-ocr page 1-
K^W MO
33
BR.1679.IE. 6
-ocr page 2-
-ocr page 3-
°>.
I II 11 DE
VAN DE HF.EREN
LEDEBOER en DUDOK DE WIT,
beschuldigden voor de Rechtbank
TE
asa§tf na^a^
-»<2»C»*-
Uthecht.
.1. H. VAN PEURSEM.
187 9.
-ocr page 4-
\\tNNE ET,
•>
^TRecj
-ocr page 5-
111II DS ZAAK
VAN DE HEEUEN
LEDEBOER en DUDOK DE WIT,
beschuldigden voor de Rechtbank
TE
Anns^BRBAGa.
-<o£>-
.1. H. VAN PEURSEM.
Utrecht.
187 9.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Degene die dit woord schreef, deed zulks bewogen
door de begeerte oin, zooveel hij daartoe vermocht, een
mogelijk groot kwaad (kwaad in den zin van schadelijk
genomen) af te weren. Hij kent de zaak slechts uit de
couranten, en las er zelfs niet veel van. Toch interes-
seerde het hem zeer en bewoog zijn gemoed. Zoo zal
en kan het en moet het ook anderen gelijk mij zijn.
Men kan niet hooren dat twee maatschappelijk geachte
personen , van goeden huize, wier namen reeds vertrouwen
inboezemen, aangeklaagd zijn van eene fielterij zoo groot,
dat de Officier der rechtbank, nevens eene boete van 1500
gulden, vijf jaren gevangenisstraf, al is het maar cor-
rectioneel, eischt, of men moet wel bewogen worden.
Als men al den jammer bedenkt, daaraan verbonden,
nu reeds , nu het nog slechts eisch is, en het misdrijf
nog niet geconstateerd en het te vellen vonnis dus nog
onzeker is , laat het zich denken hoe vrouw en kinderen
en naaste betrekkingen en vrienden te moede zijn onder
de mogelijkheid dat man en vader, broeder, zwager,
neef, vriend, altijd vroeger geacht geweest, zou moeten
zitten — vijf jaren : wat moet hij dan niet gedaan hebben
en schuldig voor de wet zijn?
-ocr page 8-
4
De heer Ledeboer is den schrijver dezes eenigermate
bekend , maar meer nog in zijne betrekkingen dan in
zijn eigen persoon; de heer Dudok de Wit is hem
geheel onbekend, al herinnert zijn naam bekende per-
sonen; nu slechts heeft hij vernomen, dat deze heer ook
gehuwd is en kinderen heeft. Maar meer bepaald om-
trent den eerste kan hij zich voorstellen welk een schrik,
droefheid, smart en angst die eisch al heeft te weeg
gebracht bij vrouw en dochters en andere betrekkingen.
Waarlijk men mag zeggen, dit is al een straf en eene
correctie, die niet te vergeten is.
Die zijne naaste betrekkingen alzoo doet lijden, krijgt
ook een les. Wat zinkt men in dier oogen. Wie die
gezeten heeft voor misdrijf, daartoe door eene achtbare
rechtbank veroordeeld, is niet zijn goeden naam en ver-
trouwen kwijt? Een zoodanig is als maatschappelijk ge-
konfiskeerd. En gesteld dat moest vijf jaren duren, welk
een toestand intusschen voor vrouw en kinderen! — Man
en vader in de gevangenis, vijf lange jaren — als die
voorbij zijn, en hij is al over de zestig als die beginnen —
wat zal het overige aardsche leven zijn van dien persoon
voor zijne vrouw en kinderen, voor zijne overige be-
trekkingen? Hoeveel mogelijkheid is er dat hij het einde
daarvan niet beleven, maar in de gevangenis sterven
zal? en hoe vele belangen lijden daarbij! \'t Is eene totale
ruine voor het vroeger welvarend gezin!
Maar de gerechtigheid! — het misdrijf moet gestraft,
niet maar de geringen, maar ook de hoogeren, niet maar
de armen, maar ook die men rijken noemt, moeten weten
en ervaren, dat men niet straffeloos bedrog kan plegen.
Goed zoo, Officier van de rechtbank! maar dan moet
het feit, het misdrijf goed geconstateerd en ten volle be-
wezen zijn; het moet zeker zijn dat het kwaad — hier
-ocr page 9-
5
het zedelijke kwaad —door de beschuldigden is gepleegd,
wel bepaald hun misdrijf was, en is het dit in dit
geval ?
