-ocr page 1-
i^lrfS.       BB..167Ö-H.24
-ocr page 2-
-ocr page 3-
Van den onbekenden iïchrijver
UU
!
T
1
i
KENERLEI HIERAROIIIE.
-
-
-                                                              .
.V
-..TI
-ocr page 4-
. \'
!
.
-ocr page 5-
EENERLEI HIERAECHIE.
ft/
-ocr page 6-
-ocr page 7-
LEVENSBESCHOUWINGEN.
i.
EBNBBMI HIMRA-HOHIB.
miS
S GttAVENHAGE,
D. A. THIEM E.
187 8,
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Het hier volgende opstel werd oorspronkelijk aangevangen en
geschreven met de bedoeling, om het te zien opgenomen in het
Algemeen Handelsblad; doch bleek het weldra, voornamelijk wegens
den omvang, als ook wel eeniger mate wegens den inhoud, meer
raadzaam te zijn, om het als een afzonderlijk stukje te doen ver-
schijnen. Waarom het juist voor het Handelsblad werd bestemd,
zal uit den inhoud genoegzaam blijken.
De schrijver had het wel liever, om zekere reden, in een dag-
blad geplaatst gezien, maar hij vertrouwt dat zijn doel toch wel
zal worden bereikt. Hij is toch een groot voorstander van de
journalistiek, welke hij beschouwt als een krachtig middel om in-
vloed uit, te oefenen op de massa van het volk. De kerk, degods-
dienst noemt hij in zijn opstel de krachtigste drijfveer van al des
menschen doen en laten ; als tweede , daarop volgende macht zou
hij de journalistiek willen noemen. Boeken en afzonderlijk uitge-
geven stukjes worden in den regel slechts door weinigen, door de
meest ontwikkelden en geleerden gelezen ; dagbladen door een veel
grooter aantal, die in den regel geen boeken lezen. Zal die invloed
echter zegenrijk zijn, dan behoort men met de meeste nauwgezet-
heid en eerlijkheid naar het goede te streven, en te trachten de
dagbladliteratuur zooveel mogelijk te verheffen en te veredelen,
-ocr page 10-
6
In het Handelsblad van 14 Februari 11. zijn deze zelfde denk-
beelden op uitstekende wijze, geheel in schrijvers geest, uiteengezet
en ontwikkeld onder de rubriek Groot-B rit tan nie, naar aan-
leiding van het verbranden van de Times en Daily News op
de beurs te Londen. Men leest daar onderanderen ook het navol -
gende, hetgeen schrijver mede op zijn geschrijf wenscht toe te passen.
»De journalisten zijn de predikers en leeraars van dezen tijd,
»en \'t spreekt van zelf, dat zij, als zij de heerschende overtuiging
»van den dag beslrijden, nu en dan verketterd worden, ja zelfs
«voor verraders gescholden worden door hun tegenstanders. Wan-
sneer een journalist slechts ten volle overtuigd is voor een goed
sdoel met eerlijke wapenen te strijden, moet het hem een eer zijn,
»die smaad en verguizing met een kloek hart te dragen. Fais ce
»que doit behoort zijn motto te zijn."
Er zijn er altijd die met minachting nederzien op hetgeen zij
dagbladgeschrijf believen te noemen, maar dat zal toch niet kunnen
verhinderen, dat ook zij, mogen zij het wenschen of niet, er door
zullen beheerscht worden. Maar is het dan niet verkieslijker er
voor te zorgen, dat dat dagbladgeschrijf dan althans zoo voortreffe-
lijk mogelijk zij, en doet gij niet beter met daarvoor zorg te dragen,
dan er op te schimpen. Op u, meerder ontwikkelden engeleerden,
rust die plicht! Gij kunt die taak niet opdragen en overlaten aan
het volk achter de kiezers, zooals dat door zoogenaamde anti-
revolutionairen en democraten veelal gedaan wordt, wan-
neer zij de getalsmeerderheid willen laten regeeren. Ik
wensch de regeeringstaak te zien opgedragen aan de meerder-
heid van verstand en ontwikkeling, van deugd en
karakter.
Daar dit opstel, als aan het Handelsblad gericht, was aangevangen,
-ocr page 11-
7
zoo was de vraag, of ik er nu niet eenige wijzigingen in moest
aanbrengen? Ik heb echter gemeend het maar eenvoudig te kunnen
laten zooals het oorspronkelijk werd opgesteld, zoodat men het,
wat den vorm betreft, kan beschouwen als een open brief, gericht
aan de redactie van het Handelsblad.
Het verschijnt nu echter als een eerste stuk onder een meer
algemeenen titel. De schrijver stelt zich namelijk voor dit stukje
wellicht door meerderen te zullen laten volgen; dan echter zoo,
dat ieder ook als op zich zelf staande kan worden aangemerkt,
zonder eenige verplichting, noch voor den schrijver, om ze te leveren,
noch voor den kooper, om ze te nemen. De gemeenschappelijke
titel dient dan slechts om aan te toonen, dat zij van denzelfden
schrijver zijn, en toch ook een gemeenschappelijken gedachtengang
hen onderling verbindt. Of het door meerderen zal worden gevolgd, wil
de schrijver ook gedeeltelijk laten afhangen van de wijze, waarop
dit eerste zal worden ontvangen. Hij kan zich natuurlijk niet voor-
stellen, dat ieder onmiddellijk het in alles met hem eens zal zijn,
maar verwacht veeleer, dat menigeen over meerdere plaatsen zal
struikelen. Hij zelf zou vele tegenwerpingen weten te maken, maar
heeft die natuurlijk, zooals dat een conscientieusen schrijver be-
taamt, reeds vooraf overwogen en heeft dus zijn antwoord daarop
gereed. Waarom die dan niet aangevoerd en de oplossing gegeven,
zal wellicht deze of gene vragen ? Omdat, wanneer men alles wat
kan worden tegengeworpen wil opnemen en wederleggen, men den
geregelden gedachtengang te veel afbreekt en stoort, alsook omdat ik
meen, dat bij eenig nadenken in het stuk zelf de gegevens zijn te
vinden, om tot die oplossing te kunnen komen, zoodat het voldoende
kan worden geacht, hen, die mochten struikelen te recht te helpen.
Daartoe zullen dan ook volgende stukjes de gelegenheid kunnen geven.
-ocr page 12-
8
Een der meest afkeuringswaardigo eigenschappen tier dagblad-
literatuur, welke men niet streng genoeg kan veroordeelen, is dat
men zoo dikwerf in plaats van met argumenten en bewijsvoeringen
meeningen te wederleggen, dat tracht te doen met schimp- en
scheldwooorden. Ik kan het vermoeden niet onderdrukken, dat ook
mij dat wel zon kunnen te beurt vallen, maar dan zal ik mij
daarover weinig bekreunen en het slechts beschouwen als gebrek
aan wezenlijke argumenten. Als zoodanig zal ik slechts aanmerken
wat blijkt te zijn voortgevloeid uit eene ernstige en conscientieuse
overtuiging, en slechts dat als mijner aandacht waardig keuren.
Dit een en ander heb ik gemeend ter inleiding te moeten laten
voorafgaan.
-ocr page 13-
INVOERING DEI! KATHOLIEK-BISSCHOPPELIJKE
HIËRARCHIE IN SCHOTLAND.
