-ocr page 1-
pnrri iiivqt
BR..1873.H.15*.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
/r ^^.
fö./fy
a^
vz
w
OVER
de Nijmeegsche Pest van 1636.
DOOR
Mr. j. W. STAATS EVERS.
__t^c*»«—*•
XIJMEGEN ,
C. A. VIEWEG & ZOOX.
1879. •
-ocr page 4-
1
-ocr page 5-
Een merkwaardig boek over de Mjraeegsche
pest van 1636.
DOOlt
Mr. J. W. STAATS EVERS.
Toen de pest in ]635 en beide volgende jaren in Duitschland,
Engeland en ons Vaderland woedde (te Leiden alleen stierven
n eerstgemeld jaar 20,000 personen aan de ziekte), had ook
Nijmegen een ruim aandeel in de ramp. IJsbrand van
Diemerbkoek van Montf\'oort (1), destijds een voornaam
geneesheer te Nijmegen en vervolgens als zoodanig te Utrecht
werkzaam, gaf elf jaren later bij den boekverkooper Johannes
Jacobs te Arnhem, in het Latijn, een uitvoerig werk (337 pag.
4o) uit, dat tot titel voert: de Peate libri quatuor, truculentimimi
morbi hütoriam ratione et experientia confirmatam exhibentes
,
d. i. «over de Pest, in 4 boeken, behelzende de geschiedenis
dier vreeselijke ziekte, naar hareu aard en ondervinding opgemaakt."
De kundige en gemoedelijke geneesheer, toegerust met een
rijken schat van ervaring, dien hij in benarde tijden aan eoo
menig ziekbed opdeed, doet ons in een zeker voor zijnen tijd
doorwrocht wérk (2), waaraan hij jaren lang arbeidde, een uaauw-
keurigen blik slaan in hetgeen er tijdens die vreeselijke ziekte te
Nijmegen omging (3), waarvoor gewis de nakomelingschap aan
zijne nagedachtenis dank verschuldigd is. Dat Nijmegen toen
hevig geteisterd werd behoeft zeker geen nader betoog, wanneer
wij Diemerbroek hooren verhalen, dat er gedurende de zestien
maanden, welke de ziekte er heerschte, in de geheele stad (die
thans 24251 inwoners telt, doch omstreeks 1740 eene bevolking
van 12000 zielen had) slechts tien huizen van de besmetting vrij
bleven en tien duizend menschen, het meerendeel der ingezetenen,
stierven (pag. 278) (4). Er is echter, dus zegt hij (pag. 149),
tot dus verre nog geen eigentlijk geneesmiddel tegen de pest
uitgevonden, bij wier behandeling men zich hoofdzakelijk heeft
moeten bepalen tot hartversterkende en besmetting afwerende
middelen (cardiaca remedia et veneuorum alexipharmaca, in
-ocr page 6-
vereenisring met andere algemeen gewone en noodige hulpmiddelen
(pag. 149).
Wij hebben ons voorgenomen een kort uittreksel te geven vau
aanteekeuingen, die wij als leek bij het doorloopen van dit zeker
nog voor de nakomelingschap belangrijke boek hier en daar
maakten; daarbij toegevendheid inroepende, inzonderheid van
geneeskundigen, voor wie wij hopen door onze algemeene mede-
deelingen den weg tot eene naauwkeuriger kennisneming gebaand
te hebben.
De schrijver verdeelt zijn werk, zooals de titel dit reeds «egt,
in vier boeken.
Het eerste daarvan behandelt de pest in het algemeen: het
tweede de voorbehoedmiddelen daartegen; het derde hare genezing
en het vierde een 120tal opmerkelijke gevallen, die hem in zijne
uitgebreide praktijk voorkwamen.
In het jaar 1635 volgde, dus zegt hij, op eene zoele lente een
zeer warme en drooge zomer, die vele zware en besmettelijke
ziekten opgewekt had; zeker ook door opeenhooping van vele
militairen. Den 11 Augustus toch lagen, volgens Smetius, ron-
dom Nijmegen omtrent 10,000 man voetvolk, waaronder zich
zeer vele zieken, inzonderheid Franschen en Italianen bevonden.
