleen! dan was \'t nog zeer weinig. We hebben te zor-
gen, dat zij in en door ons verwezenlijkt en ver-
vuld worde, zij moet onze kracht, onze roem, ons
wapen zijn. Wij gevoelen ons gelukkig nu het werk
dat we voor eenige maanden ondernamen, tot stand
gebracht en de nieuwe gemeente gevestigd is. En gij
zult wel begrijpen, dat ik in hooge mate een zaligen dag
beleef, \'t Is heden juist 22 jaren geleden, dat ik mijne
intrede deed in mijne eerste gemeente, een vriendelijk
dorpje in Gelderland. Ja, dat was een heerlijke, een
-ocr page 23-
19
onvergetelijke dag! Toen had voor mij alles de bekoor-
Hjkheid en frischheid van het eerste, van het nieuwe!
\'kdenk daaraan altijd terug met zoete vreugd. De kerke-
lijke toestand is sedert die dagen verbazend veel ver-
anderd. Een belangrijken tijd heb ik doorleefd en zoo
heeft de loop der omstandigheden mij gebracht waar ik
nu sta. Ik maak geen vergelijking tusschen het geluk
dat ik genoot op den eersten dag in de eerste ge-
meen te en wat ik nu smaak in deze nieuwe gemeente;
\'t is genoeg: ik verheug mij heden met een heerlijke
vreugde; \'t zijn thans geen vreemden die ik voor \'t eerst
aanschouw, maar zij aan wie ik mij heden op nieuw als
eersten voorganger in de nieuwe gemeente verbind, zijn
bekenden, vrienden, geestverwanten, van wie ik zooveel
goeds heb ondervonden en op wie ik bouwen en rekenen
kan. En daarom is \'t mij ook een groot genot om tot
u te spreken. Een eerste prediking in de eerste ge-
meente van een nog onervaren jeugdigen leeraar gaat
doorgaans over de hoofden heen en raakt de harten wei-
nig. \'t Is een dobberen op de zee der algemeenheden of
een zweven in de lucht, \'t Kan ook haast niet anders.
Maar wij, die elkaar kennen sinds lang, wij weten wat
we aan elkaar hebben, wij begrijpen elkaar met een
enkel woord. Gij hebt begeerd, dat ik uw voorganger
zou blijven, —gij hebt mij niet weggezonden; ik heb
daarin het voor mij hoogst aangenaam bewijs, dat gij
mijn woord nog wenscht te hooren en mijn dienst nog
verlangt. Ik dank u hartelijk voor uw vertrouwen; ik
zal mij beijveren \'t mij verder waardig te maken, door
zoo getrouw mogelijk mijne roeping te vervullen, en dat
-ocr page 24-
20
moet ook hierin bestaan, dat ik bij iedere prediking u
rond en open zeg, wat, naar mijne overtuiging, waar
en goed en voor ons allen noodig is; u zeg, waarop
bet aankomt, u opwek om dat te betrachten. Dat wil
ik ook heden doen. Wij zijn toegetreden tot de ltemon-
strantsche Broederschap. Laat mij u kortelijk aanwijzen,
wat we als zoodanig boven alles hebben te bedenken en
te verrichten, opdat het onze gemeente welga en opdat
ze zeer veel wêl doe. Ik breng daartoe tot u een
woord van Paulus, een woord dat we wel nooit mogen
vergeten, een woord dat zeer juist het karakter der Ee-
monstrantsche Broederschap uitdrukt en dat ge vindt:
2 Cor. III: 6*.
Be geest maakt levend.
De geest maakt levend. In die woorden vindt ge
aangewezen het doel dat we als leden der gemeente
hebben in \'t oog te houden en het middel om het te
bereiken.
Levend maken: ons zelven en anderen, en de levend
gemaakten levend te houden en tot steeds krachtiger leven
te brengen; ziedaar onze taak.