Mijnheer de Redacteur!
Wat Gij ook moge ijveren voor scheiding van Kerk en
Staat; hoe wenschelijk U ook moge toeschijnen eene zoo
volledig mogelijke toepassing van dat beginsel; het zal
steeds eene onmiskenbare waarheid zijn en blijven, dat de
Kerk, de Godsdienst, den krachtigsten, alles overwegenden
invloed zal blijven uitoefenen op al des menschen doen en
laten, oj) alle zijne handelingen. En hoogst natuurlijk dat
datgene, wat voor den mensch het hoogste, het verhevenste
is en behoort te zijn, datgene wat niet slechts het tegen-
woordige, maar ook het verledene en het toekomende tot
in het oneindige omvat, dat dat de meest vermogende
drijfveer zal zijn van al zijne overwegingen en verrichtingen.
In dezen zin opgevat, is scheiding van Kerk en Staat eene
onmogelijkheid.
Wenscht Gij nu Uwe vrijzinnige, Uwe liberale beginselen
hoe langer hoe meer te zien gehuldigd en verspreid, het
zal u weinig baten, wanneer men meent, dat zij met de
Kerk, met de Godsdienst in strijd zijn. Wil men dus tot
eene krachtige, tot eene overtuigende bevordering van die
beginselen komen, dan is het op dat terrein van Kerk en
-ocr page 14-
10
Godsdienst, dat de strijd moet worden gestreden, daar
waar de slag moet worden geleverd.
Reeds sinds vele jaren, maar voornamelijk in den laatsten
tijd, hebben deze en andere daarmede in het nauwste ver-
band staande overwegingen mij vervuld en mijne gedachten
geleid.
Ten gevolge van beschouwingen, deels aan de Times
ontleent, onder Groot-Brittannie in uw hooggewaardeerd
blad van 9 December 11. opgenomen, over het onderwerp
aan het hoofd van dit opstel vermeld , welke beschouwingen,
even als de meeste onder die rubrisk voorkomende, ik
steeds met de grootste belangstelling en ingenomenheid
lees, meende ik daarin eene geschikte aanleiding te kunnen
vinden, om mijne overwegingen daaromtrent eens uit een
te zetten en te ontwikkelen.
Dien ten gevolge zend ik IJ een eerste opstel daarover
toe. Aan U de beslissing in hoever U het wenschelijk en
doelmatig zult oordeelen het eene plaats te doen innemen
in Uw hoogst geacht Dagblad.
Mocht dat het geval zijn, dan doet zich de vraag op, of
ik er mijn naam onder zal plaatsen ? Ofschoon ik zeer
afkeerig ben van anonym schrijven, ofschoon ik er niets
op tegen heb mijn naam, zoo noodig, bekend te maken,
en ik D in dat geval daartoe volle vrijheid geef en alle
verantwoordelijkheid gaarne op mij neem, zoo geloof ik
toch, dat het vooralsnog beter is mijn naam niet te noemen.
Mocht soms deze of gene lezer vragen: »Wie mag wel die
schrijver zijn?" Lk zou hem antwoorden: Vraag niet naar
den schrijver, vraag slechts naar de zaken, overweeg die
met den meest mogelijken ernst, overdenk of zijne be-
schouwingen waarheid bevatten of niet, laat geene persoons
quaestiën u verhinderen uwe volle, uwe geheele, uwe
ernstige aandacht alleen op de zaken te vestigen. Niets anders
verlang ik dan deze hoogst ernstige overweging,
-ocr page 15-
11
Het bedoelde stuk in het Handelsblad had tot opschrift:
Druivencultuur in Schotland. Hoofdzakelijk werd er het
volgende in betoogd: Even als een Italiaansch wijngaar-
denier, verleid door den warmen zonnengloed, door welken
de Schotsche zuidelijke berghellingen op eenen fraaien
zomerdag werden gekoesterd, meende dat die geschikt
zouden zijn om er druiven te kweeken, doch zich daarin
zeer teleurgesteld vond, doordien hij niet te rade was ge-
gaan met den Schotschen bodem en het klimaat, zooals
het over het geheele jaar daar is; even zoo zal de Schotsche
bodem en de Schotsche Maatschappij ongeschikt worden
bevonden, om het Katholicisme te kunnen dragen en kweeken.
Men behoeft zich dus volstrekt niet ongerust, noch bevreesd
te maken over die voorgenomen invoering van de Bisschop-
pelijke Hiërarchie aldaar; die zal daar toch geen wortel
schieten, noch kwaad kunnen stichten.
Zoo wordt daar onder anderen ook het navolgende ge-
zegd: »De Schotten zijn het Protestantsche volk bij uit-
»nemendheid, en het is even onmogelijk, dat het na drie
»eeuwen partij zou gaan trekken voor Mary Stuart tegen
»Knox en Murray, als dat Holland, Friesland en Zeeland
»nu partij zouden gaan trekken vóór Al va tegen Willem
»den Zwijger. Dit behoeft een Katholiek, die als Katholiek
»geboren is, volstrekt niet te doen, doch een Protestant,
»die terugkeert tot de Roomsche Kerk, en verklaart de
»Hervorming te haten, kiest partij voor priestergezag tegen
»vrij onderzoek, voor de Kerk, die enkel niet meer ver-
»volgt, omdat haar kracht gebroken is, tegen de vervolgden
»van weleer, die door hun overwinning de wetenschap
»bevrijdden en aan der volken zelfregeering het aanzijn
»schonken."
Is het echter wel zoo onwtijfelbaar zeker, dat het Katho-
licisme in Schotland geen kwaad zou kunnen stichten en
geen proselieten zou kunnen maken ? Ik vermeen daaromtrent
-ocr page 16-
12
nog twijfel te mogen koesteren. Heeft liet toch niet in den
laatsten tijd reeds dikwijls de aandacht getrokken, dat er
in een gedeelte der Engelsche Kerk eene groote neiging
bestaat tot het Katholicisme. en dat men zelfs reeds velen
tot het Katholicisme heeft zien overgaan, en daaronder
zeer geachte, kundige, verstandige, hooggeplaatste en tot
de eerste rangen der Maatschappij behoorende personen?
Maar, zal men zeggen, die zuivere echt Ortliodox-Prote-
stantsclie
Schotten zijn toch niet de RitualiMen van de
Engelsche Kerk!
Die zoogenaamde Orthodox-Protestanten \', die zoowel
bij ons als in Schotland een zeer groot deel der bevolking
vertegenwoordigen; in wezen en in werkelijkheid zijn zij
eerder Katholiek dan Protestantsch. Pius IX had toch niet
zoo groot ongelijk, toen hij, kort voor het houden van
het laatste Oecumenisch Concilie eene uitnoodiging richtte
tot de afvallige Kerkgenootschappen, om tot de eenige,
ware Moederkerk terug te keeren; want hij meende toch
duidelijk teekenen waar te nemen, dat de tijd scheen te
zijn aangebroken, dat men zijne dwalingen begon in te
zien. In hunnen ingekankerden haat tegen Rome werd dit
voorstel met verontwaardiging, met schaterlach van de
hand gewezen. Maar toch zeg ik met Pius IX: »Gij zijt
meer Katholiek dan Protestantsch!"