De heerschende ziekten waren diarrhee, eene kwaadaardige
dysenterie, pokken, mazelen, vergezeld van pestkoortsen, die
in November met de pest eindigden, waarvan zich het allereerste
geval in een huis in de Paulstraat voordeed. De ziekte bleef
echter gedurende een niet strengen winter sluimeren, totdat ze,
in Maart 1636 weder opgewekt, tegen het einde van April haar
toppunt bereikte en gedurende een ongekend droogen zomer,
bij het aanhoudend waaijen van Zuidwesten en Zuiden winden, tot
het einde van October bleef voortwoeden (5). Toen waren reeds
de grootste helft van Nijmeeg\'s ingezetenen ten grave gesleept.
Geneesmiddelen hadden schiei niets gebaat. Met December volgde
eene afneming, doch het einde eerst in het begin van Maart
1637, nadat het in het midden van Februarij gedurende eene
week sterk gevroren had (6). De ziekte spaarde meest ouden van
jaren. De lucht was zóó verpest, dat schier geen enkele hoek
der stad van besmetting vrij bleef. Opmerkelijk was het, dat
geheele gezinnen, die op verschillende plaatsen verspreid
waren, bijna gelijktijdig uitgeroeid werden. Twee en drie
dagen voor en na nieuwe en volle maan was de ziekte altijd
het hevigst. Die toen aangetast werden stierven meest binnen
enkele uren. De meeste gevallen gingen met koorts gepaard.
Zwangere vrouwen kregen meest eene miskraam, of stierven anders
altijd met de jonggeborenen na de bevalling. Na het ontstaan
van iedere gewone ziekte volgde binnen vier en twintig uren
de pest, zoodat alle andere ziekten, zooals reeds in 1616 en 1626
opgemerkt was, zich daarin oplosten. Transpireerende middelen
L
-ocr page 7-
o
en tegengiften hadden na cene crisis soms goede uitwerking. De
meeste aangetasten stierven voor den zevenden dag, velen plotseling
op den eersten dag, ook op den derden of vierden, meerderen
op den vijfden of zesden. Pasgehuwde mannen stierven gewoonlijk
den tweeden of derden dag na hunne huwelijksvoltrekking Den
4 April begroef men twee en zestig lijken, waaronder drie brui-
degoms ; en eene vrouw was (de bepaling van artikel 91 van ons
Burgerlijk Wetboek schijnt toen nog niet in Nijmegen gegolden
te hebben) binnen zes weken weduwe van drie echtgenooten.
Die den zevenden of negenden dag beleefden hadden eenige
kans op beterschap (zie pag. 10). Meest doodelijk waren lang-
zame pestkoortsen. Men had tijdens het heerschen der pest vele
meteoren zien vallen en des nachts aanhoudend weerlicht, zonder
onweersbuijen, waargenomen. Ook werden minder vogels dan
anders gezien, doch wel ontelbare insecten, als muggen, vlin-
ders, scharrebijters, horzels, krekels en vooral vliegen. In vele
buizen stierven eerst de vogels in kooijen, zonder uitwendige
ziektenverschijnselen, waarna spoedig de menschen door de
pest aangetast werden. Als ziekteverschijnselen deelt onze genees-
heer mede: koortsen, zenuwtrekkingen, groote gejaagdheid, sterke
inwendige verhitting, hoofdpijnen, slaperigheid, suizing in de
j ooren, bij sommigen ook doofheid, droogheid van tong, soms
*\' met zwarte kleur, onaangenamen reuk van mond en zweet,
droogen hoest, hik, dorst, gebrek aan eetlust, neusbloeding,
braking, verheffing van polsslag, bloedigen afgang, diarrhee,
groote zwakte, roode, zwarte of paarsche ronde vlekken, die zich
| meest over het geheele lichaam openbaren, builen (de zekere
kenteekenen der ziekte) en hier en daar zweren, enz.
