-ocr page 1-
BR».1.878.Y. 34
-ocr page 2-
-ocr page 3-
I8J
8. V, Irv
*
V
__ _
ISA.
66619
5
gehouden
DOOK
K - J O 1T K E H. r
PREDIKANT te LAREN (Gelderland.)
27 October 1878.
Uitgegeven ten VOORDEELE der ARMEN.
ZUTPHEN,
J. A. WILLEMSEN.
1878.
X
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 4-
\'
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000023773322B
2377 332 2
- i
-ocr page 5-
TOESPRAAK
na VBBrtinianne Maieli
gehouden
i                  �
DOOR
* .
8. <J O 1? K E R,
PREDIKANT te LAKEN (Gelderland.)
27 October 1878.
:-
ITitgegeven ten VOORDEELE dor ARMEN.
ZUTPHEN,
J. A. WILLEMSEN.
1878.
\';
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT;
-ocr page 6-
Gelezen: Jes. 4.0: 1�8,
1 JJet. 1: 14.�25.
(�ezougeu:
I. Ps. 08: 10.
II.
Gez. 30: 1.
III.     Gez. 210: 5.
IV.     Gez. 210: 1.
V.
Gez. 90.
-ocr page 7-
Ligt er tusschen de wieg en het graf een tijdvak van
meer dan enkele jaren, dan komen in \'s menschen leven
gedenkdagen voor, die, terwijl ze de nagedachtenis van
buitengewoon merkwaardige gebeurtenissen vernieuwen,
hem �f in eene mismoedige of in eene blijmoedige stem-
ming brengen.
Mismoedig maken hem zulke dagen indien het eens
gebeurde, dat ze hem voor oogen stellen, uitermate treurig
en tern�erslaand, blijmoedig daarentegen als het iets zeer
heugelijks en hartverheffends is geweest. Verbeeldt zich
b.v. de man, op den doodsdag eener vroeg ontslapen
onvergetelijke gade, weer, gelijk voorheen, bij haar sterf-
bed te staan, en van den laatsten bangen worstelstrijd
der dierbare, die hem met hulpbehoevend kroost haars
ondanks alleen moest laten, op nieuw getuige te zijn; dat
gezigt rijt de oude door den tijd geheelde wonde telkens
weer tot bloedens toe open, zoo zeker als er een gevoelig
menschenhart in zijnen boezem klopt. Hoe vloeit echter,
om iets anders te noemen, het hart eens vaders van
vreugde over op den verjaardag van een volwassen zoon,
zijne kroon en hope; bij levendige herinnering van den
onuitsprekelijk zaligen oogenblik waarin de benaauwheid
werd afgewisseld met gejuich omdat een kind ter wereld
geboren was!
Is welligt dat een en ander uit de ervaring van som-
migen uwer genomen Toeh.! ook die des sprekers getuigt
daarvan, en van nog veel meer. Het dagboek van zijn
leven behelst menig blad waarop herhaalde malen tranen
-ocr page 8-
4
zijn gevallen, de tolken zijner menschelijkheid. Doch, op
niet minder aantal bladzijden staat vermeld wat hij nooit
herlezen kon, zonder bij zich zelven te zeggen: �Loof
den Heer mijne ziel: en al wat binnen in mij is Zijnen
Heiligen Naam!"
En, zou het natuurlijk wezen, zou hij mensch mogen
heeten, indien het heden anders met hem was; heden op
den veertigsten gedenkdag der aanvaarding van het herders-
en leeraarsambt in zijne eerste gemeente? Aandoenlijke
ure deze heilige ure; met verlangen verbeid, en tevens
met schroomvallig opzien tegen de thans te volbrengen
zwaarwigtige taak: namelijk de openbaring van hetgeen
er nu in hem omgaat. "Wat gaat er in hem om? Welke
van de velerlei gewaarwordingen die elkaar in zijn gemoed
verdringen, zijn de sterkste, zoodat zij den boventoon
voeren? Gemeente van Laren, sedert meer dan 34 jaren
de zijne, hoe! zoudt gij niet omtrent zijn persoon vol-
strekt onverschillig moeten zijn, om dat niet belangstellend
te vragen, om dat niet volgaarne uit zijnen mond te ver-
nemen?
