-ocr page 1-

L R. VAN DB LAAR.

■ ^ Ti^

BEOORDEELING

van de vóór en tegen

Landnationalisatie aangevoerde gronden.

Utkecht , 1895.
Firma J. DE KEUYFF.

m

-ocr page 2-

3S5

A. qu.
192

-ocr page 3-

I 1

■f,

1 J

I

Ar

V\'l

O-fei

l\'A\'

y \' ••

. s :

.fr-;,.,-,;;

.v.

vr.

i

i

I

-ocr page 4-

)

s ^

/

V

Ar "

i /

r

r .

V f^»

, I

-i

/

t
.M\'\'

m

•t-îû „ «\'"it\'/.

-ocr page 5-

lillUTKIMlIUÏIi

Beoordeeliiig van de voor en tegen landnationalisatie
aangevoerde gronden.

-ocr page 6-

rIOKSUNIVERSITEIT UTREC^^^^

Hill II IIIIII til

1172 3693

-ocr page 7-

Landnationalisatie,

Beoordeeling van de vóór en tegen Landnationalisatie
aangevoerde gronden.

ü

Q O

ICiO.

PROEFSCHRIFT

tee vebkeuame vin den graa.d

tswetensenap

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAM DEN RECTOR MAGNIFICUS

D^. H. C, DIBBITS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- ea Natuurkunde,
VOL&BNS BESLUIT VAN DEN S E N A A T D B R ÜNI VERS ITEIT

teflen de bedenkingen tan

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEEf^DHElD
TE VERDEDIGEN
op Woensdag 10 Juli 1895, des namiddags te ure,

DOOR

ADOLF ROBBERT VAN DE LAAR,

geboren te Gendringen.

UTRECHT, 1895.
Firma J. DE KRUYPP. — Koi-te Nieuwstraat.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan mijn Moeder en

Qj

aan de NaffedaeMenls Tan miin Vader.

-ocr page 10-

. , - " - . .........

-ocr page 11-

VOORWOORD.

In Mei 1893 werd door de Faculteit der Rechtsgeleerd-
heid te Leiden een prijsvraag uitgeschreven, luidende: „De
faculteit verlangt eene beoordeeling van de vóór en tegen
landnationalisatie aangevoerde gronden." Voor een door mij
ingezonden beantwoording, die echter door te late inzending
van het tweede gedeelte slechts gedeeltelijk beoordeeld werd ,
mocht ik een eervolle vermelding verwerven. Deze inge-
zonden verhandeling is grootendeels gelijk aan mijn hier voor
mij liggend proefschrift uitgenomen de omwerking van enkele
punten. Een dankbaar gebruik toch werd door mij gemaakt
van de opmerkingen der Leidsche Faculteit. Naar aanleiding
der opmerking, dat op de eerste bladzijden de gang en in-
deeling van het betoog moeielijk zijn te begrijpen en oogen-
schijnlijke tegenstrijdigheden hier niet voldoende worden
weggeredeneerd, trachtte ik vooral in mijn inleiding mijn
bedoeling duidelijker uiteen te zetten.

Tot mijn spijt was het mij niet mogelijk, hoewel ik de
gegrondheid der aanmerking volkomen erken, het ééntonige
en breede der inkleeding weg te nemen. Tot mijn verdedi-
ging of liever tot toelichting zou ik alleen willen aanvoeren,
het bespreken van een reeks vaak weinig samenhan-
gende argumenten onwillekeurig aan het betoog iets breeds
en ééntonigs geeft, vooral wa"ar de vóór landnationalisatie

-ocr page 12-

VIII

aangevoerde gronden een enkele maal van een zoo gering
wetenschappelijk gehalte waren, dat beoordeeling alleen vol-
ledigheidshalve moest geschieden. De weinige samenhang
tusschen de vóór landnationalisatie aangevoerde gronden
bracht mij er ook toe eerst in het derde hoofdstuk een his-
torisch overzicht van verschillende der landnationalisatie wel-
gezinde schrijvers te geven, daar, al moge dit overigens
uit een methodisch oogpunt niet goed zijn te keuren, eerst
bij den stof in dit derde hoofdstuk te behandelen verschil-
lende schrijvers grooten invloed op elkander hebben uitge-
oefend en een dergelijk overzicht dus eerst hier waarde
voor mijn beschouwingen kon hebben.

Na het bovenstaande omtrent keuze en behandeling van
mijn onderwerp oordeel ik het hier de plaats om der traditie
getrouw maar vooral als een uiting van een welgemeende
erkentelijkheid mijn dankbaarheid jegens de Hoogleeraren der
Juridische Faculteit aan de Utrechtsche Hoogeschool uit te
spreken. Inzonderheid dan een woord van diep gevoelden
dank voor de hartelijkheid en welwillendheid, een hartelijk-
heid en welwillendheid, mij vroeger reeds bij herhaling be-
wezen, waarmede mijn promotor Professor Mr.
de Louter
mij bij het omwerken van mijn proefschrift ter zijde stond
en mij in staat stelde nog voor de groote vakantie te pro-
moveeren door elk oogenblik zijn\' tijd voor mij beschikbaar
te stellen.

Eindelijk zij de leiding en voorlichting der Eere-Voor-
zitters van „Antonius Matthaeus", het gezelschap, waar ik
het eerst het onderscheid tusschen leeren en studeeren mocht
begrijpen, hier in dankbare herinnering vermeld.

\'v
.\'S

-ocr page 13-

INLEIDING.

Bij een beoordeeling van vóór en tegen landnatioTialisatie aan-
gevoerde gronden doet zich onmiddellijk de vraag voor, wat wij
onder het begrip „landnationalisatie" te verstaan hebben.

De letterlijke beteekenis is duidelijk, de grond wordt //gena-
tionaliseerd", d. w. z. wordt het eigendom van den staat; aldus
vat ook Mr. N. G. PiEBsoisr het op (Leerb, der Staath. II
bi. 260).

Sommigen hebben dit begrip ruimer opgevat en hebben het
in staatshanden overgaan van alle gebouwen er onder begrepen.
Natuurlijk zullen voor een dergelijken maatregel geheel andere
vóór- en tegen-argumenten kunnen worden aangevoerd dan voor
nationalisatie alleen van den grond. Daar echter meestal onder
landnationalisatie enkel de overgang van den grond in staats-
handen bedoeld wordt en de voorstanders van landnationahsatie
ook allen nadruk daarop hebben gelegd, zal ik ook in hoofd-
zaak alleen landnationalisatie in deze beperkte beteekenis be-
spreken.

Het begrip //landnationalisatie" moet overigens niet worden

-ocr page 14-

opgevat, alsof de groud hierbij steeds geheel staatseigendom
wordt, zooals wij nu privaat grondeigendom kennen. Bij
Wal-
T-ACE bv., die toch aan zijn werk uitdrukkelijk den naam van
//Landnationalisation" gaf, vinden wy een tusschenstelsel, waarbij
de staat gedeeltelijk eigenaar van den grond is en als zoodanig
een zekere pacht eischt, maar aan den anderen kant privaat per-
sonen geheel vrij blijven hun rechten op dien grond over te dragen
enz. Zelfs H.
George, die alleen door een uiterst hooge grond-
belasting zijn theorieën zou willen verwezenlijken, wordt algemeen
genoemd onder de landnationalisten, daar toch feitelijk bij zijn
stelsel alle voordeden, die thans uit het privaat grondbezit aan
de eigenaars toevloeien, aan den staat komen.

Aan den anderen kant moeten echter, naar het mij voorkomt,
om later te bespreken redenen, scherp van landnationalisatie
worden gescheiden de vormen van vroeger gemeenschappelijk
grondbezit, die men nog hier en daar in Europa aantreft.
Dit verhindert echter niet, dat bij landnationalisatie wel de
gemeenten en niet de staat eigenaar van den grond kunnen
worden, zooals door enkele landnationalisten wordt voorgesteld;
ook hier hebben wij dus een uitbreiding van het letterlijk
begrip.

Eindelijk moet nog worden opgemerkt, dat de partieele vormen
van landnationalisatie, zooals eigendom van wegen, van bosschen,
van mijnen, hier ook buiten bespreking kunnen blijven, daarbij
deze zeer speciale argumenten gelden, die voor landnationalisatie
in het algemeen niet van toepassing zijn.

In de tweede plaats een enkel woord over de wijze van be-
handeling van het onderwerp.

Wanneer iemand over een bepaalde te verrichten handeling een

-ocr page 15-

goed- of afkeurend oordeel wil uitspreken, zal hij die handeling
aan een bepaalden maatstaf moeten toetsen. Welke die maatstaf
zal zijn, hangt grootendeels af van de subjectieve opvatting van
dien persoon; voor sommigen zal dat oordeel alleen bepaald wor-
den door het meerdere of mindere nut, dat de te verrichten han-
deling zal afwerpen, anderen zullen, voordat zij oordeelen, in
de eerste plaats vragen, of die handeling den toets kan doorstaan
van andere beginselen, dan die der utiliteit, hoogere beginselen,
daar volgens hen de utiliteit eerst dan gewicht in de schaal mag
leggen, wanneer niet die andere beginselen de handeling als
noodzakelijk eischen of de handehng positief verbieden.

Zoo ook met elke handehng door het staatsgezag te verrich-
ten, zoo ook met landnationalisatie.

Voor den utilist zijn zonder meer alle argumenten, hetzij voor
hetzij tegen landnationalisatie aangevoerd, buiten de utiliteit om,
van nul en geen er waarde. Ook hier moet volgens liem alleen
het nut beshssen.

Voor hem echter, die meent, dat elke handeling ook van het
staatsgezag in de eerste plaats aan hoogere beginselen getoetst
moet worden, zullen ook bij het beoordeelen van de argumen-
ten vóór of tegen landnationalisatie aangevoerd die argumenten
in de eerste plaats besproken moeten worden, die, afgezien van
alle utihteit, landnationalisatie bepleiten of bestrijden.

Waar ik mij op dit laatste standpunt wensch te plaatsen, is
inderdaad hierdoor mijn indeeling reeds in hoofdzaak bepaald.

üe aan hoogere beginselen ontleende argumenten vóór en tegen
aangevoerd in de eerste plaats besproken, vervolgens de nuttig-
heidsargumenten onderzocht. Ware het resultaat bij eerstgenoemde
argumenten zoodanig geweest, ^ dat landnationahsatie daardoor

-ocr page 16-

geboden of verboden werd, de nuttigheidsargumenten zouden
geen gewicht meer in de schaal mogeu leggen, al bleken
zij bij nader onderzoek ook nog zoo juist. Nu echter mijn
resultaat, zooals zal blijken, is geweest j dat geen hoogere begin-
selen eischen of verbieden, nu moet de utiliteit beslissen, nu
ligt op dit gebied de oplossing van het vraagstuk.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I,

jLauduationalisatie uit het oogpuut
van beginsel.

De stof, die de argumenten in verband met den titel van dit
hoofdstuk ons aanbieden, valt in een drieledige bespreking.

In de eerste plaats zullen de argumenten van die schrijvers
besproken moeten worden, die het privaat grondbezit met rechts-
beginselen in strijd achten en derhalve min of meer op land-
nationalistisch standpunt staan.

In de tweede plaats zal gevraagd moeten worden in hoeverre,
in verband met de meeningen van verschillende sclirijvers ,
het privaat grondbezit uit rechtsoogpunt geëischt zou kunnen
worden.

Eindelijk rest ons in dit hoofdstuk te onderzoeken, in hoeverre,
mocht men tot landnationalisatie willen overgaan, volledige scha-
deloostelling door rechtsbeginselen geëischt wordt.

A. De argumeiiteti tegen privaat grondbezit.

Naast de la]idnationallsten staat hier een talrijke schaar schrijvers
van communistische en socialistische beginselen, die in hun strijd

-ocr page 18-

tegen privaat bezit in het algemeen of wel tegen jirivaat bezit van
productiemiddelen natuurlijk privaat grondbezit niet uitsluiten.
Het bespreken hunner argumenten zou ons echter voeren op een
ander terrein, dan dat ter beschouwing voor ons ligt.

Onder de schrijvers , die meer speciaal tegen privaat grond-
bezit hunne aanvallen gericht hebben , die men in zekeren zin
landnationalisten kan noemen, behooren
Spenceb, de Laveleye,
Henky Geouge , Er,üröcheim
e. a.

Hun argumenten derhalve achtereenvolgens besproken ; zeer in
het kort gaan de voornaamste dezer vooraf, tot beter overzicht,
daar de verschillende aanvallen op het privaat grondbezit weinig
of bijkans niet samenhangen.

a. //Ieder heeft een gelijk recht op het gebruik van den grond."

1). //Alleen op zaken , die men zelf heeft voortgebracht, kan men
een recht laten gelden : grond is niet door den mensch voortge-
bracht , dus geen voorwerp van privaat bezit."

c. //Grondbezit is voor ieder even noodig als de lucht om in
te ademen."

d. //Privaat grondbezit doet de vrijheid te loor gaan."

e. //De grond stijgt in waarde zonder toedoen van den eigenaar ,
derhalve mag die waardevermeerdering niet uitsluitend aan hem
ten deel vallen."

f. //Landnationalisatie wordt geeischt door den Bijbel."

a. Spencer begint in zijn//Social Statics\'\'(Chapter IX p. 131):
//Given a race of beings having like claims to pursue the objects
//of their desires — given a world adapted to the gratification of
those desires — a world into Avhich sucli beings are similarly born,
//and it unavoidably follows that they have equal rights to the use
\'/of this world. Eor if each of tliem ////has freedom to do all that

//

-ocr page 19-

//he wills provided he infringes not the equal freedom of any other""
//then each of them is free to use the earth for the satisfaction of
//his wants, provided he allows all others the same liberty."

Elk mensch zou dus hebben een recht op het gebruik der aarde,
een geschenk der natuur, volgens het beginsel dat „he has free-
dom to do all that he wills provided he infringes not the equal
freedom of any other." De zuivere consequentie van dit beginsel
voert echter tot volslagen anarchie;
Spencer zelf geeft dit
volkomen toe, waar hij zegt (Social Statics p. 230) //Nay,
//indeed, have we not seen, that government is essentially immoral ?
//Is it not the offspring of evil, bearing about it all the marks of
//its parentage ?" met verwijzing naar vorige bladzijden, waar hij
betoogt, dat alle gezag feitelijk in strijd is met //the law of
//equal freedom", maar een noodzakelijk kwaad is, //therefore it is
//that we call government //a necessary evil\'\'.

Hieruit blijkt reeds dat Speïtcee\'s //Law of equal freedom"
nooit een goede maatstaf kan zijn om daaraan door het staatsge-
zag te verrichten handehngen te toetsen.

Elke regeling voorts is met zijn stelsel in strijd. Wanneer
toch ieder een recht van gebruik op de gansche aarde heeft, dan
heeft A. geen recht om een stuk grond te bezaaien, want daardoor

1) Hetzelfde argumeut vinden wij bij Henby Gboegb , Vooruitgang en
Armoede (vertaling
Stbaatma.n , tweede druk H. 356 ) »Indien wij hier zijn
//door een gelijk verlof van den Schepper , daa zijn wij hier ook met een gelijk
//recht op het genot zijner goedheid , met een gelijk recht op het gehruik van al
//wat de natuur zoo onpartijdig hiedt".

Zoo ook in het Manifest door een afdeeling der Internationale te Genève in
1869 aan de landbouwende bevolking gericht. (Zie Wagnbe , Die Abschaffung des
privaten Grnndeigenthums S. 14) : Die Erde ist mit Allem, was darinnen, ein
//Geschenk der Natur und somit unveräusserliches Gemeingut der Menschheit.")

-ocr page 20-

zullen B. en C. uitgesloten zijn om ook dien grond voor hun doel-
einden te gebruiken en zij hebben er evenveel recht op als A, A. zal
dus den grond niet mogen bebouwen, want doet hij het, dan :
„he infringes the equal freedom of any other." Inderdaad zegt
Spencee dan ook\' (op. cit. p, 133), dat geen deel der aarde door
iemand „may be held for his sole use and benefit," dus zelfs privaat
gebruik verboden.

Welk systeem beveelt Spencer nu aan, na (op. cit. p. 137) het
onmogelijke eener gelijke verdeeling in het licht te hebben ge-
steld ? \'/The change required (op. cit. p. 141) would simply be a
//change of landlords, separate ownerships would merge into the
//joint-stock ownership of the public. Instead of being in the
//possession of individuals, the country would be held by the great
//corporate body society. Instead of leasing his acres from an
//isolated proprietor, the farmer would lease them from the nation."
Een dergelijke inrichting zou dan in volkomen harmonie zijn met
Spencer\'s moral law. //A state of things so ordered would be
//in perfect harmony with the moral law." Deze bewering is in
geenen deele juist; dit alles is in flagranten strijd met „the right
to the use of the earth," dat ieder toekomt. Met welk recht
toch verbindt de staat het gebruik van den grond aan het betalen
van een zekere pachtsom, met welk recht gebruikt alleen de
pachter dat deel van den grond ? Maakt dit alles geen inbreuk op
//the right to the use of the earth," dat aan ieder mensch toekomt ?
Zonder schending van dat recht, kan niemand, dan met toestemming
van al zijn medemenscheu , van den zuigeling in de wieg tot den
grijsaard op zijn sterfbed , eenig stuk grond in//sole use" hebben.

Bovendien welk verschil is er, met betrekking lot dit recht,
tusschen
Spencek\'s ideaal toestand en den tegenwoordigen ?

-ocr page 21-

Ook tegenwoordig wordt de paclit der gronden geregeld door
vraag en aanbod, ieder kan grond pachten; indien daardoor voldaan
wordt aan „the right to the use of the earth," welnu , dan is
de toestand thans reeds „in perfect harmony with the moral law."

Evenmin als hij , die geen middelen heeft om zich landbouw-
werktuigen aan te schaffen , om zaad te koopen , om zich van
het noodige vee te voorzien , geen kapitaal om van te leven totdat
de grond rendeert, ia den tegenwoordigen toestand grond zal
kunnen pachten, evenmin zou hij dat kunnen doen in
Spencer\'s
ideaal toestand. Zijn //right to the use of the earth" komt dan
evenmin als thans tot zijn waarde.

Indien dus die ideaal toestand van landnationalisatie inbreuk
maakt op dat beweerde oorspronkelijk recht, dan bewijst het
geheele betoog van
Spencer niets ; een toestand met dat recht
overeenstemmende is niet te vinden, welnu , dan is elke toestand
//a necessary evil," evenals de staat zelf en welk //necessary evil"
nu de voorkeur verdient, is een vraag van utiliteit, niet van
recht.

Ook Spencer\'s uitgangspunt is in dit opzicht niet juist, dat
de aarde wel door
God aan den mensch ten gebruike is gegeven,
maar aan den mensch collectief opgevat, aan de menschheid als
een geheel. Een dergelijke samenhang is echter natuurlijk aan
Spencer\'s denkbeelden vreemd, i)

1) SpENCBE is later eenigszins teruggekomen van de theorie in //Social Statics"
verkondigd, hij schreef toet in de Ninetenth, Century: //Ik moet liier nog
//bijvoegen dat er, bovea en behalve de deductiën, die, zooals wij hebben gezien,
//door groote groepen van inductien worden bewaarheid, nog andere dednctiën
//kunnen worden gemaakt, die niet op zoodanige wijze kunnen geverifieerd worden,
//welke laatste deductiëa uit dezelfde gegevens wovdeo getrokken, maar omtrent
//welke de ervaring niets bevestigends of\'-OQtkennends te zeggen heeft. Zoodanige

-ocr page 22-

10

h. Alvorens de minder op den voorgrond tredende argumen-
ten van
Spencer tegen privaat grondbezit te bespreken, een
oogenblik de aandacht gewijd aan het betoog, waarmede
Henry
George
de onrechtmatigheid van het privaat grondbezit tracht
te bewijzen (Vooruitgang en Armoede, zevende boek bl. 260 en
volg.): //Teder mensch heeft een recht op het gebruik zijner
//eigene krachten, op het genot van de vruchten zijnen eigene
//inspanning; alles wat de mensch voortbrengt, is derhalve
//zijn eigendom, voor alles, wat door menschelijke inspanning
//wordt voortgebracht is er een duidelijke en ontbetwistbare

//rechtsgrond van uitsluitend bezit en genot...... De

//pen, waarmede ik schrijf, is, uit het oogpunt van recht-
//vaardigheid , de mijne. Geen ander menschelijk wezen kan er
//rechtmatige aanspraak op maken , want op mij is het recht over
//gegaan der voortbrengers, die baar hebben vervaardigd. Voor
//het eigenaarschap van geene zaak (bl. 263) kan er een geldige
//rechtsgrond bestaan , die niet wordt afgeleid uit het recht van
//den voortbrenger en niet op het natuurlijk recht van den mensch
//op zich zeiven, steunt. Daar kan geen andere rechtsgrond zijn,
//l® omdat er geen ander natuurlijk recht is, waaruit een andere
//rechtsgrond kan worden afgeleid, en 2" omdat de erkenning van
//een anderen rechtsgrond met dezen onbestaanbaar is en hem te
//niet doet. Wie verklaart (bl. 363) dat iemand met recht aan
//spraak kan maken op het uitsluitend eigendom van zijnen,
//in stoffelijke dingen belichaamden arbeid, die loochent, dat

/\'deduotiën kunnen juist of onjuist ziju en ik geloof, dat er in mijn eerste boek,
//dat veertig jaar geleden geschreven en sints lang niet meer in den handel is,
//eenige onjuiste deduotiën voorkomen." (Zie
FiIiescheim: : Individualisme en
Socialisme vcrt. door DutNTJEB 1)1. 171 noot)

-ocr page 23-

11

//iemand rechtens aanspraak kan maken op het uitsluitend eigen-
//dom van den grond,"

Ziehier de redeneering van Hekey George; een mensch heeft
alleen recht van eigendom op wat hij voortbrengt door zijn arbeid,
de grond is niet door \'s menschen arbeid voortgebracht, grond-
bezit is derhalve onrechtmatig.

De conclusie volgt voorzeker consequent uit de praemisse, maar
is deze praemisse waar, dan is
alle eigendom van stofielijke
zaken onrechtmatig , dan moet aKe privaat bezit worden afgeschaft.

Bij vele stoffelijke voorwerpen is zeker arbeid een gewichtige
factor, maar zij zijn geen van allen zuiver het product van
arbeid, want dan zou de stof zelf door den mensch moeten zijn
geschapen, ja, wat meer is, een stuk woeste grond, in een
vruchtbaren akker herschapen , zal veel eerder een product van
arbeid (al is de uitdrukking natuurlijk steeds verkeerd) genoemd
kunnen worden, dan een diamant, waaraan bijna geen arbeid
is besteed. En toch treedt
George tegen privaatbezit van diamanten,
van goud en zilver volstrekt niet in het strijdperk. Later spreekt
George van in stoffelijke dingen belichaamden arbeid, een formu-
leering om de onjuistheid van zijn betoog te bedekken , maar
heeft menschelijke arbeid dan een scheppend vermogen , een ver-
mogen om iets uit niets voort te brengen. Is de grond het
eigendom van allen, als niet door arbeid voortgebracht, dan
ook alle stoffelijke voorwerpen, want geen mensch heeft het hout
van zijn huisraad door arbeid uit het niet voortgeroepen , geen
mensch heeft door zijn inspanning alleen het graan voor zijn
brood uit een graankorrel doen voortkomen, i)-

Spencee, wiens geestverwant Gboegb zich in vele opziciten rekent.

-ocr page 24-

24

Is de praeinisse van Geüege op zich zelf juist ? Heeft een
mensch alleen een eigendomsrecht op wat hij zelf voortbrengt ?
Een oorspronkelijk eigendomsrecht, d. w. z. een eigendomsrecht,
zonder eenige rechtsorde, bestaat niet; bestond het, dan zou het
alleen betrekking hebben op zaken enkel door zijn arbeid voortge-
bracht , m. a. w., op niet stofielijke zaken; daarentegen is de geheele
stoflelijke wereld aan den mensch als arbeidsveld gegeven, is zij het
eigendom van de menschheid, collectief opgevat. Welk gebruik elk
mensch van die stoffelijke voorwerpen mag maken, zal bepaald worden
door de verschillende machten , die het menschdom in zijn deelen
bestureu. Die machten zullen rekening moeten houden met den
rechtmatigen eisch van elk mensch op vergoeding voor arbeid ,
besteed aan verbetering van stoffelijke zaken , waarover later meer.
Zij echter moeten bepalen, hoe elk mensch ia \'t bizonder de
stoffelijke wereld, alle stoffelijke voorwerpen , das ook den grond
zal mogen gebruiken ; dat het staatsgezag dit moet doen , geeft
zelfs Spencer volkomen toe, zooals wij reeds zagen. Bizondere
personen zullen dus wel degelijk rechten op den grond kunnen
bezitten, rechten aan het staatsgezag ontleend i)

zegt in zijn Social Statics (p. 145) //It may be argued tlat tlie real question
//is overlooked , when it is said, that hij gathering any natural product , a man
////has mixed his labour with it, and joined to it something that is his own ,
//and thereby made it his property"" for that the point to he debated is, whether
//he had a right to gather, or mix his labour with that which, by the hypothe-
//sis , previously belonged to mankind at large."

1) Om nog een enkele conclusie van Geoe&e (op.cit. bl. 260) te bespreken :
//Al geeft het souvereine volk van den staat New-York zijn goedkeuring aan het
//grondbezit der Astors, toch verkrijgt de zuigeling , die in het smerigst vertrek
//van de ellendigste huurkazerne schreeuwend ter wereld komt, op dat oogenblik
//daarop hetzelfde recht als de millionairs, en wanneer hem dat recht wordtge-
//weigerd, dan wordt hij bestolen."

IJit de praemisse, dat privaat bezit van al wat niet geheel product van arbeid

-ocr page 25-

13

c. Zoowel doorGEOUGE, als door de Laveleye en Elüescheim
wordt nog met nadruk een ander argument gebezigd.

George zegt (Vooruitgang en Armoede blz. 265) : //Het gelijk
*

brecht van alle menschen op het gebruik van den grond is even
//klaar, als hun gelijk recht om de lucht in te ademen ; het is
//een recht, door het feit van hun bestaan verkondigd. "Want wij
//kunnen niet onderstellen dat sommige menschen een recht hebben
//om in deze wereld te zijn en anderen dat recht missen."

In dienzelfden geest laat de Lavei-eye zich uit (De la Pro-
priété et de ses formes primitives p. 383). Zich beroepende op
een uitspraak van
Eenouard //La souveraine harmonie a placé
//hors de l\'appréhension du domaine particuher les principales
//d\'entre les choses sans la jouissance desquelles la vie deviendrait
//impossible à ceux qui s\'en trouveraient exclus si elles étaient
/\'appropriées gaat hij aldus voort : //La terre est évidemment

is, onrecMmatig is , waaruit GtEOKGe deze conclusie trekt, kan men eotter even
goed laten volgen, dat de millionair een recM heeft op de wieg, waarin dat
kind ligt en dat hij, wanneer hem dat recht wordt geweigerd, eveneens
bestolen wordt.

2) Een dergelijke onjuiste redeneering, dat de grond niet, alle andere zaken
wel, geheel het product van arbeid zijn en daardoor een principieel onderscheid
tusschen grondeigendom en ander eigendom zou ontstaan, vinden wij ook bij
Mill en Stamm; Mill: Dissertations and Discussions (p. 288): „All these are
//rights to things which are the produce of labour;" „but there is another kind
//of property which does not come under any of these descriptions, nor depend
//upon this principle. This is, the ownership which persons are allowed to exercise
//over things not made by themselves , nor made at all. Such is property in
»land; including in that term what is under the surface as well as what is
\'/upon it. This kind of property, if legitimate, must rest on some other\'justi-
"fication than the right of the labourer to what he has created by his labour."
Stamm: Die Erlösung der darbenden Menscheit (S. 123).

Tegen hen kan hetzelfde worden aangevoerd, wat hierboven tegen Geoege\'s
betoog in het midden is gebracht.

-ocr page 26-

14

//de ce nombre comme le sont l\'air et les eaux ; car l\'homme ne
//pouvant se nourrir des rayons du soleil et des gouttes de la rosée
//la possession d\'une part du productif lui est indispensable pour
//qu\'il en puisse tirer sa nourriture."

Volgens deze schrijvers zou dus het bezit van een stuk grond
vereischte zijn voor elk mensch, als eisch van zijn bestaan ; het
wezen van den mensch heeft het noodig om tot zijn recht te
komen , om zich te ontwikkelen, ja, wat meer zegt, het is den
mensch even onontbeerlijk als water en lucht.

In de eerste plaats leert de meest oppervlakkige beschouwing,
dat dit niet zoo is, dat al mogen voedingsmiddelen ook
onontbeerlijk voor den mensch zijn , privaat grondbezit dit niet
is, getuige de duizenden, die zich vrij en krachtig ontwikkelen,
zonder ooit een duimbreeds grond te hebben bezeten. Zeer te
recht zegt dan ook prof.
d\'Aulnis de BouRoun.ii (Plet Heden-
daagsch Socialisme bl. 247) : //Dat de mensch niet werken en
//niet leven kan zonder grondeigenaar te zijn, moge waar geweest
//zijn in de meest oorspronkelijke maatschappelijke toestanden, toen
//jacht en veeteelt de eenige bedrijven waren, waarin hij zijn be-
//staan kon vinden , — in den tegenwoordigen tijd is, dank zij
//de verdeeling van arbeid, een eervolle en winstgevende arbeid
//mogelijk zonder ^zit van grond. Talloos zi^jn de beroepen, welke
//worden uitgeoefend zonder dat daartoe eigendom van grond nood-
//zakelijk zij."

1) Zoo zegt ook Flürscheim (Der einzige Eettungsweg S. 73): „Der Grund
//und Boden ist zur Existenz des Mensclien gerade sou nentberlich , wie die Luft,
//die er atbmet, das Lieht der Sonne, das diese Erde bewohnbar macht und das
"Wasser, das er trinkt. Er ist nicht nur als Aufenthaltsort iinentberlicl, sondern
»auch als Urquell aller Rohproduote, ohne die ein Ausüben mensehlioher Thätig-
//keit undenkbar ist."

-ocr page 27-

15

In de tweede plaats zou een dergelijk betoog nooit tot land-
nationalisatie kunnen leiden ; is grondbezit voor ieder meusch een
noodzakelijk vereiscbte, welnu, men verdeele dan den grond
tusschen alle menschen , een stelsel, juist het tegenovergestelde
van landnationalisatie.

d. Bespraken wij reeds het argument van Spencer , dat //the law
//of equal freedom\'" eischt //the right to the use of the earth", hij
gaat nog verder en zegt, dat privaat grondbezit de vrijheid der
menschen te loor doet gaan.
Henry George drukt het in zijn
krachtige taal aldus uit: //slavernij der arbeiders, het laatste ge-
//volg van bizonder grondbezit." Steeds noemt
George privaat
grondbezit een monopolie, een privilege.

Spencer zegt (Social Statics p. 93) : //Supposing the entii-e
//habitable globe to be so enclosed, it follows that if the landowners
//have a valid right to its surface , all who are not landowners have
//no right at all at its surface. Hence, such can exist on the earth
//by sufferance only. They are all trespassers, save by the per-
//mission of the lords of the soil, they can have no room for the
//soles of their feet. Nay , should the others think fit to deny them
//a restingplace, these landless men might equitably be expelled
//from the earth alltogether. If, then the assumption that land can
//be held as property, involves that the whole globe may become
//the private domain of a part of its inhabitants , and if by conse-
//quence the rest of its inhabitants can then exercise their faculties
//— can then exist even — only by consent of the landowners ;
\'/it is manifest that an exclusive possession of the soil necessitates
//an infringement of the law of equal freedom, For men who cannot
///\'live and move and have their being" without the leave of others
//cannot be equally free with those others."

-ocr page 28-

16

Hetzelfde vinden wij ook bij Geokge CVooruitgang en Armoede
bi, 272): //Plaats honderd menschen op een eiland , waarvan zi^j
//niet kunnen ontsnappen, en of gij één man tot den onbeperkten
//eigenaar van de negen en negentig maakt, of tot den onbeperkten
//eigenaar van den bodem van het eiland , zal voor hem noch voor
//hen eenig verschil uitmaken, In het eene, zoowel als in het andere
//geval , zal die ééne de onbeperkte heer en meester der negen en
//negentig zijn, zoodat zijn macht zich zelfs over leven en dood
//uitstrekt, want hun eenvoudig de vergunning te weigeren om op
//het eiland te leven , zou zijn hen in zee te dringen." Hetzelfde,
zegt hij , geschiedt ook thans in onze maatschappij , en argumen-
teert dan met zijn later te behandelen pachttheorie. Verder zegt
hij op bl. 275, dat de pachtheer zijn pachters tot alles kan
dwingen , hij kan alle voorwaarden stellen , hij kan zijn pachters
dwingen zich op eene bizondere wijze te kleeden, een bizondere
godsdienst te belijden , kortom tot alles.

//Zoolang" eindigt George dit hoofdstuk , //één man het uit-
//sluitend eigendom mag eischen van den grond, waarvan andere
//menschen moeten leven, zal de slavernij bestaan."

Eenigszins in dienzelfden geest laten ook Mii.t, en Ei.ürscheim
zich uit; zoo zegt laatstgenoemde (Individuahsme en Socialisme
bl. 27) : //Nu rijst de vraag : bestaat er inderdaad vrije mede-
//dinging , wanneer de grond en alle natuurkrachten , die daarmede
//samenhangen, in beslag genomen zijn door enkelen, die tevens
//in bezit zijn van het kapitaal — d. w. z. van die productie-
//middelen, welke het werk zijn van menschenhanden — terwijl
//zij , van wie men wil dat zij zullen concurreeren met dat geluk-
//kige kleine aantal menschen , niets anders hebben dan hunne
//handen , gepaard aan zekere hongerige magen, die dringend

-ocr page 29-

17

//eisclien gevuld te wordeu ? Eu dit is voorwaar een onmogelijke
//taak , zoolang hun de toegang wordt geweigerd tot de voorraad-
//schuur der natuur. Vrije mededinging tusschen zulke ongelijk
//toegeruste krachten !"

Mill gaat niet zoo ver , maar toch zegt ook hij (Diss. a. Disc,
p. 242) : //There are some things which , if allowed to be articles
//of commerce at all, cannot be prevented from being monopolized
//articles. On all such the State has an acknowledged right to
//limit the profits. Railways, for instance, are inevitably a mono-
//poly, and the State , accordingly, sets a legal limit to the amount
//of railway fares. Now, land is one of these natural monopolies."

Is dit alles juist ? Vooreerst de dwang op den pachter uit-
geoefend , door
George en Spencer zoo zwart geschilderd, is
in ons vaderland een onbekende zaak; het uitoefenen van eenige
pressie bestaat voorzeker, maar bij fabrikanten en arbeiders is die
pressie vaak veel grooter , of liever overal, waar bezit en niet-bezit
schril tegen elkander over staan.

Wat is er vervolgens waar van dat kwaliüceeren van privaat-
grondbezit als monopolie en privilegie ? Wil dit alleen zeggen,
het uitsluitend gebruik van een stuk grond, welnu, dan kan
men ook spreken van het monopolie van een stoel, een tafel,
een jas, dan heeft dit niets geen waarde.

Beteekent daarentegen monopolie, dat het grondbezit zich be-
vindt in handen van enkelen, die voor het gebruik van dien
grond een prijs eischen van hun vrijen wil afhankelijk, dan is
privaat grondbezit een onding, dan bestaat werkelijk de toestand
van
George\'s eiland met den éénen grondbezitter. Maar grond-
bezit is geen monopolie in dien zin, de waarde wordt enkel en
alleen bepaald door vrije mededinging, door vraag en aanbod,

2

-ocr page 30-

18

de waarde van den grond liangt af van omstandigheden, geheel
buiten den wil der grondbezitters.

Voorzeker, wanneer groote opeenhooping van grond in één
hand plaats vindt, wanneer de verschillende grondeigenaren in
een streek zich onderling verstaan, dan ontstaat er eenige grond
voor
George\'s betoog, daar landverhuizing, men denke aan Ier-
land, vaak met al te groote bezwaren gepaard gaat, maar dan
is de schuld niet aan het privaat grondbezit, maar aan de op-
eenhooping van grond in één hand.

üe staat kan dan maatregelen hiertegen nemen, het meest
radicale zou wel zijn zeer groot grondbezit eenvoudig verbieden,
met bedreiging van onteigening. Maar, hoe dit ook zij, waar
de grond een handelsartikel is, daar is van geen grond-monopolie
sprake, daar bestaat die ééne man niet, die, volgens
Geouge,
het uitsluitend eigendom van den grond mag eischen.

Volgens Flüescheim is er, zoolang privaat grondbezit blijft
bestaan, van vrije mededinging geen sprake. Tusschen door het
privaatgrondbezit zoo ongelijk toegeruste krachten, zou geen
vrije mededinging kunnen bestaan. Een eigenaardige opvatting
van vrije mededinging. Zulk een vrije mededinging, als
Fi.ür-
scHEiM schijnt te wenschen, is onmogelijk; zelfs bij volslagen
communisme zou de een met minder, de ander met meer lichaams-
krachten bedeeld zijn, zou de een meer, de ander minder geestes-
gaven bezitten, ook dan zouden er //ongelijk toegeruste krachten"
blijven bestaan. Onbewust stelt
Elürscheim, het socialisme
bestrijdende, hier eischen van gelijkheid, zelfs door het commu-
nisme niet te verwezenlijken.

De oorsprong van het grondbezit wordt door Spencer, door
vele anderen, zoo ook door
Marx , aangevoerd tegen privaat

-ocr page 31-

19

grondbezit. Dit argument kan natuurlijk echter alleen dienen
om de rechten der tegenwoordige grondeigenaren te betwisten,
nooit om de instelling van privaat grondbezit op zich zelf te doen
afkeuren. Bij de vraag van al- of niet schadeloosstelling komt
deze kwestie dus eerst ter sprake.

e. Eindelijk moet de aandacht nog worden gewijd aan de be-
wering, dat privaat grondbezit uit het oogpunt van billijkheid niet
te verdedigen is, daar de grondeigenaren, door het voortdurend
in waarde stijgen van den grond, zich zonder eenig werk, zonder
eenige moeite, steeds verrijken. Dit argument heeft des te meer
waarde, daar ook tegenstanders van landnationalisatie er met
nadruk op wijzen.

John Stuart Mii,l vooral gebruikte dit argument vódr
landnationalisatie; artikel 4 van het programma der Land Tenure
Eeform Association, waarvan Mux president was, luidde aldus:
\'/To claim, for the benefit of the State, the interception by taxa-
\'/tion of the future unearned increase of the rent of land (so far
//as the same can be ascertained), or a great part of that increase,
//which is continually taking place, without any effort or outlay
//by the proprietors, merely through the growth of population and
//wealth; reserving to owners the option of relinquishing their
//property to the State at the market value which it may have
//acquired at the time when this principle may be adopted by the
//legislature." (Dissertations and Discussions, Vol. TV, Papers on
Land Tenure, p. 239).

Mill argumenteert dit weer van uit zijn reeds besproken
standpunt, dat grondbezit een monopolie geeft: de waarde van
den grond zal zeker steeds stijgen, dit voordeel moet niet komen
aan de grondbezitters, daar zij -het krijgen „from the mere

-ocr page 32-

20

progress of society and not from their own merits or sacrifices,"
maar het moet vloeien in de staatskas. Het sterkste drukt hij
dit uit (op. cit. p. 384): //The labouring classes do not find their
//wages steadily rising as their numbers increase; and even capital
//— its interest and profit — instead of increasing, brings a
//less and less percentage as wealth and population advance. The
//landlords alone are in possession of a strict monopoly, becoming
//more and more lucrative whether they do anything or nothing
//for the soil."

Bij George vinden wij dit met nog veel meer kracht betoogd;
indien zijn theorie waar was, dat alle verhooging van loon en
kapitaalrente als het ware steeds opgeslokt wordt door een voort-
durende stijging van de pacht dan zou hier iets onbillijks in
gelegen zijn, maar is deze theorie onjuist, dan valt ook het
gansche betoog. De waarde dier theorie nu zal eerst in het derde
hoofdstuk behandeld kunnen worden.

De betoogen dienaangaande van Plürscheim en Sïamm be-
rusten eveneens op voorafgaande economische theorieën, waaruit
dan het onbillijke van privaat grondbezit bewezen wordt.

Het argumeut van Mii-l wordt door Walker besproken in
zijn werk //Land and its Eent" (p. 138/39) en daar zegt hij ,

1) Steeds heb ik aaar aanieidÏDg van het betoog dienaangaande van Mr. N.
G.
pleesolt (Leerb. der Staath. I, bl. 79), niet het woord //grondrente" maar
//pacht" gebruikt, wanneer ik bedoelde datgene, wat de grondeigenaar als zoo-
danig ontvangt, het Bngelsche //rent;" grondrente bezigde ik daarentegen
alleen in de beteekenis van een som, die de eigenaar van den grond moet
betalen. In de vertaling van
Geoegk\'s werk door Steaatmak, heb ik
derhalve bij aanhalingen steeds grondrente (als vertaling vau //rent") in pacht
veranderd. Natuurlijk heb ik daarentegen in aanhalingen van Hollandsche schrij-
vers het woord grondrente in den zin van pacht niet gewijzigd.

-ocr page 33-

21

naar aanleiding van Milt.\'s later te bespreken argumenten,
ontleend aan den oorsprong van het grondbezit, en ook naar
aanleiding van dit argument , naar het schijnt: //Prom the point
//of view of political equity , I know of no answer which can success-
//fully be made to Mr,
Mill\'s argument." Walker zelf gaat
dan betoogen, dat, mag het al zeer billijk zijn,
Mill\'s plan
niet aan te bevelen is //from the point of view of political expe-
diency" ; dit standpunt echter lijkt mij onjuist, want is het
billijk, dan moet het worden doorgevoerd , als het ten minste
niet geheel onuitvoerbaar is.

Maar is Mill\'s argument inderdaad , zooals Walker zegt,
//inexpugnable" ?

In de eerste plaats neemt Mii.l als een axioma aan, dat de
grond een natuurlijke strekking heeft om in waarde te stijgen;
in hoeverre dit beweren juist is, zal in het derde ^of^uk
behandeld moeten worden. Alleen zou ik hier kunnen verwijzen
naar de woorden van Mr.
Pierson (Leerb, der Staath. dl.
bl.
268) //Hoe zonderling het schijne, toch is het waar : men
//heeft evenveel recht tot de bewering, dat de grond een natuurlijke
//strekking heeft om duur, als tot die, dat hij een natuurlijke
//strekking heeft om goedkoop te worden. In het eene geval
//onderstelt men een aangroeiende bevolking , dus een toenemende
//behoefte aan grond. In het tweede geval onderstelt men een
//bevolking die niet toeneemt in talrijkheid, maar wel in kennis
//en daardoor gelijke uitgestrektheden weet dienstbaar te maken
//aan de voortbrenging van steeds vermeerderende oogsten."

Is Mili/s axioma niet waar , dan valt zijn gansche betoog,
hetgeen hij zelf erkent, want, de tegenwerping besprekende, dat
kunstwerken even goed als land.steeds in waarde stijgen , zegt

-ocr page 34-

34

hij (op. cit. p. 197), dat dit niet juist is, daar hier het iu waarde
stijgen niet zeker is en de onbillijkheid dus weg valt, want „if
//dealers are exposed\' to the one chance , they must have the benefit
//of the other." Dus wanneer eigenaars van den groud ook aan
verlies zijn blootgesteld , dan moeten zij ook kans op winst hebben.

Ziju er echter geen andere zaken , die ook rijzen in waarde
„independently of anything done by the proprietor ?" het groote
bezwaar tegen grondbezit. Men denke b.v. aan diamanten, goud
en zilver; wanneer de grond in waarde stijgt door toename der
bevolking, zal ook het ruilverkeer toenemen . daarmede de vraag
naar goud en zilver en zullen die metalen derhalve iu waarde
stijgen , als ten minste niet het aanbod bizonder vermeerdert, of
andere ruilmiddelen goud en zilver vervangen. Dit kan het geval
zijn , maar even goed kunnen nieuwe verbeterde landbouwwerk-
tuigen het aanbod van landbouwproducten vermeerderen. Bij
diamanten is het nog sterker; als de M^eelde sterk toeneemt,
zullen diamanten vrij zeker in prijs stijgen. Hetzelfde is feitelijk
het geval met alle stofielijke voorwerpen ; door bizondere omstan-
digheden rijzen de graanprijzen sterk en hij, die op dat oogenblik
een grooten voorraad bezit, verrijkt zich //independently of
anything done by the proprietor."

Mill\'s //unearned increase" hangt geheel af van vraag en
aanbod; wanneer dit onrechtvaardig is , dan is alle stijging van
prijzen van welke goederen ook onbillijk , ja dan zijn alle
prijzen, alle rente , als afhangende van vraag en aanbod, een
onbillijkheid.

/\'. Alvorens deze beschouwing over de gronden uit het oogpunt
van recht aangevoerd vóór landnationalisatie te eiudigeu, dien
ik nog met een enkel woord te bespreken een zeer eigenaar-

-ocr page 35-

23

dige meeniug, die in ons vaderland, vooral in „Patrimonium",
eenige aanhangers telt, dat nl. de Bijbel landnationalisatie eischt.
De vraag, in hoeverre de Bijbel in het beslissen van sociale vraag-
stukken met dogmatisch gezag bekleed is , blijft hier natuurlijk
buiten bespreking, maar al plaatst men zich op dit standpunt,
dan toch kan men nooit met goed recht betoogen , dat de Bijbel
eischt, wat men tegenwoordig onder landnationalisatie verstaat.
Zeer terecht toch wordt, naar ik meen , tegen die meening in
het hootdartikel van de //Standaard" van 9 Februari 1894 het
volgende aangevoerd : //Doch met even weinig kennis van zaken
//spreken zij , die driestweg verkondigen , dat de Heilige Schrift
//Landnationalisatie eischt,

//Zij toch beroepen zich dan op het landbezit in Israël en op
//de algemeene ordinantiën over het gebruik der aarde, doch beide
//malen zonder dat hun beroep op de Schrift ook maar even den
//toets kan doorstaan.

//Ongetwijfeld was in Israël het landbezit anders geregeld ; en
//we aarzelen niet te zeggen , beter en verstandiger dan bij ons ;
//maar wie ook maar één oogenblik beweert, dat in Israël Land-
//nationalisatie bestond , kent bf de beteekenis van dat woord, bf
//de Schrift niet.

//Landnationalisatie toch beteekent, juist zooals Jozef haar uit-
//voerde ^ dat al het land het eigendom wordt van de Overheid;
//en in Israël was elke familie zelve eigenares van een eigen stuk
//grond. Er was, zeer zeker, gezorgd, dat op den duur geen
//enkele familie kon verarmen, en dat alle opeenhooping van
grondbezit in ééne hand werd tegengegaan, maar dit doet niets
//tekort aan het feit, dat
niet de Overheid, maar de familie.
//eigenaresse was van het haar toegewezen stuk land.

-ocr page 36-

34

/\'Wel leert de Schrift dat heel Israël Q-od als eigenaar van het
//land had te eeren, gelijk nu nog elk Christen weet, dat al zijn
//goed niet van hem , maar van God is; doch in burgerlijken
//rechte, had niet de plaatselijke noch de centrale Overheid,
//maar alleen het familiehoofd recht van verkoop.

//En hetzelfde geldt van de algemeene ordonnantie Gods over
//het gebruik dezer aarde. Daaruit toch zien we zeer zeker, dat
//God de Heere de aarde bestemd heeft tot voeding der menschen,
//en dat alzoo elke burgerlijke regeling van het landgebruik steeds
//dit doel in het oog heeft te houden. Maar hieruit volgt zoo weinig,
//dat Landnationalisatie de
per se door God gewilde regeling zou
//zijn> dat veeleer door God zelf bepalingen zijn gemaakt voor den
//verkoop van het land ; iets wat bij Landnationahsatie natuurlijk
//niet te pas zou komen."

Als resultaat van al het voorgaande kunnen wij dus aannemen,
dat de argumenten uit een rechtsoogpnnt tegen het bestaan van
privaat grondbezit te berde gebracht, bf onjuist zijn, bf, de
juistheid in het midden gelaten, consequent doorgevoerd, tot
toestanden zouden leiden , die de schrijvers zelf, als onbestaan-
baar moeten verwerpen,

B, Is lanchiationalisatie in sirijd met de beginselen van het recht ?

Aldus luidt het tweede hoofdpunt in dit hoofdstuk te be-
handelen, waaraan zich de vraag vastknoopt, of, ingeval land-
nationalisatie geoorloofd is , al dan niet schadeloosstelling moet
worden gegeven.

Wij zullen hier dus te onderzoeken hebben, in de eerste
plaats of weUicht privaat grondbezit in het algemeen door
rechtsbeginselen geeischt wordt en in de tweede plaats, of

-ocr page 37-

25

er in het bizonder personen zijn, die een oorspronkelijk recht
op den grond kunnen doen gelden, dat zelfs niet tegen volledige
schadeloosstelling door den staat te niet zou mogen worden
gedaan.

In het kort moeten wij derhalve de verschillende eigendoms-
theorieën in dit licht beschouwen. Deze kunnen wij in drie groepen
splitsen, die theorieën , welke privaat eigendom in het algemeen
postuleeren uit het wezen van den mensch, die theorieën , welke
het privaat eigendom van bepaalde zaken door bepaalde personen
gronden op bepaalde feiten, op welke feiten dan privaateigendom
in het algemeen gebaseerd wordt, en eindelijk die theorieën,
welke het privaat eigendom beschouwen bloot als een instelling
door het positief recht in het leven geroepen, een geheel vrije
instelling, waarbij alleen rekening moet worden gehouden met
doelmatigheids- en billijkheidsoverw^egingen. Zooals
Wagner het
uitdrukt (Grundlegung S. 442 n. 444) : //I. Eigenthumstheorieën,
«-welche die Institution auf einen inneren, im Wesen des Menschen
//liegenden Grund zurückzuführen oder dadurch wahrhaft zu be-
//gründen suchen.... II. Eigenthumstheorien, welche ein bestimmtes
//Princip axiomatisch hinstellen und darauf die Privateigenthums-
//institution begründen wollen.... III. Eigenthumstheoriën, welche
//behaupten, dass das Eigenthum, eben weil es nicht nach jenen
//anderen Theorien sich begründen lasse, nur eine Institution des
//positiven Rechts, und als solche überhaupt nur auf die freie,
//freilich durch Rücksichten der Zweckmässigkeit und der Gereclitig-
//keit bestimmte Rechtsbildung zu begründen sei."

Bij de behandeling der verschillende theorieën wensch ik dezelfde
volgorde te bezigen als
Wagner in zijn Grundlegung, tevens
de door hem aangevoerde argumejiten besprekende.

-ocr page 38-

36

I. De natuurlijke en de natuurlijk- economische eigendoms-
theorie.

a. De natuurlijke theorie : //Das Eigeuthum ist eine uothwendige
//Consequenz der menschlichen Natur und der Selbständigkeit der
//Individuen (
Wagnee op, cit. S. 443), elk mensch heeft privaat
eigendom noodig om zijn persoonlijkheid te ontwikkelen, om aan
de eischen van zijn levensdoel te voldoen. Deze theorie , die het
eerst door
Fichte geleerd werd, wordt door Hegel aldus uitge-
drukt , dat //Das Efgenthum das Mittel ist, sich die Sphäre
//äusserer Freiheit zu geben", en zoo zegt
Stahl : //Das Eigenthum
//ist der Stofi\'für die Offenbarung der Individualität des Menschen."

In de eerste plaatst wijst Wagner te recht op het vage dezer
theorie, daar de socialisten uit den aard van het menschelijk
wezen „eine dem Privateigenthum grade entgegengesetzte Eechts-
ordnung für die Vermögungswelt" afleiden.

Na vervolgens te hebben toegegeven, dat, „aus dem Wesen
//der menschlichen Persönlichkeit die nothwendige Forderung ent-
//springt, dass die Eechtsbildung zur Institution eines gewissen
//Privateigenthums an Gebrauchsvermögen führe", iets wat echter
de meeste socialisten zullen toegeven, onderzocht
Wagner of
privaat eigendom van kapitaal of grond ook een eisch zij, voort-
vloeiende uit het wezen van den mensch. Wat het laatste , den
grond, betreft antwoordt hi] beslist ontkennend door er op te
wijzen , dat:

(35. Wanneer de mensch noodzakelijk in de gelegenheid moet
worden gesteld, „zur freien Gestaltung seiner Lebensweise," zelf
over grond te beschikken, dit even goed kan zonder privaat-
eigendom , maar door hem een recht van gebruik te geven.

ß. Deze theorie wordt weersproken door vroegere en tegen-

-ocr page 39-

27

woordige toestanden. //Denn, wenn wirklich (op. cit. S. 463) die
//Institution des Privateigenthums an Productionsmitteln durch
//das Wesen der Persönlichkeit nothwendig gefordert würde, so
//wäre der unvermeidliche Schlusz , dass vor Allem die Producenten
//selbst das Eigenthum an den ihnen zur wirthschaftlichen Bethä-
//tigung erforderlichen Productionsmitteln besitzen müssten. Dies
//ist wahrscheinlich das Beste, aber es ist eben, wie bekannte That-
//sachen beweisen, nicht das Nothwendige, nicht einmal das all-
/\'gemeiner Verbreitete. Denn die meisten freien Arbeiter , wie
//ehedem die unfreien , werden mit Productionsmitteln Fremder
//beschäftigt, und viele Unternehmer arbeiten in gleicher Weise
\'/mit geliehenen Kapitalien, gepachteten Grundstücken, gemietheten
//Gebäuden, was im Wesentlichen ebenso vor sich gehen könnte,
//wenn grundsätzlich nur öffentliches (Staats-Gemeinde) Eigenthum
//an Productionsmitteln zugelassen würde. Das Privateigenthum an
//Boden und Kapital ist für alle diesen Personen im grossen
//Umfange Fremdthum , was wenigstens die Auflassung des ersteren
//als nothwendige Consequenz der Persönlichkeit unhaltbar macht."

Dat Wagner\'s betoog in dezen juist is, dat deze natuurlijke
theorie voor bizonder grondeigendom niets bewijst, blijkt ook ten
duidelijkste uit het reeds besproken betoog van
de Lave le ye
in „De la propriété et de ses formes primitives ," waar hij zich
juist beroept op deze natuurlijke eigendomstheorie ; een gemeen-
schappelijk grondbezit eischende , haalt hij de woorden aan van
Ahrens (p. 392) : //La propriété est pour chaque homme une
//condition de sa vie et de son développement. Elle est basée sur
\'■\'la nature même de l\'homme et doit donc être considérée comme
"Un droit primitif et absolu , qui ne résulte d\'aucun acte extérieur
//comme l\'occupation , le travail ou le contrat. Le droit résultant

-ocr page 40-

28

//directement de la nature humaine, il suffit d\'être liomme pour
//avoir droit ä une propriété." Aan dezen eisch, door
Ahrens
gesteld meent de Laveleïe dus , dat even goed voldaan wordt
door „ein Eecht des Gehrauchs", voortvloeiende uit gemeen-
schappelijk grondbezit.

Eindelijk zou uit deze theorie volgen , dat ware werkelijk
privaat grondbezit noodig als \'/der Stoft\' für die Ofienbarung der
Individuahtät des Meuschen ," elk mensch dan ook zelf een stuk
grond zou moeten bezitteu , niet de staat alleen grondeigenaar
zijn. Op deze onvermijdelijke consequentie wijst ook
Wagnek,
(op. cit. S. 461), waar hij zegt naar aanleiding van een uitgebreid
privaat eigendom van verbruikszaken (de consequentie is echter
dezelfde) : //Aus Begriff und Wesen der Persönlichkeit folgt das-
//selbe nicht, oder, wenn er daraus abgeleitet wird, so ergiebt
//sich wieder die Consequenz , dass es Allen im gleichen Maasse
//zustehen muss."

l. De natuurlijk economische theorie. Evenals bij de vorige
theorie wordt ook hier het privaat eigendom verklaard uit
het wezen van den mensch, maar op eene andere wijze;
zooals
Wagneb het uitdrukt (op. cit. S. 443): //Diese Theorie
//wird in der Art formuhrt, dass eine Seite der menschhchen
//Natur, die wirthschaftliche, zur Begründung des Eigenthums dient.
//Das Eigenthum überhaupt und speciell auch das Eigenthum
//an Productionsmitteln oder das Grund- und Kapitaleigenthum
//erscheint hier als nothwendige Conseqnenz der wirthschaftlichen
r/Natur der individuellen menschhchen Persönlichkeit".

Wij hebben dus te vragen of inderdaad het privaat grondbezit
een //nothwendige Consequenz" is //der wirthschaflichen Natur
der individuellen menschhchen Persönlichkeit", Welnu, die

-ocr page 41-

29

„Nothwendigkeit" blijkt, geheel iii het midden gelaten of zij voor
privaat kapitaalbezit bestaat, in allen geval voor privaat grondbezit
niet te bestaan. Reeds bij het behandelen der vorige theorie
zagen wij, dat de feiten in strijd zijn met zulk een noodzakelijkheid
van privaat grondbezit. //Das wirthschaftliche Selbstinteresse"
voortspruitende uit het menschelijk wezen , //de allen Menschen
angeborene Naturtrieb", eischt het niet, want hoe zou dan ooit
gemeenschappelijk grondbezit kunnen bestaan , hoe zou dan ooit
grond verpacht kunnen vrorden, indien voor de productie alleen
privaat grondbezit bestaanbaar ware ? i)

Zeer zeker is het waar , dat een systeem van landnationalisatie
zonder pachtstelsel, met bebouwing door staatsambtenaren, in
vele opzichten uiterst slechte resultaten zou opleveren door het
ontbreken van //das Selbstinteresse" ; zelfs hier echter, al moge
een dergelijke maatregel ook nog zoo nadeelig zi.jn, blijkt toch
de //Nothwendigkeit" niet, het is zuiver een doelmatigheidskwestie.
Bij landnationalisatie met pachtstelsel blijkt dit veel duidelijker,
al zou ook hier de productie verminderen , een later te bespreken
kwestie, van een //Nothwendigkeit" van privaat grondeigendom ter
wille der productie geen sprake.

Alles berust hier dus op het nut, de doelmatigheid , nooit is dus
het privaat grondbezit volgens deze theorie een eisch van rechtsbe-
ginselen. Als resultaat van het beschouwen dezer beide theorieën

1) Zooais Waqner zegt : //Angesichts der Verbreitung des Bodenanbaus ohne
\'/die Instituten dès Grundeigenthums
z. B. in den Ländern mit sog : Gemein-
"eigenthum von Gemeinschaften (Gemeinden u. s. w.) oder endlich angesichts
"vielfach verbreiteter Bodenkultur durch Pächter, kann man nicht wohl das
"Privateigenthum der ßebauer an Boden als unbedingte Voraussetzung der
//Production bezeichnen und als nothwendige Conseq^uenz der wirtschaftlichen
//Natur des Menschen ////begründen"". ..

-ocr page 42-

30

zien wij dus, dat privaat grondbezit in het algemeen niet uit-
drukkelijk geeischt wordt, als voortvloeiende uit het gansche
wezen van den mensch. Uit rechtsoogpnnt zou dus afschaffing
van privaat grondbezit niet laakbaar zijn , altijd indien niet, wat
hier in de tweede plaats valt te onderzoeken, bizondere personen
op een bepaald stuk grond oorspronkelijke rechten kunnen
doen gelden.

Zoo zijn wij dus genaderd tot;

II. De occupatie-theorie en de arbeids-theorie. Deze beide
theorieën , hoewel verder zeer uiteenloopend, hebben dit gemeen,
dat zij op bloote feiten het privaateigendom als rechtsinstelling
willen gronden.