Tot de oor/aken der pest behooren, volgens onzen schrijver,
opstijgende stank van poelen, kanalen, goten, enz.: onreinheid
der lucht en uit de zieken zelve voorkomende besmetting. Volgens
hem ligt die vooral in de uitwerpselen der zieken. Hij ontraadt,
wij zijn hier tot het tweede boek genaderd, toelating van vreem-
delingen en aanvoer van wollen- en andere goederen uit besmette
streken. Op zijn aanraden moet de overheid, op zware straffen,
verbieden, dat men op straat, of in goten of poelen vuil werpe,
inzonderheid de uitwerpselen der zieken, het stroo, waarop deze
stierven, het zeepwater, dat tot wassching van hun goed diende;
doch alle straten enz. dagelijks doen reinigen. Ook vertoonen
men zich niet in het openbaar zonder witten stok of ander her-
kenningsteeken, of verkoope binnen het jaar uit besmette huizen
geene goederen in het openbaar, of vervoere die daaruit naar elders;
terwijl men besmette huizen moet sluiten en aan de deuren van
een teeken voorzien. Noodzakelijk is het vooral om de lijken
binnen twee dagen te begraven.
Te groote drukte met oorlogsaangelegenheden deed in die dagen,
vooral tijdens het ontstaan der ziekte, bij den Nijmeegschen magistraat
-ocr page 8-
4
de zorg voor de hygiëne op den achtergrond staan en de pest alzoo
in hevigheid toenemen. Men begroef de lijken, overal binnen de
stad, op kerkhoven en in de kerken zelve, in menigte zorgeloos
bij elkaar, zonder die met veel aarde te bedekken, hetgeen de
besmetting verergerde. Toen men onzen doctor, voor zóó erg
besmettelijk hield hij de lijken der pestdooden, eens ecnepest-
buil in de maag van een lijk vertoonen wilde, gaf hij ten ant-
woord „dit liever te willen gelooven clan zien."
Diemerbroek ontried gcene ontvlngting der stad aan hen,
die dit pasten. Hij was een groot voorstander van reinheid,
zoowel in huizen als op straten. Bij helder weder liet hij de
huizen des middags aan de Oost- of Xoordzijde openzetten, mits
de ramen niet aan goten grensden. Hij gaf vervolgens den raad
om in de vertrekken der huizen groote vuren aan te leggen van
eiken-, esschen hout of jeneverbessenstruiken.
Men moest des zomers, in plaats van stoken, de kamers met
azijn besprenken en daarin mede wijngaardloof of wilgenbladen,
rozen, bladen of bloem van waterroos, of viooltjes strooijen, alsmede
de steenen besproeijen met wilde thijm, hijssop, betoniekruid,
laurierbladen en andere dergelijke kruiden. Volgens hem waren
sommigen toen van oordeel, dat het hangen van kooijen met
musscheu in de vertrekken de lucht zuiverde. Hij deed echter
aan de hand om in ieder jaargetijde, vooral des morgens en
\'s avonds, de huizen te berooken. Rook van Hoffelijke geuren was
daarbij echter niet gunstig, daar overgang tot stank dan heviger
deed aantasten. Op zijn gezag deelen wij nog mede, dat sommige
gegoede Nijmegenaren er bokken in hunne Kamers op nahielden,
van oordeel zijnde dat de stank dier beesten besmetting afweerde!
Ook besprenkelde men de vloeren niet verschc melk. Op zijn
raad weiden er nog poeders van zwavel met salpeter gebrand.
Wees matig in spijs en drank, zegt hij, met inachtneming zooveel
mogelijk van uwe gewone levenswijze. Gebruik ligtc en gemakkelijk
verteerbare spijzen, als goed brood, lamsvlcesch, schapen*, geiten-
vleesch, kalfs-, rund- en konijnenvleeseh, patrijzen, musschen,
kapoenen, kippen, kuikens, rivierviseh, kreeften, veische eijeren,
karnemelk, andijvie; ook zure kosten en vruchten, morellen, doch
geen varkensvleesch, paling, zalm, mosselen, gerookte artikelen,
meloenen, pruimen, komkommers, knoflook, abrikozen, kersen,
evenmin als honig, suiker en andere zoete artikelen. Drink matig
zuiver bier (geen sterk, als dat van Breinen en Brunswijk): gewo-
nen wijn, bij voorkeur met citroen vermengd. Sterk ontraadt hij
zwemmen en baden, het dragen van dikke wollen stoffen,
die men vervange door dun wol, bombazijn, of zijden klecderen,
welke ook zoo veel mogelijk schoon moeten blijven. Slaap niet
te veel, ook niet des middags; leg u niet op hooi of in de zon.