Wolaan dan, hij wil beproeven het uit te spreken, en
wel met het oog op hetgeen geschreven staat
1 Peir. 1: 2-4. 25.
a.
Wat gaat er in den spreker om bij het terugzien op
een veertigjarig verleden? dit deelt hij U, in de eerste
plaats,
mede, en wel met het oog op het slot van den
tekst.
1
-ocr page 9-
� )
1.
Schrijvende aan Christenen die te voren, zoo niet hoofd
voor hoofd, toch meerendeels heidenen zijn geweest, zegt
daar de Apostel: Dit nu is het woord, dat u verkondigd is.
Dit woord; welk woord bedoelt hij ?
Blijkens het begin van vs. 25: het woord des Heeren ;
of, zooals hij het aan het einde van vs. 23 noemt: Gods
woord, t. w. het Evangelie, de blijde boodschap, dat
C. J. in de wereld gekomen is om zondaren te behouden.
Dit goddelijk en dus waarachtig Evangelie-woord is niet
dood, maar levend; niet magteloos en werkeloos, maar
het krachtdadig werkende middel waardoor God zelf gees-
telijk dooden levend maakt, zondaars tot zijne kinderen;
kinderen die, uit God geboren, voor het aangezigt van
hunnen heiligen Vader in heilige vrees en om diens Vaders
wil in ongeveinsde broederliefde wandelen.
Z�� oordeelt Petrus over de werking en mitsdien over
de waardij van het in zijne schatting onwaardeerbaar
Evangelie. En, zijn oordeel is geen blind vooroordeel,
zijne meening geene illusie, zijne overtuiging niet op het
zand gebouwd. Met beide voeten staat hij op een\' vasten
grond, namelijk zijne eigene ervaring, benevens de onder-
vinding van duizende medegeloovigen; ook van hen, tot
wie hij dit zijn schrijven rigt.
Wie waren zij voormaals �in den tijd hunner on we tend-
heid" ? Heidenen, �wandelende in ongebondenheid, be-
geerlijkheid, dronkenschap, brasserij en afgodendienst,"
zonder hope en zonder God in de wereld; diep diep
ellendig. Daar traden Evangclieboden, waarschijnlijk Pau-
lus en diens medearbeiders, onder hen op, met de prediking
van het woord der genade, des vredes en des eeuwigen
-ocr page 10-
6
levens. Wat nu? Stopten zij daarvoor de ooren, ver-
hardden zij daartegen het hart ? Juist omgekeerd: zij namen
het geloovig aan, omhelsden het met hart en ziel, verlie-
ten met innig berouw hunne kwade paden, lieten zich
gewillig tot Jezus leiden, namen door den Zoon de toe-
vlugt tot den Vader; dien Vader, bij wien er in den
hemel blijdschap is over ��nen zondaar die zich bekeert,
en, van dat tijdstip af ving een nieuw, godgewijd, zalig
leven voor hen aan.
Dit wist Petrus; met de stelligste zekerheid had hij het
vernomen. Daarom kon hij naderhand in Babel, wel
ligchamelijk ver van hen verwijderd, doch naar den
geest bij hen tegenwoordig, geheel naar waarheid be-
tuigen: �gij zijt wedergeboren niet uit een verganke-
lijk, maar uit een onvergankelijk zaad, door het levend
en blijvend woord Gods. �Dit nu is het woord dat u
verkondigd is.
En zij, als zij deze schriftelijke verkla-
ring te zamen lazen, als zij eene waarheid, die hun
proefondervindelijk gebleken was waarheid te zijn, eenparig
erkenden met hartgrondigen dank; hoe moesten zij dan in
Gods genade roemen, hoe zich gedrongen gevoelen met
magtigen drang om aan de hun bewezen genade, overeen-
komstig de vermaning des Apostels, door heiligen wandel
en onderlinge liefde getrouw te beantwoorden? �.
2.