//Dies ist", zegt Wagner (op. cit. S. 472), //ein Fehler im Ausgang-
//punkte. Yon der Thatsache gelangt man nicht unmittelbar zum
//Hechte , sondern die Thatsache oder genauer gesagt die Umstände,
//welche sich an die Thatsache als Ursächliche Momenten knüpfen,
//können nur zum Grunde dienen aus Rücksichten der Gerechtigkeit
//(Billigkeit) und Zweckmässigkeit ein ßecht der mit der Thatsache
//in causaler Beziehung stehenden Person , eventuell auch das
//Eigenthumsrecht für sie aus dieser Thatsache hervorgehen zu lassen."
Yerder zegt hij ; //Wenn Occupation und Arbeit also im concreten
//Falle Eigenthum begründen , so wird die Eigenthumsinstitution
//als solche schon als bestehend vorausgesetzt. Jene Facta sind

O

//dann nur rechtliche Erwerbsarten des Eigenthums, nicht innerer
//Grund der Institution, sondern äussere Ursache des Eigenthums
//einer bestimmten Person." Wil men door occupatie of door arbeid
iets als zijn eigendom verkrijgen , dan moet eerst in het algemeen
het recht van den mensch om zich van bepaalde stoffelijke zaken
meester te maken bestaan; bestaat dit recht niet, bestaat er dus

-ocr page 43-

31

in het algemeen geen eigendom, dan kunnen occupatie en arbeid
nooit eenig recht geven. Wanneer door den staat het eigendoms-
recht op bepaalde zaken, gegeven wordt en dientengevolge de
rechtsorde geboren wordt, dan zal het de vraag zijn in hoeverre
de staat met occupatie of arbeid heeft te rekenen. Voordat
de staat echter een recht van eigendom heeft geschapen, kan er
nooit een
recht door occupatie of arbeid bestaan , m. a. w. deze
feiten kunnen nooit een oorspronkelijk, van den staatswil onafhanke-
lijk recht scheppen. Occupatie en arbeid kunnen alleen geven een
//Postulat der Gerechtigkeit", waarmee misschien bij de regeling
van het eigendomsrecht rekening moet worden gehouden, maar
nooit een recht van eigendom , zelfs door den staat te eerbiedigen.
Ware dit zoo, dan zou onteigening door den staat van gronden
voor den aanleg van spoorwegen, het maken van kanalen, enz,
ongeoorloofd zijn, zelfs tegen schadeloosstelling zou zulk een
recht niet geschonden mogen worden. Toch is bijna unaniem
dit recht tot onteigening erkend en zijn dus hiermee die zooge-
naamde oorspronkelijke rechten ontkend. Een middelweg is er niet.*)
Omtrent de arbeidstheorie in het bizonder valt nog op te merken,
dat zij berust op een voorafgaande occupatie theorie, want op
alle stoffelijke voorwerpen , die men bij zijn arbeid gebruikt, moet

1) Zeer beslist spreekt ook Spencer dit uit (Social Statics p. 140): //Moreover
uwe daily deny landlordism by our legislation. Is a canal, a railway, or a
//turnpike road to be made ? we do not scruple to seize just as many acres as
//maybe requisite, allowing the liolderscompensation for the capital invested, we do
//not wait for consent. An act of Parliament supersedes the authority of title deeds
»and serves proprietors with notices to quit, whether they will or not. Either
//this is equitable or it is not. Either the public are free to resume as much of
//the earth\'s surface as they think fit, or the titles of the landowners must
//be considered absolute and all national works must be postponed until lords
»and squires please to part with the requisite slices of their estates,"

-ocr page 44-

44

men eerst een recht bezitten , om ze te mogen bezigen bij zijn
arbeid.

Met het bovenstaande stemt ook prof. d\'Aulnis in (Het
Hedendaagsch Sociahsme , bl. 250) : //Hoe rechtsphilosophen
//en economisten zich hebben afgesloofd om dien eigendom te
//rechtvaardigen , en om den
titel te vinden , waarop hij steunt!
//Naar mijne meening ligt zijn titel — en onder dit woord versta
//ik enkel zijne rechtvaardiging — in de geschiedenis van het
//menschdom en in het maatschappelijk belang, dat dien eigendom
//gebood. Dikwijls is gemeend, dat men hiermede niet kon
//volstaan , en is naar andere gronden gezocht. Maar met
//zoodanige andere gronden, welke zich niet zelve laten op-
//lossen in het
lelang der maatschappij , kan ik mij niet ver-
//eenigen. Menigwerf is gezegd dat het eigendomsrecht tot titel
//heeft de occupatie van een zaak, die aan niemand toebehoorde,
//doch dit beweren schijnt mij zoowel feitelijk onjuist als onlogisch.
//Want de ingenomen grond was onder de heerschappij van den
//geheelen stam, voor dat de enkele zich afscheidde, en was dus
//geen zaak, die voor res nuUius te houden viel. Ten andere, kan
//men van occupatie als titel van eigendom alleen spreken, wanneer
//reeds de Eigendom als rechtsinstelhng bestaat, terwijl hier juist
//de vraag wordt gesteld, hoe deze rechtsinstelling is ontstaan, en
//waarom zij ontstaan is. Evenmin gaat het aan den
arieid als
//titel te noemen in den zin, waarin deze gewoonlijk als grondslag
//van eigendom wordt voorgesteld. Want de grond is niet door
//arbeid geschapen, hij is hoogstens door arbeid verbeterd."

Prof. d\'Aulnis plaatst zich hier dus geheel op het standpunt
der derde theorie, der //Legaltheorie." In zijn verder betoog
heeft, naar ik meen, prof.
d\'Aulnis dit standpunt weder verlaten;

-ocr page 45-

33

met nadruk wordt dit ook betoogd door Stoffel, Op bl, 252
van //Het Hedeiidaagsch Socialisme" toch lezen wij een aanhaling
uit //Le Collectivisme" van
Paul Leeoy Beaulieu , waarin deze
o, a. zegt: //Het feit van de eerste inbezitneming schept een
werkelijk recht,. .. het recht van den eersten bezitter is tegelijk
//een natuurlijk feit, het enkele bezit, en een voortgezette uiting
\'/van den wil, de arbeid.... de grondeigendom rust op drie
//elementen: de daad der inbezitneming, waarbij, zich is komen
//voegen de arbeid en welke in laatste ontleding geheiligd wordt
//door het algemeen nut." Hierop laat prof.
d\'Aulnis dan volgen:
//De collectivisten echter geven zich door dergelijke redenen niet
//gewonnen. Zij blijven er bij , dat de inbezitneming bloot een
//feit is en beweren, dat een feit op zich zelf nooit een recht kan
//scheppen. Maar deze nieuwe wijsgeeren vergeten , dat feiten door
//het verloop van tijd een rechtscheppende kracht bezitten. Het
//leven van den mensch is kort, en voor de nieuwe geslachten zijn
//de toestanden, waaronder zij ter wereld komen te eerbiedigen, wil
//niet alles tot den chaos terugkeeren , en wil niet in naam van
//recht, dat lang verjaard, verouderd is , het grootste onrecht ten
//troon worden geheven. Humani generis patrona praescriptio, —
//schreven de Romeinen. Hoe dit aan de socialisten te doen ge-
//voelen ? De inbezitneming schept toestanden niet alleen voor
//individuen , maar ook voor geheele natiën. Welk recht heeft een
//volk , dat de vruchtbare gronden van Europa bewoont, om zijn
//grond tegen vreemde indringers, gesteld zij kwamen, te ver-
//dedigen, welk ander recht heeft het dan het feit der vroegere
//inbezitneming en der stage bearbeiding door zijn voorzaten ?"

i) Stoppel //Eeu Kgkje op Het Hedenfaagsclie Socialisme enzj\' bl 21.

3

-ocr page 46-

34

Is dit laatste nu niet in strijd met het eerst aangehaald
betoog ? Ten onrechte, zegt prof.
d\'Aulnis, beweren de collecti-
visten , dat het feit der inbezitneming, als bloot een feit, nooit
zelf recht kan scheppen ; wel degelijk geeft het feit der inbezit-
neming en der stage bearbeiding een recht ; zonder dat recht
zou een volk zijn vruchtbaren grond tegen indringers niet mogen
beveiligen. En op bl. 250 lazen wij , dat de bewering, dat
eigendomsrecht tot titel heeft de inbezitneming van een zaak,
zoowel feitelijk onjuist als onlogisch is.

Hoe dit zij, prof. d\'Atjlnis beroept zich op Leroy
Beatjlteu
en diens argumenten zullen dus thans te onderzoeken
zijn. In het begin van „Le Collectivisme" weerlegt
Leroy
Beaui.ietj
de argumenten van Marx , die wijst op den onrecht-
matigen oorsprong van het grondbezit. Dan beroept hij zich
reeds tegen
Marx op verjaring en arbeid. Deze hebben den grond-
eigenaar een recht gegeven, zoodat van onrechtmatigen oorsprong
van het grondbezit geen sprake kan zijn. Later wijst
Leroy
Beaulieu
met nadruk op een recht door inbezitneming geschapen.

Zijn beroep op de verjaring schraagt de Eransche schrijver met de
volgende gronden : #Sans la presciption, rien ne tient plus debout
\'/en ce monde et les nations ne sont pas plus assurées du territoire
//qu\'elles possèdent que les particuliers du champ dont ils ont hérité
//ou qu\'ils ont acquis.... La prescription est la seule sauvegarde
//contre la guerre universelle et permanente. Si l\'homme a cessé d\'être
//pour l\'homme un loup, homo homini lupus , c\'est à la prescription
//qu\'en revient !e mérite." (Le Collectivisme p. 34). //La prescription
//sans laquelle le monde entier retomberait dans le chaos.... La
//prescription, la seule nature de droit, qui permet aux Français de
//refuser le partage de leurs terres avec les kalmoucks (op. cit, p. 43).

-ocr page 47-

35

Is hiermede nu bewezen dat verjaring een recht geeft ? Ik
meen van niet. De verjaring moge uit doelmatigheidsoogpunt
nog zoo aanbevelenswaardig zijn, daarom schenkt zij immers nog
geen recht ?

Zonder haar heeft een volk geen recht op den grond waar het
woont, zegt
Leroy Beaulibü; welnu, wanneer dat zoo zij,
laat een volk dat recht dan niet bezitten, wat beslist dit aan-
gaande de vraag, of hier een recht ontstaat. Hoe kan tijd op
zich zelf ooit recht scheppen; zeker de staat kan aan het een
tijd lang voortduren van een toestand een recht verbinden, maar
dan schept de staat, niet de tijd, dat recht. De staat bepaalt,
hoe lang een bepaalde toestand moet duren , opdat er verjaring
ontsta, de staat kan dien tijd kort of lang stellen wel een bewijs,
dat de staat, niet de tijd, dat recht schept, i)

Maar heeft verjaring nooit rechtscheppende kracht, aan de
verjaring ligt toch ten grondslag een oorspronkelijk in bezit
nemen , een occupatie , heeft deze dan wellicht rechtscheppend
vermogen ? Dit nu betoogt
Leroy Beaulieu in het vervolg van
//Le Collectivisme."

Spencee critiseert de meenirg, dat aan veTjaring recMsclieppende la-aclit moet
worden toegekeud op de volgende wijze : (Social Statics p. 133)////But Time,"" say
//some is a great legalizer. Immemorial possession must be taken to constitute
»a legitimate claiming. That which has been held from age to age as private
//property, and has been bought and sold as such, must now be considered as
//irrevocably belonging to individuals."" To which proposition a willing assent
//shall be given when its propounders can assign it a definite meaning. To do
//this, however, they must find satisfactory answers to such questions as: How
//long does it take for what was originally a wrong to grow into a right? At
//what rate per annum do invalid claims become valid ? If a title gets perfect
//m a thousand years, how much more than perfect will it be in two thousand
//years ? and so forth. For the solution of which they will require a new
//caleulus."

-ocr page 48-

36

De aarde is nooit volkomen res nullius geweest, dit, zegt
Beaui-ieü , kan men niet betwisten, „elle a servi à l\'origine
//soit de territoire de chasse, soit de territoire de parcours" (op. cit.
p. 74). Maar zou men niet kunnen zeggen, dat de streken,
aldus gebruikt, niet inderdaad //légitiment possédées" maar slechts
//indûment ou provisoirement occupées" zijn ? Wanneer men
het recht van den tegenwoordigen kolonist en van den inboorling
vergelijkt, wien zal men dan een „usurpateur" kunnen heeten,
den kolonist, die van een beperkte oppervlakte grond niet alleen
voor zich zelf, maar ook voor tal van anderen voldoende
-voedsel verkrijgt, of den inboorling, die veel en veel meer grond
gebruikt enkel om een ellendig bestaan te lijden. //Quand on
prétend", gaat
Beaulieu voort, //que la terre n\'étant jamais une
//chose vacante, il ne peut pas y avoir d\'appropriation légitime
//même du plus petit coin du sol, quand on répète le célèbre
//anathême de Eousseau, on se livre ù un raisonnement qui est
//vicieux et en équité et en histoire"

Het verdere betoog luidt nu aldus (op. cit. p. 75, 76 , 77) :
In een land van wilden, die het land niet bebouwen, maar
het slechts bezigen voor jachtterrein, komt een kolonist, die
een betrekkelijk klein deel van den grond gaat bebouwen , een
zoo klein deel, dat aan de wilden totaal geen schade wordt toe-
gebracht en die thans zooveel verbouwt, dat hij ook nuttig is
voor tal van andere menschen, zou zulk een kolonist dan geen
recht hebben op den grond door hem bebouwd ? By een stam,
bestaande uit jagers , een vijfhonderd in getal, besluit een huis-
vader herder of landbouwer te worden ; van het jachtterrein heeft
hij voor zijn doel veel minder noodig dan Vsoo , in plaats van
te veel neemt hij dus nog minder dan zijn deel van den grond

-ocr page 49-

37

/n\\ fit doue un véritable cadeau à la tribu" //Il s\'opérait," zegt
Beaui-ieu (op. cit. p 77), „uae sorte de conversion d\'un droit
//de jouissance collective sur un territoire infiniment étendu en un
//droit de jouissance individuelle sur un territoire relativement très
//restreint. La tribu se trouvait, en définitive, avantagée. Cette
//conversion, sans doute, ne s\'est pas opérée par un contrat
//formel. Mais la vie sociale abonde en quasi-contrats. Ces derniers,
//quand ils ont la consécration de l\'utilité sociale et celle du temps
//ont droit à autant de respect que les contrats les plus positifs
//et les plus détaillés." Is nu de conclusie juist, uit deze voor-
beelden getrokken : //Le fait de l\'occupation première constitue
//un véritable droit ?"

In het eerste geval was zeer zeker het bebouwen van een
bepaald stuk grond door den kolonist zeer nuttig voor de
menschheid en hij schaadde er niemand mede, maar hebben hij
en zijn nakomelingen daarom een recht dien grond altijd te be-
schouwen , als met uitsluiting van alle anderen hun toe te be-
hooren ? Een recht, dat zij zullen blijven behouden, als later de
grond schaarsch en duur is geworden en zij het recht van gebruik
van dien grond aan pachters afstaan tegen hooge sommen ; dan kan
toch niet meer het argument gelden , dat zij door zoo goed te zijn
dien grond te willen bebouwen , de gansche maatschappij ten zegen
zijn. Omdat ik, iets doende, niemand schade toebreng, krijg ik
toch niet het recht om dit nu altijd te mogen doen met uitsluiting
van alle anderen. Zeker zal de aan den grond bestede arbeid een
billijken eisch op vergoeding tegen anderen kunnen geven, maar
nooit het recht om altijd over dienzelfden grond te mogen be-
schikken , want met welk recht is die grond gebruikt om er
arbeid aan te besteden?

-ocr page 50-

38

Bij het tweede voorbeeld zien wij juist hetzelfde. Maar, zegt
Leroy Beaulieu, is hier dan geen „quasi-contrat," dat de kracht
heeft van een „contrat formel." Quasi-contracten kunnen, dat
is waar, door den wetgever d. w. z. den staat met contracten
gelijk gesteld worden , maar ook alleen op die wijze de kracht
van een contract verkrijgen. Welnu, die autoriteit van den staat
ontbreekt hier volkomen , hoe kan dan ooit uit dit zoogenaamde
quasi-contract een recht worden geboren ?

Niet alleen, gaat Leroy Beaulieu voort, eischen //1\'histoire,
//Ie consentement universel, une sorte de concession réciproque,"
dat de eerste inbezitneming een recht in het leven roept, maar
ook „la raison elle-même et l\'équité" eischen het. Zoo even
zagen wij reeds , dat die „consentement universel" niet bestaat,
wanneer er „toestemming" met zooveel woorden mee bedoeld
wordt ; wordt er mede bedoeld de stempel der goedkeuring van
den staat, als vertegenwoordigende „Ie consentement universel,"
dan schept de staat, niet de occupatie, het recht.
Wat beteekenen hier nu //raison" en //équité?"
//La raison ," want, //sans le droit du premier occupant et de la
//transmission volontaire ou héréditaire l\'humanité tomberait dans
//un chaos indescriptible." Dit is zuiver een nuttigheidsargument,
indien dit juist is, dan zal het occupatierecht en het erfrecht in
elke wetgeving een onmisbaar vereischte zijn , maar uit dit nuttig-
heidsargument kan toch nooit een recht ontstaan,

//L\'équité" : //Le droit du premier occupant (o. c. p. 77) repré-
-ysente à la fois un fait naturel, la simple possession, et un
/\'effort persistant de la volonté, un travail ; car pour occuper
//il a fallu défendre , pour défendre efficacement il a fallu , dans
\'/les temps anciens surtout ou dans les pays neufs, résider, exploi-

-ocr page 51-

39

//ter, cultiver. Une propriété, dans ces temps rudes, qui aurait
//été abandonnée par le premier occupant, n\'aurait pas tardé à
//être envahie et prise par un autre. Dans la plupart des pays
//qu\'on colonise, il en est encore de même aujourd\'hui ; celui qui
//possède des terres sur les confins de la culture à la Plata ou en
//Australie , s\'il n\'j réside pas , si du moins il n\'y va pas souvent,
//s\'il n\'y fonde pas une exploitation ou n\'y entretient pas de gardien,
//court le plus grand risque de se voir contester sa propriété et
//finalement de la perdre."

Zoo even zeiden wij reeds, dat de aan den grond bestede
arbeid een billijken eisch tot schadevergoeding kan geven, maar
boe kan ooit die arbeid, waaronder
Beaulieu hier zelfs rekent
de moeite van zijn grond tegen anderen te verdedigen, een recht
schenken ? Voorzeker, wanneer er nog geen wettelijke regehng
van den grondeigendom bestaat of een zeer onvolledige, dan zal
het vaak gebeuren , dat een bebouwer van een stuk grond met
geweld zijn grond tegen anderen moet beveiligen , maar de om-
standigheid, dat hij hiertoe in staat was, dat hij hiertoe de macht
had, kan toch nooit de bevoegdheid scheppen om nu altijd tegen
iedereen zijn grond te
mogen verdedigen. Die eerste beveihging,
bewaking van zijn grond tegen anderen , kon uit moreel oogpunt,
uit billijkheidsoogpunt, zeer te rechtvaardigen zijn, maar daarmee
heeft de bebouwer nog niet een
recht verkregen. In een onbe-
schaafde maatschappij zal hij , die grond behouwd heeft zonder
schade voor anderen , dien grond tegen anderen mogen verdedigen,
omdat bij die anderen geen sprake zal zijn van schadeloossteUing
voor den arbeid aan dien grond besteed ; zijn billijke eisch op
vergoeding veroorlooft hem tegen die onbillijkheid op te komen , niet
zijn onverbreekbaar recht op den, grond.

-ocr page 52-

40

//La propriété foncière," gaat Leroy Beaulieu voort,//repose
//sur trois éléments : le fait de l\'occupation auquel est venu se
//superposer le travail, et que consacre en dernière analyse l\'utilité
//sociale générale.\'\'

//Le fait de l\'occupation" is dus de hoofdzaak en met kracht
wordt nu nogmaals betoogd, dat werkelijk hier een recht wordt
geschapen. Een nieuw argument, vroeger bij de //prescription"
even aangestipt, wordt nu geheel ontvouwd. „Déjà dans le cha-
pitre précédent nous avons attiré l\'attention sur ce point qui est
capital, il importe d\'y insister."

//Si l\'on admet," zegt Leroy Beaulieu nl, (o. c. p. 79) //quelapro-
//priété privée est illégitime parcequ\'un individu n\'a pu s\'approprier à
//tout jamais une chose essentiellement commune comme la terre, ce
//principe appliqué à un individu, doit l\'être aussi à une com-
//munauté d\'habitants, à une nation, à la population d\'un
//continent."

Schijnbaar beslist dit hoofdargument alles ten gunste van
Beaulieu\'s redeneering : wanneer noch occupatie , noch arbeid
aan een enkel mensch ooit een recht kan schenken , hoe bezit dan
een volk het recht om andere volken van zijn grondgebied te
weren, om zijn grondgebied voor zich alleen te houden. Met
welk ander recht kunnen de Franschen hun vruchtbaar land wei-
geren aan de arme bewoners der Russische steppen ? Een feit
heeft steeds dezelfde rechtsgevolgen of het geldt een enkel individu
of een gansch volk. Is //la propriété privée illégitime", dan is
ook het bezitten van een bepaald land door een bepaald volk
//illégitime."

//Schijubaar" is dit besHsseud, want bij deze gansche redeneering
wordt, naar ik meen, een onjuist uitgangspuiit gebruikt, onjuist

-ocr page 53-

41

teil minste , ■ als hier betoogd moet worden het rechtscheppende
der occupatie , zooals
Beaulieu wil. Wanneer privaat grondbezit
onrechtmatig is , wanneer alle privaat grondbezit een onrecht is den
medemenschen aangedaan , dan kan evenmin een volk op een be-
paald gebied zijn rechten doen gelden. Maar is alle privaat grond-
bezit onrechtmatig ? Zeer zeker, wanneer men met
Spencer
aanneemt, dat de aarde tot gebruik is gegeven aan elk mensch ,
maar niet wanneer men oordeelt, dat de grond is gegeven aan de
menschheid in haar geheel, dat de menschheid in haar verschil-
lende geledingen en organismen over dien grond zal hebben te
beschikken , dan is privaat grondbezit in het algemeen geen onrecht.
Wanneer een huisvader in een onbeschaafd land, waar geen
hooger gezag, geen staatsverband bestaat, een stuk land be-
bouwt , pleegt hij geen onrecht, maar daarom heeft hij nu juist
nog geen recht op dat stuk land, Ben volk , dat zijn grond-
gebied tegen anderen beveiligt, pleegt geen onrecht, want dat volk,
die staat heeft een plaats in de noodzakelijke geledingen van het
gansche menschdom , maar een recht, een onvervreemdbaar recht,
neen, dat heeft geen enkel volk op het grondgebied, waar het
woont. Alleen tegenover die staten , waarmee een staat in volken-
rechtelijk verband staat, zal hij een recht hebben op zijn grond-
gebied. Maar tusschen den Nederlandschen staat en een niet in
de volkenrechtelijke gemeenschap opgenomen volk , bestaat totaal
geen rechtsbetrekking, tegenover dat volk heeft Nederland geen
recht op zijn grondgebied, maar evenmin pleegt het een onrecht
door dat grondgebied te bezitten.

Evenmin als de mensch , die tot geen staatsverband behoorende
in een onbeschaafd land een stuk grond bebouwt, tegen anderen
rechten op dien grond kan doen gelden , evenmin kan een staat,

-ocr page 54-

42

tegenover andere volken of staten , waarmede hij in geen volken-
rechtelijk verband staat, rechten op zijn grond hebben.

Ook dit argument van Beaulieu is dus , naar ik meen, niet
voldoende om het rechtscheppende der occupatie te staven. Indien
zijn geheele betoog juist ware, dan zou hiervan de onvermijdelijke
consequentie zijn , dat geen staat ooit het recht heeft door onteige-
ning inbreuk te maken op die oorspronkeliike eigendomsrechten, i)
ja , dan ware feitelijk elke beperking van den eigendom onge-
oorloofd eu zou zelfs betreden van iemands grond tegen zijn wil
onrecht zijn , m. a. w. dan ware een hoogere macht, een staats-
gezag, niets dan een ij del woord.

Als resultaat van het voorgaande, verkrijgen wij dus, dat noch
occupatie, noch arbeid inderdaad een recht op den grond kunnen
schenken.

III. //Legaltheorie." „Das Eigenthum, insbesondere das
Grund- und Kapital-eigenfchura ist (wenigstens in allem Wesentli-
chen) nur auf die Eechtsbildung, auf die staatliche Anerkennung
zu begründen (Wagner, Grundlegung S, 487)." Slechts het
positief recht kan een eigendomsrecht schenken, maar dat positief
recht zal rekening hebben te houden met de eischen van billijkheid
en doelmatigheid; geen willekeur mag hier heerschen.

Over deze theorie kunnen wij kort zijn, reeds in het vooraf-
gaande werd zij herhaaldelijk besproken.

1) Zie boven bl. 31.

2) Door een der voorstanders van landnationalisatie, die zici plaatst op het
standpunt, dat alle privaat grondbezit onrecht is, wordt tegen
Leeoy BnAULiEtJ
het eigenaardig argument aangevoerd , dat, al is landnationalisatie in een wereld-
staat het ideaal, de invoering van landnationalisatie in de verschillende bizon-
dere staten, het onrecht althans eenigermate zou verminderen.

-ocr page 55-

43

Als hoofdbezwaar tegen deze theorie wordt aangevoerd, dat dan
de staat maar willekeurig allen eigendom zou kunnen beperken
of afschaffen. Iets wordt toch niet rechtmatig, doordien de staat
er zijn sanctie aan heeft gegeven, zegt
de Laveleye (De la
Propriété, p. 389) en wijst dan op de slavernij vroeger door
den staat geautoriseerd. //Cette propriété" (die van een slaaf,
vraagt
de Latelete , //était-elle légitime , et la loi qui la con-
(fsacrait créait-elle un véritable droit ? — Non, une chose est juste
A-ou injuste, une institution est bonne ou mauvaise , avant qu\'une
//loi le déclare , de même que deux et deux font quatre, avant
//que cette vérité soit formulée." Zeer juist, bij slavernij kan
geen //droit véritable" worden gevestigd, want slavernij is door
geen aardscbe macht tot recht te stempelen, maar de insteUing
daarentegen van privaat eigendom is met geen rechtsbeginsel in
strijd, is wel //juste". //Les rapports des chosesgaat
de
Laveleye
voort, //ne dépendent pas de la volonté des hommes;
//ils peuvent faire de bonnes lois et de mauvaises lois, consacrer
//le droit ou le violer, mais celui-ci n\'en subsiste pas moins. A
//moins de soutenir que toute loi est juste, il faut admettre que
//la loi ne crée pas le droit."

Dat de eene wet goed, de andere slecht is, dat sommige
wetten in strijd kunnen zijn met rechtsbeginselen , wie zal het
tegenspreken , maar al kan een bepaalde regeling van den eigen-
dom niet in overeenstemming zijn met de eischen door de bil-
lijkheid gesteld, dat het staatsgezag den eigendom regelt,
privaat grondbezit toekent, is niet met rechtsbeginselen in strijd,
is niet //violer le droit."

Geen rechtsbeginselen eischen afschaffing van het privaat grond-
bezit , maar evenmin is landnationalisatie in strijd met die begin-

-ocr page 56-

44

selen. Alles zal dus afbangen van doelmatigheid, de vraag is
hier slechts, zooals BEAUFiiKu (op. cit. p. 43) zegt (zij het dan
ook in strijd met zijn occupatie-theorie) : //Quels sont pour la
//communauté tout entière , les avantages respectifs de la propriété
//privée et ceux de la propriété collective ?"

C. Behoort de staat hij eventueele onteigening^ met het
oog op rechtsheginselen, volledige schadeloosstelling te geven of
niet ?

Deze vraag is van het grootste belang; verreweg de meeste
voorstanders van landnationalisatie willen , wel is waar, een zekere
schadeloosstelling geven , maar geen volledige en op het voordeel,
hierdoor door den staat te behalen, is dikwerf een groot deel
hunner plannen en voorstellingen gebouwd.

Bij het bespreken van dit vraagstuk komen het eerst aan de
orde de argumenten door verschillende schrijvers gegrond op den
volgens hen onrechtmatigen oorsprong van het tegenwoordig privaat
grondbezit. Tegen de instelling van privaat grondbezit in het
algemeen bewijst dit niets, zooals wij vroeger reeds aantoonden ,
maar hieruit argumenteert men dan, dat natuurlijk van recht op
schadeloosstelling geen sprake is, waar op zoo onrechtmatige wijze
verkregen is, en dat in allen geval, al moge er dan ook een ge-
deeltelijke schadeloosstelling gegeven worden, dit slechts bij wijze
van groote goedgunstigheid zou geschieden.

JSTog verder gaat George , die, betoogende dat privaat grond-
bezit even onrechtmatig is als slavernij, de gevolgtrekking maakt,
dat grondeigenaars evenmin aanspraak hebben op vergoeding als
slavenhouders, ja, dat vergoeding onrecht zou zijn.

-ocr page 57-

45

Karl Marx heeft aan het einde van zijn werk „Das Kapital"
betoogd , dat bijna alle privaat grondbezit zijn ontstaan te danken
heeft aan roof of afpersing.
Leroy Beaulieu wijst in zijn
bestrijding van
Marx (Le Collectivisme p. 38) met recht op
het zeer overdrevene dezer voorstelling : //En Erance, la moitié
//dn sol environ appartient à la petite propriété. Ce n\'est pas ,
//certes, à main armée que celle-ci s\'en est emparée, ni à la faveur
//de lois usurpatrices , c\'est par l\'épargne patiente." "Verder beroept
Beaulieu zich dan tegen Marx op verjaring en arbeid.

Verjaring kan hier echter, naar ik meen, niet gelden, ook
niet met het oog op schadeloosstelling ; de staat heeft de ver-
jaring geschapen, zij geeft geen oorspronkelijk recht, de staat
kan dus ook haar gevolgen te niet doen, als die gevolgen met de
billijkheid of doelmatigheid in strijd zijn.

De aan den grond bestede arbeid zou met meier recht voor
een volledige schadeloosstelling kunnen worden aangevoerd , indien
Beaulieu\'s theorie juist ware, dat de grond al zijn waarde aan arbeid
ontleent. Hoewel zeer zeker door arbeid aan sommigen grond
zeer veel is verbeterd, gaat deze redeneering veel te ver.
Er is veel kapitaal in den grond gestoken, veel meer dan de
grond thans waard is , maar dat kapitaal werd steeds ruimschoots
door de opbrengst vergoed. Voor elke oogst moet de grond
bewerkt en bezaaid worden, maar de oogst vergoedt meest ruim-
schoots dat kapitaal. Later moeten deze arbeidstheorie van
Beaulieu en de gevolgtrekkingen, die hij er uit maakt, uit-
voeriger worden besproken, i)

In hoeverre is nu echter, als verjaring en arbeid hier niet of

1) Zie bl. 54.

-ocr page 58-

46

slechts ten deele gelden, het beroep van Marx en andere schrijvers
op den oixrechtmatigen oorsprong van het privaat grondbezit juist?
Hier wordt met onrechtmatig niet bedoeld, dat in het algemeen
alle privaat grondbezit een onrecht is, zooals wij bij
George
vonden. Marx heeft het oog op concrete gevallen. Dus in elk
geval niet onteigening van allen grondeigendom zonder schadeloos-
stelling , maar slechts van een deel, want
Leroy Beaulieu wees
er terecht op, zooals wij vermeldden, hoe overdreven en
onwaar de bewering van
Marx is, dat alle grondeigendom
door berooving is verkregen , toch zeker niet dat der kleine boeren.
Voorts zijn de meeste gronden na dien „onrechmatigen oorsprong"
toch wel eens in andere handen door koop of anderszins,
niet
door erfenis , overgegaan , dan is alle onrechtmatigheid natuurlijk
weggevallen ; een socialistisch argument als van
Marx , dat dan
het kapitaal, waarvoor de grond gekocht werd, toch gestolen was,
kan hier buiten bespreking blijven.

Zeer klein is het getal grondeigenaren derhalve, waarbij men
dan met eenig schijnbaar recht van „onrechtmatigen oorsprong"
kan spreken. Maar wat zou dan hier „onrechtmatig" beteekenen
of liever wat beteekent „onrecht" altijd? Strijd met het recht,
wat anders? Welnu, strijd met rechtsbeginselen is er niet, want
privaat grondbezit in het algemeen is niet met rechtsbeginselen
in strijd; strijd met een concreet recht is er echter ook niet, want
niemand anders had een recht op dien grond, toen iemand zich
er van meester maakte, het was zuiver een kwestie van macht.
Van „onrecht" dus geen sprake.

Maar zal men misschien aanvoeren, in zooverre heeft er bij
den oorsprong van dat grondeigendom toch een onbillijkheid plaats
gehad, dat de vroegere houders van dien grond toch een billijke

-ocr page 59-

47

aanspraak op schadeloosstelling bezaten voor den aan dien grond
besteden arbeid. Wat dit betreft houde men echter in het oog,
dat dit vooreerst met een recht op den grond niets heeft uit te
staan; dit zou alleen kunnen voeren tot den eisch, waaraan na-
tuurlijk onmogelijk te voldoen, dat thans nog door staatsdwang
die schadeloosstelling werd uitgekeerd. Voorts was de in vroegere
tijden aan den grond bestede arbeid zoo gering, dat hij, die het
stuk grond verloren had , daaraan bijkans geen eischen van schade-
loosstelling kon ontleenen.

Als slotsom zien wij dus, dat ten onrechte de „onrechtmatige
oorsprong" van grondeigendom wordt aangehaald om daaruit tot
niet-schadeloosstelling bij onteigening te concludeeren.

Thans hebben wij nog te bespreken de argumenten ten opzichte
van schadeloosstelling van die schrijvers, die meen en, dat privaat
grondbezit in het algemeen een onrecht is en, zooals
Geoege,
soms tot geen schadeloosstelling concludeeren.

Heney Geobge bedient zich van de volgende redeneering
(Vooruitgang en Armoede, bh 280 v.) : Er kan nooit een recht-
vaardige aanspraak bestaan op privaat grondbezit, dit is even
onrechtvaardig als slavernij ^ elk privaat grondbezit is diefstal der
maatschappij aangedaan, is er dan een reden, waarom ik mij
moet laten bestelen van daag of morgen omdat ik gisteren en
eergisteren ben bestolen? Het bezit is nu eens onrechtmatig,
ook de onschuldige kooper behoort niet te worden schadeloos
gesteld. Het zou dus volkomen rechtvaardig zijn om alle privaat
grondbezit zonder de minste schadeloosstelling af te schaffen,
zonder zelfs eenige schadeloosstelling te geven voor verbeteringen
enz,, want bij onrechtmatig bezit, b. v. wanneer een ander erf-
genaam blijkt te zijn, gebeurt (Jit ook wel volgens de tegen-

-ocr page 60-

48

woordige wet. Maar, zegt George, dit behoeft niet eens, het
is voldoende, dat het volk het eigendomsrecht van den grond
terugneemt, de grondbezitters mogen hun^ie verbeteringen en hun
persoonlijk eigendom in vrede blijven behouden.
George\'s voorstel:
//de grondbelasting zoo hoog op te voeren dat zij tot op een paar
//percenten gelijk is aan de geheele pacht", staat echter met
geheele onthouding van schadeloosstelling gelijk

Dr. Stamm is van oordeel, dat feitelijk geen schadeloosstelling
gegeven behoeft te worden, maar: \'/Da aber die jetzigen Usur-
//patoren (Die Erlösung der darbenden Menschheit S. 140) nn-
//schuldig sind an dem Unrecht der vor ihnen Existirenden, die
"durch Gewalt, Anmaszung und Unrecht den Grundbesitz an sich
//brachten, so soll den jetzigen Inhabern eine gerechte Entschädi-
//gung zu Theil werden. Durch diesen Edelmuth kann es das
//Volk vermeiden, sich erst mit Hülfe von Blut und Gräuelscenen
//seinen legitimen Besitz zurück erkämpfen zu müssen." De schade-
loosstelling is dus een bizondere goedgunstigheid, die echter ook
vrij beperkt is, want Sï4
mm zegt verder (op. cit. S. 140): //Wenn
"der Einzelne heut zu Tage in vielen Staaten selbst sein Leben
"für den ungerechtfertigsten Krieg opfern muss und im Gefolge
//eines Krieges oft Hunderttausende durch Verwundungen und
"Seuchen ihr Leben verlieren, so können auch einmal einige Hun-
//derte von Besitzern , wie in England, Schottland und Irland und
//einige Zehn oder Hunderttausende, wie in andern Ländern, für
//das Wohl des Volks etwas materiellen Schaden erleiden."

1) Leroy beauiiietr is van oordeel (op. cit. p. 167), dat alle sotrijverg, ook
Gèorgb , nog eenigszins schadeloosstelling vrillen toekennen, maar ik geloof
met
Mr. Goekoop (De Staat als Grondeigenaar), dat dit onjuist is.

-ocr page 61-

49

Ook Elürscheim wil wel schadeloosstelling geven, maar is
toch ook van oordeel, dat, waar privaat grondbezit en slavernij
in onrechtmatigheid gelijk staan, feitelijk niets gegeven behoeft
te worden ; alleen pleit de onschuld der tegenwoordige grondbe-
zitters , die niet Vv\'eten welk gruwelstuk door hen bedreven wordt,
vóór schadeloosstelling, al zullen zij door //Progress and Poverty",
een helder licht in de duisternis, wel wat wakker geschud zijn.

Dergelijke beschouwingen als van Stamm en Plüescheim leiden
natuurlijk spoedig tot onvoldoende schadeloosstelling, waar het
voordeel, dan door den staat te behalen, hun plannen aanneme-
lijker moet maken

Bij al deze schrijvers is het hoofdpunt gelegen in het onrecht-
matige van het grondbezit; de onjuistheid dezer praemisse hebben
wij vroeger reeds betoogd; slavernij is onrechtmatig, heerschappij
van den mensch over de stoffelijke wereld is het niet, alle
vergelijking tusschen slavernij en privaat grondbezit, ten opzichte
van schadeloosstelling, gaat derhalve mank.

Wij zien dus, dat wij uit bovenstaande argumenten van Maex,
Geouge
e. a. geenszins tot onthouding van volledige schadeloos-

1) Ook Spencer, die zoo sterk het onrechtmatige van privaat grondbezit
betoogt, wil toch wel wat schadeloosstelling geven: de kwestie is uiterst moeielijk,
zoo zegt hij; hadden wij te maken met hen, die oorspronkelijk de menschheid
beroofden, dan konden wij korte wetten maken. //But, unfortunately most of
//our present landowners are men, who have either mediately or immediately —
//either by their own acts, or by the acts of their ancestors — given for their
//estates, eq^uivalents of honestly earned wealth, believing that they were in-
//vesting their savings in a legitimate manner". CSocial Statics p. 143). Maar
SpENCEB eindigt toch: //Men having got themselves into the dilemna by diso-
//bedience to the law, must get out of it as well as they can, and with as little
//injury to the landed class as may be"; het privaat grondbezit is een onrecht,
het moet afgeschaft, dan desnoods maar met niet volledige schadeloosstelling.

4

-ocr page 62-

50

stelling behoeven te eoncludeeren. Een andere vraag is echter,
of de billijkheid nu uitdrukkelijk schadevergoeding eischt.

Vooraf moet hier besproken een zeer eigenaardig argument,
dat door
xIlfred Wallage wordt aangevoerd voor het niet
noodzakelijke van „volledige" schadeloosstelling, een argument,
waarop ook
Elürscheim wijst. Wallage nl. is van oordeel,
dat een klein verlies voor de grondeigenaren niet onbillijk mag
geheeten worden , daar toch vaak door het afschaffen van bescher-
mende rechten, dus door indirecte inwerking van den staat, tal
van kooplieden geruineerd, tal van werklieden tot werkeloosheid
en zoo tot den bedelstaf gebracht werden. In dit geval werd
toch nooit schadeloosstelling gegeven, want zei de men, het mag
hard zijn, het algemeen belang maakt dien maatregel noodzakelijk.
Welnu, zegt
Wallage, zou dan een klein verlies door de grond-
eigenaren te lijden ook niet gebillijkt zijn door de zegenrijke
gevolgen, die volgens hem landnationalisatie zou brengen? (Land-
nationalisation p. 200).

Ei.ürscheim heeft dit denkbeeld nog verder uitgewerkt met
zijn gewone uitvoerigheid; het geval besprekende, dat een koop-
man groote verliezen lijdt door opheffing van beschermende rechten,
wijst hi} er op , hoe in dit geval terecht geen schadeloosstelling
gegeven wordt, daar de koopman bij zijn handel met deze moge-
lijkheid, een mogelijkheid, die hem toch steeds boven het hoofd
hing, rekening had moeten houden.

Wanneer dergelijke verliezen totaal niet te voorzien waren, dan
wordt ook tegenwoordig schadeloosstelling gegeven, zoo bijv.
schadeloosstelling voor hen, die door tabakmonopolie benadeeld
werden.

Toch, zegt Elürscheim, zal nooit schadeloosstelling gegeven

-ocr page 63-

51

worden voor veranderingen in handel en industrie, door niemand
te voorzien; wie stelt den armen werkman, door de uitvinding
eener arbeidbesparende machine plotseling werkeloos geworden,
schadeloos? Hiertegen zou men kunnen aanvoeren, gaat
Plüe-
scheim
voort, dat de staat, die hieraan geheel onschuldig is,
in zulk geval toch geen schadeloossteUing behoeft te geven; maar
dit argument gaat niet op, wanneer de staat door zelf spoor-
wegen aan te leggen of concessie er toe te verleenen, tal van
personen, die bij andere vervoermiddelen geïnteresseerd zijn, be-
nadeelt. (Der einzige Rettungsweg S. 352).

In dit laatste geval is het echter, naar ik meen, niet de staat,
die nadeel toebrengt, als wel verandering van aanbod, die de
bestaande vervoermiddelen, den arbeid noodig bij die vervoer-
middelen, in waarde verminderd heeft. De waarde van allen
arbeid, van alle stoffelijke voorwerpen, hangt af van vraag en
aanbod. Hierop werkt ook de staat onwillekeurig in, het van
staatswege aanleggen van een ijzeren brug zal de waarde van het
ijzer, zal de waarde van die soort arbeid, die bij het maken
van zulk een brug noodig is, ongetwijfeld doen stijgen, maar de
staat doet hier niets anders dan voorzien in een bepaalde be-
hoefte , dan zich richten naar een bepaalde vraag; evenzoo zal de
staat alleen een spoorweg aanleggen of de concessie er toe geven,
om in een bepaalde behoefte te voorzien, om te handelen volgens
een bepaalde vraag. De waarde der bestaande vervoermiddelen ^
de waarde van die soort arbeid, welke daarbij noodig is, is niet
willekeurig door den staat verminderd, maar door de uitvinding
van spoorwegen. Bij beschermende rechten geschiedt de waarde-
verandering willekeurig door den staat, maar, zooals ook
Flür-
scHEiM zegt, daar kunnen alle bevoordeelden vooraf weten, dat

-ocr page 64-

64

een intrekking dier rechten, een ontnemen van een vroeger ge-
geven voordeel, hen steeds boven het hoofd hangt.

J\\let welke argumenten is daarentegen volledige schadeloosstel-
ling bepleit. Wij zagen reeds, dat verschillende voorstanders van
landnationalisatie wel aan de „onschuldige" tegenwoordige houders
vergoeding willen geven, maar volledige schadeloosstelling wordt
door hen meestal niet toegestaan.

Zoo zegt Samtbe wel (Gesellschaftliches- und Privat-Eigen-
thum S. 198): //Sollte es Personen geben, welche die Ansicht
//vertreten, dass das Grundeigenthum von den bisherigen Eigen-
//thümern ohne Entschädiging zu reclamiren sei, so verdienen sie
//hier keine Widerlegung," maar, hoewel de eisch van schadeloos-
stelling moeielijk krachtiger kan worden geformuleerd is toch ook
Samteti\'\'s stelsel van vergoeding hier feitelijk niet mee in over-
eenstemming. Eenige bladzijden verder toch is hij van oordeel ,
dat de gronden naar de grondbelasting getaxeerd kunnen wor-
den en mocht men meenen, dat de taxatie dan te laag zou zijn,
welnu , die grondeigenaars, die altijd dus te weinig hebben betaald,
moeten dan maar eens wat verlies lijden. Kan men een der-
gelijke schadeloosstelling volledig noemen ?

Toch zijn er uitzonderingen: zoowel Gossen (Entwickelung der
Gesetze des menschlichen Verkehrs) , als Walras (Théorie mathé-
matique de la richesse sociale) willen, dat de staat door aankoop
eigenaar van den grond zal worden; van onteigening en een niet
volledige schadeloosstelling dus geen sprake.

Wenden wij ons thans tot de niet-voorstanders. Door prof.
b\'Aulnis de boueoiiilii wordt volledige schadeloosstelling aldus
bepleit: „Er zijn, die pleiten voor eene algemeene onteigening
//zonder schadevergoeding; tot hen behooren het Baseier Congres

-ocr page 65-

53

//eu Henry George. Dit plan, hetwelk uitmunt door eenvou-
^digheid, komt neder op berooving zonder meer van alle grond-
//eigenaren. Na hetgeen boven is ingebracht over den rechtma-
//tigen oorsprong van den bizonderen eigendom en over het goed
//recht der verjaring, sch^nt het niet noodig dit voorstel ernstig
//te bespreken." (Hedendaagsch Socialisme bl. 291), Evenzoo
acht prof.
d\'Aulnis het plan van scharfle , daar deze geen
volledige schadeloosstelling wil schenken, geen ernstige bespreking
waard.

Leroy Beaulieu beroept zich vooral op den aan den grond
besteden arbeid , hetzelfde argument, dat hij bezigt tegen
Marx.
Hij noemt geen, of onvolledige schadeloosstelling ; „une inju-
stice , une spoliation , un véritable vol à main armée." Verder
voert hij er tegen aan: //La méthode que nous venons de cri-
//tiquer, étant évidemment vicieuse et injuste, doit être rejetée
//aussi bien au nom de l\'utilité qu\' au nom de la justice, car elle
//porterait une telle atteinte au droit, que tous les contrats en
//seraient ébranlés ; la propriété mobilière et commerciale s\'en trou-
//verait immédiatement compromise, par crainte de la contagion."

De aan den grond bestede arbeid, de rechtmatige oorsprong
van den bizonderen grondeigendom , de verjaring en de doelmatig-
heid — zie hier de verschillende voor schadevergoeding aangevoerde
gronden. Bij het bespreken van
Leroy Beauijeu\'s bestrijdijig

Hetzelfde wordt ook gezegd in een opstel in Edinburg Eeview 1883,
aangehaald in de diss. van
mr. Pauw van Wieldreclit {bl. 81): //Sleelits de
"meest dweepzieke schrijver zal kunnen denken, dat het eigendomsrecht op den
//grond vernietigd kan worden, zonder alle andere eigendomsrechten te ondermijnen.
//De titel van den grondeigenaar ontleent zijne kracht aan de ernstigste waar-
//borgen, de oudste tradities en de meest verbindende overeenkomsten. Zoo al
//deze bolwerken vernietigd worden door de kracht van verbeurdverklaring, met
//welk recht zon de\' fondsenhouder zich veiHg wanen ? enz."

-ocr page 66-

54

van Maex , behandelden wij reeds in het kort zijn arbeidstheorie
en de waarde van verjaring ten opzichte van schadevergoeding.
Deze arbeidstheorie moet hier nog wat uitvoeriger besproken worden.

Het voorstel behandelende van Geokge , dat de grondbelasting
gelijk zal worden aan de zuivere opbrengst van den grond, uit-
gezonderd die opbrengst, waarvan de eigenaar kan aantoonen,
dat zij de opbrengst en amortisatie is van in den grond gestoken
kapitaal, zegt
Lekoy Beaulieu : //II y a un autre vice à cette
//méthode. De quel droit limite-t-on l\'indemnité aux frais et aux
//dépenses dont la vérification est possible, c\'est à dire aux
//améliorations qui ont été faites par le propriétaire actuel et les
//propriétaires les plus récents ?" Want , zoo gaat hij voort,
bij eiken koopprijs wordt rekening gehouden met alle nuttige
uitgaven, besteed aan een stuk grond, tot aan Julius Caesar
(tot aan het begin der wereld) toe ; gelukkig wordt hieraan toe-
gevoegd : „dans la mesure de l\'utilité présente de ces dépenses."
(Zouden er veel nuttige gevolgen van die uitgaven onder Julius
Caesar nu nog nawerken ?) De eerste eigenaar ontgint het stuk
grond , de tweede bemest het, graaft er sloten door, maakt het
gelijk , een derde eigenaar , die het koopt van den tweeden of van
zijn afstammelingen, gaat hiermede voort, sommige stukken
grond worden van water voorzien, andere worden gedraineerd ,
er worden boomen geplant, ja eindelijk plant men er wijnstokken.
En al deze verbeteringen verhoogen steeds den koopprijs en aldus :
//Le prix de vente, en effet, n\'est pas autre chose qu\'une indem-
//nité payée au propriétaire sortant pour les dépenses utiles qu\'il
//a faites sur la terre et une restitution en outre de l\'indemnité
//que ce propriétaire sortant avait payée lui-même, lors de son
//entrée, au propriétaire antérieur .... Dans une vente faite dans les

-ocr page 67-

55

//dernières années dn XïX® siècle l\'acquéreur tient compte de toutes
//les dépenses utiles qui ont été faites par le propriétaire contem-
//porain de Jules César, dans la mesure de leur utilité actuelle ;
//et il est juste qu\'il en soit ainsi, parce que cliacun des acquéreurs
//successifs, depuis les temps les plus anciens , ayant tenu compte
//à son prédécesseur de toutes les dépenses d\'une utilité durable
//qu\'il avait faites sur la terre , le dernier acquéreur doit acquitter,
//dans la mesure de l\'utilité présente, la totalité de ces indemnités

//successives____Pourquoi l\'État ne se conformerait-il pas à cette loi

\'/universelle , équitable , naturelle ?" Omdat dan , gaat Beaulieu
voort, in de gelieele verandering geen voordeel voor den staat
zou liggen, want de waarde van den grond wordt
alleen gevormd
door deze vroegere uitgaven. (Le Coll. p, 173—175.)

Dat in eiken koopprijs begrepen zijn de waarden van de vroeger
aangebrachte verbeteringen, voor zoover die nog nuttige gevolgen
hebben , is ontegenzeggelijk zeer waar , maar in hoeverre hebben
vroegere nuttige verbeteringen nog gevolgen ? De vroegere ont-
ginning zou reeds lang zijn verdwenen en het land weer
een woestenij zijn geworden, indien latere eigenaars niet voort
waren gegaan met bebouwen, de mest in de Middeleeuwen
in den grond gebracht zal nu toch wel niet meer nawerken,
de vroeger gegraven sloten zouden al lang weer verdwenen
zijn, als latere eigenaars er niet steeds de hand aan hadden
gehouden, de boomen in overoude tijden geplant zullen al
lang weer geveld zijn en door nieuwe vervangen, enz. Men
zou het kunnen vergelijken met een stuk zilver, dat, gevonden
in een overouden tijd, toen zilver nog bijna geen waarde had,
in den loop der tijden voor tallooze doeleinden gebruikt is; steeds
zal bij eiken volgenden eigenaar iü den koopprijs begrepen zijn

-ocr page 68-

56

de aan het zilver bestede arbeid, die nu nog nuttige gevolgen
heeft, b.v. de arbeid om er zilveren lepels van te maken , maar
men zal nu toch niet meer betalen voor den arbeid aan dat zilver
besteed in de 1eeuw, om er, nu reeds lang versmolten, kan-
delaars van te maken ? Kan men nu zeggen , dat die zilveren
lepels al hun waarde ontleenen aan den vroeger aan het zilver
besteden arbeid ? Natuurlijk niet, en zoo is het ook met den
grond.

Leroy Beaulieu zegt : „On est obligé d\'avouer qu\'en remon-
//tant à l\'origine même de la mise en culture de la terre, ou de
//sa sortie du domaine collectif, il se rencontrerait le plus souvent
//qu l\'intérêt des capitaux engagés pendant toutes ces générations
//dépasserait le revenu même qu\'elle donne." (op. cit. p.
173).
Hier plaatst hij zich dus geheel op het standpunt van Ca key
en geldt ook tegen hem het argument door Walker tegen dezen
laatsten schrijver gebezigd : „Suppose the present value of a piece
//of land to be represented bij 100 units, while the value of the
//labor it has cost to „produce" the farms found thereon, is
//represented bij
135. Now, says Mr. Carey, inasmuch as the land
//is not worth more than 100, while the labor invested in it was
//worth
125 , it is clear that nothing but the labor has entered
//to give value to the land ! But how so? What has become
of the
25 which was in excess of the 100? Lost, says Mr.
//Carey, since //as labor is improved in its quality by the aid
//of improved instruments , all previously accumulated capital tends
//to fall below its cost, in labor." Ah! but if that
25 can be
//lost and has been lost, how can you show that another 25
„has not been lost and still another
25 through the operation of
//the same cause? Blow can you prove that the
100 of the present

-ocr page 69-

57

//value of the land is due, in any part whatever, to the 125 of
//the value of the labor in the past ?" (Land and its Eent p. 77.)

Bij deze redeneering plaatst Walker zich eenigszins op het
standpunt van
Carey, waar hij voor een oogenblik toegeeft, dat
werkelijk al die aan den grond bestede arbeid, die meer kostte
dan nu de grond waard is , thans nog op de waarde van den
grond invloed heeft. Van
Carey\'s standpunt zou men wellicht
hier weer tegen in kunnen brengen, dat het te betwijfelen valt
of door de inwerking van verbeterde werktuigen deze waarde van
den vroegeren arbeid, al is zij ook wat verminderd, zooveel
kan dalen.

Krachtiger is dan ook, mijns inziens, een ander argument
van
Walker tegen Beaulieu (op. cit. p. 112): //Now, the
//force of this argument has already been sufficiently discussed
//while we were dealing with Mr.
carey\'s attack on Eicardo.
//I have sought to show that expenditures upon land are , in very
//large part, made in the expectation that they will be compen-
//sated by the increased yield of a comparatively short term of years.
//It might have been difiBcult to prove this , were the cultivator
//of tho soil always the proprietor; but when we find by far the
//greater parts of the lands of England, and no inconsiderable part
//of those of Erance and Belgium, in the hands of tenants,
//and when we see that those tenants , holding under leases for
//II, 19, 21, or possibly 83 years, as a maximum, freely make,
//in their own interest, nearly every class of improvements known
//to agriculture we have what seems te me a sufficient refuta-
//tion of the argument by which it is sought to disparage
\'/the importance of rent, — real economic rent, — the com-
//pensation that is paid for the\'natural advantages of the soil,

-ocr page 70-

58

,/through magnifying the volume of expenditures made for its
//improvement."

A1 zal dus bij elk stuk grond een deel der waarde door arbeid
ontstaan zijn, dit is slechts een deel, en op dezen grond kan
men dus nooit, „volledige" schadeloosstelling eischen.

„Verjaring" als argument voor schadeloosstelling, bespraken
wij reeds en ik vermeen, dat ook dit geen voldoenden grond op-
levert ; hij, die door verjaring iets verkregen heeft, heeft enkel
door dat tijdsverloop toch zelf niets verricht, waardoor men
hem op billijkheidsgrouden volledig schadeloos zou moeten stellen.
Alleen zou men hier kunnen spreken van rechtmatige verwachtingen,
die niet zonder vergoeding vernietigd mogen worden, maar ook
dit gaat in het algemeen niet door; bij een vermogensbelasting
b.v. zal iemand, die steeds verwachtte van zijn vermogen een
bepaald inkomen te trekken, zijn inkomen plotseling verminderd
zien door de som in de vermogensbelasting te betalen.

„De rechtmatige oorsprong van den bizonderen grondeigendom"
kan evenmin een voldoenden grond opleveren ; „rechtmatig" kan hier
tweeërlei beteekenis hebben, zooals wij reeds bespraken bij den
beweerden onrechtmatigen oorsprong van het grondbezit, i)
Wordt hier bedoeld, dat privaat grondbezit in het algemeen
niet onrechtmatig is, dan bewijst dit, hoe waar het ook zij,
nog niets omtrent het al of niet schadeloos stellen bij het ver-
nietigen van een concreet recht van giondeigeudom.

Wordt daarentegen hier met „rechtmatig" bedoeld, dat er een
oorspronkelijk recht op den grond bestaat, dan meen ik op de
vroeger aangegeven gronden, dat dit onjuist is.

1) Zie Loven bl. 46.

-ocr page 71-

59

Eindelijk nog het nuttigheidsargument : „bij afschaffing zonder
schadeloossteUing zou aUes op losse schroeven komen te staan."
Hiermede wordt de geheele zaak echter op een ander terrein
overgebracht, het hangt dan van ieders appreciatie af, wat
zwaarder weegt: het voordeel door afschaffing zonder schadeloos-
stelling , te verkrijgen, of de daardoor aan het verkeer toegebrachte
schok. Bovendien bij eene niet volledige schadeloosstelling, wat toch
de meesten voorstaan, zou die schok weUicht nog niet zoo groot zijn.

Ook Wagneu wijdt in zijn //Grundlegung (S. 717—719) aan
de kwestie der schadeloosstelhog eenige bladzijden. Hij onder-
scheidt twee hoofdsoorten van onteigeningen:

а. //Die Enteignungen, welche eine Abtretung des Rechts
//(Eigenthums) vom Berechtigten (Eigenthümer) an einen Dritten
//(den Staat, aber nicht nothwendig ihn allein, noch auch nur
//immer ihn zunächts) erzwingen, damit dieser Dritte das an
//sich also bestehen bleibende Recht für seine Zwecke — welche
//nach dem Grunde der Enteignung Zwecke des
öfl\'entlichen Inte-
//resses sein müssen — ausübe.

б. //Die Enteignungen, welche eine endgiltige Aufhebung eines
//wohlerworbenen, einer berechtigten Person zwangsweise entzogenen
//Privatrechts oder Eigenthumsrechts zu Gunsten des speciell
//Yerpflichteten oder des irgendwie durch das Recht ökonomisch
//oder gesellschafthch Benachtheiligten enthalten."

Deze tweede categorie onderscheidt hij dan ook weder in:

(Z. //Solche Enteignungen, welche in der grundsätzhchen Aufhe-
//bung einer ganzen Gattung von Rechten bestehen, weil das Rechts-
//bewusstsein des Volks diese Rechte von jetzt an überhaupt ver-
//wirft, einerlei wie sie im einzelnen PaUe für Berechtigte und
//Verpflichtete wirken.

-ocr page 72-

60

//Dahin gehören die Aufhebungen der Sclaverei, Leibeigenschaft,
/\'Frohnpflicht, der mancherlei ehemaligen Feudalrechte, des Jagd-
//rechts auf fremdem Boden, des Zehntrechts, der Erbpacht, der
//gewerblichen und mercantilen Monopole und Privilegien, der
//Bannrechte u. s. w.

tfß. Enteignungen solcher Rechte, welche zwar nicht an sich dem
//jetzigen Rechtsbewusstsein zuwider sind, aber im concreten Falle
//als dem öffentlichen Wohl so widersprechend gelten, dass ihre
//Aufhebung für nothwendig gehalten wird." (op: cit; S, 712.)

Het geval, dat wij hier bespreken, onteigening van allen grond,
behoort tot de eerste categorie, het eigendomsrecht blijft hier
hestaan] van opheffing van het recht geen sprake, vroeger oefende
een privaat persoon dat recht uit, thans doet de staat dit.

Duidelijk komt hier aan het licht, hoe onjuist de bewering
is //dat alle privaatgrondbezit onrechtmatig is," dan toch zouden
wij hier te doen hebben met de tweede hoofdcategorie, met de
opheffing van een geheele groep van rechten en wei omdat het
rechtsbewustzijn van het volk zulk een recht verwerpt zooals
slavernij, maar dan zou het grondeigendom van den staat even
verkeerd, evenzeer in strijd zijn met het rechtsbewustzijn.

Toen een recht als slavernij, als lijfeigenschap afgeschaft werd,
mocht noch een particulier, noch de staat dat recht meer uit-
oefenen. Gesteld het tiendrecht werd afgeschaft op den mijns
inziens vreemden grond, dat het met het rechtsbewustzijn in strijd
is, dan zou ook voor het staatsdomein geen tiendrecht meer
mogen worden uitgeoefend.

1) Pliirsclieim deelt mede, dat toen op eea vergadering aan Geobge gevraagd
werd of het dan niet onbillijk was, wanneer, bij het doorvoeren van de door

-ocr page 73-

61

Bij de onteigening, vallende onder de eerste categorie, bepleit
Wagnee, volledige schadeloosstelling op de volgende gronden
(op. cit. S. 718): „Dieser Conflictergiebt sich auch nur zufällig,
//weil grade dieses individuelle Recht (Eigenthumsobject) im offent-
//liehen Interesse entzogen werden muss, z. B. wegen der Lage
//des Grundstücks grade hier, wo die Eisenbahn geführt werden
//soll. Dem Berechtigden wird also im öflentlichen IntereKSse ein
//Opfer zugemuthet, welches andere, dasselbe Recht besitzende
//Personen (z. B, andere Grundeigenthümer) nicht tritï\'t, während,
//— voraussetzungsweise — die Gesammtheit des Yolks den Vor-
//theil dieses Opfers des Einzelnen geniesst. Es ist daher nicht
//nur billig, sondern gerecht, dass der Berechtigte für jenes Opfer
//voll entschädigt und ihm ein (klagbarer, privatrechtlicher) Rechts-
//anspruch auf diese Entschädigung gewährt werde."

In ons geval gaat dit betoog natuurlijk niet geheel door, daar
Wagnee het oog heeft op het onteigenen van een enkel bepaald
stuk grond, maar zijn gronddenkbeeld „alle burgers zijn voor
den staat gelijk, van den een mag geen offer geeischt worden
zonder vergoeding, terwijl de ander, die in dezelfde positie verkeert,
totaal geen schade lijdt" vindt ook hier toepassing. Deze grondwaar-
heid eischt ook in ons geval de meest volledige schadeloosstelling.

hem voorgestelde maatregelen, iemand, die van zijn zuur verdiende spaarpenningen
een stukje grond gekocM had , plotseling hiervan heroofd zou worden,
Gbokge
alleen het voorbeeld aanhaalde van eene arme weduwe, die niets dan vier slaven
bezat, die zij verhuurde; wie, vroeg hij, had echter meer rechten op schade-
loosstelling de arme slaven of de arme weduwe? Zou dan misschien de arme
grond, die zoolang gezucht heeft onder het privaat bezit schadeloos gesteld moeten

worden? Door eene dergelijke vergelijking, die N. B. volgens Fmescheik
met donderend applaus begroet werd, komt het dwaze der gelijkstelling van
privaat grondbezit en slavernij nog duidel^ker uit.