Wat is heerlijker en kostelijker dan waarachtig te
leven, te leven als mensch? Wat is schooner en ge-
zegender dan anderen uit den dood op te wekken en
den schat des levens te doen genieten? Welnu, als
onze nieuwe gemeente dat niet als haar taak opvat en
met vernieuwde kracht tracht te verwezenlijken, dan
-ocr page 25-
21
heeft ze haar reden van bestaan verloren; als in die
nieuwe gemeente toch alles bij \'t oude blijft en den
ouden sleur volgt, waarom dan maar niet bij die oude
gebleven? Als er geen frisch, krachtig, nieuw leven
gewekt wordt, waardoor zegen verspreid wordt over
velen, dan is onze overgang niets anders dan een ijdele,
dwaze nieuwigheid, die weldra alle beteekenis en waarde
zal verloren hebben. Neen, wij moeten toonen, dat
we onze roeping verstaan. Levend maken — dat doen
we: als we vrij maken; een mensch kan eerst waarach-
tig leven, als hij volle vrijheid geniet. Gezag en dwang
belemmert het leven. En daarom juist sloten wij ons
aan bij eene vereeniging die haren leden volkomen vrij-
heid laat en gunt.
In de Hervormde kerk is in de laatste jaren hoe
langer hoe meer de heerschappij der letter doorgedron-
gen; belijdenis en leer en geloof en bijbelgezag werden
meer en meer hoofdzaak; de letter doodt, zegt Paulus
te recht in ons tekstvers; wij voelden ook dien dooden-
den, benauwenden invloed dier letterregeering en daarom
zeiden we de kerk vaarwel, en meldden ons aan bij, en
werden vriendelijk opgenomen in eene vereeniging, waar
men ons niet met letters voeden en met belijdenisvragen
achtervolgen en naar geloofsartikelen beoordeelen en aan
vaste vormen binden en op de schaal van kerkelijke recht-
zinnigheid wegen wil. Vrij willen we zijn in ons denken,
ons onderzoeken, ons belijden; we willen niet eens anders,
ons opgelegd, geloof gelooven; we willen ons zelf zijn,
we willen de vleugelen onzes geestes niet laten kort-
wieken en vastbinden; we willen naar eigen overtuiging,
-ocr page 26-
22
godsdienstig zijn, we willen vrije christenen zijn en an-
deren eveneens die vrijheid laten. Zóó, door vrijheid,
leven te bevorderen en al wat dat leven knelt en drukt
en ondermijnt weg te nemen, dat moet het doel zijn
waartoe we medewerken willen, zooals de Bemonstrant-
sche Broederschap daarin steeds haar ideaal heeft gezien.
Maar dan ook het rechte middel aangegrepen. Dat
waarachtig leven der vrijheid kan alleen gewekt en ver-
sterkt worden door den Geest. Als gij meent, dat gij
al vrij zijt en al waarlijk leeft, omdat gij nu niet meer
aan al die reglementen en vormen en leerstelsels gebon-
den zijt, dan vergist ge u zeer; is \'t u alleen te doen
om „af" te zijn van al wat u hinderde in de oude
kerk, dan beduidt het al zeer weinig, dan is die winst
nog maar zeer negatief. Neen, ge zijt daarmee er niet
af. Als gij meent: ik ben nu geheel vrij in mijn den-
ken en gelooven en gij dat vrijzijn zóó toepast, dat ge
over de dingen van \'t godsdienstig-zedelijk leven nu in
\'tgeheel niet meer denkt en niet meer onderzoekt en
n over niets bekommert, dan bedriegt ge u; dan hadt
ge u niet bij deze Eemonstrantsche Broederschap moeten
aansluiten. Want zulk een vrijheid haat zij, met een
geweldigen haat. Want die vrijheid is geen vrijheid,
maar onverschilligheid; dan zal uw toetreden tot de
nieuwe gemeente u niet levend, maar dood maken,
nog erger dood dan de letter het deed; onverschillig-
heid is veel erger ziekte, dan rechtzinnigheid. Neen,
de geest moet blijven denken, blijven zoeken, blijven
streven, blijven werken; kracht moet er van ons uit-
gaan; nu we bevrijd zijn van den druk der letters, moet
-ocr page 27-
23
onze geest met verdubbelde inspanning aan den arbeid
gaan, opdat ons leven, ons inwendig geestelijk leven,
wasse en heerlijke vruchten drage.