De schrijver dezes las slechts wat er in de couranten
van gestaan heeft, en heeft dit niet gespeld, maar ge-
lezen, zooals men iets, dat onze aandacht trekt, in de
courant leest, en dat heeft hem niet die overtuiging ge-
geven. Hij keurt het onwaar maken of vervalschen van
monsters van ganscher harte af, misschien te meer omdat
hij geen koopman of handelaar is, en als eenvoudig stil-
levend burger te meer goede trouw verlangt, maar hij
heeft niet uit den loop der zaak zien blijken dat het vol-
komen en voldoende gebleken is, dat dit op order en
last van de beschuldigden is geschied.
Men kan zeggen: „het was tot hun voordeel." — Maar
volgt daaruit dat iets, wat door een mij ondergeschikte,
dus een bediende van mij, geschiedt, op mijn last ge-
schiedt en mijn uitdrukkelijk bevel is ? dat, als het ook
een ander met mij aanging, wij daarover geraadpleegd,
dat samen goed gevonden en dus besloten hebben?
Zijn er alleen aan de hoven en in het staats-bestuur
flikflooiers, die doorgaans met uitzicht op gunst en eigen
voordeel, meer doen voor de heeren en meesters, wier
gunst hun aangelegen is, dan deze verlangen ? Iemand
zegt aan zijn bediende: „wijs dien mensch van de deur
af!" en de knecht smijt hem uit de deur of van de stoep
af, heeft dan de heer en meester daarvan al de schuld?
Men had zijn bediende moeten kennen en dien niet
moeten nemen of houden; — recht zoo! maar kent ieder
zijn lui zoo spoedig en goed? Men laat zich ook wel eens
door zijn dienaar belezen, en heeft die eigenschappen,
die men op prijs stelt, of is het een erfstuk, of had men
hem reeds lang, en wist hij zich sluw vast te zetten,
-ocr page 10-
.
6
ook door de zwakheden van die hij dient te kennen, en
te weten daarop goed te speculeeren of die te exploiteeren,
dan blijkt het wel eens dat de dienaar een zekere heer-
schappij over de heereu en meesters uitoefent.
Kan zoodanig iets hier niet geweest zijn ? \'t Is ten
minste duidelijk dat de heer Ledeboer en Dudok de Wit
in Vos een slechten dienaar hadden en door hem kwalijk
gediend zijn.
De elkander opvolgende berichten, in de courant gegeven,
lezende, is die Vos aan schrijver dezes een gevaarlijk
persoon voorgekomen. Een intrigant, in den zin van een
listig eigenbelangzoeker, zóó doet zich uit het berichte
te zamen die persoon kennen.
Dat hij geld behoefde en gaarne had of kreeg, is dui-
delijk, want een bediende die één gulden tot ƒ 1.75
dagelijks in één koffijhuis placht te verteren, dat is onge-
veer f 500 (vijf honderd gulden) \'sjaars,— en hij zal
toch niet alleen ddar verteringen gemaakt hebben, —
heeft, als hij nog daarbij vrouw en ééne dochter althans,
mede te onderhouden had, veel geld, veel verdiensten
noodig in dezen waarlijk duren tijd. Hij heeft dan ook
vermeerdering van loon begeerd. Het blijkt dat hij ge-
meend heeft de heeren wat onder zijne macht te hebben
en dat daaruit moeiten zijn gerezen. Maar die zijne
heeren onder zijne macht meent te hebben , die dat dus
wilde, moet die het er niet op toegelegd hebben, ze
daar onder te krijgen ? Die dat niet doet door trouw en
eerlijk dienen, door zich door ijver, vlijt en beleid in
hun dienst onmisbaar te maken, die slaat andere wegen
in. Schoon geheel buiten alle handelsbetrekkingen mijn
geheele leven door, weet ik toch iets van de koopmans-
wereld, door koopmanskind, on uit een koopinansfamilie
en met vele kooplieden bekend geweest te zijn; ik kan
-ocr page 11-
7
mij dus denken, hoe het gegaan kan zijn. De handel
gaat altijd niet even voordeelig, ook niet de makelaardij ;
men kan partijen koopwaar hebben, die men gaarne aan
den man brengt, en natuurlijk met voordeel. Wie drijft
handel alleen om zich een monster van een\' in alle
geval eerlijk handelaar te toonen. ? — Er is veel concur-
rentie, veel verandert gedurig en het vet is, ten gevolge
daarvan, zeer van de ketel, hetgeen inzonderheid zwaar
valt aan hen die aan betere tijden gewoon waren, en
in dit opzicht misschien verwend zijn. — Hoe laat
zich nu onder zulke omstandigheden wat geschieden
kan denken ?