-ocr page 74-

74

Gaan wij verschillende voordeelen, die men door landnationali-
satie meent te verkrijgen een oogenblik na: privaat grondbezit
zou een zeer verkeerden invloed op de verdeeling van den rijk-
dom uitoefenen, welnu, dan eischt het algemeen belang wellicht
onteigening, maar met volledige schadeloosstelling, geen financieel
voordeel voor den staat toch is het doel, maar alleen afschaffing
van het privaat grondbezit; wanneer het blijkt, dat eene der-
gelijke operatie den staat financieel nadeel zou toebrengen, dan
moeten de benoodigde sommen door allen bijeen gebracht worden,
door middel van belasting, Is het beoogde doel van landnatio-
nalisatie den staat tot den grootsten kapitalist te maken en is
grondbezit hiervoor het geschikst, dan moet ook weer ieder hier-
toe bijdragen of alleen de rijksten, maar steeds allen , die zich
in dezelfde positie bevinden; het ware de grootste onbillijkheid
dit kapitaal bijeen te brengen door een deel der inwoners alles
te ontnemen en den schatrijken niet-grondbezitter ongemoeid te
laten.

Even toevallig als de onteigening van een bepaald stuk grond
voor een spoorweg noodig blijkt te zijn, even toevallig blijkt
het in allen geval, dat juist afschaffing van privaat grondbezit
in het algemeen belang wenschelijk is. Het zou de grofste on-
billijkheid zijn, dat sommigen zonder schadeloosstelling van hun
eigendomsrecht ontzet worden, terwijl anderen een zelfde eigen-
domsrecht (want welk principieel verschil bestaat er tusschen
grondeigendom en anderen eigendom?) ongestoord blijven uit-
oefenen.

Neem aan: Elüuscheim of wie ook heeft gelijk, de econo-
mische werking van privaat grondbezit is zeer verkeerd, afschaf-
fing derhalve een dringende eisch in het algemeen belang, maar

-ocr page 75-

63

bij volledige schadeloosstelling zoa de staat verliezen lyden. Die
verliezen moeten gedekt worden en nu laat men dit wel betalen door
den kleinen grondeigenaar, die voor zijn zuur verdiende pennin-
gen een stukje grond gekocht heeft, door hem maar niet volledig
schadeloos te stellen, maar de millionair betaalt niets.

Grooter onbillijkheid is moeielijk denkbaar, maar dan is ook
de meest volledige schadeloosstelling de stelligste eisch. Elke
penning, door den staat minder gegeven dan de werkelijke koop-
waarde bedraagt, is de meest onrechtvaardige bevoordeehng van
den eenen burger ten koste van den ander. Waarom moet zelfs
Spencek erkennen, dat het onbillijk ware, hem, die voor zijn
„honestly earned wealth" grond gekocht heeft, zijn eigendom
zonder meer te ontnemen? Omdat een ander, die toevaUig
geen grond gekocht heeft, zijn eigendom wel behoudt. Bij
Spencer
zou wellicht het zoogenaamd onrechtmatige van grond te bezitten
dit kunnen vergoelijken, van ons standpunt is het in alle op-
zichten onverdedigbaar.

Doch niet alleen deze grond, maar ook de eisch dat steeds
door den staat rekening moet worden gehouden met de billijke
eischen voor besteden arbeid, moet leiden tot volledige schade-
loosstelling. De leer van.
Leroy Beaulieu, dat de waarde van
den grond alleen aan arbeid is te danken, is, zooals wij zagen,
niet met de feiten in overeenstemming; is slechts een deel
van de waarde van den grond aan arbeid te danken, dan kan
dit nooit den eisch tot een
volledige schadeloosstelling doen ont-
staan. Maar er is meer, die grond kan gekocht zijn voor „ho-
nestly earned wealth;" bij groote grondeigenaren, zou men wel-
licht hiertegen kunnen aanvoeren, dat zij het kapitaal, waar-
mede zij dien grond kochten, toch wel niet geheel aan arbeid

-ocr page 76-

64

zullen te danken hebben en de staat dus slechts een deel terug
behoeft, te geven, maar bij hem, die datgene wat hij met moeite
door hard werken voor zijn ouden dag bijeen gegaard en nu in
een stuk grond belegd heeft, kan die bewering toch bezwaarlijk
opgaan. Wanneer die man niet volledig, zoo volledig mogelijk, wordt
schadeloos gesteld, wordt de billijke eisch, dat de arbeid ver-
goed moet worden, met voeten getreden. En toch zou
Henry
Geoege
, uit naam van het goed recht van den arbeid, dat af-
schaffing van privaat grondbezit eischt, den man van zijn, alleen
door handenarbeid verkregen spaarpenningen, wiUen berooven!

Wij komen derhalve tot het volgende resultaat: geen oorspron-
kelijk recht, geen theorie van occupatie, verjaring of arbeid recht-
vaardigt den eisch van volledige schadeloosstelling; daarentegen
wordt zij gevorderd door de onbetwistbare rechtsbeginselen, dat de
arbeid vergoed worde en vooral dat de staat tegenover alle burgers,
die in dezelfde positie verkeeren, ook op gelijke wijze handele.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK II.

liandnationalifsatie in verband met de
vroegere en met de thans nog bestaande
vormen van gemeenschappelijk
grondbezit.

Zoowel vóór- als tegenstanders van landnationalisatie hebben
wederzijds voor hun gevoelens bewijzen trachten bijeen te brengen,
ontleend aan de historie, aan het gemeenschappelijk grondbezit
van vroegere tijden. Natuurlijk knoopten zich daaraan beschou-
wingen vast over de verschillende vormen van gemeenschappelijk
grondbezit, die thans nog gevonden worden : de Russische Mir ,
de Dessa op Java, de Zwitsersche Allmend.

Bij een beroep op de historie tot het aanbevelen of afkeuren
van de een of andere hervorming, zal men tweeërlei weg kunnen
inslaan. Men zal kunnen nagaan of de voorgestelde verandering
in de lijn der historische ontwikkeling ligt, een nieuwe schakel
in een historische keten vormt, of wel het tegenovergestelde het
geval is, zoodat er in stede van vooruitgang een schrede achterwaarts
gedaan zou worden. Aan den anderen kant kan men zich ook
tevreden stellen met te wijzen op vroeger bestaande toestanden, die
door de voorgestelde hervorming thans weer in het leven zouden
kunnen worden geroepen. Een dergelijk beroep op thans ver-

5

SF

-ocr page 78-

66

dwenen toestanden zal dan echter de vraag doen rijzen, waarom
dan toch die toestanden verdwenen zijn en hij , die ze aan-
prees , zal hebben aan te toonen , dat de tusschentoestand, waar-
in wij thans leven, een achteruitgang geheeten moet worden.
Wanneer dergelijke toestanden als die, waarop men zich be-
roept , ook thans nog gevonden worden , zullen natuurlijk ook die
toestanden een hoofdpunt van bespreking vormen. Op beide genoemde
wijzen nu heeft men aan het vroeger en aan het nog bestaande
„gemeenschappelijk grondbezit" argumenten willen ontleenen.

Onderzoeken wij thans nader de bewijsvoeringen van vóór- en
tegenstanders.

Tn zijn reeds meermalen hier aangehaald werk „ De la propriété
et de ses formes primitives" heeft
Emile de Lavei-eye achter-
eenvolgens de Russische dorpsgemeenschap , de dorpsinstellingen
op Java en in Indië, de Germaansche Mark, den grondeigendom
bij de Arabieren , de Chineezen , de Spartanen , de Romeinen ,
kortom allerlei verschillende vormen van vroeger of thans nog be-
staand gemeenschappelijk grondbezit behandeld. Met dit alles heeft
hij niet alleen een historisch doel gehad, hij heeft meer willen
doen dan enkel de feiten der geschiedenis vermelden , hij heeft
tevens uit die feiten gevolgtrekkingen gemaakt omtrent het wen-
-schelijke van gemeenschappelijk grondbezit en willen bewijzen,
dat in onze maatschappij het beginsel van privaat grondeigendom
te scherp is ontwikkeld.

De Laveleye heeft , zich ten opzichte van het grondbezit op
een collectivistisch standpunt geplaatst, maar in hoeverre hij nu
terugkeer zou willen tot de door hem geschilderde toestanden, in
hoeverre hij toestanden als van de Russische Mir ook voor West-
Europa wenscheliik zou oordeelen, is moeielijk te zeggen. Tn elk

-ocr page 79-

67

geval latere landnationalisten hebben in hem een bondgenoot gezien;
laat ons derhalve onderzoeken, in hoeverre dit juist is. Bén zaak
heeft
de Laveleye ongetwijfeld willen bewijzen, dat n.1. de
tegenwoordige vorm van privaat grondbezit (le dominium exclusif
personnel et héréditaire) een instelling is van nieuweren datum ,
daar gemeenschappelijk grondbezit de oudste vorm is en gedurende
langen tijd overal gevonden M^erd. \'Deze stelling is betwist o.a.
door Eoss,
Sbebohm en iNAMA-siernega (zie Mr. N. G.
plerson, Leerb. der Staath. , deel bl. 302), maar hoe dit zij,
het gemeenschappelijk grondbezit heeft dan toch oudtijds in zeer
vele streken bestaan, ja het bestaat nog. Dit argument heeft
ongetwijfeld waarde voor hen, die afschaffing van privaat grondbezit
betoogen. Wanneer afschaffing van privaat kapitaalbezit betoogd
wordt, kan men daartegen aanvoeren , dat dit onmogelijk is , dat het
bestaan hiervan in alle tijden en onder alle omstandigheden nood-
zakelijk is gebleken. Tegen afschaffing van privaat grondbezit
kan men dit niet inbrengen, dit is slechts een historisch ver-
schijnsel (zie
Wagner , Grundlegung S. 596). Dit argument
heeft echter slechts negatieve en zeer geringe waarde. Wanneer
nadere onderzoekingen aan het licht mochten brengen, dat inder-
daad in het oude Peru alle kapitaal staatseigendom was , zooals
betoogd wordt in „Een Socialistische Modelstaat" door C. L. E
am-
BONNET (Vragen van den Dag, jaarg. bl. 439 e. v.), dan zal
dit voor afschaffing van privaat kapitaalbezit ten onzent nog niets be-
wijzen, want Perüaansche toestanden zijn de onze niet. Zoo ook
hier, het feit, dat gemeenschappelijk grondbezit bestaan heeft, bewijst
op zich zelf niets. Is het wenschelijk, dat gemeenschappelijk grond-
bezit van vervlogen eeuwen thans weer in te voeren ? dat is de
hoofdvraag. Heeft
de Lavei.eye dit willen betoogen ?

-ocr page 80-

68

Op deze vraag kan , naar ik tneen, noch een beslist bevestigend,
noch een beslist ontkennend antwoord gegeven worden.

Hij zegt toch : (De la Propriété etc. Préface p. XII) „Sans
//revenir aux institutions des temps primitifs , je crois qu\'on peut
//emprunter au système de la possession germanique et slave,
//des principes mieux en rapport que le droit romain avec
//les nécessités des démocraties, parce qu\'ils reconnaissent à
//chacun le droit individuel et naturel de propriété." Even-
zoo (op. cit. Pref. p. XXII): „Je n\'ai voulu faire dans ce
//volume qu\'un essai historique sur les formes primitives de la
//propriété, sans en déduire une théorie nouvelle de ce droit. Je
//ne crois point que l\'histoire nous révèle le droit. Parce qu\'une
//institution a existé, même de tout temps, il ne s\'ensuit pas
//qu\'elle soit légitime et qu\'elle doive être conservée ou rétablie.
//On peut toutefois conclure du fait de sa longue durée qu\'elle
//répondait aux sentéments et aux nécessités des hommet pendant
//les siècles où elle s\'est maintenue. — Cependant si tous les argu-
//ments invoqués par les juristes et les économistes de la propriété
//quiritaire, la condamnent au contraire et justifient la propriété
//primitive telle que l\'ont conçue et pratiquée les sociétés anciennes,
//sous l\'empire d\'un sentiment universelle de justice instinctive, il
//y a heu , semble-t-il, de réfléchir sur ce remarquable accord ;
//d\'autant plus que la propriété considérée ainsi comme un droit
//naturel appartenant à tous, est seule conforme aux sentiments
//d\'égahté et de charité que le christianisme fait naître dans les
//âmes et aux réformes des lois civiles que le développement de
//l\'organisation industrielle paraît commander."

Verder lezen wij (op. cit. p. 283, note) : „M. le pasteur Becker
//a cru trouver dans l\'Allmend la solution du problème social et

-ocr page 81-

69

//je suis complètement de son avis ; non qu\'on puisse partout comme
//à Stanz //assurer à chacun la jouissance de 1400 klafter de bonne
//terre" , mais parceque l\'Alimend nous offre le type antique du
//vrai droit de propriété qui doit servir de base à la société de l\'avenir."

De Layeleye wil geen volkomen teruggang tot het oude ,
maar wil de aandacht ^vestigen op dat vroeger gemeenschappe-
lijk grondbezit. Het individualistische, de groote tegenstelling
tusschen rijk en arm van onze hedendaagsche maatschappij,
maakt hem bevreesd voor de toekomst; welnu, in die vroegere
tijden vond men een soort van collectivisme en veel grootere
gelijkheid. Zou in dat vroegere gemeenschappelijke grondbezit
dan wellicht niet de kiem liggen voor een toekomstige regeling
onzer maatschappelijke verhoudingen?

Met zijn beroep op de historie, wil de Laveleye niet uit die
historische gegevens een nieuwe eigen doms-theorie, een nieuwe
regeling van den grondeigendom opbouwen, want de geschiedenis
kan ons nooit doen besluiten tot het goed- of afkeuren van die
instelling ; maar toch die vroegere toestanden zijn zoozeer in over-
eenstemming met de eischen der gelijkheid door het Christendom
gesteld, die toestanden voldoen zoo aan de eischen der hoogere
rechtsbeginselen , dat zij een zeer nauwkeurige beschouwing over-
waard zijn.

En zoo ziet hij dan in den „Allmend" een vorm van grond-
bezit, die hem zeer geschikt toeschijnt om als. uitgangspunt en
voorbeeld te dienen voor hervormingen.

Ja zelfs gaat hij zoo ver van aan Australië en Amerika, die
gedeeltelijk nog te kiezen hebben, de oudere vormen aan te be-
velen boven het volstrekt privaat grondbezit. Soms , wanneer,
zooals bij de Germanen, de daar heerschende gelijkheid zich in

-ocr page 82-

70

al haar aautrekkelijkheid aan hem voordoet en zijn gevoelig hart
sneller doet kloppen, dweept
de Laveleye een oogenblik met
dien toestand met een totaal voorbijzien van al de ellende,
waarmede hij gepaard ging.

Zeer geestig voegt Leroy Beaulieu (Le Collectivisme p. 135)
//hem dan ook toe: //Nous vanter aujourd\'hui le bonheur de
//ces barbares, qui se précipitaient comme des hordes afl\'amées
//en dehors de leurs vastes territoires sans culture, c\'est vouloir
//lutter de description poétique avec Ovide."

Een dergelijken toestand als bij de Germanen wenscht echter
de Laveleye zelf niet terug.

Prof. d\'Au[>]sis de Bourouill zegt (op. cit. bl. 275) : „Plei-
//tende voor een vorm van grondeigendom gelijk aan de Germaan-
//sche Mark, berekent
de Laveleye met een onnavolgbare naïve-
//teit, dat, indien men zijn raad opvolgde, in Duitschland, thans
//een rijk van ongeveer
45 millioen zielen, slechts ongeveer 2 mil-
//lioen bewoners hun voedsel zouden kunnen vinden."

Gaat dit echter niet te ver ? een eenvoudige overname der
Germaansche toestanden heeft
de Laveleye toch nooit gewild.

Kunnen nu de Eussische Mir, de Zwitsersche Allmend inder-
daad een uitgangspunt, een kiem vormen voor heilzame hervor-
mingen ? Tot het beantwoorden dezer vraag hebben
Leroy
BeaujjIeu
en Prof. d\'AüLNis in aansluiting met vroegere schrij-
vers een nauwkeurig onderzoek iu het werk gesteld naar die
Zwitsersche, Russische en Javaansche dorpsgemeenschappen.

Voordat wij de uitkomst van dat onderzoek nagaan, met eeu
enkel woord het verband besproken tusschen die dorpsgemeen-

Zie Stoitel //Eea Kijkje op liet Hed. Social." bl. 23.

-ocr page 83-

71

scliappen en landnationalisatie. Hiertusschen toch is een hemels-
breed verschil: de dorpsgemeenschappen vormen een communaal
bezit van de leden dier gemeenschap, die allen den grond be-
bouwen, ieder heeft recht op een stuk grond voor zijn gebruik,
welk stuk hij ontvangt wordt niet aangewezen door het bestuur
van de dorpsgemeenschap, maar door het lot. Die loting moet
telkens binnen een kort tijdsverloop terugkeeren, opdat anderen,
die nu ook rechten gekregen hebben, ook een stuk grond ont-
vangen. Iemand, die geen landbouwer is, die geen grond be-
bouwt , heeft ook niet de minste rechten; alles is gebaseerd op
den oorspronkelijken toestand van ecu alleen landbouw en steeds
dezelfde soort van landbouw drijvenden stam.

Bij landnationalisatie is dit alles geheel anders; van een ge-
meenscliappelijk bebouwen, van een recht op een stuk grond
van elk lid der gemeenschap, geen sprake; door wie de bebou-
wing geschiedt, door pachters of door staatsambtenaren, doet
niets ter zake. Bij landnationalisatie is de hoofdzaak een krach-
tig ver ingrijpend staatsgezag, dat bf zelf de bebouwing ter
hand neemt, bf die bebouwing overlaat aan de meestbiedende
pachters. Dat staatsgezag zal bepalen , wat gedaan moet worden
met de mogelijke baten uit die bebouwing of uit die verpachting
voortvloeiende. Ieder staatsburger heeft hier wel een ideëel genot,
ieder zoowel de koopman als de boer, maar dit genot is
geheel ideëel, hij heeft nergens recht op, zooals een lid van een
dorpsgemeenschap ; hij heeft alleen de kans , de verwachting, dat de
maatregelen door den staat te nemen, die bekostigd worden uit de
in de staatskas gevloeide baten, ook hem ten goede zullen komen.

In dorpsgemeenschap ligt een communistische gedachte, in
landnationalisatie een socialistischeziedaar het groote verschil.

-ocr page 84-

72

Bij de dorpsgemeenschap wordt door de verloting steeds een
zekere gelijkheid bewaard, al krijgt ook soms de een meer dan
de ander; door landnationalisatie op zich zelf wordt in geen enkel
opzicht de gelijkheid bevorderd; of landnationalisatie de gelijkheid
in de hand zal werken zal afhangen van de vraag, hoe de baten,
altijd als de te betalen interesten deze niet overtreflen, worden
aangewend.

Door dit groote verschil tusschen landnationalisatie en dorps-
gemeenschappen kunnen de argumenten tegen de laatste instelling
in geenen deele eveneens tegen de eerste gelden. Zoo zegt
P. Leeoy Beaulieu , ten onrechte naar ik meen (Répartition des
Richesses p.^71): „La prétention de „communaliser" et de „nationali-
//ser" le sol est contraire aux deux principes de la civilisation moderne,
////la division du travail et le perfectionnement incessant des métho-
//des et des procédés de production."" Hier worden „communa-
//liser" en „nationaliser" in één adem genoemd, de ingebrachte
bezwaren nu gelden zeer stellig tegen dorpsgemeenschappen, maar
volstrekt niet tegen landnationalisatie.

Mocht het blijken, dat de Russische Mir of de Zwitsche All-
mend (de Javaansche Dessa heb ik ook bij de bovenstaande
beschouwing over dorpsgemeenschappen buiten rekening gela-
ten, daar de Oostersche toestanden zoozeer van de onze ver-
schillen, dat hier van geen vergelijking sprake kan zijn), wer-
kelijk zoo verkieslijk zou zijn, dan is daarmee de wenschelijk-
heid bewezen van dorpsgemeenschappen, niet van landnatio-
nalisatie. De uitslag van het onderzoek omtrent die dorpsge-
meenschappen zou dus buiten bespreking kunnen blijven, indien
niet daaruit bleek, dat de veranderingen, waardoor de gebreken
van een dorpsgemeenschap eenigszins zijn weg te nemen, die

-ocr page 85-

73

dorpsgemeenscliap juist in een soort van landnationalisatie zouden
veranderen.

Het hoofdbezwaar tegen de dorpsgemeenschappen, o. a. bij de
Eussische Mir, bij het gemeenschappelijk grondbezit in Baden
(bij de zeer eigenaardige Zwitsersche toestanden valt dit minder
in het oog) is gelegen in het telkens wisselen van bebouwing,
waardoor van verbetering meestal geen sprake is. Hierin is alleen
verandering te brengen door de periodieke verdeelingen over een
grootere tijdsruimte te stellen en dan vergoeding te geven voor
verbeteringen.
Du Laveleye zelf stelde voor een verdeeling
elke 19 of 20 jaar.

Dan zullen echter tal van leden der gemeenschap, hoewel zij
volwassen zijn, van hun recht op een stuk grond verstoken blij-
ven. Hierin zou misschien kunnen worden voorzien door een
zekere pacht te betalen, die dan ten goede zou komen aan hen,
die nog geen stuk grond hadden ontvangen.

Wat de schadeloosstelling voor verbeteringen betreft, wie zou
deze moeten betalen ? Natuurlijk hij, aan wien dat verbeterd
stuk grond door het lot wordt toegewezen; is hij daar niet toe
in staat, dan zal hij van dat stuk grond moeten afzien. Ook
de gemeenschap zal de schadevergoeding kunnen betalen, maar
dan moet voor het verbeterde stuk grond een zekere pacht ge-
eischt worden.

Op deze wijze zal al meer en meer een soort van pachtstelsel
ontstaan en de oorspronkelijke gelijkheid, het ideaal van
de
Laveleye,
al meer en meer op den achtergrond wijken. De ge-
wijzigde dorpsgemeenschap begint dan meer en meer het karakter
te dragen van landnationalisatie. Wanneer de verdeeling bij lot
tusschen allen , een verdeehug, dié\' met de eischen der arbeids-

-ocr page 86-

74

mm

verdeeling totaal geen rekening houdt, verandert in een gewone
verpachting aan den meestbiedenden en het gemeentelijk grond-
eigendom ter wille van een algemeen financieel beheer over-
gaat in staatshanden, is de overgang tot //landnationalisatie"
voltooid.

Aan de beschouwingen van de LaveIjEYE over het gemeen-
schappelijk grondbezit kunnen dus door landnationalisten geen
argumenten ontleend worden. De dorpsgemeenschap ongewijzigd
invoeren zou zeker eeu niet heilzame hervorming zijn, een her-
vorming bovendien, die niet met den naam van landnationalisatie
bestempeld kon worden. Eeu geheel gewijzigde invoering van
die dorpsgemeenschappen zou m. a. w. zijn „landnationalisatie,"
maar voor het verkieslijke van landnationalisatie boven onze
tegenwoordige inrichting is hiermee nog niets gebleken.

Wel heeft de Laveleye iu het einde van zijn werk in hoofd-
stuk XXIII //L\'état propriétaire foncier et le régime de la pro-
priété dans l\'Inde" eenigszins landnationalisatie verdedigd; zijn
denkbeelden zijn hier, naar ik meen, vrij verward. De toestan-
den in Britsch-Indië besprekend, wijst hij er op (p. 357), dat
in de provinciën Madras en Bombay het stelsel van staatseigen-
dom geheel gehuldigd wordt, daar hier tusschen regeering en
bebouwers geen tusschenpersonen bestaan.

Dit stelsel komt hem zeer gewenscht voor: „Le cultivateur
n\'est pas à la merci d\'un propriétaire avide. La rente qu\'il doit
payer est fixée en raison du prix des denreés, et il a une sécu-
rité absolue pour trente années consécutives, tandis qu\'en Europe
le locataire est ordinairement sous le coup d\'une augmentation de
de loyer tous les six ou neuf ans."

Zooals ik vroeger reeds zeide, dergelijke Oostersche toestanden

-ocr page 87-

75

kaB men niet met de onze vergelijken, grootendeels wordt liier
bovendien aan ieder zijn stuk toegewezen; in een noot (p. 157)
vermeldt
de Lavelbye zelf, dat in verscheiden dorpen het ge-
meentebestuur tusschenpersoon is, die de grondrente betaalt en
de verdeeling regelt. Hoe zou ooit een dergelijke toedeeling
van grond door de regeering mogelijk kunnen zijn bij onze
West-Europeesche toestanden ?

Onmiddellijk hierop vermeldt de schrijver een artikel van Stuarï
Mill in de Examiner van 11 Jan. 1873, waarin deze het
stelsel in Indië roemt, waar de staat zich in het bezit van den
grond heeft gehandhaafd. De opbrengst, die daardoor den staat
toekomt, zou voldoende zijn om alle belastingen te ontvan-
gen. Een dergelijke inrichting, een dergelijke //nationalisation
de la terre", bij ons ingevoerd, laat
de Lavelbye, hierop
volgen, zou weinig verandering brengen in onze hedendaagsche
maatschappij, het zou alleen de zuivere opbrengst van den grond
aan den staat, de provinciën, de gemeenten brengen in plaats
van aan een zeker aantal particulieren, die geen diensten bewijzen
in ruil voor wat zij ontvangen.

Weinig verandering brengen? Wanneer plotseling alle grond-
eigenaren geruïneerd werden door een grondbelasting gelijk aan de
opbrengst na aftrek van werkloon en kosten van verbeteringen,
zou men dat dan N. B. kunnen noemen een geringe wijziging
in de maatschappij ?

De Laveleye verzuimt dan ook te vermelden bij het aanhalen
van het artikel van
Stüauï Mit.l , waarvan ik een afdruk vond
in //Dissertations and Discussions," dat
Mill in datzelfde artikel
zegt (Diss. a, Disc. p. 275), dat thans nu de staat zich niet in de
voordeelige positie bevindt van allen grond te bezitten, dat grond-

-ocr page 88-

76

m

bezit door de te geveu schadeloosstelling voor den staat een zeer
twijfelachtig voordeel zou opleveren.

Hoewel be Laveleye hier dus voorstaat een zeer hooge grond-
belasting, bespreekt hij even verder (p. 359) de tegenwerping
van
Fawcetï tegen landnationahsatie, dat de aankoop van alle
gronden een zeer slechte finantieele operatie voor den staat zou
zijn: Welnu, zegt
de Laveleye , breng door verandering in
erfrecht en successierechten de sommen, voor den aankoop be-
noodigd, bijeen.

Hier dus weer zuiver landnationahsatie, geen hooge grondbe-
lasting; zoo toch gaat hij voort met te betoogen, dat de admi-
nistratieve moeielijkheden van géén beteekenis zullen zijn, de
ontvangers zullen dan pacht ontvangen in plaats van vroeger be-
lasting , derhalve landnationalisatie met pachtstelsel.

Invoering van dorpsgemeenschappen als bij de Allmend, in-
voering van een zoo hoog mogelijke grondbelasting, invoering
van landnationahsatie met pachtstelsel, van dat alles vinden wij
de wenschelijkheid door
de Laveleye betoogd, zonder dat
eenigszins het verschil in het oog wordt gehouden.

Thans zijn wij genaderd tot het onderzoek der argumenten
tegen landnationalisatie , aan de historie ontleend. De tegenstanders
volgen deze wijze van betoog: het privaat grondbezit heeft zich
natuurlijkerwijze ontwikkeld uit het gemeenschappelijke, terugkeer
tot het gemeenschappelijke zou dus in strijd zijn met de lijn der
historie, een schrede achterwaarts op den weg der ontwikkehng.

Vooral Wagner heeft aldus uit de historische argumenten, door
de voorstanders van landnationahsatie aangevoerd, een wapen
tegen hen zoeken te smeden. Na er op te hebben gewezen dat

-ocr page 89-

77

privaat grondbezit ongetwijfeld sleclits een historisch verschijnsel
is , vraagt hij , welke dan toch de oorzaak is geweest, die dat
gemeenschappelijk grondbezit in privaat bezit deed overgaan.

In die oorzaak nu ligt misschien het sterkste bewijs voor be-
houd van privaat grondbezit (Grundlegung S. 597) : /\'In dieser
//Beziehung bildet nun das rechtsgescliichthche Argument gegen
//das private Grundeigenthum vielleicht von allen Beweisgründen den
//stärksten für diese Institution," want die oorzaak ligt in een be-
paald economisch beginsel: niet alleen in zijn eigen, maar ook
in het belang van de gemeenschap //im Volkswirthschaftlichen
//Interesse" wordt aan den landbouwer in steeds grooteren omvang
en met steeds absoluter macht een recht van privaat eigendom
op den bebouwden grond toegestaan om//sein Sebstinteresse, sein
//einzelwirthschaftliches Interesse zu möglichst tüchtiger Bebauung
//anzuspornen." Derhalve, zoo gaat
Wagneb, voort, zal ieder,
die afschaffing van privaat grondbezit voorstaat, moeten bewijzen
bf dat die historische ontwikkeling onrechtmatig en ondoelmatig
was, bf dat de vroeger inwerkende factoren tegenwoordig geen in-
vloed uitoefenen, bf dat zij door andere factoren goed te vervangen zijn.

Het eerste nu heeft men gepoogd te bewijzen, maar zonder
voldoende gronden, zegt
Wagner te recht, met een beroep
op zijn vorige //Abschnitt," waarin hij betoogde, dat o. a. een
groot deel van het privaat grondbezit is ontstaan, doordien
men het stuk , dat men oorspronkelijk in gebruik had, in privaat
eigendom kreeg. Noch het tweede, noch het derde is ooit door
hen, die afschaffing van privaat grondbezit voorstonden, bewezen.
Dezelfde oorzaak, die vroeger tot privaat grondbezit voerde, moet
ons thans tot behoud daarvan doen concludeeren.

Bij Leroy Beaulieu vinden wy met denzelfden nadruk hierop

-ocr page 90-

78

gewezen, Waarora toch, zoo vraagt ook hij, is dat gemeen-
schappelijk grondbezit, indien het zoo volmaakt is, toch ver-
dwenen ? Iets gebrekkigs, iets verkeerds in de geheele orga-
nisatie moet hier de oorzaak van zijn. „Cequi n\'a pas sn se
défendre contre la mort peut malaisément renaître.\'\' (Le Coll. p.
87). Dat gebrekkige in het vroegere gemeenschappelijk grondbezit,
waardoor een verandering dringend noodzakelijk was , heeft
de
Laveleye, zoo
gaat Beaui.ieu voort, zelf zeer goed ingezien,
waar hij zegt : //Les procédés d\'exploitation se sont modifiés , à
//mesure que la propriété s\'est dégagée de la communauté. D\'ex-
/ytensive, la culture est devenue intensive, c\'est à dire que le
//capital a contribué à produire ce que l\'on ne demandait originai-
//rement qu\' â l\'étendue."

In „Répartion des Richesses" spreekt Leroy Beaulieu nog
uitvoeriger over deze zaak (p. 69) : twee oorzaken hebben mede-
gewerkt tot het verdwijnen van gemeenschappelijk grondbezit, twee
oorzaken, die onverbreekbaar samenhangen met de beschaving //la
division du travail et le progrès des cultures."

//La division du travail qui entraîne l\'emploi de toutes les facul-
//tés à une occupation toute spéciale, à un détail de la production, afin
//d\'augmenter la quantité et le bon marché des produits et de nourrir
//dans la plus grande aisance possible le plus grand nombre d\'humains,
/■/la division du travail impose à une partie de l\'humanité l\'abandon
//de la culture du sol, crée les métiers industriels, les profes-

//sions commerciales et fait sortir de terre les grandes villes.....

//Comment pourrait on concilier l\'industrie et les grandes villes
//avec la propriété communale collective ?" Stel u eens voor,
gaat hij voort, dat de bewoners van Parijs een gemeenschappe-
ijk grondbezit hadden ; om 20 are per hoofd te hebben, zou

-ocr page 91-

79

de oppervlakte 500.000 hektare moeten zijn, tot Orleans en \'Rouaan
zouden de te bebouwen velden liggen.

„Le progrès des cultures," indien na 5 of 6 jaar door een
nieuwe verloting het stuk grond weer aan een aiider wordt toe-
bedeeld , wie zal dan op duurzame wijze den grond verbeteren ?

Deze oorzaken moesten dus leiden tot verandering van gemeen-
schappelijk in privaat grondbezit. Onbetwistbaar, boven besprak
ik dit reeds, maakten intensieve bebouwing en verdeeling van
arbeid het gemeenschappelijk grondbezit op den duur onmogelijk.
Maar, en ook hierop wees ik reeds, die bezwaren gelden tegen
landnationalisatie niet.

Een der oorzaken van het ontstaan van het privaat grondbezit
is ongetwijfeld geweest het economisch beginsel, dat door //Selbst-
interesse" de grond beter bebouwd , de grond verbeterd wordt,
men had tot verkrijging van dat //Selbstinteresse" geen anderen
weg dan privaat grondbezit. Omzetting van gemeenschappelijk
grondbezit in landnationalisatie met pachtstelsel met zeer langen
termijn zou èn aan den eisch van arbeidsverdeeling, èn, in
allen geval voor dien tijd zeer voldoende, voldaan hebben aan
den eisch , dat door //Selbstinteresse" de grond verbeterd werd,
intensieve bebouwing werd gedreven. Hoe zou echter bij de
toenmalige toestanden landnationalisatie met pachtstelsel op
lange termijnen hebben kunnen worden ingevoerd ? Hoe zou
deze primitieve staats- en gemeente-inrichting de daaruit voort-
vloeiende baten ten nutte van het algemeen hebben kunnen
aanwenden? ja, hoe zou in een dergelijke primitieve maatschappij
de gemeenschap hebben moeten handelen met de pachten, die haar
natuurlijk in natura uitbetaald werden? In onze ontwikkelde maat-
schappij met al haar uitstekend geregelde ruilmiddelen, met haar

-ocr page 92-

80

zoo uitgestrekt ruilverkeer, met al de takken van staatszorg,
waardoor de staat het algemeen nut bevordert, maar waarvoor de
grootste sommen noodig zijn, zou de opbrengst dier pachten zeer
goed zijn te gebruiken , kortom , zou landnationahsatie met pacht-
stelsel, geheel afgezien van de wenschelijkheid,
wel uitvoerbaar zijn,
In vroegere tijden was het privaat grondbezit het eenige middel,
ik wil het gaarne toegeven, maar de mogelijkheid, de uitvoer-
baarheid van landnationalisatie bestond toen niet. Deze bestaat
thans wel; die mogelijkheid is een nieuwe factor. De toestanden
zijn niet dezelfde gebleven en daardoor rijst de vraag of aan den
eisch van betere bebouwing, aan den eisch der arbeidsverdee-
hng thans niet op een andere wijze kan voldaan worden dan
uitsluitend door privaat grondbezit.

De verandering van toestanden, die de Lavèleye\'s beroep op
vroegere vormen van dorpsgemeenschappen onjuist deed zijn,
ontneemt tevens aan het argument tegen afschafdng van het
privaat grondbezit aan de historie ontleend, een groot deel van
zijn kracht. Het kan zeer goed mogelijk zijn, dat pachtstelsel
op lange termijnen toch nooit zoo goed als privaat grondbezit ten
opzichte der productie werkt,
doordien het eigenbelang hier minder
groot is; de historie heeft echter niets bewezen, want vroeger waren
zulke lange verpachtingen door de gemeenschap niet mogelijk.

Aan de historie kunnen dus, naar ik meen, geen krachtige
argumenten omtrent de al of niet wenschelijkheid van landnatio-
nalisatie ontleend worden.

-ocr page 93-

HOOFDSTUK IIT.

liandnationalisatie met betrekking tot de
verdeeling; van den rijkdom.

Zoowel Leroy Beaulieu als Mr. N. G. Pierson wijzen er
herhaaldelijk op, dat de collectivisten meest alleeu het oog hebben
gevestigd op de verdeeling van den rijkdom en totaal voorbijzieD,
welke gevolgen de verwezenlijking hunner plannen voor de voort-
brenging van dien rijkdom met zich zal brengen. Zij bezien
de maatschappelijke inrichting slechts van ééne zijde, beterever-
deeling der inkomsten is hun eenige leus, maar of bij hun maat-
regelen de bron dier inkomsten ook gevaar loopt te verminderen,
zoodat hun voorgespiegelde gouden bergen slechts droombeelden
zouden blijken te zijn, daar denken zij niet aan. „Indien het
//eens bleek," zegt Mr.
Pierson van het socialisme, „dat het ge-
//lijkheid zou scheppen, maar gelijkheid in de allerdiepste ellende."

Zoo is het ook met de voorstanders van landnationalisatie.
Het is waar, de meesten hebben in hun geschriften den invloed
hunner voorstellen op de productie wel in het kort besproken,
maar wijziging van de ongelijke verdeeling der inkomsten is toch
zoozeer hun drijfveer, dat ook zij niet van groote eenzijdigheid
zijn vrij te pleiten.

De meeste landnationalisten maken zich schuldig aan dezelfde
fout. Van waar de ellende? vragen" zij. Van waar die schrille

6

-ocr page 94-

82

contrasten tusschen rijk en arm, die elk weldenkend mensch
treffen én bedroeven ? Waarom worden er steeds menschen
gevonden, wier leven kommer- en smartvol daarheen gaat,
wier deel in de genietingen dezer aarde zoo uiterst, uiterst ge-
ring is ? Waarom ? Is het de schuld van een te geringe voort-
brenging, die niet allen kan voorzien? Onmogelijk, het kenmerk
dezer eeuw is juist een vermeerdering der rijkdomscheppende
macht, die ons aan wonderen doet denken; een enkele machine
verricht thans met de hulp van een enkel kind den arbeid,
waar vroeger tal van arbeiders zich voor afsloofden. En toch ...
armoede en gebrek blijven nog steeds deze aarde met jammer-
klachten vervullen; diep droevig klinken ons de woorden toe ,
waarmede George zijn werk aanvangt:

fYe build! ye build! but ye enter not in,

//Like the tribes whom the desert ^devoured in their sin ;

//Erom the land of promise ye fade and die,

//Ere its verdure gleams forth on your wearied eye."

Overal is gebrek, zoowel daar waar groote legers duizenden
verslinden, als daar waar staande legers slechts bij naam bekend
zijn, zoowel daar waar bezwarende tarieven den handel belemme-
ren , als daar waar het beginsel van vrijhandel heeft gezegevierd,
zoowel daar waar een eenhoofdig bestuur wordt gevonden, als
daar waar het volk zelf de macht in handen heeft gekregen.
Overal gebrek; er moet\'dus een algemeene oorzaak zijn, die ver-
hindert, dat de zegeningen der vergroote voortbrenging zich bij
allen doen gevoelen; die oorzaak, die ziekte moet weggenomen
worden, welk is het geneesmiddel ? het geneesmiddel, dat plotseling
de zieke maatschappij in al haar deelen weer gezond zal maken,
het geneesmiddel, dat onze aarde in een paradijs zal herscheppen.

-ocr page 95-

83

Dat geneesmiddel is gevonden ; privaat grondbezit is de bron van
al dat kwaad, schaf het af en gij zijt gered. De gevolgen van
het geneesmiddel zullen heerlijk zijn, hulde aan hem , die het
gevonden heeft; maar dan moeten ook alle vooroordeelen wijken,
dan niet angstig gevraagd of een niet volledige schadeloosstelling
wel met de beginselen van het recht is te rijmen , dan niet ge-
vraagd of de productie wat minder zal worden. Het te bereiken
einddoel is zoo schoon, zoo heerlijk, dat alle hinderpalen door
dien glans als verdwijnen!

Zoo Heney George , zoo Fi.ürscheim, zoo zelfs de veel meer
beredeneerde
Wallage. Daargelaten dat de ellende door lien
met veel te schrille kleuren gemaald is, dat de bewering, alsof
de vermeerderde voorbrenging niet aan de minder bedeelden
ten goede is gekomen, met de feiten in strijd is, er is
voorzeker veel ellende; is het geneesmiddel te rechtvaar-
digen en zal het goede gevolgen hebben, dan ongetwijfeld het
toegepast, al moge het ook in geenen deele een algeheele
verbetering met zich brengen. Maar helaas! de landnationa-
hsten doen denken aan kwakzalvers, die met één enkel middel
duizenden ziekten heeten te genezen, Br is maar één oorzaak,
alle andere oorzaken, hoezeer ook door feiten bevestigd, zijn
dwaas en onwaar, en voor die ééne oorzaak hebben zij het on-
feilbare geneesmiddel gevonden. Indien het eens bleek, dat dat
geneesmiddel slechts den zieke zou verzwakken, in stede van
verlichting, in stede van volkomen herstel te brengen?

Aan dergelijke overdreven voorsteUingen hebben zich natuurlijk
niet schuldig gemaakt die
schrijvers, welke alleen landnationalisatie
bepleiten om zoodoende in de volgens hen steeds stijgende pacht
een nieuwe en ruime bron van inkomsten voor den staat te vinden.

-ocr page 96-

Evenzoo wordt een gunstige uitzondering gemaakt door Samïèr,
die wel op afschaffing van grondbezit aandringt met andere motiej:^
ven dan het stijven der staatskas door de vermeerderende pacht,
zonder zich echter voor te stellen, dat door een dergelijken
maatregel alle ellende zou zijn weggenomen. Hij neemt dan ook
onder de voorstanders van laudnationalisatie een zeer eigenaardige
plaats in.

Achtereenvolgens wensch ik thans de verschillende gronden ,
waarop landnationalisatie voor een betere verdeeling van den rijkdom
wordt aanbevolen, te onderzoeken, zooveel mogelijk die schrijvers,
die zich hierbij op een zelfde standpunt plaatsen, gelijkelijk
besprekende. Een kort overzicht van den invloed, dien de ver-
schillende schrijvers in dezen op elkander gehad hebben, ga
hier vooraf.

Het werk van Heniit George „Progress and Poverty", ver-
schenen in
1879 , heeft den grooten stoot aan de hedendaagsche
beweging voor landnationalisatie gegeven; zooals wij reeds in de
„Inleiding" bespraken, heeft
George aan het einde van zijn
werk geen bepaalde landnationalisatie voorgesteld, maar zijn boek,
zijn argumenten worden voortdurend aangehaald door de meeste
voorstanders en uit de gronden, waarop hij de stelling bouwt,
dat de grondbelasting moet worden opgevoerd, totdat zij nage-
noeg met de geheele pacht gelijk staat, kan men evengoed de
gevolgtrekking maken, dat alle grond staatseigendom behoort te
worden. Het is niets anders dan een verschil van uitvoering.
George zelf toch zegt (Vooruitgang en Armoede bl. 316): //Wij
//zouden aan de wet der rechtvaardigheid voldoen en alle econo-
//mische eischen bevredigen, als wij met één pennestreek alle
//bizondere eigendomsrechten afschaften, als wij allen grond voor

-ocr page 97-

85

//publiek eigendom verklaarden , en liem in genoegzame lioeveel-
//heden aan de hoogste bieders verpachtten."

Door middel van zijn plan van hooge grondbelasting schijnt
hem echter de hervorming op kalmer, gemakkelijker manier
tot stand te zullen komen , dan wanneer alle gronden plotseling
verbeurd verklaard werden. De staat zal dan immers toch
feitelijk landheer zijn; het is dus niets dan een verschil
van politiek. Yeilig kan men hem dus onder de landna-
tionalisten rekenen; van het in 1889 te Parijs gehouden con-
gres van landnationalisten bekleedde hij dan ook het eere-
voorzitterschap.

Al heeft George tot de tegenwoordige beweging van landna-
tionalisatie den stoot gegeven, reeds vóór hem zijn er verscheiden
werken verschenen, die een dergelijke hervorming beoogden.
John Stuart Mill betoogde, zooals wij zagen, in verscheiden
geschriften, dat het „Unearned Increment" niet aan de grond-
eigenaren, maar aan den staat behoorde te komen en om dit te
verwezenlijken zou de staat dan ook van gedeelten van den
grond eigenaar kunnen worden, dus een soort van landnationali-
satie; voorts wordt
Mill\'s betoog door latere landnationalisten
bij voorkeur aangehaald.

In Duitschland vinden wij het wenschelijke van aankoop van
alle gronden door den staat betoogd door
Herman Heinrich
Gossen
, in zijn in 1854 verschenen werk „Entwicklung der
Gesetze des menschlichen Verkehrs und der daraus flieszenden
Regeln für menschliches Handeln;" zijn hoofdargument is even-
als bij
Mill het steeds stijgen der pachtwaarde. Later (in 1880)
werden zijn denkbeelden nader uitgewerkt en gekritiseerd door
"Walras.

-ocr page 98-

86

lü 1871 verscheen het werk van Dr. Stamm: „Die Erlösung
der darbenden Menschheitook hij meent in de afschaffing van
privaat grondeigendom het reddende geneesmiddel te hebben ge-
vonden , een geneesmiddel, dat de volslagen „Erlösung der dar-
benden Menschheit" tengevolge zal hebben
i). Men ziet, Stamm
doet in overdrevenheid niet voor zijn geestverwanten onder; toch
staat hij, geloof ik, dichter bij
Samteu dan bij Ei.ürscheim.
Zoowel bij Stamm als bij Samïer toch is de hoofdgedachte, dat
tot bescherming der armere klasse de staat in het bezit moet
komen van een groot deel van den rijkdom, de staat grondeige-
naar moet worden. Bij
Stamm is dit slechts in vage bewoor-
dingen betoogd, vermengd met allerlei andere theorieën, die vaak
zeer doen denken aan de ideeën van
Marx , voor wien Stamm
dan ook groote vereering heeft. Bij Samter daarentegen vin-
den wij een zuiver logischen samenhang; wetenschappelijk staat
hij, naar ik meen, dan ook veel hooger dan
Stamm. Al
moge bij beide schrijvers eenigszins dezelfde hoofdgedachte ge-
vonden worden, toch geloof ik niet, dat
Stamm\'s boek eenigen
invloed op
Samter heeft gehad, daar deze in zijn werk //Ge-
sellschaftliches- und Privat-Eigenthum" geen enkele maal
Stamm
aanhaalt, ja, zijn naam zelfs niet genoemd wordt in de inleiding,
waarin enkele schrijvers worden opgegeven, die het tot staatseigen-
dom maken van den grond voorstonden.
Samter noemt daar vooral
Miij. en
de Laveij5ye , die echter beide op de in zijn werk
verkondigde denkbeelden slechts geringen invloed gehad kunnen
hebben.
Samter staat dus vrij wel alleen; ook op latere

1) In 1885 vei-sclieen nog van denzelfden schrijver een brochure, getiteld :
/\'Die social-politische Bedeutung der Boden-Reform," waarin hij een plan van
uitvoering zijner denkbeelden geeft.

-ocr page 99-

87

geestverwanten, als Plürscheim, schijnt hij weinig invloed te
hebben gehad. Zijn werk „Gesellschaftliches und Privat-Eigen-
thum als Grundlage der Social Pohtik" verscheen in 1877.

Twee jaar later zag //Progress and Poverty" het licht, de
daarin verkondigde hoofdtheorie is geheel oorspronkelijk, al volgt
op rechtsphilosophisch gebied
George eenigszins Spencer
iVIiLL\'s denkbeelden zullen wellicht eenigen invloed hebben gehad;
met
Stamm en met Samter (zoo vermeldt Elürscheim) was
George denkelijk geheel onbekend. Wel vermeldt Dr. Ruhland
(Zeitschrift für die gesammte Staatswissenschaft 1887, S. 295),
dat in //die Zeit" van 1 Nov. 1886 vermeldt wordt, dat
George
de statuten van Sïamm\'s vereeniging Humanitas in handen ge-
kregen en daarin de eerste beslissende aanleiding tot zijn sociaal
optreden gevonden zou hebben; aan Dr.
Ruhland zelf schijnt
dit echter vrij onzeker toe.

Na Henry George heeft de landnationahsatie-beweging, zoo-
als ik reeds zoo even vermeldde, een grooter vlucht genomen;
in Engeland werden
Georgé\'s denkbeelden vooral verdedigd door
Alfred R. Wallace, die in zijn in 1882 verschenen werk,
getiteld //Landnationalisation",
George\'s theoriën geheel volgde.
Na een deel van genoemd werk reeds geschreven te hebben, zoo
vermeldt hij (Landnationalisation p.
165), maakte hij kennis met
het werk van
George , met wiens denkbeelden hij zich in
hoofdzaak zeer goed kon vereenigen en wiens steUing: //Low
//wages and pauperism the direct consequences of unrestricted
//private property in land," hij aanstonds overnam als opschrift
voor zijn zevende hoofdstuk.
Wai^lage is wel in dit opzicht

1) Zie -boven bl, 7 en 15).

-ocr page 100-

■MHHHMIIi

een volgeling van George , maar zijn werk kan toch ook op oor-
spronkelijkheid aanspraak maken, vooral wat betreft zijn voor-
stellen omtrent de invoering van landnationalisatie.

In Engeland worden de denkbeelden van George voorgestaan
door de //English Land Restauration League," met het tijdschrift
//The Democrat." Natuurlijk ligt het buiten mijn bestek een
getrouwe opsomming te geven van al dergelijke organen, vooral
daar de argumenten van propaganda-geschriften meest van niet
zeer wetenschappelijk gehalte zijn.

In Duitschland vond George een vurig vereerder in Ei,ür-
scheim
, die, reeds door Stamm voor het denkbeeld van //land-
nationalisatie" gewonnen, door het lezen van
George\'s werk
zich plotseling sterk tot dergelijke studie aangetrokken voelde.
Bij het schrijven van zijn eerste werk „Auf friedlichem Wege",
in 1884 versehenen, veranderden zijn inzichten echter vooral
door een nader onderzoek van
George\'s rente-theorie en zoo
begon hij toen reeds meer een eigen standpunt in te nemen. In
zijn volgende werken neemt hij met nog meer beslistheid een
geheel oorspronkelijk standpunt in, al blijft zijn vereering voor
George groot; zoo zijn zijn theorieën een geheel ander karakter
gaan dragen dan de in //Progress and Poverty" verkondigde en
is
Elürsgheim de vader geworden van de Duitsche richting der
landnationalisatie. De uitvoerigste ontwikkeling zijner denkbeel-
den heeft hij gegeven in zijn in 1888 verschenen werk //Der
einzige Rettungsweg", waarvan in 1890 een geheel omgewerkte
uitgave verscheen; in de inleiding dezer uitgave wijst bij er uit-
drukkelijk op, hoever zijn denkbeelden en die van
George uit-
eenloopen: //Hat schon mein erstes Buch wesentliche Differenz-
//punkte zwischen meiner Auffassung und der
george\'schen er-

-ocr page 101-

89

//gebeu, so haben sich solche im Laufe der Zeit noch vermehrt,
//so dass schliesslich nur das gleiche Ziel und einige der Begrün-
//dungen die selben geblieben sind wie bei
Geouge. Die Auffassung
//der wirklichen direkten Ursache der socialen Noth und der mit
//ihr identischen Absatzkrise ist bei mir eine total verschiedene
//und wenn auch die schlieszliche Grundursache die gleiche ist, so
//erreichen wir sie doch auf total verschiedenen Wegen."

In het Engelsch verscheen van EiaIksgheim\'s hand //Eent,
Interest and Wages", in het Nederlandsch vertaald onder den
titel van //Jndividualisme en Socialisme" door J. J.
Duinïjer,
met aanteekeningen van J . Stoffel. Ook dit werk geeft Flür-
scheim\'s
hoofddenkbeelden in hun geheel weer, maar in minder
uitvoerigen vorm dan //Der einzige Eettungsweg". Nog in enkele
kleine geschriften behandelde
Ft.ükscheim hetzelfde vraagstuk,
o. a. in //Das Staatsmonopol des Grundpfandrechtes", waarin
hij een wijze van practische ten uitvoerlegging zijner plannen
geeft.

In verscheiden Duitsche werkjes wordt de landnationalisatie
door
Flürsoheim\'s aanhangers van uit zijn standpunt verde-
digd met slechts enkele detail-wijzigingen. ]u de eerste plaats
moeten daarbij genoemd worden de geschriften van
von Hell-
doeff-Baumerseode
: //Das Recht der Arbeit und die Land-
frage" en //Yerstaatlichung des Grund und Bodens oder Schutz-
zölle". Yerder worden in een weekblad //Frei Land" en in
tal van andere bladen
Flürscheim\'s denkbeeiden verdedigd en
verbreid. In Duitschland gaan de landnationalisten geheel met
Flürscheim mede en de groote //Deutsche Landliga", in 1886
opgericht, moet dus in geen geval beschouwd worden als een
uitvloeisel der richting van
George."

-ocr page 102-

90

Flüescheim\'s denkbeelden hebben ook in Nederland ingang
gevonden; de Nederlandsche //Bond voor Landnationalisatie" geeft
twee bladen uit, waarvan het voornaamste is het tweemaandelijksch
propaganda tijdschrift //De Grond aan Allen"; deze Bond ver-
eenigt zich geheel met de denkbeelden van
Fi^ürscheim, Zoo
werd ook door den hoofdleider dezer richting in ons land, den
heer J.
Stoefel, herhaaldelijk de landnationalisatie in tijdschrif-
ten en afzonderlijke geschriften verdedigd, het uitvoerigst in
zijn brochure //De oplossing der sociale kwestie door opheffing
van het privaat grondbezit;" in al deze geschriften volgt hij
Plüsscheim geheel, alleen is zijn plan van uitvoering oor-
spronkelijk,

In Frankrijk vond het plan van landnationälisatie weerklank
bij
Charles Gibe, aan wiens hevig protest tegen de overheer-
sching der orthodoxe school in Frankrijk, besproken in //ïhe
Political Science Quarterly", door Prof.
d\'Aulnis de Bourouill
in de Economist van 1891 een opstel werd gewijd. De wijze,
waarop
Gide zijn plannen wil ten uitvoer leggen, is zeer eigen-
aardig en oorspronkelijk.

Door Ludwig Frankl worden in zijn brochure //Die Verstaat-
lichung der Grundrente" als de stichters eener nieuwe school in
Frankrijk op het gebied van hervormingen in den grondeigendom,
genoemd
A. Tombeau en Eug. G. Simon. De eerste wil een
grondbelasting heffen, die onafhankelijk van de waarde van den
grond met het toenemen der volkswelvaart verhoogd zou worden.
Zijn voorstel is geheel gebaseerd op de meening, dat een dergelijke
belasting, met afschaffing van alle andere, het meest gelijk zou
drukken en heeft dus feitelijk met landnationalisatie niets te maken.
Simon ontwikkelt zijn denkbeelden in //La cité chinoise." In

-ocr page 103-

91

China wordt alleen grondbelasting geheven, die eenigszins naar
de min of meer gunstige ligging der landerijen in klassen ver-
deeld is, maar grootendeels alleen van de oppervlakte der gron-
den afhangt. Naast deze grondbelasting staat een bizondere
verdeeling van den grond, iedere familie bezit ^k hectare met het
privilege van onvervreemdbaarheid en bezit bovendien gedurende
een zekeren tijd het recht van terugkoop van verkochte gronden.
Dit alles zou dan de heerlijke uitwerking hebben, dat het ge-
heele land bijna één tuin is vol gelukkige menschen. In elk
geval zou een dergelijke maatregel niet met den naam van land-
nationalisatie zijn te bestempelen en moet dus hier buiten bespre-
king blijven; bovendien zijn Chineesche en Europeesche toestan-
den nog niet dezelfde, en wat die heerlijke tuinen vol gelukkige
menschen betreft, daarover is geen eenstemmigheid, het re-
sultaat der onderzoekingen van Prof.
de Groot was althans
geheel anders.

Uit dit overzicht blijkt, dat een volgorde van behandeling der
verschillende schrijvers geheel naar tijdsorde niet noodig is. Der-
halve wensch ik in de eerste plaats te bespreken de meeningen
van die schrijvers, die aan landnationahsatie de verst strekkende
gevolgen, den meesten invloed ten opzichte van de verdeeling
van den rijkdom hebben toegekend, om dan later hen te bespreken,
die er veel bescheidener gevolgen aan toeschrijven en als hoofd-
argument aannemen, dat daardoor de steeds toenemende pacht
in de staatskas zal vloeien met al de daaraan verbonden voor-
deelen, van welke voordeden dan de eene schrijver zich meer, de
andere zich minder voorstelt. Natuurlijk zal ik steeds in zooverre
de historische volgorde behouden, als dit wegens den invloed door
den eeneu schrijver op den anderen uitgeoefend noodzakelijk is.

-ocr page 104-

92

Bij de argumenten van Hjïnhy George wensch ik dan in de
eerste plaats stil te staan. Hiervoor is het voldoende alleen „Pro-
gress and Poverty" te bespreken; wel schreef
George in 1884
nog „Social Problems," maar hij zelf verwijst hierin voor uit-
voeriger behandeling naar „Progress and Poverty."

Inrichting en inhoud van dit zoo algemeen bekende werk
kunnen in weinige woorden worden weergegeven: de vele el-
lende in een groote stad gezien bracht den schrijver tot na-
denken ; vanwaar die ellende, terwijl toch het voortbrengings-
vermogen zoo sterk is toegenomen, waarom zijn de loonen zoo
laag en niet, in verhouding met de vermeerderde voortbrenging,
gestegen ?

Dat de loonen van het kapitaal worden genomen en te weinig
kapitaal er aldus de oorzaak van is , kan niet waar zijn, want
deze leer is onjuist; dat de vermeerdering van het voortbrengend
vermogen zou worden geneutraliseerd door de vermeerdering der
bevolking, dat daardoor de loonen niet gestegen zouden zijn is
even onwaar. Wat is dan wel de oorzaak ?

Alle vermeerdering van productie komt slechts ten goede aan de
pacht 1), loon en kapitaalrente genieten er niet het minste voordeel van.
De waarde der gronden zal bij dezen vooruitgang der maatschappij
al meer en meer stijgen , maar de arbeider zal zich niet in de
minste verhooging van zijn hongerloon kunnen verheugen. Dit voort-
durend in waarde stijgen van den grond doet bovendien een geweldige
speculatiezucht ontstaan , een speculatiezucht, die tengevolge heeft,
dat tal van gronden worden opgekocht en braak blijven liggen,

1) Zie omtrent het gebruik van het woord ,,pacht" de noot op bl. 20.

-ocr page 105-

93

zoodat ten koste der voortbrenging slechtere gronden moeten
•worden bebouwd , een speculatiegeest, die tengevolge heeft de cri-
sissen , welke op industrieel gebied zoo verlammend werken.
Privaat grondbezit is dus de kanker, die knaagt aan de welvaart
der maatschappij, schaf dat privaat bezit dus zoo spoedig mogelijk
af of, nog beter uit politiek oogpunt, verhef de grondbelasting
zoodanig, dat hetzelfde resultaat wordt bereikt. Het verdere
gedeelte van het werk is dan gewijd aan het rechtmatige van het
geneesmiddel, de beste middelen van uitvoering en de zegenrijke
gevolgen ook ten opzichte der productie.

Zijn de loonen niet gestegen met de vermeerderde voortbren-
ging, is de toestand van den werkman inderdaad niet verbeterd?
Is de leer, dat de loonen van het kapitaal genomen worden,
werkelijk onjuist? Mag men aan de leer van
Malthüs, zooals
George beweert, niet de minste waarde toekennen ? Tal van
vragen, tal van punten van aanval op
Qeorge\'s werk;
maar dit alles raakt de kern niet, wij zouden het een inleiding
op de hoofdgedachte kunnen noemen.
George\'s pachtleer is het
middelpunt van //Progress and Poverty" , waarmede zijn geheele
werk valt of staat. Die theorie doet hem tot de gevolgtrekking
komen, dat afschaffing van het privaat grondbezit gewenscht is
en is derhalve van groot belang voor onze beschouwingen, Hoe
is
George tot de conclusie gekomen , dat alle vermeerdering
van productie slechts de pachtwaarde doet stijgen en steeds ten
goede komt aan de grondeigenaren?

1) Een enkele opmerking over het woord „rent," Heïtey GeoSge wil hier-
onder verstaan de vergoeding voor het gehrnik van den grond , terwijl de ver-
goeding voor de verbeteringen aan den grond dan kapitaalrente door hem worden

-ocr page 106-

94

In het derde boek van //Vooruitgang en Armoede" , getiteld „de
Wetten der
A^erdeeling" , begint George eerst zijn hoofddenk-
beeld te ontwikkelen. De geheele voortbrenging wordt in drieën
verdeeld , zoo luidt het betoog, kapitaal, arbeid en grond
ontvangen elk hun deel onder de namen rente, loon en
pacht. De opbrengst woidt verdeeld tusschen die drie; daaruit
volgt, dat, als er twee zijn gegeven, de derde uit die
twee kan gevonden worden, de wetten van verdeeling moeten
derhalve onderling samenhangen (bl. 135). Als de pacht
een grooter deel ontvangt, dan moeten loon en rente een kleiner
deel verkrijgen. Als Dick, Harry en Tom deelgenooteu zijn in
een zaak en de winst moeten deelen , zal, wanneer Harry 35%
en Dick 40 % krijgt, Tom een aandeel van 25 7o ontvangen.
De wetten voor de verdeeling des rijkdoms zijn klaarblijkelijk
wetten van evenredigheid.