Vermijd alle inspanning. Gevaarlijk zijn, volgens hem, ader-
latingen (pag. 121 en 221), ofschoon vele toenmalige geneesheeren,
-ocr page 9-
5
zooals Sijdentuim, van tegenovergesteld gevoelen waren; evenals
over het algemeen alle puïgatieve middelen tijdens eene pestziekte.
Zeer prijst hij echter aan het branden van wonden op armen en
beenen (pag. 121), alsmede het leggen van fontenellen, die men
gedurende den geheelen pesttijd open moet houden. Als een
goed geneesmiddel beveelt hij aan het toen nog minder algemeen
in zwang zijnde rooken van tabak (7), mits van goede kwaliteit
(zonder gelijktijdig wijn te drinken), daar het zeker is, dat dit
het gift der pest weerstand biedt, even als het gebruik van
a\'lants wortel (radix helenii) met suiker. Bij koud weder beval
hij vooral het drinken van absinth aan. Als een uitstekend middel
werd door hem, bij eene sterke borst, vooral aan de arme lieden, het
dagelijksch gebruik van twee of drie lepels wijnazijn met een
stuk brood voorgeschreven. Zoo een dezer middelen misselijkheid
opwekte, moest men om de vijf of zeven dagen, des morgens ,
theriak of een zweetmiddel gebruiken en dan enkele uren te huis
blijven, doch volstrekt niet nuchteren uitgaan. Verder gaf hij
den raad om des zomers de neusgaten in te spuiten met extract van
citroenschil en azijn, en daarmede tevens gezicht en handen te
wasschen; terwijl in den winter voor die inspuiting gedistilleerde
barnsteenolie gebezigd moest worden Eene goede uitwerking
hadden nog compressen met water of afgekookten wijn.
Volgens Diemerbroek verkeerde de heffe des volks in den
waan, dat (horribile dictu!) het gebruik van eigen urine een goed
geueesmiddel tegen de vreesselijke ziekte was, hetgeen hij natuurlijk
als hoogst nadeelig sterk afkeurde (pag. 128). Hij beschrijft dit
nog speciaal in zijn 21ste ziektegeval van het vierde boek, betreffende
eene vrouw, die den vierden dag gestorven was na bij het
ontstaan der ziekte het middel tweemalen aangewend te hebben;
een middel dat zelfs een toenmalig geneesheer, Georgius Magijrus,
in een duitsch werk over de pest aanbevolen had (zie pag. 135)!
Zelf aan zoovele gevaren blootgesteld, veronderstelt hij dat
men welligt nieuwsgierig zijn zal te weten, hoe hij tijdens de
epidemie leefde, en geeft hij daarom in het laatste hoofdstuk
van zijn tweede boek, eene uitvoerige beschrijving dier levenswijze.
Hij was, zegt hij, steeds geheel onbevreesd en onverschillig.
Bij neergedruktheid dronk hij drie of vier slokken wijn tot
opvrolijking. Ofschoon anderen een middagslaap ontradende,
sliep hij, daar hij des nachts veel uit moest, gewoonlijk een
uur na het tweede ontbijt (koffijdrinken). Hij gebruikte ligt,
verteerbare spijzen, geen varkensvleesch, haring enz., en dronk
Nijmeegsch bier en witten wijn, zich daarmede wel opvrolijkende,
doch nooit de maat te buiten gaande. Eens of tweemalen per
week gebruikte hij vóór het naar bed gaan twee pillen, waarvan
de bestanddeelen op pag. 123 nader omschreven staan. Des
morgens vroeg tusscheu vier en vijf ure zieken bezoekende,
nam hij, daar alles hem dan walgde, niets anders als eenige
-ocr page 10-
6
korrels cardamon, zoodat hij tot zes ure zijne eerste patiënten
niet geheel nachterea bezocht. Dan nam hij bij zijne tehuiskorast
een weinig oranjeschillen, of bij voorkeur drie of vier stukken
alantswortel. Vervolgens ontbeet hij om zeven uur met brood,
boter, sterke schapenkaas en bier, en nam soms eeu of twee
uren later een slok absiuth. Dan rookte hij om tien ure, bij
beschikbaren tijd, een pijp tabak, dat hij ook dadelijk na het
tweede ontbijt twee of drie malen deed, en eveneens na het
middageten (de toenmalige pijpen schijnen kleiner geweest te zijn);
ook deed hij hetzelfde dikwijls tusschentijds nog twee of drie
malen, en eveneens, zoo de stank van zieken hem gehinderd had.