Dit is het woord, dat u verkondigd is, deze verklaring
goldt en geldt nog de meer dan twee eeuwen hier bestaande
hervormd-Christelijke gemeente. Eerst met die van Lochem
gecombineerd, mogt zij ten jare 1683 een eigen leeraar
verkrijgen in zekeren Georgius Klaphouwer; die, in den
loop des tij ds tot hiertoe, is opgevolgd door een tiental
-ocr page 11-
7
anderen; van wie de voorlaatste, Johan Gerhard Carel Kalck-
hoff, voor bijna 35 jaren gestorven, nog bij sommige ouden
van dagen, als hun �vader" in gezegend aandenken leeft.
Wat diens opvolger betreft, den 2den van zomermaand
1844 in zijne plaats getreden, deze was toen reeds ruim
5Vs jaar te Midwoud in N. Holland werkzaam geweest;
na aldaar den 28sten October 1838, als 28 jarige jongman
door den predikant zijner geboorteplaats, zijnen vaderlijken
vriend Adam Visch, tot de H. Bediening ingezegend te zijn.
Wat hij in dien plegtigen stond zag, hoorde, ontwaarde,
dat aanschouwt, verneemt en gevoelt hij in dezen oogen-
blik weer. Hij ziet het, op |eene hoogte te midden van
welig geboomte staand, eenvoudig nette kerkje, met zijne
boven het geboomte even uitstekende torenspits, met zijne
grijze muren en fraai beschilderde glazen, en daar binnen
eene digt opeengedrongen luisterende schare. Hij hoort
weer des bevestigers broederlijke vermaning, om, gelijk
Philippus weleer in eene stad van Samaria, z�� op dit plekje
gronds Christus te prediken, Christus geheel, Christus al-
leen; alsmede, een weinig daarna, staande voor aller aan-
gezigt, de nadrukkelijke vragen: �houdt gij de Schriften
des O. en N. Testaments voor het eenig woord Gods en
de volkomen leer der zaligheid; verwerpt gij alle leeringen
die daartegen strijden; belooft gij uw ambt naar diezelfde
leer getrouw te bedienen? En daarop, uit diep geroerde
borst, zijn eigene stem: �Ja ik, van ganscher harte."
Van ganscher harte, ja hij.\' Dat was toen, dat bleef
altoos zijn bepaalde voornemen, zijne besliste keus; en nu,
bij het overzien van vier tientallen jaren is er in hem,
nevens het beschamend besef van tallooze tekortkomingen,
toch ook vrijmoedigheid om u gemeente van Laren! toe te
roepen: Getuig tegen mij, bijaldien ik, met schennis mijner
-ocr page 12-
8
afgelegde belofte, in arglistigheid gewandeld, Gods woord
vervalscht, dat woord volgens deze schrift hier op den
kansel, daar in het eatechiseervertrek, elders voor de leger-
stede der kranken en stervenden, ook in het klaaghuis, ook
ginds bij de graven uwer dooden jong en oud, niet gedurig
gebragt heb, door openbaring der waarheid mij zelven aan-
bevelende aan aller geweten in de tegenwoordigheid Gods.
Waarmee ving eens uw nieuwe leeraar zijne prediking
onder u aan? Met dit Godswoord uit \'s Heilands mond:
�De Zoon des mensehen is niet gekomen om menschen-
zielen te verderven, maar om te behouden," en hoe vele
Evangeliewoorden zijn daarop gevolgd, uit den Bijbel ge-
nomen! Waar ligt de regteweg? Om het vinden en houden
daarvan was het hem te doen; ten einde niet af te wijken
ter regter of ter linkerhand. Wat moet ik prediken ? Om
dienaangaande licht te erlangen achtte hij niet het onder-
zoek van ecnig z. g. n. symbolisch boek der Nederlandsche
gereformeerde kerk volstrekt onmisbaar, wel dat van het
beste boek �de Goddelijke Schrifture, waarmede men geener
menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijk stellen
mag." Wat is waarheid? Om dit, zooveel mogelijk te
leeren inzien, wendde hij zich niet eerst en vooral tot
Luther of Calvijn, of eenigen anderen beroemden godge-
leerde; maar zette zich neder aan de voeten van den
eenigen H Meester, van wien eens eene hemelstem zeide:
�deze is Mijn geliefde Zoon � hoort hem" ! � en ging
verder bij diens Apostelen ter schole; als die, met den
last om alom in de wereld het Evangelie te prediken, uit
zijn\' mond de verzekering ontvingen: �Gelijk de Vader
mij gezonden heeft, zend ik ook u; wie u hoort, hoort
mij; en wie u verwerpt, verwerpt mij; en wie mij ver-
werpt, verwerpt mijnen Zender."