Een bediende spreekt ook wel een woordje meê, vooral
als hij er al eenigen tijd is en een sluw gunstbejager, een,
zijnen heer misschien te slim, intrigant is. „Die partij
is leelijk af te zetten" wordt gedacht en gezegd. „Het
monster voldoet niet best" wordt er misschien bijgevoegd.
Maar de bediende zegt: „Wij kunnen het monster wel
een beter aanzien geven — zal ik dat doen ?" „Nee-ee een!"
wordt er geantwoord, „de monsters moeten onveranderd
blijven!\'\' maar de bediende, die sluw is, begrijpt dat de
verzoeking er is en gaat zijn gang en neemt zijn proef
en — misschien met een goeden uitslag, van verkoop
althans. Is hier de lastgeving geweest? Nog minder dan
aan den bediende, die den man uit de deur of van de
stoep wierp.
Maar het herhalen! — Een dienaar die eens zijnen heer
een bestrijdbaar goed voordeel aanbrengt, heeft voet gekre-
gen en wannnee r hij wil dat zulks voortgaat — daar hij
zijn doel heeft om de heeren van zich afhankelijk te ma- •
ken, — ach! de mensch is zwak! — ook twee samen
kunnen het zijn — laat men begaan hetgeen men als
niet weet dat geschiedde: men gaf er nooit last toe.
-ocr page 12-
8
Wie is hier de eigenlijk schuldige?
De sluwe dienaars of de zwakke heeren?
Zeker kan ik niet bewijzen dat het dus gegaan is,
maar ik ben een mensch met een zondig hart, en ik weet
wat dit opleveren kan.
O, gij Heeren van het gerecht! Rechters en Officier van
de rechtbank! hoeveel beter zal dat nog U lieden bekend
zijn, dan aan iemand die geheel buiten zaken is en dat
zijn geheele leven was ?
Maar de kennis uit de koopmanswereld van uit den
tijd mijner jeugd, deed mij, wanneer ik toen wel eens
dacht: „iedere stand heeft zijn eigen zedekundig hand-
boek\'\' ook denken aan den koopmansstand, die ten
aanzien van eerlijkheid, in handelszaken altijd voorstel-
lingen en begrippen heeft van geoorloofd en niet gansch
verboden, welke anderen, minder in die verzoeking, streng
afkeuren.
Ik heb een veelwetend, scherpzinnig predikant, nu al
jaren professor, in ernst hooren beweren, dat alle kooplieden,
die bankroet gingen schurken waren, \'k Geef het als een
voorbeeld aan hoe onjuist de eene stand soms over den
anderen oordeelt. Moeten rechtsgeleerden die geroepen
worden over kooplieden te oordeelen, dan niet voorzichtig
zijn? Moeten ze niet in aanmerking nemen het bijzonder
gevaar, dat voor den koopmansstand bestaat, om over
eerlijkheid in handelszaken anders en lakser te oordeelen,
dan men buiten den handel ook gemakkelijker doen kan.
Moet de rechter niet in aanmerking nemen dat de be-
schuldigde anders kan denken en oordeelen dan hij, daar
de toerekenbare schuld toch ook afhangt van wat men
voor schuldig hield en kende ? Is degene, die niet
inzag kwaad te doen, niet zachter te beoordeelen en
te behandelen, en dus ook meer verschoonend straf
-ocr page 13-
9
op te leggen, dan dengene die blijkbaar wist dat hij
kwaad deed en het toch deed? Wordt gepremediteerd
kwaad niet altijd voor de straf hooger aangeslagen ? Dat
men het nooit bevolen had, en, om zoo te zeggen, niet
wist, dit kon de beschuldigden misleid hebben, maar
maakt hen dan toch werkelijk minder met opzet schuldig.