In een tweede hoofdstuk gaat George nader de pacht bespre-
ken. Hij begint een beroep te doen op de pachtleer van
Ri-
cardo; bewijs oordeelt hij hier onnoodig, hij formuleert Ricaruo\'s
theorie aldus: „de pacht van land wordt bepaald door zijn meer-
//dere opbrengst boven hetgeen met dezelfde werkzaamheid van den
//minst vruchtbaren grond, die in gebruik is, kan worden verkregen."
George heeft dit omgezet in het volgende (bl. 132): ,,Het eigen-
//domsrecht van een natuurlijken faktor van voortbrenging zal de
//macht schenken om zooveel van den rijkdom voortgebracht door den
//aan dien faktor besteden arbeid en kapitaal zich toe te eigenen,

genoemd. Op iet verkeerde eener dergelijke onderscheiding is gewezen door Mr.
N. O. Pieesoh. (Leerb. der Staath. I. bl. 83.) Deze geheele onderscheiding is
echter van weinig belang voor
Geobgio\'s verder betoog.

-ocr page 107-

95

//als de opbrengst te bovengaat, welke dezelfde arbeid en kapitaal
//zon kunnen bekomen van de minst vruchtdragende werkzaam-
//heid, die zij vrijwilhg ondernemen." Het min of meer juiste
dier formuleering, de alleronjuiste bewering, tot verdediging
dezer formuleering aangevoerd , dat er geen werkzaamheid bestaat,
waarbij gebruik van grond geen vereischte is, kunnen wij als
van minder belang ter zijde laten. INTa deze formuleering verder
besproken te hebben, eindigt
George aldus: De wet der
//pacht is feitelijk slechts eeii afleiding uit de wet der mededinging,
//en komt eenvoudig neer op de bewering dat, aangezien loonen
//en rente naar een algemeene gelijkheid streven, het geheele ge-
//deelte van de algemeene voortbrenging van rijkdom, hetwelk
//overschrijdt wat gebruikte arbeid en kapitaal voor zich zeiven
/\'hadden kunnen bekomen bij toepassing op den ärmsten natuur-
//lijken factor in gebruik, in den vorm van pacht aan de grond-
//eigenaars zal komen."

Zoowel prof. d\'Aulnis (Hed. Soc. bl. 195) als Mr. Pauw
van wieldrecht
(Diss. bl. 62) hebben, doordien in de vertaling
van
Straatman //common level" verkeerd is overgezet in //ge-
meenschappelijk peil", in dat //gemeenschappelijk peil" een zeer
onjuiste uitdrukking gezien, waarmee
George zou bedoeld hebben,
dat loon en rente steeds op een //onveranderlijk peil" blijven.
Vertaalt men //common level" door //algemeene gelijkheid", dan is,
naar ik meen , de zin zeer duidelijk ; rente en loon streven naar
een algemeene gelijkheid (a common level) d. w. z,, wanneer
b.v, door aanwending van kapitaal en arbeid op den grond
betere resultaten worden verkregen dan door ze te besteden aan
fabrieksnijverheid, zal een verplaatsing van kapitaal en arbeid
naar den landbouw plaats vinden. Dit meen ik, heeft
George

-ocr page 108-

96

bedoeld en derhalve niet reeds hier betoogd, dat de loonen
altijd naar een minimum streven, i)

Deze leer van Eicardo , zegt George vervolgens, is algemeen
aangenomen , maar haar gevolgen, die onafscheidelijke gevolgen,
heeft men niet erkend. Op die verstrekkende gevolgen zal hij
nu het volle licht laten vallen ; thans begint zijn eigenaardige,
verwarde theorie (bl. 133) : "En toch is het niet klaar als het
"eenvoudigst meetkunstig bewijs , dat een onafscheidelijk gevolg
//van de wet der pacht de wet der loonen is, waar de deeling
//van de opbrengst eenvoudig plaats heeft tusschen pacht en loonen,
//of de wet van rente en loonen te zamen, waar de deeling
//geschiedt in pacht, loonen en rente ? Omgekeerd uitgedrukt
"is de wet der pacht noodwendig de wet van loonen en rente
"te zamen, want de stelling luidt, dat onverschillig welke de
//voortbrenging is, die uit de aanwending van arbeid en kapitaal
"voortspruit, deze beide faktoren slechts in loonen en rente
"zulk een deel der opbrengst zullen ontvangen , als zij hadden
"kunnen voortbrengen op voor hen zonder betaling van pacht
"toegankelijken bodem, d. i. den minst vruchtbaren grond,
"of het minst vruchtbaar stuk daarvan in gebruik. Want
"als van de opbrengst al wat het bedrag der loonen overschrijdt ,
//hetwelk arbeid en kapitaal zouden kunnen verkrijgen van grond
"waarvoor geen pacht betaald wordt, aan de grondeigenaars moet
"komen als pacht, dan is al wat arbeid en kapitaal als loon
"en rente kunnen vorderen, het bedrag dat zij zouden hebben
//verkregen van grond die geen pacht afwerpt. Of, om de
"zaak in een algebraïschen vorm te kleeden ; daar de opbrengst

1) Zie //Een Kijkje op het ITedendaagsoh Socialisme" door J. Stoffel, hl. 8.

-ocr page 109-

97

n— pacht loonen -f- rente, zoo is opbrengst — pacht =
//loonen -}- rente.

//Derhalve hangen loon en rente niet af van de opbrengst van
//arbeid en kapitaal, maar van hetgeen overblijft na aftrek der
//pacht, of van de opbrengst, die zij zouden kunnen maken
vzonder pacht te betalen , d. i. van het schraalste land in gebruik.
//En daarom kunnen , onverschillig welke de vermeerdering zij der
//voortbrengende kracht, wanneer de vermeerdering der pacht
//daarmede gelijken tred houdt , loonen noch rente stijgen."

Duidelijkheidshalve citeerde ik dit gedeelte geheel, omdat hier
de kern van het betoog ligt. De opbrengst van rente loonen
hangt af van de opbrengst van den schraalsten grond, die in
gebruik is. Wanneer de pacht stijgt, is dit een gevolg van
bebouwing van minder vruchtbare gronden, loonen rente
zullen dan dus slechts de opbrengst van nog minder vruchtbare
gronden ontvangen. De wet van loonen en rente is op deze
wijze afhankelijk van de wet der pacht. Al vermeerdert de
voortbrengende kracht nog zoo, als de pacht in gelijke verhou-
ding stijgt, zullen , zegt
Geoege , loonen noch rente stijgen ,
dat wil dan altijd zeggen, zij zullen geen grooter deel krijgen
van de opbrengst dan vroeger
5 steeds wanneer George van
stijging en daling van loonen en rente spreekt, bedoelt hij er
niet mede stijging of daling in hoeveelheid, maar stijging of
daling in evenredigheid tot de geheele opbrengst. Zoo zegt hij
verder (bl. 135). //Bn waar het voortbrengend vermogen
//toeneemt, gelijk het in alle vooruitgaande landen stijgt,
//daar zullen loonen en rente den invloed ondervinden niet van
//de stijging, maar van de wijze, waarop de pacht daardoor
//wordt aangedaan. Rijst de waarde van den grond in even-

7

-ocr page 110-

"redige verhouding, dan zal de gansche vermeerderde voort-
//brenging door de pacht worden verzwolgen, en loonen en
//rente zullen dezelfde blijven als vroeger." //Dezelfde blijven als
vroeger," d. w. z. de verhouding der loonen tot de geheele
opbrengst is dezelfde gebleven,
Geouge stelt dus hier volstrekt
niet de vraag, of de loonen in hoeveelheid stijgen of dalen ,
m. a. w. of de toestand van den werkman beter of slechter wordt;
hij onderzoekt alleen of de vermeerdering der voortbrenging
meer aan de loonen en de rente, of wel meer aan de pacht ten
goede is gekomen.

//De opbrengst van loonen rente = de opbrengst van den
schraalsten grond in gebruik," deze stelling gaat
George thans
nog nader bewijzen. Tn hoofdstukken ITT, TV en V wordt
thans een rente-theorie ontwikkeld, die wij als bijzaak niet
nader zullen bespreken en, hoewel zij onjuist is, als waar kunnen
aannemen, daar dit niets verandert voor het geheele betoog.
Als resultaat van dit betoog wordt dan door
George gevonden,
dat rente en loonen in gelijke verhouding dalen en stijgen. Wan-
neer derhalve de loonen door vermeerdering der pacht dalen,
zal de rente ook dalen , loonen en rente kunnen dus als één
factor beschouwd worden tegenover pacht. Welke is nu de wet
der loonen ? vraagt
George , hoofdstuk VI. Na een heftigen,
maar zeer slecht geargumenteerden aanval op de voorstelling der
economie, dat ook hier de wet van vraag en aanbod ten opzichte
der arbeidskrachten geldt, komt hij tot het resultaat, dat de loonen
afhangen van hetgeen de arbeid kan voortbrengen op het laagste
punt van natuurlijke voortbrengingskracht, waaraan hij gewoonlijk
ten koste wordt gelegd. Onwillekeurig vraagt men
George hier
af, hoe en waardoor dat laagste punt van natuurlijke voortbren-

-ocr page 111-

99

gingskraclit, waaraan nog arbeid besteed wordt, dan bepaald
wordt? Of kleiner, of grooter aanbod van arbeidskrachten niet
van invloed hierop zou kunnen zijn? Maar, al is
Geokge\'s
betoog hier ook onjuist, het eindresultaat, dat de opbrengst van den
arbeid verkregen op den minst vruchtbaren grond, die nog bebouwd
wordt, het algemeen peil der loonen doet kennen, is juist, hoe
verkeerd het door
George gebezigde woord „afhangen" ook zij.

George\'s uitdrukking : //dat de loonen afhangen van den zoom
//der voortbrenging, of van de opbrengst, welke de arbeid kan
//bekomen op het hoogste punt van natuurlijke voortbrengings^
//kracht, dat zonder betahng van pacht voor hem openstaat", is dus
onjuist; toch kunnen wij zonder gevaar deze uitdrukking een oogen-
bhk overnemen, daar de loonen inderdaad aan die opbrengst
gelijk zijn en het niets beteekenende zijner theorie toch even
duidelijk in het oog valt.

De ware opvatting der wetten van verdeeling is volgens
George aldus: (bl 173)

//De pacht hangt af van den zoom des landbouws, rijzende en
//dalende, naarmate deze valt of stijgt" (niet zooals in //Vooruitgang
en Armoede" verkeerd is vertaald, //rijzende en dalende, naar-
mate deze stijgt of valt"). //De loonen hangen af van den
//zoom des landbouws, rijzende en dalende, naarmate deze stijgt
//of valt..... De rente hangt af van den zoom des land-
//bouws, rijzende en dalende, naarmate deze stijgt of valt."

Bij stijging der pacht dalen de loonen, d. w. z. de evenredige
verhouding der loonen met de geheele opbrengst daalt, volstrekt
niet de hoeveelheid, zooals
George zelf uitdrukkelijk erkent (bh
171): „Deze verhouding kan verminderen, terwijl de hoeveelheid
//dezelfde blijft of zelfs toeneemt."

-ocr page 112-

100

Wat beteekent dus deze geheele theorie tot het verklaren van
den volgens
Geoege zoo allertreurigsten toestand van den
werkman ? Al is de toestand van den grondeigenaar in meerdere
mate verbeterd dan die van den werkman, deze laatste kan toch
ook verbeterd zijn.

Niet alleen is deze theorie van geen beteekenis, maar ook
komt
George zelf tot er mede strijdende conclusies, waar hij
zegt : //Bij voorbeeld, laat de grens van den landbouw zijn op
//20, dan zullen verbeteringen, die in staat stellen dezelfde opbrengst
//met een tiende minder arbeid en kapitaal te verkrijgen, den zoom
//niet naar 18 brengen, als de oppervlakte, die een voortbrengings-
//vermogen van 19 bezit, groot genoeg is voor het gebruik van al
//den arbeid en al het kapitaal, die aan de bebouwing der vrucht-
"baarder gronden zijn onttrokken. In dat geval zou de zoom
//des landbouws op 19 blijven, en de pacht stijgen met het
//verschil van 19 en 20; loonen en rente met het verschil tusschen
//18 en 19" (bl. 197).

George\'s formule luidt: opbrengst — pacht = rente loonen,
rente loonen is toegenomen van 18 : 19, pacht maar van 19 : 30,
de opbrengst zal dus toenemen in een verhouding minder dan
18: 19, m. a. w. de loonen r^zen in verhouding tot de geheele
opbrengst en
iocli is de zoom van den landbouw gedaald.

Geen wonder dat George hier tot tegenstrijdige conclusies moest
komen, want, de onjuistheid van
George\'s betoog, dat rente en
loonen altijd gelijkelijk dalen en stijgen, dat rente en loonen
zouden //afhangen" van den zoom des landbouws, ter zijde ge-
laten, zijn toch zijn stellingen omtrent het verband van pacht,
loon en rente met den zoom van den landbouAv geheel onjuist.
Eén van beide toch, bf bij de wet der verdeeling voor pacht is

-ocr page 113-

101

bedoeld rijzen of dalen in verhouding tot de geheele opbrengst,
maar dan is die stelling geheel onvi^aar en in geenen deele
Eicaudo\'s
theorie, bf bij pacht is bedoeld een rijzen of dalen in hoeveelheid,
maar dan vervalt daarmee ook geheel het verband tasschen de
wetten der verdeeling onderling, het verband, waarop
George
alles doet steunen.

Prof. d\'aulnis is in zijn kritiek van het werk van George
van oordeel, dat deze reeds dadelijk uitgaat van het standpunt,
dat kapitaal-rente en loonen onveranderlijk zijn. Zooals ik reeds
zeide, is dit naar mijn meening niet het geval, daar
George
steeds bedoelt met dalen van de loonen, verminderde verhouding
tot de geheele opbrengst. Naar mij voorkomt heeft hij met zijn
arithmetische formule niet willen aanduiden , dat, waar opbrengst —
pacht = loonen rente is, loonen en rente onveranderlijk zijn
en alle vermeerdering van de opbrengst slechts aan de pacht ten
goede zal komen.
George heeft in Boek III alleen bedoeld te
bewijzen, dat bij stijging der pacht de voordeelen der voort-
brengende kracht aan loonen en rente in mindere mate dan aan de
pacht ten goede komen en dat, daar bij daling van den zoom des
landbouws de pacht stijgt en mitsdien loonen en rente dalen, bij
alle vermeerderde voortbrenging , die den zoom des landbouws doet
dalen, loonen en rente in evenredigheid daarmede afnemen. De
strekking, het verband van
George\'s werk schijnt mij aldus toe:
eerst tracht hij dit te bewijzen in boek III, vervolgens betoogt hij
, in boek IV, dat alle verbeteringen de pacht doen stijgen. Dat steeds

stijgen van de pacht is dus oorzaak, dat de loonen eu rente niet
toenemen in verhouding tot de grootere voortbrenging. Welnu, daar

D. w. z, stijging in evenredigheid met de geheele opbrengst.

-ocr page 114-

102

paclit zoo sterk stijgt, zal dat wel de oorzaak zijn, dat de loonen
zelfs
in hoeveelheid volstreht niet stijgen - dat dit toch inderdaad
het geval is , was immers reeds aan
George gebleken (?) uit de
ervaring, uit de praktijk. Het theoretisch bewijs geeft
George
echter niet, maar in boek V heet het: het stijgen van de pacht
is dus oorzaak van het steeds naar een minimum streven der
loonen. Dus eerst in het vijfde boek noemt
George dit als de
zoogenaamde gevolgtrekking uit zijn voorgaande theorieën.

Dezen draad heb ik gemeend in het werk van George te
vinden, wellicht heb ik mij daarin vergist, waar zelfs prof.
d\'Aui-nis verklaart: //In dit Amerikaansche werk een draad te
//vinden is onmogelijk." (Hed. Soc. bl 203, noot).

Keeren wij thans terug tot het nader onderzoek van George\'s
betoog; wij zijn genaderd tot boek IV, waarin „De invloed van
stoftelijken vooruitgang op de verdeeling van den rijkdom\'\' be-
sproken wordt.

In dit vierde boek zal George onderzoeken , welke oorzaken
de pacht doen stijgen. De beschouwing van
George over den
invloed van vermeerdering der bevolking op de stijging der pacht
zullen wij stilzwijgend voorbijgaan, daar wij zijn beoordeeling van
de leer van
Malïhüs, als bijzaak in //Progress and Poverty,"
evenmin bespraken.

Zeer eigenaardig en hoogst belangrijk echter is zijn betoog,
dat verbeteringen in de voortbrenging steeds de pacht doen
stijgen ; hij betoogt dit als volgt : //Vraag is geen vaste
//hoeveelheid, die enkel met de aangroeiende bevolking toeneemt.
//Bij ieder individu stijgt zij met zijn vermogen om de gevraagde

//zaken te bekomen---- De som van rykdom staat nergens en nooit

//gelijk met de begeerte naar rijkdom, en de begeerte klimt met iedere

-ocr page 115-

103

//nieuwe gelegenheid tot hare vervulling. Daar dit zoo is, zullen arbeid
//besparende verbeteringen strekken tot verhoogde voortbrenging van
\'/rijkdom. Nu zijn echter voor het voortbrengen vau rijkdom twee
//dingen noodig arbeid en grond. Daarom zullen arbeid besparende
//verbeteringen de vraag naar grond vergrooten, en overal waar de
//grens der hoedanigheid van den in gebruik zijnden grond is
//bereikt, gronden in bebouwing brengen van geringere natuurlijke
//vruchtbaarheid, of op dezelfde gronden de bebouwing uitbreiden tot
//een lager peil van natuurlijke productiviteit. En terwijl derhalve
//het eerste gevolg van arbeid besparende verbeteringen is ver-
//meerdering van het arbeidsvermogen, is het tweede en zijde-
//lingsche gevolg, dat de bebouwing van den grond zich nit-
//breidt, en daar , waar de uitbreiding den zoom des landbouws
//doet dalen, de pacht stijgt. Waar de grond geheel bizonder
//eigendom geworden is; gelijk in Engeland, of waar hij hetge-
\'/deeltelijk reeds geworden is, gedeeltelijk daartoe gemaakt kan
//worden, zoodra hij voor het gebruik benoodigd is, gelijk in de
//Vereenigde Staten, zal daarom het laatste gevolg van arbeid be-
//sparende werktuigen of verbeteringen hierin bestaan, dat de pacht
//rijst zonder verhooging van loonen of rente." (bl, 193).

Na hierover nog breed te hebben uitgeweid, eindigt George
aldus; //Daar rijkdom in al zijn vermogen het product is van
//arbeid, besteed aan grond of de voortbrengselen van grond, zal
//iedere vermeerdering van het arbeidsvermogen, bij de nooit be-
//vredigde begeerte naar rijkdom, ten nutte worden gemaakt ter
\'/bekoming van meer rijkdom, en daardoor de vraag naar grond
//vergrooten.

Dit betoog van George is in alle opzichten onjuist. De be-
hoeften van den mensch in het algemeen mogen oneindig zijn.

-ocr page 116-

104

zijn behoefte aan bepaalde zaken is wel degelijk begrensd; wanneer
zijn behoefte aan de noodigste levensmiddelen bevredigd is, vraagt
de mensch naar weelde-artikelen; dit heeft
George volkomen
over het hoofd gezien.

//Voor het voortbrengen van rijkdom zijn twee dingen noodig,
//grond en arbeiddan zou er alleen landbouw gedreven wor-
den ;
George ziet de onjuistheid hiervan zelf in en spreekt later
van „grond en voortbrengselen van grond," waaraan arbeid be-
steed wordt. Eijst dan echter niet onmiddelijk de vraag, hoeveel
arbeid er wel aan die voortbrengselen zal besteed worden ; waarom
kan de arbeid, die door arbeid besparende werktuigen vrijkomt
niet tot zorgvuldiger behandeling van die grondstoffen aangewend
worden?
George schijnt zich voor te stellen, dat wij in een
maatschappij leven , waar alle menschen landbouwers zijn en niets
dan b. v. aardappels verbouwen; er bestaat bij elk mensch een on-
eindige behoefte aan aardappels: al heeft hij nog zoo veel aard-
appels , als hij door een uur langer werken er meer kan
krijgen, dan blijft hij doorwerken. Nu wordt er een arbeid
besparende uitvinding gedaan, waaraan thans de overblijvende
arbeid besteed ? Die arbeid moet weer aan aardappels worden
besteed, ander werk is er niet, dus er is meer grond noodig.
Aangezien wij nu niet in zulk een aardappel-maatschappij leven,
maar er tal van verschillende voortbrengselen gevraagd worden,
waarvan de voortbrenging bij de eene soort veel meer tijd neemt
dan bij de andere, voortbrengselen, die door middel van zeer veel
arbeid in allerlei fijnere vormen omgezet worden, heeft
George\'s
betoog niet de minste of geringste waarde.

George heeft dit laatste zelf ingezien, waar hij zegt: „Ook
//is het strikt genomen niet waar, dat de arbeid, die met

-ocr page 117-

105

//elke verbetering vrijkomt, geheel zal worden gedwongen om
//werk te zoeken bij de voortbrenging van meer rijkdom. Het
//vermeerderd vermogen van bevrediging, dat elke nieuwe verbe-
//tering aan een zeker gedeelte van den staat verschaft, zal wor-
//den verbruikt zoowel voor de vraag naar genoegens of diensten,
//als voor de vraag naar rijkdom. Daarom zullen sommige arbei-
//ders leegloopers worden, en anderen uit de rij der voortbrengende
//tot de klasse der niet voortbrengende arbeiders overgaan, die,
//zooals de ervaring bewijst naar verhouding trachten toe te nemen
//met de ontwikkeling der maatschappij", (bl.
197). Geokge\'s
//woorden doen hier denken aan de „classes productives" en de
//classes steriles" der Physiocraten.

Al heeft George dit zelf moeten erkennen, aan de omstan-
digheid, dat, al mag de pacht in landbouwvoortbrengselen uit-
gedrukt, even hoog blijven of zelfs rijzen, de prijs dier land-
bouwvoortbrengselen wel kan dalen en dus de werkelijke pacht
inderdaad afnemen, heeft hij volstrekt niet gedacht.

Walker schrijft dan ook aangaande George\'s betoog omtrent
den invloed van verbeteringen : //A pretty piece of reasoning
//this! A monograph by J\\ir.
George upon the significance of
//the word //therefore" is really a desideratum of systematic logic.
//Two things are needed for the production of wealth, land and
//labor;
therefore an increase of production will increase the
//demand for land, forsooth! But
why not also for labor^ since
//both are concerned in production ? Was there ever a more
senseless blunder?" (Land and its Eent p.
170).

Walker toont vervolgens aan, hoe een pond katoen onbe-
werkt zeer weinig waarde heeft, maar ten koste van veel arbeid
zoo fijn bewerkt wordt, dat het in de kostbaarste zaken is ver-

-ocr page 118-

106

anderd. Hier is dan toch, zoo zegt hij, een vermeerdering in
de productie: //with no additional demand, or drain, npon the
//soilZ\' Niet alleen bij katoen, bij alle zaken bijna is dit het
geval; het huisraad van den werkman is misschien
f 75 waard,
terwijl dat van den ambtenaar van eenzelfde hoeveelheid hout
gemaakt misschien
f 500, dat van een bankier ook van een
zelfde hoeveelheid vervaardigd
f 5000 waard is. Met tal van
voorbeelden toont
Walker nog verder de verregaande onjuist-
heid van
George\'s redeneering aan.

Maar, gaat deze schrijver in zijn bestrijding van „Progress
and Poverty" voort, niet alleen is het onjuist, dat alle verbete-
ringen en uitvindingen de vraag naar land vermeerderen, maar
zelfs doet een groot deel dier verbeteringen en uitvindingen de
vraag naar land zeer verminderen. (Land and its Eent p. 175).

Wat.ker onderscheidt hierbij dan; verbeteringen en uitvindingen
1". op industrieel gebied, 2". ten opzichte van vervoermiddelen,
3". in zake landbouw. De eerste soort doet een grootere vraag
naar landbouwvoortbrengselen, dus naar grond ontstaan. De
oorzaak echter van die grootere vraag,
Walker\'s betoog een
oogenblik ter zijde gelaten, is gelegen in de vermeerderde wel-
vaart door die verbeteringen in het leven geroepen. Men zal
tarwe gaan verbruiken in plaats van rogge, dierlijk voedsel in
meerdere mate dan te voren, men zal de grondstofien, die men
thans met minder tijd en inspanning in fabrikaten kan omzetten,
in grootere hoeveelheden willen verwerken. De stijging der pacht
heeft hier dus het stijgen der andere inkomsten in verhouding
tot de aangewende moeite als tot voorwaarde. Voor
George\'s
bewering, dat alleen de pacht stijgt, dus geen schijn van grond
(Zie Mr.
N. G. Pierson Leerb. der Staath. 1®, dl. bl. 262).

-ocr page 119-

107

De tweede soort, verbeteringen in zake vervoermiddelen, moeten
natuurlijk de vraag naar grond doen verminderen. Dit spreekt
zoo van zelf, zegt
Walker, dat uitvoerige bewijsvoering niet
noodig is. Gemakkelijker aanvoer van voortbrengselen uit ver-
afgelegen landen zal den zoom van den landbouw doen stijgen,
m. a. w. de pacht doen dalen.

Bij de derde soort van verbeteringen, die welke den landbouw
betreffen, blijft
Walker langer stilstaan; hier is de invloed op
de pacht niet zoo eenvoudig; hij volgt dan geheel het betoog
van Mn.ij, daar, naar zijn meening, de zaak niet beter kan
worden voorgsteld, dan deze gedaan heeft.

Daar deze kwestie niet alleen bij de weerlegging van George ,
maar in het algemeen voor ons onderzoek van het lioogste belang
is , komt het mij wenschelijk voor
Mill\'s argumenten nader te
beschouwen Deze nu luiden aldus: //Suppose that the

//demand for food requires the cultivation of three qualities of
//land, yielding, on an equal surface, and at an equal expense
//100, 80, and 60 bushels of wheat. The price of wheat will,
//on the average, be just sufficient to enable the third quality
//to be cultivated with the ordinary profit. The first quality,
\'/therefore, will yield 40 and the second 20 bushels of extra
\'/profit, constituting the rent of the landlord.

//And, first, let an improvement be made, which , without
\'/enabling more corn to be grown, enables the same corn to be

1) Natuurlijk geldt dit alleen voor dicht bevolkte landen, waar de pacht
hoog is; in landen met ongunstig gelegen gronden
zal juist een tegenovergestelde
werking plaats hebben, de ongunstige ligging is verbeterd en er zal pachtwaarde
ontstaan, waar men die vroeger niet vond.

2) J. S. Mill //Principles of political Economy." B. IV. Ch. Ill § 4.

-ocr page 120-

- 108

grown with one fourth less labour, i) The price of wheat will
fall one fourth , and 80 bushels will be sold for the price for
which 60 were sold before. But the produre of the land which
produces 60 bushels is still required, and-, the expenses being
as much reduced as the price, the land can still be cultivated
with the ordinary profit. The first and second qualities will,
therefore, continue to yield a surplus of 40 and 30 bushels,
and corn-rent will remain the same as before. But, corn having
fallen in price one fourth, the same corn-rent is equivalent to a
fourth less of money, and of all other commodities.

If the improvement is of the other kind, rent will fall in a
still greater ratio. Suppose that the amount of produce which
the market requires, can be grown not only with a fourth less
of labor, but on a fourth less of land. If all the land already
in cultivation continued to be cultivated, it would yield a
produce much larger than necessary. Land equivalent to a
fourth of the produce must now be abandoned; and as
the third quality yielded exactly one fourth (being 60 out
of 340), that quahty will go out of cultivation. The 340 bushels
can now be grown on land of the first and second qualities
only, being, on the first, 100 bushels plus one third, or ISSVs
bushels; on the second, 80 bushels plus one third, or 106^3
bushels; together, 240. The second quality of land, instead of
the third , is now the lowest, and regulates the price. Instead
of 60, it is sufficient if 106^3 bushels repay the capital with the
ordinary profit. The price of wheat will consequently fall, not

1) Miil spreelit Mer van //one fourt less labour," juister ware de vroeger
door hem gebezigde uitdrukking »expense of production:" //if one tenth of the
//expense of production has been saved, the price of produce will fall one tenth."

-ocr page 121-

109

in the ratio of 60 to 80, as in the other case, but in the ratio
of 60 to 106^/3. Even this gives an insufficient idea of the
degree in which rent will be affected. The whole produce of the
second quality of land will now be required to repay the expenses
of production. That land, being the worst in cultivation, will
pay no rent. And the first quality will only yield the difference
between ISSV^ bushels and IO6V3, being 262/3 bushel instead
of 40. The landlords collectively will have lost 331/3 out of 60
bushels in corn-rent alone, while the value and price of what is
left will have been diminished in the ratio of 60 to
IO6V3".

In het eerste geval neemt Mill als vaststaand aan, dat de
prijs V4 zal dalen, dit nu is niet geheel juist. Wanneer n.1.
door verbeteringen slechts van den vroegeren arbeid (alle pro-
ductiekosten) voor een zelfde hoeveelheid landbouwvoortbrengselen
behoeft te worden aangewend, zal ieder voor een zelfde hoeveelheid
landbouwvoortbrengselen een kleiner deel van zijn inkomen be-
hoeven te geven; zal nu echter dat, als het ware, vrijkomend
deel van ieders inkomen geheel aan niet-landbouwproducten besteed
worden? Dit is niet denkbaar, daar de behoefte aan landbouw-
producten zeker niet geheel bevredigd zal zijn. Bij groote vermeer-
dering van landbouwproducten moge de Einal Utility verminderd
zijn, bij een kleine vermeerdering zal de Final Utility even groot,
zoo niet grooter zijn dan de Final Utility van andere zaken, die
men met denzelfden arbeid van den vroegeren) verkrijgen kan,
m. a. w. er zullen meer landbouwproducten voortgebracht worden
dan vroeger, minder vruchtbare gronden zullen dus bebouwd,
meer arbeid zal voor een zelfde hoeveelheid moeten aangewend
worden, en zoo zullen de prijzen wel dalen, maar niet een vierde
van den vroegeren prijs.

-ocr page 122-

110

Hiertegen kan men aanvoeren, dat, zooals Eicardo zegt, de
vraag naar koren geen elasticiteit bezit; dit is reeds onjuist, omdat
zoowel de goedkoopere rogge als de duurdere tarwe onder het begrip
koren valt. In elk geval dus kan het alleen van rogge gezegd
worden en al is nu big rogge de elasticiteit gering, dit verhin-
dert toch nog niet, naar het mij voorkomt, dat by daling van
den prijs der landbouw-voortbrengselen, er meer vraag zal komen
naar duurdere landbouw-voortbrengselen, dan men tot nog toe
gebruikte. Men zal tarwe gaan gebruiken in plaats van rogge
(ook naar rogge zal echter bij daling van prijs wel degelijk meer
vraag komen, daar men dan meer roggebrood voor veevoeder
gaat gebruiken), meer dierlijk voedsel dan vroeger, en voor die
tarwe en dat dierlijk voedsel zal meer grond noodig zijn dan
vroeger, m. a. w. de vraag naar grond zal stijgen. Zoodoende zal
de werkelijke pacht toch niet een vierde dalen.

Het tweede betoog van Milt. , waarin hij het geval bespreekt,
dat de grond bij denzelfden arbeid meer producten oplevert dan
vroeger, is eveneens, naar ik meen, niet geheel juist. Alles hangt
af van de groepeering der cijfers, of liever van de geheel wille-
keurig aangenomen oppervlakten en opbrengsten der bebouwde
gronden. Stellen wij ons nl. voor, verder Mn,
t-geheel volgende,
dat er niet , maar Yr. minder land noodig is. Dan zullen de
eerste en tweede categorie samen opbrengen 235 bushels koren,
de derde categorie zal derhalve niet vervallen; de eerste categorie
levert nu op 125, de tweede 100, de derde 75 bushels. De prijs
is gedaald in de verhouding van 60 tot 75, het verschil tusschen
eerste en derde categorie is 50, tusschen eerste en tweede 25
bushels, dus in het geheel voor de pacht 75 bushels; de prijs
dezer 75 bushels is "^en vroegeren prijs, zij zijn dus

-ocr page 123-

Ill

evenveel waard als vroeger 60 bushels, m. a. w, de pacht in koren
uitgedrukt is in dit geval gestegen, de werkelijke pacht dezelfde
gebleven. Op dergelijke becijferingen kan men dus geen algemeen
betoog opbouwen ; ook om een andere reden is
Mill\'s becijfering
hiervoor niet geschikt. Om te weten in hoeverre verbeteringen in
den landbouw, die een grooter productie doen ontstaan, invloed zullen
uitoefenen op de pacht, moet nl. eerst vaststaan, in welke ver-
houding die verbeteringen de opbrengst van vruchtbare en die van
minder vruchtbare gronden vermeerderen. Vele verbeteringen toch
zullen meer aan de minder vruchtbare gronden ten goede komen, zoo
wgst
Marshall (Principles of Economics p. 217) er op , dat de
uitvinding van Coke om, door eerst klaver te zaaien, de hchte gronden
voor het verbouwen van tarwe geschikt te maken, de pacht dier
gronden zeer verhoogde, ten koste van de pacht der kleigronden.

Deze zelfde schrijver heeft eveneens in //Principles of Economics"
door een zeer duidelijke graphische voorstelling aangetoond, welk
een groot verschil het geeft voor den invloed op het totaal der
pachtwaarden, of verbeteringen de opbrengsten overal met gelijke
hoeveelheden vermeerderen (by equal amounts) , of wel met een
hoeveelheid, die in evenredigheid staat met de kleinere en grootere op-
brengsten. Daar het betoog van
Marshall en zijn graphische
proef, die door
Mr. N. G. Pierson in een artikel in de Eco-
nomist van 1891 (bl. 182) als zeer juist erkend worden i) , een
helder licht werpen op
Mill\'s redeneering, wensch ik in het
kort dit betoog na te gaan.

1) De hoogste lof wordt door Mr. PieeSON aan marshalli\'s werk toege-»
zwaaid: //Men zal voortaan geen onderweri) willen behandelen, waarover
//MaEshaiIi geschreven heeft, zonder hem t^ raadplegen en gewoonlijk zalmen
"hem raadplegen met vrucht," zegt hij op hl. 178.

-ocr page 124-

112

In een noot aan het einde van het negende hoofdstuk van het
zesde boek, welk hoofdstuk gewijd is aan „Demand and Supply
in relation to liand", bespreekt
Marshall Ricaedo\'s theorien
omtrent grondbelasting en den invloed van verbeteringen in den
landbouw. Het eerste gedeelte van deze noot is dus voor ons
van geen belang, in het tweede deel vinden wij bovengenoemde
beschouwing.

Vooraf een enkel woord over Marshall\'s //law of diminishing
return", die hij ook hier toepast. Wanneer een gegeven hoeveel-
heid kapitaal en arbeid , waarmede een zeker quantum voortbreng-
selen wordt verkregen, op de plaats, waar men die aanwendt,
wordt verdubbeld, verdrievoud, vervijfvoud, dan zullen de op-
brengsten in zwakker, in sterker of in gelijke evenredigheid klim-
men. Bij steeds toenemend aantal hoeveelheden (doses) zullen einde-
lijk de opbrengsten in evenredigheid dalen. Zoo zal men zoo lang voort-
gaan met nieuwe hoeveelheden kapitaal en arbeid aan den grond te
besteden, totdat de vermeerdering in opbrengst door een nieuwe
hoeveelheid ontstaan, niet meer de aangewende arbeid en kapitaal
voldoende beloont.

Na deze korte uitweiding Marshai.l\'s graphische proef over
Eicardo\'s theorie omtrent verbeteringen in den landbouw nader
besproken.

Eicardo 1) neemt vooraf aan, dat de vraag naar koren
geen elasticiteit bezit en dat een verbetering geen veran-
dering brengt in de verschillen tusschen de opbrengsten door
de opeenvolgende toepassingen van kapitaal en arbeid verkregen;
hij verwaarloost derhalve voor zijn algemeen betoog het feit,

1) Ricaedo „Principles of Political Economy 1817, p. 71.\'

-ocr page 125-

113

dat, zooals wij boven zagen, iedere gegeven verbetering van
grooter nut kan zijn voor het eene bizondere stak grond dan
voor het andere. Dit alles aangenomen, betoogt
Ricaudo ,
dat, daar bf de slechtste gronden in gebruik thans onbebouwd
zullen blijven, bf, indien //successive portions of capital are
employed on the same land", //the portion which gives the least
result should be withdrawn", de pacht in koren uitgedrukt zal dalen,
//for a different and more productive portion will be that which
//will form the standard from which every other will be reckoned."

De juistheid van Ricardo\'s betoog bewijst Maeshaij. nu
met de volgende graphische voorstelling:

In deze teekening duidt boog AC aan de
//return", die de grond van het geheele land,
als één boerderij beschouwd, geeft bij de daar-
aan bestede hoeveelheden kapitaal en arbeid. OD
stelt het aantal hoeveelheden voor, waarna een
„return" DC juist voldoende is om, naar den prijs van het koren,
de bestede arbeid en kapitaal genoegzaam te beloonen. Het geheele
bedrag van het gekweekte koren wordt voorgesteld door het vlak
AODC, terwijl AHC voorstelt de hoeveelheid //corn surplus."

Nu zal een verbetering, zooals door Ricaedo bedoeld is, de
//return" bij de hoeveelheid onder de gunstigste omstandigheden
aangewend vermeerderen van OA tot OA\' en de „returns"
bij andere hoeveelheden niet in gelijke verhouding, maar met
gelijke bedragen vergrooten. Hierdoor zal de nieuwe boog A\'C\',
die de opbrengsten aangeeft, een herhaling zijn van den ouden
boog AC, maar met een afstand AA\' hooger dan AC loopende.
Als er nu een onbegrensde vraag naar koren was , zoodat het
vroegere aantal hoeveelheden OD\'voordeelig kon worden toege-

8

c\'

Vc

d\'

-ocr page 126-

114

past, dan zou het „corn surplus" hetzelfde blijven als voor de
verandering.
Ricardo neemt echter aan, dat de productie totaal
niet vermeerdert; slechts OD\' hoeveelheden zullen worden toe-
gepast , OD\' n.1. zoo genomen zijnde, dat A\'OD\'C\' gelijk
is aan AODC , het „corn surplus" zal dus dalen tot A\'H\'C\'.
Dit resultaat is onafhankelijk van de lijn AC.

Mill nu heeft opgemerkt, dat het waarschijnlijker is, dat
een verbetering de „returns" bij den arbeid en het kapitaal,
besteed aan verschillende klassen van land, zal vermeerderen in
gelijke verhouding, dan met gelijke bedragen. Hij bemerkte
niet, dat hij zoo de basis wegnam van
Ricaedo\'s argument, dat
nl. de verbetering geen wijziging bracht in de verschillen der
voordeden van verschillende toepassingen van arbeid en kapitaal.
Zoo kwam
Milt, slechts tot hetzelfde resultaat als Ricardo door
de bizondere cijfers , die hij koos.

Met de volgende figuur bewijst Marshatx dit: i)

AC heeft dezelfde beteekenis
als in de vorige figuur, maar de
verbetering doet de „return" bij
elke hoeveelheid kapitaal en ar-
beid met Vs vermeerderen, d. w. z.
in een gelijke verhouding en niet
met een gelijk bedrag, zoo staat
de nieuwe lijn A\'C\' veel hooger
boven AC aan den linker kant,
dan aan den rechter kant.

1) Deze figuur, evenals figuur 1, werd geheel van Marshail overgenomen,
de afstand tussehen de lijnen AC en AC\' is niet geheel juist, hetgeen aan
het betoog echter geen afbreuk doet.

-ocr page 127-

115

De bebouwing wordt nu beperkt tot OD\' hoeveelheden, daar
A\'OD\'0\' gelijk is aan AODC; A\'H\'C\' is evenals vroe-
ger het //corn surplus". Of nu A\'H\'C\' grooter of kleiner
is dan AHC hangt geheel af van de gedaante van AC. Is
AC een rechte of bijna rechte lijn, dan zal A\'H\'C\' kleiner
zijn dan AHC, maar in onze figuur zal A\'H\'C\' grooter
zijn dan AHC.

Makshall toch maakte AC ongeveer volgens een verdeeling van
het gansche land in drie gelijke deelen, die opleveren
60, 65 en
115 bushels. De berekening van Mill volgende, krijgt men
ook bij een dergelijke verdeeling een stijging van de pacht in
koren uitgedrukt van
60 tot 66-/3 ; Mii-l\'s resultaat was dus
geheel afhankelijk van zijn bizondere cijfers 60 , 80 en 100.

Uit het bovenstaande blijkt dus duidelijk, welk groot verschil
het maakt op den invloed van verbeteringen op het totaal der
pachtwaarde, of deze verbeteringen de opbrengsten met gelijke
hoeveelheden of in evenredige verhouding vergrooten; in het
laatste geval zagen wij, dat de totale pachtwaarde in koren
uitgedrukt soms kan stijgen, maar al mag dit het geval
zijn, desniettemin zal de werkelijke pacht toch dalen. — Dit
gansche betoog is natuurlijk slechts juist in de aangenomen
onderstelling van niet-elasticiteit der vraag. — Nemen wij nog-
maals
Makshali/s voorbeeld, het land verdeeld in gelijke deelen
met opbrengsten
60, 65 en 115; de totale pachtwaarde in-
koren uitgedrukt stijgt van 60 tot 66^3 , maar de prijs van het
koren zal gedaald zijn van 60 tot 86^/3 , de daling in prijs is
dus grooter dan de stijging in hoeveelheid. Nooit kan de hoe-
veelheid meer in verhouding stijgen dan de prijs daalt, in het
allergunstigste, reeds besproken geval, dat nl. nog een deel van

-ocr page 128-

116

den onvruchtbaarsten grond bebouwd blijft (60, 80 en 100
met een verbetering, die de opbrengst met vermeerdert)
zal wel de pacht in koren uitgedrukt juist in dezelfde verhou-
ding vermeerderen als de verbetering de opbrengst vergroot,
maar de prijs zal ook in juist diezelfde verhouding dalen (in
ons bovenstaand voorbeeld van 75 : 60). Derhalve zal de wer-
kelijke pacht dan dezelfde blijven.

Wanneer wij echter de elasticiteit van de vraag naar koren of
liever naar landbouwvoortbrengselen in het algemeen, hierbij in
aanmerking nemen, dan blijkt, dat in dit laatste geval, daar de
prijs van het koren dan niet in de volle verhouding, waarmee
de verbetering de productie vergrootte, daalt, niet alleen de totale
pachtwaarde in koren uitgedrukt stijgt, maar ook de werkelijke
totale pachtwaarde toeneemt. Alleen in dat zeer speciale geval
zal een verbetering de totale werkelijke pachtwaarde doen stijgen.

Tot nog toe spraken wij steeds van verbeteringen, die aan alle
gronden ten goede komen, het zij dan, dat de opbrengsten in
evenredige verhoudiag, of wel met een gelijk bedrag vermeer-
deren. Verbeteringen, die slechts aan een deel der gronden ten
goede komen, hebben natuurlijk een geheel andere uitwerking;
verbeteringen nu, die alleen aan de zeer vruchtbare gronden
voordeel opleveren, zullen de totale pachtwaarde doen stijgen,
maar dit komt zelden misschien nooit voor, verbeteringen in den
landbouw betreffen bijna altijd betere resultaten op schrale gronden.

Als resultaat van deze beschouwingen over den invloed van
verbeteringen in den landbouw op de pacht, zien wij dus, hoe
geheel onjuist
Geoege\'s bewering is. Als algemeenen regel toch
kan men aannemen, dat verbeteringen in den landbouw de werke-
lijke totale pachtwaarde doen dalen.

-ocr page 129-

117

Waar Geokge zelf moet toegeven, zooals ik reeds vermeldde,
dat alle verbeteringen toch niet zoo onvoorwaardelijk de pacht
in evenredigheid meer dan de loonen zullen doen stijgen, zegt hij
echter, dat het niet de moeite loont op deze kleinigheden te
letten, aangezien de pacht toch steeds blijft stijgen door een
andere oorzaak, die voortdurend den zoom des landbouws zoekt
te verlagen. Deze oorzaak nu ligt volgens hem in het verbazende
speculeeren in grond, waardoor tal van gronden door den eige-
naar onbebouwd worden gelaten en derhalve steeds meer gronden,
die in ongunstiger conditie verkeeren voor de bebouwing opgezocht
moeten worden. Hieraan wijdt
Geouge het vierde hoofdstuk
van zijn vierde boek, getiteld //Invloed van de verwachting door
stoffelijken vooruitgang gewekt."

Ongetwijfeld zou een dergelijk onbebouwd blijven van goede
gronden, zooals dit door
Geoege als een veel voorkomende zaak
wordt voorgesteld, uit economisch oogpunt zeer nadeelig zijn.
In hoeverre stemmen nu echter de feiten met
George\'s betoog
overeen?
Walker in //Land and its Eent" (p. 164, 165)
noemt George\'s bewering, wat betreft gronden voor landbouw
te gebruiken, geheel ongegrond, een bewering, waarvoor geen
enkel statistisch bewijs kan worden aangevoerd en die geheel in
strijd is met de regelen van het gezond verstand. Al heeft
iemand gronden gekocht op speculatie, zou er daarom eenige
reden bestaan, waarom hij dien grond niet zou wallen ver-
pachten voor
één of twee jaar, om op die wijze toch nog
zooveel mogelijk van dien grond te trekken, al krijgt hij niet
meer dan noodig is voor zijn belasting en voor een deel van de
rente van het geld, opgenomen om den grond te koopen.
//Every financier knows how difficult it is", gaat
Walker voort,

-ocr page 130-

118

//to secure a loan on the mortgage of unimproved property, at
//anything approaching the value at which the owner holds it.
/■/What is this but testimony to the unwillingness of most men,
//circumstanced as they find themselves, to put their wealth into
//forms which imply that there is to be, for a number of years,
//all outgo and no income, however great the final profit antici-
//pated? How unreasonable, then, to assume that men owning
//good productive land will refuse to allow it to be cultivated
//now, simply because they cannot get for it a rent which corres-
//ponds to what they look forward ultimately to realize as its
//capital price!"

Wat speculatie in bouwterreinen betreft, dat daardoor een
zekere oppervlakte groud buiten gebruik blijft, dit geeft WAt,KEE
gaarne toe, maar, uitgenomen bij een razernij als in 1868 te
San Francisco heerschte, schijnt het hoogst onwaarschijnlijk, dat
die oppervlakte van dien aard zal zijn, dat zij nadeelige gevol-
gen kan uitoefenen. Met feiten of statistische gegevens heeft
Walkee Geoege dus niet trachten te weerleggen, alleen de
onwaarschijnlijkheid heeft hij betoogd.

Dit betoog nu komt mij niet geheel afdoend voor; wanneer
iemand nog onontgonnen gronden op speculatie heeft gekocht,
zal hij die gronden niet voor langen tijd willen verpachten en
wie zal onontgonnen grond voor een of twee jaar willen pachten?
Dan is het dus niet ondenkbaar, dat die gronden ougecultiveerd
blijven en gronden, die in slechtere conditie verkeeren, wel be-
bouwd worden.

Prof. d\'Aulnis heeft in ,/Het Hedendaagsch socialisme" (bl.
310 v-) meer in het bizonder Geoege\'s bewering weerlegd, dat
de spoorwegmaatschappijen de bearbeiding der landstreken, die

-ocr page 131-

119

zij doorsnijden, liebben tegengewerkt. De onjuistheid hiervan
wordt dan door hem bewezen met bepaalde feiten, die doen zien,
dat spoorwegondernemingen juist de bebouwing van gronden zeer
in de hand trachten te werken. In het algemeen echter is
Geoege\'s betoog hier niet weerlegd.

Tn die //Verstaatlichung der Grundrente" door Feankl vond
ik daarentegen een feit aangehaald, dat
Geoege\'s bewering staaft.
F
eankl vermeldt toch aldaar (S. 12) naar aanleiding van een
wet in den geest van
Heney Geoege, in Adelaide in Zuid-
Australië uitgevaardigd: //In Süd-Australien werden ungeheure
//Flächen Urland von Speculanten festgehalten, um höhere Preisen
//zu erzielen." Volgens die wet zouden nu de speculanten van
die gronden evenveel belasting moeten betalen, als de eigenaar
van een naburig, gecultiveerd stuk land, en zoodoende zouden
zij, om die belasting te ontgaan, hun grond verkoopen.

De meeningen zijn dus zeer uiteenloopend; maar de vraag, in
hoeverre de speculatie in gronden in dit opzicht nadeelige gevol-
gen heeft, heeft alleen betrekking op landen als de Vereenigde
Staten en Australië; voor Europeesche Staten kan dit nooit een
argument vóór landnationalisatie zijn.

Aan die speculatie in gronden is echter volgens George nog
een ander gevolg verbonden, daarin toch moet de hoofdoorzaak
van crisis en verlamming op industrieel gebied gezocht worden,
George\'s betoog in dezen uitvoerig te onderzoeken komt mij niet
wenschelijk voor.
Walker toch heeft (op. cit. 162, 163)
G
eorge, naar ik meen, overtuigend weerlegd.

Dat grond, evenals andere zaken aan speculatie onderhevig
kan zijn, is natuurlijk, zegt hij, maar
Geoege\'s bewering be-
teekent niets, indien hij niet kan bewijzen, dat grond

-ocr page 132-

120

in bizondere mate aan speculatie onderhevig is. Het tegen-
deel juist is waar: //of all species of property, land, especially
^agricultural land, starts latest and stops earliest in any upward
//movement of prices, as induced, for instance, by a papermoney
//inflation, which perhaps afibrds the best opportunity for the study
//of purely speculative impulses.\'\'

De verbazende speculatie in grond te San-rrancisco in 1868,
gaat
Walker voort, schijnt George bizonder te hebben getrof-
fen. Deze speculatie droeg een geheel plaatselijk en toevallig
karakter,
Gborge echter wil in haar de oorzaak zien van de
vreeselijke crisis in 1873. Het onjuiste hiervan blijkt, doordien in
verreweg het grootste deel der Vereenigde Staten voor 1873 niets
van speculatie in grond was te bespeuren, ja, integendeel de waarde
van boerderijen met betrekking tot andere zaken , gedrukt was.

Heeft Walker aldus zelfs voor Amerikaansche toestanden
Geokge\'s bewering geheel weerlegd, voor Nederland en andere
Europeesche landen, waar van speculatie in grond voor den
landbouw bestemd geen sprake is, zal die speculatie toch moeielijk
de oorzaken van crisissen kunnen zijn.

Na deze theorie omtrent crisissen op industrieel gebied komt
Geokge tot zijn eindresultaat in het tweede hoofdstuk van het
vijfde boek, getiteld: //Het voortdurend bestaan van armoede
//te midden van toenemenden rijkdom." Dat voortdurend bestaan
van armoede heeft
George gezien en, zooals ik reeds vroeger
zeide, bij zijn theoretisch onderzoek naar de oorzaak is hij tot
het besluit gekomen, dat hoe meer de pacht stijgt, hoe minder
de loonen stijgen in verhouding tot de vermeerderde voortbren-
ging en dat alles meewerkt om de pacht te doen stijgen; dan
is zeker dat stijgen van de pacht de oorzaak, dat de loonen

-ocr page 133-

121

ook in hoeveelheid niets zijn toegenomen. Geen direct bewijs
(hier en daar maar een zwakke poging er toe), slechts waar-
schijnlijkheid. Nu echter
George\'s betoog, dat alle vooruit-
gang de pacht doet stijgen, gebleken is onjuist te zijn, nu bezit
zijn eind-resultaat, dat toch reeds niet door zijn betoog was be-
wezen, niet de minste waarde meer.

Dat eindresultaat luidt aldus (bl. 231^: \'/De reden, waarom in
//weerwil der vermeerdering van het voortbrengend vermogen de
//loonen bestendig tot een minimum trachten te dalen, dat slechts
»-even tot het in leven blijven voldoende is, ligt hierin dat met
//de toeneming van het voortbrengend vermogen de pacht tot een
//nog snellere en grootere verhooging geraakt, en aldus de duur-
//zame verlaging der loonen voortbrengt.\'\' Eigenaardig voegt
Geokge er dan nog een soort van bewijsvoering aan toe. De
beschaving gaat vooruit, het voortbrengend vermogen van den
arbeid neemt steeds toe, maar: //de arbeid kan de zegeningen door
//vooruitgaande beschaving gebracht niet inoogsten, omdat zij
//hem worden afgesneden. Daar de grond voor den arbeid
//noodig, maar tot bizonder eigendom gemaakt is, verhoogt
//elke vermeerdering van het voortbrengend vermogen des arbeids
//slechts de pacht, d. i, den prijs dien de arbeid moet betalen voor
//de gelegenheid om zijne krachten te gebruiken, en zoo komen
\'/al de voordeelen door den loop der beschaving gewoimen, aan
//de grondeigenaren ten goede, en de loonen stijgen niet. De
//loonen kunnen niet stijgen, want hoe grooter de verdiensten van
//den arbeid zijn, zooveel te hooger is de prijs, welken de arbeider
//moet betalen voor de gelegenheid om in het geheel iets te ver-
//dien en."

Een weerlegging zou mij slechts in herhalingen doen vervallen,

-ocr page 134-

122

dit betoog is alleen nog wat sterker gekleurd en daardoor nog
onjuister.

In deze richting gaat Geoege door, de invloed der pacht wordt
met steeds schriller kleuren gemaald. Aan het einde van ziju
werk toch heet het: //Al zou de zon met krachtiger gloed stra-
//len, nieuwe wonderkrachten de lucht vervullen, nieuwe levens^
//macht den bodem doordringen, de pachten zouden stijgen,
//maar de loonen zouden hunne daling naar het hongerpeil voort-
//zetten. 13it is niet alleen (//not merely", in //Vooruitgang en
//\'/Armoede", naar ik meen, onjuist vertaald door //minder//) een
//staathuishoudkundige gevolgtrekking, het is eeu feit der erva-
//ring.// (bl. 433).

Wij hebben echter gezien, dat die //staathuishoudkundige ge-
volgtrekking", slechts een waarschijnlijkheid is afgeleid uit een
onjuist gebleken pachttheorie. Uit die staathuishoudkundige ge-
volgtrekking kwam
Geoege tot het besluit, dat landnationalisatie
noodzakelijk was. Nu die basis met zijn gansche pachttheorie
is weggevallen, heeft
Geoege\'s bewijsvoering niets omtrent de
wenschelijkheid van landnationalisatie bewezen.

Over de argumenten voor landnationalisatie uit het oogpunt
van betere verdeeling van den rijkdom, die wij vinden bij Ai,-
feed E. Wallage : //Land Nationalisation, its Necessity and its
Aims//, kan ik kort zijn. Zooals ik reeds in mijn over-
zicht der verschillende schrijvers vermeldde, sluit hij zich geheel
bij
Geoege aan. Het doel van zijn werk is (op. cit. p. 19):
het geven van een schets van den toestand in de verschillende
deelen van Groot-Brittannië, in vergelijking met den toestand in
andere landen, om zoodoende tot een conclusie te geraken op

-ocr page 135-

123

welke wijze de slechte toestand in dit land het meest radikaal
verbeterd kan worden. Het werk draagt geheel een inductief
karakter, het vermelden van feiten is hoofdzaak. //But there is
//another and a most important mode of discussing the same
//question as a strictly scientific problem, deducing results from
//the admitted principles and data of political economy.\'/ Dit,
nu heeft
George gedaan. //His conclusions support and his
//mode of argument supplements my own.//

Toch zijn er groote verschilpunten tusschen Wallace en
George. Wallace is bij uitstek praktisch; hij wil den werk-
man in een betere positie brengen tegenover den kapitahst, hij
wil hem onafhankelijker maken, hij wil, dat de werkman in tijden
van crisis zelf iets zal bezitten. Dit stelt hij zich voor (op. cit.
p. 17) te verkrijgen door coöperatie, maar vooral door aan ieder
werkman de gelegenheid te geven om een stuk van zijn geboorte-
grond te kunnen bebouwen, dit nu is het doel zijner landna-
tionalisatie-plannen. Eigen bebouwing van den grond is zijn
ideaal; derhalve is zijn geheele betoog speciaal tegen Engelsche
toestanden gericht, toestanden in andere landen, waar de grond-
eigendom meer in handen is van kleine boeren, worden zeer door
hem geroemd.

Bij het bespreken van Duitsche toestanden haalt hij aan (p. 141)
een uitspraak van een Engelsch schrijver,
WiiiLiAM Howiïï ,
die van den landbouw in de Rijnstreken zegt:

//The peasants are themselves the proprietors. It is perhaps,
//from this cause that they are probably the most industrious
//peasantry of the world." Van Erankrijk, dikwijls aangehaald
als een voorbeeld van de slechte resultaten van zeer kleine eigen
boerderijen, zegt
Wallace , dat dit juist de grootste zegen voor

-ocr page 136-

m

dat land geweest is; daarin lag de oorzaak , dat Frankrijk de
vele rampen van zijn verschillende oorlogen zoo goed heeft kunnen
doorstaan. Kortom, zijn boek is alleen tegen Engelsche toestan-
den geschreven. Zonder landnationalisatie is naar zijn oordeel in
Engeland niet de veel gunstiger toestand te verkrijgen, die in
ajidere landen bestaat; vrije handel in grond zoa niets verbeteren
in den Engelschen toestand, de groote grondeigenaren zouden de
te koop komende stukken grond toch opkoopen.

Aan Wa7<lace\'s pleidooi voor landnationalisatie in Engeland
kan men derhalve eenigszins een argument ontleenen tegen land-
nationalisatie in landen, waar de Engelsche toestanden niet be-
staan. Later hoop ik terug te komen op
Wau.ace\'s plannen
van uitvoering van landnationalisatie en te onderzoeken, in hoe-
verre die plannen
Wallace\'s ideaal, de onafhankelijkheid van
den werkman tegenover den kapitalist, zouden verwezenlijken.

Gaan wij thans over tot het bespreken van de argumenten
der Duitsche landnationalisten, voor zoover ze op dit onderwerp
betrekking hebben.

In de eerste plaats wensch ik dan Stamm te behandelen, daar
wij, zooals ik reeds vermeldde, vooral bij
Samter en ook eenigs-
zins bij
Elürscheim, zij het ook zonder bepaalden invloed door
Stamm\'s werk uitgeoefend, een meer gemotiveerde uitwer-
king vinden van denkbeelden, die reeds door
Stamm in zijn
„Erlösung der darbenden Menschheit" verkondigd werden.

De mensch heeft zich in den loop der tijden al meer en meer
ontwikkeld, aldus luidt
Stamm\'s betoog, maar die ontwikkeling
gaat met grooten strijd gepaard; het dierlijke, het lage in den
mensch is voortdurend een hinderpaal. Maar toch nadert \'s menschen

-ocr page 137-

135

geest al meer en meer de volkomeulieid ; het ideaal, al ligt het nog
ver, komt steeds nader. Het dierlijke, het lage in den mensch
was vroeger geheel overheerschead, maar langzamerhand overwint
de geest. Het dierlijke openbaart zich vooral in de hebzucht
(Selbstgier) van den mensch , die hebzucht vindt men duidelijk
terug in de denkbeelden over eigendom. De kannibalen beschou-
wen hun medemenschen zoozeer als hun eigendom , dat zij hen
dooden en opeten; dit is de laagste trap van minachting en
„Ausbeutung" van een medemensch. Daarop volgt de slavernij,
in de oudheid zoo algemeen als goed erkend; die slavernij
is in een zachteren vorm, in lijfeigenschap overgegaan, maar
eindelijk heeft „de geest" gezegepraald en zoowel slavernij
als lijfeigenschap zijn verdwenen. Alle menschen zijn nu
vrij, de toenemende ontwikkeling heeft de voortbrenging ont-
zettend vergroot, maar toch is de ideaal-toestand niet bereikt,
die vrijheid is slechts een vrijheid in naam, de arbeider is thans
de slaaf geworden van het kapitaal. Ook die „Ausbeutung" door
het kapitaal, eveneens een gevolg van de hebzucht van den
mensch, moet verdwijnen; bij den tegenwoordigen toestand kan
de arbeider zijn geest niet ontwikkelen ; maar, evenals vroeger
de slavernij werd afgeschaft, kan ook hier verandering in komen ,
de arbeiders moeten zich vrij maken van de macht van het kapitaal,
„sie müssen das richtige Gleichgewicht zwischen Kapital und
Arbeit herstellen."

Dit nu is alleen mogelijk, doordien het geheele volk, de natie
„als zoodanig" eigenaar wordt van het deel der aarde, waarop
het leeft. De grond kan nu wel in pacht , in tijdelijk gebruik,
maar nooit aan iemand in voortdurend privaat bezit gegeven worden.