"Vrijheid! dat is de leus der llemonstrantsche Broe-
derschap. Maar ook in die broederschap is de vrijheid
nog niet volkomen, daar zijn ook nog belemmeringen,
die verwijderd moeten worden; welnu, dat zal geschie-
den als wij maar waarachtig geest openbaren; als er in
ons is: oprechte belangstelling, warme liefde, heilige
geestdrift voor alles wat op het hooger leven betrekking
heeft, dan zal daarvoor van zelf alles wijken en vallen
wat nu nog aan de vrijheid in den weg staat. Als wij
zorgen, dat de geest van Jezus meer en meer in ons
wordt opgenomen, dan zullen we ons niet vergenoegen
met hetgeen we verkregen, maar dan rusten we nooit,
dan gaan we voort met denken, waarnemen, streven,
dan zijn we nooit voldaan, dan verbreken we alle ban-
den, die ons geestesleven benauwen. Vooruit! blijft
dan onze leus! Veel is er veranderd, sedert de Keinon-
stranten in hunne bekende 5 artikelen hunne godsdien-
stige overtuiging uitspraken; \'t moet, ook door ons toe-
doen , zóó worden, dat het meer en meer blijkt, dat
wij aan één artikel volkomen genoeg hebben, maar dat
is ook onmisbaar en dat artikel is: de geest maakt
levend;
en dat is niet een geloofsartikel, maar dat is
een levensartikel; ieder lid dezer nieuwe gemeente heeft
te zorgen, dat de waarheid van dat woord in hem wordt
gezien, wordt belichaamd; dan zal er een stroom van
heerlijk leven van die gemeente uitgaan in de wereld
en een rijkdom van vruchten worden ingeoogst.
-ocr page 28-
24
Ja, de geest maakt levend! want hij maakt vrij,
vrij van ]etter- en vormdienst! maar deed hij niet meer,
dan zou \'t haast de moeite niet waard zijn. Neen, men
leeft nog niet in volle kracht als men vrij is in zijn
denken en onderzoeken en gelooven. Men leeft eerst,
als men vrij is in zijn handelen. En men is eerst vrij
in zijn handelen als men vrij is van de heerschappij der
zinnelijkheid en der zonde. Men is eerst vrij als men
rein is van hart; men is eerst vrij als men zich gebon-
den rekent door \'t geen rede en geweten ons als goed
en waar doen kennen.
Ziet, als wij door ons toetreden tot de Remon-
strantsche Broederschap niets anders beoogen dan het
verkrijgen dier geloofsvrijheid en leervrijheid en belijde-
nisvrijheid, neen, dan is dat geen daad des geestes bij
ons geweest, dan heeft het vleesch ons de wet voorge-
schreven, dan is \'t onze gemakzucht die ons verleid
heeft. Die vrijheid van geloof en belijdenis stelt de
broederschap op zoo\'n hoogen prijs, omdat zij overtuigd
is, dat daardoor des te beter bereikt kan en moet wor-
den dat verheven en hooger doel: leven te wekken,
zedelijke vrijheid te brengen, zich zelf en anderen vrij
te maken van de heerschappij des kwaads.
Nu ge als leden der nieuwe gemeente van de ban-
den verlost zijt, die de oude u aanlegde, is het des te
meer uwe heilige taak om dat ware leven te bevorderen.
Gij kunt het nu beter, wee hem, die \'t nu ook niet
beter doet!
Tot ons komt nu met dubbele kracht de opwek-
king: wordt vrij en maakt vrij van \'tkwaad! Door
-ocr page 29-
25
den geest moet dat geschieden. Wij moeten niet be-
heerscht worden door onze begeerten, driften, neigin-
gen, hartstochten; dan bukken we en kruipen we en
zijn dus niet vrij. Wij moeten heer en meester blijven
over ons zelven. Wij moeten het toonen, dat „leven"
voor ons iets hoogers en grooters is, dan stofaanbid-
ders en stofverheerlijkers te zijn, dat we iets ede-
Iers kennen dan 2?\'«genot en werelddienst; dat niet het
dier in ons, maar de mensch, de geest, de hoogste
plaats inneemt.