Indien dat nu werkelijk zoo is, zou het dan zoo vreemd
zijn, wanneer zij met der daad ook eens tot het Katholicisme
1 Ik zeg zoogenaamde Orthodox-Protestanten , want zij zijn eigenlijk niet de
werkelijke Orthodox-Protestanten. Ik zou hen liever willen noemen: Psendo-
Prolestanten
, of Valsche Protestanten. Dat Grieksche woord Orthodox wordt
vrij goed vertolkt door de „Zuvere Leer", waarmede vooral de plattelands-
hewoners in vele streken van ons land zooveel ophebben, en waarvan zij steeds
den mond vol hebben. Maar il Uwe leer wel de Zuivere? Ik zeg zij is het
niet! Zoo gij die ergens wilt zoeken, dan zult gij haar eerder vinden bij de
zoogenaamde verafschuwde .Modernen: zij zijn veeleer de werkelijke, de ware
Orthodox-Protestanten.
-ocr page 17-
(3
overgingen, zou dat niet maar hoofdzakelijk van toevallige
omstandigheden afhangen, en zou de ingekankerde, over-
geërfde haat tegen liome niet slechts het grootste struikelblok
zijn? Zou er dan niet eenigen grond van bezorgdheid
kunnen bestaan over de dreigende aanstaande invoering der
Roomsch-Katholieke Hiërarchie in Schotland?
Maar , zou dat nu zoo verschrikkelijk zijn, indien zij
werkelijk tot het Katholicisme overgingen? Ik voor mij
zou wenschen, dat al die Pseudo-Protestanten maar eenvoudig
katholiek werden, dan toch zou men geraken tot eenen,
zoo als men in de politiek gewoon is te zeggen , zuiveren
toestand, tot eene zuivere partijverdeeling. Nu weet men
niet recht wat men aan hen heeft. Zij zullen zich nu eens,
en dat wel bij de belangrijkste onderwerpen, b. v. de
Onderwijs-quaestie, voegen bij de Katholieken; maar dan
weder zal hun katholieken haat de bovenhand hebben,
en zouden zij daarom eerder de zijde van de Liberalen
kiezen. Zij verkeeren in eenen voortdurenden strijd en
weten zelf niet recht, waarheen zij zich moeten wenden.
Zich bij de Katholieken te voegen, dat gaat toch niet; zich
bij de Liberalen te voegen, gaat ook niet. Maar dan
eene eigene richting? Eene onhoudbare richting!
Ik weet hen niet beter te vergelijken , dan bij de zooge-
naamde Constitutioneele groep in den Franschen Senaat
onder dat zoo merkwaardige, kortstondige, nauwelijks tot
de geschiedenis behoorende en zich noemende bewind van
de »Zedelijke Orde." Zij verkeerden ook voortdurend in
twijffel waarheen zij zich zouden wenden: tot de Rechtei-
of tot de Linkerzijde? Tot de Conservatieven of tot de
Liberalen? Hun hart drong hen zeker wel het meest tot
de Conservatieven, maar de macht der omstandigheden tot
de Liberalen, de Republikeinen.
Evenzoo weten de zoogenaamde Orthodox-Protestanten
niet, of zij zich zullen voegen bij de Katholieken , of bij de
-ocr page 18-
u
Liberalen ? Ik kan ook wel zeggen bij de Katholieken of bij de
Protestanten, want ik zeg u, gij zoogenaamd Orthodox-
Protestanten :
Gij vertrapt Luther en cqjoleert Rome!
Tegenover Rome beweert Gij te verkondigen een redelijk
Geloof,
maar Uw Geloof is even onredel ijk als liet Katholiek
Geloof!
Wat is een redelijk Geloof\'? Het is een Geloof dat door
de rede als redelijk is gestempeld, een Geloof, goedgekeurd,
geapprouveerd door de rede, een Geloof onder controle van-,
gecontroleerd door de rede , waarop dus de rede als zoodanig
haren stempel heeft gedrukt. Daar nu de controleur moet
staan boven den gecontroleerde, zoo staat de rede nood-
wendig boven het Geloof. De controleur moet ook de macht
en de bevoegdheid hebben, om te kunnen controleeren, en als
zoodanig volkomen onbepaald vertrouwen genieten, dat is met
een ander woord, hij moet als onfeilbaar worden beschouwd.
Wat zoudt gij wel zeggen, indien gij eene controlable
betrekking bekleedende, en als zoodanig Uwe handelingen
door eenen controleur moeten worden gewaarmerkt, en nu
iemand tot u kwam, die noch de macht, noch de bevoegd-
heid daartoe had? Zoudt gij hem niet de deur wijzen en
zeggen: Ik heb met U niets te maken, ik ken U niet.
Evenzoo zet gjj de rede buiten de deur, ontkent gij haar,
wanneer gij haar onbevoegd verklaart, om over het geloof
een oordeel te kunnen uitspreken. In de enkele uitdrukking
van redelijk geloof\' ligt de erkenning opgesloten van de
onfeilbaarheid der menschelijke rede. Wilt gij die niet
erkennen, spreek dan niet van een redelijk, maar liever
van een onredelijk geloof.
De Katholiek is hierin, even als in menig ander opzicht,
veel consecpienter; en in die grootere consequentie is dan
ook waarschijnlijk de oorzaak te vinden, waarom soms
-ocr page 19-
ir,
overigens zeer verstandige, bekwame en ontwikkelde personen
het Katholicisme verkiezen boven het Protestantisme. Wel
kan er van consequentie ook eigenlijk geen sprake zijn,
wanneer men de rede buiten de deur heeft gezet, want
consequent te zijn is toch niet anders dan te redeneeren,
gevolgtrekkingen te maken overeenkomstig de wet, den
regel der rede. Al is dit ook volkomen waar, zoo zal ik toch
nog maar zoo vrij zijn van consequentie te spreken en te
zeggen: dat de Katholieken ten dezen opzichte veel conse-
quenter zijn, dan de zoogenaamd Orthodox-Protestanten.
Het Katholicisme toch ontkent eenvoudig gaaiweg den
verstandigen mensch. Voor haar is de mensch een onzinnig,
een zinneloos, verstandeloos, redeloos wezen , onbekwaam
en onbevoegd om over godsdienstzaken eene meening, een
oordeel te kunnen hebben. Daarvoor is de Onfeilbare Paus,
Gods Stedehouder op aarde, die u zal voorschrijven wat
gij hebt te gelooven, en die alleen daartoe de macht en de
bevoegdheid heeft. Gij zijt niet anders dan een werktuig,
dat door den Onfeilbaren Paus wordt geregeld en opgewonden.
Hij erkent geene rede, die iets zou te zeggen hebben.
Wat was het werk van Luther?
Luther gevoelde in zich, dat hij ook was een zelfstandig
denkend wezen; en hij rehabiliteerde den verstandelij ken
mensch tegenover den Onfeilbaren Paus. Hij weigerde zich
als een werktuig te laten gebruiken, dat slechts door den
Paus kon worden geregeld en opgewonden. Hij dagvaarde
den Paus, om zijn eigenhandig geschreven Godsmandaat
te toonen, waaraan bij zijne bevoegdheid als Godsgezant
ontleende. En hoogst natuurlijk dat men daar, waar het
geldt \'s menschen hoogste, verhevenste belangen, dat men
daar de strengste bewijsgronden zal eischen, die de meest
ontwikkelde rechtsvordering met mogelijkheid slechts weet
te vorderen. Luther heeft aldus de onfeilbaarheid der
-ocr page 20-
16
rede gesteld tegenover de onfeilbaarheid van den Paus.