Een dergelijk grondbezit van het volk zal de zegenrijkste ge-

-ocr page 138-

126

volgen hebben //Ist das Volk durch den Grundbezitz gröszter
/\'Kapitalist geworden," zegt
Stamm (Erlösung, S. 131) //so
//braucht es sich nicht mehr durch üeberschuszarbeit ausbeuten
//zu lassen, — es kann die arme erfinderische Intelligenz belohnen, —
*der Zinsfusz liegt in seiner Hand, er gleicht sich dadurch aus
//und gereicht ihm nicht mehr nur zum Nachtheil, — die Ent-
//wicklung der für das Volk wichtigsten Industriezweige hängt
//dann vom Volke selber ab, es giebt dann eine ehrliche Konkurrenz."

Hoe zullen deze gevolgen , nu uit dat volks-grondbezit voort-
vloeien ? Het bezit van den grond zal zeer voordeelig zijn voor
den staat, want alles ook verbetering in den landbouw (
Stamm
staat hier eenigszins op het standpunt van Geobge) doet de
pacht stijgen en bovendien zal de staat zich zeer verrijken, daar
volgens
Stamm\'s plannen van schadeloosstelling de grondeigenaren
volstrekt geen volledige vergoeding zullen ontvangen. De groote
staatsinkomsten zullen dus aan iets besteed moeten worden, welnu,
de staat zal industrieel worden en zijn arbeiders dan natuurlijk niet
uitzuigen. Met de voordeden, welke den staat uit die ondernemin-
gen toevloeien, zullen weer nieuwe ondernemingen worden begonnen,
en zoo zal de privaat industrie, wil zij niet ten ondergaan, gedwon-
gen zijn haar arbeiders geheel anders te behandelen dan vroeger." i)

1) Aangaande belooningen aan uitvinders enz., zegt Stajijt (S. 164): «Alle
//Besoldungen für Naturforscher dürfen aber, um deren Unabhängigkeit zusichern,
anur aus Volkakassen flieszen, nicht aus Despotenkassen, diesem hochmächtigen
//Corruptionsmittel. Die groszen Entdecker in den Naturwissenschaften, die
//groszen technischen Erfinder welche die Naturwissenschaften uns für\'s Leben ver-
//werthen lehren, diese Wohlthäter der Menschheit und nicht die Despotlinge
//aller Art müssen im Triumph über die Erde reisen können." Een klein staaltje
van zijn gewonen stijl, een stijl, die geheel in overeenstemming is met den klin-
kenden titel van zijn boek.

-ocr page 139-

107

Wat de kapitaalrente betreft, hierover geeft Stamm in Hoofd-
stuk
XXIV een zeer duistere beschouwing van den volgenden
aard : Daar, 50 jaar nadat de staat grondeigenaar is geworden ,
alle schulden zullen zijn afbetaald en alle grond vrij van schuld
aan het volk zal toebehooren, en na 100 jaar ook alle huizen
staatseigendommen zullen zijn , zullen de rentegevende hypotheken
vervallen. Deze wijze om geld zeker te beleggen vervalt dus en
evenzoo zal het zijn met spoorwegen, die ook staatseigendom
worden. Aldus zal men zijn kapitaal in industrieele onder-
nemingen moeten beleggen en zoodoende zal de rente dalen.

Dit betoog doet denken aan den later te bespreken rente-
theorie van
Elüescheim.

Zooals ik in mijn overzicht reeds vermelde , verscheen in 1885
nog van
Sïamm\'s hand een brochure, getiteld; //Die social-poli-
//tische Bedeutung der Bodenreform." In dit werkje vinden wij
hoofdzakelijk de denkbeelden terug, verkondigd in zijn vroeger
werk , uitgezonderd een geheel nieuw plan van uitvoering, dat ik
later hoop te bespreken, i)

Voorloopig zal ik Stamm\'s betoog niet kritiseeren , daar ik bij
de bespreking van
Samte r\'s argumenten en , wat het laatste ge-

1) BüCHENBEBaEE zegt in. zijn //Agrarwesen und Agrarpolitik (S. 331) :
//Einer Kritik der von Plürscheim mit der ihm eigenen dünkelhaften, ahsprechenden
//Pomphaftigkeit vorgetragenen Krisentheorie, die übrigens vor ihm schon von
//Stamm vertreten worden ist, glaubt sich der Verfasser in diesem Handbuch
//entschlagen zu dürfen." Noch in «Erlösung der darbenden Menschheit," noch
in //die social-politische Bedeutung der Bodenreform" heb ik echter een spoor
van een //Krisentheorie", zooals wij die bij Flürscheim vinden , aangetroffen.
Wellicht was hiervan de oorzaak, dat het mij , door uitverkoop van het werk,
niet mogelijk is geweest anders dan den eersten , in 1871 verschenen druk van
van «Erlösung der darbenden Menschheit" te raadplegen.

-ocr page 140-

128

deelte betreft, ook bij Fi-ürscheim , gelegenheid heb er op terug
te komen.

Onderzoeken wij thans Flürscheim\'s argumenten, Elürsoheim
toch wensch ik vóór Samter te behandelen, daar hij aan
landnationalisatie veel verder strekkende gevolgaii toekent, dan
deze laatste.

Voor de beoordeeling van Flürscheiai\'s theorieën meen ik te
kunnen volstaan met een bespreking van de denkbeelden, verkon-
digd in „Individualisme en Socialisme", en vooral in „Der einzige
Rettungsweg;" in dit laatste werk toch vinden wij de uitvoerigste
uitwerking van zijn stelsel met de wijzigingen, die dit langzamer-
hand ondergaan heeft. Voor de beoordeeling van
Flürscheim
raadpleegde ik : Ru hl and „Die Agitation zur Verstaatlichung
von Grund und Boden in Deutschland" (Zeitschrift f. d. ges.
Staatswissenschaft
1887 S. 292—342), Diehl „Zur neuesten
Litteratur über die Verstaatlichung des Grund und Bodens (Jahrb.
f. Nationalökonomie,
1887 Bd. III, S: 151—167), Schmidt
„Soziale Frage und Bodenverstaatlichung", 1890, waarin Flür-
scheim\'s
theorieën uit socialistisch oogpunt worden beschouwd,
Frankl „Die Verstaatlichung der Grundrente",
1891 , Conrad
„Zur neuesten Litteratur über die Verstaatlichung des Grund
und Bodens" (Jahrb. f. Nationalökonomie,
1892 S. 516—529).

Steeds, zoo begint Flürscheim in //Der Einzige Rettungs-
weg", gaat de ontwikkeling van het menschdom voort, maar
evenals er oogenblikken zijn , waarop zich een schijnbare teruggang
vertoont, zijn er ook oogenblikken in de wereldgeschiedenis, waarop
de wereld zoo snel vooruit gaat, dat de grijsaard, terugdenkende
aan zijn jeugd, zich moeielijk kan voorstellen, dat het dezelfde
wereld is, waarin hij thans leeft.

-ocr page 141-

139

Zulke oogeublikken zijn reeds herhaaldelijk in de wereldge-
schiedenis voorgekomen , maar nooit heeft de ontwikkeling in zoo
korten tijd zulk een vlucht genomen als thans. De beschaafde
menschheid moet nu echter leeren , hoe te handelen in die nieuwe
toestanden, hoe zich te schikken in die nieuwe verhoudingen.
De sociale kwestie toch is van een gansch anderen aard geworden,
vroeger was zij een //Mangelfrage", thans is zij een //Ueberflusz-
frage\'\' geworden. Werkelijke overvloed bestaat er op het oogenblik
niet, want de statistieken, die ons aanwijzen, hoe weinig het
lot van elk individu zou verbeteren, indien alles gelijkelijk ver-
deeld werd , zijn juist. Feitelijk bewijzen deze statistieken echter
niet, dat er steeds te weinig productie zal zijn, want indien al
de krachten, die thans door het militairisme, door den tusschen-
handel, door verkeerde inrichting van productie , door bedelen en
misdaad verknoeid worden, productief werden aangewend, zou er
wel overvloed voor allen zijn. Die verknoeiing van productieve
krachten nu is het gevolg van de onmogelijkheid om productieven
arbeid te kunnen verrichten, het militairisme doet geen gebrek
aan arbeiders , maar de overtollige arbeiders doen het militairisme
ontstaan.

Het groote sociale vraagstuk bestaat derhalve hierin (Indivi-
dualisme en Socialisme bl. 34) : //Hoe komt het dat bij toene-
//menden rijkdom en bij grooter gemakkelijkheid om ieder soort
//van werk te verrichten, de armoede toeneemt, dewijl het moeielijker

//is om werk te krijgen ?"..... //Waardoor worden willige en bekwame

//arbeiders over de geheele wereld belet om aan het werk te gaan
//en onderling hunne arbeidsproducten te ruilen, welke zij weder-
//zijds noodig hebben."

Het is geen kwestie van productie meer, het is ccn kwestie

9

-ocr page 142-

130

van verdeeling van den rijkdom geworden. Tal van oorzaken,
zegt
Flürscheim , heeft men voor deze ziekte der maatschappij
willen aanvoeren , doch dit waren slechts lokale verschijnselen.
De overbevolking heeft men als oorzaak aangewezen, maar ten
onrechte, want de leer van
Malïhus is onjuist; Ierland, waar de
bevolking verminderd is en de toestand even slecht bleef, leert,
dat dit niet de oorzaak is.

Het militairisme heeft men willen beschuldigen de treurige
toestanden in het leven te hebben geroepen , het militairisme is een
zegen, want anders zou de overproductie nog grooter worden.

Evenmin kunnen aan beschermende rechten of de regeling der
ruilmiddelen zulke gevolgen worden toegeschreven, want op welke
wijze dit ook in de verschillende landen geregeld is, overal bestaat
dezelfde slechte toestand.

Neen, de oorzaak van al de ellende is gelegen in een snel toe-
nemenden rijkdom eener minderheid, naast verarming der massa.

Die minderheid toch gebruikt het geheele deel van het volks-
inkomen , dat haar in den vorm van pacht en van rente toevloeit,
niet hetzij productief, hetzij consumptief, d, w. z. bf voor het
aankoopen van goederen bestemd voor verdere productie, of voor
het koopen van levenbehoeften en weeldeartikelen, neen, een
deel van het overgespaarde wordt belegd in veilige, rentedragende
fondsen. Die rente nu wordt hoofdzakelijk opgebracht door de
volksmassa, die derhalve verhinderd wordt om door een voldoende
consumptie hare behoeften te bevredigen. Die verminderde con-
sumptie der groote volksmassa wordt in geenen deele aangevuld
door het verbruik van een meer dan verzadigde minderheid.

Wanneer de kapitalisten hun geld belegden in productiemid-
delen , dan zou deze toestand niet ontstaan, dit toch zou aan

-ocr page 143-

131

de gansche maatschappij ten goede komen, maar dit doen zij
zelden, daar dergelijke beleggingen te gevaarlijk zijn; die
ondernemingen laten zij over aan hun schuldenaren, aan wie
zij de middelen verstrekken tegen een bepaalde rente, terwijl
meestal die schulden door grondbezit gedekt zijn.

De schattingen (want wat is rente anders ?) , die zoo drukken
op de massa, worden steeds grooter, waardoor natuurlijk het
onverteerde inkomen der kapitalisten stijgt en de massa nog min-
der in staat is door eigen verbruik de consumptie gelijken tred
met de productie te doen houden.

Ware het echter den kapitalisten niet mogelijk het niet ver-
teerde deel van hun inkomen te beleggen in veilige fondsen, die
voor de gevaren van den handel gevrijwaard zijn, dan zouden wer-
kelijk , zooals de heerschende economische school beweert, vraag
en aanbod elkander dekken, dan zou de tegenwoordige werke-
loosheid niet bestaan. Maar zooals het nu is, wordt de toestand
steeds erger. Zij, die de rente moeten opbrengen, trachten hun
yerminderd inkomen door grootere inspanning te vergrooten, de
nieuwe machines en fabrieken doen de prijzen dalen, vergrooten
de productie, maar het inkomen van de groote kapitalisten, dat
niet afhangt van het rendeeren van die machines en fabrieken,
wordt niet minder, maar vermeerdert steeds rente op rente.
Aanleg van nieuwe spoorwegen, groote staatsleeningen voor oor-
logstoerustingen , waardoor veel geld der groote kapitalisten onder
de menschen komt, kunnen een oogenbhk den toestand verbete.
ren, het is slechts voor een tijd; inderdaad is het inkomen der
groote kapitalisten slechts toegenomen. Het gevolg laat zich niet
wachten, kooplieden en fabrikanten ontslaan een deel van hun
arbeiders, schulden die men heeft aangegaan in de hoop, dat de

-ocr page 144-

132

goede tijd nog wel wat zou aanhouden, moeten betaald wordeu,
wissels worden geprotesteerd, banken staken hunne betalingen.
Nu ontstaat er een paniek, de crisis vangt aan. Vreeselijke oor-
logen, die millioenen arbeiders aan het werk onttrekken en tal
van goederen vernielen, mogen nog eenige verademing geven, even-
als de reeds genoemde staatsleeningen en aanleg van spoorwegen,
maar het is slechts een opflikkering.

Met steeds korter tusschenpoozen zullen de crisissen, die voort-
durend in kracht en omvang toenemen, terugkeeren en eindelijk
zal een ontzettende sociale revolutie losbarsten. De algemeene
werkeloosheid en malaise, de overproductie zal steeds grooter
omvang aannemen, want de minderheid wordt steeds rijker, de
massa armer. Het gevaar is dreigend! //Immer weiter rollt er,
//dieser Juggernautwagen unserer Zivilisation, Millionen armer
//Menschenwesen unter seinen Rädern zermalmend und edle Men-
//schen versammlen sich in gesetzgebenden Versammlungen und
//Vereinen aller Art und sprechen von Freiheit, Humanität, Brü-
//derlichkeit und anderen schönen Dingen, wenn nicht die Discussion
//über Parteigeziinke und Nebendinge aller Art ihre volle Zeit
//und ihren ganzen Geist in Anspruch nehmen, und sehen nicht,
//dasz das Ungethüm immer näher und näher rückt, bis es zu
//spät ist." (Der Einzige Rettungsweg S. 69).

De wijze, waarop deze ellendige toestand te verbeteren is,
waarop die vreeselijke catastrophe voorkomen kan worden, be-
handelt
Flürscheim in het derde hoofdstuk. De oorzaak der
sociale kwestie is gelegen in de groote opeenhoopingen van ka-
pitaal door middel der kapitaalrente; de kapitaalrente draagt de
de schuld van den treurigen toestand. Het grootste deel toch
van het kapitaal der groote kapitalisten is zoogenaamd imaginair

-ocr page 145-

133

kapitaal; dit bestaat slechts uit de waarde, die het recht om van
zijn medemensch zekere rente, schatting te kunnen eischen, op
de markt bezit. Het is niets dan een fictie en is dikwijls zonder
een cent werkelijk kapitaal ontstaan b.v. staatsschuldbekentenis-
sen, die zijn afgegeven voor vervallen rente. Het grondbezit nu
vormt door hypotheken en andere door grond gedekte schuldbe-
kentenissen de hoofdbron van het imaginaire kapitaal. //Da der
//Zins die hauptsächliche Grundlage des dieses imaginaire, falsche
//Kapital bildenden Tributrechtes oder Tributerhebungsrechtes
//bildet, — denn auch der weitaus gröszte Theil der Grundrente
//wird in Form des Hypothekenzinses erhoben, — so ist es vor
//Allem wichtig, den Ursprung des Zinses zu untersuchen."

Bij dat onderzoek naar de rente, ontwikkelt Flürscheim
twee rente-theorieën, die in zijn werk dooreenloopen, maar die
door ons scherp gescheiden moeten worden. Yoordat hij tot het
behandelen zijner theorie overgaat bestrijdt
Flürscheim de
meening van hen, die de rente als //Entberungslohn" — juister
schadeloosstelling voor onthouding — voor den uitleener, of als
vergoeding voor een bewezen dienst verklaren.

Een zoodanig loon, zegt hij, is niet noodig, want het vroe-
gere of latere genot van het bespaarde is een voldoende beloo-
ning. Daarom is het ook dwaas te beweren, dat er zonder
rente niet gespaard zou worden, de bijen sparen immers ook.
Neen, ware er geen rente, er zou, zonder twijfel, veel meer
gespaard worden, omdat er dan een grooter kapitaal noodig zou
zijn om zich een onbekommerde toekomst te verzekeren. Ook
zonder rente zouden er verzekeringen gesloten kunnen worden,
want de rente heeft niets te maken met het beginsel der verze-
kering. Juist door het verdwijnen van de rente, de eigenlijke

-ocr page 146-

134

oorzaak der crisissen, zullen millioenen voor hun toekomst kunnen
zorgen, die tegenwoordig vol zorgen den dag van morgen te
gemoet zien.

Bij het bespreken van de diensttheorie, zegt Fi.ürscheim,
dat hij, die het geleende ontvangt, even goed een dienst bewijst
aan den uitleener eu dat het de vraag maar is, welke dienst het
meest waard is. Deze waarde nu zal afhangen van vraag en
aanbod, Hoe stellen deze nu de waarde vast ? Hierbij zijn twee
gevallen te onderscheiden:

1". al de grond is gemeenschappelijk eigendom;

3°. de grond is privaat eigendom.

In het eerste geval zullen er steeds meer productieve werk-
tuigen gemaakt worden, dan er noodig zijn; zoodra er een ver-
beterd werktuig uitgevonden wordt, zal men spoedig zooveel zulke
werktuigen kunnen maken, dat de vraag overtroffen wordt door
het aanbod. Alles wat bespaard is, moet echter bij voorkeur
den vorm van produktieve werktuigen aannemen, omdat die werk-
tuigen ten minste het meest de mogelijkheid van kostelooze be-
waring, zoo niet van eenige huur, opleveren. Het verwerven en
bewaren van verbruiksartikelen, om er zoo later het genot van
te hebben, is de primitieve methode, die wij ook bij de dieren
vinden. Ze uit te leenen om ze later weer terug te krijgen,
als men ze noodig heeft, geeft een voordeel, dat gemiddeld gelijk
zal zijn aan het voordeel, dat men hem, aan wien men ze uit-
leende , verschafte. De waarde dezer wederkeerige diensten moet
gemiddeld op gelijke hoogte blijven, omdat, wanneer er slechts een
kleine hoeveelheid voorhanden is en dus het voordeel van den leener
grooter is, ook het gevaar van bewaren grooter is en omgekeerd.

Deze theorie heeft echter slechts waarde voor vroegere tijden

-ocr page 147-

135

en liet is de vraag, lioe de toestand in onzen tijd zou zijn bij
gemeenschappelijk grondbezit; dan zou zonder twijfel het aanbod
van kapitaal verre de vraag overtreffen. Ieder producent zou
tal van jaren goederen opsparen, om later vrij van zorgen te
kunnen leven, terwijl enkele jaren voldoende zouden zijn om
den beginner in staat te stellen het geleende kapitaal terug te
geven. Zoodoende zal hij, die leent, in plaats van vergoeding te
betalen, eerder een vergoeding ontvangen voor het veilige be-
waren. Aan den anderen kant moet de leener echter een risico-
premie aan den uitleener betalen. Zoo zal toch de leener steeds
iets betalen, maar volstrekt geen rente en het is best mogelijk,
dat die risico-premie niet ten volle door hem betaald wordt, door
dien zij verminderd wordt met de vergoeding voor het bewaren
door den uitleener te betalen.

In het tweede geval, wanneer er privaat grondbezit bestaat,
is de toestand echter geheel anders. Dan toch kan men voor
zijn kapitaal grond koopen. De grond nu verschilt in verscheiden
opzichten van het kapitaal. Hij is geen product van arbeid,
kan niet vernietigd of gestolen worden, zoodat van bewaren geen
sprake is, kan uit zich zelf waarde voortbrengen, wat voortbreng-
selen van menschelijken arbeid niet kunnen en is niet, zooals
deze, naar verkiezing te vermeerderen.

Door deze eigenschappen van den grond, ontvangt de grond-
eigenaar pacht, zonder zelf iets te verrichten. Dit nu, op zich
zelf reeds een onrecht, heeft de meest treurige, meest vèrreikende
indirekte gevolgen. //Folgen," zegt
Flükscheim, //die aus
//jener Wirkung des Erbdiebstahls entstehen, zu der wir nun
//kommen und die denselben zur ursprünglichen Ursache der
//groszen Weltkrise macht, der Wirkung, die sich in fol-

-ocr page 148-

136

//gendem Satz zuzammenfassen läszt, den ich beinahe für
den wichtigsten einer wahren National-Ökonomie haUe und der da
lautet:
Die Qrunärente (d. Ji. der Bodenzins) ist die Mutter des
Kapitalzinses\'"
(Rettungsweg S, 106).

Deze waarheid, gaat r.LÜESCHEiM voort, is overoud, reeds bij
Calvijn vinden wij haar ; deze toch laat zich aldus uit: //Das
\'/Geld erzeugt nicht das Geld, das ist untbestreitbar; aber mit
"Geld kauft man Ländereien, welche mehr erzeugen, als den
//Gegenwerth der darauf verwandten Arbeit und welche dem
\'/Eigenthümer ein Mehreinkommen übrig lassen, nachdem alle
//für Handarbeit und Sonstiges gemachten Ausgaben bestritten
\'/sind. Mit Geld kauft man ein Haus, welches Miethen ein-
"bringt. Nun kann aber die Sache, mit der man Gegenstände
„kaufen kann, die aus sich selbst Einkommen erzeugt, betrachtet
//werden, als ob sie selbst Einkommen erzeugte."

Zoolang men met geld grond kan koopen, voegt Elükscheim
hieraan toe, zoolang men kapitaal in grondbezit kan omzetten,
zoolang zal men voor het uitleenen van geld, van kapitaal min-
stens zooveel rente kunnen verkrijgen , als men van het daarvoor
in te ruilen stuk grond pacht verkrijgt.

//Das Gesetz des einfachen Tausches bestimmt, dasz ein Gegen-
"stand, mit dem ich einen anderen eintauschen kann^ dessen
//Werth besitzt und wenn ich mit Kapital Grundzins kaufen kann,
\'/so hat das Kapital einen neuen Werth erlangt, der unabhängig
//von seinem eigenen Gebrauchswerth ist, einen Werth, der aus
\'/der Kapitahsirung des Zinstributs entsteht, den ich damit kau-
//fen kan." Wanneer de grond staatseigendom zal zijn geworden,
zal die mogelijkheid om voor zijn kapitaal een stuk grond te
koopen niet meer bestaan en zal dus de rente verdwijnen en

-ocr page 149-

137

daarmee het imaginaire, liet valsche kapitaal, dat nu niets meer
zal zijn dan een //Güterbezugsberechtigungsschein;\'" elke toename
van kapitaal zal slechts bestaan in overgespaarde goederen, die
weer voor nieuwe productie aangewend kunnen worden. (Ret-
tungsweg S. 108).

Naast deze eerste rentetheorie, dat de rente alleen ontstaat
door het privaat grondbezit, vinden wij nog een tweede.

Na de afschaffing van het privaat grondbezit zullen tal van
kapitalen los komen en zal er veel nieuw kapitaal gevormd worden,
zoodat het aanbod de vraag zal overtreffen. In het voorgaande
zagen wij reeds, hoe
Flürscheim er op wijst, dat, indien er
gemeenschappelijk grondbezit bestond, er zooveel kapitaal aan de
markt zou komen, dat de rente tot een risico-premie zou dalen.
Hierbij komt thans nog, zoo meent hij , een nieuwe faktor, die het
aanbod van kapitaal zeer vermeerdert n.1. de groote imaginaire
kapitalen , die, wanneer de staat langzamerhand zijn schuldbrieven
aflost, spoorwegen enz. staatseigendom worden , eveneens aan de
markt komen. Dat FiaÏRscHElM het aan de markt komen van
de besparingen der groote kapitalisten door het verdwijnen van
het imaginaire kapitaal als een zeer gewichtige faktor voor het
dalen van de rente beschouwt, blijkt ook uit het volgende : //Het
//valsche kapitaal gaat geleidelijk te niet, omdat de grond niet meer
//op de markt kan gekocht worden en de schuldbrieven , waarmede
\'/de grond is betaald, zoowel als de bestaande staatseftecten, snel
//worden afgelost door de winst, die de gemeenschap verkrijgt uit de
//stijgende pacht, die zij ontvangt, tegenover den dalenden intrest,
//dien zij heeft te betalen. De geleidelijke afbetaling van die
//schuldbrieven zal gevolgd worden door den aankoop van spoor-
//wegen en andere monopolies, die kapitaal-waarde hebben. Wanneer

-ocr page 150-

138

//op die wijze het valsche kapitaal begint te verdwijnen, dan
//moeten de besparingen, zoowel van de echte als van de valsche
//kapitalisten, belegging zoeken in echt kapitaal, en de intrest
//van dat echt kapitaal zal daardoor snel dalen." (Individualisme
en Socialisme bl. 192).

Hiermede meen ik in hoofdtrekken de denkbeelden van
Flürscheim te hebben weergegeven; gaan wij er thans toe over
de juistheid zijner theorieën nader te onderzoeken.

In de eerste plaats Flürscheim\'s uitgangspunt: de toenemende
armoede in weerwil van het zoo vermeerderde voortbrengingsver-
mogen en de algemeene werkeloosheid. Wat het eerste betreft,
moet ik kort zijn ; deze bewering staat in verband met de door
Flürscheim vermeende verarming der massa naast steeds grooter
opeenhooping van kapitaal bij enkelen; een onderzoek van zijn
argumenten zou mij te ver voeren en bovendien, al had
Flürscheim gelijk, hetgeen ik zeer zou betwijfelen, wat bewijst
dit op zich zelf dan nog voor het deugdelijke van zijn oplossing ?

Wat de beweerde algemeene werkeloosheid betreft, hier overdrijft
Flürscheim schromelijk; algemeene werkeloosheid, zooals hij die
bedoelt, d. w. z. werkeloosheid overal en in alle mogelijke vakken
en ambachten kan er nooit zijn. Bij vermeerderd aanbod van
werkkrachten en bij verminderde vraag naar werkkrachten (zelfs,
zooals
Fi.ürscheim zich die voorstelt, door te geringe consumptie)
zal geen algemeene werkeloosheid ontstaan, maar zullen de loonen
dalen, totdat alle werklieden, bizondere oorzaken buiten rekening
gelaten, werk hebben. Op de geheele wereld, zegt
Flürscheiih ,
vindt men werkeloosheid, derhalve moet er één algemeene oor-
zaak zijn; alle bizondere oorzaken geven derhalve geen vol-
doende oplossing en bovendien zijn die oorzaken van werke-

-ocr page 151-

139

loosheid, die men heeft aangevoerd, alle even onlogisch en
onhoudbaar (Ind. en Socialisme bl. 55).

Op beide punten faalt dit betoog. Vele bizondere oorzaken,
die dan hier dan daar, dan in deze industrie, dan in gene
werken, zullen tengevolge hebben, dat werkeloosheid een veelvuldig
verschijnsel is in verschillende landen. Werkeloosheid als alge-
meen verschijnsel postuleert niet één algemeene oorzaak. En wat
het tweede betreft, in spijt van
Flüescheim\'s bewering kan men
tal van onbetwistbare oorzaken aanwijzen voor de tegenwoordige
werkeloosheid.

De steeds toenemende verdeeling van den arbeid, de zich
voortdurend ontwikkelende industrie heeft honderden verschillende
vakken in het leven geroepen. De uitvindingen, die telkens
plaats vinden, doen het aantal arbeiders voor een bepaalden tak
van industrie benoodigd soms plotseling sterk verminderen. De
lagere prijzen doen wel eenigszins het debiet vermeerderen, maar
niet voldoende om zooveel arbeiders aan het werk te houden.
Die arbeiders, meestal slechts speciaal met dat vak bekend,
kunnen zeer moeielijk ander werk vinden, omdat zij dit niet
verstaan en zoo worden zij werkeloos.

Evenzoo wanneer bij overproductie in een bepaalden tak van
industrie de reactie volgt en vele fabrieken en ondernemingen
gestaakt worden; tal van arbeiders zullen dan hun werk verliezen
en vaak gedeeltelijk tot de werkeloozen gaan behooren.

Uit de vele bizondere oorzaken van werkeloosheid, ook deze
nog genoemd: de bevolking is in de meeste landen steeds toe-
nemend , steeds meer werklieden bieden zich aan, alleen de loonen
zullen hierdoor dalen (natuurlijk kunnen tegen-oorzaken, als ver-
meerderde voortbrenging, dit voorkomen) zonder dat werkeloos-

-ocr page 152-

140

heid ontstaat. Maar dit geschiedt langzamerhand en zoo kan een
tijdelijke werkeloosheid wel het gevolg eener vermeerderde be-
volking zijn. De werkgevers b.v. in een bepaalde plaats willen
hun zaken niet uitbreiden, juist in die plaats worden geen nieuwe
ondernemingen op touw gezet, en daar het vertrek naar andere
plaatsen voor hen, die geen werk hebben, hoogst bezwaarlijk is,
ontstaat er werkeloosheid.

Een andere mogelijkheid: de waarde van het goud (bij den
enkelen gouden standaard) stijgt, zoodat de loonen nu te hoog zijn,
de werklieden echter zullen door werkstaking en andere middelen het
dalen der loonen trachten tegen te houden en zoodoende zullen
de ondernemers in den moeielijken toestand, waarin zij zich be-
vinden , geen nieuwe werklieden aannemen, evenmin zullen bij
den gedrukten toestand hcht nieuwe ondernemingen op touw
worden gezet.

Wanneer de wet van vraag en aanbod steeds zuiver gold bij
de loonen , wanneer alle werklieden alle vakken verstonden , wan-
neer elk ondernemer, zoodra hem dit voordeel kan opleveren,
nieuwe werklieden aannam, wanneer geen verschil van talen,
geen vrees voor onbekende streken de werklieden weerhield om
van een plaats, waar op het oogenblik geen werk is, te gaan
naar een plaats , waar veel werkkracht gevraagd wordt, dan zou
het verschijnsel van werkeloosheid slechts groote uitzondering
zijn, maar de toestanden zijn anders.

Dan vergete men ook niet, dat, zooals de statistiek aanwijst,
zich onder de zoogenaamde werkeloozen tal van personen be-
vinden , die volstrekt geen ambacht verstaan, of wel personen,
die een korte tijd van werkeloosheid en daardoor van bedelen
aldus gedemorahseerd heeft, dat //werkeloosheid" hun vrij

-ocr page 153-

141

wat aangenamer is geworden dan hard werken, terwijl toch
dergelijke //werkeloosheid" voor het inroepen der weldadigheid
steeds een zeer gewenscht voorwendsel blijft en dergelijke werke-
loozen in betoogen als van
Flürscheim ook onder het aantal
der //willige" eu //bekwame" arbeiders, die geen werk kunnen
vinden, worden opgenomen.

In geen enkel opzicht; men begrijpe dit wel, zou ik hiermee
de ellende der
echte werkeloozen willen wegcijferen.

Hoe komt het, vraagt Flürscheim voorts, dat die werkeloozen
over de geheele wereld hun arbeidsproducten niet onderling kun-
nen ruilen?

Om dezelfde reden, zou ik willen antwoorden, waarom het zeer
wel kan gebeuren, dat in Nederland gebrek is aan een bepaald
artikel, waarvan men in Amerika overvloed heeft, aangezien de
transportkosten te hoog zijn; zoo kan ook een werkelooze schoen-
maker in de een of andere Amerikaansche stad de door hem
gemaakte schoenen niet ruilen met de manden, te maken door
een Nederlandschen werkeloozen mandemaker.

Maar zelfs in dezelfde plaats, dit moet men Flürscheim toe-
geven , kunnen werkelooze arbeiders van verschillende ambachten
zijn, waarom kunnen deze niet hun producten onderling ruilen ?
Wie zal hun echter het daarvoor benoodigde kapitaal voorschieten
in een plaats, waar oogenblikkelijk door te weinig ondernemings-
geest werkeloosheid ontstaat? Ook dit verschijnsel is zeer ver-
klaarbaar en bovendien van tijdelijken en plaatselijken aard.

In het bovenstaande zagen wij , hoe in spijt van Fr-üEsCHEiM\'\'s
bewering, tal van omstandigheden werkeloosheid kunnen veroor-
zaken , dat er volstrekt niet een algemeene, overal werkende
oorzaak behoeft te bestaan.

-ocr page 154-

142

Gaan wij thans over tot de hoofdzaak nl. tot de vraag, in
hoeverre te geringe consumptie, zooals onze schrij ver beweert,
een reden van armoede, lage loonen, malaise en werkeloosheid
kan zijn. De aanval van
Flürscheim op de leer van Malïhüs
om te betoogen , dat overbevolking de oorzaak niet kan zijn,
meen ik met stilzwijgen te kunnen voorbijgaan. Alleen zij hier
opgemerkt, dat de toestanden in Ierland van zoo geheel specialen
aard zijn, dat nooit aan Ierland het bewijs ontleend kan worden,
dat overbevolking niet de oorzaak van slechte toestanden kan zijn,
omdat daar toch de bevolking vermindert; bovendien kan een
dergelijke bewijsvoering: in Ierland is de toestand slecht, de
bevolking vermindert, dus kan vermeerdering van bevolking niet
de oorzaak van slechte toestanden zijn, niet geheeten worden
op zeer deugdelijke gronden te berusten.

Het onderzoek naar Fi.ürscheim\'s theorie van te geringe con-
sumptie door kapitaal-ophooping in enkele handen en de daaruit
voortspruitende handelscrisissen is des te gewichtiger, waar zelfs
Franki., die overigens de beweging der Landliga niet gewenscht
oordeelt, zegt: //Er,
Flürscheim , geht von einer Reihe nach
//unserer Ansicht volkommen richtiger Grundanschauungen
//aus; insbesondere seiner Krisentheorie steht die herrschende
//nationalöconomische Doctrin ebenso rathlos gegenüber als dem
//Probleme selbst." (op. cit. S. 64).

Ruhland bestrijdt in zijn genoemd artikel Flürscheim\'s
theorie omtrent handelscrisissen door aan te toonen, hoezeer deze
theorie met de feiten in strijd is. In de eerste plaats, zegt hij ,
(op. cit. S. 315) is het al zeer onwaarschijnlijk, dat, terwijl in
de Vereenigde Staten van 1860—1880 de waarde der nijver-
heidsproducten vau 8.014.912.123 Mk. tot 22.820.711.574 Mk.

-ocr page 155-

143

is gestegen, terwijl in dienzelfden tijd de buitenlandsche handel
over de geheele aarde van 12 tot 36 milliard gulden toenam,
hier tegenover het niet verteerde inkomen der
Eoïhschilds en
consorten een zaak van eenige beteekenis kan zijn.

Niet alleen dit, gaat hij voort, pleit tegen de theorie der
Landliga. Hoe kan men van uit haar standpunt de veranderin-
gen, die de geschiedenis ons doet kennen, verklaren? De ge-
drukte toestand in het einde van \'40, de verbetering in \'50,
die tot ongeveer \'65 duurde, kortom al die afwisselingen blijven
bij
Plürsgheim\'s theorie onbegrijpelijk. Maar er is meer, hoe
kunnen zoo sterke dalingen en stijgingen in prijs van verschil-
lende waren daarmede in overeenstemming worden gebracht? Hoe
is het te verklaren , dat sommige artikelen in prijs stijgen ? Zelfs
wat betreft prijsdalingen zal men toch niet in ernst durven be-
weren, dat het in prijs dalen van de hop, van sommige graan-
soorten, van suiker een gevolg is van het niet verteerde inkomen
der groote kapitalisten?

Tegen dit betoog van Euhland voert Franki. het zwakke,
nietszeggende argument aan, dat het dan toch nog altijd de vraag
blijft, waardoor de productie niet aan de behoefte evenredig is
en dat in allen geval
Euhland niet bewezen heeft, dat het niet
de door Flürscheim aangevoerde oorzaak is.

Diehl bespreekt Fi.ürscheim\'s crisis-theorie slechts zeer
kort, terwijl
Conrad er het stilzwijgen over bewaart; Diehl
voert alleen aan , dat de ware oorzaak der handelscrisissen ligt
in de „ungeregelte, planlose Productionsweise" en
Flürscheim
dus ongelijkt heeft, daar ook bij doorvoering van zijn stelsel de
crisissen even goed zouden blijven bestaan.

Betoogde Euhland de onwaarschijnlijkheid van Flürscheim\'s

-ocr page 156-

144

theorie, Schmidt heeft in zijn genoemde brochure duidehjk haar
onwaarheid aangetoond, hij zegt (Sociale Frage und Bodenver-
staatlichung
S. 25) ; //Ob die 100 Millionen Mark Rothschild
//gehören oder sich im Besitze einer Menge Industrieller befinden,
//das macht für den Güterumlauf keinen Unterschied. Die 100
//Milhonen, welche Rothschild nicht konsumirt, werden doch
*darum dem Markte nicht entzogen. Sie werden von neuem
////zinstragend"" angelegt, d. h. an industrielle oder Handelskapi-
//talisten verliehen, die mit dem Gelde Nachtfrage nach Arbietern,
//Produktionsmitteln und Handelsartikeln erheben. Diesen Herren
fiwäm es sicher sehr angenehm, hätten sie die
100 Milhonen
//in eigener Tasche — sie brauchten dann von ihnen muthmasz-
//lichen Gewinnen keinen Tribut an den Gläubiger zu entrichten.
//Die Nachfrage aber, die sie auf dem Markte nach neuen Pro-
//duktionsmitteln und tobeits kräften erheben, bleibt ganz gleich,
//welches immer der Geburtschein der 100 Millionen sein mag."

Hier nu is, naar ik meen, de groote fout aangetoond.
Flürscheim zelf zegt, dat de toestand, zij het ook voor korten tijd,
door de groote staatsleeningen is verbeterd, omdat dat geld voor
oorlogstoerustingen werd aangewend; welnu, wanneer een groot
kapitahst zijn geld uitleent, wanneer hij dit bv. op hypotheek
geeft, dan zal degene, die hypotheek op zijn grond heeft genomen,
dat geld toch ook op de eene of andere wijze aanwenden. Niemand
leent geld tegen rente, wanneer hij dat niet noodig heeft,
hetzij om verbruiksartikelen voor te koopen, hetzij om er handel
meê te drijven of het op andere wijze bv. door verbetering van
den grond productief te maken. De groote kapitalist, die zijn
inkomen niet verteert, maar een deel er van bespaart, handelt
integendeel in het belang der maatschappij, want meestal

-ocr page 157-

145

zal het door hem uitgeleende kapitaal niet verbruikt worden, maar
den kapitaal voorraad vermeerderen. Juist de staatsleeningen , die
volgens
Flüuscheim den toestand tijdelijk verbeteren, hebben
slechte gevolgen, want dan wordt het aan den staat geleende
kapitaal wel verbruikt. Zoo zegt Mr.
Pierson (Leerb. d. Staath.
2« dl. bl. 364): „Kapitaliseeren staat niet tegenover koopen van
//voortbrengselen; koopen doet hij, die spaart, en koopen doet hij,
//die verbruikt; maar de eerste koopt iets anders dan de tweede:
//werktuigen, productieve diensten. Het is waar, hij kan ook
//effecten koopen, maar dan treedt degeen, die hem de effecten
//levert, in zijne plaats. In een land , waar veel gespaard wordt,
//is wegens dat sparen de afzet van goederen niet minder dan
//elders; maar de aard der voortgebrachte zaken zal er gedeelte-
//lijk anders zijn."

Als resultaat van het bovenstaande vinden wij dus, dat de
geheele crisistheorie van
Plükscheim berust, zooals Mr. Pierson
zegt, //op grof misverstand."

Maar al mogen nu de groote kapitalisten niet oorzaak zijn van de
handelscrisiKSsen, de bewering van EiiüRSCHEiM, dat die groote kapita-
len verdwijnen zouden, wanneer het privaat grondbezit werd afgeschaft,
daar dat alleen de bron van alle rente is , blijft even belangrijk.

Plürscheim zelf beroept zich in dezen op Calvijn , doch hij
had zich op een nog ouderen verdediger dezer theorie kunnen beroe-
pen , op
gabriël Biel, die haar reeds in 1501 verkondigde;
diezelfde theorie is later uitgewerkt door
Türgot in //Réflexions
sur la formation et la distribution des richesses" en eveneens
vinden wäj haar bij
Christiaan "Wolff en bij Hutcheson ,
zij wordt door von Böhm—Bawerk en ook door Diehl met
den naam van //Fruktifikationstheorie" bestempeld.

10

-ocr page 158-

146

Van de genoemde Duitsche schrijvers , heeft alléén DiehL ,
Flürscheim\'s fFrulctifikationstheorie" bestreden. Deze theorie,
zegt hij , ontgaat de moeielijkheid in plaats van ze op te lossen;
in plaats van te komen van het uitgeleende tot het oorspronkelijke
kapitaal, wijst deze theorie op een der wijzen om kapitaal te
beleggen, op het koopen van grond: evenals die grond jaarlijks
vruchten opbrengt, moet ook het kapitaal rente opbrengen. Uit
de werking der natuurkrachten kan echter de rente niet verklaard
worden, want die krachten werken slechts mede bij de productie,
zij zijn zelf niet productief, zij moeten gesteund worden door
arbeid en kapitaal.

Bij deze weerlegging wordt er wel opgewezen dat de //Frukti-
fikationstheorie" de rente volstrekt niet verklaart , maar haar onjuist-
heid wordt veel duidelijker en onweerlegbaar aangetoond door
von
Böhm—.Bawerk in het eerste deel van zijn uitgebreid werk
//Kapital und Kapitalzins."
Von Böhm—Bawerk bespreekt
aldaar de theorie van
Tüegot , maar deze stemt geheel overeen
met die van
Fi.üescheim ; nooit, zegt hij, heb ik van deze
theorie een bepaalde weerlegging gelezen //zur Widerlegung schien
//sie zu plausibel, zur Beruhigung zu seicht.\'\' Men heeft een-
voudig de onderzoekingen naar de ware oorzaak der rente voort-
gezet. Toch , zegt
v. Böhm Bawerk, is een kritiek dezer theorie
ook uit praktisch oogpunt noodig, daar
H. GtEORöe onlangs
een leer verkondigde, die veel punten van overeenkomst met haar
vertoonde ; natuurlijk noemt hij
Flükscheim niet, daar zijn werk
eerder verscheen dan dat van dezen schrijver. Zijn kritiek luidt:
//Ïurgot\'s Erklärung des Kapitalzinses ist ungenügend, weil
//sie im Zirkel erklärt. Der Zirkel wird nur dadurch ver-
//hüllt, dass
Turgot seine Erklärung an demjenigen Punkte

-ocr page 159-

147

//abbricht, dessen ■— unerlässliche — weitere Erklärung wieder
//zum Ausgangspunkte zurückkehren würde.

//Die Sache steht so. Tuegot sagt : Ein bestimmtes Kapital
//muss einen bestimmten Zins tragen, weil man damit auch ein
//Grundstück von bestimmter Rente erkaufen könnte. Um uns ei-
gnes konkreten Beispieles zu bedienen : ein Kapital von lOO.OOO
//fr. muss 5000 fr. Zins tragen , weil mau dafür ein Grundstück
//mit 5000 fr. Rente kaufen könnte. Diese Kaufmöglichkeit ist
//indess selbst noch keine letzte, unmittelbar einleuchtende That-
//sache; deshalb müssen wir weiter fragen : warum kann man mit
//einem Kapital von 100.000 fr. ein rententragendes Grundstück
//überhaupt, und ein Grundstück mit 5000 fr. Rente insbesondere
//kaufen ? — auch
Tuegot fühlt, dass diese Frage gestellt wer-
//den kann und muss, denn er versucht eine Antwort darauf zu
//geben. Er beruft sich auf das Verhältniss von Angebot und
/\'Nachfrage , das jedesmal ein bestimmtes Preisverhältniss zwischen
//Kapital und Boden begründe." (Kapital und Kapitalzins
I S. 75).

Dit beroep op de wet van vraag en aanbod, gaat von Böhm
Ba werk voort, beteekent echter niets : het geeft toch een schaal
in plaats van een kern, want wat is de ware oorzaak er van,
dat men regelmatig voor een kapitaal van fr. 100.000 een stuk
grond kan koopen , dat fr. 5000 opbrengt ? Dit nu hangt geheel
af van de percenten , die men anders van zijn kapitaal zou ont-
vangen ; hetzelfde stuk grond zal bij een rentestand van 5 "/o
fr. 100.000, bij een rentestand van 10 fr. 50.000, bij een
rentestand van 214 fr. 200.000 waard zijn. In plaats dat
dus het bestaan en de hoogte van de kapitaalrente door de ruil-
verhouding van grond en kapitaal verklaard kan worden, moet

-ocr page 160-

148

omgekeerd die verhouding zelf juist door het bestaan en de
hoogte van de kapitaalrente verklaard worden.

Hoewel v. Böhm—Bawerk hierdoor reeds het onjuiste der
theorie bewezen heeft, gaat hij voort dit nog duidelijker te betoo-
gen. Een stuk grond , zoo zegt hij , verzekert, toevallige omstan-
digheden buiten rekening gelaten, den eigenaar en zijn erfgenamen
een zekere pacht, niet gedurende een zeker aantal jaren , maar
gedurende honderden, gedurende een oneindig aantal jaren.
Waarom heeft nu een stuk grond toch maar een waarde, gelijk
aan het 20—40 voudige van de jaarlijksche opbrengst ? Dat
kan men niet verklaren uit de omstandigheid , dat het leven van
een mensch en dus zijn genot van beperkten duur is, want
dan moest die verhouding altijd dezelfde zijn gebleven en vroeger
was de waarde van den grond het 10—15 voudige van de
opbrengst.

De ware oorzaak hiervan is //dass wir bei der Schätzung eines
//Grundstückes eine eskomptirende Thätigkeit vornehmen", de
waarde op dit oogenblik van de toekomstige opbrengsten berekenen
wij naar een bepaalden rentevoet. Is dit zoo, gaat hij voort,
en wie zal het betwijfelen ? //So ist die von Turgot zur Erklärung
//des Zinsphänomens berufene Kapitalschätzung der Grundstücke
//selbst nichts anderes als eine der vielen Formen, in denen jenes

1) Plürscheim zelf stemt dit feitelijk toe , waar liij zegt, sprekende van
de koopwaarde van het zoogenaamde valsche kapitaal: //Dieser Kaufwerth
vermehrt sich aus dem in Folge der Konkurrenz der Anlage suchenden Kapita-
lien herabgedrückten Zinsfusz. Wenn Mk. 5 Arbeitstributleistung zu 5 % 100
Mk. Werth sind, so steigt ihr Werth bei 4 o/o auf 125 Mk., bei 21/3 auf
200 Mk. u. s. w." (Der cinz. Rettungsweg S. 93).

PIjÜescheim gaat hier dus uit van het kapitaal tot bepaling der rente , het
vele kapitaal doet de rente dalen.

-ocr page 161-

149

//Phänomen uns im Wirthschaftsleben begegnet. Dasselbe ist
//eben vielgestaltig. Es begegnet uns bald als ausdrückliche
//Zahlung eines Darlehenszinses , bald als Zahlung eines Mieth-
//zinses, der nach Abzug der Abnützungsquote dem Eigenthümer
//noch eine //reine Nützung" übrig lässt; bald als Preisdifferenz
//zwischen Produkt und Kosten, die dem Unternehmer als
//Kapitalgewinn zufällt; bald als Vorausabzug des Gläubigers an
//der dem Schuldner bewilligten Darlehenssumme; bald als
//Erhöhung des Kaufpreises bei hinaus geschobener Zahlung;
//bald als Eestringirung des Kaufpreises für noch nicht fällige
//Forderungen , Gerechtsame , Vortheile ; bald endlich — dem
//nahe verwandt, ja im Wesen mit ihm zusammenfallend — als
//Erniedrigung des Kaufpreises für die im Grundstück verkörperten
//Nutzungen einer späteren Zeit.

//Den Kapitalgewinn in Handel und Gewerben auf die Mög-
//lichkeit zurückführen, für begrenzte Kapitalsummen Boden zu
//erwerben, heisst also nichts, als von einer Erscheinungsform
//des Kapitalzinses auf eine andere verweisen, welche nicht minder
//erklärungsbedürftig ist als die erste,"

Naar ik meen, zou men uit het bovenstaande eveneens de
volgende conclusie kunnen trekken: wanneer rente iets onnatuur-
lijks is, alleen door privaat grondbezit ontstaan, wanneer het
feitelijk hetzelfde is, of men het overgespaarde over één
jaar of over twee jaren krijgt, zooals
Flürscheim zegt, dan is
de opbrengst, de pacht, van een stuk grond over twee jaren ,
evenveel waard, als de pacht over één jaar, m. a. w. de
waarde van het land is gelijk aan de som van alle toekomstige
opbrengsten , m. a. w. is oneindig. Dan zou voor geen kapitaal
ter wereld ooit eenig stuk grond zijn te koopen. Zoo is dus,

-ocr page 162-

150

uaar ik meen, onbetwist gebleken, dat de geheele //Pruktifikations
theorie", volgens
Plüuscheim een der grootste economische
waarheden , geheel onjuist is en niet de minste wetenschappelijke
waarde bezit.

Thans rest ons nog de tweede rentetheorie te bespreken , dat
nl. bij afschaffing van het privaat grondbezit het aan de markt
komen der kapitalen van de langzamerhand door den staat afgeloste
schuldbrieven een groote daling in den rentestand te weeg zou
brengen.

Diehl zegt hieromtrent (op. cit. S. 531): //Auch diese zweite
//Zinstheorie ist ebenso wenig stichhaltig begründet als die erste.
//Selbst angenommen , die grosse Vermehrung des Kapitalangebots
//würde zu einer grossen Erniedrigung, selbst Beseitigung des
//Zinses führen , so könnte diese Wirkung doch nur eine ganz
//vorübergehende sein , denn die mit Hilfe des umsonstdargeliehenen
//Kapitalien erzielten Gewinne würden eine solche Nachfragenach
//Kapitalien, eine solche Vermehrung der industriellen Thätigkeit
//hervorrufen, dass binnen kurzer Zeit wieder der Zinssatz auf
//das übliche Niveau gebracht sein würde."

Deze bestrijding schijnt mij onjuist toe, wanneer het toch
inderdaad geschiedde, dat de kapitaalrente daalde door het groote
aanbod van kapitaal, ja tot het nulpunt daalde, dan zou er
zooveel kapitaal moeten zijn en dan zal er door dat kapitaal
telkens weer zooveel kapitaal geschapen worden, dat dan de
rente wel zeer laag zou blijven.

Maar zal de kapitaalrente dalen ?

Naar het mij toeschijnt, heeft Schmidt in zijn genoemde
brochure voor het beantwoorden dezer vraag zeer duidelijk ver-
schillende gevallen gesteld :

-ocr page 163-

.......................................................

151

Wanneer de staat tiet privaat grondbezit afschaft zonder eenige
schadevergoeding, dan zal er geen sprake zijn van groot aanbod
van kapitaal ; wanneer de staat aan de grondeigenaren in betaling
geeft rentedragende staatsschuldbekentenissen , dan kan dit natuur-
lijk ook niet het geval zijn. De derde mogelijkheid, waarmede
wij alleen rekening hebben te houden , is , dat de staat de grond-
eigenaren in klinkende munt betaalt; bovendien zal volgens
Flürscheim de staat door de te behalen voordeden zijn effekten
langzamerhand aflossen, ook in geval hij daarmede de grond-
eigenaren betaalde.

Schmidï nu brengt tegen Flürscheim in, dat dan wel in den
eersten tijd wellicht de rente zal dalen, wanneer al die kapitalen
aan de markt komen; maar wanneer de rente is gedaald beneden
het voordeel, dat men met productief kapitaal kan behalen, zal
het geld toestroomen aan de industrie en zal zoodoende de rente
weer stijgen. Ook deze voorstelling komt mij onjuist voor om de
volgende redenen. Wanneer de staat de grondeigenaren in klinkende
munt betaalt, zal hij natuurlijk een leening moeten sluiten
even groot als de te betalen schadeloosstellingen. Dan zal
vraag en aanbod van kapitaal dus juist dezelfde als vroeger
blijven. Gesteld nu dat de staat b. v. door het in prijs stijgen
der landbouwproducten hoogere pachten kan bedingen en zoo-
doende tot aflossing zijner schulden kan overgaan; dit voordeel
zal b.
v. een millioen bedragen, de afgeloste effekten dus een
gelijke som. Nu zal dit afgeloste millioen op de kapitaal-
markt worden aangeboden, maar aan den anderen kant is er
ook een millioen meer noodig voor het betalen der verhoogde
pachten, bf voor het betalen van de thans een millioen in waarde
gestegen totale opbrengst der landbouwprodukten , hoe men het

-ocr page 164-

164

stellen wil. Van grooter aanbod van kapitaal dus geen sprake ,
m, a. w. de geheele afschaffing van het privaat grondbezit zal op
deze wijze niet den minsten invloed op de rente uitoefenen.

Hiermede hebben wij Plürscheim\'s hoofd-theorieën besproken;
ten onrechte beweert hij, dat de handelscrisissen het gevolg zijn
van opeenhooping van kapitaal; dus al zou deze opeenhooping
door afschaffing van het privaatgrondbezit verdwijnen, de crisissen
zouden blijven bestaan; eveneens beweert hij ten onrechte, dat
door afschaffing van privaat grondbezit, op welke wijze dan ook,
de rente tot een minimum zou dalen. Derhalve heeft
Flür-
scheim
voor de wenschelijkheid van landnationahsatie in zijn
gansche betoog geen enkel argument bijgebracht; al de schitte-
rende gevolgen, die hij zich voorstelt als: groote stijging der
loonen, afschaffing van alle belastingen, kosteloos onderwijs, de
uitstekendste verkeerswegen, kortom een toestand, waarbij //der
//heutige, wilde Daseinskampf wird zu einem gemüthlichen,
//zufriedenen Arbeiten," zijn alle gevolgtrekkingen uit zijn hoofd-
theorieën en vallen onherroepelijk met deze.

Niet ten onrechte noemt Me. Pierson de argumenten, waar-
mede
Plürscheim landnationalisatie heeft willen verdedigen,
„allergebrekkigst." Later hoop ik de vraag te bespreken, in hoe-
verre de afschaffing van het privaat grondbezit werkelijk invloed
zou uitoefenen op groote opeenhooping van kapitaal. —

Onder de Duitsche geestverwanten van Fi.üescheim neemt,
zooals ik reeds vermeldde,
von Heli.düe]?f—IBaümersrode
een eerste plaats in. Het eigenaardige, landnationahsatie te
hooren verdedigen door een groot grondeigenaar, heeft in zekere
mate de aandacht op zijn brochures doen vestigen. Alleen in
//Das Hecht der Arbeit und die Landfrage" wordt landnationa-

-ocr page 165-

153

lisatie op bepaalde grondeu bepleit; aan zijn andere brochure
/■/Verstaatlichung des Grund und Bodens" toch werd het verwijt
gemaakt en , zooals hij zelf moet toegeven, vrij terecht, dat
alleen de titel over landnationalisatie spreekt. Eeu paar aan-
halingen, om te doen zien, hoe hij geheel op het standpunt
van
Elükscheim staat (Das Recht der Arbeit S. 44): //Heute
//verbreitet sich doch wohl in immer weiteren Kreisen die
//Ueberzeugung, dasz nur d i e Produktion einen Werth für
//die menschliche Gesellschaft hat, der auch eine Konsumtion
//gegenüber steht, und dasz der Thatsache gegenüber, dasz wir
\'/heute fast jedes Gut in unbegrenzter Menge schaffen können ,
\'/wenn wir wollen, es nicht Gegenstand unseres Nachdenkens sein
//kann, welche Einrichtung die Produktion fördert, sondern
//welche Einrichtung die Konsumtion vermehrt.... Der Lohn
//der Arbeit (op. cit S. 61) steigt aber auch indirekt, je mehr
//das Privateigenthum an Grund und Boden aufhört — denn
\'/Schritt für Schritt musz das Kapital anderweite //Beschäftigung
\'/suchen" — der Zinsfusz musz sinken."

Een bizonder gewicht legt von Hei.ldokpü\'—Baumeesrode op
de door hem zelf op zijn landgoed verzamelde gegevens, waarmee
hij tracht aan te toonen (Verstaatlichung des Grund und Bodens
S.
81, 32), dat de loonen gedaald zijn, aangezien in 1860—1863
het deel der arbeiders in de opbrengst percentsgewijze grooter
was dan van
1881—1884. Conrad toont echter aan, hoe
onjuist dit betoog is, daar in dat tijdsverloop de opbrengst
zeer was toegenomen door toepassing van kunstmest, welke be-
mesting natuurlijk groote kosten aan den eigenaar veroorzaakte,
(op. cit. S. 164;.

Van verdere kritiek op von Helldorff—Baumersrode\'s argu-

-ocr page 166-

154

menten meen ik mij te kunnen onthouden, daar ik slechts in
herhaling zou vervallen. Hetzelfde is het geval met de brochure
van onzen landgenoot
Stoffel „De Oplossing der Sociale kwestie",
die ook slechts een beknopte herhaling geeft van
Flürscheim\'s
argumenten.

Derhalve kan ik nu overgaan tot de bespreking van argu-
menten van geheel anderen aard , die n.
1., welke door Samïee
in zijn „Gesellschaftliches und Privat-Eigenthum," vóór land-
nationalisatie zijn aangevoerd.

Op de volgende wijze bouwt Samïer daarin zijn stelsel op: de
mensch bezit een zelfbewuste individualiteit; doordien hij zijn
individualiteit voelt en kent, doordien hij persoon is, wil hy die
persoonlijkheid laten gelden, zoowel tegenover de hem omringende
stoffelijke wereld, als tegenover zijn medemenschen. De persoon-
lijkheid van den mensch voerde tot privaat eigendom en moest
daartoe voeren ; evenzoo wil de mensch tegenover zijn medemen-
schen zijn eigen wil, zijn eigen meeningen doorgevoerd zien. De
mensch wil de stoffelijke wereld in zijn bezit, zijn medemenschen
in zijn sfeer trekken, overal wil hij zich laten gelden, overal
wil hij handelend optreden. Zoo is de heerschappij ontstaan van
menschen over menschen; oorspronkelijk heerschte slechts het
ruw geweld, de laagste vorm van heerschappij over den
medemensch vinden wij in de anthropophagie, zoo kunnen
wij de slavernij reeds een vooruitgang noemen. Door de slavernij,
de lijfeigenschap, het heerschen van den eenen mensch over den
anderen, ontstond langzamerhand de scheiding tusschen bezit en
arbeid; toen alle slavernij en lijfeigenschap werd afgeschaft, alle
menschen vrij verklaard werden , bleven de gevolgen echter bestaan;
het bezit van de stoffelijke wereld was in handen van een klein

-ocr page 167-

155

aantal personen, en zoo trad macht in de plaats van geweld. De
macht van het bezit is bovendien toegenomen door het meer ab-
solute eigendomsrecht en de zekerheid, die de tegenwoordige
maatschappij den bezitter geeft. Tegenover die macht van het
bezit staat de macht van den arbeid; zoowel stofielijke wereld
als arbeid zijn onontbeerlijk, maar toch is de positie van den
arbeid veel slechter, is deze niet opgewassen tegen de macht van
het bezit. Nieuwe, arbeidbesparende uitvindingen hebben boven-
dien die onontbeerlijkheid van den arbeid verminderd. De ar-
beiders hebben slechts van meester gewisseld, vroeger stonden zij
onder het geweld, nu staan zij onder de macht van het bezit.
Geheel onafhankelijk van hooger of lager loon, staat de arbeider
door zijn gemis aan zelfstandigheid, de onzekerheid van zijn eco-
nomischen toestand, het hopelooze van ooit in een beteren toe-
stand te geraken, op een geheel anderen bodem dan de bezitter,

Hoe kan nu hierin verandering komen?

Opheffing van het privaat bezit is niet mogelijk, daar dit door
het wezen van den mensch geëischt wordt; verdeeling van alle
stoffelijke voorwerpen zou geen doel treffen, daar de ongelijkheid
berust op natuurlijke verhoudingen en dus niet weg te nemen is:
het eenige middel is gelegen in een groot //gesellschaftliches Eigen-
thum" : //Dem Privateigenthum muss (op. cit. S. 70) ein gesell-
//schaftliches Eigenthum zur Seite gesetzt werden, das mächtig
//und umfassend genug ist, der unumschränkten Herrschaft des
//Privateigenthums die Spitze zu bieten, ohne demselben den
//Boden zu entziehen", want //mit dem nackten
Individualitäts-
//prinzip ist nicht auszukommen."

Dat maatschappelijk eigendom zal dan een tegenwicht vormen
tegen het privaat eigendom; dat maatschappelijk eigendom zal

-ocr page 168-

156

even goed in staat zijn de //Ausschreitungen" van hefc privaat
eigendom tegen te houden, als de staatsmacht de persoonhjke
//Ausschreitungen" van elk individu beteugelt. Hierdoor zal het
//Socialprinzip" met gelijke krachten aangegord staan tegenover
het //Individualprinzip."