In deze nieuwe gemeente moet gedurig alles nieuw
worden, \'t oude moet voorbijgaan; die oude kwalen van
hoogmoed en hebzucht, van ijdelheid en traagheid moe-
ten genezen worden; al dat leelijke wat ons ontsiert
moet verdwijnen, al dat onreine wat ons aankleeft, moet
verdreven worden met alle kracht. Dat kost inspanning
en moeite, daar hebben we geest, daar hebben we
kracht voor noodig. Zorgen we, dat we veel van den
geest van Jezus in ons opnemen, dan zullen we kloeke
bestrijders zijn van al wat verkeerd is en zoo worden we
vrij en maken we vrij, zoo zal er leven gewekt en ge-
voed worden! En als dat door ons, als leden dezer
gemeente, geschiedt, veel meer en beter dan we tot
hiertoe deden, ziet dan eerst is ons aansluiten bij de
llemonstrantscbe Broederschap een werk des geestes, dan
eerst zal \'teen zegen zijn! De Kemonstranten der 17e
eeuw leverden bij de Staten van Holland hunne Eemon-
strantie in, waarin ze hun overtuiging uiteenzetten en
hun grieven openbaarden. Wij moeten voortgaan onze
Remonstrantie in te leveren, iederen dag; wij leveren
-ocr page 30-
20
die in bij ons zelven, bij de zonde, die in ons is; wij
willen het iederen dag uitspreken, niet alleen met ons
woord, maar door ons geheele leven, dat wij vele grieven
hebben tegen al wat kwaad is; we willen zeggen iederen
dag: ik heb tegen u, ik wil van u niet weten; ik
heb tegen u: onwaarheid! en tegen u: onreinheid! en
tegen u: onmatigheid! en tegen.... u allen, vijanden
van mijn zieleleven, die mij wilt kwellen en pijnigen en
ketenen en als gij kunt zoudt willen vermoorden, maar
ik wil leven, ik wil leven, gaat weg van mij! Laat dat
de Remonstrantie zijn der Remonstranten van de 19e
eeuw!
„De geest maakt levend!" want hij maakt vrij.
En waarlijk vrij is hij, die vrij is van zelfzucht. Vrij
zijn van zelfzucht is: liefhebben; waar liefde is, daar
is waarachtig leven. En als wij werkelijk levend willen
maken, dan hebben we te zorgen, dat we over een
grooten voorraad van liefde kunnen beschikken. Liefde
vooral wil vrij zijn; gedwongen liefde is geen liefde.
Hoe meer liefde, hoe meer leven! Zelfzucht maakt
koud, dor, dood. Liefde wekt warmte, vreugde,
leven! Onze nieuwe gemeente maakt van nu af een
deel uit der Eemonstrantsche Broederschap. Welk een
schoone benaming! Maar \'t moet meer zijn dan een
naam en een leus! Broederschap! dat doet van zelf den-
ken aan liefde, aan welwillendheid, belangstelling, vrede,
eensgezindheid! Welnu, als wij door ons toetreden niet
krachtig medewerken om die Broederschap werkelijk meer
en meer een Broederschap te doen worden, dan is onze
overkomst wel aanwas, maar geen aanwinst; we hebben
-ocr page 31-
27
een kerkelijke gemeente verlaten, waar de broederlijke
gezindheid zeer veel te wenschen overliet. En dat kwam
juist hierdoor, dat er geen vrijheid genoeg was. Eeu-
wigdurend getwist en gekijf over de leer en over de be-
lijdenis; wat al vijandschap daardoor! de gemeente was
een oorlogsveld, waarop de verschillende partijen gewa-
pend tegen elkaar overstonden en nu en dan slag leverden.
Wat al veroordeeling, verkettering, verdoeming! Wat al
bitterheid en hatelijkheid; dat was \'t onvermijdelijk gevolg
van den geloofsdwang en van de heerschappij der letter.
Nu komen we in een gemeente waar deze niet be-
staat. Maar nu moet dan ook blijken, hoe krachtig de
liefde thans voor den dag treedt; zorgen wij, mijne
vrienden, dat we geen onheilig vuur op het altaar
brengen, dat we onze prikkelbaarheid en kitteloorigheid
niet medenemen en overbrengen in deze nieuwe gemeente,
dat we al dat dogmatisch gekibbel en gehaspel, waaraan
we zoo gewend zijn geraakt, ter zijde stellen; laten ze
in de Hervormde kerk die geschillen maar verder uit-
vechten. Wij hebben wat anders en beters te doen.