Wat doet Gij nu, Gij zoogenaamd Orthodox-Protestanten ?
Gij erkent ook wel het gezag van de rede, maar alleen
voor zoover dat strekt, om het Katholiek geloof\'te bestrijden.
Wil men ook uw geloof bestrijden, dan zegt gij : Holla!
Tot hiertoe, maar niet verder. Ik erken niet de bevoegdheid
der rede, om daarover te kunnen oordeelen, ik zet die
buiten de deur; ik erken niet den verstandelijken mensck,
die bestaat voor mij niet. En daarmede zijt gij teruggegaan
naar Rome; daarmede hebt gij den Onfeilbaren Paus erkend
en Luther afgezworen. Er is geene audere keuze mogelijk
dan tusschen het dilemma: de onfeilbaarheid van den Paus
of van de rede.
Gij zegt: Ja, er is nog een tertium, een derde, een
middenweg, de onfeilbare Bijbel, bevattende Gods eigen
onfeilbaar schrift en woord.
Ik zeg: Tertium non datur! Ik erken geen derde, geen
middenwegen!
*Een middenman,
»Een modderman."
zegt de Genestet. Ik zeg: Een middenman, geen man,
een onding, een onbestaanbaar iets!
Eenige voorbeelden: Gij erkent God, of gij erkent Hem
niet. Wat is hier het Tertium, het derde ? Iets is eeue deugd ,
of eene ondeugd. Wat is het Tertium, het derde V Iets is
rechtvaardig of onrechtvaardig. Wat is het Tertium, het
derde ? Gij erkent den Bijbel als (Jods eigen schrift en
woord; ik erken daarin een boek van menschen, even als
ieder ander boek. Waar is hier het Tertium, het derde?
Dit laatste voorbeeld wil ik eenigzins nader ontwikkelen
en uiteenzetten.
Wat zou men hier wel als een Tertium, als een derde,
een middenweg kuunen aanmerken ? Ik kan mij niets anders
voorstellen dan te zeggen: Die Bijbel bevat ja ongetwijfeld
-ocr page 21-
17
Goddelijke zakeu, inaar het is niet uitgemaakt en zeker,
dat er niet ook andere van menschelijken oorsprong
onder kunnen gemengd zijn. Het is alzoo een mengsel
van ongelijksoortige zaken en, om tot een zuiver dilemma
te komen van twee zaken, waartusschen het verstand zal
moeten kiezen, zal men eerst eene zuivere afscheiding
moeten hewerkstelligen, wat Goddelijk, wat menschelijk
is. Zoolang dat niet is geschied kan men van een derden,
van een middenweg spreken.
Ik zeg steeds, qui bene distinguit bene docet, en wanneer
men dan goed in de zaak doordenkt, zal men altijd vinden,
dat dan alleen van derde, van middenwegen sprake kan
zijn, wanneer men te doen heeft met mengsels van heterogene
bestanddeelen, zoodat men, om tot eene zuivere tweeledige
uitspraak te komen, moet aanvangen met eerst eene zuivere
scheiding tot stand te brengen l.
Aan die scheiding in den Bijbel arbeidt gij dan ook
steeds. Daartoe doceert gij in Uwe scholen de vakken van
Critiek en Exegese van het Oude en Nieuwe Testament;
de Critiek, om uit te maken wat echt is, wat onecht; de
Exegese, om te bepalen wat de eigenlijke ware beteekenis
is der woorden. Aan die Critiek en Exegese nu hebben
gedurende eenige eeuwen duizende menschen gearbeid en
wordt daaraan nog steeds gearbeid. Die Criiiek en Exegese
bepalen dus, wat die Bijbel zal bevatten; en, moge hij nu
ook al Gods woord bevatten, de Bijbel die gij mij dan
1 Ik lees daar juist in het Handelsblad van 10 Februari 11. eene uitdrukking
zeer geschikt om mijne mceniug goed duidelijk te maken. Er wordt melding
gemaakt van iemand, die zich noemt: „een gematigd Orthodox." Orthodox is:
van de rechtzinnige leer. Wat is nu eene gematigd rechtzinnige leer ? Ik kan
mij alleen voorstellen, rechtzinnig en niet rechtzinnig, en gematigd rechtzinnig
als een mengsel van beiden. Het ideaal van een gematigd Orthodox zal dan
zijn: Iemand die juist volkomen voor de helft is reehtzinuig en voorde
andere helft niet rechtzinnig. Ik kan niet deuken, dat de gematigd Orthodox
dat kan bedoelen. Voor mij is zoo iemand een onding, ecu onbestaanbaar iets.
-ocr page 22-
18
voorlegt, is in geen geval Gods eigen schrift en woord,
maar liet resultaat, het product van Uwe menschelijke
Critiek en Exegese; dus een menschelijk boek , even als
ieder ander boek. Die Critiek en Exegese is eene werking
van het menschelijk verstand, van de menschelijke rede.
Schenkt gij nu aan die rede vertrouwen , gezag en bevoegd-
heid toe, noemt gij haar onfeilbaar, dan bestaat de mogc-
lijkheid
, dat ook uwe Critiek en Exegese vertrouwen kan
verdienen; maar ontkent gij die onfeilbaarheid, dan heeft
ook uwe Critiek en Exegese niet de minste waarde en kan
men ze gerust over boord werpen. Alle menschelijke kennis
is een hersenschim , zonder eenige waarde noch beteekenis ,
wanneer gij niet gelooft in de onfeilbare rede. En wanneer
gij dan toch nog den Bijbel wilt aannemen als een Goddelijk
boek, dan schiet er niets anders over, dan te erkennen den
onfeilbaren Paus, Gods stedehouder op aarde, die krachtens
die Goddelijke zending IJ zegt, wat gij zult hebben te
gelooven \'.
Ik zeg alzoo: Gij hebt geene andere keuze, dan tusschen den
Onfeilbaren Paus, of de Onfeilbare rede, Tertiumnondatur.
Verwerpt gij de laatste, dan hebt gij ook Luther afge-
zworen, wiens werk het was te Protesteeren tegen den
Onfeilbaren Paus. Die Protestanten noemen de Katholieken
\' Zeer consequeut verbiedt de Paus dan ook het lezen van den Bijbel aan
zijne onderhoorigen. Zij, die onbekwaam en onbevoegd zijn om over die zaken
een oordeel te kunnen hebben, zouden er slechts verkeerde gevolgtrekkingen
uit kunnen afleiden, en zouden er misschien zaken in meeuen te lezen, die
geheel onwaar waren. Gij zoogenaamd Orthodox-l\'rotestantcn, ik zou 0 werkelijk
zeer aanraden ook liever maar dat voorbeeld te volgen. Gij zult zien hoezeer
onbevoegden in dien Hijbel verkeerde dingen weten te lezen ; en ik vrees maar
al te zeer, dat zelfs ook deze opstellen daarvoor bewijzen zullen leveren.