Yoor dit //Gesellschafthches Eigenthum" nu is grondeigendom
het meest geschikt. In dit grondbezit toch is de productieve
kracht der natuur werkzaam, de grond is niet naar believen te
vermeerderen, de grond heeft de neiging bij een zich ontwikke-
lende maatschappij in waarde te stijgen. Bij roerend goed vinden
wij de twee laatste eigenschappen niet; integendeel schijnt de
waarde hiervan te dalen, terwijl ook bij roerend goed de faktor
van den arbeid veel sterker is. Voor gebouwen maakt
Samter
een scheiding in: gebouwen bestemd voor fabrieken, woonhuizen
in de stad en gebouwen op het land; alleen de laatste categorie
moet maatschappelijk eigendom worden. De gevolgen van dit
maatschappelijk eigendom van den grond zullen zeer voordeelig
zijn; ieder, die geboren wordt, al krijgt hij zelf geen stuk grond,
komt in een maatschappij, die een gemeenschappelijk grondeigen-
dom bezit; het is een groot onderscheid, of men geboren wordt
in een land met groote staatsschulden, of daarentegen in een
land, waar een groot gemeenschappelijk eigendom bestaat. Ver-
volgens zal de stijging der gronden den staat ten goede komen
en eindelijk zal de staat veel hoogere loonen aan de boerenarbei-
ders kunnen uitbetalen, daar hij, wanneer de voor de verkrijging
van den grond geleende sommen zijn afbetaald, de geheele zuivere
opbrengst van den grond, na aftrek natuurlijk van de vergoeding
voor het aan den grond bestede kapitaal, voor loonen kan aan-
wenden. Als nog gewichtiger dan deze stijging der loonen moet

-ocr page 169-

157

echter beschouwd worden de mogelijkheid, die er nu ontstaat,
om eiken arbeider een stukje grond te geven voor eigen gebruik.
De staat zal tevens kunnen zorgen voor betere woningen. Deze
verbetering in den toestand der boerenarbeiders zal dan weer terug-
werken op dien der fabriekarbeiders.

Deze korte schets van Samïek\'s denkbeelden doet zien, dat
er veel punten van overeenstemming zijn met de door
Stamm
verkondigde. Bij beiden is het kapitaal een macht, waaraan de
arbeid onderworpen is, de tegenwoordige toestand is dus slechts
een schijnbare verandering van de vroegere heerschappij van men-
schen over menschen. Al gebruikt
Samter hierbij, zooals in
zijn gansche betoog, veel bezadigder uitdrukkingen, ook hij gaat
veel te ver, o. a. als hij geheel ten onrechte beweert, dat alle
arbeid besparende uitvindingen den arbeid ten nadeele komen.
Veel te veel stelt hy bezit en niet-bezit tegenover elkander; in
plaats van de inderdaad langzaam ineenvloeiende klassen der maat-
schappij stelt hij het voor, alsof er slechts twee klassen zijn, die
als twee vijandige machten\' tegenover elkander staan. Even ver-
keerd als
Bastiat\'s voorstelling, die in de gansche maatschappij
niets dan harmonie wilde zien, is een dergelijk oordeel.

Aan den invloed van een maatschappelijk eigendom wordt door
Samter een veel te groote waarde toegekend; het is, alsof enkel
het bestaan van zulk een staatseigendom reeds een tegenwicht
vormt, alsof in den strijd tusschen bezit eu arbeid thans een
hulpbende voor den arbeid komt aanrukken. Op zich zelf bewijst
een maatschappelijk eigendom niets; de groote vraag zal zijn,
of daardoor de toestand van de lagere klassen der maatschappij
verbeterd kan worden. Toch is
Samter\'s betoog veel wetenschappe-
lijker, dan die van
Elübscheim en Stamm, hij stelt zich niet

m

-ocr page 170-

158

voor, dat het doorvoeren zijner plannen de aarde in een paradijs
zal herscheppen en stemt zelfs toe , dat nooit door landnationa-
lisatie alle belastingen zullen verdwijnen, (op. cit. S. 145).

Buchenbeegek , die ook Samïee verre boven Flürscheim
stelt, is van oordeel, dat, al is Samter\'s meening: //dem Pri-
//vateigenthum sei ein gesellschaftliches Eigenthum zur Seite zu
//setzen, das mächtig und umfassend genug ist, der unum-
//schränkten und schädlichen Herrschaft des Privateigenthums die
//Spitze zu bieten, ohne demselben den Boden zu entziehen"
juist, toch in geenen deele hiervoor het grondbezit moet gekozen
worden. Fabrikatie van genotmiddelen (brandewijn, bier, tabak),
banken, gasfabrieken, waterleidingen enz. schijnen hem veel ge-
schikter toe, daar hierbij niet te duchten is de nadeelige invloed
op de productie, dien landnationalisatie zou uitoefenen.

Buchenbergee ziet hier echter over het hoofd, dat het grond-
bezit door de volgens
Samter steeds stijgende pacht zekere
voordeelen aan den staat zal opleveren en daarom, altijd als dat
juist is, de voorkeur verdient.

De groote vraag, waar feitelijk alles in Samtee\'s betoog op
berust, is dus het al of niet juiste zijner bewering, dat de
opbrengst der gronden steeds zal stijgen; al de gevolgen, die
hij aan de door hem voorgestelde hervorming toeschrijft, hangen
hiervan af, de wijze van schadeloosstelling en de daaruit voort-
spruitende gevolgen een oogenblik geheel buiten rekening ge-
laten. Alleen dan toch zal het voordeelig zijn burger te wezen
van een staat met een groot maatschappelijk eigendom, wanneer

1) In hoeverre Let wenschelijk zou zijn, dat, zooals BtrcHENBEEGÉR wil, de
staat als industrieel zou optreden, moeten wij huiten bespreking laten.

-ocr page 171-

159

die staat niet evenveel schulden heeft als eigendom, alleen dan
zal er sprake kunnen zijn van het uitbetalen van hoogere loonen.
Samtee. heeft deze verschillende gevolgen achtereenvolgens opge-
somd , alsof zij niet van elkander afhankelijk waren, alsof,
wanneer de staat het behaalde voordeel aanwendt voor hoogere
loonen, het voordeel van in dien staat geboren te zijn dan nog
in iets anders bestaan kan, dan in de omstandigheid, dat in
dien staat de loonen hooger zijn. Het uitbetalen van hoogere
loonen, indien hoogere opbrengsten dit mogelijk maakten, zou
zeker een zeer gelakkig gevolg zijn, maar hoe kan dit ooit
mogelijk wezen, zooals ook
Buchenbeegeu opmerkt, waar Samter,
zelf een pachtsysteem voorstelt, geen bebouwing door den staat
zelf. Bij een pachtstelsel is het zeer de vraag, al mogen er
baten in de schatkist vloeien, in hoeverre die baten aan de
lagere klassen ten goede zullen komen.

Bij Stamm vinden wij hetzelfde als bij Samter; ook bij hem
is de bron van alle voordeel de grootere opbrengst, welk voor-
deel nog vergroot wordt door zijn voorstel om geen volledige
schadeloosstelling toe te kennen.

Wanneer de veronderstelling, dat de pacht steeds zal stijgen
onjuist mocht blijken te zijn, ja, er integendeel meer kans
op daling bestaat, zoodat de staat dan door hoogere belastingen
zijn verliezen zou moeten dekken, dan zou
Samter\'s //Gesell-
schaftliches Eigenthum," in plaats van een tegenwicht te scheppen
tegen de macht van het bezit, den toestand der lagere klassen
wellicht verminderen.

Thans kom ik derhalve tot hêt door alle landnationalisten
aangevoerde argument , dat de pacht de neiging heeft steeds
te stijgen en dat het derhalve wenschelijk is dit //unearned

-ocr page 172-

160

increment," dat de grondeigenaars thans verkrijgen , in het vervolg
in \'slands schatkist te laten vloeien.

Op mathematische wijze is dit argument uitgewerkt door Gossen
en op zijn voetspoor door den Zwitserschen hoogleeraar Wat-eas.
Gossen\'s betoog vinden wij aan het einde van zijn werk: //Ent-
//wickelung der Gesetze des menschhchen Verkehrs"
(S. 350).
G
ossen gaat uit van het denkbeeld, dat, wanneer ieder dat stuk
land kan pachten, dat hem voor zijn doel het meest geschikt
voorkomt, de productie het grootst zal zijn; landnationahsatie
met pachtstelsel, waarbij dit mogelijk is , komt hem dus gewenscht
voor. Dit zal bovendien voor den staat zeer voordeelig zijn,
want de pacht stijgt steeds en de grond zal, met het oog op
dit stijgen der pacht, voor den staat meer waard zijn dan voor
een particulier, omdat deze laatste onmiddellijke voordeelen zal
willen behalen wegens zijn korten levensduur, wat van den
staat, die steeds blijft bestaan, niet geldt. De stijging der
pacht berekent
Gossen naar de Duitsche domeingronden, waar
de pacht elke 18 jaar met 10 "/o verhoogd wordt (altijd in
den tijd van
Gossen), een stijging das elk jaar van ongeveer
7o 5 i^aar de goederen van Hendrik VITI van Engeland,
die in
250 jaar in opbrengst toenamen van 273.000 tot 6.000.000
pond sterhng, dus met 1 jaarlijks; de pacht der Duitsche
domeingronden werd dus, naar hij meent, veel te weinig ver-
hoogd. Hij neemt nu aan een stijging der pacht met
1 »/o
jaarlijks en berekent zoo, de rente, die men maakt van een stuk
grond, en de rente, waarvoor de staat geld kan leenen , gelijk-
stellende , dat de geheele som door den staat voor den aankoop
geleend, in
47 jaar zou zijn afgelost.

Gossen heeft deze berekeningen nog verder voortgezet, zij

-ocr page 173-

161

zijn echter, naar ik meen, van weinig belang, daar zij geheel
steunen op een willekeurig aangenomen, zeker stijgen der pacht
met een bepaald percentage. Als voordeelig gevolg van de groote
sommen , die na de aflossing den staat zullen toevloeien, noemt
Gossen het afschaffen van alle belastingen,

W alras heeft in zijn //Théorie mathématique de la Richesse
sociale"
Gossen\'s berekeningen nader uitgewerkt en gekritiseerd.
Hij toont aan (p.
186), dat Gossen , hoeveel lof zijn theorie
verder ook verdient, één ding over het hoofd heeft gezien nl,,
dat, wanneer eens het stijgen der pacht vast staat, de normale
prijs van den grond ook met die voortdurende stijging in over-
eenstemming zal zijn ; derhalve, zegt hij , zijn er slechts twee
mogelijkheden : //ou l\'Etat paiera les terres au prix normal, de
//façon à ne faire aucun tort aux propriétaires, et en ce cas il
//n\'amortira pas ; au il paiera les terres à un prix inférieur an prix
//normal, de manière à amortir, et alors il fera tort aux propriétaires,"
Gossen heeft deze moeielijkheid niet opgelost ; de staat zal
echter, betoogt
Walras verder (p, 246), toch kunnen aflossen,
al betaalt hij den normalen prijs, want het percentage, waarmede
de pacht elk jaar stijgt, zal in den loop der tijden toenemen,
de normale prijs der gronden echter wordt berekend naar het
percentage, waarmee tegenwoordig de pacht jaarlijks stijgt ; zoo
zal de staat toch voordeel behalen.

Al moge Walras\' kritiek op Gossen zeer juist zijn, wanneer

1) Ook noemt Gossen als argument vóór landnationalisatie, dat hierdoor de
reehtsverhoudingen zoo eenvoudig zullen worden , dat twijfel over de grenzen
van het recht tot de uitzonderingen zal hehooren. Als dan echter de rechts-
kwesties tusschen den staat en zijn pachters over verbeteringen enz. maar niet
al te zeer daarvoor in de plaats zouden treden.

10

-ocr page 174-

174

men zich plaatst op het standpunt van Walras en Gossen, dit
standpunt zelf is geheel onjuist. De voortdurende stijging der
pacht is niets dan een fictie, zooals door het dalen der pacht in
de laatste jaren voldoende bewezen is. Wie zal tegenwoordig bij
het koopen van grond, zooals
Walras beweert, het zeker
stijgen der pacht in aanmerking nemen ? Deze mathematische
beschouwingen, zoowel van
Walras als van Gossen, hebben
dus niet de minste waarde. Met zekerheid is niets te zeggen omtrent
de stijging der pacht; maar is nu de kans op stijging groot ?

Zij , die van oordeel zijn, dat een stijging als vrij zeker kan
worden aangenomen, beroepen zich op de pachtleer van
Eicardo
welke, zooals wij zagen, George als uitgangspunt voor zijn
eigenaardige beschouwingen nam. Volgens
Eicardo nu is de pacht-
waarde van een bepaalde uitgestrektheid lands het verschil tusschen
de opbrengst van dat land zelf en de opbrengst van een gelijke
uitgestrektheid van het slechtste land, welks bebouwing nood-
zakelijk is geworden.
Eicardo betoogt dit aldus: In een
onbewoonde streek vestigt zich een kolonie. Er is land in over-
vloed ; voor het gebruik er van betaalt dus niemand eenige pacht.
Deze toestand zal echter veranderen bij aanwas van bevolking.
Laat ons aannemen , dat er drie soorten van gronden zijn ; de
beste noemen wij n°. 1. Natuurlijk begint men met alleen deze
te bebouwen; tot het bewerken van n". 3 gaat men eerst over,
als n°. 1 niet meer kan voorzien in alle behoeften. Doch zoodra
dit het geval is , krijgt n". 1 een pachtwaarde, welker bedrag
zich nauwkeurig laat aanwijzen. Stellen wij , dat het beste land
over een bepaalde uitgestrektheid oplevert 100 mud tarwe; land
van de tweede soort niet meer dan 90 mud. Nu zal het voor
een boer hetzelfde zijn , land van de tweede soort om niet in

-ocr page 175-

163

gebruik te ontvangen, of wel land van de eerste soort in huur
te nemen en daarvoor een pacht te voldoen van 10 mud.— Ander-
maal breidt de bevolking zich uit ; de gronden n". 1 en 3
leveren te weinig op en tot de bebouwing van land n*^. 3 moet worden
overgegaan. Men stelle, dat van dit laatste over de tot maatstaf
aangenomen uitgestrektheid 80 mud wordt verkregen. Nu stijgt
de pachtwaarde van n°. 1 tot 20 en n".
2 erlangt een pacht-
waarde van 10 mud. Want grond van 80 mud om niet, grond
van 90 voor 10, of grond van 100 voor 20 mud pacht in
gebruik te ontvangen levert dezelfde voordeelen op.

Naast ongelijkheid van vruchtbaarheid wijst E-icakdo ook
nog op een tweede oorzaak van pachtwaarde. De eene grond
ligt vlak bij de markt, de ander op een grooten afstand daarvan.
De huurder van het eene stuk grond moet zich dus veel meer arbeid
getroosten , of veel meer arbeid bezoldigen, om zijn oogst ter markt
te brengen dan de huurder van het andere. Zal nu de pacht-
waarde van die beide gelijk zijn? Immers neen. Zoo hangt
dan de pachtwaarde der gronden niet alleen van hunne vrucht-
baarheid , maar ook van hunne ligging af

Bastiaï heeft tegen de leer van Ricakdo aangevoerd, dat
alle waarde slechts door arbeid ontstaat, een argument, waarvan
de onjuistheid dadelijk in het oog springt, als men bedenkt,
hoezeer grootere of minder groote natuurlijke vruchtbaarheid,
verschil in ligging onbetwistbaar invloed op de pachten heeft.

De Amerikaan Carey heeft betoogd, dat in de vroegste tijden
juist niet het eerst de vruchtbaarste gronden bebouwd werden,
een argument eveneens van weinig waarde;
Carey heeft\' de uit-

1) Zie: Mr. N. G. Pieeson //Leerb. der Staatsh.", I. bl.

-ocr page 176-

164

drukkiug //vruchtbaar" te eng opgevat, zooals Prof. Greven zegt
in zijn dissertatie: //Wu deed
Eicaedo verkeerd, dit feit zöd uit
//te drukken, dat steeds minder vruchtbare landen in gebruik
//genomen zullen worden. Dit zal dikwijls , maar niet altijd het
//geval zijn. Ook landen, even vruchtbaar, zelfs vruchtbaarder
\'/dan de vroeger gebruikte, kunnen toch eerst later in kuituur
//gebracht worden, omdat de kosten van ontginning te groot zijn.
//Dit is de verklaring van het feit, dat de kolonisten zich meestal
//vestigen in de hoogere, onvruchtbaarder streken. De oever der
//rivier moge vruchtbaarder zijn, wanneer zij poogden de moeras-
//sen te vervormen tot bebouwbaren grond, zouden zij minder
//producten verkrijgen in verhouding tot den besteden arbeid. Het
//zou ook kunnen zijn, dat de grond, eenmaal ontgonnen, den
/\'arbeid aan de ontginning besteed, ruimschoots zou vergoeden,
//maar dat gebrek aan kapitaal belet, te werken voor een doel,
//dat eerst na jaren bereikt kan worden. Dit zal zeker dikwijls
//het geval zijn, maar men lette er op, dat het hier niet het
//gebrek aan handen, de dunne bevolking, maar het gebrek aan
//kapitaal is, dat de ontginning tot een latere periode doet uitstellen....

//Het gebruik door Eicardo van de uitdrukking vruchtbaar-

//heid gemaakt..... moge dus aanleiding tot misverstand kunnen

//geven, opgevat van al de voordeelen, die het eene land boven
//het andere kan bezitten, is zijne theorie onweerlegbaar." (De
Ontwikkeling der Bevolkingsleer, bl. 32).

De juistheid van Ricardo\'s leer is ook zeer bestreden door
twee economen der Oostenrijksche school
Menger en von Wieser;
de juistheid hunner meening werd ook hier te lande nog onlangs be-
toogd door Mr.
Veerijn Sïüarï in de //Economist" van 1892.
Deze economen nu meenen, dat Ricardo\'» pachtleer in strijd

-ocr page 177-

165

is met de nieuwere waardeleer, gegrond op het beginsel, dat
de marginale nuttigheid de waarde der goederen bepaalt, of
liever nog dat
Ricaedo\'s leer onvolledig is en daardoor volstrekt
geen waarde bezit. Zoo zegt Mr.
Veerijn Stuarï : //Ricaedq
//vergat de voorwaarde te noemen, die moet vervuld zijn om
//werkelijk de pachtwaarde te doen overeenstemmen met de waarde
//van het verschil in opbrengst tusschen het stuk land waar-
//van pacht wordt betaald, en het minst bevoorrechte welks
//bebouwing noodzakelijk is geworden. Die voorwaarde noemde
//von wiesee. Zij is dat naast een beperkte hoeveelheid
//vruchtbaren, een overvloed van min vruchtbaren grond beschik-
//baar moet zijn."

Deze beschouwingen zyn echter krachtig weerlegd door Mars-
hall
in //Principles of Economics" (I, p. 310). In overeen-
stemming met de door hem gebruikte term //a dose of capital
//and labour" noemt
Marshall die //dose," welke den be-
bouwer van den grond juist schadeloos stelt //marginal dose" en
de daardoor verkregen opbrengst (return) //marginal return."

Indien nu een stuk grond niets meer opbrengt dan vergoe-
ding van kapitaal en arbeid en dus geen pacht oplevert, dan
kunnen wij veronderstellen, dat daaraan de //marginal dose" be-
steed is; wij kunnen dus zeggen, dat de daaraan bestede dosis
besteed is aan land op de //margin of cultivation," en zoo druk-
ken wij het \'t eenvoudigst uit. Maar nu is het volstrekt niet noodig
te veronderstellen, dat er zulk land bestaat; alleen de//return" bij
//the marginal dose" is voor ons van belang, of die //marginal
dose" wordt besteed aan slecht of goed land, doet niets ter zake;

1) Zie boven bl, 113.

-ocr page 178-

166

het is alleen noodzakelijk, dat het de laatste dosis is, die met
voordeel aan dat land kan besteed worden. Daar nu, gaat
Marshall voort, de //return" bij de grens van bebouwing den
bebouwer juist schadeloos stelt, volgt hieruit, dat hij juist zal
worden schadeloos gesteld voor al zijn kapitaal en arbeid door
zooveel malen de //marginal return", als hij in het geheel dosissen
aan zijn grond heeft besteed. Alles wat hij meer dan dat ver-
krijgt is het //surplus produce," van het land. Dit //surplus
//produce" nu is onder zekere voorwaarden de pacht, die hij van
zijn grond kan verkrijgen. In een noot voegt
Marshall hier-
aan toe: //
Eicardo was wel aware of this: though he did not
//emphasize it enough. Those opponents of his doctrine who
//have supposed that it has no application to places where all
//the land pays a rent, have mistaken the nature of his argu-
//ment."

Met een enkel woord moet nog besproken worden de meening
van
Leroy Beaulieu, die wel niet de leer van Eicardo be-
paaldelijk verwerpt, maar haar toch alle beteekenis ontzegt.
Zooals wij reeds zagen, is hij van oordeel, dat de tegenwoordige
waarde van den grond grootendeels te danken is aan de daaraan
bestede kapitaal en arbeid.
Eicardo nu, haalt Leroy Beaulieu
aan, noemde de pacht „cette portion du produit de la terre que
//l\'on paie au propriétaire pour avoir le droit d\'exploiter les
//facultés productives et. impérissables du sol", derhalve is, meent
Beaulieu, daar de tegenwoordige pacht bijna geheel beschouwd
moet worden als belooning voor kapitaal en arbeid, dat deel van
de pacht, waarop
Eicardo het oog heeft, tot een minimum
gedaald. (Eép. des Eichesses p. 80—102).

By een dergelijke redeneering, Beaulieu\'s verder reeds vroe-

-ocr page 179-

167

ger 1) besproken betoog, in \'t midden gelaten , stelt men bet,
naar \'t mij toeschijnt, voor, alsof de werkelijke pacht nit
twee gescheiden deelen bestaat. Op het onjuiste eener dergelijke
scheiding wees
Mn. JNT. G. Pierson 2), maar bovendien blijft de
leer van
Ricakdo hierom haar waarde wel degelijk behouden: de
pacht voor den verbeterden grond wordt even goed betaald om
het recht te hebben de productieve kracht van den grond te
kunnen aanwenden. Die productieve kracht is alleen vermeerderd
door de verbeteringen van den grond.

Veilig kan dus Eicaedo\'s leer als uitgangspunt worden ge-
nomen bij de vraag, of de pacht al dan niet zal stijgen.

Zooals wij zagen, hangt de pachtwaarde af van twee zaken :
van de meerdere opbrengst boven die van den slechtsten grond
in gebruik en in de tweede plaats van de ligging. Wanneer
de vraag toeneemt en daardoor nieuwe gronden bebouwd
worden, of, wat hetzelfde is, een nieuwe dosis arbeid en kapitaal
aan reeds bebouwden grond besteed wordt, dan zal, altijd als
die nieuw bebouwde gronden, als de nieuwe aan den grond be-
stede dosis, minder opbrengt dan de vroeger bebouwde gronden,
dan de vroeger bestede dosissen, de pachtwaarde stijgen. Wij
nemen hierbij, dan aan, dat geen arbeidbesparende verbeteringen
den prijs der landbouw-voortbrengselen hebben doen verminderen,
daar het in dat geval mogelijk is, zooals wij vroeger 3) zagen ,
dat de pachtwaarde in voortbrengselen uitgedrukt wel stijgt,
doordien slechtere grond bebouwd wordt, maar toch de werkelijke
pachtwaarde daalt.

1) Zie boven bl. 54.

Leerb. der Staatb. I bl. 83, zie ook boven bl. 93, noot 1.
3) Zie boven bl. 109.

-ocr page 180-

168

Hoe kan nu de vraag toenemen. J. S. Mill ondersclieidt drie
gevallen, waarin dit zal gebeuren: l». vermeerdering van bevol-
king met stationair blijven der hoeveelheid kapitaal; 2°. bevolking
stationair, vermeerdering van kapitaal; 3°. vermeerdering van
bevolking en kapitaal.

In de eerste plaats derhalve vermeerdering van bevolking. Dit
is de voornaamste oorzaak, waardoor de pacht stijgen kan, een
oorzaak, waarvan het gewicht zeer zeker niet gering geacht moet
worden.
Mu. N. G. Pieeson zegt: //Wil men de nationa-
//hsatie van den grond bepleiten, men bepleite haar met argu-
//menten aan
John Sïuaeï Mill ontleend. Dat wil zeggen:
//men herinnere aan de beperktheid van den grond, de toeneming
//van het cijfer der bevolking en de zekerheid, die daaruit voort-
//vloeit, dat op den duur de pachtwaarde moet stijgen. Die
zekerheid — tenzij de waarschuwende stem van
Malthus eindelijk
//gehoor vin de — schijnt ons vrij groot." Al mag schaarschte van
landbouwproducten voorkomen worden, zoo gaat
Me. Pierson
voort, door verbetering van vervoermiddelen , door verbeteringen
in den landbouw, op den duur zal bij steeds toenemende bevolking
schaarschte moeten ontstaan. Wanneer de bevolking van Europa,
die van 1800 tot 1886 meer dan verdubbeld is, andermaal ver-
dubbelt van 1887 tot 1972 en men rekent, dat per jaar en per
hoofd ongeveer 2^2 hektohters tarwe (of tarwe en rogge) worden
verbruikt, dan zal in het jaar 1972 de behoefte aan tarwe met
21/2 X 346 miUioen of 865 millioen hektoliters zijn gestegen.
Een belangrijk cijfer, als men bedenkt, dat de geheele tarweoogst
van Amerika 170 ä 180 hektoliters bedraagt. En, voegt Mr.
Pierson hieraan toe, hoeveel andere producten dan tarwe heeft
het menschdom niet noodig! (Leerb. der Staath. II bl. 264.)

-ocr page 181-

169

Door andere economen van naam is aan die toenemende bevol-
king veel minder gewicht in dezen toegekend.
Leeoy Beaulieu
is hierin wel het verst gegaan, zooals van hem als Pranschman
dan ook het meest was te verwachten. Sedert gebleken is, zegt
hij, dat de Transche bevolking en de bevolking van Nieuw-
Engeland bijna niet meer toeneemt, //il n\'est plus permis de
//parler à ce sujet avec le ton catégorique de Malthus." Wan-
neer in die twee landen, gaat hij voort, de bevolking bijna
stationair blijft, wie kan dan verzekeren, dat ook in andere landen,
„quand le bien-être se sera partout développé et les idées démo-
//cratiques répandues", de bevolking niet stationair kan blijven ?
(Le Collectivisme p.
191) Ook Mr. Pierson geeft gaarne toe,
dat voor dit laatste mogelijkheid bestaat, maar toename van
bevolking is waarschijnlijker.

Op geheel andere feiten heeft Marshall gewezen : in de eerste
plaats (op. cit. p. 324), dat het zeer de vraag is of bij zeevis-
scherij de //law of diminishing return" reeds geldt; vermeerdering
van bevolking zou dus in dat opzicht misschien de produktie doen
toenemen, een omstandigheid, waarop ook reeds gewezen werd
door Prof.
Greven (diss. bl. 37.)

In de tweede plaats merkt Marshall op, dat vermeerdering
van bevolking zal veroorzaken, dat in verhouding slechtere gronden
in betere positie komen dan betere. //Land." zegt hij (op. cit. p.
218)
„that was at one time entirely neglected, is made bij much labour
//to raise rich crops ; its annual income of light and heat and air
is probably as good as those of richer soils: while ist faults
can be much lessened bij labour" (op. cit. p.
218.) Marshall
haalt hierbij aan een door Passy gegeven schema, te vinden bij
Leroy Beaulieu (Répartition des Richesses p. 97), waarbij wordt

-ocr page 182-

170

aangegeven de stijging der pachten van 1839 tot 1853 van 5
verschillende soorten van grond, berekend in francs naar het
gemiddelde van elke hektare.

1® klasse 3® klasse 3® klasse 4® klasse 5® klasse
1839 58 48 34 30 8

1853 80 78 60 50 40

Ben groot verschil derhalve, bij den grond van de eerste klasse
slechts stijging van 58 tot 80 tegen een stijging van 8 tot 40
bij de vijfde klasse. Hierbij moet men echter wel in aanmerking
nemen de reeds vroeger besproken omstandigheid, dat verbete-
ringen in den landbouw meestal veel meer ten goede komen aan
de slechtere gronden dan aan de betere; maar ook afgezien hiervan
blijft
Marshall\'s betoog, dat dit ook gebeurt -^independently of
//any change in the suitability of the prevailing crops and methods
//of cultivation for special soils" desniettemin waar; derhalve zal
hierdoor een vermeerdering van bevolking niet in zoo sterke mate
de totale pachtwaarde doen stijgen.

Naar het mij voorkomt, is er-nog een reden, waarom dit niet
in zoo sterke mate het geval zal zijn. Wanneer nl. de bevolking
toeneemt en de prijzen der landbouwvoortbrengselen daardoor
stijgen, zal dit op het verbruik wel degelijk invloed uitoefenen.
Op het verbruik van een artikel als rogge bv. kan weinig be-
zuinigd worden, maar er zal minder dierlijk voedsel worden ge-

1) Zie boven bl. Hl.

2) Waar het namelijk blijkt, dat de //law of diminishing return" bij de
minder vruchtbare gronden veel minder sterk werkt dan bij vruchtbaarder
gronden, moet men dit wel in het oog houden bij de vraag, in hoeverre ver-
meerdering van bevolking de totale pachtwaarde doet stijgen. Hoe minder de
//law of diminishing return" werkt, hoe minder de totale pachtwaarde bij ver-
meerdering van bevolking zal stijgen.

-ocr page 183-

171

bruikt, waarvoor meer grond noodig is dan voor plantaardig
voedsel en derhalve zal dit een sterke stijging in de vraag naar
grond temperen. Yooral zal dit in den tegenwoordigen tijd het geval
zijn, waar de zucht naar uiterlijke weelde zoo sterk is, dat men
liever op levensmiddelen zal willen bezuinigen dan op andere
artikelen, wier minder gebruik meer in het oog zou vallen.

In de tweede plaats zal de vraag naar landbouwvoortbrengselen,
zooals
Mill, zegt, toenemen door vermeerdering van het kapitaal.
Groote vermeerdering van kapitaal zal dikwijls het gevolg zijn
van uitvindingen, zooals tallooze uitvindingen in den laatsten tijd
de industrie zulk een verbazend hooge vlucht deden nemen.
Reeds vroeger bespraken wij, dat ook zonder vermeerdering van
kapitaal dergelijke uitvindingen op het gebied der industrie de
pacht kunnen doen stijgen.

Toen wij zeiden, dat door stijging der vraag naar landbouw-
voortbrengselen nieuwe gronden zullen worden bebouwd, nieuwe
dosissen besteed en zoodoende de pachtwaarde zal stijgen, stelden
wij daarbij als voorwaarde, dat die nieuwe grond, die nieuwe dosis
een opbrengst zou geven minder dan de slechtste vroeger nog
bebouwde grond, minder dan de opbrengst van den //marginal
dose" vroeger. Dat dit steeds het geval zal zijn, is bestreden
door
Carey en door Leroy Beaulieu. Carey heeft hieruit
ten onrechte een wapen gesmeed tegen
Ricardo\'s theorie, maar
aan den anderen kant is zijn opmerking, dat vaak de meer vrucht-
bare gronden eerst later bebouwd worden, juist. Prof.
Greven,
die verder Carey bestrijdt, stemt toe, dat in Amerika de loop
der zaken werkelijk zoo is, als
Carey beschrijft, (op. cit. bl. 32.)

Leroy Beaulieu gaat in dezen nog verder en is van oordeel,
dat het zelfs in de oude wereld, die toch zoo dicht bevolkt is.

-ocr page 184-

172

nog voorkomt, dat de bewoners geen partij weten te trekken van
gronden met groote natuurlijke vruchtbaarheid. Als bewijs haalt
hij aan de Romeinsche Campagna, .terwijl de Toscaansche heuvelen
hoewel veel minder door de natuur begunstigd, uiterst zorgvuldig
bebouwd worden (Eép. des Richesses p. 93.) In ieder geval
zullen dit in Europa dan toch zeer exceptioneele gevallen zijn,
zoodat, al moge dit bij toename van bevolking veranderen, de
invloed toch slechts zeer gering zal zijn.

Het feit, dat dit in Amerika in sterke mate het geval is, is
echter van veel meer gewicht; wanneer door sterke toename der
Amerikaansche bevolking gronden zullen worden bebouwd, die
nog grooter opbrengsten zullen opleveren dan de tegenwoordig be-
bebouwde, is de kans voor geringer uitvoer door steeds toenemende
bevolking in Amerika voor nog langen tijd verschoven.

Zullen vermeerdering van bevolking en kapitaal de totale pacht-
waarde doen stijgen, daarnaast staan andere factoren, die een
tegenovergestelde werking uitoefenen.

Yerbeteringen in den landbouw zullen bijna steeds de totale
pachtwaarde doen dalen; de invloed dier verbeteringen werd reeds
vroeger besproken. De omstandigheid vooral, dat verbeteringen
meestal aan goeden grond minder te stade komen dan aan slechten,
doet den invloed op de daling zeer toenemen. Aan den anderen kant
echter zullen verbeteringen in den landbouw uit den aard der zaak
nooit zulk een hooge vlucht kunnen nemen, als die in de industrie
en bovendien zullen die verbeteringen ook minder spoedig dan
in de industrie worden toegepast; sterke gehechtheid aan vroe-
gere wijze van bebouwing, gedurende langen tijd volkomen
onbekend blijven met de nieuwere resultaten der landbouw-
wetenschap, doen zich hier op geheel andere wijze gevoelen

-ocr page 185-

173

dan bij de industrie, waar zich de invloed der groote concurrentie
zoo veel meèr direct laat gevoelen en waar bovendien, ten minste
bij groote takken van industrie, kundige vakmannen de leiding
hebben. Ware er geen andere faktor, die verlagenden invloed
op de pachtwaarde der West-Europeesche gronden uitoefende,
dan zou zeker de invloed van de vermeerdering der bevolking
verre die van verbeteringen in de productie overtroffen hebben.

Zooals wij zagen, hangt de pachtwaarde echter in de tweede
plaats af van de ligging. Door de tallooze verbeteringen in de
vervoermiddelen is dit voordeel van ligging zeer verminderd, een
sterke mededinging van de verst gelegen streken der wereld met
onzen landbouw is door de lage transportkosten mogelijk geworden.

Door den eenen schrijver wordt die vermindering van het
voordeel in ligging echter veel hooger geschat dan door den
anderen.
Leroy Beaulieu is van oordeel, dat het voordeel van
ligging thans //minime" is geworden. Hij berekent, dat, aan-
gezien de transportkosten van een hektoliter koren van Miünesota
uaar Htivre 3 fr. 50 a 4 fr. bedragen en de gemiddelde op-
brengst in Erankrijk van een hektare 14 hektoliter koren be-
draagt, het voordeel van ligging slechts 50 francs voordeel per
hektare kan geven. (Rep. des Richesses p. 100).

Tegen deze berekening heeft Walker in //Land and its Rent"
(p. 115) ernstige bezwaren ingebracht; hij beroept zich hier op
het oordeel van Sir
James Caird, die berekende, dat door de
kosten en de risico van vervoer, die op zijn minst een penny
bedragen voor elk pond levend vleesch, de Engelsche producent
op eiken os gemiddeld een voordeel van £ 4 boven zijn over-
zeeschen mededinger heeft; een vrij aardig voordeel, meent hij.
Versch vleesch, uit Amerika aangevoerd, zal door de kostbare

-ocr page 186-

174

wijze ora het te bewaren 40 shilhngs kosten voor transport op
de productie van een acre. Evenzoo beweert
Caiud, dat van
een hoeveelheid koren, die een acre opbrengt, eveneens de trans-
portkosten
40 shillings bedragen. //Certainly", voegt Walker
hieraan toe, //this does not look Mke a statistical minimum. Eorty
//shillings an acre is a very pretty rent, neither to be despised
//by the landlord nor to be neglected by the economist in dis-
//cussing the distribution of wealth."

De berekeningen dezer twee autoriteiten loopen dus nog al
uiteen,
f 25 voordeel van ligging per hektare volgens Lerot
Beaulieu,
f 60 per hektare volgens Caird.

Dit is echter vrij zeker, dat de nog steeds meer verbeterde
vervoermiddelen en aan den anderen kant de groote oppervlakten
vruchtbaar, nog onontgonnen land in Amerika, ook voor de toe-
komst een vermindering van het voordeel in ligging voor de
West-Europeesche gronden zal veroorzaken.

Bij het onderzoek naar de vermoedelijke stijging of daling van
de totale pachtwaarde in de komende jaren is het van gewicht,
dat in de tweede helft dezer eeuw de pachten vrij sterk zijn ge-
stegen. De oorzaak dezer stijging is dan ook door verschillende
schrijvers onderzocht.

Door Prof. d\'Aulnis is in zijn //Hedendaagsch Socialisme"
(bl. 300 e.
v.) het volgende betoogd: //Stel dat een hectare
//kleigrond in de voorgaande eeuw
f 1000 en thans f 2000
//waard is, daar hij toen voor
f 40 en thans voor f 80 pleegt
//te worden verhuurd. Is zulks dan zonder meer een bewijs, dat
//de eigenaar een dubbele onverdiende winst geniet? Dit is alleen
//het geval, indien de producten van dien grond, zonder in hoe-
//danigheid te zyn verbeterd, verdubbeld zijn in prijs. Doch dit

-ocr page 187-

175

//is niet het geval, indien de prijs dezelfde is gebleven, docb
//de producten verdubbeld zijn in boeveelheid of in hoedanigheid.
//Dit kan het gevolg zijn van jaarlijksche uitgaven, die de eige-
//naar tot blijvende verbetering van zijn grond zich heeft ge-
//troost; of het gevolg van betere landbouwkennis, waardoor hij
//zijn grond heeft gemaakt tot een veel rijker bron van voort-
//brenging, tot een economisch gesproken
heteren grond, dan
//voorheen. In
één woord, alleen een statistiek der prijzen van
//landbouwproducten kan ons hcht geven. Toont deze geen
//belangrijke stijging aan, dan
moet de stijging van de pacht-
//waarde der gronden aan iets anders te wijten zijn dan aan de
//meerdere navraag naar levensmiddelen; maar dan is er ook geen
//stijging der
grondrente in den waren zin."

Dit betoog is, naar het mij voorkomt, onjuist; wanneer de
opbrengst zeer vergroot is, de prijs daarentegen dezelfde gebleven,
dan moet juist de vraag naar landbouwvoortbrengselen zeer zijn
vermeerderd. Aan deze vermeerderde vraag is wel degelijk de
stijging der pachten in vroegere jaren te danken, zonder haar toch
zouden de grootere opbrengsten dahngin den prijs hebben veroorzaakt.

Mr. PiERsoN zegt: //Men heeft gepoogd deze uitspraak te
//wederleggen met opgaven van graanprijzen uit vorige eeuwen,
//waaruit blijkt, dat het graan niet duurder is geworden. Maar
//de pacht kan wel stijgen, al stijgen de graanprijzen niet. Zij stijgt
//ook, wanneer de opbrengsten toenemen en de prijzen niet dalen.
//En juist dat is gebeurd." (Leerb. der Staath. II, bl. 965, noot).

Leroy Beaulieu heeft de sterke rijzing der pachten in deze
eeuw vooral zoeken te verklaren uit de verbazende kapitalen, die
tot verbetering van den grond zijn aangewend. De stijging der
pachten was belangrijk, in Frankrijk van 1851—1874 een stij-

-ocr page 188-

176

ging van 1.900 millioen francs tot 2 milliard 750 millioen; maar
zegt
Leroy Beatjijeu, wij kunnen zeer goed veronderstellen,
dat elk jaar 500 millioen francs, nauwelijks 10 fr. per hektare,
voor verbeteringen wordt aangewend. De rente van een derge-
lijke som, elk jaar aan den grond besteed, zou in 1874 na 23
jaren 575 millioen francs bedragen, terwijl de pacMen zijn toe-
genomen met 850 millioen francs, waarvan echter om andere
redenen, belastingen enz., zooveel kan worden afgetrokken, dat
dit vrij wel gelijk staat. (Repartition des Richesses p. 110.)

Dit gansche betoog schijnt mij op geheel onzekere, willekeurige
gronden te rusten; bovendien houdt
Leroy Beaulieu veel te
weinig in het oog, zooals wij vroeger reeds bespraken, dat
bijna alle verbeteringen slechts een tijdelijke werking hebben,
dat men toch moeielijk kan zeggen dat //plantations" nog rente
opleveren, wanneer de geheele aanplanting reeds weder door
andere beplanting is vervangen. Een gemiddelde uitgave van
f 5
per hektare elk jaar voor //blijvende" verbeteringen is zeer veel, ja,
zal slechts bij uitzondering door iemand aan zijn grond worden besteed.

Caird berekent dan ook dat //the capital wealth of the owners
//of landed property has been increased, in Great Britain and
//Ireland, by
£ 331.000.000 in 20 years, at a cost to them which
//probably has not exceeded
ê 60.000.000." (Walker, //Land
//and its Rent" p. 117).

Vrij zeker kunnen wij dus aannemen, dat de pachten in de
tweede helft dezer eeuw in sterke mate zijn gestegen onafhankelijk
van de verbeteringen van den grond, maar hier staat tegenover,
dat in de laatste jaren een daling der pachten valt waar te nemen.

1) Zie boven bl. 55 e. v.

-ocr page 189-

177

Bij de vraag, of de pachten al dan niet zullen stijgen, is
de tegenwoordige kolonisatie, naar het mij toeschijnt, al moge
zij dan niet van veel invloed zijn, toch niet geheel voorbij
te zien.

Eindelijk kunnen de verbeteringen in den landbouw voor eiken
staat in het bizonder verschillende gevolgen hebben. Staten toch,
waar het grondgebied grootendeels uit onvruchtbaren grond be-
staat, zullen bij de waarschijnlijke verbeteringen in de toekomst
meer voordeel hebben dan staten, die thans reeds door hun
bizonder vruchtbare gronden zich in een bevoorrechte positie be-
vinden. Ook dit kan dus bij landnationalisatie van invloed zijn; in
de staten met onvruchtbaar grondgebied zal toch hierdoor de totale
pachtwaarde stijgen, in andere staten daarentegen dalen.

Als resultaat van het bovenstaande verkrijgen wij dus, dat toe-
komstige daling of stijging der pachten geheel onzeker is, maar
dat in weerwil der toenemende bevolking, een faktor, die wel
zeer veel invloed heeft, maar toch niet zooveel, als men soms
meent, daling der pachten waarschijnlijker is dan stijging wegens
de steeds toenemende vermindering der transportkosten en de
voortdurende verbeteringen in den landbouw.

Aan den anderen kant is het echter onjuist een daling te
voorspellen gedurende eeuwen, zooals
Leroy Beaulieu doet;
integendeel in een verre toekomst doet de steeds toenemende
bevolking stijging verwachten; op het oogenblik echter zou land-
nationalisatie voor den staat een speculatie zijn, die meer slechte
dan goede kansen aanbood. Aan de beweerde toekomstige stij-
ging der pachten wordt dus ten onrechte een argument vóór
landnationalisatie ontleend, eerder is het tegendeel het geval,
zeer terecht toch wordt door Prof.
d\'aulnis en Leroy Beaulieu

12

m

-ocr page 190-

178

er opgewezen, hoe gevaarlijk bij mogelijke daling der pachten
zulk een speculatie voor den staat zou kunnen zijn.

Aan het einde van dit hoofdstuk moet thans nog besproken
worden, in hoeverre de verschillende plannen van uitvoering,
door de landnationalisten voorgesteld, op de verdeeling van den
rijkdom van invloed zouden zijn.

Over de beste wijze, waarop hun plannen verwezenlijkt kunnen
worden, loopen de meeningen der voorstanders van landnationalisatie
zeer uiteen ; tal van denkbeelden vinden wij in hun geschriften,
ja zelfs vaak wijzigingen van denkbeelden na verloop van tijd of
verschillende voorstellen bij denzelfden schrijver.

Bij het bespreken van die verschillende plannen en van de
daartegen ingevoerde argumenten, meen ik het voorstel van
Henky
Geokge
met stilzwijgen voorbij te kunnen gaan. Alleen plannen,
die een volkomen volledige schadeloosstelling inhouden, mogen in
aanmerking komen.

In de eerste plaats zal ik behandelen de plannen van
J.
S. Mill. Reeds vroeger heb ik Mill\'s denkbeelden in
dezen met een enkel woord besproken. Het stijgen van de
pacht wordt als zeker door hem aangenomen //the fact of au
//increase of rent is easily ascertained;" op welke wijze kan nu
dat //unearned increment" aan de grondeigenaren ontrokken en
aan den staat worden gebracht
? Mili, wil geen landnationali-
satie in den striksten zin des woords; de pachtwaarde van alle
gronden moet worden geschat, na verloop van 20 jaar wordt zij
weer geschat en dan wordt berekend , alle verbeteringen van den

1) Zié liovcn bl. 85.

-ocr page 191-

179

grond door toedoen van den eigenaar in aanmerking genomen ,
hoeveel die pachtwaarde dus door //unearned increment" ver-
meerderd is. Die vermeerdering zal door de eigenaars als be-
lasting aan den staat moeten worden afgestaan.

Wanneer een grondeigenaar, liever dan zich te onderwerpen
aan de latere taxatie van de vermeerdering der pacht, zijn grond
geheel aan den staat wil afstaan, zal hij daarvoor ontvangen de
volle verkoopwaarde, die de grond op het oogenblik bezit. Ook
later zal steeds elke eigenaar, indien hij dit verkieslijker vindt
dan om de belasting te betalen, zijn grond nog aan den staat
kunnen afstaan tegen die hem oorspronkelijk aangeboden som,
de verkoopwaarde van den grond op het oogenblik, waarop de
maatregel werd ingevoerd, en wel met bijrekening van de ver-
beteringen, die de grond in dat tijdsverloop ondergaan heeft.

De bezwaren, die een dergelijke taxatie oplevert, zullen, zegt
Mill, niet groot zijn, want het is niet noodzakelijk, dat de
staat van zijn recht tot het uiterste gebruik maakt. //A large
//margin should be allowed for possible miscalculation" (Diss, and
Disc. p. 245); in het eerst zal alle grond geschat worden en
vervolgens zal er aanteekening worden gehouden van de latere
verbeteringen door den eigenaar gemaakt. Als een eigenaar kan
bewijzen, dat door bizondere omstandigheden, zijn grond niet in
de algemeene rijzing in waarde gedeeld heeft, zal hij van de
belasting worden vrijgesteld. Ook vermindering van de waarde
van het geld moet in aanmerking worden genomen ; de grond-
eigenaar moet de //benefit of every doubt" genieten.

Mill\'s voorstellen benadeelen dus in geen enkel opzicht de
grondeigenaren, hi.j wil de meest volledige schadeloosstelling geven.
Een andere vraag is echter, in hoeverre zijn plan praktisch uit-

-ocr page 192-

180

voerbaar is en welke finantieele gevolgen het voor den staat zal hebben.

Op al de moeielijkheden, die zich bij de uitvoering zullen
voordoen, is vooral door WAiiKEK in //Land and its Renf\'
(p. 130—137j de aandacht gevestigd. Hoe toch zal de waarde
der verbeteringen van den grond geschat worden ? Thans reeds
bestaat er groot verschil van meening bij de groote economen, in
hoeverre de verbeteringen de pacht verhoogd hebben,
pauii Leeoy
Beaulieu, Caeet
aan de eene zijde, Walker en Caied
aan de andere; hoe zal dit dan voor elk bizonder stuk grond
beslist moeten worden ?
Walker zegt: //Many, if not most,
//agricultural improvements \'are made in the expectation of an
//increase of the produce, the enjoyment of which for a term of
//years, greater or less , answers both for interest on the investment
//and for the principal of the investment itself; but how impro-
//vements should be classified for this purpose, what should be the
//term of years for any one class of investments how the first cost should
//be computed, how the State should check and prove the owner\'s
//accounts of work done , how secure that the work charged should
//be real, efïective work, such as would be given to the planting and
//harvesting of the annual crop , of which the State would take
//no accountdoor al deze ingewikkelde kwesties, die zich
telkens zullen voordoen, zal bf de staat met rechtvaardige,
rechtschapen ambtenaren, daar deze geen vasten maatstaf hebben
en de eigenaar natuurlijk alles ten zijnen gunste voorstelt, altijd
en op elk punt verliezen lijden, bf zullen met minder nauwgezette
ambtenaren , die de belangen van den staat tot het uiterste
behartigen, alle grondeigenaren gebruik maken van hun recht
om hun grond aan den staat af te staan tegen den vroeger
bepaalden prijs, (op, cit. p. 132).

-ocr page 193-

181

De moeielijkheid, zoo niet onmogelijkheid om verbeteringen te
schatten daar, waar de hoeren zelf eigenaren zijn , wordt dan ook
door
Mill zelf erkend: //It would really be very difficult, if not
//impossible , to determine how much the proprietor and his family
//had done in any given number of years , to improve the pro-
//ductiveness or add to the value of land." (Diss. a. Diss. p. 299).
Maar , zegt
Mill , wanneer de verbeteringen door rijke landheeren
word&i gemaakt, staat de zaak geheel anders ; wat zij voor hun
land doen, gaat door middel van tusschenpersonen, die daarvoor
geld ontvangen, zoodat dit zeer wel te controleeren valt.

Ook in dit laatste geval blijft echter veel van het bovenstaande,
door
Walkee aangevoerd, gelden en bovendien geeft Mill liier toe,
dat zijn stelsel alleen voor speciaal Engelsche toestanden kan gelden.

Ook uit finantieel oogpunt voor den staat, verdient Mill\'s
stelsel geen aanbeveling; al steeg de pachtwaarde, dan nog zou
het finantieel voordeel gering zijn, wanneer //a large margin
//should be allowed for possible miscalculation\'\', en hoe ruim die
grens genomen moet worden, blijkt ook uit een faktor, waarmee
volgens
Mill en zeer terecht rekening moet worden gehouden,
nl. verandering in de waarde van het geld; hoe is dit nu
eenigszins nauwkeurig te schatten ?

Indien nu echter de pachtwaarde daalt, wat zal dan het geval
zijn?
Walkee is van oordeel, dat de staat, die alle toekomstige
voordeelen der grondeigenaren, die niet voortspruiten uit eigen
verdiensten, voor zich opeischt, verplicht is om evenzeer alle ver-
hezen , die aan oorzaken buiten de grondeigenaren om zijn toe te
schrijven, te vergoeden, want: //Heads,
I win, tails, you lose,
//is no fair game", (op. cit. p. 135). In dienzelfden geest laat
ook
Gide zich uit 5 wanneer, zoo zegt deze schrijver, de staat

-ocr page 194-

182

het recht heeft op elke vermeerdering van waarde, die niet door
den eigenaar zelf ontstaan is, dan moet hij ook alle verliezen
vergoeden niet door eigen toedoen ontstaan en aangezien door
verandering van vraag en aanbod alle goederen voortdurend in
waarde rijzen en dalen zonder toedoen van den eigenaar, zal de
staat met ieder in voortdurende rekening-courant moeten staan, i)

Naar mij echter voorkomt, heeft MijjL hierin wel degelijk
voorzien, hij denkt wel aan mogelijke daling der pacht, maar
beschouwt die mogelijkheid alleen als een zeer bizonder lokaal
verschijnsel. Want, zegt hij , tegen hen, die beweren, dat zij ,
die kans op waardevermindering hebben, ook de kans op waar-
devermeerdering niet behooren te verliezen, //the answer is that
//the power of giving up the land at its existing price , in which
//both chances are allowed for, makes the matter even." (op.
cit. p. 395). Zoodra dus de pachten dalen, zal elk eigenaar
tegen den oorspronkelijk vastgestelden prijs , zijn grond aan den
staat overdoen. Beschuldigden dus
Walker en Gidë Mill\'s
stelsel ten onrechte van onbillijkheid, het middel, waardoor Mili.
alle onbillijkheid wil wegnemen, doet voor den staat gevaar ont-
staan van zeer groote verliezen te lijden, een gevaar door
Mii,l
geheel over het hoofd gezien, waar hij de daling der pacht slechts
als een zeer lokaal verschijnsel mogelijk acht.

Met een bijomstandigheid heeft Mili, bovendien geen rekening
gehouden ; gesteld , dat de rente na verloop van tijd stijgt, dan
zal elk grondeigenaar, al is de pacht even hoog gebleven, in zijn
voordeel handelen met zijn grond aan den staat over te doen voor den
oorspronkelijken prijs, die door den veranderden rentevoet hooger

1) Zie Mr. Goekoop , diss. U. 26.

-ocr page 195-

183

is dan de thans te bedingen prijs. De mogelijkheid voor eiken
grondeigenaar om later nog zijn grond aan den staat te kunnen
overdoen tegen den oorspronkelijk vastgestelden prijs , zou dus al
zeer gevaarlijk zijn.

De staat zou, mijns inziens, dit laatste echter niet behoeven
te bepalen zonder daarom onbillijk te zijn, daar toch elk grond-
eigenaar in den aanvang tegen den vollen koopprijs zijn grond
kan overdoen en hij dus niet gedwongen wordt zich aan latere
belastingen te onderwerpen. Maar ook dat verbetert de zaak
weinig. Dan toch zouden vele grondeigenaren liever tegen dien
prijs hun grond afstaan, daar de grond, wanneer zij dien be-
houden , zeer zeker in waarde beneden den koopprijs zal dalen; bij
dien koopprijs toch was zoowel de kans op stijging als op daling
van den prijs begrepen, valt dus de eerste factor weg, dan moet de
waarde verminderen. Het grootste deel van den grond zou dus on-
middellijk aan den staat worden overgedaan en
Mill\'s stelsel zou
grootendeels uitloopen op landnationalisatie met aankoop van alle
gronden.

Bovendien zou deze maatregel indirekt onbillijk werken: de
meeste kapitalisten, die hun kapitaal in grond belegd hebben ,
zouden hun grond overdoen en hun geld in effekten of anders-
zins beleggen, de boeren op eigen grond daarentegen, voor wie
die geldbelegging veel bezwaarlijker is, zouden hun grond maar
liever behouden en zoo feitelijk nadeel lijden.

Mill zelf zou een overgang van bijna allen grond in staats-
handen niet wenschelijk geoordeeld hebben, daar hij in zijn
openingsrede van de //Land Tenure Reform Association" den tegen-
woordigen tijd nog niet rijp oordeelde voor volledige nationalisatie
van den grond. Mliii kan dan ook, zooals ik reeds vroeger zeide,

-ocr page 196-

184

slechts onder zeker voorbehoud iandnationalist genoemd worden,
al moet hij toch zeer zeker onder de mannen dier richting worden
gerekend.
Wai.keb noemt zelfs zijn stelsel //a system of
////Nationalizing the Land."" (op. cit. p. 134). —

Bij Walt.ace vinden wij een plan van uitvoering, dat eenige
punten van overeenkomst met
Mill\'s stelsel vertoont, al mogen
er verder ook groote verschilpunten bestaan.

Wallace stelt in het kort het volgende voor: De staat wordt
eigenaar van allen grond, maar aan den anderen kant moeten
zij , die den grond van den staat in bezit hebben, dien grond
voortdurend kunnen houden, moeten zij geheel vrij zijn om met
den grond te doen, wat zij willen, en in staat zijn om dien te
verkoopen of over te dragen met de minst mogelijke moeite en
kosten. Om dit resultaat te verkrijgen, moet de waarde van elk
stuk grond geschat worden en wel met dien verstande, dat er een
splitsing gemaakt wordt tusschen de inherente waarde en de ver-
meerdering, welke die inherente waarde heeft ondergaan door
verbeteringen enz., aangebracht door den arbeid en het kapitaal
der eigenaren of houders. Het eerstgenoemde deel van de waarde
van den grond wordt eigendom van den staat, die voor het ge-
bruik er van een zekere »quit-rent" eischt, het andere blijft het
eigendom van den houder van den grond en kan genoemd worden
het //tenant-right." Dit „tenant-right" is dus voor overdracht
vatbaar en de houder kan handelen met zijn grond, zooals hij wil.
Ieder, die op het oogenblik, waarop de wet in werking treedt,
houder van den grond is, zal het recht hebben houder van
dien grond te blijven onder den staat tegen betaling van een
bepaalde //quit-rent"; eerst moet hij dan echter het //tenant-right"
koopen of op een andere wijze verkrijgen; hij zal in staat zijn

-ocr page 197-

185

dit te doen, bf doordat hij het met onderhnge schikking van den
landheer koopt, bf wel, doordat, indien partijen het niet eens
kunnen worden, een schatter of //a landcourt", door den staat
benoemd, kan worden ingeroepen om de waarde te bepalen. Wan-
neer een houder niet in staat is de koopsom voor het //tenant-
right" te betalen, moeten er voorzieningen worden getroffen, dat
hij die som langzamerhand kan afdoen.

Alle onderhuur is behalve in zeer speciale gevallen verboden;
het nemen van hypotheek op den grond zal zooveel mogelijk be-
perkt worden door te regelen, tot welke verhouding hypotheek
mag worden opgenomen, en door alleen hypotheken toe te staan
op voorwaarde, dat deze zullen worden afgelost door jaarlijksche
afbetalingen.

Eindelijk zal onder dit stelsel aan eiken onderdaan de gelegen-
heid worden gegeven om eenmaal in zijn leven een stuk grond
te kiezen voor zijn persoonlijk bezit. Dit recht om te kiezen
zal natuurlijk beperkt zijn tot voor den landbouw gebruikten of
woesten grond; het zal beperkt zijn tot een oppervlakte van niet
minder dan één en niet meer dan vijf acres, terwijl van een hoeve
gedurende het leven van den houder nooit meer dan een bepaalde
verhouding b. v. 10 % door middel van dit recht van grond
kiezen zal kunnen worden afgenomen. De //Land-Court" zal
bepalen, hoeveel //quit-rent" voor het gekozen stuk betaald moet
worden en hoeveel voor het //tenant-right" moet worden gegeven
aan den vroegeren houder. Door dit aldus geregelde recht om
een stuk grond te kiezen zou dan groote onafhankelijkheid van
den werkman in het leven worden geroepen.

Volledige schadeloosstelling voor de inherente waarde wil Wal-
i.ACE aan de tegenwoordige grondeigenaren niet geven; hij wil

-ocr page 198-

186

hun slechts vergoeding verleenen door een tijdelijke jaarlijksche
uitkeering gelijk aan de som vroeger door hen van den grond
verkregen; die uitkeering zal plaats hebben aan den tegenwoor-
digen eigenaar en aan zijn erfgenaam of erfgenamen, die leefden,
toen de wet werd aangenomen, of die geboren zijn een bepaalden
tijd vóór den dood van genoemden eigenaar.

Deze wijze van vergoeding is niet volledig; de uitkeering gedu-
rende een bepaalden tijd is gekapitaliseerd op verre na niet gelijk
aan de waarde van den grond, welke argumenten
Waij-ace ook
moge aanvoeren, dat het feitelijk voor den eigenaar toch hetzelfde
is en dat, al moge de schadeloosstelling niet geheel volledig zijn,
dit geen zoo groot bezwaar is; het onjuiste der argumenten door hem
voor dit laatste aangevoerd, bespraken wij vroeger i) reeds.
Wal-
lace\'s
plan van schadeloosstelling behoeft dus niet nader be-
sproken; de resultaten zijner plannen voor de staatskas stelt hij
zeer schoon voor; na verloop van tijd zal de staat de zuivere
inkomsten trekken van al de //quit-rent\'belastingen zullen kun-
nen worden afgeschaft enz.; resultaten even goed te verkrijgen
door zoo nu en dan een reeks van groote kapitalisten een deel
van hun vermogen te ontnemen, de onbillijkheid zou dan alleeu
wat meer in het oog springen.

Hoe moet Wallace\'s voorstel nu beoordeeld worden, wanneer
men daarbij niet zijn stelsel van schadeloosstelling volgt, maar
een volkomen volledige vergoeding toekent ?

Een zuivere grens tusschen //quit-rent" en //tenant-right" is
onmogelijk te trekken;
Wallace zelf geeft niet duidelijk aan ,
hoe hij die grens wil getrokken hebben. Eerst zegt hij:

1) Zie boven bl. 50.

-ocr page 199-

187

//These portions are-firstly, the inherent value, and, secondly,
//the improvements or additions added to the inherent value
//by the labour or outlay of the owners or occupiers . . .
//The inherent value depends on such natural conditions as geo-
//logical formation, natural drainage, climate, aspect, surface, and
//subsoil or on such general facts and conditions as density of
//population, vicinity of towns, ports, railroads, or public high-
//ways, none of which were created or are capable of being
//much altered by the individual action of the landholder";
(op. cit. p. 194), later heet het daarentegen : //This estimate of the
//annual value of each plot of land as it stands must then be
//divided into two parts, the one the value of the landlord\'s own
//portion — the future
ntenant-right\'^\'\' the other the inherent
//value, including that given by the community as well as by the
//cultivation of preceding generations of tenants." (op. cit. p. 195),
Eerst is dus //the inherent value" dat deel der waarde van den
grond, waarop geen houder invloed heeft gehad; later wordt de waar-
devermeerdering door bebouwing van achtereenvolgende //tenants"
toch bij de inherente waarde gerekend en is deze laatste dus
wel degelijk door menschelijken arbeid vergroot. Dit laatste
stelsel is echter meer uitvoerbaar dan het eerste, want, zegt
Wallace, hoeveel de //landlord\'\' aan den grond verbeterd heeft,
is gemakkelijk te vinden door de verschillende, op dit punt be-
staande lokale gebruiken. De uitvoerbaarheid van dit stelsel zou
dan ook blijken in Ierland, waar het door verschillende //land-
courts" wordt toegepast. Bij een dergelijke splitsing is echter
van een zoogenaamde inherente waarde geen sprake meer, zij
wordt feitelijk willekeurig vastgesteld. Hoe zal nu deze splitsing
gemaakt worden bij boeren op eigen grond, hoe zal daar ook

-ocr page 200-

188

maar eenigszins nauwkeurig een grens zijn te trekken ? Dit
geval wordt niet aangeroerd door
Wallace.