Wij hebben te toonen, dat het ons ernst is met het
leven, omdat het ons ernst is met de liefde. Laat deze
gemeente in waarheid een broederschap zijn, wier leden
door een band verbonden zijn, die niet knelt, maar
steunt: den band der liefde. En laat ons vooral niet
vergeten, dat we niet beter elkaar liefde kunnen bewij-
zen, dan door belang te stellen in eikaars lot, maar
vooral in eikaars geestelijk leven. Laat ons als broeders
en zusters „deelen in eikaars vreugd en smart," maar
vooral arbeiden aan eikaars hoofd en hart; laat ons
-ocr page 32-
2S
elkaar raden, waarschuwen, vermanen, opwekken, steu-
nen, ontwikkelen, reinigen, dat is het beste, we kun-
nen dat nu in kleiner gemeente zooveel beter doen dan
in die groote.
Maar om dat te doen is Geed noodig. Zulk een
liefde kan niet van \'tvleesch, maar alleen van den geest
uitgaan. Zorgen we, dat er veel van Jezus\' geest in ons
zij, hij had lief met een onuitsprekelijk rijke liefde!
Als de Remonstrantsche gemeente in Groningen zulk een
echte broederschap tracht te zijn, dan zal ze zegen bren-
gen, dan zal ons leven in die gemeente voor ons en
voor anderen een bron zijn van geestelijk heil, een mid-
del tot verhooging van ons levensgeluk; dan zal die
gemeente beantwoorden aan hare roeping, dan zal die
Remonstrantsche gemeente toonen tevens een echt Pro-
teslanlsche
gemeente te zijn, die protesteert tegen de duis-
ternis, tegen de slavernij, tegen de zonde, tegen het
egoïsme.
Komt, laat ons met die voornemens ons nieuw ge-
meenteleven beginnen! Moge deze dag bij ons steeds
in blijde herinnering blijven, omdat we later zullen kun-
nen denken: \'t is ons tot grooten zegen geweest, dat
we tot de Remonstrantsche broederschap overgingen,
daardoor is er nieuw leven in ons gewekt, we zijn er
door gevorderd in waarheid, in deugd, in liefde bo-
venal. Moge door ons, krachtiger dan tot nu toe be-
vorderd worden do heerschappij van het rijk van God,
d. i. het rijk van licht, van vrijheid en van vrede!
Ziedaar, M. II., wat ik bij deze eerste samen-
komst meende u en mij zelven te moeten herinneren.
-ocr page 33-
29
\'k Vertrouw, dat gij met mijne beschouwing instemt.
Vóór we van hier gaan, heb ik nog een kort woord tot
sommigen te richten, waarmede Gij ook zeker zult in-
stemmen en wel:
Tot U, die als afgevaardigden der Broederschap deze
eerste samenkomst door uwe tegenwoordigheid opluistert.
Gij beiden hebt aanspraak op den dank der gemeente;
Gij hooggeleerde en hooggeachte vriend voor de welmee-
nende en hartelijke en degelijke woorden waarmede gij
ons hebt toegesproken, voor de waardige en uitnemende
wijze waarop gij deze gemeente hebt ingewijd; uwe woor-
den deden ons goed! En Gij, waarde ambtgenoot en
vriend, \') voor het vele dat gij in \'t belang der nieuw
te stichten gemeente hebt verricht, \'t Was u nooit te
veel ons met raad en daad bij te staan; alles wat die-
nen kon, om onzen wensch vervuld te krijgen, hebt
gij met de meest belangelooze liefde en met den meest
mogelijken spoed gedaan, gij hebt het ons zoo gemakke-
lijk mogelijk gemaakt tot uwe Er. over te komen. U
beiden zeg ik voor al uwe moeite en zorg, voor al
uwe voorkomendheid en toegenegenheid hartelijk dank,
uit mijn naam niet alleen, maar uit naam der gansche
gemeente.