Maar de Officier der rechtbank zegt in de motiveering
van zijn eisch: knoeierij van den bediende in hun voor-
deel toelaten en daarvan dus als onwetend blijven, was
niet „fair". Neen, zeker niet! Maar moet de rechter
oordeelen naar de regels der zedelijke aesthetica of naar
het beschreven wetboek ? Er is zooveel bij de verschillende
standen dat niet „fair" is; waar zou het heen als dat
alles gestraft moest worden? Er zouden geen rechters
te vinden zijn, genoegzaam in getal, voor zooveel mis-
drijven; maar nog erger: die heden oordeelden en ver-
oordeelden, konden morgen, of gelijktijdig in hun vak
beoordeeld en veroordeeld worden. Is het „fair\'\' dat
men tegen beschuldigden vooringenomen zal zijn en dit
zal laten blijken? En schrijver dezes heeft gedacht, bij
het lezen van de verslagen der zittingen, in de courant
gegeven, dat dit toch zoo was.
Hij vond den toon tegenover de beschuldigden niet
onpartijdig, en toch, zoo er eenige partijdigheid zal zijn,
moet die liefst in \'t voordeel van den beschuldigde zijn,
die op het oogenblik in een beklagens- en medelijdens-
waardigen toestand is. Anderen mogen het ook opgemerkt
hebben: men nam als reeds zeker aan hetgeen bewezen moest
worden, de schuld. Een minder vriendelijk woord van
den President is mij ontgaan, schoon \'t mij trof. Maar
toch één der getuigen betuigde, verwonderd geweest
te zijn bij de gehoudene conferentie dat de heer Ledeboer
zoo kalm was, schoon hij toch wist wat er geschied
i
-ocr page 14-
10
was — Dam hij toen het zich schuldig moeten gevoelen
van dien beschuldigde niet reeds aan ? En toen hij daarop
zijne meerdere sympathie voor den heer Dudok de Wit be-
tuigde, en hij toen, zonder het misschien te weten of te
willen, insinueerde dat de heer Ledeboer wel de eigenlijke of
eenige schuldige kon zijn, werd hij toen niet van ge-
tuige beschuldiger, en moet een president dat niet
weren? Is het „fair" dat men bij het voorloopig onder-
zoek dus de schuld als reeds zeker laat aannemen? Ik
zou ten minste niet gaarne zoo behandeld worden , en
dan vragen of ik een woordje mocht spreken.
En in de woorden van den Officier van de rechtbank,
is da&r niet eene verdediging in van een persoon om
wien de geheele kwestie als draait, welke op zich zelve
zonderling is en de schuld der beschuldigden reeds als
bewezen aanneemt?
Die persoon is de ongelukkige Vos, te kwader ure
door de beschuldigden als dienaar genomen en gehouden.
Diens zelfmoord, zoo overlegd begaan, kan toch nooit
voor een goede daad passeeren. Wie komt daar met
overleg toe of hij moet reden hebben ? Een zelfmoord
dus begaan uit een goed geweten en gemoedelijkheid, en
dus zelfs „fair", zou wel zeer raadselachtig en vreemd zijn.
De Officier van de rechtbank verdedigt of verklaart
die daad als hebbende kunnen voortkomen uit schroom
van tegen zijne vroegere patroons en weldoeners te moe-
ten getuigen.
Maar strookt dit met het door den getuige Ds. van Gor-
kum gezegde van diens verbittering tegen diezelfde patroons ?
Laat de dooden rusten! is een goede regel, maar het is
toch ook een goede regel: verongelijk den levende niet
wegens den doode! Door zijn zelfmoord heeft Vos zich
aan zijn plicht onttrokken.
-ocr page 15-
11
Hij was de motor der geheele zaak, misschien van
den eersten oorsprong af. Heeft hij niet, toen hij mis-
noegd was op de beschuldigden, degenen die middclijker-
wijze door hetgeen hij gedaan had, benadeeld waren,
wakker gemaakt en opgewekt tegen de beschuldigden,
als of die zijn lastgevers waren geweest ?
Maar is niet juist dit te bewijzen?
Blijkt het niet dat hij toen weder door die heeren zijn
eigen voordeel heeft willen zoeken?
Hij liet de mijn, welke althans door zijne handen
aangelegd was, slechts anders springen , zoo \'t zijn kon.
Zonder zijn zelfmoord zou hij eerste getuige geweest
zijn, en had, zoo hij een waarachtig getuige geweest
was, licht kunnen aanbrengen. Hoe is nu, hoe het
heeft plaats gehad uit te maken? Is hij maar uitvoerder
van een last geweest, of was het een mijn in zijn voor-
deel en de heeren eigenlijk dupes?