Maar, zoo gij geen onfeilbaren Paus erkent, dan dient gij aan ieder rncusch
toch het recht te geven dien Uijbel te mogen verklaren volgens zijne volkomen
overtuiging; of zijt gij wellicht de onfeilbare Paus? Maar als wij nu eens
in gevoelen verschillen, wie zal dan de rechter zijn? Zoo niet de onfeilbare
rede, dan weet ik niemand anders dan de Onfeilbare Paus,
-ocr page 23-
19
de Liberalen. Dat protesteeren tegen den onfeilbaren Paus
is voor hen het werk van het Liberalisme. Maar in dien
strijd tegen het Liberalisme gaat Gij, zoogenaamd Orthodox-
Protestanten , hand aan hand met de Katholieken. Uw beider
krijgsmuziek is in dit opzicht volkomen harmonisch, en
Uw beider vaandels vertoonen bij hunne ontplooiing de
woorden:
Oorlog tegen de Liberalen,
dat is Oorlog tegen de Protestanten, Oorlog tegen Luther!
De Katholieken koesteren dan ook ten Uwen opzichte
niet de minste vrees. Zij beseffen zeer wel dat Gij, al moogt
gij hen ook nog zoo grooten, overgeërfden, ingekankerden
haat toedragen, dat gij hen geen afbreuk zult berokkenen,
maar dat gij veeleer hunne bondgenooten zijt. Voor de
liberalen zijn zij slechts bevreesd, tegen hen slechts zijn
alle hunne wapenen gekeerd.
Zeer kenschetsend spiegelt dit zich af in het Programma
van de Kiesvereeniging Noord-Brabant, volgens welke de
Candidaten en Leden van die Vereeuiging de navolgende
verklaring moeten afleggen, zooals die onlangs door de
Arnhemsche (\'ourant werd medegedeeld, en ook in het
Handelsblad van 22 November 11. is opgenomen.
Gij zult, Mijnheer de Redacteur, mij wel willen ver-
gunnen, die verklaring hier nogmaals te mogen herhalen.
Zij luidt als volgt:
»Ik verklaar tegenstander te zijn van het Liberalismus,
»waarvan ik de beginselen voor verderfelijk houd, zoo op
^maatschappelijk als op zedelijk en bepaaldelijk op kolo-
»niaal gebied; vooral nog met opzicht tot het onderwijs
»en de betrekkingen tusschen Kerk en Staat; dat ik niet
»behoor tot de partij, welke die beginselen aankleeft, althans
»dat ik met haar voor altijd heb gebroken en dat ik nimmer
»sleun of stem zal verleenen aan candidaten, van wie ik
»weet of rechtmatig vermoeden kan, dat zij de liberale
-ocr page 24-
20
» beginselen zijn toegedaan, met de liberale partij heulen,
»of in iets haren invloed kunnen bevorderen" \'.
Men ziet, er is hier van niets anders sprake dan van
liet Liberalisme en van de Liberalen. Alles vereenigt zich
in eenen strijd daartegen. Wat moet dat Liberalisme toch
wel een afschuwelijk iets, wat moeten die Liberalen toch
wel verderfelijke menschen zijn, dat daartegen zoo zeer
moet worden gewaarschuwd en gestreden!
Het zij mij echter vergunt eens eenige vragen te doen:
Liberalisme, Vrijheidszin, is dat eene deugd of eene
ondeugd ?
Indien wij spreken van: »der Vaderen vrijheidszin"\', is
het dan de bedoeling, hen een eerenaam of een scheldnaam
toe te voegen?
Zullen wij mogen zingen:
Liberté, liberté,
Liberté chérie,
of wel zal het moeten zijn:
Liberté, liberté,
Liberté haïe?
Zullen wij mogen zeggen:
Vrijheid!
Blijheid!
of zal het moeten luiden:
Vrijheid!
Droefheid!
Wat zult gij antwoorden ?
1 Mocht men soms de echtheid van deze verklaring ontkennen, het zon
weiuig afdoen, daar er overvloed van soortgelijken zouden zijn aan te halen,
zoodat men in dat geval deze slechts als eene zeer karakteristieke uitdrukking
er van zou behoeven aan te merken. In het Redactieartikel van het Handels-
blad van 22 Januari 11.: De Katholiek? partij als Staatspartij, vindt men
ouder auderen ook eenige volkomen authentieke aanhalingen medegedeeld, die
ik zeer ter overweging aanbeveel
-ocr page 25-
21
Zegt gij: Liberalisme is voorzeker eeue deugd! Maar
waarom bestrijdt gij het dan zoo hevig ? Neen, het is eene
ondeugd! Maar zijt gij dan niet in strijd met hetgeen
algemeen en overal wordt aangenomen en erkend?
Welk zal uw antwoord zijn? Ik zou dat zeer gaarne
eens willen vernemen!
Wellicht zult gij zeggen: O ja, wij bekennen gaarne
dat het eene deugd is, maar alleen voor zoover het betrek-
king heeft tusschen menscheu onderling, voor zoover het
betracht wordt tusschen menschen en menschen. Maar
liberalisme jegens God! Zich vrij te verklaren tegenover
God! Strijd te voeren tegen Hem! In verzet, in oppositie
te komen tegen Hem! Zie, dat is het waar wij tegen op-
komen, daartegen dat wij strijdvoeren!
Het zonderlinge, het vreemde, het tegenstrijdige dat er
in gelegen is, om eene deugd ook eene ondeugd te noemen,
daarover wil ik nu niet in nadere bespiegelingen treden;
wellicht zal zich later daartoe nog wel eens de gelegenheid
voor doen; voor het tegenwoordige wil ik er mij slechts
toe bepalen, er de aandacht op gevestigd te hebben. Iets
anders wil ik thans nog aanvoeren.
Het strijdvoeren tegen God! Daartegen zegt Gij, U ook
ten strjjde aan te gorden! Maar dan zeg ik: Och! bekommer
U daarover toch zoo niet! God kan zichzelf wel verdedigen!
Ik verzeker U , Hij behoeft daarvoor Uwe hulp niet! Hij
heeft geen politiedienaren noodig; en, mocht gij soms
meenen, dat Hij ze wel noodig heeft, dan zou ik u vragen :
Waar is uw mandaat, uw eigenhandig geschreven mandaat,
waarbij Hij U als zoodanig heeft aangesteld?
Zich tegen God te verzetten! Onmogelijk! Maar tegen
het onmogelijke behoeft gij toch geen strijd te voeren!
Zich tegen God te verzetten! Welk sterveling zou zich
daartoe vermeten? En, mocht soms iemand het willen be-
proeven, hem zou onraiddelijk blijken, dat hij het onmo*
-ocr page 26-
22
gelijke wilde. Slechts een dwaas, een krankzinnige zou zoo
iets kunnen beproeven! Wie kan kasteelen in de lucht
bouwen? Wie zou zich willen verzetten tegen de wetten
der Natuur en in strijd daarmede kunnen handelen? Die
het soms mocht willen beproeven, zal hij zich niet be-
lachelijk maken en ten spot verstrekken aan zijne mede-
menschen ?
De Natuur is voor mij niet anders dan eene Gedachte
Gods!