Zou geen oprechte erkentelijkheid in ons zijn jegens
U, leden van den Kerkeraad der Evang. Luthersche ge-
meente? Hoe zou \'t anders kunnen? Gij hebt ons zeer
aan u verplicht. Met de meeste bereidvaardigheid hebt
gij ons voor deze gelegenheid uw kerkgebouw afgestaan;
\') Dr. bok, pred. te Amsterdam.
-ocr page 34-
30
gij zijt ons behulpzaam geweest om alles zoo goed mo-
gelijk te regelen; uwe diakenen hebben zich op de meest
heusche wijze ons ten dienste gesteld, in één woord,
gij hebt getoond, dat de meest broederlijke geest en
de meest vriendschappelijke gezindheid u bezielden jegens
ons. Gij hebt daarmede een navolgenswaardig voorbeeld
gegeven van verdraagzaamheid en liefde. Weest verze-
kerd, dat we dit blijk uwer goedheid nimmer zullen
vergeten en dat we \'t ons een genoegen zullen rekenen
indien we U ooit wederdienst kunnen bewijzen.
De gemeente waardeert ook ten hoogste wat door
U, leden der voorloopige regelingscommissie en wat ver-
der door U, leden des kerkeraads in haar belang is ge-
daan. Gij hebt veel, zeer veel voor ons gearbeid! Gij
hebt de zaak der stichting eener nieuwe gemeente met
sympathie begroet en met grooten ijver ter hand geno-
men en met onverflauwde geestdrift voortgezet; door u
zijn we nu, wat en waar we zijn. Dank mannen broe-
ders! voor uwe mannelijke houding, voor uw flink en
krachtig doortasten , voor al den tijd en al de rust die
ge hebt opgeofferd voor deze zaak. Gij hebt u echt
Noordsche mannen betoond!
Ik verheug mij, dat de gemeente bestuurd zal wor-
den door zulke mannen; ik wensch mij zelven geluk
zulk een kerkeraad mij ter zijde te zien; met goeden
moed gaan we de toekomst tegen!
En nu nog mijn persoonlijken dank aan u allen,
die tot deze gemeente zijt toegetreden of haar begunsti-
gen wilt. Ik mag op U roem dragen! Ik acht het
benijdenswaard in zulk een gemeente de voorganger en
-ocr page 35-
31
leeraar te zijn, hoe moeilijk \'t ook zij. Gij hebt ge-
toond, dat het een leugen is wanneer men de modernen
beschuldigt dat ze niets over hebben voor godsdienst en
kerk. Gij hebt u zeer offervaardig getoond; gij hebt de
handen ineengeslagen en getoond dat eendracht macht
inaakt. Ik dank u allen voor de vele treffende bewijzen
van gehechtheid, van vriendschap, van waardeering die
ik van u mocht ontvangen , ik kan dat alles niet onder
woorden brengen, maar gevoel het diep... Ik weet,
gij zult, wat ge zoo flink begonnen zijt, even krachtig
voortzetten. Ik vertrouw, dat gij niet halverwege wilt
blijven staan, maar dat ge weer de handen zult ineen-
slaan, opdat we zoo spoedig mogelijk een eigen gebouw
bezitten, om onze samenkomsten te houden en van
anderer gunst of ongunst niet meer afhankelijk te zijn.
En als we dat doel bereikt hebben en we dan verga-
deren om ons geestelijk leven te versterken, en ons lied
aanheffen, begeleid door het verdienstelijk spel van den
man \'), die ook heden daardoor onze samenkomst opluis-
terde en die zich zoo belangeloos aanbood om dat te
blijven doen, waarvoor we hem onzen hartelijken dank
brengen, — ziet, als we zóó vèr eens zijn, dat we
onder eigen dak onze eerste godsdienstige samenkomst
kunnen houden, dan zullen we nog een Wijder en ge-
lukkiger dag beleven, dan heden; dan is de kroon gezet
op alles wat door u ondernomen werd. Maar laat ons
boven alles er naar streven, dat deze gemeente de kost-
baarste en sierlijkste kroon moge dragen: de kroon des
levens!
Zoo zij het!
\') Jkhr. Mr. 8. w. trip.