Feitelijk heeft echter de maatstaf, waarnaar die sphtsing ge-
schiedt, op zich zelf niet veel te beduiden. Gesteld een stuk
grond brengt op
f 1000 \'sjaars, deze opbrengst wordt gesplitst
in
f 800 //quit-rent" en f 300 opbrengst van het //tenant-right,"
dan zal de staat in het vervolg
f 800 moeten ontvangen als
//quit-rentmaar eveneens zal de grondeigenaar volledig schade-
loos gesteld moeten worden, d. w. z. hij zal die
f 800 gekapita-
liseerd moeten ontvangen, berekend naar de rente, die op dat
oogenbhk van grond gemaakt wordt.

Een veel belangrijker kwestie is, of die //quit-rent" later ver-
anderd zal kunnen worden ? Hierover laat
Wallace zich bijna
niet uit, zoodat zelfs Mr.
Goekocp (diss. bl. 60) tot het besluit
komt, dat
Wali.ace van oordeel is, dat die //quit-rent," door
hem een //perpetual quit-rent\'\' genoemd, steeds dezelfde zal
blijven, hoezeer dit ook in strijd moge zijn met de verdere denk-
beelden van
Wallace, die zich immers geheel bij George aan-
sluit en dus in de eerste plaats bij zijn stelsel er op bedacht zou
moeten zijn om de steeds stijgende pacht aan de gemeenschap te
brengen. Deze meening is onjuist,
Wallace heeft wel degelijk
een verhooging van de //quit-rent\'\' in evenredigheid met de ver-
meerderde pachten op het oog; in zijn Appendix II toch zegt
hij van den //State-tenant:" //His rent would never be raised
//on account of any improvements made by himself, but only on
//account of increased value of ground-rent, due to the growth of
//population or other general causes which would affect all the ground
//around as well as his." (op. cit. p. 243). De //quit-rent" zal
dus wel kunnen verhoogd worden, maar over de wijze, waarop

\'lil

-ocr page 201-

189

die stijging van de pacht berekend moet worden, bewaart Wallace
volkomen het stilzwijgen ; de moeielijkheid wordt dus in zooverre
door hem ontweken. Bij het bespreken van
Mill\'s stelsel
zagen wij toch, hoe moeielijk zoo niet onmogelijk zulk een
schatting is.

Wat nu echter, indien de pacht daalt en de //quit-rent" dus
te hoog is? wanneer de staat dan niet de //quit-rent" verlaagt,
zal een algemeene ontevredenheid ontstaan en tal van gronden,
waarvan het //tenant-right" zeer gering is, zullen niet meer be-
bouwd worden , daar de zuivere opbrengst lager is dan de aan
den staat op te brengen, //quit-rent." De staat zal dus gedwongen
zijn om bf die gronden zelf te gaan beheeren of verpachten,
een stelsel, waartegen
Wallace hevig te velde trekt, bf zijn
//quit-rent" te gaan verlagen. In elk geval dus dezelfde schade,
als wanneer de staat alle gronden in eigendom had gekregen.

Aan den anderen kant verkrijgt de staat bij stijging der pacht weinig
voordeel door //the large margin," die bij
Wallace\'s stelsel zoo goed
als bij
Milt. aangewend zal moeten worden, wil men niet on-
rechtvaardig zijn. Bij
Waliace\'s stelsel dus voor den staat
slechts kans op geringe voordeelen en daarnaast kans op groote
verliezen, terwijl even goed een zeer groote leening gesloten zou
moeten worden, al mag die leening minder groot zijn dan
bij overname van allen grond. Uit het oogpunt van finantieel
voordeel voor den staat, is
Waij,ace\'s plan dus allerminst aan-
bevelenswaardig , ja nog veel gevaarlijker dan overname van allen
grond door den staat.

In andere opzichten echter is het stelsel van Wallace merk-
waardig; het door hem beoogde doel : zooveel mogelijk aan ieder
de mogelijkheid te openen om desnoods met een klein kapitaal toch

-ocr page 202-

190

grondeigenaar te worden, ja, zelfs ieder in de gelegenheid te
stellen eenmaal in zijn leven een stuk grond te kunnen kiezen,
is alle bespreking waardig.

Door voor een betrekkelijk geringe som een //tenant-right" te
koopen kan ieder , die lust en energie heeft, zelf grondeigenaar
worden. Alle pachters zullen in grondeigenaren veranderen,
zegt
Wallace ; ook hier is hij, het valt niet te ontkennen ,
wat al te optimistisch in zijn voorstelling. Wanneer n.1. een
pachter geen voldoend kapitaal bezit tot het koopen van het
//tenant-right" van den door hem bebouwden grond, dan zullen
er, zegt
Wallace , voorzieningen moeten worden getroffen om
hem in staat te stellen die som langzamerhand af te doen, daar
anders het door hem beoogde doel: te voorkomen , dat iemand
tegen zijn wil uit zijn huis of van zijii grond verdreven zou worden ,
slechts zeer ten deele bereikt zou worden. Hoe zal nu echter die
betaling in termijnen geschieden ?
Wai.lace stelt voor, dat door
middel van //Loan Societies" of gemeentelijke besturen de be-
noodigde som voorgeschoten zal worden om in termijnen te wor-
den terugbetaald, zonder dat hij dit plan echter eenigszins nader
uitwerkt. Bij de uitvoering van dit plan zouden zich groote
moeielijkheden voordoen, daar de risico voor hen, die dit geld
voorschieten zeer groot is. Door verwaarloozing toch kan vooral
dat gedeelte van de waarde van den grond, dat
Wallace met
den naam van //tenant right" bestempelt, zeer in waarde dalen;
men denke slechts aan slecht onderhoud der gebouwen, enz.
Wanneer de staat derhalve die sommen leent of garandeert, (want
welke particuliere maatschappij zou dit anders durven ondernemen
of de te betalen rente moest uiterst hoog zijn, in welk geval de
maatregel al zeer weinig doel zou treffen) zal dit een groote bron

-ocr page 203-

191

van verliezen geven, die men wel bij de beoordeeling van het
geheele stelsel in aanmerking mag nemen.

Bovendien kan het zeer wel gebeuren, dat de pachter, thans
eigenaar, ook op den duur niet in staat is de af te lossen som
te betalen, ja zelfs in gebreke blijft de rente te voldoen. In dat
geval zal verdrijven van den grond toch noodzakelijk worden.
Slechts in zeer beperkte mate, dit houde men hierbij in het
oog, zal, volgens de bepaling op de hypotheken in
Wallace\'s
stelsel, op het //tenant-right" geld op hypotheek kunnen worden
opgenomen.

Dit bezwaar, dat de pachter het //tenant-right" niet zal kunnen
betalen, telle men niet te licht. Weinig pachters bezitten zooveel
kapitaal, dat zij behalve hun bedrijfskapitaal nog geld zullen
kunnen besteden voor het koopen van het //tenant-right". Vele
pachters zullen derhalve niet in staat zijn grondeigenaar of liever
houder van het tenant-right te worden of te blijven en zoo zal
hun positie verminderen in plaats van te verbeteren.
Walt.ace
zelf zegt, naar aanleiding van de verbodsbepaling van hypotheken
boven een bepaald bedrag, dat zij, die zonder die hypotheken
den grond niet kunnen bebouwen den grond maar moeten afstaan
aan hen, die meer kapitaal hebben. Dit is echter in strijd met
het doel, dat hij tracht te bereiken.

Aan den anderen kant zou Wat.lace\'s stelsel een groot voor-
deel opleveren voor die pachters , die door bekende soliditeit en
een flink bedrijfskapitaal, zoo zij al niet in staat zijn met eigen
kapitaal het //tenant-right" te koopen, dan toch tegen niet te
hooge rente het kapitaal kunnen opnemen. In zooverre zou dus
die maatregel voor een deel der pachters voordeelig zijn, al leende
de staat ook niet tegen lage rente het voor het tenant-right

-ocr page 204-

192

benoodigde geld , een bijna niet door te voeren maatregel wegens
de genoemde kans op groote verliezen.

Is nu echter een zeer wenschelijke overgang vau pachters in
grondeigenaren alleen door middel van een soort van landnationa-
lisatie te verkrijgen ? De plannen door prof.
Moltzer voorgesteld
in »Landbouw en Kapitaalbelegging" bewijzen het tegendeel. In
vele opzichten wordt hiermee hetzelfde doel beoogd.

Elk pachter ontvange, volgens prof. Moi.tzer , het recht om
den eigendom van het gepachte goed op zich te doen overgaan
tegen een daarop ten behoeve des verpachters te vestigen grond-
rente , gelijk aan de gemiddelde netto opbrengst in geld, welke
het goed den eigenaar in de laatste 20 jaren bij verpachting heeft
kunnen opleveren, terwijl by het betalen der grondrente zal
gelden het beneficium competentiae.

Of een grondeigenaar een //quit-rent" aan den staat moet
betalen of wel een grondrente aan den vroegeren eigenaar is
inderdaad hetzelfde , alleen zal bier de boer niet het //tenant-right"
behoeven te koopen en zal de lastige scheiding in twee deelen
van de waarde van den grond wegvallen, terwijl van een groote
finantieele risico voor den staat, zooals bij het stelsel van
Wallage ,
geen sprake is. Het plan van prof. Moltzer , een principieele tegen-
hanger van landnationahsatie, kan dus grootendeels dezelfde
resultaten geven als,
Wallage wenscht te bereiken, natuurlijk geheel
in het midden gelaten, in hoeverre de plannen, in //Landbouw-
en Kapitaalbelegging" verdedigd, wenschelijk zijn en in hoeverre
een grondrente, gelijk aan het gemiddelde van de opbrengst ge-
durende 20 jaren, een eenigszins volledige vergoeding mag heeten.
(Ook hieruit blijkt weder, dat de groote voordeelen, welke voor-
standers van wijziging in het grondbezit voorspiegelen, vaak

-ocr page 205-

193

voortvloeien uit een onbillijke benadeeling der grondeigenaren
ten voordeele van den staat of van niet-grondeigenaren).

Wat hypotheken betreft, verdient het stelsel van Wali-ace
verre de voorkeur boven de in //Landbouw en Kapitaalbelegging"
verdedigde overgang van hypotheek in grondrente. Door de
uitbetaling van den staat (natuurlijk niet
Wai.t.ace\'\'s schadeloos-
stelling maar volledige vergoeding), zullen zij, die hun grond
bezwaard hebben, hun schulden grootendeels , zoo niet geheel
kunnen afdoen; hier dus niet de zoo moeielijke regeling van den
overgang van hypotheek in grondrente met //beneficium com-
petentiae", een regeling, die bovendien uit billijkheidsoogpunt
moeielijk te verdedigen is.

Het zou mij te ver voeren nog verder een parallel te trekken
tusschen beide plannen. Duidelijk blijkt echter uit het boven-
staande, dat het plan van
Wallage in veel opzichten een goede
zijde heeft, maar dat feitelijk landnationalisatie het middel is om
een toestand te verkrijgen, die met landnationalisatie, zooals men
die gewoonlijk opvat, met landnationahsatie als een soort van
collectivisme, niets gemeen heeft, ja, die daarvan feitelijk een
tegenhanger vormt. Boeren op eigen grond is
Wallace\'s doel
en het zwakke van zijn stelsel is juist gelegen in het land-
nationalistisch karakter, waardoor een zoo lastig te regelen staats-
inmenging ontstaat en zulke zware finantieele lasten op de
schouders van den staat worden gelegd.

Bespreken wij thans nog met een enkel woord Wallace\'s
verdere plannen om elk burger het recht te geven eenmaal in
zijn leven een stuk grond te kiezen.

Ook dit recht tot het kiezen van een stuk groud van 1 tot
5 acres onder de reeds genoemde voorwaarden is, de wensche-

13

-ocr page 206-

194

lijkheid in het midden gelaten, volstrekt niet alleen door land-
nationalisatie te verwezenlijken. Waarom zou ook bij onze
toestanden niet bepaald kunnen worden, dat ieder zich zulk een
stuk grond kon kiezen en dat dan , wanneer partijen het niet
eens konden worden, de staat het stuk aanwees en de te betalen
koopsom bepaalde. Hier, dit moet erkend worden, heeft echter
de betaling van de //quit-rent" aan den staat dit voor, dat de
werkman, die een stukje grond wil hebben, slechts het //tenant-
right" behoeft te koopen.

Wallage stelt zich echter de gevolgen van dat recht veel te
verreikend voor. Niemand zal ontkennen, dat het wenschelijk is,
dat elk werkman een eigen stukje grond bezit, \'t welk hij
in zijn vrijen tijd kan bewerken, maar zal nu daardoor de werk-
man zooveel onafhankelijker zijn? In zekeren zin, ja, want door
het bezit van dat stukje grond is hij eenigszins kapitalist; daarin
ligt echter alle oorzaak van meerdere onafhankelijkheid; een
werkman, die wat overgespaard heeft, is daardoor onafhankelijker,
onverschillig of hij voor zijn spaarpenningen een stukje grond
koopt, of wel ze in een spaarbank brengt; inderdaad zal hij bij
voorkomende werkeloosheid of ziekte nog meer profijt er van
hebben, wanneer hij zijn geld in de spaarbank heeft gebracht,
daar hij het in dat geval onmiddellijk tot zijn beschikking heeft.
Op de meerdere onafhankelijkheid van den werkman zal
Wali.ace\'s
plan dus direkt geen invloed uitoefenen. Alleen in een land,
waar geen kleine stukjes grond te koopen of te huren zijn, zou
zijn maatregel, alle daaraan verbonden bezwaren een oogenblik
buiten rekening gelaten, veel voordeel opleveren, en overal, dit
valt niet te ontkennen, zooals ik boven reeds zeide, dit voordeel:
dat men voor de koopsom van het gekozen stukje grond slechts

-ocr page 207-

195

weinig kapitaal noodig zou hebben, daar alleen het //tenant-righf\'
gekocht behoeft te worden.

In de steden echter zal dit den toestand niet verbeteren, daar
toch is de hooge prijs van den bouwgrond het groote bezwaar;
welnu, wanneer de staat volledige schadeloosstelling geeft, dan
zal de aan hem te betalen vquit-rent" toch ook hoog moeten zijn
en zullen dus de huizen even hoog in prijs blijven. Een werk-
man in de stad .zal van zijn recht om buiten een stuk grond te
kunnen kiezen zeer weinig voordeel hebben.

In de twee volgende hoofdstukken zal ik, in verband met het
daar te behandelen, nog op
Wallace\'s plannen terugkomen.

Wenden wij ons thans tot de plannen van uitvoering der
andere vooral der Duitsche landnationalisten.

Het meest eenvoudige stelsel, aankoop der gronden door den
staat en verpachting, vormt bij bijna al hun plannen den
grondslag ;
Gossen en WaleAs hebben dit stelsel zonder meer
aangenomen , anderen hebben meer ingewikkelde stelsels aanbevolen.

Zal nu echter de staat kunnen leenen tegen een dusdanige
rente, dat hij met de opbrengst der pacht de interesten der
schuldbrieven kan betalen ? Deze vraag is van het hoogste belang
ook voor het stelsel van
Wat.lace , waarbij de staat de grond-
eigenaren zal moeten vergoeden door de //quit-rent// te kapita-
liseeren naar de rente, die van grond gemaakt wordt,; ook hier
zal dus de staat, wil hij geen schade lijden, geld moeten kunnen
leenen tegen een rente niet hooger dan de rente, die men van
den grond maakt. Ook bij
Mill\'s stelsel is dit van belang,
daar door het recht aan de grondeigenaren toegekend om den
grond aan den staat over te doen , deze hiervoor eveneens leeningen
zal moeten sluiten.

-ocr page 208-

196

Leroy Beaulieu en prof. d\'Aulnis hebben beiden deze vraag
besproken en zijn tot de conclusie gekomen, dat een dergelijke
operatie zeer nadeehg voor den staat zou zijn.
Leroy Beaui.ieu
schat (Le Collectivisme p. 168) de zuivere opbrengst van den
grond op a "/o van den koopprijs, terwijl, uitgenomen
Engeland, de meeste landen slechts geld kunnen leenen tegen
32/4, 4, 47^, 5, ja tot 6 »/o ; Leroy Beaulieu schreef dit
in 1884. Prof.
d\'Aulnis (Hedend. Soc. bl. 292) schat de zuivere
opbrengst van den grond op
3 4 31/2 7o 1 rentevoet, waar-
onder zelfs de meest soliede staten kunnen leenen neemt hij op 47o»
Engeland alleen tegen S»/^- Dit werd echter geschreven in 1886. De
rentevoet, waaronder sohede landen kunnen leenen is, na dien
tijd aanmerkelijk gedaald. Op het oogenblik kan men rekenen,
dat de Nederlandsche staat geld kan leenen tegen
3 en even-
eens België, terwijl Erankrijk tegen ± Si/j^ % Duitschland
tegen ± 31/2 "/o s Prnissen tegen ± 3 Va % j Busland tegen ±
4"/o, geld kunnen verkrijgen 1). Voor een land als Nederland
zou aankoop van den grond dus geen verliezen opleveren , andere
finantieele nadeelen ter zijde gelaten , indien het al het benoodigde
geld tegen dienzelfden rentevoet kan leenen ; zal nu echter deze
laatste voorwaarde vervuld worden ? Zoowel
Leroy Beaulieu als
prof.
d\'Aulnis antwoorden hier beslist ontkennend op; wanneer
toch, zoo meenen zij, een staat een leening tot een zoo kolossaal
bedrag zou sluiten, zou dit het krediet van dien staat zeer schokken
en derhalve den rentevoet doen stijgen.

Dat er stijging zou ontstaan is vrij zeker, maar in hoeverre

1) Aldus was de rente-stand, toen iet bovenstaande geschreven werd; thans
is deze weer eenigszins lager.

-ocr page 209-

197

dit het geval zou zijn , is ä priori zeer moeielijk te bepalen,
een stijging van % zou echter, zelfs voor een land als het
onze, de operatie nadeelig doen zijn, daar men amper kan
rekenen, dat op het oogenblik van grond een zuivere opbrengst
van 3V4 "lo verkregen wordt. Op den stand van den rentevoet,
waaronder de nieuwe groote leeningen gesloten zouden kunnen
worden, zullen verschillende zaken van invloed zijn. "Wanneer
vele landen te gelijk dien maatregel nemen , zal de stijging niet
zoo aanzienlijk zijn; gaat echter één land en vooral een klein
land tot landnationalisatie over, dan zullen velen hun geld
in buitenlandsche effecten gaan beleggen en zal het veel moeie-
lijker voor den staat zijn geld te leenen. Dit zal echter
ook grootendeels afhangen van de wijze, waarop het besluit
tot landnationalisatie is tot stand gekomen. Wanneer het plan
bij de groote grondeigenaren en groote kapitalisten in het alge-
meen veel tegenstand heeft gevonden en hoe licht zal dit het
geval zijn, dan zullen deze allerminst geneigd zijn om, wanneer
de mannen der landnationalisatie de zege behalen, hun steun in
dezen aan den staat te verleenen; integendeel zullen zij uit een
soort van revanche naar alle waarschijnlijkheid hun kapitalen
in geen geval in staatsfondsen willen beleggen, daar, naar zij
meenen en niet ten onrechte, de staat zich heeft gewaagd in een
zeer gevaarlijke onderneming.

Dit zou men dan eenigszins kunnen noemen wegvloeiing van
het kapitaal naar het buitenland, echter volstrekt niet met dien
verstande, dat het meerder kapitaal, dat, zooals
Plürscheim
leert, door de landnationalisatie aan de markt komt en de rente
doet dalen, nu naar het buitenland gaat; het onjuiste dezer leer
zagen wij: vraag naar en aanbod van kapitaal veranderen hier-

-ocr page 210-

198

door niet. De staat, die de landnationalisatie invoerde, zal dan
moeten trachten zijn leeningen in liet buitenland geplaatst te
krijgen en meest slechts tegen veel hooger rente. Feitelijk heeft
er dus geen wegvloeiing van kapitaal plaats; de staat stelt de
grondeigenaren schadeloos met in het buitenland geleend geld en
deze beleggen dat geld weer in het buitenland; alleen is de soli-
diteit van dien staat in het oog van velen verminderd en dus
ook de rentevoet, waarop geld geleend kon worden, gestegen.

Aan deze finantieele operatie kan voor den staat een voordeel
zijn verbonden, een voordeel, waarop ook
Fi,ürscheim de aan-
dacht vestigt, al heeft hij het ook geheel verward met zijn
vreemde rente-theorie. Wanneer nl. de rente daalt na het in-
voeren der landnationalisatie, dan zal de opbrengst van den grond
even groot blijven, de staat daarentegen zijn schuldbrieven kun-
nen converteeren; de gronden zullen m. a. w. door de daling der
rente een hoogere waarde hebben gekregen, die aan den staat
ten goede komt. Natuurlijk heeft dit niets te maken met
Flüescheim\'s bewering, dat de rente zoo uitermate zal dalen,
een bewering, waarvan wij de grove onjuistheid zagen. Of de
rente zal dalen, is een a priori nooit met zekerheid te stellen
feit. Voor die economen, welke een toekomstige daling van\'den
rentestand verwachten, zou dit dus de nadeelige gevolgen voor
den staat gedeeltelijk opheffen. In elk geval blijft het een
voordeel, want de kans bestaat en stijging der rente kan nooit
nadeeligen invloed uitoefenen, daar de staat eens zijn leeningen
tegen een bepaalde rente heeft gesloten.

Tegenover dit mogelijke voordeel staan tal van nadeelen, waar-
mee wij nog geen rekening hebben gehouden, nadeelen waarop
ook Mr. N. G.
Pierson wijst (op. cit. II bl. 267); nadeelen,

-ocr page 211-

199

die tot finautieele offers zouden voeren, al nam men aan dat de
opbrengst uit de pacht voldoende zou zijn om de te betalen rente
te dekken.

fin ieder geval", zegt Mr. Pieuson , //zou een leger van be-
//kwame en volkomen betrouwbare ambtenaren aangesteld moeten
//worden om toezicht uit te oefenen op de pachters, om te zor-
//gen dat zij het land niet bedierven, niet uitputten; de kosten
//daardoor veroorzaakt zouden niet gering wezen. Meent men
//die kosten te kunnen ontgaan door de gronden uit te geven in
//erfpacht voor 100 jaar ? Ze aldus uit te geven zou inderdaad
//Verstandig zijn, maar het financieele offer werd dan waarlijk niet
//kleiner, want na de jongste ervaringen zouden geen soliede erf-
//pachters zich aanmelden, tenzij tot pachtprijzen ver beneden
//die, waarvoor thans de meeste gronden zijn verhuurd; wie, die
//iets te verliezen heeft, wil zich verbinden voor 100 jaar,
//tenzij de slechte kansen, die hij loopt, ten volle in reke-
//ning zijn gebracht? Om zich op het belang der erfpach-
//ters bij een goede exploitatie geheel te kunnen verlaten,
//zou de staat alleen met welgestelde en eerlijke lieden over-
//eenkomsten moeten sluiten. Hij zou kieskeurig moeten zijn
//ten aanzien van de personen, maar dan ook niet veeleischend
//met betrekking tot de pacht."

Toch zou erfpacht uit het oogpunt van productie, zooals wij
later zullen bespreken, verre boven pacht de voorkeur verdienen.
Men kan het verschil in opbrengst bij verpachting of bij erfpacht
minstens rekenen op i/^ 7o 5 telken jare zou dus de staat staan
voor een verlies van millioenen.

Wat zou er bij een dergelijk stelsel van erfpacht overblijven
van het voordeel, dat de staat zou kunnen behalen van stijging

-ocr page 212-

200

van de opbrengst der gronden, gesteld eens, dat dit werkelijk
gebeurde. De staat kan bepalen, dat de pachten elk jaar in
verhouding met die vermeerderde opbrengst, verhoogd zullen worden.
Gossen o. a. stelt dit voor bij zijn stelsel van verpachting,
waarbij de pachter, wanneer hij de pacht steeds betaalt, tot zijn
dood den grond kan behouden. Dit zal echter op de prijzen
der pachten grooten invloed uitoefenen; wie wil grond pachten,
wanneer hy volkomen in het onzekere verkeert omtrent de pacht,
die hij na eenige jaren zal moeten betalen, waar, bovendien dooi-
de zoo moeieHjke berekening, hoeveel de waarde der opbrengst
gestegen is, willekeur van den staat volstrekt niet is uitgesloten.
Gossen stelt voor, dat de pachter steeds vrij zal zijn de pacht
op te zeggen; dit baat echter weinig: de pachter, die den grond
goed bebouwt, zal niet dan met verlies dezen plotseling kunnen
verlaten en zal dus rekening houden met de mogelijke stijging
der pacht; voor den slechten pachter daarentegen is door de
mogelijkheid van telkens de pacht op te kunnen zeggen de deur
geopend voor een allerverderfelijksten roofbouw.

Alleen wanneer de staat op korten termijn verpacht, een stelsel
uit productie-oogpunt allernadeeiigst, zal hij eenigszins het voor-
deel uit vermeerderde opbrengst kunnen realiseeren, maar ook
dan nog niet volkomen. Hoe zal nl. vermeden worden , dat de
pachters afspreken bij de publieke verpachting geen hoogere pacht
te bieden, dan zij vroeger betaalden, ook al is de opbrengst ge-
stegen? Dat dergelijke afspraken niet tot de onmogelijkheden
behooren, bewijzen de tiendverpachtingen, waarbij in sommige
deelen van ons land herhaaldelijk dergelijke praktijken worden
aangewend. Indien werkelijk iu een deel van het land de pachters
aldus de pachten kunstmatig laag hielden, zou men wellicht

-ocr page 213-

201

meenen, dat vreemde pachters uit andere deelen des lands aldaar
pachten zouden en de aaneengesloten pachters dus bedrogen zou-
den uitkomen. Een soort van boycotten zou dan echter zeker
op den vreemden pachter worden toegepast en een vreemde,
die bovendien zou moeten komen in een streek hem weinig
bekend, zou vrij zeker daardoor weerhouden worden. Dit
euvel ware alleen te voorkomen, wanneer er naamlooze ven-
nootschappen ontstonden, die den grond exploiteerden en die in
zulk een streek zonder gevaar voor boycotten de geheele afspraak
in duigen zouden doen vallen. De zoo nadeehge gevolgen van
dergelijke vennootschappen, waarbij de vroegere pachters niets
dan werklieden worden, zouden aan den anderen kant den staat
moeten drijven tot maatregelen om dergelijke landbouwonder-
nemingen te voorkomen; zij toch zouden een der slechtste ge-
volgen van landnationalisatie zijn, een slecht gevolg, waarop
ook prof.
d\'Aulnis te recht met nadruk wijst.

Dit alles in aanmerking genomen zou dus de overgang van
allen grond in staatshanden reeds onmiddellijk een nadeehge
operatie zijn, het gevaar voor de toekomst bij mogelijke daling
der pacht buiten rekening gelaten.

Verschillende landnationalisten hebben dan ook andere stelsels
uitgedacht of hebben middelen bedacht, die finantieele voordeelen
aan den staat zouden opleveren, welke voordeelen dan voor den
aankoop van grond zouden kunnen worden aangewend.

De meeste dier andere stelsels geven geen volledige schade-
loosstelling en mogen dus niet in aanmerking komen. Zoo het
plan van SciiäFFLE, ook door
Leroy Beaulieu besproken , om een
uitkeering te geven gedurende 99 jaar, een plan, dat ons aan
Wallace\'s voorstel doet denkeu, maar even onbillijk is als dit.

-ocr page 214-

302

Schadeloosstelling door den staat niet in geld maar met
schuldbrieven wordt eveneens door sommigen, o. a. door
Stamm
voorgesteld; ook dit plan behoeft, daar het geen volledige schade-
loosstelling geeft, niet besproken te worden. De waarde der
betaalde schuldbrieven hangt geheel af van den koers en de
grondeigenaar, die aldus schuldbrieven ontvangt, minder soliede
dan zijn vroeger grondbezit en dus minder waard, lijdt een zeer
onbillijk nadeel.

In de //Oplossing der Sociale kwestie" door J. Stoffel is
eveneens een plan voorgesteld, waarbij evenmin volledige vergoeding
wordt gegeven (bl. 29). Alle gronden worden getaxeerd naar
den maatstaf van 25 maal de gemiddelde zuivere jaarlijksche
opbrengst gedurende de laatste 25 jaar; dit is reeds onbillijk,
want grond brengt minder dan
4 "/o op. De staat sluit nu een
leening van 1000 millioen gulden ongeveer Vs van de waarde
van den grond in Nederland. Van de opbrengst dier leening
wordt aan iederen grondbezitter Ys uitbetaald van de waarde
van zijn grond, en tot dekking van de rente der leening wordt
1 % ^^^ waarde als jaarlijksche belasting gelegd op allen
grond. De belasting brengt nu op 50 millioen, de pandbrieven
kosten aan rente 35 millioen , zoodat de staat een winst maakt
van 15 millioen. Deze zoo voordeelige maatregel zou dan worden
voortgezet en in verband met de dahng der rente, zooals
Plürscheim die voorspelt, zou dit een ware goudmijn voor den
staat worden.

Deze operatie komt echter feitelijk op niets anders neer dan
op een verbloemde , maar zeer onbillijke, sterke verhooging der
grondbelasting. Elk grondeigenaar ontvangt voor \'/s van zijn
grond een bepaalde som , maar in plaats dat nu, zooals rationeel

-ocr page 215-

303

zou zijn, de staai % van de opbrengst van den grond ontvangt,
krijgt deze 1 °/o van de geheele waarde , of, de opbrengst tegen
31/2 7o ^iis hoog berekend, van de opbrengst. De staat
ontneemt dus in strijd met alle billijkheid ^35 van de opbrengst
aan den grondeigenaar.

Keeren wij terug tot de plannen, welke wel een vollledige
schadeloosstelling beoogen.

In de eerste plaats dient hier vermeld te worden het zeer
eigenaardige plan van
Gide, dat door Lêroy Beaui,ieu (le Coli,
p,
176) het meest vernuftige wordt genoemd. Gide stelt voor ,
dat de staat aan alle grondeigenaren zou aanbieden om hun grond
aan hem te verkoopen tegen kontant geld , leverbaar na
99 jaar.
Ieder, meent
Gide , zal gaarne hiervan gebruik maken ; de
kosten daarentegen zullen voor den staat betrekkelijk gering zijn;
100 milliard franc, de waarde, die Gide stelt, dat de grond in
Frankrijk bezit, over
99 jaar te betalen , zijn op het oogenblik
volgens hem slechts waard
798.500.000 franc.

Leroy Beaulieu voert hier zeer terecht tegen aan, dat bijna
niemand tegen een kleine som zijn eigendomsrecht in tijdelijk
gebruiksrecht zou willen veranderen. Verder zou een groot
bezwaar zijn, dat de eigenaars, wanneer de tijd van den
overgang naderde, hun grond niet meer zouden verbeteren,
geen boomen meer aanplanten enz. Dit zegt
Leroy Beaulieu,
ware wel te voorkomen door contrakten dienaangaande met
den staat te sluiten, maar het levert groote bezwaren op.
Ongetwijfeld zou dit laatste moeielijkheden opleveren, maar
deze moeielijkheden bestaan evengoed bij in erfpacht geven van
den grond door den staat bij landnationalisatie; in het algemeen
echter zouden bij landnationalisatie bosschen , venen , enz.

-ocr page 216-

304

niet verpacht, maar door den staat zelf geadministreerd moeten
worden.

Voorts valt het te betwijfelen of de schadeloosstelling volledig
kan genoemd worden , daar zij toch berekend wordt naar de tegen-
woordige waarde, niet, zooals behoorde, naar de waarde over
100 jaar. Eindelijk zou de leening door den staat te sluiten, een
leening, waarvan de staat de eerste 99 jaar volstrekt geen voordeel
zou genieten, niet zoo klein zijn bij de rente, die men tegen-
woordig van den groud maakt, als Gide berekent. Die rente,
waarnaar billijkheidshalve gerekend moet worden, kan men op
zijn allerhoogst berekend stellen op 7o- Dan zal de te be-
talen som =
x, de totale waarde de gronden = 100

/ 3500\\ qq
(l ïööö) ü 100

log. X = log. 100—99 (log. 1035 — log. 1000)
log. X = 3—99 (3.01494035-3)
log. X = 3—1.47909465
log. X = 0.52090535
X = 3.3182

dus de te betalen som bedraagt 3.3183 % van de geheele waarde.

Stelt men dus voor Nederland de waarde van den grond op
5000 millioen gulden, dan zou de leening bedragen 159 millioen,
een zeer belangrijk bedrag derhalve.

Ook bij dit plan zal stijging der belastingen een onvermijde-
lijk gevolg zijn en een niet geringe stijging; wanneer toch die
leening tegen 3 ®/o gesloten wordt, dan zal dit de jaarlijksche
uitgaven met 4.8 millioen verhoogen.

//De nationalisatie van den grond blijkt nooit een maatregel
//te kunnen zijn in het belang van hen, die thans leven; zij is

-ocr page 217-

205

//eeu ofier van hen, die thans leven en hunne kinderen en kinds-
//kinderen, ten behoeve van de nakomelingschap," zegt Mr.
PiEKsoif terecht (op. cit. II, bl. 267). //Mag zulk een ofier
//gevergd worden? Is het terechtvaardigen?" vraagt hij verder.
Al zou men hierop een bevestigend antwoord geven, dan is het
nog de vraag of geen betere vormen te kiezen te zijn voor de
uitvoering van dit denkbeeld. //Waarom, bijvoorbeeld, de staats-
//schuld niet in weinige jaren gedelgd, publieke werken uit de
//opbrengst van belastingen bekostigd, of een schat gevormd en
//in soliede fondsen belegd ?"

Wanneer Mr. Pierson, die stijging der pacht op den duur
waarschijnlijk vindt, waarschijnlijker, zooals wij zagen, dan andere
economen, wanneer hij tot dit resultaat komt, op grond dat het
stijgen der pacht toch niets meer dan waarschijnlijkheid is en de staat
derhalve, wanneer er maar eenige twijfel bestaat, geen lasten op
het tegenwoordige geslacht mag leggen ten voordeele der nako-
mehngschap , dan is dit bezwaar tegen landnationalisatie ingebrachtj
voorzeker van het meeste belang te. achten.

Wanneer landnationalisatie werkelijk de voordeelen opleverde,
die
Plürscheim en andere landnationalisten ons voorspiegelen,
dan ware in weerwil van de oogenbhkkelijke finantieele öfters,
de maatregel toch zeer gewenscht, maar waar die voordeelen
niet bestaan, waar, zooals we later zien zullen, landnationahsatie
ten minste bij de meeste plannen van uitvoering ook in andere
opzichten zeer nadeelig zou zijn, daar valt alle reden om tot dien
maatregel over te gaan, weg.

Uit dit oogpunt, de zoo even aangehaalde meening van Mr.
Pierson, moet, naar het mij voorkomt, ook een plan als dat van
de Lavei.ete beschouwd worden, om n.1. het erfrecht ab intestato

-ocr page 218-

306

tot veel minder graden van bloedverwantschap te beperken, dan
waartoe het thans is uitgestrekt, met dien verstande, dat de
openvallende boedels aan den staat zouden komen, of, wanneer
men er bij testament over beschikte, aan een zeer hoog succes-
sierecht zouden worden onderworpen. Afgezien van de bezwaren ,
die een dergelijke wijziging met zich brengt, blijft het dan ook
hier weêr de vraag, of het wenschelijk is zulk een offer van de
burgers te eischen en de verkregen finantieele voordeelen nu
juist voor den aankoop van grond aan te wenden. Bovendien
bestaat er zeer veel gevaar voor, dat, al werd zulk een maatregel
met landnationalistisch oogmerk genomen, toch, zooals Prof.
d\'Aulnis opmerkt (op. cit. bl, 296) de zelfbeheersching van regee-
ring en volk al zeer groot zou moeten ziju om die sommen niet
aan te wenden voor afschafSng van belastingen, aflossing van
schuld, of tot den aanleg van produktieve werken.

In denzelfden geest als het plan van de Lavet,eye is Pi.ür-
scheim\'s
voorstel, in //Das Staatsmonopol des Grundpfandrechts"
verdedigd.
Flübscheim stelt hierin voor, dat de staat alleen het
recht zal hebben om hypotheek op onroerende goederen te ver-
leenen; de staat zal dan pandbrieven uitgeven en op die wijze
door het renteverschil groote voordeelen behalen, waarmee de
pandbrieven afgelost zouden kunnen worden en langzamerhand de
grond aangekocht zou worden.
Flürscheim: is van oordeel (op.
cit.
S, 35), dat het Duitsche rijk, dat nu tegen 3 Yj7o ^an leenen,
zijn pandbrieven tegen nog lager rente zou kunnen plaatsen door
het onderpand, dat de staat bezit in de hypotheken. Dit laatste
zal zeker niet het geval ziju, zooals wij vroeger reeds bespraken.
Flürscheim zelf schijnt dit dan ook te hebben ingezien, zooals
Mr.
Goekoop vermeldt (diss. bl. 53) en zou in dezen op zijn

-ocr page 219-

207

denkbeelden teruggekomen zijn in „Deutschland" n". 6, Augus-
tus 1887. 1)

In ieder geval is Fi-üiiscHErM wel bij zijn hoofddenkbeeld, dat
de staat het monopolie zal hebben van het leenen van geld op
hypotheek, gebleven; in „Der einzige Eettungsweg", uitgegeven
in 1890, noemt hij onder de wenschelijke maatregelen om den
aankoop van den grond te bespoedigen; (S. 404) „Ein Hypothe-
"kenmonopol des Staates mit feststehendem Zins, der dem Staat
//nach und nach einen Zinsnutzen ergäbe, könnte nebenhergehen."

Het is moeielijk te zeggen, in hoeverre een dergelijk monopolie
van den staat om op hypotheek te leenen, voordeel zou opleveren.
Op het oogenblik geven b. v. in ons land soliede hypotheken
± 4 , ten minste te oordeelen naar de statistiek, daar er in
verhouding slechts zeer weinig hypotheken beneden 4 bestaan ;
de hypotheekbanken geven pandbrieven ä 3Va en 4 °/o uit, een
bewijs dat, wanneer de staat tegen dV^ % pandbrieven kan
plaatsen, hier wel voordeel in kan zijn gelegen. Het zal de
vraag zijn, of bij het sluiten eener groote leening de rentevoet,
waaronder de staat kan leenen, zeer zal stijgen ; zeker zal dat
hier niet zoo licht het geval zijn als bij aankoop van alle
gronden, daar de staat, w^anneer hij alleen zeer soliede hypo-
theken wil nemen en alleen hypotheken op grond, niet de veel
minder soliede op huizen, zich in een weinig gevaarlijke onder-
neming waagt veel minder gevaarlijk dan de aankoop van allen
grond; bovendien zou deze maatregel niet zulk een tegenstand
verwekken en de groote kapitalisten eerder genegen zijn hun geld
in zulk een staatsleening te steken.

1) Tot mijn spijt is liet mij niet mogelijk geweest deze aflevering van //Deutscli
Land" te raadplegen.

-ocr page 220-

208

Daar het een dringend vereischte is, dat de staat alleen bij
groote overwaarde geld op hypotheek leent, is het denkeeld van
monopolie, naar het mij voorkomt, in vele opzichten niet wen-
schelijk, omdat daardoor de gelegenheid tot tweede hypotheek
opnemen geheel wordt afgesneden.

Wellicht zou de staat ook zonder monopolie met voordeel als
concurrent der hypotheekbanken kunnen optreden, maar, hoe dit
ook zij, het geheele plan is niets dan een middel om den staat
geld te verschafien en staat geheel los van landnationalisatie. Men
vergete niet, dat al deze plannen : verandering in het erfrecht,
hoogere successierechten, staatshypotheken, niets zijn dan doekjes
voor het bloeden: landnationalisatie komt op finantieele öfters te
staan, dit kan niet ontkend worden en nu tracht men op andere
wijze finantieele voordeelen voor den staat te verkriigen, die
dan tegen de nadeelen zullen opwegen. Die voordeelen echter
zijn even goed te verkrijgen zonder landnationalisatie en het feit,
dat landnationalisatie finantieele olïers eischt, blijft bestaan.

Flürscheim zegt in //der einzige Rettingsweg" (S. 386) om-
trent de onteigening der gronden, dat, al onteigent de staat niet
onmiddellijk alle gronden, toch de waarde van alle gronden
vastgesteld moet worden en de staat later steeds bevoegd zal
zijn tegen die waarde te onteigenen. Een dergelijke wijze
vau handelen zou zeer onbillijk zijn, daar de grondeigenaren ,
wier grond niet onteigend werd en die hem niet aan den staat
konden verkoopen (zooals bij
Mii.l\'s stelsel) alle kans op stijging
der waarde verloren.

Door Dr. Stamm is in //Die social-politische Bedeutung der
//Bodenreform" een stelsel verdedigd, dat veel overeenkomst met
dat van
Flürscheim vertoont. //Für Deutschland", zoo zegt hij.

-ocr page 221-

209

(S. 26) //führt auf allerfriedhchstem Wege die Grundkredit-
//Verstaathchung zur Grundzins-Verstaathchung." Dit plau heeft
Stamm ook reeds verdedigd in den derden druk van zijn //Erlösung
//der darbenden Menschheit", zooals Mr.
Goekoop vermeldt,
welken druk ik echter , zooals ik reeds mededeelde, tot mijn
spijt niet heb kunnen raadplegen.
Stamm stelt evenals Ei.ük-
scheim
voor, dat alleen de staat op hypotheek zal kunnen leenen,
welke hypotheken dan nooit meer afgelost zullen kunnen worden;
//so kommt der Staat auch hierdurch graduell in den faktischen
//Besitz aller Grundzinsen" (op. cit. S.
26) Wat Stamm hiermede
bedoelt is, mijns inziens, zeer duister. Wanneer nl. de grond,
waarop de staat hypotheek heeft, grooter pachtwaarde krijgt,
dan zal dit voordeel toch den eigenaar, nooit den hypotheek-
houder toevloeien; hoe kan dus door dit stelsel van hypotheek
eenigszins het denkbeeld van landnationahsatie verwezenlijkt
worden ?

Wel zegt Stamm : //Die wenigen Häuser - und Grund -
//Eigenthümer, die mit gar keinen Hypotheken belastet sind,
//oder deren Hypotheken nicht die Höhe der kapitalisirten Grund-
//zinsen erreichen, werden mit einer Grundzins-Besteuerung
//belastet, die jährlich derjenigen Quote gleich zu setzen ist,
//die sich der Staat im Eall sie bis zur Höhe der kapitalisirten
//Grundzinsen belastet wären , für sich amortisiren würde" (op.
cit. S. 28). Ieder, die dus geen hypotheek op zijn grond heeft,
zal daarom belasting moeten betalen, een fraai plan ! een derge-
lijke grove onbillijkheid behoeft niet nader besproken te worden.

Enkele punten moeten nog in dit hoofdstuk behandeld worden.
Het argument tegen landnationalisatie, dat de vroegere grond-

U

-ocr page 222-

210

eigenaren het land zullen verlaten en aldus veel kapitalisten zich
elders zullen vestigen , een argument, dat
Samïer bespreekt en
waaraan hij zelfs waarde toekent, komt mij voor van weinig
belaug te zijn. Een enkele groot grondeigenaar, die zelf zijn
goederen bestuurt, moge in een ander land zijn landbouwbedrijf
op eigen grond gaan voortzetten , voor het meerendeel zou dit
veel te bezwaarlijk zijn. Wel kan er eenig meer gevaar bestaan,
dat de vroegere groote grondeigenaren nu in andere landen grond
zullen aankoopen en langzamerhand verhuizen om dichter bij
hun goederen te zijn.

Xog sprak ik niet over het argument van sommige land-
nationalisten, ook van
Ei,ürscheim, dat de grond zich al meer
en meer in enkele handen ophoopt met de daaraan verbon-
den bezwaren. De statistiek doet echter zien, dat in de meeste
landen de vrees voor opeenhooping van grond in enkele handen
geheel hersenschimmig is.

Ook zij hier nog vermeld een zeer eigenaardig argument tegen
landnationalisatie van Dr. Rum,
and in zijn meergemeld i) artikel
in het //Zeitschrift für Staatswissenschaft", dat nl. door landnatio-
nalisatie de overbevolking in de hand wordt gewerkt. //Das Tn-
//stitut des privaten Grundeigenthums repräsentiert eine mächtige
//präventive Potenz." De kracht van dit argument, dat kleine
boeren steeds trachten hun grond bijeen te houden en daarom
groote gezinnen zullen trachten te voorkomen, zal veel afhangen
van de speciale toestanden in elk land, maar overal zal deze
omstandigheid zich eenigszins, zi.j het dan ook slechts weinig,
doen Ëjevoelen.

1) Zie iiüven W. 128.

-ocr page 223-

311

Eindelijk moeten wij nog de vraag stellen, welken invloed de
onteigening van den grond met volledige schadeloosstelling zou
uitoefenen op het fortuin van groote en kleine kapitalisten en
zoodoende op den kapitaalvoorrraad en de verdeeling van den
rijkdom.

Bij kleine grondeigenaren zal over het algemeen de uitwerking
zeer nadeelig ziju, de kleine sommen, die worden uitbetaald,
zullen vaak niet belegd worden, maar verkwist; zoo zal juist bij den
tusschenstand verarming plaats vinden en veel kapitaal ten nadeele
der geheele maatschappij vernietigd worden. In dit opzicht zal
landnationalisatie, naar het mij voorkomt, uiterst nadeelig werken.
Groote grondeigenaren zullen daarentegen de ontvangen sommen
dadelijk weer beleggen in staatsfondsen en andere ondernemingen,
zij zullen in denzelfden toestand blijven; dat de groote kapitalisten
geen middelen van soliede belegging meer zouden vinden, zoo-
als
Flüuscheim zegt, is natuurlijk geheel onjuist, omdat in de
plaats van grondbezit tal van staatsleeningen zullen treden, die
in weerwil van
Flürscheim\'s voorspellingen zullen blijven be-
staan. Zelfs al had
Fi.ürscheim gelijk en verdwenen alle Staats-
effekten , voor de groote kapitalisten, die iu tal van vennoot-
schappen hun geld kunnen beleggen, zou dit weinig bezwaar
opleveren; de kleine rentenier daarentegen zou in groot gevaar
verkeeren zich in speculaties te wagen en zoo zijn geld te ver-
liezen.

Bij bovenstaande beschouwingen heb ik, zooals ik in mijn
inleiding zeide, uitsluitend het oog gehad op nationalisatie alleen
van den grond. Ydór en tegen nationalisatie van gebouwde
eigendommen zijn uit het oogpunt van verdeeling van den rijk-
dom geheel andere argumenten aan te voeren en aangevoerd.

-ocr page 224-

212

Hierbij valt de bewering van een algemeen steeds stijgende pacht-
waarde geheel weg, daarentegen zal de in prijs stijging van huizen
en bouwgrond in de groote steden, een stijging, die van geheel
andere oorzaken afhankelijk is, ten voordeele van nationalisatie
kunnen worden aangevoerd.

De stijging in waarde der huizen geschiedt meestal buiten
toedoen van den eigenaar; die stijging kan soms plotseling zeer
aanzienlijk zijn, waardoor koop en verkoop van gebouwde eigen-
dommen in de steden al meer en meer een voorwerp van spe-
culatie wordt en sommigen groote kapitalen bijeen garen zonder
veel. inspanning.

Dit alles maakt overgang in gemeente- of staatseigendom in
vele opzichten wenschelijk; bij
Wagnek wegen deze argumenten
zoo zwaar , dat hij een dergelijken maatregel in zijn //Grundlegung"
aanbeveelt. Tal van bezwaren staan hier tegenover; in de groote
steden zou zulk een operatie wellicht voordeel voor den staat
opleveren (//wellichthoeveel groote steden toch zijn niet achter-
uitgegaan en wat verzekert, dat de trek naar de groote steden
een blijvend karakter zal dragen), op het platte land en in kleine
steden daarentegen dikwijls groot nadeel; hoe dan een scheiding
te maken ? Welk een leger van ambtenaren zou ook hier noodig
zijn, met de daaraan verbonden kosten, hoe lastig zou het zijn
te bepalen, of de staat al dan niet nieuwe woningen moet

bouwen,......maar genoeg hierover, wij bevinden ons hier

op een geheel ander terrein met geheel andere voor- en nadeelen
en het zou mij te ver voeren die nader te bespreken.

-ocr page 225-

HOOFDSTUK IV,

Iiandnationalisatie uit liet ooj^punt
van siociale verhoudingen en overwegenden
^staatsinvloed.

Aan de vragen in hoeverre landnationahsatie inwerkt op de
bestaande sociale verhoudingen, afgezien van de verdeeling van
den rijkdom, in hoeverre de grootere staatsbemoeiing, die land-
nationalisatie met zich brengt, afkeuring verdient en gevaarlijk
voor de individueele vrijheid kan genoemd worden, meende ik
een afzonderlijk hoofdstuk te moeten wijden,
"i Wat toch, zoo heeft men gevraagd, zal uit sociaal oogpunt
het gevolg zijn van het verdwijnen van den boerenstand d. w. z.
van boeren op eigen grond? Sommige economen hebben die
gevolgen zeer pessimistisch geschilderd; meestal is men bij deze
beschouwingen uitgegaan van een pachtsysteem, aangezien voor
exploitatie door den staat de landnationalisten zelf terug schrikken.

Het aantal dier staatspachters nu, zoo meenen prof. d\'Aulnis
en Leeoy Beaulieu, zal betrekkelijk gering zijn; deze laatste
schat dat aantal voor Frankrijk, dat tegenwoordig zeven of acht
millioen grondeigenaren bezit, op slechts veertig - a vijftig -
misschien honderd duizend (Le coli. p. 165.) Zij, die vroeger
grondeigenaren waren, d. w. z. de helft of twee derden (?) der
bevolking, houden op dat te zijn. //Ce seront des salariés, rien

-ocr page 226-

214

«-que des salariés. Ou se plaignait qu\'il y eût des prolétaires ,
//on fera en sorte qae tout le monde, à de très rares exceptions
//près, soit prolétaire." Het salariaat wordt algemeen gemaakt,
het proletariaat uitgebreid-. //Waar vroeger duizenden grondeige-
naars," zegt prof.
d\'Aui.nis , //met elkander dongen om den
//arbeid der werkzoekenden tot zich te trekken, zouden thans
\'/deze staan tegenover de gesloten phalanx van een betrekkelijk
\'/gering getal pachters der staatsdomeinen : een nieuwe en ge-
//duchte macht in den staat." (Hed. Soc. bl. 285).

Deze voorstelling nu schijnt mij zeer overdreven toe, waarom
toch zouden er zoo weinig pachters zijn ? Dit gaat volstrekt niet
onvermijdelijk met landnationalisatie gepaard, integendeel, even
veel grondeigenaren als er thans zijn, evenveel pachters kunnen
er desnoods dan bestaan. Hiermee valt het gansche bezwaar,
dat het salariaat zoo verbazend zou worden uitgebreid.

Naast dit bezwaar staat echter een ander, dat wel degelijk veel
gewicht in de schaal moet leggen, zal n.1. de onafhankelijke, zelf-
standige boerenstand voldoende door de pachters vervangen worden ?

Bij het beantwoorden dier vraag moet een scheiding gemaakt
worden, of liever is die reeds gemaakt tusschen landen met bijna
uitsluitend groot grondbezit als Engeland en landen, waar een
krachtig ontwikkeld klein grondbezit bestaat. Natuurlijk geldt de
vraag alleen voor laatstgenoemde landen. Zoowel
Leroy Beaulieu
en prof. u\'Aut^nis, als Wagner en Buchenberger zijn van oordeel,
dat in dit opzicht een pachtsysteem, ten minste met tijdelijke
pacht, in geenen deele voldoende plaatsvervangend kan werken.
\'/Das private kleine ländliche //Grundeigeuthum", zegt Wagner,
\'/bildet eine durch keine andere Einrichtung vollständig zu erset-
"zende ökonomische Basis für einen hochwichtiçjen Theil der

-ocr page 227-

215

//Bevölkerung, einen unabhängigen, selbständigen Bauerstand,
//und dessen eigenthümliche sociale und politische Stellung und
//Funktion." Landnationalisatie met een systeem van tijdelijke
pacht kan hiervoor niet in de plaats treden, want die pachters
zijn niet onafhankelijk genoeg en „nicht im guten, social-politi-
schen Sinne des Worts an die Scholle gebunden." Een systeem
van erfpacht zou echter, zoo meent
Wagner, ongeveer dezelfde
uitwerking hebben als privaat grondbezit. (Grundlegung S. 643).

In dienselfden geest zegt Leroy Beaui.ieu : //Cette parcelle
//qu\'ils détiennent en propre et qui crée entre eux et la terre un
//lien si fort et si touchant d\'intérêt et d\'affection , ils ne l\'auraient
plus." Maar behalve dat die band verloren gaat, moet men
niet vergeten, dat het tegenwoordig pachtstelsel een geheel ander
karakter vertoont dan zulk een pachtsysteem van den staat.
//Onder het tegenwoordige pachtstelsel heerscht er een persoonlijke
//band tusschen eigenaar en pachter" zegt prof.
d\'Aulnis.
Nijvere, eerlijke gezinnen , zoo gaat hij voort, worden niet ver-
dreven , omdat men wellicht van een ander een wat hooger
pachtsom zou kunnen bedingen. Er is een gehechtheid , die zich
vaak van geslacht tot geslacht overplant. Dit alles valt weg,
wanneer de staat de gronden aan den meestbiedende verpacht.
Alles wordt op ^ losse schroeven gezet, alles hangt af van den
wisselvalhgen uitslag der openbare verpachting. //Het ////ote-toi de là
////afin que je m\'y mette"" wordt tegenover elke gevestigde groep
//van ingezetenen het parool van speculanten." (op.cit. bl. 288).

Deze bezwaren zijn ongetwijfeld zeer gewichtig ; het is een
bekende zaak, dat een krachtige boerenstand een der beste weer-
middelen vormt tegen revolutionaire bewegingen ; men vergete
echter niet, dat bij volledige schadeloosstelling de nieuwe pachters ,

A

-ocr page 228-

216

vroeger zelf grondeigenaars, in zekeren zin kapitalisten zullen
zijn en dat hoe grooter het aantal bezitters is, hoe grooter waar-
borg er tegen revolutie bestaat. De gunstige uitwerking van
een krachtigen boerenstand is dan ook grootendeels een uit-
vloeisel van dezen algemeenen regel. Toch zullen ongetwijfeld de
boeren op eigen grond een betere kern der bevolking uitmaken,
dan een gelijk getal staatspachters in het bezit van een zeker kapitaal;
het vreedzame, het kalme, het konservatieve in den gunstigsten
zin van het woord, wordt bij hen niet gevonden, het pachten
van den grond wordt een soort van handelsonderneming. Daarom
is het in de tweede plaats vermelde bezwaar zoo belangrijk : van
het organische element, dat wij vinden in ons tegenwoordig
pachtstelsel, geen spoor. Winstbejag wordt de voornaamste prik-
kel, de maatschappij, in plaats van een organisme te zijn, krijgt
daardoor al meer en meer een atomistisch karakter.

Deze bezwaren gelden echter niet, of slechts zeer ten deele bij
erfpacht-systeem. De erfpachter nl. verkeert in vele opzichten
iu dezelfde positie als de eigenaar, die zijn eigen grond bebouwt;
ook hij is aan zijn grond verbonden, ook hij heeft een zekere
mate van onafhankelijkheid, al valt het niet te ontkennen, dat de
erfpachter toch nooit in dezen geheel den eigenaar kan vervangen.

Het stelsel van Waliace geeft eeu volkomen ander resultaat;
bij dit stelsel toch worden pachters in eigenaars omgezet en wordt
zoodoende vooral in landen, waar veel pachters zijn, een vermeerde-
ring van boeren op eigen grond in het leven geroepen, een ver-
meerdering, die uit sociaal oogpunt zeer zeker toe te juichen
zou zijn. Natuurlijk zullen
Wallace\'s grondeigenaren door de
te betalen //quit-rent" nooit de onafhankelijkheid of liever den
welstand bezitten van boeren op eigen grond bij onzen toestand;

-ocr page 229-

217

zij zullen niet in zoo sterke mate de kern der bevolking uit-
maken ; maar men vergete niet, dat boeren, die gebukt gaan onder
zware hypotheken, al zijn zij eigenaar, toch vaak in nog mindere
positie verkeeren dan
Wallace\'s grondeigenaren Uit het oog-
punt van betere sociale verhoudingen zou
Wallace\'s plan dus
voor verscheiden landen aanbevelenswaardig zijn.

Naast deze eerste vraag, in hoeverre een boerenstand uit
sociaal oogpunt wenschelijk is, staat een andere, nl. deze: welke
sociale plaats nemen in die landen, waar groot grondbezit verre
overheerschend is en ook daar waar naast boeren op eigen grond
groote grondeigenaren gevonden worden, die groote grondeige-
genaren in?

Dit nu is natuurlijk naar tijd en plaats geheel verschillend.
Waar, zooals
Wagnek zegt, //dieser Stand die guten Seiten
//einer tüchtigen Aristokratie zeigt," waar hij als de goede leider
van het volk beschouwd kan worden, die al zijn tijd en moeite
geeft voor het algemeen welzijn, die geschikt is en bereid
bij een stelsel van zelfregeering tal van eereambten goed te
vervullen, een stand, die steeds de belangen van het volk
in alle opzichten behartigt //da hegt der Grossgrundbesitz im
nationalen Interesse." Zoo is, gaat
Wagneu voort, in vele op-
zichten de toestand in Groot-Brittannië, welke economische be-
zwaren ook aan het groote grondbezit aldaar verbonden mogen
zijn. (Grundlegung S. 648.)

Leroy Beaulieu geeft toe, wat Pransche toestanden betreft,
dat de groote grondeigenaren //n\'exercent plus sur l\'ensemble
//de la population rurale le rôle de direction et de protection
//qui leur incombait autrefois," maar zegt hij: //sciemment
//ou non, le grand propriétaire reste un éducateur et un

-ocr page 230-

318

"initiateur; qu\'il soit affable ou hautain, tout le monde aux
\'/environs profite de ses experiecces; et celles-ci deviennent
"de plus en plus nombreuses." Groote grondeigendommen toch
komen in handen van industrieelen en kooplieden, die hun vreugde
en hun trots er in vinden om den grond te verbeteren. Onver-
schillig of de uitgaven de inkomsten naar verhouding doen toe-
nemen, gaan zij er mee voort zeer ten nutte der maatschappij.
Want anders: //cette dépense, s\'ils n\'avaient pas eu la terre
//comme une sorte de maîtresse, ils l\'eussent probablement consa-
//crée à des jouissances de luxe." De nieuw^e eigenaren zijn een
weldaad voor de landelijke bevolking ; //lis se disputent les fermiers
//et les fermiers à leur tour se disputent entre eux les ouvriers."
(op. cit. p. 201-203.)

Deze voorstelling schijnt mij wel wat al te fraai, de liefde
vau den eigenaar voor zijn grond wat al te sterk gekleurd,
maar toch ook hierin ligt een kern van waarheid en in landen,
waar overigens het kleine grondbezit de overhand heeft, kunnen
groote grondeigenaren, die het eerst allerlei verbeteringen toepassen,
enz., een zeer nuttig sociaal element zijn. —

Als tweede hier te behandelen onderwerp moeten wij vragen,
in hoeverre de vermeerderde staatsinmenging gevaarlijk geoordeeld]
moet worden, vooral ook voor de individueele vrijheid.

Wij bevinden ons hier op een zeer moeielijk terrein; elke
uitbreiding der staatsbemoeiing brengt haar bezwaren mede, ver-
mindert in zekeren zin de vrijheid der individuen. In hoeverre
dit nu bij een bepaalden maatregel het geval zal zijn is a priori
uitei\'st moeielijk te schatten. Vandaar reeds veel verschil vau
meening; bovendien zullen natuurlijk de denkbeelden van eiken
schrijver omtrent staatsbemoeiing in het algemeen, hier veel ge-

-ocr page 231-

219

wicht in de schaal leggen, Wij bevinden ons hier op een terrein,
waar het beoordeelen der argumenten, daar zij een diepere basis
hebben dan dit speciale geval, zeer moeielijk is.

Sommige schrijvers zien in een dergelijke uitbreiding der staats-
bemoeiing groot gevaar. Bedenk eens, zegt
Walker : //what i
\'/the civil service of a city like Boston, a State like Massachusetts,
\'/a nation like the United States, would become, if, instead of
//an annual pay-roll of a half million , or two millions, or thirty
\'/millions, the control and manipulation of income to the amount
\'/of tens or hundreds of millions, of wealth to the amount of hundreds
vor thousands of millions, were to become the object of political
\'/intrigue, the spoil of political victory !" (Land and its Rent p. 139.)