Ware hij slechts werktuig geweest, waarin hij toch
altijd zelf ook misdadig was, — hij liet zich dan tot
hetgeen hij daarna als bedrog ging verklagen , gebruiken,—
dan is het toch zeer vreemd dat de heeren hem niet tot
eiken prijs te vriend en stilzwijgend hebben willen
houden. Het bedaarde gezegde van den heer Ledeboer
dat, wanneer hij zich niet binnen acht dagen vrijwillig
aanmeldde, hij dan een ander in zijne plaats zou nemen,
wordt dan een onbegrijpelijke domheid. Maar had Vos i
indien hij niet door zijn zelfmoord zijn vóór de rechtbank
verschijnen onmogelijk gemaakt had, wel getuige, had
hij niet aanklager, moeten zijn? Had hij niet de, nu
anderzijds, beschuldigden moeten aanklagen als hebbende
hem door hunne lastgeving bedrog doen plegen ten nadeele
van anderen? \'t Ware uit te maken geweest of de last-
geving bad plaats gehad ja of neen; of hier slechts een
-ocr page 16-
12
berispelijk laissez faire of een gepremediteerd willen be-
driegen had plaats gehad.
Indien Vos zich door die lastgeving had kunnen dekken
en zich als blootelij k werktuig had kunnen rechtvaardigen ,
hoe laat zich, bij zijn bekende gemoedsstemming tegenover
de beschuldigden, zijn zelfmoord verklaren? Men komt
toch niet licht tot zulk een wanhopige daad.
Maar nu is het inderdaad niet meer uit te maken. Het
is: non liquet! Zal nu de zelfmoord van Vos tegen de
beschuldigden getuigen ?
Indien zij hem rechtstreeks of zijdelings tot die daad
van wanhoop hadden aangedreven, ja!
Maar is daar schijn of schaduw van ?
Veel meer mocht men meenen: de dood van Vos is een
ramp voor de beschuldigden, want nu blijft er een, voor
hunnen naam en eer, schadelijk duister: \'t is niet op te
helderen en duidelijk te maken, hoe het bij geachte
makelaars, bij personen van goeden naam, die zooveel
hadden te verliezen, tot eene handelwijze gekomen is,
die toch nooit op den duur kon goed gaan, en daarom
toch ook niet verstandig, door ervarenen is het vak, om
die reden reeds, afgekeurd moest worden.
Zal men verlangen: de beschuldigden mochten zelven
de geheele toedracht verklaren ; kunnen zij dit zonder zich
zelven mede te beschuldigen, al ware het maar van schuldige
zwakheid en onachtzaamheid?
Kan men in rechten eene zoodanige zelf beschuldiging
van aangeklaagden vergen ? En wat zou het baten, daar
de persoon met wien de zaak uit te maken was, er niet
meer is?
Is het dan onbillijk dat de wijze waarop die persoon
aich aan verantwoording voor den aardschen rechter ont-
trokken heeft, hun ten goede kome ?
            - .
-ocr page 17-
13
Had hij zich goed kunnen verantwoorden, waartoe dan
de zelfmoord ? Kon hij zich niet recht verantwoorden, zoo
is dit den beschuldigden tot décharge. — Moet dit niet
ernstig in aanmerking genomen worden?
De beschuldigden zijn reeds zoo zeer getroffen in hun
naam en eer en niet minder in hun belang: is niet hunne
maatschappelijke betrekking — buiten correctioneel e ge-
vangenschap van vijf jaren of minder, — verbroken? Te
verzwijgen alles wat er verder aan verbonden is: ze zijn
van geachte aanzienlijke personen als eerlooze, voor de
maatschappij onbruikbare, geworden , tenzij de verdediging
hen geheel kan zuiveren, of zoo goed als dat, — en hoe
kan dat geschieden, nu de persoon die alleen den gang
van het gebeurde kon doen duidelijk maken, er niet
meer is ?
Ik wensch den verdediger alle gaven, welke hij tot
zijne gewichtige taak behoeft. Hij zij in de hoogste, en
hem meest vereerende mate welsprekend! Hij herleide
recht de zaak tot het punt, waarop die nu staat.
Is de lastgeving niet te bewijzen, dan is die hier ook
niet aan te nemen. Ieders gevoelen staat vrij, maar bewijs
is er niet, en eene rechterlijke uitspraak heeft naar
bewijzen te vragen, en zich daarnaar te richten. Die
toch moet objectief, niet subjectief zijn.