En, bij God is Zijn en Denken Een! Deze zelfde
gedachte wordt ook uitgedrukt door het gezegde: »God
spreekt, en het is er!" Maar de eerste uitdrukking verdient
de voorkeur boven de laatste. Bij de laatste ligt er altijd
nog de mogelijkheid in opgesloten, dat Hij ook zou kunnen
spreken, dat is denken, want spreken is toch niet anders
dan eene gedachte in hoorbare klanken uiten, zonder dat
het gedachte ook tevens zou zijn, dat is in werkelijkheid
zou bestaan. Dit geeft dan ook slechts aanleiding tot de
zeer vicieuse en afkeurenswaardige voorstelling, dat God
iets denkt, het daarna in werkelijkheid doet treden en dan
beoordeelt of het goed is. Als of het ook niet goed, slecht
zou kunnen zijn! Maar dat mag men toch niet veronder-
stellen! Wat Hij doet, kan niet anders dan goed zijn, en
evenmin kan er eenigen grond bestaan om aan te nemen
dat niet, wat Hij denkt, ook tevens werkelijkheid zou
kunnen en moeten hebben. Zoo zeg ik dus: bij God is
Zijn en Denken Een;
op hetzelfde oogenblik, waarop het
gedacht wordt, treedt het ook tevens in werkelijkheid.
Bij ons menschen is dat geheel anders. In ons denken
zijn wij volkomen vrij. Voor onze gedachten bestaan geen
grenzen. Wij doordringen daarmede alles, zelfs tot in het
Oneindige, en zijn daarin van Gods geslachte. Maar in de
werkelijkheid zijn wij volkomen afhankelijk en gebonden.
In onze phantasie kunnen wij luchtkasteelen bouwen, maar
in de werkelijkheid zijn wij geheel afhankelijk van de Natuur
-ocr page 27-
28
en aan Hare wetten gebonden. Wie is de dwaas, die zich
daartegen zou willen verzetten? In een roman wordt onze
phantasie door geen teugel belemmert, maar wanneer wij
phantaseeren in strijd met dé Natuur, dan zegt onze niede-
mensch: Wat heb ik aan Uwe phantasieën, die toch voor
mij geen werkelijkheid kunnen hebben? Daarom verlangen
wij van een roman, dat hij ook waar, werkelijk zijn kan,
dat hij niet strijdig zij met de Natuur.
Wie een roman phantaseert, waarin zoodanige tegen-
strijdigheden voorkomen, die stelt zich zelf toch ongetwijfeld
de mogelijkheid, de werkelijkheid er van voor, en ware
hij niet door de Natuur gebonden, welke reden zou er dan
kunnen bestaan, dat zijne gedachte niet tevens ook in
werkelijkheid zou treden. De voorwaarde daartoe zou niet
meer buiten hem zijn gelegen, maar in hemzelven; er zou
geen verschil meer bestaan tusschen denken en werkelijkheid.
Te gelijk met zijn phantasie zou de Natuur ook daarmede
in overeenstemming zijn: denken en werkelijkheid zou zijn
één geworden; hij zou zijn vrij geworden in alle opzichten ;
hij zou niet meer slechts in zjjn denken, maar in alle
opzichten zijn gelijk geworden aan God. Alzoo kan er dus
bij God geen sprake meer zijn van Denken en Zijn als
twee afzonderlijke zaken, maar zijn beiden Een. Zoo zeg
ik nu ook, dat de Natuur voor mij niets anders is dan :
Eene Gedachte Gods. En die zinnelijke, dat is die zicht-
bare, hoorbare, tastbare Natuur is voor mij het hieroglijphen
schrift, waarin die Goddelijke Gedachten zichtbaar zijn
ter neder geschreven. De Natuurbeoefening is voor mij
niets anders, dan dat schrift te leeren verstaan, begrijpen,
ontcijferen; de Goddelijke Gedachten te leeren verstaan,
die als Natuurwetten in dat schrift zijn terneder geschreven *.
1 Uit deze beschouwing volgt ounüddelijk de ongerymdheid van hetgeen
men gewoon is wonderen te noemen. Die wouderen zijn dau in waarheid niets
anders dan: God in strijd met zichzclvcn, God strijd voerende tegen zijueigeu
-ocr page 28-
24
Ik heb U gevraagd naar Uw eigenhandig geschreven
mandaat? Hier hebt gij mijn mandaat! Het voldoet aan
de strengste eischen, die het meest ontwikkelde rechtsbegrip
voor een bewijs kan vorderen; ja, zelfs zoozeer, dat men
ze te vergeefs bij eenige andere bewijsvoering in die mate
zou kunnen wedervinden. En zoo behoort het te zijn, waar
het geldt het hoogste, het verhevenste, het belangrijkste,
waarin de mensch belang kan stellen. Het is toch, lo Eigen-
handig geschreven; 2o is het ten allen tijde, overal en voor
een ieder toegankelijk, ja zelfs zoodanig, dat het u van
alle kanten steeds omgeeft; dat gij er u midden in bevindt;
zoozeer, dat gij het als iets zoo gewoons beschouwt, dat
gij het meestal onnadenkend voorbijgaat; 3o is het volkomen
onvernietigbaar, onvergankelijk; en 4o, waarop ik nog zeer
bijzonder de aandacht wil vestigen, is het volkomen onver-
valschbaar; want geen sterveling is in staat datzelfde schrift
te schrijven.
Gij legt mij voor een schrift, beschreven met Sanskriet,
met Oud-Hebreeuwsch en Grieksch. Ik versta geen Sanskriet,
noch Oud-Hebreeuwsch, maar ik beschouw dat schrift en
zie schrapjes en tittels, gebogen halen en krullen op ver-
schillende wijzen bijeengevoegd en gegroepeerd. Die dat
schrift kan lezen en verstaan zegt mij, dat het teekens zijn
door menschen uitgedacht, om er hunne gedachten op
zichtbare wijze door uit te drukken en te kennen te geven.
Dat schrift te verstaan, beteekent er de gedachten uit te
ontcijferen, welke de menschen, die het schreven, daarin
hebben ternedergelegd; en dat die gedachten, welke gij
Wezen ! Zulk een wonder noemt gij, iets wat in strijd is met de Natuurwetten.
Maar wanneer de Natuur is ceue Gedachte Gods,, dan is zulk een wonder dus
iets, wat in strijd is met die Goddelijke Gedachte. Ik ken slechts één wonder,
dat is het wonder der Natuur! Maar gij verlangt behalve dat éénc wonder
nog andere wonderen, die daar boven staan. Een wonder boven een wonder,
een God boven God! Gij vindt dat éc\'ne Natuurwondcr zoo alledaagsch, dat
gij nog iets buitengewoons, iets extra\'s verlangt!
-ocr page 29-
25
daaruit hebt weten te ontcijferen, er werkelijk in liggen
opgesloten, dien ik wel voor waar aan te nemen, want
wanneer gij er eenmaal toe gekomen zijt het te kunnen
lezen, dan hebt gij aan zekere terugkomende groepjes een
naam gegeven en die letters genoemd; gij hebt, wat men
zegt, het alphabet van dat schrift, van die taal geleerd.
Eenmaal in het bezit van die kennis gekomen, kunt gij nu
onmiddellijk elk schrift in die teekens terneder geschreven
vlotweg lezen en komen er steeds geregelde, aaneenge-
schakelde en te zamenhangende, verstaanbare gedachten uit
te voorschijn. Dat dit enkel maar toeval zou zijn en die
gedachten slechts phantasieën zijn van u, die het leest, kan
toch bezwaarlijk worden aangenomen.