-ocr page 13-
9
Z�� T. meende uw voorganger te moeten handelen om
dure pligt niet te verzaken. Zoodoende nam hij, van den
beginne af, het standpunt in, waarop hij zich nog bevindt.
In zekeren zin gebonden, en toch vrij, vrij genoeg om
niemand slaafsch naar de oogen te zien; zelfstandig ge-
noeg, om zich niet als een riet her- en derwaarts te laten
slingeren door allerlei wind van leer; vast en rustig ge-
noeg, om niet in zijne overtuiging geschokt of vervaard
en beangst te worden door de operati�n en resultaten eener
afbrekende critiek, die, uitgegaan van onhoudbare onder-
stellingen en door hare hypothesen voortgedreven, er
helaas! toe komen moest om de N. T. schriften, op enkele
uitzonderingen na, te verlagen tot tendenz- of partij schrif-
ten uit na-Apostolischen tijd, en dus niet meer te houden
voor de vertrouwbare bron der kennis van het oorspronke-
lijke Christendom.
Dat zijn ze, over het geheel, in zijne schatting wel
degelijk: want iets beweren en als van de daken prediken,
is gansch wat anders, dan het staven met onwederlegbare
bewijzen. Daarom heeft hij van den Christus dier schriften
getuigd, het in geschrifte overgeleverde Evangelie u zonder
ophouden verkondigd.
En hoe? Misschien volkomen, zonder eenig gebrek,
zonder eenige misvatting of dwaling; alsof hij de waar-
heid in pacht en den steen der wijzen gevonden had?
Ver van hem een zoo dwaze eigenwaan! Hoe ? Altijd met
on verdoofden ijver, in betooning van geest en kracht?
Ach! maar al te dikwijls flaauw en traag in het benaar-
stigen. Nog eens: hoe? Altijd even ernstig op uw
waarachtig heil bedacht? Neen, maar toch steeds met
blanke opregtheid.
En wat heeft zijne langdurige prediking onder U uit-
-ocr page 14-
10
gewerkt? Niets hoegenaamd? Viel er van het door zijne
hand uitgestrooide zaad nergens of nooit eene enkele korrel
in eene goede aarde? Keerde Gods woord, zondag op
zondag, jaar in jaar uit, ledig tot Hem terug: zonder
ooit iemand verlicht en gesticht, zonder ooit een\' zwakke
gesterkt, een\' nedergebogene opgebeurd, een\' stervende
in doodsnood verkwikt, een\' rouwdragende vertroost,
zonder ooit een\' zorgelooze uit den slaap der valsche
gerustheid gewekt, of een\' zondaar van de dwaling zijns
weg bekeerd te hebben? Als de Apostel Petrus v��r u
stond, zou hij dan niet tot menigeen in uw midden mogen
zeggen: �Door Gods levend woord zijt gij tot een kind
van God herboren?"
Nu dan Gel., kinderen Gods! hebt gij reden en gevoelt
ge in u drang tot vreugde en tot dank, verheugt u in
God en prijst uwen Hemelschen, nooit volprezen Vader;
niet d�zen mensch; niet den Evangeliedienaar, die in zijne
hand slechts een gezegend middel is geweest.
Dat geweest te zijn, niet vergeefs gearbeid te hebben,
voorzeker deze bewustheid doet hem goed, smaakt hem
zoet, is hem eene streelende voldoening en\' kostelijke
belooning van 40jarige werkzaamheid; eene belooning even-
wel die hem, evenals het zeldzame voorregt \'t welk hem
heden te beurt valt, alles behalve uit verdienste gewordt.