Goede tabak was, volgens hem, het beste voorbehoedmiddel
tegen pest, waarom hij voor zich dan ook geen audere berookingen
aanwendde. Xa het ophouden der ziekte zeide hij het rooken
echter geheel vaarwel, daar hij zich daaraan niet wilde verslaven,
zooals dit met velen toen reeds het geval begon te worden.
Diemerbroek behandelt in het derde boek de genezing der
pest. Hij geeft daartoe, in verband met het reeds bovenvermelde,
tal van geneesmiddelen aan de hand, wier opsomming wij echter a*n
meer bevoegden moeten overlaten. Voor alles was hij een voor-
stander vau sterke transpiratie, ter bevordering waarvan hij ook
zakken warm zand op voeten enz. aanbragt. Pestgezwellen liet
hij voornamelijk na branden veretteren. Op de builen legde hij
de beide eerste dagen een roodekoolblad, in raapolie gedompeld;
en vervolgens trachtte hij door verschillende middelen, die hij
nu opsomt, het gezwel van het aangrenzende vleesch te isoleereu.
Eindelijk beschrijft onze geneesheer in zijn vierde of laatste
boek honderd twintig opmerkelijke ziektegevallen van patiënten,
die hij te Nijmegen behandelde.
Bij het in Juuij 1636 toevallig gaan door de Bloemerstraat met
den chirurgijn Adolf Filder, aldus wordt in het 41ste geval
vermeld, zagen wij daar eenige jongens spelen, waaronder het bijna
zesjarig zoontje van een soldaat, dat het ligchaam geheel met
roode en ronde zweren bedekt had, zoodat het ons verwonderde
dat dit kind nog gezond was. De moeder zeide ons toen, dat
dit daarmede reeds 14 dagen was bezocht, zonder langer dan
een dag ziek te zijn geweest. Brie weken later dit kind uit
nieuwsgierigheid bezoekende, was dit geheel welvarende en waren
de zweren bijna onzigtbaar. Diemerbroek noemt dit een hoogst
zeldzaam geval, daar gedurende de geheele ziekte nog niemand
met dergelijke roode en zwarte zweren aan den dood ontsnapt
was.
In de maand Mei stierf, dus verhaalt hij in het 45ste geval,
een ijzerhandelaar de Fout op den vierden dag aan de pest.
Aan zijn doodbed stonden zijne twee zonen met de dienstmeid,
die toen allen gelijktijdig besmet werden. De meid en de jongste
zoon geraakten wegens de hevigheid der besmetting dadelijk
-ocr page 11-
7
buiten kennis; waarop eene koorts alle drie patiënten overviel.
Nu stierven de zoons binnen den derden dag, doch de meid,
die een maand vroeger nog eens een groot gezwel op den arm
gehad had, kreeg dit aldaar ardermaal en in de lies, waarbij
zij het geluk had op nieuw aan het gevaar te ontsnappen.
Elisabeth, de 20jarige dochter vau den schoenmaker Peter,
werd (volgeus het 48ste geval) door de pest bezocht, oi:der
zwakte en hevige braking, zoodat zij niets in kon houden.
Twaalf uren later braakte zij twee levende, korte, dikke en
bloedroode wormen uit, ongeveer ter lengte van den kleinen
vinger! Zij stierf daarop een kwartier later.