Maar al die verschillende letterschriften, al die ver-
schillende geschreven talen zijn allen voortbrengselen van
het inenschelijk verstand. Ik kan niet denken dat iemand
iets anders zal willen beweren. Ook het leeren verstaan van
die schriften is het werk van den mensch. Om tot de ont-
cijfering te komen dient de menschelijke Critiek en Exegese,
zonder welke het voor den waarnemer slechts blijven schrapjes
en tittels en halen Van alle kanten dus, menschelijk werk.
Maar nu spreekt gij ook van Goddelijk schrift. Waar is uw
Goddelijk Alphabet? Ik ken als zoodanig slechts het Alphabet
der Natuur.
Daarom dan zeg ik tot u: Gij kleingeloovige, die behalve
dat onmiskenbaar Goddelijk, nog verlangt een menschelijk
schrift, om aan uwe awakgeloovigheid te gemoet te komen,
omdat gij te traag, te onverschillig zijt, en u de moeite
niet wilt getroosten, om dat ontwijfelbaar Goddelijk schrift
te leeren verstaan en begrijpen. Gij vraagt een teeken;
maar u zal geen ander teeken worden gegeven, dan dat
van Jonas in den visch, dat is: geen ander teeken dan
dat der Natuur! En, wanneer er nu eens strijd is tusschen
dat Goddelijk en menschelijk schrift, wie zult gij dan
-ocr page 30-
26
volgen ? God of\' de menschenV Wie zult gij gelooveii?
God of de menschen ?
Ik meen nog te moeten opmerken, dat tot de Natuur,
zoo als ik die hier opvat, alle vakken van kennis, weten-
schap en kunst behooren, niet alleen de vakken , die men ge-
woonlijk meer in het bijzonder de Natuurkundige wetenschap-
pen noemt, maar alle vakken van menschelijke wetenschap en
kunst. De mensch is voor mij evenzeer een natuur-voor-
werp, dat aan mijne waarneming, beschouwing en beoor-
deeling wordt onderworpen, als ieder ander voorwerp der
Natuur; de mensch zooals hij is met alles wat aan en in
hem is, met alle zijne eigenschappen, met alles wat hij
doet en verricht, met alles wat hij voortbrengt, met alle
wijzigingen en veranderingen, die in den loop der tijden
met en aan hem plaats grijpen, zijne geheele geschiedkundige
ontwikkeling, van zijn lichaam, van zijn kunst, van zijn
kennis, van zijn wetenschap , alles menschelijke wetenschap.
Evenzeer, wanneer ik bijv. in de Dierkunde de Bij, als
een natuurvoorwerp, tot een onderwerp mijner beschouwing
maak, ik daaronder alles te zanien vat, wat tot de Bij
behoort, hare vorm , gedaantewisseling, levenswijze, huis-
houding, kunst-arbeid , maatschappelijke samenleving enz.;
evenals dat op gelijke wijze het geval is met het Paard,
de Koe, andere huisdieren , elk ander dier, plant of welk
natuurvoorwerp ook ; evenzoo is de Mensch voor mij een
voorwerp der Natuur en behoort alles, wat op hem betrekking
heeft, tot de Natuur-beschouwing, is alles te zamen eene
enkele Natuur-Wetenschap.
Men is gewoon te onderscheiden Natuurkundige, ook
wel Materieële, Stoffelijke Wetensthappen genaamd, en Intel-
lectueele, ook wel Geestelijke Wetenschappen. Het spreekt
van zelf, dat bij de Natuur-beschouwing, zooals ik die
hier opvat, van eene zoodanige onderscheiding geen sprake
kan zijn. Aan die uitdrukkingen, Materieel, Stoffelijk,
-ocr page 31-
27
Geestelijk, worden gewoonlijk zeer verkeerde begrippen en
opvattingen verbonden. Het zou ons te lang ophouden,
indien ik dat nu uitvoerig wilde gaan ontwikkelen en uiteen-
zetten; wellicht zal zich daartoe later nog wel eens eene
geschikte gelegenheid voordoen; thans wil ik nog slechts
de aandacht daarop vestigen, dat de Natuur één ondeelbaar,
samenhangend geheel is, waarin men geene willekeurige
inenschelijke afscheidingen kan maken.
Daar het voor den mensch nu evenwel onmogelijk is om
dat geheel in zijne oneindigheid te kunnen omvatten,
waartoe geen millioenen bij millioenen jaren zouden vol-
doende zjjn, zoo maken wij die willekeurige afscheidingen
en vormen aldus een lange reeks van verschillende vakken
van wetenschap, van welke ieder een gedeelte meer speciaal tot
een onderwerp zijner beschouwingen en bemoeiingen maakt.
Wij hebben dan echter dat gedeelte als het ware losge-
scheurd van het geheel en het verband gebroken. De Geest,
die de verschillende deelen vereenigde, is er uit verwijderd.
Dat specialiseeren van de Natuur is dan eigenlijk wat men
moet verstaan onder het eindig, het stoffelijk, het materieel
maken er van, zooals men gewoon is dat te noemen. De
Duitschers gebruiken daarvoor dan ook veelal de veel juistere
uitdrukkingen van Das Specielle en Das Generétte of AU-
gemeine. Das Specielle
is het Eindige, het Stoffelijke, het
Materieële; Das Generelle het Oneindige, het Geestelijke.
In dezen zin opgevat kan men de zoogenaamde Intellec-
tueele wetenschappen, als letterkunde, geschiedenis, rechts-
geleerdheid, godgeleerdheid enzv. enzv. met hetzelfde recht
materieële wetenschappen noemen, als de meer speciaal
gewoonlijk zoogenoemde Natuurwetenschappen, sterrekunde,
natuurkunde, scheikunde enzv. enzv. Het komt er slechts
op aan, of men het vak van wetenschap beschouwt op zich
zelf, afgezonderd van het geheel, of in verband daarmede,
als een geheel met al het andere; of men de Natuur
-ocr page 32-
28
beschouwt als eene verzameling van afgezonderde deelen,
of als een ondeelbaar geheel, de êène wetenschap der Natuur.
Die eene ondeelbare wetenschap, die alle afgezonderden
als een geheel te zamen beschouwt, is dan wat men eigenlijk
verstaat onder Wijsbegeerte, die men wellicht noch beter
zou kunnen noemen Theologie, de leer van God. Wat men
gewoon is te verstaan onder Theologie, en wat ik dan
Godsdienstleer zou willen noemen, is veeleer de speciale,
afgezonderde wetenschap van de leer der Godsdiensten,
van de begrippen en voorstellingen, die verschillende
menschen, vereenigingen van menschen, volkeren zich
alzoo hebben gevormd over hetgeen men God noemt. Zoo
verkrijgt men verschillende leerstellige Godsbegrippen, bij
welke de verschillende menschen zich voegen , naarmate het
een of ander het meest in overeenstemming is met hunne
eigene beschouwingen. Dat alles hehoort tot de Natuur-
geschiedenis van den mensch, wat hij alzoo heeft voortge-
bracht en gedacht. Maar het is niet die ééne leer van
God, de Theologie, de Wijsbegeerte, de Natuur als een
geheel opgevat, die al die verschillende Godsdiensten als
het ware in zich opneemt, even als al het overige, wat
de Natuur den mensch te aanschouwen geeft.