Dies buigt hij het hoofd en de knie�n, in \'t openbaar
herhalende wat hij, bij \'t ontwaken, voor den kenner der
harten ootmoedig betuigde: Wat ik ben, dat ben ik door
Uwe genade mijn Vader en mijn God!
b.
Door Gods genade alleen ben ik, wat ik ben, in dit
besef wendt de spreker den blik van het verleden naar
-ocr page 15-
11
de toekomst; om voor u uit te spreken hoe hij bij dien
aanblik te moede is, en wel, vooreerst, wat zijne eigene
toekomst betreft, met het oog op het begin van den tekst.
1.
"Wat Jesaja eens tot Isra�l, Gods volk, in Jehova\'s
naam moest roepen, schreef de Apostel Petrus aan zijne
mede-christenen, eeuwen daarna:
�Alle vleesch is als gras, en al zijne heerlijkheid als
eene bloem van het gras. Het gras verdort, en zijne bloem
valt af.
Treffend zinnebeeld, treffend vooral voor wie zich eene
voorstelling kan maken van de pracht der natuur in oos-
tersche landen. D&ar schiet het gras weliger en hooger
op dan hier. Daar zijn de grasrijke velden een groen
tapijt, waarin des Scheppers hand allerlei veelkleurige,
overschoone bloemen heeft ingeweven, hoedanige hier
alleen in lusthoven worden gekweekt. Bekoorlijk gezigt!
Maar, wat gebeurt ? Een verzengende wind, eensklaps
opgestoken, blaast er overheen, en zie, in een oogwenk
ligt de bloem verflenst ter aarde en het gras is verschroeid.
Doch wij behoeven de verbeelding niet te hulp te roepen,
ons niet naar het verre Oosten te begeven; met onze
eigene oogen zien we het, in digte nabijheid, dat het
gras verdort en de bloem verwelkt. Hoe frisch zij bloeide,
hoe ze ons boeide en verkwikte door hare liefelijke kleuren
en geuren, \'t is voorbij; alweder voorbij. En de verwelkte
bloem predikt aan het nog groene gras: Uw tijd komt
ook; niet lang meer of de wintervorst gaat over u heen
met haren ijskouden adem, en vaal, dor en doodsch ligt
gij dan ter neer.
-ocr page 16-
12
Het gras verdort, de bloem valt af, ziedaar het wei-
gelijkend beeld van den mensch; z�� is \'t met al zijne
heerlijkheid.
Hoe hoog hij \'t hoofd verheffe, hij wordt in
het stof vernederd. Hoe rijk hij zich tooije met purper
en zijde, met goud en juwelen, van al die praal
wordt hij zeker ontdaan. Hoe sierlijk hij prijke in schoon-
heid van gelaat en bevalligheid van gestalte, eens ver-
andert zijn ligchaam in een afzigtelijk lijk. Dit lot verbeidt
elk Adamskind, u ook mijne hoorders, en misschien mij
alleen niet? Zou mogelijk de spreker op den algemeenen
regel de eenige uitzondering maken?
Jong is hij geweest, oud is hij geworden; oud reeds,
en toch gevoelt hij zich somwijlen nog jong. Toen hij
uit N. -Holland tot u kwam pas teruggebragt als van voor
de poort des doods, doch later, meer dan 34 jaren ach-
tereen, nooit weer door gevaarlijke, zelfs niet door ernstige
krankheid bezocht, staat hij v��r u gezond, frisch en
opgewekt. W�l beginnen allengs zijne haren te grijzen,
toch zijn ze nog ver van sneeuwit. Wel slijt van liever-
lede zijne kracht, zij is echter nog gansch niet vergaan.
Mag hij zich dan niet althans nog ettelijke levensjaren
beloven? Mag hij zich niet, zonder het voor anderen te
willen weten, heimelijk vleijen met de gedachte: \'t Zal
nog wel geruimen tijd duren eer de kracht te kort schiet
en mij tot aftreden noopt; of voordat ik, op bevel uit den
hooge, word afgeroepen van mijnen post? Maar, dan
moest hij eerst vergeten dat dit denkbeeld een ijdel droom-
beeld is, niets meer: geheel vergeten en te dwaas voorbij
zien de bijkans 60 eeuwen oude, nog door de ervaring
ook door zijne ervaring hem zelven, zoo luide verkondigde
waarheid: alle v/eesch is als gras en alle heerlijkheid van
den mensch als eene bloem van het gras.