De 56ste en 58ste gevallen betreffen o. a. een paar zeldzame
genezingen op den 13den en lOden dag, met de daarvoor gegevéne
middelen, die hier naauwkeurig omschreven worden.
In het 70ste geval verhaalt D. eindelijk, dat ook de
zuster van den procureur Johan Roukens, die hevig door de
ziekte aangetast was, op den vierden dag, kort voor haar dood,
een roodachtig, viervoetig, levend beest kwijt raakte, dat, behalve
de kleur, veel op eene hagedis geleek!
Wij nemen thans afscheid van onzen schrijver, wiens doel, om
door te boekstelling van zijn rijken schat van ervaring voor
tijdgenoot en nakomeling nuttig te zijn, zeker geacht kan worden
ruimschoots bereikt te zijn.
Arnhem, Maart 1879.
(1)   IJsbrand Tan Diemerbrock werd 13 December 1609 te Montfoort
geboren, alwaar zijn vader burgemeester was. Hij studeerde eerst te
Utrecht en later te Leiden in de geneeskunde, en reisde vervolgens naar
Frankrijk, alwaar bij te Angers den doctoralen graad in de wijsbegeerte
en geneeskunde verwierf. In het vaderland teruggekeerd, vestigde hij
zich eerst als geneesheer te Nijmegen, en later te Utrecht, waar hij in
1649. als buitengewoon, en vervolgens den 7 April 1651 tot gewoon hoog-
leera\'ar in de genees- en onleedkunde beroepen werd. Zijne colleges
lokten een groot aantal studenten derwaarts. Hij overleed den 17 November
1674. De beroemde hoogleeraar Graevius hield eene lijkrede op hem.
Behalve het hier vermelde werk, schreef hij meerdere medische en chirur-
gische boeken, die in 1685 (fol.) te Utrecht en twee jaren later te Genève,
in twee 4" deelen, het licht zagen. Zijn werk over de Test zog in 1721,
in laatstgenoemde stad (kwarto) weder het licht, na tien jaren vroeger in
Amsterdam herdrukt te zijn.
(2)    In het „Encyclopadisches \'Wörterbuch der medeciiiischen Wisscn-
sehaften" van de professoren Busch, Dieffenbach en anderen, dat in 1841
te Berlijn het licht zag, wordt voce I\'estis Diemerbrock genoemd „der
ausgezeichnete Schilderer der Pest von 1635 in Nimwegen."
(3)   In het Vaderland van 17, 18 en 19 Februari 1879 komt eene
niet onbelangrijke geschiedenis der pestziekte in Nederland en elders voor,
waarnaar wij den lezer verder verwijzen.
Hoe de Pest in verschillende plaatsen heeft gewoed, kan medo uit de
volgende bijzonderheden blijken:
-ocr page 12-
8
Ten tijde van keizer Nero stierven in Rome daaraan 30000 menschen.
In het jaar 1428 in dezelfde stad de helft der inwoners. In het jaar 1489
bezweken in Constanz daaraan dagelijks 4000. In 1450 te Parij» G0OO0,
te Leuven dagelijks 500. Te Trident van Juni tot November 1574, in het
geheel 6000. Te Mantua in 1577 18300. In het jaar 1603 stierven aan de
ziekte te Londen wekelijks 2000. Tan do geheele bevolking in Zara bloven
slechts 2073 inwoners overig. Evenzoo overleefden te Digne in het jaar
1629 van (Ie 10000 inwoners slechts 1500 , in don korten tijd van Juni
tot Scptembei; en daarvan nog slechts hoogstens 600, die geen aanval van
pest hadden doorgestaan. Te Milaan stierven een tijdlang in liet jaar
1629 dagelijks bij de 3600 menschen, in \'t geheel 160,000. Venetië verloor
in \'t jaar 1631 binnen elf maanden 94236 inwoners. Modena verloor er
12000, Vicenza 10000; in Turin bleven slechts 11000 inwoners overig.