Terwijl de menschelijke beperktheid het nu alzoo nood-
noodzakelijk maakt, dat ieder speciale vakken ter beoefening
en ter uitbreiding van de menschelijke kennis voor zijne
rekening neemt; zoo dwingt de grenzenloosheid van zijn
verstand, van zijn geest er hem steeds toe ook een blik
te slaan op het verband van het geheel: dat is zijne Gods-
beschouwing, die geheel in overeenstemming zal zijn met,
en evenredig aan den graad van ontwikkeling en kennis,
welke hij van de verschillende vakken van kennis en weten-
schap zal hebben verkregen. Zoo moet men zeggen: dat
ieder zijn eigen Godsbegrip, zijn eigen God heeft. Het is,
zooals Luther het zeer geestig heeft uitgedrukt: »God is
-ocr page 33-
29
een stuk wit papier, ivoarop ieder schrijft wat hij verkiest."
Het zij mij vergund ten slotte nog deze opmerking en
welgeraeenden raad te mogen geven:
Spreek nimmer uit naam van God!
Wanneer gij wenscht uw medemenschen goeden raad te
geven, hen aan te sporen tot het goede, het rechtvaardige,
het deugdzame, en de beginselen daarvan steeds krach-
tiger en volkomener in hen te doen leven; doe dat dan
uit uw naam, tracht hen aan te toonen, waarin dat,
volgens uwe meening, moet bestaan, en waarom het dus
en niet anders behoort te zijn. Gij zult daarbij ook onge-
twijfeld- dwalingen en vergissingen begaan, maar het kan
u niet ten kwade worden geduid, want wij allen weten,
dat het: errare hnmanum est; dat wij niet dan na vele
dwalingen tot het goede komen. Hij echter zal de kroon dragen,
die op liet vel wit papier het voortreffelijkste zal hebben
ter neder geschreven!
Indien gij echter zegt uit naam van God te spreken,
dan moogt gij niet dwalen, dan moogt gij u niet vergissen,
dan zal iedere dwaling, iedere vergissing een getuigenis
zijn tegen u en eene bespotting jegens God. Gij zegt een
Godsgezant te zijn, gekomen om Zijn woord te verkondigen,
gij vertegenwoordigt Hem, gij zijt op dat oogenblik zelf
God. Maar wanneer gij Hem nu dwaasheden laat verkon-
digen, zult gij u dan niet bespottelijk, belachelijk hebben
aangesteld, en kunt gij u beklagen als men u bespot ? Gij
zegt: dat is eene bespotting Gods! Neen, het is eene be-
spotting jegens u, omdat gij de dwaasheid had uit naam
van God te willen spreken.
Wilt gij weten waarin het verschil bestaat tusschen een zoo-
genaamden Moderne en een zoogenaamden Orthodo,c-Protes-
tant"?
Het is dit: Wanneer tot den eersten iemand komt met de
bewering, dat hij fouten en dwalingen heeft begaan in de
ftpvatting van zijn Gods-begrip, welke onmogelijk juist
-ocr page 34-
36
kunnen zijn, en hem daarvan wil trachten te overtuigen,
dan zal hij hem met open armen ontvangen en zich ge-
lukkig achten, indien hij dwalingen leert afleggen en zijn
Gods-begrip steeds juister en volkomener, meer Gode waardig
te maken.
Wanneer daarentegen bij den zoogenaamden Orthodox-
Protestant iemand komt en b. v. zegt: »De God, die gij
verkondigt is een eindig, een stoffelijk, een materieel, een
onrechtvaardig wezen!" Dan zal hij zeggen: »Gij Profane,
gij Godslasteraar, gij Goddelooze, ga weg van mij, ik wil
u zelfs niet aanhooren!"
Beiden zijn volmaakt in hun rol. De laatste , die beweert
Gods woord te verkondigen en dus uit Zijn naam te spreken,
is volkomen in zijn recht, wanneer hij beweert dat het
lastertaal is jegens God. De eerste is evenzeer in zijn recht,
wanneer hij beweert slechts zijn menschelijk woord te
hebben gesproken, niets liever, niets vuriger verlangende
dan te trachten, om zijn Gods-begrip steeds meer en meer
te zuiveren van wat er nog onvolkomen en gebrekkigs aan
mocht kleven en het steeds op te voeren tot het hoogste
ideaal van volmaaktheid. Maar begrijpt gij dan niet, dat
op hem in geen geval de beschuldiging kan toepasselijk
zijn, hetzij die gegrond moge zijn of niet, want hij voert
het juist aan, omdat hij wil trachten er zich voor te vrij-
waren; maar indien het waar mocht zijn, dan kan het
alleen op u zelf toepasselijk zijn. Hij is in geen geval de
Profane, de Godslasteraar, de Goddelooze, slechts Utot zelven
kunt gij die beschuldigingen richten.
De Goddelooze! Dat is loos van God, zonder God,
Atheist! Gij zijt er zeer vaardig mede, die anathema\'s van
Atheïst en Materialist tot uwe tegenpartij te slingeren.
Maar ziet gij dan niet in, dat zij veeleer op U zelven be-
trekking hebben. Gij zult toch wel toestemmen dat een
eindig, stoffelijk, materieel en onrechtvaardig wezen geen
-ocr page 35-
81
God kan worden genoemd, en wanneer uwe tegenpartij
beweert, dat gij een zoodanigen God verkondigt, kan hare
bedoeling daarmede toch wel geen andere zijn, dan zich
althans daarvoor te willen vrijwaren.
Gij beweert dat uw God is de rechtvaardige. Maar
wie is de rechtvaardige God\'? De God der Turken, der
Russen of der Engelschen; de God der Franschen of der
Duitschers; de God der Katholieken of der zoogenaamd
Orthodox-Protestanten? Zij allen toch smeeken van Hem
gelijkelijk af Zijnen zegen over hunne wapenen; die te
besturen en te geleiden tot een voor hen gunstig einde.
Zij allen gaan met hetzelfde onwankelbaar geloofsvertrouwen
blijmoedig den dood te gemoet en offeren gaarne hun leven
op voor het welzijn en het geluk van hun vaderland, in
het vaste, onwankelbare vertrouwen, dat hun God is de
rechtvaardige.
Welke zou nu wel zijn de rechtvaardige God\'?
In een volgend opstel wil ik trachten uit een te zetten
en aan te toonen dat de leer, de instelling der Inquisitie
een on verbiddelijk noodwendig gevolg is, niet slechts der
Katholieke, maar evenzeer der zoogenaamd Orthodox-
Protestantsche leer, dat die Inquisitie hiermede volkomen
is gerechtvaardigd, en men volstrekt niet behoeft te blozen
over de gruwelen door haar bedreven. Het moge tevens
een nieuw bewijs zijn voor de overeenstemming, die er
tnsschen beide leerstellingen bestaat. Hoe verderfelijk en
gevaarlijk een zoodanige leer is voor het welzijn en het
geluk der Maatschappij, zal wel niet behoeven te worden
aangetoond.
Zou dat zijn de rechtvaardige God?
-ocr page 36-
,
I
D. A. TH1EME. te \'s Uravenhage, geeft uit:
GESCHIEDENIS VAN DE WORSTELING
>
<
TUSSCI1EN
GODSDIENST EN WETENSCHAP.
UIT HET EKGKLSCH VOOR NEDERLAND BEWERKT
u .. f y\'\\
M\\ P. F. HU BR ECHT.
/ \'
Een deel royaal 8vt>. 368 bladzijden. Prijs / 2.75.
i