-ocr page 17-
is
Om dit voor zich te beseffen, is \'t hem niet noodig in
de verte te zoeken naar de makkers zijner jeugd, of naar de
vrienden en krijgskameraden zijner jongelingschap, of naar
mannen broeders in de H. Bediening, die eens met hem zijn
geweest. Hij heeft slechts zijne schreden te rigten naar
gindsche stille plek, waar, te midden der dooden, zijne
doorlen rusten om, gebogen over hun grafgesteente, tot
hen te zeggen: �Komt gij niet weer tot mij, welligtkom
ik weldra tot u!"
Ja, gewis, \'t zal niet lang meer zijn en wie weet hoe
kort of zijn tijd is daar. Wat, hoe! misschien krijgt reeds
morgen of overmorgen de doodsengel van den Heer zijns
levens bevel om plotseling als een stormwind over zijn
hoofd heen te varen, en � hij is niet meer, en zijne
plaats kent hem niet meer. Dat zou velen uwer, gemeente!
innig leed doen, dat zou geliefde vrouw en kinderen! voor
u een ontzettende slag zijn. Doch wanneer en waar en
op hoedanige wijze hij sterve; hoe zwaar het hem moge
vallen van het leven, van wat hem op aarde lief en
\'t dierbaarst is te scheiden, uw herder en leeraar verzoekt
u, uw man en uw vader bidt u met gevouwen handen:
weent niet over mij als zulken die geene hope hebben. I
Hope heeft hij, hope op de inwoning daar in het Vader-
huis; eene hope die niet op den zandgrond van eigene
waardigheid en geregtigheid, maar op de onbedriegelijke
beloften van het Evangelie is gebouwd. Daarom geen
nood, moed gehouden, het hoofd omhoog. De Vorst des
levens heeft voor al de zijnen den dood overwonnen. Het
gras verdorre, de bloem valle af, alle heerlijkheid van den
mensch verdwijne, het woord des Heer en blijft tot in
eeuwigheid.
-ocr page 18-
14
ft.
Hoe is, eindelijk, de spreker te moede als hij, over
zijne eigene toekomst hier beneden heenziende, op die van
het
door hem verkondigde Evangelie staart?
Na het vernemen van den doffen, tot droefgeestigheid
stemmenden weemoedstoon, den treurzang over\'s menschen
vergankelijkheid, klinkt nu des te luider, te hooger, te
heerlijker de jubeltoon, het lied der onvergankelijkheid:
Gods woord blijft tot in eeuwigheid: eene profetie m. h.,
van wier door de geschiedenis van meer dan achttien
eeuwen aangekondigde vervulling, met dat ivoord zelf,
\'s Heeren onveranderlijke trouw
ten onderpand en waar-
borg verstrekt.