Genua telde in 1656 70000 dooden. Vele Duitsche steden verloren in 1631
en eenige volgende jaren over de helft hunner inwoners. Een menschen-
leven later, in 1665 en 66, stierven in Londen, in minder dan een jaar
tyds, over de 90000 inwoners, in Amsterdam over de 24000; in Wcenen
in het 1679, binnen de zes maanden, 70000, en in het geheel over do
76000 menschen; in Praag in het jaar 1680 over de 31000. Bij de Danziger
pest van 1709 stierven in de stad alleen 24500, in Litthauwen te zamen
59196 pestzieken; te Stockholm in 1710 40000, te Karlskrona 16000, te
Marseille in 1720, 40000 van de 90000 inwoners (in de maand September
eenige dagen achtereen 1000 personen): te Aix in 1721, van de 24000
7534, te Toulon 15800 van de 26200 inwoners; te Arles 8110 van de
12000, te Tarascon 7210 van 10000. Mesina verloor in het jaar 1743 in
3 maanden 28800 inwoners van de 40000. De pest rukte in Moscou, van
April 1771 tot Maart 1772, 133000 menschen weg; het geheele verlies in
Kusland beliep toen 670000 menschen. (Zie het hierboven aangehaalde
Eneyclopodischo Woordenboek voce Pest).
Van Arnhem vinden wij geeno opgaven aangaande hot getal dooden,
welke de epidemie er in vroegere eeuwen wegrukte. Wel blijkt uit ver-
schillende door de magistraat in de jaren 1421,1574, 1594 en 1C14 genomen
hygiënische maatregelen, als het verbod om varkens op straat te laten
loopen, vuilnis voor de deur te brengen, bevelen om varkensschotten op
straat af te breken, honden te huis te houden, om besmette huizen
gedurende zes weken niet anders dan met witten stok te verlaten, daaruit
eene stroowisch ter lengte van één el op de deuren te hangen, daaruit goe-
deren te luchten, enz.; dat de ziekte daar toen ook heerschte, evenals in
1598, toen de magistraat Hendrik Kaemis, op een tractement van f 52, tot
pestdoetor aanstelde. Dio doctor ontving ook een langen mantel en bom-
bazijnen overklecd als berkenningstecken, terwijl de rijken hem moesten
betalen en hij de armen had te dienen op zijne gagio en daarvoor verder
Gods loon kon verwachten. Nog was er in 1636 in hot St. Catharüia Gast-
huis te Arnhem een pesthuis, waarin ieder, die door do ziekte bezocht
was, op zijn verzoek voor vier stuivers daags opgepast kon worden.
(4) In de Kroniek van J. Smetius lezen wij op bladz. 182: » Volgons
aanteekeningen is bevonden, dat (binnen 12 maanden) sedert den laatsten
Julij des jaars 1C35 tot den 1 Augustus 1636 binnen de stad gestorven
zijn 6009 menschen, behalve die door verzuim der kosters zijn vergeten."
»Den 5. April had men 62 lijken op één dag begraven, en onder dezo
drie bruidegoms; \'s wekelijks stierven 178, 200 en 270 menschen; staande
de lijkbaaron door alle straten geplaatst; ook wierden dikwijls 3 of 4 lijken
telkens uit een en hetzelfde huis gedragen; zijnde toenmaals de besmetting
algemeen verbreid en bijna geen een huis van de pest bevrijd. In den
tijd van zes dagen stierven drio praeceptoren van de Latijnsche School.
De scholen waren gesloten, en over do 180 leerlingen begraven."
»De vergaderingen der Gedeputeerde Staten des quartiors waren ook ter
dezer tijd naar Bommel verlegd."
-ocr page 13-
9
(5) Volgens bij de meeste andere pestepidemiën opgedane ervaringen,
kwam de ziekte elders juist bij grooto hitte tot stilstand.
(G) Diemorbrock verhaalt rnedo dat veld plaatsen van Utrecht, inzon-
derheid Montfoort, toen eveneens zoo erg geteisterd werden, dat de helft
der inwoners hier en daar nauwelijks overbleef.
(7) Uit het Groot Gcldors Plakkaat-boek, Deel II bladz. 416, blijkt,
dat men voor het eerst omstreeks het jaar 1647 in deze provincie tabak
begon te planten.