Een eisch van vijf jaren, of van eenige correctioneele
gevangenisstraf, kan slechts toegestaan worden bij geheel
bewezene schuld, niet op vermoeden en aanklacht van
getuigen, die billijk geanimeerd kunnen zijn tegen de
beschuldigden, maar die billijke animositeit wegens be-
nadeeling neemt de plaats van bewijzen niet in voor het
punt in kwestie. .
Waarvoor eene straf, die niemand ten goede komt,
-ocr page 18-
34
tenzij de gerechtigheid die volstrekt, op overtuigende
hewijzen van schuld eische ?
Waartoe het kwaad, in den zin van ramp, noodeloos
vermeerderd ?
Hier had ik de pen nedergelegd , om over een geschikt
slot te denken.
Toen echter kwam de inhoud van de rede van den
verdediger der beklaagden, Mr. J. W. Tydeman ter
mijner kennis, eerst uit de mededeeling der Utrechtsche,
daarna uit die der Haarlemsche Courant.
Het verblijdt mij zeer dat de zaak der beklaagden
zulk een ijverig, welmeenend, verstandig verdediger heeft
gevonden, \'t Deed mij denken, mijn vlugschrift kon ik
terughouden.
Maar het was gesteld; onder den indruk van den
vernomen eisch had ik het geschreven met het vermelde
doel om grooter noodeloos kwaad uit deze ongelukkige
en misselijke zaak te voorkomen. Welk eene verden•
king van knoeierij en fielterigheid werpt die op de
maatschappelijk meest geachte handelaars ! De geheele
koopmansstand moet een goed einde wenschen.
Door mijn gevoel gedreven, bewogen door de grootheid
der ramp, welke zulke aangeklaagden bedreigde, en in hen
zoo velen van de meest geachten in den lande, ben ik
opgetreden tegen eene vooringenomenheid, welke ik
meende te bemerken als in de gerechtszaal plaats te
hebben.
Zou die alleen daar zijn? Die kon ook onder het
publiek zijn. De aanmerkelijke winst, welke aan be-
drog zou zijn toe te schrijven, mag wel de oorzaak zijn.
Wangunst is daarbij misschien, evenzeer in \'t spel en
een drijfveer, als zucht en ijver voor eerlijkheid.
-ocr page 19-
15
Ondertusschen is reeds vooringenomenheid tegen be-
schuldigden een kwaad, zelfs buiten de rechtbank.
Een persoon die nauwkeurig kennis van mijn opstel
genomen heeft, maakte de opmerking dat ik meer de
zaak dan de personen verdedigd heb.
Juist daarom geef ik het te eerder te lezen.
Heb ik de beschuldigden eenig onrecht aangedaan in
mijne voorstelling van hen , die ik slechts in het licht
van de berichten der couranten zag, \'k maak amende
honorable. \'t Bewijst dat ik niet partijdig vóór hen ben,
\'t is in zooverre goed.
Alzoo laat ik het vlugschrift gaan.
Gods albestuur zegene het!
Alleen dit nog.
Correctioneele gevangenisstraf, waarbij het groote pu-
bliek tusschen correctioneel en crimineel geen fijn onder-
scheid maakt — zitten is zitten, is het algemeen gevoelen
en zitten of gezeten hebben is, volgens dat oordeel,
onteerend en maatschappelijk vernietigend — Gorrectio»
neele gevangenisstraf worde afgewend en gerake gansch
buiten aanmerking. De beschuldigden hebben reeds cor-
rectie ontvangen, en de gevolgen zouden die nog wel,
zelfs onverdiend, kunnen verlengen.
\'t Is veel nuttiger dat de geheele handelsstand uit hun
geval correctie neme; de les behartige van voorzichtig-
heid in het gebruiken en laten begaan van onderge-
schikten enz., maar de gerechtigheid der rechtbanken moet
toch niet als een Damocles\' zwaard boven den handels-
stand hangen, die wel altijd ten aanzien van strikte
eerlijkheid in verzoeking is. — Exemplaire, d. i. buiten-
gewoon zware straf tot voorbeeld van anderen — zoo
er nog in dit geval sprake van zijn kon — komt toch
alleen te pas waar een onverbeterlijk rot van sluwe
-ocr page 20-
16
misdadigers vrees aan te jagen en door schrik te be-
dwingen is.
De steller eindigt met den wensen dat Nederland\'s
haudelsstand zulke middelen niet, en nooit behoeve, en
dat de gerechtigheid in dit geval met eene corrigeerende
vrijspraak haren plicht zal doen.
R. te ü.