Hoe onmiskenbaar is op den gedenkwaardigen pinkster-
dag al aanstonds het Evangelie van Petrus, vol des H. Gr.,
gebleken te zijn �eene kracht Gods tot behoudenis voor
ieder die gelooft." Bij de drie duizend zielen, toen voor
Christus en het Godsrijk gewonnen, werden ras andere
duizenden gevoegd. Het vijandige, nijdige sanhedrin mogt
straks de Apostelen dreigen, gevangen zetten, geeselen;
zij gingen weg van het aangezigt des raads, blijde dat zij
verwaardigd waren voor den naam van Jezus smaadheid
te lijden, en hielden niet op Hem als den Christus te
verkondigen, en zoo wies Gods woord dag bij dag. Pas
had men Stephanus wreedaardig vermoord, of eene groote
vervolging brak over de Jeruzalemsche gemeente los; maar
wat menschen ten kwade bedachten had God ten goede
bedacht: de verstrooide vlugtelingen gingen naar Samaria,
Phenici�, Syri�, Cyprus en, verkondigden waar ze kwamen
het woord. Wel blies de felste vervolger, door blinden
ijver vervoerd, als een wild dier dreiging en moord;
-ocr page 19-
15
maar bij Damaskus was het: tot hiertoe en niet verder,
en Saulus van Tarze werd een Paulus, een uitver-
koren vat om \'s Heeren naam heinde en ver in de
wereld voor heidenen te dragen. Schrikkelijk woedde
daarna, meer dan twee eeuwen lang, het heidensche,
wereldbeheerschende Rome, maar het bloed der martelaren
was het zaad der kerk; de gansche magt der hel kon
Christus gemeente niet overweldigen: op den onwrikbaren
grondslag van Gods woord stond zij daartoe te vast. Al
nam later het z. g. n. Christelijke Rome de lamp van
den luchter om haar onder de koornmaat te zetten, toch
bleef. ze hier en daar, o. a. in Piemonts valleijen, helder
schijnen. Al lag de H. Schrift in de boekverzamelingen
der kloosters met het stof van eeuwen bedekt, onbekend
en ongebruikt, een Augustijner monnik moest haar vinden;
Duitschlands hervormer gaf haar aan het Duitsche volk in
zijne eigene taal te lezen, en noch vorsten, noch pausen
en prelaten konden het beletten. Het was zooals Luther
zeide: �het woord, dat moet men laten staan", en �z��
is het nog, en � alzoo zal het blijven. Het lichtschuwe
ultramontanisme brandmerke en vervloeke de Bijbelver-
spreiding als duivels werk, dit werk, Gods werk, gaat
desniettemin voort; het sluite vrij voor meer dan honderd
millioenen den toegang tot de bron des heils, de bron
zelve laat zich niet stoppen: uit haar zal steeds levend
water wellen, al maakt de geest dezer eeuw het voor nog
zoo onrein en troebel uit, en onvoldoend om den dorst
er me� te lesschen. Die haar geopend heeft is geen
menschenkind, maar God in den Hemel, bij wien alle
volken als niets zijn, alle grooten der aarde ijdelheid. Ja
voorwaar, Hij zal haar behoeden zoo zeker als Hij de
Almagtige is, een God van onveranderlijke trouw.
-ocr page 20-
16
Daarom mogen wij T. gerust zijn; te geruster, hoe
vrijmoediger wij uit eigene ervaring kunnen betuigen, dat
het Evangeliewoord van God gegeven werkelijk het woord des
eeuwigen levens is. Gij, die waarlijk gelooft, hebt gij
het niet inderdaad wel, regt wel? Gods licht in uwe ziel
ontstoken, wie zal het uitblusschen? Gods vrede in uw
gemoed uitgestort, wie zal u dien ontrooven? Gods zaad
waaruit gij herboren zijt, is dat niet de Heilige onverganke-
lijke geest des nieuwen levens in u ? Gods troost, is deze
niet beproefde troost, in de grootste smart, onder het
zwaarste kruis, bij het hartverscheurendste verlies, in den
hoogsten nood? Gods beloften, waarborgen zij u niet het
leven, ook als gij sterven gaat; eindelooze heerlijkheid,
bij den vollen bloei eener eeuwige lente in een paradijs
welks bloemen niet verwelken?
Gel.! is u dat alles niet genoeg; wat wilt gij meer?
Nu dan, vreest niet, weest niet bezorgd. Slechts, wakende
in den gebede, voor dit ��ne gezorgd dat gij waardig het
Evangelie wandelt den overigen tijd uwer inwoning, vol-
hardende tot het einde; dan voorzeker zal uw einde
zalig zijn.
Alle vleesch is als gras en al zijne heerlijkheid als eene
bloem van het gras. Het gras verdort
, de bloem valt af;
maar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid. Dit
nu is het woord
, dat u verkondigd is; dat onder »moet
en zal verkondigd worden van geslacht tot geslacht; hier,
ook elders in de wijde wereld, zoolang eene zondige door
de zonde ellendige mensehheid, die tot hare herstelling en
redding geen ander Evangelie dan dit ��ne of noodig �f te
wachten heeft, de aarde bewoont. Amen!
ti7*>