Zoo ook prof. d\'AuLNis. //De eigendom van een alomvattend
\'/rechtspersoon , den Staat, is heel wat anders dan de gesplitste
//eigendom van duizenden eigenaren. De Staat ondervindt den
//invloed van de deining der openbare meening, van partijstrijd
//en van verkiezingsmanoeuvres." Wanneer men aan den staat
den eigendom van allen grond schenkt, zoo gaat hij voort , aan
den staat, in wiens bestuur zoo licht gunstbetoon en oogen-
dienarij insluipen, wanneer men hem doet beslissen over de ver-
deeling des bodems, over de termijnen , waarin ieder perceel zal
worden verhuurd, over de voorwaarden, waaronder de bebouwing
zal mogeu plaats hebben, //wat is dat anders dan de geheele
//natie te stellen onder één reusachtig monopolie , met vernietiging
der individueele vrijheid(op. cit. bl. 286 en 287.)

Leeoy Beauijeu heeft aan dit bezwaar eveneens zeer zijn
aandacht geschonken naar aanleiding van de opmerking van de
Laveleye , dat de staat even goed den grond kan verpachten
als thans de markies van Westminster. Om het onjuiste dezer

-ocr page 232-

230

opmerking aan te toonen, wijst hij ook op het gevaar, dat de
staat, in stede van onpartijdig te zijn, zal handelen volgens den
wil en de belangen van een meerderheid. //Plus l\'on s\'éloigne
/\'de l\'absolutisme des anciens temps, plus l\'on s\'engage dans le
//parlementarisme , dans la démocratie, dans les fonctions électives
//et de brève durée , plus l\'Etat devient impropre à la fonction
«/nouvelle qu\'on veut lui faire remplir." ^L\'intérêt immédiat de
\'/cette partie de la nation qui forme la majorité des votants" zal
bij den staat den doorslag geven. Men kan den staat niet bij
den markies van Westminster vergelijken ; deze laatste is veel
zekerder van zijn ambtenaren, hier niet dat groote gevaar voor
omkooperij in alle mogelijke vormen. Bovendien de taak van
den verpachter is veel meer omvattend, dan men zich voorstelt ; die
taak strekt zich veel verder uit dan //de toucher ses fermages et de
//renouveler ses baux", hoewel ook deze zaken reeds minder een-
voudig zijn, dan zij schijnen. De hoofdtaak van den verpachter
is om te waken voor blijvende en toekomstige belangen van het
eigendom ; te zorgen voor noodige verbeteringen enz., een zaak ,
waarop ik in mijn laatste hoofdstuk zal terugkomen. (Le Coll.
p. 194, 195).

De ingebrachte bezwaren zijn zeker niet licht te tellen ; de wijze,
waarop sommige landnationalisten zich hiertegen verdedigen, is
wel wat al te lichtvaardig.
Fi.ürscheim o, a. voert argumenten
aan, als: de toestand zal zoo veranderen, zoo verbetereu, dat
alle reden voor ambtenaren om oneerlijk te zijn, is weggenomen.
(Rettungsweg S. 416). De grootere macht van den staat is
evenmin gevaarlijk (S. 431), want het volk zal op geheel andere
wijze voor het staatsbestuur waken, wanneer daardoor zijn voor-
naamste materieele belangen bestuurd worden.

-ocr page 233-

321

Samïee. heeft op geheel andere wijze dit bezwaar besproken
(op. cit. S. 149). Hij komt tot de conclusie, dat de mogelijk-
heid, dat die grootere staatsbemoeiing gevaarlijk zou worden, niet
is te ontkennen, maar dat het volstrekt geen noodzakelijkheid is
//Das Kann muss bejaht, das Muss verneint werden," In sterke
tegenstelling met
Leroy Beaut.ieu meent hij, dat in staten met
volkomen volksregeering het gevaar het geringste zal zijn.

Zooals van hun standpunt als katheder-sociahsten te begrijpen
is, hebben
Wagner en Buchenberger weinig oog voor dit be-
zwaar, dat zij geheel buiten bespreking laten.

Zijn de ingebrachte bezwaren niet te licht te tellen, aan den
anderen kant is het gevaar, naar mij voorkomt, wel wat sterk
geschilderd. Hier toch hangt zeer veel af van de wijze van uit-
voering en van den toestand van een bepaalden staat. Wanneer
bij pachtstelsel nauwkeurig door de wet is bepaald, hoe de ver-
pachting geschieden moet, hi hoeverre van de pachters zekerheid
kan geeischt worden bij het gunnen, zal het gevaar voor gunst-
betoon veel geringer zi.jn geworden. Men bedenke, dat tegen-
woordig aan personen en colleges, die door schatting den aanslag
voor de belasting bepalen, toch ook een zekere macht is gegeven,
waarbij gunstbetoon niet uitgesloten is en dat deze inrichting, al
moge hier en daar soms over partijdigheid geklaagd worden, in
het algemeen toch geen zeer ernstige klachten verwekt. Hier
heeft men beroep op andere autoriteiten , zal welhcht hiertegen
aangevoerd worden, maar zou een dergelijk beroep bij klachten
over de verpachting niet even goed zijn te regelen ?

Bij een goede regeling der verpachting kan in dit opzicht
wellicht het gevaar voor gunstbetoon grootendeels worden wegge-
nomen ; maar om andere redenen zal zulk een regehng, die alle

w

-ocr page 234-

222

gunstbetoon uitsluit, zeer moeielijk zijn. Wanneer n,l. door een
hoogere pacht te betalen ieder bij elke nieuwe verpachting een
vroegeren pachter kan verdrijven , zouden de grootste onbillijk-
heden het gevolg wezen.
Plürscheim wijst hier zelf op (op.
cit. S. 535), maar meent, dat dit voorkomen kan wordeu door te
bepalen, dat de vorige pachter de voorkeur heeft wêer te pachten,
al wordt ook door een ander een hooger bod gedaan, indien
hij slechts meer betaalt het gemiddelde, dat de pachten van gelijk
gelegen landen zijn gestegen. Bij zulke moeielijke berekeningen
van speciale gevallen is gunstbetoon volstrekt niet uitgesloten.
De daarvoor aangewezen ambtenaren, zegt rLÜRscuEiM, zullen
in bepaalde gevallen ook langer termijnen mogen vaststellen ge-
durende welke de pachtsom niet verhoogd mag worden. Bij
een dergelijke bevoegdheid bestaat er eveneens gevaar voor
partijdigheid bij die ambtenaren.

De bepalingen, hoe groot de pachthoeven zullen zijn en hoe
de grond bebouwd moet worden, zouden , naar men meent, een
sterke inbreuk maken op de individueele vrijheid. Het eerste
kan echter mijns inziens grootendeels voorkomen worden; door
nl. in kleine perceelen, onder-massa\'s en massa\'s te verpachten
zal niet door den staat maar door de geboden pachtsommen
de verdeeling grootendeels geregeld worden.

De invloed vau den staat op de bebouwing is daarentegen
uiterst moeielijk zoo niet onmogelijk weg te nemen; elke gewich-
verandering toch, bv. van bouw- in weiland of omgekeerd, zal
door den staat als eigenaar moeten worden goedgekeurd. Hierbij
zullen de ambtenaren, die in dezen beslissen moeten , steeds
kunnen protegeeren of aan den anderen kant onredelijk weigeren ;
dit bezwaar is mijns inziens van meer belang dan de beweerde

-ocr page 235-

333

inbreuk op de individueele vrijheid; elk pachter toch zal ook
thans met het oordeel van den eigenaar rekening moeten houden
en niemand zal dit een inbreuk op de individueele vrijheid kun-
nen noemen.

Het gevaar voor gunstbetoon en vermindering der individueele
vrijheid is minder groot bij erfpacht, ja valt daar bijkans geheel
weg. Bij erfpacht doen geen voortdurende verpachtingen gevaar
voor gunstbetoon ontstaan en de pachter zal veel vrijer kunnen
zijn in de wijze, waarop hij den grond bebouwt: aan den anderen
kant echter zal de staat veel kieskeuriger moeten zijn wat
betreft de soliditeit en bekwaamheid der erfpachters, hetgeen weer
gevaar voor gunstbetoon veroorzaakt.

Bij het stelsel van Wai,lace bestaat het bezwaar, dat, wan-
neer de staat in finantieele moeielijkheden verkeert, hij er toe
kan overgaan, om, al is feitelijk de pachtwaarde niet gestegen,
toch de //quit-renf" te verhoogen, vooral waar hier de maatstaf
zoo lastig is. Maar al moge hiervoor eenig gevaar bestaan en slechts
een gering gevaar, voorzeker zijn bij
Wallace\'s stelsel boven-
genoemde gevaren voor gunstbetoon en inbreuk op de individueele
vrijheid niet te duchten.

In de tweede plaats zal bij dit alles veel afhangen van
den toestand van een bepaalden staat. Waar knoeierijen van
staatsambtenaren en volksvertegenwoordigers aan de orde van
den dag zijn, is het gevaar bij landnationalisatie natuurlijk veel
grooter dan waar dat niet hef geval is.
IjEroy Be au me u\'s
bezwaren zijn dan ook met het oog op Frankrijk veel meer
gegrond, dan met het oog op een land als het onze.

Êéu gevaar blijft echter voor alle landen en voor alle stelsels
bestaan, dat nl. de staat, wanneer het hem blijkt, dat de pachten

-ocr page 236-

234

dalen en derhalve verliezen geleden zullen worden, in groote ver-
leiding zal komen om door middel van beschermende rechten
de prijzen der landbouwvoortbrengselen kunstmatig hoog te hou-
den met al de daaraan verbonden nadeelen.

INTa al deze, uit het oogpunt van sociale verhoudingen en van
overwegenden staatsinvloed tegen landnationahsatie of liever tegen de
meeste stelsels van landnationalisatie, in te brengen, voorwaar niet
te licht te stellen bezwaren moeten wij in dit hoofdstuk nog be-
handelen een argument met betrekking tot de individueele vrij-
heid, dat eenigszins ten voordeele van landnationalisatie kan wor-
den aangevoerd.

In het eerste hoofdstuk zagen wij reeds, hoe op zeer over-
dreven wijze door de landnationalisten de macht van den verpachter
over den pachter geschilderd wordt, een macht, die volgens hen
alle individueele vrijheid te niet doet. Dit nu moge zeer over-
dreven zijn, het valt niet te ontkennen, dat de verpachter een
zekeren invloed op den pachter kan uitoefenen. Weg te moeten
gaan van den grond is voor den pachter meest moeielijk en
nadeehg, het is niet gemakkelijk dadelijk weer een pachthoeve van
dezelfde grootte enz. te vinden en dus is dreigen met vertrek een
middel, waardoor soms de individueele vrijheid van den pachter
vermindert. Men denke aan verkiezingen.

Yan veel gewicht mag dit argument echter niet heeten, in geen
geval ten minste in een land als het onze, waar die dwang zoo
weinig merkbaar is. Landnationahsatie zou dit euvel weg nemen,
dat is waar, maar ook hiertegen is het meest radikale middel;
boeren op eigen grond.

-ocr page 237-

HOOFDSTUK V.

liaiidnationalisatie met betrekking tot
de produktie.

Over het algemeen hebben, zooals wij reeds bespraken, de
landnationalisten op dit punt maar al te weinig hun aandacht
gevestigd en al gaan zij nu niet allen even ver als
Flürscheim
door te beweren, dat te groote produktie de ramp van onzen tijd
is, toch vindt men bijna bij allen weinig appreciatie van de toch
zoo gewichtige vraag, in hoeverre landnationalisatie op de pro-
duktie eeu voor- of nadeeligen invloed zou uitoefenen. Met des
te meer nadruk hebben echter de tegenstanders op dezen belang-
rijken faktor gewezen. Onmogelijk is het op deze vraag een
algemeen antwoord te geven en wel om twee redenen: in de eerste
plaats de bizondere positie, waarin elke staat zich bevindt, wat
betreft de bebouwing van den grond en in de tweede plaats de
zeer uiteenloopende plannen van uitvoering van landnationalisatie,
daar elk plan zijn eigenaardige voor- en nadeelen bezit.

Wanneer in een staat zeer veel groote grondeigenaren worden
gevonden, die volstrekt geen prijs stellen op vermeerdering
hunner inkomsten, maar des te meer op onbelemmerde uitoefe-
ning van het jachtbedrijf, zoodat zij groote oppervlakten vrucht-

15

-ocr page 238-

226

bare gronden onbebouwd laten , dan zou daarin een reden kunnen
zijn gelegen, dat de staat overging tot onteigening van een deel
dier gronden, maar dit zou nog niet tot algeheele landnationa-
lisatie behoeven te leiden (zie
Mr. N. G. Pierson, Leerb. der
Staath. II bl. 262.)
Mr. Pierson voegt echter hieraan toe, dat
in een land zonder fideicommissen, entails en eerstgeboorte-recht
zulk een toestand bezwaarlijk kan ontstaan; de zeer groote
landgoederen toch zijn nooit talrijk in staten, waar geen inbreuk
wordt toegelaten op het beginsel der legitieme portie. Bij ons
in Nederland gebeurt zoo iets dan ook slechts bij hooge uitzon-
dering, zoodat dit voor ons land nooit een reden van land-
nationalisatie kan zijn.

Voor eiken staat in het bizonder zal verder zeer in aanmerking
moeten worden genomen, hoeveel grond door pachters eu hoeveel
door eigenaars bebouwd wordt, of het groote landbouwbedrijf
dan wel kleine boerderijen de overhand hebben.

Bij de verschillende plannen vau uitvoering kunnen wij voor
ons doel: de voor- en nadeelen voor de produktie de volgende
splitsing maken:

1°. Exploitatie door den staat.

2°. Verpachting met tydpacht.

3". Verpachting met erfpacht.

4°. Het stelsel van Wat.i.ace.

Bij al deze stelsels, behalve bij het laatste, verdwijnen de
boeren op eigen grond.

In de eerste plaats zal dus onderzocht moeten worden, in hoe-
verre eigen bebouwing voordeelen oplevert. Deze uiterst belang-
rijke zaak is door zooveel economen uitvoerig besproken, dat ik,
hoezeer zij ook voor ons onderwerp van belang is, toch, deze

-ocr page 239-

227

uitvoerige behandeling in aanmerking genomen, beknopt zal
moeten zijn.

Hij, die zijn eigen grond bebouwt, is geheel vrij in de wijze,
waarop hij dat doen wil,i hij is vrij weiland in bouwland, bouw-
land in weiland te veranderen, zoodra hem dit met het oog op
zijn grond of met het oog op vermoedelijke veranderingen in de
prijzen der land bouw-artikelen wenschelijk voorkomt. Het is zijn
eigen grond, dien hij bebouwt: alle verbeteringen door hem gemaakt
zullen hem en zijn nakomelingen ten goede komen; zijn ijver
wordt daardoor als verdubbeld; hij kent bovendien zijn grond
beter dan ieder ander, hij weet, hoe elk veld het beste bebouwd
wordt, welke gewassen hier, welke daar het beste resultaat ople-
veren. Hij zal alles in het werk stellen om zijn grond te ver-
beteren en daarby is hij het best in staat te weten, hoe zijn
grond het best verbeterd kan worden. Dit laatste, zegt
Buchen-
berger
, leert de ervaring: //Die Erfahrung zeigt denn auch,
//dass die künstliche Bereicherung des Bodens mit Nährstoffen
//(z. B. durch Beifuhr von Mergel oder Kalk), die wirksamere
//Nutzbarmachung des Wassers für die Bodencultur durch Ent-oder
//Bewässerungseinrichtungen, die bessere Zugänglichmachung der
//Grandstücke durch Wegeanlagen und entsprechende Arrondirung,
//die mit Kapitalvorauslagen verknüpfte Einführung der Tiefcultur,
//die Anpflanzung von Obstbäumen, die Schaffung perennirender
//Culturen überhaupt (Weinbergs-, Hopfen-, Weiden-, Waldan-
//lagen) und vieles Andere bei den in Eigenbewirthschaftung
//befindlichen Gütern sich leichter und rascher vollzieht als bei den
//sonstigen verbreitesten Bewirthschaftungsformen." (Agrarwesen
und Agrarpolitik S. 159).

Buchenberger komt dan ook op bovenstaande gronden tot

-ocr page 240-

228

het resultaat, dat de voordeelen aan //Selbstverwaltung" verbon-
den zeer groot zijn.

Wagner heeft echter zeer terecht een onderscheiding gemaakt
(Grundlegung S, 642) voor kleine boerderijen of boerderijen van
gemiddelde grootte en daar naast het groote grondbezit. Eeeds
eerder onderzocht hij in zijn ,,Grundlegung," in hoeverre landbouw-
bedrijf op kleine schaal beter of minder goed is dan groot land-
bouwbedrijf. Aangaande deze zoozeer betwiste kwestie kwam
Wagner tot de conclusie, dat in het algemeen niet gezegd kan
worden , wat de voorkeur verdient. //Grossbetrieb", zegt hij (S.
584), heeft technische en economische voordeelen : //rationellere
//Leitung , stärkere Verwendung von Maschinen , leichterer und
//wohlfeilerer Credit (auch für Mehorationen, welche das Kapital
//länger fixiren) , bessere Gelegenheit, die günstigen Conjuncturen
\'/auszunutzen , sich den Wirkungen der Schlechten zu entziehen
\'/u. dgl. m."; maar de voornaamste voordeelen van //Grossbetrieb"
gelden Ijij den landbouw in lang zoo groote mate niet als bij de
industrie: betere arbeidsverdeehng is hier van minder belang,
omdat het meeste werk aan de wisseling der jaargetijden ver-
bonden is; voorts //wegen der unvermeidlich längeren Dauer der
//Productionsbetriebe lässt sich der Credit auch beim Ackerbau
//nicht so leicht verwerthen, die Conjunctur nicht so leicht aus-
//nutzen , als bei der Industrie."

Het \'/Grossbetrieb" heeft daarentegen ook nadeelen en mist

1) In dienzelfden geest laat prof. d\'Aütins zich uit: //Niemand, die den
//grond behouwt met de zorg, den ijver, de oplettendheid, de ondernemingszucht,
//de persoonlijke gehechtheid en genegenheid, welke door het bewustzijn van
//eigendom worden opgewekt en gekweekt." (Hed. Soc. bl. 286).

-ocr page 241-

229

voordeelen , welke het //Kleinbetrieb"" oplevert. Het //Grossbetrieb"
toch heeft te kampen //mit der Schwierigkeit der Beaufsichtigung
//der Arbeitskräfte , mit den Zeitverlusten und damit den grösseren
//Kosten der Feldbestellung bei weiterer Entfernung der Felder
//vom Wirthschaftshofe." De kleine grondbezitter, die zijn eigen
grond bebouwt //wendet notorisch oft einen Fleiss und eine
//Liebe und Aufmerksamkeit an , welche im höheren volkswirth-
//schaftlichen Eeinertrage für die Volkswirthschaft und im höheren
//einzelwirthschaftlichen Reinertrag auch für ihn selbst ihren
//ökonomischen Ausdruck finden , ohne doch im letzteren Falle
//als Productionskosten angerechnet werden zu müssen. Denn es
//handelt sich bei der vermehrten Arbeit um sonst müssige Stunden,
//die freiwillig dem Beruf gewidmet werden." Zulk een vlijt,
gaat
Wagnee voort, kan geen groot grondbezitter zich voor
loon koopen. Die vlijt, die ijver nu worden juist zoo uiterst
gewichtig, wanneer bij dichter bevolking, bij steeds vermeerde-
rende vraag naar landbouwprodukten en vooral naar velerlei
soorten van produkten, de bebouwing van den grond steeds meer
intensief, steeds zorgvuldiger wordt. Yooral bij fijne produkten,
handels- en tuinbouwgewassen, groenten en wijn is dit zeer
belangrijk.
Wagnee komt dan tot dit resultaat: //Deshalb siegt
//hier die Kleincultur und der Kleinbesitz eher über die Gross-
kultur und den Grossbesitz, als diese über jene, wenn die
Grosswirthschaft auch beim Körnerbau und zum Theil bei der
Viehzucht Überlegen bleibt." (S. 586) i).

1) Leboy Beaulieu is tot voor het klein grondbezit nog beter resultaten
gekomen. (Répartition des Richesses p. 160): bij het groot grondbezit zullen//les
//céréales et 1\'élevage du bétail" zeer goede resultaten opleveren, dus in zooverre
//dezelfde meening als bij
Wagnee; //tous les produits perfectionnés, les légu-

-ocr page 242-

230

a

De groote voordeelen dus van eigen bebouwing, dit blijkt uit
bet bovenstaande, doen zich in sterker mate gevoelen bij klein-
dan bij groot grondbezit. De voordeelen van het klein grondbezit,
zoo even opgesomd, vallen in vele opzichten weg, wanneer hier
geen eigenaar maar eeu pachter den grond bebouwt.

Bij het groot grondbezit, waar die voordeelen niet bestaau, is
eigen bebouwing dan ook voor de produktie lang niet zoo noodig.
Over het algemeen , meent
Wagner (S. 646), dat hier een goed
geregelde tijdelijke verpachting dezelfde resultaten zal hebben als
bebouwing door den eigenaar zelf. //Es lassen sich sogar", zegt

«mes, les fruits, le vin, la volaille, le beurre, le fromage, s\'accommodent
//mieux de petites ou de moyennes exploitation que de trop vastes" en vrel om
de onbetwistbare reden : //L\'importance de l\'oeil du maître sur tous les détails
//de la production devient d\'autant plus grande que l\'agriculture se fait plus
/\'intensive et plus variée." In zooverre dus grootendeels dezelfde argumenten
als bij
Wa&neb, maar Leroy Beaulieu gaat veel verder, daar bij meent, dat
ook wat betreft granen en vee //la petite et la moyenne culture peuvent très
//aisément lutter contre la grande quand la période du défrichement et du peu-
//plement est passée;" terwijl omgekeerd bij andere gewassen groot-grondbezit
nooit met klein bedrijf kan wedijveren.

1) Wat die voordeelen betreft, nog eeu enkele aanhaling van een bekend eco-
noom, van
Walkee, die zoo juist ze samenvat (Land and its Eent p. 304):
//On the other hand, there is a virtue in the mere ownership of land by the
//actual laborer, which goes far, very far, to outweigh the advantages which
//great capitals bring to the cultivation of the soil. The »magic of property"
//in transmuting the bleak rock into the blooming garden , the barren sand of
//the seashore into the richest mould, has been told by a hundred travellers and
//economists since Arthur Young\'s day. In his tireless activity //from Ihe rising
//of the lark to the lodging of the lamb"; in his unceasing vigilance against every
»form of waste; in his sympathetic care of the drooping vine, the broken bough,
//the tender young of the flock and the herd; in his intimate knowledge of the
//character and capabilities of every field, and of every corner of every field,
//within his narrow domain; in his passionate devotion to the land which is all
/\'his own, which was his father\'s before him, which will be his son\'s after him,
"the peasant, the small proprietor holds the secret of an economic virtue which
/-even the power of machinery can scarcely overcome."

-ocr page 243-

331

hij zelfs, //allgemeine Gründe a priori finden , welche für eine
\'/nicht nur privat-, sondern volkswirthschaftlich grössere Pro-
//ductivität, oder m. a.
W. nicht nur für eine grössere einzel-
"wirthschafthche Rentabilität, sondern für die Gewinnung eines
//grösseren volkswirthschaftlichen Reinertrags unter Umständen
//grade beim Pachtbetrieb sprechen. Auch dafür sind Erfahrungs-
//belege vorhanden."
Wagner haalt nl. als voorbeeld aan de
domein-verpachtingen in Pruisen.

Men vergete hierbij niet, een omstandigheid, waarop ook
Bqchenbekger wijst, dat bij landbouwbedryf op groote schaal
groote landgoederen, meestal door rentmeesters bestuurd wor-
den , een stelsel, dat zeer slechte resultaten oplevert: //Die
//in solchen Fällen früher übliche Administration durch
//eingestellte besondere Beamte (Gutsverwalter, Gutsdirec-
//toren) kann natürlich nur ausnahmsweise dasselbe wie die
//Selbstverwaltung leisten, weil dritte Personen, auch bei
//vollster Befähigung für ein solches Amt, niemals in diesem
//Maasse wie der wirthschaftende Eigenthümer selber, jenes durch-
//greifende Interesse, dessen ununterbrochenes Vorhandensein die
//unerlässhche Voraussetzung für die Erzielung höchster Rentabihtät
//ist, hethätigen werden ; weil ferner der vollen Entfaltung der Per-
//sönlichkeit eines tüchtigen Administrators die mit dem Wesen
//der Administration untrennbar verbundene Einengung durch
//zahlreiche Instructionen, Genehmigungsvorbehalte, controlirende
//Vorkehrungen eine Nachtheilige Fessel anlegen , weil insbe-
\'/sondere der dem unmittelbaren Gutsbetriebe ferner stehende
//Eigenthümer oft nur schwer von der Nothwendigkeit von
//Gutsverbesserungen , von tiefgehenden Aenderungen im Betrieb
\'/ZU überzeugen ist und weil aus allen diesen Gründen erfahrungs-

-ocr page 244-

232

\'/gemäss admiuistrirte Güter deu ErruBgeuschafteu der Technik
\'/ntfr langsam folgen, ohne immer nach der Seite der Oekonomik
\'/des Betriebs hin (durch sparsamste Verwaltung, namentlich in
\'/Bezug auf Einstellung von Gespannthieren und Arbeitern und
//auf bauliche Reparaturen) ein entsprechendes Aequivalent zu
//bieten" (op. cit. S. 163). Zeer belangrijk is ook de mededeeling
van
Roscher, door Buchenberger aangehaald" in een noot,
dat de geadministreerde vorstelijke Esterhazysche goederen om-
streeks 1865 nauwelijks een rente van % van hun koop-
prijs opbrachten, terwijl door de eigenaren zelf bestuurde privaat
eigendommen 8
"/o opbrachten.

Hoe moeten nu naar aanleiding vau het voorgaande de ver-
schillende plannen der landnationalisten beschouwd worden?

1", Exploitatie door den staat zelf; dit verdient in bijna alle
opzichten afkeuring. Geen der voordeelen van eigen bebouwing
wordt bij dit stelsel gevonden; daarentegen is de ondervinding
aangaande rentmeesters of administrateurs zeer kenschetsend voor
dit stelsel. Ja, zelfs zullen staatsambtenaren dikwijls nog minder
ijverig zijn dan privaat rentmeesters , die toch steeds in een andere
verhouding tot den eigenaar staan. De groote prikkel van eigen
belang is hier geheel verdwenen. Zou staatsexploitatie dus reeds
nadeelig zijn voor landbouwbedrijf op groote schaal (granen en
vee), voor meer intensieve bebouwing, voor kuituur van fijnere
gewassen, van gewassen , die onophoudelijke zorg en oplettendheid
vereischen , is zij ten eenenmale ongeschikt.

Eén voordeel zou men wellicht meenen, dat staatsexploitatie
toch aanbood, n.1. de groote kapitalen, die aan den grond besteed
zouden kunnen worden eu daardoor talrijke verbeteringen en
sterker intensieve bebouwing daar waar het besteden vau meer

-ocr page 245-

233

kapitaal aan den grond nog voordeelen zou kunnen opleveren
(iets wat, zooals
Makshall, zegt, ook in onze beschaafde
staten nog herhaaldelijk voorkomt dikwijls door onkunde en gebrek
aan energie bij de bebouwers). Het grootendeels onjuiste eener
dergelijke bewering heeft Mr, N. G,
Pierson echter duidelijk in
het licht gesteld (I/eerb. der Staath. II bl, 261), Meestal, zoo
zegt hij j zal de eigenaar zijn land niet verbeteren , omdat hij er
geen voordeel in ziet of zijn voordeel niet begrijpt; wel kunnen
er bizondere gevallen zijn, waarin de eigenaar door hooge verhypo-
thekeering van zijn goed zich geen geld meer kan verschaffen
voor verbeteringen, al ziet hij er ook voordeel in. //Doch hier
//staat tegenover," gaat hij voort, //dat het land, wanneer het
//nationaal eigendom is, wordt overgelaten aan de zorgen van een
//departement van bestuur; dat de Minister en de ambtenaren,
//die met het beheer van dat departement zijn belast, verant-
//woording schuldig zijn van hunne daden en niet licht zullen
//overgaan tot belangrijke uitgaven , tenzij het boven allen twijfel
//verheven is, dat die uitgaven ruimschoots vergoed zullen worden ;
//dat zij daarenboven geen geld kunnen besteden zonder vooraf-
//gaande toestemming van het Parlement. Vermoedelijk zal het
//beloop aldus zijn: jaarlijks zal voor verbeteringen van den grond
//een post op de begrooting worden uitgetrokken , en nu zal het
//Departement van landbouw moeten beslissen over het gebruik
\'/van dien post. Dat onder zulk een stelsel alle redelijke behoef-
//ten bevredigd zullen worden, beter bevredigd dan thans, nu elke
//eigenaar kan doen wat hem goeddunkt, wie durft het gelooven ?"

Het eenige voordeel van staats-exploitatie zou dus kunnen zijn,
dit wordt door Mr.
Pierson\'s betoog niet weerlegd, dat de staat
beter het voordeel van verbeteringen zou begrijpen dan privaat

-ocr page 246-

234

eigenaren; dit is ongetwijfeld een voordeel, maar het is zeer
beperkt, doordien de staat, zooals Mr.
Pierson terecht zegt,
toch -geen zeer groote kapitalen aan den grond zal besteden.

2®. Verpachting met tijdpacht. — De nadeelen van dit stelsel
zagen wij reeds , waar wij de voordeelen van eigen bebouwing
bespraken. Niet al de voordeelen van het kleine landbouM^bedrijf
vallen weg bij verpachting, de ijver , de vlijt van den kleinen
pachter zal meestal ook grooter zijn dan die van den grooten
pachter; maar die zorg voor zijn grond, die lust om hem steeds
te verbeteren, dat alles vindt men bij den pachter niet, kortom
al die voordeelen vallen weg, die
Buchenbergee en anderen zeer
terecht aanvoeren voor //Selbstverwaltung". Hier moet men echter
twee zaken zeer in aanmerking nemen: de tijd van de pacht en de
verhouding tusschen pachter en verpachter. Op hoe langer termijn
de pacht gesloten wordt, des te meer gaat deze het karakter van
erfpacht dragen, des te meer wordt de positie van den pachter
gelijk aan die van den eigenaar.

De verhouding tusschen pachter en verpachter is ook van het
grootste belang; al is de pacht op een betrekkelijk korten termijn
gesloten, dan zal toch tusschen den pachter en den grond, wanneer
. hij reeds lang dien grond heeft gehad, wanneer welhcht reeds zijn
vader en grootvader dienzelfden grond bebouwd hebben, een band
bestaan; hij zal er een geheel ander belang in stellen dan een
andere pachter; de band, die hem en zijn famihe bindt aan den
verpachter, geeft hem de zekerheid, dat hij op dien grond zal
blijven wonen.

Hoe zal het nu echter zijn bij verpachting door den staat ?
van een band geen sprake; de staat is niet iemand, die wat
geven en nemen kan, die zorg voor zijn pachters heeft, die

-ocr page 247-

235

liuii iu een slecht jaar een deel van de pacht kwijtscheldt, die
met hen overlegt, welke verbeteringen gemaakt moeten worden,
die geen in alle kleinigheden omschreven en toch steeds te ont-
duiken pachtkontrakt noodig heeft, omdat pachter en verpachter
elkander vertrouwen. Neen, bij verpachting door den staat is
het een handelsonderneming geworden, waarbij elke partij ziet, hoe
zij het meest mogelijke voordeel zal behalen. Roofbouw is bij ver-
pachting op korten termijn niet te voorkomen en bijna geen pachter
zal zich van dien roofbouw laten weerhouden, men huurt immers
na afloop der pacht weer anderen grond. De pachters zullen
nog meer een //zugvogelartigen Charakter" krijgen , iets , waar
Buchenberöer minder met het oog op landnationalisatie meer in
het algemeen zoo tegen waarschuwt en met recht. (op. cit. S. 169)

In den tegenwoordigen tijd is vooral door absentiïsme in het
algemeen de band tusschen eigenaar en pachtej\' wel wat verzwakt,
maar deze bestaat overal nog in meerdere of mindere mate.

Op een andere zaak eveneens voortvloeiende uit het groote
verschil tusschen een privaat grondbezitter en den staat als
grondeigenaar heeft vooral
Leroy Beaulieu de aandacht ge-
vestigd , waar , zooals wij vroeger reeds met enkel woord bespraken,
hij de bewering der landnationalisten bestrijdt, dat de staat
evengoed als de Markies van Westminster zijn gronden kan
verpachten (Le Collectivisme p. 196). De ware taak van den
eigenaar, zegt
Leroy Beaui.ieü, //c\'est celle d\'agent chargé de
\'/veiller et de pourvoir aux intérêts permanents et futurs de la
\'/propriété ; c\'est d\'effectuer des améliorations en vue du lointain
\'/avenir ; c\'est de décider les changements organiques dans la
\'/destination des pièces de terre , défricher un bois , planter une
"lande , convertir une terre arable en prairie, faire une vigne d\'une

-ocr page 248-

236

\'/garrigue, mettre dans les bons terrains des arbres fruitiers ;
\'/tous ces soins, c\'est au propriétaire qu\'ils incombent et non pas
//au fermier.. .. Le propriétaire est l\'agent des intérêts perpétuels
et des améliorations lentes." Zou de staat nu, vraagt
Leroy
Beaulieu
, in staat zijn zulk een taak op zijn schouders te
nemen , een taak , die zoo zorgvuldig moet worden waargenomen,
een taak, die niet onderworpen kan worden //aux règles lourdes,
\'/pédantesques, nécessairement uniformes de la bureaucratie."
Onmogelijk, de beambten van den staat zullen steeds dezen of
genen begunstigen , hier toch zijn geen algemeene regels te stellen,
/\'des difficultés de comptabilité énormes , des" facilités singulières
\'/pour le favoritisme, la corruption et la collusion" zullen in
ruime mate hiervan het gevolg zijn.

Ongetwijfeld is Leroy Beaulieu, vooral wat het laatste betreft,
niet van overdrijving vrij te pleiten , maar zeer zeker zal de wijze,
waarop de staat als verpachter moet handelen, groote moeielijk-
heden kunnen opleveren en in dat opzicht heeft
Leroy Beaulieu\'s
betoog groote waarde ; het sluit zich aan bij Mr. Pierson\'s
opmerking, dat de regeering steeds beperkt zal zijn in de mid-
delen voor verbeteringen beschikbaar door een voortdurende
controle der vertegenwoordigers.

De landnationalisten hebben niet nagelaten hun pachtsysteem
ook wat de produktie betreft te verdedigen, vooral met beroep op
Engelsche toestanden.
Samïer (op. cit. S. 156) enelüaschelm
Eettungsweg S. 160) doen hun stelsel vooral op de omstandigheid
steunen, dat er nu toch ook reeds zooveel pachtland is en
Samïer
beroept zich tevens op het veel gewichtiger argument, dat bij
pachtstelsel meer kapitaal aan den grond besteed zal kunnen
worden. Welke is nu de waarde dezer argumenten ?

-ocr page 249-

237

In Engeland is zeer zeker verreweg de meeste grond verpacht,
maar is daar nu de toestand zoo bizonder goed ? Tegenover het
beroep van
Elürscheim en Samïeh op Engelsche toestanden,
zou men kunnen stellen de klachten van
Wallace over den
uiterst slechten invloed op de produktie uitgeoefend juist door
het uitgebreide pachtstelsel tegenover de groote voordeelen, die
eigen bebouwing in andere landen oplevert. Daarentegen heeft
James Caird , zooals Walker mededeelt (op, cit. p. 202)
berekend, dat in verhouding in Engeland één acre opbrengt
20 bushels tarwe, tegen 16 in Erankrijk, 16 in Duitschland en
13 in Eusland en in de Vereenigde Staten; deze berekeningen
doen
Caird besluiten, dat de toestand in Engeland zeer voor-
deelig voor de produktie is. Ongetwijfeld is dit van veel gewicht,
maar al mogen deze berekeningen geheel juist zijn, dan is het
nog de vraag of niet in een zoo rijk land als Engeland het vele
aanwezige kapitaal hierop een gunstige uitwerking heeft, een uit-
werking dus speciaal aan den toestand van dat land te danken,
zoodat, wanneer in Engeland meer eigen bebouwing plaats vond
met hetzelfde kapitaal, de resultaten nog veel beter zouden zijn:
in de tweede plaats moet men vooral ook in aanmerking nemen,
dat door
Caird juist vee en graan genoemd worden, waar, zoo
als wij zagen, groot landbouwbedrijf het meest geschikt voor is.
Hoe is het echter met fijnere gewassen gesteld? In den laatsten
tijd na
1880 is, zooals Buchenberger vermeldt, in Engeland
de slechte zijde van de meer extensieve bebouwing, het gevolg
van
groot-landbouwbedrijf eu pachtstelsel, aan den dag gekomen;
nu toch door de groote konkurrentie met Amerika de produktie
van granen minder voordeelig werd, is men tot nog extensiever
bebouwing gekomen door de bouwgronden in groote hoeveelheid

-ocr page 250-

338

in weidegronden te veranderen, een maatregel in vele opzichten
zeer nadeehg. In andere landen daarentegen heeft men van der-
gelijke maatregelen bijna niets gemerkt.

Bovendien hebben de landnationahsten met hun beroep op
Engeland geheel uit het oog verloren het groote verschil tusschen
privaat grondeigenaren en den staat als grondeigenaar. Ook
Wagner heeft hier geen aandacht aan geschonken ; wel vermeldt
hij, zooals wij reeds zagen, dat de Pruisische domeingoederen,
hoewel verpacht, goede resultaten opleveren ; men zou hier een
bewijs in kunnen zien, dat verpachting door den staat toch niet
zoo nadeehg is, maar men heeft hier met een zeer speciaal geval
te maken en , zooals
Wagner zelf zegt, met landbouwbedrijf op
groote schaal; het goede resultaat dezer verpachtingen kan vau
zeer bizondere omstandigheden afhankelijk zijn vooral ook hiervan,
dat dit resultaat vergeleken werd met landgoederen, die door
rentmeesters bestuurd slechte resultaten opleverden

In de tweede plaats beroepen de landnationahsten zich op de
reeds zoo uitgestrekte pachtgronden ook in andere landen , waar
dus feitelijk de toestand dezelfde zou blijven. Ook dit argument
is niet van belang ontbloot; in een land, waar reeds veel pachtland
is , zal landnationahsatie met pachtstelsel, wat de productie betreft,
veel eerder kunnen worden doorgevoerd, dan in een land, waar
veel eigen bebouwing wordt gevonden en wel met klein land-
bouwbedrijf.

De verhouding tusschen pachtland en eigen bebouwd land is in
de volgende landen aldus: (zie
Buchenberger op, cit. S. 170)

Duitschland 14.68®;o pachtland.

Frankrijk 37.34% pachtland (IS.SQo/^ verpacht voor een
deel der opbrengst.)

-ocr page 251-

239

België 76.15% pachtland.

Engeland zesmaal zooveel pachtland als land met eigen bebouwing.

Nederland 44.7% pachtland (volgens de laatste statistische opga-
ven, gerekend van het bouw-en weiland en alleen van
pachters en eigenaars meer dan 1 H.A. exploiteerende.)

Deze verhouding is dus voor ons land niet gunstig; hier staat
echter tegenover, dat in ons land over het algemeen veel meer
dan in Duitschland de bebouwing van niet verpachten grond door
den eigenaar zelf en niet door ondergeschikten geschiedt.

In de meeste landen is verpachting van den grond dus volstrekt
niet overheerschend en zou landnationalisatie met pachtstelsel, ook
in ons land, in geenen deele, zooals
Samïer zegt, zich aansluiten
bij bestaande toestanden.

Het laatste argument voor pachtstelsel is het sterkste: bij ver-
pachting der gronden zijn de pachters in staat hun geheele
kapitaal in hun landbouwbedrijf te steken, terwijl eigenaars dikwijls
geen voldoend bedrijfskapitaal bezitten. Dit argument voor pacht
van
Roscher, door Samïer overgenomen, zou echter dan alleen
veel waarde bezitten, indien de pachter werkelijk zyn kapitaal
aan verbeteringen van den grond besteedde. Alleen bij pacht op
zeer langen termijn of erfpacht zal dit eenigszins het geval zijn,
maar ook dan nooit in die mate als op eigen grond. Onge-
twijfeld blijft het argument in weerwil hiervan toch waarde be-
houden, want al wordt het kapitaal niet voor verbeteringen aan-
gewend , een groot bedrijfskapitaal levert vele voordeelen op.

Hoeveel nadeelen aan pachtstelsel verbonden staan echter niet
tegenover dit enkele voordeel, nadeelen, die veel zwaarder moeten
wegen en die een bewering als van
Samïer, dat daarom alleen pacht-
stelsel te verkiezen ware, zonder eenigen grond van waarheid doen zijn.

-ocr page 252-

240

3". VerpachtiDg met erfpacht. —Landnationalisatie met erfpacht
zou, zooals wij reeds zagen, lang niet de nadeelen opleveren van
gewone verpachting; de lange termijn, gedurende welken de erf-
pachter zeker is zijn grond te behouden, brengt hem in bijna
dezelfde positie als de eigenaar. Van erfpacht wordt echter tereeht
gezegd, dat het einde de last draagt; wanneer de tijd begint te
naderen, waarop de erfpacht eindigt, zal de erfpachter den grond
niet meer verbeteren; natuurlijk zijn er dienaangaande wel kon-
traktueele bepalingen te maken, maar het //Selbstinteresse" is
verdwenen.

Moge de erfpachter bijna in dezelfde positie verkeeren als de
grondeigenaar, er is toch onderscheid; nooit zal er tusschen
erfpachter en grond die band bestaan, die er is tusschen een
eigenaar en zijn grond.

Bij erfpacht treedt het reeds bij gewone pacht vermelde voor-
deel //meer bedrijfskapitaal" sterker op den voorgrond; erfpacht
zal derhalve bij een overgang van extensieve in meer intensieve
bebouwing goede resultaten kunnen opleveren.

Moeielijkheden, groote moeielijkheden omtrent de regeling van
het pachtkontrakt, vooral wat verbeteringen aangaat, en het gevaar
van roofbouw bij het naderen van den vervaltijd zouden ook
hier niet uitblijven, zij het dan ook alles in veel mindere mate
dan bij gewone pacht.

Uit productieoogpunt zou erfpacht geen onoverkomelijke bezwa-
ren opleveren, maar uit finantieel oogpunt, zooals wij vroeger
opmerkten, zou dit wel het geval zijn. Waar met betrek-
king tot produktie en sociale verhoudingen dit stelsel dragelijk
zou zijn , meer niet, zouden groote finantieele offers volstrekt niet
gemotiveerd zijn.

-ocr page 253-

241

4". Het stelsel van "Wallace. — In stede van bezwaren met
betrekking tot de produktie op te leveren, zou dit stelsel veeleer
in dit opzicht aanbeveling verdienen: boeren op eigen grond toch
is
Wallace\'s doel. Waar wij reeds zagen, dat ook uit het
oogpunt van sociale verhoudingen dit stelsel, vooral in een land
als Engeland, in een land met veel pachters , zeer aanbevelens-
waardig mag worden geheeten, verdienen de plannen van
Wat^lace
van alle stelsels verre de voorkeur; maar juist het landnationalistisch
karakter is hier de groote fout. Gaarne wil ik erkennen, dat
Waltace\'s ideaal zonder die staatsinmenging moeielijk te bereiken
zou zijn; die staatsinmenging echter met al de daaraan verbonden
risico, al de daaraan verbonden moeielijkheden wegen zwaarder
dan de voordeelen van zijn stelsel.

Alleen dus bij een stelsel, waar landnationahsatie feitelijk slechts
doel is om een toestand in het leven te roepen, die juist een
tegenhanger vormt van collectief bezit van den grond, daar zou
die landnationalisatie naast groote nadeelen groote voordeelen
opleveren; bij landnationalisatie in haar gewonen vorm, d. w. z.
een stelsel, dat een zuiver collectivistisch doel beoogt, waarbij
de staat inderdaad grondeigenaar wordt, zijn de nadeelen zeer
sterk overheerschend. Yeel waarheid ligt er in de woorden van
Roscher: //Gegen die Ungeheuerlichkeiten der Landreformbewegung
//(Nationalisation) ist der sicherste, auf die Dauer vielleicht einzig
//sichere Damm das Vorhandensein eines Standes von Grund-
//eigenthümern, deren Besitz klein genug ist, um von ihnen selbst
//gut bestellt und meliorirt zu werden, und deren Zahl gross genug
//um eine beträchtliche Quote des ganzen Volks zu bilden".

16

-ocr page 254-

v, , v i \\ \'

i .

^ 4

^ k.

f». VI

\'«Î1,

Ut

■ar

\'\'.S^rf^ ......

-JU Hf--

-ocr page 255-

Lijst Yan geraadpleegde toeken.

Behalve tijdschrift-artikelen en kleinere geschriften reeds in den
tekst vermeld heb ik in hoofdzaak geraadpleegd de volgende
werken :

Mr. J. d\'Aulnis de Bouroulll, Het Hedendaagsche Socialisme, 1886.
E. V. Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins, l^te Abth. 1884.
A. Buchenberger, Agrarwesen und Agrarpolitik (Lehr-und Hand-
buch der politischen Oekonomie), 1893.
M. Flürscheim , Das Staatsmonopol des Grundpfandrechtes, 1885.

--Der Einzige ßettungsweg, 1890.

--Individualisme en Socialisme, 1892.

L. Frankl, Die Verstaatlichung der Grundrente , 1891.
H. George , Vooruitgang en Armoede, vert. door .1. W. Straatman,
druk, 1893.

Mr. A. E. H. Goekoop, De staat als grondeigenaar, 1888.
H. H. Gossen, Entwickelung der Gesetze des menschlichen

Verkehrs, 1889.
C. V. Helidorf-Baumersrode, Verstaatlichung des Grund und

Bodens oder Schutzzölle, 1885.
--Das Recht der Arbeit, 1886.

E. de Laveleye, De la propriété et de ses formes primitives ,
3«= édit., 1882.

-ocr page 256-

244

P. Leroy Beaulieu , Répartition des Richesses, 2« édition, 1883.
--Le Collectivisme, 1884.

A. Marshall, Principles of Economics, Vol. 1,edition, 1891.
J. S. Mill, Dissertations and Discussions, edition, 1875.
Mr. J. P. Moltzer, Landbouw en Kapitaalbelegging, 1892.
Mr. M. J. Pauw van Wieldrecht, Beoordeeling van het werk
van den Socialist Henry George //Vooruitgang en Armoede."
Mr. N. G. Pierson, Leerboek der Staathuishoudkunde, Dl. I en

II, 1884 en 1890.
A. Samter, Gesellschaftliches und Privat-Eigenthum , 1870.
C. Schmidt, Soziale Frage und Bodenverstaatlichung, 1890.
H. Spencer, Social Statics, 1868.

Th. Stamm, Die Erlösung der darbenden Menschheit, 1871.

--Die Sozial Politische Bedeutung der Bodenreform, 1885.

J. Stofel, De Oplossing der Sociale Kwestie, 1889.
A. Wagner, Die Abschaffung des privaten Grundeigenthums, 1870.

--Grundlegung (Lehrbuch der politischen Ockonomic.)

F. A. Walker, Land and its Rent, 1883.

A. R. Wallace, Land Nationalisation, 1892.

L: Walras, Théorie mathématique do la Richesse sociale, 1883.

-ocr page 257-

STELLINGEN.

-ocr page 258-
-ocr page 259-

STELLINGEN.

I.

De afstammelingeü van Willem I, die voor de Grondwet van
\'87 zijn geboren uit een huwelijk, waartoe geen toestemming
volgens art.
2 Gw. \'14, art. 13 Gw. \'15, art. 12 Gw. \'40,
art. 12 Gw. \'48 is verleend, kunnen geen aanspraken op den
troon doen gelden.

II.

Burgerlijke ambtenaren vallen niet onder de bepaling van
art. 19 der Wet van 5 Aug. 1850, Stbl. n". 45.

III.

De Wet van 13 Aug. 1849, Stbl. no. 39, is ongemotiveerd
verscherpt door het vervallen van art. 8 B. W. bij de Wet van
12 Dec. 1892, Stbl. n». 268.

IV.

Gedeeltelijke vernietiging eener loting is volgens art. 36 der
Wet van 19 Aug. 1861, Stbl. n". 72, niet toegelaten.

-ocr page 260-

248

V.

Het is wensclielijk, wanneer een onderdaan zich beklaagt, dat
het staatsgezag in strijd handelt met de daardoor vastgestelde
wetten, verordeningen of besluiten, de beslissing over de recht-
matigheid dezer klacht op te dragen aan een orgaan onaf hankelijk
van de administratie.

VI.

De aard eener dergelijke administratieve rechtspraak eischt een
geheel andere rechtspleging.

VII.

Het is wenschelijk deze rechtspraak niet aan den burgerlijken
rechter op te dragen.

Vin.

De voortdurende ontwikkeling van het volkenrecht wettigt niet
de vrees bi] bimetallisme voor eventueele ontbinding der bimetal-
listische Unie.

IX.

Uitlevering van eigen burgers is in overeenstemming met de
beginselen vau het volkenrecht.

X.

Art. 13 der Wet van 13 Aug. 1849, Stbl. n". 39, is in
strijd met het volkenrecht.

-ocr page 261-

349

XI.

Bij rechtspraak over Chineezen en andere vreemde Oosterlingen
in Nederlandsch-Indië moet recht worden gesproken naar de bij
de Chineezen en andere vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-
Indië heerschende gewoonten en instellingen niet naar de wetten
heerschende in het land van herkomst.

XIL

Wanneer de Gouverneur-Generaal strafrechterlijk vervolgd wordt,
moet het Indische strafrecht worden toegepast.

XIII.

Uit de stijging der efiekten gedurende de laatste jaren kan men
niet besluiten, dat de rentestand gedaald is.

XIV.

De prijzen der goederen worden niet alleen door Behoefte en
Hoeveelheid bepaald, maar ook door de koopkracht van hen,
die de behoefte gevoelen.

XV.

Het rente verschijnsel wordt niet verklaard uit het feit, dat
tegenwoordige goederen meer waard zijn dan toekomstige.

XVI.

Rioabdo\'s pachtleer kan veilig als uitgangspunt worden geno-
men bij de vraag, of de pacht al dan niet zal stijgen (zie diss :
bl. 167).

-ocr page 262-

250

XVII.

Neo-Malthusianisme is uit economisch en uit zedeUjk oogpunt
af te keuren.

XVIII.

Aan index-numbers kan ten opzichte van goudschaarschte geen
krachtig argument ontleend worden.

XIX.

De lage disconto-stand bij de verschillende groote banken gedu-
rende den laatsten tijd pleit tegen goudschaarschte.

XX.

Een regeling van het muntstelsel, waardoor de waarde van het
goud wordt verminderd, is in strijd met het beginsel, dat de staat
tegenover alle burgers, die in dezelfde positie verkeeren, ook
op gelijke wijze handele.

XXI.

Afschaffing vau den accijns op suiker is wenschelijk uit
hygiënisch oogpunt.

XXII.

Het parlementairisme voert tot de republiek en verdient derhalve
afkeuring.

XXIII.

Evenredige vertegenwoordiging moet het parlementairisme be-
vorderen.

-ocr page 263-

XXVII.

251

Zoowel het toekennen van volstrekt geen als van een te hooge
schadeloosstelling aan leden der volksvertegenwoordiging levert
gevaar op voor hunne onafhankelijkheid.

XXV.

De beginselen der Ethische School eischen ontwikkeling van
het bizouder onderwijs.

XXVI.

Godsdienst en staatkunde zijn niet te scheiden.

XXVII.

Hoe meer invloed het volk op de regeering heeft, hoe minder
de regeering in staat is krachtig in de maatschappelijke verhou-
dingen in te grijpen.

XXVIII.

Br bestaat geen absoluut beste regeeringsvorm,

XXIX.

Drankmisbruik is een der grootste oorzaken der sociale ellende.

XXX.

Geheel-onthouding van alkoholische dranken is het beste middel
ter bestrijding van het drankmisbruik.

-ocr page 264-

XXVII.

252

Verbodswetten d. w. z. wetten, waarbij de invoer, fabrikatie
en verkoop van alkoholische dranken in het algemeen verboden
wordt, zijn weuschelijk.

XXXII.

Tijdens de wet der XII tafelen bestond de geus nog als een-
heid op het gebied van het jus.

XXXIII.

De gentes hadden oorspronkelijk communaal grondbezit.

XXXIV.

Het is waarschijnlijk, dat vóór de wet der XII tafelen de erf-
opvolging ab intestato wel overheerschend was, maar toch daar-
naast een onbeperkt beschikkingsrecht, zij het dan ook slechts
over een deel van het vermogen, bestond.

-ocr page 265-

t ■ ; - ■

......^•^mxmtMm-^

-ocr page 266-

li

.-V- -I-V,?

-- ^ : ,> - , . .•■ , - , ■ < .r - • -

/■vf-:.

: . ■ Mite" ■ . J r ^^ - \'

- \'S

N:

^ -

-ocr page 267-

STELLINGEN.

-ocr page 268-

.......

\' ■ jrr

"TiS\'

•X

4

? .V

- -ft" I T-\'-i»"\'*\'\' -, ^ •

Si.- X t V-.., T

■ V \'pi , . ■ / t\' . ...... V . ■ , i. li\'^l^AiC^

-ocr page 269-

STELLINGEN

tee veekeijgme v in" den geaad

^eehtswetensGhai]

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

D^. H. C. DIBBITS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN S E N A A T DE R UNI VERS ITEIT

tegek de bedenkingen van

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEEI^DHEID
TE VERDEDIGEN
op Woensdag 10 Juli 1895, des namiddags te ure,

DOOR

ADOLF ROBBERT VAN DE LAAR,

geboren te Gendringen.

UTRECHT, 1895.
Firma J. DE KRUYPF. — Koi-te Nieuwstraat.

-ocr page 270-

JSt

\' .y .

"x.ir-« J

î

y \'

fcrV "îltfM

W

ÏJi/VÂ.^u-

UV!^ • \'
\\ \'

"tt

.„ . V. ..........

^ 4 \' T " ......■

/

-ocr page 271-

STELLINGEN.

I.

De schade bedoeld in art. 534 K. is beperkt tot de schade,
die aan schip en lading zelf is toegebracht,

II.

De curator iu het faillissement van den legitimaris is niet
bevoegd de inkorting overeenkomstig art. 967 al. 1 B. W. te
vorderen.

III.

Wanneer een handeling slechts voor eeu vau twee coutrak-
tueerende partijen een handelsdaad is , zijn de exceptioneele han-
del srechtsr egels op geen van beide partijen toepasselijk.

IV.

Abandon en abandonuement sluiten elkander uit.

V.

De huurder-reeder kan geen afstand doen.

-ocr page 272-

360

VI.

Het gehomologeerde akkoord in een faillissement is te beschouwen
als een overeenkomst.

VIL

De schade bedoeld in art: 91 K. strekt zich uit tot lucrum
cessans en damnum emergens.

VilL

Ons recht kent geeu reeële executie bij overeenkomsten om te
geven.

IX.

Volgens ons recht kan geen seutentia uuda declaratoria worden
uitgesproken.

X.

De legitimat\'is lieeft een recht van erfgenaamschap.

XI.

Wanneer in het geval van art. 135 al. 2 B. W. de stuiting
geldig wordt verklaard , wordt het huwelijk , al is de grond van
stuiting geen grond vau nietigheid , toch nietig verklaard.

XII.

Ons Burgerlijk Wetboek kent drie bezitsactiën.

-ocr page 273-

261

XIII.

Dat een erf met hypotheek bezwaard is, belet den eigenaar niet
een erfdienstbaarheid te verleenen ook al wordt de hypotheekhouder
daardoor benadeeld.

XIV.

Bij verzuim der huwelijksafkondigingen in het geval van art.
138 B. W. is het huwelijk van rechtswege nietig.

XV.

Publiekrechterlijke overeenkomst is een contradictio in terminis.

XVI.

Schepen vallen onder het begrip van //inboedel\'\'\' in art. 570 B. W.

XVII.

Voor het verleenen der bij art. 1227 en 1228 B. W. bedoelde
hypotheek is een onderhandsche akte van verkoop of scheiding
onvoldoende.

XVIII.

Hij , die zich op een gewoonte beroept, moet haar bestaan
bewijzen.

XIX.

Het bestaan der theorie, dat de mensch een produkt der om-
standigheden is , bewijst, dat de mensch geen produkt der omstan-
digheden is.

-ocr page 274-

262

XX.

Daar het aantal misdadigers slechts een zeer gering percentage
der menschheid uitmaakt, hebben de statistieken van Lombroso,
dat bepaalde kenteekenen (afzonderlijk of gecombineerd) percents-
gewijze veel meer voorkomen by misdadigers dan bij niet-misda-
digers , geen waarde voor de praktijk.

XXI.

Het staatsgezag bezit geen oorspronkelijk recht tot straffen.

XXII.

De uitdrukking //vliegend blad" in art. 240 Sv. is geen
nauwkeurig begrensd begrip ea verdient derhalve afkeuring.

xxin.

Wanneer de stemgerechtigden zich bij een verkiezing kunnen
doen vertegenwoordigen bij lastgeving, valt het omkoopen der
lasthebbers niet onder art. 126 Sr.

XXIV.

De verklaring bedoeld in art. 403 Sv. moet onder eede worden
afgelegd.

XXXV.

De Koning, als getuige opgeroepen en verschenen, kan als
getuige worden gehoord.

XXVI.

De verklaring, welke art. 230 Sv. vordert, kan per telefoon
worden afgelegd.

-ocr page 275-

XXVII.

263

De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel door de Tweede Kamer
goedgekeurd in behandeling nemen , al is deze sedert dien tijd
ontbonden.

XXVIII.

Art. 107 Gw. is van toepassing in de gevallen van art. 20,
32 en 37 Gw.

XXIX.

In art. 105 Gw. moet de helft der leden worden opgevat als
de helft der toegelaten of der gekozen leden , niet als de helft
van het aantal bedoeld in art. 81 Gw.

XXX.

Tijdens de wet der XII tafelen bestond de gens nog als
eenheid op het gebied van het jus.

XXXI.

De gentes hadden oorspronkelijk communaal grondbezit.

XXXII.

Het is waarschijnlijk, dat vóór de wet der XII tafelen de
erfopvolging ab intestato wel overheerschend was, maar toch
daarnaast een onbeperkt beschikkingsrecht, zij het dan ook slechts
over een deel van het vermogen, bestond.

-ocr page 276-

1 _

=11

%

^ f t: \'

" 1

^. «\'to

y

-A -

-ocr page 277-

IJN H O ü D-

Bladz.

Inleiding ................ . 1.

HOOFDSTUK I.

landnationalisatie uit het oogpunt van beginsel.

A. De argumenten tegen privaat grondbezit ... 5.

B. Is landnationalisatie in strijd met de be-
ginselen van het recht ?........24.

O. Behoort de staat bij eventueele onteigening ,
met het oog op rechtsbeginselen, volledige
schadeloosstelling te geven of niet? ..... 44.

HOOFDSTUK II.
Landnationalisatie in verband met de vroegere en met de thans

nog bestaande vormen van gemeenschappelijk grondbezit... 64.

HOOFDSTUK III.

landnationalisatie met betrekking tot de verdeeling van den rijkdom.

Overzicht van verschillende landnationalistische

schrijvers..............81.

Henrj George.............92.

A. R. Wallace.............122.

Th. Stamm..............124.

M Flürscheim.................128.

-ocr page 278-

266

Von Helldorft\'—Baiiinersrode.....

A. Samter...........

Gossen en Walras.........

Toekomstige daling of stijging der paclit .
Plannen van uitvoering der landnationalisten

HOOFDSTUK IV.

Bladz.

152.
154.
160.
162.
178.

Laiuliiatioiialisatie uit liet oogpunt vau sociale verlioudiugeu
eu overwegenden staatsinvloed........

213.

225.

HOOFDSTUK V.
Landnationalisatie met betrekking tot de produktie.

Lijst van geraadpleegde keken.......... 243.

STELLINGEN {Staalsweienschap)...... 247.

STELLINGEN {Rechtswetenschap)...... 259.

-ocr page 279-

VERBETERING.

Tijdens het afdrukken van mijn proefschrift bemerkte ik, dat
mijn betoog op pag. 116 al. 1 (//Wanneer wij echter" enz.)
onjuist is. In het hier aangenomen geval zal n.1. in weerwil van
de elasticiteit der vraag naar landbouwvoortbrengselen de prijs
toch dalen in de volle verhouding, waarmede de verbetering de
produktie vergrootte, daar nog gronden beschikbaar zijn even
vruchtbaar als de minst vruchtbare grond, die nog bebouwd wordt.

-ocr page 280-

»J

-ocr page 281-

V:

ïjt

• •\' : • ■ y\'

* • >\'

-ocr page 282-

if:

H i.

m

»

? i. I

...... ■

1

r f^

V r\' (., A

W:

-ocr page 283-

\'V

-1

■ - . - ■ :r --rt

i!

■SI\'

y .

(

■\'■ ■ j

^ / ; ;; .-x
....\'1 \' ■ ■

V \' f

t ■. "

\'\'S

-

m

, • i V-

■ i ■■

-ocr page 284-

m

if

■ Cgw,-

■M.

f \' t^j

/1

t

jct